No. 67 PRIJS 20 CENT BROEDERS IN NOOD NAAR Dr. AD. EHRT UITGAVE „GELOOF EN VRIJHEID" Ie PIJNACKERSTRAAT 102-106 - ROTTERDAM BROEDERS IN NOOD. Onder dezen titel verscheen een brochure, uitgegeven door het Duitsche hulpcomité voor den nood in Rusland en samengesteld door Dr. Adolf Ehrt, leider van den informatiedienst van het Evangelisch Persverband voor Duitschland. Aangezien wij van meening zijn, dat nooit luide genoeg uitgeroepen kan worden de onzegbaar zware ellende van de gefolterden in SowjetRusland, vertalen wij van deze brochure het grootste gedeelte, met weglating van de gegeven inlichtingen in zake de wijze van hulpverleening door het Duitsche comité „Brüder in Not", Berlin W. 10. Voor Nederland zijn, zooals bekend is, reeds enkele comité's aan den arbeid. Wij veroorloven ons bij dezen de vrijheid, nog eens te wijzen op het heerkjke, zoo noodige werk, verricht door den „Baltischen Ruslandarbeid" van Dr. O. Schabert, waarvan de vertegenwoordigende adressen in Nederland reeds genoegzaam bekend mogen worden geacht. Voor ongeveer anderhalve eeuw trokken op verzoek van de Russische Keizerin Catharina, Duitsche boeren en arbeiders uit Zwaben, Hessen en het Neder-Rhijngebied naar de onherbergzame steppen van Rusland, waar ze met taaie volharding en veel opofferingen het schijnbaar onvruchtbare terrein veranderden in een bloeiend Duitsch landbouwgebied. Als modelboeren en arbeiders met buitengewone eigenschappen bleven ze ondanks alle stormen van oorlog en revolutie hun Duitschen aard en Christelijk geloof trouw, onvermengd en rein van afstamming, gemoedsgesteldheid, spraak en zeden. Nu nog leven in de Oekraïne, in de Krim, langs heen, maak een kinderhart blij, zie de dagen snellen heen. O, we hoorden ook van een hulpcomité, o doe toch een goed woordje voor ons. O, help ons toch. We zullen hier vast sterven, erbarm U onzer. Op mijn knieën zou ik tot TT komen, als dat mogelijk was, om wat eten te halen. Dit is nog maar een klein stukje gezien van den toestand, waarin we dagelijks verkeeren. Maar ik wil op God vertrouwen, en U nogmaals smeeken, laat ons toch niet tevergeefs weenen, nog een kleine poos en dan zijn we er niet meer. Ik meld U hierbij nog een adres. Alleen door Torgsin in N. kan men voor verschillend buitenlandsch geld producten, grutten en maïsmeel krijgen, in couverten geen geld versturen, dat wordt gestolen en gaat verloren. Ons slechts toevertrouwend aan den Heer, teekenen we: Uw dienstwillige broeder en zuster ", Noord-Kaukasus. Dikwijls zijn de gezinnen niet meer bij elkaar vader zit in de gevangenis, of is verbannen, moeder moet in het Kollectief werken, en de kinderen komen op den weg om of vluchten naar de hoofdstad. Op 't oogenblik zijn er ongeveer 60.000 Duitschers in de concentratieplaatsen van Siberië en Noord-Rusland. De gezinnen die geen verzorgers meer hebben zijn bloot gesteld aan honger en dood. Menschenwoorden zijn te zwak om ook maar bij benadering de vreeselijke nood en ellende uit te drukken, die in deze ééne uitroep ligt opgesloten: „Wij verhongeren!" Het is ons bloed, dat in Rusland's steppen met den dood vecht. Nergens ter wereld is zoo'n reusachtige nood, zoo'n onbarmhartigen strijd met den dood als in Rusland. KOMEN DE PAKKETTEN WEL IN RUSLAND AAN ? De vraag is gesteld, of de pakketten die verzonden worden wel aankomen. Daarop heeft Dr. Schabert reeds meer dan eens geantwoord, en gaarne willen wij hier zijn verzekering, dat schier alle zendingen haar doel bereiken, herhalen. Hij schrijft o.a. in Hilfen und heilen (zie mijn XVIIde radiotoespraak) : Hulp is inderdaad nog steeds mogelijk, want Rusland kan zich niet geheel afzonderen van de overige wereld. Het heeft de post noodig. Als het wil deelnemen aan het postverkeer, dan is het ook verplicht zich aan de internationale regelen der post te onderwerpen. Zoo kan het postverkeer in dienst der hulpverleening worden gesteld. Over elk pakket dat verloren ging en iedere mislukte zending kan beklag ingediend worden. Daardoor komt het, dat naar verhouding maar weinig zendingen terugkomen en wel ongeveer 5 °/o. In dergelijke gevallen is öf de geadresseerde net uit zijn woning verjaagd, öf hij is gevangen gezet, of ook wel naar elders verplaatst, en dan klopt het adres niet meer. Het is mogelijk, dat de omstandigheden van den geadresseerde veranderd zijn, dat de Tsjeka argwaan tegen hem heeft opgevat en dan mag hij geen zendingen uit het buitenland meer in ontvangst nemen, want betrekkingen met het buitenland hebben reeds menigeen een zware straf doen oploopen. In hoofdzaak bestond en bestaat de hulpverleening hierin, dat levensmiddelen en eenige dollars voor het invoerrecht van het gezondene aan bekende adressen werden of worden gezonden. De liefde zal er echter ook op bedacht moeten zijn van de vastgestelde bepalingen betreffende inhoud, zendingen, invoerrechten enz., goed op de hoogte te zijn en er een zoodanig gebruik van te maken, dat, trots alle belemmeringen, hulp verleend kan worden. Want de willekeur is groot! Nu eens wordt, zonder eenige reden, de invoer van onverschillig welk voedingsmiddel, laat ons zeggen: boonen, verboden; en dan weer worden de invoerrechten geheven met afwijking van eiken regel of op onzinnige wijze verhoogd. Voor een K.G. schoenwerk o.a. moet 75 roebel, d.i. + 40 dollar worden betaald. Niettegenstaande deze moeilijkheden moet de Christenheid trachten, met vermijding van al te groote kosten, liefdegaven te zenden; want heerlijk' is het, wanneer door daadwerkelijke liefde wegkwijnende levens kunnen behouden worden. Ieder pakket, dat naar Rusland gaat, is ook een geestelijke bemoediging voor de honderden die er van hooren. Hun volharding wordt er door aangemoedigd en ze ontvangen op deze wijze de tijding, dat het Christendom elders nog niet is uitgestorven, zooals maar steeds in de Russische dagbladen wordt bericht. De Kerk toont immers haar leven en medeleven: zegt dat niet genoeg? Ten slotte nog dit: De Baltische Rusland-arbeid geschiedt, gelijk men boven heeft kunnen lezen, in overleg met den Internationalen Bond voor Inwendige Zending en Diaconie, en het Comité dat in ons land zijn belangen, behartigt is samengesteld als volgt: Prof. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine, voorzitter; Prof. Dr. F. W. Grosheide, vicevoorzitter; Jhr. M. C. T. van Lennep, secretaris; G. J. K. Baron van Lynden van Horstwaerde, penningmeester; A. J. da Costa, Dr. A. de Graaf, Dr. W. G. Harrenstein, Ds. J. A. van Leeuwen, Dr. O. Norel, Prof. Dr. J. W. Pont, Prof. Dr. V. H. Rutgers, Dr. W. de Vlugt, Dr. B. Wielenga. Wie derhalve het schoone werk van Dr. O. Schabert, enz. wil gedenken, kan dus zijn gaven storten op rekening van den Centralen Bond voor Inwendige Zending en Chr. Philanthropische Inrichtingen. Toezendingen aan de Heeren Ds. J. Koning, St. Laurens (Zeel.), J. E. Lasterie, den Dolder en P. J. H. Pieron te Voorschoten komen aan hetzelfde adres terecht. En waar ondergeteekende, in verband met zijn strijd tegen het bolsjewisme, ook in geregeld contact staat met den Baltischen Rusland-arbeid, daar kan men zich tot hem wenden om inlichtingen en geschriften over dat werk, terwijl hij natuurlijk gaarne bereid is — gelijk voorheen — het hem voor dat doel toegezondene door te zenden. (Giro 70603). Dr. F. J. KROP, Ned. Herv. Predikant. Rotterdam, Willebrordusplein 19. de Wolga en in Siberië ongeveer anderhalf millioen van deze echte taaie pioniers van Duitschen bloede. Ze vormen nog den sterksten tak van het Duitsche volk in het verre Oosten van Europa en staan heden in den zwaarsten strijd met de machten van den ondergang. Een vreeselijke hongersnood heerscht sedert lang in Rusland. Nog nooit was echter de nood zoo hoog als in dit jaar. Millioenen menschen zijn reeds gestorven milloenen sterven binnen korten tijd. Wij kunnen het Russische volk niet helpen, maar de plicht rust op ons, onze Duitsche landgenooten in dezen ontzettenden nood bij te staan. . Heden, zoowel als voor honderd jaar, znn het eenvoudige, werkzame menschen, die met handenarbeid in het zweet huns aangezichts, hetzij in de fabrieken of op den akker, hun brood moeten verdienen, 't Zijn boeren en arbeiders, die zooals hun vaders en grootvaders niete anders gewild en gedaan hebben, dan een stuk brood met eerlijken arbeid te verdienen. Nu is het zoo ver gekomen, dat in de steden de arbeiders van uitputting op de straat neervallen, dat dagelijks honderden verhongerden in massagraven opeengestapeld moeten worden, dat halve dorpen uitgestorven zijn en de huizen leeg staan, omdat vader, moeder en kinderen de hongerpest ten offer gevallen zijn. Een beeld van gruwel en ontzetting bieden de tallooze brieven, die dag aan dag uit alle deelen van Rusland bij de kerkelijke en volkshulpcomité's inkomen. Hun aantal bedraagt nu reeds ver over de 100.000. Tot bergen hoog, stapelen zich de smeekbeden der vertwijfelden op; duizenden schokkende documenten van Duitschen nood en Duitsche massa-dooden. Met verstijfde hand op onooglijk papier geschreven, onthullen deze brieven een waren afgrond van menschelijke ellende, maar ook een diepte van Godsvertrouwen en een geloofskracht, dat we ze niet aan hun lot zullen overlaten, zooals we dat alleen maar van dezen oerDuitschen geloofskrachtigen en karaktervasten stam van ons Duitsche volk verwachten mogen. Alle brieven stemmen in inhoud overeen: Honger, Ziekte, Verbanning en Dood. „Bij den aanvang van mijn brief, moet ik U reeds zeggen, dat we verhongeren . .Het eenige voedsel is, op 't oogenblik, aardappelschillen". Zuid-Rusland, Maart 1933. „Daarna werden we uit het Kollectief geworpen; de levensmiddelen, behalve 4 poed aardappelen en 4 poed rapen (1 poed = ± 16 K.G.) werden alle afgenomen. Moeder 47 jaar oud werd aangehouden en naar den kerker gebracht en is nu veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf. Daar zucht ze nu al bijna een maand en als voedsel krijgt ze afgekookt water, en als we ze nog Gen paar rapen sturen worden ze door de soldaten opgegeten." Noord-Kaukasus, April 1933. „De Heere zij met ons. Amen. Met groote vreugde ontvingen we Uw brief, en we schreiden tranen van blijdschap, daar we nu op hulp kunnen hopen. We waren allen bij elkaar, behalve Hans en Michaël, die weg waren om wat brood op te halen. Ook ik ben het land doorgeloopen om neef Adam te zoeken. Ik wilde hem zien, maar kon hem niet vinden. Op den weg kon men niet dwalen, deze wordt aangewezen door doodgehongerde menschen. Van 100 K.M. ver heb ik 10 pond meel naar N.R. gebracht en daar werd het mij afgenomen, zoodat ik met leege handen thuis kwam. Maar nu heb ik weer 2 pond meel thuis gebracht. Maar wat is dat voor zoo velen — en toch kan men ze niet zien verhongeren. Er is niemand van onze vrienden, die iets heeft. De 4 kinderen van broeder Martin zijn van honger gestorven en bij de anderen is het niet beter. Het is niet aangenaam het te schrijven, maar in den laatsten tijd hebben we ons moeten vergenoegen met het rottende vleesch van krengen, wat trouwens duizenden eten. 't Is wel niet voldoende, maar we danken er God voor. Er is nu eenmaal niet meer...." Wolgagebied, Maart 1933. „Het groote dorp (van ongeveer 8000 inwoners) is half leeg. De menschen vechten om een stuk van een beest, dat dood gegaan is. Er komen menschen uit de stad met kleeden en prachtige costuums om ze te ruilen voor een stukje brood. Van alle kanten komen de menschen opzetten, om den hongerdood te ontvluchten, maar het helpt ze niets. Heden zijn drie vrouwen bij ons uit een Russisch dorp, niet ver van ons vandaan. Die hebben verteld, hoeveel er daar verhongerd zijn. De ouders gaan aan de Sovjet vragen of ze hun doodgehongerde kinderen mogen opeten. Ik kan alles niet schrijven, men wordt er naar van. Het is verschrikkelijk. Telkens weer moet men zeggen: 't Is vreeselijk „te vallen in de handen van den almachtigen God." Wolga, Maart 1933. „Lieve broeder zend me s.v.p. een pakje levensmiddelen, als je kunt. Ik moet verhongeren, als je me niet helpt. Een groet van broeder F., hij en zijn geheele gezin zijn erg verzwakt. Hij is totaal machteloos, ze zijn allen ziek. Lieve broeder, ik kan je onmogelijk schrijven, hoe hier alles toegaat. Lieve kinderen, allen nogmaals hartelijk gegroet en gekust van jullie moeder. Het zal wel dé laatste maal zijn, dat ik schrijven kan. Vaarwel! In het hemelsche Vaderland zien we elkaar terug " Wolga, Maart 1933. „Lieve broeder, .... het wordt eiken dag zwaarder voor ons. Reeds in vele dorpen is het derde deel verhongerd en er vallen er nog velen. Ook bij ons zijn er velen, die dezen weg moeten bewandelen. Er. heerscht hier aan de Koeban zoo'n hongersnood, dat de menschen niet meer begraven kunnen worden...." Koeban-gebied, April 1933. Lieve vrienden! St. was op zekeren dag in Sinmorka. Terwijl hij daar was bleven er van 's morgens tot 's middags 4 uur 16 men- schen dood en den volgenden dag in dienzelfden tijd 40. En in L is het evenzoo. De menschen vallen dood neer als vliegen in het najaar. Als we geen hulp krijgen, zijn wij ook verloren. Ik heb bij het schrijven van dezen brief zoo'n honger, dat mijn hart beeft. De kinderen krijgen eenmaal per dag eten in de school. O God, verhoor mijn zuchten en weeklagen " Noord-Kaukasus, April 1933. Een week lang hebben wij, ook mijn man en de kinderen gebedeld, maar de zak bleef meestal leeg. In den zomer en in den herfst hebben we hard gewerkt, maar in December en In. Januari moesten we al het koren en de andere producten ook het zaad voor groente, aan de regeering afstaan. Ook geen bieten, geen maïs, geen boonen, heelemaal niets, geen kip of haan, alles moesten we afgeven, ook voor de vleeschlevering. Ook geen varken, geen melk, alles is weg. De ouders van mijn man zijn voor 3 jaar verbannen, ook mijn eigen twee broers zijn veroordeeld voor 5 jaar. O, wat is de nood groot, we sterven spoedig den hongerdood. Help, help toch broeder, om Jezus' wil, help ons spoedig, zoo gauw mogelijk. We zijn zoo bang, dat Uw hulp misschien te laat komt o, broeders en zusters, wacht er niet te lang mee, als er nog medelijden in Uw hart woont. Moge God de harten bewegen ons te helpen, om Jezus' wil, helpt, helpt eer Uw broeder sterft Veel menschen eten hier katten en honden, ook ik ben al zoo ver. Een maand houden we het niet meer uit, o broeders en zusters, ik zou God danken en Hem opnieuw mijn heele leven wijden als ik maar maïs of maïsbrood te eten had. Ja, op mijn knieën zou ik naar U toe willen komen, indien het mogelijk was, om eens eenmaal genoeg te eten Ik moet eindigen, maar in vol geloof en rotsvast Godsvertrouwen, zal ik mijn knieën niet opheffen en mijn armen zullen niet moede en mijn aangezicht wil ik niet afwenden, waar ons ook hulp vandaan komt." Noord-Kaukasus, April 1933. „.... Ik zelf leef nu al twee weken van gekookt water en ik zie ook geen uitkomst, hoe het verder zal gaan. Waar iets van het vee sterft, eten we op. Dagelijks sterven bij ons de menschen van honger. Drie tot vier in één graf. Ik ben een wees, ik heb nog een klein broertje, en een klein zusje, waarvan ik niet weet, hoe ze er door zullen komen, en ze zijn ook naakt, want ik heb geen geld om iets te koopen. Ik bid U, onze bede, als U eenigszins kunt, niet af te wijzen." Melitopeler Bezirk. „De kinderen zitten bijeengehurkt in een hoek, in lompen gehuld, op een beetje stroo en ze beven van honger en koude. Mijn man stierf niet lang geleden. De ziekte kunt ge wel raden. Hongerdood. Ach, het is niet te beschrijven, wat wij doorstaan moeten. Wij smeeken U, erbarm U onzer, want als U en de lieve God zich niet spoedig over ons ontfermen, zijn we verloren, en moeten we doodhongeren. Hoe pijnlijk dat is, gelooft niemand die het niet bij ervaring weet. Oekraïne. „Lieve Oom! Ik wil probeeren eens aan U te schrijven. We hebben nog een paar -emmers aardappelen en een paar rapen en dan is alles op. En we zijn zoo bang voor doodhongeren. Onze vader is al een jaar en vijf maanden weg voor dwangarbeid, moeder is ziek en kan niet schrijven. Ik ben 12 jaar oud en heb nog 5 kleinere broertjes en zusjes " Zuid-Rusland. „Wij hebben al vijf maanden lang geen brood, van vleesch en vetstoffen is geen sprake. We waren al tevreden met soep, als men ze maar wat dik koken kon. Er sterven hier velen, zonder kist worden ze in 't graf gelegd. Geen woord over God wordt er gesproken, men zingt de Internationale. Onzen ouden dominee moet het zeer slecht gaan, ook W. hebben ze met vrouw en kinderen weggestuurd. L. en zijn kinderen zijn allen van honger gestorven. We vragen ons dikwijls af, waarom we zoo stiefmoederlijk behandeld worden. 'Waarom God ons zoo straft, vooral zoo'n klein onschuldig kind. ik denk dikwijls, mocht ik maar bij U voor droog brood werken, mocht ik me maar eens aan aardappels zat eten. 's Avonds gaat men met tranen slapen, 's morgens staat men met tranen op. In de stad is het nog erger, daar worden de dooden bij elkaar geraapt en als vee begraven. Waarom God zoo iets toelaat? 't Is toch een straf. Ik heb den brief onder tranen geschreven. Ik ben nog maar een schaduw van een mensch. In het heele dorp is nog niet één gezond mensch. Het geneesmiddel ontbreekt, het brood. Bidden hebben we goed geleerd, hoewel velen het vergeten hadden. We zenden U onze beste wenschen, hartelijk dank en alle broeders en zusters groeten wij." Wolga-gebied 1933. „Zooals in 't begin van mijn brief stel ik U mijn nood voor. De nood is groot en zwaar en toch moet ik zeggen: nader, mijn God tot U, nader tot U, al drukt de kommer zwaar. De nood is zoo groot, dat de dooden hier gegeten worden en honden zijn hier niet meer te vinden en katten nog veel minder. Het vee, dat hier sterft, wordt gegeten. Er zijn vandaag vijf dooden opgegeten. Er sterven er zoo veel, dat er geen tijd is, graven te maken. Men graaft kuilen V/2 vadem breed en 4 diep. Daar worden de dooden ingelegd van 20 tot 30 tegelijk. Vandaag zijn er 10 a 15 gestorven. Gansche huizen zijn uitgestorven. Verder lieve, dierbare vrienden, . weest zoo goed en sluit Uw harten niet toe. Gij kent het woord; wat ge één mijner trouwe broeders doet, doet ge Mij. Weest dan zoo goed en verzamelt wat ge kunt en stuurt mij een aalmoes terug en sluit Uw harten niet voor God en mij. Het zal er U wèl om gaan. Bidt, dat we elkander wederzien. Amen." Wolga-gebied, April 1933. Velen plakken op hun brieven „proeven" van het bijna niet te eten brood, dat bestaat uit gehakt stroo, kaf en zaden van onkruid als laatste voedingsmiddel, dat dezen ongelukkigen is overgebleven. Honderdduizenden hebben niet eens zulk voedsel, maar verhongeren letterlijk met vrouw en kind. Katten en honden, om van vee maar niet te spreken, zijn in de leeg geveegde dorpen niet meer te vinden. Het aas van doode dieren, wordt hongerig verslonden. Darmvergiftiging en dood zijn daarvan de onvermijdelijke gevolgen. 24-4-1933. „Waarde, geachte oom! Bij het begin van mijn schrijven, deel ik U mede, dat dit mijn tweede brief is, dien ik aan U schrijf. Hoewel onbekend, ken ik U toch in den Heere. Het is mij dezer dagen gebleken, dat ik geen juist adres had. En dit adres, waaraan ik nu dit schrijven zenden wil, kregen we van onze buurvrouw. Ik kom tot U met het ten hemel schreiende bericht: Hongersnood! Voor ik verder schrijf, maak ik U bekend, wie we zijn: Beiden, mijn man en ik en ook onze kinderen zijn tot nu toe nog bewaard gebleven in het geloof aan den hemelschen Vader. De geheele familie is geloovig evangelisch. Ik zal U kort alle ellende per brief voor oogen stellen en den eindenloozen jammer, waarin we dag aan dag verkeeren, terwijl we op geenerlei wijze den hongerdood ontkomen kunnen. De nood in ons gezin is in de laatste 3 weken tot 100 °/o gestegen. Ik zal U nu alles meedeelen, wat ons in die ten hemelschreiende ellende gebracht heeft. Onze ouders bijna 70 jaar, zijn beiden voor 3 jaar verbannen, twee van mijn broers 5 jaar. O God, wij zelf zijn hulpeloos en van alle middelen beroofd. Onze handen zijn voor altijd gebonden. O God, laat ons niet tevergeefs weenen, binnenkort is alles voorbij. We hebben niet meer ieder ons eigen bed, waar we ons hoofd op kunnen neerleggen. We slapen met z'n vieren in één bed, mijn man slaapt op een tafel. Maar dat kunnen we allemaal vergeten, dat doet ons geen pijn. O God, honger doet zoo'n pijn. We hebben vijf volle weken verrotte bieten gegeten, die mijn man en ik met mijn kinderen bij elkaar bedelden. Maar tenslotte raakten ook die op en de zak bleef leeg. De ellende waarin onze bewoners van de Kaukasus zich bevinden, is werkelijk niet te beschrijven en toch wil ik trachten U enkele beelden voor oogen te stellen. Wij zelf eten nu gras, al twee weken lang. Ik zelf ging op zekeren dag naar den heuvel, waar een dood paard lag, om te eten. Mijn man is ziek, geheel gezwollen. De dokter beweert nu, dat de menschen zullen vallen als vliegen, wanneer de warme dagen komen. In het dichtstbijzijnd Russendorp sterven de menschen al tot 40 man per dag. In het eerstvolgend Duitsche dorp worden ± 15 lijken per dag begraven. Waar men ook gaat, door de steppen of over de akkers liggen heele gezinnen langs den weg. Allerwegen lijken onder den blooten hemel, weken lang. Niemand ruimt ze weg, katten en honden worden gegeten. Men heeft in A., de nabijzijnde stad een onderaardschen handel ontdekt, waar menschen geslacht worden, tot worst en koteletten verwerkt en verkocht Het is ijzingwekkend en toch zijn dit voldongen feiten. Hier inpons dorp, hebben onze buren een lijk, dat op ons kerkhof begraven was, opgegraven en met een tang en een hamer, de gouden tanden eruit gebroken, die tanden in Torgsin voor producten ingewisseld. De Bijbel zegt toch: Laat hun stof rusten. Ook de dooden hebben geen rust. Hoe zijn we in zulk een ellende geraakt? In den afgeloopen winter, einde December, werd er zeer streng beslag gelegd op onze waren. Ik had nooit kunnen gelooven, dat een mensch zooveel doormaken kan. Mijn lieve man en ik met de kinderen hebben vorigen zomer buitengewoon hard gewerkt. Wij hadden nog voor een heel jaar eten, ongeveer 3 poed boonen, aardappels, 30 kippen, een koe, ik had van aHes volop. Alles weg. Men heeft ons hulpeloos gemaakt, en van alle middelen beroofd. De beslagname werd niet ineens opgelegd. December, Januari, Februari, drie volle maanden werden we geplaagd, en het eind van alles is, als er geen hulp komt, den hongerdood te moeten sterven. Maar ook vele broeders en zusters werden reeds geholpen door bloedverwanten en bekenden. Ook veel barmhartige broeders en zusters helpen. Ja, al het brood werd afgenomen, al het graan kortom, alles wat koren heet, verschillende zaden, groente, alles bij elkaar geveegd en aan den Staat gegeven. Alle aardappels, boonen, producten; er werd beslag gelegd op vleesch, melk en eieren, alles zijn we kwijt, van alle middelen beroofd en hulploos gemaakt. O God, waar vinden we hulp, wie ontfermt zich onzer? O, lieve oom, zoek U toch hulp voor ons. O, erbarm U onzer. O, broeders en zusters, geve God, dat dit schrijven U bereike en doet Uw hand open om ons van den hongerdood te redden, o, helpt helpt ons, honger doet zoo'n pijn. Het ouderhart bloedt om die arme kindertjes. O, broeders en zusters, ik smeek U om God's wil, laat ons niet tevergeefs weenen. Binnenkort is alles voorbij, binnenkort dan ben ik er niet -meer, spoedig komt de doodsvloed bruisend opzetten. Weldra moet ik sterven, nog een kleinen tijd en dan draagt men mij weg. Nog een kleinen tijd en alles is voorbij. Nog een kleinen tijd, dan klaag ik niet meer, nog een kleinen tijd, dan ween ik niet meer. O, oom, stuur U ons toch een kleine gave, een paar happen maar. O, had ik maar maïsbrood, ik zou God voor altijd en eeuwig danken. Ja, daar boven zullen we hem de hand drukken en onzen dank stamelen van eeuwigheid tot eeuwigheid. O, broeders en zusters, wacht toch niet langer, het zou te laat kunnen zijn. We leven nog, maar lang kan het niet meer duren, dan zijn ook wij een offer van den dood. Ons 8-jarig zoontje is al eens op straat neergevallen en lag daar voor dood. Hij is al zoo zwak, dat hij niet meer kan loopen. En zoo vragen wij handenwringend en smeekend, sla ons verzoek niet af. De worm kromt zich eer ze sterft. O, wacht niet langer, niets is te gering. Zie, de dagen snellen