CPHIPOGPTEn VEDZEH VAM MAM DA SAHDBEBGEH 950 37 VH60CCUHCCOMP.,UIT6EVCDSlA83Cn Open Poorten Verzen van Nanda Sandbergen Van Gorcum dt Comp. N.V. • Uitgevers » Assen Aan den ander. INHOUD. Bh. Eenheid ! Tros-narcissen 2 Leg Uw kloppend hoofd 3 Liefde 4 Alles heeft zijn tijd c nu ; ; ; 6 O, ongeboren kind in mij! 7 Bekennen I httd 8 Bekennen II p Licht I0 Ruimte n Erkennen 12 Het Blijvende 13 Een stil intiem verstaan 14 O, Gij, O Liefdeskracht 15 Alom, in verste vertf Aanvaarden 17 Wenkend Toekomstbeeld 18 Sonnet jp Een met het Hoogere 20 Wintereenzaamheid 21 Belofte 22 December 23 Héb geloof 24 Ontwijkt het niet 25 Nabij' ... 26 Hoe stijgt mijn hart tot U, volmaakte liefde 27 Tusschen droom en daad verloren 28 BEGINREGELS. Blz. De poorten mijner ziel 5 Fijne teerbelijnde schoonheid ° Leg Uw kloppend hoofd, zoekend en verwachtend . . 7 Eiken dag wacht ik Uw schreden 8 O Geluk, dat in seconden 9 O verlangen naar het leven 10 O, ongeboren kind in mij 11 De morgen gloort, de dauw trekt op 13 Ik heb mij dan tot U gericht J3 O, Licht, dat straf en zuivrend staat '4 Laat mij zwerven, laat mij dolen *5 O 't Zélf heft in z'n droomen voort 16 De takken buigen in den wind *7 O Teederheid die vindt, al meer volmaakter wegen . . 18 O liefde van mijn Ziel, o liefde van mijn Wezen . . 19 Wanneer ik droomend staar, in doornig waas der weiden 20 Niet verslagen, niet verborgen! 21 O verheven idealen! 22 Een innig vers is ah een teere wijding 23 „Een met God" in 't diepst verlangen 24 O, om nu in 't kale bosch te dolen 2S 't Schoone heimwee van den avond 2^ Stilte over akkergronden 27 Heb geloof in hoogste leven 2* Ontwijk het niet, het diepe hart 29 Niets dan een biddend, dan een f luistrend woord . . 30 Eiken dag groeit mijn verlangen 31 Tusschen droom en daad verloren 32 EENHEID. De poorten mijner ziel zijn wijd en zijd geopend. De doortocht is gebaand er is geen ander Heil. Ik schrijd gedreven voort gedragen en bewogen, aanvaard het levend Nu een diepte zonder peil. De Waarheid dringt uit God en is in mij geboren. Zijn Eenheid geeft mij kracht mijn liefde is uit Hem. Zijn Eenheid leeft in mij uit 't Scheppende herboren. Ik draag zijn beeltenis en luister naar zijn Stem. TR OS-NARCISSEN. Fijne teerbelijnde schoonheid Levensweelde tot het licht vol omgloord met stille grootheid dragende in evenwicht. O mijn ziel ziet zich weerschijnen in den eenvoud van dit zijn ook Haar groei in elk verschijnen wil verrijking, glanzend rein! Zóó te bloeien in dit leven, Zóó te staan in blanke pracht. „Alles" uit dat Eens-gegeven „Alles" uit en tót die Kracht! LEG UW KLOPPEND HOOFD. Leg uw kloppend hoofd, zoekend en verwachtend in m'n wijden schoot, als een kind dat rust Rustend en bevrijd, innerlijk verzachtend wordt het denkend zijn, hoogelijk bewust. Leg uw moede hoofd, bevend en beladen in de veiligheid, van vertrouwd gebaar o die zegening, dieper nog dan daden die Uw ziel ontsluit, teedertijk en waar. Leg uw moede hoofd, leg uw strijdend leven in m'n wijden schoot, toevlucht van het kind O niets dan een zucht, een verwonderd geven een ontwakend Heil, dat 3?n leed verwint. LIEFDE. Eiken dag wacht ik Uw schreden tot mijn open stille woon droomend van verzekerdheden van wat opbloeit, sterkend schoon. Elke dag is nieuw beginnen uitzien, verder, naar omhoog, o dit hunkeren van binnen en dit zoekend-smeekend oog. Elke dag wordt sterk en denkend nu ik U nabij mij weet Dag, die in het licht zich drenkend leed en donkerheid vergeet. ALLES HEEFT ZIJN TIJD, O geluk dat in seconden onze teederheden bindt tot een enkle enkle stonde die het hoogst beleven vindt. Luistrend heren wij de klanken van het teer geluk verstaan zooals jonge nieuwe ranken tot hun vollen wasdom gaan. O geluk, in 't diepste wezen vinden wij Uw innigheid wie in eigen ziel kan lezen kent Uw komst in Zijnen Tijd. NU. O verhingen naar het leven o verlangen naar het Nu alles wil mijn hart U geven alles wil ik dragen U. Nu, omvat het Eeuwig leven wording, groei, die verder bouwt Nu houdt Toekomst opgeheven voortgang, innerlijk aanschouwd. O verlangen naar het leven dat ons voortstuwt tot de taak dat ons wachtend hart doet beven in ons uitspreekt, dringend: „WaaK' O U wil ik grensloos dienen die mijn wezen heeft gemaakt „Nu", O God, o Ongeziene leer ons leven, U volmaakt. O, ONGEBOREN KIND IN Mijt O ongeboren kind in mij Uw wezen sluimert in den droom en ligt nog veilig mij nabij gevangen in mijn levensstroom. O ongeboren kind in mij ik draag uw beeld reeds innig voort en hunker naar wat groeit in mij wat rijpt, verscholen, ongestoord. O ongeboren kind in mij ik houd mijn handen uitgespreid en wacht en wacht uw kreet voor mij uw roep, uw klop, uw heerlijkheid. O ongeboren kind in mij voor altijd in mijn hart gegroeid hoé gij ook rijpt, nooit gaat voorbij de Scheppingsdaad, — tot dit gebloeid. BEKENNEN. I. De morgen gloort, de dauw trekt op, een stormend en verlangend lied stijgt in m'n ziel ten hemel op. Och ook voor mij dit blank verschiet? Ook mij dit Hemelsche gebod 't ontwaken in den stillen stond dat vlammend uitslaan tot het lot dat mij aan 't Eeuwig Zijn verbond. De morgen gloort, de aarde baadt in 't komend licht, in 't eeuwig vuur zij koestert kuisch haar koud gelaat en geeft zich over aan dit uur. O laat mij als de aarde zijn zoo onuitsprekelijk vervuld zoo wachtend op den klaren schijn die dl doordringt en dl omhult. II. Ik heb mij dan tot U gericht toen alles van mij afgegleden ik voor Uw open licht-gezicht m'n diepe liefde heb beleden. Ik gaf mij dan in vollen gloed om tot Uw Eeuwigheid te komen zoo brandde, gloeide 't felle bloed en liet mij in Uw strooming stroomen. Zoo vond ik U in diepsten nacht toen alles van mij afgegleden ik U toch altijd had verwacht! Toen heeft m'n ziel Uw kracht beleden. LICHT. O Licht dat straf en zuivrend staat aan wijde hemelboog en door het hart der dingen gaat waar 't teven stijgt omhoog. Gij zijt de eindeloze Macht die mét de Tijden blijft het breken van den nacht verwacht en duisternis verdrijft. Gij zijt het glanzende gelaat der diepe Eeuwigheid dat alle Teederheid verstaat die hunkrend U verbeidt. O Licht dat wakend wachtend is al loutrend uur aan uur Ontsteek den Geest, die in ons is, O Kracht, O Eeuwig vuurt RUIMTE. Laat mij zwerven, laat mij dolen O de dag is gaaj en goed, niets blijft in mijn ziel verscholen, open opgetogen gloed. — Laat mij zwerven, laat mij dwalen ruimte, ruimte, geeft uw kracht ruimte zal mijn wezen stalen kracht uit kracht, vergaarde pracht. Laat mij zwerven laat mij droomen straks komt weer de felle strijd O tot al dit licht te komen Eeuwige bewogenheid. Zie ik hef m'n hechte handen tot de ruimte rondom mij O dit innerlijk belanden en dit wijd-zijn, wijd in mij. ERKENNEN. O 't Zelf leeft in z'n droomen voort verzwegen teederheden toch zoekt het, zoekt een grijpend woord uit andrer ziel gegleden. O luistert, luistert naar wat teer en innig wordt beleden wat scheppend tot Uw ziel buigt neer en voor Uw hart komt treden. Niets niets wat deze kracht verbreekt uit Hoogsten drang gedreven Och, dat het hart erkennend smeekt: Komt, tot mij zelf geheven? HET BLIJVENDE. De takken buigen in den wind ze breken en ze barsten niet maar zwiepen heen en weder O, eenzaam, eenzaam droomenkind dat zoo z'n eigen leven ziet al buigend op en neder. De hoornen staan zoo zwijgend stil er is geen leven en geen lied een diep verlaten wachten o denkend kind, de levenswil verheft zich ook in dit verschiet en vult de donkre nachten. Er is geen voetstap die verglijdt dan