mm MIJN DAGBOEK GEDRUKT BI] DE H.V. VAN MUNSTER'S DRUKKERIJBN - AMSTERDAM -3 MEI 1933 FREDERIK VAN BEDEN MIJN DAGBOEK ZESDE DEEL N.V. VAN MUNSTER'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ - AMSTERDAM i Januari 1909. Vannacht een heerlijke droom over Indië. .Niet helder, maar vol mooie landschappen, zeegezichten en heerlijke bloemen. Amsterdam drukt me met de oude gehate leelijkheid. Ik heb hier geen gelukkig moment gehad, behalve als ik bij mijn vrouw ben en op de kleine wandelingen en museumbezoeken. Dit jaar was nog weer een overgangsjaar vol zorgen. Maar ook met goede tijden. De mooiste tijd die uit Wijk aan Zee. Die in Amerika is geslaagd geweest, maar.... Ook Stuttgart was goed, Zelfs béter, maar.... Op 't oogenbhk voel ik niet warm voor die vooruitzichten. Mijn boek alleen bevredigt me. Ik ga het jaar somber in, maar kalm, zonder vrees, zonder hoop. Gelijkmoedig, 't Voornaamste, wat ik van 't jaar deed is „de Nachtbruid", nog niet voltooid. Niet meer dan twee verzen. En een paar redevoeringen, geen tooneelwerk. Maar concepties, en een plan gevorderd. Verschenen Studies V, Dante en Beatrice, IJsbrand. Opgevoerd IJsbrand, Beloofde land. 2 Januari* Heden middag in 't ziekenhuis een gesprek met Dr. Hamers over de narcose en bewustzijnstoestanden. Onder 't spreken de mogelijkheid gevonden om door mijn hypothese van het astraalHjf een oud raadsel te verklaren. Namelijk het bekende verschijnsel van den droom, waarin men een geweer aanlegt, schiet en het schot is een geluid uit de buitenwereld. Dit is een onverklaarbaar wonder als men de gewone conceptie van lijf en ziel heeft, als men aanneemt, dat hetzelfde wat droomt ook den slag hoort. Dan zou er profetie of clair-voyance bijkomen, de toepasselijke droom gemaakt vóór het geluid. Hoewel dit niet strikt onmogelijk kan genoemd worden, toch hoogst onwaarschijnlijk. Maar met mijn begrip van de afscheidbaarheid van waaklijf en droomlijf is de zaak begrijpelijk en zelfs eenvoudig. Voor het droomlijf of astraallijf zijn de zintuigs-indrukken geen directe waarnemingen, maar observatiemateriaal, waarmee het naar willekeur werken kan. Het geluid wordt, als alle geluiden, door het slapend waaklijf gehoord en dit tracht de verbinding met het astraal lijf er door te herstellen, dat is dus „wakker te worden''. Maar het astraal lijf voldoet aan dien oproep niet onmiddellijk, het heeft tijd noodig, en in dien tijd fantaseert het een droom, waarin het geluid te pas wordt gebracht. Dit is overeenkomstig den aard van het astraallijf, dat niet direct waarnemen kan en dat meldingen verstaat zonder indrukken te krijgen. Het weet, dat het geroepen wordt, en waardoor, het fantaseert op die kennis, maar hoort nog niets. Maar dan, zoodra het den roep heeft gevolgd en in het waaklijf terugkeert, dan eerst hoort het den slag, door tusschenkomst van het waaklijf, dat er de herinnering van heeft bewaard. De droom ontstaat dus, zooals 't meest waarschijnlijk is, na het geluid. Maar de zinsindruk van het geluid wordt door het waaklijf eerst na den droom aan het astraal lijf medegedeeld. Meer en meer zie ik ook in, dat het verschil tusschen bewust en onbewust alleen een kwestie van geheugen en herinnering is. Onbewust is oneindig klein herinneringsvermogen. Gradatie tusschen onbewust en bewust, naar de mate van herinnering, tot oneindig-groot, volmaakte herinnering, God, het eenige volmaakte geheugen, verleden en toekomst geheel omvattend. Maar dat geheugen omvat ook alle indrukken van wat wij onbewust noemen. Een mensch bestaat uit veel verschillende bewustzijnstoestanden. Het identiteitsgevoel zelfs is splitsbaar. Het astraallijf voelt zich identisch met den wakenden mensch, maar het lichaam bewaart ook een identiteitsgevoel, dat het astraallijf overneemt, zoodra het in 't waaklijf terugkeert. 5 Januari. Ik lees 's avonds Barth's reizen door Centraal Afrika (1850—55). Zijn tocht naar de Benuë (Congo). Bewas met Balsac's Scènes de la vie privée begonnen, maar vond Barth veel aangenamer. Merkwaardig is hoe snel men uit de eenvoudige reisbeschrijving het nobele karakter van den man kan opmaken. De jonge H's kwamen* verwoed thuis van „de Paladijn", vloekend op het „rotstuk". Heijerman's Opgaande zon had hen daarentegen echt getroffen. De fijnere kwaliteiten van Mevrouw Simons' geest verdwenen bij hen spoorloos door de compositiefouten. Een goede les voor mij. Enkel geest heeft thans zeer weinig macht. Het publiek wil grof gemoeds-effect. 8 Januari. In mijn depressie en onzekerheid schreef ik Berlijn af. Maar Else telegrafeerde en ik hield het in bedenking. Waarschijnlijk ga ik toch. De dagen hier beginnen goed te worden, de nachten zelfs zeer goed; Het evenwicht herstelt zich en ik voel me beter dan in langen tijd. Ik zie dagelijks schilderijen met mijn vrouw. Bij Buffa het mooie zelfportret van den ouden Israëls. En een Thijs Maris. Toen de merkwaardige expositie van Spoor, Mondriaan en Sluijtcrs. Spoor een groot talent, een hard, eerlijk werker, een gezonde, krachtige geest. Soms even geïnfluenceerd door de decadenten als Van Gogh en de Franschen. Mondriaan een talent, dat totaal zijn evenwicht verloor, en nu lijdt aan acuut verval in ergsten graad. Sluijters insgelijks, en deze tevens met sterke perversiteit. Hoe juist blijkt nu Ruskin's waarneming, dat de kleurenzin de eerste maatstaf is, waaraan 't verval merkbaar wordt, de indicator der decadence, de thermometer der verval-koorts. ii Januari. Gisteravond schreef ik de Nachtbruid af. In aanmerking genomen de beknopte ruimte en beperkte tijd, waarin het boek moest worden samengedrongen, kan ik toch tevreden zijn. Het staat er nu alles, en het is leesbaar en onmiskenbaar. Nu kan ik voortaan weer geheel rustig en aandachtig artistiek en wetenschappelijk voortwerken. Het boek is een soort noodgebouw, waarin ik het kostbaarste onderbracht. Maar het heeft toch vanzelf een goede architectuur en een innerlijke soliditeit gekregen, doordat de figuur van Muralto leeft. De bijfiguren zijn schetsen, maar voldoende om het geheel harmonisch te maken. Nu werk ik eerst voor de Duitsche lezing, dan een paar kleine artikelen voor Holland, dan voor Ameiika. Eerst als ik van daar terug ben, kan ik aan serieus werk opnieuw beginnen. 15 Januari, Pension van Heukelum, Berlijn. Toen ik Woensdag morgen uit Amsterdam ging een oogenblik van heerlijke verheffing. De lucht was frisch en klaar en stil, en de hemel kalm, en het was een serene morgen. Jk begreep niet hoe ik zoo blij kwam, want het kostte mij veel nu weg te gaan. En later op den dag en 's avonds en gister heb ik ook veel getobd en ben bezorgd geweest. Voor mijn lezing ging ik nog naar het Orgelconcert in de Gedachtnisskirche, mijn liefste uitgang in Berlijn. De voordracht zelf slaagde vrij goed. Er waren weinig menschen, maar dat hinderde mij niet, méér het gezicht van Heijermans en zijn vrouw recht tegenover me. Men had mij geprepareerd op een hoogstaand publiek, maar ik voelde onmiddellijk, dat het niet waar was. Allermerkwaardigst is de psychologie van een spreker. De groote moeilijkheid voelde ik in het temperen, de kunst om de dingen, die ik zeggen wilde, behoorlijk samen te dringen of uit te spinnen, zonder dat daarmee de samenhang verloren ging. Rekenend op een elite publiek, had ik een schema gemaakt, waarin diep ingegaan werd op subtiele vragen. Onder 't spreken bleek mij dat oratorisch onmogelijk, en ik moest groote sprongen doen, waarbij ik veel gevaar liep onsamenhangend te worden. Gelukkig bleek het tweede gedeelte oratorisch zeer geschikt, zoodat ik daarin goed vrij kwam van alle preoccupatie, en mij kon laten gaan. Bij de voordracht van het vers maakte ik weer een fout, die ik vooraf niet had kunnen voorzien, namelijk door eerst het gansche vers in 't Hollandsen te lezen. Ik voelde onder het lezen, dat het te lang was, en dat ik na elk couplet de vertaling had moeten geven. Toen sloeg ik weer groote stukken over, en maakte daar- door de gansche rede te kort. Maar het geheel was toch vrijwel voldoende en ik heb geen berouw, dat ik gegaan ben. Berlijn. 17 Januari, Zondag» Amsterdam. Het is nu helder weer en de aankomst was gunstig. Ik sliep heerlijk in den nachttrein en droomde nog al merkwaardig. Nu beklemt mij de korte tijd, dat ik nog maar hier zal zijn. Twaalf dagen.. J. telefoneerde ook goeds over Walden en de bakkers. 31 Januari. Mijn bezoek bij Julius Hart in Wilhelmshagen bij Berlijn was nog al merkwaardig. Hij was de stichter van „die neue Gemeinschaft", een Walden-kolonie bij Berlijn. De motieven kwamen vrijwel met de mijne overeen. Experimenteel om te zien hoe iets zich ontwikkelen zou. Maar geen poging als de mijne, de ontwikkeling langs lijnen van geringste weerstand te laten verder gaan. Mijn inzicht van het georganiseerde denken was niet verkregen. Hart een nerveus, min of meer slordig en vaag type. Stotterend, goedhartig, maar toch ook weer scherp. Een tamelijk somber villa'tje, naargeestige omgeving. Een dochter als een modern-middeneeuwsch type, blond haar langs de ooren, fluweel keursje, argelooze fijne expressie. Een aesthetische, maar zonder aanstellerij. Een waanzinnige moeder, in licht violet gekleed, die schuw en mompelend werd binnengebracht aan de koffie-tafel en waarvan men geen notitie nam. Verder Hart's broeder, een kleine, bescheiden grijsharige idealist. Een journalist, Dr. Bgenstein, redacteur van het Blaubuch, grappigjoviaal, scherp. Een oud lid van de Neue Gemeinschaft. En daartusschen het intelligente gezicht van Ehbock, mijn nieuwen uitgever, die nooit het belang van zijn zaak uit het oog verliest, en ons ieder, onder 't levendigst gesprek, blijft meten naar onze publieke waarde. Een kostelijke theater-groep. Het milieu erg sober, houten kaars-luchters aan de wanden, een toon die aan den Blaricumschen tijd deed denken. Ik schrijf mijn rede op voor „Nord und Süd". Het heerlijkst zijn de bezoekjes aan de kliniek en mijn kleine wandelingen met mijn vrouw. Ik at een middag bij L. Simons met Landry en C. Ik was toen vroolijk en opgewekt. Ik bezocht van Renterghem en zag hem in zijn succes, de overwinning na ons lang gevecht. De zaak is nu gevestigd en erkend. Het is mijn vaste bestemming, schijnt het, in allerlei wegen de eerste moeiten te dragen en het voordeel te laten aan hen, die na mij komen. Buiten is het koud en donker. Het goede nieuws van j. is weer afgewimpeld en de geldcrisis dreigt grimmiger dan ooit. Alles ziet somber aan. Als ik in de courant lees hoe Fransche Studenten een professor beleedigen, omdat hij zijn eerlijke meening zegt over Jeanne d'Are. Hoe ze milliarden aan Rusland leen en om de tiranniek-barbaarsche regeering te steunen — dan schijnt het geloof aan ,,'t genezen der wonde" te optimist. En Amerika jaagt blind voort, zonder aandacht. 24 Januari Ik voltooide eergister mijn artikel voor Nord Und Süd, de rede „die Mtssion des Dichters". Gistermorgen weer dezelfde depressie. Heden is het iets beter. Eergisteren was ik bij Valborg Isaachsen, waar de vier meisjes zoo vriendelijk jegens mij waren en ik vroolijk deed, maar moeite had om mij goed te houden. Ik hoorde ook het reciet van Albert Vogel met begeleiding van Henriette Roll en het viel me mee. De kunstuiting heeft Zeker haar recht. Het is beter aldus een ballade te zeggen, dan haar te zingen. Maar de man schreeuwt te veel. Vandaag ben ik iets beter. Ik sliep lang, en droomde eigenaardig van een stuk of artikel, waarin het schoone niet dóór wou komen, hoewel 't er in was. Ik lees 's avonds Livingstone. En het is opmerkelijk, hoe veel minder sympathiek deze man als mensch is, dan Barth. En toch is hij even dapper, even toegewijd; even goed waarnemer, even edelmoedig en zachtzinnig. Maar hij is en blijft een bigot, zelf-ingenomen nationalist en clericaal, veelm inder ruim dan Barth. 28 Januari Eergister, Dinsdagavond 26 Januari, werd mijn zoon geboren. Vannacht sliep ik goed, en hedenmorgen is de somberheid er weer, in lichten graad. Mevrouw H., die zoo hartelijk deelnam en zoo opgewonden verheugd was, is nu weer ziek. Mijn reis stel ik acht dagen uit. Ook daarover tob ik wat en over alles. De Duitsche vertaling van de Nachtbruid met de aanmerkingen van Ehbock beviel mij slecht. Ik ben nog kinderachtig, licht-gevoelig. Bij mijn zoon's geboorte was de Rhapsodie van Brahms niet uit mijn hoofd, voortdurend. 1 Februari. Des morgens was ik weer bij Schafer geweest, en hij had Schumann voor ons gespeeld (Spoor, Magda en mij) en dezelfde Rhapsodie, die mij bij de geboorte vervulde. En toen spraken we over Lioba en de Broeders, en de muziek, die hij er bij kon componeer en. Het was een heugelijke morgen, die mij met blijde gedachten vervulde. Een gedenkwaardige dag. 4 Februari Het stormt, morgen vertrek ik van hier. Het was een rijke tijd hier, maar ook vol zorg en angst. Dinsdag at ik bij Aletrino, die naar Zwitserland gaat. Gisteren was E. hier, en Magda en zij zagen mijn kindje. Ik schreef een opstel over „Gezondheid en verval in kunst" voor Op de Hoogte. Het zijn eenvoudige dingen, toch worden ze maar zelden met voldoende stelligheid gezegd. Ik werd op 't concert aangesproken door Brusse, den schrijver van het populaire „Boefje". Ik kende hem niet, en wij zaten een half uur in een café gezellig te praten, ik liet mij gaan. Het kleine gebaarde mannetje scheen mij eenvoudig, en werkte daardoor op mijn spraakzaamheid. Ik zag de schilderijen op Arti, en verheugde me over mijn steeds vaster onderscheidingsvermogen. Er was zeer weinig goeds. Goed schoolsch werk van Wenkebach. Toorop volstrekt niet mooi. Hart Nibbrig zeer slecht. Knap, maar leelijk. Eindelijk Monnikendam, de vaardigste, die schilderijen maakt met Rembrandtiekerigheid er in, vol weiweergegeven typen, en toch even leelijk als de schilderijen van Van Looy. Nu moet ik morgen scheiden en mij kranig houden. Het tweede gedeelte van Trotter was niet minder goed dan 't eerste. 5 Februari Ds zie weer evenzeer tegen de reis op als verleden jaar. Ik denk: nu doe ik zooiets nooit weer. Maar 't is toch goed te gaan. Ik weet het. 6 Februari, Eerste dag aan boord van de Statendam. Goddank, één bijna om van de tien. Hoewel het nog prachtig weer is, en ik in 't geheel niet ziek ben, voel ik mij toch weer zeer gedeprimeerd, haast erger dan verleden jaar. Ik voél niets van het vrije reisgevoel. Integendeel, ik ben feitelijk bang en nerveus. Ik word hoe langer hoe minder flink. Ook nu nog zeg ik: nu doe ik 't zeker niet meer. Soms, door een gesprek met dezen of genen, fleur ik weer wat op. Maar ik heb hoegenaamd geen plezier en zie en doe alles met tegenzin. Ik sliep vrij goed van nacht. Ik heb niet wat men sombere voorgevoelens noemt. In 't geheel niet. Ik weet, dat het physieke abnormaliteit, zwakte, is, maar ik kan er niets aan doen. Ik wou, dat ik rustig was gebleven. En dan berouwt het mij, dat ik mij soms weer zoo flink voordoe, en zoo kalm en gewoon over mijn reizen spreek en deze pijnlijke moeiten geheel vergeet. En dit opschrijven is ook niet anders als een worstelen om onder den druk uit te komen. Het beste helpt een gevoel van resignatie: laat het ergste gebeuren, ik ben bereid. Ik behandel nu mijzelven als vroeger mijn patiënten. Is net leeftijd, die mij zoo verzwakte? De boot is mooi en goed. Het gezelschap niet veel zaaks. Een juffrouw, die nu heel slecht piano zit te spelen, een marteling. Een een paar onbeschaafde Duitschers en Hollanders. Bizonderlijk bmgerlijk en vulgair. 8 Februari. Nu is het ruw weer geworden en ik ben ook allesbehalve lekker. Vannacht storm, vandaag geweldige deining, eerst werd het mooier weer, nu dreigt het weer. Slapen kan ik nog wel af en toe, van nacht in het ergste geslinger droomde ik heerlijk van groote witte en paarse bloemen, die ik zocht op de rotsen aan den Rijn. Zal ik dit alles eenmaal overlezen met een gevoel van schaamte over mijn lafheid en zwakheid! Ik weet wel, dat ik lijd, intensief lijd. Deze sombere nerveuze stemming, en het gevoel niet weg te kunnen, niet terug te kunnen, mee te moeten, om daar in 't vreemde land verder nog te gaan, en dan nog eerst diezelfde lange ellendige ieis terug — dat foltert me. Die eerste twee overtochten waren betrekkelijk prettig — misleidend prettig. Nu eerst voel ik wat het is, God geve dat het gauw in me opklaart. Er zijn nog geen drie dagen om, van de tien — nog weer drie — en dan nog drie.... en dan nog maar Amerika. Ik heb Ibsen uitgelachen, omdat hij een tocht naar Amerika zoo'n onderneming vondll Dat krijg ik betaald. 10 Februari. Een stormnacht en -dag achter den rug. Van nacht betrekkelijk rustig en goed geslapen. Nu dreigt weer slecht weer, hoewel de zon schijnt en het zoel is. Ik beproef nu weer mijn gemoedsrust te herstellen. Maar ik blijf even nerveus. Hoe ik de dagen doorkom, weet ik niet, het zijn er nu bijna vijf, bijna de helft. Ik moet het goed neerschrijven, welk een hel het voor mij is, om later wel te weten, wat ik doe, als ik weer moed voel en plannen maak. Ik heb het nerveuze, teere gestel van mijn vader, op sleeptouw genomen door een flinkere natuur van mijn moeder en mijn poëtische fantasie. En dan merk ik te laat, door welke ruwe wateren ik vaar. Ik ben niet bestand tegen de realiteit van mijn imaginatie, mijn üjf, zenuwgestel, wil niet mee. Vroeger ging het nog — maar nu heb ik „lost my nerve". Vreemd is daarbij, dat ik uit een ellendige, gedeprimeerde, angstige, nerveuze toestand in den slaap plotseling in liefelijke droomen overga. Dit bewijst dat mijn gestel niet diep is aangetast. Van nacht droomde ik rustig, behagelijk, verkwikkend, 's Avonds zit ik met den kapitein te praten, en ik lees zee-verhaaltjes, 's Avonds is het nog het beste uurtje. Maar ik geloof niet te overdrijven, als ik het lijden der andere uren erger noem dan al wat ik mijn leven ondervond. En daarbij het weten, dat het nog veel erger kon zijn. Dat er veel heviger stormen nog kunnen komen, dat ik in een derde klasse hut kon slapen tusschen vuile, grove menschen. En dat er nog verschrikkelijker toestanden worden ondergaan door misschien even gevoelige naturen. Bij schipbreuk of andere rampen, waar de menschen hun verstand verhezen. Dat ik op 't moment eigenlijk niets te klagen zou hebben, als 't niet door mijn nerveuze teederheid was. O, het is zwaar te leven. Arme menschen! Arme menschl Het denkbeeldige, moreele lijden, dat overtreft alles, wat men zich van leed kan voorstellen. De gespannen, angstige toestand — het lijden der melancholici en zenuwlijders. ii Februari. Nog heviger storm, van nacht geen half uur geslapen. Om vier uur hoorde ik 't water binnenklotsen, en ik was in een paar minuten aangekleed. Een stortzee was door een luchtkoker geslagen en overstroomde de corridor. Toen 't water was opgedwijld, kleedde ik mij niet meer uit, maar bleef in mijn kleeren en beproefde te slapen, maar 't lukte niet. Het dreunen en bonzen van de stort- | zeeën op dek is te geweldig. Mijn hart was echter | rustiger door de vorige dagen, alsof ik aan de vreeselijke omgeving wen. Maar de heerlijke, rustige wereld, waar ik in geleefd heb, lijkt nu zoo ver! zoo ver! Aan mijn dierbaren in de verte denk ik als aan een droom, iets te heerlijks om nog wezenlijk voor me te zijn. Midden in het rumoer, het dreunen en schokken van het schip, het slingeren en het hevige kraken aan alle kanten — zag ik op eenmaal de stille, vredige kamer op de Prinsengracht, waar alles nu zwijgt en kalm en rustig is. Ik praat veel met den kapitein en de officieren, om het rustige van hun gewonen, kalmen toon. De kapitein, Bruinsma, een joviale Fries, dé eerste officier Zwaan, een aangenaam jong man, stevige mooie man met indisch type. Melancholiek is de maaltijd met de overdreven hotel-luxe, de weeë koksspijzen, en het orkestje, het „strijkie" dat altijd lustig speelt, storm of geen storm. In mijn hut hoor ik steeds iets piepen, alsof heel in de verte een haantje kraait. Een spookachtig geluid. Gister gingen mijn gedachten over Amerika en mijn voordrachten. Bx had toen geslapen. Gelukkig, dat mijn overtuiging steeds krachtiger wordt. Maar ik vormde het plan om niet alleen Amerika, maar ook Duitschland te bewerken. Amerika is nog zoo vlottend in zijn bevolking. Duitschland is meer stabiel en bezonken. Deze gedachten deden mij goed. Vandaag echter lees ik maar een romannetje, mijn hoofd staat niet tot iets anders. 12 Februari. De storm bedaarde wat gisteravond en ik had een heerlijken nacht, met verkwikkenden slaap. Ik droomde veel, niet ongunstig. Alleen maakte ik mij wat boos op een juffrouw, die mij een „bok" a—153 noemde. Merkwaardig is de totale scheiding van droom en werkelijkheid. Er is niets in mijn droom, wat herinnert aan de aangrijpende werkelijkheid, waarin ik leef. Vanmorgen voel ik mij zeer wel en opgewekt, zonder vrees, met levendig werkende gedachten. Het weer is nog niet veel verbeterd en een nieuwe storm dreigt. De ergste bezoeking der menschen is die eigenaardige, morbide toestand, die men „vrees" noemt, en een ontaarding beteekent van het normale instinct tot zelfbescherming. Het is onzin te zeggen: vrees niet! evenals het zou zijn te zeggen: krijg geen hoofdpijn. Men kan zeggen: zorg zooveel mogelijk, dat je geen vrees krijgt. De afwezigheid van alle vrees maakt de droomen zoo heerlijk. Er is ook vrees in droomen, maar dat is een demonische angst die verdwijnt en gemakkelijk overwonnen wordt. Op deze reis leer ik de gewichtige waarheid, dat de physieke vrees wel met den leeftijd toeneemt, in den vorm van nervositeit, maar dat de innerlijke toestand van het astraallijf, zooals de droomen toonen, daarbij niet aangetast wordt. Vrees — nerveuze vrees — is een eigenschap die tusschen morbide en immoreel in staat. Men veracht den lafaard, maar het is totaal onbillijk, want men kan een zedelijk held zijn en toch door nerveuze vrees worden geplaagd. Physiek lijf (waaklijf) en psyche (astraallijf) hebben elk hun eigen organisatie. Het gewennen aan de beweging van een schip — het overwinnen van zeeziekte — is een vergelijk tusschen psyche en physiek lichaam, waarbij zij elk voor zich hun organisch verband eenigszins wijzigen, een andere overeenkomst aangaan, zoodat het physieke lichaam zich anders reguleert bij 't ontvangen van bepaalde indrukken, onder invloed van een gestadige correctie door de psyche. Het lijf wil het voedsel telkens uitwerpen, door een verkeerde gevolgtrekking omtrent den aard der ondervonden gewaarwording. De psyche corrigeert steeds die gevolgtrekking, en brengt het lijf tot verdraagzaamheid en tot een betere aangepaste organisatie. Vandaar de gunstige werking van den slaap, wanneer het lijf geen uitwendige indrukken ontvangt, en in dien tijd gelegenheid krijgt tot reorganisatie. Hier is een fout — oogenschijnlijk — want het lijf ontvangt wel indrukken in den slaap. Maar niet de lijfspsyche. Er is een psyche van het lijf en een van 't astraallijf. Als het lijf slaapt, de geest droomt, is er toch iets wakker en actief. Datzelfde, wat de moeder doet ontwaken bij slaap van 't kind. Datzelfde wat reageert in hypnose op de suggestie. Dat is de lijfspsyche. Maar die wordt niet aangegrepen door de scheepsbeweging. Het is wat men de vegetatieve psyche kan noemen. In tegenstelling met de sensitieve psyche, die de indrukken op het astraallijn overbrengt. En die is inactief in den slaap. Ik ben vastbesloten recht op mijn doel af te gaan in Amerika, het stichten der Coöperatie. Dat moet het onderwerp der vier lezingen zijn. 13 Februari. Nu is de wind noordelijk geworden en de zee stiller. We hebben nog drie dagen vóór ons. Ik sliep goed, hoewel de droomen iets ongunstiger waren, vermoedelijk onder wat digestie-stoornis. Duidelijk demonisch. Vreemd dat die hevige stoornissen van storm en zeeziekte niets geen invloed hadden op den droom, en een weinig zwaar eten* wèl. Mijn zware depressie is weg. Ik heb lust in mijn taak n Amerika, ik vind goed dat ik gegaan ben. Ik voel mij gerust en zeker van mijn zaak. Br zal zeker rekening houden met de ondervonden zwakheid en foltering, maar geen overdreven besluiten nemen. Als ik wat verademing gehad heb. voel ik mij weer krachtig. Wel verlang ik onuitsprekelijk naar mijn dierbaren, en verheug mij nameloos op het weerzien. 15 Februari* Hedennacht stil, vanmorgen mist. Mist is een grooter gevaar, maar verwekt volstrekt niet evenredig grooter vrees. Niemand scheen bevreesd te zijn. Alleen de officieren die het gevaar beter kennen nemen mist ernstiger op. Ik las van morgen het boek van Sidney Reeve, the Cost of Competition, en was zeer verheugd over deze kolossale versterking van mijn ideeën. Zijn middel, wettelijk vaststelling van prijs, is zonder mijn plan niet uitvoerbaar. Zijn boek is veel dieper dan dat van Henry George Jr. the Menace of privilege. Met behulp van Reeve's boek kan ik mijn kruistocht in Duitschland volvoeren. 17 Februari. Gistermiddag om één uur kwamen wij te N.Y. aan in een dikken mist. Het zag alles nat, druilig en somber. Aan den steiger was niemand om mij af te halen. Bij Martin werd ik niet verwacht. Bx ging met mrs. Toepfer, met wie ik aan boord had kennis gemaakt en een vriendin van haar, het zag er alles ontmoedigend uit. Toen bleek dat een telegram van mevr. H. met drie code-woorden „Home child Son" door Ely was begrepen als bericht, dat ik niet kwam. Zoo zou een lieve bedoeling nog onheil stichten. Nu is alles weer fleuriger en ten goede geschikt. De Martins rijn mij sympathiek, vooral hun vatbaarheid voor humor en hun intelligentie maken hen alleraangenaamst gezelschap. Ik zit in mijn oude zonnige werkkamer en zie over de zee. Goddank, dat ik hier zulk een heerlijk tehuis heb, zonder dat zou mijn heimwee zich zeker verheffen. 19 Februari. Gister mijn eerste lezing. Het was weer echt, helder, zonnig Amerikaans ch weer. De lezing was vol, maar ik kreeg toch een beroerden indruk. Het ging niet slecht, maar ik voelde geen sympathie. Ik zag dames weggaan, en ik hoorde later dat iemand uit Buffalo, die gekomen was om lezingen daar te arrangeeren, ze na 't hooren van mij had afgezegd. Ik kreeg een treurigen indruk van het laag intellectueel en moreel peü van zulk een auditorium, en ik zag niet hoe ik, onder zulke omstandigheden, nog vijf lezingen zal kunnen houden voor datzelfde publiek. Ze willen lachen, en daarvoor ben ik niet gestemd. En Ely maakte mij boos met zijn onnoozele manieren, en het telkens weer terugkomen op dat lekkere brood dat ik bak. Daartoe voert de onderdanigheid aan de kudde. Werkelijk, als ik dit verblijf bij de Martin's niet had, ik weet niet of ik 't uit zou houden. Ik slaap goed en ben gezond. Maar des morgens voel ik mij beklemd. Het Amerikaans che van alles staat mij dan tegen, ik denk aan Holland en Duitschland met verlangen, en aan mijn lief kind en zijn moeder. Het zal echter wel beter worden, als ik meer in actie kom. Acht weken zijn gauw om, en einde April zal de blijde dag wel aanbreken dat ik weer terug ga. Dinsdagmorgen 23 Februari. Zaterdag lunch in As tor Hotel, waar aanwezig waren Hamilton W. Mabie, editor the Outlook. Dean Howells, Easy chair Harpers' Monthly Rd. Malcolm, van de Emmanuel beweging in Boston, Dr. Slicer, puritan minister, Mr. Mackannini, van de City Club, Miss Curtis, dochter van George William Curtis, Ely, Martin e.a. Ik hield een kleine rede, waarbij ik weer een meer Amerikaansche toon wist aan te slaan. Zaterdag ging ik naar Riverside, en bezocht daar Zondag ook mrs. Janus. Het was mooi weer, en mr. Cole en ik wandelden door Leddin's Rock park. Gisteren, Maandag, Washington's birthday, was vacantiedag en de Martins en ik maakten een groote wandeling naar New Springville op Staten Island. Eerst bezochten wij nog Edwin Markham in Westerleigh, en toen Van Noppen in New Springville. Het was prachtig weer, allerlei onbekende vogels hoorde ik, en ik vond het landschap mooier dan verleden jaar, zoo ruim en groot, met wijde vergezichten. Ik voelde een oogenblik wat verlicht en vrijer gestemd. Maar deze morgen kwam het droevige, verlangende gevoel weer. Dan voel ik mij de echte banneling, ver van huis en gezin. En dan nog die lange tocht naar 't Westen voor oogen. Maar ik heb geen klagen. Be zal geduldig trachten uit te houden, en trachten gezond en opgewekt te blijven. Een der voornaamste kranten neemt mijn zaak op. Wel weer op z'n Amerikaansch. „A million for Van Eeden." 24 Februari. Gister hevige regens, den ganschen dag. Ik bezocht Hoggson en praatte lang met hem over Coöperatieplannen, 's Avonds was ik bij een meeting in Carnegie Hall, waar Taft sprak en Booker Washington, over de negerkwestie. Er waren ook negerkoren en een vertooning van ambachten aan 't werk door leerlingen van Hampton Institute. Bx was niet vroolijk, maar ik houd mij goed. Ik was kletsnat en ik verlangde naar huis. Dat zal wel niet beter Worden, totdat ik voor goed aan boord stap voor de thuisreis. Ely spreekt al van de 3e maal terugkomen, en ik luister dan zonder veel te antwoorden. Ik sliep minder lekker en was bang voor ziek worden. Bij 't minste pijntje denk ik: daar zal je 't hebben. Maar nu voel ik mij toch weer rustig en gezond. Een zoet heimwee vervult mijn dagen. Nu zijn er goddank al drie weken van de twaalf om. Als ik thuis ben, zal ik spijt hebben en mij schamen om mijn zwakheid. Maar ik ben nu verdeemoedigd, mijn zwakte kennen geleerd hebbend. Toch zal ik volhouden, en de aangewezen weg doorloopen, hoeveel het mij kost. 26 Februari Drukke bezigheid, met goed effect, en het ontvangen van bewijzen van belangstelling en vriendschap namen mijn droeve stemming wat weg en deden mij meer tehuis voelen. Wel moet ik nog steeds onophoudelijk om mijn dierbaren denken, maar de scheiding schijnt minder onafzienbaar. Misschien kan ik 20 April, over 8 weken, al weer op de boot. Hoe zal ik de dagen tellen. Mijn plan maakt voortgang en vormt zich. Gisteren sprak ik voor de tweede maal, deze lezingen voldoen mij niet, maar ik zal er mij doorslaan. Toen was ik een uur op de redactie van de Times, en discussieerde over mijn plan en werd gefotografeerd. Daarna bezocht ik Brisbane en deed hetzelfde. Hij is de invloedrijkste journalist van de V.S. en een socialistisch plannenmaker zelf. Toen kreeg ik op de City Club bezoek van den Millionair Tomlinson, die bij mij theedronk. Een Corporation lawyer, die mij zeer nuttige wenken voor mijn plannen gaf. Daarna at ik met de X club, met de professoren Dewey, Crampton, Montague and Giddings, allen van Columbia Unty. Verder Ghent, de sociaal-democraat, Irvine de Christen-socialist en eenige anderen. Een lange, interessante discussie over Darwin en Darwinisme. Vannacht ontwikkelden zich mijn plannen, het schema van de hoeven, met de productie van zuivelproducten, eieren en gevogelte, in coöperatief verband en de afzet bij de groote hotels van N.Y., volgens de wenk van Tomlinson. Vandaag ga ik met Hoggson naar Greenwich. Goddank! een post van huis. 28 Februari. Ik was van Vrijdag op Zaterdag bij Hoggson in Greenwich, in het mooie, ruime, zonnige, comfortabele huis, met zijn volmaakte netheid en geriefelijkheid. Beter hoeft geen mensch te wonen, wat meer is, is overdaad en verderf. Het gezin was eenvoudig, huiselijk, gezond en gelukkig. Toch stemde alles mij droevig, omdat ik aan mijn eigen armoedig leven dacht, en aan het gebrekkige van het land en de woning, waarnaar ik zoo hevig terugverlang, en waarin ik wel zal moeten blijven. Terug in New York had ik een hevige bui van depressie, zoodat ik neiging voelde tot plotseling vertrek. Ik overwon het, door naar huis te schrijven. En ik nam deel aan de lunch in hotel Astor, waar aanwezig waren: Prof. Peabody van Harvard Un., Dr. Knopf, de tuberculosebestrijder, Mrs. Maybrick, die vijftien jaren gevangen zat — wegens moord op haar man, en die ik zelf altijd voor onschuldig hield en die een treffende rede hield. Mrs. Gilman, de dichteres, die naast me zat, mr. Sydney Reeve, de schrijver van the Cost of Competttion, mr. Morgenthan, * de millionair, en mrs. van der Bilt, Balmont, de moeder van de hertogin van Marlborough Consuelo, verder Hoggson, miss Peck de bergbekhmster, mijn reisgenoot miss Veer de Vere, en nog een aantal anderen. Het lezen van mijn proeven van de Nachtbruid deed mij goed. Het boek verkwikte mij. 1 Maart. Br sliep beter en voel veel rustiger en beter. 2 Maart. Vandaag evenzoo. Ik sprak Zondag voor de Y.M.C.A. over psycho-therapie. Vanavond voor Cooper's Union over Coöperatie. Soms voel ik alsof ik nu maar moest uitscheiden met die voordrachten — maar helaas, nu moet ik voort. En de miserabele geldsatisfactie komt in plaats van betere voldoening. Gistermiddag een lang gesprek met de mooie, ongelukkige vrouw van Upton Sinclair. Voorbeeld van het misdadige van een huwelijk uit vriendschap Een Hedwig-lot heeft ze gehad. 6 Maart. Northampton, Mass. Ten huize van G.S. Lee, den schrijver van Inspired Millionaires. Mijn toestand is aanmerkelijk verbeterd. Ik moet dan ook erkennen, dat alles mij meeloopt, en ik meer succes heb dan ik had durven verwachten. Be sprak Woensdag over psychotherapie voor een klein gehoor, en ik ben op drie dagen achtereen 's middags bij mrs. Sinclair ge- v/eest. Het spreken met haar deed mij goed, ik voelde al mijn eigenheden die in dit land geen weerklank of voedsel vinden, nu weer tot hun recht komen. Zij is een der nieuwe, kinderlijke, teedere zielen, die zich nauwelijks kunnen handhaven, en lijden onder de instinktieve vervolging van de kudde. Haar blijdschap, haar dankbaarheid, voor mijn bezoeken en mijn toespraak was roerend. En ik had daartoe niets anders noodig dan een weinig openhartigheid. Al hetgeen ik in mijn lijdensjaren heb opgezameld, schijnt toch wel eenige uitwerking te hebben. Alleen door het te toonen doe ik goed en breng ik troost. Donderdag sprak ik weer en nu was ik tevreden met dat werk, en voel ik geen ergernis of tegenzin meer. Langzamerhand verzoen ik met mijn verblijf en arbeid hier, ziende hoezeer het gewaardeerd wordt en uitwerking heeft. De bittere scheiding wordt dan met meer geduld gedragen. Donderdagavond at ik bij Tomlinson de millionair, corporation lawyer. Aanwezig waren Mr. Vale, de directeur van de telefoon Cy van Amerika, een dikke, grijze, blijkbaar conservatieve en zeer rijke zakenman, die voornamelijk was gevraagd om met mij te discussieeren, verder Commissioner Andrews, een oude, droogkomieke, sarcastische beambte, die geheel op mijn zijde bleek, verder een democraat-freetrader, die nooit van een Hollandsche literatuur gehoord had, en een paar jongelui, zoon en neef van Tomlinson, beiden met zeer geavanceerde denkbeelden. We spraken veel over farmen en socialisme, en Tomlinson zei het volgende merkwaardige: „Als ik mijn kinderen wil opvoeden in wat ik goede, eerlijke, zedelijke beginselen vind, dan maak ik ze ongeschikt voor zaken." Gisteren. Vrijdag, spoorde ik hierheen. Mijn gastheer hier is zeer zeker een geniaal schrijver en origineel denker. Een die met Thoreau en Emerson genoemd zal worden. Zeer interessant is het voor mij te zien, hoe mijn New Yorksche vrienden dezen man totaal niet waardeeren. Mrs. Martin b.v. vindt Zijn boek nonsens, lacht en spot ermee. Het was verkwikkend voor mij te zien hoe blij en dankbaar Lee was door mijn kalme appreciatie. Ik, die niets weet van de locale toestanden, behandel hem en spreek over hem, precies zooals ik over Thoreau zou doen, en zie niets arrogants in zijn vergelijking van hemzelven en Thoreau. De Amerikanen, voor wie Thoreau een beroemdheid is en Lee niet, kunnen hem door dat verschil in aureool absoluut niet beoordeelen, zij zien Lee niet, en vinden het belachelijk Lee met Thoreau of Whitman in één adem te noemen. Wij hadden veel goede gesprekken en het voelt als een groote versterking wanneer de verstrooide groep-brekers op deze wijze met elkander in verstandhouding treden. Lee is veel zachter, beminnelijker, liever dan ik. Misschien nog te veel van den dominee. Maar hij is toch sterk, en vol van het nieuwe. Ik sprak voor een gehoor van misschien duizend jonge vrouwen, vrouwelijke studenten van Smith's College, en ik sprak beter en had meer succes dan ik ooit in dit land deed en had. Over Hollandsche litteratuur. Vanmorgen beklom ik met Lee Mount Tom op sneeuwschoenen. Een glorieuze, heldere, zonnige dag. Wat een groot land, met zijn wijde heuvel-horizon, zijn groote rivier, zijn heldere atmosfeer. 'sMiddags waren we op 't college, en zagen de meisjes. Er was een basketball-wedstrijd en ze droegen hun sportpakjes en er was veel vroolijkheid, gezang en animo. Toen werd ik weer droefgeestig. 9 Maart. Weer op Staten Island. Mijn verblijf bij Lee heeft mij verwonderlijk verkwikt De groote goedheid en zachtheid van dezen man, zijn enthousiasme, zijn kinderlijkheid, zijn dankbare vereering van mij, zijn behoefte mij goed te doen en te helpen, dat alles heeft me diep getroffen en ik voel, dat het voorbarig van me was te zeggen, dat ik nu wel geen vrienden in mijn leven zou maken. Hij is mijn vriend, of ik 't wil of niet. Hij is niet mooi. Lang, mager, bleek, met een groote neus, en een bokkenmond. Maar zijn oogen kunnen met arends-blik kijken, en hij is vol humor. Zijn vrouw is klein, en naar 't schijnt ouder dan hij, niet mooi, en met bruine vriendelijke oogen. Haar conversatie had iets bekrompens, hoewel ze vrij intelligent is, maar ze was dogmatisch en had dezelfde vrees voor de toekomst als C. Ze geloofde in symbolisme. Ze is schrijfster en verdient geld genoeg voor beiden, zoodat hij op eigen wijze kan voortwerken. Ik las een boek van haar, Simeon Tetlow's Shadow. Zeer knap werk, met feodale moraal in modernen tijd. Zondag naar huis sporend, zat ik in de tram met een jong echtpaar, dat ik terstond voor Duitschers aanzag. Ze hadden iets intiems, hartelijks, niet-Amerikaansch. Ik had een gevoel, dat ik met hen kennis wou maken. En zie, het bleken gasten te zijn, door de Martin's uitgenoodigd. De heer en mevr. Dr. H. Hegemann. Aardige, sympathieke menschen, vol sociaal idealisme, ik ga er Maandag lunchen. Ze zijn uit München en blijven maar twee jaar hier. Gister lunchte ik bij Charlotte Perkins Gilman, de dichteres. Ik las haar verzen en mag die graag. Haar boek over de vrouw en economie ken ik niet. Ze is zeer bekend, ook in Europa, door dat boek. De Martin's zeiden me dat ze zeer ongelukkig is, met al haar faam. Maar ik vond haar recht goedhartig en eenvoudig. Alleen zeer vervuld van haar sociale ideeën. Ik gaf een dieper uitleg aan haar gedachten, en sprak van het ideaal-anarchisme. Maar dat begreep ze niet. Bij haar was een mrs. Campbell, een oudere dame, ook een schrijfster van een boek „Prisoners in Poverty" of zooiets. Het aardige was dat die terstond over Lee begon, en bleek hem te waardeeren. De dochter van Mrs. Gilman, een bleek, aristocratisch type, doet aan schilderen, evenals haar vader, mr. Stetson. Maar dat was niet bizonder, en ik zeide ook niets. Ze nam het echter heel goed op. We wandelden langs de prachtige Riverside Avenue en zagen Grant's graftombe. De vrouw van Lee zeide: „Ze vinden mijn man wel eens verwaand. Maar geef hem ook maar een klein weinig van wat hem toekomt, en zie eens hoe bescheiden hij wordt." Precies zoo gaat het mij. Over acht weken kan ik al weer thuis zijn, als alles meeloopt, Deo Volente. 10 Maart. Een week van zoo snel en rijk leven dat ik niet tot opschrijven kwam. Woensdag eerst lunch met Boyden van de American Magazine, gesprek met de redacteur en afspraak om een serie artikelen voor hem te schrijven over Happy Humanity. Daarna de kgn*"'s™a1citig met Hugh Mac Rea en zijn kolonisatieplannen in Wilmington. Toen het gesprek met Walter H. Page, waarin hij beloofde „the Quest" uit te geven en mijn andere boeken. Toen bezoek bij Dabo, waar ik versterkt werd in mijn hoogè schatting van zijn werk. 's Morgens de voordracht over Psycho-Therapie. ii Maart. De laatste lezing over Happy Hunlanity. Het ging nü alles goed, en ik ben blij, dat dit achter den rug is, Lunch bij Ely. Daarna bezoek bij Tomlinson, en toen weer bij Mac Rea. waar ik de kaarten en photo's van de Wilmington Kolonie's zag. De Grieksche secretaris Adossides. Ik maakte plan den igen met Mac Rea naar Wilmington te gaan. 12 Maart. Om 12 uur naar Stamford. Ik ben aan 't corrigeeren van de Nachtbruid en verdiept in 't boek en vol liefde er voor. In Stamford de auto aan 't station met Amerikaansche en Hollandsche vlaggen. De twee dagen een vreemde droom, vol grillige en ook mooie aandoeningen. Het feest in de blokhut, met de groote schoorsteen en de vlammende reuzenblokken. De twee uilen er voor. Het schemerlicht, de kaarsen, de kwasi-Hollandsch gekostumeerden, maar een totaal onhollandsch geheel, bijna spookachtig, maar fantastisch, rijk, uniek. Nieuwe wereld-sensaties. Lange Goudsche pijpen en bier uit steenen kroezen. De namiddag in een oogwenk om, met toasten en gezang. Ik dronk op de „Witch of Stamford." De oude Commodore, die liedjes zong en toastte. Een half-artistieke, half miUionairs-atmosfeer, het geanimeerde praten in de stoelen om het houtvuur. Toen het ongeluk met de automobiel. De malle, dikke dame, die bijna verpletterd was. De hiep-hiep-hoera's voor den ierschen chauffeur, in de schemer van de blokhut. Toen het nagesprek met Virginia en Helen en Marjon. Den volgenden morgen het bezoek bij pro- fessor Thaddeus Wakeman, de oude filosoof, in het prachtige land, slordig en vies, vol van Goethe, Nietchnikoff en Lester Ward. De groote serre's op Lindenlodge vol anjers en rozen. Dickinson, genaamd Pip, de jongen van 10 jaar, die al een vertrouwd chauffeur is. Het snelle rijden in de buggy met het vurige paard. Dit alles was leven, rijk leven, en ik voelde of ik ruimer werd, mijn kleine vrees verloor, en weer in het wereld-leven intrad. Dit is niet een minder naar mijn huis en hevelingen verlangen, maar een rustiger, breeder, kalmer verlangen. Een zich meer thuis gevoelen overal. Ik sliep van nacht diep en zwaar, en voelde gisteravond zeer goed en tevreden. Dit feest was al verleden jaar beraamd, maar ik kwam niet toen, omdat ik meende dat de Witch of Stamford, Helen Smith, de millionairsdochter, ernstige teekenen van te groote genegenheid toonde. En nu liet ik mij overhalen om toch te komen, en Helen zorgde, dat ik niet in twijfel kon blijven over haar gezindheid. Zooiets had mij in mijn jonge jaren moeten overkomen, wat een glorie. Het zachte, modeste jongetje van de Oude gracht, bewonderd door een Amerikaansche millionaire. Het is vol doordringende humor. Maar het geval bezorgt mij geen moment onrust, en laat mij geheel kalm en in mijn wel-afgebakenden weg. Zij is een wonderlijke vrouw, wild en geestig, zorgeloos en goedhartig, maar eigenlijk geheel ongecultiveerd van geest, en ze heeft niets van het mooie, zuivere gemoedsleven, het innige en natuurlijke dat mij met sommige anderen verbindt. Maar ik geloof dat ze 't vermoedt en daarom die grenzelooze vereering voor me voelt. Als een instinctief verlangen naar het diepere gemoedsleven. 15 Maart, Ik ben met dat al maar weer geheel hersteld en in betere conditie dan in langen tijd. Het is merkwaardig, hoe een verblijf in dit land mijn zenuwen versterkt. Van het gedeprimeerde, nerveuze, vreesachtige is nagenoeg niets meer over. Soms even een schaduw er van, die terstond verdwijnt, en aantoont hoe het geweest is en hoeveel beter het nu is. Ik heb „my nerve" terug, ik voel weer even koelbloedig als toen ik jong was, in auto's, liften, booten en sporen. Ik bewonder New York, en ben dóór en dóór rustig, en te huis in de groote stad. Het voelt als mijn eigen land — wat vertrouwdheid betreft. Al zou ik er niet aarden, als bewoner misschien. Ik ga deze week nog niet naar Wilmington, maar de kolonisatieplannen daar worden steeds waarschijnlijker. Deze middag conferentie met Tomlinson, Hoggson en Mac Rea. 17 Maart. Ik ben beschaamd. Ik schaam mij over hetgeen ik de vorige dagen schreef. Het is een filisterachtige en kleine zienswijze, die een nobele natuur niet durft vertrouwen. Helen Smith is een nobele natuur en ik heb haar onrecht gedaan. Het is, alsof ik voortdurend door kleine, malicieuze invloeden belemmerd word om haar in zuiver licht te zien. De Ely's, de Cole's, al die vlekkelooze burgerlui, die mij voor haar waarschuwden en — met succes — van haar weg trachten te houden. Hoe kinderachtig schijnt mij dat alles nu. Ik dank God, dat ik de moed en oorspronkelijkheid gehad heb, mijn eigen weg te gaan. Nu is dit land eerst mij hef geworden, nu eerst voel ik mij voldaan in mijn werk, en diep gerust in mijn ziel. Nu ik een edele, diepe, eerlijke Voor de 2de hut op Walden (in 1909). affectie heb erkend en gewaardeerd. Hoe prachtig was New York gisteravond. De Singertoren in vollen gloed en links en rechts, in een wijden cirkel om het donkere water, de stralende lichtvonken. Het was een wonder-aangrijpend schouwspel. Dagelijks word ik dieper door de schoonheid dier stad bewogen. Ik ben nu zoo rustig, en gelukkig. Zoo dankbaar. Ik voel mij zoo veilig. Ik kreeg een heven brief van mijn vrouw. Het is nu alles rondom me vol warme glorie. Het Heelal is als levend van liefde voor me. De vrees is verstorven. 22 Maart. In den sneltrein naar Chicago. Ik voel mij soms als iemand die een snelle stroom afvaart, eerst beangst, en langzamerhand meer en meer gerust en verheugd over de snelle vaart en het prachtige schouwspel. Ik vertrouw mij nu weer geheel aan mijn noodlot toe, ik ben gelukkig, in-gelukkig en niet meer bevreesd. Ik spoor nu langs de groote meren. Hun kleur is als die van de Zuiderzee. Er is nog veel ijs op, Woensdagmiddag was ik in 't Hippodroom en zag de verwonderlijk gedresseerde Zeehonden. Donderdag den ganschen dag op Staten Island, brieven schrijvend en de Nachtbruid corrigeerend. Vrijdag naar Stamford, 's Middags met de Buggy naar Riverside. De eerste teleurstelling in dit land kwam Donderdag, de weigering van Page van „the Quest", maar ik hield mij goed en ging Zaterdagmorgen al naar Putman, om hem te vragen. Zaterdag lunch bij Ely, met Kennedy de acteur-tooneelschrijver, zijn zuster Mrs Gorst, een geaffecteerde Engelsche, en miss Wald, die mij zeer sympathiek is. 's Avonds de „entertainment" in Stamford, waar Helen spelen 3—153 moest. Er waren wel aardige dingen, maar ik was toch blij, dat het uit was. Ik zeide haar, dat ze zulke dingen niet doen moest. Ook vond ik haar keuze niet goed. Ze neemt het alles zoo dankbaar, deemoedig en goedig op. Het is een van de naar verlichting en verheffing smachtende naturen, die in een gewone omgeving alles verkeerd doen en daardoor aldoor misverstaan worden. Gister, Zondag, een rit naar een groote hoeve van de Commodore, een mijl of drie in 't land. Het was heerlijk zonnig weer. Ik zag een snip uit t moeras vliegen, en hoorde veel voorjaarsvogels. Het was zeer Zondagsch en stil. Ik stoeide met Pip en was zeer vroolijk. Een heerlijke studeerkamer wordt voor me ingericht. Linden Lodge is een huis om er zoo een novelle over te schrijven, misschien maak ik er wel een drama van. Helen zou een prachtige figuur kunnen zijn voor een drama. En de spanning is er al, met de gezelschapsjuffrouw door Helen vroeger aangesteld en die nu met meer weg te krijgen is en den ouden man weet te beheerschen en op zijn geld aast en Helen brutaliseert. Madison Wisc. Dinsdag 23 Maart Gisteravond om elf uur hier aangekomen. Ik was niet moe, en sliep hedennacht heerlijk m de University club. Er was niemand aan den trein, omdat ik den verkeerden trein had genomen. Toen reed ik in een oude vigilante, waar de twee dames ongevraagd bij kwamen, naar prof. Jartrows huis. Het geval was zeer komisch, vooral omdat de koetsier maar weg reed zonder dat iemand van het drietal had gezegd, waar hij of zij heen wilde.. Er was iets wonderlijks in deze burgerlijke, landelijke gemoedelijkheid, het provincie-steedsche m een zoo ver land, dat voor kort nog wild was. Bij Jartrow keurige, fraai gemeubileerde en verlichte kamers, met photo's van Italiaansche kunst, alsof 't in Berlijn was. Ik heb zooeven de voordracht gehouden en verwonderde mij over de psychologie van 't geval. Dezelfde voordracht, die in Northampton zoo uitstekend slaagde, voldeed mij hier absoluut niet. Misschien lag het aan de slechte voorbereiding, doordat mijn hoofd te veel met andere dingen vervuld was. Daarbij een minder bevattelijk pubhek, dat mij met tot vuur kon brengen. Ik was in 't geheel niet op dreef en sprak ook slecht en daardoor was de tijd niet behoorlijk gevuld en in plaats van tijd te kort te komen, was ik te vroeg klaar, wat altijd een miserabel gevoel is. Ik moet mij met door een toevallig geslaagde rede laten verleiden die niet behoorlijk te prepareeren. Vanmiddag zag ik het prachtige Universiteitsgebouw met de marmeren trappen. Het museum met de indiaansche zaken, met de oude kolonisatie overblijfselen, de koperen pijl- en lanspunten uit den voorhistorischen tijd, die hier uniek zijn, omdat koper hier soms gedegen gevonden wordt. Verder de groote bibliotheek met 400.000 boeken. De oud-hollandsche boeken uit de Tank-bibliotheek, hoogst merkwaardig. Dan de voorwerpen door tornado's vernield, zware stukken ijzer dwars door boomen gedreven, een hooi-vork door een paal, enz. Ik deed ook een wandeling door de stad en zag de meren, waaraan de stad ligt. Ze waren nog met ijs bedekt. Toen een theereceptie bij professor Hohlfeld, waar ik een verbazend aantal handen te geven en namen te onthouden had. Opmerkelijk was de afwezigheid van mooie vrouwen en van Angelsaksische typen, of Amerikanen» het waren de bekende Hollands chDuitsche, min of meer burgerlijke en leehjke typen van 't Europeesch vasteland. Daarna wandelde ik met mrs. Presber naar haar huis» om haar kinderen te zien. Zij is de gescheiden vrouw van Else Otten's zwager en leeft hier met vier mooie, flinke kinderen. Ze was zeer spraakzaam en leeft in een aardig huis, buiten de stad. Ik werd aangenaam getroffen door het gezicht der mooie eekhoorntjes, die hier overal vrij en wild in de stad rondspringen. Ze zijn verbazend mooi van kleur en elegant van houding en zoo tam, dat ze uit de hand eten en op schouder springen. Een verordening verbiedt hen kwaad te doen of te vangen. De zoon van mrs. Presber vangt slangen in den zomer, vertelde mij zijn moeder. Zelfs groote, giftige, van vijf voet lang. De jongen vertelde me, dat ze eiken winter sterven, maar dat de eieren overwinteren en des voorjaars door de zon uitkomen. Er zijn ook ratelslangen. Het wapen-dier van Wisconsin is de „Badge", de Amerikaansche Das. De lezing Woensdagmorgen ging veel beter en had veel succes, de studenten begroetten mij met den „Sky rocket" een soort welkomst-kreet. Ssshl.... whoe. oep.... ssh!.... haaaü! Dat vond ik erg aardig, 's Middags lunchte ik bij den bekenden socioloog Dr. Richard T. Ely, wiens boek over Economie ook in 't Hollandsen vertaald is. Een klein, pittig, uiterst bedaard mannetje met wit haar. Hij liet me zijn manuscripten zien, met een zekere schaamte, dat hij zooveel geschreven had. Ik zag ook 't kapitool, waar de Universiteit een kamer heeft om studenten in wetgeving op te leiden. De Universiteit heeft ook een farm. Op de club eten ze Universiteits-boter. De studenten hebben een coöperatieven winkel. De lezing 's middags was zoo vol, dat over tweehonderd menschen moesten afgewezen worden. Den vorigen dag voelde ik hoofdpijn opkomen, maar ik wist die te bezweren door een half uur slaap. Gisteravond — toen ik liever rust had gehad — nog een diner bij Jartrow, waar ook de president van Hyse was. Ik las Hollandsche verzen. 25 Maart Nu zit ik in mijn prachtige hotelkamer, in hotel Majestic te Chicago. Ik ben zeer tevreden en opgewekt. Ik zie uit over het Michigan meer. Ik vond dat het reizen hier gemakkelijk gaat. 26 Maart, Chicago. De lezing verliep gisteren uitstekend. Ditmaal was het aan huis bij een multimillionair, Ira Morris, een jood, zoon van een business-man (packer). Het was een beminnelijk jong echtpaar, de man was uit zaken gegaan omdat het hem tegenstond en wijdt nu zijn leven aan kunst en wetenschap en sociologie. Ondertusschen zag zijn huis verbazend weelderig, en had zijn vrouw de mooiste parelsnoeren aan die ik ooit zag. Er waren een honderdtal gasten, waaronder Dr. Turck, een zonderling Amerikaansch type, maar op een Griek of Turk gelijkend, die onderzoekingen doet omtrent het weerstandsvermogen van serum tegen toxinen, o.a. bij maagzweren. Payne is een typisch literator, die zwaar rookt. Iets als Mac-donald in Harrow, verzot op literatuur. Maar een literaire en nietdichterlijke geest, die van Lee noch Shaw iets begreep. Verder de gewone fashionabele typen. Een oude dame met stijve, grijze krulletjes (Agrippina) en een klatergouden strik in 't haar, zwaar geblanket. Een malloot van over de 70 jaar. Ik sprak goed en er was veel appreciatie. Nu ga ik naar Indianapolis, hoop hier terug te keeren. 27 Maart Indiana is een vruchtbaar land vol hoeven. Maar de hoeven zagen niet welvarend of aantrekkelijk. Veel maisvelden, met de dorre stengels. Een paar paardengeraamten bij een poel. Veel rivieren met geel water. Indianapolis is ruim gebouwd met veel gazons en boomen. Ook verbazend monumentale gebouwen en gedenkteekenen, alles imitatie. Mijn voodracht ging goed, het pubhek een club-pubhek, maar ze schenen zeer onontwikkeld en deden domme vragen. Toen werd ik aangesproken door de hartelijke Hanna Wolff, de pianiste, met haar man, Freeman, en ik ging met hen naar huis en sliep op een echt logeerkamertje met Hollandsche meubeltjes. Ze speelde heerlijk voor me, Beethoven. Haar spel was mij zeer sympathiek, meer dan van iemand, die ik mij herinner. Zoo vol vastheid en ziel, zoo origineel. Ik sliep kort en verkwikkend, om 7 uur op, met de Freeman's de stad gezien en de lange reis weer terug naar Chicago, waar ik van avond een mooi orkest-concert bijwoonde in de Orchestra Hall. Brahms' 4e symphonie en een pianiste, Alide Verne. Hanna Wolff was het met mij eens over Wagner. Dat is wéér een componist die mij bijvalt. 29 Maart, Streator III. In een keurig huis van Mr. Plumb, een tegelbakker, en makelaar in vaste goederen. De vrouw een type als mrs. Cole, New-England menschen. Het huis ruim, comfortabel en zeer in de puntjes. Eergister terugkeer naar Chicago, gegeten met Payne in de Cliff-dweller Club, daarna goed concert in de Orchestra Hall, orkest van Stock, 4e symphonie van Brahms. Een pianiste Alide Verne, zeer vlug en vaardig en sterk. Ik logeerde in Majestic en sliep, evenals altijd tegenwoordig, vast en verkwikkend, doch vroeg wakker, 7 uur. Er is geen spoor van helderheid in de droomen. Ik slaap dadelijk in en ben vroeg wakker, en voel dan geheel uitgerust. Gister lunchte ik bij den milhonair Ira Nelson Morris, hij is een gevoelig, artistiek man. Zijn vrouw bracht me in de auto naar den trein. Ik sprak gisteravond voor een goed gehoor hier. Merkwaardig was, dat ik hier in dit prozaïsche stadje, in 't binnenland, twee van mijn eigen belangrijke ideeën tegenkwam. De gewezen mijnwerker Williams, die het inzicht had van de revolutie, van boven af, en van het onbevredigende van individueele voortbestaan. En Mr. Plumb, de tegelfabrikant, die het denkbeeld uitsprak dat wij menschen de cellen zijn van een grooter lichaam. Dat trof mij zeer. Ik voel een beetje ongelukkig door het lange gemis aan brieven. Ik zag ook 't merkwaardige boek van Bucke, Cosmic Consciousness. 30 Maart. Chicago Weer in Majestic. Gister uit Streator terugkomend, had ik juist tijd om me te kleeden en telefoneerde naar Morris, die mij met de auto kwam afhalen om bij Jane Addams te gaan eten op Hull-house, de reusachtige stichting in de armenbuurt van Chicago. Wij aten in de gemeenschappelijke eetzaal en zagen het groote gebouw met club-zalen, gymnastiekzalen, voordrachtzalen, instructiekamers voor ambachten, type-writen, pottebakken, smeden, enz. Een zonderlinge combinatie van school, kerk, sociëteit, van eenvoud en van luxe. Alles het werk van Jane Addams. Ik kon niet nalaten het te voelen als een vertoon van goedgezindheid, zonder waarlijk diep-heilzame beteekenis. Het zaakje kost 40000 dollars 's jaars. De voornaamste kunst van Jane Addams is, behalve het organiseeren — het bijeenbedelen van dit geld. Daarna gingen we naar de Comedie en zagen een stuk Ganton & Co. waarna de „packer" de Chicago-fabrikant van vleeschwaren, de millionair zakenman wordt uitgebeeld. Het stuk was pover, maar het spel goed en de uitbeelding slaagde wel. Curieus was dat ik er zat met den zoon van den man die als model had gediend. De oude Morris was de groote „packer" van Chicago. Den volgenden morgen werd ik weer door de auto gehaald om bij Morris over zijn werk te praten. Ik mag hem graag lijden, hij is een gevoelige, artistieke jongen. Impulsief, sensueel, verstrooid, vol generositeit, kinderlijk, ondernemend. Zijn werk was nog weinig zeggend, maar misschien wordt het iets. Hij hing zeer aan me, en vertrouwde mij al zijn intieme streven. Ik bleef er lunchen, met Robertson de acteur (broer van Forbes Robertson uit Londen) en zijn vrouw en zoontje, 's Middags ging ik weer met vier dames naar 't theater: la Souris" van Pailleron. Wij amuseerden ons wel. Ik at weer bij Morris, nu met mrs. Sheldon en haar zoon. Zij is een zeer ontwikkelde en interessante vrouw, wier jongste zoon, 23 jaar, een welgeslaagd tooneelspel schreef „Salvation hel", dat nu op verschillende plaatsen gespeeld wordt. Het was een eigenaardige avond. We lagen op groote berenvachten om een electrisch verlichte fontein middenin de kamer, en praatten over kunst. En mrs. Morris floot een solo. Morris liet zijn schatten zien, schilderijen, één, mooi, van Lawrence, een van Kever en Zoetelief Tromp, middelmatig en veel prullen — zijn prachtige perzische kleeden, zijn edelsteenen en Egyptische en Syrische kostbaarheden, van zijn reizen meegebracht. Het was wijdsch en toch gemoedehjk-gezellig. i Aprit In den trein. Gistermorgen ging ik weer naar Morris, die mij de secretaris van zijn moeder meegaf om Chicago te zien. Toen zagen we eerst de stockyards, de groote slachterijen, waar Morris zijn rijkdom uit heeft. Het was wel afzichtelijk, maar niet zoo erg als ik verwachtte. Het was zeer ordelijk en zindelijk, en het afgrijselijke niet erger dan in een gewone slachterij. Buiten ziet men de roodbruine koetjes nog rustig en geduldig staan eten, in de vierkante omheiningen. In 43 minuten zijn het stukken vleesch in de koelkamers. De schaapjes troffen me het meest, zooals ze op elkaar gepakt stonden, zonder blaten of geluid, alleen maar trachtend bij elkaar te blijven in hun kudde instinct, met de stomme, geduldige expressie in hun groote, donkere oogen. En dan het onvermijdelijke noodlot dat hen één voor één pakt, bij de achterpcoten en omhoog hijscht. En geen een van al die donkere oogenparen werd gespaard. En zoo gaat het eiken dag daai, duizenden per dag. De man, die daar dagelijks duizenden levens uitbluscht. Het vordert wel veel vuil om een bloem te laten bloeien. Welk een afzichtelijke basis voor onze beschaving. Ik zou wel wenschen dat ik vegetariër had kunnen blijven. Het is een diepe vernedering voor ons, dat dit alles voor ons leven en ons mooi noodig is. Daarna zagen we de Universiteit, door Rockefeller gesticht. Een groep tamelijk leehjke gebouwen, een weinig op de Engelsche colleges geïnspireerd, maar smakeloos. Daarna een heerlijke afwisseling in de groote serres van het park, met een overvloed van geurige en kleurrijke bloemen, een berg ter weerszijden van hel-kleurige cineraria's en de fijne geur van het gele citroenkruid. Dat nam de „leehjke smaak weg uit den mond". Eindelijk het museum, waar ik één zaal vond met meesterstukken. Een prachtige Rembrandt, een Hals, een Terburg, een paar Hobbema's, waarvan één zeker echt, een Jan Steen, een goede Ostade — en een prachtige voorstudie van de Delftsche Vermeer, van zijn gezicht op Delft in 't Mauritshuis. Een heerlijk stuk. Van de modernen niets van beteekenis. Een schilder uit Chicago (Giraud geloof ik) die het Amerikaansche landschap vrij goed gaf, hoewel niet als Dabo. Mijn begeleider vertelde mij met veel voldoening, dat alles in dit museum echt was. Hij hield de gansche collectie pleister-afgietsels in de beneden etage voor brigineelen. Het was een diepe ontgoocheling voor hem toen ik op de giet-naden wees en op de etiketten, en zei: dat zelfs het rijke Chicago zoo'n collectie origineelen niet betalen kon. Hij was zeer trotsch op zijn stad en zei, dat ik het onvoltooide maar over 't hoofd moest zien, want dat het al heel mooi was, in zoo'n korten tijd zoo'n groote stad te maken. Vanmorgen, wakker wordend in den trein, kreeg ik weerde impressie hoe leelijk de Amerikanen dit land hebben gemaakt. Het land der onbegrensde leelijkheden. Dit was misschien een lage morgenstemming, maar er is waarheid in. Lawrence. 2 April. Kansas University. Twee heerlijke voorjaarsdagen. Een transparante atmosfeer en de zilveren boomstammen met de bruine bloesems prachtig tegen de helblauwe lucht. Verre verschieten van af den universiteits-heuvel. Ik kwam om elf uur aan en vond prof. Carruth aan den trein. Een groote post met twee brieven van Sara. Ik sprak gister denzelfden middag in een groot auditorium voor misschien 1000 menschen. Ik was wat moe en heb ook van nacht niet zeer diep geslapen. Maar ik ben frisch en krachtig. Vandaag spreek ik tweemalen, maar ik zie verlangend uit naar het einde, als ik de terugreis begin. Des namiddags soupeerde ik in de dames-studentenclub. Ik zag zelden zooveel mooie jonge vrouwen in één huis. Gezond, mooie tanden, flinke figuren, 't Is waar, er ontbreekt iets.... iets, ja! wat is het? Dat wat menschen als v. d. B. heemzucht doet voelen. Het diepe, innige. Van alle Amerikaan sche vrouwen waren het alleen Meta Sinclair en Helen Smith, die er een zweem van toonden, en die twee zijn er dan ook eenzaam door, en ongelukkig — en als smachtend naar hetgeen ik hen er van geven kan. Een der meisjes vroeg mij voor tafel te bidden, wat ik niet deed. Aan 't eind sprak ik een paar woorden om hen dit te verklaren. Daarmee deed ik Carruth groot plezier. Toen ging ik het arme meisje bezoeken dat een hevigen aanval van Chorea had. De familie overstuur. Ik trachtte er wat rust en goeden raad te geven. Tot slot een gesprek om het haardvuur bij Carruth. Vanmorgen eerst een bezoek bij het zieke meisje. Daarna weer een toespraak tot de studenten, bij een Vrijdagmorgen godsdienst oefening. Het godsdienstig leven is hier zeer curieus. Er zijn veel secten en kerken, maar ze doen allen mee aan allerlei gezamenlijke formaliteiten. En het gaat zonders iets wat men in Holland als „Stemming'' verlangt. Het gaat midden in de vroolijkheid en 't gewone leven. Men begroette mij weer met een „college yell". Ik sprak over Significs. Ik zag de mooie roode kardinaalsvogel, heel tam. En weer tamme eekhoorns en konijntjes overal in de stad. Lawrence, 4 ApriL Gister mijn verjaardag Ik kreeg veel brieven van huis. Nog een van mijn vrouw en van moeder. Een telegram van Helen. Zoodoende voel ik hier in de verte toch de nabijheid van alle liefde die ik in de wereld ondervind. Ik heb toch veel reden tot dank. Ik vertrok 's morgens vroeg al van hier haar Kansas City, en zag daar twee hospitalen, één gloednieuw, reusachtig, mooi, allermodernst ingericht, en een oude, vuile barak, waar negers, besmettelijken en waanzinnigen maar bij elkaar worden gestopt. Typisch Amerikaansche contrasten. Ik zag ook een institutional church, kindergarten, kookschool, enz. Een religeus filantropisch uitwas, zooals er hier veel zijn. Ik lunchte met een paar professors van de Universiteit en sprak voor de studenten over kwakzalverij en de fouten der geneeskunde, 's Avonds at ik in Lawrence in een club met prof. Carruth, waar we een rede hoorden over E. A.Poe. Ik heb hier een patientje met hevige choréa, dat mij zeer vervult. Een hef meisje met een domme moeder, die haar door haar nerveuze liefde nog zieker maakt. Ik tracht de moeder van haar af te houden en een goede nurse er tusschen te schuiven. Ik tel de dagen, want hoe goed ik 't heb en hoe aardig en vol succes alles is, ik zal toch 't moment zegenen als ik weer mijn gezicht huiswaarts keer. Vooral de voordrachten bezwaren mij. Ze gaan altijd goed, maar het is een taak, waar ik tegenop zie, zoodra het pubhek groot en populair is. Ik voél dan dat dit niet mijn weg is. Ik doe dan iets wat beneden mij is, terwüle van geld, en dat hindert mij. Nog vier dagen hier, dan Kansas City, dan goddank weer naar de kust. Eergisteravond een heerlijke cano-tocht met J. v.d. B. op de Kaw rivier. Een stille, zachte lucht, en maneschijn en een breede, effen, zachtstroomende rivier. De sneltrein naar Californië raasde voorbij. 5 April , Gister zijn we weer in de cano op de rivier geweest, maar het woei te hard. Het werd steeds warmer en onstuimiger. Ik lunchte met een groot aantal professoren als gast van Carruth, in een ander huis. Twee in 't wit gekleede meisjes, met tulpen getooid, bedienden. Ze zongen een liedje van „that little Dutch garden" en ik dacht aan mijn verre tuintje. Om half vijf godsdienstoefening, een volle zaal, muziek, gebed, gezang — en ik zou spreken. Ik dacht, dat is een kansje en ik gaf ze de volle laag. Ik heb zeker nooit zoo stout en zoo indrukwekkend in Amerika gesproken. Daarna weer naar mijn patiëntje dat beter was. Toen gegeten in een „fraternity" of studentenclub. Daarna op 't balcon bij Carruth met een aantal vrienden van Jan zitten praten tot tien uur. We zaten zonder hoedof jas in den maneschijn, het bleef warm en winderig. Hoe zouden Hollanders en Duitschers lachen om zulk een studenten-bijeenkomst, waar niets wordt gepresenteerd als water en een doos met chocola-fondant. Er werd ook niet gerookt. Op een wandeling des middags in de omstreek met v.d. B. zag ik de prachtige blue bird, de meadowlark met zijn gele borst, en verscheiden spechten, ook een zwerm kuifmeezen. Ik slaap goed. Vannacht de eerste zweem van helderheid. Nu zal 't wel komen. Lawrence, 6 April Gister een warme dag. Mijn kleine patiëntje gaat vooruit en vervult mij zeer. Br schreef 's morgens brieven en werkte aan mijn lezing, 's Morgens wandelde ik in de stad met de jonge Shea. 's Middags lunchte ik met Carruth bij prof. Hog, de zieke. Er was ook Dean Temple. Daarna bezocht ik museum en bibliotheek en zag de fossielen. Ik voelde ergernis om de domme voorstanders van „natural selection" zonder richtende variatie, bij 't zien van de snelle ontwikkeling van 't paardenras, uit de Eo-hippos. Mijn lezing over Holf. literatuur slaagde goed. Daarna diner bij professor Duncan, den chemicus. Hij en zijn vrouw meer verfijnde, bijna Engelsche typen, maar ook minder sympathiek. Trouwhartig als de West-Amerikanen. Daarna een zeer volle receptie bij Chancellor Strong ter eere van Carruth, die 50 jaar werd en een stoel kreeg. Des nachts een hevig onweer, nu is het heerlijk geurig, en het groen komt snel. Ik kreeg brieven van huis, 7 April Laatste dag in Lawrence, gelukkig. Prachtig stil, koel, zonnig weer. Gister nog een voordracht, een fcncfc een diner, de verkiezing met stemmende dames, 's avonds conferentie met medische studenten. Eindelijk een brief van Else. Ik verlang weg te komen. Deze Westersche wereld bevredigt mij niet. Ik voelde mij beter in Chicago — om van Stamford niet te spreken. Vooral haat ik hun godsdienstige larie. Precies wat mij in hen hindert kan ik niet beschrijven. Ik mis het vrije, gepassioneerde. De wereld is hier onder een domper. Ik sliep diep en heerlijk. De demonen zijn bezig, en ik kan ze in de verste verte niet bereiken. Maar er is geen kwaad bij, ik ben rustig en tevreden. Vooral omdat ik morgen vertrek. 8 Aprit Ik was gister wat geërgerd door de valsche godsdienst hier, maar het werd 's middags beter. Ik maakte een heerlijke rit in den omtrek, en zag de Indianenhoogeschool, Haskel's institute. Wij hoorden veel vogels in 't struweel, het was een heerlijke, frissche, zonnige dag. Ik lunchte als gast van Camp, de bloothoofd-dichter enthousiast, half Walt Witman, half Lee, er waren wel twintig gasten, in Eldridge House. En ook Hamilton Holt van de Independent, die toevallig hier ook sprak, 's Middags laatste lecture, zeer vol. Mijn patiëntje gaat vooruit, het zal mij kosten haar achter te laten. Diner bij Dean Temple, weer bediening door de dochters. Daarna lecture over de Vredes-conferentie door Hamilton Holt, door mij geïntroduceerd. Ik sliep weer goed, maar kort en met een gruwel-droom. Ik liep met het afgehouwen hoofd van Christus: en wist niet-waar het neer te leggen. Vanmorgen weer een lecture met med. studenten. Daarna bezoek aan het industrieel-chemische laboratorium van Duncan. Een kardinaal-vogel — rMbi^ — kwam in de zaal vliegen terwijl ik sprak, en begon boven mijn hoofd te zingen. Alleraardigst. 9 April, Kansas City Gistermorgen nam ik afscheid van mijn Hef patiëntje Orpha. Bij haar laat ik ook een deel van mijn hart. Br had haar zoover, dat ze met me de trappen op en af liep. Allerliefst waren haar vroolijke, dankbare maniertjes, haar blijdschap als ik kwam, haar Verdriet dat ik vertrekken moest. Aandoenlijk was de dankbaarheid van de ouders. Het was alles mooi en een heerlijke herinnering. Om haar alleen zou Lawrence mij dierbaar blijven. Ik heb een heldere, bhje herinnering van die dagen. Ik zag nog de merkwaardige industrieel-chemische fellow-ships van prof. Duncan en reisde om drie uur met Duncan en Carruth naar Kansas City. Daar sprak ik 's avonds, eenigszins in dezelfde omstandigheden als bij de Economie club. Het werd weer te laat en te lang, en ik had moeite. Maar het was toch bevredigend. De noodige reporter-interviews, en weer een Hollander, de jonge Van Houten, zoon van den staatsman, die een ranch heeft in New Mexico op de Maxwell-landen, waar ook Verwey voor 30 jaren heenging. Vanmorgen juffrouw Dwars en prof. Duncan, van Houten aan 't ontbijt in 't hotel. Toen van den Broek. En eindelijk bezoek van een jongen Duitscher, vriend van Helen, von Pawel, wiens gesprek mij ontzaglijk veel plezier deed, omdat hij volkomen mijn gunstige opinie over Helen bevestigde. Hij Zei: er is geen edeler, trouwer, genereuzer vrouw in Amerika, ik sta voor haar in met mijn eer als edelman, en het is niemand geraden in mijn tegenwoordigheid kwaad van haar te spreken". Dit zeide bij met al den trots van een Pruissisch landjonker en officier, en ik had recht mijn plezier in zijn romantisch, edelmoedig enthousiasme. Ik ben zeer gelukkig en tevreden. De droomen zijn nog altijd hetzelfde. Het is nu duidelijk een vijandige invloed. Er is een bepaalde figuur in mijn droom, een man, die mij haat en fel tegenwerkt, hopeloos vijandig. Maar het laat mij volkomen gerust. 12 April, Stamford De aankomst gister, na 43 uur sporen, was niet bemoedigend. Er was niemand aan den trein en ik voelde wat irritabel en spijtig. De gespannen toestand in dit huis, door den strijd tusschen de dochter en de indringster was weer zoo merkbaar. Maar van morgen had ik een vrije, heerlijke rustmorgen. Ik ging boodschappen doen met Helen in 't rijtuigje, kocht schoenen, bracht mijn geld op de bank en bracht mijn heerlijke kamers hier in orde. Ik heb hier alles wat ik begeeren kan en ga nu vol moed aan 't werk. Het weer is nog koud, maar helder en zonnig. In Kansas City nog een goed gesprek met Dante Barton, de journalist en Faxon, de koopman, beiden sympathieke kerels. Mijn laatste rede in Kansas City was de beste van allen. Bx sprak twee uren en „swept the audience". 13 April Ik werkte vandaag aan mijn artikel voor de American Magazine in mijn heerlijk torenkamertje, 's Morgens weer boodschappen rijden, bloemen en kippen en eenden kijken, met de honden stoeien en met Pip balspelen. Gisteravond had ik even weer een spijtige bui. En het aardige is, dat de dingen die mij spijtig maken — slechte manieren, on- 4^153 handigheden van mijn gastvrouw — hoegenaamd mijn goede stemming, mijn geluk niet verstoren. Het is hier een wonderlijke chaos van edele en banale dingen, van hooge stemming en vulgaire manieren, en ik verdraag het alles met gemak. Ik wankel soms een oogenblik, maar voel mij ontzaghjk vooruitgegaan. En al dit nieuwe, ruime geert mij een groote blijmoedigheid. ti • • *5 APril ik at in mijn torenkamertje, rondom in 't licht, het is heerlijk Aprilweer. Ik zie de larixen uitkomen, en de roode bloesems aan de Maple-boomen. IJe groote magnolia staat op onduiken, de blackbu-ds schreeuwen en fluiten. Beneden hoor ik miss Sames en Helen spelen, de melodieën van Schubert s serenade en Mendelssohn's Frühlingsüed, met viool-geluid, komen naar boven. Een boeket anjers, wit en fijn rood, en hchtroode rozen staat voor me. Een fijne pracht in al deze sensaties. Ue muziek ldinkt met dat vage komen en gaan, als op zachten wind, dat zoo dramatisch werkt. Ik leef ak met een intens leven, een diepe, blijde rustigheid. Maar niet de zware grootheid die alleen uit sombere weemoed kan geboren worden, en die mijn beste werk deed ontstaan. Neen, alles is licht, teeder, vrij, ruim en intensief. Helder als de TO£? ?V02C zÜ&mnt de reseda-geur, de onvergelijkelijk frissche Amerikaansche atmosfeer. Een trap lager is mijn groote werkkamer, waar de type-wnter juffrouw zit te tikken. Nooit in mijn leven kon ik zooveel op één dag afdoen. Met dit arrangement zou ik dichtwerk en practisch werk onafgebroken kunnen verbinden — en nog tijd overhouden voor hchaamssport en conversatie en lectuur. Gister een scène hier in huis. Er is hier een geraamte in de kast, een incubus, een zwoele spanning, een vervaarlijk gevecht. De oude commodore, die door een vulgair wijf wordt beheerscht en het wijf dat alle menschen beleedigt en aan den ouden rijkaard hangt als een teek. Helen, de dochter, oorspronkelijk een karakter vol zachtheid en goedheid, maar toch trotsch en energiek, is in dit gevecht absoluut ongeschikt, beurtelings wijkend waar ze moest standhouden, en dan weer alle zelfbeheersching verliezend en zich ruw verwerend. Gisteren werd ze in mijn bijzijn door den incubus grof beleedigd, en het ging tot handtastelijkheid. Ik was in groote verontwaardiging, ging op den Commodore toe, en vroeg of hij als gentleman zijn dochter door een vreemde kon laten beleedigen, en ik zei, dat ik het niet verdragen zou. Het was jammerlijk den ouden man te zien, hij kon niets antwoorden en staarde mij met uitpuilende oogen aan. Hij verlangt naar vrede en tracht elk te sussen, maar hij kan dat wijf niet missen, zij slaapt op zijn kamer en verzorgt en verpleegt hem, en hij is er niet toe te bewegen haar weg te sturen. Vermoedelijk uit schaamte. Hij is nog maar half toerekenbaar, maar heeft heldere buien, en deze onzekere toestand maakt alle ingrijpen onmogelijk. Als 't niet om Helen was, zou ik natuurlijk zijn weggegaan. Nu bhjf ik en zal haar steunen wat ik kan. Overdag, als de Commodore en de incubus weg zijn, dan is 't hier heerlijk en vredig, er wordt gewerkt en gemusiceerd, en alle bedienden voelen met Helen mee. De keukenmeid, een goede ziel met een bril, kwam vanmorgen, na de scène, die iedereen gehoord had, een mooie roos op Helen's bord leggen als een stille troost en hulde. 4 Gister een werkzame dag in New York. Ik zag Hoggson, Ely, Walter H. Page en lunchte met Mac Rae, Helen en miss Hoit. Ik hoorde zooveel goeds van Mac Rae, dat ik waarachtig geloof een prachtige kans te hebben tot uitvoering van mijn plan. Ik zal nu toch met hem naar Wilmington gaan. Ik zag verder een comedie, genaamd „Sham" niet onaardig als staaltje van New Yorksche societyzeden, maar met bijzonder nieuw of krachtig. Curieus Zooals al deze Amerikaansche stukken moraliseeren. 16 April Ik was in New York en lunchte met de heele firma Doubleday Page & Co. Kreeg een opdracht voor een artikel in „the World work". Het was heerlijk Aprilweer, 's Avonds een conversatie met de oude Commodore. Dat was een delicaat moeilijk werk. De oude man is een bazig heer, die niet erkennen wil dat hij onder die incubus zit, en zijn geest is volstrekt onder suggestie van haar. Ik hield flink vol, zonder hem al te zeer te irriteeren. Ik ben zeer gelukkig. 18 April Heerlijke lentedagen. De magnolia onduikt in twee dagen, overal vogels, en het piepen der kikvorschjes. De boomen zijn lichtrood getint, robijnkleurig en blank. Gister weer een emotievolle dag. We reden met Helen en Mrs. Maybrick (dé vijftien jaar lang gevangen gehoudene op vermoeden van moord op haar man) naar Artmere, het huis van Virginia Janus in Riverside — ik was in mijn feestehjkste stenuning, geneigd tot dansen en zingen, vol grappen — de lunch was aardig en gezellig. Mrs. Maybrick viel mij met mee, ik had haar steeds voor onschuldig gehouden, maar ze heeft iets oneenvoudigs dat me niet aanstaat, en iets onbescheidens — ik zou voorzichtig met haar zijn. Na de lunch nam ik Virginia even apart, en sprak over de toestand op Linden-Lodge. Toen begon zij weer met haar vage, algemeene beschuldigingen tegen Helen. Het was een Circe, die alle mannen slecht maakte, door haar was haar vader zoo ongelukkig, hij had een wild leven geleid en zij had het in 't bloed, enz. Ik begon warm te worden, en drong aan op een feit. Toen, na lang, gebiedend dringen noemde ze een feit. Toen had ik genoeg en stond op, zeggende: dank u, dit is een feit, en ging heen. Toen riep ze me achterna, dat dit geheel confidentieel was, en dat ik er geen misbruik van mocht maken. Ik antwoordde, dat ik van geen confidentie had gesproken en zeker zulk een monsterachtige aantijging niet vóór me zou houden. Ik was woedend en kon mij op de rit naar Greenwich nauwelijks inhouden. Eerst kwam ik bij mrs. Cole en hoorde, dat ze de Nachtbruid niet kon vertalen, omdat ze er te puriteinsch voor was. Goed zool zei Helen. In 't eerst was ik er verlegen onder. Later bedacht ik dat dit een grondige reiniging zou beduiden. Ik moet een andere vertaler hebben, Mrs. Cole zei ook, dat ze „sorry" was, dat ik op L.L. logeerde. Toen kwamen we bij Hoggson in het lichte, frissche mooie huis. Daar nam ik Helen apart op 't grasveld en vertelde Virginia's aantijging, er bij zeggende, dat ik kookte van woede, en dat ik wist, dat ze loog en verraderlijk handelde. Helen was waardig en kalm m haar voor mij volkomen onnoodige ontkenning. Ik wist ook zonder dat ze 't me gezegd zou hebben, dat ze een reine, zelfs prude en weinig gepassioneerde vrouw is. Ze zeide naar Virginia terug te zullen gaan om haar portret terug te halen, en ze beloofde me plechtig met een hand, zichzelve te beheerschen en geen hevige taal te spreken. Toen heeft ze tegen Virginia gezegd „If you promise me tot teil no more hes about me, I will promise you not to teil the truth about you". Daarmee nam ze voor goed van haar afscheid, en verklaarde haar voortaan voor nonexistent. Ik at bij Hoggson in het lieve, blije gezin, speelde base-ball en nam een bad. Ik sprak met Hoggson over Helen, en hij begreep me en was het met me eens. 's Avonds zag ik haar nog in Walhalla, en ik het haar rustig vertellen, wat ze Virginia had gezegd. Ze heeft een karakter dat me van alle menschen 't meest aan Hebbel doet denken. Oneindig teer en goedig voor dieren en eenvoudige menschen (Hebbel's eekhoorntje), onverzettelijk trotsch als ze eens beleedigd is, grenzeloos vertrouwend zoolang ze niet bedrogen is, maar zonder vergiffenis voor wie haar teleurstelde. Eigenlijk een pracht-type van menschelijkheid. 20 April Gister een warme zonnige dag. 's Morgens weer gewerkt aan mijn artikels en mijn plan. 's Middags met Helen naar 't strand gereden, waar we lang in 't wagentje voor de zee stonden. Ik had een oogenblik het duidelijke gevoel van het zand en de boompjes precies zoo nog eens gezien te hebben. Een paar dagen geleden hoorde ik Helen hetzelfde zeggen. Zondag een dag vol muziek. Een vriend van Helen, Michael Banner, een jood uit California, kwam vioolspelen. Hij speelde zeer vaardig en levendig. Hij was een vurige geest vol plannen. Hij had groote gedachten over den bijbel, en de Jezus figuur, die hij voor den echten Messias der Joden hield. Hij wilde die gedachten in een boek uiten, en er lezingen over houden. Des middags kwam miss Sames en er werd lang gemusiceerd, Bach, Mozart en later lichter muziek, twee violen en piano; Helen speelt heel vaardig, maar haar keuze bevalt me matig. Grieg en Wagner. Maar Banner was het volmaakt met mijn smaak eens en zeide heel interessante dingen over muziek, hoewel wat overdreven in zijn lof. Ieder was „the greatest on earth" in dit of dat. Heden, Dinsdag, mijn lunch, waar de eerste ernstige bespreking over de coöperatieve kolonie werd gehouden. Er waren Page, Boydon, Miss Tarbell, Hoggson, Ely, Mac Rae en ik. Het zal nu toch waarschijnlijk gebeuren, het schijnt haast ongeloofelijk. 23 April Wilmington, N. Carolina. Woensdagmorgen vroeg bracht Helen me naar den trein en dien dag reden we met de Atlantic Coast lijn naar 't zuiden. Het gezelschap bestond uit Mac Rae, Hoggson, Bolton Hall (de schrijver van 3 acres en Liberty), Mr. en Mrs. Narodny, de Fin, die ik al bij Van Noppen ontmoet had, en die sinds met een landgenoote getrouwd was, die hij in Petersburg uit de gevangenis had bevrijd (zie mijn bezoek op 23 Febr.) Donderdagmorgen vroeg om half acht stapten we uit aan de Kolonie St. Helena, de Italiaansche, vandaar door 't bosch naar Castle Hayne waar de Hollanders wonen, we passeerden nog 't station Rocky Point, alles ongeveer 20-30 mijlen van Wilmington. Het was een van de heerlijkste dagen in Amerika, zelfs in mijn leven. Het warme weer, de weelderige vegetatie, het rijke groen, de bloemen, vooral de sterke geur brachten mij in een roes van sensaties, als een jongen, zoodat ik intens genoot. Maar ik verzuimde mijn werk niet en nam zooveel informatie als ik kon. Er was iets bijzonder aantrekkelijks in den rijken plantengroei. De kolossale eiken, de magnolia's, sycomoren, cypressen, ceders en de groote pitch-pines, en dan de overvloedige geurige azalea's, de geurige gele jasmijn die overal overheen groeide, de roode klimop, de paarse wistaria — het was een prachtige indruk. Vooral het moment bij de rivier, de weg in 't water, de dichte jungle rondom, het schreeuwen om den veerman, en toen de picnic aan den overkant, onder de boomen, waarvan het mos afhing, terwijl de roode kardinaaltjes om ons heen vlogen. Dat was het hoogtepunt. Nu logeer ik bij Mac Rae in het groote, prachtige, maar uitwendig zeer smakelooze huis. Morgen gaan we naar Washington om autoriteiten te spreken. Ik sprak in de kolonie Castle Hayne de Hollanders Tinga, Van Nes en Pilgrim, de laatste een gewone koetsier, de twee eersten aardige, flinke kerels., 23 April Reden we des morgens eerst naar 't zeestrand, een zandig strand als in Holland met blauw wit zand en mooie schelpen. Het was voor badplaats ingericht met groote hotels en pensions, alles van hout. Bolton Hall, de oude jeugdige Ier, met zijn Engelsch accent, zijn licht kleurig pak en knickerbockers stelde een bad voor, in de branding en wij genoten een van de heerlijkste zeebaden. De lucht was ongeveer 75°, de zee 62°, de branding krachtig, het strand vlak. Toen zagen we het buitengoed van Mac Rae's zuster, met de velden vol roode phlox. Deze bloemen toonen in 't wild al hun neiging tot variatie. Br vond ook de kleine oenothera, en de groote vliegenvanger, die alleen hier groeit» De „beschuitbloem" bleek de hepenthes te zijn. Het land wisselde af van dor tot weelderig, overal de long-leaf pine en overal geurig door azalea en jasmijn. We reden in de auto den omtrek rond en lunchten bij Mac Rae in het groote huis, waar we allen overnacht hadden, 's Middags waren we druk bezig op rijn office in 't uitzoeken van de situatie voor de kolonies. Toen diner, ons troepje werd zeer gezellig, wij discussieerden levendig en amuseerden ons best. Terwijl ik dit schrijf, komt het mij met groote dankbaarheid te binnen, hoe ik overal, in de laatste jaren, deze eigenaardige geest van inspiratie om mij heen vind. Zoo was het in Berlijn, in Stuttgart, in Harrow, in Amsterdam. Herhaaldelijk doorleef ik zulke tijden, waarin groote plannen worden voorbereid en ieder voelt dat hij gedenkwaardige dagen heeft gehad. Het Finsche paar was ook sympathiek. Zij is een zangeres en een aardige, natuurlijke vrouw. Hij riet sjofel en ziekelijk, maar is een dappere strijder. Hij was vol belangstelling voor mijn plan. Om 7 uur gingen Hoggson en ik terug naar Washington, waar we den volgenden morgen aankwamen. Daar waren we zoo gelukkig terstond bij president Taft te worden toegelaten en rijn belangstelling voor ons plan te wekken. Verder spraken we nog den minister van handel en nijverheid, Nagel, en die van landbouw Wilson. De laatste een oude, sceptische conservatief, de eerste een jonge, flinke man die van harte ons plan toejuichte en zijn steun beloofde. Daarna een zeer gezellige lunch bij de Hollandsche gezant Loudon. Daar was ook zijn oude moeder. Hijzelf, een uitnemend Hollandsen aristocratentype, beschaafd, hoofdsch en welwillend, een weinig schuchter en vol goede intenties, zonder daarom geheel vrij van geest te zijn. Maar zijn Hollandsche vooroordeelen in een allerbeminnelijkst kleed van bescheidenheid en waardeering gehuld. Taft maakt een veel gunstiger indruk dan Roosevelt. Eenvoudiger, kalmer, en vooral met meer scherpe onderscheiding. Hij wist ineens wat hij van ons te denken had, zat neer, schreef een paar woorden en wees ons naar 't rechte adres. Om 12 uur 's nachts kwamen we in Greenwich. Zeer voldaan over onzen tocht. Het heerlijke groene land van Wilmington als een prachtig vizioen voor oogen. 27 April Gisteren was ik in Greenwich bij Hoggson en werkte met hem aan de A.C.C. Ik verlangde echter liever in Stamford te zijn. Ik deed een kleine rijtoer en toen een wandeling alleen. Ik vond voorjaarsbloemen, de witte Duchman's breeches, de roode Akelei (Columbine) en een mooie witte bloem (bloodroot) en een witte saxifraga. Ook een witte immortel. Vanmorgen met de tram naar Stamford. Een brief van huis die mij verkwikte maar tevens verlangen deed om weg te komen. Na de lunch ging ik naar New York en schreef en telefoneerde bij Hoggson. Ik had zwaarder geslapen dan anders en lieflijker gedroomd. Maar nu was ik heden ook minder energiek en veerkrachtig. Vanavond zelfs voel ik iets gedeprimeerds, de neiging om naar huis te gaan. De toestand hier is nog onveranderd en de oude heer grimmig. 29 April Maandag was ik belemmerd, en ik werd niet beter eer ik besloten had toch maar Dinsdag a.s. te vertrekken. Zoodra ik dat stellig had voorgenomen, ging alles weer glad. Ik vond nog vele brieven van huis» o.a. het bericht van E. over den kooper van Walden. Dat is verontschuldiging genoeg voor mijn vertrek. En ook is het beter dat ik niet blijf om te wachten of ik de C.C.A. nog verder krijg. Hoggson besloot dadelijk nog Maandag een meeting te beleggen. Gister ging alles zeer vlot en coulant. Ik sprak E. R. L. Gould en Walter H. Page en lunchte met Hamilton Holt. „We gaan een Amerikaan van hem maken," zei Gould tegen Holt. „En wat een goede" riep Holt terug. Ook vandaag was ik den ganschen dag bezig met brieven schrijven op 't kantoor van Hoggson en 't bezoeken van menschen om hen tot Trustees te krijgen. Ik was den ganschen dag in Wallstreet „the grand Canon". 30 April Slecht weer. Gisteren een dikke laag sneeuw en onweer. Gisteravond vond ik twee dichters, Sydney Lanier, met zijn prachtige Hymns of the Marshes. En Holmes met zijn niet minder schoone Silence of Love. Dit is zulk een gebeurtenis, want dé veelheid van middelmatig werk verstompt en maakt wantrouwend. Men durft nauwelijks gelooven in schoonheid, bij zooveel valsch schoon. Maar in deze twee herkende ik terstond den grooten klank, de edele ziel. Lanier is meer dan Poe, meer dan Whitman, ook meer dan Swinburne. Hij wordt een van mijn broeders. De Silence of Love werd mij door Helen aangebracht. Zij kreeg het van haar vriendin Florence Sames. Lanier kreeg ik van zijn zoon. Ik had gisteren met Helen mijn plan besproken om een comedie te schrijven die zou heeten „de Incubus". En ziet, denzelfden middag bracht rij mij een courant met de aankondiging van een stuk van Brieux „the Incubus". Maar het zal mij niet weerhouden het stuk toch te schrijven. De sombere, vulgaire erfenisjagerin, de oude man, ruïne van een nobel huis, de fiere roekeloozr dochter, de fransche gast en rijn Amerikaansche vriend. Ziedaar het prachtige gegeven. Prachtig om de situatie der karakters, de verschillende begrippen van moraal, beschaving en levens-ideaal. i Mei Gister gaf Helen me de verzen van Eric Mackey te lezen „the lovers Missal" en ik werd er diep door getroffen. Een dergelijke hefde hymne is na Dante's Vita nuova, Shakespeare's sonnetten en Shelley's Epipsychidion niet geschreven. Hij is de grootste van dezen tijd. Zijn Misallaneous zijn onbeduidend en zwak, misschien jongenswerk. Als zoodanig te begrijpen. Maar the Lover's Missal is enorm door directe, schoone dictie en door machtig gevoel. Moest ik daarvoor naar Amerika komen om in 24 uren tijd drie groote dichters te ontdekken? Ontdekken voor mezelf, want de wereld kent ze wel. Maar niet genoeg, ze worden weinig genoemd, en Holland kent ze, geloof ik, niet. Ze hebben hun stille vereerders, zooals Florence Sames, die het boekje aan Helen gaf. Ik ben er door in diepe ontroering en niet tot geregeld denken en werken in staat. Het weer is kil en nat, de wegen modderpoelen. Deze grootsche Amerikaansche reis eindigt zooals hij begonnen is. Somber vóór, somber na, een vlammend hcht in 't midden. 4 Mei Aan boord Nieuw Amsterdam. Ik heb dan nu de sombere stemming weer gekend die tot productie voert. Op de blije hchte van 15 April zie ik nu neer, als uit de hoogte. Ik ben diep ingekeerd en vind mijn oude, edelste zelf. Deze maanden zijn geweest als een frictie met de wereld die mij tot hooger potentiaal geladen heeft. Merkwaardig dat ik in dezen ganschen tijd geen enkele heldere droom gehad heb. De laatste dagen werden gekenmerkt door veel onrustige gedachten, vooral over de psychologie van Helen. Ik geloof, dat ik nu eindelijk het rechte heldere gezicht heb op deze wonderlijke vrouw. Ik blijf haar niet minder genegen, maar begrijp dat er iets aan hapert, en de sleutel is haar opvatting van „spiritueele liefde." Ik gaf te kennen dat ik „enkel spiritueele liefde" even immoreel, even onrein vind als „enkel physieke". Vrijdagavond was ik bij Hoggson en sprak 's avonds voor een aantal gasten van hem. Zaterdag was ik des middags in Stamford terug, en des avonds at ik met Hoggson bij Hamilton Holt. Ik was later nog op de Century Club en vond daar Flint, Scott (Century) prof. Carpenter, Giddings e. a. Ik logeerde weer bij Hoggson en lunchte Zondag bij mrs. Cole, die mij een mooi horloge voor mijn vrouw mee gaf. Op Linden Lodge vond ik Michael Banner, en miss Case en miss Sames in de hut. Bx had steeds met de verzen van Mackey gereisd en las toen twee litanieën voor. Toen merkte ik, al lezende — en ik deed het zeer goed, voelde ik — een wisseling van blikken tusschen Helen en Banner, die mij voorkwam alleen mogelijk te zijn tusschen geliefden. Het was, of Banner mij die verzen deed zeggen voor hem, tot Helen. Ik zag dat onmiskenbaar en het hinderde mij. Niet van hem. Hij is een naïeve enthousiast, en zijn vereering voor Helen uitte hij in de sterkste termen, met den grootsten eerbied. Niet minder eerbiedig, bescheiden en enthousiast sprak hij over mij en tegen mij. Maar Helen maakt hem verliefd, en ze ziet het niet of wil het niet zien. Ze noemt het spiritueel, en Zegt dat hij alleen zijn kunst bemint. Dit is larie, hij staat in vollen gloed en haar vereering voor mij gaat over in vereering voor Banner. Ze zal niet minder vriendschappelijk tegen me zijn en voor me doen wat ze kan — maar het hoog gespannene van de eerste dagen is over, dat is onmiskenbaar. Hiermee is de gansche Helen-episode anders belicht. Ik heb haar nu ronduit gezegd, hoe onzuiver, verward en onheilbrengend ik zulke romantiek vind, die zoo hoog vlamt en zoo snel wisselt. En scherp uitte ik mij over haar verachten van „domestic love" tegenover „romantic love." Hoe oneindig veel hooger, edeler, sterker is. de „domestic love". Gister de eerste vergadering van de A.C.C. Er waren maar zeven opgekomen, maar het zal toch wel tot iets komen. Tom Linson was er ook en dat is een goede kracht. Helen bracht me van morgen aan de boot. De toestand bij haar thuis Zal toch tot een crisis komen, gelukkig voor haar. Tom Linson zal haar helpen. Hij had meer dergelijke gevallen gehad. Het is een prachtige Meidag, de zee blauw en stil. Het is een mooie boot, en ik heb de ruimste, mooiste hut die ik ooit had. Ik heb nu een zuiver, koel oordeel over Amerika en mijn reis. Ik zal het land waar ik zooveel doorleefde en zooveel meer goed dan kwaad ondervond wel blijven liefhebben. Banner citeerde een merkwaardige plaats uit 't oude testament, waar Mozes de profeten berispt die hem zeggen dat er onbevoegden onder de profeten rijn. Hij verwijt hen dat ze rijn persoon daardoor geschaad achten — dus de persoonsvereering — en hij zinspeelt op de toekomst, waarin allen profeten zullen zijn. 6 Mei Het is warm geworden, zonnig, de zee vlak. Gisteravond heerlijke maneschijn. Gister hoorde ik mooi pianospel in de salon. Schumann. Ik bleef langen tijd luisteren — en sprak toen den speler aan om hem te danken. Het was Coenraad Bos, en de lange man die op Kloos hjkt in zijn gang en houding is Ludwig Wüllner. Ik las in Anatole France. Een goede definitie van een cellulaire gevangenis „Un laboratoire établi par des fous pour fabriquer des fous". 7 Mei Ik rit voor op 't bootdek, de oceaan voor me. De wind is met het schip mee, zoodat het absoluut stil is waar ik zit, voorop, hoog uitziend over de Zee. De rook gaat recht omhoog. De temperatuur is heerlijk, juist warm genoeg om hier te ritten. Zulk een oceaanvaart heb ik nog niet gemaakt. Ik voel verkwikt en tot rust gekomen. Gister veel muziek gehoord, Wüllner speelde viool, Bos piano. Sonates van Mozart. Het deed mij goed. Wüllner is een zeer sympathiek man, eenvoudig, beminnelijk, met al de kinderhjkheid van een genie, zwaartillend, nerveus, goedhartig, bescheiden. Hoogst muzikaal. 8 Mei Na een lange goede nachtrust ben ik nu in vol- komen evenwicht. Mijn blik op hetgeen achter mé ligt is nu wel klaar en blijvend. Het is volkomen onnoodig Helen's karakter te beschouwen op de wijze van Virginia Janus en toch moet men erkennen dat er een betreurenswaardige abnormaliteit in haar bestaat. Ik voel mijn genegenheid voor haar onveranderd, maar dè romantische idealisatie is goddank verdwenen. Ze heeft mooie, goeie dingen, maar ze is ziek, heeft een moreele afwijking, half ingeboren, maar vooral verwonnen door slechte leiding en valsche theorie. Ik hoop, dat het mij gelukken zal dit alles dramatisch uit te beelden. Het is van overgroot gewicht. Dit wordt mijn werk voor dezen zomer. Lioba vertalen, de Amerikaansche artikelen, en het nieuwe tooneelstuk. Orpha de hoofdpersoon. 9 Mei Ik schreef aan Helen dat ik haar tranen toewenschte. Zij zeide mij alleen te schreien wanneer ze dieren kunsten zag vertoonen in een circus. Maar ik wenschte haar de „contrition" de „compunctio", die zoeter tranen doet weenen. De toestand, die ik ken als somberheid, die verzen doet voortbrengen. Een somberheid schooner en beter dan alle opgewektheid. En overdenkend hoe de valsche vromen gekant zijn tegen feestvertoon op Zondag en tegen opgeruimdheid en blijgeestigheid zelfs, kwam ik op de gedachte dat dit een aberratie moet zijn van hetzelfde oorspronkelijke ware en juiste gevoel. Alle religieuze gewoonten en voorschriften — die nu onnatuurlijk en doodend zijn, vinden hun equivalent in levende gevoelens die wij hebben ten opzichte van kunst. Ik bedacht dat ook gisteren, toen een goed violist hier Bach speelde voor de passagiers. Ze vinden Bach vervelend en hooren liever Grieg of American Songs. De schoonste muziek is hun te somber en te saai. Dat is volkomen als de Zondag der vromen. Maar het Zondags-voorschrift is een doode aberratie, een dogma geworden. Terwijl de schoonheid van Bach en Beethoven voor den gevoelige volstrekt levend en intens is. Hier is de religie van onzen tijd. Muziek is religie. De schoone ernst die mij verzen doet schrijven is de religieuze gezindheid der Middeneeuwers die hen kathedralen deed bouwen. Het is één en hetzelfde. Een mrs. Kennedy sprak mij aan, omdat ze gehoord had dat ik socialist was. Ze is een „lecturer on socialism". Ik had haar voor een actrice gehouden, wat ze ook geweest is. Quasi-mooi, nog al opzichtig gekleed, blank en donker haar, mooi figuur en armen, een oogenschijnlijk veel oudere echtgenoot, die in zijde-artikelen handelt. Zij zelf druk, dweperig, veel over Jezus en love, mystiek, Christian Scientist geweest. 11 Mei Mooi, stil weer met vlakke ze. Maar steeds koel. Morgen zien we land. 12 Mei Het is prachtig, stil weer. Vannacht mist, zoodat we langzaam stoomden. Nu komen de inzinkingen. Vanmorgen was ik lusteloos, onmachtig tot werken, neerslachtig, met de neusprikkel die ontstemt. Daarbij, merkwaardig genoeg, weer intensiever droomen, met bloemen. Maar dat was demonenbedrog. Toch heb ik deze droom-sensaties niet gehad, sinds de sombere dagen op de Statendam. 5—153 Ik bemerk dat het tijdsverschil invloed heeft op mijn slaap. Ik was altijd vroeg op in Amerika, omdat dat overeen kwam met den Hollandschen tijd waarop ik gewend was op te staan. En nu de dagen weer langer worden en de klok vóór wordt gezet, nu ben ik na 't opstaan down en slaperig, en word niet goed eer ik van 10 tot 11 weer geslapen heb. Gister zong Wüllner hier aan boord. Het is een recht sympathieke man met een zuiver kunstbegrip. Maar ik vind weer dat hij schreeuwt en overdrijft, in plaats van zijn kracht in relatieve juistheid te zoeken. Het is niet fijn, niet geacheveerd. Mrs. Kennedy gaf mij gister een proefje van haar psychisch vermogen. Het was niet oninteressant. Door automatische bewegingen duidde zij, zonder te zien, plaatsen aan in mijn boek (de Bhjde Wereld) die haar werden beduid door hooger invloed, als belangrijk. Ze noemde het geen geest, het was een hooger bewustzijn, zeide ze, niet onverstandig. De aangewezen plaatsen waren inderdaad karakteristiek, en wezen allen op religieuze ideeën Van denzelfden aard. Ze bladerde in 't boek zonder er naar te kijken, dan begon haar hand te trillen en wees met spastische bewegingen naar de bedoelde regels. Ze gaf me een boekje „the next step in Evolution" door Isaac Funk. Ik zat weer voorop 't dek in het heerlijkste weer, de zee prachtig blauw, zacht gerimpeld, vele mooie zeilschepen links en rechts voorbij, de kusten van Engeland links, van Frankrijk vooruit. Toen kreeg ik een aantal „messages" van mrs. Kennedy, die mij ditmaal zeer troffen. Ze had in haar hut de volgende boodschappen omtrent mij ontvangen. „He is still a little blind, but he will see". „He has denied his own Christ, this is his punishment". „God loves F. v. E.". Dit was niet zeer merkwaardig, maar toen gaf ik haar Hollandsche boeken en daaruit greep ze terstond mijn „Passielooze lelie" en wees daarin aan die regels aan Jezus: „Het is mij heden, dat gij zijt gekruist" en „O, dat mijn land, mijn God gevonden waar". En daarna gaf ik haar dit dagboek, en de Blijde Wereld, en de Nachtbruid. In dit laatste boek wees Ze aan: „een getrouwe, eerlijke, geduldige mededeeling tot aller goed". In „de blijde Wereld" de plaats, waar ik de autoriteit tot God terugbreng, daar bekwaamheden de openbaringen van God zijn. Een zeer karakteristieke plaats. In dit dagboek wees ze eerst op den naam G. S. Lee, en sloeg toen haar bijbel open en wees op „mighty men". Eindelijk gaf ik haar Helen's portret in papier gewikkeld. Toen schudde ze „neen!" en wees in haar bijbel op de woorden „be not rash with thy mouth" en toen op „weakeneth the hand of the mighty" en toen op mij wijzend „from the house of the mighty" herhaaldelijk den vinger op mijn borst stootend. Mrs. Kennedy kent geen woord Hollandsen, en had ook nooit van G. S. Lee gehoord. Gister had ik haar gezegd, dat ze zich al te zeker en overtuigd voordeed. Ik zei, dat ik hevet een meer onzekere bescheiden houding zag. Zij loochende dat ze al te zeker zich voordeed, ze was zeker, zei ze hooghartig. Toen kreeg ze des avonds zelf een vermaning dat ik gelijk had gehad, en dat ze „headstrong in badness" was geweest en „humble in goodness" behoorde te zijn. Maar mijn kritiek paste alleen voor haar natuurlijke mensch, haar gewone wezen, niet voor de waarheid die uit haar sprak. Wie gezien heeft hoe ze deze woorden en zinnen aanwees, geheel zonder er naar te kijken, met een haastig, nerveus, krampachtig omslaan en terugbladeren, tot ze de plaats gevonden had, die ze als „smooth" voelde, — en dat in haar geheel onbekende boeken in een vreemde taal, in geschreven schrift, zooals in dit dagboek — en wie dan opmerkt hoe volkomen toepasselijk en ad rem de aangewezen woorden zijn, die zal niet meer van „toeval" of handigheid of comedie of zooiets kunnen spreken. Welke macht bier werkzaam was, behoeft men niet te beslissen, maar zeker is het niet gewone, menschelijke werking. Ze gaf nog enkele aanwijzingen, die ik wel begreep, en vol schoone aankondiging schenen, zooals „Ik wil uw oud gelaat herbloeien doen" en toen „boven-uit rees 't won* derschoone huis" en toen, met samenstelling van enkele aangewezen woorden uit haar bijbel „he will purify them as gold". Ik was zoo getroffen, dat ik naar mijn hut ging, en al mijn neerslachtigheid weg-schreide. Het heeft mij wonderbaar gesterkt. 13 Mei Vandaag de groote, gezegende dag van weerzien. Ik kreeg nieuwe berichten van mrs. K. Een deed mij bizonder goed. Er werd van mij gezegd „For he shall stand at the right hand of the poor, the naked, the barefoot, the desolate". 15 Mei Koele meidagen. Het is een tijd van diepe inkeer. De volle reactie en penitentie is ingetreden, Donderdagavond hoorde ik, dat Paul in 't sanatorium voor longlijders was. Dat was de eerste zware slag. In een hoop brieven was geen enkel goed bericht, en vele pijnlijke. Het telegram dat Helen zou gestuurd hebben, was niet gekomen, hetgeen mij doet vreezen voor de andere dingen, waarin ik op haar vertrouwde, mijn brieven om op te sturen, het geld, dat ik achterliet om rekeningen te betalen, enz. Ik weet niet wat haar bezielt of wat er in haar omgaat. Ik bezocht mevrouw H. en Paul. Ik vond hem nog al fleurig en in vrij goeden toestand. Mijn kleine zoon is ook redelijk wel. Ik kan nog tot niets komen. Ik slaap en eet. De droomen zijn nog vuil en griezelig. Het eten smaakt mij uitstekend, deze eenvoud na het weelderige hoteleten. Ik ben zeer stil — „wenig froh". Vandaag bezoek van mrs. Kennedy en haar man. Zij gaf weer vele berichten, die echter niet zoo treffend en duidelijk waren als aan boord. Wel vond ze dadelijk in Sara's Hollandsch bijbeltje de plaats over de rijken, en over „die gehaat wordt zonder reden". Ik wandelde met hen op Boekesteijn en het hen de nachtegalen hooren. Het was een aardig bezoek. 16 Mei. Vannacht weer een bange droom. Ik was door dominees ter dood veroordeeld en stond op den wagen gereed voor 't schavot, al de dominees rondom me. Duidelijk het enge gevoel „nu is het werkelijk zoo, nu gaat het gebeuren". Maar vanmorgen begin ik wat te herleven. Er was vooral één gedachte die mij prikkelde en opwekte. Dat is deze, dat er toch stellig iets van waar moet zijn, dat Helen onder sterken, slechten invloed staat, evenals haar vader. En ik zoek die invloed bij den man die haar den onzin van „spiritueele liefde" heeft bijgebracht. Den man met het Egyptische uiterlijk, kwasi-patriarchaal. Het is niet onmogelijk dat hij Helen in zijn macht heeft en zoekt te houden, misschien met hebzuchtige bedoeling. En het is evenzeer mogelijk dat hij zich nu tegen mij verzet, voelende een macht, die voor de zijne gevaarlijk wordt. Er is zooveel raadselachtigs in de geheele zaak. Dat hij nooit bij H. aan huis komt. Dat zij hem steeds de „Love of her life" noemt, dat ze zoo bang was te laat te komen op die lessen. Ik Zal eerst weer tot vrede en innerlijke rust komen, als ik het alles dramatisch-poëtisch verwerken kan. Als ik hier weer aan 't schrijven ben. De immoraliteit in sexueele verhoudingen wordt van zelve aangeduid door de verwarring van vertrouwelijkheden. Wie zich aan een ander geeft, geeft ook zijn ziel met alle geheimen. En het is onmogelijk zich aan meer personen met alle geheimen en vertrouwelijkheden te geven. Men moet dan steeds anderen bedriegen. Men kan maar met één mensch heel vertrouwelijk zijn — tenzij er een volkomen vertrouwelijkheid tusschen meer tegelijk kan bestaan, wat op dit tijdstip ondenkbaar is. Dit heeft niets met conventie te maken, het komt direct uit onze natuur. Helen's raadselachtig wezen schijnt mij alleen verklaarbaar door de aanname van een persoon die haar beheerscht, en haar mooie natuur verward heeft. 17 Mei Het gaat mij slecht. Alleen geniet ik van mijn huiselijk leven. Daar is geen schaduw. Maar ik voel mij als verlamd tegenover de buitenwereld. Ik kan niets doen, zelfs geen brieven schrijven. Ik ontving brieven van Hoggson over de C.C.A., maar ik ben er niet tegen opgewassen. Helen stuurt mijn brieven niet op en laat niets hooren. Else antwoordt evenmin. Vruchteloos beproefde ik mijn artikel voort te zetten. En daarvan moet ik nu toch bestaan. 21 Mei Een heerlijke, volmaakte zomerdag. Er is in alles wat meer vrede en ontspanning gekomen. Helen stuurde brieven op en schreef er een kalm, droog, vriendelijk briefje bij. Maar nog even opmerkend, dat ze op tijd op haar les gekomen was. Ik ontving berichten van Ehbock en van Else. Ik zag Paul, E, mevrouw H., en mijn moeder en tante. Mijn artikel is bijna af, maar er wachten veel brieven. Gister was het wedrennen bij mooi weer, en we hadden bezoek van T. H. en zijn vrouw. Het is hier nu zoo mooi. De boomgaards staan in vollen bloei, overal wit-bebloesemde boomen en helder meigroen. De nachtegalen zingen, en het aardige spotvogeltje in onzen tuin, en de grasmusschen. Het is druk van vogels. We maakten een rijwieltochtje door 't lenteland. En ik zwom in de vaart op de Meent en nam een lang lucht- en zonnebad, 's Avonds dronken wij thee voor ons huisje, en zagen het nieuwe maansikkeltje. 28 Mei Het is nog heerhjk Meiweer, maar koeler, en het heeft weldadig geregend. De meidoorn staat nu in vollen bloei, en de brem, seringen en gouden regen. Gister en eergister was ik met de familie Page uit. Vader, moeder en het mooie dochtertje. We gingen met mijn moeder uit rijden in Haarlem, en naar de ruïne van Brederode. En gister lunchten ze in ons huisje, en 's middags bezochten we met een auto Naarden, Oud-Bussum, Huizen, Blaricum, dronken thee bij E. en aten bij Buwalda. Het was een aardige dag en ze waren erg dankbaar. Langzaamaan voel ik de oude stenuning terugkomen. Die, waarin de Broeders en Schijn en Wezen zijn ontstaan. Ik moet mij weer heel vrij en rustig voelen, veel in de natuur zijn, in mijn oude dagboeken lezen en mooie vei zen. Dan herken ik mijn oude beste zelf. En daarin wordt dan de groote wereld, die ik doorreisd heb, opgenomen, zoodat beiden, wereld en zelf, er door winnen in waarde. 30 Mei Hedenmorgen — of van nacht al — besloot ik weer aan mijn zuiver poëtisch werk te gaan. Schijn en wezen, Lioba, het nieuwe stuk. Het praktische moet daaruit toch voortkomen. De beslommeringen raken mij dan niet. Het lijkt me of ik me heel anders jong voel dan andere menschen. 't Is of ik allerlei afgeleefde menschen achter me laat en zelf opnieuw begin. Dat geheele vorige leven lijkt me maar een voorloopig leven. En toch is het lang geweest en ben ik er oud in geworden. Ik begrijp het niet, het is een vreemd gevoel. Maar ik heb nog meer levenslust, zelfs levenshonger dan vroeger. Ik begrijp niet hoe ik die verzadigen kan, terwijl er toch maar zulk een korten tijd voor me overblijft. 5 Juni Donderdag was ik bij W. op de koffie en wij deden boodschappen samen. Zij is een trouwe. Ik kreeg van haar „Entweder Oder" van Sören Kierkegaard. Ik gaf haar Mackay. Gisteravond hoorde ik de Mis van Mozart in de Naarder Kerk. Vooral het zingen van Aaltje Reddingius trof mij ontzaglijk. Ik had haar in geen jaren gehoord, en onderwijl hoorde ik veel binnen- en buitenlandsche zangers en zangeressen, waaronder zeer beroemde. Maar hoe werden ze allen verreweg overtroffen door deze zuivere en edele stem, die het groote blanke kerkgebouw geheel vervulde. Het was een geluk en een lust, dit vrije volle jubelen zonder iets van het geaffecteerde, bestudeerde der groote zangers. Het was edel natuurgeluid, blij en machtig. 7 Juni Diep gedaald in Hollandsche somberheid, voel ik toch weer dichter bij hetgeen ik liefst bereiken wil. Ouder wordend moeten we, als van nature, gestadig denken aan het vergaan van 't lichaam. Soms zie ik mijn hjf aan, met een weemoedige genegenheid, omdat ik er zoo gauw afscheid van nemen moet. Het is alsof het me maar zoo kort gediend heeft, en het is zoo samengesteld en met zooveel moeite gegroeid en in stand gehouden. En dat denken geeft somberheid, maar die somberheid dwingt ons tot reddende gedachten. Vanmorgen ben ik tot niets in staat als tot lanterfanten, droomen in de zon. Het is koud, noordewind, nu en dan wat zon. Ik verlang te slapen. Ik krijg geen berichten die me opwekken. Ik lees in Kierkegaard en vind daar een verwante reflectieve stemming. Het is niet bizonder mooi, wel geestig— en vooral het vrije en reflectieve doet me goed. Dat is de gevende gezindheid, waarin ik dichter bij mijn goede droomen ben. Dat is mijn poëtisch land, waar ik wandel en vrij ben en droom. Daar is de waarheid dichterbij. Kierkegaard kan deze sceptische, cynische, sombere natuur niet gefantaseerd hebben. Hij was het zelf. Hij was beurtelings a en b. Vandaar dat hij verkeerd begrepen, misverstaan en gehaat werd. Zijn „persoon" was niet „uit een stuk", niet vast genoeg, en daardoor werd zijn oprechtheid bedriegehjk gevonden. Zie de „Nachtbruid". Als hij zegt dat zijn Godsliefde vooral „berouw" is, dan vermoed ik dat hij de weemoedig sombere stemming bedoelt die ook bij mij de meest religieuze is. Maar daarin is toch geen echt „berouw", geen zelfbeschuldiging, geen spijt of betreuren van gedane dingen. 8 Juni Ik wandelde gister alleen in Spanderswoud om mijn weemoed kwijt te raken. Ik sliep onder een boom op 't mos. Het was stil, doodstil. Ik herinner mij van vroeger zulke wandelingen, als ik ook somber was. Dan werd ik rustig door 't bosch, na eenige uren. Velen hebben dat gevoeld. Het moet de inwerking zijn der vrije plant- en diergeslachten die daar strijden en groeien. Ik voelde wel eenige verlichting, maar 't duurde niet lang. Er is nu zooveel meer. Vroeger was het alleen de werkkracht die geen uitweg vond, en miskenning en de beleediging. Nu komen daar de geldzorgen bij, het verlaten en verwaarloosde Walden, en dan de naderende ouderdom. En Holland, Holland met zijn zware, vijandige atmosfeer. De eenige vriend die iets voor me doet is J. En dat is dan nog een zeer verwijderde vriendschap. De eenige die mij nog wel eens een vriendelijken brief schrijft is Jacob de Haan. Wie zou ik de zorg voor mijn schriftelijke nalatenschap kunnen opdragen? Mijn dagboeken f Wie is er liefderijk, ruim en bekwaam genoeg een eerlijke biografie van mij samen te stellen? Ik weet niemand. Kierkegaard is taai. Ik heb geen geduld zijn abstracties te volgen. Deze speculaties in onze gebrekkige taal zijn mij zoo onwetenschappelijk, dat ik er van terugdeins. Ik kan maar weinig met voldoening lezen. Zeer mooie verzen, maar niet lang achtereen. Romans alleen als ze zeer goed zijn. En dan altijd geschiedenis, feiten. En wetenschappelijke dingen. Aan mijn werk en verbhjf in Amerika denk ik noch met voldoening, noch met verlangen. Met een zekere bitterheid denk ik aan al die vroolijke lui, die slaven Zijn van een onbekende macht. De herinnering aan al wat ik daar deed, stemt me droevig. Alleen aan de bloemen van Wilmington en het wilde bosch daar, denk ik met genoegen. Ik zou dolgraag weer weg willen, om 't even waarheen, Schwalbach, Zwitserland. ii Juni Ik ben begonnen aan een tooneelspel over Amerika. Ik schrijf aan Schijn en Wezen. Dat laatste voldoet me 't meest. Merkwaardig is 't, zoo nieuw als mij alles van mijn kleine zoon is. Hij is vroolijk als hij mij ziet en oefent zich al in geluiden. Het is stellig onwaar, dat lachen een reactie is op schrik. Lachen is een herkenning van een ander mensch. Het eerste wat een kind herkent is een menschengezicht. Daarin voelt het de verwantschap, en het geeft een teeken en dat teeken is blijdschap, en de uitdrukking is lachen. Hij kent nog niets van de buitengewereld als menschengezichten, en een paar blinkende dingen. Het doet me denken aan de primitieve schilders die alleen 't menschengezicht in volkomenheid afbeelden, maar een dier zeer gebrekkig. 12 Juni Vandaag Else hier. Het bleek mij dat ze coupures in de Nachtbruid wilde, niet om te bekorten, maar omdat sommige gedeelten haar irriteeren. Vooral die, welke ze „doceerend" noemt, aan den „lieven lezer". Maar die zijn juist essentieel, en ik begreep dat ze die menschen moeten irriteeren, die zich verbeelden oorspronkelijk te zijn, maar het werkelijk niet zijn. Want het „lieve lezer" is alleen gericht tegen de oorspronkelijken, en is onverstaanbaar voor de niet-oorspronkelijken. En ieder mensch houdt zich voor oorspronkelijk. Het geheele boek is dus één doorloopend sarkasme, dat door den oorspronkelijke alleen begrepen, en door den niet-oorspronkelijke met ergernis gevoeld wordt, omdat ze er de aardigheid niet van zien. B. schreef een brief aan E., dien hij mij wilde doen lezen. Daaruit blijkt, dat hij mijn 5de bundel aanvaardt — behalve de voorrede, die hem boos maakt, en hij bewondert de verzen van Dante en Beatrice, maar wordt weer boos door de enkele kleinere „goede werking" en „aan mijn vrienden". Dit geprikkeld worden is niet een aesthetischartistiek oordeel, maar een ethisch verzet tegen mijn wezen. Voor een nakomeling wordt dit effect miniem. De grove verzen van Vondel maken niemand kwaad. Men keurt ze hoogstens aesthetisch artistiek af. Maar iets zoo grofs maakte ik niet, en voorrede en kleine verzen zijn volstrekt niet zoo zeer in disharmonie met de rest. Het zijn serieuze gedachten, die ik mij niet behoef te schamen. Ze Zijn waar en oprecht, en volstrekt niet ethisch-leelijk. Ik wees B/s toenadering af. Vanavond dacht ik aan de eenzaamheid van het leven na dit leven, als de schim geen middel van gemeenschap en mededeeling heeft. En daaraan sloot zich de waarneming van het lachen van mijn kind als het voor 't eerst menschengezichten herkent. Dan is zijn eenzaamheid voorbij. Hij kan communiceer en! Het is een herkennen, het is verstandhouding door innerlijk aangeboren kennis. Hoe zou een kind de overeenkomst tusschen ons, zijn ouders, en hemzelven kunnen opmerken f Dat is onmogelijk. Kan bij zichzelf met ons vergelijken t Hij kan ons uiterlijk niet met het zijne vergelijken. Toch vergelijkt hij iets, want hij weet dat zijn signaal, het lachen, begrepen zal worden, en dat hij en wij dus gelijksoortig zijn. 14 Juni Zaterdagavond was ik met moedei bij de Götterdammerung. Ik had gehoopt dat het beter zou zijn dan de rest. In den trant van de Walkure waar de mythologische eindjes nog het beste zijn. Of Rheingold, als de goden spreken. Maar het was een jammerlijke verbastering van de Siegfried-Brünhilde geschiedenis. Een akelige sentimenteele, ondramatische, onbeholpen voorstelling van het verhaal. En even slechte muziek als in al de latere Wagner-werken. Morbide sentimenteel, zeer kunstig, maar absoluut zonder wijding of verheffing. Niet mooi, in één woord. Ik begin te bemerken, dat overal de ontgoocheling ondei de Wagnerianen begint. Gisteren erkende Johan Schoonderbeek dat hij van blind vereerder en discipel nu tot zeer kritisch-gezind beoordeelaar was geworden.. Zijn geloof was het eerst aangetast in het dramatische. Daar was dus de suggestieve werking der muziek het eerst verzwakt. Den dag na die uitgang was ik zeer goed en voelde de nieuwe comedie groeien. Het wordt dan ook een tamelijk scherp uitgesproken anti-Wagner tooneelspel. De slechte invloed van hem demonstreerend. Maar het is kil weer, en ik kan nog niet geregeld werken. 20 Juni Gisteren kwam er een kooper voor Walden. Ik was er wel eenigszins door van streek. Het was als een naderende verlossing van veel zorgen. En toch weer voelde ik, dat het ontkomen aan dien geldzorgendruk geen zoo groote zegen zou zijn als het leek. Ik maakte er ook geen groote verwachting van en er komt ook wel niets van. Ik moet te veel geld vragen. Misschien koopt hij een gedeelte. Ik kreeg een bemoedigenden brief over mijn artikel in the World's work met een check van ƒ 500.—. Ik ben echter nu met ijver aan een volgend artikel begonnen, voor de American Magazine. Ook aan mijn tooneelspel heb ik gewerkt. Deze drie werkzaamheden — artikel Happy Humanity, tooneelspel en Schijn en Wezen — worden nu vooreerst mijn uitsluitende bezigheid. Ik had bezoek van professor R. K. Duncan met vrouw en dochter. We deden een* rijtoer in Mevrouw H.'s rijtuig. 28 Juni Ik schrijf nu aan mijn tweede artikel voor de American en het slaagt nog al naar wensen. Ik zal van de Amerikaansche editie van de Blijde Wereld nu een veel pakkender boek maken. Meer de losse toon van de brieven aan Cornelissen, daarbij de uitkomst van al mijn laatste inzichten en denkingen. Nu is alles zooveel helderder en scherper in me, vooral ook die lezingen tournee. Dat heeft toch mij ook veel verhelderd, en ik voel hoe ik alles nu veel meer in mijn macht heb, en het al luchtig sprekend, diep zeggen kan. Het is jammer, dat ik mijn comedie weer moet laten rusten. Maar ik kan nu maar één ding tegelijk. Ik las V. Hugo's Misérables en de Italiaansche Renaissance van Borckhardt. 4 Juli Gisteren eindelijk een zomerdag, zoodat wij op ons grasveld konden zitten, en ik kon zwemmen op de Meent. Eergisteren bezoek van Dillon, die mij veel vertelde van de Europeesche politiek, waarin hij zelf een gewichtige rol speelt. De Tsaar haat hem, maar kan hem toch uit Petersburg niet wegsturen. Hij is een bescheiden, beminnelijke man, en ik voelde hoezeer ik hem genegen was, en hoe dat wederkeerig was. Ik zag dat hij wel iets meer dan vroeger voldaan was over zijn gewichtig werk. Maar hij zeide toch het verblijf in Petersburg Zeer onaangenaam te vinden. Sara mag hem graag lijden, maar ze was zeer bang dat hij mij zou overhalen naar Petersburg te komen. Hij verwachtte, evenals ik, dat er nog een Europeesche oorlog komen zal, al kan het nog jaren duren. Maar Rusland is niet bereid te vechten, Duitschland en Oostenrijk wel. Daarom is Rusland's diplomatische macht geringer dan ik dacht. Men weet dat het toch niet vechten zal, als 't er op aan komt. 8 Juli Steeds guur en buiïg weer. Ik dacht over onze indirecte waarneming van electrische stralen, zooals die in de laatste eeuw ontwikkeld is. Daardoor is een gaping in 't register aangevuld. Maar ook schijnt mij dit een aanwijzing dat wij een zintuig zouden kunnen ontwikkelen, dat deze stralen direct waarneemt. En ik dacht over de enorme beteekenis daarvan. Alle schoonheid onderkennen wij nu door stralen van 40—80 bilhoen en door geluidstrillingen. Welke schoonheid zou zich openbaren als wij de geheele reeks van stralen tot 75 milliard onmiddellijk waarnamen met een speciaal zintuig. Eergister een heerlijke fietstocht van Leiden naar Noordwijk en toen van Noordwijk naar Haarlem. Ik vloog met wind achter en een gladde weg. De weg tusschen Noordwijkerhout en Vogelsang was heerlijk mooi, aan weerszijden van den duinweg de overvloed van helblauw slangenkruid, een azuren garneersel. Door den natten voorzomer zoo prachtig als ik nooit nog zag. Het was een gelukkige gewaarwording. 10 Jtüi Het storm en het regent eiken dag. Paul is er geheel melancholiek door, en op mijn werk heeft het ook invloed. Ik ben ook onzeker, wat ik doen zal, hier blijven wonen of verhuizen. Ik houd van dit huisje en den tuin. Maar Holland drukt mij toch Zwaar. 12 Juli Gisteren, Zondag, was Dirk Schaf er hier en wij beraamden het plan om Lioba met muziek te voorzien en opvoerbaar te maken. Ik ben nu vandaag begonnen het werk door te zien en muziek-aanwijzingen te geven. 18 Juli Gister bracht ik J. weg op de Kawi van de Rott. Lloyd, van Rotterdam naar Maassluis. Mevrouw Boon was er ook, want haar man was kaptein van dit schip. Het was een aardige tocht, mooi weer, lunch aan boord, Indische bedienden, een fraai schip. Rotterdam heeft iets eigenaardigs voor me. Een raadselachtige stemming is er aan verbonden. Jk zie vaker Rotterdam voor me, in gedachtenbeeld dan eenige andere stad. En het zijn aangename, mooie associaties. Op reis gaan, zomerboomen in stad, Hotel Leijgraaf. Ik ben nog in gespannen afwachting wat de American Magazine van mijn stukken zegt. Daarvan hangt mijn naaste toekomst af. Page schreef een hartelijken, sympathieken brief en prees mijn stukken zeer. Dat is dus in elk geval iets. Rueter maakte een ontwerp voor vergrooting van mijn huisje. Ook ben ik met V. Kommerrust gaan zien, waar vroeger de Koo woonde en later V. zelf. Mogelijk kan ik dat huren. 20 Juli Gister met mijn moeder naar Wijk aan Zee. Het zijn zulke ethische conflicten die Victor Hugo vooral voelt. En dat doet mij sympathiek aan. Daarin zit de ware tragiek, het onafwendbare, waarin geen moed of zielskracht baat. Maar V. Hugo heeft een curieuze zwakheid, een gemis aan zelf-kritiek en controle. van zijn imaginatie, waardoor hij vaak kinderachtig wordt. Kinderachtig door onwaarschijnlijkheid en gezochtheid. De „Guet-apens" in de Masure Corbeaux, als Marrus een uur lang met een pistooltje gereed staat en maar niet durft schieten, en alles hoort 6—153 en ziet door een scheur in den muur, dien hij eerst na zes maanden ontdekte. Dat alles is zoo vol gezochtheden en onwaarschijnlijkheden, dat het hindert en tegenstaat. Balsac, Zola waren minder heldhaftige en edele naturen dan V. Hugo, maar ze waren nauwkeuriger waarnemers en getrouwer beelders. Ook niet „objectief" geen van beiden, maar ze wisten door beter zelf-contröle den lezer beter in de illusie te houden. Ik had deze gedachte: de aarde had vroeger een egaal tropisch klimaat, zonder jaargetijden. In een berekenbaar tijdsverloop zijn dus alle planten uit de gematigde zone van thans z.g. „winterhard" geworden. De aarde heeft overblijvende planten gekweekt, die strenge winters doorstaan. Dit is niet te verklaren alleen door natuurlijke selectie. Want men zou dan moeten aannemen, dat tropische planten voortdurende variaties in winterhardheid vertoonen, die bij een klimaatsverandering konden gespaard bhjven. Wanneer de planten niet op de klimaatsverandering terstond opzettelijk reageeren door een tendenz tot winterhardheid, dan zou de geheele vegetatie uitsterven, tenzij de klimaatsverandering zich over een oneindig langen tijd, bilhoenen en bilhoenen jaren uitstrekte. 21 Juli Het bhjven sombere dagen. Het eerste artikel door de Am. Mag. geweigerd. Over het tweede nog geen bericht. Het weer, steeds ongunstig. Vandaag koel en grijs, altijd ruw. V. was bij ons op de koffie. Ik wandelde met haar en sprak veel onderweg. Dat gesprek deed mij goed. Bij 't alleen terugwandelen kwam de gedachte in mij op aan een nieuw prozawerk. Ik wil toch nog eenmaal weer beproeven den Held der nieuwe tijden af te beelden. Een ouderen, wijzeren, sterkeren, machtigen Minnestral. De Held van het Witte Paard. Ik zou het wel dramatisch willen doen. Maar waarom niet beiden? Waarom niet episch even goed? Men kan zichzelven wel herhalen zoolang men het telkens met meer zorg en met andere motieven doet, hoe vaak herhaalden de schilders niet hun onderwerp. En ik maak toch telkens weer een nieuw eigenaardig wezen: Marcus, Minnestral, Muralto, IJsbrand. En nu komt nog Baruch Rosenow. Ik voel dan weer even de melancholie en depressie wijken, en de lust in al dit groote werk. Soms voel ik alsof het verdwijnen van geldzorg, een mooi comfortabel huis, geen schuldeischers, enz. mij tot beter arbeid in staat zou stellen, zoodat ik steeds door opgewekt werken kon. Maar dat zou ook wel illusie blijken. Ik heb in mijn meest onbezorgde tijden altijd depressies gehad. Het minst nog toen ik hier op Walden landwerk deed. Ik zou weer verhalen als in de Kleine Johannes. En ook weer de fantasie in het realisme. En geen bladzij zonder wat mijn mooi is. Maar eerst zal ik toch Baruch afmaken. 22 Jllli De innigste tegenstrijdigheid in ons bestaan ligt al daarin, dat wij ons in het midden van al het bestaande voelen, en tegelijk weten dat er geen midden rijn kan. Ons ego is het midden aller realiteit voor ons, en ook het midden van allen tijd. Waarom juist dit punt midden in die eeuwen, midden in alle ruimten, midden in alle gevoelens en gedachten? Het kan niet, het moet een waarnemingsillusie zijn. Ons ego is een schijn. 23 Juli De hierboven neergeschreven gedachte vond ik terug in een boekje van Dr. Broddeck. Een boekje vol origineele inzichten en vol moreel-anarchistischen onzin. Nietzschiaansch, ook invloed van Mach. Goethe-vereering zonder besef van Goethes' ware wezen. Bx vind Victor Hugo toch een wijs man, en sympathiek ook in zijn zwakheden en zijn rhetoriek. Het mooie is, dat hij de oorzaak van het pessimisme voelt, evenals Hebbel. „La vie est ainsi faite qu'on y sent la punition". Dat is wat Hebbel deed spreken van „eine Wunde Gottes". Dat is de bron der wereldsmart en van het pessimisme der zwakkelingen. Dat is wat Wagner en Ibsen vervulde en ook Schopenhauer. Maar Hugo staat al m de opvaart, hij gelooft onvoorwaardelijk aan de genezing, de bevrijding, de verlossing. Hij deed mij goed, door mij weer levendig te herinneren aan de noodzaak van het tragische. Langzamerhand verzoen ik weer met mijn situaties en voel de scheppingslust herleven. Ik voltooide weer een artikel. Ik schrijf af en toe aan Schijn en Wezen. En ik meen een nieuwen toonaard te hooren voor dat proza-werk: de Held van het Witte paard. 28 Juli Eergister, Maandag, kwam het tweede stuk van de Am. Mag. terug. Nu werd het al te mal, het is het beste artikel dat ik ooit schreef. Maar nu zal ik ze toch wel te pakken nemen, met behulp van de autoriteit van Page. Ik stuur hun als derde stuk dat wat Page hoog geprezen heeft en zelf zeker aannemen wil. Terwijl het toch inferieur is aan de beide afgewezen stukken. Daarbij schrijf ik een nieuw stuk voor Page en plaats de andere stukken bij Holt. De weerstond de teleurstelling gemakkelijk, want ik had aan Schijn en Wezen gewerkt (zang IX) en een heel stuk aan de „Held van 't Witte Paard" geschreven. En dat voldeed me. Een buitengewone vreugde is dat werk, dat me met veel verzoent. Maar ik moet nog een anderen naam hebben. Ik ging toen, om me te verfrisschen, naar Noordwijk en Wijk aan Zee. Thuiskomend vond ik bericht uit New York, dat ik weer gewacht word, dit najaar, om te spreken. Ik voel dat ik niet weigeren mag, dat het in alle opzichten hoogst wenschelijk is. Voor de kolonie en voor mijn literair werk. Ik verheugde mij ook op de lezingen in Duitschland — vooral om 't vooruitzicht daar met intellectueele menschen in aanraking te komen. Het is treurig zoo geïsoleerd ik in mijn eigen land ben. Van Nouhuys alleen begint nu een anderen toon aan te slaan. En dat hoewel ik hem nog al scherp bespot heb, toen hij meedeed in 't koor. Een nog treffender bewijs tegen de onzinnigheid der natuurlijke selectie-theorie is het electrisch orgaan der visschen. Omdat alle waarschijnlijk maakt dat het in betrekkelijk kort tijdsverloop ontstond. 2 Augustus Een diepe somberheid, gister en vandaag, waarin ook het productie-vermogen verdwijnt. Dan drukt mij alle misère ontzettend, de miskenning in dit lugubere land, de hopelooze strijd om er bovenop te komen. Weer een tocht naar Amerika, waar ik tegenop zie. Al mijn vergissingen en domheden — vanmorgen de deurwaarder om belasting. Ik zie de Duitsche Nachtbraut na, en corrigeer proeven van het Beloofde Land. Ik schreef zang IX van Schijn en Wezen, hoofdstuk I van 't Witte Paard, ik stuurde een derde artikel naar 't Am. Mag. Een dag als deze is wel geschikt om mij te doen besluiten naar Wilmington te trekken. De hopelooze somberheid van dit land, de naargeestige gure zomer, vandaag weer een Noorderstorm met kouden regen, en dan die zorgen zonder eind, die deprimeerende tobberijen en haspelarijen — en dat eenmaal tegen mij vooringenomen volk, dat niet gelooven, en niet begrijpen en niet voelen wil. In Wilmington zou ik hebben, het zachte klimaat, de wondere vegetatie, het nieuwe land, de zee. Het leven niet duur, een beter huis dan hier zonder twijfel. En met lezingen en tijdschriftartikelen toch zeker een inkomen. Had ik maar den moed het door te zetten. Maar de Duitsche tournee moet gebeuren en dan zit ik nog weer een zomer aan Holland vast. 3 Augustus Vanmorgen voelde ik zeer duidelijk den invloed op mijn gedachten door 't verschil in opgewektheid en depressie. Vanmorgen wist ik weer mijn weg. Beslist, rustig, vreugdig. Ik moet dat werk in Amerika doorzetten. Daaraan, en aan het literair werk mag ik alles ondergeschikt maken. Maar later kwamen weer de pijnen en de weekheden en neerslachtigheden, oud worden, de schulden. Alles even zoo veel smarten. Daarbij hetzelfde koude, grimmige weer. Zaterdag, door Schijn en Wezen en het nieuwe boek was ik een weinig in rust en vrede. Zondag, door mijn moeders verjaardag, bedierf alles. Toen door de deurwaarder en de rest werd het nog erger. Ik heb met E. gebroken. Het moest er toch toe komen, en in den laatsten tijd was het toch een gedwongen verhouding. Ik Zag, dat hij zijn verantwoordelijkheid niet meer voelde. g ii Augustus Het is nu eindelijk zomer. Ik zwem dagelijks in de Naarder Zwemschool. Ik ben weer rustiger, werkzamer en geniet den zomer. Ik heb alle werk voorloopig achtergesteld bij het tooneelstuk ,,'t Paleis van Circe" en dat bevalt mij wel. Het gaat als van zelf. Het is niet zulk een intens genot als „de Legende van Sirius Blancheval" niet zoo verrustigend en verkwikkend als Schijn en Wezen, maar 't is toch prettig werk, dat mij voldoet en van zelf komt, uit plezier geboren. Ik las „les Misérables" uit en het deed mij recht genoegen. Ziehier een waar dichter-karakter. En de publieke opinie heeft het begrepen. De groote figuren in 't boek, vooral Jean Valjean, zijn naar bestaande modellen. Ze schijnen overdreven, maar dat is 't volle recht van den kunstenaar. Hij mag boven den mensch uit scheppen, zoo goed als Phidias of Rafael. En het ethisch schoon is het eenigste en hoogste — de rest is mooiigheid. Ik kreeg een verzoenende brief van L., zoogenaamd uit contritie. Maar die contritie was zoo vol verwaandheid, en zoo leeg van begrip, dat ik ze terugwees. Daarop schreef hij weer een brief, die ik ongeopend terug stuurde. — Dat kon toch niets worden, 't Zal mij toch verwonderen of hij mij nu weer anders gaat zien en zich gekrenkt toont. Het zou bewijzen dat ik gelijk had. Ik ben nu wel zeker, dat het schimp- vers dat ik eens van hem las, op mij slaat. Ik twijfelde er aan, omdat het zoo geheel leugenachtig was, een totaal verdraaide vizie met onware details. Nu schrijft hij, dat hij meende mij te minachten, en inderdaad bang voor mij was en mijn vriend was. Ik antwoordde, dat dat aan een tegehjk brommende en kwispelstaartende hond deed denken, die niet weet wien hij vóór heeft. Onze plannen zijn volkomen onzeker. Hier bhjven gaat niet. En verhuizen .... waarheen? Ik zag een huis in Beverwijk. Geldzorgen zijn nijpend, en nog lang geen uitkomst in 't zicht. 15 Augustus Eergister, Vrijdag 13, was een akelige dag. Ik dacht des morgens om het bijgeloof der zeelieden, door Nansen zoo kranig overwonnen, en ik begreep dat zulk een bijgeloof kracht heeft, wanneer men er aan toe geeft, of wanneer een zeker ongeluksvoorgevoel er mee samentreft. Zoo was het Vrijdag. Ik sliep slecht, en toen ik 'smiddags evensliep, werd ik geweldig somber wakker, en toen zag ik het telegram op tafel liggen uit New York, dat ook mijn 3e artikel afgewezen was. Tot nog toe ben ik dien somberen dag niet te boven. Bx voel alleen dat het een goede waarschuwing voor me is, dat Amerika van mij zou vergen een onderwerping aan de pubheke opinie — en dat het beter zal zijn arm en onafhankelijk van geest m Holland te bhjven dan wel geld te verdienen in serviliteit in Amerika. 17 Augustus Die dag van somberheid heeft mij aangegrepen, en vooral de lectuur van 't eerste deel van „les Misérables" droeg daartoe bij. Er moet wederom een keerpunt komen, de slinger is zoo ver uitgeslagen dat hij weder terug moet. Ik was eerst te ver gegaan in renunciatie, ik had te veel van mijzelven gevergd, toen ging ik toegeven en ik kwam er toe naar een volledige voldoening te verlangen, naar een compensatie, een weelderig leven, rijkdom en eer. Het kwam mij toe, dacht ik, na zooveel vrijwillige ontbering, — waar anderen 't wel hebben, en ik 't niet minder verdien. Nu slaat de shnger weer terug, ik voel te goed hoe zulke verlangens rusteloos en ontevreden maken, hoe het veel veiliger is de eer te zoeken in onthouding en zelfbeheersching, zonder zelfkwelling. Ik wensch dit eenvoudige leven voort te zetten, ook al kon ik gansch anders leven. Het Godsbesef wordt nu weer levendiger in mij, en daarmee de verzoening met den Dood. Ik las ook Spitteler en vond hier een groote aesthetische bevrediging. In deze fantasieën, zoo intensief, zoo breed en ruim, zoo simpel uitgesproken, wordt altijd iets van de onuitsprekelijke waarheid aangeroerd, die achter het vergankelijke schuilt. De mysteriën der werkelijkheid zijn niet precies zóó, maar zij zijn eenigszins gelijksoortig. En ik vind, evenals bij 't lezen van Dante's Divina Commedia, een onbeschrijfelijke voldoening in 't lezen van die diepe fantasieën, van zoo duidelijk bovenmenschelijke herkomst. Ik sprak gisteren Van Nouhuys en de redacteuren van 't Vaderland, die mij een betrekking als tooneelrecensent aanboden tegen ƒ 1.800.— 's jaars. Ik doe het niet, maar ik mocht het met ondoordacht verwerpen. Ik beloofde van Nouhuys een artikel over „het Dichterschap" en maakte daarvoor in mijn geest een mooi plan, — de eigenschappen te bespreken, die den dichter vormen: i. woord-plastiek, 2. scheppings-kracht (Gestaltungskraft), 3. zuivere grootmenschelij'ke aard (ethos), 4. Conceptie-vermogen (structuraal-macht), 5. dramatisch vermogen, 6. suggestief vermogen (aplomb), 7. Oorspronkelijkheid (aansluiting aan het Oerverstand), 8. Zelfstandigheid (roepings-gevoel), 9 wijsheid (gevoelsbegrip), 10. kennis (wetenschap), 11. eindelijk goeden smaak. En dan hiernaar de verschillende dichters der laatste eeuw te bespreken, Goethe, V. Hugo, Byron, Hebbel, Schuier, en ook eenige minder bekende nieuweren, Lanier, Mackay, Spitteler. En dan de Hollandsche poëetjes, die zich zooveel inbeelden. 19 Augustus Gisteren las ik in Spitteler en was diep ontroerd en getroost. Zie! dit werk zou ik gemaakt willen hebben. Het Kronos-drama, dat zoo lang in mij heeft gebroeid, dat is soortgelijk werk. De figuur van Uranos en zijn woede tegen Anangkè is groot en heerlijk, grootmenschelijk. Het is ook diep gevoeld, diep ontroerend. Ik weet niet of ik het episch of dramatisch zou verkiezen. Ik moet mij in dit werk verdiepen en er mijn eigen werk door vinden. Waar uit zuivere bron geput wordt, is er geen gevaar voor onze originaliteit. Alleen manier is gevaarlijk, geen echte oorspronkelijkheid. Een groot sentiment moet de oplossing worden van al onze twisten en misverstanden — dat wat Richet uitdrukte tijdens den boeren-oorlog: „Pauvres êtres humains! arme, arme menschen!" 22 AugaStUS Gister naar Kleef geweest. Een weemoedig gevoel meegenomen. Ik was er graag langer gebleven, om Paul. Ik hoopte op een tocht met hem naar Xanten, maar het regende te veel. 24 Augustus De eerste acte van 't Paleis van Circe gisteren af. Ik weet nu dat het stuk af komt. Misschien doet het meer dan andere stukken. Else heeft er een „dumpfe Ahnung" van. Misschien valt dit toevallig meer in 't genre dat 't pubhek begrijpt. Als ik aanteekeningen maak voor een stuk, raak ik in de war. Ik moet niets vooruit opschrijven. Dan kijk ik op de aanteekeningen en weet niet meer wat ik bedoelde. Het stuk ontwikkelt zich letterlijk van zelf, zoodra de personen leven. Is de gang er eenmaal in, dan kan ik 't niet tegenhouden, dan moet ik het verder afdenken. Ik las een stuk van Robert Kennedy Duncan over het ontstaan der zonnestelsels. De theorie van Laplace is verlaten, de zonnestelsels ontstaan door het naderen van twee sterren die elkanders massa verstrooien. Over het leven op de, planeten zei hij het volgende merkwaardige, dat het ontstaan zonder intelligentie zou zijn als één kans tegen de geheele arithmetica. De eerste wezens op aarde zijn uit zeewater en lucht gebouwd. Ik dacht er over hem een brief te schrijven, daar hij mijn denkbeelden allicht gebruiken kan. Gister lezend in Spitteler kwam het bij mij op, hoe eenvoudig de verklaring is van den invloed aller booze machten op onze droomen, daar Spitteler Asklepias zoo juist laat zeggen: Drum mussen wir im Schlafe, wo der Geist die Beute des fremden Willens ist — wir können dies es heute — mit kündigem Handgriff ihnen die Gedanken stehlen und das Erinnerungsvermögen weg befehlen." Alleen door deze juiste zegging door den dichter wordt duidelijk, dat niet alleen suggestie in hypnose, maar elke vreemde wil in den slaap machtig is over den geest, en de herinnering kan vervalschen. Dit doen de demonen bij 't droomen. Ook de hoogste natuurwet is willekeur. God is vrij en zijn wetten zijn zijn willekeur. Alleen is die willekeur voor onze kleine willekeur noodlot en wet. Er is een oneindige gradatie van willekeurigheid. In 't laagste wezen is iets van Gods gebondenheid, Gods wet, en van Gods vrijheid, Gods willekeur. 26 Augustus Gister kwam, op weg naar Wijk aan Zee, plotseling het inzicht van wat mijn weg nu voortaan is, mijn duidelijke plicht. Ik moet de moeilijkheden hier op Walden onder de oogen zien en niet ontloopen. Ik moet op 't groote huis mij installeeren en mij trachten te handhaven en het bezit op waarde houden en rendeer end maken. Dit is het eerlijkste tegenover mijn crediteuren, en het verstandigste voor mij en mijn familie. Mijn grootere verdienste zal ik dan aanwenden om Walden meer te doen opbrengen. Zoo woon ik het goedkoopst, omdat dit toch mijn eigendom is, en bewaar mijn goed het beste. Dit besluit gaf mij groote voldoening en wekte mij zeer op. Mijn vrouw was ook met het plan ingenomen en ook J. Else stuurde goede berichten, dat IJsbrand in Düsseldorf en Coburg gaat. En Page stuurde een goeden verstandigen brief, die mij moed gaf. Ook vlot mijn nieuw tooneelstuk goed. Ik ben op de helft, midden in 't tweede bedrijf. 39 Augustus Ik ga nu ernstig vechten voor mijn bestaan, hier op Walden. Maar dat is en blijft een gevecht voor den arme, niet voor mij. En dat is 't wat ik nooit vergeten mag. Als ik tracht hier deze plaats rendabel te maken, doe ik een economische plicht — als ik daarbij zorg zelf uit schulden te komen, doe ik een maatschappelijke plicht, maar eindelijk moet ik ook aan mijn menschelijke plicht denken, namelijk door een uiterst sober en eenvoudig leven en een eerlijke en billijke behandeling van de werkers die ik onder mij heb, en vooral door het aanwijzen van mogelijkheid tot betere organisatie. Dat is de weg en het wijzen van dien weg is de strijd. Al mijn actie, geleid door het besef van 't gepleegde onrecht en het streven het weg te doen. 8 September Na een ingespannen tijd voltooide ik heden „Het Paleis van Circe". Ik ben bhj dat het gelukt is, want de combinatie van drukke bezigheden was overstelpend. De reorganisatie van Walden, de preparatieven voor mijn derde Amerikaansche reis, en de toevloed van kolonisten voor Wilmington. Maar onderwijl — of ik wilde of niet — ontwikkelde zich het tooneelspel, en vormde zich stil en precies, zonder oponthoud. De fijngesponnen fabel, de sluitende dialogen, de opvolging der tooneelen, alles ging van zelf, zonder correctie of doorhaling. En het werden van zelf drie bedrijven op de vereischte lengte. Mijn eigen verwondering over zulk een merkwaardige machinerie in mijn kop, zulk een zuiver werkende fabriek, is misschien het grootst. Zal dit stuk nu meer „inslaan" dan de vorigen? Het mag wel, want ik rijd op zeer dun financieel ijs. Hoe moet het alles betaald worden? Het was slecht weer, nu is 't stil, koel en herfstig. Ik ben echter veel beter en opgewekter dan den ganschen zomer. Mijn reis bepaald op 9 October. 11 September Nu weer bezorgd door complicaties in Berlijn met de uitgave van de Nachtbruid, waarvoor ik 1100 Mark zou krijgen. Het boek verschijnt maar niet en het geld evenmin. En ik heb V. steeds moeten terughouden, opdat de Duitsche uitgave eerder Zou verschijnen, en Original-Ausgabe zou zijn, en nu was heden de uiterste termijn, waarop de Hollandsche editie was gesteld. En Else stuurt vage en geaffaireerde telegrammen, maar laat mij onkundig van wat er eigenlijk gebeurt. Ik ben er gedeprimeerd onder. De zomer is snel voorbijgevlogen. Gister nog één mooie dag. Ik geloof, dat het wijs zal zijn mijn opstel „Over dichterschap" uit te breiden tot een monografie, en daarvoor een aantal voorstudies te maken. Dat zou een dan standaardwerkje worden. Ik bespreek dan eerst de verschillende dichtereigenschappen, psychologisch-philosophisch. Daarna pas ik dat toe op de grootste bekende dichterfiguren — die ik daartoe allen weer nauwkeuriger bestudeeren moet. En eindelijk, een annex, op de Nederlandsche literatuur. Ik heb dan een afgebakend veld voor studie. 19 September De complicaties met den Berlijnschen uitgever en de zorgen met het reorganiseeren van Walden benamen mij allen tijd. Ik was daardoor geaffaireerd en onrustig. Er waren enkele lichtpunten, het volledig herstel van Paul. 21 September Nog altijd te druk. Ik moet eerst weer mijn rechte zelf terug vinden. Dat kan alleen door mij los te maken, door onverschillig te voelen van alle beslommering en precies te doen wat ik 't liefste doe. Alleen daardoor heb ik altijd alles uilgehouden en alleen zoo kan ik het verder volhouden. De evenementen gaan sneller en sneller voorbij, als telegraafpalen langs een steeds harder rijdenden trein. H.'s geboorte, de tweede Amerikaansche reis, het Paleis van Circe — alles met spanning tegemoet gezien — nu al weer achter me. Nu komen: de derde tocht, de Duitsche IJsbrandopvoeringen, de Duitsche tournee, de Circeopvoeringen. En allereerst nog de verhuizing en de vraag of ik 't op Walden houden kan. En dan 't volgend jaar, als ik vijftig ben.... zou ik dan een langen vrijen tijd tot arbeid en studie krijgen? Waarin ik de „Legende" voltooi en mijn boekje over den Dichter, en eindelijk een groot Drama ontwerp, en Schijn en Wezen II voltooi. Soms tob ik bitter over al de menschen die ik me tot vijand moest maken. En ik vergeet dat dit onvermijdelijk zoo hoorde. De dichter moet lijden omdat hij liefheeft die hem antipathiek zijn. Hij wil meer en beter dan zijn medemenschen zijn, en hij wil vooruit en zij trekken hem neer. Dat doet pijn, des te meer naarmate de liefdeband sterker en het verschil grooter is. Het sentiment der loyaliteit van vasal tot Heer, dat altijd zoozeer bewonderd is ('t meest wel in Japan en ook in onze riddertijden) dat is een schaduw van 't groote sentiment der loyaliteit van den mensch tot Christus, van het individu tot de stamriel. De Heer, de Koning stond in plaats van de menschheid. Maar dat is nog weer iets anders dan de liefde tot God. We lijden niet voor God maar voor Christus. We vertrouwen, met Christus, op Gods rechtvaardigheid. (De loyauteit van Napoleon in „die Zwei Grenadiere"). 28 September Uit Düsseldorf terug, waar ik een paar heerhjke dagen had. Zaterdag de reis er heen, met een romannetje van Von Liliencron. 's Middags de ontmoeting met J.H. die vioo1 stond te studeeren in de kamer in „Breidenbacher Hof", waar de ke'lner mij heen leidde. Dr. Stahl, de dramaturg van 't Schauspielhaus, haalde mij af. Een bescheiden, beschaafde en geletterde jongeman, 's Avonds "A doctor's dilemma" van Shaw. Wel goed gespeeld, maar er ging veel van 't aroma verloren door 't Duitsch. En de slechte compositie van 't stuk ergerde me. Geen structuur, geen groote lijnen, geen naïveteit, geen stemming, geen plechtigheid. Een sterfscène van een hopeloos koude, intellectueele nuchterheid. Geestig, vol juistheden, wereldwijs en ook diep. Maar Engelsen sarkastisich-koud en bang rich te geven. Den volgenden morgen „Gedenkfeier" voor Von Liliencron. Bijna geheel naar mijn smaak. Een echte Zondagmorgen-aandacht. Goede muziek van Brahms en Cesar Franck. Een duister tooneel met een kleine vlam. Een geïllustreerd vers, gezegd door Frau Lindemann-Dumont, gedanst door een gracieuze jonge vrouw, met muziek van Bach. Enkele dingen hinderden. Het kostuum van den redenaar b.v. Maar de rede was goed, en de Adr. van der Horst als Hyacinthe, Ternooy Apèl als Bilbonzo in „Don Torribio". voordracht nog beter. Liliencron een eerlijke, goede werker. Maar een schuldenmaker en drinker, 't Beste beviel mij zijn keuze uit de Duitsche dichters: Goethe, Kleist, Hebbel, Möricke, C. F. Meijer, G. Keiler. Ik voegde er The Storm en Hölderlin bij. Toen een tocht met twee auto's naar Urdenbach aan den Rijn, naar 't fraaie huis en tuin van Directer Lindemann en zijn vrouw. Er waren nog vier gasten behalve ik, meest van 't theater. Er was een vrij groote luxe. Het gesprek werd gaandeweg levendiger en interessanter, en ik moest ook veel vertellen. Het was een prettige middag. Des avonds „Gespenster" van Ibsen, voortreffelijk gespeeld door de Lindemann's. Be was er niet onder, maar het stuk viel me toch mee. Het slot had iets grootsch, meer dan ik dacht. En ik bewonderde zeer de groote lijnen, de zuivere compositie — het bekwame werken, recht op 't doel af, zonder dat het in 't oog valt. Bizonder trof me de kunst om lange, banale gesprekken te geven, die de illuzie van natuurlijkheid wekken, en toch precies dienstig zijn voor de ontwikkeling. Ik voelde dat ik in Circe weer iets te abrupt gewerkt had. Ik leerde nu dat ook veel gerekter dialogen verdragen worden, mits de spanningsdraad niet geheel breekt. Dat is juist Ibsen's kunst, het hedendaagsche pubhek een illuzie van natuurlijkheid te geven, de spanningsdraad tot het uiterste te rekken, zonder dat hij breekt, en met die dunne draad toch stellig en precies te boeien en te leiden waarheen hij wil. Als zoodanig is dit stuk het beste wat ik van hem zag. Oneindig beter dan het rammelende ding van Shaw. Als literatuur — woordkunst — is het niets, maar wil noch pretendeert iets te zijn. Het is gestalten-beelding en illuzie- 7—153 werking van enorme kracht. Ik praatte nog lang na met de Lindemann's en vond het de beste theaterdirigenten die ik ooit zag. Vooral de rustige ernst en doelbewustheid stak gunstig af bij Berlijn en Stuttgart. God geve, dat ik met hen wat opschiet. Het laat zich goed aanzien. Ik was geheel verlicht en verkwikt door die paar dagen. 2 October Prachtig najaarsweer. In een drukke herrie en rommel met het verhuizen naar 't groote huis. En ik slaap er goed, nadat den eersten nacht de demonen hun streken beproefd hebben. Een griezelige droom, waarin mijn zoontje verpletterd werd tusschen Aletrino en Jacob van Lennep. Maar het was merkbaar een demonenstreek. Ze schijnen toch wel aan bepaalde localiteit gebonden. In mijn hut had ik er nooit last van, en de eerste nacht in het nieuwe huis wel. Maar nu is 't over en ik voel er mij met ontevreden. Ook schijnt er veel zon, en ik houd van de ruimte. Het is een raar mengsel van ouderwetschheid en moderniteit nu, van royaliteit en armoe. Oost-Walden is nu bijna geheel verkocht, op het lieve terrein na, waarop mijn hut stond, mijn „huis" zooals ik 't vroeger noemde. Dat hoort mij nog. Over acht dagen moet ik weer ver weg. Het is goed, maar pijnlijk. 4 October Gisteren — merkwaardige coïncidentie — kreeg ik bericht van den dood van den ouden Commodore Smith — en droeg ik in Amsterdam ,,'t Paleis van Circe" voor. Ik ben nu benieuwd, wat Helen doen zal — en wat het testament omtrent miss Thomson zegt. Het stuk zelf beviel mij wel onder 't lezen en had veel succes. Ik voel dat het een van die vlotte, geïnspireerde stukken is, die mij de minste inspanning kosten en het meeste succes hebben. 10 October Aan boord Rijndam. Gister den ganschen dag was ik diep weemoedig en somber. Toen ik aan boord kwam, stond het mij tegen, de bekende scheepsgangen, de herinnering aan de lange dagen dat ik hunkerend uitkeek naar de vordering, die we maakten iederen dag, dankbaar voor elke minuut dichter bij Holland. En nu moest ik dien gehaten afstand weer afleggen, en alles van voren aan doorworstelen. Veertig dagen zal ik dit jaar op zee zijn, veertig van de 365. Maar er is toch een innerlijk licht dat mij troost. Telkens breekt het even door. De nachten zijn goed, de droomen gunstig. Ik herlees mijn aanteekeningen van de vorige reis en vind weer precies hetzelfde. De somberheid en beklemming, de goede nachten met lieve droomen, de flauwe schemer van troost, het pijnlijke scheidingsgevoel en het hevige verlangen naar huis. Dus maar zoo doortobben. Het kon erger. Ik doe goed met te gaan. Gisteren las ik een boekje van Ernest Giran, een fransche dominee in Amsterdam. „Job fils de Job". Niet slecht, en vol suggestieve gedachten. Ik dacht toen veel en dieper over smart en lijden. En het schemerde me, dat er een wijze van waarneming moet zijn, waarbij smart geen smart meer is. Alle smart en lijden is te analyseeren in angst en repulsie. De physieke pijn is een zielstoestand die ons onhoudbaar toeschijnt, waar we zoo spoe- dig mogelijk uit willen. Het zijn dus alleen wijzigingen, bewegingen die ons deze of gene richting op drijven. En kunnen we niet, dan is het alsof we zullen bezwijken. Maar dat bezwijken is een ophouden der smart. Smart is dus een soort graviteit, die door onze gebrekkige waarneming iets zoo slechts en onrechtvaardigs schijnt, en in strijd met Gods goedheid en almacht. Maar in waarheid is het een gestadige werking ten goede, meer of minder werkdadig, altijd heilzaam. Onze groote zwakheid en oordeelsfout is echter het beschouwen van onze individueele sensaties als realiteit, en toch als voor eeuwig voorbijgaande, vernietigde onrechtvaardigheden, onherstelbaar. Maar het daagt mij langzamerhand, dat onze individueele gewaarwordingen maar kleine deeltjes zijn van één groot gewaarworden. En dat groote gewaarworden voelt ook onze smart, maar niet als smart, hoogstens als moeite, of kitteling. Al het slechte en onrechtvaardige van de smart is daarmee vervallen. Ons lijden is dus niet wat het ons schijnt. In herinnering is ons lijden ook nooit zoo erg als op 't oogenblik van ondervinden. En als men den angst uit 't lijden wegneemt, is het ergste er af. Zelfs de ergste physieke foltering zou ons niet verschrikken als we zeker waren dat ze ophield en gevolgd werd door behagen en rust. Herinneren is een gewaarworden van het blijvende. Het eeuwig zijnde wordt door ons, herinnerend of voorvoelend, waargenomen. Herinneren is dus een begin van goddelijk waarnemen, omvattend al wat is en was. Want niets vergaat, ook onze smarten niet. Maar onze smarten worden als vreugden waargenomen, zoodra ons waarnemingsvermogen zich ontwikkelt. De smart van een kind is voor ons geen smart meer. zoodra we de nietigheid er van begrijpen. Als het schreit om eten b.v., dan lachen we er om. Voor het kind is het ernst. Ook lachen we vaak om eigen smarten, als ze voorbij zijn, en de angst er uit weg. Zoo zullen we eens lachen om onze allervreselijkste smarten. Smart en lijden is niet slecht, noch onrechtvaardig. Het is foutief waargenomen vreugde. En dit foutieve waarnemen moet er zijn, opdat er leven zijn zou, opdat er iets zou zijn. Alleen ons antropomorfisch denken en waarnemen misleidt ons. Het is eigenaardig, zooals alle pessimisme en bitterheid en angst verdwijnt, als er zekerheid wordt gevoeld van het voortduren onzer gewaarwording na den dood. Dan voelen we als 't ware dat alles gered is, dat alles recht kan komen. Daarom is het wél belangrijk voor de menschheid dit voortdurend als waarschijnlijk aan te toonen. Weemoed is het duidelijkste voorbeeld van goed waargenomen smart. Weemoed is smart — wee — maar toch mooi en begeerlijk. Daarom is weemoed zulk een gewichtig element in alle kunst, in muziek. Kunst leert ons alle smart, als schoonheid dus ook als vreugde waarnemen. Hierbij komt gestadig ons stellig begrip van onze onmacht om de dingen buiten den tijd te beschouwen. Dit doet berusten, waar we niet begrijpen. n October Heden weer harde wind en hooge zee. Ik sliep heerlijk van nacht en had een wondermooie droom over een ideaal-Japan. Opmerkelijk zijn die mooie en bekoorlijke droomen op zee, waarin al de schrik van het zeeleven weg is. Maar de ruwe werkelijkheid maakte me weer nerveus. Vrijdag, even voor mijn vertrek, las ik haastig Spitteler's Olympischer Frühling uit. Het slot voldeed mij met. Het is te ruw, te joviaal, te boersch zou ik zeggen. En het laatste woord van zijn wijsheid zegt hij er niet in. Dat staat eer nog in 't begin. Maar weer zijn er prachtige gedeelten in, zooals Hera's vrees voor den Dood. En het schoone verhaal van Elymosine, die het menschengeslacht redt. Het groote van Spitteler is zijn begrip van Anangke als een booze macht. Dat is juist, mits men er een nog hoogere en goede macht boven stelt. Spitteler, als modern mensch, deelt niet de stomme eerbied der Grieken voor Anangke. Hij tast de onschendbaarheid van het noodlot aan, hij beschuldigt en beschimpt het, — daarbij als van zelve een nog hooger macht veronderstellend, die Anangke's rijk Zal doen eindigen. Dat wordt met woorden gezegd •in 't eerste deel. Deze wijsheid maakt Spitteler tot een groot, volwassen dichter — b.v. in vergelijking met Gorter, aan wien hij soms denken doet, maar die nooit iets meer is geworden dan een aanvanger, een dilettant. De wijsheid in Gorter is enkel intuïtief, bijna toevallig, niet gerijpt en beheerscht. Spitteler heeft zijn werk diep en doelbewust beoefend, met de volle kracht van een gerijpt verstand. Al zijn gevoel, zijn levenswijsheid geeft hij in zijn kunst, zooals 't behoort. Gorter is, na zijn jeugd-werk, terstond verdoold, door theorieën afgeleid, en verwilderd. Evenals Beets is hij aan eigen werk gaan twijfelen — heeft zijn volle toeleg op zijn kunst verloren — heeft niet zijn leven aan Zijn kunst dienstbaar gemaakt — maar andersom. En toch, in onzen tijd, is de dichter de mensch van wien de nieuwe wijsheid, de nieuwe godsdienst, het nieuwe leven wordt verwacht. 12 October Steeds ruw weer en hooge zee. Gister werd ik Zeer nerveus en ik sliep hedennacht slecht. Het was weer de oude foltering, evenals op de Statendam. En de nacht bracht geen troost, in de droomen drong de angst door. Ik droomde van een sterk man, die naast me stond, en me tegen den wand drukte, zoodat ik dacht te stikken. Maar er kwamen ook weer prachtige berg-landschappen, vizionnair. En ik had weer die wonderbaar hefelijke overgang, van den waakangst in een droom idylle. Onder het schudden en kraken van 't schip was ik op eenmaal in den droom, en wandelde op het veldje achter „de Lelie" en plukte groote, zoete bramen. Dat was weer die tooverachtige overgang, zooals de bloemen aan den Rijn, die ik plukte, slapend op de Statendam. Ik was zeer ellendig gisteren en ben nog niet veel beter. Als bittere spot klonk mij mijn eigen uitdrukking: „Smart is een foutief-waargenomen vreugde". Er is trouwens nog veel gebrekkigs in dat betoog. Het rechte kan ik niet zeggen. Elke gewaarwording is het product van twee dingen, en kan er dus niet zijn als die twee er niet zijn. Elke smart-sensatie is dus zooals wij die voelden. Ze kan alleen weder waargenomen (herinnerd) worden, meer of minder volkomen en dan in die herinnering het afschuwelijke verhezen. Dat is ook hetgeen kunst doet, ze geeft de menschelijke sensaties weer, Zoodanig, dat we er van genieten, in plaats van er door te lijden. Het Al-geheugen is volmaakt en kan dus al onze herinneringen nauwkeurig waarnemen. Wij herinneren des te beter, naarmate we meer ontwikkeld zijn, meer deel aan 't Al-geheugen hebben. En als eenig verhelderend feit blijft dit: dat we als onbeteekenende kleinigheid, of zelfs als liefelijke herinnering kunnen beschouwen wat tijdens de ondervinding een vreeselijke smart geleek. Dit geldt voor sommige soorten van lijden, niet voor alle. Maar we kunnen ons denken dat het voor alle leed geldig zou rijn. Het is een bittere gedachte, dat deze misère, deze foltering op mijn zeereizen, nooit minder zal worden, eerder erger. Zoodat ik het geregeld verkeer met Amerika, zooals dat zou behooren bij het leiden der kolonie, wel zal moeten opgeven. Ik ben verbazend benieuwd hoe zich ditmaal mijn gevoelens in Amerika zullen wijzigen. En ik Zou mij zoo voor deze zwakheid schamen. Denk aan juffrouw V. d. V., die de geheele reis ziek en angstig was, en toch dapper jaar in jaar uit naar Amerika ging. Maar ik voel nu ook sterk het verlangen naar mijn geregeld werk op Walden. Ik heb daar zooveel te doen, en wat ik daar schrijf, is mijn beste werk. En ik zou het niets betreuren daar nu voor goed te bhjven. Ik heb ook Duitschland nog als arbeidsveld. 13 October Hedennacht was de storm op 't ergst, en nu staat er nog een geweldig hooge zee. Ik bleef gister niet aan 't diner, las in een aardig boekje van Barrie (the httle Minister) en ging om 8 uur naar kooi. Maar mijn ellende was even groot, zoo niet erger dan op de Statendam. Vooral het gevoel van mee te moeten, van onverbiddelhjk verder te gaan.... het geeft een neiging om heilige eeden te zweren, dat je nooit meer gaan zult. Gelukkig was het stampen minder, maar het slingeren erger. Dit maakte dat ik beter sliep. Het stampen schrikt mij telkens wakker en maakt mij meer nerveus. Het slingeren is lastiger met aankleeden en loopen, maar is niet zoo angstwekkend, ook kraakt het schip er minder door. Toch lag ik nog uren wakker, telkens even 't hcht opdraaiend om te zien of de nacht haast om was. Een marteling. Vanmorgen is er een begin van beterschap in me, maar nog niet veel. En we zijn nog niet halfweg. 14 October Ongeveer half weg. Door 't slechte weer vorderen we langzaam. Vandaag is de wind minder, maar 't is donker, regenachtig en druilig-kleverig weer, en nog steeds hooge deining. Gisteravond heb ik geschaakt met den jongen Kerbert en tot 12 uur zitten praten met Kapitein van den Heuvel, en den heer Vlierboom, vertegenwoordiger van de Holland-Amerikalijn in New York. Ik ben echter nog niet tot rust en evenwicht gekomen. Ik voel nu alsof ik nu eindehjk genoeg geworsteld en mijn brooze, fijne natuur genoeg gekweld heb. Alsof ik nu recht heb voortaan geheel op mijn liefste wijze te leven. Geregeld, met een vaste studie, een kalm huiselijk leven, met buitenwerk, poëzie en gelijkmatige creatie van mijn mooiste werk. Ik weet, als ik mij daartoe eenmaal bepaal, dan wil ik er niet meer uit. Dan vervallen alle ondernemingen. En nu is dit de vraag: Is deze neiging laf? Of is de tegengestelde neiging te eerzuchtig? Ik wil noch 't een noch 't ander zijn. Laat ik dit alles goed overwegen en mij niet door tijdelijke gevoelens laten meeslepen. De erkenning van mijn werk en ideeën komt toch. Overal zie ik het nu. Ik zou kunnen volstaan met nu rustig door te arbeiden, zonder mij zooveel moeite te geven met practische dingen. Maar ik moet dan sterk staan in Amerika en mij niet laten verleiden. In elk geval geen spoedig terugkomen beloven. En mijn erkenning niet zoeken door persoonlijke propaganda, zooals Amerika dat wil. Ze moeten mij erkennen in mijn beste werk. Dat eischt tijd, maar is ook veel solider en duurzamer. Als de geldzorgen mij het maar toelaten. Dat is een groote vraag. Wordt die opgelost dan behoef ik niet te twijfelen. Dan laat ik het kolonisatieplan geheel over aan Amerikanen — en bepaal me tot Walden, mijn studie en mijn drama's. 15 October Hevige storm. De hevigste die ik nog meemaakte. Ik schaakte gisteravond, het was toen stil weer, en ging om half twaalf slapen. Ik sliep heerlijk en verkwikkend, met mooie droomen. Er was iets Zeer moois in. Om zeven uur werd ik wakker door den storm, toen was 't al lang aan 't waaien. En nu ben ik kalmer dan te voren. Het is allermerkwaardigst zooals alle details van deze reis gelijken op die van Februari. Maar alles nog iets sterker geprononceerd. Het mooie weer bij 't vertrek, de depressie, de doodelijke misère bij steeds toenemend stormweer, de lieve droomen daartusschen, eindelijk het kalmer worden, ondanks hevigste storm, alles precies herhaald. Er is iets zeer merkwaardigs in dit banale hotelleven dat zijn geregelden gang gaat te midden van een woedende zee. De bedienden loopen af en aan, fluitend of neuriënd, druk in hun bezigheid, de passagiers zitten levendig te praten en te lachen in de ontbijtzaal. De dames vinden het interessant, de heer en schertsen met den kapitein over de vermoedelijke vertraging. De zeeën slaan over *t dek, en het water stroomt langs de gangboorden — en binnen zit een juffrouw piano te tokkelen, en een paar kindertjes kibbelen en dreinen. Een juffrouw speelt met haar kleine, witte hondje. Rondom werken krachten die ons in een seconde konden verpletteren. En een paar honderd menschen weten zich kalm en ongedeerd er door heen te bewegen. En daarbij valt vooral op de onbeduidendheid van die menschen. Alleen de kapitein en de zeeofficieren hebben iets waardigs in hun koelbloedigheid. Men weet dat ze zich bewust zijn van wat er omgaat, ze kennen de zee, en ze kennen hun schip. Maar de passagiers laten zich maar in oppervlakkige hchtvaardigheid meenemen. Hun kalmte is geen moed, maar kleinheid, onwetendheid, onbeduidendheid. Men weet precies hoe jammerlijk ze zouden worden bij een paniek. Een Amerikaansche zei dat ze 't jammer vond dat we wel de hooge Zee zagen, maar den storm niet. Het onnoozele mensch meende, dat de storm ergens anders woei, en alleen de golven hier waren. Eerst toen ze beproefde op 't dek te komen, merkte ze dat het heusch hard waaide. Men voelt in deze omstandigheden zoo duidelijk dat de kracht van den mensch buiten het individu ligt. Al deze individuen zijn totaal niets tegenover de krachten die ze overwinnen. Ook kapitein, officieren, machinisten, elk van hen is alleen totaal machteloos. Ze hangen niet enkel van elkaar af, maar ook van de bouwers van schip en machine. En toch zijn ze gerust, en vertrouwen op al die onbekende menschen, die meegewerkt hebben voor dit resultaat van hun veiligheid. Ik krijg sterk de impressie van het menschwezen, het soort-wezen dat hier heerscht en handelt. Alleen dit is machtig hier, en geeft de rustigheid aan zijn individuen. De Oceaan is prachtig, de schuimkoppen stuiven van de enorme golven af. Tegenover den Oceaan zijn al deze menschjes pover en ridicuul, maar het menschwezen, Christus toont zijn moed, zijn beleid, zijn heldhaftige grootheid. Ik zie maar twee dingen, de Oceaan en Christus. Wie is het die den Oceaan trotseert en zijn ruwe macht weet te bemeesteren? Christus, de menschheid — niet zijn kleine cellen, de menschjes, elk voor zich. Die arbeiden voor hem, maar hij volvoert zijn bedoelingen door hen. Hij alleen is imposant en grootsch hier — een waardige tegenstander van den Oceaan. Het zou veel natuurlijker staan als al de passagiers Hepen te jammeren en te handenwringen, of op hun knieën lagen te bidden. 16 October Hedennacht kalm, vanmorgen helder zonnig weer en frissche bries, maar veel minder deining en wind. Ik lees „Cashel Byron's profession". Een fijn, geestig boek van Shaw. Zeer goed is b.v. de psychologie der onbeduidendheid in Miss AHce Goff. Onbeduidendheid in de beteekenis van „kudde-mensch". Het boekje van Barrie Hjkt daartegenover tamelijk kinderachtig. Toch heeft het meer dramatisch vermogen en is ook als tooneelstuk zeer wel geslaagd. Maar de lafheid, onoorspronkelijkheid van Barrie, blijkt uit zijn „bevredigend slot" en zijn volstrekt banale filosofie. Toch zegt hij aardige dingen. En mij persoonlijk trof zijn citaat uit het N.T. als Petrus over 't water naar Christus toe gaan wil. Dat was als een van die toepasselijke, voorbeschikte dingen, waarvan ik alleen de toepasselijkheid gevoel, en die mij diep roeren. Ik schreef Aletrino een intiemen brief. Ik hoop hem te steunen bij zijn doodsvrees en twijfelzucht. 18 October Het begon gistermogen weer te waaien en nu staat er weer sinds 24 uur een harde grimmige tegenwind, we komen twee dagen over onzen tijd aan. Het heeft nu de gansche reis onafgebroken uit het Westen gewaaid, aldoor pal tegen, met alle sterkten van bries tot orkaan. Ik heb een nacht over mijn drama „Johan de Witt" gepeinsd. En dezen nacht over de Griekin in ballingschap. Ik wensch het natuurlijke gevoel te doen uitkomen dat van renten leven een veel onteerender professie is dan valsch speler, prizefighter, kroegbaas of koppelaarster. Daartoe moet langzamerhand de mysterie van dat — voor ieder normaal gevoel, — geheimzinnige beroep worden onderzocht en opgehelderd. En dan moet het natuurlijke hart er in afschuw van terugschrikken en iets verkiezen wat algemeen als onteer end geldt. Daartoe een zeer rijk, aristocratisch gezin, vol respectabele plutocraten van verschillend gehalte. 19 October Ik sloeg gister het diner over en had een heerlijken nacht, sliep van half 9 tot 7 uur, met kort wakker zijn om 4 uur. De boot was nu nagenoeg rustig. De droomen waren buitengewoon gunstig. Lange helderheid, hoewel zonder hooge elatie. Maar ik voelde van morgen krachtig, en door Christus gesterkt. Ik moet in Amerika vooral gedaan zien te krijgen, dat een tijdschrift, Page of Holt, geregeld kleine scherpe stukjes van mij opneemt. En ik mag niets toegeven. Ik moet staan waar Christus mij gewezen heeft: „On the right hand of the poor". Ik las Shaw uit. Hoe is 't mogelijk, dat hij niet tot 't inzicht komt, dat Lydia's profession heel wat minder honorable is dan Cashel Byron's.- Omar Khayyam zwerft hier weer overal. De Omar-cult schijnt stilletjes door te dringen. Als hier geen mysterieuzer invloed, ver boven 't individu, aan 't werk is, dan vergis ik mij bizonder. Wat vinden al die jonge vrouwen aan dit gedicht — als 't niet is de bevrediging van een reactionnaire neiging tegen de bestaande religieuze „Cant", waarvan de duivel dankbaar gebruik maakt. Ik schreef aan Lady Welby. Over Educational facts en Educational Words. 2i October, Honedale, Greenwich* Gistermorgen om 8 uur landden wij. Het was een heldere zonnige dag, frisch en opwekkend. Mijn eerste indruk was zeer merkwaardig. Ik herkende alle sensaties, maar het demonische kleefde er aan. En zoo, alsof ik het vroeger wel ondergaan, maar niet opgemerkt had. Ik was dus nu wakkerder, helderder, en zag het. Ik gevoelde mij echter zeer spoedig op mijn gemak. Als een pak dat mij goed Zit, omdat ik 't vroeger gedragen heb, sloot zich New York om mij heen. Ik werd een ander persoon, met andere gedachten en gevoelens. Het sombere verdween en de oude lust en activiteit kwam terug. Ik schreef Helen een briefje over den dood haars vaders. En gisteravond telefoneerde ze mij. Ik was er echter niet — en van morgen telefoneerde ik haar te vergeefs. Het is eigenaardig hoe dat gaan Zal, en vooral is moeilijk de gedachte, dat zij nu rijk en onafhankelijk is, geheel te ecarteeren en te vernietigen. Het is nu hier prachtig. Met aandacht bestudeerde ik de loovertinten en de verwelkte bloemen en bladen. Het verschil met Europa is geringer dan ik dacht. Maar nu vallen vooral de bontgekleurde vogels op, de mooie bluebird, prachtig in het donker-purper van de Sumacs, en h geel der Maples. Ik sprak gister Hoggson, hij haalde mij van de boot, maar kwam te laat. We lunchten met E. E. Prussing van Chicago, die ons grond in Texas (Wichita Talls) verkoopen wil. Toen bezocht ik Mac Rae, en at bij de Ely's. 22 October Zacht, bewolkt weer. Ik wandelde gister door het mooie heuvelland van Connecticut. De boomen zijn als in bloed gedoopt. Prachtig is een vallei vol gloed-roodbruine sumac-trossen en donkerwijnroode bladen en dan de herfstasters en de gulden roeden. Vanmorgen naar stad. Een doctor, tuberculose-speciahteit, sprak mij aan in den trein. Hij vertelde onder anderen dat de Chineezen in New York verborgen lokaliteiten hebben, die ze „Houses of eternal rest" noemen en waarheen ze hun afgeleefde verwanten brengen, die wenschen te sterven. Die krijgen dan wat water en voedsel en worden alleen gekten. Na drie dagen komt men zien of ze dood rijn. Zoo niet, dan worden ze weer teruggehaald. Die huizen rijn geheim, ook voor de politie verborgen. Ik sprak met Page en dat onderhoud was zeer bevredigend. Nu ben ik gerust, dit is de reis waard. Ik lunchte in-genoegelijk, alleen op de Club, met tea en toast. Er waren veel brieven, drie van huis. Ik onderhandelde nog over het Texasland, en sprak van middag Helen door de telefoon. Maandag komt ze me afhalen. Ik ben zoo rustig als ik in langen tijd niet was. Heerlijk het goede nieuws van huis. 24 October Gistermorgen schreef ik brieven en ordende mijn papieren, wandelde en plukte een bladerboeket. VMiddags was ik bij Page en sprak met hem af drie artikelen te schrijven. Ik voelde dat ik een gek figuur sloeg, omdat ik mij door hem het bepraten te doen, wat ik voor de lui van 't American Magazine weigerde. Ik at er met zijn beide zoons, en nog een paar vrienden. Ik was maar half voldaan. Sliep lang en goed. 25 October Hoewel ik geen klagen heb en alles nog al naar wensch gaat, en ik gezond ben en een prettig tehuis hier heb — zoo ben ik toch vol van een innerlijke weemoed. Als dit langdurig en sterk wordt, dan is het heimwee, en ik voel dat het iemand kan dooden. Het is sterker nu dan op mijn vorige reizen, omdat het nieuwe van Amerika af is en omdat mijn tehuis op Walden mij nu werkelijk meer een tehuis begint te worden, en omdat ik veel minder neiging voel om hierheen mijn tehuis over te planten. Het vrije zwerversgevoel van vroeger komt niet meer terug. Gister was ik op Stateneiland bij de Martins. Het was er vroolijk en gezellig als altijd. Het is eigenlijk het gezin waar ik 't liefste ben, in Amerika. Om hun humor, hun beschaving, hun eruditie. En Ida vertegenwoordigt er het gemoed, het warme hart. We wandelden door de herfstbosschen, en bestudeerden de boomen. De Allentis, die een groote sumac lukt, de Sassa- fras met bladen die den vorm van een want (milten) hebben, de sweet-gum met zijn spitse, stervormige bladen, de tulpenboom, de dogwoodheester, de hickory, en de verschillende eiken, de maples, olmen en elzen. 26 October Gister kwam Helen Smith mij met de auto afhalen, en het was een mooie rit door het prachtige herfstland bij helder zonnig weer. De verhouding was nu veel makkehjker en vrijer, en ik was blij te bemerken, dat mijn oorspronkelijk goede meening van haar toch niet zoo onjuist was. Mijn beoordeeling schommelde zeer sterk en was evenzeer overdreven in het slechte naderhand als in 't goede aanvankelijk. Ze was blijkbaar de vorige maal ook bang en nerveus door mij gemaakt, en maakte daardoor zulk een onbetrouwbaren, verwarden indruk. 27 October Ondanks weergaloos prachtig weer en afwezigheid van tegenspoed voel ik mij toch onrustig en ongelukkig. Ik heb sinds Vrijdag niets meer van huis gehoord en ik kan er gewoon niet meer tegen. Ik moet van avond spreken en ik zie er zwaar tegen op, wat de vorige malen het geval niet was. Als ik alleen ben, zooals van morgen, en aan mijn gedachten overgelaten, dan wordt het heimwee Zoo pijnlijk, dat ik wel zóó-weer zou willen afreizen, en niet weet hoe ik nog een maand het hier uit zal houden. En het is zoo jammer, want het laat zich aanzien, dat het kolonisatieplan hier slagen zal. Mac Rae en Hoggson zetten er al hun talent en energie achter. Dat moet goed gaan. Ik houd mij nog goed. 8-153 Zij bemerken geen zwakheid in me. Maar ik voel dat ik een rust en kracht voorwend die niet geheel diep zit. In 't voorjaar was ik na eenigen tijd hier in evenwicht. Nu wil het niet komen. Gister lunch met Mac Rae, Hoggson en Goeverneur. Daarna bezoek bij Boydon en Phillips. 28 October De voordracht verliep evenals de vorige. Ik voelde wel niet veel sympathie, maar ik maakte toch vaak indruk. Het was voldoende. En van morgen was mijn depressie weg. Ik voelde gewoon, normaal, rustig. Br stel me voor, dat ik bezig ben geld te verzamelen om weer naar huis te kunnen. Die voorstelling maakte me rustiger. Dan doe ik iets om aan mijn leed een eind te maken, dan vorder ik. Gister dus 50 dollar verdiend. En mijn artikel bijna af, dat is misschien 200 dollar. Waar ik mij vroeger voor schaamde, wordt nu mijn troost. Hans is door zijn examen. Zou er langzamerhand meer en meer verhchting komen? Ik ga Mevr. H. schrijven. Ik ben te ruw geweest. Zoo'n tijd als deze is wel geschikt iemand klein te krijgen. 30 October Gister op Linden Lodge geweest, in de hut gegeten. Het was gewoon en gezellig. In de auto, tn harden kouden wind, thuisgebracht. Bericht, dat IJsbrand in Lawrence gespeeld wordt. Aanbod 200 dollar en vrij reizen als ik er komen wil. Ik zal 't niet kunnen doen. Mijn toestand dezelfde, op en neer. Zooals altijd hier, geen- heldere droomen. Vandaag Hallowe en diner bij Helen. Helder, hard, zonnig weer. 2 November Het feestje bij Helen was zeer jolig en geslaagd. Ik voelde nu gansch anders er buiten en boven, alleen deelnemend als waarnemer, hoewel ik een ernstige toespraak hield. Mijn stemming was zeer afwisselend, soms zeer vroolijk en in den toon, soms ging ik alleen in een donkeren hoek zitten en bleef een uur onopgemerkt en somber. Er was een interessant man, Poultney Bigelow, een bekend publicist, een van die Amerikanen die met Europeesche edellieden op familiaren voet zijn. Een middending tusschen een Pruisischen jonker en een Amerikaansch staatsman. Zeer gemakkelijk, met een zekere distinctie, en toch grof en ruw nu en dan, niet zonder geest, zeer wereldwijs en bereisd, wat cynisch, middelmatig intellect, met al het aplomb en de hooghartigheid van een Europeesch edelman. Deze man heeft het zelfs tot een vriendschappelijke verstandhouding met den Duitschen keizer gebracht. Het was feitelijk de eerste man van distinctie in Helen's huis, hoewel hij daar ook zeer uitgelaten en ongegeneerd deed. Ik eet heden met hem. Gister zag ik de prachtige coll. Hollandsche schilderijen, bijeengebracht voor de Hudson Fulton feesten. Vijf Vermeers, dertig Rembrandts, Halzen, enz. Twee mooie Terborch's Terborch vereenigt eigenlijk nog het meest volkomen de groote eigenschappen der verschillende meesters. Zijn afwerking is bijna volmaakt, zijn expressie vol leven en juistheid, zijn kleur altijd gedistingeerd en zuiver. Hij heeft niet de ruwheid van Hak, noch het onbeholpene van De Hooch, noch het bijna decadente van Vermeer met zijn overmatig fijne kleureffecten. Hij heeft echter ook niet het diep oorspronkelijke en machtige van een van die anderen. Hij is geen Rembrandt en geen Vermeer. Hij is alleen de meest vaardige en geëduceerde discipel van allen. Sommige van die ernstige, diep-zwaannoedige en toch kalm-berustende Rembrandt-gerichten zijn onbeschrijfehjk en onvergetelijk. Ze geven al den bitteren weemoed van ons menschengeslacht, met enkele, lichtende, zonnige momenten» zooals dat vriendelijke jonge vrouwengezicht en de fijne, juweehge Saskia, het bloemegelaat vol innerlijken luister. Rembrandt maakt gansch Amerika hatelijk en antipathiek voor me. Tegenover dien diepen ernst is al deze lichtvaardige drukte verachtelijk. 3 November Ik at gisteren met Dabo. Ik zag eerst zijn nieuwste schilderijen, en ging toen naar Poultney Bigelow, waar het een gewone afternoon-tea was, tot ons beider tdeurstelhng. Wat dames en wat gedrang. Ook Helen en eenige van haar vrienden. Het waren allen ci-devants, gewezen favons, die ik bij haar ontmoette. Mrs Janus heeft geen woord te veel gezegd, en ik ben even grondig bedot als zooveel anderen. Het ergste is de gecompliceerde leugen en bedriegerij die in haar positie onvermijdehjk is. De ziekte zelf, de nymphomame, is haar natuurlijk gemakkehjk te vergeven. Die is treurig, maar belet niet sympathie. Maar dat ze mij zooveel anderen als leugenaars en schurken het beschouwen, dat is verfoeilijk. Zoo moet haar gewezen man, Cummings, een door en door fatsoenlijk man zijn, die haar met de uiterste consideratie behandelde. Ik hoorde ook zeer ongunstige berichten over de algemeene immoraliteit der Amerikaansche vrouwen. Er mag wat overdrijving bij geweest zijn, ik begrijp toch dat er veel waars in is. Het zedebederf kan als noodwendig gevolg der plutocratie niet uitbhjven. Lediggang, weelde en macht doen de instincten verwilderen. Deze vrouwen verlangen prikkeling, en daar een vrouw vooral een sexueel wezen is, verwilderen de sexueele instincten het eerste en zoeken ze sexueele prikkels. En de groote vrijheid en consideratie die Amerikaansche vrouwen genieten, maakt het hen maar al te gemakkelijk. Ik begrijp nu eerst hoe raak mijn „Paleis van Circe" is. In den trein zat ik gister naast een jongmensen, dat Lee's tijdschriftje, Mount Tom, uit mijn zak zag steken. Hij vroeg dadelijk of ik socialist was, en wij hadden een discussie tot New York toe. Hij bleek te zijn Rockwell Kent, een jonge schilder van veel talent, zooals Dabo me verzekerde en hij woont aan huis bij Phelps Stokes, de socialist die in Stamford woont. 7 November Boston, ten huize van den Unitarian priester en schrijver C. F. Dole, schrijver van „the American Citizen", „Ethics of progres" enz. Het is helder zonnig weer en een rustige morgen. Ik zit in Dole's studeerkamer. Er is iets zeer Zondagsch en ietwat saais en doodsch in de omgeving. Maar daarbij ook weer vredig en ernstig. Het eigenaardig gevolg was, dat ik van nacht een helderen droom had, wat me nog nooit in Amerika gebeurde. Ik droomde van mijn gastvrouw, een beminnelijke, stille oude dame, ze raadde mij af een fooi te geven. Ik zag ook nog andere menschen, o.a. H. de Booy en zijn vrouw. En ik kon niet goed herinneren, waar ik sliep. Bx dacht ergens aan den Rijn. Op 't laatst begon ik herinnering te krijgen en dacht dat ik in Engeland was. De Booy sprak toen van „Rye" en ik herinnerde dat ik daar in de buurt was (Greenwich ligt vlak bij Rye) maar ik dacht meer aan Engeland dan Amerika. Ik vroeg ook waarom het erotische nog zoo vaak in heldere droomen kwam. Gister sprak ik voor de 20 century club, ongeveer 200 dames en heeren. Er was groot enthousiasme. Discussie met Graham Brooks, die expert in cooperatie en zeer op mijn hand is. De broeder van Dr. Dole, Nathan Dole, was hier ook, vertaler van Tolstoy en anderen, schrijver van tal van boeken. Een echte belletrist. Iets als Jan ten Brink, maar niet zoo kwasterig. Ik had lange philosophische gesprekken met mijn gastheer, een zachtzinnig, idealistisch, vroom man. Een geest als Lee, maar minder scherp en oorspronkelijk. Ik sprak Vrijdag op een Ely-lunch, natuurlijk in tegenwoordigheid van verschillende rijke dames, mrs. Belmont, mrs. Untermeyer, mrs. White. Verder Forbes Robertson de acteur, George Kennedy, de globetrotter, Irvine de socialist dominee, Hando een japanner, en veel anderen. Ik sprak over mijn tooneelwerk, en schaamde me later dat ik zoo tam geweest was. Ik had ze er meer van langs kunnen geven. Ik bezocht ook Helen Smith voor 't laatst en vond dat ik voor meZelven een beroerd figuur sloeg, daar ik innerlijk van haar absolute valschheid en depravatie overtuigd was, en toch deed alsof ik haar geloofde. We hadden ook een lunch met Hoggson, Mac Rae, Dr. Glenn, Rev. Mix en een zekere miss Alice Bennett, die mij zeer sympathiek toescheen. 8 November Boston. Gister twee voordrachten, in Fall River en Boston. Ik dacht dat ik moe zou zijn, maar ik voelde absoluut geen vermoeienis, hoewel ik 's middags en 's avonds telkens bijna twee uur sprak. Mijn geest is een wonderlijke machine. Soms zoo broos, zoo bang, zoo teer en soms weer zoo sterk, en zoo verbazend lenig. Ik maakte tusschen de twee lezingen, in den trein, op 't station Hollandsche verzen. Eergister een op weg naar Boston, dat noemde ik De verre scheiding, de schemer, de nacht. Het andere, geschreven tusschen Boston en Fall River, is nog mooier en heet „toen ons kindje glimlachte". Het is nog niet af. Ik hoor die verzen, zooals men plotseling een vogel hoort zingen. En het is heerlijk, omdat ze mijn gedachten geheel aftrekken van mijn voordrachten, tusschentijds. Ik was bang, na Tall River, waar de voordracht redelijk goed was, beter dan in New Haven, dat ik 's avonds moe zou zijn. En ziel integendeel, ik was nooit zoo goed, sprak nooit zoo vurig en gemakkelijk en had nooit Zooveel succes als gisteravond in Ford Hall. Ik heb nu hier geleerd heftig te zijn in spreken en gematigd in schrijven, wat veel wijzer is dan andersom, zooals de meesten doen, en ook ikzelf vroeger. Als men mij als jongen had gezegd, dat ik eenmaal een groot pubhek in Amerika in geestdrift Zou brengen door een rede in het Engelsen, die mij volkomen natuurlijk en gemakkelijk afging, zoo van zelve en zoo ongedwongen als een gesprek met mijn vrouw, waarin ik de beste en heiligste dingen die ik heb, zonder vrees aan een groot publiek durfde geven, omdat ze beschut werden door de macht van "mijn ernst en mijn overtuiging — dan Zou ik dat als een onmogelijke fantasie hebben beschouwd. Dit is wel een reden tot groote, groote dankbaarheid. 9 November. Northampton bij G.S. Lee. Ik had gistermorgen nog een lang gesprek met Ch. F. Dole over Christus. Hij lijkt van alle Amerikanen die ik zag, wel 't meest op een heilige. Zoo van eigen goedheid onbewust, vol vertrouwen, altijd het beste ziend. En daarbij past zijn kinderlijk uiterlijk, een kinderlijke oude man, zijn ernstige eerlijke oogen, die omhoog afdwalen als hij de ware expressie zoekt voor zijn gedachten, — zijn onbevallige gang en gestalte, ietwat platvoets, een oud petje op, volstrekt zonder eenige gedachte aan wat men van hem denken zal, en toch vol begeerte om niemand te hinderen en te zijn als anderen. Een roerend gezicht voor ons, Zooveel meer zelf-waarnemers en zelfbewusten. Zulke menschen kunnen overal vertrouwen geven en toch niet bedrogen worden. Daardoor is hun gezicht op de wereld heel anders. Maar zeer weinigen zullen zulk een man bedriegen. Daarom gelooft hij nooit dat de menschen zoo slecht zijn. Idse van Alua werd beetgenomen omdat hij niet de kinderlijke onbewustheid van dezen man had. Ik lunchte bij Grahams Brookes den schrijver van „Social Unrest". Bx zie in hem een goede kracht voor ons plan. Ik spoorde toen naar Northampton en nam deel aan een diner van Mr. Cable den schrijver, ter eere van den nieuwen president van Smith College, Burton. Ik praatte nog veel na met Lee. Het vers is af. Dit maakt alleen waarlijk gelukkig, zoo gelukkig als men zijn kan op de wereld. Ik merkte het nu met treffende duidelijkheid, hoe alles mij onbevredigend en onvoldoend voorkwam in vergelijking met dit subtiele, heerlijke werk. Het luisteren en opschrijven. \ TOEN ONS KINDJE GLIMLACHTE. Toen hij geglimlacht heeft, 't eerst van zijn leven kwam hij uit verre stille landen zweven, daar had hij geen gehoor en geen gezicht en leefde alleenlijk bij inwendig licht. Daar is het eenzaam en geen enkel ding wordt er verwacht of laat herinnering. Alles is daar zeer ernstig, en de nacht heeft er geen weemoed en ook niets dat lacht. Met al de strengheid in zich van die sferen Kwam hij het luide lichte leven leeren, de klanken en de groote mensch-gezichten de schitteringen en de lampe-lichten. 't Was alles hem oneigen, en om 't even Want niets verbond hem aan dit nieuwe leven. Tot hij zijn moeder en zijn vader zag opmerkzaam op het wonder van hun lach. Dat vreemde teeken dat hij niet verstond dat wonderlijk bewegen van hun mond dat sein van liefde, met een zacht verdriet door 't weten van verleden en verschiet. dat zocht hij stil te ontvangen met begrip zoo ernstig, als de stuurman van een schip die zoekt op onbekende zee zijn koers en ziet een lichtsignaal door 't nevelfloers. Hij het zijn ooge' als tweelingsterren gaan en zag ons beurtlings d'een na d'ander aan alsof hij omzocht in zijn hartegrond of hij geen antwoord voor dat teeken vond. Toen was het plotshng of een vogel diep in hem ontwaakte die daar heel lang sliep en met een schoone stem aan 't zingen ging liedren van blijdschap en herinnering. En als een bloem uit 't verre schemerland Ontbloeide in hem herkenning en verstand Hij zond het hefdeteeken tot ons weer Hij lachte zelf.... en was niet eenzaam meer. ii November. Chicago bij I.N. Morris. Na een beroerden nacht in een veel te heeten slaapwagen, met een prikkelneus, ben ik gelukkig bij mijn vriend Morris aangeland. Hij redde mi) uit de handen van Prussing, een advocaat die mijn gastheer wou spelen. Het is niet alles je te moeten aankleeden in een slaapwagen, terwijl je drijft van 't zweet door de hitte en je neus voortdurend druipt, zoodat je zakdoek op zakdoek moet gebruiken, en afwisselend moet mezen en snuiten. Gelukkig verdwijnen die katarrhen tegenwoordig ook op eens en geheel, zoodra ik spreken moet b.v. Ik lunchte gister met Franken, de Secretaris van Carnegie. Hij voelde veel sympathie voor 't plan en zal er Carnegie mee in kennis stellen. 15 November. In den spoortrein. Weer op den terugweg. Ik ben beter gestemd, hoewel ik mets van huis hoorde. Er was gister zelfs een mooi geluksgevoel in me, als een goed voorgevoel. In Chicago was het recht prettig, omdat ik meer en meer van Morris ging houden en vooral, omdat ik mijn moreel evenwicht, in de moeilijke positie van een arm man die de gast is van een millionair, zoo goed wist te handhaven. Ik was geheel mezelf en zei geen enkel onoprecht woord en verzweeg ook zelfs niet wat ik wilde zeggen. Ik heb Zeer veel in die enkele dagen gezien en afgedaan. Donderdag ging ik, 's middags, naar de South Beach Country Club, een typische, zeer weelderige plaats met prachtige danszaal aan het meer. Morris en Mrs. Swift en nog een dame. Chicago is ontzettend leelijk, het meer is groot en doodsch, de omgeving van de stad is een zandige woestijn met spoorwagens en vuile rookerige houten huizen en fabrieken. En toch ben ik graag in Chicago, ik weet niet waarom. Een voorgevoel. Ik at Donderdag bij miss Kiper, een joodsche familie, evenals de Morrissen, maar de vader is verarmd. Florence Kiper is een schrander, talentvol meisje van 23 jaar, die goede verzen maakt. Haar aanstaande, Jerome Frank, was 'n sympathieke jongen, met goede sociale begrippen — zooals men ze in Chicago nog maar weinig aantreft. Bx sprak voor de Book & Play club, maakte daar kennis met Levy Meier, een rijke advocaat met groote praktijk die de theatertrust van Trohman adviseert. Een type van den gladden, sterken Amerikaanschen jood. Vrijdag was ik eeregast op de Cliff dweilers club, waar ik over de Amerikaansche kunst sprak. Een lange conversatie met Hamilton Farland, den schrijver van vele beroemde romans, onbekend in Europa. Een eerlijk tweede rangs kunstenaar, geloof ik. Ook de beeldhouwer Taft maakte een aangenamen indruk. Een bescheiden, gedistingueerd man. De schilder Clarkson, een middelmatig portrettist, 's Middags hoorde ik een goed concert in de Orchestra Hall. De 2e symphonie van Brahms. Daarna sprak ik voor een dames club van vrouwen die een academischen graad gehaald hadden. Ik gaf haar eenige noten te kraken op sociaal economie, die ze blijkbaar nooit geproefd hadden. Toen nog reünie op 't atelier van Clarkson. Diner bij Morris, met mr. en mrs. Prussing, de laatste een Circe volgens informatie, 's Avonds kwam Morris' broeder, de echte zakenjood, nu hoofd van de firma, een vulgair type. Een jonge schrijver en schilder Stevens, een veelbelovend talent. Zaterdagmorgen conversatie met miss Kiper en met Morris over zijn werk. Toen zag ik moderne schilderijen en dat was bedroevend. Er was maar één schilderij van beteekenis: „The return of the daughter", een parijsch tafreel in een cabaret. De versufte, vergane, verstompte vader en moeder, de dochter met nog het licht van verdwijnend mooi in de oogen, een uitdoovend leven, als de zonsondergang van een ziel. Het was een aangrijpend stuk van diepen ernst. De schilder is Mac. Cameron. Toen lunch met Donald Robertson, een Zeer bevredigend gesprek met hem en den jongen Johnson, over IJsbrand en mijn andere stukken. Overeenkomst gemaakt, dat ik 5% krijg van de recette, zoolang de week niet meer dan 5000 dollar opbrengt. En voor elke 1000 dollar meer ook 1 % meer. Speelt hij het stuk vier weken niet, dan kan ik het elders aanbieden, 's Middags zag ik het stuk „the Dawn of tomorrow" een vrij goed stuk, dat uitstekend gespeeld werd. Vooral de actrice Robson was meesterlijk. De schrijfster is dezelfde van „litde lord Faunderoy." Daarna bezocht ik met Morris het reusachtige kantoor van Levy Meier, die mij introducties gaf voor Frogman. 's Middags diner bij Morris met May Morris, de dochter van William Morris, den dichter. Zij maakt een droevigen indruk, zoo schuw en timide en melancholiek, en toch zes maanden lang dit land doortrekkend, lezingen houdend, terwijl ze het reizen akelig vindt. 'sAvonds gingen we naar Tartuffe, gespeeld door de Robertsons-troep. Dat was zeer slecht, zooals ik wel verwachtte. Het plompe, rauwe Engelsch inplaats van 't zwierige vlotte Fransch — en dan alleen Robertson die een goed figuur maakte. Zondagmorgen lange conversatie met Ira Morris over zijn literair werk. Hij is oprecht, gevoelig, maar nog ongeletterd en ongecultiveerd. Toen gesprek met Stevens over de bewerking van Minnestral. Ik kreeg een telegram van Hoggson dat ik Maandag verwacht werd, en was bhj weer naar 't oosten te kunnen gaan, dichter bij huis, en naar de brieven die mij in New York wachten. Hoewel ik mij zeer thuis voelde in Chicago en het Morrisgezin ongaarne verliet. Ik sliep heerlijk in den slaapwagen en droomde van huis. Dat ik weer „asjeblieft" hoorde zeggen en een ander Hollandsen reiziger Zei „dat klinkt als muziek." 17 November. Goddank veel berichten van huis en een innerlijke rust door het vaststellen van mijn reisplan. Vandaag over drie weken weer op zee. En Hoggson gaat waarschijnlijk mee. Maandag in New York een maaltijd bij de arme, vroolijke miss Bennett in het armste gedeelte van New York. Er waren Henry George Jr. en rijn vrouw een zekere mr. Brush, een miss Goodenow — en ik moest veel over onze plannen vertellen. „If you succeed" zei H. George, you will be the greatest benefactor of mankind." Hoggson is nu heelemaal gewonnen, niemand brengt hem meer van het plan af. Nu nog 't zelfde bij Mac Rae, de volgende week. Een goede kracht is Graham Brooks, uit Boston. Rae hun verbitterde vijand en besloten tot het eind te vechten. Ik meen, dat de toekomst van 't land afhangt van de overwinning van de menschen van zijn slag tegen de gewetenlooze hyena's. Mac Rae voorzag, evenals Sydney Reeve, een revolutie als onvermijdelijk. Deze schurken putten het volk uit, tot eigen bate. Tot nog toe doen ze dit ongestraft, omdat ze de wet ontduiken en omdat de hulpbronnen van dit land zoo enorm zijn dat er toch nog betrekkelijke welvaart overblijft. Maar komt het eenmaal tot een einde, wanneer het gansche land bevolkt is, en de bronnen minder vloeien, dan is één enkele crisis voldoende om de gansche bevolking tot het uiterste te drijven. Dan zouden ze in staat zijn — zooals ze vaak genoeg toonen in kleiner gevallen, bij lynchings b.v. — de wet zelf in eigen hand te nemen en in een groote beweging de hoofdschuldigen te vatten en te dooden. Een beweging waarbij de Fransche revolutie kinderspel Zou zijn. Wat ik hier geleerd» heb bracht mij tot het denkbeeld, dat een krachtig drama op dit oogenblik een enorme werking zou hebben, als 't dien toestand aangaf. En misschen is het mogelijk mijn plan voor „de Vriendendienst" in dien geest te wijzigen. Maak van Fox de machtige financier, die den jongen man belooft te helpen en hem dan genadeloos in 't verderf stort. Ziedaar de essentieele wijziging, die het gansche drama een wereld-beteekenis kan geven. De rijke, wijze denker, die den jongen man ideeën geeft. De overmoedige, geestdriftige jonge man die zijn land wil goeddoen. De gewetenlooze geldspeculant en financier, die een mooie kans ziet beiden te ruïneeren en zichzelf te verrijken. Dit alles versterkt en verrijkt met de actueele 13a bizonderheden omtrent Amerika, die ik nu geleerd heb. Dit zou een effect kunnen hebben als „an Englishman's Home" in Engeland. 28 November In den trein tusschen St. Louis en Kansas City. Ik spoor nu al sinds Vrijdagavond, twee nachten en twee dagen lang — en aldoor verder van mijn heven. Bijna het verste punt bereikt. Over acht dagen op zee. Gister een allerhartelijkste ontvangst bij Loudon, den gezant te Washington. De tweede vergadering van bankiers te Wilmington was nog beter dan de eerste. Mijn plannen werden geestdriftig begroet en aangenomen. Ik las Indian Boyhood, het beste boek (van Eastman) over den Indiaan dat ik ken. Hoe is het de Amerikanen gelukt hun mooi land in korten tijd verfoeielijk leehjk te maken! Het ontroert mij altijd als ik die groote rivieren met hun mooie namen — de Mississippi, deMissouri, de Wabash, de Susquehanna — overga. Maar droevig is het aspect der steden en landen — beroofd, monotoon, kaal, goor. 29 November. Lawrence. Druilig weer. Het verste punt bereikt. Overmorgen terug. Ik las de memoires van mad. Junot. Napoleons psychologie is mij nu volkomen duidelijk. Oorspronkelijk was hij een wijs en ook bezadigd man, ruim en verstandig — hoewel met een groote dosis onscrupuleuze hardheid. Toen werd hij door zijn speciaal talent van veldslagen-leider in den waan gebracht almachtig te zijn. Zijn fouten tegen 't gezond verstand zijn verbazend. In zijn diplomatie was geheel gebrek aan karakter. Er ligt geen groot menschelijk idealisme in. Een groot rijk een brief van mevrouw H., die mij nog hinderde. Die gansche geschiedenis zit mij nog dwars. Ik had zoo dubbel en dwars gelijk, en ik verspeelde mijn prestige door een zeer geringe overmaat van scherpte. Nu schijn ik tegenover hen voortdurend in onrecht en vinden zij aanleiding een hooge borst te zetten. Het beste van de zaak is de houding van mijn vrouw, die mij niets verweet. Ik sprak gister weer in de „Chapel" voor een vrij groot gehoor, en ik sprak zeer goed. Ik leidde de eerste repetities van IJsbrand. Enfin! ik ben dankbaar dat ik de opvoering niet zal bijwonen. Zeer verheugd was ik een uitstekende vertaling van Circe te krijgen door Melhe von Aue. Dat is een goede vondst geweest. Prof. Boodin is de man die mij hier bracht en die ook op eigen risico IJsbrand deed opvoeren. Ik bemerk, dat zijn werken en streven hier vijanden maakt en jaloezie opwekt. Hij irriteert door zijn stille, volhardende werkzaamheid, het doorzetten met zijn Scandinavisch geduld. Maar hij doet wat. En ik vind de houding van Carruth kleingeestig. Boodin irriteert door gemis aan tact, want hij is een ongecultiveerd man, van arme ouders. 5 December. De laatste lange spoorrit achter den rug. Nu aan boord van de Baltic, met Hoggson. Iedere minuut dichter bij huis! Het spoorreizen was lang, lang! maar alles ging glad. ook in New-York. Ik had nog een gesprek met Page, en lunch met Mac Rae, Hoggson en Melhe von Aue in de Dutch Oven, bij miss van Leeuwen, het Hollandsche meisje. Bi corrigeerde de laatste acte van de vertaling van Circe en bracht het stuk bij Ely, en bracht hem met Mellie in connectie. Eindelijk had ik een prettigen laatsten avond bij de Martin's en logeerde daar. Ik deed verbazend veel in een korten tijd. Alles zat glad. In Lawrence ontmoette ik nog Wiüiam Allen White, een bekende schrijver en geestverwant. In den trein vergezelde mij Charles Dülon die mij zocht als redacteur van de Kansas Star. Ook een schrijver en geestverwant. Ik hield Woensdag nog een rede over het Drama als religieuze instelling. Het ging mij goed af. Ik vind hier een buitengewone waardeering en eerbied. Ik weet dan niet hoe ik 't heb. In Chicago was ik een paar uren stil en lunchte op de Cliffdwellers Club met Chatfield (?) Taylor, die een biografie van Molière en van Goldoni schreef. Maar hij kent geen Duitschü Ik sprak verschillende menschen over het denkbeeld om een League te stichten, een Happy humanity league. Feitelijk om den strijd van de inspireds tegen de uninspireds te steunen. 8 December, san boord „Baltic." Halfweg. Midden op de Adantische. Hoggson en ik werken aan onze plannen. Hij is altijd even vroolijk gestemd en hartelijk. Een prettig gezelschap, hoewel ik natuurlijk geen volkomen gezelschap aan hem heb, en dikwijls liever alleen ben. Ik vind de reis beroerd. Walden lijkt mij een zegen en een uitkomst, met tobberij en al. Ik heb te veel van zeereizen en van Amerika gehad. Het maakt me min of meer wee. Alleen Wilmington heeft nog bekoring voor me. De rest staat me tegen. Maar dat is uiterlijk, sensueel zou ik zeggen. Ik erken steeds dankbaar het vele goede dat ik er vond, ook in mezelven. De heerlijke werkzaamheid, 't Is het leehjke, gore, monotone, onromantische Amerika dat mij tegenstaat. Het contrast met Wijk aan Zee, en Schwalbach, en Haltenegg. In mijn somberheid dit besluit: ik ga niet terug naar Amerika, tenzij ik feitelijk rijk ben of word. Dx voel mij gerechtigd voortaan thuis te bhjven, zoolang ik niet met vrouw en kind en dienstbode royaal reizen kan. Dit maakt mijn toestand dragelijk door de gedachte dat ik zeker een van twee goede dingen hebben zal. Of mijn gezin en rust in Holland, öf vrijheid van de oude zorgen. Nog steeds ben ik somber, en haat ik dit reizen en dit zeeleven. Hoe onbeschrijfelijk snak ik naar huis. Het blijkt wel uit mijn droomen. Ik ben gezond, voldaan over mijn werk, ik heb geen sombere voorgevoelens—• en toch voel ik me ellendig door mijn omgeving en het verlangen. De reis' is tot nu toe voorspoedig, vlakke zee, zacht weer, groot comfortabel schip, afleiding in Hoggsons gezelschap. Maar het lijden blijft. Mijn dagboek overlezend, kan ik voldaan voelen. Mijn oordeel en inzicht wordt blijkbaar wat beter, ik maak minder grove flaters. Als een soort toets voor mijn inzicht zal ik eenige vermoedens opschrijven. Ik blijf het min of meer onredelijke voorgevoel houden, dat ik rijk zal worden. Dat heb ik al jaren lang gehad. Voorgevoelens van ernstig onheil heb ik niet. Ik vermoed o.a. dat de Wilmington-kolonie zich eerst na vier of vijf jaren zal beginnen te ontwikkelen. Ik vermoed, dat „Circe" niet door 't New Theatre zal worden aangenomen, maar dat het in Holland wel succes zal hebben. Ik vermoed, dat ik op Walden zal kunnen bhjven wonen, en mijn renten betalen en schulden afbetalen. Ik vermoed, dat mijn naam eerst zeer langzaam tot een zekere algemeene bekendheid zal komen. Misschien eerst over een jaar of tien. Ik vermoed, dat IJsbrand meer succes in Amerika zal hebben dan men zou verwachten — meer dan ik zelf verwacht. Mijn vermoeden is hier in tegenspraak met mijn redelijke verwachting. Ik vermoed, dat ik weer terug moet — ik vind 't nu te erg om er aan te denken — maar eerst na langen tijd. Het is vreemd, hoe ik bij al die niet ongunstige vermoedens toch nog zeer ongelukkig voel. Maar dat is juist het ongelukkig voelen van iemand, de de zaligheid kent en voorziet, maar belemmerd wordt en verhinderd. Ik heb niets noodig als geduld en vertrouwen. Ik ben vurig verlangend en bang het te missen. Ik herinner mij een gravure, aan huis bij Dole in Boston, voorstellend „Old Age". Een grijsaard in een bootje op een groot water, en een opengaande wolkenhemel met een machtig licht en een kleine engelenfiguur die tot hem afdaalt. Er was iets heerlijks in, een toets van het onbekende generzijds. Ik wilde dat ik die gravure had. Be lees een boek van Gissing, „A secret of the North sea". Het lijkt veel op Thomas Hardy. Ernstig, eerlijk werk. Northumberlandsch dialect. Als grootste zegen zou ik beschouwen een paar jaren rustig werken op Walden. „Schijn en Wezen", „de Legende", „het Dichterschap", het nieuwe tooneelstuk, en een begin van het grootere drama. Dit werk afgewisseld door arbeid in den tuin. Maar daartoe moeten eerst een paar nuttigheidswerkjes voltooid zijn, Lioba vertaald, Happy Humanity voltooid voor Page. Dankbaar herdenk ik, hoe sterk ik bleek te zijn, ondanks mijn teere constitutie, bij de inspannende dagen in Amerika. Ik voelde eigenlijk nooit vermoeienis Wel relaxatie maar geen vermoeienis, die mij belette te spreken of te werken. 9 December. Ik was zoo neerslachtig en beroerd gisteravond dat ik lachte om al mijn gunstige vermoedens. Het was of de wreede Anangkè mij honend dreigde, en ik met al mijn bhjde vooruitzichten op den zeebodem zou terechtkomen. ii December Het weder is steeds wonderbaar gunstig geweest, evenals op mijn tweede terugreis. Zoel en .nu is de W.wind achter ons aan. Ik ben ontzaglijk veel beter en zooals gewoonlijk, wat beschaamd over al mijn tobben en vreezen. Het is alles min of meer physiek en gaat buiten het dieper zelf om. Ik voel nu weer werelden vol geluk in bereikbare nabijheid. Hoggson en ik hebben in deze week op zee de aanvankelijke organisatie van de Co-productieve Co. gereed gemaakt. De regels en overeenkomsten. We hebben goed en vlijtig gewerkt. En ik voel zeer hoopvol over deze zaak. Ik heb nu de rechte Gissing gevonden. „The secret of the north Sea" was van Algernon. Maar „The private papers of Henry Ryecroft" zijn van George. En deze laatste is verreweg de grootste. Vermoedelijk zijn het broeders. Het boek van George Gissing is een conceptie als „de Nachtbruid" maar in sommige opzichten beter, in andere zwakker. Het is bescheidener, harmonischer, fijner — maar minder machtig, minder diep, minder beteekenisvol. Is het een schepping, en geheel verschillend van auto-biografie, dan is het meesterlijk. Maar het is ook eenvoudiger, makkelijker, onbeduidender. Het is een volkomen schets van de „homme de lettres" zooals Macdonald, Lady Welby's vriend, er een is. Zijn afkeer van „het volk", zijn liefde uitsluitend voor „het verleden", rijn tegenzin in „Psychical Research" maken hem tot een type van den zwakken, nieuwen mensch, die wel tot de losbrekers en oorspronkelijken behoort, maar de kracht en neiging mist om zich te laten gelden. Zijn liefde macht is niet groot genoeg — toch kan rijn invloed groot rijn, alleen door de oprechte boekstaving van zijn gevoelens. Ik maakte gister kennis met Madame Marchesi, de zangeres, en haar man Baron Cacciamisi. Een temperament dat aan Giza deed denken. Een zware vrouw met blond haar en lieve lichtbruine oogen. Ze is zeer demonstratief, heftig in gebaren — zij en haar man zijn beiden volbloed Sicilianen — en ongeloofelijk spraakzaam. Ze klaagde dat het geld haar ontvlucht en dat ze in alles ongeluk heeft. Maar ze heeft toch een collectie van 40 meesterstukken van moderne kunst. Ze heeft allerlei vrome en sentimenteele impulsen, maar volstrekt geen wijsheid genoeg om het uitblijven van grooten roem en rijkdom en het naderen van den ouderdom gelaten te dragen. Vanmorgen las ik voor 't eerst de „Legende" weer over en was zielsverheugd door 't hervinden van mijn rechte zuivere zelf. Alles hangt af van ons geloof aan het Leven van alles om ons heen en aan de onverwoestbaarheid van ons eigen Leven. Dan is er niets wat ons kan ontmoedigen. Buien van depressie rijn als slaapnachten en slechte droomen of ziekten — ze bewijzen niet dat iets verloren is, omdat het tijdelijk uit 't gezicht was. 14 December Na een rijken vollen dag in Londen en een afschuwelijken nacht op de Harwich-boot eindelijk thuis I Die nacht heeft me geweldig aangepakt. Ik voel er zeer door ontmoedigd. Ik kan dit niet meer trotseeren. Het is me of ik alles moet opgeven en me bepalen tot thuisblijven en studeeren. Een tweede nacht als deze wensch ik niet te riskeeren. 20 December Nu een week op Walden en ik geniet het zeer. De herinnering aan dien verschrikkelijken nacht op de Harwich boot vervolgt me nog. Het was doodsangst en melancholie, te zamen. Evenals in April 1908, maar veel erger. Nu is alles weer vrede en rust en de stervensvrees totaal verdwenen. Alleen de herinnering aan dien nacht is er nog. Het blijkt toch wel dat het te huis zijn een ding van diepe beteekenis is. Er zijn instincten die ons dwingen zonder dat we er iets van begrijpen. Het idee ver van huis te sterven — of liever de onrust die ontstaat door het ver van huis zijn, — daarin is niets redelijks, want doodgaan schijnt voor 't verstand altijd even erg. Maar nu voel ik, in dit bed, op deze slaapkamer, volkomen veilig en gerust, hoewel de dood daar natuurlijk even dicht bij is. Terwijl ik aan boord van de Harwich-boot, waar het gevaar toch werkelijk niet bizonder was, op een traject dat ik tallooze malen heb afgelegd, misschien wel honderd maal, in een radeloos nerveuze, angstige toestand Was. En ik was vaak in veel erger levensgevaar zonder een schijn van vrees. Ik kreeg een lange brief van Aletrino, die is ook van 't zelfde vervuld. Ik begrijp zijn leven nu beter. Met Hoggson bezocht ik Laren, Blaricum (Rueter), Amsterdam (Rijksmuseum), Haarlem, daar zag ik met hem mijn geboortehuis, waar nu 't kantoor van Krelage is, en ik vond er een teekening van mijn vader, een plattegrond van de kweekerij. We hadden een aardige middag in Barendrecht, zeer interessant voor hem. De huisjes langs den dijk, de kindertjes met de klompjes, het aardige gezin van Vogels, de flinke vrouw met de mooie kinderen. Toen kwamen nog slechte brieven uit Amerika. Van de Ely's, die raasden tegen „Circe", als zou dat mijn naam in Amerika voor goed bederven. Robertson die IJsbrand niet spelen wil. Ik woonde Zaterdag een repetitie van Circe bij, en het stuk beviel mij wel. Het is een moreel stuk — heelemaal niet „Art pour 1'art," zooals die malle Ely's zeggen. 22 December Gisteravond las ik de ontdekking van het proefstation te Svalöf, dat de selectie machteloos is tot rasverbetering, wanneer ze alleen de beste individuen bijeenbrengt. Dan gaat het ras toch weer achteruit. Alleen door het letten op de afstamming, en het kweeken uit dezelfde stammoeder kregen ze goede resultaten. Hiermede is de hoofdidee van het Darwinisme wederlegd. De wijzigingen komen van binnen uit, niet van buiten. Het oude woord „stam", „stamboom", „stammoeder" duidt al aan dat men mijn denkbeeld min of meer duidelijk behield, van den boom en de bladeren. Wat Darwin heeft verbeterd, is het begrip van een uitwendige schepping door een afzonderlijken schepper. Wat hij niet duidelijk zag is dat de rassen zichzelf scheppen, en een stamziel hebben. De verschillende vormen zijn constant, hereditair, onwrikbaar. Hun combinaties maken de soorten. De nieuwe vormen ontspringen van binnen uit, als ideeën van de stamziel. De uitwendige natuur schept niets. De stamriel schept, geleerd door de weerstand der uitwendige natuur. ie Kerstdag Het is alles, zooals ik voorgevoeld heb tot nog toe. Walden is nu heerlijk. Ik heb een ruime, werkkamer, juist zooals ik die behoef, en een tehuis zooals ik dat wensch. Ik zou niets meer verlangen als 't zoo blijven mocht. De nervositeit, de vrees, de somberheid zijn nu hiermee verdwenen. Als ik 't nu maar mag behouden. De Duitsche tournee, evenals ik dat altijd dacht, bezwaart me niet. Integendeel, die trekt me aan. Het meer intellectueele, contemplatieve, artistieke, in tegenstelling met Amerika. Dat is het wat ik behoef. De wijzigingen worden nu duidelijker. Een paar brieven van Frau Tina Pfeiffer-Raimund deden mij genoegen. Uit haar boekje „das Mysterium des Weiblichen" zie ik dat Ze een der zeldzame vrouwen is die algemeene ideeën kunnen voelen en uitdrukken. De Nachtbruid was voor haar „überwaltigend". ze Kerstdag Het was een heerlijke, huiselijke dag gisteren. Wij hadden een kerstboompje en ik kreeg mooie foto's van ons zoontje. De Van 't Veer's kwamen op een kopje thee en zagen de kaarsjes branden, 's Middags maakten we een kleine wandeling door 't winterbosch. Het was nevelig en vochtig. En het thuiskomen in het met hulst en klimop versierde huis des te genoegelijker. Een schilderij van Dabo brengt Amerika in onze huiskamer. De groote Hudson rivier bij zons-opgang met de fabrieken en lichtjes aan den overkant. 30 December De Amerikaansche fut is er nu uit, ik kan nauwelijks vooruitkomen aan mijn laatste stuk voor de World's Work. Ik kan veel slapen, en. zie alles weer bezwaarlijk in. Ik voel hoe hachelijk ik hier zit, in dit groote huis, met het dure huishouden, en niet meer dan een paar duizend gulden, waarvan hypotheek, rente, belasting, assurantie in een oogwenk alles opslokken. Maar tevens is de oude diepe levenssfeer weer naderbij, waarin ik thuishoor. Die waarin „Schijn en Wezen" is geschreven. In het boekje van Pfeiffer-Raimund vind ik steun en voedsel voor dat betere en hoogere, zooals zij het in mijn werk vond. Ik las ook Viator over en hervond mijn oude, edelste zelf. Ik werkte ook weer aan Schijn en Wezen, en zag Else's vertaling van Lioba door. Heijning, een jonge pianist-componist kwam mij om ƒ30.000.— ter leen vragen. De jongen is een naïeve vreemdeling in de wereld, maar te zeer vervuld van eigen belangrijkheid. Natuurlijk zou echte genialiteit hem verontschuldigen, maar die moet hij eerst bewijzen. Absurd! Zooals ik weer met bedel-brieven word gekweld. Het valt moeilijk dat zonder verachting te ondergaan. Al die menschen alleen vervuld van hun persoon, die absoluut geholpen moet worden. Ik schaam me voor de enkele momenten waarop ik verontwaardiging voel, omdat men mij niet helpt. Een aantal Hollandsche besprekingen van „de Nachtbruid" echt doortrapt Hollandsen, ploertig, nuchter, honend, schamper, koud en wreed, blind en dom, enfin! zooals het altijd was — en zooals het wel bhjven zal zoolang ik leef. Daarbij merkwaardig zooals ze half-bewust verraden dat Ze weten wat ze doen. Een noemde dit boek „een nieuwe struikeling op den kruisweg van mijn leven," blijkbaar niet beseffend den diepen zin van dit beeld, dien hij zelf hielp verduidelijken door het smijten met de noodige drek en modder. Als dit niet duidt op een sterken demonischen invloed, dan vergis ik me zeer. Ik besef nu, hoe dwaas het is nog op een kentering te rekenen in Holland, en zelfs hoe dit betrekkelijk gelukkig leven op Walden toch wel afgebroken zal moeten worden. Want als de demonische krachten zoo sterk bhjven, wordt ook wel de materieele basis van mijn leven hier ondermijnd. Minder verkoop, een tegenstrooming, zooals zoo vaak voorkomt, — zooals ook Rembrandt ondervond — en wat baat dan ijver en werkkracht? Dan schiet niets anders over dan verkoop van Walden, en een klein huisje buitenslands, 't Liefst denk ik nog aan Duitschland of Zwitserland. Amerika is weer heel ver. Ik voel weinig voor Amerika, ondanks al mijn succes daar, ondanks het vaste geloof in de toekomst van mijn werk daar. Maar ik verlang wat alleen troost geeft in ouder worden — Gods nabijheid. Oudejaarsavond De nederslag is weder goed aangekomen, en gebleven. Ik zal er misschien aan wennen. Het is geen nerveus gevoel zooals aan boord, maar droefgelaten. Ik moet erkennen, dat het jaar een vooruitgang is geweest bij de vorigen. Niettemin ben ik recht droevig en weemoedig. De Hollandsche filisters, de altijd dreigende zorgen, de onzekerheid van onze toekomst, of ik 't hier volhouden kan. De vooruitgang is geweest, dat ik een groot deel der schulden heb kunnen afbetalen, en dat ik mijn bezitting hier in waarde heb verhoogd, zoo- 10—153 zeer dat de hypotheek er nu wel door gedekt is. Het wonen in dit huis vind ik een groote vooruitgang. Dolgraag wilde ik hier bhjven en het mij langzamerhand voor werk en studie goed inrichten. Ik zie ontzettend tegen een nieuwe reis naar Amerika op, ik kan 't niet doen. En als ik er niet zelf heenga, word ik er vergeten. Ik werkte hard dit jaar. Ik heb mijn best gedaan. Ik schreef „de Nachtbruid" af, een aantal artikelen, een paar verzen, Het Paleis van Circe, ik begon „De Legende van Sirius Blancheval", ik werkte aan „Schijn en Wezen" en hield een groot aantal voordrachten. Verschenen is „de Nachtbruid" in Duitsch en Hollandsch, en ,,'t Beloofde Land". Ik legde ook den grondslag voor de coöperatieve kolonie in Wilmington. Het beste wat ik dit jaar las was de Olympischer Frühling van Spitteler. En dit jaar kreeg ik mijn zoontje. Winter 1886—-'87 Don Torribio geschreven. In de afgeloopen decade en kort daarvoor (voor correctie vatbaar) 1898 Walden gekocht, hut en huis de Lelie gebouwd. 1900 Parijsche tentoonstelling. Psychologisch Congres. Schreef Koele Meren. 1901 Sterfjaar van mijn vader. 6 Maart verheldering. Rijnreis. Cursus Blijde Wereld begonnen. Stichting G.G.B.! 1902 Met Hans naar Goeree. Najaar Dusseldorf. 1903 Groote spoorstaking. 1904 Oprichting van de Eendracht. Voorjaarsreis met mijn moeder naar Locamo, Lugano, Milaan, Genève. Eerste na jaarsver blijf met S. in Wijk aan Zee. Opvoering Don Torribio. Blijde Wereld verschenen. I9°5 Voorjaarsreis naar Capri, Napels, Rome en Mjlaan. Kleine Johannes II en III. Met S. naar Wijk aan Zee. Eerste winterbezoek aan Berlijn. De Zendeling. 1906 Met mijn moeder en Hans naar Bellagio en Como. Met S. naar Langenschwalbach — Minnestral — E. aan de Eendracht, begin der ruïne, Sterfgeval van Mevr. V. De Stamhouder. Sterfjaar van mijn broer. Tweede bezoek in Berlijn in December. 1907 Failliet van de Eendracht. Najaarsverblijf in Haltenegg bij Thun. Winter in Bloemendaal. Schreef IJsbrand (in Maart in Berlijn). Begon de Idealisten. 1908 Winterverblijf met S. in Berlijn. Eerste reis naar Amerika. Daarna met S. en moeder naar Guernsey. Zomer op Walden, kleine huisje. Najaar op Lioba te Wijk aan Zee. IJsbrand te Stuttgart. Schreef de Nachtbruid. 1909 Winterverblijf in Amsterdam. H. geboren. Januari voordracht te Berlijn. Tweede reis naar Amerika, Kansas. Wilmington, Stamford. Tweede zomer op Walden. Circe. Derde reis naar Amerika, October-November. Nachtbruid verschenen. Betrok 't groote huis op Walden. Ontwierp de Legende van Sirius Blancheval. Ik was van middag —-oudejaar 1909 — nog bij W. in 't vroolijke gezin om mij wat op te fleuren. Hoe onwaar is de conventioneele voorstelling van 't ouder worden. De vage, algemeene opvatting is dat de genietingskracht vermindert, en de weerstand tegen zorgen vermeerdert — het aardsche zou onverschilliger laten. I.raar 't meest opvallend is dat de weerstand ti cn pijn en zorg minder wordt, en de genietingskracht, de levenslust grooter. Ik geniet mijn leven intensiever, en ik lijd veel heviger onder zorg en verdriet. Ik begrijp nu ook dat de zelfmoord toeneemt met de jaren, tegelijk met de levenslust, hoe paradoxaal dat ook klinke. Men geniet intensiever, maar wordt meer verhinderd en belemmerd — en de folteringen van zorg en angst worden zoo hevig, dat men nog verkiest er in ééns af te wezen, wetend dat het toch eenmaal komt. Maar deze melancholie, mijn weemoed van 50 jaar, is niet de dorre naargeestigheid van mijn jeugd. In dezen weemoed is geen ongeloof, geen twijfel, 't Is meer spijt om het missen of nog niet bereiken wat zoo zalig en zoo heerlijk is. 't Is angst voor lijden dat zooveel intensiever is, en verlangen naar zaligheid, die zooveel grooter is. Ik bén bang, bezorgd, maar tegelijk hoopvol en geloovig, en beschaamd om mijn angst. Het is de losmaking van de vlinder uit de pop. Het lieve, hoopvolle gezichtje, vol aandacht, van ons zoontje lachte me toe in 't nieuwe jaar. 2 Januari 1910. De Nieuwjaarsdag was mooi en vredig. Ik speelde weer tennis, voor 't eerst na tien of twaalf jaar met J., en 't was alsof ik 't den vorigen dag pas gedaan had. Het was een prachtige dag, zoel en zonnig. Toen wandelde ik met mijn vrouw door Spanderswoud en de verlichting, met de lage zon, was heerlijk op 't sparrewoud. 6 Januari In mijn oude dagboeken lezend, vond ik zooveel onbelangrijks, dat ik mij schaamde. En wat ik nu nog weten wou, vond ik niet. Mijn leven is nu zeer bevredigend. Ik heb 't goed en ben rustig. Maar er is nog een groote spanning of ik 't hier houden zal. Het schijnt echter wel mogelijk, dat de zaak hier, tuin en bakkerij, rendeeren gaat en mijn zware lasten betalen. De verkoop van mijn boeken in Holland neemt niet toe, is stationair, of gaat eer achter- dan vooruit. In 1909 was mijn honorarium ƒ600.—. Dat kan nog achteruitgaan. Op dit publiek valt niet te bouwen. De lezingen en tijdschriften maken het goed, dat ligt meer in de zede van den tijd dan de boekenverkoop. Zoo is 't in Amerika en overal. Uit Duitschland kreeg ik bitter weinig. Daar zat ook pech. Schuster onbetrouwbaar, zijn opgaven stellig te laag. Ehbock evenmin, hevige herrie wegens zijn slechte zakelijkheid en weinige stiptheid met geld. Else eindelijk, die mij nog beknibbelt met mijn tantièmes, waarschijnlijk omdat ze in schuld zit door haar weelderige gewoonten. In haar zit de verkwistende aard van haar vader. Uit Duitschland pl.m. 1080 Mark. Ik voel nu alsof ik beter doe op de opbrengst van Walden te vertrouwen dan op mijn schrijverswerk. Darmstadt. 12 Januari. Op mijn Duitsche tournee. Zooals ik wel dacht is die aangenaam en vol rust en voldoening. Ik zag er weggaande tegen op, vooral om het voordragen in de Duitsche taal. Maar mijn tegenopzien was verstandelijk, mijn gemoed voelde anders, wist beter. In Düsseldorf was ik verdrietig en ontmoedigd. Ik had een aardigen avond met Hans. Maar we zagen een opvoering van Mittsommernachtstraum die me zeer ontstemde. Een moord op Shakespeare. Een Schwank gemaakt van het edele en waardige. is het kleine schilderij. Er was nog veel schoons. In Darmstadt dronk ik thee bij Wiese de Haan, dochter van den musicus en opera-directeur de Haan, een lieve, eenvoudige vrouw, die mij mooie muziek gaf. Ze speelde Mozartjes voor me op een spinet, en Bachjes. Hoe aanbiddelijk moet het ventje Mozart geweest zijn, als achtjarige spelend op 't spinet, met de fijne droomachtige tinkel-klank. Stuttgart. ia Januari Hier word ik heelemaal verwend en bedorven. Lange stukken in alle couranten, mijn portret voor de winkels. Boeketten viooltjes van onbekenden, 't Zal goed voor me zijn als ik weer op Walden ben. Bx wist het wel, dat Duitschland nog Duitschland is. Walden, 14 Januari Jn Darmstadt zag ik bij de familie Becker een pleister-afgietsel van Shakespeare vrij zeker van zijn hjk gemaakt. Het was een prachtige fijne kop, en zeer zeker den schrijver van de groote drama's waard — hoe hij dan ook moge geheeten hebben. Er stond op f anno dom. 1616. De kleur was een mooi warm licht bruin. De oogharen zaten er nog in. De voordracht in Stuttgart was de mooiste. De kleine mismaakte Dr. Büring, die mij omhelzen wilde en riep: „hatt' ich nur so einen Freund gehabt". De vrouwen die me bloemen in de hand drukten. De schuwe Julia Strobel, die uit Ulm was gekomen om mij te hoor en. Nu zit ik weer in de gewone zorgen. Financiën, Hans ziek in het armelijke hotelletje in Gelsenkirchen. Else die om haar percenten vraagt. In den trein las ik de aardige verhalen van Max Eith, ingenieur. 16 Januari Een rustige dag thuis. Morgen moet ik weer op 't pad. Ik zie er toch nog altijd tegenop. Gister repetitie van Circe. Ik heb plezier in het aardige, vlotte stuk. Het zal er wel ingaan. 20 Januari Neen, het is er niet ingegaan. Het bhjkt dat ik nog steeds de mij vijandige macht in Holland dusdanig overschat, dat ik voor 't eerst van mijn leven een geducht valsche theater-prognose maakte. Het lag niet aan 't stuk, noch aan de spelers. Het stuk, voor een sympathiek pubhek, moet werken zooals ik 't bedoelde. Maar het deed het niet. Er was van den aanvang af die koele, stugge sfeer, die ook een redenaar verlamt, en het beste koud doet neerslaan. Ik voelde het. Er was oppositie, tegen de hoofdfiguur vooral, vermoedelijk juist van de joden. De arme speler had zwaar werk, in zijn mooiste tooneelen werd hij gehoond en uitgelachen. En ik had dit niet voorzien. Ik rekende op meer oogenblikkelijke werking en minder tegenstand dan bij IJsbrand. Maar bij IJsbrand had ik de machtige figuur van Van Dijk, en het fijne spel van Poolman. En het voortreffelijke spel van Rika Hopper en Reule kon die suggestie niet vervangen. In den nacht voelde ik deze nederlaag zeer smartelijk. In mijn hachelijke positie leek ze mij fataal. En ik sta zoo alleen. Niemand aan mijn zij. Ten minste niemand van macht en beteekenis. 21 Januari Ik heb Königsbergen afgezegd om een paar dagen rust te hebben. Ik heb er toch spijt van, maar 't is beter. Gisteren wandelden wij weer door Spanderswoud, mijn vrouw en ik. En het was een serie van de heerlijkste tafereelen. Het was zoel winterweer, met lage zon en buien. Het hooge dennebosch met de zware, rosse stammen verguld in de zon. Het mos schitterend groen, met de helder bruine dorre bladeren, de berkeboomen en beuken met een lichtbruin waas over de twijgen. Dan weer een reeks silhouetten en van groote dennen tegen de lichte lucht. En toen we op de hei kwamen, de hei fonkelend in zonlicht goudbruin, de kleine dennen zacht donkergroen — een zware, donkergrauwe wolkenlucht in 't oosten wegtrekkend en een machtige, dubbele regenboog, die opwelfde in volle pracht tot aan 't zenith boven onze hoofden en 't geheele vergezicht omspande. Wij beiden daarin, als figuurtjes van Jan Luyken, ouderwetsch — ik in mijn grijze manteljas en grijzen vilthoed, Sara in haar rooden mantel. Ik wijzend met mijn wandelstok. Heden, na een goede nachtrust, begon vanzelf het tooneelspel van „Irene's Ballingschap" zich te vormen. Ik zal de twee sferen, de schoone en dichterlijke, en de burgerlijke, kleine onschoone — nog krasser en levendiger tegenover elkaar stellen. Het eerste tooneel zuiver Grieksch, klassiek — met goede verzen en verheven toon en een machtige God, die ook in onzen tijd beteekenis heeft (Dionysos of Apollo ?) vergunt haar een ballingschap in Hades, als boete of uitkomst. Hij verkrijgt dat van Anangkè. Dan verandering voor de oogen der toeschouwers — en uit het duister doemt een hedendaagsch milieu van rijke filisters, waarin Irene gevonden wordt, slapend. Dan haar boetegang in deze wereld, waarin alleen een jonge man, door zijn liefde, haar verstaat en volgt. Ze wordt waanzinnig verklaard. Dionysos verschijnt haar en hem. De geneesheer en spreken veel over hysterie. Door drie bedrijven deze marteling. Het laatste bedrijf een terugkeer op het eerste, de verheerlijking. 23 Januari Eergisteren een aardig bezoek van Rika Hopper. Ik schreef een verklaring aan de artisten dat ik geheel voldaan was over hun voortreffelijk spel. Ik denk nu aan de opvoering van Circe als een succes. Het stuk is geslaagd, al slaagde het pubhek er niet in het te verstaan. Dat raakt mij eigenlijk het minst, dat is hun zaak. Het stuk is goed en ik ben bhj het gezien te hebben. Liever zie ik mijn stukken goed gespeeld zonder succes — dan — zooals IJsbrand in Duitschland — slecht gespeeld met succes. 27 Januari. Weenen. De schaduw der naargeestigheid heeft mij sinds mijn vertrek uit Holland vervolgd door Berlijn, tot hier toe. Nu eerst trekt ze langzamerhand weg. In Berlijn liep alles tegen. Ik vond alleen troost in een weemoedig-berustend herdenken van de vroegere lieve dagen daar. De groote verheldering van 1905 en IJsbrand in 't Hospiz des Westens, en de dagen met mijn vrouw. Dat beschouwde ik alles nu voorbij. Waarde genoten. Zonder bitterheid. Ik wou Else beduiden nu maar niet meer voor mij te werken. De nachtreis hierheen mooi, maar somber. Sneeuw en harde vorst. Weenen is oud en achterlijk. Een wonderlijke Duitsche enclave in een Slavisch land. De menschen goedig, beleefd, en slof en gemoedelijk. De stad 's avonds druk en vol en niet ongezellig. Vanmiddag zag ik Schönbrunn. Een zeer leelijk geel stucco bouwwerk. Maar flink ruim aangelegd. 39 Januari Weenen. Het is goed geworden. De voordracht goed, vooral door 't effect tegen de aesthetici. 's Avonds nagepraat met den firn intelligenten jood Dr. Martin Buber met zijn jonge Rabbi-kop. Zijn bewondering van Hedwig's dagboek deed mij genoegen. Hij noemde dat „drie-dimensionale kunst" in plaats van de gewone vlakke kunst. Hij vroeg mij een band van „die Gesellschaft" te schrijven. Ik dacht er over en kwam tot de idee om de psychische organisatie der Maatschappij te behandelen. Met Trotter als uitgangspunt, en Lady Welby en Tine Raimund als richt-einde. Gisteren was Weenen glorieus mooi met de heldere zon op de sneeuw. Ik deed een lange wandeling door de stad. 's Avonds hoorde ik heerlijke muziek bij de familie Gombrichs, waar ik met den boekhandelaar Heller soupeerde. Frau Gombrichs speelde voortreffelijk met Dr. Brünauer een sonate van Brahms voor twee piano's. De groote muzikale traditie van Weenen leeft nog voort. Haydn, Mozart, Beethoven, Brahms. Vanmorgen de oude schilderijen op 't Hof museum gezien. Bij 't doorloopen der Romeinsche standbeelden plotseling een trotsch, glorierijk gevoel dat ik een wereld in me draag, schooner en beter dan de Romeinsche. Onder de schilderijen vooral getroffen door een prachtig mansportret van Lotto. Dat is toch fijner, edeler, voornamer dan iets wat de Hollanders in portretkunst gaven. Er waren ook mooie Rembrandts. In Berlijn had mij zijn oud zelfportret bijna pijnlijk getroffen, met de oude, half kindsche glimlach, Hoe kan iemand, die er zoo uitziet, zichzelf zoo schilderen, zoo boven zich zelf uit, en zoo vaardig. Maar hier in Weenen zag ik duidelijk dat wij eigenhjk veel meer van Rembrandt niet mooi, met geslaagd, leelijk moeten noemen. Vooral door 't zien van de wèl schoone werken. Zooals 't portret van Titus, en van zijn moeder. Dat zijn wonderwerken, waarbij veel van zijn ander werk totaal verdwijnt. Ik dacht ook over de Legende en de gangen van Sirius door Oud-Egypte en Japan en Rome, en de Hollandsche Middeneeuwen. 6 Februari. Weer op Walden. Ik ben weer in reactie tijd, en vooral flink geknauwd door de slechte ontvangst van het stuk, waarmee ik zelf zoo ingenomen was. Dat de smaak van het pubhek en de recensenten beter zou zijn dan de mijne — nu, daarvoor is niet veel arrogantie noodig om dat te betwijfelen. Het feit is, dat ik met hen nog niet het gemeenschappelijk terrein vond, waarop wij elkander geregeld kunnen ontmoeten. En de vraag is, waaraan dit ligt. Van Weenen en Dresden heb ik een mooie herinnering. De sneeuw, de drukke mooie steden, het heldere zonnige weer. In Dresden logeerde ik in Stadt Gotha, een net, gezellig hotel in een drukke straat. Het avontuur met het Boheemsche meisje, dat ik bij 't station vond, met haar angstige beschreide oogen en haar wanhoop. Een zachte, ongeloofelij k naieve, slavische natuur. Toen ik haar een glas bier het drinken, het eerst vragend naar mij opzien: „werd' ich nun betrunkent" En de grenzelooze dankbaarheid toen ik haar logies in 't logement en haar billet naar haar geboorteplaats betaalde. Midden in de volle lichte straat viel ze me om den hals. En toen het argelooze vragen om haar toch niet alleen te laten des nachts. Ik moest lachen om het booze gezicht van den hotelhouder, die vooral den goeden naam van zijn hotel niet in gevaar wou brengen „Das erlaubt der Herr Wirth nicht," zei ik. „Gewiss nicht," zei deze streng. „Aber meine Schwester hat auch mit ihrem Franz zusammen gewohnt, und niemand hat was davon gesagt," zei Ella. Doch dit argument hielp gelukkig ook niet. En toen haar twee, drie malen weer terug komen en mij omhelzen, alles voor de deur van het hotel, al roepend „Danke vielmals! Danke vielmals!" met haar Boheemsch accent. In Dresden werd ik gechaperonneerd door Frau Vally Voigt, een goedig, heldenvereerend type. Geblanket, vrij oud, heel niet intelligent, met een groote boeket gele rozen voor me. En toch blijkbaar in contact met talentvolle jonge menschen, zooals de uitgevers van „die Tat", de gebroeders Horneffer. Zelf begrijpt ze van al dat moois blijkbaar niet veel. In Bonn de gast geweest van prof. Ruhland met zijn jonge, stille vrouw met haar romeinschen kop met mooi roodblond haar. Ik had des nachts in den trein maar twee uren geslapen. Maar beide voordrachten slaagden zeer goed. Bezoek bij professor Bülbring met zijn Hollandsche vrouw. Het huis was heerlijk. Het eenige bewoonbare luxe-huis dat ik in Duitschland zag. En veel moderne Hollandsche schilderijen en aquarellen. Ze was een vriendin van Jozef Israëls. In Dresden zag ik, hoe Rembrandt toch veel navolgers heeft gevonden. Er was wel een dozijn schilderijen (Aart van Gelder, Bol, Koning) die allen den schijn van Rembrandtjes hebben. Maar 't is enkel zijn manier die gevolgd werd, niet zijn geest. 8 Februari Droevig en neerslachtig. Ik hoop maar dat het, evenals altijd, tot de rechte verheffing voert. De bakkerij gaat vooruit, maar de tuin kost nog veel geld en God weet hoe ik er door heen kom. Als ik ergens vooruitzichten heb, dan word ik er door mijn natuur telkens toe gebracht die in gevaar te brengen. De verhouding met Else is belangrijk verkoeld; en als men in Amerika de Frankfurter Zeitung leest met het feuilleton over Circe, dan wordt het daar ook niet beter voor me. „Brutaal" noemt Van Nouhuys me. In waarheid is het „consequent" en karaktervast — maar er is veel draagkracht noodig om een karakter als het mijne in dezen tijd streng vol te houden. En ik ben eigenlijk zoo teer. Als Page nu nog mijn derde artikel weigert, dan begint het er kwaad uit te zien. 14 Februari 1910 Vanavond ga ik naar 't Noorden. Ik heb een paar voordrachten gehouden in Antwerpen en Brussel met veel succes. Bx logeerde in het gezin Muls, een groot, ouderwetsch, katholiek gezin in een nieuwgebouwd stadsch huis, een wonderlijk contrast van min of meer hyper-aesthetisch ornament en decor, en van ouderwetschen inboedel. De muren beschilderd met tamelijk kinderachtige idealistische tafreelen, a la Burne Jones, en spreuken als „Het ideale leven is weenen en droomen". En dan weer ouderwetsche bedden, katholieke prenten en beeldjes, een rood-geborduurd H. Hart en een Maria met eeuwige ampel. Vier flinke zoons, de jongste Jozef, advocaat, brengt het modern-aesthetische. De dochter, een knap meisje, lijkt op Else Otten, een mooie stem. De lezing onder deftige auspiciën, in de Balie, de advocaten in hun toga, zeer vol. In Brussel in 't groote Paleis van Justitie, dat er bij avond uitzag als de thermen van Caracalla. Het was een moeilijke zaak voor me, om precies te weten wat te zeggen en wat te zwijgen. Ik sprak toch vrijwel mijn hart uit, en het zal in Holland wel herrie geven. Maar wat kan men mij meer doen dan men al gedaan heeft? Be zag het prachtige museum van Antwerpen in gezelschap van Pol de Mont. We praatten druk over de schilderijen. Ik kreeg hier veel meer den indruk, dat de moderne schilderkunst zich geleidelijk aan de oude aansluit. De inzinking in de 18e en ige eeuw is minder diep. Er waren toch altijd hier nog geniale werkers. Zoo is Leus, in den slechtst en tijd een merkwaardig voorbeeld van verheffing uit eigen kracht. Wonderbaar is zijn opstanding uit wankunst, toen hij al vrij oud was. Hij is een tijdgenoot van AUebé, en de Marissen. Be zag rijn wandschilderijen in 't Stadhuis. Forsch en goed. In alles de trots der burgerlijke onafhankelijkheid. Ook een merkwaardige triptiek van een jonge, doofstomme schilder. „De landverhuizer" naief, onbeholpen, maar met diep gevoel. Antwerpen's kathedraal-toren was prachtig in de heldere Februari-zon. De Vlaamsche kunst drukker, demonstratiever, weelderiger en bonter, maar ook grover en uiterlijker dan de Noord Nederlandsche. 16 Februari, Hotel d'Angleterre, Kopenhagen. Een mooie kamer met uitzicht op Kongens Nytow. Buiten sneeuw. Be voel rustig en dankbaar. Vooral omdat ik, ondanks het reizen en al de ver- moeienis, frisch ben en gezond. Van avond hier voordracht over Blijde Wereld. Ik reisde ineens door van Maandagavond tot gisteravond. Gesterkt door de gedachte dat het de laatste week was. De lieve Magda Meijer was aan den trein en Cavling van Politiken. We dineerden met ons drieën, Georg Brandes, Cavling en ik, in het tamelijk grootsteedsche hotel. Deze staatsie beviel mij minder dan de huiselijke ontvangst in Weenen, in Bonn of in Antwerpen. Vannacht was de slaap verkwikkend, hoewel licht, maar vol aankondigingen en zwevingen. Veel over mijn vader. Brandes was oud geworden, maar nog even aardig causeur. Hij toonde precies als Björnson, de behoefte om mijn mystieke wereldbeschouwing te hooren, met al de belangstelling van een oud man die aan het einde denkt, en in agnostiek is grootgeworden. Hij laafde zich blijkbaar aan mijn overtuiging. Ik zie telkens weer tegen de voordrachten op. Totdat het gevoel komt van mijn missie, en de onverschilligheid omtrent uiterlijk succes. Dan denk ik: „als er maar een paar bij zijn die mij begrijpen, de rest kan me niet schelen". En dan word ik rustig. Vooral hinderde mij den ophef die hier in de bladen van mij gemaakt is. Alleen tegenover Holland vind ik dat aardig. Op zich zelf is 't vervelend. Br stuurde Circe met een kalme voorrede aan v. N. Misschien wil Couperus het stuk toch plaatsen. v.N. is benauwd, en onder invloed der toonaangevers. De rechte broeder niet. Ik ben nu heel content en kalm er over. En besloten toch „de Vriendschapsdienst" of de Wereldmaatschap" te schrijven. Of ze 't spelen of niet. Br voel, dat ondanks zulke tegenslagen als Circe, mijn sneeuwbal toch aan 't rollen is, en niet meer kan Jan Musch als Brammetje in „Don Torribio". tegengehouden worden. Hij zal zijn loop hebben. Ik voel het stuk. Minder abrupt dan Circe. Met uitvoeriger aannemelijker uitwerking. Het gehalte van mijn droomen vannacht gaf vooral mij rust. 17 Februari. Ik sprak goed, voor een zeer volle zaal, en een waardeerend gehoor. Georg Brandes zei, dat juist omdat ik geen redenaar wilde zijn, ik er een was. Het was een deftig, schijnbaar zeer officieel souper na afloop. Met twee ministers. Maar ik begon toen eerst te bemerken, dat ik in handen van een politieke partij was gevallen. Be ben feitelijk geëxploiteerd door Politiken, het radicale blad. Alleen dat blad heeft de reclame voor mij gevoerd, soms op zeer kinderachtige en smakelooze wijze. Er waren aan 't souper verscheidene menschen, ook Hollanders, die mij waarschuwden en het geval jammer vonden voor mij. Het raakt mij niet veel, nu ik 't eenmaal weet. Een volgende maal zal ik er wel vrij van sturen, als ik hier weer kom. 's Middags met de jonge Cavling (al even weinig fijn of intelligent als zijn vader, een echt journalist in slechten zin) op den ronden toren geklommen, en de schilderijen in 't nieuwe museum gezien. Zeer weinig goede nieuwer en. Stockholm, 19 Februari Ten huize van Dr. Poul Bjerre. Het doet ontzaglijk goed in zulk zuiver gezelschap te zijn als dat van Hjalmar Wijk en Poul Bjerre. Ol 01 Ol had ik zulk een atmosfeer om mij gehad in mijn vaderland. Strenge, bescheidene, edele jonge mannen, niet bevreesd om ernstig te zijn, door en door goed zonder sentimenteel te zijn, sterk en karakter- n—153 vol. Weinig spraakzaam, wat stijf, maar betrouwbaar — mannen van recht en evenwicht. Eergister, Donderdag, had ik bezoek van den heer Cardozo, Belg, die vroeg of hij misschien beter werkzaam kon zijn dan nu — hij is in den handel — in Amerika. Ik zag met M. Meijer de schilderijen nogmaals. Vooral de jongeren. Adam, en Eva, die Magda prachtig vond. Een paar fijne, bleek verlichte figuren op een groenen boschachtergrond. De pose was mooi, het gezicht van Eva ook, de expressie. Maar ik kan het niet zoo naïef bewonderen, omdat ik er te veel het model in zag, en de kleur mij niet mooi aandeed. Toch moet ik erkennen dat het veel heeft wat de vroegere schilders niet konden hebben. Een natuurlijkheid, een expressie, een psychologie zou ik zeggen — die vroeger niet gezocht werd. Het was zoo heel anders als de machtige Michel Angelo, of de onwezenlijke Rafael. Zoo eenvoudig en klein-lief eigenlijk — een naakt meisje met verwondering en verwachting den naakten man ziende, rein en kuisch en nobel. Maar geen menschen-moeder. Een modern, ontkleed meisje. Ik at bij de familie Bang. Dr. Niels Bang, een fijne interessante man, socioloog, en zijn jonge, beminnelijke vrouw, een echt Scandinavisch type. Brandes was er ook, en zij brachten mij allen aan de boot. Ik was gedeprimeerd. Het stormde en ik ging weer verder van huis. Dat drukt mij altijd. Ik sliep goed in den trein, in den uitstekenden zweedschen slaapwagen. Hjalmar Wijk was aan 't station en Poul Bjerre. Ik voelde zoo warm en hartelijk voor deze jonge mannen. Hjalmar de eenige, die zich een genereus vriend heeft betoond in mijn leven. Dat vergeet ik nooit. En Bjerre, een dichter- arts, een wetenschappelijk kunstenaar als ik. Gister, vóór de voordracht, had ik bezoek van Dr. Ruhe, een schrijver hier. Die zeide mij dat het niet onmogelijk was, dat ik in aanmerking kwam voor den Nobel-prijs voor literatuur. Ik had eenigen tijd noodig voor ik realiseerde wat zulk een geweldige sprong voor mij zou beteekenen. Maar ik hoorde het heel rustig aan, als maakte het geen indruk. Heden, Zaterdagmorgen, bezocht ik den beeldhouwer Karl Müles op zijn buitenhuis. Helder, zonnig voorjaarsweer. Sneeuwige, maar dooiende wegen, de granietheuvels met sparren en knoestige eiken, de heerlijke meren en zee-armen vlak rondom de stad. Steeds Amerikaansche herinneringen, Boston of Connecticut. Müles' huis breed, forsch groot aangelegd. Geweldige granietblokken, strenge, sobere houten versiering, ongeschilderd. Ruime lichte kamer en atelier. Uitzicht over meer en stad. Zijn werk forsch, geniaal, vol karakter. Vooral de olifantengroepen, en de voorwereldlijke dieren. Ook de kleine Hollandsche figuurtjes. Soms wat te veel Rodinsche manier. „Sie haben einen interessanten Kopf," Zei hij onmiddellijk toen hij mij zag. „Haben Sie Zeit? So möchte ich Ihre Büste machen". Eenvoudig en onvormelijk als de echte artist. Gelsenkirchen 22 Februari. Het is mooi voorjaarsweer en ik zit in Hans' hotelletje. Stockholm heeft een diepen indruk op mij gemaakt. Na het bezoek aan Müles des middags met Hjalmar het bezoek aan 't huis van den bankier Thiel. Een prachtig huis — voor mij een ideaal huis, door de suite van groote kamers met bovenlicht, vol schilderijen, en dan het sprookjes- achtige heerlijke ontbijt — kamertje met het zonlicht, het uitzicht en de lichte, bhjde, frissche schilderijen van Karl Larsson. Een groot kunstenaar en zoo fijn en bhj en geestig en geacheveerd. De prachtige dier-stukken van Liljefos, mooi van kleur, uiterst vaardig en goed. Een groot meester. Deze Zweden zijn in sterken bloei. Ik zou zeggen het is de gezondste bloei op aarde, op dit oogenblik. Deze twee huizen, van Karl Müles, het forsche, sobere, stoere en van Thiel, 't weelderige, fantasierijke, lichte en kleurige — op de grens van oververfijning — ze vertegenwoordigen als twee zijden van mijn eigen wezen. De moderne schilderijen waren over de grens van 't decadente. Vooral de buitenlanders. Maar Liljefos en Larson zijn gezond, door en door. En meubels en tapijten waren ontworpen door den schüder! die ook fraaie sneeuwstukken maakt. Er stond een groep gesneden houtfiguurtjes door een Zweedschen boer gemaakt — voorstellend een lijkrede, om een kist. De typen van prediker en boertjes met hun zwarte hooge hoeden waren zoo kostelijk in hun roerende erbarmelijkheid. Het was wonderlijk maar onbeholpen gedaan en eenvoudig zwart geschilderd, behalve de koppen, maar de expressie was voortreffelijk. MÜler een forsche, blonde man, stoer en kort, blozend. Hij deed me iets denken aan Zeil, maar hij Zag fijner en intelligenter. Ik bewonder zijn werk zeer. Ook de machtige polychrome figuren van Gustaaf Wasa in het Nordisk Museum. Een grootsche schepping. De tweede lezing in Stockholm was voller dan de eerste, en ik kreeg nu het kalme, ernstige Zwedenvolk waarlijk in geestdrift. Dit was heerlijk. Daarna een soiree bij Bjerre aan huis. Hij hield daar een mooie rede die mij diep roerde: „Liebe, Freiheit und Erhabenheit" dat gaf hij aan als mijn leuze, en ik voel mij nu als de kruisridder en aanvaard de leuze. Er was een uitgezochte menigte. Een dame speelde Zweedsche volksliederen. Den volgenden morgen zag ik Bjerre's vrouw, de lijderes die altijd te bed moet hggen. Ze is veel ouder dan Bjerre, en had een dochter uit een vorig huwelijk, waarvan een charmant portret in de kamer hing. Haar vader was Westenberg, de beroemde staatsman en dichter. Zij lijdt aan vreeselijke hoofdpijnen, die het haar onmogelijk maken op te staan. Ik mocht haar even zien, zij had alles meegeleefd de vorige dagen en het feestje vanuit haar bed gearrangeerd. Ik zag een bekoorlijk Hef gezicht, in weelderig haar. Ze zal misschien even oud zijn als ik, maar had een jonge lieve expressie. In een seconde waren wij vertrouwd en elkaar begrijpend. Ik legde mijn hand op haar voorhoofd en kuste haar hand. Ze prees haar goeden man, die zoo alleen staat en zulk een strijd heeft. Het was een heerlijk moment, dat ik nooit vergeet en mijn ganschen tocht kroonde. De twee trouwe vrienden, Hjalmar en Bjerre, brachten mij aan den trein. O, dat ik dit nog zien en beleven mocht, deze soort vriendschap, die ik uitgestorven waande. Dit sterke, gezonde, edele. Dit is wat onze gansche jonge beweging in Hollandontbrak. Dit is wat mijn jeugd ontbroken heeft en mij arm deed zijn in al mijn voorrechten. Ik ging dankbaar weg, innig gesterkt. De reis was rustig, ik sliep door alles heen en bemerkte niet dat de trein op ponten over de zee ging. In Hamburg gebruikte ik mijn tijd om de Oldach's te zien. Ze waren vol komen wat ik dacht, 't Is wonder zooals ik de kleuren in mijn fantasie zoo juist geraden had. Vooral op het kleine meesterstukje van de Johanniskerk. Nieuw was voor mij de „Alte Muller", waarvan het niet zeker is of Oldach het schilderde. Een heerlijk schilderijtje. Na Holbein is er zoo niet in Duitschland geschilderd. De zuivere kleuren, bleekgroen, wit en roze — en de dunne, zekere schildering. Oldach's portretten hebben dit bizondere, dat ze een zekere vaste stijl van menschelijk schoon aangeven. Precies als Rafaël, Hals en Van Dij ck. Hij kiest als zijn typen de strenge, nobele, mannelijke gezichten der Oost-Friezen uit den aanvang der ige eeuw. De strijders uit de Duitsche bevrijdingsoorlog. En het zijn mooie, gezonde, ook zwierige typen van menschelijkheid. Hij was een schepper van menschelijk schoon. Men kan dat type het Oldach-type noemen, hoe weinig hij in zijn kort leven ook heeft kunnen maken. Ik reed Hamburg rond in een open rijtuigje, het was een zonnige voorjaarsdag. Onverwacht spoorde ik Gelsenkrichen voorbij, en ik nam snel het besluit daar te overnachten. De trein was al weer verder, maar ik stapte in Oberhausen uit, telegrafeerde Hans, en reed naar Gelsenkrichen terug, waar ik hem aan den trein vond en een uurtje nog met hem praatte. Toen had ik een zeer mooie, zegenrijke, heldere droom. Onbeschrijfelijk mooi. Ik verlangde voor 't eerst, los te zijn, los uit mijn eigen hchaam om in die heerlijkheid te kunnen bhjven. Dit was zoo allerduidelijkst een belooning, een zegenende wenk. Merkwaardig was ook, dat Tina Pfeiffer ook aan Bjerre haar boekje had gestuurd, hoewel ze onmogelijk kon weten dat er eenige relatie was tusschen hem en mij. Be sprak met Bjerre over haar en vertelde dat ik haar kende. „Hoe weinigen zijn wij nog op de wereld" zei hij. Hoe zij hem uitgevonden heeft is nog een raadsel. Hjalmar gaat naar Amerika. Dat vind ik heerlijk. In den trein las ik Renner's Ahasver. Dat is groote, goede kunst. Nog weder een der onzen. Van avond in Aken nog, en dan naar het enge Holland. Maar ik heb mijn vrouw en Zoontje en Walden en mijn werk. Ik ben goedsmoeds. „Du courage" zei de lieve martelares tot mij. Hoe roert mij toch het gezicht van moedig gedragen lijden door een nobele ziel. Aken 23 Februari. Dit is een weinig 'n daling na mijn mooi en tocht. Een zachte overgang tot Holland. Ik bemerkte al, hoeveel hooger de Zweedsche sfeer was geweest. En nu hier ontmoette ik geen enkel interessant mensch. Wel was de lezing goed en succesvol, zooals gewoonlijk. En ik zie nu niet meer op tegen nieuwe reizen in een volgend seizoen. In Europa namelijk. Amerika moet wachten. Ahasver van Renner is prachtig. Het is de voortzetting van Goethe's traditie, maar geheel origineel en geoorloofd. Het is waarlijk verheven. Alleen „de Broeders" kan er mee vergeleken worden, maar Ahasver is soberder en strenger van structuur. Daarentegen is zijn versificatie stijver, minder kleurig en levendig. Voortreffelijk zijn de korte tooneelaanwijzingen in hun impressieve kracht. Duidelijker dan ooit gevoel ik de roeping der onzen. Tegenover de domme bende die zich door stukken als „Elektra" laat overdonderen. 25 Februari, Bussum. Thuis, nu werkelijk thuis 1 Ik wachtte op zware nederslagen, maar ze kwamen niet. Ik ben ook nog niet ingezakt. De voorspoed in de zaak Walden, de bakkerij en de tuin is opwekkend. Ik vind niets heerlijker dan het besturen en zien van tuinarbeid, en het meedoen daaraan. Dat is mijn verkwikkendste physieke actie. En het gaat nu alles geregeld, ordelijk, gemakkelijk — omdat er goede autoriteit is. Geen zweem van moeite. Ieder werkt hard en is tevreden, omdat er goed beheerd wordt. Ik corrigeer „de Zendeling". Ik bhjf het een zeer goed stuk vinden, en kan niet anders denken of het zal eenmaal gespeeld en gewaardeerd worden. 27 Februari. Een zonnige, stille voorjaarsdag. Ik was heel gelukkig vandaag. We wandelden door 't bosch. Mijn vrouw en ik, met ons zoontje in de wagen. Op Walden is alles in actie en voorspoed. Als dit nu zoo maar bhjven kan, dat is mijn vurigste wensen. In dit huis, binnen de omheining van Walden, in deze omstandigheden, kan ik het vijandige Holland trotseeren. Voor de oorspronkelijken, die de natuur der menschen hebben doorgrond, doet zich een geweldige moeilijkheid voor. Wij weten dat de mensch beheerscht wil wezen en moet wezen. En dat de oorspronkelijke zijn gevoel moet doen gelden door gezag. Maar het zich onderwerpen aan gezag is voor alle oorspronkelij ken verachtelijk en past alleen aan de niet-oorspronkelijken. En nu moet dus de oprechte oorspronkelijke tot de menschen zeggen; gij tot wie ik spreek, zijt niet oorspronkelijk en moet u dus aan het gezag der oorspronkelijken, dus ook aan mijn gezag, in dingen van schoonheid en waarheid, onderwerpen. Maar gij acht U, ten onrechte, voor even oorspronkelijk als ik en zult dus beleedigd en boos worden om wat gij een aanmatiging van mij vinden zult. En toch is het niet anders» en moet ik in oprechtheid zoo tot U spreken, hoezeer ik 't ook anders zou wenschen. Ik zou u gemakkelijker aan mijn gezag onderwerpen, wanneer ik huichelde en U vleide, en zelf bescheidenheid voorwendde. Maar dat is tegen het wezen van mijn oorspronkelijkheid." De oude vraag over het gebruik van het woordje „gij" schijnt mij opgelost door de versmelting van Noord- en ZuidNederlandsch. In Vlaanderen is „gij" nog steeds algemeen gebruikelijk. De dichters hebben recht het daarvan over te nemen. Het „U" als verkorting van „UEd" kan dus vervallen, tenzij in comedie of conversatie-taal. Er blijft „gij" en „jij". „Gij" voor „vous" en jij of dij voor „tu." Ik las weer in „les Misérables". Van „grof en onmogelijk" gesproken 1 Maar een man als Hugo zocht, evenals Shakespeare, en evenals ik, het felle, kleurige, hetzij schitterend of afschuwelijk, de tot het uiterste gedreven menschelijke hartstochten. Dit heet thans „drakerig" en „grof." Maar dat hangt af van de beteekenis. In mijn tooneelstukken is het nog zeer gematigd. 2 Maart. Ik ben in een geheel nieuwen en onbekenden toestand van geluk en vrede. Ik leef als een planter of heereboer, en ga daar geheel in op. Het verbeteren en vruchtbaar maken van Walden neemt mijn geheele attentie en geeft mij volkomen voldoening. Daarbij vandaag een onvergelijkelijke voorjaarsdag, Zonnig en stil, met veel vogels. Ik spitte vandaag en gisteren den geheelen dag en sliep vast en zwaar. Ik heb een neiging om mijn geheele auteurswerkzaamheid te vergeten. In dit beheeren van mijn landgoed vind ik bevrediging. Het geluk der creatie zal wel weer komen, maar ik zoek er niet naar en ben ook tevreden, al bleef het weg. Ik voel dat ik mijn plicht gedaan heb, en dat mijn werkzaamheid niet meer genegeerd kan worden. Na dit effect van mijn laatste inspanning voel ik gerust. En ook het anders schrikwekkende idee van het einde laat mij geheel kalm, zooals bij een normaal goed geëquilibreerd mensch behoort. Ik weet wel, dat mijn kunst hoofdzaak is van mijn leven, evenals altijd. Maar ze is dat weer ondanks mezelven; het voor erkenning vechten, dat altijd een gevaar en in dit geval een hoofdzakelijk kwaad is behoeft nu niet zoozeer meer. Ik ben innig blij om deze rust, ook omdat het bewijst dat eigenlijke eerzucht niet bij mij ontstaan is, ondanks het willen erkend zijn Nu ik vrij zeker ben dat mijn arbeid niet te vergeefsch is geweest en zal erkend worden, nu verlang ik volstrekt niet de kleine streelingen van ijdelheid. Integendeel, ik ben bhj als ze wegblijven. Ik verheug me in de zon, in den groei van boomen en planten, in de bloemen die ik zal kweeken, in het mooi van dit mij nu zoo lieve land. Nu zeg ik met Hebbel: moge het zoo bhjven. 6 Maart* Nu voelde ik ook weer wat ik te doen heb. Dit zoete weemoedige gevoel van smartelijk vertrouwen ondanks alles, dat is het groote wat ik te zeggen heb. Dat is het thema in de Legende. De vader, die het voelt, en de moeder — en beider verwachting, dat het kind het zal verwerkelijken. Ook hetzelfde in Irene's ballingschap. Ook in Schijn en Wezen. Schrijven over „De Dichter en het Nieuwe Weten." 10 Maart. Langzaamaan begint de oude stemming terug te komen. Ernstig, bijna somber, maar in staat tot serieus werk. Het hooggestemde, geestdriftige van op reis ver weg, gedrukt onder Holland, vijandschappen en geldzorgen. Maar ook bewust van mijn ernstigste, diepste zelf. Een eenvoudig leven, physiek en moreel, sober en hard. Daarin werk ik het beste. Gister een veiling, waarin 't stuk grond dat ik verkoopen moet weer opgehouden werd. Ik was niet teleurgesteld, ik verwachtte niet beter. De dichter moet geloof voor zich durven eischen. Zónder dat is hij niets, en vermag hij niets. En wie niet in hem gelooft, is zijn vijand, onvermijdelijk. Hedenmorgen aan Schijn en Wezen, van avond aan de Legende geschreven. 12 Maart. Een vroeg voorjaar, eiken dag pluk ik een schaal vol viooltjes. Dag aan dag zacht stil weer. Er zijn veel kleine zorgen en ergernissen. Men kan zeggen, dat het doel van 't leven uiterst duidelijk is en eenvoudig : zaligheid. Dit woord duidt al aan, dat het is waarheen alle verlangens en neigingen — dus alle levensbewegingen — gaan. Om dit als levensdoel te begrijpen moet ook een voortduren van ons leven na den dood worden aangenomen. En dat wij ons geen geluk zonder reactie of verveling kunnen denken, — dat heeft al heel weinig bewijskracht tegen de mogelijkheid er van. 13 Maart. Gutzkow zegt in zijn „Briefe aus Paris" naar aanleiding van het fiasco van Balzac's Quinola „Ich erstaunte das ganze Paris er Publikum gegen Balzac so gereizt zu finden. Alles hasst ihn, Alles verfolgt ihn. Kein Bedauern über seinen Fall, allgemeine Schadenfreuden." Hetzelfde, in motief, wat ik in mindere mate ondervind. Ik wil de „Legende" een zuivere reeks beelden geven. Alle met dezelfde sterke vergrooting gezien. Dat maakt het volgen lichter. 15 Maart, Ik hoorde een Beethoven-concert hedenmiddag. Maar het had weinig effect. Bij zijn ouvertures (Egmont, Leonore) moet ik soms, door een zonderlinge associatie, denken aan zijn portret met den hoogen hoed. Ik zag de bewegingen van een zwerm spreeuwen boven 't Naardermeer. Ik zou die fotografisch weer willen geven, bioscopisch zoo mogelijk. Het zijn precies de bewegingen van een Amoebe of plasmodium, maar sneller. Dit is voor mij uiterst belangrijk en gewichtig. Deze gelijkheid in plastiek en beweging, wijst op een gelijkheid in samenhang. Er is dus overeenkomst tusschen den samenhang van naast elkaar vhegende spreeuwen, en de moleculen van een protoplasma-hchaampje. Ook de afgrenzing van de spreeuwenzwerm is zeer scherp, het zijn zuivere, distincte grenslijnen. Soms splitst de zwerm zich in twee. De bijen hebben nooit zulk een eenheid in hun zwermen. 17 Maart. v.N. stuurde van morgen me 't Paleis van Circe" terug. Dit is half een calamiteit, omdat het mij onmogelijk maakt verder mede te werken aan Groot Nederland, half een geluk omdat ik nu ook niets anders schrijven zal dan wat mij 't liefst is. Te denken, dat ik mij zou moeten voegen in de autoriteit van iemand die zooveel nonsens over mijn werk op zijn geweten heeft. En dat ik nu, op mijn vijftigste jaar, nog niet competent zou worden geacht in mijn eigen werk te beoordeelen wat het drukken waard is of niet. Ik heb echter de plannen gevormd voor twee boeken, die ik ook zal uitvoeren, zonder me aan tijdschriften of redacteurs te storen, i. De dichter en het Nieuwe weten. Hollandsen, voor Hollanders, 2. Die Umwandlung der Gesellschaft. Deutsch. Of ik nog iets voor Amerika schrijf, hangt van Page af. 20 Maart. Er bloeien veel viooltjes, daar waar vroeger mijn bijenstal stond. Ik heb het goed, mijn huis is mij dierbaar. Er is veel zon en ik heb het leven, dat ik wensen. Spitten, studeeren, schrijven, kleine wandelingen met mijn vrouw. Een zaak besturen die goed gaat, planten en ordenen en verbeteren. Bloemen zaaien en planten. Toch is er nog iets niet goed in me. Een zekere gejaagdheid, die mij belet goed te produceer en. En dan Holland, en de Hollanders. Ik heb niets van land of menschen hier te wachten. Ik weet het. En niet altijd kan ik dat gelijkmoedig dragen. Ik las mijn dagboeken over. Er staan veel waardevolle gedachten in. En ik weet feitelijk niemand, die in staat is ze er uit te zoeken en te editeeren. 22 Maart Steeds mooi zonnig voorjaarsweer. Mijn leven is zoo goed als ik wenschen kan. Wat nog ontbreekt ligt aan mezelven. Ik zie met de welbekende ontroering van vijftigjarigen het vlieden van den tijd. Elk tijdspunt dat zooeven nog ver vóór mij lag is plotseling al ver achter me. Hoe gauw zal dan ook de laatste baken van dit leven vlakbij Zijn. Dat besef maakt ernstig — en doet ook met schrik denken aan al wat er nog te doen valt. Soms denk ik: ik deed genoeg. Laat ik het nu rustig en gemakkelijk opnemen. Dan doe ik ook het meest en 't beste. Maar onwillekeurig komt de haast weer en de zorg om al wat ik nog te zeggen en te doen heb. Ik schrijf aan „de Legende" en „Schijn en Wezen . Maar de dagen rijn me te kort. Op Walden veel te bedisselen. Veel brieven, bezoeken. Ik herlees oude dagboeken. De lange smartelijke jaren van inwendig wroeten, belemmerd en krampachtig beklemd door onnatuurlijke en gedwongen verhoudingen. Wonder dat er nog zulke goede werken in ontstaan rijn. 23 Maart Heden is 't goed in mij. Ten minste hard verbeterend Ik zag Sirius van avond en voelde iets van het heimwee naar 't verre Vaderland, dat de dood niet vreeselijk, maar zoet maakt. En toch is 't heden des te mooier. En te gelijk vormt zich — zooals dat altijd ging — het nieuwe werk weer langzaam aan. Ik trof terstond den juisten stijl, ik heb niet, zooals bijna bij alle andere boeken, herhaaldelijk moeten beginnen, 't Begin was op eenmaal goed. Maar 't verschiet nog onklaar, nevelig. Nu klaart het langzaam op. De vader, in zijn machteloos diep besef, de trotsche, oorspronkelijk en verbitterd. Al wat goed aan hem is, is gericht op rijn kind. De moeder, de naieve, vast liefhebbende en vertrouwende. Het kind, Sirius, eerst door die twee gesteund, dan zich zelf oprichtend, triomfantehjk, een lichtgestalte. De ontmoeting met den Mensengeest, de verantwoordehjke. Taede's woede en worsteling met hem. Het zachte meisje, Elymosine, dat hem bij den Mensch brengt — en dan weer bij zijn kind is. Dat hij weg wil jagen, maar niet kan. 25 Maart Jk schreef aan Schijn en Wezen, en voelde den troost en de rust, die het diep denken aan hooge en eeuwige dingen geeft. Dan verliest het ouder worden het vreeswekkende. Ook heb ik nu niet meer 't gevoel, dat ik vroeger wel had, van om niet gewerkt te hebben, zooals Keats dat meende, het verloren gaan van 't mooie, dat ik toch geschreven heb. Dat kan nu niet goed meer, en nu bekommert het mij niet zoozeer meer. 27 Maart Gister werd ons tweede zoontje geboren. Het was een prachtige voorjaarsdag, evenals vandaag, en de geboorte was wat men voorspoedig noemt. H. heeft de gewoonte tegen elk mensch, ook tegen vreemden, met zijn gracelijk handje te wuiven. Toen hij zijn kleine broertje zag, bekeek hij 't eerst aandachtig, als een vreemd diertje of ding. Maar toen hij zag dat het leefde en geluid gaf, herkende hij het menschje, en wuifde het vroolijk en langdurig toe, een welkom. 30 Maart B. was Maandag hier en ik las haar „de Legende" voor. Het maakte blijkbaar veel indruk, het is ook zoo geheel verrassend anders dan mijn vorig werk. Ik ben zeer geïnteresseerd door mijn zoontje, ik kan hem lang bekijken. Zijn hoofd is goed gevormd, regelmatiger dan dat van H., zijn oortjes vlak aan 't hoofd. Gister weer een rit te paard met Hans, die mij goed deed. Bezoek van Mevrouw D., weder een vrouw wier intuïtie zich op merkwaardig heftige wijze verzet tegen de dwalingen van onzen tijd. Ze is daarbij zeer weinig literair, en schrijft onhelder en slecht. Maar onmiskenbaar is de vaste oorspronkelijke waarheid die ze in zich voelt, — en naar worsteling met allerlei abstracties, dialectische en philosophische schrijvers en natuurwetenschappelijke boeken maakte haar ten slotte zenuwziek en deed haar in handen vallen van zenuwartsen die natuurlijk alles nog erger maakten. Ze is eene als Tine Pfeiffer, of Lady Welby, maar veel Zwakker en onwetender. Maar ze voelt hetzelfde. En intuïtief is ze wijzer dan de geleerden (Bolland, Lorentz, Bruijning, enz.) die ze bespreekt. Vandaag zag ik de prachtige bloemen in Haarlem, en het vervult me als een levendig visioen. Br bracht een Amaryllis lelie mee voor mijn vrouw. Er was een variëteit naar mij genoemd. Hij stond naast Victor Hugo. 31 Maart Hedenavond, onder den sterrenhemel, een gevoel als in mijn kindsheid: waarom ben ik ik? Wat beteekent die wonderlijke centralisatie van alle waarneming in mijn nietig persoontje? Ik weet dat ik een ben uit milliarden en een oneindig klein stipje in tijd en ruimte — maar toch ben ik anders als al het andere, en alle anderen, want ik ben ik, en alles bestaat alleen omdat het mij aandoet. En vermoedelijk voelen alle menschen iets dergelijks, maar toch ben ik, door dat ik-gevoel, anders dan alle anderen. Mijn verstand zegt, dat er geen ik is, behalve de Almacht, God. Maar nooit en nergens heeft er toch iets of iemand bestaan met ditzelfde persoonsgevoel. En waarom juist ik? Alles machtelooze woorden om een onuitsprekelijk gevoel te benaderen. Ik bezag lang mijn pasgeboren zoontje en ik overdacht, dat zijn wezen zich vooral in drie opzichten onderscheidt van anderen: 1. door het voelen zonder herinneren, 2. door het voelen zonder vooruitdenken of ver¬ moeden, 3. door het eenzaam zijn, gescheiden van anderen. Dit alles verandert langzamerhand, er komt herinnering, reflectie en profetie. Daarmee wordt het besef van tijd verkregen, en het gevoel raakt daarmee buiten den tijd. Het vat, langzaamaan, toekomst en verleden bijeen. Tevens komt er verbinding van eigen en oneigen. Het is dus een uitbreiding van 't gevoel, van uit één punt, over tijd, en over ruimte. Ruimte niet enkel in_ tastbare uitgebreidheid, maar in den zin van veelheid. Het wezen herkent gelijksoortige wezens, breidt zich daardoor uit, treedt er mee in contact en wisselwerking. Als deze uitbreiding van het gevoelspunt een zekere climax bereikt heeft, sterft het lichaam af. Een terugkeer tot het aanvankelijk bestaan kan dat niet zijn. Het uitgebreide gevoel kan niet weer inkrimpen. Wel zich scheiden, afscheuren van het lichamelijk hulpmiddel dat dan weer het reflectie- en profetie-looze bestaan voert, als materie van een ander wezen, de aarde. Maar het volgroeide mensch-wezen, het volwassen individu, heeft als hoogste evolutie niet meer dan het soort-wezen, de menschheid. In die eenheid ligt de hoogste volmaking van de enkeling. Nu moet dat soort-wezen, blijkens zijn wonderbare creatie der individuen, wel oneindig wijzer zijn dan de volmaaktste mensch. Maar met dat al is het toch nog maar een beperkte wijsheid, met een beperkte waarneming van het bestaande. 13—153 i April Dor en somber, misschien door het dorre weer. Het afstooten van een deel van 't lichaam door de insecten, is veel meer dan een symbool. Het is een analogie. Het insectenras staat veel verder van ons, en is veel meer begaafd met ons onbekende eigenschappen dan andere diersoorten. Het is niet onmogelijk, dat wij bij de insecten waarnemen wat wij in ons eigen ras niet zien, en wat de insecten Zelve ook niet kunnen waarnemen. Zeer zeker heeft de rups geen verwantschapsgevoel met den vlinder. Voor de rups sterft het individu in de cocon. Al wat rups is, gaat verloren. Wij noemen de vlinder ook stoffelijk, en zien niet wat er weer van de vlinder overblijft als die sterft. Maar dat is een kwestie van waarnemingsvermogen. Het meest grove, meest materieele, zien we bij de rups afsterven. Wat overblijft is fijner, en ook werkelijk geestelijker. De vlinder is veel fijner begaafd, ook geestelijk, dan de larve. Er is in waarheid geen scherpe scheiding tusschen stoffelijk en geestelijk. De scheiding wordt alleen gemaakt door ons waarnemingsvermogen. We noemen iets „weg" „verdwenen" als we 't niet meer zintuigelijk, direct of indirect, kunnen waarnemen. Niets geeft ons recht aan te nemen, dat de geheele vlinder verdwijnt, bij zijn sterven, evenmin als de geheele larve verdwijnt — en evenmin als de geheele mensch verdwijnt bij de desintegratie. 2 April 1910. Ik kocht een biographie van Leonardo voor mijn 5osten verjaardag. Ik merkte op, in zijn physische beschouwingen, hoe hij belemmerd wordt door het gebrekkig weten van zijn tijd, en hoe hij reageert tegen het bijgeloof van zijn tijd en alreeds te ver gaat in reactie. Zoo voel ik nu in onzen tijd dezelfde belemmeringen. Over eenige eeuwen weet men niets meer van het verschil tusschen „geestelijk" en ,,stoffelijk." En al ons verdedigen van het geestelijke zal er onverstaanbaar door worden. Omdat men niet meer over het „stoffelijke" hoort spreken. Vandaag kwam in mij op, hoe de psychologische verschijnselen van het „dubbel-ik" in verband kunnen gebracht worden met het bestaan van ons „droomlijf". Als de slapende mensch zich gedeeltelijk reïntegreert tot een nieuwe persoonlijkheid — zooals bij somnambulen — dan is die persoon misschien meer uit het „droomlijf" gevormd. En wel daarom, dat zij meer macht heeft over sommige functies, b.v. het genezen. Ze heeft meer plastisch vermogen. Ideoplastie, persoonsverdubbeling, droomlijf — drie nieuwe begrippen die op verband en beschouwing wachten. Werk genoeg voor mij — als ik niet verder imaginatief werken kan of wil. Ik zag heden de moderne schilderijen in de nieuwe af deeling van het Rijksmuseum met Valborg. Ze maken toch een goed figuur bij Duitschers en Scandinaviërs. Ik zag ook de teekeningen van Dupont en de Japansche, kunstvoorwerpen in den Larenschen Kunsthandel, waar Paul nu een betrekking heeft. Prachtig werk. Ik ben zeer ernstig en niet vroolijk, maar rustig. Af en toe komen bittere gedachten, vooral 's morgens, evenals altijd. Maar rustig en tevreden. Alleen het vervuld zijn met groote en eeuwige dingen geeft rust, anders niets. Op het dagelijksch geschrijf moet ik geen acht geven. 3 April Heden 50 jaar geworden. Een brief van Page, zoo goed als een weigering van mijn artikel behelzend, een lamme brief. Nu de bittere kamp tusschen mijn trots en de zorg voor vrouw en kinderen. Moet ik om den broode schrijven gaan? Deze uitgevers zouden dolgraag een grooten geest ontdekken en aan zich verbinden, maar ze dwingen juist tot datgene wat een groote geest nooit doen zal: het pubhek naar de oogen zien. Mijn moeder telefoneerde. En Valerie schreef me een vers van Hugo. „H faut vous rejouir, car voici le printemps, il faut!" Goede vader Hugo. Uit deze sombere dagen kunnen nog wel lichte scheppingen geboren worden. Dit is de reactie op de reizen, vol prikkel en voldoening. Nu weer: per aspera ad astra. Door den ernst tot beter blijdschap, tot creatie. 8 April Ik ben nu langzaam aan in 't goede spoor gekomen. Feitelijk is men alleen dan waarlijk rustig en gelukkig, als men gestadig en zonder vrees denkt aan het generzijds; zoolang men daarin niet staren durft, is alle zielsrust gekunsteld. En alleen door het recht en voortdurend in 't oog houden blijft men wakker en geduldig. Tina Pfeiffer had gedroomd, dat E. kwam en onder bescherming van goede machten staat. En dat ik het onmogelijk schijnende, mogelijk zou maken. Ik schreef, dat ik niet naar Amerika terugkeer, eer mijn boeken er rijn uitgegeven, of het kapitaal gevonden voor ons plan. Gutzkow's Briefe aus Paris rijn een merkwaardig bewijs van journalistiek meesterschap. In een maand tijd een boek over Frankrijk te schrijven, in twintig brieven, zoo onderhoudend en zulk een goed beeld gevend van land en staat, dat is al bizonder knap. En daarbij zooveel gezond verstand en zulk een helderen, ruimen blik op Maatschappij en Staat. Wat hij over Socialisme en communisme zegt is uitstekend hier en daar. Curieus dat hij de socialisten tegenover de Towrieristen stelt. Ik at bij mevrouw D. in 't hotel te Hilversum. Een merkwaardig type. Een gewoon, hef, mooi vrouwtje, dat plotseling in wijsgeerig verzet komt tegen de bestaande dwalingen en hevig aan 't studeeren en aan 't schrijven gaat. En daarbij zeer interessante dingen zegt. Met Paul hoorde ik een declamatorium „Terwe" van René de Clercq, met muziek van Hubert Cuypers. De muziek was te hoog en te fijn voor dat boerengevalletje. Daardoor ontstond een comisch contrast. Het beviel mij niet. Maar 't publiek was geheel_ bekoord. Weer een bewijs hoe muziek als machtige suggestieve band de menschen tot aandacht weet te boeien, bij een uiterst onnoozel dramatisch geschiedenis) e. Als dat eenmaal goed geëxploiteerd werd. Minnestral, Lioba of de Broeders met machtige muziek — welk een effect zou men bereiken! enorm. Ik zal toch mijn volgend drama, vers-drama, van den aanvang af met de muziek concipieeren. g April Jk was vandaag in Bloemendaal bij G. Het was prettig en opwekkend daar te praten, evenals vroeger. Ze is een ruim, onhollandsch mensch, en de ruzie die we eens hadden, is glad vergeten. Prettig was 't met haar te praten over ,,'t Paleis van Circe". De geschiedenis van dat stuk kan mij soms nog bitter stemmen. Te denken dat in ons land, waar zooveel lauwe, matte, saaie en onnoozele stukken nog gerespecteerd worden, op dit pittige en amusante werk laag zou worden neergezien, als een mislukking, tot leedvermaak van ventjes als S., dat is kras! Ik liep door Bloemendaal met G. en L, en zie een bizonder mooi en lief jong meisje aankomen, van een jaar of veertien. Ik herken in 't gezichtje, de gelijkenis met een ander meisje dat ik in Locarno ontmoette, en I. zegt: Dat is D.S." Dat is het meisje dat mij tweemalen zulk een aardig briefje van bewondering schreef. Ik ga de straat over en steek mijn hand uit, haar aankijkend, en zeg: „D.S.?" Even kijkt ze onzeker en verwonderd, toen krijgt Ze een kostelijke hooge kleur en zegt: „meneer van Eeden". Dat was een allerliefst moment, dat mij den heelen dag goed maakte. Toen ik voor een bloemenwinkel stond, met G. en I., bezig op mijn fiets te klimmen, de handen vol met bloemen en een taschje, kwam ze weer terugloopen. Dat deed ze er om, want ze was geen honderd pas ver gegaan. Maar ik had werk op mijn fiets te komen, en zag haar niet, eer ze voorbij was. Maar het bekoorlijke en verheugde gezichtje met den blos zie ik nog. En zoo'n kleine ontmoeting maakt veel goed aan wrange ondervindingen. 10 April Vandaag mijn vrouw weer beneden. Ik had groote witte Maria-lelies, roode amaryl-lelies, rose tulpen in een Chineesch-blauwen pot, rozen in een donkerblauwe vaas, gele genista met paarse hyacinthen — en het was zonnig en vroolijk in de huiskamer. Wedren-dag. De bakkerij maakte een goede week, we gaan overhouden. Ik heb nu de volgende plannen op mijn programma voor 't volgend decennium. Maar het kan ook in vijf jaren afgewerkt zijn. Allereerst. 1. Schijn en Wezen 11. Ik ben aan den elfden zang, op een na de laatste. Dan: 2. De Legende van Sirius. 3. Het Dichterschap en het nieuwe weten. Een boek voor Holland, met bespreking van buitenlandsche en Hollandsche dichters (Spitteler, Renner, Mackay, Kloos, Gorter, Verwey). Tevens een krachtig verweerschrift. 4. Die Umwandlung der Gesellschaft. Een boek voor Duitschland en Scandinavië. Eerst 1. Philosophisches, dan 2. Psychologisches, dan 3. Biologisches, eindelijk 4. Social-economisches. 5. Een groot drama, in den trant van de Broeders. Ik denk dat ik de hoofdpersoon Ulmo noem. Misschien ook David. Ik maak het opvoerbaar met aanwijzingen voor de muziek. Tusschendoor twee meer gewone tooneelspelen. 6. De Vriendendienst. 7. Irene in Ballingschap. Als deze twee laatste stukken zich voordoen, worden ze achter elkander afgemaakt. Al het andere wordt veel langzamer afgewerkt, met studie en geduld. Als ik dit programma afgewerkt heb, mag ik tevreden en voldaan zijn. Heb ik dan nog kracht en tijd, dan zijn er nog drama's te maken als Jan de Witt. En dan kan ik trachten een wetenschappelijk werk over nieuwere psychologie te maken. Over het droomlijf, de ideoplastie, en het onwaarneembare. 13 April De eerste lentedag. Een milde regen, een zoele lucht. Des avonds koor der bhjde werken. In huis kropen de padjes. Ik plantte bloemen den heelen dag. Het verheugt me, zoo ordelijk en netjes nu alles om ons huis is, en hoe nu het groen zoo mooi uitloopt, en al het gewas en de boomen door zorgvuldige behandeling beter groeit. Vanmiddag een paar zeer onaangename brieven. Else, die mij door haar advocaat laat beleedigen — want zulke zakenbrieven, op zulk een toon, zijn voor mij hevige beleedigingen. En een Amerikaansche firma, die mij lastig valt om een schuld van geleverde knipsels. In beide gevallen heb ik iets onhandigs gedaan, hoewel ik in waarheid gelijk heb» Maar mijn eerste impressie is die van eigen stommiteit. Dan heb ik een tijd noodig mezelven in eigen oogen te rehabihteeren. Den geheelen dag behoud ik de neiging mezelven klein en dom en onhandig te zien in alles. Maar wel beschouwd is de houding van Else zeer min. Ik moet het geval weer aan J. overlaten. 14 April Vanmiddag fietste ik bij heerlijk lenteweer naar de Horstermeer. Het vlakke groene land, het heldere water met de dotterbloemen en pinksterbloemen, de leeuwerikken in de blauwe lucht, de geur van waterplanten en omgewerkte aarde — het verfrischte en verkwikte mij. De eerste diepe voorjaarssensatie. Ik sprak met de B. en zijn vrouw, oude vrienden, die bhj waren me te zien. Kleine veeten van vroeger waren vergeten. We zijn beiden Wijzer geworden. Hij ook, de hartstochtelijke ongeschoolde kop, vol energie en initiatief en zelfoverschatting. Er was veel gewerkt in de Horstermeer, er was leven en vooruitgang. 16 April Vandaag zong een nachtegaal, aan den weg naar de Meent. Herman Gorter sprak me vandaag aan op straat. Hij was een weinig gegeneerd in zijn spreken, ik hoorde het. Ikzelf voelde zeer rustig en kalm en vriendelijk. 20 April Ik lees Leonardo's leven, en het doet mij goed. Prachtig zou zijn de tegenstelling van MichelAngelo en Leonardo, in een drama. Het zou een drama met twee helden zijn. De sombere, bittere worstelaar die toch groote werken tot stand brengt — en de rustelooze waarnemer en zoeker, te veel natuuronderzoeker en wijsgeer, te weinig maatschappij-mensch om verbittering te kennen — maar wiens grootste werken bijna allen mislukken door overmaat van zoeken en zorgen. Zeldzame overeenkomst tusschen Leonardo en Goethe. Geheel dezelfde soort geest, 't zelfde soort genie. Wat bij Leonardo de schilderkunst was, was bij Goethe de dichtkunst. Leonardo was vaardiger als musicus, als architect, als uitvinder en technicus. Hun kunst kwam bij beiden ongezocht als facet van hun schitterend leven. Volkomen gelijk is het dichterhjk-onderzoekend genie in beiden, waarvoor niets onbelangrijk was. En de zekere onverschilligheid voor nationaliteit en voor maatschappelijke idealen. Beiden zijn vorstendienaars en zien daarin niets vernederends. Leonardo dient zelfs zonder scrupules den vijand van zijn land. Zooals Goethe graag Napoleon had gediend. Geheel anders als Dante en Shelley, bij wie het maatschappelijke sterk overwoog. Gorter was bij me en zag H. 22 April Ik ben door een tocht naar Haarlem om de bloemen te zien weer in een meer vunze sfeer geraakt. Ik was zoo goed en sereen geworden. Contact met het journalistengespuis bezoedelt me dan weer. Vooral als ze over „Circe" beginnen. Iemand als v. H., die krokodülen-tranen huilt. Troost vond ik in een gevoel, dat ik nu in mijn huis op Walden het vooreerst zal kunnen houden, en misschien een tijd van rustigen arbeid tegemoet ga, volkomen onbekommerd door het canaille. Meer troost nog in een paar goede gedachten. Aan 't station te Amsterdam de leehjke menschen ziend, begreep ik de mogelijkheid van verdere evolutie. Het moet toch den weg volgen van Adel. De proeven van Svalof leer en de beteêkenis van den stamboom en van de innerlijke wijziging van het ras. De genieën — in kracht, schoonheid, wijsheid, als Leonardo b.v. — zijn zulke uitgangspunten. Uit hen moet de adel worden geformeerd, vooral nog door de moederlijke genieën. En deze adel moet worden geëerbiedigd en zuiver gehouden. Het leehjke ras van thans, de vulgaire massa, is enkel een groeibodem voor de genieën, is afval, en ontaardt misschien nog dieper, zooals de apen. Maar het ras van edelen dat er uit opgroeit, is een liefdevol en zachtzinnig ras, en kan niet rusten eer het de ontaarden heeft bijgestaan, opgevoed, en in het beter ras omgezet. De bloemen ziend in Haarlem, voorzag ik de mogelijkheid de gansche plantengroei op aarde te veranderen tot een reusachtig bloemenwoud. Eindelijk las ik de manifestaties van Mijers en verheugde mij in zijn gezegde, ontwijfelbaar van hem zeiven „no poppies grow on the Elysian shore." Er wordt niets vergeten. Zoo was ook mijn intuïtie. 24 April. Het is goed, dat ik nu geregeld aan mijn werk blijf, zonder afleiding door Amerika, of door Else. Ik schreef zang XI van Schijn en Wezen II. Als S. én W. af is, houd ik mij aan twee dingen: „Het verweerschrift" en „de Legende". Ik voel duidelijk, dat dit de goede koers is. Komt onderwijl een drama, dan gaat dat tusschendoor. Ik ontving de Engelsche vertaling van de Broeders. Opnieuw gevoel van verontwaardiging over de wijze waarop dit stuk in Holland ontvangen is. Hoe durven ze nog met hun oordeel bij mij aankomen? Terechtstelling in Teheran, voor „de Legende". Ik verheug me over de ontwikkeling van Paul in zijn nieuwen werkkring. Hij krijgt iets degelijks in zijn weten en optreden, methode in zijn zelf-studie, Zelfvertrouwen, en werkelijk kennis. Zijn geheugen is goed en wat hij wil weten, leert hij makkelijk. Hij leest nooit onbeduidende boeken. In zijn teekeningen is hij zeer accuraat. Dit komt onverwacht bij zijn vroegeren tegenzin in leeren, zijn absoluut verzet, zijn slordig schrift, zijn lanterfanten van vroeger, zijn ongeregelde instructie. E. is even fijn als H. was, maar minder mooi, schijnt het. Hij heeft een welgevormd rond hoofdje en fijn gezichtje, goed aan 't hoofd sluitende oortjes welgevormd hjfje. Oogen grooter en wijder vaneen dan H. Vandaag scheen hij even te lachen. Hij huilt meer en eet meer dan H. en is niet zoo fel en driftig als die was. Een woeste regendag. 26 April. Gisteren naar Arnhem om de schilderijen van Van Ingen te zien. Ik kon haast niet denken dat ze me werkelijk zouden treffen en ik was bhj te voelen, dat ze het toch deden. Het was een gelukkig uur tusschen die koetjes en lieflijke zomerlandschappen, met het stijgende besef, dat het echt was, echte diamanten, waar we zooveel namaak gewend zijn. Ik lunchte en at bij de familie B. waar mijn nicht uit Transvaal was gekomen. Ze had gevraagd of ik haar eens wou bezoeken. En tot mijn groote verbazing bemerkte ik dat ook in haar het nieuwe weten tot ontplooiing komt. In haar woelt en bruist het nieuwe leven. Welk een reeks vrouwen hebben er zich nu al op mijn weg gesteld, die min of meer vaag het licht der Toekomst zien, en van mij steun verwachten. Mrs. Upton Sinclair, mrs. Kennedy, Tina Pfeiffer, Spier, Geldmacher, v. D., in allen dezelfde revolutiegeest, het gevoel van de dohngen van onzen tijd en van de vrouw die het licht en de hulp zal brengen. Om de grootste van allen, Lady Welby, niet te vergeten. Het moeder-genie, dat wordt gewacht. Het was weer een bezoek, dat mij diepe voldoening gaf. Zij was mij zoo dankbaar. Ik dacht ook over het verweerschrift en besloot het te richten aan „jonge Nederlanders" vooral vèr over de hoofden mijner vijanden heen. 30 April. Ik leef onder zware depressie. Ik schreef een stuk over de schilderijen van Van Ingen. Gisteren bemerkte ik hoe het slecht staat met de gezondheid van Paul. Het werk in Amsterdam, dat hem voldoening en zelfvertrouwen gaf, zal hij niet mogen volhouden. Alleen een luxe-leven, met veel rust en weinig werk en veel buiten zijn kan hem redden. En dat luxe-leven is hem door mijn ongeluk onmogelijk geworden. Intens voel ik al wat ik verkeerd deed, ik heb bijna geen rustpunt voor mijn gedachten. Ik verwijt mij alles en denk niet om het goede wat ik deed. En dan heeft men me ijdel ge- noemd! Wel ben ik niet gejaagd, innerlijk rustig en passief. Heel anders als aan boord. Maar diep somber. Veel kunnen slapen. Gelezen over periodieke veranderingen in de zon, om de n a 13 jaar. De zon is een variabele ster, en heeft telkens uitbarstingen van grooter hitte. Daarmee overeenkomstige toename van regenval op de aarde, door grooter verdamping van den oceaan. Dit komt echter eenige jaren later, de maxima vallen niet samen. Diep getroffen door de photo's van metaalgaserupties van de zon. Vlammen duizend maal grooter dan de gansche aarde. Het wonder is dat we die dingen kunnen zien en weten wat het is. Ons begripsvermogen eigenlijk veel te groot voor ons kleine hjf en leven. Dit is het allerverhevenste en schoonste natuurtafreel. Ik zal het in de Siriuslegende trachten te zeggen. Nog weer telkens onuitsprekelijk verwonderd over die waarnemings concentratie in mijn ik. Ik spreek altijd over „wij" en „de mensch" maar dat is een onderstelling, een aanname, men zou zeggen: een beleefdheid. Er is alleen „ik" voor mij. En dat „ik" is geplaatst in een nietig menschje, in een nietig puntje op een klein planeetje. En toch is het anders dan alle andere, en voor mij het eenige. Of waarom „voor mij"1? het is het éénige. En millioenen hebben hetzelfde gevoel. En dat juist is onmogelijk. Ze kunnen niet precies hetzelfde gevoel hebben. Het is een ijzingwekkend, angstig besef, als ware ik een enkele uitzondering in de oneindigheid. Het is niet te zeggen. Wat beteekent het? Het moet het allergewichtigste voor mij beteekenen. En er is bedrog, illusie bij. Wie zal dat ophelderen, en wanneer? Bitter aandoenlijk trof mij 't gezicht van een kerkje in een krankzinnigengesticht. Daar wordt de Schepper geloofd en gedankt door die arme gefolterden voor hun rampzalig leven, 't Is of de dieren uit een menagerie een eeredienst instellen voor den mensch! . i Mei. Steeds onbeschrijfelijk weemoedig. Peinzen en slapen, 't eenige waar ik toe in staat ben. Ik schreef nog eenige strofen aan S. en W. Ik las de brieven uit China van Borel. Het zich moderniseerende reuzenrijk. Roosevelt is in Holland. Pour acquit de conscience stuurde ik hem een telegram en kreeg een briefje terug, dat 't hem speet mij niet te kunnen zien. Ik deed geen stap. Ik denk aan Amerika ook met weemoed, om de gedachte aan al de ellende die daar wordt voorbereid. Ze moeten nog zooveel dóór, eer het evenwicht komt. Het is koud. Het schrikkelijke kille meiweer, droeviger eigenlijk en pijnlijker dan wintervorst en sneeuw. Hoe zeldzaam en kort zijn de momenten van innerlijke zaligheid ür mijn laatste jaren. Ik kan de kortstondige momenten opnoemen: in Parijs 1900— in den schouwburg te Londen, even — op 't eiland Alderney, een minuut — op een wandeling met mijn vrouw op Rooswijk bij Wijk aan Zee — op 't Frederiksplein voor Hugo's geboorte, toen ik naar Berlijn ging, des morgens..... Ze zijn intensiever, misschien door 't contrast. Over arme Paul is ook de weemoedswolk gekomen. 3 Mei. Gister was de somberheid het ergst. Ik was overtuigd dat Paul zijn betrekking moest opgeven, en ik voelde innig meelij met den goeden, zachten jongen. Ik was in Amsterdam en bezocht Madeleine Keiler met haar Spaansch-Hollandsche tempera- ment. Een curieus persoontje, 's Middags kwam plotseling een onverwacht bericht, dat men de Zendeling in Berlijn spelen wil. Een van die zeldzame gunstige berichten, die in de laatste jaren door mijn zwarte depressies heen flitsen. Het was het beste wat ik verwachten kon. 5 Mei. Slecht, koud regenachtig weer. Gister reed ik uit op een fietstocht. Aanvankelijk voelde ik zeer vrij en gelukkig, en „de Wereldmaatschap" kreeg meer en meer gestalte. Ik voelde hoe ik door een kleine moeite die aannemelijkheid kon teweegbrengen, die men in Circe zeide te missen. Juist door het onbelangrijke meer ruimte te geven. De Vel uw sche heuvelen, de ruimte en eenzaamheid deden me goed. Ik shep in de „Woeste Hoeve" in een bedstee, maar had een slechten nacht. Ik stelde een reeks vragen op, om door mrs. Verral aan Mijers te richten. Ik zag een dood hert hggen, waarschijnlijk in barens-nood gestorven. En 's nachts bij de hoeve loopend kwam een vreemd geblaas uit een hok. Dat was een groote Oehoe of Ooruil, die de boschwachter gebruikte voor de jacht. Ik zag ook twee houtsnippen boven mijn hoofd vliegen. Het leven van een Grieksch meisje, volkomen van de wereld afgesloten, alleen met moeder, zusters en slavinnen — en haar weefgetouw en spinrokken — en dan de enkele dagen als ze meedoen mocht aan de groote plechtigheden, de panathenaeën, of mysteriën, geweldige dagen vol plechtigheid, vol pracht, vol leven en emotie, vol diepe beteekenis en wijding. Het eenige wat ze van de wereld daarbuiten zag was enkel schoon, verheven, plechtig, vol allerdiepste emotie van religie, daar- mede vulde ze de eentonige maanden te huis. Welk een betere rielsopvoecling dan de onze, wat een schild tegen banaliteit. Maandenlang schoonheidshonger, geduld, ontbering — en dan de volle maat van het allerbeste. 9 Mei. Het begint lente te worden, zon en stilte, maar nog zeer koel. De koekoek eerst heden middag gehoord. Ik ben wat prikkelbaar, misschien omdat ik in spanning ben omdat mijn verzen bijna af rijn. Dan wil ik ze beëindigen en dan gaat het niet, en moet ik weer rustig worden en geduldig. We zitten 's avonds in de serre, het is er gezellig. Gister speelde ik tennis. En ik lees Mannoury's belangrijk boek over de Philisophie der Mathesis. Dat sterkt en verkwikt me zeer. Dat is werkelijke wijsheid en wetenschap. De zuiverste waarheid. Deze kennis is wel een enorme vooruitgang. Men ziet de gradueele vorderingen der synthetici als Descartes en Kant. Ze komen tot de dichters nader, die altijd intuïtief op de juiste hoogte blijven, tot in Hegel, die niets was als een in metaphysisch jargon verstiktepoëtenZiel. Aardig dat ik ook — van uit mijn intuïtie — tegen Descartes te keer ging, en rijn grondstelling omkeerde, (gr. v. Verstandhouding). 10 Mei. Kritieken van Kloos en Scharten lezend, moest ik denken aan de groote Amerikaansche wereld en de minachting waarmee die totaal de dingen negeert, waarin die kritiekschrijvers dag aan dag verdiept zijn. En de vraag is: Zou het ooit voor 't Amerikaansche volk belang hebben of Poot of BÜderdijk goede verzen gemaakt hebben of niet? Zullen ze er ooit iets om geven? Maar ze geven er nu reeds zeer veel om of Rembrandt een mooi portret gemaakt heeft. En in kunst van Maeterlinck en Wagner stellen ze overgroot belang. 13 Mei 1910. Gister kwam Tina Pfeiffer. Ik was zeer onzeker wat ik te verwachten had. Ik kende alleen haar boekje, dat ik mooi vond. Ik kende niet haar persoonlijke zwakheden of gebreken. Tot nog toe valt het niet tegen. Ze is eenvoudiger, minder wijsdoend of grootdoend dan men zou kunnen vreezen. En Sara mag haar, naar 't schijnt. Ze sprak over Drewes, zijn boek de Christus-mythe en den strijd daarover in Duitschland. 15 Met. Een prachtige, warme Meidag. Des namiddags een hevig onweer en regen, toen weer prachtig. De maan schijnt nu en er zingen wel tien of twaalf nachtegalen om het huis. Er zijn er meer dan ook op Walden. Tina Pfeiffer is in de hut getrokken, en J. B., de lieve Transvaalsche, logeert hier. We wandelden naar 's Graveland door het bosch. Er is iets zeer glansrijks in dezen tijd. Vooral de pracht van de Mei op Walden, nu alles ordelijk en goed onderhouden is, en er bloei is en voorspoed. Gister voltooide ik Schijn en Wezen, tweede boek. Het is misschien rijper en belangrijker dan 't eerste — maar er is minder in de hartstochtelijke en toch ingehouden intensiteit van 't eerste. Dat voel ik. In 't eerste waren sommige gewaagde rijmen, die in 't tweede niet voorkomen, maar die van een heftiger geestdrift getuigen. Het pubhek zal hiervan echter niets bemerken. De gedachte aan de schoone natuurverschijnselen, regenboog, bergmeer, onweer, rivier, — in de Legende. 13—153 toom •'■' ü H;«i5ï- *7 M&t Gister was ik met Tina Pfeiffer op een concert te Naarden, van gewijde muziek, in de kerk. „Der Tod Jesu" van Graun. Ik was eerst zeer getroffen, net mooie lichte kerkgebouw, de mooie meidag met het heldéfè groen, de zangstemmen, vol en héérlijk. Maar het muziekwerk was te lang en werd niet door groote kracht gedragen. Het was Bach'sche school, met mooie gedeelten, maar te veel uitgesponnen zonder het Bach'sche genie. Veel menschen gingen weg. 's Avonds een lange, warmè discussie met Pfeiffer over Wagner. Zij is een vurig Wagneriaan, en de eerste die mij den indruk gééft van echtheid in haar vereering. Zij zegt de dingen ■goed. Toch ben ik volstrekt niet overtuigd. Pfeiffer is door en door Duitsch, met alle gebreken ook van dien. Haar gedachten bewegen zich vooral in het Germanendom, in de germaansche mythologie, en den modernen Christelijken strijd. Maar ze heeft een gebrekkige algemeene (wetenschappelijk, politieke, biologische) kennis. Wagner heeft haar ger troffen, toen ze jong was, evenals Schumann mij. En nu associeert zich het mystieke en bovenaardische bij haar met Wagner, zooals bij mij met Schumann. En ze vindt alles in hem wat ze wil.... 19 Mei. .] Gister met Pfeiffer bij I. geluncht, 's Middags de prachtige bloemen in Haarlem, 's Avonds muziek bij mijn moeder. Andriessen speelde, zijn meisje zong, er waren Paul, J. B., mijn nichtje, J.v. W, Het was een mooie avond, ik dacht over mijn voorwoord voor Lioba, het wezen van muziek en spreektaal. Pfeiffer's Duitsche systeem-zucht, en haar neiging tot symboliek kwamen dadelijk uit. Ik hield vol, dat géén één groot dichter symbolisch werkte, maar als zijn figuren beteekenis hebben", hgt die in hun wezen. Zoo kan b.v. .een speer niet een symbool zijn van genezing — zooals in Parsifal — dat-is een bedachte, onnatuurlijke verbinding, en dan moet het een „tooverspeer" zijn. Gestalten mogen niet symboliseer en, alleen representeeren. Symboliek is altijd per se onartistiek en ondichterlijk. Alleen geoorloofd in het intellectueele denkwerk der geleerden en mathematici. bt&iM i-' :.... 21 Mei. , Eergister wandeling naar Flevo, Het was mooi, Veel nachtegalen, bloeiende brem. Noorsche liederen. Gisteren met H. en S. aan het weiland gele» gen. Op Boekesteijn de heerlijke seringen en lelietjes gezien, 's Avonds met E. en Pfeiffer thee gedronken in het cafétje aan den grindweg naar de Scheiwal. Door den maannacht terug. Voor 't eerst gezwommen»,.' • J "• •rg-? ui) 22 Mei. Het is een mooie tijd, het gras is vol bloemen, vooral Veronica's, en de Meidoorns en kastanjes bloeien prachtig. Vanmiddag speelde ik tennis, in mijn wit flanel, 's avonds zag ik de komeet van Halley, met Paul. Maar er is een gestadige weemoed in me, of liever somberheid, die ik niet verklaren kan, tenzij door mijn leeftijd. Want ik heb nu meer dan ik ooit gehad heb. 't Eenige, wat ik nooit had zijn mijn 50 jaren. Vanavond het bittere besef van' ons voortdurend bedrogen worden, de hopelooze diepte van bedrog en illuzie om ons heen, de einde looze begoocheling. Ik dacht daaraan nu ik langzamerhand een persoontje als Tina Pfeiffer ga doorzien. Haar Wagner-vereering, haar germaanschheid, dat schrikte mij al af. En wat beteekent haar bewondering voor mijn werk, als ze op zulk een manier het werk van Wagner kan bewonderen? Hoe weinig waarde heeft dat alles. En ook als ze gelijk heeft, en ik me vergis, en Wagner werkelijk zooveel heeft wat ik niet zie, als werkelijk diepzinnigheid is wat ik holle woordgalm en verwarring vind — welk een nieuwe illuzie, welk een begoocheling dan weer aan mijn kant. Hoe tasten we allen onzeker. En zij voelt zich zoo overtuigd en ziet het alles zoo precies: de doode Titurel, het oude kerkelijke Christendom, de speer die wondt en geneest, de kennis, Parcifal de moderne Christen. Alles past zoo mooi en er laat zich zooveel in fantaseeren en filosofeeren. En het laat mij toch alles koud als een zielloos spinsel van gedachten en symbolen. 27 Mei. Gister een ideale dag, stil, zonnig en frisch. Ik was weer op de Veluwe op Deelerwoud, bij S. Een gansche dag in een jacht- en jagersatmosfeer. Op Claypigeons geschoten. Een Jhr. die zei „jacht en peerden, dat is toch maar 't beste in 't leven." Ik vond 't interessant zulke typen eens weer van nabij te zien. Uren door hei en bosch geloopen. De fiets-rit door 't groote wijde heuvelland, heerlijk. Ik observeerde hoe mijn gevoel tot een groote blij neid omsloeg, in den morgen al, des te intensiever, naar 't scheen, na den druk van weemoed, die mijn gewone toestand is de laatste maanden — jaren bijna. De vreugde uitbarstingen rijn dan buitengewoon, met een fijne schittering van allerlei zeer oude stemmings-herinneringen en heerlijke verwachtingen. Alles veel welbewuster dan vroeger genot, dat alleen in herinnering heerlijk was. Vooral ook het generzijds zie ik prachtig, en toch het leven hier ook. Toch gaat met die stemming iets min of meer lichtzinnigs gepaard. Nu, vandaag is 't weer als van ouds, droevig ernstig — en mij gister te lichtzinnig vindend. Maar de blijheid zelf acht ik wel goed. 28 Mei. Intensieve somberheid, die mij dwong tot slapen. Eerst tegen den avond werd het beter. Ik schreef het voorwoord voor de Duitsche Lioba, een beknopt raak stukje. Tina Pfeiffer vond het alles „Gedankenfehler". Zelfs begon ze over de typische mannelijke gebreken. Zoodanig is zij ver-wagneriaant. Uit zich zelf is ze bescheiden genoeg, en zou ze nooit zoo iets zeggen. Maar op Wagner steunend wordt ze arrogant. 3 Juni. Het is nu prachtig hier. Het gras gemaaid. De rozen beginnen. Gister voor 't eerst weer gefietst met mijn vrouw. Een heftig gesprek met Pfeiffer. Daarbij weer de groote moeilijkheid gevoeld van verbale verstandhouding inzake kunst. Vooral door Wagner. Langzamerhand kwam aan 't licht waar de haper zit. Ik verlang trouw aan de werkelijkheid, daarin begrijpend ook de onzinnelijke innerlijke werkelijkheid. Maar zij spreekt van iets wat „boven de werkelijkheid" gaat. En dat, meent ze, is door Wagner gegeven, en dat wil ze zelf geven. Haar poging — in haar roman — is absoluut mislukt. Het is een romantisch-verheven verhaaltje, zonder eenige echte waarde, zonder leven, alles veel te mooi, veel mooie woorden. Naar mijn smaak onuitstaanbaar, en even wee en vaag als Wagner's philosophie en muziek. Ze wil „boven het uiterlijke, zinnelijke, materieele, uit." Daar is juist het kwaad en 't gevaar. De eeuwige fout van het te hoog grijpen boven de macht reiken. We hebben trouw te zijn aan ervaring, en alleen dat weer te geven wat klaar en stellig is. Ook in kunst past de wetenschappelijke geest, de geest van Leonardo en Goethe. Dat is de rechte vroomheid, de trouw aan Gods openbaring, de deemoed om niet hooger 'te willen stijgen dan zijn openbaringen toelaten. Dat is, wat de natuurgeleerden afkeerig maakt van metaphysica, en wat de wetenschap zoo machtig en algemeen geëerd maakt. 6 Juni, Ais staaltje van slecht waarnemingsvermogen van onze Wagneriaansche logee: Ze zag een Madonna van Lippo Lippi voor modern aan, en de honderd gulden prent van Rembrandt voor iets van.... Botticelli nota benei 8 Juni. Zoo zei ik al in 1907, naar aanleiding van St. Franciscus, dat enkel gemoed toch nog zwakker is dan enkel verstand. In melancholie verzwakt, of verdwijnt het normale lichaamsgevoel, hoewel alle organen gezond zijn. Ze schijnen buiten werking te zijn. Dit schijnt te wijzen op slechts connectie tusschen astraal lijf en waaklijf. :il>tiil 9 Juni. Gister lang uitgepraat met Tina Pfeiffer. Ze is geheel ontdaan en van streek. Omdat mijn verzet tegen Wagner haar zoo teleurstelde. Dat ik den musicus erken, is haar niet genoeg, den priester moet ik eeren. io Jura; Gister vertrek van Pfeiffer. Gelukkig. Het was een verlichting. Aan de vruchten kent men deh boom, aan de philosophen de philosophie. En als de uitwerking van Wagners philosophie zoodanig' is, en het Wagnerisme zulke onrustige, overspannen en prikkelbare zielen kweekt, dan is dat niet géschikt mij er toe te bekeeren. Te denken dat mén' in zulk psychisch onevenwicht zijn vrede en troost' moet zoeken in Tristan en Isolde, of Götterdaminerung of dergelijke hooggespannen, ziekelijk ópgeschroefde kunst. Dan nog eer Plato, of Spinoza' of Kant, of den Bijbel, of Shakespeare, of Gibbon, of Darwin, of Livingstone, of Brehm, of Mathesis^ Dat alles geeft rust, en ontheft aan onrust, bevrijdt Van passie — maar Wagner 1 Ik zou eer het demonische vreezen bij Wagner? Vannacht sliep ik voor'*t eerst sinds langen tijd met helderen droom. En mijn geest is ook zeer rustig en vredig. Ondanks dat ik het stoute besluit nam een ernstig geval van morfinisme en cocaïnisme in huis te némen. Toén1 Pfeiffer zou komen, voelde ik zeer onzeker en zei tot Sara: haar goede eigenschappen ken ik — maar ik ken haar zwakten niet. Die zijn toen dan ook bar losgebroken. Maar vóór den patiënt die vandaag in huis komt, heb ik geen dergelijk bang vermoeden, hoewel de handboeken zijn geval als ongeneeslijk noemen. Hij is een goedhartig, sympathiek man, die zeer mijn deernis opwekte. Ik woonde zijn cocaïne intoxicatie bij in onrustbarenden vorm. Hét is een wonderbaar perfide en subtiel gif. De patiënt is een psychologische studie voor me, juist door zijn intelligentie en zachten, goedwillenden aard. Alcohol en cocaïne werken beiden vooral op de psyche — het onwaarneembare — het astraal lijf. Daarom verzwakken ze de moraal, brengen echten waanzin te weeg en geven bijna geen vasthoudingsverschijnselen. Ze vleien om zoo te zeggen de psyche, en hullen alles in een omgeving van aangename associaties, voor een wijl. Vooral bij cocaïne is alles, ook de somatische troebelen en pijnen, met aangename gevoelens verbonden. Het vreugdeorgaan van het astraal lijf, en alle emotioneele elementen zijn geprikkeld. Er is een blij verwachtingsgevoel (b.v. toen de patiënt het mooie uitzicht op den Melkweg zag, had hij het verwachtingsgevoel van iets of iemand op komst langs dien weg. En iets prettigs). Er is een heftige kamp van het hoogere — moreele — gedeelte der ziel, om zich integer te houden, en b.v. de schaamte niet te verhezen, het gevoel van eigenwaarde. Hallucinaties beteekenen een scheiding tusschen somatisch en astraal lijf — waardoor demonische tusschenkomst mogelijk wordt. Patiënt observeerde b.v. dat de meubels in een kamer malle gezichten kregen en met elkaar gingen worstelen, enz. Daarbij was hij niet bang, goed bij besef, het amuseerde hem. Men kan alle abnormale, toxische symptomen vergelijken met sommige droomfenomenen. De droom-desintegratie, hoe normaal en natuurlijk en veilig ook, vertoont alle abnormaliteiten van toxischen waanzin. De emotioneele excessen, de demoralisatie, de oordeels- en geheugens-vervalsching. Bij dit alles heb ik 't besef, dat de hypothese, die in de geheele psychologie een revolutie en nieuwe klaarheid zou bréngen, niet ver van mij af ligt. Alsof ik er met toeleg en inspanning op komen zou. 12 Juni. Nog steeds prachtig zomerweer, vanavond stille damp, zoodat mijn catarrh weer begon. Gisteravond naar Lohengrin met mijn moeder. Zoo'n avond, met het diner samen in Americain, vind ik aardig. De vertooning zelf, hoewel ik er nu vrijwel aan gewend moest rijn, werkt vooral op mijn ergernis en lachlust. Ik verveel mij niet en wil niet meer wegloopen, als in 't eerst. De ergernis is dus minder, maar de absolute koelheid is meer. En deze muziek is nog de beste van alle Wagner muziek. Nu en dan Zeer liefelijk. Vooral liefelijk. Iets verheffends, zelfs op de meest plechtige momenten, mis ik er in. En onder den indruk brengt ze me nooit, hoe gaarne ik me anders ook laat gaan. Ik zie niets als zingende poppen en piassen, en een malle hansworsterij. Daarbij waren de kostumes bizonder smakeloos. Ook trof me nu de dwaasheid van een koor, dat allerlei opmerkingen door elkander zingt. Het staat al bizonder absurd, en is al uiteraard onverstaanbaar. Wanneer zal de wereld verlost worden van dezen Wagnerwaan? Blik en karton in plaats van leven. Symbolen en troebele theorieën, in plaats van wijsheid en gevoel. Overspanning, hartstochtelijkheid, opwinding in plaats van de rust en vrede van echte kunst. Be was ge^jtkkig vanmorgen. Ik zag kans den patiënt te hepen. Walden zag net en ordelijk, en was prachtig in den warmen Junidag. Ik kreeg een mooien, hartelfjken brief van Bjerre. Op den achtergrond het blije gevoel van mijn nieuwe boek. Het aandoenlijke vertrouwen van den patiënt. Het gevoel dat ik deze taak nog aan kon en hoeveel goed het nu Zal doem Toen, als tegenwicht, nog een schep Hollandsen krantenvuil in mijn gezicht, en een neuskatarrh. Maar dat is minder, nu. Ik zal spreken van „psychisch lijf" en „somatisch lijf". Daarvan 1 de samenhang1 en de onderlinge betrekking. Het plasmodium dat uit den stam te voorschijn komt, een somatisch lijf bouwt, daardoor groeit en assimileert, en dan onder afstooting van het somatisch gedeelte, zich weer bij den stam voegt. i4*m J9 Jum' Een zware tijd, zoo druk, dat al mijn schrijfwerk, zelfs, dit dagboek bleef liggen. Slechte nachten door mijn patiënt, die alles stuk gooit wat hij grijpen kan om een morfine-injectie van mij te krijgen. En dat een van nature kiesche en bescheiden mam Hoe . vernedert een mensch zichzelven. 's Nachts bén ik soms bezorgd en bevreesd, in de zeer vroege morgenuren. Overdag is 't goed. Door de langzame vermindering van financieele zorg voelde ik mij zeer verlicht. En van zooveel verblindingen ben ik genezen. Er blijft nog, maar het is toch veel helderder. Ik suggereer mijn patiënt weer en begrijp beter wat ik doe. Men moet het psychisch hjf begrijpen als een verstandelijke eenheid, een persoonlijkheid, waarvan de voornaamste eigenschappen zijn serviliteit en plastisch vermogen. Maar het eigenlijk zelf, de wakende persoon, het centraliseerend verstand is er niet altijd in. Het psychisch hjf weet alles wat gebeurd is, maar is niet altijd in verband met het Zelf. Het is geheel emotioneel, onbeheerscht, direct door iedere macht beïnvloed. Het centraliseerend verstand is alleen in onmiddellijk verband met de stamziel. 21 Juni. De langste dag, een rechte zomerdag. Het is nu alles heerlijk en goed. De kleine E. is een mooi, fijn mannetje, terwijl ik hem eerst veel leelijker vond dan H. Maar hij heeft mooie, donkere oogen en een fijn rond gezichtje. Ook groeit hij nu goed; H. is allerliefst om te Zien als hij ronddribbelt in Zijn blauwe kruippak met zijn armen balanceer end, zooals een jong haantje met zijn vleugels. Hij heeft een groote levenslust en geniet alles blijkbaar intensief, zooals zijn rijtochtjes in den wagen. Ik heb de laatste dagen niet geschreven, maar corrigeer nu drie uitgaven (Schijn en Wezen, Circe en de Stamhouder). En ik voel mijn boek levendig in mijn hoofd. Het groeit en ook de nieuwe drama's rijpen. IJsbrand zal nu ook eindelijk in Berlijn gespeeld worden. Ik lees een boek van Upton Sinclair, en rie onze geestverwantschap. Alleen reeds de keuze van de drie groote lievelingswerken is alles zeggend: Prometheus Vinctus, Samson Agonistes, Pr ometheus Unbound. Ik hoop, dat hij hier komt. Mijn patiënt is nu morfine-vrij. De meest merkwaardige verschijnselen van rijn onthouding rijn de jactatie, d.i. het onrustig zijn der beenen, met spiertrekkingen, de gestoorde accomodatie, dubbelzien, en het visionarisme d.w.z. in alles fantastische vormen en wezens zien. Een wollen deken aan zijn voeteneind scheen hem een groot varken, enz. Minder essentieele verschijnselen rijn de psychische onrust, de diarrhae, de neerslachtigheid. Al deze verschijnselen zijn samen te vatten in een begrip van desintegratie. Het verband tusschen psyche en psychisch hjf en het somatisch lijf is wrak geworden. Misschien omdat het vergif de verbinding al te gemakkelijk maakte, zoodat er een gevoel van welbehagen ontstond en zaligheid, vrijheid van de psyche. Maar dit gemak ontstond ten koste der organisatie, die nu bij opheffen van den prikkel slap en wrak blijft. Het effect van den wil, zoowel remmend als prikkelend, is verzwakt. De spieren komen daar- door niet tot ontspanning; De psychische elasticiteit is verslapt. Daarbij is het visionarisme te wijten aan een week en impressionabel zijn van een deel der psyche. Evenals dat bij groote vermoeidheid, en lang waken gebeurt. Ik herinner me bij nachtwaken hetzelfde verschijnsel. Wie die impressies op dat weeke gedeelte voortbrengt, blijve daargelaten. Bij mij, in vermoeidheid, waren het meestal mooie, lieflijke beelden, bloemen en landschappen, bij mijn patiënt zijn het demonische. Ik voel maar al te goed, hoe gebrekkig de ware toedracht door mijn termen wordt weergegeven. Maar er moet een kern van waarheid in zijn. Evenals in de beschouwingen van Leonardo over „kracht" en „gewicht" enz. Het zal mij al een voldoening zijn, als ik iets bijdraag om een einde te maken aan de kortzichtige, physieke verklaringen, die meestal kant noch wal raken. 22 Juni. De stoornissen bij een neuropaath zijn op te vatten als anarchie, gebrekkige en verbroken organisatie. Het diepste zelf heeft het centraal beheer verloren. Het wordt meestal als „Wil" aangeduid •— maar er zijn ook andere groepeeringen met „wil" in het menschelijk wezen mogelijk. Het droomlijf heeft ook den wil, maar een slecht beheerde, serviele of woeste wil. Het beheerende zelf, de legitieme centrale macht is die, die met het oerverstand, het ras in nauwst verband staat. In dit diepste zielecentrum behoort alle beheer te berusten. Het wezen kan zich echter splitsen in verschillende persoonlijkheden, elk met eigen impulsen, die „wil" kunnen heeten. De „vrije" wil is die, welke met het goddelijke 't nauwst samenhangt, dus met het algemeene, het ras, of den kosmos. Het geheugen en de herinnering is daarbij verdeeld. Het hoogste zelf heeft geen herinnering van al wat de lichamen wedervoer, daarentegen heeft droomlijf herinnering van somatische indrukken en ervaringen, waarvan het hooger zelf niets weet. De lagere organisaties kunnen echter niet herinneren, wat het hoogste zelf ondervond, in zoover het boven hun bevatting gaat, maar zij zijn het, die 't hooger zelf van aandoeningen voorzien, en deze dus ook zelf onthouden. Het menschelijk wezen is als een staat, een verzamelwezen. En ook in zijn hoogste organisatie is het nog maar weer een onderdeel van hooger groepeering. Een volkomen gescheiden individu of persoon bestaat niet. Psychische hygiëne is het centraliseeren der organisatie. De zoogenaamd ethische of moreele eigenschappen zijn alleen eigen aan 't hooger zelf. Schaamachtigheid, gevoel van eigenwaarde, zorg voor anderen en voor de toekomst. Het somatisch hjf is geheel en al dierlijk-kortzichtig, laag, roekeloos, indecent. Het droomlijf is vooral gepassioneerd, onbeheerscht, serviel en heftig. Merkwaardig is het bij mijn patiënt, de terugkeer te zien van de hoogere eigenschappen. Nu komt de schaamte, het besef van rijn vernedering, daardoor een veel dieper neerslachtigheid en angst, vooral uit vrees voor zichzelve (dat wil zeggen voor de macht van zijn lagere groepen) dat hij zich weer zoo blameeren zal. Hij schreef dit vooral aan de cocaïne toe. Deze heeft dus de meest desorganiseerende werking en scheurt het hooger zelf van de lagere groepen af. De werking dezer vergiften kan nooit direct het hooger zelf aantasten, ze verstoren alleen de communicatie tusschen het soma en de hoogere ziel. • : •.• *sU V 34 Juni, ■ Meer en meer. krijgt deze psychologische theorie vastheid en duidelijkheid voor mei Zoo zijn b.v. de stoornissen in het lichaamsgevoel duidelijk verklaarbaar uit gestoorde communicatie. Mijn patiënt begon eerst toen hij beter werd een gevóel van uitputting te krijgen. Zoolang hij hallucineerde, niet shep en opgewekt was, voelde hij zijn moeheid niet; De klacht der melancholici is altijd dat ze hun lichaam niet voelen. „Alles staat stil in mijn lichaam" Zegt een patiëntje van me. Ze Voelen geen genot, en ook geen smart. „Ik kan absoluut niet schrikken" zeide dezelfde. Bij waanzinnigen worden ook pijnen niet overgebracht. Toch is er geen anaesthesie. Maar ze krabben en verwonden zichzelf lachend, als de martelaars. De banen tusschen 't hooger zelf en 't soma zijn gestoord als wil centrifugaal, en als perceptie centripetaal; Maar dit gaat alles vèr buiten het zinnelijk waarneembaar organisme om. 30 JunL Zondag was J. d. H. hier en het was een gestadig en vermakelijk spiegelgevecht met G. en hem. Hij schijnt mij toe een geduchte kracht in Holland te kunnen worden als hij zich op wetenschap en kritiek toelegt. Zijn poëzie is zwak. Ik zou een driedeelig boek kunnen maken, waarin ik de ideeën neerschreef die later voor anderen een richtlijn kunnen worden. I. Philosophisch. Over Significa, het onwaarneembare. De menschstam, Jezus. De Dichter. Het Genie. II, Psychologisch. Het psychisch en.somatisch lijf, de ideoplastie. Suggestie neurose. III; Sociologisch. De omzetting der maatschappij. Ik moet daarvoor echter veel studeeren, en ik houd eiken dag maar zoo weirug tijd over.,......; •." ' : .': . . , i-Jiüu Een wonderhjk ding is gezag. Het is als een paard dat nog steeds voor de verkeerde wagen loopt. Het is nog altijd niet terecht waar :'t hoort. Het is een persoonlijke eigenschap en ieder voelt >n en wendt vóór — dat het een zaak van algemeen recht is, >. .:..t 4 Juli' Ik las „Geschichte der Erde und des Lebens" Van Walther, en voortdurend vervult mij nu de gedachte aan die oneindig lange tijdperken en die groote gebeurtenissen. En wonderhjk! Er was iets aantrekkelijks in de eindeloos lange opvolging van dezelfde soörtvormen. En nog vreemder, hetzelfde voelde ik Voor" het diepzee-leven, waar het donker is en koud, waar geen licht is en geen planten, en waar enkel kleine dieren leven die fosforiseeren. Maar ze hebben-een oneindig gebied, waar de omstandigheden -altijd gelijk zijn, geen golven, geen beweging — overal dezelfde temperatuur, dezelfde soorten diertjes. .Hierin was iets dat me verbazend interesseerde. Ik denk, dat het een flauwe schemer van vermoeden is van een hooger bestaan, waar ook eindelooze ruimte, eindelooze tijd en eeuwig gelijke omstandigheden ons omgeven. Ik ben nu ernstig begonnen aan het werk „de Dichter-Koning en het Nieuwe Leven." En ik schrijf dit weer in mijn hut. Buien van depressie en irritabihteit, met schitteringen van verrukking kondigen nieuwe werkdadigheid aan. 5M Gister ontving ik een boek, getiteld „Siderische Geburt." Der Tod der Welt und die Taufe der That. Serafische Wanderung door Volker. Ik moest erkennen, dat er veel Wortschwall in voorkomt, maar tevens schitteringen van glansrijk nieuw licht. Woorden als zwaardslagen, schitterend en raak. En de naam Volker, de zanger-strijder, laatste genoot van Hagen (gelukkig nog niet door Wagner verwaterd). Ik was er zeer door vervuld. Er is iets heerlijks in dat boek, iets dat juist samentreft met wat ik denk en schrijf. 9 Juli. Het gestadige gure, grijze weer maakt weer wat ongeduldig. Ik zou naar Wilmington gaan verlangen. De kou belemmert mijn werk, doordat ik mij nimmer vrij en frisch voel, kleine physieke stoornissen. 13 Juli. Weer zomerweer gelukkig. Gisteren gezwommen. Zondag naar den Haag voor de ZweedschNederlandsche Vereeniging. Ik deed het uit dankbare herinnering aan de Zweden in Stockholm, en omdat mevrouw B. meende, dat het van beteenis kon zijn voor me, en mij met den Zweedschen gezant, graaf Ehrensvard, in kennis zou brengen. Het was een beetje een wonderlijke boel, maar ik had toch geen berouw gegaan te zijn, want ik logeerde bij de Boon's, met den schilder H. en zijn vrouw en had een interessant gesprek met hem. H. is een merkwaardig type. Hij is een geniale kerel, die vastberaden zijn groot voornemen vervolgt om de hedendaagsche industrie, het groote bedrijfsleven, in beeld te brengen. Daarbij is hij een geestdriftig begrijper en bewonderaar van den toekomstigen mensch en de moderne ontwikkeling van ons ras. Schamper spreekt hij over de eeuwige aanbidding van middeneeuwen en antiek, met al die verouderde gevoelens en begrippen. Het aestheticisme is hem een gruwel. Het groeiend begrip, de nieuwe wetenschap vervult hem gestadig. Tegelijk met zijn kunst bestudeert hij alle industrieën wetenschappelijk. In menig opzicht zijn zijn ideeën met die van G.S. Lee verwant, en hij hoort in Amerika thuis. Wij gingen samen tot aan het combineeren van optisch en accoustisch effect. Daarin gelooft bij niet, op theoretischen grond. De aandacht kan zich niet verdeden, zei hij. Ik wist vooruit, hoe hij over Wagner zou denken, en dat kwam uit. Wij discussieerden lang over die vraag van de aandacht, over de geluidshjn op de phonograaf-plaat, over het ontwarren van gemengde zins-indrukken. Ik ben zoo bhj nu weer in mijn hut te werken. Ik heb een goed leven nul In de „Siderische Geburt" van Volker vind ik steeds nieuwe verkwikkende schoonheden. Hij voert de lijn van Duitsche denkers — van Eckhard over Nietzsche — verder. Evenals'al zijn voorgangers bezondigt hij zich aan Wortschwall en buldert hij om beter verstaan te worden, wat niet de manier is. Maar hij is voor den verstaander vol diepe waarheid, en hij weet wat hij doet en hoe gebreklrig zijn woorden zijn. „Feier istet nicht, sondern „ist" feiert." „Gott ist nicht, sondern ist Gottet." 15 Juli. Gister weer een flinke klap op mijn kop door een brief van S. aan J, na ontvangst van mijn eerste 14—153 rente betaling (a j 500.—) waarin hij zegt nu nog ƒ 3100.— achterstallige rente en f 7000.— achterstallige aflossing van mij te vorderen te hebben — en of er redelijke kans bestaat dit zonder publieke veiling van Walden binnen te krijgen. Dit herinnerde mij aan mijn nog steeds hachelijke positie. Dan kost het moeite van de heerlijkheden der „Siderische Geburt" te genieten* H. was hier. en ik bewonderde zijn geniaal werk en zijn gedachten. 31 Juli. Een gevolg van den materialistischen waan is het denkbeeld, dat „de wereld" reeds bestond eer de mensch er was. Volker's kloeke en forsche verscheuring van dien waan deed me ontzaglijk goed. „De wereld" dat wil zeggen: bergen, zeeën, boomen aarde, zon en sterren, dat alles bestaat in onzen geest en door onzen geest. Het bestaat ook anders* dat kan zijn, maar dan is het niet de wereld, die wij hebben leeren kennen. Wat wij de wereld noemen is het product van onzen geest, en van ander leven, ander zijn. Maar al wat wij kennen, direct of indirect, is zooals het is door onzen geest. Zonder onzen geest is het er niet. Ik ben den ganschen dag in verwondering over al deze zoo noodwendige, eenvoudige en toch zoo ongewone inzichten. Alles wordt anders in ons. ft sloeg de hand aan een harden muur en dacht: dit is nu in zijn zoo stellig schijnend bestaan gemaakt door den menschengeest, die veel ouder is dan ik, en in mij maar een nieuw orgaan vindt. En zijn stellig materieel bestaan is juist een lager vorm van zijn. Het hoogere, meer waarachtige zijn is vlietend, minder vast, minder dood. Is alle zoogenaamde vaste stof door beter kennis niet tot ijlheid en bewe- ging geworden? Feitelijk „geworden", veranderd dus, door ons begrip. Dit wonderbare boek beteekent een keerpunt in de gansche beschavingsgeschiedenis. Meer dan dat. En ik wist het, en op mijn wijze heb ik het ook gezegd. Ik vind tal van mijn eigen gedachten weer. Zoo „der Geist der Gattung" zoo de beschouwing over de mathesis, over de taal, over de „Hyle" („Hielé") of 't materieel ziels-lijf. Maar vooral één gedachte is nu duidelijker geworden: dat de persoonlijkheid verdwijnt in 't hooger leven, dat we te gemoet gaan. Dat is hetgeen ik, met Lady Welby, altijd stelde tegenover Myer's „personahty". En dat daarom alle gedachte aan God en ook aan Christus, als een persoon valsch moet zijn. Het Al-leven is veel meer dan persoon. En Volker's vurige woorden, al zijn ze soms smakeloos en zwak door herhaling, drukken dit zoo juist en diepgevoeld uit. Ik voel me door dezen machtigen bondgenoot onuitsprekelijk gesterkt. En ik hunker bijna naar den strijd, en heb geen geduld in mijn zoo ontzaglijk versterkte overtuiging. Het is om tureluursch te worden, dat ik dit alles zoo langzaam, woordje voor woordje, moet neerschrijven, dat het zoo lang moet duren, eer ik het plastisch heb gebeeld en neergeschreven. Want ik kan het in zichtbaarder en tastbaarder vormen geven dan Volker. Ik ben zoo benieuwd, wie hij is. Ik weet maar één man die hij zou kunnen zijn, en die staat er toch niet hoog genoeg voor. Ik meen Martin Buber, de jood. Maar Volker is jonger, en genialer, en geen jood. Hij reikt ver boven Nietzsche. 25 Juli. Gisteren las ik de Siderische Geburt uit. Ik vond nog veel van mijn eigen gedachten terug, o.a. de waanzin als een storing der verbinding tusschen geest en lichaam. De arme enkeling in een rijke gemeenschap, de „heilige Elementargeesten" dér soorten, de verwerping van de afstamming. Ik schreef hem heden. 26 Juli. Gister kwamen de R. in pension Beerenstein, vandaag J. C. Wij zien nu nog al menschen, en alles gaat vrij goed. Ik schreef Volker en Upton Sinclair. Ik las het „Journal of Arthur Stirling" uit. Het is zeker een geniaal boek, eigenlijk het beste wat ik van Amerikaansche literatuur las. Ziedaar de botsing van den „Siderischen" mensch met de Amerikaansche Maatschappij. Maar er zijn er ook geweest als Leonardo en Goethe, die wel voor hun bestaan konden zorgen, en toch hun inspiratie konden vrijlaten. 29 Juli. Het is een aardige tijd. H. en ik fietsten naar de I/s en lagen met J. en de meisjes Op 't heerlijke grasveldje aan de Zuiderzee. Ik laat J. C. een kuur doen om haar voor de winter-campagne op te knappen. Zij bood mij aan in haar villa te Zehlendorf te logeeren, als ik weer naar Berlijn ga. H. heeft zich aardig bij ons ingericht. Ik had V. hier en sprak haar over Volker. Ik kon 't niet laten. Volker toont ook de beteekenis van de wet der entropie te begrijpen, hetzelfde waarop ik ook wees. Ik maakte ook een prettige tocht met Sara naar Soestdijk, een echte zomerdag. 31 Juli. Ik las weer in Freud, en mijn vroegere antipathie en verontwaardiging werd nog sterker. Deze man meent een voorganger te zijn, die zich van het materialisme bevrijd heeft. Maar , hij is veel erger dan de materialisten. Want de fout, het hoogere uit het lagere af te leiden, begaat hij in veel heviger en gevaarlijker mate. Hij bewijst dat de materialistische waan niet enkel aan het stof begrip gebonden is. Dat men kan erkennen, dat wij enkel geest zijn en dat de geest het lichaam beheerscht — en onderwijl toch een gruwelijke filister zijn. Het komt veel meer aan op dichterlijkheid dan op wijsgeerig inzicht. Freud bekommert zich absoluut niet om fijnere of hoogere gevoelens — met een brute, plompe grofheid viviseceert hij zijn slachtoffers — quasi om ze te genezen. Een cynische, ploertige geest — materialist of niet. 5 Augustus. Weer een eigenaardige tijd van stagnatie, waarin ik op brieven wacht, terwijl de post steeds niets brengt. Het is nat Augustusweer, stil, met veel regen. Veel bloemen in den tuin. Als de zon schijnt is het zeer zomersch, dampig, groeizaam. Gisteren fietste ik met H. naar Loenersloot. Wij lunchten bij de Middelbergs op Donkervliet. Een mooi oogenblik aan den plas, in het volle licht, aan het water met het riet. Ernstig, diep. Ik moet gestadig om de „Siderische Geburt" denken. Maar Volker antwoordt mijn brief niet. Ik las het tijdschrift „die Tat" door, en meende in Heinz Schnabel den schrijver van de „Siderische Geburt" te herkennen. Een goed, sympathiek stuk over Hebbel. Als hij 't niet zelf is, behoort hij toch tot die groep. Ook de Horneffers zijn goed, maar minder diep dan Volker. 7 Augustus. „Volker" schreef me. Hij heet Erich Gutkind en zijn brief beantwoordde aan mijn beste verwachtingen. Hij is jong, bescheiden, gelukkig gehuwd. Hij kent mij door „de bhjde wereld", dat hij het mooiste, het e enig-socialistische boek noemde van dezen tijd. Hij begreep terstond intuïtief, dat ik hem begrijpen zou. Ik herlees rijn boek en zie dat hier het Genie is, waar onze tijd op wacht. Niet zoozeer door zijn artistiek talent. De glans van zijn proza ontstaat alleen door zijn overtuiging. Maar die overtuiging, die vurige stroomende zekerheid, dat is zijn Godsgave. De grens tusschen waaklijf en psychisch hjf wordt zeer nauwkeurig aangegeven door het herinnerings- en reproductie-vermogen van muziek. We kunnen muziek in ons hooren, geheel zuiver, zonder dat er eenig begin is van reproductie zonder dat we neuriën of fluiten. Dat is 't psychisch hjf. Zoodra we beginnen te reproduceer en, door neuriën of fluiten, dan doen we ook willekeurige bewegingen — en terstond ook vermindert de zuiverheid der muziek. Dan maken we fouten, en banahseeren. Dat is soma, waaklijf. Het wijsje dat we niet kunnen kwijtraken, is in het somatisch- of waaklijf. Het wordt steeds onzuiverder en banaler. De goede compositie ontstaat aan de andere rijde van de grens — in de psychische domeinen. Bij den muzikalen mensch is de verbinding tusschen waaklijf en soma op dat gebied eng en vast, zoodat de reproductie zeer nauw luistert. 12 Augustus. Een zomerweek. Gisteren gezeild op de plassen. Het vooruitzicht voor de lezingen in Duitschland is slecht, maar dat is misschien goed voor 't schrijfwerk dezen winter. Bx schrijf nu aan een nieuw autobiografisch artikel voor Page. En ik heb veel plezier in „de Legende/' 't Tweede hoofdstuk is af. Ik voltooide ook 't eerste hoofdstuk van „de Dichter-Koning". Ik las in „die Tat" een stuk van August Horneffer over „Moderne muziek" dat ik volkomen beaam. 18 Augustus. Ik las in Lucretius, en vond dat dit toch een man was zeer na verwant aan de genieën Leonardo en Goethe. Het moedige, onverschrokken doordenken, de echt wetenschappelijke geest, de vrijheid van geest, gepaard met de teedere gevoelens, de heldhaftige schoonheid van den dichter, zijn z.g. atheïstische conclusies, zijn ongeloof aan de onsterfelijkheid der ziel, dat alles is echt, oorspronkelijk, noodwendig. Het is echter inteUektueel, en op vele plaatsen bewijst bij mystisch-intuïtief dat hij wel wijzer is en beter weet. Vooral als bij over 't oneindige spreekt en zegt dat de „muren der wereld vallen en het goddelijke licht schijnt." Hij is de geniaalste romein en nu begrijp ik de voorliefde van mijn vader voor hem. In hem werd het werk der Grieken voortgezet, met hem begint de moderne wijsheid, de hoogste stijging, die in onze eeuw zijn keerpunt vindt. De contemplatieven als Plotinus en Epictetus brachten de wereld niet zoozeer verder. Lucretius was in 't rechte spoor der ontwikkeling, 20 Augustus. Gisteravond zong Juul in Laren. We reden er allen heen in een auto, ze zong Adelaïde en liederen van Brahms „Immer 1 eiser wird mein Schlummer." We reden toen in de auto vol bloemen terug en vonden een soupeetje klaar op Beerenstein. Het was aardig, gezellig. Sara en ik hebben er ook eens gegeten. Ik rr»?g R. graag, hij is meer een man dan H., en heeft een wd-geéquüibreerden, verstandigen, rechtschapen geest. Ik betwijfelde wel vaak, of die innerlijke climax, waarop ik toch altijd heimelijk uitzie, wd te bereiken is. Ik durfde niet op dat vaste gevoel te vertrouwen, dat mij zegt, dat het beste nog komen moet. Ik heb wel gemerkt, dat het niet komen kon door de zelfverloochening alleen — want dan verdwaalt men in de dweepzucht. Maar evenmin komt het door zelf-indulgentie en al te goede omstandigheden. Maar tot nog toe ben ik toch niet van de stijging afgeweken. Ik kom steeds verder en hooger. En als het meest markante van dezen tijd beschouw ik Volker's boek, dat samentrof met mijn ,,Dichter-Koning" en mijn toenemend inzicht. Daardoor is een innerlijk licht ved hdderder en vaster geworden — en vde twijfelingen houden op. Ook het „te wijde uitzicht." Ik verheug mij op de verschijning van Schijn en Wezen II. En vooral verwacht ik veel goeds van mijn verblijf in Berlijn dezen winter. Het zal zich nu aansluiten bij die mooie dagen van 1907, toen ik daar als ontwaakte. En het wordt nu beter dan toen, want het wordt nu geen verblijf bij Else, maar een nieuw en vrijer verblijf. In 't huis van Juul, en in omgang met Volker. 2i Augustus. Vanmorgen bracht ik om zeven uur Juul met de auto naar Amersfoort. Het was een heerlijke rit en ik vodde de opvaart, het geluk, evenals op 't Frederiksplein, voor H.'s geboorte. Ik weet nu, hoe zwak het slot-hoofdstuk is van de Kode Meren en . begrijp beter de welgeteekende fdten uit het begin. Geen enkel werk van me kon ik goed beëindigen, omdat ik dit niet kende. Vooral begrijp ik nu beter den verheven indruk van het weeldeleven, zooals ik dat ook door Hedwig laat voelen. De vroomheid van de weelde. God is de opvaart, de weelde, maar dan alle weelden — maar in de % weelde herkent de fijngevoelige en gezonde mensch de goddelijke roepstem. 24 Augustus Volgens Volker is het chemische en physische — anorganische — het afloopende leven. Het biologische — organische — het opnieuw stijgende. Hier is dus een slingerbeweging — waarin het keerpunt het begin der biogenese is. De aarde is dan te beschouwen als de verste uitslag van een vorige levensfaze. En niet alleen de aarde, maar alle werelden waar onze physische wetten heerschen. De wereld, onze kosmos. Daarop ontstaat nu, als keerpunt, het zoogenaamd organische leven. De Algonkinsche fauna, de Kambrische trilobiten. Dit moet plaats vinden op millioenen en milhoenen planeten, in ons sterrenstelsel, tegelijk. Dit duurt eenige milhoenen jaren, totdat de hoogste vorm, voor elke planeet, bereikt is, en het levende wezen de physische wetten aan zich onderwerpt. Dan gaan de werelden te gronde en uit hun ondergang ontstaat het pleroma, als de kiem uit het zaad. Deze slingerbeweging houdt nooit op, en is niet op een of andere tijd beëindigd, noch op een of andere plaats bepaald. Ook de stijging in Pleroma is oneindig. Alles is, in alle oneindigheid. Terwijl ik dit schrijf, komt weer het wonderlijke denkbeeld als een schim voor mijn geest, waarom het alles juist zoo eigenaardig en bizonder is, en of dat eigenaardige en bizondere niet een teeken is van absurditeit. Dit denkbeeld is 't gevolg van het nieuwe, ongewone dezer oneindige ruimte rondom onzen geest. Tot antwoord diene dat het zijnde niet eigenaardig of bizonder is, want dat het alles omvat, alles, mogelijk of schijnbaar onmogelijk. Terwijl onze geest alleen ontzet en verbijsterd is door het inzicht van haar algemeenheid en universaliteit. Ik kreeg gister het tweede boek van Schijn en Wezen. Er zal nog wel een derde volgen. Ik maakte het artikel voor Page af. Hoop nu weer verder te komen met de Legende. 26 Augustus. Niemand kan een groot dichter heeten die reactionnair staat tegenover de verandering van 't geslacht, zooals die steeds voortgaat. De groote dichters gaan daarin voor, komen niet achteraan. Daarom is Bilderdijk geen groot dichter. Hij was een sterke persoonlijkheid, maar hij heeft hoegenaamd geen cultuur-historische beteekenis. De menschheid zou er niets bij verhezen als hij er niet geweest was. Hij was geen profeet, geen wegwijzer, geen geniale geest. De in veel opzichten zwakkere Multatuh beteekent veel meer in den gang der menschheid. Nu ik in den laatsten tijd veel beter mijn positie en mijn roeping heb begrepen, nu is mij de afstand tusschen mij en mijn medemenschen veel duidelijker, en verwondert en ergert mij hun blindheid veel minder, terwijl ze me nu" toch veel grooter schijnt. Be sta aan 't keerpunt der groote slingerbeweging. .Zij moeten de volle uitslag nog maken. Wij botsen dus onvermijdelijk. En toch zullen ze me spoedig moeten volgen. Het beklemt me, als ik nu met menschen op een zeer vriendschappelijken voet kom, zooals nu met de R's, en H. Hoe nader ze mij staan, en hoe aangenamer ik hun gezelschap vind, des te meer voel ik die eigenaardige beklemming. Het is veel gezonder voor me niet die gezelligheid en hartelijkheid te ondervinden. Ze leiden me af, en er is iets bedriegelijks in die verhouding, juist door hun waardeering. Alleen met een als Volker, die blijkbaar verder is dan ik, zou ik me rustig voelen, denk ik. 30 Augustus. Langzamerhand denk ik mij beter in in den toestand na 't sterven, zooals ik die nu reeds des nachts af en toe bereik. De vrijheid, de rust, het gelukkige volmaakt onbezorgde waarnemen, zonder eenige vrees, voor wat ook — dat alles moet al verwonderlijk heerlijk zijn. En dan te weten, dat alles doorstaan is — en het rustige zoeken naar nieuwe mogelijkheden en begrip. Telkens verdiep ik mij in mijzelf, onder 't waarnemen overdag, oplettend; „ik ben het, ik.... waar is ik? „wat neemt waar?" En dan het goed bedenken hoe al dat waargenomene zoo en zoo is, omdat ikzelf zoo en zoo ben, dus een geestelijk, door mijzelf ten deele gecreëerd wezen heeft. En zeer curieus is het te denken, dat dit het eigenlijke wezen is van de religieuse extasen die zooveel menschen gesterkt en getroost hebben. Want het zoeken naar het Ik is het zoeken naar God, en in het „Ken U zeiven" ïag de wijsheid van alle Godsdiensten. Ik studeer geologie en palaeontologie en ben verbaasd over de geweldige uitbreiding en complicatie, de menigte levensvormen die alle al bekend en beschreven rijn, en de vernuftige conclusies. Maar hoe kon Darwin, met al deze feiten voor zich, zoo kortzichtig zijn. 1 September. Gister gezeild. Het was mooi, maar 't woei hard en ik voelde weer dat ik minder zelfvertrouwen heb, in physieke dingen, dan vroeger. 2 September. Ik beleef een paar beroerde dagen, omdat V. verlof heeft, en ik meer en meer voel hoe de elasticiteit van mijn zenuwgestel vermindert. Het moeten boekhouden en uitbetalen, met zorg voor onverwachte wissels en eventueel te kort in kas, maakt mij gedeprimeerd en nerveus. Ik ben nog maar alleen goed voor literaire productie — en ook nog voor redevoeringen. Al het andere moet ik aan anderen overlaten. Als dat maar gebeuren kan. Wat ik zou moeten doen als V. wegging of ziek werd, begrijp ik niet. In den Eendrachttijd kon ik zooiets nog weken volhouden, nu geen dagen. Onderwijl begon de Legende juist vandaag goed op te schieten. Vreemd is dat. Ook herlees ik Schijn en Wezen II met voldoening. 3 September. Ik eindigde Walther's Geschichte der Erde und des Lebens. Eigenaardig is het slot, waar de meest voor de hand liggende conclusies niet gemaakt worden. Zoo scherpzinnig als hij is bij 't beoordeelen der oude feiten, zoo blind staat hij voor de groote gevolgtrekking — omdat hij den geest van zijn tijd niet durft weerstaan. Hij prijst den grooten geest van Darwin, en ziet niet hoe Darwin steeds loochende wat het duidelijkst in het heele boek spreekt — het innerlijke wezen der soorten en geslachten. Walther erkent hoe ze aan eigen innerlijke voorwaarden moeten gehoorzamen, hij spreekt zelfs van opgespaarde vitaliteit en vormkracht, hij beschrijft hoe ze zich in rust voorbereiden voor een groote opvaart, en dan uitsterven zonder uitwendige reden, door innerlijke uitputting — en nog wil hij vasthouden aan het begrip eener toevallige ontwikkeling door natuurlijke selectie. Hij zegt terecht, dat Darwin de enorme lange tijdsperioden voor zijn theorie behoeft — maar doet ons tevens inzien, dat de geologische perioden niet zoo lang zijn als aanvankelijk wel zou schijnen. Maar al waren ze nog veel langer, voor Darwin's theorie rijn ze altijd te kort. 4 September. Nu kan men de persoonsverdubbeling aan zichzelf waarnemen, wanneer men verstrooid is en iemand iets tegen ons zegt. Dan wordt het gezegde goed gehoord, het oor en het soma, of de buitenpsyche nemen de klanken op en verklaren ze juist. Maar het zelf hoort niet en gaat met de eigen gedachten door. Een paar minuten later echter wordt de aandacht meer naar buiten verplaatst, en het zelf vindt het gehoorde welbewaard terug, verstaat de vraag en antwoordt. Ik voel hoe ik langzamerhand ongeschikt word voor ander dan literair of filosofisch werk. Er is een eigenaardige weerzin in me, die vermoeit en uitput zoodra ik b.v. moet rekenen. Ik kan het alleen 's morgens en niet lang, en nooit zonder vergissingen. Als ik cijfers optellen moet, heb ik allerlei vreemde associaties en stemmingen, ik denk b.v. aan Egypte. Maar eenigszins ingewikkelde rekeningen, met tegen elkaar wegrekenen, debet en credit — die gaan nooit zonder vergissingen. Dit is verdrietig als ik bedenk, hoe de domste menschen daarin zooveel vaardiger zijn. Hoezeer zijn we allen fragmentarisch, ondergeschikte instrumenten. 5 September* Ik las gisteren uit De Legende voor. Ik ben goed aan 't werk en zou geregeld voort kunnen bhjven werken. En daarbij ben ik weer in de stille, droomerige, weemoedige stemming, waarin ik niets anders heb als geduld en gelatenheid. De vroolijkheid is voorbij, de zomer loopt ten eind, bezoek is er niet meer, en de beloofde bezoeken komen niet. En toch ben ik zoo het best, het meest productief, het rustigst. De zakelijke zorgen moet ik maar laten betijen, ik heb mijn best gedaan, laat komen wat er kan. Er is uitkomst, er is een toekomst, ik behoef van de wereld niets meer te verwachten. Ik Zal wakker worden in het vrije zielsbestaan, ik zal een hooger zijn bereiken. Het stormt weer om mijn hut, precies als vroeger om de koepel van Mij nsheerenland. Ik schijn altijd in storm en wind te moeten produceer en. Zie 't begin van Viator. 7 September* Ik heb weer geduld en zielsrust. Gister nam ik een nieuwen tuinman aan, nu van een buitenplaats in Hilversum. Ik zag het rijke buiten en de fraaie bloemen in de warme kas. De reusachtige bloem van een Braziliaansche klimplant, een soort Asterolochia scheen het, een witte ondiepe gebogen kelk met donker rood bruine bodem als met wol overdekt en een meterlange neerhangende spits* De geur zeer onaangenaam, 't Geheel de speelsche fantasie van een grof en grillig wezen, een mindere godheid. Maar een godheid. Ik las ook over Kerres in Sicilië. De verfijnde kunstkenner die zich door 't allerschoonste omringt, beelden en vazen, heerlijke tuinen en bloemen in de goddelijke Siciliaansche natuur en in Zulk een omgeving de grofste hebzucht, wreedheid en onrechtvaardigheid pleegt. Zie Ethiek en Aesthetiek. Ik weet nu de oplossing van deze kwestie, omdat ethiek alleen de complete aesthetiek omvat, terwijl aesthetiek zonder ethiek het voornaamste — de beweging, de groei, de liefde — mist. Zuivere contemplatie is verderf en dood. Schoonheid zonder levensschoonheid is het allerverfoeilijkste. Alleen door de ziel als iets dat groeit en verandert te begrijpen, verklaart zich dit. Waar die groei stil staat is ook bederf en dood. Dat is het individualisme, de aesthetiek zonder ethiek, de kunst om kunst, enz. n September* Eergisteren wandelde ik met V. in het mooie land bij de Zuiderzee. De limietbosschen. Ik voelde vrij en rustig. Gisteren zeilde ik met haar broer op de Zuiderzee, met harden wind. Ik dacht aan Muralto. Het was ook een goede dag. 13 September. Een hevige regendag, den ganschen dag. Mijn moeder was hier om haar kleinkinderen weer eens te zien. 's Avonds werk ik aan de Legende. Ik ben overdag wel somber. Het Hollandsen klimaat is zoo ongunstig, het is toch geen land om bij voorkeur te bewonen, als men ergens anders terecht kam Ik denk met verlangen aan de zonnige Amerikaansche dagen. Maar ik droom eiken nacht gunstig. Dezen nacht droomde ik in verband met Sirius, hoe ik magische krachten had en die de anderen ook leerde. Hoe anders begrijp ik nu „het wonder". De verwachting er van door het volk bij eiken profeet. En het verlangen er naar, zooals in 't eerste hoofdstuk van de Kleine Johannes. Ik herinner me nu verscheiden voorbeelden van mijn gestadig uitkijken naar „het wonder". En ook de verhaaltjes, die ik las, zooals van dat nachtelijk bezoek aan kinderen door wezens van een andere planeet, die echter bloemen achterlieten. En de kinderlijke neiging tot sprookjes. En de diepe indruk toen ik op een spiritistische séance de tafel had zien draaien. Alles uit begeerte naar het supra-natureele, dat ook ons waarachtig doel is. 14 September. Weer dezelfde droom. De nachten zijn heerlijk, de dagen vol zorg en mismoedigheid. Ik droomde hoe ik de zweefkracht demonstreerde, toonde hoe hoog ik vliegen kon, met welke beperkingen, Overdag kou, nattigheid, altijd weer geldzorg. Hoe Zal het 't volgend jaar gaan? Geen lezingen, geen comedies, geen paying guests, geen patiënten — niets in 't vooruitzicht. Het jaarbedrag van V. over 1910 zal heel matig zijn. De bakkerij is op 't oogenblik op een dood punt, waar we maar niet overheen komen. De tuin blijft geld kosten. De electrische machine moet hersteld voor f 780,—. In Januari komt S. zeker om zijn f 2.000,— aflossing. En nu de dure winter voor de deur met brandstof en licht. Bijna bijgeloovig vermijd ik elke gedachte of zinspeling op de uitkomst die mij eens is voorgespiegeld. Met V. op den heuvel staande, die ze „wenschheuvel" noemde, omdat daar alle wenschen uitkomen, wenschte ik het, maar met dit voorbehoud: „dat het goed voor me — voor mijn ziels-ontwikkeling — zou zijn". V. zei: hier komen alleen wenschen uit die goed voor ons zijn". In la sua voluntade e nostra pace. 17 September. Eergisteren zag ik 1'Aiglon van Sarah Bernhard in Rotterdam en logeerde bij de familie v. D. Het oude stuk met de oude actrice maakte maar weinig indruk. Het had iets navrants. Er is echter veel moois in het gegeven. De situatie is bij uitstek dramatisch. Maar het is slecht uitgewerkt, gerekt, door veel te veel woorden, door kinderachtige grappen en verwikkeling verzwakt, en het wordt slecht gezegd. Hoeveel korter, massaler, monumentaler zou Shakespeare zooiets verwerkt hebben. Ook is er veel meer fransch nationaal patriotisme in dan in een kunstwerk gepast is. Het is berekend voor franschen, niet voor de wereld, al moet de situatie iedereen treffen. Bij de v. D's was ik graag. Des nachts waakte mijn goede genius, en wekte mij door 't geruisen van ontsnappend gas, hoewel ik diep en vast sliep. Ik stond op en wist terstond, welk gevaar ik liep en sloot het gas af. Zonder perceptie van dat lichte geruisch zou ik misschien nooit meer wakker zijn geworden. Volker zou zeggen: „natuurlijk! Als men voor iets bestemd is, kan er niets gebeuren. Dan wordt er gewaakt". Weer een boekje van een Freudianer gelezen. Het is een ziekte. Een psychose van psychiaters. Freudisme. En met hun zieken geest wroeten ze 15—153 in de zielen van ongelukkige zenuwlijders en verspreiden de ziekte, als een besmetting. De weifeling van Hamlet om zijn vader te wreken verklaart deze man, door het „onbewuste" besef van Shakespeare dat elke man eerst op zijn moeder verliefd is. Daardoor voelt Hamlet een zekere verplichting tegenover den moordenaar van zijn mede-minnaar, zijn vader 1 Dit is gedrochtelijk, demonische onzin. Zuster M., een Freudistisch besmette verpleegster, behandelde een kind „psychoanalytisch". Het kind braakte na 't gebruik van spruitjes. En de verpleegster „genas" het kind door het, al uitvragend, te laten bekennen, dat het aan de kindertjes in de kool dacht, en daarvan misselijk werd. Dit is wel „grober Unfug". 18 September. Gisteravond zag ik twee bedrijven van Rosmersholm. Weer dezelfde indruk van mufheid, burgerlijkheid — die saaie Noorsche heer en in hun leehjke kamers die op leuningstoelen zitten te redeneeren. Maar weer bemerkt hoe handig het is bereikt om de menschen bezig te houden, en door zulke jammerlijke middelen, zulke banale taal, toch effecten van groote kracht teweeg te brengen. De bouw van de stukken is altijd goed, er zit structuur in. Datzelfde kan men zeggen van „Circe", van „de Idealisten" ook van „Kenterend Getij". En die hebben alleen veel meer kleur, meer fantasie, meer leven en gebeuren, meer frischheid. Maar ze eischen meer van 't pubhek. Ibsen geeft ze precies het soort menschen en gesprekken waaraan ze gewend zijn, en ook van hun gezichtspunt bezien (b.v. de profeet-vagebond Ulrik). Eigenlijk ware dat zoo makkelijk. Telkens als ik een Ibsen-stuk zie, denk ik: hoe goedkoop is dat speciale succes eigenlijk. Hoe goed zou ik datzelfde kunnen bereiken met wat toeleg. De vraag is: zal ik mij daarop toeleggen? Het antwoord: Als het mij voor de hand ligt. Misschien in dat volgende stuk: de Vriendendienst. Dat wil zeggen: door meer het gezichtspunt van 't pubhek in te nemen, door gewoner, uitvoeriger teekening van bekende soort menschen, een sterker illusie van realiteit wekken. 30 September. v. D. is stervende. De droefheid van onze verwijdering en misverstanden is nu niet meer voor me wat het vroeger zou geweest zijn. Alleen omdat ik nu beter het blijvende en eeuwige besef. Ik weet nu te goed, hoe dit alles vereffend en gecompenseerd zal worden. Ik ben diepgaand veranderd, dit laatste half jaar. Veel vrediger, innerlijk rustiger, vaster. En wat opmerkelijk is en vooral gewichtig, is dat ik veel beter het dagelijksch bedrijf der menschen met alle misverstand en miskenning kan dragen, omdat ik beter bewust ben van mijn eigen positie. Ik weet dat wat ik te zeggen heb, eerst geldigheid krijgt over geruimen tijd. Ik begrijp veel beter dat het nu nog geen waarde schijnt te hebben voor de menschen, dat ze het nog niet plaatsen en gebruiken kunnen. Die gestadige ergernis van vroeger, hoe menschen zoo onbegrijpelijk blind en kortzichtig kunnen zijn, is nu zoo aanmerkelijk bedaard, juist omdat ik zooveel helderder zie en zoo zeker weet dat mijn tijd, de tijd van mijn ideeën, komen zal. Ik ben nu schijnbaar veel bescheidener omdat ik innerlijk veel meer waar de-besef heb. Ik voorzie beter, en zie dé wereld veel duidelijker. 27 September. Ik leef in Spitteler's wereld, voor mij nu belangrijker en reëeler dan wat ik om mij zie. Gister in den trein den ganschen dag in Prometheus en Epimetheus gelezen. Hoe duidelijk wordt nu de miskenning van mijn werk, door het weten dat dit werk sinds 1881 onopgemerkt bleef. Er is iets al te ongebondens in, iets als in Novalis. Maar het is veel machtiger dan Novalis. En het is zoo intensief, iets dat mij vervult als het doordringen in een onbekend cultuurvolk. Het is een wereld. Een schoone, rijke, wonderlijke wereld. G. S. Lee had een paar goede dagen in Walden en onze verhouding is nu solide en deugdelijk. Ik ben voldaan over ons samenzijn, meer dan in Amerika. Dan de ontdekking van Heyenbrock, nu werkelijk onze grootste schilder. De eerste krachtige dageraad-schilder, geen avond-schilder. Lee en ik brachten hem een prettig bezoek. Zijn vrouw zoo verheugd en toegewijd. Lee vol geestdrift. Een prachtige herfsttocht met Lee door de dorpen Ankeveen, Loosdrecht, Kortenhoef. Hij was er in, het was ook weergaloos mooi. 28 September. Dresden. Stadt Gotha. Een slechte nacht. Evenals die op de Woeste Hoeve. Maar eigenaardig hoe daarna, den volgenden dag, alles mooi wordt, mijn hoofd licht en helder, mijn werk vlottend. Laat ik dit onthouden, het is hoogst nuttig. Er zijn zulke dalingen die als 't ware bevrijden, losschudden. Een heerlijke droommorgen in het herfstelijke stadpark, de grosse Garten. Ik zat er lang te peinzen en wandelde veel. tot 's avonds laat aldoor te voet. zonder vermoeienis. Toen de slechte nacht. Op de IJsbrand-repetitie aanvankelijk weer zeer moedeloos. Op 't punt van weg te loopen en alles maar op z'n beloop te laten. Maar zie: in 't laatste bedrijf toonde Paul Wiecke zijn meesterlijke zeggingskunst. En toen begreep ik opeens de fouten van mijn stuk. Want die zeggingskunst had hem in den aanvang ontbroken, en dat was natuurlijk mijn schuld. Ik had moeten zorgen dat hij steeds zoo indrukwekkend spreken kon. Daardoor begon ik veel beter alles in te zien omtrent mijn theatraal werk. Ik kreeg zelfs neigingen dadelijk iets nieuws te beginnen. Ook bespeurde ik nu eerst hoe slecht Else's vertaling is. Slordig. Ook in 't stuk zie ik nu eerst wat er veel te verbeteren zou zijn. 's Avonds zag ik een stuk van Wied: „Der alte Pavillon". Aardige dingen er in, maar een zwakke bouw en eigenlijk niet veel dieps. Uitnemend gespeeld. De hoofdfiguur is een mislukking. Vooral te sentimenteel. 39 September. Gister een goede morgen, een heerlijke middag, een slechte avond en een rustige nacht. Meer en meer begint zich het voor-voelen in mij te ontwikkelen. Ik onderscheid al beter en beter tusschen het waarschijnlijk komende en het onwaarschijnlijke. Half intuitief, half overlegd. Maar ach! in welke kleine sfeer leven we. Dan ben ik in saaie diepten en herinner me niets, dan op eens stijg ik in heerlijke hoogten, en vind al het verlorene terug. Gister namiddag in Weisser Hirsch, waar militair concert was in 't bosch. De boomen prachtig goud, rood en groen, daaronder de promeneerende en koffie-drinkende menigte. Ik had heerlijke momenten. En toch hoe dicht ben ik helaas nog aan die menigte verbonden. Toen de vallende avond in het eenzame groote dennewoud. Langs een beekje, het stille schemerpad, de geurige lucht. Ik sterf en herleef zoowat eiken dag eenige malen. Een arme, ongelukkige slaaf en bedelaar, vernederd en beschaamd — en dan weer een zwevende adelaar, een rustig heerschend koning. 30 September. Ik werk met lust aan de Dichter-koning. De krijg nog al goede berichten en voel de goede werking van het weer op reis en in drukker actie zijn. Ik zag de schilderijen gister even. En vond Rafael's Madonna ditmaal bizonder aardsch eh realistisch, — een hef vrouwtje met een kind dat hij zeker zoo gezien heeft ergens in de buurt van Rome. En de kleuren vrij flets. Overigens had ik veel genot, 's Avonds zag ik Uriel Acosta. En ik moest erkennen, dat ik het een zeer goed stuk vond. Als het beter gespeeld werd zou ik het werkelijk bewonderen. Nu was de hoofdpersoon zeer slecht. Maar het is de beste navolging van Lessing die ik ken. Waarom toch is de talentvolle Gutz met zijn fijnen smaak, zijn goed oordeel en scherpen toekomstblik, zijn wijsgeerig gezond verstand eigenlijk toch zoo weinig populair? Het trotseer en van den grimmigen Jodenvloek door het meisje is een mooi dramatisch moment. Ook het zien van Acosta als ze 't gif genomen heeft. De strijd zelve is niet uit den tijd, nog lang niet. Het con- flict is ons allen nog bekend. Aardig en treffend vond ik het optreden van den jongen Spinoza. Ik dacht dat het mal zou zijn. Maar het is een alleraardigste vondst, voortreffelijk aangebracht. Daarbij heeft het oog ook wat, en zou er met de mooie kostuums en het schilderachtig milieu iets werkelijk schoons te maken zijn. Ik dronk thee bij Weninger, den ober-regisseur, schoonzoon van Lina Schneider, en praatte veel met den sympathieken Paul Wiecke. a October, Ik tref hier al de mooie najaarsdagen. Ik zal van Dresden houden, om het sterk innerlijk leven wat ik hier had. Het is goed voor me, een tijdlang gansche dagen vrij te zijn, zonder menschen die me ophouden. Maar ik verhes hier geen tijd en word niet afgeleid van mijn eigen gedachten, terwijl ik toch niet tot depressie kom en de dagen vol zijn. Of er van IJsbrand deze maal iets meer terechtkomt durf ik nog niet zeggen. Curieus dat elke vertooning precies dezelfde gebreken hier in Duitschland heeft en dezelfde eigenaardigeheden geeft. Een figuur als mevrouw Poolman is hier niet te vinden. Ik zag met veel genoegen „You never can teil" van Shaw. Ik vind het een aller-! aardigst stuk, vol mooie en geestige dingen. Het werd uitstekend gegeven, behalve wat te veel „posse" op 't laatst. Een mooie wandeling van Tharandt heen en terug naar „Edler Krone". Dat lieve berglandschap, de bosschen, de rotsen, het stroomende water, het is mij alles even vertrouwd als mijn vaderland. Ik verheug mij het weer te zien, zooals men zich verheugt in 't weerzien van ons tehuis. Ik ben blij weer te kunnen klimmen op een bergpad en de eenzame bosschen te doorkruisen» en de sparrengeur te ruiken, en de duitsche huisjes te zien. Vaderlandsliefde is niet vast aan een enkele plek. Men voelt hetzelfde overal waar men eens genoten heeft. De aarde is mijn vaderland, overal waar ik haar schoonheid heb genoten. „Gnaden Gottes" „Elder Krone" „Unverhofft Glück" de drie herbergen met hun gelukkige namen achter elkaar in 't lieve dal. De forellen zijn teere vischjes, levend in een uiterst begrensd gebied» zoodat men niet begrijpt hoe ze nog kunnen voortbestaan. Ze moeten nacht en dag in beweging bhjven tegen den sterken stroom. In droge tijden krimpt de ruimte nog meer in. En voor dit moeilijk leven moeten ze zich aangepast hebben op wonderbare wijze, in den korten tijd — geologisch gesproken, dat een vastland zich uit de zee ophief en het regenwater liet afstroomen. Verklaar dit eens door „natuurlijke selectie"! 5 October. Zehlendorf. Mijn hart is rustig en vol vreugde. Ik zit in C's mooie, kleine huis, waar alles zoo keurig en in orde is, en ik heb vanmiddag bij de Gütkind's gegeten. Met IJsbrand in Dresden gaat het goed. Ik heb een avond bij Wiecke gesoupeerd en de IJsbrandvertaling geheel nagezien en gewijzigd. Het blijkt een slechte vertaling, die de opvoering enorm bemoeilijkt. Wiecke is een sympathiek man, een nauwgezet, energiek kunstenaar, 48 jaar en een jongen nog. Ella Dusil heb ik teruggezien en het goede meisje een paar gelukkige dagen bezorgd. Een allereigenaardigst avontuur. Ik begon het met Paul Wiecke als IJsbrand, Act i Sc. i. Dresden 13-X-1910. beklemming en had menig angstig moment. Niet alleen angst voor schandaal, ook angst voor mezelf, voor mijn 2elf-bedrog, voor mijn eeuwig er-inloopen. Maar nu lach ik om al die angsten en ik weet geheel goed gedaan te hebben, al kan men er allerlei kwaad in zoeken. Het meisje is zulk een eigenaardig wezen, dat ieder Hollander er totaal door zou misleid worden. Had een van mijn Hollandsche vijanden mij ontmoet, die zou gezworen hebben, dat ik met een meisje van 't * ballet of van de variété aan den zwier was. Ella ziet er uit als een „chorus-girl" en ze heeft het hart van Katchen von Heilbron. Ze is door en door vroom en kuisch en eenvoudig en ze heeft de zwier van een café-chanteuse of een boulevardiére. En dat in een oogwenk, hoewel ze zoo versch uit de boheemsche bergen komt en verleden week nog barrevoets bramen liep te plukken in 't bosch, en eten kookte in haar zuster's huishouden. Een ietwat ordinaire zwier is haar aangeboren, misschien door haar fransen bloed. Daarbij komt vooral haar eigenaardig haar en haar oogen. Ze heeft, van nature, de schoonheid, die elke ballet- of buffet-juffrouw in Engeland als het ideaal beschouwt. Dik, zwaar grof haar, van dat rossig geel blond, dat op de variété's met moeite door kleurstof wordt verkregen. Daarbij zware, bijna zwarte wenkbrauwen en donkerbruine oogen met lange, zwarte wimpers. Die oogen zijn echte Slavische oogen, vol weeke hartstocht, toewijding en zwaarmoedigheid. Verder is haar gezicht grof, maar zacht en vriendelijk, niet leelijk. Verder eenzelfde, ietwat ordinaire zwier in haar gestalte en gang. Het merkwaardige was nu, hoe gemakkelijk dit wezentje een dame werd. Toen ze kwam zag ze er uit als een boere-dienstmeisje. Want ze was doodarm, en ik had haar van haar dorp laten komen, omdat ze mij wou komen bedanken voor wat ik haar in 't voorjaar gedaan had. En toen kocht ik haar een nieuwen hoed en een paar handschoenen, en toen kon ik met haar door de stad wandelen, Zonder dat ze iemands attentie trok, behalve door haar mooie oogen. Ze was in eens een dame geworden — weliswaar van een inferieur soort, maar in dat soort compleet. Dan daarbij die eenvoud, die allerzeldzaamst kinderlijke naieveteit, het blije babbelen, de grenzelooze vreugde over haar nieuwen hoed, waaraan ze aldoor denken moest. Het plezier in de schaduw van den hoed op de straat, en alle andere hoeden er mee vergelijken en minder mooi vinden. En de roerende dankbaarheid, het blinde vertrouwen in alles wat ik haar zeide, het verbaasd niet begrijpen als ik haar sprak van gevaren of schandaal, de onbeperkte gehoorzaamheid, de eerbied zonder één indiscrete of ongepaste vraag— en vooral het merkwaardige onvermogen om iets te zeggen of te doen wat niet waar was, en wat toch door haar positie als dame-boeremeisje wel eens voorkwam — dat alles maakte haar voor mij een bizonder interessant, sympathiek wezen, ondanks volslagen gemis aan ahe cultuur, alle kennis of eigenlijke geest. Ik idealiseer niets, want er viel niets te idealiseer en — ze was zooals ik haar beschrijf. Ze is weer naar haar dorp teruggegaan, met een tweedaagsch geluk in haar hoofd, en ik weet, dat ik niets aan haar bedorven heb, maar eer veel in haar gered. Want haar leven is ellendig, en ze staat zeer,dicht bij zelfmoord, uit armoede en door een lage, doodsche omgeving. Haar toestand schijnt gevaarlijk, zonder vragen of weifelen zou ze alles voor mij doen, evenals dien eersten avond toen ze mij vroeg bij haar te bhjven. Was ik een schurk geweest, ik had haar met 't meeste gemak kunnen bedriegen. Maar zij zeide „Neen! want ik vergis mij niet in goede menschen". En ze heeft precies dezelfde fierheid en vrouwen-eer als X. Voor liefde bezwijken zou ze onmiddellijk en er hoegenaamd niets anders in zien dan het goede en natuurlijke. Maar mee gaan met een man, zonder liefde, zal Ze niet, dan sprong ze eerder in de Elbe. De omgang met dit zachte, oprechte en fiere wezen_ deed mij goed en ik ben recht voldaan over mijn „avontuurtje". Erich Gutkind is vrij nauwkeurig, wat ik had gedacht. Vrij zwak van uiterlijk en gestel. Niet vrij van min of meer decadente neigingen. Niet de forschheid van H. of het gezond-praktische van Lee. Maar een wetenschappelijk man, mathematicus en astronoom, daarbij fijn en dichterlijk. Geniaal, want zijn boek staat ver boven zijn persoon. Hij is dus instrument van hooger leven. Daarbij is hij, zooals ik dacht, kind van rijke ouders. Ik at er, en wij spraken lang en veel over allerlei. 5 October Wat ben ik tevreden en gelukkig. Ik sliep van nacht tien uren. Het is zoo diep stil rondom en het huisje zoo gezellig en fraai. Ik voel mij nU langzaam aanlanden waar ik behoor, op den top waar de elite geesten der wereld werken — zonder elkaar nog te kennen of als elite erkend te zijn — en van waar alle geestelijke werkzaamheid aanvangt en uitstroomt. Dat geeft mij die innerlijke zielsrust en kalmte. Ik doe dat waarvoor ik bestemd ben — en ik zie alles zich als van zelve, zonder inspanning rangschikken en voegen, waar ik vroeger met groote inspanning niets uitrichtte. Maar die inspanning heeft mij gesterkt en opgevoed. Gutkind is schraal, evenals Lee, maar teerder en dweperiger van expressie. In gewonen zin leelijk, _met groote ooren en bleek gezicht. Zijn oogen zijn groot en hebben den wijden snit die ook Goethe en Bismark's oogen hadden, maar ze zijn niet zoo mooi van bhk. Ietwat doen ze aan Spinoza's oogen denken, met de hooge brauwen en rustigen, hchtverwonderden blik. 7 October Het is heerlijk, dat mijn voorgevoelens hoe langer hoe meer nauwkeurig juist worden. Ik wist dat dit verblijf in Berlijn goed zou zijn en het komt ook vrijwel uit. Gutkind is vrijwel juist zooals ik hem gedacht had, en onze gesprekken zijn heerlijk en nuttig. Hij toonde mij de wonderbare ontdelddng van de beteekenis der getallen 23 en 28, die zulk een groote rol spelen in 't leven van man en vrouw. En die — o wonder! — overeenkomen met de lengten van de beide assen der zon. En ook de overeenkomst van de wetten der kristalvorming en der muziek, 's Avonds sprak ik met Dr. Licho, den acteur, regisseur van de N.F. Volksbühne, en hoorde tot mijn groote voldoening, dat IJsbrand al voor 33 opvoeringen op 't repertoire stond. „Durchfallen gibt's nicht bei uns". Het zijn abonnees, die altijd komen. Er zijn er 40.000 en de zaal is altijd vol. En een naïef, ontvankelijk pubhek. IJsbrand was door de commissie aangenomen met algemeene stemmen (alle dertien) wat zeer zeldzaam is. io October Eergister kwam M. thuis. Het huis was nu vol, en ik hoorde veel zingen en sprak veel met J. en M. ii October. Dresden. Geheel vervuld door het boek van Wilhelm Fliess over de merkwaardige rhytmus 23—28 in al het levende. In de aantallen en in de tijdruimten. 13 October Ik wou dat ik al weg was van hier. Een voordracht aangenomen, waarin ik geen zin heb. En de stad beklemt mij. Het boek van Fliess maakte mij onrustig en zelfs treurig, omdat hij een schat gevonden heeft en er geen gebruik van weet te maken. Ik begrijp er zelf niets van. Ik weet alleen, dat zijn hypothese onzin is. Wat beteekent die overeenkomst in aantal individuen en aantal dagen ? Hetzelfde rhythme in uitgebreidheid en in tijd! De IJsbrandopvoering gaat goed en de uitslag spant mij bijna niet. Maar wel begrijp ik, dat Wiecke hier weg wil. Ik verlang naar Gutkind. Hij schreef mij mooi, over de „Winkelried-bresche" die wij zullen maken. Dat is kranig gezegd: de Winkelried-bres. Hedennacht een lange, mooie heldere droom. Juist zooals ik verwachtte na de zweef droomen. Ik droomde eerst van mijn vrouw, en dat ik al thuis was, en bedacht: ik heb mijn werk niet afgedaan. Toen begonnen landschappen en de zonneschijn en het geluk. 15 October Gister een bui van zware, leehjke depressie. Ik voelde, dat ik noodig weg moest uit Dresden. De IJsbrand opvoering verliep zeer goed en het succes was grooter dan ergens anders. Maar ik werd weer, tegen mijn wil, op 't tooneel getroond. Pötzcha (Wehlen). Goddank, buiten. In rust en landelijkheid. Uitzicht over de Ëlbe. Een tuintje rondom. Eenvoudige vriendelijke menschen, geen kellners. Stilte. De gang vol zakken rogge. Een bloemenvaas van de juffrouw op tafel. Een prettig diner bij Wiecke. 17 October Het is hier goed. Ik sliep lang. Prepareerde mijn voordracht. Ging toen wandelen in 't heerlijkste, glorieuze herfstweer. Eerst op den Rauenstein. Toen van middag met professor Zschalig en zijn vrouw naar de Bastei gewandeld. In den maneschijn langs het bekoorlijke Elbe-voetpad terug. Van Rathen naar Wehlen. Zoo iets liefelijks heeft de Rijn niet. Ik voel me bizonder wel en gezond, physiek krachtig in alle opzichten. En toch had ik enerveerende dagen. Vreemd! Als ik volkomen rustig en hygiënisch leef, voel ik me lang zoo flink niet. Ella Dusü was naar IJsbrand geweest. Ze vond het heel mooi. Maar toen het uit was, bleef ze stil zitten wachten, wat er verder zou komen. Ze wou namelijk weten, wat er met de ƒ 200.000.— gebeurd was. Het dienstmeisje van professor Zschalig, dat hier komt koken, vroeg aan haar mevrouw of ik nu een Dichter was. En toen ze hoorde van het tooneelstuk, vroeg ze of het een vroolijk of een treurig stuk was. En toen mevrouw zeide: „meer treurig dan vroolijk" toen zeide zij „dann werde ich früh zu ihm hinausfahren, um ihn ein Bischen auf zu heitern. 17 October Schitterende herfstdagen. Onbewolkte lucht, klare zonneschijn, windstilte, 's avonds volle maan. 's Morgens op den Barenstein geklauterd, nadat ik mijn rede geprepareerd had. 's Middags kwamen Dr. Zeiss en zijn vrouw op bezoek. Het was een gezellig en vroolijk bezoek. De goedige, typische, Duitsche professor en zijn niet minder goedige vrouw, die hem steeds poogde te weerhouden van 't declameer en of voordragen, omdat hij het niet kon, en zij bang was, dat hij zich belachelijk maakte. Aber nein! Heinrich, das solist du nicht thun. Du kannst es nicht. Du langeweilst die Herrschaften. Maar hij het zich niet tegenhouden en tracteerde ons op voorlezingen van Gorki en op Italiaansche volksrijmen uit Capri, die hij daar verzameld had. De vrouw van Zeiss is ook een voordraagster. En ik droeg de vertaling van Lioba voor. Het was alles hoogst gemoedelijk en amusant. Daarna nog een prachtige maneschijnwandeling. 20 October Weer veel voorbijgevlogen. Nog een mooie wandeling naar de vesting Königstein: die bezichtigd. Met de boot terug. Steeds prachtig weer. 's Avonds voordracht. Stampvol. Veel baronessen en gravinnen. Geen best pubhek. Maar toch groot effect. Toen lang gepraat met Wiecke en Zeiss. Beiden waren het volkomen met mij eens over Wagner. Wiecke ging nog verder dan ik. Zijn dramatisch gevoel kwam er door uit. 's Morgens het vertrek uit Dresden. Het was licht weemoedig. Ook omdat P. niet op tijd was. Het was toch een mooie tijd. En ik voelde zoo gezond. Dat bergen- klimmen is zoo goed tot afwisseling. Gister was de dag minder goed, maar ik kreeg de uiterst interessante rede van Poincaré over de nieuwe mechanica. Daarmee zeer vervuld. En ik zag mijn heve Gutkind 's weer. Heerlijk, eindelijk een mensch die voelen en denken kan. Vanmorgen een gewichtige dag. Goede berichten. IJsbrand in Weenen aangenomen. De goedige, zuinige professor, die mij toch nog 100 Mrk. achterna zond. Toen 't bericht van Mas' dood. Het arme, afgestreden zieltje is niet te beklagen, dat nu eindelijk rust heeft. Vervuld van het „Manifest" dat Gutkind en ik beramen. Vanavond zie ik Oppenheim. Nu begint het ernst te worden met me. 24 October. Walden Een ding is voor ons, zooals wij het begrijpen. Ijzer is dus niet meer hard, vast, stijf, onbewegelijk, want wij begrijpen het als een menigte samenhangende, maar alle in uiterst snelle beweging zijnde en zich vrij van elkaar bewegende deeltjes. En zoo is het ijzer geworden, door de verandering van onzen geest. Dat onze zintuigehjke indrukken nog niet veranderd zijn, doet er niets toe. Op de interpretatie dier indrukken komt het aan. Holland begon met mij zeer te deprimeer en. De begrafenis van mijn oude tante, die eindelijk haar lange kwelling doorgeleden is — mijn moeder nerveus en ziek van overspanning, dan notarissen en testamenten, en eindelijk het leehjke, gedegenereerde volk. Daarbij kou en wind, het zomerschoon gedaan. Zoo snel voorbij. Ik verhet de Gutldnds des avonds na een levendige discussie met Oppenheimer. Hij is een kranige kerel, een geweldig intellect, en vol vita- btett. Maar een Jood in ongunstigen zin, kinderlijk ijdel en protzend met zijn kracht en zijn verstand, glad in het zich aanpassen aan degenen wie hij om zich heeft — het voorwenden van dingen die hij ziet dat gewaardeerd en gezocht worden. Hij „speelde" het genie, zooals ik Gutkind schreef. Ik denk niet, dat hij met ons zal samenwerken. Duitschland is een mengsel geworden van Germanen, Joden en Slaven. Al wat zich nu het krachtigst laat gelden is Joodsch of Slavisch. Zweden schijnt mij nog het zuiverst Germaansche land. Vandaag een genoegelijke middag in Amsterdam, boodschappen met mijn vrouw. Morgen ga ik weer naar Zehlendorf. 26 October, Zehlendorf Het is stil en herfstig. Een donkere schaduw van naargeestigheid was over mijn ziel in Holland. De eeuwige geldzorgen, de eeuwige filisters, het najaar, de kou. Fel griefde mij een domme bespreking van Schijn en Wezen. De arrogante, kwasiwelwillende botheid. Een van die kleine, kwaadaardige poeetjes. Als de schaduw over mij is, dan wonden en irriteeren zulke dingen. Holland krioelt van zulke êtres. Ik zit hier nu weer stil en rustig en hoop op mijn verhaal te komen. Onder de schaduw is het onmogelijk zich de vrije toestand voor te stellen. En omgekeerd. 27 October Nog altijd bittere weemoed. Het ergste is als die de activiteit verlamt, en twijfel brengt aan eigen waarde. En wonderhjk genoeg, het gaat uit van geldzorg. Het bittere gevoel van al die groote verhezen en die schulden, die zoo onnoodig waren, 16—153 dat verzwakt het zelfvertrouwen. Ik was vrij, en heb me laten verstrikken door genereuze onvoorzichtigheid. 28 October - In weemoed wijzen de voorgevoelens onjuist. Dat bemerkte ik gisteren. Ik hep in diepe neerslachtigheid door Berlijn en verlangde maar weg te komen. Ik zei tot mezelven: ik zal naar Frau Mirauer gaan, maar die is natuurlijk niet thuis, ik zal ook naar Louise Wolff gaan, maar dat levert niets op." En ik vond het juist goed zoo, want ik wilde weg. Maar mijn voorgevoelens — anders in den laatsten tijd zoo merkwaardig juist — kwamen glad verkeerd uit. Mirauer was wel thuis en ik had een aangenaam gesprek. En het bezoek bij Louise Wolff was zeer geslaagd. Ik werd opgewekt, levendig, spraakzaam. Maar nu ben ik niettemin toch niet tevreden. Ik had door de diepte heen moeten gaan — niet er uitgehaald worden. Want in die diepten vind ik het goede werk. Waarom maakte het mij ook weemoedig, toen ik mijn zoontje op schoot had? Wat is het aandoenlijke in het kinder-wezen? Waarom voel ik meewarige pijn als ik denk aan zijn stemmetje, als hij zijn pas geleerde woordjes zegt. Het vertrouwensvol vragende: „did-doen?" als hij de deur wil dicht doen, tevreden als hij die opdracht mag uitvoeren, en het hem gelukt. Is het zijn teere zwakte tegenover het geweldige wreede leven? Is het zijn vertrouwend geloof tegenover het oneindige bedrog dat hem wacht? 29 October Gisteravond soupeerde ik bij Frau Louise Wolff en had een lang gesprek met Oscar Bie, den redac- teur van de Neue Rundschau. Hij is voornamelijk musicus, zooals ik terstond begreep, en uit ons gesprek kwam ik meer en meer tot de overtuiging, dat de muziek een gevaarlijke vernielende macht heeft. Iets wat Lady Welby mij al voor twintig jaren verzekerde, maar wat ik toen niet begreep. Maar Bie onderwerpt zich, bidt haar aan, noemt haar verschrikkelijk aanbiddelijk, oppermachtig, een godin en een slet, waartegen alle weerstand machteloos is. In mij werd evenwel daardoor de weerstand des te krachtiger. Er was ook een operadirigent Blech — en het scheen mij als de proef op de som. Een door muziek gedegenereerde. Mij antipathiek. Vanmorgen een gesprek met den fijnen, intelligenten Jood Dr. Martin Buber, dien ik in Weenen leerde kennen. Deze gelooft in de macht eener religieuze schok, en in de onbeduidendheid van alle sociale hervorming zonder transcendenten beweeggrond. Elk doen acht hij goed, dat uit onmiddellijke diepe impuls voortkomt. Buber zei van Oppenheimer, dat hij niet representatief genoeg was om een grooten aanhang te hebben. Bie formuleerde mijn meening over de komische opera zeer goed door te zeggen, dat in deze buffo-opera het paradoxale der opera tot these was geworden, en mij daarom met hinderde. i November Gutkind gaf mij de Galgenheder van Morgenstern. Piet Paaltjes en de Schoolmeester beide overtroffen. Ik heb er mij dagen mee geamuseerd. Men moet literair ontwikkeld zijn om er al de kostelijke gekheid van te vatten. Alleen een literair zeer begaafd mensch kon ze maken. Ik ben zoo dankbaar om de Gutkinds. Het was zulk een zegen deze menschen op dit tijdstip van mijn leven te 16*—153 ontmoeten. Het is alsof ik mijn rechtvaardiger gevonden heb. Hier is de fijne intelligentie met het edele gevoel. En de gelijke zin voor 't komieke, dat Ons bindt. Gister at ik met Licho en Dr. Ettlinger bij Kempinsky. Licho, die zich een Russisch maal samenstelde, als fijnproever. Beginnend met Wodki en Kaviaar. 2 November Eerst vandaag begrijp ik hoe ik van de Vriendendienst een groot werk kan maken. Door de hoofdpersoon, de wijsgeer, tot een meer ideale figuur te maken. Gister was ik met de Gutkinds en Frau Wolff op de Vincent-expositie. Bijna potsierlijk is de Duitsche roem van dezen half-waanzinnige. Zie de Botticelli's eens naast die Arlésienne, of de Velasquez Venus naast die naakte prostituée. Het is interessant en gruwelijk, 's Middags was ik op de Agentuur Harmonie en sprak met Jadassohn. (Bc zou maar Judassohn gebleven zijn in zijn plaats). Het wordt tijd, dat er tegen E. eens flink opgetreden wordt. 5 November Gisteren op de laatste repetitie was Edström, de Zweedsche beeldhouwer. Een geniale kolos, een groot kind. Arbeider geweest, in Zweden geboren, Amerika als vagebond doorgereisd om kunstenaar te worden. Zijn vrouw Iersch, ze wonen nu in Parijs. Zijn werk Rodin-achtig, maar zeer origineel. Na de opvoering voelde ik in de donkere zaal zijn armen om mijn hals en zei hij: „I like you!" Hij noemde IJsbrand „the greatest modern Drama". Hij maakt nu mijn buste. Gister voelde ik de inzinking komen, een gevoel van dit succes hier te moeten ontwijken. Ik verwachtte iets van dien aard. Zooals ik al tegen Sara zei, misschien moet ik eerder terug. Zehlendorf 7 November De opvoering achter den rug. Zoo goed geslaagd als men maar kan verwachten. De pers zeer welwillend. Maar er ontstaat een gevoel van tegenzin, van naar-huis-toe-willen in me. Gister een diner bij Louise Wolff, waar alle muzikale grootheden waren. Nikisch en Busoni — en ik voelde er mij niet terecht. Ook Oscar Bie en zijn uitgever Fischer waren er en ik voelde dat ik met die menschen niet zal opschieten. Bie is een echte literator, maar er zit geen vuur, geen overtuiging in. Alles moede zielen, of gericht op voordeel. Het gezicht van den zakenjood Fischer! Busoni een fijn, bleek, nerveus gezicht. Het gaat mij tegenstaan nog meer voor mijn roem te doen. Het is een bitter gevoel als men zich moeite geeft om vriendelijk en beleefd te rijn en tegelijk denkt: dat zou ik nu met doen als ik er niet nog iets meer van verwachtte. Het steeds er bij denken: „kan dit van belang voor mijn naam zijn" is ellendig. En dan weer het gevoel: Ja! dat is je plicht, want je moet geld verdienen." Ik ben bedroefd, ik heb heimwee. Ik wüde wegloopen. Bij Edström zit ik wel graag — en natuurlijk bij de Gutkinds. Maar het is hier fj een wonderiiike rommel. Een joodsch slavisch land. Ook het landschap heeft voor mij iets antipathieks. De groote eentonige dennenbosschen, met de meren. Mos, dennen en water, anders is er niet. En nergens het fijne, intieme van Holland. Nergens iets landelijks. Dennen en villa's. Vandaag verhuis ik naar Nikolassee. Hoe zal het nu gaan? Er behoeft maar weinig te gebeuren of ik breek op, en geef er den brui van. En dan weer de eeuwige geldzorgen! 1 1 ii November Uiterlijk goed. Innerlijk nog slecht. De sluier van Maja. Ik zie den wonderbaren kop, die Edström van me maakte met een schuwe, beschaamde eerbied. Dat is mijn beste zelf, mijn goede genius, droevig waarachtig. 15 November: Nikolassee Vannacht weer een helderen droom, hoewel kort. Vanmorgen was 't eerste wat ik zag het bericht, dat P. Heyse den nobelprijs heeft. Gisteren een kritische dag, waarin ik me op 't eind zeer gdukkig voelde en de gedachten tot mij kwamen voor den „Oproep aan de Koninklijken". Ik schreef het artikel over Spitteler af, en was er voldaan over. Zondag was Paul hier. 's Avonds was ik bij de oudelui Gutkind in de Victoriastrasse. Gisteren zag ik Kahane weer. Ik ben bizonder rustig, ondanks het dreigen der geldzorgen. Ik verheug mij op het tibuiskomen, en op het werk dat volgen gaat. Ik ben in 't minst niet teleurgesteld, noch twijfel ik aan mijn voorgevoelen. Integendeel. Duidelijker dan ooit zijn de leidingen en wijzingen. ; .... , 17 November: Nikolassee Ik voel dat ik weg moet Gisteren eerst bij Dr. Ettlinger gegeten, met Wegener de acteur, Licho en Strecker, de kritikus. Ik praatte met Wegener over de judificatie van Duitschland. Hij meende dat de Germanen, de Ariërs, nog altijd de eigenlijkproductieve krachten waren, en de Joden de exploiteerende krachten (schacheraars). Toen begon hij met zijn vrienden over Dostoiewsky. En ik bemerkte, dat de russisch-slavische invloed hem evenzeer beheerschte als alle Berhjners. Alles bewondert hier Dostoiewsky. 's Avonds soupeerde ik bij Kahane en had weer dezelfde gewaarwording als vroeger. Een tijdlang voel ik warm-sympathiek, door zijn fijnheid en zachtheid en het lieve gezin, met de aardige kinderen. Maar dan komt weer het slappe, energie-looze, sensueele — het laat bhjven zitten, zwaar rooken, bier drinken — en dan begin ik me zeer onbehagelijk te voelen. 20 November Het is nu nog maar een geduldproef, om tot Woensdagmorgen uit te houden. Zoozeer verlang ik weer naar huis. Gisteren was ik eerst bij Landauer in Hermsdorf, 's avonds bij Buber in Zehlendorf. Beide bezoeken goed en leerrijk. Vooral Buber is buitengewoon intelligent en ik las veel in zijn Tschuang-Tse. Eergister was ik bij Gravin Troüe en praatte veel met haar. Een fijn, gracieus, gevoelig persoontje, die dweepte met mijn Kleine Johannes. Terwijl wij praatten, zat Edström ons van alle kanten uit te teekenen. Gister was de wereld zeer grauw en troosteloos. Toch kan ik altijd goed spreken en ben gelijkmatig gestemd. Ik kan niet anders dan meer goeds van 't volgende jaar verwachten. 22 November Gister een mooie avond met Buber en Gutkind. Het was een prachtig, rijk gesprek, dat ons alle drie evenzeer wel deed. Hier was het fijnste intellect en het diepste gevoel der wereld bijeen. Een soort heimelijk triumviraat. Ditmaal zonder schijn of illusie. Hieruit moet iets groeien, dat kan niet anders, 's Middags nog het gedoe met uitgevers en agenturen, iooo Mark in 't gezicht, die ik niet aannemen mag om niet later uitgezogen te worden. Gravin Trolle nog even gesproken. Dan een zeer werkzame winter, en dan het voorjaar. a6 November: Walden Een stille, zonnige, koude dag. Alles was goed te huis. Orde en voorspoed. Ik kon mijn moeder troosten en opwekken door veel lichtpunten. 30 November Ik ontving het M.S. van een nieuw boek van Sinclair. Het interesseerde mij bizonder. Een oprecht, stoutmoedig boek. Als hij zoo voortgaat, wordt hij een der eersten. (Love's pilgrimage). De herinnering aan Berlijn is prachtig. Nu eerst voel ik de glorie van het leven in een grooten tijd. Dat wat men meende dat de Nieuwe Gidstijd voor mij was. Maar de Nieuwe Gidstijd was jammer en misère bij dit vergeleken. Klein, bedompt, goor. Deze geest es-gemeenschap met Buber, Volker, Sinclair, Bjerre — dat is het ware, nieuwe leven. 3 December Be vind Holland toch erbarmelijk. Trouwens de wereld hier in 't Noorden is overal vaal, en goor en saai. Sneeuw is nog het beste. Maar de arme, leehjke menschen, de leehjke stad, de leehjke dingen — het doodsche kleurlooze leven dier duizenden. Het is verschrikkelijk. Het maakte me niet moedeloos. Het kan immers alles in een oogenblik veranderen. Het is alles tijdelijk, voorbijgaand. De geest is almachtig. Maar ik zie het nu zoo schrik- kelijk helder — het is alles zoo armelijk, 200 vaal en zoo leelijk. 4 December Dagen lang somber grijs, guur weer. Ik schreef een artikel voor Landauer's Sozialist over Tolstoy» Verder was ik inactief. Sinclair's boek is autobiografisch. Ik herken de geschiedenis van hem en zijn vrouw, zooals zij mij die verteld heeft. Het is een oprecht boek. En hij heeft het structuraal vermogen. Het boek is grootsch geconcipieerd. 5 December Gister toen ik van een wandeling thuis kwam, zat S., de schilder, bij mij thuis. Hij kwam mij vragen of hij iets doen mocht om mij uit geldelijke moeilijkheden te redden. Dat kwam mij zoo ongehoord en onwaarschijnlijk voor, dat ik in lachen uitbarstte. Ik zie op tegen de lezing in Amsterdam, omdat het zoo in 't hart is der vijandige sfeer, en ik maar al te goed weet hoe weinig men daartegen vermag. Ik ben nog werkeloos, niet op dreef. Het is zulk een leeg gevoel. Maar ik weet, verstandelijk, dat de leegte schijnbaar is. De schijn ontstaat doordat het kennishcht een leege plek beschijnt. 6 December Ik moet goed onthouden hoe ik mij totaal leeg en onbeduidend kan voelen. Dan vliegen de dagen spookachtig snel voorbij en ik richt niets uit, en voel voornamelijk mijn onwaarde, mijn zwakheden en domheden. Ik begrijp niet, hoe ik nog iets in de wereld kan doen. Op dit oogenblik is dat gevoel weer weg. Nu schijnt het kennishcht weer over grooter ruimte, en ik bemerk dat ik als vanzelf doe wat ik te doen heb. De organisatie van mijn wezen werkt door, ook al ben ikzelf als directie er tijdelijk buiten. Ik behoef mij niet in te spannen. Ik ben ook niet moe. Ik voel alleen maar tijdelijk leeg, saai en donker, omdat ik de rijkdom die ik vergaard heb, niet meer zie. Dat, waartoe ik bestemd ben, zal ik wel volbrengen. Gelatenheid helpt me. n December Ik heb het volgende werkprogramma voor de eerstvolgende weken. Eerst de voordracht van overmorgen. Dan: i. de Zendeling omwerken, volgens de zeer bruikbare opmerkingen van Petersen; 2. de „Oproep aan de Konmkhjken" tot een „Wereldrijksdag"; 3. voortzetting artikelen Page; 4. Siderius; 5. De Wereldmaatschap; 6. De DichterKoning. Het plan van de „Wereldrijksdag" is minder onuitvoerbaar dan het lijkt. Al dadelijk wekte het de aandacht van ieder die er voor geschikt en in gemoeid was, zooals Landauer en Buber en Schwaner. Er zijn niet meer noodig dan een paar hoofdpunten van overeensternming, en wel: 1. Inzicht van de materialistische waan; 2. inzicht van het sociale onrecht. En voorts moeten alleen die worden uitgenoodigd, die blijk gegeven hebben van een waarlijk vrije gezindheid. En die vrije, koninklijke gezindheid moet duidelijk worden gekenschetst in de oproep — zoodat niemand er zich in vergissen kan. Een practisch programma is onnoodig — evenals statuten, bestuur, enz. enz. Alleen een secretariaat. Wat er gedaan moet worden zal voortvloeien uit de gedachtewisseling en de verstandhouding. Het allereerste moet zijn een zuivere, nobele, klare verstandhouding. Een voorzichtig vergelijken» een wijsgeerige neiging tot eerlijk, onzelfzuchtig, belangeloos verstaan. Is dat goed omschreven — dan volgen de daden van zelf. Eerst de significa. Een geduldig kritiseer en van elk woord. Een uiterste matigheid in woorden. Een zeer bedachtzaam vaststellen van algemeene begrippen door niet mis-teverstane woorden. Dan zal volgen een publicatie, een tweede manifest, nu opgesteld door de gemeenschap, dezer enkelen. Het best-gekeurde, door één ontworpene, of het uit verschillende ontwerpen samengestelde. Dat wordt dan zoo wijd mogelijk verbreid. Op die wijze wordt gemeenschappelijk gedaan, wat Tolstoy alleen deed. Een uitspraak, waarop ieder let. Gelukt het eenige der grootste geesten terstond te verbinden, dan krijgt deze rijksdag meer macht dan de Duitsche, meer macht dan het Nobel-Instituut. Omdat ieder er op letten zal. En omdat ieder zal bemerken, dat hier werkelijk een zuiver, oprecht oordeel wordt gesproken. Een eervol oordeel, eerlijk en buiten alle invloeden van geringer aard. 13 December Ik lees Oppenheimer's boek door. Een kranig stuk werk. Een electrische schok werkt soms doodelijk, soms niet — al naar de geest min of meer gespannen is. Een slapende zal door den schok gewekt worden zonder schade. Dezelfde spanning of stroomsterkte die een man dooden kan, kan hem ook uit bewusteloozen toestand opwekken. Het is mogelijk een door den schok getroffene weer op te wekken, door een nieuwen schok van dezelfde kracht. Dit alles wijst op een subtiele werking, waarbij het aangrijpingspunt ligt tusschen ziel en lichaam, of tusschen astraal hjf en soma. De electrische schok schijnt die twee soms te splitsen, soms weer bijeen te brengen. Gister las ik in Amsterdam voor de Queridovereeniging. Ik schaam mij achteraf dat ik 't gedaan heb, maar ik mocht de ƒ 100.— niet afslaan. De voordracht was heel bevredigend, een volle zaal en een vriendelijk pubhek. 16 December: Walden Een week van zaken-zorg achter den rug, omdat een cilinder van de motor sprong en wij zonder licht en kracht zaten, tot groote schade, terwijl juist de nieuwe batterij werd opgeladen. Nu is het defect voorloopig hersteld en kan er weer gemalen worden en licht branden. Gisteravond een gesprek aan huis bij Spoor, met v. H., directeur van 't Blaauwhoedenveem, een merkwaardig, dichterlijkwij sgeerig zakenman. En een zeer gladde, voorspoedige zakenman, tegelijk vrijmetselaar, theosoof, die uit zich zelf de waarheid omtrent het kuddeinstinct gevonden had. Van nacht een heerlijke heldere droom. Vanmorgen het inzicht, hoe ik de Legende verder zal afmaken. Onbeschroomd naar eigen, vrije smaak. In Sirius scheppen het bevrijdende genie, dat de krachten der menschheid organiseert. Er moet van den aanvang af een strenge en strikte methode worden gevolgd. Niet zooveel mogelijk deelnemers in den wereldraad. Maar de eerste aaneensluiting zoo volkomen en nauwkeurig mogelijk. Eerst door gesprek en geschrift, tot diepe, onverbrekelijke verstandhouding komen, die van Zelf echte liefde brenge. En dan niemand opnemen, aleer die stellig en zeker, volgens het oordeel van allen, in die gemeenschap deelt. Dan, later, is de kracht van die eerste groep groot genoeg om de toetreding van velen te verdragen zonder te ontaarden. 19 December Waarom worden kinderen nooit krankzinnig, zooals volwassenen? Bij kinderen vindt men alleen idiotie, achterlijkheid. Nooit acute manie, paranoia, vervolgingswaan, melancholie. Ook hier kan onze psychiatrie nooit de verklaring vinden. Bij een gezond mensch is hevige pijn een aansporing tot uiterst verzet. Men gevoelt alsof dit zoo niet voort mag gaan, alsof er een eind aan moet komen, daar anders al wat is zou vergaan. Dus de allersterkste nood en dwang. Daarbij het gansche kennishcht in die pijn geconcentreerd. Men is dat pijntje, anders niets. Er bestaat niets anders voor ons dan pijn. Dit alles is natuurlijk schijn en bedrog. Iets doet ons zoo voelen en denken met een bepaalde bedoeling. Sommige krankzinnigen, waarbij dus verband van Hjf en ziel veranderd is, voelen pijn in 't geheel niet meer zoo. Ze zijn er onverschillig onder. De psychische werking er van blijft uit. Vanmiddag een heerlijke wandeling met mijn vrouw naar Hilversum. Er was iets zeer plechtigs en gelukkigs in het naar huis keeren door 't bosch in den schemer, bet Hchtje dat ons over den grooten, stillen boschweg toewenkte. Ik werk aan de Legende en aan de Oproep. Ik voel ook dat er een tooneelspel in mij rijpt. Maar ik weet niet welk. Van hooger aard, met intersiever dictie, zwaar en krachtig. ie Kerstdag Spitteler beschrijft ergens hoe de schimmen der afgestorvenen opgaan. „Noch ganz zitternd von der flberstandenen schrecklichen Lebenskrankheit", „bei des grenzenlosen Gartens Eingang, wo der steile Bergpfad führt vom Höllenfeld hiernieder nach dem sel'gen Grimde, stehen edle Frauen bereit, und wenn sie nun gewahren die gestorbnen Seelen, wie sie reihenweise, mühsam am Gebüsch sich haltend, abwarts steigen auf den schmalen Stuf en, bleichen Angesichts, die schwachen Gheder zitternd von der schhmmen Lebenskrankheit, ziehen sie jedem Einzelnen entgegen, unterstützen ihn mit ihren weichen kraftigen Armen, trosten ihn mit hebenden Gesprachen, bis sie endlich ihn geleitet nach dem Friedenstor, und aUda lehnen sie den heftig Weinenden an ihren Bus en, lenken ihn mit Flüstern nach der ew'gen warmen Heimat." Dit is niet minder mooi dan Dante's begin van 't Purgatorium. Dit zal ik tot motto nemen voor Sirius. Het vervult zijn wezen. ze Kerstdag Het was een goede Kerstavond. Ik las Lucas II voor, en het derde hoofdstuk uit de Legende, voor G. en I. En we versierden den boom en staken de kaarsjes op. Als ik nu Walden maar kan houden en als een waardevol bezit achterlaten, misschien wil H. het dan wel later beheer en. Dan houden ze toch wat over, want het wordt steeds meer waard. Steeds broed ik nog over mijn nieuw tooneelstuk. Hoe het schoon en intensief van taal moet worden, geen onbeduidend woord — en toch zóó, dat ons pubhek de karakters volgen en begrijpen kan. Geen vers, maar krachtig proza. En schoone tafereelen, geen banaliteiten en mufheden als Ibsen, en toch het nieuwe leven. 27 December Gister weer een vroolijke dag met G. en I. en Sara zoo veel gemakkelijker met hen. Vandaag weer weemoedige golven, die mij soms overstelpen. Om het weinige wat ik deed in mijn leven, om het ontglippen van zooveel, het snelle voorbijvlieden. Ik werk de Zendeling om. Ik voel de hoofdfiguur uit „de Wereldmaatschap", de oude geleerde met de jonge vrouw en het vele geld. Hoe hij 's avonds peinst, ik zie het nu — na vrouw en kinderen goenacht te hebben gewenscht. Een vroolijk tooneel vooraf. Dan komt een kleine, oude vrouw, als zijn boos geweten. Ik voelde ook opeens de mogelijkheid de Significa te dramatiseer en. Door den bond der oprechten. Het begin eener nieuwe vereeniging. Het laten zien, op 't tooneel, wat een nieuwe eenigmg, een nieuwe unie, een nieuwe gemeenschap zou beteeken en. Ik voel dit als een zeer ver, zeer stout plan, dat een waarachtige inspiratie vergt. Want het zou al 't begin zijn van 't wonder. En het zou, van het tooneel af, het pubhek zoo meesleepen, dat ze elkander ween end in de armen vielen. De Promethiden. Dat is het. Het dr oom-tafereel van Torribio, maar dan in diepen ernst. Ja, als ik dat bereik, dan zal ik waarlijk tevreden kunnen sterven. 28 December Daarbij behoort de heelende werking, de genezing. Deze is altijd samengegaan met alle magie, met transcendente stroomingen, met het evangelie. De genezing kan het eerste symptoom zijn van een hieuwen samenhang. Het zou op 't tooneel te beelden zijn door het plotseling ziende worden van een blinde, als de drie oprechten weer te zamen komen. Zij ontmoeten elkaar toevallig, avontuurlijk, bij een schipbreuk of treinongeval. Dan ontstaat hun band, door een diep intiem gesprek. Later komen ze weer bijeen, als antagonisten, in een feilen belangenstrijd. Ze herkennen elkander en de eenheid herstelt zich — en hun macht wordt magisch en grijpt om zich als een brand. Een spoorweg-accident is nu tragisch te gebruiken — een auto-accident nog niet. Daarvoor is de auto nog te nieuw, en door zijn nieuwheid min of meer komisch. Ik heb bedacht dat het pathologische in onze samenleving vrij nauwkeurig samenvalt met het ondichterhjke. Zoo is de handel alleen ondichterlijk waar ze de moderne bedriegelijke handel, is niet de eerlijke waren-ruil. Maar al wat geldhandel, beurs-speculatie, en kapitalistisch monopolie is, is persé dichterlijk onbruikbaar. Het schijnt soms of alleen de primitieve toestanden poëtisch zijn, de akker en de landman, de jager en de visscher — maar we bedenken niet dat bij alle cultuur terstond het pathologische intrad. Oudejaarsavond 1910 Ik las weer over Japan, en de bekoring van dat oude Japansche leven komt weer over me. De schoonheid, heldhaftigheid, ridderlijkheid, zelfbeheersching. Ik vind het altijd mooier, interessanter dan de Europeesche middeneeuwen. Vooral ook om die fijne kunst, die goede esthetische smaak er bij, in alles. En de wreedheid en de dapperheid maken de Dood zoo machteloos en het lijden zoo onbeduidend. De onbeschrijflijke aantrekking van die vormen, kleuren en geuren van Japan — de Zuivere zwaarden, de zwierige gewaden, de onzichtbare Keizer in zijn verfijnde omgeving — en het schoone heuvelland. Ik voel, dat er twee dingen zijn die ik nog bereiken moet om mij op den top van mijn leven te voelen. Ik moet de schuldenlast niet meer voelen, en ik moet een naam als dramatisch dichter hebben die het mij mogehjk maakt te schrijven wat ik wil. Ik ben, dit jaar, veel verder gekomen in de richting van die twee — veel verder dan de vorige jaren. Maar ik ben nog niet waar ik wensch. Als ik daar ben zal ik gevoelen of ik iets mis, een soort desillusie, zooals bij een voltooid boek. Nu is het er, nu heb ik het.... en wat dan nog? Dan zal ik eerst recht de diepe zelf-bezinning zoeken. De eenige duurzame troost. Ik verwacht in 1911 geen bizondere evenementen. Een eer geleidelijke voortgang. Het volgend seizoen wellicht een paar nieuwe stukken in Duitschland. Dat is al het mooiste. En door IJsbrand misschien weer eenige lezingen. En al zijn die nieuwe stukken (misschien de Zendeling of Lioba) geen groot succes, of zelfs een echo, dan nog blijft de voortgang aanhouden, en vind ik ingang op 't Duitsche theater en krijg ik reputatie genoeg om voort te kunnen werken. Vóór 1915 hoop ik wel dat die beide tijdmerken voorbij Zijn. Dan eerst is een krachtiger werkzaamheid mogelijk in Amerika, en in de „Nieuwe Unie." Het mooiste feit in 1910 was het vinden van Gutkind. De reizen in Duitschland en Scandinavië, en de verblijven in Dresden en Berlijn waren allen vol goede, soms schitterende herinnering. De twee dagen in Stockholm en de avond met Buber als glanspunten. Het echec van Circe deed weinig af aan het goede jaar. Ik maakte Schijn en Wezen Haf, ik werkte aan de Legende, maar bracht het niet verder dan misschien 1/4 of 1/5. Bc begon „de Dichter-Koning" en schreef er twee hoofdstukken van. Ook niet meer dan 1/4. Ik beraamde — en dat is misschien nog 't voornaamste wat ik deed — met Gutkind het manifest, de Oproep aan de Koninklijken. En ik schreef er schetsen voor neer. Dramatisch vorderden mijn plannen wel, maar niets werd neergeschreven. Ik schreef een groot Duitsch artikel en eenige kleinere. En twee Engelsche artikelen. Behalve Schijn en Wezen maakte ik geen verzen. Ik hield voordrachten in Düsseldorf, Frankfort, Darmstadt, Stuttgart, Weenen, Dresden (twee), Antwerpen, Brussel, Kopenhagen, Stockholm (twee), Bonn, Aken, Amsterdam. Mijn huis bevalt mij goed. De zaak waar mijn finantieele behoud van afhangt is verbazend vooruitgegaan, (van ƒ 150.— tot ƒ 700.— omzet 's weeks) Walden is voorspoedig en ordelijk. Bc was gelukkig in de keuze van V. Mijn lieve E. werd geboren en is niet minder aanvallig en gezond dan H. EINDE VAN HET ZESDE DEEL. Ik kreeg kritieken over IJsbrand uit Duitschland. Daaronder waren er even vinnige en afbrekende als de Hollandsche. Een had „nog nooit zoo'n vervelend, onhandig, ondramatisch stuk gezien", een bewijs dat ik absoluut geen dramatisch talent had. Zooiets hindert mij nu maar zeer weinig, omdat het zoo verregaand en duidelijk onwaar is. Die man is zoo blijkbaar nijdig en kwaad, als de rechte filister. Ik wandelde gister naar Riverside heen en weer en dronk thee bij mevrouw van Noppen. Ze was zwaar ziek geweest door de giftige khmop. We praatten over Helen Smith en ik vertelde mijn ontgoocheling. Marjon de Vore was er, hef als altijd. Ik was zeer vredig en kalm gestemd. Geluncht met Page, Lanier, O Higgins en Crasty (die over journahsme schrijft). Datum van vertrek waarschijnlijk vervroegd, omdat de N. Amsterdam uit de vaart is. 19 November. De ga waarschijnlijk op de Baltic, was het al zoover. Gisteren in New York. Mijn boek Happy Humanity samengesteld, op de City club en 's avonds aan Page gegeven, ter gelegenheid van het Peary diner. Diner van 500 man op de Aldine Club, ter eere van Peary. Peary een groote, forsche man met een ietwat vulgair gezicht, maar sympathiek door de rustige energie en fermiteit. Blauwe, vaste oogen. Zijn speech een eenvoudig zakelijk verhaal Nadruk leggend op het welberekende en door langjarige ondervinding voltooide van zijn plan. Er was geen hasard in, maar kennis en berekening. Hij deed acht tochten eer de laatste slaagde. Cook werd als een bedrieger gebrandmerkt door Admiraal Chester van U.S.N. Het is nu vrijwel duidelijk dat hij van Peary's welslagen hoorde en toen onmiddellijk zelf voor den dag kwam met zijn ontdekking van 1908, eer Peary's succes bekend werd. Op die wijze had hij juist gelegenheid er tusschen te komen en een hoop geld te verdienen, zooals hij ook gedaan heeft. Zijn foto's zijn valsch, of niet aan de Pool genomen. De zon werpt schaduwen van een hoogte van 32 graden, hoewel die hoogte niet meer dan 16 kon zijn. Ik sprak met George Kennan, den Siberië-reiziger, die mij tot den brief aan den Tsaar inspireerde. Hij ziet al vrij oud, een grijs professor. Ook maakte ik kennis met Thomson Seton, den schrijver van Wab en „Wild animals I have known." Vandaag reisde ik met hem. 20 November* Op 't punt van Greenwich te vertrekken. Morgen naar Wilmington. Na een goeden nacht is het heimwee weer pijnlijk sterk, vooral door de reizen die ik nog doen moet. Vandaag over 14 dagen op de boot, Goddank! Was 't al zoover. Gister lunchte ik met Dabo, en was verwonderd te zien hoe hij eenige notities maakte in 't Japansch, in Japansch schrift en Japansche taal, die hij met groote vlugheid neerschreef. Hij vertelde me dat hij, uit voorliefde voor Japan, de taal geleerd had en er zich nu van bediende als een soort snel- en geheimschrift. Hij sprak veel met me, en was zeer hartelijk en vleiend in zijn uitingen. Hij geeft mij een van zijn schilderijen. 23 November* Wilmington. De reis was goed, hoewel veel door heimwee en verlangen gekweld. Een middagmaal, zeer goed, voor 75 ets. in Ricky Mount. Ik kwam Zondag- ff avond in Wilmington, Mac Rae was aan den trein. Zijn vrouw is een zeer eigenaardig type. Ze is mooi, en ziet nog jong, maar ze moet toch over 40 zijn, en ze heeft grijzend haar. Ze is ietwat gemaakt, zooals alle Amerikaansche vrouwen, maar toch zeer hef en eenvoudig, en allerliefst is het dochtertje Agnes, 12 jaar. Een schilderijtje in al haar houdingen. Ze maakt versjes en leest mij voor uit haar boeken. Dien eersten Zondagavond deed Mac Rae mij het verhaal van de revolutie in Wilmington, de rassenoorlog tusschen negers en blanken tien jaar geleden. De negers werden oproerig en brutaal en de blanken besloten hen tot rede en onderwerping te krijgen. Mac Rae was de leider en organisator. De heele stad was gewapend en georganiseerd. Men vernielde en verbrandde de drukkerij van een negercourant, die ergerlijke artikelen drukte; men nam de ergste en gevaarlijkste negers gevangen, zette hen op een locomotief en bande hen uit de stad. De gemeenteraad, die gekozen was door omkooping van de negers, werd gedwongen ontslag te nemen, tot den burgemeester toe. Een paar negers die schoten, werden doodgeschoten, eenige anderen gevangen genomen, en later onder bescherming uit de stad verwijderd. Dit alles was tegen de wet en op eigen gezag. Maar het was noodig en had volkomen succes. De brutale en ergerlijke dingen rijn nooit meer voorgekomen. Het stemrecht der negers is een doode letter geworden. Hoe meer ik hier leer, hoe beter ik de kolossale fouten in deze maatschappij opmerk. Alle teclmische organisatie-fouten. Maandag brachten wij den ganschen heerlijken zomerdag door op Casde Haynes. We spraken Row, den superintendent, Vogels, Beversen, Dekker, Tinga van Nes, Pelgrim en Plevier, — allen Hollanders. Verder Zagen we de Hongaren in 't bosch aan 't werk. Het was een heerlijke dag buiten. Gisteren, Dinsdag, kwamen Vogels, Beversen, Dekker en Plevier in Wilmington en we namen het terrein op voor de nieuwe vestiging dichter bij de stad. 25 November. Gister de vergadering met de bankiers, waarbij zij een leening van 25000 dollars beloofden. Be heb het hier goed en 't zal mij spijten van hier weer op de lange, lange spoorreis te moeten gaan naar 't Westen. Hoeveel liever bleef ik hier tot mijn afreis naar Europa. Ik voel mij hier thuis, en zie al minder en minder bezwaar om mijn dierbaren hier over te brengen. Het is hier heel wat hchter leven en voorspoediger werken dan in Holland. En waarom zou ik mijn dieper zelf ook hier niet vinden ? Vond ik het niet al in Boston, toen de verzen kwamen? Meer en meer ga ik van mijn gastheer en gastvrouw houden. Vooral bevalt mij de eenvoud en matiging in hun leven. Geen knechts, geen auto's, geen diners. En de vrouw is even hef en beminnelijk als eenvoudig. De Amerikaansche gemaaktheid is maar schijnbaar. Ze heeft een mooi gezicht, mooie oogen, en haar haar is niet gecrepeerd maar in een dikke grauwzwarte vlecht om haar hoofd gelegd. Eenvoudig, origineel en smaakvol. Het meisje Agnes is een van die wezentjes, zooals die mij in mijn jeugd in vervoering konden brengen. Een van de meisjes uit Johannes Viator en de Kleine Johannes. Een en al bekoring voor me. 26 November, Wilmington. Een wonderbaar heerlijke dag voor een Hollander. De lucht is frisch, koel en droog, de zon helder en 9—153 warm, de lucht stil en transparant. Van nacht vroor het wat, nu kan men weer zonder jas buiten zitten. Het weer is, zooals men somtijds, heel zelden, in Maart of April in Holland heeft, als de zon warm is. En daarbij is de stemming in dit huis zoo eigenaardig. Het is de ouderwetsche stemming van een zomer-vacantiedag, de stille schitterende zonneschijn, de rust in huis, de groote koele kamers, het geluid van een piano in de verte, en wat matig straatgeruisch. Daarbij de aromatische geur van hars en terpentijn, een zachte verkwikkende geur die de heele streek hier kenmerkt. Nu ik hier zoo zit en schrijf en ik stel mij voordat mijn vrouw en de kinderen hier waren — waarom Zou ik dan ook hier niet kunnen werken en gelukkig zijn in 't zoeken naar mijn beste zelf f Dit is met recht een klimaat voor den ouden dag, als men behoefte heeft aan peinzen in den zonneschijn, aan warmte en stille buitenlucht. Nooit zou ik willen emigreeren naar een even ruw klimaat als Holland. Maar een plant, in Holland gehard, zal hier des te beter gedijen. Omgekeerd zou niet gaan. Gister hadden wij een pic-nic, een „oyster-roast" aan de zeekust, op de mooie plaats van Mac Rae's zuster mrs. Parsley. Daar staan prachtige zware boomen, moerbeien, ilexen, magnolia's, sycomoren, begroeid met klimop en lang mos, en vlak voor ligt de sound, de zee-inham en verder op de oceaan. Een heerlijk oord. We zagen de neger-visschers die met een wagen vol visch terugkwamen, de vangst van vijf man op één morgen. De oesters waren zoo uit zee gehaald en werden op een rooster boven een houtvuur geroosterd. Er stond een tafel, voor die gelegenheden gemaakt, op het gras en daaromheen stonden we allen — Mr. en mrs. Mac Rae, Dr. Love en zijn vrouw, Mrs. Parsley en haar chauffeur en de oesters werden midden op de tafel gegooid en onze bordjes met gesmolten boter stonden er op een plank lager omheen. Ieder krijgt een oestermesje en opent de oesters, haalt de oester er met zijn handen uit, doopt hem in een oesterschelp met boter en eet hem op. Daarbij dronk men bier, en er was nog kalkoen en pumpkin pie. Het was een vroolijke partij, ter eere van Thanksgiving day — de jaardag van den dag waarop de Pilgrim fathers de schepen zagen aankomen die hun redding brachten en provisie voor den winter. Des namiddags ging ik nog per auto naar Castle Hayne en had een lange conferentie met Vogels, Dekker en Beversen. Ik deed hen inzien dat het veel beter was dicht bij Wilmington te beginnen en het groote stuk verderop voor later te bewaren. Het was een koele, serene avond en de maan rees bijna vol in den violetten schemer. Prachtig straalde Venus. De avond daalde snel. Huiselijk en gezellig is dan het keuvelen des avonds aan het haardvuur. Beter dan bij Hoggson, waar ze bijna eiken avond uitgaan. Mac Rae is het beste type van den „inspired millionaire". Hij strijdt, precies zooals Lee het aangeeft, tegen de uninspired, de haaien van Wallstreet. Ze hebben hem vreeselijk te pakken gehad. Hij is — zooals Page het zei — gepakt en beroofd en door de modder gesleept, opzettelijk, met voorbedachten rade, zonder scrupule of genade. Een prachtige onderneming, door hem beraamd ten beste van 't land — The Rockingham Water Power — is door de groote financiers op de meest gewetenlooze wijze geruïneerd — eenvoudig door het niet nakomen hunner beloften — met het doel de zaak daarna voor een koopje in te palmen. Nu is Mac maken, ziedaar alles — met behulp van zijn militair talent. Van een beter samenleven — het motief der revolutie — had hij geen flauw begrip. Het meest verwonderlijke vind ik, dat hij Goethe zoo totaal kon inpakken, zoodat deze in hem bleef gelooven, zelfs na 1812. Ik voel dat ik veiliger en duurzamer bouw dan Napoleon, zij het dan ook langzamer. Zijn methode om de menschen door hun eerzucht en ambitie te leiden, aanvankelijk zeer werkdadig en practisch, had dit groote gebrek, dat hij er niet de opvoeding tot een hooger inzicht aan verbond, zoodat de eerzuchts-instincten, ongebreideld, hemzelf aan alle zijden bemoeilijkten. Een voortdurend kijven en elkaar misgunnen der hertogen en koningen die hij gemaakt had — todat ze eindelijk, uit eerzucht, hemzelf verheten en verrieden. 1 December. Lawrence. Een druilige regendag. De heldere hemel van Kansas zal ik niet zien. Ik was wat Hollandsen gestemd en verheugde mij alleen op 't idee om weg te komen. Maar één gedachte — en wel deze, dat ik het theater tot een religieuze instelling wilde maken, zooals het geweest is, wekte mij op. In deze gedachte ligt al mijn werken opgesloten. Vanavond weg 1 Vanavond oostwaarts 1111 Ik herkende Zondag de restauratie aan 't station te Saint-Louis — en ik verbaasde mij dat het zulk een aangename herkenning was. Dat was omdat ik oostwaarts ging, de eerste maal toen ik er kwam. Toen was ik zoo bhj, want het was de terugweg. Ik had een goede ontmoeting in 't hotel. Allen White, die grooten invloed heeft, en tot de goede groep behoort. Er zijn hier allerlei kinderachtige animositeiten, waartusschen het lastig is den weg te vinden. Ik kreeg Alles Posse, waar enkel een glimlach past. En dat onder regie van Lindemann, van wien ik zulke verwachting had. En men gaf mij de gelegenheid niet de IJsbrand-repetities behoorlijk bij te wonen. Nu zag ik alleen het eerste bedrijf. Vrij goed, maar niet zooals ik gehoopt had, geheel naar mijn inzicht. Nu trek ik mijn hart er maar van af. In Frankfurt een heerlijke voordrachtsavond. Een groote zaal, duizend menschen, en een groote geestdrift. Er kwamen hoorders mij de hand drukken, terwijl de tranen langs hun gezicht stroomden. Toen voelde ik, dat ik in Duitschland was. Dat had ik nog niet gezien in Amerika. Ik bezocht den volgenden morgen het Staedler Museum met de dames Frau Spier-Schmitz en Frau Schlösser. Er waren enkele Zeer fraaie stukken. Vooral van moderne Franschen. Een heerlijke Courbet, een donkergroene woeste zee onder een violet grijze lucht. Een wonder van kleur en toon. En ik zag een modern schilderij, dat nader stond aan de oude portretschilders, aan Holbein en de groote Italianen dan één ander dat ik zag. De schilder heette Karl Freiherr von PidolL Hij stierf ongewaar deer d. Verder een prachtig landschap van een mij onbekenden Chitrain of zoo iets. En een mij onbekende oude Hollander Griffier. Een heerlijk droomlandschap vol menschen. De groote Rembrandt, Samson en Dalila vond ik zeer interessant, maar niet mooi van kleur. Een geweldig werk, vol Rembrandt overal, maar niet een zoo heerlijk geheel, als hij anders weet te maken. Meer eigenlijk een krachtproeve, naief en eerlijk en forsch, maar weinig poëzie. Teniers is bijna altijd demonisch. Er is demonisme tot in zijn kleuren. Hij kent het demonenrijk, zoo goed als ik. En Griffier kent mijn dr oomenrijk. Een wonderwerkje