MIJN DAGBOEK GEDRUKT BIJ DB N.V. VAN MUNSTER 'S DRUKKERIJEN - AMSTERDAM 2 O DEC, 1934 FREDERIK VAN EEDEN MIJN DAGBOEK ZEVENDE DEEL N.V. VAN HUNSTER'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ - AMSTERDAM II 6 Januari xgn Ik vond overeenstemming tusschcn hetgeen ik over muziek schreef, over de weinige ethische werkmg van de beste muziek — en wat Tolstoy en Lady Welby er over zeiden. Tolstoy in de Kreuzersonate. Muziek veredelt niet, ook de beste niet. Z» is uiting van het edelste, maar heeft geen levende u jli »schep* geen ethische sfeer, doet niet handelen. Ze sleept mede, bekoort, doet genieten — maar verdooft en maakt indolent. Menschen die gestadig in muziek leven, gaan ethisch, dus in levenskracht, achteruit. En poëzie doet hetzelfde, zoolang het literatuur is. De wereld van musici en literaten wordt een stinkend moeras. Het drama alleen, het sterke, gezonde drama werkt bevrijdend en' versterkend. Daarin ligt misschien mijn antipathie jegens de opera en Wagner. Daarin heeft de muziek het drama overweldigd en gecorrodeerd. Muziek is als de verboden vrucht, wij zijn er niet rijp voor. Ik voel nu sterker dan ooit, dat het drama mijn terrein moet zijn. Echec of niet, ik ga voort met dramatische productie. Irene's Ballingschap. De Wereld-urne. De Oprechten. En scheiding van muziek en dramatiek. Dat staat vooraan. Dat wil zeggen: een samengaan — maar ieder m zijn eigen aard en wezen. 8 Januari Eergister sprak ik in Alkmaar. Ik had er geen zm m — maar dat is meer gebeurd, terwijl het mij toch voldeed, toen ik 't gedaan had. Maar ditmaal bleef ik even onbevredigd. Het was stampvol, er vielen twee menschen flauw. Ik sprak vrij goed. Maar ik deed een slechte keuze met het vers dat ik voordroeg. Ik had 's morgens met diepe aandoening het mooie vers van Margaret Wood gelezen, en meende dat het geschikt was tot voordracht. Maar dat bleek onjuist. Nu ergert mij ook dat. Vooreerst voel ik niet meer als vroeger dat ik zóó op de beste wijze werk. In een groep van zulke menschen krijg ik geen voldoende uitwerking. Vooral ook omdat het in Holland is, waar de vijandelijke elementen neg overal het begrip verduisteren én verdraaien. Het eenige wat ik er mee doe is doen constateer en dat ik er nog ben. De strijd levendig houden. Maar dan moest ik hard optreden, en niet zoo vriendelijk en luchtig, zooals ik het in Duitschland of Amerika kan doen. Dat wordt in Holland geheel verkeerd begrepen. Dan spreken Ze weer van de „vlotte causeur". Dat past in hun karikatuur van mij. Ik was er geheel en al door ontstemd. Ik voelde weer als 't hondje dat zijn baas niet begrijpt. En ik moest het toch doen, om 't geld, om mijn schulden, om vrouw en kinderen. Nu kreeg ik een uitnoodiging uit Amsterdam, en ik moet ook voor de vrouwen spreken in 't noorden. Daarbij voel ik minder tegenzin. En die intuïties komen bijna altijd uit. Maar in Amsterdam zal ik feller zijn. 12 Januari, Heerenveen Ten huize van den Ontvanger L. Sneeuw. Het noorden van Nederland in den winter is altijd desolaat, naargeestig. De menschen zijn echter ernstig, houden van ernstige gedachten. Mijn rede voldeed mij zeiven meer. Ook de vers-voordracht. Het werk van anderen — hoe mooi ik 't ook vind, kan ik nooit met zooveel succes voordragen. In Heerenveen woonde ik bij een jong echtpaar met een kind van ij jaar. In vrij goeden doen en tamelijk ontwikkeld en beschaafd. De vrouw knap en blond, een Friezin. Reproducties van goede meesters — Dürer — aan de wanden. Ik nam 't tweede ontbijt bij juffrouw B., collectrice bij de Staatsloterij met den heer E, een landmeter en een juffrouw B, fotografe. Óuderwetsch huis. Een graad cultuur lager dan bij den ontvanger. Hartelijke, eenvoudige menschen. De lage alleenstaande huizen van Heerenveen, hoogstens twee verdiepingen. Allen aan 't kanaal, en daarachter onmiddellijk het weiland. Een stedenbouw die zoover ik weet nergens anders Zoo voorkomt. In Zwolle was ik gast bij de familie B. De heer des huizes, gemeente-ontvanger, maar rijk en patricisch. Een groot, comfortabel huis. Een menigte blauw porselein. Fraaie reproducties en ook enkele moderne goede kunstwerken aan den wand. Een mooie Voerman. In Zwolle minder belangstelling dan in Heerenveen. Een kleinstads-aristocratie van rijken die liever naar een opera of operette gaan. Den volgenden dag naar Hattem, als gast van den heer v. H., die getrouwd is met een dochter van B, een jong man met fijn, goedhartig uiterlijk. Bevriend met Voerman, om wien ik voornamelijk naar Hattem ging. Voerman liep door de besneeuwde weiden, in zijn cape, hij had dat land pas gekocht. Hij is een boerezoon, en houdt nog koeien en heeft een vrij groote boerderij. Hij is een korte, stevige man, met lichte oogen en een blonde kinbaard. Hij spreekt in den trant van de echte artiesten, rustig, eenvoudig en raak. Kijkt je dan recht aan over zijn bril. De vrouw vol geestdrift voor het werk van haar man. En daarbij met fijner cultuur dan hij. De man een rusteloos, forsch werker. Voerman was in geen vier jaar één dag uit Hattem weg geweest. „Er mocht dan eens juist een mooie lucht boven de IJssel zijn" zei hij. We zagen een stuk of tien mooie doeken, met heerlijk uitgewerkte wolkexpressie. Heele wolk- choralen. De dier-figuren meestal wat te klein, en ook de stadsgezichten en scheepjes te peuterig, te veel miniatuur. Maar alles prachtig, zuiver werk. Twee uren vlogen om. Het oude kleine stadje aan de rivier was mooi in de sneeuw. We deden nog een ritje door 't wijde land met de lage heuvels, bezochten een schilderes, juffrouw K., in een fraai en smaakvol klein huisje, 's Avonds was ik in Almelo bij den gemeente-secretaris D. Daar was het de complete 19de eeuwsche wansmaak van beeldjes en snuisterijen. Ook weer hartelijke menschen, en Zelfs een vrij feestelijk en lekker diner. Na de lezing levendige conversatie tot één uur, waarbij ik van alles over Walden moest vertellen. Ik vond eerbiedige en dankbare hoorders, die hun tegenargumenten en kritiek altijd vol bescheidenheid uitten. Den volgenden morgen, Zaterdag, blij weer thuis te zijn. Lekker winter, veel brieven — de roman van Leo nar do uitgelezen. Na dit droeve leven voel ik wel dankbaar gestemd. Zulk een man die mekanieke beesten knutselt om den koning van Frankrijk te vleien. Een leeuw die opengaat en lelies laat vallen. En de hel van dwaasheid en waan, leugen en wreedheid rondom De Borgia's, de inquisitie. En toch alles zoo mooi! Nu we uit de hel van onrecht en domheid stijgen, vallen we in die van leelijkheid en saaiheid De „verveling" die Macchiavelli erger vond dan alle lijden. Mereschkowski's boek is een degelijk stuk arbeid. Mijn huis bevalt me — omdat er niets opzettelijk artistieks en aesthetisch in is. Een ruime, ouderwetsche kast, waarin we 't ons zoo huiselijk mogelijk maken, en zoo min mogelijk leelijks hebben. Al die moderne, aesthetisch gebouwde en gestoffeerde huizen gaan zoo gauw tegenstaan. Het is nog geen tijd van mooi rondom. Mijn huis is representatief in zijn tweeslachtigheid. Een overgangstijd. Nog altijd geniet ik van mijn kinderen, zooals nooit te voren. Zij zijn zoo aardig mooi en smakelijk. Ze zien zoo voorspoedig en gezond. En *f .urritc«*en of hinderen mij eigenlijk nooit, met al hun kinderherrie. Mijn geest is bizonder rustig. 34 Januari* De was bij Mevrouw R. die een nieuw dorpje schept, Bergen aan Zee. Ik zag het met haar. Een mooi, interessant werk. En een vreemde stemming bracht die regeneratie boven op het oude dorpje met zijn interessant stukje oud-hollandsche geschiedenis. De verwoeste kerk, de welvaart in de middeneeuwen, het vechten en branden in den Spaanschen tijd door de geuzen, later door Russen en Franschen. Diepgaande stemmingswisselingen voel ik dan. Omdat elk van die herinneringen mij een eigene bekoring brengt. Ik kan die onbeschrijfelijke mengeling niet volgen of vasthouden. Ik zou het graag willen. In elk van die stemmingen Zou ik mij kunnen verdiepen. In het middeneeuwsche Nederland, in den Spaanschen tijd, in de meren en bosschen, in de aristocratische geslachten, in de kasteden daar, en dan op eenmaal in het meer nuchtere, droge, maar blije opkomen van de badplaats. De zomerbekoring was er niet, in het wintersche Bergen. Toch was 't mooi. De dennen, de stille Januari-lucht, de duin-contoeren. Ik vond mijn thuiskomen zoo prettig en Walden is mij lief. Steeds grooter en grooter wordt mij het mysterie van mijn ikheid. Het is mij ondenkbaar dat dit wonderbare besef niets beteekenen zou. Waarom juist ik? Waarom juist dit speciale menschje? Waarom woont er in dit ééne, volmaakt even onbeduidende wezentje als al die andere millioenen, dit zoo bizondere gevoel? Het onpeilbare raadsel vervolgt me dag en nacht. 27 Januari. In waanzin is niets wat er ook niet in den geZonden geest is, maar de verhoudingen zijn verstoord. De argwaan, de droomerigheid, de slechte controle over gedachtenreeksen — ideeënvlucht — komen allen ook bij den gezonde voor. Maar bij den waanzinnige is er onvoldoende centralisatie — evenals in den droom. De droom is bij elk onzer waanzin, tenzij het een heldere droom is. Ik las over de versierde grotten der holenbewoners, de kunst der praehistorische menschen. Dit wekt onmiddellijk mijn intense belangstelling, en ik voel iets als de bekoring van oud-Egypte, oud-Japan, maar dan nog in sterker mate. Het kan mij geheel vervullen, en al mijn zorgen doen vergeten. Ik wou die grotten gaan zien. De bdangstelhng en de bekoring zijn mijzelven beiden even raadselachtig. Gister kwam ik op de gedachte, terwijl ik door Amsterdam liep, dat ons meest werkelijk leven juist bestaat uit die bekoringen die op een waan berusten. Verliefdheid is zonder twijfel een waan — dat wd zeggen: de geliefde is nooit wat aj den verliefde lijkt, men omkleedt het geliefde wezen met een glans die later verdwijnt. Men kan een diepere liefde gaan voelen voor de geliefde — maar het is niet de eigenaardige emotie der verliefdheid. De verliefdheid kan ook door een onwaardig persoon opgewekt worden. Men heeft dus met een schijnsel, een waan te doen. Maar toch is deze bekoring het meest wezenlijke van 't leven. En nu kwam ik tot het inzicht dat dit niet een verloochening der waarheid beduidt, dat dit niet zeggen wil dat wij van leugens en bedrog leven. Maar „waan" is disharmonie tusschen eigen en on-eigen. In deze bekoringen komt het beeld-in-ons niet overeen met het wezen dat niet-ons is. Maar daar juist ligt de onwaarheid, onwerkelijkheid in het on-eigene. In de liefde is de verliefdheid het ware, werkelijke — wat onwerkelijk, onwaar is, is de zoogenaamde realiteit die niet aan onze illusie beantwoordt. 31 Januari* In ons huis brandt de groote kachel in de gang en het ziet er nu ouderwetscher dan ooit, door de gekleurde teekeningen en vergulde lijstjes van mijn tantes, uit den boedel van tante Mas. Maar het is er des te gezelliger en huiselijker door. Ik ben alleen gespannen en prikkelbaar, omdat mijn werk niet voldoende vordert. De jaren gaan zoo snel, en zulk een kritische tijd als deze, waarin een langgewacht succes begint dóór te breken, beneemt de rust. Ik lees Allen Upwards boek „the New World" en dat is de groote vondst voor dit jaar. Het is een • meesterlijk boek. Het gewone, nuchtere, kalme hanteeren van de diepste vragen, met zooveel zekerheid en zoo weinig inspanning, dat is volstrekt uniek. 6 Februari, Gisteren las ik Crime et Chatiment van Dostoiewski. Ik had het nooit gelezen, maar het was toch alsof ik het herlas, zoo goed had ik het boek leeren kennen door de enkele gesprekken en besprekingen er over. Hoogst interessant was voor mij het feit dat ik, na deze lectuur, dezen nacht den mij bekenden droom had, waarin ik meende een moord gepleegd te hebben. Die droom heb ik vele malen gehad, met alle angsten en zorgen er aan verbonden. En de nauwkeurige schildering van den toestand in het boek bracht dezelfde droomsensatie te weeg. Ik droomde dat ik mijn oude tante vermoord had. Dit is zoo merkwaardig, juist omdat het zoo voor de hand ligt. Want droomen doen dat meestal juist niet. En vreemd genoeg, de heele sensatie, de ganscne nacht was, wat ik „gunstig" noem. Het was niet bizonder akelig, het bedrog was machteloos, de moordwaan trok weg en ik was blij en goed tegen den morgen, met allerlei lieve aandoeningen in den droom. Voorjaar en feestelijkheid. Men zou zeggen de moordlust, moordwaan, moordzucht is een bepaalde demonische aberratie, door Dostoiewski nauwkeurig vastgelegd. Daarop door mij in den slaap weer gevoeld, maar door mijn innerlijk triomfant besef als demonisch erkend en overwonnen. Het liet geen somberen indruk na. Evenwel lees ik het boek niet verder, omdat het mij wel meesterlijk lijkt, maar niet goed. Het eigenlijk begrip der zaak is er niet in. Dat voel ik en daarom bevredigt het me niet. Al deze Russische ellende moet uit een eeuwig licht bezien worden, anders is ze weerzinwekkend en verzwakkend. De schildering, hoe voortreffelijk ook is niet zóó hoog, dat de jammer tot verheffing wordt. Onjuist is het b.v. niet aan te duiden of het feit «elf den moordenaar attractie of repulsie gaf. De weifeling, de strijd tusschen beter en slechter willen, het afglijden in den afgrond — dat alles staat er precies. Maar de daad zelf, het dooden, het bloed, dat alles trekt den pathologischen moordenaar, door de wellust van wreedheid, de attractie van het akelige. Dat is niet aangegeven, en toch essentieel. Wat ik voelde in den droom was alleen de sensatie het gedaan te hebben waarin niets van de wellust-wreedheid de bloedattractie lag. Het was alleen de angst en zorg, zooals die in het boek zoo scherp geteekend is. Maar de absurditeit van een moord te plegen ligt in de weerzin tegen wreedheid en akeligheid. Dat deze weerzin in aantrekking veranderde, door perversie, dat alleen maakt de moord begrijpelijk. En dat is niet begrepen door den schrijver. De bekoring van het boek ligt voor de meesten in 't ontkiemen der perversiteit. Daarom is het mij beslist antipathiek. Omdat het met overwonnen is, niet tot hooge kunst gemaakt. In deze Slavische schrijvers ligt de perversiteit onmiddellijk onder de oppervlakte. Vandaar °°k Tolstoy's hcft»ge reactie. Teederheid, wreedheid, dweepzucht en perversie — die liggen vlak naast elkaar. 10 Februari. Ondanks stil zonnig weer, diepe depressie. Aan mijn schrijfwerk kan ik voortgaan. Overigens is alles verdrietig, ontmoedigend. Als een complot werken allerlei kleine tegenspoeden samen, de post brengt juist die berichten niet die er 't meest op aankomen. De lezingen worden afgezegd of beloven muider honorarium. Uit Amerika niets. Ik voel dat de Oproep, hoe kort ook, een klassiek stuk zal worden. Het Duitsch schrijven dwingt me tot meer geserreerdheid. Jn 't Hollandsen zou het grooter gemak van schrijven mij misschien eloquenter en breedsprakiger maken. 13 Februari. Eergisterenavond een voordracht van prof. Steinmetz in het Genootschap voor natuur- en geneeskunde. Voor 't eerst in de twintig jaren van mijn lidmaatschap. Het was er aangenaam, ik zag eenige oude kennissen. Sara had een intuïtief gevoel, dat het goed voor me is, mij daar weer te vertoonen. De voordracht over 't nieuwe menschenras in Amerika bood geen nieuws. De Craniometrische uitkomsten van Boas had ik al vernomen, en er was niets nieuws bij gekomen. Ik broei op 't drama. Ik zoek de felle moreele intensie. Als die er is, dan komt het nieuwe licht op allerlei vraagstukken van zelf. De mensen moet gedrongen worden tot aan de grens van lijden, tot het uiterste gedreven, om het diepste uit hem te halen. 17 Februari. In Sirius de lichte, triomfante, onoverwinnelijke. In het drama de zwaar-strijdende, zoekende, worstelende, tot het uiterste gejaagde. 18 Februari. Gister was het voorjaar, met voorjaarsgevoelens. Fijn, intensief. Ik hoorde de grauwe lijster, en gevoelens kwamen van mijn jeugd. In ouderdom wordt het veel duidelijker, hoe alle geluk van onzen eigen toestand afhangt. Het is veel opmerkelijker nu hoe alles gunstig getint wordt, een vreugdeschijn krijgt door innerlijke verandering. Ik voelde het drama vorm krijgen en ook Sirius. Alles groeide. Het is nu vast bepaald. Ik schrijf met alle macht aan Sirius. Dan komt het Drama van Lord Rodolphe (of Brentfort). Daarna het boek voor Holland over den Dichterkoning. Dan Irene in Ballingschap. Voortdurend die verwondering, waarom juist ik. Wat beduidt die dwaze centralisatie in dit Hollandertje, in de twintigste eeuw! Dit is mij een gestadig raadsel. Alleen bedacht ik dat als ik werkelijk tot iets zeer bizonders bestemd was, zou het minder onwaarschijnlijk lijken. Dit is een allerwonderlijkst conflict. Maar het is diep, diep, onmededeelbaar. En volkomen rustig en rust-latend. De droomen zijn steeds mooi en liefelijk. Ik heb een schrijven van Allen Upward, schrijver van „the New World". Ik had hem geestdriftig geschreven over zijn voortreffelijk boek. En nu deelde hij mij zijn plan mede tot het vormen van „international Headquarters" volkomen overeenstemmend met het onze. De Oproep is af. En het schijnt mij 't beste die maar afzonderlijk, op eigen naam, uit te geven. 19 Februari. Ik kan het geen „depressie" noemen, wat soms over mij komt. Het is als een schaduw, die alles ontkleurt, alle sensaties leelijk maakt. Maar ik blijf overigens dezelfde, in staat tot werken, uiterlijk gewoon, spraakzaam. Maar het mooie, gelukzalige van het leven en vooral van het toekomstig leven is geheel weg. Tegenwoordig is mijn besef van het onwezenlijke en voorbijgaande dier buien zeer vast. Het sombere gevoel zit buiten op, maar het is intensief akelig. Ds zou zeggen veel erger dan ooit. Gister was ik bij Romeo en Julia, van Verkade, en het ergerde mij bizonder. De schaduw was er en de gebrekkige vertooning, de slechte acteurs, de slechte vertaling en het bewonderende publiek, het was dies duldeloos onaangenaam. Die volle zaal met nette Amsterdammers die daar bewonderen, op een naam af, wat ze van geen onbekende verdragen zouden. Die grofheden en onmogelijkheden slikken, omdat het Shakespeare is, hoewel ze van Shakespeare's kwaliteiten geen flauw besef kunnen hebben. 20 Februari. Terwijl het hevig stormt, gaan de electrische golven stil en ongestoord hun weg. De wind en de hitte of kou hebben er hoegenaamd geen invloed op. Wezens die geadopteerd zijn voor die sfeer, die dus in electrische trillingen leven, zooals wij in lucht en warmte — eenvoudig een verschil in trillingssnelheid — blijven dan onaangetast door al wat ons Vernielt of bedreigt. Raskollnikoff is een schepping door Dostoiewsky gemaakt uit zichzelf en observaties van anderen. Maar ik vermoed vooral uit zichzelf. Svidrigaïloff is meer uit observatie gemaakt, hoe knap ook verbonden. Daaruit blijkt, dat D. sexueel een vrij gezond, normaal individu was. Maar dat de perversie zich bij hem openbaarde door in wreedheid en bloedzucht overgaande teederheid. En daarvan is bij zich niet bewust. Dat Rask. tot den moord werd gedreven door een zinnelijken drang, begrijpt hij niet. Terwijl de schildering van den sexueel zinnelijke veel onvollediger is. Meen de droom over het vijfjarige kind dat in een cocotte verandert is zeer goed Echt demonisch. Terwijl rijn artistiek instinkt aan Rask. zeer terecht kort voor den moord, een typische teedere wreedheids-droom — van het gemartelde paardje — doet droomen. Shakespeare en Dostoiewsky, welk een mooi tweetal voor een studie. Ik heb een kolossale arbeidsopgave voor me. Sirius Legende. Lord Rodolphe, Drama, Irene in Ballingschap, Tooneelspel. De Dichter-Koning. Proza. De drie Oprechten. Een mysteriespel. Daarvoor stel ik vier jaren, van heden af aan. „De Oproep" is af. Het lijkt mij noodig deze twee regels te stellen: Niemand wordt in de groep opgenomen dan met algemeen consent. Niets wordt gepubliceerd of gedaan dan met algemeen consent. Dit is, als wet, genoeg. Ieder blijft, als persoon, geheel vrij. Maar gezamenlijke actie wordt gezamenlijk verantwoord 24 Februari. Lezingen gehouden in Wageningen, voor de Landbouwstudenten en in Zwolle. Ik had er geen plezier in, en ook niet veel voldoening van. Het mocht zeer geslaagd heeten. Ik had beide keeren een talrijk en dankbaar publiek. Maar de schaduw was over me, en ik Voelde niet die innerlijke wijding en voldoening. Ik doe het te veel, omdat ik wat verdienen moet. Ik zou het zonder geld zeker niet doen. Vooral omdat ik het nuttelooze en overbodige er van voel. Vroeger, in de G.G.B. tijd, was me geen moeite te veel, en greep ik elke gelegenheid aan. Toen geloofde ik nog in propaganda, in volksbeweging. Nu zie ik alles zoo anders, ik ga zoo anders te werk, en de voldoening die ik in Berlijn 3—154 voelde, kan ook niet samengaan met voldoening door voordrachten in Nederlandsche provinciestadjes. Dat is een weinig zielig, eigenlijk tijd en kracht verspillen. En toch sprak ik gemakkelijk en goed, en ik bemerkte meer respect dan ooit vroeger. En die provincie-stadjes als Wageningen en Zwolle krijgen iets erg naargeestigs voor me, vooral in den winter. En het heele lezingen-gedoe heeft iets kinderachtigs, saais, triviaals. Die zaaltjes, in „Harmonie" of „Odeon", dat lessenaartje of de catheder, het glas water, het gebabbel in de pauze, de vragen, het applaus, de stotterende narede van den voorzitter, enz. enz. Bah! Ik heb maar in één ding nu nog de rechte gedachtenrust en bevrediging: in het werken aan Sirius, in het weten dat de Oproep geschreven is. Overigens laat alles wat er over me geschreven wordt me koud. 2 Maart. Ik herlas mijn plannen van 7 Maart 1902. Een er van is voltooid, maar anders dan ik toen beraamde (Minnesttal). De twee anderen zijn gewijzigd, maar ze leven nog. Hoe taai zijn zulke scheppingen. Hoezeer heeft Bergson gelijk, dat het onmogelijke voorraden zijn in een hersenmagazijn. Gister begreep ik dat ik toch ook nog een echte comedie zou kunnen maken. In den ouden trant. Het onderwerp daarvoor zou zijn: het kudde-wezen der menschen, dat niemand voor zichzelven wilde erkennen. De „hoogheilige Walvisch" van Spitteler. Een pan van twee demonen, dat ze den menschen een nieuwen godsdienst kunnen aansmeren. 4 Maart. Van 't Hoff is dood en ik las hoe hij in het jaar waarin zijn ziekte begon, zich buitengewoon wel gevoeld had. Zijn gezondheid, „steeds onverstoorbaar" was toen beter dan ooit. Maar een vriend van hem had hem eens gezegd dat zulk een bizondere euphorie op later leeftijd een slechte beteekenis heeft, een voorbode is van komend verval. Van 't Hoff kreeg dan ook tuberculose. Hij was het type van den genialen geleerde, naïef en kinderlijk in 't gewone leven, met schitterende invallen in zijn vak. Gutkind schreef dat mijn buste hem aan Michel Angelo denken doet. Die voor mij geheel nieuwe vergelijking gaf mij allerlei gedachten, hoewel geen ijdele. Alleen is 't waar dat er zuiver geestelijke structuren mij voorzweven, waarvan de verre strekking en de kolossale verhouding mij beklemt, bij de gedachte aan mijn broosheid, mijn ouderdom, mijn nietige afkomst en mijn kinderlijke dwalingen. Maar één zoodanig woord doet ons soms stoutmoediger aanpakken. ii Maart. Er beginnen betere vooruitzichten voor de Wilmington-colonisatie. De Boer gaat er heen, en nog een paar anderen. Wij kunnen natuurlijk nooit onze eigen impulsen en stemmingen, onze verlangens en voorkeur begrijpen, omdat wij organen zijn en een centrale leiding gehoorzamen. Evenmin als een cel van ons lichaam onze bedoelingen begrijpt. Maar we kunnen niet laten er naar te zoeken, en we hebben nooit gezocht met deze leidende gedachte. We hebben nooit deze beteekenis der moraal gevolgd, dat alleen dat moreel is wat de bedoelingen van onzen leider helpt. Dat we dus steeds in ons zeiven te zoeken hebben wat moreel is, en nooit kunnen zeggen dat we het weten, dat het al vast staat. Daarvoor is maar één leidende macht, de innerlijke bevrediging. Het gevoel: nu doe ik wat de meester wil. Het verlangen naar voorspoed, naar weelde, welvaart, bloei heeft zich al van ouds als een uiterst moreel gevoel in mij voorgedaan. 13 Maart. Eergister at ik bij mijn neef W, den officier, en hoorde 's avonds een pianoconcert van H. Roll. Onder 't spelen zag ik, in 't gezicht van het meisje dat de bladen omsloeg, het gezicht van Sirius, als bij vraagt en ondervraagd wordt in den kring van sceptische geleerden en dominees. Een rustig, liefdevol, weemoedig, hoopvol en vast vertrouwend vragende blik. Zoekend naar iets, dat hij zeker weet dat er is en goed kent. Als de deksel van een doos dien hij bezit. Al wat niet precies past, wijst hij af. Een licbtfiguur met zijn bleek, fijn gezicht en donkerblonde kroon van haren. Zijn geneeskracht, die hemzelf onbeteekenend voorkomt. Als ter loops geneest hij. Toen ging ik naar Rotterdam. Ik had juist het boekje „Organisierung der Intelligenz" ontvangen en was verbaasd en verheugd, hoewel hij, Victor Hueber, mij vóór is. In Rotterdam repeteerde ik „het Poortje" en vond het weer een allerplezierigst werk. Ook het verkeer met die jonge menschen tusschen 15 en 20. Ik logeerde bij D. en hoorde van hem, dat het weinig gescheeld had of hij was mij komen helpen in mijn zaak. Juist „een kolfje naar zijn hand" zei hij. Maar hij durft niet verhuizen om zijn vrouw. Het zou een uitkomst geweest zijn. 19 Maart. Neuscatarrh. Koude Oostenwind, drukkend gevoel van zakenzorg, eindeloos geharrewar met Berlijn — en niemand, niemand, niemand, waar ik iets aan heb hier in Holland. En Paul ziek. Spitzenkatarrh en koorts. Nu toch wel tuberculeus, vrees ik. 22 Maart. Lente. Een stille, zonnige zomerdag. Viooltjes. Vandaag komt het wijsgeerige meisje van 17 jaar hier. En vanavond moet ik spreken voor de Dageraad. 23 Maart. Toen ik gister alleen naar mijn lezing ging dacht ik verstandelijk: als het leeg is, is 't mij goed. Maar ik wist, intuïtief, precies, hoe 't zijn zou. Ik liep eerst de verkeerde zaal in, terwijl ik de menschen op straat haastig naar een verderop gelegen ingang Zag stroomen. Die komen niet bij mij, dacht ik. En de zaal waar ik inging, was geheel leeg. Dat paste mij best. Maar 't was de verkeerde. En voor de zaal waar ik spreken zou stond de straat vol menschen, en was 't gedrang zóó groot, dat ik er niet door kon. Ik moest hierdoor op eens mijn taktiek veranderen, veel meer populair spreken. Dat vond ik onaangenaam. Maar het was toch wel iets van beteekenis, dat ik, met dit onderwerp, zooveel belangstelling wekte. Ik was niet tevreden over mezelf. Hoeveel mooier waren de avonden in Boston, in Frankfort. Toch was er veel bijval. 28 Maart. De avond in Bloemen daal was mooier. Voor 't eerst had ik Sara onder mijn gehoor. En nu las ik ook mijn verzen goed. Ik las artikelen van Bolland. Ook dit is een koninklijke, maar een vasallengeest. Eerst Hartmann, nu Hegel. Vooral het dichterlijke mankeert den man. En dat is fataal waar hij juist meent de „gemoedelijke redelijkheid" te vertegenwoordigen. Voor „gemoedelijkheid" heeft hij absoluut geen middelen. Hij heeft alleen verstandelijke middelen. De opvoering van het Poortje was, zooals ik ook vooraf wist, hoogst genoegelijk en aardig. En gister kwam eindelijk de brief en cheque van Page. Alsof er niets gebeurd was. De beteekenis van de voorhistorische kunst, de grot-schilderingen, is deze dat ze de ontwikkelingslijn van het menschelijk geslacht aantoont, buiten invloed der omstandigheden. Die kunstenaars zijn de voorgangers der groote Egyptische, Assyrische, Grieks che, Chineesche en Japansche kunst. Zonder eenige noemenswaarde cultuur, zonder iets wat op een maatschappij leek, vertoonde zich een meesterlijke kunstvaardigheid, waarbij de producten van veel hooger cultuur achterstaan. Die oer kunst is zeer beperkt, maar grootsch, forsch, geniaal. Een doorsnee Europeaan van heden kan niets maken wat er bij haalt. Dat deze hóóg-artistieke eigenschappen dus een essentieel cultuurproduct zijn, is onwaar. Ze ontstonden in een uiterst primitief, nagenoeg geheel wild ras. Maar geen enkel barbarenras van onzen tijd vertoont die bizondere begaafdheid, dat nobele, forsche, geniale. Hier bespeuren we de werking van het in het ras opstrevende leven, van den ras-genius als het ware direct. Werkten de uiterlijke invloeden alléén, of overal gelijk, dan zou men een gelijksoortige kunstontwikkeling moeten zien, gelijk opgaande met verhooging der kuituur, en men zou de begaafdheid der oermenschen terugvinden in primitieve en onbeschaafde menschen. Maar zoo is het niet. Een ontwikkelingsmacht vertoont zich in sommige vertakkingen van ons geslacht bizonder sterk, openbaart zich in artistieke genialiteit, die al in de eerste tijden van ons bestaan als mensch, na dat van menschaap, in enkele groepen, op enkele plaatsen zich wonderbaar hoog openbaarde. Zoo hoog dat ze zelfs in onze cultuurtijd maar alleen door een élite, door enkele uitnemende individuen kan worden overtroffen. Een individu uit onzen tijd die uit oorspronkelijk talent een bison teekende als die in de grotten van Altamira, zou onmiddellijk als een genie worden beschouwd. De cultuur zou hem allerlei laten doen wat de oermensen niet kon, maar in geheel oorspronkelijke kracht behoefde hij niet meer te zijn dan de oermensen, om een genie te heeten. Vanmorgen sprak mij een jonge journalist aan, op straat in Amsterdam. Hij was lid van de S.D.P. en goed bekend met Gorter, van der Goes e.a. En hij zeide, dat zij allen den indruk maakten „strij dens-moe" te zijn. Ik zei hém, dat dit mij mij niet verwonderde, daar ze stonden te dringen tegen een rots, die niet te bewegen is, in plaats van den doorgang te zoeken met een vrijen geest. Hij begreep dit, en erkende dat wij in ons land ten achter zijn. Voor mij was deze ontmoeting iets heuchelijks. Ik voel mij in 't geheel niet „strijdensmoe". Ik voel, alsof ik pas aan t begin sta, en nog geheel frisch. i April. Een lieflijke voorjaarsdag. Ik schreef gister een nieuw artikel voor Page, over de Lieve Nijland zaak. Een aardig hoofdstukje voor mijn biografie. Gister was ik met Sara in het Poortje. Toen ik thuis kwam las ik, dat V. dood was. Daarop verdiepte ik mij van morgen in dien ouden jongenstijd, en het was zoo aangrijpend. Het tegenkomen van mijn jonge Zelf ontroerde mij diep. Het is mij alles nog of 't gisteren gebeurde. En toch zie ik nu de naieveteit van dien jongen zoo goed. Maar nu en dan ook ideeën, die ik nu nog diep en juist vind. Ik kon daarin nooit dieper komen. Over woorden b.v. Over het immaterieele denken. Maar over mijn liefdeleven van toen kan ik niet spreken. Het roerde mij zoozeer. Donderdag deed ik een heerlijke rit te paard met C. Het deed mij goed. Ik voel bijna vaderlijk voor dat lieve, veelbelovende kind. 6 April. Hans is op de Lelie en mijn moeder logeert bij mij. Het gaat alles goddank vrij goed. Er zijn geen groote zorgen meer, en de stemming is goed. Gister een bezoek van Dr. F. Fischer die mijn medewerking vroeg voor zijn weekblad. Ik was in twijfel, want ik blijf graag in mijn onafhankelijke positie. Maar het zou mogelijk zijn, dat ik toch wat goeds deed, en hij beloofde me volkomen vrijheid. ii April. Fataal weer, harde N.O. wind met 50 vorst. Weer een lange rijtocht met H. en C. Maar ik had minder „nerve" dan de eerste maal, al merkte niemand het. Ik wil het toch doorzetten. Ik riskeer liever mijn nek te breken dan voor den tijd slap en bang te worden. Ik ben nu diep in de legende. Ik voel hoe het een groot werk kan worden. Grooter dan iets wat ik nog maakte. Omdat het de eerste vaste uitbeelding kan worden van transcendente waarheden der toe- komst. Als mij de kracht maar wil bijblijven. Hoe langer hoe meer concentreert zich mijn levensvreugd in dat soort werk. Ik schrijf er niet veel meer aan dan een paar uren per dag. Maar het kan niet sneller gaan. Ik moet geheel frisch zijn. Het is een curieuze arbeid. Een geheel ongewone menging van fantasie en reëele schildering, van boeiende vertelselspanning en diepe wijsgeerigheid. En juist dit behaagt me, voldoet me, dit wil ik volhouden, nog sterker maken. En toch een groote eenheid en structuur in het boek. Ik lees de jeugd-herinneringen van Kügelgen, en Der Untergang des Niederlandischen Volksliedes van Dr. Hermann Felix Wirth, een zeer goed boek. 22 April. Gisteravond hoorde ik Taubmann's Deutsche Messe, met M. en H. Ieder vond het prachtig, ook M. en V. zei, dat deze componist niet vroom is, maar alleen artistiek. De vroomheid denkt hij er zich maar bij, meende ze. Ik voelde diep-bedroefd, en als een uit verre eeuwen verdwaalde tusschen de menschen. De muziek was zeer nobel en goed. Maar het kon natuurlijk niet zijn, wat Bach en Handel was. En er was toch ook weer niets in van het nieuwe. Sara interesseert deze muziek niet. Er is al genoeg, zegt ze. Maar, muziek die nieuwe wijsheid bracht, zou haar terdege interesseeren, denk ik. Vroomheid en niets ontziende oprechtheid zijn voor de ziel als twee tangen, waartusschen ze geklemd zit, als hamer en aambeeld. In Taubmann's „Messe" worden we eerst bang en somber gemaakt door de moeilijkheden van het rechte pad, en het onverbiddelijke laatste oordeel en dan op eenmaal gejuich omdat Jezus ons toch verlost heeft. Welk een spelletje, een comedie. Waartoe dient dat? Is dat de Almacht waardig? 24 April. Gister den ganschen dag gedaan over een stukje voor een Weekblad. Eindelijk is het toch geslaagd. Ik ben dat werk ontwend Wij hoorden de eerste nachtegalen en de lente is weer verrassend mooi. Maar te winderig en te droog Daarbij het gevoel dat alles zoo snel voorbijgaat. Vandaag een treffende brief uit Wilnungton van Vogels, over de hartelijkheid der Zuidelijke Amerikanen bij de ziekte en dood van hun dochtertje. Mrs. Mac Rae noemt hij een heilige. De Boer en zijn vrouw zijn er nu ook. Nu wordt het wel een vaste kern. Juist die liefderijke warmte maakt het mogelijk. Bc overpeins of daarvan niet nog meer partij is te trekken. 25 April. Dichterlijk zien der dingen is het verstaan hunner beteekenis. Het karakter verstaan van dieren, van landschappen, van voorwerpen en machines noemt men dichterlijk. Men stelt de dingen voor als personen, die denken en handelen. Dat is onwaar, maar toch is het een poging tot dieper waarheid. Men stelt b.v. een locomotief voor als een levend, gevoelend wezen, een trotsch, sterk dier. Dat heet dichterlijk en onwaar. Maar is die fysionomie van een locomotief niet de expressie van het karakter dat hem schiep? Ons gelaat duidt ons karakter aan, maar alle dingen zijn aangezichten en beteekenen een leven dat ze schiep, waarvan ze de expressie zijn. Dat doet de dichter zoo zien en spreken. 3 Mei, Nicolassee. Het is een heerlijke Meidag, en ik heb spijt hier in Berlijn te zitten, nu het misschien thuis zoo heerlijk is. Ik heb hier min of meer saaie herinneringen aan. Vooral aan dit huis. Maar de Gutkin ds waren Hef als immer, en de afwezigheid van zorg en afleiding, de andere omgeving, doet toch goed. 5 Mei. De dag in Berlijn was weemoedig en somber. En toch wist ik dat dit geen tegenspoed beduidde. En zoo ging het ook. Ik wandelde door den Tiergarten en zag de zomersche menigte en 't lichte groen. Berlijn was pijnlijk, maar de menschen minder dan in Holland. De „vredes-conferentie" met Else Otten en Jadassohn slaagde, in 't Romanische café. Ik krijg ook het geld dat ik noodig heb. Iets meer dan ik verwachtte. Bij Gutkin ds verdiepte ik mij weer in de nieuwe mechanica en het betrekkelijkheids-beginsel. Bx was er zeer van vervuld, en van nacht droomde ik er van. Vooral treft me de eigenaardige wijze, waarop ik intuitief de zaak begrijp, en aansluit aan mijn eigen weten. De wiskunstige argumenten kan ik niet volgen, maar ik vertaal alles in mijn eigen taal, dan alleen begrijp ik het. Wonderlijke instrumenten zijn onze hoofden. Gisteren was de dag heerlijk, hoewel ik niet tot schrijven kon komen. Ik wandelde met de Gutkin ds en had een heerlijk zwembad in de koele Wannsee. Het was warm. 's Avonds bezoek van Bellachini — den Zauberkünstler — voordrager, theateragent. Dikke, typische Berlijner. Maar de vooruitzichten voor mijn tooneelstukken zijn mooi. Hij had hun waarde gevonden zonder te weten dat ze van mij waren. Juist van de in Holland zoozeer verachte „Zendeling". Vandaag helaas! weer bericht, dat Paul ongesteld is. 8 Mei, Dresden. Ik ben nu sinds Zaterdag hier en het zijn mooie, half-weemoedige dagen. Weemoedig door het zien van den goeden Paul, die er weer zoo slecht uit ziet, en bijna ieder en medicus terstond als phthisicus zou voorkomen. De uiterlijke verschijnselen zijn er, in 't oog vallend. En toch acht ik het niet zeker. Hij heeft er meer zoo uitgezien. Het onderzoek geeft nog geen stellig resultaat. Maar hij is zoo goedig, en wij hebben het altijd zoo prettig samen. Gisteren wandelden wij van Gross Sedlitz naar Pirna, door de lichte, groene Mei. Vandaag waren we in den heerlijken geurigen zomertuin, de Botanischer Garten. Vanmiddag aten we bij Wiecke en ik had een mooi lang gesprek met den edelen man. Ik voel mij innig met hem bevriend. Vanavond nam ik Ella mee naar het Fischerhaus en gaf haar daar een maaltijd. Het was een prachtige, zoele Mei-avond, de seringen geurden en de maan scheen. Het komt mij voor alsof ik in jaren niet zulk een mooi lenteseizoen zag. Of ben ik de vorigen door mijn beslommeringen vergeten? Of zijn ze in Holland niet zoo mooi geweest? 9 Mei* Muziek veredelt niet, maar goede muziek komt alleen uit een edelen geest. De beste muziek kan geen booswicht bekeeren, noch ons van zwakheden terughouden. Maar niemand kan Bach of Beethoven verstaan die niet van nature met een edelen geest begaafd is. Al naar onze stemming hooger of lager is, produceer en of waardeer en wij ook muziek van edeler gehalte. Het gehalte van Gounod's en Verdi's muziek, ook Mascagni's is minder edel dan dat van Wagner's of Berlioz' muziek. Maar geen enkele maat van Wagner heeft weer den adel van Bach of Mozart of Beethoven. Dit is absoluut onbewijsbaar. Men voelt het, of niet. In die zaken is ook geen oefening mogelijk. Men kan zich oefenen in het goed hooren, in het onderscheiden van accoorden, het ontleden van harmonieën in compositieleer, in techniek. Maar niemand zal door oefening den adel van Beethoven leer en verkiezen boven Chopin of Liszt. Daartoe behoort een aangeboren, onverkrijgbare karakter-adel. Men kan zich zijn gansche leven in muziek verdiepen, leven en opgaan in muziek en toch nooit hooren dat Bach edeler muziek gaf dan Gounod. Doch de meest ongeoefende hoort het onmiddellijk. Hij voelt in een verhevener sfeer te zijn. Doch hij kan dit niemand duidelijk maken, laat staan bewijzen. Een geringe wijziging van rhythmus maakt een edele melodie banaal. Wagner's muziek heeft de pretentie van een cultuurmacht te zijn. Maar muziek is nooit cultuurmacht, alleen cultuur-uiting. Juist die pretentie maakt Wagner's muziek gevaarlijk, ontaardend. Ze sleept mee, verdooft, bedwelmt en pretendeert te veredelen en te verheffen. Want inferieure muziek kan wel neerhalen en verslappen. De meeste menschen hebben zoowel smaak voor het inferieure als voor het betere. Gestadig goede muziek te hooren zal hen wel niet sterker en edeler maken, maar toch afkeerig maken van inferieure muziek. Gestadig slechte muziek te hooren, vooral bij een klein verschil, zal hen daarentegen verslappen. 10 Mei. „Ich will den Kreuzstab gerne tragen", raadde mevrouw D. mij te bedenken. Maar hoe, wanneer wij anderen zien dragen, dat het ons hart verscheurt? Neen, wat ik nu voel noodig te hebben is vergevingsgezindheid. Ik zal mijn best doen te vergeven. Te vergeven dat men den onschuldigen schuldig laat worden, dat de zachtmoedige lijden en dulden moet. Onlangs dacht ik: „wat heb ik in lange niet geschreid." Want ik schreidde toch vroeger zoo nu en dan, en dan deed me dat goed. Toen kwamen eergisteren de eerste tranen, en nu moet ik den ganschen dag schreien. Ik was met Paul vandaag m het sanatorium te Coswig. Zijn beide longen zijn aangedaan. Hij is in ziekte nog even roerend als toen hij drie jaar was en al zijn leelijke woordjes zei, kampend tegen pijn en ademnood. Of later toen hij weer longontsteking had en twee dikke tranen langs zijn gezicht rolden, stil, toen hij het hoorde. Zoo is hij ook nu, nu zijn ijver, en zijn werk weer moet afgebroken worden. Nu hij niet naar den doctor durfde gaan uit vrees dat die hem van zijn werk zou afhalen. Ik ben al mijn geld weer kwijt, want het sanatorium is duur en ik betaalde een maand vooruit. Er was een voldoening in dit weggeven van mijn geld, ondanks mijn hachelijke positie. Als Paul ziek is, dan heb ik het gevoel: „was ik 't maar zelf!" ii Mei. Het is niet enkel de goedigheid, het is de diepte en de kinderlijkheid van Pauls gemoed, waardoor het ondragelijk wordt hem te zien lijden en gekweld worden, waar hij zoo goed wil. 13 Mei. Nikolassee. Verlangend naar huis. „De Promethiden", in den titel is al het nieuwe drama begrepen, dat volgt op „de Griekin in Ballingschap/' Onze tijd is de tijd der zelf-erkenning, en des opstands. Dat werk zal ik weer in verzen schrijven. De Koninklijken zijn Promethiden. De erkennen den en opstandigen. 14 Mei. Warm. zomerweer. Ik zwom in het familiebad, mannen en vrouwen dooreen. Hoe zou S. zich hebben geërgerd. Want het is allesbehalve natuurlijke onschuld. Voor de meesten die er komen moet het een schadelijke prikkel zijn. Gisteren in Berlijn verstandhouding gebracht tusschen mijn twee agenten. Daardoor opgewekt en gerustgesteld. Beiden zijn fatsoenlijke lui. En Winkelman — Bellachini is bovendien een schrandere theaterkenner. Maar E. is verloren. Haar booze geest, Frau S., is haar de baas. 's Avonds met de Gutkinds bij Rheingold. Bowl gedronken. Ik was vroolijker dan sinds lang. Maar op deze reis is Wiecke de kostbaarste vondst. Dit lijkt nog 't meest op een „vriend". Ook Ella was geen teleurstelling. Dresden is nu vol van teedere gemoeds-herinneringen, die, hoe smartelijk ook, een verblijf kunnen heiligen. Wiecke, Ella, Paul. Alleen wat 't hart vindt, dat heeft waarde. 15 Mei. Gister in de volksherrie om de Wannsee gebaad. Ik werd het zoo moede, dat ik van de Gutkinds wegliep en alleen door de mooie bosschen dwaalde. Toen werd het beter, 's Avonds bij de Gutkinds lang gepraat bij het klaterende fonteintje in den warmen avond. Over het „He" en de tijd. Vandaag verlang ik zoo heftig naar huis, dat ik zeker niet langer blijf dan morgen, al kom ik vandaag nog niet met de zaken klaar. 17 Mei. Ik ben thuis in het mooie, weelderig groene Walden. Door regen en warmte is het een bloemenhof. Veronica en meidoorn en seringen en goudenregen. Het is hier goed, en nu moet ik ijverig aan 't werk. Ik ben nog ongerust over Paul, omdat ik nu zooveel verder van hem weg ben. Arme, lieve jongen. Het is hier nu heerlijk weer bij de kindertjes in de mooie Meimaand. 20 Mei. Diep onder zorgen. Paul, die geen bericht stuurt. Geldzorgen. Een ellendige toestand. En hoe mooier en ordelijker Walden is, des te zwaarder drukt de zorg of ik het er wel houden kan. De Cole's zijn er. Het is grijs en kil. 21 Mei. Als ik mijn eigen werk overlees, moet ik veel schreien. Ik leef onder zoo zwaren druk. Mijn arme jongen gevaarlijk ziek. En de afschuwelijke geldzorgen? Hoe kan ik nu zóó werken? Hoe lang moet men een heldendaad bezuren. Het oogenblik van de daad is zoet — maar de lange, kwellende naweeën. 24 Mei. Mr. en Mrs. Cole zijn hier. Ik doe fietstochtjes met den ouden heer, en wij corrigeer en samen, mrs. Cole en ik, den herdruk van haar Kleine Johannesvertaling. Zij is fijn en sympathiek, een gedistingueerde verschijning, en zij heeft een merkwaardig literair talent. Haar vertaling is zeker de Paul van Eeden mooiste die bestaat. Maar mijn depressie is nog even erg, ondanks de mooie Mei. En uit Duitschland hoor ik weer niets. 27 Mei. Het is weer zulk een fatale tijd dat ik wacht, in spanning, met dreigende onheilen en mogelijke uitkomst, en dat er niets gebeurt. De post brengt niets en alles zwijgt. Eergister had ik een paar goede uren, toen wandelde ik met C. in den Haarlemmer hout. En ik sprak over het diepste wat ik in mij had en kon dat doen met dat jonge diepzinnige kind. Een diepzinnig kind is een heerlijke vondst. Gister een gesprek met Mr. en Mrs. Cole in den tuin van Beerenstein. Ook dat was eenige verlichting. Ik schreef over de Lukas-tentoonstelling en Heyenbrock. Ella Dusil schreef een wanhopenden brief. En ik kan niets doen. 28 Mei. Het is warm zomerweer, maar als altijd op Walden, winderig. En in deze zoozeer gewenschte pracht ben ik diep somber, en kan geen rust vinden. Want ik doe niet waarvoor ik bestemd ben. Ik kan niet tot werk komen. Ik was Woensdagavond in de „Meistersinger". Ik kreeg weer denzelfden indruk. Ik vond de zoogenaamde „humor" in 't geheel niet aardig, en voortdurend ergerlijk. Wie ernstige muziek verstaat kan deze verbinding niet dragelijk vinden. Alleen bij 't voorspel van de derde acte, bij gesloten doek, had ik rust. En ik verschrok onaangenaam, toen ik het gordijn weer zag bewegen. Wat deze goede muziek zegt is heel iets anders en staat verre boven de kinderachtige fantasieën, die Wagner er' aan 3—154 verbindt. Hij begrijpt zijn eigen muziek niet. Het einde van de eerste acte, en het nachttooneel in de tweede zijn bovendien kakophonieèn. Het derde en vierde bedrijf begon ik een beetje aardiger te vinden. Maar als opera. En die truc van het gestolen lied hoort thuis in een stukje als „het Sonnet" maar niet in een meesterwerk. 30 Mei. De Mei-schoonheid gaat voorbij, het loof wordt donker, de meidoorns en appelboomen strooien hun bloesemsneeuw, de seringen zien bruin. De kastanjebloesems zetten vrucht. Ik ben even somber, maar meer geresigneerd. Mijn geld raakt op, en ik zie geen uitkomst. Ik kan nu niets meer doen dan werken en afwachten. De Cole's zijn lief en hartelijk. Ze boden aan mij te steunen, maar dat kunnen ze toch niet. 4 Juni. Een tooverachtig mooie maannacht, zoel, doodstil. We zaten tot half elf buiten. Zulk een dag en nacht herinner ik me hier niet. Warm, hoog zomer, vochtig en stil. Gisteren was ik met de Cole's in Haarlem, bij mijn moeder en we reden naar Brederode, als van ouds. 8 Juni. Tk heb geen moed meer en geen hoop. Er komen geen berichten, noch van Paul, noch uit Berlijn, noch uit Amerika. Ik voel, alsof ik het zal moeten opgeven. Jk heb mijn best gedaan, maar men laat mij alleen, en ik ben aan 't eind van mijn energie. Bi zie niet, hoe ik dit jaar rondkom. Bx moet'PauTs sanatorium weer betalen, de rente in Juli, en dan nog mijn huishouden, en ik heb niets meer te wachten. Walden levert nog altijd verlies op, dat geloof ik zeker. En degenen die ik er bij riep om advies en hulp, blijven weg. Ik ga nu naar Bergen, maar dat is maar uitstel van executie. Bx kan mij daar een paar weken verschuilen, maar dan moet ik weer terug. Natuurlijk komt er wel eens uitredding, maar dan te laat, zooals dat meestal gaat. Daarbij heb ik hooikatarrh, en lees ik Dostoiewsky. 9 Juni. Geldzorgen heeten triviaal, nagenoeg iedereen heeft ze, op eenige duizenden na. Maar ze vormen eigenlijk het diep menschelijke leed. De wereldsmart, voor wie hun beteekenis voelt. Want ze beteekenen gebrek aan hulp, gebrek aan verstandhouding, gebrek aan eenheid, gebrek aan rechtvaardigheid onder de menschen. Bx had geen geldzorgen en leefde en schreef en genoot het leven soms intensief. Bx leed liefdesmarten en smarten van miskenning, en om de leelijkheid der menschen. Nu lijd ik veel zwaarder, onvergelijkelijk zwaarder, hoewel ik het zeker minder verdien dan vroeger. Bx lees ridiot" maar vind het veel te gerekt, niet forsch van structuur. 10 Juni. Bergen aan Zee. Verademing 1 In een klein, net huisje, in het groote duinlandschap. Veel licht en die eigenaardige stilte der zeedorpen, met het kleine geluid van kinderstemmen. Het helm suist. Bx voel verkwikt, na het diepe lijden. Bx droomde van Paul en van Lady Welby. Hij was vroolijk en hersteld. Bx voel dat zooiets als dit toch het slot van mijn leven moet vormen. Een klein huisje en groote eenzaamheid en uitsluitend studie en schrijfwerk. Maar nu al? Zou het gelukken? Ik heb behoefte aan die rustige gemoedsstemming, die geen gejaagdheid kent en geen haast. Alleen dan ontwikkelen zich de beste werken. Het opjagen van Amerika, en vooral dat van Else was verderfelijk en verfoeielijk. De beteekenis van den tegenwoordigen menschen maatschappij toestand is het voorbereiden van een veilig en beschut milieu, waarin de hoogste menschen vorm zich kan ontwikkelen. Daarvoor zwoegen en lijden nu de mühoenen. Ze zijn bezig, zonder 't zelf te weten, een overvloeds-toestand te scheppen, waarin een weerstandsloos wezen, alleen sterk door samenhang, zich tot hoogste vergeestelijking kan ontwikkelen. Dan eerst volgt de Siderische geboorte. Dan eerst vergeestelijkt zich de wereld, dan wordt de laatste mensch het eerste magische sterre-wezen. Ik weifel nog, waaraan ik hier werken zal. Ik voelde verzen komen, en ook het nieuwe drama. De legende vordert zoo langzaam. Wachten nu! Eerst geduld en innerlijke rust. Maar iedere winst vasthouden. Niet meer terugzinken. De goede God laten zorgen, en niet bevreesd zijn. Ik was goed, totdat ik voor een raam, vis a vis ons huisje, H.G. zag zitten, met zijn vrouw. Toen was opeens alles voor mij bedorven. Mevrouw v. R. had onze aankomst juist zoo aardig en prettig gemaakt als ik dat hoopte. Er waren overal bloemen, er was om alles gedacht, er stond thee en lekkers klaar. Juist die attentie die ik zoo waardeer. ii Juni. Bergen. Zonnig, koel. Droeve nacht, droeve morgen. Ik heb gebaad in een frissche woeste zee, en mij gekoesterd in de zonnige duinen. Het is hier bar, maar groot. Groote, rustig-makende indrukken. Wonderbare stilte. Daarin het geluid van de sterntjes: „Krie-eech" en de wulpen. En van die enkele, fijne, verwaaide vogelstemmetjes. 14 Juni. 't Zelfde weer. Ik ben ontzaglijk opgefrischt en verkwikt. Ik voel hier de nabijheid der Grooten. Alles is anders. Mijn werk vlot en ik lees Bergson. Zijn „souvenir pur" dat is wat men ook God kan noemen. Sara en ik deden een mooie avondwandeling van Bergen. Sterk, heerlijk physiek leven. 18 Juni. Harde, zoele W. wind. Gister deden wij een wandeling door de z.g. Verbrande Pan. Nooit heb ik de duinen zóó mooi gevonden. Het groen was zoo frisch en geurig. Het was er zoo grootsch en eenzaam, en toch bekoorlijk. En er waren zooveel vogels, meeuwen, wulpen; ik zag een arend, en vond een leeuwerikkennest. Het leek mij mooier dan wat ik mij uit mijn jeugd van duinen herinnerde. Er bloeiden ook vele rozen, gele en rose. Vrijdag waren we in Alkmaar, op de kaasmarkt, en het was weer het schilderachtige, zonnige stadje, met het schaduwige grachtje, de oude gebouwtjes, de gezellige bedrijvigheid van de witte dragers en de oranje kazen — en de vreemdelingen die het kwamen bekijken. Een echte zomerdag. Met mijn schrijven in de „Samenleving" is het alweer uit. Het blad staakt en bovendien kon de redacteur weer niet beletten, dat ze mij er in uit- scholden. Ik vond het een oogenblik beroerd, maar het duurde kort. 20 Juni. Gistermorgen zoo warm en mooi, dat Sara weer in zee ging. Mijn moeder is hier. Zondag zag ik de groote boschaanplanting in de Schoorlsche duinen met v. R. Vandaag regen. Als de menschheid iets wil bereiken, dan is er geen gebrek aan geld en moed. De menschen zijn laf en geldgierig. Maar de menschheid wil vliegen en nu zijn er geen offers aan bloed en geld te veel. Honderden wagen hun leven en honderdduizenden worden aan geld gegeven. Het is duidelijk, dat hier een groote aandrift werkt. En ook, dat er een goede reden moet zijn, waarom b.v. echt-socialistische bewegingen eenvoudig niet vooruitkomen. Als de menschheid 't wilde en de tijd was rijp, dan zou geen tegenstand hen kunnen verhinderen. ai Juni. Gisteren aten wij met mijn oude moeder in 't badhotel. Zij keek recht in de zon en het zonnelicht scheen in haar lichtgrijze, oude oogen, met de arcus senilis. De gloed die mij verblindde kon ze makkelijk verdragen en ze zag het licht gebroken in de spectraal-kleuren, rose kringen, en rood licht zag ze om de zon, veel kleurige stralen. 22 Juni. Harde wind. Gister kwam ongemerkt de schaduw weer. Twijfel aan mijn krachten. Mijn wérk bevredigde mij niet. Het vreemde gevoel van geen abstracties meer te kunnen volgen, en door mijn talent verlaten te worden. Soms denk ik dat ik weer alleen het woord moet volgen in zijn schoonheid. Zooals toen ik de Broeders schreef. Bx las het boek van Lady Welby. Bx voelde mij physiek volkomen gezond, maar ik moet actief kunnen zijn, ik moet veel werken. En als ik voel niet in de goede richting te gaan, word ik terstond gedeprimeerd. Een wonderlijke combinatie van mijzelf niets te gevoelen, al mijn fouten en zwakten voortdurend te bedenken — en tevens het besef van bittere miskenning, daar ik toch altijd waarachtig en eerlijk gewerkt heb. Zelfs de droomen waren slecht. Over krankzinnigen en een gesticht. En over een dag of acht moet ik weer weg van hier. Hier, waar ik toch bijna weer de oude glorie voelde. Bx ontving Lady Welby's boek en las het achter elkaar uit. 35 Juni. Steeds stormachtig. Ik ging gisteren naar het vliegkamp, .hoewel mijn sombere stemming niet beter was. Ik zag niets en mijn geld was verspild. Bx merkte alleen op het type van den franschen aviateur, het rassige, dat uniek fransen is. Bx fietste naar Walden, en 's avonds van Alkmaar naar Bergen. De geldzorgen worden langzamerhand acuut. Mijn innerlijk leed wordt zoo intensief, dat het zich schijnt te concentreer en. Het wacht: ,,'t Verlossingswerk der heil'ge rythmen." 26 Juni. Slecht weer, regen en wind. „Nunc me juget fortuna expeditius philosophari." Bx werkte gisteravond aan de Legende en voelde nu zekerheid. Dit boek wordt nu zoo afgewerkt in drie afdeelingen. L de ouders met de zuigeling. II. de jongen in zijn beproevingen en zijn extazen. III. de zoekende man onder de menschen. Als dat werk af is, dan zoek ik het strengere, eenvoudigere, minder bonte. Eén enkele situatie, één subject. De man die zijn gezin offert aan de menschheid, gezin of maatschappij. En dat zoo mogelijk zonder afdalingen en trivialiteiten. De Génestet was een lieve, goede man, wien het maar aan een krachtige literaire omgeving ontbroken heeft om een groot dichter te worden. Hij was Zoo ernstig en eerlijk. 27 Juni. Guur, grijs, koud. Een zware bui van depressie. Gewandeld met Sara en Mary in Bergen-Binnen. Wonderlijk is dan het telkens oplichten van intensief geluk door de vreeselijkste zielepijn. Dat geluk is de gewone levensvreugde, die van vroeger. Maar het schijnt zoo intensief heerlijk, door het contrast, door de rust na het lijden. 28 Juni. Bergson en Gutkind zeggen beiden dat het lichaam alleen een middel tot actie is, niet tot waarneming. Hebben zij dit van elkaar? 29 Juni. 't Zelfde gure, winderige weer. Het wezenlijke mijner depressies is het vergeten van de onvergankelijkheid van mijn voorbijgegaan leven. Het lijkt dan, in die somberheid, of de stemming van het oogenblik, en de soms verwarde, soms lugubere of leelijke toestanden van mijn geest, mijn geheele wezen uitmaken. En of ik, niets meer en beter te wachten hebbend, ook tot niets gereduceerd zal zijn. Dan vergeet ik, en kan ik niet voelen, dat ik nóg ben alles wat ik geweest ben. Dat mijn leven een gebouw is, door den tijd gebouwd in het tijdelooze. Ik ben altijd geneigd geweest dengene die mij aanvalt, gelijk te geven. Daardoor heb ik geweldig geleden, en veel kwaad gesticht. Nu doe ik dat niet meer zoozeer, of liever ik herstel mij veel eerder. Maar het kost steeds nog hevige pijn. Dit naar aanleiding van een vrij scherpe correspondentie met Fischer van de Samenleving. 30 Juni. Storm, slecht weer. Morgen naar huis. Na de eerste dagen van verkwikking is het weer slechter met mij gegaan. Nu is het mij 't zelfde om weer te vertrekken. Physiek voel ik mij sterk en goed. En ik voel de mogelijkheid van een gelukkig en werkzaam voortleven in me. Maar ik weet niet hoe die mogelijkheid te bereiken. Vanmorgen dacht ik aan het scheppen van een serie groote standaard-figuren. Een reeks korte, sobere drama's van zeer eenvoudige structuur en zeer zuivere taal. Elk met een hoofdfiguur, man of vrouw, kenmerkend voor onzen tijd. De Promethiden. Ik voel stellig, dat alleen de zekerheid van het maken van goed, groot werk mij rust en levensvreugd geven kan. De Promethiden zijn allen door een Godheid gewijd. Hun afstamming dwingt hen. Bij elke figuur herhaalt zich deze wijding, deze dwang. Ze worden gewaarschuwd en kunnen hun roeping niet weerstaan. Alle drama-figuren, die ik in me voelde, behoor en er toe. De Griekin in Ballingschap is er een. IJsbrand is er een. Lord Rodolph is er een. Maar nu bind ik ze allen door deze groote gedachte. Ze zijn allen kinderen van den opstandigen, den nieuwen mensen, en moeten hun afkomst toonen. Ze zijn allen in andere levens-omgeving en moeten daarin hun ras handhaven. Elk in zijn sfeer. Zij moeten de wereld veroveren. In elk is hetzelfde conflict tusschen de triviale wereld en hun goddelijke afkomst en roeping. 3 Mi' Ik zoek beschutting voor de neerslachtigheid in strenger discipline, activiteit. In „de Oprechten" een samenkomen der helden uit de vorige drama's. 5/a/t. Het gaat goed. Het is zomer. Ik ben actief. Het voorlaatste artikel voor Page schreef ik af. Nu nog het laatste. Dan schrijf ik, nu zonder tusschenwerk, de legende af. Is die klaar, dan schrijf ik aan het boek voor Holland, de dichterkoning, tenzij een der drama's komt. Die gaan dan vóór. 7 /aftZomerhitte. Gisteravond in den luwen nacht naar huis loopend, 12 uur, hoorde ik de volgende namen der Promethiden. Ason Smentoe Birsch Hilmo Arnak Kosweidon FaabofFana Omra Be zag ze nu ineens heel anders. Als oerfiguren, giganten, die zich in 't nieuwe menschenleven indringen. Sommigen openlijk en geforceerd, anderen heimelijk en tersluiks, elk naar zijn aard. Bx was in Haarlem bij mijn moeder en hoorde de banale orkestmuziek, die mij vroeger zooveel stemming kon geven. Nu was daar niets meer van. Ik merkte alleen het triviale en banale. Henriëtte Roll speelde Mozatt. Het was geen goede avond. 10 Juli. Zaterdag fietste ik met mijn vrouw naar Loosdrecht en zwom daar in het heldere meer, het water was lauw en woelig, want het was winderig en zonnig. Gisteren spoorde ik naar den Haag, om deel te nemen aan het jaarfeest der ZweedschHollandsche vereeniging. Mevrouw Boon had mij er telegrafisch geld voor gestuurd. Maar ik was zoo neerslachtig, dat ik weer weg liep, toen zij er om drie uur niet was, en met den eerstvolgenden trein weer naar Bussum ging. Maar ik wenschte deze somberheid te behouden. Die is beter voor me. Bx las het Boeddhistische tijdschrift. Violent tegen 't Christendom. Complimenteus tegen Japan. Mijn oude vriend Anagarika Dharmapala. De eenige zenuwzwakte die met de ouderdom vermindert is -de verlegenheid, bedremmeldheid voor menschen. Alle anderen worden erger, zooals b.v. spoorkoorts, duizeligheid bij steilten en alle physieke vreesachtigheid, ook zwaartillendheid, ongerustheid, hypochondrie. 13 Juli. Bx fietste heen en weer naar Utrecht. Dan voel ik mij, onderweg, even weer vrij en rustig, als vroeger. Thuis komen de zorgen weer. Arme Paul. Het was mooi zomerweer, en een heerlijk landschap. 14 Juli. Bx wandelde vandaag met CS. door de korenvelden en bosschen en de hei. We bezochten V.I. in haar hut. C. was spraakzaam en vertelde me van haar „weten boven den tijd" van waaruit ze al het vergankelijke als onwerkelijk zag, en als symbool van het werkelijke. En hoe ze de gewoonte had dit weten vast te houden door zich een teekentje te denken boven haar eigen hoofd een cirkel of een driehoek, en op te letten of hetgeen zij ondervond of deed, dat teeken deed veranderen. Ik wees er haar op hoe dit alles een bepaald godsdienstige formuleering zou hebben gekregen als ze in een of andere leer was opgevoed. Maar dat het nu, door haar zelf, in eigen formuleering werd geuit, meer waarschijnlijk toch precies overeen kwam met hetgeen nonnen en monniken beschreven als de gemeenschap met Jezus en het hoogere leven. Toen ik haar vertelde van de wondere wijze waarop verzen als Schijn en Wezen ontstaan, zeide zij: „dit noem ik de papagaaien-kuif". Ik had moeite dit zonderlinge beeld te begrijpen. Het teekent de wijze waarop een gedachte als van uit het achterhoofd ontspringend plotseling naar voren komt. Ik schrijf aan het slot-hoofdstuk van het Amerikaansche boekje voor Page. 15 Juli. Mijn leven is gestadig geduld oefenen in diep lijden. Soms, als de druk der zorgen even vermindert, komt wat van de oude vroolijkheid boven. Ik kan geregeld werken, en dat houdt mij in evenwicht. De dagen zijn stil en vliegen snel. De post brengt weer niets. Eiken morgen is S. in 't bosch met de twee kindertjes, onder de dennen. Soms ga ik ze daar halen. Na 't eten gaan we met H. naar de kippen en de varkens. En dan spuit ik met hem de rozen. Ik las over 't proces van Lord Russell, en zijn terechtstelling. Hij verwachtte niet dat de executie meer pijn zou doen dan het trekken van een kies. Waarschijnlijk had hij gelijk. Want pijn is het krampachtig de aandacht in zich willen concentreer en van een lichaamsdeel. Het individueel willen strijden van een deel van 't geheel, en daarom, zooals Bergson zegt, altijd vruchteloos. Bij een simultaan doorsnijden van alle gevoelszenuwen is zulk een concentratie heel onwaarschijnlijk. Wel Zullen allerzonderlingste gewaarwordingen optreden klein en groot voelen, enz. Bi denk nog vaak aan de papagaaien-kuif. Er is iets Japansch of Orientaalsch in de subtiele beeldspraak. 18 Juli. Mijn somberheid wordt een gelijkmatige toestand waaraan men haast gewoon raakt. Bx doe mijn best ijverig aan 't werk te blijven. Mijn laatste hoofdstuk voor Page is bijna af. Soms zie ik even alles wat lichter, en dan is 't zeer gelukkig. Dat is dan maar zeer kort en vluchtig. Soms bereid ik me voor op een nieuwe katastrofe — soms denk ik toch dat ik het houden zal. Dikwijls denk ik dat ik mijn laatste definitieve levensverandering tegemoet ga. Dat die uit deze diepe duisternis op zal komen. Soms denk ik, had ik maar een vriend, in de buurt, waarmee ik spreken kon. Bx heb mijn vrouw en af en toe een bezoekje van dezen of genen. Maar toch heb ik zeer weinig geestelijk verkeer. Geen enkele man. Bx denk, hoe prettig het zou zijn met Gutkind of Wiecke in één plaats te wonen, en 's avonds gezelligheid te hebben. Soms ook denk ik, ik moet nog veel eenzamer zijn. 19 Juli. Mijn moeder was bier acht dagen, vertrok heden weer. Ik hoop dat zij 't genoten heeft, ondanks mijn groote somberheid en stilheid. Vandaag zwom ik in Naarden, het was weer een zomerdag. De schaduw was zeer donker vandaag, ook door slechte berichten van Paul. Ik moet hem gaan halen, en dat is verschrikkelijk, omdat het is alsof ik er de energie toe mis. De ben er te neerslachtig voor, en toch moet ik. Ik kan alleen nog maar schrijven, lezen en wandelen. Mijn somberheid is zoo vreeselijk, juist omdat mijn vitaliteit en levenslust zoo sterk zijn. En ook omdat ik het roepingsgevoel zoo sterk heb. Het is alsof ik op scherpe messen loop en moet doorloopen tegen de pijn in. Ik kan niet onverschillig en lijdzaam zijn. 22 Juli. Een zeer heete zomerdag, zooals wij die in jaren niet hadden. Ik schrijf nu op 't grasveld onder de roode kastanje. Wiecke komt Maandag. Ik lees over Luther en Thackeray. Eergister maakte ik een lange wandeling met Rika Hopper. Gister zwom ik weer in Loosdrecht. Het vreemde is, dat genieting en leed elkaar niet uitsluiten. Ik neem den zomer waar en voel alles er van. De bloemen, het zomerleven, de morgenstemming in den zonneschijn, de sereene nachten. En ik voel daarnaast gelijktijdig mijn diepe ellende. Maar ik heb ook nog al eens hoofdpijn. Gelukkig is mijn boekje voor Page nu af. Aan de Legende werk ik neg niet. Eerst moet Paul terug zijn. Ik ben in staat tot werken. Ik voel het als een Prometheus lijden. Het put niet uit, het verzwakt niet. De lever groeit steeds weer aan. 27 Juli. Nog zeer warm. Ik ben minder neerslachtig, maar zie niettemin alles even somber in. Dat wil zeggen wat mijn positie en zaken betreft Ik voel geen opgewektheid of initiatief meer om langer voor het materieele te strijden. Ik kan werkelijk nog alleen maar schrijven/ spreken en wandelen. Alleen het dichterswerk blijft mij over. Een patiënt die ik aannam, bezwaart me. De Walden-zaak kan ik niet meer aan. Ik wil studeeren en dichten, anders niets. Ik was een paar malen met Wiecke samen en wij hadden goede gesprekken. Vooral gister, toen ik over mijn dramatische plannen sprak. Hij at hier op Walden en gister bij mijn moeder, daarna rijtoer in Bloemendaal, wij aten te Duinendaal. Wiecke bitste mij hartstochtelijk aan tot handhaving van mijn auteursrechten. Maar ik voelde onverschillig. Ik kan waarachtig daaraan niets meer doen. Wij zagen de Halzen en Teyler. Bx zwom op het Kraayen-eiland bij Valkeveen, tusschen de mooie oevers vol zuring en epilobium. Een idyllische bad-plek. Bx droomde van een vers-regel die ik aan een of andere filister vertelde, blij als ik was dat er weer verzen kwamen. „Des Lijdens maat wordt lang^m vol gemeten." In Amerika zal dan toch een begin gemaakt worden. Het station en de kolonie zal „Vaneeden" heeten. Bx had een dankbaar gevoel, dat dit nu toch gedaan was, den stoot gegeven. Vooral omdat het boekje nu ook verschijnt, en de zaak tot in détails duidelijk aangeeft. 29 Juli. Bx zit buiten en de hitte is nog maar even afgekoeld. Het is nu half tien. Gister was ik met Wiecke in Bergen. Een afwisseling van gunstige en ongunstige impressies. Alkmaar was heet, maar aardig, en Bergen bekoorde Wiecke terstond. Maar toen kwam het zeebad, dat ons zou opfrisschen, en het water was vuil en lauw en vol groote, levende kwallen. We werden zoo hevig gebrand, dat het als een vloed uit Dante's inferno scheen. De neteldraden der afschuwelijke dieren werken blijkbaar verlammend. De huid wordt eerst rood met heftig branden. Daarna blijft ze voortdurend lokaal sterk zweeten. Door paralyse der uitloozingsspieren der zweetklieren vermoedelijk. Daarbij voelde ik prikkelen over 't heele lichaam tot in de tong. Dit zal wel een electrische zenuwwerking zijn, induceerend. Aan tafel was het snikheet, want er kwam een onweer, en alles moest dicht. Wiecke bleek veel ongeduldiger en prikkelbaarder dan ik. Hij kon het niet uithouden. Hij is onmiddellijk onder den indruk van een of andere kleinigheid. Alles beoordeelt hij naar zijn stemming, en oogenblikkelijke impressie. Met mevrouw v. R. schoot hij zeer op. Het onweer was imposant. De zwarte hemel, daaronder het avondrood boven zee. De vaarten en slooten als vlammen, rood in het zwarte land. De witte bliksems, in alle richtingen door de wolken slingerend. Drie hoeven zagen we in vlammen. 30 Juli. 8i° in de schaduw. Dezen morgen voelde ik me voor 't eerst sinds langen tijd weer in evenwicht. Aan de hitte nu vrij wel gewend. Nu weer gereed om voort te werken. Wat ik tegemoet ga, weet ik in 't geheel niet. Of ik hier zal kunnen blijven, en Zoo niet, hoe er dan verandering zal komen, het is mij alles duister. 2 Augustus. Nog even tropisch weer. Gister in Haarlem op mijn moeder's 78e verjaardag. Ik was blij, omdat mijn artikel in „the Worlds Work" verschenen was. Van dat boekje verwacht ik veel. Ik dacht veel over Sirius. Een jonge schrijver, Van der Bijl, kwam vanmorgen bij me. Bx heb nog zooveel te zeggen en het gaat zoo langzaam. 4 Augustus. Ia mijn wezen is iets gekomen als rust door vertwijfeling. Bx denk steeds, het is nu gedaan, ten einde, ik verwacht niets meer. Bx heb gedaan wat ik kon en meer is niet van mij te verwachten. Bx ben nu zoover, dat ik mezelven als overbodig kan beschouwen. Bx heb eenige dingen gedaan die hun uitwerking niet kunnen missen. Bx heb Johannes I, II en III geschreven, Viator, Schijn en Wezen, Blijde Wereld en nu nog mijn autobiografisch boekje voor Amerika, mijn boekje met Gutkind, ziedaar! wat ik uitrichten kon heb ik gedaan. Laat mij nu met rust en een einde maken. Ook de Broeders zijn er nog! Dezen winter wordt misschien Lioba gespeeld. Ik kan wel heengaan. Ik geef mij nu geen moeite meer om geldelijk staande te blijven. Wil men mij van Walden afjagen, mij wel. Wil men er mij laten wonen, even goed. In Amerika wordt het begin gemaakt en ik heb gezegd, hoe het gaan moet. Meer kan ik niet doen. Bx lees Sinclair's Industrial Republic, en het is, als men de psychologie der menschheid niet kent, om dol te worden, dat zulk een opsomming van feiten, zulk een energiek en duidelijk woord niets uitricht. Dat is de kritiek op het boek, zijn eigen onmacht. Als het boek geheel juist was, had het de wereld in brand gezet, omdat het onweersprekelijk is, en voor ieder duidelijk en gewichtig. Het on- 4—154 luiste er in, het vertrouwen op de sociaal-democratie, verlamt het. De Gutkind's zijn gekomen. En Hans is er. En de R's in Beerenstein. Het was prettig met Hans, naar Amersfoort te gaan, de Gutkind's tegemoet. De R's hebben voor mij dit onaangename, dat ik voortdurend merken moet dat ze aan mij denken als den beroemden man. Dat kan ik niet velen. Daartegenover denk ik aan mijn wandelen en praten met C.S., die absoluut onbevangen is, een ernstig kind. Ook mijn vrouw | ziet altijd in mij alleen den mensch, dien ik ben, j niet de mij zoo gehate openbare figuur, het wezen i geboren uit ploertig misverstand of valsch idealisme. Een van mijn beste herinneringen van dezen zomer is mijn wandeling met C. De papagaaien-kuif! 7 Augustus. Warm, vochtig, drukkend. Vanmorgen werkte ik met Gutkind samen aan ons boek. En dat gaf eerst de rechte gemoedsrust en voldoening. „Welt-Eroberung durch Helden-Liebe" noemen wij het. Het boekje is werkelijk het resultaat van onze verstandhouding. Als zoodanig uniek. Ook zijn heerlijke gedachten verkwikten mij als lavend water. Dan vergeet ik al mijn schaduwen, en voel hoe ik gevorderd en niet achteruitgegaan ben. Bt heb dan ook weer moed in mijn werk. Gutkind hoopt dat ik nog een „sociologie" schrijven zal. Hij meent dat er niemand anders is, die het kan. Maar ik moet eerst beproeven of er iets van mijn Promethiden drama's komen kan. Gister was J. de H. hier, en toen ik hem zei dat ik in zeer benarde geldelijke omstandigheden was, Zei hij: ik heb pas een paar effecten gekocht, die Zal ik je morgen sturen, dan kun je ze weer ver- koopen. Ze zullen zoo wat ƒ1200.— waard zijn. Ik wilde dat niet, maar nu zal hij ze op mijn bank deponeeren als borg voor mijn crediet. Dan ben ik ten minste voorloopig veilig. Hoe zeldzaam is zulk een ruime manier van doen. Hoeveel gelukkiger is hij toch, in zijn isolement, door zijn oprechtheid van vroeger. Voor mij is zooiets natuurlijk, maar hoe afwijkend van den filister van onzen tijd en ons land. 11 Augustus. Nog zeer heet. Gisteren go° in de schaduw. Eerst om 11 uur 's nachts koelt het af. Dinsdag was ik met de Gutkinds in Haarlem. We waren op de kermis tot groote pret van Lucy. Woensdag een aardige middag in Amsterdam. We zagen het Rembrandts huis, de mooie etsen. Het Rijksmuseum. Daarna bij J. de H. en zijn vrouw, ijs-limonade en vroolijke gesprekken. G. kwam ook en we hadden een jolige maaltijd bij Kras. J. moest literatuurkritiek schrijven. Wie heeft er onder de literatoren zooveel hart, zooveel. intellect, zooveel geest en zooveel talent tegelijk? Zijn aberaties waren afschuwelijk, maar eerlijk. 13 Augustus. Ik schrijf in den kelder van de gewezen chocolade fabriek. De zomer is ongenadig heet. Ik moet deze week naar Dresden. Overigens gaat het mij niet slecht. Mellie von Auw logeert hier. Ik had bezoek van Dr. Beatrice Hinkle uit New York, met de van Renterghem's in een auto. Het gras verschroeit, de wind blijft steeds oostelijk. De temperatuur is steeds dicht bij 90° F. Ik kreeg van J. het „Leven van Frank Rozelaar". Ik las het met interest. Dit is de echte van Deyssel in zijn zwakte en oprecht- heid. En tot mijn verbazing vond ik dat het op Johannes Viator geleek, hier en daar. Sara bemerkte het ook terstond. Dit is zeer veelbeteekenend. Hij is dus onder den invloed van een boek dat hij absoluut vijandig aan zichzelven achtte. Het is een bewijs van zwakte Van hem, en een bewijs van de kracht van dat prozawerk, dat ik eigenlijk nooit heb kunnen overtreffen. Sommige stukken er in zijn zwak. Maar het timbre is echt en oorspronkelijk. In „Rozelaar" zijn echter nog absoluut demonische bladzijden. Volstrekt inferieur en leelijk. Vooral dat rijmen is inferieur. Verwey's kritiek er op is zeer onvolledig. 17 Augustus. Wat gebeurt mij toch? Nu weer dit sombere. Die afkeer van mijn wereld. Dit sterke, onduidelijke verlangen naar gansch nieuwe, gansch andere heerlijkheid. Dit minderwaardig vinden van wat ik tot nog toe was en deed, tegelijk met het diepe gevoel van miskenning en geleden onrecht. Ik ben traag, ontevreden, mismoedig. De hitte is voorbij, maar daarmede ook een lieve zomerglorie. 20 Augustus. Neu Coswig bij Dresden. Bx ben bij Paul in Nöhrings Sanatorium. Bx sliep bijna twaalf uur achtereen en voel mij nu vrij beroerd. Pijn en gonzen in 't hoofd, of ik een groote dosis chinine genomen heb. Het is nu heel stil hier, stil zonnig weer, en door dat gonzen schijnt alles nog stiller. Ik liep wat in 't bosch en lag te lezen, maar het gaat slecht. Bx weet niet wat ik doen zal, ik ben niet in staat mij in te spannen. aa Augustus. Neu Coswig. Gisteren ging ik naar Dresden, wel beter, maar met hoofdpijn. Onder 't praten met Frau Pölsche in Paul's pension verdween die en ik kon mij weer vrij bewegen. Ik %wg naar Niederpoyritsch en at in het café, waar Ella bedient. Het was vermakelijk door haar bediend te worden en haar een fooi te geven. Toen gingen we een uurtje wandelen en dronken koffie op den heuvel met prachtig uitzicht Ze is nu tenminste in een fatsoenlijk huis. Drie katten loopen haar steeds na. Deze liefde van dieren voor haar is karakteristiek. Ze weende ook toen iemand een wesp de kop had afgesneden en het beest nog spartelde. Precies de teerhartigheid van Paul, samengaand met den blik van Paul in haar oogen. Het is allertreffendst zooals haar blik op dien van Paul lijkt. Er zijn toch mysterieuse overeenkomsten, die duiden op verborgen erfelijkheids-eigenschappen, in zoover uit elkaar levende individuen. Waarom lijkt Lady Welby zoo op mijn vader? Waarom lijkt Paul zoozeer, in blik en karakter, op Ella, het Boheemsche meisje, dat ik toevallig in Dresden uit den nood redde, nog eer ik haar gezicht goed had kunnen onderscheiden? Des namiddags kwam een lieflijke zielsrust over me, toen ik uit Niederpoyritsch wegreed. Er is zooiets aardigs in die onschuldige pretjes, die ik dat meisje aandoe, het bezoek aan de tentoonstelling, en deze kleine wandeling. „War's nicht schön?" zegt ze dan vol verrukking. En ze bewaart de kastanje die op haar hoed viel op de „Goldene Höhe" voor een jaar. Een bloem bewaart ze als aandenken van elke ontmoeting. Ze behoort zoo volstrekt niet in haar omgeving. Ze is veel te goed voor het Duitsche filisterium om haar heen. Ik deed nog een wandeling in „de Spitzgrund" en las Boeddha's leven bier in den tuin van 't sanatorium. Weer sliep ik lang en weer gonzen mijn ooren vandaag. Bx noemde dat vroeger een „memento mori" maar ik geloof toch dat het eer een neurasthenisch verschijnsel is als een hartsymptoom. De doctor hier, Nöhring, beweert een onfeilbaar middel tegen tuberculose te hebben gevonden. Hij is er geheel mee vervuld. Hij is volbloed materialist. Vanavond vertrekken we. Ik geloof dat een verblijf bier, met bergtochten, goed voor me zou zijn. Als Sara niet naar Wijk aan Zee wil, dan geloof ik, dat ik alleen zal gaan, hoe saai het er ook zonder haar zal zijn. Maar ik moet langer van Walden weg. Gister gesprek met de jonge vrouw van professor Boeken uit Halle, een lief vrouwtje met Indisch type. Ze had zoölogie en botanie gestudeerd, en we redetwistten nu over droomen en materialisme. 24 Augustus. Weder een groote vrede in me gekomen door het voleindigen van ons gemeenschappelijk werk, van Gutkind en mij. De Wereld-verovering door Heldenliefde. In zijn gedeelte schuilen diepe, heerlijke waarheden — die alles goedmaken. We hebben waarlijk bier voor de eeuwen gewerkt, want wat wij schreven is wel nog maar een voorloopige aanduiding, maar de aanduiding van wat alle komende geslachten zullen behoeven en erkennen. Soms klaagde ik wel over moeite om abstracties te volgen. Maar een stuk, als dat van Gutkind, dat juist en raak is, volg ik zonder eenige moeite, lees en versta ik in een paar minuten en onthou ik zonder inspanning in alle essentieele punten, Maar nu is de opgave, datgene wat hier gezegd is, gestalte te geven. Daartoe voel ik meer en meer de roeping en den moed. 25 Augustus. Vandaag stuurde de goede Hjalmar Wijk mij weer een cheque van ƒ 1500.—♦ ,,'t Was niet veel" Zei hij, en hij hoopte dat 't mij niet kwetsen zou. Ik lees 't leven van Boeddha. Ik heb lust in voortarbeiden aan Sirius. Het moet langzaam vorderen. Snel kan niet. Het gonzen in mijn hoofd is zeer hinderlijk. Er klinkt een echootje in mijn linker-oor van eiken toon, en wel bijna een halve toon lager, precies een gebarsten klok, die valsch meetrilt. 26 Augustus. In den nacht komt soms het gevoel der doodsvrees. Dat is dan vooral eenzaam. Men denkt: sterven doet men alleen. En dan ook, al vreest men geen vernietiging, men vreest een lage, vage demonensfeer. Iets verwards, dofs, ziekelijks. Dat alles is het ergste. Nu weet ik het wezen der dingen beter. Mocht ik toch in helderheid sterven! Bx ben veel beter vandaag. Wij deden een frissche, heerlijke zeiltocht. 27 Augustus. Steeds droog en warm. Het monnikswezen is het vóórvoelen van de wereld-oplossing. Met Boeddha is de oplossing begonnen. Hij maakt het monnikswezen tot een vaste cultus. Scheiding van geestelijken en leeken. 30 Augustus. Daarmee samen gaat de afkeer van propagatie en huwelijk. Gutkind ziet het juist: van 't oogenblik dat er een „mensen" is, is er ook „Auflösung", oplossing. Het kenmerk van den mensen is schaamte voor zijn voortplanting, en pijnen bij de baring. Als een steeds toenemend bezwaar tegen het voortzetten van 't ras. Dan komt bij toenemend Zelfinzicht, de innerlijke tegenstand tegen het voortplantmgs-mstinet. Het monnikswezen, het asketisme, het menschwezen vermoedt een andere uitweg. Dit vermoeden uit zich telkens weer in overdreven bewegingen, die weer reactie wekken. Elke renaissance is weer een reactie. Ook de Islam is een reactie. Boeddhisme, Paulinisme gingen te ver. De tijden zijn nog niet rijp. Eerst moet het geslacht de aarde gansch beheerschen en tot wasdom zijn gekomen. Dan komt het wereldeinde, de siderische geboorte, het ophouden der Voortplanting, de overgang in een nieuwe wereld. Niet een „laatste" mensch, maar een herboren menschwezen. De paradijs-mythe is er al een aanduiding van. Zelf-inzicht — weten van goed en kwaad — ophouden der voortplanting — schaamte en barenswee. Het leven in de tijdloosheid wordt dan een bestendige functie. De tijd wordt beseft als een zintuig, een beweging. De daad van het lichaam wordt een boven den tijd uitstreven. La durée. Het beste van Boeddha's leer is zijn verzet tegen woordbepaling. „Ik leer niet dat de wereld eeuwig is, ik leer ook niet, dat ze niet eeuwig is" en dan de vergelijking met de stad met één hoofdpoort, waarop de poortwachter alleen acht geeft. Op de kleine spleten waar katten in- en uitgaan let hij niet. „Als het vuur is uitgegaan, en iemand vraagt: waarheen is het gegaan, naar zuid, noord, oost of west, dan is er voor die vraag geen antwoord."/ Dat is prachtig. 5 September, Wijk aan Zee In Marezathe. De zomer houdt nog aan. Het gaat mij vrij goed, ware het niet om Paul, ik zou het hier genieten. Het huis prettig, de jongetjes aan zee. Maar Paul vervult mij den heelen dag. Mrs. Cole is hiernaast in Lioba. Juul Culp aan den anderen kant. De goede Mevr. de J. doet wat ze kan om ons te gerieven. 7 September Weemoed, weemoed, onuitsprekelijk. Gister bracht ik Paul naar 't R. K. Ziekenhuis. Ik voel zoo teeder voor den jongen. Het is mij soms of niemand in de wereld mij nader staat, mij zoo goed begrijpt. Ik kan tegenover hem alles zeggen, alles doen. Het is weergaloos mooi hier aan zee, maar er is nu niets meer van de oude rust en sereniteit van vorige verblijven. Ik ben ongelukkig en ontevreden, ook in mijn werk. Ik dacht er over een Open brief te schrijven aan de padvinders. Er is iets in die beweging, wat mij waarachtig belangrijk voorkomt. Als de verlossende rhythmen maar wilden komen I Het Legende-werk wordt wel goed. Maar 't gaat zoo langzaam, zoo langzaam. Ik zag een vrouw een epileptisch toeval krijgen aan 't station. En de tranen liepen langs mijn wangen: arme, arme menschenl Arm ziek menschdoml 8 September Onveranderlijk schoon weder! 's Nachts nevel. Wat verademing. Ik las gister het 7de hoofdstuk voor uit de Legende en was er tevreden over. Nu ontwikkelt zich het werk langzaam rijker en grooter. Ik las de „Bernstein Hexe" van Meinhold. Niets van het boek afwetend was ik een paar hoofdstukken lang in de illusie een echte oorkonde te lezen. Maar de indruk was zoo krachtig, ik vond het zulk een mooi boek, dat ik gauw begreep met een kunstenaars-werk te doen te hebben. Er zijn enkele zwakheden, die de fictie verraden, vooral de liefdeshistorie, die schijnt altijd tot conventie te moeten leiden, maar vooral blijkt juist uit de kracht van het boek, dat het geen oorkonde maar een kunstwerk is. En wel een meesterwerk. Bx wandelde met mrs. Cole door het mooie paadje naar 't Jagerhuis. Het zag alles frisch en bekoorlijk, ondanks de droogte. De duinplanten verdragen de droogte blijkbaar beter. Hopranken, zeepkruid, aristolochia. 10 September. Gister reed ik paard met Hans. Bx was vooraf niet op mijn gemak, en vond het de eerste tien minuten niet aangenaam. Mijn contemplatief leven maakt ongeschikt tot het automatisme van dergelijke lichaamsinspanning. Het evenwichthouden is een automatisch werk en het zichzelf observeer en is daarbij hinderlijk. Na een kwartier echter kwam ik er in en leefde weer het zuiver physieke leven en genoot in draven en rennen. Dat juist is de goede werking die ik zoek. Dan voel ik moe, maar geheel ontspannen. Dan kan mijn geest niets, maar moet ik eten en slapen. Dan leeft het vegetatieve van mijn wezen sterker en krijgt het contemplatieve rust. Bx sliep heerlijk van nacht en baadde heerlijk, maar ik ben nog niet uitgeslapen. Alles is nu beter, Paul gaat wat vooruit. De ergste zorgen zijn wat Ik lees Henri Bergson. Be bemerk dat ik het niet voor mogelijk had gehouden met onze taalmiddelen nog zooveel dieper en verder te gaan. Zijn Fransch is van een wonderlijke lenigheid en subtiliteit. Het heeft een effen, gelijkmatig timbre, dat nooit overslaat of uitglist, en prachtig homogeen en geserreerd is. Hij is de rechte voortzetter van Spinoza en Kant, zonder daarom in pure poëzie te geraken, zooals Gutkind. Hij is dus een tusschenvorm, die ik niet voor mogelijk had gehouden, en die toch essentieel noodig is. Ook een Jood!! welke een zeldzaam ras toch! Zijn ontleding van de herinnering in gewoonte en zuiver geheugen is klassiek. En evenzoo in zijn „Données", de ontleding van tijd in „durée pure" en het door ruimte-fantasie ontzuiverde tijdsbegrip. Hier sluit bij zich aan bij de betrekkelijkheidsleer van Lorentz. 15 September. Nu is 't najaarsweer gekomen met diepblauwe luchten en prachtige wolken. Zonnig en koel. Bx schrijf aan het VIHste hoofdstuk en weet niet wat ik doe. Bx kan dit werk zelf niet beoordeelen. Bx baad eiken dag. G. is er met haar Hongaarschen neef. Mijn moeder was er gister. De kindertjes zijn eiken dag aan 't strand en het doet hen goed. Bx lees Bergson, en dat is de beste emotie van den dag. Het verheugt mij. Ik las ook een boekje van Lagerlöf en vond het middelmatig (Ingrid). Mijn vrees is juist dat ik zulk werk zou leveren. Overigens ben ik goed en gezond, maar er is toch nog schaduw, hoewel minder dan dezen zomer. De droomen zijn niet gunstig. De Theosophen begrijpen niet dat geestelijke groei en vooruitgang ook meerder diepzinnigheid vereischt. Alleen het inzicht in dieper filosofie — waarvan de meesten zeggen dat het hun „te hoog" of „te diep" is, beteekent vooruitgang. Het onderscheid tussen en het tijdsbegrip als concrete werkelijkheid en als symbolische weergave moet men voelen, anders geeft alle praten over occultisme niets, maar is zinnelijke verblmding. Ik geloof niet in de waarde van occulte vermogens van iemand die niet toont de relatieve kracht der taal te voelen, de eeuwige onjuistheid van het woord. Evenmin als ik geloof in de ethiek van menschen, die de valschheid van het geld niet voelen. 2i September Storm en regen. Ik heb een brief aan de Padvinders geschreven. Het kan zijn dat ik die beweging te ernstig neem. Maar dan is mijn daad er niet minder om. Het kan ook zijn, dat mijn woorden ingang vinden en een diepe uitwerking hebben. Waar zulk een beweging is, daar moet men beproeven te zaaien. Gisteren baadde ik nog en fietste naar Haarlem. Toen had ik weer zeer gelukkige oogenbrikken. Zoo zelfs dat ik voelde: zoolang deze oogenblikken terugkomen, kan ik alles dragen. Alles wat ik zie, ieder mensch, die ik zie heeft dan iets moois en opwekkends voor me. 's Avonds verdween het weer. Ik geloof wel dat het in verband staat met hetgeen ik schreef, dat die blijheid komt als ik iets goeds deed, al zie ik dat verband niet altijd. Het zou dan nu door den Padvinder-brief gekomen zijn. Ik vond mijn moeder te bed met ischias. Ik haalde Mr. Cole uit den Parijschen trein en bracht hem bij zijn vrouw te Wijk aan Zee. Het donderde en regende hevig, ook heden. 24 September Gister een aardige tocht, bij ideaal herfstweer, naar IJmuiden en Velzen, met de Cole's. Het sneller voorbijgaan van den tijd op ouder leeftijd ontstaat, naar mijn ervaring, door het meten er van naar andere rustpunten of maatpunten. En dit is meer opvallend, naarmate men dieper zelfbezinning heeft. Bx meet den tijd naar innerlijke gedachten, en daardoor schijnen sommige uiterlijke feiten verbazend snel voorbij te vliegen. De groei der gedachten is langzaam. Men heeft in een week twee of drie belangrijke nieuwe gedachten. Wat er uiterlijk in die week gebeurd is, schijnt voorbij gevlogen. Bx voel het vaste besluit, van nu aan — zoodra het eerste boek der Legende af is, meer poëtisch werk, meer verheven werk te leveren. Het tweede boek reeds. Zooals Jensen een vizie geeft van den oermensch, zoo wil ik een vizie geven van den nieuwen mensen. Jensen's oermensch is verdienstelijk geschetst. Maar hij vergeet dat Zulk een schildering iets van de majesteit van Homeros en het O.T. behoorde te hebben. 25 September Gister wandelde ik naar Beverwijk en las in een café de groene Amsterdammer. Daarin vond ik weer een van die stukken van een der Hollandsche poëten (Woestijne), waarvan het publiek de strekking niet onvriendelijk zal vinden, en dat toch niet anders is als perfide vijandschap en doodelijke beleediging. Dit is geen overgevoeligheid van mijn kant, want de strekking is deze, dat ik, als dichter, steeds gelogen heb. Dat staat er niet, maar het is door 't geheel onmiskenbaar te voelen. Het erkent niet mijn zuiverheid en oprechtheid. Het citeert als goed, wat ik zelf als onbeteekenend liet vervallen — als slecht wat minstens even hoog staat, ja, veel hooger. Het mankeert wat boven alles noodig is in waardeering „geloof." Dit is de algemeene stemming onder alle Hollandsche dichters tegen mij. Met uitzondering misschien van Jacob de Haan. Zulke stukken zijn onzegbaar grievend. Ze erkennen alleen een zeker „gezag" van mij. En tegenover dat gezag staan ze bitter vijandig. Zoolang deze stemming in Holland heerscht, blijft dit een mij vijandig land, ondanks alle kleine voordeden en gunsten. 26 September. Storm. Het is of leven en wereld mij met alle macht pogen neer te drukken en te vertrappen. Zoo voelde ik vanmorgen. Het is of ik bij ieder woord dat ik op 't papier zet een zware weerstand overwinnen moet. Hoe kan men dan vrij zien laten gaan, zooals 't behoort. Ik lees niet veel HoHandsche couranten en rijdschriften. Maar ik heb nu al drie maal deze week gelezen dat mijn werk „pose en mooi-doenerij" is. Een die het citeerde „kon er zich geheel mee vereenigen." Dat is zoo de gangbare meening geworden tegenover vijfentwintig jaren van de meest eerlijke werkzaamheid. Hier werken heel andere machten dan die waarvan deze menschen zich bewust zijn. Hoe lang nog? Dit alles is te dragen zoolang men innerlijk vrij voelt en arbeiden kan. Maar dan de dagelijksche misère van neus-katarrh, geldzorgen, de makelaar die failliet is en de zieke moeder die ik helpen moet — en het leege gevoel: „Wat wilde ik ook weer schrijven?" Het afwezig zijn van den innerlijken rijkdom, die men toch nu en dan duidelijk gewaar werd. Het machtelooze tegenover de overmaat van menschelijke ellende, tegenover ongeloof, achterdocht, valschheid en botheid. En de verlossende rhythmen die niet komen. En de dwaling die tot in het bovenzinnelijke reikt, waarvan ook zelfs de dood ons niet verlost. Hoe komen wij ooit tot Waarheid en gerechtigheid? Het Manuscript van mijn Amerikaansch boek is verloren geraakt, schijnt het Een van de dingen waar ik mij het meest op verheugde. i October. Gister en heden storm. Ik zag de reddingboot oefenen in de ruwe zee, een mooi tafereel, 's Avonds werd het een orkaan en de ramen woeien stuk bij mevrouw de Jong waar we theedronken. Ik ben desondanks juist deze laatste dagen veel flinker en beter. Ik lees Bergson's Evolution créatrice, en schreef aan 't ode hoofdstuk. Italiaansch-Turksche oorlog. Een achterlijk evenement. Bergson leert een nieuwe wezenheid onderscheiden, de duur. Niet als een bedrog van ons gebrekkig begrip. Maar de duur als een concretie, men kon zeggen als Godheid. Evenals herinnering. De duur is werkelijk en schept voortdurend het nooit bestaan-hebbende, het „niedagewesene". Tot nog toe meenden we, dat al het komende er reeds is, dat de toekomst voor God openlag, dat in het eeuwige de tijd verdween en alles in één tegenwoordigheid, een „nu" bestond. Voor Bergson is het toekomende een mysterie ook voor God zelf. Is het 't voortdurend scheppen van het nieuwe Godswezen. Dus is ook het nieuwe niet vooruit bedacht, maar steeds op ondoorgrondelijke wijze gevonden, gekozen, geschapen. Versta ik hem recht dan brengt hij alles tot menschelijke kenwijze terug, maar analyseert die ken wij ze geheel nieuw en oorspronkelijk. Dit is zeker zijn recht als philosoof. Hij gaat een stap verder dan Kant, schrijdt geregeld voort op nieuwe baan. Ik kan nog niet zeggen of zijn filosofie het waarheidsgevoel bevredigt. In de hoofdzaken zijner analyse wel. Die is voortreffelijk. De kwestie is deze, of wij het wezen eener wijsheid, die de tijd geheel anders waarneemt dan wij, moeten aannemen of verwerpen. Ik versta Bergson wel voldoende, voor zoover hij formuleert. Maar ik ben er nog niet zeker van wat zijn formuleering voor diepere werking heeft. De gevolgen van zijn gedachten-wezen voel ik nog niet recht Maar hij is de eenigste moderne wijsgeer die men met voldoening en zonder ongeduld lezen kan. Deze man begrijpt en voelt tenminste diep en juist. 4 October Weer op Walden. Walden en het oude, groote huis heeft deze keer een bizondere bekoring bij 't terugkomen. Er is iets warms en innigs in het herfstlandschap hier, in het huis met zijn herinneringen, dat prettig contrasteert met de barre zee en het armelijke dorp. De vele vruchten, het najaarsloof, de enkele nabloeiende bloemen, het is alles zoo zacht en rijk. Rozen, druiven, peren en appelen — en de luwte van de herfstdagen. De zon in huis. Daarbij zijn wij allen versterkt door de zee. Vooral de kinderen. De orkaan is overal verschrikkelijk geweest — en wij zagen er in Wijk aan Zee de volle hevigheid niet van, hoewel we zoo blootgesteld waren als maar kan. We hebben niet begrepen, dat het zóó erg was — zooals nu blijkt uit al de onheilen, die in dien nacht gebeurd zijn. Ik voel nu iets als schaamte, dat ik zoo rustig slapen ging — terwijl er zoovelen, en vlakbij, in de uiterste nood verkeerden. Heden bezoek van J. Jac. Thomson, een dichter, en dominee van z.g. orthodoxe richting. Maar uit ons gesprek bleek mij, dat als dit orthodoxie heet, dat er dan niet veel van de oude rechtzinnigheid in over bleef. De rechte zin van nu is niet meer de rechte zin van voor vijftig jaar. Dat is zeker. Ik corrigeerde mijn Amerikaansche boek „Prospecting for a Happy Humanity". Ach, als ik hier eens de compensatie vond voor de tobberijen op Walden en de Eendracht. Wat ik schreef naar aanleiding van de lectuur van Bergson is toch eigenlijk geen kwestie voor me. Ook hier is de contradictie schijnbaar en alleen door de expressie veroorzaakt. Een dezer dagen, een grootsche wolkenhemel aanziend, voelde ik de waarheid achter onze woorden klaar. Bx voelde, hoe juist het goddelijke bestaat in het zonder einde scheppen van het nieuwe. Dit alleen — het wegdoen van alle finaliteit — bevredigt het waarheidsgevoel. Eerst dan is de beklemming weg. 8 October Vanavond vond ik in Bergson het door Verwey geciteerde beeld van de hand in 't ijzervijlsel. Bx had het ondanks de gebrekkige weergave van Verwey juist begrepen. Maar bier begint ook Berg- 5—154 son's zwakkere kant. De „matière brute" is toch ook een levensuiting, ook een deel van het gansche. En die „Elan original" is niet de Almacht en de Alwijsheid, maar een deel er van. En de divergentie van het élan loopt uit in een convergentie door zelfbezinning en weten, door verstand en geheugen. Dan ook is er toch weder een zekere finaliteit in den aard van het élan; wat het schept, schept het toch eerst als gedachte, als plan — zoo ontstaat alles wat door middel van den mensen geschapen wordt. Eerst een denkbeeld, dan een daad. Het „élan" kan een zelfbewuste godheid zijn, die even als wij een aard heeft waardoor bepaald wordt, wat ze uitwerkt. Maar hier komt weer de „duur" die al het ontstaande als „nieuw" kenmerkt. Het is mij of hier het argumenteerend redeneeren eindelijk te kort schiet. Hier voldoet alleen de poëtische beelding, de half-verborgen aanduiding. Van Deventer stuurde mij zijn „Lysippos of over het wonder" dat ik met genoegen las. Maar zijn ontleding van den duur heeft hij van Bergson, en zijn ontdekking dat het wonder overal is, is geen nieuws voor mij, zooals hij schijnt te denken. Als ik de ingeving van een dichter aan een godheid toeschrijf — wat hij de muze noemt — denk ik aan de „Man" de „geest van het ras". Niet aan de Almacht, noch aan het wonder. Verheugd was ik in Bergson de kritiek op de Herediteitsleer te vinden, die ik al jaren geleden in deze dagboeken min of meer anticipeerde. Vrijdag 6 October reed ik met Hans en C. door 't Loosdrechtsche bosch en op de Hoogte van 't Kruis. Het was een schitterende herfstdag en een heerlijke rijtocht. Het figuurtje van Hans op zijn zwarte paardje tegen de bleekblauwe lucht op het heuveltje in de bronzen hei. Hans vooruit als de voorrijder voor den prins en prinses. Een mooie dag. Donderdag bracht ik Paul naar Doorn en daar omgaf mij, 's middags in de stilte tusschen de woudboomen, een liefelijke herfstvrede. Ik was vandaag in 't concertgebouw met C. en hoorde Julia zingen en de Zarathustra van Strauss, door 't Mengelberg Orkest. 12 October Maandagavond een conferentie bij v. N. tot vor^ ming van de vennootschap. Dinsdag bezoek aan den Haag, met E. in 't Bosch gewandeld om de omgewaaide boomen te zien. Mevr. Boon gesproken die zei dat Bjerre een tournee door Zweden voor mij arrangeert. Ik reisde met A. van der Horst, die tooneeldirecteur wordt in Antwerpen en ik sprak ved met hem over theater en theatertoestanden. Ik schreef een brief aan de redactie van het Christelijk-sociaal blad „De Beukelaar", die mij verzocht had over het tooned te schrijven. Het blijkt, dat Bergson al gedaan heeft wat ik voor mijn programma had bewaard, tot ik te oud zou zijn om scheppend te produceeren. En Bergson doet het ved beter dan ik het ooit had kunnen doen. Bc was blij, dat dit voor mij in 't minst geen teleurstelling beteekende. Trouwens, als ik over die dingen — herediteit, evolutie en psychologie —• ga schrijven wordt het toch heel anders en misschien opzichzelf weer van eenige waarde. 13 October Nero was zeer streng opgevoed door een voortreffelijke moeder, en getrouwd met een edde vrouw (Agrippina en Octavia). De invloed van Acte en Poppea bracht hem in verzet tegen zijn moeder. Volgens Guilielme Ferrero is Tacitus onbetrouwbaar en perfide in zijn geschiedschrijving. 15 October Zou het mogelijk zijn dat het relativiteits-beginsel alleen gold voor het schema der dingen, mathesis en physica, en niet voor het leven. Is er werkelijk een absolute maatstaf van tijd en ruimte, maar kan het intellect die niet vinden ? En dan, moeten wij bij de scheppende evolutie niet aannemen het bestaan van een vooruitzien — dat niet is finaliteit, maar scheppende fantasie, die steeds het feitelijk gebeurende voorziet of voordenkt. Is de macht, die het Leven maakt, niet wetend en voelend en waarnemend? En dan, is de hoogste macht, de Almacht, al omvat ze alle Levens-machten, ook in gestadige niet voorziende creatie? En heeft ze ook door, dezelfde duur als wij ? Is er alleen een gradatie van Leven, zonder een allerhoogst, absoluut einde? Ja of neen is even onbevredigend. Ik bemerk echter wel, dat de formuleering van Bergson nog genoeg werk voor den dichter overlaat. 16 October Het blijkt nu, dat Bergson „Conscience" als het alles-scheppend beginsel noemt. Dat bevredigt als waarheid. Maar onduidelijk is wat hij bedoelt met zijn oogenblikken van „vrijheid" van „zelf-bezinning", die zoo zeldzaam zijn. Want hij zegt, dat men dan „toegespitst" is — hij spreekt van „une pointe" — tot actie. Terwijl men juist zou denken aan contemplatie. Hij noemt het tegenovergestelde „rever", zich verstrooien, desintegreeren. Meent hij de dichterlijke extase, de inspiratie? En hoe is dan de actie die hij bedoelt? Rekent hij zijn eigen werk, het formuleeren, tot die actie? Is dat de „concentratie" van den kunstenaar? Een flagrante onjuistheid scheen het mij, de Lepidopteren gedegenereerd te noemen, omdat ze op bloemen parasiteeren. De vlinders schijnen mij hooger te staan dan bijen, juist door hun schoonheid, hun weerloosheid, hun dematerialisatie, hun nieteten. 17 October Nu heb ik de groote vondst bij Bergson gedaan. Hetzelfde denkbeeld door mij aldus gezegd. Waar 't is of God zijn Zelfheid wil herhalen en met zichzelf in wisselwerking treedt. Het Leven een opgaande actie, het anorganische de neergaande. Beiden levensuitingen van een „Conscience" bij gebrek aan een beter woord. Ditzelfde ook bij Gutkind, de „Schwinge-schwang". In hoever kende die Bergson ? Bx ben hierover zoo verheugd en voldaan, dat ik dit jaar het Bergsonjaar zou willen noemen. Lady Welby heeft zijn beteekenis niet begrepen, anders had ze mij er meer op gewezen. 22 October Bx zit vergenoegd te huis na een prettige reis naar Arnhem, Wiesbaden, Frankfurt en Schlangenbad. In Arnhem sprak ik in een kerk, met orgelspel, voor veel menschen. Bx at en logeerde bij Dr. S., een donker type, vermoedelijk Jood, die remonstrantsch geworden is. 's Avonds kwam v. d. B. uit Zutphen, de philosoof, dien ik altijd gaarne mag en die zoo prettig discussieeren kan. Maar een orthodoxe(?) dominee, die 't eens is met Bolland, dat de historische Jezus nooit bestond. Met hem kwam zijn meisje, dochter van Dr. de R. Er is iets aandoenlijk beminnelijks in den man met al zijn moeilijkheden en zijn geduldige, bedaarde stem. In Wiesbaden wachtten mij de vurige blikken van E.G., de vrouw, wier portret al twee jaar op mijn schoorsteen staat. Mijn eerste rede in Frankfurt had een diepe impressie gemaakt en nu zou ik haar zien. Het was geen teleurstelling, behalve het huis dat Duitsch en leelijk was. Zij is een impulsieve» histrionisch begaafde, liefhebbende vrouw, die sterk het nieuwe voelt. Ze deed me zeer denken, ook in uiterlijk, aan de arme mevrouw D. De man een kalme zakenman van een vrij gewoon Duitsch type, gladgeschoren gezicht met lorgnet. Hij drukt zich gemakkelijk uit, is vrij geestig en zeer muzikaal. Ik sprak voor een leeg zaaltje. Maar het ging vrij goed, en de lezing was een bijzaak. Den volgenden dag gingen we naar Willy van Hoogstraten en Elly Ney in Schlangenbad en ik nam de G's mee. Dat slaagde bovenmate. Ik maakte vier menschen gelukkig en ik zat als een stil, tevreden verbindingsteeken te luisteren. Ze waren alle vier even vroolijk en hartelijk. Elly speelde prachtig, Chopin en Schubert en Willy een sonate van Brahms. Het huisje was gezellig en smaakvol ingericht en wij wandelden nog door de rijkgetinte herfstbosschen. Ik logeerde daar en werd 's morgens door Bach en Schumann gewekt. Heerlijk, dat mijn goed vriendje Willy zulk een geniale en mij sympathieke vrouw heeft. Op de terugreis las ik R. M. Rilke, en het beviel me zeer. „Vom lieben Gott". Vanmorgen sprak ik op G.G.B. dat zijn 10- jarig bestaan vierde en ondervond een stille waardeering van iedereen, die mij goeddeed. Kleine teekenen van eerbied en dankbaarheid. Ik had de meesten een hart onder den riem gestoken, zei iemand van mijn rede. 's Middags dronk ik bij S. koffie en was met C. op 't concert waar Weingartner dirigeerde. Wij verbaasden ons hoe iemand die zóó goed Beethoven begreep zelf zulke leege muziek kon schrijven. C. houdt vast aan Rudolf Steiner. Wij redetwistten genoeglijk. Ik genoot erg van mijn huis, dat mijn vrouw vol mooie rozen had gezet. Bx was zoo tevreden en opgewekt, als ik in lange niet was. Bx denk ook wel dat dit komt door het wat verlichten der geldzorgen. 30 October Stationswachtkamer te Kleef. Drie zeer merkwaardige dagen achter me. Eergister, bij 't weggaan, een gruwelijke leelijkheid over alles. Geen melancholie, maar doffe schoonheidloosheid, armoede over alle dingen. Een zwaar tegenopzien voor de lezing in Coblenz. Vóór de lezing gesprek met Regierungsrat Rang in 't hotel. Een gewezen geestelijke, verfijnde kop, met eigenaardige denkbeelden, zooals ze tegenwoordig in Duitschland in de lucht hangen. Maar ik voelde weinig geschikt tot conversatie. Hij geloofde in de werking der angst, der ontzetting, die alle conventioneele geloofsgevoelens vervangt door het ééne: ik zal mij verweer en, er doorheen slaan. Bij mijn optreden, voor een volle zaal, kwam niet de gewone rust en vrede over me, die mij anders altijd nog versterkte. Integendeel, ik voelde dof en machteloos. Na eenigen tijd werd het mij, alsof ik tegen een zwaren weerstand moest opworstelen. Dit werd zoo erg, dat ik een oogenblik meende te moeten ophouden en heengaan. Nooit had ik zooiets ondervonden. Het zweet brak nuj uit. Ik keek in de volle zaal en zag geen geacht, dat mij hielp. Duitsche officieren in hun hchtblauv/e uniform, die mij ook niet inspireerden. Ik vreesde dat ik in verwarring zou raken en onzm zeggen. Ik had een getypt manuscript bij me, over hetzettde onderwerp „die Mission des Dichters dat afgewezen was door N. Rundschau en Kunstwart. Maar door 't transpireer en kon ik mijn lorgnet met ophouden. Doch ik had een bril laten maken, die had ik bij me en zette dien op, en las toen uit het manuscript voor. Toen werd ik langzamerhand weer mezelf meester, liet het manuscript los, en sprak weer, zooals gewoonlijk, tot het eind, en het ging goed. Ik kreeg veel complimenten aan het emd. Niemand had iets van het zwakke moment bemerkt. Maar ik begon er in mijn rede zelf over, zoodra ik voelde, dat het voorbij was. Ik zei dat ik bijna losgelaten was door de macht, die mij alleen kracht tot spreken geeft, en dat ik bijna was opgehouden en heengegaan. Dat bracht een contact tusschen mij en de menschen. Ik voelde zendiep vernederd en gewaarschuwd. Het was alsof me gezegd werd: „pas op, ik kan je ook loslaten, 's Avonds een soupeetje, met twee generaals, een dokter, een Landrat en eenige dames. Ook Willem Kes was er bij. Rang sprak weer veel, aan t souper, over zijn ontzetting en „auflösung theorie. Uok over Dostojewsky. Hij is een vriend van Richard Denmei en Hoffmansthal. Een Herr und Frau Martini waren mij de meest sympathieken. Den volgenden morgen deed ik een autotochtje met Freiherr Marshall von Bieberstein, die in t Unter- westerwald op slot Montabaur woont Om elf uur kwam E. G. en met haar wandelde ik bij prachtig weer door de herfstbosschen naar Stolzenfels. Wij aten aan den Rijn, zagen het slot en wandelden 's avonds door het bosch weer naar Coblenz terug. Het was alles prachtig mooi, stille zon, gouden loof, vredige heuvels, bruin en donkergroen, de Rijn omlaag, later de maan in donkere woudstilte. Nu ben ik terug en ik ben blij weer thuis te zijn. Ik was bij Heyenbrock en verbaasde mij er over hoe de menschen niet zien, welk een groot schilder dit is. Wie geeft, als hij, het schoonheidskarakter weer van wat wij gewoon zijn leelijk te vinden. De fabriekslandschappen, de moderne industrie. En wat kan een kunstenaar grooter en beter doen? Een mijn, een fabriek is leelijk van een gewoon menschehjk standpunt gezien. Zoodra men die dingen, zonder ze werkelijk te veranderen, weergeeft in grootsche, indrukwekkende pracht, met harmonisch kleur en majestueuze vorm, dan doet men het hoogste, men verandert de menschelijke vizie in een goddelijke, men leert de taal van het bovenmenschelijke spreken en verstaan. 5 November Storm. Hjalmar Wijk is gister hier gekomen. Mijn strenge, edelmoedige jonge vriend. 8 November Wijk was drie dagen met mij, en wij bezochten Heyenbrock en de I.'s en zagen de Vincent-schilderijen bij Jo Cohen-Gosschalk. Wijk is ernstig, wat schuw, soms merk ik iets in hem van den eenzelvigen, verwenden, den eenigen zoon van rijke ouders. Maar dan weer treft mij hoe opmerkzaam hij is, hoe leergierig, degelijk in weten en doen. Hij is niet spraakzaam en schertst niet zooveel als wij, maar soms breekt een beminnelijk lachje door, en een toon van innige hartelijkheid. Hij is niet verwend in den zin van comfort, integendeel, hij houdt van de grootste eenvoud. Maar hij is teer van gevoel, stoot zich spoedig. Zijn profiel heeft iets streng aristocratisch met een romeinsch gebogen neus, lijkt op graaf TroUe. Bijziende oogen, lichtblond haar. Lang en recht. Gister reed ik paard met C. in de buurt van Haarlem, door 't herfstlandschap. Wij spraken veel over het tijds-begrip. Ik zoek dan uit te vinden hoe zij den tijd voelt. Zij is ook overtuigd, dat de tijd anders kan waargenomen worden. Ik had een schichtig paard en verzwikte mijn vinger bij 't opstijgen. Maar ik was toch tevreden en verkwikt. De oude moeder wordt goddank weer beter. Altijd, als ik mijn oude dagboeken overlees, word ik getroffen door de naïeveteit van mijzelven. Zelfs in de zoo kort geleden Amerikaansche reizen. Is dat nu mogelijk, zonder dat ik minder naïef geworden ben! Als ik even naïef was, zou ik toch de naïeveteit van toen niet kunnen waarnemen, dunkt me. Maar het was altijd zoo. Bxzelf van heden vond altijd mijzelf van gister naïef. 15 November Zondag was ik weer bij S. Bx moet aandeelen plaatsen voor de Vennootschap, een lam werk. Bx hoorde Enesco spelen. Brahms, in 't concertgebouw. C. bracht me naar den trein en vertelde, dat ze een helderen droom gehad had, waarin ze de demonen verjoeg, en daarmee hun griezel en angst verdreef. Ze voelde daarna de verkwikking, evenals ik. Toch had ze de Nachtbruid nooit gelezen. Ze is eerst achttien jaar. 's Middags wandelde ik met mijn vrouw naar 't melkhuisje. Een van die klassieke wandelingetjes, die bijblijven. Er was nog mooi goud loof, en het thuiskomen in den schemer in het lichte huis is dan zoo prettig. Ik kreeg een dankbaren brief van een zekeren v.d.S. over Schijn en Wezen. Ik werd er door ontroerd en schreide. Hij vroeg of er nog een derde deel kwam. En ik had juist te voren de eerste klanken er van gehoord. „Een ernstig kind is als een stil moment" en nu voel ik ook, dat ik het werk zal voortzetten. Ik schrijf nu aan het Xde hoofdstuk van Sirius. Nu weet ik dat het goed is. 18 November Gister weer een morgen van doodsche leelijkheid. Een dood punt in mijn werk. Weer opdoemende geldzorgen. Ik ging naar Amsterdam en trok bij R. weer eenigszins bij. Bezoek van kolonisten vóór hun vertrek naar Van Eeden-kolonie. Plan een reeks Wenken en Waarschuwingen voor hen te schrijven. Las de Chineesche verzen van Li-Tai-Po, in de vertaling van O. Hauser. De verlaten vrouw, die de gepaarde vlinders ziet fladderen in haar tuin, even als ik in 1878. Dezelfde teere sensatie in twee menschen, gescheiden door eeuwen, van een ander ras, aan twee einden der wereld. Bx las Heine, Buch der Lieder en Li-Tai-Po, welk een overeenkomst 1 Bij dit tweetal hoort nog Omar Khayam, maar deze laatste is de minst fijne en de meest cynische. Heine is boosaardig en giftig somtijds. Li-Tai-Po is somber en zwaarmoedig. Omar brutaal cynisch. De weemoed van den Chinees is het diepste en grootste. Anacreon en Horatius zijn verwanten, maar veel minder teer en diep. Voor mijn bed zie ik de maneschijn Alsof de vloer met rijp bedekt was Ik zie op naar de maanschijf Buig het hoofd en denk aan thuis. 33 November Koude N.O. storm. Bx las Zondag hoofdstuk X uit Sirius voor. Ik werkte lustig. Den volgenden morgen kwam de nieuwe editie van „the Quest" en de „Welt-Eroberung". Bx nam het blauwe boekje mee op reis naar Barmen en las het tweemalen aandachtig dóór. Men zal mijn deel klaarder en helderder vinden. Bij eerste lezing vond ik ook nog veel in Volker's werk, wat mij te duister, te hooggespannen scheen. Maar bij tweede lezing bleef daarvan toch weinig over, en de rijkdom vervulde en verheugde mij zeer. Het boekje scheen me een wonder, zoo zonder inspanning aaneengeweld en toch zoo vast. Bx dacht lang er over, wat het zou kunnen uitwerken. De volgende stap zou zijn een tweede boekje, met een nieuwe in den bond, zoodat de menigte de toenemende kracht en invloed meer en meer bemerkt. Het moet onze wensch en toeleg zijn, dat de boekjes zoo veel mogelijk gelezen worden — ook door hen, aan wie Ze niet geadresseerd zijn. In Barmen sprak ik goed. Bx las uit de KI. Joh. voor — het zendingsfeest — hetgeen, zooals ik later hoorde, goed paste in dat „Muckertal", zooals Barmen—Elberfeld genoemd wordt. De stad was interessanter dan ik dacht. Vol fabrieken (textiel) maar in een nauw bergdal, waar de ditmaal zeer volle Wupper snel doorheen vliet (ia M. i. d. seconde). De oude huizen, in den z.g. Bergischen trant, zijn aardig om te zien, met lei bedekt, met helgroene luiken en witte deuren en kozijnen. Het lei-blauw, helgroen en wit zijn de Bergische kleuren. Ik soupeerde met den heer en mevrouw Saatweber. Hij is een wijnkoop er die aan dichtkunst en dramatiek doet, zij met voordrachts-talent. Het was een goede avond. Woensdag ging ik naar Haarlem en bij 't teruggaan in de tram verheugde mij onverwacht het lieve gezicht van C. 's Avonds sprak ik in den Haag voor een stampvolle zaal over 't Materialisme. Een dame kreeg een toeval eer ik begon. Het ontroerde mij weer zeer, en ik begon maar dit uit te spreken — waardoor dadelijk contact ontstond tusschen publiek en mij en ik zeer gemakkelijk en rustig sprak. Er volgde debat — maar dat was buitengewoon dun. Geen antwoord waard. Velen kwamen me de hand drukken, ook v.d. S. en oude kennissen. Bx was gast bij B., waar ook twee Zweedsche dames waren. Mevrouw B. zei, dat Bjerre mij ook naar Helsingfors in Finland wilde laten gaan. Bx was zeer vervuld van ons blauwe boekje. Het is een beter ding om gedaan te hebben dan de tocht naar Rusland, honderd jaar geleden. 36 November Sneeuw. Nu komt weer het saaie, doodsche wintergevoel. Het is vooral het contrast met de hooge genietingen die ik ken, dat zoo pijnlijk is. Gister bracht ik het blauwe boekje bij Joop, bij R. en bij S. Bij de laatste een aardig, levendig gesprek onder lunch met mevrouw, C. en mij. C. zei „vader" tegen me, in 't vuur van haar rede, en ik vond dat lief en prettig, 's Middags hoorde ik een rede van professor Lorentz over de theorie der energie-elementen in de thermo-dynamica. Ik was buiten-'" gewoon geïnteresseerd en de anderhalf uur waren in een oogwenk om. Vooral interessant was het inzicht dat ik kreeg in de psychologische toedracht van deze nieuwe ontdekkingen, hoe het in zoo'n hoofd toegaat, als het van berekening op realiteitsgevoel, en van gevoel weer op berekening overspringt. Eigenaardig is bij den geleerde het kinderlijke, precies als bij Van 't Hoff. Er is een naïeve, schertsend gemoedelijke pret in het berekenen en het toetsen der uitkomsten. Lorentz sprak aldoor van „die dingen" als hij zijn energie-elementen liet vibreeren en botsen en door elkaar heengaan. Van 't Hoff zag er meer uit als een artiest met zijn fijn, gladgeschoren gezicht en lang haar. Lorentz, met zijn kaal, bonkig hoofd, zijn dikke zwarte wenkbrauwen, zijn donkere oogen, grooten, platten neus, en langen baard, doet meer aan een ouden wijsgeer denken, soms ook aan een rabbi. Maar onmiddellijk is aan zijn kop, tusschen al die andere geleerdenhoofden, het geniale, bizondere te bemerken — zooals men onder acteurs in een drama onmiddellijk den held herkent, den grooten speler. Tot nu toe zwijgen over het blauwe boekje. De Hollandsche couranten negeeren het natuurlijk. Ik ben nog in twijfel of ik Dinsdag naar Berlijn zal gaan. 29 November Nikolas-see bij Gutkind. Ik was buitengewoon somber bij 't vertrek. Het was een mooie, stille, zoele dag, en ik was kinderachtig sentimenteel. Doodsschaduw lag op alles en zelfs het generzijdsch was bedorven en demonisch gekleurd. Daarbij diepe geringschatting van mezelven. Nu kan ik 't mij nauwelijks te binnen brengen. Dx zag tegen de reis op en wilde maar thuis blijven aan mijn werk. Het huis, de kindertjes, alles stemde mij weemoedig om 't verlaten. In den trein sliep ik dadelijk in en sliep van 10 tot half acht aan één stuk door. Toen ik wakker werd, was de naargeestigheid weg, nu is het nog maar bij lichte vlagen. Maar het laat een bange herinnering, want er is niets aan te doen. Uiterlijk is er niet veel aan me te merken. Ik vrees echter, dat het mijn werk zal benadeelen. Er komt soms wel eens besluiteloosheid of machteloosheid, gebrek aan initiatief. 30 November Ik ben nu weer goed in 't Berlijnsche leven. Een prettig huis bij Gutkind, een mooie werkkamer. De omgeving stil en rustig. In Berlijn de gewone besognes: Rechtswanwalt, theatermenschen, enz. Bx sliep goed, ben voldaan over mijn gaan hierheen, tevreden dat ik gekomen ben. Het gaat goed. We verzenden onze boeken en krijgen antwoorden en bespreken die. Ook Gutkind kent dezelfde depressies. Het behoort bij onze levenstaak. 2 December Gisteravond was ik bij een voordracht van Eugen Heinrich Schmidt in Café Austria. Het was aandoenlijk, de oude, magere geleerde, met zijn uitgehongerd voorkomen, zijn grijze garen handschoenen en zijn felle oogjes te hooren declameeren over het „Vernunft-licht" en de „Unencüichkeit", terwijl de kellners heen en weer schuifelden tusschen de „Gnostiker" en koffie en bier trachtten kwijt te raken. lederen Vrijdag houdt hij daar zijn preeken, voor een klein groepje dames en heer en, die er maar heel weinig van kunnen begrijpen. Wat hij zegt is ten deele zeer goed, en zeker veel wijzer dan de groote meerderheid van filosofische ideeën in de wereld. Soms zegt hij prachtige dingen, soms ook vergist hij zich ter dege. En de kritiek van een meneer, zoo maar iemand die er van de straat ingeloopen was, en zei dat hij niet vond dat hij er veel verder mee kwam, omdat hij „Leven" verlangde en niet „Vernunft", die kritiek was raak, en de oude redenaar werd geïrriteerd en viel in de rede en verdedigde zijn systeem en zijn leer met de vinnige nerveusiteit van een apostel en zeloot. Het was een interessante avond. Vooral in 't gezelschap van de Gutkinds. De fijne, intelligente kop van Gutkind maakte een goed figuur tusschen al die „Gnostiker". Ik wees Gutkind op het gevaar, dat deze oude profeet niet ontweken was, dat men hartstochtelijk de eigen begrippen gaat verdedigen en vergt, dat iedereen ons zal kunnen waardeeren. Dit gevaar ontstaat door het jarenlang verdedigen van juiste inzichten tegenover miskenning, en door seniele verzwakking en verstarring. We moeten altijd deemoedig ontvankelijk blijven, levend en bewegelijk. 4 December Gister een slechte avond, waarin ik onrustig was en rondliep. Toen volgde een goede nanacht en vanmorgen rijke ideeën. Ik zal in Sirius juist deze kwellingen schilderen, en in den ergsten graad. 5 December Gisteravond een voordracht over draadlooze telegraphie met veel experimenten. Helder en interes- sant. Ergernis door E.O., die mij liet verzoeken niet naar de première in Hannover te gaan. 7 December. Nikolassee Eergisteravond Penthesilea gezien van Kleist. Een onmogelijk stuk. Mengeling van kwasi-barbaarsche ruwheid en Duitsche sentimenteele romantiek. De opvoering slecht, geen moment echt gevoel, 't meeste belachelijk. 13 December. Walden H et verblijf in Berlijn was ditmaal bevredigend en prettig. Gutkind omhelsde mij aan 't station. Bx maakte nog kennis met Schwaner, de Germaan— Volkserzieher, die vol geestdrift is voor onze ideeën. Een avond was ik bij de sociaal-democratische familie Stock, waar ook een Rus was, Streltzow, en een voorvechtster van de Vrouwenbeweging — wij debatteerden er druk en lang. Zaterdag 9 December sprak ik in Groningen en logeerde bij professor van B. Bx zag zijn laboratorium; er werd een werk voorbereid over de huisdieren der terp-bewoners. Ik vond het interessant, maar ik verwonder me toch altijd er over hoe iemand zulk een werk verricht zonder scrupules over de meer of mindere nuttigheid van zijn werk. Bx las het gedenkboek van Leo Deutsch, de russische revolutionnair. Er is toch iets in het russische karakter dat ons antipathiek is, ondanks de werkelijk verheven moed en zelfverloochening voor een idee. Onder de gevangen vrouwen is er geen één geweest, die gratie wilde vragen. Maar de verschrikkelijke toestanden, al konden ze misschien door geen enkel westerling beter gedragen worden dan door de eüte der revolutionnairen, noch moediger, noch 6—154 fierder, noch geduldiger — ze lijken ons onmogelijk te kunnen ontstaan zonder een laag volkskarakter.' Hoogst merkwaardig is ook het feit dat verscheidene gevangenen monarchist en tsarenvereerders werden in hun gevangenschap. En niet om los te komen. Een van hen wilde geen gratie vragen, omdat hij boete wilde doen voor zijn verzet tegen het tsarisme. Ik moet nu veel aanstaande kolonisten te woord staan. Ik zal een soort ethisch wetboek voor hen opstellen. Ik voel over 't algemeen vrij rustig en wel, ook op den dieperen bodem van het stille leven te huis. In Berlijn was ik geheel als vroeger, actief en vroolijk, vooral op 't laatst. Soms dacht ik ook over een episch gedicht. De vennootschap is 8 Dec. geteekend. 16 December Gisteren kwam ik uit Maastricht, waar ik gesproken had voor de vrouwen en gelogeerd bij een ambtenaar. De lugubere schaduw komt dan weer. Het burgerwoonhuis in een provinciestad, verhalen van ondergane operaties. Alles heeft het lugubere, wat ik ergens in Viator beschreef. Vooral medische dingen, operaties, ziekten, geneesmiddelen hebben voor mij iets onuitsprekelijk lugubers gekregen. Het is alsof de afkeer voor het somatische toeneemt. Vandaag ben ik wat verkouden, en reeds dat maakt alles griezelig en somber. Het gevoel van dóór te zullen leven na het sterven, wordt steeds intensiever, het begint onbegrijpelijk" te schijnen hoe iemand ooit kon meenen met het sterven geheel op te houden, het heeft geen zin. Natuurlijk leef „ik" dóór. Maar daarmee is het lugubere van den dood niet weg. Dat zit in heel andere dinggti, juist in het vage, vlottende, vizioenaire van het toekomstige leven, dat schrikt af. Soms denk ik het als een geboorte in helderder bestaan, dat is het diepste intuïtieve begrip. Maar dat kan ik niet altijd voelen. Als het waar is, dat het lichaam uitsluitend een werktuig is tot actie, en niet tot perceptie — dan zou daaruit volgen, dat ons toenemend zelf-inzicht niet het werk is van ons lichaam, maar van eeninwendigen groei, die dus niet door het lichaamsverval wordt gestuit, maar integendeel eer bevorderd. Dit schijnt paradoxaal, maar zoo is ook de meening, dat het lichaam er enkel is tot doen, een daad, en geen waarnemingsmiddel, en dat is toch door Bergson vrij vast aangetoond. Dat lichaamsverval den geestesgroei zou stuiten, berust op een schijn, ontstaan door verzwakking van het* daad-werktuig. Als wij nu embryo's zijn, die bij den dood uit het ei breken, dan is het ook niet vreemd dat er zoo weinig contact is met de afgestorvenen. Wij kunnen ook moeilijk met de ongeborenen in verstandhouding komen. Ik las in den trein het boek van mrs. Martin, mijn gastvrouw op Staten Island, „Is Mankind advancing?" Amusant, als haar conversatie, soms totaal onzinnig met iets plats en nuchters, soms vol nuttige kennis. Een Hellenen-idealisatie tot het belachelijke. Bx bestrooi het boek met vraagteekens. Scherpe correspondentie met Page. Hoe onplezierig is het vechten voor je naam en roem. En daarbij je nog zoo gering te voelen. Maandag 18 December Bx moet vanavond hier in Bussum spreken, morgen in Zutphen en dit werk bevredigt mij niet meer. Ik wil aan mijn drama's arbeiden. Dat alleen geeft mij rust. Het eerste boek van de „Legende" af — het tweede in onbewusten groei. En nu eerst de drama's. Het worden tendenz-drama's, zonder e enig en schroom. Ik weet nu toch veel zekerder, wat ik vroeger schuchter aanduidde, dat kunst in alle tijden van omkeer mee omkeert, mee handelt en niet enkel spiegelt. Daarin staat juist kunst boven wetenschap. Kunst schept, doet, drijft, beweert, maar alleen niet in lager en zin. Gister las ik over de Lecco- Indianen aan de Amazone-rivier en ik dacht: als ik dood ga, wou ik in de wildernis, 't Is waar, dat ook soms de neiging komt „thuis" te sterven. Maar daar tegenover staat de afschuw voor het triviale en lugubere van een ziekbed en sterfbed in een burgerlijke omgeving. Het zou de vurige wensch zijn op 't laatst nog kracht genoeg te hebben om er uit te trekken en in schoonheid en vrijheid te sterven, in de natuur. Een bizondere aversie voel ik tegen de school van Freud. Dat is voor mij wel het toppunt van antipathieke medische wetenschap. Alle medische wetenschap is mij antipathiek geworden — er kleeft iets extra leelijks, lugubers, doods en dufs aan, — maar de leer van Freud is wel het ergste. Die werkt op me als een verstikkende walm. Ik vermoed, dat hier demonische werkingen zijn. Het heele sexueele leven is het rechte aangrijpingsgebied voor lagere wezens. Alleen het bizonder belangrijk en gewichtig maken van dat gebied werkt al in hun hand. Onze natuurlijke gezonde neiging, ons zelfbehoud-instinct brengt ons tot zooveel mogelijk negeeren, niet-achten van al die dingen evenals van het vuile en gemeene. Dat zijn z.g. psycho-analyse soms succes heeft, is met die meening niet in strijd. Donderdag ai December In Zutphen gast van Van den Bergh van Eysinga. Een maaltijd bij kaarslicht, met eenige leerlingen van hem, vol geestdrift en bewondering. Bx bedacht, dat ik een dergelijk geestelijk leider noodig heb voor mijn kolonisten in Amerika. Hij vertelde mij, dat Bolland het eere-doctoraat van Edinburg geweigerd had, om den Boerenoorlog. Dit kenmerkend feit is geheel onbekend. Het is tegelijk een bewijs van karakter en van bekrompenheid. Bolland is een rechte filister, maar een sterke filister. Hij vindt het ongepast als een professor op een fiets zit Een professor moet een hooge hoed dragen, zegt hij. In een rede te Antwerpen, zei hij, dat niemand wijzer wordt door het mooiste gedicht. En dat hij, Bolland, zich niet de gelijke acht, dus wel de meerdere, van eenig Fransen professor, zelfs niet van Bergson. Dit is merkwaardig, dat noemen van dien naam, juist nu. Hij voelt, dat Bergson de man van de eeuw wordt en hij protesteert. En toch is Bolland, bij Bergson vergeleken, een onbeteekenende grootheid, een provinciaal, burgerlijk, kleinsteedsch geleerde, merkwaardig door geheugen, belezenheid, welbespraaktheid en aplomb. Een curiositeit van Holland, zooals Dr. Samuel Johnson, — maar geen wereldmacht als Bergson. Een halve boer nog, in zijn cultuur — een rusticus, een Goth, zooals de Engelschen zeggen, — zonder eenig kunstbegrip of levensleidende kracht, zonder smaak of distinctie, zonder diepe intuïtie. Donderdag 38 December Professor Lorentz sprak mij aan, in Haarlem aan 't station en zei, dat ik hem te veel eer gaf, daar die eer aan Einstein toekwam. Vroeger, bij den Pyramiden-bouw en in Athene en in Rome werden de denkbeelden van enkele individuen door de velen verwerkelijkt, er werden dingen gedaan, die nu onmogelijk zijn, omdat de onderschikking er niet meer is. De velen doen niet meer, wat één individu wil en de individuen hebben niet meer de schoone grootsche denkbeelden, die ze door velen laten uitvoeren. Maar nu wordt onbewust gewerkt voor de denkbeelden van een, die méér is dan het individu. Wie weet hoe schoon het is wat we nu bouwen. Vrijdag 29 December Door de lectuur van Kalthof (over het ontstaan van 't Christendom) zijn er twee opinies bij mij vast geworden. Vooreerst, dat Jesus geen historisch persoon geweest is. Maar vooral dit, wat gewichtiger is, dat de christelijke kerk niet anders bedoelde dan de stichting van het communistische gemeenebest, de socialistische gemeenschap, die ons ook voor oogen staat, mij en Landauer en Sinclair en de rest. Vandaar het kerkelijk grondbezit en de pogingen alles aan de kerk ondergeschikt te maken, waardoor dan ook natuurlijk het bezit communis.tisch zou zijn geworden. More's „Utopia" zou dan niet anders beteekenen dan een eerste reformatie, terugwijzing naar het rechte spoor. Het gansche socialisme is dan niet anders dan reformatie. Zaterdag 30 December Donker, zoel weer. Ik herzie de „Legende" en schrijf het slot. Ik weet nu ook mijn opgaven voor 1912. De „Legende" wordt met de meeste zorg uitgegeven. Verschijnt in April of Mei. Dan de catechismus voor de kolonisten in Amerika. Dan het nieuwe drama. De wereldmaatschap „Azon" van de Promethiden. Dat kan dit jaar afkomen. Ik begin het derde boek van „Schijn en Wezen". Ik begin het tweede boek van de „Legende". Ik schrijf misschien nog een paar hoofdstukken van den „Dichterkoning". En verzamel artikelen voor den zesden bundel studies, waarvoor ik ook de gehouden lezingen op schrift stel. Zondag, Oudejaarsdag Ik schreef zooeven het eerste boek van Sirius af, „de Ouders". Dat was wel het voornaamste werk van dit jaar. Dan: de „Welteroberung durch Heldenliebe"; eenige artikeltjes voor de „Samenleving": 1. over het boek van Wirth, 3. over Kollewijn's spelling, 3. over de Berner Conventie, 4. over mystiek in de wetenschap, 5. over Siderische Geburt, 6. over moderne schilderkunst. Verder maakte ik het boek „Happy Humanity" voor Page gereed, ten deele autobiografie. Eindelijk de „Brief aan de Padvinders". Ik schreef geen dramatisch en ook geen lyrisch werk. Geen verzen. Ik hield voordrachten in Alkmaar, Heerenveen, Zwolle (twee), Almelo, Wageningen, Amsterdam, Bloemendaal, Arnhem, Wiesbaden, Coblenz, Barmen, Den Haag, Groningen, Maastricht, Bussum en Zutphen. Verder werd de plaats „Van Eeden" in NoordCarolina gesticht en kwam de vennootschap „E.B.W." tot stand, De nieuwe uitgave van „The Quest" verscheen en de derde editie van „Der Kleine Johannes". Opgevoerd werden alleen „Het Poortje" en „IJsbrand". Maar in mij ontstond de conceptie van „De Promethiden". 1912 *) Met goeden moed begin ik dit jaar. Het is in 1911 niet slecht gegaan, vrijwel zooals ik verwachtte. Maar ik denk, dat 191a gewichtiger zal zijn. De raadselen worden dringender, heviger, intiemer. Het is eenvoudig onmogelijk in mijn gevoel, dat alle menschen een ik-gevoel zouden hebben als ik. Ontzettende vermenging van nietigheid en belangrijkheid. En zelfs de diepzinnigste onder mijn mede - *) De idee van een juistere spelling der taal, begint in 1912 bij v. E. vasten vorm aan te nemen. Eerst nog aarzelend, dan beslist. Vandaar in de. eerste dagen van Januari schijnbare inkonsekwenties als „leeven" naast „leven" enz. Noot v. d. uitgeefster. menschen schijnt mij in dat opzicht gedachteloos, onbewust, zonder bezinning. 1911 was een roerig jaar; oorlog, opstand in China — en daarbij toch alles zoo oppervlakkig. Zoo lichtzinnig. De individuen zoo instinktief, Zoo serviel, zoo onvrij. Ik las over de Bahaï en Abbas-Effendie — ik kreeg gedachten over een wereldreis, die ik wou maken. De reismoeheid is geweken. Ik durf weer. Ik lees Fabre. „La vie des insectes". Zaterdag 6 Januari Steeds regenachtig weer, zonder vorst. Nat, kil, onaangenaam. Vannacht een droom gehad, die als een ernstige waarschuwing kan begrepen worden. Ik was onder de demonen en kon niet laten zelf dwaas, mal en liederlijk te doen. En het droomleven was afschuwelijk chaotisch en laag — in vergelijking van het vaste daglicht, met de zekerheden en de orde. Er is een hel. En dat is de waanzin. En wie zijn leven niet wel beheerscht en tot verheffing voert, vervalt onfeilbaar in die hel. Die erger is dan slaap of dood. Die hel is vol duivels, demonen. En die werken altijd neerhalend op ons. Dit is een vreeselijke les. Gister in Fabre lezend over het instinkt, begreep ik, dat het bizondere van den mensch is de overgang van het soort-verstand, de soort-wijsheid, op het individu. Wat in alle dieren door het soort-weezen, de rasgenius wordt gedaan, met de individuen als automaten, dat wordt bij den mensch, meer en meer, door het individu gedaan. In het individu ontstaat een scheiding tusschen automatisch doen en reedelijk vrij, handelen. Elk mensch is halfautomaat, half soort-geest. Het dier is geheel automaat onder leiding van den soort-geest. Nu gaat daarbij, natuurlijk, ook het besef over van individu-besef tot soort-besef — en dit is onze onzekerheid, onze twijfel, ons raadselachtig zoekend, tastend bestaan. En het individueel afsterven moet nu ook worden een bewuste overgang van individueel-besef in soort-besef. Zelfbezinning is daarbij hoofdzaak. Onze natuurwetenschap is nog een soort-werking, maar dit dient tot vervorming van individueel besef in soort-besef — tot dieper zelfbezinning dus. Deze vreesselijke waarheid, van de demonische waanzin-hel, met al de afschuwelijke chaos en laagheid, waarin ieder mensch vervallen kan, dat is het, wat ik nog te zeggen en te beelden heb, in „Sirius" (zijn droomleven en demonenstrijd) en in „Schijn en Weezen". Daarom zijn er onder vrouwen minder creatieve genieën dan onder mannen, omdat de vrouw nog meer onmiddellijk met de soortgeest samenhangt, de man staat daarvan vrijer. De vrouw is nog meer onmiddellijk onder het bestuur van de mensengeest en heeft als stammoeder den meesten invloed op het ras. Door haar werkt de stamziel als met een werktuig, zij is daarom ook intuïtiever van geest. Maar het geniale is een zelfstandig vrij worden van het individu — dat is meer mannelijk. 9 Januari Telkens bespeur ik de natuurlijke waarheid van oude traditioneele gevoelens, die voor con- ventioneel doorgaan of vooroordeel schijnen. Na dien vreesselijken droomnacht, waarin ik in lage demonensfeer door lascive streeken misleid was, had ik een merkwaardigen afkeer van al wat min of meer sexueel prikkelend kon werken. Ik voelde precies de schuw, de tegenzin tegen al wat sexueel was, die wordt beschreven van geestelijken en askeeten. Ik zat in Den Haag aan een diner tegenover een jong Zweedsch meisje met mooi gevormd lichaam en bloote armen en waar ik dat vroeger rustig en met aesthetisch welgevallen zou hebben aangezien, was nu de herinnering aan dien afschuwelijken demonennacht genoeg om mij er schuw van te maken en afkeerig. Het feit, dat demonen door die dingen macht krijgen om ons neer te halen in lage sfeer en stemming deed mij zelfs het mooie en bevallige verwerpen. De herinnering vergiftigde mijn sensaties. Het zit alleen daarin, dat deze sensaties een machtig wapen zijn in demonenhand. Ze kunnen mij in geen opzicht aangrijpen, tot zich trekken, imponeer en, behalve juist daarmee. In zichzelf zie ik in die sensaties niets slechts of leelijks. Integendeel, ze hooren tot het mooiste en lieflijkste en rijkste wat we hebben. Maar ze kunnen door lagere wezens worden geëxploiteerd. Demonen kunnen hen nabootsen en opwekken — en dan zijn we in hun macht en voelen de ellende van hun dof, duister leven. De sensaties zelf waren er niet, dien nacht, het vreesselijke van dien nacht lag niet in de lasciviteit of in iets, wat er met mij gebeurde. De schrik lag in de demonische sfeer, de chaos, de waan en verwarring. En daarbij kwam het besef: ze hebben macht over mij, ze kunnen mij hier houden, want als er aanstonds zich één als vrouw voordoet en mij lubrieke voorstellen doet, dan kan ik niet weerstaan. Het gebeurde niet, dien nacht, maar de schrik was ontzettend. En tengevolge daarvan had ik angst en weerzin bij al, wat sexueel was, zelfs bij het zien van een onschuldig rein jong meisje, dat er aantrekkelijk uitzag. Is dit niet precies hetzelfde, wat we lezen van monniken en asketen? Is dit niet hetzelfde, wat Paulus en Boeddha tegen de sexualiteit deed optreden f Is hier niet de verachting van het sexueele leven door de vroomenf Er is dan toch iets werkelijks achter. In de organisatie der hoogei e dieren is het streven het automatisme zoo te doen plaats vinden, dat er vrijheid ontstaat, vrijheid van bespiegeling, overweging, keuze. Bi den mensch is dat bereikt en Bergson heeft aangetoond hoe daarin het essentiëele verschil ligt tusschen den mensch en alle andere, ons bekende, levende weezens. En nu is het merkwaardige, dat wat voor den mensch als organisme als individu geldt, ook geldt voor de menschheid als geheel, de maatschappij. Een surplus wordt gevormd, een overmaat, die vrijheid mogelijk maakt. 10 Januari Eerste deel: de Ouders. Tweede deel: het Kind. Derde deel: de Heiland. 11 Januari Rijkens vertelde mij, dat een Amsterdamsen professor overtuigd was, dat recidieven bij carcinoom voornamelijk van psychische invloeden afhingen. Ik zou willen, dat men statistisch den invloed van sexueele omstandigheden op het ontstaan van carcinoom zou onderzoeken. Carcinoom is toch de vorming van kleine revolutionaire cellen — republieken is de lichaamsmonarchie. Het is een mislukte anarchistische procreatie. De vraag is, in hoever de normale procreatie daarop invloed heeft. Vooreerst is het optreden op hooger leeftijd al van beteekenis. De normale procreatie houdt dan op. Nu is de vraag of bij onderdrukking van de normale geslachtsfunctie carcinoom eerder optreedt. Is dus bij carcinoomlijders hetzij onderdrukking, hetzij overprikkeling en uitputting veelvuldiger dan bij anderen? Hoewel het somber weer is en ik zeer teruggetrokken leef, ben ik veel minder neerslachtig dan vorige jaren. Misschien door minder geldzorg. Ik ben aan het tweede deel van „Sirius" begonnen, ook aan de Catechismus voor de Van Eeden-kolonisten. Als ik nu nog weer aan „Schijn en Weezen" beginnen kon! Nu eerst begint „Lioba" algemeene aandacht te trekken. Er zijn twee plannen voor een Hollandsche opvoering en kans op een Duitsche. Van het boek werden in 1911 800 exemplaren verkocht. Hoe hangen die dingen af van algemeene oorzaken? De tegenwoordige degeneratie, deterioratie, van het ras hangt zeker samen met de bizonder snelle vermeerdering. Het bewijst niet, dat de vitaliteit van het ras vermindert, — wel, dat ze zich te Zeer verdeelt en uitbreidt en daardoor tijdelijk verzwakt. •15 Januari De eerste vorst. Het kwam gisteren in mij op, dat de merkwaardigste sensatie van dien demonennacht was het trapsgewijze meer bezinning krijgen en vooral het schijnbare besef van volkomen bezinning te hebben en dan toch daarna ontwaken met veel vollediger herinnering. En toen dacht ik aan de mogelijkheid van een nieuw ontwaken, met nog volleediger herinnering. Die bange droom leerde mij, hoe men meenen kan klaar wakker te zijn en toch opeens bemerkt, dat men nog veel beter wakker kan worden en daarbij een heele waereld van herinneringen terug vindt, die tijdelijk verloren was. Nu komt het waarschijnlijk voor, dat men nog een veel grooter waereld van herinneringen terug kan vinden en ontwaken kan uit dezen slaap, dien wij klaar-wakker-zijn noemen. 16 Januari Onlangs sprak ik iemand, die mij verzekerde, dat Toorop's bekeering tot het Katholicisme beslist onoprecht was. Ik lees Francé „Das Leben der Pflahze". Hij schrijft veel wijdloopiger en matter dan Fabre. Maar de tendens is dezelfde. De wonderen van het leven worden hier recht gewaardeerd. ^Doelmatigheid" is begin en einde van alle levensverschijnselen. Dat wil zeggen, dat een doel — een vooraf vaststaand idee — de verschijnselen richting geeft. Evenals geen huis gebouwd wordt zonder voorafgaande teekening, zoo geschiedt er geen ding in het leven zonder vooraf beraamd plan. Dat plan moet natuurlijk behooren tot een „verstand", een „intel- ligentie". Het moet een gedachte zijn, van een denkende eenheid. Hierbij niet te verwarren met ons verstand of onze rede — tegenooverstaand aan intuïtie. Maar er moet besef zijn, zelfbezinning, wijsheid. En iedere soort heeft zulk een besef voor zichzelf, onafhankelijk van, soms vijandig aan dat van andere soorten. Nu geloof ik echter óók, dat in de anorganische waereld dingen gebeuren, waarvan wij het plan, de beraming, kunnen doorzien. Zulke dingen zijn b.v. de watervoorziening op onze planeet. Het water, uit zee opgezogen en door neerslag op de aarde verspreid. De waterdamp, die de warmte vasthoudt. Het water, dat zijn grootste s.g. heeft bij 40, zoodat ijs niet zinkt maar drijft. De sneeuw, die den bodem bedekt en de werking van de vorst vermindert. Dat is alles zoo merkwaardig, dat het mij onmogelijk is hierin niet een overleg te zien, met de bedoeling het leeven op aarde mogelijk te maken. Dit alles in overeenkomst met de opmerkingen van Bergson omtrent de vernuftige toeleg van alle Leeven om trapsgewijze, van plant op dier, de anorganische energie onder organisch beheer te brengen. Zondag ai Januari Stil dooiweer. Ik sprak Donderdag in Baarn en Vrijdag in Breda. In Baarn was het al een zeer kille omgeving. Het villadorp van Amsterdammers, wel de meest antipathieke sfeer. Maar ik sprak zeer vlot en naar mijn zin. Ba Breda was het aardiger. Ik at bij Dr. Tibbens, docent wis- en natuurkunde, logeerde in een hotel. Het weer zonnig, de stemming vroeg en blij. Er is een mooie stadstoren, ontsiercLdoor een plomp bovenstuk. Het goede gedeelte was prachtig in de morgenzon tegen de blauwe lucht. Ik lunchte bij majoor De Witt Hubers met Albert Vogel, om over de opvoering van „Lioba" te spreken. Vogel zwaar en druk, iemand, die mij stil maakt. 23 Januari, Dinsdag Het geheele proces der verweering der gesteenten, door samenwerking van water, microben, algen, lagere planten, hoogere planten en lagere dieren, wormen, planten-eters, tot de zoogdieren en den mensch, is duidelijk één complot, één georganiseerd geheel, waar ook stellig anorganische krachten in betrokken zijn. Ik wil zeggen, dat Physische wetten — zooals de eigenschappen van hét water — meewerken, meedoen aan het complot en niet enkel passief deelnemen. Ook is het beschouwen van den mensch als „doel" niet zoo gek. Zonder twijfel is het bereiken van menschelijke eigenschappen — vrijheid — in den toeleg begrepen. Roofdieren zijn dan doodloopende zijtakken. Maar het raadsebchtigst in mijn idee zijn de insecten. Dikwijls schijnt het mij of daar, op anderen weg, een soortgeüjk doel wordt gezocht. Hetgeen zou beteekenen, dat de insecten zich gaan ontwikkelen tot wezens, even vrij, maar machtiger dan de mensch. 24 Januari, Woensdag Zacht, zonnig lenteweer.. Als de dagen zoo eentonig en snel omvliegen, dan ergert het me des te meer, als ik bij het inslapen feitelijk in de war geraak en onmogelijke dingen Erich Gutkind voel en denk. Die tijdelijke waanzin, die zich telkens herhaalt, is mij onuitstaanbaar. Ik las gister, dat de droomen van blinden alleen dan zonder visie zijn, als ze vóór hun zevende jaar zijn blind geworden. Anders zien ze in den droom. Dit is ook de leeftijd waarop doof worden nog stomheid tengevolge heeft. Het zien is dus een eigenschap, die in zeven jaar tijd ook door het astraallijf verkregen wordt. Dan blijven de sensaties behouden. Dat is ook de tijd, waarop een continue herinnering blijft bestaan. Al ouder wordend, wordt men meer en meer wakker, de slaap korter, de droomen met meer besef. Maar daarbij ook veel labieler in geestelijk evenwicht. Daarom worden, zooals ik vroeger opmerkte, kinderen niet krankzinnig, ouderen wèl, ja zelfs in de meeste gevallen als seniliteit. Ik begrijp dat, mezelve observeerend, steeds beter. De geest is feitelijk helderder, meer intensief waarneemend en denkend, maar veel subtieler, eerder verward of in vreemde beweeging meegesleept, minder eevenwichtig en makkelijker prooi voor demonen. Ik gevoel mij soms des avonds buitengewoon wakker, alsof ik niet moe zou kunnen worden, helder en sterk. En toch, als ik dan éven maar neerlig om te gaan slapen, verwart zich mijn gedachte onmiddellijk. Ik schrijf mijn raadgevingen aan de kolonisten. Het lijkt me zoo gewoon en eenvoudig. Maar ik weet heel goed, dat juist die eenvoud zeer. bizonder is, en alleen mogelijk door de ervaring en de gedachte van mijn gansche leeven. Nu komt het er 7—154 maar op aan een beweging te stichten''met deze 'inspiratie. 35 Januari Ik las over Walt Whitman, in zijn ziekte en in zijn ouderdom. Hoe hij door Amerika genegeerd en belasterd werd. Door dichters als Lowell. Toen Rosetti hem prees, zei hij: „America makes me proud, Rosetti makes me humble". Zoo heeft Nederland mij trotsch gemaakt. 29 Januari Gister Giza hier en mijn oude moeder; ik deed mijn best voor haar om vroolijk te zijn. In den nacht moest ik veel tobben, zoodat ik niet slapen kon. Ik kreeg dat vreemde gevoel van niet te kunnen ontsnappen. Wij zuchten onder een fataal juk en niets, niets, niets kan ons bevrijden. Ook geen Zelfmoord, want ik heb juist de zeekerheid, dat die geen einde brengt. En al onze vergissingen, onze domheeden en zwakheeden worden op ons gewroken en we weeten niet beeter en moeten maar voort, altijd voort in nieuwe flaters en nieuwe dwalingen. Van al het werk der jongeren is dat van Jan Prins (Schep) mij het sympathiekste. Maandag 29 Januari De schaduw was weer zwaar cover me, gisteren, 's Nachts gaat het alles door mijn hoofd, het verlooren geld, de arme zieke Paul, de onzeekere toekomst, de ouderdom, die mij zal verlammen eer mijn werk gedaan is, de vaagheid en onvastheid van het lichaamloos leeven. Vrijdag 2 Februari Ik was vroeg op om naar Paul te gaan. Dikke sneeuw en vorst. In den nacht was de gedachte gekomen aan een lyrisch-episch gedicht. Het voelt alsof lang-opgegaard leeven zich nu een uitweg gaat banen. Het zal dramatisch ook zijn, een fabel hebben, maar in den vorm van een monoloog. Ik dacht ook weer over de „Griekin in ballingschap". Ik verbond dat met het groote idee van het Christendom als eerste pooging tot het socialistisch gemeenebest. Dan kan ik eerst dat groote ideaal geeven met Irene als martelares — en dan de ballingschap in onzen tijd. En Prometheus de Christus, de leidende Godheid. En het rijke Hollandsche gezin. Gister met C. gewandeld en bedroefd door de vrees, dat zij te goedgeloovig is en zich door een soort mystiek laat meesleepen. Daarbij steeds meer wantrouwen in Steiner, dien zij blijkbaar voor den echten godsgezant houdt. Paul was geduldig en opgewekt. Arme jongen, nu al driekwart jaar, voortdurend in bed en van het eene sanatorium naar het andere. En nu daar in de kou in dat saaie kamerke. Het bleek, dat hij eigenlijk wel graag bij mij zou koomen. Ik denk wel, dat het zoo zal gaan, dat hij teegen de lente bij mi) komt en dan teegen den winter naar Zwitserland. Ik laat hem hier geen winter meer trotseeren. Maandag 5 Februari Felle vorst, zoo koud als het in jaren niet was. Gister heb ik weer schaatsen gereeden en het ging eeven goed als vroeger. Toen ik van het ijs terug kwam, had ik het drama van Irene in mijn hoofd. De vier bedrijven, 't Eerste in Rome, het tweede en derde in modern Holland, het vierde en laatste de apotheose. In het eerste de kiem van het Christendom, het Communisme, de man, die martelaar moet worden. De Sibylle, die de hellevaart als voorwaarde stelt, voor Irene als ze haar geliefde wil redden. De hellevaart, dat is het leeven in onzen tijd, in het ontaarde Christendom. Dat is een en al laagheid en gruwel. En ook daarin moet ze haar geloof behouden. 6 Februari Dooi. Gister voordracht voor de studenten in Utrecht. Ik gaf ze de volle laag. 14 Februari Gister bij mijn moeder, die bang was een beroerte te zullen krijgen. Ik stelde haar gerust, het was enkel nervositeit. Maar eenmaal moet ik toch dat ellendige doorstaan. Mevr. V. schreef mij vol bewondering oover Sirius, dat ze achter elkaar had moeten ten einde leezen. Zou ik den spijker hier op den kop getroffen hebbent Zou ik in dit werk zooveel beeter begreepen worden en meer aanspreekenf Er vormden zich schoone gedachten voor twee en drie. Tegelijk groeien „Irene's Ballingschap" en Sirius II en III. Woensdag 21 Februari Gister avond „Don Torribio" in den Stadsschouwburg. Mijn vrouw was er bij, wij aten bij Rijkens en logeerden in het American Hotel. Ik was diep weemoedig, want ik had 's morgens weer slecht bericht van Paul. Ik hield mij goed en deed opgewekt, maar alles wat ik dacht, schrijnde en brandde, alsof van mijn ziel de onderhuid bloot lag. Het stuk slaagde volkoomen, maar het bezoek was slechter dan ik verwachtte. De studenten waren recht hartelijk tegen mij en ik voelde warm voor de speelers. Ik zag ze nog dansen na afloop. De menuetmuziek vervolgde mij, bewijs van vermoeienis. De fijne sensaties, die verliefdheid inleiden bij het kind, het bizonder getroffen worden en daarna vervolgd, bekoord, door een gelaatsexpressie, een blik, een gebaar, — dit krijgt men op ouder leeftijd ook, maar dan zonder het sexueele verschil. Ja, men wordt bekoord juist door die dingen van een paar menschen,-een jonge man en een jonge vrouw, die samen dansen. Sexueele aantrekking, voerend tot begeerte, is dus al a priori uitgeslooten, maar de fijne zoete bekooring is er toch. Vrijdag 23 Februari Gister avond in het concert. Alles Beethoven. Het vijfde pianoconcert. De Eroïca. Bij mij voortdurend het rusteloos zoeken: wat beteekent dit nu, wat is het eigenlijke weezen van dit doen en dit genieten ? Ik vind dan iets onnoozels in al die speelers en hoorders, die absoluut niet weeten wat ze doen. Waarom vinden we deeze opvolging van luchttrillingen aangenaam? Wat zegt het eigenlijk? Ik zie dan de heele zaal, met al die menschen, speelenden en luisterenden als één ding, een weefsel» een orgaan, dat functioneert. Maar dan moet ook door iemand die functie gevoeld en gewenscht worden en als nuttig ondervonden. Want muziek kan niet einddoel zijn, omdat het niet „weeten" is. Het is geen volmaakte bestaanswijze, geen volmaakte kennis. Het is een roep, een aankondiging, een aroma, een herinnering, een sensatie. Speelers en hoorders zijn maar werktuigen, waartoe Ze eigenlijk dienen weeten ze niet. Di at bij het gezin Stuten. Daar voel ik mij zeer thuis. Vandaag lijd ik minder dan voorige dagen, maar nu voel ik ook de verheffing minder. Die moet» naar het schijnt, door het lijden worden betaald. Ik begon gisteren te begrijpen, dat het derde boek van „Sirius" een verschrikkelijk boek moet worden. Maandag 26 Februari Voorjaarsweer. V oog els. Eergisteren was ik op het buiten van Cremer met Albert Vogel en Majoor de Witt, om een plek voor de opvoering van „Lioba" te zoeken. De omstandigheeden waren mij alle vrij antipathiek, maar ik vind het toch goed, dat „Lioba" gespeeld wordt. Gister een heerlijken voorjaarsmorgen met de kinderen in het bosch. Ik kreeg nu rijke ideeën voor „Irene". Ik zal er toch de geschiedenis van Epponina aan verbinden. Carmenta, de priesteres, de wichelares. De lichtende Mensengestalte, die elk voor een ander houdt. De Christenslaaf. Verres, de schoonheidlievende wreedaard. Dan de overgang in de sfeer van den roomschen, rijken, modernen staatsman. Dinsdag 27 Februari Storm. Nu begin ik het toch te gelooven, dat ik het tot stand breng. Nu eerst begrijp ik wat het hoofdthema moet zijn. Het geloof. Dat wat IJsbrand in zijn allerlaatste zinnen uitspreekt. Dat wordt het motief van 't gansche stuk. En dan lijkt mij de naam Epponina als titel het beste. Juhus in zijn schuilplaats, E. de trouwe vrouw, die uitkomst zoekt. Als ik nu maar de kracht heb en de noodige rust en gemoedsvrijheid. Ik geloof dat ik het kan. In het IHe bedrijf het arbeidersgezin, waarin de Mensch komt. O, dat zal heerlijk zijn. Als dit mij gelukt, dan heb ik vreede met al mijn domheeden en zwakheeden. We zijn toch allen maar bestemd voor een klein onderdeel van den grooten arbeid. Woensdag 28 Februari Gisteravond IJsbrand in Haarlem. Ik zag het met genoegen. De hoofdrol had een mooi stemgeluid en het spel was eenvoudig, naïef, natuurlijk — zooals vaak bij dilettanten. Het publiek hoogst burgerlijk — maar zeer goed vatbaar. Ik bemerkte ook weer hoe de pathos van IJsbrand het mindere publiek ontroert, al begrijpen ze hem niet. Zal ik hen ook door Epponina ontroeren! Vrijdag 1 Maart Ik ben blij dat de gezeegende Maart weer in het land is. Onze heilige maand. Het is nog voorjaarsweer. Ik voel physiek loom en indolent. Ik sprak eergister in Haarlem. Gisteren was ik bij Heyenbrock en kreeg een schilderij van hem. De kleine mensch bij de groote machine. Overigens ga ik weer gebukt onder geldzorg. Over een maand of drie, vier.... waarvan zal ik dan leeven? Ik droomde weer, eevenals 35 Jan., van een dierbaren vriend, die bij mij logeerde. Toen hij wegging, wou hij op kiesche wijze zijn verblijf vergoeden en zei, met een exemplaar van een van mijn boeken in de hand: „Hiervoor wordt tachtig gulden geboden". Ik was geroerd, het waren zulke mooie gevoelens oover en weer, zoodat ik schreide in mijn droom. Later vertelde ik het aan mijn vader. Dinsdag 5 Maart Storm uit het Z.W. Upton Sinclair is op komst. Ik ben benieuwd of die mee of teegen zal vallen, ik heb daaromtrent geen voorgevoel. Gisteren begon de dag goed. Ik schreef aan mijn drama en was dankbaar, dat ik er de kracht toe voelde. Ik geloof nu wel, dat het gelukken zal. Ook „Sirius II" rijpte schoon. Werd ik nu maai een langen tijd zonder zorgen hier gelaten. Somtijds, zonder eigenlijke reeden of aanleiding, Zeg ik teegen mezelve: „Het is geen leeven meer!" Dan is er een gevoel van naargeestigheid, van dorre saaiheid, dat onbeschrijfelijk en ondragelijk is. ' Vooral omdat het de actie verlamt. En op eenmaal wijkt het, en voel ik mij beeter, wijzer, verder gevorderd dan ooit in mijn leeven. Ik ben niet moe, niet moedeloos, niet twijfelzuchtig —• en toch is het leeven te veel voor mijn geduld somtijds. Woensdag 6 Maart Nacht noch dag laat de vraag mij met rust: waarom toch is de waereld mijt Waarom ben ik de waereld ? Er is niets of ik ken het door mijzelven. Er is dus niets dan wat ik zelf ben. Maar wat beduidt het, dat de gansche groote waereld tot bezinning komt in dit nietige persoontje? Vruchteloos poog ik buiten mijzelven te koomen. Ik weet goed, dat misschien alle menschen zoo gevoelen, maar niemand kan geheel dit gevoel hebben, want niemand is dééze persoon. Het is een grondeloos raadsel voor me. En ik kan het niet eens Uitdrukken. Ik moet aanneemen dat er tallooze bewustheeden zijn, in tallooze gradaties, hooger en lager. Maar waarom ben ik dan juist dat midden van waaruit alles wordt geobserveerd? Want van mij uit neem ik waar of besef ik die gradaties, die bewustheeden. Donderdag 7 Maart Vannacht vond ik opeens iets wat als een weg scheen naar de oplossing van het groote raadsel. Ditzelfde ik-gevoel, precies hetzelfde, woont in alle weezens en ik gevoel dat niet, omdat mijn herinnering gebrekkig is. Ik zou beurtelings alle weezens moeten zijn, alle menschen, alle dieren, alle sterre-bewooners alle Gooden, — ik zou ze zelf moeten zijn. Anders bestaan ze immers niet of ze zouden alleen door mij, mijn besef, mijn perceptie, als deeze persoon moeten zijn — en dat is absurd. Ik zal ze allen zijn en ik zal mij eens herinneren dat ik ze allen geweest ben. Ja! Ja! — op dien weg alleen ligt de opheffing der absurditeit. Het is nog niet naut/keurig te zeggen. Maar zóó ongeveer moet het gezegd worden. Vrijdag 8 Maart Een heerlijke Maartdag. O, Maart is mijn liefste maand. Gister bij St. gegeeten en met de lieve C. naar Elly's concert. Be was den ganschen middag diep weemoedig en in mijzelven gekeerd. In Cicero gesnuffeld op de bibliotheek. Maar 's avonds was ik zonder oovergang blij en gelukkig. Bx dronk champagne en at kaviaar met Willy en Elly en Ru. Be voel duidelijk dat de strijd teegen de giftige alcoholwerking mijn geestelijk weezen opwekt en wakker schudt. Van de alcoholwerking zen bemerk ik nagenoeg niets, maar de reactie, de nawerking maakt mij blij en licht en helder. Elly speelde Brahms en ik was geheel meegesleept door haar prachtig spel. Dit is toch eerst muziek. Fijn, 'subtiel, leevendig, gezond. Zaterdag 9 Maart Een zonnige voorjaarsdag, maar oover mij de diepe schaduw, die het leeven tot een geduldig te dragen kwelling maakt. Geldzorgen, het gestadig bittere gevoel van machteloosheid door met-erkenning, een reeks van kleine teleurstellingen, de angstige zorg of mijn ondernoomen werken zullen slagen. Heeden nacht in den slaap ontwikkelde zich een subtiele gedachte. De vraag was: hoe komt het, dat een zeeker tijdsverloop als droevig en pijnlijk ondervonden wordt, terwijl het later, in herdenking, mooi en liefelijk is, Want zoo is nu mijn leeven. Ik lijd onafgebrooken en ik weet toch dat ik later aan dit geluk met verteedering zal terugdenken, dit huiselijk geluk met mijn vrouw en de twee engelen van kinderen, het werk op Walden, de scheppende werkzaamheid, de strijd. Het antwoord .was: omdat de mensch méér is dan hij weet en voelt. Het lijden wordt alleen gevoeld, maar behalve het lijden is hij veel meer, een geheele waereld, en daarvan bemerkt hij niets op het oogenblik zelf, maar hij is het toch, en in de herinnering eerst bespeurt bij het. Want de herinnering dat is zijn goddelijk weezen, door de herinnering is hij méér dan zijn persoon. DeeZe vraag en dit antwoord kwamen in een diepen, rustigen slaap, en strekten zich uit tot oover den gansch en nacht. Nog vóór het ontwaken memoreerde ik het. Dit is dus wel een ooverbruggen van den slaap, — die volstrekt niet meer bewusteloosheid is. Het was geen droom, het was een gedachte. Gister had ik de jonge H. bij me, die wenschte me bij te staan in mijn werk op Walden. Maandag n Maart Stil zacht weer. Lijsters. Het was een glorieuze avond gisteren bij de 8ste Symphonie van Mahler. Er was iets te gevoelen van de groote verheffing. Er was iets heerlijks in alles. Eerst wachtte ik een uur tevergeefs op Willy en Elly. Toen speelde ze Mozart in de solistenkamer van 't Concertgebouw. Daarna at ik met hen en ging toen met de S.'s naar Mahler. De muziek was werkelijk een nieuwe verheffing, zooals ik in de laatste jaren niet gevoeld had. In het tweede deel, de Faust, vond ik Schumann stellig oovertroffen. Vooral begin en slot. En de prachtige, eenzaam zuigende viool, bij het koor der Engelen. Dat was geheel nieuw en grootsch. Een werkelijke getuigenis van een hooger waereld. Nooit heeft Wagner zoo iets gegeeven. En hoewel het publiek mij hinderde door onmiddellijk los te barsten in gejuich en geklap, waar ze stil behoorden te blijven, zoo was ik toch geroerd door de groote, algemeene geestdrift, toen alle menschen opstonden en juichten. Het was een mooi oogenbkk. Een van die zeldzame avonden van hoog en vuurig gemeenschappelijk leeven. Van morgen met Sinclair gepraat. Hij is klein, weinig imposant, spreekt ook leelijk Amerikaansch. Maar hij heeft het goedige, eedelmoedige, bescheidene, dat mij aantrekt. Geweldige plannen vervulden mij onder de muziek. De gedachten, die als onderbouw dienen, zijn grootsch en waar. Maar het kon alles nieuwer zijn. Er is nog te veel ooverleevering, en conventie in. De wijsheid kon vaster, moderner, weetenschappelijker zijn. O, is het niet te laat? Mahler is dood en ik word oud. En ik voel, dat ik toch de motieven zou kunnen geeven voor zulk een werk, die voor nieuwe eeuwen kunnen dienen. Maandag 18 Maart Koel, winderig, guur. Een week lang met Sinclair verkeerd en muziek gehoord van Elly Ney. Ik houd van den man. Hij is de kinderlijke mensch, waarmee ik graag omga. Vol vuur en liefde en dadendorst, en toch altijd geneigd te leeren, zonder eigenwaan. Hardnekkig, maar elke teegenspraak verdragend en met den humor, die in den strijd gemeenschap geeft. Elly, de forsche, gansch in haar werk opgaande kunstenares. Mooi was haar Beethovengezicht met de diepe, trotsche expressie, de lippen vooruitgestuurd, de oogen half geslooten, als ze speelt. Sinclair mist het aesthetische, hij merkt vizueel niets op, schilderijen spreeken weinig tot hem. Maar hij heeft een groote scheppende vruchtbaarheid in 't bedenken van situaties en verwikkelingen. Hij is eigenlijk vooral dramatisch. Toen hij weg was met E. en W. naar Londen, Zakte ik in en werd zeer neerslachtig. Toen moest ik spreeken in Zaandam en zie! daar sprak ik zoo goed, zoo vrij en krachtig als nooit te vooren. Een volle zaal en een diepe indruk. De omgang met Sinclair deed mij goed, wekte mij op tot meer zelfbeheersching. Nu lijd ik weer heevig onder de loodzware verplichting van hetgeen ik te doen heb. Ik weet het goed genoeg, maar het gaat zoo langzaam, ik ben Zwak en traag en vooral: de situatie ontbreekt me, waarin ik vrij en werkdadig zou kunnen handelen. Ik moet niet alleen iets geweldigs verrichten, maar ik moet daartoe eerst ook anderen tot de oovertuiging brengen, dat het noodig is dat ik dat doe en dat ze mij daartoe vrijheid moeten geeven en steun. Dinsdag 19 Maart Diepe schaduw. Vooral door het drukkende gevoel van geldzorg. Het is mij nu alsof ik daar wel nooit meer uitkom. Ik voel de teegenwerking alom, en de kleine verlichting, die ik verwacht, blijft uit. De post brengt weer niets van datgeen waarnaar ik uitkijk. De kroosjes bloeien prachtig. Alles is vroeg. Ik lees het tweede deel van Gibbon's „Decline and Fall" en ik schrijf aan het tweede deel van „Sirius". Langzaam. Het drama is weer op den achtergrond. ( ' Vrijdag 22 Maart Eergisteren hoorde ik de Matthaeus-Passion in de Bavo-kerk te Haarlem. Dit worden nu de jaarlijksche godsdienstoefeningen, waar ieder komt. De kerk was stampvol. Dit voldoet aan de wijdingsbegeerte der Hollanders. Het was waarlijk stichtelijk en verheffend. Maar ik bemerk dan des te meer hoe de text van het gezang soms geheel primitief en kinderachtiger is en hoe Bach's melodieën veel wijzer zijn dan zijn woorden. Men zingt een gestorven God niet toe: „Ruhe sanftl" De onbestaanbaarheid van de historische Jezus-figuur wordt er des te duidelijker door. De naïeve en zelfs malle text der choralen brengt dat des te eer aan het licht. Bij Mahler is dit contrast veel minder scherp. Bz dacht over een hoofdstuk: „De dichter en de muziek" voor mijn boek. Dinsdag 26 Maart Gister was ik bij Paul. Het ging hem niet goed. Hooge koorts en geen eetlust. Hij zag er niet zoo slecht uit. Bx vond hem mooi, met zijn zwarte baardje. Bx had hem nooit zoo mooi gevonden. Hij was moedeloos, maar blij dat we kwamen, en sprak veel. Ik was bedroefd en wist niet wat te doen. Hans was met me mee. Er was een andere patiënt, een dame, die gevraagd had of ik bij haar wilde koomen en dat bezoek ontroerde me zeer. Een mensch je met leelijk uiterlijk, ziek en op, — maar met een heerlijk geestelijk leeven. Ze sprak zoo oprecht en eenvoudig met me, en noemde me „lieve, groote meester". Ik had veel werk mij goed te houden, want het ontroert als een ander ons zoo liefderijk en mooi ziet. Ik zei haar dat er toch veel menschen waren, die van mij hielden en ik dacht aan mijn vrouw, en mijn moeder. „Maar alle menschen moesten veel van U houden," Zei ze. Er was ook iets heerlijks in van haarte hooren dat ze geheel leefde in 't geenerzijds, in de toekomst, en zoo weinig meer voelde voor 't leeven hier. „Stralend mooi en heerlijk," noemde ze die toekomst, en ze meende het. Hoe verkwikkend is dat geloof van een eenvoudige ziel. Ik was moe en droef, na den langen fietstocht, maar sliep heerlijk. Ik las in een brief van Hilde Wiecke, dat haar vader een „Emile Verhaeren"-avond gegeeven had, en ik voelde iets als spijt. Ik houd niet van Emile Ver ha er en, en ik was er door teleurgesteld. Thuis was ook niets wat me opwekte. Vandaag is het zoele lente, en ik ben traag en droevig. Vrijdag 29 Maart Het gaat mij bitter slecht, en mijn leed is zoo drukkend, dat het geen uiting vindt in creatie. En toch voel ik nu en dan korte scheemeringen van groot geluk, en het leeven der plannen in mij. Maar alles stemt mij weemoedig, het denken aan mijn jeugd, mijn oude boeken. De dagen vliegen om en er komt geen verlichting. Frans Meyer was bij mij, op zijn reis terug uit Centraal-Azië. Hij liet mij zijn collectie foto's zien en zat den ganschen avond te praten. Uiterst interessant. Mijn droomen zijn vol subtiele gedachten, maar mijn werk vlot niet. Geldzorgen, Paul.... Ach, te denken dat ik met niemand zou willen ruilen en toch zoo ellendig ben. Welk een waereld! Laat ge mij los, mijn God, trekken Uw handen zich van mij af ? *) Zaterdag 30 Maart Ik werd langzamerhand beeter. 's Avonds schreef ik de gedichtjes van „Sirius" en dat gaf mij troost. Ik had ze den voorigen nacht gehoord, maar in de diepe schaduw waren ze verdweenen. Alleen dat fijne subtiele werk, dat uit mijn diepste zelf schijnt te koomen, bevreedigt mij nu. Ik voel nu toch dat het werk tot stand komt. Sinclair schreef dat hij aan 't werk is, midden in den strijd, en meedoet aan de Syndicalist. Ik verheug mij er op bij hem te koomen, en weer in dien strijd te geraken. Dat alleen kan me redden. Dit fijne schrijfwerk, en de groote strijd voor de nieuwe menschheid. Maandag 1 April Vrijdag toen ik zoo ellendig was, is Lady Welby gestorven. Zij stierf om twee uur. Daarna kwam ook bij mij weer de zielsrust en de troost. Zij heeft haar taak gedaan en is afgeroepen. Ik verlies bijna het liefste wat ik op de waereld had, mijn geestelijke moeder. *) Hier is naderhand met potlood in het origineel bij' geschreven: „Toen ik dit schreef, stierf Lady Welby 1" Vrijdag 5 April, Londen Dit zal wel het begin zijn van een derde Londensche periode, de eerste van 1876—1900, met de Molony's, de Soc. f. Psych. Res., Lloyd Tuckey en Myers, de tweede van 1900 tot 1912, Lady Welby. Op mijn verjaardag was alles vroolijk, hoewel de schaduw niet weg was. Ik kreeg portretjes van mijn lieve kinderen, bloemen en boeken (Plutarchus en Persian Mystics). Er was vooruitgang in mijn populariteit, ik kreeg 12 brieven, op mijn 50e maar één. Als ik maar eerst 100 jaar ben dan begint het. Gisteren een wandeling met M. H. en Jani Holst over de Meent naar het Polderhuis. Ik was gedeprimeerd door de aanstaande reis. 's Avonds aan boord, toen het schip niet weg kon weegens den harden wind, was ik weer nerveus. Maar het vieL mee, ik had een vrij goeden nacht en ben nu blij in Engeland te zijn. Een eenvoudig hotel, midden in de stad. Zaterdag 6 April 't Gaat goed. Gisteravond had ik sterk het droeve gevoel van de verdweenen glorie van Lady Welby's sfeer, haar huis, haar beschaving, haar kring, de fijne, aristocratische waereld, waarin ik mij altijd Zoo gaarne bewoog, al was het maar voor een korten tijd. In contrast daarmee zagen we de proleten van Hampstead Heath, een treurige massa, leelijk, vulgair, gedegenereerd — en des te treuriger om hun braafheid en fatsoenlijkheid. We lunchten met Lee en zijn vrouw. Hij leidt een literaten-leeven in Clifford-Inn, bij de schaduwen van Dr. Johnson en Pope. Hij schrijft een boek „Crowds". Ik vond hem dezelfde fijne, be- 8—154 minnelijke geest en zijn werk belangrijk, — maar ik voel niet zoo op mijn gemak met hem als met Sinclair. Ik kon ook merken dat hij 't mij wat kwalijk nam, dat ik Sinclair zoo hoog stel. Hij vindt dat ik hem overschat. Maar ik vind meer warmte, meer eedelmoed, meer liefde bij Sinclair. Ik voel broederlijk met hem. Lee is veel koeler, zelfingenoomener. Vervuld van zijn eigen strijd. Terug gekomen van Hampstead vonden we Sinclair en Mrs. Wilshire in 't hotel. Daar dronken we met hen thee, en gingen weer mee naar Hampstead hij Wilshire voor 't avondeeten. Het was er echt prettig, eenvoudig en hartelijk. Een hef kind, dat mijn hart stal, en mij verraste door twee innige kussen, in een impuls. Een jongentje was het van vijf jaar, Logan. Zijn vader, Gailord Wilshire, is een Engelsen-Amerikaan, socialistisch uitgeever. Er was ook een Hongaar, Odon Por, die meewerkt aan de „Syndicalist". En nog een paar Engelsen en. Wij praatten veel en ik was opgewekt en niet moe. Vanmorgen schreef ik een artikel voor de „Syndicalist". Ik bezocht ook Lloyd Tuckey. Het is mooi weer en Londen was aangenaam bedrijvig. Zondag 7 April Gisterochtend artikel voor de „Syndicalist" geschreeven. Lloyd Tuckey opgezocht, 's Middags naar Greenwich gevaren. De kennis op 't groote veld achter het park. 's Avonds in Londen gegeeten. Vandaag mijn boek „Happy Humanity" in handen gekreegen. Maandag 8 April Gister een goede namiddag in Hampstead bij de Witshire's. Aanweezig waren G. S. Lee, Sinclair, de Hongaren Por en Sachse, het M.P. Gwynn, van de Iersche partij, een Mrs. Dearmar, een Italiaan Marcus Beccadille, en nog eenige Engelschen. De voornaamste conversatie was tusschen Lee en Sinclair, juist mijn bedoeling. Het waren de hersenen der menschheid in vollen arbeid. Er was meer verstandhouding dan ik verwachtte en de geest van Lady Welby was cover ons. Een allerliefste scène was het, toen het kind, de vijfjarige Logan, in vollen ernst ons allen beurtelings om hulp vroeg, voor 't geval dat men zijn moeder in de gevangenis zou brengen. Een voor een ondervroeg hij ons, Lee het langst, wat hij in dat geval zou moeten doen. Lee antwoordde geestig en beminnelijk, naar zijn aard, het heele gezelschap hoorde toe. Maar het kind bleef doorvragen, onbevreedigd. Eindelijk kwam hij ook bij mij, en ik wist niet beeter te zeggen dan dit, dat als het zoover kwam, hij maar bij mij moest koomen en dat ik dan met hem naar de kooningin zou gaan. Later, toen hij naar bed ging, zei bij tot zijn moeder, dat er maar één was geweest, die hem bevreedigd had en dat was Dr. van Eeden, want die had gezegd dat hij zelf mee zou gaan. Zijn moeder vertelde ook dat de kleine man eens, op de Kindergarten uit eigen beweeging een reede had gehouden teegen de andere kinderen, omdat men hem gevraagd had gebrooken speelgoed mee te brengen voor arme kinderen. Hij vond het schandelijk arme kinderen gebrooken speelgoed te geeven. Waarom mochten ze niet eeven goed nieuw speelgoed hebben als de andere kinderen? Het kind trof mij door die vuurige ernstige geest. g April Ik begin een flaauwen schemer te zien van wat het weezen van krankzinnigheid is. Het hangt samen met het verschijnsel dat kinderen doofstom worden door doofheid voor hun zevende jaar en niet van zien droomen als ze voor hun zevende blind worden. Er ontstaat dus een samenhang teegen het zévende jaar, een aaneengroeien. En zulk een samenhang wordt op ouder leeftijd weer losser, of liever, een andere samenhang begint los te worden, tusschen soma en psyche, terwijl die eerste blijft. Het psychisch lijf is dan ooverweegend geworden en krijgt meer en meer zelfstandigheid. Maar is dan ook veel eer in gevaar ontijdig van het lichaam te worden afgescheurd en dat is de waanzin. De waanzin is een toestand die veel oovereenkomst moet hebben met die van den dood. Er moet dan echter een reïntegratie plaats vinden, die bij het leeven onmoogelijk is. De psyche kan zich niet voldoende losmaken, het is als een onvolkoomen partus, met verscheuring van fijne weefsels, waar een zuiver loslaten was bedoeld. De waanzin is een gedeeltelijk onderheevig zijn aan somatische werkingen, zonder voldoende verband. Woensdag 10 April Gisteren met Sinclair den uitgeever Heinemann en de agentuur Perris & Casenove bezocht, met veel succes. Lang met Sinclair gepraat, samen met hem ge- luncht en een theepartij in de Sesame-club gehad, waar een aantal suffragettes bijeen waren, damesdoctors en Lloyd Tuckey. Ik voel heel intiem met Sinclair. Hij is een wonderlijk mensch, maar ik moet van hem houden. Hij beweegt zich verbazend gemakkelijk en is volkoomen natuurlijk in alles, ongegeneerd, vrij, oopen, óprecht. Niet altijd taktvol, soms vreemd-onbevattelijk en stijfhoofdig, een moralist en toch niet zonder vreemde moreele defecten. 's Avonds soupeerde ik met Joopje in een chic restaurant in Picadilly. Joop vond het prettig, maar ik niet en ik droomde slecht. Echte waanzin, waarin ik heftig deed. Joop heeft ook demonische bezoekingen, soms ooverdag. De doofpot met drie pootjes, de hand die „spits" doet, de cel met ronde hoeken, de lange man, die is het ergste. - De desintegratie van den droom in wakenden toestand, ziedaar waanzin: of de demonen er al of niet een rol in speelen kan onbeslist blijven. Vrijdem 12 April Koel, goed, zonnig weer. Woensdag gewerkt, lunch met Joopie bij Selfridge. Tea bij Lee met Zangwill, dien ik oud vond. Een zachte, stille man — hoewel hij niet ouder is dan ik, zonder leevendigheid of energie. Het verwonderde mij dat zulk een man nog drama's kan schrijven. Daarna met Sinclair bij Mrs. Brookes, de „Ranee of Sera wak" met een aantal suffragettes en een conservatieve Engelschman. Ook de vrouw van Havelock Ellis, die mij de hand drukte voor de „Deeps of Deliverance". 's Avonds zag ik „Kipps" van H. G. Wells, een aardige comedie voor Engelschen, maar zonder iets dieps of aangrijpends er in. Tamelijk banaal, goed gespeeld. Half twaalf thuis 1 Donderdag gingen Joop en ik naar Brighton en aten bij Kropotkin. Hij was opgewekt en zag er goed uit. Sacha was er ook met haar echtgenoot, Lebedeff. 's Middags kwam ook een Hongaar, Isomber de Szasz met zijn vrouw. De vrouw een charmant persoontje, dat Hollandsen las. Wij praatten veel en ik vond Kr. natuurlijk onveranderd materialistisch, tamelijk scherp en bitter tegen Bergson en de S.P.R. Sacha was pittig en leevendig en zag er fijn aristocratisch en hef uit. Brighton en de zee was fraai en licht, zonnig en frisch. Ik was rustig en tevreeden. Vandaag, Vrijdag zag ik Harrow weer en Duneaves, het lieve huis. De drie hondjes kenden mij nog. Be was zeer geroerd, de tuin vol bloemen. Mrs. Cust was er, mager en bleek, nu gelijkend op haar moeder. Sir Charles zag rood en was matig hartelijk. Het huis wordt verkocht. Ik voel zeer kalm en opgewekt. Innerlijk rustig. Mamdag 15 April Vrijdagavond feestmaal ter eere van Sinclair. Zangwill presideerde en Tom Mann was er ook. Een ferme, typisch joviale en hartelijke spreeker met een prettig steevig voorkoomen. Ook zijn vrouw maakte een zeer aangename indruk. O overigens was het aardig en rumoerig. Maar ik was blij dat ik in de oppositie was. Mijn reede was vrij goed maar had beeter kunnen eindigen. Sinclair sprak naar zijn aard, met eerlijke bedoeling, wat onsamenhangend. Zaterdag een lange namiddag bij de Wilshires, terwijl Joop Reading-jail bezocht, 's Morgens geïnterviewd door Atkinson. Gister, Zondag eerst met Lee geluncht, die moe was en tobde oover zijn boek. Daarna naar Harrow, een prettiger bezoek dan 't vorige, omdat de jonge Lady Welby er was en Miss Carter. En Joopje was er ook bij en ze vroegen ons beiden om op Denton te koomen. Ik nam afscheid van het lieve huis, het was een mooie stille lentedag. Misschien kom ik later toch nog op Denton. 's Avonds was ik bij Line, de flinke Kaapsche nicht, die mij hartelijk ontving, 's Nachts had ik de droom waarin ik zeer ernstig bidden kon en om vergeeving smeekte. Zondag ai April Heerlijk-zoomerweer, alles bloeit en groeit. Een overstelpend drukke tijd. Met Sinclair — Brother Uppy — terug uit Londen. Zijn plannen om hier te woonen. Verder de plannen voor Lioba, de IJsbrand-opvoering in Frankfurt, de beraamde reis naar Berlijn, de „International League" de toestand van Paul, een artikel voor de „Pionier" voor de „Independent", voor IJsbrand—daardoorheen de diepe impressie van de Titanic-ramp. Ik ben echter 'gezond en voel mij opgewekt en rustig. Het ergste is de onzeekerheid omtrent Paul. Donderdag 25 April, NUcolassee Diep weemoedig bij 't vertrek, de gedachte aan Paul, aan M., aan het wegzijn van Walden — alles stemde mij eeven droevig, en was vol fijne, teere smarten. De reis was spoedig om, ik las „Awake- ning" een boekje waarin ik echtheid speurde. En de Perzische mystieken Jalala'd Din Rumi. Nu nog, na een goeden nacht, ben ik vol pijnen. Het samentreffen van de Gutkinds en Sinclair beantwoordde ooverigens volkoomen. Van morgen kwamen de zusjes Julia en Bep Culp aan. Zaterdag 27 April Prachtig weer. Ik ben wel beeter, maar nog altijd week en droevig. Gisteren de leelijke brief van G. B. Shaw aan Sinclair waarin hij hem brutaal bespot. Ik was verontwaardigd en herkende den diabolischen kant van Shaw» die ook uitkomt in zijn schrijven aan Tolstoi. Ook een vinnige kritiek in „The Call" over „Happy Humanity*', echt sociaal-democratisch. Gutkind's plan van een waereldreis kreeg vorm en leeven, onder het bespreeken met Sinclair. Maar het bezwaar is, dat het misschien twee of drie jaren van ons leeven vraagt. De International League van Sinclair zou er eerst moeten zijn. „Have you no sens of proportions" vroeg Shaw. Dat is het juist, er zijn proporties zooals de meenigte ze meet, en er zijn er zooals de enkelen Ze meeten. In ons wisselen die afmeetingen soms, al naar mate we introperspectief zijn, of letten op het oordeel der meenigte. We zagen gisteren ook de „Sezession", het toppunt van veirwarring en verwüdering. Maandag 39 April. Een zeer bizondere toestand. Sinclair en Gutkind staan in hun eigenaardigheden teegenoover elkaar en geen van twee geeft toe, en toch blijven ze goede en vertrouwelijke vrienden. Uiterst leerrijk. Gisteren was hier eerst Oppenheimër, de sterke, schrandere, geleerde Jood, 's Middags kwam Kautsky, met zijn vrouw en zijn trawanten Hilferding, redacteur van de Vorwarts, en Eckstein, redacteur van de Neue Zeit. Dus de gansche staf van het Sociaal-democratische leeger. En het kwam mij voor als een kind op een locomotief, Kautsky, een timiede, onbeduidend professortje, de beide anderen, derde rangs journalisten. Deezen zullen den vier miUioen kiezers den weg wijzen! Het was bijna potsierlijk. Maar Sinclair bleef trouw. Hij heeft een groot hart. Zijn kritisch verstand is zwak, en Gutkind doet wanhoopige poogingen, zonder resultaat. Maar men kan geen vijanden met hem worden. Dinsdag 30 April Gisteren was ik met Sinclair in den Rijksdag en sprak met de Sociaal-democraten Südekum, Liebknecht, Ledeboer e.a. Des avonds kwamen bij ons Adolf Otto en zijn vrouw, de lieve Franciska en Gutkind's broer Erwin. Daarna een treffende scène. Gutkind die diep bezorgd en bedroefd was omdat het hem scheen dat we niet verder waren gekoomen, Sinclair die een alleraardigste en beminnelijke reede hield en zijn houding verklaarde, vermoeid en afgetobd als hij was na zijn ondervindingen in Amerika. Daarna volgde een innige verzoening. Van morgen was ik bij Ehbock, en Sinclair, de Gutkind's en ik zagen de schilderijen in het Kaiser Friedrich Museum Vooral voor de oud-italiaansche busten praatten wij veel. Ook de roof van Proserpina door Rembrandt zag ik ditmaal voor het eerst met vol besef. Een verwonderlijke schepping, geweldige menging van vizioen en realisme. Woensdag i Mei Gistermiddag wandelden wij, Sinclair en de Gutkinds en Sinclair vertelde het plan voor zijn nieuwe boek. Dit kan nu een groot werk worden. De moeder met het blinde dochtertje, het gelukkige, natuurlijke huwelijk, verbrooken door de gedégenereerde wettige echtgenoot, die de wet op zijn hand heeft. Als hij nu maar artistiek wil werken. 's Avonds waren wij bij de familie Stock, de Sociaal-democraten, waar drie leeden van den Rijksdag waren, Gore, de geweezen geestelijke, Gradenau, de Dresdener journalist, David, de Agrar-ekonoom. Er ontwikkelde zich een lange interessante discussie, waarin de Kantiaan-monist David deerlijk verslagen werd, vooral door Gutkind. Upton was joolig als een jongen en speelde krijgertje met Lucie Gutkind aan het station. Het was een vroolijke partij en we zijn innig verbroederd. Vrijdag 3 Mei Woensdag avond kwam Buber en sprak den ganschen avond oover de diepste dingen. Hij was vrijer en intiemer dan tevooren en gaf zich geheel. Om twaalf uur, toen Buber aan het spreeken was, klonk op eenmaal een akelige jammerkreet door 't huis en het gezicht van Lucie was allersmartelijkst om aan te zien. Het geluid kwam vanuit het portaal en twee van ons hoorden het niet. Maar Lucie schrok zoo, dat ze bijna bezwijmde. Ik dacht onmiddellijk: daar sterft iemand. En ik zei dit den volgenden morgen aan het ontbijt. En wat later kwam het bericht dat een oom van Gutkind dien nacht gestorven was. Gisteren lunchten wij in de Automobiel-Club als gasten van Walther Rathenau, de jonge miüionnair die „Zur Kritik der Zeit" schreef. Ik kende het boek en las het met veel genoegen, daardoor vlotte het gesprek zeer. Rathenau is een zeer innemend jongmensen, voornaam in zijn doen en spreeken. Een Jood, maar zeer fijn beschaafd. Hij sprak bijna twee uur onophoudelijk en Oppenheimer, die er ook was, verdween er haast bij. Upton en Erich en ik, wij amuseerden ons heimelijk om de luxe en de malle dingen van de Kaiserliche Automobü-Club, de statige kellners, de dure schotels, de kievitseieren en de peren van vijf mark het stuk. Upton kan zooiets niet verdragen, Gutkind en ik amuseerden ons. Maar ik kon niet nalaten Rathenau interessant en beminnelijk te vinden. Een machtig zakenman en een fijn filosoof en een warm hartelijk mensch. Gisteravond waren wij weer vroolijk en uitgelaten als kinderen. We hadden nog koffie bij Südekum het S.D. parlementslid in Zehlendorf. En we wandelden prachtig door het bosch, terwijl Upton zijn Liga-plan uiteenzette. 01 dit is toch een groot geluk, meer dan ik verwachten durfde, deze vriendschap, vol groote plannen en idealen, vol warme liefde, vol geest en geestdrift. Zuiver en eenvoudig — zonder iets van de grofheeden en trivialiteiten van de groepen uit mijn jeugd. Ja, dit is het geestesleeven waarnaar ik verlangde als jongen, en dat in Holland niet te vinden wasl Donderdag 9 Mei, Walden De Frankfurter dagen! Te veel en te groot om te noemen. Nu zingen hier de nachtegalen en roept de koekoek. Het is groen en frisch en ik voel mij frisch en sterk en rustig. Ik zou het de Frankfurter extase kunnen noemen. Er is een climax in mijn leeven. Het gaat wel zooals ik voorvoelde en wilde. Eeven memoreeren: Vrijdag avond reisde ik naar Dresden, Sinclair naar Usenburg. Wij namen hartelijk afscheid. Ik sliep in Dresden en had Ella Dusil gewaarschuwd maar ze kwam niet. Den volgenden dag reisde ik met de goede Paul Wiecke, vond hem overspannen. Ella Geldmacher was aan het station. Wiecke at bij ons. Paul Geldmacher speelde. Zondagmorgen repetities. Daarna de heerlijke bloemen in den Palmengarten. 's Middags thuis gebleeven. Paul naar de Taunus. 's Avonds wandeling naar Sachsenhausen, terug door het bosch. Kennis. Maandag weer repetitie, bij 't middagmaal Willy en EÜy. Liszt gehoord, die Elly speelde omdat ze rijnwijn gedronken had. 's Avonds IJsbrand, daarna souper in het Frankfurter Hof. Dinsdag naar Homburg, wandeling door het bosch, aan het Kurhaus gezeeten, naar de muziek geluisterd. Wiecke omhelsde me bij zijn vertrek. Bij de Gddmachers Zeggen wij „Du" eevenals bij de Gutkinds nu. Dinsdag avond om half één vertrokken uit het dierbare huis. Ella ging in een donkere kamer en ik hoorde haar schreien. 's Avonds nog gesoupeerd bij Dr. Heinrich Simon, redacteur van de Frankfurter Zeitung, met het Engelsch-russische echtpaar Wrench. Thuis de berichten oover mijn Paul droevig, maar vrouw en kinderen lief en dierbaar. Een gelukkig weederzien. Dinsdag 14 Mei Reeds een week sints ik met Ella picnicte in het Homburger bosch en wij onze broodjes aan de boomen hingen, omdat wij zelf niet eeten konden. Ik ben versterkt, verfrischt, geheel jong geworden. De schaduw is weg. Ik schrijf mijn stuk oover Heldentum und neue Liebe. Ik ben een nieuw mensch geworden. Gaat goed! Gaat goed! De nachtegaal zingt voor het raam van mijn hut. Walden ziet frisch groen en ik voel mij er gelukkig. Ik heb geen geld, maar ik ben niet bang. Zondag 19 Mei Zacht, stil mei-weer. Ik wandelde met mijn vrouw en de kindertjes. Een oovervloed van Blaauwe Veronica. Ik ben de laatste dagen zeer rustig en yreedig. Ella schrijft lange, vertrouwelijke brieven. Het is een mooie tijd. Gister was ik met Valerie en haar zoontje in Artis. Ze waren zoo blij en dankbaar. Upton heeft een huisje bij Hilversum, een lieflijk, idyllisch oord. Gister bracht ik hem en zijn Zoontje David er heen. Door den omgang met hem, door zijn opmerkingen, bespeur ik mijn eigen eigenaardigheeden. Ik ben altijd geneigd tot observatie, tot het genieten Van fijne schoonheeden om mij heen, tot het bewonderen van bloemen, het luisteren naar voogels. Upton gaat aan al die dingen voorbij, vervuld van leevenszorgen en alleen geïnteresseerd door menschen, door gezondheidsvragen, door sociale en politieke gebeurtenissen. Donderdag waren wij bij Mevrouw van R. en aan zee, op een koude, natte stormdag. De zee schuimde tot aan de duinen. We dronken thee bij de rijke B. en hoorden muziek van een jong meisje N., die mij ongewoon voorkwam voor een 22-jarige. Ik ging meer en meer van Mevr. van R. houden, —- misschien kunnen we weer in den nazoomer daar koomen, Ella stuurde mij verzen van Falke, die ik mooi vond. Het werk van Peter Altenberg beviel mij minder. Te gemaniëreerd. Maandag 20 Mei Zacht, regenachtig. Gister bezocht ik Uppie op Nieuwer oord en we lagen in de zon en praatten. Ik las 's avonds Rathenau's „Reflexionen". Mijn artikel is bij de Frankfurter Zeitung. Zou het geplaatst worden? Bx verlang te schrijven. Bx zou niet gelukkiger kunnen zijn dan nu, als ik nu nog maar een mooi vers-drama kon schrijven. Maar ik maak eerst de „Legende" geheel af. Ik begin in Doorn en ga geregeld door! Woensdag 2a Mei Mooi, zonnig weer. Doorn, Daisy-Cottage. Bx ben bij Paul. De toestand is niet beeter. Bx weet nu naauwelijks wat wij verder kunnen doen. Hij gaat beslist achteruit. En ik verwijt mezelf dat ik hem hier gebracht heb. Als ik hem van 't najaar naar Zwitserland had gebracht, was hij gered, Ik was eergisteren bij Parsifal. Voor de derde maal. Ik had een flesch wijn gedronken en vond toen de eerste acte indrukwekkend. Bij de tweede was de alcoholische sentimentaliteit al voorbij en ik vond het zooals altijd, een grove aanstellerij. Er is niets echts in. Het is leege muziek, leege symboliek en leege decoratie. Bedacht, gewild, opgezet. Componistische virtuositeit. Ik kreeg een brief van Ella die mij diep roerde, en een mooi portretje. Ik kreeg ook een brief van Walther Rathenau. Donderdag 23 Mei, Doorn Het is hier prettig. Ik geniet van het rustige leeven, van het gezelschap van mijn vrouw, van het bosch en de voogels en de lente. Maar het schrijven gaat langzaam en bevreedigt mij nog niet. Er is iets stroefs in me, — en ik kan alleen goed werken als het zeer gemakkelijk gaat. Zou het nog ooit zoo vlot gaan als vroeger welf lk heb veel belangrijker dingen te zeggen, maar het stokt veel meer en soms schijnt alles weg. Zaterdag 25 Mei, Doorn Het is nu koud en guur geworden. De eerste dagen waren tooverachtig, van zoomerstemming en landelijk mooi. Ik schreef nu ook vlotter en mijn boek schiet op. Vandaag is echter een van de ongelukkige dagen. Ik las Kruger's gedenkschriften. Zondag 26 Mei Bx wandelde gister van Zeist hierheen. De weg was mooi, het weer frisch en ik voelde gezond en krachtig. Toch was ik 's avonds droevig. Ik dacht: als het niet om vrouw en kindertjes was, zou ik graag Paul mijn gezondheid geeven in ruil voor de zijne. Maandag 27 Mei Kou weer. De zoomerbekooring is weg, maar toch ben ik hier graag. Gister kreeg ik het geschenk uit Frankfurt. Paul is veel opgewekter. Donderdag 30 Mei De zoomer is terug. Met Paul gaat het op en neer en daarmee mijn stemming. Ik reed Maandag naar Ingen in de Betuwe, oover Amerongen en Eek-en-Wiel. Ik zag de kasteden Zuylestein en Amerongen, voer oover den Rijn, dronk thee in Eck-en-Wiel bij kennissen van H. Een oud groot huis met mooien tuin. Weelderig, vruchtbaar land. Dinsdag wanddde ik met M. over Maarsbergen naar Neerlangbroek langs de oude kasteden Hinderstein en Rhodestein, langs Lunenburg en Sandenburg. Het weer was beeter en wij vonden het land prachtig en interessant. Woensdag deed ik een groote fietstocht naar de Vduwe. Het was nog koud, het land grootsch en eenzaam. Eerst schrikt het af, later vond ik prettig het gedaan te hebben. Ik fietste wd 30 km per uur. Maarn. Bezoek bij Deelenoord en Kees Verster. Ik lees Lafcadio Hearn. Gister kwam professor van der Wijck mij opzoeken — en ik beantwoordde zijn bezoek dadelijk met T. Muziekliefhebbers die 't met me eens waren oover Wagner. Ook vrienden van Maarten Maartens. „Sirius en Siderius" is verscheenen. Het is zeeker leevendig en boeiend genoeg. Ik schreef het tweede hoofdstuk van het tweede deel hier af. Vrijdag 31 Mei Nu is het zoomer en zonnig. En ik ben diep neerslachtig. Paul heeft steeds hooge koorts. Hoe Zal dat ooit beeter gaanf Zaterdag 1 Juni Zoomerweer, onweer. Paul ziet er uit als Amf ortas, zoo bleek, met de dunne zwarte baard. Maar mooier dan de opera-figuur. Onder invloed van zijn toestand ben ik zeer neerslachtig. Daarbij kwam vandaag nu nog het bericht, dat de uitneemende zakenman, die de bakkerij omhoog Zou helpen, zich terugtrekt. Dat ontbreekt noe. Wat dan? 6 Bezoek van tante de Ruyter de Wildt, die oover een boek sprak „Je maintiendrai" dat Willem III en.De Witt behandelt. Toen kwam op eens weer mijn Jan de Witt-drama booven. Bx voelde de oppositie: de met-scrupuleuze aristocraat, de drooge republikein — de felle strijd dier karakters — het domme volk onder hen. Ik werkte onder de veranda. Bx houd van Doorn, van de boschlaantjes naar het postkantoor, de hei, de akkers — en de lieve herinneringen, de wandeltjes, de arme dierbare Paul, Ella's lieve brieven. O, hoe is mijn hart hier bewoogen. Zondag 3 Juni Een dag met buien van intensieve somberheid, waarin ik mij nauwelijks verroeren kan. De minste onhartelijkheid van S. martelt mij dan, als met 9—154 gloeiende naalden. Maar in die pijnen groeien soms mijn fantasieën prachtig uit. Doorn is voor mij een smartelijk-rijke waereld. Een doorn-kroon. Dinsdag 4 Juni Gister fietste ik naar Hilversum en zag Craig, Uppie's vrouw. Een lieve eenvoudige vrouw met donkerbruine oogen en rosblond haar — tot wie ik mij zeer aangetrokken voelde. Ik at en logeerde bij M. 's Avonds bakkerij-vergadering. Van morgen weer in Doorn terug. Paul kalmer en met minder hooge temperatuur. Lieve brief uit Camp a/Rh. die mij opwekte. Lafcadio Hearn maakt de merkwaardige opmerking dat de meest beschaafde Japanners, de meest verfijnden en door Westersche ideeën veranderden ook het minst bewaard hebben van het oude hoffelijke, ridderlijke en eedelmoedige Japansche karakter. Dat leeft alleen nog in de minder beschaafde binnenlanden. Iets soortgelijks zien wij bij ons in het vulgariseer en, het karakterloos worden van de meest geciviliseerden in de groote steeden. Hier is een groot algemeen proces aan 't werk. De toeneemende mechaniseering verdooft den bloei van karakterschoonheid — omdat ze voorbereiding is voor een geheel nieuwe en algemeene schoonheid. Vrijdag 7 Juni Zoel en vochtig. Lekker weer. Weer in de hut op Walden. Opgewekt en tevreeden. Vol werklust. Ik heb Sinclair een krassen brief geschreeven om iets wat ik ignobel in hem vond. Het zal mij verwonderen hoe hij 't neemt. Ik haalde gisteren de kindertjes van Giza. Ze waren zoo bloeiend en 200 aardig. Hugo die een meneer, die hem aansprak met: „Dag ventje, hoe heet je?" antwoordde: „Dag ventje, ik heet Piet." Ik bemerk dat mijn geloof sterker en klaarder wordt. Ik schreef het derde hoofdstuk van Sirius II, het gaat meer en meer leeven voor me. Ik zal nu ook voor de Frankfurter Zeitung schrijven. Zaterdag 8 Juni Lekker, frisch zoomer-weer. Paul is gekoomen, Zijn toestand is vrij wel, niet zonder hoop. Gister was ik bij Upton en schaamde mij weer oover mijn hardheid. Het is vreeselijk telkens weer door zichzelven bedroegen te worden. Te moeten denken: „Nu doe ik goed en rechtvaardig" en dan later met schaamte te voelen dat men verblind was, liefdeloos, onbillijk. Ik zou mij willen noemen: „Het vrijwillig proefkonijntje des Heeren." i Ik heb ook telkens droomen met diezelfde moeilijkheid, onmacht om woede of verontwaardiging te beheerschen. Het kan eenvoudig niet. Ik voel Zoo duidelijk dat ik zonder hooger hulp niets waard ben. Maar als die hulp er ook is, behoef ik niets te vreezen. Arme Uppie, hij noemde mijn brief: „The most terrible he ever got in his life. It was as if the world was full of only wild beasts." Ik was bij Mevr. Grothe Twiss om oover oopenlucht-spel te praten, met Majoor de Witt. Ik voel echter niet onrustig. Ik zou niets liever dan nu hier gestadig dóór werken. De geldnood wordt echter dreigend. Woensdag ia Juni Zoomerweer. De toestand is eeven dreigend en onrustig, maar de schaduw is weg. Met Paul gaat het op en neer. Ik ben blij dat hij bij me is, en bij wordt zoo goed moegelijk verzorgd. Maar ik zie niet hoe het voortgaan moet, wat er gebeuren moet als de winter komt. Hij is niet goed genoeg om te reizen. En ik zie absoluut geen licht in mijn geldelijken toestand. Ik leef van dag op dag. Ik schrijf een artikel voor de Frankfurter Zeitung. Gisteren was ik in Muiderberg. De zoomer is mooi, ik geniet van de bloemen, de roozen beginnen, en ik voel bevreedigd oover mijn werk, dat is het zeeker wat mij nu innerlijk rust geeft. Ik was bij een Lioba-repetitie op Duin- en Kruidberg, maar hield het niet uit. Ik zwom ook achter Uppie's wooning. Maar Uppie is de schok die ik hem gaf, nog niet te booven. Donderdag 13 Juni De schaduw is er weer. Mijn artikel is af. Maar hoe ik leeven moet zie ik niet. Een schamper stukje teegen mij bedierf het voor mij weer totaal. Dan zie ik niets sis fouten, zwakheden, mislukkingen, — mijn arme zieke jongen, mijn verlooren geld, — mijn arme vrouw die ik zooveel bezwaren moet doen dragen, — mijn domheeden en onbesuisdheeden, — mijn brooze lijf — mijn zwakheeden, — zelfs de goede Upton weer gegriefd en afgestooten, — alsof ik nooit wijzer word. Vrijdag 14 Juni Nog dieper schaduw. Het weer onstuimig. Met moeite schrijf ik een paar reegels. Ik slaap oover dag af en toe en ben hongerig. Het proefkonijntje des Heer en. Dinsdag 18 Juni. Venetië. De oovergang kon letterlijk niet grooter, niet scherper, niet opzettelijker rijn. Het is alsof mijn leiders het nu eindelijk niet meer noodig vinden hun bedoelingen te maskeer en, maar nu reegekecht de zaken naar hun bedoeling in orde brengen. Uit de zwartste somberheid word ik plotseling op de meest opvallende wijze hier in deze zonnige sprookjesstad verplaatst in het gezelschap van de vrouw, die meer dan iemand op de waereld aan mijn plannen en mijn missie verwant is — Eleanora Duse. 't Is of mij gezegd wordt, nu zullen we je eens duidelijk aan je taak herinneren. Op de meest onwaarschijnlijke manier komt deeze episode uit de lucht vallen. De vreemde telegrammen, mijn antwoord dat ik alleen koomen kan als men mij geld stuurt. Mijn spijt dat ik niet toeschietelijker antwoordde. Mijn wantrouwen in de heele zaak. Toen de plotselinge zending van 400 francs, nu moest ik wel gaan! En toen gisteravond de gondel die mij opwachtte aan het station en de sprookjesachtige vaart door Venetië middernacht in den zwoelen Juni-nacht en het romantische verhaal van de groote actrice waarin ik te hulp word geroepen — en dat volkomen een kolfje naar mijn hand is — een werk waar ik inderdaad precies voor bereekend ben — geheel teegen al mijn sombere vervrachtingen in. Van morgen het bezoek aan de heerlijke bloementuin, met Duse. De ontmoeting met'Duse was terstond een innige beroering, een elkaar volkoomen verstaan, een terug vinden van een oude bekende. We zagen de Carpaccio's — doch ik was door het zien van zooveel groot werk in andere landen wat verwend. Het Venetiaansch coloriet vind ik wat grof — en de psychologie wat hard. En nu, na een lang gesprek met Duse, staat het ook vast voor me. Dit is de vrouw voor wie ik een stuk zal schrijven — ach! ach! geeve God dat het wordt zooals ik me denk! En Mariatti zal het vertalen — en ze zal uit haar inactiviteit treeden en de wareld nog eens doen sidderen en weenen. En te denken, dat ik jaren broed oover dit stuk — en dat de naam Duse mij telkens voor den geest kwam als de eenige werkelijk nobele en groote actrice — en dat ik nu, bijna teegenstribbelend, vóór haar word gebracht — en ik haar vind zoo goed als ik mij maar denken kon, en beeter. Vuurig, ernstig — verbitterd door de vulgariteit van de italiaansche theaterwaereld — moede van het leed dat de geniale, geweetenlooze d'Annunzio haar aandeed. Geen wonder nu, mijn oude antipathie teegen dien man. Hier nu nog van toeval spreeken, kan geen mensch meer invallen. Deeze wijzing niet te verstaan zou schaapachtig dom zijn. Woensdag 19 Juni De omkeer begon al met het binnenstormen van de Uppie's in mijn hut. Het was een hartelijke; omarming en verzoening die mijn hart verkwikte. De toestand van Paul was niet beeter. Mijn collega acht hem blijkbaar al verlooren. 't Eenige wat nu mij troosten kan is, dat hij het nergens beeter kan hebben dan nu bij mij. De goede ver- pleegster, de ruime kamer met veel licht en zon, de bloemen, het goede eeten. In Milaan wandelde ik in het park, bewonderde de prachtige magnolia's, de ceeders, de cipressen. Ik maakte de opmerking hoe verbazend eenvormig nu de vrouwen oover de geheele waereld gekleed zijn. Precies de costuums van Amsterdam of Londen of Berlijn. Niets kenmerkends meer voor de verschillende naties. Bij Verona het enorme, weidsche koor van boomkikvorschen. Een geweldig ver uitgebreid geluid over het ruige, donkere land. Het laatste eind van de Po-vlakte een vreemd, onaantrekkelijk, bijna angstig land — het ziet er uit als een ruige wildernis en is toch een oud cultuurland. De heuvels zijn zoo laag, en de boomen zoo klein — het gelijkt op een duinlandschap met veel struikgewas. Nooit vergeet ik de zonderlinge sensatie in de gondel. Ik met mijn zware zorgen en mijn somberheid, plotseling luisterend naar een vreemd verhaal, dat mij half lachend verteld werd en waarin niemand raad weet. En daarbij de donkere Venetiaansche straatjes en bruggetjes, de enkele dwalers, de lichtjes en stemmen en stukken gezang — alles zoo onweezenlijk, zoo theaterachtig, zoo droomerig moogelijk. Het is een droomerige stad, goed als toevluchtsoord voor componisten en schrijvers, om iets af te maken. Maar een stad die mij zou drukken door de luiheid, de luxe — er is iets zeer zwoels en ongezonds in. fit baadde gisteren aan het Lido en praatte den ganschen middag met Cordula Poletti. Er is sprake van dat Duse een stuk van haar in Holland speelt. Zij kleedt zich als een heertje, vrij ridicuul — maar Ze heeft een sympathiek gezicht en een vuurig temperament. Haar positie is die van Else Otten, maar ze heeft een veel grooter poëtisch talent, veel meer kracht en fijnheid. Duse is een nobele, imposante vrouw, na Lady Welby de meest imposante vrouw die ik ken. Waardig in alles, ook in Meeding. Eenvoudig en natuurlijk, geestig in haar spreeken, grenzenloos goedhartig en mild. Ze vertelde hoe ze eens speelde in Rosmersholm en hoe het publiek plotseling begon te lachen op een ernstig moment, en hoe ze toen dacht: „Er is zeeker weer een kat op het tooneel gesloopen!" Maar het was niet om een kat, maar omdat de menschen verstonden: „Leen me een paar van je brilleglazen (occhiale)" in plaats van: „Leen me een paar van je idealen". Zondag 23 Juni, München Maar het schoonste van het wonder wat gebeurd is, was het slot. Toen ik na het dejeuner ging baden op het Lido — toen kwam plotseling het geheele drama dat zoolang in mijn hoofd rondwaarde, waaraan ik zooveel maanden denk, in heldere conceptie voor mij. Haastig'schreef ik het plan op, in het Fransch, omdat ik Fransch dacht. — En toen we weer bijeen waren voor het middageeten, toen zette ik het geheele plan uiteen, voor Cordula en Duse — tot aan de slotwoorden „Non dolet!" En o, die gewaarwording, toen ik hen beiden geestdriftig hoorde roepen: „Brava! Braval è belle! è belle!" Dat oovertreft alles wat ik in mijn leeven ondervond. Toen volgde het heerlijkste uur aan tafel» waarin wij alle drie eeven vroolijk, eeven leevendig, eeven vrij ons gaven — als oude, vertrouwde vrienden. En toen de roerende goedheid waarmee Duse mij als beschaamd en vleiend verzocht nog driehonderd Mark van haar aan te neemen — en dit, het liefste van alles, dat ze zelf alleen uitging en terugkwam, beladen met pakjes en presentjes voor mijn kinderen, een kleine gondel en nog meer speelgoed. Daaraan kan ik zonder tranen niet terugdenken. We namen 's avonds afscheid en ik voer nog eenmaal alleen in een gondel door de stad. Slapen deed ik zeer weinig, mijn geest was nog in sterke actie. Ik kan het alles nog naauwelijks gelooven, en dat ik het volbrengen zal! Gister avond weer terugkoomend in Duitschland, in München de banale Duitsche stad, het hotel, de biertuintjes — toen leek het andere weer zoo ver. Maar nu sliep ik zes uuren heerlijk, en ik ontwaakte met alles helder voor mijn geest en Duse's stem in mijn ooren, en ik voel me sterk en gezond en in staat het werk uit te voeren. Ik voel zelfs dat Duse, meer dan Lady Welby, een goede beschermster voor mij is, iets dat ik, nu ik naar Frankfort ga, niet heelemaal onnoodig zal hebben. Duse staat als kunstenares dichter bij mijn leeven dan Lady Welby. Haar persoon werkt sterker — en de behoefte die men ondervindt om niets te doen dat onwaardig is, dat is het mooiste en belangrijkste effect van zulk een werking. Haar weezen is zoozeer in mij gedrongen, dat ik haar schaamte voel in mij, als ik iets zou doen waarvoor zij zich om mijnentwil zou schamen. Van Lady Welby kon ik nog eerder denken: „Nu ja, zij weet het niet!" Maar Duse is te zeer aanweezig in me. Ik voel haar schaamte, haar behoefte aan waardigheid en eerlijkheid. Ik ben meenigmaal deezer dagen in tranen uitgebarsten. Op het Lido, in den trein. Het is toch alles veel meer mirakel dan een bloedende hostie of zoo iets. Maandag 24 Juni, Frankfort Het wonder duurt voort. Ik heb de kracht gehad te zijn zooals ik wenschte te zijn. In den trein van München naar Frankfurt ontstonden de beelden van het drama. Ik schreef er een langen brief oover aan Duse. Morgen naar Holland. Donderdag 27 Juni De eerste indrukken in Frankfurt waren niet gunstig. Door de banale, burgerlijke omgeving, die fel afstak teegen de schitterende herinnering van het laatste middagmaal in Venetië. Maar Maandag namiddag, toen we naar Homburg gingen, werd het alles goed, zéér goed en gelukkig. Ella gaf me het denkbeeld aan de hand voor een novelle. We aten op 't Gothische Haus en zagen de vliegende glimwormpjes in 't bosch. Een prachtige avond. Wij scheidden den volgenden dag zoo gelukkig en dankbaar en zelfvoldaan. In Holland kon ik mijn oude moeder verheugen met het Wonder dat gebeurd was. Ik ga mij nu drie maanden afzonderen. Ik wil er zoo weinig moogelijk oover spreeken. Gisteren was B. hier. Ik zag de repetitie van Lioba en vond er veel moois. Het is erg moeilijk mijn geheim te bewaren. J. die met Duse dweept, M. die er al oover gesprooken had links en rechts. Maar mijn hart is geloovig. Maandag i Juli Ik ben vol van het schitterend welslagen van Lioba gisteren. Het leidt mij zelfs te veel af, omdat ik voortduurend de mooie impressies van gisteren moet herdenken. Het is alsof met een fijne superioriteit de heemel mij nu eens vriendelijk te gemoet wilde koomen. Zóó zeer dat men een valstrik vreest. Het weer ideaal, het publiek uitgeleezen, de beau-monde van Nederland, alles correct, wel geordend, zonder eenige stoornis. De voorstelling veel mooier dan de grootste optimist durfde hoopen. Zelfs het kaarsvlammetje bij Harald's lijk bleef branden en de houtduiven koerden mee bij Lioba's klacht. Imposant het binnenrijden van Tancolf op 't laatst, en plechtig het reusachtige vuur booven de duinen uit, onder het laatste koor. Dat alles is op geen tooneel te bereiken. Mijn goede moeder genoot in mijn triomf, tusschen al haar Haarlemsche kennissen. Valborg en Genna en Mariatti aten er met mij. Dinsdag 2 Juli Ik bemerk nu hoe het vooral het vinnig wantrouwen der Hollandsche critici is dat mij de schaduw bezorgt. De schampere, vijandige houding kwam weer aan 't licht, na de Lioba-opvoering—en ik voelde terstond weer dat verstikkende, weeë van de Hollandsche atmosfeer — waardoor ik zooveel ruimer ademde in Amerika, Duitschland, Engeland — Italië. Is er ook wel iets ergers dan vijf-en-twintig jaren lang voor een artistieken leugenaar verklaard te worden T Nu moet ik daar weer teegen op, en de heerlijke bevrijding van Venetië ligt weer verder en verder achter me. Natuurlijk hoor ik nu weer dagen en weeken niets. Maar ik zal doorwerken. Woensdag 3 Juli Jk hoor niets. Venetië en Homburg zijn als verre droomen. Met moeite schud ik het Hollandsche gespuis van mij af. Er zijn veel prachtige roozen op Walden, het is groeizaam zoomerweer. Ik heb veel bloemen. Zaterdag 6 Juli Gister morgen kwam een telegram uit Venetië. Het deed mij goed als een vriendelijke wenk dat alles toch géén droom was geweest. Duizend goede wenschen schreef ze. Ik schreef toen de eerste acte af. 's Middags zwom ik achter Nieuweroord en bezocht Mariatti. Van morgen echter ben ik weer in lager stemming. Twijfel, ergernis. Zondag 7 Juli Van morgen, na een helderen droom, kwam de aangeteekende uit Venetië waaraan ik zoo vaak gedacht heb. Maar het was een teleurstellende brief, met angst dat ik haar zeekerheid zou vragen, dat ze ook handelen zou. Dat was een slag voor mij, midden in mijn werk, en midden in het ellendige, vijandige Holland. Juist nu het ongeloof en de vijandschap weer zoo fel blijkt na de opvoering van Lioba. Ik was diep ellendig. Maar ik voel toch dat ik voort zal gaan. Ik ben zoo aan decepties gewend. Maandag 8 Juli De depressie is diep en lang geweest. Daarbij hooikatarh in de neus. Alles stemde mij beroerd. Ik zag gister het oopenluchtspel bij Grothe in Hilversum. Zigeunerleeven, met niet onaardige scènes erin. Het is duidelijk dat men voor oopenluchtspel krachtige dramatiek behoeft. — geen fijne moderne verwikkeling, maar scherpe situaties en zware, sterke taal. Ik zal er misschien wel eens een stuk voor schrijven. Alle eenigszins bizondere of voortreffelijke menschen lijden, voor zoover ik weet, aan heevige buien van depressie. De ouderdom brengt een zeeker labiel eevenwicht mee. Minder zelfbeheersching, iets onzeekerders, vlottender, beweegelijker in het geestelijk leeven. Een sneller wisselen van droomleeven en dag-werkelijkheid. Zelfs heb ik opgemerkt, dat men, ouder zijnde, eerder gezichten en gestalten ziet in vlekken, bloemen, enz. Dit alles hangt samen met het feit dat waanzin voorkomt bij ouderen — en nooit bij kinderen. Maar jonge kinderen ijlen wel spoediger in koorts. Woensdag 10 Juli Gister en eergisteren kwamen twee checks uit Amerika, een van Hoggson en een van Mac-Rae. Nu zijn dus de geldzorgen voorloopig opgeheeven. En Paul wordt merkbaar beeter. Ik zal hem dus kunnen wegbrengen naar Zwitserland. En ik zal mijn secretaris kunnen hebben. Donderdag n Juli Gister kwam Th. H. en ik nam hem aan als secretaris. Een lieve, bescheiden jonge man. Weer een lang telegram uit Venetië: „Votre lettre est encore plus bonne et noble que les autres, merci, travaillons, travaillons avec espé- rance". Zaterdag 13 Juli Gister avond las ik aan T. mijn Duse-stuk voor, zoover het af is. En ik was gerustgesteld. Het maakt indruk. Er kwamen ook andere dramatische plannen. Het oopenluchtspel (Verres) en Jan de Witt. Als Majoor de Witt mij helpt als regisseur en manager, dan kan ik veel doen. De Witt een type van den goeden Hollander. Afkeerig van alle bluf, alle uiterlijkheid, alle reclame. En taai dóórzettend, hoofdig. Het is zeer warm maar het hindert mij niet. Maandag 15 Juli Gisteren bezoek van de Mariatti's en Jacob de Haan. Mariatti vond mijn eerste acte zeer goed. Bij zeer goed werk vallen de namen der persoonen mij altijd gemakkelijk in en is de keuze gelukkig. Mariatti vond de naam Bottaio — die ik geheel op goed geluk gekoozen had — een echt Venetiaan- sche naam. Vrijdag 19 Juli Gisteren koelde het weer op eenmaal af. Ik ging naar Haarlem en Zandvoort, baadde en at daarna bij Majoor de Witt. Wij praatten nog veel oover Lioba en de pers. Ik zei hem, dat hij niet rusten moest voor hij de vier nationale dramatische figuren op 't tooneel gebracht had: Floris V, Jacoba van Beieren, Oldenbarnevelt en Jan de Witt. Ik zei, dat de schrijvers afhingen van de hulp van mannen als hij. Zondag 21 Juli Aangenaam zoomerweer. Ik dacht veel oover een oopenluchtspel. Ik kreeg bezoek van iemand die aan vervolgingswaan begint te lijden. Hij ziet ooveral waar hij komt persoonen die fratsen maken, hem nadoen, zenuwtrekkingen vertoonen, rook in 't gezicht blazen, wartaal teegen hem spreeken. Als er een ander bij is, gebeurt er niets. — Zoodra de ander omkijkt, gebeurt het weer. Hij observeert dat alles heel koel en verstandig. Maar hij moet natuurlijk denken, dat het een complot is. Mijn beschouwingswijze, dat hij door demonische hallucinaties gekweld werd, wou er volstrekt niet in, hij verwierp dat geheel en beslist. Hij voelde zich geheel normaal en was geheel zeeker dat dit alles een gewoone, „aardsche" verklaring had, zooals hij zei. De absurditeit die hij daartoe moest aanvaarden, was geen bezwaar. Omtrent de waarneeming had hij zeekerheid. Dit is werkelijk het meest tragische en ontzettende. Wat blijft er oover van al onze zeekerheeden? Donderdag 25 Juli Gister in Bergen, met Hugo Heller en Upton bij v. R. geluncht en gegeeten. Het is heerlijk zoomerweer. Upton kampeert in de duinen. Ik voelde 's avonds de plannen rijpen in mijn hoofd. Sirius. het oopenluchtspel. — het drama van de nieuwe Unie — het boek oover den Dichter. Ik word nu goed geholpen door mijn secretaris. Ik voel nog veel te kunnen doen in de volgende tien jaren. Mijn artikel verscheen in de Frankfurter Zeitung. Donderdag i Augustus Nog stormachtig weer. Vrijdagavond ging ik naar Utrecht om Ella af te halen. Wij reeden van Hilversum in den zoelen nacht en zagen de verlichte groepjes menschen voor hun huizen zitten. Zaterdag gingen we met T. en de kinderen naar Valkeveen en aten aan het strand; met rijtuig heen en terug. Zondag fietste ik met Ella naar Loosdrecht en we zwommen in de bad-inrichting. 's Avonds een korte maar droeve stoornis. Maandag gingen we met de stoomboot naar Velzen, wandelden naar Wijk aan Zee, bezochten Lioba en aten bij mijn moeder. Dinsdag bracht ik Ella weer naar Utrecht. Gisteren schreef ik het derde bedrijf af.Daarna bezocht ik Upton en sprak met hem oover zijn nieuwen roman „Sylvia", waarvan ik het begin las. We speelden base-ball, in badcostuum, en zwommen.. Paul is minder goed. pleuritis en hooge koorts. Dinsdag 6 Augustus Ik ben droevig en somber. De hoop op redding van Paul versmelt met den dag. Arme, arme strijder! Ik lees Upton's „Jungle". Zijn uitdrukking oover de varkens, die daar in Chicago geslacht worden: „Ze hebben toch niets gedaan om het te verdienen!" En gaat het ons, arme menschen zooveel beeter f Vrijdag 9 Augustus Eergisteren, Woensdag, schreef ik het nieuwe drama „De nieuwe Liefde" af. Het is vlot en gemakkelijk gegaan, elk woord vast en sterk, geserreerd. Met vaste lijnen getrokken als een fresco. Misschien kan ik zoo méér werken. Het komt alles aan op conceptie. Is die er, dan vormt zich de uitvoering van zelf. Op „mooie" taal let ik niet. Ik let op „vertaalbare" taal, het zeggen van zoo eenvoudige dingen dat Ze hun kracht ook in vertaling behouden. De Uppies lunchten bij ons en toen aten wij bij bij hen. We zaten buiten, het was erg frisch maar we waren vroolijk. S. kuste Sinclair en ik kuste Craig. Maandag 12 Augustus Gisteren de diepe inzinking. Paul had 40° en was Zeer ziek. Ik las mijn vierde bedrijf voor en de indruk op T. was niet zoo sterk als bij IJsbrand. Mijn arme Paul! — de Frankforter glorie weg — de Venetiaansche extaze een illuzie. En ik weer in de vivisectie-kamer der melancholie. Het Proefkonijntje. Het reegent veel. Ik begin nu de grootste orde te stichten in mijn boeken en papieren. H. bracht me een nieuwe boekenkast. Wij zweeven tusschen twee uitersten van illuzie — het eene uiterste is de illusie dat de voorzienig- 10—154 heid alles speciaal voor onze persoon heeft geordoneerd en beschikt. Het andere is dat wij zelf, door ons verstand, ons geheele leeven reegelen. Upton verkeert nog in de laatste illuzie. Woensdag 14 Augustus Na een heldere, maar lugubere droom had ik het gevoel dat het bestaan na den dood al zeer weinig begeerlijk is. Dus meer overeenkoomend met wat Homeros Achilles laat zeggen en niet met de Christelijke verwachting. Maar de Christelijke verwachting betreft ook de gesamentlijke verheldering van het gansche menschweezen, als het zijn waereld omschept* Ook bedacht ik dit, dat als wij meenen dat het persoonlijke identiteitsgevoel, het ik-besef — het bewustzijn — kan vergaan, — wij daarmee ook zeggen dat alles vergaat. Want er bestaat niets, of het bestaat dóór dat ik-besef. Alles, alles, alles, behoeft de erkenning door dat lk — ook het geloof dat er nog iets anders bestaat dan het Ik, — ook dat heeft het Ik noodig — mijn ik. Anders kan het niet zijn. i Het is koud. Ik ben somber en het werk vordert niet. Maandag 19 Augustus 1912 Een telegrafische uitnoodiging om een paar dagen bij Duse in Engeland te koomen, verheugde mij. Ik ga oovermorgen. Verder ben ik nog oover gevoelig en meestal somber, door het minste gedeprimeerd. Gister praatte ik een uur bij de Uppies. Ik zal hem missen deezen winter. M. en ik haalden de Gutkinds van den trein. Vandaag reeden we allen naar Flevorama en M. v. E. zong voor ons. Uit het diepste van mijn somberheid ontlook het drama van de zeekerheeden, het verschrikkelijkste van alle themata. Vreeselijker dan alle physieke verschrikking, omdat het over den dood heenreikt. Donderdag 22 Augustus, Orme Cottage, Ormesby. Aan boord was ik eerst weer onrustig. Een onreedelijk angstgevoel. Later sliep ik in. Het weerzien van Duse was heerlijk. Ze was zooveel eedeier en liever dan mijn herinnering. Er gaat toch altijd iets af door verwijdering. En nu is mijn zorg in 't geheel niet meer of ze het stuk speelen zal of niet. Het kan me niet scheelen. Wel of ze het mooi vindt en van me wil aanneemen. Haar dochter is een lieve, gedistingeerde vrouw. Niet mooi, maar iets warms en innigs in de oogen. Een echt goede Italiaansche, vol eerbied voor haar moeder. De schoonzoon een jonge geleerde. Echt Engelsch maar met uitsteekende taalkennis, spreekt Duitsch Zonder accent, ook Fransch. Uiterlijk als een jonge acteur. Een inneemend man. Het landschap niet aantrekkelijk, kaal en winderig. Yarmouth een vulgaire stad. Het huis een oud, ruim buitenhuis. Niet ongezellig. Een verwilderde tuin. Wat boomen en akkers rondom. Ik las Wilde's „de Profundis". Het is niet vrij van manier, maar hier en daar prachtig diep en echt. Wat hij oover zonde zegt deed mij veel nadenken. Hoe kwam Johannes uit de hel? Het geheugen 1 het geheugen! dat is 't wat Sirius bekommert. Kon ik maar herinneren zegt hij. 23 Augustus, Ormesby Ik ben innig rustig geworden. Zoo was ik niet in langen tijd. Toen Duse de eerste acte van Eponina geleezen had, zei ze: „J'ai vu 1'éclair, maintenant jeveuz entendre la tonnerre." Maar het is hier een zuivere, zeegenrijke omgeeving. Het jonge, gelukkige gezin. Het oude huis met de boeken en de fraaie dingen. De omgeeving precies als uit een Engelschen roman — de hoeve, de akkers, de zee — de herinneringen van Cromwell's nicht die hier woonde. Bij 't ooverleezen van mijn droomen treft mij weer de eigenaardigheid dat ik ze totaal vergeeten ben en dat ze zelfs bij 't ooverleezen mij vreemd en nieuw voorkoomen. Er is dus een grooter afstand tusschen waakdingen en droomdingen — dan tusschen die onderling. Het geheugen — en de zeekerheid — dat zijn de twee gewichtigste zaken in ons weezen. Bx was zeer getroffen door Wilde's beschrijving hoe hij een half uur lang op het stations-perron te Clapham-Junction stond, in misdadigerskleeding, met handboeien aan, terwijl iedere trein nieuwe nieuwsgierigen bracht. Bs vind hem gezeegend, benijdbaar, die zulk een half uur doorbracht. Zaterdagmorgen 24 Aug., Ormesby De rust is weer verdweenen. Be ben somber en mooie duinlandschappen, aten smakelijk in de ouderwetsche herberg. Toen naar Scheveningen, het contrast van de groote badplaats. Den volgenden dag zagen we de Gevangenpoort en ik dacht veel oover mijn Jan de Witt-drama. Daarna het Mauritshuis en het Museum Mesdag. Vooral de „Saul en David" bewonderden we en het bruidje van M. Maris. Ook de Daubigny's. Israëls vonden we een ooverschatte grootheid. 's Middags nog door het bosch gewandeld en 't Huis ten Bosch gezien. Mooie herfststemming. In Schiedam gegeeten. Zij blijft altijd eeven jeugdig. Nu weer sombere, werkelooze dagen op Walden. Bezoek van de Uppies. Vrijdag 6 September, Wijk aan Zee De diep-innige reflectie over mijn identiteit verlaat mij niet. Het is zoo wonderbaar, zoo geheimzinnig, zoo onzegbaar. Al neem ik als zeeker aan dat andere weezens, andere menschen eeveneens voelen, dat neemt niets weg van het wonder en het beklemmende. Want de waereld is mijn waereld, door mijn perceptie — en zelfs de onderstelde andere percepties zijn er door mijn onderstelling. Er is geen ontkoomen aan, niets kan bestaan zonder mij. En dan komt de zonderlinge vraag: waaromheeft die waereld dit kleine weezentje als middenpunt f Waarom juist nu? juist hier? Be lees William James' „Varieties of religious experience", een zeer leerrijk en interessant boek. Ook troostrijk. Dinsdag 24 September, Wijk al Zee Harde, guure landwind. Napoleon vocht niet voor zichzelven. Hij was geen eerzuchtige, zelfzuchtige despoot. Hij was een systeem-verdediger, eevenals Robespierre —) maar veel schranderder en sterker. Dat verklaart zijn abdicaties en ook zijn sereeniteit in teegenspoed. Ik kamp in saaie, ondichterlijke sfeeren. Ik ben niet weemoedig, maar ik voel alsof ik weemoed noodig heb. Droefheid is verkieselijk. Donderdag 26 September Steeds O.-wind, zonnig weer, maar koud, vooral 's nachts. Chris Lebeau voltooide gisteren mijn portret en verhaalde ons van zijn jeugd in armoe en gebrek. Een tengere bijziende man met lang haar, lichte oogen en een bruin fluweelen pak en sandalen. Een vrije, gevoelige geest. Een goed paedagoog. Technisch zeer vaardig. Ik las III en IV vóór, uit Sirius II. Ik zie op teegen mijn leezingen. De zee is wijd en troostrijk. Er is geen schaduw maar een zeekere dorheid en armoede in mij. Beklemmend bij het vlieden van den tijd. De raadsels worden al dieper. Ik lag aan de kust en zag de zee en was mij bewust dat het de rasgeest is, de genius der menschen, de zoon Gods, die door mijn oogen de waereld waarneemt. Visschen neemen de kleur en teekening aan van Zondag 6 October, Bevaix bij Neuchdtel Het is stil en koel weer. Prachtige herfstkleuren, de geelroode wilde kersen teegen de blaauwgrijze neevel die oover de bergen hangt, de witte weegen, het meer smaragd, nog enkele kleurige bloemen. Ik logeer in het kleine Hotel de Commune, S. is bij baar zuster. Een druk huishouden, fleurig en gezellig. Zij babbelt oover oude tijden met haar zuster. Ik heb een kamertje zooals in de oude tijden Schubert of Mendelssohn op reis gehad moeten hebben, waar ze hun werk voortzetten. Ik laat stooken en ga aan 't werk. Een verkwikkend, rustig, vrij gevoel. Ik dacht hoe aangenaam het zou zijn als ik ook die bakkerij kon afbreeken, met het groote huis. Alles voor afbraak verkoopen, schulden afdoen en niets ooverhouden als den tuin en daarin een klein woonhuis. Als ik ooit geld genoeg bijeen had voor zulk een verandering zou ik het doen. Maandag 7 October Guur en koud. Er zijn zelfs naargeestige winter stemmingen. De wijnoogst begint, maar al het glorieuze, warme is er af — door de koude. Zeer intensief zijn deze stemmings-indrukken, veel sterker dan vroeger. Gister voer ik een paar uur en op het meer. 's Avonds werd er gezongen en veel gelachen in den huiselijken kring. Ik las de chronieken van Froissart. Dinsdag 8 October Stiller, zachter. Meditatie is en blijft hoofdzaak. Maar niet te vroeg, niet te hoog, niet zonder verband met het leeven der anderen. Daartoe dient de physieke actie. Deze is noodig om tot diepe Fontaine Froide en dronken thee booven op den berg, waar de zon heerlijk stil en warm scheen booven den neevel. Het bosch was plechtig in den mist en ik was zeer opgewekt. Gister schreef ik de eerste zang van Schijn en Weezen af en dat was een événement voor me. Nooit had ik mijzelf zoo krachtig door meditatie tot sereniteit gedwongen, en alles uit de omgeeving, het hotelkamertje, het uitzicht op de geele herfstboomen en de omneevelde bergen — alles kreeg een groote luister en beteekenis. Plekken worden heilig waar men zoo werken kan. Mijn heele verblijf wordt nu verheerlijkt. Ik was ook met S. in Neuchatel en zag de moderne schilderkunst. Behalve de Futuristen die men ooveral ziet, zag ik de invloed van twee oorspronkelijken: Segantini en Van Gogh. Maar Segantini is veiliger te volgen. Van Gogh is schijnbaar zoo gemakkelijk na te doen. Een troost voor onbekwamen! Je smeert maar raak. Afschuuwelijke dingen waren er te zien. Hard, bot en ruuw. Ook schijnt niemand de heerlijke kleuren van dit land in den herfst te zien. Ik zag ook de voorwerpen der lacustriens, de bronzen van la Fène, de paalbewoner-resten. Daaroover moet ik veel denken. Ik lees Jean Christophe. Nu ben ik bij mooi stil, maar ietwat neevehg weer in Montreux en babbel oover oude tijden met Sam in het fraaie chalet op den berg. Zondag 13 October, Chernex bij Montreux Het is een heerlijk mooie Octoberdag. De bergen van Savoye zijn booven den neevel te zien, de zon is warm. Ik spreek met Sam oover den doodsangst die hem vervolgt. Het materialisme dat nog in hem zit Daarbij voel ik een weerzin teegen deeze stemming en sfeer, een afkeer ook van de soort studie — gerechtelijke geneeskunde en sexuaal-leer — die zijn specialiteit is. En toch heb ik respect voor zijn arbeid, en voel hoezeer ik Zelf tekort kom. Maar ik voel mijn recht en plicht het mooiere te zoeken. Ik kan zijn studie niet op distantie brengen die aesthetisch werkt. Maar hijZelf kan het ook niet genoeg. Woensdag 16 October, Bevaix Ik corrigeer de Duitsche Snius-vertaling, door Monjé. Het bevalt mij zeer. Ik voel nu gereed tot vervolgen. Maar ik moet teevens Schijn en Weezen vervolgen. Dat steunt. Gisteren was ik somber. Ik hoorde dat moeder minder goed was en ik kon niet werken. Alles werd leelijk en plat en twijfelachtig. 's Middags deed ik mee aan de Vendange, en plukte druiven. Het was vroolijk en aardig. Prachtig weer en de Alpen waren zichtbaar. 's Avonds verkleedpartij in 't gezin met groote vroolijkheid en gelach. ' Ik lees het derde deel van Jean Cbristophe ,,1'Adolescent". Het begin zeer mat. Wel eerlijk werk, maar langdradig en vaal. Zaterdag 19 October, Walden Ik ben thuis en droevig. Ik heb geen zin in de twee leezingen die ik moet houden, heeden avond in Almelo, Dinsdag in Frankfurt. Ik heb geen zelfvertrouwen en verlangde liefst hier stil aan 't werk te blijven. Boovendien drukken mij de slechte toe- weg. Ik ben opgewekt en heb een goeden tijd. Innerlijk diep rustig. Nadat de voordracht was afgeloopen, was ik bizonder gelukkig en verruimd. Het ging reedelijk goed — en vooral was ik blij om mijn artikel in de Frankfurter Zeitung. Dat zal wel inslaan. Een dag waren we in Homburg, een morgen in 't museum, waar ik de mooie Terborgh's voor 't eerst opmerkte, en de Lenbachs. Ik wist niet dat Lenbach zóó goed was. Gister avond bij Liebknecht, een broer van het rijksdagslid. Vanmorgen de wondermooie Athene van Myron gezien. Hoe volkoomen is dit, ook ons begrip van vrouwenschoon. Daarbij zoo fijn en gracieus, modern fijn. Morgen naar huis en aan 't werk. Sirius moet af. Geen vrees voor geldmisère! Woensdag 30 October 1912, Walden Zware zorg, maar meer veerkracht. Ik zie dat ik mijn programma voor 1912 — zooals ik dat hier opstelde voor een jaar — vrijwel ten uitvoer bracht. Ik heb nu nog twee maanden en ik ga krachtig dóór met Sirius. Dat blijft vooreerst hoofdzaak. Donderdag 31 October Ik las „De blinde loods" van een Italiaan, Papini, en vond er iets in van de zelfobservatie. en het begrip der Ikheid. Zijn ontmoeting met zijn jongere zelf. Wat is het verschil tusschen die mensch van gisteren, en deeze van heeden? Maar wat den schrijver ontbrak, was wat men zijn „geloof" zou kunnen noemen, het leevensleidende beginsel, de stuurende kracht. Daarom voldeed het boek niet. Daarom is Jean Christophe, waarin die kracht wél voorkomt, zooveel beeter. Ik werk aan Sirius, maar het vlot nog niet, en Walden en de zorgen drukken. Dinsdag 5 November Reegen. Ik schreef Zaterdag hoofdstuk V af en was tevreeden. Maar het zijn toch sombere dagen, met het luguubere, kleinsteedsche hersftgevoel vooral als we boodschappen doen in 't dorp. Al die luttele leeventjes, het saaie bestaan, het doodsche werk, en het alles niet-voelen, de tevreedenheid — dat is nameloos naargeestig. Daarbij het gevoel : „mijn rol is gaauw uitgespeeld .... maar dat mag niet! Ik ben toch het Leeven — ophouden van mijn Ik zou weezen ophouden van alle zijn/' Dan het bedenken van den oorlog, die nu zoo actueel en gewichtig is — en waarbij al mijn werk nu zoo op den achtergrond blijft. Wie let op mij en mijn werk in dien grooten, drukkenden chaos van moord en ellende? Alles let op die vechtpartij. Hoe ontzachUjk lang moet het nog duuren, eer zich het eeven wicht herstelt. Ik bad een heldere droom — maar ben toch somber en hypochonder. Ik sprak Zaterdag in Amersfoort. Ik lees het vierde deel van Jean Christophe (la Révolte): het zal aardig zijn met dien man te praten. Maar hij kan niet ondervinden bij Brahms wat ik er bij ondervind. Maar hij is een vrije geest. Donderdag 7 November Ik las eergisteravond in Breda, en logeerde bij den gepensionneerden overste Neeteson, waarmee ik veel oover Indië praatte. Ik zou er wel teegen opzien om naar Amerika te gaan. maar met om naar Indië te gaan. Het is of Indië mij wacht, mij trekt. Het interesseerde mij te hooren dat het grondbezit in de Javaansche Dessa nog communaal bezit is, en elk jaar weer verdeeld wordt, en dat dit in veel opzichten zeegenrijk is. Terwijl er natuurlijk aangedrongen wordt op een verdeeling door hebzuchtige zakenmensen en. Vrijdag 8 November „Te zeggen dat er nog iets anders is als gedachte is een beweering die geen zin kan hebben." Dit zegt Henri Poincaré, en het is volkoomen gerechtvaardigd het zoover uit te breiden: dat het geen zin kan hebben te beweer en, dat er iets anders bestaat als mijn gedachte. Want eevenmin als wij iets anders kennen werkelijk als gedachte, eevenmin kennen wij iets anders werkelijk als onze eigen gedachte. We kunnen dus alleen Zeggen dat we onze eigen gedachte en die van anderen identiek achten. Dat er dus maar één Ik is — dat ook het Ik van Allen is. Zondag 10 November Gisteren en eergisteren Elly hooren speelen. Geen spel grijpt mij zoo aan als het hare. Haar geheele wézen, haar expressie en gebaren, alles is mij sympathiek. Het is echt, diep, grandioos. Vreemd dat ik bij het zien van haar groot, imposant gezicht, onder 't speelen, telkens moest denken aan het lijk op Rembrandts schilderij van Dr. Deyman. Daar is in die doode, halfondeede boevenkop iets van dezelfde cosmische majesteit als op Elly's gezicht als ze speelt. Wie zal dit begrijpen? Prachtig zijn de trotsche gebaren van haar hoofd, het blinde staren omhoog, de blijde glimlach/ het triomfantelijk opwerpen, het teere in droom verzinken. Maandag n November Ik herlas dagboeken van 1904. Het is aandoenlijke lectuur. Ik had waarlijk deernis met dien man, dat kind van 44 jaar, dat worstelt met zich zeiven en de waereld, en ijverig en plichtmatig allerlei dingen verkeerd doet. en in 't beste wat hij doet, zijn kunst, miskend en gewantrouwd wordt. En nu is dezelfde tobberij nog gaande. Nog wegen de geldzorgen — zwaarder dan ooit — en de zakentobberij, alsof ik er nooit onderuit koomen Zal. Ik heb pijn en zorg. En toch blijft de glorieuze gedachte in mij schitteren. Er kan niets bestaan tenzij mijn gedachte. Hoe zou er dan iets daarvan vernietigd kunnen worden? Ik zond vijf hoofdstukken van Sirius II aan van Hall. Maar ik kom niet verder. Dinsdag 12 November Er moet iets meer zijn dan het oogenblik. We kennen alleen het oogenblik direct — het meerdere is herinnering, alleen indirect kenbaar dóór het oogenblik. Alles is gedachte, en alles is Ik — mijn Ik. Iets anders kan er niet zijn, heeft geen zin. Als mijn Ik — door nieuwe herinnering — tot het Al-ik zou worden, dan zou dat toch op een nieuw oogenblik zijn. Dan was het dus niet het Ik van dit oogenblik. de muziek geeft haar geen ethische kracht. Muziek is uiting — geen energie. Dinsdag 19 November. De bestaande werkelijkheid is mijn momentaan Ik. Van een andere werkelijkheid te spreeken heeft geen zin. omdat Ik de eenige conditie is» het beding en voorwaarde van alle zijn. Wat ik verder aanneem moet toch altijd pass eer en door dat ikmoment. Spreek ik dus strikt eerlijk en naauwkeurig dan kan ik geen werkelijkheid aanneemen, tenzij het Ik, mijn Ik, en mijn Ik van het ondeelbaar oogenblik, het presens. Alle andere bestaan moet daardoor geconstateerd worden. Iets anders ken ik niet, nam ik nooit waar, kan ik eevenmin denken of voorstellen. Alle aanneemen van iets anders is ijdelheid, leeg gepraat, woord zonder zin. Dat andere individuen het zelfde moeten voelen en zeggen doet er niets toe — verandert voor mij niets, — omdat het bestaan van die anderen toch weer door mijn Ik moet worden geconstateerd. Ik ken niets waaraan deeze voorwaarde niet verbonden is, kan dus ook zooiets niet aanneemen. Daaruit volgt dat er maar één Ik is, hetzelfde voor mij en voor anderen. Alle herinnering moet toch weer door het oogenblik — het presens — worden geconstateerd. Niets komt terug, zooals het was. Elke berinnering is een nieuw ding, maar met een bizondere kwaliteit, de kwaliteit van herkenning. De werkelijkheid wordt absurd zoodra men haar in woorden weergeeft. Maar ook in zich, zonder woorden, voelen we een innerlijke onbegrijpelijkheid. Waarom is het Alweezen, waarom is God altijd Ik sprak in Utrecht, Maandag. Toen werd ik beeter, en de gedachten werden productief. Wat ik gisteren opschreef, gaf mij veel troost om de vastheid. Dit is het wat ik, als schrijver, win met den ouderdom: de moed om te zeggen wat aanmatigend zal schijnen, de schepping van Sirius is zeeker iets stoutmoedigs en gewaagds. Maar als ik denk dat ik oud word en spoedig sterven moet, dan voel ik juist daartoe den moed, terwijl de meer physieke kracht en moed gaan afneemen. Ik zal geeven wat ik kan, volkoomen onbekommerd om wat men er teegen zeggen zal. Het hoofdraadsel is dit, dat het Ik één en uniek is, en toch in oneindige veelheid bestaat. Millioenen menschen voelen zich Ik, en er is toch maar één Ik. f Het zoogenaamde niet-ik is toch ook Ik —TPa?r waar is het, op ditzelfde moment? Op dit moment is er alleen dit Ik, mijn Ik, is het niet — ik er dan niet? Of bestaat het inopvolging? Zoo als een muziekstuk bestaat uit de opvolging van één ondeelbaar, oneindig klein punt, dat zeer gecompliceerde beweegingén maakt en daardoor veelvoudig schijnt. Vrijdag 22 November Gisteren avond hoorde ik een voordracht cover „denkende dieren" van een Dr. Pfungst uit Berlijn. In de zaal van Artis. Het bleek mij spoedig dat de heele reede tenden1 tieus was en bedoelde de zaak op mechanische wijze te verklaren. De man sprak ai uur, omdat hij wist dat Van Rees in de zaal was, die de zaak had onderzocht, en met hem zou debatteeren. Van Rees had met een blind paard geëxperimenteerd — terwijl de theorie van Pfungst alles verklaart door de onwillekeurige beweeging die het paard zou zien. Woensdag 27 November Het komt mij voor dat men niet moet spreeken van „denkende" paarden, maar van „kloppende" paarden. Eeven als men van kloppende tafels spreekt. Er is zooveel oover eenkomst tusschen de tafeldansverschijnselen en het kloppen der paarden, dat hier wel een gemeenschappelijke grond achter zal zitten. Vermoedelijk telepathische werking van menschengeest op diergeest, met vorming van vage persoonlijkheeden — demonen of elementalen — die een rol speelen, die door het vragenstellen steeds meer gepréciseerd wordt. Zaterdagavond sprak ik in Arnhem en logeerde bij de familie Hesselink. De zaal vol, 500 menschen. Ik sprak oover de Vrouwenbeweeging, en droeg voor uit Dante en Beatrice, en „Toen ons kindje glimlachte." Dit laatste heeft altijd het meeste succes. Het laatste vers dat ik maakte, in Boston, Behalve Schijn en Wezen, Maandag sprak ik in Den Haag. Ik wilde er een meer actueele, agressieve rede van maken, en ik zag er wat teegen op. Ik besloot, om contact te krijgen, cover mijn beschouwend leeven te beginnen. Dat gaf mij ook inderdaad rust, en bracht het bedoelde contact. Maar de couranten interpreteerden het natuurlijk verkeerd, alsof ik buiten het leeven stond. In bet verslag werd ook juist al het agressieve weggelaten. Waarom? Dat is me met duidelijk. Het was stampvol, er waren 700 menschen. Met Sirius gaat het nu goed. Bx voel het werk groeien. Vrijdag 29 November Het is duidelijk dat de couranten het politieke gedeelte van mijn rede weglieten, omdat ze anders ook mijn anti-royalistische woorden hadden moeten oover brengen. En dat konden ze niet, juist omdat ze raak waren en van mij kwamen. Daarvoor is de kudde-stemming te zeer koningsgezind. Dinsdag 3 December Gister besprak ik met Majoor de Witt de plannen voor een nieuw oopenluchtspel. Ik geloof wel dat ik in staat ben iets moois er van te maken, dit ontstaat nu heel anders. Ik zie nu steeds mooie tafreelcn in dat duintooneel. Daarin moeten dan mijn persoonen groeien. Het hoofdmotief, geestelijk, is de oovergang van Weelde-voor-enkelen tot de Weelde-voor-allen. Woensdag 4 December De dag begon zoo mooi gisteren. Het was helder stil weer en ik was blij door mijn plannen. En toen werd door een kleine tactlooze opmerking alles bedorven. Ik kon niet meer tot rust en sereniteit koomen. Ik bleef stuursch en somber den ganschen dag en 's avonds zat ik voor mijn haardje en zag gezichten in de gloeiende steenkool. Het was akelig. Meditatie, bespiegeling, is dan volkoomen machteloos. Alleen actie zou redding brengen, en men kan juist niet tot actie koomen. Het eeuwige leeven schijnt dan een schrikbeeld. Men voelt de hellesfeer, het beperkte, enge, angstige. Van morgen stuurde Joop mij de verzen van X. Die werken zeer deprimeerend. Want ze zijn voortreffelijk en toch blijft de man mij antipathiek. Hrj verstaat het metier, in hoogeren zin, en hij is toch doen! Ik moet persoonlijk nader koomen aan het heilige leeven en het hooger weeten. Om Sirius af te schrijven ben ik wel ver genoeg. Maar juist omdat de menschen-waereld zoo achterlijk is. Nu is noodig de praktische held, die de drie groote godsdiensten verbindt.Het diepe Boeddhisme, het Vader-begrip van Jezus, de strijdbare Islam. Maar soms schijnt het me of ik met Sirius mijn laatste woord niet gezegd zal hebben. Hij treedt af als hij 33 jaar is — maar danl Het trekt mij alles nu duidelijk naar het Oosten. Naar Amerika wil ik nu niet. Maar als 't Oosten mij roept, dan kom ik. Vrijdag 20 December Ik had een goeden nacht met gunstige droomen. Het waren voorgevoelens van een zeereis naai Indië. De groote stoomer, Egypte, de warmte. En het was het einde van die soort droomen waarin ik mezelve voel als iemand zonder positie in de maatschappij, als ik droom van die huurkamers in Amsterdam en dat eeuwige laatste examen. Nu was ik onder studenten maar met voldoening en succes. Maar een kleinigheid slaat mij dan weer geheel neer. Er is een stijgend gevoel van ontevreedenheid in me, eeven als in 1893 toen ik uit Amsterdam me losmaakte, en in 1899 toen ik naar Walden ging. Ik voel dat ik een wending moet neemen, een nieuw leeven beginnen. Ik ben voortdurend droef en onvoldaan. Bx wil doen en ik wil het groote en universeele doen. Daarin is hoegenaamd geen eerzucht meer, maar onontwijkbare aandrang. Ik verlang succes, om te kunnen handelen. Want een bepaalde mate van erkenning is noodig om kracht tot daden te hebben. Of ik nu daden van zelfopoffering doe, eind aan te maken. Maar dat mocht die natuurlijk niet doen en dat was goed ook. Want nu stierf hij volkomen bij besef, op de eedelste, schoonste wijze, in innig gebed. Zoo duidelijk zag hij verrukkelijke dingen, dat wij allen diep getroffen waren. Alleen als hij me vroeg de vizioenen te verdrijven, dan werd ik rustig. Maar de nacht en dag voelde ik als de duldeloos vreesselijkste van mijn leeven. Maar toen de verlossing en de verheerlijking kwam, zeegende ik den lieven heiligen Paul voor Zijn kostbaar geschenk 1 Hij gaf mij zeekerheid. „Je bent verder dan ik," zei ik tegen hem in den nacht, „voor jou is het ergste al geleeden en de schrik al ooverwonnen." „Nog niet geheel," zei hij toen. Maar het werd geheel. Ik bad voortduurend zoo goed als ik kon. Maar ik was vol onrust en zeer zenuwachtig. Met enkele oogenblikken van genade. En het zalige slot. Ik voelde eerbied voor Paul, en nu denk ik met eerbied aan hem. Hij is nu heilig en gewijd in mijn gevoel. En hij heeft mij groote zeegen gebracht. Zaterdag 22 Februari Het was Vrijdag gisteren. Pauls Goede Vrijdag. Als om zijn Christusfiguur te voltooien, waren er roode litteekens op zijn beide voeten. Het is heeden een plechtig-stille, zonnige dag. Koel en effen, witte wolken drijven stil aan den blaauwen hemel. Ik sliep rustig en voel verkwikt en gesterkt, innerlijk diep-vreedig. Alle bitterheid heeft mijn lieve jongen uit mijn hart genoomen. Ik heb bij hem gebeeden van morgen, en hem gedankt, en veel zachte tranen geschreid. Alle hardheid en bitterheid hebben ze weg gespoeld. Ik ga nu rond in den stillen, lichten dag en begrijp alles beeter. Men kan ook te voorzichtig, te sceptisch, te kritisch zijn. Twijfel hoort bij geloof, als smart bij vreugde, als kwaad bij goed. Geloof zou geen geloof zijn zonder twijfel. Ze zoekt steeds weer haar aangrijpingspunt. Zoo doet ze dat nu bij dat gezegde van Paul: „Ik weet niets meer, ik kan niets meer begrijpen." Alsof dat toch wel op vernietiging van den geest zou wijzen. Maar ik begrijp juist veel te goed, dat het heldere observeer en van dien toestand in het laatste leevensmoment juist een wonderbare kracht van den geest verraadt. Hij voelde dat er een diepe verandering in hem gebeurde, geen wonder, als al het fijne werk der hersenen stokt, en toch had hij kracht uit te drukken tot ons wat er in hem omging en zijn volle begrip van rijn toestand, zijn verwachting, en hij kon zijn handen nog vouwen tot gebed. Zelfs al hadden we die extase van zijn gelaat niet gezien, dan was het nog geen reeden geweest tot twijfel. Ook begrijp ik nu veel beeter de verhouding van mijn droomenstudie tot de waarheid. Kort voor het afscheid, ik meen Dinsdag of Woensdag, zei Paul: „Ik wil je wel helpen met dat werk. Als het maar gaat." Hij bedoelde dat hij mij wel wilde verschijnen in den droom, maar hij «89 had intuïtief besef dat het bezwaarlijk zou zijn. Dat bezwaar is mij nu duidelijk geworden door het zien van zijn extatisch gezicht bij het sterven. Wat hij toen zag en onderging was zoo verheeven, dat mijn heldere droomen er maar zeer flaauwe scheemeringen van kunnen zijn. Het andere leeven is oneindig en onbegrijpelijk ver van het gewoone lijfsleeven verscheiden. Alle pogingen het nader te omschrijven brengen maar onwaarheid en misverstand. Wij moeten geduld hebben, en de sombere uuren in geloof doorworstelen. Door dat zien van zijn verheerüjlting voel ik ook niet meer de neiging hem in mijn droom te roepen. Ik vroeg hem nog of ik het doen mocht en hij beaamde dat natuurlijk. Ik zei dat ik ook mijn vader riep, en anderen en dat Gerlof mij verscheenen was. Maar ik versta nu dat daarin altijd nog bedrog kan zijn, zonder dat het iets zou bewijzen teegen het bestaan der afgestorvenen. Ik ga dus zeeker voort met de droomenstudie, maar voorzichtiger in mijn conclusies. Zeer frappant waren de demonen-aanvallen in zijn laatste momenten. Het waren echt vinnige, maar korte aangrijpingen. Ik kon ze onmiddellijk verjagen. En hoe perfide I De lieve pleegzuster, die hem met zulk engelengeduld heeft verzorgd, voor te stellen als hem plagende! Hij was er dan ook geen oogenblik de dupe van, en op 't laatst bleeven ze geheel uit. De dankbaarheid in rijn uitroep: „Jij me plagen!" was diep roerend. Het geduld en de liefde van de pleegzuster is booven beschrijving geweest. Van Donderdag morgen tot Vrijdag namiddag is ze niet van zijn, bed af geweest, steeds hem ondersteunend en in alles tegemoet koomend met fijne tact en handigheid. En dat na acht maanden verpleeging. Ook zeer merkwaardig was de verfijning van zijn zintuigen in de laatste uuren. Ik praatte zeer zacht met Dr. D. achter een kamerscherm, maar toen de Zuster hem vroeg of hij er iets van hoorde, zei hij: „Ik versta alles." En tot op 't moment van sterven hoorde hij 't zachtste fluisterwoord. Het licht hinderde hem, als te schel voor zijn oogen. Hij zette nog zelf met zijn machtelooze handen zijn zwarte bril op, Vrijdag morgen. Maar elke glimlach en groet van onze oogen om hem heen beantwoordde hij, als hij de oogen oopen had. Ik herinner me, op zijn stervensoogenblik gezegd te hebben: „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven!" Toen begreep ik wat dat wil zeggen! Hij zei dat ook dat hij altijd van plan was geweest mij te dragen, op mijn begrafenis. Nu zal ik het hem doen. De klok luidde van morgen — om Paukie. Al die dingen, die men wel kinderlijk kan noemen, krijgen nu waarde door hem. Hij voelde ze kinderlijk en zuiver, en zoo krijgen ze wijding. Ook dat bloemen planten op zijn graf. Hij zei ook dat hij bij het sterfbed van juffrouw de Zwaan had willen zijn. Juffrouw de Zwaan heeft hem godsdienstonderricht gegeeven, uit liefde voor hem. Een eenvoudige, oprecht vroome ziel. Paul nam haar formeel geloof in alle eerbied, al was bij zooveel wijzer en kritischer. Het komt ook alleen op het echte gevoel aan. 13—154 Ik heb dat indertijd gewild, dat zij hem les zou geeven. Daar ben ik nu dankbaar voor. Mijn droomen waren rustig en onverschillig. Niets wat ook maar in de verte betrekking had op het gebeurde. Al dien tijd was dat zoo. Ik ben nu ook volkomen tevreden als ik op Walden mag blijven en bij mijn jongen begraven mag worden. Waar hij ligt is 't ook goed genoeg voor mij. En ik zie zonder onrust de leevenstijd nog voor me, om mijn werk af te maken, mijn boodschap te brengen. Ik voel geheel gesterkt en verkwikt. Zondag 23 Februari Een plechtige, heilige Zondag, met stralend stil weer, zonneschijn en onbewoogen lucht. Van nacht was ik minder goed, ik sliep minder goed, en er was weer angst en nervositeit. Toen heb ik van morgen nog weer gebeeden toen hij in zijn kist lag. Ik heb hem mijn gelofte herhaald, een heilig leeven, zoodat ik zal kunnen sterven als hij, als een held en een heilige. Ik heb hem gedankt voor wat hij mij bracht. Ook de zeegen dat ik nu bidden kan. Ik vroeg immers de laatste jaren steeds; hoe kan ik tot God bidden? Hoe ben ik gevrijwaard voor zelfbedrog? Maar nu is Paul in Gods weezen opgenoomen. En tot Paul kan ik bidden, hij is er nog voor mij, ik behoef geen zelfbedrog te vreezen. Zoo is hij nu mijn middelaar. En het gebed heeft gewerkt. De zoete tranen brachten verligting. Ai, staak die ijdle tranen wat en offer welgetroost en blij den allerbesten Vader vrij het puik van uwen aardschen schat! Wetzelaar, zijn oude vriend, die zooveel van hem hield en hem zoo goed deed door rijn flinke behandeling, schreef: „Nu is hij in het land van zon en kleur, waar alles beeter is dan hier. Dat gelooven wij." Toen hij kort voor rijn verheerlijking als wat bezorgd zei: „Nu moet het toch koomen," toen Zei ik: „Het komt ook, lieve jongen, het komt. Ga maar slapen," Dat zei ik, zeeker nog vervuld van mijn droomenwijsheid, denkend aan eeuwige slaap en droom. Maar Paul ging niet slapen. Hij deed beeter. Hij was wijzer dan ik. Hij, wiens hart niet meer klopte, wiens bloed stilstond, wiens hersenen bijna buiten werking waren — hij was wijzer dan ik, gezonde die bij hem stond. Hij ging niet slapen, maar bidden. Hij vouwde nog de handen welbewust en zorgvuldig, hij sloot den mond, waarvan de kaak neerhing, hij oopende de oogen wijd, wijd. Hij preevelde in gebéd — en zoo ging bij oover. Hij ging niet slapen, hij werd wakker, hij ontwaakte.... Geen snik, geen convulsie. Vast bleef de mond geslooten, wijd oopen de oogen. Zoo mooi dat het jammer was, toen ze weer moesten dichtgedrukt worden. Ze wilden niet dicht, ze zijn nog oopen. Nu is 't een leege huls, een verwelkt blad. Maar toch ben ik er graag bij — want daar voel ik rijn lieve gedachten nog het best en hij de mijne. Gerettet ist das edle Glied der Geisterwelt vom Bösen. Donderdag nacht hoorde mijn vrouw, die alleen thuis bleef in bange wacht, voortdurend een ge- klapper koomen en gaan om het huis. Een castanjettengeluid, of een danse macabre. Maar gister morgen, na de verheerlijking, kwamen mijn kindertjes met hun juffrouw thuis, met een diepen indruk omdat ze „muziek gehoord hadden in de wolken" toen ze wandelden in het bosch. Maandag 24 Februari Jk kom van het kerkhof terug. Ik wist vooraf niet wat ik doen zou. Maar op 't oogenblik voelde ik dat ik wat zeggen moest en het ook kon. En ik ben blij het gedaan te hebben. Paul had mij des nachts heerlijke rust gegeeven, ik voelde gestadig zijn zachte werking. In den vorm van wat ik „droomsensatie" noem. Ik was heerlijk verkwikt van morgen. Ik weet hij zal mij verder helpen. Ik herinnerde mij van nacht dat Paul, kort voor zijn verheerlijking tegen zijn moeder sprak van het „doodshemdje". En zij begreep zijn bedoeling. Vandaag las ik eerst het fijne sprookje van Gnmm, dat hij bedoelde. Welk een helderheid, dat juist als herinnering voor zijn moeder uit te kiezen. Het landje dat niet rusten kan zoolang moeder schreit, omdat zijn doodshemdje nat wordt van de tranen. Een geest die zooiets bedenkt, lijdt niet, maar is verhelderd. Ik nam mij voor de tuinlieden te zeggen dat ze vandaag den grooten stapel dood hout moesten verbranden op het grasveld. Toen ik vanmorgen uit het venster keek hadden ze 't al uit zichzelf gedaan. Pauls vuuroffer. De vlam, symbool van diepe reiniging en verheffing. Ignis ascendere gestit et tendere ad coeli atria! De tuinman had blijkbaar er zeer teegen opgezien iets teegen me te moeten zeggen. Van morgen nam hij zijn moed en gaf me een hand, zeggend: „Ik fielsieteer u met uw zoon," „Dankje Dirk!" H. die er bij stond, was er door getroffen en zei: „Hij zei het rechte, dat is hem ingegeeven." „Denk om het doodshemdje, Moesje!" zeide Paul, Tweemalen. Zuster Obbes, mijn dochterke nu, hoorde in den nacht van Zaterdag op Zondag — dus den tweeden nacht na Pauls oovergang — mij roepen: „Obbes! Zuster Obbes V* toen zij kwam zag zij Paul. En ze wist dat hij dood was, en ze was blij hem weer te zien. Het was mijn stem geweest, maar hij had geroepen, en ze praatten en waren verheugd. Toen zag ze ook haar zuster, die in Australië is, en Paul zei dat ze die moest verpleegen. Toen ze ontwaakte vreesde ze dat haar zuster dood was en dat Paul dit, na zijn eigen afsterven weetende, haar er van in kennis heeft willen stellen. Van middag voelde ik in mij de teere, fijne wondersubtiele sensaties van een minnaar die zijn liefde beantwoord heeft gevonden. Het verrukkend besef: het is toch heerlijke werkelijkheid! het is geen illuzie! Het is waarheid! En dan het nieuwe, huiverig heerlijke gevoel van vertrouwelijkheid met een verheeven weezen. De minnaar voelt dat voor zijn geliefde, ik onderging deze zelfde sublieme voldoening door Paul, door het weeten van zijn verheerlijking, en door het gevoelen van de vertrouwelijkheid met hem, nu nog. Daarbij een gevoel van vastheid in alle nog onvaste dingen van mijn leeven. En het wegvagen van alle bittere, rancuneuze, kleingeestige oude gevoelens. Ik voel nu weer de „heerlijke toekomst" waar ik veel jaren geleeden van sprak. Ik voel dat alleen het bedrog van angst en vrees die toekomst verduisterd heeft. Dinsdag 25 Februari Mij trof ook de oovereenkomst van het kruiswoord van Jezus: „Vrouw zie uw zoon! Zoon zie uw moeder!" met Pauls woord: „Zul je denken dat je een dochtertje hebt." Sterven in den oorlog is mooi, het is altijd bewonderd. En ik heb vaak gewenscht in zulk een geestdrift te sterven, strijdende. Maar hoe oneindig veel mooier was Pauls dood, op zijn ziekbed. Daar was geen woede, daar was enkel liefde. Daar was vergeeving, ontzondiging, vreede. En toch dezelfde heldhaftigheid, grooter, want er was dieper inzicht, geen roes, maar extaze. Woensdag 26 Februari 1913 Daar ik voor Paul een monumentje stichten wil, een kleine biografie, en die noemen „Pauls ontwaken," zoo wilde ik nu al zijn briefjes aan mij verzamelen. Ik heb dat gedaan, maar het was te pijnlijk, het bedierf mijn sereene, gewijde stemming. Het eerste briefje dat ik vond was dat wreede, bittere „Jij bent mijn Vaatje niet meer!" God! wat leed ik daaronder! Maar Paul verhoort me. Ik ben zijn Vaatje nog, zijn lieve zoete Vaatje. Vanmorgen was het feest in ons huis, Pauls feest. Overal waren bloemen. Een ambtenaar aan 't gemeentehuis nam mij • een oogenblik apart, en vroeg me: „Als u 't me niet kwalijk neemt, is het waar dat uw zoon zoo vrijmoedig en geloovig is gestorven!" „Zeker is dat zoo," zei ik, „anders zou ik nu niet voort kunnen." En ik was geheel rustig en blij het te kunnen zeggen. Ik zal nooit moede worden het te zeggen. Ik schreef het aan Duse, aan Carmen Sylva — die mij een lief telegram had gestuurd. Ik schreef het in 't Fransch, in 't Duitsch, in 't Engelsen — en vond in elke taal iets wat ik beeter zeggen kon dan in de andere. Het is mij nu volstrekt raadselachtig hoe ik Donderdag nog aan Sirius heb kunnen werken, en het Donderdag avond voorlezen. Ik had het toen noodig om mij staande te houden. Maar nu kan ik aan dat werk niet denken. Het zal geheel anders worden dan ik voorzag. Ik zal nu eerst Pauls boekje schrijven. Donderdag 27 Februari Bijna een week sints den gruuwelnacht. Van morgen kwam de eerste uitwendige teegenslag. De tweede opvoering van Lioba was een groot verlies, een leege zaal. Men was dus om de muziek gekoomen. Ik verdroeg deeze deceptie met groot gemak. Om Paul was ik thuis gebleeven en had ik geen repetities meegemaakt Zoo ontstond de fout om zonder muziek te speelen. Ik kan het dus dragen alsof het om zijnentwille was. En dat is eer verligting dan druk. Ik vond dadelijk energie om er aan te doen wat ik kon, en ik telegrafeerde om een bijeenkomst. Ik herinner me dat Paul in zijn laatste oogenblikken telkens knikte, als hoorde hij iets wat hij toestemde. Eevenals hij tevooren teegen ons geknikt had — blijde toestemmend. Ik las gister in Franciscus, maar was niet rustig — en de ooverdrijving en dwalingen hinderden me. Die gehoorzaamheid als een cadaver!!! Het hinderde me pijnlijk, omdat het de echte, kinderlijke, zuivere vroomheid van Paul schijnt verdacht te maken. En toch is er in de deemoed van Franciscus iets waars en echts — hetzelfde wat Lao Tsz' bezielde. Het Wu-Wei. Wonder dat ik van Borel niets hoor. Niemand heeft meer behoefte aan Pauls leering dan hij. 28 Februari Een stuk van Heymans uit Groningen dat mij wel beviel. Oover de Psychical Research. Ruuw, guur weer. W. wind. Nu weer een paar slechte, weemoedige dagen. Ik was niet zooals ik wil zijn en Pauls wezen was mij niet zoo na en behulpzaam. Ik was bij Lorentz' reede oover het relativiteits-beginsel. Het was goed en duidelijk, maar leerde niets nieuws, 's Avonds bij Giza. Daarna zakte ik in. De nacht was slecht. Paul ver. Den volgenden dag was ik in Noordwijk, het sneeuwde en was koud en guur. De weemoed was diep. Ik las „La valeur de la science" van Poincaré. Ik begreep nu zeer goed de relativiteit van het ruimte-begrip. Maar nieuw was voor me zijn idee dat ook simultaniteit een illuzie is. Het is goed, het moet wel, maar daarmee verdwijnt ook het meest vaste van onze intuïtie. Wij blijven altijd denken dat ditzelfde tijdstip van ons weezen geldt voor alles wat bestaat, dat het ooveral voor alles eeven laat is. Poincaré ontkent dit, maar de conclusie van deeze ontkenning trekt hij niet. Een eerste conclusie is deeze; dat elk menschelijk persoon een eigen-kosmos is, met een eigen tijdsbegrip. Wij identificeeren die waerelden, maar zonder rigoureus bewijs. In Rotterdam verzoende ik de jonge componist met de literaire leider van Lioba. Er wordt nu weer een opvoering mogelijk. Van nacht was Paul er, maar niet zeer sterk. Ik ben nog laag gestemd en weemoedig. Dinsdag 4 Maart Hoewel ik goed sliep, overstelpte mij van morgen een vreeselijke somberheid. S. zei: „Nu is Paul zeeker verder weg van ons gesteegen." En zoo voelde ik ook en ik kon niets dragen. Het gevoel in geldnood te zitten — dat mij voor een week nog onverschillig was — drukte nu zwaar. Waar moet ik heen? — En als ik eens niet meer voordragen kan, of zenuwziek word. Ik ging naar het huis waar Paul is gescheiden — en het greep mij zoo vreeselijk aan dat ik jammerlijk weende. Al die hulpelooze dingetjes uit zijn ziekte, die er nog te zien waren, de temperatuur lijst en de medicijnfleschjes en instrumenten — en dan zijn eigen kast met al zijn curiositeiten en zijn dasjes en zijn boeken. Hij zou alles zoo graag netjes hebben gehad — en het was niet netjes. Het was alles hulpeloos aandoenlijk. En hijzelf is ver. Zijn vaatje schreit om hem en ziet geen licht. In den gruuwelnacht riep Hans. al schreiend: „Hij deed toch niemand kwaad, waarom moet hij nu weg?" en zoo vraag ik nu: „Wat hebben wij gedaan, Paul en ik, dat wij deezen jammer moesten doorstaan?" „Al wordt ons alles later vergoed, waarom moesten wij het hebben?" Ik weet hoe het is als men zich sterk en gelukkig voelt. Waarom moet dat veranderen? Waarom is de jammer noodig — al stijgt men er door? Franciscus zocht de ellende, om daardoor gelukkig te worden. Waarom kwam het nooit in hem op hoe absurd het is dat het meest afkeerwekkende het meest noodige is? Ik twijfel niet, ik geloof eeven goed als ooit dat er een weg uit de ellende is, en dat het ons vergoed wordt. Maar waartoe moet het er zijn? Op 't gouden vreugdestrand vergaan niet onrechts donkere seconden onaangetast door zee van eeuwig recht. Woensdag 5 Maart Stormachtig maar zoel, de eerste lentegeluiden, de grutto. Ik ben flinker dan gister. Maar de troost kwam niet van Paul. De droom was sensueel-erotisch en de sfeer waarin ik ben is niet hoog. Maar ik ben moediger. Doodgaan is als in een donkere put gesmeeten worden, waarvan men den boodem niet zien kan — en daarbij zich moeten troosten met de intuïtie die het wel goed af zal loopen. Zonder twijfel is het erotisch-sensueele een belemmering in stijgen. „Ein Erdenrest zu tragen peinlich." Boeddha. Paulus, Franciscus alle drie hebben het gevoeld I Ze waren voor niets zoo bang als voor vrouwen. 10 Maart Zaterdag was ik bij de voordracht van Lorentz over 't relativiteitsbeginsel. Ik zat naast R.M. en er was een zeer leevendige en belangrijke discussie. De groote kwestie kwam aan 't licht, of de eenheid van tijd, de simultaniteit in 't Heelal, een illuzie is. Dat de ruimte het is, is al geen kwestie meer. Ik zei teegen Lorentz dat de kwestie zou blijken geen kwestie te zijn, dat beide opvattingen — al en niet — juist waren. De vraag is de twee inzichten te verzoenen. Er is een eenheid, maar het kan niet rijn de eenheid die wij als individualisten waarneemen. Want elk individu vormt een eigen kosmos. En er is toch maar één kosmos. Donderdag 13 Maart Prachtig lenteweer. Eergister avond sprak ik in Oosterbeek en logeerde bij de familie Prins. De vader, generaal bij de marechaussees, een joviaal, leevenslustig, vrijzinnig en goedhartig militair, een type, een „opgewonden standje" volgens eigen termen. Maar oover-harteUjk en waar- deerend. Moeder en dochter zeer ontwikkeld en intelligent. De dochter zei mij: „Weet u wel dat u hier voor een profeet gehouden wordt, een Christus?" Ik zei dat mijn lieve zoon daar nog meer van had dan ik. Op mijn lezenaar stond een witte aronskelk. Zondag 16 Maart Ik las Jean Christophe, „la foire sur la place." Hier zit hij te veel in zijn eigen omgeeving — het is minder ruim en algemeen gezien, de psychische afstand van den schrijver is te klein. Daardoor is de eerste helft verveelend. Gisteren de derde leezing oover het relativiteitsbeginsel. Ik las ook Minkowsky's „Raum und Zeit." Het „Waereld-postulaat." Maandag 17 Maart Ik ben somber en moedeloos. Als ik ga werken krijg ik hoofdpijn. Van morgen een schoone gedachte — hoe de Dood een geboorte is, waarbij juist datgeen wat we „waar" noemen wordt achtergelaten en vernietigd. Terwijl het weezen van wat we „schoon" en „werkelijk" noemen daarin ligt dat het blijft en niet meedesterft. Daarom zijn ruimte en tijd illuzies, en treedt de heengaande er uit. Daarom vreezen we te sterven, omdat we onze illuzies liefhebben en meenen er onmoogelijk buiten te kunnen. Daarom is het verkeer tusschen leevenden en dooden — zaligen — onmoogelijk en misleidend. Alleen symbolisch kunnen we misschien nog in verstandhouding staan. De mooie reegels kwamen in mijn hoofd: De Dood, waarvoor elk mensch met goede reeden [huivert, is als een vlammend vuur, dat alle zielen zuivert, dat snel verteert al wat verblinding is en waar., r yu en tast alleen het schoone en werk'lijke niet aan. Woensdag 19 Maart Sneeuw en storm. Upton schreef: „Holland has the kindest and politest people and the damnedest climate in the world." Gisteren sprak ik in Haarlem. Op sommige momenten was ik welspreekend, maar de geheele reede was niet naar mijn zin gebouwd. Men zei dat ik de verzen mooier zeide dan ooit. Giza was in verrukking en omhelsde me op straat. Lorentz was er en zei dat hij het niet met me eens was. Daar moet ik meer van hebben. Ik ben niet tevreeden met mezelf. Zaterdag 32 Maart Lenteweer. Gisteren hoorde ik het a-capella koor in de ronde luthersche kerk. Palaestrina, du Prez en Bach. En ik kon eevenmin als 't voorige jaar onder den indruk koomen. De omgeeving was mij te gereformeerd en de muziek te Roomsch. Be las „de Eendracht van 't land" door Vollenhove en voelde er sympathie voor. Hij is een ruime en friss che geest, een Hollander van 't beste soort. Ik wil graag meehelpen als ik kan. Hij vond, wat ik niet vond, de baan van activiteit Waarop men volgen wil. Misschien vind iemand later de linie van geringste weerstand voor wat in mijn geest ligt. Vrijdag 28 Maart Zoel voorjaarsweer. Morgen reis ik af. Ik zie weinig teegen de reis op. Hoewel de droomen ongunstig waren van nacht. Het verblijf in Zweden zal wel meevallen. Ik schrijf langzaam aan Pauls gedenkschriftje. Af en toe een strofe vers. Ik las Pistis Sofia en vond daar een groote bevreediging. Het zal wel niet alles zoo waar zijn als het zich voordoet, maar het is ontwijfelbaar uit verheeven sfeer en raakt aan het heiligste. Het belangrijkste van ons leeven is fijn, vordert langzaam, en eischt toch alle kracht. 30 Maart, Nikolassee bij Gutkinds Mijn gemoed zweeft tusschen droefheid en lichte vréugde, zooals zoo vaak. Het afscheid van huis kostte zwaar, en hier voel ik weer, te midden van zooveel boeken, mijn onmacht. Maar er zweeft ook iets heerlijks in de lucht — iets uit ouden tijd. Ik las gister het zeevende deel van Jean Christophe, „Dans la maison", wel het beste. Toch is het meer een spreekend betoog dan een kunstwerk. Maandag 31 Maart Het weer is zoo prachtig dat ik vol onbestemde geluksgevoelens ben. Ik weet niet precies wat ik verlang. En toch is er nog een zware schaduw. Ik zei gister teegen Lucie Gutkind dat ik geloofde dat na den dood haar herinneringen ook mijn herinneringen zouden worden. i April, Borgeby, Fladie. Bij de Norlinds. Iklogeerophet oude slot van Borgeby. Een groot landgoed met landbouw, zooals ze in Holland naauwelijks meer bestaan. Het slot dateert al van de achtste eeuw. Rondom stallen en schuuren. Drie-en-twintig paarden en 150 koeien. Zestig persoonen. Het gebouw middeneeuwsch; onder natuursteen, booven baksteen, een langwerpig gebouw (stins) met schuin pannen dak. Een paar vriendelijke kamers, licht en fleurig. Houtverwarming in een gemetselde haard en ijzeren kolomkachels. . . Het land rondom een heuvelig Weiland, weinig bosch, lage heuvels, zeer vruchtbaar. Graanakkers en weiden. De huisvrouw beheert het goed, haar erfdeel, met een opzichter en een rentmeester. Om het huis een groot park. Honderden kraaien-nesten. Een klein riviertje stroomt er langs. De man, Ernst Norlind, langgebaard, kaalhoofdig, nog jong, zeer hartelijk, impulsief, eerlijk en oopen. Vol bewondering voor mijn werk, vooral „Koele meer en." , Zijn vrouw leelijk, maar niet zonder distinctie, ouder dan hij. Een fijn, tenger, aristocratisch zoontje, met lange blonde krullen, vier jaar — maar rijdt al op een eigen pony. Een broeder kwam op bezoek, een fijne, bescheiden, zeer blonde Zweed, die Hollandsen leest en spreekt en mijn verzen vertaald heeft. Ernst is schilder, en literator, en maakt ook fraaie gouden en zilveren sieraden. Veel moois in zijn schilderwerk. Vogels, sombere landschappen. Een zeer fraai kopje van een zieke jonge vrouw, vol kleurfijnheid en karakter. Gister had ik een prettige dag met de Gutkinds in Potsdam. Een echte, vrije voorjaarsdag buiten. We waren zoo vertrouwd en genoegelijk bijeen. Als altijd, had ik geen zin in de verdere reis. En ook hier voelde ik me gedeprimeerd, zonder zelfvertrouwen. Maar het is alsof de vriendelijke menschen mij er dan uit halen, dan zeggen ze tot mijn groote verbazing, dat mijn aanweezigheid hen goed doet, dat er kracht van mij uitgaat, terwijl ik mijzelf toch zoo arm en dom en zwak vind. Ik las éven in Weiniger „Sexe und Karakter" en vond het een ergerlijke zwetserij. Des te erger om de groote geleerdheid. Gevaarlijk intellektualisme. Een prachtige wandeling tot aan de Sond. Eenden, fasanten, kieviten, wilde zwanen — een stille zoele avond. Een stil plechtig landschap. Donderdag 3 April Gister in Lund gesprooken. Met het rijtuig heen en weer gereeden, telkens een uur. De Dom gezien, zuiver Romaans ch, goed maar niet zoo imposant, veel gerestaureerd en erg netjes. De ligging is goed, maar de stads-architectuur is niet fraai, banaal Duitsch. In 't museum aardige boeren teekeningen in de huiskamers. Vooral de huiskamer-collectie is aardig. Het spreeken ging goed, ik kwam op dreef en vergat de taal. Een kaartje kwam van booven op mij dwarrelen. Daarop stond: „Der Wille ist nur Glaube und Liebe. Der Rest ist Kausalitat." Dat kwam van een brievenbesteller, zei men mij. Ik soupeerde met eenige heer en en dames, professor Wrangel, die goed op de hoogte is van Hollandsche literatuur, professor Larsson, den philosoof die „Intuitionen" schreef. Hun vrouwen, een Zweed die er als een Pool of Rus uitzag, Agrell en ook Poolsch en Russisch onderwijst. Voorts nog een paar studenten, mannelijk en vrouwelijk. Door de koele, stille voorjaarsnacht terug. Ik kreeg veel brieven gisteren, en behoef niet naar Rusland. Door dit alles is de schaduw veel lichter geworden. Jonsered, 5 April Nu is de schaduw weg. De reis van Fladië naar Göteborg was rustig, kalm. Een zonnige dag. Hier werd ik ontvangen als een oud vriend. Mijn voorgevoelens werden precies bewaarheid. Gibson is een door en door goed man en een schrander bedrijfsleider. Zijn vrouw de goedheid zelf. Ze hebben elkaar recht hef. In de kinderen merkte ik ontaardingsverschij nselen, vreemdheid, onevenwichtigheid. De fabriek vond ik prachtig. De electrische installatie, alles door waterkracht. De reuzen-dynamo's, de stille geweldige kracht, de zindelijkheid en helderheid. De machinefabrikatie zoo wonderbaar vernuftig. Zeshonderd teekeningen voor één machine. Dan de inrichtingen voor de arbeiders, alles helder, zindelijk, vroolijk. 14—154 En het aardigste van alles, de ontginning op de bergen, Amerika, zooals ze het noemen. En dan de hartelijke omgang van Gibson met zijn volk, en hun eerbied voor hem. Ik ben tevreeden. Ik droomde eeven van Paul van nacht. Hij redde mij uit vuil en diep water. Ik ben Zeer tevreeden. Ik beloofde Gibson — die te veel rookt — dat ik zelf het rooken zou afschaffen als hij het deed. Ik las „Dans la maison" uit en toen ik hier sprak van een goed fransch boek dat ik las, zei de vrouw dadelijk: Romain Rolland. Ellen Key had het haar aanbevoolen. Er is toch eenheid in de waereld. Alingsas, 6 April Een station tusschen Göteborg en Stockholm. Van morgen van mijn lieve vrienden Gibson afscheid genomen. Ze waren allen aan 't station, zoons, vrienden en de ouders Jimmy en Lizzy. Weer moest ik hooren dat er goedheid van mij uitstraalt. En ik begrijp het niet. Maar ik ben veel sterker en lichter geworden. Gister voordracht in Göteborg. Ik was niet zoo heel tevreeden oover mezelven. Ik had mijn lorgnet vergeeten en was daardoor niet zoo vrij bij 't spreeken, omdat ik mijn aanteekeningen niet leezen kon. Maar soms ging het toch goed en men werd wel getroffen. Voor debat waren ze te schuw en te correct. Daarna souper door de studenten aangebooden. Een honderd gasten, denk ik. Ik was weer niet zoo erg tevreeden oover mezelf, maar men was erg hartelijk. Edström was er, mijn kind-kolossus. Ik sprak met een Franschman, M. Barras, die mij van Rolland vertelde. Ik zat naast Fru Eerman, vrouw van een trustmagnaat en Fru Mellgren. 's Middags hadden wij een autotour gemaakt om de stad. Prachtig weer en een grootsch uitzicht van Keiller's park oover de gansche stad en haven. Ook weer een boerenhuis, Smaland Stuge, met dezelfde malle primitieve teekeningen. Dat moet een bepaalde school geweest rijn, einde 18e, begin 19e eeuw. De apostels met hooge zwarte hoeden op, Absalom in een kuitenbroek enz., enz. We dronken afternoontea bij de zuster van Lizzy Gibson in een groot houten huis buiten de stad, hun ouderlijk huis. Ouderwetsch leelijk gestoffeerd, zeer ruim, maar smakeloos. De beide zusters van Mevr. Gibson ook leelijk, eevenals zij, maar ook goedhartig en intelligent. Bizonder eigenaardig burgerlijk, van een rare soort, vreemd afsteekend bij de verfijnde Engelsch geciviliseerde omgeeving van de Gibsons en den fijnen kop van James Gibson. De twee zusters spreeken Engelsch met een afschuuwelijk accent, dat precies gelijkt op dat van Kropotkins vrouw. Ook' het uiterlijk gelijkt erop. Een rollende, Slavische rrr. Be moet haast denken dat er in beiden slavisch bloed is, misschien lettisch, mongoolsch of tartaarsch. Zoo gaan hereditaire streepen door de geslachten. De familie heet Waern en zegt van Hollandsche afkomst te zijn. Misschien is er Lapsch of Finsch bloed in. De jongens stijf en verleegen, ze stonden als twee standbeelden. Allermerkwaardigst in dit stijve, correcte, gereserveerde volk twee zulke figuuren als Ernst Norlind en James Gibson, volmaakt het teegendeel. Joviaal, expansief, los en gemakkelijk. Gibson met Engelsche, Norlind meer met Duitsche beschaving. En het aardigste is dat ze beiden bemind en populair zijn. Hoewel Gibson als fabrieks-leider wel veel moeilij kheeden ondervindt. Zijn neef, de eigenlijke directeur, is goed maar voelt niets voor Gibsons bemoeyingen. De Amerikaontginning interesseert hem niét. Hij woont in een enorm groot buitenhuis, twee persoonen. Ik gun ieder de ruimte, maar dit steekt te zeer af bij de anderen. Hier is het huis baas oover den man. De luxe en comfort van de Gibsons is juist op de grens van het verstandige en het gezonde. Wat meer is is schadelijke en ongezonde weelde. Ik zit hier nu in een klein station en wacht den sneltrein. Er is niets te krijgen, en ik rook niet meer. Maar de zon schijnt en ik ben innerlijk rustig en tevreeden. Ik vind kleine souvenirs van Paul in zijn kleeren die ik draag, in zijn fluweelen jasje. Een zakkammetje, een abonnement bij een kapper. Gibson zei, hij wou precies zulk een jasje hebben. Hij nam mij bij zich op den dam, oover de heevig bruisende rivier en zei: „Den 7en April is het de geboortedag van mijn moeder, zullen wij van dien dag af een jaar niet rooken?" Ik zei: „Goed! Maar ik begin dan nu al, en zal het ook niet na een jaar weer beginnen." We beloofden het elkaar bij handslag. Maar hij toonde zijn verslaafdheid door tot den 7en te wachten en gister en vandaag méér te rooken dan anders. Ik bespotte hem om die zwakheid. Maar ik houd toch van hem, hij is zoo beminnelijk. Hij beloofde het zijn moeder. „Het is een verdrag tusschen haar en ons beiden," zei hij. Toen zei ik: „Mijn lieve zoon is ook in 't verdrag." Ik heb al met Hjalmar Wyk getelefoneerd. Stockholm, 8 April. Zondagavond waren Hjalmar en Bjerre aan den trein. Wij zijn elkaar sintsdien veel nader gekomen. Als verblijf was Furnborg aangenamer. Men is daar meer op gasten ingericht. Er is meer onvormelijkheid, meer comfort, mooier omgeeving. Hier woon ik op een étage, wat ik niet prettig vind, ik word in de couranten besprooken, ik moet in gezelschap zijn wat mij soms gruuwelijk hindert. Maar de omgang met Bjerre en Hjalmar is mij veel waard, en voor mijn werk is dit alles nuttig. Ik ben ook met onder de schaduw, alleen heb ik steeds nog het gevoel van niet voor mijn taak te deugen, te dom, te onweetend, te lui, enz. Een afkeer van lof, en toch begrijpen dat ik die noodig heb voor 't geen ik doen moet. Ik sprak gister avond, en het ging beeter dan in Göteborg. Maar het scheen of ik meer weerstand vond, hoewel men zeer warm antwoordde. Bs was Zeer goed op dreef — maar ik zie nu nog veel erger teegen de voordracht van morgen op. Niet in Upsala, daar ga ik graag heen. Het Stockholmsche publiek heeft iets wat mij niet aangenaam is. Ik hoorde van Bjerre, dat er zoo woest gespeculeerd wordt — dat zal ik wel gevoeld hebben. Bt bezocht met Hjalmar zijn moeder, de deftige aanzienlijke dame met haar collectie tamelijk leelijke schilderijen, volgens de smaak van de 19e eeuw. Als ik met Hjalmar ben, voel ik altijd hoezeer ik hem liefheb, en daarbij steeds het spooksel tusschen ons van zijn miUioenen. Hij moet drie ton inkoomen 's jaars hebben, waarvan hij maar zeer weinig zelf gebruikt. De rest geeft hij weg. En ik loop naast hem, als intieme vriend en lijd sints jaar en dag onder geldzorg. En nu voel ik weer alsof ik een kind ben dat hij met vaderlijke strengheid kort houdt. Hij heeft de macht mij te verlossen, mijn schulden te betalen — maar hij acht het beeter van niet. Dat hij van mij houdt is zeeker. Ook dat hij mij alles geeven zou wat ik dringend vroeg. Maar ik wil juist niet vragen. En o! hoe graag wilde ik in staat zijn te zeggen: „Ik wil niets van je hebben, ik heb weinig, maar genoeg." Hij verzeekerde mij dat ik zeeker den Nobelprijs zou krijgen op mijn beurt, — al is het niet dit jaar. Ik zei: „Hoe graag zou ik hem afwijzen!" Hij begreep dat. Maar waarom zei hij niet: „Ik kan je in staat stellen den prijs af te wijzen" ? Als ik toch geld moet aanneemen, neem ik 't liever van hem dan van de Zweedsche Akademie. Op de soiree waren veele Stockholmsche bekendheeden. Steffen, de schrijver van „Democratie in Engeland". Fru Lindhagen, de vrouw van den burgemeester en voorvechtster van de Vrouwenbeweeging, graaf Ehrensvard de vroegere gezant in Holland, nu minister van buitenlandsche zaken, met wie ik lang oover het plan Van Vollenhoven sprak. De redacteur van Ord og Bild, de regisseur van het Stadtheater, gravin Brahe, een verwaande aristocrate, eenige vriendinnen van de lieve gravin Trolle, eindelijk mijn goede baby-reus Edström met zijn lieve vrouw. Vandaag at ik met Bjerre in de oopen lucht in Bellman's Ruhe. Hij vertelde van zijn nieuw boek „Menschen wissen, Menschen werden", en van het zielsleeven der Lappen. Ik zag ook de prachtige Rembrandts en nieuwe Zweeds che schilderijen. Zorn, Josephson, Berg. Portretten van Ellen Key, een nationale heldin. Liljefoss. Een krachtig kunstleeven. Donderdag 10 April Ik sprak gisteren met Hjalmar mijn hart uit. Hij was zoo bescheiden en zoo goed. Ik behoefde maar te vragen, zei hij. En mijn vrouw en kinderen konden op hem rekenen. Ik houd dagelijks meer van hem. Ik ben blij als ik zijn gezicht maar zie, met het verleegen lachje, de rustige uitdrukking, het vaste eevenwigt, de zeekere smaak. Hij laat zich niet uit 't spoor brengen. En daarbij zijn fijngevoelige opmerkingen. Gister ook kwam de vrouw van Bjerre tot haar recht. Een echt koninklijke vrouwenfiguur. Een van die eedele vrouwen als Lady Welby en Leonora Duse. Wat mij in Zweden het meest weldadig aandoet is de raszuiverheid, het is een gezond, krachtig, gelijkmatig ras. Ik at bij Hjalmar met den burgemeester van Stockholm, Lindhagen. We zaten met ons drieën huiselijk om 't haardvuur, en ik vertelde van mijn bezoek aan 't parlement. Ik zei: dat het er zeeker altijd waardig toeging, dat er wel nooit met inktkookers gesmeeten zou worden. Toen keek Lindhagen Hjalmar aan en mompelde iets dat ik niet verstond. Later hoorde ik, dat juist Lindhagen zelf de eenige was die met een inktkooker gegooid had, en daarvoor in de spotbladen nog steeds met een inktkooker wordt afgebeeld. Het prachtigste schilderij van Rembrandt is de Samenzweering. Dat vervolgt mij nog. Het is mooier dan de Nachtwacht, van een geweldige boovenaardschen glans, iets Zoo aangrijpend mys- tisch en symbolisch als hij ooit maakte. Een grootsch vizioen. En welk licht! Welk schilderwerk! Gister avond speelde een vriend van Hjalmar. Anderson, ons volksmelodieën voor, op de fluit. Er zijn er duizenden verzameld en opgeschreeven. Het was een heerlijke, frissche, gezonde muziekatmosfeer, herderslied (Wallod) en dans (Polska). Wat een rijkdom in de ziel van dit volk. Gister avond tweede voordracht. Ik zag erteegen op en was niet tevreeden oover mijzelf. Maar Halmar dankte mij innig en ieder scheen voldaan. Het is of ik weerstand voel in Stockholm. Van avond in Upsula zal het beeter gaan. Des nachts kwamen de gedachten, die gisteren als vastgeroest zaten. 10 April, Upsula, Hotel Gille In een zoo voortreffelijk hotel, als ik in weinig groote steeden vond. En toch heeft Upsula maar 25000 inwooners. Alles is eeven keurig en geriefelijk. Ik wist dat het hier beeter zou gaan, en het ging ook werkelijk heerlijk. Ik was zoo goed op dreef als ooit en gaf ze heerlijk de volle laag. Een talrijk gehoor, wel 400 menschen. Veel studenten. Het souper ter ontvangst was bizonder weinig geanimeerd. De voorzitter was een Zweed van het hooge Noorden met donkerblond haar en een bleek begrafenis-gezicht. Het gelukte mij niet meer dan een flaauwen schim van een glimlach op zijn gezicht te wekken. De anderen allen eeven schuuw en stijf. Maar ik heb geraakt, dat is hoofdzaak. Bx las in Bjerre's brochure oover het geneezen paranoia geval, en ontdekte daarbij de oovereenkomst met mijn eigen ervaring: dat het demonische zijn macht verliest als het als zoodanig begreepen wordt. Alleen zoo is de mensch uit hun greep te verlossen. Door inzicht. Dat is ook de werking der psycho - analyse. Ik kreeg bezoek na de leezing van een student: Anders Nygaard, die in de droevigste vertwijfeling was. Hij was verstikt in de materialistische sfeer in Upsula en zag niets voor zich als 't gekkenhuis of den zelfmoord. Ik had innig met hem te doen. Een jonge, gezonde boerenzoon uit Dalekarlië, goed gekleed en van zeer beschaafd voor koomen. Ik vond dit eeven erg als de Siberische banneling, waarvoor Joop de Haan zich zoo'n moeite geeft. Maandag 14 April 1913, Nikolassee Eergister avond weer bij Gutkinds aangekoomen. Een koude sneeuwstorm. In Stockholm lag de sneeuw hoog en vroor het streng. De laatste dagen in Stockholm veel met Bjerre's vrouw gepraat. De twee plannen geopperd. Van de reünie ergens in 't Zuiden, en van de waereldreis. Hjalmar scheen er wel ooren naar te hebben. Hij alleen kan de zaak moogelijk maken. En Bjerre geloofde er ook aan. De Gutkinds stellen S. Vigilio vóór, aan het meer van Garda. Gister avond was Buber en zijn vrouw bij ons, en hij vertelde van zijn nieuwe boek: Daniël. En van de „Orientierung" en „Verwirklichung". Hier in Berlijn krijg ik weer een benaauwenden indruk van de oover macht van boeken, het door elkaar praten en schreeuwen, het beurtelings verheffen en vereeren van deezen en geenen. Bi corrigeer de proeven van de Duitsche vertaling van „Happy Humanity". Zou de waarde van dit schijnbaar zoo naïeve en populaire boek begreepen worden ? Het past geheel in mijn leevenswerk. Zaterdag 19 April Stormachtig, zoel. Walden was weer mild en bloeiend, er was niets bevrooren en de vruchtboomen bloeiden. De kinderen hadden veel paarse pinksterbloemen geplukt, en 't huis was vol tulpen, muurbloemen, narcissen. Bi wandelde met M. naar 't polderhuis. Er was een zachte rust in mijn gemoed. Een gevoel alsof ik nu zoo goed en mild mag rijn als ik wensch. Het was goed bij mijn vrouw te rijn en de kindertjes toonden groote blijdschap dat ik er weer was. Maar vandaag begint de schaduw weer. Het gevoel dat ik dit leeven niet vol zal kunnen houden, dat ik te duur leef, en daarbij niet weet hoe ik anders moet leeven. Een eng, beklemmend gevoel. Het is erg stil, de post brengt niets. Maar ik vind dit nu alles goed. Be zal rustig volhouden. Morgen naar Londen. Maandag 31 April, 98 Glouchester Terrace Londen is eeven grimmig en zelfvoldaan als ooit. Bc logeer nu bij rijke menschen en heb een auto tot mijn beschikking als ik wil uitgaan, en de beleefde butder is een en al voorkoomendheid. Als ik nog een knaapje ware, zou ik dit alles aardig ■ vinden. Nu lijd ik onder mijn onmacht. Hoe weinig nog uitgericht in mijn 53 jaar. Zooveel waarheid in me en na zooveel inspanning nog zoo weinig er van meegedeeld. Ik heb wat deezen milUoenen ontbreekt — en niemand wil het aanneemen. Wat ik krijg is gastvrijheid omdat ik een vreemdeling ben, die zich behoorlijk weet te gedragen. Ik ben hoegenaamd niets gevorderd in 25 jaar, ten opzichte van Londen. Gister wandelde ik met zusje in Den Hout. Prachtig bloeiden de Amalangieën. Giza bracht mij weg. Ik was weer in de schaduw en zoo bleef het, en hier wordt het er niet beeter op. Bezoek bij Casanove, den agent, die mij liever zag gaan dan koomen.... Dinsdag 32 April In Londen's high life, met al de jammerlijke leugen en het bederf. En toch beminnelijk en respectabel. Gister in 't Parlement gegeeten. Uiterst weelderig diner. Mij ridicuul gemaakt door als een jongen Keir Hardie aan te spreeken, omdat ik hem vroeger wel ontmoet had. Thee in Sesame Club met de eeuwige min of meer onuitstaanbare Dr. Tuckey, een droevig gezicht, een jonggezel die oud wordt in het gezelschapsleeven. De Wilshires lunchten bij Percy Harris. Revolutionairen bij een conservatief parlementslid. Dat is wel aardig, die verdraagzaamheid. Er was een zeekere Mrs. Stanley, waarvan één zoon mohamedaan is, een ander atheïst, een derde katholiek bisschop. Zij was verwant aan Beltrand Russel, de wiskundige, en bevriend met Cobden Sanderson. De nacht was goed, een heldere droom. Maar mijn tijd is nog niet gekoomen. Woensdag, 23 April. Gister voordracht oover droomen voor de S.P.R» 's Morgens muziek, een violiste, Madame Schmitz, Belgische jodin die Hollandsen verstond. Een zeer goede viool. De Engelsche dames praatten onder de muziek dóór en ik verzocht hen hun mond te houden. Bi bezocht Cobden Sanderson. Hij was oud (73) en somberder dan ooit. Diner met de bestuursleeden van de S.P.R. Oude kennissen: Mrs. Sidgwick, Miss Johnson, Mrs. Verral. Piddington, Mead. Donderdag 24 April Bij Wilshire. Be voel mij hier vrij ongelukkig. En toch heb ik hier de meest belangrijke ervaringen. De kleine Logan is een uiterst merkwaardige jongen. Als ooit een kind geniaal genoemd kan worden, dan is bij het. Een mooi, beminnelijk kind, vol humor en leeven, dat op zesjarige leeftijd diepzinnige sprookjes schrijft. Hij kan nog niet leezen of schrijven, maar dicteert zijn moeder. Het zijn hooge en mooie gedachten, uiterst wijs en diepzinnig — in mooie taal, ritmisch soms, vol schitterende invallen, en kleurige beelden. Zijn ouders laten hem dansen leeren. Op de gewoone school werd hij ziek, kreeg hooge temperatuur, en werd gedeprimeerd. Hij heeft buien gehad van echte melancholie. Maar nu is hij jolig als een echt gewoon kind. Het dansen vindt hij heerlijk. Het voldoet aan zijn behoefte aan discipline. Het is ritmische gymnastiek, volgens de russische dansmethode. Wij gingen gisteren avond de russische danseres Anna Pawlowa zien. Het is zeeker een verbeetering op het oude ballet, maar het staat niet zoo hoog als Isadora Duncan. Het is op een lager rang. Een tusschenvorm. De muziek daaraan eevenreedig: Liszt en Paderewski. Ik zag ook bioscopische tafereelen van jachten in Afrika. Nu ben ik toch ongelukkig, omdat het hier een smerig, rommelig huishouden is. Het bad was onbruikbaar, alles is onordelijk en vuil. En toch is de vrouw flink en energiek en gezond, en ze wil haar geniale zoontje de beste leiding geeven. 26 April, Cambridge, bij Edw. Bullough Ik ben nog geheel vervuld van Logan, mijn kleine Sirius. Hij is Sirius — het is zoo wonderbaar, dat ik al die bizonderheeden omtrent Sirius neerschreef, het dicteeren aan zijn moeder, de gedichtjes — en dat deeze jongen in Londen leefde en het alles was en deed. Zijn sprookjes en gedichtjes koomen precies oovereen met de Sirius-versjes. Dit is een woordelijke vertaling: De Neevel. O, kinderen, in de morgenscheemer zit ik in de stervende nacht. Denk aan de schoonheeden der aarde. En weet je dat als de Zee kalm is de scheepen veilig zijn? Maar als de zee boos en woedend is dan zinken de scheepen. O, de morgen is kalm en mooi, het breekt haast mijn haft. Denk aan de steeden met de sombere neevel verschrikkelijk als een woedend beest. Het maakt mij droef als ik de neevel zie. Mijn Sirius-verzen zijn — met toeleg — zoo simpel moogelijk gehouden. Die van Logan zijn rijker, weelderiger, mooier — maar dus ook onwaarschijnlijker voor een kind. En toch is Logan nog maar zes jaar, en hij heeft ze gedicteerd, en elk woord moet precies zoo blijven als hij het zegt. Zijn moeder mag er niets aan veranderen. In Hampstead had ik een blinde beedelaar gezien, die den ganschen dag teegen een muur zat, in de zon — en ik dacht aan het luie leeven van dien man, en ik voelde absoluut geen meedelijden, enkel weerzin. Gistermiddag gingen wij naar den trein, Logan en zijn ouders en ik. Logan liep vooruit, in zijn ulstertje, de handen in den zak, vroolijk en huppelend. Op eens zie ik hoe hij bij den blinden beedelaar staat. Hoe hij hem toespreekt als een oude bekende, bij hem neerzit, zijn handen vat, en hem innig en vriendelijk toespreekt, teegen hem aangeleund. Hij neemt een penny uit zijn zak en doet die in het bakje — maar dat niet hartelijk genoeg vindend, neemt hij hem er weer uit en stopt hem in de hand van den blinde, en met de hand in zijn zak. Toen schooten mij de tranen in de oogen, ik begon bijna te snikken. En nog kan ik er niet zonder tranen aan denken. Nooit zag ik zoo reine, zuivere, onmiddellijke liefde. O! dacht ik, kon ik nog maar Zoo onbevangen zijn, kon ik nog maar zóó lief hebben en goeddoen, zonder denken of vragen, zooals dat land. Ik dacht aan de zeegen voor dien blinde, de stem van dat vriendelijk kind te hooren, hoe moet dat rijn dag vervullen, hoe moet hij er naar verlangen. Ik hoorde het aan zijn stem hoe hij Logan bedankte en vaarwel zei: „Thank you, my boy, thank you my child!" En Logan huppelde weer voort, blij en zorgeloos, zonder te weeten wat hij gedaan had. Nu schrei ik weer! Zalige tranen. Het was een vonk van goddelijke liefde die ik zag. Zoo moet Christus gedaan hebben als kind, dit was de liefde van Sint Franciscus. O Paul! Paul! mijn jongen, weet je het, dat ik dit gezien hebf 27 April, Cambridge Gister avond voordracht, met veel succes. In een gehoorzaal van de Universiteit, college-zaal voor botanie. De voelde zeer professoraal. Er waren veel studenten en er volgde eenige discussie. _ Een duitsch schilder, Kroebes, is ook hier,— dezelfde die aan Bullough voor veele jaren de Kleine Johannes gaf als een „köstlicher Leckerbissen". Een grappig, oolijk kaereltje. Duse's dochter noemt hem „Pittörchen" van pittore. De omgeeving heeft iets ongezelligs, vooral bij dit ruuwe weer. Winderig en kaal. Maar weldadig is de orde en netheid in huis. Dt voel dat ik voortgang maak met de Waereldveroovering. Als eens de kern gevonden is, komt de polarisatie al sneller en sneller. Deeze jaren zijn de moeilijkste, van langsamen groei. Morgen hoop ik bij mijn kindertjes, mijn vrouw en mijn bloeiende appelboomen te rijn. Zondag ii Mei Gister de zangen van Tagore geleezen, den bengaalschen dichter. Dit is prachtig. Dit deed mij aan zooals geen tijdgenoot tot nu toe. Zou ik dien man ooit kunnen zien? Dit is beeter dan Omar Khayaml Maandag 12 Mei, 2e Pinxterdag Heerlijk meiweer. Orchideeën geplukt in het weiland. Gisteren las ik de correspondentie tusschen Nietzsche en Strindberg. Beiden op den rand van waanzin. Ik begrijp hoe dat zelfgevoel en die vereenzaming tot waanzin voert. Ik voel mij nog veilig op dat punt. maar de raadsels zijn toch ontzettend. Het is mij ook vaak alsof ik losgelaten word in de oneindigheid, om te leer en geheel alleen op mijzelven te vertrouwen. Strindberg citeerde Anacreon :"0-eXw freXa>|iavT]vat", maar ik wil beslist niet gek worden. 14 Mei Gisteren oopening van het nieuwe Frans Halsmuseum te Haarlem, Ik stond tusschen de bende hooggehoede en zwartgejaste notabelen en geneerde me. De minister H. sprak en ik vond het erg poover en onecht. Het museum zelf was mooi, een fraaie 17e eeuwsche reliek. En er waren veel bekenden: De Bazel, Van Looy, Derkinderen, Veth, Marius Bauer, en allerlei oude Haarlemmers. Prachtig was de Hout. Be herinner me zoo'n schitterende, heldere Meimaand niet. Het groen is zoo fel, en alles is zoo rijk en frisch. Ik was 's avonds in de comedie en zag „Het levende lijk." Het werd goed gespeeld en het beviel mij. Het was meer de artiest in Tolstoy dan in de meeste andere werken. Geen moraliseer en maar kunst. En onder invloed van Dostojewski. De echtrussische, goedig-zwakke, oprecht en week, gevoelig en diep en eerlijk — teegenoover de brave, verveelende geweetensmensch. Heel mooi vond ik het zigeunerlied, het avondrood. Dat was een goede scène, goed gespeeld. En ook fijn en uitsteekend was het voorleezen van Fedja's schrijfwerk, afgebrooken door de komst van Martha's ouders. En dan zijn verbouwereerde lijdsaamheid, zwak en beminnelijk. Ik werd zeer droevig in de schouwburg om het vluchtige leeven. 19 Mei 1913 Koud. Eergisteren bracht ik het M.S. van „Paul's Ontwaken" bij Versluys. Het wordt maar een klein boekje, maar als ik het van een ander las, zou ik zeggen: „Dat zullen veelen leezen." Zoo denk ik b.v. dat Gorter nooit meer iets van mij leest, maar dat bij dit kleine boekje wèl zal leezen. Mijn vrienden zullen het leezen, maar ook veelen van mijn vijanden. Gister was Borel bij me, en Johanna van Maarseveen. Ze vonden dat ik hier mooi woon. Ik corrigeerde „A study of dreams". Ik maakte het plan om een nieuwe brochure te schrijven: „De republiek Nederland" of „De Nederlandsche Republiek" of „De Republiek der Nederlanden." 21 Mei Ik kreeg een brief van Logan. Ook een andere 15—154 brief van hem aan een schilder. Daaronder schreef hij het woord: Serious. Voor een Freudsche Psycho-analytiker zou het niet vergezocht rijn hier te leezen „Sirius". Toch heb ik hem nooit oover Sirius gesprooken. Het komt mij vóór dat de Freud'sche onderzoekers altijd met persoonen van inferieur karakter experimenteeren. Ik schrijf aan de leezing voor Gent. Ik moet er mij toe dwingen. De wil met Sirius voortgaan. De post brengt niets. Gister een heerlijke zeiltocht met Hans en Marietje en twee anderen. Mijn huis is net en wordt goed bestierd. Mijn kindertjes worden goed verzorgd en opgevoed. Beiden, huis en gezin, bevreedigen mij, maken me gelukkig. Hoewel ik nog eeven arm ben, tob ik niet. Het is immers moogelijk door suggestie, twee herinneringsstroomen te doen samenvloeien, iemand zijn droomleeven of zijn somnabulistische leeven in de wakende herinnering te brengen — zou het dan niet moogelijk rijn andere herinneringsstroomen, uit verschillende individuen, na denlijfsdood, te doen ineen vloeien? Dinsdag 27 Mei Warm zoomerweer. Het is een ideale Meimaand. Nooit zag ik het groen zoo vol en frisch. Gisteren wandelden we met de kinderen naar 't Melkhuis, ik heb nu geen last van mijn neus en geniet dè warmte. Woensdag 28 Mei Gister de oopening van het Muiderslot bijge- woond. In den warmen zoomerdag, bij dreigend onweer, gefietst naar Muiden, Er was volle zoomerbekooring, 31 Mei Sluiting van het wonderseizoen. Gisteren gloedhette, van nacht onweer, heeden koel en nat. Alle Mei-pracht verdweenen, geen seringen, geen meidoorn, geen brem, geen veronica meer. Het loof donker. Een enkele roos begint. Ik voltooide de Gentsche rede. Het beste er van vind ik de vertaling van Tagore. Maar ook de analyse is goed. Ik voel zeer vast. Ik weet precies wat ik nog te doen en te Zeggen heb. Nu eerst Sirius II af. Dan de brochure „Nederland een Republiek". Dan het drama. 2 Juni Gister weer naar het Muiderslot geweest. Een reegendag. Zeer vervuld van het slot en zijn geschiedenis. 7 Juni Gisteren uit Gent terug gekoomen. Een sterke indruk. Het is zoo snel voorbij gevloogen. De rede zelf was daarbij als een vluchtig incident. De hoofdzaken die mij vérvulden waren mijn lage aanvechtingen, mijn onvolkoomen genieten van de zoomerstad-sfeer in een vreemde stad, en dan het middeneeuwsche Gent, de kerken, de oude huizen, vooral het grafelijk slot, dat geweldig op mij inwerkte. En toen de ontmoeting met den roomschen priester, pater Rutten, terwijl ik voor den Van Eyck stond in de St. Baafskerk. Ik was al geïnteresseerd toen hij inkwam met de twee fransche priesters. Door zijn aardig gezicht, zijn vrije manieren. En toen hij mij aansprak en oover mijn rede begon, toen was ik geheel geboeid en nu nog moet ik telkens aan hem denken. Ik hoop dat hij hier komt en ik wil met hem praten. Hij mag alles doen wat hij kan om mij te bekeeren. Ik hoop dat hij oprecht is. Mijn geheele toestand is allerzonderlingst. Het is alsof ik vergeeten en onopgemerkt ben. Ik heb een gevoel alsof er geen sprake van is dat ik mijn opdracht, mijn taak op die wijze zal kunnen ten einde brengen. De dagelijksche pers is mij vijandig, Zwijgt dood, en ook uit andere landen hoor ik niets meer. De post brengt niets. Amerika, Zweden, Duitschland alles zwijgt. Maar dan, — op die voordracht in Gent — vind ik een enorme belangstelling, een stampvolle zaal, een geestdriftig applaus. Ik was niet tevreeden oover mijzelven. Ik had mijn best gedaan mij goed vóór te bereiden. Maar het had beeter gekund. Ik zou eigenlijk met een helper de Rede moeten instudeer en, om iets volkoomens te geeven. Dat behoorde ik te doen, en als men mij oover al zooveel vergoeding gaf als in Gent, en ik kon op eenige voordrachten per jaar vast reekenen, dan zou dat ook wel gaan. Ik dejeuneerde bij den heer van den Heuvel, minister van Staat — een leevendig mannetje met ouderwetsch-fransche manieren, hupsch en hoffelijk. Een burgerlijk millieu, zonder veel smaak, waar fransch gekoeterd wordt. Als gasten Jhr. de Pau, ook een van 't oude regime, die zijn vlaamsch nog maar slecht sprak. Een jonge zakenman, Claeys, geheel vlamingant, een aangenaam mensch. Na afloop der rede sprak ik de professoren Paul Frédéric en Henri Logeman, mijn oude schoolkameraad. Op de voordracht waren aanweezig Stijn Streuvels, René de Clercq, en verscheidene priesters. Toen ik teegen het priesterschap sprak, voelde ik een gerucht van oppositie door de zaal gaan. Ik vermeed hen te prikkelen, maar hield toch vol en bleef het gehoor meester. Daarna zag ik de schilderijen op de expositie, onder leiding van een schilderes, mevrouw de Weert, kleindochter van Ledeganck. Ik vond dat de jonge Belgische schilders een heel wat beeter figuur maakten dan de Hollanders. Er waren een aantal zeer goede landschappen. Claus, Bartsoen — ook kranige etsen van een Gentenaar, De Breukere geloof ik. Rembrandt zou er plezier in hebben. Mevrouw de Weert vroeg mij naar haar buiten te koomen, te Afsnee, een dorp aan de Leye. Ik had er wel oor en naar. Cyr iel Buysse woont er ook. Maar den volgenden dag voelde ik dat ik naar huis moest. Bi at 's avonds bij Logeman en zijn vrouw — Dientje van der Willigen, die 53 boeken uit het Scandinavisch in 't Hollandsch vertaalde. We spraken oover Björnson en Ellen Key, onze gemeenschappelijke kennissen, en oover den ouden tijd in Haarlem. Thuiskoomend was ik droevig door kleinigheeden. Zondag 8 Juni Het rustige werksame zoomergevoel. Het geluid van de wind in de bladeren rondom. De voogels, de roozen en de andere bloemen. T. vertelde mij dat M. zich doodgeschooten heeft, omdat de Jezuieten hem vervolgden na zijn stuk „De Jezuiet", dat in Duitschland gespeeld werd. Dat is dus de toestand van Lukas in „De Zendeling". ii Juni Koud en nat. Gisteren had ik hooi-katarrh en het stormde en reegende. Maar ik was toch opgewekt. Ik schreef: „De ware antithese" voor het weekblad van Piet Tïdeman. En ik vond het een goed artikel. Het staat onaantastbaar, al wordt het uitgelachen en genegeerd. Het zal altijd weer boovenkoomen. Zondag 15 Juni Donderdag kreeg ik bericht dat mijn moeder ziek was. Hooge koortsen. Vrijdag ging ik er heen. Toen was de koorts af en vond ik haar vrij goed. Ik telegrafeerde zusje O., die direct gekoomen is. Maar gister kwam de koorts weer heevig terug, 400. Een droef contrast van aandoeningen. Het weer Was zoo mooi geworden en ik fietste naar Noordwijk in den prachtigen avond, op den wonderschoonen duinweg. En ik dacht aan den verleeden tijd in Haarlem, mijn jonge leeven, en nu de arme, oude moeder, de laatste ooverbhjvende. Hoe weemoedig was alles. Moeder is opgewekt, flink als altijd, bereid te sterven, vol innigheid jeegens mij. Ik logeerde in Noordwijk, het was er mooi, het dorp bloeiend en welvarend, het gans che land vol teekenen van welvaart. Ik baadde 's morgens. Een blijde, fijne stemming was er. Ik fietste naar Leiden. Ook dat stadje was prachtig in de morgendrukte en de zoomerzon. Ik bezocht Van Vollenhoven, den man van de pohtie-vicot. Ik vond hem bescheiden, een rechte Hollander, afkeerig van reclame en ophef. Maar zijn begaafdheid toont zich niet snel, niet in vuurigen blik, vrije gebaren of leevendig gesprek. . Wij fietsten naar Oegstgeest naar Van Noppen,— die bracht ik met van Vollenhoven in kennis. Ik lunchte bij Van Noppen en hij las me een stuk van zijn groot drama voor: „Armageddon". Het denkbeeld: Samson, het gekeétende volk, dat de pijlers van de samenleeving doet instorten, is werkelijk groot. Het viel me mee. Van Noppen heeft iets donker-zuideHjks in uiterlijk en geest. Misschien Indianenbloed. Ik fietste van Oegstgeest weer naar Haarlem, Moedertje erg koortsig en onrustig. Ook dat nog! Ik corrigeerde de proeven van „Paul's ontwaken". M. wenscht dat het niet in den handel zal koomen. Maar ik zal aan dien wensen niet kunnen toegeeven. Want dat zou mij te veel geld kosten, en het zou de verspreiding beletten. En ik vind het zulk een zuiver, oprecht en heilzaam geschriftje dat ik het stellig niet mag teegenhouden. Paul zelf zou het zeeker met me eens zijn. Nu zal hij er om glimlachen. Vrijdag 20 Juni Vandaag had ik naar Homburg willen gaan. Ik had er mij zeer op verheugd, want ik wist hoe prettig ik het er zou vinden. In het mooie, nieuwe huis op de vroolijke badplaats, en de uitgestrekte bosschen rondom. Maar ik zag hoe het mijn moeder pijnlijk was en toen besloot ik terstond te blijven. Mijn moeder sprak van nog maar veertien dagen te leeven te hebben. In hoever dat diep gemeend is, kon ik niet beoordeelen. Zusje is nu zoo goed voor haar, ze doet nu wat Paul had willen doen, en moeder voelt het met haar liefdevolle natuur. „Zou Paul in den Heemel nu weeten dat je zoo lief voor mij zorgt?" vroeg moeder aan zusje. Ik was blij om die vraag. Dinsdag waren we met de kinderen in Artis. Een ideaal-dag, juist zooals ik mij die bad voorgesteld. Prachtig warm weer, en alles liep goed, naar mijn bedoelen. De brulaap of Siamang was de eenige wanklank. „Die vind ik niet aardig," zei Hugo. Woensdag waren de Van Noppens hier, er is oovervloed van roozen. Ik corrigeerde de Gent'sche reede. De Kuyper-bende heeft een goeden klap gehad. Gisteren bezoek van Yvonne Brinbenet, de conférencière. Typisch fransch, donker, leevendig, mager. Ik voel toch voldoening dat ik niet gegaan ben. Maandag 23 Juni Ideaal zoomerweer. Ik lees Drews oover Plotinus. Ik zou die soort metaphysica nog wel eens kunnen kritiseer en. Wat mij teegenhoudt is het besef van het minutieuze geduld werk dat er voor noodig is. Men moet bij 't tweede of derde woord al in de complicatie stikken. Het woord „zijn" of „begrip" is al niet meer te onderzoeken door de grenzenlooze diepte en verwikkeling. jjJSjSf Zaterdag 28 Juni Deeze week koud, guur, reegenachtig. Gister avond concert in de Naarder-kerk. „Stabat mater" van Henriette van den Brandeler en de C-moll-mis van Mozart. Nu raakte het mij wel en ik kwam diep onder den indruk. Vooral van Mozart, wiens mis ik nu voor de tweede maal hoorde. Het doet mij goed te zien hoe belangrijk zoo'n kunstwerk voor mijn vrouw is. Het vervult baar geheel, ze moet er steeds oover denken hoe men zoo iets maken kan. M.V. was met ons. Zacht kinderlijk, maar ook fijn en schrander. „PauTs ontwaken" en de Gentsche Rede voor den druk gegeeven. Jaap de Haan was door „Paul's ontwaken" zeer getroffen. Hij verwachtte dat men dit werkje wèl zou waardeer en. Ik schrijf aan „Schijn en Wezen." Sirius vordert maar zeer langsaam. Zaterdag 29 Juni Telkens koomen mijn gedachten terug op het gesprek met Buber. Hij heeft gelijk, met z'n „Orientierung" en „Verwirklichung". Het Nu en 't Ik, waarvan ik schreef in „Schijn en Wézen", dat is de „Verwirklichung". Alle bereekening is orienteering, en moet tot nu-en-ikgevoel worden. Muziek is werkelijkheid als gevoel, door ik-nu. Het is orienteering als bereekening. Dat is maar schaduw van werkelijkheid. Alle metaphysiek is afdwaling van dat ik-nugevoel, vergeefsche oriënteering. Door deeze oriënteering wordt echter het ik-nu rijker, dieper — en zoo moet het groeien totdat het eeuwigheid en ruimte omvat. Het staat al in de Kleine Johannes. De cijfers dat is oriënteering. Windekind is werkelijkheid. Het gevoel. Woensdag 2 Juli Sints 10 dagen zagen we geen zon. Het is steeds N. wind met graauwen heemel. Mijn dagen rijn als verloeren, ik schrijf nu en dan een paar reegels aan Schijn en Wezen. Ga veel naar Haarlem. Lunchte gister bij D. den tandarts, nadat hij mij een „brug" in den mond had aangebracht, waarbij ik mezelven verneederd en gepijnigd voelde. Hij is een aardige en sympathieke man, wiens vaardigheid ik zeer bewonder. Gister avond Jani Holst, het jonge dichter-type, met golvend haar en hoog voorhoofd. Maar gelukkig met begrip van humor en zonder eenige poze. Beroerde, onvruchtbare dagen. Kou, pijn, geen werk. Vrijdag 4 Juli Terwijl ik aan 't schrijven was, en juist van Schijn en Wezen III twee zangen afhad, kwamen Jani en Carry van Bruggen. Bt las de verzen voor en wij speelden met de kinderen. Het deed me goed. Be voelde bizonder verlaten en machteloos de laatste dagen. Bi las Van den Bergh van Eysinga's „Radikale kritiek van het N. Testament." De waarheid wordt nu wel steeds duidelijker. Zaterdag 5 Juli Steeds guur en somber. Van morgen kwam het denkbeeld van het drama „Het Skelet". Ik wilde het in blank-verse schrijven, om de menschen niet naar realisme te laten uitzien. En ik denk aan Royaards als de man die het kan dóórzetten. Gelukkig dat ik hem zoo goed vond in „Het leevende Lijk." Gister was ik met Giza bij S.'s rijken neef te Bloemendaal. Een fraai, weelderig huis vol marmer, dun gesleepen marmeren platen, doorschijnend. Prachtige perzische en Moorsche tapijten, oudChineesch brons en porselein. De eigenaar een type als mijn neef W., — met veel fijne gevoeligheid en aspiraties, maar zonder talent of expressie of filosofische berusting. Daardoor zelf-ingenoomen, wreevelig, bitter, op anderen spoedig schimpend; eigenlijk zeer ongelukkig. Maar iemand die een nacht niet slapen kan als hij een mooi Chineesch beeldje verwacht. Woensdag 9 Juli Steeds guur weer. Eergister avond was ik bij professor Lorentz en had er een lang gesprek, van half acht tot tien. Hij is zulk een beminnelijk en bescheiden man. Wat hij met me oneens was, kwam eigenlijk alleen daarop neer, dat hij vond dat ik wat doorsloeg in sommige uitdrukkingen. Als ik bijvoorbeeld van de „onwaarheid" der weetenschap sprak. En ook dat hij niet aan een persoonlijk voortbestaan kon gelooven. Hij geloofde wel in het primair zijn van den geest, en achtte zichzelf een deel van een groot geheel. Maar hij meende dat hij als persoon dan wel wenschte afgedaan te hebben. Hij had geen behoefte aan persoonlijk voortbestaan. Ik meende dat daar een vergissing school. Er was toch niets voor hem bestaanbaar zonder dat zijn eigen ik het kende. Hij had dus geen recht het bestaan aan te neemen van iets waar zijn eigen ik buiten bleef. Het opheffen van zijn ik beteekende dus opheffen van alles, van alle bestaan. Ik sprak ook oover Freud en de symboliek der droomen. Wat hem daarbij trof, was het feit dat deeze symboliek voor verschillende individuen eenzelfde karakter droeg. Hij zeide ook dat het lang beezig zijn met mathematische beschouwingen oover een vierde dimensie een zeekere vertrouwdheid met het idee van een vierde loodlijn in het snijpunt van drie coördinaten meebracht. Ik sprak ook oover de eenvoudige oplossing van het sociale vraagstuk. Belachelijk eenvoudig in vergelijking met zijn physisch-mathematische vraagstukken. Alleen in de praktische uitvoering belemmerd door het gemis aan geloofsverband en organisatie. In de physica gelooft ieder den ander, en kan alles door meede-deeling en bewijs worden vastgesteld. In de sociaal-economie ontbreekt dat verband totaal, — er is alleen gezagsverband. Lorentz noemde den naam van Otto Effertz, en Zei dat die in Parijs doceerde. Gisteren waren Jani Holst en Carry van Bruggen bij me. Ik had haar „Heieen" geleezen en haar talent bewonderd. Het was een vroolijk en druk bezoek. Ik bracht hen naar Blaricum. Ook Rijkens en zijn vrouw zijn hier. Van morgen dacht ik weer oover de tragédie der zeekerheeden. Ik wil beslist weer dramatisch werken deezen winter. Vrijdag n Juli Zonnig, maar nog koel. N.O. wind. Gister avond was ik beslooten, het drama zou in Haarlem speelen, in den Frans Hals-tijd. En ik zou de gestalten die ik noodig had, uit zijn modellen uitzoeken. Ik wist al wie de hoofdpersoon zou zijn, de fijne oude kop uit het regentenstuk. Een magistraat, wijsgeer, geleerde. Zijn dochter een van de lieve figuuren (van Verspronck b.v.) uit dien tijd, — die zingt met de guitaar. Zijn aanstaande schoonzoon, een zwierige vendrig, tuk op weelde en mooie kleeren, die zich door den Spanjool laat omkoopen. Zijn vrouw een nuchtere, maar ruime en vroome geest, die de strengheid van haar man niet deelt. De aanbrenger, een stroeve protestant, die querulant wordt. Misschien, als bijfiguur, de oude arme Frans Hals zelf. Zaterdag 12 Juli Prachtig zoomerweer. Gister was ik zeer gelukkig door de gedachte aan het drama. Ik geloof dat dit mijzelven en het publiek bevreedigen kan. De kern van het drama is de groote vraag van de zeekerheid van het plichtgevoel. In hoever de waarachtig brave en vroome mensch zijn plichtgevoel moet volgen. In dit geval aarzelt of weifelt de man niet, geen oogenblik. En toch komt de twijfel en de wroeging, door het waarneemen van den waanzinnige. Dit alles is voor mij de hoofdzaak. Maar dan heb ik het fraaie milieu, de schilderijen, de Hooch-jes en de Terborgh-jes die op 't tooneel gegeeven kunnen worden, en de fraaie kleederdrachten, en het Hollandsche element. Ik geloof als ik ergens mee slagen kan, dan is het hiermee. Mijn vaderstad, mijn volk. Het museum op 't Heiligland, vlak bij mijn geboortehuis. Zondag 13 Juli Warm. Weer het gonzen in mijn hoofd, dat ik in Helleland had, en in 1911 in Neu-Coswig bij Dresden. Ik voel mij beroerd, als een terugslag op de vreugde van gisteren. Ik begrijp weer niets van mijn positie. Is dit vaste gevoel van mijn beteekenis in de waereld nu schijn en zelfbedrog? Als ik de historie lees van een grooten bankier, als Pierpont Morgan, dan lijkt de heele waereld een complex waarin ik niet thuis hoor. Hoe kan ik daarin iets beteekenen? Vrijdag 18 Jidi Graauw motreegen-weer. Zandvoort. Noordzee Hotel. Gister bij mooi weer ben ik met mijn vrouw hierheen gevlucht, voor de drukte op Walden, Het is om haar rust te geeven en voor mij om aan 't werk te koomen. Ik Zelf vertaalde Gitanjali en las in de vaderlandsche geschiedenis. Maar wat ik doen wil vlot nog niet. Zaterdag 19 Juli Steeds reegen. Het weer is zeer slecht, maar ik ben tevreeden. Het is hier stil en rustig. Ik hoor alleen de zee. Ik heb aan Sirius geschreeven en Tagore vertaald „Wijzangen" zal .ik ze noemen Het is volkoomen of ik ze zelf geschreeven heb. Ik vertaal ze als vanzelf, alsof ik ze zelf opschreef. Ik baad en voel geheel gezond. Welk een jammertooneel is die geschiedenis van den tachtigjarigen oorlog. Wat al domme kleinheid in de vorsten, slaafsheid in de meenigte, wat weifeling, wreedheid en verraad bij de leidende persoonen. De sympathiekste is Egmond, maar een steil conservatief. Oranje is ruimer en slimmer, maar weifelend, dikwijls meer meegesleept dan stuur end. , En die gehuurde soldaten, die wreedheeden, dat geldgehaspel, die rommelige verwarring. Wij weeten naauwelijks hoe kort. geleeden het grofste barbarisme is. Dinsdag 22 Juli 1913 Steeds zeer koel weer. Een droefgeestigheid houdt mij weer bevangen. Ik vertaal Gitanjali en dat is mij 't liefst. Met Sirius gaat het te langsaam en ik ben bezwaard er oover dat ik het niet gaauw genoeg af krijg. Ook voel ik mij dom, en onnut en leelijk en nalatig. Woensdag 23 Jvdi Slecht weer. Oranje speelde in de zeeventiende eeuw de zelfde rol als nu de sociaal-democratie. Ze stookten het geestdrijvend volk en de dominees teegen de regenten op. De grootste vrijzinnigheid was nog bij de regentenpartij te vinden, bij Oldenbarnevelt en de remonstranten. Rechts was Spanje en het KathoUcisme dat alle welvaart verdierf, links was Maurits en de Calvinisten. Zandvoort, Zaterdag 26 Juli Het is toch een glorieuze tijd geworden. Ik heb weer vertrouwen in mijn werk en ik vertaal Gitanjali, eiken dag een of meer gedichtjes. Ik schrijf ook hoofdstuk XVI van Sirius. Het weer is zonnig en het is de blijde hoogzoomer aan zee. Strandvertier, kindertjes aan zee, lichte en kleurige pakjes. Dit huis het toppunt van wat ik mij als kind van weelde aan zee droomde. De waereldsche vorm van zeegeluk. Hoe meer de menschheid zich uitbreidt, hoe meer de individueele goede smaak te loor gaat. In de plaats daarvan komt de navolgingszucht. Het ras moet zich te veel verdeelen, daardoor wordt het individu zwakker, minder zelfstandig, minder in direct verband met den rasgeest. Maar er wordt iets nieuws bereikt door gemeenschappelijke actie. En de verzwakking gaat niet verder dan veilig is voor het behoud. Ik was vandaag weer in Bergen en herstelde de goede vrindschap met Mevrouw van Reen en, die ik ten onrechte verdacht van gekrenktheid. De rit van Alkmaar naar Bergen in een oopen rijtuig, in den zoomerdag was een hooge weelde. Prachtig 1 Dinsdag 29 Juli Koel, N. wind. Weer in de hut op Walden. Druk in huis. Jan de Witt is eeven ongeschikt voor een dramaheid als Napoleon volgens Hebbel. Want hij is nog veel nuchterder dan Napoleon. Zijn eenige goede kwaliteiten in dat opzicht zijn zijn moed en zijn fierheid. Maar hij was een drooge sinjeur, bij al zijn slimheid en dapperheid. Woensdag 30 Juli Gisteren hoorden we de Zigeuners speelen in Laren. Gïza was verrukt en het greep mij ook aan. Misschien blijft mijn moeder nu hier. Ik ga waarschijnlijk naar het congres in München voor droomonderzoek. 1 Augustus Moeders tachtigste verjaardag. De kinderen brachten haar een versierde stoel met groen en bloemen. Zij was erg dankbaar en gelukkig. 3 Augustus Zoomerweer. Moeder wil in T's huisje koomen. Daardoor veel drukte. Ik vind het alles zeer goed. Maar ik droom niet gunstig en ben vaak bezwaard. De toon van mijn vijanden in de pers wordt anders, wel eeven schamper en nijdig, maar machteloozer, minder stellig. Homburg, Dinsdag 5 Augustus Zoomerleeven in een Duits che badplaats, 's Morgens vroeg choraal door de Kur-kapel. Koffie op 't terras. Dan water drinken en een kleine wandeling. Alles met aardige herinneringen aan Schwalbach en Munster a/Stein. Maar ik wou dat het Schwalbach was en mijn vrouw hier. Donderdag 7 Augustus Nog zeer koel, maar windstil. Gisteren wandeling naar de Saaiburg door het bosch. Herinnering aan den Romeinschen tijd. De Mithras tempel, het heiligdom van de bron-nymph. Mij beviel zeer de sobere, forsche, harmonische bouw van de Romeins che werken. Zoo koel en weleevenreedig. Daarbij schijnen de Duitsche kasteeltjes prutserigfantastisch. Er was stemming in, die mij vervulde. Eergisteren met de heele familie naar de Hirschgarten. Tamme herten en koffie drinkende Duitsch ers. De kinderen vonden vier jonge katjes, en andere bezoekers kwamen er op af en gingen bij ons zitten, en het was een luidruchtig gelach, gemiaauw en gebabbel. Een echt Duitsch tooneeltje. Gister avond bezoek van de Marquardts, vrienden van de Geldmachers en van Dr. Simon van de Frankfurter Zeitung. Deeze laatste een typisch joodsch element in den Duits chen kring. Muziekaal, geraffineerd. 16—154 Homburg, 8 Augustus Koel, bijna koud. Gister een mooie dag in Nau- hcrm. Nog drukker kurgastvertier, veel gebouwen van vrij goede moderne architectuur, veel bloemen, geraniums vooral, en een mooi park. Ik schreef een brief aan Tagore, geheel naar mijn gevoel en ik was er blij om Oovermorgen thuis. Walden, 14 Augustus De thuisreis was prettig en scheen «eer kort. Ik had gelukkige gedachten. Het verblijf in Homburg had mij goed gedaan, zooals ik verwachtte. Een lange wandeling door de bergen met Paul Geldmacher. Een lunch bij Simon in zijn rijk jongeZell en-huis. De laatste twee dagen was ik met Walther Rathenau, die met zijn auto in Amsterdam was. Ik kreeg nu nog een beeter indruk van hem en wij werden werkelijk bevriend. Hij is een voortreffelijk spreeker en een zeer scherpzinnig man. Heel terecht zei hij, dat alle „inrichtingen'' kunstmatig en onnoodig zijn bij de reformatie. Alles berust op „Wertung", waardeschatting Wie die verandert, verandert ook van daar uit alle maatschappelijke inrichting Wij gingen met mijn moeder in de auto naar Ixjosdrecht. Zij had er kinderlijk plezier in. Hjalmar stuurde mij / 1000.— om naar Mfinchen en S. Vigilio te gaan. Dit rijn nu drie schatrijke en invloedrijke jonggezellen: Wyk, Simon en Rathenau — die zich alle drie tot mij getrokken voelen. Wat beteekent dat! Zou ik die kracht kunnen concentreeren enrichten? Wyk is mij de liefste, dan Rathenau, dan Simon. 16 Augustus Be voel niet opgewekt. En ik heb nu toch juist mijn energie zoo noodig, mijn werk vordert zoo langsaam. 20 Augustus Steeds koel, grijs weer met N. wind. Sints Juni geen warmte. Ik voltooide een artikel oover „Kampf oder Frieden?" voor de Frankfurter. Het gonzen in mijn hoofd houdt aan. Ik slaap alleen diep en dan is het 's morgens een tijd lang weg, Lee stuurde mij zijn boek „Crowds". Ik begon er in maar het interesseerde mij niet genoeg. Het is Lee als altijd, maar mets nieuws. Ik mis de vuurige hef de. Upton zegt, dat hem de economische kennis ontbreekt, maar dat is 't niet wat mij treft. Soms zie ik nog alles in 't licht des Doods — soms in 't licht der Eeuwigheid. 23 Augustus Eindelijk zoomerwarmte. Ik voel soms doodsch en leeg in mijn hoofd en kan niet voort. Alleen Tagore houdt mij dan op. Daaraan werk ik altijd met plezier. Ik weet wel wat mij ontbreekt. Tagore heeft het. Hij voelt de nabijheid, hij voelt Hem, hij is er Zeeker van en er meede vervuld. En ik moet mij vergenoegen met vermoeden, en bemiddeling en vluchtige aankondiging. Dinsdag 26 Augustus Heerlijk zoomerweer. Tagore komt. Dat gaf mij al een gevoel van bevrijding. Ik weet dan wat de hoofdzaak is en bekommer mij met om al de rest. Ik schreef dat ik te oud ben om mij in hem te vergissen. Valborg Isaachsen zag gisteren lijnen in de wolken die ze voor telegraafdraden hield. Ze liep met haar man en die merkte op, dat ze veel te hoog waren voor telegraafdraden. Toen zag Valborg dat het nootenbalken waren en ze zag de nooten er op, die een melodie vormden. Ze schreef ze op en speelde ze thuis en het was een mooie melodie. Ik ben als een jongen die kapellen vangt. Ik zie er nu hoe langer hoe meer, mooie en groote. Tagore, Wyk, Gutkind, Upton, Bjerre, Rathenau, Simon — maar ik kan ze niet bij elkander krijgen. Soms krijg ik er twee of drie bijeen en dan ontsnapt er weer een bier- of daarheen. T.L gelooft aan de echtheid van het geheele N. Testament. Voor T. was dit troostrijk. Voor mij was dit te véél beweezen en daardoor niets. V. die zoo goed Tagore begrijpt, kan dit gevoel onmoogelijk deelen. Tagore schijnt mij al het diepste te zijn waartoe wij in onze dagen kunnen koomen. De heele N. Testamentische theologie is fantasie, met zeer weinig realiteit tot boodem. Zoendood door het kruis, zondeval, verlossing, enz. Woordfetischisme. Woensdag 27 Augustus Be dacht dat ik door Paul's oovergang zelf blijvend beeter zou worden. Maar de schok is niet krachtig genoeg geweest. Be moet zeeker nog meer lijden. Vrijdag 29 Augustus Warm. Eergisteren ging ik naar Den Haag om bij de receptie van Camegie te zijn bij den Amerikaanschen gezant. Ik deed het om Jaap de Haan te plezieren, die wou dat ik oover Rusland met Carnegie sprak. Ik at bij Borel. Op de receptie was het vol en lawaaierig zooals altijd bij zulke geleegenheeden en men richt er niet veel uit en heeft ook niet veel genoegen. Carnegie sprak ik, maar ik richtte niets uit, omdat ik mij schaamde en mij niet op mijn plaats voelde. Ik voelde mij zeeker niet de armste van de twee, en hij begreep daar natuurlijk niets van en was schuuw en hield me van zich af. Van Rusland wist hij niets en wilde hij liever niets weeten. Hij deed mij denken aan een Barnum-phenomeen, een kleine mensch-aap, om onder glas te laten zien, het millioenen-ventje, dat in idealen wil gaan doen. Des avonds echter zag ik de mooie chineesche teekeningen bij Borel en dat vervulde mij meer dan de receptie. Dat symbolische van alles, de den als de onsterfelijkheid, de vlinder en de bloem als de liefde, de hoenders als huisselijk geluk, de zon als het eerste principe, dat alles vond ik juist en prachtig — en de kleuren en de expressiviteit heerlijk. Ik dacht er aan den ganschen nacht. Den volgenden dag bezocht ik Mrs. Cole te Oegstgeest. Het was echt zoomer en ik was zeer gelukkig. Op de receptie had ik de Van Noppens en Miss Kiehl ontmoet. Ook den directeur van het Observatorium te Treptow. Van Mrs. Cole kreeg ik een groen zijden beursje met goudstukken. Ik vond haar lief en had te doen met haar zwakke conditie en onplezierig verblijf. Zondag 31 Augustus Op mijn terugweg van Oegstgeest zat ik een uur in den tuin van „Zomerzorg" te Leiden, zoo vol oude zoomerherinneringen. De goudvischvijver waarom ik 33 jaar geleeden wandelde, toen 't maskerade was in Leiden. Waar ik zat te wachten toen ik mijn arts-examen deed en de militaire muziek hoorde, en waar ik met Hans zat op een van onze heerlijke zoomer-vacanties te Noordwijk. Gister was ik in Haarlem, moeders huis ontruimend. Gelukkig dat ze nog leeft terwijl ik het doe. Dat voorkomt de pijnlijke weemoed. Maandag 1 September Tagore vertrekt Woensdag naar Indië. Maar hij hoopt toch nog mij eenmaal te ontmoeten. Ik had een heldere droom toen zijn brief in huis kwam, na acht. Gisteren bezoek van Lillian Wald, de filantropische Jodin. Een flinke, sympathieke, lieve vrouw. We reeden naar Laren en H. hoorde de Zigeuners speelen, hetgeen diepen indruk op hem maakte. Wijk a/Zee, Donderdag 4 September Zonnige dag, landwind. Dat Tagore niet komt was een slag voor me. Moest ik nu juist deeze kans missen, terwijl ik toch op zoo merkwaardige wijze — door Duse — met hem bekend ben geworden. Ik hoopte op hem En Calcutta is zoo ver. En hij is 52 jaar. Maar ik denk veel en met troost aan zijn woord: „Time is never lost my Lord. Thou hast taken every moment of my life in thine own hands." München, Dinsdag 9 September Gister en eergisteren congres van de psychoanalysten. Ik deed er aan mee, sprak er zelfs, en schaam er mij nu een weinig oover. Ik voel dan alsof ik veel te zwak ben voor mijn taak. Toch leek het een oogenblik wel duidelijk dat er maar twee krachten waren in de zaal, Freud en ik zelf, en dat Freud verreweg de zwakste was. Misschien is dat nog geheel anders waar. Ik verteegenwoordigde er alleen een oneindig sterker kracht. Maar ik voelde dat ik het niet goed deed, ontoereikend en dat bedroefde me. Het geheel lijkt mij nu een nachtmerrie. Hoewel het den schijn had van een zeer geslaagde vertooning. Maar al die groteske vuilheeden die daar als weetenschap fungeerden, en al die dames en heeren die dat met tevreeden mienen in zich opnamen, soms zelfs geamuseerd, dat was waarlijk demonisch. Maar er waren hier weer allerlei draden te vinden van het net dat zich voor mij — en door mij — oover de waereld spant. Ik zag het vriendelijke gezicht van den trouwen goeden Hugo Heller uit Weenen, die zielsverheugd was mij daar plotseling en onverwacht te vinden. Een goede, geestige, scherpzinnige Jood. Had ik hem maar altijd als uitgeever gehad 1 Dan was Bjerre er en sprak waardig en mooi. Hem steunde ik. Gister kwam Hjalmar, na vier nachten spoorens, ik haalde hem 's morgens van den trein om 7 uur. En eindelijk wees Heller mij op R.M. Rilke, wiens spoor en ik al in Jonsered gevolgd was. 's Avonds zaten wij met Rilke, Heller, Bjerre, Hjalmar en een Freiherr von Gebsattel in een thee- salon bijeen. Ook een dame die fraaie waspoppen maakt, Frl. Britzel. Het was een mooie avond, vooral omdat Rilke mij oover Rolland sprak dien hij goed kent en naast wie hij woont in Parijs — en Rolland had hem oover mij gesprooken en verheugt er zich op met mij in contact te koomen. Rilke was ook in Venetië toen ik bij Duse was. Hij kent ook Duse en Poletti. Frau Andreas — de vriendin van Nietzsche — was op 't congres, bevriend met Rilke. Maar ze werd mij antipathisch, door haar onnoozel lachen om het Freudsche gemodder. Ergerlijk vond ik al die vrouwen, die niet opstonden, maar bete bleeven zitten. Ik ben ook geërgerd door het domme doen van de Gutkinds, die nu eenvoudig niet te bereiken rijn, nu ze eindelijk iets konden uitrichten. Ze Zwerven nu al weeken door Zuid-Duitschland —• en als het tot een reünie zal koomen zijn ze niet te vinden. Gossensass, Donderdag n September Gistermorgen in München de „alte Pinakothek" gezien. Het portret van den ouden Rembrandt, een wonder. De Haarlemmer soldaat van 1590 in dunne Halstoon. Het visschersmeisje van Hals — de Shakespeare onder de schilders. De Grünewald — en de macht van mooie primitieve doeken. Het portret van Sylvius door Rembrandt, een statige kleurensymfome. Het reegende heevig, om 12 uur spoorden Hjalmar en ik naar Gossensass waar Bjerre ons tegemoet kwam met graaf Ehrensvard. Vandaag bij prachtig, zonnig weer een heerlijke wandeling met Hjalmar naar Sterzing, het aardige, kleurige stadje in het Eysachtal. Het was zoo vreedig en genoegelijk en wij hadden jongensachtige pret. De opschriften op de deuren van het hotel „Alte Post": „Bewohnt von Kaiser Franz Josef" en daaronder „Besetzt". Het stadje heeft Bernsche kolonaden en al een Italiaansch aanzicht. Een vreedsame bedrijvigheid, vreemden, toeristen, Tirolers met bruine bloote knieën en bloote halzen. Rondom de statige bergen in de stille zon — de toppen al besneeuwd. Bjerre praatte lang met mij oover de psychoanalyse. Het volgend jaar zullen we weer samenkoomen. 14 September Aan 't station te Frankfurt, 's morgens 6 uur. Het is een heldere herfstmorgen en ik zit in de vroege wachtkamer op mijn trein te wachten. Een moment van zalige, onuitspreekelijke rust en vreedigheid in mij. Een van die zeldsame, heerlijke diepe gelukkige oogenblikken. Gisteren deed ik een bergt oer met Hjalmar. O, mijn lieve dierbare Hjalmar — ik zal hem missen. Hij is zoo zacht en zoo fijn en toch zoo sterk. Hij begrijpt de fijnste stemmingen eeven als ik. Hij is zoo vatbaar voor humor, heeft de bloemen lief, en voelt zoozeer de natuur. In zijn bijzijn kan ik alles zeggen wat in mij opkomt — en ook zwijgen. En daarbij dat sterke karakter, die bescheidenheid en eenvoud, en het forsche, groote lichaam, een hoofd langer dan ik. Wij steegen op den Rosskopf bij heerlijk weer, en genooten in de bergstilte, de besneeuwde alpen, het water dat ooveral neer bruischte, de gouden zon. Hjalmar had geen bergschoenen zooals ik, maar hij was toch vlugger in 't klimmen. Hij is ook zeventien jaar jonger. We gingen om 7 uur uit en waren om één uur weer thuis. Daarna nog een psychoanalytisch gesprek met Bjerre, toen brachten Bjerre, Hjalmar en Ehrensvard mij naar den trein. Ik sliep ligt en heerlijk in den slaapwagen, en voel mij zoo gelukkig, zoo wonderbaar gelukkig. De psycho-analyse wordt hét begin van groote ontdekkingen. Wij zullen, langsamerhand leer en vaststellen welke machten ons leeven beheerschen zoogenaamd onbewust, wij zullen hun symbolentaal leeren verstaan, hun vast karakter leer en kennen. Dan eerst zullen we het transcendente algemeen geldig kunnen maken, het goddelijk leeven vaststellen met een zeekerheid die tot nog toe alleen de weetenschap geeft. Wijk-aan-Zee, 18 September Tusschen heeden en het laatst geschreeyene ligt een waereld. Een schoone, groote maar bijna verbijsterende waereld. Mijn geluksgevoel was echter juist, het heeft zich bewaarheid. Ik ben gesteegen, ik ben dieper gelouterd, helderder ontwaakt. Om half acht kwamen mijn vrienden op 't station, om half negen gingen we naar Boppard. Daar logeerde ik in het hotel Hirsch. De Rijn vloeide Statig en de atmosfeer was zoel en stil. Wij wandelden 's avonds naar' Vier-SeeënPlatz. Daar sprak mij Kes uit Coblenz aan. Maar hij zag niet wie ik was. Plechtige uuren op een bank met uitzicht oover dal en stad, de scheemer viel, de lichtjes begonnen te tintelen. Wij spraken oover hooge dingen. Vreemde tijd van spanning als men heevig verwacht en angstig de minuten volgt. Alles komt, onfeilbaar gaat de tijd voort — in een oogwenk gaat alles voorbij, en uren nieuwe verwachting, nieuwe aandacht — en ook dat komt engaat voorbij. Helaas! dat ik met kan opteekenen wat er al merkwaardigs door mijn gedachten ging. Maar alles van deeze reis, was vol beteekenis en hing te samen. E's droom De priester die haar liefhad — in de geslooten kerk, het kloppen op de deur en de priester die zeide: Mijn preek begint nog niet." Toen kwamen de drie vroome zusters binnen. En de ster die rustig werd toen hij de vijfde straal kreeg. De wandeling door de Hunsrück naar Hora en Simmern. Woud en chausseé, lage heuvels, stil, Zoel en druilerig weer — eindelijk reegen en onweer. Het stadje beklemmend van leelijke kleinsteedschheid. Het avondmaal met de kaarsen, blij en plechtig tegelijk. De Rijntocht, koel, reegenachtig — de twee Hollanders die mij aanspraken. De maanlichte avond in het Zevengebergte. Stil, zoel, sereen. Het groote, sombere hotel. De bange nacht, eindelijk het gebed tot Paul en de uitkomst. Daarna alles licht en goed, met bevrijdende tranen. De wandeling naar omlaag, onder innige gesprekken. De lieve vrienden in Keulen, de laatste heldere en gelukkige momenten, vrij, oprecht, verligt. En hier de zelf-verwinning, de volkoomen verloochening en berusting, zonder iets van het heilig gegeevene terug te neemen. Wonderheerlijk stil weer. Voorspoed in mijn werk. Brief van Romain Rolland. De „Bride of dreams" verscheenen. Dinsdag 23 September Eergister lunch van de Cole's hier, met Mr. en Mrs. Hunt uit Jamestown. 's Avonds Jaap de Haan. Het is mij duidelijker dan ooit, dat persoonlijke liefde van mensch tot mensch, van man tot vrouw, in ons leeven de hoofdzaak is. De hoogste realiteit. Alle andere functies dienen om die realiteit te versterken. Ten tweede dat alle wijsheid en zielegrootheid alleen bereikt kan worden door een dieper doordringen in het eigen weezen, het z.g. onbewuste. Dat is de eigenlijke cultuur. En dat is ook de kracht en de toeleg der psycho-analyse. Het onbewuste bewust maken, d.w.z. onder het licht der ikheid brengen, in de keet en van het geheugen. En eindelijk zie ik ook in dat de physieke, sexueele dingen in dat liefdeproces een belangrijker rol speelen en een andere beteekenis hebben dan tot nu toe meest gedacht wordt. De geheimzinnigheid ervan is nog niet opgelost. Freud is iets op 't spoor, maar niemand weet nog het rechte. Ik heb nooit in mijn leeven iets gekend zoo intens reëel, zoo scherp-werkelijk als de emoties der laatste weeken. Er is een climax in mijn leeven. Ik krijg veel brieven oover het boekje oover Paul. Ik schrijf duitsche verzen en ik begon heeden weer aan Sirius, maar voel weer dezelfde moeite om er in te koomen. Geen boek heeft mij zooveel gekost aan inspanning en zelfbedwang — en ik kan niet schrijven tenzij uit lust. Ik ben bijna gereed met Tagore. Donderdag 25 September En al het gebeurde van den laatsten tijd wordt tot zeegen. Door smart tot wijsheid en vereedeling. Ik voel dat het heeft moeten zijn, en dat de onzinnelijke kern van het gebeuren niet vergaan kan. Ik begrijp nu ook eerst recht waarom het physieksexueele zoo gewichtig is, en niet als onbeduidend mag verwaarloosd worden. Want het is niet alleen een functie tot voortplanting maar ook een tot geestelijke samensmelting — en die functie is onmisbaar en als ze ontbreekt of verloopt in liederlijkheid dan is een waar ineenvloeien — het hoogste goed der menschen — onmoogelijkheid. Vandaag verscheen: Glückliche Menschheit." Het schijnt maar een naief boekje en toch heb ik een voorgevoel dat het meer zal doen dan mijn andere boeken in Duitschland. Ik vorder weer met Sirius en voel rustig en gelukkig. Jaap de Haan zond me weer zijn verzen cover de Rus"sen en zijn stuk oover de gevangenissen. Uit dit eigenaardig werk, mengsel van politiek en sentiment — vers en beschrijving — voelt men recht dat dit een groote tijd is. Een persoon die zich zoo naïef oprecht en hartstochtelijk uitspreekt en teevens practisch optreedt — dat is een figuur voor groote perioden. Vrijdag 26 September Heeden voltooide ik de vertaling van Tagore. Het was een heerlijk werk, dat me veel goed deed. Het weer is steeds eeven glansrijk. Ik geniet van de zon. Er is een groote innerlijke vreede en rust in mij. Ik schrijf aan Sirius XVIII. Het wordt toch goed. Rolland's „Nouvelle journée" is eeven als „Le buisson ardent" niet op de hoogte van het vorige. Het is te veel liefde-roman. Dat kunnen anderen ook. Dat deeden Balzac en Stendhal zelfs beeter, en is niet nieuw. Ik vermoed dat zijn Jean Christophe een onvoltooid werk zal blijven, omdat de wijsheid ontbreekt die het waardig zou moeten afsluiten. Ach! als ik maar genoeg tijd heb! Als mij nog maar genoeg arbeidsjaren gegund worden! Ik heb in me — wat onze tijd behoeft. Maandag 29 September Prachtig herfstweer. Het einde van „La nouvelle journée" is toch groot. Er is de wijsheid in die aan Zola en zijn gansche generatie ontbrak. Met deezen man, Rolland, wil ik mij verbinden tot grooter werking op de waereld. Niet onmoogelijk dat de voorreede van Oppenheimer voor de „Glückliche Menschheit" het begin is van een omkeer te mijnen opzichte. Donderdag 2 October Steeds prachtig weer. Gister naar Giza, bij De Haan gegeeten. Gesprek met Lorentz, oover Freud, oover „Paul's ontwaken." Mrs. Cole logeert bij ons. De kinderen vieren feest in het dorpje. Zondag 5 October Onweer, neevel, meestal zeer stil. Soms prachtig. Zonnig. Gister was ik op Walden, het was er mooi, in October-pracht. Ik schreef Sirius XVIII, en lees een novelle van Zahn: Lukas Hochstrassers Haus. „Ein gutes Buch" schreef de oude heer Jansen er in. Ik ben nog steeds in kamp en onrust. Er wordt veel van mijn veerkracht gevergd. Een lang verleeden laat zich gelden. Oude fouten wreeken zich. Gelukkig dat ze zich wreeken — dan worden ze vereffend. Zaterdag n October, In de hut op Walden Herfst. Met herfststemming. Droefgeestig, maar gelaten. Gonzen in 't hoofd, gevoel van congestie. Veel gedoe om het groote huis. Veel kosten. Rust en vreede in huis, maar weemoed, somberheid. Een nieuw boek van Tagore, uit zijn jeugd. Veel minder aangrijpend. Dinsdag 14 October Gister morgen kwam weer mijn oude vijand, Propria Cures, met een vinnig stuk, getuigend van bitter verzet. Mijn boek oover Paul was ,,reclame en pedanterie." Het irriteerde den criticus en hij hoopte dat het zoo min moogelijk geleezen zou worden. Dit bewijst hoe de gezindheid neg is teegen mij. Dat het blad dit durft opneemen. Het gaf mij een goeden schok. Ik dacht eerst de leezing voor de studenten af te zeggen. Maar ik zag dat het een Amsterdamsch blad was en dus zou dat geen zin hebben. Ik was zeer stil gisteren. In Tagore trof mij een uiting van woeste wanhoop — en zeer de oovergang van zinnelijk tot geestelijk liefhebben. Hij heeft de geheele covergang doorleefd. Hij is zoo vrij. zoo groot-mens chelijk mogelijk. Woensdag 15 October Ik besloot Sirius II eerder af te sluiten. Bij het weedervinden van zijn vader en de dood van Akori. Donderdag 16 October Eerst heeden begin ik mij beeter te gevoelen. Mijn hoofd is nog niet vrij en de zorgen zijn eeven zwaar. Maar ik ben sterker en rustiger. Zaterdag 18 October Gisteren sprak ik in Utrecht, voor 300 studenten. Iemand schreef me: „We hebben geen organisator noodig, we hebben U noodig. Maar de Van Eeden van vroeger, niet die van nu. Heeden zou hij meer gehoor vinden." Er was iets in den brief wat mij trof. Maar ik moet wachten, de tijd is nog niet rijp voor me. Maandag Toen ik van morgen mijn voordracht te Delft zou prepareeren, voelde ik mij geheel leeg en machteloos, alsof ik het nooit zou kunnen en het zou moeten afschrijven. Ik was zeer moedeloos, maar anderhalf uur later was ik er mee gereed. Er moet toch een groote verandering koomen. Het is een warme, zonnige herfstdag. De jonge Duitsche student Schenk uit Greifswald is bij me. Hij reisde bierheen om mij te spreeken. Noordmjk al Zee, 24 October Weer een prachtige, zonnige warme herfstdag. De zee is windloos, maar deint met zware branding, tusschen de brandingsgolven het water spiegelglad. De voordracht ging zeer goed, gister in Delft. Ik wist het. Ik weet ook dat het van avond in Leiden en Dinsdag in Weimar goed zal gaan. Ik zie het alles rustig te gemoet. Het is hier een vreedige, rustige dag. Ik at gister bij het jonge echtpaar van der Chijs en kwam 's avonds laat hier op pension Johanna. Ik droeg sommige van Tagore's Wij-zangen voor, en ik voelde sterk de troost, de rust, de vreugde van het leeven in onzen Heer, zijn en mijn Vriend en Vader en Meester. Weimar, Zondagmiddag 26 October Ook in Leiden was de voordracht goed. Ik had een rustigen dag in Noord wijk en wandelde in 't duin. Ik zag Harden en liep hem na. Hij liep met een dame. Ik vond mijzelven tactloos door hem aan te spreeken. Jongensachtig impulsief. De reis was spoedig om. Ik las Uppie's „Metropolis". Knoeiwerk van een genie. Hier is het goed en vreedig. Alleen at ik te lekker van middag. Een kleine zweem van onrust nog. Maar van morgen hoog-sereene momenten. Het is goed en gelukkig lief te hebben, en ik heb veel hef. Ik kan niet zeggen dat Weimar me imponeert door het verleeden. Er is te veel nieuwsteedsch en te waereldsch. De Goethe en Schiller herinneringen zien er zoo achteraf, zoo verdrongen uit, ondanks alle eerbied en zorg. Er is geen ooverleeven 17—154 van hun geest hier. Ze zijn doode traditie, vooral voor de bezoekers zoo goed onderhouden. Er is ook zooveel veranderd, zij leiden deeze tijd niet meer. Er vormt zich een nieuwe leiding, en tusschen die en hen krioelt het canaille. Ik sprak Else Otten aan. Haar booze demon was bij haar en liep weg toen ze mij zag. Ik had meelij. Ik bezocht baron von Schirach, en hij kwam onmiddelijk een kaartje aan 't hotel afgeeven, zooals de etiquette dat tusschen vorstelijke persoonen meebrengt. Weimar, Maandag 27 October Gister avond zag ik Ariadne op Naxos. Ik vond het geweldig verveelend, nog meer dan Wagner. Eerst een Mok'ère-stuk zonder veel samenhang of dramatiek, aardig, maar ook niet meer — en dan een lieve muziek, schuimpjes-muziek, en een vertooning waaraan geen touw is vast te maken. Die Italiaansche figuren van de poppenkast vond ik irritant, en het duet tusschen Ariadne en Bacchus onuitstaanbaar. Wagner, maar nog wat zwakker. En een muziek die niets revolutionnairs had, lief en leenig. Het meest vermaakte mij de opmerking van Jourdain — tusschen de muziek door — „Sie tut nichts als sich beklagen." Dat was best. Ik voelde sympathie met Jourdain. Van morgen was ik in 't Goethe-Haus. De herinnerde mij — van mijn bezoek voor twintig jaar, met M. — het armoedige en burgerlijke van deeze Goethe- waereld, — de zakdoek in 't mandje. Het spiessbürgerliche dat deprimeerde. Ditmaal was het nog sterker. Het was een benaauwde, melancholieke, naargeestige impressie. Ik heb dat sentiment hoe langer hoe fijner: het gevoel van de stemming van een omgeeving, of die aanduidt: opbloei of ondergang. Het ondergaande stemt mij onuitspreekelijk naargeestig. Het maximum was wel het stadje Zimmern, in den herfst-namiddag. Het opbloeiende verheugt me met een uiterst fijne lichte vreugde. Dat laatste heb ik in sommige groote steeden, in nieuwe gebouwen, theaters, tentoonstellingen. Het is anders dan de vreugde in de natuur, aan de zee. Het heeft wel met uiterlijk schoon te maken, maar niet altijd. Ik had de vreugde sterk in het leelijke hotel in Berlijn. De waereld van Frans Hals geeft me géén naargeestige stemming. Daarin was kracht en zuiverheid. Hoe armoedig ook soms. Maar die van Goethe en Schiller is vol aandoenlijke leelijkheid en uiterst verward. Nooit zag ik zoo'n rare collectie dingen als in het Goethemuseum, een verwarde rommel zonder eenige eenheid van smaak. Hoe verheugden me daarentegen de romeinsche voorwerpen in het museum te Napels. Ook Venetië verheugde me. Als tenminste de 18de eeuw onbemerkt blijft. Die was ook daar luguuber. Ik ben op 't oogenblik zeer sereen en gelukkig. Ik vastte vierentwintig uur en voel wel in eevenwigt. Dinsdagmiddag 28 October Nog steeds in de lichte, ligte en gelukkige stemming — wachtend zonder ongeduld. Gister avond de repetitie, aanvankelijk dacht ik er vandoor te gaan. Maar het werd beeter en het geheel was werkelijk dragelijk. 17*—154 Ik geloof dat Goethe en Schiller het meer naar hun smaak vonden dan andere moderne zaken. Vooral in de tweede acte was het decor mooi, de regie handig. Het geheel goed dramatisch. Van morgen las ik „Le combat" van DuhameL Zie, dat is nog eens een stuk waar wat in zit. Een groote waarheid krachtig gezegd. Nog niet het diepste, maar toch een goede, groote waarheid. Ik zag ook het museum. Daar waren vooral de Cranach's interessant. Eigenlijk iets van een malle vent, Cranach — maar wat een kleurvermogen, en wat een portret-schilder I Ook zag ik een curieus schilderij van Strathman, vrouw en slang, iets Toorop-achtigs, maar frisscher, meer expressief. En de bustes van Klauer vond ik goed. Vooral de Schiller. Voor de rest veel prullarie. Zondag 2 Nov., In de hut op Walden Ik heb heerlijke dagen gehad en kwam in vreugd en verheffing terug. Het wonder was gekcomen en de verzoening tot stand gebracht. De opvoering was slecht door het slechte spel. Maar het geheel was mij goed en aangenaam. De reis van Weimar naar Frankfurt vloog om, vijf vliedende uuren. Ik was nog eens in 't Goethe-Haus en alles was mij dierbaar. Ik logeerde in Homburg in de kamer die ik nooit terug dacht te zien. Ik bezocht Simon in Frankfurt en vond hem sympathiek. Ook wandelde ik langs Nice, langs de Main. We zagen den Romer. Lief Franlrfurt, stad van vrijheid. Ik krijg vasten voet in de courant. Thuis had ik plezier in de veranderingen, de nieuwe kamer. Huisselijk en smaakvol. Nu nog in rommel, maar innerlijk vreedig en gelukkig. Lioba heeft toch een zeekeren indruk gemaakt. Het komt nog wel weer eens op 't tooneeL Ik bemerkte nu hoe ik in heel Duitschland meer vaste vrienden krijg. Uitnoodiging naar Weenen. Ik schrijf oover drama en Muziek voor Simon. Zaterdag 8 November Artikel: „Todeskampf zwischen Musik und Drama" gisteren af. Nu Sirius — zonder afbreeking. Het moet nu af. Al het andere moet wachten. Alleen moeten er voordrachten tusschen koomen. Donderdag 13 November Gisteren sprak ik in Hilversum. Thuiskoomend vond ik een brief van E., heftig, onbeschaamd en onbeschoft. Hoezeer heb ik dergelijke menschen bedorven door niet beeter de afstand te bewaren. Jaren lang heb ik het getracht, hem steeds met „U" toegesprooken. Maar eindelijk gaf ik toe en werd meer familiaar, hoewel ik heel goed zag dat elk begrip van zelfinkeer hem vreemd was, en er daardoor nooit intimiteit tusschen ons kon bestaan. Nu ondervind ik daarvan de gevolgen. Vertrouwelijkheid is alleen moogelijk als beide partijen in staat zijn zich voor elkaar te verdeemoedigen. Bij E. heb ik steeds zijn ijdelheid gevoed, door mijn vertrouwen. Nu is hij een en al inbeelding en opgeblazen eigen waan. Zondag 16 November Twee dagen lang vervuld van Tagore, en van het feit dat hij den Nobelprijs kreeg. Ik schreef er een stuk oover in de Frankfurter, dat mij zeer beezighield. Ik was er meer door verheugd dan ik geweest zou zijn als ik zelf was gekoozen. Maar het is nu wel zeeker dat het oordeel dier heeren ruimer wordt. Het stormt, maar in mij is het rustig. Zondag 23 November De waereld is mijn waereld. Er kan geen andere zijn. „Bestaan zonder mijn bewustzijn" heeft geen zin, beteekent niets. Ik heb nooit zoo iets waargenoomen en kan nooit zoo iets denken. Kan men aan iets dat men nooit heeft waargenoomen en dat men zich eevenmin voorstellen als denken kan, bestaansmoogelijkheid toekennen? En zoo iets zou toch de waereld — het bestaande — zijn zonder mijn waarneemend ik. Mijn Ik is de grondslag, het eerste onmisbare element van al wat is. Zoo is er dus iets eeuwig en dan is het mijn ik. Oover deeze stelling, deeze waarheid denk ik onophoudelijk. Vrijdag 38 November Eergister was ik op een concert in Bussum en hoorde Aaltje Reddingius liederen zingen, wat teleurstellend was. Een oogenblik zag ik in de diepste diepten van mijzelf, besefte ik hoe alles ruimteloos in mijn ik vereenigd is. Wat later is 't weer weg. Dat duurzaam te bereiken, dat is het doel der meditatie. Wij kunnen niet nalaten ruimtelijk te denken — dan wordt ruimteloos tot een punt — tot niets. Ik lees „Sadhana" van Tagore. Het beantwoordt aan zijn gedichten. Ik voel hoe hij wijzer is dan ik. Bx weet dat hij gelijk heeft — en ik kan er toch niet bij. Dat toont zijn meerderheid. Maar ik moet misschien juist de schakel vormen van West tot Oost. Donderdag 4 December Storm. Ik nader de voltooying van Sirius II. Ik las het oover en vind het nogal rijk en leevendig. Als III en IV beantwoorden aan mijn conceptie. dan wordt het goed, een sterk, leesbaar boek. Allen Upward is beerig een bond van Genieën te stichten: The Angel-Club. Ik wachtte hem deezer dagen. Ziehier nu al de vierde of vijfde. En nu kan deeze weer geen Duitsch leezen. Vrijdag 13 December Zoel, graauw. Eergisteren ging ik naar Middelharnis, ontmoette in den trein het meisje dat voor twee-en-twintig jaar het stuk van Lieven Nijland prees, en met mij bij B. ging speelen. Juffrouw van Roosendaal. In Middelharnis logeerde ik bij de familie B., het ouderlijk huis van Jan, die bij mij op Walden werkte. Hoe hebben de menschen vasten voet gekreegen op zoo'n modderplaat, naauw booven het zeevlak uitsteekend. Het was er gezellig, ondanks de dorpsche wintersfeer. Men was erg hartelijk. De oude heer goedhartig vermakelijk type, hberaal Hollander, oud zee-officier. De vrouw een nichtje van Bosboom den schilder. Er waren veel mooie schetsen van hem. Een dochtertje, precies Jan, hetzelfde grofblonde, blaauwoogige, ernstige en rechtschapen type, grove trekken en sterk golvend haar. Ik wandelde naar Sommelsdijk, zag het laantje dat Hobbema schilderde. Sprak oover vrouwenvraagstuk en Tagore, — den volgenden dag weer oover Rotterdam terug — een jammerlijke stad met enkel handel en misère, enkel voorspoed en leelijkheid — vrachtwagens, stoombooten, koopwaren en leelijke, goore wooningen. Maar een wonder is het, hoe uit al die bekrompen leeventjes, elk vervuld met jammerlijke pretjes en een kring van vijandig hard werk — hoe daaruit zoo'n machtige éénheid ontstaat. Maandag 15 December De somberheid neemt nog toe. Het reegent gestadig, mijn oogleeden zijn ontstooken, mijn moeder klaagt en sliep slecht, N. kwam mij teegen en zei dat het slecht ging met de zaak, de directeur is daarenbooven nog ziek. Ik schrijf aan het laatste hoofdstuk van Sirius II. Ik moet voortduurend daaraan denken wat Tagore zegt: dat de schepping volmaakt is. Natuurlijk is dat zoo, hoe zou het anders kunnen? Dat gevoel van volmaaktheid komt telkens terug, zoo is het — maar bij Tagore is het constant, intensief en helder. Bij mij is het weifelend, scheemerig, onzeeker. En toch weet ik dat het niet anders kan — want het is het Alles. Bc zou het begrip Volmaaktheid niet kunnen hebben als het er niet was. En dan denk ik weer aan deeze diep sombere momenten, en al het gruuwelijke dat ook mij kan treffen — dat is er toch maar ééns en kan zich nooit herhalen, dus ook nooit meer goed gemaakt worden. Op 't gouden vreugdestrand vergaan niet onrechts donkere seconden onaangetast door zee van eeuwig recht. Maar Tagore zegt ook dat er niet alleen is een worden, maat ook een zijn. Dat gaat direct teegen Bergson, Dan kan het in-den-tijd-gebeurende zich wél herhalen, wel goed gemaakt worden. Dat zou ook sluiten met het illusionaire van de tijdseenheid. Dan kan de tijd terug gaan. Zaterdag 20 December Het is zonnig, opwekkend, frisch weer. Bx schreef eergisteren Sirius II af. Nu voel ik in alle opzichten beeter. Het pijnlijkste wat ik onderga is het ontmoeten van bigotte menschen. Ze interesseeren me, en ze verbijsteren me. In den laatsten tijd zoeken ze me, door het boekje oover Paul, en meenen dat ik bij hen behoor. En er zijn brave, goedwillende bij. Maar met dat al is het een verschrikkelijk gezicht. Vooral zoo een als gisteren hier kwam, een half cultuur-mensch, van proletarische afkomst, vol onverwerkte lectuur, verwaand, prikkelbaar, welbespraakt, verward — zonder eenige geschiktheid tot discussie. En toch niet anders dan een sterker graad van hetzelfde wat Mevr. T. is» Een jonge dichter, Rozemond, stuurde mij werk dat talent toonde. Allen Upward is ziek, tot mijn teleurstelling. Zijn boek is mooi. Maandag 29 December Sneeuw doch geen vorst. De kerstweek was druk en niet ongezellig, Giza was er en Toosje, en de kindertjes genooten van den boom. Ook gingen wij een boom zien in Hilversum bij K. Zilver-en-Wit. Een kerstontbijt met twaalf persoonen. Gisteren vergadering voor de Russen in Amsterdam. Jet Holst presidente, verder al wat Amsterdam aan radicaal en liberaal heeft. Het was een teeken van verzoening dat Jet met mij in die commissie zat. Ze was ook welwillend en heusch. Alleen voelde ik nog nu en dan haar arrogantie. Ook in het feit dat ze zonder iemand te vragen de leiding der vergadering nam. Haar reede was niet meer dan goed. Hortend spreekt ze. en gerekt Maar ze heeft meer dan ik het politieke sentiment, het weeten van allerlei zaken, die mij niet interesseeren, omdat Ze te voorbijgaand zijn. Op de vergadering waren allerlei politieke en andere bekenden: Van Hall, LA. Levy, de sociaaldemocraten Hugenholtz, Mendels, Kleerekoper, enz., Berlage was er. De jonge R. uit Rotterdam was er en ging met mij mee naar Bussum. Een aardige jongen uit het volk, pittig en met natuurlijke beschaving. Geheel auto-, didact en alleenstaand in zijn omgeeving. Woensdag, Oudejaar 1913 Het omineuze jaar is wel vol beteekenis maar niet ongunstig geweest. Inteegendeel het was vol rijkdom, schoonheid en belofte. Ik heb niet geheel uitgevoerd wat ik mij vóórnam. Wel is Sirius II afgemaakt, maar eerst aan 't einde van 't jaar. De Zesde bundel is niet gereed gekoomen — daarenteegen kwamen er twee onvoorziene werken. „Paul's ontwaken" en Tagore's „Wijzangen." „In kenterend getij" is verscheenen. „Glückliche Menschheit" verscheen in Duitschland. „The Bride of dreams" in Amerika. Ik schreef den tweeden zang van „Schijn en Weezen" III. Bt schreef vier artikelen voor de Frankfurter und Fneden", „Arbeit, Geld und Ehre". P De reede te Gent verscheen als brochure. De ,,ötudy oi dreams" in de Proceedings S.P.R. Opgevoerd werd alleen Lioba, éénmaal te Weimar en te Rotterdam twee maal en Don Torribio door de studenten. *wmrao ef d v5cI voordrachten: te Lund, Göteborg. Stockholm (twee), Upsala, Cambridge, Londen Gouda, Oosterbeek, Haarlem, Gent7HüvSurn wSHS.mdd6lh^ Utrecht> Ha^tead ^ ^ ^ Was bij het psycho-analytisch congres te Mün- ^T-H,3l?5r e" Bjcrre te Gosfensass. Ommoette Rainer Maria Rilke. Kwam in corresoóndentie met Rolland, Tagore en Upward. Kreeïeen bezoek van Rathenau. g veStt? °P WaldC» W°°nen' d-te n,(?.1°g^erde me; mijn vrouw in Zandvoort, was met het heele gezin m Wi k a/Zee. Alleen reisde ik door Zweden Engeland, was eenige dagS mHom burg, m Tirol, München en Weimar. Het was Paul's jaar. Paul en Tagore. EINDE VAN HET ZEVENDE DEEL. r droevig, en alles wordt daardoor droef gekleurd. Waar moet het toch met mij heent Wat moet ik doen om hiervan verlost te worden T Ik zie geen uitweg. Zondag 25 Augustus, Ormesby Gister middag kwam er al verlichting door de goede, lieve Duse. Als ik bij haar ben dan komt mijn jonge, kinderlijke zelf terug, mijn onbevangen zijn en doen, zooals ik 't werkelijk zelf het liefste wil. Wij hadden een paar uuren van intiem gesprek, en van morgen een kleine wandeling — en dat waren heerlijke, rustige, mooie oogenblikken. Dan wijkt de angst der onzeekerheid. Woensdag 38 Augustus, Bussum Een ouderwets prettige herfstachtige dag. Met de Gutkinds naar de Uppies gewandeld. Bij hen geluncht. Toen» op de zonnige hei gezeeten, in 't Hof van Holland koffie gedronken, in een rijtuig naar huis. Alles had iets van de oude rust en seréniteit. Be ben veel beeteu uit Ormesby terug gekoomen. De storm juist ontloopen, stille oovertocht. Op mijn schoorsteen prijkt het mooie portret van Duse. „Vers la même espérance" schreef ze er op. Met de Gutkinds heb ik het goed. De oude kwellingen hebben minder vat op me. 1 September Steeds reegen en kou. We hadden drie aardige dagen in Den Haag, met de Gutkinds. Logeerden in de „Twee Steden". We aten Donderdagavond op Duindal, zagen de Door het slechte weer valt het mij zwaar aan 't werk te koomen. Het minst lokt me het artikel voor de Frankfurter Zeitung en de voordrachten. Maar ik ben digter bij Schijn en Weezen. en ik voel meer en meer lust in een zuiver versdrama. Ook Sirius trekt mij, daar heb ik altijd met lust en liefde aan gedacht. Ik ken de weemoed die William James met zooveel voorbeelden beschrijft, zoo goed als iemand. Maar ik voel dat er iets in mij is, te sterk om er door verwonnen te worden. Maar mij eigen is dit inzicht dat dit „Ik" niet vergaan kan, en dat juist na den dood het vreesselijke dreigt en toch weer wijken moet voor Goddelijk licht. Zaterdag 7 September Steeds storm en koude. Ik ben niet neerslachtig, ondanks het guur stormachtige weer, en ondanks gemis aan werklust. Ik moet eerst weer geheel vrij voelen, vrij van ambitie. Dan eerst kan ik weer werken. Als ik Zeg: „Niets kan bestaan zonder mij," dan beteekent dat niet dat ik zooveel waarde aan mijn persoon, mijn individualiteit hecht. Maar dat het ik in mij booven alle persoonlijkheid j uitgaat, en het Ik der waereld is. En hetzelfde Bx van alle andere weezens en menschen. Dat besef wordt steeds duidelijker met den ouderdom. Hoogmoedswaanzin is: het niet uiteenhouden van de persoon, het individu en het Waereld-Dx. Hetzelfde gevoel: niets kan bestaan zonder mij, maar dan mij verkeerdelijk verward met de persoon, het menschje. Zondag 8 September Stil druilig weer. Ondanks kou en storm was ik gisteren opgewekt. Ik ben veel beeter dan het voorig jaar. Ik begon het derde boek van Schijn en Weezen, — arbeidde aan Sirius. En verdeelde mijn dag weer zooals vroeger: 's morgens verzen, 's middags proza, dan een flinke wandeling en 's avonds artikelen. Daarbij na twaalf een studieboek en na zeven een roman. Ik wandelde heen en terug naar Beverwijk. Het was koud en stormachtig. Maar prettig in huis. Het is zoo stil nu. H. was wat onwel. Misschien was het weer te koud voor hem. En we zijn toch om de kindertjes hier gekoomen. Maandag 9 September Guure, harde N.wind. Het is zoo koud als ik 't nog weinig beleefde in September. De heemel heeft steeds die leelijke loodgrijze tint, zooals al den ganschen zoomer. Maar ik ben reedelijk opgewekt en werkzaam. Be baadde gisteren nog, en 's avonds waren wij bij Mevr. de Jong en dronken thee en slemp met drie theosofen, mijnheer Fricke en twee dames. We praatten druk oover Stead, Myers, het boekje „il est résuscité", Steiner. Ook Fricke voelt niet sympathiek jeegens Steiner. H. had 39.3, maar van morgen was hij weer beeter. Mijn lieve kaereltje! Dinsdag 10 September Van morgen hadden wij wat zonneschijn, al bleef het koud. Maar nu plaagde mij mijn neus weer, zoodat ik niet werken kon. Ik lees 's avonds Sinclair's boek oover den burgeroorlog. Manassas. Een uitsteekend en instructief boek. Zeeker een van zijn beste producten. Donderdag 12 September Eindelijk mooi weer. Ik begon een tweede artikel voor de Frankfurter Zeitung. Dinsdag 17 September Reedelijk goed weer. Ik las Manassas uit en was er diep door getroffen. Een groot en veelbeteekenend boek. Ongelijkmatig van waarde, hier en daar subliem, en dan weer rhetorisch. Juist voortreffelijk door de eigenschappen die het Onpopulair maken. Het Zuiden wordt m 't ongelijk gesteld en toch in slottriomf gelaten. Ik schreef mijn artikel af en lees nu „Napoléon intime" en nog steeds William James. Gisteren bij Jacob de Haan, dien ik benijdde om zijn tocht naar Rusland. Ik was blij voor hem. Hij kon nu al zijn speciale talenten gebruiken. Zijn insolentie en roekelooze oprechtheid zelfs ook. Heerlijk, bij al die arme martelaars als weldoener te koomen. Lioba gaat in Weimar. Ik verheug mij er op. Ik voel alsof dit bij uitstek goed is. Ik ga er zeeker heen. Zaterdag 21 September Stil en zonnig, landwind, maar 's nachts zeer koud. Eergisteren las Mariatti mij zijn vertaling van „Eponina" voor. Lebeau zat mij op steen uit te teekenen. Gisteren was ik in Bussum en hoorde daar weer slecht nieuws. In 't eerste halfjaar van 1912 zwaar op de bakkerij verlooren. Wanneer zal dat gesukkel ophouden? Het maakt mijn heele bestaan weer onzeeker. En ik begon nu juist zoo deegelijk op orde te koomen en een basis te vinden voor krachtige werkzaamheid. Napoleon de typische Italiaan. Hij behoort in de reeks: Leonardo, Galileï, Galvani, Marconi. Sterke, origineele intellecten en werkers — maar vooral intellectueel, zonder diepe ethische wijsheid. Napoleon was een plichtmatig philister, met een beperkte waereldbeschouwing, maar ongeëvenaard sterk en volhardend in zijn vak: strategie, administratie, organisatie. Een goed, braaf man — maar geen psycholoog en geen wijsgeer. Het protegeeren van zijn familie, het toestaan van verkwisting en bluf, het vleien en streelen van ijdelheid, het goedhartig toegeeven aan allerlei menschelijke zwakheeden in anderen, het vooral bouwen op eer en eerzucht — dat alles zijn wijsgeerige fouten die in een heerscher totaal onvergeefelijk zijn en tot ramp moeten voeren. Ik droomde vannacht dat ik met Tolstoi in Rusland was. Ik vroeg: „hoe zijn wij er toch ingekoomen?" Daarvan herinnerde ik mij niets. Maar het land was vrij, de tirannie was gebrooken. Ik Zag Moskou en Petersburg. Iemand vroeg mij zacht: „Is dat Tolstoi?" Ik bezocht arme, eenvoudige menschen, die geen besef hadden van afstand, en aan wie ik tot hun verbazing vertelde, dat ik een nacht in den trein had geslapen. Ik deed dat door pantomimen. Teegen Tolstoi Zei ik: „Dit droomen wij nu, omdat ik zoo vervuld ben van Rusland en mij in Rusland verplaats*" Toch was het geen eigenlijke helderheid. den boodem waarop ze leeven, tot zelfs figuurtjes en streepjes bootsen ze na. Maar blinde visschen doen het niet. Dus heeft de maker van die kleur en teekening de oogen der visschen noodig. Datgeene waardoor de zoon Gods meer is dan ik, is de herinnering, het volmaakte geheugen. Ik ben een stipje. Hij is de gansche weg, door het stipje afgelegd. En ook door alle andere stipjes; de individuen. Zondag 29 September Neevelig, stil, koel. Gister begon de dag weer dor en zonder verheffing. Toen nam ik mijn Schijn en Wézen-verzen en kwam tot meditatie. En daarmee kwam troost en verheffing. Dit is voor 't eerst dat het zoo duidelijk gebeurt. En ik voelde als een belofte, een troost, dat ik hierin nog verder zou koomen. Steeds blijft de verwachting dat die herboorte — waarvan in het boek van James zulke treffende voorbeelden worden gegeeven — ook bij mij niet uit zal blijven. Ik voel alsof het moet. Want er is een potentie voor opgezameld, die eens wel tot manifestatie zal koomen. In het weezen dat ik ben zonder het te gevoelen. Ik las de Engelsche vertaling van de Nachtbruid, „Dreambride", en het trof mij zeer, als het buitengewoone werk van een vreemde. Des nachts had ik sterk het diepboorende Zelfbewustzijn. Onbegrijpelijk, onbegrijpelijk! — er kan niets zijn buiten mij. meditatie te koomen. Eerst wanneer een physiek eevenwigt bereikt is, door stoffelijke werksaamheid — waarin de gansche menschheid deelt — dan eerst wordt de ware meditatie moogelijk. Dan verandert het weezen der waereld door verandering van het weezen der ziel. Want de kleuren en geluiden, de harmonieën, hangen geheel af van ons eigen weezen. Ik wandelde gisteren op de bergen door het bosch met Miss Malhnson en zag het Kasteel Gorgier, met de gevangencellen en de oubliettes. Woensdag 9 October Stil, druilerig, koel. Gisteren zeilde ik op het meer en toen hoorde ik Suze orgelspeelen en S. zingen in de kerk. DÉ schreef aan Schijn en Weezen en was tevree- den. Bij het orgel is de beteekenis van onze hoogere techniek voor de kunst het duidelijkst. Door electrische inrichting kan nu één mensch het groote instrument verwonderlijk beheerschen. Het is prachtig, het instrument der toekomst. Zaterdag ia October, Chernex bij Montreux Bij Sam Aletrino. Donderdag maakte ik een heerlijke lange bergteer van uit Boudry, door de Gorges de 1'Areuse, naar de Creux du Van en over de bergen naar Bevaix terug. Van 's morgens 10 tot 's avonds 6. Ik liep nog precies eeven goed als vroeger, en was noch vermoeid, noch stijf. Zutter en de twee Engelsche meisjes gingen mee. We lunchten bij v.l.n.r. Upton Sinclair, Erich Gutkind en Frederik van Eeden te Nikolassee stand van de bakkerij, de slechte gezondheid van mijn oude moeder, mijn eigen tekortkoomingen. En Donderdag kreeg ik een telegram van Duse, dat ze ziek is. Zal ik nu deeze vriendin weer verliezen! Wij hadden geen lust Bevaix te verlaten, geen van beiden. Het was er prettig. De mooiste herinnering was het bezoek aan de ooverblijfselen van het oude paalwooningdorp, aan het meer. De prachtige wilde omgeeving tusschen riet en wilgen, en de voorhistorische dingen, de palen en planken, de beenderen, pijlpunten, de fraai bewerkte serpentienbijltjes — en de wijngaardenier die dat alles onderzocht had en bewaakte, en schilderijen maakte van de paaldorpbewooners. Hij zat te schilderen aan 't meer en woonde in een idyllisch huisje met zijn collectie oude voorwerpen. Het was vol stemming en verbeelding in het prachtige herfstgetij. Bs vond voor het eerst van mijn leeven Holland niet meer zoo mooi bij het terugkoomen. Bs haalde de kinderen uit Bloemendaal van Giza, en zag mijn oude moeder. Ook met Paul blijft het gelijk, niet beeter. En de waereld is vervuld van den oorlog in den Balkan. En Roosevelt werd gewond en sprak nog een uur lang met een koogel in zijn borst. Mijn huis is niet onaangenaam en de kindertjes Zijn hef. Maar ik zie op teegen de leezingen, ik voel er geen roeping toe. Geduld! Geduld! Vrijdag 25 October, Frankfurt Nu rijn die sombere vreezen en schaduwen weer ii—154 De moeilijkheid is, geen woorden te Zeggen die alleen woorden zijn en geen zin hebben. Alle filosofen begaan die fout, zonder het te bemerken. Gister een waarlijk lugubere dag. Eindigend met hoofdpijn. Werksaamheid is de remedie. Maar ik kon niet werken. Ik nam mij vóór Sirius zoo spoedig moogelijk af te maken, en dan een vers-drama te beginnen. Een oopenluchtspel in verzen. Ik heb stof genoeg, in tal van ontwerpen. Vrijdag 15 November De ballade van Chopin die Elly speelde vervult mij nog. De droomerige, eentoonige maten van den aanvang — het peinzend herhalen — dan het hartstochtelijk losbarsten, dan weer de terugkeer tot het teedere, diepe gepeins. Maar het behoort alles niet tot dit leeven. Het is misleidend. Zoover zijn wij niet. Het zijn droomen uit het hiernamaals — illuzies van afgedane taak — rust en vreede en contemplatie die ons neg niet toekoomen. Muziek zegt dingen die wij volstrekt niet kunnen begrijpen — die ons alleen in een stemming wiegen, waarop we nog geen recht hebben. Vandaar de onzinnige, ergerlijke dwaasheid van de opera en Wagner. De echte muziek vereedelt ons niet. Virtuozen maken grove grappen onmiddellijk na het eedelste spel — onder musici is geen verheevener geest. Elly is voor mij de incarnatie van. muziek, zij is goed en eerlijk en een hoogstaand karakter. Daarvoor is ook haar muziek eedel en voornaam. Maar gebonden aan deeze voorwaarde dat ik, op dit oogenblik, constateer. En waarom is dat constateerende Ik aan deeze persoonlijkheid gebonden? Elke diepe inkeer brengt ons tot het volstrekt raadselachtige, het absurde. En ieder moet het toch erkennen. Ieder kent alleen zichzelf, en al wat hij niet zichzelf noemt dóór zichzelf. Wie anders spreekt, slaapwandelt of praat leege klanken. Het zijn is Ik, mijn Ik, van dit oogenblik. Alle spreeken van algemeenheden, van dingen die niet Ik zouden zijn is onwaarheid. Maar een onwaarheid die nuttig is, onmisbaar voor mij. Eevenals ruimte een practisch nuttige fictie is. Er is geen hier en ginder — er is alleen ik die zich herinnert. Die momentaan leeft met herkenningskwaliteit. Ook van beweegen kan men niet spreeken, want ik heeft niets waarteegen zijn beweeging zou afsteeken. De is — ik ben zonder relatie. Woensdag ao November Zondag was ik in Den Haag op de Brahmsmatinee. Elly speelde en Willy dirigeerde. Ik weet niemand wiens spel zoozeer indruk op mij maakt, en ik geef elke Wagner-opera cadeau voor de gezichts- en gehoors-indruk van haar te zien en haar te hooren speelen. Dit is alles echt — bij Wagner is alles onecht. Bi sliep in Noordwijk. Slecht, de muziek werkt blijkbaar niet goed, niet versterkend, dat zie ik nu goed in. Ze is een verkwikking — maar zé verslapt. De morgenstond was prachtig, de daauw oover de velden, de rooksluiers waaruit het dorpje opstak, de stille zon. een lammeling eigenlijk. En ik weet niet in hoever persoonlijke herinneringen op dezen indruk van invloed zijn. Donderdag 12 December' Somber, donker weer. Paul had hooge koortsen. Bij mijn Moeder is diabetes geconstateerd. Dat laatste is niet onrustbarend op haar leeftijd, maar toch.... Ik denk veel aan de heerlijke dagen in Venetië. De warme Junidagen, het frissche water, de gondelvaarten, de baden aan 't Lido, de gesprekken met Duse en Cordula Poletti. Wat een andere waereld als hier, in de sombere, korte winterdagen. Zaterdag 14 December Gutkind schrijft: „Ich denke an einen wirklichen grosszügigen Bund, so eine Art neuen transZendenten Imperialismus der wieder alles zu einer grossartigen Synthese zusammen fasst, im Sinne eines Napoleontisch en oder Alexandrinischen WeltReiches.... Es darf weder national noch bloss international sein, sonder eben menschhch und müsste ganz epochal sein." Zulke gedachten te hebben is al een groote zaak. Ik geloof dat ik alleen dan tevreeden zal sterven, als ik deeze gedachten in uitvoering zie gaan. Maandag 16 December Ik schrijf aan hoofdstuk VIII van Sirius II en ben den ganschen dag daarmee zeer vervuld. Het Boeddhisme doordenkend, voel ik alsof ikzelf nog een nieuwe wending in mijn leeven zal moeten maken. Ik ben nog lang niet waar ik wil wezen, en de vraag is, wanneer zal zich de gelegenheid voor- daarmee bereik ik niets. Eerst moet ik een zeekere macht hebben. En die is nog niet voldoende. Ik wil die macht weer niet om de macht, maar om de grooter uitwerking van mijn daden. Op 't moment ben ik onrustig en ongelukkig. Alleen Sirius bevreedigt. Een ander rustpunt hebben mijn gedachten niet. Maandag 23 December Bx sprak eergisteren in Rotterdam, en vond veel vereering en bijval. Bx herhaalde mijn réde van den Haag, wat precies er en scherper. Op sommige momenten voelde ik mij werkelijk welsprekend, had ik het instrument geheel in mijn macht. Maar ik had een weerzin teegen mijn persoon, mijn lichamelijk, persoonlijk wezen. Bx zag mijzelf in een paar groote spiegels en ik haatte mij, als mijn gevangenis. Het kleine persoontje waarin mijn groote zelf gevangen is. Donderdag 26 December 2e Kerstdag Gister een aardige kerstmaaltijd, met Willy en Elly, B. en T. Het was zoo geslaagd als moogelijk was onder de omstandigheden. Pauls ziekbed digt bij en moeder in Haarlem alleen. Ella stuurde een groot pak, vol allerlei liefs en moois. Er werd veel muziek gemaakt. Zaterdag 28 December Meer en meer begrijp ik hoe veel er nog noodig zal zijn, tijd en arbeid en zelfverloochening — misschien strijd en bloed — eer de maatschappij op beeteren grondslag staat. De oovervloed wordt nu nog verkreegen door zooveel bedrog, ellende en hard werk — en dan is ze nog maar zoo klein en beperkt. Vooral de eerste ontginners zullen een harden strijd hebben. Oudejaarsavond 1012 Ik heb in 1912 vrijwel ten uitvoer gebracht wat ik mij op oude jaar 1911 voornam. ..Sirius en Siderius" is verscheenen in Holland en Duitschland. De katechismus voor Van Eeden-Colony in Engelsch en Hollandsch. Ik schreef een drama voor Eleonora Duse, genaamd „Eponina". Het is in 't Italiaansch vertaald, in haar handen. Ik schreef den eersten Zang van het derde boek van ..Schijn en Wezen". Ik schreef de helft ongeveer — elf hoofdstukken — van „Sirius en Siderius II" en het geheel heeft vasten vorm in mijn hoofd. Ik schreef voorts drie artikels voor de Frankfurter Zeitung. Een vierde niet aangenoomen. „Happy Humanity" verscheen bij Page en wordt in 't Duitsch vertaald, en door S, Fischer uitgegeeven. „Lioba" verscheen in 't Duitsch. Ik hield voordrachten in Soest. Breda (twee), Utrecht (twee), Haarlem, Amsterdam, Groningen, Zaandam, Den Bosch, Frankfurt a/M, Almelo, Amersfoort, Arnhem, Den Haag en Rotterdam. Opgevoerd werden „Don Torribio" door de studenten, „Het Poortje" door de Rotterdamsche dilettanten en „IJsbrand" door de Leidsche te Haarlem, verder „Lioba" in de open lucht. „IJsbrand" ging ook in Frankfurt en werd aangenoomen te München, „Lioba" te Weimar. Het mooiste tijdvak van 't jaar waren de dagen te Venetië met Duse en Poletti. Een groote vooruitgang was de komst van mijn secretaris, H. Ik was driemalen in Frankfurt, verder in Berlijn — en met mijn vrouw in Doorn, in Wijk a/Zee en in Bevaix. Ook de vriendschap met Upton is een belangrijk feit, met hem was ik ook in Londen. Een groot verlies was Lady Welby's dood. Voor 19,13 heb ik de volgende taak. Eerst Sirius en Siderius II afmaken. Dat vergt niet meer dan een paar maanden, hoop ik. Dan „Ln kenterend getij" voor den druk gereed maken, met voorwoord. Dan de zesde bundel studies met de verschillende leezingen en artikelen. Dit moet alles in de eerste helft van het jaar gereed zijn. Dan het oopenluchtspel. Daarna ben ik vrij voort te werken aan Sirius III, aan Schijn en Wezen III, aan „Koning en Dichter". Dit verwacht ik niet ten einde te brengen in 1913» misschien Sirius. Ik moet ook nog een réde oover droomen prepareeren voor Cambridge (Febr.). En een tournée door Noorwegen, Zweden en Rusland in Maart. Na Sirius zal waarschijnlijk dramatisch werk volgen, dat kan reeds aan 't eind van 1913 voorbereid zijn. Oover Paul durf ik naauwelijks schrijven. Het is de sombere schaduw oover deeze jaren. Ik durf haast geen hoop meer voeden. Ik zei: als hij den winter in Holland moet blijven is hij verlooren. Nu is hij in Holland — en ik zou bijna zeggen, als hij 1913 doorkomt dan is hij goed. 1913. Dit jaar wordt algemeen als een omineus jaar beschouwd. Het bloed jaar der waarzeggers. Ik ga het opgewekt in, voor zoover ik dat zijn kan, met mijn ziek kind en mijn onzeekere omstandigheeden. Maar mijn werk vlot, „Mes affaires vont bien," Zooals Napoleon zou zeggen. Mijn leevenstaak slaagt vrij goed. In mijn gezin ben ik gelukkig, de twee kindertjes zijn gezond en allerliefst, een groote Zégen. Er is ook nogal aardig verkeer om mij heen Toosje logeert bij ons, gister kwam Mariatti, Willy en Elly zijn digtbij en wij zien ze nogal veel. Ook zijn mijn droomen bijna alle nacht gunstig, hoewel niet helder. Ik lees Taylor, „Origins of the Aryans." Dt schrijf aan XI van Sirius II. 3 Januari Mooi weer, nog steeds geen vorst. Maar een slechte dag. Gister speelde Elly de Pathétique voor mij. Ik hoorde meer dan ooit de persoonlijkheden, de gescheiden wezens die samen zingen. De taal der gelukzaligen. Maar wij begrijpen nog niets van muziek. Van morgen verscheen Sirius II in de Gids. In 't zelfde nummer een stuk van D. Coster cover Adriaan van Oord, waarin wel alle Nieuwe Gidsers genoemd werden, maar mij n naam met. Terwijl ik Van Oord heb ontdekt en zijn werk geïntroduceerd. 13—154 Dit is weer karakteristiek voor den toestand. Twee geliefde menschen zijn digt bij den dood. Moeder en Paul. Zou ik ze in 1914 nog zien? De moogelijkheid dat Duse weer optreedt is nog niet uitgeslooten. Een reis naar Rusland is vrijwel zeeker aanstaande. Een reis naar Indië wordt waarschijnlijker. Maar niet in dit jaar. Later. Ik zal toch den naam ..Irene" voor het oopenluchtspel gebruiken. Het idee is ook de Vreede, die in deeze periode van 't mensch en-wézen onbereikbaar is. De Vreede en het Geloof. Ik droomde van de getemde slang. Een vleiend, lief dier. Zondag 5 Januari Bx ben een van de gelukkigste menschen! Welk een jammerlijke boel! als ik er tot de gelukkigste behoor! Bx weet niemand die digt er bij het geheim des leevens is dan ik — en hoe oneindig ver ben ik er vanaf. Gister gaf Elly haar Brahms-avond en ik kon weer niet slapen en werd diep gedeprimeerd door de muziek. Voor Elly was het een groote triomf. . Zaterdag 11 Januari Vorst, harde O. wind. Het ging mij deeze week vrij goed. Vooral omdat mijn werk goed opschoot. Bx schreef hoofdstuk XI af. De moeilijkheid is te condenseeren, de oover groote massa materiaal samen te dringen, geserreerd en steevig. Ik las „Vie de Beethoven" door R. Rolland. Te schetsachtig. Bx las ook „The world of dreams" door Havelock Ellis. Bc verheug mij er nu reeds op, als Sirius af is, mij geheel op dramatisch werk toe te leggen. Het plan van „de Promethiden" moet toch nog worden uitgevoerd. Bx voel dat ik het kan. In 1914 is Sirius geheel af, en dan wordt „Koningschap en dichterschap" geschreven en het eerste drama van de Promethiden. In 1913 kom ik niet verder dan Sirius II en Irene, en Schijn en Wezen III, 2. Bx schreef een voorwoord voor „Kenterend Getij". Woensdag 15 Januari Na een paar sneeuwdagen weer dooi. Eergister in Haarlem was het sneeuwland mooi en verkwikkelijk. Ik wandelde met mijn moeder. De winternaargeestigheid was weg. Prachtig stonden de boomen teegen de blaauwe lucht op den witten grond. Gister avond voordracht in Hilversum, Vooraf ben ik dan slaperig en gedeprimeerd. Heerlijk dat gevoel als 't voorbij is, toen ik in 't rijtuig naar huis reed. Bx werd zoo aardig ontvangen als nergens anders, met vrouwelijke tact en fijnheid. Mijn voordracht oover droomen verwacht ik met genoegen. Bx lees Havelock Ellis en zie dat ik wat nieuws en belangrijks kan zeggen. Zondag 19 Januari Mooi, zacht weer. Diep gedeprimeerd. Lichamelijk voel ik mij volkoomen gezond en krachtig. Maar er is een diepe droefheid in me, en elke aanraking met de blinde, rauwe meenigte doet me pijn. Gister sprak er een in een opstel oover mijn „afschuuwelijk grinnikende phariseeïsme". Men zou willen vragen hoe oprecht iemand moest rijn om ook voor eerlijk aangezien te worden. Ik kan nog maar precies voortwerken. Jonge menschen vragen mij om steun en raad. Een juffrouw geef ik goedhartig antwoord, zeggend dat ik vrees haar teleur te stellen. Het mensch antwoordt dat ik haar diep kwets en beleedig. Een jonge man wil dat ik hem beveel, beheersch, tot idealistische daden dwing. Daar heb ik genoeg van — aan wenschen voldoen, uit goedhartigheid, die teegen mijn natuur gaan. Maandag 20 Januari Het was gisteren een bizonder ellendige dag. Een van de zeer slechte. Niettemin werkte ik, schreef aan mijn stuk oover droomen. Ik werk nu eeven als in mijn besten tijd vroeger, 's morgens aan Sirius, 's avonds aan mijn opstel. En zoo wil ik dóórgaan. De beleedigingen en miskenningen die nog doorgaan herinneren mij als 't ware er aan dat ik secessionist blijf, dat er geen toenadering van mijn kant mag koomen. En dan voel ik goed den aard van mijn dramatisch werk. Daarin volg ik geheel en al mijn eigen aandrift. Of het aanneemelijk is, of het mij wat opbrengt, dat alles zal mij niet bekommeren. Ik zal het speelbaar maken, zoodat het kan opgevoerd worden. Verder geen enkele concessie aan de eischen van directies. En ik zal dan nog meer en vrijer profeet zijn en utopist, naar mijn aard. Zondag 26 Januari De kleine Hugo wordt vier jaar vandaag, en Paul liet in al zijn ellende, zijn pijn en benaauwdheid, toch nog een scheepje halen uit zijn kast om aan Hugo te geeven „voor Wijk aan Zee". En de herinnering aan het blijde strandleeven, dat hij nu nooit meer zal meemaken, waar hij zooveel van hield — en de gedachte aan het kleine bloozende ventje, dat zoo vol verwachting begint, en Paul, nog niet halfweg moet scheiden — ik zag de Dood op zijn gezicht. De werk aan mijn droom-artikel. Ik schrei veel. Hoe weinig begrijpen we nog van het leeven. Maandag 27 Januari Mooi, helder weer met nachtvorst. In mijn droom was ik joolig en vroolijk. Daarin was demonenwerk, akelig. Donderdag 30 Januari „A study of dreams" voltooid. Ik ben nu stellig voorneemens er een groot boek van te maken. Zoodra „Koning en Dichter" voltooid is. Paul sprak gister met me oover Frans van Assisi. Hij had er een drama van willen maken. Eenigen tijd geleeden zei hij: „Als mijn lijden nu maar kon werken zooals een fontanel bij een zieke, dat het lijden van anderen er minder door werd, dan vond ik het goed." Christus is het fontanel-principe. Door een wond een andere heelen. Vrijdag 7 Februari Een diep droevige tijd. Het voorjaar komt al, de voogels zingen, de lijsters en meezen. En mijn arme lieve jongen wacht.... wacht.... „Het is maar wachten nu," zei hij, „wachten." En toch ziet hij zijn toestand niet in, en wil hij niet sterven. Telkens spreekt hij nog van beeterschap, en van plannen. Zijn longen zijn nu goed, Zegt hij, als nu zijn maag maar wilde. Hij heeft geen koorts meer, maar hij kan niets verdragen. Hij is nu zoo zacht en vriendelijk, hij glimlacht zoo onuitspreekelijk lief teegen me. De sombere bitterheid wordt minder. De nachten zijn niet onrustig. Hij droomt ook niet akelig meer. Mijn Engelsche reis heb ik afgezegd, uitgesteld tot.... Ik sprak in Gouda, logeerde bij Dr. Levedag, zag het oude huis „Den Thol", waar mijn moeder gebooren is, en ik moest denken hoe ze als schoolkind langs de straten liep. Gouda maakte een diepen, historischen indruk, eevenals Hoorn en Bergen. Be kreeg weer sterk die fantasie, mij zoo welbekend van het oude leeven. Ik zag Jacoba van Beieren's slot aan den IJsel, teegenoover „den Thol". De oude stad met de boerderijen, rieten daken, en de enkele steenen huizen, en de groote mooie kerk. De aristocraten van rondom, de regenten en schutterij-officieren, de glasbranders. De gekleurde ramen vond ik veel mooier dan ik verwachtte. Jammer dat de mooie kerk zoo ontsierd is, eevenals het aardige stadhuis, met den sierlijken geevel. Ik zag ook de mooie miskelk uit ln Rotterdam zag ik de Lioba-repetiüe. Het spel zeer dilettantisch. Maar nu merkte ik dat het een sterk stuk is, want het doet het toch, ondanks het bijna potsierlijke spel. Be ben toen tot het vaste besluit gekomen spoedig weer een zuiver stijldrama te schrijven. Ik kan het nog. Ik süep in Haarlem en had lieflijke, gunstige droomen. Toen ik Paul weerzag, was hij zoo rustig en lief. Ik kon niet helpen weer een zeekere blije leevensmoed te voelen. En dan breeken op eenmaal weer de tranen dóór. Het leven is zoo wreed, zoo wreed, 's Avonds komt dan de zelfkwelling weer. Ik had dit moeten doen, en dat, en dat — en nu is alles te laat. Zondag 9 Februari Ik las in 't leeven van St. Franciscus. Hij is misleid en de door hem betoonde kracht is grootendeels verspild. Maar hij heeft getoond wat kracht de mensch kan oopenbaren. De kracht die voortwerkt van minuut op minuut, en jaren aanhoudt. O, had ik daar meer van! — In de dweepers is ze ontzaglijk, maar ook waardeloos. Wat bet eekent een zelf-verdooving en zelf-marteling als die der Fakirs en kluizenaars? Niets.... En toch voelen we altijd eenige eerbied. Zoo'n kracht is een schat, als ze goed wordt aangewend. Helaas! — nu voel ik er de waarde van, — machteloos als ik sta bij het lijden van mijn lieven zoon. Het physieke lijden, de pijnen, kan ik hem nog ontnemen. Maar de bittere wanhoop, de somberheid, de droeve onrust, het folterend hellelijden van zijn ziel niet. Ik heb gebeeden op zijn hoofdkussen, — toen hij weer gesnikt en geweend had. En hoe weinig kan ik doen. Gisteren voelde ik een gebed. Een gebed waarin ik enkel vroeg om een teeken, een gering teeken, maar begrijpelijk voor mijn verstand, van zijn persoonlijke leiding en liefde. En ik hoorde mijn arme jongen uitroepen in zijn snikken: „Als de goeie God mij maar helpen wou!" Ik draag zijn lijden in alles mee, ik voel de luguubere aanblik van de ziekenkamer — waar hij geen bloemen hebben wil, omdat ze hem vermoeien. Dat wil zeggen, waarschijnlijk dat ze hem aan het verlooren mooi van de waereld herinneren. „Teegen elke minuut zie ik op!" zeide hij. Hoe mat en onbeduidend scheen mij de Christuskop van Leonardo bij rijn onuitspreekelijk droevig, smartgelaat. Ik zag nooit een Christus-beeltenis, dat zooveel lijden uitdrukte als rijn gezicht. Maandag 10 Februari Zoel, vochtig lenteweer. Buiten bloeien sneeuwklokjes en crocusjes. Gister kon ik met Paul spreeken naar mijn hart. Be voelde kracht en heb hem goed gedaan. Be vleide niet met beeterschap, maar ik sprak van de veilige bescherming waarin hij staat, het godsvertrouwen dat hij hebben kan. Be zei dat ik graag mijn leeven terstond zou geeven voor rijn beeterschap, en dat ik al mijn zielskracht zou inspannen om rust voor hem te krijgen. Hij begreep mij zooals bij zeide en is rustiger geworden. Wel schreide hij nog eeven toen Hans kwam. Vanmorgen had hij rust en was zacht en vriendelijk en geduldig. Een morfine-injectie had hem goed gedaan, hij genoot van zijn rust, zeide hij. Het was heerlijk, deeze verandering te zien. Woensdag ia Februari Be zei dat de morfine-injectie hem goed had gedaan. Be durfde niet schrijven dat het misschien mijn gebed was geweest. Maar gisteren avond wilde hij geen injectie, en ik bad bij hem, met alle inspanning en concentratie. En nu had hij weer een goeden nacht. Er is geen koorts meer en het voedsel wordt beeter verdragen. Ik was in Rotterdam, bij de Iioba-opvoering en het was op 't oogenblik zelf heel niet aangenaam. Ik was zoo gevoelig en nerveus dat ik niet in den schouwburg blijven kon, en ging wandelen. Er was veel publiek, een volle zaal. De vmooning vond ik zeer middelmatig, maar het deed toch zijn werking. Ik sliep in het kleine hotelletje bij het station, en ik dacht voortduurend aan Paul en bad. Daarbij had ik de oude stadsaanvechtingen op zoo grove en lage wijze, dat ik mij verbaasde hoe dit samen kon gaan met een zoo ernstigen zielstoestand. Ik sliep zeer slecht. De lage gedachten bleeven ook den volgenden dag, ze zijn nog niet geheel weg. De morgen was van een wonderbare pracht, zoo liefelijk stil en zonnig. Pauls toestand was eer beeter dan slechter. Ik verheugde mij oover het slagen van Lioba, omdat ik nu meer zal kunnen doen. Ik zal mij nu met alle inspanning kunnen toeleggen op het schrijven van een zuiver, mooi stuk. Met nog wat dieper dramatische kracht dan Lioba. Ik lees St. Franriscus. Dat heeft Paul mij aangebracht. Hij gaf me het boek nu voor een paar dagen. Wonderlijk mengsel van goedigheid en wreedheid — die broeder Jumper, die een varken een poot afsnijdt, om een zieken broeder voedsel te geeven. Alles in dat boek is zoo'n tegenstrijdig mengsel. Soms wee en droevig ridicuul, maar vol beteekenis, vol bewijzen van ondoorgronde moogelijkheeden. Zaterdag 15 Februari Een nacht vol akelige en walgelijke droomen. Een slechte dag! Mijn arm kind ligt nu stil te wachten, alleen zijn oogen spreeken, als hij me aanziet. Ik ben laag gestemd. Gister was ik in Amsterdam met T., zacht voorjaarsweer. Bij R., die een zoon gekreegen had. 16 Februari, Pauk verjaardag Toen ik hem onlangs „geduld" toewenschte, Zei hij zoo bitter-droevig: „Het moet wel!" Datzelfde gevoel van in een vreemde macht te zijn, dat vervult mij ook vaak. We kunnen ons niet losworstelen. En toch leeft het besef in ons van vrijheid. Maandag 17 Februari Pauls laatste dagen, misschien laatste uuren. Hij lijdt niet meer, voelt zich rustig. Hij wil alleen witte bloemen om zich heen, die niet geuren. Toen ik gister lang bij hem bad, dacht ik deeze gedachte, dat de eeuwigheid niet kon gedragen worden zonder leed. Ik voelde de noodzaak en het goede van leed. En vandaag dacht ik aan het organisch en anorganisch leeven als de sluimer en het ontwaken van God. Het zijn Gods dagen en nachten. Inslapen en ontwaken. Anorganische materie, waarin organisch leeven opbloeit. Groote slingerphasen. Dinsdag 18 Februari Harde, koude O. wind. De toestand is zoo afschuuwelijk omdat ik alles uitstel, uitstel — om bij Paul te kunnen blijven. En dan ga ik nieuwe verbintenissen aan, in de verwachting dat hij dan wel niet meer leeven zal. Donderdag 30 Februari Gister toen ik teegen Paul zei, dat we hem om zijn zwakte nog maar niet naar de andere kamer Zouden transporteeren, zei hij: „Ik word toch niet meer sterker. Er is niets meer aan te doen," en toen deed hij het gebaar van stilzwijgen: sshl Toen wist ik voor 't eerst dat hij zijn toestand inzag, en liet varen wat hij zoo lang vasthield: hoop op herstel. Vandaag zei hij teegen zijn dokter, met dien aandoenlijken lach: „Ik wil sterven, ik wil sterven," bedoelend dat men zijn lijden verkorten zou. En toen teegen mij: „Wil je de goede God bidden dat hij me tot zich neemt1?" Toen heb ik hem getroost met alle kracht die in me was, met alle oovertuiging. Wilde God mij maar een innerlijk teeken geeven! Wilde hij mij maar bevrijden van die vrees voor Zelfbedrog 1 Vrijdag 21 Februari Het teeken is gekoomen. Niet alleen innerlijk, maar ook uiterlijk, zoodat elk het zien moest. Het verheerlijkte gezicht van mijn Heven jongen in zijn stervens-oogenblik. Dat was booven allen twijfel verheeven. Dat moest ieder die zien kon het geloof brengen. Hij bad en bij zag. Hij zag iets wonderbaarlijks en moois. En in 't gebed steeg hij in 't beetere land. God nam hem tot zich. Tot de laatste seconde bleef bij helder en in contact met ons. Hij zag een oogenblik vizioenen. Toen liet hij mij roepen. Als ik maar in de kamer was, bleeven ze weg. Hij zag ook een vïzioen dat de zuster hem plaagde. Toen Zei hij op zijn lief sten toon: „Jij mij plagen l" En daarna zei hij, dat hij „niets meer begrijpen kon" en „niets meer wist". Toen zei ik hem geduld te hebben. „Nu moest het toch koomen," zei hij, „nu moet het toch gebeuren." En toen gebeurde het. Hij vouwde de krachtelooze handen, de oopen mond ging dicht en preevelde, de oogen gingen wijd oopen en kreegen een uitdrukking van extase en verrukking. Toen hield teevens de adem op, en hij gleed oover in het beetere land, zonder snik, zonder convulsie. Doodstil, in extase. Prachtig was de uitdrukking van zijn gezicht. Zijn moeder, Hans en de zuster zeiden allen: „Nu zijn wij allen blij. Nu is Paul gelukkig." De lange wacht bij de agonie was vreesselijk. Ik kon het niet meer uithouden. Van Donderdagavond tot Vrijdagmiddag duurde de kamp, misschien nog erger voor ons wachtenden dan voor Paul zelf. Midden in den nacht zei hij: „Jullie verveelen je zóó. Ik kan het niet helpen dat het zoo lang duurt." En toen het daglicht kwam, zei hij: „Vanavond lig ik nóg zoo." Kort voor zijn verscheiden sprak hij ons allen aan, en zei tot mij op zijn liefsten, vleiendsten toon: „Lieve, zoete vaatje!" O, dat zeegenrijke geluid voor me. En ook zijn moesje en Hans kreegen dank en liefdewoorden van hem. „Zusje hoort er ook bij," zei hij. En teegen mij: „Zul je haar als een dochtertje behandelen? Ze hield veel van me. Ze moet nog eenige dagen in huis blijven." En teegen zuster Obbes zei hij. nog geen uur voor het einde: „Je beedelde altijd om die schilderij met de muiltjes van Lizzy Ansingh, nu zul je die hebben." Gisteravond dicteerde hij mij alle namen van persoonen aan wie hij een afscheidsgroet wilde zenden. Ik was daarbij nerveus. En dan zei hij zoo rustig: „Geduld! Het moet langzaam koomen." Hij was veel rustiger dan ik. Vanmiddag zei hij: „Vader is mijn geest geweest," en dat herhaalde hij nog eens:-„Vader is mijn geest geweest." Ook gaf hij op wat er met zijn. eigendom gebeuren moest. Het speelgoed voor mijn kinderen. De boeken mocht ik met M. naar goedvinden verdeelen. Eergister al zei Paul dat hij óf in Noordwijk wou liggen, bij de zee, of in Bussum, waar moeder bloemen kon planten op zijn graf. „Moeder komt zeeker bij me," zei hij. Bij de spoor was het misschien zoo ongezellig, ik moest het maar eens gaan uitzoeken, en moeder laten beslissen. Hij hoefde het niet te weeten. Er moesten geen bidders of dragers zijn bij de begrafenis. „Ik wil door liefde gedragen worden, ik heb vrienden genoeg." Ook geen circulaires met rouwranden. „Dan nog liever een gouden rand," zei hij. Onbeschrijfelijk aandoenlijk, alles met de zachte fluisterstem, de engelachtige glimlach, de krachtelooze gebaren. Li den langen nacht was ik radeloos. Be kon het gemartel niet langer harden, en vroeg D. er een