CHRISTUS' HEERLIJKHEID MET EER GEKROOND MET EER GEKROOND ACHT PREEKEN VOOR PASCHEN, HEMELVAART EN PINKSTEREN DOOR Dr K. DIJK V.D.M. te ':Grapenhagc-Wcsl En bet Woord Is vlecsch geworden, ca heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader vol van genade en waarheid. Joh, 1 : 14 UITGAVE VAN J. H. KOK N.v. TE KAMPEN - 1934 TER INLEIDING. Deze acht preeken stuiten zich nauw aan den eersten bundel: Op den lijdensweg, aan. De eerste preek van dit achttal is het vervolg op de laatste lijdenspreek voor den Goeden Vrijdag. Ook door deze „feeststoffen" moge onze Ood Zijn naam verheerlijken In den zegen, dien Hij genadig over deze uitgave gebiede. Hij doe ons in Zijn Woord steeds dieper Christus' heerlijkheid aanschouwen. 's Gravenhage, Januari 1934. K. DIJK. INHOUDSOPGAVE. Bladz. I. DE VREUGDE VAN DEN EERSTEN DAG .... 1 II. TOT DE GEMEENTE GODS 20 III. VAN VERBORGENHEID TOT OPENBARING ... 39 IV. DE DAG VAN DEN OVERGANG 58 V. DE WACHTENDE KERK 78 VI. DE KOMST VAN DEN GEEST 97 VII. HET FEEST VAN DE JEUGD 116 VIII. DE ROEP VAN DEN GEEST 134 IS" De vreugde van den eersten dag (Paschen). Psalm 92 : 1, 2. Lezen: Wet des Heeren. (waarna gezongen wordt Tien Geboden : 9). Lukas 23 : 54—24 : 9. Psalm 118 : 11, 12. 68 : 10. Lied: De Opstanding:6,7. En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij tot het graf, als de zon opging en zeiden tot elkander: wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen ? En opziende zagen zij, dat de steen afgewenteld was, want hij was zeer groot. Markus 16 : 2—4. Het evangelie van ons paaschfeest begint geheel anders dan wij zouden verwachten. Wij zouden de boodschap van Christus' opstanding uit de dooden en van Zijn levenstriomf over satan en zonde hebben ingezet met een machtig Halleluja of met een forschen zegeklank, maar het goddelijk verhaal van de verrijzenis uit het graf zet op andere wijze in. Het vangt niet met daverende psalmen aan. Het trekt niet in eens alle registers open. Het begint heel eenvoudig en sober en simpel zelfs, want de eerste woorden uit het geweldige opstandingsevangelie, dat ons de zegepraal van het kruis en de verlossing der wereld predikt, zijn een doodgewone tijdsaanduiding. Mattheus schrijft de eerste regels van zijn levensboodschap aldus: en laat na den sabbat, als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week... Markus volgt zijn voorbeeld en vertelt: en als de sabbat voorbijgegaan was... Ook Lukas neemt dezen verre van verheven aanvang over en zegt: en op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, en zelfs Johannes, die in het begin van zijn evangelie zich verre boven de anderen verheft en in eeuwigheidslicht de komst van het Woord aanschouwt, kent geen andere inleiding: en op den eersten dag der week... Wat is de reden van dezen simpelen inzet? Is het schoone verhaal van den Levensvorst geen majestueuzer aanvang waard en is dit praeludium in overeenstemming met de jubelende akkoorden van de verbreking van de boeien des doods? Het schijnt, dat zulk een begin hier niet op zijn plaats is, en toch kan en moet het evangelie van den paaschmorgen aldus aanvangen. En dat niet alleen om de vrouwen, tot wier gedachtenis de evangelisten spreken van hetgeen zij gedaan hebben, te teekenen als trouwe discipelinnen, die op den sabbat rusten naar het gebod en bij het eerste lichten van den nieuwen dag zich spoeden naar het graf van den Meester om den leeren arbeid van haar liefde te verrichten. Deze tijdsaanduiding zegt meer, veel meer. Zij predikt in heilige soberheid het keerpunt in de geschiedenis dér eeuwen. Zij roept uit, dat door den Middelaar het roer der wereld is omgewend. Zij verkondigt, dat niet slechts die sabbat voorbij maar dat de laatste sabbat van de oude bedeeling gevierd is, en zij meldt ons, dat niet alleen de eerste dag van die nieuwe week is aangebroken maar dat nu de eerste dag der week de dag der rust, de dag van Gods vreugde geworden is. En die goddelijke boodschap is de inzet van de paaschhymne. Want Paschen is het feest van de opstanding van onzen Heere Jezus Christus, en deze verrijzenis is èn het amen des Vaders èn het amen van den Middelaar op alles, wat op den lijdensweg geschied is. De overwinning van dood en graf is het zekere bewijs, dat onze Borg volkomen voldaan heeft, en het licht, dat uit Jozefs hof opklimt, doopt ook het kruis met den blijden glans der verkregen verlossing. Neen, de Verlosser heeft geen ijdel woord gesproken, toen Hij het sabbatsgetuigenis sprak: het is volbracht. Er is in den tempel geen zinledige daad geschied, toen het voorhangsel scheurde van boven naar beneden. De schaduwen, dat bevestigt het ledige graf, zijn vervuld en Aarons priesterschap heeft ontslag gekregen. De oude bedeeling heeft haar finale gevonden; het is alles nieuw geworden, en nu zijn de bedeelingen der genade verwisseld. Nu viert de kerk des Heeren niet meer den sabbat aan het einde der week op den zevenden dag, want het zwoegen om tot de rust dér verzoening te komen, is verslonden tot overwinning, maar nu is er een vredevol werken van de volbrachte voldoening, van den sabbat uit Christus' gemeente kan haar week beginnen met den rustdag. Zij vangt met Jezus en met Zijn verworven en toegepaste gerechtigheid aan, en de eerste dag der week is de dag, waarvan wij zingen: Dit is de dag, de roem der dagen Dien Isrels God geheiligd heeft Laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, Die ons blijdschap geeft. In dit licht willen wij het heilsfeit van Christus* opstanding uit de dooden bezien. Wij luisteren naar het evangelie van den eersten dag der week. Een evangelie, dat de heerlijkheid der herschepping uitroept Een evangelie, dat de vernieuwing aller dingen in het vooruitzicht stelt Een evangelie, dat tot thema heeft DE VREUGDE VAN DEN EERSTEN DAG en wij willen hooren, dat deze vreugde verworven is I. door Jezus Christus, II. voor Zijn volk. I. De vreugde van den eersten dag is verworven door onzen Heere Jezus Christus. Zij ligt op het wijde gebied van Zijn verlossing en Hij heeft haar gekocht met den duren prijs van Zijn bloed. Hij heeft haar, en dat is het evangelie van ons paaschfeest, aan het licht gebracht door Zijn opstanding uit de dooden, en haar glans klimt op uit Zijn zegepraal over graf en hel. De blijdschap van den eersten dag is dus een verworven, een door voldoening en verzoening verkregen verheugenis. Zij bestaat dus niet buiten de verlossing in onzen Heiland, en de eerste dag, die elke week de rij der zeven opent, is derhalve zonder Hem geen dag van leven maar een dag van dood. Maar... hoe is deze dag een dag van droefheid en van doodsschaduwen ? Heeft God hem alzoo donker en ellendig gemaakt? Neen, want, en zoo gaan we van den morgen der verrijzenis terug tot den morgen der schepping, de eerste dag, dien de Almachtige maakt, is een dag van groote vreugde voor de in de wateren verzonken aarde. Op dien eersten dag der dagen bracht Jehovah en Zijn Woord hemel, aarde en al haar heiren, uit het niet ten aanzijn voort. Duisternis bedekte d'afgrond en des aardrijks aangezicht Maar God sprak het woord der Almacht: Daar zij licht en daar was licht De eerste dag is dus de dag van het eerste woord, dat God in deze wereld en tot deze aarde sprak, en dat de inzet is van alle andere scheppingswoorden. Een woord, dat de eerste klank is in het machtig akkoord, dat over deze aarde ruischt als een goddelijk lied van heerlijk- 4 heid. Een woord, dat een sprake is van rijken, goddelijken zegen, want het is het woord van het licht, en het licht is de eerste gave van den Vader der lichten aan deze wereld. Zij vormt het begin. Zij ontsluit de deuren voor de andere zegeningen, want wanneer op den eersten dag het licht is geformeerd, stroomen door die ontsloten poorten op de andere scheppingsdagen de gaven des Heeren der wereld toe. De eerste dag is dus de inzet van den majestueuzen arbeid Gods, waarin Hij de wereld geschapen en met heerlijkheid bekleed heeft, en op dezen eersten dag zijn zes dagen gevolgd van enkel schoonheid en goedheid. Iedere dag heeft de glorie des Almachtigen uitgejubeld. Elke morgen was het begin van een nieuwen levensdag. Iedere ochtend begroette den aanvang van een nieuwe levensontplooiing, totdat op den zesden dag Gods beelddrager uit des Vaders handen het paradijs ontvangt; totdat over dien mensch, die zijn bruidslied zingt, het goddelijk keurwoord klinkt: en ziet het is zeer goed, en over het werk, dat Hij gemaakt heeft, neerdaalt de schoone sabbat van Gods verheuging. De eerste dag der eerste week, dien de Heere gemaakt heeft, is dus een dag van vreugde. Hij is de ontsluiting van een schoone week van louter heerlijkheid. En die taak zou elke eerste dag vervuld hebben, Indien de mensch dien dag en alle dagen ontvangen had als dagen des Heeren. Dan was elke eerste dag de aanvang geweest van een blijde week. Dan zou iedere week den mensch en de wereld een stap nader gebracht hebben uit het leven van het paradijs tot de heerlijkheid des hemels. Dan had wel de stroom des tijds gevloeid, waarin de minuten en de uren, de dagen en de jaren even zoovele golven zijn, en welke stroom bestemd was om, zich steeds wijder verbreedend, uit te vloeien in de eeuwigheid, maar die stroom, waarin de mensch als koning heerschte ook over den tijd, voerde hem tot den troon des Vaders, waar hij met God over alle schepselen in eeuwigheid zou regeeren. De wereld kende geen verouden en vergankelijkheid. Niets ging in de opeenvolging der oogenblikken verloren. Wat verleden werd week voor iets schooners, waarin het vroegere werd opgenomen, en geen doodsuur sloeg. Elke eerste dag was een levensdag, die als het ware weer Gods boodschap bracht: daar zij licht, en de vreugde van dezen dag was de vreugde des levens, die wachtte op haar volkomenheid in de wereld, waarin geen tijd meer is. • * Zoo luidt de boodschap van den eersten dag. En indien de eerste dag zulk een dag gebleven ware zou nimmer de vreugde van dien dag door Jezus Christus behoeven verworven te worden en hadden we Zijn kruis en Zijn graf niet gekend. Indien het levenslicht van dezen eersten dag niet was verdonkerd zou de Zone Gods niet als de Christus op aarde gekomen zijn en was Zijn triomf over den dood niet noodzakelijk geweest Maar nu... Het licht is in duisternis verkeerd. Omdat de mensch van zijn God is afgevallen en niet langer den weg der gehoorzaamheid wilde bewandelen. Omdat hij een der dagen, die de Heere hem schonk, en het kan ook de eerste dag geweest zijn, gemaakt heeft niet tot een dag Gods, maar tot een dag der zonde en tot een dag van den duivel, waarop de hel haar triomf vierde over een gevallen menschengeslacht En dan kan het oordeel des Almachtigen niet uitblijven. Dan moet de mensch, die van den boom der kennis eet, den dood sterven. Dan verkeert de zegen in vervloeking, en wordt hij, die een kind des Vaders was, een kind des toorns. Dan strekken zich over deze wereld de donkere schaduwen van het sterven uit en alles, alles is aan den dood onderworpen. Ook de tijd, de voortgang van minuten tot uren en van uren tot dagen, is dienst-, knecht van den dood en instrument van de macht der verderfenis geworden, en alles neemt een end, door den tijd, die alles schendt. En de eerste dag der week ontsluit nu niet een zevental, dat ons van kracht tot kracht en van vreugde tot vreugde doet voortgaan, maar een rij van dagen,, die zich aaneenrijgen als een zware keten van moeite en leed Iedere dag heeft nu genoeg aan zijns zelfs kwaad. Want al onze dagen gaan heen door Uw verbolgenheid, wij brengen onze jaren door als een gedachte; het uitnemendste van die is moeite en verdriet. (Psalm 90 : 9, 10). De dagen des menschen zijn als het gras; gelijk een bloem des velds, alzoo bloeit hij; als de wind daarover gegaan is, zoo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer (Psalm 103 : 15, 16). En bij den aanvang van iedere week zet elke eerste dag weer een tijddeel in, dat de wereld voert naar het einde en alle grootheid en schoonheid van deze aarde een schrede nader brengt tot den grooten dag des oordeels, waarin al die pracht zal vergaan en Gods vlammen de wereld zullen louteren door Zijn rechtvaardig gericht Dit is thans de boodschap van den eersten dag. Een boodschap, die wij heel licht vergeten. Omdat God in Zijn gemeene gratie nog zooveel licht doet stralen, dat de poorten van Zijn goedertierenheden opent En een boodschap, die de wereld vooral op den eersten dag weg- lacht en wegdanst in den droeven waan, dat op dien eersten dag wel andere dagen van levenskracht en levensgenot zullen volgen. Maar wie ooren heeft om te hooren, die hoore. En wie oogen heeft om te zien, die zie. De eerste dag is het begin... waarvan ? Wat is het slot van de rij der dagen ? Die dagen eindigen in wat wij zien in den hof van Jozef van Arimathea. Zij vinden hun finale in een graf en het slot verbergt zich achter een grafsteen, en dit graf is ook de werkelijkheid van den eersten dag, waarvan de geschiedenis der opstanding spreekt. Hij brengt ons, ook in het evangelie van Paschen, tot de groeve der vertering, en zijn eerste stralen lichten over een grafsteen. Dit moet ons met ontroering vervullen. Zing uw psalmen niet te spoedig. Houd even uw jubel in. Ge nadert tot een graf Ge wilt feest vieren bij de plaats, waar ons vleesch, het pronkstuk van Gods schepping, tot verbrijzeling weerkeert. Gij wilt zingen op de plek, waar de heerlijkheid des menschen, al zijn gratie en luister, al zijn schoonheid en kracht, verbroken en verdorven wordt Gij wilt u verheugen daar waar uw versmading het bangst is. Stil nu op dezen eersten dag. Schrik terug met huivering. Het paaschfeest begint met het graf, en... het graf is zoo ontzettend. De grafsteen is schriklijk hard en koud. Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? Zoo vragen niet alleen de vrouwen op den weg naar Jozefs hof. Zoo vraagt het menschenhart, dat met vreeze des doods der dienstbaarheid onderworpen is. Zoo klaagt het kind dezer eeuw, dat al zijn weelde verbrijzeld ziet en op de ruïnes van zijn welvaart nog scherper de pijn van het sterven gevoelt En door deze wereld klinkt eiken dag de kreet uit door rouw gescheurde menschenharten: wie zal afwentelen? Maar geen mensch geeft het antwoord. Hoe hij worstelt om den dood te overwinnen. Hoe hij ook alle krachten inspant om den steen af te wentelen. De grafsteen blijft en het graf blijft, en, eerste dag der week, gij zijt eersteling der smartendagen, en wij kunnen tot u niet zeggen: wees gegroet, gij eersteling der dagen ... • * • En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij tot het graf.. Zoo begint dit evangelie van den eersten dag. En dit begin is schijnbaar geen blij begin. Want dit graf is i het graf van... onzen Heere Jezus Christus. Dit graf is het graf van den Zoon des Vaders. Dit graf is het graf van Hem, Die enkele dagen tevoren gesproken had: de overste der wereld komt en hij heeft aan Mij niets, en... ligt nu onze Verlosser in het graf? Is ook Zijn bloem afgevallen en Zijn heerlijkheid verdonkerd? Is Hij ook der ijdelheid en der versmading onderworpen, en is dat, is dat uw Koning? En die vragen dringen zich met des te feller benauwing aan ons op, wanneer we even van dezen eersten dag teruggaan tot den eersten dag van de vorige week, die zoo ontzettend droef is geëindigd. Die eerste dag was een dag van groote blijdschap en van stoute verwachtingen. Op dien eersten dag reed de Heiland onder het gejuich der menigte op den heirweg naar Jeruzalem en door de straten van de tempelstad. Toen hebben de scharen haar kleederen op den weg uitgespreid en met de palmtakken gewuifd. Toen is Hij begroet met Hosanna's en mengden zelfs de kinderen hun klare stemmen in het blijde koor, en wat beloofde deze week veel voor Jezus! Wat was die eerste dag schoon! Hoe zal der discipelen hart gebonsd hebben van vreugde, dat nu Zijn ure, de ure van Israëls koning, gekomen was. Deze eerste dag zou de intocht zijn van Zijn genadevol koninkrijk Gezegend is Hij, Die daar komt in den naam des Heeren. Wij zegenen U uit Sion. Wees ons gegroet, gij eersteling der dagen, gij schoone morgen des Konings. Zoo is de eerste dag... En wat zal die week blij worden... Maar die week wordt niet blij. Want die eerste dag is de bange inzet van een zevental dagen vol strijd en lijden, en wanneer deze week eindigt, ligt Jezus, verworpen door Zijn volk en gedood door de leidslieden, in het graf. En onze Heiland heeft die droefheid op den eersten dag gezien en gevoeld. Hij weende toen Hij Jeruzalem zag en brak de vreugde door Zijn tranen. Hij heeft dien eersten dag gekend en doorleefd als het begin van Zijn bitterst lijden en sterven en wanneer het weer de eerste dag zal worden sluit zich boven Zijn gezegend lichaam de grafsteen. Jezus in het graf... Is het nu niet de ure der duisternis? Viert satan niet zijn overwinning? Het schijnt zoo, en de discipelen en disclpelinnen van den Heiland hebben in geen andere meening verkeerd. Zij begroeten dezen eersten dag der week niet met vreugde maar zij vangen de nieuwe week met droefheid aan. Des avonds vernacht het geween en des morgens is er voor hen geen gejuich. De vrouwen gaan bezorgd en droevig naar het graf. De Magdaleensche. staat straks eenzaam-schreiend als een verlaten wees in Jozefs hof. De discipelen kunnen van droefheid het evangelie der verrijzenis niet gelooven, en de Emmaüsgangers zien in den laten middag van dien eersten dag nog droevig. Wij hoopten, dat Hij was degene, Die Israël verlossen zou, en... deze Verlosser is weggelegd achter den grafsteen. Wat een somber begin voor een nieuwe week en wie redt zijn ziel van het graf, nu de Zone Gods en des menschen in den smaad des grafs is neergedaald? En ziet ge op dit graf niet het zegel van de wereldlijke macht, die Jezus liet kruisigen, en ziet ge niet het geweld der vijanden, die de spelonk bewaken om alle afwenteling van den grafsteen te voorkomen? As de sabbat voorbijgegaan is, zeer vroeg op den eersten dag der week, als het begint te lichten, schijnt er voor het rijk der duisternis alle reden te zijn om te juichen over zijn triomf, en o God, o God, waarom hebt Gij ons verlaten? Heeft God vergeten genadig te zijn? Dit weekbegin is zoo angstig voor heel de wereld, en wanneer de aanvang het graf is van den tweeden Adam, wat moet dan het einde worden? * * Dit einde wordt, Gode zij dank, goed omdat het begin goed is. Zelfs bij Jezus' graf is het niet enkel donkerheid. Het moge dan schijnen, dat het nu met Hem voor altijd uit is, het is niet uit, want wat is dit graf ? Het is een deel van Zijn verlossingswerk en het is het laatste stuk van den weg der vernedering, dien Hij bewandelt. Het is de versmading, die Hij om onzentwil op Zich heeft genomen, en de doodsellende, waarin Hij als onze Borg is ingegaan. Het is de duisternis, waarin Hij is neergedaald om het geweld des doods volkomen te verbreken en het leven en de onverderfelijkheid in stralenden luister aan het licht te brengen. En is dat mogelijk? Ja, want wat is de prikkel des doods? De zonde, en wat is der zonde kracht? De wet, en onze Middelaar heeft die wet vervuW en haar vloek ^nz? Borg heeft die zonde verzoend en de schuld betaald, en luistert toch allen, die weenen wilt bij het graf van Jezus. Eer Hij het hoofd ter doodsrust boog, heeft Hij geroepen: het is volbracht en het oordeel is gedragen; de slag is geslagen; de crisis is gevallen; de Zoon heeft voldaan; Hij heeft Zijn geest immers mogen bevelen in des Vaders handen en Hij ligt in het nieuwe graf van den rijken Artaiatheêr. Men had Zijn graf bij de goddeloozen gesteld maar Hij ts bij de rijken in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft noch bedrog in Zijn mond geweest is. Jezus Christus is de rechtvaardige en Hij heeft den Vader volkomen gehoorzaamd. Hij is onschuldig en ontvangt reeds vóór de opstanding het loon. Het nieuwe graf is Zijn rechtvaardiging en over dat graf ruischt het voorspel van de paaschakkoorden. De hemel vangt reeds den opstandingspsalm aan. De eerste dag der week zal geen dag van droefheid zijn. God maakt alle dingen nieuw. De geschiedenis der wereld is bezig zich te wenden. Maar... dan kan Jezus niet in het graf blijven. Dan moet Hij uit de dooden opstaan. Want zoo lang Hij in het graf ligt is Hij in den dood, en de dood is de bezoldiging der zonde. Zoolang Hij in het graf blijft is Hij bezig met die bezoldiging te betalen, en is Hij niet volkomen overwinnaar. Zoolang Hij in het graf blijft kan Hij ons de gerechtigheid niet deelachtig maken, en is er geen levenstriomf. Dan kan er geen vreugde van den eersten dag zijn. Dan... Maar, Halleluja, die vreugde is er. Op den eersten dag der weke, voor den dauw des morgenroods rees de Godmensch uit de banden des te niet gebrachten doods. Onverderfelijkheid en Leven werden aan het licht gebracht. En de zon der nieuwe schepping brak d'aloude zondenacht Zoo wijdt Jezus Christus door Zijn opstanding uit de dooden en door Zijn zegepraal over de macht der hel dezen eersten dag der week tot een dag des levens, en de Zoon volbrengt dit machtige werk der herschepping in aanbiddelijke overeenstemming met het wonder der schepping op den eersten aller dagen, aan het begin van de allereerste week. Dan spreekt de Vader: daar zij licht, en door de duisternis, die den afgrond bedekt, breekt jubelend het eerste licht des levens, dat den nacht verdrijft en waarin de heerlijkheid der aarde zich ontsluiten zal van kracht tot kracht en van schoonheid tot schoonheid. Dan schenkt, gelijk wij zagen, God Zijn eerste gave aan de wereld, en die eerste gave is de aanvang van alle levensweelde, waarin aarde en mensch zich in den ochtend der wereld mogen verheugen. En hier, op den eersten dag der week, als het begint te lichten, rijst het licht van nieuwen levenstriumf op. Over hej graf van Hem, Die op Golgotha in de drie uren der duisternis het onzegbaar lijden der verlatenheid heeft doorworsteld, spreekt de Vader: daar zij licht, en de Zoon des menschen staat op uit de dooden; Hij breekt de banden der verderfenis; de schaduwen des doods wijken voor de lichtglansen des levens, en... verheug u met Gekroond 2 beving. Aarde en hemel bewegen zich. Gods engelen dalen neer in bliksemende majesteit en in blanke, hemelsche kleeding. De aarde wordt bewogen en de bodem beeft De vijanden verschrikken als ten doode en slaan op de vlucht. Des Vaders troongeesten openen als dienaren van den verrezen Koning de poorten des grafs, opdat de Koning der eere uitga, en de vrouwen, opziende, zien, dat de steen afgewenteld is. Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is. Wees dan gegroet, gij eersteling der dagen, morgen der verrijzenis. * * Zoo wordt ons duidelijk waarin de vreugde van den eersten dag bestaat. Zij is de blijdschap van het volbrachte werk der voldoening, want de sabbat is immers verlegd van den laatsten op den eersten dag der week. De bedeelingen der genade zijn verwisseld en die verwisseling predikt, dat de rust der verzoening niet meer aan het einde maar aan het begin staat Aan het eind der week, aan het eind der bedeeling kwam de rust in den tijd der schaduwen, waarin alles wachtende was op en heen wees naar het volmaakte offer van het Lam Gods, maar nu begint de week met de rust. De voldoening is volbracht en de verzoening is verworven, en van dat volbracht is de opstanding van Jezus Christus de goddelijke bevestiging en de hemelsche proclamatie. Indien er nog een penning te betalen ware, Hij was in den dood gebleven, maar nu predikt Zijn verrijzenis, dat alle schuld betaald is, en dat de Vader, Die Hem uit de dooden opwekt, het offer heeft aanvaard. Dit is de vreugde van den eersten dag. O zeker, die verheugenis bestaat in de groote blijdschap, dat onze Levensvorst den dood heeft overwonnen en Hij de eersteling is geworden dergenen, die ontslapen zijn. Maar deze zegepraal over den dood zou niet mogelijk zijn geweest, indien niet eerst aan het recht Gods voldaan, indien niet eerst de zonde verzoend, indien niet eerst de straf gedragen, indien niet eerst de gerechtigheid verworven was, en Godlof, dat alles is tot stand gebracht. De kwijtbrief kan geteekend worden en in den morgen van den eersten dag spreekt God Zijn amen uit over het kruis en rechtvaardigt Hij den Zoon voor de oogen van aarde en hemel. Om die rechtvaardiging is de blijdschap van den eersten dag zoo groot. Ja, wat meer is, Die ook opgewekt is... Het open graf is meer dan het kruis. Want indien Christus niet opgewekt is, zoo is ons geloof tevergeefs. Indien Christus niet opgewekt is, zoo zijn wij nog in onze zonden. Indien Christus niet opgewekt is, zoo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn. Deze eerste dag is de dag van ons leven en van onze zaligheid en de bron des waarachtigen levens. Nu vangt ook het genadewerk van Jezus Christus zijn triomftocht in deze wereld aan, en de eerste dag is het begin van de werkweek der nieuwe bedeeling, waarin de vrucht van Christus' verzoening rijpt tot den vollen oogst in de voleinding der eeuwen. In die werkweek neemt de Geest Gods het alles uit den verrezen Middelaar, om de gerechtigheid, die Hij verworven had, Zijn gemeente deelachtig te maken en Hem te verheerlijken. En die werkweek eindigt in den eeuwigen sabbat op de nieuwe aarde. Zij vindt haar voltooiing in het volbracht des Geestes en in de rust der eeuwige zaligheid. Van die voleinding is reeds de eerste dag, wanneer onze Heiland uit het graf verrijst, de goddelijke voorspelling. Dan dalen immers uit den hemel de engelen neer in bliksemlicht, en zij prediken de vreugde van den hemel over den triomf van hun Koning, Dien zij aan het einde der tijden op den laatsten dag der dagen vergezellen zullen in ongebonden majesteit. Dan beweegt zich immers de aarde, en haar beving is de levensontroering van het creatuur, dat eenmaal in de volkomen verlossing der kinderen Gods zijn eeuwige vrijmaking zal ontvangen. Dan worden de wachters als dooden, en hun vlucht is het, bevend vlieden van al Zijn vijanden voor den overweldigenden glans van den verheerlijkten Christus, voor Wien in den dag der dagen alle haters zullen schrikken en roepen: bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor het aangezicht van Hem, Die op den troon zit. Dan worden de discipelen getroost en hooren uit des engels mond de blijde boodschap: vreest niet, welk evangelie in den jongsten dag alle engelen Gods uitverkorenen zullen toeroepen. Dan is de grafsteen afgewenteld en zijn de banden des doods verbroken, die in de toekomst van Jezus Christus volkomen verpletterd zullen zijn. Want Hij opent dan alle graven; Hij wekt alle dooden op; Hij verslindt den laatsten vijand, die te niet gedaan wordt, den dood, tot overwinning, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. Dit alles spelt de vreugde van den eersten dag der week. Zij richt ons oog van de opstanding naar de wederkomst In de beving der wereld hooren wij het voorspel van het wereldgericht, waarin de Zoon des menschen van den Vader het oordeel heeft ontvangen. Wiens stem in Zijn verrijzenis de aarde bewoog en Die ons heeft verkondigd: nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel. En dit woord: nog eenmaal wijst aan de verandering der beweeglijke dingen als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet beweeglijk zijn (Hebr. 12 : 26, 27). Laat dan op dezen eersten dag alle stroomen vroolijk zingen en de handen klappen naar omhoog. Want Hij, Die verrezen is, komt om de aarde te richten. * * * Zoo vieren wij op ons paaschfeest de vreugde van den eersten dag der week. En niet alleen op ons paaschfeest Elke Zondag, en vergeet dit toch niet, opdat nimmer menschelijke inzettingen den dag des Heeren omsluieren en de rustdag voor u het hoogste blijve, elke Zondag is voor ons het feest der opstanding, en iedere eerste dag der week mag voor Christus' gemeente een dag der vreugde zijn. Dan is het voor u rustdag in het volbrachte werk van Christus. Dan rust ge niet alleen van uw gewone dagelijksche bezigheden en van de vermoeienissen der werkweek, maar gij viert ook de rust in den zoenarbeid van uw Borg, Die overgeleverd is om uw zonden en opgewekt om uw rechtvaardigmaking. Viert ge zoo uw paaschfeest en brengt de Zondag u deze verheugenis ? Gaat ge waarlijk uit van de rust in Hem, Die alles voor Zijn volk heeft volbracht? Is Zijn verrijzenis voor u de eerste dag, de aanvang van uw nieuw leven, waarover het licht van Zijn vrede zich spreidt en waarin gij smaakt de blijdschap van Zijn verzoening? Ziet gij, dat de steen afgewenteld is voor al de Zijnen, en is het waarlijk voor u feest, feest der heilige zielevreugde ? Dan zult gij eerst moeten kennen de smart over uw zonde en schuld voor God, en bekennen, dat gij van nature midden in den dood ligt. Dan zult gij, door den Geest aan uw doemwaardigheid ontdekt, moeten belijden, dat uw plaats is in het graf en in de verderfenis, en u in ootmoedigheid neerbuigen voor Hem, Wiens ontferming gij niet waardig zijt Dan zult gij uw zaligheid buiten uzelf moeten zoeken alleen in Christus, en volkomen rusten in hetgeen Hij voor Zijn volk volbracht. Dan zal de levenskracht van Zijn verrijzenis in uw hart moeten werken, en in uw leven, hoe vroeg dan ook, moeten slaan de eerste ure van een nieuw leven des geloofs en der heiligmaking. En dan wordt het feest. Dan is het feest. Dan is elke Zondag voor u opstandingsdag, en van dien Zondag stroomt de zegen uit over de geheele week. Want deze week moge een moeizame werkweek zijn; elke dag hebbe ook voor u genoeg aan zijnszelfs kwaad, over iederen dag valt het licht, het levenslicht van Christus' opstanding en van Gods genade, en in dat licht zingt ge uw levenspsalm: Geloofd zij God met diepst ontzag Hij overlaadt ons dag aan dag Met Zijne gunstbewijzen, Die God is onze zaligheid; Wie zou die hoogste majesteit Dan niet met eerbied prijzen? Die God is ons een God van heil. Hij schenkt uit goedheid zonder peil. Ons 't eeuwig, zalig leven. Hij kan en wil en zal in nood. Zelfs bij het naadren van den dood Volkomen uitkomst geven. Psalm 68 i 10. II. De vreugde van den eersten dag is door Jezus Christus verworven voor Zijn volk. Zij is een blijdschap, o zeker ook voor den Heiland Zelf, Wiens ziel zal gejubeld hebben in het licht des levens, maar toch een verheugenis, die uit Zijn lijden en sterven en door Zijn verrijzenis opbloeit voor allen, die Hem kennen als hun Heiland en Heer. Op dit karakter van de levensvreugde in den verrezen Middelaar legt het evangelie van Paschen dan ook allen nadruk, want het stelt de discipelinnen en discipelen van Jezus in het volle licht Zelfs is het alsof Jezus Zelf eenigszins op den achtergrond wijkt en Zijn jongeren telkens vooraan treden in den blijden glans van den eersten dag. Van het feit der opstanding wordt immers met geen woord gesproken. Geen der evangelisten leidt het wonder der verrijzenis, de vreugde van den eersten dag in met de blijde vermelding: en toen het begon te lichten, op den eersten dag der week stond Jezus Christus op uit de dooden. De eersten, die ge in dien Iichtvollen morgen ziet, zijn de zich reppende vrouwengestalten op den weg naar het graf, en wanneer uw oog den verrezen Heiland aanschouwt is het altoos in het midden van Zijn verschijningen. Eerst teekent het evangelie de vrouwen of Maria van Magdala, de wandelaars naar Emmaus óf de jongeren, en dan den Heiland, Die tot hen komt om hen te troosten en hun harten te vervullen met de vreugde van den eersten dag. In het volle licht staat de gemeente, die den paaschzegen ontvangt uit de hand van Hem, Die dood en graf verwon. Verbaast u deze orde? Zij is toch de orde van den eersten dag. Zij is de heilige regelmaat van Paschen. Want wat nut u de opstanding van Christus? Hij heeft door Zijn opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken. Paschen is dus het feest der uitdeeling. De vreugde van den eersten dag is de blijdschap van de mededeeling en toepassing der verworven verlossing, en zoo ziet gij hen, die de verlossing deelachtig mogen zijn, met Jezus op den voorgrond treden. En voor hen is deze eerste dag wel een dag van groote blijdschap. Ach, de week, die zoo schoon met den glorievollen intocht begonnen was, had zulk een droef einde gehad, en als de sabbat aanbreekt, is er voor hen weinig rust. Hun Meester is gekruisigd en ligt in het graf. Zijn vijanden hebben getriomfeerd en zelfs den grafsteen verzegeld. Met Jezus' sterven is al hun hoop vergaan, en neen... voor hen is er geen paaschfeest en geen sabbatsvreugde. Zij juichen niet het sabbatslied: het is goed, dat men den Heere love, maar zij klagen: de Heere heeft ons vergeten, de Heere heeft ons verlaten, — en vol zorg zien zij het begin van de volgende week tegemoet, die ze in moeten zonder Jezus. En die sombere stemming heerscht in alle zielen. De vrouwen gaan op dien eersten dag nog uit om, zooals zij meenen, een dooden Jezus te balsemen en angstig vragen zij: wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? Maria Magdalena loopt schreiend en zoekend bij het ledige graf, terwijl de verrezen Meester vlak bij haar staat. De wandelaars naar Emmaus zien droevig en klagen in hun teleurstelling: en wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. De discipelen gelooven de jubelende boodschap der vrouwen niet, die prediken, dat de Heer waarlijk is opgestaan, en de terneergeslagen zielen missen alle geloofskracht en geloofsvreugde. , Maar... het zijn toch kinderen des Vaders. In hun harten zijn de zaden des Geestes geplant. Die zaden zullen ontkiemen, en wanneer het op den eersten dag der week begint te lichten daagt ook het licht voor de bedroefden van hart. Door den levenstriomf van Jezus Christus breekt het leven naar alle kanten uit De weeklage verandert in een rei en de tranen worden van de oogen gewischt. De levensklanken ruischen: Vreest niet. — Maria. — Vrede zij ulleden. En de eerste dag der week is voor hen allen het begin van een nieuwe periode vol hemelsche levenskracht en onvergankelijke levensweelde en de inzet van een lange, door den Geest Gods bezielde, in de kracht van Christus voleinde werkweek voor het koninkrijk des Heeren. Een werkweek, waarover uitgespreid ligt de vreugde van den eersten dag. Deze vreugde, dat de groote steen, dien zij niet konden afwentelen, door Hem reeds afgewenteld is, en de machten des vijands, die overwinnaars schijnen, aan des Meesters voeten liggen. * Deze blijdschap van den eersten dag is door de eeuwen het deel van allen, die met Christus zijn gestorven en opgewekt. Zij zijn in en met hun Borg verrezen tot een nieuw leven, en zij hebben het leven der herschepping, het eeuwige leven, dat door geen dood kan worden teniet gedaan. Gij, die met uw Middelaar zijt levendgemaakt, leeft in uw Hoofd, en de kracht van Zijn opstanding werkt vernieuwend en heiligend totdat de voorgestelde volkomenheid bereikt is. Maar, zoo werpt ge misschien tegen, met Christus opgewekt en deelend in Zijn levensvreugde? En dan... die macht der vergankelijkheid en zelfs de macht der zonde, die zich ook bij Gods kinderen doet gelden...7 Zeker, die macht des doods woelt ook nog in hun leven, en gij, die de gemeenschap met Christus kent, hebt hier op aarde nog over veel te klagen. Op iederen eersten dag volgt ook voor u nog dikwerf een week van veel moeite en verdriet. Ook gij brengt uw dagen en jaren door als een gedachte. Ook uw dagen zijn als het gras des velds en als de dagen des daglooners. Ook gij ervaart, dat iedere dag genoeg heeft aan zijns zelfs kwaad, en het einde is ook voor u het graf en de grafsteen. En ook gij moet met den apostel klagen: ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods. Maar... Halleluja — gij laat het niet bij deze klacht Gij voegt aan deze nijpende vraag terstond het antwoord toe: Ik dank Ood door Jezus Christus onzen Heere. Gij moogt juichen: /* leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij, en gij kent den eersten dag des nieuwen levens, den dag der herschepping, die voor u de weelde van Christus en Zijn weldaden ontsluit. En die dag der genade werpt over alle dagen zijn vriendelijk licht. Door de diepe schaduwen dringt zijn glans en verdrijft de duisternis der zonde en der ellende. Uw dagen mogen voorbijvliegen als een gedachte, maar de eeuwige God is u een woning en elke dag brengt u een stap nader tot de zalige eeuwigheid. Uw dagen mogen genoeg hebben, elk aan zijn kwaad, maar Gods vertroostingen zijn u niet te klein en uw hemelsche Vader weet wat gij van noode hebt. Gij moogt iederen dag uw zonde betreuren, maar Christus is opgewekt om uw rechtvaardigmaking, en... het einde moge het graf zijn, de laatste dag van uw leven wordt het begin der eeuwige vreugde, en na den dood is 't leven u bereid, God neemt u op in Zijne heerlijkheid. En meer nog. De steen is van het graf afgewenteld. Het graf zal de dooden moeten loslaten. Jezus Christus is de eersteling der dooden. De groote oogst der verrijzenis komt. De eerste dag der herschepping wordt gevolgd door den jongsten dag, waarop Hij over uw stof zal opstaan, en gij verheerlijkt naar ziel en lichaam Hem gelijkvormig zult zijn en Hem zien zult, gelijk Hij is. Beziet dan in het licht van dien eersten dag uw geheele leven. Laat het staan in het teeken van den levenstriomf door Christus. En viert in die vreugde den eersten dag van iedere week als den gedachtenisdag van Jezus' verrijzenis en als den sabbat des vredes voor uw vermoeide zielen. Uw Borg heeft Zelf, toen Hij door Zijn sterven en opstanding de oude bedeeling deed overgaan in de nieuwe, dien sabbat op den eersten dag gesteld en gij moogt de week met de rust beginnen. Maar dan moet het op dien dag ook waarlijk sabbat en opstandingsfeest zijn. Dan mag die blijde eerste dag niet ontaarden in een „vrijen dag", waarop ge uw gewone werk staakt en voorts uw plichten voor den eeredienst vervult, zonder dat er een glans van de levensheerlijkheid van Jezus Christus in uw leven blinkt. Dan moogt ge ook dien dag niet vervormen tot een dag van uw genot, waarop gij aan uw begeerten den vrijen teugel laat, maar dan moet die dag waarlijk voor u zijn een dag des Heeren, waarop gij, elke week weer, het opstandingsfeest van Christus viert en u verheugt in de blijdschap van den eersten dag door Hem. Van dien dag strale het licht uit over alle werkdagen. De eerste dag beheersche door zijn vreugde uw geheele arbeidsweek. Gij zult van dien dag de verheugende vertioosting meenemen in uw zaken en uw zorgen, in uw bedrijf en beroep, in de bekommernissen en beslommeringen van uw gezin en van uw handel. Gij zult als christenen leven van Zondag tot Zondag, opdat uw leven één opstandingsleven zij, en eiken eersten dag der week moogt gij begroeten met het heilige welkom: Wees gegroet, gij eersteling der dagen. Morgen der verrijzenis. Bij wiens licht de macht der hel verslagen En de dood vernietigd is. Heere Jezus, Trooster aller smarten, Zon der wereld I schijn in onze harten, Deel ons zelf de voorsmaak mee Van der zaal'gen sabbatsvree. • * * Leest in dit licht nog eens den aanvang van de paaschgeschiedenis. Dit begin schijnt heel simpel te zijn en niet te passen in de machtige symphonie van de levensoverwinning. Zijn nu eenvoudige tijdsaanwijzigingen als: toen het begon te lichten, vroeg in den morgen, op den eersten dag der week, klanken, die den inzet kunnen vormen van het opstandingskoor? Ja, want zij prediken ons de omwending van het roer der eeuwen en het machtige keerpunt in de bedeelingen der genade. Zij roepen uit, dat het oude is voorbijgegaan en alles nieuw is geworden. Zij spellen den nieuwen levensdag voor de gemeente van Jezus Christus. Maar... weet gij, dat gij tot die gemeente behoort en beproeft gij uzelf of gij aan de vreugde van den eersten dag deel hebt? Want diezelfde dag is ook de dag van de vlucht der vijanden, die als dooden worden, en een dag der verschrikking voor allen, die geen rust kennen in het offer des kruises. Voor hen is er geen vreugde van den eersten dag maar enkel vreeze, en iedere week begint voor hen met een dag. die benauwt en in zich sluit het oordeel naar Gods rechtvaardig recht. O, ze zouden niets te duchten hebben, indien de Christus, Dien zij verwerpen, in het graf lag, want van een dooden Jezus heeft men niets te vreezen en voor een dooden Koning behoeft niemand bang te zijn. Maar... Jezus Christus leeft. De eerste dag is Zijn opstandingsdag. Hij, Dien de wereld dood waant is overwinnaar, en de hel ligt geslagen en gebonden aan Zijn voeten. En elke Zondag is niet alleen voor de gemeente van Jezus Christus de dag der gedachtenis van Zijn verrijzenis, doch ook voor de wereld en voor allen, die buiten den Heiland hun leven en levensvreugde zoeken, de dag, die hun den triomf boodschapt van den Koning, Die dood geweest is en weder levend geworden en de sleutels heeft der hel en des doods. Iedere eerste dag is in bijzonderen zin de dag des Konings, uit Wiens mond een tweesnijdend scherp zwaard gaat, en Die de wereld oordeelen zal in gerechtigheid. De dag des Heeren is de dag van onzen Heere Jezus Christus. Het is de dag, die Zijn komenden gloriedag spelt En ach... de wereld, die buiten God leeit, hoort die boodschap niet Zij heeft Zijn dag gemaakt tot een dag van haar uitgaan en pret, tot den dag van haar zondespel en wellusten. Zij viert juist op den Zondag het luidruchtigste feest van haar losbandigheid en dartelt en danst en spot en hoont, alsof... Jezus dood is. En zij vangt elke week aan met de gruwelijkste ontheiliging van den dag van Christus en met de onteering van Zijn aanbiddelijken naam. Het is wel om van te huiveren. Zij moest op den eersten dag beven. Het is Zijn dag. Zijn overwinningsdag. En de dag van Zijn oordeelen. Ziet toch, gij, die uw dagen zonder God doorbrengt, de hemel opent zich, de aarde beeft, de rotsen scheuren, het graf wordt ontsloten, de vijanden vluchten, en Hij komt, Hij komt óm de aarde te richten. Aan dien eersten dag zit de laatste vast. De opstanding is profetie van de wederkomst. Op Paschen wordt de voleinding voorbereid. Want aan Jezus Christus, Die aan het kruis den dag des oordeels verdragen en de verschrikking des oordeels doorworsteld heeft, is door den Vader het oordeel gegeven, en Hij, Die in Zijn verrijzenis den eersten stap zette op den weg der verhooging, zal dien weg afloopen tot het einde in Zijn verschijning op des hemels wolken. Hij komt. Dat zegt iedere Zondag. Dat predikt elke dag des Heeren. En de Heere is Hij, Dien Johannes ziet in den glans des vuurs en in de majesteit der goddelijke kracht. Kust dan den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Zoekt Hem, ouderen en jongeren, nu Zijn dag u nog de boodschap brengt van het heden der genade. Leert te rusten in het volbrachte werk van Zijn verzoening en bekeert u tot Hem, in Wien alleen het leven, het eeuwige leven te vinden is. Dan verschrikt u Zijn dag niet. Nu niet op den eersten dag en eenmaal niet, wanneer de eeuwen haar eindpunt hebben bereikt en het de groote, doorluchtige, de majestueuze dag van onzen Koning zal zijn. Van Hem, Die voor aller oog Zich zal openbaren als den Levensvorst, voor Wien alle vijanden bevende zullen vlieden. Maar voor Zijn volk zal die dag de dag der eeuwige, onuitsprekelijke vreugde zijn. • * * Naar dien laatsten dag wijst ons deze eerste dag der week. Hij, de verrijzenis-dag van onzen Heiland, was de dag van de wending der eeuwen en van de wisseling der bedeelingen van Gods genade. Hij leidde de kerk over uit den schemer der schaduwen in het licht der vervulling. Hij riep uit den tijd van het volbrachte werk des Middelaars, waarop de eeuwen hadden gewacht. Maar diezelfde eerste dag der week, die den inzet vormde van de werkweek van Gods genade in Christus door den Heiligen Geest, spelt ook het einde van deze week en den laatsten dag der wereld. Die dag komt... O die dag, die dag van loon. O, die dag, die dag van wraken I Als de Richter op den troon Van den vollen toorn zal blaken 't Rijk der zonde moet vergaan, 't Lam van God is opgestaan I Ja, de Heer is opgestaan, Gods bazuinen zullen klinken 1 De eerste dingen lijn vergaan, Nieuwe heem'len zullen blinken I Nieuwe tijden vangen aan, God is scheppend opgestaan I Amen. Tot de gemeente Gods (Paschen). Psalm 122 : 1. Lezen: 12 Art. des Geloofs (waarna gezongen wordt Avondzang : 7). Lukas 24 : 36—44. Te Deum: 2, 4, 5. Psalm 116 : 10, 11. „ 46 : 2. Als het dan avond was op dien eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren, om de vreeze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. • En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde. De discipelen dan werden verblijd als zij den Heere zagen. Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden ! Gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden. En als Hij dit gezegd had, blies hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven, zoo gij iémands zonden houdt, dien zijn zij gehouden. Johannes 20 : 19—23. De vreugde van den dag der verrijzenis is de vreugde van den eersten dag. Zij is de verheugenis van den Zondag, die de blijde inzet is van de nieuwe week, en zij is de heilige vroolijkheid van den sabbat der rust. Jezus Christus heeft door Zijn volbrachte voldoening de bedeeling der schaduwen vervuld, en nu geen sabbat meer aan het einde der week, — en Hij heeft door Zijn opstanding den eersten dag van de bedeeling der vervuiling doen aanbreken, en nu is die dag de sabbat, de dag des Heeren. Maar... de sabbat is de vergaderingsdag van de gemeente des Heeren. Het is de bijzondere dag van de samenkomst van God met Zijn volk, en in die samenkomst bereikte reeds onder de oude bedeeling de vreugde van den rustdag haar hoogtepunt. Dan werden in den vroegen morgen de zilveren trompetten geblazen, die de gemeente samenriepen tot de heilige vergadering; dan kwam de kerk des ouden verbonds eerst in den tabernakel en later in den tempel samen om het dubbel brandoffer den Heere te brengen; dan werd in de huisgezinnen gemeenschap met den Heere geoefend in de overpeinzing van Zijn heilige wet; dan werd èn in de woning des Heeren èn in de woningen van Zijn volk de sabbat gevierd als een heilige samenroeping (Leviticus 23 : 3), en dan vierde Israël in het bijzonder door die saamvergadering der gemeente den rustdag als een dag der feestvreugde en der verlustiging, den God des verbonds tot heerlijkheid. En dit karakter heeft de rustdag van den nieuwen dag niet verloochend.'Hij is voor de kerk der vervulling de dag van haar samenkomst met haar Koning en door Hem met haar God. Hij is voor haar de dag, waarop zij in haar vergadering in Zijn huis Hem ontmoet in den dienst van Zijn Woord en van haar gebeden, en hij is juist door die gemeenschapsoefening met haar Heere en Hoofd elke week weer de dag der vreugde, waarop de levensblijdschap van den verrezen Heiland zich vernieuwt van kracht tot kracht. En daarom is ook dit onze sabbatsviering, dat wij inzonderheid op den sabbat, dat is op den rustdag tot de gemeente Gods naarstig komen om in haar midden met alle heiligen ons te verheugen in den levenstriomf van onzen Heere Jezus Christus, Die het Hoofd der gemeente is. Zoo is de eerste dag de dag van Christus en Zijn kerk. Zoo is de sabbat de dag der samenkomst van God met Zijn gemeente, die Hem op dien dag bijzonder mag ontmoeten. En onze Heiland heeft terstond den eersten dag als zulk een dag van samenkomst gevierd. Hij, Die tijdens. Zijn omwandeling op aarde naar Zijn gewoonte op den sabbat opging naar de synagoge, heeft in Zijn heerlijkheid die gewoonte niet verloochend. - Maar dan volgt Hij haar niet meer op den laatsten dag der week, want de laatste sabbat der oude bedeeling is gevierd, doch op den eersten dag, den vreugdedag van Zijn verrijzenis. En dqp zoekt Hij de kerk niet meer in de synagoge, want zij is op den eersten dag gesloten en het oude is voorbijgegaan, maar dan vergadert Hij met de gemeente der nieuwe bedeeling, die Hij zegent met den vrede van Zijn kruis. Zoo komt de verrezen Christus op den sabbat, dat is op den rustdag, naarstig tot de gemeente Gods, en Hij doet dit in de verschijning aan de twaalven aan den avond van dien blijden levensdag. Wel was Hij reeds eerder aan anderen verschenen. Hij is van de vrouwen ontmoet, wanneer dezen zich met de hemelboodschap van het ledige graf naar Jeruzalem spoeden, en heeft haar getroost met Zijn vriendelijk: Vreest niet. Hij heeft in Jozefs hof Maria's tranen gedroogd, wanneer op Zijn ontdekkend: Maria, en in dit eene woord ligt al Zijn liefde, volgt het jubelend: Rabbouni. Hij is, en hier klimt de vreugde van den eersten dag tot wondere hoogten van genade, van Simon gezien. Hij heeft de Emmaüsgangers onderwezen in de Schriften en is hun bekend geworden in de breking des broods, en de Heiland heeft Zijn volk wel opgezocht. Hij heeft hen geen weezen gelaten. Hij heeft de gemeenschap der heiligen gehandhaafd. Hij is trouw aan het sabbatsgebod. Hij eert den nieuwen rustdag terstond als rustdag, maar dit alles is toch nog niet het komen tot de gemeente Gods. Dit alles is de oefening van de persoonlijke gemeenschap met Zijn jongeren en niet het bezoek aan Zijn kerk als kerk, en dit bezoek brengt Hij in de verschijning aan Zijn discipelen, waarvan onze tekst spreekt. Daar zijn de apostelen bijeen. Daar vergadert Christus' kerk. Daar wordt een nieuw-testamentische kerkdienst gehouden. Al is het een dienst van de kerk onder het kruis. En Jezus komt hier om op den eersten dag in haar midden Zijn opstandingskracht te openbaren en den oogst van Zijn kruis voor te bereiden. Zoo willen wij deze verschijning bezien. De verrezen Heere komt TOT DE GEMEENTE GODS en wij zien I. hoe Hij haar begroet; II. wat Hij haar opdraagt; III. waarmede Hij haar bekrachtigt. I. Jezus Christus, onze verrezen Heere en Koning, heeft op den eersten dag der week den sabbat gevierd door de samenkomst met de gemeente Gods. Hij heeft de gemeenschap der heiligen geoefend met de Zijnen, die Hem mogen zien in Zijn heerlijkheid en liefde. Hij is, gelijk we reeds overdachten, verschenen aan Zijn discipelinnen en aan enkele van Zijn jongeren, en hun weeklage is veranderd in een rei. Het is voor hen, na alle smart en onrust over Zijn sterven, waarlijk sabbat, waarlijk rustdag geworden, en... dit is de dag, dien de Heere voor hen gemaakt heeft. Maar... wanneer onze Heiland Zich tot die verschijningen aan enkele personen beperkt had, zou Hij eigenlijk niet samengekomen zijn met de gemeente, met de kerk, en had Hij op dezen eersten, blijden Zondag geen kerkdienst gehouden. Daarom komt Hij des avonds tot de gemeente Gods, want de discipelen zijn hier als apostelen, als ambtsdragers, dat is als kerk van Jezus Christus, als gemeente van den nieuwen dag bijeen. Dit blijkt uit hetgeen de verrezen Koning tot Zijn jongeren spreekt en aan hen doet. Hij zal, zoo zegt Hij met majesteit, hen zenden, gelijkerwijs de Vader Hem gezonden heeft. Hij verleent hun, die Zijn zending zullen volbrengen, den Heiligen Geest en opent voor hen de Schriften. Hij bekleedt hen met de sleutelmacht, want: zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden, en Hij bevestigt hen dus als ambtsdragers, die Zijn werk zullen werken in de wereld. En in hen is de kerk daar. Hier ziet ge niet een vroom gezelschap van een tiental menschen, bij wie zich later nog de wandelaars van Emmaus voegen, en hier is allerminst een „huiskring", zooals ze zich tegenwoordig naar algemeen-christelijk model vormen, maar hier is Christus' kerk. Haar zoekt Hij op. Met haar wil Hij samenkomen, want Hij is het Hoofd Zijner gemeente, en Hij, Die straks tusschen de gouden kandelaren, dat is tusschen Zijn gemeenten wandelt en Zijn boodschap uit den hemel adresseert aan de kerk, kent ook hier geen ander adres. Hij wijdt en heiligt den sabbat in het midden van Zijn gemeente, en Hij stelt voor haar geen gezelschap of conferentie in de plaats. Hoe vindt nu Jezus Christus hier Zijn kerk? Hij ontmoet haar, en daarop moet eerst uw aandacht zich samentrekken, als een gemeente onder het kruis. Zij moet zich verborgen houden om de vreeze der Joden, want de vijand, die den Heere Jezus heeft gekruisigd, gevoelt zich overwinnaar en de boosheid schijnt oppermachtig. Zij heeft den Meester kunnen dooden, zij zal ook de gemeente vervolgen, want de discipel is niet meerder dan de Heer, en al is het, dat Christus de kluisters van den dood en ook de macht der duisternis heeft gebroken, de wereld heeft alle geweld tot haar beschikking, en de kerk is als een tortelduif te midden van het wild gediert, dat niets in woede ontziet. Zoo vindt de Heiland haar aan den avond van den eersten dag. Het is alles schrik van rondom, en van de leidslieden van Israël hebben de jongeren niets dan kwaad te verwachten. Is het dan wonder, dat de deuren gesloten en gegrendeld zijn? Kan het bevreemden, dat de kleine, gehate, verdrukte gemeente zich des avonds terugtrekt in een schuilhoek? Neen, en... toch. Discipelen van Jezus, het is de dag der verrijzenis van uw Koning. Gemeente Gods, uw Heere leeft en Hij heeft de sleutels van hel en van dood. Hij is de sterke Held, voor Wien de dood moest wijken, en zouden Zijn vijanden machtiger zijn dan Hij? Neen, de gesloten deuren spreken niet van sterk en blijmoedig geloof en op den avond van den eersten dag klinkt niet het avondlied van stilheid en vertrouwen. En... dat dit avondlied ontbreekt verbaast u niet, wanneer ge ook des morgens en des middags tevergeefs hebt gewacht op den levenspsalm van Christus' discipelen. Zij hebben niet kunnen zingen maar alleen geklaagd. Zij hebben niet de vreugde van den eersten dag gekend, en die ontstentenis der blijdschap is enkel en alleen te wijten aan hun ongeloof. Wat op dezen eersten dag scherp afsteekt tegen het licht van Christus' overwinning is het duister van het ongeloof der discipelen, en wanneer ge het paaschevangelie van Markus naleest schrikt ge over zooveel onverstand en traagheid van hart De door Jezus getrooste vrouwen komen tot hen, en jubelen, dat de Meester leeft, maar haar woorden zijn hun ijdel geklap. Maria Magdaiena boodschapt hun, en in haar woord trilt de ontroering over zooveel weelde, dat zij den Heere gezien heeft, maar zij gelooven ook deze overgelukkige vrouw niet. Simon Petrus vertelt hun van zijn intieme ontmoeting met den Heiland, maar nog zijn zij niet gerustgesteld, en zelfs wanneer Christus in hun midden staat meenen zij, dat zij een geest zien. En dit ongeloof blijkt ook uit bet grendelen der deuren om de vreeze der Joden. Zeker, de discipelen mogen niet zorgeloos zijn en het is goed om in tijden van vervolging en druk van veiligheidsmaatregelen gebruik te maken, maar... die gesloten poort verraadt de sombere stemming van hun ziel. Hun hart ontsluit zich niet voor Jezus' levenstriomf. Zij leven niet uit de opstanding van hun Meester. Zij hooren ervan en praten erover en kunnen Petrus' woord niet als ijdel geklap beschouwen, maar in hun zielen dringt niet door het besef, dat Jezus den dood heeft overwonnen en Hij ook triomfeert over allen vijand. De verrijzenis is voor hen nog geen levenswerkelijkheid geworden en... de apostelen van den Zone Gods, Die het graf verbrak, zijn bang voor de Joden en sluiten angstvallig de deuren. Angst op den opstandingsdag.. . Geen vreugde op den eersten dag maar vreeze. En dieper nog, die gesloten deuren sluiten Christus Zelf uit... De discipelen verwachten den Heiland niet. Zij rekenen niet op Hem. Dat Hij Zijn kerk bezoeken zal komt niet in hun harten op. En dit is het droeve in hun ongeloof, dat zij practisch de poorten voor Christus grendelen, en dat de kerk op dien eersten dag in sombere gebogenheid onder het kruis een scheidingslijn trekt tusschen zich en haar Hoofd. Zóó donker kan in de gemeente Gods de toestand worden. Zelfs op den eersten dag der vreugde somberen die schaduwen, en nog dringt dit ongeloof keer op keer in de kerk des Heeren binnen. Ondanks het blijde heilsfeit, dat Christus leeft en troont aan des Vaders rechterhand, klagen en zuchten wij vaak, alsof Jezus niet was opgewekt om onze rechtvaardigmaking, en sleepen wij ons levenskruis, alsof wij niet met een levenden Heiland te doen hebben. Wij beven voor moeite en druk, alsof Jezus nog in den dood lag. Wat zijn er een gesloten deuren, die Jezus geen toegang bereiden 1 En dat, terwijl wij niet eens een kerk onder het kruis zijn I Ach, de eerste dag, die de dag der blijdschap moet zijn, is vaak voor ons een zorgendag, en ook wij vreezen terwijl onze Heiland leeft, en... wij met Hem leven. Wat doet Christus nu met zulk een vreezende, ongeloovige kerk? Laat Hij de discipelen in hun vereenzaming voorttobben en houdt Hij Zich aan de scheidingslijnen, die'zij trokken? Neen, want het is de eerste dag der week en deze dag is de dag des Heeren en de rustdag van Zijn kerk. Het is de dag, waarop ook Jezus, Wiens spijze het is ook het vierde gebod te volbrengen, naarstig komt tot de gemeente Gods, en Hij moet met Zijn kerk vergaderen. De Zondag kan zonder kerkdienst niet voorbijgaan, en zou Hij Zijn kerk vergeten? Zou Hij, die twee dagen tevoren Zijn dierbaar bloed voor haar gestort en haar voor zulk een duren prijs gekocht heeft, nu reeds die zwakke, bevende gemeente aan haar lot overlaten, en Zich laten weerhouden door grendelen van ongeloof en vreeze? Neen, Hij komt. Het is nu sabbat. Hij is verblijd, nu Hij tot Zijn volk kan gaan. Jeruzalem, gij hoort Zijn blijde klanken; elk heffe met Hem den lof des Heeren aan. En heft nu uw hoofden op, gij gesloten poorten, ja, heft op gij gegrendelde deuren, opdat de Koning der eere inga. Ziet, Hij gaat in. De deuren ontsluiten zich voor Hem. Hij is niet lichamelijk-door de deuren heengekomen, want dan zou Hij geen waarachtig menschelijk lichaam meer hebben en zou Zijn lichaam vergoddelijkt zijn, en deze roomsche en luthersche dwaling moet worden afgewezen. Jezus komt binnen, omdat Hij, Die de poorten des doods ontsloot, de gegrendelde deuren opende, gelijk later bij de bevrijding van Simon Petrus uit Herodes' kerker de poorten der gevangenis zich door des hemels kracht ontsloten. Niets kan Hem van Zijn kerk scheiden. Alle dingen, ook de stoffelijke, zijn Hem onderworpen. Geen deur en geen grendel kan Hem in den weg staan. Geen aardsche macht houdt Hem tegen. Geen ongeloof onzerzijds sluit Hem buiten. Geen scheidingslijnen, die wij trekken, bepalen Zijn gebied, maar Hij komt tot Zijn kerk om met haar gemeenschap te oefenen, en op dezen Zondag is het waarlijk sabbat. Gekroond 3 Een psalm, een lied op den sabbatdag. Gij hebt mij verblijd, Heere, met Uw daden; ik zal juichen over de werken Uwer handen. Die in het huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods (Psalm 92). Jezus Christus komt tot Zijn kudde. Hij heeft immers voor al haar zonden voldaan. Hij heeft ook haar ontrouw en ongeloof geboet. Hij komt om met haar sabbat te vieren, en daarom is het eerste woord, dat Hij spreekt: vrede zij ulieden. Nu is deze groet wel de gewone joodsche vredesgroet, en het vrede zij u was in het oosten de hartelijke wensch, waarmede men elkaar het welkom toeriep, maar in des Heilands mond krijgt deze groetenis toch dieperen, veel dieperen klank. Zij heeft op Zijn lippen een eigen beteekenis, want Hij spreekt niet alleen van vrede doch Hij geeft dien ook. Zijn woord is niet alleen wensch maar daad, en de vrede, dien Hij wenscht en werkt, is de hoogste vrede, die over den mensch kan neerdalen. Het is die vrede, waarvan Jezus Zelf gesproken heeft: Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u (Joh. 14 : 27). Het is de vrede, waarvan later de apostel Paulus zal juichen: wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus (Rom. 5:1), en het is de vrede tusschen God en mensch, waarin alle vijandschap tenietgedaan is en de weelde der verzoening het moede zondaarshart verkwikt En zoo is deze vrede ook de rust in God en de heilige kalmte van de kerk in haar Koning, Die haar sterkte is ten tijde der benauwdheid en haar toevlucht temidden van de woede der vijanden. Vrede zij u, Mijn kerk, spreekt Christus. Daarom zullen wij, o Heiland, niet vreezen, al veranderde de aarde hare plaats en al werden de bergen verzet in\ het hart van de zeeën. De beekjes der rivier zullen verblijden de stad1 Gods, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten (Psalm 46). * * * Vrede zij ulieden. En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde. Wat is dit sabbatswerk ontroerend schoon 1 O zeker, Jezus laat aan de jongeren Zijn doorboorde handen zien en toont hun het litteeken in Zijn zijde om hen te overtuigen, dat Hij iet is en dat ze niet met een geestesverschijning te doen hebben. Hij houdt Zijn jongeren de teekenen van het kruis voor om hun ontruste, feU bewogen harten tot kalmte te brengen, en in die kalmte Zijn kerk, het heiligdom des Allerhoogsten, te verblijden met vrede en troost Maar dit sabbatswerk houdt toch veel meer in. Hij toont ook de teekenen Zijner wonden na Zijn vredewoord om Zijn kerk te prediken, neen sterker om Zijn kerk te laten zien, waarin de bron van dien vrede ligt en hoe deze vrede voor haar is verworven, want deze vrede is de vrede door het bloed des kruises. Hij is verkregen door Jezus' offerande. Hij is gekocht door Zijn bloed. Hij bloeit op uit Zijn lijden, waarvan de doorboorde handen spreken, en uit Zijn sterven, waarvan de doorstoken zijde gewaagt, en om Zijn kerk vrede te geven heeft Hij Zich aan het kruis laten nagelen en doorboren; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en de Gekruiste is tot in der eeuwigheid onze vrede. Maar... de Gekruiste ? En Hij komt hier met Zijn volk samen op den dag der verrijzenis. Hij is de Levensvorst, Die den dood overwon en het kruis achter Zich liet Hij is, ja Degene, Die gestorven is, maar wat meer is, Die ook opgewekt is. Zeker, en de Heiland heeft de vernedering verwisseld met de heerlijkheid, maar er is geen Paschen zonder Golgotha. Er is geen open graf zonder het kruis. Er is geen verrezen Heiland zonder een gekruiste, en bij het open graf klinkt des engels stem: vreest gijlieden niet, want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruist was. De vreugde van den eersten dag bloeit op uit de diepten van Zijn lijden en dood, en Christus kan aan Zijn kerk den vrede niet uitdeelen, wanneer Hij dien niet eerst door Zijn offer verworven heeft Vrede zij ulieden. En Hij toonde hun Zijn handen en Zijn zijde. Zoo verbindt onze Heiland Zelf voor de oogen van Zijn kerk Zijn opstanding aan Zijn zoendood, en zoo stelt Hij, en hoe majestueus sober is Hij, in een enkel woord en een enkele aanschouwing den goddelijken samenhang van kruis en ontsloten graf in het volle licht En in dat licht ziet gij de heerlijkheid van het paaschfeest en de vreugde van den eersten dag. Ja, Hij heeft den vrede verworven in Zijn verzoenend lijden en sterven, maar die verwerving zou toch ijdel geweest zijn, indien onze Verlosser in het graf was gebleven. Dan was Hij niet als onze Borg gerechtvaardigd geworden en dan waren zonde en dood sterker dan Hij. Maar nu Hij is verrezen, nu de opgestane Heiland de teekenen van het kruis kan toonen, is Hij verheerlijkt en gerechtvaardigd door den Vader en is de volkomenheid van Zijn offer in het volle licht getreden. Waarlijk, het is volbracht. Het kan op den eersten dag sabbat zijn. De Levens- vorst kan uitdeden wat Hij verwierf. Hij kan zeggen: vrede, dat is de toepassing der zaligheid, omdat Hij toonen kan Zijn wonden, dat is de verwerving der verlossing. En in Hem, den Overwinnaar van den dood, is volle vrede. In en door Zijn opstanding heeft Zijn groetenis: vrede zij u de grootste kracht Vrede is Zijn opstandingsgave. Vrede is de sabbatsboodschap, en deze tijding is waarlijk geen ijdele klank. Het is vrede, verzoeningsvrede, want Hij is opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Het is vrede, Zcvcnsvrede, want Hij is verrezen om ons van de vreeze des doods te bevrijden. Het is vrede, overwinningsvrede, want Hij heeft de sleutels van hel en van dood, en Halleluja! Lof zij het Lam! Die onze zonden op Zich nam, Wiens bloed ons heeft geheiligd. Die dood geweest is en Hij leeft Die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft In eeuwigheid beveiligt • * * Zoo komt de verrezen Heiland tot Zijn kerk en viert Hij met hen den rustdag tot Gods eer. En de discipelen dan werden verblijd, als zij den Heere zagen. Wel schrikken ze eerst en kunnen ze van ontroering en blijdschap niet gelooven, dat Hij het is. Wel meenen ze, dat zij een geest zien, en moet Jezus voor hun oogen brood en visch eten om hun vrees te verdrijven. Maar wanneer die vrees verdreven is en hun verwonderd oog de teekenen van Zijn kruis zien, verkeert hun droefheid in blijdschap en verandert de weeklage in een rei. Zoo kennen zij de vreugde van den eersten dag. Door de aanschouwing van den verrezen Heiland. Door Hem te tasten en de handen te léggen in Zijn zijde. Door de werkelijkheid van Zijn opstanding. Want alleen de waarachtige lichamelijke opstanding van Jezus Christus kan de harten van Zijn gemeente verblijden, en in Zijn levensoverwinning ligt de bron van de ware vreugde. En nu uit de harten de vreeze gevloden is herhaalt Christus nogmaals Zijn vredegroet, en wederom zegt Hij tot hen: vrede zij ulieden. Een herhaling, die niet overtollig is. Een herhaling, die allerminst verveelt, want nu kunnen zielen, toebereid door de openbaring van den verrezen Zaligmaker, met des te voller teugen dien vrede indrinken. Nu vindt Zijn vertroostende groet dieper weerklank. Nu genieten zij des te rijker van de rust, die Jezus biedt, en de kerk des Heeren viert in die rust een blij paaschfeest. Het is toch feest geworden al werd het avond. Eer de Zondag voorbij is heeft zij haar Heiland ontmoet en in Hem gèmeenschap met God geoefend, en het is waarlijk sabbat. De eerste kerkdienst is gehouden en een dienst vol blijheid, want Christus Zelf is in het midden. En een dienst, die de inzet is van alle diensten door alle eeuwen heen op alle eerste dagen der week, wanneer de gemeente samenkomt om Christus' opstanding te vieren en zich, hoe drukkend de tijden mogen zijn, te verblijden in haar Heer, Die tot haar zegt, en Zijn zeggen is doen: vrede zij ulieden. Höort gij Zijn stem? Ook gij moogt, indien gij Hem kent in de kracht Zijner opstanding, u verheugen over den verrezen Heiland, Die nog iederen Zondag tot Zijn gemeente komt. Zeker, Hij zoekt ook de enkelingen op, zooals Hij op dien blijden levensdag Maria's tranen droogde en Simon Petrus vergeving schonk. Hij doet ook voor u persoonlijk de gesloten deuren openspringen om in u Zijn levenskracht te openbaren en u te verblijden met Zijn vrede. Hij weet ook waar gij woont en gij moogt Hem in Uw binnenkamer ontmoeten. Maar ...de ontmoeting van Gods volk en zijn God is de vergadering der gemeente op den dag des Heeren, op den dag van Jezus, en ge kunt nimmer op Zijn vertroostenden vrede rekenen, wanneer ge in zondig isolement u van Christus' kerk afzondert, al is de kring nog zoo vroom en uw eenzaamheid nog zoo rustig. Jezus Christus komt tot de gemeente Góds. Hij is vandaag, op dezen Zondag, hier. Hij zegt door Zijn Woord: vrede zij ulieden. Hij herhaalt Zijn vredegroet voor uw dorstige zielen. Hoort gij Zijn stem? Verblijdt gij u, dat gij Hem moogt zien met het oog des geloofs in de heerlijkheid van Zijn leven? Dan zult gij met Zijn kerk den psalm des levens, het lied der vreugde kunnen zingen: Ik zal Uw naam met dankerkentenis Verheffen, U al mijn geloften brengen; 'k Zal liefde en lof voor U ten offer mengen, In 't heiligdom, daar 't volk vergaderd is. Ik zal met vreugd' in 't huis des Heeren gaan, Om daar met lof Uw grooten naam te danken; Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken. Elk heff' met mij den lof des Heeren aan. Psalm 116 : 10, II. II. Jezus Christus, onze verrezen Koning, komt op den eersten dag der week tot de gemeente Gods, die Hij begroet met Zijn: vrede zij ulieden. Maar... Hij doet meer dan groeten. Hij toont haar, gelijk wij zagen, ook de teekenen van Zijn kruis tot in bijzonderheden toe, want Hij laat haar Zijn doorboorde handen en doorstoken zijde zien, en wat is Zijn bedoeling met deze aanschouwing? O zeker, om uit haar allen twijfel weg te nemen en haar te verheugen door de werkelijkheid van Zijn verrijzenis, maar hierin gaat Zijn bedoeling niet op. Hij heeft Zich ook aan Zijn kerk vertoont met het oog op de taak der prediking, die haar wacht. En Hij heeft Zijn apostelen het voorrecht gegund Hem van nabij te zien en Hem te tasten met hun handen, omdat zij straks verkondigers moeten zijn van Zijn opstanding. Zij zijn door Hem verkoren om Zijn evangelie in de wereld te boodschappen en instrumenten des Geestes te zijn in de vergadering van Zijn kerk, én nu mogen zij Hem eerst aanschouwen en in Hem de teekenen van Zijn verzoenend lijden en sterven. En de vrucht van deze openbaring en aanschouwing zal Johannes, die deze dingen beschrijft, jaren later aldus vertolken: Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen w'ü gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens... hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Johannes 1 : 1, 3). Tot dien dienst der prediking zondert Jezus Christus in deze vergadering Zijner gemeente Zijn jongeren af. Hij bevestigt hier de apostelen in hun ambt, want: gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden. Wel heeft Hij hen reeds vroeger uit den breeden kring van Zijn discipelen tot Zijn apostelen verkoren en hun de bediening der sleutelen toevertrouwd, maar nu, na Zijn opstanding, moet de officieele instelling der ambten volgen. Nu moeten zij als ambtsdragers worden verordend, en dit wordt u duidelijk, wanneer gij uw aandacht geeft aan de beginwoorden: gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft. Die woorden doen op het eerste hooren vreemd aan en vooral werpt het woord: gelijkerwijs tal van vragen op onze harten. De Vader heeft immers den Zoon gezonden, ja ook om te prediken en om den raad der verlossing te ontsluiten, maar niet het minst om dit evangelie te verwerkelijken door Zijn offerande voor onze zonden. De Vader heeft Hem gezonden om door Zijn voldoening de wereld te behouden, en kunnen de apostelen op dezelfde wijze gezonden worden ? Kunnen zij in Zijn voetstappen treden en is Zijn werk op aarde niet volbracht ? Is de zending der kerk dezelfde zending als van haar Hoofd, en staan de dienstknechten op één lijn met hun Heer? Ge gevoelt, dit kan niet, en daarom kunt ge dit gelijkerwijs niet betrekken op den ganschen arbeid van den Christus Gods, van den Gezalfde des Vaders. Zooals Hij den Vader verklaarde kan geen der apostelen den raad Gods prediken. Zooals Hij het offer bracht, bedient geen van Zijn dienaren het altaar. Zooals Hij worstelde en regeert, voert Zijn kerk nimmer den kamp, en Hij is onze hoogste Profeet en onze geheel eenige Hoogepriester en onze onvergelijkelijke Koning. Zijn arbeid is de Middelaarsarbeid van het Hoofd der gemeente, van den grooten Ambtsdrager in het huis Gods, én wat Zijn gemeente doet, is het werk van het lichaam, dat uit de volheid van Christus ontvangt wat het noodig heeft Onze Heiland wil dan ook in dit: gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft iets geheel anders zeggen. Hij boodschapt hier Zijn jongeren, dat de Vader Hem gezonden heeft als Profeet en Priester en Koning, en dat ook zij in dit drievoudig ambt gesteld worden. Ook hun zending draagt dit drieërlei karakter. Zij zullen den profetischen dienst verrichten, want zij moeten het Woord des levens verkondigen in de wereld, opdat Zijn gemeente toegebracht en tegelijk ook ieder mensch verantwoordelijk worde gesteld. Zij moeten de priesterlijke taak vervullen, want uit het apostolaat ontplooit zich straks in het diakonaat de bediening der barmhartigheid in Christus' gemeente. Zij worden ook geroepen tot worstelen en regeeren, want in het regeerambt zullen zij in Christus' naam de gemeente weiden en de sleutelmacht bedienen. Zoo zendt Jezus Christus Zijn apostelen. Als profeten en priesters en koningen. Is hier dan niet de kerk bijeen en is onze Heiland niet gekomen tot de gemeente Gods? Hij begint op den eersten Zondag der nieuwe bedeeling terstond met het instituut der kerk, en Zijn eerste werk is de bevestiging van Zijn ambtsdragers. Opstandingsleven en kerkelijk leven zijn in Hem onlosmakelijk een, en Hij openbaart Zich hier als den Heere der gemeente en den Koning Zijner kerk. * * Dit doet Hij na Zijn verrijzenis en Hij kan het pas na Zijn opstanding doen. Want nu heeft Hij de gerechtigheid en het leven verworven en nu kan Hij Zijn volk deze weldaden deelachtig maken. Nu heeft Hij Zijn gemeente gekocht, duur gekocht met Zijn bloed, en kan Hij haar uit alle volken en talen vergaderen. Nu heeft Hij de wereld overwonnen en kan Hij Zijn apostelen die wereld inzenden om Zijn koninkrijk te doen komen. Nu is Zijn zaaien met tranen voorbij en kan Hij maaien met gejuich. En Zijn levenskracht is Zijn kerk, is Zijn apostelen er waarborg voor, dat, al is de schijn vaak tegen, hun zending nimmer op een fiasco uitloopt maar zeker haar triomfantelijk doel bereikt. Maar er is nog meer, dat Jezus Christus er toe dringt om op den dag van Zijn verrijzenis Zijn ambtsdragers te bevestigen. Zijn werk op deze aarde is thans afgeloopen en aan Zijn opstanding zit Zijn hemelvaart vast. Vlak voor het open graf, in het aangezicht van den overwonnen dood heeft Hij tot Maria van Magdala gezegd: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God, en de eerste schrede is gezet op den weg, die voert tot de heerlijkheid aan des Vaders rechterhand. En wel blijft Hij, de Christus, de Gezalfde Gods. Wel blijft Hij in den hemel de Apostel onzer belijdenis, de Gezondene des Vaders. Wel blijft Hij onze Profeet en Leeraar, Die ons onderwijst door Zijn Geest en Woord, en onze Hoogepriester, Die altoos leeft om voor ons te bidden en te danken, en onze Koning, Die ons bewaart en regeert. Wel is Hij ook nu de groote, de geheel eenige Ambtsdrager over het huis Gods, maar de uitoefening van Zijn ambtelijke bediening, gelijk deze geschiedde in de dagen Zijns vleesches, is voorbij; lHij gaat van de aarde heen. Hij ontvangt een plaats in den troon des Vaders, en ziet, nu heeft Hij van den Vader macht ontvangen om Zijn apostelen en in hen Zijn kerk hier in de plaats te stellen. Nu zendt Hij hen om Zijn werk op aarde te verrichten, en Hij, de verheerlijkte Koning, geeft sommigen tot apostelen, en straks sommigen tot profeten en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars, tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus (Efeze 4 : 11, 12). Dat is opstandingswerk. Dat is de arbeid van Hem, Die, uit de dooden opgewekt, der gemeente gegeven is tot een Hoofd boven alle dingen. Gij hoort de stem van Zijn majesteit in het koninklijke: Ik zend u. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Hij is de Levensvorst, Die terstond op den eersten dag der week Zijn vorstelijk regiment over Zijn kerk openbaart. En niet alleen Zijn koninklijke majesteit. Ook Zijn Middelaarszorg voor de vrucht van Zijn werk en voor de saamvergadering van Zijn gemeente. Ook Zijn heilige begeerte naar de overwinnende komst van Zijn koninkrijk. En ook de brandende ijver voor de eere des Vaders. Zie, Ik kom ook nu om Uw wil te doen, o God. En de zaak des koninkrijks heeft haast. Jezus Christus komt terstond op den opstandingsdag, al is het in den avond, tot de gemeente Gods om Zijn apostelen te stellen in hun ambt en om hen te zenden in de wereld. Daarmede wacht Hij geen dag en dit stelt Hij niet uit tot den volgenden Zondag, omdat Thomas ontbreekt Zeker, Thomas moet er ook bij zijn, want de kring moet compleet wezen en geen mag ontbreken, maar reeds op den eersten Zondag bevestigt Hij Zijn dienaren. En al is het ook, dat het nog weken zal duren, eer Zijn zending wordt uitgevoerd en Zijn apostelen gaan kunnen, Hij haast Zich om hun Zijn opdracht te geven en hun den ambtelijken dienst voor te houden, en de Koning der eeuwen verspilt geen tijd. Heeft Hij niet vroeger Zijn jongeren bevolen te bidden, dat de Heere des oogstes arbeiders mocht uitstooten in Zijn rijpe velden? Zou Hij, Die door Zijn levensoverwinning de Heere is, dan wachten met uitstooten en den eersten Zondag ongebruikt laten voorbijgaan ? Hij viert den eersten sabbat der nieuwe bedeeling naar Gods gebod. Hij doet van het eerste oogenblik Zijn koninkrijk komen met heerlijkheid. De Heer is waarlijk opgestaan en is van Zijn ambtsdragers gezien. • * Verheug u, gemeente van Jezus Christus, over dezen eersten kerkdienst van uw Koning met Zijn kerk, want door dezen dienst zijn al uw diensten geworden. Verheug u over de zending der apostelen door uw Heiland, want door deze zending is er, naar het getuigenis van Johannes, gemeenschap met hen, en is die gemeenschap ook met den Vader en Zijn Zoon Jezus Christus. In Zijn komen tot de gemeente Gods heeft de verrezen Verlosser voor heel Zijn kerk en ook voor u gezorgd, en lof en aanbidding zij Hem, Die tusschen de gouden kandelaren wandelt Door Zijn opstandingswerk op den eersten dag der week kunnen wij den rustdag vieren met psalmen tot Gods eer en in die viering in gedachtenis houden de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Zijn zending heeft ons paaschfeest mogelijk gemaakt en ook ons bereid de vreugde van den eersten dag. Maar die blijdschap is alleen uw verheugenis, wanneer gij Zijn zending aanvaardt en hoort naar hen, die Hij gezonden heeft Wie hen hoort, die hoort Christus, en wie hen verwerpt, verwerpt Jezus, en wie den Heiland verwerpt, verwerpt den Vader, Die Hem gezonden heeft Er is dan ook alleen paaschfeest en paaschvreugde in den weg der gehoorzaamheid aan de gezondenen door Jezus Christus en aan de ambtelijke bediening, die zij hebben vervuld. Een opstandingsvreugde, een levensverheugenis, die des Heeren kerk geniet indien zij met geheel haar leven zich onderwerpt aan het Woord der apostelen en wanneer zij op het bevel van Christus volbrengt den zuiveren dienst der ambten. De kerkdienst op den eersten dag der week te Jeruzalem geeft voor haar den maatstaf aan, en indien zij zich aan dien maatstaf houdt en de zending van den verrezen Koning gehoorzaam is, kan zij den zegen en den vrede van den Levensvorst verwachten en hoort zij uit Zijn mond: vrede zij ulieden. Zijn vrede geeft Hij alleen door Zijn zending. Zijn gemeenschap verbindt Hij ook nu aan de gemeenschap met Zijn gezondenen. En allen, die zich van den opstandingsregel trachten los te maken en in eigenwilligen godsdienst of persoonlijke afzonderlijkheid de genieting van Zijn leven zoeken, verliezen den Christus der Schriften uit het oog, Die Zijn kerk hier op aarde gesticht en tot openbaring gebracht heeft, niet om haar voorbij te gaan en het isolement te verheerlijken, maar om haar te stellen tot een getuige van Zijn Middelaarswerk en tot een lof van Zijn naam. Hoor dan, gemeente des Heeren, naar de gezondenen van uw Koning. Ban uit uw kerkelijk leven alles, dat met die zending in strijd is. Reformeer u steeds meer en meer naar hun Woord. Buig u voor hun evangelie, en zet hun zending voort in den dienst der ambten, waarin gij in deze wereld de profetische roeping en den priesterlijken arbeid en de koninklijke taak moogt vervullen in de kracht van Hem, Die dood geweest is en weer leeft en de zeven sterren in Zijn rechterhand heeft Maar... die eisch tot onderwerping geldt ook u persoonlijk. Gij geniet alleen de vreugde van den eersten dag door uw gehoorzaamheid aan degenen, die Christus gezonden heeft Gij kent alleen de blijdschap der opstanding door uw volle onderwerping aan het Woord des Heeren. Het is feest voor u, indien gij u met uw geheele hart buigt voor het evangelie van Christus' opstanding. Hoor aandachtig naar Christus en eet het goede. Neig uw oor en kom tot Hem, hoor en uw ziel zal leven. En indien gij die heilige vreugde mist en niet jubelen kunt over Christus' levenskracht is de oorzaak hierin te zoeken, dat gij niet geloovig, kinderlijk geloovig met uw gansche ziel het Woord der zaligheid aanvaardt, en nog altijd u laat leiden door de gedachten en lusten van uw eigen hart Er is feest, ook in deze donkere tijden, alleen in den weg van Jezus Christus. Maar dan moet gij ook in dien weg wandelen. In ootmoedige droefenis over uw zonden en met de hartelijke begeerte naar den vrede, dien onze Heiland in Zijn dood heeft verworven en door Zijn opstanding u wil deelachtig maken. Buiten Hem is er geen leven en levensverheugenis. Wie Hem verwerpt, verwerpt den Vader en wordt zelf verworpen. Hoort dan Hem. • * * III. Zoo zendt dan Jezus Christus, de verrezen Heiland, Zijn apostelen om Zijn zending van den Vader te volbrengen, en draagt Hij Zijn kerk op Zijn verlossingswerk in deze wereld te werken. Maar Hij doet meer dan zenden en opdracht geven. Hij verleent hun ook de kracht en de bekwaamheid om deze taak te vervullen, want: als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: ontvangt den Heiligen Geest. Jezus Christus geeft hun de gaven des Geestes en Hij duidt die gave zinnebeeldig aan doordat Hij op hen blaast of hun toeademt. De Geest is immers de adem Gods. Hij is gelijk de wind, die blaast, waarheen hij wil, en Jezus' toeademen is het symbolische, het verklarende teeken, waaronder de kracht des Geestes den apostelen wordt meegedeeld. En deze gave des Geestes maakt de uitstorting van den Geest op Pinksteren niet overbodig. Neen, op den dag van het Pinksterfeest wordt de volheid des Geestes over hen en in hen over de kerk uitgegoten en komt de Trooster wonen in het midden van Zijn gemeente, maar hier ontvangen de apostelen Zijn kracht en Zijn licht. Hier dalen de eerstelingen des Geestes op hen neer. Hier worden Zijn gaven, die zij noodig hebben voor de vervulling van hun ambt, hun deel, en gelijk op Jezus Zelf na den doop de Heilige Geest neerdaalde in de gedaante van een duif om Hem bijzonder te zalven tot de vervulling van Zijn publieke Middelaarstaak, ontvangen Zijn discipelen dienzelfden Geest in den avond van den opstandingsdag, wanneer Christus hen uitzendt als Zijn getuigen en als predikers van Zijn Woord. Hier is het praeludium van den pinksterzang. Hier ziet ge de heilsfeiten in wondere eenheid. De verrezen Heiland toont de teekenen van Zijn kruis en geeft den Heiligen Geest. Hier zijn Zijn doorboorde handen en doorstoken zijde, en het evangelie van den goeden Vrijdag ruischt nog na. Hier is Hij in Zijn levenskracht, en de paaschhymne neemt het lied van Golgotha over. Hier hoort ge den inzet van de pinkstermelodieën, en het is alles één machtige zang der verlossingen Gods. Een zang, waarin Christus Zelf den lof Gods verkondigt in Zijn gemeente. Hij is de eerste opperzangmeester in dit goddelijk koor, want Hij is het, Die leed en stierf, en Hij is het, Die opstond uit de dooden, en Hij is het ook, Die den Geest toe-ademt aan Zijn jongeren. En in dit laatste, in wat Jezus Christus aan Zijn jongeren doet, blijkt de waarachtigheid van Zijn verrijzenis. Hij is nu de Heere, de verheerlijkte Heiland, en de Heere nu is de Oeest, Die de volle stroomen des Geestes in Zich heeft ontvangen. Hij heeft door Zijn lijden en sterven de gaven des Geestes verkregen, die Hij uitdeelt tot der menschen troost, en vanuit den geopenden hemel zal straks de stem klinken: dit zegt Hij, Die de zeven Geesten Gods heeft. Ja, de heerlijkheid van den Zoon des menschen zal zoo groot zijn, dat om Zijn Middelaarswerk de Geest Gods genoemd wordt de Geest van Christus, en Hij van den Vader ontvangt de volle beschikking over alle gaven en krachten van dien Geest des Heeren. Welnu, die deelt Hij hier in majesteit aan Zijn jongeren mee en Zijn mededeeling is heilige werkelijkheid. Hij wenscht niet den Geest, want er staat letterlijk: hebt ontvangen den Heiligen Geest, en Zijn apostelen behoeven niet in eigen kracht de wereld in te gaan. Zij ontvangen alles wat zij voor de volbrenging van hun zending van noode hebben. De kerk van Christus wordt aangegord met kracht uit den hooge. Zij mag strijden in de wapenrusting des Geestes. Het zwaard des Geestes is in haar hand. Het licht des Geestes brandt in haar. De vrijheid des Geestes is haar deel. De gemeenschap van den Heiligen Geest is met haar alle de dagen. Vrees dan niet, gij klein kuddeke, gij hebt den Geest van Christus ontvangen. En daarmede in het nauwste verband staan de woorden, die de verrezen Koning ten slotte spreekt. Hij verleent met de gaven des Geestes de sleutelmacht, want: zoo gij Iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden. Een macht, die Christus reeds vroeger in de deelen van Caesarea Filippi, toen Hij Zijn gemeente vestigde op de belijdenis van Hem als den Messias, den Zone Gods, Zijn apostelen had toevertrouwd, maar die hier opnieuw aan de apostelen wordt voorgehouden. Een macht, waarin de Koning der kerk de bediening van de sleutelen des hemelrijks verleent aan Zijn duurgekochte kerk. En nu weet gij wat deze bediening inhoudt. Zij beduidt niet, dat de apostelen de macht bezitten om vergeving van zonden te schenken, want die macht heeft God alleen. Wie kan de zonden wegnemen dan God alleen, en de Zoon des menschen heeft macht op de aarde de zonden te vergeven. Die vergeving, die verlossende kracht komt aan geen mensch toe, en er is voor een zondaar alleen vertroosting, indien hij weten mag, dat er voor hem bij den Heere vergeving is. Geen schepsel, ook geen apostel kan over die schatten der verzoening beschikken en ze rusten niet in onze hand. En ook niet in de hand der apostelen. Christus stelt hen niet in de plaats van God. De macht, die Hij hun toevertrouwt, is bedienend van karakter, en bestaat hierin, dat zij op onfeilbare wijze mogen prediken, dat een teder, die ootmoedig voor God zijn zonde belijdt en met oprechte begeerte tot Christus om genade de toevlucht neemt, barmhartigheid geschiedt en de zonden vergeven zijn, maar ook dat elk zondaar, die buiten Christus het leven zoekt, de zonden toegerekend blijven. De sleutelmacht is dus de bediening der verzoening. Zij is de bediening van leven en dood, en deze bediening is door Christus zoo beslissend, dat het evengoed is alsof de Heere Zelf uit den hemel predikt. Wie hen hoort, die hoort Hem. In Jezus' naam mogen de apostelen aan iederen waarachtig boetvaardige verkondigen, dat zijn schuld is uitgedelgd, maar moeten zij ook den ongeloovige zeggen, dat de toorn Gods op hem blijft. En hun uitspraak heeft in den hemel bindende kracht. Welnu, dit alles is opstandingswerk. Indien Christus niet opgewekt was, wij waren nog in onze zonden. Maar nu Hij verrezen is kan Hij ons de vergeving der zonden deelachtig maken. Nu kan Hij Zijn apostelen en Zijn kerk zenden met de bediening der verzoening, en nu mag in elke prediking die sleutel van het koninkrijk der hemelen bediend worden. Nu kan elke kerkdienst, indien hij is naar Christus' Woord, verzoeningsdienst zijn. Als vrucht van dien eersten kerkdienst op den avond van den eersten dag. Wij loven U, verrezen Heiland, dat Gij in dien avonddienst zijt gekomen tot de gemeente Gods. Want nu komt Gij ook tot ons. Met het Woord der verzoening, dat kracht heeft door Uw opstanding. Geef ons dat Woord te gelooven en doordring ons van den heiligen ernst dezer bediening. Want indien wij gelooven, zijn de zonden vergeven, en geen enkele blijft onverzoend, maar indien wij de gezondenen des Zoons verwerpen, onze zonden zijn ons gehouden. Zijn zegt Jezus met nadruk. Wanneer het over de vergeving gaat, predikt Hij: worden vergeven, want door de vergeving komen wij in een anderen staat voor God, maar wanneer wij het evangelie verwerpen blijven wij in den staat der verdoemelijkheid; de zonden zijn gehouden; de toorn Gods blijft op ons; het oordeel wordt zwaarder. Heden dan, nu wij Zijn stem hooren. Verwaardig ons, Jezus Christus, op zoo groote zaligheid acht te geven. Want Uw Woord beslist nu en eeuwig. * Wij hebben Jezus Christus gezien in de gemeente Gods op den eersten dag der week en Zijn openbaring in dien kerkdienst is ons tot zaligheid. Maar nog is onze Heiland in de samenkomsten van Zijn gemeente, want waar zij in Zijn naam vergadert is Hij in het midden. Hij moge dan naar Zijn menschheid in den hemel zijn, naar Zijn genade, majesteit en Geest viert Hij met Zijn kerk den Zondag in haar door Hem gewijde diensten. En elke dienst mag zijn een vervolg op Paschen. Hoe liefelijk zijn ons dan Uw woningen, o God, want Jezus is hier. Welk een vreugde moet uw ziel smaken, wanneer gij met Hem vergaderen moogt, want gij hoort uit Zijn mond: vrede zij ulieden. Vrede door den dienst van hen, die Hij gezonden heeft. Zoo wordt de Zondag ons tot een blijden rustdag en genieten wij elke week de vreugde van den eersten dag. Maar schade berokkent aan zijn ziel ieder, die de onderlinge bijeenkomsten nalaat en niet in de tegenwoordigheid van den verrezen Heiland verkeert, Die Zijn kerk nimmer tevergeefs op Zich laat wachten. Halleluja, onze Koning is altijd met ons maar Hij is toch bijzonder op den gedenkdag van Zijn opstanding in het midden van Zijn duurgekochte gemeente. Laat ons dan den rustdag wijden met vreugde. Want nog eens, de beekjes der rivier verblijden de stad Gods. En elke Zondag is profetie van den eeuwigen sabbat, waarop Jezus, ook lichamelijk, eeuwig in het midden van Zijn gemeente zal zijn. Amen. Van verborgenheid tot openbaring (Paschen). Psalm 30 : 3, 4. Lezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Psalm 27 : 5a). Johannes 21 : 1—4. Lied: De Opstanding : 2, 3, 4. Psalm 42 : 3, 5. 17 : 8. Na dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de zee van Tiberias. En Hij openbaarde Zich aldus. En als het morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus was. De discipel dan, welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heer. Johannes 21 l 1, 4, 7a. Het evangelie van Jezus Christus voert ons in onzen tekst tot de verschijning van onzen Heiland aan de zee van Tiberias. En in die verschijning gaat het, evenals in alle ontmoetingen van den verrezen Meester met Zijn jongeren, om Hem, Die uit de dooden is opgestaan, en aan Zijn gemeente geeft de aanschouwing van Zijn heerlijkheid. Hij, en Hij alleen, trede voor ons oog in het volle licht In het middenpunt van deze verschijningen mogen niet staan de discipelen, hoe belangrijk het berouw van Petrus en hoe ontroerend de belijdenis van Thomas ook wezen moge, noch de discipelinnen, hoeveel bekoring ook van deze moedige, trouwe, sympathieke vrouwen uitga, want zij zijn allen slechts nevenfiguren, maar Christus, Die den dood overwon, neme de eerste en hoogste plaats in. En ook in deze, van heilige poëzie doorweven gebeurtenis aan het meer van Galilea, valle de aandacht niet op allerlei bijzonderheden, die in dit schoone verhaal scherp zijn van lijn en kleur, maar op de gestalte van den Levensvorst, Die ook hier bewijst, dat geen dood Hem houden kon en dat Hij de duisternis van zonde en ellende voor Zich doet vlieden. Op Hem richt dan ook Johannes met bijzondere belangstelling het oog, wanneer hij het boeiend verhaal van deze verschijning aanvangt met de woorden: na dezen openbaarde Jezus Zichzelven, en aan het slot van het eerste ip herhaalt: en Hij openbaarde Zich aldus. En alsof hij ons na het wonder der vischvangst wil herinneren, dat niet de discipelen hier de hoofdpersonen zijn maar alles zich beweegt om de majesteit van den Heiland, beëindigt hij de mededeeling van deze wondere daden met de opmerking: dit was nu de derde maal, dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is (vs. 14). Deze verschijning is dus een openbaring van Jezus Christus. Zoo moeten we haar zien, willen we mede-aanschouwers zijn van Zijn levensheerlijkheid. En wat bedoelt dan het evangelie met dit woord openbaring? Waarom noemt hij met dezen naam de ontmoeting van Christus met Zijn jongeren? Wel, openbaren is immers ontdekken of onthullen, waardoor iets, dat in het'verborgen wegschool, in het licht treedt en gezien wordt, en dit karakter dragen de verschijningen van onzen verrezen Heiland. Zijn heerlijkheid, de luister van Zijn volbracht werk en van Zijn behaalde overwinning, was den discipelen verborgen, en hun blik reikte niet verder dan Zijn kruis en Zijn graf, en nu komt de Meester in elke verschijning om voor Zijn jongeren de nevelen te verdrijven en Zijn majesteit voor hun verbaasde oogen te ontsluiten. Het is telkens een verrassende overgang van verborgenheid tot openbaring. En dien overgang ziet ge heel scherp in onzen tekst. Het evangelie teekent ons hier eerst de verborgenheid, want de discipelen gaan visschen zonder Jezus, en aan den morgen staat Hij op den oever, en zij weten niet, dat het Jezus is. En dan wijken de nevelen en treedt de verrezen Heere uit de verborgenheid uit om Zich aan Zijn discipelen te openbaren, — en over de zee van Tiberias trilt de door schuchterheid nog ingehouden jubel: het is de Heere. Welnu, zoo willen wij deze verschijning overdenken. Wij geven dus onze aandacht niet aan alle bijzonderheden om deze een voor een te ontleden, en niet de vischvangst der discipelen vormt het middenpunt van onze belangstelling, maar wij willen den verrezen Heiland aanschouwen, zooals Hij ook hier op de plek, waarop Zijn voeten zoo dikwerf gestaan hebben en aan de zee, die getuige is geweest van Zijn groote daden, Zijn opstandingsglorie vertoont in den majestueuzen overgang VAN VERBORGENHEID TOT OPENBARING. En dan staan we stil bij I. de verborgenheid, waarin Christus niet, en II. de openbaring, waarin Christus wel aanschouwd wordt. I. Dit evangelie der opstanding begint met ons te spreken van een verborgen Christus. Jezus staat aan den oever, maar de discipelen weten niet, dat het Jezus is, en dit niet-weten moet onze aandacht strak spannen. Want de geschiedenis van Paschen stelt ons keer op keer voor deze wondere houding van de jongeren tegenover den Meester, met Wien ze jarenlang dag aan dag hebben omgegaan. Maria van Magdala ziet in den hof van Jozef vlak voor zich den Meester, en... zij wist niet, dat het Jezus was. De wandelaars naar Emmaus loopen twee uren lang met den Heiland, en... hun oogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden. De discipelen hooren Jezus' stem: vrede zij ulieden, en zij... verschrikt en zeer bevreesd geworden zijnde, meenden, dat zij een geest zagen. En hier staat Christus op den oever, en de jongeren zien Hem, en zij wisten niet, dat het Jezus was. Hoe is die onbekendheid met den Meester te verklaren, en vanwaar die telkens terugkeerende verborgenheid van Jezus in de geschiedenis van Zijn verrijzenis? Het antwoord op deze vragen kan niet liggen in een bloot-natuurlijke verklaring van dit niet-weten en dit nietherkennen. Zulk een verklaring is wel gewaagd, en men heeft gemeend dat Maria wegens haar tranen en de Emmaus-gangers door hun groote somberheid en de jongeren aan de zee van Tiberias wegens den afstand en het drukke werk den Meester niet herkenden, maar al deze meeningen blijven ver van de oorzaak af. Hier, aan het meer van Galilea, kan althans de afstand geen belemmering zijn, want de discipelen hooren heel duidelijk Jezus' stem en wat Hij vraagt, en, gesteld dat Zijn gelaat en gestalte niet scherp te onderscheiden waren, had toch Zijn stem in hun ziel den jubel moeten wekken: Het is de Heere. Voor het niet-kennen moet er een andere reden zijn. De verborgenheid van Jezus schuilt veel en veel dieper dan in natuurlijke oorzaken. Zij hangt ten nauwste samen met de opstanding van den Heiland, want zij komt ook pas voor na de verrijzenis van Christus uit de dooden. Vóór Zijn opstanding, wanneer Hij op aarde rondwandelt, lezen we van een niet-te-herkennen Jezus niets, maar nu de vernedering ten einde en de versmading des doods verwonnen is weten de discipelen niet, dat het Jezus is. Hoe dan? Gekroond 4 Wel, de heerlijkheid van den verrezen Verlosser is voor het natuurlijk oog niet zichtbaar. Christus is na Zijn verrijzenis door natuurlijke waarneming alleen niet te herkennen, omdat Hij tot een anderen staat is overgegaan. Vóór Zijn levenstriomf was Hij in den staat der vernedering en behoorde Hij ook tot de sfeer van de aardsch-natuurlijke dingen. Toen was Zijn lichaam natuurlijk en niet, gelijk de apostel Paulus het later zal noemen, geestelijk. Toen was Hij in Zijn dienstknechtsgestalte één met het aardsche leven. Toen herkende ook ieder in Hem Jezus van Nazareth. Toen zag de schare in de teekenen van Zijn majesteit Zijn heerlijkheid, maar nu, door en na Zijn opstanding, is Hij overgegaan in den staat der verheerlijking en behoort Hij den hemel toe. Nu is Hij, gelijk straks allen, die opstaan uit de dooden, van een andere orde. Nu ligt het aardsche achter Hem, want buik en spijze worden teniet gedaan, en is Hij één met de hemelsche dingen, die Hem in Zijn hemelvaart met vollen luister zullen ontvangen. En nu zal, gelijk Hij Zelf gezegd heeft, de wereld Hem niet meer zien. Voor haar is de tijd der aanschouwing voorbij, en zij kan Hem ook niet meer zien, maar gij, Mijn jongeren zult Mij zien en leven. Voor de herkenning van Hem is dus noodzakelijk de band van het discipelschap, en alleen zij mogen Hem met hun jubelend Rabbouni begroeten, wier zieleoogen voor Zijn levensluister ontsloten werden. Niet, en dit mag niet worden vergeten, dat hierbij de natuurlijke waarneming kan gemist worden. Jezus heeft voor de oogen van Zijn jongeren gegeten en gedronken om hen te overtuigen, dat Hij het was. Hij heeft Thomas laten zien de teekenen van Zijn kruis om diens ongeloovigheid te overwinnen. Maar er is meer noodig dan die waarneming alleen om de heerlijkheid van den verrezen Christus te aanschouwen. Diepere ontdekking moet plaats vinden. Verborgenheid moet verkeeren in openbaring en er moet zijn een blijde overgang van niet-herkennen in herkennen en van gesloten in geopende oogen, die zien met heilige verwondering. * * • Dien overgang zien wij keer op keer in de geschiedenis van Paschen. Zij is niet alleen de historie van de overwinning van onzen Koning, Die dood en graf verwon, maar meldt ons ook, dat die Koning de oogen van Zijn vrienden opent en hun de majesteit van Zijn heilswerk openbaart. Alleen ... Hij doet dit op een wijze, die voor de discipelen niet terstond vertroostend is en onze bevreemding wekt, want Hij wacht eerst met de oogen der jongeren te ontsluiten. Alleen de vrouwen, de kloeke, trouwe discipelinnen, die des morgens waren uitgegaan om Hem te balsemen, mogen Hem ontmoeten en terstond herkennen, maar bij de anderen toeft de Meester korter of langer tijd met Zijn ontdekking. Hij begroet de Magdaleensche niet terstond met Zijn tot in de diepten der ziel doordringend Maria. De oogen der Emmaüsgangers worden uren lang gehouden, dat zij Hem niet kennen. De discipelen aan Tiberias' zee weten eerst niet, dat het Jezus is, en neen, de overgang van verborgenheid tot openbaring gaat niet In het snelle tempo van onze begeerten maar naar de orde der goddelijke bedoelingen. En die bedoelingen zijn wijs en goed en zalig. Het schijnt wel hard, dat Jezus de oogen van Maria eerst omsluierd houdt, maar Hij wil haar, die bij het open graf weent, terwijl zij moest juichen, en die op geen boodschap van engelen acht geeft, beschamen. Het schijnt wel liefdeloos, dat Hij Zich zoo lang voor de mannen van Ëmmaus als een vreemde houdt, maar Hij wil deze onverstandigen en tragen van hart door de Schriften brengen tot het geloof in Zijn opstanding. En het schijnt onbarmhartig van Jezus, dat Hij Zich aan Tiberias' zee niet in het eerste oogenblik aan Zijn jongeren openbaart, maar Hij wil Zijn levensheerlijkheid hun toonen in hun dagelijksch werk: In dat licht moeten wij de verborgenheid van den Heere Jezus bezien. Zijn verborgenheid, waaruit zich op Zijn tijd Zijn heerlijkheid loswikkelt gelijk de dag uittreedt uit de schaduwen van den nacht Zijn verborgenheid, die niet alleen hierin bestaat, dat de discipelen op Galilea's zee Hem zien en niet herkennen. Neen, deze verborgenheid is er reeds eerder, en zij moet eerst hierin gezocht worden, dat de Heiland lang op Zich heeft laten wachten. Hij heeft èn door de boodschap der vrouwen èn door Zijn eigen woord de jongeren uit Jeruzalem naar Galilea gezonden en hun beloofd, dat zij Hem aldaar zullen zien. En de discipelen zijn aan dit bevel van den Meester gehoorzaam geweest en hebben na den tweeden Zondag den terugtocht naar hun geboorteplaatsen en naar hun zee en hun schepen aanvaard om daar Jezus te verbeiden. Maar... de Meester toeft te komen. De eene dag na den anderen gaat voorbij en Hij blijft weg. Zij wachten en wachten, maar wien zij ook ontmoeten, Jezus niet, en de vraag trilt in de harten: waar blijft de Meester en waarom houdt Hij Zich verborgen ? En vier van de elf gaven den moed reeds op. Hier zijn naar de nauwkeurige beschrijving van Johannes slechts zeven discipelen, en vier zijn dus reeds naar huis gegaan. Zij zijn het wachten moede ge- worden. Jezus komt toch niet terug, en... het vruchteloos verbeiden van dag tot dag begint eindelijk ook Simon Petrus te verdrieten. Ik ga visschen, zegt hij tot de andere zes, en in dit woord trilt de teleurstelling van zijn hopende ziel. In ga, zoo wil hij zeggen, weer tot mijn oud werk, tot mijn schuit en mijn netten terug. Wij zijn nu toch zonder den Meester en Hij blijft weg. Van onze idealen zal wel niets terecht komen en wij moeten wat doen voor de kost. Zoo lang werkeloos uit te kijken is niet vol te houden, dus... ik ga visschen. En de anderen zijn het met den vurigen Simon geheel eens. Wij gaan met u, antwoorden zij, en — de fijne pen van Johannes teekent ons dit tafereel zóó levendig, dat wij het zevental zien gaan naar strand en schip — zij gingen uit en traden terstond in het schip. Zoo gaan de discipelen visschen, omdat Jezus er niet is. Hij houdt Zich verborgen en Hij laat op Zich wachten. Hoewel de Heiland er wel Is en Hij hen niet vergeet. , Zijn verborgenheid beteekent niet afwezigheid of gescheidenheid, want achter de dichte sluiers der omhulling is de levende Heiland, Die den dood overwon, met Zijn jongeren bezig. Al hun doen wordt door Hem geleid. Hij bestuurt het zoo, dat zij gaan visschen en hun gewone werk ter hand nemen, opdat straks in dat gewone werk Zijn heerlijkheid zal openbaar worden. Hij toeft te komen, opdat het tweede wonder der vischvangst de discipelen leere, dat van hun werk alles terecht komt en zij door Hem en in Zijn kracht visschers der menschen mogen worden. * * De verborgenheid van Jezus, die eerst hierin bestaat, dat Hij Zijn jongeren lang op Zich laat wachten, is echter meer. Zij moet ook hierin worden gezocht, dat Hij hen op de zee alleen laat en hen voert van de eene teleurstelling in de andere. Want zij visschen den geheelen nacht, maar zij vangen niets. Zij werpen het net uit en halen het weer in maar geen enkele visch wordt opgehaald en het is voor de discipelen na alle teleurstelling, die ze doorgemaakt hebben, een nacht van vergeefschen arbeid en van vruchteloos zwoegen en slaven. Het is om er moedeloos bij te worden, en de harten der jongeren buigen zich ook diep terneer. Zij worden zelfs kregelig gestemd en die bittere stemming uit zich zoo echt-natuurlijk in het korte, onvriendelijke antwoord, dat ze in den vroegen morgen aan Jezus geven. De Heiland, Die aan den oeverkant staat, zonder dat zij weten, dat het Jezus is, vraagt hun heel vriendelijk: Klnderkens, vrienden, hebt gij ook eenige toespijs ? hebt ge iets voor mij om te eten ? en kortweg en norscb antwoorden zij: neen. Zij zijn niet eens zoo beleefd om Hem aan te spreken.en tot dien vreemdeling te zeggen: neen, heer. Zij bitsen alleen terug: neen, en in dat korte, onvriendelijke neen trilt bittere teleurstelling en ontevredenheid. Alles loopt hun immers ook tegen. Eerst blijft de Heere Jezus weg en schijnt het met hun werk als apostelen in den dienst van den Meester niets te worden, en nu ze weer hun gewone beroep hebben hervat en zijn gaan visschen, wil dit in dezen nacht ook niet Alles gaat mis, en waar zijt gij, Meester, Die U verborgen houdt en Die schijnbaar Uw arme jongeren laat tobben en zwoegen, zonder dat Gij U om hen bekommert ? Waar is de vervulling van Uw belofte, dat Gij hun zoudt voorgaan naar Galilea en zij U daar zullen zien ? Zoo houdt de Heiland Zich voor Zijn jongeren verborgen. . Hoewel Hij er is en ook in dien nacht hen niet vergeet Hij stuurt hun vaart en Hij heerscht over hun werk. Hij leidt het zoo, dat zij niets vangen, en Zijn wegen zijn wijs en heilig. Want Hij onthoudt hun in hun arbeid den gewenschten buit, opdat Hij straks in hun armoede Zijn heerlijkheid kan openbaren en Hij het wonder der vischvangst kan verrichten. Hij voert hen in den nood, opdat Hij in dien nood hun redder zal zijn. Hij verbergt Zich tot hun diepe teleurstelling, opdat uit de donkere klacht der mismoedigheid de jubel der verlossing zal geboren worden: het is de Heere. En daartoe dient ook de derde verborgenheid, waarvan deze verschijning spreekt Zij bestaat hierin, dat de discipelen Jezus op den oever zien staan en niet weten, dat het Jezus is. Hun oogen worden gehouden, dat zij Hem niet kennen. En dit is na alle teleurstelling wel het zwaarste, dat hun overkomt, zooals het èn voor Maria van Magdala èn voor de Emmaüsgangers tot droefheid is geweest dat zij moesten wachten eer zij Jezus zagen. Want dat Jezus toeft te komen is al hard en dat Hij hen laat tobben is pijnlijk, maar dat Hij, nu Hij op den oever staat, Zich nog verborgen houdt schijnt wel heel erg onbarmhartig. Wat zou na de teleurstelling van het vergeefsche wachten de vreugde groot geweest zijn, indien zij in het eerste morgenlicht terstond aanschouwd hadden: daar is de Meester. Hoe zou die weeklage van dien moeilijken nacht veranderd zijn in een blijde rei, indien terstond hun oogen Jezus ontmoet hadden en de jubel der herkenning kon klinken: het is de Heere. Maar neen, de vroege morgen begint niet met openbaring maar met verborgenheid en niet met aanschouwing maar met geslóten oogen. En het schijnt, dat de Heiland Zijn jongeren wreed behandelt, en waar zijt Gij, Die Uw vrienden geen weezen zoudt laten en Die al hun tranen zoudt drogen? Waar zijt Gij, Heere Jezus, Die op den eersten dag der week wel Uw belofte hebt vervuld, dat de Herder, wanneer Hij uit Zijn geslagenheid opstond, al Zijn schapen verzamelen zou? Maar... laten wij zoo niet vragen. De Herder vergeet Zijn schapen niet Hij houdt Zich verborgen terwille van Zijn discipelen, opdat Zijn jongeren Hem zullen zien in de heerlijkheid van Zijn werk. Zij herkennen Hem niet terstond, opdat zij Hem herkennen zullen in de majesteit van Zijn teekenen en dit wonder hen leide tot den jubel: het is de Heere I * • Zoo zien wij de verborgenheid van den verrezen Heiland tegenover Zijn discipelen. Een verborgenheid, die velerlei is en die zich hierin toespitst, dat Jezus aan den oever staat en Zijn mistroostige jongeren niet weten, dat het Jezus is. Een verborgenheid, die dus wat de jongeren betreft, hierin haar oorzaak vindt, dat hun ziele-oog voor den Heiland gesloten was, want indien hun geestesoog door alle schaduwen heen op Jezus geschouwd had, zou er van teleurstelling en ontmoediging geen sprake geweest zijn. Dan hadden zij, hoe lang de Heiland ook toefde te komen, vertrouwd, volkomen vertrouwd, dat Hij, Die den dood had verwonnen, zeker niet zou wegblijven. Dan hadden ze in den nacht, toen zij niets vingen, zich Zijn liefde en macht herinnerd, die vroeger in diezelfde wateren de zilveren horden in de netten hadden gedreven. Dan zouden zij zeker Jezus op den oever herkend hebben, en... de discipelen van den Heiland zijn ook na de opstanding en na de eerste openbaring op den eersten dag der week dezelfde jongeren gebleven. Hun Meester is verrezen uit de dooden; Hij heeft de sleutels van hel en van graf; Hij triomfeert over alle vijanden, maar zij blijven de zwakke, vreezende, kleingeloovige discipelen, wier gedurige wankeling scherp afsteekt tegen den glans van Zijn heerlijkheid. O, spreek toch niet alleen van den ongeloovigen Thomas. Zijn metgezellen zijn even zwak in het geloof, en de tegenstelling is wel fel: de overwinnende Levensvorst en de twijfelende jongeren, die na den blijden opstandingsdag terstond uit den koers geslagen zijn, wanneer hun Meester Zich voor hen verbergt. Maar... breek niet al te zeer den staf over deze jongeren. Hun ongeloovigheid is ook ons niet vreemd. Hun mistroostigheid tegenover de verberging van den Heiland kennen ook wij, want nog houdt Jezus Christus, Die uit het graf verrees en zit aan des Vaders rechterhand, Zich dikwerf voor de Zijnen verborgen. Nog Iaat Hij schijnbaar lang op Zich wachten en staat Hij op den oever zonder dat wij weten, dat het Jezus is. Weet ge wanneer? Wanneer gij in de donkerheid van uw zondebenauwing lang worstelt om licht en vrede, maar, zooals gij meent, geen antwoord ontvangt op uw gebed om zekerheid voor uw naar God dorstende ziel. Wanneer gij de nachten doorwaakt meteen zorgenzwaar hart en zelfs geen morgen dien last van uw ziel wentelen en u rust in des Heeren vaderlijk bestel kan geven. Wanneer voor u, gelijk het voor velen in deze tijden het geval is, de nooden fel nijpen en over u de stormen van de levenszee woedend slaan, zonder dat God uitkomst geeft en den storm tot stilte staakt. Wanneer gij in uw werkloosheid en in uw zoeken om arbeid telkens weer het net uitwerpt en... het tevergeefs ophaalt zonder iets te vangen, en de vurig afgebeden uitredding verre blijft Dan is de hemel donker en Jezus zoo ver. Dan houdt de Heiland Zich verborgen en gij ziet Hem niet, en... dan buigt uw ziel zich neer in onrust over dien Jezus, Die vroeger den storm tot zwijgen bracht en de brooden en visschen vermenigvuldigde. Christus, Gij zijt uit de dooden opgestaan; alles ligt onder Uw voeten; Gij hebt de macht over alle dingen op aarde, en waar blijft Oij nu met Uw vrede en vertroosting, met Uw hitkomst en Uw levensredding? En het vuur van deze vragen, dat opvlamt in zielen, die Jezus niet zien, wakkert de vijand aan, die spot: waar Is nu uw verrezen Koning? waar is Jezus, Die leeft ? Waar is God, op Wien gij bouwdet, en aan Wien ge uw zaak vertrouwdet? Wat hebt ge in deze wereldmoeiten aan zoo'n verborgen Heiland, van Wien ge zegt dat Hij leeft maar Die Zich voor ons als dood houdt ? En ja, dan vaart de bittere teleurstelling over uw ziel als een kille mist Dan zinkt de geloofsmoed in en zegt ge met Simon Petrus: ik ga visschen. Dan klaagt ook gij, dat „het niets meer geeft en Jezus toch niet komt". Dan mort gij in ontevredenheid, dat uw bidden niets meer helpt, en antwoordt ook gij kortweg en onverschillig: neen. En de tegenstelling is ook bang: een verrezen Christus, Die den dood overwon, en... leege netten en een wereld vol zorgen en vol bange ellende. Het is ook een schril contrast: Jezus, mijn Verlosser leeft, en... tobbende, worstelende, verdrukte discipelen. Of wilt ge het nog anders, welk een contrast I een Levensvorst, Die Zich verborgen houdt * * Maar dit is niet de scherpste tegenstelling. Het meeste droeve conflict is wel, dat Hij, Die aan het kruis volkomen verzoening verwierf en door Zijn opstanding de uitdeeling van die verlossing mogelijk maakte, zulk een ongeloovig volk heeft, dat te weinig de boodschap van Paschen verstaat: zalig zijn zij, die niet zullen gezien en nochtans zullen geloofd hebben. Want indien gij waarlijk de levenskracht van het geloof kent, die alle twijfeling op de vlucht drijft, zult gij vertrouwen en weten, dat de verborgen Jezus er wel is. Hij houdt Zich slechts verborgen om uw geloof te beproeven en u aan uw ongeloovigheid te ontdekken, en Hij, Die volkomen overwinnaar is, kan door geen schepsel van u gescheiden worden. Wanneer gij worstelend waakt en u pijnigt om uw levensschip voort te krijgen, staat Hij zeer zeker aan den oever, maar gij ziet door de donkerheid buiten en in u niet, dat het Jezus is. Wanneer de golven van levenssmart over de teere akkers van uw ziel slaan en gij vreest om te komen, staat Hij zeker aan den oever, maar gij ziet door de ontroering van die golven en van uw ziel niet, dat het Jezus is. Wanneer gij onder den last van uw zonden en schulden gebukt gaat en den vrede der verzoening niet kunt smaken, staat de Heiland, Die verrezen is om onze gerechtigheid, vlak bij u, en gij weet niet, dat het Jezus is. En nu in deze zorgenvolle dagen, nu de nooden steeds feller nijpen en de wolken zich in steeds zwarter drommen samenpakken, is Jezus Christus, Die sterker is dan alle nood, met en bij ons, ook met al Zijn verlossingen, maar ach, wij zien vaak niet, dat het Jezus is. En toch... Hij, de verheerlijkte Koning, leidt alle dingen. In Zijn verborgenheid stiert Hij uw levensvaart. Hij voert u de worsteling en de teleurstelling in, Hij laat u, zoo Hij het noodig keurt, ook wachten, want Hij komt op Zijn tijd, en achter alle verberging is Hij met Zijn macht, die u toch vasthoudt, worstelend kind van God, en u zeker voor bezwijken behoedt. Geloof toch, dat op de onmetelijke, onrustige wateren der levenszee, die begrensd wordt door het rustige strand der eeuwigheid, geen discipel van Jezus met de golven kampt, of hij wordt bewaard en vastgehouden door Jezus Christus, Die op den oever staat. Hij is immers de levende Heiland. Hij heeft de geweldige macht des doods overwonnen. Hij triomfeert over alle donkerheid en leed. Hij heeft alle schuld betaald, en zou Hij dan Zijn gemeente, voor wie Hij leed en stierf, prijsgeven? Zou Hij een van hen, die Hij kocht met den duren prijs van Zijn bloed, — en voor elk van hen heeft Hij den vollen prijs betaald, — laten omkomen in zonde en ellende, in smart en rouw? Zou Zijn verborgenheid ook maar één oogenblik kunnen zijn de onttrekking van Zijn genade en liefde aan de Zijnen? Dan zou uw Heiland èn Zijn levensarbeid èn Zijn stervenswerk ongedaan maken en Hij zou door de vreugde van den eersten dag een streep halen. Hij zou den steen weer voor het graf wentelen en Zijn opstanding feitelijk vruchteloos maken, en... koester toch zulke gedachten niet van uw Middelaar. Zijn opstanding waarborgt u, dat Hij, al houdt Hij Zich verborgen, toch bij u is en u geen oogenblik alleen laat, en ween nu niei Maria van Magdala, Jezus staat voor u; ziet niet droevig, wandelaars naar Emmaus, Jezus gaat aan uw zijde; antwoordt niet bitter met een kort: neen, visschers op Galilea's zee, Jezus staat op den oever; en zit niet moedeloos neer, discipelen van Jezus in dezen tijd, midden in de moeiten en zorgen van heden staat uw Heiland om uw ziel te troosten, en al omsluiert Hem de duisternis der tegenheden, zij onttrekt Hem aan u niet en kan geen scheiding maken. En Zijn verborgenheid, hoe pijnlijk zij dan ook wezen moge, heeft deze heerlijke bedoeling, dat gij uw armoede des te dieper zult gevoelen om begeeriger te zijn naar Zijn rijkdom, die in uw ellende zich heerlijk zal openbaren. Want grooter dan de Helper is de nood nimmer. Sterker dan de Levensvorst is het geweld der zonde niet. Machtiger dan Jezus is geen crisis in dezen tijd, en stil nu, onrustige ziel, wier netten ledig zijn, Jezus staat op den oever, al weet gij niet, dat het Jezus is, want, Halleluja, Zijn staan hangt niet af van ons weten. Dat meenen we wel dikwijls. Wanneer we Hem niet zien, omdat onze oogen gesloten zijn, zeggen wij, dat Hij er niet is en klagen we over Zijn afwezigheid en ontrouw. En... deze klacht moet ons tot schuld worden tegenover den verrezen Heiland. Wij zullen ons verootmoedigen over onze mismoedigheid en ons schamen voor den Heere Jezus, dat wij in Hem ons teleurgesteld gevoelen en tegen Hem harde woorden zeggen. Het moet ons tot droefheid stemmen, dat wij uit Zijn verborgenheid tot afwezigheid of nog erger tot verlating besluiten, en zoo spoedig gereed zijn met onze korte en harde antwoorden: neen... En in die droefheid komen wij tegenover den verrezen Heiland op de rechte plaats te staan en zien wij Hem en ons zelf in het rechte licht. Hem, want ook dan, wanneer wij ons eenzaam gevoelen en alleen wanen, staat Hij op den oever, en Hij houdt Zich slechts verborgen om ons te beproeven en straks in nog rijker glans Zijn heerlijkheid te openbaren. En ons zelf en onze moeiten, want neen, alle vergeefsche arbeid is niet tevergeefs. Alles wat verloren schijnt is niet verloren. De ledige netten zijn in der waarheid niet altijd ledig, en ons verlies blijkt later winst, eeuwige winst te zijn. Is Jezus' graf, waarover de vijand jubelde als over het teeken van zijn triomf, niet de plaats, waar Christus de schoonste overwinning behaald en den kop van den vijand voor altijd verpletterd heeft ? Zou Hij, Die overwon, ooit weer een nederlaag kunnen lijden en iets van Zijn verwonnen gebied verliezen? Hoop dan volkomen op uw verrezen Heiland. In Zijn verborgenheid is Hij er om u te helpen. En Zijn verberging wordt tot openbaring. Hij treedt uit Zijn omsluiering te voorschijn en uw niet-kennen wordt tot zalig herkennen. Want na den nacht, waarin gij meent enkel en alleen een kind der zorgen te zijn, komt de morgen en met den morgen het licht En in dat licht ook de blijde glans der herkenning. Het is de Heere, jubelt uw ziel. Het is mijn Heere, juicht uw hart Hij heeft mij in den nacht niet alleen gelaten en al vernachtte bij mij het geween, nu is er gejuich. Stil dan, onrustige ziel in de stormen, die u teisteren, wanneer Jezus Zich verborgen houdt, en O mijn ziel, wat buigt g' u neder, Waartoe zijt g' in mij ontrust ? Voed het oud vertrouwen weder; Zoek in 's Hoogsten lof uw lust; Want Gods goedheid zal uw druk Eens verwiss'len in geluk; Hoop op God; sla 't oog naar boven; Want ik zal Zijn naam nog loven. Maar de Heer zal uitkomst geven, Hij, Die 's daags Zijn gunst gebiedt; 'k Zal in dit vertrouwen leven, En dat melden in mijn lied. 'k Zal Zijn lof, zelfs in den nacht, Zingen, daar ik Hem verwacht, En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot den God mijns levens heffen. Psalm 42 : 3, 5. II. De verborgenheid van den verrezen Heiland, die het evangelie ons eerst teekent blijft geen verborgenheid. Zij gaat over tot openbaring, want: na dezen openbaarde Jezus Zichzelven, en Christus treedt in het volle licht om Zijn Jongeren Zijn heerlijkheid te toonen. Hoe vindt nu die overgang plaats ? Niet zóó, dat de verheerlijkte Koning terstond alle gordijnen wegschuift en den vollen glans doet uitstralen, maar Hij arbeidt ook hier geleidelijk. Hij openbaart Zich eerst hierin, dat Hij Zijn jongeren brengt tot kennis van hun armoede, want Zijn kracht wordt in onze zwakheid volbracht, en die kennis van hun zwakheid ontsluit Hij door de ontdekkende vraag: Kinderkens, of beter: vrienden, makkers, hebt gij niet eenige toespijs; hebt gij niets voor Mij om te eten? Want, en hierop moet al uw aandacht zich richten, deze vraag stelt Jezus niet omdat Hij van Zijn discipelen voedsel wil ontvangen. Het is Hem er niet om te doen door de Zijnen gediend te worden, maar Hij wil hen dienen en hen verrijken, en daartoe dwingt Hij hen eerst om hun armoede te bekennen. Zij moeten zeggen, dat zij niets hebben. Zij moeten belijden, dat zij zonder Hem verlegen zitten, en... die belijdenis is zoo zwaar en kost hun zooveel moeite. Dit laten ze merken in het korte, norsche neen. In dat eene woordje trilt teleurstelling en wrevel om te bekennen, dat zij den geheelen nacht niets gevangen hebben, en ja, het is ook pijnlijk onze armoede te belijden. Die houden wij liefst zoo lang mogelijk verborgen en daarmee komen wij niet graag voor den dag. Wij houden in het maatschappelijk leven met alle kracht onzen stand op. Wij duwen zooveel mogelijk onze ontbering en tekorten, onze schuld en verliezen achter de gordijnen van onze woning terug, en van bankroeten maken wij geen uitstalling. Tenminste wanneeer waarlijk de armoede nijpt Wie met zijn ellende te koop loopt, gevoelt het bittere en pijnlijke van den levensnood niet Menschen, die hun armoede ten toon stellen, zijn niet waarlijk arm. Christenen, die zoo gaarne de gebreken van Christus' kerk uitbazuinen, en altijd spreken van de tekorten van Gods volk, zijn het minst bewogen door de zonden van Sion en gaan onder dien last niet gebukt. Wij klagen, wanneer het leed onze ziel striemt, onze smart slechts uit voor die enkelen, die onze moeiten verstaan en de bewogenheid van ons gemoed begrijpen. Bekentenis van armoede is alleen mogelijk voor het aandachtig luisterend oor der liefde. En daarom kan Jezus Christus ze vragen. Want in Zijn vragen trilt de ontferming van Zijn liefde. In Zijn vragen is Hij de Middelaar, Die in Zijn sterven de vervulling van onze nooden verworven heeft en door Zijn opstanding ons die vervulling kan schenken. En Hij vraagt, omdat Hij Zich alleen wil openbaren wanneer gij u openbaart Hij treedt niet met Zijn heerlijkheid uit de verborgenheid te voorschijn of gij moet met uw armoede in het licbt treden en zeggen: ik heb niets, en Hij ontdekt u eerst aan uw leegheid. Hij is de Heelmeester, Die eer Hij geneest, de wonden blootlegt, en Hij mag dit doen omdat Hij ook waarlijk genezing schenkt. Wie niet genezen kan, mag geen wonden open maken ,maar Jezus Christus heeft daartoe alle recht. En Zijn discipelen hebben Zijn ontdekking niet te vreezen. Het moge dan pijnlijk wezen openlijk armoede te bekennen; het moge dan tranen kosten ootmoedig schuld te belijden; het moge onze hoogmoedigheid vernederen zonder eenige terughouding te zeggen: Heere, ik heb niets — Jezus brengt u niet in die droefheid om u in de smart te laten, maar Zijn ontdekkend vragen is de weg tot Zijn zegen. Hij laat het bij dit vragen niet Hij is niet klaar, wanneer Hij ons in al ons gebrek voor den dag heeft gehaald. Hij is niet de Heiland van dat droeve soort christelijkheid, die praat en doet alsof Jezus ons alleen laat zuchten en klagen en ons alleen onze ellende voor oogen houdt want dit christendom weet niet wie de Christus is. Maar op Zijn vragen en uw bekennen volgt Zijn geven, dat uit Zijn volheid uw nooden vervult Daartoe is Hij opgewekt uit de dooden. Hij is overgeleverd om onze zonden en armoede. Hij is opgewekt om onze rechtvaardigmaking en rijkdom. En indien Hij alleen bij de ellende bleef staan zou dit beteekenen, dat Hij Zelf niet verder was gekomen dan tot Zijn kruis en graf. * * • Die levenskracht openbaart Jezus Christus aan de zee van Tiberias. Hij vraagt niet alleen maar zegent ook, want, en daarin schrijdt Hij van verborgenheid tot openbaring voort, Hij beveelt: werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. En wat antwoorden de discipelen op dit bevel en deze belofte? Lachen ze om deze woorden? Komen ze met hun bedenkingen ? Herhalen zij de tegenwerping, die Simon Petrus vroeger gemaakt had: Meester, wij hebben den ganschen nacht over gearbeid en niet gevangen, en als het des nachts niet gelukt, dan zeker niet in den morgen? Neen, maar zij gehoorzamen. Overweldigt hen misschien het majestueuze woord van dien vreemdeling in de ochtendschemering op den oever? Of gevoelen zij, dat het Jezus wel eens kon zijn? Of werpen zij het net uit, omdat zij het licht eens probeeren kunnen? Wie zal het zeggen, maar in alle geval volgen zij den bevelenden raad op, en... de belofte van den eenzamen man op het strand is geen leeg woord geweest. Of neen, de heerlijkheid van Jezus Christus, Wien alle dingen onderworpen zijn, treedt in het volle licht, want zij vinden; de touwen spannen zich strak; het net loopt vol, en zij konden het niet meer trekken vanwege de menigte der visschen. Honderd drie en vijftig groote visschen, zoo vertelt Johannes met scherpe nauwkeurigheid, voeren zij als hun buit mee, en het net scheurt niet. Zoo openbaart Christus Zich in het wonder der vischvangst Zoo treedt Hij uit Zijn verborgenheid te voorschijn voor de oogen van Zijn jongeren. Maar... past deze openbaring nu bij den Overwinnaar van satan en dood? Moet Hij, Die de kluisters van het graf brak, Zijn heerlijkheid betoonen in een... goede vischvangst, en zijn overvolle netten de teekenen van Zijn vorstendom ? Is dit nu een terrein voor den verheerlijkten Christus, Die de sleutels heeft van hel en verderfenis, om Zijn levenskracht te toonen?. Is dit gebied niet veel te aardsch en te stoffelijk en te natuurlijk, en was een machtig geestelijk wonder niet meer op z'n plaats geweest? Zoo vragen wij, maar weet toch, dat Hij, Die lichamelijk opstond uit de dooden, ook de koningskroon draagt over de stof en Hij ook het creatuur bevrijdt Weet toch, dat Hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde en Hij ook heerscht over de zienlijke wereld. Weet toch, dat Hij Zijn glorie ook betoont in de vervulling der aardsche nooden, en Hij ook troost biedt in de smart uwer handen. Uw alledaagsche, tijdelijk leven is niet te laag voor Hem. Visscherspinken en netten zijn voor Hem geen minderwaardige instrumenten. Het gebied van uw zaken en uw bedrijf, van uw arbeid en handel is geen onheilig terrein, en Gode zij dank, de leege netten van dezen kommervollen, zorgenzwaren tijd veracht Hij niet Hij is niet boven uw werkloosheid verheven als een levensomstandigheid, waarmee Hij Zich niet bemoeien kan. Ons dagelijksch brood, zoo heeft Hij ons Zelf geleerd, is een ding van den hemelschen Vader, en zou Hij, de Zoon, Zich met dit brood niet bemoeien ? De openbaring van Zijn heerlijkheid is ook de vervulling van onzen stoffelijken levensnood, en zie toch in de moeiten van deze dagen op dien Jezus, Die leege netten kan en wil vol maken. Maar, zoo zegt ge wellicht, Hij had dit toch ook vroeger gedaan. Reeds eerder was een wondervolle vischvangst voorafgegaan. Zeker, en die eerste zegen was een voorspel van wat nu komen zou, en juist, omdat Hij vroeger dit wonder verricht en toen reeds voor Zijn jongeren Zijn heerlijkheid had doen stralen, kiest Hij deze wijze van zelfopenbaring. Hij herhaalt de vischvangst opdat de jongeren Hem zullen herkennen. Hij spreekt tot hen niet in vreemde talen maar in een taal, die ze eerder gehoord hadden, en die zij, de visschers, kennen. Zijn werk is voor de Zijnen klaar als de dag en Zijn openbaring is helder als het licht, en neen, wanneer Hij Zich bekend maakt aan Zijn volk, hult Hij Zich niet in de sluiers der geheimzinnigheid. Hij treedt uit in den vollen glans, en ziet Hem toch, discipelen van Jezus, en hoort Hem spreken in uw eigen taal. Eb zij zien Hem. De verborgenheid wijkt voor de openbaring en de niet-herkenning wordt herkenning. De jongeren schouwen Zijn heerlijkheid, al zijn zij in die aanschouwing allen niet even snel. Er is onderscheid in de genade en de een ziet eerder dan de ander. Simon Petrus moge straks de eerste zijn in de daad, Johannes is de eerste in de aanschouwing. En hij zelf geeft in alle bescheidenheid, zonder zijn naam te noemen, er ook de verklaring van. De discipel, zoo schrijft hij, dien Jezus liefhad, en in die enkele woorden leest ge de oplossing van zijn spoedig herkennen. Niets ziet immers zoo scherp als de liefde en niets ziet ook zoo snel als de liefde, en wie zou den Meester eerder aanschouwen dan hij, die liggen mocht aan des Meesters borst? Zijn oogen worden het eerst Ontsloten, en in zijn ziel juicht het: het is de Heere. Maar die weelde houdt hij niet voor zichzelf alleen. Genade maakt mededeelzaam en de liefde is niet afgunstig, en hij moet het ook aan anderen vertellen. En dan richt hij zich tot Simon Petrus. Het is alsof hij schuchter zijn geheimen onthult, en die schuchterheid is toch ook echt liefdewerk, en tot Petrus zegt hij: het is de Heere. Simon, daar staat de Meester. Simon, Jezus wacht ons, en Simon ziet en de anderen zien ook, al is het pas aan den oever, waar zij met den Heiland aanzitten aan Zijn disch. Hij eet niet van hun spijs maar zij van Zijn tafel Hij heeft den maaltijd al gereed, en dan mag het sombere: en zij wisten niet dat het Jezus was overgaan in het blijde: wetende, dat het de Heere was. De nevelen zijn geweken. De weeklage is veranderd in een rei, en het juichend licht van den morgen straalt over de kleine groep aan het strand van Galilea's zee, die met Jezus nog eens opstandingsfeest viert. Zoo is de overgang van verborgenheid tot openbaring. Die overgang geschiedt niet ineens en niet plotseling. Gods werk is altoos geleidelijk en onze Heiland gaat van stap tot stap op den weg, die tot de aanschouwing voert. Eerst zien de discipelen Zijn heerlijkheid in Zijn werken, want Zijn werk leidt tot Hem, maar dan mogen zij Hem Zelf aanschouwen en met Hem gemeenschap oefenen aan Zijn tafel Een gemeenschap, die zij hier voor de derde maal smaken. Dit nu was de derde maal, dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is, nadat Hij van de dooden opgewekt was. En in deze derde maal zet Christus het werk van de beide eerste keeren voort Want terwijl Hij de eerste malen op den opstandingsdag en den volgenden Zondag Zijn jongeren ontmoet heeft als Zijn gemeente in haar eersten en tweeden kerkdienst, en in dien kerkdienst hun de apostolische roeping heeft gepredikt en opgedragen, herhaalt hij deze roeping in het bijzonder voor Simon-Petrus, die hier publiek in zijn eer wordt hersteld. Simon, weid Mijn lammeren; hoed Mijn schapen; weid Mijn schapen, en met de anderen mag de discipel, die den Heiland driemaal verloochende, de gemeente weiden en de anderen met hem. Het is hier wel opstandingsfeest De vreugde van den eersten dag werkt na. Zij zullen gaan visschen, ja, maar niet langer op de zee van Galilea, maar als menschenvisschers op de zee der volkeren, en Christus, de verrezen Koning van Zijn kerk, zal hun netten vol maken. En de volle netten zullen niet tot hun eer en lof zijn maar alleen tot roem en aanbidding van Hem, van Wien elke wondere menschenvangst predikt: het is de Heere. * • * Die aanschouwing van Zijn heerlijkheid wil Christus nog geven. Ook voor u, die met Zijn verberging worstelt, wil Hij van verborgenheid overgaan tot openbaring, maar Hij doet dat op Zijn eigen wijze en Hij doet het ook in Zijn eigen weg. Hij vraagt u eerst uw armoede en uw ellende te bekennen. Hij ontdekt u eerst aan uw zonde en schuld. Hij doet u eerst komen tot het pijnlijke besef, dat ge in uzelf niets hebt, en zeker, die belijdenis kost smart en het is ziele-verbrekend in al uw leegheid voor den dag te komen, maar laat u toch door Jezus Christus ontdekken. Laat u door den Oeest Gods verbrijzelen. Schaam u niet om, al is het in de felle pijn der armoede, voor Hem te erkennen: niets, niets dan schuld, o Heere! want in dien weg der waarachtige verootmoediging openbaart Hij Zijn heerlijkheid. Maar dan moet gij aan uw zonderouw paren uw gehoorzaamheid en het net uitwerpen op Zijn bevel. Dan moogt gij niet lijdelijk blijven rusten, totdat het God belieft u al den zegen in den schoot te werpen, maar gij zult uw zaligheid werken met vreeze en beving, en al uw krachten inspannen om door geloofsoefening en praktijk der godzaligheid te komen tot de aanschouwing van den luister Zijner liefde. In den weg der middelen zult gij Zijn gemeenschap zoeken, en, zoekers in gehoorzaamheid, die de roeping van Christus vervuft, Hij komt en Hij vervult uw nooden, Hij droogt uw tranen, Hij maakt de leege netten vol en Hij voert u tót de tatel Zijner gemeenschap, die Hij aanricht voor het aangezicht uwer wederpartijders. Mits gij wachten wilt op Jezus' tijd. Mits gij gelooft en niet haast Mits gij ontvangen wilt in het tempo van Zijn werk want Hij komt stap voor stap. Eerst met de vraag der ontdekking en dan met het bevel tot den arbeid en voorts met den zegen der vervulling en eindelijk met de weelde der aanschouwing. En leer dan dit van Christus' openbaring aan Galilea's zee, dat Hij niet komt in voor u onbekende en wondere dingen, maar in wegen, die u bekend zijn, en dat Hij Zijn heerlijkheid wil openbaren op het gewone, alledaagsche gebied van uw aardsche leven. Hij toont de majesteit van Zijn liefde door de uitkomst in uw broodzorgen en in de uitredding uit uw levensmoeiten. Hij bewijst de kracht van Zijn opstanding in de vertroosting in uw levens rouw en in het licht dat straalt in de schaduwen van al uw ellenden. Maar Hij openbaart Zich toch het schoonst in de vergeving van uw zonden en in den vrede van uw hart, — en wanneer dan na een nacht van vergeefschen arbeid gij bet volle net moogt sleepen en de blijde morgen daagt met vreugden, die overweldigen, weet gij: het is de Heere. En dan zal ook onder u de een sneller zien dan de ander. Gods kinderen zien niet allen even scherp. Maar die het meest liefhebben en het zwaarst beproefd zijn herkennen Jezus het eerst, en... houden die vreugde niet voor zich zelf. Gij wilt ook uw broeder en zuster helpen, want zij moeten er ook komen, en weest toch voor elkaar gidsen tot Jezus Christus. En... gidsen ook voor hen, die buiten staan en zoeken. Voor hen, die worstelen in dezen moeilijken tijd. Ziet, Jezus staat op den oever en men weet niet dat het Jezus is, en roept nu, belijders van den Christus, voor de wereld uit: het is de Heere. Kunt gij dit niet? Durft gij het niet? Waarom niet? Zijt gij uzelf misschien nog niet bewust het eigendom van Christus te zijn? Weet gij, ondanks al uw uitwendige voorrechten nog niet, dat gij deel hebt aan de schatten van het verbond der genade? Draagt gij alleen den discipel-naam zonder het te zijn? Bekeer u dan; zoek den Heere, terwijl Hij te vinden is; Jezus staat nu nog in het heden der genade op den oever, en Hij wil, indien gij Hem uw armoede en schuld belijdt, uw leege ziele-netten vol maken. Heden, indien gij de stem van den verrezen Heiland hoort Verhardt uw harten niet Van verborgenheid tot openbaring... De groote overgang moet nog komen. Want nu is Jezus nog verborgen in God. Nog wordt Zijn volle heerlijkheid omsluierd door den staalblauwen voorhang van het hemelsche heiligdom. Maar Hij komt Wij zullen Hem zien gelijk Hij is. En al de Zijnen zullen tot Hem komen. Reeds bij hun sterven, wanneer zij opgenomen worden tot hun Hoofd, en eenmaal in den dag der dagen. Want op den oever der eeuwigheid, waarop de zee der tijdelijkheid breekt, staat onze verrezen Heiland en Hij wacht allen aan Zijn maaltijd, aan de tafel van de bruiloft des Lams. En allen zullen aanzitten. Ja, eerst nog een nacht van sterven, wanneer de schaduwen van den dood zich breed en donker uitstrekken. Maar ook dan staat Hij aan den oever, al ziet soms het brekend oog Hem niet En na dien nacht komt de eeuwige morgen en met dien morgen het volle licht der zaligheid. En in dat licht der zaligheid geeft Jezus de eeuwige herkenning. Halleluja, het is de Heere. Amen. Gekroond 5 De dag van den overgang (Hemelvaart). Psalm 68 : 9. Lezen: Lukas 24 : 50—53. Handelingen 2 : 1—12. Hemelvaartslied : 1, 2, 6. Psalm 84 : 4, 6. „ 98 : 4. Het eerste boek heb ik gemaakt, o Théofilus! van al hetgeen Jezus begonnen heeft beide te doen en te Ieeren. Tot op den dag, in welken Hij opgenomen is, nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven; Aan welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het koninkrijk Gods aangaan. Handelingen 1 : 1—3. Het werk van onzen Middelaar, het vleeschgeworden Woord, valt in twee machtige perioden uiteen. De eerste is het tijdperk van Zijn omwandeling op aarde, wanneer Hij hier den wil Gods tot onze verlossing volbrengt, en de tweede is Zijn zitten ter rechterhand des Vaders in den hemel, waar Hij met eer en heerlijkheid gekroond is. De eerste omvat Zijn bitter lijden en bang sterven, waarin Hij de gerechtigheid voor ons verwierf, en de tweede strekt zich tot nu toe en door alle eeuwen uit als de toepassing van Zijn op Golgotha volbracht werk. In de eerste overwint Hij den satan en staat Hij triomfeerend op uit de dooden, en de tweede is Zijn rijk der duizend jaren, waarin Hij Zijn gemeente vergadert en beschermt en regeert. In de eerste ontsluit Hij voor de Zijnen den weg tot den hemel, en in de tweede bereidt Hij in het Vaderhuis met zijn vele woningen plaats voor al de Zijnen. En die beide perioden gaan in elkaar over door de hemelvaart van Jezus Christus, wier gedachtenis wij op dezen dag vieren. Zijn hemelvaart sluit Zijn werk op aarde af, — en het evangelie eindigt dan ook met dezen glorievollen tocht naar het paleis des Vaders, — maar diezelfde hemelvaart is ook het begin van Zijn arbeid in den hemel, waar Hij voor ons bidt, waar Hij ons regeert, van waaruit Hij ons zegent en ons de boodschap der genade doet hooren. Van die machtige beteekenis spreekt Lukas in het begin van de Handelingen der apostelen. Hier valt namelijk alle nadruk op de woorden: tot op den dag in welken Hij opgenomen is, en die dag vormt de overgang van wat Jezus begonnen heeft te doen en te leeren tot wat Hij voleindigt in den hemel der heerlijkheid. Of anders uitgedrukt: die schoone dag vormt de overgang van het Evangelie naar de Handelingen, van de verwerving tot de toepassing der zaligheid, van de zaaiing tot de maaiing, en deze dag is het groote keerpunt in de komst van het koninkrijk der hemelen, dat nu zijn loop door heel de wereld kan aanvangen. Dit wordt ons reeds aanvankelijk duidelijk wanneer wij ons bezinnen op de opdracht van dit boek. Lukas, de arts uit Antiochie, richt zich, evenals in het begin van zijn evangelie, tot een zekeren Theofilus, over wien deze tweevoudige opdracht verrassend licht werpt. Uit den aanvang van het evangelie blijkt, dat deze Theofilus een man van hoogen stand was, want Lukas noemt hem: voortreffelijke, of duidelijker vertaald: aanzienlijke Theofilus, maar deze titelatuur doet tevens vermoeden, dat hij toen nog niet tot de gemeente behoorde. In den kring der christenen werd niemand op deze wijze aangesproken. Indien hij een broeder geweest was, zou Lukas wel gezegd hebben: geliefde broeder of alleen: o Theofilus, waarom deze man, wiens naam de schoone beteekenis van: godsvriend heeft, zeer waarschijnlijk, toen Lukas zijn evangelie schreef, nog niet tot het christelijk geloof was overgegaan maar alleen als een belangstellend heiden gaarne hoorde van de dingen des koninkrijks. Welnu, om hem de heerlijkheid van dat rijk te toonen schrijft Lukas zijn eerste boek. Natuurlijk niet alleen voor hem maar toch wel bijzonder met het oog op deze zoekende ziel, en de door liefde gedragen arbeid van Paulus' medewerker draagt rijke vrucht. Het evangelie van Lukas, waarin voor den ontwikkelden Griek de omwandeling en het werk van den Heiland met groote nauwkeurigheid wordt verhaald, mag het middel zijn om den zoekenden Theofilus te overtuigen van de waarheid van Christus. Want wanneer Lukas dit tweede boek, de Handelingen der apostelen, aan hem opdraagt, noemt hij hem niet meer aanzienlijke doch zonder meer o Theofilus. De aanzienlijke heiden is voor Jezus gewonnen en een discipel van den Zaligmaker geworden. Aan hem draagt de arts uit Antiochie ook dit tweede werk op En wanneer hij dit doet herinnert hij hem wat de inhoud van het evangelie is. Het eerste boek heb ik gemaakt, o Theofilus, van al hetgeen Jezus begonnen heeft belde te doen en te leeren. Daarvan spreekt het evangelie en dit is dus de kern van Christus* werk op aarde. En waar eindigt nu dit werk en hoever gaat het evangelie? Tot welk tijdstip strekt zich dit begonnen uit? Wel tot op den dag In welken Hij opgenomen is, en die enkele woorden spellen ons, gelijk wij reeds even zagen, de machtige beteekenis van den dag van Jezus' hemelvaart. Hij staat tusschen het Evangelie en de Handelingen in. Het eerste eindigt met dien dag en het laatste vangt er mee aan. De eerste periode loopt er op uit en de tweede vindt in de hemelvaart het begin, en zoo predikt het Woord Gods ons, dat deze dag is DE DAG VAN DEN OVERGANG. Wij willen zien, dat deze dag voor Jezus Christus en voor Zijn gemeente den overgang vormt I. van de aarde II. tot den hemel, en in dien overgang I. het einde is van het aardsche II. het begin ts van het hemelsch werk van den Christus. I. De dag van Jezus' hemelvaart is de dag van den overgang van deze aarde naar den hemel. Het is de dag, waarop de Heiland de aarde verlaat en Zijn aardsche werk beëindigt, en dit aardsche werk nu, die periode van Christus' omwandeling hier beneden, heeft Lukas beschreven in zijn eerste boek. Het is het tijdperk van al hetgeen Jezus begonnen heeft beide te doen en te leeren, en, — dit is de eerste vraag, die onze aandacht spant, —wat bedoelt'de evangelist met dit beginnen door den Heiland? Wil hij zeggen, dat Jezus op aarde een begin heeft gemaakt met Zijn werk en Zijn onderwijs, en dat Hij dit alles in den hemel voortzet? Ook dien zin hebben wij in Lukas' woorden te lezen, want, gelijk wij straks nader zullen zien, de hemelvaart breekt niet af maar leidt alleen Christus* arbeid over van de aarde naar den hemel, en Zijn zitten ter rechterhand Gods ligt in dezelfde lijn als Zijn omwandeling op aarde. Wat in het huis des Vaders geschiedt is de ontplooiing van hetgeen hier- beneden plaats vond, en al wat onze verheerlijkte Middelaar nu doet, heeft Hij feitelijk reeds begonnen in Zijn vleeschwording. De dag van de hemelvaart is geen dag der revolutie. Het is geen dag der verbreking. Het is de dag, die begin en einde samenbindt en den weg van onzen Verlosser overleidt uit het gebied der vernedering, waar de aanvang ligt, tot het gebied der verhooging, waar de volle openbaring van Zijn heerlijkheid wacht. Deze Jezus, dat is de Jezus van deze aarde, Die van u opgenomen is in den hemel, dat is de overgang, zal alzoo komen, dat is het einde, waarin het begin van deze wereld zijn eeuwige oplossing vindt Maar daarmee is de beteekenis van dit beginnen nog niet gepeild. Dit woord heeft in de evangeliën telkens dieper beduiding. Het predikt ons in volstrekten zin, dat Jezus begonnen is en Hij het begin gemaakt heeft, en dat dus al wat Hij deed en leerde nog nimmer vóór Hem in deze wereld gedaan en geleerd was. Hij heeft het nieuwe op aarde gebracht. Hij heeft den mensch nieuwe dingen geleerd. Hij heeft hier nieuwe woorden gesproken, want Zijn evangelie is een ongekende klank in ons geslacht, en Zijn werk is het nieuwe werk der verlossing, dat verzoenend en vernieuwend het oude voor immer doet voorbijgaan. Maar,... zoo vraagt ge, de bedeeling der genade begint toch niet pas met de komst van Christus op aarde? De belofte der zaligheid wordt niet eerst door Hem verkondigd. Zij klinkt reeds in het paradijs en de oude bedeeling is vol van de goedertierenheden Gods. Ook dan wordt het Woord des Heeren gehoord en Zijn verzoening gesmaakt Zeker, en zoo beschouwd is de openbaring van Gods ontferming in den Heiland niet nieuw, maar, en daarop moet gij in dit verband letten, in die oude bedeeling was alles gehuld in den schemer der schaduwen en alles verborgen achter den voorhang van symbool en profetie. Deze bedeeling is immers de oude bedeeling en het verbond der genade draagt den ouden vorm. En ziet, dat oude verdwijnt wanneer Jezus komt. Dan vervult de Heere de beloften. Dan voert Hij de schaduwen tot werkelijkheid. Dan geeft Hij het licht van den vollen dag in plaats van de schemering, en dan volvoert Hij Zijn woord, gesproken door den profeet Jesaja: ziel, Ik zal wat nieuws maken; nu zal het uitspruiten; zult gijlieden dat niet weten? (Jes. 43 : 19). En deze bedeeling der vervulling wordt door God Zelf het nieuwe verbond genoemd, dat het oude krachteloos maakt en voor de gemeente opent een zaligheid, die door de vromen van den ouden dag niet gekend werd. Lukas zegt dan ook geen woord teveel, wanneer hij predikt, dat Jezus begonnen, het begin gemaakt heeft, en in Hem is ontsproten het nieuwe, dat de Heere reeds eeuwen tevoren aan Zijn wachtend volk beloofd had. Jezus heeft dus begonnen in den schoonsten zin van het woord. Neen, sterker nog, Christus is Zelf het begin en Hij is Zelf het nieuwe, dat indaalt in deze wereld. Het nieuwe, dat God formeert, is de Verlosser, geboren uit een vrouw. Want Hij was immers niet op deze aarde. Hij lag als Middelaar niet in deze schepping besloten. Deze wereld kon Hem niet voortbrengen en wij konden Hem niet geven, want de aardsche dingen kennen slechts den zonde-oogst en wat wij maken moet altijd als een kleed verouden. Daarom moet God Zelf dezen droeven gang van zaken breken en ons het nieuwe uit den hemel geven, en dat nieuwe is Jezus Christus, Zijn Zoon, Dien Hij uit den hemel in deze wereld gezonden heeft. Van die zending spreekt ook de dag van de hemelvaart Lukas zegt ons immers, dat Christus op dien dag opgenomen is, en dit woord beteekent eigenlijk: tot zich terugnemen. Het veronderstelt dus, dat iets eerst gegeven is. Terugnemen is alleen mogelijk, wanneer ge iets eerst hebt afgestaan of gezonden, en de opneming, de terugneming van Jezus predikt ons, dat Hij eerst uit den hemel gegeven en gezonden is. De Vader zendt Hem in deze wereld, en als Hij uit de hemelen, die zich voor Hem ontsluiten, tot deze aarde komt, ziet zij wat zij nog niet aanschouwd heeft: haar Verlosser en haar Herschepper. Jezus Christus Is het nieuwe, het goddelijk nieuwe in deze wereld, dat de macht van sterven en verouden overwint. Halleluja, in Hem en door Zijn verzoening is alles nieuw geworden. In Hem zullen nieuwe hemelen blinken. En omdat Hij het nieuwe is, is ook wat Hij doet en wat Hij spreekt nieuw. Hij begint in der waarheid te doen en te spreken, want Zijn doen is het werk en Zijn spreken is de boodschap der verlossing, en kan deze verlossing uit deze aarde opspruiten? Springt hier de bron des levens? Wordt hier de gedachte der wereldredding geboren? Heeft hier iemand de verzoening beraamd? Is die verlossing niet verkondigd en teweeggebracht door onzen Heiland, Die de wereldvernieuwing en de levensvernieuwing verwerft, en ons boodschapt en geeft wat geen mensch ons verkondigen of schenken kan? En omdat Hij dit nieuwe tot stand bracht, kan Hij tot den hemel terugkeeren. Indien Hij de aarde achterliet zooals Hij haar bij Zijn komst vond, zou Hij geen afscheid mogen genomen en zouden de hemelen zich niet voor Hem ontsloten hebben, maar nu kan-en mag Hij opvaren, omdat Hij hét nieuwe van Zijn verzoening achterlaat. Hier is Zijn evangelie beluisterd. Hier is Zijn stem gehoord. Hier stond Zijn kruis geplant. Hier heeft het graf zich boven Hem gesloten maar hier verbrak Hij ook de kluisters des doods, — en nu kunt Gij van de aarde den overgang maken naar den hemel, Heere Jezus. Naar dien hemel, waar Gij het nieuwe, dat Gij wrocht, tot volmaking zult brengen. Want wij verwachten naar Uw belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal. Wij verwachten U Zelf, opgevaren Heiland, van Wien de engelen geboodschapt hebben, dat Gij alzoo zult wederkomen. En in Uw wederkomst zal Hij, Die op den troon zit, zeggen: zie, Ik maak alle dingen nieuw. En wij zullen de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, zien nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is. En alle overwinnaars hebben uit Uw handen ontvangen den witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent dan die hem ontvangt. Viert nu in dit licht het feest van Christus' hemelvaart Het is het feest van de nieuwe dingen, die er zijn en die straks in volmaaktheid komen. Het is het feest van den overgang van het kruis tot de heerlijkheid. En daarom is er op deze aarde vol ellende en in deze tijden vol zorgen nog voor dit feest plaats. Oppervlakkig beschouwd moest elke feestvreugde gebannen worden, want de wereld verarmt en veroudert bij den dag in benauwende verwording. Maar in die verouding en in die verarming heft Christus' gemeente het hart naar boven, waar haar Koning is, en zij gelooft, dat Hij, Die het nieuwe verwierf, bezig is om den nieuwen staat der dingen gereed te maken, en dat de afbraak van deze bedeeling de doorbraak is voor Zijn hemelsch koninkrijk. In dat geloof kan zij feest vieren. Het feest van Hem, Die het werk, dat Hij begonnen is, zal voltooien totdat in Zijn toekomst de hemel Hem zal uitlaten tot Zijn glorievollen dag. De hemel heeft Hem ontvangen tot de wederoprichting aller dingen. • * Maar daarmede hebben wij den zin van Lukas' woorden, dat Jezus Christus begonnen is te doen en te leeren nog niet geheel gepeild. Wij moeten nog nader onze aandacht geven aan het doen en leeren, waarvan hier sprake is, en in deze beide woorden teekent de evangelist met een meesterlijken trek het karakter van het verlossingswerk van onzen Heiland. Dit werk bestaat in doen en leeren, of wilt ge in de mededeeling van leven en waarheid, want de Christus Gods heeft hier Zijn werk volbracht en Zijn woord gesproken. En welk werk is door Hem volvoerd en welk woord heeft Hij verkondigd? Lukas geeft op beide vragen een antwoord in onzen tekst Hij leidt eerst onze gedachten tot het werk van Jezus, want de Heiland gaat heen, nadat Hij geleden had, zegt vs 3, en in dat lijden, en hierin ligt Zijn sterven opgesloten, ligt de kern van Zijn arbeid op aarde. O zeker, Hij heeft meer gedaan. Hij heeft de dooden opgewekt en de kranken genezen. Hij heeft de hongerigen gevoed en de armen getroost, maar daarbij mogen wij niet blijven staan. Indien wij ons, zooals de moderne vroomheid van dezen tijd doet, blind staren op het mooie en goede, dat Jezus deed, op de liefde en ontferming, die Hij betoonde, en niet verder komen, zijn wij vreemdelingen aan Zijn verlossing. Dan kennen Wij den Middelaar niet. Dan is er ook voor ons geen vrede bij God, want die vrede bloeit op uit Zijn lijden en sterven als onze Borg. Hij is de Man van smarten, Die voor ons den toorn Gods gedragen en Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en het zij verre van ons anders te roemen dan in het kruis van Jezus Christus, waaraan de verzoening onzer zonden verworven is. Zelfs zou er zonder dat lijden geen hemelvaart mogelijk geweest zijn. Jezus draagt immers als onze Borg onze zonde en is tot zonde voor ons gemaakt. En voor zondaren is de hemel niet open maar door Gods gramschap gesloten. Slechts wanneer de zonde verzoend en haar schuld betaald is ontsluiten zich de hemelen, en deze betaling kan alleen geschieden in den weg van lijden en sterven. De straf Gods moet ten volle worden gedragen, en de diepten des doods moeten worden doorwandeld zal er ooit van hemelsche heerlijkheid sprake zijn.. En nooit is er overgang van de aarde naar den hemel mogelijk, ook niet voor Jezus Christus, wanneer niet door het drinken van den beker van Gods toorn aan Zijn majestueus recht is genoeggedaan. Welnu, gemeente van Christus, vier nu met ongebroken vreugde uw hemelvaartsfeest, want Hij, uw Hoofd, is ten hemel opgeklommen nadat Hij geleden heeft. Aan de voorwaarde voor de hemelvaart heeft Hij voldaan. De straf is door Hem tot de laatste smart toe gedragen, en nu is de muur weggevallen, die hemel en aarde van elkander scheidde. De dag van Zijn hemelvaart predikt ons, dat alles, alles door Hem volbracht is. En niet alleen in wat Hij begonnen is te doen. Ook in wat Hij begon te leeren. Want wat Hij leert behoort ook tot Zijn Middelaarsarbeid, en wat Hij leert is verlossingsleer. Hij spreekt geen menschelijke wijsheid, die geen redding brengt, maar de woorden des Vaders en het Evangelie der verzoening, of, zooals vs 3 zegt: de dingen, die het koninkrijk Gods aangaan. En deze uitdrukking moet ons treffen. Waarom spreekt Lukas hier van het koninkrijk Gods en niet van onze zaligheid of van onzen vrede met God? Omdat hij in deze woorden in volle overeenstemming is met zijn evangelie, dat op de eerste bladzijden vermeldt, dat Jezus het land doorwandelde, predikende het koninkrijk Gods, en omdat het in Zijn werk en leer ook om dit koninkrijk gaat. Zeker, Hij predikt en verwerft de verzoening onzer zonden. Hij boodschapt en ontsluit de zaligheid des hemels. Hij verlost en vergadert Zijn gemeente, maar in dat alles is het God toch ten diepste te doen om Zijn rijk, dat weer de aarde moet vervullen, en de komst en de triomf van dat rijk is de inzet en het doel van al wat Jezus begonnen heeft te doen en te leeren. En hoe zou Lukas in het verhaal van Christus' hemelvaart anders kunnen spreken? Nu is immers het oogenblik gekomen, dat de van God gezalfde Koning opstijgt tot den troon om te zitten aan des Vaders rechterhand. Nu is de dag aangebroken, dat de Koning der eere ingaat en met eer en heerlijkheid wordt gekroond. Gij kunt gaan, Heere Jezus. Al wat Gij te doen en te leeren hadt omtrent het rijk des Vaders is volbracht en gesproken. De schatten des rijks zijn gepredikt en verworven, en: heft nu uw hoofden op, gij poorten en verheft u, gü eeuwige deuren, opdat de Koning der eere inga (Psalm 24 : 7). Maar nu rijst er bij dit doen en leeren nog een vraag. Waarom noemt Lukas het doen van den Heiland het eerst Gaat niet het woord aan de daad vooraf en is Zijn werk niet de vervulling van Zijn leer? Is deze vooropstelling van het doen niet een prachtig argument voor de verheerlijkers van de daad in onze dagen, die van geen leer en van geen beginselen willen weten en alleen het verwachten van het doen, het spontane doen van den mensch ? Op deze laatste vraag kan het antwoord geheel ontkennend zijn, want deze daarfaanbidding kan zich nooit op Christus beroepen. In Hem zijn doen en leer volkomen een, en Zijn doen is de vol- voering van Zijn leer, want Hij openbaart immers in Zijn leer den verborgen raad Gods en Zijn werk is volbrenging van den raad des Heeren. Maar het doen gaat voorop, omdat onze Heiland reeds met werken aanvangt, eer Hij één woord gesproken heeft, en Zijn Middelaarsarbeid op aarde reeds begint in Zijn heilige ontvangenis en geboorte. Zijn nederdalen uit den hemel in Maria's schoot, waar Hij onze menschelijke natuur ontvangt, is verlossingswerk, en Zijn vleeschwording is niet een inleiding tot maar een deel van den arbeid, den geweldigen heilsarbeid, dien Hij moest volbrengen tot redding der wereld en tot zaliging der gemeente. Reeds als ongeboren kind is Hij Middelaar, en ja, ook dan, van de eerste ure Zijns levens af, is Zijn doen lijden. Hij heeft immers voor ons de dienstknechtsgestalte aangenomen, en is deze gestalte niet lijden ? Hij draagt van het begin Gods toorn en vloek, en is dit dragen geen lijden? Hij is terstond tot zonde voor ons gemaakt, en is ook dit geen lijden? En eer Hij den verborgen raad Gods van onze verlossing predikt, heeft Hij in Zijn doen die prediking reeds vervuld en bewezen, dat Zijn woord niet is een ijdele klank maar verlossingsvolle werkelijkheid. Doen en leeren zijn in Hem één. Werk en woord ontmoeten elkander m Zijn Middelaarsarbeid, en het is ook deze eenheid, die Zijn overgang van de aarde naar den hemel mogelijk maakt. Indien er één woord, dat uit Zijn mond is gegaan, onvervuld was gebleven, zou Hij de aarde niet hebben kunnen verlaten. Indien er één tegenstelling was geweest tusschen Zijn spreken en doen zou de hemel zich niet geopend hebben, maar nu er volle harmonie is kan de Heiland ingaan in het Vaderhuis Mer boven en tot den Vader Zelf. En op dit laatste komt hier alles aan. Christus gaat tot den Vader, gelijk Hij in Zijn hoogepriesterlijk gebed gesproken heeft: Vader, Ik kom tot U. Of nog sterker, de Vader neemt Hem tot Zich, want Hij vaart niet alleen op maar Hij is, zoo zegt Lukas, opgenomen. En dit opnemen is, gelijk wij zagen, weer tot Zich nemen en terug doen komen. Dit opnemen veronderstelt eerst een zenden, en Christus is ook door den Vader in deze wereld gezonden. Gezonden om te doen en te leeren. Gezonden om Zijn verlossing te volbrengen en te prediken. Gezonden om door lijden en sterven aan Gods recht te voldoen. Gezonden om Zijn verkoren gemeente te koopen met den duren prijs van Zijn bloed. Gezonden om den dood te overwinnen en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht te brengen. En niet eerder kan de Vader den Zoon terugnemen of al dat werk moet tot in alle deelen volbracht zijn. Wanneer Jezus Christus iets van Zijn zending verzuimd of overgeslagen had zou de Vader Hem niet kunnen opnemen en Hem teruggezonden hebben. En vier nu uw hemelvaartsfeest, gemeente van Jezus Christus. De Vader neemt den Zoon weer tot Zich en ontsluit voor Hem, Dien Hij gezonden had, den hemel der hemelen. De Vader doet Zijn Zoon, onzen Borg, ingegaan in Zijn heerlijkheid en verhoogt Hem aan Zijn rechterhand. De Vader kroont Zijn Zoon met eere en geeft Hem een plaats in den troon, en welk een vreugde voor Jezus Zelf! Hij mag de zondige aarde, waarin Zijn kruis geplant stond, verlaten. Hij mag gaan tot den hemel en, wat meer is, tot den Vader. Hij ontvangt voor de schande, die Hij veracht heeft, de vreugde, die Hem was voorgesteld, en heerlijkheid en eer worden Zijn deel in plaats van vernedering en versmading. En Zijn vreugde is de blijdschap van Zijn gemeente. In Zijn heerlijkheid ligt al haar vertroosting, want dat de Vader Hem opneemt predikt haar, dat alles is volbracht; dat alle lijden is geleden; dat alle werk is gedaan; dat alle woorden zijn gesproken; dat er niets meer te betalen is overgebleven en dat een volkomen verlossing is verworven. Daarom kunnen wij het feest van hemelvaart vieren. De Vader spreekt in Christus' hemeltocht Zijn goddelijk amen uit over al hetgeen Jezus begonnen heeft beide te doen en te leeren. Zoo ge nu dit feest van den overgang van de aarde naar den hemel wilt meevieren in heilige zielevreugde, zult gij de rust moeten kennen in hetgeen Jezus begonnen heeft te doen en te leeren. Hemelvaartsvreugde is alleen mogelijk, indien ge in hetgeen Christus op aarde volbracht heeft vrede vindt en indien ge in Hem een nieuw schepsel zijt. Anders nut u Zijn heengaan niet. Dan wordt Zijn afscheid voor u een oorzaak van leed en zorg, want wat hebt ge aan een Jezus, Die van de aarde is vertrokken en Dien ge hier niet meer in uw nabijheid kent. Hoe zal een Heiland, Wiens werk op deze aarde u niet tot zaligheid is, in den hemel u tot heil zijn, en welk een troost ligt er dan voor u in Zijn verlaten van deze wereld, die Hem nog zoo noodig heeft? Gij kunt u over dat heengaan alleen van harte verblijden wanneer gij gelooven moogt dat Hij alles voldeed en wanneer ge ook met betrekking tot uw zaligheid het amen des Vaders bij Zijn hemelvaart moogt hooren. Dan rust ge geheel in Zijn verzoening. Dan poogt gij niet langer uw eigen gerechtigheid op te richten. Dan houdt gij op met uw eigen werk. Dan laat gij uw zaligheid over aan Hem, Die het werk der verlossing uit de handen van Zijn volk genomen heeft om het Zelf tot stand te brengen, en dan wil uw ziel niet anders drinken dan uit de fontein des levenden waters, die op Golgotha ontsprong. Er is geen hemelvaart mogelijk zonder kruis en graf. Er is voor u geen hemelvreugde zonder verzoening, en er is geen verzoening zonder waarachtige kennis van zonde en schuld en verbreking des harten voor God. Hoe zoudt ge zonder dezen vrede bij God met blijdschap tot den hemel opzien? Hoe zoudt ge zonder dezen vrede zelfs naar den hemel durven verlangen? Waarlijk, dan is de hemel voor u niet schoon. Dan is die hemel zelfs verschrikkelijk. Dan is hij het paleis van Gods heiligheid, waar Hij woont, Die een verterend vuur is, bij Wien gij niet wonen kunt De hemel is alleen heerlijk en begeerlijk, indien gij in Jezus Christus zijt, Die de verzoening met God verwierf, en in Wien de toegang tot den hemel voor u ontsloten is. Hoe kunt gij nu in Christus' werk rusten? Door te gelooven hetgeen Hij u geleerd heeft. Door met heel uw hart, dat is met geheel uw persoonlijkheid, met uw verstand en ziel en krachten Zijn evangelie te aanvaarden. Door u te verlaten op Zijn Woord. Want in dat Woord zijn alle beloften Gods, zoovele als er zijn, in Christus ja. Laat dan ook in dienzelfden Christus op dat ja uw amen zijn, Gode tot heerlijkheid. Kunt ge dat amen uitspreken? Met heel uw ziel? Is het nieuwe leven, dat Jezus Christus gewrocht heeft, uw deel en zijt gij in Hem een nieuw schepsel? Beproef toch uzelf nauw of gij in het geloof zijt en of er hemelvaartsvreugde voor u is. Weet, dat alleen Zijn verzoening u den weg baant naar het Vaderhuis en dat ge niet anders dan door Zijn zoenverdienste in den hemel kunt komen. En haast u om uws levens wil eer de ure komt van uw overgang. Want wij allen moeten deze aarde verlaten en voor allen komt het oogenblik van den overgang naar de eeuwige wereld. Wij allen zullen de aarde moeten prijsgeven met alles, wat deze aarde ons aan vreugde en geluk heeft geboden. Maar voor allen is dit afscheid niet een welkom aan den hemel en voor allen is de overgang niet een overgang van de aarde naar de hemelsche vreugde. Het kan ook een overgang zijn naaT het verderf en naar de hel. Het kan ook zijn een overgang naar de buitenste duisternis. Hoe zal de overgang zijn voor u? Zult gij achter onzen Voorlooper, Jezus Christus, den hemel ingaan en de woningen beërven, die Hij bereid heeft? Dan moet gij in Zijn hemelvaart met Hem in den hemel gezet en door Zijn verzoening in Hem begrepen zijn. Alleen dan wordt de overgang van de aarde naar den hemel u een vreugde. Dan vreest gij het afscheid van deze aarde niet. Dan moge het scheiden van hen, die ge achterlaat, u smarten, door de smart kruist zich de vreugde des heils, want uw scheiden van hier sluit in zich de vereeniging met Jezus, uw Heiland. En uw sterven is hemelvaart. Hemelvaart op Gods tijd. Hemelvaart achter uw Heiland aan. En gelijk Hij heenging nadat Hij alles volbracht had, wat Hij begonnen was te doen en te leeren, gaat ook gij heen, wanneer uw taak hier af is. Zoo schijnt het vaak niet te zijn. God neemt jonge menschen weg, van wie wij nog zooveel verwachten, en Hij snijdt den levensdraad af van een man, die niet gemist kan worden of van een moeder, wier sterven alle gezinsgeluk breekt Hij maakt een einde aan het aardsche werk van strijders in Zijn koninkrijk, zonder wier leiding en bezieling wij die worsteling niet durven voort te zetten. En toch vergist de Heere Zich niet Ons werk is klaar, wanneer Hij komt. Wij hebben, en dat is toch ons werk, Zijn raad volbracht, wanneer de ure van het heengaan komt, en al zou het ook zijn, dat wij nog veel hebben af te doen en veel onuitgevoerde plannen achterlaten, God is gereed en dan zijn wij ook klaar. De overgang van de aarde naar de eeuwigheid komt geen oogenblik te vroeg en hier blijft geen enkele onvoltooide taak liggen. Wanneer God uw werk uit uw handen neemt, is uw taak af, al geeft Hij het ook aan anderen om het voort te zetten, en niets, niets staat den overgang in den weg. De aarde niet, want gij zijt, kind des Heeren, met haar klaar. En Godlof ook de hemel niet. Hij is in Jezus Christus voor u open, en allen, die in Zijn verzoening vrede vonden, gaan binnen. Alle pelgrims op reis naar het hemelsch Jeruzalem zullen de godsstad bereiken, want Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort Elk hunner zal in 't zalig oord Van Sion haast voor God verschijnen. En daarom kunnen zij op den weg naar Sion smeeken: Let, Heer der legerscharen, let. Op mijn ootmoedig smeekgebed. Ai, laat mij niet van druk verkwijnen. Leen mij een toegenegen oor, O Jakobs God, geef mij gehoor. Want, zoo mogen zij in hun smeeking pleiten, Want God de Heer, zoo goed, zoo mild. Is te allen tijd een zon en schild. Hij zal genade en eere geven. Hij zal hun 't goede niet in nood Onthouden, zelfs niet In den dood, Die in oprechtheid voor Hem leven, Welzalig, Heer, die op U bouwt En zich geheel aan U vertrouwt Psalm 84 : 4, 6. II. De hemelvaart van Jezus Christus is de overgang van de aarde naar den hemel en sluit het tijdperk van Zijn werk op deze aarde af. Maar deze hemelvaart is tevens de overgang van de aarde naar den hemel en opent de bedeeling van Christus' arbeid hierboven, waar Hij toepast en uitdeelt hetgeen Hij hier op aarde verworven heett Want wanneer onze Middelaar door den Vader in Zijn heilig pakte te opgenomen, houdt Hij niet op met werken en is Zijn verlossingstaak niet ten einde. Hij zet Zijn arbeid voort, want immers, wat hier op aarde tot stand kwam is slechts het begin. Al wat Jezus begonnen is beide te doen en te leeren, en dit begin op de aarde houdt in de voortzetting van Zijn arbeid in den hemel en de volmaking van Zijn verzoening tot het einde, waarin God altes zal zijn in allen. Onze Borg is juist daarom ten hemel gevaren, opdat Hij alles wat Hij hier op aarde begon tot de voleinding zou voeren, en Hij is in den hemel nog steeds de Christus, de Gezalfde des Vaders, Die Zijn ambt daar in hemelsche heerlijkheid vervult Hij is ook nu de Profeet, Die ons in Zijn evangelie den raad des Vaders verkondigt Hij is ook daar de Priester, Die in het hemelsche heiligdom voor ons bidt en van uit dien tempel ons zegent Hij is nog steeds de Koning, Die ons regeert en voor ons den strijd voert, en de volbrachte arbeid der verwerving hier zet zich voort in het hemelsch werk van de toepassing des heils, waarmede Jezus bezig is van dag tot dag. Gij, o Heiland, Die ten hemel zijt opgevaren, hebt gaven genomen om uit te deelen, onder de menschenkinderen, ja ook de wederhoorigen om bij U te wonen. Die voortzetting van Jezus' arbeid maakt den hemelvaartsdag tot hemelvaartsfeest Anders zou Zijn heengaan waarlijk voor geen feest plaats bieden. Scheiding en verlating zijn geen oorzaken van vreugde. Maar nu kan er blijdschap zijn omdat Hij naar den hemel gaat om daar hetgeen Hij begon te voleinden. Uw Heere, gemeente, is zoo getrouw als sterk en Hij zal Zijn werk voor u volenden. En in dien hemelschen arbeid springt voor ons de bron der rijkste vertroostingen. Want, en de boodschappen van dien arbeid overstemmen elkaar in vreugde; in het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zoo zoude Ik het u gezegd hebben; Ik ga henen om u plaats te bereiden. En zoo wanneer Ik henen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben (Joh. 14 : 2, 3). Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Oij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Oij Mij eeeeven hebt (Joh. 17 : 24). Het is u nut, dat lk wegga; want indien Ik niet wegga, zoo zal de Trooster tot u niet komen; maar Indien Ik henenga, zoo zal Ik Hem tot u zenden (Joh. 16 : 7). Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige (1 Joh. 2:1). Wij hebben zoodanigen Hoogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der majesteit in de hemelen,... Die altijd leeft om voor ons te bidden (Hebr. 7 en 8). En Hij, Die voor ons bidt, moet als Koning heerschen totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben (1 Cor. 15 : 25). Wilt ge nu nog meer klanken beluisteren, die ons spreken van Zijn werk in den hemel, waar Hij Zijn volk ten goede is? Is Zijn hemelvaart niet het begin van een bedeeling vol vertroostenden Middelaarsarbeid voor al Zijn volk ? Daarom stemme dit begin u tot heilige vreugde en daarom moogt gij het feest vieren van hemelvaart. Wat Christus in den hemel doet is niet minder dan wat Hij op de aarde gedaan heeft De lijn van Zijn werk zet zich voort en het is een voortschrijden van kracht tot kracht. Hij, Die met tranen heeft gezaaid, mag maaien met gejuich en nu reeds is Zijn oogst vol zaligheid voor Zijn volk en vol heerlijkheid voor Zijn naam en den naam des Vaders. En de groote oogst toeft nog. Dien bereidt Hij in den hemel voor. Hij is bezig den volmaakten nieuwen staat der dingen gereed te maken, die in Zijn voleinding aan het licht zal treden. Hij bouwt het nieuwe Jeruzalem, dat uit den hemel zal neerdalen. Verheug u dan, kerk van Christus, dat uw Hoofd in den hemel is. Hij is daar werkzaam voor u. Zijn tegenwoordigheid is waarborg, dat ook gij den hemel zult binnengaan. En omdat Hij voor ons bij den genadetroon des Vaders het pleit voert, kan Hij volkomen zalig maken allen, die door Hem tot God gaan. Geen van Zijn schapen kan uit Zijn hand gerukt worden. Zijn kudde is veilig onder Zijn trouwe, hemelsche, vertroostende hoede. Zie, Hij is met ons alle de dagen tot aan de voleinding der wereld. • * Dit werk nu, dat Christus in den hemel doet, is echter een werk, waarin Hij Zich ook bedient van menschen op deze aarde. Hij doet immers Zijn koninkrijk op aarde komen en vergadert hier Zijn gemeente. Hij doet hier in deze wereld den oogst rijpen, en voor dat alles gebruikt Hij de gaven en krachten, den strijd en arbeid van Zijn kerk. Zijn hemelsch werk voert Hij uit door Zijn dienstknechten, en daarvan spreekt Lukas, wanneer hij zegt: nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven; aan welke Hü ook Zichzelven levend vertoond heeft met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien en sprekende van de dingen, die het koninkrijk Gods aangaan. Deze woorden spreken wel van een arbeid dien Jezus verricht heeft op de aarde en dus vóór Zijn hemelvaart, maar deze arbeid behoort eigenlijk tot de hemelsche periode. Hij vindt ook plaats, zegt Lukas, nadat Hij geleden had. Hij valt dus niet m de bedeeling van het kruis maar richt zich op de heerlijkheid. Hij is met een deel van de verwerving maar van de toepassing des heils, en vormt mede den overgang van het Evangelie tot de Handelingen. Want de arbeid dien Christus verricht, houdt immers in, dat Hij Zijn apostelen bevelen geeft voor de taak, die hun wacht, en zij zijn de instrumenten in Zijn dienst om Zijn koninkrijk te doen komen en Zijn gemeente te vergaderen. Zij zullen immers straks Zijn getuigen zijn zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samarta en tot aan het uiterste der aarde (vs 8). Zij zullen Zijn evangelie prediken en Zijn volk toebrengen. Door de gemeenschap met hen en Zijn Woord zullen de uitverkorenen gemeenschap vinden met Hem en in Hem met den Vader, en op het fundament van Zijn apostelen zal het.Hoofd der gemeente Zijn gemeente bouwen tot Zijn heilig en heerlijk huis. Zoo komt Zijn koninkrijk. Zoo rijpt Zijn oogst. Zoo wordt de bruid toebereid en volbrengt de verhoogde Heere aan des Vaders rechterhand Zijn hemelsche bediening. Welnu, tot die apostóïischen dienst heeft Christus reeds vóór Zijn lijden en sterven Zijn apostelen uitverkoren. Ze hebben zichzelf niet tot apostelen opgeworpen maar Christus verkiest ze. Ze stellen zichzelf niet als getuigen aan maar zij zijn door Hem verwaardigd tot dit schoone ambt en Hij roept en Hij zendt hen. En tusschen Zijn opstanding en hemelvaart heeft Hij hen tot den arbeid, dien zij in Zijn naam te verrichten hebben, bijzonder bekwaamd. Daartoe is Hij Zelf nog veertig dagen lang, zegt Lukas nadrukkelijk, op deze aarde gebleven. Jezus had terstond ten hemel kunnen opvaren want bij Zijn opstanding en bij Zijn triomf over den dood stond de weg tot den hemel voor Hem open. Maar Hij ontzegt Zich nog veertig dagen de heerlijkheid van het Vaderhuis ter wille van Zijn discipelen. Hij wil eerst nog de breuke heelen, die door hun verlating in den hof der olijven en door Petrus' verloochening was geslagen, en pas heengaan, wanneer Hij hun Zijn vergevende liefde getoond heeft Hij wil hun ook de waarachtigheid van Zijn opstanding bewijzen, waarom Hij Zichzelven, aldus onze tekst, levend vertoond heeft met vele gewisse kenteekenen, en van hen gezien is. Hij wil hen ook onderwijzen en bekwamen voor hun geweldige taak, en spreekt tot hen van de dingen, die het koninkrijk Oods aangaan. Welnu zoo geeft de Koning Zijn dienaren bevelen omtrent hun roeping. Oaat dan henen in de geheele wereld, gebiedt Hij hen, predikt het Evangelie aan alle creaturen, hen doopende In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Oeestes. En die bevelen geeft Hij door den Heiligen Geest. Wel zal Hij den Trooster eerst uitstorten op den Pinksterdag, wanneer Deze komt wonen in het midden der gemeente, maar reeds in de eerste samenkomst der kerk op den eersten dag der week heeft Hij gesproken: ontvangt den Heiligen Geest. En telkens als Hij hun bevelen geeft doet Hij dit door de kracht en de werking des Heiligen Geestes, Die hen verlicht en sterkt, Die het alles uit Christus neemt om het hun te verkondigen, en Die hen in alle waarheid leidt. Door dien Geest kunnen zij straks de wereld ingaan, neen niet in hun eigen kracht en niet met hun eigen woord en evenmin voor hun eigen zaak, maar in de mogendheid en met het evangelie en voor het koninkrijk van den verheerlijkten Heiland, Die door hun werk alle weldaden, welke Hij in Zijn lijden en sterven verworven had, Zijn gemeente deelachtig* maakt tot haar zaligheid en tot des- Vaders heerlijkheid. * * Zoo dient deze bekwaammaking van de apostelen den hemelschen dienst van Jezus Christus. Zij is de schakel, die het kruis aan den troon verbindt Gekroond 1 Zij is de voorbereiding van Zijn bediening in de laatste dagen. Daarom duurt deze periode ook veertig dagen, want veertig is in de Heilige Schrift altijd het getal, dat de voorbereiding symboliseert Drie maal veertig jaren gaan van de aankondiging af gerekend, aan den zondvloed vooraf, waarin de ark bereid wordt en de wereld rijpt voor het gericht Veertig dagen en nachten verkeert Mozes op den Sinaï om de wet Gods te ontvangen. Veertig jaren zwerft Israël in de woestijnen eer het binnengaat in het land der rust Veertig dagen is Christus in de woestijn der verzoeking eer de duivel komt. En veertig dagen vertoeft Hij na Zijn verrijzenis op de aarde om Zijn apostelen klaar te maken voor hun taak. Dan kan Hij ook heengaan. De overgang van de aarde naar den hemel kan volbracht worden. Alle dingen zijn gereed en de hemelsche bediening kan een aanvang nemen. De hemel kan U ontvangen, Heere Jezus, en wacht u, opdat Gij, Die overwint omdat Gij hebt overwonnen, de wederoprichting aller dingen zult voorbereiden. In dat licht zullen wij Christus' hemelvaart bezien, en Gode en het Lam eere en aanbidding toebrengen voor het begin van het hemelsche tijdvak, waarin ook wij mogen leven. En is dit begin ijdel geweest? Heeft de aarde soms niets gemerkt van het werk van onzen verhoogden Koning 1 Wie zou zulke dingen durven zeggen, waar de laatste dagen, dat is de wereldperiode van Jezus' verhooging, vol is van Zijn hemelschen arbeid. Zij zijn het rijk der duizend jaren, waarin de satan gebonden ligt aan des Konings voeten en Zijn koninkrijk komt van volk tot volk en van zondaar tot zondaar. Want Zijn apostelen, wien Hij bevelen gegeven had, zijn uitgegaan de wijde wereld in. Zij hebben het evangelie gepredikt in Judea en Samaria, in Azië en Griekenland, in Korinthe en Rome. Zij hebben den strijd aangebonden tegen de geweldige machten van heidendom en Jodendom. Door hen zijn de gemeenten gesticht en door hun arbeid is de doorbraak des koninkrijks aangevangen in deze heidensche wereld, en... heeft hun werk niet de rijkste vruchten gedragen ? Heeft het licht der genade niet de duisternis van het heidendom op de vlucht gedreven? Gij, Heere Christus, Die ter rechterhand des Vaders zit, hebt overwonnen, en Gij overwint nog van dag tot dag. De wereld is vol van Uw werken. Ook de bewogen wereld van heden, al is de schijn tegen, en al vraagt het door de levensstormen verbijsterd menschenhart: waar is de heerlijkheid en het rijk van den hemelschen Koning? Ook al schijnt de macht der hel sterker dan Uw koninkrijk. Ook al schijnt al het hemelsche van deze donkere, ellendevolle, zorgenzware, onrustige aarde te verdwijnen. Gij zijt aan het werk. Gij voert Uw verlossing uit. Gij breekt de wereld af om Uw rijk te bouwen en Amen, Jezus Christus amen Ja, Gij zult in 't gansch heelal 't Rijk der duisternis beschamen. Zoo mogen wij het feest van hemelvaart vieren met groote blijdschap. Zelfs temidden van alle schaduwen en moeiten dezer tijden. Het zijn de tijden van Jezus' werk en van Zijn hemelsche bediening. Het zijn niet de dagen van satan en wereld, van ongeloof en revolutie maar het zijn de dagen Gods, Die onzen Middelaar alle macht gegeven heeft in den hemel en op de aarde. En Zijn kerk is met Hem overwinnaar. Zij is immers met Hem in den hemel gezet. Terwijl onder het oude verbond de residentie van de kerk in het aardsche Jeruzalem te vinden was, is nu door Jezus' hemelvaart, door Zijn overgang de zetel van de kerk overgegaan van de aarde naar den hemel, en onze wandel, ons burgerschap is met Hem in de hemelen. Dan deelen wij ook in Zijn zegepraal. Al zijn wij hier nog in het strijdperk van dit leven, waarin Jezus Christus Zijn kerk gebruiken wil om in Zijn hemelschen dienst de taak der apostelen voort te zetten en te worstelen voor de volmaking van Zijn genadevol koninkrijk. Maar weet dan ook, waartoe u deze overgang verplicht. Indien gij met Christus opgewekt en in den hemel gezet zijt, bedenk dan de dingen die boven zijn, waar Christus Is, en niet wat op de aarde is. Laat dan uw wandel op aarde van die hemelsche dingen getuigenis afleggen en laat het openbaar worden in heel uw leven, dat gij met Jezus den hemel toebehoort en gij gekomen zijt tot het hemelsch Jeruzalem en de vele duizenden der engelen. Openbaar in uw heiligmaking en uw gedurigen strijd tegen de zonde en uw eigen vleesch. Openbaar in de blijmoedigheid van uw geloof en het idealisme, waarmede gij uw levensweg gaat. Openbaar hierin, dat gij niet vertoont de diep-terneergebogen gestalte, die naar en in het stof tast, maar geloovig het hoofd omhoog heft en grijpt naar de kroon, die u is weggelegd. Openbaar in uw blijdschap en vertrouwen ook in deze sombere tijden, want nu moet het uitkomen, dat gij burgers van het Sion Gods zijt en leden van de gemeente boven de sterren in het Jeruzalem, dat boven is. Openbaar ook in uw worsteling voor het koninkrijk des Heeren over de geheele breedte van het leven, en openbaar, kerk des Heeren, in uw prediking van de boodschap des heils. Klim nu temidden van het volkerengewoel op een hoogen berg; hef uw stem op met macht, en roep der wereld toe, dat Christus Koning is en Hij alleen, en dat onder Zijn heerschappij er zaligheid en vrede, vreugde en vrijheid te verkrijgen is voor een felgeslagen wereld. Vervullen wij deze heilige roeping? Ach, de dag van den overgang klaagt ons aan. Het wonder van hemelvaart beschuldigt ons. Het is zoo weinig aan ons te zien, dat wij ons Hoofd in den hemel hebben en wij met Hem in den hemel gezet zijn. Ons leven beantwoordt te weinig aan onzen staal Wij zijn zóo aardsch en aardschgezind, zoo verzakelijkt en verstoffelijkt, zoo vleeschelijk en zondig, zoo somber en kleingeloovig, zoo mistrouwend en traag, en dat, terwijl Jezus in den hemel is. Verootmoedig u dan, kerk des Heeren, en belijd uw hemelvaartsschuld voor het aangezicht van Hem, Die ten hemel voer. Waak op, heilig volk van Jezus, en zoek verzoening bij Hem, Die opgevaren is nadat Hij geleden heeft. Zie, Zijn zegenende handen strekt Hij over u uit, en onder die handen is er vrede en kracht voor allen, die tot Hem vluchten. Hebt gij in Hem vergeving en zaligheid gevonden? Hebt gij gehoor gegeven aan het woord der verzoening, dat Hij door Zijn apostelen en door Zijn kerk ook u heeft laten verkondigen en dat Hij op dezen dag u doet prediken ? Bedenkt ge wel, dat gij te doen hebt met Jezus Christus, Die in den troon des Vaders zit? Verstaat gij de waarschuwing van den hemelvaartsdag, die u vermaant, dringend vermaant: kus den Zoon, opdat Hij niet toorne? Gij meent misschien Hem te kunnen ontloopen of beeldt u in, dat Hij in deze wereld niets te zeggen heeft Maar Hij regeert en de gansche wereld is Hem onderworpen. Hij werkt Zijn werk en het laatste woord is aan Hem, Wien de Vader het oordeel gegeven heeft Hoor dan naar Zijn evangelie, dat vanuit den hemel u toeroept: laat u met God verzoenen. Ziet dan toe, dat ge dien, die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen, welke op aarde goddelijke antwoorden gaf, veel meer zullen wij niet ontvlieden, zoo wij ons van Dien afkeeren, Die van de hemelen is (Hebt. 12 : 25). Hoort dan Zijn stem, grooten en kleinen. Want Hij, Die ten hemel voer, komt weer. Deze Jezus, Die van u opgenomen Is, zal alzoo wederkomen. De dag van Zijn hemelvaart moet gevolgd worden door den dag van Zijn toekomst. Op dezen overgang moet nog een andere volgen, want Hij is immers heengegaan om Zijn rijk te vervolmaken, om Zijn gemeente te vergaderen, om Zijn bruid toe te bereiden en om den oogst van Zijn verzoening binnen te halen. Welnu, dat werk vindt zijn voltooiing. De volkomenheid des rijks genaakt De bruidskerk nadert haar eeuwige schoonheid. De oogst rijpt tot den dag der maaiing. Jezus komt, en dan zal Hij, omdat Hij klaar is, het koninkrijk overgeven aan God den Vader en God zal zijn alles in allen. Dan treedt het nieuwe, dat Hij wrocht, in het volle licht. Ziet, zoo klinkt de stem uit den hemel, /* maak alle dingen nieuw. En in de verwachting van die nieuwe wereld vieren wij nu ons hemelvaartsfeest Het feest van den overgang van deze aarde naar den hemel. Amen. De wachtende fPinksteradvent). Kerk Psalm 133 : 1, 3. Lezen: Wet des Heeien (waarna gezongen wordt Psalm 131 : 2). Handelingen 1 : 13—26. Psalm 135 : 1, 2, 12. 134 : 1, 2, 3. Halleluja, eeuwig dank ~ en eere. En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus, en Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholoméüs en Matthéüs, Jakobus, de zoon van Alféüs, en Simon Zelótes, en Judas, de broeder van Jakobus. Deze allen waren eendrachtiglijk volhardende in het bidden en smeeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Barsabas, die toegenaamd was Justus, en Matthias. En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij kenner der harten van allen, wijs van deze twee één aan, dien Gij uitverkoren hebt, Om te ontvangen het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats. En zij wierpen hun loten; en het lot viel op Matthias, en hij werd met gemeene toestemming tot de elf apostelen gekozen. Handelingen 1 : 13, 14, 23—26. Aan den pinksterstorm des Geestes gaat de stilte van het advent voorat De Trooster komt tot een gemeente, die biddend en wakend zich voorbereid heeft om Hem te ontvangen, en die in deze pinksterwake gehoorzaamde aan het uitdrukkelijk bevel van haar Heiland en Heere. Blijft gij, zoo had Hij vlak voor Zijn hemelvaart tot Zijn jongeren gesproken, blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gy zuü aangedaan zyn met kracht uit de hoogte, verwachtende de belofte des Vaders, die gij van Mij gehoord hebt. En deze laatste woorden hebben de discipelen in kinderlijke getrouwheid vervuld. Zij zijn van den Olijfberg naar Jeruzalem teruggekeerd met groote blijdschap, zegt Lukas; zij hebben de tempelstad niet verlaten, maar waren te allen tijde in den tempel lovende en dankende Qod, en in de stad des grooten Konings hebben zij met heilig verlangen de „kracht uit de hoogte" verbeid en, hoewel zij niet wisten hoe lang het duren zou, zich in geloovig geduld geschikt naar den gang van des Heeren werk, dat wel altijd haast heeft maar nimmer haastig en gejaagd is. Maar... wie zijn zij, die op den Qeest Gods wachten ? Van welke vergadering spreekt Lukas in onzen tekst? Wat is dit voor een kring, die eendrachtig volhardt in het bidden en smeeken, en ons ten voorbeeld is gegeven voor waarachtig, innig pinksterverlangen ? Ja, het zijn discipelen van Jezus, maar, en op de beantwoording van deze vraag komt alles aan, hoe zijn deze discipelen van den Heiland bijeen ? Vergaderen ze misschien in een intieme conferentie, gelijk wij ze in onzen tijd kennen en waar wel het geestelijk maar niet het kerkelijk leven de snaren der harten beroert? Zijn zij soms saamgekomen in een of ander gezelschap van begeerige vromen of in een groep van verwante zielen, die samen den Geest verbeiden? Hebben wij hier te doen met een schare, in wie reeds de eerste vlammen van het pinkstervuur branden, en die in haar warmte en gloed boven alle „kerkelijke gebondenheid" zich verheft? En is het met die biddende schare in haar eendracht zóó gesteld, dat zij, de adventsgemeente van de pinksterwake, ons aanklaagt over onze dorheid en geesteloosheid en ons beschuldigt, dat wij de eendracht verstoren door te sterk den nadruk te leggen op het leven van Gods kerk in haar institutairen vorm ? Zoo oordeelen velen en deze wachtende schare heeft, evenals de volheid des Geestes op den pinksterdag, al dikwijls dienst moeten doen om den ijver voor de zuiverheid der kerk te bestrijden. Niet, zoo roept men dan in valsche tegenstelling, den vorm maar den Geest hebben wij noodig. Niet de kerk maar de Geest Gods moet de liefde van onze ziel trekken. Niet het instituut maar het wezen eischt onzen strijd. Niet de reformatie maar een reveil is hetgeen de Christenen in dezen tijd behoeven, en... vereenigt u, belijders van den Heere Jezus, en vraagt in deze geweldige, verwarde tijden niet naar de kerk, maar worstelt en smeekt in heilige eendracht om de verlossingen Gods en om de komst van onzen Heiland, Die aan allen nacht een einde maakt. Zoo klinken van alle kanten de stemmen in een diep-gevoelde intonatie, die niet zonder bekoring is. Maar zijn deze stemmen in overeenstemming met de Heilige Schrift? Vormen Geest en kerk, geestelijk leven en kerkelijk leven, geest en vorm, wezen en instituut tegenstellingen? Het antwoord op deze vragen geven èn de pinksterstormen èn de pinksterwake. Wanneer de Geest des Heeren neerdaalt en Zijn leven stuwt en bruist in de harten van allen, die gelooven, wordt terstond dit krachtige, bezielingsvolle leven geleid in kerkelijke bedding. En zij waren volhardende in de leer der apostelen en In de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden. De pinkstergemeente komt terstond samen in den door Christus geordenden weg tot de bediening des Woords en der sacramenten. En zoo staat het ook met het pinksteradvent Zij, die hier samenzijn, houden geen intieme conferentie of vormen geen innige groep, maar zij zijn Christus' kerk, die vanaf het eerste oogenblik als kerk en ook als kerkelijk instituut samenkomt. Vraagt ge nog naar bewijs? In diezelfde vergadering, waar men eendrachtig samen is om te bidden en te smeeken, en worstelend en wakend de komst van den Trooster verbeidt, wordt... ook een ambtsdrager verkozen. In die samenkomst is kerkeraadsverkiezing. Een tweetal wordt gevormd; uit dit tweetal wordt geloot en de gemeente verkiest eenparig den twaalfden apostel. Is dit nu Geesteswerk? Hooren adventsverlangen en kerkeraadsverkiezing bij elkaar? Bederft zulk een prozaische handeling niet deze gewijde sfeer? Zoo vragen velen, en het antwoord der Schrift is, dat het bidden om de uitstorting des Geestes en de verkiezing van een ambtsdrager in eenzelfde lijn liggen en bij elkaar behooren, want hier is de kerk van Christus bijeen. En gelijk onze verrezen Heiland op den eersten dag naarstig tot de gemeente Gods gekomen en in den kerkdienst verschenen is, daalt ook de Geest des Heeren neer in de kerk van onzen Heere Christus, die hier wacht en werkt. Laten wij dan op dezen adventszondag ons oog richten op DE WACHTENDE KERK. en wij zien I. wie zij is II. hoe zij wacht III. wat zij werkt. I. Het advent des Geestes leidt ons binnen in de jonge gemeente van Jezus Christus, die biddend wacht op de komst van den Trooster. Hier is de kerk van den nieuwen dag, die zich voorbereidt voor den beloofden pinksterzegen, en dat wij hier de kerk ontmoeten blijkt reeds terstond hieruit, dat Lukas met nadruk de apostelen vooropstelt en ze allen met name noemt. Een voor een wijst hij hen aan, en terwijl later van de vrouwen en van de discipelen in het algemeen sprake is, wordt hier ieders naam afzonderlijk gespeld en vertoeven wij een oogenblik bij ieder van hen. En deze nauwkeurige opsomming moet een bijzondere reden hebben, en de voornaamste reden kan geen andere zijn dan deze, dat Lukas op deze wijze het apostolaat in het volle licht wil stellen. Want vroeger zijn de jongeren door hem ook één voor één genoemd, en die eene maal was toen Jezus Zijn discipelen tot Zich riep, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde (Lukas 6 : 13e.v.). Toen werden zij verkozen om apostelen, om getuigen van Christus te zijn en om straks Zijn werk in de wereld te werken, en hier vangt dit werk aan. Hier is de Heiland niet meer op de aarde; hier opent zich de vervulling van hun taak, en hier staat de kerk gereed om uit te treden uit alle schaduwen en schemering in den vollen glans van den nieuwen dag. En dit brengt Lukas er toe ook hier de namen van de apostelen één voor één te noemen. Hij grijpt, wanneer het voorspel van de pinksterakkoorden de apostelen roept om het werk aan te vatten, waartoe Jezus hen verkoos, naar het oogenblik der roeping en verkiezing terug, en predikt ons: nu gaat Christus' opdracht in vervulling; nu slaat het uur van Zijn apostolaat; Hij Zelf is van de aarde naar den hemel gevaren, maar Hij zet Zijn arbeid voort; de apostelen zijn er en de kerk is er, en zij wachten op de komst van den Geest Gods, Die de deuren zal openstooten opdat Zijn kerk inga in de wereld en doorga tot alle einden der aarde. De kerk is er... De apostelen zijn er... Zoo predikt Lukas ons in de opsomming van alle namen, en wanneer hij dit doet is zijn schijnbaar-eentonige opsomming een aangrijpende prediking van de liefde van Jezus Christus, Die Zijn kerk gekocht heeft met den duren prijs van Zijn bloed en haar bewaart door allen strijd en alle geslagenheid heen. Lezen wij dit evangelie in die namen? Ja, want wanneer we deze namen één voor één lezen en tellen, missen wij et één. Hier noemt Lukas slechts elf. De keten, de harmonie is gebroken. Een van de twaalf is er niet, en die leege plaats wordt door Petrus verklaard wanneer hij met bewogen stem spreekt van judas, die de leidsman geweest is dergenen, die Jezus vingen; want hij was met ons gerekend en had het lot dezer bediening verkregen; deze dan heeft verworven een akker door het loon der ongerechtigheid; en voorovergevallen zijnde, is midden opengebarsten, en al zijn ingewanden zijn uitgestort. En nu zijn ze slechts met hun elven... Een is er niet..., en dit moet ons met ontroering vervullen. Want met hun twaalven zijn ze Jezus gevolgd. Met hun twaalven hebben zij Zijn Woord gehoord en Zijn heerlijkheid aanschouwd, en nu de Geest komt is er één niet. En zeker, die eene is Judas, de verrader, maar... laat toch deze wetenschap ons tot ernstig zelfonderzoek stemmen: met elkander omgegaan en gearbeid, en... toch niet allen in de heerlijkheid... Zou mijn plaats dan ledig zijn, Heere? O ken en doorgrond mijn hart en leid mij op den weg der zaligheid... En wanneer ge u zoo in ernstig zelfonderzoek buigt voor den heiligen God ziet ge meer. Ge ziet boven die ledige plaats de liefde van Jezus Christus schitteren. Die ontbrekende schalm in de keten spelt u Judas' verraad, en zijn verraad is de ingang van Jezus in Zijn lijden, en... Gij hebt geleden en zijt gestorven, o Heiland, voor Uw gemeente. Gij hebt willen verraden en overgeleverd worden voor Uw volk om die gemeente te koopen met den duren prijs van Uw bloed, — en tel nu mijn ziel, aandachtig de elven,... gij telt tot den zoendood van Christus, uw Heer, en tot Zijn onpeilbare liefde voor de Zijnen. En die liefde straalt juist in de elven... Haar licht valt door de schaduwen van de ledige plaats. Ja, de eene mist hier maar de anderen zijn er allen nog. En ook dit spreekt niet vanzelf. Want toen in Gethsemané de Herder geslagen werd, zijn de schapen uit elkaar geslagen en verstrooid. Toen Christus gebonden werd, brak het snoer en de steenen rolden over den bodem en het scheen, dat de satan triomfeerde. Maar Hij, Die geslagen werd, had gesproken: die Oij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld wordt (Joh. 17 : 12). En Hij heeft ze bewaard en de schalmen aan elkaar gehecht, want zou Zijn gemeente, die Hij kocht met Zijn bloed, Hem ontrukt worden? Tel nu de elven, en zie, dat Christus' liefde Zijn kerk in stand houdt en geen macht ter wereld haar kan overweldigen. • * Zoo is in de opperzaal te Jeruzalem de kerk des Heeren aanwezig, die wacht op den Geest. En van die kerk zegt Lukas ons verder schoone dingen, die we een voor een tellen willen. Het eerste is, wanneer wij op de leden van de kerk letten, dit, dat Lukas hier in de opsomming van de apostelen eigenaardige combinaties maakt Hij schrijft hier de lijst van namen niet letterlijk uit het evangelie en van vroegere opsommingen over, maar hij groepeert de apostelen anders. Hij voegt hier niet samen Petrus en Andreas, Johannes en Jakobus, de twee broederparen, maar hij verbindt hier Petrus en Jakobus, Johannes en Andreas. En daarmede wil hij dit zeggen, dat in de gemeente van Jezus Christus, al werkt God in de lijn des verbonds, niet de banden des bloeds beslissen maar de geestelijke gemeenschap, en dat iri die gemeenschap de eenheid der gemeente ligt Zij schuilt in de samenstemming met Christus en met den Vader. Zij is de band der geloovigen onderling en hun gemeenschappelijke gebondenheid aan den Koning der kerk, Die, neen niet in valsche eenheid, maar in de waarachtige gemeenschap der heiligen wil verheerlijkt worden. En de schoonheid van die gemeenschap komt des te sterker hierin uit, dat zij de persoonlijkheid niet te niet doet. Hier is Petrus met zijn onstuimigen ijver; hier vonkt de vurige liefde van Johannes; hier heeft de vragende belangstelling van Filippus een plaats; hier wordt geen Thomas, de discipel der langzame bezwaardheid, geweerd, en hier is de heilige variatie Gods, waarin de vele, onderscheidene stralen Zijn veelkleurige wijsheid verkondigen en zich alle vereenigen tot het eene licht der genade, dat Zijn heerlijkheid weerkaatst. In dien schoonen glans moogt ge de apostelen zien. . Maar bij hen blijft Lukas niet staan. Hij leidt onze aandacht ook tot de andere leden der gemeente en dan noemt hij eerst de vrouwen. Met de vrouwen, zegt hij, zonder van die vrouwen een opsomming te geven of een enkelen naam te noemen. Maar in dat eene woord vrouwen ligt een wereld van liefde en trouw den Heiland en Zijn kerk bewezen. Want deze vrouwen zijn de discipelinnen, die Jezus gevolgd zijn en Hem, trots allen hoon van farizeërs en schriftgeleerden, gediend hebben van haar goederen. Vrouwen, die de verachting van het vrouwenleven van die dagen getrotseerd hebben en den tweeden Adam tot hulp zijn geweest, niet tegenover maar achter Hem in stille geloofsgehoorzaamheid en hartelijke liefde. Vrouwen, die zich op Golgotha hebben gewaagd met den heldenmoed des geloofs en den Man van smarten verkwikt hebben door haar tegenwoordigheid. Vrouwen, die in den morgen der verrijzenis Jezus het eerst mochten begroeten en de eerste boodschapsters van Zijn leven zijn geweest Vrouwen, die de mannen beschaamden en verdienden bijzonder genoemd te worden. Zij hooren ook bij de christelijke kerk niet minder dan de mannen, en zij zijn het levend getuigenis van de vrijmaking der vrouw door Jezus Christus, Die haar niet emancipeert tegenover den man maar haar maakt tot zijn dienstmaagden en Zijn priesteressen, tot Zijn profetessen en worstelaarsters, voor wie Hij de kroon der eere bereidt. Deze waarachtige vrouwenvrijheid is alleen te vinden in de kerk van Jezus Christus en in haar bloeit het vrouwenleven op in de rijkste en teerste schoonheid. En ook het persoonlijk leven der vrouw. Hier is de durvende Salome; hier vergadert de vurige Magdaleensche; hier is, zij het in schuchterheid, tegenwoordig de stille Maria van Nazareth; hier vindt, ge Maria, de trouwe apostelmoeder, in wier huis de gemeente samenkomt, en hier is ook Maria, de moeder des Heeren. Neen, de christelijke kerk stoot het vrouwenleven niet af en ook haar zielen, de harten van ouderen en jongeren, wachten op den Geest Gods. Want de Trooster ontsluit de poorten van dat schoone gebied des Heeren, waarop niet alleen de zonen maar ook de dochters profeteeren en op de dienstmaagden de Geest zal uitgestort worden. Het vuur des Geestes brandt niet alleen in mannen maar ook in vrouwenharten, en straks zal de christelijke groetenis uitgaan naar Priscilla en Persis, naar Tryfena en Tryfosa, naar Maria en Phebe, vrouwen, die veel gearbeid hebben in het evangelie en medewerksters en medestrijdsters zijn geweest met de apostelen. Met de vrouwen... Hier is de kerk van den nieuwen dag. Het pinksterkoor zet reeds in. De pinksterpsalmen beginnen te ruischen. In Jezus Christus is noch man noch vrouw en de staketselen der oude bedeeling vallen weg. Ook uit den mond der vrouwen bereidt de Heere Zich in het midden der gemeente lof en aanbidding. Al worden haar namen niet genoemd en al treden zij met al haar arbeid niet op den voorgrond. • * Slechts één vrouw wordt apart vermeld. Zij is Maria, de moeder van Jezus, en Lukas noemt haar hier opzettelijk met zulk een teeren naam. Moeder van Jezus — daarin ligt alles opgesloten, waarom zij en niet de anderen met name genoemd wordt, en moeder van Jezus is ook voor ons de naam, die ons hart met eerbied vervult Zij heeft het Kind Jezus, onzen Verlosser, onder het hart gedragen. Zij heeft in Bethlehem's stal den Heiland gebaard. Zij heeft Hem gevoed en opgevoed, maar... Hem ook als haar Zoon moeten missen, en het laatst vóór deze opperzaal zagen wij haar aan de hand van Johannes van Golgotha gaan. Toen sneed het zwaard der diepste smart door haar ziet Toen was ze gebroken door het felle leed. Toen zag ze al haar moederlijke idealen verpletterd, en het schoone gewaad van aardsche glorie, dat haar liefdevoile verbeelding om haar Zoon geweven had, vaneengereten, en... in haar ooren klonk: vrouw, zie uw zoon... Maar, Godlof, de terneergebogene is opgericht en de bedroefde van hart is getroost In Johannes' woning heeft zij rust gevonden en de vreugde van den eersten dag, den dag der verrijzenis, gesmaakt, en nu wacht zij als lid der gemeente van Jezus Christus op de komst van den Trooster. Ais lid der gemeente. Niet in roomschen zin als de vorstelijke patrones der kerk. Haar plaats is in de opperzaal niet op den troon maar aan de voeten der apostelen. Indien de roomsche vereering van de „moeder Gods" in overeenstemming was met de werkelijkheid der Schrift, zou Maria het eerst genoemd zijn en aan de apostelen vooraf gaan. Dan had Lukas haar gezien in den vollen glans van haar majesteit, die uitstraalde in de wachtende kerk Maar nu noemt hij de apostelen het eerst, want zij zijn de zuilen, die de gemeente dragen, en het laatst Maria, de moeder van Jezus, en haar als een gewoon lid der gemeente met de andere vrouwen en met haar zonen. Maria heeft zich met de gemeente vereenigd en zich gesteld onder het ambtelijk gezag der apostelen, en... dit is het laatste bericht van de moeder des Heeren. Nu spreekt de Schrift over haar niet meer. Wij zien haar, en is deze aanschouwing niet schoon, het laatst in de kerk wachtend op de komst van den Trooster, in gehoorzaamheid aan het bevel van haar Heiland en Heer. En dan zien wij haar met haar zonen. Met Zijn broederen, vertelt Lukas, dat zijn de broederen van Jezus, de zonen van Jozef en Maria, en welk een vreugde voor deze moeder, dat zij hier met haar kinderen zijn mag! Want deze kinderen moesten vroeger van het geloof in den Zaligmaker niets hebben. Markus meldt ons van hen,, die Hem bestonden, dat zij uitgingen om Hem vast te houden; want ze zeiden: Hij is buiten Zijn zinnen (Markus 3 : 21). En Johannes verklaart deze houding, wanneer hij bij het laatste Loofhuttenfeest, dat Jezus meemaakt, dus nog geen jaar geleden, van Maria's zonen zegt: want ook Zijn broeders geloofden niet in Hem (Joh. 7 : 5). Om dit ongeloof heeft de Heiland aan het kruis Zijn moeder aan de zorg van Johannes toevertrouwd, en haar niet naar een van haar zonen verwezen, want hoe zou deze bitter bedroefde van ziel steun en troost vinden bij een, die haar Verlosser niet als Heiland erkende? Maar... de weeklage verandert in een rei. Na den dag der opstanding daagt het licht der bekeering. Christus is ook van zijn broeder Jakobus gezien. De broeders hebben Hem liefgekregen als hun Middelaar, en hier mag de moeder van Jezus ook zijn als moeder van en met haar andere zonen. Haar moedersmart verkeert in innige moedervreugde, — want dit is toch voor een vader en moeder de hoogste blijdschap, dat hun kinderen in den Heere Jezus gelooven, — en wachtend op den Trooster mag zij juichen: zie, ik en de kinderen, die de Heere mij gegeven heeft, zijn tot teekenen en tot wonderen in Israël, van den Heere der hetrscharen, die op den berg Sion woont (Jesaja 8 : 18). Zoo schittert in deze jonge kerk de heerlijkheid des verbonds. Hier klinkt reeds het pinksterlied der trouwe Gods: a komt de belofte toe en uw kinderen. De Heere vervult Zijn verbondsbeloften aan de gezegende onder de vrouwen. Haar kinderen mogen tot de wachtende kerk behooren, en straks in de kerk, die den Trooster ontving, arbeiden als dienstknechten van Jezus Christus. Jakobus en Judas hebben beiden een zendbriéf geschreven aan de geloovigen, en Jakobus is door Gods genade de leidsman van de gemeente te Jeruzalem. God werkt Zijn genade-arbeid in de lijn der geslachten en deze jonge kerk predikt de vastigheid van Zijn verbond. En met Maria en haar kinderen en met de apostelen en met de vrouwen vereenigen zich nog tal van geloovigen tot een getal van ongeveer honderdtwintig zielen. De kerk is er, al is ze klein. Maar zij vertoont in alles de kenteekenen van het huis Gods naar hei bestek van Zijn verbondsgenade. En zulk een kerk. kan wachten, omdat in haar de Geest Gods wil wonen. Deze dingen zijn wel tot onze bijzondere leering geschreven in dagen, waarin tusschen Geest en kerk een valsche tegenstelling gemaakt wordt en deze tegenstelling menig gevoelig hart bekoort. De plaats, zoo predikt men, waar men Jezus ontmoet en waar de zegen des Geestes genoten wordt, is niet de kerk maar de intieme conferentie en het vrome gezelschap. De kerk is oud en verouderd/De kerk is als Eli geworden, die zelden van haar stoel afkomt en slechts één goed ding doet, namelijk de menschen en ook de jonge menschen naar God wijzen. De kerk heeft den stroom van het leven aan zich laten voorbijgaan, en nu naar de tenten uwer intimiteit, o Israël. En laten wij vooral ons niet te druk maken om den vorm, want op het wezen komt het aan, en zalig zij, die met alle Christenen door den Geest mogen wachten op de komst, niet van den anderen Trooster, maar van den eersten, onzen Heiland, Die in Zijn dag niet zal vragen tot welke kerk wij behoord maar of wij Zijn toekomst met vreugde verbeid hebben en onze lampen brandende waren. Zoo denken en spreken velen. En zoeken de ruischende stroomen des Geestes buiten Christus' kerk. Zij zeggen den zegen te genieten in de eigen knusse huisjes van hun warme, gevoelige, onbelijnde vroomheid. Maar zij vergeten in hun eigenwillige vroomheid, dat de Heilige Geest op den pinksterdag gekomen is tot de kerk, die wachtte. De geloovigen hebben in getrouw kerkelijk leven de komst van den Trooster verbeid, en nog wil de Geest Gods die heilige orde, die Jezus Zelf aan Zijn gemeente geboden heeft. O zeker, Zijn liefde wordt ook gesmaakt in het christelijk gezin, waar de gemeenschap der heiligen beoefend wordt. Zijn vertroosting wordt ook genoten in het onderling verkeer, waar de harten voor elkaar opengaan in warme belijdenis. Maar dat alles als vrucht van en in verband met het leven van Christus' kerk, die, neen niet alleen in haar wezen maar evenzeer in haar vorm. de plaats is, waar de Geest des Heeren werkt door de middelen der genade. Hij is toch in haar uitgestort en woont in haar midden. Hij werkt in haar en door haar, en zij is het gebied, waarop Hij de heerlijkheid van het verbond Gods ten toon spreidt in des Heeren goedertierenheid van geslacht tot geslacht. Heb dan des Heeren kerk lief om des Geestes wille. Zoek de eere van het huis des Heeren omdat Christus het vraagt. Laat haar welzijn en haar bloei u zwaar op het hart wegen en strijd voor haar naam en plaats in het midden van geheel het leven. Nimmer mag welke kring ook Gods kerk op zij dringen en altijd moet zij met haar amb tel ijken dienst de hoogste en eerste plaats voor u innemen, ook wanneer het gaat om de opwekkende kracht des Heiligen Geestes. En zeker, in die kerk kunnen misstanden voorkomen. Geestelijke dorheid en ingezonkenheid kunnen heerschen. De strijd voor de waarheid kan verslappen en de liefde tot elkander kan verflauwen, maar dan moogt ge, tenzij de organisatie feitelijk Christus' koningschap ontkent, haar niet den rug toekeeren en buiten haar uw zielsgenieting zoeken. Dan hebt ge te ijveren voor haar waarachtige reformatie. Dan zult gij met de trouwe belijders strijden voor haar herstel. Dan moeten in haar de zonde en ongeestelijkheid worden tegengegaan, — en alleen op dien strijd in en voor Gods kerk kunt gij verwachten den rijken zegen des Geestes, Die de dorre vlakten wil en kan veranderen in bloeiende velden van Saron. Het gaat om de eer van de woning des Geestes, en zoudt gij Zijn woning aan de ontreddering en verwarring mogen overgeven? Laat bet dan uw oprechte begeerte zijn om door den Geest in een warm, krachtig geloofsleven hiertoe mede te werken, dat Christus' kerk onder u zij een wachtende, biddende kerk, en vind toch hierin uw vreugde, dat het kerkelijk leven zij als een hof des Heeren, waarin door den regen des Geestes en den zonneschijn van Gods genade de plantingen van Zijn hand groeien en bloeien en rijke vruchten dragen. Dan verblijdt ge u in de waarachtige pinksterweelde, die Christus schenkt aan Zijn duurgekochte kerk. Maar... dan moet gij van die kerk een levend lid zijn. Dan moet gij door het geloof een huisgenoot wezen van Jezus' gezin. Dan moogt ge niet rusten in uitwendige voorrechten alleen maar zult gij u door het nieuwe leven, dat de Geest werkt, verbonden weten als een rank aan den wijnstok. Wacht u, dat ge uzelf niet tevreden stelt en bedriegt met enkele uiterlijkheden. Gij zult moeten kennen de kracht des Geestes in uw ziel, die u in den weg van geloof en bekeering tot de vreugde in Christus leidt En dan is in die gemeente plaats voor velerlei variatie. Een vurige Petrus en een zwaarmoedige Thomas, de onstuimige Magdaleensche en de stille moeder des Heeren ontmoeten elkaar in Gods huis. Discipelen en discipelinnen van Jezus vereenigen zich in de eenigheid des waren geloofs. Ook broeders des Heeren, die later tot bekeering komen, mogen binnengaan, en 't verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind. Komt dan samen, huisgenooten des geloofs, wie ge ook zijt en dient als kerk den Heere. En gij zult om des Heeren uws Gods wille bidden om den zegen des Geestes voor Zijn kerk, en Zijn dienstknechten toeroepen: Looft, looft nu aller heeren Heer, Gij Zijne knechten, geeft Hem eer; Gij, die des nachts Zijn huis bewaakt, En voor Zijn dienst in ijver blaakt Heft uwe handen naar omhoog; Slaat naar het heiligdom uw oog, En knielt eerbiedig voor Hem neer; Looft, looft nu aller heeren Heer! Dat 's Heeren zegen op u daal! Zijn gunst uit Zion u bestraal, Hij schiep 't heelal Zijn naam ter eer; Looft, looft dan aller heeren Heer. Psalm 134. II. De wachtende kerk is niet alleen de kerk, die wacht, maar ook de kerk, die wacht. Deze allen waren eendrachtiglijk volhardende In het bidden en smeeken zegt Lukas, en in dit bidden en smeeken is in de eerste plaats de geloofsgehoorzaamheid van Christus' kerk aan haar Koning en Heere. De Heiland had, gelijk wij reeds zagen, Zijn discipelen uitdrukkelijk bevolen: blijft te Jeruzalem, totdat gij aangedaan zult worden met kracht uit de hoogte, verwachtende de belofte des Vaders, die gij van Mij gehoord hebt, en zij hooren naar Zijn bevel en gelooven Hem op Zijn woord. De vroegere ongeloovigheid en het vroegere ongeduld, die aan Tiberias' zee hen naar de visscherij gedreven hadden omdat Jezus toefde te komen, zijn hier verdwenen, en zij blijven rustig te Jeruzalem, ook al is Jezus niet meer bij hen. Hij zal, zoo weten zij, hen geen weezen laten en den anderen Trooster zenden. Des Vaders beloften zijn in Hem ja, en op grond van die beloften bidden en smeeken zij. En dit schijnt tegenstrijdig te zijn. Waarom moeten zij nog vragen, waar Jezus heeft gezegd: gij zult worden aangedaan? Waarom nog bidden, terwijl vaststaat: gij zult ontvangen? Waarom smeeken, terwijl de pinksterstorm reeds aanzwelt? Omdat de Geest komen wil tot een wachtende, biddende kerk, en dit juist het kenmerk is des geloofs, dat het, zeker van de vervulling, om die vervulling smeekt en vertrouwend op Gods woord van Hem den zegen bidt. En dan is dit bidden geen vragen, omdat het zoo hoort, en een roepen tot God in den sleurgang der gebeden. Neen, de wachtende kerk bidt en smeekt, zegt Lukas, en hij bezigt deze twee woorden om ons de kracht en den ernst van dit bidden te doen gevoelen en de gemeente te teekenen als een kerk, die den Heere aanloopt als een waterstroom. Hier wordt geworsteld: och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, o Trooster. Hier wordt geroepen: kom, o Geest des Heeren... En dat niet een enkele maal. Zij waren volhardende in het gebed. Zij hebben, voor zoover het gewone leven dit toeliet, deze tien dagen met smeeking doorgebracht, en niet opgehouden het aangezicht des Heeren te zoeken. Ook al duurde het nog tien dagen eer de Geestesstroom werd uitgestort. De kerk heeft het moeilijke werk van het wachten biddend verricht, en zij heeft dit ook eendrachtiglijk gedaan. Gekroond ^ Lukas vermeldt dit met groote opzettelijkheid, want hij herhaalt aan het begin van de pinkstergeschiedenis dit zelfde woord weer: waren zij allen eendrachtiglijk bijeen. Zij werden, zooals er letterlijk staat, bezield door één geest De harten waren verbonden door heilige liefde en deze jonge kerk kenmerkte zich door heilige solidariteit Nu twisten de jongeren niet meer wie van hen de meeste zal zijn, en vragen Johannes en Jakobus niet om de eereplaats. Nu is er geen afgunst van de discipelen op de vrouwen, die de eerste boodschapsters der verrijzenis mochten zijn. Nu is er echte, geestelijke eenheid, want alleen waar die eenheid heerscht en waar die liefde woont ,wil de Geest wonen en gebiedt Hij den zegen en het leven tot in eeuwigheid. Mits wij deze eenheid niet verkeerd verstaan. Zij is niet de verbroedering der synthese, die de deuren voor allen openzet en in naam van de liefde de kerk maakt tot een open hof. Zij is niet die eenigheid, die aan ieder, van welke overtuiging ook, plaats gunt, want zij is, gelijk het grondwoord aangeeft, eensgeestesschap. Zij bestaat hierin, dat de geloovigen het samen eens zijn in de eenigheid des waren geloofs en dat zij samenstemmen in één belijden en één getuigenis voor de wereld. Andere eenheid mag Christus' kerk niet dulden. Alle valsche eenheid wijze zij met beslistheid af. Zij kent alleen de eendracht naar het bevel en naar het gebed van haar Hoofd en Koning: En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als wij één zijn; Ik in hen en Gy in Mij (Joh. 17 : 22, 23). En waar die eenheid woont, wil Gods Geest wonen, of neen woont Hij, want deze liefde is de vrucht des Geestes. * * Zoo heeft de kerk in eendracht gewacht op de komst des Geestes. En op dit laatste moet zich al onze aandacht spannen. .Want de jongeren hadden vroeger gansch andere verwachtingen gekoesterd. Zij hadden gedroomd van een aardsch koninkrijk en van een vleeschelijken koning. Zij hadden in een stralende toekomst Davids troon hersteld gezien en zich zelf als eerste rijksgrooten in des konings paleis. Maar nu is van dien dwazen droom niets overgebleven en al het aardsche en stoffelijke heeft moeten plaats maken voor het echt-geestelijk heimwee, dat doet uitzien naar de verwerkelijking niet van onze wenschen maar naar de vervulling van de beloften Gods. Christus' kerk smeekt en bidt om den beloofden Trooster, Die haar in alle waarheid leidt en Die het alles uit Jezus Christus neemt om het haar te geven tot haar zaligheid. En in dit hopen op de vervulling van Gods beloften onderscheidt de kerk des Heeren zich van de wereld en haar verwachting, die zich nimmer richt op hetgeen van den hemel ons is toegezegd. Die wereld hoopt en verlangt wel, maar zij weet eigenlijk zelve niet, wat zij verbeidt Zij droomt zich wel een gouden toekomst maar is niet bij machte die toekomst nader te omschrijven. Zij koestert stoute idealen maar al die idealen zijn vaag en onbestemd, en ach, zij is vol rustelooze zielen en verwarde hoofden, die altijd zinnen op het nooit-geboren succes van hun onbeteugelde geestdrift. En in den brand der wereld, waarin telkens weer haar idealen verbleeken, komt zij keer op keer teleurgesteld uit en storten de schoon opgetrokken gebouwen van haar verwachting ineen. De kerk van Jezus Christus wordt nooit teleurgesteld. Haar hoop vaart niet in de wijde ruimte van allerlei vage mogelijkheden maar in den vasten koers van de beloften Gods en haar verwachting strekt zich uit naar de verwerkelijking van Zijn woord. Zij richt zich op Zijn koninkrijk, dat zeker komt, want... nog enkele dagen en de stroomen des Geestes worden uitgestort; de pinkstervlam brandt op de hoofden der discipelen; de kerk,wordt aangedaan met kracht uit den hooge, en alle beloften des Heeren vinden vervulling. Hij houdt getrouw Zijn woord, en, gemeente van Jezus Christus, gij wacht en bidt niet tevergeefs. Kind van God, met uw smeeken en verbeiden komt gij niet beschaamd uit, ook al is Gods tijd niet altijd de uwe. Zou God spreken en niet doen? Omdat de jonge kerk van die vervulling zeker is kan zij met blijdschap verwachten. Zij brengen deze dagen door lovende en dankende God, en wanneer zij in den tempel komen om naar de gewoonte der wet te doen in onderworpenheid aan des Heeren gebod, zijn zij vervuld met blijdschap. Hun wachten tempert de vreugde niet en hun smeeking sluit den lofzang niet uit Geloovig-wachtende zielen kennen de heilige verheugenis der genade Gods en wie geloovig bidt en worstelt stemt ook in met den lofzang uit Sion. En zelfs wanneer het wachten lang moet duren en uw bidden tot zuchten wordt kan de veer der geloofskracht even naar beneden gedrukt worden maar zij springt spoedig omhoog, en gij zegt tot uw neergebogen ziel: Ik zal Zijn naam toch loven; Hij is aller lofzang waard, want Hij laat geen van Zijn beloften onvervuld. Loof dan den Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is Zijn heiligen naam. Loof Hem, Die de Hoorder der gebeden is en uw jeugd vernieuwt als eens arends. Gij huis des Heeren, loof uw God. Laat toch de kerk van Christus een lovende kerk zijn en op haar heilig gebied de lofzang doen klinken. Als zij in deze donkere tijden niet zingt, wie zal het dan doen? En zij kan jubelen omdat haar Bruidegom komt en de dag genaakt, waarop alle duisternis van de aarde zal verdwijnen. Zijn wij een wachtende, wakende kerk? Kennen wij het leven in eenigheid des geloofs en des gebeds? En trilt door ons smeeken de vreugde over Gods verlossingen? Voor die vragen hebben wij ons ernstig te stellen, want het is niet voldoende, dat wij kerk zijn en ook den vorm heilig en zuiver bewaren naar des Heeren bevel, maar wij moeten als kerk van Christus ook kennen de spanning van het smeeken en bidden en het heimwee van het verlangen naar God. Wordt die spanning niet gevonden, is de gemeente geen wachtende gemeente, is er geen volharding in het gebed, dan zinkt het geestelijk leven in en bloeit niet de zekerheid des geloofs. Aan de stormen van Gods werking moet de stilte van ons wachten voorafgaan. De pinksterzegen moet zijn voorbereid door de pinksterwake, en beproeft u allen of die wake der worsteling met God gevonden wordt Of is veler doodigheid en velerlei onzekerheid in ons christelijk leven hieruit te verklaren, dat de christelijke wacht te weinig gekend en de ernstige smeeking tot God teveel vergeten wordt ? Kan het zijn, dat de weg van de gevouwen handen, van de open harten, van het brandend verlangen naar God niet genoeg door ons wordt betreden? Onderzoek u nauw, kerk des Heeren. En laten wij ons allen verootmoedigen voor God. Ach, wij hebben ons over gebrek aan pinkstervuur zoo zeer te beklagen. Waar is het innige gebedsleven der kerk tot haar verhoogden Heer? Waar is dikwerf de heilige vreugde, die des Heeren huis doet druischen van gejuich in God? Waar is ook de heilige eendracht, die de harten in eenigheid des waren geloofs, want andere eenheid begeeren wij niet, en in gemeenschap der liefde samenbindt? De Heere make ons tot worstelaars, die Hem niet laten gaan tenzij Hij ons zegent Hij geve ons genade om wat wij ontvingen ten nutte en ter zaligheid van anderen gewillig en met vreugde aan te wenden. En Hij stemme onze zielen tot stil en vertrouwend wachten. Zeker, niet meer op den anderen Trooster. Die is eenmaal gekomen en woont in het midden van Zijn gemeente, die Zijn tempel is, zoodat wij niet meer behoeven te smeeken: kom, o Geest des Heeren. Wie zoo bidt miskent de weelde van Pinksteren, waarop de Heilige Geest Zijn residentie op deze aarde heeft verkoren in Gods kerk. Maar wij verwachten met den Geest de volmaking van Zijn werk in Jezus' toekomst. Wij verwachten de verschijning van onzen Zaligmaker op de wolken. Naar dien heerlijken dag strekke zich ons verlangen. Geest van God, doe ons wakker schrikken uit onze lauwheid. Breek alle banden van geesteloosheid, die ons geboeid houden. Span de snaren van onze ziel en geef ons te smeeken, worstelend te smeeken, allen te smeeken, blijmoedig te smeeken: kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk. * * * III. De jonge kerk in de dagen, die aan het Pinksterfeest voorafgaan, is niet alleen een wachtende, maar ook een werkende kerk. Zij voegt bij haar gebed ook arbeid, en wel kerkelijken arbeid, en die kerkelijke activiteit komt eerst hierin uit, dat zij vergadert in de opperzaal. Zij komen dus niet samen met Israël in den tempel, al gaan de discipelen ook tot den tempel op om persoonlijk naar de wet te handelen, maar zij vertoeft in een particuliere woning, zeer waarschijnlijk in dezelfde zaal, waar Jezus èn het Pascha èn het Avondmaal met Zijn jongeren gevierd had, namelijk in het huis van Maria, de moeder van Markus, waar de gemeente ook vergadert, wanneer Petrus in de gevangenis zit. In die woning, en wel in een ruime zaal onder het dak, vinden we de gemeente bijeen, en zij heeft zich dus, om het in onze taal uit te drukken zelfstandig geïnstitueerd. Maar daarmede heeft zij tegelijkertijd de gemeenschap met het vleeschelijk Israël verbroken. Daarmede heeft zij zich losgemaakt van het kerkgenootschap, dat in Israëls overpriesters zijn leiding vond, en zij heeft dus de reformatie der kerk aangedurfd. Dit zal haar wel veel strijd gekost hebben. Want die reformatie houdt in het vaarwel aan den tempel en al zijn schoonheid. Deze reformatie beteekent de prijsgeving van vele tradities van den ouden dag. Zij brengt ook met zich mee de vijandschap van overpriesters en ouderlingen en den haat van farizeën en overpriesters. Zij heeft ook ten gevolge het verlies van alle volksgunst, maar de jonge kerk is voor al deze bezwaren niet teruggedeinsd en zij heeft in gehoorzaamheid aan haar Koning het pad van Zijn geboden bewandeld. Ert daarin schittert haar eerste schoonheid. Lukas noemt dezen trek van haar heerlijkheid ook het eerst Die schoonheid is niet in de eerste plaats te zoeken in haar intimiteit en haar eendracht. Zij mag zelfs niet eerst bewonderd worden in haar wachten en bidden. Maar het hoogste is, dat deze kerk, ondanks alles wat tegen is, zich gehoorzaam betoont aan haar Koning en den eisch der reformatie in geloofskracht volbrengt Zeer heerlijke dingen worden van u gezegd, o stad Gods. En deze heerlijkheid openbaart zij ook in den verderen arbeid, dien zij verricht Zij waakt voor den goeden gang van het kerkelijk leven en houdt in die advents-dagen voor Pinksteren kerkeraadsverkiezing. Petrus staat op en herinnert aan het schriklijk lot, dat Judas getroffen heeft, en aan de ledige plaats, die in den kring der apostelen is ontstaan. De harmonie van het twaalftal is verbroken, en in die gebrokenheid, zoo meent Petrus, kunnen wij toch den Trooster niet verwachten. Het is dan noodig, zoo zegt hij, dat van de mannen, die met ons omgegaan hebben al den tijd in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is, beginnende van den doop van Johannes, tot op den dag toe, in welken Hij van ons opgenomen is, één van hen met ons getuige worde Zijner opstanding. De ledige plaats moet volgens zijn oordeel worden vervuld en wel door een, die Christus heeft gekend en gehoord, en de gemeente is het ten volle met Petrus en de apostelen eens. Zij stellen er twee, Jozef genaamd Barsabas, die toegenaamd was Justus, d. i. de rechtvaardige, en die om zijn vroomheid en godzaligheid nummer één op het tweetal wordt geplaatst, en Matthias, die minder bekend was. Hun voorkeur ging dus naar Jozef uit maar zij geven de beslissing in Gods hand. Gij, Heere, zoo bidden zij, Gij kenner der harten van allen, wijs van deze twee één aan, dien Gij uitverkoren hebt om te ontvangen het lot dezei bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats. En na dit gebed werpen zij hun loten, en geheel anders dan zij gedacht hebben, viel het lot op Matthias, en hij werd met gemeene toestemming tot de elf apostelen gekozen. Allen vereenigen zich met de beslissing Gods. Zoo is het des Heeren wil en zoo is het goed. En nu is de kring der apostelen weer volledig en kan de gemeente onder leiding van het heilig twaalftal den Geest des Heeren verwachten. • * Maar... zoo vraagt ge, was deze verkiezing van Matthias niet voorbarig? Jezus heeft immers gedurende de veertig dagen, die Hij op aarde vertoeft voor Zijn hemelvaart, geen enkel bevel dienaangaande gegeven. Hij heeft noch Petrus noch den anderen opgedragen in de ledige plaats te voorzien, en Hij wijst immers straks Zelf Paulus van Tarsen aan om als Zijn apostel het evangelie te verkondigen en de gemeenten te stichten? Dragen de fundamenten van hej nieuwe Jeruzalem niet de namen der twaalf apostelen en wijst dit getal er niet op, dat, waar Paulus toch wel tot die twaalf zal behooren, de keuze van Matthias van overijling getuigt? En is de weg, dien de voortvarende Petrus inslaat, wel zuiver? Mochten zij wel twee stellen naar eigen begeeren en hadden zij de geheele aanwijzing niet aan God moeten overlaten ? Blijkt niet uit het feit, dat niet de eerste maar de tweede van de voordracht wordt gekozen, dat de Koning der kerk niet den weg begeert, dien Zijn jonge gemeente bewandelt? En is dit alles niet gevolg hiervan, dat de Geest Gods nog niet is uitgestort en het volle licht over de kerk van Christus niet is opgegaan ? Gij kent deze vragen en ook het antwoord, dat velen geven. Een antwoord, dat deze daad van de wachtende kerk als voorbarig afkeurt. Deze afkeuring kunnen wij echter niet deelen, omdat de Schrift er met geen woord overspreekt. Er is in dit verhaal geen zweem te vinden van iets, dat op critiek gelijkt, en integendeel, dit gansche gebeuren wordt gerekend tot de rechte voorbereiding voor den dag van Pinksteren. Dat Christus Zelf straks Paulus zou kiezen als apostel der heidenen konden Petrus en de anderen niet weten, en zij hadden te rekenen met den toestand, zooals die toen was. Zij hadden te doen met de ledige plaats en de gebroken harmonie, en de apostelkring moet volledig zijn, wanneer de Geest Gods komt. Jeruzalem moet gebouwd wezen als een stad, die wel samengevoegd is. En de gemeente verricht dezen arbeid met God. Zij roept over dit werk den naam des Heeren aan. Zij geeft de keuze uit het tweetal aan Hem over. Zij wacht biddend Zijn beslissing af, en geen stem des Heeren wordt vernomen, die deze verkiezing voor ongeldig verklaart. En wat voorts de plaats van Paulus aangaat, wanneer hij als apostel optreedt, kan hij de ledige plaats van Jakobus, den broeder van Johannes, die door Herodes gedood wordt, innemen, en... welke namen op de twaalf fundamenten van het nieuwe Jeruzalem staan kunnen we geloovig aan Hem overlaten, Die deze namen op die steenen gegraveerd heeft. De jonge kerk heeft niets onbehoorlijks gedaan. Zij heeft, in haar wachten met groote trouw gezorgd voor haar eigen kerkelijk leven. En in die zorg treft ons de eenstemmigheid tusschen ambtsdragers en gemeente. De apostelen geven de leiding maar de leden der gemeente vereenigen zich, met algemeene toestemming. Er is liefdevolle samenwerking, die met het eendrachtig bidden en wachten de gemeente geschikt en gereed maakt om den Geest te ontvangen. Zoo zien wij de eenheid tusschen Geest en kerk Een eenheid, die ook wij met alle kracht hebben te zoeken, en indien wij door den Geest leven en Zijn kracht willen openbaren, zullen wij ook ijveren voor den waarachtigen bloei van het leven van Gods kerk. Ook in al haar belangen als instituut. Ook in alle zaken van den kerkedienst. Ook bij de verkiezing van ambtsdragers. Dat is echt-geestelijke arbeid, en de Geest Gods make ons getrouw dien arbeid te verrichten in hartelijke eenstemmigheid, opdat door de kracht der liefde de gemeente des Heeren bloeie. Onverschilligheid en lauwheid in al deze dingen is niet uit den Geest Gods. Zij bedroeven den Trooster, Die Zijn stroomen leidt in kerkelijke bedding. Wie door Hem bezield wordt heeft geleerd te belijden: om des huizes des Heeren onzes Gods wil, zal ik voor u, o kerk, het goede zoeken. • * De dag van het Pinksterfeest nadert Zijn wij een wachtende kerk, die dit feest vieren kan met waarachtige vreugde des heils en met innig heimwee naar Gods genade? Zijn wij een wachtende kerk, die als kerk in getrouwheid aan haar Koning de plaats bereidt waarop de Trooster werkt? Spiegel u aan het beeld van de jonge gemeente van Christus, en zoek toch die schoonheid met alle spanning van uw geestelijke kracht En neen, dan bidden wij niet meer om de komst des Geestes, want Hij is er, maar wel om Zijn werking en om de stroomen van Zijn leven. Die hebben wij noodig in velerlei dorheid en ingezonkenheid. Openbaar dan, o Geest des Vaders en des Zoons, uw heiligende en bezielende kracht in ons aller hart Maak het voor ons een blij Pinksteren. Een Pinksteren van rijken zegen voor de kerk, die wacht op de komst van den hemelschen Bruidegom. Een Pinksteren, waarop de jubel der kerk mag klinken: Ja! de Trooster is gekomen, Jezus ging van de aarde heen! Jezus, van u opgenomen, Liet, o kerk, u niet alleen 1 De Beloofde werd gezonden, En de kracht uit God kwam neer, 't Past ons juichend, keer op keer, Zijn verschijning te verkonden. Heden is het Pinksterfeest! Looft en dankt den Heiligen Geest. Amen. De komst van den Geest (Pinksteren). Psalm 68 : 14. Lezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Psalm 119 : 3). Genesis 1 : 1,2. Handelingen 2 : 1—4. Openbaring 21 : 1—3. Pinksterlied (II) : 1, 2. Psalm 87 : 2, 4. „ 135 : 12. En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtiglijk bijeen. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest. ■ Handelingen 2 : 1, 4a. Het feest van Pinksteren, dat wij heden vieren, is het feest van de komst des Geestes op deze aarde. Zooals ons kerstfeest het christelijk hoogtij is van de komst van Gods Zoon in deze wereld vieren wij op den pinksterdag de nederdaling van den anderen Trooster, van den derden Persoon in het goddelijk wezen, tot ons menschenleven, en in die komst van den Heiligen Geest schuilt de kern van ons Pinksteren. Die kern is niet te zoeken in alles, wat de komst des Geestes vergezelt of door Zijn komst bewerkt wordt. Die kern ligt niet in het geluid als van een stormwind of in de tongen als van vuur en zelfs niet in het spreken met vreemde talen. Die kern mag evenmin gezocht worden in den rijken pinksterzegen, die in de bekeering van duizenden en in den triomf des koninklijks voortstuwt door de nog donkere wereld, maar het feit, het machtige, tot aanbidding stemmende wonder van Pinksteren is, dat nu de Geest Gods op deze aarde en onder de menschen komt wonen en Zijn tabernakel hier vestigt in Zijn gemeente. Hij kiest nu hier Zijn residentie. Hij gaat hier in in het menschenleven. Hij bouwt hier Zijn tempel. Hij wil in Zijn groote liefde, — en komt zelfs bij zooveel liefde niet de gedachte aan een vernedering des Geestes op ? — de harten van Gods kinderen wijden tot Zijn woning, en de kerstjubel van het vleeschgeworden Woord mag getransponeerd worden in den niet minder blijden zang van Pinksteren: en de Geest Gods is uitgestort en woont onder ons, en wij aanschouwen Zijn heerlijkheid; de heerlijkheid van den anderen Trooster, vol van genade en waarheid. Omdat het heilsfeit van Pinksteren dit wonder inhoudt heeft God het ook gewrocht op den dag van het pinksterfeest Die dag is immers voor Israël niet alleen het blijde getij van den voltooiden oogst, wanneer de brooden van het nieuwe graan in den tempel voor des Heeren aangezicht worden bewogen, maar ook de gedachtenis aan hetgeen vijftig dagen na den uittocht bij den Sinaï geschied was. Toen was de Heere neergedaald tot Zijn volk om, zij het in den tabernakel der schaduwen, onder hen te wonen. Toen had God Zijn verbond, het verbond der genade, met Zijn volk gesloten, en Zijn heilige rijkswet afgekondigd. Toen had de Heere gesproken: gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn, en Zijn woning gevestigd hier op aarde in Zijn gemeente. En op den gedachtenisdag van dit wonder der genade Gods komt de Heilige Geest, Die Zelf God is, eenswezens met den Vader en den Zoon, van den hemel tot deze wereld, om allen, dat is geheel Zijn gemeente, te vervullen, niet alleen met Zijn kracht en licht maar met Zijn heilige, goddelijke tegenwoordigheid. Dit is echter niet Zijn eerste komst tot deze aarde. Aan het Pinksteren, dat wij vieren, gaat een ander Pinksteren vooraf, en deze uitstorting volgt op een veel vroegere nederdaling tot en aanraking met deze aarde. Wij lezen van die nederdaling in het begin der Schrift: de aarde na was woest en ledig en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren (Gen. 1 : 2), en in de schepping komt de Geest broedend en levenwekkend om de heerlijkheid van deze aarde te voorschijn te brengen en hier te bereiden de woningen Gods. Maar... wanneer de Geest Gods toen reeds woning gemaakt heeft, waarom moet Hij dan op dit pinksterfeest opnieuw neerdalen om hier de plaats van Gods rust gereed te maken ? Wanneer Hij toen reeds den tempel des Eeuwigen gebouwd heeft, waarom is een tweede bouw noodzakelijk? En aan die vragen verbindt zich nog een andere. Pinksteren is het feest van de komst des Geestes en van de neerdaling Gods op de aarde, en... die inwoning Gods vindt pas in de voleinding plaats. Eerst aan het einde hoort Johannes de groote stem uit den hemel, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de menschen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn en God Zelf zal bij hen en hun God zijn (Openb. 21 : 3). Waarom volgt dan nog op ons Pinksteren het Pinksteren der voleinding, en is dan ons Pinksteren niet de volkomen inwoning Gods onder ons? Op deze vragen willen wij het antwoord beluisteren, wanneer wij van ons Pinksteren, dat tusschen de schepping en de voleinding instaat, zien naar het begin en naar het einde aller dingen. Wij hooren naar de goddelijke boodschap van DE KOMST VAN DEN GEEST en overdenken I. waarom deze komst noodzakelijk is, II. hoe deze komst plaats vindt, III. waarop deze komst uitloopt. 1. Het feest van den Geest is het feest van des Troosters komst op deze aarde. Het is het feest van den dag, waarop God onder ons komt wonen, en die woning des Eeuwigen biedt de stof tot onze pinkstervreugde en pinksterpsalmen. Maar deze inwoning Gods, die wij op ons Pinksteren vieren, is, gelijk wij zooeven zagen, niet de eerste komst des Heeren in deze wereld. Ons Pinksteren wordt door een ander Pinksteren voorafgegaan, en dat bevreemdt niet, want ons pinksterfeest is het feest der herschepping, en de herschepping veronderstelt de schepping en is het goddelijk herstel van hetgeen in die schepping verbroken was. Welk Pinksteren, zoo vragen wij, kent dan de schepping, en wat is gebroken en verscheurd, dat op ons pinksterfeest weer herstel ontvangt? Op die vragen geeft de Schrift ons het antwoord, wanneer wij onze gedachten van den pinksterdag in de volheid der tijden laten leiden tot het Pinksteren in der tijden begin, en ons eerst bezinnen op de komst van den Geest Gods tot de wereld in haar vroegen morgen. Hoe komt dan de Geest tot de aarde en wat is het terrein, waarop Hij hier werkt? Dit terrein is de aarde, die woest en ledig, die vormeloosheid en ledigheid is. In haar is nog alles ongeordend. Er is nog geen scheiding tusschen water en land. Alle vorm en gestalte ontbreekt. De chaos is nog geen kosmos; deze wereld kent nog geen ordening en harmonie, en ongebreidelde krachten woelen en strijden door de ongevormde stof, die wacht op de volle openbaring van de levensglorie. En omdat de ordening nog niet is ingetreden, is de aarde, die nog als de wateren golft en geen vasten vorm heeft aangenomen, ledig. Op haar groeit niets en bloeit niets. In haar trilt wel het leven maar er is geen levensuiting, en over haar, op den bajerd, is enkel duisternis. Alles is nog in den nacht verborgen. Er is niets te onderscheiden, er is geen levensopenbaring, en alles verbeidt den blijden morgen der inwoning Gods. Dien morgen brengt God, de Schepper van hemel en aarde. Hij komt in den Geest tot die aarde. Het wordt Pinksteren in de schepping aller dingen. De Geest, Die van den Vader en den Zoon uitgaat, daalt neer, en de Geest Gods zweeft op de wateren. En in dit zweven is een tweevoudige werking Gods. De Geest des Heeren is in deze komst eerst de Geest, Die over de golvende aarde zweeft, en Die dus, anders was het zweven niet noodzakelijk, in deze woeste en ledige wereld geen rust vindt. Hier is in de wateren voor Hem nog geen plaats om te wonen. Hier kan Zijn tempel nog niet verrijzen, en evenals de duif uit de ark der behoudenis over de wateren van den zondvloed bleef vliegen en geen plek vond voor het hol van haar voet, zoo biedt de vormelooze en ledige aarde aan den Geest des Heeren geen plaats der rust. Op deze aarde is nog geen woning Gods. Maar zij komt tot stand. De schepping vindt haar doel niet in den chaos doch in den kosmos, want het zweven van den Heiligen Geest is tevens majestueuze, goddelijke levensarbeid. Zijn zweven is broeden en levenwekken. Hij strijdt met den chaos en worstelt in de oerwateren om de scheppingsheerlijkheid tot volle openbaring te brengen, en onder den sluier van den zwevenden Geest voltrekt zich het wonder, dat uit den donkeren nacht oprijst de stralende dageraad der schepping. En dan wordt deze aarde toebereid tot de inwoning des Heeren Heeren. Dan verandert, en welk een schoon Pinksteren, haar vormeloosheid in de schoonste orde. God breekt de duisternis door het licht. Hij heft de aarde op uit den schoot der wateren. Hij maakt scheiding tusschen dag en nacht; scheiding tusschen wateren en wateren; scheiding ook tusschen de aarde en de zeeën, en wanneer door deze ordening van het eeuwige Woord, Dat zelf God is, de harmonie in de wereld is geboren, wordt ook haar leegheid teniet gedaan. De Geest dringt met Zijn leven en kracht in heel de aarde door. Hij brengt alle leven tot ontplooiing. Hij haalt het uit de diepste schachten, en doet het uitbreken in schoonheid en heerlijkheid, en... de aarde wordt getooid met feestgewaad. Op haar groenen de boomen en bloeien de bloemen. Boven haar straalt de zon en tintelen de sterren. Over haar huppelt het gedierte, en om haar doorsnijden de visschen de wateren, en dit leven bereikt zijn hoogtepunt en rijkste ontplooiing in den mensch. Hem schept de Formeerder van alle dingen naar Zijn beeld en gelijkenis. Hem verheft Hij boven het dier, en zelfs boven den engel. Hem geeft Hij verwantschap aan de onzienlijke en zienlijke dingen. Hem stelt Hij als koning over het geschapene. Hem begiftigt Hij met de eenheid van stof en geest en aan die eenheid paart zich de vrede tusschen hemel en aarde. En de rijkste heerlijkheid van het beeld Gods is, dat deze mensch kind van den hemelschen Vader mag zijn en hij Gods zoon mag genaamd worden. In hem is de woestheid en ledigheid omgezet in de hoogste orde en de schoonste levensvolheid, want in hem is de rijkste orde van het leven Gods en de diepste weelde van de gemeenschap met den Vader, Die in de hemelen is. En als hij geschapen is kan God spreken: en ziet, het is zeer goed. Dan rust God van Zijn werken en gaat de Schepper in tot Zijn sabbat Dan wordt het zweven van den Geest tot heilige rust der inwoning op deze aarde, want Hij vindt hier Zijn tempel. Die woning is immers eerst het hart van den mensch, die volkomen rechtvaardig en heilig is, maar dan ook de menschengemeenschap in het paradijs, waar alleen de vrede van den hemelschen sabbat wiekt Gods volk, of wilt ge Zijn kerk in Edens hof is de plaats der rust, en het is hier op aarde enkel pinksterweelde. Hier, en dat is de schoonheid van deze wereld, wil God wonen en in die woning de teerste gemeenschap oefenen met Zijn kind. • * Alzoo is het komen van den Geest Gods in den arbeid der schepping. Hij begint met neer te dalen tot een woeste en ledige aarde, waarin God de Vader en het eeuwige Woord een volheid van leven geschapen hebben, doch waarover Hij, zoolang die aarde vormeloos blijft, slechts kan zweven. En het einde van Zijn levenwekkende werking is, dat uit de woestheid en ledigheid te voorschijn treedt een aarde, die vol is van schoonheid en heerlijkheid, en waarop Gods beelddrager, Zijn kind, gesteld is tot een woonstede Gods in den Geest. Wilt ge iets van die heerlijkheid des Geestes zien? Dan moet ge in dezen blijden lentetijd uw oogen gunnen de weelderige genieting van de schoonheid in Gods jubelende schepping. Zeker, Pinksteren is voor ons niet in de eerste en hoogste plaats een natuurfeest, maar wij vergeten de vreugde der natuur niet. In Israël vierde men op Pinksteren ook het hoogtij van den oogst, dat is het feest van des Heeren zegeningen in het rijk der natuur, en wij moeten ook op ons Pinksteren het lofoffer Gode brengen voor den zegen des Geestes in het ontwaakte naar alle kanten uitbrekende scheppingsleven. Ook daar geeft Gods Geest pinksterweelde, want de rijke zegen van de Mei, die de bloemen in bloei zet, die de takken kroont met sneeuwwitte bloesems, die de velden kleedt met een bruidsgewaad, die aan heel de natuur haar jubelende lentetooi geeft, is het werk van de Geest Gods. Gij kent toch wel bet wondere woord uit den natuurpsalm bij uitnemendheid: zendt Gij Uw Geest uit, zoo worden zij geschapen en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks? (Psalm 104 : 30). Die psalmklank spreekt ons van het werk des Geestes in de vernieuwing van het gelaat des aardrijks, en op dit mooie beeld moet gij even uw aandacht richten. Het leidt uw oog tot het gelaat der aarde, en dat gelaat, d. L wat wij van de aarde zien, is in den winter oud geworden. De blijde trekken van den zomer zijn verstroefd. Diepe rimpels hebben zich als voren in dat gezicht getrokken. De lenteglans is verdofd; alles is grijs en grauw geworden; aan boom en op veld geurt geen bloesem of bloem; 't is doodsch in de bosschen en op de akkers, en de vogelen zwijgen nu de levensdag daalt. Maar... de natuur sterft nooit God laat Zijn schepping niet in den dood onder gaan. Het wordt Pinksteren, want Hij zendt uit dien Geest, Die in den morgenstond der wereld broedend zweefde over den bajerd om uit de wateren de aarde op te heffen tot ongerepte heerlijkheid, en die Geest grijpt de aarde aan. Hij is zelfs in den winter reeds bezig om lente te maken. Hij werkt als alles verstorven schijnt m de donkere schachten der aarde om het Mei-schoon voor te bereiden, en... wanneer de lenteklokken beginnen te luiden, wanneer de eerste adem van een milden voorjaarswind over de velden vaart, vernieuwt Hij het gelaat des aardrijks. Hij strijkt de rimpels glad. Hij verjeugdigt de verstarde trekken. Hij toovert nieuwen glans op het dorre gelaat en dan ..., dan staat uit de winterdoodschheid op een verjongde natuur als een bloeiende bruid; dan geurt en kleurt bloem en blad aan stengel en tak; dan spreidt Gods Geest over de velden het jonge groen en strooit Hij over de aarde de bloemen der Mei; dan doet Hij het leven juichen in de vreugde van haar schoone jeugd, en de schepping, die zucht onder den vloek, viert toch haar Pinksteren. Dien psalm der schepping zal de gemeente Gods beluisteren. Hij moet voor haar de herinnering zijn aan het paradijs, dat de Heere ons gaf. Hij predikt ons hoe God alles gemaakt heeft en dat Zijn werk enkel schoonheid is. Hij is tevens de onbedriegelijke profetie van de eeuwige lente op de nieuwe aarde, waarop God wonen zal in de volle openbaring van Zijn gemeenschap. Luistert dan allen, die het feest van den Geest Gods viert, naar dit lied van den Geest en laat het in uw ziel vinden den weerklank der aanbidding, die God vraagt van Zijn volk. Bewondert in die aanbidding de schoonheid der schepping, waarin door alle lijden der verderfenis heen iets is van den opgerepten bloei der paradijs-weelde, en zegt: hoe groot zijn Uw werken, o Heere en hoe majestueus is Uw arbeid, o Geest van God. Alles wat adem heeft, love den Heere. En gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal. Want boven alle schoonheid in de schepping gaat de schoonheid der genade, dat deze Geest met onzen geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn. En rijker dan de wondere akkoorden der scheppingshymnen is de zieleklank van Gods kind door den Geest: Abba, Vader. * * * Maar... wanneer deze eerste komst van den Geest tot de wereld zoo rijk is, waarom volgt dan in de volheid der tijden een tweede Pinksteren? Waarom moet de Geest Gods, Die als de Vervuiler en Voleinder van het werk van Vader en Zoon in de schepping hier een woonplaats vond, opnieuw tot de wereld nederdalen en opnieuw worden uitgestort? Omdat, en dat is het thema der ellende, waaruit ons pinksterlied der verlossing opklinkt, de heilige orde, die des Geestes levenskracht uit de woestheid te voorschijn gebracht had, verbroken, en het licht, dat eens over de duisternis triomfeerde, verdonkerd is. Er is in deze wereld een groote, droeve, bange keer gekomen. Op de schepping is de verstoring gevolgd, en die verstoring vangt aan, waar de schepping eindigt. De zonde begint althans hier op aarde, waar Gods formeeringswerk zijn hoogtepunt bereikte en zijn kroon vond, want de breuk wordt eerst geslagen in het hart van den mensch. De beelddrager Gods valt van zijn Maker af. Het kind wordt den Vader ongehoorzaam, en op hetzelfde oogenblik is het met de inwoning des Geestes in ons gedaan. Lichaam en ziel zijn Zijn tempelen niet meer, en... ja, nu is van nature ons hart en leven, maar dan in anderen zin, woest en ledig. Er heerscht geen harmonie en vrede meer. De volheid van vreugde en gemeenschap is geweken. Geen sabbatsrust spreidt zich over de aarde uit De bange nacht van den dood heerscht over den afgrond van ellende, waarin wij verzonken zijn, en in zulk een chaos kan de Geest niet meer wonen. Ja, sterker nog, met zulk een mensch moet Hij twisten en tegen den zondaar moet Hij strijden. Want Hij wekt niet meer het leven en brengt niet langer het leven tot heerlijkheid, maar Hij voert tegen den schuldigen overtreder de rechtvaardige worsteling van Gods gramschap, en: alle vleesch is gras, en al Zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des Heeren daarin blaast (Jes. 40 : 6, 7). De omkeer is wel angstwekkend groot. Eerst kon de Geest Gods hier wonen en rusten, maar nu is er twist en rechtvaardige strijd en de Geest Gods heeft een twist met alle vleesch. Van dien twist spreekt tot ons de gevloekte aarde in al het kreunen en zuchten van het schepsel. Van dien twist gaat eiken dag de felste aanklacht tot ons uit in het lijden van het creatuur en in de ellende dezer wereld. En van dien twist getuigt de zonde in ons menschenhart, dat van nature geen woning Gods meer is maar een woonplaats der duisternis. Hoort gij die aanklacht op uw pinksterfeest en ja, op uw feest? Gods heilsfeesten worden altijd gevierd op de ruines van onze ellenden, en uit de diepten van onze smarten bloeit door Zijn genade de waarachtige vreugde op. In Zijn feestpsalmen trilt de droeve klank over onze zonde, en dien klank zult gij ook nu op uw Pinksteren verstaan. O, het is erg gemakkelijk zich met een feestgewaad te tooien en in het feestkoor onze stem te mengen, maar Pinksteren is het feest van den Geest En wij kunnen alleen kinderen van dit feest zijn, zoo wij behooren mogen tot de kinderen van den Geest, en Geesteskinderen zijn wij alleen, zoo wij weten, dat wij door Hem uit den dood zijn overgegaan in het leven en van nature midden in den dood liggen. Wij moeten belijden, dat dit tweede Pinksteren noodzakelijk is, omdat wij het eerste Pinksteren bedorven en tegen den Geest des Heeren ons gekeerd hebben, en dat door onze schuld het gansche schepsel der ijdelheid onderworpen is en zucht in de boeien der verderfenis. En ook op dit Pinksteren blijkt het in felle werkelijkheid, dat alle vleesch is als gras, en dat de Geest des Heeren, Die in ons leven blaast de bloem doet afvallen en het gras doet verdorren. Ook op ons pinksterfeest zwijgt de stem van den dood niet Ook nu dreunt deze klank ons in de ooren, dat God de wereld schoon en dat wij haar zoo leelijk gemaakt hebben. En wie ooren heeft om te hooren hoore wat de Geest Gods in deze stem tot den mensch en tot de gemeente in het bijzonder zegt. Dit hooren zal u voor God verootmoedigen. Het doet u klagen over uw zonde en schuld. Het werkt ook in uw ziel de erkentenis, dat ge na ontvangen genade nog zoo dikwijls den Geest Gods bedroeft en Hem, den Trooster, smarten aandoet En het brenge u op uw pinksterfeest tot steeds klaarder besef van de tegenstelling, de onverzoenlijke tegenstelling tusschen Geest en vleesch en tusschen Geest en zonde. Neen, de Geest kan niet wonen naast de zonde en waar de onheiligheid zonder eenige tegenweer plaats vindt Gods Geest kan uw hart niet vervullen, wanneer gij zelf dat hart vol maakt met ongerechtigheden, en de deuren wijd openzet voor de lusten en begeerlijkheden des vleesches. Er is voor u geen pinksterfeest, indien gij tevens wilt vieren het feest van uw eigen boos hart. Waarachtige pinkstervreugde is er alleen voor u, zoo gij met de wapenen des Geestes den strijd tegen de lusten des vleesches voert, en wanneer het uw hoogste begeerte is, dat de Geest Gods in uw hart een toebereide woning ontvangt. * * II. Dan is uw vreugde de verheugenis over Gods genade, die aan de zonde geen triomf geeft in Zijn wereld. Want de eerste komst des Geestes is toch niet ijdel geweest en Gods scheppingswerk loopt niet op een fiasco uit. Hij lijdt immers nooit nederlagen. Zijn arbeid is nimmer tevergeefsch. De mensch, die naar Zijn beeld geschapen is, zal weer een tempel van den Geest Gods zijn, en ondanks alle verwoesting door de zonde zal toch eenmaal de dag aanbreken, waarin God alles in allen zal wezen. Dat eischt Zijn glorie. Zijn deugden gedoogen niet, dat op deze aarde een blijvende burcht zou rijzen voor satan, en hier de geest der wereld eeuwig rust zou vinden. De tabernakel Gods zal eeuwig hier en onder de menschen wezen, en het einde van Zijn werken is een woonstede Gods in den Geest, op de aarde en in het menschenhart. Hoe bereikt de Heere dit doel ? Op die vraag geeft de dag van het pinksterfeest, dien wij thans vieren, het antwoord, maar dit antwoord wekt nieuwe vragen in onze harten. Het feest van Pinksteren, zoo vragen wij, is toch het feest der herschepping niet en aan dit heilsfeit gaan toch andere heilswonderen vooraf. Wij vieren immers eerst ons kerstfeest van de vleeschwording des Woords en ons paaschfeest van Zijn Verrijzenis en triomf, en heeft God in die wonderen niet het werk der herschepping tot stand gebracht? Is niet in het volbrachte werk van onzen Zaligmaker de inwoning Gods onder Zijn volk weer verworven, en is er nu een Pinksteren noodzakelijk om deze inwoning tot stand te brengen ? Ja, en het Pinksteren der schepping geeft u het antwoord. Het werk van den Heiligen Geest in de formeering aller dingen volgt op en is de vervulling van den arbeid van den Vader en den Zoon. De Vader roept alles in het aanzijn; door den Zoon worden alle dingen gemaakt in hun orde en samenhang, en de Geest voert nu die wereld uit de duisternis, waarin zij zich hult tot het licht der inwoning Gods en tot de vreugde van de woning des Heeren. Zijn werk is de vervolmaking van het werk des drieëenigen Gods, en eerst in Zijn Gekroond S arbeid bereikt de goddelijke werkzaamheid haar doel. Uit God en door God en tot God zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Zoo nu is ook de orde op het gebied der herschepping en op het terrein der genade. Wij zien dit scherp en klaar in de lijn, die God volgt met Zijn volk Israël. Het doel met dit volk is de woning Gods op Sion in het land der rust onder de stammen Jakobs. Maar eerst moet God dit volk verkiezen en uit Abraham formeeren. Eerst moet de Heere Zijn volk uitvoeren uit het diensthuis en leiden door de Roode Zee en de wijde woestijnen, en pas in dien weg der uitredding en der verlossing bereikt de Verbondsgod Zijn doel. En zoo is het heerlijker en machtiger in het gansche werk der herschepping. Daarin zijn eerst de gedachten des Vaders, die vrede bestellen voor al Zijn verkorenen. Daarin is de uitvoering van des Vaders raad in het werk der verlossing door den Zoon, en aan het werk van den Heiligen Geest gaat de verwerving der gerechtigheid en de verzoening der gemeente vooraf. Zonder het feit van Bethlehem en zonder den nacht van Golgotha is er geen pinksterfeest mogelijk. Geen geluid als van een geweldig gedreven wind zou gehoord en geen lichtende tongen als van vuur zouden gezien zijn, wanneer niet eerst bet graf van Jezus geopend was en bij Zijn graf de bodem gebeefd had. Maar, al moet dit alles voorafgaan, indien er niet meer was gevolgd zou het kruis van den Heere Jezus Christus ons niet baten en zouden wij aan Zijn verworven gerechtigheid niets hebben. Dan waren er wel, om in de symboliek van Israëls feesten te blijven, rijpe aren voor Gods aangezicht bewogen maar geen brooden gereed gemaakt Dan zouden de schatten des heils zijn verworven zonder uitgedeeld te worden. Dan was de Geest niet gekomen om het alles uit Christus te nemen en het ons te verkondigen, en dan had God Zijn doel, de inwoning op deze aarde onder Zijn volk, niet bereikt Op den kerstnacht en den paaschmorgen moet de dag van het pinksterfeest volgen, want God kan niet eerder rusten of Hij moet in Zijn gemeente weer bezitten een woonstede Gods in den Geest. • * In dat wonen Gods op aarde ligt de beteekenis van het pinksterwonder. Een inwoning, die in de bedeeling der schaduwen reeds afgebeeld was in de woning des Heeren op Sion. Daar rustte de wolkkolom, het zichtbaar teeken van Gods tegenwoordigheid, op de ark des verbonds. Daar troonde de Heere tusschen de cherubim op het verzoendeksel Daar vervulde Israëls God in het heilige der heiligen Zijn genadewoord: dit is Mijn rast tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb het begeerd (Psalm 132 : 14), en daar was als het ware weer een klein stukje paradijs op deze aarde. En de weg tot die woning liep door den voorhof, waar het brandaltaar rookte, en door het heilige, waar het reukwerk der aanbidding ontstoken werd. Ook in de oude bedeeling kon er van een inwoning des Heeren alleen sprake zijn, wanneer het zoenoffer gebracht en de dankbaarheid den Heere gewijd was, en ook de schaduwen kenden slechts de rust Gods na de voldoening aan Zijn recht en de volbrenging van alle gehoorzaamheid. Maar, hoe schoon Sions tempel ook geweest is, en hoeveel vertroosting dit wonen des Heeren aan Israël mocht geven, de voorbeeldingen des heils zijn niet de werkelijkheid der verlossing, en ook het heilige der heiligen wacht op de goddelijke vervulling. En zij komt. Zij komt op den dag van het pinksterfeest, wanneer de Geest Gods neerdaalt en in Hem God komt wonen onder de menschen. En waar kiest Hij Zijn woning? O zeker, op deze aarde, en dit moet ons reeds stemmen tot ootmoedige aanbidding, dat de Geest, Die God is en blijft, wonen wil op deze ellendevolle en onder den vloek gebogen aarde. Is dit een plaats voor U, God aller vertroostingen? Vindt Gij hier rust, Geest der waarheid? Biedt deze wereld U één plek, waar Gij Uw tempel kunt bouwen? Kan deze aarde God ontvangen? Deze vragen zijn niet alleen vragen voor den kerstnacht maar ook voor den pinksterdag, en ziet nu de heilige orde der bedeelingen Gods. De komst van den Zoon in het vleesch, voor Wien geen plaats was op aarde, bereidt de plaats voor den Geest, want den zetel van Zijn goddelijken arbeid neemt de Trooster in de door Jezus Christus verloste en vergaderde kerk. De Geest wordt niet uitgestort over alle menschen, al komt Hij tot alle vleesch, en Hij woont niet in de wereld, die den Christus verwerpt. Zij kan, zoo heeft Jezus gesproken, Hem niet ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet (Joh. 14 : 17), en de Geest komt zeer bepaaldelijk tot de kerk. Wel werkt Hij vanuit Zijn woning in de wereld en wel grijpt Hij door Zijn kerk in feilen strijd die wereld aan, maar de plaats Zijner rust is de gemeente van Jezus Christus, die opwast tot een heiligen tempel In den Heere, op welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods In den Geest (Efeze 2 : 21, 22). In haar herstelt de God aller genade Zijn scheppingsheerlijkheid. In haar keert de paradijsweelde terug. In haar is de zalige werkelijkheid van het Sion der schaduwen, en vier uw Pinksteren, kerk des Heeren als het feest van de komst van den Geest tot de wereld in u. Dit is de rijke inhoud van het pinksterevangelie. Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest. Want wie zijn die allen, die vol worden van des Geestes stroomen? Zeker, de discipelen van den Heere Jezus, maar niet als een verzameling van eenlingen, die geen ander verband kennen dan de gemeenschap der liefde in Jezus. Neen, het zijn dezelfde allen, van wie het vorige hoofdstuk gesproken heeft, en daar zijn ze bijeen als kerk van Christus. Daar vergaderen zij als geïnstitueerde kerk, want daar zijn in de apostelen de ambtsdragers tegenwoordig, daar is de kerk tot reformatie gekomen door den band met het of ficieele Jodendom te verbreken, daar wordt kerkeraadsverkiezing gehouden en daar is de openbaring van de eenigheid des geloofs. En op die kerk daalt de Geest Gods neer. In haar kiest Hij Zijn woning, en Hij kan dat doen, want zij heeft van haar Heere en Koning alles ontvangen wat noodzakelijk is om woning des Allerhoogsten te zijn. Hij heeft haar gekocht met Zijn bloed. Hij heeft, en de voorhof is doorschreden, het offer der verzoening voor haar gebracht Hij heeft haar ook vergaderd tot een biddende gemeente, die in heilige eendracht het dankoffer der liefde Gode brengt, en Gods werk is in het heilige binnengetreden. En nu kan het heilige der heiligen vervuld worden met den Geest des Heeren. Nu kan het geluid als van den geweldig gedreven wind Jeruzalem in beroering brengen en kunnen de tongen als van vuur schitteren boven de hoofden der discipelen. De Geest komt... Ontvang Hem, kerk van Jezus Christus, met ootmoedige aanbidding. Gij moogt met den Geest vervuld worden. God woont onder u. Hier is nu de plaats Zijner rust God geopenbaard in den Geest De verborgenheid der godzaligheid is wondergroot Alleen, de plaats der rust is voor den Geest Gods niet de rustplek. Hij komt niet wonen op deze aarde om in die Jeruzalemsche gemeente het feest te vieren van Zijn volbrachten arbeid, want op Pinksteren begint Hij pas, en de kerk is Zijn zetel, vanwaar uit Hij Zijn werk der heiligmaking in deze wereld ten uitvoer brengt En in dien arbeid is het werk der herschepping in volle overeenstemming met het werk der schepping. God woonde wel in het paradijs en Adam en Eva waren Zijn volk, maar dat levenslicht zou uitstralen over de geheele wereld èn de gansche aarde moest vol worden van de kennis des Heeren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. Welnu, zoo daalt de Geest Gods wel op de pinkstergemeente te Jeruzalem neer en begint Hij daar in dien kleinen kring, maar deze kring moet zich uitbreiden over de geheele wereld. Nu is ook het oogenblik aangebroken, dat de kerk uit de beperking van Israël en uit de schemering der schaduwen uittreedt om in het blijde licht der vervulling als wereldkerk op te treden, en de stroomen des Geestes vloeien naar alle kanten. In alle talen uit alle oorden van de dan bekende wereld hooren de verbaasde feestgangers de groote werken Gods verkondigen, en het koninkrijk Gods vangt zijn loop, zijn overwinningstocht door de wereld aan. Vanuit Jeruzalem neemt het zijn weg door Judea en Samaria naar Antiochië. Vanuit Antiochië, de zendende kerk, trekken de evangelieboden naar Klein-Azië en Macedonië, en in Efeze en Filippi bouwt de Geest Gods Zijn tempelen. In Korinthe en Rome bindt Christus' kerk den strijd tegen de wereld aan, en de rivier Gods is vol water. Zij stuwt met sterken golfslag haar stroomen door de bedding van Christus' kerk, en de zegen van Pinksteren zet zich voort van dag tot dag. Dit is het wat gesproken is door den profeet Joël: Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vleesch. Ouden en jongen, zonen en dochters, dienstknechten en dienstmaagden deelen in Zijn rijke zegeningen, en Pinksteren is wel het feest van den overvloed. Hier ligt nu het geheim van uw pinkstervreugde. God woont op de aarde in het midden van de gemeente. En van die gemeente, die vergaderd wordt uit alle geslacht en volk en taal en natie. Met die kerk des Heeren moet ge ook aanvangen, want al mag, zooals wij nog zullen zien, het persoonlijke bezit van den Geest niet ontbreken, de eerste vraag is niet of die Geest u gegeven is. Hij wordt ook niet over ieder afzonderlijk uitgestort. Evenmin als ieder van hen, die gelooven, een lieven Heiland voor zich heeft Christus is eerst onze Middelaar en eerst de Zaligmaker van Zijn volk. Hij is der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen en Hij is de Middelaar des verbonds. En alleen wanneer ge tot die gemeente behoort en deelgenoot zijt van het genadeverbond, deelt ge in de weldaden van Jezus Christus, Die in dezen weg een persoonlijk bezit wordt in de gemeenschap met alle volk Gods. Zoo moet ge ook op Pinksteren eerst de kerk van Christus zien als de woonstede Gods in den Geest, wilt ge waarlijk in heilige vreugde het feest van den Geest vieren. Niet de persoonlijke aanraking met den Trooster staat voorop. De Geest Gods wordt ook niet uitgestort over een groep of een kringetje van willekeurige vromen, maar Hij daalt neer in Zijn kerk, en Zijn kerk op deze aarde heeft daarom ook in den heiligen strijd der reformatie plaats voor den Geest te bereiden, en zorg te dragen door de genade Gods, dat Hij in haar wonen kan. Zij moet uit haar midden alles bannen wat met Gods waarheid en wet in strijd is, wil zij waarlijk Zijn woonstede zijn, en wat van den enkeling geldt is toch het eerst voor haar van kracht, dat naast de zonde en ook naast het ongeloof de Geest Gods niet wonen wil. Hij is nie ttevreden met een weg naast de wildernis, maar Zijn weg gaat dwars door de wildernis heen, en worstel biddend, kerk des Heeren, om naar Zijn Woord een tempel Gods te zijn. Dan zijt gij waarlijk een pinkstergemeente. Dan wordt gij van het leven des Geestes vervuld. En zoo moet het ook bij u persoonlijk zijn. Uw hart mag, indien gij gelooft, een tempel des Heiligen Geestes wezen. Hij wil, en welk een genade, in u wonen met Zijn vrede en liefde. Dit is het wonder van Zijn ontferming, dat Hij onze zielen vervullen wil met Zijn licht en Zijn vertroosting. Maar dan moet er eerst iets anders gebeurd zijn. Dan moet de Geest Gods komen tot de leegheid en woestheid van uw natuurlijk hart om daar het leven te wekken in den dood en door de wedergeboorte u in te lijven in Jezus Christus. Dan moet Hij met Zijn kracht in uw zonde-ellende en in de wanorde van uw verlorenheid indringen en u maken tot een nieuw schepsel in Jezus Christus. Zoo dit niet geschiedt, zoo gij aan die werking des Geestes vreemd zijt, blijft het duisternis en dood, en kunt gij ook geen Pinksteren vieren. Dan is er ook geen opgang naar de kribbe en geen pelgrimstocht naar het kruis. De Geest des Heeren moet de poorten der ziel openbreken en Zijn weg naar binnen boren, en dan alleen deelt gij in de vervulling van Christus' gemeente door de volheid des Geestes. Dan moogt gij met al Gods volk Zijn woning zijn. De stad des Allerhoogsten en de plaats Zijner rust, waarvan ieder burger in heilige bewondering zijn pinksterpsalm zingt: Men spreekt van u, zeer heerelijke dingen, O schoone stad van Isrels Opperheer, 'k Zie Rahab, ik zie Babel tot Uw eer Bij hen geteld, die Mijne grootheid zingen. Dan wordt Mijn naam met lofgejuich geprezen; Dan zullen daar de blijde zangers staan; De speelliên op de harp en cimbel slaan, En binnen u al Mijn fonteinen wezen. . ,.i ■■ Psalm 87 : 2, 5. III. In het feit van Pinksteren voltooit zich, gelijk wij zagen, de heilige orde der verlossingen Gods. Eerst is er het welbehagen des Vaders. Dan volgt de verlossing door den Zoon. En pas, wanneer die verlossing buiten ons geschied is, wordt de Geest uitgestort om het werk van Vader en Zoon te voleinden. Hij heiligt de gemeente tot een woonstede des Heeren en wederbaart onze harten tot tempelen Gods, en het is nu altijd Pinksteren. De wereld staat in dit machtige teeken. De kerk leeft in de pinksterbedeeling, en deze bedeeling is het tijdperk der laatste dagen, waarvan Joël reeds sprak in zijn profetie. Een tijdvak, dat voor Gods kerk wondere weelde van genade ontsluit, want zij mag Zijn tempel zijn, en dan een tempel, waarin weggevallen zijn alle staketselen en alle omhullingen van den ouden dag. Het koninkrijk Gods beperkt zich niet tot Israël maar omspant alle volkeren. Hier zijn geen onderscheidingen en grenzen tusschen priesters en het gewone volk, en tusschen de priesters onderling. Hier zijn geen voorhangen, die scheiding maken, maar is de weg tot de gemeenschap Gods vrij, en... hier is de vrijheid des Geestes voor Grieken en barbaren, voor dienstknechten en vrijen, voor man en vrouw, voor ouden en jongen. Het pinksterlicht straalt naar alle kanten, en zalig zijt gij, die in dat licht wandelen moogt, ook temidden van de duisternis der tijden, die ons omringt In dat licht ziet ge, dat hier op aarde niet alleen plaats is voor de synagoge des satans en voor de weeldetenten der zonde, maar dat Ood hier ook plaats heeft en die wereld ook het terrein is van Zijn arbeid. Belijd dit, kerk des Heeren, met eerbied en vreugde. Met eerbied, want God woont in u. De Heilige Israëls is in het midden van u. Buig u met eerbied neer voor de zeven Geesten, Die voor den troon zijn en ook onder u wonen. Doch, al verheugt gij u met beving, gij moogt u verheugen. De Geest woont onder u met alle weldaden der genade in Christus. Hij vervult u met alle zegeningen, die in onzen Heiland zijn. Hij neemt het alles uit Christus om het u te verkondigen en te geven, en gij moogt hooren en genieten van rijken zegen, dien de Geest aan de gemeente uitdeelt. En meer nog, gij moogt u ook verheugen over de zekerheid der kerk, want hoe de wateren bruisen, hoe ze beroerd worden, hoe de bergen daveren, — de beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen des AUerhoogsten. God is In het midden van haar; zij zal niet wankelen (Psalm 46 : 2, 5). God Zelf heeft dezen berg begeerd Ter woning, om aldaar geëerd Zijn heerlijkheid te toonen. De Heer, Die hem verkozen heeft, Die trouwe houdt en eeuwig leeft. Zal hier ook eeuwig wonen. Maar... wanneer dit onze pinkstervreugde is, en wanneer onze feestkring zich in dit heilswonder afsluit, waarom is dan Pinksteren het einde niet. Wij willen immers tenslotte zien, waarop de komst van den Trooster uitloopt, en kunnen we dan nog meer verwachten? Is het ons niet genoeg, dat God in den Geest onder ons is komen wonen, en dat op deze aarde Zijn kerk de plaats mag zijn van Zijn rust ? Neen, want met Pinksteren is God nog niet klaar en het feest der vervulling is nog niet bet feest der volmaking. Wat op den vijftigsten dag na Paschen te Jeruzalem gebeurde is slechts de inzet geweest van den pinksterstorm, die over de wereld zal varen, en het pinksterevangelie spreekt nog van andere dingen dan van den ruischenden zegen des Geestes. Het predikt ook den grooten en doorluchtigen dag des Heeren. Het bazuint ook het einde uit Het voorspelt het wereldgericht Het profeteert van de volmaking aller dingen, en de pinksterhymne is het praeludium van het geweldige akkoord in den dag aller dagen, wanneer God alle registers zal opentrekken en het volle klavier Zijner mogendheid bespeelt. • * Waarom moet op Pinksteren dit einde volgen? Omdat er drieërlei taak is, die de Geest na Pinksteren moet vervullen. In de eerste plaats woont Hij wel in de gemeente, maar deze gemeente is nog op lange na niet compleet en de kerk moet nog vergaderd worden uit alle geslacht en volk en taal en natie. Alle uitverkorenen moeten worden toegebracht opdat straks geen gegevene des Vaders ontbreke en de bruid des Lams in volmaakte heerlijkheid tot den Vader kan geleid worden. Maar er is meer. Die gemeente is hier op aarde nog met veel zonde bevlekt en Christus' kerk bestaat hier uit zondige leden. In onze harten woont nog zooveel onheiligheid, en het moet ons dan ook eiken dag een overweldigend wonder van genade zijn, dat Gods Geest onder en in zulk een volk wonen en onze harten tot Zijn tempelen maken wil. Maar Hij kan met die zonden geen vrede hebben. Christus heeft Hem gezonden om Zijn gemeente te louteren en te reinigen. De andere Trooster heeft tot taak haar te vernieuwen naar het evenbeeld Gods, opdat straks de hemelsche Bruidegom Zijn bruid zonder vlek en rimpel aan den Vader kan voorstellen en de Vader in haar ziet het eindeloos zich schakeerend beeld van den Zoon. En eindelijk, op den Pinksterdag is het koninkrijk van Christus nog niet gekomen tot zijn volmaking in de gansche wereld, en is de aarde nog niet gelouterd en toebereid om het nieuwe Jeruzalem uit den hemel te ontvangen. Dat alles moet nog geschieden, en de Geest, Die dan ook de Geest van Christus heet, wordt gezonden om dat werk te volbrengen en den oogst voor Jezus te doen rijpen en binnen te halen. Welnu, dit werk verricht de Geest des Heeren. Hij vergadert door de prediking van Zijn Woord de gemeente. Hij loutert de bruid van Christus door alle werkingen Zijner heiligmaking. Hij brengt het rijk van Christus over en door de wereld en breekt het rijk van den vorst der duisternis af. En Zijn weg is een weg van strijd. Zijn pad gaat door bloed en vuur en rookdamp. Hij laat de wereld niet met rust en Hij grijpt haar aan tot in haar binnenste krochten. En zoo voert Hij alles tot de voleinding. Tot het einde aller dingen, wanneer de volle scheppingsheerlijkheid weer hersteld wordt op de nieuwe aarde. Niet het minst de heerlijkheid van de inwoning Gods. Want het mag ons niet genoeg zijn, dat het vleeschgeworden Woord onder ons heeft gewoond, en dat de Geest onder ons Zijn woonstede heeft, maar de Vader moet neerdalen en de drieëenige God moet wonen onder de menschen. Welnu, die toekomst genaakt De ure komt, dat een groote stem uit den hemel klinken zal, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de menschen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn (Openb. 21 : 3). Dan is de gemeente tot de laatste gegevene des Vaders toe vergaderd. Dan kent Christus' bruid geen vlek of rimpel meer. Dan is het koninkrijk Gods volmaakt, en het nieuwe Jeruzalem is op deze gelouterde aarde neergedaald. En Ik zag geen tempel In haar; want de Heere, de almachtige God is haar tempel en het Lam. En de troon Gods en des Lams zal daarin zijn en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn (Openb. 21 : 22; 22 : 3, 4). * * Naar die voleinding wijst de dag van het pinksterfeest Op dat einde werkt de Geest van God aan, en pas in dat einde kan Zijn „volbracht" klinken en is de sabbat van Zijn rust bereikt Bezie nu in het licht van dat werk niet alleen de geschiedenis van Christus' kerk maar alle gebeuren in deze wereld. Beschouw zoo de worsteling der eeuwen en ook de beroering, die den tijd, waarin wij leven, schokt en teistert O, het schijnt dat er in de verwarring van deze dagen voor het werk des Geestes geen plaats is, en dat er op deze donkere aarde van de komst des koninklijks niets terecht komt Het schijnt, dat de dag van pinksterfeest ijdel is geweest en dat de gemeente van Jezus Christus met haar leven dood loopt in het slop der onmachtigheid tegenover het geweld der duisternis. Waar is de ruischende zegen des Geestes ? Waar bruisen de stroomen der genade? Heeft de kerk nog wel eenige beteekenis voor het leven, en waar is Uw majesteit Jezus, Heer der heerlijkheid? Zoo vraagt men, en de klagers en ontevredenen en oppervlakkigen morren en zuchten, dat de kerk dood is en niets doet en dat de zaak des koninkrijks er droef voor staat, maar zij vergissen zich met den schijn. De kerk is niet dood en het koninkrijk komt en deze aarde is het arbeidsterrein van den Geest Gods. Na werkt de Geest des Heeren. No zijn het de laatste dagen. Na worstelt de Geest met de wereld. Na leidt Hij Zijn kerk tot de overwinning. Na staat alles in het teeken van Zijn arbeid, want de afbraak der volkeren is de doorbraak van het rijk van Jezus Christus, dat zijn weg vervolgt over de ruines der wereldrijken en zeker triomfeeren zal. Hoort dan, allen, die waarlijk pinksterfeest wilt vieren, in de wereldschokken de stem van den Geest Gods. Ziet in de conflicten, welke de wereld doormaakt Zijn louterende vlammen. Merkt op, dat Hij de aarde voorbereidt voor haar vernieuwing. En laat «zelf door Hem reinigen en heiligen, opdat gij biddend en verlangend den grooten en doorluchtigen dag van Jezus tegemoet moogt treden. Verlangt gij naar dat einde? Verheugt gij u over de voleinding aller dingen? Verlustigt gij u over de inwoning Gods ? Stelt toch uzelf met allen ernst voor deze vragen, opdat gij uzelf niet bedriegt en in schijn-vroomheid meent te behooren tot de bruid des Lams maar eenmaal tot uw ontzetting zult bemerken, dat u het bruiloftskleed ontbreekt Weet gij, hoe gij van uw deelgenootschap aan Christus verzekerd kunt zijn? Wanneer gij kent de leiding van den Geest Gods, Die begint met u aan uw eigen armoede en zonde te ontdekken en u een diep inzicht wil geven in uw woestheid en ledigheid. Wanneer gij uit die verslagenheid over uw zonde geleid wordt door dienzelfden Geest tot de verlossingen in Christus en begeerig gemaakt zijt naar de verzoening in onzen Heiland. Wanneer gij u hoe langer hoe meer hiervan bewust zijt, dat gij buiten den Heere Jezus niet kunt, en dat de inwoning des Geestes het hoogste voor u is. O, zegt dan: Abba, Vader, want zoovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Maar wie den Heere Jezus niet liefheeft, die zij een vervloeking. Maranatha. De Heere komt. De groote en doorluchtige dag des Heeren nadert De dag der wraak van onzen God. Maar ook de dag der heerlijkheid van al Zijn volk. Halleluja. * * § Vier nu, kerk des Heeren, in dat blijde vooruitzicht uw pinksterfeest Het is het feest der inwoning Gods. En die inwoning bereikt haar volmaking. God zal hier op de aarde onder ons wonen. Na den nacht daagt de eeuwige morgen en door de wereldcrisis heen voert de Geest ons tot het paradijs Gods, dat eeuwig is. Dan is de eer der schepping door de herschepping hersteld. Dan breekt de sabbat des Geestes aan. Naar die rust strekt zich het verlangen van den Geest en het heimwee der gemeente uit. En de Oeest en de bruid zeggen: kont. En die het hoort, zegge: kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. Amen. Het feest van de jeugd (Pinksteren). Psalm 119 : 3, 5. Lezen: 12 Art. des Geloofs (waarna gezongen wordt Avondzang : 7) en Handelingen 2 : 14—21. Psalm 22 : 12, 15, 16. 103 : 9. 79 : 7. ... en uw zonen en uw dochteren zullen profeteeren, en uw jongelingen zullen gezichten zien — Handelingen 2 : 176. Dit is het wat gesproken is door den profeet Joil... Zoo geeft Petrus op den pinksterdag het antwoord op alle vragen en twijfelingen, die rijzen, en op alle spotternij, die door de heilige vreugde krast als een satanische dissonant Zoo geeft Petrus antwoord met en door de Schriften. Hij verklaart het wonder des Geestes niet door uit zijn eigen ervaring te putten of uit de volheid van zijn gemoed voor de menigte te getuigen, maar hij laat de Schrift hij laat de profetie spreken, en boodschapt dat al dat vreemde, dat geluid als van een geweldig gedreven wind, die tongen als van vuur, dat spreken met vreemde talen vervulling is van het Woord Gods en de werkelijkheid, waarvan eeuwen te voren Joel reeds gesproken heeft In zijn godswoord ligt het antwoord op de pinkstervraag. Zijn voorspelling is de verklaring van het pinkstergeheimenis, en in dit profetisch getuigenis gaat de geweldige verborgenheid van de komst des Geestes voor de gemeente open. Uit dit woord schieten stralen naar alle kanten. In dit licht aanschouwen wij het veelzijdige werk des Heiligen Geestes. Hierin is de belofte van den vollen, rijken zegen, die uitgestort wordt op alle vleesch. Hierin is de blijde boodschap van Geesteslicht en Geestesvreugde voor ouden en jongen, voor zonen en dochteren, voor vrijen en dienstknechten. Hierin is ook de geweldige oorlogsverklaring van den strijd des Geestes tegen de macht der duisternis. Hierin is de verkondiging van Zijn weg, die gaat door bloed en vuur en rookdamp. Hierin flitsen de teekenen in den hemel boven en op de aarde beneden. Hierin dreunen de klanken van den grooten en doorluchtigen dag des Heeren, en hierin trilt tenslotte de ontroerende tijding van behoudenis voor ieder, die den naam des Heeren aanroept Hierin is al het werk des Geestes. De facetten van deze edelgesteenten glinsteren en schitteren in wonderschoone schakeering van kleur en tint En een van de lichtglanzen, die ons oog boeit en ons hart verkwikt, is wel de glans der levensharmonie, die in het werk van den Trooster straalt Hij is de Geest der heilige gemeenschap, Die het gescheurde leven weer herstelt en tot blijden levensvrede vereenigt, en Die deze eenheid tot stand brengt op velerlei wijze. Hij breekt de gedeeldheid en de vijandschap onder de volkeren, want Hij, Die uitgestort wordt op alle vleesch, verbindt de geloovigen uit alle volk en geslacht en taal en natie. Hij breekt den middelmuur des af scheidsels tusschen Joden en heidenen, want Zijn sprake gaat uit in alle talen, die Hij gebruikt als vokalen om de groote werken Gods te verkondigen. En Hij breekt de staketselen, die in het leven der menschen zelf scheiding maken, want Hij vereenigt ouders en kinderen, zonen en dochteren in de heilige profetie, in de warme geloofsbelijdenis van den naam van Christus; Hij mengt de stemmen van ouden, die droomen droomen, en jongelingen, die gezichten zien, in een pinksterkoor, en Hij schenkt gemeenschap aan vrijen en dienstbaren, aan Zijn dienstknechten en dienstmaagden, die met elkander zich verblijden in de eene rijke pinkstervreugde, die brandt in alle harten. Het pinkstervuur is het vuur van den waren vrede. Het brandt in de gezinnen en in de christelijke kerk en in de maatschappelijke kringen, en het verwarmt het leven der menschen met milden gloed. Het is nu vrede op aarde. Het is nu de tijd van de gemeenschap des Geestes over heel de wereld en voor heel het leven. In die gemeenschap ontvangen de jongeren niet de minste plaats van God. Zij worden zelfs tot tweemaal genoemd. Eerst zegt Joël: uw zonen en uw dochters. Dan volgt er: uw jongelingen. En deze jongeren gaan zelfs aan de ouderen vooraf. Zij staan in Joëls profetie en in Petrus' prediking in het volle licht en wij willen hen in dat milde schijnsel zien. Het feest van Pinksteren wordt dan voor ons ook HET FEEST VAN DE JEUGD en wij overdenken I. wie dit feest vieren, en II. hoe ze dit feest vieren. L Pinksteren ...het feest van de jeugd ? Kunnen we zóó ons pinksterfeest bezien, en Geest Gods en jeugd als in één adem noemen. Dit moet ons wonderlijk in de ooren klinken, want wij beschouwen het feest van de komst des Geestes doorgaans niet als het feest der jeugd. Voor ons is het kerstfeest met zijn bekorende poëzie, met zijn in mystiek donker wegschuilende stal en kribbe, met zijn van Gods heerlijkheid overgoten velden van Errata, met zijn zingende engelen en luisterende herders, met de jonge moeder en het hulpeloos kind meer een jeugdfeest, en wij brengen de kinderen bij de kribbe van Bethlehem. Wij denken op ons kerstfeest vooral aan het jonge leven, en roepen, als gold de kerstboodschap inzonderheid de kleinen, met bijzondere vreugde hun toe: o is heden geboren de Zaligmaker,... maar God? Maar Hij, Die Zijn Zoon gaf tot behoudenis der wereld? Hij, Die alle geschiedenis maakt, en Die in het bijzonder het kunstwerk der heilige historie van draad tot draad weeft? Hij brengt tot het Kindeke Jezus, neen geen juichende kinderschaar, wier harten snel kloppen van ontluikend leven en in wier oogen de glans van het nieuwe schittert, maar, en wij denken vooral aan de voorstelling van Jezus in den tempel, twee oude menschen. wier levensavond dicht tot den nacht neigt; God schaart daar om het heilig Kindeke een Simeon, die op de nadering van den dood wacht, en een Anna, een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren. Twee menschen, die niet komen, maar heengaan. Twee, die bezig zijn afscheid te nemen. Twee, die ons groeten om te sterven, en ja, de tegenstelling is wel treffend: het Kindeke Jezus, en... de grijze Simeon en de oude Anna. Maar in die tegenstelling ligt tevens de verzoening. In dit contrast is het evangelie van het kerstfeest Want hierin heeft God ons geopenbaard, dat bij ons is het heengaan, maar bij Christus het komen; dat in ons is de vergrijzing, maar in Christus de verjonging; dat in ons is de ouderdom, maar in Hem de jeugd; dat in ons is het sterven, maar in Hem het leven, en dat door dat Kindeke het oude voorbijgegaan en alles nieuw is geworden. En dat nieuwe komt tot levensuiting, wanneer de Geest Gods, Die het gelaat des aardrijks vernieuwt wordt uitgestort, en ja, dan zullen ook de ouden droomen droomen, maar niet muider mogen de jongeren profeteeren en gezichten zien, en onze dochteren staan in die begenadiging niet achter bij onze zonen, en zij hooren samen van en deelen in den rijken zegen, dien God uitstort keer op keer. Maar... Pinksteren jeugdfeest? En Pinksteren spreekt zoo weinig tot jonge zielen! Dit feit schuilt weg in het verborgene en wij begrijpen zoo weinig van wind en van vuur! En... kunnen Oeest en jeugd in één adem worden genoemd. Is de Geest daarvoor niet te heilig en de jeugd niet te dartel? En ge gaat over die combinatie napeinzen en zegt tot uzelf en anderen: de Geest trekt naar boven, en... onze jeugd trekt naar de aarde; de Geest voert onze zielen naar den hemel, en... wij vinden in onzen lentetijd zooveel in het tijdelijke wat bekoort; de Geest werpt den ernst van leven en sterven op onze harten, en de dorst der jeugdigen brandt naar de vreugde, en streeft de jeugd niet een gansch anderen kant uit dan de Geest? Het is voor haar immers lentetijd. De jonge takken zijn vol van sneeuwwitte bloesems. Alles klopt van idealisme en verwachting.De aarde bindt, het leven lokt, de wereld wenkt, het beneden boeit, de tijd trekt, en... echte levensvreugd en waarachtige levensliefde is immers niet zondig. Maar... rijmt zich dat alles met den Geest Gods ? Geest en jeugd, hooren ze bij elkander? En ge redeneert verder: in dien jeugdtijd is de verleiding het sterkst; in die levensperiode is de bekoring van de zonde het machtigst; in die jaren lokt de wufte vreugd en brandt menige vlam van onheilige passie, en wanneer ge van die zijde het jonge, bruisende, idealiseerende, en ook worstelende jonge leven beziet, komt ge tot de conclusie: Geest en jeugd hooren niet bij elkaar. Dat de ouden, wier levensdag ten einde spoedt, droomen droomen is te verstaan. Dat mannen en vrouwen in de volle spanning van den strijd den Heere zoeken valt te verklaren, maar dat jonge menschen met hun dartel hart en begeerend gemoed zich door den Geest Gods laten leiden is bijna niet aan te nemen en strookt niet met het karakter der jeugd. Is dit nu zoo? Hooren Geest en jeugd bij elkaar? Neen, zegt de wereld, en ze lokt de zonen en dochteren met alle middelen, die haar ten dienste staan. Neen, zegt het ongeloof, en het tracht èn het kruis van Christus èn de werking des Geestes als dwaasheid voor te stellen. Neen, zegt ook graag menig jong hart, dat meegesleurd wordt door den glanzenden stroom van zingenot en zondige wereldliefde. En neen, zegt ook die onschriftuurlijke vroomheid, die voor de kinderen des verbonds het vuur des Geestes poogt te blusschen en de werking des Geestes beperkt tot een klein kringetje van diep-ingeleiden, in wier midden geen jongere toegang vindt. Maar het Woord Gods zegt ja. Het pinksterfeest jubelt ja. Dit is het, roept de apostel Petrus uit, wat gesproken is door den profeet joêl, en deze woorden mogen wij niet oppervlakkig opvatten. Zij beteekenen niet: ik herinner u aan hetgeen Joël gesproken heeft, of: denkt toch eens aan zijn profetie, of: hier hebt ge een tekst uit het Oude Testament, maar hier beluistert ge uit den mond van Petrus een jubel Dit is het, juicht hij; nu is het gekomen; nu slaat het lang verbeide uur; nu geschiedt, waarnaar Gods kinderen verlangend uitzagen; nu is het groote keerpunt daar, en dat keerpunt raakt ook het jonge leven. Ja, de ouden zullen droomen droomen, maar ook: uw zonen en dochteren zulten profeteeren en uw jongelingen zaüen gezichten zien; over de jeugd der gemeente storten zich de stroomen des Geestes uit, en lof zij den God des verbonds, Geest en jeugd behooren bij elkander, en haar stem mengt zich in het pinksterkoor. • * Dat blijde pinksterlicht over het jonge leven straalt niet alleen in de profetie van Joël. Het glanst ook in andere godswoorden, die de heerlijkheid van den Christus Gods boodschappen en de toekomst des Geestes in het vooruitzicht stellen. Ge hebt slechts te luisteren naar den twee en twintigsten psalm, het lijdenslied van den Man van smarten, dat waarlijk niet alleen een lijdenslied is. Die psalm zingt ook van den overgang van lijden tot heerlijkheid. Dit lied heeft ook geleefd in het Middelaarshart van den verrezen Heiland, want: Gij, die den Heere vreest, prijst Hem; al gij zaad jakobs, vereert Hem; en ontziet u voor Hem, al gij zaad Isralls, want Hij heeft niet veracht noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft verhoord als die tot Hem riep (vs 24,25). En in het slot van dezen psalm, die nu opstandingsjubel geworden is, schittert het licht van Christus' heerlijkheid van alle zijden. Alle einden der aarde zullen het gedenken én zich tot den Heere bekeeren... De pinksterperspectieven ontsluiten zich... Alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden... Jezus Christus, de oogst van Uw zaaiing in tranen rijpt... Het koninkrijk is des Heeren... Wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond. Hij heerscht over de heidenen... Deze Jezus heeft uitgestort wat gij nu ziet en hoort, en in dien blijden pinksterglans ziet ge ook de jeugd. Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. Zij komen aan, door godd'lijk licht geleid, Om 't nakroost, dat den Heer wordt toebereid, Te melden 't heil van Zijn gerechtigheid En groote daden. Die juichtoon over het zaad des verbonds vindt weerklank in den jubel der profetie. Wanneer Jesaja aan den horizont der vervulling den Geest Gods ziet komen en van die komst mag boodschappen: want Ik zal water gieten op den dorstige en stroomen op het droge; ziet hij ook dien zegen neerdalen op de kinderen der gemeente: Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen (Jesaja 44 : 3). En in Jeremia's pinksterbelofte, die de volheid der nieuwe bedeeling in de rijkste klanken predikt, krijgt de zegen des Geestes over het jonge leven nog scherper belijning. Hij spreekt immers van het nieuwe verbond, waarin de Heere Zijn wet geeft in de harten van Zijn volk. Hij kondigt aan het licht van den nieuwen dag, dat allen schemer van de oude bedeeling verdrijft. En in dat licht wandelen ook de jongeren, want zij zullen Mij allen kennen van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de Heere. (Jeremia 31 : 33, 34). En is met dien pinksterzegen over de kleinsten niet in vertroostende overeenstemming de pinksterprediking van den apostel Petrus: want u komt de belofte toe en uw kinderen? De kinderen worden dus bijzonder op Pinksteren genoemd, en neen, niet zoozeer in den kerstzang maar in het pinksterlied leest ge hun namen, en niet bij de kribbe en bij de doeken, maar bij het geluid als van een geweldig gedreven wind en bij de tongen als van vuur ontmoet gij de zonen en dochteren, de jongelingen en de kinderen. En die ontmoeting moet voor Israëls vromen een voorwerp van vurige verwachting geweest zijn. In aile klanken van den ouden dag trilt het heimwee naar deze volheid der genade, en in Petrus' uitroep: dit ts het, dit is het, is de jubel van een, die het lang-verwachte eindelijk ontvangen heeft En geen wonder. Want al deelden in schaduwen van den ouden dag de kinderen in de weldaden des verbonds en al noemde de Heere hen Zijn kinderen, zij misten nog zooveel, wat de God aller genade in de gemeente des nieuwen verbonds aan het jonge leven geschonken heeft. Aan hun geestelijke opvoeding en vorming werd alleen in het gezin gearbeid. Slechts een enkele jongere als Samuel treedt eenigszins naar voren. De levieten moesten om te dienen in het heiligdom den leeftijd van 30 jaar bereikt hebben. Een leeraar trad pas op zijn dertigste jaar in het publiek op, en allerlei beperkingen binden het jeugdige leven in de tijden van de bedeeling der wet. En daarom verlangde het godvreezend hart vurig naar het oogenblik, dat deze staketselen zouden breken. Daarom noemt de profetie in haar boodschap van de volheid des Geestes met zooveel nadruk de kinderen der gemeente. En ook om die reden juicht het van vreugde Gekroond 9 in Petnis' ziel, wanneer bij den vragers en spotters kan toeroepen: dit is het; nu is bet gekomen; de heilsvervulling, waarop wij zoo lang gewacht hebben, is aangebroken. De stroomen des Geestes storten zich uit over de ouden en over de jongeren. Uw zonen en uw dochteren zullen profeteeren en uw jongelingen zullen gezichten zien. * * Dat is het... Ook de jongeren deelen in den zegen des Geestes. Maar is deze plaats voor de jeugd der gemeente nu wonderlijk? Moet Pinksteren als feest van de jeugd ons bevreemden? Waar komt de Geest Gods wonen en waartoe is Hij uitgestort? Hij neemt immers Zijn intrek in de gemeente, in de kerk des Heeren, en tot deze kerk behooren niet alleen de ouden maar ook de jongen. In haar zijn niet alleen de volwassenen maar ook de kinderen begrepen, en de Heere, Die de God der geslachten is, vergadert Zijn volk in den weg des verbonds. Hij brengt Zijn verkorenen niet op individualistische wijze van hier een geredde en daar een bekeerde bijeen, maar Hij bevestigt Zijn trouw van geslacht tot geslacht Zoo heeft Hij in de schaduwen van den ouden dag Zijn tempel gebouwd, en zoo voltooit Hij heerlijker en rijker Zijn heilig gebouw in het licht van de nieuwe bedeeling. Zijn kerk na den Pinksterdag staat niet ten achter bij die onder de wet De lijn der genade zinkt niet maar klimt Gods heilswerk gaat niet achteruit maar schrijdt voorwaarts, en zoo vindt de Geest des Heeren in Zijn woning, die door Jezus Christus bereid is, niet alleen de ouden, die droomen droomen, en niet slechts de mannen en vrouwen, die in de volle kracht van het leven den goeden strijd des geloofs worstelen, maar ook de jongeren, die profeteeren en gezichten zien, en zelfs de kinderen, uit wier mond de Koning der kerk Zich lof toebereidt en Zich sterkte grondvest Zij allen zijn kinderen des huizes. Zij allen zijn huisgenooten des geloofs. De Geest kan hen niet voorbijgaan, omdat zij mede Gods tempel zijn. En wat de Vader en de Zoon samengevoegd hebben, scheidt de Geest niet Hij kan dit ook niet scheiden om het werk, dat Hij werkt Want wat is de arbeid, dien de Trooster hier verricht? Die zal mij, zegt Christus, verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen en zal het u verkondigen (Joh. 16 : 14). De Geest verheerlijkt dus den Christus Gods en past Zijn Middelaarsarbeid toe. Maar de Christus spreekt en doet ook niets van Zichzelf. Vader, zoo belijdt Hij in Zijn hoogepriesteriijke bede, ik heb U verheerlijkt op de aarde, Ik heb voleindigd het werk, dat 00 Mg gegeven hebt om te doen (Joh. 17 : 4). En wat is het werk des Vaders? Toch dit, dat Hij, om met ons Doopsformulier te spreken, met ons een eeuwig verbond der genade heeft opgericht. Toch dit, dat Hij Zich een volk ten eeuwigen leven heeft uitverkoren, en dat volk, dat naar het heilig bestek des verbonds vergaderd wordt, aan den Zoon gegeven heeft ter verlossing. En van dat verbond nu is Christus èn Borg èn Hoofd. Dat verbond verwerkelijkt en bevestigt Hij in Zijn bloed. Dat verbondsvolk koopt Hij uit satans macht met den duren prijs van Zijn leven, en Zijn liefde strekt zich evenver uit als de genade van Zijn'Vader, Die in de hemelen is. Alle beloften Gods zijn immers in Hem ja. Welnu, dan ook de beloften voor onze kinderen, en deze beloften vervult onze Heiland ook aan het zaad van Gods volk. Hij zegent immers de kinderen en spreekt naar den heiligen regel van het verbond der genade: laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet want derzulken Is het koninkrijk Gods. Hij neemt tegenover de vijandschap van Israëls leidslieden, de kinderen, die Hem het Hosanna toejubelen, in bescherming, want: uit den mond der jonge kinderen hebt Gij U lof toebereid en sterkte gegrondvest. Hij heeft Zijn bloed gestort voor de grooten en voor de kleinen, die in Hem geheiligd zijn, en de liefde van den Zoon is niet enger dan des Vaders genade. En wanneer nu in het werk van Jezus Christus ook het zaad der gemeente begrepen is, al zijn niet allen Israël die van Israël zijn, kan de Geest Gods Die tot de kerk komt, de jongeren niet voorbijgaan, maar moet Hij, Die het alles uit den Middelaar neemt, ook hen, Jakobs heilig kroost, zegenen met vrede en vertroosting. Zijn vuur brandt niet alleen in de ouderen maar ook in de jongeren, en dit is het, geloovige ouders: uw zonen en dochteren zullen profeteeren, en dit is het, jongeren in 's Heeren kerk: gij moogt gezichten zien. Halleluja; looft den Heere van de aarde; jongelingen en ook maagden, gij ouden met de jongen; dat zij den naam des Heeren loven, want Zijn naam alleen ts hoog verheven; Zijn majesteit is over de aarde en den hemel. En Hij heeft den hoorn Zijns volks verhoogd, den roem aller Zijner gunstgenooten, der kinderen Israëls, des volks, dat nabij Hem Is. Halleluja I (Psalm 148 : 12—14). Kan er dan een tegenstelling zijn tusschen Geest en jeugd? Is er een tegenstelling tusschen Christus en de jeugd? Of een tegenstelling tusschen den Vader en de kinderen des verbonds ? Pinksteren, het feest der vervulling, is ook, den God aller genade tot lof en eer, het feest van de jeugd. Dit is het... Die jubel geldt niet alleen den zegen, die op het Pinksterfeest te Jeruzalem uitgestort werd. Ook nu werkt diezelfde Geest in het midden der gemeente, en ook onze zonen en dochteren mogen profeteeren en onze jongelingen zien gezichten even zeker als onze ouden droomen droomen. God heeft de stroomen des heils niet in andere bedding geleid, en het feest van dezen dag is het feest van de gansche kerk van Christus. Wilt ge dit feest aan de jeugd ontzeggen? Wijst ge op den afval van vele jongeren en op de wereldgelijkvormigheid, die in den kring van onze zonen en dochteren binnendringt? Klaagt ge over de opstandigheid der moderne jeugd en over de oppervlakkigheid, waarin tal van jonge harten ondanks veel schijnvertoon verarmen ? Ziet ge de scherpe conflicten tusschen het feest van den Geest en de twijfelzucht en afkeerigheid, die in bond met de genietingen der zonde menige jonge ziel meevoeren als haar buit? Die donkere schaduwen ontkennen wij niet en dien afval mogen wij niet verbloemen. Wij gaan onze jeugd niet idealiseeren en stellen onze jongens en meisjes niet op een voetstuk, dat voor hen te hoog zou zijn. Wij hooren de stormen van hun vaak niet-geloovige vragen wel en zijn niet blind voor de verleiding van wereld en zonde. Wij vergeten ook niet, dat menige vader en moeder schreit om een verloren zoon of dochter, die het goed der wereld liever had dan vaderzorg en moederliefde, en den dienst des Heeren den rug toekeerde. Maar ook die sombere, zwarte plekken mogen ons niet verhinderen het licht des Geestes te zien stralen in het jonge leven, dat God zoekt en Jezus need'rig wil volgen. De Heere gedenkt Zijn verbond. De Geest van Christus grijpt ook onder ons de jonge harten aan. Zonen en dochteren profeteeren en belijden. Jongelingen zien de heerlijkheid der eeuwige dingen. En wanneer wij hen belijdenis hooren afleggen van hun geloof, zeggen wij dankend: dit is het, dit is het. Wanneer wij hen zien in de vorming en voorbereiding voor den strijd, die wacht, juichen wij: dit is het. Wanneer wij, ook op het gebied van kennen en kunnen luisteren, hoe zij zich het evangelie van Christus niet schamen, belijden wij: dit is het. En wanneer wij uit hun monden het jonge lied hooren: Het leven ons geschonken, nog vol, nog rijk en schoon Nog met den glans omblonken, van jonkheids bloesemkroon, Zij aan Gods dienst geheiligd, in arbeid, vreugde en strijd En door Zijn vrees beveiligd, voor d' afval van den tijd. of de jeugdbede: Bewaar en bouw ons in 't geloof, binde Uwe liefde ons samen. En wat ons ooit de wereld roov', op Uw Woord klinke ons amen, roemen wij door Gods genade: dit is het, dit is het. Vergeet toch de zegeningen des Geestes niet Verdring ze niet door onbillijke klachten. We kunnen door altijd over de jeugd te klagen zooveel bederven en we loopen dan groot gevaar bij hen den Geest uit te blusschen en ons te bezondigen aan des Heeren werk. Indien wij de kerk des Heeren zijn, woont de Geest Gods onder ons óók met Zijn genadegaven voor jonge levens en óók met Zijn bezielende werking in jeugdige harten. En ouderen, die zich en hun generatie alleen rechtvaardig en vroom achten en altijd het hoofd schudden over het dartele jonge geslacht, mogen zichzelf wel ernstig onderzoeken of zij niet het werk des Heeren bedekken met onvrome critiek en ongerechtige eigengerechtigheid. Onze zonen en dochteren profeteeren door Gods genade en onze jongelingen zien gezichten. Anders zou het evangelie van Pinksteren niet waarachtig zijn onder ons. Maar, en nu richt dit pinksterwoord zich in het bijzonder tot de jongeren, wien deze Geestesbelofte geldt, is het zoo bij u persoonlijk, gelijk gesproken is door den profeet Joël en vervuld is in de komst van den Trooster? Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen en deelt gij in der waarheid in de zegeningen van het verbond der genade? Is de God uws doops, Die toen reeds beloofde uw God te willen zijn, waarlijk uw God, en kent gij Jezus Christus als uw Heere en uw God? Dat zijn levensvragen, die van onnoemelijk veel meer belang zijn dan alle denkproblemen, die ge dikwerf zelf in elkaar knutselt, en ook dan alle moeilijkheden, waarmee ge in de praktijk van het leven worstelt. Kunt ge op die vragen een bevestigend antwoord geven, en is uw jong leven in der waarheid aan den dienst des Heeren geheiligd? Mag van u, jongens en meisjes, de pinksterjubel aangeheven worden: dit is het, dit is het, en viert gij vandaag mede het feest van de jeugd? Onderzoekt uzelf zeer nauw. Met uitwendigheden alleen komt ge er niet Uiterlijkheden van kerk en verbond zijn de pinksterzegen niet, al zijn ze ook zegeningen. Gé zijt ook niet klaar, wanneer ge in uw vereenigingsleven uw krachten wijdt aan uw eigen en anderer vorming en uzelf niet aan Christus gegeven hebt. De God des verbonds vraagt: Mijn zoon, Mijn dochter: geef Mij uw hart. Weet ge, wat uw antwoord moet zijn? Dit: mijn God, neem Gij het maar! En komt nu, want de beloften liggen er ook voor onze jongeren. De deuren der genade staan ook voor hen wijd open en de rivier Gods is vol water. Pinksteren is het feest ook van de jeugd. Dit is het voor allen, die met een geloovig hart het verbond des Heeren aanvaarden. Dit is het voor ieder, die verzoening zoekt in Jezus' bloed. Dit is het door 's Heeren genade. Want de afval moge in deze woelige tijden toenemen en vele jongeren mogen zich afkeeren van het christelijk geloof en van de belijdenis naar het Woord Gods, Maar 's Heeren gunst zal over die Hem vreezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen; Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, Dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden, Noch van Zijn wet afkeerig d' ooren wenden, Maar die, naar eisch van Gods verbond betracht Psalm 103 : 9. II. Hoe viert nu onze jeugd het feest van den Geest? Joël heeft voorspeld, dat onze zonen en dochteren profeteeren zullen en onze jongelingen gezichten zullen zien, en in deze profetie spreekt hij natuurlijk in oudtestamentische taal. Hij ziet de heerlijkheid des Geestes in de vormen van de bedeeling, waarin hij leeft, en die vormen mogen wij nieuw-testamentisch verklaren. En hoe dan? Hebben wij alleen te denken, gelijk sommigen willen, aan de buitengewone werkingen van den Heiligen Geest, zooals deze op en in de eerste tijden na Pinksteren openbaar werden? Is deze rijke belofte alleen in vervulling gegaan in de gave der profetie in Korinthe's gemeente, of in de extase door den Geest, die spreken deed in hemelsche klanken, of in de aanschouwing der hemelsche dingen in visioen en droom ? Gode zij dank niet, want dan zouden onze ouden en jongen van den zegen des Geestes verstoken zijn, en wij moeten ons ook wachten voor nabootsing van die bijzondere charismata des Geestes. Dan zouden wij eigen opwinding en bewogenheid van het gevoel aanzien voor Geesteswerk, en we zouden, gelijk helaas tegenwoordig gebeurt, al onze emoties toeschrijven aan den Trooster. En bovendien, wij hebben die buitengewone gaven des Geestes ook niet noodig. Wij behoeven geen hemelsche stemmen te hooren. Wij behoeven geen visioenen en droomen om Gods openbaring te kennen, want wij hebben het werk des Geestes, het profetische Woord, dat zeer vast is, en wat de Heilige Geest aan ons schenkt is de openbaring des Heeren, die in en door Zijn Woord tot ons komt, en door onze ontsloten zielen wordt opgevangen en aangenomen en met overgegevenheid des harten geloofd. Zoo wordt ons het profeteeren van onze zonen en dochteren duidelijk. Deze profetie is dus niet de voorspelling van de toekomst. Zij is ook niet de buitengewone gave van de onthulling van Gods raad. Maar zij is eerst het door den Geest gewerkte inzicht in en de uit dat inzicht voortvloeiende kennis van de verborgenheden des Heeren, en voorts de kloeke belijdenis van de waarheid Gods, waartoe de verworven kennis ons dringt. De profetie der zonen en dochteren is dus om het kort te zeggen het kennen en belijden der openbaring Gods en dan een kennis en belijdenis, die vrucht is van de vervulling des Heiligen Geestes. Hij wil ook het jonge leven zóó aangrijpen en zóó vervullen, dat hun gansche hart, dat is geheel hun persoonlijkheid zich richt op de vreeze van den naam des Heeren, en zij niet alleen met hun ziel maar ook met hun verstand Hem liefhebben, Wien te kennen het eeuwige leven is. Kennen en belijden. Waarom wordt gij een christen genaamd? Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzoo Zijner zalving, dat is de zalving des Geestes, deelachtig ben, opdat Ik Zijn naam bekenne. Dit is profeten en profetessenvretÏL De gave der profetie is de gave der belijdenis en gij kunt niet belijden, wanneer gij niet kent. En daarom ligt deze gave op het terrein van uw onderzoeken en van uw denken, en dit is uw pinksterweelde, zonen en dochteren, dat de Geest Gods uw jong bewustzijn wil aangrijpen en dat bewustzijn wil stellen in den dienst der genade. Ja, uw jong bewustzijn. O, zeker ook uw gemoed. Maar ook uw bewustzijn, en verstaat toch jongens en meisjes, den rijken zegen, die in dien Geesteszegen ligt opgesloten. Want in uw jeugd is juist uw bewustzijn als een open stad, waarin ieder kan binnengaan. Uw denken staat open voor allerlei invloeden van buiten. Gij dorst naar weten; gij verlangt te kennen; gij wilt onderzoeken; gij hebt tal van vragen; ge zijt doorgaans niet eerder tevreden, totdat ge het geheele antwoord weet, en u te bevredigen is zeer moeilijk. En nu poogt de wereld met haar ongeloofstheorieën op die vele levensvragen u haar antwoord te geven. Zij probeert u wijs te maken, dat die Schrift vol tegenstrijdigheden is; dat de openbaring Gods tot de onmogelijkheden behoort; dat ge toch zulke ongerijmdheden niet kunt aannemen, en... onderschat de macht van deze verleiding niet. Ze heeft tal van jonge levens meegetroond. Er zijn vele zonen en dochteren, die èn kerk èn belijdenis den rug hebben toegekeerd omdat ze den Bijbel niet meer konden gelooven. Gij kent ze wel uit eigen kring, die zich wel niet geworpen hebben in den maalstroom van zondegenieting, maar in het spinsel van hun gedachten zoo verward raakten, dat zij zijn afgedwaald op den weg der godsontkenning, en als ge aan hen denkt schreit uw hart. Daarom ligt hier juist de afval aan de deur, en wat zouden onze jongens en meisjes beginnen, wanneer zij op dit terrein geen tegenweer der genade hadden. En, Gode zij dank, die tegenweer is er. Pinksteren is ook jeugdfeest De Geest Gods komt tot onze jonge menschen. Hij wil hun bewustzijn aangrijpen. Hij wil hun oog voor de heerlijkheid der openbaring Gods ontsluiten. Hij wil hun liefde tot de Schriften trekken. Hij drijft hen tot onderzoek van Gods waarheid. Hij ontsteekt het licht der kennisse Gods voor hun voet, en de schatten van Zijn verborgenheid openen zich. En als die zich openen, wanneer onze zonen en ook onze dochteren Zijn naam kennen, voert die kennis hen als vanzelf tot belijden, en de pinksterzegen vindt zijn weerklank in den pinksterjubel der jeugd, die voor Christus kiest Dit is de profetie der zonen en dochteren. En aan die profetie paart zich het gezichten zien der jongelingen. Dit zien van gezichten noemt Joël in onderscheiding van het droomen droomen van de ouden, en wat is deze Geesteswerking in het leven, dat tot den avond daalt? Welke weelde smaken zij, die hun dagen zien naderen tot de eeuwigheid, en voor wie het na de rumoerige drukte van den zorgenzwaren dag stil wordt in het late uur? Wel, de droom is die eigenaardige geestestoestand, waarin wij geheel en al bezig zijn met ons eigen innerlijk leven. Dan kunnen, omdat de droom valt in de sluimering, die aan den vasten slaap voorafgaat of erop volgt, nog wel indrukken van buiten in onze ziel binnendringen, maar onze geest houdt zich vooral bezig met de in ons aanwezige voorstellingen en gedachten, en die voorstellingen combineert onze ziel door haar verbeeldingskracht op die wonderlijke wijze, welke het droomleven kenmerkt Dit leven ligt dan ook op het innerlijke terrein van de ziet Het is de werkzaamheid in de verborgen intimiteit des harten. Het is de innerlijke overlegging, waarvan God in den openbaringsdroom telkens gebruik heeft gemaakt, en dat innerlijke leven na, dat inzichzelf gekeerde leven wordt in den ouderdom vervuld met den Heiligen Geest. De ouden droomen de droomen der intieme overdenking van des Heeren wegen. Hun levensavond, waarin het aardsche voor hen hoe langer hoe meer zijn beteekenis verliest, mag de tijd zijn van de zalige overpeinzing der genade Gods. Hun zielen mogen, terwijl het lichaam vervalt en de tijdelijke dingen hun ontzinken, vervuld wezen met de warmte des Heiligen Geestes, en zij genieten in die droomen het beginsel der eeuwige vreugde. Zoo dragen zij in den grijzen ouderdom de vruchten des geloofs om te verkondigen, dat de Heere recht is; Hij is hun rotssteen en in Hem is geen onrecht. Maar bij de jongeren staat het anders. Die innerlijke stille genieting kennen zij in hun lente vol levenskracht en levensverwachting nog niet Zij droomen nog geen droomen maar zien gezichten. En dit gezichten zien leidt ons tot het leven der ziel en haar niet te stillen bewogenheid. De Geest des Heeren grijpt niet slechts het bewustzijn, het discursieve leven der jongeren maar ook hun intuitief leven aan en in den weg van de ware kennis der openbaring Gods voert Hij hen tot de aanschouwing van Zijn heerlijke wonderen. Hij brengt hen op hoogten, waarop zij onder den wijden, klaren hemel der genade Gods, Zijn heerlijkheid zien mogen en de schoonheid der eeuwige dingen voor hen opengaat En op die hoogten zwijgt de stem der tartende denkvragen en wordt de critische geest stil. Dan ontsluit de Geest de majesteit der geheimenissen Gods. Dan ontdekt Hij voor het verbaasde oog de vergezichten der eeuwigheid, en die aanschouwing moet de begenadigde zielen overweldigen. De eeuwige dingen grijpen de jonge harten aan in het diepst van hun wezen en wekken in hen het heilig idealisme voor den naam en de zaak des Heeren. Het idealisme, dat de snaren des gemoeds spant en het verlangen doet trillen om den strijd in te gaan op den weg van Gods heirkracht. Het idealisme, dat den jongen Samuël uitdreef tot de bede: spreek, Heere, want Uw dienstknecht hoort. Maar is dit niet te hoog voor onze jonge menschen? Mogen wij dezen zegen voor onze jongelingen verwachten? Kan de jeugd op deze wijze het feest van den Geest vieren? Het schijnt, dat gezichten zien niet hoort op het levensterrein van de jeugd, maar laten wij ons in ons oordeel niet verheffen boven den Geest des Heeren, Die wel tot haar komen wil met deze rijke schatten. Hij acht het jonge leven er niet te onrijp en te onbekwaam voor en Hij weet wat in het hart des menschen is. Hij kent de levenslente als den tijd van de jonge denkkracht en van de onstuimige begeerte tot steeds wijder aanschouwing. Hij weet ook, dat die jonge harten het meest ont- vankelijk zijn voor vurige geestdrift en warm idealisme, en... looft nu den Heere, ouden met de jongen, door die open poorten wil Hij binnengaan en dat innerlijk leven wil Hij vervullen met Zijn genade. Hij wil de jongeren doen zien, en is dit niet een rijke genade om er den Heere ootmoedig voor te danken? Want er is voor het jonge oog zooveel te zien. Satan en wereld tooveren verbijsterende schoonheden voor de oogen der jongeren. De duivel poogt hen mee te nemen op zijn hoogten om hun te toonen de glinstering der zonde en de pracht der aardsche dingen, en roept hun toe: dit alles zal ik u geven, indien gij mij wilt dienen. En de wereld is in de bonte mengeling van haar tooneelen en in haar verleidende filmen vol van aanschouwing Hoe zal temidden van die verlokking de jongeling zijn pad zuiver houden? Hoe kan die jonge ziel, die alles wil zien en aan zelftucht zich moeilijk went, staande blijven? Wat wordt er van onze jongeren in deze verlokkende wereld, waar zoo onnoemelijk veel zonde te aanschouwen valt? Gode zij dank, het is ook voor hen Pinksteren. De Geest Gods doet hen gezichten zien. Hij opent voor hen de perspectieven der eeuwigheid. Hier mag ook hun ziel weiden met een verwonderend oog. En al zien ook zij door een spiegel in een duistere rede, zij aanschouwen Gods heerlijkheid, en die aanschouwing brengt hen tot bewondering en die bewondering tot belijdenis en zij spreken in hun taal de groote werken Gods. • * Dit is het, wat gesproken is door den profeet Joël. Dit is het, wat vervuld is op den pinksterdag. Dit is het, wat God ook werkt onder ons. Zijn gaven van profetie en aanschouwing schenkt de Geest ook aan onze zonen en dochteren en aan onze jongens en meisjes. Hebt gij, ouders, reeds geleerd den God des verbonds voor die rijke zegeningen te danken, dat uw kinderen dit feest van den Geest mogen vieren ? Wanneer gij uw zonen en dochteren bezig ziet met de kennis van des Heeren openbaring, wanneer gij hen profetisch hoort belijden, en bemerken moogt, dat hun oog geopend is voor de hemelsche dingen, zegt gij dan, ootmoedig roemend in den Heere: dit is het, dit is het?... En zijt gij uw kinderen in hun leeren kennen en belijden, in hun aanschouwing en idealisme tot steun, en geeft gij hun met hartelijke toewijding uw leiding op hun levenspad? Leeft gij in deze geestelijke dingen met hen mede en spreekt gij met hen over en bidt gij met hen om de schatten des heils? Zoekt gij ook alle middelen, die God u buiten uw opvoeding in het gezin geeft, om uw kinderen te sterken in hun profetie en hen te helpen in hun zien van gezichten? Werkt gij met alle kracht mede, dat uw zonen en dochteren getrouw komen tot de prediking des Woords en tot het catechetisch onderwijs, en zorgt gij er voor, dat zij in het vereenigingsleven der jongeren hun plaats niet ledig laten? Zoudt gij voor God verantwoord zijn, indien gij niet alles, alles aangreept om uw jongeren op te voeden in de vreeze des Heeren, en gaat gij vrijuit, indien gij uw zonen en dochteren niet zijt voorgegaan in de belijdenifc.van Zijn naam en den strijd voor Zijn eer? Hier staat zoo ontzaglijk veel op het spel. Verwaarloost de gaven des Geestes in en bij uw kinderen niet. Bluscht den Geest niet uit En wanneer gij bij een van uw kinderen te worstelen hebt met onwilligheid en ongeloof, wanneer uw vermaan en leiding stuiten op het verzet van wereldliefde en zondedienst, werpt dan uw teleurstelling en bekommernissen op den Heere en houdt aan in het gebed. Gij moogt pleiten op het verbond Gods en op deze pinksterbeloften voor uw zonen en dochteren. Gij moogt smeeken om den zegen des Geestes en om Zijn ontdekkende en bekeerende genade. Gij moogt en moet worstelen om de profetie en het zien van uw jongens en meisjes, en loopt den Heere aan als een waterstroom totdat Hij u genadig zij. En mengt in die smeeking der ouderen uw bede, zonen en dochteren. Uw hoogste adeldom moet hierin bestaan, dat gij moogt kennen en belijden en de hemelsche dingen moogt zien. Het schoonste geschenk in uw jeugd is de gave der profetie en der aanschouwing, die de Geest des Heeren u schenken wil. Smeekt er om en verheugt u er in met ootmoedige dankzegging. Welk een weelde, indien gij als jonge menschen ingeleid moogt worden in Gods waarheid en uw geloof moogt belijden met jeugdige stem, die krachtig klinkt in den vaak stouten durf der jonge levensspanning. Welk een genade, wanneer uw oogen zien mogen de eeuwige dingen Gods, die nooit vergaan. Jaagt daarnaar en laat toch den Heere door Zijn Geest in uw hart werken, opdat de pinksterzegen uw zielen vervulle. Laat toch uw denken staan onder de leiding des Geestes en uw bewustzijn beheerscht worden door Zijn Woord. Geeft toch uw hart en mond aan Hem en laat het uw hoogste vreugde zijn te mogen spreken van de groote werken Gods. Opent uw oogen voor wat Hij u laat zien en sluit ze voor de begeerlijkheden des vleesches. Geniet in de aanschouwing van de hemelsche vergezichten en wendt uw oogen van de ijdelheden at Laat uw harten vol zijn van het waarachtig idealisme des Heiligen Geestes en weert alle onheilige geestdrift, waarin het vuur van satan brandt En wanneer gij dan in uw levenslente met de stormen van twijfel en ongeloof te worstelen hebt; wanneer de begeerlijkheden des vleesches u bijna te machtig worden en de verlokking der zonde uw oog bekoort; wanneer gij moet zeggen: ik heb zoo weinig lust tot de kennis van Gods wegen; ik ben niet geschikt voor deze profetie; dit zien der gezichten boeit mij zoo weinig, — vlucht dan met al die bezwaren tot God en zegt het Hem, al is het ook in een zielestemming, die weinig geestelijk is, en smeekt Hem om bekeering en licht en vrede. Blijf, mijn jonge broeder, niet alleen staan. Dartel, jonge zuster, niet verder van God af. In de hoede des Geestes is er voor u, zoo ge begeerig en berouwvol komt plaats. Hij stoot u niet af en Hij wil uw lippen openen door Zijn kracht tot eere van den naam des Heeren Heeren. * Dit is het, wat gesproken is door den profeet jolL Dit is de pinksterzegen voor onze zonen en dochteren. Ook voor onze dochters en onze meisjes. Zij mogen niet minder dan de jongelingen den doop des Geestes ontvangen. De Trooster sluit haar van de profetie en de aanschouwing niet uit en gij jongelingen en gij maagden, looft den Heere. En laat dan uw profetisch belijden gedragen worden door uw priesterlijke offerande en krachtig zijn in uw koninklijken strijd. Dan hooren wij van rijken zegen, dien God uitstort keer op keer. Dan vereenigen zich de ouderen met de jongeren in het pinksterkoor, dat den Vader en den Zoon en den Geest eere geeft Dan treedt ook onder ons de ware levensharmonie aan het licht Zien wij haar in ons midden? Is er levensvreugde en levensidealisme? Belijden wij en zien wij? Laat de dag van Pinksteren voor ouden en jongen een dag van zelfbezinning zijn en van veel gebed. En laten we ons schamen over de koelheid van ons hart en de zwakheid van ons belijden. En ons verootmoedigen over onze oogen, die te weinig de goddelijke dingen zien. Dan ontwaken zij, die slapen. Dan zal het vuur des Geestes weer in onze harten branden. Ontwaak dan noordenwind en kom gij zuidenwind. Doorwaai onzen hof, dat zijn specerijen uitvloeien en de beloften ook voor onze jongeren in vervulling gaan. Geef, o Geest Gods, dat onze zonen en dochteren profeteeren. Doe onze jongelingen gezichten zien. Dan wordt het waarlijk feest voor de jeugd. Dit is het, dit is het. Amen. De roep van den Geest (Pinksteren). Psalm 42 : 1. . Lezen: Openbaring 22 : 13—21. Avondzang : 1, 4, 7. Hoe zal ik U ontvangen : 1, 6. Psalm 68 : 2. En de Geest en de bruid zeggen: kom. En die het hoort zegge: kom. En die dorst heeft kome; en die wil, neme het water des levens om niet. Openbaring 22 : 17. In dezen morgen zijn wij samengekomen om ons pinksterfeest te besluiten. En in dit slot ligt ook het einde van onze christelijke vierdagen. De feestkring heeft zijn ronde weer volbracht en er klinkt in het midden der gemeente geen jubel van den bijzonderen feestdag meer voordat de adventsklokken luiden en ons het voorspel doen hooren van het altoos weer nieuwe en blijde kerstakkoord. Mits wij dit einde van het feest niet verkeerd verstaan. Mits wij niet deze gevolgtrekking maken, dat in de uitstorting van den Heiligen Geest, in welk wonder Gods de groote heilsfeiten in de volheid der tijden zich afsluiten, het verlossingswerk zijn volmaking heeft bereikt, want indien wij Pinksteren het einde van des Heeren machtige daden zouden noemen, doen wij tekort aan de heerlijkheid van Zijn heilsopenbaring. Zijn einde in de wenteling der eeuwen is steeds weer een begin. Wanneer Hij in de ontplooiing van Zijn welbehagen een tijdperk afsluit opent Hij tegelijk een nieuwe periode, en zoo is Pinksteren niet alleen het einde van de verwerving maar tevens het begin van de toepassing der zaligheden Gods. Dit feest is de omega en de alpha, want het is de majestueuze inzet van de laatste dagen, waarin alle dingen beheerscht worden door de komst van het koninkrijk der hemelen en al het gebeuren zich ontwikkelt tot en spoedt naar het einde der tijden in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. Op dat einde werkt Gods Geest aan. Hij komt op den dag van het pinksterfeest om ja Zijn zegel te zetten op den verlossingsarbeid van onzen Middelaar, maar tevens om de vrucht van dat werk te doen rijpen op de akkers der wereld, totdat de volle oogst gereed is en gedragen kan worden in de hemelsche schuren. Zoo wijst de uitstorting van de stroomen des Geestes naar de voleinding. Zoo leidt de andere Trooster ons naar de wederkomst van den eersten Voorspraak, en Zijn arbeid, die op Pinksteren aanvangt vanuit Zijn woning op aarde, is de toebereiding der wereld tot den grooten en doorluchtigen dag des Heeren, wanneer Jezus Christus wederkomt op de wolken des hemels om Zijn glorie te openbaren voor aller oogen. In dit licht der toekomst moeten wij het Schriftwoord bezien, dat wij heden willen overdenken. Hier ligt de laatste bladzijde van het Woord Gods voor ons open. En op die bladzijde leest ge in heilige overeenstemming met dit gansche boek der Openbaring de machtige boodschap van onzen verheerlijkten Heiland: ziet, Ik kom naaste lijk. Deze stem klinkt door alle openbaringen, aan Johannes op Patmos gegeven, als een helder, naar alle zijden luid-schallend herautgeroep. En aan het slot van dit wondere boek hooren wij dit hoog-ernstige Maranatha tot driemalen toe. Het is alsof de komende Koning, eer de openbaring Gods zich afsluit en de laatste profetie aan Zijn dienstknechten gegeven wordt, dit geweldige woord wil doen doordringen in aller harten, en daarom bazuint het in de finale van het wederkomst-koor: Ik kom, Ik kom, Ik kom. Ik, Die de wortel en het geslacht Davtds ben. Ik, Die verschijn als de blinkende Morgenster. Ik, Die aan allen nacht van zonde en ellende een einde maken en den eeuwigen dag van vrede en zaligheid zal doen dagen. Ik, Die als de Koning uit Davids huis Mijn volk voer tot de heerlijkheid. En op die stem van den komenden Koning geeft de Geest Gods en door Hem de bruid van Christus antwoord. Zij beiden, èn de Geest èn de gemeente, laten Hem, Die wandelt in het midden der gouden kandelaren, niet tevergeefs boodschappen. Zij zeggen op Zijn belofte hun verlangen uit, en de Geest van Christus, Die kwam om Hem te verheerlijken, beantwoordt de aankondiging van Zijn nadering met de heilige smeeking: kom. En op die bede laat Hij een noodiging volgen tot deze aarde: wie dorst heeft kome. Naar dat tweevoudig vragen willen wij luisteren, wanneer wij met diepen eerbied hooren hoe DE ROEP VAN DEN GEEST is I. een roep tot den hemel, en II. een roep tot de aarde. I. Het roepen van den Geest, waarin de stem van de bruid zich mengt, is eerst een roepen tot den hemel. Het is een roep vol van verlangen tot den verhoogden Heiland, dat Hij spoedig weerkome tot den dag van de hemelsche bruiloft, en dat verlangen uit de Trooster slechts in één enkel woord. De Geest en bruid zeggen alleen: kom. En die het hoort zegge ook niet meer dan dit eene, kleine woord: kom. Maar dit ééne woord is voldoende. In dit enkele woord spreekt de machtige drang van een brandend heimwee, dat niet eerder vervuld is, dan wanneer de Bruidegom komt. In dit ééne woord stort de liefde al haar begeeren uit naar Jezus' nadering, en... de echte liefde heeft niet veel woorden noodig. Zij kan in één enkel woord, desnoods in één zucht al haar weelde maar ook al haar smart, al haar blijdschap maar ook al haar verlangen zeggen. En zij, wie dit verlangen geldt, verstaan het ééne woord als wondere vertolking van onnoemelijk veel vreugde en leed en heimwee. Jezus Christus weet, wat de Geest in dit ééne woord Hem boodschapt en wat Zijn bruid, wier heimwee zich steeds sterker spant, Hem te zeggen heeft. Meer behoeven zij niet te spreken. Achter dat ééne woord ziet Hij de diepten van verlangen en voelt Hij den storm der liefde, en Hem is het ééne woord genoeg. Hij, Die voor het open graf in Jozefs hof met het ééne woord Maria de treurende Magdaleensche troostte en in haar Rabboanl alle aanbidding en vreugde van haar ziel ontving, beluistert in het heimweevolle kom alles, wat de Geest Hem, ook voor de bruid, boodschapt. Maar... is die bede nu ook de bede van den Heiligen Geest ? De ziener van Patmos noemt hier eerst den Geest, en kan Hij verlangen naar het einde der tijden en naar de wederkomst van den Heiland ? Hij is toch eenswezens met den Vader en den Zoon, en deelt dus ongebroken in de gemeenschap met den Zone Gods, en is er nu voor Hem reden om te roepen: kom, Heere Jezus? Schijnbaar niet, en ge vindt zelfs verlangen in Gods Geest, Die met den Vader en den Zoon de volzalige God is, vreemd. Maar toch.... wanneer ge u bij het licht van dienzelfden Geest even bezint op Zijn werk na den pinksterdag verstaat ge, zij het ook ten deele, waarom Zijn roepen zelfs aan de heimweekreet der bruid vooraf gaat, en haar verlangen in het Zijne is begrepen. Want, en dit is de eerste vraag, die wij stellen om het verlangen van den Geest te verstaan, wat is Zijn werk in deze wereld en waartoe is Hij op deze aarde gekomen? Zeker, om de gemeente van Christus te vervullen en haar te troosten. Zeker' om onze harten te wederbaren en ze te leiden tot den jubel: Abba, Vader. Maar wij mogen niet bij die gemeente blijven staan, want de Geest des Heeren komt niet in de eerste plaats om haar. Het doel van Zijn werk ligt niet in haar heerlijkheid. Maar Hij komt om den Christus Gods en om Zijn eere. Hij zal, zoo heeft onze Heiland vlak voor Zijn lijden en sterven gesproken, Hij zal van Zichzelf niet spreken, maar wat Hij gehoord heeft, zal Hij spreken. Die zal Mij verheerlijken, en Hij zal het uit het Mijne nemen en zal het u verkondigen. (Joh. 16 : 13, 14). Het werk van den Trooster is dus Christocentrisch, heeft de glorie van den Christus tot middenpunt, en vormt daarin met den arbeid van den Zone Gods een heilige harmonie. Jezus is op aarde gekomen om den Vader te verheerlijken, en Hij heeft Hem verheerlijkt, en de Geest daalt neer om Christus te verheerlijken, opdat de heerlijkheid en luister van den drieeenigen God tot volle openbaring kome en God zij alles in allen. Hoe verheerlijkt nu de Geest Gods den Christus? Hoe bereidt de andere Trooster den Eersten eere? Eerst zóó, dat Hij de vrucht van des Verlossers werk doet rijpen en toepast wat in het verzoenend lijden en sterven van onzen Borg voor ons verworven is; eerst zóó, dat Hij de gemeente toebrengt en toebereidt en de bruid des Lams vernieuwt naar het evenbeeld Gods; en in nauw verband met deze toebrenging, dat Hij het koninkrijk der hemelen doet voortgaan van overwinning tot overwinning, en de wegen baant voor de volkomenheid van dit rijk. En ten tweede in dezen weg, dat Hij, de Geest Gods, triomfeert over den geest uit den afgrond en het werk van dien duivelschen geest tegenstaat, welke weg van strijd en overwinning, van loutering en reiniging is een weg van bloed en vuur en rookdamp. Welnu, die tweevoudige verheerlijking van den Christus is pas volkomen in den dag der dagen. Dan is de laatste uitverkorene verlost Dan is het laatste schaap der kudde vergaderd. Dan is de laatste kracht der zonde gebroken. Dan is de macht van den satan teniet gedaan. Dan zijn ook alle kinderen Gods heilig en is de gemeente een bruid zonder vlek en rimpel, en is het nu vreemd, dat de Geest Gods met goddelijk verlangen naar die komst uitziet en roept: kom, Heere jezus, tot Uw volle heerlijkheid; kom, blinkende Morgenster? Is het wonder, dat de Geest, Wien de volkomen glorie van den Middelaar de hoogste vreugde is, bidt: kom, ja kom haastelijk? # * * Maar met dit alles hebben wij het verlangen van den Geest Gods nog slechts van een zijde beschouwd. Gekroond Dit heimwee is niet alleen te verklaren uit het werk van den Trooster maar ook uit de plaats, waar de Geest van Christus Hem, den verhoogden Middelaar, verheerlijkt. Die „werkplaats" is de hemel niet Dit terrein van arbeid is niet het paleis van Gods heiligheid. Die plaats is de aarde en is de wereld der bewegelijke dingen. Want hier is de Geest uitgestort en in deze wereld is Hij gekomen, en zeker, Zijn woning is het door Christus duur gekochte volk* Gods en deze gemeente is Zijn tempel, maar die gemeente leeft nog op de zondige aarde en is nog zelve een strijdende kerk. Zij is nog met veel zonde bezwaard en moet klagen over haar ellendigheid, — en is het dan geen nederbuigende liefde van den Geest Gods, om hier op aarde te willen wonen. Is het dan te stout, als wij spreken van een vernedering van den Heiligen Geest? Misschien is deze uitdrukking te kras, maar de gemeente vergete nimmer, dat op den dag van het pinksterfeest de derde Persoon van het goddelijk Wezen Zijn residentie op de aarde kiest en dat Hij hier, in deze door schaduwen der zonde verdonkerde wereld, den Christus moet verheerlijken. Ja hier, waar zooveel vijandschap en haat woedt Hier, waar de geest uit den afgrond werkt en op den dag van het pinksterfeest terstond reeds zooveel vijandschap losbarst Hier, waar de overste der wereld de harten der menschen beheerscht, en... zelfs in de gemeente en in ieder van Gods kinderen nog veel zonde woont en woelt Hier, waar Hij zelfs in Zijn eigen tempel dikwerf bedroefd wordt en Zijn begenadigden Hem smarten aandoen. Hier, waar gij, die door den Geest geleid wordt, worstelt met de lusten van uw vleesch, dat tegen den Geest begeert, en hier, waar naast Hem «n Zijn genadevolle werking nog veel eigenwilligheid en onreinheid gekoesterd wordt. Hier, waar Hij altijd, zelfs nog in Zijn eigen geestelijk huis moet strijden tegen de macht van de boosheid, die niet uit God maar uit den geest uit den afgrond is. Is het nu wonder, dat de Geest roept: kom Heere Jezus? Kan Zijn verlangen naar den grooten en doorluchtigen dag van onzen Verlosser bevreemden, waar Hij hier werkt op een aarde, die aan satan en ongerechtigheid overal plaats gunt? Wanneer Jezus komt, daalt immers de hemel op aarde en valt ook voor den Trooster het conflict tusschen die beide weg. Wanneer Jezus komt, is de satan voor eeuwig in de buitenste duisternis geworpen, en is de laatste zondaar van deze aarde verdreven. Wanneer Jezus komt, is de gemeente des Heeren volkomen gelouterd, en staat zij als een bruid zonder vlek en rimpel voor den Vader. Wanneer Jezus komt heeft alle strijd tegen de hel een einde en wiekt de sabbatsvrede Gods over de nieuwe aarde. Is het dan vreemd, dat de Geest des Heeren naar dien dag verlangend uitziet en om die blijde toekomst roept in het eene woord: kom? Kom, groote dag der voleinding, wanneer hier het nieuwe Jeruzalem neerdaalt. En in dat verlangen, en dit is de derde verklaring van het roepen des Geestes, is ook de begeerte van den Trooster naar Zijn eigen rust. In de toekomst van onzen Zaligmaker is immers, gelijk wij zagen, ook de arbeid van den Trooster volmaakt en ontvangt Hij op Zijn werk de kroon der eere. In die voleinding heeft Hij uitgewerkt en toegepast, wat Hij moest uitwerken en toepassen, en breekt voor Hem de sabbat aan. En wondere harmonie van den drieeenigen God. Bij de schepping klonk het volbracht des Vaders, als Hij ziet, dat alles zeer goed is en Hij ten zevenden dage rusten kan. Op Golgotha, dus bij de verlossing, klinkt het volbracht van den Zoon, wanneer Hij alle voldoening aan Gods recht heeft gegeven. En aan het einde der eeuwen zal klinken het volbracht des Geestes, wanneer de laatste schoof op den akker gereed is om binnengedragen te worden in de hemelsche schuren. Naar dat volbracht gaat Zijn goddelijk verlangen uit. Hij begeert naar Zijn rust. Hij bidt: verheerlijk Mij, Vader en Zoon. Hij roept: kom, eeuwige sabbat... en als Hij zoo roept, (zoo zegt, deelt Johannes ons mede), is in Zijn zeggen en roepen ook de stem van den drieëenigen God. In God is, en nu spreken wij menschelijk over het eeuwig Wezen, de goddelijke begeerte naar de wederkomst van den Zoon. Want in deze wereld, waarin Zijn naam op zulk een verschrikkelijke wijze wordt ontheiligd, kan Hij Zich niet volkomen verlustigen. Die verlustiging is alleen mogelijk, wanneer de nieuwe aarde bloeit als de vlakte van Saron, en die bloei openbaart zich eerst in hemelsche schoonheid in de zalige toekomst van onzen verheerlijkten Koning. Dan wordt de woestijn veranderd in een paradijs. Dan wijken de schaduwen voor louter licht Dan zullen alle tranen van de oogen gewischt worden. Kom dan, Heere Jezus. Kom, blinkende Morgenster. Want dan zal de zondaar van de aarde verdaan worden en de goddelooze zal niet meer zijn, loof den Heere mijn ziel, Halleluja. (Psalm 104 : 35). In dit roepen van den Geest Gods is ook de bede van de gemeente, en aan Zijn smeeking: kom, paart zich het heimwee van de bruid naar haar hemelschen Bruidegom. Want de Geest is na den pinksterdag niet zonder de gemeente en zij niet zonder Hem. Hij woont in haar als in Zijn tempel en zij is de plaats, van waaruit Hij in deze wereld arbeidt. Zijn roep tot den hemel wekt ook in haar de bede: kom, en wanneer de Geest verlangt, zegt ook de bruid: kom, Heere Jezus. De bruid. Schooner naam kon hier voor des Heeren kerk niet gebruikt worden. Want de bruid is de bruid van den hemelschen Bruidegom, en er is geen rijker en inniger liefde dan bruidsliefde. En het is die liefde, die verlangt en smeekt: kom. Liefde en verlangen zijn een, en echte, innige liefde roept bij verwijdering en afstand: kom. En de bruid van Jezus Christus, voor wie Hij Zijn bloed heeft gestort en Zijn leven gegeven, smeekt om Zijn wederkomst, eerst om den Heiland Zelf. Niet haar eigen vreugde staat op den voorgrond. Niet haar eigen zaligheid is haar hoogste doel. Het gaat haar eerst om Zijn glorie en die volle heerlijkheid openbaart zich immers, wanneer alle vijanden zijn vernietigd en Hij in volle koninklijke majesteit Zich aan de wereld toonen zal. Die heerlijkheid straalt naar alle kanten uit, wanneer alle knie zich voor Hem zal buigen en Zijn bruid Hem tegemoet snelt met haar Halleluja's. Welnu, dan kan het niet anders of de gemeente verlangt naar Zijn dag. Het is Zijn, dus ook haar eeredag. Het is de dag van Zijn, dus ook van haar vreugde. Kom dan, mijn Bruidegom, kom haastelijk, want Uw dag is het hoogtij van mijn liefde, wanneer Gij mij aan den Vader zult voorstellen en leiden zult tot de eeuwige, zalige bruiloft des Lams, die geen einde kent. Maar wanneer de bruid zoo smeekt, roept zij ook om eigen zaligheid. Zij dorst en mag dorsten naar eigen heerlijkheid met Jezus. Zij verlangt en mag verlangen naar den dag van haar volmaaktheid. Hier is nog zonde en ontrouw, nog vleesch en wereld. Hier is nog lijden en druk, nog rouw en sterven. Hier is nog strijd en vervolging, nog vijand en tegenpartijder. Hier is nog het jammerdal en is de gemeente niet bij haar Hoofd, en nu verlangt haar liefde, nu ziet haar verlangen reikhalzend uit en kent slechts een ideaal, namelijk de verschijning van dien dag, waarop alle tranen van de oogen gewischt worden en de dood niet meer zal zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite; want de eerste dingen zijn weggegaan. En voor dit verlangen heeft de gemeente goeden grond. Zij pleit, gelijk de Heilige Geest pleit, op de beloften van haar God en op de toezeggingen van haar Heiland. De Bruidegom heeft beloofd: zie, Ik kom haastelijk en Ik zal u zonder vlek en rimpel stellen voor Mijn Vader, en van den hemel hebben tal van stemmen geklonken, die het evangelie brachten van een zekere, blijde toekomst De Geest Gods heeft voor de gemeente de perspectieven geopend van hemelsche vreugde en haar getroost met het vooruitzicht, dat zij met Christus zal verheerlijkt worden. En reeds door de profetie van den ouden dag ruischte de adventstijding: lk schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, en de woestijn zal bloeien als een roos. Neen, het heimwee der gemeente is niet een verlangen, dat onbestemd en onzeker is, maar in deze heilige begeerte klemt zij zich vast aan het onfeilbare woord van haar Bruidegom. En aan dat woord heeft immers de Geest Zelf haar verbonden. Hij legde den levensband tusschen haar en haar Hoofd. Hij opende haar oogen voor Zijn heerlijkheid. Hij deed haar smaken Zijn groote liefde. Hij wekte in haar het verlangen naar Zijn toekomst, en als zij roept, is haar stem slechts een instemmen met den roep des Geestes: kom, Heere Jezus. En ja, zij mag ook dit weten, dat, wanneer zij niet bidden kan en niet weet hoe te bidden, gelijk het behoort, Gods Geest in haar smeekt met onuitsprekelijke zuchtingen, en uit haar altoos de bede opstijgt om de wederkomst van haar Heiland. Nimmer is de bruid zonder verlangen en zonder smeeken. De Geest Gods zorgt er voor, dat het heimwee blijft roepen, en altoos hoort de hemelsche Bruidegom van deze aarde de stem klinken: Kom, Heere Jezus, wat toeft Gij zoo lange 't Wordt Uw gemeente op aarde zoo bange. Die stem zwijgt niet. Wanneer de bruid in geestelijke ingezonkenheid niet zou roepen, spreekt de Geest De Bruidegom in den hemel wordt door de bruid op aarde altijd genood om te komen. Naar Hem wordt verlangd. Verlangd in liefde. * * * Maar... heeft dit roepen tot den hemel wel zin? Kan Jezus één oogenblik vroeger komen dan de Vader bepaald heeft? Neen, en het hemelsch uurwerk zal pas slaan, wanneer het Gods tijd is en dé dag is aangebroken, dien de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft. Geen bede van de gemeente, geen verlangen van de bruid, geen smeeking van den Heiligen Geest zelfs is bij machte de verschijning van onzen Heiland op des hemels wolken één oogenblik te vervroegen, en Christus Jezus moet den raad Gods ten einde toe uitdienen. Daarom is in het waarachtige heimwee van Gods kinderen dan ook de lijdzaamheid der heiligen en leert de Geest des Heeren hen, hoe lang het duurt, stil en berustend te zijn in des Vaders beleid. Zijt, zoo roept Hij hun toe, zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren (Jak. 5:7), want: de Heere vertraagt de belofte niet, gelijk eenigen dat traagheid achten maar is lankmoedig over ons (2 Petr. 3:9). Het moge dan schijnen, dat Hij Zijn beloften niet vervult en de Bruidegom tevergeefs op Zich laat wachten, ook in de donkerste wereldnachten doet Hij Zijn koninkrijk komen en op Zijn tijd, die altijd goed is, zal Hij de hemelen scheuren om het heimwee der Zijnen te doen overgaan in de eeuwige vreugde van de bruiloft des Lams. Laat dan, gemeente des Heeren, uw ziel stil zijn tot Hem, want van Hem is uw heil. Klaag ook in den nood van deze tijden niet, dat uw Koning te lang uitblijft Zucht niet over des Heeren toeven en vrees niet dat de benauwing te hoog zal gaan. Hij zal de bangste dagen verkorten om der uitverkorenen wil, en wacht nu met onderworpenheid en geduld Zijn uur af. Al wordt het middernacht, de Bruidegom komt. En Hij wil dienstknechten en dienstmaagden, die Hij wakende en wachtende en werkende vindt, wanneer Hij verschijnt in het oogenblik, waarin wij het niet meenen. Maar... al kan ons verlangen en smachten de komst van Jezus niet verhaasten, wij moeten toch bidden: kom Heere, ja kom haastelljk. De hemelsche Bruidegom wil om Zijn komst gebeden zijn en Hij wil uit den mond van Zijn bruid de taal van het verlangen hooren. Want Hij heeft haar lief en Zijn liefde heeft recht op haar wederliefde. En liefde, waarachtige liefde is tegelijk verlangen, en het voorwerp der liefde wil begeerd wezen met een heimwee, dat niet eerder rust voordat het in weerzien en bezit is verwisseld. De vreugde van den Bruidegom is deze verheugenis, dat Zijn bruid reikhalzend naar Hem uitziet, en Zijn eer is hierin gelegen, dat de spanning der hoop haar vervult en het heilig idealisme haar hart naar omhoog trekt Daarom kan, al wijzigt God Zijn raadsplan niet, deze bede niet uitblijven en moet de Geest, Die in de kerk woont zeggen: kom. En zij bidt niet alleen. Aan het smeeken van de strijdende kerk op deze aarde paart de triomfeerende kerk in den hemel haar verlangen, en de zielen onder het altaar zeggen: hoe lang, o heilige en waarachtige Heerscherf oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen (Openb. 6 : 10). Deze roep der gezaligden schijnt niet te passen in hun heerlijkheid. Zij hebben immers reeds overwonnen en zijn ingegaan in de rust, die er overblijft voor het volk van God. En hoe kunnen zij, die den vrede des hemels genieten, verlangen naar de wrake van den heiligen en rechtvaardigen Heerscher? Moesten zij niet veeleer smeeken om de behoudenis van hun vijanden ter eeuwige zaligheid? Zoo oordeelen wij naar den gebrekkigen maatstaf van onze gevoels- overwegingen, maar de zaligen rekenen alleen met den eisch des hemels en met de glorie van hun Koning. Voor hen is, en nu vooral nu alle aardsche zondigheid en gebrekkigheid is weggevallen, de volkomen zegepraal van de zaak des Heeren het hoogste ideaal, en hun heerlijkheid is niet volmaakt, wanneer hun Heiland niet over allen als Rechter heeft gezeten. Zij dorsten naar Zijn eindoverwinning, en instede van te rusten in de genieting van eigen zaligheid strekt zich hun verlangen uit naar den doorluchtigen dag van hun Koning, waarop Hij al Zijn vijanden vernietigen en het bloed Zijner gunstgenooten aan hen wreken zal. Zijn glorie spant hun heimwee. Zijn dag is het voorwerp van hun verlangen. Door de hemelen klinkt hun stem en terwijl van de aarde de Geest roepi en de bruid bidt, vereenigt de gemeente der overwinnaars aan de glazen zee zich met hen in dit smeeken. Hier is het in werkelijkheid, gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde, en gelijk op de aarde alzoo ook in den hemel. Kom, Heere Jezus. En Gods engelen luisteren, want aan hen wordt door de gemeente bekend gemaakt de veelvuldige wijsheid Gods. Zij hebben in Efrata's velden niet tevergeefs gezongen. Hun lied klinkt na in dit eene woord des verlangens. In dat verlangen verheugt zich de Bruidegom. En zalig is de bruidsgemeente, die door den Geest de bede kent: kom, ja kom haastetijk. Kennen wij deze bede? Vertoont de kerk van Jezus Christus deze schoonheid des Geestes? Is zij een wachtende en hopende bruid? En is er onder ons verlangen naar de wederkomst van onzen Zaligmaker ? Wordt de spanning van het heimwee bij ons gevonden en doet het hoogste idealisme ons uitzien naar Jezus' toekomst als wachters op den morgen ? En ontwaken in deze tijden de slapende maagden, die ingesluimerd waren in de behagelijke rust van vrede in de wereld en van velerlei uitnemenden bloei in het christelijk leven? In deze tijden, nu het Maranatha, de Heere komt, in geweldige klanken over de aarde dreunt? De wereld maakt immers tijden door van ontzaglijke benauwing en steeds nijpender verarming. Over haar strekken zich de bange schaduwen van menigvuldige ellende. In haar verscherpt zich de crisis van het economische leven tot benauwenden ernst. De volkeren, die zich van hun geweldigen strijd in den bangen oorlog niet herstellen kunnen, worden geteisterd door internationale onrust en innerlijken onvrede. De kreten der revolutie stijgen van alle kanten op en de wilde vloed der omwenteling golft aan. En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen; want het eene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het eene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en daar zullen zijn hongersnooden, en pestilentiën, en aardbevingen In verschelden plaatsen. En daar zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan, en zullen groote teekenen en wonderheden doen, alzoo, dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden (Matth. 24). De profetie van onzen Heere Jezus Christus vervult zich, en wij zien de teekenen van den pinksterdag en de gangen des Geestes over de aarde. Het teeken van het bloed is in het bloed der martelaren. Het teeken van het vuur is in het vuur der vervolging en van den zengenden brand, die heel het leven verteert. Het teeken van den rookdamp is in den rook, die opstijgt uit de puinhoopen der volkerenweelde, en... merkt toch op, dat het nabij is voor de deur. Het kan nog jaren duren maar het nadert snel. En nu mag toch verwacht worden, dat temidden van al deze wereldschokken en in deze ernstvolle tijden de parousie van onzen Koning de harten bezig houdt en met verlangen vervult Het zou zelfs zeer droevig wezen, wanneer bij zooveel wereldontroering de gemeente koud bleef voor den adventsroep van het wereldeinde, en wee ons, wanneer wij inslapen en onze lampen uitgaan, nu de Bruidegom ons Zijn nadering boodschapt Ziet, de Bruidegom komt; gaat uit Hem tegemoet. Ook tegemoet in onze godvruchtige overpeinzing van al de dingen, die haast geschieden moeten. Gaan wij Hem tegemoet? Bloeit bij ons de Geestesvrucht van opgewekt adventsverlangen? Ach, wij hebben schuldbewust te belijden, dat de verwachting van Christus' toekomst niet zóó sterk in onze harten leeft als onder de Christenen betamelijk is. Het heimwee naar de verschijning van onzen Heiland wordt te veel gemist, en wij zijn te weinig wachtende adventskinderen, die blij zijn, dat Hij, Dien we liefhebben, wederkomt En zeker, voor dit gemis aan verlangen zijn tal van redenen aan te voeren. Het heden legt een machtig beslag op de harten. De strijd voor Christus in deze wereld spant al onze krachten. We hebben op deze aarde zulk een gewichtvolle taak. Jezus heeft Zelf gezegd, dat de dienstknecht trouw op zijn post moet zijn, en ja... al deze factoren verklaren veel, maar zij verdedigen in geen enkel opzicht de ontstentenis van het heilig idealisme, dat het diepste zielsbegeeren trekt naar dien grooten dag, waarop aller oog den Heiland zien zal. Waar is bij velen het inleven in die zalige toekomst, die aan allen wereldnacht een einde zal maken, en bidden wij: Kom, Heere Jezus? Laten we ons over onze kilheid en dorheid verootmoedigen voor God. En ons ernstig onderzoeken, wat ons tegenhoudt om naar Jezus' komst te verlangen. Is het soms de vrees, dat Jezus als Rechter komt, en durft ge dien Rechter niet te ontmoeten omdat gij niet weet of Hij voor u aan het recht Gods voldaan heeft? Is het soms uw aardschgezindheid, die u zoo diep in het stof terneer trekt, dat de hemelsche dingen zich ver van u verwijderen? Is het wellicht uw wereldgelijkvormigheid of uw vleeschelijke begeerlijkheid, die u afvoeren van de begeerte naar Christus' toekomst? Kan het ook zijn, dat gij een verborgen zonde koestert, en dat uw onheilige levenswandel u in den weg staat? Ontwaakt gij, die slaapt en staat op uit de dooden en Christus zal over u lichten. Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Laat het u tot innige droefheid stemmen, dat gij, gemeente des Heerén, uw Bruidegom bedroeft door uw gebrek aan verlangen en uw tekort aan liefde. Blusch den Geest niet uit en smeek om Zijn vernieuwende en levenwekkende kracht, opdat uw gesloten zieledeuren openspringen en uw hart uitroept naar den God des levens. Worstel om Zijn genade, opdat Zijn roep tot den Bruidegom uw zielen tot roepen brenge en gij openbaar moogt worden als een adventsgemeente, die op haar Heer wacht. Laat het uw zielebede wezen: Geest des Heeren, stort Uw stroomen uit in mijn hart, opdat ik wachten moge op mijn Heiland, en geve Hij u te kennen de adventsvraag, die niet alleen geldt voor de eerste maar ook voor de wederkomst van Christus: Hoe zal ik U ontvangen, Hoe wilt Gij zijn ontmoet. O 's werelds hoogst verlangen, Des sterv'lings zaligst goed? Dat ons Uw Geest verlichte I Houd Zelf den fakkel bij, Die, Heer! ons onderrichte Wat U behaag'lijk zij 1 Nog eenmaal zal Hij komen Als Rechter van 't heelal, Die dan het hoofd der vromen Voor eeuwig kronen zal. Nog is de dag verborgen; Wacht Hem geloovig af Terwijl de groote morgen Reeds schemert boven 't graf. Hoe zal ik u ontvangen : l, 6. II. Het roepen van den Geest is niet alleen een roep tot den hemel en tot onzen Heere Jezus Christus. Hij doet Zijn roep ook uitgaan tot de aarde, en in dien roep is eerst de noodende stem: die het hoort, zegge: kom. En deze noodiging werpt terstond de vraag op: wat is dit het, wat gehoord wordt, en wat wordt beluisterd, dat tot smeeken: kom, Heere Jezus moet dringen? En waarom wordt het voorwerp van dit hooren niet nader aangeduid en duidelijk genoemd? Wel, omdat het vanzelf spreekt, dat dit het is het roepen van den Geest en van de bruid, en wie dit smeeken hoort, stemme met deze bede in en zegge met de kerk van Christus door den Geest: kom. Maar... wordt dan het roepen van den Geest gehoord? Is Zijn spreken tot den verhoogden Koning, Dien Hij verheerlijkt, te beluisteren ? Bidt Hij niet in ons met onuitsprekelijke zuchtingen? Zeker-maar Zijn roepen komt tot uiting in de smeeking van de bruid, en het bidden van den Geest en van de bruid zijn niet te scheiden. In de verlangenskreet van de gemeente hoort ge de heilige begeerte van den Trooster, Die in haar, Zijn tempel, woont als de Geest der genade en der gebeden. En dit roepen is een hoorbaar roepen. Van deze aarde klinken, Gode zij dank, niet alleen kreten van haat op. Niet alleen stijgen de stemmen des ongeloofs tot den hemel. Ook wordt hier niet louter gehoord de troostelooze klacht der ellende, maar boven al dat rumoer van den geest uit den afgrond gaat uit de machtige bede der gemeente, die ruischt als een stemme veler wateren: kom, o Heere Jezus, en die smeeking is een evangelie. Zij is de blijde boodschap, dat Jezus komt Zij is de goede tijding, dat Hij, zij het door de vlammen van het gericht, de wereld zal louteren om de aarde te wederbaren tot haar eeuwigen vrede. Zij is het herautgeklank in deze donkere tijden: Op 's hemels wolken zal Hij komen, Die aan dien nacht een einde maakt! Die in Zijn heem'len opgenomen het troostwoord uitsprak: wacht Mij! waakt! Hij komt naar Wien Gods scheps'len smachten, Wien 's werelds eeuwen tweemaal wachtten, Wien de Aard reeds eenmaal heeft gebaard. Het Lam, Wiens bloed hier heeft gevloten, de Leeuw, uit Isai gesproten, de Man der smart, de God der aard. Zoo mag de gemeente in den wereldnacht de predikster zijn van een blijde toekomst Luister dan, moede mensch dezer eeuw, naar wat de Geest en de bruid zeggen. Hoort dan, geslagen volkeren, wat de kerk van Christus u predikt. Verloren zonen en dochteren, neigt uw oor, want ziet, u wordt groote blijdschap verkondigd. Die het hoort, zegge: kom. En wie bedoelt de Schrift met dit: wie het hoort. Ook de leden van de kerk van Jezus Christus? En het is die kerk, die bruid, die door en met den Geest smeekt: kom l Ja, maar al is het, dat de bruidsgemeente, door haar liefde gedrongen, zelve zegt: kom, gij moet persoonlijk met die bede instemmen. Al is het, dat de kerk van alle eeuwen smeekt, gij zult zelf het bruidsverlangen kennen, en wat zou het u baten, wanneer de gemeente in haar geheel riep: kom, en in uw ziel werd dat verlangen niet gevonden? Gij moet met en i'n haar zeggen: kom. Zeggen met geheel uw hart; zeggen met de oprechte liefde van uw ziel; zeggen met uw vurig verlangen; zeggen met uw warm belijden, en... zeggen wij dit ééne woordje: kom? Zijn wij blijde, dat Jezus Christus wederkomt op de wolken des hemels? Ach, als we eerlijk zijn, moeten wij, gelijk we ook zooeven reeds opmerkten, belijden, dat wij voor dien grooten dag eerder bang dan over die ure verheugd zijn. Wij moesten reikhalzend uitzien naar de verschijning van onze» Bruidegom op de wolken des hemels, en... we schrikken bij den donder van de teekenen der tijden en bij het botten van 't gebladert, dat ons meldt, dat de zomer nabij is. En mag het langer zoo zijn, dat het liefdesvuur flauw in onze harten brandt en traagheid ons bevangen houdt? De Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet. Wie het hoort, dat is ieder, die het hoort en gelooft, zegge kom. Hier is plaats voor alle armen van geest en voor alle verbrijzelden van hart. Ge kunt niet zeggen, dat het niet voor u zou zijn, en verhardt toch uw harten niet Want wanneer ge hoort en niet zegt: kom! indien ge het evangelie beluistert en u niet voorbereidt op de toekomst van Jezus Christus; indien uw lampen niet brandende zijn en ge geen olie hebt in de vaten, zal de groote en doorluchtige dag van den Heiland, wanneer Hij met vlammend vuur wrake zal doen over Zijn vijanden, voor u vreeselijk wezen. Zijn toekomst moge voor Zijn volk het begin der eeuwige feestvreugde zijn, voor allen, die niet in Hem hebben geloofd, zal het zijn een dies irae, een dag der wrake, waarin zij zullen roepen: bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor het aangezicht van Hem, Die op den troon zit. Dan is het onherroepelijk te laat om nog binnengelaten te worden. Dan bidden de Geest en de bruid niet meer, want de Bruidegom is gekomen en het is geschied. Dan is alle verlangen vervuld, maar ook het heden der genade voorbij, want de eeuwigheid kent geen bekeering meer. In haar is geen verandering meer mogelijk. Wie het dan nu hoort, zegge kom. Heden, zoo gij Zijn stem hoort * Maar... is er dan voor den zondaar behoudenis? Voor hen, die hun weg keer op keer voor God verderven ? Kunnen ook wij verlangen en smeeken om Jezus' wederkomst? Wij, die voor het aangezicht van dien Rechter niet bestaan kunnen? Op 'deze bange vragen geeft de Geest Zelf u het antwoord, als Hij roept en die dorst heeft, kome, en die wil, neme het water des levens om niet. Rijker evangelie is niet denkbaar. Schooner slot kon de Bijbel niet hebben. Hier richt de Geest Gods Zich tot allen, die dorsten naar den vrede des harten en naar de gerechtigheid van den levenden God, en hier is Zijn roep tot de aarde niet minder schoon en rijk en vertroostend dan zooeven. Hier spreekt Hij tot u, die worstelt met de zielevraag: hoe zal ik, onheilige, U, heilige Jezus, ontvangen, want gij dorst immers naar Zijn heil. Gij verlangt immers naar Zijn verzoening. Anders, indien die begeerte niet in uw ziel leefde, zoudt gij niet vragen en worstelen, en zoudt gij niet met uw zonden te doen hebben en uzelf onwaardig achten om met Jezus in te gaan. En u noodt de Trooster. Neen, Hij roept niet hen, die in zichzelf het leven meenen te kunnen vinden en geen erbarming van' noode hebben. Hij opent niet de deuren voor u, die aan schuldbesef en verootmoediging vreemd zijt. Hij gaat ook u voorbij, die uzelf gebroken bakken houwt, bakken, die geen water houden. Maar Hij heeft een blijde, dringende boodschap voor u, die, ontdekt aan uw eigen schuld en armoede, dorst naar God, naar den levenden God, en schreeuwt gelijk het hert schreeuwt naar de waterstroomen. Voor u, want uw dorst is Zijn werk. Hij, de Geest der ontdekking, heeft u dorstende gemaakt. En nu doet Hij geen half werk. Hij laat u niet in uw dorst versmachten. Gij bezoekt het land en hebbende het begeerig gemaakt, verrijkt Gij het grootelijks; de rivier Gods Is vol water (Psalm 65 : 10). En nu roept Hij: wie dorst heeft kome. Wie dorst heeft, blijve niet van verre staan, maar vluchte tot Jezus Christus, eer Hij in blinkende heerlijkheid op de wolken verschijnt. Komt, zoo lokt de liefde Gods door den Geest, komt alle gij dorstigen tot Hem, Die in Zijn verzoenend lijden en sterven alles heeft voldaan. Zoekt bij Hem lafenis voor uw zielen, want Hij wijst geen dorstige af. Kom dan. En die wil, die wil komen, die niet gedwongen schoorvoetend nadert, maar komt, omdat hij niet anders kan, neme het water des levens om niet. Die niet geveinsd en onoprecht maar uit waarachtige begeerte en aandrang der ziel komt, drinke uit de fonteinen des levens om niet. God geeft het om niet, ja, maar omdat Jezus Christus er den duren prijs van Zijn bloed voor betaald en deze levenswateren door Zijn voldoening voor ons verworven heeft Ze zijn betaald. Volkomen betaald. Nu dan, komt alle gij dorstlgen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk (Jes. 55 : 1). En wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water, dat Ik hem zal geven zal In hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven (Joh. 4 : 14). Zoo is de rivier Gods vol water, en wie uit dien levensstroom niet drinkt, kan dit nimmer wijten aan een bekrompenheid van Gods genade-aanbod of aan een tekort in Zijn barmhartigheden. Wie niet komt en niet drinkt, wil niet komen en wil niet drinken, en zal eenmaal uit den mond van den Rechter hooren: gaat weg van Mij, want gij hebt niet gewild. Maar wie dorst en komt, wie wit en neemt, drinkt overvloedig, en stemt, zij het dan met heilige schuchterheid, in met het roepen van den Geest en van de bruid: kom, Heere Jezus. Kan het evangelie Gods nog rijker zijn? Kom en zie de schoonheid van de keten der verlossingen. De Geest en de bruid zeggen: kom. Wie het hoort, en met zijn ziel hoort, zegge: kom. En wie dorst heeft kome. En die wil, niet anders wil dan Jezus, neme en drinke. De eene schakel is nog schooner dan de andere. Mijn God, Gij hebt Uw wonderen wel wonderlijk groot gemaakt en wie is het, die het getal Uwer gaven melden zal. De pinksterhof staat in vollen bloei en de vrucht des Geestes rijpt tot eer van Hem, Die met tranen heeft gezaaid en nu met gejuich mag maaien. • * Hebt gij deel aan dien bloei des Geestes? Laat toch die vraag met grooten ernst op uw ziel wegen nu ge dit pinksterfeest weer besluit, en rust niet voordat gij op die vraag het antwoord weet Pinksteren is wel het feest van de volle stroomen, die uitgestort worden, en van den rijken zegen, dien Jezus Christus uit den geopenden hemel ons schenkt, maar gij moet persoonlijk aan dien zegen deel hebben, zal het in uw ziel waarlijk feest zijn. Gij kunt niet volstaan met een algemeene blijdschap, die uw hart niet doet tintelen van verheugenis, maar gij zult zelf met een waarachtig geloof den Heere Christus en al Zijn weldaden aannemen, en zelf kunnen zingen den psalm der genade. En ach, die psalm wordt te weinig gehoord. Wij hebben te klagen over gebrek aan geloofszekerheid en geloofswarmte, en niet minder over een ernstig tekort aan worstelingen met God om tot deze gewisheid des heils te komen. En in deze tijden van stoffelijke moeiten worden hoofd en hart zóó in beslag genomen met de tijdelijke dingen, dat de vraag naar de gemeenschap met God op den achtergrond geraakt en helaas het pinkstervuur dooft Menigeen heeft wel de pinksterdagen maar geen pinkster/eest gevierd, en van verlangen naar den sabbat des Geestes was in het geheel geen sprake. Maar zoo mag het niet blijven. Zoo wordt God niet in u verheerlijkt en uw eigen ziel lijdt schade. Gij brengt geen vruchten voort des geloofs en der bekeering waardig, en uw lampen zijn niet brandende om den Bruidegom tegemoet te gaan. Hoor dan het Woord des Heeren. Hoor naar den roep des Geestes. Hoor de bede van de bruid, en keer weder, gij afkeerig kind. En onderzoek u nauw. Tien maagden gingen uit den Bruidegom tegemoet Maar van die tien waren vijf dwaze maagden. Dwazen, die, toen de bruiloftsstoet kwam, geen olie hadden in de lampen. En voor de gesloten deuren, waaraan zij klopten en riepen: Heere, Heere, doe ons open, moesten zij hooren: Ik heb u nooit gekend. Wat zult gij hooren? Zult gij met den Bruidegom de hemelsche feestzaal binnengaan, of... geworpen worden in de buitenste duisternis? Deze vragen zijn echte pinkstervragen. God schenke u de rijke genade, dat gij deze hoogste levensvragen beantwoorden moogt met uw komen en dorsten en drinken en zeggen: kom, Heere Jezus. Dan is het einde van den feestkring voor u niet het einde van uw feest, want de christelijke feestdagen mogen voorbij zijn, het blijft feest in uw ziel, omdat uw Heiland inkwam, en de Geest Gods door Zijn wederbarende werking uw hart maakte tot Zijn woning, die Hij vervult met Zijn vrede en vreugde en die Hij toebereidt voor de zalige toekomst van onzen Heere Jezus Christus, wanneer God zal zijn alles in allen. En die toekomst werpt haar licht vooruit in dit leven. Gods kinderen mogen in dit schijnsel wandelen en blijde het hoofd omhoog heffen, omdat hun verlossing nabij is. Die wetenschap mag uw door de onrust der tijden bewogen ziel tot stilte stemmen temidden van alle beroeringen, die de wereld schokken. De ontzaglijke benauwing dezer dagen verschrikke u niet, want zij meldt u de nadering van uw Koning, Die in den onderagng van het wereldleven den voortgang van Zijn koninkrijk tot stand brengt, en het proces der eeuwen voert tot zijn voltooiing. De wereldnacht spelt Zijn dag. De toenemende armoede kondigt de openbaring van Zijn rijkdom aan. De verouding aller dingen meldt Zijn vernieuwing. Hij komt dwars door alle rumoer der volkeren heen, en Halleluja, het roepen van den Geest en van de bruid wordt verhoord. Het feest van Pinksteren krijgt zijn beslag in de voleinding. De sabbat van den Trooster breekt aan. Hij zal Zijn werk voltooien en de volle oogst wordt vergaderd. Laat dan de stormen der wereld in geweldigheid wassen. Ze zijn de stormen des Geestes, Die alles voert tot den grooten en doorluchtigen dag des Heeren Heeren. t In dit vooruitzicht mogen wij ons pinksterfeest besluiten. Neen, dit slot is het einde niet. Het is juist het begin van het einde. Aan Pinksteren zit de voleinding onlosmakelijk vast. De Geest zal Christus verheerlijken, gelijk de Middelaar den Vader volkomen verheerlijkt heeft. Johannes heeft op Patmos in die heerlijkheid van de nieuwe aarde mogen blikken. Laten wij tot onze vertroosting met hem in die toekomst zien en het evangelie van het nieuwe Jeruzalem beluisteren. En hij voerde mij weg in den geest op een grooten en hoogen berg, en hij toonde mij de groote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel van God. En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen Jaspis, blinkende gelijk kristal. En ik zag geen tempel in haar; want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam. En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij In haar zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is hare kaars. En de volken, die zalig worden, zullen In haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in haar; en hare poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn. En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen. En in haar zal niet Inkomen tets, dat ontreinigt en gruwelijkheid doet, en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods en des Lams. In het midden van hare straat, en op de eene en de andere zijde der rivier wus de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijn vrucht: en de bladeren des booms waren tot genezing der heidenen. En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn; en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars, noch licht der zon van noode hebben; want de Heere God verlicht hen; en zijn zullen als koningen heerschen In alle eeuwigheid (Openb. 21 : 10 tot 22 : 5). Dan viert de bruid eeuwig feest De Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet Amen.