Verzameling van Bescheiden en R^oorschriften betreffende de|§ Protestantsche Kerk in Nederlandsch 1 Indië ♦ Herzien en opnieuw uitgegeven onder toezicht van het Bestuur over de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië ♦ LANDSDRUKKERIJ- BATAVIA-193 ï ■ Verzameling van Bescheiden en Voorschriften betreffende de Protestantsche Kerk in Nederlandsch - Indië ♦ Herzien en opnieuw uitgegeven onder toezicht van het Bestuur over de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië ♦ LANDSDRUKKERIJ - BATAVIA—J93J REGISTER DER BESCHEIDEN EN VOORSCHRIFTEN. 10 landénfArJieS-lTf Gr°ndWet V00r het Koninkrijk der Neder- ^ Het negende hoofdstuk 3S*,'Sïffir»S^^j^^,'y2 1 godsdienst artt 173—178 .. Staatsblad 1927 No. 155 houdende'''a^'nw^^^ die als kerk of kerkgenootschap dan wel als zelfstandig onderdeel daarvan worden aangemerkt Staatsblad 1927 No. 156, zooals "hét" tó"gewij2ted''blj"'Stak*t^ Ï^J5*Ï* * der Staatsblad 1927 No. 157 houdende aajivüüing'toi""aVt' ÏÓ" van""hët 3 K.B. (Staatsblad 1870 No. 64) nopens de rechtspLoonlUkhlid van vereenigingen Reglement op het Bestuur''dér''^ 4 landsch-Indië Reglement van orde vóór hët" Bestuur* 5 m Nederlandsch-Indië te€wordenSVerSaderlng€n beh°°renmet^ gëbed"geopënd "ón"'gósiótón $ Reglement op de^lodten!^ 14 tucht voor de Protestantsche Kerk In Nederlandsch-Indie n De samenstelling van kerkeraden. nndwwnmoi, ^lUÜ"'' 14 ring der Regeering U' £? b*?oemlnfen ™n ouderïingën';"diakënën"én"'and#'rë"'ke7kóïijkó beambten niet onderworpen aan de goedkeuring der gewestelijke autoriteiten 12. Correspondentie der Protés^tsché""k^ëradën "^''W'cïaaw 24 nement 13. Regelen voor de verdeei'ing""é'n'dë""aanwending"der" opbrëngst''vail 2* het een per mille voor de armen enz. . 9K 14. Algemeene voorschriften omtrent het beheer van'dë'mïddëie'n'dër Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië q7 15. Regeling van den vorm der aan het Bestuur over 'de Prótestantschë Kerken in Nederlandsch-Indië, door de kerkeraden in te dienen jaarrekeningen 16. Regelen voor het godsdienstonderwijs"in''gemeen^ eigen predikant geplaatst is ,„ \l' Godsdienstonderwijs op de openbare lagere"schóïen'v'óör'Buröp^en". A 18. Godsdienstonderwijs op de openbare lagere Inlandsche scholen 45 1». Regeling van de dagen, waarop leerlingen der M.U.L.O.-scholen gods- dienstonderwijs in de lokalen der school kunnen ontvangen 4« ^0. Regeling van de standplaatsen en van de werkkringen der predikanten en der hulppredikers \ 47 at Standplaatsen .van Inlandsche leeraars, welkë aanwijzing''niét geschiedt door eene Commissie van hulppredikers, maar door het Kerkbestuur vwm "cl 22. Het Kerkbestuur gemachtigd eene rëeëiinë' 'të'trëttAn'w 'v^C^ïlZiL'l. in den dienst bij predikantsvacatures a9 Reglement op de vervulling van den riienRt in ™™ï.ïr'iU"ULV/™UV' gelijkstaande predikantsressorten 62 24. Overgave en overname van den dienst van vórtrëk'këndó'prëdïkanten. 66 ^0. Het verlof naar Nederland van eenen predikant doet eene vacature ontstaan „„ 26. Een predikant kan niet uit zijne be'trëkking"wördén ënteïag'én," "gelijk" andere burgerlijke ambtenaren .7. . 69 27. Regelingen betreffende uitzending plaatsing, 'bezoldiging,"""tegemoetkoming en pensionneering van kerkelijke landsdienaren 71 28. Regeling der pensioensaanvrage ' gg 23 ËLbz. 29. Indisch burgerlijk pensioenreglement (Stbl. 1926 No. 550) 98 30. Verloven tL...:. I*l.y 114 31. Vacantieverloven der Inlandsche leeraars te verleenen door de autoriteit, waaraan zij kerkelijk ondergeschikt 115 32. Inteekenlijsten voor liefdegiften tot opbouw van kerken 115 33. Voor de verschillende fondsen der gemeenten is geene rekening en verantwoording schuldig aan de Algemeene Rekenkamer 115 34. Subsidiën van Gouvernementswege ten behoeve van den openbaren Christelijken eeredienst • • H6 35. Regelen voor het verleenen, van geldelijke ondersteuning aan Kerkelijke gemeenten voor het bouwen, verbouwen en onderhoud harer kerken 117 37. Legaten ten behoeve van openbare instellingen, godsdienstige gestichten, kerken of armeriinrichtingen 118 38. Kostelooze dienst van notarissen 118 39. Vrijstelling van zegelrecht ingevolge de zegelverordening, in werking getreden 1 November 1921 118 40. Verzoekschriften, gericht aan de kerkeraden der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië, zijn vrij van zegelrecht 119 41. Strafbepalingen voor godsdienstleeraars, die in de uitoefening hunner bediening overtredingen van de strafwet begaan 120 42. Bescherming van openbare godsdienstoefeningen en van bedienaren van den godsdienst bij de geoorloofde waarneming hunner bediening. 120 43. Geestelijken bij groote audiëntiën 121 44. Voorbidding voor den Koning bij elke openbare godsdienstoefening. 121 45' viering van den geboortedag van H. M. de Koningin te Soerakarta en Djokjakarta 122 46. Vereeniging der Protestantsche en Evangelisch-Luthersche gemeenten van Batavia 122 47. Algemeen Reisreglement 125 47». Rangschikking Kweekelingen Inl. leeraarsambt en hulpzendelingen tot' 5e groepreizigers • •• " V. "" 48. Reisregeling voor den Inl. hulpzendeling Kenan Loemban Tobing. 154 48a. Over de uitdrukkingen overige gemeenten en kleinere gemeenten. 154 486. Reizen van predikanten met oorlogschepen 155 48c. Kerkel. reizen Christenleeraren; en plaatsel. hulp •••• 155 49. Rangschikking van de Inlandsche leeraars onder de passagiers der tweede klasse bij dienstreizen met particuliere stoomschepen 156 50. Reglement op het hulppredikerschap en het Inlandsch leeraarsambt. 166 51. Regeling van de vergoeding voor opleidingskosten van hulppredikers. 159 52. Bepalingen, betreffende het examen ter verkrijging van het getuigschrift van bekwaamheid als hulpprediker, ten dienste der Inlandsche Christengemeenten •••••• 161 53. Bepalingen, betreffende de opleiding, den werkkring en de verplichtingen der Inlandsche leeraars bij de Inlandsche Christengemeenten in Nederlandsch-IndïB 162 54. Machtiging om hulppredikersdienst op te dragen aan Inlandsche leeraars .- «.'.'..'. • 164 55. Instructie voor Inlandsche leeraars, die werkzaam zifri buiten het land hunner herkomst « 165 56. Geneeskundige behandeling van de kweekelingen voor het Inlandsen 57. V-sreenigde opleiding van kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, te Amboina • 166 58. Vereenigde opleiding van kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, te Tomohon 16' 59. Vereenigde opleiding van kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, te Baa. 167 60. Inlandsche leeraars kunnen kosteloos geneesmiddelen bekomen ten behoeve van de Inlandsche bevolKing "■• 168 61. Leerlingen van hulppredikers, goeroe's djama&t en toea's agama brj de Inlandsche Christengemeenten in de residentie Amboina zijn vrijgesteld van hoofdelijke belasting en heerendienst 168 Bldz. 62. Rondschrijven van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in ' Nederlandsch-Indië aan de Kerkeraden, in zake het daarbij gevoegd „Reglement op de fondsen voor den eeredienst" 169 63. Brief van het Kerkbestuur dd. 13 October 1922 No. 546 tot toelichting van bovenstaand rondschrijven 172 64. Statuten van „Het Centraal Comité voor de Zending der Indische Kerk", te Batavia 177 65. Instelling van minstens vier zendingscollecten per jaar voor de Zending der Indische Kerk 179 66. Eerbiediging van den Zondag 180 67a. Zondagsrust. Feestdagen 181 676. Mohammedaansche feestdagen 182 68. Kinderbescherming 183 69. Gestichten van liefdadigheid, waarin voornamelijk volwassen hulpbehoevenden verzorgd worden 184 70. Maandelijksche abonnementskaarten voor bezoek aan scholen en voor het volgen van godsdienstonderwijs 185 71. Diaconiefondsen vrijgesteld van inkomstenbelasting 187 72. Vrijstellingen van verpondingsbelasting 188 73. Vrijdom van port 188 74. Vrijstelling van den krijgsdienst 189 75. Het jaarverslag 189 76. Plaatselijke reglementen 202 77. Archieven der kerkeraden 202 78. Kerkelijke bewijsstukken 205 79. Regeling der heerendiensten in de residentie Amboina, de afdeeling Banda uitgezonderd 209 80. Regeling in de residentie Amboina van het aantal toea's agama in elke Christen-negorij of -kampong 209 81. Regeling der heerendiensten in de Minahassa (residentie Menado). 210 82. Zorg voor de kerkgebouwen bij de Inlandsche Christengemeenten in de residentie Amboina 210 83. Strafbedreiging tegen nalatigheid of onwil in het verrichten der negorijdiensten, waartoe de ingezetenen der residentie Amboina wettelijk verplicht zijn 211 84. Onderhoud van kerken in de residentie Amboina 212 85. Goedkeuring der begrooting voor kerkbouw in de residentie Amboina vereischt 213 86. De leden van de kerkeraden en de kosters der Protestantsche gemeenten op de Zuid-Wester-eilanden niet heerendienstplichtig 214 87. Bepalingen nópens het voltrekken van huwelijken van Inlandsche Christenen in de Moluksche eilanden 214 88. Reglement voor de Inlandsche Christenen in het Gouvernement der Moluksche eilanden op het aangaan van huwelijken, zoo onderling als met Europeanen of derzelver afstammelingen 215 89. Voorschriften betreffende het houden van registers van den burgerlijken stand onder de Inlandsche Christenen in Nederlandsch-Indië. 220 90. Reglement op het houden van de registers van den burgerlijken stand voor eenige groepen van de niet tot de onderhoorigen van een zelfbestuur behoorende • Inlandsche bevolking van Java en Madoera. 220 91. Instructie voor de Legerpredikanten 231 92. Instructie voor den vlootpredikant in Nederlandsch-Indië 232 93. Instructie voor den vlootpandlta in Nederlandsch-Indië 233 94. Contributie der predikanten in Nederlandsch-Indië, ten behoeve der aigemeene weduwen- en weezenbeurs 234 95. Eenige artikelen uit het reglement op de aigemeene weduwen- en weezenbeurs der Nederlandsche Hervormde Kerk, welke voor Indische predikanten belang hebben 234 96. Een eervol ontslagen predikant of een predikant, met verlof in Nederland vertoevende, die vroeger als predikant of als candidaat tot den H. Dienst tot de Nederlandsche Hervormde Kerk behoord heeft, moet een getuigschrift van zedelijk gedrag overleggen om weer in die Kerk beroepen te kunnen worden 236 97. Aanstelling hulppredikers 237 98. Gestichtenreglement 139 Bijlagen 24i I 1. Hoofdstuk VI van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden. VAN DEN GODSDIENST. Art. 168. Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet. Art. 169. Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend. Af ** i170' De belïdaartoe strekkende verklaring vereischt van den Gouverneur-Generaal. Deze verklaring brengt in geen geval mede, dat op kerken, kerkgenootschappen en hunne zelfstandige onderdeelen een ander privaatrecht toepasselijk wordt dan dat, waaraan zij voor de afgifte der verklaring waren onderworpen. Zoodanige verklaring kan worden geweigerd, bij een met redenen omkleed besluit na raadpleging van den Eaad van Nederlandsch-Indië. Artikel 3. Ten aanzien van kerken of kerkgenootschappen, die behooren tot of in verband staan met hg de Regeering in Nederland wettig bekende kerken of kerkgenootschappen, wordt door den Gouverneur-Generaal eene verklaring afgegeven als bedoeld bij artikel 2, zoodra de reglementen en bepalingen betreffende hunne inrichting en hun bestuur schriftelijk te Zijner kennis zijn gebracht. Artikel 4. Eene verklaring, als bedoeld bij artikel 2, is niet vereischt voor instellingen, welke vóór de inwerkingtreding van dit besluit door den Gouverneur-Generaal bij besluit als kerk of kerkgenootschap dan wel als een zelfstandig onderdeel daarvan, zijn aangemerkt. Het bepaalde bij het tweede lid van artikel 2 is in dat geval van overeenkomstige toepassing. Artikel 5. Dit besluit treedt in werking met ingang van den dag na dien der afkondiging. 5. Koninklijk besluit van 29 Juni 1925 No. 81, houdende aanvulling van artikel 10 van dat in Indisch Staatsblad 1870 Nb. 64, nopens de rechtspersoonlijkheid van vereenigingen. (Staatsblad J.927 No. 157). Artikel 1. Artikel 10 van het Koninklijk besluit van 28 Maart 1870 No. 2 (Indisch Staatsblad No. 64) wordt aangevuld met een derde lid, luidende: De bepalingen der voorgaande artikelen zu'n evenmin van toepassing op kerken of kerkgenootschappen en hunne zelfstandige onderdeden. Artikel 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van denzelfden dag als Ons besluit van heden No. 80 en werkt terug tot den dag der invoering van het Koninklijk besluit van 28 Maart 1870 No. 2 (Indisch Staatsblad No. 64). 6. Reglement op het Bestuur der Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië. (Staatsblad 1844 No. 34, zooals het is gewijzigd en aangevuld bjj Staatsblad 1849 No. 51, 1859 No. 95, 1901 No. 81 en 1915 No. 400). Besluit van den Vice-President van den Raad, waarnemenden Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, van den 30sten October 1844. No. 2. Nader gelet enz. De Raad van Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eersteljjk: Het Koninklijk besluit van 11 December 1835 No. 88 mitsgaders die van 2 September 1837 No. 110 en 31 Augustus 1842 No. 138, houdende ampliatiën op hetzelve, alsnog te plaatsen in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië; Zijnde dezelve van den volgenden inhoud: JTo. 88. Wjj WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz. Willende enz. Hebben besloten en besluiten, als regel en rigtsnoer voor het vervolg vast te stellen: Art. 1. De Protestanten in Nederlandsch-Indië zullen voortaan maar één kerkgenootschap vormen. Zullende dienvolgens de Hervormde en Luthersche gemeenten te Batavia worden vereenigd, ten ware tegen dezen maatregel, bij het Indisch bestuur, door de betrokkene kerkgenootschappen of door een derzelven, zoodanige bezwaren mogten worden ingebragt als dat bestuur raadzaam zoude oordeelen aan Ons te onderwerpen vóór en aléér tot de bedoelde vereeniging mogt worden overgegaan. Art. 2. Enz. Art. 7. Er zal. voor zoo verre daartegen geene gewigtige consideratiën bjj het Indisch bestuur bestaan mogten, welke in dat geval aan Ons zullen worden onderworpen, een hooger kerkbestuur over de onderscheiden Protestantsche gemeenten in Indië worden daargesteld, hetgeen zal zijn gevestigd te Batavia, geplaatst onder den invloed van het Indisch bestuur, en in verband staande met de hier te lande gevestigde commissie tot de zaken der Protestantsche kerken in Indië. Dit collegie zal bestaan uit een aanzienlijk en invloedhebbend Lid der Protestantsche gemeente te Batavia, als President; voorts uit de predikanten van Batavia, waarvan één als Vice-President en één als Secretaris zal fungeren, en uit vier notabele leden van de Protestantsche kerk in de hoofdstad (J): De nadere bepalingen enz. Art. 8. Enz. Ten tweede: Het bij Koninklijk besluit van den 28sten October 1840 No. 57, goedgekeurd en gearresteerd Reglement op het bestuur der Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië te publiceren door middel van het Staatsblad van Nederlandsch-Indië en de Javasche Courant; luidende hetzelve reglement als volgt: Reglement op het Bestuur der Protestantsche Kerk in Nederlandschrlndië. Art. 1. Tot het Protestantsche Kerkgenootschap in NederlandschIndië behooren allen, die aldaar op belijdenis des geloofs tot ledematen zn'n aangenomen, zij die in de Protestantsche Kerken gedoopt zijn, en diegenen welke in andere landen, als tot de Protestantsche Kerkgenootschappen behoorende erkend, zich hier ternederzetten, mits door behoorlijke bewijzen of attestatiën van hunnen doop of lidmaatschap buiten 'slands hebbende doen blijken. Art. 2. Deze allen blijven tot het Protestantsche kerkgenootschap behooren, zoolang zij niet vrijwillig en duidelijk verklaard hebben zich daarvan af te scheiden of om wettige redenen daarvan afgescheiden' zijn. Art. 3. Het Bestuur der Protestantsche kerk wordt, in verband met de Kommissie tot de zaken der Protestantsche Kerk in Nederlandsch Oost- en West-Indië te 's Gravenhage (2), onder het toezigt van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, uitgeoefend door een Kerkbestuur, gevestigd te Batavia en door de Kerkeraden der plaatselijke gemeenten. Art. 4. De zorg voor de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen als van de Protestantsche kerk in het bijzonder, de vermeerdering van Godsdienstige kennis, de bevordering van Christelijke zeden, de bewaring van orde en eendragt, en de aankweeking van liefde voor de Regering en het land, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk Bestuur zbn belast. Art. 5. Het Kerkbestuur te Batavia draagt den naam van Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië. (1) Deze alinea luidt aldus ingevolge Staatsblad 1915 No. 400. (2) De Commissie tot de zaken van de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië, ingesteld bij Kon. Besl. van 4 Sept. 1815 No. 5, vernieuwd bij Kon. Besl. van 7 Dec. 1820 No. 113, bestaat uit zeven leden, te weten: de Secretaris van de Synode der Ned. Herv. Kerk, die van de Evang. Luth. Synode en die van het Provlnc. Kerkbestuur van Zuid-Holland, voorts nog twee dienstdoende Protestantsche predikanten en twee anderen. De Commissie, ook haar President, Vice-president en Secretaris worden door de Koningin benoemd. Zij staat in verband met de betrokken Ministeriëele Departementen en met het Indisch Kerkbestuur. Art. 6. De benoeming tot lid des Kerkbestuur s geschiedt door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, de eerste maal onmiddellijk, en vervolgens bjj voorkomende vacature uit een drietal, door het Kerkbestuur Denzelven aangeboden. Art. 7. Dit Kollegie zal bestaan uit een aanzienlijk en invloed hebbend Lid der Protestantsche gemeente te Batavia, als President; voorts uit de Predikanten van Batavia, waarvan een als Vice-President en een als Sekretaris zal fungeeren, en uit vier notabele leden van de Protestantsche Kerk in de hoofdstad 0). Art. 8. De leden des Kerkbestuurs zjjn niet onderworpen aan een periodieke aftreding. Art. 9. Hetzelve behartigt de belangen van al de Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Iadië en houdt een algemeen toezigt op derzelver beheer, Predikanten en kerkeraden, overeenkomstig de beginselen der reglementen en verordeningen van de Protestantsche kerken in Nederland. Art. ÏO. In het bijzonder zal het Kerkbestuur zien door de kerkeraden der verschillende gemeenten regelmatig doen onderrigten, in hoeverre bij dezelve de Maleische dienst zoowel kerkelijk als huiselijk behoorlijk wordt verrigt. Bij het ontdekken van gebreken in dit opzigt zal het Kerkbestuur daarin trachten te voorzien, of wel maatregelen van voorziening aan den Gouverneur-Generaal voordragen. Art. 11. Alle kerkeraden, Administrateurs van kerkekassen, diakoniën en liefdadige gestichten, die uit kerke- of diakoniekassen onderhouden worden, zijn aan het Kerkbestuur ondergeschikt, en verantwoording schuldig aan de Aigemeene Rekenkamer voor zoover zulks is overeen te brengen met de verantwoording van genoemde Administrateurs (2). Art. 12. De kerkeraden der onderscheidene gemeenten hebben het regt, voorstelléh intezenden aan het Kerkbestuur, en om in voorkomende gevallen Deszelfs voorlichting te vragen, terwijl zij daarentegen verpligt zjjn aan Deszelfs aanschrijvingen te voldoen, en in het bijzonder ten spoedigste de berigten en rapporten in te zenden welke van hen gevorderd worden. Art. 13. Alleen het Kerkbestuur correspondeert onmiddellijk met het Gouvernement; alle kerkeraden corresponderen met het Kerkbestuur, terwijl deze correspondentiën vrij zullen zjjn van brievenport. Art. 14. Alle correspondentiën van het Kerkbestuur met de Kommissie voor de zaken der Protestantsche kerken in Oost- en WestIndië te 'sGravenhage geschieden onder cachet volant, door het intermediair van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, by geleide-brief van den Gouverneur-Generaal. (') Dit artikel luidt aldus ingevolge het Indisch Staatsblad 1916 No. 400. (2) Dit artikel luidt aldus ingevolge het Koninklijk Besluit van 6 Augustus 1859 (Indisch Staatsblad No. 95). Zie echter Gouv. besluit 3 December .1872 No. 30 (blz. 119). Deze correspondentie zal echter niet kunnen strekken tot het doen van voorstellen, waarop door het Gouvernement zoude behooren beslist te worden, zullende alle voorstellen van dien aard door het Kerkbestuur behooren te worden ingediend aan den Gouverneur-Generaal en door Denzelven met zijne consideratiën en advies worden opgezonden aan het Departement van Koloniën. Art. 15. De benoemingen van ouderlingen en diakenen en andere kerkelijke beambten geschieden zonder tusschenkomst van het Kerkbestuur. In gemeenten, niet op het eiland Java gelegen, waar geen vaste Predikant is en welke door rondreizende Predikanten bediend worden, zal gehandeld worden op den thans gebruikelhken voet, zoolang daaromtrent door het Kerkbestuur geen nadere bepalingen zn'n gemaakt. Art. 16. Wanneer kerkelijke beambten, zooals Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, enz., nalatig in hun dienstwerk of in andere opzigten, wat hunne bediening betreft, berispelijk mogten wezen, zal het Kerkbestuur aan hen brieven van vermaning afzenden, en zoo ook dit zonder gewenscht gevolg mogt blijven, is Hetzelve bevoegd aan het Gouvernement zoodanige maatregelen voor te dragen, als noodig zullen geacht worden. Art. 17. Het Kerkbestuur vermag geen personen, ter plaatsing als Predikant, aan het Gouvernement voordragen, die niet als zoodanig door Zijne Majesteit den Koning benoemd, en door de Kommissie voor de zaken der Protestantsche kerken in Oost- en West-Indië te 's Gravenhage bevestigd zijn. Art. 18. Ingeval van noodzakelijkheid is het Kerkbestuur bevoegd na overleg met het Javasch Medewerkend Zendelinggenootschap te Batavia, om zendelingen, door de Indische Kommissie in Nederland geordend, aan het Gouvernement voor te dragen ter tijdelijke plaatsing als Hulppredikanten in bijzondere gemeenten. Art. 19. Aan zoodanige tijdelijk benoemde zendelingen zal door het Kerkbestuur eene Acte van Kwalificatie tot de waarneming van de geheele H. Dienst worden verleend; welke kwalificatie, ten gevolge van ontslag uit de betrekking van Hulpprediker, weder zal zijn ingetrokken. Art. 26. Het Kerkbestuur is belast met de zorg voor de aigemeene belangen der Protestantsche kerk, in het bijzonder voor alles, wat de openbare Godsdienst en de kerkelijke instelüngen betreft. Indien eenige kerkeraad nalatig mogt wezen in zijne zorg voor de uitoefening van de openbare Godsdienst in zijne gemeente, zal het Kerkbestuur daarin, naar bevinding, de noodige voorzieningen voordragen aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Art. 21. De kerkeraden blijven het beheer behouden over alle zaken die onmiddelujk tot de inwendige orde en tucht der plaatselijke gemeenten betrekking hebben; onder dien verstande nogtans, dat het Kerkbestuur, in gewigtige gevallen en bij oneenigheden, daarvan kennis neemt en daaromtrent uitspraak doet. Art. 22. Het Kerkbestuur behandelt en beslist alle klagten van gemeenten over Kerkeraden, Predikanten, Diakoniën en wederkeerig, behoudens derzelver bevoegdheid om zich bjj het Gouvernement deswege te bezwaren. Art. 23. Het Kerkbestuur doet de noodige voordragten aan den Gouverneur-Generaal voor de spoedige plaatsing, de verplaatsing, bevordering en alle andere verdere belangen der Predikanten, en houdt daarbij niet alleen hunne anciënniteit in het oog, maar let ook vooral op hunne bekwaamheden en talenten, alsmede hunne meerdere of mindere geschiktheid voor eenige bijzondere gemeente en op den wensch der betrokken gemeente, wanneer die wensch door den Kerkeraad of door een voldoend aantal harer lidmaten wordt kenbaar gemaakt (*). Art. 24. Het Kerkbestuur geeft jaarlijks (2) een algemeen verslag aangaande den Godsdienstigen en zedelijken toestand der verschillende gemeenten in Indië, en wordt daartoe in staat gesteld, door op gezette tijden, nader door het Bestuur zelf te bepalen, een verslag te ontvangen van alle kerkeraden in Indië, aangaande den toestand hunner respectieve gemeenten, volgens een op te geven model. Het bedoelde verslag wordt aangeboden aan den Gouvereur-Generaal van Nederlandsch-Indië, die hetzelve vervolgenB toezendt aan het Ministerie van Marine en Koloniën. Art. 25. Het zal een der eerste werkzaamheden van het Kerkbestuur uitmaken, om een algemeen reglement voor het kerkelijk opzigt te vervaardigen, daarbn' iu acht nemende, om door nauwkeurige bepalingen alle aanleiding tot onzekerheid weg te nemen. Dit reglement en alle andere aigemeene reglementen, welke het Kerkbestuur mogt noodig achten te vervaardigen, zullen aan het Gouvernement worden aangeboden ter bekrachtiging of ter opzending naar Nederland. Art. 26. Het Kerkbestuur zorgt, dat de gewone bezoekreizen in de buitengemeenten door de Leeraren geschieden, met inachtneming van de daaromtrent door den Gouverneur-Generaal te maken bepalingen, van welke reizen de kerkeraden gehouden zijn geregelde opgaven m te dienen bij het gewoon jaarlijkseh verslag aan het Bestuur. (Zie art. 24). v Ben dergelijk verslag wordt jaarlijks mede door de rondreizende Predikanten buiten Java ingediend. Art. 27. Het Kerkbestuur zendt geregeld berigten, aangaande de plaatsing, verplaatsing, het overlijden en andere bijzonderheden van Predikanten en gemeenten, aan de Kommissie voor de zaken der Protestantsche kerken in Oost- en West-Indië, zoo tot derzelver informatie als om daarvan gebruik te maken voor het Tijdschrift voor de Protestantsche kerken in Nederland. xt ,l)MD!f «tikel luidt aldus ingevolge Koninklijk Besluit van 15 November 1900 No. 28 (Indisch Staatsblad 1901 No. 81). iq& Dit geschiedt thans om de twee jaar (Gtouvernementsbesluit van 27 April 1895 No. 6 in verband met de missive van het Protestantsch Kerkbestuur van 29 September 1893 No. 441). De bedoelde toezending, zal geschieden door tussehenkomst van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië en het Ministerie van Marine en Koloniën. Art. 28. Het Kerkbestuur ontvangt wederkeerig, door tussehenkomst van de bevoegde autoriteiten, uit Nederland mededeeling van alle kerkelijke verordeningen, synodale handelingen, enz. ten einde zich daarnaar te regelen, voor zoo verre dezelve op het bestuur der Protestantsche kerk in Indië kunnen worden toegepast. Art. 29. Aan het Kerkbestuur zal, zoo dikwijls Hetzelve zulks dienstig.acht, door den kerkeraad te Batavia inzage worden verleend der notulen, boeken en verdere stukken, onder denzelven berustende. De stukken, welke de aigemeene belangen der Indische kerken betreffen,, zullen door dien kerkeraad aan het Kerkbestuur worden overgegeven, ten einde het begin van Deszelfs Archief uit te maken. Art. 39. Het Kerkbestuur zal ten spoedigste een Reglement van orde vaststellen, waarbij de tijd en inrigting van deszelfs vergaderingen bepaald, en de werkzaamheden van den President, Vice-President en Sekretaris geregeld worden. Het lokaal, tot het houden dier vergaderingen en het bewaren der Archieven, zal door den Gouverneur-Generaal worden aangewezen. Art. 31. Aan predikanten is toevertrouwd en aanbevolen de openbare verkondiging des evangelies, het bedienen van doop en avondmaal, de leiding der openbare godsdienstoefeningen, de huwelijks-inzegening, het geven van onderwijs in de godsdienst, de herderlijke zorg en het besturen van al de vergaderingen des kerkeraads. Aan ouderlingen is toevertrouwd en aanbevolen met predikanten bezig te zijn in de herderlijke zorg voor de gemeente, de bevordering van en het toezigt op het onderwijs in de godsdienst en de handhaving van orde en tucht; voorts het ijverig zamenwerken met dezen in alles wat aan de christelijke volmaking der gemeente kan dienstbaar wezen. Aan diakenen is toevertrouwd en aanbevolen de meer bijzondere zorg voor de armen der gemeente. Daartoe zjjn zij belast met het dageljjksch beheer der diakonie-fondsen, met het innen van alle, onder welken titel ook, aan de diakonie der gemeente aankomende gelden, met het inzamelen der liefdegaven en met het besteden van dit een en ander tot die godsdienstige en zedelijke einden, welke de christelijke gemeente voor hare armen beoogt. In gemeenten met een of twee predikanten doen zij dit onder medewerking, en in die met drie of meer predikanten onder toezigt van predikanten en ouderlingen. Het voorstellen van koliekten, de zorg voor de diakoniegoederen, alsmede voor de geestelijke behoeften der armen, is vooral aan predikanten, ouderlingen en diakenen te zamen opgedragen (*). P) Het reglement is met dit artikel aangevuld bij Koninklijk Besluit van 6 Augustus 1859 (Indisch Staatsblad No. 59). 11 Ten derde: Te bepalen, dat het reglement op het Bestuur der Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië alsnu onverwijld in werking zal worden gebragt, doch dat dit reglement en het daarbij vermelde Kerkbestuur zich vooreerst niet zullen uitstrekken tot de Evangelisch Luthersche gemeente te Batavia en haren Predikant. Ten vierde: Enz. Afschrift enz. 7. Reglement van orde voor het Bestuur over de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië. Van den tijd en de inrigting der vergaderingen. Art. 1. De gewone vergaderingen van het bestuur worden gehouden op den eersten Maandag (*) van elke maand, des voormiddags te negen ure. De President kan daarenboven buitengewone bijeenkomsten van het bestuur beschrijven, welke, in elk voorkomend geval, afzonderlijk aan de leden zullen worden aangezegd. Art. 3. Elke vergadering of bijeenkomst van het bestuur begint en wordt besloten met een gebed, hetwelk door den Vice-President wordt uitgesproken en, pij absentie van den Vice-President, door een der aanwezige predikanten. Art. 3. Na het openen der vergadering worden de notulen van het verhandelde in de laatst gehouderie vergadering door den Sekretaris voorgelezen. De voorzitter onderwerpt ze vervolgens aan de goedkeuring der vergadering. Deze notulen worden door den President en Sekretaris geteekend. Art. 4. Na de goedkeuring der notulen brengt de President al de sedert de laatste vergadering van het bestuur ontvangen stukken, waarover gedelibereerd moet worden, ter tafel. Ieder stuk wordt voorgelezen, ten ware de vergadering, bij stukken van grooteren omvang, daaromtrent anders mogt beschikken. Art. 5. In alle zaken doet de President hoofdelijke omvraag, eerst aan den Vice-President en daarna aan de leden, van het oudste tot het jongste lid, waarna de President zjjn eigen gevoelen het laatst uitbrengt. Art. 6. De leden, die bij eenig punt van deliberatie, hetzij persoonlijk, hetzij uithoofde van familie-betrekking tot in den vierden graad, belang hebben, moeten gedurende de behandeling van dat onderwerp de vergadering verlaten, waarvan in de notulen aanteekening gehouden wordt. (l) Deze vergaderingen werden later op Dinsdag en worden tegenwoordig op Woensdag gehouden, des avonds te 6 uur. 2 Art. 7. Eene vergadering, om wettig te zyn samengesteld, moet, zoo al de leden van het kerkbestuur ter plaatse aanwezig zijn en er geen vacature is, uit vijf leden bestaan. Ingeval deze omstandigheden zich echter voordoen, mag het bestuur zijn zamengesteld uit vier leden. De afdoening van zaken betreffende kerkelijk opzigt en kerkelijke tucht, moet plaats vinden zooals bij de artikelen 10 en 11 van het reglement op de uitoefening van kerkelijk opzigt en kerkelijke tucht voor de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1854 No. 37) is voorgeschreven. Art. 8. Alle zaken worden bij meerderheid van stemmen afgedaan. De stemmen stakende, is die van den President beslissend en het besluit van de vergadering wordt dienovereenkomstig opgemaakt. Art. 9. Ieder lid van het bestuur is verpligt, zoo hij de bijeengeroepene vergadering niet kan bijwonen, zoo mogelijk 24 uren te voren, daarvan schriftelijk kennis te geven aan den President. Ieder lid, zich voor eenigen tijd van de plaats willende verwijderen, is alsmede verpligt, hiervan aan den voorzitter kennis te geven. Art. 19. Het staat aan ieder lid van het bestuur vry, om onder opgave van redenen, in de notulen te doen aanteekenen, dat hij zich met een door de vergadering genomen besluit niet heeft vereenigd. Van den President en den Vice-President. Art. 11. De pligten van den President bestaan in het leiden der werkzaamheden van het bestuur, in het handhaven der orde bij de beraadslagingen, in het nauwgezet inachtnemen en doen inachtnemen van dit reglement van orde, in het juist aanwijzen en stellen der door de vergadering te beslissen onderwerpen, in het bepalen van de uitkomst der stemmingen en in het behoorlijk doen uitvoeren der besluiten door het bestuur genomen. Art. 12. De President ontvangt alle inkomende stukken en laat ze op de daarvoor bestemde registers brengen. Art. 13. Indien de President het noodig mogt oordeelen, dat andere autoriteiten of personen op de stukken gehoord worden vóór dat ze bij het bestuur in behandeling komen, zal hij daartoe mogen overgaan. Art. 14. De President is bevoegd om de stukken, vóór dat ze in de vergadering van het bestuur behandeld worden, in rondlezing te brengen aan de leden. Gelijkerwijs kan hg' een of meer leden in kommissie stellen tot het onderzoeken van zaken of het ontwerpen van reglementen en belangrijke schrifturen en de leden zijn gehouden daaraan te voldoen. Art. 15. De afgaande brieven, berigten en mededeelingen van het bestuur worden onder den titel: het Bestuur over de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië, door den President alleen geteekend en onderteekend van wege het bestuur door den Sekretaris. Art. 16. Bij afwezigheid, ontstentenis of tijdelijke verhindering van den President worden zijne funetiën waargenomen door den VicePresident. Wanneer de beide betrekkingen van President en VicePresident gelijktijdig mogten komen te vaceren, worden de functiën van President tijdelijk door het oudste lid van benoeming uit de predikanten vervuld. Ingeval de Sekretaris het oudste lid des bestuurs is en de AdjunctSekretaris de vergadering niet bijwoont, worden de functiën van Sekretaris door den op hem volgenden oudsten predikant van benoeming waargenomen. Van den Sekretaris en den Adjunct-Sekretaris. Art. 17. De Sekretaris is verpligt alle vergaderingen van het bestuur bjj te wonen en moet steeds eenigen tijd vóór het aangaan der vergadering, in het daarvoor bestemde lokaal, tegenwoordig zijn, ten einde den President in de gelegenheid te stellen, om vooraf met'hem te spreken over de zaken, welke in overweging moeten genomen worden. Art. 18. Onder toezigt van den President is de Sekretaris belast: a. met de redactie der notulen van het verhandelde in elke vergadering, welke steeds in de bijeenkomst, volgende op die, waartoe ze behooren, ter resumtie zullen worden aangeboden; b. met de redactie en expeditie van alle door het bestuur te schrijven brieven, verslagen, berigten, enz.; c. met de zorg voor de bewaring der archieven, boeken en meubelen van het bestuur; d. met het aanhouden der registers, zoo op de agenda der inkomende en afgaande stukken, als op de notulen en archieven. Stukken in rondlezing gezonden wordende, worden de retroacta daarbij gevoegd. Art. 19. Tot sluiting der door het bestuur te verzenden brieven enz. zal de Sekretaris zich moeten bedienen van een zegel, voerende 'sRijks wapen in het midden, met het opschrift: Protestantsch kerkbestuur in Nederlandsch-Indië. Art. 29. De Sekretaris is bevoegd om den Adjunct-Sekretaris doorloopend met de functiën van het sekretariaat te belasten. Slotbepalingen. Wanneer in het vervolg van tijd eenige verandering of bijvoeging in dit reglement noodig mogt zijn, zal over de daartoe betrekkelijke voorstellen geen besluit mogen genomen worden, tenzij al de leden, die het bestuur uitmaken, tegenwoordig zjjn. Aldus gearresteerd in de vergadering van het bestuur over de Protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië van den 26sten September 8. Kerkeraadsvergaderingen behooren met gebed geopend en gesloten te worden. (Rondschrijven van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië aan de Kerkeraden d.d. 14 September 1909 No. 304). Naar aanleiding van een kort geleden in den boezem van een onzer kerkeraden gerezen geschil omtrent de vraag of kerkeraadsvergaderingen al dan niet met gebed behooren geopend en gesloten te worden, acht het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië zich verplicht aan alle kerkeraden der Protestantschè gemeenten in deze gewesten als zjjn uitdrukkelijken wensch te kennen te geven dat, in overeenstemming met de grondbeginselen waarop de kerkelijke organisatie berust, elke vergadering van een kerkeraad worde geopend en gesloten met gebed. 9. Reglement op de uitoefening van kerkelijk opzicht en kerkelijke tucht voor de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië. (Staatsblad 1854 No. 37, zooals het is gewijzigd bjj Staatsblad 1901 No. 81). Ie HOOFDSTUK. Aigemeene bepalingen. Art. 1. Het kerkelijk opzigt wordt, overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement, uitgeoefend door de ■ kerkeraden der plaatselijke gemeenten en het kerkbestuur gevestigd te Batavia. Art. 2. Deze kollegiën stellen zich tot hoofddoel om, door het houden van een godsdienstig en zedelijk toezigt, zoo op de leden der gemeenten, als wel inzonderheid op de kerkelijke ambtenaren en beambten, de handhaving der leer van het Evangelie en der zuiverheid van zeden, zooveel mogelijk te bevorderen. Art. 3. Dit toezigt strekt zich derhalve niet alleen uit over zoodanige wanbedrijven, welke de burgerlijke overheid straft, maar ook over ander ergerlijk wangedrag, zoomede over misdragingen en nalatigheid van kerkelijke ambtenaren in de waarneming hunner bedieningen. Art. 4. Daarentegen moeten gemelde kollegiën zich onthouden van inmenging in burgerlijk bestuur of burgerlijke regtspleging; voorts den toon en de houding van deze laatste, zooveel mogelijk, vermijden; terwijl derzelver leden zich als vaderlijke opzigters, niet als regters, behooren te beschouwen. Art. 5. Bij de beoordeeling van strafbare handelingen, zal door hen wel worden gelet op het onderscheid, hetwelk tusschen enkele misstappen en doorgaande onzedelijkheid of hebbelijke verkeerdheid moet worden gemaakt, zoomede op de ootmoedigheid in het belgden van schuld èn de onderwerping dergenen die bestraft moeten worden dan wel op hunne hardnekkigheid in het ontkennen of tegenstreven, en eindelijk op alle andere verligtende of verawarende omstandigheden.' Art. 6. Niemand, de regtspraktjjk of het beroep van zaakwaarnemer voor eenige regtbank uitoefenende, zal als zaakgelastigde voor kerkelijke kollegiën toegelaten, noch zullen bjj deze eenige stukken aangenomen worden, welke door burgerlijke praktizijns, als zoodanig onderteekend zijn, maar ieder is verpligt zijne in te dienen stukken zelf te onderteekenen. Art. 7. Kommissiën, aan welke het onderzoek eener zaak is opgedragen, zullen schriftelijk verslag doen, waarbij, nevens eene duidelijke opgave en ontwikkeling der zaak, de bewijzen, voor en tegen aangevoerd, kortelijk worden medegedeeld, zonder dat daaruit bljjken mag, welk gevoelen de kommissie zelve toegedaan is. Art. 8. Bijaldien hg het onderzoek door eene kommissie van tegen iemand ingebragte bezwaren zich meer andere tegen denzelfden persoon mogten voordoen, zal de kommissie bevoegd zgn haar onderzoek ook tot deze uit te strekken. Art. 9. Kerkelijke kollegiën of kommissiën uit dezelve kunnen van hen, wier getuigenissen moeten worden ingewonnen, vooraf den eed, of naar mate van ieders godsdienstige gezindheid, de belofte vorderen, dat zg in hetgeen zg zullen verklaren, ondubbelzinnig en opregt de waarheid spreken zullen. De verklaringen der getuigen zullen steeds in geschrift gesteld en door hen geteekend worden. Ditzelfde zal geschieden met de opgaven van den beklaagde. Art. 19. In kerkelijke vergaderingen wordt over alle op het kerkelijk opzigt betrekking hebbende zaken bg' volstrekte meerderheid der tegenwoordig zijnde leden besloten; zullende echter geen uitspraak mogen gedaan worden, tenzij ten minste twee derden der leden van het kollegie tegenwoordig zgn. Art. 11. Wanneer in zaken, bjj het voorgaand artikel vermeld, de stemmen staken, zal de afdoening der zaak, zoo die uitstel lgdt, tot eene volgende bijeenkomst verschoven worden. Zoo dan wederom de stemmen staken, zal een oud lid van het kollegie, of bg het ontbreken van zoodanig lid, een van de notabele leden van de gemeente door de vergadering benoemd en tot dezelve geroepen worden. Zoo de meerderheid oordeelt dat de zaak geen uitstel lgdt, zal het laatste middel dadeljjk ter hand genomen worden. De bepalingen van dit artikel zgn, niettegenstaande het voorkomende bij art. 7 van het reglement van orde van het bestuur over de Protestantsche kerken in Nederlandsch-Indië evenzeer voor, dat bestuur, als voor de kerkeraden der plaatselijke gemeenten van toepassing. Art. 13. Leden van kerkelijke kollegiën oordeelen niet over zaken, in welke zg zelve, of personen die hun in de eerste vier graden van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan, betrokken zgn, doch zullen gedurende de deliberatie over dezelve de vergaderingen verlaten. Zoo de vergadering hierdoor tot beneden twee derden der leden van het kollegie mogt verminderd worden, zal het ontbrekende getal op dezelfde wijze als bij art. 11 bepaald is, worden aangevuld. Art. 13. De uitspraken van kerkelijke kollegiën moeten kortelgk de gronden vermelden waarop zij berusten. Bijaldien zij op kerkelijke verordeningen zgn gegrond, moeten deze aangehaald worden. Art. 14. Het staat aan ieder lid van een kerkelijk kollegie vrij, om in geval hg zich met eene door de meerderheid genomen beslissing niet kan vereenigen, daarvan in de notulen aanteekening te doen houden. Art. 15. De kosten, welke bg de behandeling eener zaak, ingevolge de bepalingen van dit reglement, noodwendig hebben moeten worden gemaakt, zullen, behoudens de voor elk speciaal geval daartoe vooraf verkregen bewilliging van den Gouverneur-Generaal, uit 'slands kas worden vergoed. Nogtans zullen die kosten bg de eindbeslissing geheel of gedeeltelijk ten laste van dengene kunnen gebragt worden, door wiens schuld zg blijkbaar zgn veroorzaakt. In dat geval kan het Gouvernement een regt van verhaal jegens dezen uitoefenen. Art. 16. De berekening der kosten zal, ten verzoeke van de belanghebbenden, door het kollegie voor hetwelk zg gemaakt zgn, nagezien en het bedrag vastgesteld worden. Van de uitspraken der Kerkeraden te dien aanzien, valt hooger beroep aan het Kerkbestuur. 2de HOOFDSTUK. Van de kerkeraden). Art. 17. De kerkeradeh der plaatselijke gemeenten oefenen het kerkelijk opzigt uit over de leden der gemeente, de catechiseermeesters en catechiseermeesteressen, de krankbezoekers, de oefeninghouders, en verder over alle kerkelijke bedienden, die eene kerkelijke aanstelling ontvangen hebben. Leden van het kerkbestuur, predikanten, zendelingen-leeraars, ouderlingen en diakenen zgn daaronder niet begrepen. Art. 18. De bestraffingsmiddelen, van welke zich de kerkeraad bij de uitoefening van kerkelgke tucht kan bedienen, bestaan: le. in eene broederlijke vermaning door eenen predikant, in naam des kerkeraads te doen; 2e. in eene ernstige mondelinge bestraffing door eene kommissie- uit den kerkeraad; 3e. in de ontzegging van het gebruik van het heilig avondmaal voor eenen bepaalden tijd; 4e, in zoodanige ontzegging voor eenen onbepaalden tgd. De laatste twee bestraffingsmiddelen zullen niet worden aangewend, dan waar zulks, ter voorkoming van openbare ergernis, noodzakelijk is, en zal, waar zulks geschied is, van de uitspraak terstond moeten worden mededeeling gedaan aan het kerkelijk bestuur gevestigd te Batavia. Zij hebben ten gevolge de schorsing of het gemis van zoodanige regten en voordeden, als aan het lidmaatschap of de bediening verbonden zijn. Ten opzigte van de alimentatie van behoeftigen, zal echter ten deze met moderatie gehandeld worden. Art. 19. De ontzegging van het gebruik des heiligen avondmaals voor eenen onbepaalden tijd. zal op voldoende blijken Van beterschap worden ingetrokken. Art. 29. Wanneer bij den kerkeraad tegen iemand eenig bezwaar wordt ingebragt, zal die raad, redenen vindende om de zaak te onderzoeken, daartoe eene kommissie van twee leden uit deszelfs midden benoemen. Art. 21. De kommissie zal den bezwaarde schriftelijk oproepen met korte opgave der zaak, waarover hjj gehoord zal worden. Zoo de bezwaarde op eene eerste oproeping niet verschijnt, zal eene tweede gedaan worden. Art. 22. Bijaldien uithoofde van verren afstand of andere redenen, het hooren van den bezwaarde in persoon minder raadzaam schijnt, zal hij worden uitgenoodigd, binnen eenen bu' de oproeping te bepalen termijn, zijn antwoord in geschrift aan de kommissie in te zenden. Geen antwoord binnen dien termijn ingekomen zjjnde, zal de bezwaarde aan die beantwoording herinnerd en hem een tweede termijn verleend worden. Art. 23. Zoodra het verhoor heeft plaats gehad of het antwoord ontvangen is, dan wel de termijnen daartoe verstreken z$n, zullen de getuigen worden gehoord, wier verklaringen, hetzij tot staving dér ingebragte bezwaren, hetzij tot verdediging van den bezwaarde, kunnen strekken. Art. 24. Bijaldien er onder de getuigen zijn, die te ver af wonen om, zonder aanmerkelijke kosten te veroorzaken, voor de kommissie te kunnen verschijnen, zuilen deze bij brief worden uitgenoodigd, hunne verklaringen schriftelijk in te dienen, dan wel zal de kerkeraad, op het rapport der kommissie, het verhoor dier getuigen aan iemand anders kunnen opdragen. Art. 25. Nadat de getuigen gehoord zjjn, zal de kommissie, onder overlegging der bescheiden, van hare bevinding aan den kerkeraad verslag doen. Art. 29. Bijaldien alsdan mogt bljjken, dat nog andere punten behooren te worden onderzocht, zal aan dezelfde kommissie worden opgedragen om ook te dien aanzien het noodige te verrigten, ten ware de kerkeraad het in het belang der zaak noodzakelijk mogt achten, den bezwaarde of de getuigen, zoo zij ter plaatse aanwezig zgn, in de vergadering zelve te hooren. Art. 27. De zaak daarna in deliberatie gelegd en beslist zijnde, zal de uitspraak in geschrifte gesteld, in de notulen geboekt en aan den bezwaarde, zoo spoedig doenlijk, kenbaar gemaakt worden. Ook zal hem, zoo hg zulks verlangt, daarvan een afschrift gegeven worden. 3de HOOFDSTUK. Van het beroep op het kerkbestuur. Art. 28. Degeen, op wien een der laatste twee in art. 18 van dit reglement vermelde bestraffingsmiddelen is toegepast, zal zich van den kerkeraad mogen beroepen op het kerkbestuur te Batavia. Dit beroep schorst de uitvoering van de uitspraak niet. Art. 29. Hij zal te dien einde binnen veertien dagen nadat hg met de uitspraak is bekend gemaakt, van zgn voornemen kennis moeten geven aan den voorzitter van den kerkeraad, bij een geschrift op hetwelk de dag der indiening moet worden aangeteekend. Art. 39. Binnen veertien dagen na deze kennisgave zal hij aan denzelfden voorzitter eene memorie kunnen indienen, behelzende de redenen van zgn bezwaar, en alles wat hg meent tot zijn voordeel te kunnen doen strekken. Art. 31. Terstond na ontvangst dezer memorie, of, zoo geene memorie is ingekomen, na verloop van den daarvoor gestelden termijn, zendt de kerkeraad al de ter zake betrekkelijke stukken, vergezeld van deszelfs berigt, aan het kerkbestuur. Art. 32. De Voorzitter van het kerkbestuur, deze stukken ontvangen hebbende, zendt dezelve ten spoedigste aan de leden rond, ten einde de zaak, zoo mogelijk, in de eerstkomende vergadering in deliberatie worde gebragt. Art. 33. Ingeval het kerkbestuur nadere ophelderingen mogt verlangen, zal het die of van den kerkeraad, of van den bezwaarde, binnen eenen vast te stellen termijn kunnen vorderen. Van de eindbeslissing van het kerkbestuur zullen de kerkeraad en de bezwaarde ieder een afschrift bekomen. 4de HOOFDSTUK. Van het kerkbestuur in zaken van kerkelijke tucht, welke onmiddellijk voor hetzelve behooren. Art. 34. De kerkelgke tucht over predikanten, zendelingenleeraars, ouderlingen en diakenen, zoomede over de leden van het kerkbestuur, wordt door dit hooger kerkelijk kollegie uitgeoefend, met dien verstande, dat waar het de toepassing geldt van een der bestraffingsmiddelen, onder letter B van art. 38 vermeld, de bevoegdheid van het kerkbestuur zich zal bepalen tot het doen van eene gemotiveerde voordragt aan den Gouverneur-Generaal. Art. 35. Het kerkbestuur zal daarbij in het oog houden, dat het toezigt over evengenoemde kerkelijke ambtenaren steeds met meerdere gestrengheid behoort gehouden te worden, dan over leden der gemeenten, en niet slechts zedelijk wangedrag, maar ook wel inzonderheid misdragingen in hunne kerkelijke bedieningen en verwaarloozing der daaraan verbondene pligten, in hen niet onbestraft mogen gelaten worden. Art. 36. Ieder lid der gemeente heeft het regt tot het doen van aanklagt wegens ergerlijke gedragingen van kerkelijke ambtenaren, en de leden van het kerkbestuur zijn ambtshalve verpligt, om van de ongunstige berigten, welke ten aanzien van kerkelgke ambtenaren te hunner kennis komen, in de eerstkomende vergadering mededeeling te doen, zonder dat zij daardoor het regt verliezen van; bg de verdere behandeling der zaak, daarover mede te stemmen. Art. 37. Beschuldigingen tegen de leer van eenen predikant zullen niet kunnen aangenomen worden, tenzij dezelve gestaafd worden door duidelijke bewijzen, dat hg de leer van het evangelie openlijk heeft wedersproken of bestreden. Art. 38. De bestraffingsmiddelen, welke op de in art. 34 vermelde personen kunnen Worden toegepast, zgn: A. In het algemeen: Vermaning en bestraffing bg brief van het kerkbestuur, en waar dit middel, naar den aard der zaak, onvoldoende dan wel vruchteloos aangewend is: B. I. voor predikanten: le. Schorsing voor eenen bepaalden tgd met of zonder verlies van traktement. 2e. Ontslag als predikant voor den dienst in NederlandschIndië. II. Voor zendelingen-leeraars: le. Schorsing voor eenen bepaalden tgd in de waarneming van hunne bediening als hulpprediker, met of zonder verlies der bezoldiging uit 'slands kas. 2e. Ontslag uit hunne betrekking als hulpprediker. III. Voor leden van het kerkbestuur, geene predikanten zijnde, ouderlingen en diakenen: Ontslag uit hunne kerkelijke bedieningen. Art. 39. Iemand om wangedrag uit zgne kerkelgke bediening ontslagen zgnde, moet tevens geacht worden als lidmaat van het gebruik des heiligen avondmaals ontzet te wezen, doch zal laatstgenoemde ontzetting op voldoende blijken van beterschap worden opgeheven. Art. 49. Wanneer bjj het kerkbestuur tegen een der in art. 34 genoemde kerkelijke ambtenaren, ter zake van deszelfs ambtsbediening of wandel eene aanklagt is ingebragt, van welker ongegrondheid niet reeds dadelijk duidelijk blg'kt, of wanneer bg dat bestuur zoodanige geruchten betrekkelijk ergerlijke gedragingen of pligtverzuim van gemelde ambtenaren zgn bekend geworden, dat een onderzoek daaromtrent noodig schg'nt, zal hetzelve eene kommissie benoemen van twee leden uit zgn midden, waarvan steeds één een predikant zal moeten B Indien persoonlijk onderzoek in loco noodig is, benoemt het Kerkbestuur, na bekomen toestemming van den Gouverneur-Generaal, daartoe eenen gecommitteerde, die de in dit artikel bedoelde commissie vervangt. Op dezen gecommitteerde zijn van toepassing de bepalingen omtrent de commissie in de artikelen 7 tot en met 9 en 42 tot en met 49, met dien verstande dat: a. het antwoord bedoeld in artikel 42, ook ingeval de bezwaarde met aanwezig is ter plaatse, waar het Kerkbestuur gevestigd is, persoonlijk aan den gecommitteerde kan worden kenbaar gemaakt, indien deze den bezwaarde op diens verzoek daartoe vergunning geeft; b. het verhoor van getuigen, die zich niet bevinden ter plaatse, waar het Kerkbestuur gevestigd is, met afwijking van de tweede alinea van artikel 45 zal geschieden door den gecommitteerde, indien deze ter verblijfplaats van die getuigen aanwezig is; c. de gecommitteerde, wanneer hij getuigen verhoort of het antwoord van den bezwaarde krachtens bekomen vergunning door dezen persoonlijk hem wordt kenbaar gemaakt, zich zal doen bijstaan door eenen door of namens het Kerkbestuur daartoe uit te noodigen kerkelijken ambtenaar, dan wel bij ontstentenis van dien door eenen landsdienaar, daartoe door of namens den GouverneurGeneraal op voorstel van het Kerkbestuur aan te wijzen. De gecommitteerde geniet reis- en verblijfkosten volgens de daaromtrent voor landsambtenaren bestaande bepalingen (i). Art. 41. Wanneer het eene misdaad geldt van zeer ergerlijken en geruchtmakenden aard, zal het kerkbestuur, oordeelende dat er reeds aanvankelijk gewigtige redenen aanwezig zijn om het bestaan van schuld aan te nemen, tevens bevoegd zjjn den bezwaarde bij brief te gelasten zich, hangende het onderzoek, van de uitoefening zijner kerkelijke bediening te onthouden. Hiervan zal worden kennis gegeven aan het kollegie, waarbij de bezwaarde zijne kerkelijke bediening uitoefent, en aan den GouverneurGeneraal. Art. 42. De kommissie zal de ingebragte bezwaren schriftelijk ter kennis brengen van den betrokkene, met bijvoeging van een afschrift der overgelegde bescheiden, en met uitnoodiging om binnen eenen tevens te bepalen termijn, van schriftelijk antwoord te dienen. Bijaldien de bezwaarde ter plaatse waar het kerkbestuur is gevestigd aanwezig is, zal hij, zulks verkiezende, zgn antwoord ook persoonlijk aan de kommissie kunnen kenbaar maken. Art. 43. Geen antwoord binnen den bepaalden termijn ontvangen zijnde, zal de bezwaarde aan die beantwoording herinnerd en hem een tweede termijn verleend worden. (!) Dit artikel is met de laatste drie alinea's aangevuld b;i Koninklijk Besluit van 15 November 1900 No. 28 (Indisch Staatsblad 1901 No. 81). Art. 44. Zoodra het antwoord ontvangen is, of wel de termijnen daartoe verstreken zjjn, zullen de getuigen worden gehoord, wier verklaringen, hetzij tot staving der ingebragte bezwaren, hetzij tot verdediging van den bezwaarde, kunnen strekken. In spoed vereischende zaken, of waar zulks, uit hoofde van andere redenen, noodzakelijk schijnt, zal met het verhoor der getuigen een aanvang kunnen worden gemaakt, zonder dat het antwoord van den bezwaarde vooraf behoeft afgewacht te worden. Art. 45. De getuigen zullen worden gehoord op door de kommissie ontworpen vraagpunten. Voor zooveel de getuigen zich niet ter plaatse, waar het kerkbestuur gevestigd is, bevinden, zal het verhoor geschieden ten overstaan van zoodanige kerkelijke ambtenaren, als daartoe door de kommissie, namens het kerkbestuur, zullen worden verzocht, dan wel, waar zulks naar den aard der zaak. raadzamer schijnt, door de plaatselijke autoriteit, na daartoe voor elk speciaal geval verkregen bewilliging van den Gouverneur- Generaal. Art. 46. Na afloop van het verhoor der getuigen, zullen der«elver verklaringen, voor zoover zij meerdere bezwaren inhouden dan bereids door hem erkend waren, aan den bezwaarde worden medegedeeld, en hij in de gelegenheid gesteld worden om zich daartegen te verdedigen. Art. 47. Bijaldien de bezwaarde mogt verlangen zijne verdediging in persoon aan de kommissie voor te dragen, zal zulks dadelijk door haar worden toegestaan, ten ware de kommissie grond mogt vinden te vreezen, dat de afdoening der zaak daardoor te zeer zou worden vertraagd, in welk geval jij de beslissing van het kerkbestuur hieromtrent zal verzoeken. Art. 48. Na afloop van haar onderzoek zal de kommissie haar verslag, vergezeld van al de ter zake betrekkelijke bescheiden, aan den voorzitter van het kerkbestuur indienen, die hetzelve ten spoedigste aan de leden in rondlezing zal zenden, ten einde de zaak, zoo mogelijk in de eerstkomende vergadering, in beraadslaging worde gelegd. Art. 49. Het kerkbestuur zal bevoegd zijn aan de kommissie de punten op te geven, welke hetzelve van oordeel is dat nader moeten worden onderzocht, zoomede om den bezwaarde of de getuigen, zoo deze ter plaatse aanwezig zijn, in de vergadering te hooren. Art. 59. Bijaldien het kerkbestuur van oordeel is, dat op den bezwaarde een der bestraffingsmiddélen onder letter B. van art. 38 vermeld, behoort toegepast te worden, zal hetzelve, onder overlegging van alle betrekkelijke bescheiden, daartoe eene gemotiveerde voordragt doen aan den Gouverneur-Generaal. Art. 51. De beschikking door den Gouverneur-Generaal naar aanleiding dier voordragt genomen, zal dadelijk ten uitvoer worden gelegd, doch zal de gestrafte bevoegd zn'n, binnen den tijd van een jaar, deszelfs bezwaren daartegen, door tusschenkomst der kommissie tot de zaken der protestantsche kerk in Nederlandsen Oost- en West-Indië te 's Gravenhage, ter keimisse van den Koning te brengen, die daarop, na de synode (*) gehoord te hebben, naar bevinding zal beslissen. Geljjkerwg's zal door het kerkbestuur kunnen worden gehandeld, bijaldien de door den Gouverneur-Generaal genomen beschikking in eenig wezenlijk punt van deszelfs voordragt verschilt. De opzending der betrekkelijke bescheiden aan de kommissie voor de zaken der protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië, zal door de regering in Indië geschieden, binnen den tijd van drie maanden nadat zü van het beroep heeft kennis gekregen. 5de HOOFDSTUK. Van het kerkbestuur in kerkelijke geschillen. Art. 52. Geschillen betrekkelijk kerkelijke aangelegenheden, hetzg tusschen kerkelijke ambtenaren en kollegiën onderling, hetzij tusschen hen en de gemeente, bij welke zij hunne bedieningen uitoefenen, zullen voor het kerkbestuur gebragt en door hetzelve beoordeeld worden. Art. 53. Te dien einde zal men zich schriftelijk moeten vervoegen aan den voorzitter van het kerkbestuur, die een afschrift van het gediend schriftuur, met bijlagen, in handen stelt van dengene, over wien men zich bezwaart, met uitnoodiging om, binnen eenen daarbij bepaalden termijn, hierop te berigten. Het bepaalde bg art. 43 is ten deze van toepassing. Art. 54. Het berigt ingekomen dan wel de termijnen daartoe verstreken zijnde, zal de voorzitter de stukken bij de leden van het kerkbestuur in rondlezing zenden, ten einde, zoo mogelijk, ter eerstkomende vergadering te worden voorgebragt. Art. 55. Het kerkbestuur zal alsdan raadplegen of het geschil vatbaar is om op eene minnelijke wijze uit den weg te worden geruimd, in welk geval het daartoe de vereischte pogingen zal aanwenden. Art. 56. Bijaldien zulks naar den aard van het geschil of om andere redenen minder doelmatig schijnt, zoomede wanneer zulks vruchteloos is beproefd geworden, zal het kerkbestuur, de zaak genoegzaam toegelicht vindende, daarin naar bevinding beslissen. Art. 57. In het tegenovergestelde geval zal het kerkbestuur eene commissie of eenen gecommitteerde benoemen, zooals in artikel 40 is voorgeschreven, die de in geschil zg'nde partgen, voor zooveel noodig, nader hooren en voorts al datgeen onderzoeken zal wat tot betere toelichting der zaak kan strekken (2). Het bepaalde bg' de artikels 48 en 49 is verder ten deze van toepassing. C1) In art. 4 van het Algemeen Reglement der Ned. Herv. Kerk is het volgende bepaald: „De belangen der Oost- en West-Indische kerken zijn een voorwerp van de „aanhoudende zorg der Synode van de Ned. Herv. Kerk. De betrekking dezer „Kerken tot de Synode wordt nader geregeld. Intusschen wordt zij onderhouden „door tusschenkomst van den Secretaris der Synode, als lid der Commissie voor „de zaken der Protestantsche Kerken in Ned.-Indië". (») Deze alinea luidt aldus ingevolge het Koninklijk Besluit van 15 November 1900 No. 28 (Indisch Staatsblad 1901 No. 81). Art. 58. De beslissingen van het kerkbestuur zullen aan de belanghebbenden schriftelijk worden medegedeeld, en zal daaraan onmiddellijk gevolg gegeven worden, behoudens de bevoegdheid der partjjen om zich bjj het Gouvernement deswege te bezwaren. Goedgekeurd en bekrachtigd bjj Koninklijk besluit van den 28sten Februari 1854 No. 63. Afschrift enz. 10. De samenstelling van kerkeraden, onderworpen aan de goedkeuring der Regeering. (Gouv. besluit van 5 Juni 1857 No. 53; Bjjblad No. 198). Een hoofd van gewestelijk bestuur op Java heeft de benoeming voorgesteld van twee ouderlingen en twee diakenen bjj de Protestantsche gemeente aldaar, met bepaling dat zjj met den predikant als voorzitter, zullen uitmaken den kerkeraad dier gemeente; terwjjl werd geadviseerd om te bepalen dat de bedoelde kerkeraad zou bestaan uit den tjjdelyken predikant als voorzitter, twee ouderlingen en twee diakenen. Bjj artikel 1 van het besluit van 5 Junjj 1857 No. 53 is te kennen gegeven: dat wanneer een kerkeraad bij de Protestantsche gemeente (in het betrokken gewest) zou zjjn samengesteld, op die samenstelling de goedkeuring der Regeering kon worden gevraagd. Met het voorstel tot benoeming der ouderlingen en diakenen werd verwezen naar het bepaalde bjj Staatsblad 1854 No. 99 (!). Eene bepaling van Regeeringswege van de samenstelling van kerkeraden stelt daar eene inmenging in kerkelgke aangelegenheden, niet strookende met de Regeeringsbeginselen, nedergelegd in het Reglement op het beleid der Regeering in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1855 No. 2). Ten overvloede blijkt dit uit de beraadslaging, op 8 Augustus 1854, in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, over het VII hoofdstuk van gezegd reglement en meer bijzonder nog uit hetgeen bjj die gelegenheid door den Minister van Koloniën, als orgaan van de Regeering, gezegd is (2). De Regeering wenscht zich te bepalen tot eene eenvoudige goedkeuring van de samenstelling van kerkelijke colleges wanneer daartegen bg haar geene overwegende bedenkingen bestaan. (1) Sedert ingetrokken bi] Staatsblad 1864 No. 69- (Zie blz. 24). (2) Zie het verslag der handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gedurende de zitting van 185$—1854 (Bijblad der Nederlandsche Staats Courant, vel 382, blz. 1423 en volgende). 11. De benoemingen van ouderlingen, diakenen en andere kerkelijke beambten niet onderworpen aan de goedkeuring der gewestelijke autoriteiten. (Staatsblad 1864 No. 69). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 27sten April 1864, No. 21. Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: In te trekken de besluiten van 12 Februari 1829 No. 12, 23 Mei 1845 No. 33 en 29 December 1854 No. 8 (Staatsblad No 99), krachtens welke bepalingen de benoemingen van ouderlingen, diakenen en andere kerkelgke beambten der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië zgn onderworpen aan de goedkeuring der gewestelijke autoriteiten. Ten tweede enz. Afschrift enz. 12. Correspondentie der Protestantsche kerkeraden met het Gouvernement. (Staatsblad 1845 No. 27). Besluit van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 24sten October 1845, No. 2. Gelezen enz. De Raad van Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat de kerkeraden, geene uitgezonderd, eenige he-. schikking van het Gouvernement verlangende of behoevende, verpligt zullen zgn zich daartoe, met eene of onder overlegging van eene aan het kerkbestuur gerigte voordragt, te wenden tot de autoriteit alwaar de kerkeraad gevestigd is, welke hare consideratiën en advies deswege, na zoo noodig de betrokkene autoriteiten van andere daarbij belanghebbende gemeenten te hebben gehoord, zal rigten aan het Gouvernement en zal indienen door middel van het kerkbestuur, welk kollegie de stukken met deszelfs consideratiën en advies den GouverneurGeneraal aanbieden zal; . zullende nogtans de stukken betreffende de benoeming van ouderlingen, enz. door de plaatselijke autoriteiten regtstreeks aan het Gouvernement worden ingediend (*); Alles met dien verstande, dat in deze slechts verstaan zgn geworden de onder het kerkbestuur der Protestantsche gemeente sorterende kerkeraden. Afschrift enz. (l) Deze alinea Is als vervallen te beschouwen, in verband met het besluit van 5 Juni 1857 No. 53 (Bijblad No. 198), zie bldz. 23. 13. Regelen voor de verdeeling en de aanwending der opbrengst van het een per mille voor de armen en van de door de ambtenaren van den burgerlijken stand gecollecteerde giften. (Staatsblad 1886 No. 127, zooals het is gewijzigd bh' Staatsblad 1901 No. 193, Staatsbl. 1905 No. 419 en 483 en Staatsblad 1925 Nos 223 (») en 434 (2). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 25 Juni 1886 No. 3/c. Gelet enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelgk: Met intrek! ving van alle tot dusver ter zake van de ondersteuning van behoeftige Christenen in Nederlandsch-Indië gegeven voorschriften, vast te stellen de volgende: „Regelen voor de verdeeling en de aanwending der opbrengst van „het één per mille voor de armen en van de door de ambtenaren van „den burgerlijken stand gecollecteerde giften". . § 1. Het één per mille; van openbare verkoopingen, openbare verhuringen en loterijen geheven, en de armengiften, door de ambtenaren van den burgerlijken stand gecollecteerd, zgn bestemd tot ondersteuning van behoeftige Christenen, die niet of niet in voldoende mate uit andere fondsen bedeeld worden. § 2. Op Java en Madoera en op Sumatra is de aanwending dier gelden opgedragen aan Commissiën tot ondersteuning van behoeftige Christenen, overigens aan de na te noemen kerkelijke armbesturen. § 3. Commissiën tot ondersteuning van behoeftige Christenen zgn gevestigd te Batavia, te Semarang, te Soerabaja en te Padang. Elke commissie bestaat uit vg'f Leden, en wordt bijgestaan door een Secretaris (3). Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur ter plaatse, waar de commissie gevestigd is, is ambtshalve Lid, tevens Voorzitter. De vier andere Leden van welke twee tot de Protestantsche en twee tot de Roomsch-Catholieke kerk behooren, en de Secretaris worden op voordracht van den Voorzitter benoemd door den Directeur van Onderwijs. Eeredienst en Nijverheid (4). 0) Bij Staatsblad 1925 No. 223 is bepaald, dat in alle van Regeeringswege vastgestede voorschriften en reglementen en besluiten, betreffende het armwezen, de instellingen van weldadigheid en van openbaar nut en de loterijen, waarmede de bemoeienis in verband met het K. B. van 13 Oct. 1924 (Ind. Stbl. No. 576) overgaat van het Departement van O. en E. naar dat van Justitie, in stede van Directeur van O. en B. wordt gelezen: Directeur van Justitie. (s) Bij Staatsblad 1925 No. 434 is bepaald, dat de bevoegdheden, bemoeiingen en verrichtingen in zake bovenstaande Regelen, in provincies en andere nader aan te wijzen gewesten worden uitgeoefend door de gouverneurs. (*) Aan den Secretaris van elke Commissie is bij G. B. van 28 Mei 1923 No. 36 voor administratie kosten toegekend een vergoeding van ƒ 25. 's jaars. (*) Deze alinea luidt aldus ingevolge Staatsblad 1905 No. 483. § 4. De werkkring der commissiën tot ondersteuning van behoeftige Christenen strekt zich uit over de gewesten, van welke zg de in § 1 bedoelde gelden, met uitzondering van het één per mille van de opbrengst der groote Gouvernements-veilingen van producten en andere handelsartikelen, zoomede van loterijen van een hooger bedrag dan ƒ 10.000, genieten (l) Elke commissie ontvangt van de betrokken Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur opgave van de voor bedeeling van harentwege in aanmerking komende behoeftigen, die buiten de plaats wonen, waar zg gevestigd is. § 5. Met uitzondering van het één per mille van de opbrengst der groote Gouvernements-veilingen van producten en andere handelsartikelen, zoomede van loterijen van een hooger bedrag dan ƒ 10.000, worden de in § 1 bedoelde gelden uitgekeerd als volgt (x): o. die, welke geïnd zgn in de residentiën Bantam, Batavia, Krawang, Preanger-Regentschappen en Cheribon aan de commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen te Batavia; 6. die, welke geïnd zijn in de residentiën Tegal, Pekalongan, Semarang, Japara, Rembang, Banjoemas, Bagelen, Kedoe, Djokjakarta, Soerakarta en Madioen aan de commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen te Semarang; c. die, welke geïnd zgn in de residentiën Soerabaja, Madoera, Pasoeroean, Probolinggo, Besoeki en Kediri aan de commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen te Soerabaja; d. die, welke geïnd zgn in de gouvernementen Sumatra's Westkust en Atjeh en Onderhoorigheden, en de residentiën Tapanoeli, Benkoelen, Lampongsche districten, Palembang en Sumatra's Oostkust, aan d'e commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen te Padang; e. die, welke geïnd zgn in de overige gewesten van NederlandschIndië aan het armbestuur ter hoofdplaats van het gewest, behoudens uitkeering van de gelden, ontvangen: in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, voor de helft aan het armbestuur te Makasser, voor de wederhelft aan dat te Bonthain; in de gewesten Riouw, Banka, Billiton en Bali en Lombok, aan het armbestuur te Amboina; in de afdeeling Banda, aan het armbestuur te Bandjermasin; in de residentie Westerafdeeling van Borneo, aan het armbestuur te Singkawang; in de residentie Timor, aan het armbestuur te Larantoeka. § 6. Het één per mille van de opbrengst der groote Gouvernements-veilingen van producten en andere handelsartikelen, zoomede van loterijen van een hooger bedrag dan ƒ 10.000, wordt in dier voege verdeeld, dat de commissiën tot ondersteuning van behoeftige Christenen C1) Deze alinea luidt aldus ingevolge het Gouvernementsbesluit van 3 Mei 1901 No. 37 (Staatsblad No. 193). te Batavia, Semarang, Soerabaja en Padang respectievelijk vijf twaalfden, twee twaalfden, drie twaalfden en twee twaalfden daarvan ontvangen (*). § 7. Zoodra mogelijk na het einde van elk kwartaal wordt van de in dat kwartaal tnj 'slands kas ontvangen gelden, bedoeld bij § 1, met uitzondering van het één per mille van de opbrengst der groote Gouvernements-veilingen van producten en andere handelsartikelen, zoomede van loterijen van een hooger bedrag dan ƒ 10.000, opgave gedaan: door de Hoofden der gewesten, genoemd in § 5a, aan den Directeur van Onderwijs, Eeredierist en Nijverheid; door de Hoofden der gewesten, genoemd in § 5b aan den Resident van Semarang'; door de Hoofden der gewesten, genoemd in § 5c, aan den Resident van Soerabaja; door de Hoofden der gewesten, genoemd in § 5d, en door de Residenten der Padangsche Bovenlanden en van Tapanoeli, aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust. Van het één per mille van de opbrengst der groote Gouvernementsveilingen van producten en andere handelsartikelen zoomede van loterijen van een hooger bedrag dan ƒ 10.000, wordt door de betrokken Hoofden van Gewestelijk Bestuur opgave gedaan aan den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, de Residenten van Semarang en Soerabaja en de Gouverneur van Sumatra's Westkust zorgen, ieder voor zooveel hem aangaat, voor de spoedige uitkeering van de aan de Commissie toekomende gelden. Eveneens zorgen de betrokken Hoofden van Gewestelijk Bestuur voor de spoedige uitkeering van de bg § 5e voor de in hun gewest aanwezige armbesturen bestemde gelden; zullende hun te dien einde van de aan die armbesturen toekomende gelden uit andere gewesten, zoodra mogelijk na ommekomst na elk kwartaal, door de Hoofden van laatstgenoemde gewesten opgave gedaan worden. Ten tweede: enz. 14. Aigemeene voorschriften omtrent het beheer van de middelen der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië. I. Bepalingen voor de hoofdgemeenten. Art. 1. De middelen der Gemeente worden beheerd door den Kerkeraad, die voor de verschillende daartoe strekkende verrigtingen uit zjjn midden de noodige leden, kommissiën of kollegiën aanwijst, en de vereischte ondergeschikte bepalingen maakt, welke evenals de latere wijzigingen aan het Kerkbestuur worden medegedeeld. Geen der Kollegiën of Kommissiën mag bestaan uit meer dan de helft van het aantal leden van den Kerkeraad. (') Deze paragraaf en de aanhef van § 7 luiden aldus ingevolge het Gouvernementsbesluit van 3 Mei 1901 No. 37 (Staatsblad No. 193). Art. 2. De middelen der Gemeente, strekkende ter voorziening in de kerkdienst, de armenzorg, het onderhoud van een weeshuis of eenige andere aangelegenheid, die een onderwerp van geldelijke bezorging bjj haar uitmaakt, worden als zoovele onderscheiden fondsen beheerd. Art. 3. Van de geldswaarden en goederen van ieder fonds, alsmede van de akten en bescheiden die daarop betrekking hebben, wordt een nauwkeurige inventaris aangehouden. Art. 4. Alle inkomende waarden worden onmiddellijk gestort in het fonds, waarvoor zij verkregen zjjn of bedoeld worden. Gelden, zonder onderscheiding ingekomen, moeten ten spoedigste, in evenredigheid der behoefte, verdeeld worden tusschen de kerk- en armenfondsen. Art. 5. De Voorzitter vam den Kerkeraad houdt voortdurend een waakzaam toezigt op het onderhoud en de aanwending van alle goederen en gelden der gemeente. Bij ontstentenis van eenig tot eene speciale administratieve funktie gequalificeerd lid en bij ontbreken van zijn wettig aangewezen vervanger, wordt door den Voorzitter van den Kerkeraad, voor zooveel de goede gang van zaken eischt, hetzij in eigen persoon, hetzij door speciale magtiging van een der leden, in die funktie voorzien. Art. 6. Elk lid, aan wien eeinig geld of goed uit de fondsen der gemeente ter beschikking, bewaring of verzorging is toevertrouwd, is daarvoor persoonlijk verantwoordelijk. "Wanneer het blijkt dat door toedoen of nalatigheid van zoodanig lid schade is geleden, wordt het bedrag dier schade door den Kerkeraad in billijkheid opgemaakt en op dat lid verhaald. Van iedere schade, die in den boezem van den Kerkeraad niet is kunnen vereffend worden, wordt ten spoedigste aan het Kerkbestuur kennis gegeven. Art. 7. Bij elk fonds is een Penningmeester belast met het ontvangen en uitbetalen der gelden, waarvan door hem nauwkeurig wordt boek gehouden. Iedere betaling geschiedt op de schriftelijke goedkeuring van het daartoe gequalificeerd lid. Bij elke lastgeving tot betaling eener buitengewone uitgaaf wordt het Kerkeraadsbesluit aangehaald waarop die berust. In zeer dringende gevallen kan de President van den Kerkeraad op eigen verantwoordelijkheid last geven tot het doen van buitengewone uitgaven, doch is in die gevallen gehouden ten spoedigste daarvan aan den Kerkeraad mededeeling te doen. Van iedere betaling wordt quitantie genomen. Van deze verpligting zjjn uitgezonderd armenbedeeling, werkloonen aan Inlandsche werklieden en aankoopen uit den Indischen kleinhandel. Art. 8. De gelden, die voor het beheer niet onmiddellijk benoodigd zgn, worden belegd: j a. in eerste hypotheken tot niet hooger dan twee derden van de nauwkeurig geschatte waarde der te verbinden goederen. ' Deze hypotheken mogen alleen gevestigd worden op huizen of landerijen, in vollen eigendom bezeten, en gelegen in de kerkelijke afdeeling waar de gemeente is gevestigd; b. in aandeelen of obligatiën van erkende maatschappijen, welke door de Begeering als borgstelling van ambtenaren zjjn toegelaten; c. bij gebrek aan gelegenheid tot belegging als boven, in vendu-accepten van de in het ressort der gemeente gevestigde vendukantoren, in beleening van effecten voor % der marktwaarde, in belegging bjj de door de Regeering erkende spaarbanken of op zoodanige andere wijze als na verkregen magtiging van het Kerkbestuur, zal worden bepaald. Ieder jaar wordt door eene Kommissie, die zich zoo noodig door deskundigen kan doen voorlichten, de toestand en waarde opgenomen der onroerende goederen, waarop hypotheek is gegeven. Deze Kommissie brengt rapport uit in den Kerkeraad, die naar bevind van zaken handelt. Gebouwen ten behoeve der fondsen verbonden, moeten ten minste voor het volle bedrag, waarvoor ze verhypothekeerd zijn, tegen brandschade worden verzekerd. De Kerkeraad zorgt voor de brandassuraéïie ten koste van den verzekerde, en bewaart de polis. Voor iedere belegging van fondsen, alsmede voor eigenwillige losmaking van verband moet de goedkeuring van den Kerkeraad worden verkregen. Art. 9. Geen lid van den Kerkeraad mag betrokken zjjn in eenige zaak met de fondsen der gemeente, tenzij met toestemming van alle ter vergadering aanwezige leden van den Kerkeraad, wier-aantal minstens % der organieke sterkte moet bedragen. Van deze toestemming wordt in de notulen aanteekening gehouden. Art. 19. Met het einde des jaars worden de boeken gesloten, en wordt dien overeenkomstig voor ieder fonds de rekening opgemaakt, die vóór 1 Maart aan den Kerkeraad wordt ingediend. Eene Kommissie uit den Kerkeraad neemt de kas en waarden op, vergelijkt de rekeningen met de bewijsstukken en brengt rapport uit in den Kerkeraad, welke de rekening bjj akkoord-bevinding arresteert. Afschrift van de gearresteerde rekeningen en van de rapporten der Kommissiën van opname worden vóór 1 April van dat jaar aan het Kerkbestuur gezonden, nadat de leden der gemeente gedurende 14 dagen in de gelegenheid zyn geweest om op geschikten tjjd en plaats inzage van die bescheiden te nemen, waarvan door afkondiging bij de openbare godsdienstoefening of anderzins behoorlijk wordt kennis gegeven. Het Kerkbestuur onderzoekt de stukken en zendt zoo spoedig mogelijk aan den Kerkeraad zijne bevinding in. Bij goedkeuring wordt hiervan bjj besluit kennis gegeven, waardoor de Kerkeraad voor het gehouden beheer wordt geacquiteerd en gedechargeerd. Wanneer er op het beheer aanmerkingen worden gemaakt, geeft de Kerkeraad ten spoedigste de gevraagde inlichtingen, des geëischt met overlegging van de bewijsstukken, dan wel van een authentiek afschrift. Zoolang de goedkeuring van het Kerkbestuur niet is verkregen, blijft de verantwoordelijkheid rusten op de personen, die tijdens de aanhangige zaken in den Kerkeraad zitting hadden. Art. 11. De toestemming van het Kerkbestuur wordt vereischt voor: .., . . , a. besteding van gelden aan gebouwen en meubilair boven de gewone inkomsten van het fonds; b. het opnemen van gelden ten behoeve van eenig fonds; c. het voeren van procedures, behalve in gevallen waarin weeshuisbestuurders optreden als voogden van minderjarigen; d het overbrengen van waarden van eenig fonds in een ander, hetzy bü schenking, leening of voorschot, dan wel het gebruiken der waarden tot eenig doeleinde, buiten de stellige strekking van het fonds gelegen; e aankoop en verkoop van vastigheden; ƒ. afwijking van de bepalingen der aigemeene voorschriften. Art. 12. Geschillen of moeijelijkheden ten aanzien van het beheer der fondsen, welke in den Kerkeraad niet tot eene bevredigende oplossing zijn kunnen gebragt worden, worden onderworpen aan de beslissing van het Kerkbestuur. Art. 13. Buitengewone inkomsten als legaten, giften boven de f 100 — moeten in de eerste plaats besteed worden tot afbetaling van eventueele schulden, indien de gebleken bedoeling van den gever zich niet hiertegen verzet. II. Bepalingen voor de buitenafdeelingen. Art. 1. De bezorging van geldelijke aangelegenheden in buitenafdeelingen der gemeente strekt niet verder dan tot hetgeen telkens voor onmiddellijke voorziening noodig is, en is aan geen andere administratieve voorschriften verbonden dan: o geregelde aanteekening der ontvangen en uitgegeven gelden; b'. bijhouding van een inventaris der tot de kerkdienst aldaar behoo- rende goederen; _ c. inzending van opgaven aan den Kerkeraad voor 1 Februari van ieder jaar. Art. 2. De bezorging dezer aangelegenheden geschiedt door den dienstdoenden predikant in overleg met den door den Kerkeraad aangestelden kerkeüjken gekommiteerde. Bjj ontstentenis van dezen, door den predikant alleen. Bjj voorkomende verschillen tusschen den predikant en een kerkebjken gekommiteerde beslist de Kerkeraad. Art. 3. Bjj alle door den dienstdoenden predikant in buitenafdeelingen gehouden godsdienstoefeningen wordt gekollekteerd, hetzij in eens, hetzij afzonderlijk voor de fondsen der hoofdgemeente. Ten bate dezer komen mede alle buiten de kollekte ontvangen giften. Indien voor de aanvaarding van schenkingen hiermede strijdige voorwaarden verbonden zijn, beslist de Kerkeraad na raadpleging van het Kerkbestuur. Wanneer bezorgers noodig achten, dat eene kollekte worde gehouden om in den onmiddelljjken nood ter plaatse te voorzien, wordt de kollekte uitdrukkelijk met deze bestemming gehouden en blijft het eventuele saldo tot dit doel bestemd. Buitenafdeelingen zjjn op aantooning van behoefte en onvermogen in hun verzoek tot onderstand bjj den Kerkeraad der hoofdgemeente ontvankelijk. Art. 4. Het bepaalde omtrent toezicht en verantwoordelijkheid bij de artt. 5 en 6 van hoofdstuk 1 is op de buitenafdeelingen van toepassing. Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur over de Protestantsche kerken in Nederlandsch-Indië, op Maandag 8 November 1875. 15. Regeling van den vorm der aan het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië, door de kerkeraden in te dienen jaarrekeningen. Ontwerp A. De vorm in welken, gedurende den loop van een jaar, van het ontvangen en uitbetalen der gelden van de verschillende kerkelijke fondsen zal worden boek gehouden, blijft overgelaten aan het inzicht van de kerkeraden. In het algemeen zal, n.h.v. een gewoon kasboek voldoende zjjn. Het volgende valt op te merken: le. Het zal nuttig zn'n, reeds in den loop van een jaar bjj de omschrijving der ontvangsten en uitgaven rekening te houden met de in de jaarrekening voorkomende rubrieken. 2e. Kerk- en diaconiefondsen moeten streng uit elkander gehouden worden. Het mag derhalve niet voorkomen dat het kasboek van een dezer fondsen met een tekort sluit, doordat gelden van het eene fonds, zij het tijdelijk, gebezigd worden ten behoeve van het andere fonds. In de gevallen dat het wenschenjk voorkomt de middelen van eenig fonds tijdelijk te doen gebruiken door een ander fonds, moet hiervoor een leening plaats hebben, waarvoor overeenkomstig art. 11 sub d der „Aigemeene Voorschriften omtrent het beheer van de middelen der Protestantsche Gemeenten in Nederlandsch-Indië", telkens toestemming van het Kerkbestuur vereischt wordt. 3e. Alle ontvangsten en uitgaven moeten, ten behoeve van eenheid in de aanteekeningen, voor hun geheel beloop, ieder voor zich zelf in het kasboek worden opgenomen. Het moet derhalve niet toelaatbaar geacht worden dat een bepaalde ontvangst wordt opgenomen onder aftrek van daarop al of niet betrekking hebbende uitgaven. De jaarrekeningen, welke aan het Kerkbestuur in duplo moeten worden ingezonden, dienen in den vervolge te zjjn ingericht zooals uit de hiernevensgaande modellen blijkt, en overeenkomstig de hieronder volgende uiteenzettingen. De blanco-formulieren zullen door het Kerkbestuur telken jare, in duplo, worden toegezonden, tegeüjk met de terugzending van een exemplaar der ingezonden en goedgekeurde jaarrekening. De jaarrekening omvat: A. Kerk fonds. 1. Staat van ontvangsten en uitgaven (model No. 1). 2. Specificatie van een aantal rubrieken van ontvangsten en uitgaven welke op staat model No. 1 voorkomen (model No. la). 3. Opgave van de bezittingen en schulden (model No. 2). B. Diaconiefonds. 4. 1 5. I als boven (modellen Nos. 3, 3a en 4). 6. Eventueel staten omtrent andere fondsen. 7. Rapporten van de commissies tot onderzoek van het beheer en de administratie van de fondsen. C. Inventarisstaat. 8. Een opgave van den lossen kerk-inventaris (model No. 5). De staten, modellen Nos. 1 en 3, worden in duplo door den kerkeraad gearresteerd, na door den beheerder van de fondsen te zijn voorzien van zb'ne handteekening en nadat de commissie van onderzoek er, onder verwijzing naar haar rapport, hare bevinding op heeft aangcteekend en onderteekend. Opgave model No. 5 wordt in duplo door den kerkeraad gearresteerd. De staten en opgaven worden in duplo aan het Kerkbestuur toegezonden, vergezeld van de in duplo op te maken rapporten van de commissies tot onderzoek. Een stel dezer stukken wordt na onderzoek door het Kerkbestuur teruggezonden. Hieronder volgen in dezelfde volgorde als hiervoren vermeld, enkele toelichtingen. A. KERKFONDS. 1. Ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten en uitgaven worden na afloop van het jaar uit het kasboek van hét kerkfonds gerecapituleerd naar de rubrieken welke voorkomen op den staat model No. 1. De eerste post op dezen staat wordt gevormd door het bedrag dat bij begin van een jaar in kas is, en dat overeenstemmen moet met het kassaldo van het afgesloten jaar. Zooals uit dezen staat blijkt, worden zoowel de ontvangsten als de uitgaven vooreerst verdeeld in twee categorieën. Ten einde het overzicht over de verschillende kastransacties gemakkelijker en duidelijker te maken, worden nl. de ontvangsten en uitgaven welke derden betreffen, en die welke verband houden met geldbeleggingen, afgescheiden van die welke meer eigenlijk baten en kosten zijn. De onderverdeeling der categorieën in rubrieken, is op het model aangegeven. Specificatie van de achter de namen der rubrieken in te vullen bedragen, wordt niet in dezen staat gegeven. Omtrent de rubrieken wordt het volgende aangestipt: Rubriek I. Collecten. Hierin worden opgenomen de collecten voor het kerkfonds, waaronder tevens zjjn begrepen die voor de kerkdiensten en restauratie van de kerk. Rubriek II. Contributies. Hieronder worden opgenomen de geïnde contributies, hetzg' maandelgksche, driemaandelgksche of jaarlgksche, welke op een bélofte of verbintenis steunen. Rubriek III. Giften in eens. In deze rubriek worden opgenomen de op zich zelf staande giften, welke in geld geschieden: legaten, giften bg huwelgks-inzegening, enz. Deze inkomsten worden van rubriek II afgescheiden, omdat zg niet, als contributies, een bate vormen, waarop men meer of minder mag rekenen. Rubriek V. Rente. Het bedrag dat in deze rubriek wordt opgenomen moet omvatten allé rente-inkomsten, welke zgn ontvangen of welke op een spaarbankboekje zgn bggeschreven, enz. en zulks ongeacht het tgdperk waarover de rente werd vergoed. (Het feit dat rente is bggeschreven, geeft, na terugontvangst van het spaarbankboekje, of bericht van den houder van deposito's, enz., aanleiding tot twee posten in het kasboek. Onder de ontvangsten wordt vermeld: Rente, bggeschreven door over de periode tot ƒ en onder de uitgaven: Beleggingen, het bedrag aan rente dat werd bggeschreven ƒ ). Rubriek VI. Huren. Tot deze rubriek behoort zoowel huur van huizen als van land of van kerkgebouw. Rubriek VIII. Diversen. Alle posten welke niet behooren tot een der hierboven vermelde rubrieken, worden opgenomen in rubriek VIII., Met name zg hier vermeld de opbrengst van verkocht bezit' (m at e r i a a 1, drukwerk), en van afgegeven kerkelgke verklaringen. Rubriek X. Onderhoud en kleine herstelling. Deze rubriek wordt afgescheiden van rubriek XI (Buitengewone herstelling) om een overzicht te verkrijgen van de posten welke (ongeveer) jaarlgks terugkomen. Tot deze rubriek (X) behooren de kosten van kleine reparaties, kleine vernieuwingen, vervanging van oude bijbels, leermiddelen (voor zoover niet bestemd voor verkoop) en voorwerpen door nieuwe, kosten van materialen voor schoonmaak, enz. Rubriek XII. Uitbreiding van kerkinventaris. Het bedrag dat in deze rubriek wordt opgenomen, moet bepaaldelgk uitbreiding zgn; derhalve een gevolg van groei der kerkgemeente of uitbreiding harer werkzaamheid, aanschaffing van benoodigdheden welke tevoren nog niet konden gekocht worden enz. Er moet voor de gemeente een meer of minder blgvend bezit uit de uitgaaf voortgekomen zgn. Het opnemen van deze rubriek beoogt het inzicht in de uitgaven te bevorderen. Rubriek XIV. Diversen. De toelichting bij rubriek VIII geldt ook voor deze rubriek: zij dient tot opname van die posten welke niet in andere rubrieken behooren. Rubriek a. Uit geldmiddelen. Hier wordt opgenomen het geheele bedrag dat in geld werd teruggenomen van spaarbank, deposito of dat als aflossing op schuld, van hypothecaire vorderingen enz. werd ontvangen. Mede wordt in het bedrag van deze rubrieken begrepen de opbrengst van verkochte geldbeleggingen als effecten, onroerende goederen (Ontvangen rente wordt hier niet vermeld: zie rubriek V). Rubriek c. Uit leening. Indien geld ter leen wordt opgenomen, hetzij tijdeüjk als kasgeld, hetzij voor langeren düur — en hetzij van derden of van andere gemeentefondsen, dan wordt het gezamenlijk bedrag in deze rubriek vermeld. Rubriek d. Geldbeleggingen. Het gezamenlijk bedrag van belegging van kasgeld in deposito's, bij een spaarbank, in effecten enz. alsmede van de bijgeschreven rente (zie toelichting bjj rubriek V) wordt hier opgenomen. Voor zoover noodig, wordt er nog op gewezen dat rubriek XII (Uitbreiding van kerMnventaris) onder de „Kosten" werd opgenomen, hetgeen eenigszins met elkander in strijd schijnt. Deze indeeling komt echter wenschelijk voor. In verband hiermede is het ook noodig de opbrengst van verkoop van oud materiaal onder de „Baten" (rubriek VIII Diversen) te rangschikken, ofschoon dan in den werkeljjken zin niet van bate gesproken mag worden. Daarentegen mag de aankoop van geldbeleggingen, hetzij met het doel een langdurig rente-inkomen te verzekeren, hetzjj ten einde een beschikbaar kassaldo tijdelijk rentegevend bjj derden te plaatsen, resp. een verkoop dier beleggingen, nimmer onder baten of kosten gerangschikt worden. 2. Specificatie van eenige rubrieken • van ontvangsten en van uitgaven. Als bjjlage bjj den staat model No. 1 wordt gevoegd eene specificatie van een aantal rubrieken, zooals in aangegeven op model No. la. De telling van de specificatie der geldbedragen in een bepaalde rubriek, opgenomen in de kolom „totalen", moet overeenkomen met die op staat model No. h Er valt hierbjj het volgende op te merken: Rubriek I. Collecten. Onder „Collecten bij bijzondere gelegenheden" worden gebracht collecten die naast de gewone, wekeljjksche, worden gehouden en gewoonlijk een bijzondere opbrengst geven. Indien gecollecteerd wordt voor het kerkfonds, doch voor een bepaald met name genoemd doel, zooals b.v. buitengewone restauratie van de kerk, dan wordt de opbrengst van de verschillende collecten voor één doel, in een bedrag, afzonderlijk vermeld. Rubriek V. Rente. Onder verwijzing naar bovenstaande aanteekeningen bjj staat No. 1, rubriek V, wordt er nog op gewezen, dat hier ook bjj geschreven rente wordt opgenomen. De rente en dividenden van effecten worden per soort van fonds gespecificeerd. Rubriek VI. Huren. Als specificatie worden vermeld de verhuurde objecten; derhalve niet de namén der huurders. Rubriek IX. Salarissen en loonen. In de eerste afdeeling van de specificatie dezer rubriek worden de vaste salarissen en loonen voor regelmatige werkzaamheid opgenomen. In de tweede af deeling worden opgegeven, met vermelding van de werkzaamheid, de vergoedingen voor werkzaamheden bn' buitengewone gelegenheden, als bv. voor orgelbespeling bjj huwelijksinzegening. Rubriek XI. Buitengewone herstelling. Onder den naam yan waarvan het meerendeel der leerS ^en. C^telflken godsdienst belijdt, kan ten behoeve van het onderwas m dien godsdienst het aantal schooluren per week door de schoolcommissie met twee verminderd worden. (2) enz. Art. 11. (1) De school is gesloten des Zondags of op een anderen dag van elke week, ter beoordeeling van de schoolcommissie (*). (2) enz. (3) De scholen, waar zich Christen-onderwijzers of Christenleerlingen bevinden, zijn, indien de schoolcommissie zulks noodig oordeelt, mede gesloten op de erkende Christelijke feestdagen. Op scholen, uitsluitend of bijna uitsluitend door Christen-kinderen bezocht, treden de erkende Christelijke feestdagen in de plaats van de Mohammedaansche en zoodanige scholen kunnen, waar de schoolcommissie het wenschelijk acht, gedurende hoogstens twee dagen worden gesloten ter gelegenheid dat de plaats in dienst wordt bezocht door een Europeesehen voorganger van den godsdienst (!). Art. 12. enz. 19. Regeling van de dagen, waarop leerlingen van scholen van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs godsdienstonderwijs in de localiteit der scholen kunnen ontvangen. Gouv. besl. 1 April 1916 No. 43 (Stbl. No. 306). Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met afwijking in zoover van artikel 6 van het Reglement op de openbare scholen van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bg artikel 2 van het besluit van 15 Juni 1914 No. 21 (Staatsblad No. 447), bjj wgze van proef te bepalen als volgt: I. Op plaatsen, waar scholen van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs gevestigd zgn, wjjst, desgevorderd, de Europeesche schoolcommissie, in overleg met het betrokken schoolhoofd, één of twee dagen der week aan, waarop de leerlingen van twaalf tot één uur godsdienstonderwijs in de localiteit der scholen kunnen ontvangen, met dien verstande echter, dat indien reeds twee dagen voor bedoeld onderwijs van een bepaalde gezindte zgn aangewezen, voor het godsdienstonderwgs van een andere gezindte geen andere dagen dan die twee worden beschikbaar gesteld. II. Op de dagen, welke ingevolge § I zgn aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs, wordt op de scholen van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs schoolgehouden van zeven tot twaalf uur, met twee kwartieren verpoozing: één te half negen en één te kwart over tien. O) Deze alinea luidt aldus ingevolge het Gouvernementsbesluit van 2 September 1897 No. 2 (Staatsblad No. 222). 20. Regeling van de standplaatsen en van de werkkring der predikanten bjj de Protestantsche gemeenten en der hulppredikers ten dienste der Inlandsche gemeenten in Nederlandsch-Indië . (Gr.B. van 12 Januari 1981 No. 27). Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de regeling der standplaatsen en van den werkkring der predikanten bh" de Protestantsche gemeenten en de hulppredikers ten dienste van de Inlandschen gemeenten in Nederlandsch-Indië vastgesteld bjj het besluit van 21 December 1928 No. 38 (Bijblad op Staatsblad No. 11237), zooals zjj sedert is gewijzigd en aangevuld, te bepalen: I. dat de standplaatsen der predikanten bjj de Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië bedoeld in § I van artikel 1 van het Koninklijk besluit van 21 Juni 1919 No. 66 (Indisch Staatsblad No. 653), worden geregeld als volgt: te Batavia: vjjf predikanten, te Meester-Cornelis (Batavia): een predikant, te Buitenzorg: een predikant, te Soekaboemi (West-Priangan): een predikant, te Bandoeng (Midden-Priangan): twee predikanten, te Cheribon: een predikant, te Tegal: een predikant, te Semarang: twee predikanten, te Salatiga (Semarang): een predikant, te Pati (Rembang): een predikant, te Soerabaja: drie predikanten, te Modjokerto: een predikant, te Probolinggo: een predikant, te Malang: een predikant, te Bondowoso: een predikant, te Poerworedjo (Bagelen): een predikant, te Magelang (Kedoe): een predikant, te Jogjakarta: een predikant, te Soerakarta: een predikant, te Madioen: een predikant, te Kediri: een predikant, te Padang: een predikant, te Port de Koek (Sumatra's Westkust): een predikant, te Palembang: een predikant, te Medan: een predikant, te Pematangsiantar (Oostkust van Sumatra): een predikant, te Koetaradja: een predikant, te Pontianak: een predikant, te Bandjermasin: een predikant, te Makassar: een predikant, te Manado: twee predikanten, te Amboina: twee predikanten, te Koepang: een predikant. II. dat tot het dienstwerk der predikanten — behalve der twee te Manado en der twee te Amboina geplaatste predikanten — be- hoort, boven en behalve de herderlijke zorg voor de gemeente te hunner standplaats: 1. van de predikanten te Batavia: de dienst in de gemeenten te Serang, Tjilegon, Pandeglang, Bangkasbitoeng (Bantam), Tangerang (Batavia) en Teloekbetoeng en Tandjoengkarang (Lampongsche Districten) zes malen 's jaars en in de overige gemeenten der districten Tangerang, Balaradja en Maoek van de residentie Batavia en der residentie Bantam van de provincie West-Java, alsmede in de overige gemeenten der residentie Lampongsche Districten, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 2. van den predikant te M e e s t e r - C o r n e 1 i s: de dienst in de gemeente te Poerwakarta (Krawang) vier malen 's jaars, in de gemeenten te Krawang, Soebang en Pamanoekan (Krawang) twee malen 's jaars en in de overige gemeenten van het regentschap Meester-Cornelis en de residentie Krawang van de provincie WestJava, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 3. van den predikant te Buitenzorg: de dienst in de gemeente te Depok (Buitenzorg) hoogstens twaalf malen 's jaars en in de overige gemeenten der residentie Buitenzorg van de provincie West-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 'sjaars; 4. van den predikant te Soekaboemi: de dienst in de gemeente Tjibadak (West-Priangan) twaalf malen 's jaars, in de gemeente te Tjiandjoer (West-Priangan) zes malen 's jaars, in de gemeente té Sindanglaja (West-Priangan) twee malen 's maands en in de overige gemeenten der residentie West-Priangan van de provincie West-Java, naar gelang van de behoefte, ten hoogste twee malen 's jaars; 5. van de predikanten te Bandoeng: de dienst in de gemeenten te Garoet (Oost-Priangan) en Tjimahi (Midden-Priangan) twaalf malen 's jaars, in de gemeenten te Tjitjalengka en Soemedang (Midden-Priangan) en te Tasikmalaja (Oost-Priangan) vier malen 's jaars, in de gemeente te Tjiamis (Oost-Priangan) twee malen 's jaars en in de overige gemeenten der residenties Midden- en Oost-Priangan van de provincie West-Java, naar gelang van de behoefte, ten hoogste twee malen 's jaars; 6. van den predikant te Cheribon: de dienst in de gemeenten te Indramajoe zes malen 's jaars, in de gemeenten te Koeningan (Cheribon) en Madjalengka (Indramajoe) drie malen 's jaars en in de overige gemeenten der residenties Indramajoe en Cheribon van de provincie West-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 7. van den predikant te T e g a 1: de dienst in de gemeente te Pekalongan vier en twintig malen 's jaars, in de gemeente té Pemalang (Pekalongan) vier malen 's jaars en in de overige gemeenten der residenties Tegal en Pekalongan, van de provincie Midden-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 8. van de predikanten te Semarang: de dienst in de gemeenten Eendal (Semarang) en Pelantoengan (Pekalongan) vier malen 's jaars en in de overige gemeenten van de districten Semarang en Mranggen, alsmede van het regentschap Kendal der residentie Semarang van de provincie Midden-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 9. van den predikant te S al at i ga: de dienst in de gemeente te Ambarawa (Semarang) twee en vijftig malen 'sj^ars, in de gemeente te Oengaran (Semarang) twaalf malen 's jaars en in de overige gemeenten van de districten Ambarawa, Oengaran, Salatiga en Tengaran der residentie Semarang van de provincie Midden-Java en in de gemeente te Kedoengdjati (Koedoes) hoogstens twee malen 's jaars; 10. van den predikant te P a t i: de dienst in de gemèenten te Rembang en Tjepoe (Blora) twaalf malen 's jaars, te Blora, Koedoes, Japara (Koedoes) en Djoewono (Pati) zes malen 's jaars, te Poerwodadi (Grobogan) vier malen 's jaars, te Demak (Koedoes) drie malen 's jaars in de overige gemeenten van de residenties Koedoes (uitgezonderd in de gemeente Kedoengdjati), Rembang en Blora van de provincie Midden-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 11. van de predikanten te Soerabaja: de dienst in de gemeenten te Sampang, Bangkalan (West-Madoera) en Pamekasan (OostMadoera) vier malen 's jaars te Sidoardjo (Soerabaja) en te Grissee zes malen 's jaars en in de overige gemeenten, van de residentie West-Madoera, van het regentschap . Pamekasan der residentie Oost-Madoera, van de regentschappen Soerabaja en Sidoardjo der residentie Soerabaja en van hét regentschap Grissee der gelijknamige residentie van de provincie Oost-Java, naar gelang van de behoefte,'hoogstens twee malen 's jaars; 12. van den predikant te M o d j o k e r t o: de dienst in de gemeente te Djombang (Modjokerto) twaalf malen 's jaars, in de gemeente te Bodjonegoro vier malen 's jaars, in de gemeente te Toeban (Bodjonegoro) drie malen 's jaars, in de gemeente te Lamongan (Grissee) twee malen 's jaars en in de overige gemeenten van de residenties Modjokerto en Bodjonegoro van het regentschap Lamongan der residentie Grissee van de provincie Oost-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 13. van den predikant te Probolinggo: de dienst in de gemeente Pasoeroean achttien malen 's jaars, in de gemeente Bangil (Pasoeroean) vijf malen 's jaars, in de gemeenten Kraksaan, Loemadjang (Probolinggo) en Djatiroto (Djember) vier malen 's jaars en in de overige gemeenten van het regentschap Pasoeroean én van de districten Bangil en Gempol van het regentschap Bangil der residentie Pasoeroean, alsmede van de residentie Probolinggo der provincie Oost-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 14. van den predikant te Malang: de dienst in de gemeente te Lawang (Pasoeroean) achttien malen 's jaars en in de overige gemeenten van de residentie Malang en de districten Poerworedjo en Pandakan van het regentschap Bangil der residentie Pasoeroean van de provincie Oost-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 15. van den predikant te Bondowoso: de dienst in de gemeente te Soemenep (Oost-Madoera) zes malen 's jaars, in de gemeenten te Sitoebondo (Bondowoso) en te Djember, Kalisat en Banjoewangi (Djember) vier malen 's jaars, in de gemeenten te Besoeki (Bondowoso) en te Singaradja en Mataram (Bali en Lombok) twee malen 's jaars en in de overige gemeenten van het regentschap Soemenep der residentie Oost-Madoera en van de residenties Bondowoso en Djember (uitgezonderd de gemeente te Djatiroto) van de provincie Oost-Java, alsmede in die van de residentie Bali en Lombok, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 16. van den predikant te Poerworedjo: de dienst in de gemeenten te Gombong en Tjilatjap (Zuid-Banjoemas), te Banjoemas en Poerwokerto (Noord-Banjoemas) en te Koetoardjo en Keboemen (Bagelen), elk zes malen 's jaars, en in de overige gemeenten van de residenties Bagelen en Zuid-Banjoemas en van de regentschappen Banjoemas en Poerwokerto der residentie Noord-Banjoemas van de provincie Midden-Java, naar gelang van de behoefte, hoog? stens twee malen 's jaars; 17. van den predikant te Magelang: de dienst in de gemeenten te Temahggoeng (Kedoe) en te Bandjarnegara (Wonosobo) en Poerbolinggo (Noord-Banjoemas) twee malen 's jaars, te Wonosobo acht malen 's jaars, en in de overige gemeenten van de residenties Kedoe en Wonosobo, alsmede in die van het regentschap Poerbolinggo der residentie Noord-Banjoemas van de provincie Midden-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 'sjaars; 18. van den predikant te Jogjakarta: de dienst inde kleinere gemeenten van het gouvernement Jogjakarta, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 19. van den predikant te Soerakarta: de dienst in de gemeente te Klaten (Soerakarta) twaalf malen 's jaars, in de gemeenten te Sragen en Bojolali (Soerakarta) zes malen 's jaars en in de overige gemeenten van het gouvernement Soerakarta, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 20. van den predikant te Madioen: de dienst in de gemeente te Ngawi (Madioen) zes malen 's jaars, in de gemeenten te Ngandjoek en Kertosono (Kediri) hoogstens vier malen 's jaars, in de gemeenten te Magetan (Madioen) en Ponorogo vier malen 's jaars en in de overige gemeenten der residenties Madioen en Ponorogo, alsmede in die van het regentschap Ngandjoek der residentie Kediri van de provincie Oost-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 21. van den predikant te Kediri: de dienst in de gemeenten te Blitar en Paree (Kediri) twaalf malen 's jaars, in de gemeente ■ te Toelóengagoeng (Blitar) acht malen 's jaars, in de gemeente te Wlingi (Blitar) vier malen 's jaars en in de overige gemeenten der residenties Blitar en Kediri, (met uitzondering van het regentschap Ngandjoek) van de provincie Oost-Java, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 22. van den predikant te P a d a n g: de dienst in de gemeente te Benkoelen drie malen 's jaars, in de gemeenten te Simau, Ketahoen en Lebongdonok (Benkoelen) twee malen 's jaars en in de overige gemeenten der afdeelingen Padang en Painan en der onderafdeelmgen Pariaman (afdeeling Batipoeh en Pariaman), en Airbangis (afdeeling Loeboeksikaping) der residentie Sumatra's Westkust en in de residentie Benkoelen, naar' gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 23. van den predikant te Port de Koek: de dienst in de gemeenten te Padangpandjang en Sawahloento (Sumatra's Westkust) zes malen 's jaars, in de tot de residentie Sumatra's Westkust behoorende gemeenten te Fort van der Capellen, Pajakoemboeh, Solok en Bangkinang, (zoolang aldaar een bezetting van militairen is gevestigd), mede in de gemeenten te Sibolga, Taroetoeng en Padangsidempoean (Tapanoeli), twee malen 's jaars en in de overige gemeenten der onderafdeeling Padangpandjang (afdeeling Batipoeh en Pariaman), der afdeelingen Agam, Loeboeksikaping (uitgezonderd de onderafdeeling Airbangis), L. Kota, Tanahdatar en Solok der residentie Sumatra's Westkust en der residentie Tapanoeli, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 24. van den predikant te Palembang: de dienst in de gemeente te Muntok (Bangka en Onderhoorigheden) en Pangkalpinang vier malen 's jaars, in de gemeente te Lahat (Palembang) drie malen 's jaars, in de gemeente te Djambi twee malen 's jaars en in de overige gemeenten en op de militaire posten in de residentie Bangka en Onderhoorigheden naar gelang van de behoefte hoogstens drie malen 's jaars en in de overige gemeenten en op de militaire posten in de residentiën Palembang en Djambi, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars. 25. van den predikant te M e d a n: de dienst in de gemeente Pangkalanbrandan (Oostkust van Sumatra) acht malen 's jaars, in de gemeenten Pangkalansoesoe, Tandjoengpoera en Bindjai (Oostkust van Sumatra) zes malen 's jaars, in de gemeente Berastagi en Kabandjahe (Oostkust van Sumatra) twee malen 's jaars op één reis, en in de andere gemeenten in de onderafdeelingen BenedenDeli en Boven-Deli van de afdeeling Deli en Serdang, in de afdeeling Langkat en in de onderafdeeling de Karolanden van de afdeeling Simeloengoen en de Karolanden van het gouvernement Oostkust van Sumatra, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 26. van den predikant te P e m a t a n g s i a n t a r: de dienst in de gemeente Tebingtinggi (Oostkust van Sumatra) acht malen 's jaars, in de gemeente Tandjoengbalai (Oostkust van Sumatra) zes malen 's jaars en in de andere gemeenten in de onderafdee- lingen Serdang alsmede Padang en Badagai van de afdeeling Deli en Serdang, in de afdeelingen Asahan en Bengkalis, in de onderafdeeling Simeloengoen van de afdeeling Simeloengoen en de Karolanden van het gouvernement Oostkust van Sumatra, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 27. van den predikant te Koetaradja: de dienst in de gemeente .te Sabang (Atjeh en Onderhoorigheden) zes malen 's jaars, in de gemeenten te Sigli (Atjeh en Onderhoorigheden) twaalf malen 's jaars, te Langsa (Atjeh en Onderhoorigheden) zes malen 's jaars, te Lhosëumawe en Idi (Atjeh en Onderhoorigheden) twee malen 's jaars en in de overige gemeenten en op de militaire posten van het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 28. van den predikant te Pontianak: de dienst in de gemeenten te Tandjoengpinang (Riouw en Onderhoorigheden) en Tandjoengpandan (Billiton) drie malen 's jaars, in de gemeente te Singkawang (Westerafdeeling van Borneo) zes malen 's jaar, in de verdere gemeenten op het eiland Billiton twee malen 's jaars en in overige gemeenten der residentiën Westerafdeeling van Borneo en Riouw en Onderhoorigheden, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 29. van den predikant te Bandjarmasin: de dienst in de gemeente te Balikpapan (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) hoogstens vier malen 's jaars, in de gemeente te Samarinda, Beraoe, Kendangan, Amoentai en Kotabaroe (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) ten hoogste twee malen 's jaars en in de overige gemeenten op de militaire posten der residentie Zuideren Oosterafdeeling van Borneo, naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; 30. van den predikant te Makassar: de dienst in de Europeesehe en Inlandsche gemeenten te Bonthain, Maros en Parepare (Celebes en Onderhoorigheden) drie malen 's jaars en voorts de dienst in de overige buiten de hoofdplaats Makassar gelegen Europeesehe gemeenten en op de militaire posten in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden en in de Inlandsche gemeenten Madjene en Mamoedjoe, gelegen in de afdeeling Mandar en in de overige Inlandsche gemeenten der afdeelingen Makassar en Bonthain van genoemd gewest, naar gelang van de behoefte ten hoogste twee malen 's jaars; 31. van den predikant te Koepang: de dienst in de overige gemeenten der residentie Timor en Onderhoorigheden naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars, en het bezoeken van de standplaatsen der hulppredikers in de residentie Timor en Onderhoorigheden, zoonoodig ook van de Inlandsche. Christengemeenten buiten die standplaatsen, maar binnen de ressorten der hulppredikers gelegen (ter inspectie), twee malen 's jaars; III. dat: 1. aan een der twee te Manado geplaatste predikanten is opgedragen : a. het voorzitterschap van de commissie van hulppredikers, bedoeld in artikel 3 van het Reglement op het hulppredikerschap en het Inlandsch leeraarsambt bn* de Inlandsche Christengemeenten in Nederlandsch-Indië (Bijblad op het Staatsblad No. 11089); h. de dienst in de gemeente te Gorontalo (Manado) en in de overige Europeesehe gemeenten in de residentie Manado, naar gelang van de behoefte hoogstens twee malen 's jaars en het bezoeken van de standplaatsen der hulppredikers in de residentie Manado, zoo noodig ook van de Inlandsche Christengemeenten buiten die standplaatsen, maar binnen de ressorten dier hulppredikers gelegen (ter inspectie) twee malen 's jaars en de gemeente te Tomohon (Manado) zes malen 's jaars; 2. tot het dienstwerk van den anderen predikant te Manado behoort de herderlijke zorg voor de Europeesehe gemeente te zijner standplaats ; 3. aan een der twee te Amboina geplaatste predikanten is opgedragen : a. het voorzitterschap van de commissie van hulppredikers, bedoeld in artikel 3 van het Reglement op het hulppredikerschap en het Inlandsche leeraarsambt bg' de Inlandsche Christengemeenten in Nederlandsch-Indië (Bjjblad op het Staatsblad No. 11089); 6. het bezoeken van de standplaatsen der hulppredikers in het gouvernement der Molukken, zoonoodig ook van de Inlandsche Christengemeenten buiten die standplaatsen, maar binnen de ressorten der hulppredikers gelegen (ter inspectie) twee malen 's jaars; c. de dienst in de Europeesehe gemeente ter onderafdeelingsplaats Ternate, te Saparoea en te Banda *) twee malen 's jaars en in de overige Europeesehe gemeenten van het gouvernement der Molukken, met uitzondering van den dienst ter hoofdplaats Amboina hoogstens twee malen 's jaars; 4. tot het dienstwerk van den anderen predikant te Amboina behoort de herderlijke zorg voor de Europeesehe gemeente te zijner standplaats. P7. dat de predikant te: a. Soekaboemi (West-Priangan), b. Soerabaja, HfVtoJ c. Modjokerto, d. Probolinggo, e. Malang, f. Poerworedjo (Bagelen), g. Magelang (Kedoe), h. Soerakarta, i. Kediri, j. Fort de Koek (Sumatra's Westkust), k. Medan, l. Koetaradja, • *) Bb. 11359. Gedurende de bestaande hulppredikersvacature, aldaar, 12 maal instede van tweemaal 's jaars. a t/m 1. ten hoogste a t/m e, g t/m i, en k. twee en vijftig malen 's jaars, ƒ. zes en twintig malen 's jaars, 3 en l. vier en twintig malen 's jaars, a t/m l. op kosten van den Lande de gemeente(n) te: a. Tjibadak (West-Priangan), 0. Grissee, en Sidaordjo (Soerabaja), c. Djombang (Modjokerto), d. Bangil (Pasoeroean), e. Lawang (Pasoeroean), f. Koetoardjo (Bagelen), g. Temanggoeng (Kedoe), h. Klaten en Sragen (Soerakarta), 1. Wlihgi, Toeloengagoeng (Blitar) en Paree (Kediri), j. Padangpandjang en te Sawahloento (Sumatra's Westkust), k. Bindjai (Oostkust van Sumatra), l. Sabang (Atjeh en Onderhoorigheden), a t/m l. kan bezoeken, tot het geven van godsdienstonderwijs aan j. de militairen en aan a t/m l. de Protestantsche jeugd aldaar, b, ƒ, h, i, k en I. zoolang te dier plaatse (n) geen persoon (personen) gevonden is (zgn), geschikt om dat onderwh's te geven. V. dat de standplaatsen der hulppredikers ten dienste van de Inlandsche Christengemeenten in Nederlandsch-Indië, bedoeld in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 21 December 1917 No. 24 (Indisch Staatsblad 1918 No.. 248), worden geregeld als volgt: a. in het gewest West-Java te: Depok; b. in de residentie Manado te: Airmadidi; Tondano; Langoan; Tomohon (twee); Sonder; Amoerang; Ratahan; Koemelemboeai; Manado; Loewoek; c. in het gouvernement der Molukken te: Amboina (twee); Ternate; Saparoea; Toeal (eiland Klein-Kai); Dobo (eiland Warnar der Aroe-eilanden); Larat (eiland Jamdena); Saumlakki (eiland Tanimbar); Tepa (eiland Babar); Piroe (onderafdeeling West-Ceram) • Amahai (onderafdeeling Amahai); Bandanaira (eiland Banda); Wonreli (eiland Kisar); • d. in de residentie Timor en Onderhoorigheden te: Ealabahi (eiland Alor); >rfu*fc Kapan (eiland Timor); Tjamplong (eiland Timor); Koepang (eiland Timor) twee; Baa (eiland Boti), VI. dat tot het dienstwerk der hulppredikers, met uitzondering van een der twee te Amboina geplaatste, aan wien uitsluitend is opgedragen de vereenigde opleiding der kweekelingen tot het Inlandsch leeraarsambt in het gouvernement der Molukken, bedoeld bij artikel 2 van het besluit van 11 April 1885 No. 3, en voorts met uitzondering van de twee te Koepang en de twee te Tomohon geplaatste hulppredikers, behoort boven en behalve de herderlijke zorg voor de gemeente te hunner standplaats: 1. van den hulpprediker te De pok: de dienst bij de Inlandsche Christengemeente te Toegoe (Batavia), het twee malen 's jaars bezoeken van de Inlandsche politiedienaren te Tjilegon (Bantam) en, zoolang daarin niet op andere wh>e wordt voorzien, het bezoeken gedurende eenmaal 's weeks van de gemeente Buitenzorg voor het geven van godsdienstonderwijs aan de Amboineesche militairen en hun gezinnen; 2. van den hulpprediker te Airmadidi: de dienst bh' de Inlandsche Christengemeenten te Soekoer, Toemaloentoeng, Sawangan, Tanggari, Roemengkor, Kasar, Lembeh, Likoepang, Tetai, Treman, Watoedambo, Kema, Tontalete, Tandjoengmerah, Sampiri, Talawaan, Manpanget, Lilang, Waleo, Matoengkas, Bondor, Tateloe, Wasian, Warisa, Patakaan, Lansot, Manembonembo, Koeala Mati, Saramet, Koeala Batoe, Maeng, Batoe, Werat, Paleas en tusschenliggende plaatsen; 3. van den hulpprediker te Tondano: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten te Kinaliosan, Woelakan, Makalisoeng, Rerer, Kolongan, Sawangan, Kombi, Ranowangko, Laloempai, Toelap, Kapataran, Kajoeroja, Watoelinei, Telap, Watoemea, Eris,' Tandengan, Tooeliang Ketjil, Papakelan, Koja, Temboan, Tonsea Lama, Marawas, Paloloan, Seratau, Maoembi, Tataaran, Roeroekan, Koemelemboeai, Koelo en tusschenliggende plaatsen; 4. van den hulpprediker te Langoan: de dienst bh' de Inlandsche Christengemeenten te Atep, Palamba, Temboan, Narrongan, Kakas, Paso, Panasen, Tooeliang, Kaweng, Tooeloemembet, Kajoewatoe, Karor, Sembokai, Remboken, Kasoeratan, Parepai, Tompaso, Talok, Kanonang, Toemaratas, Kalawiran, Karondoran, Teëp Simbel, Tampoesoe, Toulimang, Tompaso II, Pinebetengan,' Tonsewer, Manembo en tusschenliggende plaatsen-; 5. van den hulpprediker te S onder: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten te Kolongan atas, Kiawa, Leilem, Tintjep, Timboekar, Tangkoenai, Moente, Soeloeoen, Pinapolangkau| Kapoja, Kawangkoan, Kajoeoewi, Tondegesan, Tombasian Atas,' Ranolambot, Pinaras, Ramboenan, Sawangan, Lahendong, Sarongsong, Pangoiombian, Tondangan en tusschenliggende plaatsen; 6. van den hulpprediker te Amoerang: de dienst bij de Inlansche Christengemeenten te Bitoeng-Ranomea, Pondang, Pinaling, Lopana, Talaitad, Toempaan, Metani, Popontolen, Lelema, Soeloeoen, Paselaten, Badjoh, Poparen, Toelap, Melanos, Rittei, Malikoe, Kanéan, Koreng, Toemaloentoeng, Pinamorongan, Woewoek, Romoön Lansot, Wiaulapi, Romoön Bawah en tusschenliggende plaatsen; 7. van den hulpprediker te Ratahan: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten te Rasi, Pangoe, Wioi, Bentenan, Minangga, Tetengesan, Wiau, Wongkaim Liwoetoeng, Watoelinai, Belang, Moendoeng, Molompar, Koejanga, Tombatoe, Kali Silian, Laboe, Ranoketan en tusschenliggende plaatsen; 8. van den hulpprediker te Koemelemboeai: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten te Woewoek-Abalolo, Toking, Wangsa, Motoling, Raanan, Pitoean, Lompad, Mapoio, Pontak, Poöpo, Ongkaoe, Poigar, Wakan, Eloesan, Pondos, Tewasen, Toematowa, Tawaang, Tengah Radai, Tengah Sonder, Pakoe Weroe, Pakoe Oeroe, Bojong atas, Kotabaroe, Poöpomogondou, Mariri, Nanopan, Nanasi en tusschenliggende plaatsen; 9. van den hulpprediker te Manado: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten te Maoembi, Kaloengan, Soeaan, Kawangkoan, Koewil, Kaleosan, Sawangan, Kamanta, Tomboeloean, Kembes, Koka, Kali, Lota, Waremboengan, Kajoeragi, Paniki di Atas, Paniki di Bawah, Boeka, Bengkol, Pandoe, Talawaan (district Manado), Talawaan (district Bantik), Wari, Tiwoho, Tongkaina, Meras, Molas, Railan, Bonaken, Siladeng, Manado Toea, Montehage, Serei, Gangga, Talisai, Bangka en tusschenliggende plaatsen; 10. van den hulpprediker te Loewoek: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten; in de onderafdeelingen Loewoek, Banggai en Kolonodale der afdeeling Poso van de residentie Manado, in de afdeeling Boni en in de onderafdeelingen Kolaka en Malili der afdeeling Loewoe van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, voor zoover die niet behooren of nader worden gebracht tot het gebied van een of andere zendingscorporatie; 11. van den niet met de vereenigde opleiding van Inlandsche leeraars in het gouvernement der Molukken belasten hulpprediker te Amboina: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten op het schiereiland Leitimor en op het schiereiland Hitoe van het eiland Amboina en voorts twee maal 's jaars, de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten op het eiland Marnpa (onderafd. West-Ceram) en in de onderafdeelingen West Nieuw-Guinea (het eiland Misool daaronder begrepen) en de Soela-eilanden der residentie Ternate van het gouvernement den Molukken; 12. van den hulpprediker te Ternate: de dienst bij de Inlandsche Christengemeenten in de ondarafdeelingen Ternate en Batjan van het gouvernement der Molukken; 13. van den hulpprediker te Saparoea: de dienst bij de Inland- sche Christengemeenten op de eilanden Haroekoe, Saparoea en Noesa-Laoet; 14. van den hulpprediker te Toe al: de dienst bg de Inlandsche Christengemeenten op de Kei-eilanden; 15. van den hulpprediker te D o b o: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op de Aroe-eilanden; 16. van den hulpprediker te Larat: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op het eiland Jamdena, benoorden de ljjn Makalian — Loro'oeloeng en omliggende eilanden; 17. van den hulpprediker te Saumlakki: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op het eiland Jamdena, bezuiden de ljjn Makalian — Loro'oeloeng en omliggende eilanden; 18. van den hulpprediker te Tepa: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op de Babar-eilanden; 19. van den hulpprediker te Pi-roe: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten in de onderafdeeling West-Ceram, benevens de z.g. Oewinstreek van de onderafdeeling Wahai van het gouvernement der Molukken ; 20. van den hulpprediker te Amahai: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten in de onderafdeelingen Wahai, met uitzondering van de z.g. Oewinstreek, Amahai en Oost-Ceram; 21. van den hulpprediker te Bandaneira: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op het eiland Groot-Banda vier malen 's jaars, bjj de Inlandsche Christengemeenten op de eilanden Ai. Rozengain, Teon, Nila en Seroea en te Merauke twee malen 's jaars en op het eiland Roen hoogstens twee malen 's jaars; 22. van den hulpprediker te Wonreli: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op de eilanden Kisar, Damar, Roma, Wetar, Letti, Moa, Lakor Loeang en Sermata; 23. van den hulpprediker te Kalabahi: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op de eilanden Alor en Pantar; 24. van den hulpprediker te Kapan: de dienst bjj den Inlandsche Christengemeenten in de landschappen Molo, Amanatoeng en Amanoebang (onderafdeeling Zuid-Midden-Timor der afdeeling Timor en Eilanden van de residentie Timor en Onderhoorigheden); 25. van den hulpprediker te Tjamplong: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten in de landschappen Takaip en Amfoen (afdeeling Timor en Eilanden der residentie Timor en Onderhoorigheden) ; 26. van den hulpprediker te Baa: de dienst bjj de Inlandsche Christengemeenten op de eilanden Sawoe en Roti (afdeeling Timor en Eilanden der residentie Timor en Onderhoorigheden). VII. dat: 1. tot het dienstwerk van de twee te Tomohon geplaatste hulppredikers behoort: a. van den hulpprediker belast met de vereenigde opleiding der kweekelingen tot het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Manado, bedoeld bjj artikel 1 van het besluit van 29 April 1886 No. 17, bovendien de herderlijke zorg voor de gemeente Walian; 6. van den niet met de vereenigde opleiding der kweekelingen tot het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Manado belasten hulpprediker: de dienst bij de Inlandsche Christengemeente te zijner standplaats, te Kakaskasen, Wailon en tusschenliggende plaatsen, te Taratara, Woloan, Ranotongkor, Lolah, Lemo, Tanawangko, Koha, Tateli, Agotej, Malalajang, Kalasai, Kinilow, Tinoör, Kajawoe, Sendoek, Mokoepa, Poöpo, Teling, Koemoearakan, Sondaken en tusschenliggende plaatsen; 2. tot het dienstwerk van de twee te Koepang geplaatste hulppredikers behoort: a. van den hulpprediker belast met de vereenigde opleiding der kweekelingen tot het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Timor en Onderhoorigheden, bedoeld bij artikel 1 van het besluit van 16 April 1923 No. 19, bovendien de herderlijke zorg voor de gemeente te zijner standplaats; b. van den niet met de vereenigde opleiding der kweekelingen tot het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Timor en Onderhoorigheden belasten hulpprediker: de dienst bn° de Inlandsche Christengemeenten in het rechtstreeks bestuurd gebied der onderafdeeling Koepang, op het eiland Samaoe en in de landschappen Amarasi en Amahai van genoemde Onderafdeeling. VIII. dat tot den werkkring van den hulpprediker te: a. Ternate; b. Bandanaira; a en b. boven den sub II omschreven dienst behoort de dienst bjj de Europeesehe gemeente te zgner standplaats en voorts: o. de dienst bh' de overige Europeesehe Christengemeenten in de onderafdeelingen Ternate en Batjan van het gouvernement der Molukken; 6. de dienst bij de Europeesehe gemeenten te Merauke en op de eilanden Ai, Rozengain, Teon, Nila, Seroea en Roen; a en b. naar gelang van de behoefte, hoogstens twee malen 's jaars; zullende de hiervoor te verrichten dienstreizen zooveel mogelijk moeten samen vallen met die voor het bezoeken van de Inlandsche Christengemeenten in dezelfde gebieden. IX. dat met het toezicht over den hulpprediker te Ternate is belast de predikant te Manado. Afschrift enz. Uittreksel enz. 21. Standplaatsen van Inlandsche leeraars, welker aanwijzing niet geschiedt door eene commissie van Hulpprediker maar door het Kerkbestuur. (G. B. 27 April 1928 No. 32 Bijblad No. 11644). Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van alle terzake bestaande regelingen te bepalen, dat de taak van de Inlandsche leeraars ten dienste van de Inlandsche Christengemeenten in Nederlandsch-Indië, gevestigd op de na te noemen standplaatsen, omvat de voorziening in de godsdienstige behoeften der Inlandsche Christengemeenten te hunner standplaats, benevens de geestelijke verzorging van daar buiten wonende Inlandsche Christenen, voor zoover zulks achter hun standplaats afzonderlijk is vermeld. 1. Batavia. Op deze plaats zjjn twee Inlandsche leeraars gevestigd. Ter voorziening in de godsdienstige behoeften: a. van de Protestantsche Inlandsche militairen en gewapende politiedienaren aldaar, begeven zn" zich naar gelang van de behoefte, doch ten hoogste zes malen 's jaars, naar Serang, Pandeglang en de posten in de residentie Bantam van de provincie West-Java, waar militairen of gewapende politiedienaren gelegerd zjjn; b. van de Amboineesche en Menadoneesche Christenen aldaar, begeven zjj zich naar gelang van de behoefte, doch ten hoogste vier malen 's jaars, naar Teloekbetoeng, Goenoeng Soegih en Mengala en de plaatsen in de residentie Lampongsche Districten, waar militairen of gewapende politiedienaren gelegerd ,zhn, alsmede ten hoogste twee malen 's jaars naar de ondernemingen gelegen in evengemelde residentie. Voor het geven van godsdienstonderwijs aan de Protestantsche Inlandsche jeugd in het Landsopvoedingsgesticht aldaar, begeeft zich een der Inlandsche leeraars twee en vijftig malen 's jaars naar Tangerang. (G.B. 21 Mei 1928 No. 35). 2. Toegoe (Batavia). 3. Meester-Cornelis (Batavia). De Inlandsche leeraar te MeesterCornelis zal zich tevens naar gelang van de behoefte, doch ten hoogste eenmaal 'smaands begeven naar Poerwakarta, Tjibaroesa en andere plaatsen in de residentie Batavia der provincie WestJava, waar detachementen van het corps marechaussee's zijn of alsnog mochten worden geplaatst, teneinde te voorzien in de godsdienstige behoeften van de Protestantsche Inlandsche militairen aldaar. 4. Bandoeng. 5. Tjimahi (Midden-Priangan). Den Inlandschen leeraar te Tjimahi is tevens opgedragen de Inlandsche Protestantsche gemeente te Soemedang (Midden-Priangan) en te Madjelengka (Indramajoe) vier malen 's jaars, telkens voor ten hoogste vjjf dagen, te bezoeken; voorts kan hij eenmaal 's maands een dienstreis maken naar Batoedjadjar (Mfidden-Priangan) ter voorziening in de godsdienstige behoeften van de Protestantsche Inlandsche militairen aldaar. 6. Gombong (Zuid-Banjoemas). De Inlandsche leeraar te Gombong zal zich tevens eenmaal 'smaands naar Tjilatjap en naar gelang van de behoefte, doch ten hoogste vier malen 's jaars, naar Banjoemas en het eiland Noesa-Kambangan begeven, ter voorziening in de godsdienstige behoeften der Protestantsche Inlandsche militairen en andere Christenen aldaar. 7. Poerworedjo (Bagelen). 8. Semarang. 9. Magelang. 10. Jogjakarta. De Inlandsche leeraar te Jogjakarta zal zich tevens, naar gelang van de behoefte, doch ten hoogste twee malen 's maands naar Soerakarta en twee malen 'smaands naar Klaten hebben te begeven, ter voorziening in de godsdienstige behoeften van de Inlandsche Christengemeenten aldaar. 11. Soerabaja. Op deze plaats zjjn twee Inlandsche leeraars gevestigd. 12. Malang. De Inlandsche leeraar te Malang kan zich tevens twee malen 'smaands op 'sLands kosten naar Dampit (Malang) begeven voor de geestelijke verzorging van de aldaar wonende Inlandsche Christenen. . 13. Koetaradja. De Inlandsche leeraar te Koetaradja kan zich tevens twee malen 'sjaars op 'sLands kosten begeven naar Kota Tjane en Blangkedjeren (Atjeh en Onderhoorigheden) en op doorreis naar of van die posten, buiten bezwaar van den Lande, enkele dagen waaronder een Zondag te Medan verblijven ter voorziening in de godsdienstige behoeften der Inlandsche Christenen aldaar. 14. Fort de Koek. (Sumatra's "Westkust). De Inlandsche leeraar te Fort de Koek zal tevens, naar gelang van de behoefte, in dienst hebben tè bezoeken: a. de Inlandsche Protestantsche gemeente te Padang, ten hoogste eenmaal 'smaands; b. de Inlandsche Protestantsche gemeente te Padang Pandjang, ten hoogste drie malen 's maands; c. Priaman, ter geestelijke verzorging van de aldaar wonende Inlandsche Christenen, ten hoogste vier malen 's jaars; d. de Mentawei-eilanden, ter geestelijke verzorging van de aldaar gelegerde Protestantsche Inlandsche militairen, ten hoogste twee malen 's jaars. 15. Palembang. De Inlandsche leeraar te Palembang zal tevens naar gelang van de behoefte, in dienst hebben te bezoeken: a. de Inlandsche Protestantsche gemeente te Lahat (Palembang), ten hoogste drie malen 's jaars; 6. de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Muntok (Banka en Onderh.) en Pangkalpinang, ten hoogste vier malen 's jaars en de overige' Inlandsche Protestantsche gemeenten in de residentie Banka en Onderh. ten hoogste drie malen 's jaars; c. de overige Inlandsche Protestantsche gemeenten in de gewesten Palembang en Djambi ten hoogste twee malen 's jaars (B\jb. 11978). 16. Tandjoeng Pinang. De Inlandsche leeraar te Tandjoeng Pinang zal tevens op 'sLands kosten, naar gelang van de behoefte, hebben te bezoeken: o. de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Benggat (Riouw en Onderhoorigheden) en Manggar (Billiton), ten hoogste vier malen 'sjaars; b. de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Tarempa, Samboe, Panoeba, Karimoen en Singkep (Riouw en Onderhoorigheden), ten hoogste drie malen 's jaars. 17. Pontianak. De Inlandsche leeraar te Pontianak zal tevens op 'sLands kosten, naar gelang van de behoefte, ten hoogste vier malen 's jaars hebben te bezoeken de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Mampawah, Sintang, Singkawang en Mongalajap (Westerafdeeling van Borneo). 18. Balikpapan. (Oosterafd. van Borneo). Aan den Inlandschen leeraar te Balikpapan is tevens opgedragen de dienst bjj de daartoe ten hoogste vier malen 's jaars te bezoeken Inlandsche Protestantsche gemeenten en militaire posten in de afdeeling Samarinda der residentie Zuider- en Oosterafd. van Borneo. 19. Donggala (Manado). Aan den Inlandschen leeraar te Donggala is tevens opgedragen de dienst bjj de Inlandsche Protestantsche gementen te Paloe, twaalf malen 's jaars en verder bij de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Parigi, Toli-Toli, Bwool, Tabamoeang, Lintido en Paleleh (Manado) benevens de tusschen- en omliggende Inlandsche Protestantsche gemeenten, naar gelang van de behoefte, doch ten hoogste vier malen 's jaars. 20. Gorontalo (Manado). Aan den Inlandschen leeraar te Gorontalo is tevens opgedragen de dienst bij de daartoe vier malen 's jaars te bezoeken Inlandsche Protestantsche gemeenten te Soemalata, Kwandang, Gentoema, Tilamoeta, Tinombo, Bangomene en Limbotto (Manado). 21. Makassar. Aan den Inlandschen leeraar te Makassar is tevens opgedragen de dienst bh' de Inlandsche Protestantsche gemeente te Pare-Pare (Celebes en Onderhoorigheden) zes malen 's jaars en bij de in de omgeving van die plaats gelegen Inlandsche Protestantsche gemeenten, naar gelang van de behoefte, doch ten hoogste zes malen 's jaars. 22. Loewoek (Manado). 23. Bombe (afd. Donggala res. Manado). 24. Soembawa-Besar (Timor en Onderhoorigheden). Aan den Inlandsche leeraar te Soembawa-Besar is tevens opgedragen de dienst bg' de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Bima en Taliwang (Timor en Onderhoorigheden), respectievelijk zes en vier malen 's jaars. (G.B. 30-8-'26). 25. Endeh (Timor en Onderhoorigheden). De Inlandsche leeraar te Enden zal tevens de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Aimere, Badjawa, Roeten, Laboeang-Badjo, Reo en Maoemere (Timor en Onderhoorigheden) twee malen 's jaars hebben te bezoeken. 26. Atambaea (Timor en Onderh.) De Inlandsche leeraar te Atamboea zal tevens de Inlandsche Prot. gemeenten te Atappepoe en Kefamenanoe hoogstens zes malen 's jaars hebben te bezoeken. 27. Merauke (Zuid Nieuw Guinee). 28. Fak-Fak (West Nieuw Guinee). 29. Soela-eilanden (Gouv. Molukken). Afschrift enz. 22. Het Kerkbestuur gemachtigd eene regeling te treffen ter voorziening in den dienst big predikantsvacatures. Uittreksel uit het Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. No. 26. Batavia, den 5en December 1918. Gelezen de brieven: «. van het Bestuur over de Protestantsche Kerken van 2' Augustus 1918 No. 224; b. van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst van 6 November 1918 No. 32796; Is goedgevonden en verstaan: Het Bestuur over de Protestantsche Kerken te machtigen om met inachtneming van de daarvoor in zh'n voormeld schrijven aangegeven grondslagen eene regeling te treffen ter voorziening in den dienst in het ambtsgebied van predikanten, bij ontstentenis van den predikant dan wel bjj binnenlandsch verlof of schorsing voor langer dan één maand; met bepaling: a. dat van de vast te stellen regeling en de daarin mogelijk later te brengen wijzigingen afschriften zullen worden toegezonden aan de Directeuren van Onderwijs en Eeredienst en van Binnenlandsch Bestuur, de Aigemeene Rekenkamer, de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur en de betrokken kerkelgke gezaghebbenden en lichamen; b. dat voor reizen, die de daartoe aangewezen predikanten (hulppredikers) voor de waarneming van den dienst hebben te doen, worden vergoed reis-, verblijf- en vervoerkosten overeenkomstig de bestaande bepalingen. Uittreksel dezes zal worden verleend aan de Directeuren van Onderwijs en Eeredienst en van Binnenlandsch Bestuur, de Aigemeene Rekenkamer, het Protestantsch Kerkbestuur en de Hoofden van gewestelijk bestuur tot inlichting en naricht. Stemt overeen met voorz. register: De Gouvernements Secretaris, H. A. HELB. 23. Reglement op de vervulling van den dienst in vacante en daarmede gelijkstaande predikantsressorten. - Art. 1. De vacature van een predikantsressort ontstaat door vertrek naar eene andere standplaats, door buitenlandsch verlof, door ontslag of door overlijden. Art. 2. Met betrekking tot de voorziening in den dienst staat een predikantsressort met een vacant ressort gelh'k: lo. wanneer den predikant een binnenlandsch verlof voor langer dan één maand is verleend; 2o. wanneer hg voor langer dan één maand ambtshalve zgn ressort verlaat; 3o. wanneer hg voor langer dan één maand is geschorst. Art» 3» Gedurende de vacature en in de gevallen, met eene vacature gelijkstaande, wordt de dienst waargenomen in het ressort: Batavia, door de overblijvende predikanten te Batavia; Meester-Cornelis, ter standplaats door den eersten predikant te Batavia (den predikant, die — te rekenen van zg'ne laatste benoeming — hét langst te Batavia in dienst is geweest); in de regentschappen Meester-Cornelis en Krawang, door den derden predikant te Batavia; Buitenzorg, door den tweeden predikant te Batavia; Soekaboemi, door den predikant te Buitenzorg; Bandoeng, door den overblfl'venden predikant te Bandoeng met .uitzondering van het regentschap Garoet, waar de dienst wordt waargenomen door den predikant te Soekaboemi en — ingeval de standplaats geheel vacant is met inachtneming van voren bedoelde uitzondering — door den derden predikant te Batavia; Cheribon, door den predikant te Meester-Cornelis; Semarang, door den overbljjvenden predikant te Salatiga en — ingeval de standplaats geheel vacant is — ter standplaats door de predikanten te Tegal en Salatiga, van wie eerstgenoemde het regentschap Kendal verzorgt en de tweede het regentschap Semarang; Tegal ter standplaats en in de regentschappen Tegal, Pemalang en Brebes door den predikant te Cheribon. In de regentschappen Pekalongan en Batang, door den tweeden predikant te Semarang; Salatiga, door den predikant te Magelang; Pati, ter standplaats door den eersten predikant te Semarang en in de regentschappen Pati, Demak, Grobogan (met uitzondering van de gemeenten te Kedoeng-Djati, Goendih, Poerwodadi en Wirosari), Koedoes, Djapara en Rembang door de beide predikanten te Semarang in onderling overleg; Te Goendih, Poerwodadi en Wirosari van het regentschap Grobogan en in het regentschap Blora, door den predikant te Soerakarta; Poerworedjo, door den predikant te Djokjakarta; Magelang, ter standplaats en in de regentschappen Magelang en Temanggoeng, door den predikant te Salatiga; in de regentschappen Wonosobo, Bandjarnegara en Poerbolinggo, zoomede bg de gemeenten in het regentschap Banjoemas der residentie Banjoemas, gelegen aan de spoorljjn Bandjarnegara—Bandjarsari, door den predikant te Poerworedjo ; Djokjakarta, door den predikant te Poerworedjo; Soerakarta, ter standplaats en in de regentschappen Soerakarta, Wonogiri en Karanganjar der residentie Soerakarta alsmede in het regentschap Bojolali van de residentie Klaten, door den predikant te Salatiga ; in het regentschap Klaten der residentie Klaten, door den predikant te Djokjakarta; in het regentschap Sragen der residentie Soerakarta, door den predikant te Madioen; Madioen, ter standplaats en in de residenties Madioen en Ponorogo, door den predikant te Kediri; in het regentschap Berbek, door den predikant te Kediri; Soerabaja, door de overblijvende predikanten te Soerabaja; Modjokerto, ter standplaats en in de regentschappen Modjokerto, Djombang, Lamongan, Toeban en Bodjonegoro, door den eersten predikant te Soerabaja; Kediri, ter standplaats en in de regentschappen Kediri en Toeloengagoeng, door den predikant te Modjokerto; in het regentschap Blitar, door den predikant te Malang; Malang, door den predikant te Pasoeroean; . Pasoeroean, ter standplaats en in de regentschappen Pasoeroean en Bangil der residentie Pasoeroean, door den predikant te Malang; in het regentschap Sidoardjo der residntie Soerabaja door den predikant te Modjokerto; in de residentie Probolinggo, door den predikant te Bondowoso; Bondowoso ter standplaats en in de regentschappen Bondowoso; Djember, Panaroekan en Banjoewangi, door den predikant te Pasoeroean ; in het regentschap Soemenep en in de residentie Bali en Lombok, door den derden predikant te Soerabaja; Makassar, door den derden predikant te Soerabaja; Menado, door den overblijvenden predikant, en — ingeval de standplaats geheel vacant is — door een der hulppredikers in de residentie Manado, door het Kerkbestuur vóór of bh' het ontstaan der vacatures, na overleg met den kerkeraad ter standplaats, aan te wijzen; Amboina, door den overblijvenden predikant en — ingeval de standplaats geheel vacant is — door een of meer hulppredikers in de residentie Amboina, door het Kerkbestuur vóór of bjj het ontstaan der vacature, na overleg met den kerkeraad ter standplaats, aan te wijzen; Koepang, door een der hulppredikers in de residentie Timor en Onderhoorigheden, door het Kerkbestuur vóór of bij het ontstaan der vacature, na overleg met den kerkeraad ter standplaats, aan te wijzen; Bandjermasin, door den tweeden predikant te Soerabaja; Pontianak, door den vijfden predikant te Batavia; Palembang, door den vierden predikant te Batavia; Medan, door den predikant te Pematang-Siantar; Pematang-Siantar door den predikant te Medan; Koeta-Radja, door den predikant te Medan; Padang, door den predikant te Port de Koek; Port de Koek, met uitzondering, van de residentie Tapanoeli, dooiden predikant te Padang; de dienst in de gemeenten der residentie Tapanoeli wordt waargenomen door den predikant te PematangSiantar. Art. 4. (1) Ingeval een of meer kerkeraden in het ressort bezwaar hebben tegen de leiding van den in art. 3 aangewezen consulent (consulenten), maken zij vóór of bij het ontstaan der vacature en, als deze onverwacht ontstaat, binnen acht dagen daarna, hun verlangen naar eene verandering in de regeling van de consulentschappen aan het Kerkbestuur bekend. (2) Aangaande deze verzoeken neemt het Kerkbestuur zoo spoedig mogelijk eene beslissing. Zoolang deze niet genomen is, blijft de in art. 3 vastgestelde regeling van kracht. Art. 5. (1) Ingeval de in art. 3 aangewezen consulent (consulenten), reeds met de waarneming van den dienst in een ander ressort of gedeelte daarvan is (zjjn) belast, door bijzondere omstandigheden verhinderd is (zjjn) den dienst in het vacante ressort te vervullen, niet aanwezig is (zijn) of gevolg wordt gegeven aan de in art. 4 bedoelde verzoeken, bepaalt het Kerkbestuur, na overleg met de betrokken kerkeraden, op welke wijze in de verzorging van het vacante ressort voorzien zal worden. (2) Van deze regeling geeft het Kerkbestuur kennis aan het Departement van Onderwijs en Eeredienst, het Departement van Binnenlandsch Bestuur, de Aigemeene Rekenkamer, de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur, de kerkeraden van het betrokken ressort en aan den predikant (de predikanten), aan wien (wie) de waarneming van den dienst wordt opgedragen. (3) Aan de in het tweede lid van dit artikel genoemde autoriteiten en colleges, zoomede aan de betrokken hulppredikers, geeft het Kerkbestuur kennis van elke aanwijzing van een of meer hulppredikers om in de verzorging der ressorten Menado, Amboina en Koepang te voorzien. Art. 6. Zoodra de vacature is ontstaan of het genoegzaam zeker is, dat deze zal ontstaan, een der in art. 2 bedoelde gevallen zich heeft voorgedaan of het genoegzaam zeker is, dat dit zich zal voordoen, geeft de kerkeraad hiervan kennis aan den consulent (de consulenten) en verstrekt hem (hun) de noodige inlichtingen, betreffende den arbeid in het ressort, in het bijzonder met betrekking tot de, in het loopende jaar, reeds gemaakte en nog te maken dienstreizen, onder mededeeling van de beste combinatie van de verschillende te bezoeken plaatsen, de reisgelegenheden en verdere wetenswaardigheden. Art. 7. De vacante standplaatsen, welke op minder dan een dagreis van de standplaats van den consulent zgn gelegen, worden ten minste eenmaal 'smaands bezocht; de overige standplaatsen ten minste vier malen 's jaars. Art. 8. (1) Het bezoeken van de gemeenten buiten de standplaats wordt door den consulent (de consulenten) derwijze geregeld, dat ten minste de helft van het gewone aantal dienstreizen wordt gedaan. (2) Zoo noodig wórdt het aantal dienstreizen in het eigen ressort met een evenredig aantal verminderd. Art. 9. Ingeval het den consulent (de consulenten) niet mogelijk is het godsdienstonderwijs in de standplaats van het vacante ressort noch in de overige gemeenten, waar dit onderwijs ingevolge het bepaalde in het derde lid van het Gouvernementsbesluit van 27 October 1911 No. 73 den predikant is opgedragen, geheel of gedeeltelijk te geven, doen de betrokken kerkeraden door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur ten spoedigste aan het Kerkbestuur een voordracht van een of meer lidmaten, aan wie het godsdienstonderwgs kan toevertrouwd worden. Zg gedragen zich hierbij naar de bepalingen, vastgesteld in de regelen voor het godsdienstonderwgs in gemeenten-, bij welke geen eigen predikant geplaatst is. Art. lO. De consulent brengt in den kerkeraad eene raadgevende stem uit. Overigens bekleedt hg geheel de plaats van den predikant. Art. 11. (1) Door den consulent, aan wien de verzorging van een deel der buitengemeenten is opgedragen, worden maandelijks aan zgn ambtgenoot, die de standplaats verzorgt, de opgaven verstrekt, noodig voor het bijhouden der kerkelgke registers. (2) Voordrachten van lidmaten voor het geven van godsdienstonderwgs worden door eerstgenoemden consulent aan den kerkeraad ter standplaats gezonden en door dezen door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur bg het Kerkbestuur ingediend. Art. IS. (1) Ingeval veranderingen in de indeeling der ressorten of andere redenen wijzigingen van de in art. 3 van dit reglement getroffen regeling noodzakelijk maken of wenschehjk doen zgn, is het Kerkbestuur bevoegd deze aan te brengen. (2) Van deze wijzigingen geeft het Kerkbestuur kennis aan het Departement van Onderwijs en Eeredienst, het Departement van Binnenlandsch Bestuur, de Aigemeene Rekenkamer, de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur, de betrokken kerkeraden en de consulenten. Art. 13. Voor de reizen, die de consulenten voor de waarneming van den dienst hebben te doen, ontvangen zjj vergoeding van reis-, verblijf- en transportkosten op den voet van de bestaande bepalingen. Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië, op Dinsdag 17 December 1918 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 Jan. 1929 No. A 11/1/6). 24. Overgave en overname van den dienst van vertrekkende Predikanten. Circulaire van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië van 29 October 1909 No. 363. Nademaal het ons reeds ettelijke keeren is gebeurd dat bij verwisseling van predikanten de opvolger zich beklaagde, dat hg het archief niet in voldoende orde had aangetroffen, of bh' het Kerkbestuur informeerde naar verschillende soort van zaken, die hg in zjjn dienst te dier standplaats noodig had te weten, achten wij het nuttig en noodig U eenige wenken te geven aangaande hetgeen vóór het vertrek van den henengaanden predikant door dezen en door den Kerkeraad voortaan zal dienen te geschieden. Door den vertrekkenden predikant worde eene „Nota voor den opvolger" opgesteld en verzegeld aan het oudste Kerkeraadslid ter bewaring toevertrouwd, in welke nota worden vermeld: I. Wat betreft den predikant: de plaats waar en den tg'd waarop godsdienstoefening pleegt gehouden te worden. Zoo noodig volge er motiveering van dezen of dien gebruikelh'ken tijd. Bjj geval er ter plaatse zich families of enkele personen bevinden, die men onder de geregelde kerkbezoekers mag noemen, verdient het aanbeveling dat op dezë de belangstellende aandacht des opvolgers direct gevestigd worde, opdat deze zoo spoedig doenlijk een bezoek ter kennismaking van den nieuwen predikant ontvangen. Het bovenstaande heeft betrekking zoowel op de bij gemeenten als op die ter hoofdplaats. n. Wat betreft het godsdienstonderwijs: de verschillende lessen, de plaats (en) waar en de uren waarop dit onderwijs gegeven wordt, opdat zooveel mogelijk de bestaande regeling behouden worde. Indien omtrent deze regeling ooit eenige bezwaren z^'n gerezen, is mededeeling daarvan en van de redenen waarom daarop niet is ingegaan gewenscht; namen van de catechisanten ten tijde dat de vertrekkende predikant de gemeente verliet, zoo mogelijk met hunne woonplaats; de leerstof welke de vertrekkende predikant met elke klasse bezig was te behandelen en het punt waar hij het onderwijs heeft gestaakt; de leerboekjes bij hem in gebruik, benevens de verdere leer- en hulpmiddelen bij het godsdienstonderwgs, catalogi en prijscouranten van 't een en ander; de finantiëele hulpbronnen waaruit de uitgaven voor 't een en ander werden gedaan. ni. Wat betreft de dienstreizen: het aantal derzelve door den vertrokken predikant in het loopende jaar verricht, benevens welke nog hadden moeten verricht worden, onder mededeeling van de beste combinatie van de verschillende te bezoeken plaatsen, de reisgele genheden en verdere belangrijke wetenswaardigheden. Tabellarisch overzicht van de kleinere gemeenten die behooren te worden bezocht, met opgave van het vermeldingswaardige omtrent godsdienstoefening en godsdienstonderwgs. P7. Wat betreft den kerkeraad: de namen, functiën, maatschappelijke betrekking en woonplaats der ouderlingen en diakenen ten tijde van het vertrek des voorgangers. Hetzelfde van de kerkelijke gecommitteerden in de buitenge- meenten. Zoo noodig is dit de plaats voor confidemtiëele mededeelingen. V. Wat betreft het archief: opgave, gewaarmerkt door den vertrekkenden predikant en twee kerkeraadsleden, van hetgeen zich in het archief der gemeente bevindt, benevens de aanwijzing onder wien hetzelve berust. VI. Wat betreft geldelijke administratie: waar de predikant beheerder is van een of meer fondsen, eene aanwijzing van den stand der kas (kassen) benevens van den persoon (personen) aan wie sedert zijn vertrek de gelden en boeken zijn ter hand gesteld. VII. Wat betreft kerkegoed: ingeval de predikant is bewaarder of beheerder van kerkegoed, legge hjj een door hem en twee kerkeraadsleden gewaarmerkte inventarislijst over en vermelde hij tevens de plaats waar en de personen onder wier hoede het bovenbedoelde zich sedert zjjn vertrek bevindt. VIII. P r o c e s-v erbaal van overgave en overname: in de laatste hiertoe opzettelijk zamen te roepen kerkeraadsvergadering worde door den vertrekkenden predikant een proces-verbaal opgemaakt, bevattende opgave van hetgeen door hem aan verschillende functionarissen in den Kerkeraad is overgedragen en toevertrouwd, nl.: le. verzegelde nota voor den opvolger, omvattende sub I, II, III, IV; 2e. bewijs van de richtige ontvangst van hetgeen bedoeld wordt sub V; 3e. bewijs van de richtige ontvangst van hetgeen bedoeld wordt sub VI; 4e. bewijs van de richtige ontvangst van hetgeen bedoeld wordt sub VII. Van dit proces-verbaal worde vóór of gelijktijdig met het vertrek van den predikant door dezen een duplicaat opgezonden aan het Kerkbestuur. 25. Het verlof naar Nederland van eenen predikant doet eene vacature ontstaan. (Staatsblad 1853 No. 66). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 20sten Augustus 1853 No. 1. Gelezen enz. i1 De Baad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te verklaren, dat door het vertrek met verlof naar Nederland van eenen predikant bjj de protestantsche gemeente in Nederlandsch-Indië, eene vakature ontstaat, in welke ten spoedigste zal worden voorzien. Ten tweede: enz. Afschrift enz. 26. Een predikant kan niet uit zijne betrekking worden ontslagen, gelijk andere burgerlijke ambtenaren. (Gouvernementsmissive aan het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië dd. 6 October 1906 No. 2978). Naar aanleiding van het schrijven van de Aigemeene Rekenkamer van 28 Maart j.1. No. 3810, waarbij de aandacht der Regeering werd gevestigd op , bet ontbreken in de organieke regeling van de finantiëele positie der Predikanten bjj de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië van eene bepaling omtrent de toekenning van wachtgeld, zoomede op het naar de meening der Kamer minder rationeèle van de in voormelde regeling voorkomende bepaling, volgens welke de tijd door een Predikant op non-activiteit doorgebracht, verloopende tusschen de aanwijzing der standplaats en de aanvaarding der betrekking, aldaar wèl, doch de overige tijd niet zou meetellen voor tractementsverhooging, werd bij de missive van Uw Bestuur -van 30 Mei j.1. No. 149a in overweging gegeven de noodige wijzigingen van de betrekkelijke bepalingen aanhangig te maken ten einde in de beweerde leemten te voorzien. Ten aanzien van deze aangelegenheid wenscht de GouverneurGeneraal het volgende onder Uwe aandacht gebracht te zien. In het Koninklijk Besluit van 25 Februari 1870 No. 19 (Staatsblad No. 57), houdende wijziging van de in Staatsblad 1864 No. 68 vervatte organieke regeling van de financiëele positie der predikanten bij de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië, is sprake van wachtgeld o f non-activiteit. Te oordeelen naar de letter, zijn deze woorden daar gebezigd als uitdrukkingen van gelijke beteekenis, aangezien er staat: de tjjd „die op wachtgeld of non-activiteit is doorgebracht, voordat na terugkeer van verlof eene standplaats is aangewezen". Raadpleegt men echter de stukken, die tot de bepaling hebben geleid, dan komt men tot de slotsom, dat met „wachtgeld" eer moet zjjn gedacht aan een deel der bezoldiging, dat bij schorsing op den voet van artikel 38 sub B I le, van het Reglement in Staatsblad 1854 No. 37 den betrokkene krachtens deze bepaling gelaten wordt, iets waarvoor natuurlijk geen aigemeene regelen te stellen zgn. Noch de letter noch de geest van het hooger aangehaald voorschrift van 1870 geeft dus recht, dit tot uitgangspunt te nemen voor een betoog, dat het ontbreken eener regeling nopens de toekenning van wachtgeld, in de beteekenis, welke met betrekking tot burgerlijke ambtenaren aan dit laatste woord gewoonlijk wordt toegekend, eene leemte oplevert, waarin behoort te worden voorzien. Zich rekenschap gevende van de oorzaak van het door de Aigemeene Rekenkamer gereleveerd feit, dat aan een predikant, die b.v. wegens langdurige ziekte maanden lang geen dienst kan doen, toch voortdurend activiteits-inkomsten zouden moeten worden uitbetaald, rgst de vraag: Kan een predikant uit zijne betrekking ontslagen worden, in den zin, dien deze woorden met betrekking tot burgerlijke ambtenaren hebben, d.w.z. zóó, dat hjj van de uitoefening zijner bediening en van het genot der daaraan verbonden voordeelen tijdelijk ontheven, doch niet uit den dienst verwijderd wordt? Uw Bestuur meent blijkbaar, dat dit wèl het geval is, daar in zgn hooger aangehaalden brief van 30 Mei j.1. No. 149a sprake is van „toekenning van wachtgeld aan predikanten, die b.v. wegens langdurige ziekte uit hunne betrekking zouden moeten ontslagen worden". Naar het den Landvoogd echter voorkomt, is die meening niet juist. De verhouding tusschen de Overheid en de predikanten is geregeld bij verschillende, door het Opperbestuur vastgestelde of bekrachtigde bepalingen en onder die bepalingen vindt men er geen, welke bevoegdheid geeft tot het verleenen van een ontslag als hooger bedoeld. Bijgevolg bestaat die bevoegdheid niet. En dit is niet toe te schrijven aan een verzuim, maar integendeel een natuurlijk gevolg van het stelsel, dat de betrekkelijke bepalingen beheerscht. De grondslag van dit stelsel is de vereeniguifj» van alle Protestanten in Nederlandsch-Indië tot één kerkgenootschap, onder één bestuur (Staatsblad 1844 No. 34), waaruit van zelf de noodzakelijkheid voortvloeide om maatregelen te nemen ter verzekering, dat dit kerkgenootschap steeds gemeen goed kon blijven van allé Protestanten-hier te lande, onafhankelijk van onderlinge verschillen in gezindte. Tot die maatregelen behoorde uiteraard het geven eener groote zelfstandigheid aan de positie der predikanten, want bestond de mogelijkheid om een predikant wegens secteverschil uit te stooten, dan zou de basis van het stelsel aan ondermijning bloot staan. Vandaar blijkbaar, dat de bepalingen niet toelaten een predikant zijne bediening te ontnemen, dan als straf wegens ergerlijke gedragingen, verwaarloozing zijner ambtsplichten of openlijke weerspreking dan wel bestrijding van de leer van het evangelie (artikelen 34, 35, 37 en 40 van het bij Koninklijk Besluit van 28 Februari 1854 No. 36 goedgekeurd en bekrachtigd en bjj Koninklijk Besluit van 15 November 1900 No. 28 aangevuld en gewijzigd Reglement op de uitoefening van kerkelijk opzicht en kerkelijke tucht (Staatsblad 1854 No. 37 en 1901 No. 81)-. De bediening kan slechts worden ontnomen op twee wijzen, namelijk tijdelijk door schorsing voor een bepaalden tgd met of zonder verlies van traktement en definitief door ontslag als predikant voor den dienst in Nederlandsch-Indië (artikel 38 eodem) een en ander uitgaande van den GouverneurGeneraal, op gemotiveerde voordracht van het Kerkbestuur (artikelen 34 en 50), nadat dit eerst de procedure moet hebben toegepast, omschreven in de artikelen 40 t/m 49. De geschorste of ontslagene en, bjj afwijking van de voordracht, het Kerkbestuur hebben recht van beroep op de Kroon door tusschenkomst van de Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in Nederlandsch Oost- en West.Indië te 'sGravenhage (artikel 51). Derhalve nooit ontslag uit de betrekking als bjj burgerlijke ambtenaren. In verband hiermede kennen de voor predikanten geldende bepalingen alleen voor het geval van terugkeer van verlof den bij burgerlijke ambtenaren ook in andere gevallen mogelijken toestand, dat men in dienst doch buiten betrekking is. Volgens het bjj verschillende gelegenheden gewijzigd en aangevuld Koninklijk Besluit van 26 November 1863 No. 60 (Staatsblad 1864 No. 68) worden voor den dienst hier te lande predikanten benoemd door de Kroon (artikel 5), wordt hun een standplaats aangewezen (artikel 6), aanvaarden zjj hun dienst (artikel 5, 6 en 7), kunnen hun binnenlandsche en buitenlandsche verloven worden verleend (artikel 7, aangevuld blijkens Staatsblad 1870 No. 57, en art. 10, 11, 13), worden zjj, na terugkeer van buitenlandsch verlof, bij gelegenheid weder voor den actieven dienst aangewezen en hervatten zij den actieven dienst (Staatsblad 1904 No. 400), hebben zjj na een in Indië vervulden dienst van ten minste tien jaren aanspraak op pensioen en kunnen zij ook na minstens vijfjarigen Indischen dienst pensioen krijgen, mits op de voorgeschreven manier bewijzende, dat zjj uit hoofde van ziels- of lichaamsgebreken voor verderen dienst hier te lande ongeschikt zyn (artikel 8), terwijl eindelijk het pensioen ingaat met de maand, volgende op die waarin de bediening wordt neergelegd (artikel 12). Wat voorts betreft de opmerking, door de Aigemeene Rekenkamer gemaakt met betrekking tot artikel 1 § c van het Koninklijk Besluit in Staatsblad 1870 No. 57 zelf, moge het volgende dienen. Nu bjj het Koninklijk Besluit in Staatsblad 1904 No. 400 sub le bepaald is, dat de van buitenlandsch verlof teruggekeerde predikant van én met den lsten der maand, volgende op die waarin hij weder voor den actieven dienst is aangewezen, aanspraak heeft op de laatstelijk door bem genoten bezoldiging, is het rationeel, dat ook van evengenoemden datum af weder de diensttijd voor tractementsverhoogingen begint te tellen. Tusschen dien datum en de aanwijzing voor den actieven diénst of, wat op hetzelfde neerkomt, de aanwijzing eener standplaats, kan slechts een zeer kort tijdvak liggen, daar dit altijd korter moet zijn dan een maand. In verband hiermee heeft wijziging van artikel 7 letter c van het Koninklijk Besluit van 26 November 1863 No. 60 (Staatsblad 1864 No. 68) zooals dat artikel is aangevuld bij Koninklijk Besluit van 25 Februari 1870 No. 19 (Staatsblad No. 57), met het doel betere aansluiting te verkrijgen tot § 1 van het Koninklijk Besluit van 16 Juni 1904 No. 51 (Staatsblad No. 400) geen practisch nut van beteekenis. . 27. Regelingen betreffende uitzending, plaatsing, bezoldiging tegemoetkoming en pensionneering van kerkelijke landsdienaren. 1. De wedderegelingen voor de predikanten, hulppredikers en godsdienstleeraars zgn krachtens Koninklijke machtiging vastgesteld bg' de bezoldigingsregeling der burgerlijke landsdienaren (B. B. L. 1925/28), in afwachting van nader door de Kroon te treffen voorzieningen. 2a. Bjj alle nieuwe benoemingen gaan de bezoldigingen in met den eersten der maand, volgende op die, waarin de benoemingen hebben plaats gehad en de functiën zijn aanvaard (Stbl. 1827 No. 28). 2b. De uit plaatsing of overplaatsing voortvloeiende kosten worden, volgens de bepalingen van het Algemeen Reisreglement van Landswege vergoed. 3. De personen, die door den Minister van Koloniën voor eenig ambt in Nederlandsch-Indischen dienst in opleiding zjjn genomen, genieten van den dag, volgende op dien van beëindiging hunner studie of het ophouden der studie-toelage na beëindiging der studie tot den dag van inscheping naar Nederlandsch-Indië, voorzoover zij gedurende dat tijdvak niet uit anderen hoofde in het genot van inkomsten van den Lande zijn, een wachtgeld tot het bedrag van de genoten studie-toelage, of ingeval die maatstaf ontbreekt, tot een bedrag naar reden van ten hoogste ƒ 1000.— (één duizend gulden) 's jaars. De Minister is bevoegd in buitengewone gevallen het genot van wachtgeld op afwijkende wijze te regelen. (K. B. van 28 Sept. 1917 No. 39 Ind. Stbl. 1918 No. 26). 4. Als diensttijd, geldig voor de toekenning van periodieke weddeverhoogingen, wordt: I. ten volle in aanmerking gebracht, tjjd als Nederlandsen-Indisch burgerljjk landsdienaar doorgebracht: a. in werkelijken dienst in Nederlandsch-Indië onder genot van de volle activiteitsbezoldiging; b. met binnenlandsch verlof onder genot van volle of halve bezoldiging; c. met kort verlof onder genot van volle of halve bezoldiging naar plaatsen buiten Nederlandsch-Indië gelegen; d. onder genot van wachtgeld of non-activiteitsbezoldiging (met voorbehoud op enkele punten); e. onder genot van activiteitsbezoldiging buiten NederlandschIndië ter volvoering van een opdracht van de Indische Regeering ; /. g. h. II. voor de helft in aanmerking gebracht, tijd als NederlandschIndisch burgerlijk landsdienaar met buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst (en het daarvoor in de plaats tredend binnen■ landsch verlof) dan wel wegens ziekte doorgebracht, zoomede de tijd waarmede een aan een Nederlandsch-Indisch burgerlijk landsdienaar verleend z.g. kort verlof is verlengd wegens ziekte onder genot van verlofsbezoldiging, met dien verstande, dat de op deze wijze medetellende tijd in totaal slechts tot een maximum van twee jaar medetelt, zullende in bijzondere gevallen dit maximum van twee jaar door de Regeering kunnen worden verlengd. (Uittreksel uit Stbl. 1928 No. 38). 5. (1) Voor de bepaling van de aanvangsbezoldiging in eenige betrekking wordt tijd, in anderen dan Gouvernements dienst doorgebracht, als diensttijd in rekening gebracht naar de volgende beginselen: a. medetelling van voorpraktijk volgens uniforme regelen heeft slechts plaats in geval: le. de dienst behoefte heeft aan ambtenaren met ervaring; 2e b. —c. de uniforme voorpraktijkregeling geldt slechts voor bepaaldelijk aan te wijzen betrekkingen, welke in het algemeen zullen zijn die, waartoe een bepaalde opleiding of voorgeschreven loopbaan als regel vereischt wordt; d.—e. voorpraktijk buiten de keerkringen telt voor 9/10 van gelijksoortige praktijk binnen de keerkringen; ƒ. grondslag der uniforme regeling voor de medetelling van voorpraktijk binnen dé keerkringen is de volgende: le. vol telt mede zoodanige voorpraktjjk als voor de te bekleeden betrekking door den dienst in elk opzicht eene geëigende voorbereiding wordt geacht; 2e. gedeeltelijk telt de voorpraktijk mede, wanneer zij aan het criterium voor volle medetelling niet voldoet, zullende in beide gevallen, sub 1 en sub 2 bedoeld, een maximum voor het aantal medetellende jaren gesteld kunnen worden; g, h. i. (2) Tjjd in dienst van het Rjjk of van de Gouvernementen van Suriname en Curacao doorgebracht, wordt aangemerkt als tjjd in anderen dan Gouvernementsdienst doorgebracht, als bedoeld in lid (1) van dit artikel. (Uittreksel uit Stbl. 1928 No. 38). 6. Voorpraktjjkregeling van de kerkelijke landsdienaren Stbl. 1925 No. 204 G. B. van 3 Mei 1925 No. 4. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Onder nadere Koninklijke goedkeuring te bepalen, dat voor de uit 'sLands kas bezoldigde kerkelijke dienaren volwaardige voorpraktijk, (waaronder dus in de eerste plaats verstaan wordt praktijk als predikant eener gemeente in Nederland of elders) doorgebracht binnen en buiten de keerkringen in anderen dan Gouvernementsdienst, dan wel in Gouvernementsdienst buiten bezwaar van den Lande, tot een gezamenlijk maximum van acht (x) jaar in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling hunner bezoldiging met dien verstande dat binnen dat maximum voorpraktijk, doorgebracht buiten de keerkringen voor 9/10 als tropen-praktijk wordt gewaardeerd, en dat voorpraktijk, doorgebracht binnen de keerkringen, ten volle in aanmerking wordt genomen. Ten tweede: Onafhankelijk van het in artikel 1 bedoeld gezamenlijk maximum van acht (1) jaar telt ten aanzien van de op 1 Februari 1925 in dienst zijnde en na ultimo December 1916 benoemde, respectievelijk erkende hulppredikers bij de Inlandsche protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië en Roomsch-Katholieke geestelijken van den 3den rang voor de berekening hunner bij de bepaling der bezoldiging in acht te nemen voorpraktjjk ten volle mede O Bij G.B. van 24 Februari 1927 No. 4 is dit aantal nader vastgesteld op negen jaar. de in Nederlandsch-Indië doorgebrachte diensttijd, respectievelijk als zendeling, bedoeld in artikel 7 van het K. B. van 21 Deeember 1917 No. 24, opgenomen in Ind. Stbl. 1918 No. 248, en als hulppriester, bedoeld in artikel 6 van het K.B. van 19 Februari 1921 No. 65 opgenomen in Ind. Stbl. 1921 No. 259, met dien verstande, dat indien voor hen, met toepassing van de In artikel 1 bedoelde voorpraktijk-regeling, tengevolge van voorpraktjjk doorgebracht buiten de keerkringen, het aantal als voorpraktijk in rekening te brengen jaren boven de acht (x) zou stijgen, dit aantal tot acht (1) wordt teruggebracht. De formatie, bezoldiging, uitzending, pensionneering der predikanten is geregeld bjj Stbl. 1864 No. 68, 1870. No. 57, 1881 No. 205, 1887 No. 28, 1892 No. 131 en 221, 1899 No. 148, 1901 No. 81, 1903 No. 149, 1904 No. 400, 1908 No. 383, 1910 No. 644, 1913 No. 716, 1917 No. 564, 1919 No. 653, 1920 No. 487, 1921 No. 750 B. B. L. 1925 (Stbl. 1925 No. 43) Stbl. 1925 No. 204 en 1926 No. 550. 7. Bij de Protestantsche gemeente in Nederlandsch-Indië worden aangesteld drie en veertig predikanten. Stbl. 1919 No. 653. De regeüng der standplaatsen en de aanwijzing der daaronder behoorende gemeenten is opgedragen aan den Gouverneur-Generaal, die het Bestuur der Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië daarop hoort. (Stbl. 1864 No. 68 art. 2). N. B. Deze bevoegdheid is thans overgedragen op den Directeur van Onderwijs en Eeredienst. Onder de predikanten te Batavia zal er steeds één zjjn gekozen uit het EvangeUsch-Luthersche kerkgenootschap. (Stbl. 1864 No. 68). Bjj uitzending vallen de predikanten onder de desbetreffende aigemeene bepalingen (Stbl. 1924 No. 159). De voor den dienst in Nederlandsch-Indië benoemde predikanten genieten (Stbl. 1924 No. 159): o. vrijen overtocht met wettig gezin in de eerste klasse; b. eene voorloopige bezoldiging van ƒ 250.— 's maands, aanvangende met den dag van inscheping in Nederland naar Nederlandsch-Indië en voortdurende tot den dag, waarop daar te lande de ambtsbezoldiging ingaat. N. B. deze voorloopige bezoldiging wordt in Indië uitbetaald; c. eene tegemoetkoming in de uitrustingskosten van ƒ 1200.— welk bedrag met 50 ten honderd wordt verhoogd, indien de echtgenoote de reis naar Indië meemaakt of daarheen volgt uiterlijk een jaar na den dag waarop de predikant zelf de reis heeft aanvaard; d. ter tegemoetkoming in de bij de indiensttreding aan het Weduwenen Weezenfonds voor Europeesehe burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië verschuldigde huwelijkscontributie wordt van Landswege in de kas van het fonds gestort een som, bedragende voor gehuwden één maand bezoldiging; e. bh' aankomst in Indië, eene tegemoetkoming in de kosten van vestiging ten bedrage van duizend gulden voor gehuwden en voor weduwnaren met een of meer kinderen te hunnen laste, en van vijjf honderd gulden voor ongehuwden. (Stbl. 1919 No. 653). (') Bij Q.B. van 24 Februari 1927 No. 4 is dit aantal nader vastgesteld op negen jaar. Voor dit ambt geldt de volgende bezoldigingsregelinlf: (schaal C 22 kolom I der Bezoldigingsregeling voor burgerlijke landsdienaren, afgekort B. B. L.) : aanvangsbezoldiging. ƒ 400.— 'smaands. na 1 jaar „ 450.— „ „ 8 jaren „ 525.— „ „ 5 „ „ 600.— „ „ 7 „ „ 675.— „ 9 l „ 750.— „ 11 „ „ 825.— „ 13 „ „ 900.— „ 16 „ ,, 1000.— n 19 h „ 1100.— 8. Ter voorziening in de godsdienstige behoefte van Inlandsche Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië worden hulppredikers aangesteld, wier standplaatsen door den Gouverneur-Generaal worden bepaald, (laatstelijk in B.b. 12471). Het aantal hulppredikers bedraagt thans 31. De positie der hulppredikers is geregeld bij de volgende bepalingen: Stbl. 1918 Nos. 248 en 331, 1919 No. 636, 1921 No. 750, B. B. L. 1925/1928 en Stbl. 1925 No. 204. De hulppredikers worden gekozen uit hen, van wie het blijkt, dat zg tot de uitoefening van het leeraarsambt door de Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in Nederlandsen Oost- en West-Indië of door het Bestuur der Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië bekwaam en gerechtigd zijn verklaard, met dien verstande, dat zendelingen de voorkeur zullen genieten. N. B. Tegenwoordig ontvangen de hulppredikers hunne vooropleiding aan de zendingsschool te Oegstgeest. De Gouverneur-Generaal regelt den aard en omvang hunner werkzaamheden, waaronder inzonderheid behoort hunne verplichting om Inlanders tot leeraars te vormen en op te leiden. N. B. De eisch, dat hulppredikers direct in het Maleisch moeten kunnen prediken, is vervallen. Toch moeten zij theoretisch goed onderlegd zgn in die taal. (G. B. 11 Juli 1910 No. 9). De hulppredikers, bijaldien zjj voor den dienst in NederlandschIndië worden uitgezonden, genieten: o. indien zjj van Regeeringswege in opleiding zjjn geweest, het in punt 3 dezer Regelingen bedoelde wachtgeld; 6. eene voorloopige bezoldiging en eene tegemoetkoming in de uitrustingskosten volgens de regelen, vastgesteld of nader vast te stellen voor personen, die door den Minister van Koloniën voor den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indië ter beschikking van den Gouverneur-Generaal worden gesteld; c. een voorschot van twee maanden op de onder a bedoelde voorloopige bezoldiging; d. één maand huwelijkscontributie, die in de kas van het fonds wordt gestort; e. vrijen overtocht naar Nederlandsch-Indië op den voet van de daarvoor geldende aigemeene bepalingen. N. B. In B.b. No. 11479 is bepaald, dat de hulppredikers reizen in de 2e kl. der mailbooten. Voor dit ambt geldt de volgende bezoldigingsregeling: (Schaal C 7 kolom II der B. B. L.): aanvangsbezoldiging. ƒ 230.— 's maands. na 1 jaar „ 245.— „ „ 2 jaren „ 260.— „ 3 „ „ 280.— >, 4 „ „ 300.— n ? » ti 350.— ii 10 n » 400.— „ 13 „ „ 450.— „ 17 „ „ 525.— „ 19 ii „ 600.— N. B. Ingeval van plaatsing als hoofd van eene opleidingsinrichting voor Inlandsche leeraren, wordt als zoodanig eene bezoldiging genoten, welke doorloopend ƒ 50.— meer is dan bovenstaande bedragen. Zjj, die reeds in Nederlandsch-Indië aanwezig, tot hulpprediker, op den voet der bovengenoemde besluiten, worden aangesteld, ontvangen eene tegemoetkoming van ƒ 200.— (tweehonderd gulden). De hulppredikers staan onder het oppertoezicht van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië, dat voor ieder hunner een predikant aanwijst, onder wiens toezicht hjj heeft te arbeiden en door wiens tusschenkomst hij ook zijne verslagen en alle verzoeken hem zelf of zijn dienst betreffende heeft in te dienen. De predikanten zijn verplicht aan het Kerkbestuur te berichten aangaande hun bevindingen omtrent den dienst der onder hun toezicht gestelde hulppredikers en al hetgeen hen betreft. De hulppredikers zijn onderworpen aan het reglement op de uitoefening van kerkelijk opzicht en kerkelijke tucht voor de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië, goedgekeurd en bekrachtigd bjj het Koninklijk Besluit van 28 Februari 1854 No. 64 (Ind. Stbl. No. 37) en aan alle zoodanige bepalingen op de uitoefening van kerkelijk opzicht en kerkeljjke tucht, als voor de predikanten zgn vastgesteld. De voor Indische ambtenaren geldende bepalingen omtrent de reisen verblijfkosten, binnenlandsche en buitenlandscbe verloven, het weduwen- en weezenfonds en pensioen zijn op de hulppredikers van toepassing (!) ; met dien verstande, dat het pensioen bedraagt ƒ 1.000.— (één duizend gulden) 's jaars voor twintig jaren dienst, dat bij minder dan twintig jaren dienst dit pensioen wordt verminderd naar reden van een twintigste voor elk ontbrekend jaar; en dat het bij meer dan twintig jaren dienst verhoogd wordt naar reden van ƒ 30.— (dertig gulden) (') Deze alinea luidt aldus ingevolge het Koninklijk besluit van 31 October 1872 No. 41 (Indisch Staatsblad 1873 No. 9). voor elk jaar boven de twintig, tot een maximum van ƒ 1.300.— (één duizend drie honderd gulden 's jaars (2). 9. Bepalingen betreffende de uitzending en de positie van personen, die door genootschappen, enz., welke zich de bevordering van de belangen van het Christendom in Nederlandsch-Indië ten doel stellen, ter beschikking van de Regeering wórden gesteld. (Staatsblad 1901, No. 255, zooals het wordt gelezen ingevolge Staatsblad 1905 No. 141, 1909 No. 38, 1914 No. 617, 1919 No. 460 en de B. B. L. 1925/28). No. 68. Wjj WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 16 April 1901, Litt. A1, No. 18; Hebben goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de Koninklijke besluiten van 28 Mei 1889 (Nederlandsen Staatsblad No. 73 en Indisch Staatsblad No. 170) en van 1 Mei 1894 (Nederlandsen Staatsblad No. 63 en Indisch Staatsblad No. 150) te bepalen als volgt: Art. 1. Voor eiken persoon (*), die door genootschappen, vereenigingen of maatschappijen, welke zich de bevordering van de belangen van het christendom in Nederlandsch-Indië ten doel stellen, ter beschikking van de Regeering wordt gesteld en door de Regeering wordt bestemd om ter plaatse door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië te bepalen, voor de voorziening in de godsdienstige behoeften van de minder gegoede leden der christelijke gemeenten en van de militairen in de garnizoenen werkzaam te zjjn, worden aan het bestuur van zoodanig genootschap, vereenigiag of maatschappij, indien zij voor de opleiding der uit te zenden personen kosten hebben gemaakt, die kosten vergoed, tot een maximum bedrag van acht honderd gulden (ƒ 800.—). Art. 2. De op de wijze van artikel 1 ter beschikking van de Regeering gestelde personen genieten: a. eene toelage, berekend naar ƒ 100.— (één honderd gulden) 'smaands tot geen hooger totaal bedrag dan ƒ 200.— (tweehonderd gulden) van af den dag der inscheping naar Indië tot den dag waarop de toelage, bedoeld in alinea 2 van artikel 3 van dit besluit, volgens de daaromtrent in Indië geldende aigemeene bepalingen, gerekend wordt in te gaan, op welke toelage een voorschot van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gulden) in Nederland kan worden uitbetaald; b. eene tegemoetkoming in de kosten van uitrusting van ƒ 600. (zeshonderd gulden) zoo zjj gehuwd zijn, of weduwnaar met een .Ü B1J K-B- v»n 18 Januari 1927 No. 22 is bepaald, dat ook binnen de geldende formatie godsdienstleeraressen kunnen worden uitgezonden en aangesteld, wanneer dit door het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië wordt verlangd. (*) Het artikel is met deze alinea aangevuld bij Koninklijk besluit van 19 Augustus 1901 No. 41 (Indisch Staatsblad No. 379). of meer kinderen te hunnen laste, en van ƒ 400.— (vier honderd gulden), zoo zij ongehuwd zijn;, c. overtocht voor Gouvernementsrekening naar Batavia voor zich en hun gezin als passagiers der 2de klasse, op den voet van Ons besluit van 22 Juni 1916 No. 13 (Indisch Staatsblad No. 605). Art. 2a. De op den voet van dit besluit uit te zenden personen verbinden zich ten genoegen van Onzen Minister van Koloniën om de te hunnen behoeve dan wel ten behoeve van hun gezin van landswege voldane gelden wegens tegemoetkoming in de kosten van opleiding, wegens overtocht naar Nederlandsch-Indië en de verdere aan hen ingevolge het bepaalde by artikel 2, onder a en b van landswege uitgekeerde gelden onverwijld in 's lands kas terug te storten, indien zjj anders, dan tengevolge van omstandigheden onafhankelijk van hun wil (ter beoordeeling van de Regeering): o. hunne bestemming in Nederlandsch-Indië niet volgen; b. binnen den tijd van vijf jaren na hunne aankomst aldaar definitief van hunne werkzaamstelling worden ontheven, tenzij deze ontheffing gevolgd wordt door eene aanstelling van den betrokkene tot eene andere betrekking in 'slands dienst; c. na zoodanige aanstelling uit 's lands dienst worden ontslagen binnen den tijd van vijf jaren na aankomst in Nederlandsch-Indië. Art. 3. Bij aankomst in Indië zijn de bedoelde personen gehouden om zich onmiddellijk te begeven naar de standplaats, die hun door of van wege den Gouverneur-Generaal zal worden aangewezen. Gedurende den tijd, waarin zij op de hun door de Indische Regeering voorgeschreven wijze werkzaam zijn, en voor zoover zjj niet verkeeren in het in artikel 5 omschreven geval, genieten zij eene toelage, waarvan het bedrag door den Gouverneur-Generaal wordt vastgesteld^ doch die niet hooger kan zijn dan twee honderd gulden (ƒ 200.—) 'smaands. Art. 4. Behoudens het geval voorzien in artikel 5 worden de in dit besluit bedoelde personen in geen enkel opzicht als ambtenaren beschouwd en hebben zij bij het verlaten van Nederlandsch-Indië geen aanspraak op terugtocht ten laste van de Indische begrooting. Evenwel genieten zij vrije geneeskundige behandeling! op denzelfden voet als burgerlijke Europeesehe ambtenaren en worden zjj bjj opneming in een militair hospitaal verpleegd tegen betaling van de voor ambtenaren op hetzelfde inkomen bepaalde kosten. Art. 5. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om de in dit besluit bedoelde personen, nadat zij door hunne werkzaamheid getoond hebben daartoe geschikt te zijn, van eene ambtelijke aanstelling te voorzien en hen mitsdien te doen deelen in de voordeelen verbonden aan den staat van burgerlijk ambtenaar. Art. 6. De personen, die krachtens artikel 5 van eene vaste aanstelling voorzien zjjn, genieten gedurende den tjjd, dien zjj als ambtenaar werkzaam zjjn: (Schaal C 7, kolom I der B. B. L.): 's maands N. B. Deze wedderegeling is krachtens Koninklijke machtiging vastgesteld in afwaehting van nader door de Kroon te treffen voorzieningen. bjj aanstelling ƒ 180.— na 1 jaar „ 195.— „ 2 jaren „ 210.— „ 3 „ „ 230.— „ 4 „ „ 250.— „ 7 „ „ 300.— „ 10 „ „ 350.— „ 13 „ „ 425.— „ 16 „ „ 500.— Art. 7. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om personen, die zich reeds in Nederlandsch-Indië bevinden, en die door hem daartoe geschikt geacht worden, op de voordracht van genootschappen, vereenigingen of maatschappijen, welke zich de bevordering van de helangen van het christendom in Nederlandsch-Indië ten doel stellen, werkzaam te stellen op de in artikel 1 aangegeven wijze. Met uitzondering van de artikelen 2 en 2a zjjn op hen die voorafgaande artikelen toepasselijk. Onze Ministèr van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad geplaatst en waarvan afschrift aan de Aigemeene Rekenkamer gezonden zal worden. Het Loo, den 22sten April 1901, WILHBLMINA. 10. Regelen voor de aanstelling, overplaatsing en het ontslag der Inlandsche leeraars. Het aantal der Inlandsche leeraars, hun standplaatsen en werkzaamheden berusten, in verband met de begrooting, op eene reeks van Gouvernementsbesluiten. Ingevolge het G. B. van 6 Januari 1927 No. 25 bedraagt dat aantal thans 347. (Bijblad No. 3786 en Bijblad No. 8185). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 19 Juli 1881 No. 5, zooals dat gewijzigd is bh' G.B. van 16 Mei 1914 No. 57. Is goedgevonden en verstaan: A. de § I en II der bjj het besluit van 19 Juli 1881 No. 5 vastgestelde regelen, in acht te nemen bjj de aanstelling, overplaatsing en het ontslag der Inlandsche leeraars, bedoeld bij Staatsblad 1870 No. 125, te lezen als volgt I I. De kerkelijke benoeming tot het Inlandsche leeraarsambt geschiedt, op voordracht der betrokken commissie van hulppredikers, door het Bestuur over de Protestantsche Kerken in NederlandschIndië, mits vooraf door den Directeur van Onderwijs en Eeredienst, namens den Gouverneur-Generaal aan den te benoemen persoon op den voet van artikel 123 van het Regeeringsreglement toelating zij verleend, om na zijne benoeming zjjn dienstwerk in het hem aan te wijzen gewest te verrichten. Een afschrift van het benoemingsbesluit wordt aan genoemden Departementschef aangeboden. II. De Directeur van Onderwas en Eeredienst verleent bij zijne in het eerste lid van § I bedoelde beschikking tevens machtiging om den betrokkene, nadat hij zal zijn benoemd en hem eene standplaats zal zijn aangewezen, in het genot te doen stellen van de burgerlijke voordeden aan zijne geestelijke bediening verbonden. B. De § I en II der bij het besluit van 29 Januari 1909 No. 26 (Bjjblad No. 6977) vastgestelde regelen, in acht te nemen bjj de aanstelling en het ontslag der Inlandsche leeraars bjj de Inlandsche Protestantsche gemeenten te Magelang (Kedoe), Tjimahi (PreangerRegentschappen), Willem I (Semarang) en Soemelata (Menado) (1), te lezen als volgt: I. De aanstelling en het ontslag als Inlandsch leeraar geschiedt door het Bestuur over de Protestantsche Kerken in NederlandschIndië, met dien verstande, dat vooraf door den Directeur van Onderwijs en Eeredienst, namens den Gouverneur-Generaal, aan den te benoemen persoon, op den voet van artikel 123 van het Regeeringsreglement, toelating moet zjjn verleend om na zijne benoeming zijn dienstwerk in het betrokken gewest te verrichten. Een afschrift der beschikking, inhoudende de aanstelling of het ontslag, wordt genoemden Departementschef aangeboden. II. De Directeur van Onderwijs en Eeredienst verleent bij zyn in het eerste lid van § I bedoelde beschikking tevens machtiging om den betrokkene, nadat hij zal zjjn benoemd, in het genot te doen stellen van de bezoldiging en verdere wettige voordeden, aan zjjne betrekking verbonden. (G. B. van 2 Nov. 1914 No. 46 en G.B. van 16 Mei 1914 No. 57). III. Van elke aanwijzing eener standplaats wordt door de kommissie van hulppredikers kennis gegeven aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. IV. De overplaatsing van de Inlandsche leeraren geschiedt door de kommissie van hulppredikers, of, indien deze niet vergaderd is, door den voorzitter dier kommissie, in overlég met de hulppredikers, wier ressorten er bh' betrokken zijn. V. De Inlandsche leeraars worden ontslagen door het bestuur over de Protestantsche kerken op voordracht der betrokken kommissie van hulppredikers, of, indien deze niet vergaderd is, van den voorzitter dier kommissie, in overleg met den hulpprediker, wiens ressort bij het ontslag betrokken is. Een afschrift der beschikking, inhoudende het ontslag, wordt aan den Directeur van Onderwijs en Eeredienst gezonden. Afschrift enz.' De bezoldiging der Inlandsche leeraars is geregeld in de B. B. L. 1925/'28. Naar hunne bezoldiging worden zij onderscheiden in Inlandsch leeraar en Inlandsch leeraar le klasse. De verhouding van beide groepen in getalsterkte is als 3 : 2. In kolom I van de navolgende schaal is de bezoldiging der Inl. leeraars, in kolom II die van de Inl. leeraars le klasse aangegeven. (') Deze regelen moeten goacht worden in het algemeen van toepassing te zijn bij aanstelling van Inlandsche leeraars buiten het land hunner herkomst. §" A 15. m Aanteekeningen. ■ .52 I II t_ 1. f 40.— f 55.— a. De bezoldiging der Inlandsche leeraars begint in het 8de Jaar van de schaal, zoodat de mini 2. „ „ mumbezoldiging f 47.50 bedraagt. 3. 47.50 62.50 b. De Inlandsche leeraars te Batavia, Mr.- Cor- nelis, Tjimahi, Bandoeng, Semarang, Magelang, 4. „ „ Poerworedjo, Gombong, Soerakarta, Malang, Soerabaia, Makasser, Palembang, Fort de Koek 5. 56.— 70.— en Koetaradja genieten boven hunne bezol¬ diging eene toelage van: 6. „ „ f 50.— p.m. te Batavia, Mr.-Cornelis, Bandoeng, . Tjimahi, Semarang, Soerabaia en Koetaradja. 7. 62.50 77.50 f 40.— p.m. te Malang, Gombong en Makasser. / 35.— p.m. te Jogjakarta. 8. „ „ f 80.— p.m. te Magelang f 25 — p.m. te Poerworedjo, Palembang en Port de Koek. 9. f 70.— f 85— c. De Inlandsche leeraars genieten eene tegemoet¬ koming van ƒ 100.— voor kosten van uitrus- 10. „ „ ting en vestiging bij eerste plaatsing in een der hiervoren genoemde betrekkingen, indien de 11. „ „ benoemde uit een ander gewest afkomstig is. 12. 80.— 96.— d. In geval van plaatsing als leerkracht aan eene opleidingsinrichting voor Inlandsche leeraren, 13. „ „ wordt als zoodanig eene bezoldiging genoten, welke doorloopend f 25. — meer bedraagt dan 14. „ „ de in kolom I, onderscheidenlijk kolom II aan¬ gegeven bedragen. 15. 90— 105.- 16. „ . 17. „ „ 18. 100.— 116.- 19- n » 20. „ , 21. 110.— 125.— 22. „ „ 23. „ „ 24. 120.- 135.— 25. — — Ingevolge Stbl. 1888 No. 108 worden de Inlandsche leeraars, bij dienstreizen met particuliere stoomschepen in den Indischen Archipel gerangschikt onder de passagiers der tweede klasse. Ten aanzien van hen, werkzaam gesteld buiten het gewest van herkomst en zoo noodig aan hun wettig gezin, is toegekend het recht op< vergoeding van de kosten van overtocht en reis-, verblijf- en vervoerkosten van de plaats van herkomst naar hun standplaats, zoomede van daar bij dienstreis naar andere plaatsen en bij ontslag terug naar de plaats van herkomst op den voet in Stbl. 1888 No. 108 en als voor de Inl. geneeskundigen vóór de inwerkingtreding van Bijblad No. 9015 was bepaald in het reglement in Stbl. 1882 No. 187 zooals dat is aangevuld bij Stbl. 1901 No. 357 (Stbl. 1919 No. 571). 11. Weddeverhoogingen. De toekenning van de periodieke weddeverhoogingen (der burgerlijke landsdienaren), verbonden aan de bekleed wordende betrekking, heeft na ommekomst van den daarvoor gestelden diensttijd slechts plaats bü voldoende geschiktheid en goede plichtsbetrachting. [Stbl. 1928 No. 38 Art. 12 (1)]. Zij .moeten bh' een daarvoor vastgesteld model bjj het Departement worden aangevraagd. 12. Voortijdige weddeverhoogingen en gratificaties. Doorloopende vooirtijdige weddeverhoogingen kunnen slechts worden toegekend wegens buitengewone bekwaamheid, gepaard aan de vereischte geschiktheid, ijver en plichtsbetrachting (St. 1928 No. 38 Art. 13 (1). Aan landsdienaren, die zich in hun dienst, hetzjj door buitengewone geschiktheid, hetzjj door bjjzonderen ijver of door groote plichtsbetrachting onderscheiden, kan eene geldelijke belooning ineens, (gratificatie) worden toekend. [Stbl. 1928 No. 38 Art. 15 lid (1)]. De in lid (1) bedoelde belooning zal niet meer mogen bedragen dan een som gelijk aan de genoten-wordende maandelijksche bezoldiging. [Stbl. 1928 No. 38 Art. 15 (2)]. 13. Burgerlijke woningregeling. Eene aigemeene regeling nopens de voorziening van Landswege in de huisvesting van burgerlijke landsdienaren, niet behoorende tot het Departement van Oorlog, en nopens de betaling van huur voor de hun aangewezen woningen, is vastgesteld bij Stbl. 1925 No. 555. 14. Standplaatstoelageregeling. (Stbl. 1927 No. 358 jo. Stbl. 1927 No. 549 en 1928 No. 24, 1929 Nos. 190 en 316). Art. 3. Standplaatstoelagen worden genoten op de standplaatsen vermeld in den bjj dit besluit behoorenden staat, tot het in dien staat aangegeven percentage van de maandeljjksche bezoldiging, met inachtneming van de daarbij aangegeven maxima van het bepaalde in artikel 4 en van de werige nadere bepalingen . Art. 5. Voor hen die vijf of meer kinderen geheel te hunnen laste hebben, van wie er minstens twee op eene inrichting voor lager of verder reikend onderwijs gaan, wordt de standplaatstoelage ver- hoogd met een extra-toelage, bedragende 10% van de maandeljjksche bezoldiging tot een maximum van ƒ 25.—. Art. 6. (1) ' Voor landsdienaren, die twee of meer kinderen huisvesten op een plaats met een hooger standplaatstoelage dan voor hun eigen standplaats geldt (3a) om daar een inrichting voor lager, middelbaar of in dit opzicht daarmede gelijk te stellen onderwas te volgen, wordt — indien op hun standplaats geen gelijksoortige onderwijs inrichting bestaat — voor den tijd, dat die kinderen aldaar gehuisvest zijn, de standplaatstoelage verhoogd tot het percentage van de plaats (en) met het hoogste percentage, waar minstens twee kinderen gehuisvest zijn. (2) Is één der beide hierbedoelde kinderen op een plaats met hooger percentage gehuisvest, dan het andere, dan worden beide kinderen geacht gehuisvest te zijn als dat tweede kind. (3) De in dit artikel bedoelde verhooging der standplaatstoelage gaat aan de eventueele toekenning der in artikel 5 bedoelde extra- (kinder-) toelage vooraf, zoodat die extra- toelage nog boven de verhooging volgens dit artikel wordt verleend, ook al zouden „daarbij dezelfde kinderen zijn betrokken". 3oi) Plaatsen zonder standplaatstoelage worden hier geacht „een standplaatstoelage van 0% te hebben". 15. Geneeskundige behandeling. De regelen betreffende de aanspraak van landsdienaren op tegemoetkoming in de kosten ter zake van geneeskundige behandeling en (of) verpleging zjjn vastgesteld bij Stbl. 1927 No. 443. Bij wijze van tjjdelijken maatregel is daarbij bepaald: dat aan landsdienaren, die ter zake van geneeskundige behandeling en (of) verpleging voor zichzelf of hun gezin binnen NederlandschIndië onvermijdelijke uitgaven hebben moeten doen, welke binnen een tijdsverloop van zes achtereenvolgende maanden meer hebben bedragen dan overeenkomt met 15% van de over dat tijdvak van den Lande genoten inkomsten, die meerdere kosten op hun verzoek, bij wjjze van tegemoetkoming, voor de helft kunnen worden vergoed onder bepaalde, daar genoemde, voorwaarden. Voor vergoeding komen niet in aanmerking (§ 5): a. kosten voor normale verloskundige hulp en voor tandheelkundige behandeling; b. kosten voor geneeskundige behandeling en verpleging buiten Nederlandsch-Indië ; c. kosten voor geneesmiddelen en utensiliën, welke niet direct verband houden met de doorstane ziekte. 16. Pensioenregeling. Het Indisch burgerlijk pensioen-reglement, vastgesteld bjj Stbl. 1926 No. 550, is ook op de kerkelgke landsdienaren toepasselijk. In het reglement (Art. 3) wordt onder pensioengrondslag verstaan een bedrag gelijk aan de hoogste, maandelijksche bezoldiging gedurende vier en twintig of zes en dertig maanden genoten, al naar gelang die bezoldiging ƒ 1000.— of minder, dan wel meer dan ƒ 1000.— heeft bedragen. De burgerlijke ambten Worden met betrekking tot de daaraan verbonden rechten en aanspraken op pensioen door den GouverneurGeneraal ingedeeld in drie groepen, te onderscheiden als pensioensgroep A, pensioensgroep B en pensioensgroep C. Bij deze indeeling worden de ambten voorkomende in de bezoldigingsstaten A, B en, C behoorende bij de B. B. L. 1925 (Indisch Staatsblad No. 43) zooveel mogelijk opgenomen onderscheidenlijk in de pensioensgroep A, de pensioensgroep B en de pensioensgroep C. (1) Burgerlijke landsdienaren, die eervol uit den NederlandschIndischen dienst ontslagen zijn, hebben recht: A. op normaal pensioen: m de pensioensgroep A na een' diensttijd van 30 jaar en het bereiken van een leeftijd van 50 jaar in 'sLands dienst; in de pensioensgroep B na een diensttijd van 25 jaar en het bereiken van een leeftijd van 47 jaar in 's Lands dienst; in de pensioensgroep C na een diensttijd van 20 jaar en het bereiken van een leeftijd van 45 jaar in 's Lands dienst; B. op verminderd pensioen: a. indien aan de onder A genoemde diensttijden ten hoogste vijf jaar ontbreken en de daar genoemde leeftijden in 'sLands dienst zijn bereikt; b. indien aan de onder A genoemde diensttijden meer dan vijf doch ten hoogste tien jaar ontbreken en de daar genoemde leeftijden in 'sLands dienst met minstens evenveel jaar zijn overschreden als er meer dan vijf jaar aan de diensttijden ontbreken; C. op vermeerderd pensioen: indien de "onder A genoemde diensttijden zijn overschreden en de daar genoemde leeftijden in 'sLands dienst zijn bereikt; D. op verhoogd pensioen: indien zij uit hoofde van wonden of gebreken, bekomen in of door de uitoefening van hun ambt of ter zake van die uitoefening tengevolge van gewelddadige aanranding of verzet of van met gevaar gepaard gaande dienstverrichtingen volstrekt ongeschikt zijn verklaard langer te dienen naar daartoe door den Gouverneur-Generaal of, ten aanzien van hen, die buiten Nederlandsch-Indië vertoeven, door den Minister van Koloniën te stellen regelen. (2) Aan burgerlijke landsdienaren kan na eervol ontslag uit 'sLands dienst evenredig pensioen worden verleend, indien: a. zij een diensttijd hebben van tenminste tien jaar en ongeschikt worden geacht voor verderen dienst; b. zij een diensttijd hebben van tenminste vijf jaar en uithoofde van welbewezén ziels- of lichaamsgebreken voor verderen dienst ongeschikt zijn verklaard naar daartoe door den Gouverneur-Generaal of, ten aanzien van hen, die buiten Nederlandsch-Indië vertoeven, door den Minister van Koloniën te stellen regelen; c. het eervol ontslag werd verleend volgens eene benoeming tot Hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur in Nederland. (1) Het maandeljjksche pensioen bedraagt: a. voor normaal pensioen 36% van den pensioengrondslag; b. voor verminderd pensioen het voor normaal pensioen bepaald percentage van den pensioengrondslag, verminderd naar reden van 2% van dien grondslag per jaar voor den diensttijd, welke aan de in artikel 6, eerste bid, onder A, van dit reglement genoemde diensttijden ontbreekt; c. voor vermeerderd pensioen het voor normaal pensioen bepaald percentage van den pensioengrondslag, vermeerderd naar reden van 2% van dien grondslag per jaar voor den diensttijd, waarmede de in artikel 6, eerste lid, onder A, van dit reglement genoemde diensttijden zijn overschreden tot een maximum van 46% van den grondslag; d. voor verhoogd pensioen 46% van den pensioengrondslag; e. voor even redig pensioen het percentage van den pensioengrondslag, dat tot het voor normaal pensioen vastgesteld percentage in -gelijke verhouding staat; als de voor pensioen tellende diensttijd tot de in artikel 6, eerste lid, onder A, van dit reglement genoemde diensttijden tot een maximum van 46% van den grondslag. (2) Het pensioen kan niet meer bedragen dan ƒ 1000.— 's maands. Art. 8 Het pensioen wordt verleend door of vanwege den Gouverneur-Generaal, indien de burgerlijke landsdienaar zich ten tijde van zyn ontslag in Nederlandsch-Indië bevindt of bij de in artikel 10 van dit reglement bedoelde aanvraag te kennen geeft zich aldaar metterwoon te. zullen vestigen; anders door den Minister van Koloniën. Art. 21 (1) De burgerlijke landsdienaren, wier na te noemen inkomsten maandelijks ƒ 50.— of meer bedragen, betalen te behoeve van de pensioenen over hunne bezoldiging en wat daarmede volgens dit reglement wordt gelijkgesteld, voorloopige bezoldiging, wachtgeld, nonactiviteitstraktement, verloftraktement en voor zoover zij althans niet als bijinkomsten zijn te beschouwen doch het karakter dragen van bezoldiging aan een hoofdambt verbonden, ook over toelage, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië, genoten over tijd, die jaar voor jaar voor de berekening van Indisch burgerlijk pensioen in aanmerking komt, twee procent, en genoten over tgd, die voor de helft in aanmerking komt één procent, wanneer op of na het tijdstip, waarop het maximum aantal voor pensioen tellende dienstjaren wordt bereikt, inkomsten worden genoten, waarover, al naar gelang zij ƒ 1000.— of minder dan wel meer dan ƒ 1000.— 'smaands bedragen, met inbegrip van den tjjd gedurende welken te voren dezelfde of hoogere inkomsten zgn genoten, nog niet vier en twintig of zes en dertig maanden contributie is betaald, zal ook over diensttijd, vallende na dat tijdstip, contributie moeten worden voldaan, echter alleen over het bedrag, Waarmede die inkomsten overtreffen de inkomsten, waarover te voren gedurende vier en twintig of zes en dertig maanden is gecontribueerd. Die nadere heffing wordt slechts voortgezet totdat over het meerdere vier en twintig of zes en dertig maanden contributie is voldaan, met inbegrip van den tijd waarvan dit meerdere deel uitmaakt. Art. 24. (4) Op hen, die binnen den termijn van drie jaren na den dag van in werking treden van dit reglement uit 's Lands dienst worden ontslagen met recht of aanspraak op pensioen, zoomede op hen, die na dien termijn den landsdienst verlaten, doch bereids binnen dien termijn recht op pensioen hadden kunnen doen gelden, bljjven van toepassing de vóór genoemd tijdstip geldende pensioensvoorschriften, indien zij daartoe het verlangen te kennen geven in de bij artikel 10 bedoelde aanvraag. Art. 25. (2) Onverminderd het bepaalde bjj artikel 24, vierde lid, blijven ten aanzien van de op den dag van in werking treden van dit reglement reeds in dienst zjjnde predikanten bij de Protestantsche gemeente in Nederlandsehe-Indië en van de van Landswege bezoldigde Roomsch-Katholieke geestelijken aldaar van toepassing de tot dien dag voor hen geldende pensioensbepalingen, indien zij daartoe het verlangen binnen zes maanden na dien datum in den vorm van eene schriftelijke verklaring onderscheidenlijk aan den Directeur van Financiën of aan den Gouverneur-Generaal te kennen geven, dan wel, voor zoover zij zich buiten Nederlandsch-Indië bevinden aan den Minister van Koloniën. Voor degenen, die zulk eene verklaring niet uitbrengen, vangt de contributieplicht aan op 1 Februari 1925. Voor de geldigmaking voor pensioen van in te koopen diensttijden — d.w.z. van diensttijd anders dan als burgerlijk landsdienaar doorgebracht, moet de ter zake betrokken landsdienaar, onder overlegging van alle op dien diensttijd betrekking hebbende bescheiden binnen één jaar nadat hij den staat van burgerlijk landsdienaar heeft verkregen, het verzoek doen aan den Directeur van Financiën. De oude pensioensbepalingen, waaraan de predikanten, die 1 Februari 1925 reeds in Indischen dienst waren, zich mogen bljjven onderwerpen zijn de volgende (Stbl. 1919 No. 653). Na eene in Indië vervulden dienst van ten minste tien jaren, te rekenen van den dag van aankomst daar te lande, hebben de predikanten aanspraak op pensioen uit 's lands kas, mitsgaders op vrijen terugvoer ook voor hunne vrouwen en kinderen naar Nederland, op den voet bedoeld art. 5, sub e. Aan predikanten die uit hoofde van ziels- of lichaamsgebreken voor verderen dienst in Nederlandsch-Indië ongeschikt zijn (mits de oorzaak der ongeschiktheid worde bewezen door eene onder aanbod van eede afgegeven verklaring van eene geneeskundige commissie of, waar deze niet aanwezig is, van een bevoegden geneesheer) kan ook pensioen worden verleend, mits zij den lande in Nederlandsch-Indië minstens vijf jaren hebben gediend, en zulks voor het overige overeenkomstig de aigemeene grondslagen voor het pensionneeren in dit besluit nedergelegd. Het pensioen bedraagt honderd en veertig gulden voor elk jaar Indischen dienst voor hen, die gedurende ten minste twee jaren in het genot zbn geweest van de derde vierjaarlijksche traktementsverhooging en honderd en twintig gulden voor elk jaar Indischen dienst voor. de overigen, met dien verstande, dat voor de berekening van het pensioen ten hoogste 30 dienstjaren kunnen medetellen (Staatsblad 1919 No. 653). Bjj het Koninklijk Besluit van 22 Maart 1892 No. 9 (Indisch Staatsblad No. 131) is bepaald dat bg de toepassing van artikel 9 van het Koninklijk besluit van 26 November 1863 No. 60 (Indisch Staatsblad 1864 No. 68) met Indischen dienst gelijk wordt gesteld dienst in Suriname of Curacao, aan Indischen dienst voorafgegaan en gepraesteerd onder het vooruitzicht op pensioen, mits te dier zake geen pensioen is verleend, noch verleend kan worden volgens de pensioensbepalingen, geldende voor de predikanten in Suriname en Curacao'. Voor de berekening van het pensioen voor de predikanten: o. wordt van elk verlof tot herstel van gezondheid buiten Nederlandsch-Indië doorgebracht, de helft, doch in geen geval meer dan een jaar als Indischen diensttijd aangerekend; 6. wordt elk verlof, binnen Nederlandschjhdië doorgebracht medegerekend, mits in geen geval langer dan zes maanden; c. worden ten aanzien van hen, die meer dan tien volle jaren Indischen dienst tellen, de overschietende gedeelten van een jaar, mits ten minste zes volle maanden bedragende, aangerekend voor een geheel jaar, wanneer de gezondheidstoestand van den belanghebbende hem verhindert het volle jaar uit te dienen. Onder de dienstjaren, voor de berekening van het pensioen, wordt niet begrepen: a. de tijd met verlof om andere redenen dan wegens ziekte buiten Nederlandsch-Indië doorgebracht; b. de tgd, gedurende welken de ambtsbediening uit hoofde van schorsing, als kerkelijk bestraffingsmiddel, niet is uitgeoefend; c. vroegere Nederlandsche dienst, onverschillig in welke betrekking (*). Bjj Koninklijk Besluit van 19 Juli 1881 No. 52 (Indisch Staatsblad No. 205) is bepaald: lo. Behoudens het bepaalde sub 3o hieronder wordt voortaan de buiten Nederlandsch-Indië doorgebrachte verloftijd van predikanten niet medegerekend tot den voor pensioen geldigen diensttijd; 2o. Hierop maakt uitzondering: o. de tjjd met binnenlandsch verlof doorgebracht onder genot van volle of halve bezoldiging; b. de tjjd, gedurende welken aan hen door Ons of van Onzentwege werkzaamheden zjjn opgedragen in het belang van den kolonialen dienst, mits die langer dan zes maanden geduurd hebbe, onverschillig of daaraan al dan niet eenige belooning boven het verlofstraktement was verbonden. jj% art^61 lui(it aldus ingevolge artikel 2 van het Koninklijk besluit van 25 Februari 1870 No. 19 (Indisch Staatsblad No. 57). Deze tgd komt voor de helft in aanmerking (Staatsblad 1910 No. 644); 3o. Ten aanzien van hen, die vóór 1 Oetober 1881 zich met verlof buiten Nederlandsch-Indië bevonden of reeds zoodanig verlof hadden verkregen, wordt de tgd van verlof nog naar de vóór dat tijdstip van kracht zijnde bepalingen al of niet bij hunnen diensttijd gerekend. 17. Herplaatsing van gepensionneerde predikanten. Bg Koninklijk Besluit van 30 Juli 1892 No. 38 (Indisch Staatsblad No. 221) is bepaald: le. dat bij herplaatsing in Nederlandsch-Indië van een gepensionneerd predikant bij de Protestantsche gemeente aldaar, zijn pensioen niet wordt uitbetaald over den tijd, gedurende welken hij activiteitstraktement geniet; 2e. dat wanneer een aldus herplaatste gepensionneerde opnieuw den dienst verlaat, hem zijn vroeger of een hooger pensioen wordt toegelegd, naarmate hij daarop volgens de vigeerende pensioensbepalingen aanspraak heeft. Bij Koninklijk besluit van 27 December 1902 No. 39 (Indisch Staatsblad 1903 No. 149) is bepaald: Art. 1. Bij herbenoeming tot predikant bij de Protestantsche gemeente in Nederlandsch-Indië van een reeds als zoodanig gepensionneerden predikant, wordt zijn pensioen niet uitbetaald over den tijd, gedurende welken hij het voórloopig traktement geniet verbonden aan de uitzending van predikanten uit Nederland. Art. 2. Voor de toekenning van traktementsverhoogingen aan predikanten als bedoeld in artikel 1, worden de dienstjaren na de herbenoeming beschouwd als een voortzetting van de vroegere dienstjaren. Het pensioen gaat in met de maand, volgende op die, waarin de bediening wordt nedergelegd. Bij terugkeer naar Nederland, kan daarop een voorschot van vier maanden worden uitbetaald. 18. Onderstand aan Europeesch landsdienaren. Bij Koninklijk besluit van 9 Maart 1904 Nó. 44 (Ind. Staatsblad No. 223) zijn vastgesteld de volgende regelen betreffende het verleenen van onderstand ten laste van de Indische geldmiddelen aan Europeesehe ambtenaren van den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indië — predikanten en van landswege bezoldigde Roomsch-Katholieke geestelijken daaronder begrepen —, die uit den dienst ontslagen zijn en aan wie volgens de daaromtrent geldende bepalingen geen pensioen verleend kan worden of die' niet in de termen vallen om in het genot van pensioen te worden gesteld. Art. 1. Aan hen, die door welbewezen ziels- of lichaamsgebreken belet zgn langer te dienen en wier diensttijd minder dan vijf jaren bedraagt, kan een tijdelijke onderstand toegekend worden, gelijk aan het pensioen, dat zg' hadden kunnen bekomen, wanneer zg' op het tijdstip van hun ontslag een diensttijd van vijf jaren hadden gehad. Deze onderstand wordt dan voor één jaar verleend, en kan vier malen, telkens voor een jaar, vernieuwd worden, als de redenen van de afkeuring van den ambtenaar nog in die mate blijken te bestaan, dat hij niet geschikt geacht zou kunnen worden om weder in den Indisehen dienst te worden opgenomen. De tijdelijke onderstand kan, na gedurende vjjf jaren genoten te zjjn, in een tot wederopzeggens voortdurenden onderstand van hetzelfde bedrag veranderd worden, zoo de redenen van afkeuring — zelve of in hare gevolgen — den titularis dan nog blijvend ongeschikt voor den Indischen dienst moeten doen achten. Wanneer aan tjjdeljjken onderstand, die niet door een tot wederopzeggens voortdurenden vervangen wordt, in totaal minder genoten is dan het beloop van de bijdragen aan de Indische burgerlijke pensioenen, die de ambtenaar voldaan heeft, wordt hem als aanvulling van den genoten onderstand het verschil tusschen die twee bedragen ook uitbetaald. Art. 2. Aan hen, die wegens welbewezen ziels- ef lichaamsgebreken na een vijfjarigen of langeren diensttijd ontslagen doch niet in het genot van pensioen gesteld zgn, kan tot wederopzeggens toegekend worden een onderstand gelijk aan het tot volle guldens afgeronde vier/vgfde deel van het pensioen, dat hun, bg' pensionneering op het tijdstip van ontslag, verleend had kunnen worden, of, indien dit vier/vijfde deel minder zou zgn dan het bedrag van het pensioen voor vijfjarigen dienst, een onderstand tot dat bedrag. Art. 3. Aan hen, die, niet op verzoek en om andere redenen dan welbewezen ziels- of lichaamsgebreken, ontslagen zgn, kan: a. wanneer hun diensttijd minder dan tien jaren bedraagt, als onderstand voor ééns toegekend worden eene som geljjk aan het beloop van de door hen betaalde bijdragen aan de Indische burgerlijke pensioenen, welke som dan bjj herplaatsing in vasten Indischen burgerlijken dienst weder te restitueeren is; 6. wanneer hun diensttijd tien of meer jaren bedraagt, tot wederopzeggens toegekend worden een onderstand gelg'k aan het tot volle guldens afgeronde vier/vijfde deel van het pensioen, dat hun, bjj pensionneering op het tijdstip van ontslag, verleend had kunnen worden, zullende voor hen, wier diensttijd minder dan twintig jaren bedraagt, de onderstand niet langer bestendigd worden dan gedurende een tgd vak gelg'k aan de helft van den diensttijd. Behoudens dezen maximalen termjjn kan de sub 6 bedoelde onderstand, na opgezegd te zgn, weder verleend worden. Art. 4. Onder diensttijd, als waarvan in de voorgaande artikelen sprake is, wordt verstaan diensttijd in den zin van de voor den betrokken persoon bg zgn ontslag gegolden hebbende pensioensbepalingen. Art. 5. De in de artikelen 1, 2 en 3 bedoelde onderstanden worden toegekend en opgezegd in Nederland door Onzen Minister van Koloniën, in Indië door den Gouverneur-Generaal. Voor zoolang de noodige gegevens ter vaststelling van den te verleenen onderstand ontbreken, kan een voorloopige onderstand worden toegekend. Het tijdstip van ingang van de in de artikelen 1 en 2 en in artikel 3b bedoelde onderstanden wordt bg de toekenning daarvan vastgesteld. De betaalbaarstelling van die onderstanden geschiedt op de wijze als ten aanzien van de pensioenen gebruikeljjk is. Zg worden niet uitbetaald zoolang de titularis eene geregelde inkomst ten laste van den Staat of van zjjne Keloniën en bezittingen geniet, en vervallen wanneer de titularis buiten Onze toestemming zich in vreemden krijgsdienst begeeft of eene door een vreemde Regeering opgedragen openbare bediening aanneemt. Overgangsbepaling. Art. 6. Aan hen, die vóór het in werking treden van dit besluit ontslagen zijn en onder de termen vallen van de artikelen 1, 2 en 3, zal alsnog onderstand op den voet van dit toesluit kunnen worden toegekend. Zjj, die onder de termen vallen van artikel 1 en na wier ontslag reeds vijf of meer jaren verkopen zijn, kunnen in het genot gesteld worden van den in dat artikel bedoelden, tot wederopzeggens voortdurenden onderstand, zonder voorafgaanden tijdelijken onderstand. Slotbepaling. Art. 7. Onderstand volgens dit besluit wordt niet verleend dan op aanvraag van of namens den ontslagene. Tot de betaalbaarstelling wordt niet overgegaan dan nadat — bi] de aanvraag of daarna — overgelegd is eene verklaring dat alle tot de Gouvernementsarchieven behoorende stukken, die de ontslagene onder zich had, zoowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, ter beschikking van de Regeering zijn gesteld, of dat hij zoodanige stukken niet onder zich gehad heeft. Onze Minister enz. 's-Gravenhage, den 9 Maart 1904. WILHELMINA. ■ 19. Regelen voor de toekenning van wachtgeld aan Inlandsche of met Inlanders gelijkgestelde landsdienaren. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 10 Augustus 1907 No. 2 (Staatsblad No. 344). Art. 1. (1) Wachtgeld wordt op verzoek toegekend aan Inlandsche of met Inlanders gelijkgestelde landsdienaren — daaronder begrepen zij, die in tijdelijken dienst zijn doch te voren in vasten dienst zijn geweest —, die eervol uit hunne betrekking zijn ontslagen: lo. wegens opheffing der betrekking; 2o. wegens andere oorzaken buiten hun schuld of toedoen, mits: o. onder overlegging van een dienststaat van den ontslagene uitdrukkelijk verklaard is, dat op diens behoud voor 'sLands dienst prijs is te stellen; 6. de belanghebbende bjj ontslag wegens ziekte minstens vjjf jaren actief heeft gediend zonder in dat tijdvak wachtgeld te hebben genoten na eervol ontslag uit zijne betrekking wegens ziekte; c. de belanghebbende bjj ontslag wegens ongeschiktheid te voren nooit wachtgeld heeft genoten na eervol ontslag uit zijne betrekking wegens ongeschiktheid. (2) De toekenning van het wachtgeld geschiedt door den Chef van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, tenzij die taak bij bijzondere regelingen aan lagere autoriteiten is of wordt opgedragen, zullende voor zooveel betreft personen, niet onder een der Departementen van Algemeen Bestuur ressorteerende, de toekenning plaats hebben door den Directeur van Financiën. (3) Van alle ter zake genomen besluiten zal afschrift moeten worden gezonden aan laatstgenoemden Deparlementschef en aan de Aigemeene Rekenkamer. Art. 2. (1) Het wachtgeld wordt verleend voor den tijd van ten hoogste één jaar of zooveel korter als omtrent den betrokken landsdienaar inmiddels in anderen zin mocht worden beschikt. (2) In het geval bedoeld bjj artikel 1, lo kan laatst genoemde termijn worden verlengd, doch telkens voor niet langer dan ten hoogste één jaar' of zooveel korter als omtrent den betrokken landsdienaar inmiddels in anderen zin mocht worden beschikt. Art. 3. (1) Het wachtgeld bedraagt een derde van het laatst genoten activiteitstraktement. (2) Bjj de berekening van het bedrag van het toe te kennen wachtgeld tellen de onderdeden van guldens: zoo zij een hal ven gulden of minder bedragen voor een halven gulden en zoo zij meer dan een halven gulden bedragen voor een gulden. Art. 4. Het wachtgeld gaat in met de maand, volgende op die, waarin het laatst activiteitstraktement is genoten, tenzij het betrekkelijk verzoek van den ontslagene is gedaan na verloop van meer dan een half jaar na het eervol ontslag uit de betrekking, in welk geval het wachtgeld wordt toegekend te rekenen van en met de maand, volgende op die, waarin het request of anders het schrijven van de autoriteit, die het eerst de zaak ter sprake brengt, gedagteekend is. Art. 5. In andere gevallen, dan waarin bij deze regeling is voorzien, wordt, zoo daartoe termen bestaan, wachtgeld toegekend krachtens machtiging van den Gouverneur-Generaal. Art. 6. Deze regeling treedt in werking op 1 September 1907. Ten tweede: , enz. 20. Onderstand aan weduwen van Inlandsche landsdienaren. Aan weduwen van Inlandsche ambtenaren kan slechts b ij h o o g e uitzondering onderstand worden toegekend en daarvoor komen in aanmerking de weduwen (eerste wettige vrouwen) van regenten en enkele anderen bij w ij z e van gunst, indien daartoe wegens hooge geboorte of om andere (politieke) redenen voldoende aanleadmg wordt gevonden. (Zie B.b. 112, 205, 234, 2884, 3117, 4006, 4912, 5529 en 5911, zoomede Stbl. 1881 No. 189). ■ Voorts komen voor deze gunst in aanmerking behoeftige weduwen, niet van hooge geboorte wier echtgenooten den Lande meer dan dertig jaren trouw en eerlg'k hebben gediend. (B.b. No. 7587, 11256 en 12574). 21. Onderstand bg wijze van pensioen aan gewezen tijdelijke burgerlijke landsdienaren. (Rondschrijven van den wd. lsten Gouvernements Secretaris van 26 Februari 1915 No. 392 Bijblad No. 8178). Tot dusverre is geen aigemeene regeling vastgesteld nopens het toekennen van onderstand bij wijze van pensioen aan gewezen tijdelijke burgerlijke landsdienaren (*); alleen ten aanzien van gewezen tijdelijke Europeesehe ambtenaren werd, eenige jaren geleden, door de Regeering als beginsel aangenomen, dat zjj behoudens uitzonderingsgevallen slechts dan voor toekenning van tjjdelijken onderstand m aanmerking komen, wanneer zjj zoo geruimen tijd goede diensten aan het Gouvernement bewezen hebben, dat zjj als ambtenaren in vasten dienst recht op pensioen zouden gekregen hebben, en zg bovendien physiek ongeschikt zgn geworden om door werken hun brood te verdienen. 22. Regeling betreffende de toekenning van tegemoetkomingen aan nagelaten betrekkingen van overleden landsdienaren. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 9 Juli 1927 No. 29. (Stbl. 1927 No. 373 gew. Stbl. 1928 No. 265). Gelezen, enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eersteljjk- Met intrekking van alle anders luidende voorschriiten vast te stellen de volgende „Regeling betreffende de toekenning van tegemoetkomingen aan nagelaten betrekkingen van overleden landsdienaren". ('1 Als vaste regel is aangenomen, dat het bedrag van den onderstand 4/5 gedeelte bedraagt vin de som, welke bö toepassing van de pensioensbepalingen zou zjjn toegekend als pensioen. Artikel 1. 1. Bjj overlijden van een landsdienaar wordt aan de overlevende echtgenoote, als wier kostwinner de overledene ïnoest worden aangemerkt, eene som uitgekeerd gelijk aan het bedrag van het maandelijksch inkomen, door den overledene genoten op het tijdstip van zijn overlijden. 2. Is er geen overlevende echtgenoote, dan geschiedt de uitkeering ten behoeve van de kinderen, dan wel, indien ook deze ontbreken, van de overige betrekkingen van den landsdienaar, als wier kostwinner de overledene moest worden aangemerkt. 23 AANVRAAG OM TOEKENNING VAN EË* ^GELMATIGE BEZOLDIGINGSVERHOOGING. NAAM. Betrekking. Benoemingsbesluit. Bezoldiging en verlioogingen (aantal, bedrag en termijn). Regeling, waarbij bezoldiging en verhoogingefli zijn bepaald. waar- hii rlo patste ver¬ hoging is toegekend. Tijdvakken medetellende voor bezoldigingsverliooging. Landskassen waarbij het inkomen is uitbetaald. Nummer. Ingang. van de toe1 te kennen verhooging. Maande- lijksche be¬ zoldiging met inbe¬ grip van de verhooging. TOELICHTINGEN. 28. Regeling der pensioensaanvrage. Het verzoek om ontslag moet bjj het Hoofd van het Departement van O. en E. worden ingediend en gesteld zgn op gezegeld papier van ƒ 1.50. Nadat het ontslag is verleend wordt bg den Directeur van Financiën een aanvraag om toekenning van pensioen ingediend op ongezegeld papier. Een model' voor die aanvraag is hierbg' gevoegd. Ten slotte zg' nog wel de aandacht gevestigd op de nout, gesteld aan den voet van het hierbg' gevoegd model, bljjkens welke de aanvraag om pensioen eerst kan worden onderteekend en doorgezonden n a den ingangsdatum van het ontslag uit 's lands dienst. AANVRAAG OM TOEKENNING VAN PENSIOEN. De ondergeteekende (*) gewezen (2) bg' het besluit van den (3) eervol uit 'sLands dienst ontslagen, verzoekt onder aanbieding van zgn dienststaat (4) en een certificaat van ophouding van betaling van de laatstelgk door hem genoten inkomsten, zoomede van eene door den betrokken gezaghebbende afgegeven verklaring betreffende de gedurende de laatste maanden genoten bezoldiging per maand, m het genot van pensioen te worden gesteld (5). Voorts verklaart ondergeteekende : le. dat hg geen stukken onder zich heeft, welke vallen in de termen van: o. artikel 7 § 6 van het reglement op het verleenen van pensioen aan Europeesehe burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1881 No. 142 en 1892 No. 175) (8); 6. artikel 10, eerste lid sub 6 van het Indisch burgerlijk pensioenreglement (Staatsblad 1926 No. 550) (6); Naam en voornamen. (*) Laatste betrekking. , (») Gezaghebbende, die het ontslag heeft verleend en datum en nummer van diens beschikking. ... (*) Eene overlegging van een dienststaat wordt alleen vereischt, indien zulks bij het verzoek om eervol ontslag uit *s Lands dienst nog niet heeft plaats gehad. («) Ten aanzien van landsdienaren, die tot de pensioensgroep A behooren, kan, wat de vorengenoemde over te leggen stukken betreft, worden volstaan met een staat van dienst, of voorzoover aanwezig, een uittreksel uit het stamboek en voor zooveel mogelijk, van de besluiten van aanstelling en andere stukken, strekkende tot bewijs van de gedane opgaven, of wel behoorlijk gewaarmerkte afschriften daarvan. .. («) Landsdienaren, die het verlangen te kennen geven om met toepassing van de bepalingen van het tevoren gegolden hebbende Europeesch burgerlijk pensioenreglement in het genot van pensioen te worden gesteld, moeten de verklaring sub Ia afleggen en die sub Ib doorhalen. Bij toepassing van de nieuwe pensioensvoorschriften moet het omgekeerde geschieden. 2e. dat hg' zgn pensioen geregeld wenscht te zien met toepassing van de vóór den datum van in werking treden van het Indisch burgerlijk pensioenreglement geldende pensioenvoorschriften (7). (8) den (9) Adres, (10) Aan «1$ den Directeur van Financiën te Weltevreden. (') Landsdienaren, die zulks niet wenschen. moeten de verklaring sub 2e. doorhalen. In gevallen van onzekerheid, welke pensioenregeling voor den betrokkene het voordeeligst is, wende hij zich voor de onderteekening van vorenbedoelde aanvraag met een versoek om inlichtingen en onder overlegging van zooveel mogelijk gegevens tot het Departement van Financiën. (8) Plaats en dagteekening.' (') Handteekening van den verzoeker. (10) Zoo nauwkeurig mogelijk te vermelden het adres, waaraan het pensioenbesluit moetiworden gezonden. N. B. In verband met de hoogerbedoelde verklaring sub Ia of Ib kan deze aanvraag door de belanghebbenden niet eerder onderteekend en doorgezonden worden, 'dan na den ingangsdatum van het ontslag uit 'sLands dienst. De op een vroeger tijdstip onderteekende en doorgezonden aanvragen zgn ongeldig. 29. PENSIOENEN. REGLEMENTEN. Koninklijk besluit van 2 December 1926 No. 29 (Nederlandsen Staatsblad No. 391), houdende vaststelling- van het reglement op het verleenen van pensioenen aan burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië („Indisch burgerlijk pensioenreglement"). (Staatsblad 1926 No. 550). Nederlandsch Staatsblad No. 391. Wij WTLHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 26 October 1926, 9e Afdeeling, Onderafdeeling AB No. 15; Den Raad van State gehoord (advies van 23 November 1926 No. 28); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 27 November 1926, 9e Afdeeling, Onderafdeeling AB No. 21; Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel 1. Vast te stellen het bjj dit besluit behoorend reglement op het verleenen van pensioenen aan burgerlijke landsdienaren in NederlandschIndië. Artikel. 2. Op den dag van inwerkingtreding van het bjj artikel 1 bedoelde reglement vervallen, behoudens voor zoover dat reglement anders bepaalt, alle thans geldende reglementen en regelingen omtrent het verleenen van pensioenen aan hen op wie eerstbedoelde reglement van toepassing zal zjjn. Artikel 3. (gewijzigd bij Stbl. 1928 No. 13). Ten aanzien van hen, die den Nederlandsch-Indischen burgerlijken dienst hebben verlaten met recht of aanspraak op pensioen, ingaande op of na 1 Februari 1925, hetzij op den voet van het bjj dit besluit vastgesteld reglement, dan wel van de in het vorig artikel bedoelde reglementen of regelingen, te bepalen, dat indien de Bezoldigingsregeling Burgerlijke Landsdienaren 1925 (Indisch Staatsblad No. 43) geleid heeft tot een verhooging van de bezoldiging verbonden aan een bepaalde door hen te voren bekleede betrekking, bjj het vaststellen van hunnen pensioengrondslag zal worden gehandeld, dan wel de vastgestelde pensioengrondslag zal worden herzien naar den maatstaf alsof genoemde BezoJdigingsre geling op 1 Februari 1922 ware in werking getreden. Artikel 4. Dit besluit treedt in werking met ingang van den dag na dien van afkondiging in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië en werkt terug tot 1 Februari 1925. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal wórden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's Gravenhage, den 2den December 1926, WIEHELMINA. (afgekondigd bij besluit van den G.-G. 21 Dec. '26 No. 8). INDISCH BURGERLIJK PENSIOENREGLEMENT. (*) (laatstelijk gew. Stbl. 1929 No. 459). Artikel 1. (1) Dit reglement verstaat onder burgerlijke landsdienaren, allen die door het daartoe bevoegd Landsgezag zgn aangesteld tot eenig burgerlijk ambt, Waaraan eene vaste jaarlijksche of maandelijksche bezoldiging ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië is verbonden, en wier indienstelling niet krachtens uitdrukkelijke bepaling of uit den aard der opgedragen werkzaamheden als tijdelijk te beschouwen is. (2) Voor de toepassing van dit reglement worden mede als burgerlijke landsdienaren en derhalve als aan 'sLands dienst verbonden beschouwd de Roomsch-Katholieke geestelijken, de Inlandsche leeraren, zoomede de Roomsch-Katholieke hulpleeraren, (aangevuld bjj Stbl. 1927 No. 523), voor zoover zjj bezoldigd worden ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië. Het hun verleend ontslag uit den kerkdijken dienst wordt daarbij aangemerkt als een ontslag uit 's Lands dienst; Artikel 2. (1) Als diensttijd komt in aanmerking de tijd na het vervullen van het achttiende levensjaar: o. gedurende welken als burgerlijk landsdienaar bezoldiging, voorloopige bezoldiging, wachtgeld of non-activiteitstraktement ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië is genoten; De th'd, doorgebracht onder genot van verlofbezoldiging met buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst of met daarvoor in dé plaats tredend binnenlandsch verlof, of met buitenlandsch verlof wegens ziekte, telt voor de helft van den duur van dat verlof, tot een maximum van anderhalf jaar voor elk verlof, behoudens verlenging van dit maximum ingevolge het bepaalde in § g. In gelgker voege wordt medegeteld de tgd, waarmede een kort verlof naar plaatsen buiten Nederlandsch-Indië gelegen, wegens ziekte is verlengd onder genot van verlofsbezoldiging. (*) Strekt ter vervanging van: a. het Europeesch burgerlijk pensioensreglement. b. het Inlandsch burgerlijk pensioenreglement. c. de Pensioenregelingen voor predikanten en Koomsch-Katholieke geestelijken, V. Z. V. deze laatsten worden bezoldigd ten laste der Indische begrooting^ d. de Pensioenregeling voor Inlandsche schepelingen der Gouvernement» Marine. De tjjd, gedurende welken wachtgeld of non-activiteitstraktement is genoten,, telt jaar voor jaar, wanneer hij is doorgebracht binnen de keerkringen en voor de helft, wanneer hij is doorgebracht buiten de keerkringen. Die tijd komt in de gevallen, dat wachtgeld is toegekend om andere redenen dan ontslag uit de betrekking van rechtswege als gevolg van aanvaarding van het lidmaatschap van den Volksraad dan wel wegens intrekking van de betrekking of zoodanige verandering, dan wel inkrimping van den dienst, waarbij de betrokkene werkzaam was, dat diens diensten overbodig zijn geworden, telkens voor niet langer dan één jaar in aanmerking, behoudens dat, wanneer gedurende dien tjjd in Nederlandsch-Indië doorloopende dienstverrichtingen zijn bewezen, welke tenminste één maand hebben geduurd en waarvoor een toelage of daggeld ten laste van de begrooting is genoten, deze tijd steeds in aanmerking komt en niet medetelt voor de berekening van het bedoelde jaar. Onder een en ander is echter niet begrepen de tijd, gedurende welken burgerlijke landsdienaren als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal verlofbezoldiging dan wel wachtgeld hebben genoten; gedurende welken door burgerlijke landsdienaren, die onderstand genieten dan wel zonder inkomsten ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië zijn, doorloopende dienstverrichtingen zgn bewezen, welke tenminste één maand hebben geduurd en waarvoor een toelage of daggeld ten laste van die begrooting is genoten;, gedurende welken iemand, zonder burgerlijk landsdienaar te zrjn, burgerlijke bezoldiging, toelage, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indie heeft genoten, mits de onder eene andere benaming dan bezoldiging genoten inkomsten niet als bijinkomsten zjjn te beschouwen, doch het karakter dragen van bezoldiging aan een hoofdambt verbonden en (ordonn. 20-2- '28 Stbl. 36) die tijd onmiddellnk. m gevolgd door een aanstelling, die hem den staat van burgerlek landsdienaar verleend heeft, of wanneer hij niet onmiddellijk door zoodanige aanstelling gevolgd is, tenminste één jaar achtereen heeft geduurd. ,. Deze tjjd telt van den eersten dag der maand, volgende op die, waarin de werkzaamheden zijn aangevangen, tot het einde van de maand, waarin zij zijn geëindigd. Hieronder is, behoudens hetgeen onder ƒ wordt bepaald, niet begrepen de tijd,' gedurende welke personen, voor den Indischen dienst ter beschikking van den Gouverneur-Generaal gesteld, inkomsten hebben genoten vóór den dag van hun aankomst m Nederlandsch-Indië; . . i • anders dan als burgerlijk landsdienaar doorgebracht m eemgerlei dienst welke in het algemeen in aanmerking kan komen voor pensioen of gagement ten laste van de Nederlandsche Staatsbegroting, van de begrootingen van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao, of van door de Regeering in het leven geroepen fondsen doch niet met dergelijk pensioen of voortdurend gagement beloond is of kan worden: hetzij uit hoofde van zijnen te korten duur; hetzjj omdat door den overgang in Ncderlandsch-Indischen burgerlijken dienst het recht op pensioen of gagement verloren ging; hetzij omdat die- tijd is voorafgegaan aan de inwerkingtreding van de bepalingen die aan dergeljjken dienst pensioen hebben verbonden, tenzij terzake van dien] dienst pensioen ten laste van andere geldmiddelen dan de genoemde is toegekend; eèn en ander mits die dienst gevolgd zij door een voor Indisch burgerlijk pensioen geldigen diensttijd van tenminste vijf jaar of door een eervol ontslag uit den Indischen burgerlijken dienst wegens welbewezen ziels- of lichaamsgebreken, die niet het gevolg zijn van eigen moedwillige handelingen of ongeregeld gedrag | (ter beoordeeling van de Regeering). Bij de berekening van den termijn van vijf jaren komt mede in aanmerking de tijd, door militaire landsdienaren doorgebracht in Nederlandsch-Indischen burgerlijken dienst, mits die dienst niet met militair pensioen kan worden vergolden, niet is onderbroken en daarop onmiddellijk gevolgd is eene aanstelling tot burgerlijk landsdienaar. De in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde diensttijd wordt ten aanzien van officieren van het Leger of der Marine, difl in Nederlandsch-Indischen burgerlijken dienst zjjn overgegaan, voorzoover zij niet behooren tot het korps officieren van gezondheid, tot • den pharmaceutischen of diergeneeskundigen dienst (Stbl. '27 No. 523) verminderd met anderhalf jaar, ingeval zij eene betrekking bekleeden of bekleed hebben, waarvoor eene academische of daarmede gelijkgestelde opleiding wordt geëischt. De in deze paragraaf bedoelde diensttijd telt jaar voor jaar, wanneer hij is doorgebracht, binnen de keerkringen en voor de helft, wanneer hij is doorgebracht buiten de keerkringen; doorgebracht in eenige betrekking of eenigerlei dienst, die op zichzelf geen uitzicht gaf op pensioen als bedoeld in het eerste lid van paragraaf d, maar die, na een latere benoeming tot een betrekking wel uitzicht gevende op dergelijk pensioen, voor de berekening daarvan zou hebben medegeteld of daarvoor geldig zou kunnen zjjn of worden gemaakt; Deze diensttijd komt in aanmerking onder dezelfde beperkingen als gesteld zijn voor het in aanmerking komen van den in paragraaf d genoemden tjjd en op de wijze, vermeld in het laatste Hd van die paragraaf; gedurende welken voor den Nederlandschen-Indischen dienst aangenomen personen voor en in onmiddellijke aansluiting aan hunne uitzending, in Nederland of elders ten behoeve van dien dienst zgn werkzaam geweest in opdracht van den Minister van Koloniën; Deze tgd komt in aanmerking op de wgze vermeld in het laatste lid van paragraaf d en, voor zoover hg niet onmiddellijk is gevolgd door een aanstelling tot burgerlijk ambtenaar of eene aanwijzing (beschikbaarstelling) van den Minister van Koloniën om als zoodanig te worden benoemd, alleen dan indien hg met inbegrip van den diensttijd, onmiddellijk na uitzending tenminste een jaar bedraagt; 11 g. gedurende welken burgerlijke landsdienaren als lid yan de Eerste Kamer der Staten-Generaal buiten Nederlandsch-Indie verblijf hebben gehouden of aan hen bij Koninklijk besluit of ingevolge Koninklijke machtiging dan wel bij besluit van den GouverneurGeneraal (Stbl '27 No. 523) werkzaamheden buiten NederlandschIndië zgn opgedragen, onverschillig of daaraan al dan niet eenige beloöning was verbonden. _•_ ..., ^„„ij Deze tüd telt onverschillig of hg samenvalt met den tgd bedoeld in het tweede én derde lid van paragraaf o, jaar voor jaar, wanneer hg is doorgebracht binnen de keerkringen en voor de helft, wanneer hg is doorgebracht buiten de keerkringen; *. door burgerlijke landsdienaren als lid van het col ege van Gedelegeerden van den Volksraad doorgebracht (Stbl '27 No. 523). (2) Bn de berekening van den voor pensioen geldenden diensttgd wordt het eindcijfer tot jaren en maanden afgerond. Overschietende dagen worden voor een volle maand gerekend. (3) Voor de geldigmaking van diensttijd als bedoeld m de paragrafen c en ƒ en voor zoover die niet met uitgesteld pensioen krachtens L Pensioenwet 1922 (Ned. Stbl. No 240) beloond morden ook van diensttijd als bedoeld in de §§ d en e (Stbl '27 No. 523) van het eerste lid van dit artikel moet de betrokken burgerlgke landsdienaar onder overlegging van alle op dien diensttgd betrekking hebbende bescheiden binnen één jaar nadat hij den staat van burgerlgk landsdienaar heeft verkregen het verzoek doen aan den Directeur van financiën De Roomsch-Kathobeke geestelgken. voor zoover zg bezoldigd worden'ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indie richten zoodanig verzoek tot den Gouverneur-Generaal. Artikel 3. (1) Dit reglement verstaat onder pensioengrondslag een bedrag gelijk aan de hoogste maandelgksche bezoldiging gedurende vier en twintig of zes en dertig maanden genoten, al naar gelang die bezoldiging f 1 000.- of minder, dan wel meer dan ƒ 1 000.- heeft bedragen. (2) Indien de hoogste maandelgksche bezoldiging met is genoten gedurende vier en twintig of gedurende zes en dertig maanden, strekt tot pensioengrondslag een bedrag gelijk aan het gemiddelde van de hoogste en de naast daarbij komende maandelgksche bezoldigingen, in het eerste geval berekend over vier en twintig maanden en m het tweede geval over zes en dertig maanden. (3) Wanneer het overeenkomstig het voorgaand lid berekend gemiddelde over zes en dertig maanden lager is dan de pensioengrondslag, die verkregen zou zgn indien de maandeUjksche bezoldiging niet boven f 1000.— ware geklommen, wordt het pensioen naar dien grondslag berekend. (4) Waar de in dit artikel gestelde maatstaf ontbreekt, strekt tot pensioengrondslag een bedrag gelijk aan de middelsom der genoten maandelgksche bezoldiging. (5) Bg de bepaling van een pensioengrondslag wordt met_de totaalsom der per kalendermaand genoten inkomsten rekening gehouden. (6) Ingeval een burgerüjk landsdienaar, die bereids recht op pensioen kan doen gelden, 's Lands dienst moet verlaten in verband met opheffing van de betrekking of inkrimping van den dienst waardoor zjjn diensten overbodig zjjn geworden strekt tot pensioengrondslag een bedrag gelijk aan de laatste maandelijksche bezoldiging onafhankelijk van den duur waarover deze genoten is, tenzij de grondslag, berekend naar de verdere bepalingen van dit artikel, hooger mocht zijn. (7) Voor de burgerlijke landsdienaren, die op den voet van artikel 6, eerste lid, onder D, van dit reglement, wegens volstrekte ongeschiktheid voor verderen dienst in of door de uitoefening van hun ambt of ter zake van die uitoefening ontstaan, recht op verhoogd pensioen kunnen doen gelden, strekt tot pensioengrondslag de hoogste maandelijksche bezoldiging, welke zij genoten hebben dan wel genoten zouden hebben, indien zij niet tengevolge van de omstandigheden, welke tot die ongeschiktheid hebben geleid, verhinderd zouden zjjn geworden tot het tijdstip waarop zjj eervol uit den Nederlandsch-Indischen dienst worden ontslagen, doorloopende dienstverrichtingen te bewijzen in de laatstelijk door hem bekleede betrekking. Artikel 4. (1) Dit reglement verstaat onder bezoldiging de aan de hoofdambten verbonden vaste traktementen, zonder bjjberekening van toelagen, indemniteiten, emolumenten, wisselvallige inkomsten of andere voordeelen, tenzij uitdrukkelijk door ons of door den GouverneurGeneraal ten aanzien van zoodanige bjjberekening anders is bepaald. (2) Met bezoldiging worden gelijkgesteld: a. de personeele toelagen, die in geval van reorganisatie van een diensttak worden toegelegd ter vervanging van vroeger genoten of in uitzicht gestelde inkomsten, welke voor de berekening van pensioen in aanmerking kwamen; 6. de inkomsten, genoten door burgerlijke ambtenaren, die in het genot zijnde van wachtgeld, non-activiteitstraktement of voorloopige bezoldiging, doorloopende dienstverrichtingen bewijzen, waarvoor zij tevens een toelage of daggeld ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië genieten; c. het wachtgeld als lid van den Volksraad genoten door landsdienaren, die ingevolge de aanvaarding van het Volksraadlidmaatschap van rechtswege uit hunne betrekking zijn ontslagen, zoomede de maandelijksche toelage en de schadeloosstelling voor gederfde inkomsten, door landsdienaren genoten als lid van het college van Gedelegeerden van den Volksraad (Stbl. '27 No. 523). (3) Ten aanzien van de door gewezen Europeesehe onderwijzers of leeraren bij het bijzonder onderwijs in Nederlandsch-Indië als zoodanig genoten inkomsten, worden als bezoldiging aangemerkt de pensioengrondslagen die voor hen gegolden hebben krachtens de op deze onderwijzers of leeraren betrekking hebbende pensioenreglementen. Artikel 5. (1) De burgerlijke ambten worden met betrekking tot de daaraan verbonden rechten en aanspraken op pensioen door den Gouver- neur-Generaal ingedeeld in drie groepen, te onderscheiden als pensioensgroep A, pensioensgroep B en pensioensgroep C. Bij deze indeeling worden de ambten, voorkomende in de bezoldigingsstaten A, B en C behoorende bij de Bezoldigingsregeling Burgerlijke Landsdienaren 1925 (Indisch Staatsblad No. 43), zooveel mogelijk opgenomen onderscheidenlijk in de pensioensgroep A, de pensioensgroep B en de pensioensgroeg C. (2) Bij wijziging in de indeeling in het eerste lid van dit artikel bedoeld, waarvan overgang van de pensioensgroep B naar de pensioensgroep A, of van de pensioensgroep C naar één der pensioensgroepen B of A het gevolg is, bljjven toepasselijk ten opzichte van de op het tjjdstip van ingang dier wijziging in de betrekkelijke ambten dienende burgerlijke landsdienaren de voorschriften van dit reglement betreffende de pensioensgroep, waartoe het ambt vóór de wijziging behoorde. i Artikel 6. (1) Burgerlijke landsdienaren, die eervol uit den Nederlandschindischen dienst ontslagen zijn, hebben recht: A. op normaal pensioen: in de pensioensgroep A na een diensttijd van 30 jaar en het bereiken van een leeftijd van 50 jaar in 's Lands dienst; in de pensioensgroep B na een diensttijd van 25 jaar en het bereiken van een leeftijd van 47 jaar in 'sLands dienst; in de pensioensgroep C na een diensttijd van 20 jaar en het bereiken van een leeftijd van 45 jaar in 'sLands dienst; B op verminderd pensioen: o. indien aan de onder A genoemde diensttijden ten hoogste vn,f jaar ontbreken en de daar genoemde leeftijden in 'sLands dienst zjjn bereikt; b. indien aan de onder A genoemde diensttijden meer dan vjjt doch ten hoogste tien jaar ontbreken en de door genoemde leeftijden in 'sLands dienst met minstens evenveel jaar zgn overschreden als er meer dan vjjf jaar aan de diensttijden ontbreken ; C. op vermeerderd pensioen: indien de onder A genoemde diensttijden zijn overschreden en de daar genoemde leeftijden in 'sLands dienst zjjn bereikt; D. op verhoogd pensioen: indien zij uit hoofde van wonden of gebreken, bekomen m ot door de uitoefening van hun ambt of ter zake van die uitoefening tengevolge van gewelddadige aanranding of verzet of van met gevaar gepaard gaande dienstverrichtingen volstrekt ongeschikt zijn verklaard langer te dienen naar daartoe door den GouverneurGeneraal of, ten aanzien van hen, die buiten Nederlandsch-Indië vertoeven, door den Minister van Koloniën te stellen regelen. (2) Aan burgerlijke landsdienaren kan na eervol ontslag uit 'sLands dienst evenredig pensioen worden verleend, indien: a. zh' een diensttijd hebben van ' tenminste tien jaar en ongeschikt worden geacht voor verderen dienst; b. zij een diensttijd hebben van tenminste vijf jaar en uithoofde van welbewezen ziels- of lichaamsgebreken voor verderen dienst ongeschikt zjjn verklaard naar daartoe door den Gouverneur-Generaal of, ten aanzien van hen, die buiten Nederlandsch-Indië vertoeven, door den Minister van Koloniën te stellen regelen; c. het eervol ontslag werd verleend volgens eene benoeming tot Hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur in Nederland. Artikel 7. (1) Het maandelijksche pensioen bedraagt: o. voor normaal pensioen 36% van den pensioengrondslag; b. voor verminderd pensioen het voor normaal pensioen bepaald percentage van den pensioengrondslag, verminderd naar reden van 2% van dien grondslag per jaar voor den diensttijd, welke aan de in artikel 6, eerste lid onder A, van dit reglement genoemde diensttijden ontbreekt; c. voor vermeerderd pensioen het voor normaal pensioen bepaald percentage van den pensioengrondslag, vermeerderd naar reden van 2% van dien grondslag per jaar voor den diensttijd, waarmede de in artikel 6, eerste lid, onder A, van dit reglement genoemde diensttijden zgn overschreden tot een maximum van 46% van den grondslag; d. voor verhoogd pensio.en 46% van den pensioengrondslag; e. voor evenredig pensioen het percentage van den pensioengrondslag,dat tot het voor normaal pensioen vastgesteld percentage in gelijke verhouding staat, als de voor pensioen tellende diensttijd tot de in artikel 6, eerste lid, onder A, van dit reglement genoemde diensttijden, tot een maximum van 46% van den grondslag (Stbl. '27 No. 523). (2) Het pensioen kan niet meer bedragen dan ƒ 1000.— 's maands. Artikel 8. Het pensioen wordt verleend door of vanwege den GouverneurGeneraal indien de burgerlijke landsdienaar zich ten tijde van zjjn ontslag in Nederlandsch-Indië bevindt of bij de in artikel 10 van dit reglement bedoelde aanvraag te kennen geeft zich aldaar metterwoon te zullen vestigen; anders door den Minister van Koloniën. Artikel 9. Bij eerste aanstelling wordt de leeftijd van den burgerlijken landsdienaar in het desbetreffend besluit vermeld; indien geen bewijs omtrent den leeftijd kan worden geleverd, wordt deze door den betrokken gezaghebbende daarbij naar schatting bepaald; zoonoodig kan het betrokken diensthoofd later den leeftijd opnieuw vaststellen, indien aan de hand van over te leggen bescheiden, ter beoordeeling van dat diensthoofd, alsnog bewijs omtrent den leeftijd wordt geleverd. Artikel 10. (1) Zij, die in het genot van pensioen wenschen te worden gesteld, moeten een schriftelijke aanvraag daartoe indienen aan den Directeur van Financiën in Nederlandsch-Indië of, wanneer zjj zich in Europa bevinden, aan den Minister van Koloniën. De RoomschKatholieke geestelijken, voor zoover zg bezoldigd worden ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië, dienen eene zoodanige aanvraag in Nederlandsch-Indië in bij den Gouverneur-Generaal. De aanvragers leggen daarbij over: a. een door de Aigemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië met behulp der bij haar aanwezige bescheiden geverifiéerden dienststaat, bevattende, voor zooveel mogelijk, de.gegevens, die voor de berekening van het pensioen noodig zijn; het model van den staat wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; &. eene verklaring, dat alle góuvernementsstukken, zoowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, welke zij onder zich mochten hebben, ter beschikking zijn gesteld van de Regeering of dat zij geen zoodanige stukken onder zich hebben; deze verklaring kan ook in de aanvraag worden opgenomen; c. eene door den bevoegden gezaghebbende afgegeven verklaring waaruit blijkt, welke bezoldiging gedurende de laatste acht maanden is genoten, tenzij deze tijd met buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst of wegens ziekte is doorgebracht, in welk geval die verklaring niet behoeft te worden overgelegd. Zoo noodig kan bovendien worden gevorderd de overlegging van een geboorte- of doopakte dan wel, als zoodanig stuk niet kan worden verschaft, een akte van bekendheid, afgegeven door het Hoofd van plaatselijk bestuur van de geboorte- of woonplaats van den aanvrager, op de verklaring van twee getuigen en van de besluiten van aanstelling en andere bewijsstukken der gedane opgaven of wel behoorlijk gewaarmerkte afschriften daarvan. (2) Ten aanzien van hen, die tot de pensioensgroep A behooren, kan, wat de over te leggen stukken betreft, worden volstaan met een staat van dienst, of voor zoover aanwezig, een uittreksel uit het stamboek, en voor zooveel mogelijk van de besluiten van aanstelling en andere stukken, strekkende tot bewijs van de gedane opgaven, of wel behoorlijk gewaarmerkte afschrifte daarvan. Artikel 11. Wanneer bij aanvraag van pensioen niet al de gegevens aanwezig zijn, welke voor de berekening van het pensioen vereischt worden, kan met inachtneming der voorhanden gegevens een voorloopig pensioen worden toegekend. Artikel 12. Geen pensioen wordt toegekend dan met vermelding van gronden. Artikel 13. De pensioenen worden in volle guldens verleend, onderdeelen van guldens tellen voor een gulden. Artikel 14. (1) Het pensioen, toegekend ingevolge artikel 6, eerste lid, of tweede lid, onder c, van dit reglement wordt voor het eerst uitbetaald over de maand, volgende op die, waarin het eervol ontslag uit 's Lands dienst is ingegaan. (2) Ingeval pensioen wordt toegekend krachtens artikel 6, tweede lid, onder a of 6, van dit reglement wordt bij die toekenning tevens het tijdstip van ingang Van het pensioen bepaald. (3) Het pensioen eindigt met het einde van de maand, volgende op die van overlijden, en in de gevallen, bedoeld in de artikelen 15 en 17 van dit reglement, met het einde van de maand waarin de oorzaak tot beëindiging is ontstaan. Artikel 15. (1) "Wanneer iemand, in het genot van een met toepassing van dit reglement verleend pensioen, den staat van burgerlijk landsdienaar herkrijgt, vervalt dat pensioen. (2) Indien hij 'sLands dienst daarna weder verlaat, wordt hem, voor zoover hij althans naar de bepalingen van dit reglement alsdan recht of aanspraak op pensioen kan doen gelden, een nieuw pensioen toegelegd, waarbij zjjn gezameljjke voor pensioen tellende dienstjaren in aanmerking worden gebracht, met dien verstande, dat tijdelijke diensttgd, waarin naast het vroegere pensioen inkomsten ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië zijn genoten, buiten rekening wordt gelaten. (3) In gelh'ker voege wordt een nieuw pensioen toegelegd aan hen, die te voren een pensioen genoten, toegekend op den voet der door dit reglement vervangen reglementen en regelingen omtrent het verleenen van pensioenen, voor zoover dit pensioen niet gelijktijdig is genoten met inkomsten, die bjj de toepassing van dit reglement voor de berekening van den voor pensioen geldigen diensttijd in aanmerking komen. (Stbl. '27 No. 523). Artikel 16. (1) Wanneer iemand, in het genot van Indisch burgerlijk pensioen, veroordeeld is tot plaatsing in een door het openbaar gezag ingestelde werkinrichting, tot een vrijheidsstraf voor den tgd van drie maanden of tot eenige zwaardere straf, mist hjj gedurende den tgd dat hg' zgn straf ondergaat of zich daaraan onttrekt het genot van het pensioen. (2) Ten aanzien van hem, die zgn straf in Nederland ondergaat of zich aldaar door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, is de Minister van Koloniën en ten aanzien van hem, die zjjn straf in Nederlandsch-Indië ondergaat of zich aldaar door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, is de Gouverneur-Generaal bevoegd om: ff. gedurende dien tgd over het pensioen van den veroordeelde te beschikken ten behoeve van zg'ne vrouw of van zgne wettige, gewettigde of wettelijk erkende natuurlijke minderjarige afstammelingen in de rechte linie of van zg'ne bloedverwanten in de opgaande linie, met dien verstande dat indien de gepensionneerde, die volgens de instellingen van den Godsdienst, dien hij belijdt, en de op hem toepasselijke wetgeving gelijktijdig met meer dan één vrouw wettig gehuwd kan zijn, in dat geval verkeert, de beschikking slechts geschiedt ten behoeve van de oudste of eerste der vrouwen met wie hh op zoodanige wjjze is gehuwd, en overigens als hiervoren bepaald; b voor zoover van de onder a. bedoelde bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt, hem die uit de werkinrichting of uit de gevangenis is ontslagen, in het genot te stellen van eene uitkeenng, welke bn een straftijd van minder dan één jaar de helft van het bedrag van het pensioen over dien straftijd, en bjj een straftijd van langeren duur de helft van het jaarnjksch bedrag van het pensioen niet te boven gaat. Artikel 17. Het pensioen vervalt, wanneer de titularis buiten Onze toestemming zich in vreemden krijgsdienst begeeft of eene door een vreemde Regeering opgedragen openbare bediening aanneemt. Artikel 18. (1) Het pensioen is onvervreemdbaar. (2) Hjj die pensioen geniet, mag dit niet verpanden of beleenen, noch daarover op andere soortgelijke wjjze beschikken. (3) Indien hjj last geeft het pensioen voor hem te ontvangen, kan hij die lastgeving altijd herroepen. (4) Alle overeenkomsten hiermede strijdig zjjn nietig. (5) Onder de in het tweede lid van dit artikel verboden beleeningen is niet begrepen het nemen van voorschotten op pensioen, hetzij renteloos, hetzjj tegen een matige rente, al dan niet tegen afgifte der pensioensakte, bij plaatselijke en gemeente-besturen, liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen, waartoe ook gerekend worden de door den Gouverneur-Generaal aan te wjjzen crediet instellingen met liefdadig karakter, gedreven door eene als rechtspersoon erkende vereeniging of eene naamlooze vennootschap, mits de bepalingen waarnaar die voorschotten geschieden, zijn goedgekeurd, in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door het betrokken Hootd van gewestelijk bestuur. (6) Wanneer iemand, in het genot van Indisch burgerink pensioen, in een gesticht of instelling van weldadigheid door het openbaar gezag erkend, is opgenomen, of op welke wjjze ook door zoodanige ïnstelhng of door een burgerlijke gemeente wordt verpleegd, wordt zoolang dit geschiedt zijn pensioen uitbetaald aan het bestuur van dat gesticht, die instelling of gemeente. Indien het bedrag van het pensioen dat der verpleegkosten overtreft, wordt het verschil door het betrokken bestuur aan of ten behoeve van den gepensionneerde uitbetaald. Artikel 19. Het pensioen wordt in zijn geheel gelijktijdig genoten met de soldjj en de toelage verbonden aan de Militaire Willemsorde, aan de benoeming tot Broeder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, en aan de Medaille voor Moed en Trouw. Artikel 20. (1) Indien uitsluitend tengevolge van een schrijf- of rekenfout het pensioen op een te hoog bedrag blijkt te zgn vastgesteld, wordt het besluit, waarbij het pensioen is verleend, herzien bg een nieuw besluit, dat de gronden voor de herziening moet bevatte». (2) Aan de vermindering van het pensioen zal geen terugwerkende kracht mogen worden toegekend. Artikel 2L • (1) De burgerlijke landsdienaren, wier na te noemen inkomsten maandelijks ƒ 50.— of meer bedragen, betalen ten behoeve van de pensioenen over hunne bezoldiging en wat daarmede volgens dit reglement wordt gelijkgesteld, voorloopige bezoldiging, wachtgeld, nonactiviteitstraktement, verloftraktement en voor zoover zg althans niet als bginkomsten zgn te beschouwen doch het karakter dragen van bezoldiging aan een hoofdambt verbonden, ook over toelage, daggeld of andere doorloopende inkomsten tèn laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië, genoten over tgd, die jaar voor jaar voor de berekening van Indisch burgerlijk pensioen in aanmerking komt, twee procent en genoten over tgd, die voör de helft in aanmerking komt één procent, wanneer op of na het tijdstip, waarop het maximum aantal voor pensioen tellende dienstjaren wordt bereikt, inkomsten worden genoten, waarover, al naar gelang zg ƒ 1000.— of minder dan wel meer dan ƒ 1000.— 'smaands bedragen, met inbegrip van den tgd, gedurende welken te voren dezelfde of hoogere inkomsten zgn genoten, nog niet vier en twintig of zes en dertig maanden contributie is betaald, zal ook over diensttijd, vallende na dat tijdstip, contributie moeten worden voldaan, echter alleen over het bedrag, waarmede die inkomsten overtreffen de inkomsten, waarover te voren gedurende vier en twintig of zes en dertig maanden is gecontribueerd.. Die nadere heffing wordt slechts voortgezet totdat over het meerdere vier en twintig of zes en dertig maanden contributie is voldaan, met inbegrip van den tgd, gedurende welken contributie betaald is over de volle inkomsten, waarvan dit meerdere deel uitmaakt. - (2) Dezelfde contributie wordt betaald over inkomsten, genoten in anderen dienst dan Indische burgerlijke dienst, wanneer die dienst ih aanmerking komt voor Indisch burgerlijk pensioen, tenzij over die inkomsten krachtens de voor dien anderen dienst geldende pensioensbepalmgen reeds aan de Indische geldmiddelen is betaald, in welk geval reeds betaalde bijdragen in mindering worden gebracht van de voor geldigmaking van dien anderen dienst verschuldigde bijdragen. Voor de toepassing van dit voorschrift geschiedt de berekening van de inkomsten,- in militairen dienst bjj de landmacht in NederlandschIndie of elders genoten, volgens een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen maatstaf, terwjjl ten aanzien van onbezoldigde Nederlandsche diensten die voor Nederlandsch pensioen in aanmerking zouden komen, indien de betrokkene ambtenaar was in den zin der pensioenwet 1922 (Nederlandsch Staatsblad 1922 No. 240) de vorenbedoelde contributie wordt betaald naar een inkomen, dat gesteld wordt op de helft der eerste bezoldiging in Indischen burgerlijken dienst genoten gerekend over den duur dier onbezoldigde diensten A Als inkomsten bjj het -bijzonder onderwas in Nederland genoten, worden aangemerkt de bedragen waarover voor Nederlandsch pensioen is moeten worden bijgedragen, of zou moeten of kunnen zijn-blagen. (3) Voor zooveel door de betrokkenen over den m het vorig lid bedoelden anderen dan Indischen burgerlijken diensttijd nog niet is voldaan wat voldaan zou moeten zijn of worden om dien tgd krachtens de vóór dien anderen dienst geldende pensioensbepalmgen te doen^medetellen voor pensioen op den voet dier bepalingen, moet ook dat bedrag worden betaald. Kan dit bedrag niet worden vastgesteld dan wordt het bepaald op twee procent van de gedurende dien dienst genoten inkomsten of indien geen inkomsten genoten zgn, op twee procent van de bedragen —ar de in het vorig lid van dit artikel bedoelde contributie in dit geval berekend wordt. _ (4) De bovenbedoelde contributies worden van de inkomsten, waarover zg geheven worden, ingehouden, wanneer bg de uitbetaling daarvan reeds vaststaat, dat zij verschuldigd zgn (5) Indien later blgkt, dat zulks verzuimd is, of wanneer de contributies eerst later verschuldigd worden, worden zg „een verrekening kan plaats hebben met aan den belanghebbende terug te betalen contributies, aangezuiverd door inhouding van twee procent van de daarna te genieten inkomsten, pensioen daaronder begrepen, met dien verstande, dat na toekenning van pensioen de aanzuivering afloopt uiterlijk in vjjf jaren. (6) Contributies, welke niet op de aangeduide wgze van de inkomsten kunnen worden ingehouden, worden met ingevorderd. Artikel 22. (1) Wü behouden Ons voor: a ten aanzien van de. aanspraken op pensioen van een burgerhjk landsdienaar in het belang van den dienst bgzondere voorzieningen te treffen, in welk geval dit reglement slechts in zoover toepasselgk zal zgn als met die bijzondere voorzieningen bestaanfa ^bijzondere gevallen, waarin bg dit reglement niet is voorzien'of ' waarvoor het geen voldoenden maatstaf ter bepaling van het pensioen oplevert, het pensioen afzonderlijk te regelen. (2) Ten aanzien van de tot de pensioensgroep A behoorende landsdienaren kan de Gouverneur-Generaal om politieke of andere gewichtige redenen van de bepalingen van dit reglement afwijken. (3) De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, wanneer het ambt bgzondere eischen stelt aan het gestel van den landsdienaar, te bepalen dat de tgd, in zoodanig ambt doorgebracht, met een door Hem nader aan te geven verhooging voor het pensioen m rekening wordt gebraeht, in welk geval de in artikel 6, le lid, bedoelde leeftijdsgrenzen worden verlaagd met een tgdsduur, gelijk aan dien, waarmede de diensttgd in totaal wordt verhoogd. Deze verhoogmg wordt eerst toegepast na een voor pensioen tellenden diensttgd van tien jaar en bedraagt in totaal niet meer dan vgf jaar, zullende overigens de diensttgd, om met die verhooging in rekening te kunnen worden gebracht, telkens ten minste een jaar onafgebraken in bedoelde ambten moeten zgn doorgebracht (Stbl. 1927 No. 523). Artikel 23. Voor burgerlijke landsdienaren, die gedurende hunnen diensttgd overgaan in eene betrekking, behoorende tot eene andere pensioensgroep dan die, waarbjj de tevoren bekleede betrekking is ingedeeld, wordt, indien voor het verkrjjgen van recht op normaal pensioen voor 'de pensioensgroep, waarin ze zjjn overgegaan, een kortere diensttgd is gesteld dan voor de pensioensgroep waartoe de vroegere betrekking behoorde, de tjjd in laatstbedoelde betrekking doorgebracht, naar gelang de overgang plaats heeft van de groep A naar de groep B, van de groep A naar de groep C, of van de groep B naar de groep C, voor de laatste vjjf/zesden, de laatste twee/derden, of de laatste vier/ vijfden daarvan als diensttijd in aanmerking gebracht. Artikel 24. (1) De vóór den dag van inwerkingtreden van dit reglement van kracht zijnde pensioensvoorschriften blgven van toepassing op hen aan wie op den voet van deze voorschriften pensioen is verleend, voorzoover zjj den staat van burgerljjk landsdienaar niet herkrijgen (Stbl. '27 No. 523). (2) Zg wier rechten of aanspraken op pensioen tot den dag van in werking treden van dit reglement geregeld worden bjj het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesehe burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië (Indisch Staatsblad 1881 No. 142) en wier betrekking wordt ingedeeld bjj een der pensioensgroepen A of B, worden ten aanzien van deze rechten of aanspraken beschouwd als te zjjn ingedeeld bg de pensioensgroep C. (3) De pensioenen van hen, die voor den dag van inwerking treden van dit reglement den dienst hebben verlaten met recht of met aanspraak op pensioen ingaande op of na 1 Februari 1925, blgven dan wel worden bepaald op de bedragen, volgens de vóór eerstbedoelden dag bestaande pensioensvoorschriften den betrokkene toekomend, tenzij van herziening naar of vaststelling volgens de voorschriften van dit reglement vermeerdering van inkomsten voor den betrokkene het gevolg is. (4) Op hen, die binnen den termijn van drie jaren na den dag van in werking treden van dit reglement op pensioen, zoomede op hen, die na dien termgn den landsdienst verlaten, doch bereids binnen dien termgn recht op pensioen hadden kunnen doen gelden, blijven van toepassing de vóór genoemd tijdstip geldende pensioensvoorschriften, indien zg daartoe het verlangen te kennen geven in de bg artikel 10 bedoelde aanvraag. (5) Wanneer bezoldigingen, met ingang van 1 Februari 1925 toegekend op dén voet der Bezoldigingsregeling "Burgerlijke Landsdienaren 1925 (Indisch Staatsblad No. 43) onder voorbehoud van herziening bg onjuist blijkende berekening met terugvordering van het teveel genoten, mede in aanmerking zijn of worden gebracht bh de berekening van den grondslag van pensioenen, te verleenen volgens de bepalingen van dit reglement, zullen, indien binnen een termijn van drie jaar gerekend van den ingangsdatum dier bezoldigingen, blijkt, dat deze tot te hooge bedragen zijn vastgesteld, die pensioenen worden herzien en gerekend van den ingangsdatum hiervan tot het juiste bedrag worden verminderd. (6) Ten aanzien van hen, op wie tot den dag van inwerking treden van dit reglement het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche landsdienaren (Indisch Staatsblad 1867 No.192) of het Reglement op het verleenen van pensioenen aan de Inlandsche schepelingen der Gouvernements Marine (Indisch Staatsblad 1911 No 336) toepasselijk was, wordt bij het het vervullen van den voor normaal en vermeerderd pensioen gestelden diensttijd aangenomen, dat zjj den voor dat pensioen gevorderden leeftijd hebben bereikt. Artikel 25. (1) Landsdienaren, op wie tot den dag van in werking treden van dit reglement van toepassing was het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesehe burgerlijke ambtenaren (Indisch Staatsblad 1881 No. 142), zijn vrijgesteld van de verplichting tot betaling van contributie over hunnen voor 1 Februari 1925 volbrachten diensttijd, voor zoover die verplichting niet reeds uit dat reglement voortvloeide. (2) Onverminderd het bepaalde bij artikel 24, vierde lid. blijven ten aanzien van de op den dag van in werking treden van dit reglement reeds in dienst zijnde predikanten bjj de Protestantsche gemeente in Nederlandsch-Indië en van de van Landswege bezoldige Roomsch-Katholieke geestelijken aldaar van toepassing de tot dien dag voor hen geldende pensioensbepalingen, indien zij daartoe het verlangen binnen zes maanden na dien datum in den vorm van eene schriftelijke verklaring onderscheidenlijk aan den Directeur van Financiën of aan den Gouverneur-Generaal te kennen geven, dan wel, voor zoover zjj zich buiten Nederlandsch-Indië bevinden aan den Minister van Koloniën. Voor degenen, die zulk eene verklaring niet uitbrengen, vangt de contributieplicht aan op 1 Februari 1925. (3) Zjj die, niet vallende onder het bepaalde bij artikel 1, eerste lid, vandit reglement, voor de toepassing van het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche burgerlijke landsdienaren (Stbl. 1887 No. 192) als Inlandsch burgerlijke landsdienaren werden beschouwd, worden voor dt toepassing van dit reglement mede aangemerkt als burgerlijk landsdienaar (Stbl. '27 No. 523). (4) Ten aanzien van landsdienaren, op wie tot den dag van in werking treden van dit reglement het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche burgerlijke landsdienaren (Indisch Staatsblad 1887 No. 192) of het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche schepelingen der Gouvernements-Marine (Indisch Staatsblad 1911 No. 336) van toepassing was, vangt de contributieplicht aan op 1 Februari 1925, (5) Voor de op den dag van inwerkingtreden van dit reglement in dienst zijnde burgerlijke landsdienaren geschiedt de vaststelling van den voor pensioen geldenden diensttijd volgens de tot dat oogenblik op hen toepasselijke bepalingen, voorzoover zulks voor hen voordeeliger is dan toepassing van de bepalingen van dit reglement (Stbl. '27 No. 523). (6) Ten aanzien van gewezen zoutverkooppakhuismeesters, aan wie krachten de voorschriften, bedoeld in het vjjfde lid van artikel 10 van het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesehe burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië (Indisch Staatsblad 1881 No. 142), en in het tweede lid van artikel 7 van het Reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche burgerlijke landsdienaren (Indisch Staatsblad 1887 No. 192), een hooger pensioen zou toekomen, dan waarop zij volgens dit reglement aanspraak hebben, blijven deze voorschriften van toepassing. (7) Het in dit reglement bij het eerste lid van artikel 2, paragraaf d, derde alinea bepaalde, is niet van toepassing op officieren, die vóór in werking treden daarvan in Nederlandsch-Indischen burgerlijken dienst zijn overgegaan. . (8) Landsdienaren, die krachtens de vóór den dag van in werking treden van dit reglement op hen toepasselijke pensioensvoorschriften diensttijd vóór het vervullen van het achttiende levensjaar voor pensioen in rekening kunnen brengen, blgven daarop aanspraak behouden. (9) De termijn van één jaar, bedoeld in het derde lid van artikel 2 van dit reglement, vangt ten aanzien van de op den dag van in werking treden daarvan in dienst zijnde burgerlijke landsdienaren aan met dien dag, wanneer zij op dat tijdstip in Nederlandsch-Indië vertoeven en anders op den dag van hun terugkeer daar te lande. Artikel 26. (1) De bepalingen, vervat in de artikelen 24, tweede en zesde lid en 25, eerste, vierde, vh'fde, zevende en achtste lid van dit reglement zgn mede van toepassing op hen, die op den dag van in werking treden daarvan zonder burgerlijk landsdienaar te zgn in het genot zgn van burgerlijke bezoldiging, toelage, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië, en in onmiddellijke aansluiting aan het genot van die inkomsten eene aanstelling bekomen, die hun den staat van burgerlijk landsdienaar verleent. (2) Voor hen die, in het geval verkeerend omschreven in het vorig lid, uit hoofde van hunnen landaard geen rechten of aanspraken op pensioen konden ontleenen aan de voor het in werking treden van dit reglement geldende pensioensregelingen, vangt de'contributieplicht aan op 1 Februari 1925. Artikel 27. Dit reglement kan worden aangehaald onder den titel van „Indisch burgerlijk pensioensreglement", 30. Verloven. 1. Voor wat betreft bihnenlandsche verloven vallen alle kerkelijke landsdienaren onder de ter zake voor alle landsdienaren geldende voorschriften; de bepalingen rakende buitenlandsche verloven zijn ook toepasselijk op predikanten, hulppredikers en godsdienstleeraars. 2. Binnenlandsehe verloven (met behoud van bezoldiging) kunnen worden verleend hetzij wegens ziekte, hetzij wegens gewichtige redenen, in het eerste geval gedurende ten hoogste zes maanden (drie maanden vol en drie maanden half salaris) en in het tweede geval voor ten hoogste drie of vier maanden, naar gelang de landsdienaar op Java dan wel in de buitengewesten is geplaatst. Bij verlof wegens gewichtige redenen wordt op Java, gedurende de eerste maand, in de buitengewesten gedurende de eerste twee maanden vol salaris genoten, en tijdens den verdéren duur half traktement. 3. Bij de aanvraag om binnenlandsch verlof wegens ziekte moet eene geneeskundige verklaring worden overgelegd. De kerkelijke landsdienaren richten hunne verlofsaanvrage op een zegel van ƒ 1.50 aan het ter zake betrokken Hoofd van gewestelijk besturen. Deze verzoekschriften zjjn vrijgesteld van zegelrecht als het betreft landsdienaren op een maandelijksch traktement van ƒ 150.— of minder. (Vgl. St, 1912 No. 198, zooals dit sedert is gewijzigd en aangevuld). 4. In buitengewone gevallen kan z.g. kort verlof worden verleend naar plaatsen buiten Nederlandsch-Indië gelegen (Stbl. 1910 No. 643) dus ook naar Nederland voor ten hoogste drie of vier maanden (eerste maand vol salaril, verder half). De reiskosten komen in dit geval voor eigen rekening. De duur van dit verlof geldt als gewone diensttijd. De aanspraak op gewone buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst gaat door dit z.g. kort verlof niet te loor. 5. Verlof naar Europa wordt verleend wegens ziekte of wegens langdurigen dienst, in het eerste geval voor den tijd van ten hoogste twee jaren, in het laatste geval voor den tijd van acht maanden na tenminste zes jaren dienst, terwijl voor elk vol jaar boven dat getal de duur van het verlof met één maand wordt verlengd, tot een maximum van één jaar. (Vgl. St. 1892 No. 235, zooals dit sedert is gewijzigd en aangevuld). ^ , . 6. Aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst wordt ten hoogste driemaal verkregen. 7. De maandelijksche verlofsbezoldiging wordt berekend naar den volgenden maatstaf: 100%. van de eerste ƒ 125.— activiteits-salaris 80% „ „ tweede ƒ 125.— 60% „ „ volgende ƒ 250.— „ „ 40% „ „ „ ƒ 500.— 30% „ elk volgend bedrag. Voor elk minderjarig kind meer dan één wordt het normaal maandelijksch verlofstraktement verhoogd met 5% met dien verstande, dat de verhooging niet meer bedraagt dan 25%, terwijl het verhoogd yerlofstraktement de bezoldiging welke als grondslag voor de berekening ervan heeft gediend, niet mag overschrijden. Voor met-kostwinners wordt het normaal maandelijksch verlofstraktement verminderd met 10%. 8. Wegens gewichtige redenen kan ook een binnenlandsch — c.q. buitenlandsch — verlof buiten bezwaar vah den Lande worden verleend (buitenlandsch gedurende ten hoogste zes maanden), gedurende hetwelk geen bezoldiging wordt genoten en eventueele reiskosten ten laste van den betrokken ambtenaar komen, terwijl de duur van zoodanig verlof in tegenstelling met dien van de hierboven besproken verloven niet als diensttijd medetelt voor de toekenning van weddeverhoogingen noch voor pensioen. 9. Binnenlandsch verlof (met behoud van bezoldiging) telt evenals het z.g. kort verlof ten volle mede als diensttijd, buitenlandsch verlof voor de helft. 10. Over onderhandsche verloven (■vrijstellingen van dienst) van korten duur zie Bijblad No. 7664 en 9958. 31. Vacantie verloven der Inlandsche leeraars zullen worden verleend door de autoriteit waaraan zjj kerkelijk ondergeschikt zgn. (Brief Dircteur O. en E. 2-9-1929 No. F 4/15/25). 32. Inteekenlijsten voor liefdegiften tot opbouw van kerken. (Gouv. besluiten van 18 Maart 1861 No. 73 en 26 Maart 1861 No. 17). (Bijblad No. 1118). Meermalen verzoeken Kerkeraden magtiging om door tusschenkomst van de gewestelijke en plaatselijke besturen mteekeningsljjsten te doen circuleren voor liefdegiften tot opbouw van nieuwe kerken. Noch voor Java, noch veor de buitenbezittingen wordt zoodanige machtiging vereischt.. 33. Voor de verschillende fondsen der gemeenten is geene rekening en verantwoording schuldig aan de Aigemeene Rekenkamer. (Bijblad No. 2723). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 3 December 1872 No. 30. Gelet enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Aan te teekenen, dat de plaatselijke kassen of fondsen, vermeld op den aan dit besluit gehechten staat, geacht worden niet te vallen in de categorie der zaken, door het Koloniaal Bestuur voor rekening van derden beheerd, bedoeld bh; de 2e alinea van art. 25 der instructie en verdere bepalingen voor de Aigemeene Rekenkamer (Staatsblad 1866 No. 158). Afschrift enz. Hierna volgt eene lijst der bedoelde kassen en fondsen, waaronder de kerk- en armenkassen der verschillende Protestantsche gemeenten genoemd zgn. 34. Subsidiën van Gonvernementswege ten behoeve van den openbaren Christelijken eeredienst. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 30sten Juni 1859 No. 3). (Bjjblad No. 171). Gelet op de besluiten: lo. van 16 April 1852 No. 25, waaruit blijkt, dat door den Koning machtiging was verleend, om als algemeen beginsel aan te nemen, dat daar, waar van Gouvernementswege blijvend Christelijke geestelijken bescheiden zijn en bezoldigd worden, bij ongenoegzaamheid van de middelen der gemeente, om, bjj een ordelijk beheer der geldmiddelen, in de kosten van de openbare Christelijke eeredienst op eene betamelijke wijze te voorzien, van Gouvernementswege daartoe, zooveel de omstandigheden zulks gedoogen, zal worden bijgedragen; 2o. van 20 Maart 1853 No. 4, bevattende eene missive van den Minister van Koloniën, waarbij is opgemerkt; a. dat uit de voorwaarde in het voormelde beginsel uitgedrukt, van ongenoegzaamheid der middelen van de gemeente, zou volgen, dat de bijdrage niet voor altoos, maar steeds voor eenen bepaalden tijd moet worden verleend, en het telkens voortgaan met de bijdrage moet afhangen van het telkens blijken der bedoelde ongenoegzaamheid; b. dat het zelfs wenschelijk zou zjjn een maximum van duur voor deze bijdragen te bepalen, hetwelk in geen geval zou moeten worden overschreden; c. dat vroegere toekenningen dan in verband hiermede zouden moeten worden herzien, ten einde ze niet langer te laten voortwerken dan noodig is. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën .van 22 Februari 1854 No. 7/129 (gedeponeerd bij het besluit van heden No. 1), onder anderen 'inhoudende, dat de Koning heeft goedgekeurd, dat ' overeenkomstig het voorstel van 21 Maart 1853, het beginsel onder lo hierboven bedoeld, in dien zin worde toegepast, dat de krachtens hetzelve verleend wordende tegemoetkomingen aan Christelijke gemeenten in N. L telkens slechts zullen worden toegestaan voor den tijd van vjjf jaren; . . Overwegende, dat daar deze beslissing door den Minister gezegd wordt genomen te zijn, overeenkomstig het voorstel van 21 Maart 1853, het slot der bovenstaande aanhaling behoort te worden toegepast'overeenkomstig dat voorstel, en dus derwijze dat de tjjd van vijf jaren zal zijn een maximum. Overwegende voorts, enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Aan te teekenen, dat voortaan het beginsel, bedoeld bjj het besluit van 16 April 1852 No. 25, zal worden toegepast in den zin hierboven omschreven. Ten tweede: Den Directeur-Generaal van Financiën aan te schruven, om bij de begrooting te rekenen op eene som voor de bijdragen, voortvloeijen.de uit dit beginsel, welke som naar de behoefte telken jare moet worden geraamd (*). Ten derde: enz. Afschrift, enz. (Bijblad No. 1293). Er is beweerd dat bijdragen in de kosten van den openbaren eeredienst, na gedurende vijf achtereenvolgende jaren te zijn uitgekeerd, niet meer mogen worden verleend en zulks op grond van het voorkomende in de besluiten van 21 Maart 1853 No. 4 en 30 Juni 1854 No. 3 (Bb. No. 171). Vermits het der Regeering twijfelachtig voorkwam of zulks bij het nemen dier beschikkingen wel in de bedoeling gelegen heeft, zoo heeft zij te dier zake een onderzoek doen instellen, waarvan het resultaat aan den betrokkene is medegedeeld. (Missive van den lsten Góuvernements Secretaris van 1 November 1882 No. 2642c). Het besluit van 30 Juni 1854 No. 3 verbiedt niet om, nadat door eene Christengemeente gedurende vjjf jaren bijdragen van Staatswege in de kosten van haren eeredienst zjjn genoten, haar tot hetzelfde einde nogmaals eene subsidie toe te kennen; die beschikking heeft slechts de strekking om te voorkomen, dat zoodanige subsidiën voor onbepaalden tijd worden toegekend en alzoo wellicht te eeniger tjjd noodelooze bijdragen uit 's lands kas worden uitgekeerd; zullende mitsdien volgens dat besluit telkens slechts voor hoogstens vgf jaren subsidiën van den onderwerpelgken aard mogen worden verleend (2). 35. Regelen voor hét verleenen van geldelijke ondersteuning aan kerkelijke gemeenten voor het bouwen, verbouwen en onderhoud harer kerken. (Bgblad No. 4816). Blijkens de besluiten van 14 Maart 1870 en 1 December 1871 Nos 1 en 6 wordt het verleenen van geldeljjken steun aan kerkelgke gemeenten voor het bouwen, verbouwen en onderhoud harer kerken beheerscht door de volgende regelen, in verband waarmede het ter zake voorkomende in Bijblad No. 145 niet meer van kracht kan worden geacht. Uitgaande van het beginsel van onthouding zooveel mogelijk geldt als eisch voor de inwilliging van een verzoek om ondersteuning, de aanwezigheid der volgende omstandigheden: O Thans geschiedt dit door den Directeur van Onderwijs en Eeredienst. (*) Door strenge handhaving van het aangenomen beginsel eener geleidelijke vermindering der jaarlijksche toelagen van Gkravernementswege aan Kerkeraden wordt er naar gestreefd de gemeenten er toe te brengen in de gewone behoeften van den openbaren eeredienst voortaan geheel uit eigen middelen te voorzien. (Kol. Verslag 1873 blz. 127). le. het alterum tantum van het gevraagde moet reeds aanwezig zgn, evenwel zonder noodzakelijke gevolgtrekking, dat waar de gemeente de helft bijeenbrengt, de Staat de andere helft zou bijdragen; 2e. er moet getracht zjjn het benoodigde bijeen te krijgen middels aigemeene inschrijving; 3e. de behoefte aan het gebouw moet overtuigend bewezen zijn; 4e. het onvermogen der gemeente moet blijken. De ondersteuning wordt verleend in den vorm van eene subsidie en slechts bjj uitzondering in dien van een voorschot, terwijl ook geen subsidiën plegen te worden toegekend, voordat er bij de begrooting op is gerekend. 37. Legaten ten behoeve van openbare instellingen, godsdienstige gestichten, kerken of armeninrichtingen. (Bijblad No. 406). Bjj artikel 900 van het B u r g e r 1 jj k Wetboek is bepaald, dat makingen bij uiterste wilsbeschikking, ten behoeve van openbare instellingen, godsdienstige gestichten, kerken of armeninrichtingen, geen gevolg hebben, dan voor zoover de Gouverneur-Generaal, aan de bewindvoerders dier gestichten de macht zal hebben verleend om die aan te nemen. Het verzoek om machtiging töt het-aannemen van legaten behoort ingezonden te worden onmiddellijk nadat de making of schenking ter kennis zal zjjn gekomen van de bewindvoerders, niet na de aanneming, zooals nu en dan geschiedt i1). 38. Kostelooze dienst van notarissen. Bjj artikel 8 van het Reglement op het notarisambt in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij artikel 1 van de ordonnantie van 11 Januari 1860 (Staatsblad No. 3) is onder anderen bepaald, dat de notarissen verplicht zijn hunne dienst kosteloos te verleenen aan armeninrichtingen, besturen van gods- en gasthuizen, benevens de kerkbesturen der verschillende godsdienstige gezindheden binnen Nederlandsch-Indië. 39. Vrijstelling van zegelrecht ingevolge de zegelverordening, in werking getreden 1 November 1921. Art. 31. II. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor:.-: 1. De stukken over te leggen tot het verkrijgen van bedeeling of onderstand van liefdadige instellingen, vereenigingen of commissiën. 5. Inteekenlijsten. C1) Apostillaire dispositie van 6 Augustus 1855 No. XIII. 10. De geschriften vereischt voor de opneming in of het ontslag uit gestichten bedoeld in art. 134 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie. 20. De verzoekschriften en verder over te leggen geschriften voor de toekenning van wachtgeld, pensioen, gagementen en onderstanden ten laste van 'sLands, van de geldmiddelen van locale ressorten of van op openbaar gezeg ingestelde fondsen, de aan belanghebbenden uit te reiken besluiten of bewijzen van toekenning. 21. De geschriften, over te leggen voor de uitbetaling van bezoldiging, wachtgeld, non-activiteitstractement, pensioen, gagement en onderstand ten laste van 's Lands kas, van de geldmiddelen van locale ressorten of van op openbaar gezag ingestelde fondsen. 26. Alle geschriften van kerkelijke autoriteiten, met uitzondering van die, constateerende overeenkomsten of kwijtingen (1). 35. Certificaten van onvermogen en de verzoekschriften van of ten behoeve van onvermogenden, mits daarop gesteld óf daarbij gevoegd is een certificaat van onvermogen afgegeven door een daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen) ambtenaar, de verzoekschriften van besturen van liefdadige instellingen en de op voormelde verzoekschriften te nemen beschikkingen of uittreksels aan de verzoekers uit te reiken. 36. De akten, die ingevolge art. 8 van het reglement op het notaris-ambt voor onvermogenden en de aldaar genoemde instellingen kosteloos worden opgemaakt en de afschriften of uittreksels aan die onvermogenden of instellingen uit te reiken. 386. De door de ambtenaren van den burgerlijken stand ten behoeve van het kerkelijk huwelijk af te geven verklaringen. 40. Verzoekschriften, gericht aan de kerkeraden der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië, zijn vrij van zegelrecht. Missive van den lsten Gouvernements-Secretaris van den 18den Augustus 1887 No. 316/c, (Bijblad No. 4005). De kerkeraden der Protestantsche gemeenten in NederlandschIndië worden niet geacht te behooren tot de op hoog gezag ingestelde colleges, als waarvan sprake is in de 2e alinea van artikel 1 der zegelordonnantie (Staatsblad 1885 No. 131). (Zie Zegel verordening 1921, Art. 23, 2o). (') Blijkens de toelichting in Bijblad No. 4206 op de lijst van vrijstellingen bedoeld bij artikel 13 der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (Staatsblad No. 131) zijn met de in No. 26 vermelde geschriften bedoeld bewijzen van lidmaatschap, extracten uit doopboeken en andere geschriften tot kerkelijk gebruik. 41. Strafbepalingen voor godsdienstleeraars, die in de uitoefening hunner bediening overtredingen van de strafwet begaan. Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië. (Staatsblad 1915 No. 732). .Derde boek: Overtredingen.. Titel IV: Overtredingen betreffende den burgerlijken Staat. Art. 530. (1) De bedienaar van den godsdienst die eenige godsdienstige plechtigheid verricht betrekkelijk een huwelijk, dat slechts ten overstaan van den ambtenaar van den burgerlijken stand kan worden voltrokken, voordat partijen hem hebben doen blijken dat haar huwelijk ten overstaan van zoodanigen ambtenaar is voltrokken, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zgn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan, in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd. 42. Bescherming van openbare godsdienstoefeningen en van bedienaren van den godsdienst bij de geoorloofde waarneming hunner bediening. Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië. (Staatsblad 1915 No. 732). Tweede Boek: Misdrijven. Titel V: Misdrijven tegen de openbare orde. Art. 175. Hij die door geweld of bedreiging met geweld hetzij eene geoorloofde openbare godsdienstige bijeenkomst, hetzij eene geoorloofde godsdienstige plechtigheid of begrafenisplechtigheid verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden. Art. 176. Hij die opzettelijk door het verwekken van wanorde of het maken van gedrüisch hetzjj eene geoorloofde openbare godsdienstige bijeenkomst, hetzjj eene geoorloofde godsdienstige plechtigheid of begrafenisplechtigheid stoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste ééne maand en twee weken of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden. Art. 177. Met gevangenisstraf van ten' hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden wordt gestraft: le. hjj die een bedienaar van den godsdienst in de geoorloofde waarneming zijner bediening bespot; 2e. hg die voorwerpen aan eenen eeredienst gewjjd, waar en wanneer de uitoefening van dien dienst geoorloofd is, beschimpt. 43. Geestelijken bjj groote audiëntiën. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 17den Mei 1852 No. 2. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eersteljjk: Aanteekening te houden, dat door den Koning is goedgekeurd de aanvankelijke beslissing, genomen bjj besluit van 12 Mei 1851 No. 43, betrekkelijk den voorrang bjj de aldaar bedoelde audiëntiën te verleenen aan de geestelijken der aldaar bedoelde kerkgenootschappen, dat nameljjk bjj gelegenheid van die audiëntiën aan de Protestantsche en aan de Roomsch-Katholieke geestelijken, bjj afwisseling de voorrang zal worden verleend. Ten tweede: Te bepalen, dat voortaan geen kerkbesturen zullen worden uitgenoodigd, om gebruik te maken van groote audiëntiën bjj buitengewone gelegenheden, maar alleen de geestelijken der onderscheidene gezindten. Afschriften enz. 44. Voorbidding voor den Koning bjj elke openbare godsdienstoefening. Besluit van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, van den 14den Januari 1846 No. 3a. Gelet op enz. De Raad van Indië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: ! lo. Aan het Bestuur over de Protestantsche kerk in NederlandschIndie en den Kerkeraad der Evangelisch-Luthersche gemeente te Batavia op te dragen, om het noodige te verrigten, ten einde de leeraars der Protestantsche en Evangelisch-Luthersche gemeenten m Nederlandsch-Indië te herinneren aan het bepaalde bn de resolutie van den 8sten Maart 1807, te dien einde, dat telkens bij elke openbare godsdienstoefening, 't zij vóór, 't zij na de predikatie, m gepaste bewoordingen voorbidding geschiede voor den Koning. Ten tweede: enz. Afschrift enz. 45. Viering van den geboortedag van H. ML de Koningin té Soerakarta en Djokjakarta. (Bijblad No. 6914). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 24sten Juni 1908 No. 59. Gelet enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat aan bet bij artikel 1 van het besluit van 28 Augustus 1905 No 1 (Bijblad No. 6330) vastgesteld Reglement voor de viering van 'den geboortedag van Hare Majesteit de; Koningin te Soerakarta en Djokjakarta wordt toegevoegd een artikel 2a, luidende: Des morgens te half negen uur zal door de predikanten te boerakarta en Djokjakarta op hunne standplaats eene godsdienstoefening worden gehouden, welke door de Residenten en de Militaire Commandanten zoomede de daarvoor in aanmerking komende ambtenaren en officieren ex-officio zal worden bijgewoond. Afschrift enz. 46. Vereeniging der Protestantsche en Evangelisch-Luthersche gemeenten van Batavia. (Staatsblad 1854 No. 85). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 28sten October 1854 No. 4. Gelet op enz. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Aanteekening te houden: i. i •+ lo van de ontvangst van een afschrift van het Koninklrjk besluit van 19 Augustus 1854 No. 74, luidende als volgt: Wij WILLEM in, bjj de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, GrootHertog van Luxemburg, enz. enz. enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Koloniën, van den 17den Augustus 1854, lett. A No. 9. Gezien de daarbij overgelegde stukken, als: a eenen brief van Onzen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, ' dd 18 September 1853 No. 571/4, waarbij onder meerdere stukken is gevoegd eene projekt-akte van vereeniging der Protestantsche gemeente van Batavia en der Evangelisch-Luthersche> gemeente aldaar; — en welke projekt-akte op den lsten Jumj 1853 door de kerkeraden der beide opgemelde gemeenten is onderteekend; 6. eenen brief van Onzen Minister voor de zaken der Hervormde Eeredienst, enz., dd. 14 Februarij 1854 No. 9; c. eenen brief van de Kommissie tot de zaken der Protestantsche kerken in Nederlandsch Oost- en West-Indië, dd. 4 Februari] 1854; d. brieven van den Minister en de Kommissie, sub letter o genoemd, dd. 1 en 6 Juli 1854 No. 32. Op de voordragt enz. Gezien de Koninklijke besluiten van den llden December 1835 No. 88, 28 Oktober 1840 No. 57 en 3 Augustus 1849 No. 64; Hebben besloten en besluiten: Art. 1. Wij keuren goed, de vereeniging der Protestantsche gemeente van Batavia en der Evangelisch-Luthersche gemeente aldaar, onder de bepalingen, voorkomende in het projekt eener akte van die vereeniging, op den lsten Jung* 1853, door de kerkeraden der beide gemeenten onderteekend, en van welk stuk een geauthentiseerd afschrift aan dit besluit wordt gehecht. Art. 2. In verband met het slot-artikel van de in art. 1 vermelde projekt-akte, wordt tot Luthersch predikant bjj de vereenigde Evangelische gemeente te Batavia benoemd, enz. Art. 3. De bij art. 2 benoemde Luthersche predikant is, in overeenstemming met art. 6 van Ons besluit van den 3den Augustus 1849 No. 64, bestemd om, behoudens zijne plaatsing te Batavia, te vervullen de eerste vakature, welke zal ontstaan in het voor OostIndië bjj dat besluit aangewezen twintig-tal predikanten. In verband hiermede wordt bepaald dat, enz. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering dezes, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister voor de zaken der Hervormde Eeredienst. 's Gravenhage, den 19den Augustus 1854. (get.) WILLEM. De Minister van Koloniën, (get.) Chs. F. PAHUD. 2o. Van den inhoud van het daarbij genoemd project eener akte van vereeniging der Protestantsche gemeente van Batavia en der Evangelisch-Luthersche gemeente aldaar; luidende als volgt: Art. 1. Benaming en Godsdienstleer der Vereenigde gemeente. De Godsdienstleer der tot eene Evangelische of Protestantsche kerk vereenigde gemeente is die van het Evangelie, overeenkomstig met het grondbeginsel van het Protestantismus. . Zullende mitsdien daarbij in acht genomen worden: lo. Dat de leden der respektive gemeenten bij deze vereeniging hunne geloofsbelijdenis niet behoeven op te geven of te verlaten, maar aan deze getrouw kunnen blijven. 2o. Dat, door genoemde vereeniging, de leden der verschillende genootschappen, hunnen sektenaam afleggende, zich vereenigen tot eene Evangelische gemeente. Art. 2. Godsdienstige Instellingen en Gebruiken. De bediening van den H. Doop geschiedt door de predikanten, zonder onderscheid en zonder eenige acht te slaan, of de ouders tot de Hervormde, Luthersche of eenige andere Protestantsche gemeente behoorden. De huis-doop zal, als uitzondering op den gewonen regel, kunnen toegediend worden. Het Heilig Avondmaal zal gemeenschappelijk aan ééne tafel gevierd worden, zooals zulks met de oorspronkelijke Evangelische instellingen en den aard dezer plegtigheid overeenkomt, en zal tevens ten huize van hen, die in de onmogelijkheid verkeeren de openbare eeredienst bij te wonen, mogen worden bediend. De thans gebruikt wordende Bijbels en Psalm-berijming zullen in gebruik blgven. •Voorloopig zullen de Evangelische en Evangelisch-Luthersche gezangen, onder den titel van eerste en tweede bundel gezangen, gebruikt worden, terwgi de kerkeraad der Evangelische gemeente'in het vervaardigen van een gemeenschappelijken bundel, dadelijk, door het benoemen eener kommissie, zal voorzien. Art. 3. De Kerkelijke Fondsen en Inkomsten, lo Bg' deze vereeniging zullen de kerke- en armenkassen der beide gemeenten bijeengevoegd worden, zoodat er slechts ééne kerke- en ééne armenkas bestaan zal. Aangezien echter bg de EvangelischLuthersche gemeente geene afzonderlijke kerke- en armenfondsen bestaan maar de armen worden bedeeld uit het gezamelijke kerkeen arménfonds, zoo zal, alvorens tot de vorenbedoelde bijeenvoeging over te gaan, ten behoeve der diakonie-kas van de Evangelische gemeenten, uit gemeld kerke- en arménfonds der EvangelischLuthersche gemeente afgezonderd worden een kapitaal, welks interest, tegen 5 pCt. berekend, voldoende zal zijn om de thans bedeelde Evangelisch-Luthersche gemeenteleden, zonder bezwaar voor evengemelde kas, op den voet als vroeger te blgven bedeelen 2o Van hetgeen elke gemeente inbrengt, hetzg' vaste goederen, hetzg hypotheken, obligatiën, enz., zullen legale akten worden opgemaakt. 3o Het eigendomsregt der Protestantsche en Evangeüsch-Luthersche gemeenten op de beide kerkgebouwen, de Willemskerk en de Buitenkerk, zal op de Evangelische gemeenten overgaan. Art. 4. Van het Kerkelijk Bestuur, lo De Evangelische gemeente staat onder het algemeen toezigt van hetBestuur voor de Protestantsche kerken in Neêrlands Oost-Indië. 2o. De breede kerkeraad der Evangelische gemeente zal bestaan uit predikanten, ouderlingen en diakenen. 3o. Het kollege van ouderlingen en dat van diakenen der Evangelische gemeenten zal, bij de eerste zamenstelling, voor één vierde bestaan uit leden van de Evangelisch-Luthersche gemeente. 4o. Er zal bij de Evangelische gemeente eèn kollegie van drie kerkmeesters zijn, waarvan bjj de eerste zamenstelling, minstens één uit de Protestantsche en één uit de Evangelisch-Luthersche gemeente zal genomen worden. 5o. De kerkeraad der Evangelische gemeente blijft in dezelfde betrekking tot de kommissie voor de zaken der Protestantsche kerken in Neêrlands Oost- en West-Indië. S 1 o t-a r t i k e 1. Deze vereeniging tot eene Evangelische gemeente zal eerst dan in werking komen, wanneer een Evangelisch-Luthersch predikant voor de Evangelisch gemeente van Batavia zal zgn benoemd Batavia, 1 Juni 1853. De Kerkeraad der EvangelischLuthersche Gemeente van Batavia, (volgen de onderteekeningen). Afschrift enz. Batavia, 1 Juni 1853. De Kerkeraad der Protestantsche Gemeente van Batavia, (volgen de onderteekeningen). 47. Algemeen Reisreglement (1921 No. 422, zooals het is gewijzigd Inj Staatsblad 1923 No. 149 en 238, 1924 No. 65 en 376 1925 No. 115, 1926 No. 14, 112 en 145 en 1929 No. 70) ' IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIÊ. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: pat Hjj, willende overgaan tot het vaststellen van nieuwe voorschriften op het reizen van landsdienaren in Nederlandsch-Indië- Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op ÏÜP'-tï?^ der ReSeermg van Nederlandsch-Indië en op het Koninklijk besluit van 8 Maart 1919 No. 43 (Staatsblad No. 446): Heeft goedgevonden en verstaan: Artikel I. Met buitenwerkingstelüng van alle daarmede strijdige voorschriften vast te stellen het volgende „Algemeen Reisreglement . Artikel II. Deze ordonnantie treedt in werking op den lsten Augustus 1921. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze irx het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en voor zooveel noodig in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder pogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Batavia, den lOden Juli 1921. D. FOCE. De Aigemeene Secretaris, CH. WELTER. ALGEMEEN REISREGLEMENT. Art 1. § 1 De kosten van dienstreizen worden vergoed op de wijze en tot de bedragen als in dit reglement is bepaald S 2 Het reglement is niet van toepassing op dienstreizen: a. waarvan de kosten uit bijzonderlijk daarvoor toegekende toelagen moeten worden bestreden; „a„a„oov^P nf b van soldü genietende en reeds gepensionneerde, gegageerae oi gepasporteerde soldij genoten hebbende militairen met uitzondering faf de sergeanten lste klasse-titulair, wachtmeester 1ste klasseSulair en fouriers titulair, op wie dit reglement wel van toepas- c. va? lS personeel der aigemeene politie waardoor aangaande bestaande bepalingen marschvoedingsmdemniteit wordt d. ?an°net;personeel der gewapende politie, voor Je kosten waarvan vergoeding wordt genoten op den voet van het besluit van 24 SepSer 1917 No. 27 (Staatsblad No. 580) of de daarvoor m de plaats tredende bepalingen; e van de mindere schepelingen van de Gouvernements marine; ƒ van het personeel van den dienst der Staatsspoor- en Tramwegen, dat voor zijn dienstreizen vergoeding ontvangt op den voet van het in Staatsblad 1926 No. 549 opgenomen reglement. gr. van het personeel bg' den Post-, Telegraaf- en Telefoondienst, waarvan de kosten worden vergoed op den voet van de besluiten van 11 Maart 1911 No. 44 (Staatsblad No. 219) en 19 Februari 1912 No. 61 (Staatsblad No. 193) j h. welke worden vergoed op den voet van de „Regeling nopens het „toekomen van toelagen en de uitbetaling van transportkosten aan „en ten behoeve van het personeel van den dienst van het mjjn„wezen, werkzaam bij de geologische en mjjnbouwkundige onderhoeken"; i. van het Hoofd van den Militairen Inlichtingsdienst bg den Generalen Staf, die zg'ne reisuitgaven in rekening kan brengen tot het door het Hoofd van den Generalen Staf goedgekeurd gezamenlijk bedrag dier uitgaven. § 3. Tenzij bepaaldelijk van het tegendeel blijkt, wordt, waar in dit reglement gesproken wordt van „Landsdienaren", daaronder mede begrepen het personeel der Koninklijke Marine, in deze gewesten dienende. § 4. Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd om te bepalen dat de kosten van dienstreizen waarop dit reglement niet van toepassing is, op den voet daarvan geheel of gedeeltelijk worden vergoed. Art. 2. § 1. 0) Met betrekking tot hunne aanspraken op vergoeding voor reis- en verblijfkosten worden de burgerlijke landsdienaren naar den maatstaf van hunne maandelgksche bezoldiging en de militairen van leger en vloot naar hunnen militairen rang, verdeeld in de volgende zes groepen: le. groep: bezoldiging van ƒ 1050.— en meer, zoomede Opper-, Vlagen Hoofdofficieren; 2e. groep: bezoldiging van ƒ 500.—en meer doch minder dan ƒ 1050.— zoomede officieren van gezondheid, militaire apothekers en paardenartsen met meer dan drie en de andere subalterne officieren met meer dan zes jaren dienst als officier; 3e. groep; bezoldiging van ƒ 250.— en meer doch minder dan ƒ 500.— zoomede de niet in de le of 2e groep ingedeelde officieren en de onderluitenants: 4e. groep: bezoldiging van ƒ 160.— en meer doch minder dan ƒ 250.— zoomede onderofficieren tot en met den rang van sergeant ; 5e. groep: bezoldiging van ƒ 50.— en meer doch minder dan ƒ 160.— izoomede korporaals en manschappen van de Koninklgke Marine; 6e. groep: bezoldiging van minder dan ƒ 50.—. § 2. Voor de toepassing van den in de vorige § opgenomen maatstaf wordt onder bezoldiging verstaan de vaste maandelgksche uitkeering uit 's lands kas, of, indien geen vaste maandelgksche bezoldiging genoten Wordt, de inkomsten, het traktement vervangende, terwijl daaronder mede begrepen wordt het bedrag der aan het ambt verbonden huishuurvergoeding (bjj plaatselijk verschil de laagste). § 3. Bekleedt de reiziger meer dan één bezoldigd ambt, dan geldt het hoogst bezoldigde als maatstaf voor de rangschikking. (') Aldus gewijzigd bjj Staatsblad 1923 No. 238, en Stbl. 1925 No. 115. § 4. Landsdienaren, die met behoud van hunne eigen functie al dan niet onder genot van een toelage, met de waarneming van eene hoogere betrekking worden belast, blijven gerangschikt in de groep waarin zij volgens hunne eigenlijke betrekking behooren. § 5 Bij reizen ter aanvaarding van eene betrekking geldt als maatstaf voor de rangschikking, de voor die betrekking vastgestelde bezoldiging. § 6 De Commandanten van Land- en Zeemacht vorderen bn. dienstreizen geen dag- en tafelgeld en toeslag als in dit reglement aangegeven, doch brengen den Lande in rekening alle in verband met die reizen door hen gedane uitgaven gedurende die dagen, welke zij in het belang van den dienst buiten hun standplaats hebben doorgebracht, onverschillig of op die dagen al dan niet is gereisd. De verblijfkosten behoeven door hen niet te worden omschreven. § 7. Zij die buiten werkelijken dienst, met verlof, met behoud van recht op pensioen ontslagen, gepensionneerd of gegageerd zijn en de tijdelijke officieren van gezondheid, die eervol uit den militairen dienst zijn ontslagen en als zoodanig reizen doen, waarvoor aanspraak op vergoeding bestaat op den voet van dit reglement, worden gerangschikt in de groep, waarin zij volgens de laatst door hen, krachtens benoeming bekleede betrekking, dan wel volgens den laatst door hen bekleeden rang behooren. § 8. Sergeanten 1ste klasse, wachtmeesters 1ste klasse en fouriers-titulair hebben voor dienstreizen aanspraak op vergoeding, op den voet van dit reglement als hunne effectieve ranggenooten in het genot van aanvangsbezoldiging. § 9. In gevallen van twijfel in welke groep een reiziger moet worden gerangschikt, of waarin dit artikel niet voorziet, beslist het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen Hij is bevoegd om, indien daartoe bijzondere redenen aanwezig zijn of de aangegeven klasse-indeeling tot onbillijkheden aanleiding zou geven, in overeenstemming met het Hoofd van het betrokken departement, dan wel indien de betrokkene (n) niet tot eenig departement behoort (behooren), van den betrokken dienst, landsreizigers of groepen van landsreizigers in een hoogere klasse te rangschikken. Art. 3. § 1- De dienstreizen wórden onderscheiden in: a. overplaatsingsreizen; b. commissiereizen. § 2. Onder overplaatsingsreizen worden gerangschikt de reizen: a. van uitgezonden en van buitenlandsch verlof wegens ziekte of langdurigen dienst terugkeerende landsdienaren: van de plaats van ontscheping in Nederlandsch-Indië naar de aangewezen standplaats. Indien terzake geen nadere aanwijzingen worden gegeven is .Batavia de ontschepingsplaats; b. van in Nederlandsch-Indië voor 's lands dienst aangenomen personen: van de plaats van verblijf naar de aangewezen standplaats; c. van de verplaatste dan wel tijdelijk verplaatste landsdienaren: van hunne verlaten standplaats naar de nieuwe, tenzij de verplaatsing is geschied op verzoek van belanghebbende, zonder dat het dienstbelang werd gebaat, in welk geval daarvan in de desbetreffende beschikking melding moet worden gemaakt en de kosten der reis niet ten laste van den Lande komen; d. van uit 'hunne betrekking ontslagen landsdienaren, die aan aigemeene of bijzondere bepalingen aanspraak op wachtgeld ontleenen en van militairen der landmacht, die niet op eigen verzoek buiten werkelijken dienst zjjn gesteld: van de plaats waar zjj het laatst gediend hebben of verbljjft houden naar de in Nederlandsch-Indië gelegen plaats, alwaar zjj zich met schriftelijke vergunning vestigen, welke plaats zooveel mogeljjk gelegen moet zh'n in de nabjjheid van de laatste standplaats of de plaats van verbljjf, een en ander ter beoordeeling van hem die de vergunning verleent. De vergunning moet gevraagd zjjn binnen drie maanden na de dagteekening van het besluit waarbjj het ontslag uit de betrekking is verleend, of van het besluit dan wel de beschikking, waarbjj de betrokkene buiten werkeljjken dienst is gesteld, en de reis aanvaard binnen drie maanden na de dagteekening der vergunning. De vergunning wordt verleend: 1. voor personen, behoord hebbende tot de aigemeene secretarie, het hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië of de aigemeene rekenkamer, onderscheidenUjk door den aigemeene secretaris of den voorzitter van een der genoemde colleges; 2. voor personeel, behoord hebbende tot een der departementen van algemeen bestuur, behalve te Batavia, door het Hoofd van het gewest, waar belanghebbende zich bevindt; 3. voor tot het Departement van oorlog behoorende landsdienaren door den legercommandant; 4. overigens door het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen; e' van. ™ werkeljjken dienst herstelde landsdienaren, wat betreft de militairen der landmacht, voor zoover zjj niet op verzoek buiten werkeljjken dienst zjjn gesteld, en zoo dit wel het geval is, indien gedurende de reis reeds militaire diensten moeten worden verricht; van de plaats van verbljjf naar de aangewezen standplaats; f. van landsdienaren, die onder genot van bezoldiging, verlof naar Europa hebben gekregen, zoomede van hen, die voor tijdelijke dienstvervulling in Nederlandsch-Indië, door den minister van koloniën uitgezonden, met vergunning van den bevoegden gezaghebbende naar l Europa terugkeeren: van hunne standplaats of plaats van verbljjf naar die van inscheping naar het buitenland; g. van militairen der landmacht die het verlangen hebben te kennen gegeven het leger met paspoort of pensioen te verlaten en zich te vestigen op een andere plaats in Nederlandsch-Indië, dan die waar zjj in garnizoen zjjn: van hunne garnizoensplaats naar de plaats waar zjj zich wenschen te vestigen; h. van eervol, met toekenning van of aanspraak op pensioen uit 's lands dienst ontslagen landsdienaren en van eervol uit den militairen dienst ontslagen tijdelijke officieren van gezondheid, voor allen voor zoover . zjj na hun pntslag nog niet voor 's lands rekening in Nederlandsch- Indië zjjn overgevoerd, zoomede van gegageerde militairen, die het leger hebben verlaten op de plaats waar zjj in garnizoen zgn en dus niet hebben gereisd ingevolge punt g hiervoren: 1. naar de plaats binnen Nederlandsch-Indië, alwaar zjj zich wenschen te vestigen; 2. naar de plaats van inscheping voor het buitenland. Door gebruikmaking van het recht op de onder 1 bedoelde reis, vervalt het recht op de onder 2 bedoelde reis en omgekeerd; i van hén, die, recht hebbende op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland, van dat recht afstand hebben gedaan teneinde daardoor vrij vervoer naar eene plaats binnen Nederlandsch-Indië te verkrijgen: van de plaats waar zjj gevestigd zjjn of verblijf houden, naar de plaats waar zjj zich nader wenschten te vestigen; j. van landsdienaren, wier aanspraak op een buitenlandsch verlof is veranderd in aanspraak op een binnenlandsch verlof en aan wie uit dien hoofde zoodanig verlof is verleend: van de standplaats naar de plaats binnen Nederlandsch-Indie waarheen zg zich begeven en, in geval van buiten werkelijke dienststelling na verstrijking van het verlof, van de plaats van verblijf naar de plaats in Nederlandsch-Indië, alwaar zjj zich met schriftelijke vergunning vestigen, welke plaats zooveel mogeljjk moet zijn gelegen in de nabijheid van de laatste standplaats of laatste verblijfplaats. De vergunning wordt verleend door de in § 2 punt d hiervoren genoemde ambtsbekleeders en moet gevraagd zjjn binnen drie maanden na verstrijking van het verlof, terwijl de reis aanvaard moet zijn binnen drie maanden na de dagteekening der vergunning; k van landsdienaren, gewezen landsdienaren of andere personen die eervol en niet op verzoek — tenzij het daartoe strekkend verzoek is gedaan op aanzegging van de boven hen gestelden of wegens gewichtige redenen, ter beoordeeling van het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen — ontheven zjjn van hunne tijdelijke opgedragen dienstverrichtingen of van de waarneming van een organiek ambt dan wel wier tijdelijke werkzaamheden beëindigd zjjn: van de plaats hunner tijdelijke werkzaamheid naar die, vanwaar zij als gevolg van de hun gedane tijdelijke opdracht, op. 's lands kosten hebben gereisd of naar eene andere met met meer kosten voor den Lande te bereiken plaats. I. van het gezin van overleden landsdienaren van de laatste standplaats of plaats van verblijf: . . . le, naar de plaats binnen Nederlandsch-Indië alwaar het gezin zien wenscht te vestigen, of 2e. naar de plaats van inscheping voor het buitenland. Door gebruikmaking van het recht op de onder 1 bedoelde reis vervalt het recht op de onder 2 bedoelde reis; m van het gezin van overleden gepensionneerde landsdienaren, en van eervol uit den militairen dienst ontslagen tijdelijke officieren van gezondheid, voor zoover deze laatsten binnen het jaar na den datum van hun ontslag zijn overleden: van de plaats van vestiging of verblijf naar de plaats van inscheping voor 'slands rekening naar het buitenland; van ambtenaren en beambten van de Gouvernements Marine, als het schip waarop zjj dienen van station verandert: van hunne te verlaten standplaats naar de nieuwe standplaats; van officieren der landmacht, aan wie is vergund deel te nemen aan het toelatingsexamen voor de hoogere krijgsschool of de intendance-cursus en die zich ter voorbereiding voor dat examen naar Bandoeng wenschen te begeven: van hunne standplaats naar Bandoeng; officieren der landmacht, die zijn opgeroepen voor den raad van onderzoek: van hunne standplaats naar de plaats waar de raad zitting houdt en terug, dan wel naar de plaats van hunne nadere indeeling ; van militairen der landmacht die moeten vertrekken op of terugkeeren van expeditie, daaronder niet begrepen de reizen of gedeelten waarvoor recht bestaat om te rekenen als op den voet van oorlog: van hunne standplaats naar het terrein der expeditie en bjj terugkeer van expeditie, van het bedoeld terrein naar hunne standplaats dan wel naar de plaats hunner nadere indeeling. § 3. Onder Commissiereizen worden gerangschikt de reizen: niet in deze of in de vorige §§ afzonderlijk genoemd, ondernomen krachtens bestaande of nadere uit te vaardigen bepalingen, dan wel krachtens lastgeving van de daartoe bevoegde geza'ghebbenden: van de standplaats of de plaats waar om redenen van dienst verbleven wordt, naar de plaats of plaatsen waarheen zjj zich moeten begeven en terug; van de landsdienaren, voor zoover zij op Java en Madoera dienen echter alleen, indien zjj eene bezoldiging genieten van minder dan ƒ 250.— 'smaands, aan wie op den voet van de desbetreffende bepalingen binnenlandsch verlof wegens ziekte is verleend: van hunne standplaats naar de plaats of plaatsen waarheen het verlof is verleend en terug; van landsdienaren die in geval van ziekte, bij afwezen of ontstentenis van een geneesheer op hunne standplaats, met toestemming van den chef of waar plaatselijk geen hoogere gezaghebbende aanwezig is, op eigen gezag, zich elders onder behandeling stellen: van hunne standplaats naar de van daaruit in den kortsten tijd te bereiken plaats alwaar een geneesheer gevestigd is en terug. Bjj de desbetreffende reisrekening moet worden overgelegd eene ten spoedigste na aankomst op de plaats, waar de reiziger zich onder geneeskundige behandeling heeft gesteld, afgegeven geneeskundige verklaring, vaststellende den ziektetoestand en de noodzakelijkheid van het verlaten van zijne standplaats; van landsdienaren, die ter erlanging van eene geneeskundige verklaring voor verlof wegens ziekte binnen Nederlandsch-Indië, dan wel naar Europa, of voor ontslag wegens ziekte of ontheffing van hun opgedragen werkzaamheden, onder overeenkomstig de terzake geldende voorschriften voor een geneeskundigen keuringsraad moeten verschijnen: van hunne standplaats of plaats van verbljjf naar de plaats waar de keuringsraad zitting houdt en terug; e. van landsdienaren die in en door de uitoefening van hun dienst verwond en op den voet van de terzake geldende bepalingen buiten hun standplaats worden behandeld of verpleegd: van hunne standplaats of de plaats van verbljjf naar de plaafs waar zjj worden behandeld of verpleegd en terug; ƒ. van militairen of militaire personen die als beklaagden, reclamanten, appellanten of geappelleerden voor den militairen of burgerlijken strafrechter, buiten het garnizoen Waar zjj zijn gevestigd, moeten verschijnen: van de standplaats naar de plaats waar de betrokken strafrechter zitting houdt en terug; g. van landsdienaren, die buiten hun standplaats aan een van landswege voorgeschreven examen moetén deelnemen: van hunne standplaats naar de plaats waar het examen wordt afgenomen en terug. § 4. Indien, reizen bedoeld in artikel 3 § 3 punten a en b ten gevolge van nader bekomen bevelen overgaan in reizen bij overplaatsing, heeft de reizende recht: a. voor zich, behalve op het reeds te goed gemaakte voor de reis van de standplaats naar de tijdelijke verblijfplaats, bovendien op: 1. daggelden als bij overplaatsing voor de reis van de tijdelijke verblijfplaats naar de nieuwe standplaats; 2. reiskosten en vervoermiddelen voor de reis van de tijdelijke verblijfplaats naar de nieuwe standplaats, welke voor bedienden, dienstrijpaarden en reisgoederen alleen berekend worden, voor zoover deze reeds voor 's lands rekening naar de tijdelijke verblijfplaats zh'n vervoerd geworden; 3. reiskosten en vervoermiddelen voor de bedienden, dienstrjjpaarden en reisgoederen, voor zoover deze niet reeds voor 's lands rekening van de tijdelijke verblijfplaats naar de nieuwe standplaats worden vervoerd, als bh' overplaatsing rechtstreeks van de oude naar de nieuwe standplaats; 6. voor zjjn gezin op het aankomende bh' overplaatsing rechtstreeks van de oude naar de nieuwe standplaats; c. om indien de belangen van den dienst zich daartegen niet verzetten, zulks ter beoordeeling van den gezaghebbende, die de overplaatsing heeft bevolen, naar de vroegere standplaats terug te keeren tot regeling van zaken; de terugreis geschiedt alsdan op overeenkomstige wh'ze als de heenreis, terwjjl naar de nieuwe bestemming wordt gereisd als bjj verplaatsing. § 5. Voor zoover niet anders is of wordt bepaald, moeten de reizen, waarvoor aanspraak op vergoeding bestaat, aanvaard zh'n binnen een jaar de dagteekening van de beschikking, krachtens welke de reis kan worden ondernomen. § 6. Waar als uitgangspunt van de reis de keuze is gelaten tus• schen de standplaats, de plaats van vestiging en de plaats van verblijf, zal in geen geval meer worden vergoed dan het geval zou zijn geweest, indien de reis ware ondernomen van uit de standplaats of de plaats waar de reiziger zich met schriftelijke vergunning mocht vestigen en voor zoover uit Nederland teruggekeerde, buiten werkeljjken dienst gestelde landsdienaren betreft, van uit Batavia. Art. 4. § 1. Bij dienstreizen moet steeds gebruik worden gemaakt van de in de richting van de plaats van bestemming voerende Staats- en particuliere spoor- en tramwegen. Voeren zoowel staats- als particuliere spoor- en tramwegen naar de plaats van bestemming, dan wordt gereisd inet de ljjn, waarlangs de bestemmingsplaats in den kortsten tijd te bereiken is. Overigens geldt als aigemeene regel dat op de voor het land minst kostbare wjjze wordt gereisd. § 2. Van de hierboven gestelde regelen kan worden afgeweken, döch alleen indien de belangen Van den dienst zulks noodzakelijk maken; die noodzakelijkheid moet met redenen worden aangetoond hetzg in de lastgeving tot de reis dan wel in eene op de reïsrekening te stellen of daarbjj over te leggen verklaring van den Chef van den reiziger (v.z.v. betreft reizigers der le groep van hen zelf). Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd bij de reizen bedoeld in artikel 3 § § 2 en 3 van dit reglement afwijkingen van de in § 1 van dit artikel vermelde regelen toe te staan of goed te keuren. § 3. Indien zonder gegronde redenen, ter beoordeeling van het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen, van de in § 1 van dit artikel gestelde regelen wordt afgeweken, wordt niet meer vergoed dan hetgeen de reis den Lande gekost zou hebben, indien op de voor het land minst kostbare wjjze ware gereisd. § 4. Afgescheiden van het bepaalde m de vorige § blijven de landsdienaren die door onoordeelkundige of onnoodige reizen, of door nalatigheid in het houden van toezicht daarop, dan wel door hunne lastgevingen den lande schade berokkenen, aansprakelijk op den voet van artikel 74 der Indische Comptabiliteitswet. § 5. Op dienstreizen moet met bekwamen spoed worden geréisd, ter beoordeeling: I. bh' overplaatsingsreizen: o. van niet tot het Departement van Oorlog of tot het personeel der Koninklijke Marine behoorende landsdienaren van het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen ; 6. van tot het Departement van Oorlog behoorende landsdienaren van den Inspecteur der militaire administratie; c. van personeel van de Koninklijke.Marine van den Commandant der Zeemacht; II. bg' commissiereizen • van den lastgever of den onmiddellijken chef van den reiziger. § 6. Bjj gebruikmaking van openbare middelen van vervoer worden de geldende dienstregelingen als maatstaf aangenomen ter bepaling van den tijd waarin de plaats van bestemming kan worden bereikt of de afstanden, welke per dag kunnen worden afgelegd, een en ander behoudens overmacht, ter beoordeeling van het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen. Art. 5. § % Bij diënstreizen per spoor of tram wordt vergoeding voor reiskosten toegekend op den voet van onderstaand tarief. ^ " Vergoedingen van het vervoer. g, S Van bedienden in rijtuigen der laag- Van goederen tot een gewicht « $i ste klasse tot een getal van: in kilogrammen. £ f-ï Bij commissiereizen , Bij commis- 5 bü over- naar en in de Bij over- siereizenvan Aantee- b. 1c plaatsings- Buitengewesten plaatsings- langoren kemn- § o g reizen. van langoren duur reizen. duur dan d gen. £ d dan 8 dagen. dagen. | lil 2 1 150 * 60 — o ï 2 1 100 60 — o o f 1 80 40 — II ï 1 60 30 koi _ 40 — — lil — - 30 met dien verstande: a, dat onder de in dit tarief voorkomende gewichten begrepen is het gewicht der goederen, waarvoor vrijdom van vracht wordt genoten; b dat, waar de berekening van de vracht voor medegenomen goederen per ruimte-eenheid geschiedt, twee kubieke decimeter worden gelijk gesteld aan een kilogram; c. dat voor vervoer per spoor of tram van reizigers en bedienden in geen geval meer wordt vergoed, dan werkelijk daarvoor is uitgegeven; d. dat bovengenoemde vergoedingen niet genoten worden bij reizen van gepensionneerde burgerlijke en militaire landsdienaren en hunne wettige gezinnen, weduwen en weezen, zoomede van uit hunne betrekking ontslagen landsdienaren, die aan aigemeene of bijzondere bepalingen aanspraak op wachtgeld ontleenen en van de door genoemde personen mede te nemen bedienden en bagage, welke reizen geschieden tegen afgifte van een door het betrokken hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te verstrekken reisaanvraag; e. dat, waar geen rijtuigen der 3de klasse in gebruik zijn, de reizigers der 3de groep vergoeding ontvangen voor vervoer m rijtuigen der lste klasse en de reizigers der 5e en 6e groep voor vervoer m r\jtuigen der 2de klasse. 4.-i i § 2. Bij reizen wegens plaatsing en verplaatsing bedoeld in artikel 3 § 2 punten a, b en c van dit reglement, worden boven de in § 1 van dit artikel vermelde vergoedingen, nog voor rekening van den Lande genomen de kosten van overbrengen van den inboedel, een en ander met inachtneming van de volgende bepalingen: o Voor het vervoer van plaats (station of haven) naar plaats (station of haven) worden de volgens de tij de reisrekening over te leggen origineele vrachtbrieven, cognossementen of kwitantiën uitgegeven bedragen vergoed, echter tot geen hooger bedrag dan twee of driemaal de in het volgend punt b vermelde sommen, al naar gelang het eene overplaatsing op Java betreft, dan wel in, naar of van de Buitengewesten. Het Hoofd van-het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd m bijzondere gevallen een hoogere vergoeding toe te kennen. 6. Voor inpakken, vervoer van huis naar station of haven en omgekeerd, en als tegemoetkoming in de overige met het vervoer van den inboedel verband houdende kosten, worden de volgens de bg de reisrekeningen over te leggen kwitantiën werkelgk uitgegeven bedragen vergoed, evenwel tot geen hooger bedrag dan: ƒ 150.— voor reizigers der 1ste groep. „ 125.— „ „ „ 2de „ „ 100.— „ „ „ 3de „ » 50-— Ü M n 4de „ „ 25.— „ „ „ 5de „ „ 10.— „ „ „ 6de „ Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen beoordeelt in hoeverre bg het ontbreken van kwitantiën met de verklaringen en opgaven van den reiziger genoegen kan worden genomen. c. Alleen worden vergoed de kosten van vervoer van den eigen en van den uitsluitend voor eigen gebruik bestemden inboedel. d. Tot den inboedel, waarvoor vrjj vervoer wordt genoten worden niet gerekend te behooren andere levende dieren dan paarden, verzamelingen welke den reiziger voor de vervulling van zgn ambt niet van nut kunnen worden geacht, vaartuigen, levensmiddelen, dranken, handelswaren, enz. zoomede andere dan voor dienstgebruik bestemde automobielen. e. Door de reizigers, gerangschikt in de drie hoogste groepen van reizigers, bedoeld in artikel 2 van dit reglement, kunnen twee voor dienstgebruik bestemde paarden en door de overigen één voor dienstgebruik bestemd paard voor 'sLands rekening worden medegevoerd, tenzij door hen in het belang van den dienst een grooter aantal paarden moet worden aangehouden, ter beoordeeling van den chef van den reiziger, in welk geval ook voor die meerdere paarden vrg vervoer wordt genoten. /. Onder voor dienstgebruik bestemde automobielen worden verstaan automobielen, voor het gebruik waarvan de reiziger eene bgzondere vergoeding ontvangt. g. Het vervoer in de Buitengewesten, waarbij Java wordt aangedaan, moet over zee plaats hebben, en overigens, waar mogeüjk ter beoordeeling van het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen, moet het vervoer geschieden met de van Landswege geëxploiteerd wordende middelen van vervoer. h. Bg eerste plaatsing na aankomst uit Nederland wordt het vervoer van den inboedel alleen vergoed, als op de aangewezen standplaats geen meubilair verkrggbaar is. i. Bg overplaatsing worden, wanneer op de oude standplaats de inboedel geheel of gedeeltelijk is verkocht, de kosten van vervoer van den meuwen op een tusschen liggende plaats aangeschaften inboedel, alleen vergoed, indien op de nieuwe standplaats geen meubilair te verkregen is. \ o' B^ Feizen weSens Plaatsing en overplaatsing bedoeld in artikel 3 § 2 punten a, b en c van dit reglement, welke zich niet verder dan 9 kilometer uitstrekken, wordt indien een andere woning betrokken en de boedel daarheen overgevoerd is, voor de betaling van alle hieraan verbonden kosten een tegemoetkoming uitgekeerd tot de volgens kwi- tantien daarvoor werkelijk uitgegeven bedragen, echter tot geen grooter bedrag dan de helft der in § 2 punt b van dit artikel vernielde sommen. § 4. Indien het dienstbelang zulks noodzakelijk maakt, kunnen landsdienaren, die met hun chef op dienstreis zh'n, plaats nemen in de voor dien chef aangewezen klasse. De noodzakelijkheid moet blijken uit eene op de reisrekening gestelde of daarbh' over te leggen verklaring van dien chef. § 5. Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd, om voor het vervoer van landsreizigers onderscheidenlijk per Atjehstoomtram, met den Delispoorweg en per Staatsspoor tusschen Tandjong Priok en de stations om en bh' Weltevreden, afwijkingen van de in § 1 van dit artikel aangegeven klasse-indeeling toe te staan. § 6. Zij, die volgens § 1 van dit artikel in eene lagere klasse zouden komen, dan waarin zjj voor de inwerkingtreding van dit reglement waren gerangschikt, blijven in de hoogere klasse ingedeeld. Art. 6. § 1. Onder reizen te water worden verstaan alle reizen op binnenwateren en over zee. j § 2. Bh' reizen met particuliere stoombooten, waarmede in dit reglement motorschepen worden gelijkgesteld, worden gerangschikt: 1. in de eerste klasse: a. de burgerlijke landsdienaren, die eene betrekking bekleeden waaraan eene bezoldiging van ƒ 170.— 'smaands of meer is verbonden; b. de officieren van land- en zeemacht, zoomede de onderluitenants; c. de vrouwelijke landsdienaren op eene bezoldiging van ƒ 80.— 'smaands of meer; d. officieren en werktuigkundigen der Gouvernements Marine; e. de ongeëxamineerde commiezen der 3e klasse bij den Post-, Telegraaf- en Telefoondienst; 2. in de 2de klasse: o. alle burgerlijke landsdienaren niet gerangschikt in de 1ste en . 3e klasse; b. de onderofficieren van de land- en zeemacht tot en met den rang van sergeant; 3. in de 3de klasse: voor zoover niet uitdrukkelijk in de hoogere klasse gerangschikt, de mannelijke burgerlijke landsdienaren op eene bezoldiging van ƒ 50.— 'smaands of minder. § 3. De rangschikking bjj reizen te water van de korporaals en manschappen van de Koninklijke Marine wordt door het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen in overeenstemming met den Commandant der Zeemacht vastgesteld. § 4. Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd landsreizigers of groepen van landsreizigers op voorstel van het Hoofd van het Departement dan wel indien de betrokkene (n) met tot eenig departement behoort (behooren), van den betrokken dienst, waartoe zij behooren, in eene hoogere klasse te rangschikken. § 5. Bh' reizen met particuliere vaartuigen wordt vergoeding toegekend voor het vervoer van bedienden en goederen tot de wer- kelgke daarvoor uitgegeven bedragen, evenwel tot een maximum volgens onderstaand tarief: Aantal bedienden in de „ . . ,,. Groepen van laagste klasse. Goederen in M» reizigers bedoeld — in artikel 2 van raimromiont Bij commissiereizen L.. . . dit reglement. ™n legeren duur Bij overplaat- B« commis- smgsreizen. dan | dagen. smgsreizen. siereizen. 1 2 1 4 y, 2 2 1 3 y 3 1 1 2 V $ i 1 P> Ê l 1 - V* v. In dit tarief zjjn begrepen het aantal bedienden en de scheepsruimte voor goederen, waarvoor vrg dom van vracht wordt genoten krachtens de besproken passage. § 6. In de gewesten waar het vervoer van landsreizigers en hunne goederen is uitbesteed, wordt scheepsruimte toegestaan naar den in de betrekkelgke overeenkomst bedongen maatstaf. § 7. Indien voor het vervoer te water, vervoermiddelen moeten worden ingehuurd, worden de kosten vergoed tot de werkelijk uitgegeven bedragen. De Hoofden van Gewestelijk bestuur zjjn bevoegd voor het vervoer te water langs bepaalde trajecten, waaronder ook te verstaan het vervoer van het schip naar den vasten wal en omgekeerd, tarieven vast te stellen; de uit dien hoofde toekomende vergoeding treedt alsdan in de plaats van die in de vorige zinsnede bedoeld, tenzij het vervoer heeft plaats gehad met Landsvervoermiddelen. § 8. Ter erlanging van scheepsgelegenheid met particuliere, stoombooten, ook voor gezin en bedienden (wat de laatsten betreft voor zoover aanspraak bestaat op het vervoer van een grooter aantal, dan waarvoor de reederg' vrg vervoer verleent) wenden de niet tot het departement van Oorlog of tot het personeel der Koninklijke Marine behoorende reizigers zich tot het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk bestuur ter plaatse waar de reis te water wordt aangevangen of voortgezet, onder overlegging of vermelding van de lastgeving tot de reis of de beschikking krachtens welke wordt gereisd, zoomede indien zg met een gezin reizen, van een verklaring waarin vermeld zgn het aantal leden van het gezin en de geboortedata der kinderen (zie ook Bijbladen Nos. 2951 en 4903). Voor de tot het Departement van Oorlog en tot het personeel der Koninklijke Marine behoorende reizigers wordt scheepsgelegenheid aangevraagd op de wgze als zulks in de terzake door de militaire departementen uitgevaardigde voorschriften is of nader zal worden aangegeven. § 9. De geldelijke gevolgen van het moedwillige verzuim door een Landsreizigers om van eene hem aangewezen scheepsgelegenheid gebruik te maken, blgven voor zgne rekening. 5 10 Zn die volgens § 2 van dit artikel in eene lagere klasse zouden komen'dan waarin zg voor de inwerkingtreding van drt reglement waren gerangschikt, blijven, zoolang zg in dezelfde betrekking werkzaam zijn, in de hoogere klasse ingedeeld. Art. 7. $ % Landsreizigers genieten daggeld bg reizen te land en tafelgeld bij reizen te water volgens onderstaand tariet: Daggeld. Toeslag op tafelgeld als in 6i£?6n voeding Klasse. Bg overplaat- Bg commissie- Tafeigeld. moet worden voorzien. singsreizen. reizen. 1 I f 16.- f 10.- / 2.50 f 5.- 2 i 13- „ 8.- „ 2.- . 4.- 3 „ 10.50 , 6.- , l-oO „ 4 ! 8.- „ o.- „ 1.- i. föu l " 4- 2.- „ 0.50, „ 1.6 ' 2- 1- " 0.25 „ 0.50 met dien verstande dat: j , l a indien door reizigers der hoogste vier groepen m pasanggrahans dan wel doorgangshuizen is verbleven, hetgeen op de reisrekening moet worden vermeld, gedurende die dagen het daggeld met de helft wordt verminderd; . 6 voor het personeel der Koninklgke Marine, in welks huisvesting van landswege wordt voorzien, het daggeld met % wordt verminderd, terwgl door dit personeel geen daggeld wordt genoten, wanneer behalve in. zijne huisvesting, ook in zgne voeding van landswege wordt voorzien; c als bij spoor- en tramreizen op een dag 400 kilometer of meer wordt afgelegd, het daggeld voor dien dag wordt verhoogd met f 3_ voor de drie hoogste groepen, ƒ 2.— voor de vierde groep en ƒ i_ Voor de beide laagste groepen van reizigers. Dit extra daggeld wordt genoten, ook wanneer het hiervoren onder a en b bepaalde toepassing vindt, doch wordt niet toegekend bg overplaatsingsreizen, waarop de plaats van bestemming m een dag wordt bereikt. jl . , ■, . 6 2 Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd te bepalen dat landsreizigers bg eommissiereizen het voor overplaatsingsreizen vastgestelde daggeld in rekening kunnen brengen. Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bovendien bevoegd om in bgzondere gevallen, waarin te zgnen genoegen wordt aangetoond, dat het genoten daggeld te laag is geweest, een hooger bedrag voor verblijfkosten toe te kennen. ^ S 3 Bij overplaatsingsreizen wordt daggeld of tafelgeld c. q. met toeslag te goed gedaan over het werkelijk aantal dagen, waarin de reis is gedaan, doch over niet meer dagen dan, indien met openbare vervoermiddelen is gereisd, volgens de betrekkelijke dienstregeling bepaald noodig is geweest en overigens ter beoordeeling van het Hoofd van net Kantoor voor Reiswezen. § 4. C1) Bg overplaatsingsreizen, bedoeld in artikel ó § l punten (1) Na wijziging bg Stbl. 1926 No. 145. a en ƒ, bestaat, bjj ont- of inscheping te Batavia en Westelijk daarvan gelegen havens, bovendien aanspraak op daggeld gedurende een dag na dien van aankomst op onderscheidenlijk de ontschepingsplaats en de inschepingsplaats. Indien de dag van oponthoud op de onschepingsplaats samenvalt met Zon- of ambteljjk erkende feestdagen, wordt aan den reiziger toegestaan zooveel dagen onder genot van daggeld op de ontschepingsplaats te verblijven, dat hjj minstens de beschikking heeft over een werkdag voor de regeling zijner zaken. Moet in het geval, bedoeld in artikel 3 § 2 punt a, de reis tot het volgen van eene nadere bestemming, te water worden voortgezet, dan wordt daggeld te goed gedaan over zooveel dagen als in afwachting van de aansluitende bootgelegenheid volstrekt noodig is. Eveneens wordt voor.de reizen, bedoeld in artikel 3 § 2 punt f, als de inschepingsplaats geheel of gedeeltelijk over water moet worden bereikt, daggeld toegekend over zooveel dagen als in verband met de aansluitende bootgelegenheid volstrekt noodig is. § 5. Bjj. commissiereizen wordt daggeld of tafelgeld met of zonder toeslag toegestaan over het werkelijk aantal dagen, waarop om redenen van dienst buiten de standplaats is verbleven, met dien verstande, dat bij commissiereizen te land op den dag van terugkeer op de standplaats half daggeld wordt genoten. § 6. Bh" commissiereizen te land, welke, indien per motorrijwiel, automobiel, spoor of tram wordt gereisd, zich verder dan 18 kilometer en overigens zich verder dan 9 kilometer van de standplaats hebben uitgestrekt en waarbij op den dag van vertrek op de standplaats wordt teruggekeerd, wordt een vierde van het daggeld te goed gedaan Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd, in door hem aan te wijzen gevallen te bepalen, dat het bovenbedoelde kwartdaggeld niet in rekening mag worden gebracht (Stbl. 1926 No. 154) (*). § 7. Op de dagen van in- en ontscheping wordt vol daggeld genoten, tenzij de in- of ontschépingsplaats de standplaats van een reiziger is, in welk geval slechts aanspraak op tafelgeld bestaat. § 8. Dag- en tafelgeld (met of zonder toeslag) kunnen nimmer gelijktijdig genoten worden, terwijl op één dag slechts éénmaal aanspraak op één dezer vergoedingen kan worden verkregen. § 9. Dag- en tafelgeld worden niet toegekend voor de reizen, genoemd in artikel 3 § 3 punten 6, c en d. Voor de reizen, bedoeld in artikel 3 § 3 punt ƒ, bestaat geen aanspraak op dag- en tafelgeld, wanneer de betrokkene bij strafrechtelijke uitspraak wordt veroordeeld tot betaling der kosten van het proces. In vorenbedoelde geval worden de reiskosten ten laste van den betrokkene gebracht, om te worden teruggevorderd op de wijze als bjj de bestaande of nader uit te vaardigen bepalingen op de kortingen voor vergoedingen is of wordt voorgeschreven. De kosten voor de heen- en terugreis van het geleide worden alleen dan verhaald, indien voor het (*) Volgens deze bevoegheid is bi) besluit van het Hoofd v/h Kantoor voor Keiswezen van 12 April 1926 No. 604 bepaald, dat met ingang van 1 Mei 1926 het kwart daggeld niet wordt genoten by reizen per automobiel waarbij op den dag van vertrek op de standplaats wordt teruggekeerd. 10 geieide niet zgn gebezigd militairen, die wegens overplaatsing als anderszins, toch op landskasten moesten reizen. Daggeld wordt mede niet genoten door het te Bandoeng, (PreangerRegentschappen) en Sitoebondo (Besoeki) geplaatste personeel van den Post- Telegraaf- en Telefoondienst voor de reizen van hunne standplaats naar en van de stations voor draadlooze telegrafie te Tangknng op den Malabar en te Landangan. § 10 Aan landsreizigers, die tengevolge van ziekte, waar mogelijk gestaafd 'door een geneeskundig certificaat, verplicht zgn op eene tusschenliggende plaats te verblijven, wordt voor het verblijf op die plaats gedurende niet langer dan dertig dagen eene tegemoetkoming te goed gedaan: , ., . o. ingeval zg zich bevinden op een plaats waar een hospitaal gevestigd is, bij opneming in die inrichting: . de door hen volgens tarief te betalen kosten van verpleging met dien verstande dat de tegemoetkoming niet meer mag bedragen dan het daggeld bedoeld bij § 1 van dit artikel; bn niet-opneming in bedoelde inrichting: voor de eerste tien dagen vol en voor de daarop volgende dagen half daggeld; b. ingeval zij zich bevinden op een plaats waar geen hospitaal aanwezig is: , , , ,, voor de eerste tien dagen vol en voor de volgende dagen half daggeld. st ., , , , . . De duur der ziekte moet in alle gevallen, dat de landsreizige. niet is verpleegd in een hospitaal, worden bekend gesteld: op plaatsen waar een geneeskundige gevestigd is, in het geneeskundig certificaat; overal elders in eene verklaring door het Hootd van plaatselijk bestuur af te geven. Op de bovenstaande tegemoetkoming bestaat geen aanspraak bg reizen, als bedoeld in artikel 3 § 2 punten e, g, h, j en § 3 punten b, c en d. § 11. Het genot van daggeld wordt in de volgende gevallen beperkt tot den daarbij aangegeven duur: le bn tijdelijke tewerkstelling of tijdelijke waarneming van een betrekking buiten de standplaats, tot ten hoogste twee maanden, welk tgdvak niet onderbroken wordt noch opnieuw begint te tellen bg terugkeer naar de vaste standplaats zonder dat de tijdelijke werkzaamstelling of tijdelijke waarneming als geëindigd kan worden beschouwd. In buitengewone omstandigheden wanneer een langer verbljjf buiten de vaste standplaats noodzakelijk is, zonder dat er aanleiding bestaat om de standplaats van den reiziger naar de tgdelijke verblijfplaats te verleggen, is het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen bevoegd het in het eerste lid genoemde tijdvak op een met redenen omkleed voorstel van het betrokken departementshoofd dan wel indien de betrokkene (n) niet tot eenig departement behoort (behooren), van den betrokken dienst met vier maanden half daggeld te verlengen. Voor verdere verlenging wordt de machtiging van de Regeering' vereischt; 2e. bjj reizen, welke, te land aangevangen, per stoomboot worden vervolgd van een plaats vanwaar de booten op vooraf vastgestelde -dagen vertrekken: voor verblijf op die plaats tot ten hoogste twee dagen, den dag van inscheping inbegrepen; 3e. bij reizen» welke te land aangevangen, per stoomboot worden vervolgd van een plaats, van waar de booten op niet vooraf vastgestelde maar op van de aankomst afhankelijke data vertrekken: voor verblijf op die plaats tot ten hoogste vier dagen, den dag van inscheping inbegrepen; 4e. bjj reizen waarbjj op een tusschenliggende plaats moet worden overgescheept: voor verbhjf op die plaats over zooveel dagen als in afwachting van de aansluitende bootgelegenheid volstrekt noodig is; 5e. bjj reizen van ter nadere indeeling ter beschikking van eenige autoriteit gestelde landsdienaren, aan wie bij aankomst op de standplaats van dien gezaghebbende een nadere bestemming wordt aangewezen en die de reis naar hunne standplaats ingevolge opdracht van die autoriteit niet aanstonds voortzetten: voor het verblijf in belang van den dienst op de standplaats van den chef tot ten hoogste twee dagen, tenzjj de reis te water moet worden vervolgd, in welk geval vol daggeld wordt te goed gedaan over zooveel dagen als bg' gebruikmaking van aansluitende booten volstrekt noodig is; 6e. bjj overgang van eene in commissiezending in tijdelijke overplaatsing of in overplaatsing zonder dat bij het in commissie zenden een bepaling omtrent het genieten van daggeld is gemaakt, behoudt de reiziger aanspraak op vol of half daggeld voor verblijf, tot en met den dag waarop hg van het betrekkelijk besluit of de beschikking kennis heeft bekomen, indien hij de aanspraak op vol of half daggeld op dien dag niet reeds had verloren. Art. 8. § 1. Indien bjj commissiereizen te land gebruik wordt gemaakt van motorrijwielen (ook met zg'spanwagen) en gewone rijwielen dan wel te voet wordt gereisd, wordt onderscheidenlijk ƒ 0.15, ƒ 0,10 en ƒ 0.10 per kilometer te goed gedaan. Overigens wordt voor het vervoer over land van reizigers en hunne goederen, indien vervoermiddelen ingehuurd dan wel eigen vervoermiddelen gebezigd zjjn, per kilometer vergoed: Groep van reizigers. Bij overplaatsingsreizen. Bij commissiereizen. 1 f 0.60 ƒ 0.25 i » 0.50 „ 0-20 3 „ 0.40 , 0.16 i n 0.30 0.16 \ ï 0.30 0.10 6 » 0.25 „ 0.10 Bjj de berekening van de afstanden worden de officieele afstands- wjjzers als maatstaf aangenomen, tenzij door wegverlegging enz. die berekening van den afstand in kilometers 1 paal gesteld op 1% Mo meter. __ li&i ™™ T?^awP7ftn is bevoegd: ™r WaSC^f in bijzondere **-• ™ meld in de derde kolom van ae vorige s, » pnTrlTT,:„s,ic>. * ™ iT,diPn te zinnen genoegen wordt aangetoond, dat bn commissie- ^ïïle^rfSgers * gehouden in hunne reisrekening te vermelden of en zooTSe landsdienaren in het door ^..^^^fe7^ nnd"hebben medegereisd, zoomede met men zg eventueel hebben samengereisd Gouvernements-automobielen wordt den rei- ziger§ve;goeSn?v"r het medenemen van goederen toegekend als voor rdZe? r SrLiï^*"^^ Gouvemementslanden van het glwest Celebes en Onderhoorigheden gelegen p aa senjogtai voo de aanhouding van vervoermiddelen, waar deze met te verk^gen zijn dm reiziger de werkehjk betaalde kosten vergoed, echter tot geen Tooger bedïaTdan door den hoogsten besturenden ambtenaar ter plaatse wordt noodzakelijk geacht. Art fl. H Bij de overplaatsingsreizen, bedoeld in artikel 3 « 2 zomede in het geval, bedoeld in artikel 7 § 11 punt 5, wordt verLeding toegekend wegens reis- en verblijfkosten ten behoeve van het wett g geïn van den reiziger, wordende die verblijfkosten van het gezm ook te gSd gedaan voor de dagen gedurende welke eene overplaatsmgsreïs op last van den betrokken dienstchef op eene tusschenliggende plaats door eene in commissiestelling mocht worden onderbroken S 2 Onder wettig gezin wordt verstaan de echtgenoote en de ongehuwde wettige Seren en stiefkinderen; zoons en stiefzoons echter Set hSLTSpS ^ aanvaarding der reis den 21 jarigen leeftijd hebben hS^SSS een door het Hoofd van plaatselhk bestuur af te geven verklaring blijkt, dat zjj gebrekkig en hulpbehoevend zon. * SnVnlien van landsdienaren die met meer dan een vrouw_wettig gehuwd kunnen zhn, wordt het bepaalde in de vonge zinsnede in dien rin toegepast dat tot het wettig gezin alleen worden gerekend te behooren de oudste of de eerste wettige vrouw en hare ongehuwde en niet zelfstandig gevestigde kinderen en stiefkinderen. In bijzondere gevallen, ter beoordeeüng van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, kan hieraan uitbreiding worden gegeven en vergoeding voor reis- en verblijfkosten ook worden toegestaan ten behoeve van andere gezinsleden. § 3. De reizigers vermelden op de reisrekening hoe het wettig gezin is samengesteld, wat de kinderen betreft met opgave van den leeftijd bjj den aanvang der reis. § 4. Voor het wettig gezin bestaat aanspraak op vervoer in de klasse, voor het Hoofd des gezins aangewezen. Weduwen en weezen worden vervoerd in de klasse, waarin wijlen de echtgenoot of vader dan wel moeder, indien deze in vasten dienst van den lande was, krachtens de laatstelijk door hem of haar bekleede betrekking was gerangschikt. § 5. De vergoedingen voor het gezin worden berekend naar hetgeen den reizigers aankomt en bedragen: o. van het daggeld en van den toeslag op het tafelgeld; voor de vrouw vier vijfde, voor elk kind de helft; . 6. van het kilometer geld: voor de vrouw vier vijfde, voor elk kind de helft; c. van het toegestaan gewicht aan goederen bij vervoer per spoor en tram: voor de vrouw vier vijfde, voor elk kind de helft; d. van de toegestane scheepsruimte voor goederen; voor de vrouw vier vijfde, voor elk kind de helft; e. vrjj vervoer van een bediende in de laagste klasse van spoor of tram als het gezin aanspraak heeft op vervoer in spoorrijtuigen der eerste klasse. Art. 10. § 1. Aan de alleen reizende leden van het gezin van een landsdienaar, die het Hoofd des gezins naar diens standplaats of verblijfplaats volgen, worden de kosten dier reis vergoed op den voet van dit reglement. De vergoeding zal in geen geval meer mogen bedragen dan ten laste van den lande zou zijn gekomen, indien de landsdienaar met gezin (waartoe ook te rekenen de na het vertrek van het hoofd des gezins geboren kinderen naar) bedoelde plaats ware gereisd. De vergoeding wordt verminderd met het bedrag, hetwelk door het hoofd des gezins terzake reeds mocht zjjn genoten. Recht op de in de eerste zinsnede bedoelde vergoeding heeft bovendien: a. de bjj volmacht gehuwde echtgenoote zoomede hare kinderen en stiefkinderen: van de plaats binnen Nederlandsch-Indië waar zij zich bij de voltrekking van het huwelijk bevond, dan wei van de plaats van aankomst in Nederlandsch-Indië naar de standplaats van haren echtgenoot: , , , , „ 6 het gezin van den landsdienaar, die ingevolge een hevel of een ' verzoek der Begeering in 's lands belang voorloopig geen gebruik maakt van het door hem krachtens de bestaande bepalingen aangevraagde verlof naar Europa: . van de standplaats naar de plaats van inscheping voor het buitenland en bij terugkomst in Nederlandsch-Indië van de plaats van ontscheping naar de standplaats van het gezinshoofd; c het gezin van verwonde landsdienaren, aan wie op den voet van de regeling in Staatsblad 1915 No. 745 vergund is zich door hun wettig gezin te doen vergezellen of volgen: van de standplaats of plaats van verblijf naar de plaats waar het hoofd des gezins wordt behandeld en/of verpleegd en terug. § 2. Om op de in de vorige § bedoelde vergoeding aanspraak te kunnen maken, moet de reis van het gezin, voor zoover dit zich in Nederlandsch-Indië bevindt en het hoofd des gezins dus had kunnen vergezellen, aanvaard zgn binnen zes maanden na den aanvang der reis van het hoofd des gezins. Indien de reis, wegens ziekte of andere geldige redenen ter beoordeeling van het Hoofd van het Kantoor voor Eeiswezen niet finnen dien termjjn aanvaard is, dan is, om aanspraak op vergoeding te kunnen maken, een schriftelijke vergunning van genoemden ambtsbekleeder noodig om de reis op een later tijdstip te mogen doen. De vergunning kan geweigerd worden, indien te voorzien is dat het hoofd des gezins binnen korten tijd zal verplaatst worden. § 3. Het recht op de vergunning om op 's lands kosten zich bjj het hoofd des gezins te voegen vervalt: a. indien het hoofd des gezins komt te overlijden of niet op eervolte wjjze 'slands dienst verlaat; b. voor hen, die ophouden leden van het gezin te zjjn, in den zin van dit reglement. Art. 11. § 1. Indien door een te voren op eigen kosten gemaakte reis een reis, welke op den voet van dit reglement op 's lands kosten .zou moeten worden gemaakt, komt te vervallen, worden de kosten van eerstbedoelde reis vergoed, evenwel tot geen hooger bedrag dan hetgeen ten laste van den lande zou zjjn gekomen, indien de reis, welke is komen te vervallen, werkelijk ware gemaakt. Voor het gezin strekt de vergoeding zich slechts uit tot die leden, die nog tot het gezin behoorden op het oogenblik dat de reis op 's lands kosten had kunnen zijn aanvaard. § 2. Tot de reizen, bedoeld in § 1, worden niet gerekend te behooren de reizen langs spoor- en tramwegen, waarbij ingevolge het bepaalde in artikel 5 § 1 punt d vervoer voor rekening van den lande had moeten geschieden tegen afgifte van reisaanvragen. Het Hoofd van het Kantoor voor Beiswezen is echter bevoegd te beslissen of ook bjj zulke reizen van de uit eigen middelen betaalde vervoerkosten in de gevallen en onder de voorwaarden, in § 1 omschreven, teruggaaf of gedeeltelijke vergoeding zal zijn te verleenen, doch alleen voor zoover naar zijn oordeel niet behoeft te worden be- twijfeld, dat de overigens daarvoor in aanmerking komende sommen werkelyk zjjn uitgegeven. § 3. Ten aanzien van landsreizigers, die aanspraak hebben op verstrekking van vervoermiddelen te water in Nederlandsch-Indië, doch voor wie van landswege geen scheepsgelegenheid is aangevraagd, kan door het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen worden beslist óf tot teruggaaf of gedeelteljjke vergoeding van de uit eigen middelen betaalde kosten van het vervoer zal kunnen worden overgegaan. De terug te betalen som zal niet meer bedragen dan hetgeen voor rekening van den lande zou zjjn gekomen, indien wel scheepsgelegenheid ware aangevraagd, tenzij naar het oordeel van het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen het niet aanvragen te wijten is aan eene verkeerde opvatting of een verzuim van den ambtenaar, met het afgeven der aanvrage belast, of aan gebrek aan tjjd, bjj noodzakelijk overhaast vertrek. Art. 12. Geenerlei vergoeding op den voet van dit reglement wordt toegekend: a. voor commissiereizen, welke zich niet verder uitstrekken dan 9 kilometer buiten de standplaats van den reiziger, tenzh," om redenen van dienst buiten de standplaats moet worden overnacht, in welk geval daggeld genoten wordt over het werkelijk aantal nachten dat binnen de standplaats is verbleven; 6. voor commissiereizen van te Batavia en te Weltevreden geplaatste landsdienaren naar Tandjong Priok en terug. Art. 13. § % De vergoedingen, waarop volgens dit reglement aanspraak bestaat, worden na afloop van de reizen toegekend. Aan den reiziger, op wien dit reglement van toepassing is wordt desverlangd op de reis- en verblijfkosten, welke hem te goed 'gedaan moeten worden, een voorschot verleend ten bedrage van twee derden van het vermoedelijk eindcijfer zijner reisrekening, met dien verstande nochtans dat hem wanneer de reis zich bepaalt tot Java op Madoera en langer dan een maand moet duren, ten hoogste twee derden van het over de eerste maand te goed te maken bedrag als voorschot wordt verstrekt. Bestaat er, vóórdat de reis beëindigd is, aanleiding de schatting van het eindcijfer der reisrekening te herzien, dan kan een nader voor" schot worden verstrekt tot zoodanig bedrag, dat in totaal niet meer wordt genoten dan twee derden van het nader geschatte vermoedelijk eindqjfer. Indien voorschot is verleend, wordt daarvan door den gezaghebbende, die het betaalbaar heeft gesteld, op de reisrekening aanteekenin» gehouden. 6 § 2. De niet tot het Departement van Oorlog behoorende reizigers dienen rewrekeningen in, volgens een door het Hoofd van het Kantoor voor Keiswezen vast te stellen model. De tot het Departement van Oorlog behoorende reizigers dienen Kasrekeningen, in, volgens model No. 48 van de regelen voor in Indië alleen reizende mili&iren en militaire personen, en voor marcheerende troepen, behoorende tot de landmacht in Nederlandsch-fcdië (Staatsblad J-ooo No. 104), In de reisrekeningen mogen geen radeeringen of overschrijvingen voorkomen; hetgeen gewijzigd moet worden, wordt doorgehaald, opnieuw gesteld en door den reiziger goedgekeurd. § 3. De reisrekeningen worden zoo spoedig mogelijk ingediend aan den onmiddellijken chef van den reiziger. De^ reizigers, die niet ressorteeren onder een der Departementen van algemeen bestuur, dienen hunne reisrekeningen rechtstreeks m aan het Kantoor voor Reiswezen. Bn de rekeningen, welke betrekking hebben op eene overplaatsingsreis, wordt overgelegd de beschikking (of een afschrift daarvan) krachtens welke de reis is ondernomen. § 4 De Hoofden van diensten en verdere ondergeschikte dienstchefs zien nauwlettend toe, dat geen onnoodige dienstreizen worden gemaakt, dat niet op onoordeelkundige wijze wordt gereisd en dat de kosten der dienstreizen tot de strikt noodige worden beperkt. Zij beoordeelen in hoeverre de reiziger in de uitvoering der hem opgedragen dienstverrichtingen diligent is geweest en m verband hiermede de aanspraken op daggeld en andere vergoedingen en doen hiervan door eene op de reisrekening te stellen verklaring binken. Voor landsreizigers, die geen onmiddellijken chef hebben, wordt de bovenbedoelde verklaring gesteld door het Hoofd van het Departement dan wel indien de betrokkene (n) niet tot eenig departement behoort (behooren), van den dienst, waartoe hjj (zij) behoort (behooren). Bg ontstentenis of afwezen van den chef wordt die verklaring gesteld door diens wettigen vervanger. De Hoofden van diensten zijn bevoegd bij huishoudelijk voorschritt voor hun personeel al datgene te bepalen wat noodig is of dienstig kan zijn voor de goede uitvoering van het bepaalde m de vorige zinsneden. , „, , , v Van die voorschriften wordt afschrift aan het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen gezonden. § 5 De onmiddellijke chefs van de reizigers onderwerpen de reisrekeningen van de aan hen ondergeschikte landsdienaren aan een nauwgezet onderzoek en zijn verplicht zich alle gegevens te verschaffen, ter beoordeeling van de juistheid der opgebrachte reizen. Zij zhn bevoegd aan die reizigers op te dragen, hunne reisrekening voor aankomst op en vertrek van bepaalde plaatsen te doen afteekenen door den hoogsten bestuursambtenaar ter plaatse. § 6. De bestuursambtenaren zjjn verplicht aan verzoeken tot het stellen van visa gevolg te geven; de data van aankomst en vertrek worden daarin in letters vermeld. j Indien echter bij hen twjjfel bestaat omtrent de juistheid van de op de reisrekening voorkomende data of daaromtrent geen zekerheid kan worden verkregen, voorzien zij de reisrekening van eene verklaring in dien zin. . § 7 Bij overplaatsingsreizen worden de reisrekeningen voor vertrek en aankomst geteekend door den betrokken chef van den reiziger of indien geen chef ter plaatse aanwezig is, door of namens den hoogsten bestuursambtenaar. . . Te Batavia kunnen de reisrekeningen van landsdienaren, die zien persoonlijk op het Kantoor voor Reiswezen vervoegen, mede worden afgeteekend door of namens het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen. § 8. Aan het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is de beoordeeling overgelaten in hoeverre de op eene reisrekening voorkomende verklaringen en/of visa voldoende zijn te achten, dan wel of met het ontbreken daarvan genoegen kan worden genomen. Hg is bevoegd nadere verklaringen en/of visa te vorderen, indien hem zulks ter beoordeeling van de juistheid der opgebrachte reizen en vergoedingen noodig voorkomt. § 9. He § § 3, 4, 5, 6, 7 en 8 van dit artikel zjjn niet van toepassing ten aanzien van de tot het Departement van Oorlog behoorende landsdienaren voor wie, wat betreft hunne reisrekeningen en de daarbij over te leggen bewijzen, het terzake bepaalde in de regelen voor in Indië alleen reizende militairen en militaire personen en voor marcheerende troepen, behoorende tot de landmacht in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1883 No. 104) van toepassing is. § 10. De bepalingen van dit artikel zjjn mede niet van toepassing op het personeel der Koninklijke Marine, beneden den rang van officier. Dit personeel reist op door den Commandeerenden Officier der Zeemacht af te geven schriftelijke lastgevingen, waarop zoo noodig voor de aanvaarding der reis het volle bedrag der vermoedelijke verblijfkosten kan worden toegeschat. Nadere voorschriften hieromtrent worden door den Commandant der Zeemacht gegeven. Art. 14. Het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen is bevoegd: a. voorschriften en modellen vast te stellen, welke noodig of dienstig blijken voor eene goede uitvoering van dit reglement; b. om in de gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, dadelijke voorzieningen te treffen. Hjj doet van deze door hem getroffen maatregelen onverwijld mededeeling aan den Gouverneur-Generaal; c. om het bedrag der ingediende reisrekeningen te verminderen, wanneer de noodige spaarzaamheid door de reizigers niet is in acht genomen. Art. 15. De Gouverneur-Generaal is bevoegd in buitengewone of dringende omstandigheden van dit reglement af te wjjken. Behoort bij de ordonnantie van 10 Juli 1921 (Staatsblad No. 422). Mg' bekend: De Aigemeene Secretaris, CH. WELTER. MODEL vastgesteld bij het besluit van het Hoofd van het Kantoor voior Reiswezen van 7 Maart 1925 No. 316. REKENING van reis-, verblijf- en vervoerkosten van Bezoldiging ƒ Huishuurindemniteit ,, Totaal ƒ Groep van landsreizigers: Het bedrag van deze reisrekening wordt door mij begroot op ƒ De Reiziger, Het bedrag van deze rekening wordt door mij nader begroot op ƒ De Reiziger, N.B. De vordering op het Gouvernement wegens reis-, verblijf- en vervoerkosten vervalt door verjaring indien zij niet bij eenig Landskantoor is ingediend vóór den len Juli van het jaar, volgende op dat waarin de reis werd gemaakt, c.q. beëindigd bij (over)plaatsings- Hierop is een voorschot verleend van ƒ......... ( ) ten laste van art der begrooting 19 De Gouverneur, Resident, Hierop is een nader voorschot verleend van ƒ ( ) ten laste van art der begrooting 19 De Gouverneur, Resident, No.. van het Register No. 17 Gouverneur der Ontvangen ten kantore van den Resident van bedr'aiTvan'f! voorloopig onderzocht en in orde bevonden tot een ting van 19 (zie mandaat van !^„..«T Nft ... DegnT Gouverneur De Resident van Meerdere exemplaren van deze model-declaratie zijn tegen vooruitbetaling van de kosten ad 5 cent per stuk verkrijgbaar bij het Kantoor voor Reiswezen. REISREKENING van betrekking; reizende in dienst krachtens: Indien gereisd wordt krachtens besluit of schriftelijke opdracht afschrift daarva» Verleggen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ÜUVÜ 12 13 14 15 16 IData van reizen en verblijven. Omschrijving van de reis en van het verblijf. Voor logies in hotels de kwitanties overleggen. Vermelden of in pasanggrahans dan wel bij kennissen wordt overnacht. Totale afstand in K.M. i K.M. per eigen auto. K.M. per eigen ander vervoermiddel (aangeven welk). K. M. per ingehuurd vervoermiddel (aangeven welk). K. M. tegen vergoeding medegereisd. K.M. zonder betaling medegereden, gevaren, enz enz. K.M. gebruik gemaakt van (motor)-rijwielen, auto's ol' vaartuigeD, Landseigendom zijnde. Aantal dagen. \ daggeld) f Tafelgeld. Toeslag op tafelgeld. Kosten van trein, tram of andere openbare vervoermiddelen te land en te water. Transport- en andere kosten (bagage, bedienden koelies, fooien enz. enz). TOTAAL BEDRAG. I Aldus opgemaakt te '' De Landsreiziger, Met den meesten nadruk wordt er op gewezen dat het noodig is dat declaranten de niet door hen eigenhandig opgemaakte reisrekeningen niet onderteekenen, tenzij de inhoud door hen nauwkeurig is nagegaan en accoord bevonden. t-. , , , , . , , op den eed aan den Lande De ondergeteekende verklaart-—, r-^ -r- onder aanbod van eede gedaan (*) dat hij: a. op de in kolom 1 vermelde data inderdaad gereisd heeft c.q. buiten zijn standplaats overnacht heeft in het belang van den dienst; b. de in kolom 2 vermelde reis werkelijk heeft gemaakt en dat overnacht werd als daarbij aangegeven; c. de wijze van reizen in kolommen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 naar waarheid heeft weergegeven; d. de in kolommen 14 en 15 opgegeven bedragen inderdaad heeft uitgegeven voor het daarbij aangegeven doel en dat gereisd werd in de rijtuigklasse waarvoor het in rekening gebrachte bedrag verschuldigd was. De Landsreiziger: (*) Bij onware verklaring stelt men zich bloot aan vervolging wegens valschheid in geschrifte. Ondergeteekende verklaart (*), dat de reizen, waarvoor hierbij gedeclareerd wordt, op zijn last zijn gemaakt, dat deze reisrekening door hem is nagegaan, dat declarant diligent is geweest en dat de reis niet in korter tijd gemaakt kon worden. lastgever v/d reiziger De Chef, (*) Alléén te onderteekenen voor reizen in commissie. Aanteekeningen van den declarant: De Landsreiziger: GROEPEN. Aard der reizen. Vergoedingen voor vervoer. In rijtuig-klasse spoor of tram. Aantal bedienden in de laagste rijtuigklasse. Goederen tot een gewicht van kilogram- inboedel (6) voor inpakken, vervoer van huis naar station of haven en omgekeerd en' overige vervoerkosten de -werkelijk uitgegeven kosten doch tot geen hooger bedrag dan: Vervoer van voor dienstgebruik bestemde paarden. Reizen over zee- | Daggeld. Vergoeding per K. M. Aantal bedienden in de laagste klasse. Goederen M3. >- = Daggeld ("). Extra daggeld (n). Tafelgeld. Toeslag op tafelgeld al; in eigen voeding moe worden voorzien. Per motorrijwiel met of zonder zijspan. Per gewoon rijwiel. Te voet. Met ingehuurde of eigen vervoermiddelen. Vergoedingen voor het gezin bedragen. 28 - HfaSK (sssSSf* ! ! * T»„ ■ J* i !«, v, :'!= : fc: I- : fc. •», ss. .«»: SS KSBSsSpft lot 1050.—) S commissie. i i u ou u w » » wicht aan goederen V voor elk 39 •■ s;r SS* ih l«, Sn ■ -100 - :,.> { :«:fc;B:ir.i»,5..»:» Sar-HW tot / 500). S commissie. ^ U /< » » d van de toegestane \ 4e „ (Van af/180 ^verplaatsing. 2 1 60 „ 50 1 1 1 J 8.- „ 2.- „ 1.- 2.50 - - - , J30 scheepsruimte voor tot / 250). S commissie. 2 1 (3) 30 (5) - 1 (8) V* ^ 9 5.— „ 2.- ,, 1.- „ 2.50 „ 0.15 , 0.10 „ 0.10 „ 0.15 goedeien. / 5e (Van af ƒ50 i overnlaatsine 3) 1 40 „ 25 1 1 V2 » 4.— „ 1.— „ 0.50 „ 1.— — — - „ 0.30 e vrij vervoer van een bediende in " ï f ffio) nSie sV - - - - '/4 » 2.- 1._ „ 0.50 , 1.- „ 0.15 „ 0.10 „ 0.10 „ 0.10 de laagste klasse van spoor of tot / loOj. ^commissie. ; óf » « tram aJg het g6zin a£mspraak fie (beneden de > ovemlaatsiinr 31 — 30 10 1 — >/4 1» 2.— „ 1.- „ 0.25 „ 0.50 — . - — „ 0.25 heeft op vervoer in spoorrijtuigen " ƒ 60 -). (cSissie j 3) - - - - - y 1.— „ 1.- n 0.25 „ 0.50 „ 0.15 „ 0.10 „ 0.10 „ 0.10 der eerste klasse. (') n o o n (°) o (8) (n) w | hvuig aer ie ki. ee'J 'Uiig der 2e kl. Waar geen rijtuigen 2e kl. in gebruik zijn wordt vergoeding ontvangen voor vervoer in e1 Waar geen rijtuigen Se kl. m gebruik zim wordt vergoeding ontvangen voor vervoer m Alleen bij commissie naar en in de Buitengewesten van langeren duur dan 8 dagen. v Onder deze gewichten is begrepen het gewicht der goederen waarvoor vrijdom van vrad1 rat genoten. Onder1 ^olt?\^l^l^J™ benooren andere levende dieren dan paarden, ^ Klingen welke den reiziger voor de vervulling van zijn ambt niet van nut kunnen worden ra0nM Wen «martel en dranken, handelswaren en7.1 zoomede andere dan VO>" (."««.igeDruiK Desiemae auiomuuieieu ^ i *a ,„ Aa„a ,.„k,.;qv ' van vracht wordt genoten krachtens de besproken passage. Wnrdt vnnr de hoogte vier klasse van reizigers teruggebracht op de helft, indien in W MJ'ggrahans dan wel doorgangshuizen wordt verbleven. Wordt, toegekend afs bij spoo^ of tramreizen op een !!, fmï Kilometer of meer wordt a«« ' V doch niet bij overplaatsingsreizen, waarop de plaats van bestemming in een dag wordt bereikt indossementen of kwitantiën, betaalde vervoerkosten, echter tot geen hooger bedrag dan twee of 47a. Reis- en verblijfkosten.' Kweekelingen Inl. leeraarsambt en hulpzendelingen. Bü besluit van het Hoofd van het kantoor voor Reiswezen dd. 4-4-'22 No 1004 is bepaald, dat in de 5e groep worden gerangschikt: de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt ten dienst van de Inl. Christengemeente, terwgl bg deszelfs van 19-6-'26 No. 9507 is bepaald, dat in de 6e groep is ingedeeld; de hulpzendeling belast met de voorziening in de godsdienstige behoeften van den Christel, godsdienst beliidende Amboneesche militairen te Taroetoëng (Tapanoeli). Aanteekening: de declaratiën van Predikanten behoeven thans niet meer voorzien te zgn van eene diligentverklaring. 48. Besluit van het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen. Van 27 December 1928 No. 2514. Heeft besloten: Te bepalen dat de kosten, verbonden aan de reizen van den Jnl hulpzendeling Kenan Loemban Tobing van het Rijnsche Zendingsgenootschap, tot uitoefening van zgn dienstwerk, uitsluitend onder de leden der Batakkerk in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden worden vergoed op den voet van het Algemeen Reisreglement m Staatsblad 1921 No. 422, en dat hjj met betrekking tot zgne aanspraken op vergoeding voor de reisverblgf en transportkosten gerangschikt wordt in de 5e groep van reizigers bedoeld bg artikel 2 van opgemeld Reglement. [ « Afschrift dezes verleend aan de Aigemeene Rekenkamer tot Inl. en uittreksel aan den Directeur van Onderwjjs en Eeredienst den Gouverneur der Oostkust van Sumatra, den Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden, den Zendingsconsul in Nederla^s^-Indie, het Bestuur der Protestantsche Kerken m Nederlandsch-Indie den Ephorus Rgnsche Zendingsgenootschap en den belanghebbende tot inl. en naricht. 48a. Wat moet worden verstaan onder de uitdrukkingen „overige gemeenten" en „kleinere gemeenten". Missive van den lsten Gouvernements Secretaris van den 2den December 1897 No. 2700 aam het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië. Naar aanleiding van het bg zjjn schrijven van 7 Juli jl No. 148 gedaan verzoek om te worden ingelicht omtrent hetgeen in het besluit van 27 April 1887 No. 2/c (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 4395) moet worden verstaan onder de meermalen daarin -voorkomende uitdrukkingen „overige gemeenten en „kleinere gemeenten", heb ik de eer, op last van den GouverneurGeneraal, Uw Bestuur het volgende mede te deelen. Waar in de bestaande regelingen der kerkelijke dienstreizen van „gemeenten" sprake is, worden daarmede, zooals te recht in het aangehaald schrijven van Uw Bestuur is opgemerkt, niet uitsluitend georganiseerde kerkelgke gemeenten bedoeld, aangezien deze hier te lande alleen op meer belangrijke plaatsen worden gevonden, terwijl het dienstbezoek van geestelijken niet tot dergelijke plaatsen beperkt is. Als „kleinere gemeenten" plegen te worden aangemerkt alle de in de bovenbedoelde regelingen niet met name genoemde plaatsen, waar een aantal leden der Protestantsche Kerk gevestigd zjjn en weUie van genoegzaam belang zijn om door de in dienst reizende geestelijken op 'sLands kosten kerkelijk te worden bezocht. De beoordeeling van dit laatste heeft plaats bij de behandeling der reis-declaratiën en is bjj het Uw Bestuur bekend besluit van 6 November 1890 No. 110 (Bjjblad op het Staatsblad van NederlandschIndië No. 4679) aan den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid opgedragen. 48b. Reizen van predikanten met Z. M. vaartuigen van oorlog. (Staatsblad 1868 No. 40). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 15den Maart 1868, No. 3. Gelezen enz. Gelet op Staatsblad 1859, No. 109 ; De Raad van Nederlandsch-Indië géhoord; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat predikanten en roomsen-katholieke geestelijken, bjj het doen van kerkelijke reizen met Zr. Ms. vaartuigen van oorlog overgevoerd wordende, behooren plaats te nemen aan de kajuitstafel. Afschrift enz. 48c. Kerkelijke dienstreizen van Christen- leeraren en hulp der plaatselijke besturen. Besluit van den Gouverneur-Generaal ad interim van Nederlandsch-Indië, van den 3den December 1834, No. 5. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: In het algemeen te bepalen, dat wanneer de Leeraren der op Java gevestigde Christelijke gemeenten, met de toestemming der Regeering, kerkelijke reizen ondernemen, naar plaatsen waar geene leeraren gevestigd zgn, zg* eene tijdige mededeeling hunner komst 'zullen moeten geven aan de daarbij betrokkene Plaatselijke besturen, welke alsdan zullen hebben te zorgen, dat de in hun ressort 11 wonende Christenen van de aanstaande komst des Leeraars worden Trwittigd dat bg gebrek aan een Kerkgebouw, een der Lands lokalen IHesnoods een vertrek in het Residentiehuis, voor het houden der Godsdienstoefening ingeruimd en betamelijk ingengt worde en dat voorts ^Set overlef des Leeraars, al het noodige worde bewerkstelhgd, om het oogmerk der kerkelijke reize te bevorderen. Extract enz. 49 Rangschikking van de Inlandsche leeraars bij de Inlandsche Christengemeenten onder de passagiers der tweede klasse bü dienstreizen met particuliere stoomschepen. ' (Staatsblad 1888 No. 108). (Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 13den Juni 1888 No. 5). Gelezen enz. Gelet op enz. De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; T^erKn tt de InSndsche leeraars bij de Inlandsche Chri* tengSeenÏT^^^ ordonnantie van 10 September 1870 Staatsblad No. 125), bn dienst izeTme plrticuliere^toomschepen in den Indischen Archipel^ worden gerangschikt onder de passagiers der tweede klasse bedoeld bn het besluit van 15 Maart 1861 No. 6 (Staatsblad No. 10). Afschrift enz. 50 Reglement op het hulppredikerschap en het Inlandsch leeraarsambt bij de Inlandsche Christengemeenten m Nederlandsch-Indië. (G. B. 30 Juni 1926 No. 52. Bijbl. No. 11089 gew. Bjjbl. 11924) Artikel 1. Aan hen die op den voet van het Koninklijk besluit van 21 Decemb^r 1917 NO 24P (Indisch Staatsblad No. 248) zijn aangesteld tot SLiker is behalve de werkzaamheden verbonden aan het hevS^keraïn-SJt op hun standplaats, opgedragen het bezoeken van de tot hun afdeeling behoorende gemeenten. Artikel 2. De hulppredikers zjjn ieder afzonderlijk belast met het toezicht op £ takdSïeAangelegenheden der Inlandsche gemeenten binnen hun afdeeling. Artikel 3. (1) De hulppredikers, in hetzelfde gewest gevestigd, vereenigen zich eenmaal ' s jaars tezamen met den predikant of de predikanten der hoofdplaats tot een commissie, zitting houdende ter hoofdplaats van dat gewest, behalve in de residentie Manado, waar de commissie zitting houdt te Tomohon. (2) Gedurende den tjjd dat niet alle hulppredikers in commissie vereenigd zijn, vormen de predikant (de predikanten) der hoofdplaats met eenige nabij wonende hulppredikers de „beperkte commissie" welke dezelfde bevoegdheden geniet, die aan de voltallige commissie zijn toegekend. Hare samenstelling, wat de hulppredikers betreft, wordt door het Bestuur over de Protestantsche Jlerken voor elk gewest afzonderlijk vastgesteld. De beperkte commissie brengt jaarlijks verslag uit van hare handelingen aan de voltallige commissie, wanneer deze in conferentie vereenigd is. (3) In bijzondere gevallen kan de Directeur van Onderwijs en Eeredienst aan de in het -vorig lid bedoelde predikanten en hulppredikers vergunnen, zich meer dan eenmaal 's jaars tot een commissie te vereenigen, zoomede [bepalen dat een of meer der in het eerste lid bedoelde hulppredikers deel uitmaken van de commissie van hulppredikers in een ander gewest dan waarin zjj geplaatst zijn. Artikel 4. (1) De commissie, bedoeld bij het vorig artikel, wordt bijeengeroepen en voorgezeten door den predikant, die daartoe door het Bestuur over de Protestantsche Eerken in Nederlandsch-Indië wordt aangewezen. (2) Indien binnen het gewest nog meer predikanten gevestigd zjjn dan de in het vorig lid genoemde, treedt de in dienst jongste van dezen op als secretaris der commissie. (3) Ook andere, buiten het gewest gevestigde, predikanten en hulppredikers kunnen, in bijzondere gevallen door den Directeur van Onderwjjs en Eeredienst worden aangewezen om deel uit te maken van de in het vorig lid bedoelde commissie. Artikel 5. (1) Aan deze commissie is opgedragen: a. het afnemen van het eindexamen van de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt en van zoodanige personen als door het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië tot het examen zjjn toegelaten; 6. het aanwijzen der standplaatsen van de Inlandsche leeraars; o. de zorg voor de handhaving van het reglement op de uitoefening van opzicht en kerkelijke tucht bjj de Inlandsche gemeenten; &. de bespreking en de behartiging van de belangen der hulppredi- kersafdeelingen; e. de bespreking van maatregelen om belangstelling te wekken voor den geestelijken arbeid in de uitgebreide organieke afdeelingen der hulppredikers; f de bespreking en de .behartiging van de .belangen der scholen en f' mricSmgen tot ziekenverpleging, die staan onder het toezicht en de leiding der predikanten en hulp-predikers; o al datgene wat haar door haren voorzitter ter bespreking wordt 9' voorgedragen en voorts in de reglementen, als tot hare bevoegd- • heid behoorende, is omschreven. • (2) In bijzondere gevallen kan de Directeur van^ Onderwas en Eeredienst het afnemen van het bij het eerste hd letter a bedoelde eindexaïïen opdragen aan een andere commissie dan hierboven bedoeld. Artikel 6. (1) Door het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsen^ de noodige bepalingen vastgesteld, betedfc^ de opleiding, den werkkring en de verplichtingen der Inlandsche leeT2r)8* Bij den aanvang van elk jaar wordt, binnen de grenzen der Landsbegrooting en in verband met de behoefte, het gezamenhjk getal aan SnemL leerlingen door het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië, in overleg met den Directeur van Onderwüs en Eeredienst vastgesteld. " . i.«j-j, (3) Het Bestuur over de Protestantsche Kerken m Nederlandsch indië stelt terzelfder tijd vast hoevelen van dew.i aan^der^ne kweekscholen, te Amboina, Tomohon en Koepang zullen worden °Pgel(4f Met de opleiding van kweekelingen tot hel; I^andsch leer aarsambt wordt belast een predikant of een hulpprediker DoorJhet Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indie worden ter be^S tot predikant of hulpprediker in plaatsen, waar kweekschol naS bedoeld in het vorig lid zijn gevestigd voor zooveel[ noodig en mogelijk titularissen voorgedragen, die voor de bedoelde opleiding roeS gevoelen en de daarvoor vereischte bekwaamheid bezitten, roeping 8™!^^. ^ ^ de behoorlnke verplegmg ^''VStS^L^ der kosten van die verpleging d<. ver strekking van kleeding en leermiddelen daaronder begrepen, wordt den betrokken opleider toegelegd eene som van ƒ 25.— (vnf en twintig gïïden) 's maands voor eiken kweekeüng in het gouvernement der Sukken en ƒ 23.- (drie en twintig gulden) 'smaands voor eiken kweekeling buiten dat gewest. (7) De opleider is verplicht jaarlijks na afloop van den cursus ten genoege van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Ned. Indie retenfng en veranwoording af te leggen, van de voor de opkadmg ontvangen gelden en van de daarvoor gedane uitgaven. Artikel 7. Het Bestuur over de Protestantsche Kerken in NederlandschIndiPis b voegd Inlandsche leeraars, die zich schuldig maken aan beSeüjke handelingen, wangedrag of plichtsverzuim, op voordracht van den predikant, binnen wiens ressort zij werkzaam zgn, te straffen met inhouding van hun bezoldiging gedurende ten hoogste een halve maand. Artikel 8. Wanneer het Bestuur over de Protestantsche 'Kerken in Nederlandsch-Indië bezwaar heeft tegen een krachtens de bepalingen van dit reglement door den Dirècteur van Onderwgs en Eeredienst genomen beslissing, wordt de betreffende aangelegenheid ter beslissing bg den Gouverneur-Generaal voorgebracht. Afschrift enz. 51. Regeling van de vergoeding voor opleidingskosten van hulppredikers. (Staatsblad 1919 No. 485). Ho. 81. Wg* WILHELMINA, enz. Op de voordracht enz. Hebben goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de bg Ons besluit van 25 November 1903 No. 44 (Indisch Staatsblad 1904 No. 116) getroffen regeling vast te stellen de volgende regeling van de vergoeding voor opleidingskosten van hulppredikers. Art. 1. (1) Naar gelang van de behoefte kan Onze Minister van Koloniën aan instellingen, waar jongelieden worden opgeleid tot het ambt van hulpprediker voor de Inlandsche Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië, bg dragen verleenen ter tegemoetkoming in de kosten dier opleiding. (2) Deze bgdragen worden alleen verleend voor kweekelingen die •. a. den leeftgd van 17 jaar hebben bereikt; b. lichamelgk geschikt zgn bevonden voor den dienst van hulpprediker in Nederlandsch-Indië. Art. 2. De bijdragen worden berekend naar reden van ƒ 1 000.— (één duizend gulden) per jaar per kweekeling, met dien verstande dat het totaal bedrag der tegemoetkoming per kweekeling de som van ƒ 6 000.— (zes duizend gulden) niet te boven mag gaan. Art. 3. Ieder der kweekelingen verbindt zich ten genoegen van Onzen voornoemden Minister om terug te betalen hetgeen krachtens deze regeling te zijnen behoeve aan bijdrage zal zgn uitgekeerd, vermeerderd met tien ten honderd, wanneer om andere redenen dan welbewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan (ter beoordeeling van de Regeering), d. zgne opleiding voor hulpprediker, zonder voltooid te zgn, voor goed wordt afgebroken; b. zijne opleiding niet is voltooid binnen den termijn van acht jaren of zooveel langer als door Onzen voornoemden Minister in bgzon- c. b. c. dere gevallen, kan worden toegestaan, gerekend van af het tijdstip waarop die bijdrage is of wordt geacht te zijn ingegaan; hij zjjne bestemming voor den hulppredikersdienst niet volgt dan wel binnen den tijd van ö jaren na zgne aangum»., m —~~ Indië uit 's lands dienst wordt ontslagen. Art. 4. Het aanvragen van de in artikel 1 bedoelde bijdragen geschiedt door de betrokken instellingen, waarbij wordt overgelegd: a een afschrift van een of een uittreksel uit de geboorteakte van den KweeKeiiiisi; „ , _ tz-„ eene door den geneeskundigen raad van het Departement van Koloniën afgegeven verklaring van lichamelijke geschiktheid voor den dienst van hulpprediker in Nederlandsch-Indië; ■ eene, naar behooren gezegelde verklaring, houdende eene verbintenis overeenkomstig het bepaalde bn artiKei ó. Art. 5. De bijdragen worden kwartaalsgewjjze betaalbaar gesteld, telkens na ontvangst van eene vanwege de belanghebbende instelling afgegeven verklaring omtrent den geregelden voortgang van de opleiding der betrokken kweekelingen. Art. 6. Indien een kweekeling van een instelling als in artikel 1 bedoeld eerst gedurende den loop van zijn studietijd voor het ambt van hulpprediker wordt bestemd, wordt de bijdrage voor den aan de instelling reeds doorgebrachten studietijd in eens betaalbaar gesteld binnen drie maanden na ontvangst van de in artikel 4 vermelde stukken. Art. 7. (1) Ten behoeve van de op den dag van de vaststelling van dit besluit reeds voor het ambt van hulpprediker in opleiding zijnde kweekelingen wordt de in artikel 2 bedoelde bijdrage toegekend over den tüd gedurende welken de opleiding na 31 December 1917 heeft plaats gehad, terwijl voor den onmiddellijk daaraan voorafgeganen opleidingstij d een bijdrage wordt toegekend naar reden van ƒ 800.— (acnt honderd gulden) per jaar perjkweekeling. (2) Hetgeen uit dezen hoofde wordt uitgekeerd komt voor zooveel ieder der betrokken kweekelingen betreft , in aftrek van de in artikel 2 genoemde som van ƒ 6 000.—, terwijl de opleidingstnd, waarop de uitkeering betrekking heeft, in aftrek wordt gebracht van den in artikel 3, onder b bedoelden termijn. Art. 8. De verder noodige bepalingen en voorschriften ter uitvoering van deze regeling worden door Onzen voornoemden Minister Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Aigemeene Rekenkamer. De Minister van Koloniën, IDENBURG. 's Gravenhage, den 26en April 1919. WILHELMINA. 52. Bepalingen, betreffende het examen ter verkrijging van het getuigschrift van bekwaamheid als hulpprediker, ten dienste der Inlandsche Christengemeenten. Art. 1. Zendelingen, die tot de uitoefening van het hulppredikerschap ten dienste der inlandsche Christengemeenten in NederlandschIndië verlangen bekwaam en geregtigd te worden verklaard door het bestuur over de protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië, melden zich aan bij het bestuur, met verzoek om toegelaten te worden tot het afleggen van een examen. . Art. 2. Niemand wordt tot het examen toegelaten, dan na overlegging: le. van het bewijs, dat hij tot zendeling is opgeleid; 2e. van het bewijs van goed, zedelijk gedrag, af te geven door het hoofd van plaatselijk bestuur, waar hij laatstelijk was gevestigd. Art. 3. Het examen wordt afgelegd te Batavia en afgenomen door het bestuur over de protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië. Art. 4. Het examen wordt geacht met gunstigen uitslag te zijn afgelegd, wanneer de candidaat heeft doen binken van: a. voldoende kennis van een of meer inlandsche talen; b. bekendheid met de geschiedenis der bijbelboeken; c. kennis van de bijbelsche geschiedenis en van de geschiedenis der Christelijke kerk; d. kennis der Christelijke geloofs- en zedeleer; e. bekendheid met de beginselen der praktische godgeleerdheid, inzonderheid der katechetiek. '-Jktim 5. Het bestuur over de protestantsche kerk in NederlandschIndië is bevoegd om voor het afnemen van het examen in een of meer der inlandsche talen zich te doen bijstaan door personen, geen leden van het bestuur zijnde. Art. 6. (1) De beslissing omtrent den uitslag van het examen heeft plaats bjj meerderheid van stemmen. (2) De personen, bedoeld in art. 5, nemen geen deel aan de stemming over den uitslag van het examen, maar zijn gehouden tot het uitbrengen van advies. Art. 7. Zij, die het examen met voldoenden uitslag hebben afgelegd, worden in eene openbare godsdienstoefening, onder de leiding van een der predikanten, leden van het bestuur over de protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië, bevestigd in het leeraarsambt en ontvangen een diploma van voldoend afgelegd examen en van bevestiging, afgegeven door het bestuur over de protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië. Art. 8. Het bestuur over de protestantsche kerk in NederlandschIndië behoudt zich voor, hen van het examen en de bevestiging in het leeraarsambt vrij te stellen, omtrent wier bekwaamheid op andere wijze voldoende waarborgen zijn verkregen en die reeds vroeger in behoorlüken vorm in het leeraarsambt zijn bevestigd. Aldus vastgesteld, wat betreft artikel 1 t/m 7 in de vergadering van het bestuur over de protestantsch^kerk in^Nederlandsch-Indie ^ 14 Januari 1873 en wat betreft artikel 8, bn het besluit van dat bestuur van 4 September 1884 No. 102. 53 Bepalingen, betreffende de opleiding, den werkkring en de verplichtingen der Inlandsche leeraars bij de Inlandsche Christengemeenten in Ned.-Indië. Art. 1. De jongelieden, die tot het leeraarsambt wenschen te worden opgeleid, moeten een getuigschrift overleggen van den hulpprediker, in wiens ressort zij woonachtig zijn, omtrent hun karakter, godsdienstzin en zedelijk gedrag. De hulpprediker, die hen zal opleiden, onderzoekt hen zoo nauwkeurig mogelijk, ten aanzien van hunne verstandelijke ontwikkeling en hun aanleg. „.„ , , . Bij geschiktverklaring draagt de hulpprediker hen ter benoeming tot kweekeling voor aan het bestuur over de protestantsche kerk m Nederlandsch-Indië. Art. 2. Hunne opleiding duurt minstens vijf jaren. Het eerste jaar is een proefjaar; aan het eind daarvan wordt beslist of de leerling geschikt is zijne studie voort te zetten. Voor hunne zedelijke ontwikkeling wordt nauwlettend zorg gedragen door den hulpprediker, onder wiens leiding zij staan. Persoonlijke diensten mogen van hen niet worden gevorderd. Art. 3. Het aan de kweekelingen door de hulppredikers te geven onderwijs omvat: j . a. de hoofdtrekken der Bijbelsche geschiedenis, inzonderheid het leven van Jezus; b een overzicht van den inhoud der Bijbelboeken; c.' lezing en verklaring van gedeelten der Heilige Schrift, vooral uit de Historische boeken van het Nieuwe Testament; d de beginselen der christelijke geloofs- en zedeleer; e kort overzicht van de geschiedenis der Christelijke kerk, inzonderheid der kerkhervorming tot verklaring van den oorsprong en de beginselen van het Protestantisme; f. praktische oefening in catechiseeren en preeken. Art. 3a. De bestraffingsmiddelen, welke op de kweekelingen kunnen worden toegepast, zijn: 1 vermaning en berisping door den betrokken hulpprediker en, waar dit middel, naar den aard der zaak. onvoldoende dan wel vruchteloos aangewend is; 2. huisarrest voor den duur van ten hoogste éene maand, op te leggen door den met de opleiding belasten hulpprediker; 3. berisping bij brief van den betrokken predikant; 4. ontslag door den betrokken predikant, onder nadere goedkeuring van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in NederlandschIndië. (Vastgesteld in de vergadering van het Kerkbestuur van 6 September 1919). Art. 4. (1) De kweekelingen, die een vgf jarigen cursus hebben afgeloopen, worden, bij toestemming van hunnen leermeester, toegelaten tot het eindexamen, bedoeld bij artikel 5 van het reglement op het hulppredikerschap en het inlandsch leeraarsambt. (2) In bgzondere gevallen, te zijner beoordeeling, kan het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië ook andere personen tot het eindexamen toelaten. (Besluit van het Kerkbest. 26 Jan. 1916 No. 34). Art. 5. Het examen bepaalt zich tot de vakken, opgenomen in artikel 3. Art. 6. Omtrent den uitslag van het examen wordt met meerderheid van stemmen beslist. Art. 7. Na voldoend examen wordt den geëxamineerde een, door alle leden der commissie onderteekend, getuigschrift uitgereikt en wordt hg tot benoeming als inlandsch leeraar voorgedragen aan het bestuur over de protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië. Art. 8. Om tot inlandsch leeraar bg eene inlandsche gemeente te worden benoemd, wordt vereischt: 1. de leeftijd van minstens 22 jaren; 2. het bewijs van * lidmaatschap van eene protestantsche gemeente gedurende minstens 2 jaren; 3. het bewg's, dat het eindexamen, bedoeld bg artikel 4, met voldoenden uitslag is afgelegd. Art. 9. Zg, die tot inlandsche leeraars zgn benoemd, worden door den hulpprediker, binnen wiens ressort zg werkzaam zgn gesteld, bevestigd in het leeraarsambt met oplegging der handen. Art. 10. Aan de inlandsche leeraars is, behalve de herderlijke zorg voor hunne gemeente, opgedragen: a. de leiding der godsdienstoefening; b. het godsdienstonderwgs der jeugd; c. het voltrekken van huwelijken. Op deze huwelijksvoltrekkingen houdt de hulpprediker van het ressort toezicht, en, waar het mogelijk is, overtuigt hjj zich vooraf van de wettigheid der stukken en het opvolgen der te dier zake bestaande bepalingen; d. het geven van onderwijs op de Protestantsche gemeentescholen, waar zulks door de conferentie of, deze niet bijeen zijnde, door den predikant noodzakelijk wordt geacht. (Besluit van het Kerkbestuur van 10 Juni 1916). Art. 11. Waar zulks noodig blijkt kan, om bijzondere redenen, aan den inlandschen leeraar ook bevoegdheid tot bediening van Doop en Avondmaal verleend worden door het bestuur over de protestantsche kerk, op voorstel van den predikant öf hulpprediker, tot wiens ressort die inlandsche leeraar behoort. Art. 12. In iedere gemeente kunnen manslidmaten, ten getale van hoogstens vier, worden aangesteld, om den inlandschen leeraar in zijn dienstwerk bij te staan. Hun titel en de wijze hunner benoeming worden in ieder gewest door de predikanten en hulppredikers, overeenkomstig plaatselijke gebruiken en behoeften, nader bepaald. Art. 13. Door eiken leeraar wordt geregeld aangehouden: a. een register van huwelijksvoltrekkingen; b. een register van doopsbedieningen; c. een register van lidmaten. Art. 14. De leeraars zijn verplicht te allen tijde aan den hulpprediker, binnen wiens ressort zij werkzaam zijn, inlichtingen te geven, betreffende de kerkelijke aangelegenheden hunner gemeenten en staan onder diens onmiddellijk opzicht. Zij zijn, voor zooveel noodig, onderworpen aan de bepalingen op de uitoefening van kerkelijk opzicht en kerkelijke tucht voor de protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië. Aldus vastgesteld door het bestuur over de protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië in de vergadering van 16 November 1891, met intrekking van het bepaalde in de vergadering van 14 Januari 1873 en het gearresteerde bij het besluit van dat bestuur van 30 Juni 1880 No. 96. 54. Machtiging om hulppredikersdienst op te dragen aan Inl. leeraars. Gouvernementsbesluit van 8 Juli 1925 No. 12 (*). Is goedgevonden: OOA u Ar. Eerstelijk: Met intrekking van het besluit van 17 Maart 1884 No. 4< machtiging te verleenen om bij ontstentenis dan wel verhindering wegens ziekte of drukke ambtsbezigheden van een hulpprediker ten dienste van de Inlandsche Christengemeenten, de zorg voor de aan die hulpprediker toevertrouwde gemeenten geheel of gedeeltelijk op te dragen aan een of meer Inlandsche leeraars; zullende deze opdracht geschieden door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur op voorstel van den betrokken predikant of hulpprediker bij een Protestantsche Gemeente, en tevens inhouden de toekenning van een door het Hoofd van het Kantoor voor Reiswezen te regelen vergoeding voor reis-, verblijf- en transportkosten. Ten tweede: Dit besluit moet worden geacht te zijn in werking getreden met ingang van 25 November 1924. (*) Bii Omslagvel Directeur O. en E. van 21 Mei 1930 No. 16170/E is nadere interpretatie gegeven van dit G.B. Krachtens welke de predikanten Voorzitters der commissiën van hulppredikers gerechtigd zijn zich te beschouwen als hulppredikers van die Inlandsche gemeenten in hun ressort, welke nog niet bn eene hulppredikersafdeèling zijn ingedeeld. 55. Instructie voor Inlandsche leeraars, die werkzaam zgn buiten het land hunner herkomst. Art. 1. De Inlandsche leeraar te staat kerkelijk onder de leiding en het toezicht van den Predikant te Art. 3. De stukken, den dienst betreffende, moet hij verzenden door tusschenkomst van den Predikant te , behalve de stukken, gericht aan bestuursambtenaren. Daarvan zendt hjj echter steeds ten spoedigste afschrift aan dien Predikant. Art. 3* Tot zijn dienstwerk behoort de voorziening in de godsdienstige behoeften der Maleisch sprekende Christenen, die gerekend kunnen worden tot de Protestantsche Kerk te behooren en wel inzonderheid : o. het houden van godsdienstoefeningen des Zondags, op de Christelijke feestdagen en voor zoover bij de Inlandsche Christenen gebruikelijk, ook in de week; 6. het geven van godsdienstonderwijs, zoowel aan volwassenen als aan kinderen; c. het bezoeken van zijn gemeenteleden en hunne gezinnen, vooral ten tijde van ziekte en droefheid ter opbeuring en tot versterking van hun godsdienstig leven; d. het inzegenen van huwelijken van Inlandsche Christenen; e. de bediening van den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal. Art. 4. Mede wordt hem opgedragen het geregeld schoolhouden voor kinderen zijner gemeenteleden en van anderen, die zijn onderwijs voor hunne kinderen begeeren. Art. 5. Tijd en plaats voor godsdienstoefening, godsdienstonderwijs en godsdienstig bezoek ten behoeve, van de gewapende politiedienaren zullen door den Inlandschen leeraar worden vastgesteld in overleg met de betrokken autoriteiten. Art. 6. Gelden door hem gecollecteerd, voor zoover niet benoodigd voor plaatselijke behoeften, zullen door hem, zoo spoedig mogelijk aan den Predikant van of aan het lid van den Kerke¬ raad, dat met de administratie der Kerkelijke fondsen belast is, worden afgedragen. Art. 7. De Inlandsche leeraar stelt in samenwerking met den Predikant zoo mogelijk één of twee Inlandsche Kerkeraadsleden aan. Art. 8. De Inlandsche leeraar, houdt geregeld bij : de registers van de kerkelijke handelingen, welke hem zjjn opgedragen en den inventaris der kerkelgke goederen, welke onder zg'ne berusting zich bevinden. Art. 9. Ieder jaar, vóór 1 Februari, dient hg bg den Predikant het jaarverslag in. 56. Geneeskundige behandeling van de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt. (Staatsblad 1919 No. 231). Besluit Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 14 Mei 1919 No. 38; Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met' buitenwerkingstelling ten aanzien van de na te noemen leerlingen en kweekelingen van alle daarmede strijdige voorschriften, te bepalen; I. o. b. de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, c. d. a. b. c. d. hebben aanspraak op vi-ije geneeskundige behandeling en op kostelooze verstrekking van geneesmiddelen. II. de Civiele en Militaire geneeskundigen, die onder genot van toelage uit 'sLands kas belast zijn met de waarneming van den Civiel geneeskundigen dienst, zjjn gehouden de onder I bedoelde leerlingen en kweekelingen, zonder verdere belooning kosteloos geneeskundig te behandelen en hen zoonoodig in hunne woning of in het kosthuis te bezoeken. Ten tweede: enz. Uittreksel enz. BÜ art. 2 van het G. B. van 14 Maart 1917 No. 3 is bepaald, dat de personen, die in aanmerking wenschen te komen voor eene opleiding tot Inlandsch leraar, ter verkrijging van de daartoe vereischte geneeskundige verklaring, waaruit bliikt. dat zij een srezond gestel hebben, ambtshalve zullen worden gekeurd door den ter plaatse met den burgerlijken geneeskundigen dienst belasten geneeskundleê, die voor eiken gekeurden persoon den Lande ƒ 2.50 (twee gulden vijftig cent) in rekening kan brengen. 57. Vereenigde opleiding van kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, te Amboina. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den llden April 1885 No. 3. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eersteljjk: enz. . Ten tweede: Het Bestuur over de Protestantsche Kerken m Nederlandsch-Indië te machtigen: a. om bjj wijze van proef, de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Amboina tijdelijk te vereenigen onder de leiding van den hulpprediker ten dienste der Inlandsche Christengemeenten, te Hoetoemoeri: B. C. Kornfeldt (1); n Na het vertrek van Kobnpeldt is de proef onder zön opvolger voortgezet, die echter tevens definitief van den dienst in een hulppredikersressort ja ontheven en dus uitsluitend belast is met de opleiding. Standplaats Amboma. met uitnoodiging voorts aan het Bestuur om uiterlijk binnen den tijd van twee jaren omtrent de resultaten van deze proef te berichten; b. om zoolang deze proef duurt een deel van het dienstwerk van den hulpprediker van Hoetoemoeri op te dragen aan eenen Inlandschen leeraar op den voet van het besluit van 17 Maart 1884 No. 47. Ten derde: enz. Afschrift enz. 58. Vereenigde opleiding van kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, te Tomohon. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 29sten April 1886 No. 17. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstcmk: Ten vervolge van artikel 2 van het besluit van 11 April 1885 No. 3 het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië te machtigen, om, bij wjjie van proef, de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Menado tijdelijk te vereenigen onder de leiding van den hulpprediker ten dienste der Inlandsche christengemeenten, te Tomohon; met uitnoodiging aan het Bestuur voornoemd om uiterlijk binnen den tijd van twee jaren omtrent de resultaten van deze proef te berichten. Ten tweede: enz. Ten derde: Aan de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, die zich, krachtens de tijdelijke regeling bedoeld bij artikel 2 van het besluit van 11 April 1885 No. 3 en artikel 1 van dit besluit voor hunne opleiding begeven naar Amboina of Tomohon, dan wel na eervol ontslag naar de plaats hunner herkomst terugkeeren, toe te kennen eene tegemoetkoming in de kosten der reis en vrij transport, op den voet als bij ten tweede La B van Staatsblad 1875 No. 1 voor kweekelingen bij de openbare Inlandsche scholen in NederlandschIndië is vastgesteld; onder aanteekening enz. Extract enz. 59. Vereenigde opleiding te Ba'a ("-). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 3den September 1902 No. 8. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: O Bij GLB. van 16 April 1923 No. 19 is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Gtoed te keuren dat de vereenigde opleiding van kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Timor en Onderhoorigheden, bedoeld in de besluiten van 3 Sept. 1902 No. 8 en 14 Sept. 1904 No. 18 van Baa (eiland' Roti) is overgebracht naar Koepang. Ten tweede: In te trekken art. 1 van het besluit van 14 Maart 1917 No. 3, regelende de reis- en vervoerkosten der kweekelingen van de in art. 1 van dit besluit bedoelde voormalige opleiding te Baa, die zich voor het afleggen van een voorgeschreven examen van Baa~ naar Koepang moeten begeven. Eersteljjk: Ten vervolge van artikel 1 van het besluit van 29 April 1886 No. 17, het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië te machtigen om, bij wijze van proef de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt in de residentie Timor en Onderhoorigheden tijdelijk te vereenigen onder de leiding van den hulpprediker ten dienste der Inlandsche Christengemeente te Baa (eiland Rotti); met uitnoodiging aan het Bestuur voornoemd om uiterlijk binnen den tjjd van twee jaren omtrent de resultaten van de proef te berichten. Ten tweede: Aan de kweekelingen voor het Inlandsch leeraarsambt, die zich, krachtens de tijdelijke regeling, bedoeld bij artikel 1 van dit besluit, voor hunne opleiding begeven naar Baa, dan wel na eervol ontslag naar de plaats hunner bestemming terugkeeren, toe te kennen eene tegemoetkoming-in de kosten der reis en vrij transport, op den voet als bij Ten tweede La B van Staatsblad 1875 No. 1 voor kweekelingen bij de openbare Inlandsche scholen in NederlandschIndië is vastgesteld; onder aanteekening enz. • Extract enz. 60. Inlandsche leeraars kunnen kosteloos geneesmiddelen bekomen ten behoeve van de Inlandsche bevolking. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 8sten Maart 1902 No. 22. (Bijblad No. 5700). Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat ten dienste der behoeftige Inlandsche bevolking, op machtiging van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, kosteloos geneesmiddelen uit 's Rijks magazijn kunnen worden verstrekt aan Inlandsche leeraars bij de Inlandsche christengemeenten, die eene verklaring van een geneeskundige kunnen overleggen, dat zij voldoende zijn onderlegd om van die geneesmiddelen een goed en nuttig gebruik te maken. Extract enz. 61. Leerlingen van hulppredikers, goeroe's djamaat en toea's agama bjj de Inlandsche Christengemeenten in de residentie Amboina zijn vrijgesteld van hoofdelijke belasting en heerendienst. (Staatsblad 1891 No. 45, zooals gewijzigd bjj Staatsblad 1910 No. 15). De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. Behoudens de aan de volgende alinea te geven toepassing, wordt in de residentie Amboina, onder den naam „hoofdelijke belasting", eene belasting geheven van alle mannelijke personen, be- hoorende tot de Inlandsche bevolking (de zoogenaamde Inlandsche burgers voorloopig daaronder niet begrepen), die den vollen ouderdom van zestien jaren hebben bereikt. De Gouverneur-Generaal is bevoegd gedeelten van dat gewest aan te wg'zen, waar de voornoemde belasting voorshands niet geheven zal worden van de eigenlijk gezegde inheemsche bevolking ('). Van enz. Art. 2. Van deze belasting zjjn vrijgesteld: a. enz. i e. de bij het reglement in Staatsblad 1870 No. 125 bedoelde leerlingen der hulppredikers bij de Inlandsche Christengemeenten;. j. de door het bestuur erkende geestelijken, hieronder begrepen de goeroe's djamaat en toewa's agama der Christen- en Easiesies der Mohamedaansche negorijen. En opdat enz. Gedaan te Buitenzorg, den llden Februari 1891. 62. Rondschrijven van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië aan de Kerkeraden, in zake het daarbij gevoegd „Reglement op de fondsen voor den eeredienst". Het Bestuur over de Protestantsche Kerken doet Uw college hierbg' toekomen een reglement op de fondsen voor den eeredienst. Voor de toelichting hiervan wordt verwezen naar de bladz. 222—229 van het Uw college onlangs toegezonden rapport. Met aandrang roepen wjj Uwe belangstelling en medewerking voor de in het reglement behandelde aangelegenheid in, Hoe de finantieele verhouding tusschen de Regeering en de Kerk zal geregeld worden, is nog een open vraag. Na al hetgeen hierover reeds te berde is gebracht — men leze Hoofdstuk XXI van het rapport en de onder de bijlagen opgenomen nota over art. 122 van het Regeeringsreglement — behoeft het echter wel geen betoog, dat nu reeds maatregelen behooren te worden getroffen om de Kerk de beschikking te doen verkrjjgen over eigen middelen. Ook uit anderen hoofde is het zeer wenschelgk, dat de Kerk een eigen algemeen fonds zal bezitten. Telkens wordt het door ons Bestuur gevoeld, hoe bezwaarlijk het is, dat de Kerk finantieel geheel afhankelijk is van de Regeering, zoodat niets gedaan of tot stand gebracht kan worden of de Regeering moet hiervoor eerst de noodige fondsen hebben toegekend. "Wg laten het aan Uw college over te bepalen, op welke tijdstippen ten behoeve van het aigemeene fonds voor den eeredienst zal gecollecteerd worden. Evenzoo de wjjze, waarop aan de leden der gemeente deze aangelegenheid zal bekend gemaakt en hun eene bjjdrage voor genoemd fonds zal gevraagd worden, mits hierbg' slechts de noodige voortvarendheid betracht worde. (') Dit artikel luidt aldus ingevolge de ordonnantie van 10 Jan. 1910 (Stbl. No. 16). Wat de bijdrage uit bet kerkfonds betreft, bet komt ons Bestuur wenschelgk voor, dat 5% van de inkomsten voor meergenoemd fonds afgedragen zullen worden. Gaarne zullen wg zoo spoedig mogelgk Uw gevoelen hierover vernemen. , . f!M , .,, . 9 , . Wij stellen ons voor op gezette tgdstippen door middel van net Algemeen Protestantenblad bekend te maken, welke bedragen uit de verschillende gemeenten zgn binnengekomen. Reglement op de fondsen voor den eeredienst. Art 1. (1) De fondsen voor den eeredienst worden onderscheiden in plaatselijke, afdeelings- en kringfondsen en een algemeen fonds. (2) De plaatselijke fondsen worden opgericht in alle Inlandscne gemeenten, behoorende tot de ambtsgebieden van de predikanten te Amboina, Menado, Koepang en Makasser. (3) De afdeelingsfondsen worden opgericht m alle hulppredikersafdeelingen, behoorende tot de in het tweede üd genoemde ambtsgebieden. ^ kringfondsen worden opgericht in de in het tweede lid genoemde ambtsgebieden. (5) Het aigemeene fonds wordt opgericht ten behoeve van de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië in haar geheel. Art 2. (1) De fondsen voor den eeredienst strekken in het algemeen tot bevordering van de finantieele zelfstandigheid der Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië. (2) De plaatselgke, afdeelings- en kringfondsen strekken bovendien ter bestrijding van die uitgaven, welke, ter beoordeeling van het Kerkbestuur, niet uit de gewone fondsen der In andsche gemeenten, hulppredikersafdeelingen en ambtsgebieden, bedoeld m artikel 1, kunnen voldaan worden. .... . (3) Het aigemeene fonds voorziet ook, voor zooveel mogelgk, m die behoeften der Protestantsche Kerken, waarin niet door de Regeering wordt voorzien. Art. 3. (1) Ten behoeve van de plaatselijke fondsen wordt in de kerkgebouwen der Inlandsche gemeenten een offerbus geplaatst. (2) De verdere inkomsten van deze fondsen zgn: a. vrijwillige bijdragen van lidmaten en andere leden der gemeenten; b giften, legaten, renten en andere baten. (3) Van de inkomsten wordt jaarlijks drie vierde gedeelte gestort in het afdeelingsfonds, behoudens wanneer bjj de in het tweede lid sub b. genoemde giften en legaten anders is bepaald. Art. 4. (1) De inkomsten van de afdeelingsfondsen bestaan uit: a. de bijdragen der plaatselijke fondsen; b giften, legaten renten en andere baten. (2) Van de inkomsten wordt jaarüjks drie vierde gedeelte gestort in het kringfonds, behoudens wanneer bij de in het eerste lid sub o. genoemde giften en legaten anders is bepaald. Art. 5. De inkomsten van de kringfondsen bestaan uit: o. de bijdragen van de afdeelingsfondsen; b. giften, legaten, renten en andere baten; c. van de inkomsten wordt jaarlijks drie vierde gedeelte in het aigemeene fonds voor den eeredienst gestort, behoudens wanneer bij de sub b genoemde giften en legaten anders is bepaald. Art. 6. (1) De inkomsten van het aigemeene fonds voor den eeredienst zijn: a. de opbrengst der collecten, die ten minste twee malen 's jaars, bij voorkeur op groote feestdagen of den oudejaarsavond, in de godsdienstoefeningen der Europeesehe gemeenten en der Inlandsche gemeenten, niet behoorende tot de in artikel 1 genoemde ambtsgebieden, worden gehouden; b. de bijdragen uit de kerkfondsen der Europeesehe gemeenten en der Inlandsche gemeenten, niet behoorende tot de in artikel 1 genoemde ambtsgebieden. Deze bijdragen worden door het Kerkbestuur éénmaal in de vijf jaren in overleg met de kerkeraden vastgesteld; c. de bijdragen uit de kringfondsen voor den. eeredienst; d. giften, legaten, renten en andere baten; e. vrijwillige bijdragen van de lidmaten en andere leden der Europeesehe gemeenten en der Inlandsche gemeenten, niet behoorende tot de in art. 1 genoemde ambtsgebieden. (2) De bijdragen, bedoeld in het eerste lid sub e, worden door de kerkeraden geïnd en jaarlijks aan het Kerkbestuur overgemaakt. (3) Van lidmaten en andere leden, die een jaarlijksche bijdrage hebben toegezegd, meldt de Kerkeraad bij verhuizing het bedrag der bijdrage aan den kerkeraad, onder wiens opzicht zij komen te staan. Art. 7. (1) Het beheer wordt gevoerd: a. over de plaatselijke fondsen door de hulppredikers, in overleg met en namens de betrokken kerkeraden; b. over de afdeelingsfondsen door de hulppredikers; c. over de kringfondsen door de voorzitters der commissies van hulppredikers of, in hun naam, door de personen, door dezen hiervoor uit te noodigen; d. over het aigemeene fonds door het Kerkbestuur of, in zijn naam, door eene uit zjjn midden of daarbuiten door het Kerkbestuur te benoemen finantieele commissie. (2) Voor het beheer gelden bovendien, mutatis mutandis, de bepalingen, vastgesteld in de aigemeene voorschriften, omtrent het beheer van de middelen der Protestantsche gemeenten in NederlandschIndië. Art. 8. Bjj het tot stand komen van de reorganisatie der Protestantsche kerken in Nederlandsch-Indië worden de aanwending en het beheer der fondsen voor den eeredienst geregeld op de wijze als 12 door tiet Kerkbestuur in bet reglement op de kerkelijke fondsen en ou bun beheer is vastgesteld. Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië op Maandag, 20 December 1920. 63. Brief van het Kerkbestuur dd. 13 October 1922 No. 546 tot toelichting van bovenstaand rondschrijven. Aan den Kerkeraad der Protestantsche Gemeente te Tot heden bleef het Bestuur over de Protestantsche Kerken verstoken van Uwe berichten, naar aanleiding van de U toegezonden Circulaire, waarbij het Reglement op de fondsen voor den Eeredienst werd aange- b0d6Daar het moet aannemen, dat de daarbij voorgebrachte belangrijke aangelegenheid thans ruimschoots overwogen zal zijn houdt het zich voor een spoedige behandeling der verschillende punten dringend aanbevolen. . In het bijzonder wordt daarbij Uwe aandacht gevestigd op de volgende zinsnede uit te cireuliere: ■ Wij laten het aan Uw college over te bepalen, op welke tgdstippen ten behoeve van het algemeen fonds voor den Eeredienst zal gecollecteerd worden Evenzoo de wijze, waarop aan de leden der gemeente deze aangelegenheid zal bekend gemaakt worden en hun eene bijdrage voor genoemd fonds zal gevraagd worden, mits hierbij slechts de noodige voortvarendheid betracht worde. Wat de bijdrage uit het kerkfonds betreft, het komt ons Bestuur wenschelgk voor, dat 5% van de inkomsten voor meergenoemd fonds afgedragen zullen worden. Gaarne zullen wij zoo spoedig mogelgk Uw gevoelen hierover vernemen". . 11 4. Wg bevelen ons aan voor Uwe spoedige berichten, welke stappen terzake door U genomen zgn of zullen worden. Waar ons gebleken is, dat sommigen in meer bedoelde circulaire niet een bepaalde opdracht van het Kerkbestuur lezen, moeten wg er op wijzen, dat zg dan de strekking van die circulaire misverstaan. U.a. is dus de bijdrage uit het Kerkfonds vastgesteld op 5%, en zal op het overmaken van dit bedrag gerekend moeten worden, tenzg daarvan om gewichtige redenen ontheffing mocht worden verleend. In de aan de leden der Gemeente toe te zenden circulaire zoude kunnen worden vermeld, dat het doel van het bovenbedoelde aigemeene fonds in'het ontworpen Algemeen Reglement als volgt is omschreven: Het aigemeene fonds voor den Eeredienst voorziet, zooveel mogelgk, in de behoeften der Aigemeene Protestantsche Kerk, waarvoor de bg"drage uit 'sLands middelen niet toereikt; strekt tot bevordering van 'ide finantieele Zelfstandigheid der Aigemeene Protestantsche Kerk en „voorziet in al wat verder in de reglementen ten laste van dit fonds „wordt gebracht". Onder „bevordering van de finantieele zelfstandigheid wordt verstaan het streven om in het gevolg niet meer, zooals thans het geval is, voor alles wat met den openbaren eeredienst samenhangt, Van den staat afhankelijk te zijn, zoodat — om enkele voorbeelden te noemen de kerk in de toekomst bij machte zal zgn uit eigen middelen: het aantal predikanten, hulppredikers en Inlandsche leeraren uit te breiden, wat voor de verdieping van het geestelijk leven in vele ressorten zeer gewenscht zoo niet noodzakelijk is; een centraal bureau voor den Eeredienst in het leven te roepen, dat niet alléén een band kan leggen tusschen nieuwe aangekomenen en de Kerk maar ook als aigemeene controle kan dienst doen; de uitgaven voor het bouwen en herstellen van kerken te bestrijden; woningen te bouwen voor hen die in afgelegen streken onze kerk dienen; het godsdienstonderwijs uit te breiden; weduwen van Inlandsche-dienaren onzer kerk (goeroe's) waar noodig finantieel te steunen. Dat de afhankelijkheid van den staat in tijden van groote bezuiniging als wg thans doormaken m het bizonder wordt gevoeld en het Kerkbestuur belemmert in de behoorlgke vervulling van de geestelijke behoeften behoeft zeker geen betoog. Het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië, De Voorzitter, De Adjunct-Secretaris, Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië. No. A 37/2/21. Weltevreden, 30 November 1925. Ter bevordering van de uniforme verantwoording van de gelden, bestemd voor het Algemeen Fonds voor den Eeredienst, verzoeken wij •U elke geldzending voor dit Fonds vergezeld te doen gaan van een specificatie in duplo. Daarbij gelieve U gebruik te maken van de formulieren, waarvan wg U hierbij een tiental aanbieden. Het origineel blijft dan in het archief van het Algemeen Fonds, het duplicaat wordt U teruggezonden, nadat daarop de datum van ontvangst der zending is vermeld, bekrachtigd door de paraaf van den beheerder. Deze duplicaten zullen vervolgens als verantwoordingstuk aan de o-ebruikelijke jaarrekening door U moeten worden toegevoegd. Door een en ander wordt onze controle op de jaarrekeningen der gemeente en op het Algemeen Fonds gemakkelijker gemaakt, en zal het ons aangenaam zijn in deze op Uwe medewerking volkomen te kunnen rekenen. Het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië. De Voorzitter, C. DE BOON SWAAN. A. C. ULJÉE. Aan de Kerkeraden der Protestantsche Gemeenten, de Voorzitters der commissies van hulppredikers, de Hulppredikers. ORIGINEEL Specificatie der bijdrage, bestemd voor het Algemeen Fonds voor den Eeredienst, verzonden op den ■•■ •<'•;--:■[ rr-b- a. Verplichte bijdrage over 19 berekend als volgt: si |l I-S Tezamen ƒ waarvan b. andere bijdragen spec. collecten op ƒ giften en contributies % = ƒ Totaal den Onderteekening DUPLICAAT Specificatie der bijdrage, bestemd voor het Algemeen Fonds voor den Eeredienst verzonden op den -> Verplichte bijdrage over 19 berekend als volgt: P ii Is ai 'JU Tezamen ......1 ƒ waarvan andere bedragen spec. colleeten op ƒ giften en contributies Totaal % = ƒ Bovenstand bedrag ad , den f . ontvangen op den Onderteekening 64. Statuten van „Het Centraal Comité voor de Zending der Indische Kerk" te Batavia, goedgekeurd bij G. B. van 25 September 1926 No. 16 (Staatsblad No. 424). Naam, zetel, duur. Artikel 1. He vereeniging „Het Centraal Comité voor de Zending der Indische Kerk" is te Batavia gevestigd en aangegaan voor onbepaalden tgd. Grondslag. Artikel 2. De grondslag van Het Centraal Comité is het Evangelie overeenkomstig bet grondbeginsel van het Protestantisme. Doel. Artikel 3. Het Centraal Comité stelt zich ten doel het geldeljjk steunen van den arbeid der Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië op hare Zendingsterreinen. Middelen. Artikel 4. Het Centraal Comité tracht zijn doel te bereiken door te bevorderen, het oprichten en in stand houden van Zendingsvereènigingen, die op zich nemen gelden bg"een te brengen ieder ten behoeve van een bepaald deel der in artikel 3 bedoelde Zendingsterreinen en wier verhouding tot Het Centraal Comité in het huishoudelijk reglement wordt vastgesteld. Bestuur. Artikel 5. Het Bestuur van Het Centraal Comité bestaat uit minstens zeven leden, van wie ten minste twee behooren te zijn lid van het Bestuur van de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië. Bij vacature vult het Bestuur zich zelf aan. Artikel 6. Het Bestuur van Het Centraal Comité wjjst uit zijn midden aan den voorzitter, ondervoorzitter, secretaris en penningmeester. Leden. Artikel 7. Leden zjjn zjj, die bjj de oprichting der vereeniging tegenwoordig waren en zg die later door het Bestuur zjjn aangenomen. Het lidmaatschap wordt verloren: o. door overlijden; b. door ontslagneming. Artikel 8. Alle besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen behoudens het bepaalde bg' de artikelen 12 en 13. Bjj staking van stemmen over zaken beslist de voorzitter, wanneer het personen geldt beslist het lot. Dagelijksch Bestuur. Artikel 9. De dagelijksche leiding is opgedragen aan den voorzitter, secretaris en penningmeester. In geval van belet, afwezigheid of ontstentenis van één dezer leden wordt dit lid vervangen door den ondervoorzitter. Vertegenwoordiging. Artikel 10. Voorzitter en secretaris vertegenwoordigen het Bestuur zoo in als buiten rechten. Het tweede lid van artikel 9 is ook hier van toepassing. Jaarvergadering. Artikel 11. Jaarüjks wordt in de maand Mei een aigemeene vergadering gehouden waarin de secretaris verslag uitbrengt van de werkzaamheden van Het Centraal Comité in het afgeloopen jaar en de penningmeester mededeeling doet van den stand der kas. S t a t u t e n-w ij z i g i n g. Artikel 12. Tot wijziging dezer statuten kan slechts worden overgegaan indien % der leden zich daarvoor verklaart. Ontbinding. Artikel 13. Tot ontbinding van Het Centraal Comité kan alleen worden besloten in een aigemeene vergadering indien % der leden zich daarvoor verklaart. ... In deze vergadering wordt met inachtneming van het bepaalde bg artikel 1665 Burgerlijk Wetboek beslist over de aan de eigendommen van Het Centraal Comité te geven bestemming. Slotbepaling. Artikel 14. In alle gevallen waarin deze statuten niet voorzien beslist het Bestuur. 65. Instelling van collecten voor de Zending der Indische Kerk. (Circulaire van het Kerkbestuur ddo. 10 Augustus 1927 No. A. 31/9/19). Gedurende de maand Juni heeft het Kerkbestuur vrij wel onafgebroken dagelijks vergaderd met de predikanten-voorzitters der Commissies van hulppredikers in de Molukken. Deze vergaderingen zijn van groot nut geweest, aangezien alle belangen van onze Inlandsche ressorten successievelijk werden besproken en de noodige maatregelen in gemeenschappelijk overleg konden worden beraamd, opdat de veelvuldige arbeid der Indische Kerk in den grooten Oost onder Gods zegen tot meerder bloei zou kunnen gedijen. Een der punten van bespreking was ook het zendingswerk onzer Kerk in die gewesten en in verband daarmede de arbeid door het Centraal Comité voor de zending der Inlandsch Kerk op zich genomen. Deze arbeid van het Centraal Comité wordt door de voorzitters der Commissies van hulppredikers ten zeerste gewaardeerd. Geklaagd werd alleen over het feit, dat sommige gemeenten onzer Kerk, hoewel daartoe door het C. C. aangezocht, nog niets of nog veel te weinig bijdragen om in de groote geldelijke nooden van ons zendingswerk te helpen voorzien. Een gevolg daarvan is onder meer de ongelijkmatige hulpverleening over de verschillende hulppredikers-afdeelingen, waarvan sommige vrg bevredigend, andere evenwel geheel onvoldoende worden gesteund. Toch waren de Voorzitters der Commissies van oordeel, dat er in het systeem van steunverleening, gelijk dit door het C. C. is ontworpen, geen verandering moet worden aangebracht, aangezien juist het contact tusschen de hulppredikersafdeelingen en de steunende gemeenten een der meest noodzakelijke voorwaarden voor succes, ja voor groeiend succes, geacht werd te zipÜ. Nu is het ons Bestuur bekend, dat in sommige gemeenten de kerkeraden, of speciale zendingsvereenigingen dan wel plaatselijke comités — naast dan wel in samenwerking met de kerkeraden — werkzaam zgn om de belangen der hulppredikersafdeelingen steeds krachtiger te steunen. Ons Bestuur is van oordeel dat hier in het bijzonder voor alle kefkeraden een taak ter vervulling gereed ligt. Wg waardeeren zeer het werk door plaatselijke comités en plaatselijke zendingsvereenigingen ten deze verricht en spreken de hoop uit, dat deze tot steeds grooter bloei mogen geraken ten zegen onzer zendingsterreinen. Daarnaast willen wjj evenwel ook gaarne er toe medewerken, dat onze gemeenten als plaatselijke eenheden zich voor dit werk meer zullen gaan interesseeren. Ons is bekend, dat in sommige gemeenten de leden — juist als leden der gemeente — gaarne in de gelegenheid zullen worden gesteld om hun belangstelling voor ons zendingswerk daadwerkelijk te toonen. Ten einde nu elke gemeente en elk gemeentelid daartoe de gelegenheid, te bieden, verzoeken wjj Uwen Baad om ten minste vier malen 's j a a r s, speciale zendingscollecten voor het werk onzer kerk in de Molukken vast te stellen op daartoe gunstige Zon- of feestdagen. Dit viertal zou Uwe gemeente als een minimum mogen beschouwen. De vaststelling van een maximum laten wij aan Uwen Raad gaarne over. Behalve deze speciale collecten bevelen wij Uwen Raad ook zeer aan het plaatsen van zendingsbussen bij de uitgang der kerkgebouwen. Voorts gelieve Uw Raad er rekening mede te houden, dat bij de opmaking der jaarverslagen nauwkeurig wordt medegedeeld hoe groot de opbrengst van collecten en bussen voor dit doel geweest is en welke maatregelen voorts door Uw College zijn getroffen ten einde de offervaardigheid der gemeente en harer leden voor dit buitengewone belang onzer kerk op te wekken en te vergrooten. De bijeengebrachte zendingsgelden worden verzonden op de wjjze als het C. C. dit heeft aangeduid, n.1. 90% gaat rechtstreeks naar den betrokken predikant-voorzitter der Commissie van hulppredikers te Amboina, te Koepang of te Makassar (*) met opgave van de afdeeling voor welke de gelden bestemd zjjn. De resteerende 10% worden overgemaakt aan den penningmeester van het Centraal Comité, den heer P. J. M. Zu'ïd e ma, S e r ang st r a a t 2 t e "Weltevreden, onder mededeeling hoeveel en voor welke afdeeling in hoofdsom werd verzonden aan den betrokken predikant in de Molukken. Aan de Kerkeraden der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië. Het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië De Voorzitter, BERBNDSBN. De Adjunct-Secretaris, ULJEE. 66. Eerbiediging van den Zondag. (Bijblad 7297 Circulaire'van den lsten Gouvemements-Secretaris dd. 3 Augustus 1910 No. 1741). Aan de Hoofden van gewesteljjk bestuur. Bü de dezerzjjdsche geheime circulaire van 7 Juli 19üd JNo. jió werd UHEdG. in kennis gesteld met den wensch der Regeering dat de ter gelegenheid van verjaardagen van H. M. de Koningin of van een der leden van Haar Huis, van wege de civiele of militaire autoriteiten of door particulieren georganiseerde feestelijkheden met op Zondag zouden worden gevierd, en werd U verzocht daarmede waar noodig, rekening te willen houden en zooveel mogeluk te willen bevorderen dat ook particulieren in den aangegeven zin werd gehandeld. (') Sedert opgeheven. Het is den Gouverneur-Generaal gebleken dat de strekking van deze aanschrijving in de praktijk te beperkt wordt opgevat, en wel alsof zij uitsluitend gericht is tegen feestelijkheden op Zondag ter eere van bedoelde verjaardagen. Zg'ne Excellentie erkent dat de bewoordingen der circulaire tot die beperkte opvatting aanleiding geven maar wanneer men zich rekenschap geeft van hetgeen tot toelichting van den wensch der Regeering in de aanschrijving werd aangevoerd, blijkt duidelijk dat zij wel werd uitgevaardigd naar aanleiding van de viering op Zondag van verjaardagen van H. M. of van leden van het Koninklijk Huis, maar dat haar een meer aigemeene strekking moet werden toegekend, en zij in het algemeen gericht is tegen de organisatie door landsdienaren van of hunne deelneming aan elke publieke feestelijkheid op Zondag. Het niet eerbiedigen van den Zondag door de Overheid, welke eene Christelijke natie vertegenwoordigt, kan — zoo werd toch in meerbedoelde circulaire gezegd — allerminst strekken om aan Heidenen en Mohammedanen eerbied voor ons karakter en onze overtuiging in te boezemen. In verband met een en ander heb ik de eer, op last van den Landvoogd, UHEdG. mede te deelen, dat het de bepaalde wensch van Zijne Excellentie is, dat de landsdienaren zich zullen onthouden van elke officieele of semi-officieele bemoeienis met feestelijkheden op Zondag, welke een publiek karakter dragen, en dat bij publieke feestelijkheden op Christelijke feest- en herinneringsdagen er voor worden gezorgd, dat gedurende den kerktijd geen openbare vermakelijkheden plaats vinden, gedurende dien tijd althans aan de feestviering geen officieel karakter worde gegeven. 66a. Zondagsrust. Feestdagen. (Circulaire Gouvemements-Secretaris dd. 30 Maart 1903 No. 1085). Bijblad No. 5851. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur en de Aigemeene Rekenkamer In voldoening aan ter zake bekomen bevelen heb ik de eer U mitsdien te verzoeken er voor te willen waken en doen waken, dat aan het aangenomen beginsel ook in den vervolge zoo streng mogelgk de hand worde gehouden en dat, tenzij zulks bg aigemeene of bgzondere voorschriften in het belang van den dienst wordt bepaald, op de Gouvernementsbureaux en andere Landsinstellingen op Zondag niet gewerkt wordt, tenzij dit bepaald onvermijdelijk is. Mede in voldoening aan bekomen bevelen teeken ik hierbg aan, met verzoek om de onder Uw Departement ressorteerende Colleges en autoriteiten v.z.n. daarmede in kennis te willen doen stellen, dat de Landvoogd, met aanvulling van het voorkomende in het aangehaald No 2815 van het Bijblad, als de dagen, waarop de Gouvernementsbureaux enz. voor welke niet anders is of zal worden bepaald, gesloten zullen zijn, behalve de Zondagen, wenscht aangemerkt te zien: de verjaardagen van H. H. M. M. de Koningin en de Koningin Moeder dien van Z. K. H. den Prins der Nederlanden, Hertog van Meeklenburg en van H. K. H. Prinses Jnliana C) en voorts den Nieuwjaarsdag, den Goeden Vrijdag, den tweeden Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den tweeden Pinksterdag en de beide Kerstdagen. 67b. Mohammedaansche feestdagen. Sluiting van 'sLands kantoren enz. op de zes in den Regeeringsalmanak vermelde Mohammedaansche feestdagen; (Rondschrijven Gouvemements-Secretaris dd. 5/3—1918 No. 557/1). Bijblad 8929. Aan de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur en de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. In den laatsten tijd is in Inlandsche (Mohammedaansche) kringen herhaaldelijk de wensch geuit dat van ambtelijke zijde meer rekening worde gehouden met de viering van Mohammedaansche f eestof gedenkdagen. . . De billijkheid van dat verlangen wordt door de Regeering erkend en in verband hiermede oordeelt de Gouverneur-Generaal het gewenscht, dat bij de regeling van werkzaamheden op de Landskantoren en bij verschillende diensten zooveel mogelijk op die feestdagen acht wordt geslagen. . . Voorzoover "zulks met de belangen van den dienst is overeen te brengen zullen derhalve op die dagen de kantoren geheel of gedeeltelijk gesloten kunnen worden dan wel zal aan het Mohammedaansche personeel verlof zijn te verleenen, terwijl bij de openbare diensten de bestaande regelingen voor Zondagen en Christelijke feestdagen v.z.n. waren toe te passen. __ Waar het betrokken personeel niet grootendeels uit Mohammedanen bestaat, zal uiteraard van sluiting der kantoren enz. geen sprake behoeven te wezen, doch ware rekening te houden met de individueele belangen van aldaar in dienst zijnde Mohammedaansche ambtenaren of beambten. . . Ten einde misverstand nopens den juisten datum van de viering der onderwerpelijke godsdienstige feestdagen te voorkomen, ziulen als maatstaf dienen te worden aangenomen de zes m den Regeeringsalmanak van Nederlandsch-Indië vermelde data, nl.: 1 Asjoera, 10 Moeharram. 2 Mauloed (Garebeg mauloed), 12 Rabioe'1 awal. 3 Hemelvaart van Moehamad, 27 Redjeb. (') Aldus aangevuld bij Bijblad No. 7247. 4 Begin der Poeasa, 1 Ramelan. 5 Einde der Poeasa (Idoe'1 fitr), 1 Sjawal. 6 Idoei Korban (Garebeg Besar), 10 Dzoe'lhiddjah. j n n ïi-i. -ij Uwer Excellentie Op last van den Gouverneur-Generaal neb ik de eer TT TT , „—r* V H. Edel Gestr. te verzoeken reeds gedurende het loopende Europeesehe kalenderjaar, met den in het vorenstaande uitgedrukten wensch van den Landvoogd rekening te houden en te doen houden. 68. Kinderbescherming. I. Landsgestichten, waarin ter beschikking van de Éegeering gestelde minderjarigen (zie artikelen 45 en 46 van het Wetboek van Strafrecht) van alle landaarden worden opgenomen. Deze gestichten zijn mede bestemd tot opneming van de minderjarigen, bedoeld bij de art. 302 en 384 van het Burgerlijk Wetboek en Van de personen, bedoeld bij art. 134 van het Reglement op de rechtelijke organisatie en bij het le lid van art. 234 van het Inlandsch Reglement en van artikel 269 van het Rechtsreglement Buitengewesten. 1. Het Landsopvoedingsgesticht voor jongens te Semarang. 2. „ „ „ „ „ Malang. 3- it ,, „ „ „ Ngawi. 4. „ „ „ „ i Tangerang. 5. „ „ „ meisjes „ Tangerang. II. Particuliere gestichten, waarin vorenbedoelde jeugdige personen, zooméde voogdijkinderen kunnen worden opgenomen. 1. Het Tehuis van de vereeniging Dorcas te Batavia (*) (4). 2. De opvoedingsgestichten te Soekaboemi (jongens-, meisjes-, kinderen kleuterhuis) van het Genootschap van In- en Uitwendige Zending te Batavia ("-) (4). 3. De Oranje Nassau-gestichten te Magelang ("-) (4). 4. De Witte Kruis-Kolonie nabjj Salatiga (2) (4). 5. De Landbouwkolonie te Klakah van de vereeniging Pro Juventute te Soerabaja (3) (*). 6. Het Tehuis voor Chineesche meisjes van de vereeniging Ati Soetji te Batavia (B) (4). 7. Het Klooster van de Zusters van den Goeden Herder te Batavia ("■) (4). 8. Tehuizen voor vrouwen en meisjes van het Heilsleger te Weltevreden en Semarang (1) (4). (') Alleen Europeesehe kinderen. (2) Alleen Inlandsche kinderen. (*) Alle landaarden. (4) Ook bestemd voor gewone armlastige kinderen. (5) Alleen Chineesche kinderen. Noot. Alle inlichtingen, samenhangende met dit onderwerp (o.a. vrij reizen, ook voor het geleide; betalingsvoorwaarden, categorie waartoe de kinderen behooren) worden gaarne verstrekt door „de afdeeling Tucht-, Opvoedingsen armwezen van het Departement van Justitie te Weltevreden. ttl. Vereenigingen ter bestrijding van de criminaliteit van jeugdige personen in N. I. De Vereeniging Pró Juventute te: 1. Batavia. 2. Semarang. 3. Soerabaja. 4. Malang. 5. Probolinggo. 6. Bandoeng. 7. Medan. 8. Padang. 9. Djokjakarta. IV. Particuliere gestichten, voornamelijk bestemd voor weezen en verlaten kinderen. 1. Het Djatigesticht te Weltevreden. 2. Het Parapatan Weezengesticht te Weltevreden. 3. Het Vincentiusgesticht (a. jongenshuis, b. meisjeshuis) te Weltevreden. 4. Het Vincentiusgesticht te Buitenzorg (alleen voor jongens). 5. De Tehuizen van het Heilsleger voor arme kinderen te Salatiga en Bandoeng. 6. Het R. Kath. Weeshuis te Semarang. 7. „ Prot. 8. Het Tehuis voor arme kinderen te Madioen. 9. De Javaansche weezeninrichting Pangepokoro Botjah Lolo te Toeloengagoeng. 10. Het Weeshuis der Protest, gemeente te Soerabaja (alleen voor meisjes). 11. Het jongensweeshuis te Soerabaja. 12. Het R. Kath. Weeshuis te Padang (jongens). 13. , „ „ » » (meisjes). 14. Het kinderhuis van de stichting Jeugdzorg te Buitenzorg. 15. Het R. Kath. Meisjesweeshuis te Soerabaja. 69. Gestichten van liefdadigheid, waarin voornamelijk volwassen hulpbehoevenden verzorgd worden. 1. Het De Groote-Hofje te Weltevreden, opgericht door de Diaconie der Evangelische gemeente, dat onderdak geeft aan een 24-tal ouden van dagen (uitsluitend vrouwen) die tevens een vaste onderstand ontvangen uit de diaconiekas. 2. Het nieuwe Hofje, eveneens opgericht door de Diaconie der Evangelische gemeente te Weltevreden, dat woning biedt aan een beperkt getal min-vermogenden, die naar gelang van hun inkomen daarvoor eene kleine vergoeding moeten geven. 3. Vereeniging Eijkenstichting, voorheen Bataviasche Bedelaars Kolonie. , 4. Tehuis voor (gevallen) vrouwen en meisjes, van het Leger des Heils, te Weltevreden en te Semarang. 5. Blinden-instituut te Bandoeng, waar blinde kinderen, voorloopïg slechts van Europeeschen landaard, worden verpleegd en onderwezen, benevens eene werkinrichting, waar aan Inlanders en Vreemde Oosterlingen gelegenheid wordt gegeven om voor hen geschikte ambachten te leeren en te beoefenen. 6. Armenkolonie te Blondo (Magelang). Ibeide inrichtingen, uitgoenrs'trfkk™ tofve? zorging van zwakzinnigen en gebrekkigen. •9. Uude-mannenhuis te Semarang. Deze inrichting is bestemd tot huisvesting van Europeanen en met dezen gelijkgestelden, die in den vorm van gagement, pensioen, rente van eenig kapitaal, aan hun verleenden onderstand als anderszins, in het genot verkeeren van voldoénde middelen ter voorziening in hun levensonderhoud en dat van hun in het gesticht verblhfhoudend gezin, behoudens de aan hen van Landswege te verstrekken tegemoetkomingen. Machtiging tot opneming in- en tot onvrn'wiUig ontslag uit het gesticht wordt verleend door den Resident op voordracht van den Assistent-Resident voor de politie te Semarang in overleg met den regent. 10. Bedelaarskolonie Boegangan te Semarang, van het Leger des Heils. 11. Vereeniging „Kedirische Armenzorg"; onderhoudt eene inrichting tot huisvesting van bedelaars. 12. Landbouwkolonie Ealawara (res. Manado), van het Leger des Heils. 70. Maandelijksche abonnementskaarten voor bezoek aan scholen en voor het volgen van godsdienstonderwijs. TARIEF XXX. SPECIAAL TARIEF en BEPALINGEN voor maandelijksche abonnementskaarten voor bezoek aan scholen en aan inrichtingen yan onderwijs tot het verkrijgen der voor de bekleeding van eenig ambt of het uitoefenen van eenig bedrijf noodige vak-kennis / j v r het ontvangen van onderwijs als in hoofde dezes vermeld (godsdienstonderwijs daaronder begrepen) stellen de Staatsspoor en tramwegen op Java in locaal- en onderling verkeer abonnementskaarten op naam verkrijgbaar, geldig gedurende één kalendermaand tot en met den derden der volgende maand, telkens op den dag, dat onderwijs genoten wordt, den dag daarna voorafgaande of den dag daaropvolgende voor het ..vervoer in de 2de klasse en 3de klasse compartimenten in bepaald aangegeven treinen (met uitzondering van de expres- en van wege den spoorwegdienst aan te wjjzen sneltreinen) op bepaald aangegeven trajecten tegen prijzen respectievelijk van ƒ 6.— (zes gulden) en f2(twee gulden) op de volgende voorwaarden: 1. dat de verstrekking der vorenbedoelde kaarten alleen plaats heeft aan personen die geen eigen inkomsten hebben; dat de aanvrage tot het verkrijgen van bedoelde kaarten — welke aanvrage opgemaakt moet worden voor eiken persoon afzonderlijk — mede onderteekend wordt door het hoofd van de school of de inrichting van onderwijs (cursus) en ingediend wordt voor de 2de klasse minstens tien en voor de 3de klasse minstens één dag vóór het in gebruik nemen der kaart bij den Chef van het begmstation van het baanvak, waarvoor de kaart gewenscht wordt. Het formulier deiaanvrage wordt kosteloos verstrekt; dat de houders der bedoelde kaarten der 2de klasse, bg plaatsgebrek in die klasse, verplicht zijn genoegen te nemen met vervoer m de 3de klasse; dat de kaarten geen aanspraak geven op vrij vervoer van bagage, uitgezonderd de sub 7c bedoelde artikelen en de houders dier kaarten ook geen bagage tegen betaling — met uitzondering van één rgwiel of motorrijwiel per kaart — mogen medenemen; dat de kaart steeds op eerste aanvrage van de controleerende beambten moet worden vertoond en zoo daaraan niet kan worden voldaan, de reiziger geacht wordt zich onder behoorlijk plaatsbewgs in den trein te bevinden; dat de kaart ook geldig is voor andere treinen dan daarop zijn vermeld, indien de houder een schriftelijk bewijs van den betrokken onderwijzer kan vertoonen, waarin wordt verklaard, dat de leerling genoodzaakt is eerder of later huiswaarts te keeren; dat de kaart ingenomen en voor de loopende maand ongeldig verklaard wordt, zonder aanspraak op eenige vergoeding; terwgl voor de daarop volgende maand geen kaart wordt uitgereikt; o zoodra zij, als plaatsbewijs dienstdoende, in andere handen word. aangetroffen dan in die van den daarop vermelden houder; b zoodra zg benut wordt op andere trajecten of in andere treinen of in rgtuigcompartimenten van eene hoogere klasse, (suppleeren voor eene hoogere klasse is niet toegestaan) of op andere dagen dan op de kaart vermeld is; o. indien de houder in het bezit is van andere colli dan schoolbehoeften of voedingsmiddelen voor eigen gebruik of van de emballage die voor voedingsmiddelen op heenreis heeft gediend; d bg wangedrag op de stations of in de treinen „na eenmaal daarvoor gewaarschuwd te zgn. Deze eerste waarschuwing wordt door den Stationschef c.q. Hoofdconducteur (Treincontroleur), met den datum vermeld op de kaart en overgebracht door den verstrekker der nieuwe kaart op alle daarna uit te geven kaarten". , n . _ „ i dat voor doorloopende abonnementen de kaart voor de nieuwe maand verstrekt wordt, na inlevering van de afgeloopen abonnementskaart uiterlijk op den vierden der maand, of bg gemis daarvan, van een duplicaat kaart, welke bg den stationschef tegen betaling van een gulden verkrijgbaar is; _ Na afloop van een vacantie kan, zonder bgbetalmg van één gulden, een nieuwe kaart worden afgegeven, tegen inlevering van de kaart, die vóór de vacantie nog in gebruik was; krachtens het abonnement kan geene schadeloosstelling van de btaats- spoorwegen worden gevorderd terzake van oponthoud, staking, vertraging of verandering van den dienst, vermindering van het aantal treinen of gebrek aan plaats ruimte. II. Aan personen, die het voortdurend recht wenjschen te hebben om een rijwiel op hunne reizen mede te voeren, worden .speciale schoolabonnementskaarten verstrekt tegen prijzen van respectieveüjk ƒ 9.— (negen gulden) en ƒ 5.— (vijf gulden) voor de 2de en 3de klasse. 71. Diaconiefondsen zijn vrijgesteld van inkomsten-belasting. UITTREKSEL uit het Register der Beschikkingen van den Hoofdinspecteur van Financiën,,, No. I B 3/3/13. "Weltevreden, den 20 Maart 1928. DE HOOFDINSPECTEUR VAN FINANCIËN Herlezen: 1. het schrijven gedagteekend Koepang 7 October 1926 No. 602 van Dr. G. A. A. van den Wijngaard, Predikant-Administrateur van het „Diaconiefonds der Protestantsche Gemeente Timor-Koepang"; 2. de brieven van den Inspecteur van Financiën, Hoofd der Inspectie Makassar van 28 Januari 1927 No 187 en 8 Februari 1928 No. 122; Gelezen: ' den brief van genoemden Inspecteur van 10 Maart 1928 No. 122; Gelet op artikel 61 der herziene ordonnantie op de inkomstenbelasting 1920 (Staatsblad 1921 No. 312 jo. Staatsblad 1925 No. 171); Heeft besloten: De aan het Diaconiefonds der Protestantsche Gemeente te TimorKoepang vd., opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting over de iaren a. 1922 6. 1923 c. 1924 bedragende a. ƒ 22.36 (twee en twintig gulden, zes en dertig cent) b. ƒ 22.36 (twee en twintig gulden, zes en dertig cent) c. ƒ 22.36 (twee en twintig gulden, zes en dertig cent) o. t/m c. te vernietigen, onder aanteekening dat belanghebbende zich voor de restitutie van eventueel te veel betaalde belasting onder overlegging van de betrekkelijke aanslagbiljetten kan wenden tot den Resident van Timor en Onderhoorigheden. Afschrift enz. Aan Stemt overeen met voors. Register, De Inspecteur van Financiën, (w. g.) B. R. SCHTJLTZ. 13 72. Vrijstellingen van verpondingsbelasting. (St 1912 No 31 jis. St. 1914 Nos. 111 en 235, St. 1915 No. 710, ( St 1917 Nos. 51, 132, 154 en 245, St. 1918 No. 132, St. 1919 Nos. 156 en 598 en St. 1920 No. 827 en St. 1923 No. 631). Art. 2. (1) Van de belasting zijn vrijgesteld: 2e. kerkgebouwen met hunne erven; 3e. openbare begraafplaatsen; 4e. onroerende goederen, ter beoordeeling van den GouverneurGeneraal, gebezigd wordende voor instellingen van weldadigheid 8e onroerende goederen, ingeschreven ten name van instelüngen en vereenigingen, welke rechtspersoonlijkheid bezitten en door- deze r^nrichtingen van hooger-, middelbaar-, lager- en yoorbereidingsonderwijs, zoomede van vakonderwijs, de laatste voor zoover zij de opleiding beoogen tot een bepaald beroep en de daarbij behoorende onderwijzerswoningen, mits die ïnricatingen, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, niet strekken tot uitoefening van een winstgevend bedrnf; b. internaten, al dan niet aan de onder a bedoelde onderwijsinrichtingen verbonden, die in aanmerking komen voor de toekenning van bijdragen uit 's Lands kas. 73. Vrijdom van port. Artikel 29 van de in Staatsblad 1925, No. 516 (laatstelijk gewijld bii Staatsblad 1926 No. 483) opgenomen bepalingen ter uitvoering van hel Reglement voor den Postdienst in Nederlandsch-Indie bepaalt: (1) Vrijdom van port wordt verleend: A. enz. P Voor de briefwisseling (w.o. ook de verzending van documenten en °- IXe^Sen^elk! geacht kunnen worden ^r ^n, te behooren, doch met uitzondering van oningevulde registers en gedrukten' al dan niet gefolieerd, genummerd of onderteekend) ter zake van den openbaren dienst tusschen: li', het'Bestuur over de Protestantsche Kerken de HjJ^« Gewestelijk bestuur en de Residenten Afdelingshoofden m provinciën en in andere op den voet van artike119 dei Indische Staatsregeling (vroeger artikel7a van het. Reglement op het beleid der Regeering van Ned. Indie). ingestelde gewesten eenerzijds en de kerkeraden der Protestantsche gemeenten anderzijds. (!) Daartoe behooren ook tehuizen voor militairen. Een verzoek om uitbreiding te geven aan den bestaanden portvrijdom in dien zin, dat met name de correspondentie tusschen de predikanten en de- kerkeraden vrg' van port zou zijn, is door de Begeering afgewezen. 74. Vrijstelling van den krijgsdienst (Stbl. 1924 No. 44). Artikel 70. Geestelijken, enz. (1) Vrijstelling van den dienst wegens het bekleeden van een geestelijk of een godsdienstig of menschlievend ambt of wègens opleiding tot zoodanig ambt wordt verleend aan den dienstplichtige, die: a. het ambt van predikant of leeraar bij een kerkelijke gemeente of plaatselijke kerk uitoefent; b. den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen en daarbij geen niet-kerkelijke bezoldigde of onbezoldigde betrekking uitoefent; c. door het ontvangen van de kerkelijke wjjding de hoedanigheid van priester, diaken of subdiaken bij de Roomsch-Katholieke kerk heeft verkregen en als zoodanig werkzaam is; d. bij een Israëlitische gemeente het predik- of eenig ander bezoldigd geestelg'k ambt voortdurend en met uitsluiting van iedere andere niet-kerkelijke betrekking uitoefent; e. zendeling, zendingsconsul, missionaris of Roomsch-Katholieke ordebroeder is; f. met het stellig gebleken voornemen zich uitsluitend voor bedoeld ambt te bekwamen, in Nederlandsch-Indië wordt opgeleid tot een der onder a tot en met e hiervoren genoemde ambten of rangen en daarbij geen niet-kerkelijke bezoldigde of onbezoldigde betrekking uitoefent. • i, ^ De vrÜstellin*? wordt aangevraagd bij verzoekschrift, gericht aan den betrokken dienstplichtcommissaris, die bevoegd is de vrnstelling te verleenen. (3) De vrijstelling wordt verleend voor den tijd, gedurende welken het ambt of de rang wordt bekleed of de opleiding duurt. 75. Het jaarverslag. 1. Indieng en inrichting van het jaarlgksch al gemeen kerkelijk verslag. Besluit van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 30 Junij 1848 No. 11. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën van 14 Pebruarij 1848 lett. A No. 1/77, in antwoord op den dezerzijdschen brief van den 27sten April 1841 No. 228/31, verhandeld bij besluit van 27 April 1847 No. 31, te kennen gevende: dat het jaarlijksch verslag, door het Bestuur der Protestantsche kerk in Nederlandsch-Indië te geven, volgens art. 24 van het Reglement voor dat Bestuur, goedgekeurd en vastgesteld bjj Koninklijk besluit van 28 Oetober 1840 No. 57 en in wérking gebracht bij Indisch besluit van 30 Oetober 1844 No. 2 (Staatsblad No. 34), eigenaardig behoort tot de stukken, waarin geene voorstellen ter beslissing van het Gouvernement staande zijn bevat; . dat met zoodanig verslag toch blijkbaar alleen is bedoeld eene stoffelijke en zedelijke statistiek van de onderscheidene gemeenten in Indië en mitsdien een stuk, dat zich niet resumeert in bepaalde voorstellen; . , . , . dat van deze beschouwing uitgaande, het jaarlrjksch verslag geacht moet worden te behooren tot de onderwerpen, bedoeld bij het eerste gedeelte van art. 14 des gemelden reglements, weshalve dat stuk, als bestemd voor de Kommissie tot de zaken der Protestantsche kerken m Nederlandsch Oost- en West-Indië, aan het Kollegie behoort te worden gerigt en aan het Gouvernement onder cachet volant moet worden aangeboden; . dat het overigens van zelve spreekt, dat de aanmerkingen en toelichtingen van de Indische regeering op dat stuk, bij voortduring, met belangstelling zullen worden ontvangen en dat, wanneer die aanmerkingen terug bleven, het doel der aanbieding onder cachet volant grootendeels zou worden gemist. Is goedgevonden en verstaan: Van het vorenstaande bjj deze aanteekening te houden. Afschrift enz. 2. Drukken van het Algemeen verslag van de Protestantsche kerken in Nederlandsch-Indië. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 27sten April 1895 No. 6. Gelet op enz. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat het Algemeen Verslag van de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië te beginnen met dat over het jaar 1893, zonder verdere bemoeiing van de Eegeering, om de twee jaren ter Landsdrukkerij voor rekening van den Lande zal worden gedrukt tot een getal van 400 (vier honderd) exemplaren; met uitnoodiging aan het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië, om daarvan: 15 exemplaren voor den Minister van Koloniën, 1 exemplaar voor den Gouverneur-Generaal, 6 exemplaren voor den Raad van Nederlandsch-Indië, 6 exemplaren voor de Aigemeene Secretarie, en 4 exemplaren voor den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid te bestemmen, en de overige exemplaren voor zooveel noodig te verstrekken aan kerkelijke autoriteiten en belangstellenden, die daarvoor in aanmerking komen. Extract enz. 3. De jaarverslagen der gemeenten behoeven niet het visum van het hoofd van gewestelijk bestuur. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 2 April 1857 No. 22. (Bijblad No. 159). Een der Residenten op Java heeft voorgesteld om vast te stellen, dat de verslagen, jaarlijks in voldoening aan artikel 24 van het Reglement op het bestuur der Protestantsche kerk in. Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1844 No. 34) door de kerkeraden der verschillende Protestantsche. gemeenten aan het kerkbestuur in te dienen, vooraf door de kerkeraden ter inzage zouden worden gezonden aan de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur, die van deze toezending zouden moeten doen blijken door de vérslagen voor „gezien" te teekenen, enz. Hierin is niet getreden. Het jaarljjksch verslag, hier bedoeld, is een zuiver kerkelijk stuk. Bij het besluit van 30 Juni 1848 No. 11 is de zienswijze van het Opperbestuur omtrent hetzelve meer (bepaaldelijk aan het Bestuur der Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië medegedeeld, en daarbij opgemerkt, dat met hetzelve alleen wordt bedoeld eene stoffelijke en zedelijke statistiek van de onderscheidene gemeenten in Indië, en mitsdien een stuk dat zich niet resumeert in bepaalde voorstellen die ter beslissing staan van het Gouvernement. Het verslag moet geacht worden te behooren tot de onderwerpen, bedoeld bij het le gedeelte van art. 14 van het Reglement op het kerkbestuur, waaruit reedis volgt dat de hoofden van plaatselijk of gewestelijk bestuur, de inzage van het verslag niet behoeven of behoeven kunnen. Hoewel het eigenaardig is dat alle stukken van kerkeraden, waarin bepaalde voorstellen van plaatselijken aard vervat zijn, omtrent welke door het Gouvernement behoort te worden beslist, door intermediair van de hoofden van gewestelijk bestuur worden ingediend, en zooals bij Staatsblad 1845 No. 27 speciaal ten aanzien van die stukken uitdrukkelijk is voorgeschreven, — behoort alle inmenging van de plaatselijke overheid vermeden te worden, waar dit motief niet bestaat (Besluit 2 April 1857 No. 22). 4. Bepaling voor de jaarverslagen der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië. Art. 1. De Kerkeraden der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië verzenden jaarlijks vóór of op 15 Februari aan het Kerkbestuur verslagen omtrent den toestand der gemeenten van hun ressort in het voorafgaande jaar. Art. 2. De predikanten en hulppredikers zijn, als voorzitters der kerkeraden, verantwoordelijk voor het indienen der jaarverslagen. Het niet indienen ervan is plichtverzuim, waarop art. 38 van het Reglement van kerkelijk opzicht en kerkelijke tucht wordt toegepast. Art. 3. De jaarverslagen worden met de vereischte zorg en nauwkeurigheid opgemaakt, zoodat daaruit een volledig en vertrouw- baar algemeen verslag kan worden samengesteld ter indiening aan de Regeering (volgens art. 24 van Staatsblad 1844 No. 34). Aan den voet der kolommen worden de totalen opgegeven. Het is van het grootste belang dat de verslagen ruime gelegenheid schenken tot vergelijking met die over vorige jaren. Alleen zulke vergelijking toch stelt in staat tot het vormen van een oordeel over den bestaanden toestand. Verschillen van eenige beteekent met net onmiddellijk voorafgaande jaar behooren daarom te worden toegelicht of opgehelderd; bijzondere verschijnselen dienen eenigszms op den voorgrond te worden geplaatst. Dit geldt vooral hoofdstuk I, Statistiek, waarin — behoudens bijzondere omstandigheden — steeds eenzelfde rangorde in de opsomming der gemeenten moet worden in acht genomen en met nauwkeurigheid de juiste aantallen zielen en lidmaten der gemeenten moeten vermeld worden. Ook aan opgaven omtrent de verspreid wonenden moet daarbg de noodige zorg worden besteed. In noten onderaan de tabel of in een afzonderlijk aanhangsel van het hoofdstuk worde in beknopten vorm alles vermeld wat tot verduidelijking en opheldering kan strekken en wat noodzakelijke afwijkingen van het vorige verslag kan verklaren. In hoofdstuk n wordt enkele malen te veel, somtnds echter weer te weinig vermeld. Het is wellicht een gevolg van de speciale vermelding in onze vroegere circulaire, dat „met name ook van het huwelijksleven de aigemeene toestand moet worden medegedeeld, dat in de verslagen omtrent sommige gemeenten de toestand van het huwelijksleven te uitvoerig wordt geschetst en daardoor te veel op den voorgrond treedt Hoofdstuk II moet in het algemeen een zoo juist mogelijk beeld geven van het godsdienstig leven in de gemeente — waarbjj het bezoeken der openbare godsdienstoefeningen niet de eenige maatstaf behoort te zjjn — en van de vorderingen der gemeenteleden m het streven naar zedelijke volmaking en het betrachten van het goede. Daarbij komen uiteraard de matrimonieele verhoudingen ter sprake. Aan de verslagen der Europeesehe gemeenten, waarbn Inlandsche of Chineesche Christenen worden gevonden, moet eene t we e de tabel worden toegevoegd, bevattende de gegevens, bedoeld in de kolommen 6 t/m 40 der eerste tabel en uitsluitend gegevens bevattende omtrent de niet-Europeesche Christenen. Aan den voet van dien staat moeten dan gegevens omtrent de Christen-Vreemde Oosterlingen worden vermeld. , Bü de verslagen van die hulppredikers-afdeelingen, waar Protestantsche gemeentescholen onzer Kerk worden aangetroffen worde een tabellarische staat gevoegd naar het hier bijgevoegd model. Art. 4. Ieder jaarverslag vormt op zich zelf een volledig geheel; verwijzingen naar vroegere verslagen mogen er met m voorkomen. Art. 5. Voorstellen of verzoeken aan het Kerkbestuur, naar aanleiding van de in het jaarverslag behandelde onderwerpen, behooren niet in dat verslag, maar bij afzonderlijke missive te worden medegedeeld. .Art. 6. Bg gemeenten van Europeanen wordt het jaarverslag, tot teeken van goedkeuring, onderteekend door alle kerkeraardsleden, met vermelding van ieders kwaliteit in den kerkeraad. Indien een of meer kerkeraadsleden niet kunnen onderteekenen, omdat zg bij het verzenden van het verslag ziek of niet ter plaatse aanwezig zgn, of ook indien een of meer kerkeraadsleden de onderteekening weigeren wegens bezwaren tegen den inhoud van het verslag, wordt dit aan het slot van het verslag medegedeeld, terwjjl in het laatstbedoelde geval die kerkeraadsleden hunne bezwaren bg afzonderlijke missive aan het Kerkbestuur indienen. Ten slotte moeten wg' U mededeelen dat de Landvoogd heeft beslist, dat in het vervolg de voor de gemeenteverslagen benoodigde getallen-gegevens, betreffende de aantallen zielen en lidmaten der Protestantsche Kerk, in den regel buiten bemoeienis der Europeesehe en/of Inlandsche bestuursambtenaren behooren te worden verkregen. Voortaan zullen dus, behoudens uitzonderingen door de noodzakelijkheid geboden, de Kerkeraden (en hunne gedelegeerden) en Hulppredikers zich die gegevens moeten verschaffen op zoodanige wjjze als plaatselijke omstandigheden het meest geschikt en het best mogelgk doen oordeelen. 5. STATISTIEK DER PROTESTANTSCHE GEMEENTESCHOL^ DE HULPPREDIKERS AFDEELING (Model bedoeld in art, 3 laatste ali^^an de vooraafgaande bepalingen). Aantal scholen (namen der gemeenten). Aantal leerkrachten. Aantal leerlingen. Inkomsten. Uitgaven. Gesubsidieerde ! Niet gesubsidieerde school te. school te. | Inl. leeraar volksonderw. Goeroe djam volksonderw. Kweekeling volksonderw. Inl. leeraar zonder akte v. 0. Goeroe djam zonder akte v.o. Kweekeling zonder akte v.o. ' f Chris te- / a nen. J J __' i Mohame- g j danen. 1 Heidenen. Totaal. Subsidiën. Yolksbijdragen. Andere inkomsten. Totaal. ! I | ! j ! ' ' I I ! Totaal 6. Circulaire van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië van 14 November 1908 No. 374. Aangezien het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië het wenscheüjk acht, dat eenige uitbreiding worde gegeven aan de door de predikanten en hulppredikers in te dienen jaarverslagen, bedoeld bg de circulaires dd. 15 September 1893 No. 437, 21 April 1898 No 117 en 16 Oetober 1905 No. 291a, heeft het College onderstaand plan ontworpen, waarnaar voortaan het verslag behoort te worden ingericht. HOOFDSTUK t Statistiek der gemeenten. (Zie den tabellarischen staat bedoeld bg de circulaire van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indie van 16 Oetober 1905 No. 29Ja). HOOFDSTUK II. Godsdienstig en zedelijk leven. Uit den aard der zaak kunnen hiervoor geene vraagpunten gesteld worden Men doe mededeeling omtrent den algemeenen toestand van het godsdienstig en zedelijk leven, met name ook van het huwelgksleven. Waar zich bgzondere feiten of verschijnselen op dat gebied hebben voorgedaan, gunstige of ongunstige, teekenen van voor- of achteruitgang, vermelde men die. HOOFDSTUK III. Godsdienstoefeningen. a. Opgaaf van het aantal godsdienstoefeningen, in iedere gemeente gedurende het verslagjaar gehouden. Waar in Europeesehe gemeenten ook Maleische godsdienstoeleningen gehouden zgn, worden deze afzonderlijk vermeld. b. Op welke dagen en welke uren hebben de godsdienstoefeningen plaats c. Hoe? dikwijls en wanneer is in het verslagjaar het H. Avondmaal bediend? , d. Werden er bijbeloefeningen, bidstonden of voordrachten van godsdienstigen aard gehouden? e Hoe was de opkomst der gemeente, zoowel bg de gewone godsdienstoefeningen, als bidstonden en voordrachten van godsdienstigen aard I f. Bestaan er in Uwe gemeente ook jongelings-, jongedochters-, of zangverenigingen met godsdienstige strekking? g. Bestaan er zangscholen voor kinderen en volwassenen tot het aanleeren der Psalmen en Gezangen? h. Werd- er in iedere godsdienstoefening voor armen en kerk gecollecteerd? j. Werd er ook in het verslagjaar eens of meermalen in de godsdienstoefening gecollecteerd voor de zending? of voor liefdadige instellingen? k. Bestaan in de gemeente vereenigingen voor uit- of inwendige zending, evangelisatie, militair tehuis, met of zonder bemoeienis Van den Kerkeraad? I. Werd het gezang der gemeente door orgelspel of andere instrumentale begeleiding gesteund? m. Zjjn de kerkgebouwen, benevens het kerkmettbilair in goeden staat en zjjn dezelve tegen brandschade verzekerd? Waar geene kerkgebouwen zjjn, waren daar geschikte lokalen voor de godsdienstoefening beschikbaar? Wat doet de Kerkeraad om aldaar een eigen kerkgebouw te bekomen? HOOFDSTUK IV. Godsdienstonderwgs en verdere verzorging der gemeenten. a. Opgaaf van het aantal catechisanten op het einde van het verslagjaar. In garnizoensplaatsen afzonderüjk op te geven het aantal militaire catechisanten, en waar naast de Europeesehe gemeente een Inlandsche christengemeente bestaat ook van deze de catechisanten te vermelden. b. Voor plaatsen, waar doorloopend godsdienstonderwijs gegeven wordt, melde men, hoevele uren per week catechisatie is gehouden. Voor de overige plaatsen geve men op, hoe daar de catechisatieuren zjjn geregeld. c. Mededeeling omtrent de lokalen, waar catechisatie is gehouden: in de kerk? op de scholen? of elders? d. Hoe is het catechisatielokaal ingericht: zjjn er hulpmiddelen bg het onderwijs, bijbelplaten, kaarten van Palestina en omringende landen, wandteksten, enz.? e. Kwamen de leerlingen al of niet getrouw ter catechisatie? f. Wat wordt er gedaan om het getrouw en geregeld komen, als ook om het werkelgk vruchtbaar zgn van het catechetisch onderwijs te bevorderen? g. Worden er in de verschillende klassen leerboeken gebruikt? Zoo ja, welke? h. Wat heeft de predikant in het afgeloopen jaar met de verschillende klassen behandeld? j. Bestaat er eene zondagsschool (zondagsscholen), en zoo ja, onder wiens toezicht, wie, geven daar onderwijs en door hoeveel leerlingen wordt zg bezocht? 7c. Wordt het Kerkfeest met de leerlingen der catechisatiën of (en) der zondagsscholen op bijzondere wijze gevierd? I. Waar hospitalen, liefdadige gestichten en gevangenissen zijn, geve men op, hoeveel keeren per week of per maand deze door den predikant of hulpprediker zijn bezocht en hoe voor het godsdienstonderwijs van de kinderen in weeshuizen wordt gezorgd. m. Worden de gemeenteleden door den godsdienstleeraar ook aan hunne huizen bezocht? n. Eenige mededeeling omtrent de bedeeling der armen met vermelding hoeveel armen in het verslagjaar, zijn ondersteund. o. Waar de kerkelgke gemeente zelve gestichten voor armen of weezen bezit, geve men op, hoevelen daarin verpleegd worden, uit welke fondsen en onder welk beheer. HOOFDSTUK V. Predikanten, Europeesehe en Inlandsche Godsdienstvoorgangers. a. Namen der predikanten, hulppredikers, godsdienstonderwijzers (ook die met ƒ 20.— toelage, en die van Staatsblad 1901 No. 255), Inlandsche leeraars en goeroe's, die in de verschillende gemeenten van Uw ressort belast zgn met het leiden der godsdienstoefeningen en het houden van catechisatie. b. Waar verwisseling van predikanten, hulppredikers en godsdienstonderwijzers plaats vond, melde men de datums van het aanvaarden en van het neerleggen hunner bediening, onder mededeeling tevens van den tekst hunner intrede- of afscheidspredikatie. c. Hoe lang is de predikant of hulpprediker in het verslagjaar op dienstreis geweest? Welke plaatsen heeft hg bezocht? Hoe dikwgis elke plaats? En hoelang er telkens vertoefd? Kunnen de dienstreizen ook anders en beter geregeld worden? d. Waar kerkeraden zijn, deele men mede, hoe de kerkeraad is samengesteld, hoe dikwijls hg vergadert, of van de vergaderingen notulen zgn gehouden, en of er een huishoudelijk reglement bestaat. e. Waar geen kerkeraad is, maar in plaats hiervan een kerkelijke gemachtigde, „toewah agama" of anders betitelde de gemeentebelangen behartigt, worde dit vermeld. f. Zgn in gemeenten met meer dan een predikant deze gemeenten in kerspelen verdeeld? g. Welke kerkelijke registers zijn er gehouden? 'h. Wie zgn belast met het bijschrijven van die registers? En hoe wordt het toezicht daarop uitgeoefend? j. Zgn de kerkelijke registers over het verslagjaar behoorlijk in orde bevonden? 1;. Worden bovenbedoelde registers en verdere archiefstukken — ook oud archief — behoorlijk bewaard en is er een inventarislijst, catalogus, van aanwezig? I. Welke fondsen bezit de hoofdgemeente van het ressort? En wie zgn met de administratie daarvan belast? ro. Welke middelen worden er in 't werk gesteld om de inkomsten dier fondsen te vermeerderen? n. Worden de collecten en giften van alle kleinere gemeenten van het ressort in de kassen der hoofdgemeente gestort? Of zijn er buiten de hoofdgemeente nog plaatsen met eigen kas en administratief Zoo ja, wie heeft daar het beheer? Slotbepaling. Het staat den verslaggevers vrjj nog andere punten, der vermelding waardig, aan het bovenstaande in hun verslag toe te voegen. ^^Sef^ Utei^ ^op- ^eZi aantal f doopten \«JL CatecMsatita. \ XZtJ llS \ Bedeeling. in 19... in 19... j-ö... ^<'k —^„ s-ehouden. der Eiland. Gewest. Eessort der predikanten te. Organiek aantal predikanten. Aantal predikanten op 31 Dec. 19... Gemeenten of afdeelingbehooren- den tot de ressorten. Aantal. g < S" g- ^ Naam- g g^'g Beroep. |2: ■ g" g g. g Mannen. Civielen. Vrouwen. Militairen. Totaal. Mannen. Civielen. Vrouwen. Militairen. Totaal. Mannen. Civielen. Vrouwen. Militairen. Totaal. longens. Echte. tfeisjes. g- rongens. S Onechte. o Meisjes. Hannen. Volwassen. brouwen. Fotaal. 1 godsdienst tot de i Vrouwen. Protestantsche kerk.j Aantal ingezegende huwelijken. Aantal uren per week. Mannen. B-$$• 3'B Militairen. g ^ Totaal. a Aantal gehouden godsdienst- < oefeningen. m S Waaronder aantal H. Avond- p E maalsvieringen. ' c Voor de kerk. Voor de armen. Voor andere doeleinden. Totaal. Kerkfonds. ' M w A rmenfonds. • 9- Mannen. Vrouwen. g §• § °} W Totaal. r" II' Totaal der uitkeering. ^ Aantal gestichten. Mannen. *^£ de noodzakelijkheid aangetoond om periodiek aan ons Bestuur een gri^SSSSTen gedateerde opgave .te verstrekken vanRden inhoud en den staat der archieven. Wh noodigen daarom Uwen Raadmt om telkens na een tijdsverloop van vgf jaren en te ^Jf^^J^ 1915 in de maand Januari eene dergelgke opgave te willen indienen VoortsTordt de bijzondere diligentie van Uw College gevraagd voor de TeweSng der jaarslagen en registers van lidmaatschap, doop 2 huwelijk Deze laatste zouden, voorzoover beschadigd, dienen te worden gecopieerd en de copie gecollationeerd. Ook achten wij het noodig de volgende wenken onder Uwe aan- ^LÏhTSÏe middel tot bewaring van registers en dergelijke is een stevige band; 2e dat bn gebrek aan beter, blikken trommels, voorzien van een geverfd opschrift, zijn te bezigen ter berging van archiefstukken; 3e dat archiefstukken niet moeten worden bewaard ten huize van den predikant, wegens het gevaar van verlies, doch in een aparte, daarvoor bestemde kast in het kerkgebouw. Ten slotte noodigen wg de predikanten uit om bg overgave van den dienst in het bijzonder den toestand van het archief te memoreeren. 78. Kerkelijke bewijsstukken, Circulaire van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië van 26 Februari 1907 No. 78. Naar aanleiding van onze gedrukte missive van 28 Mei 1906 No. 148a omtrent het vaststellen van voor alle gemeenten gelijkluidende kerkelijke bewijsstukken, is het ons gebleken, dat nagenoeg alle kerkeraden zich met dit denkbeeld kunnen vereenigen. Wij hebben daarom gemeend den vorm dier stukken te moeten vaststellen gelijk de toegevoegde bijlagen die aanwijzen en hebben bij die vaststelling gebruik gemaakt van die op- en aanmerkingen, welke ons juist voorkwamen. Hoewel wn' er geen bezwaar tegen hebben, dat de kerkeraden vooralsnog gebruik zullen maken van de nog in het archief aanwezige attestaties en andere formulieren, hopen wij toch dat zoo spoedig mogelijk zal Worden overgegaan tot het in gebruik nemen van de door ons vastgestelde modellen en zal daartoe flink deugdelijk papier gebruikt dienen te worden. Omtrent het model getuigschrift, dat sommigen kerkeradeh niet wenschebjk voorkwam, merken wn' nog op, dat het onze bedoeling is zulk een stuk bjj wijze van diploma te doen uitreiken aan elk nieuw bevestigd lid der gemeente. Dit diploma blijft in zijn bezit en wordt bjj de andere stukken van waarde bewaard. De kerkelijke attestatie behoort evenwel niet anders beschouwd te worden dan als een kerkelijk verhuisbiljet en dient dus ten spoedigste te worden ingediend bn' den kerkeraad der gemeente, in wier midden men zieh,,heeft gevestigd. De op die attestatie voorkomende zinsnede, dat bn' den kerkeraad, die haar afgaf, geene bezwaren zjjn ingebracht tegen het betrokken gemeentelid, is toegevoegd, opdat het nieuw overgekomen lid dadelijk in de volle rechten van het lidmaatschap der gemeente kunne treden en dus ook kan deelnemen aan de viering van het H. Avondmaal. Indien nu evenwel de attestatie na verloop van een tijdperk van zes maanden na datum van afgifte nog niet is ingediend bij den kerkeraad der nieuwe gemeente, dan behoort, als de indiening eindelijk plaats grijpt, zulk een lid wel dadelijk ingeschreven te worden in het lidmatenregister, doch moet de verklaring van den attesteerenden kerkeraad nopens het niet inkomen van bezwaren beschouwd worden als van onwaarde te zjjn. Bn indien dus zulk een gemeentelid nochtans aan de viering van het H. Avondmaal wenscht deel te nemen, zal de betrokken kerkeraad zelf daarover hebben te oordeelen en te beslissen. Ten slotte merken wjj nog op, dat wn' deze modellen ook wenschen ingevoerd te zien bn' onze Inlandsche gemeenten en dat wjj de Maleische overzetting weldra aan de kerkeraden dier gemeenten zullen toezenden. Ons Bestuur acht het niet wenschebjk deze formulieren in voorraad te laten drukken om die op aanvraag der kerkeraden te distribueeren, geüjk eenige kerkeraden voorstelden. KERKELIJKE ATTESTATIE. De Kerkeraad der Protestantsche Gemeente te verklaart, dat • ' , ? Apn , aangenomen geboren te ••• ueu ' ° op belijdenis des geloofs en bevestigd te , • A* . overgekomen met attestatie van aen'.'.'.'.'.'.'.'.'."den "'.'.'. , üd is der pTOtestantsche Gemeente te en dat na dezen broeder afkondiging van de aanvrage der attestatie tegen _______ bjj hem geen bezwaren zijn ingebracht. De Kerkeraad der Protestantsche Gemeente te den Namens dezen: De Predikant, N. B. Deze attestatie ten spoedigste in te dienen bij den Kerkeraad der Protestantsche Gemeente te GETUIGSCHRIFT. De Kerkeraad der Protestantsche Gemeente te verklaart, dat geboren te den , aangenomen op belijdenis des geloofs en bevestigd te • dg_ , lidmaat is van het Protestantsehe Kerkgenootschap in Nederlandsch-Indië. De Kerkeraad der Protestantsche Gemeente te den Namens dezen: De Predikant, N. B. Dit getuigschrift kan geen dienst doen als kerkelijke attestatie. Extract uit het Doopregister der Protestantsche Gemeente te jjen is gedoopt te gedurende de openbare godsdienstoefening ten huize van kind van (a) en (o) i Doopgetuigen waren: (o) : (-) De Kerkeraad der Protestantsche Gemeente te den Namens dezen: De Predikant, (a) De voornamen volledig in te vullen. -Circulaire van het Bestuur over de Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië van 13 Januari 1908 No. 12. In ons rondschrijven van 26 Februari 1907 No. 78, waarbij wh' den Kerkeraden der Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië de door ons vastgestelde modellen der kerkelijke bewijsstukken hebben aangeboden, hebben wij het voornemen kenbaar gemaakt om deze modellen ook ingevoerd te zien bij onze Inlandsche gemeenten. Aan dit voornemen wordt thans gevolg gegeven door de toezending van de Maleische overzetting der bedoelde modellen, welke zoo spoedig mogelijk in gebruik moeten worden genomen, met dien verstande dat de thans nog in het archief der kerkeraden aanwezige voorraad van attestaties en andere formulieren eerst nog voor het doel kunnen' worden aangewend. SOERAT-ATTESTATD_. Bitjara Djamaat Melajoe Protestant di bersaksi, bahoea t jang soedah djadi di pada dan soedah ditarima atas pengakoean iman, lagi ditegohkan dalam pangkatnja di pada dan soedah datang dengan soerat attestatie dari pada soedara ini anggota Djamaat Melajoe Protestant di ( maka tiada barang kaberatan dibawa orang akan soerat attestatie jang soedah dipintanja jang bertanda dibawah ini. Bitjara Djamaat Melajoe Protestant di pada Dengan namanja: Pandita, N. B. Attestatie ini haros diserahkan dengan iekas kapada bitjara Djamaat Protestant di Penarik dari dalam daftar permandian Djamaat Melajoe Protestant di pada soedah dipermandikan di dalam geredja pada djam kabaktian dalam roemah jang soedah djadi di iboe bapanja (o) pada (a) dan saksi-saksinja (•) • («) Bitjara Djamaat Melajoe Protestant di pada Dengan namanja: Pandita, (a) Nama antero. SOERAT-KASAKSIAN. Bitjara Djamaat Melajoe Protestant di bersaksi, bahoea •••• jang soedah djadi di Pada • "•'j"\"Z dan soedah ditarima atas pengakoean iman, lagi ditegohkan dalam pangkatnja di pada patoet dipandang saperti anggota Djamaat Melajoe di tanah Hindia Wolandawi. Bitjara Djamaat Melajoe Protestant di pada Dengan namanja: Pandita, Soerat kasaksian ini tiada boleh dikira-kirakan salakoe soerat sidi. 79. Regeling der heerendiensten in het Gouvernement der Molukken, met uitzondering van de afdeeling Ternate, onderafdeeling Banda, de gemeente Amboina en de hoofdplaats Saparoea. (Staatsblad 1927 No. 204 en Bb. No. 11327). IN NAAM DER KONINGIN! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 2. Niet heerendienstplichtig zgn de volgende groepen van personen s e. geestelijken, voorgangers in den godsdienst, moskeepersoneel en functionnarissen der Christelijke kerk, allen voorzoover erkend door het Bestuur. 80. Regeling in de residentie Amboina van het aantal toea's-agama in elke Christen-negorij of -kampong. Besluiten van den Resident van Amboina van 14 Mei 1883 No. 1767, 26 Juli 1883 No. 2738 en 12 Dec. 1911 No. 6333). De Resident van Amboina, overwegende: dat ter voorkoming van moeilijkheden tusschen de verschillende hulppredikers en de regenten het wenschelijk is om het aantal toewa agama's in elke Christen-negorij of -kampong te regelen; Gelezen de missives van de predikanten der Protestantsche gemeente alhier dd. 8 dezer No. 99; Heeft besloten: Te bepalen, dat in elke Christen-negorij of -kampong slechts mogen worden aangesteld twee toewa agama's, kunnende de betrekking van toewa agama en van kepala dati terzelfdertijd door denzelfden persoon worden waargenomen. Gelezen de missive van den Predikant der Protestantsche Gemeente te Amboina dd. 24 Juli jl. No. 190 en bijlagen: Gelet op dezerzgdsch besluit van 14 Mei jl. No. 1767; Heeft besloten: Met wijziging van het besluit van 14 Mei 1883 No. 1767 te bepalen : 1. dat op de plaatsen, waar een hulpprediker gevestigd is, het aantal toewa agama's een maximum van vier mag bedragen; 2. dat in de negorijen, waar het getal der inwoners de zes honderd zielen te boven gaat, dat getal tot een maximum van drie en die waar meer dan negen honderd aanwezig zijn, tot een maximum van vier kan worden gebracht. 14 Gelezen de missive van den Predikant, Voorzitter der Commissie van Hulppredikers, dd. 28 November 1911 No. 584, zoomede het Sarbg overgelegd 'schaven dd. 10 November t.v. No.1016 van den controleur van Saparoea en het afschrift-schrijven van den hulpprediker van Saparoea, tijdelijk belast met den dienst te Noesa-Laoet, gedagteekend 22 September jl. No. 535; Gelet op het dezerzgdsch besluit dd. 26 Juli 1883 No. 2738; Heeft besloten: *; 'ktt tWU Met aanvulling van sub 2 van het dezerzijdsch besluit dd. 26 Juli 1883 No 2783 te bepalen, dat in de Christennegorijen van dit gewest waar het getal der inwoners de duizend zielen te boven gaat. het 'aantal toewa agama's op een maximum van vijf kan worden gebracht. 81. Regeling der heerendiensten in de Minahassa (residentie Menado). (Staatsblad 1927 No. 205 en m Nal 11328). De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Heeft goedgevonden en verstaan: 'Art. 2. Niet heerendienstplichtig zijn de volgende groepen van rTeestelüken, voorgangers in den godsdienst, moskeepersoneel en functionnarissen der Christelijke kerk; allen voorzoover erkend door het Bestuur; 82. Zorg voor de kerkgebouwen bij de Inlandsche Christengemeenten in de residentie Amboina. Besluit van den Secretaris van Staat, Gouverneur-Generaal over Nederlandsch-Indië, gedagteekend Amboina den 15den April 1824 N°' L (Staatsblad 1824 No. 19a). Is goedgevonden en verstaan: Bersteljjk- Met intrekking enz. te arresteeren, zooals gearresteerd wordt bij deze, het volgende Reglement op het Binnenlandsch Bestuur en dat der financiën op Amboina en Onderhoorigheden. Art. 1 enz. Art 16 De Resident zal aan de oefening van alle godsdiensten bescherming verleenen. mits die oefening voor de onenbare rust niet gevaarlijk zg. Hg zal zorgen, dat niemand om zg'ne godsdienstige begrippen vervolgd, noch op eenige andere wijze gehinderd worde. Hjj zal tevens al wat in zjjn vermogen is aanwenden om, zoo spoedig doenlijk, de met de menscheljjkheid strijdende, en de goede zeden onteerende gewoonten, welke nog in eenige oorden zijner residentie bestaan, zoowel door overreding, als door belooningen en straffen, met ernst en kracht tegen te gaan. Hjj zal nogtans daaromtrent de leiding en voorschriften van den Gouverfcéur moeten volgen, en zorgvuldig toezien, dat vooral zijne ondergeschikte ambtenaren, door verkeerd bestuur en ontijdigen jjver Voor de goede zaak, hunne instructiën te dezen aanzien nimmer te buiten gaan. Art. 46. De Regenten zullen zorgen, dat door de Imans of Kasisies der Mohamedaansche negorijen, behoorlijke lijsten worden gehouden van de bevolking der negorijen, van de huwelijken geboorten en sterften, die daar voorvallen, volgens de modellen, die thans bestaan of. in het vervolg zullen worden voorgeschreven. In de negorijen, in welke geene Christen-schoolmeesters of Mahomedaansche geestelijken gevonden worden, zullen de voormelde lijsten door de Regenten zelve, of één der oudsten, gehouden moeten worden. Art. 51. De Regenten zorgen voor het behoorlijke onderhoud van de kerken, tempels scholen, schoolmeesters-woningen en begraafplaatsen. Dit onderhoud zal door de ingezetenen van elke negorij bekostigd worden; ten einde echter de ingezetenen daardoor niet ten ontijde of te veel bezwaard, of wel in dit bezwaar door het Gouvernement desnoods te gemoet gekomen kunnen worden, zullen geene vernieuwingen of kapitale reparatiën aan de hiervoren genoemde gebouwen of werken mogen ondernomen worden,- dan met voorkennis en toestemming van den Resident of Assistent-resident, die, in het geven of weigeren zijner toestemming, alleen het belang der bevolking moet raadplegen. Art. 153. De negorijen-diensten, tot welke de ingezetenen verpligt zgn, bestaan in de volgende : a. enz. e. Het bouwen en behoorlijk onderhouden van de kerk of van den tempel, door de ingezetenen, welke daartoe de naaste betrekking hebben. ƒ. enz. 83. Strafbedreiging tegen nalatigheid of onwil in het verrichten der negorij diensten, waartoe de ingezetenen der residentie Amboina wettelijk verplicht zijn. (Staatsblad 1885 No. 187). De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. doet te weten: Dat Hij, het wenscheljjk achtende, het verrichten der wettelijke verplichte negorijdiensten in de residentie Amboina wederom, gelijk ook vroeger voor de invoering van het Reglement op het rechtswezen in dat gewest (Staatsblad 1882 No. 29) het geval was, door eene strafbedreiging te verzekeren; . Lettende op artikel 153 van het Reglement op het Binnenlandsch Bestuur en dat der Financiën op Amboina en Onderhoorigheden (Staatsblad 1824 No. 19a), artikel 484 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Amboina (Staatsblad 1882 No. 29) en de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. Nalatigheid of onwil in het verrichten van de negorij diensten, waartoe de ingezetenen der residentie Amboina wettelijk verplicht zijn, wordt gestraft met eene geldboete van één tot vijftien gulden of met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één tot zes dagen. II Deze ordonnantie treedt in werking op den dag, waarop het Staatsblad, waarin zij is opgenomen, te Amboina zal zijn ontvangen. En opdat enz. Gedaan te Buitenzorg, den 6den November 1885. 84. Onderhoud van kerken in de residentie Amboina. Besluit van den Eesident van Amboina van den 12den December 1884 No. 4383. • , , an _T , Gelezen de missive van den Predikant alhier d.d. 29 November il No 274 houdende, naar aanleiding van het over het algemeen bestaand uiteenloopend begrip omtrent het onderhoud door de negorij van haar kerkgebouw, het voorstel, de volgende regelingen te treffen: le de bouw der kerken en derzelver onderhoud, wat aangaat de muren, 't zij die van hout of steen of andere materialen zmi, de zoldering en het dak, alsmede het maken van een preekstoel, wordt aan het negorij- of kamponghoofd opgedragen die derhalve zorgen moet, dat de romp der kerk in goede orde wordt gebracht en daarin blijft door vernieuwing van onbruikbaar gewordene planken, balken als anderszins en het behoorlijk witten der muren; .. 2e. het erf, waarop de kerk staat, wordt door de negorij- of kampong- lieden schoon gehouden; 3e aan de kerkeraden of waar deze niet, aan den hulpprediker wordt opgedragen, om voor zoover de kerkekassen der verschillende gemeenten dat toelaten, te zorgen: a voor het meubilair, banken, lampen enz.; b. voor alle benoodigde ijzerwaren, zooals scharnieren, duimen, spijkers, sloten enz.; c. voor het zetten en herstellen van de glazen in de ramen, waar zulks noodig is, en voor het verven van pilaren en wat verder geverfd moet worden; Overwegende: dat het bouwen en het onderhoud van kerkgebouwen behoort tot een van die diensten, welke ieder ingezetene van de negorij, onverschillig of deze een negorijman dan wel een burger is, verplicht is te verrichten, als behoorende tot de negorijdiensten art 153 van Staatsblad 1824 No. 19a, van kracht gebleven bij Staatsblad 1869 No. 91; Overwegende: dat de regelen, zooals de Predikant van Amboina bn' zijne in den aanhef dezes aangeduide missive aan de hand heeft gegeven, aannemelijk zijn, bestaande tegen de toepassing daarvan dezerzijds geen bedenkingen; Heeft besloten: I. Het in den aanhef dezes bedoeld voorstel van den Predikant te Amboina,-beginnende van § 1 tot § 3, La a, b en c goed te keuren, gelijk geschiedt bij deze. II. Den controleur van Ambon en Saparoea, den Civielen gezaghebber van Wahaai, den Posthouder van Amahèij, Kairatoe, Kajeli, Letti, Wetter, Dammer en Babber aan te schrijven de betrokken negorjjhoofden met de aangenomen regeling in wetenschap te stellen, met opdracht om zorg te dragen, dat door de betrokken negorijen aan deze regeling stipt de hand wordt gehonden. Afschrift enz. 85. Goedkeuring der begrooting voor Kerkbouw in de residentie Amboina vereischt. (Besluit van den resident van Amboina d.d. 1 Juli 1924 No. 515.) Gelet op zjjn besluit van 12 December 1884 No. 4383; Gelezen het schrijven van den gecommitteerde van het Protestantsche Kerkebestuur van 17 Juni 1924 Letter U; Heeft besloten: I. Het bovenaangehaald dezerz. besluit van 12 December 1884 No. 4383 aan te vullen met de volgende alinea. 4e tot den bouw of de verbouwing eener kerk mag niet worden overgegaan, zoolang de begrooting door den Resident van Amboina niet is goedgekeurd en niet is gebleken, dat de kerkekas de uitgave toelaat en het Bestuur over de Protestantsche Kerken in NederlandschIndië in die uitgave heeft bewilligd. H. Den Assisten-Resident van Amboina, Seran en Zuideilanden aan te schrijven de betrokken negorjjhoofden met de hierboven vastgestelde alinea in wetenschap te stellen met-opdracht om zorg te dragen dat door de betrokken negorijen aan deze regeling stipt de hand wordt gehouden. Accordeert met voors. Register. De Secretaris, op last: Ambtenaar t/b.. 86. De leden van de kerksraden en de kosters der Protestantsche gemeenten op de Zuidwester-eilanden zijn niet heerendienstplichtig. (Besluit van den Resident van Timor en Onderhoorigheden) d.d. 24 Januari 1922 No. 48. De Resident van Timor en Onderhoorigheden. Gelezen het schrijven van den Predikant te Koepang ddo. 19 dezer No. 24; Gelet op Staatsblad 1912 No. 506; Heeft besloten: Met toepassing van § 2 lid ƒ van Staatsblad 1912 No. 506 te bepalen, dat niet heerendienstplichtig zijn: de leden der kerkeraden en dé kosters der kerken te: a. Kisar, A.Wetar, g. Letti, b. Roma, e. Sermata, h. M o a, c. Dammer. ƒ. Loeang, * Lakor o. t/m i. onderafdeeling Kisar der afdeeling Zmd Timor en Enlanden. , Afschrift dezes verleend aan den Predikant der Protestantsche Gemeente te Koepang tot inlichting en naricht. Stemt overeen met voors. Register: De wd. Gewestelijk Secretaris, w.g. 87. Bepalingen nopens het voltrekken van huwelijken van Inlandsche Christenen in de Moluksche Eilanden. (Staatsblad 1851 No. 70). De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: Eerstelijk: Dat voor het voltrekken van huwelijken der Inlandsche christenen, overeenkomstig hetgeen voor de huwelijken van Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, bij art. 52 van het burgerlijk wetboek voor Nederlandsch-Indie is voorgeschreven, slechts twee afkondigingen, op den tot dus verre gebruikelijken voet, zullen geschieden, instede van drie, zoo als tot nu toe heeft gehad. Ten tweede: De de daartoe vereischte acten van aangitte en afkondiging van huwèljjk, zullen geschreven worden op ongezegeld papier, doch dat daarentegen die van de voltrekking des huwelijks, zullen moeten worden geschreven op een zegel van eenen halven gulden. Ten derde: Dat die personen, welke de huwelijken der Inlandsche christenen in de Moluksche Eilanden inzegenen, gehouden zullen zijn, van alle door hen gedane inzegeningen maandelijks berigt te geven aan het Europeesch plaatselijk bestuur, waaronder de gehuw- den behooren, welk bestuur daarvan aanteekening zal behooren te houden op de acte van aangifte, welke ten bureele van hetzelve moet worden bewaard; met bepaling nogtans, dat het den christenen voornoemd zal vrijstaan om zich, des verkiezende, aan de bepalingen van het reglement op het houden der registers van den burgerlijken stand (Staatsblad 1849 No. 25) te onderwerpen; zullende mitsdien de betrokkene ambtenaren van den burgerlijken stand hen tot dat einde moeten toelaten. En opdat niemand enz. Gegeven te Buitenzorg, den lsten December 1851. 88. Reglement voor de Inlandsche Christenen in het Gouvernement der Moluksche eilanden op het aangaan van huwelijken, zoo onderling als met Europeanen of derzelver afstammelingen (*). (Staatsblad 1861 No. 38, zooals 'het is aangevuld en gewijzigd bij Staatsblad 1897 No. 113, 1898 No. 159, 1900 No. 208, 1902 No 444, 1904 No. 328 en 1911 No. 448). Art. 1. Alle personen, tot de Inlandsche christenbevolking behoorende, die onderling een wettig huwelijk willen aangaan, zullen in persoon daarvan aangifte moeten doen aan den ambtenaar, belast met het civiel bestuur der woonplaats van eene der partijen, en aan dezen ambtenaar opgave doen van hunne namen, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats, zoomede van de namen en voornamen hunner ouders, onder bekendstelling of deze al dan niet overleden zn'n, als ook van de namen en de ouderdom der kinderene buiten echt (') Dit reglement is bij ordonnantie van 20 Februari 1874 (Staatsblad No. 63) toepasselijk verklaard op de Inlandsche Christenen in de residentie Timor en Onderhoorigheden. Dit reglement is gewijzigd als volgt: «■ bij Staatsblad 1924 No. 502 ingaande 1 Januari 1905 voor zooveel betreft de Minahassa en de onderafdeeling Gorontalo en Boalemo, der afdeeling Gorontalo : I. in artikel 1 in stede van de woorden: „den ambtenaar, belast met het civiel bestuur der woonplaats van een der partijen" wordt gelezen „het districtshoofd, of, waar het Hoofd van Gewestelijk bestuur zulks bepaalt, het onderdistrictshoofd, binnen wiens gebied de woonplaats van een der partijen gelegen is"; II. in den aanhef van artikel 2 de zinsnede „belast met het civiel bestuur" als vervallen te beschouwen; III. in artikel 9 in stede van de woorden „het hoofd van het plaatselijk bestuur te lezen „den in artikel 1 bedoelden ambtenaar; b. b\j Staatsblad 1925 No. 291 ingaande 1 November 1925 voor zooveel betreft de residentie Amboina: I. in artikel 1 wordt instede van de woorden „den ambtenaar, belast met het civiel bestuur der woonplaats van eene door partijen" gelezen: „een door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen ambtenaar binnen wiens mede aan te wijzen ressort de woonplaats van een der partijen gelegen is"; II. in den aanhef van artikel 2 vervallen de woorden: „belast met het civiel bestuur"; Hl. in artikel 9 wordt instede van de woorden: „het hoofd van plaatselijk bestuur" gelezen: „den in artikel 1 bedoelden ambtenaar". door hen verwekt, met uitzondering van degenen, welke in overspel of bloedschande zgn geteeld, en bijaldien eene of beide partgen reeds zjjn gehuwd geweest, alsmede de namen en voornamen van hare vorige echtgenoot. Art. 2. De ambtenaar, belast met het civiel bestuur, bij wien deze aangifte geschiedt, zal zich hierop doen overleggen de navolgende st „kkdi * a. de acte van geboorte of de doopacte van ieder der aanstaande echtgenooten; . , b eene onderhandsche acte, houdende toestemming van den vader of bij ontstentenis van dezen, van de moeder of van den persoon, die na het overigden der ouders op dat oogenblik de aanstaande echtgenooten verzorgt en opvoedt. Deze toestemming kan ook bg de acte van aangifte zelve worden d. f- gegeven; - , ingeval de vader, de moeder of de beide ouders van eene der partijen zgn overleden, de acte van overlijden van deze; de acte van overlijden van den vorigen echtgenoot of die van echtscheiding, ingeval van tweede of volgend huwelijk, of de op daartoe strekkend verzoek van den regter bekomene verguning om een tweede of volgend huwelgk aan te gaan, ingeval er gewigtige vermoedens van overigden van den vorigen echtgenoot bestaan. Indien na de verleende vergunning, doch vóór het aangaan van een' ander huwelgk, de afwezige mogt opkomen, of iemand het behoorlijk bewijs van deszelfs leven inbragt, vervalt de verleende vergunning van rechtswege. Na het aangaan van een ander huwelgk, heeft de afwezige regt, om ook van zg'ne zg'de een ander huwelgk aan te gaan; de acten van geboorte of de doopacten der door de aanstaande echtgenooten reeds verwekte kinderen. de toestemming, voor militairen tot het aangaan van een huwelgk vereischt C1). Art. 3. Alvorens tot het opmaken van de acte van huwelijksaangifte over te gaan, zal de bg het vorig artikel genoemde ambtenaar zich overtuigen: . a. dat de jongman den vollen ouderdom van achttien jaren en de jonge dochter dien van vijftien jaren heeft bereikt; b dat de aanstaande echtgenooten elkander niet bestaan m de opgaande of in de nederdalende linie, hetzg' door wettige, hetzg door onwettige geboorte of door aanhuwelgking; c dat zg' niet zgn broeder of zuster, wettig of onwettig; d dat zg' niet zgn schoonbroeder of schoonzuster, wettig of onwettig ; e. dat zg niet zgn oom of oudoom en nicht of achternicht, dan wel moei of oudmoei en neef of achterneef, wettig of onwettig; evenwel zal de Gouverneur-Generaal, om gewigtige redenen, van het verbod, in dit artikel onder a, d en e vermeld, dispensatie kunnen verleenen op een zegel van een halven gulden; (!) Het artikel is mat deze alinea aangevuld bg ordonnantie van 30 April 1897 (Staatsblad No. 113). ƒ. dat bij een tweede of volgend huwelijk, na de ontbinding van het vorig huwelgk van de aanstaande echtgenoote, drie honderd dagen verloopen zijn; g. dat partijen elkander uit vrjjen wil en zonder eenigen dwang tot echtgenooten aannemen; h. dat, bijaldien de aanstaande echtgenooten den ouderdom van. een en twintig jaren (x) niet hebben bereikt, de vader of, bg het overlijden, de moeder of, bij overlijden der ouders, de persoon, door .wien partijen op dat oogenblik worden verzorgd en opgevoed, tot het aangaan van het huwelgk hunne toestemming hebben gegeven; — deze toestemming mag ook bg eene onderhandsche in de Maleische taal ten overstaan van het dorps- of negorghoofd opgemaakte en geteekende acte worden verleend. Art. 4. Nadat al de bg de vorige artikelen voorgeschreven formaliteiten zullen zgn in acht genomen en opgevolgd, zal de ambtenaar voornoemd, onder bekendstelling van dag, maand en jaar van de gedane huwelijksaangifte, een acte opmaken in tegenwoordigheid van twee getuigen, hetzg' nabestaanden of vreemden, manspersonen, den ouderdom van een-en-twintig jaren (*) bereikt hebbende. Bg deze acte zullen al de overgelegde en vereischte bescheiden worden aangehaald en omschreven en zal dezelve, na gedane voorlezing en overbrenging in de taal, door de comparerende partijen en de getuigen verstaan, door partgen, getuigen en de ambtenaar voornoemd wörden onderteekend. Art. 5. De akte van huwelg'ks-aangifte behoorlijk zg'nde opgemaakt en geteekend, zal meergenoemde ambtenaar aan de aanstaande echtgenooten een door hem onderteekend bewijs afgeven, houdende hunne namen en voornamen, mitsgaders verlof aan den leeraar of schoolmeester, daartoe bevoegd ,om van het voorgenomen huwelgk op twee achtereenvolgende Zondagen afkondiging van den kansel te mogen doen. De afkondigingen hebben plaats in eene kerk van het kerkgenootschap, waartoe de beide aanstaande echtgenooten behooren. Indien beide partijen niet behooren tot eenzelfde kerkgenootschap, geschieden de afkondigingen te geljjker tgd in eene kerk van het eene en in eene kerk van het andere kerkgenootschap (2). Het hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd om, uithoöfde van gewichtige redenen, vrijstelling te verleenen van het doen der tweede huwelijks-afkondiging, zullende hg' verplicht zgn om binnen acht dagen aan het Hoofd van gewestelijk bestuur toe te zenden een afschrift van het besluit van vrijstelling onder opgave der gronden, welke tot het yerleenen daarvan hebben geleid (3). Art. 6. Wanneer de huwelgks-afkondigingen (3) behoorlijk, hebben plaats gehad en zonder verzet zgn afgeloopen, zal de leeraar 0) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 10 Augustus 1904 (Staatsblad No. 328). (2) Het artikel is met deze alinea aangevuld bij de ordonnantie van 10 December 1902 (Staatsblad No. 444). (*) Aldus gewijzigd bjj ordonnantie van 10 December 1902 (Staatsblad No. 444). of schoolmeester, daartoe bevoegd, tot het voltrekken van het huwelijk mogen overgaan, doch niet binnen den tijd van drie maal vier en twintig uren na de laatste huwelijks-afkondiging. Het huwelijk wordt voltrokken in de kerk, waar de afkondigingen zijn geschied; ingeval de afkondigingen zijn geschied in twee kerken van verschillende kerkgenootschappen, in die, welke de aanstaande echtgenooten daartoe zullen aanwijzen (*). Art. 7. Het verzet tegen een voorgenomen huwelijk geschiedt, met vermelding der redenen, door eene verklaring aan een tot de in ontvangstneming daarvan bevoegd leeraar of schoolmeester van het kerkgenootschap, in welks kerk, of van een der beide kerkgenootschappen, in welker kerken het huwelijk is afgekondigd. Van het verzet zal door den leeraar of schoolmeester, aan wien de verklaring is gedaan, dadelijk kennis worden gegeven aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat ingeval het huwelijk in twee verschillende kerken is afgekondigd, van het verzet terstond mededeeling doet aan den leeraar of schoolmeester van het kerkgenootschap, bij hetwelk de verklaring niet is gedaan. Ingeval van verzet, zal het den leeraren of schoolmeesters niet geoorloofd zijn, tot de voltrekking van het huwelijk over te gaan dan op een schriftelijk verlof, daartoe door den in het eerste lid genoemden ambtenaar verleend (1). Art. 8. Alle geschillen over de stuiting van een huwelijk zullen zonder vorm van proces en in het hoogste ressort door het Hoofd van plaatselijk bestuur voornoemd worden beslist, na alvorens belanghebbenden te hebben gehoord en na ingewonnen advies van den regent of het. districtshoofd. Art. 9. Het huwelijk door den leeraar of den schoolmeester, daartoe bevoegd zijnde, voltrokken, zal deze daarvan aanteekening houden in een daartoe bestemd register, van hetwelk maandelijks een uittreksel aan het Hoofd van plaatselijk bestuur zal moeten worden gezonden, welke ambtenaar op ontvangst van hetzelve gehouden is, op den kant der acte van huwelijks-aangifte, te zijnen kantore bewaard blijvende, van de voltrekking van het huwelijk aanteekening te houden en daarvan aan de nieuwgehuwden een bewijs, geschreven op een zegel van eenen halven gulden, uit te reiken. Art. 10. Alleen de bij de acte van huwelijks-aangifte bekend gestelde door de aanstaande echtgenooten onderling buiten huwelijk verwekte kinderen worden door de voltrekking van het huwelijk van hunnen vader en hunne moeder gewettigd. Art. 11. Behalve het bjj artikel 9 bedoeld bewijs en de bij artikel 3 bedoelde dispensatie zullen alle acten en bewijzen, ten deze benoodigd, worden geschreven op ongezegeld papier en behalve de onkosten der zegels kosteloos moeten worden opgemaakt en verleend. De artikelen 12 en 13 zijn ingetrokken bjj artikel 1 van de ordonnantie van 1 Mei 1898 (Staatsblad No. 159). 0) Het artikel is met deze alinea aangevuld bü artikel 1 van de ordonnantie van 29 Juli 1900 (Staatsblad No. 208). Bjj de ordonnantie van 10 December 1902 (Staatsblad No. 444) is aan het Reglement toegevoegd: Art. 12. De leeraar of schoolmeester bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 die: o. de afkondiging doet, bedoeld in artikel 5, zonder het in dat artikel omschreven verlof; 6. overgaat tot het voltrekken van het huwelijk: le. voordat de huwelijksafkondigingen behoorlijk hebben plaats gehad en zonder verzet zjjn afgeloopen, of 2e. binnen den tn*d van driemaal vier en twintig uren na de laatste afkondiging; c. nalaat dadelijk aan het Hoofd van plaatselijk bestuur kennis te geven ,dat hjj een verklaring heeft ontvangen, houdende verzet tegen een voorgenomen huwelijk; d. na ontvangst van de verklaring houdende verzet tegen een voorgenomen huwelijk, of, indien bn' hem de verklaring niet is gedaan, na ontvangst der mededeeling door het Hoofd van plaatselijk bestuur van een gedaan verzet, overgaat tot de voltrekking van een huwelijk zonder schriftelijk verlof van dien ambtenaar; wordt gestraft met geldboete van vijf en twintig tot drie honderd gulden en, bij herhaling, indien hij is Europeaan of een met dezen gelijkgestelde, met gevangenisstraf van één tot zes maanden, en indien hjj is Inlander of een met dezen gelijkgestelde met dwangarbeid buiten den ketting van één tot zes maanden. Brj Staatsblad 1911 No. 448 zijn toegevoegd: Art' 13* Wanneer de acte van huwelijks-aangifte, in artikel 4 bedoeld, niet heeft bestaan dan wel deze is verloren geraakt, vervalscht of verminkt, zoomede wanneer daarin dwalingen, uitlatingen of andere misslagen hebben plaats gehad, zal zulks grond opleveren tot aanvulling of verbetering dier acte voor zoover zij bestaat, of tot de opmaking van eene nieuwe acte voor zoover beslist wordt dat zn nooit bestaan heeft dan wel dat zij verloren geraakt is, een en ander na een daartoe strekkend verzoek aan de landraad, binnen wiens rechtsgebied de acte is of had behooren te worden opgemaakt, welk college, na verhoor, indien daartoe gronden zijn, van belanghebbenden, uitspraak zal doen. Ten aanzien van deze uitspraak gelden de aigemeene regelen omtrent het hooger beroep. i £ï£ 1,4, Deze uitsPraak zal aUeen geldig zijn tusschen de belanghebbenden, welke haar hebben verzocht of te dier gelegenheid zün opgeroepen. v Art. 10. Van alle in kracht van gewijsde gegane uitspraken tot verbetering of aanvulling van acten of tot opmaking eener nieuwe acte wordt door den griffier van den betrokken landraad of raad van justitie een authentiek afschrift gezonden aan den in artikel 4 bedoelden ambtenaar, die in geval van verbetering of aanvulling der acte, daarvan melding zal maken op den kant dier acte, wélke aanteekening door hem zal worden onderteekend met vermelding van den dag, waarop zij is gesteld. In geval is gelast eene nieuwe acte op 16 te maken zal hfi aan dien last voldoen met vermelding van de uitspraak, waarbij de opmaking is gelast. Geene uittreksels uit de verbeterde of aangevulde acten mogen worden afgegeven, tenzij daarbij worden gevoegd de aanteekenmgen, welke zich op den kant der acte bevinden. En opdat enz. Gedaan te Buitenzorg, den 24sten Mei 1861. 89. Voorschriften betreffende het houden van registers van den burgerlijken stand onder de Inlandsche Christenen in Nederlandsch-Indië. (Staatsblad 1864 No. 142) Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 4den Oetober 1864 No. 13. Gelezen, enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: Eersteljjk: Onder nadere goedkeuring des Komngs te bepalen: dat onverminderd het recht der Inlandsche Christenen, om zich aan de voorschriften omtrent het houden der registers van den burgerlijken stand in Nederlandsch-Indië te onderwerpen, op plaatsen, waar zoodanige inlandsche Christenen gevestigd zijn, het hoofd van gewestelijk bestuur bevoegd is een persoon aan te wijzen tot het houden der register van de gehoorten, huwelijken, echtscheidingen ( ) en sterfgevallen onder de voornoemde Christenen; dat die registers zullen worden gehouden volgens model, door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur voor te schrijven, en daarvan alle zes maanden afschriften zullen moeten worden ingediend bij het plaatselijk bestuur, ten einde aldaar te worden bewaard. Ten tweede: enz. Afschrift, enz. 90. Reglement op het houden van de registers van den Burgerlijken Stand voor eenige groepen van de niet tot de onderhoorigen van een Zelfbestuur behoorende Inlandsche bevolking van Java en Madoera (Stbl. 1920 No. 751). EERSTE AFDEELING. Van de registers van den burgerlijken stand in het algemeen. Art. 1. (1) Op Java en Madoera bestaan registers voor de inschrijving van geboorten en van overlijden voor de volgende groepen van eigenlijk gezegde Inlanders: a. de personen, die recht hebben op het voeren van een der erkende titels en praedicaten van Inlandschen adeldom, met uitzondering van hen die slechts het praedicaat „Mas" voeren; f») Het artikel is met dit woord aangevuld bij artikel 1 van het Gouvernementsbesluit van 5 November 1885 No. lc (Staatsblad No. 185). 6. burgerlijke landsdienaren met eene bezoldiging van minstens ƒ 100.— per maand, ook na hunne pensionneering; c. officieren van het Leger, ook na hunne pensionneering; d. de Inlandsche Christenen; e. allen, die krachtens het Koninklijk besluit van 15 September 1916 No. 26 (Indisch Staatsblad 1917 No. 12) gedeeltelijk zijn of zich hebben onderworpen ,aan het privaatrecht der Europeanen; f. de nakomelingen van de onder a, b, c, d en e genoemde personen in de mannelijke ljjn. (2) Indien deze dit verlangt, moeten de personen in liet eerste lid onder a genoemd hun beweerd recht op een adellijken titel of praedicaat ten genoegen van den ambtenaar van den burgerlijken stand aantoonen. Art. 3. (1) In de regentschappen der Gouvernementslanden worden de registers gehouden door den mantri-kaboepaten, wiens ambtsgebied, behoudens het bepaalde bij artikel 3, het geheele regentschap omvat. (2) Waar in de Gouvernementslanden geen regentschappen zijn, wordt door het hoofd van gewestelijk bestuur bij besluit tot ambtenaar van den burgerlijken stand aangewezen een landsdienaar, wiens ambtsgebied behoudens het bepaalde bn' artikel 3 een geheel patihschap omvat. (3) In de Vorstenlanden worden door het Hoofd van gewestelijk bestuur landsdienaren tot ambtenaren van den burgerlijken stand aangewezen en hunne ressorten bepaald met inachtneming, zooveel de omstandigheden toelaten, van de beginselen van dit en het volgende artikel. Art. 3. (1) Indien naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur de behoefte van eenige bevolkingsgroep het noodig maakt, wjjst dit Hoofd mede bjj besluit naast de in artikel 2 bedoelde nog andere landsdienaren aan als ambtenaar van den burgerlijken stand en stelt hunne ambtsgebieden vast. (2) De in het vorige lid bedoelde ambtenaren van den burgerlijken stand doen in hun ambtsgebied als zoodanig dienst voor alle groepen der Inlandsche bevolking, die een burgerlijken stand hebben en met uitsluiting van de bevoegdheid van de ambtenaren van den burgerlijken stand bedoeld in artikel 8. Art. 4. De Hoofden van gewestelijk bestuur zullen bij besluit de landsdienaren aanwijzen, die bij tijdelijke ontstenténis of opkomende verhindering van de bij de vorige twee artikelen aangeduide ambtenaren als buitengewone ambtenaren van den burgerlijken stand zullen optreden. Art. 5. De Hoofden van gewestelijk bestuur zullen afschriften van de in de voorgaande artikelen bedoelde beschikkingen, alsmede de handteekeningen der gewone en buitengewone ambtenaren, doen toekomen aan de griffie van den landraad binnen wiens rechtsgebied de standplaats van den betrokken ambtenaar of buitengewoon ambtenaar van den burgerlijken stand gelegen is, ten einde daar te worden nedergelegd en bewaard. Art. 6. Er worden drie afzonderlijke registers van den burgerlijken stand gehouden, te weten: lo. een register van geboorten; 2o. een register van naamsaanneming; 3o. een register van overlijden. Art. 7. (1) De registers, behalve dat van naamsaanneming, zullen in dubbel worden gehouden. (2) Het opmaken der akten geschiedt door het invullen, overeenkomstig de térzijde aangegeven bestemming, van de open vakken van daartoe dienende gedrukte formulieren. In de gevallen bedoeld brj de artikelen 44 en 47 wordt het formulier voor zooveel mogelijk ingevuld en wordt op den kant van de akte aangeteekend op welke bescheiden als anderszins de in het formulier vermelde gegevens berusten (3) De registers worden voorzien van gedrukte blanco formulieren volgens door den Directeur van Justitie vast te stellen modellen. (4) Onder toezicht van den regent zorgen de ambtenaren van den burgerlijken stand voor tijdigen aanmaak der benoodigde registers. Art. 8. Het eerste en het laatste formulier van de registers moeten door den regent binnen wiens ambtsgebied de ambtenaar van den burgerlijken stand is gevestigd met zijne handteekemng gewaarmerkt worden, terwijl alle overige formulieren door hem moeten worden genommerd en geparafeerd. Art. 9. De akten van den burgerlijken stand worden verleden in de Maleische taal en met Latijnsche karakters geschreven. Art. 10. (1) De ambtenaren van den burgerlijken stand zijn verplicht de formulieren in volgorde te gebruiken. (2) Al hetgeen bjj de opmaking der akte daarin mocht worden doorgehaald, tusschen beide of op den kant geschreven, moet worden goedgekeurd, en, evenals de akte zelve, worden onderteekend, met dien verstande dat niets bij verkorting of met cijfers mag worden uitgedrukt. _j (3) Na de voltooiing der akte mag daarin geenerhande verandering plaats hebben dan tengevolge van een daartoe strekkend vonnis. Art. 11. De ambtenaren van den burgerlijken stand mogen in de door hen op te maken akten, noch in het lichaam dier akten, noch bij wij» van kantteekening of inlassching, iets vermelden buiten hetgeen door de verschijnende partijen, overeenkomstig deze ordonnantie moet worden verklaard. Art. 12. In de akten van den burgerlijken stand worden uitgedrukt het jaar, de maand en de dag harer inschrijving,mitsgaders zoo mogelijk de geslachtsnamen, de voornamen, de ouderdom, het beroep en de woonplaats, zoowel der verschijnende partijen als der getuigen. Art. 13. (1) De getuigen, die hg het opmaken van de akten van den burgerlijken stand verschijnen worden door belanghebbenden zelve gekozen; zg moeten zgn: mannelijke ingezetenen van Nederlandsch-Indië, en naar het oordeel van den ambtenaar van den burgerlijken stand den vollen ouderdom van een en twintig jaren hebben bereikt. (2) Ook nabestaanden worden als getuigen toegelaten. Art. 14. (1) De ambtenaren van den burgerlijken stand lezen aan de verschijnende partjjen, mitsgaders aan de getuigen, de akten voor. (2) Wanneer een of meer der verschijnende partgen of der getuigen de Maleische taal niet verstaan, wordt hun eene vertolking, der akte door den ambtenaar van den burgerlijken stand voorgehouden. Indien die ambtenaar daartoe niet in staat is geschiedt de voorhouding, zoo noodig, door een tolk. (3) Elke akte moet door den ambtenaar van den burgerlijken stand, de verschijnende partjjen en de getuigen worden geteekend. Wanneer de eene of andere der partjjen of der getuigen niet mocht kunnen teekenen, moet van de oorzaak daarvan in de akte melding worden gemaakt. Art. 15. (1) De registers worden door den ambtenaar van den burgerlijken stand op het einde van ieder jaar afgesloten. (2) Een der dubbelen van de registers, welke in dubbel worden aangehouden, wordt, binnen ééne maand na die afsluiting, tegen afgifte van een schriftelijk bewjjs van ontvangst, ter bewaring overgebracht naar de griffie van den landraad, terwjjl het andere dubbel ten kantore van den ambtenaar van den burgerlijken stand onder diens bewaring blijft berusten. (3) Het register van naamsaanneming blijft eveneens ten kantore van den ambtenaar van den burgerlijken stand onder diens bewaring berusten. (4) Op die plaatsen, waar de griffie van den landraad en het kantoor van den ambtenaar van den burgerlijken stand zich in hetzelfde gebouw bevinden, worden de overeenkomstig het vorig lid te dier griffie ingekomen registers, dadelijk na de opmaking van het proces-verbaal, bedoeld bg' artikel 28, overgebracht naar eene andere, buiten dat gebouw, door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wg'zen bewaarplaats; Art. 16. Wanneer bg het einde van het jaar in eenig register geene akte mochten zgn ingeschreven, wordt met zoodanig register niettemin gehandeld overeenkomstig het voorgaande artikel. Art. 17. (1) Behoudens de voorschriften van de vorige twee artikelen, mogen de registers van den burgerlijken stand zonder rechterlijk bevel niet worden verplaatst. (2) Wanneer de rechter de verplaatsing der loopende registers gelast, is de ambtenaar van den burgerlijken stand, na de beteekening van het bevel, verplicht zich onmiddellijk van vervolg-registers te voorzien. Art. 18. (1) Nadat de ambtenaar van den burgerleken stand de vervolgregisters in gevolge artikel 8 heeft doen kantteekenen en waarmerken, sluit hij de registers, waarvan de verplaatsing is gelast, af, met vermelding van de reden, waarom die afsluiting vóór het «inde des jaars is geschied, om daarna onverwijld aan het rechterlrjk bevel te voldoen. (2) De vervolgregisters worden steeds in alle opzichten beschouwd één geheel met de registers, waarvan zg het vervolg zijn, uit te maken; de afsluiting aan het einde van het jaar geschiedt dus ook alsof er slechts één register bestond. Art. 19. "Wanneer de zaak, waarin de registers hebben moeten dienen, is afgeloopen, zullen dezelve worden overgebracht in de bewaarplaatsen in artikel 15 aangewezen. Art. 20. (1) Indien het te voorzien is, dat de loopende registers geene genoegzame ruimte aanbieden om de akten, die gedurende het loopende jaar nog te verwachten zijn, in te schrijven, is de ambtenaar van den burgerlijken stand verplicht zich in tgds van vervolgregisters te voorzien, en deze overeenkomstig artikel 8 te doen kantteekenen en waarmerken. (2) Het tweede lid van artikel 18 is ook op deze vervolgregisters van toepassing. Art. 21. De volmachten en andere stukken, welke bg de akten van geboorte en overlijden gevoegd zijn, blgven gehecht aan de registers, welke ter griffie van den landraad worden overgebracht. Art. 22. Ben ieder is bevoegd om zich door de bewaarders der registers van den burgerlijken stand uittreksel uit die registers te doen geven, alsmede afschriften der volmachten en andere stukken welke aan de akten zijn gehecht. De uittreksels verdienen, wanneer zg met de registers overeenstemmen, geloof tot op het oogenblik, dat de valschheid daarvan, hetzg langs den weg van strafvordering, hetzg op de wijze bg de wettelijke bepalingen van burgerlijk procesrecht voorgeschreven, wordt beweerd. De legalisatie der handteekenmg van den bewaarder der registers van den burgerlijken stand op door hem als zoodanig uitgegeven stukken geschiedt, indien zg vereischt of • door belanghebbende verlangd wordt door den voorzitter van den landraad. Art. 23. (1) Wanneer op den kant van eene reeds ingeschreven akte moet worden melding gemaakt van eene andere akte, tot den burgerlgken stand betrekkelijk of daarop eenige andere aanteekening moet worden gesteld, wordt zulks gedaan door den ambtenaar van den burgerlijken stand in de loopende of m de te zgnen kantore bewaarde registers, en door den griffier van den landraad m die, welke ter griffie zgn overgebracht. (2) Deze aanteekeningen worden door den ambtenaar van den burgerlgken stand of door den griffier onderteekend met vermelding van den dag, waarop zg' zgn gesteld. (3) De zorg voor de eenvormige inschrijving is opgedragen aan het Hoofd van4gewestelnk bestuur, aan wien de ambtenaar van den burgerlgken stand of de griffier van den landraad, binnen tien dagen na de aanteekening, daarvan een woordelijk afschrift zendt. (4) Geen uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand mogen worden afgegeven, tenzij daarbij worden gevoegd de aanteekeningen, welke zich op den kant van de akte bevinden. Art. 24. (1) Men kan, zoowel door getuigen als door bescheiden, bewgzen, dat registers van den burgerlijken stand nooit hebben bestaan, of verloren zgn geraakt, of wel dat eene ingeschreven akte daaraan ontbreekt. (2) In geval van vervalsching, verandering, verscheuring vernietiging of verdonkering eener akte van den burgerlijken stand, levert het vonnis, waardoor van het misdrgf blijkt, een wettelijk vermoeden van de vervalsching, verscheuring, vernietiging of verdonkering op. Art. 25. De akten van den burgerlijken stand en de aanteekeningen, welke in de registers moeten geschieden worden kosteloos ingeschreven^ Art. 26. (1) De in artikel 22 bedoelde uittreksels en afschriften worden geschreven op een zegel van vgf tig cent en worden verder kosteloos uitgereikt. (2) Ten behoeve van 'sLands dienst, zoomede aan alle tot de land- en zeemacht behoorende personen, beneden den rang van onderofficier, mitsgaders aan behoeftigen, worden de uittreksels der akten van den burgerlgken stand vrg van zegel uitgereikt. TWEEDE AFDEELING. Van de aansprakelijkheid der ambtenaren en andere bewaarders van den burgerlijken stand. Art. 27. De ambtenaar van den burgerlijken stand en andere bewaarders zijn, ieder voor zooveel hem aangaat, voor het richtig houden en bewaren der registers aansprakelijk. Elke verandering, elke vervalsching in de akten, elke inschrijving op een los blad, mitsgaders alle overtreding tegen de voorschriften van dit reglement begaan, kunnen aan de partjjen grond opleveren om tegen de genoemde personen schadevergoeding te eischen. Art. 28. (1) De Inlandsche officieren van justitie bg de landraden zgn verplicht, de ter griffie overgebrachte registers en de daaraan gehechte stukken te onderzoeken, en van hunne bevinding, binnen de eerste zes maanden van elk jaar, proces-verbaal op te maken. Zij zijn bevoegd om inzage te nemen van de dubbelen, welke niet ter griffie berusten, doch zonder deze te mogen verplaatsen of doen verplaatsen. (2) Gewaarmerkte afschriften der in dit artikel bedoelde processen-verbaal worden binnen acht dagen na de opmaking door de verbalisanten ingezonden aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. DERDE AFDEELING. Van de akten van geboorten. Art. 29. (1) De aangifte van geboorte moet uiterlijk op den tienden dag na dien der bevalling, Zondagen en daarmede gelijkgestelde dagen niet medegerekend, in tegenwoordigheid van twee getuigen, worden gedaan. (2) Met den Zondag worden ten deze gelijkgesteld de Europeesehe Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinsterdagen, de beide Kerstdagen, de Christelijke Hemelvaartsdag, de Hemelvaartsdag van Mohammed, den dag van het begin der Poeasa, de Garebeg Poeasa (Lebaran poeasa), de Garebeg Besar (Lebaran hadji), de Asjoeradag en de Garebeg Mauloed. (3) Wanneer de plaats der geboorte door de zee is gescheiden van het kantoor van den ambtenaar van den burgerlijken stand kan de aangifte ook later geschieden. Art. 30. Wanneer bij verstoring van de gemeenschap tusschen de plaats der geboorte en het kantoor van den ambtenaar van den burgerlijken stand, de aangifte binnen den in het vorige artikel gestelden termijn aan dien ambtenaar onmogelijk is, wordt die termijn gerekend te loopen van het oogenblik dat de gemeenschap hersteld is. Art. 31. (1) De ambtenaar zal van de hem gedane aangifte, ook al is'de daarvoor gestelde termgn verstreken, eene akte opmaken. (2) Indien echter de aangifte plaats heeft na verlóóp van twee maanden na de geboorte, wordt, onverschillig of voor de aangifte al of niet een bepaalde termijn is vastgesteld, geene akte opgemaakt. (3) De ambtenaar is bevoegd om, alvorens tot de opmaking der akte over te gaan, zich ter plaatse der geboorte te begeven, en te vorderen, dat het kind aan hem worde vertoond. Art. 32. (1) De aangifte der gehoorte van een kind moet door den vad'er worden gedaan, of, bij gebreke van dien, door de geneesheeren heelmeesters, vroedmeesters, vroedvrouwen of andere personen, die bij de bevalling zijn tegenwoordig geweest, of wel, wanneer de moeder buiten hare woning bevallen is, door den persoon te wiens huize het kind is geboren. . . (2) Indien de bevalling heeft plaats gehad m een ziekenhuis of in eene gevangenis, moet de aangifte, bij gebreke van den vader, worden gedaan door het Hoofd of door een der bedienden van zoodanige inrichting. Art. 33. (1) De akte van geboorte vermeldt: lo. het jaar, de maand, den dag, het uur en de plaats der geboorte; 2o. de kunne van het kind en de voornamen, welke aan hetzelve worden gegeven; 3o. de geslachtsnamen, de voornamen, het beroep en de woonplaats der ouders; 4o. de geslachtsnamen, de voornamen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats des aangevers en der getuigen; 5o. de vermelding of het kind al dan niet uit een wettig huwelgk is geboren. (2) Bg de aanduiding van jaar, maand en dag wordt dè Europeesehe kalender (Gregoriaansche tijdrekening) gevolgd. Art. 34. (1) Wanneer het kind buiten echt geboren is, mag de naam des vaders niet in de akte worden vermeld, tenware hg, wanneer het voor hem geldende recht eene erkenning van natuurlgke kinderen kent, het kind overeenkomstig dat recht erkent. (2) De aangifte door den vader wordt voor erkenning gehouden, indien dit in overeenstemming is met het voor hem geldende recht. Art. 35. Wanneer de erkening van een natuurlijk kind geschiedt na de opmaking van deszelfs geboorteakte, maakt de ambtenaar van den burgerlgken stand, zoo hem mededeeling wordt gedaan van de erkenning, daarvan dadelijk melding op den kant der geboorteakte. Art. 36. Indien eene wettiging van een natuurlijk kind heeft plaats gehad overeenkomstig het voor de ouders geldende recht, wordt op verzoek van belanghebbenden van die wettiging melding gemaakt, op den kant van de geboorte-akte. Art. 37. De geboorte buiten het gebied waarvoor deze ordonnantie geldt van een kind waarvan de ouders binnen genoemd gebied wonen, moet binnen tWce maanden in het geboorteregister van de woonplaats der ouders worden ingeschreven. VIEEDE AFDEELING. Van n am e n. Art. 38. Indien de vader, of — indien het betreft een niet door den vader erkend natuurlgk kind — de moeder van het kind van welks geboorte een akte moet worden opgemaakt geen vasten geslachtsnaam voert, zal de vader dan wel de moeder voor de aangifte zoodanigen naam aannemen, welke in het register van naamsaanneming wordt ingeschreven. (2) Van de naamsaanneming wordt den ambtenaar van den burkerlijken stand mededeeling gedaan door dengene, die de geboorte aangeeft, in tegenwoordigheid van dezelfde getuigen als bg' de geboorteaangifte optreden. Art. 39. De ambtenaar van den burgerlgken stand overtuigt zich zoonoodig dat de opgegeven naam de door den vader of de moeder gewilde is. Art. 40. (1) De Gouverneur-Generaal is bevoegd de inschrgving van voornamen of geslachtsnamen te verbieden, hetzg op grond dat deze naar Inlandsche begrippen een rang of titel aanduiden, of met een rang of titel verband houden, dan wel om andere gewichtige redenen. (2) Indien de ambtenaar van den burgerlijken stand oordeelt, dat er aanleiding is tot toepassing van de bepaling van het vorig lid, geeft hg daarvan onverwijld kennis aan den regent, die bevoegd is den ambtenaar te gelasten het opmaken van de akte van naamsaanneming of van de geboorteakte na te laten totdat ter zake door den Gouverneur-Generaal zal zijn beslist. (3) Hij doet in dit geval de stukken toekomen aan het Hoofd van gewestelijk béstuur dat de beslissing van den Gouverneur-Generaal inroept. (4) Regenten mogen geen geslachtsnamen aannemen zonder toestemming van den Gouverneur-Generaal. Art. 41. (1) Geslachtsnamen vermeld in een akte van naamsaanneming dan wel in een geboorteakte, mogen niet worden veranderd dan uit krachte van een schriftelijke beschikking van den GouverneurGeneraal. (2) De verandering wordt zoonoodig in het naamregister en in de akten van geboorte van den aanvrager en van zijne minderjarige kinderen aangeteekend. (3) Verandering van geslachtsnaam wordt niet verleend op aanvrage van minderjarigen, noch enkel ten behoeve van minderjarigen. (4) Verandering van voornaam wordt door den betrokkene, indien deze minderjarig is daartoe bijgestaan door zgn wetteljjken vertegenwoordiger, aan den ambtenaar van den burgerlijken stand medegedeeld en onder gelijk voorbehoud als is aangegeven in de eerste drie léden van het vorig artikel op den kant van de akte van geboorte van den betrokkene vermeld. VIJFDE AFDEELING. Van de akten van overlijden. Art. 42. (1) De aangifte van overlijden moet uiterlijk op den tienden dag na het sterfgeval, Zondagen en daarmede gelijkgestelde dagen niet medegerekend, worden gedaan aan den ambtenaar van den burgerlijken stand binnen wiens ambtsgebied de persoon is overleden. Het tweede lid van artikel 29 is ten deze toepasselrjk. De ambtenaar zal op de verklaring van den aangever en van een getuige de akte van overlijden opmaken; hjj is bevoegd, indien hij zulks noodig acht, zich te voren van het overlijden te overtuigen. (2) Het derde lid van artikel 29, artikel 30 en de eerste en tweede leden van artikel 31 vinden overeenkomstige toepassing. Art. 43. Tot de aangifte van overlijden zijn verplicht de meerderjarige bewoners van het huis waar de overledene is gestorven en bij gebreke van dezen zoomede indien het overlijden niet in een huis heeft plaats gehad, het dorps- of kamponghoofd dan wel, waar geen kamponghoofd bescheiden is, de wijkmeester. Art. 44. Wanneer blijkt, dat de overledene elders binnen het gebied, waarvoor deze ordonnantie geldt, zijn woonplaats heeft gehad, doet de ambtenaar van den burgerlijken stand, die de aangifte heeft ontvangen, een uittreksel uit bet register, houdende akte van overlijden, toekomen aan dien van de laatste bekende woonplaats van den overledene binnen dat gebied, ten einde insgelijks in de registers aldaar te worden ingeschreven. Met het ontvangen uittreksel wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde bjj artikel 21. Art. 45. (1) De akten van overlijden bevattenr lo. den geslachtsnaam, de voornamen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats van den overledene, zoomede den dag en het uur van overlijden; 2o. den geslachtsnaam en de voornamen van den echtgenoot of echtgenooten, indien de overledene getrouwd, dan wel weduwnaar of weduwe was; 3o. den geslachtsnaam, de voornamen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats van den aangever, en den getuige alsmede, wanneer zij bloed- of aanverwanten zijn,' den graad van verwantschap. (2) De akten van overlijden bevatten daarenboven, voor zoover mogelgk, de geslachtsnamen, de voornamen, het beroep en de woonplaats der ouders van den overledene, zoomede diens geboorteplaats. Art. 46. (1) De ambtenaar van den burgerlijken stand mag geene akte van overlijden van een kind, dat nog geen drie volle dagen heeft geleefd, opmaken, dan voor zooverre hem is gebleken, dat van de geboorte van het kind eene akte is opgemaakt. (2) Indien dit niet blijkt, mag de ambtenaar van den burgerlijken stand, aan wien de aangifte wordt gedaan, niet in eene akte vermelden, dat het kind overleden is, maar alleen dat bet als levenloos is aangegeven. De ambtenaar van den burgerlijken stand kan in een zoodanig geval, bij twijfel omtrent de deugdelijkheid der aangifte, vorderen dat het kind aan hem worde vertoond. Hg zal daarenboven de verklaring van den aangever en den getuige ontvangen ten aanzien van de geslachtsnamen, voornamen, het beroep en de woonplaats van de ouders van het kind, met aanduiding van het jaar en de maand, waarin, en den dag en het het uur, waarop het kind is ter wereld gebracht. (3) De akte zal, overeenkomstig hare dagteekening, in de sterfregisters worden ingeschreven, zonder dat daardoor eenigermate zal zjjn beslist, of het kind levend dan wel dood is ter wereld gekomen; Art. 47. Wanneer een sterfgeval heeft, plaats gehad in eene burgerlijke of militaire ziekeninrichting, dan wel een lijk in zulk een inrichting is opgenomen vóór de teraardebestelling, is het hoofd of de bestuurder benevens een der dienstdoende geneesheeren of officieren van gezondheid verplicht, daarvan binnen vier en twintig uren eene schriftelijke aangifte, ingericht naar een bepaald formulier, aan den ambtenaar van den burgerlijken stand te doen, welke een akte van het overlijden zal opmaken. Met de ontvangen aangifte wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde bg artikel 21. Art. 48. In geval van een geweldadigen dood, van het ter dood brengen van een veroordeelde, of van het overlijden in gevangenissen, wordt van die omstandigheden door den ambtenaar van den burgerlijken stand in de akte geen melding gemaakt. ZESDE AFDEELING. Van de v.erbetering der akten van den burgerlijken stand en van hare aanvulling. Art. 49. Wanneer binnen het gebied waarvoor deze ordonnantie geldt geene registers hebben bestaan, of dezelve zijn verloren geraakt, vervalscht, veranderd, verscheurd, vernietigd, verdonkerd of verminkt, wanneer akten daaraan ontbreken, of wanneer in de ingeschrevene akten dwalingen, weglatingen of andere fouten hebben plaats gehad, geeft'zulks grond tot aanvulling of tot verbetering der registers. Art. 50. Het verzoek daartoe kan alleen worden gedaan aan den landraad binnen wiens rechtsgebied de registers zn'n of hadden behooren te worden gehouden, dewelke, zonder hooger beroep, en, wanneer daartoe gronden zijn, na verhoor van de belanghebbende partijen, deswege uitspraak doet. Art. 51. Deze uitspraak is alleen geldig tusschen de partijen, welke dezelve hebben verzocht, of te dier gelegenheid zijn opgeroepen. Art. 52. Alle uitspraken tot verbetering of tot aanvulling van akten worden door den ambtenaar van den burgerlijken stand, dadelijk na derzelver vertoon, in dc loopende registers ingeschreven en, in geval van verbetering, wordt daarvan melding gemaakt op den kant der verbeterde akte, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement. Slotbepalingen. Art. 53. Onder leiding van het Hoofd van gewestelijk bestuur zijn de regenten belast met het toezicht op de ambtenaren van den burgerlijken stand binnen hun ambtsgebied. Art. 54. Onder regent wordt in dit Reglement in de zelfstandige patihschappen mede verstaan de zelfstandige patih, en in de Vorstenlanden de assistent-resident. Art. 55. Indien naar de bepalingen van dit reglement in een akte geslachts- en voornamen moeten worden vermeld van eenig persoon en deze zoodanige namen niet heeft, wordt vermeld de naam waaronder hij bekend staat. Art. 56. Dit reglement treedt in werking op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijdstip. 91. Instructie voor de Legerpredikanten. 1. De Legerpredikanten staan rechtstreeks onder den territorialen commandant van het militair commandement, hetwelk hun als arbeidsveld is aangewezen, terwijl zjj voor de uitoefening van hun taak in de onderscheidene garnizoenen overleg hebben te plegen met de betrokken militaire gezaghebbenden. 2. Zjj , behartigen de buiten de rechtstreeksche bemoeienis der Protestantsche Kerkgenootschappen vallende godsdienstige en zedelijke belangen van het Legerpersoneel, met dien verstande, dat hun arbeid voorzoover deze verzamelde militairen geldt, steeds een evangeliseerend karakter draagt. 3. Zjj plegen overleg met de plaatselijke Protestantsche kerkelijke besturen, zjjn deze bjj allen ambtelijken arbeid onder de militairen behulpzaam, nemen kennis van hun wenschen en bezwaren en verleenen hunne bemiddeling om deze bjj de militaire autoriteiten voor te dragen. 4. Zij mogen geen ambtelijke bediening hebben bij eenigen kerkelijke gemeente, zullen zich ook van allen ambtelijken arbeid bij het Leger hebben te onthouden en zich geheel aan hun taak als Legerpredikant hebben te wijden. 5. Zjj zijn gehouden zich te onderwerpen aan alle bekend gemaakte maatregelen van orde en betreffende den inwendigen dienst door het Legerbestuur vastgesteld. 6. Zjj hebben geheimhouding te betrachten omtrent specifiek militaire aangelegenheden, die te hunner kennis mochten komen. 7. Voor de richtige uitoefening van hun ambt hebben zg te allen tijde toegang tot de militaire verblijven en inrichtingen (kampementen, hospitalen, e.d.g.). 8. "Wanneer zij zich voor dienstaangelegenheden van hun standplaats moeten verwijderen, geven zjj hiervan kennis aan den Plaatselijk (Militairen) Commandant. 9. Voor het bekomen van binnenlandsch verlof, wenden zij zich tot de militaire gezaghebbenden vermeld in artikel 2 der bepalingen op de binnenlandsche verloren van officieren en onderluitenants, opgenomen in Aigemeene Order 1904 No. 151. 10. Van hun arbeid zenden zg aan het einde van elk kwartaal een schriftelijk verslag in bjj den divisiecommandant. Voorts brengen zjj eens per jaar verslag van hun arbeid uit aan den Legercommandant en aan het Bestuur over de Protestantsche Kerken in NederlandschIndië en aan de Gereformeerde Kerken. 11. Voor inlichtingen omtrent de indeeling en legering der troepen en eventueele wijzigingen dienaangaande kunnen zjj zich wenden tot den divisiecommandant. 12. Zij- zgn gerechtigd bezwaren of meeningsverschillen, gerezen ten opzichte van de uitoefening hunner taak, aan den divisiecommandant kenbaar te maken. 92. Instructie voor den vlootpredikant in Nederlandsch-Indië. Artikel 1. De vlootpredikant staat rechtstreeks onder de bevelen van den Commandant der Zeemacht, terwijl hij voor de uitoefening. van zijn taak overleg heeft te plegen met den commandant der marine te Soerabaja. Artikel 2. Hg behartigt de buiten de rechtstreeksche bemoeienissen der protestantsche kerkgenootschappen vallende godsdienstige en zedelijke belangen van het marinepersoneel, met dien verstande, dat zijn arbeid, voor zoover deze verzamelde schepelingen geldt, steeds een evangeliseerend karakter draagt. Artikel 3. Hij pleegt overleg met de plaatselijke protestantsche kerkelijke besturen, is deze bij allen ambtelijken arbeid onder de marine behulpzaam, neemt kennis van hun wenschen en bezwaren en verleent zijne bemiddeling om deze bij de marine-autoriteiten voor te dragen. Artikel 4. Hij mag geen ambtelijke bediening hebben bij eenige kerkelijke gemeente, zal zich ook van allen ambtelijken arbeid bij de marine hebben'te onthouden, en zich geheel aan zjjn taak als vlootpredikant hebben te wijden. Artikel 5. Hij is gehouden zich te onderwerpen aan alle hem bekend gemaakte maatregelen van orde en regelingen betreffende den inwendigen dienst door het marine-bestuur vastgesteld. Artikel 6. Hjj neemt geheimhouding in acht omtrent militaire marine-aangelegenheden, die ter zijner kennis mochten komen. Artikel 7. (1) Ingeval hjj zich voor dienstaangelegenheden langer dan twee, doch korter dan zes dagen van zyn standplaats moet verwijderen, geeft hjj hiervan kennis aan den commandant der marine te Soerabaja. (2) Ingeval hij zes dagen of langer afwezig moet zijn en voor het bekomen van binnenlandsch verlof, dient hij een verzoek in bij den commandant der marine te Soerabaja. Artikel 8. (1) Van zgn arbeid zendt hg aan het einde van elk kwartaal een schriftelijk verslag in bg den Commandant der Zeemacht. (2) Ook brengt hg eens per jaar, door bemiddeling van den Commandant der Zeemacht, een verslag van zgn arbeid uit aan het bestuur van de protestantsche kerken in Nederlandsch-Indië en aan de gereformeerde kerken. Artikel 9. Hjj is gerechtigd bezwaren of meeningsverschillen, gerezen ten opzichte van de uitoefening van zjjn taak, aan den Commandant der Zeemacht kenbaar te maken. Artikel 10. Onder zh'n leiding en toezicht is de vlootpandita belast met de geestelijke verzorging der Inlandsche schepelingen van protestantsche belijdenis. (Beschikkingen van den Commandant der Zeemacht van 1 Mei 1925 No. P 47/1/42 en van 29 December 1925 No. P 47/2/50). 93. Instructie voor den vlootpandita in Nederlandsch-Indië. Artikel 1. De vlootpandita staat rechtstreeks onder de leiding en het toezicht van den vlootpredikant. Artikel 2. Hjj is belast met de geestelijke verzorging der Inlandsche schepelingen bjj de Koninklijke marine van protestantsche belijdenis, treedt alg voorganger in hunne godsdienstige samenkomsten op, doet alles, wat hun godsdienstig en zedelijk leven kan bevorderen en bezoekt hen in de kazerne, in de ziekeninrichting en in de arrestantenlokalen. Artikel 3. Hu' mag geen ambtelijke bediening hebben bij eenige kerkelijke gemeente, zal zich ook van allen ambtelijken arbeid bjj de marine hebben te onthouden en zich geheel aan zqn taak als vlootpandita hebben te wijden. Artikel 4. Hg is gehouden zich te onderwerpen aan alle hem bekend gemaakte maatregelen van orde en regelingen betreffende den inwendigen dienst door het marine-bestuur vastgesteld. Artikel 5. Hjj neemt geheimhouding in acht omtrent militaire marine-aangelegenheden, die ter zijner kennis mochten komen. Artikel 6. Hg is bevoegd door tusschenkomst van den vlootpredikant voorstellen inzake de geestelijke verzorging der hem toevertrouwde schepelingen bn' den commandant der marine te Soerabaja, in te dienen. Artikel 7. Ingeval hij zich voor dienstaangelegenheden van zijn standplaats moet verwijderen en voor het bekomen van binnenlandsch verlof, dient hjj door tusschenkomst van den vlootpredikant een verzoek in aan den commandant der marine te Soerabaja. Artikel 8. Maandelijks zendt hij een verslag van zijn arbeid in bg den vlootpredikant, terwijl hij eens per jaar door tusschenkomst van den vlootpredikant een verslag van zgn arbeid inzendt bg den commandant der marine te Soerabaja en bg het bestuur van de protestantsche kerken in Nederlandsch-Indië. (Beschikking van den Commandant der Zeemacht van 29 December 1925 No. P 47/2/50). 94. Contributie der predikanten _ Nederlandsch-Indië, ten behoeve der aigemeene weduwen- en weezenbeurs. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den lOden Februari 1852 No. 3. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelgk: Den Directeur-Generaal van financiën (*) aan te schrijven het noodige te verrigten tot de inhouding op de tractementen der predikanten eener som van ƒ 20 (2) (twintig gulden) 'sjaars, instede van ƒ 10 (tien gulden) 'sjaars, bedoeld bij de resolutie van 5 Februari 1831 No. 7, ten behoeve van de aigemeene weduwen- en weezenbeurs der hervormde predikanten en zulks van af den lsten Januari 1852 (3). Ten tweede: enz. Afschrift enz. 95. Eenige artikelen uit het reglement van 1907 op de aigemeene weduwen- en weezenbeurs der Nederlandsche Hervormde Kerk, welke voor Indische predikanten belang hebben. Art. 3. Tot het lidmaatschap (dezer beurs) zgn bevoegd (4): H. de predikanten, die tot den dienst bg de Indische Kerken overgaan. (') Thans geschiedt dit door den Directeur van Onderwijs en Eeredienst. (J) Sinds 1888 wordt jaarlijks f 80 van elke predikant ingehouden, ingevolge wijziging van artikel 8& van het (Nederlandsch) reglement op de Aigemeene Weduwenbeurs. „ . . .... (3) In 1907 werd een nieuw reglement op deze beurs ingevoerd, waarbg de contributie wederom werd verhoogd. Zg die van de bevoegdheid tot het lidmaatschap gebruik maken, moeten zelf zorg dragen voor de overmaking van het bedrag, dat hunne contributie hooger is dan ƒ 30. Zie voor de contributie s het volgende stuk. . . , ,.... (♦) In het reglement van 1857 waren tot deelneming aan de beurs\ verplicht. de predikanten uit de Ned. Herv. Kerk, die tot den dienst bij de Indische Kerken overgingen. In het reglement van 1S07 is die verplichting opgeheven, en daarvoor in de plaats getreden de bevoegdheid om lid der beurs te worden Of te blnven. I. de onder H genoemden, die wegens 40-jarige ambtsbediening of wegens ongesteldheid emeriti worden verklaard. Voor alle gevallen, waarin de tjjd der ambtsbediening moet worden berekend, komen alle dienstjaren in aanmerking, met dien verstande, dat elk dienstjaar in de Indiën voor twee jaren wordt gerekend. Wie van deze bevoegdheid gebruik wenscht te maken, moet binnen drie maandén, nadat hg daarvoor in de termen gevallen is, van zgn verlangen kennis geven aan den Quaestor Generaal. Art. 7. Zjj die gebruik maken van de bevoegdheid hun gegeven in art. 3 betalen jaarljjks als zjj behooren tot de rubrieken: I. als het pensioen ƒ 600.— of daarboven is ƒ 12.50 en is het minder dan ƒ 600 7.50 H " 50.'— Art. 8. De contributie van leden die buitenlands wonen wordt door hen vóór den 15den April rechtstreeks overgemaakt aan of aangezuiverd bjj den Quaestor-Generaal. Art. 9. Geschiedt de betaling of de aanzuivering der contributie niet binnen den bepaalden tjjd dan vervalt men in eene boete van ƒ 2.50. De Quaestor-Generaal geeft daarvan bericht aan den nalatige met verzoek om alsnog binnen ééne maand of zoo hjj buiten Europa woont, binnen 3 maanden, zjjne schuld te voldoen, Bluft deze ook dan nog in verzuim dan wordt hiervan kennis gegeven aan de Synode of de Synodale Commissie, wanneer aan haar het beheer der Beurs in opgedragen, door wie alsdan de noodige maatregelen tot afdoening der aangebrachte zaak genomen worden en die de bevoegdheid heeft hem, die naar Art. 3 lid is, wegens zjjne nalatigheid van het lidmaatschap vervallen te verklaren. Art. 10. Aan de beurs wordt bijgedragen: c. door predikanten, die, tot den dienst bjj de Indische Kerken overgaande, lid der Beurs blijven ƒ 30, binnen ééne maand na hunne bevestiging te voldoen aan den Qaestor-Generaal; e. bjj trouwen of hertrouwen, '