InJië en pium Een verzameling opstellen betreffende het opiumvraagstuk, bijeengebracht en uitgegeven door de Nederlandsch - Indische Grootloge van de Internationale Orde van Goede Tempelieren KOI.FF — BATAVIA (C.) 1931. HOOFDSTUK 1. INLEIDING. Inleiding. Het opiumkwaad woekert in stilte. Ware het niet, dat jaarlijks de verslagen van den Dienst der Opiumregie omtrent den stand van het opiumgebruik hier te lande belangwekkend materiaal ter beschikking stellen, dan zou het wezen van dit sociaal probleem slechts aan zeer weinigen, die rechtstreeks bemoeienis met het vraagstuk hebben, bekend zijn. In ,J>e 'Tempelier", orgaan voor drank- en opiumbestrijding, wordt nu al 10 jaren het probleem gesteld; sinds eenige jaren verschijnen de „Berichten" uitgaande van de Anti-Opium Vereeniging. Verder bevatten de dagbladen van tijd tot meer of minder geslaagde verhandelingen over het onderwerp, benevens beknopte verslagen van de gehouden opiumconferenties. Maar overigens bestaat er — althans in het Nederlandsch — niet veel anders dan sterk verouderde literatuur over het vraagstuk. Toen dan ook de Internationale Orde van Goede Tempelieren in het begin van dit jaar een beginsel- en werkprogramma voor de opiumbestrijding formuleerde, drong zich met kracht naar voren de behoefte aan een publicatie, waarin van verschillende zijden het opiumvraagstuk hier "te lande in het huidige stadium zou worden toegelicht. Wij hebben gemeend dat het mogelijk zou zijn, de belangstelling te wekken bij velen, ten einde door samenwerking te komen tot een publicatie, welke aan hooggestelde eischen zou kunnen voldoen. Het resultaat van ons dringend beroep om medewerking is samengevat in de volgende bladzijden. Zeer tot onzen spijt moeten wij toch constateeren, dat de verwachtingen niet ten volle in vervulling zijn gegaan. Hoewel het denkbeeld tot samenstelling van dit boek algemeen waardeering mocht ondervinden, bleef medewerking in diverse opzichtên achterwege. Velen, op wier bijdragen wij stellig meenden te mogen rekenen en die eigenlijk in dit boek niet hadden mogen ontbreken, stelden ons teleur, waarvoor tal van redenen als excuus werden aangevoerd. Soms tijdgebrek, veelal de aarzeling op het ingewikkelde terrein van het opiumvraagstuk schriftelijke medewerking te verleenen en tenslotte — maar niet in de laatste plaats — een algemeen gemis aan deskundigheid ten opzichte van dit vraagstuk. Deze laatste omstandigheid wettigt daarom het vertrouwen, dat de L O. O. T. er goed aan doet dit boek in zijn huidige samenstelling het licht te doen zien. Nochtans zijn wij er ons van bewust, dat het in verschillend opzicht niet volledig genoemd mag worden. Aspecten als: Opium en arbeidsverhoudingen; Opium en volksgezondheid; Opium en misdaad; Het probleem van opiumgebruik door immigranten, en zoovele meer — hoewel in enkele der verhandelingen wel aangeroerd — hadden diepgaand behandeld moeten worden. Intusschen, de I. O. G. T. is zeer erkentelijk voor de uiterst belangrfke bijdragen die zij heeft mogen ontvangen en betuigt dan ook haar welgemeenden dank aan allen, die aan de totstandkoming van het boek hebben medegewerkt; zulks te meer, omdat liet ons bekend is, dat de bijdragen dikwijls werden toegezegd, ondanks nijpend gebrek aan tijd. Om die reden vooral is het, dat de Directeur van het Departement van Financiën, de HEdelGestrenge Heer C. van den Bussche, in de eerste plaats bijzonderlijk genoemd dient te worden, die in deze uiterst moeilijke tijdsomstandigheden toch nog zijn medewerking verleende, terwijl verder de HEdelGestrenge Heer J. E. Jasper, Oud-Gouverneur van Djokjakarta, door zijn doorwrochte analyse van de opiumpolitiek hier te lande, stellig la zeer belangrijke mate heeft medegewerkt aan de beteekenis van dit boek. De vraag hoe verschillende bijdragen te rangschikken, heeft ons ernstig bezig gehouden. Wij hebben ten slotte als beste oplossing aanvaard, de bijdragen in rubrieken onder te brengen en vervolgens — op een enkele uitzondering na — alphabetisch op elkaar te laten volgen. Wij hopen van harte dat de toenemende publieke aandacht voor het opiumvraagstuk, welke zich nog kortelings demonstreerde in de groote belangstelling die — vooral ook door de pers — op vele plaatsen geschonken werd aan de eerste Anti-Opiumweek in Indië, mede door deze publicatie zal worden gestimuleerd. Het vooral na den wereldoorlog zich uitbreidend gevaar der verslaving aan narcotica, heeft de aandacht gevestigd op de nood- zakelijkheid tot afdoende bestrijding, terwijl men — zij het eenies- VniLanah^Hnd ~ inu«et We2 van de OP'unicommissies van den Volkenbond een machtig instrument daartoe is gaan erkennen Het gebruik van verdoovende genotmiddelen is oud — zoo 'oud ais de menschheid wellicht — maar als acuut verschijnsel is het van betrekkelijk recenten datum. Zoodanig ingeworteld kwaad kan men met met enkele pennekrassen uitbannen, daarvoor is het factoren1 ^ verweven met economische en psychologische Door internationale samenwerking, waartoe de basis reeds is gelegd, zal men langzamerhand stap voor stap, het opiumgebruik en dat van alle overige verdovingsmiddelen terugdringen, totdat het uiteindelijk slechts daar zal zijn waar het heilzaam is, nml. in handen van den medicus. Noch de Volkenbond, noch de overheden in diverse landen zulzal eischen *" bereiken' tenzii de volkswil dit krachtig • He«bJe8e,f,^atJJe*ere voorlichting daartoe een eerste voorwaarde is, gaf de I. O. O. T. aanleiding tot uitgifte van dit boek. De Samenstellers, . J. H. Antonisse B. N. van oer Velden. Batavia, 20 October 1931. HOOFDSTUK 2. HET PROBLEEM. Hoewel uiteraard het geheele boek gewijd is aan de behandeling van het opiumvraagstuk, hebben w(f gemeend de in dit hoofdstuk opgenomen bijdragen kenschetsend onder den titel ,fiet Probleem" te mogen bijeenbrengen. De locale kleur, de gewoonte, de aard, omvang, begrenzingsmogelijkheden etc. zun hier in kort bestek geteekend. I OPIUM dOOr A. ZIMMERMAN. Hoofdredacteur van het weekblad „tfOriinf'. Moe zijn we geworden, doodmoe van alle ellende, die we hebben gezien dezen avond en dezen nacht. Wanneer langzaam het licht van dea dag begint dood te gaan en niet langer de gouden schoven van de zon schuin over de avondwolken vallen en alles omhuifd wordt door den donkeren nacht: Dan begint het gevaar rond te waren door de benedenstad. Somewhere ra een smalle gang, waar wat bleek licht hangt van een verborgen lamp, verschijnt opeens een Chinees. Hij komt uit een deur, welke even later slechts met de grootste moeite wordt teruggevonden, en waarvoor een vuile kree hangt en schommelt. Gevaar. Gevaar met vlammend-roode letters geschreven tegen bet fulpen fond van den bewogen nacht, bloedrood opstralend in den hemel. In deze duistere gangen flikkert héél spoedig een mes en een kreet wordt ras gedoofd. Gevaar. Niet alleen voor hem, die zijn tijdelijk heil zoekt in opium, doch ook voor hem, die uit journalistieke of niet beroepsfahige nieuwsgierigheid hier ronddwaalt. In deze sloppen schijnt alle leven te eindigen. De schaduwen drukken alles wat beweegt, dood tusschen hun lange grijparmen. Bewoog daar niet een deur? Gleed daar niet een slot dicht? Gevaar! De stilte wordt niet meer verbroken. De duisternis en de stilte heerschen weer in 't slop, waar we ademloos wachten, wèl-wetend dat hier meer leeft en gist dan men op 't eerste gezicht ziet. Dan sluipt weer een dier lichtschuwe gestalten aan, langzaam, soms even in een lichte plek maneschijn wit-opvlekkend! of waar een lantaarn langzaam doodbrandt. Hier in dit smerige slop is een kit. Een pezige, bruine hand, nerveus bewegend en met de nagels rood weggevreten op de vingertoppen, klauwt om den rand van de kree, soms deze openhoudend, zoodat een klant langs kan schuiven. Hier wordt het heulsap verkocht — hier wordt klandestien het gif gesleten, dat ziel en lichaam verderft. Dat een korten droom opent en wijde perspectieven... voor een oogenblik. De bruine klauw verdwijnt en we krijgen gelegenheid om binnen te gaan. Met wijd-gestrekten arm werpen we de deur open; wachten dan een oogenblik, als instinctmatig min of meer bevreesd voor wat in het duister daarachter verborgen kan zijn. Dan lokt toch wéér het onbekende daarachter en we gaan naar binnen, vlak achter elkander loopend. Duisternis en een enkel spetterend lichtje dat af en toe even opgloort. En dan maakt zich langzaam los uit zijn omgeving de baas, de stiekeme kithouder. Want de opiumverkoopplaats, waar we nu binnen zijn gekomen, is een z.g. „kit gelap" en binnentredenden worden steeds uiterst voorzichtig opgenomen. Hij komt, sluipend, kruipend bijna, naderbij, met vreezende, onderdanige, loerende oogen. Deze man heeft de houding van een aap. Zijn armen zijn onnatuurlijk lang en zijn vingers zijn gekromd als die van een aap. Als de beroemde Shylock-figuur van Bouwmeester staat hij voor ons tegen het donker en stoot iets uit, dat evengoed een vervloeking als een groet beteekenen kan. Achter hem bewegen tientallen grijze figuren op baleh-baleh's Sommigen liggen languit met het hoofd op een vergaan kussen waarvan de kleur niet meer valt te onderscheiden. Ze hebben dé opening van hun opiumpijp aan den mond en houden de tjandoe boven het kletne lampje, waarna ze gulzig den bedwelmenden rook in hun longen hijgen. De kithouder heeft ons reeds naar waarde geschat. Géén politie maar het loerende wijkt niet van zijn oogen en het onbewogen masker, dat zijn gelaat onleesbaar maakt, blijft. Hij is de onderdanigheid zelf en vertelt alles wat we wenschen te weten in finesses, met slangachtige handgebaren precies dat loslatend wat hij kwijt wenscht te zijn. Dit is geên kit, neen, een besloten kring. Hij verkoopt ook geen opium, hoe kunnen de toewans dat denken —en zijn loerende blikken glijden rusteloos rond. Op de rustbanken vóór en opzij bewegen gestalten. En successievelijk staan die op, zich terugtrekkend in de beschermende donkerte achter de kleine lampjes en druk-kwetterend tegen elkaar in hun hokkig-hoekig Chineesch taaltje. En langzaam verdwijnen ze, de een na den ander. Dat is het angstige, dat onbekende, dat onverstaanbare, dat spreken van een taal, welke men niet verstaat, in een omgeving welke men niet kent. Dat maakt, dat men het gevaar voelt, het gevaar dat staat en niet wijkt. Terwijl we pogingen doen om de kit van binnen te fotografeeren, vertelt de kithouder ons van de smokkelaarsorganisaties, welke beter in elkaar zitten dan de „Comintern" of de Fransche' regeering. 6 Moeilijk fotografeeren is dat, in zoo'n kit. 't Zijn over het algemeen vrij uitgebreide gebouwtjes, die zoo laag mogelijk van verdieping zijn gehouden. Binnen hangt een afgrijselijk benauwde lucht. Een lucht, die op je keel Slaat en je doet hoesten en proesten als een grijsaard. Even sta je stil te kijken en je begrijpt niet goed hoe in deze atmospheer menschen kunnen bestaan. Maar als je oogen een tikje beginnen te wennen aan de duisternis van het krot, dan blijkt dat het geheele vertrek is verdeeld in kleine afdeelinkjes, in elk waarvan een balehbaleh staat met een rolkussen en een tikar, waarnaast een klein, artistiek bewerkt, zilveren of koperen lampje staat. Verder bevindt zich niets in deze kleine af deelingen, waarvan er in de voornaamste openbare opiumkit ongeveer 30 zijn. Bijna onzichtbaar bevindt zich ergens, tusschen deze afdeelingen in, een doorgang naar een naastaangelegen vertrek dat (naar ruwe schatting in den duister) ongeveer vijftien meter breed is en een veertig meter diep. Hier zijn eveneens weer tal van afgeschoten ruimten met meerdere baleh-balehs en rustbanken. Hier en daar walmt in de uitgestrekte holen een roodachtig lampepitje... Alle helder licht wordt hier geweerd. Alle helder licht zou hier te veel doen uitkomen het door en door smerige van het krot, het door en door verziekte en verrotte dat er leeft, er vegeteert. Er schuifelen hier Chineezen rond, die 's morgens bij de opening van de opiumkit binnenkomen, hun baleh-baleh opzoeken—want ze kunnen zich een eigen plaatsje huren — en niet weer weggaan voor des nachts om elf uur de kit wordt gesloten. In de kit, welke we hierboven beschreven, lukte het ons niet een opname te maken. Bij de eerste toebereidselen verdwenen alle in de kit aanwezige Chineezen naar een vertrek ernaast en toen we daar wilden beginnen, verdwenen ze weer, even snel. Het is geen wonder, dat in een clandestiene opiumkit niet gemakkelijk valt te fotografeeren. De Chineezen, die er aanwezig zijn, begrijpen zeer goed, dat de foto's, waarop hun gezichten voorkomen, wel degelijk de politie onder de oogen komen, met alle gevolgen van dien. Toch slaagden we erin in een andere kit interessante foto's te maken. * * De trucs, welke worden toegepast bij het smokkelen van opium, zijn ontelbare. En niet zoo spoedig is de politie erin geslaagd één der trucjes uit te vinden, of de vindingrijke smokkelaarsorganisaties verzinnen weer een nieuwe methode van smokkelen. De vertegenwoordigers van de internationale smokkelorganisaties in Indië staan In voortdurende verbinding met de hoofdkwartieren In Shanghai en Hongkong. Te Soerabaia maakten we het mede, dat de opiumrecherche een Sommige liggen lang-uit, met het hoofd op een vergaan kussen Een der baboe's van den Chinees zat .... een uitgeholde wandelstok, waar¬ op een houten bankje. mede een der kinderen van den Chinees zat te spelen. .... dat in beide schoenen in de hak een vrij groote ruimte was gemaakt, waarin, netjes in grijs papier verpakt, opium was verborgen. smokkeltruc ontdekte, welke waarschijnlijk reeds geruimen tiid werd toegepast. In uitgeholde schilderijlijsten werd fmokkelopium binnengebracht m vrij belangrijke hoeveelheden. Na de ontdekking van de truc kwamen nog gedurende enkele weken dergelijke schilderijen binnen, doch klaarblijkelijk werd telegrafisch ain Shanghai (vanwaar de schilderijen kwamen) gemeld, dat de recherche acnter de truc was gekomen en binnen eenige weken werd deze wijze van opiumsmokkelen dan ook gestopt. Het is verwonderlijk, zooais de recherche den Chineezen iederen keer de baas is. We bezochten in de benedenstad een huis, waar herhaaldelijk smokkelopium in groote hoeveelheden in beslag werd genomen. Eenige malen kreeg de politie spionnenberichten binnen over de aankomst van opium in dat huis en onmiddellijk werd dan w1Linv,a 1 gedaan en huiszoeking verricht. Uiterst bereidwillig leidde de bewoner van het huis de recherche rond, demonstreerde met breed gebaar, dat ieder der reeds bekende plaatsen, waar gewoonlijk de smokkelopium werd verborgen, leeg was en verklaarde met de hand op het hart, dat er in het geheele huis geen mata opium te vinden was. v Het frappeerde een der rechercheurs, dat de Chinees een stel oude, vrijwel versleten witte schoenen droeg, die hem ruim te groot waren. En na beleefde uitnoodiging om zijn schoenen even uit te trekken, bleek, dat in beide schoenen in de hak een vrij groote holte was gemaakt waarin, netjes in grijs papier verpakt opium was verborgen. F ' Deze hoeveelheid was echter te gering en klopte in het geheel met met de berichten welke de spionnen hadden verstrekt En daarom werd het zoeken nog niet opgegeven, nadat dit eerste, uist warenJS geV0nden' dat de spionnenberichten inderdaad En met succes... Een der baboes van den Chinees zat op een houten krukje zooals men in ieder Inlandsch en Chineesch huis kan aantreffen. Oorspronkelijk hadden de recherchemenschen geen oogenblik het idee om de vrouw te laten opstaan, doch op het laatste oogenblik had een der rechercheurs dien helderen inval en niet dan aarzelend en L*nP}lge bhkken °P den Chineeschen eigenaar van het huis voldeed de vrouw aan het verzoek om even op te staan. Het bleek toen, dat in de zitting van het krukje een groote hoeveelheid opium Een derde truc, welke op dienzelfden avond werd ontdekt, was een uitgeholde wandelstok waarmede een der kinderen van den Chinees zat te spelen. Van onder tot boven was deze stok uitgehold en gevuld met opium... Een laatste truc, welke eveneens geruimen tijd werd toegepast met veel succes, was de volgende: in een boek werd een aantal bladen dusdanig uitgesneden, dat een vrij groote hoeveelheid opium daarin kan worden geborgen. Door een toeval wierp een rechercheur een dier boeken op den grond, zoodat het openviel en de opium over den vloer rolde. Doch ook dit foefje kan niet meer worden toegepastl Het verslag, dat we hier geven, klinkt vrij eenvoudig, doch het meemaken van een dergelijke huiszoeking is ongelooflijk interessant en spannend. luist als buitenstaander, als puur en alleen belangstellend journalist, ziet men zoo heel goed het pittoreske van een dergelijk avontuur. a , , Daar zit iets spannends in het langzaam, schichtig soms bewegen van de Chineezen bij zoo'n huiszoeking. Achter en om hen vallen de breede schaduwen welke de rood-brandende lampen geven. Uit ieder hoekje van het huis vallen die schaduwen naar voren en soms licht daar in op het angstig gezicht van een der bewoners van het huis. Een der vele bewoners, want die schijnen wel ontelbaar Op de meest ongedachte plaatsen zijn kamers en bedden en int de ingewikkelde familieverhoudingen wordt geen Westerlmg wijs. En —in zoo'n smokkelhuis trekken allen één lijn. Er schuilt ceen vérrader onder deze kongsies, die alle worden beheerscht door een moederkongsie, welke allen trouw als kinderen zijn toe- ^HoT'langer men dat benedenstad-leven van armoede, duisternis en schaduwen meemaakt, hoe meer men toch het mooie van die oude grijze stad gaat zien. Het mooie van die stad, vol van week rood licht en blauwe schaduwen. Telkens komt men te staan voor nieuwe verrassingen. Ergens in de stad ligt tusschen uiterst ingewikkelde steegjes en straatjes een passer. En wie daar 's nachts passeert, hoort opeens — hier .. of... daar... — een mensch kreunen. En nauwlettender toeziende, bemerkt men, dat daar, op tafels en planken, tientallen menschen liggen te slapen. In alle stilte stellen we ons toestel op. Alles blijft doodstil. Zwaar klinkt het ronken der slapers... die op het aanbreken van den morgen wachten om zich weer te storten m het woelig leven van den Chineeschen en Inlandschen handel. Groote pakken teekenen een angstig-zwarte schaduw achter zich af. Menschenstemmen klinken m de verte, een duif roekoet in den nacht en schudt zich de veeren. En dan slaat ineens door den nacht de felle schijn van het blitzlicht en de slag van de zware patroon weergalmt onder het ijzeren dak, hard en fel. Menschen komen overeind en wrijven zich de slaperige oogen uit... maar dan valt weer de stilte. Onbewogen staat de zwarte nacht als een koepel over de stad, waar weer alles stil wordt en alle geluiden vergaan. Ergens in de verte klinkt de ratel van een bami-man... en uit een vreemd-donker gangetje komt dan een oude Chinees te voorschijn, die met schelle stem zijn bami en andere kostelijke vetgerechten aanprijst. En achter hem een koelie met een pikolan, waarop een rookende vlam waggelt en beeft... Even zwijgt de man als hij ons passeert... en dan verdwijnt het stel weer in een der mysterieuse poortjes, die uitloopen op een ongeweten gangetje dat in duisternis doodloopt. En overal heb je die zonderlinge doorkijkjes, die vreemde poortjes, waarin een eenzame Inlander leunt en in den nacht staart... En achter de poortjes glimt het licht van de maan en teekent contouren om de dakpannen en huizenwanden. En als het miesregent, ligt over alle schilderachtige hoekjes en doorkijkjes die vreemde, roode tint, omdat de maan dan een roode lamp in den helderen hemel lijkt... En rustig gaat de ademhaling van dat groote labyrinth, waarin de smokkelaars leven en bewegen — en waar op kille passers de koelies slapen en een nieuwen dag wachten. En in den tweeden Kerstnacht, toen we daar rondzwierven en de foto's maakten, die de lezer in dit artikel vindt, toen begon daar opeens, te middernacht boven die stille stad een klok te luiden, we weten niet van waar. En de klokketonen bleven hangen in den duisteren miezeregennacht en tuimelden over elkaar en dansten en tjingelden over de daken van de slapende stad, als een droom van schoonheid boven een land van leed. Opium door Dr. M. van Blankenstein *). Het opiumgebruik is zeer verspreid in Indië. Reeds in de middeleeuwen schijnt het in den Archipel binnengedrongen te zijn. En vooral op Java heeft de opiumhandel en later het opiummonopolie der compagnie zeer tot de uitbreiding bijgedragen. Nu zijn er veel erger vormen van gebruik van opiumderivaten dan het beruchte schuiven. Dit is, als het binnen de perken blijft, een onschuldiger liefhebberij dan oningewijden zich gewoonlijk voorstellen. Men vergelijkt het wel met het geregeld borrelgebruik van zoo menig Europeaan, die volstrekt geen echte drinker is. Deze vergelijking lijkt mij echter niet gerechtvaardigd. De matige opiumschuiver is onvergelijkelijk veel afhankelijker van zijn pijp, dan de borreldrinker van den alcohol. Deze laatste zal er niet te minder om zijn als hij zijn dagelijksch glas moet missen. Anders is het met vele opiumrookers: zij nebben hun pijpje noodig voor zij met lust aan hun werk kunnen beginnen. De morgenpijp moet hun anders beverig geworden handen de noodige vastheid geven. Al zal 's mans gezondheid of prestatievermogen ternauwernood daaronder lijden, het wijst toch op een bedenkelijke verslaafdheid, waarin de opium zijn aanhangers brengt. Er zijn er, die telkens weer onder hun werk dezen prikkel noodig hebben. Maar vaak ook wordt het opium een ware geesel, niet minder dan de alcohol, rn de Inlandsche en vooral in de Chineesche maatschappij kan men menigmaal menschen ontmoeten, wier vermagerd en afgestompt uiterlijk de typische kenmerken vertoont van den echten opiumschuiver. Tegenwoordig heeft men een methode om dergelijke lieden te behandelen, die overeenkomt met een kuur, die men soms op ernstige zenuwlijders toepast: Vele dagen lang 'houdt men hen door inspuitingen met een krachtig slaapmiddel buiten bewustzijn. Als zij tegen het ontwaken zijn, gebruikt men dien toestand om hen even wat voedsel in te gieten, *) (ontleend aan de „I^e. Rott. Courant" dd. 19 en 22 Mei 1931). maar onmiddellijk daarna brengt men hen weer in hun diepen slaap terug. Zoo krijgt het gestel gelegenheid, om zich aan het gemis van opium te gewennen. Men merkt soms aan de slapende Rhenten dat zij zelfs m dien toestand nog te worstelen hebben met de eischen van hun verslaafdheid. Ik heb echter gevallen En r\"n de ??*iënJ zich' eeniSe daSen nadat men hem had laten ontwaken verklaarde als herboren te gevoelen, heel opgewekt was, en geen behoefte vertoonde aan een pijp Het is mij echter niet bekend welke ervaring men heeft opgedaan met de duurzaamheid van deze genezingen. oofumt8 SSK iS' ï de.invoer' de bereidi«g ^ de verkoop van opium m Indié een regeeringsmonopolie, dat in handen is van de opiumregie, sedert het verpachten van den opiumverkoop is afge££? ♦ fegJe iS een van de onsympathiekste bronnen van SSf?en Var" de" Staat' maar daarom niet minder een belangrnke bron. Zou men overgaan tot afschaffing van de regie en daarvoor een opiumverbod in de plaats stellen, dan zou zeer zeker het smokkelen van opium een groote vlucht nemen. Er zou een uiterst bedenkelijke oorzaak van misdadigheid worden geschapen, waarvan Amerika ons op het oogenblik, door zijn drankverbod, een voorbeeld levert. Desniettemin zal men langs geleidelijken weg het opiumgebruik moeten trachten uit te roeien Want veel Kwaad doet het, ten eerste doordat nu eenmaal vele opiumschuivers zich niet tot matigheid kunnen beperken, verder omdat het gebruik veel te duur is voor het Inlandsche inkomen, en dan omda* h,f* de behoefte wekt aan andere narcotica van nog veel verderfelnker aard, waarvan er nu eenmaal nog steeds fantastische hoeveelheden u,t Europa b.v. naar het VerVe Oosten worden gesmokkeld. De rapporten van de opium-commissie te Genève waarin onze vertegenwoordigers voortdurend een zoo belangrijke rol hebben gespeeld, schijnen bij ons te lande niet met de noodige nauwkeurigheid te worden gelezen. Anders ware indertijd een bepaalde verdediging van een ernstigen wantoestand in sommige van onze bladen achterwege gebleven. De Inlander heeft zeer zeker een neiging tot matigheid tenopzichte van abnormale prikkels. Heel goed heeft hij b.v weerstand geboden aan de verleiding van den alcohol. De Islam moge dit weerstandsvermogen in de hand hebbe* gewerkt, beslissende factor is de godsdienst daarbij zeker niet geweest. Daarvoor is de godsdienstige belangstelling b.v. in Midden-Java te lauw. Ook ziet men, dat een zoo fanatiek tnohammedaansch maar tegelijkertijd ook verder hartstochtelijk en emotioneel volk als de Atjehers, minder dan eenige andere stam in den Archipel, afkeerig is van jenever. Goede Mohammedanen in Indië vérsmaden volstrekt niet den koppigen, gegisten palmwijn. Als men constateeren moet dat de neiging tot dronkenschap onder de volken van NederlandschIndië — mohammedaansch of niet — over het algemeen zeer gering is, dan moet men dit wel degelijk toeschrijven aan een bijzonderen aanleg tot matigheid. Waren er geen Chineezen in Indië, dan zou waarschijnlijk ook het opiumvraagstuk aanzienlijk gemakkelijker zijn op te lossen dan nu het geval is. Men bestrijdt het opiumgebruik door prohibitieve prijzen voor het regie-opium, door opiumverbod in bepaalde streken van den Archipel, door het eischen van persoonlijke licenties voor den kooper in „open" streken, en verder door bepalingen betreffende verkoop en verbruik in de weinige groote centra, waar licenties met worden geëischt. In die groote centra kan iedere Inlander of Chinees — maar geen Europeaan! — in de verkoopplaats van de regie een hoeveelheid krijgen tot een maximum van weinige grammen. Zijn naam wordt daarbij in een register ingeschreven. Niets belet echter den man den volgenden dag weer dezelfde hoeveelheid te koopen, die in ieder geval reeds veel te groot is voor persoonlijk gebruik. Wordt bij iemand grooter hoeveelheid dan het geoorloofde maximum (25 matta) gevonden, dan is hij strafbaar. Het licentiestelsel in het land buiten de centra beperkt de hoeveelheid, die de consentbezitters binnen een bepaalden termijn kunnen koopen. In theorie rantsoeneert deze regeling het gebruik. Daarvan komt echter vaak weinig terecht, niet alleen doordat er heel wat gesmokkelde opium op de markt komt, maar ook doordat men zich op legale wijze bij de verkoopplaatsen der regie in de vrije" centra van aanvulling kan voorzien. Dat is slechts een kwestie van geld; wel echter van veel geld, daar ^t regje-oplum, naar ik meen, op een verkoopprijs van ongeveer f 1000 per kilo komt. Zelfs een bescheiden gebruik loopt voor een Inlandsch budget reeds zeer in de papieren. Voor vele Chineezen is dit echter met het minste bezwaar. 4 - 1 25 Het regie-opium heeft voor den rooker, die het betalen kan, hét voordeel, niet alleen van op legale wijze te kunnen worden verkregen en dus in het gebruik minder risico mee te brengen; zij is ook veel aangenamer van hoedanigheid. Het regie-opium ondergaat een vrij kostbare bewerking, die haar veel minder scherp voor de keel maakt, en tevens chemisch gemakkelijk onderscheidbaar van iedere gesmokkelde opium. De hooge prijs echter werkt het smokkelen zeer in de hand, al is ook gesmokkelde opium verre van een goedkoop artikel. De winst van het smokkelen is zoo groot, dat menig Chinees, en ook wel Europeanen, die geen beroepssmokkelaars zijn, gaarne de gelegenheid aangrijpen tot het maken van een zoet winstje. Vooral voor immigreerende Chineezen is de verleiding groot, door een klein partijtje opium de kosten van het toegangsgeld tot IndiS goed te maken en zoo mogelijk nog een kleinigheid om mee te beginnen, daar boven op te verdienen. Er zijn tijden geweest, dat op deze wijze bij betrekkelijk kleine hoeveelheden, heel veel opium Indië binnenkwam. Op het oogenblik echter moet daaraan een einde zijn gemaakt. Met zooveel scherpte en doeltreffendheid van methode zijn douane en opiumrecherche opgetreden, dat het smokkelen voor den niet-professional een al te riskant bedrijf is geworden. De bestrijding was gemakkelijker dan men, traditioneel oordeelend, zou denken. Er is nu eenmaal — vooral in Europa — een legende in omloop betreffende de uiterlijke onbewogenheid en de kracht der zenuwen van den Oosterling. De chef der opiumrecherche te Soerabaja vertelde mij: „Gelegenheidssmökkelaars verraden zich zelf. Men leest hun het slechte geweten van het gezicht; men herkent ze onmiddellijk aan hun onrust. Ze kunnen niet nalaten hun oogen angstig te laten dwalen in de richting van de verborgen contrabande. Wij weten reeds hoe laat het is, als het strottenhoofd van een Chinees, wiens bagage wij onderzoeken, op en neer begint te gaan. Dat bewegende strottenhoofd is onze beste bondgenoot". Door de vele ontdekkingen is de schrik erin gekomen. Men gelooft, het euvel van de gelegenheidssmokkelaars op het oogenblik de baas te zijn. Anders is het met de beroepssmokkelaars. Zij zijn wel zoo voorzichtig, hun waar niet aan land te brengen, waar het toezicht streng is. Zij hebben hun agenten, die hen ervan op de hoogte houden, waar op een bepaald oogenblik de kansen het gunstigst zijn. Deze hebben tot taak er achter te komen, hoe de dienstverdeeling is onder de douanebeambten, en zij zorgen ervoor dat hun lastgevers weten, wanneer als streng of als minder streng bekend staande contioleurs de visitatie verrichten. Blijken zij zich te hebben vergist, dan laat men de bagage aan boord en zet de réis nog voort naar een andere haven. Ergens zal men het toch wel beter treffen. Menigmaal zenden de smokkelaars het opium naar een of andere plaats in de buitengewesten, waar zij weten dat het toezicht slap is, of waar zij misschien zelfs erin zijn geslaagd een ambtenaar door omkooping tot helper te krijgen. Is het opium eenmaal op Nederlandsch-Indisch gebied, dan kunnen zij die eenvoudig per postpakket verzenden waarheen zij willen, daar er dan geen verdere visitatie meer plaats vindt. Veel clandestiene opium gaat naar Oostelijk Midden-Java. Zelfs als deze achterhaald wordt — wat menigmaal geschiedt — is het toch niet mogelijk den oorsprong ervan te vinden. Het opium is altijd „van onbekenden" gekocht. Desniettemin worden toch ook wel eens zendingen van belang aangehouden. En dan zijn soms ook Europeanen de schuldigen. Kort geleden nog is de kapitein op een boot van een groote Duitsche reederij op opiumsmokkelen betrapt. Men kon hem niet beletten zich uit de voeten te maken; maar het heeft hem zijn post als gezagvoerder gekost. Scheepskapiteins hebben mij verteld, dat men bij het vinden van opium aan boord soms met groote zekerheid te werk gaat. Als het schip aankomt, weten de visiteurs reeds waar de contrabande verborgen is. Zeer zeker zal spionnage onder de verdachten niet vreemd zijn aan deze alwetendheid. De chef van de opium-recherche te Soerabaja heeft mij op een avondronde meegenomen. Men make zich van een dergelijken tocht echter vooral niet te romantische voorstellingen. De strijd tusschen het opiumtoezicht en de overtreders is geen dramatische strijd en het resultaat voor de overtreders is, in geval zij verliezen, veelal een dragelijke boete of een betrekkelijk lichte hechtenis. Want ook de overtreding blijft binnen bescheiden grenzen. Einstig verzet komt niet voor, zelfs niet als de kostbaarste inzet voor den clandestienen kithouder — een oude en daardoor kostbare opiumpijp — in beslag wordt genomen. Het ergste geval, dat mijn begeleider zich kon herinneren, was een groot spektakel dat een oud heertje maakte, toen de politie hem zelf meenam. Desniettemin was de toch niet alleen leerzaam maar toch ook schilderachtig tegelijkertijd. «eerzaam, maar eerst bf^chten wij de eenige legitieme opiumkit van SoeS& ei-gendT dei; «-.egie, die aan een Chinees is verpacht. Dit lokaa miste alle geheimzinnigheid, die wij met de herinnering aar, allerlei prikkellitteratuur, en door plaatjes bij prikkellitteratuuf met het begrip k,t plegen te verbinden. Het huis ligt aan de straat en wordt door een bord op de deur behoorlijk aangekondigdI als wat het is, m drie talen, waartoe overvtoedieliik ook hpt Nederlandsch behoort. Zoodra men de deur binnen ifoveS men mi/^iLV?°r dC eenvoud|gste gasten is er een algemeen lokaal met kale britsen en lampjes, waar men hen van buiten af zelfs kan zien liggen als de deur goed opengaat. Deftiger bezoekers kunnen m een even Spartaansch ingerichte, door een schot tegen Unj?«£T?Jfd°Z?d ^hermd€ k*«>er, een plaatsje viS Uit het lokaal zelf echter heeft men op die ..charnbres senang" eveneens het volle gezicht. „cnamores separees De bezoekers van de kit zijn lieden, die Of zich voor de hunnen schamen thuis opium te schuiven, of de daarvoor noodige p|p ÏÜ?*^ "teig€naardige is, dat het gebruik van de kit * deszelfs utensihen niets kost: brits, lamp en pijp staan gratis ter beschikkmg. Het opium moet men zelf meebrengen* de* kiï houder mag die niet leveren. De pachter trekt zijn verdienste en een goede verdienste _ uit de asch van het opium die in £r£3fe" HChter Wflft..°P die asch heeft hil' recht; en de egïï Hf *heim ^"P"]8 voor, die dien van ruwe opium ver e *°.JL3a,»,Wtnt dit resid-u is onmisbaar om het regie-opmm haï aantrekkelijke hoedanigheid te gevenI trekkPiiikhSPMaarSte ^ Va"_den Pacnter en de voornaamste aan- ^n^MS^""^ ?Jn de °Ude' gOCd doorgerookte Pijpen, die hij bezit Een pijp met zeer grooten flink doortrokken kop brengt soms honderden guldens op. Ik zeide reeds het zwaarste verlies dat een clandestiene kit kan tteffen fc het in ^^7,l?"-denPJlike °Ude Pijp- Buiten den Pacht« van de staatskit mag niemand meer dan twee pijpen bezitten Ons bezoek aan de kit scheen de gasten volstrekt niet te hinderen; men schoof kalm verder. Desgevraagd demonstreerde men bereidwillig voor mij hoe het schuiven in zijn Terk S Met een naald peuterde men wat opiumsubstantie uttde WeSeJut tube- dan hield men de naald in de vlam van het lampje, tot het opium begon te branden; daarna smeerde men de massa in een heel klein gaatje in den dikken kop van de eveneens dikke pijp. Terwijl men het opium ook weer in den kop boven de lamp houdt, zuigt men den damp ervan in. Men zag daar niet, zooals op iedere pakkende illustratie van een kit, droomende of slapende lieden. Het waren eenvoudig bezoekers, die het pijpje kwamen schuiven dat zij noodig hebben om zich lekker te voelen. Velen verschijnen 's morgens voor zij hun dagtaak beginnen. In de week gaat de kit, die als gouvernementsinrichting behoorlijke uren van begin en sluiten heeft, om 7 uur open, 's Zondags om 9 uur. Ik meen dat het sluitingsuur 's avonds om 9 uur is. Dat kon men alles heel netjes buiten lezen. Het geheel zag er ordelijk en welgeregeld uit: een kalm bedrijf, als een lunchroom bij ons. ... * Na dit bezoek ging ik op een langen tocht kennis maken met de clandestiene schuifgelegenheden, die in de Wijk van Kali Mati veel talrijker nog leken dan de estaminetten in een ouderwetsch Vlaamsch stadje. , ... Deze tocht, waarop wij huis aan huis de wetsverkrachting in werking zagen, muntte uit door gemoedelijke aspecten, en volmaakt negatief resultaat wat het wettig constateeren der overtredingen betreft. .. Het type was steeds het zelfde: een huis met een smalle gang, #aarin men eerst langs een slaapkamer komt, waarin een of meer vrij behoorlijke ledikanten onder vrij behoorlijke klamboes staan. Daar zetelt de familie, dje in den avond aan de deur gezelste, en zonder mankeeren onze komst aankondigde. Daarmede was het pleit reeds beslecht. Doorloopende naar het achterhuis vonden wij steeds het zelfde tafereel: een brits, een lampje in het midden, en aan iederen kant van het lampje een Chinees. Een van de mannen is de heer des huizes, de andere is een bezoeker, in werkelijkheid een klant. Op het oogenblik, dat men dfe komst van ongenoode gasten merkt, geeft de klant zijn pijp over aan den kithouder. Niemand kan dezen verbieden een pijpje regie-opium te schuiven in zijn eigen huis. Strafbaar zou het eerst zijn, als hij anderen daartoe de gelegenheid in zijn woning verschafte. Men is zeer voorzichtig: andere dan legale'opium vindt men niet in die inrichtingen. Waarom zouden zij dat risico l°0Pen? Men ontvangt niet meer dan één gast tegelijk. Het heele bedrijf P'/at de ««* de pijp over het lampje heen aan den ander aanreikt. De familie buiten en de lengte van de gang zijn voldoende bescherming. Slechts bij heel slecht weer start'S?~ï e" StaVn men °°k gee" °nraad slaagt soms een overrompeling. Talloos zijn, zooals gezegd, deze bescheiden gelegenheden hee/curieus3^" ^ ** °DZe Positie ^s «SS* Alen ontving ons altijd met volmaakte vriendelijkheid en gekoteb00d?n8 feitjes aan, en soms zelfs een ktp koffie. Slechts een enkelen keer namen wij plaats. Mijn begeleider was wantrouwend geworden, sedert hij eens bij toeval haST dek? dat in het schemeltje, waarop men hem liet plaats nemen een voorraad clandestiene opium verborgen zat! De misleiding dreef men niet verder dan noodig was, om wettelijk ÉTS oem annni0ntbr?en- beh°e,de &™' She/lockTtotaS !Ll u ? 1te, merken» WIe zoo even de opiumpnp nog in den mond had gehad. De man, die nu de pijp in de hind hield had Iff a} u-ee" .a^hbakJe staan> waarP de brandende cigaret nog lag, die hij blijkbaar uist had neergelegd. Men rookt geen opiump.jpen c.garet tegelijkertijd. Het alchbakje te verplaafsen wat den schijn zou hebben gewekt alsof de bezoeker de cigaretS rooker was, had men niet eens de moeite waard geacht. Ons kende ons en ieder der aanwezigen wist precies wat hij aan de situatie had. Waarom noodeloos comedie te spelen? Wij kwamen bij een ouden gemoedelijken Chinees — gemoedelijk waren z,j allen - die zijn schuifvertrek aan het einde vTn éïn bijzonder lange gang had. Zoomin als in een der andere gelegpn- tedSf ÏEJ51 n *iïht h?Uïn' 0ntbrak er de ,bezoeker- Öit detailDedrijf bloeit blnkbaar in hooge mate. Bij den ouden heer was het bijzondere dat een stuk spiegelglas zoo was opgesteld dat tnl r?? bnts !ederen bezoeker de buitendeur kon zien binnenKomen. Dit was de vrijmoedige voorzichtigheid ten top gedreven. Mijn begeleider vroeg lachend den ouden baas, waarvoor dat stuk spiege glas er stond. Doodernstig antwoordde hij, dat dit een ïïW tege"..dieven was. „Er is tegenwoordig zooveel slecht volk! Nu kon hij er oog op houden wat er in zijn garfg gebéurde. Maar even onverstoorbaar vroeg mijn begeleider verder: .Ziit £2 w 6 mS gesnaPt?" De «Peciale maatregel leek hem blijlcbaar op leergeld te wijzen. Zijn vraag bleek gerechtvaardigd en vond een gul antwoord: De oude heer had nog een boeteschuld van ƒ 25. Hij wilde natuurlijk niet de gevangenis in, maar hij vond het heel moeilijk het geld bijeen te krijgen. Zoo een boete kwam aan! „Gij kunt probeeren, gratie te vragen", zeid de politieman bij wijze van traditioneele raadgeving; immers gratie vraagt men onder alle omstandigheden, en ook in de hopelooste gevallen. Het is doodeenvoudig de handeling, die bij een veroordeeling hoort, en die ook bijna zonder uitzondering niets oplevert. Na onzen tocht door de clandestiene kitten, die in hun betrekkelijke burgerlijke ordentelijkheid van inrichting en met hun soms knappe en vriendelijke Indo-Chineesche vrouwen aan de deur al heel weinig luguber aandeden, hebben wij nog een aantal *an de slaappondoks der Madoereesche wakers bezocht. Wij zaten dan gehurkt voor den ingang, terwijl mijn begeleider een praatje begon met het inwonende echtpaar. Daarbinnen verspreidde het opiumlampje een zacht, vaag licht. De lieden redeneerden bedaard, met de defensieve beleefdheid, die den Inlander eigen is. Zij hadden overigens niets te vreezen, want al die menschen rooken op volmaakt legale wijze hun eigen opium. Wij bezochten o.a. een oud paar. „Hoeveel schuift gij per dag?" vroeg de politieman. „Satoe mata doea orang" (een mata voor twee menschen) was het antwoord. Man en vrouw deelden blijkbaar die zeer kleine hoeveelheid samen. Maar hoe klein die hoeveelheid ook moge zijn, zij brengt dan toch een uitgave aan opium van ƒ 0.30 per dag of ƒ 9 per maand mede. Men ziet hieruit, hoe zwaar zelfs een bescheiden opiumgebruik drukt op een Inlandsen inkomen. Voor dit bedrag kan men een paar menschen zeer behoorlijk voeden. Dit antwoord was wellicht mijn leerzaamste ervaring van den avond. Het sociale euvel, zelfs van een matig opiumgebruik, vindt men er afdoende in gekenschetst. Lichaam en Geest door opium aangetast door Prof. Dr. W. Donath. rfJnitMtW2°ïdi0p Uw schriJven van 4 Juli 1931 deel ik U mede dat ik ambtshalve met het opium-vraagstuk niet in aanratóng kom' en derhalve moeilijk aan Uw verzoek, (J een bijdrage over dit onderwerp voor de voorgenomen uitgave van een bfek Indië en het Opium» te doen toekomen, kin voldoen. " Wel wil ik U gaarne verklaren, dat het mij uit eigen aanschouwing van de toestanden in enkele opiumkitten te Batavia? we^zeï ïsfö&sisïïiiï*met a,,e ™^ middele« ~dr geïs ott6ndWe "g °PiUm °P hCt °rSaniSme ^rdtTeT zicht*wnrrtaCh?trUi"gang Vf,n de,n °Piumrooker in lichamelijk opnJlr* } ook..f'Jn geestkracht in zeer sterke mate aangetast S ?n vn d6|;gel,jke aan .0pium vers,aafde ««den èn voof zich schouwl "e 0mgeVi"g 3,8 n°n Valeurs moeten worden oe- Bestrijding van dit kwaad zal dus in de toekomst niet aii^n Buitenzorg, 14 Juli 1931. Opiumbestrijdingsmogelijkheden door C. K. Elout, Redacteur-Correspondent van het Alg. Handelsblad, Amsterdam. Ik kan slechts een zeer korte bijdrage leveren, daar ik niet genoeg in het opiumvraagstuk ben doorgedrongen, om er diep op in te kunnen gaan. Voor zooveel ik over de quaestie geloof te kunnen oordeelen, is mijn meening de volgende. Evenmin als in de drankbestrijding hier te lande, zal men in de bestrijding van het opiummisbruik den nadruk moeten leggen op maatregelen van de overheid. De cijfers betreffende drankgebruik hier te lande toonen aan, dat dit niet is afgenomen door de wetgeving, maar door vrije factoren (de propaganda der bestrijders, de sport, het socialisme en in 't algemeen ook vooral door gewijzigde opvattingen in de zeden). Wat de uiterste wetgevende maatregel belangt die mogelijk is — een absoluut verbod — zoo toont de ervaring met een drankverbod in Amerika, welke noodlottige gevolgen dit heeft zoowel binnen de sfeer van het drinken als in die van de algemeene moraliteit (en criminaliteit). Ik geloof dus, dat men den nadruk moet leggen op algemeen zedelijke verheffing, gestimuleerd door een intensieve propaganda, welke door de overheid kan worden gesubsidieerd. Daarnaast kunnen overheidsmaatregelen worden genomen bij wijze van steun aan een zedelijk opleven en in de tegenwoordige omstandigheden zie ik, wat dat belangt, niets beters dan de regie. Wanneer men echter door internationale samenwerking kan komen tot een rantsoeneeren van de opiumcu/fuur (die veel gemakkelijker te controleeren is dan de invoer van opium), dan zou men daarmee waarschijnlijk een zeer grooten stap doen in de richting van verdelging van het opiummisbruik. Alleen zal men er op voorbereid moeten zijn dat, wanneer men zulk een rantsoeneering plotseling radicaal toepast, de voormalige opiumschuivers een sterke behoefte zullen gevoelen — in massa — om een aequivalent te vinden. Hetgeen dan misschien de drank zal worden, zoodat men het kwaad slechts zou hebben veranderd van gedaante en „den duivel zou hebben uitgedreven met Beëlzebub". Wassenaar, 16 Augustus 1931. Verwoestende werking van het opium door E. Gobee, Adviseur voor Inlandsche Zaken. Aangezien het Kantoor voor Inlandsche Zaken niet de minste bemoeienis heeft met aangelegenheden het opium en het opiumgebruik betreffende, kan ik U in verband met dit onderwerp geen bijdrage leveren die van eenig belang zou kunnen worden gefcht k kan U evenwel uit de mij bijgebleven herinneringen uit den tijd, dat ik als bestuursambtenaar werkzaam was in de onderafdeelme Baroes, nu ongeveer 18 jaren geleden, een en ander mededeelen. Levendig herinner ik mij, hoe sterk ik onder den indruk lewam van de verwoestende werking van het opium op een slechtgevoede en armoedige bevolking als daar in de bergdistricten grenzende aan de Dairilanden, woonde. Ter gelegenheid van deii belastingaanslag, wanneer de bevolking van een kampong bii elkaar was geroepen, vielen de slachtoffers van het opiumkwaad onmiddellijk op: havelooze, jammerlijke figuren uitgeteerd broodmager, absoluut ongeschikt voor eenig zwaar werk in de tuinen of in het bosch. Hoe zij het geld bijeen kregen om opium te koopen, was met uit te maken, maar de registers der Regie waar hunne licenties in voorkwamen, bewezen, dat zij het kochten Het inkomen dat zij aan opium opmaakten, was dikwijls meer dan dat van een man in de kracht van zijn jaren. Er waren ook schuivende vrouwen en de kinderen werden er soms mee zoet gehouden In een opiumverbod zonder meer, was voor die streken geen heil gelegen, om de uitstekende gelegenheid in die zeer onherbergzame streken, om uit het Singkilsche afkomstige smokkelopium te krijgen Na het verdwijnen van het oude door opium ondermijnde geslacht zal het beter zijn gegaan, omdat de jongeren geen licentie konden oemachtigen en het kwaad voor hen minder verleidelijk was Voor dergelijke gebieden is de georganiseerde bestrijding en tegengang van het opiumgebruik zonder eenigen twijfel een zegen. Batavia, September 1931. Mijn drukke werkkring belet mij om Uwe uitnoodiging om voor de door U genoemde uitgave een bijdrage af te staan, aan te nemen. Ik maak er U echter op attent dat indertijd door, thans wijlen, den hoofdredacteur van het Soer. Handbld. M. v. Geuns over dit onderwerp ettelijke artikelen werden geschreven, w.i. hij op het overdrevene om hier in Indië van een opium „kwaad" te spreken, wees, en met cijfers een en ander aantoonde, ƒ 40.000.000 per jaar op een inwonertal van 50 en 60 millioen spreekt dan ook voor zich zelf! U zult goed doen te trachten op deze, later in brochure-vorm verschenen beschouwingen, de hand te leggen. M. Mulder, Hoofdredacteur van Het Nieuws van den Dag voor Ned.-Indië. Batavia, 24 Juli 1931. De bestrijding van het Opiumkwaad door L. J. Quix, Hoofdredacteur De Volkscourant. De strijd tegen het opium wordt hier te lande en ook elders, reeds sinds jaar en dag gevoerd. Het is een kwaad dat levens verwoest, dat flinke mannen tot slaven maakt, dat gewetens voor een wijl het zwijgen oplegt, dat tijdelnke vergetelheid brengt, doch wanneer het slachtoffer ontwaakt uit het land der droomen, hervindt het zichzelven weer en komt de werkelijkheid weer te voorschïïn, die men zoo gaarne temet zou doen. En men vraagt zich, evenals bij de gevallen van drankzucht, die zoo herhaaldelijk voorkomen, af, wat heeft men aan dat tijdelijk genot, dat tijdelijk vergeten, wanneer het ontwaken des te bitterder is? De werkelijkheid ontgaat men niet. Elk mensch heeft de lasten des levens te dragen en moet dat doen in het volle besef, dat hij een strijder is, die slechts wanneer hij dingen nuchter beziet, logisch denkt en handelt, den zegepalm kan behalen. 6 v Het leven is een worsteling, waaraan men niet ontkomen kan, zelfs al bedwelmt men zich tijdelijk. Die paar minuten vergetelheid, kunstmatig gezocht in het opium of andere bedwelmende middelen, doen het ontwaken des te vreeselijker zijn, omdat zij den geest en het lichaam verzwakken en men op den duur de kracht moet missen om ook maar aan de geringste moeilijkheid, die zich voor doet, het hoofd te kunnen bieden. De bestrijding van het opiumkwaad dient dan ook met kracht te geschieden. Hoewel met vollen lof steeds wordt gesproken over de methodes in ons Indië bij dien strijd gevolgd, moet het Ions van het hart, dat het aan den eenen kant opvoeren van het opiumverbruik middels het gouvernements monopolie en het aan den anderen kant weer bestrijden daarvan, Hikt op de figuur van Janus met de twee aangezichten. Want de praktijk geeft ons voorbeelden, die dit staven. Moppert de controleur, die op dienstreis is, niet tegen den opiumdepothouder, wanneer blijkt, dat diens omzet achteruitgegaan is sinds de vorige controle? Beteekent de verkoop van de regie-opium geen aardige bijdrage voor 'slands schatkist? En voert men niet altijd gaarne de omzetcijfers op bij elk bedrijf, dat wordt geambieerd? Geeft ook de verkoop van opium niet aan velen een bestaan? En is dit tenslotte niet een belemmering voor de bestrijding van het opiumkwaad? Intusschen verdient het werk der Goede Tempelieren, op dit gebied verricht, allen steun. Moge het hun gelukken, tenslotte het opiumkwaad den kop in te drukken in het belang van het volkswelzijn. HOOFDSTUK 3. CHINEESCHE STEMMEN. Het verheugt ons, dat zoowel van het Chineesch Bestuur, als van de zijde der Chineesche journalisten medewerking werd ontvangen. Moge de publieke opinie onder de Chineezen — welke bevolkingsgroep het hevigst te lijden heeft van het opiumkwaad — meer en meer steun geven aan de anti-opiumbeweging. Waar de Chineesche bevolkingsgroep haar vertegenwoordigers heeft in den Volksraad en de locale raden, is het van het allerhoogste belang dat deze groep zich omtrent het opiumvraagstuk onomwonden uitspreekt. De slechte gevolgen van het opium schuiven door Khouw Kim An, Majoor der Chineezen te Batavia. He ken verscheidene menschen, rijke zoowel als arme, die te voren vlijtig en eerlijk waren en die bij mijn weten nimmer laakbare handelingen pleegden, doch die om de een of andere reden opium gingen rooken. Direct was er een verandering waar te nemen in hun gedragingen. Ze werden lui en vadsig, vervuilden en waar zij zich vroeger zouden geneeren voor een leugen, namen zij het niet zoo nauw meer met de waarheid. Hun zedelijkheidsgevoel ging sterk achteruit, en zij werden behept met allerlei ondeugden, die zij te voren niet hadden; de arme werd schaamteloos en zag er niet tegen op, m zijn omgeving te bedelen om middelen te verkrijgen voor aankoop van opium. Dit zijn de gevolgen van het gebruik van opium. Het is dan ook zeer toe te juichen, dat er vereenigingen zijn, die een heilzame propaganda voeren tegen het gebruik van opium. Een ernstig woord van vermaan past voor hen, die zich nog niet in de klauwen van dit euvel bevinden. Laat U zich door niets en niemand verleiden, om maar voor één enkele maal het opiumrooken te probeeren, het zal U stellig rouwen want, hebt U eenmaal den smaak beet, dan is het o, zoo lastig, om daarvan af te komen. Doch hen, die zich aan het gebruik van opium gewend hebben, zouden wij ernstig willen aanraden, zich zoo spoedig mogelijk naar het Anti-Opium Hospitaal te begeven, om zich daar onder behandeling te stellen, of zich tot de Internationale Orde van Goede Tempelieren te wenden, ten einde de noodige adviezen te kunnen verkrijgen. Het is nooit te Iaat om, van den weg afgedwaald, terue te keeren. » s Het opiumgevaar door Kwee Kek Beno, Hoofdredacteur „Sin Po". Opium was reeds ten tijde van Theophrastus (geb. 390 v. C.) als medicijn bekend en in China schijnt de opiumplant reeds gedurende de Sung dynastie (960—1279), zoo niet eerder, voor te komen en wel aangekweekt als „ornamental flower". Eerst in de 17e eeuw begon onder het Chineesche volk het opiumschuiven, dat thans een volkskanker is geworden, omdat het moreel, physiek en economisch land en volk onnoemelijk groote schade toebrengt, al wordt dit niet altijd en overal diep genoeg beseft. In 1906 werd het aantal opiumschuivers in China op 13.455.599 geschat of 27% van de totale volwassen mannelijke bevolking *) en bij Dyer Ball 2) vindt men zelfs nog schrikbarender gegevens: "It has been estimated that there are 25.000.000 of opium smokers in China; another estimate, considered to be moderate, puts them at 40.000.000, that is a ninth, or tenth, of the whole population. In the city of Foochow alone, there are said to be 1000 registered Opium dens, they 'being more numerous than tea or rice shops' ". „From the Imperial Palace down to the lowest hovel, every class has its smokers, even women and children are, in some places, preys to this insidious vice". De bekende staatsman Tang Shao Yi zegt, dat het opiumkwaad in China heel wat van de bevolking vergt, want „it costs the people more than $ 100.000.000 yearly to let the opium traffickers carry on their nefarious schemes. At present, I am gathering lots of material for a survey of the deplorable situation, and before long I hope to be able, to demonstrate to the public the harm which is 1) Encycl. Britannica, llth Ed., Vol. XX. 2) Things Chinese, 5th Ed., p. 434. being done by the drug In Japan they have a girls' society, whose members refuse to marry men who indulge in drinking „saki", the national drink. It would be helpful if some of the families here would also organise and refuse to have anything to do with families, whose members have the opium habit". *). Het behoeft dus geen verwondering te baren, wanneer wij in een publicatie van den Volkenbond („Ten Years of World Co-operation", Secretariat of the League of Nations, 1930) lezen van „China's courageous undertaking soon after the revolution to rid herself of the scourge of opium-smoking" (p. 299). Verder heet het: „Opium smoking is not, it must be remembered, an indigenous vice, but was originaly imported to China by Arab and other traders, and has been to some extent strengthened and maintained by outside influences". Doch niet alleen in China eischt opium jaarlijks een groot aantal slachtoffers, ook hier in Indië is het opiumgevaar grooter en algemeener dan men wel denkt, hetgeen reeds blijken kan uit de gegevens, vermeld in het „Verslag betreffende den dienst der Opiumregie over het jaar 1930". „Het debiet der Opiumregie was in het verslagjaar 1.276.645.81 thail, de bruto-opbrengst ƒ 34.548.627.21. Zij waren onderscheidenlijk 16.20% en 15.61% lager dan in 1929", aldus de „Inleiding", welke teruggang in hoofdzaak geweten moet worden aan de economische depressie. Men meene niet, dat het opiumkwaad voornamelijk onder de Chineesche bevolking hier te lande zijn slachtoffers telt, want er zijn, volgens genoemd verslag, meer Inheemsche dan Chineesche opiumschuivers en wel in het geheel 86.439 Inheemsche en 80.762 Chineesche. Doch het gebruik per hoofd is onder de Chineesche schuivers grooter dan onder de Inheemsche en wel resp. van 692 tot 4238 mata's en van 168 tot 1083 mata's per jaar. Aangezien het totale aantal Chineesche ingezetenen dezer gewesten ruim 1.200.000 zielen bedraagt, maakt het bovengenoemde aantal (80.762) opiumschuivers onder hen ruim 6.8 % uit van de totale Chineesche gemeenschap. Over de verschillende gewesten verdeeld is het aantal Chineesche opiumschuivers als volgt: 1) „The China Tribune" (10 April, 1926). West-Java 7027 Midden-Java 4576 Oost-Java 4932 Jogjakarta 456 Soerakarta 935 Totaal Java en Madoera: 17.926 Voor de Buitengewesten zijn de officieele cijfers als volgt: Sumatra's Westkust: 280 Tapanoeli 143 Benkoelen 557 Lampongs 243 Palembang 1332 Djambi 311 Oostk. v. Sumatra 36.977 Atjeh en Onderhh. 2363 Riouw en Onderh. 7859 Banka en Onderh. 7205 Biliton 1319 Westerafd. v. Borneo 1674 Z. en O. Afd. v. Borneo 925 Menado 231 Celebes en Onderh. 413 Molukken 275 Timor en Onderh. 188 Bali en Lombok 541 Totaal Buitengewesten: 62.836 Sumatra's Oostkust staat dus onbetwistbaar bovenaan, wat het aantal Chineesche opiumschuivers betreft! Dan volgt Riouw als No. 2 en dan komen verder in afdalende reeks Banka, West-, Oost- en Midden-Java, Atjeh, Westerafd. v. Borneo, Palembang, Billiton, enz. Het aantal Chineesche slachtoffers in de Buitengewesten is dus veel en veel grooter dan dat op Java en Madoera. Wat het totaal verbruik in thails betreft, geeft het verslag voor Java en Madoera en voor Chineesche rekening: 268.972.61. Voor de Buitengewesten bedraagt dit: 700.155.20. „J?ei,Chinees<*e bevolking neemt dus in totaal 969.127.81 thails voor haar rekemng of ruim 75% van het totale opiumdebiet! in ï«bfi"i? , iaf««weer ƒ 26.000.000 Chineesch geld in letterlijken zin in „(opium-) rook vervliegt" In 10 jaren tijds bedraagt dit circa ƒ 260.000.000, genoeg om een groot aantal moderne hospitalen en andere liefdaLe inkepingen of eigen Chineesche scholen van de Kindergar en to? de Universiteit, op te richten en te onderhouden, zooals de Sin Po van iEhÏÏE !??■ (p?eL Cditie) terecht heeft opgemerkt J?g' da.* *!LCh,,ia aan opiumschuiven ieder jaar verloren gaat, wordt op $ 100.000.000 of ongeveer ƒ 150.00o!ooO ge Sa" en men kan veilig aannemen, dat door de Chineesche gemeenschap over de geheele wereld, elk jaar minstens ƒ 200.000.000 aan J«i Loro Ireng" wordt geofferd of meer dan een half millioen per dag «JL 6 fn?anc,?e,e schade in cijfers aan te toonen, de moreele' schade en physieke ellende door opium teweeg gebracht, kunnen slechts m tranen worden uitgedrukt. Kunnen ai„Y°,0r dC,Inheemsche bevolking zijn de opiumcijfers niet zoo op te vestigênmaar " Zii" Crn8tig ge"0eg' °m er de vo,le aandacht wJ?ten?snaas voï|rChe °Piumschuivers in de verschillende ge- West-Java 3.662 Midden-Java 19.377 Oost-Java 34.575 Jogjakarta 2.132 Soerakarta 16.630 Totaal voor Java en Madoera: 76.376 Sumatra's Westk. 44 Tapanoeli 1433 Benkoelen 92 Lamp. distr. 68 Palembang 27 Djambi 5 Oostk. v. Sumatra 3632 Atjeh en Onderh. 1921 Riouw en Onderh. 84 Banka en Onderh. 7 Biliton Westerafd. v. Borneo Z. en O. Afd. v. Borneo Menado Celebes en Onderh. Molukken Timor en Onderh. Bali en Lombok 1 9 125 35 512 274 496 1292 Totaal: 10.062 In tegenstelling met de Chineezen vindt men bij de Inheemschen dus veel meer opiumschuivers op Java dan in de Buitengewesten. Van ouds is het gewest Soerakarta het rijkst aan opiumschuivers; Kediri, Madioen, Semarang, Soerabaja, Kedoe en Rembang volgen dan respectievelijk. Midden-Java staat er dus het ongunstigst voor, terwijl Bantam en de Preanger geheel opiumvrij zijn. Daar door de instelling der provincies de cijfers niet meer per residentie worden gegeven, kunnen we de centra thans niet zoo gemakkelijk meer nagaan. Deze, op zich zelf reeds ongunstige, cijfers uit het verslag van den dienst der Opiumregie geven echter nog een geflatteerd beeld, want in het verslag is alleen sprake van het gebruik of misbruik van door het Gouvernement verkocht opium, terwijl de hoeveelheid smokkel-opium, die hier geschoven wordt, uit den aard der zaak moeilijk te bepalen is. Zooals men weet, heeft het Indische Gouvernement een groote*. modern ingerichte opiumfabriek op Salemba (Batavia), die als een bittere ironie staat tusschen de C. B. Z. en het Pandhuis, want men moge het vervaardigen van dit verderfelijke heulsap door het Gouvernement als een „noodzakelijk kwaad" beschouwen, het is een „kwaad", dat millioenen guldens in de schatkist brengt en in dergelijke gevallen is het menschelijk, als het luid geldgerinkel de zwakke stem van het geweten tegen het al of niet noodzakelijke kwaad dreigt te overstemmen. (De fiscale beteekenis van het opium voor de schatkist van verschillende landen wordt duidelijk aangetoond door Dr. Tan Tong Joe in zijn proefschrift „Het internationale Opiumprobleem", hoofdstuk III; Den Haag, 1929). De opiumfabriek van het Gouvernement is opgericht, omdat anders de bevolking toch clandestien opium zal schuiven als het Gouvernement ze niet in haar „behoeften" voorziet, zegt men Doch de consequentie van zulk een rechtvaardiging zou zijn'het openen van een gouvernementeele jeneverfabriek, omdat anders toch de winsten ten goede komen aan particuliere maatschappijen of het laten drukken van communistische lectuur door de 's Landsdrukkerij ter verspreiding onder „licentiehouders", omdat anders „toch propaganda-lectuur van buiten komt Bovendien ligt in een dergelijk argument een 'soort erkenning van onmacht opgesloten, van onmacht om de opiumsmokkelaars direct met alle middelen, die het gezag ten dienste staan, te bestrijden en deze misdadige smokkelarij voor goed den kop in te drukken. r Dit is zeker gemakkelijker gezegd dan gedaan, doch het stemt ongetwijfeld meer overeen met het prestige eener regeering deze misdaad onverzwakt te bestrijden, dan te trachten de smokkelaarsbende a. h. w. concurrentie aan te doen door het vervaardigen van uouvernements opium. Op deze wijze is de Regeering niet vóór alles de krachtige bestrijdster van dezen misdadigen sluikhandel, maar min of meer een geducht concurrent van degenen, die zij behoort te s t r a f f e n en met slechts te beconcurreeren! Haar prestige zal worden verhoogd als zij niet als een soort mededingster maar als b e s t r ij d s t e r der even listige als eewetenlooze bende optreedt. Maar ook het publiek mag niet slechts toekijken en alles aan de Regeering over laten; allen, die het wel meenen met hun volk, hebben het als hun plicht te beschouwen al het mogelijke te doen om het opiumkwaad te helpen bestrijden met alle directe en indirecte middelen die hun ten dienste staan, mits niet door het Gouvernement na te volgen, door n.1. het oprichten van een nieuwe opiumfabriek, om zoodoende de opiumsmokkelaars z.g. „indirect" te bestrijden Want d i t middel zou erger dan de kwaal zijn! Iets over het opiumvraagstuk door Nio Joe Lan, Hoofdredacteur „Keng Po". Het opiumvraagstuk heeft vooral in de laatste decennia algemeene en grootere belangstelling gekregen. Dat de bestrijding van het opium een zeer moeilijk werk is, dat uiteraard slechts langzaam vorderingen kan maken, daarvan zal een ieder wel doordrongen zijn. Het kan ook niet anders, waar het opiumvraagstuk niet een eenvoudig of enkelvoudig vraagstuk is, maar zelfs een der meest ingewikkelde van den laatsten tijd. De bestudeering van het vraagstuk voert ons niet alleen op het gebied van de geneeskunde, maar ook op sociaal en economisch gebied, waar elke omstandigheid een geheel verschillend gevolg krijgt. Is de bestrijding, waar hieronder het genezen van aan opium verslaafden verstaan wordt, nogal gemakkelijk, daar onze geneeskundigen de symptomen er van kennen, zoodat zij met zekerheid kunnen vaststellen, welke weg ingeslagen dient te worden, geheel anders wordt het, wanneer men de algeheele bestrijding of de bestrijding in haar werkelijke beteekenis op het oog heeft. In het eerste geval is het object duidelijk en vastomlijnd, terwijl in het laatste geval men te doen heeft met een reeks van objecten, die daarenboven op niet gemakkelijk te ontwarren wijze met het levensmilieu en de levensomstandigheden zijn verweven, zoodat een analyse er van noodwendig betrekking moet hebben met sociaal-economische problemen, die in elk land een verschillende nuance vertoonen. Bestond de bestrijding van het opium alleen in het genezen van de slachtoffers, dan zou ze gemakkelijk kunnen worden voltooid. Het genezen van de verslaafden echter beteekent niet meer dan het achter den rug hebben van slechts één periode van het volledige proces, van een periode, die de minste moeilijkheden biedt, juist hierdoor, omdat de genezing-willigen in een daarvoor bestemd tehuis worden ondergebracht, waar zij stipt de voorschriften van den behandelenden geneesheer hebben te volgen, terwijl een intensief toezicht het hen onmogelijk maakt, nog gedurende de behandeling zich weer bloot te gaan stellen aan den verderfelijken invloed van het gif Zijn zij weer op vrije voeten of als genezen uit het instituut ontslagen, en keeren zij terug tot het leven, dan is het aandeel van den medicus volbracht en begint de taak van de maatschappij om het resteerende deel tot een goed einde te brengen Hoe is het nu gesteld met het milieu, waarin zulk een herstelde zich gaat begeven? Er zijn twee mogelijkheden: Het milieu is goed ten opzichte van „opiumproof -zijn, of het is slecht, in welk geval het dan zeggen wil, dat er veel verleidingen zijn, die hem er toe kunnen brengen, zich weer aan opium over te geven. Het is de groote taak van de maatschappij, het zoo te bewerkstelligen, dat de van opium verlosten een opium-vrije atmosfeer vinden, zoodat het van alle kanten loerende opiumgevaar hen niet gemakkelijk weer ten prooi kan makenl Het is echter niet aan een lichaam of vereeniging gegeven over welke goede werkkrachten en welke stalen energie ook beschikt wordt, het zoo te bewerken, dat dê gewezen opiumschuiver zich een goed milieu geschapen ziet en in de gelegenheid is behoorlijk in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De maatschappij zorge hiervoor! Ik heb reeds gezegd, dat het opiumvraagstuk behalve een geneeskundig vraagstuk in zijn meer uitgebreiden omvang, ook een sociaal en economisch probleem is. Als sociaal vraagstuk laat het kwaad zich in een geheel ander licht zien dan als economisch vraagstuk. Op sociaal gebied. Als sociaal vraagstuk is het opzettelijke er niet vreemd aan. Waardoor komt toch iemand in aanraking met opium, als het hem er niet om te doen is, uit het verkeerdelijk als versterkend middel beschouwde vergif nieuwe krachten te zuigen, ten einde zijn dagelijksche werkzaamheden te 'kunnen verrichten of zich er door naar het land der droomen te laten voeren, waar geen zweem van aardsch lijden te bekennen valt? Gewoonlijk is starting-point: Ledigheid. Daar men niets te doen heeft, richt men niet zelden zijn schreden naar vrienden. Zijn ze alle personen, die hooge idealen in het leven nastreven, dan zijn de gevolgen er van eerder verheugend dan bedroevend. Ongelukkig behooren echter onze vrienden, met wie wij omgaan, niet altijd tot een en dezelfde deugdelijke categorie. Zoo zal het wel vaak gebeuren, dat op een gegeven oogenblik, terwijl men prettig over ditjes en datjes babbelt, men door den gastheer de benoodigde schuifmaterialen ziet te voorschijn halen, ten minste als die niet reeds aanwezig waren. En dan komt helaas niet zelden het eerste onderricht voor den nieuweling. ... , • Eerst langzaam aan, één schuifje slechts, misschien met walging en met dichtgeknepen neusgaten gedaan. Van lieverlede echter worden vorderingen gemaakt, daarin aangemoedigd door de anderen, bereids dienaren van het opium. Wellicht zal zekere beslist misplaatste schaamte gedeeltelijk mede oorzaak zijn. Men geneert zich te worden bestempeld als iemand, die „niet durft" en die nooit zal kunnen zeggen, dat hij reeds alles heeft geproefd, wat de schoot van Moeder Natuur voortbrengt en die niet dadelijk-doodende vergiften zijn. Men wil toonen, dat men niet bang is voor het opium, dat men sterker is. Helaas, hoevele malen is het al niet gebeurd, dat een onschuldig en ondoordacht spelen met opium in gezelschappen, duizenden geleid heeft tot ellende en verzuchtingen en berouw! De nieuweling begint zich aan opium te gewennen, vindt het ten langen leste overheerlijk, meent of waant, dat opium de eenige brug is die voert naar een aardsch paradijs, en kan er niet meer buiten! Werd het opium in den beginne ten huize van den inwijder geschoven, de schuifbenoodigdheden vinden weldra toegang tot zijn eigen woning, terwijl de onkosten daarvoor zich een postje, dat allengs tot in het oneindige toe aangroeit, op de huishoudelijke begrooting hebben veroverd. Om daarna een „volleerde" opiumschuiver te worden is maar een kleine stap, en de taak van de bestrijders wordt omvangrijker! Aan wie de schuld en blaam, dat een goed burger een prooi is geworden van het opium? Het opzettelijke, zij het ook niet doelbewuste, karakter valt niet te ontkennen. Dit is echter op zijn beurt ondergeschikt aan een andere factor, het milieu dat men zich zelf kiest, terwijl dit laatste weer beheerscht wordt door de daarin gehuldigde sociale beteekenis van het opium. Daar opium in sommige kringen gebezigd wordt op precies dezelfde manier als wij thee gebruiken bij een afternoon-tea koutje, kan het niet anders, of over het algemeen moet te weinig gewicht gehecht zijn geworden aan de werkelijke beteekenis van het opium met zijn verstrekkende gevolgen in physisch en psychisch opzicht Hier ligt een uitgestrekt arbeidsveld voor propagandisten en voorlichters tegen het opium 1 6*«uiwen en Hun werk is echter verre van gemakkelijk. Zij weten wel op het eerste gezicht, wie tot den groep van aan opium-verslaafden behooren maar zij zullen er wel geen geschikte gelegenheid kunnen krijgen en geen gebruik kunnen maken van het psychologisch moment enkel en alleen omdat er tusschen hen als het ware een scheiding*^ muur staat, die den een ongenaakbaar maakt voor den ander Het meest passende oogenblik om over het opiumkwaad uit te weiden zou zijn het tijdstip, waarop de persoon, dien men op het oog heeft, op het punt staat zijn pijp ter hand te nemen. Dit moment zal de propagandist wel nooit krijgen, daar hij in den regel een vreemde is voor den schuiver en men zulk een bezigheid niet doet ten aanschouwe van den eersten den besten man, dien men thuis ontvangt. Bij andere gelegenheden zal de propagandist wel afgescheept worden met een ongeduldig gebaar, een aanduiding dat men geen tijd heeft om gepraat in de ruimte aan te hooren, en öij zal ook wel kans loopen woedend den rug toegekeerd te kriieen KÏJt^Mwte?kun dat hij 2ij'n «astheer a,s e*n opiumschuiver beschouwt Want hoewel men er niet tegen opziet, het opiumschuiven tot één zijner gewoonten te maken, men houdt toch het liefst geheim, d a t men het doet! vaikHWiI5ier ^eige"aardig ^it vermelden, dat ik als redactielid van de „Keng Po heb meegemaakt en dat een scherp licht werpt op de mentaliteit van eenige opiumslachtoffers, wier handeling echter menschelijkerwijze te begrijpen is. Eenige jaren geleden werd in ons blad een verslag opgenomen ove? een anti-opium lezing te Batavia, uitgaande van de Anti-Opium Vereeniging, waarin de toekomst van opiumschuivers natuurlijk niet al te rooskleurig geschilderd werd. Eenige dagen daarna ontvingen wij een anoniem ° aangev?nde> dat flet van een aantal opiumschuivers afkomstig was waarin in den aanhef voor den naam van elk redactielid een praedicaat stond, ontleend aan namen van dieren die ^declrts naar het hoofd van een ander slingert, als men buitengewoon vertoornd is! De inhoud bestond uit allerlei minder aangename^bewoordingen naar aanleiding van het verslag dier lezing, terwijl bij wijze van slot de redactieleden een bedreiging kregen! Grappig is het geval zeker, maar daarom niet minder treurig! Want daaruit kan men geen andere gevolgtrekking maken dan deze, dat de menschen zich wel degelijk schamen, wanneer zij opium schuiven, maar zij zien niet in, dat de bedoeling van het gewraakte artikel, of liever van de lezing, heelemaal niet is om hun gevoelens te kwetsen, maar om juist het verderfelijke van het vergift onder hun speciale aandacht te brengen! Hiermede hebben wij rekening te houden. De menschelijke natuur is zeer eigenaardig. Hoezeer men ook overtuigd is van het slechte en nadeelige eener gewoonte, wanneer dit onomwonden onder het oog wordt gebracht, dan reageert men er op, niet door het met goede bedoelingen uiteengezette ter harte te nemen, maar door zich beleedigd te gevoelen en te denken, dat het eigenlijk gedaan is, niet om de reddende hand toe te steken, doch met een heimelijke vreugde over de minder deugdelijke gewoonte. Hoeveel lezingen, wetenschappelijke dan wel populaire, zijn niet op een complete mislukking uitgeloopen, eenvoudig hierdoor, omdat juist die menschen, voor wie die lezingen feitelijk bedoeld zijn, alle van hun waardeering blijk geven door te schitteren door afwezigheid! Hiermede zij niet gezegd, dat lezingen ten behoeve van de opiumbestrijding geheel en al geen vruchten afwerpen; de bedoeling is alleen te wijzen op het algemeen erkende feit, dat voor lezingen slechts uiterst weinig animo bestaat. Zij kunnen echter als geslaagd beschouwd worden, indien de toehoorders ieder op hun beurt het gehoorde verder in eigen kring verspreiden, zoodat de invloed daarvan zich toch zal kunnen uitstrekken tot dien groep, waarvoor het in de allereerste plaats bestemd is. De volwassen mensch vertoont veel punten van overeenkomst met het zieke kind. Geef een ziek kind medicijn, die hem genezen zal, hij zal die zoo veel mogelijk trachten te vermijden en niet dan met de grootste moeite kan men het er toe bewegen ze toch in te nemen. Reik hem een glas met een bitter drankje aan en doe hem gelooven, dat het een nieuw soort limonade is, hij zal die des te gretiger tot op het laatste druppeltje leeg drinken. Maar overhandig hem een glas zoete stroop en maak hem wijs, dat het „medicijn" is, hij zal zijn gezicht met walging er van af houden, al is hij verzekerd van den heerlijken smaak. De naam of de hoedanigheid van hetgeen toegereikt wordt, heeft meer beslissenden invloed dan de smaak. Zoo is de volwassen mensch; zoo is ook de aan opium-verslaafde! Organiseert men lezingen, anderen komen, hij niet' Verspreidt men anti-opium geschriften, ik denk niet dat 50 pCt. van de schuivers, die ze ontvangen, ze zullen lezen en behartigen. De klare aanduiding van hun doel reeds werkt als een stortbad, dat hun aHen lust beneemt ze te lezen. Dit zij natuurlijk alleen gezegd met alle respect voor hetgeen men reeds in deze richting gedaan heeft bl"ken dC resultaten van dien arbeid bevredigend mogen Wij moeten de anti-opium propaganda zoo voeren, dat voordat nog de slachtoffers zich er van bewust zijn, zij „het Troiaansche paard reeds tot in het diepste binnenste van hun hart hebben ingehaald. Lectuur zal ons hierin veel kunnen helpen. Wanneer auteurs van de geheele wereld in hun boeken ongemerkt medewerken in den strijd tegen het opium, door de ellende te beschrijven van een persoon, die zich door opium van alle geluk beroofd ziet, zal dit wel niet kunnen nalaten diepen indruk te maken op het gemoed van de lezers en ook van opiumschuivers. De ontroering, waartoe het lezen er van hen zal brengen, zullen zij niet licht vergeten, en het gelezene zal hen voeren tot vergelijkingen met hun eigen leven, hun eigen geheel en al dezelfde gebreken, en hun verslaafd-zijn aan opium. Het is dan niet buitengesloten, dat zij den duursten eed zweren, hun leven te zullen veranderen, hun lot niet zonder strijd hetzelfde te laten worden als dat van den persoon in het verhaal waarmee zij medelijden hebben gekregen I Het zal misschien wel de moeite waard zijn te overwegen of yoor het beste boek met anti-opium tendenz jaarlijks niet een prijs ter beschikkmg kan worden gesteld. De Commissie tot toekenning van den Nobelprijs zou goed doen, indien zij hieraan haar aandacht wilde schenken, want het opium-*estrijden behoort ontegenzeggelijk tot het arbeiden tot heil der menschheid. Ook van de publieke vermakelijkheid kan men gebruik maken om de massa te doen doordringen van het opiumgevaar. Voor den besten film bijvoorbeeld, die zich bij uitstek leent als anti-opium propagandamiddel, waarin de stof verwerkt wordt in een ontroerend verhaal, zou men een prijs ter beschikking kunnen stellen. Over den invloed van den film behoeft niet veel gezegd te wordeniedereen weet, dat die heel groot is. wuruen, Om de volgende generatie zooveel mogelijk te bevrijden van het opiumkwaad zal men goed doen, ia schoolboeken eenige lessen te wijden aan de opiumbestrijding. Het scheppen van een goede omgeving voor hen, die reeds van het opium bevrijd zijn, moet het streven, ja de plicht zijn van een ieder, hetzij middels daartoe in het leven geroepen vereenigingen, hetzij op eigen krachten. Op die manier zou iedereen, als medelid der maatschappij of liever van de wereld-familie, kunnen meehelpen aan de bestrijding van het opiumkwaad. Op economisch gebied. Op economisch gebied vindt men weer andere factoren, die het vraagstuk des te ingewikkelder maken. Zoo wordt beweerd, dat werknemers hun toevlucht tot het opium hebben moeten nemen, opdat zij over voldoenden kracht kunnen beschikken, noodig om hun dagelijksch werk, dat groote volhoudingsvermogen en lichaamskracht vereischt, te kunnen doen, waarvan hun bestaan en dat van hun familie afhangen. Intens treurig is het, dat de werkman tot het nemen van een vergif, zij het dan ook een langzaam werkend en in den beginne stimuleerend vergif, zooals het opium is, zijn toevlucht moet nemen om het leven dragelijk te doen schijnen. Arbeidsverhoudingen, loon, werktijdregeling, huisvesting, enz., werken hier samen die de taak van de opiumbestrijders zwaarder maken. , . Hierin verandering te brengen behoort ook tot het werk van den medicus, die de onaanvaardbaarheid van klachten over niet kunnen werken zonder nieuwe krachten in te zuigen van het opium heeft te bewijzen; van de werkgevers, die voornamel^k dienen te onderzoeken of het soms niet aan hen ligt, dat veel arbeiders opiumschuivers gaan worden; en van de officieele arbeidsinspectie, die te zorgen en te voorkomen heeft, dat door de arbeidsomstandigheden de werknemers het opium ten slachtoffer vallen. In het kort: . Het opiumkwaad is een algemeen en vernietigend kwaad. Het is niet alleen de taak der regeeringen door wettelijke regelingen het kwaad te trachten uit te roeien, het is de plicht van ons allen; wij moeten tot de bestrijding het ónze bijdragen. Laten wij aHen daarom met vereende krachten arbeiden, en bestrijden en keeren het gevaar, dat het opium voor de menschheid vormt! Batavia, 7 Sept. 1931. Opium door Tan Boen Sing, lste Secretaris van den Chineeschen Raad te Batavia. Opium werd oorspronkelijk in China ingevoerd. Hoewel door verschillende Gouverneurs het aan Jand brlngen werdi verboden en zelfs opdracht werd gegeven het opium in de havenplaatsen té verbranden, drong het opium toch in China door, daaf blrjkbaar £2l£SS&^S£^ gen0eg was de opiumvirkoop Zoodanig is het vergift in China binnengedrongen, dat men zelfs in het binnenland opiumschuivers aantreft, ja, het is een gewoonte geworden, gasten op opium te onthalen. Het gevolg is, dat het Chineesche volk luier is geworden en ziin mannelijke geestkracht heeft verloren. - 1 Als in een laad het volk die geestkracht niet meer bezit en lui is, dan is er geen hoop meer dat het land vooruitgaat Ook te Singapore wordt bij de meeste Chineesche handelaren, bij de bespreking van hun zaken, al pratende, opium geschoven! Van het zeer slechte van deze gewoonte zijn de Chineezen zich niet bewust, integendeel ze beschouwen die als goed In den beginne heeft het Nederlandsch-Indische Gouvernement den verkoop van opium verpacht aan Chineezen. De allerlaatste i«on Maj0^ °9 TionS Ham te Semarang, die vanaf fSri983 ^n nettowinst maaWe van ƒ 18.000.000. En hij was slechts de pachter van 4 residenties, n.1. Semarang, Solo, Djokia en Soerabaja. De meeste Javaansche opiumschuivers treft men in de residenties Soerakarta, Djokjakarta en Kediri aan. De toestand is zelfs tot nu toe niet veranderd. Hoe groot het gevaar van opium is, moge blijken uit het volgende verhaal, dat ongeveer 50 jaar geleden werkelijk gebeurd is Een groothandelaar in het bezit van een zeilschip, is aan opium verslaafd. Daardoor in hooge mate futloos geworden, is hij gedwongen het beheer van zijn zaken aan een ander over te laten. Hij lijdt een groot verlies en moet zijn zaken stop zetten. Geld heeft hij niet meer, en daar hij eiken morgen, middag en avond het (jpium schuiven niet kan nalaten, is hij gedwongen zijn zeilschip te verkoopen. Niet lang daarna raakt ook dit geld op, terwijl het verlangen naar opium hem steeds vasthoudt of hij wil of niet Deze reeds bejaarde handelaar heeft een kleindochter. Zij is nog jong en ziet er uit als een pas ontloken bloem. Op een dag zit ze naast hem, terwijl hij ligt te schuiven. Ze kijkt hem aan en vraagt of opium erg lekker is. De grootvader antwoordt: „Heerlijk. Er is zelfs een zeilschip door dit gaatje (Hoen Djwe Thauw) gegaan. De kleindochter is erg verbaasd, en wil naar buiten gaan, maar de grootvader zegt verder: „Even wachten, grootpa wil je hulp vragen wil je?" „Ik weet niet hoe ik u moet helpen," antwoordt de kleindochter. De grootvader: „Als je grootpa's leven wil redden, dan ga je door dit gaatje (Hoen Djwe Thauw)". „Ah, hoe kan ik er nou in 't gat is immers te klein," antwoordt de kleindochter. Maar de grootvader zegt: „Ik heb je zooeven gezegd, dat een zeilschip er in kan, laat staan jij." Om kort te gaan: 't meisje wordt aan een rijkaard verkocht, 't geld wordt gebruikt voor schuiven. Zoo groot is 't gevaar van opium. Het veroorzaakt scheuring in huis en ruzie met alle familie-leden. Wanneer zal de Chinees zich daarvan bewust worden? HOOFDSTUK 4. DE MENSCH EN HET OPIUM. Voor de bijdragen die van medische zijde werden ontvangen, zijn wij zeer erkentelijk. De artikelen, welke zich in het bijzonder bezighouden met de opwphagen-verpleging, werden afzonderlijk bijeengebracht. De zoodoende verkregen splitsing is echter min of meer willekeurig. Het hierna volgende materiaal geeft een beeld van de aaneenschakeling van factoren, die alle te zamen het opiumvraagstuk vormen, daarnaast belangrijke suggesties voor de opiumbestrijding. HET MORPHINISME. Photo, welwillend afgestaan voor deze publicatie door Prof. C. BONNE, voorstellende de buitenzijde der linkerdij van een vermagerden Chinees, waarop tallooze, ten deele sterk geïnfecteerde steekwondjes te zien zijn, tengevolge van op primitieve wijze toegediende morphine-injecties. Beide armen en beenen vertoonden dit beeld. Opium en Psyche door Dr. M. Amir. Homerus beschrijft in de Ilias het opium als „een middel, om de herinnering aan elk lijden uit te wisschen". Niemand minder dan Paracelsus, zoo vertelt ons prof. Stokvis in zijn klassiek werk over Geneesmiddelleer, is de grootste apostel geweest van het opium in Europa. Aan dit wondermiddel" heeft hij een groot deel van zijn roem te danken. Weinig kon Paracateus Vermoeden, dat er in onzen tijd meer dan honderd millioen opiumeters en schuivers rust en vergetelheid zouden zoeken Ik spreek hief niet van de weinige nerveuse esthaeten en snobisten, die van tijd tot tijd met Baudelaire uitroepen: „Juste, subtil et puissant opium, tu possèdes les clefs du paradis", maar van de vele gewoonteschuivers, die het opium noodig hebben als brood. Zal ik U deze typen nog beschrijven, die magere wrakken met hun vermoeiden gang, hun vaalbleeke huidskleur, hun onzekeren blik en die eigenaardige schittering in de oogen, hun sidderende vingers? Ongetwijfeld zult gij ze ontmoet hebben, deze door en door vergiftigd^ lichamen. Laat ons thans nagaan, wat voor vernielingen net heulsap in het zieleleven vermag aan te richten. De giftige werking van het opium berust op de aanwezigheid van morfine. De andere bijalkaloïden als het narkotine, papaverine, narceïne, codeïne e^d. zijn lang niet zoo giftig. Het gift grijpt aan in de „pijncentra" van de groote hersenschors, Vandaar dat opium het pijnmiddel bij uitnemendheid is. De opvatting, dat opium een goed slaapmiddel is, moet echter worden verworpen; men ziet dikwijls juist na toediening van opium opwindingstoestanden en slapeloosheid optreden. Bij het opiumrooken krijgt men slechts sporen morfine binnen, met den damp gaat veel morfine verloren (Ambiel, Moissan, Martin). Veel gevaarlijker is het opium eten. Treutlein meent, dat het matig rooken van goed gereinigde zuivere opium niet schadelijker is als het matig rooken van sigaren en tabak! (Roll, Gerechtelijke geneeskunde). Hij vergeet echter een belangrijke factor, de opiumzucht. Een der allereerste verschijn- gelen van den kant der psyche na opiumgebruik is, dat de rooker naar het gift begint te verlangen. Wat gebeurt er, als men een paar pijpen „tjandoe" rookt?* Ledantec onderscheidt in zijn Precis de Pathologie exotique drie opeenvolgende stadia of graden. Het eerste stadium noemt hij Etat de surlucidité cerebrale en hij verstaat daaronder die eigenaardige psychische prikkelingstoestand, waarbij de associaties vlugger en gemakkelijker verloopen. Neemt men nog wat meer tjandoe, dan komt men in het tweede stadium, in het Etat de beautitude. Het is dit stadium van gelukzaligheid, dat Claude Farrère in zijn Fumée d'opium als volgt 'beschreef: „Oh, se sentir de seconde en seconde moins charnel, moins humain, moins terrestre, guetter le libre envol de 1'esprit qui s'échappe de la matière, de 1'ame désentravée des lobes du cerveau; — admirer la multiplication des facultés nobles (intelligence, mémoire, sens du beau), devenir en quelques pipées 1'égal véritable des héros, des apötres, des dieux ". (Ledantec loco cit. pag 1077). Verhoogt men de dosis dan komt het eindstadium, het état cPivresse, waarin de vergiftigingstoestand een ergen graad bereikt. De psychomotore processen worden thans bemoeilijkt, het bewustzijn wordt totaal beneveld. Het is dit stadium, 'dat Mikucho-Maclay aldus beschrijft: „Men krijgt een gevoel van diepe rust, waarin men niets, absoluut niets ondervindt, aan niets denkt, niets begeert, in het kort een toestand, gelijk aan het Boeddhistisch Nirwana (1), waarin het Ik in psychologischen zin is uitgebluscht (Prof. Rho in Mense's Handbuch der Tropenkrankheiten). Het ergst lijdt het karakter van den opiumschuiver. Hij wordt een zwakke, willooze, futlooze, slaperige persoonlijkheid, die geen daadkracht meer kent, geregeld moe is, en tegelijk prikkelbaar, apathisch, zonder schaamtegevoel, en onoprecht. Alle ethische waarden gaan verloren, de opiumschuiver is gedemoraliseerd. Men kan zich deze demoraliseering met Bonhoeffer aldus ontstaan denken, dat de tevoren bestaand hebbende (pre-existeerende) degeneraiieve aanleg, onder invloed van het gift, door het wegvallen van de hoogere remmingen, zich vrijelijk kan uiten. Ten slotte ontziet de opiophaag niets of niemand meer en is zijn eenig levensdoel, het bemachtigen van opium, ook al, om de lastige abstinentie verschijnselen (pijnen, onrust, sidderen, slapte, collaps) te bestrijden. Dan komt de opiumschuiver vaak met den strafrechter in aanraking. In de gevangenissen komt men hem geregeld tegen. Van Brero heeft er reeds op gewezen, dat opiumroe-kers niet krankzinnig worden (Alg. Zeitschr. f. Psychiatrie 1896 pag. 569). Olpp zag bij hen in China wel eens hallucinaties en waandenkbeelden optreden. Gilhnore Ellis uit Singapore schreef: „I have never yet seen a case of insanity, of which I could with any certainty believe opiumsmoking to be the cause" (1895). Al moge nu het opium niet, zooals de alkohol, tot krankzinnigheid voeren en geen schade aanrichten bij de nakomelingschap, toch lijken mij bovenvermelde invloeden van het gift op het zieleleven der slachtoffers al erg genoeg om het opium als een volksgeesel in de Oostersche landen te mogen beschouwen. Over het Opium en het Opiummisbruik door Dr. A. Kits van Heyninqen. Toen Telemachus, de zoon van Odysseus, op reis was gegaan om te trachten inlichtingen over zijn vader te verkrijgen, kwam hii in het paleis van Koning Menelaüs. Deze en zijn vrouw, de beroemde schoone Helena, herkenden hem als den zoon van dien dapperen Odysseus, den strijdmakker van Menelaüs. Deze laatste werd herinnerd aan alles wat hij samen met Odysseus had doorSaalrt en begon een klacht aan te heffen. Alle gasten begonnen daarop te weenen, waaraan tenslotte Menelaüs een einde maakte en ïï aanspoorde weder den maaltijd te hervatten Toen kwam Helena, de dochter van Zeus, op een andere gedachte, aanstonds "iero zij in den wijn een toovermiddel, dat leed f grarnschap TerzTchtte en alle rampen deed vergeten. Alwie dat dronk nadat het in het mengvat gemengd was, dien zou den ganschen dag geen traan meer langs d! wangen vloeien, zelfs nie al ware zijn vader of moeder gestorven, noch ook al had voor zijn oogen het vijandelijk koper hem een broeder of geliefden zoon gedood en al had h« het met eigen oogen gezien. Zulke vernuftige, heilzame inidd^lStTdodBer van Zeus, die eens de gade van Thon haar geschonken had, Polydamna uit Aegypte, waar de graanschenkende aarde zeer vele kruiden voortbrengt vele hertzame, maar ook vele noodlottige, onder elkaar gemengd opwassend . TVZemi™y™ Christus ijvert Derr^kritus.van Abdera tegen het mTsbruik dat van opium gemaakt werd b,j ziekten van de oogen en de ooren, terwijl 200 jaar later Herakhdes van Tarente het middel gebruikte tegen slapeloosheid en krampen, tegen hoesten en pijnln. Daarna is het middel, nu eens fa meerdere, dan weer inPmindere mate fa gebruik gebleven en te,1803/04wordt uit het opium het morphine voor het eerst zuiver af gescheiden door Dérossu en Séguin en onafhankelijk van hen door Sertüner te ^Niettegenstaande het opium algemeen als geneesmiddel in gebruik wS is het als genotmiddel tot over het midden van de vorige eeuw in West-Europa eigenlijk nooit in belangrijke mate gebruikt Het opiumrooken is zelfs nooit eigenlijk gezegd inheemsch geweest in Europa en kwam alleen in verschillende havensteden voor, waar Chineezen van de schepen zich daaraan overgaven. Het eten echter van opium, respectievelijk morphine, kwam reeds voor in het begin van de 19de eeuw en het is Balzac, die in zijn Comedie du Diable op het genot van morphine wijst en het is bekend, dat de Amerikaansche dichter Poe zeker vanaf 1837 aan het gebruik van opium verslaafd was. Dit waren echter zulke uitzonderingen en beperkt tot een zoo exclusief gedeelte van de bevolking, dat voor medici en hygiënisten hier geen aanleiding bestond tot bijzondere belangstelling. Later is in Europa, toen eenmaal de onderhuidsche inspuiting was uitgevonden, het gebruik zoo verbreid geworden, dat het ziektebeeld zeer algemeen werd. In 1874 kon Fiedler reeds over 5 gevallen berichten, die hij zelf had waargenomen. In 1877 komt dan een grootere statistiek van 110 gevallen. Hiervan waren 82 mannen en 28 vrouwen. Uit deze statistiek bleek, zooals later tot aan den wereldoorlog uit alle statistieken gebleken is, dat het morphinisme een ziekte was der hoogere standen en wel voornamelijk der doktoren en van hen, die met het doktersvak te maken hebben. Tot deze categorie behoorden van die 82 mannen er 42, dat is meer dan de helft; tot alle andere beroepen tezamen behoorden dus slechts 40 van de 82. Sedert den wereldoorlog is het morphinisme geen ziekte meer van de betere standen, maar heeft het zijne verbreiding gevonden onder alle lagen der samenleving. Ik wil hier thans enkele cijfers geven omtrent het opiumgebruik in Ned.-Indië, ook in vergelijking met West-Europeesche landen en Amerika. In geheel Indië waren volgens de Opium-commissie van den Volkenbond 89.800 Chineezen, die opium mochten gebruiken en 96 200 Inlanders. Men berekent, dat er 960.000 Chineezen in Indië zijn en 52.000.000 Inlanders. Het percentage opiumgebruikers is dan voor de Chineezen, volgens de Volkenbondscommissie, ongeveer 9%, voor de Inlanders bijna 2 pro mille. Naar verhouding zijn er dus 45 maal meer Chineezen dan Inlanders, die opium gebruiken. Gaat men het gebruik na, dan zou volgens het verslag van 1925 van de Opiumregie het gebruik per Chinees bedragen 2100 mata per jaar en per Inlander niet meer dan 400 mata. In 1930 bedroeg dit 1200 mata en 355 mata Het aantal niet bekende opiumgebruikers wordt door de Volkenbondscommissie geschat op 30.000. Deze zouden ongeveer 9 000 kg opium gebruiken, tegen de licentiehouders 57.000 kg rot». Alles bijeen genomen zijn er dus 216.000 opiumgebruikers, die per jaar 66.000 kg opium gebruiken. De cijfers lijken enorm, maar men moet niet vergeten, dat op de totale bevolking van rond 53.000.000 dit getal niet zoo heel groot is, niet meer dan 4 op elke 1000 inwoners. Indien wij nu eens het opiumgebruik per hoofd der bevolking berekenen, dan vinden wij 1200 mg per hoofd en per jaar. In Italië is dit getal 65 mg, in Duitschland 130, in Engeland 195, in Frankrijk 260 en in Amerika 2600! Men berekent, dat in Amerika 1 %, dat is meer dan 1.000.000 menschen, aan het opiumgebruik verslaafd zijn. Deze getallen zijn overgenomen uit de Klinische Wochenschrift van 18 Nov. 1924. De schuld aan dit misbruik ligt-niet bij de doktoren maar bij den belanghebbenden handel die, na eerst de menschen tot opiumgebruikers gemaakt te hebben, hen met schijnbare ontwenningskuren nog eens uitzuigt. Hier wordt alleen hulp verwacht van internationale maatregelen van den Volkenbond en ontwenningskuren door deskundige artsen. Hoe kan hier hulp worden verschaft? Om dit vraagstuk op te lossen, moeten wij verschillende problemen uit elkaar houden. In de eerste plaats is daar de lijder, die verslaafd is aan het gebruik van opium en dan is daar de menigte menschen vanaf den boer, die bestaat van het kweeken van de papaver, tot den bediende, die de gevulde opiumpijp aan den verbruiker overreikt. Als men eens erover nadenkt hoeveel duizenden en duizenden hun brood verdienen met dit bedrijf, dan zal men begrijpen, dat het uitroeien alleen al om economische redenen nog niet zoo gemakkelijk is. En dan heeft men den mensch, die niet verslaafd aan het opium speciaal, toch in ieder geval een „Rauschgift" eischt. Wat is een „Rauschgift"? Een „Rauschgift" is een middel, waardoor wij ons leven kunstmatig weten te veraangenamen. De Hollanders kennen alleen den naam van verdoovmgsmiddelen. onder verdoovingsmiddelen onderscheiden wij verschillende soorten Eén van die soorten zijn dan de verslavingsvergiften. Deze noemt men aldus, omdat men eraan verslaafd raakt. Deze vergiften zi n echter niet alléén schadelijk of gevaarlijk. Hoe nuttig bijvoorbeeld het opium is, blijkt uit de volgende tirade, ontleend aan Sydenham, de beroemde arts in de 2de helft der 17de eeuw. „Ik kan hier niet nalaten op te merken, met evenveel dankbaarheid als voldoening, dat onder alle geneesmiddelen, dewelke de almachtige God, die de bron is van al het goede, den menschen geschonken heeft om hun lijden te verzachten, er geen enkel veelzijdiger en werkzamer is dan het opium en zij zullen overtuigd zijn, dat de wonderbaarlijke werking van het opium moet worden toegeschreven aan de natuurlijke goedheid en voortreffelijkheid der plant die het voortbrengt. Want weinig zou hij de kracht kennen van dit medicament, die het alleen zou weten toe te passen om slaap te brengen, pijnen te bedaren en diarrhoea te stoppen, terwijl het voor tal van andere doeleinden kan dienen en een zeer werkzaam hartmiddel is, het eenige, zou ik bijna zeggen, dat tot nu toe in de natuur is ontdekt". Denken 'wij nog eens terug aan de woorden van Homerus: „Alwie dat dronk, nadat het in het mengvat gemengd was, dien zou den ganschen dag geen traan meer langs de wangen vloeien, zelfs al ware zijn moeder of vader gestorven, noch ook al had voor zijn oogen het vijandelijk koper hem een broeder of geliefden zoon gedood en al had hij het met eigen oogen gezien. Zulke vernuftige en heilzame middelen bezat de dochter van Zeus". En Straub schrijft in „Die Naturwissenschaften": „Die wirksame dosis Morphine für den normalen Menschen ist etwa 10 mg, ihre Wirkung eine Abschwaxhung unangenehmer Ausseneindrücke aller Art von den Zahn-schmerzen bis zu den Finanzamtern. Unter dieser Wirkung ist der Mensch durchaus normal, keine Spur von Rausch, nur Wohlbefinden. Der Chinese hat diese Morphinwirkung unter die schone Formel gebracht: Vergessen der Vergangenheit Verachtung der Gegenwart Gleichgfiltigkeit gegen die Zukunft. Niettemin is het opium één der gevaarlijkste verslavingsvergiften. Het gevaar bestaat daarin, dat het opium ons bestaan veraangenaamt, dat men, na enkele dagen gebruik, er meer van in moet nemen om hetzelfde aangename gevoel te krijgen en dat, als men eenmaal daarmede eenigen tijd bezig is, het onthouden van het gif gepaard gaat met groote kwellingen naar lichaam en geest Het is dus niet zoo, dat men op een gegeven moment kan zeggen: „nu wil ik ermede ophouden" en dat men dan het opium laat staan, zooals men op een gegeven dag op kan houden met een eitje bij zijn ontbijt te nemen. Een beschrijving van den toestand, die ontstaat door het ophouden met de injecties, moge een indruk geven van de heftigheid der verschijnselen: Te vertellen wat ik geleden heb (toen de dokter mij plotseling alle morphine onthield), is mij absoluut onmogelijk; het is de meest afschuwelijke herinnering, die er bestaat. De behoefte hield niet op zich te doen gevoelen; ik ondervond pijnen m al mijn ledematen, trekkingen etc. Onwillekeurige bewegingen. Zelfmoordgedachten. Ik stootte mqn hoofd tegen den muur; had het gevoel van een blaar in mijn nek, die de kleine hersenen opzoog. Koorts. Hallucinaties. Ik zag mij omringd door verschillende persoonlijkheden, o.a. de Paus kwam bij mijn bed. Verder braken, flauwten, zonder voedsel en zonder slaap. Dit duurde zoo een dag of vijf, daarna begon het te minderen en kwamen de aanvallen verder uit elkaar en minder hevig". Patiënt vertelt dan verder hoe zij na een maand of 5, 6 hersteld wordt ontslagen. Na 5 iaar begint zij opnieuw, naar aanleiding van een asthma-aanval op reisf waarbij de dokter haar een doos met ampullen en een spuitje had gegeven om de reis te beëindigen. Hierna weer een kuur zonder plotselinge ontwenning. Na behandeling van J maanden hersteld. Na 14 dagen weer recidief. Na 6 jaar ang mórphme gebruikt en pas daarna een langzame ontwenningskuur tot herstel. Hoe lang deze laatste ontwenningskuur geduurd heeft staat niet vermeld. Patiënt voelt deze kuur als een wedergeboorte Zii begint weer te denken. Een vergelqking van de 4 kuren geelt als resultaat, dat patiënt van de eerste kuur zegt: „De eerste kuur was zoo verschrikkelijk, dat ik liever morphinomane zou blijven dan ooit weer een dergelijke kuur te volgen". En dan nog een punt, dat van belang is: „En nu, hetgeen steeds weer noodlottig is geweest voor m*, dat was de terugkeer naar de plaatsen, waar ik de gewoonte had mij te prikken. Ik heb mij steeds weer zeer gemakkelijk de morphine kunnen verschaffen, hetzij bij de apotheken, hetzij bij de doktoren, die er een specialiteit van maakten om recepten te schrijven voor de morphinisten". Hoe staat het met de betrouwbaarheid, met den wil en dergelijke eigenschappen, noodig voor het bestrijden van dit kwaad? Het beste is, dat ik U hier de beschrijving geef, die ik ontleen aan het boek van Prof. Stokvis „Voordrachten over geneesmiddelleer": De morphinomanen deinzen voor niets en niemand terug, wannéér het erop aankomt, zich morphine te verschaffen. Z§ schuwen listen noch lagen; zij mogen vroeger eerlijke, betrouwbare indivi- duen geweest zijn, zij worden ethisch en intellectueel minderwaardig, ja nietswaardig, waar het morphine geldt; geven beloften, die zij met houden, doen wat hun verboden is, etc. etc." Wij hebben hier dus behandeld de psychologie van den opiumgebruiker. Het blijkt wel, dat de bestrijding van het opiummisbruik hier reeds zeer groote moeilijkheden ondervindt Over de maatregelen, die genomen moeten worden, zal ik het straks hebben. Nog een enkel woord over het gebruik van verdoovende middelen in het algemeen. Zooals ik reeds uitéénzette, heeft het gebruik van verdoovende middelen ten doel, het leven te veraangenamen. Wij zien dit reeds vanaf de oudste tijden bij alle volken. Overal heeft de mensch de behoefte gevoeld aan een verdooving en overal hebben de menschen die gevonden. Interessant is het nu te zien, dat verschillende volken verschillende soorten van narcotica behoeven. Dit hangt wel samen met de rassenpsychologie. Zoo hebben wij in ons land en in heel West-Europa de alcohol, die met zijn invloed op de remmingen een geheel a»der beeld van vergiftiging geeft dan het opium. De eerste heft de normale of de versterkte remmingen op, het heet niet voor niets spraakwater, het tweede schakelt de individulaiteit uit. De alcohol voert ons tot gezellig samenzijn, het opium brengt den mensch tot contemplatieve eenzaamheid. Zoo ligt het voor de hand, dat het opiumgebruik bij andere volken meer tevoorschijn zal komen dan het alcoholgebruik. Ontneemt men echter — als in Amerika — aan een volk een bepaald genotmiddel, dan zal het een ander opzoeken en zoo is Amerika voor een groot deel vrij van alcohol geworden, het is er echter gebruiker van verslavingsvergiften door geworden in een mate, die nog veel grooter is dan in het Oosten, waar wij ons zoo druk over maken. Wij hebben dus nu gezien welke de instanties zijn en willen we nagaan hoe de geaardheid (her instanties, die belang hebben bij het opium, is. In de eerste plaats de mensch, die nu eenmaal niet buiten een veraangenaming van het leven kan, vooral niet, indien dit hem van nature weinig te genieten biedt; dan de opiumgebruiker, cue eenmaal verslaafd, het gebruik niet meer kan nalaten en tenslotte de tusschenhandel tusschen den verbouwer van het opium en den gebruiker van het opium. Ik zal deze drie instanties afzonderlijk bespreken. De geneigdheid van den mensch om zich te verdooven, om Zich gevoelloos te maken tegen onaangename prikkels van de buitenwereld is zoo groot en reeds zoo oud, dat wij spontaan wel geen verbetering zullen kunnen verwachten. Het staat zeer te bezien, of wij hierin verandering zullen kunnen brengen. Het is ook de vraag, of het billijk is om te trachten hierin verandering te brengen, alleen omdat een klein deel der menschheid er misbruik van maakt. Men verbiedt ook niet het autorijden, omdat er snelheidsmaniakken zijn die dan nog het nadeel hebben, dat zij anderen dooden, terwijl de opiumgebruiker alleen maar zichzelf, hoogstens zijn familie te gronde richt. Het zou mij te ver voeren om dit punt psychologisch uit te werken. Het zij genoeg, dat zoolang deze factor niet uitgeschakkeld kan worden, wij steeds op zoek zullen zijn naar verdoovende middelen. Dat er aan het roekeloos ontnemen van een verdoovend middel gevaren verbonden zijn, die niet altijd voorzien kunnen worden, zien wij aan het geval met Amerika. Toen dit land de alcohol bande, haalde het de morphine en cocaïne binnen en nu is reeds 1 % der bevolking morphinist. Bij een uitroeiing van het opium stooten wij op voetangels en klemmen, die niet steeds van te voren zijn waar te nemen, niettemin ons onaangename verrassingen kunnen bereiden. De tweede instantie is de opiumgebruiker zelf. Hier valt de onderscheiding, hoe men opium- respectievelijk morphinegebruiker wordt, hoe men er weer vanaf komt en hoe men tot recidief vervalt. Al deze drie punten ziet men toegelicht in de aanhaling, waarin ik een indruk heb weergegeven van een morphiniste, die een ontwenningskuur ondergaat. Herhaaldelijk is een of andere lichamelijke afwijking de oorzaak, dat men tot morphine of opium komt, terwijl die zelfde afwijking de oorzaak kan worden van het recidief Door het geven van morphine bij pijn ontstaat een zekere overgevoeligheid voor pijn, die den patiënt ertoe brengt om steeds weer morphine te vragen, respectievelijk te nemen. Deze pijnangs ontstaat niet bij een ieder, die pijn lijdt en morphine krijgt. Het ontstaan hangt af van de psychologische structuur van den lijder, een structuur, die abnormaal is. Er zijn slechts zeer bepaalde typen, die dus in zekeren zin voorbeschikt zijn en blijven, ook na de ontwenningskuur, om opiophaag of morphinist te worden. Het spreekt vanzelf, dat als een dergelijk type niet m aanraking komt mét de morphine of niet weet, dat het in aanraking is gekomen met morphine of opium, ook geen morphinist of opiophaag za worden. Bij de geestelijke voorbeschiktheid moet dus wel degelijk ook de uiterlijke omstandigheid komen, die de oorzaak is van het eerste bewuste, opiumgebruik. Deze uiterlijke oorzaak kan nu zijn een verleiding door vrienden, nieuwsgierigheid of ook een lichamelijk lijden, waarvoor de medicus morphine voorgeschreven heeft en dit aan den lijder heeft medegedeeld. Het tweede en derde punt zal ik straks bespreken naar aanleiding van de opiumbestrijding. Thans eerst iets over den handel in opium. Ik wees er reeds op dat het aantal menschen, dat aan dezen handel deelneemt, zeer groot is. Hoe machtig deze handel is, blijkt wel uit het feit, dat zij in staat geweest is, om in 1850 den eersten opium-oorlog te ontketenen Een oorlog, die ten doel had China, dat toentertijd een ernstige poging deed om het opium in zijn land uit te roeien, te dwingen het opium uit Engelsch-Indië ongehinderd binnen te laten. Met een ongeloofelijke lichtzinnigheid en misdadigheid hebben wij Westerlingen China gedwongen om opiophaag te worden. In 1790 werden nog maar 750.000 Eng. ponden opium in China ingevoerd. Keizer Young Chen verbood allen invoer. In 1796 werd het opiumrooken verboden, in 1800 werd de invoer van opium verboden. Niettegenstaande dat, ging de invoer toch in stijgende Hjn en in 1821 werd reeds 214 millioen Eng. ponden ingevoerd. Toen nu de Chineesche Regeering krachtige maatregelen nam en 3.000.000 Eng ponden opium in Engelsch bezit vernietigde, ontstond de eerste opium-oorlog. Aan het einde hiervan werd China gedwongen, niet alleen om zich open te stellen voor den Europeeschen handel, maar om den opiuminvoer te wettigen. Toen China nog niet voldoende volgzaam was in het zich laten vergiftigen, werd een 2de opiumoorlog ontketend en nu werd deze materie nog verder „geregeld". Het resultaat was, dat in 1900 de invoer van uit Britsch-Indië alleen, vedriedubbeld was en nu 71/4 millioen Eng. ponden bedroeg. Ook China zelf verbouwt nu 44 millioen pond per jaar. De straf heeft zich aan Europa en ook aan het Engelsch sprekende Amerika voltrokken. Begonnen, anderen te dwingen het vergif te gebruiken, zijn de West-Europeesche volken er langzamerhand toe gekomen, om zelf opiumgebruiker te worden en thans is het een misbruik, waar in sommige landen reeds ernstig rekening mede moet worden gehouden en dat in Amerika reeds groote afmetingen heeft aangenomen. Terwijl volgens het Volkenbonds-onderzoek, het aantal opiumgebruikers in het Verre Oosten buiten China geschat wordt op ruim 1.000.000, wordt dit aantal in Amerika alleen, ook op een millioen geschat. Thans zijn wij tot het inzicht gekomen, dat er iets gedaan moet worden om het gebruik tegen te gaan. Toen onze belangen een uitbreiding van het gebruik medebrachten, grepen wij naar de wapenen om anderen te dwingen ons ter wille te zijn. Nu het gaat om de afschaffing, wordt er alleen nog maar gepraat. China geeft geweigerd om de Volkenbondscommissie toe te laten in zijn binnenlanden. Hiermede is natuurlijk een groote gaping ontstaan in onze kennis omtrent de hoeveelheid opium dat verhandeld en verbouwd wordt. Het ligt voor de hand, dat waar de handel zoo machtig is, onze strijd er tegen, zooals die nu gevoerd wordt, practisch nutteloos is. Men ziet aan de mededeelingen uit Amerika, hoe meedoogenloos een handel is, die groote voordeden weet te behalen, van welke middelen gebruik gemaakt wordt om de alcohol in te voeren. Diezelfde manieren worden ook toegepast door den opiumhandel, zij het op minder ruchtbare wijze. Zoolang er opium is, zal deze handel blijven bloeien. Thans komt de bestrijdingsmogeltjkheid, het doel van deze antiopiumvereeniging, het doel van dit geschrift. Bij de bestrijding moeten wij onderscheid maken tusschen de individueele bestrijding en de prophylaxis. Onder de prophylaxis versta ik het voorkomen van het opiumgebruik. Wij kunnen ook dit weer verdeelen in een individueele prophylaxis en een collectieve prophylaxis. Onder de eerste is te verstaan het voorkomen, dat er aanraking ontstaat tusschen het opium en den mensch individueel. Onder de collectieve prophylaxis is te verstaan het voorkómen, dat het opium een land binnendringt, resp. het binnengedrongen opium weer uit het land verwijderen. Onder individueele bestrijding versta ik den aan opium reeds verslaafden mensch van dat opium te bevrijden. Om met het laatste te beginnen. Reeds in een voordracht ter zake naar aanleiding van de oprichting van een anti-opium hospitaal in Bandoen?, zette ik uiteen, dat van een ontwenningskuur alleen dan resultaat is te verwachten, als de medicus het recht heeft om op een gegeven moment den lijder vast te houden, ook tegen diens wil in. In een Fransch tijdschrift lezen wij naar aanleiding van een proces over dit onderwerp: „11 est illusoire d'essayer de mener a bonne fin une cure de démorphinomanie chez un morphinomane, livré a lui même. C'est confier une bouteille de vin a un ivrogne avec recommandation d'en user avec discretion pendant la semaine". In een artikel over de morphinebestrijding in 1924 in de „Klinische Wochenschrift" verschenen, vinden wij het volgende: „In zweiter Linie müszte die Gesetzgebung sich richten gegen die Morphium- and CocciïnsBchtigen selbst, damit sie namlich zur Behandlung, d.h. zur Entziehung ihres Giftes auch gezwungen worden könnten. Es sollte also nicht, wie bistier, in deren freies Ermessen gestellt bleiben, ob und wie lange sie sich einer Entziehungskur, oder gar nur einer Reduktionskur unterziehen wollen, sondern auf gesetzlichen Wege sollte, wie bei der Trunksucht eine Entmiindigung auch des Morphium- und Cocaïnsüchtigen und dessen zwangsweise Behandlung in einer geschlossenen Anstalt ffir eine Reihe von Monaten bis zum Nachweis seiner Heilung ermöglicht werden. Die „freie" Schweiz ist uns ja in dieser Beziehung mit gutem Beispiel vorangegangen, dort ist bekanntlich die Entmiindigung des Morphinisten zum Zweck einer Heilung auf Grund des Gesetzes möglich, sobald die Krankheit schwer genug ist um den Eingriff zu begründen." In 1928 spreekt de psychiater Sioli aldus op een vergadering: „Vom arztlichen Standpunkt aus, ware eine gesetzliche Festlegung der Heilbekampfungverpflichtung warm zu begrüszen. Zu einer wirksamen Bekampfung lier Rauschmittelsucht und zur Heilung der Rauschzüchtigen kann das Öpiumgesetz allein nicht ausreichen; es muss, wie auch Ebermayer schon betonte, und wofür auch andere Autoren schon eingetreten sind, das B. G. B. das künftige Strafrecht, das kommende Irrenfürsorgegestz und das Bewahrungsgesetz die Suchtfragen berücksichtigen." Het valt niet te ontkennen, dat de eisch tot dwangmaatregelen algemeen wordt. Wil men werkelijk opiumverslaving bestrijden door ontwenningskuren, dan zal men die onder wettelijk geregelden dwang moeten kunnen uitvoeren. Nu moge men om der wille van de populariteit van de ontwenning hier niet toe over willen gaan. Dit is het paard achter den wagen spannen. Het aantal opiophagen, dat vrijwillig voor behandeling zich aanmeldt, is zoo gering, dat het in het niet valt bij het groote aantal, dat nog in de maatschappij achter blijft en dat steeds een gevaar en een bron van infectie blijft voor de nog niet aangetasten. Uit de verschillende ontwenningskuren kan men een keus doen. Het ligt voor de hand, dat men allicht de meest humane zal kiezen. Het resultaat is van alle zoo ongeveer gelijk: n.1. zeer problematisch. Dit ligt voor de hand. Niet de soort der ontwenningskuur is het voornaamste voor het resultaat, maar wel de reëducatie van den lijder. Hoe korter de kuur, des te minder gelegenheid tot die reeducatie. Bovendien moet de lijder eventueel zoo eenigszins mogelijk genezen worden van de kwaal, waarvoor hij het opium begon te" gebruiken. Lukt dit niet, dan is elke kuur illusoir. Na afloop van de kuur en de reëducatie is het noodzakelijk om te letten op het millieu waar de lijder komt. Uit de aanhaling uit de verschijnselen bij ontwenningskuren is reeds duidelijk geworden, dat patiënten de meeste neiging hebben om terug te vallen, omdat zij terugkeeren in het millieu waar zij vroeger steeds opium gebruikten. Het zal dus noodzakelijk zijn, om voor de te ontslane lijders een milieuverandering voor te bereiden. Het ligt voor de hand, dat een en ander hier in Indië groote bezwaren zal ontmoeten. De verplichting tot opneming is hier wel uitgesloten. Het eenige wat men zou kunnen bereiken zou zijn, dat de medicus het recht verkreeg om dergelijke lijders, onder nadere voorschriften, tegen hun wil vast te houden, teneinde de kuur tot volledige ontwenning te kunnen voortzetten. De reëducatie van Chineezen en Inlanders is, gezien hun geheel andere mentaliteit, geen gemakkelijk werkje. Misschien is het mogelijk dat door een langdurig verblijf in een werkinrichting hier iets te bereiken zou zijn. Als de eerste onder de redenen waarom men in Indië en het Verré Oosten tot opiumgebruiker wordt, geeft de Commissie van den Volkenbond aan: „The social and hygienic conditions, under wich a great part of the working-classes in the Far-East live, are of so low a Standard that these classes of people strive to find some form of diversion, permitting them to forget at least for some moments the hardships of live. Their intellectual development is low, housing conditions are prirnitive and overcrowding general. The working-man in the East tends to remain in his own sphere of life on a low level; he has no conception of the amenities of life, wich in any case he cannot afford. The effects of social and hygienic conditions are aggravated by loneliness, when the working-man lives in isolated districts working in tin-mines, on rubber estates etc." Het ligt voor de hand, dat als wij er niet in slagen den genezen opiumrooker aan deze omstandigheden te onttrekken — en dat zal voor het meerendeel wel heel moeilijk zijn, — dat dan al onze moeite vergeefse* zal blijken. Terug in zijn oude milieu en de oude miserabele omstandigheden, zal hij wel spoedig naar het opium grijpen, temeer als het verschil met zijn zorgeloos bestaan in het ziekenhuis al te duidelijk tot hem spreekt! Thans komen wij tot de prophylaxis, de individueele en de algemeene. De individueele prophylaxis zal er voor hebben te waken, dat de mensch niet met het opium in aanraking komt, althans niet meer dan strikt noodzakelijk is. In de eerste plaats treft dit de genees kundigen en de zieken. De geneeskundigen moeten doordrongen zijn van het gevaar, dat elk een, die voor verlichting van pijnen morphine krijgt, een morphinomaan wordt. Als regel is het met een enkele aanval die bestreden moet worden, maar is het een min of meer langdurig ziekbed, dat met morphine of opium pijnloos gemaakt wordt. Dit is, zoolang het een geneeslijke ziekte betreft, ontoelaatbaar. De zieken zelf moeten leeren om hun pijnen te verdragen en niet dadelijk naar een verdoovend middel grijpen. In het algemeen geloof ik, dat de Hollandsche geneeskundigen in dit opzicht zeer goed over hun patiënten waken. Ook wat de buitenlandsche collega's betreft, voor zoover ik die heb zien werken althans, deden daarin voor onze doktoren niet onder. Het lijkt mij dan ook, dat van die zijde weinig gevaar bestaat. Toch kan hetgeen kwaad ten overvloede erop te wijzen. Naast de aanraking met de morphine door het ziekbed, hebben wij nog de verleiding. In plaatsen, waar vele menschen bij elkaar wonen, zooals in koeheloodsen, zal het feit, dat er opiumrookers zijn, licht tengevolge hebben, dat ook anderen het eens zullen probeeren, hetzij uit nieuwsgierigheid, hetzij omdat zij zelve ook de moeiten des levens eens opzij willen zetten. In Europa is het herhaaldelijk een gevolg van toevallige clubs, waarin de menschen verzeild raken en waar zij tot het gebruik overgehaald worden. In hoeverre hier nog een georganiseerde reclame van den handel achter schuilt, is moeilijk te zeggen, de Commissie uit den Volkenbond zegt: „Many learn to smoke opium in uncontrolled or illegal establishment, which are used by illicit traffickers, who encourage opium-smoking, thereby extending their markets." Tot zoover de aanraking door middel van anderen. Velen nu zoeken ook, vooral in het Verre Oosten, zelf het opium op als geneesmiddel. Er bestaat een wijdverbreid geloof, dat het opium een zeer goed voorbehoedmiddel is, mits regelmatig genomen, tegen ver- schillende ziekten, zooals dysenterie, typhus en koortsen. Bovendien zou het als geneesmiddel werken. Ook bij longziekten zou het een genezende werking hebben. Het spreekt vanzelf, dat dit geloof er velen toe brengt om op een gegeven oogenblik opium te gaan gebruiken en, eenmaal gewend aan het gebruik, is het zeer moeilijk om er zonder goede leiding weer van af te komen. Gegeven den algemeenen afkeer van de Westersche geneeskunde, behoeven wij ons daar dan ook niets van voor te stellen. Wat valt er dus voor de individueele prophylaxis te doen? Tegen het kwaad, in de eerste alinea genoemd, het verslaafd worden door handen van den medicus, is niets uit te richten, tenzij waarschuwingen, zoowel aan de geneeskundigen als aan de patiënten en hun familie. Tegen de toevallige of gezochte aanraking met het opium in de maatschappij, kunnen wij met meer effect optreden. Het beste succes zullen wij hier bereiken, als wij erin slagen kunnen, het opium geheel uit het vrije verkeer te verbannen. Hoe beter dit lukt, des te minder kans is er, dat de menschen voor wie het niet bestemd is, met opium in aanraking komen. Hiermede bevinden wij ons echter reeds op het gebied van de algemeene prophylaxis. Een tweede middel, dat zich meer richt tegen het individu, is de propaganda tegen het opium. Deze propaganda is een tweesnijdend zwaard. Men loopt groote kans om menschen, die anders nooit met opium in aanraking zouden komen, nu op het bestaan ervan te wijzen en, onder daarvoor geschikte omstandigheden, hebben deze kans om het opiumgebruik te leeren kennen en er verder aan verslaafd te raken. Dit is ook de overweging, dat sommige gouvernementen geen propaganda op de scholen willen invoeren. Ongetwijfeld is er voor deze argumentatie veel te zeggen en het blijft een moeilijk punt, uit te maken, of men door de propaganda tegen bet opium niet juist kans loopt er sommigen toe te brengen. Intusschen geldt dit m.i. uitsluitend voor de Europeesche bevolking van Indië en misschien ook voor de Inlandsche, zeker niet voor de Chineezen. Hier is het opiumrooken dusdanig uitgebreid, bijna 9 %, dat wel iedere Chinees ervan op de hoogte is, misschien zelfs wel een rooker of eter in de familie heeft. Hier kan m.i. propaganda wel degelijk goed doen. En dan zou de vraag overweging verdienen of het niet wenschelijk is, speciaal propaganda te voeren op de Chineesche middelbare scholen en verder onder de Chineesche bevolking, met uitsluiting van de scholen der overige landaarden. Om diezelfde reden lijkt het mij noodzakelijk, de propaganda te beperken tot de oudere jeugd en de volwassenen. Thans een enkel woord over de algemeene prophylaxis. Ik geloof, dat dit een kwestie is, die in eerste instantie internationaal geregeld zal dienen te worden. Eerst op het tweede plan komt de nationale prophylaxis. Ik wil hiermede natuurlijk niet zeggen, dat men de internationale maatregelen zou moeten afwachten, alvorens de nationale te kunnen invoeren. Ik meen, dat ook al worden er internationale maatregelen getroffen, deze toch de nationale nooit overbodig zullen maken. Het doel van de nationale maatregelen zal zijn, om zooveel mogelijk het onwettig opium te weren en zooveel mogelijk er naar te streven, dat alle opiumgebruikers aan een licentie gebonden worden. Om dit te bereiken heeft men tot nu toe m.i. niet den goeden weg bewandeld. Als men de prijzenpolitiek van de Opiumregie nagaat, staat men verbaasd, hoe het mogelijk is, dat er in de vrije streken nog regieopium wordt verhandeld. De prijs der regieopium in Batavia bedraagt ƒ 30.— per thail en hier kan men voor 10 tot 16 gulden dezelfde hoeveelheid, zij het ook van een mindere kwaliteit, krijgen bij den sluikhandel. Het regieopium is dus 200 tot 300 % duurder dan het vrije opium. Hierin ligt een sterke drang op de smokkelaars om opium te smokkelen. In andere landstreken is de prijs van het onwettige opium 20 tot 23 gulden per thail, weliswaar beduidend duurder, maar in ieder geval toch nog vrij belangrijk goedkooper dan het regieopium. Als men nagaat, dat een Chinees hier in Indië gemiddeld een 1200 mata gebruikt of 12 thail per jaar, dan spaart hij, zelfs in de dure streken 7 a 10 gulden per maand en in de goedkoopere zelfs 14 tot 20 gulden in de maand. Waar vele schuivers koelies zijn, ligt het voor de hand, dat deze bedragen in verhouding tot hun inkomen, zeer groot zijn te noemen. De reden, waarom het regieopium zooveel duurder is, is deze, dat men is uitgegaan van de gedachte, dat het opiumgebruik daardoor tot een luxe werd gemaakt. Tot op zekere hoogte is dit juist, maar men vergeet in de eerste plaats, dat het een opium-eter weinig kan schelen, of hij desnoods zijn geheele inkomen verdoet en in de tweede plaats, dat een hooge opiumprijs een prikkel is voor de opiumsmokkelaars. Hoe weinig de prijs erop aankomt in sommige gevallen blijkt wel hieruit, dat onze regie-opium naar Singapore wordt gesmokkeld, omdat ze zoo uitstekend is. Wil men den smokkelhandel de voordeelen van hun bedrijf ontnemen, dan zal de prijs van het regieopium evenhoog moeten zijn als de laagste prijs, waartegen men in den vrijen handel opium kan krijgen. Het spreekt vanzelf, dat het Gouvernement dan afstand moet doen van een belangrijke bron van inkomsten en op smokkelen van haar product nauwkeurig moet toezien. Door bovenstaande prijzenpolitiek zou men het aantrekkelijk maken voor den schuiver om licentiehouder te worden, hij kan dan gemakkelijk in het wettige bezit komen van goede kwaliteit opium. De niet-Iicentiehouder komt dan minder gemakkelijk in het onwettige bezit van minder goed opium, dat niet goedkooper is. Alle nadeel is dus voor hem en er is geen enkel voordeel, dat daar tegen op weegt. Een tweede punt is de rechtstreeksche bestrijding van de opiumsmokkelarij. Gegeven de lange kustlijn van Ned.-Indië en de zeer beperkte geldmiddelen, is dat een puzzle, die onoplosbaar mag heeten. Volgens opgave van de Volkenbondscommissie berekent men, dat niet meer dan 5 % van het gesmokkelde opium wordt achterhaald. Jaarlijks wordt er volgens schatting van de Volkenbondscommissie 9.000 K.G. opium gesmokkeld tegen een prijs van 10 tot 23 gulden de 38 gram: dat is per thail. Er worden per jaar dus 240.000 thails gesmokkeld, die naar men veilig mag aannemen, meer dan een millioen gulden winst aan de smokkelaars zullen opbrengen. De straffen voor het overtreden van de opiumwetgeving loopen van 3 maanden tot 3 jaar of een boete van 100 gulden tot 10.000 gulden. Het blijkt, dat deze straffen onvoldoende zijn om het misdrijf te doen staken. Of het daarom gewettigd is om deze straffen te verhoogen is nog de vraag. Dit is een juridische kwestie, die ik hier niet waag op te lossen, haar alleen maar stel. Een derde punt in verband met de algemeene prophylaxis, is de vraag waar het opium geconsumeerd zal worden. Het ligt voor de hand, dat als men net opium thuis laat verbruiken, de propaganda voor het gebruik veel sterker is, dan wanneer men dat opium slechts laat gebruiken in de daarvoor aangewezen opiumkitten. Daar staat tegenover, dat men alleen de gebruikers van het wettig opium kan dwingen, hun opium te consumeeren in een opiumkit. Men mag dit wel als een belemmering in de vrijheid van de licentiehouders beschouwen, waardoor ik mij kan voorstellen, dat het op een gegeven moment aantrekkelijker wordt om onwettig opium te gebruiken. Als men aanneemt, dat het opium geconsumeerd zal worden in een opiumkit, dan zijn er nog verschillende mogelijkheden. Men kan het wettig opium alléén of óók verkrijgbaar stellen in de gelicenseerde opiumkitten of ook, men kan ze er heelemaal niet verkrijgbaar stellen. Alle drie de wijzen van handelen hebben hun voor en hun tegen Als men het opium alleen verkrijgbaar stelt in de officieel toegelaten kitten, dan is al het opium daarbuiten aangetroffen onwettig. Stelt men in de kitten in het geheel geen opium TOkrijgbaar dan is er voor den houder geen belang bij, dat de schuiver meer opium gebruikt dan zijn dagrantsoen bedraagt. Stelt men het opium er ook verkrijgbaar, dan is het voor den schuiver gemakkelijk om in de kit te röoken, overigens zie ik er geen yoordeelen aan verbonden. Omtrent de kitten zij nog opgemerkt, dat het een ervaringsfeit is, dat niet-wettige opiumkitten het toenemen van opiumgebruik in de hand werken: hun houders hebben groot belang bij den verkoop van gesmokkeld opium. In Nederlandsch-Indië zijn niet meer dan 49 opiumkitten, die zelf geen opium mogen verkoopen. Dit aantal is veel te klein, naar de Opiumregie zelf erkent. De moeilijkheid zou zijn, dat het niet wel mogelijk », om voldoende betrouwbare Chineezen te vinden om in de behoef te aan wettige opiumkitten te voorzien. Over de internationale maatregelen, die genomen zouden kunnen worden om het opiumgebruik en den aanplant van de papaver tegen te gaan, spreek ik hier niet. Naar mijne meening heeft dat geen beteekems. Er is geen sprake van, dat in de eerste tientallen jiren de mogendheden ertoe zullen komen om deze materie dwingend te regelen. & Als wij nu samenvattend komen tot de vraag wat dan op den weg van een anh-ophimvereeniging zou liggen om te propagandeeren, dan zou ik de volgende punten willen voorstellen. ad 1) De vereeniging streve naar een verandering van de wetgeving in dien zin als in Zwitserland bestaat. Een ieder die opiophaag of morphinist is, kan gedwongen worden een ontwenningskuur door te maken eH onder toezicht gesteld worden. ad 2) Voor hen, die een ontwenningskuur ondergaan hebben zal een nazorg ingesteld moeten worden, terwijl er naar gestreefd' Tf.! «°,r . 'dat deze Personen na beëindiging van hun kuur, onmiddellijk in een nieuwe omgeving overgeplaatst worden. ad 3) De vereeniging zal consultatiebureaux oprichten, waar m de eerste plaats advies gegeven wordt voor de juiste behandeling van de kwalen, waarvoor het opium gebruikt wordt. In de tweed! plaats zullen die bureaux omtrent de ontwenningskuren adviseeren en er vooral den nadruk op leggen, dat deze moeten plaats vinden m een innchbng. ad 4) De vereeniging streve er naar, dat het aantal wettige opiumkitten worde uitgebreid. Het ts m.i. nietnoodzakelijk, dat zi gehouden worden door Chineezen. Ook andere landaarden met name Europeanen, zouden hiervoor gebruikt kunnen worden. Indien een voldoend aantal kitten zouden kunnen worden geopend, zou de verkoop van opium buiten de kitten kunnen worden verboden. ad 5) De vereeniging streve naar een prijsverlaging van het regieopium, dat niet hooger geprijsd mag worden dan het opium in den smokkelhandel. Plotselinge pr.jsschommelingen zouden den smokkelhandel sterk ontwrichten; onzekerheid omtrent de te verwachten ontvangsten maakt den handel in een bepaald artikel veel miadÊ6)aaDeekSiging zou propaganda kunnen voeren, hoewel ik er reeds op wees, dat dit een tweesnijdend zwaard is, althans kan zijn In ieder géval kan zij er op wi zen, dat voor de ziekten waartegen het opium nu aangewend wordt, betere, doeltreffender.en mulder gevaarlijke medicijnen bestaan. Zij kan er naar streven dat Se onwettige opiumgebruikers licenties krijgen en dus gecontroleerd worden. Geslachtsziekten in verband met het gebruik van opium door Prof. J. A. Verbünt. Sinds vier jaar heb ik de leiding van de klinische afdeeling voor huid- en geslachts-ziekten van de C. B. Z. te Batavia. Elk jaar worden daar ruim 800 patiënten opgenomen. Het overgroote deel van deze opgenomenen lijdt aan venerische ziekten. Zijn er onder deze patiënten .gebruikers van opium, dan ontsnappen deze vermoedelijk nooit aan onze aandacht, daar zij ons zelf op hun gewoonte wijzen met het doel, op zaal op een of andere wijze opium te krijgen. Toen ik du eens naging, hoeveel van deze opiophagen wij per jaar verpleegden, bleken er dat steeds minder dan 5 in het jaar te zijn. Geen van deze patiënten heeft ons ooit genoopt tot biezondere maatregelen om, mogelijk door opium aangerichte schade, tot herstel te brengen, m.a.w. geen dezer patiënten bood, naast de ziekte waarvoor hij opgenomen werd, een complex van, symptomen, dat moest worden gezien als veroorzaakt door gebruik van opium. De ziekten, waaraan deze menschen leden, gaven, door ontbreken van pijn of van diepe depressie, geen aanleiding tot het gebruik van opium, met uitzondering van een enkelen lijder aan lepra, die door groote verwaarloozing van zijn ziekte invalide werd en in deerniswekkenden toestand verkeerde, zonder nochtans aan pijn te lijden. Al deze lieden, behoudens dan die uitzondering, gebruikten al opium, voordat zij de ziekte kregen waarvoor zij werden opgenomen. Met kleine hoeveelheden opium waren deze menschen op zaal tevreden, nooit kreeg ik iets te zien van de z.g. ontwenningsverschijnselen.' Daar mijn dienst op zaal de eenige wijze is, waarop ik met opiumgebruikers in aanraking kom, moet ik me, gelet op het kleine aantal waarnemingen, onthouden van elk oordeel tfver het gebruik van opium. Wel meen ik te mogen opmerken, dat het gebruik van opium onder hen, die door leeftijd, omstandigheden en karakter neigen tot het krijgen van venerische ziekten zeer gering mag worden genoemd. Dat dit in den loop der jaren kan veranderen is zeer goed mogelijk, doch thans kan ik uit mijn waarnemingen geen ander besluit trekken, Batavia, 15 September 1931. hoofdstuk 5. OVER DE WERKING VAN OPIUM, MORPHINE, ENZ. j /• Burck, Directeur van de Opiumfabriek, stond ons een bijdrage af, waarin scheikundig-analytisch de werking van opium en morphine wordt ontleed. Ongetwijfeld zal de quintessence van zijn artikel voor velen een nieuw gezichtspunt bieden. ■ u ,J Duyster> Inspecteur-Apotheker, behandelt in hoofdzaak opium etc. als geneesmiddel. De vele bijzonderheden, zoowel geschiedkundige als bijv. ten aanzien van de gerechtelijke scheikunde geven aan zijn verhandeling een veel wijder strekking. Vooral ook achten wij van beteekenis de kenschetsende gegevens over de overige „stupiféants" Iets over de werking van Opium en Morfine op het menschelijk lichaam door Ir. W. J. Burck. Directeur der Opiumfabriek. Het is een ruim verspreid denkbeeld, dat de werking van opium op den mensch, voor rekening komt van de morfine als bestanddeel van het opium en men gaat zelfs zoover om die werking gelijk te stellen aan die der morfine, met dit verschil dan, dat het opium als zwakker middel zou gelden dan laatstgenoemd alkaloïd. Over deze kwestie is vooral de laatste jaren veel te doen geweest, zonder dat zij geheel tot oplossing is gebracht. De chemische structuur der opiumalkaloïden, waarop ik in dit artikel niet verder zal ingaan, leert ons dat er verband bestaat tusschen de constructie van het alkaloïd-moleeuul en zijne pharmacologische eigenschappen. Deze eigenschappen zijn voor een deel der opium-alkaloïden voornamelijk narcose-verwekkend, voor een ander deel krampverwekkend of tetaniseerend. Bij de samenwerking der ± 20 in het opium voorkomende alkaloïden kan het derhalve niet anders, of de specifieke eigenschappen van elk der bestanddeelen zullen door de tegenwoordigheid der andere verzwakt worden. De resultante van al deze invloeden zal derhalve een andere moeten zijn, dan die van morfine alleen. Het is toch duidelijk dat bij een samengaan van bijv. narcotine (tot een hoeveelheid van 5 a 6%), dat veel minder narcose-verwekkend is dan de morfine, doch daarentegen in hooge mate tetanisch, met morfine (10 a 14,%), de specifieke eigenschappen van elk dezer beide alkaloïden hun invloed zullen doen gelden. De werking der morfine in het opium zal dus niet alleen kwantitatief, maar wel degelijk ook kwalitatief gewijzigd worden. In sommige opzichten wordt de morfine-werking door die der neven-alkaloïden versterkt, door andere verzwakt en het lag dus voor de hand, dat men ging trachten om door combinatie van zouten uit enkele dier alkaloïden verbindingen samen te stellen, wdke eensdeels de uit een medisch oogpunt beschouwde gunstige eigenschappen van den een op den voorgrond brachten, terwijl ffne Suge eigenschappen door de aanwezigheid der andere WMen\!erdeeswege samengesteld meconzure dubbelzouten van morfine en narcotine en van morfine met papavenne en w tenslotte overgegaan tot het afzonderen der gezamenlijke opiuma kaloïden om daaruit te bereiden de zoutzure zouten welke n de oo sprónkeliike verhouding tot elkaar vermengd werden en m de TvouSge concentratie onder den naam „pantopon" »n de ge- neElnglr:in?al SrT^ls van alkaloïd-zouten U.daarop aevoled die alle ten doel hebben om de narcotische werking der Sne'trverhoogen en tegelijkertijd de werking op het adem- ^Krs^ van opium en morfine resumeerende, kunnen wij zeggen dat opium, vergeleken met de d^n^ni^\o^^^otnne, een sterkefe wer*ng heeft oo hetSTevoel, sterker narcotisch en op de darmvernchüngen werkt terg de ademhaling door opium minder sterk wordt geBePsSuwen wij thans de vraag nader of de verschijnselen, die in hef bnzonder biThet rooken van opium optreden, zooals algemeen "tlZTS hebben bij een 4 tal onderzoekingen het vil nerdaS'verkregen rookopium of tjandoe. Z„ vonden. voor het ruw opium a). Morfine = 6-88% b). Alkaloïden = 15.29% dus een verhouding van a : b = 1 : 2.22 (of praktisch als 1 . 2) en voor de tjandoe: a). Morhne = _l»-65% b). Alkaloïden = 13.77% of een verhouding van a : b = 1 : 1-182 (praktisch als 1 . 1.2) Dus maw van de gezamenlijke alkaloïden was er in het ruw oprum S.0% en van de tjandoe 84.6% morfine. Deze omstan- digheid dient te worden toegeschreven aan de plaats gehad hebbende ontleding of vervluchtiging gedurende het roostproces bij 200 — 210° C van eenige neven-alkaloïden met laag smeltpunt, terwijl de morfine met een smeltpunt nabij 254° (Heffer) bij de roosttemperatuur niet ontleed wordt of sublimeert Zoo verdwijnen tengevolge van het roosten praktisch volkomen de codeïne papavenne en narceïne, terwijl van de thebame slechts sporen overblijven. Met deze alkaloïden hebben we derhalve geen rekening meer te houden bij het nagaan van den invloed van opiumrook op het menschelijk organisme. Het meermalen genoemde roostproces, dat het opiumdeeg heeft te ondergaan, is een van de allerbelangrijkste bewerkingen uit het bedrijf voor de bereiding van rookopium. Kleine fouten daarbij gemaakt, wreken zich geducht bij den verderen gang der fabricage zoomede op de kwaliteit van het eindproduct. Het doel van dit proces in tweeledig, n.1. eerstens het verwijderen van die bestanddeelen uit het opium, welke de rookeigenschappen ongunstig zouden beïnvloeden, als harsen, caoutchoucachtige bestanddeelen, onoplosbare plantendeelen, e.a., terwijl het in de tweede plaats dient om het gewenschte aroma op te wekken evenals dit bij het branden van koffieboonen gebeurt. De genoemde te verwijderen stoffen worden door het roosteren verkoold; maakt men dus van de verkregen, z.g. roostkoeken een water-ektract, dan blijven die verkoolde deelen als onoplosbare bestanddeelen terug, terwijl het daarvan bevrijde opium in oplossing gaat. Een daaropvolgende decanteering en filtratie brengt dan de scheiding teweeg, waardoor een zuiver extract verkregen wordt. 6 Het schijnt een welbewezen feit te zijn, dat de uitwerking van opium, evenals ook van morfine, bij de Aziatische volken en de Westersche geheel verschillend is en die uiteenloopende reactie komt volgens E. Starkenstein vooral bij het rooken tot uitdrukking. Simon houdt het voor uitgesloten, dat de morfine als zoodanig bij de werking van het opiumschuiven in aanmerking kan komen, daar bij de verbrandingstemperatuur de morfine reeds lang ontleed moet zijn. Narcotine ondergaat hetzelfde lot. Het moeten dus wel de hoogere ontledingsproducten zijn, als pyrrol en pyridine en homologen, zoomede aminen en ammoniak, welke den opiumroes veroorzaken en die bij veelvuldig gebruik tot heftige hchaamsstoornissen aanleiding geven. Met het onderzoek van den opiumrook hebben zich vele scheikundigen beziggehouden. .. Browne Frank onderzocht den rook van een extract, dat hij gemaakt had uit 9.5 kg opiumresidu uit de schuifpijp en vond daarin geen koolmonoxyd, 147 mg pyridine, 395 mg ammoniak en 16 mg morfine of omgerekend in procenten 0,001 pyndtne, 0.004 voor ammoniak en 0.00015 voor morfine. Tegen de aanname, dat bij het opiumrooken de werkzame vergiftige bestanddeelen dezelfde zouden zijn als bij het gebruik van opium op andere wijze, kwam ook prof. Hartwich op. Mede op grond van de onderzoekingen van Simon, komt ook hij tot de overtuiging, dat 't hier gaat om een werking van de verschil lende ontledingsproducten van het opium. Moissan toonde overeenkomstig de resultaten van Hartwich en Simon het voorkomen van pyrrol en pyridine in den rook aan. Volgens Dragendorf vervluchtigt bij het rooken een weinig morfine tegelijk met de reeds genoemde aromatische ontledingsproducten. Browne houdt de werking van het opiumrooken op t organisme voor de minst schadelijke werking van het opium, aangezien slechts een uiterst geringe hoeveelheid morfine uit den rook mee overgaat. Daarentegen vond W. Straub langs biologischen weg, dat morfine ook als geen luchtverdunning wordt toegepast, sublimeert, zoodat de opiumrook daarvan niet vrij kan zijn. Koks meent, dat de aminen van den rook door het zich verbinden met t meconine, dat erin voorkomt, de opwekkende werking van het opium veroorzaakt, in het bijzonder bij v.n.1. vegetarisch levende menschen. Prof. Thoms vestigt nog de aandacht op de mogelijkheid om de aanwezigheid van enkele vluchtige basische stoffen verkeerdelijk voor morfine te houden, als pyridine en piperidme, daar dit basenmengsel enkele reacties geeft, die karakteristiek zijn voor morfine. Engelsche sigaretten, die hij had onderzocht omdat daarin de aanwezigheid van opium vermoed werd, bleken geen morfine, noch eenige andere opiumbase te bevatten, maar in den rook werd een positieve morfinereactie waargenomen, welke hij toeschreef aan de hierboven genoemde stoffen. Het behoeft geen betoog, dat deze mededeeling van Prof. Thoms van buitengewoon groot belang is voor de oplossing van dit vraagstuk en ook voor de waardeenng der resultaten, als bijv. door Dragendorf verkregen. Gewaarschuwd dient te worden tegen gevolgtrekkingen, zoo- als men die in de zeer uitgebreide literatuur over dit onderwerp somtijds tegenkomt, gemaakt op grond van een oppervlakkige identificatie der morfine en andere alkaloïden. Het is n.1. niet voldoende om tot de aanwezigheid van morfine te besluiten op grond van kleurreacties en de dierenproef. Kleurreacties gaan eerstens alleen op bij absoluut zuivere stoffen, maar bovendien zijn er nuances in de kleuren, waardoor een bepaalde kleur niet duidelijk is uitgesproken. Ook de biologische proef (de proef op de muis) kan geen algeheele bevrediging geven, daar verscheidene andere verbindingen diezelfde verschijnselen teweegbrengen, als piperidine en alle opiumalkaloïden van de piridinephenantreengroep (Macht). Waar piperidine als afbraakproduct van morfine onder de destillatieproducten van opium kan voorkomen, is het gewaagd om bij de analyse van opiumrook het verkregen resultaat uitsluitend aan morfine toe te schrijven. Wat de zuiverheid der verkregen eindproducten betreft waarop de kleurreacties worden verricht, moet de mogelijkheid niet over 't hoofd gezien worden, dat bij het uitschudden met alkohol-chlororform, behalve morfine ook nog afbraakproducten van het opium mee in oplossing gaan. Bij zuivere identificaties, zooals in het fabriekslaboratorium der Opiumfabriek noodig zijn voor het opmaken der dagelijks voorkomende ambtseedige verklaringen, worden dan ook de veel fijnere micro-chemische reacties toegepast. Over het al- of niet voorkomen van morfine in opiumrook werden ook in het laboratorium der Opiumfabriek proeven genomen. Daarbij werd op morfine gereageerd langs microchemischen weg Bij die proeven werd allereerst uitgegaan van pijpaarde, waaraan toegevoegd en waarmede gemengd een afgewogen hoeveelheid morfine, vervolgens van tjandoe, ongeveer 10% morfine bevattende en tenslotte van djitjingko, d.i. tjandoe bereid uit het overblijfsel van rookopium in de schuifpijp. De resultaten dezer proeven wezen uit, dat, zoo de omstandigheden daartoe gunstig zijn, morfine in de rookgassen voorkomt doch dan in uiterst geringe hoeveelheden. Het voorgaande resumeerende, heb ik dus willen aantoonen dat nog niet met zekerheid is vastgesteld, waaraan de uitwerking van den opiumrook moet worden toegeschreven, maar dat er in ieder geval weinig reden is, Om dien invloed op rekening te schrijven van de morfine als bestanddeel van het opium. Het opium en de stupéfiants door Dr. M. DüYSTER, Inspecteur-Apotheker. OPIUM. Geschiedkundig overzicht. Er zijn slechts weinig geneesmiddelen die iT^o h?oge mate de aandicht trokken van hen, die zich me de eeschiedenii der geneeskundig hebben beziggehouden, als M «SumSe belangstelling beperktelich zelfs niet tot deze, omdat he bSte opium niet alleen akTgeneesmiddel, doch ook als genotSe voor duizenden en duizenden beteekenis loeegen daardoor aanleiding gaf tot misbruik, dat op zi n beurt den strijd tegen het opmm èngdge daaruit verkregen stoffen heeft opgeweldDe: groote beteekenis van het opium mt zich in de uitgebreide literatuur ), waarin dit geneesmiddel zich mag verheugen Tn de gefchriften van oude Grieksche en Latijnsche schrijvers komen plaatsen voor, die aanduiden, dat het opium toen reeds ^DiosTorides (79 j. n. Chr.) vat in zijn geneesmiddelleer samen, wat toentertijd omtrent opium bekend was, mededeelingen, die door nieuwere schrijvers bevestigd zijn. . Bij G alenus (131-201 j. n. Chr.) stond opium in hoog aanzien Galenus gebruikte het opium tegen hoest en koorts eHls rustgevend middel en gaf het met andere stoffen gemengd bij slangenbeet (in den vorm van theriacum). Ook Bij de Egyptenaren waren onrijpe papavervrochten en het hiemit verkregen en aan de lucht ingedroogd melksap bekend De fijn? vette olif uit de zaadjes verkregen werd in de Oudheui voor het verzachten van gezwellen gebruikt, waarbij wellicht ook de oodroaende eigenschap van deze olie een rol speelde. Hoewel de Bijbel niet met name slaapbollen of een ader .deel van dY papaverplat noemt, is het toch niet gehee uitgesloten dat de ,|edik met gal", welke aa Jezus vóór de kruisiging te n opium. Monographie van het Rijks Instituut voor Pharmaco-therapeutlsch Onderzoek. Lelden 1925. drinken werd gegeven, een azijnzuur aftreksel van papavervruchten is geweest. „En gekomen zijnde tot de plaats genaamd Golgotha, welke is „gezegd Hoofdscheelplaats," „gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij „dien gesmaakt had, wilde hij niet drinken (Matth. 27 : 34)." Het is aannemelijker, dat Jezus, bemerkende, dat men Hem een verdoovend middel wilde geven, dat men bij kruisiging van misdadigers gaf om de pijn te stillen, dit weigerde, om bij volle bewustzijn te sterven, dan dat Hij door het bittere van de gal van visch of ander dier zou zijn afgeschrikt. Ook in Psalm 69 :11 vinden wij dit woord „gal" terug: „Ja, zij hebben mij gal tot mijne spijs gegeven en in mijnen dorst „hebben zij mij edik te drinken gegeven." In kleur komt opium overeen met ingedikt ossengal en het is mogelijk, dat door het volk den naam „gal" ook gegeven werd aan dit eveneens bitter plantaardig product. G a 1 e n u s rangschikt het opium onder de „remedia frigida" (verkoelende geneesmiddelen), omdat het een aanzienlijke verkoeling teweegbrengt en hij combineerde het daarom met het als calidum bekend staande castoreum. Ook Avicenna (980-1037 j. n. Chr.), een der bekende Arabische schrijvers, roemt het opium bij diarrhoe en bij oogZiekten en beschrijft het als het eenige middel, dat toegediend met castoreum heilzaam werkt bij slangenbeet. Mithridatium en theriacum waren veel gebruikte opium-praeparaten, waarvan er trouwens een heele reeks ook gedurende de middeleeuwen in gebruik is gekomen en die ten deele tot het einde van de achttiende eeuw toepassing hebben gevonden. In de middeleeuwen schijnt het opium betrekkelijk weinig gebruikt te zijn; men hield het voor een tè giftig middel. Eerst door Paracelsus en Fracastori kwam in het begin van de 16e eeuw het opium meer algemeen in gebruik. De school van Paracelsus droèg zeer veel bij tot verbreiding van den roem van het opium. Een zijner leerlingen, Dela Boë Sylvius kreeg van zijn tijdgenooten den bijnaam Doctor opiatus (opiumdokter). De naam van het opium als voortreffelijk geneesmiddel was van toen af voor goed gevestigd. Had men in den loop der eeuwen ondervinding opgedaan omtrent de heilzame werkingen van het opium, zoo bleven toch de bestanddeelen, die tot die werkingen aanleiding geven tot het begin der 19e eeuw verborgen, omdat de phytochenue (scheikundig plantenonderzoek) eerst in de 2e helft der 18e eeuw op meer rationeele wijze dan daarvoor beoefend werd. Teeen het einde der 18e eeuw had er een omwenteling plaats in den natuurwetenschappen. Voorbereid door de, bijna gelijktijdige, ontdekking van zuurstof door Priestly en den Zweedschen Apotheker Scheele wordt de scheikunde door Antoine L au rent Lavoisier in nieuwe banen geleid. Zijn proeven waren niet de eerste, die lijnrecht in strijd waren met de Phlogistontheorie, doch in den genialen kop van Lavoisier bouwde de scheikunde zich in een nieuwen vorm zóó helder en logisch op, dat zijn tijdgenooten hem enthousiast volgden. Spoedig sprak men niet meer van de scheikunde van Lavoisier, maar van de Chimie francaise", niet om de verdiensten van dezen man te kleineeren, doch als uiting van den diepen indruk, die deze nieuwere opvattingen teweeggebracht hadden. In de allereerste plaats heeft de anorganische scheikunde voordeel van de nieuwe denkbeelden getrokken, doch al spoedig worden door Lavoisier ook de organische stoffen onderhanden genomen. De kennis van de samenstelling van organische verbindingen was echter nog zeer gering. Deze kennis werd door de vele onderzoekingen van Scheele (1742 - 1789), het ideaal van alle zuiver experimenteele chemici, belangrijk aangevuld. De onderzoekingen van S c h e e 1 e vestigden de aandacht op nog onontgonnen gebieden en verlevendigden de belangstelling in de chemisch definieerbare bestanddeelen der planten; en in die belangstelling deelde ook het opium. , , . . , Wel schijnen vóór Scheele enkele onderzoekers zich bezig te hebben gehouden met het opium, zonder evenwel de wetenschap op dit punt veel verder te hebben gebracht. A n t o i n e B a u m é (1728 - 1804) gelukte het langs vrij omslachtigen weg een kristallijn lichaam uit opium af te scheiden dat zeer waarschijnlijk met narcotine moet worden geïdentificeerd en in het begin der 19e eeuw werden narcotine, morphine en meconzuur bijna gelijktijdig door drie onderzoekers ontdekt. D e r o s n e isoleerde in 1804 morphine en narcotine. S e g u i n in hetzelfde jaar morphine en meconzuur, welke stoffen, onafhankelijk van zijn voorgangers, in 1805 en 1806 ook door S e r t ü r n e r werden gevonden. Sertürner was de eerste, die den naam „morphine" gebruikte. Hij stelde ook vast, dat de slaapwekkende eigenschap van het opium aan morphine toekomt. Hij herkende de basische natuur van de morphine en hiermede was de aandacht gevestigd op de plantenbasen (alcaloïden), wat aanleiding gaf tot uitgebreide nasporingen op het gebied der plantenchemie, die tot het vinden van talrijke alcaloïden leidde. In opium komen meer dan 20 alcaloïden voor. Verder bevat opium harsen, plantenwas, gom, glucose, eiwit, vet, reukstoffen en indifferente lichamen, en bovendien meconzuur, caoutchoucachtige stoffen en slijm. De voornaamste alcaloïden zijn: morphine, pseudomorphine, codeïne, thebaïne, papaverine, narcotine en narceïne. Tusschen de verschillende opiumalcaloïden bestaat een nauw verband. Zoo gaat morphine bij oxydatie over in pseudomorphine; codeïne is de monomethylester van morphine en thebaïne kan op zijn beurt met codïne in verband gebracht worden. Het opiumrooken. Het rooken van opium, het „opiumschuiven", is waarschijnlijk van uit Mohamedaansche landen naar China gekomen. Vandaar uit hebben de emigreerende Chineezen het gebruik naar andere landen overgebracht. Zoo ook naar Oost-Indië. Hartwich deelt mede, dat de Chineezen het gebruik van het opium als genotmiddel leerden kennen onder keizer Kublai Chan (1279-1294), die de Mongolendynastie Yuan (12791368) vestigde en wel op de veldtochten, die deze krijgslustige keizer ondernam tegen de westelijk wonende volken 2). Hartwich is de meening toegedaan, dat de Mohamedanen uit het westen, dus uit Voor-Indië, het opiumrooken naar Java gebracht hebben. Overal waar Chineezen werkzaam zijn, wordt net opiumrooken aangetroffen, zoo ook in de havensteden van Europa en Amerika. Opiumkitten werden gevonden in Parijs, Londen, Marseille, New-York, San Francisco en in andere havenplaatsen. Herhaaldelijk zijn onderzoekingen verricht naar de stoffen, die bij het rooken van opium onder de vluchtige producten voorkomen en die de oorzaak zijn van de verdoovingsverschijnselen. M o i s s a n vond in den rook van tjandoe slechts sporen morphine en daarnaast pyrrol, pyridine, hydropyridine-basen, aceton enz. Hartwich en Simon kwamen in 1903/tot de slotsom, dat 2) Hartwich: Die menschlichen Genussmittel. narcotine en morphine geen deel hebben aan de werking van opiumrooken. Zij vonden in den rook dezelfde lichamen als door M o i s s a n waren gevonden. D e n t vond evenwel, dat de rook van tjandoe per 100 gram niet minder dan 100mgr. morphine kon leveren. Fraser en Eaton kwamen tot dezelfde uitkomst. Het laatst verricht onderzoek over de producten van de droge destillatie (want hiermede kan men het rooken vergelijken) van het rookopium is waarschijnlijk van B r o w n e 8). Hij heeft „dross in een retort verhit tot op 400° en vond in pet. van het uitgangsmateriaal 0.016 morphine, 0.395 ammoniak, 0.147 pyridine en 0.0103 cyaanwatérstofzuur. In den rook van „dross" is dus aanzienlijk minder morphine aanwezig, dan in dien van tjandoe. Op grond van de aangehaalde Engelsche onderzoekingen kan men voorloopig aannemen, dat de verdoovende werking van den opiumrook aan morphine toe te schrijven is *). Het zou interessant zijn eens gedurende geruimen tijd achtereen hier te lande tjandoe aan droge destillatie te onderwerpen en na te gaan hoeveel gemiddeld aan morphine overdestilleert. Men zou de proeven zóó kunnen inrichten, dat kunstmatig gerookt (geschoven) wordt. Het opiumeten. Behalve het rooken van opium was in Oostersche landen het opiumeten in zwang of is het misschien nog, hoewel men, nu de verkoop van opium allerwege aan beperkende bepalingen onderworpen wordt, kan verwachten, dat het opiumeten langzamerhand zal verdwijnen. Het opium werd in den vorm van pillen of in gebak genuttigd. . In het midden van de 16e eeuw is het opiumgebruik in turksche landen zeer groot geweest. Het opium werd gegeten uit overtuiging, dat men daardoor dapperder werd en de oorlogsgevaren met meer vreesde. Bij het begin van een oorlog steeg het verbruik en moest de geheele opiumvoorraad uit het land gehaald worden »). Het opiumgebruik kan langen tijd voortgezet worden, hetgeen blijkt uit de mededeelingen van de Quincey, die zelf opiophaag was en dagelijks een met 21 gr. overeenkomende hoeveelheid opium (8000 druppels laudanum) nuttigde «). Van andere opium- 31 Browne. Pharmac. Journal and pharmac. 50, 274 (1920). 4) v Itallie en Bijlsma. Toxicologie en gerechtelijke scheikunde. 5) Lewin. Die OJfte In der Weltgeschichte. «) Confessions of an engilsh opium-eater. eters wordt de gebruikelijke hoeveelheid per dag op 4 tot 25 gr. aangegeven •). Met kleine hoeveelheden begonnen, hebben zij het door gewenning ten slotte tot de vermelde groote hoeveelheid per dag gebracht. De opiumeter bereikt zelden een hoogen leeftijd en sterft meestal voor het bereiken van het veertigste levensjaar T). In 1924 bracht de Duitsche hoogleeraar Prof. Dr. Hermann Thoms een bezoek aan Java. Thoms maakte met zijn vrouw een wereldreis en heeft daarover het fraai geïllustreerde werk: „Weltwanderung zweier Deutscher" geschreven. In Weltevreden werd een bezoek gebracht aan de Opiumfabriek en aan eenige opiumkitten. In hoofdstuk XXVII „Rauch-OpiumBereitung und Opiumhöhlen auf Java" geeft Thoms de volgende beschrijving van zijn bezoek aan de opiumkitten: „Voor het groote ophimhol stond een forsch gebouwde Chinees met diep in de kassen liggende oogen en vooruitstekende jukbeenderen; de zoogenaamde kithouder. Hijzelf is een slachtoffer van het opiumrooken. Wij traden in een halfdonkere, stalachtige, met ruwe tegels belegde ruimte binnen, waarin langs de wanden, door een smalle gang gescheiden, lage houten stellingen geplaatst zijn, waarop op matten uitgestrekt de rooker gelegen is. Als steun voor het hoofd dient een met een kussen bedekt houten bankje. Het was tien uur uur in den morgen en reeds was het hol met ongeveer 40 tot 50 menschen gevuld." Er volgt dan een beschrijving van het rooken, zooals wij dat allen kennen en dus hier niet behoeft herhaald te worden. Thoms vervolgt: „Het meerendeel van de op de rustbanken liggende mannen waren Chineezen en onder hen een jonge man van waarschijnlijk 22 jaar. Eenige rookers waren in lichten slaap en werden wakker toen wij bij hen kwamen. Met strakke, verglaasde oogen keken zij ons aan. Andere rookers lagen met ontbloot bovenlijf op de bank en waren sterk vermagerd. Bij een rooker kon ik een heftige stijging van de hartswerking vaststellen. De meesten gaven gewillig op, waarom zij rookten, en klaagden over het algemeen over slechten eetlust. Een vertelde, dat hij ziek zou zijn, wanneer hij niet dagelijks opium rookte en toonde zijn misnoegen, dat men een verhooging van de toegestanejioeveelheid niet wilde geven. De kithouder vertelde, dat de meeste van zijn klanten ongeveer één uur in de kit bleven, dan weggingen om te werken of te 7) Mac Fall. Buchanan's Text-book of forensic medicine and toxicology luieren. Gewoonlijk komen zij nog tweemaal per dag terug. Qedurende die drie bezoeken wordt de dagelijksche hoeveelheid opium verbruikt. Men kan deze rusteloosheid van den opiumrooker het beste vergelijken met die van den dronkaard in de westelijke cultuurlanden. Ik wilde een opiumpijp hebben. Men zei echter, dat men niets verkoopen mocht. Als prijs voor een goede opiumpijp noemde men 40 tot 50 gulden. Een rooker, die in het bezit was van een met ivoor ingelegde pijp, vertelde, dat ze een oud erfstuk van zijn vader was en hem meer dan 100 gulden waard was. Het bezoek aan een tweede opiumkit leverde niets bijzonder op. Na eenige omwegen kwamen wij aan een huis, waarin een opiumrookster woonde, die vergunning had thuis te schuiven. Wij moesten vlug naar binnengaan om de vrouw te verrassen, daar zij anders alles wat op het rooken zou wijzen, zou verstoppen. De overval gelukte. Wanneer men reinheid in deze woning zou verwachten, zou men erg teleurgesteld zijn. Wij kwamen in een slecht verlicht hol. Langs den wand stond een rustbed met twee plaatsen; de eene was ingenomen door een jongen man, die daar apathisch met glazen, starre oogen zat, terwijl op de andere plaats een opiumrookende vrouw uitgestrekt lag. Zij,verhief zich toen wij binnen kwamen. Tegenover het rustbed zat op een laag voetbankje een oude vrouw met het hoofd in dè handen en naast haar een jonge Maleische, die een kind zoogde, en daarnaast een half naakte Maleier. Deze medebewoners verklaarden geen opium te rooken. Over het doel van hun aanwezigheid hier konden wij niets te weten komen. De aanblik van de ruimte en zijn bewoners maakte een ontzettenden indruk, men had het gevoel door ellendige menschen en ongedierte omgeven te zijn en wij verlieten bedrukt deze plaats van grenzelooze ellende." Inderdaad krijgt men bij het bezoek van opiumkitten een gevoel, zooals door Thoms geschilderd is. Mij althans ging dat zoo, toen ik te Batavia en te Bandoeng door de welwillendheid van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur in de gelegenheid gesteld werd eenige opiumkitten te bezoeken. Het opium als pijlgift. Het gewone rookopium van de Chineezen wordt door den halfwilden Sakai zeer dikwijls toegevoegd aan hun pijl vergift, om het getroffen dier te verhinderen snel weg te loopen en de werking van de ipoh langzamer in te zetten. Het is de nieuwste wijze van volmaking van het pijlgift. Men heeft gedacht, dat hier rookopium verwisseld was met „Jenu" (Derris elliptica), doch dit is niet het geval. Er wordt inderdaad een extract vanopium gebruikt. Crimineele vergiftigingen. Acute vergiftigingen met opium en opiumpraeparaten zijn zeldzaam. Meestal zijn het medicinale vergiftigingen, doordat een te hooge dosis was toegediend of dat overgevoeligheid (idiosyncrasie) tegenover opium bestond. De doodelijke dosis wordt geschat te liggen tusschen 0.2 en 0.5 gr. voor volwassenen, doch is afhankelijk van individueele gevoeligheid en ouderdom, terwijl bij gewenning veel grootere hoeveelheden verdragen worden. Kleine kinderen zijn zeer gevoelig voor geringe dosis, zelfs beneden 1 mgr. Reeds een afkooksel van 2 — 3 groene papavervruchten (slaapbollen) gegeven aan kinderen is doodelijk. De leelijke gewoonte, vooral in vroegere jaren, van bakers, om kleine kinderen rustig te houden of te doen slapen door middel van een afkooksel van slaapbollen heeft menigmaal den dood ten gevolge gehad. Deze „Requies Nicolai" heeft menig kind den eeuwigen slaap doen ingaan. Uit verschillende landen zijn gevallen bekend, waarin papavervruchten of de daaruit bereide stroop tot doodelijke vergiftiging van jonge kinderen heeft geleid. Witthaus •) maakt van niet minder dan 35 dergelijke gevallen gewag. AI mag hierin wellicht groote overdrijving schuilen *), zoo is de mededeeling van Köhl, opgenomen in het handboek van Er ben (VergTftungen), toch wel kenmerkend voor het veelvuldig misdrijf, dat van papavervruchten gemaakt wordt. Hij geeft nl. op, dat in Beieren alleen al honderden centenaars der vruchten worden verbruikt. Ook in Nederland is het misbruik nogal eens voorgekomen, hetgeen blijkt uit de mededeelingen van Van Led den Hulsebosch en Ankersmit 9) en van Van Itallie en Steenhauer 10). De eerste mededeeling betreft twee gevallen, de laatste van een vermoedelijke vergiftiging van 2 paar tweelingen. Wellicht is dit soort vergiftigingen niet steeds door onvoorzichtigheid of onwetendheid met de schadelijke gevolgen bedreven. Fodéré zegt, dat in de 18e eeuw vrouwen de aan haar toevertrouwde kinderen van 8) Witthaus. Manuel of toxicology. 1911. 9) Phartn. Weekblad 39. 21, 1902. 10) Pharm. Weekbl. 64, 902, 1927. het ieven beroofden, door hen afkooksels van maankoppen toe te dienen u). Maankop is een andere naam voor papavervruchten. Sonnenschein u) deelt mede, dat in Engeland in den tijd van 2 jaar 196 doodeljjke vergif tigingsgevallen met opium en opiumpraeparaten, dat is ongeveer 2/3 van het totaal aantal vergiftigingsgevallen, zijn voorgekomen. In Frankrijk is dit ongeveer % van alle gevallen en meestal bij kinderen onder de 5 jaar. Ook in Duitschland kwamen vele gevallen voor. O.a. vertelt hij, dat een man 44 gr. laudanum gedronken had, doch door geneeskundige hulp gered kon worden, terwijl een vrouw van 30 jaar stierf, ondanks geneeskundige hulp, door het innemen van 6 theelepels opiumtinctuur. Hier te lande meende men, dat kinderen door baboes zoet gehouden werden door hun op den duim, waar onder den nagel opium gesmeerd was, te laten zuigen. Of zulks inderdaad waar is heb ik niet kunnen nagaan. Vergiftigingen met opium en opiumpraeparaten komen, voor zoover mij bekend, hier niet voor, al wordt weieens het vermoeden uitgesproken, dat opium voor bedwelming gebruikt zou zijn. In die gevallen werd echter nimmer opium gevonden. Dat opium en opiumpraeparaten zoo weinig voor opzettelijke vergiftigingen gebruikt worden moet toegeschreven worden aan de moeilijkheden, die door de bepalingen, in bijna alle landen van de wereld gemaakt, in den weg gelegd zijn om ze te bemachtigen. Ook van chronische opiumvergiftigingen wordt in de literatuur niet veel melding gemaakt, ofschoon opium en opiumpraeparaten als genotmiddelen reeds eeuwen lang toegepast zijn. De moeilijkheid, het zoo begeerde genotmiddel te krijgen, zelfs tegen hooge betaling, doet den smokkel- en sluikhandel levendig opbloeien. Sluikhandel. Op allerlei wijzen wordt getracht de waar binnen te smokkelen. De sluikhandel tiert welig en de smokkelaars leggen in het verzinnen van soms zeer geraffineerde middelen, om de waar ongezien binnen te smokkelen, een buitengemeen vernuft aan den dag. In de dagbladen kan men herhaaldelijk hiervan staaltjes vinden. Voor het vervoer van clandestien opium en andere verdoovende middelen worden allerhande voorwerpen gebruikt, zooals parapluies, tafels, stoelen, lijsten, waschplanken, kistjes, kastjes, petroleum- 11) Medicine légale 4, 20, 1813. 12) Sonnenschein. Handbuch der gerichtlichen Chemie 1881. en gasolineblikken met dubbele bodem (of waar dwars een pijpje doorheen loopt, dat de smokkelwaar bevat), uitgeholde hakken van sloffen en schoenen, dubbele zolen, schalen van uitgeblazen eendeeieren, helmhoeden (hier zit de waar verborgen in den bol), manden, tonnen met Chineesche eetwaar, gezouten visch, hoofdkussens! matrassen, boeken e.d. Zoowel te land als ter zee wordt deze sluikhandel in Ned.-Indië krachtig bestreden en talloos zijn de aanhalingen. Volgens het jaarverslag betreffenden den Dienst der Opiumregie was in het jaar 1928 de aangehaalde sluikwaar voornamelijk afkomstig uit China. Van het in beslag genomen ruwe opium kon in enkele gevallen worden vastgesteld, dat het uit de Levant of Perzië afkomstig was. Opiumwet. De strijd tegen het opium is reeds ongeveer 2 eeuwen gaande. Toen keizer Young Chen het rooken van opium in 1729 in China verbood, deed hij dit op grond van-de nadeelige gevolgen, die men van dat rooken had waargenomen. Oorspronkelijk niet inheemsch in China, heeft de gewoonte om opium te rooken in dit land snel wortel geschoten, nadat echter reeds 2000 jaren lang de grondstof in het land zelf verbouwd was geworden. De belangen van den handel maakten de goéd bedoelde pogingen van Young Chen ijdel; in 1790 werden alleen van uft Engelsch-Indië jaarlijks 750000 Eng. ponden opium naar China ingevoerd. Een in 1796 herhaald verbod en een in 1800 uitgevaardigd verbod tot opium-invoer hebben niet kunnen helpen; niettegenstaande strenge straffen op de overtreders toegepast, ging de invoer rustig voort en wel in stijgende mate, zoodat tusschen de jaren 1821 en 1830 jaarlijks ongeveer 2l/2 millioen Eng. ponden opium in China werd ingevoerd. De krachtige maatregelen der Chineesche regeering, de vernietiging van 3000000 pond opium in Engelsch bezit, leidden tot den eersten opium-oorlog (1840 - 1842), die niet alleen de openstelling van China voor den Engelschen handel, doch daarenboven het wettigen van den opium-import ten gevolge had. Ook de 2e opium-oorlog (1856 - 1858) had een verdere regeling van den opiumhandel ten gevolge; de opium-invoer ging in stijgende lijn (begin 1900 alleen uit Eng. Indië iy4 millioen pond) en ook de productie in China zelf (44 millioen pond) mocht zich in grooten bloei verheugen. Geen wonder, dat de Chineesche autoriteiten nieuwe pogingen in het werk stelden om aan den druk van het opium-gevaar voor hun land te ontkomen. In 1906 werd een besluit uitgevaardigd, waarbij de aanbouw van papaver en het gebruik van opium in China verboden werden en wel zóó, dat het besluit na 10 jaren volledig tot uitvoering moest zijn gekomen. Het Engelsen-Indisch gouvernement ging thans met dit besluit accoord en zou zorgdragen, dat de export telken jare met lOpCt. zou verminderen, mits de productie in China in gelijke mate zou dalen. Feitelijk zou dus in 1917 in China het verbruik van opium buiten de geneeskunde geheel moeten zijn opgehouden. De uitkomst is echter geheel anders geweest, niettegenstaaande de groote belangstelling, waarin het opium-vraagstuk zich allerwege mocht verheugen. Toen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika in 1899 de Philippijnen in bezit namen, vonden zij daar een door de Spanjaarden ingevoerde reglementeering van den opium-handel. Evenals elders was de gewoonte om opium te rooken bijna uitsluitend bij de Chineezen in zwang. Als de Amerikanen echter den handel bevrijdden van de reglementeering, kreeg het kwaad ook op de Inboorlingen vat en om erger te voorkomen werd in 1903 een commissie benoemd, die van Japan tot Java overal naging, wat daar ter reglementeering van het opiumverbruik was tot stand gebracht. Dit leidde tot een wetgeving op de Philippijnen (1905), maar bovendien tot een internationale conferentie te Shanghai (1906), die op initiatief der Vereenigde Staten was samengekomen en waarop 13 regeeringen, waaronder ook de Nederlandsche, vertegenwoordigd waren. In deze conferentie, die met het aannemen van zes resoluties werd besloten, moet de oorsprong der opium-wetgeving in de meeste landen gezocht worden. De conferentie van Shanghai bracht de opium-kwestie van uit het „Uiterste Oosten" naar Europa over, niet alleen omdat het niet meer uitsluitend de redding van China van het opium-gevaar gold, doch ook omdat Shanghai in 1911 gevolgd werd door de opium-conferentie van Den Haag. Op 23 Januari 1921 kwam het Internationaal Opiumverdrag tot stand, waaraan in weinige jaren een 40-tal staten hare goedkeuring hechtten. Dit verdrag is ook de grondslag geweest voor de opiumwetten, die in verschillende landen zijn tot stand gekomen. In Nederland werd de eerste dergelijke wet in 1920 in werking gesteld. In 1924-1925 werd te Genève onder de auspiciën van den Volkenbond de 4e Internationale conferentie ter beteugeling van het gebruik van bedwelmende stoffen gehouden. Zij leidde tot een conventie, die ook door Nederland onderteekend is en die aanleiding gaf tot een nieuwe opium-wet, welke de dagteekening draagt 12 Mei 1928 en die den lsten October daarop volgende in Nederland in werking is getreden. De wet heeft betrekking op) ruw, medicinaal en bereid opium, cocabladen, cocaïne, ecgonine, morphine, diacetylmorphine (heroïne) en hare respectieve zouten, bereidingen van de genoemde stoffen, extract en tinctuur van Indische hennep en de verdoovende middelen, door den Minister, met de uitvoering der wet belast, aan te duiden. Door deze wet wordt de handel en de bereiding dezer verschillende middelen aan banden gelegd en aan een behoorlijk toezicht onderworpen en is ook de mogelijkheid geschapen om clandestiene verstrekking van opium en andere onder de wet vallende praeparaten tegen te gaan *). Hier te lande trad de nieuwe wetgeving op 1 Januari 1928 in werking (Stbl. 1927 No. 278). De toepassing dier wetgeving gaf geen aanleiding tot moeilijkheden. Wel werden bij den invoer van verdoovende middelen voor geneeskundig gebruik bezwaren ondervonden, doordat het Verdrag van Genève van 19 Februari 1925, waarop de verdoovende-middelen-ordonnantie (Stbl. 1927 No. 278) is gebaseerd, nog niet in werking was getreden en het stelsel van in- en uitvoercertificaten in het buitenland veelal zeer onvolledig werd toegepast. In de nieuwe wetgeving waren eenige onjuistheden en leemten, die wijzigingen behoefden. Het lag in de bedoeling na een jaar gewerkt te hebben, verbeteringen aan te brengen. De inwerkingtreding op 25 September 1928 van vorengenoemd verdrag, waarbij Nederland ook voor Nederlandsch-Indië partij was, zoowel als art. 23 sub c van het Volkenbondsverdrag, waarbij onder voorbehoud van en in overeenstemming met de voorschriften van gesloten of te sluiten internationale verdragen, het algemeen toezicht op den handel in opium en andere verdoovende middelen aan den Bond wordt opgedragen, maakten echter een algeheele formeele herziening van die wetgeving noodzakelijk, aangezien art. 91 van de Indische Staatsregeling o.m. bepaalde dat, onverminderd de daar bedoelde gevallen, al hetgeen betreft de met vreemde mogendheden gesloten verdragen en andere overeenkomsten en de uit het volkenrecht voortvloeiende rechten en verplichtingen in het algemeen, bij algemeenen maatregel van bestuur wordt geregeld. Van een wijziging van de toen geldende bepalingen is daarom afgezien. Met de noodig gebleken veranderingen en aanvullingen zou rekening gehouden worden bij eventueele algeheele herziening der wetgeving. Deze herziening heeft nog niet plaats gehad, al hoewel in 1928 maatregelen genomen werden om de herziening ter hand te nemen 13). Opium-regie. De wording van de opiumfabriek hangt natuurlijk — de naam zegt het immers — ten nauwste samen met het ontstaan der opiumregie in Nederlandsch-Indië. Hetgeen hier verder volgt omtrent dit ontstaan is ontleend aan een artikel daarover van den hier te lande algemeen bekenden apotheker Dr. M. T h. Koks (in 1924 verschenen in het „Pharmaceutisch Tijdschrfit voor Ned.Indië"), die jaren geleden regiescheikundige aan de opiumfabriek was. Van zijn hand zijn reeds vele artikelen over opium verschenen, o.a. in 1921 een verhandeling over de herkomst van het opiumrooken. Reeds in 1865 werd door een der hoofden van gewestelproestuur op Java het denkbeeld aanbevolen om de pacht af te schaffen en den verkoop van opium te doen geschieden door ambtenaren. Dat denkbeeld, overgenomen door den Directeur der Middelen en Domeinen, die voorstelde voorbereidende maatregelen te treffen, teneinde in 1867 in de residentie* Rembang een proef te kunnen nemen met het beheer van het opiummonopolie direct voor 's Lands rekening, werd door den toenmaligen Raad van Indië verworpen. Ongeveer een 20-tal jaren later werd krachtens een door den Koning verleende machtiging aan het lid in den Raad van Indië W. P. Groeneveldt opgedragen naar Indo-China te gaan, teneinde aldaar een onderzoekin te stellen naar de inrichting en werking van het stelsel van opiumregie. Als resultaat van deze zending verscheen bij de Landsdrukkerij te Batavia het geheim rapport over het opiummonopolie in Fransch Indo-China in verband met de vraag in hoever beheer in regie van dat middel voor NederlandschIndië wenschelijk was. Aan wijlen genoemden hoofdambtenaar is het stellig voor een niet gering deel te danken, dat onder den Minister van Koloniën Mr. W. K. Baron van Dedem besloten werd tot het nemen van een proef met de exploitatie van het opiummiddel in eigen beheer. Door de regie hoopte men een einde te maken aan de misbruiken, welke verbonden waren aan de opiumpacht op Java en Madoera, welke pacht eens „Javofs grootste ramp" genoemd werd. Onder die misbruiken worden in bedoeld rapport o.m. genoemd: de door 13) Verslag betreffende den Dienst der Opiumregie over het jaar 1928- de pachters gedreven sluikhandel, het te veel macht en invloed hebben van de pachters, het feit, dat maatregelen tot tegengang van den sluikhandel in de handen der pacht voor de bevolking vexatoir zijn en het aanmoedigen en bevorderen van het opiumgebruik. Met de leiding der voorbereiding van de proef werd in 1892 genoemd Raadslid belast, aan wien werden toegevoegd de latere Directeur van de fabriek der opiumregie J. Haak, destijds militair apotheker 2e klas en de latere Hoofdinspecteur, Chef van den Dienst, A. A. d e J o n g h, destijds Chineesche tolk. Groeneveldt bereisde geheel Java en Madoera om de bedoeling der proef uiteen te zetten, terwijl H a a k bij verschillende pachters onderzoekingen instelde naar de bereidingswijze van het opium. Voor de bereiding van het opium werd het daartoe aangekochte landhuis „Struiswij k" (achter de tegenwoordige fabriek) tot proeffabriek ingericht. Nadat deze voltooid was, kon 1 September 1894 met het nemen van de proef begonnen worden in de residentie Madoera, welk gewest daartoe het meest geschikt geoordeeld werd. Het was de wensen van de Regeering, dat onder de regie alles zou worden tegengegaan, wat het opiumverbruik onder de bevolking in de hand kon werken, zoodat niet alleen een einde moest gemaakt worden aan de hierVoren gemelde misbruiken van de pacht, doch ook aan de verschillende andere euvelen, welke vroeger aan het Bestuur onbekend waren, dan wel uit vrees voor daling van den pachtschat oogluikend werden toegelaten, of waar men door gebrek aan personeel machteloos tegenover stond. Als zoodanig kunnen genoemd worden: colportage van opium in de dessa door handlangers van de pacht, clandestiene debietplaatsen, welke bij duizenden waren te tellen, verkoop van opium op crediet in tijden van geldgebrek en overtreding op groote schaal dtr\bepalingen op de verboden kringen. Den gewenschten toestand trachtte men in de eerste plaats te bereiken door de regie zoo in te richten, dat geen gebruik werd gemaakt van tusschenpersonen, die belang hadden bij den omvang van het debiet en derhalve allicht geneigd zouden zijn, het gebruik aan te moedigen. Hierdoor onderscheidt de opiumregie in Nederlandsch-Indië zich van de exploitatie van het opiummiddel in naburige landen en koloniën. De op Madoera begonnen proef werd langzamerhand uitgebreid over andere residenties. In 1901 kwam de definitieve fabriek der opiumregie gereed, waarvan thans Ir. Burck directeur is. De regie werd na 1902 ook ingevoerd op de Buitenbezittingen. Ten einde het welslagen van de regie te verzekeren, werd het noodig geoordeeld bij de invoering de samenstelling van het bereid product zooveel mogelijk gelijk te maken aan die van tjandoe, tevoren door den pachter in het betrokken gebied verkocht, met weglating van eventueele schadelijke bijmengsels en onder toevoeging van een geheim kenmerk, waardoor de tjandoe van de regie door den scheikundige bij de fabriek als zoodanig te onderkennen is. Bij opiumdelicten wordt de aangehaalde waar dan ook steeds naar de fabriek opgezonden en daar onderzocht. Uit de terzake afgegeven verklaring van den scheikundige weet de rechter thans met absolute zekerheid of het aangehaalde van de regie dan wel van sluikhandel afkomstig is. Medicinaal opium. In de geneeskunde gebruikt men hoofdzakelijk Klein-Aziatisch opium en Constantinopel-opium. De laatste uitgave van de Nederlandsche Pharmacopee (Ed. V.) zegt over opium: „Het aan de lucht ingedroogd melksap, wordt verkregen door insnijding der in cultuur gewonnen onrijpe zaaddoozen van Papaver somniferum, Linn. Opium komt voor in den vorm van door kneden verkregen, verschillend in grootte, min of meer afgeplatte koeken of bollen, die soms in papier, doch meestal in papaverbladeren gewikkeld en met Rumexvruchtjes (om het aaneenkleven van de bollen te voorkomen) bestrooid zijn. Deze koeken of bollen bestaan uit een bruine, aan den omtrek vaste, in het midden, vooral in verschen staat, min of meer weeke, doch overigens gelijkmatige, in drogen staat brosse massa. Bij het doorsnijden der koeken of bollen mogen geen vreemde lichamen, noch beschimmelde plekken zichtbaar worden." Het spreekt vanzelf, dat deze bollen van een zoo kostbare waar, herhaalde malen vervalscht worden. Zij worden bijv. verzwaard door er spijkers in te stoppen, of een stuk lood. Ter bereiding van opiumpoeder moet opium, zooveel mogelijk van de omhullende deelen bevrijd, in dunne schijven gesneden, bij ten hoogste 60° gedroogd en daarna tot poeder gebracht worden. In de apotheken komt het opium steeds in poedervorm voor. Dit heeft een morphine-gehalte van ongeveer lOpCt. Opiumpoeder wordt als zoodanig, vermengd met andere stoffen, zooals melksuiker, basisch bismuthnitraat, in poeders of tabletten den patiënt gegeven. Het maakt ook een bestanddeel uit van het algemeen bekend Doveri-poeder, dat op zijn beurt weer een bestanddeel is van de influenzatabletten. In de apotheek worden verder nog de volgende opiumhoudende praeparaten gebruikt: opiumextract, -tinctuur, -stroop en aromatische opiumtinctuur, meer algemeen bekend onder den naam van laudanum. In den handel komen bovendien nog tal van andere opiumhoudende praeparaten voor. Rookopium. Het bereiden van het rookopium, dus de verwerking van ruw opium tot tjandoe, geschiedt in het kort als volgt: Grondstoffen zijn Bengaalsch, Perzisch en Levantsch ruw opium. Het Bengaalsch opium wordt ontvangen in den vorm van bollen van ongeveer 1,54 Kg., omgeven door samengeperst papaverblad. De bollen worden doorgesneden en het ruwe opium zoo goed mogelijk verzameld. De aldus, grootendeels geledigde, halve bollen bevatten nog een vrij aanzienlijke hoeveelheid opium, dat aan het verpakkingsmateriaal is vastgekleefd en gedeeltelijk daar ingetrokken is. Ten einde dit opium te winnen worden de bolschalen in autoclaven onder stoomdruk in water opgelost en vervolgens door filterpersen geleid, waardoor een opiumoplossing verkregen wordt vrij van verpakkingsmateriaal. Deze oplossing wordt ingedikt, waardoor een geconcentreerd extract verkregen wordt. Dit extract wordt met het opium, dat het eerst uit de bollen werd gehaald, in kneedpannen te zamen gekneed tot een homogeen mengsel. De opbrengst per bol is ongeveer 1.5 Kg. Bij Perzischen Levantsch opium vervalt vorenbedoelde bewerking, daar dit opium in brooden in den handel komt, verpakt in papier. Het papier kan gemakkelijk verwijderd worden. De gekneede massa wordt geroosterd, hetgeen ten doel heeft om de gummiachtige bestanddeelen in het z.g. roosterdeeg te verbranden en het product het gewenschte aroma te doen verkrijgen. Door een daaropvolgende waterextractie en decanteering, wordt het opium van de verkoolde deelen gescheiden. Het roosteren geschiedt in pannen, die met de massa omgekeerd boven een houtskoolvuur verwarmd worden. Zoodra de bovenlaag van de massa voldoende geroosterd is, wordt de pan omgedraaid en deze laag verwijderd, waarna de daarop volgende laag voor het roosteren aan de beurt is, enz., tot de geheele pan leeg is. Dit roosteren is voor het product van zeer groot belang en kan alleen geschieden door zeer geroutineerde arbeiders. Het geroosterd opium is bros en bevat ongeveer alle voor de waardebepaling der tjandoe belangrijke stoffen. Hierop volgt het uittrekken, hetgeen eerst geschiedt met koud water en daarna van het residu met warm water. Beide extracten worden afzonderlijk ingedikt, totdat zij een watergehalte van 23—26 pCt. hebben. Het koude extract bevat verreweg de beste smaakstoffen en ook het hoogste morphinegehalte. Het koude extract noemt de Chinees tjenko, het warme djitjoeiko. Tot het bereiden van tjandoe (rookopium) worden, al naar de kwaliteit van de te bereiden tjandoe, verschillende hoeveelheden tjenko en djitoeiko vermengd. Suiker en een geringe hoeveelheid djitjingko worden toegevoegd. Djitjingko is een afkooksel van djitjing, het aanzetsel (droesem) uit de pijpen. Djitjingko bevat naast veel morphine nog tal van onbekende oxydatieproducten, die van zeer grooten invloed zijn op de verdoovende werking van de tjandoe. In China wordt de tjandoe zeer dikwijls gearomatiseerd door toevoeging van bepaalde stoffen, bijv. kaneelwater. Tenslotte Iaat men de tjandoe in toegedekte aarden of porceleinen potten gedurende 4—6 maanden een fermentatieve werking ondergaan, waardoor zich bepaalde bouquet-stoffen vormen, welke de schuiver zeer op prijs stelt. Tusschen djitjing en „dross" (zie hiervoren) bestaat geen onderscheid. In Engelsche werken komt men het woord „dross-smoker" vaak tegen. Hiermede wordt niet „djitjing"-rooker bedoeld, maar djitjingkorooker. Het vrijwel uitsluitend rooken van djitjingko schijnt funeste gevolgen te hebben voor den schuiver. Hier te lande moeten de schuivers hun djitjing inleveren. Het bereiden van djitjingko is hun absoluut verboden. De uitdrukking „schuiven" is vermoedelijk ontstaan, om daarmede het krachtig inzuigen of ophalen van den rook aan te geven. Verschijnselen van acute opiumvergiftiging. Deze worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de morphine en komen dan ook met die van acute morphinevergiftiging overeen. (Zie later). Wat de doodelijke dosis betreft bestaat echter een belangrijk verschil. Morphine doodt door verlamming van het ademcentrum. Deze werking wordt echter door enkele andere alcaloïden, waarvan narcotine en papaverine de belangrijkste zijn, tegengegaan. Daardoor is de doodelijke dosis van opium hooger dan men uit het morphinegehalte zou afleiden. Eén geval is bekend, waarbij den dood veroorzaakt werd door 650 mgr., doch er zijn andere beschreven, waarbij herstel intrad uit een diepe narcose na het nuttigen van 6 gr.; 56 gr. en zelfs 249 gr. *). Een lichte tot diepe narcose wordt echter meestal reeds door 500 mgr. opium verkregen. Verschijnselen van chronische opiumvergiftiging. De gevolgen van het opiumschuiven worden verschillend beschreven. In elk geval komt de rooker in een toestand van verdooving, die gepaard gaat met aangename droomen. Is deze verdwenen en is de rooker tot de werkelijkheid teruggekeerd, dan treedt in den regel een onaangenaam gevoel op, vergezeld van een zwaar hoofd. Om deze minder gewenschte verschijnselen te bestrijden wordt vaak weer naar de opiumpijp gegrepen en ontstaat langzamerhand een toestand van verslaving aan het vermeende genotmiddel, dat dergelijke euphorie kan teweeg brengen. Bij vele schuivers treden chronische aandoeningen, zoowel van lichamelijken als psychischen aard op, die overeenkomen met de verschijnselen van den chronischen morphinist; bij sommige matige rookers zou, volgens de beweringen van enkele geloofwaardige getuigen, het schuiven geen blijvend nadeel veroorzaken. Wellicht zijn deze personen afgegaan op het uiterlijk van de schuivers, want dit kan zeer verschillend zijn. Men heeft schuivers, die sterk vermageren (hetgeen de normale gang van zaken is), maar er zijn ook dikke. En nu is het een merkwaardig verschijnsel, dat onder de katten, die in een opiumkit huizen, zoowel sterk vermagerde als dikke katten voorkomen, een verschijnsel, waarop mijn aandacht tijdens mijn bezoek te Batavia aan de kitten gevestigd werd door een commissaris van politie, belast met opiumzaken te Batavia. Deze geloofwaardige persoon had een jarenlange ervaring. Hoewel de aanblik van een opiumkit met zijn bezoekers zeer treurig is, maken de schuivers niet zoo n walgelijken indruk als dronkaards. Voor het binnentreden deinst men niet terug, men vreest niet in een onaangenaam parket te komen, terwijl voor het binnengaan van een kroeg in Europa, bijv. aan den Zeedijk in Amsterdam, wel eenigen moed noodig is en men nimmer vooruit weet binnen hoeveel tijd men in een vechtpartij geraken kan. In de opiumkit niets daarvan. Het zijn alle rustige menschen, die daar bijeen zijn, zij doen niet het minste kwaad. Zij komen daar om te rooken, omdat zij door verslaving daar niet buiten kunnen. Mijn vraag aan den commissaris van politie of onder de schuivers ook misdadigers voorkomen, werd in algemeenen zin ontkennend beantwoord. Neen, „misdadigers" zijn het niet, hun verslaving brengt hen daar niet toe, niet zooals de dronkaard, die door den drank tot moord kan aangezet worden, die zijn huisgezin verwaarloost, vrouw en kinderen doet gebukt gaan onder dezen vloek der maatschappij, ze trapt en mishandelt, maar het zijn diep beklagenswaardige schepselen, die steeds dieper en dieper in den greep van dezen verslavingsduivel verzinken, die hun laatste penningen er aan zouden geven om toch maar wat opium te kunnen bemachtigen, waardoor zij zich steeds meer in schulden steken, ware het niet dat door het licentiestelsel het gebruik beperkt is. STUPÉFIANTS. Tot de verdoovende, gevoelloosmakende middelen (stupéfiants) worden, behalve het reeds genoemd opium, volgens de hier te lande geldende wettelijke bepalingen gerekend: morphine, heroïne, cocablad, ruwe cocaïne, ecgonine, Indische hennep, en de hars van Indische hennep. Voorts alle praeparaten, welke een van de hierboven genoemde stoffen bevatten, alle zouten en andere derivaten van morphine, heroïne en cocaïne, extracten en tincturen van Indische hennep, mengsels welke een of meer van de genoemde stoffen bevatten en die stoffen en praeparaten, alsmede de mengsels daarvan, welke als vervangsel van morphine kunnen worden aangewend en waarvan het misbruik even schadelijke gevolgen kan hebben als dat van morphine. De beschikbare ruimte laat niet toe al deze stoffen hier te bespreken en ik zal me bepalen tot de voornaamste, die reeds over de geheele wereld veel onheil gesticht hebben. Het vraagstuk van de „drug-addiction" heeft groote beteekenis gekregen. In Amerika is zij reeds langen tijd van zeer groot belang. Het aantal dergenen, die aan een narcoticum verslaafd zijn, is zeer groot. Het is heel moeilijk over dit vraagstuk positieve gegevens te verkrijgen. Wat de couranten en tijdschriftartikelen vermelden, weten de meesten wel en dat het morphinevraagstuk zeer be- langrijk is en met krachtige maatregelen bestreden moet worden, daarvan is men algemeen overtuigd, maar daar blijft het vrijwel bij. Morphinisme. Morphine is, wanneer het chronisch gebruikt wordt, een uiterst gevaarlijk vergift, omdat zulk een sterke gewenning en na herhaald gebruik er van een zeer sterke en onweerstaanbare drang om het opnieuw te gebruiken optreedt. Bij normale menschen hebben 10 mgr. morphine gewoonlijk een duidelijke werking, maar morphinisten moeten meer hebben en er zijn gevallen bekend, waarbij 2 of 3 gr. per dag ingenomen wordt, zelfs één geval van 4.86 gr. wordt in de literatuur beschreven. Voor kinderen kunnen reeds enkele milligrammen doodelijk zijn. Wanneer iemand zonder voorschrift van den medicus, morphine inneemt en dit eenige malen herhaalt, is hij op weg morphinist te worden. Wordt gedurende eenigen tijd achtereen morphine ingenomen, dan ontstaat de drang naar steeds meer morphine. Dit eigenaardig verschijnsel, de craving of morphine vindt men ook bij het gebruik van andere stupéfiants, zooals de cocaïne en de heroïne. Deze drang vindt voor een deel zijn oorsprong in een zekeren angst, die door de onthouding (abstinentie) ontstaat. De onthouding kan een nadeeligen invloed op den morphinist hebben, zoo zelfs, dat hij zich ziek en ellendig voelt. Het eenige middel om aan dien toestand een einde te maken is het opnieuw toedienen van morphine en de morphinist deinst voor geen middel terug om in het bezit van het vergift te komen. De morphinist is in dit opzicht volkomen onbetrouwbaar. Hij neemt zijn vergift niet zoozeer in om aangename gewaarwordingen te krijgen, zooals bij het schuiven van opium, dan wel om aan pijnen, zorgen of aangename gemoedstoestanden te ontkomen. Hij is aan zijn vergift verslaafd, zal alles doen om morphine te bemachtigen, maar aan den anderen kant zou hij er toch wel graag van verlost zijn, als hij niet zoo'n vrees had voor de gevolgen van onthouding. Dit is een verschil met de cocaïne, zooals hierna duidelijk zal worden. Crimineele vergiftigingen met morphine. Deze komen zelden voor. Een geruchtmakende zaak diende in 1913 voor de rechtbank te Rotterdam toen een landbouwer te Abbebroek terecht stond wegens moord bedreven met morphine. Bij de behandeling der zaak in hooger beroep bleek, dat de schuldige zich door middel van een drogistwinkel niet minder dan 1 Kg. morphine had aange- schaft. Uit het buitenland moge de zaak tegen den apotheker Devereux worden aangehaald, die in 1905 door de Centraal Criminal Court te Londen ter dood veroordeeld werd wegens vergiftiging zijner vrouw en twee kinderen door middel van morphine. Medicinale vergiftigingen komen nu en dan voor als gevolg van het voorschrijven van een te hooge dosis of verwisseling van medicijnen. Gelukkig behooren dergelijke vergissingen tot de hooge zeldzaamheden. Voor zelfmoord wordt morphine meerdere malen gebruikt. Leschke vermeldt drie gevallen: een arts pleegde zelfmoord door zich een injectie toe te dienen van 0.9 gr morphine; een apotheker spoot zich 0.24 gr morphine gemengd met 4 mgr scopolamine in, en in het derde geval (poging tot zelfmoord) spoot een vrouw van een medicus, eene morphiniste en cocaïniste, 10 mgr gemengd met 0.6 gr scopolamine in 14). Tot de crimineele doeleinden moeten niet slechts doodelijk verloopende gerekend worden, doch moeten ook die gevallen worden gebracht, waarin morphine wordt gebruikt om een tijdelijken toestand van verdooving te verkrijgen om een misdaad gemakkelijker te kunnen volvoeren. Van de chronische vergiftigingen kan men helaas niet zeggen, dat ze zeldzaam zijn. Sedert in 1853 Alexander Wood het gebruik van subcutane inspuitingen aanbevolen heeft, is het gebruik van morphine-injecties geregeld toegenomen. Uit de handen van den geneeskundige is de spuit overgegaan in die van verplegend personeel en patiënten. Het gebruik is tot een misbruik op groote schaal geworden, dat in sommige landen reusachtige afmetingen heeft aangenomen. Men heeft zich niet te verwonderen, dat van uit Amerika een zoo hevige veldtocht tegen de verslavingsvergiften wordt gevoerd als men leest, dat nog slechts een tiental jaren geleden alleen in Chicago niet minder dan 35000 personen gewoon waren morphine-injecties geregeld te gebruiken. Voor geheel Amerika werd het aantal verslaafden op 1500000 geschat. De aandacht dient er op gevestigd te worden, dat de injectienaalden ook aan wettelijke bepalingen dienen gebonden te worden. Leerzaam is in dit opzicht hetgeen men onder de oogen krijgt bij sommige delicten. Eens werden voor onderzoek toege- 14) Sammlung von Vergiftungsfallen Band 2, afl. 1 No. A 88 en 8'6 zonden eenige injectiespuitjes, welke door een Chinees zelf vervaardigd waren van bamboe. Hiertegen valt niets te' doen, maar óm deze spuiten te kunnen gebruiken voor een onderhuidsche inspuiting had hij echter een injectienaald noodig. Deze zijn moeilijk zelf te vervaardigen en zullen ook niet vervaardigd worden zoolang ze in den handel vrij te verkrijgen zijn. Het integreerend deel is dus niet de injectiespuit, maar de injectienaald. Deze injectienaalden behooren derhalve evengoed aan wettelijke bepalingen onderworpen te worden als de verdoovende middelen zelf. Al is de morphinist zwak, hij is toch vindingrijk om zich het gewenschte euphorie-aanbrengend middel te verschaffen. Vóórdat de opiumwet de aflevering zonder geneeskundig voorschrift onmogelijk maakte, werden in de apotheken herhaaldelijk verzoeken gedaan om een herhaling van een morphinebevattend geneesmiddel, waarbij dikwijls voorgegeven werd, dat de pas gehaalde hoeveelheid verloren was gegaan, doordat het fleschje gebroken was. Uit een kast van een geneesheer heeft men wel blanco, met naam bedrukte, receptenpapiertjes weggenomen om hierop met valsche onderteekening een recept voor het verkrijgen van verdoovende middelen te schrijven. Trouwens, vervalschte recepten zijn onlangs nog hier te lande voorgekomen. Vergiftigingsverschijnselen. Bij acute vergiftigingen. Karakteristiek is het geleidelijk begin en het in etappen dieper worden van de narcotische vergiftiging, die tenslotte in coma overgaat en eindigt met den dood. Soms treedt in het begin een prikkelingsstadium op, waarin de slachtoffers druk zijn en weinig voor rede vatbaar. Betrekkelijk vaak treedt in het begin misselijkheid en braken op. Dan volgt een toestand van moeheid, waarin het slachtoffer ongeschikt voor lichamelijk werk en meer of minder suf wordt. Ziektegevoel kan lang uitblijven. De ledematen worden zwaar en een onweerstaanbare drang tot slapen doet zich voelen. Eerst later vallen de patiënten werkelijk in slaap, waaruit zij in het begin nog wakker gemaakt kunnen worden, totdat ten slotte diepe narcose intreedt en de patiënt bewusteloos met verslapte spieren terneerligt. De dood treedt meestal na 6—30 uur in, in uitzonderingsgevallen zelfs nog na 3 dagen. De dood is het gevolg van ademverlamming. Bij chronische vergiftiging. Bij chronisch gebruik treedt gewenning op, zoodat zoowel voor het verkrijgen van het gewenschte effect (euphorie, pijnstilling), als voor het veroorzaken van den dood grootere dosis noodig zijn. Dit kan tot fantastische hoeveelheden leiden. De aan morphine verslaafden vertoonen bepaalde lichamelijke verschijnselen: de slaap is sterk gestoord, ongeregeld, wordt afgebroken door angstige droomen. De voedingstoestand gaat achteruit. De patiënten worden mager, er komen maagdarmstoornissen, braken komt veel voor, diarrhoe zoowel als verstopping. De peesreflexen verdwijnen, de gang wordt onzeker en • ataktisch. De pols wordt klein, onregelmatig, de bloeddruk daalt. De ademhaling gaat moeilijk, soms treden asthmatische verschijnselen op. Dit verval van het lichaam voert ten slotte tot den ondergang van het individu. Ook physische stoornissen treden op, de gedachtengang wordt langzaam, het geheugen zwak. Zij kunnen zich moeilijk concentreeren, dwalen af en worden spoedig vermoeid. De stemming is gedeprimeerd, hypochrondrisch en prikkelbaar. In den beginne verdwijnen al deze physische verschijnselen meestal tijdelijk na een morphine-injectie. Ook op moreel gebied komen belangrijke karakterveranderingen voor. Wilszwakte en verlies van verantwoordelijkheidsgevoel leiden tot verwaarloozing van plicht. Het verdere gebruik van morphine heeft een steeds voortschrijdend psychisch verval tengevolge. De prikkelbaarheid neemt toe, hallucinaties, angsttoestanden, waandenkbeelden, hysterische en epileptiforme krampen, verwardheidstoestanden, die gelijken op een delirium tremens, komen in de latere stadia voor. Als behandeling komt slechts in aanmerking de ontwenning, waarbij echter verschillende verschijnselen zich kunnen voordoen, die het niet altijd even gemakkelijk maken. Het moeilijkst gaat de ontwenning bij menschen die van huis uit psychopaath zijn en reeds van oorsprong een te zwakke wilskracht bezitten 4). Ondanks dit alles voelt de morphinist zich slaaf van zijn gewoonte, hij schaamt zich er voor en wil er graag van af geholpen worden, als hij maar niet zoo'n groote vrees had voor de abstinentieverschijnselen. Deze vrees is soms zóó groot, dat het voorgekomen is, dat morphinisten in perioden van werkeloosheid compleet honger leden, omdat zij hun spaarduitjes niet van de bank durfden halen om voedsel te koopen, alleen uit vrees, dat er een tijd zou aanbreken, dat zij zich geen morphine meer zouden kunnen verschaffen 1S). Cocaïnisme. De cocabladeren zijn reeds lang in Amerika in gebruik als genotmiddel, evenals tabak en sirih. Ook hier wordt aan dè bladeren kalk toegevoegd om het werkzame bestanddeel vrij te maken. Sedert de oudste tijden dienen in Amerika de bladeren als een opwekkend middel, dat tijdelijk grooten weerstand tegen vermoeienis schenkt, honger en dorst doet vergeten en een toestand van aangename opwinding teweegbrengt. Sinds de 16e eeuw bestonden er in Amerika verordeningen om het gebruik te verbieden. In dien tijd zijn door verschillende reisverhalen de eigenschappen en de uitwerking van het kauwen van cocabladeren ook in Europa bekend geworden. In plaats van kalk wordt ook wel de asch van planten gebruikt, nl. van de Chenopodium Quinoa. Het werkzame bestanddeel leerde men in 1860 door de onderzoekingen van N i e m a n n kennen. Uit de cocabladeren wordt het zoutzure zout van cocaïne, gewoonweg cocaïne genoemd, bereid. Op de tong geeft deze stof een gevoel van verdooving. De hedendaagsche cocaïnist gebruikt de cocaïne met hetzelfde doel als vroeger de Peruvianen de cocabladeren gebruikten. Het geeft hem een gevoel van kracht en doet hem minder gevaren vreezen, hij wordt stoutmoediger, roekeloozer. Hij gebruikt de cocaïne als een genotmiddel en is daarom niet gauw genegen zich dit genotmiddel te laten ontnemen. En hierin ligt het verschil met het gebruik van morphine. De morphinist wil er graag van af, maar kan niet, de cocaïnist wil er geen afstand van doen. Cocaïne neemt men voor zijn plezier, morphine voor zijn verdriet. Zoo kan men het waarschijnlijk het gemakkelijkst uitdrukken. En dit maakt, dat de morphinist gemakkelijker te genezen is dan de cocaïnist. De cocaïne heeft evenals de alcohol heel wat slachtoffers opgeëischt. Op allerlei wijzen wordt er smokkelhandel in gedreven. 1920^ Storm van Leeuwen- Indrukken van een studiereis naar Amerika. Het wordt verborgen in parapluie's, ringen, brillenmonturen, kleine doosjes, wandelstokken, kussens enz. De handelaar weet zijn „witte dood" gemakkelijk onder de bezoekers van danshuizen te slijten. Vooral in deze dansgelegenheden wordt de cocaïne verhandeld, èn genuttigd. Heroïnisme. De heroïne (diacetylmorphine of diamorphine) wordt eveneens als opwekkend middel genomen, niet als verdoovend middel. Heroïne en cocaïne zijn verreweg de gevaarlijkste vergiften. De gebruiker voelt zich in staat dingen te doen, waarvoor hij anders zou terugdeinzen en daarom wordt heroïne — en ook cocaïne — genomen door misdadigers. Indische hennep. De Cannabis sativa wordt over een groot gedeelte van de wereld gekweekt, voornamelijk in Zuid-Duitschland en Voor-Indië. Door het kweeken op verschillende plaatsen krijgt de plant andere eigenschappen. In Europa gekweekt, worden de planten zeer hoog, waardoor de vezels geschikt zijn voor het maken van touw. De planten gekweekt in Voor-Indië zijn veel kleiner en vooral de vrouwelijke exemplaren (de plant is twee-huizig) zijn veel kleveriger, door het groot aantal klierharen, die een kleverige stof afscheiden. De kleverige stof (hars) bezit narcotische eigenschappen. De in Europa gekweekte plant heeft deze narcotische eigenschappen ook wel, doch in veel mindere mate. De geschiedenis van de hennepplant is zeer oud. In de middeleeuwen ontstond in het Rijk van den Islam de grootste politieke moordenaarsbende van de geschiedenis, die der Haschaschin of Assassinen, die zoo wereldvermaard was en tegelijkertijd gevreesd, ontzien en gehaat werd, dat de Franschen nog heden ten dage iederen moordenaar een Haschaschin of een Assassin noemen, naar het laat-Latijnsche of liever het verkerktLatijnsche assassinus, een verbastering van het Arabische hashishivy, hetgeen kruideneter beteekent. De stichter van de orde der Assassinen was een godsdienstig dweper, met name Hassan-Ib-Sabah, die veel aanhangers vond in den tijd der godsdiensttwisten, die in de 12e eeuw het Mohammedaansche rijk verzwakten. Hij verzamelde om zich heen jonge mannen, wien hij den naam Fewadi (zij, die zich offeren) gaf en die hem blindelings volgen moesten. Omstreeks het jaar 1100 had H a s s a n een aantal burchten en vestingen in Perzië veroverd en breidde weldra zijn macht uit over Syrië en Palestina. In 1101 vestigde hij zich in Alamut, dat in de bergen, niet ver van Kaswin gelegen was. Men noemde hem Scheihk-al-djebel, hetgeen „vorst van de bergen" of „oude van de bergen" beteekent. Na den dood van dezen heerscher ging zijn waardigheid over op den waardigste, dien hij zelf koos en aanwees. Zoo ontstond een reeks van bloeddorstige tyrannen, die niets en niemand ontzagen. Zelfs werden de zonen van H a s s a n op diens bevel vermoord door de Assassinen, omdat de eene te veel wijn gedronken en de andere een hooggeplaatst persoon had helpen vermoorden. Door de kruisvaarders en vooral door Marco Polo werden de verhalen over Hassan naar Europa overgebracht. Wat Marco Polo over den „Oude van de bergen" geschreven heeft, werd langen tijd voor een sprookje gehouden. Door naspeuringen in origineele stukken is later de hoofdzaak bevestigd. Marco Polo bericht het volgende: In een mooi, door hooge bergen ingesloten dal was een heerlijke tuin gelegen. Slechts één poort diende als in- en uitgang en door dezen tuin kwam men in een prachtig slot, door trouwe wachters bewaakt. De wachters lieten alleen den jongen adept, die geschikt bevonden was, op bevel van den Scheihk binnen. De mooiste bloemen en de geurigste kruiden groeiden in dezen toovertuin en de heerlijkste vruchten noodigden tot eten. De jonge adept werd bedwelmd met hashiesh en in dezen toestand bracht men hem in den tuin. Werd hij wakker, dan was hij omgeven van kostbare dingen, tapijten, goud, zilver en kristal; keurige maaltijden wachtten hem, muziek en gezang vermaakten hem en de mooiste meisjes, schoon als de hoeri's uit het Paradijs, hielden hem bezig. De jonge adept waande zich in het Paradijs te zijn en de beloofde zaligheden te genieten, die alleen de geloovigen van Mohammed deelachtig worden. Na eèn paar dagen werd hij wederom bedwelmd en uit den tuin verwijderd. De jonge adept was tot een Fewadi geworden, die er van overtuigd was, dat de „Oude uit de bergen" den sleutel tot het Paradijs bezat en dat de Fewadi alleen door voor hem en in zijn dienst te sterven, toegang tot het Paradijs kon verkrijgen. Op deze eenvoudige en onfeilbare wijze won H a s s a n zich vele aanhangers. In 1255 stortte de organisatie ineen, doch eerst in 1273 vielen na een hevigen wederstand de laatste burchten der Assassinen in handen van den Egyptischen heerscher Baibas '). De narcotische eigenschappen van de Indische hennep is al heel lang bekend en in oude Chineesche boeken wordt daarvan reeds gewag gemaakt. Diezelfde eigenschappen zijn oorzaak, dat de invoer van de Indische hennep reeds geruimen tijd geleden in Egypte werd verboden en dat de plant en hare producten vallen onder de bepalingen van-de opiumwet in Nederland, NederlandschIndië en in die landen, welke de opiumconventie van Genève onderteekend hebben. Ook thans nog wordt Indische hennep, zij het dan ook meer of minder clandestien, in Mohammedaansche landen en in den Balkan als narcotische genotmiddel gebruikt. ANDERE GENEESMIDDELEN EN SPECIALITÉ'S. Door het Hoofd van den Dienst der Volksgezondheid wordt een alphabetische lijst uitgegeven van geneesmiddelen en'specialité's, die onder de bepalingen van de verdoovende-middelen-ordonnantie vallen. Een opsomming hiervan te geven heeft geen zin. Ieder jaar groeit het aantal geneesmiddelen, dat voor de behandeling van zieken wordt aangeboden. De pharmaceutische en chemische industrie brengt jaarlijks een groot aantal nieuwe geneesmiddelen en specialité's op de markt, die voor een deel bruikbaar, voor het overgroote deel onbruikbaar zijn en die dan ook na een kortstondig bestaan weer van de markt afgevoerd worden. Daarnaast komen nog vele kwakzalversmiddelen in den handel voor, die alle zonder onderscheid de menschheid meer kwaad dan goed doen. Ook alle reclames in dagbladen en aanplakborden van geneesmiddelen, zoowel van goede als minder goede, zijn uit den booze, omdat de leek daarop afgaande en ze toepassende op zijn eigen gestel en kwaal, dergelijke middelen zonder eenige medische controle inneemt. Wanneer men nagaat voor welke kwalen al die geneesmiddelen aangeprezen worden met snorkende reclames en daarbij opmerkt, dat éénzelfde geneesmiddel aanbevolen wordt voor verschillende kwalen, zelfs zóó, dat daaruit duidelijk blijkt, dat de reclamemaker zelf niet goed weet, waarvoor het geneesmiddel dient, dan kan men niet anders dan bedenkelijk het hoofd schudden. Een serieus fabrikant zal zijn product op gepaste wijze onder de aandacht van den medicus en het publiek brengen. De eenvoud is ook hier het kenmerk van het ware. Ook hierin ligt een groot gevaar voor de volksgezondheid. Onder de in den handel gebrachte geneesmiddelen en specialité's komen eenige voor, die opium, morphine, cocaïne of praeparaten van deze bevatten, dan wel beschouwd kunnen worden als surrogaten van morphine en het is vanzelf sprekend, dat deze vallen onder de bepalingen van de verdoovende-middelen-ordonnantie. Hoe kan het kwaad bestreden worden? Enkele meenen, dat het alleen mogelijk is, indien de staat den geheelen handel en het vervoer in narcotica onder contróle neemt, zoodat elk gram morphine, elk gram opium enz. geregistreerd wordt vanaf het oogenblik, dat de stof het land binnenkomt tot hij bij den patiënt door den medicus wordt toegediend. In de Java-Bode van 7 April 1928 kwam het volgend bericht voor: De strijd tegen verdoovende middelen. Beperking tot de medische wereld. Washington 5 April. Er zijn bewijzen, dat onwettige verdoovende middelen de Vereenigde Staten in toenemende hoeveelheden binnen komen. De V. S. troffen maatregelen met Brittannië, Frankrijk en Duitschland. Men hoopt op regelingen met andere landen, door de uitwisseling van inlichtingen omtrent den handel. Men denkt aan uitroeiing van het misbruik van opium en cocaïne en laat hun derivaten dan over aan wetten, welke de vervaardiging beperken tot de medische wereld. Gehoopt wordt, dat deze wetten het grootste deel van Europa zullen omvatten (Aneta-Reuter). Laten wij wenschen, dat het niet bij „hope n" blijft, doch dat de tijd niet meer veraf zal mogen zijn, dat dit wereldkwaad uitgeroeid is. Bandoeng, 25 October 1931. HOOFDSTUK 6. HET OPIUMMONOPOLIE IN NEDERLANDSCH-INDIË. Toen wij deze publicatie entameerden, hoopten wff op de medewerking van de bij uitstek deskundige leiders van de opiumpolitiek in Nederlandsch-Indië. De ontvangen medewerking heeft onze verwachtingen meer dan overtroffen. In de inleiding werd zulks reeds aangeroerd, waar wij met voldoening gewag maakten van de medewerking van den Directeur van het Departement van Financiën, welke voor de beteekenis van ons initiatief wel het beste getuigenis is. i,^t,"Ü naast de heldere uiteenzetting van den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst der Opiumregie, de gedocumenteerde studie van den HoogEdelGestrengen Heer J. E. Jasper, oud-Gouverneur van Djokjakarta, kunnen plaatsen, waarin de huidige opiumpolitiek aan een ernstige kritiek wordt onderworpen, zal de objectieve waarde van het geheel zeker ten goede komen. Een verhandeling over de opiumrecherche mocht in dit boek al evenmin ontbreken. De budgetaire beteekenis van de inkomsten uit de Opiumregie en de opiumbestrijding door C. VAN DEN BUSSCHE, Directeur van het Departement van Financiën. Te weinig oog wordt algemeen ingezien, dat het Opiummonopolie in Nederlandsch-Indië in wezen niet een fiscaal, doch een sociaal doeleinde heeft. Wanneer erop wordt gewezen, dat de "Opiumregie een Regeeringsapparaat is, uitsluitend afgesteld op het bereiken van de maximale beperking van het opiumgebruik in Nederlandsch-Indië, die de wisselende omstandigheden van het oogenblik, met name de omvang van den onwettigen invoer van opium, toelaat, en dat, sedert de internationale bestrijding van het opiumgebruik door de inwerkingtreding van de Conventie van Genève van 11 Februari 1925 meer systematisch ter hand is genomen, de regie—als het daartoe ook door onpartijdige deskundigen algemeen als bij uitstek geschikt erkende middel — bestemd is, om in samenwerking met reeds bestaande of nog op te richten soortgelijke monopolies in andere landen, uiteindelijk den overgang van den bestaanden toestand, waarbij een beperkt gebruik nog moet worden toegelaten, tot een algeheel — en dan effectief verbod te bewerkstelligen, wordt een dergelijk betoog niet zelden slechts schoorvoetend en onder zeker voorbehoud aanvaard. Twee factoren, die begrijpelijkerwijze op een juiste appreciatie van de beteekenis der Opiumregie belemmerend werken zijn: de inkomsten, welke het Gouvernement nog jaarlijks uit dit monopolie trekt, en voorts de hooge prijs, tegen welken het heulsap in de Gouvernementsverkoopplaatsen ter beschikking van de schuivers wordt gesteld. Doel van hetgeen volgt is te trachten, het inzicht ten deze te verhelderen. De beteekenis van de inkomsten der Opiumregie voor het budget van Nederlandsch-Indië wordt niet zelden overschat, doordat slechts gelet wordt op de bruro-ontvangsten van den opiumverkoop en niet op de netto-bate, die daaruit jaarlijks voor de schatkist overblijft, voorts, doordat uit het oog wordt verloren, dat de brutoopbrengst boven een bepaald bedrag aan den buitengewonen dienst ten goede komt en ten slotte, doordat die inkomsten in publicaties van bestrijders van het opiumgebruik gaarne buiten verband met de overige begrootingscijfers aan de publieke belangstelling worden prijs gegeven. „ , „ , Bedragen van Bruto-inkom- Bate voor den Bate- voor den. zuivere gewone kolom 3 in sten der gewonen buitengewonen landsuitgaven. % van die . opiumregie. dienst. dienst. van kolom 5. 1 2 11 4 5 6 1920 53 640 000 42 671 000 672 982 000 6,3 1921 53 318 000 43 471000 586 740 000 7,3 1922 44 220 000 35 098 000 514 054 000 6,8 1923 37 583 000 31 061000 440 801000 7^- 1924 35 317 000 28 494 000 408 024 000 6,9 1925 36 640 000 28 755 000 421 110 000 6,8 1926 37 727 000 29 471000 437 860 000 6,7 1927 41 617 000 24 955 000 6 582 000 472 726 000 5,2 1928 42 871000 25 727 000 8 828 000 510 213 000 5.— 1029 40 982 000 26 200 000 6 939 000 514993000 5.— 1930 34 599 000 26 921 000 564 000 523 995 000 5,1 1931 28 000 000 •) 21 000 000 *) 532 288 000 *) 3,9 Zooals uit bovenstaande opstelling blijkt, dragen de nettoinkomsten uit den opiumverkoop sedert het jaar 1927 slechts voor 4 a 5% in de dekking der zuivere gewone landsuitgaven bij, welk percentage, naar zich laat aanzien, in de toekomst niet meer grooter zal worden. Bij besef van de beteekenis dezer verhouding zal het den belangstellenden lezer, die door het kennisnemen van de eerstgenoemde bedragen alléén, zich een verkeerd denkbeeld zou hebben kunnen vormen, niet moeilijk vallen om in te zien, dat er geen budgetaire noodzaak bestaat, die de Regeering van Nederlandsch-Indië zou beletten, om de reeds in 1909 op de conferentie te Shanghai door Nederland afgelegde verklaring dat „de Nederlandsche Regeering, overtuigd van de wenschelijkheid tot bestrijding van het opiumgebruik, Zich nimmer door financieele *) Raming op basis van de uitkomsten van het eerste halfjaar. overwegingen zal laten weerhouden tot het nemen van maatregelen waarvan volgens Haar oordeel te verwachten is, dat zij inderdaad tot geleidelijke vermindering van het gebruik zullen leiden", na te komen*). Immers, een geleidelijke overgang, bv. in 10 a 15 jaren, van het nu van Overheidswege gecontroleerde en zooveel mogelijk beperkte gebruik, tot een universeel verbod — een dadelijk ingaand verbod wordt door iederen deskundige op meerdere gronden, doch inzonderheid doordat de oplossing van het opiumbeatrijdingsvraagstuk slechts door samenwerking der produceerende en consumeerende landen is te bereiken, als ondoelmatig afgewezen — zou in budgetair opzicht de beteekenis hebben, dat gedurende die jaren de dekking van 1/200 a 1/300 gedeelte der gewone uitgaven in de geleidelijk toenemende opbrengsten der bestaande middelen zou moeten worden gevonden, of, dat daarvoor nieuwe middelen van inkomsten zouden moeten worden gezocht, hetgeen uiteraard voor een land als Nederlandsch-Indië niet onoverkomelijk is. De vraag, wanneer de omstandigheden zóó zullen zijn, dat met de geleidelijke afschaffing binnen een bepaalden termijn kan worden aangevangen, zal krachtens de reeds eerder vermelde opiumconventie, waartoe Nederland mede voor Nederlandsch-Indië is toegetreden, door een Volkenbondscommissie worden bepaald. Het zou buiten het bestek van dit artikel vallen om aan te toonen, dat met name de toestand in de papaver-verbouwende landen thans nog niet zoodanig is, dat dit tijdstip kan aanvangen, en evenzeer, dat het voor een daadwerkelijke bestrijding van het opiumschuiven hier te lande in alle opzichten funest zoude zijn om, buiten verband met de andere landen, waar het gebruik nog is toegestaan, en zonder rekening te houden met het stadium, waarin de contróle op den papaverbouw verkeert, tot een algeheel verbod van opium schuiven dadelijk of op korten termijn over te gaan, doch het bovenstaande kan reeds voldoende zijn om zelfs hen, die wellicht aan een andere dan de thans internationaal aanvaarde bestrijdingswijze de voorkeur mogen geven en een ander inzicht mogen hebben in de mogelijkheid tot directe bestrijding van het opiumeuvel dan de Nederlandsen-Indische Regeering, in ieder geval onvoorwaar- K De«J,tgaven tot rechtstreeksche bestrijding van den smokkelhandel en dergelijke, die in totaal een zeer aanzienlijk bedrag uitmaken, zijn evenmin als subsidies voor opiumbestrijding, hierbij in mindering gebracht.' delijk te doen aanvaarden, dat de opiumpolitiek van die Regeering niet door fiscale overwegingen wordt beïnvloed. Ook de sedert 1927 gevolgde, hiervoren reeds aangestipte, gedragslijn om het bedrag, waarmede de bruto-ontvangsten uit het opiummonopolie in eenig jaar de som van ƒ 34.000.000.— (de opbrengst in 1926) te boven zullen gaan, ten bate van den buitengewonen dienst te doen strekken, had mede ten doel, om ten aanzien van een in genoemd jaar aangebrachte wijziging in het licentiestelsel misverstand te voorkomen. Destijds toch was duidelijk aan den dag getreden, dat de regie, met name na 1921, met haar bestrijdingsmaatregelen, vooral door een tè straffe beperking van het wettig gebruik, te ver was gegaan en haar doel had voorbijgestreefd in dien zin, dat die maatregelen dat gebruik wel hadden doen afnemen, doch tevens een bedenkelijke toeneming van den sluikhandel met alle daaraan verbonden maatschappelijke gevaren, hadden medegebracht. Het was toen uit bestrijdingsoogpunt noodzakelijk, het debiet der regie weer op een normaler peil terug te brengen, waartoe maatregelen werden getroffen, die het wettig gebruik ten koste van den sluikhandel zouden stimuleeren, doch die als ongewild gevolg tevens de inkomsten uit het „opiummiddel" zouden doen stijgen. Om toen een relatieve vergrooting van de afhankelijkheid van het budget van de opiumopbrengsten uit te sluiten en tevens bij voorbaat de stereotiepe verwijten van hypocrisie etc. te voorkomen, is besloten, om die meerdere inkomsten niet tot dekking van de uitgaven op den gewonen dienst te benutten. Ten slotte nog een enkel woord over den prijs van het regieopium, die mede wel eens aanleiding was de Regeering van fiscale bedoelingen te verdenken. Hier te lande is evenals elders een gestadige verhooging van den prijs van het regie-opium steeds — en mijns inziens terecht — beschouwd als een krachtig middel om het wettig gebruik te verminderen. Behoudens in enkele gebieden, waar plaatselijke omstandigheden tot het handhaven van een lageren prijs nopen, is de détail-prijs thans opgevoerd tot ƒ 30.— per thail. Dat Nederlandsch-Indië daarbij verder kan gaan dan andere landen, vindt zijn oorzaak hierin, dat de ligging van den archipel dezen voor den opiumsmokkelhandel tot een minder gunstig gebied maakt dan de andere landen, waar het gébruik van rookopium nog is toegestaan. Intusschen is het niet onmogelijk, dat ook met dit bestrijdingsmiddel op een zeker oogenblik de doelmatigheidsgrens zou worden overschreden, daar een zeer hooge prijs van het wettig opium uiteraard een der factoren is, die den smokkelhandel aantrekt. Zoo is in 1926, toen de prijs van ƒ 30.— reeds gold, dan ook ernstig overwogen, of naast de hiervóór bedoelde maatregelen mede tot een verlaging van het prijsniveau zou moeten worden overgegaan. Besloten werd om den prijs, waaraan de schuivers nu eenmaal gewend waren, voorloopig te handhaven en eerst af te wachten, of de wijziging van het licentiestelsel, gepaard met een krachtige rechtstreeksche bestrijding van den sluikhandel, reeds voldoende effect zou hebben. Om toen een mogelijk averechtschen uitleg van de handhaving van den hoogen prijs te voorkomen is o.a. door den Regeeringsadviseur in Internationale opiumzaken in de competente Volkenbondscommissie namens Nederland een verklaring afgelegd, dat NederlandschIndië niet zou aarzelen om, indien de reeds getroffen maatregelen onverhoopt niet tot het verwachte gevolg, nl. een terugdringen van den sluikhandel, zouden leiden, ook tot prijsverlaging over te gaan. Sedert dien hebben de toestanden op opiumgebied hier te lande zich echter in een zoodanige richting ontwikkeld, dat prijsverlaging als nationaal bestrijdingsmiddel voor het oogenblik niet meer behoeft te worden overwogen. Alle factoren toch wijzen erop, dat mag worden aangenomen, dat de smokkelhandel^ veel van zijn kracht van destijds heeft ingeboet, daar er geen enkele aanwijzing is, niettegenstaande het sedert zeer verscherpte speciale toezicht, dat die handel thans duidbare grenzen zou overschrijden. Ook misstanden, zooals corruptie etc. en een propaganda tot gebruik van opium van de zijde van den smokkelhandel, doen zich niet voor. Daarnaast heeft een zeer recent gehouden onderzoek bewezen, dat de hooge prijs wel degelijk een belangrijke rem voor het wettig gebruik vormt. Een enquête naar de hoeveelheid tjandoe, welke de gelicentieerde schuivers van de hun op hun licentie toegestane maximumhoeveelheid tjandoe in werkelijkheid afnamen, gehouden in de residentie Madioen, welk gewest evenals Kediri relatief zeer weinig van den smokkelhandel heeft te lijden, liet zien, dat 1500 schuivers, die gedurende de jaren 1928, 1929 en 1930 aldaar steeds hun domicilie hadden gehad, van de hun in maximum toegestane hoeveelheid hadden afgenomen respectievelijk 86, 75 en 65%. Voor alle licentiehouders in de voormalige gewesten Madioen en Kediri waren die percentages 83, 77 en 67. Het resultaat van dit onderzoek laat wel zeer duidelijk zien, dat de in 1929 begonnen economische depressie van grooten invloed is geweest op het wettig opiumdebiet en dat de hooge prijs een gunstige werking op de beperking der consumptie blijkt te hebben gehad, daar bij een lageren prijs ongetwijfeld in totaal een zelfde bedrag voor tjandoe zou zijn besteed en dus een evenredig grootere hoeveelheid zou zijn gebruikt. Het vorenstaande moge ertoe bijdragen, om duidelijk voor oogen te stellen, dat bij de hier te lande gevolgde opiumpolitiek geen fiscale bedoelingen voorzitten; het dóórdringen van een juiste appreciatie is ook daarom van belang, omdat een verkeerd verstaan dier politiek en speciaal de suggestieve werking van het verwijt, dat fiscale bedoelingen zouden voorzitten, de publieke opinie ook internationaal zou kunnen beïnvloeden en in de kaart zou kunnen spelen van de onbeheerschte prohibitionisten, met het gevaar, dat het hier te lande zorgvuldig opgebouwd en efficiënt gebleken logisch bestrijdingssysteem voortijdig zou worden losgelaten. De Opiumrecherche in Neder landsch- Indië door G. J. de Ceuninck van Capelle, Commissaris van Politie 1ste klasse, Oud-Chef van de Opiumrecherche. De Nederlandsen-Indische Regeering, besloten aan de wantoestanden tijdens de opiumpachtperiode een einde te maken, Voerde, met de bedoeling Set opiumgebruik wegens zijn nadeelige gevolgen binnen bepaalde perken te houden, geleidelijk aan in Indië de opiumregie in, waarbij zij zich zelf van het opiummonopolie verzekerde. Het eerst werd de regie, bij wijze van proef ingevoerd den lsten September 1894 in de residentie Madoera. Geleidelijk aan Werden andere gebieden van Nederlandsch-Indië in de regie betrokken. Sedert 1 October 1920 omvat het gebied der Opiumregie geheel Nederlandsch-Indië. Bij de regie geldt als eerste beginsel, dat de verkoop geschiedt door landsdienaren, die persoonlijk geen belang hebben bij den omvang van het debiet en derhalve ook niets zullen doen om het gebruik aan te moedigen. De voornaamste middelen, waarmede gepoogd werd het door artikel 6 der Opiumconventie van 1912 beoogde einddoel te bereiken, HL geleidelijke beperking en bestrijding van het opiumgebruik, waren, naast de aanwijzing van streken waar het gebruik van opium geheel verboden was, de toepassng van een licentiestelsel en de verhooging van de prijzen. Door het licentiestelsel werd belet, dat personen, die nog niet eerder geschoven hadden, daarmede begonnen, terwijl aan de reeds bestaande schuivers het bezit van opium tot bepaalde maxima bleef toegestaan. Toen echter het wettig opiumdebiet in 1920, als gevolg van den toenmaals vrij plotseling^ ingetreden verhoogden welvaartstoestand, belangrijk steeg, zag de Regeering zich genoopt ter beteugeling van dat deWet, alle ten dienste staande middelen te beproeven, en daartoe mét alleen de prijzen te verhoogen, maar ook licentiestelsels in te voeren in die centra van bevolking, waar tot nog toe met het oog op den smokkelhandel en al den aankleve van dien, van de invoering dier stelsels was afgezien. Echter bleek, dat het in 1920 en volgende jaren in deze richting ontwikkeld stelsel van beperkende bepalingen, in verband met de sedert genoemd jaar gewijzigde verhoudingen, niet meer doelmatig waren, met name in sommige opzichten te ver gingen, waardoor te veel in de kaart gespeeld werd van den smokkelhandel. In een dergelijken toestand, welke medebracht, dat er, indien eenigen tijd daarna de termijn van 15 jaar zou aanvangen, binnen welke, volgens de in 1925 te Genève gesloten overeenkomst, aan het opiumgebruik een einde zou moeten zijn gemaakt, geen behoorlijk overzicht zou zijn verkregen van het werkelijke aantal opiumgebruikers, kon niet worden berust. Aangezien een hoofdvereischte van een beperkend stelsel, als de regie er een is, moet zijn het binnen redelijke grenzen houden van den smokkelhandel, wilde de Regeering in de eerste plaats de rechtstreeksche bestrijding daarvan veel krachtiger ter hand nemen, dan tot toen was geschied. Het was echter bekend, dat velen, die onder de werking van de toenmalige beperkende bepalingen, hun behoefte aan opium niet op wettige wijze konden bevredigen, noodgedwongen zich wel op clandestiene wijze daarvan moesten voorzien. In de gegeven omstandigheden zou daarom krachtiger bestrijding alléén niet in staat zijn geweest den sluikhandel binnen redelijke grenzen terug te dringen, en moest deze maatregel, naar het oordeel der Regeering, onvermijdelijk gepaard gaan met wegneming, voor zooveel mogelijk, van de genoemde oorzaak van de vraag naar sluikwaar, en wel door bijvoorbeeld in streken waar de beperking van het opiumgebruik een fictie was geworden, en geen andere gevolgen had gehad dan verplaatsing van den omzet van de wettige verkoopplaatsen naar de smokkelaars, mildere bepalingen in te voeren. Ziedaar, waarom in verschillende streken het licentiestelsel werd afgeschaft. Tot vóór de inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van 11 Juni 1923 No. 46, deed zich in de praktijk van de toentertijd vigeerende opiumbepalingen, een zeer ernstig hiaat voelen. Immers, werd een opiumsmokkelaar gearresteerd, dan kon deze zelfs bij de aanwezigheid van het meest overstelpende bewijsmateriaal, niet langer worden aangehouden dan de zgn. politioneele aan- houdingstermijn van ten hoogste vier dagen, na het verstrijken waarvan de verdachte, in afwachting van de berechting van zijn zaak, moest worden vrijgelaten. Het is niet moeilijk te veronderstellen, welk gebruik door hem van de herkregen vrijheid werd gemaakt. Het werd dan ook als iets heel bijzonders beschouwd, wanneer op den dag der terechtzitting de verdachte kon worden voorgeleid. Gewoonlijk zat hij tegen dien tijd al weer goed en wel in China of elders, maar in elk geval buiten het bereik van den „sterken arm". Men kan zich indenken, welk nuttig effect er van de dan gevelde vonnissen van zoo en zooveel jaren gevangenisstraf, uitging. Ere groot was dat effect zeer zeker niet. Het uitwijken ging nogal eenvoudig van wege de vele relaties waarover de smokkelaars gewoonlijk beschikken. In werkelijkheid toch staat een smokkelaar vrijwel nimmer op zichzelf, althans doet de zaken niet voor eigen rekening. Hij is in dienst van vaak machtige kongsi's, waarvoor hij tracht de sluikwaar binnen te smokkelen. Wordt dus zijn poging verijdeld en hij gearresteerd, dan komt het vrijwel nooit voor, dat door hem ook maar iets wordt uitgelaten, waardoor aanwijzingen ten opzichte van de lastgevers kunnen worden verkregen. Solidariteitsgevoel is niet de eenige drijfveer voor dit zwijgen. Bekend is toch dat de Chineezen, en speciaal die van het smokkelaars-slag, zeer ver zijn in het uit den weg ruimen van hun minder sympathieke Iandgenooten. Ik herinner mij een geval op een der groote plaatsen in Indië, waar door eenige Chineezen zeer in het geheim zulk een kongsi was opgericht, die grootsche plannen in het schild voerde. Rapporten waren binnengekomen van één der participanten, die tegelijk berichtgever der opiumrecherche was, dat de poging niet al te lang meer op zich zou laten wachten. Of nu in hun kamp was uitgelekt, dat bedoelde aandeelhouder een dubbele rol speelde, of dat over iets anders oneenigheid was ontstaan, vast staat, dat op een goeden of liever kwaden morgen het bericht binnenkwam dat bedoelde berichtgever in zijn huis door enkele Inlanders was overvallen en met verscheidene messteken vermoord. Het onderzoek kon later slechts aan het licht brengen dat de oorzaak der moord een dobbelkwestie was ! ? Het beroep van opiumberichtgever in er één van zeer precairen aard. Om nu aan den bovengeschetsten ongewenschten toestand een einde te maken, werd bij het reeds genoemde Koninklijk besluit van 11 Juni 1923 No. 46 (Indisch Staatsblad nummer 395 van hetzelfde jaar, juncto 1925 No. 370) het Inlandsch Reglement en het Reglement op de Strafvordering zoodanig gewijzigd, dat in geval van opiummisdrijven thans preventieve hechtenis kan worden toegepast. Bovendien werd de Gouverneur-Generaal gemachtigd, in dien geest wijzigingen aan te brengen in de reglementen op het rechtswezen in de buitengewesten. Met ingang van 1 Januari 1928 is voor Nederlandsch-Indië, met intrekking van de Verschillende verspreide bepalingen, een nieuwe opiumwetgeving in werking getreden, samengevat in twee ordonnanties en vier Regeeringsbepalingen, t.w. 1. de Verdoovende middelenordonnantie, 2. de Regie-opiumordonnantie, 3. de Opiumpremiebepalingen, 4. de Opium-verpakkingsbepalingen 1927, 5. het Kringenbesluit en 6. het Staatsblad, waarbij de modellen voor invoer-, uitvoer en afwijkingscertificaten voor verdoovende middelen opnieuw zijn vastgesteld, en de gezaghebbenden zijn aangewezen, die tot afgifte van dergelijke certificaten bevoegd zijn. De bestrijding van den sluikhandel in opium en andere verdoovende middelen, geschiedt door de vrijwel op alle min of meer belangrijke havenplaatsen bescheiden afdeelingen opiumrecherche, die, bestaande uit politiepersoneel, een onderdeel vormen van het plaatselijke politiecorps. Voor deze plaatselijke opiumrecherche afdeelingen zijn instructies vastgesteld door de betrokken Residenten-afdeelingshoofden. Volgens deze instructies nu is de opiumrecherche belast met de bestrijding van den sluikhandel in opium en andere verdoovende middelen en de handhaving van de bepalingen op bezit, het vervoer en het gebruik van regieOpium en regie-djitjing en mitsdien in het bijzonder met het opsporen van overtredingen van de bepalingen der verdoovende middelenordonnantie en der Regie-opiumordonnantie, terwijl door haar geen politiewerkzaamheden mogen worden verricht, welke een vervulling van haar bijzondere taak zouden belemmeren. Verder verzamelt de opiumrecherche gegevens betreffende den sluikhandel in opium en andere verdoovende middelen, zoomede betreffende andere aangelegenheden, verband houdende met het opiummonopolie en de beperking van het opiumgebruik. Ook het toezicht op de opiumkitten is haar Opgedragen. Om eenig idee te geven van de bedragen, die bij den opium- smokkelhandel gemoeid zijn, volgt hieronder een greep uit de reeks van belangrijke aanhalingen, zoowel in Indië als in het buitenland. In 1927 werd te Medan een aanhaling gedaan van ± 6000 thail opium, een regiewaarde vertegenwoordigende van ƒ 175.000. . Te Makasser werd op een Engelsch schip circa 140 K.G. opium achterhaald, ter waarde van ongeveer 100.000 gulden. In 1928 werd te Medan wederom een partij van 2400 thails aangehaald ter waarde van 65.000 gulden. In hetzelfde jaar haalde de politie te Tegal aan een partij, vertegenwoordigende 7000 gulden. In het jaar 1927 vond te Batavia een aanhaling plaats van een partij clandestien opium ter waarde van ± 90.000 gulden, terwijl in 1930 een andere partij werd aangehaald, vertegenwoordigende een waarde van ongeveer 220.000 gulden. Uit vroegere jaren dateert de belangrijke aanhaling te Semarang, de zgn. Chateau Lafitte poging. Het opium was in wijnflesschen verpakt, welke waren voorzien van het toentertijd zeer bekende etiket Chateau Lafitte, van welken wijn importeur was een zeer te goeder naam en faam bekend staande firma. In het jaar 1930 werd te Marseille meer dan vijf centenaren opium en 50 pond „hashich" in beslag genomen op een uit de Levant aangekomen vrachtboot. Te Hankow werd in hetzelfde jaar aangehaald een partij opium van 900 picols. Dit zijn slechts, zooals reeds gezegd, enkele gevallen uit de groote reeks. Ook in de methodes van smokkelen treft men groote variatie aan. De eene keer werd het opium gehaald uit de kolenbunker aan boord van een schip, dan weer uit aangebrachte vaten portland-cement, weer een andere keer uit de broodtrommels onder de banken der reddingssloepen. Het is voorgekomen dat opium werd aangetroffen, ingemetseld in den dubbelen bodem van een schip. Verder werden partijen clandestien opium aangehaald in de zijplanken van houten kofferkisten, in petroleumblikken met visch, in zout of pekel, in kussens en matrassen, in als drukwerk verzonden filmtijdschriften, in muizenkooien, enfin elk denkbaar voorwerp van eenig dimensie kan door de smokkelaars voor hun doel worden gebezigd, waaruit volgt dat de bestrijding van dien handel zeker met zonder moeite gepaard gaat. De opiumrecherche heeft in hoofdzaak te maken met lieden van min of meer slecht allooi. Schuivers, smokkelaars, het lagere varend personeel der schepen, e.d., zijn doorgaans de berichtgevers. Hier geldt het, zou men geneigd zijn te zeggen, meer dan overal elders: „Met dieven (smokkelaars) vangt men dieven (smokkelaars)". De geheele berichtgeving toch berust voor een groot deel op verraad. Concurrentievrees, broodnijd, of de één of andere oude veete, vormen gemeenlijk de aanleiding tot zulk verraad. Het lagere opiumrecherche personeel nu, dagelijks in contact staande met degeneré's als de verslaafde opiophagen en smokkelaars in doorsnede zijn, moet heel vast op zijn beenen staan, wil het niet vroeg of laat voor de verleiding bezwijken. En helaas komt het laatste wel eens voor. Men zal dan ook verstandig doen zich niet te vleien met de gedachte, dat, dank zij de wellicht verscherpte bewakingsmaatregelen der laatste jaren, er niets meer clandestien wordt binnengesmokkeld. Zulks zou werkelijk neigen naar onverantwoordelijk optimisme. Eerder werd reeds opgemerkt, dat door de Regeering als voornaamste middel tot geleidelijke beperking en bestrijding van het opiumgebruik eens werden beschouwd de toepassing van een licentiestelsel en de verhooging der regie-prijzen. Van het eerste is Zij sedert afgestapt. De prijsverhooging had echter mede tot ongewild gevolg een opleving van den sluikhandel, want hoe hooger hier de regieprijs is, hoe meer er aan den smokkelhandel verdiend kan worden. Met de tegenwoordige bezetting door afdeelingen opiumrecherche kan een intensieve bestrijding van dien handel niet verwacht worden. Wel werd bij Gouvernements besluit van 14 Maart 1927 No. 22 bij het Hoofdkantoor van den dienst der Opiumregie in dienst gesteld een afdeeling „Centrale dienst der Opiumrecherche", staande onder den Hoofdinspecteur der Opiumregie, die is aangewezen als centraal orgaan voor de uitwisseling van gegevens betreffende aanhalingen van opium en andere verdoovende middelen en cocabladeren, welke jaarlijks moeten worden ingediend aan het Permanent "Centraal Comité, ingesteld krachtens artikel 19 van het op 19 Februari 1925 te Genève gesloten verdrag, waardoor ook onderlinge samenwerking der verschillende afdeelingen opiumrecherche beter kon plaats hebben en ook centraal worden geleid, doch de vorengeschetste bezwaren der personeelsbezetting, als daar zijn: lage bezoldiging, vaak ongeschoolde krachten en gebrek aan krachten, werden door de in- stelling van dien „Centralen dienst" toch niet uit den weg geruimd. Door de opiumrecherche-afdeeling wordt de strijd tegen den smokkelhandel in eerste instantie aangegaan; het personeel dier afdeelingen moet voor zijn taak in alle opzichten berekend zijn. Wil men dus daadwerkelijk komen tot een geleidelijke beperking van het opiumgebruik, dan zal men m.i. al zijn aandacht hebben te besteden aan een grondige reorganisatie van de plaatselijke afdeelingen der opiumrecherche, totdat zij zullen zijn geworden keurcorpsen van door en door betrouwbare, goed-onderlegde en ook goed bezoldigde politieambtenaren, die vooral financieel goed bezorgd zijn, en daardoor sterk zullen staan tegenover de hun dagelijks bedreigende verleiding. Naar de afschaffing van den Opiumverkoop door J. E. Jasper, oud-Gouverneur van Jogjakarta. Het van den Volkenbond uitgaande streven, om een einde te maken aan het gebruik, dat in Aziatische landen op beduidende schaal door verschillende bevolkingsgroepen van opium gemaakt wordt, verdient alle toejuiching en veelzijdige medewerking, maar brengt den dienst der opiumregie in Nederlandsch-Indië, die met het maken en verkrijgbaar stellen van het verdoovend middel in 1930 een som van ruim 27 millioen gulden netto in 's lands schatkist heeft doen vloeien, danig in het gedrang. Het standpunt, dat genoemde dienst ter zake inneemt, komt ongeveer neer op het volgende betoog: Wij erkennen, dat het uit een internationaal oogpunt niet langer met het ideaal van den beschavenden vooruitgang van Nederlandsch-Indië is overeen te brengen, om opium onder de ingezetenen te debiteeren, vandaar, dat wij de richtlijn hebben vastgesteld en er naar streven, om de vermindering van het opiumgebruik en het opiumdebiet geleidelijk te doen plaats hebben, want als die geleidelijkheid niet in acht genomen wordt, dan zal de sluikhandel toenemen, en zoo hebben wij het stelsel van de licenties, de verschillende kringen, de registratie der schuivers, enz. ingevoerd, waardoor de regelmatige en rationeele vermindering van het opiumgebruik kan verwacht worden. Welke waarde nu kan aan deze argumenten worden gehecht? Laat ik even vooropstellen, dat er nog altijd velen zijn, die beweren, dat het matig schuiven van opium geen kwaad kan en dat, wanneer het opiumgebruik verboden wordt, het gebruik van sterken drank meer ingang dan tot nog toe onder de Inheemsche en Chineesche bevolking zal vinden. Ik acht deze opvattingen niet juist. Te oordeelen naar hetgeen ik vaak heb kunnen constateeren, hoe een langdurig opiumgebruik ongewenschte wijzigingen teweegbrengt in physiek en psyche van den gewoonteschuiver, blijf ik de meening toegedaan, dat het gebruik van het verdoovend middel funest kan zijn, terwijl er geen reden is, om te veronderstellen, dat bij afschaffing van het eene kwaad het andere zich in grootere mate zal voordoen. Voor mij staat vast, dat het door een overheid verkrqgbaar stellen van opium niet langer meer strookt met universeele opvattingen over beschavende invloeden van koloniale overheersching. Wij zien hier te lande, dat van particuliere zijde met geldelijken steun van staatswege de strijd tegen het opiumgebruik wordt aangebonden (door propaganda, verspreiding van lectuur, verpleging van en nazorg voor opiophagen, enz.), terwijl daarnevens het gouvernement nog altijd het artikel voor de schuivers verkrijgbaar stelt. Beziet men het in het laatste verslag van den dienst der opiumregie opgenomen overzicht met de grafische voorstelling van het opiumdebiet in Nederlandsch-Indië van 1914 af — het eerste jaar, waarin gedurende een vol jaar uitsluitend door de regie verkocht werd —, dan kan men constateeren: schommelingen tusschen 1914 en 1920 — in welk tijdvak het debiet van 2.559.832 thails tot 2.607.840 thails opliep —, en een daling van 1920 tot 1924 van 2.607.840 thails tot 1.304.185 mails. Dan volgde van 1924 af een geleidelijke stijging tot en met 1928 (1.600.967 thails), waarna wederom een daling plaats had tot 1.276.646 thails in 1930. Wanneer men opmerkt, dat juist die dalingen vielen in perioden, toen de economische omstandigheden in Nederlandsch-Indië ongunstig waren, dan kan men daaruit de conclusie trekken, dat de debietsvermindering vermoedelijk slechts voor een deel is toe te schrijven aan het licentiestelsel, met de invoering waarvan reeds in het jaar 1908 een aanvang werd gemaakt, ja zelfs, dat ondanks de ontwikkeling van dat stelsel het gebruik van regie-opium van 1918 tot en met 1920 en van 1924 tot en met 1928 is toegenomen. Ik acht daarom dat stelsel geen deugdelijk middel om een zoodanige vermindering van het opiumdebiet tot stand te brengen, dat binnen redelijken tijd het opiumgebruik tot minimale grenzen zal zijn teruggebracht. Blijft men het stelsel volgen zonder gelijktijdige, systematische beperking van de verkrijgbaarstelling, dan is toch wel te verwachten, dat na tientallen van jaren het opiumschuiven nog een te wijd verbreide gewoonte zal zijn. Een gewoonteschuiver verbruikt opium, al naar gelang hij voor de aanschaffing van het artikel over contanten beschikt. Zoolang zijn budget het verdragen kan, zal hij van zijn gewoonte niet afwijken; verdient hij minder, dan beperkt hij zich ook in het opiumgebruik, hetgeen trouwens door den achteruitgang van het debiet in malaise-tijden wordt aangetoond. Voor mij staat vast, dat de z.g. verslaafdheid aan opium slechts betrekkelijk is en bij de meeste schuivers zal verdwijnen, zoodra de verkrijgbaarstelling ophoudt en daardoor aan de individueel in mindere of meerdere mate ontwikkelde suggestie van het z.g. „katagihan" (sterk verlangen) niet meer kan worden voldaan. Mijn meening dienaangaande wordt versterkt door de navolgende mededeelingen, voorkomende in het hierbovengenoemde verslag: „Ook meldden vele schuivers, als gevolg van de ongunstige tijdsomstandigheden, zich niet meer voor een nieuwe vergunning aan, omdat zij thans toch niet in staat zouden zijn, het dure regieopium te koopen. Als gevolg van de algemeene malaise zijn ook de aantallen der niet gelicentieerde koopers vrijwel overal geringer dan in 1929." Er zijn ten behoeve van de ergste opiophagen verschillende ontwenningskuren bedacht en toegepast, waarvan het directe praktisch resultaat voor een groot deel afhangt van suggestieve omstandigheden: het zelfvertrouwen van den patiënt, zijn vertrouwen in den behandelenden geneesheer, den indruk, welke het nieuwe, rustige milieu van het hospitaal op hem maakt, enz. Maar de z.g. nazorg is vaak hopeloos, omdat de genezenen, in de oude sfeer terugkomend, gemakkelijk opium kunnen verkrijgen en daardoor dus ook gemakkelijk weer zwichten voor de verleiding, om tot de oude gewoonte over te gaan. Het thans door den dienst der opium-regie gevolgde stelsel levert zoowel voor de opiophagen als voor de matige schuivers eigenlijk geen bemoeilijking op in de aanschaffing en het gebruik van opium; integendeel, men kan bij het lezen van het verslag over 1930 gewaarworden, dat er eenige vergemakkelijkingen hebben plaats gehad. Zoo wijs ik op de verhooging van de op vervoerslicenties toegestane maxima in Palembang, de toekenning van hoogere maxima aan de contractanten der Bankatinwinning, de uitreiking van nieuwe licenties aan werklieden, die hun opium betrokken van niet-contractanten, het aanwijzen van een boorterrein in Moeara Tambesi als nieuwe licentiekring, de vermeerdering van het aantal verkoopplaatsen in Billiton en in Celebes en Onderhoorigheden, het op geregelde tijdstippen verkrijgbaar stellen van regie-opium op rubber- en andere ondernemingen in Riouw en Onderhoorigheden, het openen van een nieuwe verbruikplaats in Billiton, het verkrijgbaar stellen van kleine hoeveelheden opium (in tubes van mata) bij een groot aantal van verkoopplaatsen op Java en Madoera. Wat dezen laatstbedoelden maatregel betreft, het verstag vermeldt daaronder, dat reeds sedert 1920 bij die verkoopplaatsen dergelijke kleine tubes niet meer werden verkocht en dat het opnieuw verhandelen hiervan, in slechts één jaar een stijging van het aantal koopjes teweegbracht van ruim 6 milhoen tot 9 millioen, d.i. dus een toename van 50 %, wat voor den dienst der opium-regie een bewijs is, dat aan deze soort tube een „behoefte" bestond. Waar bemoeilijking wél plaats had, zoo ten aanzien van Inlandsche militairen en het Inheemsche personeel der marine (vide de verbodsbepalingen van Staatsblad 1911 no. 644), had deze daadwerkelijke wering van het opiumgebruik een succes, dat voor de beperking van den verkoop in het algemeen tot voorbeeld kan strekken. Uit een overzicht van de verdeeling van het debiet der opiumregie over 1930 blijkt, dat in dat jaar in Nederlandsch-Indië opium is verkocht aan 5 Europeanen, 80.762 Chineezen en 86.439 Inlanders (licentiehouders en niet-Iicentiehouders), welke cijfers met dat van de hierboven reeds genoemde hoeveelheid opium in thails eenig inzicht geven, dat het gebruik van het verdoovend middel in deze gewesten vrij belangrijk is. Houdt men de financieele zijde van deze aangelegenheid en vooral de netto opbrengst der opium-regie in het jaar 1930 ad ruim 27 millioen gulden in het oog, dan zal men begrijpen, dat deze belangrijke bron van inkomsten bij de huidige begrootingstekorten door den staat wel moeilijk gemist zal kunnen worden. Maar deze erkenning neemt de zich meer en meer op den voorgrond dringende wenschelijkheid niet weg, om met de beperking van het opiumverbruik in Nederlandsch-Indië betere resultaten te verkrijgen dan tot nog toe de met het stelsel der opium-regie betrachte geleidelijkheid heeft opgeleverd. ** In 1894 als proef in de residentie Madoera aangevangen werd de gouvernementsexploitatie van het opiummiddel ter vervanging van het pachtstelsel geleidelijk doorgevoerd, zoodat in 1904 op geheel Java en Madoera regie-opium werd verkocht, welk artikel sedert 1 October 1920 in geheel Nederlandsch-Indië verkrijgbaar Nadat het landhuis Struiswijk te Batavia eenige jaren als tijdelijke inrichting voor de bereiding en verpakking van tjandoe had gediend, werd in 1901 de nieuwe opiumfabriek in gebruik gesteld. In dat jaar werd er van ruw Bengaalsch en Levantsch opium de te debiteeren stof bereid tot een hoeveelheid van 451.000 thails, terwijl nog 9000 thails werden verkregen van het door schuivers ingeleverde verbrandingsproduct djitjing. Met reuzensprongen nam de productie toe, want zes jaren later bedroeg deze reeds 1.187.000 thails aan bereid opium en 36.000 thails aan djitjingko. In 1908 verscheen het eerste officieele verslag van de opiumfabriek, welke, te voren onder het beheer van den dienst der opiumregie staand, hiervan in genoemd jaar afgescheiden en aan het departement van gouvernements bedrijven gevoegd werd. In datzelfde jaar werd beslist, dat de opium-regie „ook dienstbaar gemaakt moest worden aan een meer daadwerkelijke bestrijding van het opiumgebruik". Wat er van die daadwerkelijke actie tegen het gebruik, welke zou moeten plaats hebben tegelijk met de daadwerkelijke verkrijgbaarstelling van opium voor het gebruik, is terechtgekomen, kunnen de lezers opmaken uit de hierboven geproduceerde cijfers betreffende het debiet. In elk geval werd in het regieverslag van 1915, dus zeven jaar na de aankondiging van de omschreven opiumpolitiek en ruim twintig jaren na de invoering van het staatsmonopolie, vastgesteld, dat het resultaat van de beperking „niet overal duidelijk zichtbaar" was, hetgeen werd toegeschreven aan het feit, dat „onder de bevolking nog geen krachtige beweging tegen het opium" bestond. De dienst der opium-regie, die door den verkoop een beweging had ingezet pro gebruik, verwachtte dus een van de bevolking uitgaande reactie tegen het gebruik! Intusschen — in 1909 — hadden de Nederlandsche leden van de te Shanghai bijeengekomen internationale opiumcommissie verklaard, dat de Nederlandsch-Indische regeering, overtuigd van de wenschelijkheid tot bestrijding van het opiumgebruik, zich nimmer door financieele overwegingen zou laten weerhouden van het nemen van maatregelen, waarvan te verwachten was, dat zij inderdaad tot een „geleidelijke vermindering van het gebruik" zouden kunnen leiden. In één jaar tijd dus was de politiek van de „meer daadwerkelijke bestrijding van het gebruik" veranderd in het stelsel van „geleidelijke vermindering van het gebruik". In 1918 werd door de Indische regeering een „opium bestrijdingscommissie" ingesteld, waarvan het hoofd van den dienst der opium-regie voorzitter was en welke tot taak had, aan de regeering voorstellen te doen, betrekking hebbend op het tegengaan van het opiummisbruik. Het lijkt ons niet wenschelijk, om ten behoeve van de oplossing van het voor Indië zoo belangrijke opiumvraagstuk een ambtenaar van genoemden dienst in leidende functies voor de op bedoeld vraagstuk betrekking hebbende vergaderingen, bijeenkomsten, commissies, enz. aan te wijzen. Het overzicht, dat zulk een ambtenaar ter zake heeft, raakt zóó nauw de financieele zijde van den dienst, de details van de eigen organisatie en de reeds sedert tientallen van jaren bestaande vrees voor den smokkelhandel, dat van zelf zijn standpunt ter zake anders moet zijn dan van iemand, die voornamelijk de groote richtlijnen naar het door iedereen urgent geachte einddoel in het oog houdt en voor wie bezwaren, wat de onderdeden van bestaande of in te voeren regelingen betreft, uiteraard niet gelden of niet onoverkomelijk zijn. In 1912 werd te 's-Gravenhage door Duitschland, Amerika, China, Frankrijk, Engeland, Italië, Japan, Nederland, Perzië, Portugal, Rusland en Siam een internationaal opiumverdrag gesloten tot voortzetting van de onderdrukking van het gebruik van opium en andere verdoovende middelen en drogerijen. Vooral art. 6 van dat verdrag is belangrijk; het luidt als volgt: „De verdragsluitende mogendheden zullen maatregelen nemen voor de onderdrukking in toenemende mate en op afdoende wijze van de vervaardiging, den binnenlandschen handel en het gebruik van toebereid opium, voor zoover de verschillende nationale omstandigheden, aan elk land eigen, dit toelaten, tenzij bestaande maatregelen dit onderwerp reeds geregeld hebben." Van het vrij geringe resultaat, hetwelk „de onderdrukking in toenemende mate en op afdoende wijze van het gebruik van toebereid opium" in Nederlandsch-Indië tot nog toe gehad heeft, kan men een indruk krijgen bij vergelijking van het opiumgebruik, eenige jaren nadat het verdrag was gesloten, en thans: totaal 2.599.832 thails in 1914 en totaal 1.276.646 thails in 1930, voorts uit het feit, dat het totale aantal van 1480 regie-opiumverkoopplaatsen in geheel Nederlandsch-Indië van het jaar 1915 in vijftien jaren tijds slechts tot 1051 in 1930 is teruggeloopen. Maar er zijn nog andere cijfers, welke wij uit de officieele verslagen van den dienst der opium-regie over 1915 en 1930 putten en tegenover elkaar stellen: in 1915 totaal 18.079 licentiehouders en in 1930 totaal 100.720 licentiehouders, van wie 73.693 — d.i. dus bijna % deel — Inlanders van Java en Madoera. Afdoende is dus de onderdrukking van het opiumgebruik in bijna twee decennia niet geweest, vooral niet, wanneer men den achteruitgang van het debiet voor een deel toeschrijft aan ongunstige economische omstandigheden en het feit op den voorgrond houdt, dat in 1920, dus acht jaren na het verdrag, het opiumdebiet zelfs was gestegen tot 2.607.840 thails. Wordt het tegenwoordige stelsel niet veranderd en gaat men niet over tot maatregelen, om het gebruik meer dan „afdoende" tegen te gaan, dan kan men wel verwachten, dat een belangrijke achteruitgang binnen de eerste decennia wel niet zal plaats hebben, zonder nog rekening te houden met de kans, dat wanneer de economische toestand gunstig wordt, het opiumdebiet opnieuw zal stijgen, zooals zulks het geval was in 1920. * ** De propaganda tegen het opiumgebruik door verspreiding van anti-opiumlectuur, de zorg voor opiophagen, de toediening van anti-opiummiddelen, enz. zijn waarlijk niet nieuw; zij dateeren reeds van 1915, toen er een anti-opiumhospitaal te Batavia bestond. Natuurlijk zijn de in den loop der tijden gedane en herhaalde pogingen zeer prijzenswaardig, maar tot nog toe hebben zij, in verhouding tot den omvang van het door de verkrijgbaarstelfing aangemoedigde gebruik, vrij geringe resultaten opgeleverd. Eerst wanneer de verkoop van opium krachtig beperkt wordt en het gebruik van opium daardoor sterk aan het verminderen is, zal het particuliere anti-opium-initiatief gemakkelijk tot zijn recht kunnen komen. De particuliere propaganda-actie zou zijn te vergelijken met een krachtsinspanning van een aantal menschen, om het vaartuig, waarin zij gezeten zijn, op te roeien tegen den te feilen stroom der verkrijgbaarstelling. Zoolang de stroom niet vermindert, zullen zij slechts weinig of in het geheel niet kunnen vorderen; eerst als het vaarwater weinig beweging meer vertoont, zullen zij het einddoel kunnen bereiken. In het jaar 1917 was door de regeering van Fransch-Indo-China beslist, dat door toepassing van eenige middelen (verhooging van den opiumverkoopprijs, vermindering van het aantal verkoopplaatsen en kitten, stelselmatige jaarlijksche vermindering met Vio deel van de door de regie te verkoopen hoeveelheid) de verkoop van het verdoovend middel anders dan voor geneeskundige doeleinden na een tijdperk van 10 jaren zou worden gestaakt. Bij de regeering in Nederlandsch-Indië bleken bezwaren te bestaan tegen de navolging van dat voorbeeld. Intusschen was ook in de Tweede Kamer der Staten Generaal een o.i. belangrijke richtlijn aangegeven, om tot de stopzetting van de verkrijgbaarstelling te geraken, namelijk: de stelselmatige vermindering van de voor verkoop bestemde hoeveelheden. Volgens het bericht van den directeur der douanen en regie te Hanoi had de stelselmatige beperking van den verkoop reeds in 1920 het resultaat, dat de gedebiteerde hoeveelheid in dat jaar ± 48% minder bedroeg dan in 1916. Echter werd in 1927 uit Fransch-Indo-China het bericht ontvangen, dat de maatregel als gevolg van de bedenkelijke toeneming van den sluikhandel geen doel getroffen had. Hoe daar de bestrijding van den sluikhandel heeft plaats gehad, is echter niet bekend. Toen in 1927 vernomen werd, dat ook de Britsch-Indische regeering een dergel ij ken maatregel als in Fransch-Indo-China had getroffen, vreesde de dienst der opiumregie, dat er stagnatie zou ontstaan in de voorziening van ruw opium uit Bengalen, en wijl de beperking van de verkrijgbaarstelling voor Nederlandsch-Indië nog niet mogelijk werd geacht, stelde de Indische regeering een commissie in, om in Perzië en Turkije een onderzoek in te stellen naar den papaverteelt en den opiumhandel. In 1920 — het jaar van de oprichting der Algemeene Nederlandsch-Indische Anti-Opiumvereeniging en van de opheffing van het anti-opium-hospitaal te Batavia —, toen het debiet van het regie-opium was gestegen tot een hoeveelheid, hooger dan die van het jaar 1914 (het eerste jaar, waarin gedurende een vol jaar uitsluitend door de regie werd verkocht), was er voor den dienst aanleiding voor de vraag, „of de tegenover het opiumvraagstuk tot nu toe gevolgde gedragslijn wel juist geweest is". Verschillende beschouwingen werden daaraan vastgeknoopt (over de waardevermindering van het geld, over de verhooging van de loonen, de reeds hooge opiumprijzen, de vrees voor sluikhandel), en men zocht het middel tot beperking van het opiumgebruik niet in de daarvoor aangewezen rechtstreeksche maatregelen, maar in de verhooging van de opiumprijzen en de uitbrei- ding van het licentiestelsel, ten opzichte van welke maatregelen reeds vrij spoedig daarna, met het oog op de debietsdaling in 1921 en 1922, werd besloten, om ze „niet zoo vlug" te doen plaats hebben, hoewel erkend werd, dat die debietsdaling moest worden toegeschreven aan de algemeene malaise. In 1922 wendde de commissie van advies in opium-aangelegenheden van den Volkenbond zich tot de regeering van NederlandschIndië met de vraag, wanneer deze zich voorstelde, het gebruik van toebereid opium geheel te kunnen verbieden. En ziehier het regeeringsantwoord op die vraag: „Het streven is, het gebruik zooveel mogelijk te beperken, en te voorkomen, dat zich een nieuwe generatie van schuivers vormt. Hun, die reeds verslaafd zijn aan opium, dit te onthouden, zou noodeloos hard Zijn en tot zeer nadeelige gevolgen voor hun gezondheid leiden. Zoolang er nog geen afdoende internationale maatregelen getroffen zijn, waardoor een eind gemaakt is aan den sluikhandel in verslavingsgiften, zal het afschaffen van het Regeeringsmonopolie in Nederlandsch-Indië er niet toe kunnen bijdragen, het opiumgebruik te doen verminderen". Het antwoord is weinig bevredigend te achten, omdat naar mijn vaste overtuiging geen noemenswaardige beperking van het gebruik binnen afzienbaren tijd zal worden verkregen zonder beperking van de verkrijgbaarstelling. Te voorkomen, dat zich een nieuwe generatie van schuivers vormt, lijkt ons, bij voortzetting van den verkoop, niet mogelijk, wijl immers in 1930 nog een belangrijke hoeveelheid opium aan anderen dan licentiehouders is verkocht (totaal 697.983.80 thails tegenover 578.662.01 thails aan licentiehouders). Het aantal van hen, die zoodanig verslaafd zijn aan opium, dat een onthouding nadeelig zou zijn voor hun gezondheid, is met bekend. Ik ben van meening, dat deze personen de minderheid vormen van het totale aantal Inlandsche en Chineesche schuivers, en waar erkend wordt, dat het opium een „gif" is, zullen toch de nadeelen bij een wijd verbreid gebruik hiervan meer gewicht in de schaal moeten leggen dan de nadeelen van een onthouding voor enkelen. Aangezien reeds gebleken is, dat de verslaafdheid nauw verband houdt met- en voor een groot deel ingegeven wordt door de geboden gelegenheid tot aanschaffing, zal zij in wezen geheel veranderen bij verbod tot gebruik, vooral wanneer de sterke vermindering of absolute afschaffing van den verkoop binnen b.v. tien jaren gelegenheid genoeg opent voor de voldoende geleidelijke beperking in het gebruik. Bij rechtstreeksche beperking in het algemeen belang mag o.i. geen plaats bestaan voor individueele bescherming van reeds sterk verslaafden. En wat den sluikhandel betreft, er is voor ons geen aanleiding, om te vermoeden, dat daardoor grootere hoeveelheden narcotica op de clandestiene markt zullen worden gebracht, dan thans aan regie-opium verkocht wordt, vooral niet, omdat er grond is voor de verwachting, dat de opiumrecherche bij de invoering van het gebruiksverbod zich meer en beter voor haar taak zal kunnen specialiseeren en gemakkelijker aanhalingen zal kunnen doen, dan thans. Trouwens, de dienst der opiümregie erkent zelf (vide het verslag over 1924), dat de sluikhandel in Nederlandsch-Indië nog weinig te beteekenen heeft, in vergelijking met dien elders in OostAzië. Welnu, die geringe beteekenis zal nog verminderen bij een verscherpte bestrijding van den smokkelhandel, welke in elk geval niet als argument mag dienen, om met de beperking van de verkrijgbaarstelling van regie-opium voorzichtig te zijn. Op 19 Februari 1925 werd wederom een tractaat gesloten, ditmaal te Oenève tusschen het Britsche Rijk (met Britsch-Indië), China, Frankrijk, Japan, Nederland, Portugal en Siam, — later is het tractaat ook nog door andere landen bekrachtigd —, met hetzelfde doel als bij het eerste verdrag fe 's Oravenhage, maar nu met nadrukkelijk vastgelegden wensch, ter wille van de humaniteit en ten einde het maatschappelijk en zedelijk welzijn van de betrokken volkeren te verzekeren, alle maatregelen te nemen, welke zouden kunnen strekken, om „in een zoo kort mogelijken termijn" de onderdrukking van de gewoonte van het opiumrooken te verwezenlijken. Voor het eerst werd er het spook van den smokkelhandel internationaal vertoond. Van dien handel werd gezegd, dat hij sinds de bekrachtiging van het vorige verdrag in het grootste gedeelte van het gebied in het Verre Oosten „in aanzienlijke mate" de beperking op afdoende wijze van het opiumgebruik in den weg stond. Alsof er in en vóór 1912, het jaar van het eerste verdrag, geen opiumsluikhandel bestond! In het traktaat werd den verdragsluitenden mogendheden het staatsmonopolie verplichtend gesteld, en o.m. de verkoop van opium aan minderjarigen verboden (voor Nederlandsch-Indië was dit verbod overbodig, daar het reeds bij Staatsblad 1911 no. 374 was vastgelegd). ] J Tevens werd vastgesteld, dat het aantal gelegenheden, waar opium in het klein verkrijgbaar is, „zooveel mogelijk" zou worden beperkt. . Hierin lag wel de aanduiding van den te nemen logischen maatregel tot vermindering op afdoende wijze van de verkrijgbaarstelling, indien de verzachtende, alles omvattende term „zooveel mogelijk" was weggelaten. De propaganda tegen het opiumgebruik, door middel van schoolonderricht, het verspreiden van geschriften als anderszins, voorts de onderdrukking van den smokkelhandel door middel van rechtstreeksche uitwisseling van gegevens en inzichten tusschen de hoofden van de betrokken diensten, werden geregeld volgens een vast omlijnd stelsel, maar aan de beperking van den detailverkoop, als vormende de stimulans voor — en de sanctie op het gebruik, werden door den term „zooveel mogelijk" rekbare grenzen gegeven, al werd dan ook in het protocol gerept van „het gezamenlijk streven, om te komen tot de volledige en definitieve onderdrukking van het gebruik van bereid opium". Op 4 Juli 1928 werd te Oenève door tal van landen wederom een verdrag gesloten, waarin eigenlijk alleen de internationale smokkelhandel in verdoovende stoffen en de organisatie van een permanent centraal comité op den voorgrond kwamen. In 1929 werd Nederlandsch-Indië bezocht door de opiumenquête-commissie, en in het jaar 1930 kwam de gouvernements subsidieregeling voor verpleging van opiophagen tot stand. * raait; ** De vele jaren geleden als een axioma gelanceerde opvatting, dat bij een beperking en afschaffing van den opiumverkoop de sluikhandel niet te keeren zou zijn, heeft reeds afgedaan bij degenen, die het opiumvraagstuk van een andere zijde dan die der opiumregie praktisch hebben kunnen beschouwen. Het aanbieden en verkrijgbaar stellen van opium door een staatsmonopolie is een bekrachtiging van het opiumverbruik, een goedkeuring, bevestiging, waarvan de aansporende invloed den voortgang van de gewoonte en, dus ook van zelf den clandestienen handel in de hand werkt. Het absolute verbod heeft, ook om de moeilijkheden, welke de overtreding ervan teweeg kan brengen, een moreel en praktisch effect, en als onmiddellijk primair nut daarvan is vast te stellen, dat een belangrijk deel van de thans gemakkelijk te bevredigen vraag der kleine schuivers naar opium zal ophouden en dat er ook van de bevolking medewerking komt tot bestrijding van het opiumgebruik. Daarmede treedt als van zelf de eerste phase van den overgangstoestand na het verbod in, namelijk, dat de geleidelijk verminderde stimulans geheel verdwenen is en velen zich niet zullen bloot stellen aan de kans, om wegens de verbodsovertreding gestraft te worden. 6 B Wijl de vraag naar opium verkleind is, spreekt het wel bijna van zelf, dat de aanleiding tot het invoeren en verhandelen van de sluikwaar vermindert. In 1926, nadat de sluikhandel als voornaamste oorzaak van het abnormaal lage debiet was beschouwd, nam de volksraad een motie aan, waarbij als zijn oordeel bekend gesteld werd, dat het vigeerend licentiestelsel gehandhaafd en zoo spoedig mogelijk vervolmaakt moest worden, en dat aanzienlijk grootere bedragen dienden te worden aangewend voor een intensievere bestrijding van den sluikhandel. Echter was reeds een nieuwe maatregel door den dienst der opiumregie bedacht, namelijk om de volgens genoemden dienst te ver gaande beperkende bepalingen te verzachten of in te trekken. En zoo werd het onvoltooide licentiestelsel op eenige hoofdplaatsen en ten aanzien van een bepaalde categorie van personen tijdelijk buiten werking gesteld, de gelegenheid tot verkrijging van een gebruikslicentie in eenige residenties van de buitengewesten verruimd en aan de middelen tot bestrijding van den sluikhandel uitbreiding gegeven. Voor den achteruitgang van het debiet waren er nog vele andere redenen: minder goed geslaagde oogsten, slapte in den handel, enz., maar de sluikhandel werd als de voornaamste daarvan beschouwd, althans op den voorgrond gesteld. Aangezien het zeer moeilijk is, om uit meerdere aanhalingen van clandestien opium een toename van sluikhandel te bewijzen, voorts, omdat de achteruitgang van economische omstandigheden en dus de verminderde koopkracht der bevolking als de gewichtigste, want wijdst verbreide factoren zijn te beschouwen, welke op den omzet invloed uitoefenen, lijkt het ons rationeel, In elk geval voorzichtig, om de debietsschommelingen niet al te nauw in verband te brengen met den sluikhandel. Om te bewijzen, hoe dit laatste door den dienst der opiumregie gedaan is, halen wij het navolgende aan uit het verslag over 1926: „Ofschoon het vermeerderen van de aangehaalde hoeveelheid sluikwaar nog niet bewijst, dat de smokkelhandel in 1926 een nog grooteren omvang heeft aangenomen dan te voren het geval was, aangezien als gevolg van de uitbreiding der politiemiddelen op verschillende plaatsen wellicht een grooter gedeelte der aangevoerde sluikwaar in beslag is kunnen worden genomen, kan toch wel als vaststaand worden aangenomen, dat de smokkelhandel nog welig bloeit en niettegenstaande de hem toegebrachte verliezen, nog steeds een loonend afzetgebied hier te lande vindt". En als een merkwaardige variatie hierop wordt in het verslag over 1928 verklaard: „Ofschoon vermindering van het aantal aanhalingen van sluikwaar en van de aangehaalde hoeveelheid niet onder alle omstandigheden een volstrekte zekerheid geeft, dat de opiumsluikhandel is verminderd, mag toch wel als vaststaand worden aangenomen, dat zulks in 1928 hier te lande wel degelijk en in belangrijke mate het geval is geweest, omdat de bestrijding met meer kracht dan te voren plaats had, enz." In 1924, toen het opiumdebiet zeer laag stond, en er met 2916 aanhalingen op totaal 997 kati opium beslag werd gelegd, heette het, dat de sluikhandel in Nederlandsch-Indië, in vergelijking met dien in overig Oost-Azië, van weinig beteekenis was. In 1926, toen het debiet weer was vooruitgegaan, het aantal aanhalingen 3190 bedroeg met 2230 kati geconfisqueerd opium, werd „als vaststaand" aangenomen, dat de smokkelhandel nog welig bloeide. In 1927 nam het opiumdebiet wederom toe; het aantal aanhalingen bedroeg 2820 en de hoeveelheid in beslag genomen opium steeg tot 2346 kati; ondanks dit feit werd de debietstoename toegeschreven niet aan de toename van het opiumgebruik in het algemeen, maar aan de vermindering van het gebruik van clandestien opium en deels aan de krachtiger bestrijding van den opiumsluikhandel (in dat jaar werd de centrale dienst der opiumrecherche ingesteld). In 1928 steeg het opiumdebiet en verminderde het aantal aanhalingen tot 2124 en de hoeveelheid verbeurd verklaard opium tot 1301 kati; toen werd de debietstoename toegeschreven aan de belangrijke vermindering van den invoer van sluikwaar. In 1929 ging het opiumdebiet achteruit en was de hoeveelheid aangehaald opium belangrijk minder dan in het vorige jaar; toen werd de daling van het debiet niet geweten aan toename van sluikhandel, maar aan de algemeene malaise. En ziet, in 1930 ging het debiet wederom achteruit, maar nam de hoeveelheid van het verbeurd verklaarde opium toe; toen werd de debietsdaling toegeschreven aan de economische crisis en bestond er bij den dienst der opiumregie zelfs voor een veronderstelling, dat de zoo belangrijke debietsafname ook voor een deel het gevolg zou zijn van sluikhandel, geen grond. Ik meen hiermede voldoende duidelijk aangegeven te hebben, dat uit de grillige coïncidenties van debietsverhooging of -verlaging en toe- of afname van aanhalingen geen waardevolle conclusies te trekken zijn ten opzichte van den omvang van den sluikhandel. Wanneer men alle verslagen van den dienst der opiumregie leest, dan ziet men, dat ze doortrokken zijn van dezelfde opvatting, welke als een roode draad in al de behandelde stof merkbaar Is, namelijk: geen beperking van het gebruik door stelselmatige beperking van de verkrijgbaarstelling, uit vrees, dat de sluikhandel de voorziening in de „behoefte" aan opium overneemt. Voor degenen, die het opiumvraagstuk van verschillende kanten beschouwen en een oplossing van dat vraagstuk binnen afzienbaren tijd zeer wel mogelijk achten, is die oude regie-opvatting niet langer houdbaar. De argumenten, volgens welke de smokkelhandel een beletsel zou opleveren voor de beperking van het opiumgebruik, en bloeien zal, wanneer aan de gesanctionneerde aanschaffing van opium een einde wordt gemaakt, worden m.i. te zwaar gewogen. Immers, de bestrijdingsmaatregelen zijn te verscherpen en redelijker wijze is te verwachten, dat het werkelijk verbruikte opium bij een absoluut verbod toch wel ver beneden de hoeveelheid zal blijven, welke thans door den staat wordt verhandeld. Wanneer eenmaal in de begrooting van Nederlandsch-Indië het evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten verkregen is, zal de richtlijn ter oplossing van het opiumvraagstuk allereerst zijn te zoeken in het minder gemakkelijk maken van de verkrijgbaarstelling, de sluiting van de verkoopplaatsen in die gebieden, waar het opiumgebruik het minst is, de stelselmatige reductie van de licentie-maxima, het invoeren van beperkingen in open kringen, de intrekking van de vervoerslicenties, enz. Het perspectief behoort geschapen te worden, dat van gouvernementswege binnen een vooraf te bepalen tijdperk de aanmaak en de verkoop van opium gestaakt zullen worden. In de Straits vormt men uit de inkomsten van het opiummiddel een afzonderlijk fonds, om later, bij beperking en uiteindelijke afschaffing van het debiet, de derving van winsten te kunnen neutraliseeren. Op die wijze zou ook in Nederlandsch-Indië in elk jaar van het vast te stellen tijdperk met de geldelijke consequenties van den maatregel tot liquidatie rekening zijn te houden. Vermoedelijk zal, wanneer in November a.s. de opiumconferentie te Bangkok gehouden wordt, de urgentie van een goed omlijnd plan voor een beperking van den opiumverkoop aan het licht treden, omdat met het thans gevolgde systeem in NederlandschIndië geen resultaten zijn verkregen, welke er op kunnen wijzen, dat binnen redelijken tijd het einddoel zal kunnen worden bereikt. 1«. Dil.ran, membeli tjando. di pcndjoealan ju, tidak l,™bD[| dalan, aoerat bi !.. Dil.ru, „empoenjei dan -»«tap tjandoe, »_jimp.D d.n „™ok., djitjing Ju, teronpat dari tjandoe Koe di tcmpat jang tidak terseboel deloa aoerat Ini. V "j"*"! k«"J« ko'di didjoeal kambali ka pendjoealan regi, J.„, ter,eboet a,,^ merll te D*™»1« b»°i'k"i» 'J»"J»« "rl« lang dibeli dalan. Sggp^-*. /tZu _L . li ——— — . Udak boleh lcbik dari pada 1 — Mti U. Tjandoe da» djitjing jan, dipoenjai pada aatoo ,id.k bolch lebib dari pad. — if». Mlf ,i»n■»'■ . n.gka' dan tjap, dalan, aoerat idzin ini, dentikl.» djoeg. akan aen,hi]u,k.n atan menggaotl gaatbar jang aocdah dilekatkan dl aoerat tal **' D0*r,ne n^rikan tjanda. kepada arang jang Üdak teritaa Idiin pada aoerat tal »** dipakai .el.ra....n,Mj. to,,. djikato tidak di- tjaboet lebih dahoeloe. ^/ / 10.. Saera. idain ini naroes ditoendjoek djikalan pffia™! Optan^ peg.™ Booin .,.„ pe,..., Miti, mte. ta melibot. "r ")"-'- j rn r.,-t .. ,., hr]. ,^ ^ ^ ^ ^ d<* "B" 4«»l«n memakai lebih dari pada peu,belUB , . De Opiumregie in Nederlandsch-Indië door Mr. C. Ph. C. E. Steinmetz, Hoofdinspecteur, Hoofd van de Opiumregie, tevens Voorzitter der Opiumbestrijdingscommissie. INLEIDING. Het juiste tijdstip waarop het opiumgebruik hier te lande zijn intrede heeft gedaan is onbekend; zeker is evenwel, dat hier reeds vóór de vestiging der Oost-Indische Compagnie opium werd geschoven. De Compagnie wist zich allengs het monopolie van den mvoer van opium in een groot gedeelte van den archipel te verzekeren. De steeds grootere winsten welke met den handel in het groot in opium gemaakt werden, waren oorzaak, dat dit langzamerhand als een der belangrijkste handelsartikelen werd beschouwd. Met den verkoop in het klein had zij echter vrijwel geen bemoeienis. Na den ondergang der Compagnie in het einde der 18e eeuw, ging het opiummonopolie over in handen van het Gouvernement. Dit ging onmiddellijk gepaard met een algeheele wijziging van de tot dusver gevolgde politiek; het opium had als zuiver handelsobject afgedaan. Van het begin af beschouwde de Regeering het als hare plicht, het opiumgebruik te verminderen, ja daaraan zoo mogelijk een einde te maken. Vele goedgemeende pogingen tot beperking van het kwaad leden evenwel schipbreuk, voornamelijk doordat een vaste gedragslijn in die richting ontbrak. In tegenstelling met de onder de Compagnie gevolgde methode, trok de Regeering, ter contróle van omvang en verbreiding van het opiumgebruik, reeds dadelijk — waar mogelijk — ook den detailhandel in het heulsap onder hare bemoeienis. Enkele streken waar het opiumgebruik nog niet was doorgedrongen, werden geheel voor opium gesloten. In de daarbuiten gelegen gebieden op Java en Madoera werd overgegaan tot het verpachten van den verkoop, terwijl hetzelfde in een deel der Buitengewesten geschiedde. Door de hoeveelheden, die aan de pachters werden toegestaan, te limiteeren, trachtte men verbreiding van het opiumgebruik te voorkomen. Aan de daarvan gekoesterde verwachtingen bleek dit stelsel evenwel niet te voldoen. Hoe kon het ook anders, waar de pachters en hun personeel, evenals de Compagnie destijds, belang hadden bij een zoo groot mogelijk debiet. Misstanden waren hiervan het gevolg, van welke de voornaamste waren de door de pachters gedreven sluikhandel, hun te groote macht en de door hunne ondergeschikten en handlangers bedreven vexaties van de bevolking en vooral het aanmoedigen en bevorderen van het opiumgebruik. Het was dan ook niet te verwonderen, dat van vele zijden stemmen opgingen om de opiumpacht af te schaffen; in het einde der vorige eeuw werd daarmede een daadwerkelijk begin gemaakt. Invoering der Opiumregie. Nadat kort tevoren van regeeringswege een onderzoek was ingesteld naar de inrichting en werking van het regie-stelsel in IndoChina en een proeffabriek voor de bereiding van tjandoe was ingericht, werd op 1 September 1894 begonnen met een proefneming op Madoera met het in eigen beheer nemen van het opiummiddel onder den naam van Opiumregie, welke proef spoedig daarna werd uitgebreid tot de toenmalige residenties Benkoelen, Probolinggo en Pasoeroean en enkele plaatsen op het eiland Lombok. Van lieverlede werd de pacht ook in de overige gebiedsdeelen afgeschaft, terwijl in 1902 de definitieve Opiumfabriek gereed kwam. Op 1 Januari 1904 was overal op Java en Madoera de regie ingevoerd en in 1920 werd de invoering in de Buitengewesten voltooid. Overeenkomstig den wensch der Regeering, zou de Regie alles tegengaan, wat het opiumverbruik onder de bevolking in de hand kon werken, of aanleiding zou kunnen zijn tot misstanden als onder het pachtstelsel waren ingeslopen. Men trachtte dit in de eerste plaats te bereiken door den verkoop met uitschakeling van tusschenpersonen rechtstreeks te doen geschieden door landsdienaren op eene vaste bezoldiging, die dus persoonlijk geen belang hebben bij den omvang van het debiet. Door dit grondbeginsel onderscheidt de Regie zich gunstig van de exploitatie van het opiummiddel in de meeste naburige landen en koloniën. Op dit beginsel berust ook het verbod van wederverkoop van regie-opium door derden. In de kunstmatige en bijzondere wijze van verpakking van het regie-opium n.1. in metalen tuben, welke zoodanig zijn vervaardigd, dat zij — eenmaal geopend — niet weder kunnen worden gesloten, zoodat knoeierijen met verpakking en inhoud gemakkelijk zijn te constateeren, werd een middel gevonden ter bestrijding van den sluikhandel, terwijl door het aanbrengen van een geheim kenmerk in de tjandoe — waardoor het ten allen tijde mogelijk is regieopium van sluikwaar te onderkennen — rechtszekerheid werd verkregen bij de berechting van opiumdelicten. Beperking van het opiumgebruik. In de eerste jaren moest de regie zich bepalen tot het op wettige wijze voorzien in de bestaande behoefte aan opium. Eerst later is zij ook een rol gaan spelen bij de bestrijding van het gebruik. Dat hierbij met de noodige omzichtigheid diende te worden opgetreden, behoeft wel geen nader betoog, aangezien — zooals de ondervinding elders heeft geleerd — rigoureuze verbodsbepalingen, welke niet behoorlijk gehandhaafd kunnen worden, slechts tengevolge hebben, dat de schuiver zich van de regie afwendt en het benoodigde heulsap van den smokkelhandel betrekt. In verband met het feit, dat een schuiver, die eenmaal aan het gebruik van opium gewend is geraakt, daarvan als regel moeilijk is af te houden, was het streven der Regeering er vooral op gericht eenerzijds maatregelen te nemen, die beletten dat personen, die nog niet geschoven hadden, daarmede zouden beginnen, terwijl anderzijds aan de bestaande schuivers onder zekere beperkende voorwaarden vergunning werd verleend om op wettige wijze regieopium te gebruiken. Voor die gedeelten van Nederlandsch-Indië waar het bezit van opium reeds aan een ieder verboden was, werd dit verbod bij de invoering der regie, waar mogelijk, gehandhaafd. In 1908 begon zij op last van het Opperbestuur ook aan de daadwerkelijke bestrijding van het opiumgebruik deel te nemen. In het daarop volgende jaar werd door het toenmalig hoofd van den dienst der opiumregie, als lid der Internationale Opiumcommissie te Shanghai, onder meer de volgende verklaring afgelegd: dat de Nederlandsche Regeering, overtuigd van de wenschelijkheid tot bestrijding van het opiumgebruik, zich nimmer door financiëele overwegingen zal laten weerhouden van het nemen van maatregelen, waarvan volgens haar oordeel te verwachten is, dat zij inderdaad tot geleidelijke vermindering van het gebruik zullen leiden. Verbods- en beperkende bepalingen. Reeds de eerste daaropvolgende jaren brachten verschillende bepalingen ter bestrijding van het gebruik van opium niet alleen, doch ook van andere verdoovende middelen. De reeds bestaande verbodsbepalingen betreffende invoer, bereiding, toediening en verkoop van opium, morphine, morphine-praeparaten en -derivaten, anders dan voor geneeskundige doeleinden, werden verscherpt en dergelijke bepalingen uitgevaardigd ten aanzien van cocaïne, eucaine e.a. verdoovende middelen. Zoo werd de invoer van de hiervoren genoemde stoffen voor geneeskundige doeleinden alleen aan bevoegde personen toegestaan, het bezit bovendien alleen aan hen, aan wie zij op wettige wijze als geneesmiddel waren voorgeschreven. De uitvoer werd alleen toegestaan naar landen waar de invoer geoorloofd was. Andere beperkende bepalingen waren o.m. een verbod op het gratis verkrijgbaarstellen of als prijs uitloven van opium bij openbare feestelijkheden en volksspelen en een verbod van verkoop van tjandoe aan jeugdige personen. Opiumgebruik bij Landswerken. Krachtige maatregelen werden genomen om het opiumgebruik^ overal waar de overheid als werkgever op eigen terrein optreedt, te beperken en zoo eenigszins mogelijk, geheel te onderdrukken. Bij de Bankatinwinning mag sedert 1915 alleen door werklieden aan wie een gebruikslicentie is verleend, opium worden geschoven, terwijl bij de Ombilinmijnen, de Poeloe laoetmijnen en den aanleg van de Zuid-Sumatra spoorweg, het opiumgebruik eerst door een licentiestelsel beperkt en later geheel verboden werd. Een dergelijk verbod bestaat o.m. ook voor de Boekit Asemmijnen, waar overtreding dier bepaling tot ontslag van de betrokken werklieden aanleiding heeft gegeven. Opiumgebruik in het Leger en op de Vloot. Voorts werd aan het opiumgebruik in het Leger en op de Vloot een einde gemaakt. Verhooging van den debietprijs. Als beperkende maatregel voor het gebruik moet mede genoemd worden de geleidelijke verhooging van den debietprijs van het regieopium. Uiteraard moet ook daarbij met de noodige omzichtigheid te werk worden gegaan, ten einde den smokkelhandel niet te prikkelen, terwijl verder ook rekening dient te worden gehouden met plaatselijke omstandigheden. Zoo dienen bijvoorbeeld de prijzen van het regie-opium van de, in de nabijheid van het schiereiland Malakka gelegen gedeelten van Nederlandsch-Indië, min of meer aan te sluiten bij die, welke daarvoor in de Straks Settlements en de Federated Malay States gelden. In enkele gevallen was de prijsverhooging zeer aanzienlijk, bijvoorbeeld voor Celebes en Onderhoorigheden, waar de prijs van ƒ 3.— per thail, in 1922 gebracht werd op ƒ 30.—. Opiumkitten. Het toezicht op de kitten werd verscherpt en het aantal vergunningen tot het houden dezer gelegenheden — waar alleen aan tot het bezit van opium gerechtigde personen gelegenheid wordt gegeven om door hen zelf medegebracht regie-opium te gebruiken — tot het hoogst noodige beperkt. Van 927 bij de invoering der Regie is hun aantal sedert dien teruggebracht tot 49 op ultimo 1930. De regie voorziet in de behoefte aan opium, doch exploiteert geen kitten. In tegenstelling met den verkoopplaatsbeheerder, is de kithouder dan ook geen gouvernementsambtenaar. Zijne inkomsten uit de kit bestaan uitsluitend uit de opbrengst van de in de pijpen achtergebleven djitjing en hetgeen hij eventueel, als tegemoetkoming voor het gebruiken van het door hem ter beschikking gestelde schuifgereedschap, mocht ontvangen. Djitjing. De Regie heeft op vele plaatsen de gelegenheid opengesteld tot inlevering van djitjing, eensdeels omdat deze als ingrediënt bij de bereiding van tjandoe een rol speelt, doch vooral ook, omdat het gebruik van djitjing voor de gezondheid veel nadeeliger wordt geacht dan het schuiven van tjandoe. Om de inlevering aan te moedigen, is de inkoopprijs van de djitjing aan den hoogen kant gehouden; zij bedraagt belangrijk meer dan de waarde ervan als grondstof van de tjandoebereiding. Op den inkoop van djitjing wordt dan ook jaarlijks een aanzienlijk verlies geleden; in 1930 was hiermede een bedrag van ƒ 247.000 gemoeid. Uitbreiding van verboden kringen; licentiestelsel. Zooals hiervoren reeds werd medegedeeld, werden de bestaande verboden kringen bij de invoering van de Opiumregie zooveel mogelijk gehandhaafd; geleidelijk werd hun aantal uitgebreid. Veelal gold het hier echter voorloopig geen absoluut opiumverbod, doch werd het gebruik beperkt door een licentiestelsel. Als regel werd alleen dan onder zekere beperkende voorwaarden een vergunning (licentie) om te schuiven verleend, indien betrokkenen reeds daaraan gewend en geruimen tijd ter plaatse gevestigd waren. Aldus werd het ontstaan van nieuwe schuivers belet en kon een streek op den duur opiumvrij worden gemaakt. De groote voorspoed en welvaart in handel en cultures na den wereldoorlog hadden een toeneming van het opiumgebruik ten gevolge. Ten einde hieraan paal en perk te kunnen stellen, werd de prijs van het regie-opium, waar dit nog zonder bezwaar kon geschieden, verhoogd en voorts aan het licentiestelsel grootere uitbreiding gegeven. Bestrijdingsambtenaren. .. Jen ^nde een vlotten gang van zaken te bevorderen, werd toen tijdelijk een aantal Europeesche, Inlandsche en Chineesche zoogenaamde „bestrijdingsambtenaren" in dienst gesteld, die in het bijzonder belast waren met het opsporen van schuivers en het verleenen van hulp bij de verdere voorbereiding en de invoering van dat licentiestelsel. Op 1 Augustus 1923 was overal op Java en Madoera het opiumgebruik, anders dan krachtens een gebruikslicentie, verboden en was hetzelfde het geval in een groot deel der Buitengewesten. Opiumwetgeving. De hier te lande geldende wettelijke bepalingen betreffende het opiumgebruik voldeden, reeds vóór de totstandkoming van de op 11 Februari 1925 te Genève gesloten internationale overeenkomst m zake bereid opium, aan de beperkende bepalingen daarvan. De thans van kracht zijnde wettelijke bepalingen, welke op 1 Januari 1928 in werking zijn getreden, zijn vervat in: a. de „Verdoovende-Middelen Ordonnantie" (Staatsblad 1927 No. 278), regelende den in-, uit- en doorvoer, het bezit, het in eigendom, in voorraad of in bewaring hebben, het vervoer, de bereiding, de fabricatie, de verwerking, den verkoop en het gebruik van verdoovende middelen in het algemeen; b. de Regie-opiumordonnantie (Staatsblad 1927 No. 279), behelzende uitzonderingsbepalingen op de onder a genoemde ordonnantie, voor zoover betreft het bezit, het vervoer en het gebruik van regie-opium en regie-djitjing, zoomede betreffende den verkoop van regie-djitjing aan de Opiumregie; c. de „Opiumverpakkingsbepalingen 1927" regelende de bereiding en de verpakking, zoomede de wijze van verkoop van regieopium en van inkoop van regie-djitjing door de Opiumregie; d het „Kringenbesluit" (Staatsblad 1927 No. 518), waarbij het gebied van Nederlandsch-Indië ten aanzien van het gebruik van bereid opium, is verdeeld in „open kringen", „gemengde kringen", „licentiekringen" en „gesloten kringen" en eenige, daarmede verband houdende regelingen, zijn getroffen, en e. de „Opiumpremlebepalingen" (Staatsblad 1927 No. 519), regelende de uitkeering en de verdeeling van opiumpremiën. Sluikhandel. Een doeltreffende bestrijding van den sluikhandel is voor de Opiumregie als organisatie ter controleering en vermindering van het opiumverbruik, een belang van de eerste orde. Indien het niet mogelijk is den handel in onwettig opium te beletten of althans binnen redelijke grenzen te houden, zullen de beperkende bepalingen der Regie wel het wettige debiet drukken, maar het totale gebruik van opium, d.w.z. dat van wettig en onwettig tezamen, zal er niet door verminderen. Aangezien het opium bij een kleine hoeveelheid reeds een hooge waarde vertegenwoordigt, leent het zich bij uitstek voor den smokkelhandel. Zooals reeds eerder werd medegedeeld, werd dan ook zoowel tijdens het pachtstelsel als onder de werking der Opiumregie, steeds last ondervonden van den invoer van clandestien opium. De omvang van dien sluikhandel wisselde met de tijdsomstandigheden Zoo was de sluikhandel van weinig beteekenis in de laatste jaren van den wereldoorlog en in de eerste jaren daarna, toen het scheepsverkeer met China nagenoeg stil lag. Van 1921 af nam de invoer van sluikopium weder toe, eerst geleidelijk, doch na 1924 in zoo bedenkelijke mate, dat het noodig was, daartegen bijzondere maatregelen te treffen en zelfs wijziging te brengen in de sedert vele jaren gevolgde opiumpolitiek; het resultaat was, dat de smokkelhandel wederom geleidelijk werd teruggedrongen. Hierop komen wij straks nog terug. .... Ter bestrijding van den sluikhandel te land, alsmede voor een goed toezicht op de handhaving der regiebepalingen, werd de Algemeene Politie, waar noodig, versterkt, terwijl op verschillende plaatsen bij de Algemeene Politie afzonderlijke afdeelingen Opiumrecherche werden ingesteld, waarvan het aantal gaandeweg werd uitgebreid. Voor de bestrijding van den sluikhandel ter zee waren tot voor kort twee stoomschepen der Gouvernements Marine in dienst gesteld, welke werden gebezigd voor het begeleiden van schepen, met het doel, de bemanning daarvan te beletten sluikwaar onderweg af te geven aan kleine prauwen of dit op andere wijze over boord te zetten (bijvoorbeeld door gebruik maken van drijvers), zoomede voor het bekruisen van verschillende wateren en kustgedeelten. Sinds 1930 zijn bedoelde schepen vervangen door een nieuwe snelvarende opiumjager van moderne bouw en constructie, welke beter dan de beide vorengenoemde reeds verouderde typen van schepen, aan het gestelde doel beantwoordt. Bovendien zijn in eenige havens motorbooten in dienst gesteld ten behoeve van de Politie en ter bewaking van schepen. Voorts zijn, ter bestrijding van den sluikhandel in opium en andere verdoovende middelen, fondsen ter beschikking van het hoofd van den dienst der Opiumregie en een aantal Hoofden van Douane-kantoren, en is een premiestelsel in zake aanhalingen van sluikwaar ingesteld. Wijziging van de opiumpolitiek. Wij zagen boven reeds, dat de Regeering, verontrust door de sterke toeneming van het debiet in de voorspoedige na-oorlogsjaren, overging tot het treffen van maatregelen om het opiumgebruik te verminderen, o.a. door een uitbreiding van het licentiesstelsel, verscherping der bepalingen en prijsverhooging. In het tijdvak van 1920 tot 1925 nu, gaf het debiet een teruggang te zien met niet minder dan 50%. Indien deze daling uitsluitend het gevolg ware geweest van vorengemelde maatregelen, dan zou terecht van een verblijdend resultaat gesproken kunnen worden. Zulks was echter niet het geval. Immers, zij was mede het gevolg van de in dat tijdvak heerschende algemeene malaise, doch ook van den steeds toenemenden sluikhandel, welke in hoofdzaak viel af te leiden uit de voortdurende stijging van de in totaal per jaar aangehaalde hoeveelheden. Moeten als oorzaken van dien toenemenden sluikhandel eenerzijds genoemd worden de verwarde toestanden in China, waardoor uitvoer uit dat land gemakkelijk kon plaats hebben, anderzijds bleken voor verschillende gebiedsdeelen de beperkende bepalingen te ver te zijn doorgevoerd. Wederom werd de stelling bewaarheid, dat, waar de Regie te kort schiet in de voldoening aan de nog bestaande behoefte, de sluikhandel klaar staat om dat te kort zooveel mogelijk aan te vullen. Aangezien een hoofdvereischte voor de doelmatige werking van een beperkend stelsel als de Regie, gelegen is in het binnen redelijke grenzen houden van den smokkelhandel, besloot de Regeering de volgende maatregelen te nemen om dien handel te bestrijden: le. opheffing van verbods- en beperkende bepalingen of mildere toepassing van laatstbedoelde daar, waar handhaving, zelfs met personeelsversterking, ondoenlijk werd geacht; 2e. beschikbaarstelling van gelden tot een aanzienlijk bedrag ten behoeve van de rechtstreeksche bestrijding van den sluikhandel door Politie en Douane; 3e. verlaging van den debietprijs indien mocht blijken, dat de smokkelhandel ook door vorengenoemde maatregelen nog niet voldoende kon worden onderdrukt Dadelijke prijsvermindering werd, als in strijd met de steeds gevolgde politiek om door prijsverhooging het verbruik tegen te gaan, ongewenscht geacht. Eene verklaring in vorenstaanden zin werd door den vertegenwoordiger van Nederland in de Raadgevende Opiumcommissie afgelegd in de voorjaarszitting van 1926 van die Commissie. Als gevolg van deze gewijzigde politiek werd het licentiestelsel in een enkel gewest herzien en waar noodig verzacht, terwijl de licentiestelsels op de hoofdplaatsen Batavia, Semarang en Soerabaja en op de regentschapshoofdplaats Meester-Cörnelis, zoomede in het zoogenaamde cultuurgebied der Oostkust van Sumatra, buiten wening werden gesteld. Voorts werd in enkele, tevoren geheel voor opium gesloten gebieden, het licentiestelsel ingevoerd ten behoeve van niet tot de inheemsche bevolking van het gewest behoorende personen. Aldus werd er de voorkeur aan gegeven den werkelijk bestaanden toestand onder de oogen te zien, instede van genoegen te nemen met den uiterlijken schijn. Ten behoeve van de rechtstreeksche bestrijding van den sluikhandel werden in 1926 en 1927 eenige maatregelen getroffen, zooals de oprichting van een Centralen dienst der Opiumrecherche bij het Hoofdkantoor der Opiumregie, de oprichting van nieuwe en uitbreiding van bestaande afdeelingen Opiumrecherche op groote plaatsen, het versterken van de politie op andere plaatsen, het beschikbaarstellen van motorbooten, zoomede motor- en andere rijwielen ten behoeve van de verschillende afdeelingen Opiumrecherche of van de algemeene plaatselijke politie. De als bestrijdingsmaatregel van den sluikhandel mede overwogen prijsverlaging werd, toen de toestanden op opiumgebied zich — dank zij de reeds getroffen regelingen e.a. oorzaken — spoedig gunstiger begonnen af te teekenen, niet meer noodig geoordeeld. Internationale samenwerking inzake het opiumvraagstuk. De actie der Regeering bepaalt zich niet alleen tot de nationale zijde van het opiumvraagstuk, doch beweegt zich ook op internationaal gebied. Door toetreding tot de Haagsche Opiumconventie van 1912 en teekening c.q. bekrachtiging der in 1925 te Genève gesloten overeenkomst betreffende het gebruik van bereid opium en het verdrag van hetzelfde jaar betreffende de vervaardiging en de bereiding van, alsmede den handel in verdoovende middelen, zoomede door de toepassing der daaruit voortgevloeide regelingen en aanbevelingen, neemt zij ook daadwerkelijk deel aan den internationalen strijd tegen het euvel van verslaving aan opium en andere verdoovende middelen. In onderlinge samenwerking met den Volkenbond en de Regeeringen der betrokken landen kon ook de internationale bestrijding van den smokkelhandel krachtiger worden aangevat. In 1925 werd het hoofd van den dienst der Opiumregie door de Regeering aangewezen als centraal orgaan voor de uitwisseling van gegevens betreffende aanhalingen van opium en andere verdoovende middelen. Deze uitwisseling van gegevens met naburige koloniën of rijken — o.m. ook betreffende personen en schepen welke verdacht worden met den sluikhandel in verbinding te staan — heeft tot gunstige resultaten geleid. Ook het stelsel van in- en uitvoercertificaten voor den in- respectievelijk uitvoer van verdoovende middelen en cocabladeren, dat door alle landen wordt toegepast welke tot het Verdrag van Genève zijn toegetreden, draagt er toe bij, het gebruik van verdoovende middelen te beperken en den smokkelhandel te remmen. Het toezicht op de handhaving van dit certificatenstelsel hier te lande berust mede bij hooger genoemd diensthoofd. Opiumbestrijdingscommissie. In 1918 werd ingesteld de „Opiumbestrijdingscommissie", welke tot taak heeft de Regeering doorloopend inzake de bestrijding van het opiummisbruik hier te lande van advies te dienen. Het hoofd van den dienst der Opiumregie is ambtshalve voorzitter, het onderhoofd van dien dienst plaatsvervangend voorzitter. Beide hoofdambtenaren zijn tevens lid dier commissie. Verder bestaat zij thans uit 2 Europeesche, 3 Chineesche en 3 Inlandsche leden. In de vergaderingen der commissie worden de leden in kennis gesteld met alle bijzonderheden betreffende den loop van het debiet der Opiumregie, den omvang van den sluikhandel, de bestrijding van het opiumgebruik enz. en worden alle aan de Regeering voor te stellen maatregelen van eenig belang, verband houdende met de opiumbestrijding, besproken; zij dient terzake zoo noodig van advies. Anti-opiumvereenigingen. Pogingen van particuliere zijde om het opiumkwaad te bestrijden ondervinden den steun van de Regeering. Jaarlijks worden subsidies toegekend aan vereenigingen, welke zich de bestrijding van het gebruik van opium ten doel stellen. Voor de te Batavia gevestigde Anti-Opium Vereeniging, de Nederlandsen-Indische Groot-Loge der Internationale Orde van Goede Tempelieren en de Nederlandsch-Indische Anti Opium Vereeniging te Bandoeng bedroegen de voor 1930 voor propagandadoeleinden toegekende subsidies onderscheidenlijk ƒ 5000.—, ƒ 1500.— en ƒ 4700.—, voor 1931 respectievelijk ƒ 7250.—, ƒ 7500.— en ƒ 2000.—. Voor steun aan anti-opium vereenigingen wordt reeds sedert jaren op de begrooting jaarlijks een som van ƒ 25000.— uitgetrokken. Behalve deze subsidies voor propagandadoeleinden, worden hieruit sinds dit jaar ook bestreden geldelijke tegemoetkomingen aan beide vorengenoemde anti-opiumvereenigingen voor het verleenen van „nazorg" aan als genezen ontslagen opiumpatiënten in doorgangshuizen. De hiervoor toegekende subsidie wordt maandelijks verleend en berekend over het aantal als genezen ontslagen opiophagen aan wie en over het aantal dagen gedurende welke in de voorafgegane maand onderdak en onderhoud is verleend, met dien verstande dat die subsidie ten hoogste een gulden per persoon en per dag bedraagt en zich niet uitstrekt tot verpleegden, die langer dan twee maanden in een doorgangshuis vertoeven. Medische behandeling van opiophagen. Ook de medische behandeling van aan opium verslaafden heeft de volle aandacht der Regeering. De in het vorige jaar tot stand gekomen „Subsidieregeling voor opiophagenverpleging" (Staatsblad 1930 No. 135) schept de mogelijkheiid, dat aan zelfstandige gemeenschappen en andere rechtspersonen, die de verpleging van opiophagen ter genezing van hun opiumzucht of ter afwenning van het opiummisbruik als een bijzondere taak op zich nemen, binnen de grenzen der bij de begrooting jaarlijks daarvoor toegestane fondsen, van landswege tegemoetkomingen worden verleend. Deze kunnen bestaan uit een som in eens of uit periodieke uitkeeringen, dan wel uit kostelooze verstrekking van geneesmiddelen uit 's Lands voorraad. Met toepassing van bedoelde regeling werd nog hetzelfde jaar ten behoeve van de bouw van de bij het Zendingshospitaal „ImmanuèT te Bandoeng op te richten afzonderlijke af deeling, bestemd voor de behandeling en de verpleging van opiophagen, een tegemoetkoming toegekend ten bedrage van het totaal der werkelijke uitgaven, of ten hoogste ƒ 40.000.—. Ook voor 1931 werd voor dergelijke doeleinden eenzelfde bedrag uitgetrokken. Omvang van het opiumgebruik hier te lande. Ten einde ten slotte den lezer een denkbeeld te geven van den in vergelijking met omliggende landen van het Verre Oosten betrekkelijk geringen omvang van het opiumgebruik in NederlandschIndië, wordt hierbij gevoegd een overzicht van de verdeeling van het debiet der Opiumregie m 1930. Zooals daaruit blijkt, zijn er in totaal rond 80000 schuivers van Chineesche herkomst en 90000 Inheemsche schuivers van regieopium. Dit beteekent, dat gemiddeld in geheel Nederlandsch-Indië ongeveer op elke 15 Chineezen en op elke 650 Inlanders 1 schuiver van elk van beide bevolkingsgroepen voorkomt t.w. op Java en Madoera ongeveer 1 op elke 30 Chineezen en 1 op elke 500 Inlanders en in de Buitengewesten 1 op elke 10 Chineezen en 1 op elke 1800 Inlanders. In 1930 was het gebruik van regie-opium per Chineeschen schuiver gemiddeld 11,99 thail *) en per Inlandschen schuiver 3.56 thail per jaar; in 1929 bedroegen deze hoeveelheden respectievelijk 12,60 en 3,96 thail. Per hoofd der bevolking werd in 1930 aan regie- *) 1 thail is ca 38.6 g. opium besteed op Java en Madoera ƒ 0,38, in de Buitengewesten ƒ 1,18 en in geheel Nederlandsch-Indië ƒ 0,67 per jaar, op een bevolking van rond 60 millioen zielen Batavia, 16 September 1931. OVERZICHT van de verdeeling van het debiet der Opiumregie in het jaar 1930. Verkocht aan licentiehouders Verkocht aan anderen dan licentiehouders Zielental r„m.H, ,A „ . „ , ^icieiiidi Gemiddeld gebruik in mata's per jaar per QEWFoT Europeanen Chineezen Inlanders Chineezen Inlanders Totaal Eur°- Chi' In" Chf- In" h00fd der GEWEST verbruikin P"- »ee- land- nee- land- . _ thails Europe- Chinee- Geheele SChe" $Che" SChen schen schen Chi- In- TOELICHTINGEN anen zen n anders bevolking ~ ' nee" land- Totale tl"" ThaiIs ^Z' Thails T: Thails *a"" Thai.s ^an- niet-ge.icen- sche sche xa' ta' tal tal tal 3 licentiehouder tieerden - — ■ , schuiver bevolking " 935 14450.675 ?" | 52 856,38 - - _ _ 67 307,05» 6 541 21 213 2 535 746 2 564 975 - 1 546 318 - _ 68 2,1 \% e. Totaal Java en Madoera ■ ■ ■ 5 86,05 9 496 191 621,53 'oS : 241 766,54 8 430 77351,07= 7 535 16 180,59 527005,78= 193 618 583 360 40 890 244 41 719 524 1 721 2 018 351 917 214 aV^Ö l" a. Sumatra's Westkust — __ oen kooi ,,5 00o m ~ ~ ~ ~~ b. Tapanoeli _ _ « , ' - - - — 5 564,38» 5 172 14 885 1 896 710 1 919 109 - 1 904 530 - - 36 0 01 n r>„ in ah c. Benkoelen _ _ H^,50 14 o 850,70 - - _ _ 8 637,20 852 5 698 1 034 108 1 041 301 - 1 949 407 _ _ 49 0 6 0 8 ft' eeuLZ 10V%zlcht °P" 557 59H59 1 539'53 ~ 6524>12 889 5589 315 813 322 619 - , 074 586 - - ,o1 °0,t 2?- ï fe~n dtatSS, 1 fS5£:;Hi;s 5 *1 '^ss» "h -si a_ 1 u 'ii >n e _ s- ari _hi fc ganfkaenOndernoongheden - ~ 7 205 49 861,77 ' 54,17 - _ _ _ 49 915 94 900 96 425 107 489 Rno M dering van de met Euro- IfcüiWB-:::::: = > *. I r : BSS ,S li Sg » i _ 1*= ; ï ? f =ES£: :B:e e | m | .» I « 2 J8 W 8 18 iSS m e iSSSfi !»„-. /?. Molukken o7t- q,,,,,^ 07 , .„„,„ ' ' q. Timoren Onderhoorigheden _ In ,14 I 9q'?q ~qs i ™« Too , n, '2 IZ2'85 4844 8335 875769 «93 030 - 3 181 522 - - 105 0 2 1 1 —™ = ff .%& .«i 7«%g -98 i5i6-46 ™ ^ i^s is ,06g issa isss = ïs I ^29 355 1 g s| f Totaal Buitengewesten ... - _ 10 808 124 605,01 3 6S0 20 582,88 52 028 575 550,19» 6 382 28901,94 749 640,02» 48 754 650496 18253531 19011 501 _ 1 153 559 1 106 452 107 02 39 Totaaijava en Madoera ... 5 86,05 9 496 191 621,53 68J4, 241 766,54 8 430 77351,07» 7 535 16 180,59 527005,78» 193 618 583 360 40 890 244 4 . 719524 1 721 2 018 35 , 917 214 4 0,6 1,3 A'gemeent0taa' 5 | 86'°5 20 304 316226'54 72 P' 262 349'42 60 458 652 901,27 13 917 45 082,53 |l 276 645,81 242 372 1 233 856 59 143 775 60 731 025 1 721 1 557 362 1 079 323 78 0,5 _J~ HOOFDSTUK 7. INTERNATIONALE OPIUMBESTRIJDING. leder kent het werk van de verschillende internationale opiumcommissies uit de perstelegrammen en nieuwsbladen. Het met groote kennis van zaken samengesteld overzichtelijk geheel, dat Afr. E. O. Baron van Boetzelaer ons in zijn artikel geeft, zal het inzicht in de beteekenis en de waarde van het Volkenbondswerk zeker doen toenemen. Wij hebben vrij veel plaats ingeruimd voor de Commissie-Ekstrand; ten rechte of ten onrechte meenen wff dat aan het onderzoek, ingesteld door de Volkenbonds Enquête-Commissie, naar de door de verschillende gouvernementen genomen maatregelen ter bestrijding van het opiumrooken en de daaruit voortgevloeide voorstellen en aanbevelingen, niet genoeg aandacht kan worden geschonken. Eenigszins onbescheiden wellicht, namat wij de vrijheid, onze antwoorden op de Questionnaire van de Commissie af te drukken. De Internationale bestrijding van het Opiummisbruik door Mr. E. O. Baron van Boetzelaer. Adj. referendaris ter Algemeene Secretarie. Dat een doeltreffende bestrijding van het opiummisbruik slechts mogelijk is door internationale samenwerking, is een stelling waarvan de waarheid weliswaar alom wordt erkend, doch die in haar verwezenlijking nog verre van volmaakt is. Geen land toch zal met succes een verbod van invoer of gebruik van opium kunnen handhaven, zoolang daarbuiten gebieden zijn waar de papaver in onbeperkte mate wordt verbouwd. Het zou zijn grenzen hermetisch moeten sluiten tegen elke poging van smokkelaars om het sap binnen het land te krijgen; ware dit al mogelijk, dan nog zou internationale samenwerking onontbeerlijk zijn om aanvoer door smokkelaars te signaleeren en om smokkelaarsbenden op het spoor te komen. Een dergelijke hermetische afsluiting van de grenzen is echter in de praktijk onmogelijk. Mede om deze reden heeft de Opium-enquêtecommissie van den Volkenbond, die het Verre Oosten bereisde, in haar rapport verklaard, dat een streng toegepast algemeen verbod van het gebruik van opium, zooals op de Philippijnen bestaat, blijkens de opgedane ervaring niet leidt tot algeheele afschaffing van het schuiven van opium. In landen waar de grondstoffen voor het opium worden verbouwd, vormt deze verbouwing dikwijls een zoo integreerend deel van de landhuishouding, dat een verbouw-verbod een economische ramp zou beteekenen. Ook voor de uitroeiing van de bron van het kwaad, den papaverbouw, zou dus internationale steunverleening niet kunnen worden gemist. Is het bewustzijn van het kwaad dat door opiumschuiven wordt gesticht, reeds lang tot de menschen doorgedrongen, de internationale samenwerking tot bestrijding van het kwaad dateert eerst van het begin dezer eeuw, en wel van Februari 1909, toen te Shanghai de z.g. Opiumcommissie bijeenkwam. Deze commissie die op initiatief van de Vereenigde Staten van Amerika bijeenge- roepen werd en waar dertien landen vertegenwoordigd waren, legde den eigenlijken grondslag voor het latere internationale werk. Zij nam weliswaar slechts een aantal aanbevelingen aan, doch deze aanbevelingen vormden de basis voor de besprekingen ter Eerste Haagsche Opiumconferentie (1911/1912), ook weer op initiatief van de Vereenigde Staten bijeen gekomen. In het door deze conferentie opgestelde verdrag komt eensdeels een zekere verruiming van het arbeidsveld tot uiting: behalve over het eigenlijke bereid opium handelt het verdrag ook over medicinaal opium, morphine, cocaïne, enz., dus over de verdoovende middelen in ruimeren zin; anderdeels een splitsing: er worden afzonderlqke voorschriften gegeven met betrekking tot de landen waar opium wordt geschoven, in het bijzonder China, en met betrekking tot alle landen gezamenlijk. In dit verband zijn de bepalingen over het bereid opium ten aanzien van de landen waar geschoven wordt, vooral van belang. Binnen de grenzen van de voor de afzonderlijke landen geldende verschillende toestanden, zullen de staten maatregelen nemen ter geleidelijke en daadwerkelijke onderdrukking van de vervaardiging, den handel en het gebruik van opium. Uitvoer van opium naar landen, die den invoer wenschen te verbieden of beperken, zal worden verboden of aan controle worden onderworpen. In overeenstemming met de Chineesche regeering zullen de verdragstaten maatregelen beramen om den smokkelhandel naar dat land tegen te gaan Met betrekking tot medicinaal opium, morphine, cocaïne, enz. is voorts belangrijk, dat deze stoffen slechts mogen worden uitgevoerd ten behoeve van personen, die door hun regeering zijn gemachtigd de stoffen in ontvangst te nemen; van deze vergunninghouders zullen lijsten worden samengesteld, welke tusschen de landen zullen worden uitgewisseld. In een bepaald toezicht op de naleving van deze voorschriften voorzag het verdrag niet. Aan de Nederlandsche regeering werd slechts opgedragen, hare tusschenkomst te verkenen voor de bevordering van de onderteekening, bekrachtiging en inwerkingtreding van het verdrag. Dit laatste had veel voeten in de aarde, nog twee conferenties waren er toe noodig. De moeilijkheid school m het feit dat het verdrag bepaalde, dat het in werking zou treden na bekrachtiging door alle staten, die het hadden onderteekend, en de vervulling van dit verefcchte liet lang op zich wachten. Ten slotte werd in 1914 een Protocol opgesteld, door onderteekening waar- van de staten verklaarden, voor zichzelve het verdrag in werking te doen treden. Toch bleef het aantal deelnemende staten voorloopig gering. De vredesverdragen, die een einde maakten aan den Wereldoorlog, brachten in tweeërlei opzicht verbetering. In de eerste plaats bevatten zij een artikel hetwelk bepaalt, dat bekrachtiging van het vredesverdrag bekrachtiging van het opiumverdrag en onderteekening van het protocol van inwerkingtreding inhoudt; hierdoor werd het aantal deelnemende staten belangrijk uitgebreid- In de tweede plaats bepaalt artikel 23c van het in de vredesverdragen opgenomen Handvest van den Volkenbond, dat het algemeen toezicht op de uitvoering der overeenkomsten betreffende den handel in opium en andere schadelijke middelen, aan den Bond wordt opgedragen. Toen de Nederlandsche regeering aanbood ook de haar opgedragen taak met betrekking tot het opiumverdrag over te dragen aan den Volkenbond, was de internationale bestrijding van het opiumkwaad geheel in één orgaan gecentraliseerd, hetgeen het bereiken van resultaten slechts kon bevorderen. Deze verwachting bleef niet onvervuld. Om den Bond m zijn werk bij te staan, stelde de eerste Volkenbondsvergadering een Raadgevende Opiumcommissie in, aanvankelijk bestaande uit vertegenwoordigers van de acht rechtstreeks betrokken landen: China, Frankrijk, Groot-Britannië, Engelsch-Indië, Japan, Nederland, Portugal en Siam, doch successievelijk uitgebreid, in 1930 met vertegenwoordigers van zeven landen, die geen verdoovende middelen vervaardigen, zoodat zij thans 21 leden telt. Deze commissie is eensdeels het stuwende orgaan van het opiumbestrijdingswerk, anderdeels het orgaan, dat adviseert over in den Volkenbondsraad of -vergadering gedane voorstellen. Een van de eerste resultaten van haar arbeid was de aanvaarding door een veertigtal staten van het z.g. in- en uitvoercertificaten-stelsel. Instede van verbod van uitvoer naar andere personen, dan die voorkomende op de lijsten bedoeld in de conventie van 1912, zou thans uitvoer van opium slechts mogen worden toegestaan op vertoon door den exporteur van een certificaat van de regeering van het land van invoer, behelzende dat die hoeveelheid alleen voor geoorloofde doeleinden is bestemd. Verder bestudeerde de commissie onder meer het vraagstuk van het verscherpen van de straffen, die voor opiummisdrijven (verboden handel en gebruik) kunnen worden opgelegd, den handel in ver- doovende middelen in vrijhavens, de uitlevering wegens opiumdelicten, de verzekering van verdoovende middelen bij vervoer over zee, de voorziening van voor wettig gebruik bestemd opium van een geheim kenmerk, de tegengang van den smokkelhandel enz. Belangrijk vooral was haar werk met betrekking tot de versteviging en uitwerking van de beginselen, die in het opiumverdrag van 1912 waren neergelegd. De commissie was tot de conclusie gekomen, dat het verdrag zooals het luidde, niet voldoende was om den ongeoorloofden handel in verdoovende middelen te onderdrukken, ook al waren de staten bereid zich geheel te houden aan de daarin vervatte verplichtingen. De bemoeiingen van de commissie leidden tot de bijeenroeping van twee conferenties, die in de laatste maanden van 1924 bijeenkwamen en duurden tot Februari 1925. Door de eerste conferentie werd beraadslaagd over middelen tot betere verwezenlijking van de in de conventie van 1912 beoogde geleidelijke vermindering van opiumgebruik in de landen, waar dat gebruik nog is toegestaan. Aan deze conferentie namen alleen deel vertegenwoordigers der Staten met gebied in het Verre Oosten. Zij eindigde met de aanvaarding op 11 Februari 1925 van een accoord, waarin o.m. de inrichting en werkwijze van een regie, zooals die in Indië reeds lang bestond, wordt voorgeschreven; voorts verbiedt het allen uiten doorvoer van opium uit en door opiumverbruikende landen, voorziet het in strafrechtelijke samenwerking door de regeeringen tot onderdrukking van den sluikhandel, zoomede in verzameling van gegevens over het aantal schuivers, en beveelt het propaganda aan tegen opiumverbruik. Ten slotte bepaalt het accoord, dat periodiek conferenties zullen worden gehouden over den toestand in het Verre Oosten; de eerste had in 1929 bijeen moeten komen, doch werd, zooals hierna zal blijken, uitgesteld. In een bij het accoord behoorend protocol wordt nog verklaard, dat het opiumrooken volledig zal moeten worden onderdrukt in een tijdvak van vijftien jaar, te rekenen van het door een Volkenbondscommissie te bepalen tijdstip af, waarop de landen, die papaver verbouwen, den uitvoer van ruw opium onder werkelijke controle zullen hebben gekregen. De tweede conferentie nam op 19 Februari 1925 een verdrag aan, waarin de algemeene voor den handel in verdoovende middelen in 1912 geschreven regelen werden verscherpt en uitgebreid. Zoo werd een streng stelsel van in- en uitvoercertificaten uitge- werkt, teneinde den internationalen handel te kunnen controleeren; de regeeringen werden verplicht toezicht te houden op de gebouwen, waarin verdoovende middelen worden vervaardigd en op de personen die deze stoffen fabriceeren, invoeren, verkoopen, distribueeren of uitvoeren. Tot het in ontvangst nemen en bestudeeren van de gegevens over invoer, uitvoer, productie, aanhalingen, enz., die de regeeringen geregeld moeten inzenden, en in het algemeen teneinde voortdurend toezicht te houden op de beweging van de internationale markt, voorzag het verdrag in de instelling van een permanent comité van acht leden, die door hun technische competentie, hun onpartijdigheid en hun onafhankelijkheid een algemeen vertrouwen zouden inboezemen. Dit verdrag trad eind 1928 in werking en in de paar jaren dat het permanent comité in functie is, heeft het zich doen kennen als een zeer waardevol orgaan in de internationale bestrijding van het misbruik van verdoovende middelen. Doch ook de opstelling en aanvaarding van deze nieuwe en verscherpte verplichtingen brachten geen verbetering in den toestand. In een memorandum wees de Engelsche regeering er dan ook op, dat de toestand in het Verre Oosten in werkelijkheid eerder verslechterd was. De Volkenbondsvergadering van 1928 besloot daarom, met instemming van de betrokken regeeringen, met uitzondering van die van China, een enquêtecommissie te zenden naar de landen van het Verre Oosten, teneinde een samenvattend overzicht van den feitelijken toestand in die landen samen te stellen en voorstellen te doen tot verbetering. Deze commissie, beter bekend onder den naam van de commissie-Ekstrand, naar haar voorzitter, gaf in een doorwrocht rapport, dat eind 1930 werd gepubliceerd, een overzicht van den feitelijken toestand in de landen die zij bereisde, van de wetgeving op opiumgebied die in die landen bestaat en van de wijze waarop die landen zich van hun verdragsverplichtingen kwijten. Het rapport eindigt met een negentiental aanbevelingen, gedeeltelijk gericht tot den Volkenbond, gedeeltelijk tot de regeeringen zelve, waarin maatregelen aan de hand worden gedaan om het kwaad daadwerkelijk te bestrijden. Van de belangrijkste conclusies zijn te noemen: verlaging van den prijs van het regie-opium, teneinde den smokkelhandel minder winstgevend te maken; verkoop van opium uitsluitend van regeeringswege; volledige licentieering en rantsoeneering van de schuivers; verbod om opium te rooken voor personen onder de 21, zoo mo- gelijk onder de 25 jaar; verplichting om alleen in openbare, daarvoor aangewezen gelegenheden te schuiven; verplichte inlevering van een zekere hoeveelheid djitjing (hetgeen in de pijp overblijft na het rooken) alvorens nieuw opium te kunnen verkrijgen; verbetering van de geneeskundige behandeling van schuivers; houden van de opiuminkomsten buiten den gewonen dienst van de begrooting en bestemming van het batig saldo van de opiumregie (na aftrek van alle kosten, die op de regie betrekking hebben, met inbegrip van die voor de bestrijding van den smokkelhandel) voor speciale, met de opiumbestrijding of de verbetering van hygiënische en sociale toestanden verband houdende, aangelegenheden. Het is hier niet de plaats om deze aanbevelingen, waarvan er sommige in Nederlandsch-Indië reeds lang toepassing vinden, doch andere groote moeilijkheden met zich zouden brengen, nader te bespreken. Met deze opsomming moge daarom worden volstaan. Omstreeks den tijd, dat de Enquêtecommissie het Oosten bereisde, viel ook het tijdstip, waarop ingevolge het bovengenoemde opiumaccoord van 1925 de volgende conferentie over den toestand in het Verre Oosten had moeten worden gehouden. Het is echter duidelijk, dat voor het slagen dier conferentie een juist inzicht omtrent den feitelijken toestand onontbeerlijk was. Aangezien verwacht kon worden, dat het rapport der commissie-Ekstrand de noodige voorlichting zou verschaffen, werd op voorstel van OrootBrittannië de bijeenroeping van deze conferentie uitgesteld tot na de verschijning van bedoeld rapport. In overeenstemming hiermede besloot de Volkenbondsraad in zijn zitting van Januari van dit jaar, dat de volgende opiumconferentie in de eerste tien dagen van November zou bijeenkomen en wel, op uitnoodiging van de Siameesche regeering, te Bangkok. De tot dusver besproken maatregelen en voorstellen tot bestrijding van het opiumgebruik, gaan alle uit van het beginsel om door regeling van en toezicht op den handel het gebruik binnen de wettelijk geoorloofde grenzen te houden en het zoo mogelijk te beperken. Dit noemt men de indirecte bestrijdingsmethode; er is echter ook een andere weg denkbaar, de directe, nl. door beperking van den papaverbouw tot een oppervlakte, noodig voor de voorziening in de behoeften van de wereld voor geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden. Een dergelijk relatief verbouwverbod heeft echter alleen zin, wanneer het in alle landen, waar de papaver wordt gekweekt, wordt doorgevoerd; afgezien van de binnenlandsche wanorde, die in sommige dier landen heerscht en die een doeltreffend toezicht op het verbod onmogelijk maakt, zijn er ook groote economische moeilijkheden, die zich tegen de instelling van een dergelijk verbod verzetten. Toch is ook deze kant van het vraagstuk internationaal reeds lang aan de orde. De directe methode is steeds krachtig aanbevolen door de Vereenigde Staten, ingevolge een in 1923 door het congres aangenomen resolutie (de Porter-resolutie). Aangezien een dergelijke radicale methode evenwel onder de toenmaals en ook nu nog heerschende toestanden practisch niet zou zijn door te voeren, hebben de andere landen er zich tegen moeten verzetten. De tweede Opiumconferentie van 1925, die ook de beperking van de productie en van den verbouw van de grondstoffen op haar programma had, legde dan ook wijselijk geenerlei verplichting in die richting in het door haar ontworpen verdrag neer: de indirecte methode was toen nog de eenige procedure, waarvan practisch resultaat kon worden verwacht. Wel beval de tweede conferentie de benoeming aan van een commissie die den toestand in verschillende landen zou bestudeeren. Zoo vertrok in 1926 een commissie naar Perzië, teneinde de mogelijkheid te onderzoeken om 'de papaver te vervangen door andere gewassen. Zij stelde een programma op, volgens hetwelk het met papaver beplant oppervlak ieder jaar met 10% zou worden verminderd. In beginsel vereenigde de Perzische regeering zich met deze suggestie, onder voorwaarde echter, dat na een proef van drie jaar een nieuw onderzoek naar den finantieelen en economischen toestand van het land zou worden ingesteld, zoomede naar de maatregelen, die de andere verbouwende landen voor de beperking van de voortbrenging zouden hebben genomen. De tiende Volkenbondsvergadering aanvaardde evenwel op 24 September 1929 eenstemmig het beginsel der rechtstreeksche beperking, hetgeen een omwenteling in de internationale opiumpolitiek beteekende. Weliswaar gold zij nog slechts voor een deel der verdoovende middelen: voornamelijk de productie van morphine en cocaïne. Na ruim anderhalf jaar voorbereiding en voorbesprekingen, kwam op 27 Mei 1931 te Genève een conferentie bijeen, teneinde te geraken tot een verdrag, krachtens hetwelk de productie van morphine en cocaïne zou worden beperkt tot de hoeveelheid noodig voor geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden. Na besprekingen, die ongeveer zeven weken duurden, werd tenslotte een verdrag onderteekend door bijna veertig staten. Aanvankelijk was voorgesteld, dat de vervaardiging van de wettige wereldbehoefte volgens een bepaald schema zou worden verdeeld over de verdoovende middelen produceerende landen, terwijl internationaal toezicht op de verdeeling der aldus voortgebrachte hoeveelheid zou worden uitgeoefend. Overeenstemming tusschen de produceerende landen over de vaststelling van ieders aandeel in de in totaal te vervaardigen hoeveelheid, bleek echter niet mogelijk. De gesloten conventie berust thans op het beginsel, dat ieder land zooveel mag voortbrengen, als noodig is voor zijn eigen geneeskundige en wetenschappelijke behoeften, alsmede ter voldoening aan bestellingen uit het buitenland voor wettige doeleinden, vermeerderd met een zekere marge voor reserve. Ter verzekering van de naleving en richtige toepassing van het verdrag is in een streng internationaal toezicht voorzien. Betreft dit verdrag alleen de vervaardiging van eenige, hoewel zeer gevaarlijke, verdoovende middelen, ook de beperking van den aanplant van papaver kwam het laatste jaar weer aan de orde. Het was wel niet anders te verwachten, dan dat de commissie, die een onderzoek in het Verre Oosten instelde, tot de conclusie moest komen, dat een daadwerkelijke bestrijding van het opiumschuiven niet mogelijk zou zijn, zoolang de papaver ongelimiteerd verbouwd mag worden. Alle andere maatregelen kunnen een nuttig effect hebben en bijdragen tot beperking van het kwaad, zij laten den wortel daarvan en de bron van den sluikhandel evenwel onaangetast. In de derde aanbeveling van haar rapport staat dan ook te lezen, dat er reden is om maatregelen te treffen, teneinde te geraken tot internationale samenwerking ter geleidelijke beperking en ter controleering van den papaververbouw in alle landen, waar de regeeringen in staat zijn dat toezicht uit te oefenen (deze laatste restrictie is natuurlijk van groot gewicht!). De plannen, die daartoe zullen worden uitgewerkt, zullen rekening moeten houden met de mogelijkheid, om de cultuur van papaver te vervangen door die van andere landbouwproducten, zoodat de economische organisatie van die landen op een vastere basis wordt gevestigd. Deze beperking van den verbouw van papaver en de vervanging door andere producten, zou in sommige landen bijzondere maatregelen, o.a. een internationale financiëele hulpverleening, noodzakelijk kunnen maken. De commissie-Ekstrand verklaarde tenslotte, dat de Volkenbond de betrokken regeeringen zou moeten uitnoodigen tot deelneming aan een conferentie, die de mogelijkheden van deze voorstellen zou onderzoeken. Deze aangelegenheid, het belangrijkst onderdeel wellicht van de heele opiumbestrijding, zal evenwej op de a.s. conferentie te Bangkok niet een afzonderlijk punt van bespreking uitmaken, al zal deze kant van het vraagstuk wel niet geheel buiten bespreking kunnen blijven, immers daarvoor is hij te zeer van invloed op het geheele vraagstuk. De eigenlijke behandeling van de suggesties van de cómmissie-Ekstrand is in Januari j.1. door den Volkenbondsraad opgedragen aan de Raadgevende Opiumcommissie, met het verzoek ze te bestudeeren en er een rapport over uit te breneen. Aldus is thans de stand van de internationale samenwerking tot bestrijding van het misbruik van opium en andere verdoovende middelen. Neemt men in aanmerking, dat het vraagstuk internationaal nog slechts een goede twintig jaar aan de orde is, waarvan eigenlijk de vier oorlogsjaren, gedurende welke de Internationale behandeling van vrijwel alle sociale vraagstukken stil lag, moeten worden afgetrokken, dan dient te worden erkend, dat reeds veel bereikt is, doch ook, dat nog veel meer te doen valt. Er is echter alle reden te verwachten, dat op de basis van de reeds gesloten en nog te stutten verdragen en onder toezicht van de daartoe aangewezen, zeer deskundige Volkenbondsorganen, door internationale samenwerking het beoogde doel, de onderdrukking van het misbruik van opium en andere verdoovende middelen, zal worden bereikt. Daartoe zullen de regeeringen van alle landen moeten medewerken, doch daartoe zal vooral noodig zijn een krachtig steunende en stuwende openbare meening, zonder welke het doel nimmer zal worden bereikt. De bespreking van het aandeel, dat de openbare meening in dit vraagstuk kan en moet hebben, ligt echter buiten het bestek van deze bijdrage. Het Rapport der Volkenbonds-Opium-Enquête *) door Jhr. B. de Jong van Beek en Donk. De verschillende aanbevelingen der Commissie-Ekstrand. Geleidelijke vermindering van den aanplant. — Krachtiger propaganda. Voor Reglementeering. In mijn eerste artikel over dit onderwerp heb ik de aandacht geconcentreerd op het feit, dat de enquête-commissie van den Volkenbond, die een onderzoek inzake het opium-rooken in het Verre Oosten had ingesteld, geen voorstandster was geworden van het door de Amerikaansche regeering in de laatste jaren en vooral in 1924/1925 zoo krachtig bepleite stelsel van het uitvaardigen van een algemeen verbod tot het rooken van opium. De enquêtecommissie had gemeend, met de Europeesche koloniale mogendheden, dat een wettelijke regeling tot geleidelijke vermindering van het individueele opium-gebruik voorloopig nog betere resultaten zal afwerpen, zoolang men er niet in geslaagd zal zijn den smokkelhandel in opium afdoende te bestrijden. Ook vermeldde ik reeds wat de enquête-commissie in overweging gaf in het belang van een gemeenschappelijke internationale bestrijding van den smokkelhandel. In dit tweede artikel hoop ik thans echter een overzicht te geven van het geheel der positieve aanbevelingen, die de commissie gemeend heeft te moeten geven met betrekking tot de geheele opium-politiek der koloniale mogendheden en van de regeeringen der andere Oostersche staten, binnen wier gebied het opium-rooken nog een veelvuldig voorkomend kwaad is. In de eerste plaats beveelt de commissie aan, zooals ik reeds met een enkel woord vermeldde, internationale samenwerking, om *) Met toestemming overgenomen uit „De Locomotief' dd. 3 Maart 1931. een geleidelijke vermindering van de aanpldnttng van opium te verzekeren in alle landen, waar de regeering bij machte is daarvoor te zorgen. Internationale samenwerking is hier onontbeerlijk. Geïsoleerde bemoeiingen tot verminderde opium-productie in één enkel land zouden, naar de commissie vreest, kunnen leiden tot verhoogden opium-aanbouw in een ander land, zooals het gevolg is geweest van het in 1927 door de Britsch-Indische regeering genomen besluit, om althans den uitvoer van opium belangrijk te verminderen. Deze stap in de juiste richting, door Britsch-Indië ondernomen, heeft niet geleid tot het verwachte resultaat, d.w.z. de vermindering van de hoeveelheden ruw opium op de internationale markt. De commissie geeft daarom in overweging, dat de Volkenbond een conferentie zal bijeenroepen van de opiumverbouwende regeeringen, om gemeenschappelijk de mogelijkheid te onderzoeken van een verminderde opium-productie en van de vervanging van den opium-aanbouw door een andere cultuur. Al is de enquête-commissie van oordeel, dat vermindering der opium-voortbrenging onontbeerlijk is, om tot een doeltreffende bestrijding van het opium-rooken te kunnen komen, toch mag de verscherping der actie tegen de misbruiken van opium niet worden uitgesteld, totdat inderdaad de vermindering der opium-productie zal zijn verwezenlijkt. De commissie meent vooral te moeten aandringen op een krachtiger propaganda tegen het opium-rooken, waarbij de regeeringen gébruik moeten maken van de diensten der pers en van private vereenigingen, die de openbare meening kunnen beïnvloeden. Ook volksopvoeding in het algemeen en de bevordering van sport onder de inboorlingenbevolking kunnen hier goede uitwerking hebben. Anti-opiumvereenigingen behooren voortdurende aanmoediging der regeering te ontvangen. Ook een beroep op de medewerking der onderwijzers tot de anti-opium-propaganda wordt dringend aanbevolen. Ondanks deze anti-opium-propaganda is echter aan een onmiddellijke onderdrukking van het geheele opium-rooken niet te denken. Zooals ik in mijn vorigen brief reeds mededeelde, is de commissie van oordeel, dat een volstrekt verbod van opium-rooken slechts ten gevolge zou hebben een verhoogden bloei van den smokkelhandel en een botvieren van de behoeften aan opium in het geheim. De commissie geeft de voorkeur aan een reglementeering van het individueele opium-gebruik, om geleidelijk het opium-rooken te verminderen. De enquête-commissie raadt aan, dat in alle gebieden zonder uitzondering de registreering van opium-rookers moet worden ingevoerd of gehandhaafd, terwijl het koopen van opium slechts zal moeten worden toegestaan aan personen, die in het bezit zijn van een licentie, waarop aangegeven zal zijn het aantal doses opium, dat de betreffende persoon dagelijks zal mogen koopen. „Registreering met licenties en rantsoeneering is de eenige werkelijk doeltreffende methode, om het opium-gebruik binnen bepaalde grenzen te houden", schrijft de commissie. Waar het stelsel van licenties nog niet bestaat, zooals in de NederlandschIndische open area's, en voorbereidende stappen voor de invoering van dit stelsel noodzakelijk schijnen, moeten deze voorbereidende maatregelen zonder dralen worden genomen. Omgekeerd zullen echter in die gebieden, waar de registers met de namen van hen, wien het opium-rooken nog wordt toegestaan, reeds gesloten zijn, deze heropend worden, opdat inwoners, die een medisch certificaat bezitten, dat zij aan opium verslaafd zijn, nog kunnen ingeschreven worden en een rookvergunning verkrijgen. Voortaan behooren alle registers hetzij te worden open gehouden of na regelmatige tusschenpoozen heropend te worden, opdat nieuwe verslaafden erop kunnen worden ingeschreven. Zulks, om te verhoeden dat een klasse van ongeoorloofde opium-rookers worde gevormd l Zoolang opium-rooken aan een aantal personen toegestaan blijft en dezen opium kunnen koopen, blijft het gevaar bestaan, dat zij ook andere personen in de „vreugden" van het rooken laten deelen. Zoo kan het kwaad zich telkens weder verbreiden. De enquête-commissie acht het daarom wenschelijk, dat de opiumrookers in beginsel zullen verplicht worden tot gebruikmaking van de openbare rookgelegenheden. Het rooken zoowel in het eigen huis, alsmede natuurlijk in ongeoorloofde kitten, moet zooveel mogelijk worden tegengegaan. Ondanks het feit, dat de openbare meening door onvoldoende kennis van het vraagstuk wellicht zal protesteeren tegen een vermeerdeering van aantal openbare rookgelegenheden, is de enquête-commissie zeer beslist van meening, dat aan opium-rookers overal de verplichting zal worden opgelegd de openbare rookinrichtingen te gebruiken. Artikel 4 van de Geneefsche opium-conventie, dat den Staten de verplichting oplegt het aantal rookgelegenheden zooveal mogelijk te beperken, moet dus zoo spoedig mogelijk worden ingetrokken en door een bepaling in geheel tegengestelden zin worden vervangen! Hierdoor alleen zal het mogelijk zijn toe te zien, dat niemand meer doses opium verrookt dan hem toegestaan zijn en dat de gewoonte zich niet verbreidt. Daardoor zal ook het best kunnen worden tegengegaan, dat dross (= djitjing) in de handen der opium-rookers blijft, terwijl ook verbreiding van ziekten door de opium-pijpen het best in een officieele rookgelegenheid door hygiënische voorzorgsmaatregelen zal kunnen worden tegengegaan. Bijzondere aandacht zal natuurlijk moeten besteed worden aan het vraagstuk van de genezing van aan opium verslaafden. De regeeringen moeten het particuliere initiatief hier krachtig steunen door gebruik te maken van de gelden, uit den verkoop van opium ontvangen. De enquête-commissie is zich bewust, dat zij hier een delicaat vraagstuk aanroert; het gebruik van de baten voor de schatkist uit de opium-gewoonte vloeiend. De opium-baten zijn voor sommige regeeringen noodzakelijk geworden, om het evenwicht tusschen de inkomsten en uitgaven te handhaven. De enquêtecommissie herinnert echter eraan, dat alle regeeringen zich bij de Haagsche en Geneefsche conventies verbonden hebben, om op den duur het opium-rooken geheel en al te onderdrukken. Mettertijd zullen de inkomsten uit opium dus geheel verdwijnen. De enquêtecommissie meent, dat het een verstandige economische politiek der regeeringen zijn zou, reeds onmiddellijk te beginnen met een aanpassing van het budget aan het geleidelijke verlies der baten uit opium. De commissie geeft daarom in overweging, dat de brutoinkomsten uit opium een afzonderlijke afdeehng der begrooting zullen vormen en dat daarvan dan zullen worden afgetrokken alle uitgaven, met opium en de bestrijding van den smokkelhandel verband houdend. Van het aldus verkregen netto-inkomen zullen dan worden afgetrokken alle uitgaven in het belang van de antiopium-propaganda, van de verpleging van opium-lijders, enz. Het dan overblijvende zal, hetzij gestort worden in een speciaal fonds, hetzij gebruikt worden voor sociale of hygiënische doeleinden. In ieder geval zal de gewone begrooting geheel onafhankelijk van de opium-baten moeten worden. De commissie geeft in overweging, dat de regeeringen op de opium-conferentie van dit najaar te Bangkok een bepaald tijdstip zullen vaststellen, waarop de gewone begrooting van alle staten geheel onafhankelijk van de baten uit opium zal zijn gemaakt. Het rapport geeft verder nog de bekende aanbevelingen inzake een volkomen regeeringsmonopolie voor den verkoop van opium in het klein, de vaststelling van voldoend lage prijzen voor het regeeringsopium, om den smokkelhandel minder voordeelig te maken, omtrent een volstrekt verbod van opium-rooken voor personen beneden 21 jaar, enz., enz. Bij de in dit artikel genoemde aanbevelingen heb ik echter gemeend iets langer te moeten stilstaan, omdat deze waarschijnlijk niet grif algemeen zullen worden aanvaard. Genève, 24 Januari '31. Wat wij voorbrachten. In verband met de aanbevelingen van de Commissie-Ekstrand, welke in 1930 door den Volkenbond werd ingesteld tot onderzoek naar de door de verschillende gouvernementen in het Verre Oosten genomen maatregelen ter bestrijding van het opiumrooken, neergelegd in haar rapport, lijkt het ons niet onbelangwekkend de vragen te publiceeren, die ons tijdens het met de voornoemde commissie op den 12den November 1930 plaats gehad hebbend onderhoud ter hand werden gesteld, voor schriftelijke beantwoording. De in het Engelsch gestelde vragen lieten wij onvertaald, onze beantwoording volgt daarna in het Nederlandsch. Opgemerkt dient te worden, dat wij in verschillende opzichten de antwoorden thans anders zouden formuleeren. Vraag 1. Do you consider opium smoking to be a harmful vice which should be exterminated? Antwoord: Wij beschouwen het opiumgebruik als een kwaad, dat wij geheel onderdrukt zouden willen zien, om de schadelijke gevolgen welke het opiumgebruik heeft, zoowel voor het individu, als voor de maatschappij. Hier te lande wordt aan regie-opium alleen reeds ca. 40.000.000 gulden per jaar uitgegeven, welk bedrag niet alleen onttrokken wordt aan de volkswelvaart, maar besteed voor een genotmiddel, dat als verslavingsvergif zijn onberekenbare schade aanricht, ja tal van individuen en gezinnen ten gronde richt. Vraag 2. What is your opinion regarding the efficiency of the present system of opium control? Antwoord: Wij beschouwen het huidige systeem van opiumcontróle als onvoldoende, omdat dit systeem er niet op ingericht is het opiumgebruik zoo spoedig mogelijk te doen verdwijnen. Een historisch overzicht van de ontwikkelingsgang van den detailverkoop van opium in deze landen, zal overtuigend aantoonen, dat belangrijke vooruitgang is bereikt, doordat het particulier belang bij zoo groot mogelijk debiet verdwenen is door het Gouvernementsmonopolie. Wij meenen echter, dat waar onder het vigeerend verkoopstelsel nog steeds nieuwe schuivers gevormd kunnen worden, dit stelsel als inefficiënt moet worden verworpen, en vervangen door een stelsel, waarbij althans geen nieuwe schuivers gelegenheid vinden, zich langs wettelijken weg opium te verschaffen. Voord betreuren wij, dat in dit opzicht een teruggang is waar te nemen, waar thans in zooverre met het licentiestelsel is gebroken, dat in bepaalde gebieden dit stelsel vervangen is door een stelsel van registratie. Vraag 3. Do you conskler that the Government has made and is making use of all the means at its disposal to attain a complete suppression of opium smoking? Antwoord: Bij de beantwoording van deze vraag zouden wij er in de eerste plaats de aandacht op willen vestigen, dat naar onze meening de huidige opium-politiek — althans in het tegenwoordig stadium — niet gericht is op uitroeiing van het opiumgebruik, al mogen wij misschien aannemen, dat zulks wel de uiteindelijke doelstelling is. Zeker wordt in gebieden, waar geen gebruik is, door het tegenwoordig stelsel getracht een ontstaan van dusdanig gebruik te weren (wat o.i. niet consequent genoeg geschiedt) doch waar de schuifgewoonte bestaat, wordt aan uitroeiïng weinig of niets gedaan. Wel wordt met alle beschikbare middelen getracht den smokkelhandel te weren. Vraag 4. Do you consider that additional measures could be taken to attain this goal? Antwoord: Wij achten het mogelijk, althans overweging waard, de volgende aanvullende bepalingen in te voeren: a. Geen regie-opium worde verstrekt, tenzij aan licentiehouders. Het verkrijgen van nieuwe licenties moet aan belangrijke beperkende bepalingen worden verbonden; in eenmaal „gesloten kringen" zou de opiumverkoop nimmer meer open gesteld mogen worden. b. Het aantal opium-kitten worde geregeld in evenredigheid met het opiumdebiet in een bepaald rayon, teneinde door vermindering van schuifgelegenheid het gebruik te beperken. c. De school worde verplicht tot anti-opium-onderwijs op ruime schaal. Dusdanig onderwijs zal niet alleen de jeugd wapenen voorde toekomst, doch doordringen tot de geheele samenleving. Door filmvertooningen e.d. ware dit onderwijs ook tot volwassenen uit te strekken. d. De opium-bestrijdings-commissie, welke thans slechts bestaat als college, dat eigenlijk slechts adviseert over de haar voorgelegde aangelegenheden, welke commissie noch door haar wijze van werken noch door den aard harer samenstelling waarborgen biedt, dat van haar een krachtigen invloed tegen het opiumgebruik mag worden verwacht, dient o.i. vervangen te worden door een commissie, welke leiding geeft aan een opiumbestrijdingsdienst, welke dienst er op ingericht moet zijn, alle maatregelen te nemen, welke er toe kunnen leiden het opiumgebruik te beperken, zoo b.v.: 1. oprichting van consultatie-bureaux, welke schuivers met raad en daad ter zijde staan, adviseeren inzake mogelijkheden zich door ziekenhuisverpleging van hun verslaving te doen genezen, aan adspirant-licentiehouders de gevaren van het opiumgebruik onder het oog brengen, het publiek in het algemeen door propaganda in den ruimsten zin, de gevaren van het opiumgebruik te doen beseffen. Verder zouden deze bureaux moeten behandelen de samenwerking met anti-opiumvereenigingen, voorstellen doen inzake subsidieering van zulke vereenigingen, adviseeren ter zake van oprichting van speciale anti-opium-hospitalen, richtlijnen geven voor de nazorg van als genezen ontslagen patiënten, voor welke doelstellingen de regeering steeds ruime middelen ter beschikking zou moeten stellen. 2. in nauw contact met de Opium-regie voortdurend er op bedacht zijn, maatregelen in te voeren, welke het euvel zouden kunnen beperken. Vraag 5. What is your opinion regarding the illicit traffic and its influence on the possiblllty of urtimate total suppression of opium smoking? Antwoord: Betreffende den smokkelhandel inzake opium zouden wij er in de eerste plaats de aandacht op willen vestigen, dat ook onder de huidige bepalingen de smokkelhandel bestaat en daartegen een opium-recherche, etc. noodig is, zoodat de smokkelhandel niet geacht mag worden een beletsel te zijn voor verscherping der beperkende bepalingen inzake den opium-verkoop. Wij vreezen, dat een partieel verbod, hetwelk met berust op internationale samenwerking inzake de opium-productie, niet bij machte zal zijn, het opiumgebruik geheel uit te roeien. Zou evenwel de restrictie van het debiet samengaan met restrictie van de productie, dan zien wij in den smokkelhandel, beperkt in ziin mogelijkheden tot aanschaffing van het product, geen groot gevaar voor het verkrijgen van practisch absolute opheffing van het opiumgebruik. Vraag 6. In regard to illicit traffic what do you consider to be the principal sources of supply? Antwoord: De smokkelhandel, nog immer loonend bedrijf, betrekt in hoofdzaak haar product van het buitenland, waarover Uwe Commissie zeker de nauwkeurigste gegevens ten dienste staan. Naast dezen onwettigen import beschouwen wij evenwel als grootst gevaar de momenteel onder het registratie-stelsel bestaande tusschenhandel in regie-opium. Deze wordt oogluikend toegestaan, waardoor uit winstbejag, en mogelijk ook op andere gronden, metschuivers met de schuifgewoonten worden bekend gemaakt. De door ons bepleite strengere doorvoering van het licentiestelsel zou dezen tusschenhandel onmogelijk kunnen maken. Vraas 7. What in your opinion are the relations between abolition of opium cultivation in other countries and suppression of opium smoking? Antwoord: Bij de beantwoording van vraag 5 wezen wij er reeds op, dat indien de opiumproductie wordt verminderd in evenredigheid met de vermindering van het debiet, o.i. verwacht mag worden, dat Sternattonaal^en werkelijke vermindering van het opiumverbruik bereikt zal kunnen worden. Vraae 8 Do you consider the Government preventive service as efficiënt? Would an increase in this service improve the situation as regards dealing with illicit traffic? Antwoord: Wij kunnen niet beoordeelen of de huidige recherchedienst voldoet aan de bestaande behoeften, doch moeten wij aannemen, dat de Regeering ter zake al het mogelijke doet, waarbij wij echter nogmaals de aandacht vestigen op den tusschenhandel in regie-opium, waartegen weinig of niets gedaan wordt. Zou Uw Commissie echter komen tot aanbevelingen, welke zouden leiden tot maatregelen ter verdere beperking van den opium-handel, dan zullen ongetwijfeld belangrijke uitbreidingen in den preventieven dienst noodzakelijk zijn, in het bijzonder, indien dusdanige maatregelen zouden worden getroffen zonder voldoende waarborgen inzake productie-beperking. Vraag 9. Do you consider that the Government's opium policy is influenced by the revenue questions? If so, to what extent? Antwoord: Theoretisch wordt de gouvernements-opium-politiek niet beïnvloed door de baten, verkregen uit het monopolie, doch waar deze bron van inkomsten voor het budget van zeer groot belang is, zal dit belang ongetwijfeld veel gewicht in de schaal leggen bij alle overwegingen van het vraagstuk. Vraag 10. Do you consider that the loss of opium revenue would constitute a serious problem for the Government, and would it be possible to obtain a substitute for the opium revenue from other sources? Antwoord: Inderdaad zou naar onze meening een plotseling verlies van de opiumbaten de Regeering voor een onoplosbaar probleem stellen. Een plotseling wegvallen van deze baten behoort evenwel practisch tot de onmogelijkheden, zoodat wij meenen, dat bij voorzichtig beleid deze moeilijkheden ondervangen zouden kunnen worden. Waar thans de opiumbaten gebracht worden onder de gewone inkomsten, zouden deze baten, na aftrek van de uitgaven in het belang van de opiumbestrijding, gedeeltelijk gebruikt moeten worden voor budgetaire doeleinden, doch anderdeels gereserveerd moeten worden in een fonds, waaruit in de toekomst zou kunnen worden geput, zoodat de overgang minder plotseling zou zijn, terwijl de gelden ook zouden kunnen worden aangewend voor welvaartswerken, welke in de toekomst baten voor de schatkist zullen afwerpen. Op die manier zou het Gouvernement nieuwe baten vinden voor het verlies van het opiummiddel, terwijl wij tenslotte opmerken, dat, waar dit opiummiddel geheel gevonden wordt ten koste van de volkswelvaart, bij verdwijnen van het opiumgebruik de welvaart grooter zal worden, en dus ook de inkomsten. Wij zouden in dit verband wililen wijzen op verschillende meeningen, dat, wat er ook te zeggen valt op de Amerikaansche verbodswetten, de gunstige economische resultaten dezer wetten buiten twijfel zouden zijn. Vraag 11. Do you consider it likely that the present opium policy might Iead to an increase in addiction to other narcotic drugs or to alcohol? Antwoord: Hieromtrent staan geen positieve gegevens ten dienste. Zeker is, dat hier — ondanks den opium-verkoop — veel narcotica worden gebruikt. Waar bij het op'mm-rooken, zooals hier te lande gebruikelijk is, de schuiver betrekkelijk slechts een klein deel van de narcotische stoffen in het lichaam krijgt, terwijl bijv. bij morphlne-inspuiting de geheele dosis door het bloed wordt opgenomen, zouden wij tot het oordeel komen, dat alleen ter wille hiervan, door aan opium verslaafden aan morphine de voorkeur zal worden gegeven, indien zij dit kunnen verkrijgen. Juist waar het hier verslavings-vergiften betreft, meenen wij dat het huidige opiumgebruik zal kunnen leiden tot verslaving aan andere, nog heviger werkende vergiften. Ons zijn gevallen bekend van opiophagen die ook alcohol gebruiken, doch weten niet, of hier causaal verband bestaat. Vraag 12. What classes of the population are opposed to opium smoking, and what is the opinlon among leading and responsable elements of those classes? Antwoord: In alle klassen van de samenleving vindt men naast verregaande onverschilligheid ten opzichte van het opiumgebruik, ernstige opponenten tegen dit euvel. Velen beschouwen het kwaad als onafwendbaar, waarbij vooral de meening, dat door opheffing van den opiumverkoop het aanbod van Chineesche werkkrachten zou verminderen, een rol speelt. Waar evenwel in China het opiumverbruik evenmin zeer algemeen genoemd mag worden, en waar voor emigranten, over het algemeen toch andere overwegingen zullen gelden dan de meerdere of mindere gemakkelijkheid van het verkrijgen van opium in deze landen, moeten wij dusdanige meening van de hand wijzen. Vraag 13. The Oeneral Situation regarding the Control of Opium Smoking being to a certain exent related to the Control of, and the illicit Traffic in, Narcotic Drugs other than Raw and Prepared Opium, the following information is desired: What is your opinion regarding illicit traffic in narcotic drugs other than raw and prepared opium and its influence on the possibility of ultimate total suppression of opium smoking? Antwoord: Wat betreft de rol welke de onwettige handel in narcotica, anders dan ruw en bereid opium, speelt in verband met de mogelijkheid tot uitroeiing van het opium-euvel, verwijzen wij in de eerste plaats naar de beantwoording van vraag 11, waarbij wij als onze meening gaven, dat het opiumgebruik een stimulans kan zijn tot het gebruik van andere narcotica. Het zich onrustbarend uitbreiden van de verslaving aan bovenbedoelde narcotica wordt o.i. dan ook door het opiumgebruik eerder bevorderd dan beperkt. Zou de beperking en uiteindelijke onderdrukking van het opiumgebruik echter een gevolg zijn van vermindering, respectievelijk opheffing van de papaver-cultuur, anders dan voor medische doeleinden, dan zou daarmede de controle op de morfine- en codeïneproductie ook verkregen zijn. Voor cocaïne, hasjisj, enz. zouden aanvullende bepalingen van gelijke strekking moeten worden gemaakt, terwijl het overbodig genoemd mag worden, hier nog aan te voeren, dat op productie, vervoer enz. van deze verderfelijke vergiften de meest nauwgezette internationale controle noodzakelijk zal zijn. HOOFDSTUK 8. OPIUM EN ONDERWIJS. Voor dit hoofdstuk ontvingen wij van het betrokken Departement volledige medewerking; daarnevens publiceeren wij een bijdrage, die de beteekenis van het anti-opiumonderwijs, zooals wij ons dat voorstellen, toelicht, benevens een artikel dat de aandacht vestigt op de fiun in dienst van de opiumbestrijding. Het Onderwijs hier te lande in dienst van de Opiumbestrijding Bijdrage van het Departement van Onderwijs en Eeredienst. Hieronder wordt een overzicht gegeven van hetgeen er in den loop der jaren op onderwijsgebied in het belang van de opiumbestrijding werd verricht *). Reeds in 1911 werd door den Hoofdinspecteur, Chef van de Opiumregie, tot de Regeering een voorstel gericht betreffende de wijze, waarop op de scholen propaganda zou kunnen worden gemaakt voor het denkbeeld, dat het opiumgebruik afkeuring verdient. Dit voorstel werd den toenmaligen Directeur van Onderwijs en Eeredienst ter overweging aangeboden. Men bepaalde zich bij het overwegen van wat in dit opzicht kon worden gedaan, tot de openbare Inlandsche lagere scholen en Inlandsche gemeente (volks) scholen. De Europeesche scholen konden uiteraard buiten beschouwing worden gelaten. Op de Hollandsch-Chineesche scholen zou bij het onderwijs in de kennis der natuur gelegenheid kunnen worden gevonden om de leerlingen te wijzen op het verderfelijke van opiumgebruik. Op Inlandsche lagere scholen zouden, ter bereiking van het gewenschte doel, in de diverse leesboekjes bij herdruk lessen opgenomen kunnen worden, gericht tegen het opiumgebruik, en verder zou bij het onderwijs in de vakken, welke zich daartoe leenden, een en ander ter sprake kunnen worden gebracht. Met machtiging van de Regeering werden in 1914 de Inspecteurs in dezen zin geinstrueerd. Voorts zou door de Commissie voor de Volkslectuur de uitgave voor volwassenen van grootere verhalen van de bewuste strekking worden voorbereid middels uitschrijving van een prijsvraag. Het *) Waar de getroffen maatregelen tevens de bestrijding van het alcoholgevaar beoogden, werd zulks vermeld. oorspronkelijke plan, om deze prijsvraag ook dienstig te doen zijn aan de bestrijding van het alcoholgevaar werd opgegeven, aangezien men de wijze, waarop de Inlandsche samenleving in dit opzicht ware te waarschuwen, eerst terdege in nadere beschouwing wenschte te nemen. Immers, hier kunnen maar niet voor Westersche toestanden geschreven verhalen eenvoudig worden getransponeerd, maar zal gezocht moeten worden naar lectuur, welke aansluit aan de Inlandsche toestanden en opvattingen. Het Departement van Onderwijs zou voortaan jaarlijks bij de Regeering indienen een rapport over hetgeen verricht was inzake de verspreiding van juistere begrippen omtrent opium- en alcoholmisbruik. In verschillende boekjes werden lesjes van de meerbedoelde strekking opgenomen. B.v. in het Maleische werkje „Emboen" van Mevrouw Lavell-Fröhlich en Moehammad Taib. Evenzoo in de Madoereesche leesboekjes „Kandhana bloeran alas"; „Tjareta ekagabaj dhyandhi" en „Parabasan eterangaghi serana djoengeng", alsmede in het Balineesche „Ken Diah Tanteri". Verder in de Soendasche werkjes „Soengkeman" en „Panggelar Boedi". Van de hand van den heer Ngabehi Wirapoestaka wordt een Javaansche werkje uitgegeven. Dit voor wat betreft het Inlandsen lager onderwijs in de jaren 1911—1916. Van uitgevers in Holland van hier te lande o.a. op HollandschInlandsche scholen gebruikte boekjes werd de medewerking verkregen tot aanvulling van die werkjes met lessen van de aangegeven strekking. In het destijds van gouvernementswege op de Inlandsche scholen verstrekte tijdschrift „Tjaja Hindia" verschenen herhaaldelijk opstellen over opiumgebruik. Met de bovenbedoelde prijsvraag vlotte het eerst niet bijster, maar eind 1917 konden de ontvangen antwoorden in beoordeeling worden genomen. Er kwamen 119 antwoorden binnen, waarvan 7 in het Nederlandsch, 36 in het Maleisch en 76 in het Javaansch. De gedachte hoogste onderscheiding kon niet worden toegekend. Wel ontvingen drie inzenders een zilveren medaille met getuigschrift en ƒ 50.—; vijf een getuigschrift en ƒ 25.— en twee een gratificatie van ƒ 25.—. Slechts één der bekroonden was een Europeaan; de overigen waren inheemschen (meest onderwijzers), mitsgaders één Chinees. In 1919 zag het eerste bekroonde antwoord het licht onder den titel „Perboenoeh madat" — het werd verstrekt aan de volksbibliotheken, welke verbonden zijn aan alle Inlandsche 2de klassescholen en tegen den prijs van ƒ 0.30 per exemplaar voor het publiek verkrijgbaar gesteld. Een ander antwoord, in het Nederlandsch gesteld, volgde, zoowel in die taal als in Inheemsche vertaling. Voortgegaan werd met het systematisch in leer- en leesboekjes inlasschen van lessen, sommen enz. met de bekende strekking. Thans ook in Bataksche en meerdere Javaansche boekjes. Verder in een boekje, bestemd voor de volksscholen. Bij de schoolinspecties werden, indien de gelegenheid zich daartoe aanbood, de onderwijzers gewezen op het nut om de leerlingen een afkeer van het gebruik van opium in te boezemen. Op opleidingsscholen voor Inlandsche ambtenaren en normaalscholen voor Inlandsche hulponderwijzers werden in de lessen, welke zich daartoe leenden, de nadeelige gevolgen van opiumen alcoholgebruik ter sprake gebracht, in het bijzonder in de lessen over gezondheidsleer en volkenkunde. Werd tot 1919 elk jaar van departementswege een rapport ingediend over hetgeen werd verricht ten behoeve van de bestrijding van het opium, na dien werd zulks niet meer noodig geacht, dmdat de behandeling van deze aangelegenheid reeds in den vasten gang van zaken bij het onderwijsdepartement was opgenomen en voor de goede verzorging van de onderhavige belangen geen vrees meer behoefde te bestaan. In 1922 ging ook de Volkenbond zich met de bestrijding van het opiumgebruik bezig houden, althans vanwege het departement werd in dat jaar, naar aanleiding van een verzoek van de Raadgevende Commissie voor opiumaangelegenheden van dien Bond, exemplaren gezonden van de boekjes, welke in dienst van de bestrijding van het kwaad werden gebezigd. Het aantal boekjes, waarin lesjes werden opgenomen met een anti-opiumstrekking, bedroeg in 1925 als volgt: Javaansch 6; Madoereesch 3; Soendaasch 5; Maleisch 6; terwijl vanwege de Commissie voor de Volkslectuur werd uitgegeven een negental boekwerkjes in Inheemsche taal, bestemd voor volwassenen. Verder hét bibliotheekboek „Omhoog" van K. O. Houwen en I. Mulder, waarin een les voorkomt over „Opium- en drankbestrijding". In 1927 werd nog de vraag overwogen, in hoever op lagere scholen op Westerschen grondslag een stelselmatige behandeling van het Opium- en alcoholvraagstuk — bijv. in de hoogste klasse — mogelijk en wenschelijk zoude zijn. Doch men bleek van oordeel, dat een systematische behandeling wel op haar plaats zou zijn in het leerplan van kweek- en normaalscholen, maar dat deze op de lagere scholen slechts facultatief, bij de vakken, welke zich daartoe leenen, moest plaats vinden. Men was bovendien van meening, dat de opvoeding van het kind, met betrekking tot opium en alcohol, in de eerste plaats van het huiselijk milieu dient uit te gaan. In 1929 werd van Departementswege een overzicht gegeven van hetgeen op onderwijsgebied wordt verricht met betrekking tot het opiumvraagstuk aan de hier te lande vertoevende Opiumcommissie van den Volkenbond, die tot taak had in het Verre Oosten een onderzoek in te stellen naar de verschillende factoren, welke zich daar voordoen bij de bestrijding van het opiummisbruik. Onderwijs en Opium door Or. H. Kraemer. Taalgeleerde van het Nederl. Bijbelgenootschap. Het inzicht in de sterke en zwakke zijden der Inheemsche maatschappij is groeiende. Degenen, die zich een inzicht daarin trachten te verwerven, gaan zich niet meer aan verheerlijking van de idyllische rust, noch aan de verguizing der loutere verdorvenheid te buiten, zooals dat vroeger wel geschiedde. Vele oorzaken werken samen, om ons er toe te brengen, die maatschappij met steeds minder omfloerste oogen te bezien. De intensieve bemoeienis, die de overheid er mee gehad heeft en heeft, heeft ons vele trekken dier maatschappij steeds helderder doen zien. In niet mindere mate is het gevolg ervan, dat we het onjuiste, dat er in onze beoordeelingen en onzen aanpak schuilt, ■ steeds meer leeren begrijpen. De Europeesche ondernemingsgeest schudt op allerlei wijzen dit Inheemsche leven en zijn organisatie dooreen. Uit de Inheemsche wereld zelf bloeien allerlei bewegingen en verlangens op, die gericht zijn ojp een herzien en hervormen van oude verhoudingen en inzichten, in sterk contrast met de oude berusting en aanvaarding. In het kort willen wij zoo even aanduiden, dat er beweging en kritiek in de Inheemsche maatschappij is losgekomen, tengevolge van verschillende omstandigheden. Een beweging en kritiek, die de teekenen zijn van een ontwakenden, nieuwen levenswil. Nieuwe, krachtige persoonlijkheden zijn noodig, maar ook vernieuwing van het geheele volksleven. Het wordt ons steeds duidelijker, dat in deze landen onze taak niet is, het brengen van Westersche beschaving, ook al komt die er in allerlei vormen en wijzen; evenmin het brengen van onze Westersche instellingen, ook al zullen die ongetwijfeld een veroveringstocht houden, maar dat, zullen de hooggestemde verwachtingen van paedagogische verantwoordelijkheid eenigermate vervuld worden, het volksleven in de Inheemsche maatschappij met een nieuwen levenswil moet bezield worden. Hiervan is de bestrijding van het opiumkwaad een belangrijk onderdeel. Het opium in zijn verdoovende en verslappende werking is het zinnebeeld van een maatschappij, die aan de verantwoordelijkheid en de moeite van het leven wil ontsnappen. Die nog minder wil dan berusten bij wat is, die er zich in een zwijmel van levensvernietigend zaligheidsgevoel aan wil onttrekken. Het opiumgebruik, het opiumkwaad is dan ook eigenlijk niet iets, wat bestreden moet worden. De terminologie: bestrijding van het opiumkwaad, is natuurlijk heel begrijpelijk, want allerlei maatregelen daarbij wekken onwillekeurig de associatie van bestrijding. Het is dan ook niet mijn bedoeling dat op zichzelf aan te vallen. Ik wil alleen de aandacht erop vestigen, dat bestrijden een te negatieven indruk geeft, en dat het dat vooral doet, wanneer men indachtig wordt, dat het groote hervormings- en vernieuwingswerk der Inheemsche maatschappij niet zal geschieden en verwerkelijkt worden door het bestrijden van een groote reeks kwaden en verdorvenheden, maar door het opwekken van een nieuwen levenswil en het willen gehoorzamen aan een nieuwe levensvisie. Het is daarom zoowel opvallend als verblijdend, dat allerwegen in de groote landen van het Oosten de opbouw des volks in zijn moreele en sociale leven als het groote vraagstuk gezien wordt, waarvoor wij ons eigenlijk geplaatst zien. In Afrika, BritschIndië, de Philippijnen, Japan enz. wordt daaraan in vele kringen op verblijdende wijze gewerkt. Zelfs landen als Egypte en Turkije, die in hun emancipatiestreven zoo lang uitsluitend politiek georiënteerd zijn geweest, komen, nu ze voor de realiteit van den opbouw van een eigen nationaal leven komen te staan, tot gedachten en plannen van volksopbouw. De school is daarbij één der beste hulpmiddelen, en zal dat steeds meer worden. Er zijn gelukkig allerlei verschijnselen op te noemen, die bewijzen dat we ons van het oude schoolidee losmaken. Met dit oude schoolidee bedoel ik, dat ze in de eerste en voornaamste plaats een plaats tot overdracht van kennis zou zijn. Dat is al onjuist in stevige, gevestigde maatschappijen, maar het is dat a fortiori in de hedendaagsche Inheemsche maatschappij, die in een periode van geweldigen overgang verkeert. De school is daarom tevens een plaats, die de oogen moet openen voor een nieuwe toekomst met nieuwe idealen, eischen en verantwoordelijkheden. Zelfs niet alleen dat, want oogen openen kan ook grootendeels tot gevolg hebben het kweeken van een geslacht, dat intellectueel goed leert spreken en makkelijk leert denken over deze dingen. Neen, de school moet in de eerste plaats meewerken om een nieuwen wil voor de toekomst te wekken. In deze omlijsting behoort ook het opiumvraagstuk thuis. Het zal eerst echt overwonnen worden van het volksleven zelf uit, omdat er een geslacht opstaat, dat de verwoestende werking ervan voor het persoonlijk en volksleven doorziet op grond van de oprechte begeerte naar een levender, sterker en waardiger volksbestaan. De weg, die het meeste succes belooft, schijnt dan, in dit verband doordenkende, nog niet zoozeer te zijn om op zoo groot mogelijke schaal op de scholen kennis van het opiumvraagstuk te doen bijbrengen. Zeker, kennis is macht, kennis is liefde, maar kennis op schoolsch-intellectueele wijze verkregen, blijft zoo vaak de loutere, steriele overdracht van een quantum kennis. Kennis en kennisoverdracht worden pas levend, doen pas een levenwekkende vonk overspringen, wanneer de overbrenger ervan het innerlijk in beweging weet te brengen, m.a.w. zelf echt ontroerd is over de maatschappelijk-moreele strekking, die zijn onderwijs bevat. De school kan een mooi middel worden om het verzet tegen en de overwinning van het opiumkwaad van het volksleven zelf uit tot een feit te maken, wanneer de onderwijzers zelf hun positie leeren zien, niet als een bezoldigd bekleeder van een positie, maar als een bevoorrecht en verantwoordelijk meebouwer aan de vernieuwing van het leven van zijn volk. De vruchtbare verbinding van „School en Opium" ligt dus over Kweek- en Normaalscholen heen. De film in dienst van de anti-opium propaganda door Dr. P. Peverelli, Hoofd van den Medisch-Hygiënische Propaganda van den Dienst der Volksgezondheid. Men vraagt mij enkele woorden te schrijven over het nut van de film bij de anti-opium propaganda. Mijn huidige werkkring brengt mij schier dagelijks in contact met de opvoedkundige film en dikwijls ben ik in de gelegenheid over de resultaten te oordeelen. Bij de systematische propaganda tegen opium-gebruik bezigt men tal van propagandamethoden. De methode, waarbij het nauw* ste contact, dus ook de beste resultaten verkregen worden, is het huisbezoek. Hier kan de propagandist zich ten volle geven, hier kan hij met klem van redenen betoogen: immers, zijn argumenten heeft hij wel héél dicht bij de hand. Bij lezingen voor grootere groepen zal hij werken met lantaarnplaatjes en met films en daarbij is persoonlijk contact uitgesloten. Nog minder contact wordt verkregen met dat materieel, hetwelk op tentoonstellingen wordt geëxposeerd. Hier moeten de voorwerpen voor zichzelf spreken. Bijschriften mogen zich gewoonlijk niet verheugen in een ernstige bestudeering, een groot deel van het publiek kan niet lezen, de explicateur is voor de massa niet verstaanbaar. Bij het gebruik van muurplaten, pamfletten, krantenartikelen, boekjes, is alle direct contact met den propagandist natuurlijk uitgesloten. Dit maakt deze methode niet minder waardevol, doch slechts bruikbaar voor speciale doeleinden. Wat nu is de waarde van de film? Het levende beeld van de film trekt meer belangstelling dan dat van lantaarnplaatje, demonstratieplaat of aanplakbiljet. Het verhaal, dat den ondergang van een opiumschuiver voor moet stellen, de armoede en ellende, waarin de eertijds welgestelde familie verviel, kan zeer welsprekend zijn. De propagandist op het witte doek doet zijn best, het anti-opium hospitaal is voortreffelijk, de patiënt wordt genezen ontslagen. En toch — Wat vermag dit verhaal, daar de kleuren, waarmede het leven de ellende en de verwording schildert, veel heviger zijn. Zij, die zich in den worgenden greep van het opium bevinden, kunnen door de film niet verlost worden, zij, die in opiumdroomen het leed en de ziekte trachten te vergeten, ook voor hen blijft het trilbeeld slechts spel. Het kind mogen wij de opiumellende niet in al die schrille kleuren malen, de normale volwassene ziet deze, zooals hij oorlogsfilms geniet. Hem blijft de emotie en soms het afgrijzen, totdat een nieuwe gebeurtenis zijn aandacht trekt, en totdat de krijgstrompetten weer schallen. Zoo blijft aan de film ook hier het lot beschoren, de aandacht voor een korten tijd te vragen, de aandacht voor korter of langer tijd geboeid te houden; een lof, maar een beperkte. De film is de ploeg voor den akker, maar het is de Propagandist, die zaaien moet, diep in de harten der ongelukkigen en die oogsten zal, wanneer de aarde vruchtbaar is en het zaad kiemkrachtig. De voorkóming van het kwaad, het uiteindelijk doel, ligt echter niet in handen van den propagandist, noch in zijn platen, zijn tentoonstellingen, zijn boekjes, zijn films, maar in die van de vereenigde regeeringen, die den aanmaak van dit „heulsap", den papaverbouw moeten verminderen — beperken tot het allernoodzakelijkste. Tot dien tijd moet men met alle „kleine" middelen wanhopig strijden, onvermogend tot de bron van het kwaad te geraken. Tot dien tijd heeft ook de film haar waarde. HOOFDSTUK 9. OPIUM EN VOLKSBEWEGING. Gaarne hadden wij hier de uitspraak van zeer, zeer velen gepubliceerd. Het juiste Inzicht, wellicht ook de juiste kennis van het opiumvraagstuk, schijnt b{j het overgroote deel der Volksbeweging echter nog niet aanwezig. Dat wij niettemin toch eenige bijdragen mochten ontvangen, stemt tot dankbaarheid en zal, naar wij vertrouwen, er toe medewerken, om betrokkenen het probleem nader de oogen te brengen. Islam, Opiumbestrijding en kans van slagen door Hadji A. Salim, Hoofdredacteur „Mustika". U heeft mij een bijdrage verzocht voor een anti-opium geschrift, dat Uwe vereeniging gaat uitgeven. En hoezeer mijn tijd bezet i», gelijk U weet, heb ik geene vrijheid kunnen vinden mij aan die opgelegde taak te onttrekken. Want het betreft een plicht, welke de godsdienst, dien ik belijd, de Islam, mij imperatief oplegt. Immers er staat geschreven, dat de geloovigen tot plicht hebben tot het goede op te wekken en het kwaad tegen te gaan (Quran, Hoofdstuk III vers 104). Zelfs wordt dit, naast het geloof aan den eenigen God, als voorwaarde gesteld, waardoor de geloovige zich van anderen onderscheiden moet (ibid. v. 114). In hoofdstuk IX vers 72 wordt dat gebod op dezelfde lijn gesteld als het verrichten van den ^aiat — de aanbidding van Allah —, het geven van de Zakat — de zuiveringsbelasting van het vermogen — en de gehoorzaamheid aan Allah en zijn Gezant, waardoor de geloovige Allah's zegen verwerft. Weer in het hoofdstuk III leert de Quran dat ook onder de belijders van andere openbaringsgodsdiensten — (lieden des BoekS, noemt ze de Quran) — oprechte lieden zijn, die in God gelooven ert den jongsten dag; die opwekken tot het goede en het kwaad bestrijden, en die zich beijveren goede daden te verrichten, en aan wie vergolden zal worden, al wat zij aan goeds doen. Verder bevat hoofdstuk V vers 3, het gebod, aan de Muslims, dat zij zullen samenwerken in goede en vrome werken, zelfs mei dezulken, die hun (den Mttslims) voor het bereiken van een heilig doel, in den weg staan. U ziet het, dat zonder de minste exegese, de woorden van Allah in den Quran het imperatieve gebod voor mij bevatten om mede te werken aan Uw arbeid. De bestrijding van het opiumgebruik immers, is zónder eenigen twijfel de bestrijding van een kwaad. Hoewel opium niet met name j genoemd is in den Quran, heeft toch de Godsgezant Muhammad, wien Allah eere heeft gegeven en vrede, — twee voorschriften gegeven, welke geen twijfel laten. Het eerste is, dat alles waarvan het kwaad vaststaat haram is. Haram nu beteekent niet enkel „verboden" in den zin, dat overtreding tot een zonde wordt, die in het hiernamaals gestraft wordt, doch duidt aan, dat hetgeen verboden wordt een misdaad is, welke een maatschappelijk kwaad veroorzaakt. Zoowel de ervaring als het wetenschappelijke onderzoek, heeft in den loop der historie de waarheid van het vorenstaande voor wat betreft de alcoholische dranken (chamr), de dobbelarij (maisir) en de ontucht (zina) zonder voorbehoud, — zij het ook niet steeds even gaarne, — moeten toegeven. Over het kwaad van het opium behoef ik niet uit te weiden. Ik vertrouw, dat deze kant van het vraagstuk wel voldoende in andere bijdragen wordt belicht. Hoever en hoe diep dat kwaad kan inwerken en doorvreten in alle lagen in deze koloniale maatschappij verhaalt Perelaer op aangrijpende wijze in zijn boek „Baboe Delima". Uit den aard der zaak kom ik met dat kwaad in de Islamietische groepen, waarin ik mij beweeg, niet in aanraking. De naleving van den Islam is daartegen in deze groepen een afdoende bescherming. Het tweede voorschrift verklaart vergiften „nadjis", d.w.z. materieel onrein. Men moet elke aanraking er mee vermijden. Van zulke onreinheid moet de mensch zijn lichaam, zijn kleeding en ook elk gebruiksvoorwerp, alsook zijn woning geheel zuiver houden. Elk spoor van een dergelijke stof, zich verradende door kleur of geur, moet door herhaaldelijke wassching verwijderd worden. Dat het opium een vergif is, staat vast. Na het voorgaande behoeft het wel geen betoog, dat in een Islamietisch land, als Indonesia, het opium verboden behoorde te worden. De aanmaak en de verkrijgbaarstelling ervan konden dus als een wezenlijke aanranding van den Islam beschouwd worden. Doch deze wetenschap dient ons tot niets, waar de Nederlandsche staat, althans wettelijk, geen godsdienst heeft. Godsdienstige overwegingen spelen dus ook in de wetgeving over de koloniën geen rol. En ten opzichte van maatschappelijke euvelen, als drank, dobbelarij en opium, (ten opzichte van hoererij — U vergeve mij het woord, doch ik meen de leelijkheid der zaak niet door een zachtere benaming te mogen verbloemen — heeft men gemeend de bekende politiek van de struisvogel te moeten imiteeren), gelden slechts overwegingen van financieelen aard. En waar „het opiummiddel" nog steeds een belangrijk inkomen inbrengt — evenals de uitbuiting der armoede, door de pandhuizen, en het zoutmonopolie, dat op de allerarmsten een zwaardere last legt dan op de beter gesitueerden — kan van de overheid moeilijk verwacht worden, dat ze mee zal werken tot een ooiumverbod. Tenzii een groeiende en steeds duidelijker en forscher zich uitende publieke opinie, nationaal en internationaal, krachtig genoeg zou kunnen worden om haar er toe te dwingen. Veel hoop koester ik echter niet. Mijn ervaring in verband met de heerendiensten is daar om mij sceptisch te stemmen. Immers reeds de wetgevende macht, die in 1853 het R.R. vaststelde, verklaarde die heerendiensten als een kwaad, op de afschaffing waarvan systematisch moet worden aangestuurd. De besprekingen op de internationale arbeidersconferenties in 1929 en 1930, en eerder de besprekingen in den Volkenbondsraad, die tot het brengen van dat onderwerp op de agenda der arbeidskonferentie hebben geleid, kwalificeerden reeds die diensten als een overblijfsel van slavernij of lijfeigenschap, dat in onzen tijd niet meer past, indruischt tegen humaniteit en sociale rechtvaardigheid, dat haat en vijandschap wekt tusschen de volkeren. Men dunkt, scherpere uitspraak was haast niet mogelijk. Een ontwerpconventie is tot stand gekomen. Liberia, Ierland en eindelijk ook Engeland hebben de conventie geratifieerd. Nederland schijnt daardoor evenwel slechts tot grootere toenadering met Frankrijk en België te zijn gebracht. En in Zuid-Sumatra en in Selebes meent het B. B. nu — na inwerkingtreding der conventie tegen gedwongen arbeid — nog strenger dan vroeger de heerendiensten te moeten eischen. Heel sterk krijg ik den indruk, dat men zijn uiterste best doet, om bij het volk elke gedachte aan een komende afschaffing van de heerendiensten uit te roeien. Dat volk mocht anders eens denken dat mijn optreden in Genève iets tot zijn verlichting had kunnen uitwerken. En dat zou immers afbreuk kunnen doen aan het prestige van het gezag U houde mij deze kleine afdwaling ten goede, welke ik heb gemeend, niet te mogen achterwege laten, aangezien daardoor naar het mij voorkomt de geringe kans van eenig succes bij de Regeering van een anti-opium actie duidelijk wordt gedemonstreerd. Want de smet van het opiumgebruik kan, volgens westersche opvattingen, alleen de met die „slechte gewoonte" behepten treffen. Zooals trouwens ook de opvatting is ten opzichte van den drank. In tegenstelling tot den gedwongen arbeid treft de blaam, volgens die opvatting, wat het opium betreft, dus niet de overheid. U kent verder de argumenten, waarmede men de regeeringscontröle op het opiumkwaad door het monopolie zelfs tot een sociale handeling verheft. Ook de redeneering, dat algeheel verbod tot smokkelarij op nog grooter schaal zou leiden, is U bekend. Men beroept zich daarbij op het kwaad, dat het drankverbod in Amerika reeds heeft gesticht. Evenwel is het U natuurlijk ook bekend, hoezeer de verhalen over dranksmokkelarij en clandestiene stokerijen in Amerika overdreven zijn. Het is natuurlijk een niet te ontkennen feit, dat alles in Amerika op grootere schaal geschiedt dan in Nederland. Behalve dat men daar in het algemeen intensiever pleegt te leven en te werken dan van „flegmatieke" Hollanders en „slappe" Inlanders — U ziet dat rasverschil ook invloed heeft op woordkeuze — verwacht mag worden, zijn de verhoudingen bij een volk van 120 millioen, en vooral in de millioenensteden, allicht anders dan in Nederland met zijn 7l/2 millioen menschen, waarvan 10% in de hoofdstad. Toch zal niemand kunnen ontkennen dat de tientallen millioenee arbeiders en vooral werkloozen in Amerika beschermd zijn tegen het alcoholkwaad. Het grootste kwaad dus dat n.1. de laagste lagen van het volk het ergste door het alcoholkwaad worden getroffen, is daar in elk geval afgeweerd. Maar om op dat argument van het smokkelen terug te komen, een ieder, die maar een beetje nadenkt, kan dadelijk begrijpen, hoe weinig de bestrijding daarvan onder de tegenwoordige omstandigheden kan uitwerken. Dank zij het gouvernements-monopolie, dat op winstmaken gericht is, is het opium hier zóó duur, dat het zelfs de moeite loont, wanneer een smokkelaar bij elke vijf pogingen, éénmaal slaagt. Hij maakt dan nog ongeveer 100%. Men voelt, dat het vak op die manier wel het risico waard is. Vooral als men weet, dat, wanneer het opium maar aangehaald wordt, de politie zich niet al te veel moeite geeft om den smokkelaar zelf te vangen. De aanhaling geeft den gelukkigen politieman, of douaneambtenaar een premie van „ƒ 4.— de thail tjandoe van goede hoedanigheid" zooals in de „Opiumpremiebepalingen" wordt aangeduid. Deze premie zou ophouden, wanneer het smokkelen geheel ophield. Het aangehaalde opium komt weer het gouvernement ten goede, dat het tegen eigen prijzen weer kan verkoopen. In dit verband rijst de vraag of deze aangehaalde hoeveelheden ook verschijnen in de statistieken, welke voor de Internationale controle worden aangelegd. Men ziet dat drie groepen voordeel hebben van smokkelarij. De zaak zou heel anders worden, wanneer met behoud van de controle en registratie van gebruikers en doses, zooals die thans bestaat, de prijs van het regie-opium belangrijk werd verlaagd, en de factor winstmakerij werd uitgeschakeld. Smokkelen zou heel wat minder aantrekkelijk wezen, doordat het risico te groot zou worden in verhouding tot de te verwachten winsten. In het bijzonder zou het dit zijn, wanneer op het aanhouden van de smokkelaars zelf een premie gesteld werd, in plaats van het aanhalen van het opium alleen. En de wil der overheid om aan het kwaad een einde te maken zou in kracht toenemen. Helaas verzet zich tegen deze oplossing klaarblijkelijk de financieele politiek. Uw strijd tegen het opium, alsook tegen de drank, eischt dus gebiedend Uwe belangstelling ook voor dezen kant der zaak. De kant, die in het koloniale stelsel überhaupt de voornaamste plaats inneemt. Doch een beschouwing daarover zou buiten het raam vallen van het geschrift waarvoor U een bijdrage heeft gevraagd. Ik voel dus, dat ik hier moet eindigen. Djocjakarta, 26 October 1931. De Volkswil beslissend door Raden Ngabehi Sosrohadikoesoemo, Gedeputeerde van den Provincialen Raad van Midden-Java, Lid v. d. Volksraad, LM der Opiumbestrijdingscommissie. Ter voldoening aan het verzoek van het Hoofdbestuur van de Nederlandsen-Indische Grootloge der Internationale Orde van Goede Tempelieren om mijn meening inzake het opiumgebruik en de bestrijding daarvan in Nederlandsch-Indië, kenbaar te maken, moge het ondervolgende ter kennis worden gebracht. Niet meer is het, dunkt me, noodig, hier uiteen te zetten, dat opiumgebruik voor den consument op den langen duur funeste gevolgen moet hebben, wijl zulks algemeen bekend is. Niemand toch zal dit willen ontkennen. Eveneens zal het geen bestrijding ontmoeten, wanneer hier de stelling wordt geponeerd, dat, bijaldien een groot aantal verslaafd raakt aan opium, dit die volkswelvaart in gevaar brengt. Waar nu de bevolking dezer gewesten ook door het opiumkwaad is aangetast, spreekt het van zelf, dat het op den weg der Regeering ligt om maatregelen te treffen, opdat het kwaad in zijn voortgang worde belemmerd. De eenvoudigste oplossing zou zijn, wanneer de Regeering het opiumrooken geheel ging verbieden. Doch om zulk een verbod te kunnen uitvaardigen, zou de Regeering ook den invoer van het heulsap in den geheelen Archipel moeten kunnen 1>eletten. En dit laatste nu is niet wel mogelijk, daar het opiumvraagstuk bij uitstek een internationaal probleem is, zoodat zonder de daadwerkelijke samenwerking van. die landen, die in de opiumproductie en dito-handel hun voornaamste bron van inkomsten hebben, zooals Perzië, Burma en wellicht ook nog enkele provincies van de groote Chineesche Republiek, van afdoende beteugeling van het opiumkwaad nooit sprake zal kunnen zijn. Behalve de bestrijding van het opiumkwaad, moet ook de tegengang van het gebruik van morphine en andere opium-derivaten alle aandacht hebben, vooral als men weet, op hoe gemakkelijke en niet in het oog loopende manier men zich het gewenschte quantum morphine, al dan niet vermengd met cocaïne, kan toedienen. Bij het consumeeren van opium toch heeft men behalve een, opiumpijp — veelal van groeten omvang—ook noodig een gelegenheid, waarin men heel rustig en ongestoord den rook van het verbrande heulsap tot zich kan nemen. Gelijk boven gezegd, al is die Regeering van goeden wil, en daarbij desnoods gesteund door groote activiteit van anti-opiumvereenigingen, zoolang het niet mogelijk is den opiumsmokkelhandel geheel tegen te gaan, zal het niet doenlijk wezen het opiumkwaad geheel te onderdrukken. Bij de bestrijding van dit kwaad is het daarom bepaald noodzakelijk, dat de bevolking zelve inziet en ten volle beseft, dat gebruik van opium en zijn derivaten een funesten invloed uitoefent zoowel op haar gezondheid en karakter als op haar huishouding. Zoolang in den boezem der bevolking zelve geen drang bestaat om ook van haar zijde het opiumkwaad te bestrijden, zoolang zullen ook de maatregelen van overheidswege onvoldoende effect kunnen sorteeren. Maar ongelukkig genoeg is deze drang nog niet te constateeren, althans niet bij de massa. Het is om al deze redenen, dat ik aan de Volkenbondscommissie Ekstrandl, welke Commissie in opdracht van den Volkenbond ook deze gewesten in November 1929 heeft bezocht, o.m. het volgende heb gezegd: „Les meilleures manières, que je puis recommander de resoudre „cette question trés difficile, sont: „Premièrement: que votre Commission soumet le Conseil de la „Société des Nations a presser les Etats, qui se sont affiliés a „cette Société de prendre des mesures, par lesquelles il est possible „de limiter la culture de pavot exclusivement en faveur de la „thérapeutique;" „Deuxièmement: que les Gouvernements de tous les Etats or„donnent, qu'on commence a 1'école primaire d'expliquer aux „élèves que le fumer de 1'opium est trés funeste pour notre 6anté, „notre caractère, notre force de résistance et nos finances". „Votre Commission ne peut pas négliger Ie fait, que nous ne „nous pouvons pas attendre a une action du sein de la masse contre J'usage de 1'opium, car la populaUon lndigène est indifférente d „cette questton". Semarang, Juli 1931. De Indonesiër en de opiumbestrijding door M. H. Thamrin. Gedelegeerd Lid van den Volksraad, Wethouder van de Gemeente Batavia. Gaarne voldoe ik aan het mij gedane verzoek om enkele regels te willen wijden aan het opiumkwaad en de bestrijding daarvan. Deel uitmakende van de nationale beweging, wier streven het is te werken voor nationale idealen, ligt het voor de hand, dat door mij de opiumkanker en deszelfs bestrijding beschouwd zal worden in het licht van die beweging. Elke factor welke kan meewerken om de nationale ideologie te verwezenlijken, grijp ik daarom gaarne aan. Als een der remmende factoren voor phvsieke en geestelijke vooruitgang, zoowel van den Indonesiër als individu, als van het Indonesische volk, is ontegenzeggelijk aan te wijzen: het opiumgebruik. De bestrijding hiervan is dus niet alleen te beschouwen als een plicht van den Indonesiër qua mensch, maar ook van den Indonesiër qua volk. Immers, een aan opium verslaafd volk kan geen krachtig volk zijn, terwijl een krachteloos volk geen toekomst heeft! In zekeren zin is er een noodzakelijk verband aanwezig tusschen den nationalen strijd en den strijd tegen het opium. Is de nationale beweging te beschouwen als een strijd voor en naar een eigen vrije ontplooiïng, de opiumbestrijders voeren een strijd tegen een bedwelmend verdoovingsmiddel, hetwelk de vooruitgang van land en volk in den weg staat. Zooals een krachtige boom worstelt tegen de woekerende klimopplanten die hem de ruimte, lucht en licht ontnemen, welke de boom noodig heeft om in onbelemmerde ontplooiing op te schieten en te tronen boven de plek waarin zijn wortels drongen, zoo voeren de opiumbestrijders een kamp tegen een macht, die het volk in zijn ontwikkeling in den weg staat en die het in een toestand houdt van onmondigheid en minderwaardigheid. Gelukkig dat procentueel slechts een gering deel van het Indonesische volk geklonken ligt in de macht van den opiumdutvel, maar dat geringe percentage op een millioenenbevolking vormt toch nog duizenden en duizenden, die door het zwarte heulsap gehouden worden in een toestand van afstomping en zoodoende voortleven in een stoffelijke en zedelijke slavernij. En bovendien ook verloren zijn voor den nationalen strijd, waarin iedere kracht noodig zal zijn! Ontegenzeggelijk is liet onaantastbaar, dat het opium knaagt aan den volkswelstand en uit dien hoofde alleen zou het uitgeroeid moeten worden. Jaarlijks worden millioenen aan opiumschuiven verrookt, geld, dat voor nuttiger en profijtelijker doeleinden zou kunnen worden aangewend. Iedere Indonesiër dient daarom tegen het opiumgebruik stelling te nemen en zij aan zij te staan met de opiumbestrijders in den strijd tegen het zwarte vergif en de daarmede gepaard gaande dwaling, onwil en onbewustheid. De strijd tegen het opium beteekent een strijd tegen een der grootste maatschappelijke kwalen, beteekent een strijd tegen het vernielende element van de volkskracht en, zooals boven reeds gezegd, bovendien een strijd tegen een remmenden factor van den nationalen vooruitgang. Elk streven, gericht op de opiumbestrijding, dat dus mede bedoelt het geestelijk en stoffelijk peil van het Indonesische volk te verheffen, de geestelijke en physieke gezondheid van het tegenwoordige en komende geslacht te bevorderen, verdient de sympathie en steun van iederen Indonesiër. Zoo ik met deze weinige regels heb mogen bijdragen tot een beter inzicht bij de breede laag der Indonesiërs inzake het nut, neen de noodzaak van steun aan de opiumbestrijding, zoo acht ik zulks een meer dan ruime belooning voor den geringen arbeid, welke ik hieraan heb mogen besteden. Jacatra, 24 October 1931. Het Oosten vrij! door Daan van der Zee. Oud-Secretaris der Gemeente Batavia. In de laatste decenniën heeft zich een grootsche vrijwording ingezet. Het eeuwenlang aan het Westen onderworpen Oosten begint zich op te richten in de groeiende bewustwording van zijn massale kracht. Het is bezig, in de hervinding van zichzelf, mee te bouwen aan de nieuwe wereld-eenheid, die over de oude geldmaatschappij eenmaal zal glorieeren. Maar die oude geldmaatschappij is hardnekkig in het vasthouden van het eens verworvene. In den loop van eenige eeuwen heeft zij de gansche wereld met haar vezelen weten te omstrikken. En voornamelijk het Oosten heeft zij economisch en politiek zoodanig in die vezelen weten vast te houden, dat slechts het mobiliseeren van de gansche oostersche volkskracht in samenwerking met de groeiende tegenkrachten in de westersche maatschappij, in staat zal blijken, om de bevrijding van het Oosten binnen het raam van een nieuwe wereld-ontwikkeling tot een heugelijk feit te maken. Na de catastrophe, waarbij die oude geldmaatschappij tien millioen menschenlevens had ingezet en een ontzaggelijk aantal milliarden aan haar wereldhuishouding had onttrokken, heeft zij zichzelf in een ontreddering geslingerd, die in een volkomen desorganisatie van haar economisch bestel het verlangen doet groeien naar een nieuwe wereldordening. Maar ofschoon uit alles blijkt, dat een zoodanige nieuwe wereldordening niet alleen een wenschelijkheid maar ook een waarschijnlijkheid zal worden, zal er een enorme krachtsinspanning noodig zijn, om tot dit nieuwe te geraken. Boven den strijd, die het wezen was der oude geldmaatschappij, boven den strijd tusschen rassen, klassen en volkeren, boven den strijd ook tusschen de individuen met hun tegengestelde belangen in een door goud beheerschte samenleving, moet allereerst de wereldharmonie als nieuw ideaal worden verstaan en gegrepen. Verstaan als noodzaak om te ontkomen aan de ontreddering, gegrepen in het besef van een hooger menschelijkheid dan die oude geldmaatschappij ooit heeft mogen wekken. In deze nieuwe wereld-harmonie zullen de verschillende volksgroepen als vrije en zelfstandige eenheden naast elkander moeten optreden tot schraging van de wereldorde, waarvan zij zelf levende deelen zullen zijn. Geen onderscheid naar ras en kleur alzoo zal in die nieuwe orde 'bestaanbaar zijn: in broederlijke samenwerking zullen Oosten West de dragers zijn van de nieuwe wereldharmonie. Is het oostersche nationalisme reeds bezig om zijn krachten te ontplooien voor de nationale vrijwording der koloniaal onderworpenen en daardoor te werken in de richting van deze nieuwe wereldharmonie, het zal niets mogen verwaarloozen, om de latent aanwezige volkskracht tot zijn grootste potentie op te voeren. En daarom zal het ook welbewust den strijd moeten aanbinden tegen het opiumkwaad, dat verslappend op de volkskracht werkt. Zoolang het nog mogelijk is, dat in een oostersch land als Indonesië door middel van een officieele opium-regie een jaarlijkschen omzet van 40 millioen gulden kan worden geboekt, welk bedrag moet worden vermeerderd met talrijke onbekende millioenen, die door den sluikhandel hieraan worden toegevoegd, zoolang het derhalve mogelijk blijft, dat duizenden zich overgeven aan de opium-verslaving, die hun weerstandsvermogen in alle opzichten breekt, wordt er aan de volkskracht van het Oosten een groot deel der energie onttrokken, die noodig is voor den algemeenen bevrijdingsstrijd. Afgezien alzoo van de zuiver menschelijke overweging, die er toe noopt om den vallenden broeder te steunen, afgezien zelfs van de zuiver sociale overweging, die aan de samenleving haar grootste veerkracht zou willen schenken door het verwijderen van haar zieke plekken, ligt in de opium-bestrijding voor het oostersche nationalisme een taak. die zeer nauw verband houdt met zijn eigen doelstelling. Zeker, het Oosten moet vrij worden! Vrij in politieken zin, vrij in economischen zin. En als het eenmaal vrij zal zijn, dan zal het die vrijheid duurzaam moeten weten te handhaven. Maar zoowel voor de vrij-wording als voor de vrij-blijving zal het nu nog onvrije Oosten aangewezen zijn op een massale krachtsinspanning, die niet gedoogt, dat een deel van de onontbeerlijke volkskracht verloren gaat in de vrijwillige onderworpenheid aan de opium-verslaving. Het opium-vraagstuk heeft onderscheidene kanten. En als thans in Bangkok de gedelegeerden der naties gaan vergaderen, om dit vraagstuk nader onder de oogen te zien» dan zullen deze kanten ook alle wel voldoende worden belicht. Maar het leek mij toch •let ondienstig, om de nationalisten in het Oosten eens speciaal te wijzen op de groote beteekenis van de opiumbestrijding ook voor hun eigen bevrijdingsstrijd. Wie een vrije wereld verlangen en een vrij Oosten, hebben tt bedenken» dat de vrijwillige onderworpenheid aan een oostersch volkskwaad even goed moet worden uitgeroeid als de onvrijwillige onderworpenheid in economisch en politiek opzicht aan het westen. Het Oosten vrij! Ja, maar ook van den volkskanker, die opium heetl HOOFDSTUK 10. OPIOPHAGENVERPLEGING. Nu de laatste jaren de verpleging van opiophagen en morphinisten steeds meer een effectief middel wordt in den strijd tegen het opium, stemt het tot voldoening, dat onderscheidene medici, welke hieraan een groot deel van 'hun arbeid wijden, ons ut éorte trekken hun inzichten daaromtrent formuleerden. De oplichting van het Anti-Opiumpaviljoen te Bandoeng mocht hierbij niet onvermeld blijven, evenmin het getuigenis van een herstelden opiumschuiver. 211 De Geneeskunde in den strijd tegen het opium door Dr. A. Bonebakker. Geneesheer-Directeur v.h. Zendingshospitaal „Immanuet', Bandoeng. Het ontwennen van verslaafden aan opium langs geneeskundigen weg is een onmisbaar element in den strijd tegen het opium. Men zou zich kunnen voorstellen, dat men, door krachtige propaganda onder de jongeren, een generatie zou kunnen kweeken, die afstand deed van het schuiven, zoodat daardoor het opiummisbruik vanzelf zou uitsterven. Afgezien van het feit, dat het nog langen tijd blijven bestaan van de schuifgewoonte, waardoor het opium binnen het onmiddellijk bereik blijft van talloos velen, deze propaganda zeer zou bemoeilijken, is er thans in de schuiverswereld een steeds toenemende vraag naar ontwenning, waartoe de slechte tijden met hun verminderde werkgelegenheid het hunne bijdragen. Er is echter meer. Het ontwennen in een hospitaal brengt den schuiver binnen het bereik der rationeele geneeskunde. Hierin nu ligt een krachtig middel ter bestrijding van de heërschende opvattingen omtrent het schuiven. Vele zijn daarmee begonnen, omdat zij lijdende waren aan een kwaal, die door het gebruik van opium zoo al niet genezen, dan toch van zijn meest kwellende symptomen kan worden ontdaan en de pijn er van kan worden verzacht. Een zeer groot percentage dergenen, die tot ons komen, wordt dan ook, behalve voor hun opiummisbruik, behandeld voor de ziekte, die hen daartoe dreef. Zoo kan de tijd der ontwenning het zijne er-toe bijdragen, de Westersche geneeskunde te populariseeren, in breeden kring de overtuiging te doen doordringen, dat lichamelijk lijden geheeld of verzacht kan worden, zonder gebruik te maken van het voor velen zoo gevaarlijke en noodlottige heulsap. Onlangs wendde zich tot ons om opname een Chinees, die voor vier jaar reeds één maal was ontwend. Hij was daarna langen tijd vrijgebleven, en keerde onlangs naar China terug. Daar werd hij ziek. Hij werd behandeld door een Chineeschen heelmeester, maar zijn kwaal verergerde slechts, zoodat hij verlichting van zijn pijnen zocht en vond bij het opium. Dit ééne voorbeeld zou men met vele kunnen vermeerderen. Velen beginnen met, of keeren terug naar het opium, omdat zij pijn hebben of ziek zijn. De uitgeteerde opiumschuiver, met holle oogen en ingevallen wangen, die men zoo vaak op propagandaplaten ziet afgebeeld, en die wij inderdaad in werkelijkheid ook wel zien, is in dien toestand geraakt, niet alleen omdat hij schuift, of door het schuiven geruïneerd is, maar omdat hij ziek is, en zijn ziekte heeft onderdrukt (maar niet genezen) met opium. Zoo werd ruim een maand geleden een man bij ons binnen gedragen, uitgeput en vermagerd, met nauw voelbaren pols. Eenige weken later kon hij het hospitaal verlaten, gezond, bevrijd van zijn verslaafdheid, goed doorvoed en in uitstekende conditie. Dat dergelijke gevallen niet nalaten indruk te maken, blijkt ons herhaaldelijk. Een enkele goed genezene wekt in zijn omgeving anderen op om zijn voorbeeld te volgen. Er is den laatsten tijd, ook m de pers, herhaaldelijk geschreven over de verschillende methoden van ontwenning. Verwachtingen zijn gewekt, als zouden enkele inspuitingen van serum, aan het lichaam van den schuiver onttrokken, voldoende zijn hem in staat te stellen, het voortaan zonder opium te doen, en niet alleen dat, hem zelfs een tegenzin, ja, een overgevoeligheid tegen opium te bezorgen. Op deze wijze zou het mogelijk zijn, den schuiver in zeer korten tijd ook zonder zièkenhuis-behandeling te genezen. Ongetwijfeld zijn deze berichten voorbarig. In de geneeskunde is het noodig, iedere nieuwe methode aan een groot aantal zeer gevarieerde gevallen te toetsen, vóór men zich een oordeel over haar waarde kan vormen. Vooralsnog geeft de ervaring, met de serumbehandeling opgedaan, geen aanleiding tot zeer optimistische verwachtingen. Bij het behandelen van opiophagen speelt suggestie een groote rol, en het is zeer moeilijk den invloed daarvan te elimineeren. Een specifieke werking van het serum bestaat hoogstwaarschijnlijk niet, al moge het in sommige gevallen bruikbaar zijn om de onaangename onthoudingsverschijnselen dragelijker te maken. Klinische behandeling is in de overgroote meerderheid der gevallen, zeker als men het in het groot wil doen, noodzakelijk. In het Zendingshospitaal te Bandoeng beschikken wij sedert laag over een afzonderlijke afdeeling, die thans, dank zij royale subsidieering door het Gouvernement en steun van de A. O. V. te Batavia, is gehuisvest in een speciaal daarvoor ingericht gebouw. Dit biedt voor de behandeling groote voordeelen. Deze is voor opiophagen n.1. geheel anders dan voor andere zieken. Welke behandelingsmethode men ook kiest, de tijd der ontwenning is, althans gedurende een aantal dagen, onaangenaam. De niet bedlegerige patiënten loopen rond en weten met hun tijd geen raad. Daarom zijn ruime dagverblijven, gelegenheid om zich te vertreden en bezig te houden, liefst ook om wat te werken, niet te onderschatten hulpmiddelen voor de behandeling. Een ziekenzaal geeft, althans als men een 30 a 40-tal patiënten tegelijk behandelt, daartoe weinig gelegenheid. De enkelen, die om de één of andere reden tijdelijk op een ziekenzaal moeten worden opgenomen, vragen dan ook steeds om zoo spoedig mogelijk naar hun lotgenooten te mogen terugkeeren. Daar voelen zij zich thuis, daar hebben zij steun aan degenen, wier behandeling al verder gevorderd is, die reeds van hun lasten zijn bevrijd, terwijl zij eerder toch de zelfde bezwaren hebben ondervonden als zij nu. Daar kunnen zij hun klachten kwijt aan anderen, die ze 'begrijpen, daar vinden zij bezigheid en afleiding. Zoo leeft de kleine maatschappij van schuivers haar eigen leven in haar eigen gebouw onder toezicht van personeel, dat gewend is met hen om te gaan, wat lang niet altijd makkelijk is, wat veel geduld, veel begrijpen, veel takt, dikwijls ook gestrengheid eischt. Voor diegenen, voor wie zelfs een langzame ontwenning te machtig is, voor de wilszwakke individuen, de morphinisten en degenen, die langen tijd groote hoeveelheden djitjing gebruikt hebben, is het laten slapen gedurende een zeker aantal dagen dikwijls een uitkomst. Ook daarvoor is een speciale afdeeling met goed geschoold personeel zeer gewenscht. Groote voorzichtigheid, kennis van de gevaren, strenge controle zijn n.1. geboden, wil men niet voor onaangename verrassingen komen te staan. Weet men deze te voorkomen, dan is de slaapkuur een voor den patiënt makkelijke wijze van ontwennen, die zich dan ook in een zekere mate van populariteit verheugt. Velen komen om „disneppen", zooals zij het, met een verbastering van het woord somnifeen, noemen. Dit alles wil niet zeggen, dat ontwenning buiten een speciale inrichting niet z,eer wel mogelijk zou zijn. Het hangt zeer sterk van het aantal en het soort van patiënten af. De gezonde, goed gesitueerde, matige schuiver, bezield met den wensch om zoo spoedig mogelijk te genezen, omdat zijn werk, zijn zaken hem wachten, kan snel en gemakkelijk ontwend worden, desnoods poliklinisch. Elke methode heeft bij hem succes, niet dank zij die methode, maar dank zij de psychische instelling van den patiënt. De maatschappelijk en lichamelijk diep gezonkene, met weinig of geen vooruitzicht in het leven, met weinig wilskracht, of wel de andere, reeds tientallen jaren verslaafde, zij zijn het, die een nauwkeurige en goed geregelde behandeling noodig hebben, niet alleen lichamelijk, maar vooral ook psychisch in den vorm van persoonlijk overwicht van personeel en dokter, van moreelen steun. Verlaat de patiënt het hospitaal na korter of langer tijd, dan wachten hem dikwijls nog vele moeilijkheden. Dikwijls is hij financieel en maatschappelijk aan den grond geraakt, kan hij niet dadelijk werk vinden. Is het verblijf in het hospitaal te kort geweest, dan voelt hij zich nog slap, ondervindt hij dit vooral bij zijn eerste pogingen om aan het werk te gaan. Jaren lang is hij gewoon geweest, bij iedere onaangename sensatie, bij pijn, bij geestelijke depressie, naar de pijp en het lampje te grijpen, 'die hem reeds zoo vaak verzachting van zijn lijden en euphorie hebben gebraoht. Zijn oude omgeving maakt het hem moeilijk, standvastig te zijn. Het is daarom dringend gewenscht, dat hij in deze overgangsperiode, als het leven hem allerlei moeilijkheden in den weg legt, steun ondervindt. Daartoe is het stichten van doorgangshuizen (zooals thans in Mr.-Cornelis en sedert kort ook bij Bandoeng), het vormen van vereenigingen van oud-schuivers, kortom, het in één of anderen vorm organiseeren van nazorg, dringend gewenscht. Zoo zal de strijld tegen het opiummisbruik naar vele zijden moeten worden gevoerd, door propaganda, door geneeskundige behandeling en nazorg, zeker ook door het aan banden leggen van het gebruik door regie en licentiestelsel, door toezicht op den handel. Als allen samenwerken om het gemeenschappelijk doel te bereiken, dan zal het wellicht éénmaal mogelijk blijken, de wereld te bevrijden van een misbruik, dat reeds velen heeft te gronde gericht Medische behandeling van Opiophagen door KWA TjOAN SlOE, Arts. Na ruim 500 opiophagen behandeld te hebben, zou ik gaarne nog enkele beschouwingen willen geven over mijn standpunt in den strijd tegen het opiumkwaad. Ik heb de behandeling van opiophagen steeds met heel veel genoegen op mij genomen, niettegenstaande ik deze ontwenningskuren in den strijd tegen het ophimkwaad als een lapmiddel beschouw. Indertijd, toen de Commissie-Ekstrand van de Volkenbond te Batavia kwam, heb ik Z. E. als mijn standpunt te kennen gegeven, dat de verschillende methoden, die in de diverse landen gebruikt worden om het opiumkwaad te bestrijden, slechts symptomatische middelen zijn. Wanneer wij het opiumkwaad werkelijk willen bestrijden, dan is het in de eerste plaats noodig om te weten te komen, welke de redenen zijn, die de menschen naar het opium drijven. Zooals ik uit de verhooren, die ik den ruim 500 opiophagen heb afgenomen, kon opmaken, is hier in Indonesië het grootste aantal opiophagen tot het heulsap gedreven door verschillende ziekten. Het zijn vooral de buikziekten, zooals dysentrie, waarbij de patiënten veel te lijden hebben van buikkrampen, tertiaire syphilitische afwijkingen en andere ziekten met pijnen gepaard, die de menschen naar het opium doen grijpen als een suprème middel, om deze pijnen te stillen. Een klein contingent van de patiënten, die zich onder mijn behandeling stelden voor een ontwenningskuur, hebben zich het opiumschuiven eigen gemaakt uit tijdverdrijf of door toedoen van vrienden. Het is a priori niet aan te nemen, dat in alle landen de menschen tot het gebruik van opium zijn vervallen door pijnen of ziekten. Een groot aantal der Kongfoe-arbeiders geven als oorzaak van hun opiumschuiven op, de wensch om lichamelijke vermoeienis weg te nemen met de eerste pijpen. Het opium is n.1. in staat om verschillende onaangename gevoelsgewaarwordingen tijdelijk te verdooven, en niet alleen lichamelijk onaangename gevoelsgewaarwordingen, maar ook geestelijke misères worden door het opium voor een tijdje vergeten. Het kwaad, dat dit gif veroorzaakt, ligt hierin, dat de schuivers na een zekeren tijd hun onaangename gevoelens niet meer kunnen verdooven met dezelfde hoeveelheden opium, als waarmede zij begonnen, doch om hetzelfde effect te blijven verkrijgen, het kwantum te schuiven opium steeds moeten vergrooten. Het is voor ons ook begrijpelijk, waarom in de tinmijnen van Banka en Billiton het grootste aantal mijnarbeiders opiumschuivers zijn geworden. Het zware werk — vooral, wanneer deze arbeiders stukloon ontvangen — is zeker als één der oorzaken te noemen van het groote aantal opiumschuivers op deze eilanden. Van de meeste koelies en totok-Chineezen, die hier in Batavia wonen, weten wij, dat zij met hun schamel toon in ellendige krotten moeten wonen. Zijn zij getrouwd en hebben zij kinderen, dan is het leed meestal niet te overzien. Komen zij van hun werk terug, dan vinden zij thuis geen gezellig „home", waar ze van de vermoeienissen kunnen bekomen, maar komen in een krot, waar alle zindelijkheid en gezelligheid ontbreken en waar zij omringd zijn door een heele sleep slordige en huilende kinderen. Het is niet te verwonderen, dat deze menschen na gedaan werk niet thuis komen om uit te rusten, maar hun troost zoeken in verschillende speelholen, waar zij door hazardspel Willen trachten wat te verdienen in de hoop, spoedig uit de ellende te kunnen komen, of in de opiumkitten, waar zij hun leed trachten te vergeten. Evenals aan den Voorzitter van de Volkenbonds-Commissie, heb ik voordien reeds aan Mej. Jochems, destijds propagandiste van de Ned. Indische Anti-Opium Vereeniging, uiteen gezet, dat de meeste Chineezen en bijna alle opiumschuivers het kwaad van het opium kennen. Zij weten bijna allen zonder uitzondering, dat opium rooken voert tot moreele en lichamelijke degeneratie. Men behoeft geen propaganda te maken, vooral niet wanneer een propagandareis voor één keer wordt ondernomen, om den Chineezen te vertellen dat het opium rooken zoo slecht Is. Wat de menschen noodig hebben, is niet een propagandareis van één keer, maar betere sociale voorzieningen. Er bestaat hier in Indië nog geen arbeidswetgeving; de arbeiders zijn absoluut overgeleverd aan de willekeur der werkgevers. Arbeidersbonden, die zich te weer kunnen stellen tegen de kwade practijken van de werkgevers, zijn hier in Indië ook niét. Er bestaan geen wettelijke voorschriften, die den arbeidstijd vóór de arbeiders regelen; de loonen der arbeiders zijn in den regel zoo laag, dat deze voor zich zelf en hun gezin nauwelijks genoeg hebben, om de allernoodzakelijkste levensbehoeften aan te schaffen. Men zegt in den regel, dat voorkomen beter is dan genezen en dit gezegde geldt zeker ook voor de bestrijding van het opiumkwaad. Wil men geen opiumschuivers in dit land hebben, dan dient in de allereerste plaats gezorgd te worden, dat de menschen niet tot opium schuiven komen. Aangezien ziekte als één der oorzaken beschouwd kan worden voor het geraken tot opium schuiven, zou de medische voorziening hier in Indië op ruimeren schaal aan de bevolking verstrekt moeten worden. In de tweede plaats zou woningverbetering in de groote steden zeker op zijn plaats zijn, niet alleen als middel tot bestrijding van het opium schuiven, maar ook in het algemeen om den hygiënischen toestand te verbeteren. Dan is een betere regeling van den arbeid een van de belangrijkste hulpmiddelen in den strijd tegen het opiumkwaad. Goede betaling, met goede rusturen en korteren arbeidstijd zullen het grootste contingent van opiumschuivers door lichamelijke uitputting voorkomen. Ben tweede kwestie, die aangeroerd moet worden, is de vraag, in hoeverre de Gouvernements Regie goed of kwaad werkt. De bedoeling van het instellen van een Opium-regie is, om het misbruik van opium te voorkomen en het gebruik van dit „genot"-middel te beperken. Ik onderschrijf gaarne de meening van de Goede Tempelieren, in hun beginsel-programma opgenomen, wat betreft de werkwijze van de regie om het opium te slijten zonder daarvoor reclame te maken. De vraag is alleen, of van een Christelijke Regeering, uit moreel standpunt, de regie, die toch m.a.w. beteekent een wettelijke sanctionneering van den verkoop van opium, getolereerd kan worden. Laten wij aannemen, dat de Regeering in deze van twee kwaden het minste heeft gekozen, dan nog heb ik het bezwaar, dat de gelden uit dezen handel — ruim 30 millioen per jaar — op de begrooting voorkomen als gewone baten en aangewend worden voor algemeen gebruik. Wij zouden het meer kunnen apprecieeren, wanneer de Regeering deze batepost zou aanwenden voor werken, bestemd om het opiumkwaad te bestrijden. In de eerste plaats denk ik hierbij aan betere medische voorzieningen en volkshuisvesting. De waarde van propaganda-lectuur en propaganda-voordrachten in de bestrijding van het opiumkwaad, kan men op verschillende manieren bepalen. De werkwijze van de „National Anti Opium Association" te Shanghai, die voordrachten en massa-meetings houdt en geregeld pamfletten doet verschijnen, is zeker toe te juichen. In Indonesië wordt deze propaganda slechts sporadisch gevoerd. Nóch leeruur-verspreiding, nóch propaganda-meetings worden hier gehouden, zoodat wij geen succes van een dergelijk half werk kunnen verwachten. Van nabij heb ik de Goede Tempelieren en de A.O.V. in de opiumbestrijding leeren kennen en het ligt niet aan hen, dat zij een systematische propaganda op grooten schaal niet ten uitvoer kunnen brengen. Financieele moeilijkheden zijn voor hen steeds het struikelblok geweest. Doch wanneer de Regeering aan de verschillende goed georganiseerde anti-öpiumvereenigingen, zooals I. O. G. T. en de A. O. V., meerdere subsidies wilde verstrekken uit de baten van de Opiumregie, dan zou ook meer succes te verwachten zijn in dezen strijd tegen het opiumkwaad. In onze publicatie van Maart 1931, opgenomen in het „Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië", Aflevering 2, Deel 71, hebben wij een volledige beschrijving gegeven van de resultaten van de ontwenningskuren met blaarserum. Wij hebben in deze publicatie gezegd, dat onze waarnemingstijd van te korten duur was, om het succes van deze methode te kunnen vaststellen. Onze cijfers voor de recidiven zijn dan ook te geflatteerd gebleken. Wel 50% van de behandelden bleken recidivisten na verloop van langeren tijd. Dit is ook nieï te verwonderen, want de meeste patiënten die wij te ontwennen kregen, waren menschen, die niet uit principieele overwegingen het opium wilden af zweren, • maar wij kregen patiënten, die van het opium af wilden komen, omdat hun economische omstandigheden het niet meer toelieten om verder opium te schuiven. Zoodra de omstandigheden voor de ontwenden wat beter werden, grepen zij maar al te gretig na verloop van tijd weer naar de pijp. Ook bestaat hier in Batavia van de zijde der kithouders een actie, om bij de ontwenden een anti-propaganda te voeren. De menschen, die niet meer rooken, worden door de kithouders en hun agenten bang gemaakt, dat zij vroeg of laat, door het afzweren van het opium, geestelijk abnormaal zullen worden of aan een of andere ziekte te gronde zullen gaan. Het werk van den medicus bij de opium-ontwenning bestaat in den regel uit niets anders dan de opiumschuivers, die van hun pijp af willen komen, te steunen en hen te helpen om door de eerste moeilijkheden heen te komen. Succes met de opium-ontwenning verkrijgt men steeds, op welke manier men de patiënten ook wil behandelen; het blijvende succes echter hangt af van de nazorg. De nazorg heeft als taak, de ontwenden geregeld te bezoeken, de anti-propaganda der kithouders en hun handlangers te neutraliseeren en de ex-schuivers geestelijk en lichamelijk te sterken. Resumeerend zouden wij dus krijgen dat, bij de bestrijding van het opiumkwaad: - le. gezorgd moet worden voor betere arbeidswetgeving; 2e. betere hygiënische voorziening'moet worden getroffen, zooals verbetering van volkshuisvesting, 3e. betere en ruimere medische voorziening, gemakkelijk bereikbaar voor den kleinen man; 4e. de regie te verkiezen is boven den ongebreidelden particulieren handel, maar dat de regie de winst uit opiumverkoop behaald, zou moeten besteden aan bovengenoemde gewenschte voorzieningen; 5e. meerdere gelden uit de winst van de Opiumregie waren uit te trekken voor propaganda-lectuur en andere propagandamiddelen. Een beschouwing over de Behandelingsmethoden van Opiumschuivers door Dr. H. F. ÓNOKIEHO'NO. Gaarne voldoe ik aan het verzoek een bijdrage te leveren voor het boek Indië en het Opium. Ik koos hiertoe mijn eerst kortgeleden in het „Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indii" gepubliceerd artikel over opiumbestrijding, waarin ik mijn ervaringen op dit gebied van bijna 10 jaren heb neergelegd. Ik hoop hiermede een weinig bij te dragen tot het bestrijden van de groote volkskwaal, waarbij de leus moet zijn: Prevention is better than cure. In dit geval dus: voorlichting van de jeugd en weg met het opium. Gedurende het jaar 1930 werden in de Gouvernements Burgerlijke Ziekeninrichting te Ambarawa 229 Opiophagen ter behandeling opgenomen, w.o. 199 Chineezen (mnl.) met 1985 verpleegdagen, 8 Chineezen (vrl.) met 123 verpleegdagen, 13 Inlanders (mnl.) met 132 verpleegdagen, 9 Inlanders (vrl.) met 187 verpleegdagen, in het geheel 229 patiënten met 2427 verpleegdagen; per patiënt bedraagt het gemiddelde aantal verpleegdagen dus 10 a 11. Opmerkelijk is, dat de vrouwen meer verpleegdagen noodig hadden dan de mannen, en wel de Chineesche vrouwelijke patiënten ± 15 dagen en de Inlandsche vrouwelijke patiënten ± 20 dagen per persoon. De ervaring met bovengenoemde patiënten en die sinds 1922 met een veel grooter getal te Bengkalis en Singaradja, deden mij komen tot het schrijven van deze beschouwing. Juist nu de opiumbestrijding in het middelpunt staat van de sociale en van de medische belangstelling en er telkens weer een nieuwe methode te berde wordt gebracht (die ik alle zoo trouw mogelijk heb geprobeerd), lijkt mij, dat de ondervinding van een eenvoudig practiseerend arts misschien iets zal kunnen bijdragen tot het tegengaan van dit kwaad. De verschillende methoden van behandeling, zooals het toe- dienen van steeds afnemende hoeveelheden opium of derivaten hiervan, van andere narcotica, de ontwenningskuur of de slaapmethode volgens De Mol van Otterloo en Linn zijn algemeen bekend bij de artsen, die opiumschuivers klinisch behandelen. Elke methode heeft haar voordeel en nadeel, men moet de waarde van de eene behandelingsmethode tegenover die van de andere afwegen, doch bedenken, dat bij het behandelen van een opiumpatiënt niet alleen het onttrekken van het gif hoofdzaak is, maar dat hier de individueele therapie tot haar volle recht moet komen. Bij oogenschijnlijk succes heeft men dan ook altijd de onzekerheid of er niet nog andere omstandigheden zijn, die invloed op de gunstige resultaten hebben gehad. Bv. is het slagèn van een nieuwe methode afhankelijk van de grootere aandacht, die bij het gebruik van het geneesmiddel aan den patiënt wordt gewijd, wat in het bijzonder van toepassing is op de opiumpatiënten. Evenals Tan en Kwa *) ondervond ik niet altijd goede resultaten met de slaapmethode, die in sommige gevallen niet ongevaarlijk geacht kon worden. Behalve, dat er contra-indicaties bestaan, moet men den patiënt steeds aan een strenge controle onderwerpen, waardoor zoowel aan medicus als aan verplegend personeel hooge eischen worden gesteld. Vooral met de paraldehydekuur heb ik slechte ervaringen. Na het wakker worden verkeerden sommige gevoelige patiënten in een soort delirium-toestand, gepaard gaande met angstverschijnselen, die ten slotte met morphine moesten worden bestreden. Met de phlycteenserum-methode s) heb ik nog weinig ervaring, daar ik wegens verschillende overwegingen aarzel deze behandeling toe te passen. Wel paste ik sinds geruimen tijd bij opiumpatiënten, die aan rheumatische aandoeningen lijden, eerst de onspecifieke eiwittherapie toe en gebruikte hiertoe gesteriliseerde melk. De onaangename reacties, o.a. de hooge koorts, die hierbij dikwijls optraden en nadeelig kunnen zijn bij patiënten, die in desolaten toestand binnenkomen, deden mij besluiten, inplaats van melk, eigen bloed in te spuiten. 1) Een ontwenningskuur van Opiumschuiven, door A. de Mol van Otterloo en E. R. R. Linn, Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië 1929, bldz. 690. 2) Opiumontwenningskuren met Blaarserum, door Kwa Tjoan Sloe en Tan Kim Hong, OeneeskundigTijdschrift voor Ned.-Indië, afl. 2,1 Febr. 1931. 3) The Curing ot Drug Addict» by Vesicotary Serum, by Dr. F. Modinos, Bulletin Volkenbond Maart 1930; zie ook 1). Uit de cubitaal-vene wordt bloed, beginnende met 5 cc en stijgend tot 20 cc, genomen en weer subcutaan of intramusculair ingespoten. De gunstige werking van deze eigenbloedtherapie zou te verklaren zijn als een immunisatie van den patiënt tegen de onthoudingsverschijnselen, die nu door onttrekken van opium optreden. Het is bekend, dat deze behandelwijze ook wordt toegepast bij zg. „Ueberempfindlichkeitskrankheiten", zooals hooikoorts, urticaria, vasomotorische stoornissen en andere ziekten van allergischen en idiosyncratischen vorm (jodoform, antipyrme en andere chemische stoffen). Men ziet bij alle opiumschuivers na gedeeltelijke of geheele onttrekking van het gif een toestand optreden, welker uitingen wij als „onthoudingsverschijnselen" bestempelen. Het wezen van deze abstinentieverschijnselen is nog onbekend, evenwel heeft het symptomencomplex groote overeenkomst met dat van de „Ueberempfindlichkeits-krankheiten". Bij beide toch treden hoofdzakelijk op misselijkheid, braken, diarrhee, collaps, algemeene spierzwakte, enz. Verder heeft het inspuiten van bloed goeden invloed op de chronische anaemie, waaraan de meeste schuivers lijden. Het beenmerg wordt nu gunstig beïnvloed, zoodat de bloedregeneratie bevorderd en verbetering van het ziektebeeld bereikt wordt. Deze wijze van werken is goedkoop en eenvoudig, terwijl de patiënt geen bijzondere reactie vertoont. Het voordeel van de eigen bloedmethode is de gemakkelijke toepassing ervan, terwijl ter verkrijging van serum van een blaar door middel van een trekpleister een bepaalde inwerkingstijd (12 a 14 uren) noodig is. Bovendien is groote voorzichtigheid geboden, aangezien de blaar gemakkelijk kan barsten, waardoor de kuur weer een paar dagen moet worden uitgesteld. Bovendien gaat het ontstaan van een blaar gepaard met een onaangenaam branderig gevoel, hetgeen de reeds gevoelige opiumpatiënten (droge, broze huid) niet prettig aandoet. Bij het mogelijk doorbreken van de blaar bestaat ook veel kans op secundaire infectie. In het optimisme van Kwa en Tan, die van de blaarserum-methode berichten, dat „ze niet alleen eenvoudig, gemakkelijk en goedkoop is, maar boven alles is zij ongevaarlijk en kan in iedere kliniek door iederen medicus toegepast worden", zou ik niet graag willen deelen. Om slechts nierpatiënten en hen, die aan een ongeneeslijke ziekte lijden als contra-indicatie, te beschouwen, lijkt mij te lichtvaardig geoordeeld. Zooals algemeen bekend is, kan na herhaalde applicatie van cantharidentrekpleister op de huid door het geresorbeerde cantharidia gemakkelqk een zware glomerulonephritis ontstaan en soms een hevige prikkeling van den urogenitaal tractus, urinedrang, pijnlijk urineeren, hyperaemie en gevoelige prikkeling der genitaliën. Om een behoorlijke hoeveelheid serum te verkrijgen moet, zooals Kwa en Tan aangeven, een vrij groote pleister aangewend worden (5 x 3). Vooral het noodzakelijk vaak herhalen van deze prikkeling lijkt mij bezwaarlijk, juist bij opiumpatiënten, bij wie bijna alle organen van het lichaam aangedaan zijn, zou ik groote voorzichtigheid aanraden met deze schijnbaar onschuldige methode. Zooals hierboven werd medegedeeld, is bij het behandelen van opiumpatiënten het onttrekken van het gif niet de hoofdzaak, maar meer waarde hecht ik aan de algemeene individueele behandeling, waarbij het succes zal afhangen van den goeden wil van den patiënt en belangstelling en invloed van medicus en verplegend personeel. Naast de behandeling van de opiophagie zelf met deze of gene methode, moet onze volle aandacht worden besteed aan de oorzaak tot het schuiven, meestal een of andere chronische ziekte, welke dan grondig behandeld moet worden. Ook is m.i. een belangrijke factor het verbeteren van den aigemeenen voedingstoestand van den opiumschuiver. Naar gelang van het individueele weerstandsvermogen, ontstaan bij den één vroeger, bij den ander later, zware psychische veranderingen en stoornissen van bijna alle organen van het lichaam. Niet alleen de huid, die droog en bros wordt en ook dikwijls tot hevig zweeten neigt, maar ook alle andere organen worden aangetast In het bijzonder lijdt de spijsvertering: maagdarm-catarrh, verstopping, enz. treden op. Vermagering en anaemie zijn de gevolgen, soms begeleid door albuminurie en glycosurie. Bij de ontwenningskuren komen de patiënten tot onthoudingsverschijnselen als onrust en slapeloosheid, verwardheid, met angstgevoelens, opwindingstoestand, misselijkheid en diarrhee, zelfs ook collaps. Ongetwijfeld is verbetering in den voedingstoestand van invloed op hart, vaatstelsel, bloed en ademhaling, kortom op alle organen. In de ziekeninrichting verkeert het lichaam van patiënt onder levensvoorwaarden, die anders zijn dan thuis, zoodat genezing reeds voor een groot deel te danken is aan het veranderen van milieu. Een andere belangrijke genezingsvoorwaarde echter ia het vertrouwen, bij een medicus of in een ziekeninrichting genezing en goede hulp te zullen verkrijgen. Geloof en hoop, genezing te vinden, waar reeds vele anderen dit hebben gevonden, beheerscht de gemoederen der opiumschuivers. Het vertrouwen kan bergen verzetten en beterschap bewerken. Het psychische moment is voor de zieken, die ons opzoeken, van positieve beteekenis. Nog wil ik even melding maken van de insulinetoediening bij de behandeling van morphinlsten, ter coupeering van de onthoudingsverschijnselen gedurende de ontwenningskuur 1). Aangezien het meerendeel der opiumschuivers Iqdt aan een aandoening van de spijsvertering (misselijkheid, braken, slechten eetlust) werkt insuline zeer bevorderend op den eetlust, waardoor voedselopname door het lichaam wordt vermeerderd, met als gevolg een verbeterde voeding der cellen, wat van invloed is op het biochemisme der cellen. Gevallen met hypoglycaemische shock heb ik tot dusver niet gezien, terwijl ik nooit druivensuiker behoefde toe te dienen. De patiënten konden zonder nadeeüge gevolgen, zelfs groote hoeveelheden insuline verdragen. Als een zeer nuttig middel ter bestrijding van de onthoudingsverschijnselen, heb ik het Dauerbad leeren kennen. Bij onrustige patiënten werkt dit kakneerend en doet het blijkbaar aangenaam aan. Als een belangrijk symptomatisch geneesmiddel heb ik met succes atropine toegepast bij patiënten, die lijden aan een krampachtige aandoening der ingewanden, soms werd dit gecombineerd met warmteapplicatie. Gewoonlijk is Vfc mg atropine, subcutaan toegediend, voldoende deze voor den opiumpatiënt zeer onaangename verschijnselen te bezweren. Gedurende de jaren, die ik op verschillende standplaatsen ia Gouvernementsdienst doorbracht, kwamen vele opiumschuiver» hulp vragen om van hun zucht af te raken. Met de bescheiden hulpmiddelen, die een klein ziekenhuis in de Buitenbezittingen biedt, zou bv. de slaapmethode practisch onuitvoerbaar zijn. Toen begon ik te zoeken naar een practische, goedkoope methode, eenvoudig in toepassing voor den medicus en personeel en voor den patitat de minste onthoudingsverschijnselen opleverend, dan wel deze zoo veel mogelijk coupeerend. Na het probeeren van ï) Neue Behandlung der Morphinsucht, von Dr. M. Sahel, Deutsche medizinische Wochenschrift 1930 No. 42. verschillende bekende methodes, hierboven reeds genoemd en combinaties hiervan, houd ik mij den laatsten tijd in het algemeen aan de volgende behandelingswijze, die tot dusver goede resultaten gaf. Elke opiumschuiver, die ter behandeling komt, heeft tevoren blijkbaar als afscheid van de opiumpijp, zijn portie voor dien dag al verbruikt. Ik geef dus den eersten dag meestal geen narcotica; wordt bij onderzoek een of andere kwaal gevonden, dan wordt die natuurlijk wel behandeld. Den volgenden dag worden 3X10 druppels tinctura opii verstrekt, nooit méér, zelden minder. Deze dosis wordt telkens verminderd, zoodat na ongeveer 7 a 10 dagen geen opium meer gegeven wordt. De eerste dagen wordt zoo noodig pantopon verstrekt, maar daar de schuivers andere middelen tegen hun onthoudingsverschijnselen krijgen, behoeft dit slechts in geringe hoeveelheden toegediend te worden. Deze andere middelen bestaan zooals boven werd medegedeeld uit: le. Eigen bloedserum, wat op alle patiënten wordt toegepast, 2e. Insuline, voor bijna alle patiënten, 3e. Dauerbad, voor onrustige schuivers. Verder worden dan andere klachten, die juist gedurende dezen onthoudingstijd sterk op den voorgrond treden, symptomatisch behandeld. Nadat de ergste onthoudingsverschijnselen onderdrukt zijn, wordt de inmiddels uitgevorschte oorzaak tot het schuiven meer intensief onder handen genomen. Onnoodig te zeggen, dat van het begin af aan persoonlik contact met den patiënt werd gezocht, en van dezen meer notitie werd genomen, dan normaliter van andere patiënten. Nu de schuiver zoover is, dat hij geen opium meer noodig heeft, en de onthoudingsverschijnselen sterk verminderd zijn,- is het psychologische moment gekomen, een meer suggestieve therapie toe te passen (ongeveer na een week). Tot nu toe had patiënt bijna altijd slaapmiddelen noodig, waartoe ik pantopon, allonal, veronal, medinal, enz. gaf. Het slapen is voor hem nog het precaire punt, maar juist hierbij helpt suggestie uitstekend. Inplaats van de slaapmiddelen, dien ik nu pyramidon of lactas calcicus toe, waarbij dan tot den patiënt wordt gezegd, dat dit een buitengewoon goed werkend obatje is; steeds geef ik deze tabletten zelf. Verlangt nu de patiënt speciaal een injectie, dan krijgt hij aqua dest. en hierop wordt bijna zonder uitzondering goed geslapen 1 Langzamerhand door toespreken en doordat de algemeene toestand verbeterd is, gelukt het dan, den patiënt ook zonder tabletjes of injectie te doen slapen. Ik geef bij voorkeur pyramidon of lact. calc, daar de patiënten hiervan den smaak niet herkennen, terwijl bv. aspirine hun dadelijk bekend zou voorkomen; de truc zou mislukken. Volgens bovenbeschreven behandeling gebruikt de patiënt veel minder opium of andere narcotica en herstelt zich hierdoor ook vlugger de algemeene toestand. Ik zou deze methode de „actieve" willen noemen, in tegenstelling met de „passieve'' slaapmethode. Naar ervaring laat de opiumpatiënt graag het verbroken evenwicht herstellen; er is toch bij hem door het overdadige gebruik van opium een wilsslapte ontstaan. Onder de zelfs zware schuivers vindt men personen, die zich van koelie tot rijk handelsman hebben opgewerkt. Het zijn dus niet altijd de energieloozen, onbegaafden, die naar de opiumpijp grijpen, hetgeen men wel veronderstellen zou naar den indruk, dien de schuivers maken, wanneer zij zich om raad tot ons wenden. Tot mijn spijt kan ik, grootendeels door mijn overplaatsingen, niet beschikken over betrouwbare gegevens ten opzichte van het aantal recidieven, hoewel ik zooveel mogelijk voeling houd met als genezen ontslagen schuivers. Hiertoe informeer ik ook bij andere patiënten uit dezelfde familie, kampong, enz. Het komt mij voor, dat het aantal teruggevallenen niet hoog is. Het is onmogelijk, dat dit 70% zou bedragen, het getal door Ong Soe An, in het Orgaan van de Anti-Opium Vereeniging genoemd (zie Kwa en Tan); naar schatting ligt het procentisdTgetal meer in de buurt van de uitkomst, die Kwa en Tan vonden voor de blaarmethode. Daar ik niet alleen patiënten uit de buurt ter behandeling krijg, maar zij zelfs van ver hierheen komen, daar zij van kennissen of familie hoorden van hun genezing, doet mij dit veronderstellen, dat genoemde wijze van behandeling succes heeft en in den smaak valt. Ik mocht zelfs een schuiver uit Banjoewangi en een uit Lombok hier bij mij zien, die door vrienden, welke ik gedurende den tijd, dat ik op Bali werkzaam was, van hun schuiven heb afgeholpen, naar mij toe werd gezonden. Daar dit reeds tusschen 1925 en '28 moet zijn geweest, doet dit mij vermoeden, dat het aantal recidieven daar niet groot kan zijn. Toch zou ik er met grooten nadruk op willen wijzen, dat wij met het opiumkwaad moeten bestrijden door de schuivers van hun zucht af te helpen, en hen door middel van nazorg te weerhouden in de oude fout te vervallen, maar door de jeugd vooral ervan te doordringen, dat dit schuiven, dikwijls begonnen als plezier, zooals met sigaretten rooken, of als verdoovingsmiddel tegen kwalen of zorgen, een ondeugd is van onbegrepen ellende. Dus op de scholen moet men reeds een begin maken de Chineesche jeugd in de eerste plaats, te leeren inzien, tot welk wrak in de maatschappij een schuiver wordt. Verder een propagandabeweging in de kampongs, met zoo mogelijk aanschouwelijke voorbeelden, hetzij film of platen. Het kwaad moet in den wortel worden aangetast. Een begin zou reeds gemaakt zijn, wanneer het Gouvernement zoo min mogelijk nieuwe licenties uitgaf. Daarna zou naar mijn meening een betere maatregel zijn, langzamerhand door een overgangstijdperk heen, te komen tot een toestand, waarin de verkoop van opium onbekend is. Het toezicht op den smokkelhandel moet zeer scherp zijn en overtredingen hiervan zwaar gestraft worden. Als overgangsmaatregel kan bv. worden ingesteld, dat de houders van reeds uitgegeven licenties in bepaalde, door het Gouvernement ingestelde kitten (onder toezicht staand), hun hoeveelheid opium kunnen verrooken. Hierbij kan dus zooveel mogelijk worden voorkomen, dat de djitjing gebruikt wordt, of een ander op één en dezelfde licentie meerookt. Wanneer wij de jongere generatie kunnen opvoeden in het besef van het gevaar, dat achter het opiumschuiven schuilt, dan zal zeker dit volksmisbruik te verbannen zijn. Semarang, 24 October 1931. Een mijlpaal op den weg naar een opiumvrij Ned.-Indië door Ir. H. E. Ch. Poortman. Een volk, dat het misbruik van opium tolereert, ion niet tot ontwikkeling komen. Het gaf mij heden een bijzondere voldoening, getuige te mogen zijn van wat ik zou willen noemen: het plaatsen van een nieuwe mijlpaal op den weg naar een opiumvrij Ned.-Indië, het doel, dat elk rechtgeaard, denkend mensch terwille van zijn aan het heulsap verslaafden beklagenswaardigen broeder zal nastreven, zij het, dat in verband met temperament en inzicht, het tempo en de wijze waarop dit geschiedt, zeer sterk uiteen zullen loopen. Onder veel officieele belangstelling werd heden het eerste Indische anti-opium-pavfljoen, met Regeeringssteun door het Zendingshospitaal Immanuel op haar terrein gebouwd, door den Resident van Midden-Priangan geopend. Dit beteekent niet, dat tevoren geen opiophagen elders in de bestaande hospitalen werden opgenomen; immers het vorig jaar werden alleen in het Zendingshospitaal Immanuel 250 patiënten behandeld. Maar het beteekent wel, dat door de stichting van dit eerste, werkelijk voor het doel gebouwde, anti-opium-paviljoen, waarbij te hopen is, dat weldra, in andere deelen des lands, meerdere dergelijke instellingen zullen volgen, een begin is gemaakt met een meer methodische campagne voor „ontwenning der schuivers". Indien toch de resultaten van de behandeling in dit nieuwe antiopium-bolwerk gunstig zijn, en hieraan valt bij de bekwame leiding niet te twijfelen, zal er binnenkort een roep van deze inrichting uitgaan in de wereld der schuivers, als van een hemel op de aarde van onverschilligen, waar verlossing kan worden verkregen van een bloei, die, dikwijls als geneesmiddel begonnen, eerst geweest is tot een lust, maar geworden is tot een pijnlijke, kwellende, noodzakelijke levensbehoefte, indien tenminste in dit verband nog van leven in menschverheffenden zin kan worden gesproken. Ook de wetenschappelijke zijde van het vraagstuk der opiumbestrijding zal in een afzonderlijk anti-opium ziekenhuis op veel methodischer wijze bestudeerd kunnen worden; men heeft meer gevallen en dit alles gecentraliseerd, en zal zoodoend^ tot een ervaringsmateriaal komen, waaruit met grootere zekerheid de beste methode voor de geneeskundige ontwenning zal kunnen worden vastgesteld. Maar zelfs met de aanwezigheid van een behoorlijk aantal arttiopium hospitalen, over het geheele land verspreid, kan toch maar één enkele, zij het ook zeer belangrijke zijde van het vraagstuk, hoe het opium uit te bannen, worden opgelost. Het blijven losse gevallen van reeds aan het opiumverbruik verslaafden die geholpen worden, dikwijls zelfs helaas nog maar tijdelijk; een goed werk zeker, maar belangrijker en meer omvattend is de taak, te zorgen, dat opiummisbruik wordt voorkomen. Dat niet talloozen, ook in het opgroeiende, jongere geslacht, in oogenblikkèn van geestelijke depressie, van lichamelijken pijn, grijpen naar dit eerst zoo onschuldig schijnend heilmiddel, dat is het, waarvoor alle krachten moeten worden opgeroepen om tot samenwerking te komen. Erkend moet worden in de eerste plaats, hoe nauw het opiumvraagstuk verbonden is met den economischen toestand van een volk; het kan zelfs niet gedeeltelijk worden opgelost, wanneer vanuit het volk zelf niet de drang ontstaat naar opheffing van zijn maatschappelijk en geestelijk peil. Laten wij ons ook niet verbeelden, dat het opiumvraagstuk een bijzonder vraagstuk is, dat los staat van andere bekende problemen, want het betreft ruist dit verband met het algemeene ontwikkelingspeil van een volk. Wij zien op het oogenblik in Europa een volkomen parallel verschijnsel in het economisch en moreel verval eenerzijds en het onrustbarend toenemen van het verbruik van narcotica anderzijds. Ook daar: het verbod zonder meer helpt niet, het bevordert slechts den sluikhandel en maakt het kwaad aantrekkelijk, juist door het heimelijke; het eenige is, naast beperking in aanmaak en dus gedwongen onthouding, de menschen door woord en geschrift te overtuigen van het kwaad en bovenal iets positief beters te brengen in de ledige levens, die den bedwelmingsroes behoeven om tot een schijnleven te worden opgewekt. Zoolang de strijd om het bestaan in zijn allerrauwsten vorm blijft voortwoeden, zoolang de waarde van het menschelijk leven niet algemeen wordt erkend, zoolang de massa van het volk geen andere ontspanning kent dan de voldoening van de grofste hartstochten, gokspel en bedwelming, zoolang zal het kwaad niet in den wortel worden aangetast. Hoe geweldig is nog die taak voor ons, hoe lang die weg, maar daarom ook hoe vreugdevoller elke stap vooruit. Daarom ook dat ik meen even stil te moeten staan 'bij dien mijlsteen; even mijzelf rekenschap te moeten geven van wat bereikt werd, niet om met het resultaat tevreden, daarop te blijven staan, maar om, kracht puttend uit de bereikte winst, het probleem in volle uitgestrektheid overziende, met frisschen moed den weg te vervolgen tot aan den volgenden mijlsteen. Het is niet mijn bedoeling hier de practische verwerkelijking van het streven naar een opiumvrije wereld te detailleeren; elders vindt u een door kundig brein uitgewerkt bestrijdingsplan. Wel acht ik het mijn taak, te wijzen op het algemeen belang van dit probleem voor ieder lid der gemeenschap, daar schijnbaar zoo specifieke maatschappelijke kwalen toch het geheele wezen van het organisme aantasten; dat geen gezond worden, geen opheffing kan plaats vinden, als het zeer niet tot op den grond is uitgeroeid. Wij, die als westerlingen leven in deze oostersche maatschappij, wij komen waarschijnlijk slechts zelden of zijdelings in aanraking met dezen kanker der Chineesche en gedeeltelijk inlandsche samenleving; wij gaan er gaarne maar aan voorbij en achten onszelf niet geroepen hier hulp te bieden. Beseffen wij dan niet dat, waar wij ook zijn op de wereld, in het leven, het juist onze taak is, de mogelijkheden te onderkennen, waar onze kracht en hulp en inzicht gebruikt kunnen wofden om minder bedeelden tot ons op te heffen; onze kennis van het kwaad en de bestrijding tot de hunne te maken. Waarlijk, wij zouden onze taak als menschen, als kolonisatoren al zeer slecht opvatten, indien wij niet alle krachten in ons zelf en in ons staatsbestel zouden gebruiken, om, indachtig aan het "motto van deze beschouwing, te zorgen dat het sluipend kwaad der ondermijning van de volksgezondheid een spoedig einde neemt. Bandoeng, 21 September 1931. Het ongeluk van een opiumschuiver door Thio Tjenq Sioe. Ik wilde U mijn ervaringen als opiumschuiver vertellen, zonder verbloemen, zonder opsmuk, zonder bijvoegsels, kortom, voor de waarheid van het volgende sta ik in. 22 jaar geleden, ik ben nu 44 jaar, was ik met het schuiven voor het eerst m aanraking gekomen. In het begin had ik een vriend, A neette nij. Blijkbaar was hij aan opium verslaafd, want van stonde af aan, dat ik met hem bevriend was, had mijn moeder geroken dat hij een opiumschuiver was. Mijn moeder stond me met toe, dat ik met A omging en gaf mij meermalen een vermaning, opdat ik hem op een afstand zou houden. Maar ik luisterde heelemaal met naar raad, integendeel ik ging 's nachts zelfs meer uit Mijn vriendschap met A werd hechter. Ik bleef nu en dan 2 a 3 dasen van huis weg en bij die gelegenheden heb ik den zwarten duivel van het opium leeren kennen. Ik beschouwde opium in het begin als iets lekkers, gemaakt voor ons plezier. Ijc was in dien tijd nog jong, zooals gezegd 22 jaar en ik hield heel veel van pret maken. A zeide: Als men de genegenheid of de lief de van de vrouw wil winnen, moet men eerst opium vermengd met dji-tjeng (dji tjeng tat ko) schuiven. Gaandeweg heb ik vele malen opium (pah poen) geschoven en ik was zelfs zijn beste vriend geworden. Van 't kwaad was ik mij nog niet bewust. Ik had het warm en koud als iemand, die koortsig is. Ik gaapte om een haverklap, mijn armen en beenen, mijn neele lichaam deden me pijn, mijn ingewanden waren als gekneed, en telkens en telkens moest ik overgeven. Dat kwam dacht ik, omdat ik pas begonnen was. Ik wist niet, dat ik reeds aan opium verslaafd was. Ik dacht eerst, dat ik ziek was, maar dat was het met. Als ik weer begon te schuiven, dan gingen al die Kive™11 ZClf WCg' ^ gevo,g' dat ik regelrnatig opium ging De schuif gewoonte maakte, dat ik in alle opzichten achteruit ging Aan kleeren bezat ik alleen, wat ik aan had, en die waren vuil en verschoten; ik zag er uit als een vogel-verschrikker, alles veroor- zaakt door het opium. Dood was ik niet, in leven ook niet. Ik zag er uit als een geraamte, omdat het opium mijn bloed en mijn kracht weggehaald had. En zelf was ik de oorzaak van de ellende, die ik moest doormaken. Ik had medelijden met mijn vrouw (Tan Eng Nio) en mijn twee kinderen, een jongen en een meisje, die ik veel leed heb berokkend, omdat ik, de man van mijn vrouw, een opiumschuiver was. Ze stierf niet lang daarna, omdat ze meer dan genoeg had van mijn gedragingen en bijna — 't scheelde niet veel — kon ze niet begraven worden: had niet de Chineesche Raad geholpen een doodkist te koopen, zelf kon ik het niet. Als ik op een dag geen opium kon krijgen en ik had er behoefte aan, dan dwong ik mijn vrouw haar kain te verkoopen, of te verpanden, al had ze er ook slechts één. Het geld besteedde ik dan daarvoor. Immers, indien ik niet in de gelegenheid was te schuiven, omdat ik geen geld had, dan moest ik 1000 kwellingen dragen, die zich tot één vereenigd hadden. Toen ik nog geen opium had geschoven, was ik dik, maar later, toen ik eenmaal daardoor aangetast was, werd ik broodmager vel over been. Vanwege het opiumschuiven woog ik nog slechts 45 kilo, voor dien tijd 57 kilo; ik was dus 12 kilo in gewicht verminderd, dus ik had het opium niet geschoven, maar omgekeerd, het opium had mij geschoven. Ik was lui geworden, ik dacht niet aan werken en wilde het ook niet hebben. Maar kon ik aan de kost komen? Ik ging op een dag naar het kantoor van den wijkmeester, kreeg daar een verklaring van onvermogen, tevens deelde ik mede dat ik naar het Anti-Opium Hospitaal te Bandoeng wenschte te gaan voor herstel van mijn gezondheid. Door de hulp van den Chineeschen Raad en van het edelmoedig Bestuur kreeg ik trein-kosten voor heen en terug. Had ik de ziekte onbehandeld gelaten, dan zou het opiumgevaar onafgebroken mijn lichaam gekweld hebben. Maar door de behandeling en de verzorging daar, door Uw edelmoedigheid en weldadigheid, ben ik bevrijd geworden van de klauwen van het opium. Ik spreek hierbij duizend maal mijn dank uit. Opiophagenbehandeling door Dr. P. Wedel, Directeur-Geneesheer „Ziekenzorg" te Soerakarta. Op verzoek van de Internationale Orde van Ooede Tempelieren, wil ik gaarne mijn ideeën over de opiumkwestie uiteenzetten. Zooals misschien den Goeden Tempelieren bekend is, wordt in „Ziekenzorg" een speciale behandeling tegen de Opiophagie toegepast, welke behandeling blijkt te voldoen aan de eischen, welke ik aan een afwenningsbehandeling stel. Het is hier niet de plaats om in details op het speciaal medische in te gaan. Ik hoop binnenkort dat in een van de medische tijdschriften te kunnen publiceeren. Hier wil ik maar trachten uiteen te zetten, welke eischen aan de behandeling zelf moet worden gesteld. Laat ons eerst voor oogen houden, dat de patiënt door het opium lichamelijk en geestelijk verzwakt is. Zijn arbeidskracht is sterk verminderd en zijn karakter is verslapt, wat hem zeer infleerbaar maakt voor invloeden van buiten. Er is dus bij dezen patiënt een soort vicieuse cirkel ontstaan. Door het opium wordt hij zwak en verslapt, door zijn zwakte vermindert zijn arbeidskracht, hij verliest zijn karakter, wordt nu gemakkelijk van slechten kant beïnvloed, hij verliest zijn energie voor arbeid, verslapt in alles, en grijpt daardoor naar nóg meer opium. Maar dan kunnen wij ook direct zien, welke eischen er gesteld moeten worden. De behandeling moet tegelijkertijd den patiënt van zijn opiumhonger afhelpen én hem lichamelijk en geestelijk stimuleeren, zoodat hij na zijn afwenningskuur, die bij ons slechts 5 a 6 dagen duurt, zich sterk voelt, en een intensieven drang tot werken gevoelt. Ook is het zeker van veel waarde, dat de behandeling in zoo korten tijd gebeuren kan, zoodat door minder tijdverlies en kosten meer patiënten zich kunnen laten helpen. De behandeling bij ons duurt gemiddeld 8 a 10 dagen, aangezien wij altijd de patiënten na afloop van de kuur een paar dagen langer in het ziekenhuis houden, om zekerheid te hebben, dat zij goed kunnen slapen. Maar na afloop van die 8 of 10 dagen komt nu de kwestie: Hoe kunnen wij recidive (terugkeer tot het opium) voorkomen? En ik zou denken, dat de behandeling met slaapmiddelen meer voor recidive disponeert, dan een behandeling, die tegelijk de patiënten geestelijk en lichamelijk stimuleert, en hen geschikt maakt voor hun arbeid. Ongetwijfeld keert de werkelooze eerder tot het opium terug, dan de man, die zijn arbeid heeft. Vóór ik de kwestie recidive behandel, zullen wij even enkele oorzaken opnoemen, die tot opiophagie kunnen leiden. Hoe komt iemand ertoe, opium te gaan schuiven? Ik geloof, dat men het beste overzicht krijgt, als men die redenen in drie groepen onderscheidt. In de eerste groep zal men vinden al de patiënten, die aan een of andere ziekte lijden, die hun dagelijks pijn veroorzaakt. Zij nemen dan opium om van hun pijnen af te komen, en blijven aan het opium hangen, ook lang nadat de ziekte over is. In deze groep speelt zeker de syphilis in al zijn variaties een groote rol. Verder chronische malaria, mijnwormziekte, enz. In de tweede groep behooren alle onevenwichtige naturen, waarvan velen op de grens van krankzinnigheid staan. Wij kennen allen van die menschen, die het eene oogenblik heel vroolijk, het andere oogenblik diep terneergeslagen zijn. In de psychiatrie noemen wij dat de manisch-depressieve psychose. Menschen, die „Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt" zijn. In de derde groep wil ik.noemen al de gevallen, die door slapheid van karakter, eventueel verkeerde opvoeding, worden veroorzaakt. De menschen wonen met anderen samen die opium nemen, en volgen dan eenvoudig, zonder eenige reden, dat slechte voorbeeld. Dergelijke toestanden zijn veel meer geestelijk besmettelijk, dan wij ons gewoonlijk voorstellen. Ook in de psychiatrie is het een bekende zaak, dat een krankzinnige toestand zich van één individu aan een ander individu mededeelen kan. Men noemt dat Follie a deux. Deze opsomming heeft niet de pretentie volledig te zijn, maar moet alleen bewijzen, dat elke opiumbehandeling recidiven met zich moet brengen, aangezien men met de opiumbehandeling natuurlijk nog niet den ziekefijken toestand, of andere redenen, heeft behandeld. Recidiven kunnen alleen worden voorkomen, als men ook de reden kan wegnemen. Neem bijv. een man, die moeilijk- heden in zijn zaken heeft; hij wenscht zijn moeilijkheden te vergeten en neemt daartoe opium.. Daarom kan men ook m.i. de waarde van een opiumbehandeling niet schatten naar het aantal van de recidiven. Juist wegens die recidiven speelt het een rol, dat de afwenningskuur niet te lang duurt, zoodat een man, als er recidive komt, weer gauw geholpen kan worden. Bij ons zijn ook enkele opiophagen teruggekomen met verzoek, om opnieuw behandeld te worden. De rationeele wijze om recidiven te voorkomen is intensieve behandeling van die ziekte, die den patiënt tot het opium gebracht heeft. En verder moeten, na de behandeling, de huizen van de patiënten worden nagegaan, om, als er daar nog menschen zijn, die opium schuiven, dezen ook te bewegen, zich te laten behandelen zoodat zij geen slecht voorbeeld geven aan de behandelden. En dan moet men natuurlijk zooveel mogelijk de genezenen helpen om arbeid te krijgen. Ledigheid is des duivels oorkussen. HOOFDSTUK 11. NAZORGSARBEID. Dat de in deze bij uitstek deskundige Secretaris van de Anti-Opium Vereeniging dit vraagstuk voor ons heeft willen behandelen, kan niet anders dan de waarde van deze publicatie verhoogen. Het moge tevens tot bewijs strekken, welk een aangename samenwerking er tusschen dé verschillende anti-opiumvereenigingen bestaat; een samenwerking, die de bestrijding van het opiumkwaad niet anders dan ten goede kan komen. Nazorgsarbeid door A. K. de Groot, Secretaris Anti-Opium Vereeniging. Math. 12 :43-45. Het is een veiblijdend verschijnsel, dat de ontwenning en genezing van opiophagen en morfinisten in den laatsten tijd meer dan vroeger in de medische belangstelling is komen te staan. In NederlandschIndië hebben wq met dankbaarheid kennis genomen wat hierover in het „Geneeskundig Tijdschrift" is gepubliceerd. Bij het lezen van deze verhandelingen en methodes voor ontwenning, worden wij inderdaad versteikt in onze meening, dat het zwaartepunt van de behandeling niet ligt in de verpleging in het Ziekenhuis en ontwenning door den arts, maar veel meer daarna. Zonder ook maar het minste te willen afdoen aan het zoo bijzonder op prijsgestelde werk van onze artsen ten behoeve van de opiumslachtoffers, mogen wij toch gerust constateeren, dat de medische cure betrekkelijk een eenvoudige kwestie is en dat het toch per slot van rekening er niet om gaat, of patiënt met methode A of methode B is geholpen, maar wel door wien hij is gemedicineerd, met welke tact en onder welke omstandigheden. Want ieder zal ons toch toegeven, dat opiumschuivers niet enkel met injecties van het een of ander medicijn of eigen vocht of bloedserum kunnen worden genezen. Immers, het opiumkwaad is niet zoo maar in eens in het leven van iemand komen te staan, maar het is gegroeid, verweven met allerlei factoren van persoonlijkheid en milieu van den schuiver. Nu eens zijn de endogene (binnen den persoon ontsproten) factoren de voornaamste aanleiding, dan weer ligt het zwaartepunt op de exogene (van buitenaf invloed oefenende) factoren; meestal zijn beiden gemengd. Denkt U in, in weiken familiekring hij soms werd grootgebracht; het schuiven was er gewoonte, van jongsaf zag hij wellicht de pijp van hand tot hand gaan. Daarbij was ook vaak anderszins de omgeving verworden: tuchteloosheid, zedeloosheid, kleine bedriegerij tjes, speelwoede, drankzucht enz. heerschten er. Wie denkt in dit verband niet speciaal aan bepaalde wijken van onze groote steden, waar men kampt om het bestaan, armoede wordt geleden of de levensatmosfeer zedelijk bedorven is. Om het leed te vergeten en geen gang te behoeven maken naar het ziekenhuis, of om andere zedelijk ongunstige rédenen, grijpt men naar de pijp of laat zich een injectie toedienen. En het geld dan daarvoor? Men leende het of ontzegde zich de meest noodzakelijke levensbehoeften. Soms ook moet de hoofdoorzaak in 't karakter van den schuiver worden gezocht. Het karakter van den schuiver is misvormd. Wanneer een gebrekkige opvoeding zijn wil slap maakte of de omgang met slechte kameraden hem een zwakkeling deed zijn, waardoor datgene wat in een overigens niet ongunstige omgeving door anderen in matigheid kan worden genoten, bij hém excessen vertoont. Aan den anderen kant treffen wij weer patiënten aan, die door een chronische ziekte als tuberculose of carcinoom wel heel moeilijk zich buiten hun gewoonte kunnen houden. Is bij de eerste groep redding noodig, bij de laatste groep doen wij beter de patiënten tot matig gebruik te beperken. Men bedenke wel: evenals het alcoholgebruik en alle andere gewoonten, rust het opiummisbruik op den bodem van de persoonlijkheid van den misbruiker, waar het zijn voedingsbodem vindt en het welig tieren kan. Niet zoozeer in dat misbruik, als wel in die persoonlijke factoren vindt de opiumbestrijding haar hardnekkigen vijand. Daarom is in wezen het werk der genezing een wilsdaad van the man himself. Behalve de bestrijding der ontwenningsverschijnselen, behoort toch het geval tot het terrein van de ethiek, psychologie en psychopathologie. Zoo gezien, is het zeker van belang ons de woorden van den zeer bevoegden Dr. Lambert te herinneren, ook aangehaald in „The Opiumproblem" (uitgegeven door het Bureau of Social Hygiëne, New-York 1928): „The several methods by which the drug can be withdrawn „are easily performed in an institution, but the personal „regeneration must in many cases be continued for months instead „of weeks before succes can be hoped for". Natuurlijk zijn er gevallen van bijzondere wilssterke menschen, die, na eenige jaren gebruik, in één dag een eind maakten aan hun slavernij. Het waren misschien de omstandigheden, nijpende armoede of ook de raadgevingen van een goed vriend. Ook zijn ons wel gevallen bekend, waar door aanraking met sterke geestelijke machten, het Christendom bijv., een zinsverandering intrad, welke een eind aan het schuiven maakten. Regel is dit natuurlijk niet. Nabehandeling, controle door een arts, in 't kort samengevat nazorgsarbeid, blijft van de grootste beteekenis en zal, mits tactisch toegepast, voorwaarde zijn om de patiënten met succes te ontwennen. In het résumé van het hoofdstuk „Treatment" van het genoemde werk „The Opiumproblem" merken de samenstellers op: „If the separation of the drug is all that is signified by care, „it is evident that the modus operandi and the underlying rationate „mean little or nothing and it is readily understood how any „treatment with this object in" view may result in cure. The word „cure" should imply the return of the patiënt, insofar as is possible, „to somatic and psychic integrity. In the literature dealing with „treatment there is little to indicate that this desirable state of „affair commonly is accomplished". Het opiumslachtoffer lichamelijk en geestelijk als volwaardig mensch aan de maatschappij terug te geven; ziehier de bijna bovenmenschelijke taak, die zekér niet alleen tot de medici is beperkt, maar ook behoort tot het werkterrein en de bemoeienis van personen en vereenigingen, die het nazorgswerk willen behartigen. Hier ligt een sociale taak voor velen en toegegeven moet worden, dat het vrij wat gemakkelijker is een antiopiummeeting te leiden, dan geregeld aanraking met oud-patiënten te houden en aan die levens eenige leiding te geven of te doen geven. Met vreugde mogen wij constateeren, dat in den laatsten tijd door de meer intensieve nazorgsactie, vruchten zijn aan te wijzen; mannen en vrouwen werden na verblijf in een ziekenhuis opgenomen eerst in een doorgangshuis, om een rustige, geleidelijke overgang naar de vrije maatschappij te vinden en daarna als lid ingeschreven van een oud-flfcrtiënten-vereeniging en bleven de kracht behouden om geen opium te gebruiken. Maar op andere plaatsen, waar die nazorg ontbrak, was de terugval echter zeer groot, zoo bijv. in Teloekbetoeng, dat wij onlangs bezochten, zijn van de 20 behandelde schuivers nog maar 4 opiumvrij. Niet te verwonderen, wanneer men kennis neemt van de omstandigheden, verleiding en wilszwakte van de slachtoffers van het opium. Dan staat men nog verbaasd, dat er goed blijven. Hoe heerlijk is 't, in een gezin te komen, waar de moeder niet meer schuift. Vroeger werd het loon voor % verschoven en armoede heerschte, nu is in dat gezin spaarzaamheid en harmonie. Met hoevele voorbeelden zouden wij dit kunnen aanvullen. Hij, die zich goed ingeleefd heeft wat in den aanvang van dit artikel werd neergeschreven over de wijze, waarop het opiummisbruik in het leven van den schuiver is gegroeid, zal den zwaren strijd kunnen begrijpen, die deze uit de ziekeninrichting ontslagene te voeren heeft tegen de vroegere neerzuigende omstandigheden, verleidingen enz., die hij in het oude milieu weer zal terugvinden. Met hoeveel voorbeelden zouden wij dit kunnen toelichten. Wat de nazorgsarbeid van iemand vraagt, is niet gering. Het is een combinatie van datgene, wat alleen de aanleg geven kan en datgene, wat eerst en intensieve practijk leeren moet. Er zijn menschen die, met een wonderlijken aanleg begiftigd, geroepen zijn zich aan dit werk te wijden. Het zijn begenadigden, die de opiumbestrijding moet trachten op het spoor te komen met alle krachten die in haar zijn. Maar daarnaast zal toch het werk der opiumbestrijding vooral moeten rusten in de handen van de gemiddelde krachten, die in toewijding en ervaring hun steun moeten vinden. Het gaat om den tact om met oud-schuivers(sters) om te gaan, hun taal (en hoeveel talen zijn dat hier niet o.a. Maleisch, Soendaasch, Javaansch, Chineesch, enz.) te kennen en vooral hun gewoonten en omstandigheden aan te voelen. Een ieder zal inzien, dat dit geen gemakkelijke opdracht is, noch voor den arts, noch voor particulieren, die in een bestrijdingsvereeniging zich geven. Het eischt heel wat ervaring en kennis, maar niet minder geestelijke ervaring en kracht, zoodat men zelf weet van strijd en overwinning. 1 Cor. 9:27, en 1 Cor. 10 : 13. Verleden jaar werden plm. 1000 patiënten in de ziekenhuizen op Java ontwend. Deze gevallen werden voor het meerendeel volgens de nieuwere methodes behandeld. De resultaten kunnen zeer geroemd worden. Echter zijn wij niet blind voor het euvel, dat zeer velen weder tot de oude gewoonte zijn teruggevallen. Hierover schreef ons inderdaad de controleur van de Opiumregie in Soerabaja, die eenige gevallen van het ziekenhuis Modjowarno, in S. onderzocht. Evenzeer weten wij, dat het percentage van Iicham. en psych. volwaardigheid bij patiënten, die zonder meer aan de maatschappij zijn teruggegeven, heel klein is. Ook zijn wij dankbaar voor de gegevens, die de anti-opiumafdeeling van het Zendingsziekenhuis te Bandoeng ons geregeld verstrekt. In deze gevallen is het gebruikelijk, dat wij contact zoeken met personen of vereenigingen in andere plaatsen en hen op de hoogte houden van den terugkeer van een opiumpatiënt (e). Dan is het gebruikelijk, dat door huisbezoek, contact met dezen genezen man of de vrouw wordt gezocht, hem of haar wordt aangeraden, zich nog een poosje onder behandeling van een arts te stellen, terwijl haar of hem moed wordt ingesproken om sterk te zijn in den strijd. Behalve dit is het soms ook mogelijk, dat er nog meer voor den patiënt wordt gedaan, in ieder geval wordt alles er opgezet om, zij het nog primitief, naar vermogen de genezen patiënten te steunen. Hoewel van enkele plaatsen de gegevens voorshands ontbreken, zoo weten wij toch met zekerheid, dat deze methode bijv. te Batavia en Bandoeng ten behoeve van de kleine luyden met vrucht werkt Het zou te wenschen zijn, dat ieder ziekenhuis door de administratie ons in de gelegenheid stelde, dit nazorgswerk wat intensiever aan te pakken. Maar dan niet alleen door het opgeven van namen en vaak onjuist opgegeven adressen, maar zooals in Batavia gebruikelijk, door een kaart met portret van den betrokkene. Dit is werkelijk een pracht methode om later den patiënt weder op het spoor te komen. De praktijk toont aan, dat vooral in de groote steden deze methode van groot nut is. Hoe belangrijk nu ook huisbezoek en lectuurverspreiding kan zfln, zoo voelt ieder wellicht, dat dit toch niet voldoende is. Bij intensieve nazorg ontdekt men telkens opnieuw, dat men hiermede slechts aan het begin staat Men komt meer en meer in aanraking met deze stakkers in het eigenlijke milieu, waarin zij zich aan dit voor hen zoo gevaarlijke kwaad overgeven: de krotten en geheime kitten, waar de bron is, die telkens opnieuw aan deze slechte volksgewoonte nieuwe kracht geeft; men leert goed begrijpen, wat het dan voor een volbloed schuiver moet inhouden, om het opiumgebruik af te zweren. En steeds weder verrijkt door deze ervaringen, gaat men het juiste begrip ervan krijgen, dat de schuiver, die eertijds een en al activiteit was om het geld voor het opium of morfine te vinden (ik denk hier natuurlijk aan een bepaalde categorie, zeker het grootste contingent schuivers), thans na de ontwenning zich meestal in de eerste maanden lam, moe en vooral onaangenaam gevoelt; de reactie is voor hen wel heel erg en dit is voor ieder, die menschenkennis heeft, zeer goed aan te voelen. Maar hier blijft het nog niet bij. Vaak komen oude kwalen aan den dag, ziekten, die tot heden door narcotica werden onderdrukt. Velen ontbreekt een slaapgelegenheid en goede vrienden, omdat men door schulden en wangedrag buiten de maatschappij is geplaatst en alleen nog een vriend heeft in den taukeh van die huiselijke schuifgelegenheid van Senen, de taukeh, die den man exploiteert en tot dingen aanzet, die hij in normale omstandigheden nooit zou doen. Bij het huisbezoek bemerkt men ook, welke verwoestingen het opium aanricht. Het heeft vooral geestelijk de menschen verarmd, willoos gemaakt. Daarbij komt de vraag na ontwenning: hoe zal men het brood of de rijst verdienen? De man b.v., die alleen een pijp bezat, anderen in de gelegenheid stelde om van zijn pijp gebruik te maken en zoo van zijn gasten opium en rijst verkreeg, wat zullen wij voor hem doen, nu hij geheel buiten inkomsten is geraakt. Trouwens ook voor de doorsnee menschen, die een ambacht beoefenen, blijkt het niet geraden, om de oude omgeving dadelijk weder in te gaan. Wat is daar een verleiding en niet minder een ai moede! Tegen den stroom oproeien is geen gemakkelijk werk. Door de Anti-Opium Vereeniging is daarom in begin 1930 een klein doorgangshuis geopend, waar opiumpatiënten na hun behandeling eenigen tijd konden vertoeven. Het bleek ons in een behoefte te voorzien. Wel ontbrak ons nog den juisten leider, maar zoo goed mogelijk werd de zaak behartigd, eenig werk verschaft, slaapgelegenheid geboden, goed voedsel en een geregelde nabehandeling door den arts van de Yang Seng Ie. Door gebrek aan ervaring en goede leiding zijn zeker wel enkele van deze patiënten na hun terugkeer in de maatschappij helaas weder aan het schuiven geraakt. Nu echter, daartoe in staat gesteld door de zoo zeer op prijs gestelde subsidie van de Regeering, het doorganghuis is verplaatst naar Bidara Tjina 15 te Mr.-Cornelis, en de leiding aan een Chinees is toevertrouwd, mogen wij op betere resultaten wijzen. Tot heden werden hier plm. 200 patiënten verpleegd, waarvan er helaas weer enkele terugvielen. Zooveel mogelijk werd een werktherapie toegepast; de geneesheer bleef deze patiënten onder contröle houden. Wij voelen echter, dat het voor vele stakkers, die jaren aan het opium verslaafd waren, een heele toer zal zijn, om in het maatschappelijk leven weder een plekje te heroveren. Als het hun dan nog luktl Hoe gewenscht zou het ^iomIca^J" Staat werdèn 8esteld voor deze lieden een i ju te m°Sen beginnen. De Chinees is van origine landbouwer en veehoeder. Wij meenen dat deze gedachte die opkwam bij enkele Chin. doktoren, maar die wij ook konden beluisteren bij de patiënten zelf, groote kans tot slagen zal hebben, wat zou het fijn zijn, indien wij deze menschen blijvend zouden kunnen helpen aan een menschwaardig bestaan, waar zij door omgeving en natuur, verre konden blijven van de oude omgeving en hun een kans werd geboden om een nieuw leven te beginnen Aangezien in verschillende wijken van Batavia groepen van oudpatienten zijn, meende de A.O.V. goed te doen, het voorbeeld te volgen van de Chin. A. O. V. te Shanghai, die oud-patiëntenvereemgingen in het leven heeft geroepen. Iets dergelijks richtten wij op m Pasar Senen, met het doel, de oud-patiënten door een vergader-, leeszaal, begrafenisfonds, zoo mogelijk zelfs cursussen te trekken. Tot heden zijn hier een 50-tal leden, die een kleine contributie betalen, geregeld vergaderen en ook van de krantenleeszaal (tje) gebruikmaken. De bedoeling is, dat ieder lid, indien hij minstens een half jaar geen opium heeft gebruikt, een mooi insigne zal verkrijgen, en dan in volle vergadering de belofte doet ook nooit meer het opium aan te raken. Een dergelijke vereeniging kan zeker goed werken. Het is natuurlijk de moeilijkheid, om steeds afwisseling en activiteit te houden. Medewerking van de Chin. Maatschappij is nog helaas zeer miniem, zoodat de actie wel van enkelen zal moeten blijven uitgaan. Want tenslotte, zal het anti-opiumvraagstuk eerst recht eene oplossing kunnen naderen, is het noodig, dat de maatschappij als zoodanig in zooveel mogelijk van hare leden zich weerbaar stelt. Want behalve den strijd tegen het opium in den enkeling, is er toch ook een tegen den maatschappelijken achtergrond, waarin hij leeft voorzooverre deze medeschuldig is, dat hij slaaf van het opium werd. In een verdorven en bezwangerd maatschappelijk milieu kan hij met dan met de grootste moeite vrij worden. Daarom is, om tot een regeneratie van den enkeling te komen, vooral noodig, dat zooveel mogelijk medemenschen in zijn naaste omgeving de krachten aaneensluiten om hem te rugsteunen. Het werk der nazorg zal daarom, naast het vele dat reeds werd genoemd, er vooral ook op gericht moeten zijn, om zooveel mogelijk steunpunten te zoeken voor de genezen schuivers, waarop zij bij terugkeer in hun oud milieu kunnen steunen. Of, practisch uitgedrukt bij zijn terugkeer in een bepaalde wijk, straat, groep zullen enkelen bereid moeten zijn om hem door dagelijksch contact bij te staan en door raad en daad te schragen. Een vereeniging tot hulpverleening aan deze slachtoffers zal daarom oOk vooral alle aandacht er aan moeten wijden om deze helpers in haar arbeid te vinden; zij zullen de cellen hebben te vormen voor het welslagen harer arbeid in de verschillende maatschappelijke milieus. En dan gaat het verder er om, bepaalde - niet van e voren voorziene — momenten uit te buiten. In de ervaring zullen deze zich telkens weer voordoen. Ik denk bijvoorbeeld er aan, dat de A.OV. reeds een maaltijd met alle oud-patienten organiseerde en van plan is, dat vaker te doen. Evenals bijv. een actie door groote vergaderingen, door de anti-opiumweek in October enz. De nazorgsarbeid heeft groote sociale beteekenis. Toch gevoelt men dat mier ingrijpende maatregelen gewenscht, neen noodig zijn om dezen arbeid naar behooren te doen slagen. En dan denk ik aan de bestrijding van de smokkelarij van narcotica. Aan hoeve e verleiding en vervolging staan oud-schuivers bloot door hun vroegere leveranciers. Wil men deze organisatie baas worden, dan zal met uiterst strenge hand dienen te worden opgetreden om schrik en ontzag te brengen. Voorts zou het gewenscht zijn_ een eind teknaken fan die ontelbare lugubere zg. huisehjke schuifgelegenheden, die toch per slot van rekening allemaal geheime kS zijn. Hoeveel argumenten men verder ook tegen.de hcenbe voor onze groote steden mag aanvoeren, durven wij toch best verdedigen, dat afschaffing van licenties, zooals toegepast o.a. 'ta steden als Batavia, Semarang, Soerbaja, nog meerdere bezwaren heeft. Men wordt als oud-patienten in mets belemmerd omverder opium te koopen. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat de nazorgsarbeid hygiënische voorlichting en hulp, zooals in de ïampSngs van wege de C. B. Z., B. K. en Yang Seng Ie en andere organisaties wordt verricht, van het grootste belang acht. Woningverbetering, hygiënische voorlichting in huisgezin en school, goede Ssselinl, sport, zijn dingen, die dit werk ten nauwste raken, en hieraan onafscheideHHc zijn verbonden. Wij verblijden ons, dat de tegenwoordige generatie meer aan sport doet, en in nationalisme en vooruitgang idealen heeft, die haar het opium mogelijk doet vergeten, ja vaak anti-opium maakt. Het wordt gelukkig door het jonge China en India verstaan, dat alleen in innerlijke vrijheid vooruitgang is gewaarborgd. Behalve den vijand in den vorm van communisme of bandietisme, heeft men ook de narcotica uit te bannen. Gelukkig het volk, dat hierin zijn roeping volgt! Nazorgsarbeid is een verantwoordelijk werk. Men kan hier heel spoedig bij de pakken gaan neerzitten. Wat is er een teleurstelling! En toch, wat is het, indien het lukt, een mooi terrein van arbeid. Daarom, dat wij vragen om de sympathie van allen. Tot heden stelde ons de Regeering ten deele in staat om de vele onkosten aan dit werk verbonden, te dekken. Maar hoe gering waren de giften van particulieren. Wij hopen, dat ook door dit geschrift van de Goede Tempelieren deze opinie zich radicaal wijzigt. H. Boschma schrijft in zijn laatste aflevering „Licht en Liefde" over „De raderen des levens": „Geen mensch mag leven voor zichzelven alleen. De maatschappij toch is een groote klok. Elk raadje moet grijpen in een ander raadje, elke tand moet correspondeeren met een anderen tand. Het moet alles met elkaar correspondeeren. Maar dan vraagt de boerin: Maar Fokke, als wij allemaal een raadje in die groote menschenklok zijn, wie en wat is dan de veer, die de klok in beweging brengt? Dat wist Fokke niet. Daar stond hij een oogenblik bedremmeld voor te kijken". Wij gelooven, dat velen met deze vraag geen raad weten. En toch juist in dien nazorgsarbeid, dienen wij aan te sturen op hoogere levenswaarden en hebben te laten zien de veer, de kracht, die de wereld vooruitdrijft. Dat is volgens de Anti-Opjum Vereeniging niet het intellect, en niet het goede willen, maar een macht van buiten tot ons gekomen, de hoogste Godsopenbaring in Jezus Christus. Deze ervaring en overtuiging zal in dit werk van het grootste belang blijken. Het brengt de hoogste liefde en wijst naar het meest onzelfzuchtige offer. Het brengt idealisme en een levenstaak tegenover zijn naaste omgeving. Kweekt het dan geen fanatisme? Neen, want de liefde is hoogste wet geworden, en uit zich in waardeering en toewijding. Niet in het proselietenmaken ligt het doel, maar in de bewogenheid en erbarming over het gebondene en als-van-zelf-spontane uiting van liefde tot de medemenschen, zooals die het zuiverst werd gevonden bij den Heiland der Wereld. Batavia, Augustus 1931. HOOFDSTUK 12. DE l O. G. T. EN HET OPIUMVRAAGSTUK. Dit reeds eerder afzonderlijk gepubliceerd programma — welks formuleering aan de samenstelling van dit boek voorafging en het verzoek om medewerking vergezelde — veroorloven wij in deze uitgave op te nemen. De Internationale Orde van Goede Tempelieren zal zich t.z.t. zeker hebben te beraden, in hoeverre haar beginselen door deze publicatie herziening behoeven. Ten aanzien van het werkprogramma kan worien opgemerkt, dat met de ten uitvoerlegging daarvan bereids een begin werd gemaakt. De l O. G. T. en de Opiumbestrijding. 1. BEGINSELPROGRAMMA. Het Opiumvraagstuk een probleem, dat oplossing vereischt. Wij beschouwen het opiumgebruik als een kwaad, dat wij geheel onderdrukt zouden willen zien, om de schadelijke gevolgen, welke het opiumgebruik heeft, zoowel voor het individu, als voor de maatschappij. Hier te lande wordt aan Regie-opium alleen reeds ca. 40.000.000 gulden per jaar uitgegeven, welk bedrag niet alleen onttrokken wordt aan de volkswelvaart, maar besteed aan een genotmiddel, dat als verslavingsvergift zijn onberekenbare schade aanricht, ja tal van individuen en gezinnen ten gronde richt. De eenvoudigste oplossing. Ons werd verschillende malen als de eenig juiste oplossing voorgehouden, dat de Regeering de fabriek op Salemba maar moest sluiten, opium-invoer verbieden, etc. Daarmede zou het opiumgebruik uitgebannen zijn, in ieder geval zijn wettelijke sanctie verliezen. — Wij kunnen deze opvatting niet deelen: er bestaan strenge verbodsbepalingen ten aanzien van morphine, cocaïne e.d. doch niettegenstaande deze bepalingen, baart het clandestien gebruik dezer verslavingsvergiften momenteel ernstig zorg. Het vraagstuk der narcotica is een internationaal probleem, dat niet met eenvoudige verbodsvoorschiften is te coupeeren. De toestand in de Westersche landen, waar veelal verbodsbepalingen bestaan, ontnemen ons dienaangaande alle illusie. Niettemin stellen wij een algeheel verbod als einddoel, mits daarvoor de voorbereidingen volgroeid zijn. Het Regiestelsel. Wij beschouwen daarom het regie-systeem onder de huidige omstandigheden als het best mogelijke. Weliswaar brengt het noodzakelijk mede, dat misvattingen zich verspreiden, als zou de Regeering ter wille van de baten het opiumgebruik handhaven, maar wij geven toch zeer zeker de voorkeur aan een verkoopsysteem, waarbij tenminste particulier winstbejag is buitengesloten. Als wij zien, hoe in ongebreideld winstbejag bijvoorbeeld het drankkapitaal zoo inscrupuleus mogelijk te werk gaat, geen leugen te bar, geen reclame te zeer met alle redelijkheid spottend vindt, mits slechts de baten binnen komen, dan prijzen wij ons gelukkig, dat althans dit element door het regie-systeem wordt uitgeschakeld. Wat niet wegneemt, dat niettemin nog velen begeerig zijn om op dit gebied, voor zoover het niet door de regie wordt bestreken, een winst, ten koste van het hartebloed der maatschappij, bijeen te graaien. . Hoe groot dan ook onze bezwaren zijn tegen het feit, dat de Regeering als opiumverkoopster optreedt, dit neemt niet weg, dat wij er dankbaar voor moeten zijn, dat zij, met uitsluiting van het particulier belang, den verkoop aan zich getrokken heeft. Eén van de opvallende voordeelen is, dat het product zonder eenige reclame wordt gesleten. Er wordt volstaan met de bekende kleine bordjes ter aanduiding van de verkoopplaats. Groot nadeel is evenwel anderzijds, dat de Regeering het opiumkwaad niet met alle kracht bestrijdt. Wij willen hierbij de fiscale overwegingen niet al te zwaar laten gelden. Natuurlijk bestaan ze, want geen enkele regeering kan — ook onder andere tijdsomstandigheden dan de huidige — een bate-post van circa 30 millioen zonder meer schrappen. Wij gelooven echter niet, dat de finantieele overwegingen een beletsel vormen voor de Regeering, om het bestrijdersstandpunt dichter te benaderen. Andere factoren, in het bijzonder de moeilijkheid van den sluikhandel, bepalen de opvattingen der Regeering inzake de opiumtactiek. Regeeringspogingen tot beteugeüng. Niettemin zijn er ook bij de Regeering pogingen tot beteugeling van het opiumkwaad op te merken. In de eerste plaats bestaat van Regeeringswege de opiumbestrijdingsdienst, maar deze heeft nog slechts een zeer geringe perso- neelsbezetting en is gedoemd te niet te gaan, terwijl zij als louter ambtelijk instituut, geen principieele activiteit heeft kunnen ontwikkelen. Van principieele belangrijkheid is de „Opiumbestrijdingscommissie". Doordat deze echter grootendeels te beschouwen is als adviseerend college en omtrent haar doen en laten geen publiciteit wordt gegeven, bereikt slechts weinig Van haar arbeid de buitenwereld. Wij zouden o.a. gaarne zien, dat van de vergaderingen dezer Commissie publicaties verschenen, dat de Commissie meer dan tot dusver zou vergaderen; dat in het algemeen meer waarborgen zouden worden geschapen, dat van deze Commissie inderdaad een krachtige bestrijding van het opiumgebruik mag worden verwacht Tenslotte, maar niet in de laatste plaats, zij hier melding gemaakt van den steun, die de particuliere bestrijdingsvereenigingen steeds van de Regeering mogen ondervinden. Het Licentiestelsel. Naast het principe van het Staatsmonopolie is kenmerkend voor het Regie-systeem het licentiestelsel, dat bedoelt, het opiumgebruik te beperken en hoofdelijk te rantsoeneeren. Wij weten, dat het de Regeering moeilijk valt, de sluikhandel te weren, indien zij dit licentie-principe al te streng doorvoert In den strijd tegen dezen sluikhandel heeft de Opiumregie zich genoodzaakt gezien het licentiestelsel prijs te geven, en dit op vele plaatsen vervangen door een systeem van eenvoudige registratie. Te Bandoeng, een licentiekring, is men tot de conclusie gekomen, dat ca. 90% der schuivers, die zich aan medische en klinische behandeling onderwerpen om van hun opiumzucht te worden genezen, niet in het bezit zijn van een licentie. De vraag zou zich kunnen opdringen, of die dan allen sluik-opium geschoven hebben. Het is echter maar al te duidelijk, dat dit niet het geval is, doch dat ook een levendige tusschenhandel in Regie-opium is ontstaan. Door dezen tusschenhandel zouden de voordeelen van het bestaande stelsel boven particulieren handel geheel te niet kunnen gaan. Nieuwe belanghebbenden treden op, n.1. de tusschenhandelaars in Regie-opium. Onder de werking van het registratie-systeem wordt het verkrijgen van Regie-opium dien tusschenhandel nog zooveel gemakkelijker gemaakt. Het niet voldoende toepassen van het licentie-principe biedt o.i. groote mogelijkheden tot clandestiene verbreiding van het opiumschuivers, die niet in het bezit zijn van een licentie, en houders van opium, dat niet door een licentie gedekt is, zouden dan ook zonder pardon aan ernstige strafbepalingen onderhevig moeten zijn. Men voedt geen volk op met straffen, maar er wordt door voorkomen, dat het roekeloos bedrijf van steeds weer nieuwe schuivers kweeken, die aan elke contröle ontsnappen, ongehinderd ziin funesten arbeid zou kunnen verrichten. Wij beschouwen het daarom van zeer groot belang, dat de Volkertonds-commissie Ekstrand strenge doorvoering van het licentiestelsel aanbeveelt Internationale maatregelen. Aangezien de papaver in vele landen verbouwd wordt, zullen binnenlandsche maatregelen, welke productie en verkoop van het opium regelen, nimmer afdoende kunnen zijn om het opiumgebruik hier te lande te beperken of op te heffen, indien geen middelen gevonden kunnen worden om den sluikhandel onmogelijk te maken Deze geheel uit te roeien onder de bestaande verhoudingen, lijkt practisch onmogelijk, zoodat wij tot op zekere hoogte het opiumgebruik hebben te aanvaarden en alleen in internationale regeling van de productie op den duur algeheele opheffing van het gebruik van opium mogen verwachten. ,. _ Niettemin zijn ook thans verschillende maatregelen noodig en mogelijk, welke op beperking van het opiumeuvel gericht zijn. Lectuur. In de eerste plaats moet door geschriften, niet alleen in het Nederlandsch, doch ook in de Inheemsche talen en in Cnineescne karakters, getracht worden, de bevolking inzicht in de gevaren van het opiumgebruik te doen verkrijgen en met de noodzakelijkheid van bestrijding vertrouwd te maken. IndMdaeele hulp. Schuivers, die genegen zijn, zich aan medische en behandeling te onderwerpen, teneinde van hun opiumzucnt te worden bevrijd, moet daartoe de gelegenheid worden geboden. Verpleging van opiophagen is noodzakelijk, omdat voor den schuiver, wiens lichaam aan het gebruik van opium gewend is, de onthouding zonder medische behandeling zoo al met onmogelijk, toch praktisch bijna onmogelijk is door de reactie-verschijnselen, die zich bij plotselinge onthouding voordoen. Methode van behandeling. Er zijn tal van methoden bekend, volgens welke getracht is, de meest afdoende behandeling voor opiophagen te vinden. Hier te lande wordt thans veelal toegepast de methode Modinos, welke door Dr. Kwa Tjoan Sioe te Batavia het eerst werd gebezigd. Omtrent de met de verschillende methoden bereikte resultaten staat ons het juiste statistische materiaal nog niet ter beschikking. Vooropgesteld, dat het moeilijk is, de gevallen van mislukking te controleeren, daar de physieke hang naar opium door deze methode wordt uitgeschakeld, heeft de ervaring geleerd, dat na zeker tijdsverloop de ontstane tegenzin in opium blijkbaar verdwijnt, waarna psychologische factoren terugval veroorzaken. Intusschen heeft de patiënt zich dan meestal aan de controle onttrokken. Oorzaken van terugval. De oorzaak van terugval is in aanleg dezelfde als die voor de oorspronkelijke verslaving, versterkt door gedachten-associatie en gewoonten. Van verslaafden zelf hooren we dan ook slechts zelden de reden van hun terugval. Velen verklaren openlijk, dat zij hun oude ondeugd weer voet gegeven hebben en daarvoor geen excuses weten, tenzij dan terugkeer in de oude omgeving. Anderen ei kennen physieke oorzaken als reden voor hun terugval en grijpen daarbij elke denkbare reden aan: een genezen wond, een been dat twintig jaar geleden gebroken was, een oude, vroeger genezen neuritis, buikziekten enz. waarvan zij geen last hadden tijdens hun opiumgebruik, worden dan beschuldigd pijn te veroorzaken indien zij geen opium gebruiken. Een zeker percentage van de gevallen greep eerst naar alcohol; de alcohol was blijkbaar de eerste stap in hun terugval, om tenslotte terug te keeren tot het opium. Moge deze argumentatie weinig tot ons spreken, sterker spreken de factoren van gedachtenassociatie en gewoonten. De moeilijke positie, waarin de genezen schuiver zich bevindt, zal met ontzettenden nadruk telkens opnieuw de herinnering oproepen aan de bron van welbehagen, die het opium vroeger voor hem was. Zijn maatschappelijke en physieke ellende, geestelijk onbevredigd zijn, dringen hem die herinnering steeds weer op. De terugkeer in de oude omgeving maakt het gevaar voor terugval dan ook groot. Rustloos als zij zijn, meestal zonder werk, zonder hen steunend familieverband, zoeken zij hun gezelschap weer bij de oude genooten — schuivers. En dan komt het verlangen naar den roes weer terug. Het is gebleken, dat zonder een maatschappelijk milieu, dat zekere behoeften bevredigt en zonder werk, dat den geest bezighoudt en de physieke energie, die uitdrukking zoekt, verbruikt, onthouding voor een vroegeren opiophaag zeer moeilijk is. Gezien nu het materiaal, waarmede thans de opiumverpleging haar eerste schreden zet, moeten de resultaten in vele opzichten teleurstellend zijn. Wij werken hoofdzakelijk met gedeclasseerden, wier bestaan zoo niet hopeloos verknoeid, toch uiterst onzeker is. De Anti-Opium-Vereeniging plaatst de menschen in een doorganghuis, waar zij voor eenige maanden onttrokken worden aan hun sfeer. Maar ook niet langer dan eenige maanden, dan keeren zij terug in hun oude milieu. Indien wij een alcoholist bevrijden van zijn drankzucht, trachten wij hem door ons Ordeverband een ruggesteun te geven, daarnaast speelt persoonlijk contact een belangrijke rol. Deze zeer invloedrijke factoren, zoo b.v. de gegeven belofte, zijn van groot belang tot het slagen van de alcoholgevallen, maar slechts van geringen invloed bij de opiumpastiënten. Deze toch zullen niet dan bij uitzondering binnen de I.O.G.T. treden en hebben dus alleen het persoonlijk contact met eenigen onzer. Zijn de gevallen niet talrijk, dan zal dit wel van invloed zijn, worden zij zeer veelvuldig, dan moet zoodanig contact ontoereikend worden geacht. Zuiverder doelstelling. Zonder dat wij de medische behandeling van opiophagen verwerpen — integendeel — meenen wij, dat zij ten opzichte van de opiumbestrijding geen hoofdzaak, doch slechts nevenfactor mag zijn, en dat voornamelijk gewerkt zal moeten worden met ander materiaal. Als opiumbestrijders willen wij: het uitbannen van het opium als verslavingsvergift. En hoe dat te bereiken? Eenerzijds door het bewerken van de publieke 'opinie, opdat zij het opiumvraagstuk als maatschappelijk vraagstuk gaat onderkennen en de verwijdering van dat kwaad gaat eischen; anderzijds, door de verbreiding van de schuifgewoonten te voorkomen of te beteugelen. Een gezaghebbend oordeel. Het „Bataviaasch Nieuwsblad" heeft in October 1930 — naar aanleiding van de gunstige resultaten, die Dr. Kwa bereikt met de methode Modinos — aan Prof. C. D. de Langen gevraagd, in hoeverre men kan spreken van medisch werk dat beloften inhoudt met het oog op een succesvolle behandeling van aan opium verslaafden. Prof. De Langen meent, dat de strijd tegen het opium het best gevoerd wordt langs den weg van propaganda onder de Chineezen, waarbij hun de gevaren onder de oogen worden gebracht, en de bevordering van hun ontwikkeling, waardoor zij de grootte van dat gevaar leeren inzien en het besef levendiger wordt, dat zij dit moeten vermijden. Intusschen acht hij het werk van Dr. Kwa niet zonder verdienste, daarvan heeft hij zich persoonlijk overtuigd. Onnoodig te zeggen, dat het oordeel van een wetenschappelijk man en prominente persoonlijkheid als Prof. De Langen voor ons groote waarde heeft, en wij er ons in verheugen, dat hier ons inzicht in onze taak zoo'n volledige onderschrijving vindt. Van groote beteekenis achten wij tevens de mededeeling van Prof. De Langen welke ons later bereikte, n.1. de primaire oorzaak, welke velen tot het opiumgebruik brengt, is gelegen in physieke oorzaken, en dat hij daarom meent te mogen verwachten, dat het doordringen van de Westersche geneeskunde in de Chineesche samenleving van zeer groot belang zal zijn bij de beteugeling van het opiumeuvel. Zonder dat dit punt van veel direct practisch belang is bij onze propaganda, zullen wij het toch nimmer uit het oog mogen verliezen. Het werk van den Volkenbond. Het werk van den Volkenbond pp het gebied der opiumbestrijding schijnt allerminst in breede lagen erkenning en bewondering te wekken. Wij kunnen begrijpen, dat de vele conferenties, die slechts papieren resultaten konden afwerpen, niet in staat zijn veel appreciatie bij het groote publiek te wekken, zijn ons echter bewust, dat alleen langs dezen weg uiteindelijke resultaten verkregen kunnen worden. Niets heeft meer dan de Volkenbondsconferenties de aandacht op het opiumvraagstuk gevestigd. Zal dit werk echter tot tastbare resultaten leiden, dan moeten de vertegenwoordigers zich gedragen en gestuwd weten door de publieke opinie. Het groote publiek weet echter van het opiumkwaad slechts zeer weinig af. Zoodoende is er ook geen publieke meening daaromtrent. Zelfs in de opiumbestrijdersvereenigingen kennen wij het kwaad slechts in geringe mate. Moge dit geschrift er eenigermate toe bijdragen, meerdere kennis omtrent het opiumvraagstuk te verspreiden. 2. WERKPROGRAMMA. Wij meenen, dat de opiumbestrijding effectief in werking gesteld zal moeten worden volgens de ondervolgende schets van een werkprogram, waarbij in overeenstemming met onze dubbele doelstelling, twee afzonderlijke rubrieken moeten worden onderscheiden, n.1.: a. de bewerking van de publieke opinie; b. de beteugeling van het kwaad. De bewerking der Publieke Opinie. 1. Lectuurverspreiding. Deze wordt door ons reeds krachtig ter hand genomen. De resultaten daarvan zijn moeilijk te peilen en laten zich nimmer in cijfers uitdrukken. Niettemin achten wij haar van buitengewone waarde. 2. Propagandaplaten e.d. In dit opzicht werd reeds iets gedaan, hoofdzakelijk met materiaal uit China, terwijl daarnaast sinds jaren in postkantoren e.d. door de I.O.G.T. spreuken over het opiumgebruik worden aangebracht. Deze propaganda zou echter nog veel efficiënter moeten geschieden. Goede, door kunstenaars voor Chineezen en Inheemschen afzonderlijk te ontwerpen platen, zouden in den geest van de b.v. door den Dienst der Volksgezondheid, S.S. en Postspaarbank verspreide platen, hun weg moeten vinden naar postkantoren, stations, bale-desa's, opiumverkoopolaatsen, verenigingslokalen, etc. (N.B. Dit jaar hebben wij op deze manier onze opiumplaat in een oplage van 30.000 exemplaren over Indië verspreid). 3. Spreuken, als „Rookt geen opium", in fraaie Chineesche karakters, kunnen zoodanig publiek worden aangebracht, dat zij een blijvend karakter hebben, b.v. door ze te schilderen op houten borden, die op speciale punten worden geplaatst. 4. Dagbladpers. Naast meerdere voorlichting door de dagbladpers, zouden vooral in de Chineesche en Maleische pers, regelmatig kleine, maar pakkende annonces moeten worden geplaatst Redactioneele medewerking zal zeker te verkrijgen zijn. 5. Advertentieblad. De mogelijkheid van een b.v. eens in de drie maanden op groote schaal gratis te verspreiden advertentieblad waarin de noodige voorlichting over het opiumvraagstuk, ware* te overwegen. Indien zoo'n blad zich zou kunnen verheugen in goede medewerking, bij voorkeur ook uit China, zou zulks o.i m normale tijdsomstandigheden niet onmogelijk zijn. 6. Vergaderingen. Gezien de moeilijkheid, de belangstelling in eemgszins ruime mate te wekken voor openbare vergaderingen ware in dit Opzicht een andere wijze van werken te volgen- Men noodige vereenigingen uit, in hun vergadering een exposé van onze doelstellingen te mogen geven. Zulke lezingen zouden opgeluisterd moeten worden door: lantaarnplaatjes, kleine locale filmpjes die doordat zij het eigen milieu geven, zeker de belangstelling weicken zullen; idem, doch met materiaal uit China. Naast het gesproken woord en het vertoonde beeld zullen zoodanige vergaderingen uitstekend de gelegenheid bieden tot lectuurverspreiding. Speciale cursus-avonden voor bestuursambtenaren zouden vermoedelijk belegd kunnen worden. 7. Onderwijs. De medewerking der Regeering en van de particuliere scholen worde gezocht, om b.v. eens in de drie maanden, zoo mogelijk in een lesuur, maar anders in een facultatief lesuur, voor de leerlingen der scholen een anti-alcohol- en -opium, of desnoods alleen een anti-opiumles te doen geven door een onzer propagandisten. Vooral ook op de middelbare scholen. Van tijd tot tijd zou een lezing met de plaatjes en films voor de rijpere schooljeugd onder leiding van de onderwijzers, kunnen worden gegeven. 8. Film. De Regeering is verzocht, ons subsidie *) te verleenen teneinde een film samen te kunnen stellen voor volwassenen, in den geest van een medische propagada-film. Zoo mogelijk zou zoodanige film ook door de D.V.G. kunnen worden geprojecteerd, doch hoofdzakelijk zullen deze films, goed ingeleid met een propagan- *) Deze subsidie is inmiddels toegestaan. distisch woord, ia de theaters dan wel in de open lucht vertoond moeten worden, hetzij tegen geringe vergoeding, dan wel gratis. 9. Prijsvraag. Een prijsvraag voor een goed pakkend boek voor de rijpere jeugd zou uit te schrqven zijn, waarvoor een flink bedrag aan prijzen beschikbaar zou zijn te stellen. De I.O.G.T. zou zoodanige lectuur kunnen verkoopen, doch vooral ook voor schoolbibliotheken e.d. gratis beschikbaar kunnen stellen. 10. Politiek. De opiumbestrijding kan alleen de publieke opinie beïnvloeden; om wettelijke resultaten te verkrijgen, moeten wij echter de medewerking zien te winnen van politici. Wij hebben er daarom naar te streven, dat alle politieke vereenigingen en groepen hier te lande tot de erkenning komen, dat het tijdstip daar is, om de oplossing van het opiumvraagstuk tot een onderwerp der practische politiek te verklaren. Ook indien de onderdrukking van het opiumkwaad nog geen politiek vraagstuk is geworden, is wel het tijdstip aangebroken te overwegen, op welke wijze het opiummiddel op den duur zal moeten worden vervangen. O.i. moeten de opiumbaten meer dan tot dusver worden aangewend voor kapitaalsuitgaven voor productieve werken, waarvan de opbrengst later de middelen ten goede zal komen. 11. Sociale, kerkelijke, nationale vereenigingen e.d. Evenals bij het alcoholisme, dringt het opiumvraagstuk zich op overal waar humanitair werk gedaan wordt. Amerika is er beter dan eenig ander land in geslaagd, zich voor het alcoholvraagstuk de medewerking van zoodanige vereenigingen te verzekeren. Het ware hier te lande te probeeren, in den boezem van deze vereenigingen principieel afwijzende beginselen ten opzichte van de huidige opiumpolitiek op te bouwen. 12. De menschheid en het opium. Vooraanstaanden op jeder gebied, maar vooral de wetenschappelijke menschen en zij die sociale ambities hebben, zouden uit te noodigen zijn hun gedachten over het opiumvraagstuk in verband met de gevolgen voor individu en gemeenschap op schrift te stellen in beknopten vorm. De aldus verkregen bijdragen zullen aHe tezamen gepubliceerd kunnen worden in een boekwerk, dat wij, indachtig het in Nederland en ook hier te lande welbekende „De Menschheid en de alcohol", analoog „Indië en het opium" zouden willen noemen. 13. Congres. De -uitslag van zoodanige enquête en publicatie zou ons een vingerwijzing kunnen zijn, of wij, in samenwerking met andere vereenigingen, een anti-opaimcongres zouden kunnen beleggen. Dit punt is zoo juist ook door de Anti-Opium-Vereeniging aangesneden; wij meenen evenwel, dat zoodanig congres niet uit de lucht kan komen vallen en dat wij dus eerst de mogelijkheden daarvan moeten peilen. Belangrijke pers-medewerking zou aldus verkregen kunnen worden. ° u- Afsociatie. Zijn deze pogingen alle beproefd en is aldus de activiteit ten opzichte van het opiumvraagstuk doorgedrongen in de maatschappij, dan ware te probeeren allen, die daartoe bereid zijn, in een lichaam, in den geest van de Amerikaansche AntiNarcotic Association en de China Anti-Opium AssociatiM, te vereenigen. De doelstelling en tactiek van zoodanig lichaam kunnen wa. thans echter nog buiten beschouwing laten. De beteugeling van het kwaad. Bij de behandeling van het opiumverkoopstelsel, merkten wij reeds op, dat wij ten aanzien van de doorvoering van het licentiestelsel talrijke wenschen hebben. Deze moeten natuurlijk veel meer tot gemeengoed worden gemaakt. Naast de wettelijke bepalingen, die de gemeenschap beveiligen tegen de verslavingsvergiften, vraagt echter hulp aan het individu de aandacht. dienst1 W J hebben hi€rvoor °P net °°g den opiumbestrijdings- Oplumbestrijdingsdienst. Men meene echter niet, dat het in onze bedoeling ligt, de taak der opiumbestrijdingsvereenigingen te delegeeren naar dien ambtelijken opiumbestrijdingsdienst, welke op het punt staat uit te sterven. Integendeel, wij zouden van de opiumbestrijdingsvereenigingen veel grooter activiteit en betere organisatie wenschen, waardoor zij haar taak beter kunnen aanvatten. Wij wenschen daarom wel den opiumbestrijdingsdienst terug, echter met dien verstande, dat deze thans wordt opgedragen aan de particuliere vereenigingen. De particuliere vereenigingen hier te lande zijn er alle toe moeten overgaan een of meer propagandisten in dienst te stellen, die tegen grooter of kleiner vergoeding zich geheel of gedeeltelijk vrij gemaakt hebben voor óe opiumbestrijding. Wij kunnen moeilijk de daarmee bereikte resultaten over de geheele linie beoordeelen,-tin echter tot de conclusie gekomen, dat, voor onze Orde althans, veel meer resultaten verwacht mogen worden, indien iemand met voldoende capaciteiten om leiding te geven, en beschikkend over een aantal Chineesche en Inheemsche helpers, zich aan dezen arbeid geheel zou kunnen wijden. De vereenigingen zijn echter, ondanks den steun van de Regeering, vermoedelijk geen van alle finantieel-krachtig genoeg om zich een dergelijke organisatie te veroorloven, tenzij de Regeering zich-bereid zou verklaren, aan den opbouw van zoodanige organisatie ten volle mede te werken, eventueel de positie van het personeel zou garandeeren. Gezien de offers, die de Regeering teeds bereid is te brengen voor de opiumbestrijding, en gezien het feit, dat de Regeering vroeger een ambtenarencorps voor de opiumbestrijdingsdienst onderhield, meenen wij, dat een verzoek in dien geest tot de Regeering gericht, niet zonder meer afgewezen zal worden. Individueele hulp. Onder volledige erkenning, dat ieder mensch het recht heeft geholpen te worden, indien hij hulp behoeft, zouden wij toch, onder verwijzing naar het reeds eerder aangevoerde, er op willen wijzen, dat wij niet zonder meer de eerste de beste, volgens eeil lijstje van patiënten, in aanmerking moeten brengen voor opiumverpleging. Het veelvuldig falen der behandeling zou deze in discrediet kunnen brengen, terwijl bovendien de arbeid der bestrijdingsvereenigingen besteed wordt aan menschen, die dezen arbeid niet kunnen verder helpen. Wij meenen daarom, dat ten aanzien van de opiumpatiënten te voren verschillende factoren overwogen moeten worden, n.1.: 1. de aanleiding tot het opiumgebruik; - 2. de duur van het gebruik en de mate van verslaving; 3. de opleiding van den patiënt — vakkennis, etc; 4. de mogelijkheid, dat na beëindiging van het opiumgebruik in een passende maatschappelijke omgeving wordt teruggekeerd; 5. de familie-omstandigheden; 6. de kans op het verkrijgen van werk. Geldt dit in hoofdzaak voor die patiënten, welke in zoodanige mate verslaafd zijn aan de schuifgewoonten, dat klinische behandeling voor hen noodzakelijk is, daarnaast zouden wij evenwel de aandacht willen gaan richten op die opiumschuivers, die nog niet in dat stadium zijn gekomen. Zou nu het licentiestelsel aldus worden toegepast, dat de tusschenhandel in Regie-opium wordt uitgeschakeld, dan zou de Opiumregie dus practisch beschikken over voldoende materiaal om ons de schuivers bekend te stellen. Indien wij dan de beschikking hebben over die staf van toegewijde medewerkers, die wij noemden „opiumbestrijdingsdienst" dan zouden wij het kwaad in het beginstadium kunnen aantasten. Een goede uiteenzetting van de gevaren waaraan de beginnende schuiver zich bloot stelt, persoonlijk contact, mede met de familie, zoo mogelijk door medische behandeling wegnemen van de aanleiding tot opiumgebruik; deze te zamen lijken meer kansen te bieden voor werkelijke opiumbeperking, dan de zorg voor de door de schuifgewoonten geheel aan lager wal geraakten. Consultatiebureau*. Mochten wij tot deze werkwijze kunnen besluiten, dan zouden wij in de centra van de schuifgewoonten consultatiebureaux moeten oprichten. Door aandacht trekkend uiterlijk etc. ware hiermede tevens een goede propaganda te maken. Wij denken b.v. aan specifiek Chineesche gebouwen in Chineesche wijken met b.v. een Chineesche poort en het opschrift , Rook geen opium". Zouden wij met deze methode resultaten boeken, dan zal de bevolking het werk van het bureau waardeeren en de medewerking tot het doen slagen van dien arbeid zal van zelf ontstaan. Chineesche afdeelingen. Daardoor zouden wij komen tot stichting van speciale afdeelingen onzer beweging, die de efficiency van dezen arbeid belangrijk ten goede zal komen. INHOUD. Bldz. Voorwoord: Mr. A. Meyroos 5 HOOFDSTUK 1. INLEIDING. Inleiding g HOOFDSTUK 2. HET PROBLEEM. Opium, door A. Zimmerman j5 Opium, door Dr. M. van Blankenstein 22 Lichaam en Geest door opium aangetast, door Prof. Dr. W. Donath ^\ Opiumbestrijtöngsmogeliikheden, door C. K. Elout 32 Verwoestende werking van het opium, door E. Gobee 33 Bijdrage M. Mulder 34 De bestrijding van het opiumkwaad, door L. J. Quix 35 HOOFDSTUK 3. CHINEESCHE STEMMEN. De slechte gevolgen van het opiumschuiven, door Khouw Kim An „g Het opiumgevaar, door Kwee Kek Beng 40 Iéts over het opiumvraagstuk, door Nio Joe Lan , 46 Opium, door Tan Boen Sing 53 HOOFDSTUK 4. DE MENSCH EN HET OPIUM. Opium en Psyche, door Dr. M. Amir 57 Over het opium en het opiummisbruik, door Dr. A Kits van Heyningen ^ Geslachtsziekten in verband met het gebruik van ophnaTdoor Prof. J. A. Verbunt jj HOOFDSTUK 5. OVER DE WERKING VAN OPIUM. MORPHINE ENZ. ' Iets over de werking van Opium en Morfine op het menscheliik lichaam, door Ir. W. J. Burck ...... 8I Het opium en de stupéflants, door Dr. M Duyster 86 HOOFDSTUK 6. HET OPIUMMONOPOLIE IN NEDERLANDSCHINDIË. De budgetaire beteekenis van de inkomsten uit de opiumregie en de opiumbestrijding, door C. van den Bussche 117 De Opiumrecherche in Nederlandsch-Indie, door O. I de Cevh ninck van Capelle j-. 1 Bldz. Naar de afschaffing van den Opiumverkoop, door J. E. Jasper... 130 Opiumlicentie ••'- -''" *-"L, De Opiumregie in Nederlandsch-Indië, door Mr. C. Ph. U t. Steinmetz HOOFDSTUK 7. INTERNATIONALE OPIUMBESTRIJDING. De Internationale bestrijding van het Opiummisbruik, door Mr. E. O. Baron van Boetzelaer Het Rapport der Volkenbonds-Opium-Enquête, door Jhr. B. de Jong van Beek en Donk ^ Wat wij voorbrachten HOOFDSTUK 8. OPIUM EN ONDERWIJS. Het onderwijs hier te lande in dienst van de Opiumbestrijding, Bijdrage van het Departement van Onderwijs en Eeredienst ... 85 Onderwijs en Opium, door Dr. H. Kraemer De film in dienst van de anti-opium-propaganda, door Dr. P. Fe- verelli HOOFDSTUK 9. OPIUM EN VOLKSBEWEGING. Islam, Opiumbestrijding en kans van slagen, door Hadji A. Salim. m De Volkswil beslissend, door Raden Ngabehi Sosrohadikoesoemo. 202 De Indonesiër en de opiumbestrijding, door M H. Thamnn m Het Oosten vrijl door Daan van der Zee HOOFDSTUK 10. OPIOPHAGENVERPLEGING. De Geneeskunde in den strijd tegen het opium, door Dr. A. Bone- bakker oi* Medische behandeling van Opiophagen, door Kwa Tjoan Sioe ... i\o Een beschouwing over de behandelingsmethoden van Opium- schuivers, door Dr. H. F. Ongkiehong '"".""'I'"' Een mijlpaal op den weg naar een opiumvrij Ned.-Indië, door Ir. H. E. Ch. Poortman Het ongeluk van een opiumschuiver, door Thio Tjeng Sioe Opiophagenbehandeling, door Dr. P. Wedel HOOFDSTUK 11. NAZORGSARBEID. 23g Nazorgsarbeid, door A. K. de Groot HOOFDSTUK 12. De I. O. G. T. EN HET OPIUMVRAAGSTUK. De I. O. G. T. en de Opiumbestrijding 70