E. STANLEY JONES' „CHRISTUS' ANTWOORD OP HET COMMUNISME" beoordeeld door Dr.F.J.KROP Brochure No. 98, Uitgave „Geloof en Vrijheid" Ie Pijnackeritraat 102-106 - Rotterdam CHRISTUS ANTWOORD OP HET COMMUNISME, door E. Stanley Jones, Amsterdam, H. J. Paris, beoordeeld door Dr. F. J. KROP. We schrijven Augustus en de rusttijd is daar. „Rusttijd?" Nu ja, alles is betrekkelijk. Laat ik liever zeggen, dat het oogenblik is gekomen, om alle polemieken te laten rusten; den arbeid iets kalmer op te nemen en door verpoozende lectuur de krachten te vernieuwen, die straks weer geheel door de najaars- en wintercampagne zullen worden opgeëischt. Toch moet ik nog even polemiseeren, want mijn aankondiging van Jones' boek over het communisme wordt vanzelf een ernstige critiek; en wat ik als leerzame „ontspanningslectuur" ter hand had genomen, roept in mij zooveel tegenstrijdige gevoelens wakker, ja, ergert mij op dusdanige wijze, dat ik niet wachten kan tot het najaar, om mijn hart te luchten. Ik heb het boek nog niet eens uit; het spreekt echter vanzelf dat al hetgeen ik nu ga neerschrijven corrigenda behoeft, ik' die gaarne later zal aanbrengen. Doch ter zake. Ik houd van Jones. De drie boeken die ik van hem kende, en waarvan m.i. het voornaamste blijft Christus langs den Indischen heirweg, hadden mij hem doen kennen als een diepgeloovig man, eerlijk, oprecht, door groote liefde tot de Indische bevolking, bovenal door groote hef de tot Christus, gedreven. Maar ook.... als een zeer naïef mensch, zooals Amerikanen (en van de beste) alleen kunnen zijn. Toen ik hem, vóór zijn vertrek naar Rusland, hier in de Zuiderkerk hoorde, zei ik onmiddellijk tot een vriend:. „Die man vliegt er in bij de Russen." En hij is er in gevlogen. Dat was te verwachten; maar ik verwachtte niet, dat hij zulk een oppervlakkig boek, dat hier en daar een Russisch propaganda-boek wordt, Izou schrijven, nóch dat hij — bij gebrek aan theologische kennis, niet minder dan bij gebrek aan gron- dige kennis van het bolsjewisme — ons zulk een allegaartje zou aanbieden. Neen, zóó dwaas oppervlakkig als het boek van collega Mecklenburg is Jones' boek niet. Maar het is gevaarlijker en werkt nog meer verwarrend, omdat hij de pretentie heeft z'n verwarde stellingen bijbelsch te adstrueeren en daarbij zichzelf voortdurend tegenspreekt. Jones is er in gevlogen. Zijn eigen beweringen dat hij niet werd misleid door den schijn, hebben juist de tegenovergestelde uitwerking dan die hij bedoelt. „Kom eens mee, zegt hij, en kijk met mij de schoolkinderen van Baku in de oogen. Ik had aan de zeer bekwame, rustige directrice van een school gevraagd, of ik de kinderen wat vragen mocht. Ik koos een willekeurige klas met kinderen tusschen twaalf en vijftien jaar, niets was van te voren gearrangeerd (hoe weet Jones dat? K.) en er waren verschillende rassen vertegenwoordigd. Ik vroeg hen waarom ze vóór het nieuwe régime waren. / Dadelijk gingen er vol enthousiasme een massa handen naar boven. „Vroeger was mijn vader geheel onontwikkeld, nu leert hij en leeft hij in zijn gezin". (Wat niet waar is. K.) „Vroeger waren er niet zulke scholen voor arbeiderskinderen, die waren alleen voor rqke kinderen" (? K.) „Vroeger woonden we in een kelder zonder eïectrisch licht, nu hebben we een goede woning". (Wat niet waar is. K.) „Vroeger werden de kinderen op school geslagen, nu zijn onze onderwijzers vriendelijk voor ons en er wordt geen onderscheid gemaakt tusschen de verschillende rassen". (Behalve dan de geloovigen b.v. en de eenmansboeren, die als paria's worden behandeld. K.) „De arbeiders zjjn veel ontwikkelder tegenwoordig dan vroeger. We hebben tegenwoordig kranten en tijdschriften". (Over het gebrek aan boeken, tijdschriften, leermidddelen, zijn allen het eens. K.) „Vroeger was het voor Turksche meisjesverboden, de scholen te bezoeken, tegen- woordig gaan we allemaal". Het eten is zooveel beter, zoowel op school als thuis." (Grooter leugen is niet denkbaar. K.) „Deze school ligt op het terrein van een vroegere kerk en dat is maar goed ook, want de kerk deed weinig voor de ontwikkeling van het volk, ze gaf geen technische of politieke voorlichting, alleen godsdienst." (Keurige, van buiténgeleerde bolsjewistische fraze. K.). Pag. 22. * * Had Jones zich de moeite getroost om vooral persoonlijk kennis te gaan maken met mannen als Douillet, Lodygensky, Schabert, Steinwand, enz., dan zou hij beter op z'n hoede zijn geweest, en geweten hebben dat zelfs Ruslandkenners, die ook de taal volkomen machtig zijn, ja de volksziel, de zeden en gewoonten der Russische bevolking, vooral der Bolsjewieken, geheel verstaan (wat met Jones niet het geval is), nog telkens moeten onderscheiden tusschen het gecamoufleerde stukje Rusland dat men laat zien en de ontzettende werkelijkheid. Zoo nu en dan heeft hij heldere oogenblikken. Hij constateert dat Sowjet-Rusland de machine aanbidt: „Rusland aanbidt de machine. De tractor, dien wij telkens weer op aanplakbiljetten zien afgebeeld, is de nieuwe economische Messias. Op het bordes van een kathedraal in Leningrad heb ik een groote landbouwmachine zien staan: het was een symbool van den geest van het hedendaagsche Rusland, dat den rug heeft toegekeerd aan den godsdienst en het vertrouwen vest op de machine. Toen ik zag met hoeveel vuur die machine werd vereerd, heb ik geglimlacht en tot mezelf gezegd: „Er is ook een tijd geweest, dat wij Amerikanen de machine verheerlijkten. (Met dit verschil, dat de Amerikanen in het Evangelie het correctief voor die machine-vergoding hadden. K.) Pag. 16. Dat de Communisten ook het goede van onze beschaving hebben verworpen en beslist vijandig staan tegenover elke religie, weet Jones: „De communisten van Rusland waren aan- vankelijk van plan elk teeken en symbool van het verleden te vernietigen, ook de kunst van het verleden, die als „burgerlijke kunst" gebrandmerkt werd. Maar toen ze daarmee reeds 'een begin hadden gemaakt, veranderden ze van inzicht en namen het verstandige besluit, de kunstwerken te behouden (? K.) Wanneer ze hetzelfde gedaan hadden met het beste, wat er in den godsdienst is en zelfs met het beste van het kapitalisme, dan zou de helft der wereld thans aan hun voeten liggen. Nu moeten we ons heen worstelen door hun meedoogenloosheid, om hun goede kern te ontdekken. De meeste menschen worden afgeschrikt door die hardheid, voor ze ooit het goede te zien krijgen." (Over dat „goede", dat de G.P.Oe Jones liet zien, later K.) Pag. 39. In zijn critiek op de huidige samenleving is Jones sterk. Menige zin, zelfs menige bladzijde is ons als uit het hart gegrepen, met allerlei voorbehoud, natuurlijk. „Ik ben, zegt hij, geen communist (o zoo? Men krijgt wel eens andere indrukken. K.) en ik noem mezelf ook geen socialist, maar ik ben een christen die naar de oplossing van dat probleem zoekt. Ik ben er zeker van, wanhopig zeker, dat het christendom in deze de leiding nemen moet, of anders heeft het afgedaan. Het is niet genoeg, als u me komt vertellen dat het christendom de kracht heeft om het leven van de menschen persoonlijk te veranderen en dat ook inderdaad doet. Dat weet ik en ik ben er boven alle beschrijving dankbaar voor. Maar dat is niet genoeg. Moeten we probeeren de slaven persoonlijk te redden en de slavernij als systeem laten bestaan? Moeten we pogen de dronkaards persoonlijk te helpen, maar den drankhandel onaangetast laten? Moeten we de oorlogsinvaliden verplegen en den oorlog laten bestaan? Zullen we ons bezig houden met de slachtoffers van het concurrentie-systeem, hun een aalmoes geven en toelaten dat het systeem voortgaat armoede te verwekken, en haat en imperialistische exploitatie?" Pag. 23. Heel goed; maar de weg daartoe? De fouten van onze huidige samenleving, zien wij evengoed als Jones. Die worden echter door het Russisch communisme niet vermeden, doch honderdvoudig vermenigvuldigd. Die schrijven wij bovenal toe aan de zonde in den mensch, veel meer dan aan de omstandigheden. Doch afgesproken: die omstandigheden moeten gewijzigd, en met belangstelling zien wij uit naar het constructieve gedeelte van Jones' critiek. En wat krijgen wij te hooren? Wat we al lang wisten en sinds jaar en dag met alle macht prediken: daar moet meer solidariteitsbesef zijn, meer rechtsgevoel; de „coöperatie" moet de „concurrentie" vervangen, en dergelijke algemeenheden meer. Wijst dat alles niet op zedelijke factoren, die de bolsjewieken met kracht én verontwaardiging verwerpen; en zou het daarom niet goed geweest zijn als Jones in Rusland had uitgegeven en daar op de macht van Gods Woord had gewezen; het Woord, dat alleen den mensch veranderen kan en langs dien weg ook de „omstandigheden" en onderlinge verhoudingen kan wijzigen? Doch we gaan verder: „Want deze maatschappij is ten doode opgeschreven. (Door economische fouten, of door gebrek aan geloof en practisch toegepast geloof? K.) Ze gaat onder aan haar eigen onrecht, maar terwijl alles kraakt en schudt zjjn er twee dingen die blijven: Een Konmkrjjk, waarvan ik meen dat het de hoogste vorm is van menschelijke samenleving, en een Persoonlijkheid, waarvan ik meen dat het de hoogste Persoonlijkheid is. Het eerste geeft ons het programma voor een nieuw opbouwen van de wereld, de ander geeft ons de kracht om dat programma te verwerkelijken." (Zie verder K.) Pag. 30. „Charles Kinsley, de groote christensocialist, heeft gezegd: „De Bijbel was gemaakt tot een handboek voor den politieagent, tot een dosis opium, die lastdieren mak houden moest." Maar let wel: het was Kinsley, de christen, die voor het eerst de meening verkondigde, dat godsdienst opium was, niet Karl Marx, de atheïst, op wiens naam de uitspraak meestal wordt gezet. Heeft Kinsley dit uitgesproken, omdat hij zag dat dit weliswaar het geval was met vele christelijke kerken gedurende de eeuwen, maar dat het niet waar was, als we staan tegenover het evangelie zooals Christus het gegeven heeft?" (Met Kinsley, die de geloovigen wil wakker schudden, gaat de christen accoord; met Marx, die het geloof wil uitroeien, nooit. K.). Pag. 42. * * „De dalen zijn laag geworden doordat de bergen omhoog zijn gerezen. Dat is de tragedie van een gemeenschap, die op concurrentie is gebaseerd Aan den voet van eiken berg van finantiëel succes vinden we het dal van finantiëele nooden." (Nogmaals: heeft Jones een practisch program om het goede te behouden en alleen het kwade te bestrijden? K) Pag. 47. „We hebben een beschaving in onze dagen, waarbij de zwijnen voorgaan en de menschen pas in de tweede plaats komen en we zijn geworden als onze idealen. Onze politiek wordt door begeerte en niet door behoefte bepaald" In de eeuw der ridders en leenmannen plaatste men vaak een leeuw in het wapenschild Is er, voor het wapen van onze hoogstbeschaafde maatschappij, wier eenig doel schijnt om te verwerven, veel te verwerven, wel een beter dier te vinden dan dat, waarover gesproken wordt in het verhaal van Gadarena?" (Prachtig. Heeft Jones dat ook gezegd te Washington en te Moskou? K.) Pag. 51. * * „Jezus heeft ons zoo weinig dingen „uitgelegd" en iets weggepraat heeft Hg nooit, maar Hij hakte den knoop middendoor, en at zoowel met heidenen als met Joden. En daarmee heeft Hij ons twee dingen geleerd: ten eerste dat de godsdienst wel degelijk iets te maken heeft met den gewonen menschehjken honger. En ten tweede dat de godsdienst iets te maken heeft met de verhouding van de menschen onderling. Tegelijkertijd gaf hij de menschen te eten en stichtte een verhouding van broederschap met buitenstaanders.'' (Uitnemend. Maar hoe kan Jones dan het bolsjewisme goedpraten, dat slechts honger en ellende bewerkt? K.). Pag. 54. „Laten de christenen zich open stellen voor het onrecht, dat ten grondslag ligt aan onze economische verhoudingen, en het zal hen te pakken krijgen, het zal hen tot in het hart grijpen. Maar nu is de Kerk op economisch gebied analphabeet. Wanneer zij neerzit bij de onterfden en zichzelf blootstelt aan de centrale behoefte van de menschheid, een veranderen van den grondslag der samenleving van concurrentie in coöperatie, dan zal ze daaruit te voorschijn komen met een machtig besef van roeping en plicht." (Keurige zin; doch niet alleen voor onze samenleving, ook en vooral voor Stalin es. die alle geestelijke waarden loochenen. K.). Pag. 56. Maar de Christenwereld heeft het vooralsnog gemakkelijker gevonden om barmhartig te zrjn dan om rechtvaardig te wezen. Rechtvaardigheid zou den arbeiders hun deel geven van de winsten der industrie; nu betalen we loonen en hier of daar een aalmoes. Op zijn best spelen we „reddende engel" tegenover de armen, in plaats van broeders te zijn in een wereld die gebouwd is op den grondslag van broederschap. Het is een fundamenteel onrecht dat iemand die geld bezit, daarmee ook het recht heeft anderen te huren of te ontslaan en over de geheele economische positie te beslissen van een medemensen, die hersenen of spieren in dienst stelt van de industrie. Wat hier noodig is, is geen liefdadigheid, om de toestanden een beetje te verzachten, maar recht, om de toestanden te veranderen. Wie maatschappelijk werk doet aan den buitenkant van dit centrale onrecht en het zelf onaangetast laat, is als iemand die een gezwel met odeur besprenkelt in de hoop dat het daardoor genezen zal. Een groot zakenman heeft eens tegen mij gezegd: „We zijn bereid, alles voor den arbeider te doen, behalve van zijn rug af te gaan". Rechtvaardigheid zou deze verhouding van boven-opelkaar-zitten veranderen in een verhouding van elkander aan te kunnen zien, met andere woorden een wereld van broederschap scheppen." (Wie zit meer op den rug van z'n medemenschen dan het bolsjewisme, dat 160 milHoen menschen door een paar mannen laat terroriseeren? K.). Pag. S7. • * „Want inderdaad is deze genezing slechts mogelijk door recht; geen liefde, geen geloof, geen hoop kan bier baten; onze hartelijkheid zal onverstandig, onze hoop ijdel zijn, tenzij wij voor alles rechtvaardig zijn en de fout van de besten en grootsten onder de menschen is eeuw in eeuw uit geweest, te meenen dat zij de armen konden helpen door het geven van een aalmoes en door het prediken van geduld en van hoop en door allerlei andere dingen, die verzachten en vertroosten, behalve door dat eene, dat God van hen eischte: recht" (Was er ooit minder recht, dat in Sowjet-Rusland? Kregen de stumperds daar maar wat liefde en gerechtigheid! K.) Pag. SI. • » Tawney zegt: „Al is er een groot verschil in natuurlijke begaafdheid, toch is 't kenmerk van een beschaafde samenleving, te streven naar de eliminatie van ongelijkheid, die niet haar oorsprong in individueele ongelijkheid heeft, maar in haar eigen organisatie; en dat individueele verschillen, die de bron zgn van sociale energie, meer kans hebben zich te ontwikkelen en tot uiting te komen als de sociale ongelijkheid, voor zoover dat mogelijk is, verdwijnt." We zouden de slagboomen willen wegnemen, die de tegenwoordige maatschappij heeft opgericht, zonder innerlijke rechtvaardiging, maar tegelijkertijd zouden we superieure begaafdheid erkend willen zien, en willen zorgen, dat die gelegenheid krijgt zich te ontplooien. Nu worden die superieure gaven meestal in dienst gesteld van eigen zelfzuchtig belang. In een coöperatieve samenleving zouden ze in dienst worden gesteld van het gemeenschappelijk welzijn. Dan zouden ze constructief worden. Nu zijn ze meestal destructief. (Jones kan en moet weten, dat in Rusland geen coöperatieve samenleving bestaat, doch Staatssocialisme — zie Hindus — en dat de paria's zich nooit boven hun ellende kunnen uitwerken. K.) Pag. 64. „In Rome heb ik het Bambino gezien, het Kindje Jezus, dat behangen werd met kostbare steenen en zoo naar buiten wandelde en neerzag op de gezichtjes van honderden hongerige kinderen en ik heb me afgevraagd of Jezus, met al dien honger voor oogen, zich wel erg verheugen kon over die edelsteenen. En nooit heb ik de gedachte van mij af kunnen zetten dat, zoo dit mogelijk was, het voor mij niet meer mogelijk zijn zou me te verheugen in Christus. Dit met juweelen omhangen Bambino, omgeven door hongerige kinderen, is een levend symbool van wat wij Christus hebben aangedaan door hem te omgeven met de kostelijke livrei van schoone kathedralen en kerken, terwijl we het fundamenteele onrecht van onze maatschappij onaangetast lieten en daardoor Christus lieten hongeren in den honger van werkloozen en armen." (Juist: het bolsjewisme laat Christus hongeren in zijn werkloozen, armen en slaven. K.). Pag. 67. * • „Maar wij hebben in onze dagen de Agapè laten vervallen en alleen het Avondmaal behouden. En is dat niet symbolisch voor wat er in het heele Christendom gebeurd is: we zijn bereid te nemen wat Christus geeft, maar niet bereid te deelen met de broederen?" (Uitnemend. K.). Pag. 68. • * „Een Brahmaans politieagent zei eens tegen een kastelooze die christen was: „Wat heeft je godsdienst, het christendom, nu voor je gedaan?" Hij zei het vol minachting. „Wel, om te beginnen", antwoordde de vroegere paria, „ben ik nu niet meer bang voor je". De angst, het gevoel van onvrijheid, de minderwaardigheidscomplexen, die eeuwen , lang de ziel der kasteloozen gedrukt hadden, waren door den invloed die Christus heeft op het menschelijk leven, weggevaagd. De Brahmaansche stad.... wordt op het oogenblik bestuurd door een vroegere kastelooze. Het stadsbestuur was vastgeloopen door de verregaande corruptie, zoodat de Engelsche regeering tusschenbeide komen moest. Er was iemand noodig met karakter en ze konden geen betere vinden dan dezen vroegeren paria, want het Christendom had hem karakter en moed gegeven. Een kastelooze als hoogste autoriteit in een stad, waaruit hij vroeger verwijderd zou zijn met een heilig juk op de schouders". (Keurig: het Christendom maakt den mensch weder tot mensch; het bolsjewisme verlaagt hem tot erger dan een slaaf. K) Pag. 79. Had Jones zich tot die algemeene opmerkingen bepaald, de Christenheid aangespoord tot verwezenlijking van haar sociaal program, het vuur der Communisten aan onze lauwe „burgerij" tot voorbeeld gesteld, men zou den zendeling van harte hebben toegejuicht en op schier alle punten zijn bijgevallen. Maar nu gaat hij het Russische Communisme min of meer verheerlijken en idealiseeren. Zeker misleid door het mooie woord „communisme", dat ons steeds de ideale teekening van Hand. II voor den geest roept: „Wanneer Rusland een uitzondering schijnt te zijn op dien regel, omdat het land pas tot bloei begint te geraken, nu het den gods- dienst uitgebannen heeft, dan antwoord ik daarop dat in het communisme met zijn strijd voor de rechten en kansen van de lagere klassen meer leeft van den geest van Christus dan in de Russisch-Orthodoxe kerk met haar bijgeloof en haar verbondenheid aan het onmenschelijk tsarisme." (Dat is eenvoudig onzin, voor wie het bolsjewisme kent. K.) Pag. 80. * * „Waarschijnlijk hebben de communisten gelijk als ze zeggen, dat ze een klassenlooze maatschappij kunnen stichten door alle klassen tot één terug te brengen: de klasse der werkers. Maar waarschijnlijk hebben ze ongelijk als ze zeggen dat te kunnen bereiken door de dictatuur van het proletariaat, want die dictatuur schept een nieuwe klasse gedurende het proces van de liquideering der klassen en die klasse, die op het oogenblik de macht in handen heeft, zal die waarschijnlijk blijven vasthouden, ook nadat alle oppositie vernietigd is. Niets dat er op wijst, dat ze bezig zijn zich terug te trekken. Integendeel, de dictatuur wordt steeds strenger, zoodat het verdwijnen van den staat, wat het oorspronkelijke doel was, zeer ver af schijnt te zijn. De ontwikkeling schijnt juist den anderen kant uit te gaan. De staat wordt steeds machtiger, en de bestuurders treden hoe langer hoe dictatorialer op, hoewel ze op het oogenblik den rustigsten staat van Europa hebben. Ze hebben geprobeerd een klassenlooze maatschappij te stichten door één almachtige klasse te scheppen, die waarschijnlijk het geheele werk weer te niet zal doen. Toch hebben ze waarschijnlijk gelijk als ze zeggen, dat alle klassen teruggebracht moeten worden tot één klasse van werkers." (De rustigste staat van Europa? Ja, in het oog van een vreemdeling, die niet ziet dat men slechts zwijgt uit onzegbaren angst. K.) Pag. 81. „De communisten pogen een staat te bouwen op de werkers. Niemand heeft bur- gerrechten die leeft ten koste van anderen, allen moeten werken, of ze hebben geen deel aan den nieuwen staat Het Koninkrijk Gods kent diezelfde gedachte, maar gaat er nog boven uit: het zegt, dat het niet alleen het Koninkrijk is van werkers, maar het Koninkrijk van Helpers. Dat is grooter, want het is mogelijk dat menschen werken zonder werkelijk te helpen aan het algemeen belang, want zij kunnen ook werken voor hun eigen voordeel alleen." (De werkers? Wat voor soort werk wordt hier bedoeld? Weet Jones dat hijzelf als een nietsnut van alle rechten zou worden beroofd in de U.R.S.S.? K.) * * „Op dit punt staat Jezus hooger dan de communist, die, hoewel hij een groote liefde voor de menschheid heeft neiging vertoont te verstarren in een communistische dogmatiek en den mensch op te offeren aan de handhaving van die dogmatiek." (Het bolsjewisme zou liefde voor de menschheid hebben? Heeft Jones dan niets gelezen van hun voormannen, die zulk een „liefde" als een „burgerlijk vooroordeel" verwerpen? K.). Pag. 87. * * „Den heelen middag brachten wij door in het Anti-Godsdienstige museum, gehuisvest in het gebouw van de vroegere Sint Isaac's kathedraal, een heerlijk mooi gebouw, en den heelen avond brachten we door met het zoeken naar een kerk, waar dienst was, maar zonder er een enkele te kunnen vinden, behalve een Duitsch kerkje. Hier scheen de godsdienst als een kaartenhuis te zijn ingestort. Christus was opnieuw gekruisigd, dood en begraven, de inscriptie „Geen Wederopstanding" op het graf. Dat was mijn eerste indruk. Maar een poos later, toen ik in Baku was aangeland, heelemaal aan het andere einde van Rusland, daagde er toch iets anders in mijn ziel. Ik had een gevoel, heel vaag nog en niet omlijnd, maar toch met een onmiskenbare zekerheid, dat er iets vreemds en paradoxaals aan het gebeuren was en wel dit: Christus is toch opgestaan! Zijn geest herleeft in de warme liefde voor alle onterfden, in het geloof aan de eenvoudigen en onontwikkelden, in het openstellen van de voorrechten die vroeger slechts voor enkelen bestemd waren, voor allen, die werken willen. Ik had het gevoel dat dit alles.meer te maken had met den geest van Christus als de pracht en glorie der gesloten kathedralen." (Zelfde opmerking als boven. K.). Pag. 28. Die verheerlijking van het bolsjewisme, waaraan Jones zich schuldig maakt, komt het scherpst uit op pag. 29. „Misschien dat God het communisme gebruikt om 'het christendom te wekken tot iets, dat het in zijn eigen evangelie verwaarloosd heeft. Telkens moet ik denken aan een gelijkenis in het evangelie: „Een zeker man had twee zonen en hij zei tot den eenen zoon: „Ga en werk in mijn wijngaard". En de zoon zei: „nee" en hij ging. En hij zei tot den anderen zoon: „Ga en werk in mijn wijngaard", en de zoon zei: „Ja" en hij ging niet. En Jezus vroeg: „Wie van die twee heeft de wil gedaan van den vader?" De communisten doen in menig opzicht denken aan den zoon die „neen" zei en toch ging: want ze doen vele christelijke dingen hoewel ze de autoriteit ontkennen van Christus, maar het christendom heeft dikwijls verdacht veel van den zoon die „ja" zei en niet ging, want we hebben gezegd dat wij in zouden gaan tot het Koninkrijk Gods en het zouden vestigen op aarde, maar we hebben in plaats daarvan iets anders gevestigd. Dat „andere" dat het Westen rondom Christus opgebouwd heeft schudt op dit oogenblik op zijn grondvesten. En dat kan niet uitblijven, want het kan worden geschokt. Als ooit een vergelijking mank ging, dan is liet wel deze. De tweede zoon (het Christendom) zegt ja, maar vergeet te gaan. Accoord. Toch zeker -met deze restrictie, dat men beter kan zeggen: de aanhangers van het Christelijk geloof zijn niet allen ware geloovigen en ook de besten zijn nog maar ten deele trouw aan hun beginselen. Want dat die beginselen, trots alle gebreken der „Christenheid", op menig terrein, ook op sociaal gebied, hebben doorgewerkt en' schoone resultaten hebben bereikt, zal door Jones- toch niet worden ontkend. Maar nu die eerste zoon. Die zegt neen, maar doet ja. En dat zou dan het communisme zijn! Laat ons zien. Jones citeert de gelijkenis niet woordelijk. Daar staat: „Daarna berouw hebbende, ging hij heen." Die zoon ziet dus het verkeerde van zijn oorspronkelijke houding, en van zijn eerste besluit in. Hij erkent zijn schuld, zijn ondankbaarheid tegenover zijn vader, en.... verbetert zich tengevolge van die veranderde gezindheid, die — trouwens — alleen waarde geeft aan de daad. Waar heeft Jones zulk een berouw, zulk een veranderde gezindheid bij de bolsjewieken aangetroffen? Hij erkent zelf elders, dat die er niet is! Indien het noodig was voor de lezers van ons blad, zou ik hier de citaten vermenigvuldigen, waaruit ten duidelijkste blijkt dat de haat tegen God en Zijn Woord, de haat ook tegen den medemensen, voor zoover hij niet tot de partij behoort, wel verre van eenigszins te luwen, dagelijks in kracht toeneemt. En toch zou deze slechte boom goede vruchten voortbrengen? Waar blijft de vereering die Jones voor den Heiland beweert te hebben, als hg zoo lijnrecht ingaat tegen Zijn uitdrukkelijke uitspraken? A priori had Jones kunnen weten dat hij zich vergissen moest, als hij de werken des geloofs bij de bestrijders van alle geloof meende te hebben ontdekt. A priori had hij moeten zeggen: ik word bedrógen, of daar hapert iets aan mijn oogen. A posteriori blijkt, dat schier alle beweringen van Jones omtrent „bereikte resultaten" onjuist zijn. Het bolsjewisme zou, onbewust, „den wil des Vaders" hebben gedaan? Door het vermoorden van millioenen on- schuldigen, die in de vreesehjkste martelingen den dood ingingen, of in de kampen voor dwangarbeid „klang- und sanglos" wegstierven? Door het laten verhongeren wederom van millioenen stumperds, terwijl het kostelijke voedsel als voor hun oogen werd uitgevoerd, om toch maar geld uit de „kapitalistische landen" voor hun propaganda-doeleinden te verkrijgen? Ik weet niet hoe ik mijn verontwaardiging over het vroom doch onzinnig geschrijf van Jones moet luchten. Terwijl de Kerk, in al haar openbaringen, wordt „geliquideerd"; terwijl de laatste predikanten der Evang. Kirche een voor een worden afgemaakt (zie mijn Beroep op Frankrijk); terwijl de bolsjewieken zelf verklaren God te willen onttronen en ook de laatste sporen van religie tegen 1937 willen uitwisschen, komt daar een zendeling de vijanden van Gods volk de handen opleggen, de stervende Kerk haar gebreken voorhouden (meer heeft hij haar niet te zeggen), en kan daar zelfs geen woord van medelijden voor zijn mede-ambtgenooten, die in de klauwen der G.P.Oe zuchten, op overschieten! ; Christus sprak: „Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld wint en hij lijdt schade aan zijn ziel." Maar Jones zegt: „Wat geeft het of de ziel wordt uitgemoord of weggespot door de bolsjewieken, als er maar betere economische verhoudingen komen". Wat dat laatste betreft, Jones heeft niets gezien en weet niets. Ik heb hier voor mij liggen allerlei uitspraken van Sowjet-bladen uit den allerlaatsten tijd. Daaruit blijkt: le. dat de U.d.S.R. slecht 0.40 Meter wollen stof en 1.10 Meter linnen per inwoner produceert (ongeveer 1 „nieuw" costuum om de 10 jaar) Izvestia 22.4.'35; 2e. dat de regeeringsateliers zeer slecht werken. Dat zelfs in Moskou grijze overjassen met zwarte mouwen, zakken op den rug, scheeve kraag en zonder kraag worden afgeleverd. Vetchu. Moskwa. 2.8.'34 en 24.12.'34. (Ik zie Jones al met zoo'h jas loopen!); 3e. dat de Staat 1 paar schoenen per ongeveer 25 inwoners per jaar aflevert; terwijl het fabricaat dan nog zoo slecht is, dat de zolen reeds na 10-15 dagen los laten. (Izvestia 5.1.'34; 11.12.'34; 24.6.'34); 4e. dat in Moskou 25 °/o der schooljeugd niet naar school kan, wegens gebrek aan schoenen; de toestand in de dorpen moet nog veel slechter zijn. Za Komm. Prosv. 17.10.'34; 5e. dat ± 17 millioen arbeiders in de restaurants moeten eten; dat het eten er afschuwelijk is, met allerlei vuil (touw, spijkers, enz.) vermengd, zelfs in Moskou en Leningrad, Izvestia 12.1.'35; 9.4.*35; 10.1.'35; 12.2.'35; 12.U35 enz.; 6e. dat Kalinin in 1935, de hongerende bevolking er een verwijt van maakt (evenals Rykov in 1919) dat zij.... veel te veel brood eet. (Izvestia 10.1.'35) 7e. dat de stumperds die iets van hun eigen korenvelden nemen om hun honger te stillen, ter dood worden veroordeeld of gedeporteerd (Za Komm. Prosv. No. 158, 17.8.'34); 8e. dat, terwijl de bevolking hongert, de leiders zich in ongekende weelde baden, zoodat zelfs de correspondenten der Parijsche bladen (Le petit Parisien 14.5.'35) getroffen worden door de luxe der receptie in het Spiridonoskypaleis, waar zelfs verwende „kapitalisten" niets dan lof hadden voor de veelvuldige gerechten en de elegante Parijsche toiletten. Mooie gelijkheid die de heer Jones in Moskou zag, of liever niet zag! Het lust mij niet zoo door te gaan; ik zou de geheele serie van „Geloof en Vrijheid" wel kunnen resumeeren, als antwoord op de oppervlakkige beweringen van Jones, die — zooals ik zeide — van het bolsjewisme en de „bereikte resultaten" niets af weet. Maar ik heb hem ook verweten geen theoloog te zijn, en wil dat waar maken door een paar voorbeelden. De „armen" naar de Schrift zijn, zoo zegt hij o.a. pp. 41, de „economisch armen". Is dat geheel juist? Met hem ben ik tegen een vergeestelijking die tegen de bedoeling van de teksten ingaat. Ik geef ook toe, dat de toevoeging „van geest" in Mattheus V aan het woord „arm" zijn maatschappelijke beteekenis niet kan ontnemen. Maar tegen de zuiver-materieele verklaring van Jones moet ik eveneens in verzet komen. Jones had kunnen en moeten weten, dat de „armen" die door den Heiland worden zalig gesproken, de maatschappelrjk-onterfden zijn, zeer zeker, doch die, door de Farizeërs buiten het Koninkrijk Gods gesloten, behandeld als een „schare die de Wet niet kende" (en ook niet onderhouden kon tengevolge van hun armoede) de toevlucht namen tot den God des Verbonds, Die aan de nooddruftigen nimmer Zijn bijstand onthield, terwijl zij leefden bij het Woord der Profeten en der groote Gods-getuigen van het aloude Israël. Om dat geloof werden zij zalig gesproken. Maar de man met het éene talent, de nijdige, jaloersche, tegen God opstandige arme (Matth. XXV) wordt evengoed buitengesloten als de zelfzuchtige rijke die slechts leeft voor zijn gemak, zijn weelde, zijn genietingen, i.e.w. voor zichzelf. En dan het „Koninkrijk Gods" dat Jones predikt! Dat is eenvoudig het humanitair-maatschappelijk ideaal van het rationalisme. Het heeft met het Koninkrijk Gods dat de Schrift predikt, al zeer weinig te maken, daar het eschatologisch karakter van dat Koninkrijk absoluut wordt genegeerd. God sticht Zijn rijk op aarde als Zijn tijd daar is, zoo leert het Woord; en Hij sticht het door een algeheele omwenteling, zooals Hij alleen bewerken kan, welke „omwenteling" met de October-Revolutie net zooveel te maken heeft als de werken Gods met de werken des Satans. Doch wij zouden op dergelijke theologische dwalingen niet hebben gewezen, als het beroep op de Schrift de ontboezemingen van Jones niet des te gevaarhjker maakten. Nu krijgt de oppervlakkige lezer dezen indruk: le. wat de Christenen beloofden, volbrengen de bolsjewieken, al bestrijden dezen het geloof; 2e. konden die bolsjewieken maar wat minder „dogmatisch" worden, dan was er met hen nog veel te bereiken; 3e. de October-Revolutie is heusch zoo erg nog niet, en de wereld-revolutie, wel, kan die niet in Gods plan begrepen zijn? Ja, het citaat waarop ik hier zinspeel, moet ik nog even in z'n geheel overnemen. Op pag. 46 lezen wij: „Hier is dus sprake van een nieuw Koninkrijk, dat een algemeene revolutie bewerkstelligen zal door de „hoogmoedigen" te vernederen, een politieke revolutie door de „machtigen" van hun troon te stooten, een sociale revolutie door de „nederigen" te verheffen, een economische revolutie door de „hongerigen" te vervullen met goederen en de rijken ledig weg te zenden." Pag. 46. De verwarring is duidelijk. Onder voorwendsel dat God „alle dingen nieuw maakt" door een machtsdaad van Zijn hand, worden hier de revolutionnaire bewegingen, die overal onze samenleving bedreigen, min of mwer vergoelijkt. Een practisch gevolg van een theoretisch (theologische) verwarring en dwaling. Hier eindig ik deze voorloopige aankondiging. Mocht er aanleiding zijn, dan kom ik op het boek nog terug. Nu zeg ik alleen maar dit: het oppervlakkig geschrijf van Jones over het bolsjewisme waarvan hij niets afweet, en dat waar rüj zelf geen enkel concreet program daarstelt, ons niet duidelijk voor oogen stelt hoe wij uit deze „kapitalistische" samenleving tot een „communistische", dien naam waardig, komen kunnen, zal zijn reputatie als ernstig denker geen goed doen.