944 1 J C 57 VORSTIN EN VOLK een bundel „woorden" gericht tot het nederlandsche volk in tijden van voorspoed en tegenslag door onze koningin ■verzameld ter gelegenheid van haar 55-sten verjaardag door p. de zeeuw j. gzn. :n uitgegeven door de HOLLANDIA-DRUKKERIJ n.v.tebaarn KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK GESCHENK VAN VORSTIN EN VOLK H. M. KONINGIN WILHELMINA VORSTIN EN VOLK WOORDEN VAN H. M. KONINGIN WILHELMINA BIJEENGEBRACHT EN INGELEID DOOR P. DE ZEEUW J. Gzn. SCHRIJVER VAN: DE DOCHTER DER ORANJE S, ONZE KONINGIN, DE EERSTE ORANJE, VIERHONDERDJAAR ORANJE, PRINS HENDRIK, DE VRIEND VAN ONS VOLK, ENZ. GEÏLLUSTREERD MET 8 FOTO'S BAARN - HOLLANDIA-DRUKKERIJ N. V. — 1935 CHRIST AVANT TOUT Wilhelmina AAN DEN LEZER Beter dan uit de meest juiste beschrijving leert men iemand kennen uit zijn gesproken en geschreven woorden. Woorden immers zijn de tot klanken en beelden gestolde gedachten, die ons iemands diepste roerselen openbaren. Niet anders is het met Koningin Wilhelmina. Beter dan uit welke beschrijving ook, leert men Hare Majesteit kennen uit de woorden, die Zij bij verschillende gelegenheden in den loop der jaren tot Haar Volk richtte. Terecht schreef Mejuffrouw Mulder, conservatrice van het Oranje-Nassau Museum in het jaarverslag over 1934: „Wil men de Koningin leeren kennen, men leze en herleze Haar proclamaties, toespraken en Kerstgroeten, men herinnere zich Haar woorden voor de microfoon gesproken, op blijde feestdagen en nu, zóó heel kort na elkander bij groote droefheid, en zoo ziet men onze Oranjevorstin, Die steeds Zichzelf gelijk bleef vanaf Haar allereerste optreden als Koningin der Nederlanden tot op den huidigen dag, zeer duidelijk voor zich staan/' Zeer velen zullen deze gedachte onderschrijven, maar waar vinden we de vele toespraken en proclamaties enz. van onze Koningin? Ze liggen verspreid in verschillende boekjes, tijdschriften en dagbladen. Nimmer zijn ze in één bundeltje bijeengebracht. Daarom meende ik goed te doen een werkje samen te stellen, waarin men in chronologische volgorde, de meeste dier woorden bijeen heeft, slechts met enkele woorden in de lijst van hun tijd gezet. Een aantal fraaie illustraties mocht niet ontbreken. En zoo heeft men dan hier in kort bestek, in woord en beeld, onze Koningin geteekend zooals Zij nu reeds sedert 1898 met en voor ons volk heeft geleefd. Om den band te versterken, die ons aan onze geliefde Koningin verbindt, vinde dit boekje een zeer ruime verspreiding. Nijkerk, Waterloodag (18 Juni) 1935. P. DE ZEEUW J.Gzn. INHOUD Blz. Aan den Lezer 5 Regeeringsaanvaarding 9 Proclamatie der verloving 11 De opening van de Nieuwe Beurs te Amsterdam .... 12 Het 50-jarig bestaan van het Kon. Instituut voor de Marine te Den Helder 13 Onthulling Standbeeld voor Graaf Willem Lodewijk ... H Eerste bezoek met Prinses Juliana aan Amsterdam .... 15 Bij het Standbeeld van De Coligny te Parijs 16 Wereld-Zendingsconferentie op Oud-Wassenaar .... 17 Christ avant tout j 9 Toespraak op het Malieveld 17 Nov. 1913 19 Herdenking van Neerlands Onafhankelijkheid 21 Oprichting Koninklijk Nationaal Steuncomité 22 Troonrede September 1914 24 Kerstgroet 1914 26 Eerste steenlegging van het nieuwe Stadhuis te Rotterdam . 27 Opening Tweede Koninklijke Jaarbeurs 28 Het November-alarm 31 Vierhonderdjarige geboortedag van De Coligny 33 Het eeuwfeest te Brielle 34 Groningen's ontzet herdacht 36 Onthulling monument voor de Scheveningsche visschers . . 38 Onthulling Marine-monument te Den Helder 39 Boodschap aan het Eerste Ned. Congres voor Inwendige Zen- ding 40 Na de viering van het Zilveren Regeeringsjubileum in 1923 41 De Eerepromotie onzer Koningin 41 Blz. Watersnood 1926 '2 Prinses Juliana meerderjarig 43 De Koningin spreekt door de radio tot Suriname en Curacao 45 Opening van het Maas-Waal-kanaal 46 Opening van de nieuwe sluis te IJmuiden 47 Kerstgroet 1931 48 Herdenking geboorte Prins Willem van Oranje 50 Om de groote Economische Conferentie te Londen .... 52 De Huldebetooging in het Stadion te Amsterdam .... 53 Prinsjesdag 1933 55 Het overlijden van Koningin Emma 56 Het overlijden van Prins Hendrik 58 Onthulling Borstbeeld van wijlen Prins Hendrik 60 1898 Regeeringsaanvaarding PROCLAMATIE „Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau enz. enz. enz. Aan Mijn Volk! „Op dezen voor U en Mij gewichtigen dag gevoel Ik Mij gedrongen eenige woorden tot U te richten. Allereerst een woord van warme dankbaarheid! Sedert Mijn vroegste jeugd hebt Gij Mij omgeven met Uwe liefde. Uit alle deelen van het koninkrijk, uit alle kringen der maatschappij, van ouden en jongen, ontving ik steeds de treffendste blijken van gehechtheid. Nadat Mijn beminde Vader Mij was ontvallen, werd al Uwe aanhankelijkheid aan Mijn Stamhuis op Mij overgebracht. Thans, nu Ik gereed sta de schoone, doch zware taak, waartoe Ik geroepen ben, te aanvaarden, gevoel Ik Mij als gedragen door Uw trouw. Ontvangt Mijnen dank! Hetgeen Ik tot dusver mocht ondervinden liet onuitwischbare indrukken bij Mij na. Het is Mij een waarborg voor de toekomst. Mijn innig geliefde Moeder, aan Wie Ik onuitsprekelijk veel verschuldigd ben, gaf Mij het voorbeeld van een edele en verhevene opvatting der plichten, die nu op Mij rusten. Ik stel Mij tot levensdoel dat voorbeeld na te volgen, te regeeren zooals van een Vorstin uit het Huis van Oranje wordt verwacht. Aan de Grondwet getrouw wensch Ik den eerbied voor den Nederlandschen naam en de Nederlandsche vlag te bevestigen, Ik wensch bij het Opperbestuur over de Bezittingen en Koloniën in Oost en West rechtvaardigheid te betrachten en naar Mijn vermogen bij te dragen tot verhooging van Uw geestelijk en stoffelijk welzijn. Ik hoop en verwacht, dat Uw aller steun, in welken ambtelijken of maatschappelijken werkkring binnen of buiten het Koninkrijk Gij zijt geplaatst Mij daarbij nooit ontbreken zal. Op God vertrouwende en met de bede, dat Hij Mij sterke, aanvaard Ik de regeering. Lasten en bevelen, dat deze proclamatie in de Staatscourant en het Staatsblad opgenomen en ter plaatse, waar zulks gebruikelijk is, aangeplakt zal worden. Gedaan te 's Gravenhage, op heden den 31 sten Augustus 1898." WILHELMINA. TOESPRAAK bij de inhuldiging op 6 September 1898 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam gericht tot de Staten-Generaal, Ministers, Raad van State en andere hooge autoriteiten. Mijne Heeren, leden der Staten Generaal. „Reeds op jeugdigen leeftijd heeft God Mij door het overlijden van Mijn onvergetelijken Vader tot den Troon geroepen, dien Ik onder het zoo wijze en zegenrijke Regentschap Mijner innig geliefde Moeder beklom. Na de vervulling van Mijn achttiende levensjaar, heb Ik de regeering aanvaard; Mijn proclamatie heeft dit aan Mijn dierbaar Volk bekend gemaakt. Thans is de ure gekomen, waarin Ik Mij, te midden van Mijn trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van Gods heiligen Naam, zal verbinden aan het Nederlandsche Volk, tot instandhouding van zijn dierbaarste rechten en vrijheden. Zoo bevestig Ik heden den hechten band, die tusschen Mij en Mijn Volk bestaat, en wordt het aloude verbond tusschen Nederland en Oranje opnieuw bezegeld. Hoog is Mijn roeping, schoon de taak, die God op Mijn schouders gelegd heeft. Ik ben gelukkig en dankbaar, het Volk van Nederland te mogen regeeren, een volk klein in zielental, doch groot in deugden, krachtig door aard en karakter. Ik acht het een groot voorrecht, dat het Mijn levenstaak en plicht is, al Mijn krachten te wijden aan het welzijn en den bloei DE INHULDIGING IN DE NIEUWE KERK TE AMSTERDAM 6 SEPT. 1898 van Mijn dierbaar Vaderland. De woorden van Mijnen beminden Vader maak Ik tot de Mijne: „Oranje kan nooit, ja nooit genoeg voor Nederland doen." Bij de vervulling van Mijne taak heb Ik uwe hulp en medewerking noodig. Mijne Heeren leden der Volksvertegenwoordiging: Ik ben overtuigd, dat Gij Mij dit in ruime mate zult verleenen. Laat ons samen arbeiden voor het geluk en den voorspoed van het Nederlandsche Volk. Dat zij ons aller levensdoel! God zegene Uwen en Mijnen arbeid, dat hij strekke tot heil van ons Vaderland." DE EED „Ik zweer aan het Nederlandsche Volk, dat Ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer, dat Ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren: dat Ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de rechten van al Mijne onderdanen zal beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden welke de wetten te Mijner beschikking stellen, zooals een goede Koning schuldig is te doen. Zoo waarlijk helpe Mij God almachtig!" 1900 Proclamatie „Het is Mij eene behoefte, aan het Nederlandsche Volk, van welks levendige belangstelling in het geluk van Mij en Mijn Huis Ik diep ben overtuigd, persoonlijk mededeeling te doen van Mijne verloving met Zijne Hoogheid, Hertog Hendrik van MecklenburgSchwerin. Moge d eze gebeurtenis, onder Gods zegen, bevorderlijk zijn aan het welzijn van Ons land en van zijne Bezittingen en Koloniën in Oost en West." 's Gravenhage, 16 October 1900. WILHELMINA. 1903 De opening van de Nieuwe Beurs te Amsterdam Op 28 Mei 1903 werd te Amsterdam geopend de Nieuwe Beurs, gebouwd onder leiding van den bekwamen architect H. P. Berlage Nzn. Nadat de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Mr. Van Leeuwen eerst het woord had gevoerd, hield Hare Majesteit de Koningin de OPENINGSREDE. Mijnheer de Burgemeester. „Ik acht Mij gelukkig, voldoende aan Uwe uitnoodiging, het nieuwe beursgebouw van de hoofdstad in persoon te openen. Waar Ik immer met groote belangstelling de toeneming in bloei en de uitbreiding van den Amsterdamschen handel gadesla, is de dag een gelukkige voor Mij, waarop een nieuw gebouw wordt ingewijd, bestemd voor de samenkomsten van den koopman. Ik stem U gaarne toe, dat deze dag een belangrijke schakel in de geschiedenis van den Amsterdamschen handel vormt. Waar reeds in de 16e eeuw onze stoute koopvaarders de Hollandsche vlag in verre zeeën deden wapperen en den eerbied aller volkeren afdwongen en waar spoedig daarna in Oost- en West-Indië, dank zij in de eerste plaats den onverschrokken moed van J. Pzn. Coen uit eigen bezittingen de voortbrengselen naar het moederland werden verscheept, ontstond een handel, waarop wij met recht trotsch mogen zijn. Eeuwen zijn sedert voorbijgegaan en vele zijn de lotgevallen geweest van ons Vaderland en van dien tak van ons volksbestaan, welke zooveel heeft bijgedragen tot zijn roem en grootheid — de handel. De loop der tijden heeft hem genoopt een andere vlucht te kiezen, waar de jongste reeks van jaren gewijzigde eischen stelde. De aloude ondernemingsgeest ontwaakte opnieuw, de oude stam schoot nieuwe loten, welke getuigen van jonge kracht en beloften voor de toekomst. HET KONINKLIJK PAAR TE PAARD Zoo zie Ik hier om Mij heen vereenigd — benevens den Raad van Amsterdam — de vertegenwoordigers van de bedrijven, welke hier eerstdaags de belangen van den handel, de scheepvaart en de industrie komen behartigen. Ik wensch deze allen geluk met dit nieuwe beursgebouw, dat getuigt van den toenemenden bloei van Amsterdam, en met de uitdieping van het Noordzeekanaal aan Nederland een reden te meer zal geven, om trotsch te zijn op de hoofdstad. Moge het steeds de belangen blijven dienen van een handel, welke zich zijn hooge roeping bewust, getrouw aan zijn roemrijke tradities, krachtig medewerkt tot den bloei van het vaderland, rusteloos naar uitbreiding en toeneming zijner betrekking strevende. Hiermede geef Ik dit gebouw aan zijn bestemming over en open het voor den handel." 1904 Het 50 jarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor de Marine te Den Helder 14 Sept* 1904 De feesten, die gehouden werden ter eere van het 50-jarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor de Marine, vonden hun hoogtepunt in het bezoek, dat H. M. de Koningin en Prins Hendrik op 14 September brachten. Bij deze gelegenheid reikte H. M. de Koningin een vaandel uit aan de adelborsten, waarbij Zij de volgende toespraak hield: Officieren en Adelborsten! „Ter gelegenheid van de herdenking der vestiging van het Koninklijk Instituut voor de Marine hier ter plaatse vóór vijftig jaar, heb Ik besloten het vaandel van het korps adelborsten de eerbewijzen toe te kennen, welke de vaandels van het leger genieten. De nieuwe stok, dien Ik wensch ten geschenke te geven, is gelijk aan dien, welke tot de andere vaandels behooren. Ontvangt uit Mijne handen Uw thans volledig erkend vaandel terug. Ik weet, dat het bij u heeft aangekweekt die hoedanigheden, welke het eigendom moeten zijn van een wakker korps zeeofficieren. Moge dit steeds zoo blijven en mogen plichtsbesef en trouw, dapperheid, krijgstucht en zeemanschap, voortvarendheid en kameraadschap, reeds op zoo jeugdigen leeftijd den adelborsten ingeprent, later de groote schat zijn, welke zij in hun verantwoordelijk en moeitevol beroep met zich voeren. En waar de zeeofficier, vergrijsd, reeds lang gevaren zal hebben onder de banen van onze vlag, welke met zooveel onverschrokkenheid en zeemanschap gevoerd is op alle zeeën, en Neêrlands roem in alle werelddeelen met zich droeg, zal hij met erkentelijkheid gedenken het vaandel, dat hem het eerst de plichten leerde, welke hem bekwaamden voor zijne taak. Onze groote vlootvoogden namen Gods Woord tot richtsnoer van hun leven, en beschouwden vroomheid als de eerste deugd. Toekomstige zeeofficieren, volgt dat voorbeeld en vergeet nooit, dat, waar gij ook komen moogt in den vreemde, gij den roem hebt hoog te houden van onze zeehelden van voorheen." 1906 Onthulling Standbeeld voor Graaf Willem Lodcwijk te Leeuwarden 15 September 1906 Voor Graaf Willem Lodewijk, Stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, werd te Leeuwarden een standbeeld opgericht. De onthullingsplechtigheid werd verricht door onze Koningin. Na de geestdriftige rede van Dr. L. Wagenaar nam de Koningin het woord en zeide: „Diep getroffen door de dankbaarheid der bevolking van dit schoone gewest jegens hem, wiens nagedachtenis heden op zoo treffende wijze geëerd wordt, voor de toewijding betoond bij de vervulling van de taak, die hem was toevertrouwd en welke hij gepoogd heeft tot zegen van die bevolking te volbrengen, gevoel Ik Mij gedrongen uiting te geven aan Mijne groote erkentelijkheid voor de gevoelens, welke geleid hebben tot de oprichting van dit standbeeld. Eén God, een volk, éen land, ziedaar de band in dagen van gevaar gevlochten tusschen de zonen van Graaf Jan van Nassau en het volk der lage landen. Hij, die zooeven der Friezen Vader genoemd werd, heeft de zonen van Frieschen stam aangevoerd in den grooten strijd voor verdraagzaamheid en onafhankelijkheid, gevoerd door de Vereenigde Nederlanden. Schoon verleden, dat den beiden takken van Mijn Stamhuis den werkkring schonk, welken zij steeds als hun hoogsten roem beschouwden, omdat zij daarbij geroepen waren de belangen te dienen van het volk, waarmede de historie hen zoo nauw had saamgeweven. Waar in 1702 in Stadhouder-Koning Willem III de laatste manlijke lijn van Willem van Oranje overleed, en diens waardigheden later op den tak van Graaf Jan van Nassau overgingen en deze zijn gewest moest vaarwel zeggen, dèr bliuwen de tagenegenheit en de ljeafde troch alle tiden hinne onforswakt bestaen for Fryslan, weroan hij troch sa folie bauneh forboün nie... Gaarne gevolg gevend aan uwe uitnoodiging zal Ik thans overgaan tot de onthulling van het standbeeld." 1910 Eerste bezoek met Prinses Juliana aan Amsterdam 26 Mei tot 2 Juni 1910 Aan den feestdisch ten Paleize, ter gelegenheid van het eerste bezoek, dat de Koningin met Prinses Juliana aan Amsterdam bracht, bracht H. M. den volgenden heildronk uit: Mijnheer de Burgemeester! „Ik voel Mij gedrongen bij gelegenheid van Ons eerste bezoek met Ons innig geliefd kind aan de hoofdstad des Rijks, aan dezen disch een enkel woord te spreken, ook voor den Prins, ofschoon Ik Mij wel bewust ben, dat het moeilijk is weer te geven, wat op dit oogenblik in Ons omgaat. Wij zijn diep bewogen, zoowel door de indrukwekkende uiting van blijdschap, welke aan de schoone en welgeslaagde feesten ten grondslag ligt, als door de geestdrift, die er de bezieling aan gaf; bovenal stemt het ons ouderhart tot groote dankbaarheid getuige te hebben mogen zijn van de liefde, waarmede Zij, die Wij zoo gaarne Ons „zonneschijntje" noemen, allerwege is ontvangen en begroet. Er is in deze korte spanne tijds meer dan één band om geheel het leven gevlochten... Wij stellen Ons voor, haar later dikwijls van Haar eerste verblijf alhier te vertellen en Wij koesteren de hoop, dat Zij, ouder geworden zijnde, zal toonen te beseffen, welk een groote plicht der dankbaarheid op Haar rust. God geve Haar daartoe overvloedige gelegenheid...!" 1912 Bij het Standbeeld van De Coligny Nadat de President van Frankrijk, de Heer Fallières, een bezoek aan ons land had gebracht, ging H.M. de Koningin, vergezeld van Z.K.H. Prins Hendrik in Juni 1912 een tegenbezoek aan de Fransche hoofdstad brengen. Bij die gelegenheid wenschte Zij een krans te leggen aan den voet van het standbeeld van admiraal Gaspard de Coligny, den leider der Fransche Hugenoten, vader van Louise de Coligny, de vierde vrouw van Prins Willem L De Coligny werd in den St. Bartholomeüs-nacht, 24 Augustus 1572, vermoord. Voordat H.M. deze krans neerlegde, sprak Zij in tegenwoordigheid van tal van autoriteiten en grooten der aarde de volgende rede uit: Mijne Heeren. „Ik ben zeer gevoelig voor de vriendelijke woorden, waarmede gij Mij hebt toegesproken en betuig Mijn hartelijken dank voor de schoone wensch en. Welk een verheffende gedachte, dat Wij allen, hier aanwezig, éen zijn in het levende geloof in Christus. Dat geloof geeft Ons het recht Ons de geestelijke kinderen te mogen noemen van de voorouders, die wij met diepen eerbied eeren, en vormt den hechten band, die Ons met Onze geloofsgenooten in dit land (Frankrijk) verbindt. Admiraal De Coligny heeft het geheim van dien heldenmoed gekend, die zijn oorsprong vindt in het vast geloofsvertrouwen in God, en hij heeft ons een voorbeeld nagelaten van een leven aan God en aan zijn zaak gewijd. Door dit standbeeld op te richten, heeft het dankbare nageslacht zijn nagedachtenis willen huldigen, en Ik acht Mg gelukkig Mij daarbij heden te kunnen aansluiten. Aan den voet van dit monument vereenigd, heffen wij onze harten op tot God, en zoeken vóór alle dingen de verheerlijking van Zijn Naam. Het is Mijn levendige wensch dat een ieder, die Christus als zijn Zaligmaker kent, in dat geloof moge worden gesterkt, en dat wij allen steeds meer waarachtige getuigen des Heeren mogen zijn." Na dit kloek getuigenis, na deze schoone belijdenis, legde H. M. een krans neder aan den voet van het monument, terwijl Zij daarbij zeide: „Gaspard de Coligny, machtig strijder voor Gods heilige zaak, voorzaat van het Huis van Oranje, Ik leg mijn eerbiedige hulde aan den voet van uw standbeeld neder." 1913 Wereld-Zendingsconferentie op Oud-Wassenaar Te Edinburg was in 1910 een wereld-zendingsconferentie gehouden, die in het najaar van 1913 op Oud-Wassenaar werd voortgezet door een z.g.n. voortzettingscomité. Aan dit Comité zond H. M. persoonlijk de volgende BOODSCHAP. „Ik acht Mij gelukkig u een hartelijk welkom in Mijn land toe te roepen. Ik wensch daarbij uit te spreken, dat Ik van harte deel de beginselen, die Uw Comité bezielen bij zijn heilig werk, en dat Ik Mij geestverwant gevoel van hen, die den verheven arbeid, in Edinburg begonnen, trachten voort te zetten. Ook in Nederland streven wij naar eenheid en samenwerking op het gebied der Zending en trachten wij andere volken in hun ons vreemde toestanden liefdevol te verstaan, als getrouwe discipelen van Hem, Die kwam om te dienen. Uw komst alhier en Uw tegenwoordigheid op de Nederlandsche Zendingsconferentie beschouw Ik als een verblijdend teeken, dat diegenen Mijner landgenooten, die de Zending dienen, zullen volharden bij deze beginselen. Het is Mijn ernstige wensch, dat de eenheid van alle volgelingen van Christus, leden van 2ijn onzichtbare gemeenschap, steeds dieper gevoeld wordt, en dat onze Heiland onze harten bestiere tot steeds inniger gemeenschappelijk gebed. Moge onze ijver worden aangevuurd en geheiligd, en mogen alle arbeiders in Gods wijngaard worden bekwaam gemaakt voor de taak, waartoe zij persoonlijk geroepen worden. Moge de waarheid, die in Christus is, de duisternis der menschelijke ellende beschijnen, en moge de onnaspeurlijke rijkdom Zijner Goddelijke liefde onvergankelijke blijdschap wekken in de harten van alle schepselen Gods.' WILHELMINA. Op een telegram, dat door de Conferentie aan onze Koningin werd gezonden, antwoordde H. M. met het volgende TELEGRAM. „Zeer erkentelijk voor de gevoelens neergelegd in Uw telegram, betuig Ik de Algemeene Nederlandsche Zendingsconferentie en het Voortzettingscomité Mijn warmen dank. Moge Gods zegen rusten op de taak, welke Gij U gesteld hebt, en op Uw streven naar verstaan en waardeering van allen, waarmede Uw arbeid U in aanraking brengt, en naar die hoogere eenheid, welke wij vinden in Christus." WILHELMINA. 1913 Christ avant tout Deze drie woorden zijn wel geen toespraak van onze Koningin, doch zij zijn toch in dezen bundel op hun plaats en wij zullen daarom hier even de korte geschiedenis meededen. De beide Zuid-Amerikaansche republieken Argentinië en Chili hadden ter herinnering aan den tusschen beide landen gesloten vrede, op het geweldige Andesgebergte, gelegen op de grens der beide landen een reusachtig Christus-beeld opgericht als een monument voor den vrede. Dit beeld werd onthuld op 23 Maart 1904. Als geschenk van den Zuid-Amerikaanschen Bond voor Wereldvrede, bracht Mevrouw Angela de Oliveira Cesar de Costa een copie van den Christus van de Andes ter plaatsing in het Vredespaleis. Onze Koningin liet aan Mevrouw De Costa Haar portret met handteekening brengen, waarop Zij zelve geschreven had: „Christ avant tout." Christ avant tout — Christus vóór alles. Het was een particuliere daad, maar tevens een openbaar getuigenis. De copie, die werd aangeboden, was vervaardigd uit het brons der kanonnen, waarmede Argentinië en Chili elkaar hadden bestreden. 1913 Toespraak op het Malieveld te Den Haag op 17 November 1913 Op den gedenkdag van het herwinnen onzer onafhankelijkheid, 17 November 1913, heeft onze Koningin op het Malieveld te 's-Gravenhage, met de rechterhand het vaandel houdend, dat aan het Regiment Grenadiers zou worden uitgereikt, de volgende toespraak gehouden: Officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten! „Het is Mij een voorrecht U de vaandels uit te reiken op dezen heugelijken dag, waarop Nederland een eeuw geleden zijn zelfstandigheid herkreeg. Dankbaar gedenk Ik de eervolle wijze, waarop zich de Nederlandsche krijgsmacht twee jaren later heeft onderscheiden, toen het vaderland opnieuw bedreigd werd en waarop in 1831 en 1832 de eer der wapenen van ons leger andermaal werd hooggehouden. De historie geeft ons meermalen het beeld van een worstelend, doch ten slotte zegevierend Vaderland, dat zijne onafhankelijkheid naast God te danken heeft aan de gewapende vuist van zijne dapperen ter zee en te land. Maar het is onze dure plicht onze aandacht te bepalen tot het heden, tot de toekomst. Wedijvert in offervaardigheid en plichtsbetrachting, in taaie volharding, in vastberadenheid, bovenal in geestdrift, in bezieling, waar het. geldt de zaak van het Vaderland, opdat eenmaal uwe kinderen en kindskinderen met rechtmatigen trots mogen terugzien op hetgeen waartoe gij door uw willen en kunnen, door uw krijgsmansdeugden in staat zijt geweest. Houdt in gedachtenis de fiere spreuk die uwe vaandels siert: „Ik zal handhaven", dat in hoopvol en krachtbewust zelfvertrouwen eene veelbeteekenende belofte voor de toekomst bevat, voor donkere dagen, waarvan wij allen vurig hopen en wenschen dat Nederland verschoond blijve, doch welke, mochten zij over ons komen, u bekwaam, bereid en gereed vinden uwe uiterste krachten, uw leven te geven voor de verdediging van ons zelfstandig volksbestaan, van den Vaderlandschen bodem, en zoodoende het „Je Maintiendrai" opnieuw de vertolking zijn van de dapperheid en den moed van het Nederlandsche leger! Ik besluit met een: „God zij met ons!" en vertrouw thans het zinnebeeld van Vaderland en Koningin aan uwe gelederen toe." Hierop stelde Hare Majesteit het vaandel in handen van den Corpscommandant. 1913 Herdenking van Neerlands Onafhankelijkheid Op 21 November 1913 was het precies 100 jaar geleden, dat door Van Hogendorp en Van Limburg Stirum het voorloopig bestuur over ons land werd aanvaard, nadat de Franschen waren verdreven. Ter herinnering aan dit feit, dat alom in den lande luisterrijk werd herdacht, verscheen er een extra-nummer van de Staatscourant, waarin H. M. de Koningin zich tot Haar Volk richtte met de volgende PROCLAMATIE. Aan Mijn Volk. „Het is Mij een behoefte Mij op dezen gedenkwaardigen dag te wenden tot het Nederlandsche Volk. Heden voor 100 jaar was het oogenblik geboren, waarop de Vereenigde Nederlanden hun nationaal bestaan hernamen. Ik herdenk met dankbaarheid de woorden, waarmede Van der Duyn van Maasdam en Gijsbert Karei van Hogendorp den 21 sten November 1813 het bewind hebben aanvaard. „Wij voldoen aan den wensch van alle onze Bondgenooten, wanneer wij, in afwachting van de komst van Zijne Hoogheid den Heere Prince van Oranje, en in Zijnen Naam, dezen dag ons stelden aan het hoofd der regeering; wij namen die taak op ons, met vertrouwen op de hulp der Goddelijke voorzienigheid, wiens hand de aanstaande verlossing van ons verguisde vaderland zoo zigtbaar bestiert; maar wij deden het ook met vertrouwen op den bijstand, op de hulp van elk Nederlander, die zonder herinnering aan het verledene, zonder onderscheid van rang of staat of van godsdienstige gezindheid, met ons de behoefte gevoelt van nog eenmaal te herwinnen, dat Vaderland, dat op de elementen, op Philips en Alba veroverd, van den moed onzer voorvaderen zoo heerlijk getuigde, doch met smaad en schande te lang bezoedeld werd." Dat vertrouwen is niet beschaamd. Het Vaderland is herwonnen. De gewesten van Nederland zijn saamgegroeid tot onverbreekbare nationale eenheid. Moederland en Koloniën zijn nauw verbonden. De vrijheden en het zelfbestuur der bevolking zijn gestadig uitgebreid. 'sLands welvaart, begunstigd door een opgewekten ondernemingsgeest en verbeterde arbeidsvoorwaarden, is belangrijk toegenomen. Een krachtig streven naar zedelijke en geestelijke verheffing heeft zich baan gebroken. In wetenschap en kunst dingt Nederland met andere volken om den voorrang. Het is Mijn innige wensch, dat onder Gods zegen, vrede, vrijheid en voorspoed mogen bewaard blijven. De eendracht van alle Nederlanders, „zonder onderscheid van rang of staat of van Godsdienstige gezindheid" zij ook in de toekomst de hechte grondslag der nationale onafhankelijkheid. Met het Nederlandsche Volk hoop Ik samen te werken tot geluk van het Vaderland." WILHELMINA. 1914 Oprichting Koninklijk Nationaal Steun-comité 10 Augustus 1914 Nauwelijks was de wereldoorlog uitgebroken, waardoor heel wat werkloosheid en slapte in de bedrijven ontstond of H. M. de Koningin nam het initiatief tot het oprichten van een Koninklijk Nationaal Steuncomité. Daartoe liet zij vele vooraanstaande personen uitnoodigen om Maandag 10 Aug. 1914 's middags te 3 uur in de Trèves-zaal te Den Haag tegenwoordig te willen zijn, ten einde tot oprichting van zulk een comité te geraken. Precies te drie uur leidde Excellentie Treub, Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid Hare Majesteit de zaal binnen, waarna Zij de vergadering toesprak met de volgende OPROEP AAN HET NEDERLANDSCHE VOLK. „De berichten, welke tot Mij komen omtrent stoornis of stilheid in bedrijven of gebrek ten gevolge van den oorlog en het ten onzent bestaande oorlogsgevaar, doch bovenal de kommer en bezorgdheid, welke Mij allerwege tegemoet treden, waar Ik Mij beweeg temidden van Mijn volk, vervullen Mij met groote deernis voor de velen, die in zoo benarde omstandigheden verkeeren. Het is daarom, dat Ik een beroep doe op al Mijn landgenooten, die tot helpen in staat zijn, ten einde met Mij eendrachtig de handen ineen te slaan om plannen te beramen en uit te voeren, opdat aan den nood der tijden zooveel in ons vermogen ligt, het hoofd worde geboden. Daartoe heb Ik gemeend in de eerste plaats de medewerking te moeten inroepen van den Werkeloosheidsraad, van de Algemeene Armencommissie, van den Nationalen Vrouwenraad, van de Tuinbouwvereeniging, van het Landbouwcomité, en met de plaatselijke comité's welke zich te Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht gevormd hebben, en naar Ik hoop, in andere plaatsen gevormd zullen worden, in overleg te willen treden. Doch Ik wil uitdrukkelijk verklaren, dat iedere vereeniging, die tot hetzelfde doel wenscht samen te werken, met instemming zal worden begroet, en dat Ik dus door den oproep tot deze vergadering geenerlei voorkeur heb willen toonen voor enkele comité's met achterstelling van andere. Met groote waardeering heb Ik kennis genomen van de alom werkende hulpvaardigen. Zoo vertrouw Ik, dat het hier te stichten Comité het middelpunt zal vormen van de pogingen, die allerwege gedaan worden tot leniging van den nood, en dat wij allen-eenmaal de breede voldoening zullen smaken, dat menig bezorgd hart ruimer zal kunnen kloppen. Den minister van landbouw, handel en nijverheid Mijn oprechten dank voor zijn bereidverklaring, de leiding van deze vergadering op zich te nemen. Ik verzoek U thans, onder voorzitterschap van den minister van landbouw, handel en nijverheid uw beraadslagingen aan te vangen en vertrouw, dat gij met den minister een keur-co mi té zult vormen." In zijn antwoord-rede aan Hare Majesteit, zeide Minister Treub o.m.: „Dat wij met onze organisatie zoo bijtijds gereed staan, dat wij ook bij déze mobilisatie niet te laat komen, hebben wij te danken aan Uwe Majesteit, aan Haar helder inzicht. Ik hoop dan ook dat Uwe Majesteit ons de eer zal willen aandoen, met recht de kroon op onze in het leven te roepen organisatie te zetten, door het eerevoorzitterschap van het comité te willen aanvaarden." De Koningin nam het eere-voorzitterschap aan en schonk een belangrijke gift. 1914 Troonrede September 1914 (1ste oorlogsjaar) Mijne Heeren! „Onder zeer buitengewone omstandigheden kom Ik heden weder in Uw midden. Wij zijn allen vervuld door de gedachte, dat een verschrikkelijke oorlog een groot deel der beschaafde wereld teistert. Ons land is dientengevolge in een toestand geraakt, welke nog steeds onafgebroken werkzaamheid eischt. Ik mag echter dankbaar vaststellen, dat onze vriendschappelijke betrekkingen met alle mogendheden ongestoord zijn gebleven. De volstrekte neutraliteit, die Nederland in acht neemt, en met al zijn krachten zal handhaven, is tot dusver op geen enkele wijze geschonden. Tot Mijn groote voldoening werd de mobilisatie van zee- en landmacht zonder eenige stoornis in minder dan den daarvoor vastgestelden tijd voltooid. Beide deelen onzer weermacht vervullen, met den besten geest bezield, hun vaak zware taak. Diep begaan met het lot van alle volken, die in den krijg zijn medegesleept, draagt Nederland de buitengewone lasten, die het worden opgelegd, gewillig en ontvangt met open armen alle ongelukkigen, die binnen zijn grenzen toevlucht zoeken. Het economische leven ondervindt in al zijn vertakkingen de drukkende gevolgen van den toestand, waarin Europa verkeert. Het handelsverkeer met het buitenland is tot zeer beperkte afmetingen teruggebracht; de scheepvaart, voor zoover zij niet stil ligt, gaat met ongekende moeilijkheden en gevaren gepaard; voor de zeevisscherij geldt dit in niet mindere mate; landbouw en nijverheid vinden, voor zoover zij voor export werken, haar afzetgebied voor een groot deel verstoord, in den geld- en fondsenhandel bracht de toestand een heftige crisis te weeg; de toevoer van granen en van grond- en hulpstoffen voor de nijverheid is zeer belemmerd. Toch komt er eenige verlichting in den druk. Vasthouding en prijsopdrijving van levensmiddelen en huishoudelijke artikelen is voorkomen. De crisis in den geld- en fondsenhandel is in banen geleid, die de mogelijkheid van een geleidelijk verloop daarvan openen. Krachtige pogingen worden aangewend tot leniging van nood. Verschillende producten) van land- en tuinbouw en van de voedingsindustrie vinden weer afzet, zoowel naar Engeland als Duitschland en België. De geregelde gang van zaken in de koloniën heeft veel te lijden van de stoornis in post-, telegraaf- en scheepvaartverkeer. Op handel, landbouw en nijverheid in Nederlandsch-Indië is een zware druk gelegd, doch, waar noodig met den steun der Regeering, is door de circulatiebank en verschillende credietinstellingen, tot dusver met bevredigende uitkomst, die druk verlicht en een crisis voorkomen. De invoer staat stil; groote voorraden uitvoerproducten wachten op verscheping en heropening der Europeesche markten. Maatregelen zijn door de regeering genomen ter voorkoming dat gebrek aan levensmiddelen ontsta. De economische toestand der inlandsche bevolking, wier houding niets te wenschen overlaat, is voor het oogenblik niet onbevredigend te noemen. De toestand in Suriname behoeft, wanneer de aanvoer van levensmiddelen, ook van Regeeringswege ter hand genomen, bestendigd blijft, geen zorg te baren. De toestand op Curacao is onbevredigend; de handel ligt stil en er heerscht groote droogte. Op Aruba en Bonaire veroorzaakt de droogte veel armoede en ziekte onder de bevolking. De aanvoer van levensmiddelen, ook naar de West-Indische landen, is verzekerd. In alle koloniën werden maatregelen getroffen tot handhaving onzer staatkundige onzijdigheid. Met vertrouwen doe ik een beroep op allen, om ook in handel en verkeer met zorgvuldigheid alles te vermijden, wat onze neutraliteit in gevaar zou kunnen brengen. Waar ons volksbestaan eischt, dat de buitenlandsche handel, voor zoover de omstandigheden toelaten, doorgaat, behoort ieder handelsman zich bewust te zijn, dat zelfs de schijn behoort vermeden te worden als zou in en door den Nederlandschen handel partij worden getrokken voor een der oorlogvoerende mogendheden, boven andere. Ik gevoel Mij gelukkig, dat Mijn Volk, in trouwe plichtsbetrachting, met Mij vereenigd het vaderland tracht te dienen en Ik verwacht, dat de eendracht, die zich alom in het land heeft geopenbaard, tot den einde zal worden volgehouden. Met de bede, dat God ons kracht moge schenken verklaar Ik de gewone zitting der Staten-Generaal geopend." 1914 In het eerste bange oorlogsjaar meende Hare Majesteit zich tot ons volk te moeten richten in den volgenden KERSTGROET. „Er is veel stof tot dankbaarheid in onzen grooten doch moeilijken tijd. Een verheffende zin van eenheid en saamhoorigheid treedt ons tegemoet, onderlinge waardeering en samenwerking op velerlei gebied valt waar te nemen, naarmate de nooddruft stijgt wordt de liefde overvloediger. Krachtig doet de behoefte tot nadenken, tot gebed zich gevoelen; er wordt veel, er wordt vurig gebeden. Men kan zich geen grooter tegenstelling denken dan de heilsbelofte Gods en het leed en de smart, waaronder thans de wereld gebukt gaat. Doch nooit schitterde ons het licht dier eeuwige, ontfermende liefde helderder tegen, dan op dit feest van onzen Heiland; immers ook om de ellende te dragen, waarvan wij op dit oogenblik getuige zijn, nam Hij onze gestaltenis aan. Gelijk het landschap door de zon met licht overgoten, zich baadt in de weelde van rust en van kalmte, zoo straalt op het hart, dat zich voor Hem ontsluit, vrede en blijdschap af zoo vaak Christus' liefde het beschijnt. Hiervan jubelt het Engelenheir op Bethlehem's velden. Het kindeke Jezus heeft te allen tijd veel vertrouwen gevraagd. Het vraagt dit nog steeds. Aan ons de fiere moed Het dit te schenken. Laten wij met de Herders gaan in het gebed naar de kribbe, naar het kruis, met AL onze nooden en vragen. Tot ten slotte ons vragen verstomt en ons gebed en geloof overgaan in aanbidding." Kerstmis 1914. WILHELMINA. 1915 Eerste steenlegging van het nieuwe stadhuis te Rotterdam 15 Juni 1915 Midden in het tweede oorlogsjaar nam het Gemeentebestuur van Rotterdam het besluit een nieuw stadhuis te doen verrijzen. Onze Koningin was dadelijk bereid de plechtigheid der eerstesteenlegging te verrichten. Daarbij hield Zij de volgende toespraak: Mijnheer de Burgemeester! „De grondvesten van het nieuwe raadhuis van Rotterdam spreken van een wakker besluit van het Gemeentebestuur om met vertrouwen tegemoet te gaan een toekomst, die veel belooft. De stichting van dit gebouw is daarnevens de afspiegeling van den rusteloozen ondernemingsgeest van de burgerij dezer bloeiende Maasstad. Ik acht het een voorrecht, gevolg gevende aan het verzoek van het Gemeentebestuur, door het leggen van den eersten steen blijk te geven van Mijne belangstelling in de kracht, waarmede Rotterdam moeilijke tijden weet te trotseeren. Terecht werd de aandacht door U bepaald op de onveranderlijke wetten van het verkeer, welke na het herstel der normale verhoudingen op het gebied van scheepvaart, handel en nijverheid de zekerste beloften bevatten voor den bloei dezer handelsstad; — niets kan dit vertrouwen in de toekomst beter vertolken dan de voortzetting van dit aangevangen bouwwerk. Niets kan meer tastbaar het willen en kunnen van Rotterdam bewijzen. Rotterdam zal, Ik ben er zeker van, krachtig medewerken, om, als eenmaal rustiger tijden zijn aangebroken, de thans tusschen de strijdende volken verbroken banden te herstellen en hunne duurzaamheid te bevorderen. Ik twijfel niet, dat wij op oud-Hollandsche wijze de hand aan de ploeg zullen slaan, dat zich op ieder gebied een krachtsontwikkeling zal openbaren, welke, bezield door een sterk bewustzijn van eenheid en saamhoorigheid, ons in staat zal stellen ons nationale leven langs forsche banen voort te stuwen. Dat alle krachten in ons volk zich ontplooien, en ieder daartoe ten beste geve, waarover hij of zij beschikt! Zoo zullen de schoonste bladzijden, de bloeiendste tijdperken uit ons verleden, hunne wederga vinden in de toekomst, welke onze toewijding en werkkracht moeten scheppen. Want met Gods hulp blijven arbeidzaamheid en taaiheid, ernst, voortvarendheid en durf ons onvervreemdbaar erfdeel. Het is daarom dat Ik zoude willen besluiten met Rotterdam toe te roepen: „Wakkere, onvermoeibare koopstad, groei, ontwikkel U, zooals wij het van U gewoon zijn geworden en blijf steeds een bolwerk van Vaderlandschen ondernemingsgeest!" 1918 Opening Tweede Koninklijke Jaarbeurs 25 Februari 1918 Gedurende de oorlogsjaren waren langzamerhand plannen gemaakt voor het stichten van een Nederlandsche Jaarbeurs. De eerste, die onomwonden vertrouwen toonde in de jaarbeurs, was H. M. de Koningin. Van den vroegen aanvang af stond de „Vereeniging tot het houden van Jaarbeurzen" onder Koninklijk patronaat. De eerste jaarbeurs werd geopend op 24 Februari 1917. Zij werd een succes. Dadelijk werden plannen gemaakt voor de tweede jaarbeurs, die op 25 Februari 1918 geopend werd met een REDE VAN H.M. DE KONINGIN. „Alvorens gevolg te geven aan de uitnoodiging van den raad van beheer om de tweede Nederlandsche Jaarbeurs te openen, is het Mij een behoefte, met een enkel woord uiting te geven aan Mijn bijzondere waardeering voor den arbeid, waarvan wij hier getuigen zijn. De dank der natie komt toe aan de onvermoeide baanbrekers der gedachten van samenwerking en initiatief, die op het gebied onzer voortbrenging, niet rustten, tot zij metterdaad konden bewijzen, wat eigen kracht en willen vermogen, ondanks belemmeringen en hinderpalen, door ontwrichting van de maatschappij binnen en buiten onze grenzen hun in den weg gelegd. Terecht legt u, mijnheer de Voorzitter, den klemtoon op de noodzakelijkheid der paraatheid van onze nijverheid en onzen handel op dit voor het nationale leven zoo ernstige tijdsgewricht. Er mag niet verzuimd worden, wat menschelijk vernuft zou hebben kunnen bedenken, om die gereedheid, het volmaakte, zooveel waar mogelijk is te doen naderen om een toekomst zoo voor te bereiden, dat wij haar met vertrouwen kunnen tegemoet gaan. Een treffend bewijs hiervan mogen wij aanschouwen in de medewerking en tegemoetkoming van deze jonge en bij uitstek krachtige uiting van nationaal leven. Zij getuigt van een vèrzienden blik bij dit uitnemend vaderlandlievend beleid. Van deze plaats worde Mijn wensch gehoord, dat het streven van deze grijze eerwaarde stad zich ook in volgende jaren moge afspiegelen in toenemende welvaart en ontplooiing. In aansluiting aan de machtige stuwkracht, door belanghebbenden en belangstellenden ontwikkeld, heeft Mijn regeering getracht blijk te geven, te verstaan, wat op haar gebied te doen valt voor onze toerusting voor den economischen strijd. Mogen zoowel de heden tot stand gekomen maatregelen als die, welke nog in staat van voorbereiding zijn, ten spoedigste hun goede vruchten afwerpen, en moge de onontbeerlijke samenwerking tusschen de overheid en het krachtig ontwikkeld initiatief het hare er toe bijdragen, ons economisch leven in snellen gang vooruit te brengen. De leiding, die de mogelijkheid brengt van zijn ontplooiing tot volle ontwikkeling, berust voor een belangrijk gedeelte in handen van den raad van beheer, als brandpunt van economische actie. Dat gij u, mijne heeren, van de groote verantwoordelijkheid, van de veelzijdigheid en van den omvang van de door u met oud-vaderlandschen wakkeren ondernemingsgeest op de schouders genomen taak bewust zijt, daarvan is elkeen overtuigd, en met vertrouwen zijn groote belangen in uw handen gelegd. Naast de voorbereiding van de Jaarbeurzen in haar tegenwoordigen vorm, werden door u in verschillende richtingen de grondslagen gelegd voor den arbeid, welke behoort tot uw ruimere sfeer. Als eenmaal de belemmeringen wegvallen, die u verhinderen, ook buiten onze grenzen uw vleugels uit te slaan, zult gij ook daar uw uiterste kracht aanwenden in het belang van onze industrie en van onzen handel, waar de alsdan over de gansche wereld hervatte wedloop op economisch gebied het uiterste zal eischen van goede koopmanschap en technische bekwaamheid gepaard aan onweerstaanbaren ondernemingsgeest. Daar zal uw voorlichting en kennis aan deze factoren het spoor wijzen, dat tot hun doelwit voert. Terugkeerend tot uw arbeid in engeren zin, kan Ik u de verzekering geven, dat het Mij een ware voldoening is, te mogen vernemen, dat de Jaarbeurs een zoo schoone kroon belooft te zetten op uw streven, dat zij zich een blijvende eereplaats verworven heeft in de beweging van handel en nijverheid. Het zal Mij een oprechte vreugde zijn, deze tweede wapenschouwing over de nationale voortbrenging te houden, indachtig, dat hier de grondslag gelegd wordt, waardoor het nageslacht tot groei en welvaart kan uitdijen. Ik besluit met in woorden te brengen een gedachte, die Mij nimmer verlaat. Het is die van onuitroeibare blijmoedigheid en hoop, omdat Ik naast God een onbegrensd vertrouwen zie in het willen en kunnen van Mijn volk. Gaarne geef Ik thans gevolg aan uw uitnoodiging om deze Tweede Jaarbeurs te openen." 1918 Het November-Alarm Toen in Duitschland in November 1918 de revolutie uitbrak en als gevolg daarvan de troepen zich gewonnen gaven en de dynastie verdween, meende de leider der sociaal-democraten, Mr. P. J. Troelstra, dat ook in ons land hetzelfde spel zou kunnen worden gespeeld. Hij deed zijn greep naar de macht, die gelukkig op een groot fiasco uitliep, dank zij de wakkerheid van duizenden jonge soldaten, die uit Limburg, Gelderland, Friesland en Groningen naar den Haag snelden om den Oranjetroon te beschermen. Op 18 November had toen de groote huldebetooging op het Malieveld te 'sGravenhage plaats. Na afloop daarvan sprak H. M., staande in Haar rijtuig vóór den ingang van het Koninklijk Paleis, de betoogers aldus toe: „Ik dank U allen hartelijk voor de onvergetelijke uren die Ik hedenmiddag met tl heb doorleefd. Ik stel Uw trouw en Uwe aanhankelijkheid op zeer hoogen prijs en zal dezen middag nooit vergeten. Ik zal ook nooit vergeten de bewijzen van liefde voor ons vaderland die Ik hedenmiddag persoonlijk heb mogen aanschouwen. Ik ben er van overtuigd, dat ons vaderland dat ons zoo na aan 't harte ligt, mocht het ooit in gevaar komen, door onze eendracht en trouw zal blijven beschermd. Ik verzoek U met Mij te willen uitroepen een drievoudig: „Leve ons Vaderland"." Twee dagen later — Woensdag 20 November — verscheen in de Staatscourant de volgende PROCLAMATIE. Aan Mijn Volk! „Ik voel Mij gedrongen, na hetgeen wij in de bange oorlogsjaren en in de laatste dagen met elkander hebben doorleefd, een woord tot U, Mijn Volk, te spreken. De oorlog spoedt ten einde; onze onafhankelijkheid is bewaard. Ik breng Mijnen hartelijken dank aan de mannen van leger en vloot, die onvermoeid de wacht hebben betrokken en hun krachten en tijd hebben ten offer gebracht, en niet minder aan U allen, mannen en vrouwen, die met geduld en volharding de ontbering, door den krijg veroorzaakt, hebt gedragen. De toon van dank voor ons behoud verstomde korten tijd. Want onder den indruk van de geweldige beroeringen in de volken van Europa is ook in ons Vaderland de staatsorde een oogenblik bedreigd. Het antwoord daarop door U met overweldigende meerderheid gegeven, heeft op Mij een diepen indruk gemaakt. Ik dank U daarvoor uit den grond van Mijn Hart. Getrouw aan de traditie van Mijne Voorvaderen, heb Ik nooit anders gewild dan Mijn Volk te dienen door handhaving van het recht en bevestiging zijner vrijheden, door verzekering van ieders rechtmatige aanspraken op geestelijk en stoffelijk gebied. Gedragen door Uwe liefde en trouw, zie Ik Mij in die roeping bevestigd. Het grondwettig gewaarborgd recht van het Volk om langs wettigen weg, niet onder den druk van dreigement, zijn verlangen over zijn lot te doen kennen, is gehandhaafd en het parlementair overleg kan worden voortgezet. Het is Mijn verlangen de voorgenomen hervormingen door te zetten en aan te vullen met de snelheid, die past bij den polsslag van dezen tijd. Reactie zij uitgesloten; wij moeten vooruit. Het is Mijn begeerte, dat de nood van het volk in al zijn diepte worde gepeild, en naar de mate van de kracht der Overheid door deze worden bestreden. Het is Mijn wil om steeds in nauwe aanraking te zijn met den volksgeest en om te regeeren in overleg met de vertegenwoordigers van het geheele volk. Ik heb verstaan, dat Gij Mij daarin steunt en met liefde en vertrouwen tegemoet treedt. Met liefde en vertrouwen aanvaard Ik dien steun. God zegene en behoede ons dierbaar Vaderland." WILHELMINA. Op Maandag 2 December had toen als passend slot van de groote dagen, die doorleefd waren, de huldebetooging der christelijke sociale organisaties plaats. Na verschillende redevoeringen en een stormachtige ovatie aan H. M. de Koningin volgde toen een REDE VAN H. M. DE KONINGIN. „Het is Mij een behoefte, u, uit alle deelen des vaderlands samengestroomd, vertegenwoordigende de katholieke en christelijke organisaties, te danken voor uw aanwezigheid bij dit indrukwekkende samenkomen. De beteekenis welke gij aan deze ure wilt geven wordt door Mij zeer gewaardeerd. Wij zijn veilig geweest in Gods hand. Wij voelen, dat Zijne leiding aan onze historie gegeven, opnieuw is bevestigd. Wat was en is, zal ook in de toekomst zijn. Het Evangelie behoort ook aan de toekomst, het is aan geen tijd gebonden; het gaat met ons mede; het gaat ons vóór. Daaruit Mijn kracht puttende in den nieuwen tijdkring die zich voor ons vaderland ontsluit, is het Mijn wensch met Mijn geheele volk samen te werken, ten einde op te trekken het vele, waarvoor de hoeksteen thans gelegd zal worden." 1919 Vierhonderdjarige geboortedag van Gaspard de Coligny: 16 Februari 1919 De vierhonderdjarige geboortedag van Gaspard de Coligny, Admiraal van Frankrijk, werd op 16 Februari 1919 herdacht op initiatief van de Société de 1'histoire du protestantisme francais. Dr. Berthault, president bij de Waalsche Gemeente te 's-Gravenhage, ontving van Hare Majesteit de opdracht, om op dien gedenkdag de volgende boodschap over te brengen aan de Protestanten van Frankrijk: Aan de Protestanten van Frankrijk! „Als afstammelinge van den Admiraal de Coligny, stel Ik er prijs op met u op dezen herdenkingsdag hulde te brengen aan de nagedachtenis van den grooten Hugenoot en den grooten Franschman, die Mijn voorzaat is, wiens geloof het erfdeel is van allen, die in Christus gelooven. „Hoewel gestorven spreekt hij nog tot ons, hij hield stand ziende den Onzienlijke." 1) Ik bid God, dat het Geloof, dat de kracht van zijn leven uitmaakte, bij toeneming onze steun en sterkte zij." WILHELMINA. 1922 Het eeuwfeest te Brielle 1 April 1922 Op 1 April 1922 vierde Brielle feest ter eere van zijn 350-jarige onafhankelijkheid. Onze Koningin vierde met Haar Familie dit feest mee. In de Brielsche raadzaal hield Hare Majesteit een TOESPRAAK TOT DEN BURGEMEESTER. Mijnheer de Burgemeester! „Ik acht Mij gelukkig, vergezeld door de Mijnen, tegenwoordig te zijn bij de viering van het geboortefeest onzer onafhankelijkheid en tevens een daadwerkelijk aandeel te mogen nemen aan de plechtigheid van dezen morgen in de Sinte Catharijnekerk; het eerbiedwaardige en aloude bedehuis, dat getuige is geweest van meer dan één historische gebeurtenis en hetwelk zoo nauw is samengeweven met de geschiedenis van ons volk, en met die van Mijn stamhuis. Het feit dezer herdenking van het roemrijk verleden voor het nageslacht te bewaren, is een schoone gedachte van de hoofdcommissie. l) Woorden geplaatst op het voetstuk van het standbeeld van den admiraal. Ik betuig U, in uwe hoedanigheid van voorzitter der hoofdcommissie voor de viering van 1 April 1922 Onzen bijzonderen dank voor de aanbieding van dezen penning. Onze aanwezigheid op deze historische plaats moge U ten bewijze strekken, dat Wij ons één gevoelen met U allen op dezen heugelijken dag. Den Briel, eersteling der Nederlandsche vrijheid; Nederland, voorbeeld van een in godsvrucht en vrijheid groot geworden volk! Wij gedenken dankbaar al het goede, al het groote, dat de inneming van Den Briel het vaderland gebracht heeft en nog brengt. Aan ons te toonen, dat wij de hoogste goederen, welke onze voorvaderen ons nalieten, voor heden en toekomst weten te waardeeren, dat wij onze schoone tradities wenschen hoog te houden, op dezelve voortbouwende in een geest van gestadige verjonging en vernieuwing, trotsch en dankbaar, kinderen van het oude vaderland te zijn!" Op het bordes van het Raadhuis hield de Koningin toen de volgende toespraak tot de menigte: Ingezetenen van Hollands oudste Geuzenveste! „De woorden, gegrift op de zoo juist onthulde gedenkplaat, zijn ons allen uit het hart gegrepen. Van dezen toren wapperde voor de eerste maal de driekleur, als symbool, dat het Nederlandsche volk met Gods hulp vrij en onafhankelijk wil zijn en blijven. En daarnevens de regels van het aloud Wilhelmus, die spreken van vroomheid en Godsvertrouwen. Op de geboorteplek onzer onafhankelijkheid danken wij, jubelen wij, over hetgeen uw voorouders volbrachten, over- het blijk van moed en geloof, van Vlissingen tot Enkhuizen toe, door verschillende steden van Holland en Zeeland gegeven, over dat beslissende keerpunt in onze geschiedenis, waarop ons zelfstandig volksbestaan een aanvang nam. Aan dien vrijheidszin heeft de Vader des Vaderlands in de woelingen dier tijden de juiste richting gegeven. Hij heeft nimmer gewanhoopt aan de zege van de zaak, die hem heilig was, hoe hachelijk die ook vaak stond. Hij zag ons volk in verre toekomst gelukkig en vrij, vrij ook in den hoogsten zin; zoodat elkeen ongedeerd God belijden kan naar zijn geweten. Willem van Oranje ging rustig voort, hij hield zich vast als ziende den Onzienlijke; met ons volk zich aan Gods wil en beloften vasthoudende. Dit vertrouwen van ons edel voorgeslacht werd nimmer beschaamd; wij weten dat Nederland in den loop der eeuwen een roemrijke plaats heeft ingenomen en nog inneemt in de rij der volkeren. Als één en ondeelbaar volk zullen wij handhaven, de handen inéénslaande, ten einde onze beste krachten en gaven te wijden aan het welzijn van ons dierbaar Vaderland. Wij zullen trachten zijn hoogste belangen en behoeften in onzen tijd te verstaan, en met die gezindheid in het hart, te arbeiden voor ons aller toekomst. Ik besluit met de woorden, door mijn onvergetelijken Vader voor een halve eeuw gesproken: „dat ook Ik grootsch, zeer grootsch ben Nederlander te zijn." Leve het Vaderland!" 1922 Groningen's ontzet herdacht 28 Aug» 1922 Het was op 28 Augustus 1922 twee honderd vijftig jaar geleden, dat Groningen, belegerd door Berend van Galen, den bisschop van Munster en verdedigd door den dapperen Rabenhaupt, werd ontzet. Elk jaar viert Groningen dit feit, maar in 1922 was het een bijzondere herdenking, ook doordat de Koningin aanwezig was. Op een toespraak van Groningen's Burgemeester antwoordde de Koningin: Mijnheer de Burgemeester. „U dankend voor de woorden, waarmede U Ons namens het gemeentebestuur van Groningen en de burgerij hebt welkom geheeten, is het Mij aangenaam, Lï de verzekering te geven, dat het Ons een bijzondere voldoening is, tegenwoordig te kunnen zijn bij de her- denking van het feit van nationale beteekenis, het ontzet van Groningen in het jaar 1672. Wij gevoelen ons één met Groningens burgerij in hare blijdschap en dankbaarheid, dat het moedig standhouden gekroond werd met de overwinning en met de bevrijding van de Noordelijke Gewesten, gevolgd door die van geheel den Vaderlandschen bodem. Hulde aan hare wakkere voorzaten, met name den dapperen Rabenhaupt. Hun daad zal steeds een lichtend voorbeeld zijn in donkere tijden, want hun zelfopoffering en toewijding maakte het schier onmogelijke mogelijk. Ons Volk heeft altijd op ondubbelzinnige wijze getoond, hoezeer het zijn hoogste goederen weet te waardeeren. In Godsvrucht en vrijheid groot geworden, dankt het daaraan zijn nationale eenheid en daardoor zijn onafhankelijkheidszin; de rijke ontplooiing van zijn geestelijk leven, den hoogen bloei der wetenschap en de ontwikkeling van zijn krachten op stoffelijk gebied. Die gehechtheid aan zijn hoogste goederen blijft de beste waarborg voor de toekomst. Dit bewustzijn vormt den niet genoeg te waardeeren grondslag, waarop wij, ondanks de moeilijke omstandigheden, met vertrouwen voortgaan te arbeiden en te bouwen voor de toekomst. Met groote waardeering begroet Ik steeds dien geest van opofferende toewijding, die ingeeft voor het Vaderland te doen, wat de hand vindt om te doen. Onze volle aandacht en werkkracht schenkende aan de nooden en vragen van onzen tijd en ons in eendracht sterk gevoelende, moge het zijn zooals vanouds in moeilijke dagen: „Oranje met Nederland"." 1922 Onthulling van het monument ter nagedachtenis van de Scheveningsche visschers, die tijdens den oorlog op de Noordzee waren omgekomen 26 September 1922 De Koningin had beloofd het monument te zullen onthullen. Op het gedenkteeken staat: „Zij zijn daar, waar nacht noch nevel is." Deze woorden zijn van de Koningin. H.M. had n.1. de liefdevolle gedachte gehad, kleine Hollandsche landschapsbeelden te schilderen en die op prentbriefkaarten gedrukt te doen verkoopen ten bate van de nabestaanden der omgekomen visschers. Op één dezer kaarten stond: „Hulde aan de omgekomen visschers 1914—1919. Zij zijn daar, waar nacht noch nevel is". Nadat vooraf door Ds. Tichelman een rede was gehouden, nam Hare Majesteit, alvorens het monument te onthullen, het woorden hield de volgende TOESPRAAK. Mijnheer de Voorzitter. „Met ingenomenheid en waardeering heb Ik kennis genomen van het streven de nagelaten betrekkingen van de tijdens den wereldoorlog om het leven gekomen visschers te ondersteunen en naar vermogen tegemoet te komen in hunne stoffelijke nooden. Het was eene gelukkige gedachte van het Scheveningsche Comité door de oprichting van dit gedenkteeken voor het nageslacht de herinnering te bewaren aan de daden van opoffering en toewijding van de ruim 300 Scheveningsche zeevarenden, die hun graf in de golven vonden. Hulde en dank aan onze wakkere zeelieden voor hunne onverschrokkenheid bij het trotseeren der gevaren, welke hun beroep in die jaren medebracht; zij hebben ons volk daarmede onschatbare diensten bewezen; zij hebben zich waardige nazaten betoond van ons groote nageslacht. Met weemoed gedenken wij allen, die niet tot hun aardsche woningen zijn teruggekeerd en in deze oogenblikken wendt zich geheel ons medegevoel tot U, die hier aanwezig zijt en die over eene ledige plaats in uw hart en in uwe woning treurt. Van hoe nabij heb Ik vaak de gevaren en moeiten van uw leven en die van het leven der uwen gadegeslagen, hoe menigmaal heb Ik kommer en zorg op uw gelaat gelezen, hoezeer heb Ik in uw smart gedeeld, uw moed, uw geloof bewonderd in het dragen van uw leed! Ik weet het, Hij die ons spreekt van het Vaderhuis, is uw Troost en uwe Hulp en uwe Sterkte. Als Ik een blik vooruit werp, zie Ik met vertrouwen op de zonen onzer kloeke visschers. Ik twijfel niet, of zij zullen de voetstappen hunner ouders drukken, met taaie volharding hun beroep blijven uitoefenen, ook als de tijden moeilijk zijn, zoodoende arbeidende voor hunne en voor ons aller toekomst. Geve God, dat die toekomst eenmaal voor Scheveningen, ja voor geheel ons Nederland, in het teeken van geluk en welvaart moge staan! Gaarne voldoe Ik aan uw verzoek en ga thans over tot de onthulling van het gedenkteeken." Hierna volgde de onthulling van het monument, waarna het Koninklijk echtpaar een krans aan den voet van het gedenkteeken legde. 1922 Onthulling Marinemonument te Den Helder 14 October 1922 Ter dankbare herinnering aan de oorlogsslachtoffers werd te Den Helder op het Havenplein een Marine-monument geplaatst, dat door de Koningin op 14 October 1922 werd onthuld. Na de rede van Prof. Dr. P. J. Blok sprak Hare Majesteit: Mijnheer de Voorzitter! „Gaarne zal Ik voldoen aan het door U namens het Hoofdcomité „Nederland gedenkt zijn slachtoffers der Marine" tot Mij gericht verzoek, deze gedenkzuil ter herinnering aan de mannen onzer vloot, die hun leven gaven voor het Vaderland, te onthullen. Ik wensch met allen hier aanwezig, ja met Mijn gansche Volk, hulde te brengen aan hen, die hun plicht hebben vervuld tot in den dood en met weemoed te gedenken de rouw, waarin de betrekkingen, die zij nalieten, gedompeld zijn. Te mogen opzien tot een voorbeeld van opoffering, van moed, van vaderlandsliefde, tot een daad van hoogen nationalen zin, is een troost, eene bemoediging. Moge deze troost, deze bemoediging in ruime mate het deel zijn van allen, die treuren over degenen, die zij moesten missen. Dat voorbeeld blijve steeds in dankbare herinnering voortleven bij hunne kameraden. Aan ons te toonen, dat wij weten te waardeeren wat zij, wier namen op dezen gedenkzuil gegrift zijn, door hun leven te geven, voor ons hielpen behouden, en, nu een nieuwe tijdkring voor ons is aangebroken, onze algeheele toewijding, onze beste krachten te geven aan het welzijn van ons dierbaar Vaderland. Bezield door den wensch zijne hoogste belangen te dienen en trachtende de behoeften van onzen tijd te verstaan, onder Gods zegen eendrachtig te arbeiden voor ons aller toekomst!" 1923 Boodschap aan het Eerste Nederlandsche Congres voor Inwendige Zending Amsterdam 19—21 Juni 1923 Aan het Eerste Nederlandsche Congres voor Inwendige Zending, dat van 19—21 Juni 1923 te Amsterdam werd gehouden onder voorzitterschap van Dr. J. Lammerts van Bueren, zond Hare Majesteit de Koningin de volgende BOODSCHAP AAN DE CONGRESLEDEN. Aan de leden van het Eerste Nederlandsche Congres voor Inwendige Zending. „Als Beschermvrouwe van het Eerste Nederlandsche Congres voor Inwendige Zending acht Ik Mij gelukkig U een woord van welkom te zenden, waar heden Uwe werkzaamheden aanvangen. Moge Gods zegen rusten op Uwe beraadslagingen en besluiten, op Uw streven naar verstaan en waardeering van allen, waarmede Uw arbeid U in aanraking brengt en Uw samenzijn voeren tot die hoogere eenheid, welke gij allen zoekt in Christus. Die eenheid make U sterk, zoowel voor Uw gemeenschappelijke krachtsontwikkeling, als voor Uw arbeid op eigen gebied. Moge de zoekende liefde van onzen Heiland U den weg wijzen tot tegemoetkoming aan de diepste behoeften van onzen tijd en schenke Gods Geest U bij vernieuwing de gaven en krachten, die deze verheven taak vorderen." WILHELMINA. 1923 Na de viering van het Zilveren Regeeringsjubileum in 1923 Het zilveren regeeringsjubileum van onze Koningin werd in 1923 alom in den lande luisterrijk gevierd. Uit steden en dorpen, van Oost en West, van Noord en Zuid bereikten Hare Majesteit blijken van sympathie en aanhankelijkheid. Na het beëindigen der verschillende feestvieringen, richtte zich Hare Majesteit tot Haar volk in een PERSOONLIJKE DANKBETUIGING. „Diep getroffen door de wijze, waarop Mijn Volk de herdenking Mijner regeeringsaanvaarding met Mij heeft gevierd, gevoel Ik Mij aan het einde der feestweken, die thans achter ons liggen, gedrongen aan allen, die, zoo hier als over land en zee, met woord en daad er toe hebben medegewerkt, om deze gedachtenisviering tot eene zoo gelukkige en onuitwischbare gebeurtenis in Mijn leven te maken en waarvan Ik zoovelen op andere wijze niet vermag te bereiken, nogmaals Mijn hartgrondigen dank te betuigen." WILHELMINA. 1925 De Eerepromotie onzer Koningin 9 Februari 1925 Ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan der Leidsche Universiteit heeft de Senaat dier Academie aan H. M. Koningin Wilhelmina het eere-doctoraat in de rechtsgeleerdheid verleend. Deze plechtigheid vond plaats in de Pieterskerk. Prof. Dr. P. ï Blok was de promotor. Na het uitspreken der gebruikelijke Latijnsche formule, hield hij een promotierede, die door Hare Majesteit met de volgende toespraak werd beantwoord: Mijnheer de rector-magnificus! „Zelden, zoo ooit is het voorgekomen, dat de lotgevallen eener Universiteit van haar ontstaan af met die van het volk, dat in haar luister deelt, zoo zijn samengevlochten als die van Leiden en Nederland. Uit heldenstrijd geboren, tezamen met het gemeenebest groot geworden, maar ook van gevaar en tegenspoed trouw en onvervaard haar deel dragend, blijft haar naam verbonden aan het beste wat onze stam vermag te geven. Dit en de woorden waarmede u haar hebt bekleed, geven aan deze zoo hooge onderscheiding voor Mij een bijzondere waarde. Zij vervult Mij met dankbaarheid en trots, omdat zij haar beteekenis ontleenend aan het rechtsbewustzijn, dat altijd zoo sterk in ons volk heeft geleefd, waarop nimmer tevergeefs een beroep is gedaan en waardoor Ik Mij in de moeilijkste uren gedragen wist, in wezen een rechtmatige hulde is aan het streven van de besten der natie om tot eiken prijs de hooge beginselen van het recht te belijden en te betrachten; en vooral omdat Mij uit haar en uit uw getuigenis toeklinkt de zekerheid, dat ook voortaan de Leidsche Universiteit hare roemrijke traditie getrouw, van hare hooge roeping bewust, en als in het verleden één met Nederland, met zijn huis, vóór zal blijven gaan op den weg dien het recht en de plicht wijzen en waarlangs alleen duurzaam heil voor het vaderland en voor ieder onzer valt te bereiken en te behouden." 1926 Watersnood 1926 Toen in Januari 1926 het Zuiden van ons land door zware overstroomingen werd geteisterd ging Koningin Wilhelmina, vergezeld van Prins Hendrik, de benarde streken bezoeken. Weer in Den Haag terug richtte Zij tot Haar Volk de volgende BOODSCHAP. „Teruggekeerd van Mijn bezoek aan de door den watersnood getroffen streken, is het Mij een behoefte een persoonlijk woord tot Mijn Volk te richten. DE EERE-PROMOTIE VAN H. M. DE KONINGIN Naast dank aan God, zij dat een woord van oprechte waardeering tot de redders der kostbare levens, die in gevaar verkeerd hebben, zoowel als tot allen, die medewerkten tot het liefdevol onthaal, dat den van hun dak beroofden alom bereid is. Niet minder waardeering heb Ik voor hen, die rust noch kracht hebben ontzien, om verder onheil te keeren en die niet versagen, waar nog steeds onvermoeide werkzaamheid geboden is. Ik ben verzekerd van Uw aller innig medeleven met het leed, dat zoovelen getroffen heeft, een leed, waarvan Ik zelf getuige ben geweest. Kennende de kracht, die er uitgaat zich gedragen te weten door gemeenschappelijk gebed, zoowel voor de door den watersnood getroffenen als voor de verdedigers onzer dijken, zullen allen zonder onderscheid een wensch van Mij vervullen, wanneer zij zich daarin met Mij willen vereenigen." WILHELMINA. 1927 Prinses Juliana meerderjarig 30 April 1927 Op 30 April 1927 voltooide Prinses Juliana Haar 18e levensjaar. Bij die gelegenheid verzamelde Koningin Wilhelmina een kring van grooten en voornamen naar de wereld rondom Haar disch en sprak toen een woord, dat, onbedoeld, een persoonlijke proclamatie werd aan het Volk van Nederland en voornamelijk aan dit deel van ons Volk, dat volkomen zijn vertrouwen stelt op der Vaderen God, die Nederland en Oranje zoo wonderlijk geleid heeft tot nu. Hare Majesteit hield dan de volgende TAFELREDE. Geliefd Kind. „Alvorens Uw vader onzen gasten voorstelt een heildronk op Uw gezondheid uit te brengen, gevoel Ik Mij gedrongen een enkel woord tot U te richten, waar Mijn hart vol is van dank aan God, dat Hij het U gegeven heeft in goeden welstand den mijlpaal, door de Grondwet gesteld, bij de vervulling van Uw 18e jaar te bereiken. Zoo behooren thans de gelukkige jaren van Uwe opvoeding en aanvankelijke vorming tot het verleden. Ik wensch een woord van hulde en warmen dank te wijden aan allen, die daartoe met ons hebben medegewerkt. Echter kan hiermede voor U het tijdperk van studie nog niet worden afgesloten, integendeel, Gij zult U nog verder voor de U wachtende taak willen en moeten bekwamen. Het is Uw Vader en Mij aangenaam geweest gevolg te kunnen geven aan den, in Uzelven opgekomen wensch, Uw studie voort te zetten aan de Leidsche Hoogeschool, die door zulke schoone en aloude tradities in de geschiedenis van het vaderland en Onze familie is verbonden. En als Ik denk aan het schoone, volle leven met zijn groote verantwoordelijkheden, dat U wacht, te midden waarvan Gij de kunst zult moeten leeren verstaan U wezenlijk gelukkig te gevoelen, onverschillig onder welke omstandigheden, dan gaan Mijne gedachten vanzelf terug tot Uwe prille jeugd, waarin wij reeds het verlangen U één te voelen en mede te leven met anderen, mochten beluisteren. Zij het U gegeven, altijd weer te vinden, die diepere eenheid, die alle menschen saambindt, die Gij steeds gezocht hebt en te leeren anderen en U Zelve te begrijpen en U in te leven in het tijdperk, dat voor U ligt; U zóó het vertrouwen waardig te maken van Uwe tijdgenooten en bovenal van ons dierbaar Volk, aan welks geluk en welzijn Ge eenmaal geroepen zult zijn Uwe beste gaven en krachten te wijden. Wij weten zeer goed, geliefd Kind, dat Gij dit alles niet in eigen kracht alleen zult beproeven, het is daarom, dat Wij met U heel Uwe toekomst met ootmoed en met ontroering in het hart, doch met groote blijdschap en vertrouwen, leggen in die Vaderhand, Die Uw jonge leven tot hiertoe zoo liefdevol bewaard heeft.' H. K. H. PRINSES JULIANA OP HAAR ACHTTIENDE VERJAARDAG 1 s 1927 De Koningin spreekt door de radio tot Suriname en Curacao 31 Mei — 1 Juni 1927 Aan den avond van 31 Mei 1927 begaf H. M. de Koningin zich met Prinses Juliana naar Eindhoven, waar Zij in het Philipslaboratorium voor de microfoon zou spreken tot West-Indië. Tien minuten na middernacht zette de Philipsharmonie het Wilhelmus in en daarna sprak de Koningin de volgende REDE TOT SURINAME EN CURACAO. „Suriname en Curacao! Het is Mij een groote vreugde dat Nederlandsen vernuft met het doorzettingsvermogen, waarom ons volk vanouds bekend is, op zoo schitterende wijze de laatste moeilijkheden heeft overwonnen en voor de menschelijke stem de afstanden heeft doen wegvallen, die de deelen van Mijn rijk scheiden. Ik grijp deze gelegenheid gaarne aan, allereerst om Mijn dank uit te spreken voor de talrijke blijken van liefde en aanhankelijkheid ten aanzien van Mij en Mijn Huis, welke Mij uit uw midden bij menige gebeurtenis van bijzonderen aard hebben bereikt. De telkens daarbij tot uiting gekomen hartelijke gevoelens hebben Mij steeds diep getroffen en erkentelijk gestemd. Ik koester het vertrouwen, dat de banden die Suriname en Curacao aan het moederland hechten en die den stempel van eeuwen dragen, in gemeenschappelijk streven immermeer zullen worden versterkt en verinnigd. Het ook bij u levende besef dat Nederland en de overzeesche gewesten in Amerika in lief en leed, in streven en cultuur één moeten zijn, en blijven, moge steeds dieper wortel schieten en tot volle ontwikkeling geraken. Mijn beide vertegenwoordigers in WestIndië, gij die getoond hebt uw beste krachten aan uwe gewesten te willen geven, moge het u en uwen medewerkers bij het vervullen van uw moeilijke taak tot steun zijn Mijn persoonlijke verzekering te vernemen, dat Ik uw streven met warme belangstelling volg. Ik wensch U, ingezetenen van Suriname, toe dat, ondervonden tegenslagen ten spijt, reeds in het nabije verschiet moge liggen een wederopleving in nieuwe vormen van de welvaart van weleer, tot heil, inzonderheid van de samenleving in uw door de natuur met kwistige hand bedeeld gewest. Ik houd Mij overtuigd, dat ten slotte ook hier de zon uit de wolken van het heden te voorschijn zal treden en roep u allen op, om door eendrachtige samenwerking op elk gebied ook uwerzijds die toekomst te helpen voorbereiden. Met u, ingezetenen van Curacao, verheug Ik Mij in een toenemenden bloei van uw gewest. Mijn hoop is, dat daaruit voor u allen, zoowel van de Benedenwindsche eilanden als van de Bovenwindsche eilanden blijvende zegenrijke gevolgen zullen voortkomen. Met trots zie Ik Willemstad een vooraanstaande plaats innemen in de rij der groote wereldhavens en die hoe langer hoe meer bevestigd. Nieuwe tijden brengen nieuwe eischen, nieuwe tijden brengen ook vroeger niet gedroomde middelen, maar van alle eeuwen blijft, dat die zich geheel geeft aan een zware taak in zijn overgave daaraan beloond wordt met den moed om opgewekt te volharden. Het volbrengen ligt in Gods hand. Geve Hij daartoe Zijn zegen." 1927 Opening van het Maas-Waal-kanaal te Nijmegen 27 Oct* 1927 Nadat Koningin Wilhelmina het nieuwe Maas-Waal-kanaal officieel had geopend, werd Zij in gezelschap van Prins Hendrik plechtig op het stadhuis ontvangen en door den Burgemeester toegesproken. Hare Majesteit beantwoordde deze rede met de volgende TOESPRAAK. Mijnheer de Burgemeester! „Ik dank U voor de woorden, waarmede U Ons namens het gemeentebestuur hebt verwelkomd en de gevoelens hebt vertolkt der burgerij, welke Ons op den weg hierheen op zoo ondubbelzinnige wijze gebleken zijn. Mij was reeds bekend, dat na de opheffing der oude vestingwerken de uitbreiding der stad een groote vlucht genomen had. Het verheugt Mij daarom U te hooren bevestigen, dat men, eenmaal van de knellende banden verlost, aan het werk getogen is, met voortvarendheid niet alleen, maar ook met groot vertrouwen in de toekomst van Nijmegen. Het is dan ook zeer zeker voor een niet gering deel aan de geestkracht der burgerij en aan dat vertrouwen in eigen toekomst te danken, dat naast de van ouds bestaande en bekende, ook belangrijke nieuwe instellingen hier gevestigd zijn en de stad zich hoe langer hoe meer ontwikkelt tot een aanzienlijk centrum op elk gebied. De watersnood, tot welks leniging ook allen hier met de grootste toewijding hun beste krachten hebben beschikbaar gesteld, heeft het gevoel van onze saamhoorigheid opnieuw versterkt. In dergelijke dagen dringt wederom dieper tot ons door, dat wij één volk zijn. Het verheugt Mij te meer dat hetgeen U over den toestand van heden en over de vooruitzichten hebt gezegd, zoo hoopvol klinken kon op dezen dag, die een groot en veelbelovend werk heeft tot stand zien komen en waarvan ook Nijmegen geroepen zal zijn de vruchten te plukken. Van harte wensch Ik deze aloude keizerstad toe, dat zij moge blijven groeien en bloeien en een, haar verleden waardige, toekomst tegemoet moge gaan." 1930 Opening van de nieuwe sluis te IJmuiden 29 April 1930 De Noorder sluis te IJmuiden werd op 29 April 1930 officieel door H. M. de Koningin geopend. Deze nieuwe sluis is de grootste ter wereld; ze werd genoemd: het jongste wonderwerk van Nederlandsche ingenieurs. Na de rede van Minister Reymer, volgde de Rede van de Koningin. Excellentie. „Het is Mij aangenaam, gevolg te geven aan uw verzoek, deze sluis voor het wereldverkeer open te stellen. Gaarne breng Ik hulde aan de bekwaamheid en het vernuft van de ingenieurs en aannemers, aan allen, die aan dit grootsche werk hebben gearbeid en er toe hebben bijgedragen, onzen ouden roem op waterstaatkundig gebied opnieuw hoog te houden. Dank zij de samenwerking van regeering en Staten-Generaal, van het provinciaal bestuur van Noord-Holland en van het gemeentebestuur van Amsterdam en dank zij het doorzettingsvermogen van alle betrokkenen is een waarlijk nationaal werk tot stand gebracht, dat van vooruitzienden en breeden blik op onze toekomst getuigt. Van nu af aan zal de grootste sluis ter wereld toegang geven tot Amsterdam en binnenkort zal na voltooiing van de verbreeding en verdieping van den waterweg Neêrlands hoofdstad over een weg naar zee beschikken, die voor geen enkele ter wereld onder doet. Dan zal zij in staat zijn, nog meer dan voorheen, met vertrouwen het toenemende verkeer, dat de natiën dichter tot elkander brengt, kunnen tegemoet zien. De jongste en schoonste aanwinst der Amsterdamsche vloot, 1) waarop wij ons thans bevinden en waarop reeders en bouwmeesters gelijkelijk trotsch kunnen zijn, zal naar verre stranden metterdaad de tijding brengen, dat ook de allergrootste zeeschepen onze hoofdstad zonder bezwaren of oponthoud kunnen bereiken. Moge het openen van de deuren, waartoe Ik thans overga, voor Amsterdam beteekenen een nieuw tijdperk van bloei en welvaart!" 1931 Kerstgroet 1931 INLEIDEND WOORD. „Voor Mij is het heden een reden tot dankbaarheid, Mij op dit ') Bedoeld wordt de johan van Oldenbarnevelt. oogenblik door de radio met U allen verbonden te weten en daardoor zoovele landgenooten te kunnen toespreken. Het is als scheidde ons geen afstand, als toefden wij in eikaars tegenwoordigheid. Ik zie in ons contact door de aether het beeld van een hoogere band, door God zelf gelegd, die de geheele menschheid omvat. Terwijl ik U thans Mijn Kerstgroet zal voorlezen, doe Ik dit in het levendig besef van die saamhoorigheid en gedenk met een uit het hart komende heilbede de geheele menschheid." KERSTGROET. „Er lijkt ongetwijfeld voor velen eene groote tegenstelling tusschen de schaduw welke de ongunst der tijden op de menschen en omstandigheden werpt, en de groote blijdschap van het Kerstfeest. De stoffelijke en geestelijke nood is hoog gestegen. Er is veel wat neerdrukt, wat de levensvreugde van ons allen bedreigt en sterker dan ooit is de overtuiging, dat wij dit uit ons zelf niet kunnen te boven komen. Gelukkig brengt het feest Wijdere boodschap. Want het Kerstfeest is onafscheidelijk verbonden met onzen strijd en met ons lijden, het is de vervulling van al hetgeen wij daarin ontberen. Het verlegt in ons het zwaarste punt van zorgen en moeite naar Hem, Die ons spreekt van verlossing en troost, het brengt de klemtoon van die zorgen en die moeite over op Zijne liefde. Het komt met iets nieuws, met hoogere kracht, het doet die kracht in ons ontwaken, het leert ons dragen wat zonder die kracht niet te dragen is. Over de wereld, gedompeld in kommer, daalt de Kerstnacht, komt de liefde van God ons lichtend tegemoet, schenkt God Zijn heerlijke gave, Immanuel daalt af in onzen diepen nood. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet over mocht... De liefde van Christus straalt door de schaduwen van dezen tijd heen, zij zal sterker blijken te zijn dan het donker. Wij zingen „Stille nacht, Heilige nacht"... Die liefde maakt innerlijk stil. Waar zij overwint verdwijnt de onrust, die velen in onzen tijd de innerlijke vrede ontrooft. Zij voert ons naar dat Huis van de ziel, waar alles in overeenstemming is met het beste en met het diepste in ons wezen. Zij leert bidden, zóó bidden, dat God verhooren kan; eigen wenschen en begeerten te toetsen aan den hoogen wil van God en dien wil tot den onzen maken en zoo het bedoelen van dat Vaderhart kennen. Zij bekwaamt ons vanzelf mede te arbeiden aan het plan dat Gods liefde voor ieder onzer persoonlijk heeft bepaald en dat ondanks alle stormen en beproevingen welke in deze wereld ons deel mochten zijn, rustig zijne voltooiing tegemoet gaat, voor welks verwezenlijking Immanuel onze gestalte aannam. Hij deelt ons Zijn leven mede, gelijk in de lente de plantenwereld bij haar ontwaken, in eindelooze verscheidenheid, het wonder te aanschouwen geeft van het ontluiken van één en hetzelfde leven, zoo vertolkt een ieder het van Christus ontvangen leven, volgens eigen aard en karakter in de heerlijke ruimte en vrijheid welke dit leven ons schenkt. Dit vernieuwe in ons de kracht om met blijdschap onzen weg te gaan. Welk een vastheid, welk een zekerheid komt er niet in ons bestaan, als wij mogen wandelen bij het licht dat Zijn leven uitstraalt. Onze tijd vraagt veel moed, veel geestkracht, veel geloof. Het Kerstfeest roept het elkeen als het ware toe: waagt het met Immanuel, dit is God met ons. Vertrouwt op Zijn liefde, in gebed en in persoonlijke gemeenschap. Zóó wordt alle donker een lichtende Kerstnacht, en ieder kruis, hetzij bewust, hetzij onbewust met hem gedragen, gaat over in heerlijkheid." 1933 Herdenking geboorte Prins Willem van Oranje Nadat in April 1933 alom in het land het vierde eeuwfeest van Prins Willems geboorte luisterrijk was gevierd, richtte Koningin Wilhelmina Zich tot Haar Volk met het volgende PRINS WILLEM I, DE VADER DES VADERLANDS (Naar een schilderij van Adriaan Key, in het Mauritshuis te Den Haag) PERSOONLIJK WOORD. „Nu de herdenking van den 24sten April zoowel hier te lande als in het rijk buiten Europa en bij onze landgenooten in den vreemde tot het verleden behoort, wensch Ik tot allen een enkel woord te richten. Waar ontelbare scharen verschillende en uiteenloopende deelen der bevolking zich als leden van een groot gezin vereenigden om de figuur van den Vader des Vaderlands, is op treffende wijze gebleken, dat hij voor ons allen geen nevelige historische persoon uit een ver verleden is, doch daadwerkelijk in ons hart voortleeft. Deze aanhankelijkheid en vereering is onafscheidelijk verbonden met onze verknochtheid aan de beginselen van ons staatsbestel, waarvan hij meesterlijk de grondslagen gelegd heeft en welke in het heden, zoowel als in het verleden, zoo uitnemend bij onzen volksaard passen en een waarborg zijn voor de toekomstvormen. Tijdens de herdenking toefden Mijn gedachten menigmaal bij den langen worstelstrijd met zijn zware beproevingen, zoowel door ieder persoonlijk als door het heele volk met zooveel offervaardigheid en taaie volharding gedragen. Beproevingen, waarin de leider onzer onafhankelijkheidsbeweging steeds getoond heeft, met vaderlijke bezorgdheid te deelen, bouwende op den „Potentaat der Potentaten", onwrikbaar aan zijn geloof in uitredding en betere tijden. Een moeilijke weg en ontberingen zijn niet te vermijden voor een volk in nood, dat zich voor een betere toekomst wil aangorden. Met bezorgdheid denk Ik aan de ongunst der tijden, waardoor alle deelen des rijks getroffen zijn en Ik ben met deernis vervuld over den zwaren druk en de moeilijk te brengen offers, die een ieder opgelegd worden. Een nood, welke het wereldgebeuren om ons, buiten ons toedoen, heeft in het leven geroepen. Ik voel de bezieling en de kracht, die er van dat verleden uitgaat, om ons door aanpassen, taaie volharding en eensgezindheid, den greep van den tijd te doen trotseeren en met den ijver en de wilskracht, die de omstandigheden gebieden, de handen ineen te slaan en allen te zamen te offeren en te arbeiden, voor wat, wat God geve, eenmaal een betere toekomst zal zijn. Moge de viering, die achter ons ligt en de daarbij opnieuw aan den dag getreden aanhankelijkheid aan de figuur van den Vader des Vaderlands en aan het werk, dat hij heeft mogen tot stand brengen, blijken een zegen voor ons allen te zijn geweest." 9 Mei 1933. WILHELMINA. 1933 Om de groote economische conferentie te Londen Toen in het voorjaar van 1933 de groote economische wereldconferentie te Londen stond gehouden te worden, richtte de President van de Vereenigde Staten van Amerika, Franklin Roosevelt, tot alle Staatshoofden telegrafisch het verzoek, hem hun meening te kennen te geven omtrent de algemeene ontwapening en de regeling der economische moeilijkheden. Het eerste van alle, kwam op 17 Mei 1933 bij den President binnen het volgende ANTWOORD-TELEGRAM VAN KONINGIN WILHELMINA. „Het is, mijnheer de President, een groote voldoening voor Mij, dat het antwoord van Nederland op telegrafisch beroep, terstond en zonder voorbehoud kan worden gegeven. Dit volk, uit naam waarvan Ik spreek, verafschuwt den oorlog. Het zou natuurlijk een aanval weerstaan, maar het verafschuwt den oorlog. Evenzeer als het uittarting en aanval tusschen burgers veroordeelt, veroordeelt het uittarting en aanval tusschen volken. Het meent, dat de tijden zijn aangebroken, voor de volkengemeenschap om door daden te toonen, dat zij vastbesloten is te breken met het recht van den sterkste als haar eventueele hoogste norm. Vreedzame regeling is de uitsluitende methode om nationale geschillen te beslechten. Mij is geen reden bekend, waarom vreedzame regeling niet de uitsluitende methode zou zijn om internationale geschillen te beslechten. Mijn land is diep overtuigd dat, wil dit doel kunnen worden bereikt, vérgaande ontwapening thans gebiedend noodzakelijk is; immers voortgezette bewapening leidt tot wedloop in bewapening, en, gelijk pijnlijke, doch al te spoedig vergeten ondervinding bewijst, tot onvermijdelijke oorlog. Nederland is bereid om met andere volkeren der wereld de vier stappen te doen, welke zij voorstelt als eerste en belangrijke bijdrage tot daadwerkelijke ontwapening. Het maakt geenerlei voorbehoud bij deze verklaring. Wat een non-agressieverdrag betreft ben Ik het met U eens, dat het onder de tegenwoordige omstandigheden wellicht goed is, dat bestaande en geldige non-agressieverdragen en geldende verplichtingen om te ontwapenen, plechtig worden bevestigd, ten einde hun bindende kracht opnieuw aan het geweten der wereld voor te houden. De aanstaande economische conferentie kan verzekerd zijn van de actieve en van ganscher harte gegeven steun van Mijn regeering. De economische en finantiëele toestand vraagt onmiddellijke en doeltreffende maatregelen. Nationaal komt dit land op voor een gezond en geordend economisch en finantiëel leven. Internationaal komt het op voor onbelemmerd handelsverkeer, stabiele valuta en betere prijzen. Nederland hoopt, dat de Londensche Conferentie een daadwerkelijke en duurzame verlichting ten gevolge zal hebben. Tevens vertrouwt het, dat deze conferentie en daarin vertegenwoordigde regeeringen zich zullen laten leiden door de onveranderbare wetten van economische waarheid en geen acht zullen slaan op hetgeen oppervlakkige en kortzichtige meening en individuéele belangen gaarne zouden zien aanvaard. Het algemeen belang moet hier, zoo ooit, overheerschen. Met Mijn regeering en volk deel Ik ten volle in de hoop, dat de verwachtingen, waaraan gij uitdrukking hebt gegeven, in vervulling zullen komen." WILHELMINA. 1933 De Huldebetooging in het Stadion te Amsterdam 9 September 1933 Ter gelegenheid van het feit, dat H. M. de Koningin op 6 September 1933 vijf en dertig jaar lang over ons land had geregeerd. werd in het Stadion te Amsterdam op Zaterdag 9 September een huldebetooging gehouden, waaraan duizenden en tienduizenden deelnamen. De plechtigheid werd geopend door een woord van Ds. Van Hoogenhuijze, die als voorzitter van het Comité van Neerlands jongeren Hare Majesteit toesprak. Dadelijk daarop richtte H. M. zich tot Haar volk met een DANKWOORD. „Het is Mijn wensch persoonlijk Neerlands Jongeren, die de voorbereiding van deze grootsche en indrukwekkende betooging op zich namen, en allen die zich opmaakten daaraan deel te nemen, Mijn hartgrondigen dank te betuigen voor dit blijk van hun aanhankelijkheid en trouw, nu Ik 35 jaren zoo nauw aan Mijn volk verbonden ben geweest. Hierbij gedenk Ik ook de talloos velen, die deze ure uit de verte met ons medeleven, zoo in het Vaderland als in Nederland-onder-de-Keerkringen en breng hun daarvoor Mijn bijzondere erkentelijkheid. Als Ik op dit tijdperk terug zie, dan is het met een hart vol dankbaarheid voor al het schoone en goede, dat Ik van Mijn Volk heb mogen ondervinden, dan word Ik steeds opnieuw getroffen door de bewijzen van verknochtheid en den steun Mij, niet het minst in moeilijke en zorgvolle dagen, ten deel gevallen en welke Ik thans, in deze ure, andermaal op ondubbelzinnige wijze ondervind. Pogen Mijn plicht te vervullen tegenover het Vaderland is Mij in donkere tijden meer dan ooit een voorrecht en bron van blijdschap, waar Ik Mij gedragen weet door Uwe trouw en medeleven. De Nationale gedachte bindt ons hier allen tezamen. Wij willen ons zelf zijn en blijven. Wij willen voortbouwen op de grondslagen door onze Vaderen gelegd, ons bewust van onze roeping tegenover ons zelf en in het groote gezin der volkeren. Wij willen putten uit de schatten ons door een groot Voorgeslacht nagelaten, overtuigd daarin te allen tijde overvloedig te vinden, hetgeen wij behoeven om met taaie volharding en zich steeds weer vernieuwende kracht te streven naar de aanpassing bij gewijzigde wereldomstandigheden, welke onder Gods zegen ons weer een gelukkige toekomst brengen kan. Ik bid God om wijsheid en sterkte om U in den tijd, die voor ons ligt, vastberaden daarin voor te gaan. Mij thans in het bijzonder richtend tot de Jongeren, wensch Ik tot hen een woord van oprechte waardeering te spreken voor den ijver en de voortvarendheid, welke zij hebben aan den dag gelegd, bij de voorbereiding van deze voor Mij onvergetelijke ure en voor hun trouw en toewijding aan Mij en Mijn Huis. Een schoone toekomst zij voor hen weggelegd, indien zij langs de beproefde wegen, zooeven door Mij aangeduid, straks hun krachten gaan wijden aan den opbouw van het tijdperk dat voor ons ligt. Waar zij in de groote figuren, die Nederland heeft voortgebracht, de idealen verpersoonlijkt zien, welke ook zij nastreven, zullen zij er krachtig toe kunnen bijdragen het schoonste uit onze historie in heden en toekomst te doen voortleven in zich steeds vernieuwenden en verjongenden vorm. Ten slotte richt Ik Mij tot U allen, ouderen en jongeren tezamen, ja tot de bevolking van geheel het Rijk, om als één en ondeelbaar Volk, de handen ineen te slaan, ten einde eendrachtig samen te werken om dezen zorgvollen tijd te boven te komen. Als vanzelf gaat ons aller blik naar onze fiere driekleur, symbool van ons willen en kunnen, zinnebeeld bovenal van ons dierbaar Vaderland. Zij waaie steeds over de wereldzeeën tot in de verste landen en doe daar kond van onze eendracht en onze wilskracht." 1933 Prinsjesdag 1933 Op de geweldige huldiging in het Stadion te Amsterdam op 9 September 1933 ter gelegenheid van het 35-jarig regeeringsjubileum van H. M. de Koningin, volgde een niet minder grootsche hulde bij de opening van de zitting der Staten Generaal op 15 September d.a.v. Na afloop van de huldiging heeft H. M. de Koningin aan den Burgemeester van 's Gravenhage een telegram gezonden met de volgende HARTELIJKE DANKBETUIGING. „Geheel onder den indruk van de warme en geestdriftige betoogingen van gisteren, zoowel van de zijde der bevolking van de residentie als van de talrijke scharen uit alle deelen des lands hier samengekomen, gevoel Ik Mij gedrongen uiting te geven aan Mijn warmen dank voor de gisteren Mij opnieuw bewezen aanhankelijkheid en trouw, alom op Mijn tochten door de gemeente als bij de treffende spontane zanghulde der kinderen en bij den welgeslaagden en van zooveel geestdrift getuigenden fakkeloptocht der jongeren." WILHELMINA." 1934 Het overlijden van Koningin Emma In Maart 1934 werd de 75-jarige Koningin-Moeder ongesteld, 't Was slechts 'n lichte ongesteldheid, bronchitis, doch niettemin maakte een groote ongerustheid zich van ons volk meester. En niet ten onrechte. Al spoedig nam de ziekte een ernstige wending en reeds op 20 Maart overleed Zij. In de Buitengewone Staatscourant van Dinsdag 20 Maart 1934 No. 55 A deed Hare Majesteit mededeeling van dit overlijden met de volgende woorden: „Het heeft God behaagd Mijn beminde Moeder na een kort ziekbed tot Zich te roepen. Zij is hedenmorgen zacht ingeslapen. Het is met diepe droefheid dat Ik daarvan kennis geef. Ik ben overtuigd van aller deelen in Mijn smart en die van de Mijnen en in het verlies dat Haar overlijden voor het gansche volk, zoo hier als overzee beteekent." 's-Gravenhage, den 20 Maart 1934. WILHELMINA. KLEINDOCHTER EN GROOTMOEDER Buitengewoon groot was de deelneming in ons land en de Overzeesche Gewesten. Dit blijk van liefde en hartelijk meeleven heeft Hare Majesteit bijzonder verkwikt. Op Zaterdag 31 Maart des namiddags te één uur gaf Zij uiting aan Haar gevoelens door het uitspreken van de volgende RADIO-REDE. „Mijn gedachten gaan naar U allen uit in deze droeve dagen en Ik wensch U door dit gesprek door de radio een blijk te geven van Mijn innig medeleven in hetgeen U allen een droefenis bleek te zijn. Zij, Die voor ons allen een Moeder is geweest is tot God's Heerlijkheid ingegaan. Haar liefhebbend hart heeft U allen omvat; Zij wist Zich in te denken in de nooden en behoeften van geheel ons volk, zoowel hier te lande als in de Overzeesche Gewesten; Zij heeft steeds alles gedaan wat in Haar vermogen was om deze te verzachten en te lenigen; Zij verstond het ook blijde te zijn met de blijden en in hunne vreugde te deelen. Als volk in gedachten samen te staan om dat sterfbed doet een heel bijzonderen en hechten onderlingen band ontstaan en verlevendigt op zoo bijzondere wijze ons aller saamhoorigheidsgevoel. Diep ontroerd dank Ik U daarvoor en voor Uwe liefde en trouw Haar gedurende Haar lang en zegenrijk leven betoond, voor het geluk en voor de zonneschijn, die Gij daarin hebt gebracht, voor Uwe warme belangstelling en medeleven tijdens Haar ziekbed en voor de laatste hulde, zoo in bloemen als op andere wijze tot uiting gebracht. De ontroerende bewijzen van aanhankelijkheid aan Haar en bij de teraardebestelling van Haar stoffelijk overschot betoond, hebben Mij diep getroffen. Gij hebt daarmede de schoonste kroon op Haar leven gezet. Iinnig dank Ik U, ook namens de Mijnen, voor Uw hartelijk medeleven en voor de ontelbare blijken van deelneming van U ontvangen. Bij allen weemoed, welke door het hart gaat van het Kind, dat Haar Moeder moest afstaan, is het onvergetelijk heerlijk te ervaren de liefdevolle hand van God, Die alles zoo beschikt heeft. Zij heeft niet beseft, dat Haar krachten de hooge, sloopende koortsen niet zouden kunnen weerstaan. Zij is in de armen van Haar Heiland ingeslapen, zonder het naamloos lijden van afscheid nemen te hebben moeten ondergaan, Zich ook in de laatste dagen van Haar leven, omringd wetende van Hen, die Haar het liefste waren. Thans waar Wij Haar moeten missen, zooals Wij Haar steeds zoo gaarne bij Ons en om Ons zagen, blijft het belangrijkste, Zij en Haar liefde, Ons omringen. Zij trachtte steeds een zegen te zijn voor ons allen. Ik besluit met den wensch, dat deze zegen zich om U en Mij moge uitstrekken tot ver over Hare groeve. Ik heb gezegd." 1934 Het overlijden van Prins Hendrik Eind Juni 1934 werd Nederland verontrust door de tijding in de bladen dat Z.K.H. Prins Hendrik in het gebouw van het Roode Kruis te Den Haag onwel was geworden. Onze Koningin, Die in Zwitserland vertoefde, reisde onverwijld naar Den Haag terug. Helaas, xeeds op 3 Juli ontsliep Prins Hendrik. In een buitengewone Staatscourant van Dinsdag 3 Juli 1934, No. 126 A, gaf H. M. op de volgende wijze kennis van dit overlijden: „Het heeft God behaagd Mijn beminden Echtgenoot tot Zich te roepen. Hij is hedenmiddag zacht en kalm plotseling ontslapen. Met groote droefheid geef Ik daarvan kennis. Ik ben overtuigd dat allen deelen in Mijn smart en die van Mijn Dochter." 3 Juli 1934. WILHELMINA. DE KONINKLIJKE FAMILIE Inderdaad groot — zeer groot was de deelneming die uit alle lagen der maatschappij in ons land en in Oost' en West-Indië zich openbaarde. Vooral ook bij de uitvaart van Z.K.H. Veertien dagen daarna betuigde Hare Majesteit Haar dank aan ons volk door het uitspreken van de volgende RADIO-REDE „Het is Mij een behoefte des harten Mijn volk, zoowel hier te lande als in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao, mede namens Mijn Dochter, Onzen warmen dank te betuigen voor de treffende en geheel eenige wijze, waarop het van zijn genegenheid en aanhankelijkheid voor Mijn innig geliefden Echtgenoot bij Zijn zoo plotseling verscheiden heeft blijk gegeven; zoowel door den bloemenschat aan Zijn baar neergelegd, als door den treffenden afscheidsgroet, Hem ten Paleize en bij Zijn laatsten gang gebracht. Wij zijn dankbaar en ontroerd, dat Hij Zich door Zijn goed hart en vriendelijkheid en eenvoudige inborst, zooveel vrienden heeft gemaakt. Dat Zijn arbeid voor ons volk en Zijne algeheele toewijding aan deszelfs belangen in zoo n ruimen. kring waardeering vindt, vervult ons evenzeer met erkentelijkheid. Moge Zijn streven en arbeid door allen die met Hem hebben samengewerkt met dezelfde toewijding en voortvarendheid worden voortgezet. Behoef Ik U de verzekering te geven, dat de spontane en laatste hulde aan Hem bewezen, en Uw hartelijk deelnemen in Onze smart voor Ons een groote, een wezenlijke troost is? Bij hoogtijdén en opeenvolgende herdenkingen zijn hechte banden tusschen Mijn volk en Mij en Mijn Huis gevlochten, en leven onvergetelijke herinneringen aan liefde, trouw en aanhankelijkheid in Mij voort. Hoezeer hebben Wij die in de weemoedige dagen, welke Wij dit jaar doorleefden, bevestigd gezien. Ik weet, dat Zijn witte uitvaart uitdrukking en vorm heeft gegeven aan hetgeen in veler harten leeft. Steeds heeft Hij anderen opgewekt het nieuwe leven, dat hun wacht, te zien in het licht en de blijdschap, die voor hen aanstaande zijn. Mocht Zijn wensch vervuld worden, dat de indruk, dien Zijn uitvaart zou achterlaten, voor velen een blijvende zegen zij. Wat Ons betreft, Wij willen niet in de eerste plaats zien op wat Wij in Onze geliefde ontslapenen binnen het korte tijdsbestek van vier maanden verloren, doch wel op den zegen, dien Wij ontvingen: den zegen van Christus' sterven en opstaan, die juist nu zulk een bijzondere beteekenis voor Ons kreeg. Wij willen den blik opwaarts richten naar het Licht, naar den Vrede, welke thans deel zijn van Hem, dien Wij afstonden, en Ons ieder en dag opnieuw met Hem verblijden in hun geluk. Ik dank God voor al hetgeen Mij gespaard bleef, voor hetgeen Mijn innig geliefd Kind voor Mij is, en voor de liefde van Mijn Volk, aan welks belangen Mijne beste krachten te wijden, Mij steeds een vreugde en voorrecht is. Ik heb gezegd." 1935 Onthulling van het Borstbeeld van wijlen Z.K.H. Prins Hendrik 4 Juni 1935 Bij de onthulling van het Borstbeeld van wijlen Z.K.H. Prins Hendrik, voor het Monument van het Nederlandsche Reddingswezen te Den Helder, hield H. M. de Koningin de volgende TOESPRAAK: Mijnheer de Voorzitter van het Comité Monument Nederlandsch Reddingswezen, „Alvorens aan Uw verzoek te voldoen het borstbeeld van Mijn geliefden Gemaal te onthullen en daarna in de plaats Mijner Dochter, Die nog niet voldoende hersteld is om hier aanwezig te zijn, het monument voor het Nederlandsche Reddingswezen in te wijden, wensch Ik van deze plaats een woord van bijzondere waardeering te richten tot Uw comité voor het initiatief in deze genomen. Moge dit gedenkteeken tot in lengte van dagen den dank van ons volk vertolken, voor de daden van moed en zelfopoffering en menschenliefde door de kloeke redders op onze kusten verricht. Te meer voel Ik Mij gedrongen uiting te geven aan Mijn waardeering voor hetgeen U tot stand gebracht heeft, waar Ik overtuigd ben daarmede weer te geven de gevoelens van Hem, Die Beschermheer was van Uw comité en van de beide reddingsmaatschappijen, Die met warme belangstelling Uw arbeid volgde, en voor Wien het heden een groote dag geweest zou zijn. Met ontroering en dankbaarheid hebben Mijn Dochter en Ik kennis genomen van Uw voornemen tegenover het monument voor het reddingwezen, het borstbeeld te plaatsen van Onzen Echtgenoot en Vader, Wiens naastenliefde en medeleven Hem zoo nauw verbond, met de ziel van ons volk en het opofferend werk van de helden der zee. En thans wensch Ik de Nederlandsche reddingsmaatschappij en met name de bemanning der reddingsbooten en reddingssloepen oprecht geluk met dezen voor hen allen zoo heuglijken dag. Met groote voldoening kunnen zij terugzien op een meer dan 100 jaren zegenrijken arbeid op de golven verricht, dank zij de persoonlijke plichtsbetrachting van hen, die hun leven voor anderen waagden. En nu verzoek Ik de aanwezigen met Mij op te staan, ten einde op deze wijze met eenige oogenblikken van stilte plechtig te herdenken de velen, die in hun moedige pogingen om schipbreukelingen te redden, hun leven gaven. Moge God het schoone voorbeeld van stille zelfopoffering en naastenliefde door de kloeke zonen van ons vaderland bij het reddingswerk ten allen tijde gegeven, in heden en toekomst doen strekken tot bezieling en gezag van ons volk."