WETENSCHAP, MARXISME, RELIGIE. Nu de wetenschap de grenzen van bet menschelijk weten steeds meer uitzet, de werking der krachten in 't zonnestelsel steeds duidelijker verklaart, altijd verder doordringt in de geheimen der natuur, hebben sommige menschen zich afgevraagd of er in deze van stap tot stap meer gekende wereld nog wel plaats overblijft voor de religie. „Is de wetenschap wel te vereenigen met den godsdienst? Deze kwestie interesseerde reeds vijftig jaar geleden de intellectueelen en de geleerden. Op onze beurt moeten ook wij die vraag onder 't oog zien en 't juiste antwoord zoeken, want zij raakt niet alleen de intellectueelen, maar ons allen. Het gemakkelijkst zou het zijn, indien we deze- kwestie negeerden, maar dat kunnen wij niet, dat kunnen wij niet meer sedert Stalin met nadruk heeft verklaard: „Ik ben tegen den godsdienst, omdat ik vóór de wetenschap ben"; sedert men in Rusland den godsdienst poogt uit te roeien door wreede vervolgingen en dien te vervangen door de vijfjaren-plans der wetenschap; vooral sedert het socialisme en zijn logische consequentie: het communisme zooveel veld winnen in ons land. In den loop der hevige polemiek, die omtrent deze kwestie gevoerd werd, werden in de twee kampen tallooze argumenten gebezigd. Marx, en na hem het Bolsjewisme, hebben tot zich getrokken allen, die tegen den godsdienst waren en met alle mogelijke middelen hun leer over de gansche wereld verspreid, door een machtige propagandistische actie. Men kan hun argumenten in twee hoofd- Brochure No. 106, Uttgaoe „Geloof en Vrijheid" Ie Ptjnackersiraat 102-106 - Rotterdam groepen verdeelen, die samen den grondslag van de beweging der Godloozen vormen. Het eerste beweert met gezag: de geleerden zijn ongeloovigen, dus domheid is de grond, waarop het godsdienstig gevoel rust. Het tweede beweert ongeveer dit: de wetenschap verschaft ons de noodige gegevens, om de schepping te verklaren, dus de Schepper is eenvoudig een utopie, die den voortgang van 't proces niet kan verhinderen. Laat ons eerst eens van naderbij bezien de bewering, dat de mannen der wetenschap ongeloovigen zijn. Men kan niet ontkennen, dat er tegenwoordig en ook in vroegere tijden atheïstische geleerden waren. Maar, is hun getal zoo groot? Op dit punt heeft men hij de Academie van Wetenschappen en onder de professoren der Universiteiten en in de groote scholen der wetenschap een onderzoek ingesteld. De uitkomst heeft bewezen, dat er bij de mannen der wetenschap en bij hun leerlingen slechts weinig ongeloovigen zijn; niet meer dan bij iedere andere groep: gemiddeld 8 atheïsten tegen 92 geloovigen. En bovendien, dit ongeloof, dat men ons voorstelt als een massief onwedersprekelijk argument, wat beteekent deze negatie eigenlijk? Heel weinig, als we eens nader kennis maken met de meest verstokte atheïsten, met hen die wereldberoemd geworden zrjn: Voltaire, die een cynicus was, een groote geest; Voltaire, die met alles den spot dreef en met den godsdienst in de eerste plaats, Voltaire stierf als een geloovige. D'Alembert ook vroeg aan zijn vrienden een priester, pm hem bij te staan in zijn laatste oogenblikken. En zooveel anderen: Diderot, Volnoy, Mezoray, Bertholet zelfs, een overtuigd materialist, zegt: „Ik heb nooit vol vertrouwen in 't leven gehad; het leven bevat te veel twijfelachtigs, zooveel onberekenbare mogelijkheden; vandaar die indruk van droefheid en ongerustheid, die ik altijd met me heb omgedragen in alle omstandigheden van mijn bestaan." En ook Renan, die hoogepriester van het moderne atheïsme, die uitriep: „O, wat zou ik mij gaarne op mijn borst slaan, als ik nog eens mocht hopen die stem nog eens te hoeren, die mtf vroeger deed beven van angst! O, God, mrjner jeugd, misschien zult Gij ook de God van tmjn sterfbed zijn." Deze menschen waren in hun jeugd geloovigen geweest; door een of andere oorzaak verloren zjj het geloof in God en zochten een materialistisch ideaal, naar menscheliike maatstaf. Het religieus gevoel is echter niet, zooals sommigen beweren, iets dat alleen zwakkelingen noodig hebben; en wij zien deze intellectueelen en geleerden, deze groote geesten zich rekenschap geven van hun dwazen hoogmoed en zich nederig onderwerpen. Tegenover deze onechte atheïsten, tegenover het zoo Meine getal ongeloovige geleerden, staan de belndenissen van geloof van zooveel beroemde geleerden, van hen zelfs, o ironie, die de wetenschap reuzenschreden hebben vooruitgebracht, die sommigen aangrijpen als voorwendsel voor hun ongeloof en dié zooveel anderen willen gebruiken als wapen tegen den godsdienst Men verwonderde zich er over, dat Fabre de beroemde zoöloog, een geloovige gebleven was: „ik kan niet zeggen, dat ik in God geloof, ik zie Hem. Zonder Hem begrijp ik niets, zonder Hem is alles duister...." En hij voegde er bij: „Iedere eeuw heeft haar grillen. Ik beschouw het atheïsme als een gril; het is de ziekte van dezen trjd, men kan nüj eerder mijn huid afnemen dan mijn geloof in God". „Waarde meester," zeide eens een zijner leerlingen tot Pasteur, „hoe kunt grj, die zooveel hebt nagedacht en gestudeerd, hoe kunt rii gelooven?" En Pasteur antwoordde heel eenvoudig: „Juist omdat ik veel heb nagedacht en gestudeerd, heb ik rrnjn eenvoudig geloof be- Het zou te lang ophouden, als we nog wilden ÏZ,*? a bs Wat wetenschappelrjke genieën over dit onderwerp gezegd hebben vanaf Copermcus dien vromen en liefdevollen priester, die ™ if0rif Vaf de ,hewt^8 der aarde om de zon heeft geformuleerd! Linneus, de groote Plantkundige, die door de studie der natuur bekrachtigd werd in rijn geloof, in plaats van daardoor tot verloochening van zijn geloof gebracht te worden! Newton, die ons de fundamenteele wetten der natuurkunde en der sterrenkunde heeft nagelaten; Réaumur, de natuurkundige; Buffon, de dierkundige; Lavoisier, de schepper der chemie, Volta en Ampère, Cuvier, Laënec, Darwin, Claude Bernard, allen groote mannen der wetenschap. Hiermee wordt dit voornaamste argument der anti-religieuzen gelogenstraft door de betuigingen der geleerden zelf. De Godloozen willen ons doen gelooven, dat de geleerden in hun wetenschap een bewijs hebben gevonden van het niet-bestaan van God; dat is valsch. Ongelukkig is het moeilijk met succes te strijden, als men onverhoeds overvallen wordt en al te veel menschen willen doorgaan voor een grooten geest, hebben graag dezelfde overtuiging als groote uitvinders. Wij moeten hen tegenstaan. Wij moeten afdalen tot het hart der kwestie, wij moeten weten, wat de menschen, die men als getuigen oproept, zelf gezegd hebben en telkens zal men het getimmerte zien ineenstorten, dat niet rust op wetenschappelijke kennis, maar op onwetendheid De Godloozen bestrijden den godsdienst met alle middelen, maar geven zich het air van bouwers te zijn, want zij willen den godsdienst vervangen door de wetenschap. Na de hulp der geleerden te hebben ingeroepen, wier opinie zij verdraaien, trachten zij door een ander middel hun gruwelijk werk voort te zetten en meenen den Schepper te kunnen neerhalen tot den rang van een hersenschim, door een mathematische verklaring van de schepping. Dit argument is vooral gericht op de massa. Het eerstgenoemde argument richtte zich tot hen, die de feiten onpartijdig willen onderzoeken en zich gaarne beroepen op getuigenissen; het tweede is meer gericht op hen, die de wetenschap bewonderen, en er niets van begrijpen. Tegen de belijdenis, dat God den hemel en de aarde geschapen heeft, stellen de Godloozen deze bewering: de schepping is een natuurlijk verschijnsel, dat verklaard wordt door de wetenschap en zij trekken daar deze conclusie uit: God bestaat dus niet. Hoe ze aan deze conclusie komen, is een andere zaak. Laat ons eerst het argument zelf en de middelen om het te bewijzen eens bezien. Een wetenschappelijke kennis van de schepping, dat omvat alle terreinen der wetenschap; de atheisten hebben dikwijls het probleem al te eenvoudig gemaakt door zich te bepalen tot de sterrenkunde. En dat niet zonder reden: de sterrenkunde is voor het groote publiek een tamelijk onbekend terrein. Inderdaad, welk verschil is er voor de meeste menschen tusschen het oneindige en het getal sterren, of de duizelingwekkende snelheid van 't licht, dat toch soms millioenen jaren noodig heeft, om ons te bereiken. Of juister gezegd, deze astronomische cijfers zijn voor velen een tastbare vertegenwoordiging van het oneindige. Kortom, dat alles treft ons en doet ons verbluft staan.... en de mensch, die microbe, heeft het toch aangedurfd deze wereld zonder grenzen in te gaan, hij heeft haar wetten ontdekt, hij kan haar bewegingen voorspellen. De Schepping? een gewoon natuurkundig probleem, waarvan de geleerden stap voor stap de oplossing hebben gevonden, een oplossing waarbij van iets goddelijks geen sprake is. En toch, wanneer men wat verder gaat dan deze oppervlakkige ontdekkingen, wat een ongekende dingen nog! Er is niet veel tijd noodig om tot de ontdekking te komen, dat men zelfs niet weet, waar dit heelal, dat men schepping noemt, eindigt; dat geen geleerde heeft durven vaststellen, dan alleen als hypothese, de vorming van 't heelal, de oorsprong der beweging, die haar voortdrijft of der stof, waaruit ze bestaat. Alleen de onwetenden kunnen dus de almacht der wetenschap aannemen en er even absolute conclusies uit trekken; de ware geleerden begrijpen, wat hun kennis beteekent, en hoezeer hun wetenschap niets anders is dan onwetendheid, zoodra men die vergelijkt met al wat nog verborgen is, met dat oneindige geheim, waarvan de menschen alleen een heel gering deeltje zullen kunnen ontdekken. En welk een trots, om het bestaan van God te ontkennen, omdat de mensch er eindelijk in geslaagd is, om een beetje te begrijpen van de wereld, waarin hij reeds zoo lang leeft! De Godloozen willen ons toch overtuigen, dat we er genoeg van weten, om alles te kunnen verklaren; dat is een totale onkunde van de werkelijkheid of een lage bedriegerij. En het is onze plicht, om ons niet te laten bedriegen. Ik heb u mijn verwondering uitgesproken over de conclusie, die de atheïsten trekken uit hun argument omtrent de schepping; na de motieven te hebben genoemd, die hun bewering moeten bevestigen, stooten rij op een onzichtbare hinderpaal en concludeeren dan tot het niet bestaan van God. Dat is een totaal gemis aan onderscheiding, een onzichtbare hinderpaal, die bestaat tusschen het stoffelijke en het geestelijke. Wanneer een scepticus een geloovige wil overbluffen, vraagt hij hem, waarom mj gelooft; en de geloovige geeft al te dikwijls materieele redenen aan, of in 't algemeen pseudo-wetenschappelijke; dan begeeft bij zich op een onmogehjken weg, tot groote blijdschap van den ongeloovige. Zooals een geleerde, Mr. de Chatelier van de Academie van Wetenschappen aldus aantoont: „Het verschil tusschen wetenschap en religie bestaat hierin, dat de eerste voortkomt uit de rede en de laatste uit het geloof. Het is een dwaling, wanneer men den godsdienst wil laten bestaan uit sluitredenen en de wetenschap uit geloofsactes; men brengt daardoor beide in minachting. Wanneer men het bestaan van God wil bewijzen, door Hem te vergelijken met den architect die noodig is bij den bouw van een huis, dan redeneert men onjuist. Er bestaat geen overeenkomst tusschen het aanvoeren van materialen voor den bouw van een muur en de schepping uit niets, zelfs niet uit materialen. Dit valsche syllogisme brengt de menschen, die gewoon zijn te redeneeren, tot afkeer van den godsdienst. Evenzoo verlaagt men de wetenschap, wanneer men geloof eischt aan alle mogelijke wetenschappelijke dogma's." Branly, de beroemde uitvinder, spreekt zich laconiek uit in dezen zin: „de wetenschap is gericht op de schepping, de godsdienst op den Schepper," wanneer hij wijst op de noodzakelijkheid om niet te verwarren, wat de natuurkundige Paul Janot noemt: de overtuigingen van de rede en de overtuigingen van het geloof, de stof en de geest. En na de bespreking van deze twee typische argumenten, die, naar ik geloof, de voornaamste zijn, die de Godloozen aanvoeren, om te bewijzen, dat godsdienst en wetenschap onvereenigbaar zijn, willen we terugkeeren tot de kwestie zelf: „Is godsdienst vereenigbaar met wetenschap, en de resultaten bezien van een onderzoek, dat 8 jaren geleden ingesteld is door Mr. Robert de Fiers van de Fransche Academie bij tal van leden der Academie van Wetenschappen. Van de 88 toenmalige leden antwoordden er 73 en ieder van deze 73 concludeerde, dat religieus besef en wetenschappelijke zin zeer wel vereenigbaar waren. En ik zou, om U aan te toonen, hoe ernstig dit advies gemeend was, u willen aanhalen het slot van den brief, die door Mr. Iindet geschreven werd: „De dag, waarop het verslag van de Academie van Wetenschappen ons zal meedeelen, dat een mensch door zijn bevel den jaarljjkschen loop den sterren heeft kunnen veranderen; de dag, waarop een ander of misschien dezelfde mensch met één slag van zijn tooverstok zaadkorrels heeft doen ontkiemen, zoodat zij een korenakker of een bloemenveld geven; of naar verkiezing een luis of een olifant kan doen geboren worden, een adder of een giraffe, bovendien aan ieder van ons verstand en deugd kan geven, — die dag zal een merkwaardige dag worden in de geschiedenis der wetenschap. Sommigen van ons zullen daarvan gebruik maken om het bestaan van den Schepper der wereld te ontkennen; ik ken er ook, die zich tevreden zouden stellen met te zeggen, dat de mensch God heeft leeren begrijpen!" Wü zien dus, dat niet alleen de twee groote argumenten der Godloozen valsch zijn, maar ook dat de conclusie, die zij er uittrekken reeds in zich zelf een dwaling is. Als wq nu afstappen van 't aantoonen der onwaarheid van het Marxisme, zullen we een onderzoek instellen naar de fundamenteele oorzaken dezer onwaarheid. Deze zijn niet gering in aantal: Vooreerst hebben de Godloozen de kwesties, die zrj in debat brengen en de argumenten, die zij bezigen, niet grondig bestudeerd. Wanneer men dit doet, stort alles meen. In de tweede plaats bestaat er bij hen een gewilde en handig verborgen verwarring ussehen de verschillende terreinen, voornamelijk tusschen het materieele en het geestelijke. De bestudeering van deze verwarring brengt er ons toe, om te constateeren, dat het onmogelijk is het geloof te definieeren, of dat geloof te steunen door materieele of andere argumenten. Als men het geloof, dat de grondslag van het godsdienstig gevoel is, niet kan definieeren, dan is het ook onmogelijk om de onwaarheid van 't geloof aan te toonen. De Godloozen, die dit toch met alle geweld willen doen, stuiten op de onmogelijkheid, of liever zij zouden daarop stuiten, als zij eerlijk wilden zijn. En vervolgens zou men aan materialisten, als de Godloozen zijn, alle recht kunnen ontzeggen om over geestelijke dingen mee te praten: De materialist leert, dat alles zich mechanisch uit natuurlijke oorzaken ontwikkelt; waarom dan gevoelens te bestrijden zoo natuurlijk als het geloof? En dan, als de materialisten het geestelijke ontkennen, waarom bemoeien zij zich dan met moreele waarden, als het niet was om ze te bestrijden? omdat zij niet bestaan of door de wetten der natuur gewild worden. Bij de anti-religieuze propaganda van het Bolsjewisme bestaat teveel onkunde en gebrek aan geloof; daarom kan iemand, die ze grondig wil onderzoeken, de gegevens niet accepteeren. Maar daarvoor moet men de oogen opendoen en de theorieën der Godloozen niet aannemen zonder ze te hebben onderzocht. Na de argumenten der Godloozen te hebben bestudeerd en na hun onwaarheid te hebben geconstateerd, willen wij zien, wat de wetenschap op zichzelf kan bereiken. Vergeleken met de gansche geschiedenis der menschheid, heeft de wetenschap nog slechts betrekkelijk korten tijd, ongeveer 200 jaar, zich op een wonderlijke wijze ontwikkeld. De bestudeering van dit korte tijdvak toont ons, dat de 19de en het begin der 20ste eeuw zeer bijzonder gekenmerkt worden door een wonderlijk snellen vooruitgang op den weg der weten- schap. Deze ontwikkeling heeft zich vooral daarin gekenmerkt, dat de mechanische wetenschappen meer dan andere hebben bijgedragen tot deze vooruitgang en dat haar toepassing in de praktijk het materieele leven totaal heeft veranderd. Men moet echter niet gelooven, dat deze jaren van wetenschappelijke glorie een einduitkomst beteekenen en dat de fundamenteele ontdekkingen door menschen gedaan en begrepen zijn. Wij zien iederen dag, dat deze meening zich meer en meer verbreidt, zij is zeer natuurlijk, maar verderfelijk. Het is inderdaad zeer begrijpelijk, dat het groote publiek, dat den snellen vooruitgang der wetenschap niet kan volgen, omdat deze hoe langer hoe samengestelder wordt en verwonderd staat, omdat het van al die ontdekkingen niets begrijpt, ook niet kan begrijpen al dat oneindige, dat ons nog onbekend is en vooral zich niet interesseert voor de problemen, waarvan de oplossing op het punt staat gevonden te worden. De wetenschappen ontwikkelen zich snel in onze dagen en worden steeds meer gecompliceerd; het wordt bijna onmogelijk, ze daarbij te volgen en de groote meerderheid van het publiek heeft dit reeds lang opgegeven. Maar deze houding moet bestreden worden, èn omdat daaruit een geheel verkeerde geest spreekt, èn omdat zij de vergoddelijking der „wetenschap" begunstigt, die door sommigen gesteld wordt op de plaats der religie. De dringende materieele beslommeringen en de mechanisatie van alles, wat ons omringt, leiden er toe, om de wetenschap te verheerlijken. Als men bovendien gelooft, dat de wetenschappelijke evolutie haar hoogste punt heeft bereikt, dan is het gemakkelijk, om van deze wetenschap een ideaal te maken, terwijl ze een nederig instrument moest zijn voor den vooruitgang, een factor om ons leven behaaglijker te maken. Men zou ons kunnen antwoorden, dat deze neiging niet zoozeer is een zaak van politiek, maar meer het resultaat van een evolutie bij de massa, die zich niet interesseert voor de religie en die meer en meer neiging vertoont om als overtuigde materialisten te leven. Maar dan vergist men zich. In de gansche wereld komt tegenwoordig op een godsdienstige opwaking, die zich doet gevoelen in alle klassen, in alle landen. De Staten en hun leidslieden toonden -in 't laatst der vorige eeuw een sterk scepticisme: de politiek gaat boven de religie. Thans vreezen de Staatshoofden niet meer voor den scheldnaam „fijne'. Wilt ge een voorbeeld? Wie zou er aan denken om te glimlachen als Roosevelt, tot president der Vereenigde Staten gekozen, deze woorden aan de eedsformule toevoegt: „God helpe mij tot deze taak". Alle politieke bewegingen, die na den oorlog hebben plaats gehad bij veranderingen in den Staat, hebben de noodzakelijkheid erkend, om aan de religie de eerste plaats te geven, zooals haar toekomt. Een enkele dezer bewegingen wil niet van religie weten, ontkent het bestaan van God en Zijn almacht. Deze beweging dateert reeds van vóór den grooten oorlog; zij heeft met kracht economische theorieën gesteund; de feiten zelf hebben valsche theorieën omvergeworpen. En toch willen socialisten en communisten „Das Kapital" van Marx, dat reusachtige en aanmatigende werk, als lievelingsboek aan de gansche wereld geven; en toch wil het Bolsjewisme de Marxistische theorieën realiseeren. Deze theorieën zijn bewezen valsch te zijn, zoo valsch, dat het noodig was om van koers te veranderen, dat Rusland, centrum der communistische wereld, bezig is weer een economisch en politiek vereenigd Rijk te worden, een natie die denkt en handelt, zonder zich verder bezig te houden met het heil aan de wereld te brengen. En op anti-religieus gebied is de verwarring ook groot en verwoede worstelingen hebben plaats tusschen mechanische atheïsten, dialectische atheïsten, pantheïsten en onbewuste atheisten. De een leert dat er niets anders bestaat dan stof en natuurkracht, wier beweging de natuurverschijnselen veroorzaakt. Dat is doodeenvoudig. De domsten kunnen zich verbeelden, dat zij het begrepen hebben; alleen de dialectische atheïsten bewijzen sterk, dat deze theorie valsch is, of wel dat zij voortkomt uit een zeer reëel idealisme. De dialectici op htm beurt bouwen een atheïsme op, dat hun volmaakt lijkt, maar hun tegenstanders, de mechanici toonen met bewijzen aan, dat zij idealisten zijn en dat zij zonder het misschien te willen, het clericalisme en de religie prediken. Het zou gemakkelijk zijn de studie van dit vermakelijke spel voort te zetten, dat alleen tot gevolg heeft, dat alle zes maanden het onderwijzend personeel van het Marxistisch Instituut te Moskou wisselt. Evenwel, hoewel deze twisten de ijdelheid der atheïstische theorieën aantoonen, de antireligieuze worsteling duurt voort, want zij wordt niet alleen bevolen door Marx, maar zij vloeit noodzakelijk voort uit het bestaan van het Bolsjewisme, dat hevig bestreden wordt door ieder religieus geloof. De mensch kan moeilijk leven zonder ideaal; in Rusland moest men de verbannen religie vervangen door wat anders: men stelde den godsdienst der wetenschap in. Parallel met de industrialisatie loopt de wetenschappelijke organisatie: men vermeerdert de laboratoria, men jaagt naar nieuwe ontdekkingen, naar een gezonde wereld, waarin ziekten minder talrijk zullen zijn En toch, in den zomer van 1934 stierf men van honger. Wat is de waarde van deze wetenschappelijke ontdekkingen? Vele daarvan waren reeds vroeger in andere landen bekend, maar Rusland is tegenwoordig geïsoleerd van de overige wereld. Andere zijn niet als nieuwe ontdekkingen bekend gemaakt, de praktijk heeft ze ingevoerd dank nj de propaganda, die er voor gemaakt werd De geneeskunde heeft meer dan eenige andere wetenschap geprofiteerd van deze dwaasheid, van dezen cultus; men heeft reusachtige hospik talen, laboratoria en hulpacties ingericht Wanneer het regime genoegzaam dictatoriaal is om mislukking te voorkomen en de arbeidskrachten zoo goedkoop mogelijk zijn, waarom zou men het dan niet doen? De geneesheeren schijnen bekwaam te zijn; men moet echter niet vergeten, dat de meesten reeds gevormd zijn vóór den oorlog. Maar de geest, die de medici in Rusland beheerscht, is evenals in andere wetenschappen, slecht, onchristelijk. Men redt niet een mensch, men behaalt een overwinning op de ziekte; men kweekt niet een sociale geneigdheid om vreesehjke rampen te verhinderen, of zooveel menschen gelukkiger te maken: men verbetert het ras. En men verontwaardigt zich in onze landen niet over deze praktijken, die men, dikwijls willens niet kent, neen, men strijdt tegen de vivisectie die op honden uitgeoefend wordt. Zwitserland doet, zooals bekend is, veel voor ouden van dagen en ongeneeslijke zieken. En in Rusland is de toestand zoo, dat een journalist kan schrijven: „Wat de hulp aan ouden van dagen betreft, men stelt de toegezegde hulp tot morgen uit: voor 't oogenblik zjjn er geen ouden in Rusland " En daarnaast, er bestaat gewettigde vruchtafdrijving, opheffing van beroepsgeheim, er_ is absoluut geen philanthropie, de levensomstandigheden zijn in 't geheel niet verbeterd, er is een gelijkheid, die bijna alle individuen omvat, en die niet is het gemiddelde tusschen de weelde van den rijke en de ontbering van den arme, maar een gelijkheid onder proletariërs: een nivelleering, die allen terugdringt naar den laagsten rang. Er is ook, er is bovenal de mensch met rijn persoonlijkheid, met rijn ziel, die een nummer, een enkeling in de massa geworden is. Dit alles willen de Godloozen ons geven, het onvermengde materialisme en de heerschappij der wetenschappen Is het Christelijk ideaal niet van een andere schoonheid is het niet oneindig meer waard? Op deze laatste vraag moet ieder voor zich antwoorden. Want men moet antwoorden, men moet kiezen, niet tusschen wetenschap en religie, die wel vereenigbaar rijn, maar tusschen wetenschap en Marxistisch socialisme, die totaal onvereenigbaar zijn. Wat wij getracht hebben U aan te toonen, is de valschheid van de argumenten der Godloozen. de onwezenlijkheid van al de tegenwerpingen, die het communisme tegen God en ons maakt. Wij hebben U willen zeggen, dat men U bedriegt, en dat de weg tot den Heere God, de weg is, dien wij allen hebben te volgen.