Afb. 15. Jan Steen: SINT NICOLAASAVOND. BROOD- EN GEBAKVORMEN EN HUNNE BETEEKENIS IN DE FOLKLORE Brood- en Gebakvormen en hunne Beteekenis in de Folklore door J. H. Nannings Penteekeningen van Gerhard Selis Uitgeversbedrijf „Eigen Volk" Scheveningen Opgedragen aan mijne Vrouw. VOORWOORD. EEN MOOIE AANWINST. Wij zijn niet de voorsten geweest op het grote gebied van de Volkskunde; eerlik gezegd, wij kwamen achteraan. Waling Dijkstra was een van de eersten, die een volledig overzicht trachtte te geven van Frieslands Volksleven. Daarna kwam Prof. Schrijnen met zijn Volkskunde voor geheel Nederland. En voor kort Mw. Grolman met de beschrijving van de Volksgebruiken. Daarnaast werden afzonderlike onderwerpen behandeld: bundels Overleveringen uit verschillende gewesten, de Volksgeneeskunde van Dr. van Andel en die van Dr. Bakker, de Spotnamen op Stad en Dorp van Jozef Cornelissen, het "Groninger Volkslied van Groen met de muziek van Jager en, als het niet al te onbescheiden is. om mijzelf ook te noemen, de Volksvoorspellingen in de Prophecije van Jaarfke, de onde visser-profeet van de Dollard. En dan hebben wij onze beide voortreffelike maandbladen Volkskunde en Eigen Volk. Dit is tezamen al heel wat en ik heb lang niet alles genoemd. Maar er blijft nog zoveel meer te doen over! En nu is het mij een vreugde, een inleidend woord te mogen schrijven bij dit nieuwe werk over het brood. De studiën van Mw. Dr. C. v. d. Graft hebben onze aandacht gevestigd op de betekenis van het brood voor de volkskunde; zij was in ons land op dit gebied de eerste. Doch nu kunnen wij in deze nieuwe studie een volledig overzicht begroeten van wat er nog is aan broodgebruiken te onzent en in de aangrenzende gewesten en, helaas alweer!, over zoveel, dat er eenmaal was, maar onherroepelïk verloren ging, of alleen nog leeft in de herinnering van het volk. Het komt mij voor, dat de schrijver, die zijn onderwerp volkomen beheerst, zeer gelukkig geslaagd is. In de eerste plaats door de rijkdom van zijn stof. Hij gaat de volksgebruiken na, het gehele jaar rond; hij stelt ons voor ogen, wat het brood betekende bij de voornaamste gebeurtenissen in het menselik leven, bij geboorte, trouwen en dood; hij spoort het verband op, dat de broodvormen en de broodgebruiken hebben met de Oudgermaanse godsdienstige opvattingen en plechtigheden. Vooral dit gedeelte is zeer belangrijk en' zal ongetwijfeld de belangstelling opwekken in grote kringen, die zich tot dusverre nooit met volkskunde bemoeiden, ja, die er geen denkbeeld van hadden. Het is een boek geworden voor het volk, in zijn eenvoudige, duidelike wijze van voorstellen en in zijn onderhoudende verteltrant. Voor hoe menigeen zal het een openbaring zijn, te lezen, hoe aanvankelik offers gebracht werden aan de goden en aan de zielen der afgestorvenen, welke offers in later tijd vervangen werden door een nabootsing in brood- en gebakvorm; hoe dus het schijnoffer kwam in de plaats van het werkelike! Elke streek van het land vindt er zijn eigen bijzonderheden en tegelijk de vergelijking met wat anderen hebben op hetzelfde gebied. Een aantal eenvoudige, duidelike figuren vergezellen de tekst en vullen hem aan. Voor mij was het een aangename verrassing, daarbij de Stoetboom en de Fieterknuten en de Duvekoater aan te treffen uit het Nieuw Groninger Woordenboek, maar nu in gezelschap van de overeenkomstige brood- en gebakvormen van dichtbij en veraf wonende bevolkingsgroepen. En zo was er zoveel in het boek, dat zijn bekoring oefende, hetzij door de verzameling van gegevens, hetzij door kort en pittig weergeven van onderstellingen bij andere schrijvers. Zo is daar, om nog één voorbeeld te noemen uit het gebied, dat mij in 't bijzonder aantrekt, de verklaring van de naam van de Groninger Ollewieven, het simpele nieuwjaarsgebak. Ze heten nu eenmaal zo en het zou kunnen zijn, dat ze in heel oude dagen de vorm van een oud wijf gehad hebben en dat in nog ouder tijden 't oude wijf zelf geofferd werd. Maar 't kan ook wel anders zijn. 't Zijn vierkante stukken koek, met een beetje grijs meel bestrooid. Het is de verdienste van de schrijver, dat hij de aandacht vestigt op de oude vormen en gedachten en op de nieuwe denkbeelden, die zich daaraan vastknopen. Ik wens hem en ons allen van harte geluk met deze mooie aanwinst. Zaandam, Junie 1932. K. TER LAAN. INLEIDING. Sed fuflit interea, fuglt irreparabile tempus. Maar intusschen vervliegt onherroepelijk de tijd. (Virgilius, Georgica. 3, 284). Dit woord van den ouden Romeinschen dichter is ook nog voor onzen tijd. Juist voor onzen tijd. En vooral voor de folkloristen van onze dagen. Zq immers in de allereerste plaats moeten het dagelijks pijnlijk aan den lijve ondervinden, hoe vluchtig onze moderne tijd is en hoe leeg. Wat vele eeuwen niet vermochten te vernietigen, dat deden op het einde der 19e en gedurende de eerste helft der 20e eeuw een aantal jaren van stoom, electriciteit en radio. De moderne techniek liet de afstanden wegvallen, verdoezelde de grenzen tusschen landstreken, provincies, steden en dorpen, deed de geïsoleerdheid van zoo menig landsgedeelte verdwijnen. Het past hier niet, een jammerklacht aan te heffen over de fabriekmatige gelijkvormigheid van dezen nieuwen tijd: dit zou trouwens nuttelooze tijdverspilling zijn. Maar van den anderen kant mogen wij toch de oogen niet sluiten voor het vele volks- eigenaardige, dat zeer snel aan het verdwijnen is. ten onzent en in de landen rondom ons en waarvoor in het gunstigste geval een vaal en eentonig cliché-werk in de plaats wordt gesteld De kleurige en zinrijke oude volksgebruiken, men ziet ze nog slechts zelden spontaan naar buiten komen, soms verwrongen en vervormd, kunstmatig in scène gezet ten dienste van reclame of van winstbejag. De . zegeningen" onzer moderne twintigste eeuw kunnen ook wn folkloristen, beminnaars van volkskunde en volkskunst, niet keeren. Hierover te debatteeren is volslagen zonder nut Wat wij wel kunnen waartoe wij alle krachten moeten inspannen is: voor het nageslacht te redden en op te teekenen, te bewaren en vast te leggen in woord, geschrift, foto. film en museum, al wat er op dit gebied nog vak te redden. Gelukkig, dat dit reeds lang en van alle kanten wordt ingezien Onze folkloristische literatuur is van enkele stuks tot een hoogen stapel uitgegroeid, wij hebben ons Openlucht-Museum te Arnhem, wij hebben ons folkloristisch filmmateriaal. Toen ik, een aantal jaren geleden het genoegen had, kennis te mogen maken met den Heer D. J. van der Ven te Oosterbeek en wij bij die eerste uitwisseling van gedachten — naderhand door vele andere gevolgd — het vele ter sprake brachten, hetwelk nog moest worden gedaan, kwamen wij overeen, dat ik mij met een nader onderzoek betreffende de folkloristische brood- en gebakvormen zou belasten. Immers, zoo ooit, dan was vooral op dit gebied van de volkskunde het woord van den dichter van toepassing: Greif nur hinein in's volle Menschenleben Und wo mans packt, da ist es intressant Juist de bakkerij met haar producten is van oudsher geheel met het volksleven vergroeid. Dit maakt juist de broodhistorie zoowel als de broodfolklore zoo bizonder belangwekkend. De broodhistorie moest noodzakelijk buiten het kader van dit boek vallen. Ook de geschiedenis der bakkersgilden kon daardoor niet worden opgenomen, hoe gewichtig deze ook is. Wellicht kan er later nog eens gelegenheid gevonden worden, om den levensloop dezer machtige gilden te schetsen, vooral ook in verband met het later opgekomen gilde der banketbakkers, ten onrechte voorheen „suikerbakkers" geheeten. In de groote bakkersgilden was oorspronkelijk voor hen geen plaats, zij moesten maar een onderkomen zoeken bij de „vettewariers", bij de kruideniers. Immers, deze verkochten de kruiden, de suikerbakkers verwerkten ze in hun koeken en... het verband was gevonden. Ongetwijfeld zal ook een bestudeering der oude bakkersgilden zeer veel belangrijks opleveren. De broodfolklore alleen leverde mij reeds voldoende terrein voor onderzoek. Ik ging hierbij in hoofdzaak uit van de onderzoekingen, welke op het gebied der pemmatologie gedaan werden in Duitschland en Oostenrijk. Waarbij direct de namen van Rochholz en van Dr. Max Höfler moeten worden genoemd. Vooral de laatste heeft in een eerbiedwekkende reeks van geschriften de vele Gebildbrote der Duitschsprekende landen nagespeurd en gedetermineerd. Daarnaast moet ook Franz Eckstein genoemd worden, die in losse geschriften en ook in vele artikelen, voorkomend in het Handwörterbuch des Aberglaubens, zijn belezenheid en uitgebreide kennis op pemmatologisch terrein toont. Dat ook ons land nog rijk is aan folkloristische brood- en gebakvormen, is wel zeer overtuigend gebleken uit de tentoonstellingen der laatste jaren. Vooral de folkloristische broodtentoonstelling van de Meelfabrieken der Ned. Bakkerij, in het jaar 1931 gehouden, bracht vele ongekende en onvermoede schatten aan het daglicht. Een verzamelwerk over deze Nederlandsche brood- en gebakvormen (waarbij dan als vanzelf sprekend de Vlaamsche behooren) bestond er tot dusverre niet. Als zoodanig gelieve de belangstellende lezer het boek. dat thans wordt aangeboden, te willen beschouwen. Wel bestonden er tal van interessante publicaties en losse geschriften, vooral van Mej. Dr. C. C. v. d. Graft te Utrecht, welke men alle in de betreffende literatuurujat vindt opgenomen. Ik heb bij mijn werk veel, zeer veel op anderen moeten steunen. Indien er in mijn boek dan ook eenige verdienste steekt, zal die hierin moeten worden gevonden, dat veel, wat eertijds in tal van boeken en tijdschriften verspreid was, overzichtelijk in dit boek is verzameld, geschift en bijeengebracht. Waar ik de vrijheid nam, uit anderer werk te putten, heb ik dit zooveel mogelijk ter plaatse aangegeven, terwijl bovendien al het door mij gebruikte materiaal in de literatuurlijst staat vermeld. Het zal mij tot mijn grooten spijt niet mogelijk zijn, hier ter plaatse allen, die mij bij mijn onderzoek hun gewaardeerden steun verleenden, met name te bedanken. Dit zou in deze inleiding meer plaatsruimte vergen, dan waarover ik beschikken kan. Honderden ingevulde vragenlijsten ontving ik tijdens mijn onderzoek uit Nederland en Vlaanderen terug, waardoor het mogelijk was, dit boek samen te stellen. Vooral de bakkers en banketbakkers uit alle provincies van ons vaderland, de scheppers van zoo menige interessante brood- en gebaksoort, bleven niet achter. Het is mij een dringende behoefte, hen allen hier ter plaatse hartelijk te danken voor de moeite, die zij zkh getroost hebben.. Buitengewoon erkentelijk ben ik verder den illustrator van het boek, den Heer Gerhard Selis, die zoo menig uur van zijn toch reeds zoo druk bezetten tijd heeft willen afstaan, om de illustraties voor dit boekwerk te verzorgen. Recht op een bizonder dankwoord hebben bovendien de redacties der verschillende bakkerij- en banketbakkerij-vakbladen. Nimmer klopte ik bij hen tevergeefs aan om plaatsruimte en door het welwillend opnemen mijner vragenlijsten hebben ook zij er in ruime mate toe bijgedragen, mijn onderzoek te doen slagen. Ook op de folkloristen in Nederland en Vlaanderen deed ik nimmer zonder succes een beroep. Voor den weiwillenden steun, mij door raad en daad verleend, moet ik openlijk mijn diepe erkentelijkheid uitspreken. In het bizonder mag ik hier melding maken van de Heeren D. J. v. d. Ven te Oosterbeek, J. Rascb te Utrecht, A. Marinus te Brussel, F. van Es te Aalst en Prof. P. de Keijser te Gent, die voor verspreiding mijner vragenlijsten op ruimer schaal hebben zorggedragen. Een woord van dank past verder aan de Directrice en de dames-assistenten der R.K. Leeszaal en Boekerij te Nijmegen, die steeds haar welwillende medewerking hebben verleend. Eveneens aan degenen, die verbonden zijn aan de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, door wier hulp de benoodigde literatuur steeds vlot in mijn bezit kwam. Tenslotte houd ik mij voor alle opmerkingen, aanmerkingen, critiek, verbeteringen en aanvullingen van de zijde der lezers gaarne aanbevolen. Den Haag, Juni 1932. DE SCHRIJVER. LITERATUURLIJST. R. Andree — A. B. C. Kuchen. • L. de Bo — Westvlaamsch Idioticon. A. Beets — De Palmpaasch in Zwitserland. (Volkskunde 17). A. Beets e.a. — Palmpaasch. (Volkskunde 1899/1900/1904/1905/ 1906). v Karl Bauer — Gebackbezeichnungen im Gallo-Romanischen. (Darmstadt 1913). J. Boerhout — De Banketbakker op St. Nicolaas. (Alg. Handelsblad 22/11/1925). A. de Cock — Bedevaart naar Wannegem-Lede voor „den koek". (Volkskunde 9). ,. „ „ Allerheiligen — Allerzielen. (Volkskunde 14). Catalogus G.I.B.A. (Amsterdam 1924). J. Cornelissen — Ned. Volkshumor. }. J. v. Deinse — Uit het land van katoen en heide. P. J. J. Diermanse — Naar aanleiding van: enen souter of een broet doen omme lopen. Twee vormen van wichelarij. (Volkskunde 1929). Enquêtes du Musee de la vie Wallonne. (jrg. 1-2-5). Jules Frère — Limburgsche Volkskunde. (Ie en 2e reeks). C. C. v. d. Graft — Kerstgebak en Kerstgebruiken. (Kerstnummer Haagsche Post 1928). C. C. v. d. Graft — Sinterklaasprenten. (Elzeviers Maandblad LXXVI). Het Oude-Vrouwenoffer. (Eigen Volk 1929).. Sinterklaas Goedheilig Man. (Haagsche Maandblad, December 1927). De Duivekater. (Elzeviers Maandbl. LXVIII) Le pain et les gateaux de Saint Nicolas. Oudgermaansch offerbrood. Aeremstokjes op Schouwen. Nog eens het haaroffer in gebakvorm. (Volkskunde 1910/1911). Palmnaasch. fDorrWf-tif loim Aug. Gittee — Eerbied voor het brood. (Volksk. 1889 en 1892) W. Gregor — Bread. (Folklore Journal 1889). Notes on Beltane-Cakes. (Folklore 1895). J. ter Gouw — De Volksvermaken. Jos. Gompers — Van Galles en andere Joodsche lekkernijen (Buiten 1927). H. C. A. Grolman — De Winterfeesten in Nederland. (Tijdschr. Kon. Aardr. Gen. 1926). De Zomerfeesten in Nederland. (Tijdschr. Kon. Aardr. Gen. 1929). ^ " » Ned. Volksgebruiken. J. H. Halbertsma — Paascheijeren. (1839). G. v. Hasselt — Bijdragen voor d'oude Geldersche Maaltijden. (Arnhem 1805). Dr. M. Höfler — Bretzelgeback. (Archiv. f. Antropologie 1904). Die Gebacke des Dreikönigstages. (Zeitschr. f. Volkskunde 1904). " " " Gebacke und Gebildbrote. (Zeitschr. f. Volks¬ kunde 1914). Die Hedwig-Sohlen. (Zschr. f. Volksk. 1901). j Dr. M. Höfler Das Haaropfcr in Tcigform. (Archiv. f. Antro- pologie 4). Das Herz als Gebildbrot. (Archiv. f. Antro- pologie N.F. 5). Knaufgebacke. (Zschr. f. Volkskunde 1902). Schneckengebacke. (Zschr. f. Volksk. 1903). !*: Der Krapfen. (Zschr. f. Volkskunde 1907).^** Lichtmessgebacke. (Zschr. f. Volkskunde 1905). Sankt Michaelsbrot. (Zschr. f. Volksk. 1901).** St. Martini Geback. (Archives Suisses d. traditions populair es 1902). St. Nicolaus Gebacke in Deutschland. (Zschr. f. Volkskunde 1902). Neujahrsgebacke. (Zschr. f. Oesterr. Volksk. 1903). •** Ostergebacke. (Zschr. f. Oesterr. Volksk. 1906). ** Poll weck und Os ter wolf. (Zschr. f. Volkskunde 1914). Das Spendebrot bei Sterbefallen. (Globus 80). Vogelgeback. (Globus 89). Der Wecken. (Festschrift Vollmöller 1908). Weihnachtsgebacke. (Zschr. f. Oesterr. Volkskunde 1905). Volkstümliche Gebackformen. (Archiv. f. Antropologie N.F. 3). Das Fainünger St. Blasienbrot. (Zschr. f. Volkskunde 1904). Gebacke in der Zeit der sogenannten Rauchnachte. (Zschr. f. Oesterr. Volkskunde 1903).-' Gebildbrote der Sonnewendezeit. (Zschr. f. Oesterr. Volkskunde 1910). Allerseelengebacke. (Zschr. f. Oesterr. Volkskunde 1907). Dr. M. Höfler — Gebildbrote bei der Geburts-Wochenbett- und Tauffeier. (Zschr. f. Oesterr. Volkskunde 1909). „ „ „ Gebildbrote der Hochzeit. (Zschr. f. Oesterr. Volkskunde 1911). „ „ „ Gebildbrote der Fastenzeit. (Zschr. f. Oesterr. Volkskunde 1908). E. S. Hartland — Avril Bread. (Folklore 1917 en 1918). Ivanof — De geschiedenis van ons dagelijksch brood. (Utrecht 1931). B. Kohlbach — Das Zopfgeback im Jüdischen Ritus. (Zschr. f. Volkskunde 1914). Dr. R. Kuehhau — Die Bedeutung des Backens und Brotes im Daemonenglauben des Deutschen Volkes. (Beilage zum Jahresbuch des Gymn. zu Patschkau 1900). Die Bedeutung des Brotes in Haus und Familie. (Mitteilungen d. Schles. Gesellsch. f. Volkskunde 1901). Dr. Edw. B. Koster — Mythologisch Woordenboek. F. Loose — Die Eiserkuchen der Zerbster Gegend. (Zschr. f. Volkskunde 1901). v. Lennep en ter Gouw — De Uithangteekens en Het boek der Opschriften. K. ter Laan — N. Groninger Woordenboek. (Groningen 1924). H. Levelt — St. Bernardusbroodjes in West-Brabant. (St. Geer- truidsbronne Jan. 1930). Mannhardt — Wald- und Feldkultus. M. P. Nilsson — Die Volkstümlichen Feste des Jahres. (Töbingen 1914). „ „ „ Premitive Religion. (Tübingen 1911). J. Rasch — Uit de folklore van ons gebak. (Volkskunde 1914). G. van Rijn — De Schoutensteechsche tékantjes en tafelcoeckgens. (Utrecht 1876). O. v. Reinsberg-Düringsfeld — Das festliche Jahr. (Leipzig 1898). Helène Raff — Altmuenchener Festgeback. E. L. Rochholz — Das Allerseelenbrot. (Germania 1866). D. W. Sibie — Limburgsche Bakkerij-producten. (Correspondentieblad 5e jrg. no. 1). Dr. Jos. Schrijnen — Ned. Volkskunde 1 en 2. Dr. G. Schotel — Het Oudhollandsch huisgezin in de 17e eeuw. „ „ Het huiselijk en maatsch. leven in de 17e eeuw. C. Slootmans — Het Maria Lichtmis — of „stuiversbroodje" te Bergen op Zoom. (St. Geertruidsbronne Jan. 1930). De Oude Tijd. 1869 tm. 1874. D. J. v. d. Ven — Ons dagelijksch brood. „ Van vrijen en trouwen op t boerenland. Zuiderzee-banket. (De Automaat 21/6/1930). Neerlands Volksleven. De vrouwen van Sinterklaas. (Alg. Handels¬ blad 22/11/1925). V. v. d. Velde — Feesten van het Kerkelijk Jaar. (Excels. Brugge). # Dr. H. de Vis — De folklore van het broodbakken in W.-Brabant. Cyriel de Vuyst — Het Volksleven in Zuid-Oost-Vlaanderen. C. Visser — Ons dagelijksch brood. (Buiten 1927). S. v. Wadenstjerna — Die Nordischen Festgebackformen, nament- lich die Weihnachtsbrote. (Globus 72). S. van Zuiden — Een „Abraham". (Eigen Volk 1930). Felix Timmermans — Het Keersken in de Lanteeren. „ „ Schoon Lier. Handwörterbuch des Aberglaubens. EERSTE HOOFDSTUK. Diepgaande en wetenschappelijke bestudeering der folkloristische brood- en gebakvormen. kortweg gezegd, wetenschappelijke beoefening der Pemmatologie, moet als onmisbare basis hebben de studie der Germaansche godsdienstige gebruiken en riten. Dit te hebben aangetoond, is de groote verdienste geweest van Dr. Max Höfler, die in talrijke interessante artikelen de brooden en gebakken der Duitschsprekende landen tot in nun diepste wezen heeft trachten na te speuren. En hij, die zich geroepen voelt, ^"">IM* taak op zich te nemen, wat Nederland en Vlaanderen, eveneens op Germaansche basis staande, betreft, fcan dankbaar het vele door Höfler verzamelde materiaal tot ondergrond nemen van zijn werk, zonder daarom met alle theorieën van dezen geleerden pemmatoloog mede te gaan en deze theorieën alle tot de zijne te maken. De Germaansche goden- en doodencultus is de ondergrond voor pemmatologische onderzoekingen, ook in deze lage landen bij de zee. Eerst dan is het mogelijk, terug te gaan tot het oertype, terwijl verdere beschouwing dan slechts kan geschieden in verband met plaats, tijd, volksgebruik, kuituurstand en geschiedenis. Een vlotte afwikkeling, steunende op onze hedendaagsche kalender-indeeling. is dan echter veelal niet mogelijk. Daarvoor loopen de Germaansche en de christelijke gedenkdagen teveel uiteen, al heeft men ook, en vaak met succes, in de eerste tijden van Germaansche kerstening geprobeerd, de heidensche feesten door zooveel mogelijk aequivalente christelijke te vervangen en zoo de heidensche ideeën te vervagen, zonder aan de overtuiging en tradities van de dragers dier ideeën al te veel geweld aan te doen. Ter nadere illustreering dezer moeilijkheid kan het Germaansche Nieuwjaar dienen. Deze viering was niet tot een enkelen dag beperkt, maar hep over een geheele periode. En ook de lengte dezer periode verschilt weer. In de tijden, toen de Germaan den akkerbouw nog niet beoefende, zal de tijd, waarop het vee niet meer buiten kon weiden, kenmerkend geweest zijn voor het begin van den winter. Dat winterbegin zal dan ongeveer begin November hebben plaatsgehad en ging gepaard met een feestelijken slachttijd. Deze aanvang van den winter viel dus ongeveer samen met ons tegenwoordig St. Maartensfeest op 11 November. Een tweede feestelijke slachtperiode kan in begin December, dus ongeveer tegen St. Nicolaas hebben plaatsgevonden. Het is Van belang, deze data reeds nu, in verband met de voorkomende gebakvormen vast te leggen. Het einde van den feestelijken Nieuwjaarstijd vormde de Joeltijd, de tijd der zoogenaamde Rooknachten, der Zwölften, vallende ongeveer tusschen ons Kerstfeest en Driekoningen en van welken Joeltijd dan de Dertiendag, ons tegenwoordig Driekoningenfeest het luisterrijk slot was. Toen de Germanen een landbouwend volk waren geworden, viel hun winter natuurlijk vroeger in. Toen begon de winter! wanneer de oogst was binnengehaald en wel begin October, soms nog vroeger, samenvallend met den tegenwoordigen St. Michaëlsdag op 29 September. Het christelijk Nieuwjaar daarentegen, eerst op Paschen gevierd, is slechts zeer geleidelijk, via 25 December, op den eersten Januari komen vast te staan. Een andere moeilijkheid, ook door Höfler gevoeld en te berde gebracht, is. dat men niet alle Germanen, wat leefwijze en gebruiken betreft, over een kam mag scheren. Oudnoorsche symbolen der daar inheemsche godheden zal men b.v.b. niet zonder meer kunnen overbrengen op een broodvorm, in Zuid-Duitschland voorkomend. Zoo heeft men vaak foutief den krakeling in verband trachten te brengen met het zonnerad, waarbij men dan uitging van de verklaring, dat Jul (Joel) zou beteekenen Rad. Voor een goed begrip van hetgeen in dit boek gaat gezegd worden over de overgeleverde brood- en gebakvormen, die zeer vaak een oerouden stamboom vertoonen, dient duidelijk voorop te staan, dat de meeste dezer Gebildbrote (Gelegenheidsbrooden) in wezen oudheidensche offerbrooden zijn, die vaak in hun uiterlijk nog iets van hun oude offerkarakter hebben bewaard. Een der doeleinden van het Germaansche GebÜdbrot was, werkelijke offergaven door een schijnoffer te vervangen en zoo op voordeelige wijze toch de voornaamste wenschen der gevenden, vooral wat gezondheid, vruchtbaarheid en krijgsgeluk betreft aan de godheid goed duidelijk te maken. Bij verschillende vruchtbaarheidsfeesten, meestal met een doodencultus verbonden, kwamen zeer vaak dezelfde broodoffers voor. Hoe heeft men zich nu het verloop van een oorspronkelijk otter in natura tot een nabootsend offer in gebakvorm te denken? Dit hangt ten nauwste samen met de opvattingen, welke de Germaan had over het leven na den dood. Want ook de grafgeschenken aan de dooden waren offers. Over het leven na den dood had de Germaan zijn eigen, bizondere opvattingen. Ook wanneer de doode eenmaal in zijn laatste rustplaats was opgeborgen, zwierf zijn ziel nog een tijdlang rond zijn oude woning. Die rondzwervende zielen konden het hunnen nabestaanden nog danig lastig maken, tenminste, waneer men niet voldoende voor hen zorg droeg. Tal van thans nog bestaande doodengebruiken wijzen erop, dat men pogingen in het werk stelde, om den doode den weg naar zijn vroegere woning bijster te maken. Het stoffetijk overblijfsel wordt op het platteland nog vaak door een speciale lijkdeur uit het huis gedragen. Waar men dit nog niet afdoende vond, brak men een opening in een der muren, door welke opening dan het lijk naar buiten werd gebracht, terwijl terstond daarna het gat weer zorgvuldig werd gedicht. Het lijkstroo, waarop de doode heeft gelegen, wordt verbrand of verspreid, of bij gedeelten op de kruiswegen tusschen sterfhuis en doodenakker neergelegd. De Germaan was bovendien van meening, dat de doode ook in het hiernamaals zijn gewone, stoffelijke behoeften behield. Voordat de ziel zich dus op weg begaf naar zijn nieuw verblijf in het hiernamaals hadden zijn nabestaanden ervoor te zorgen, dat hij zich in zijn nieuwen staat volkomen op zijn gemak zou gevoelen en dus den lust zou missen, weer naar zijn oude woning terug te keeren. Het mocht den gestorvene dan ook aan niets ontbreken. Zoowel dus in de tijden, dat de lijken in de steengraven werden bijgezet, als in de periode, dat lijkverbranding gebruikelijk was, kreeg de doode allerlei gebruiksvoorwerpen, die hij in zijn nieuwen staat kon noodig hebben, met zich mede. In het eene geval werden deze met hem begraven, in het tweede tegelijk met den doode verbrand. Men moet deze grafoffers niet gering tellen. Wapens en sieraden, kleeding en schoeisel, spijs en drank waren het deel van den doode. Niet zelden werd het krijgsros van den krijger meebegraven, dienstknechten volgden hunnen heer in zijn laatste woning en een der vrouwen werd haren gemaal in den dood meegegeven. Het ligt voor de hand, dat deze grafoffers langzamerhand zware lasten legden op de overlevenden en zoo zal zich op den duur een pars pro foto-idee hebben baangebroken en zal men ertoe zijn overgegaan, óm een kenmerkend gedeelte in de plaats te stellen van het geheele offer. Reeds in het bronzen tijdperk treft men talrijke gebruiksvoorwerpen, in sterk verkleinde nabootsing als grafoffers aan. Zoo ging het met de offerdieren eveneens. Men slachtte wel de dieren, maar de overblijvende familie hield daarvan een offermaaltijd, liefst op het graf zelf, om inniger contact met den doode te bereiken. Een gedeelte van het offerdier werd op het graf achtergelaten. In de plaats van het vroegere bloedige vrouwenoffer, offerde de vrouw thans haar haarvlecht en evenzoo nam b.v.b. een schoenzool de plaats in der vroegere geheele voetbedekking. De techniek van het bakken, welke de Germanen van de Romeinen in weer een latere periode overnamen, was er de oorzaak van, dat de brei van erwten, boonen of meel. een der hoofdbestanddeelen der offermalen, langzamerhand vervangen werd door offerbrooden en offerkoeken. Nu kwam het schijnoffer in de plaats van het werkelijke, zij het dan ook gedeeltelijke offer. Men ging nabootsingen vervaardigen der offergaven, volgens den stelregel: ln sacris simulata pro veris accipi = In heilige zaken den schijn te nemen voor de werkelijkheid. En wat lag meer voor de hand, dan dat men zich voor het maken dier nabootsingen ging bedienen van het deeg? Hieruit ontstond dus nu het gebruiken van offerkoeken en offerbrooden, die in wezen nog zeer vaak een afbeelding in zich droegen van het oude oorspronkelijke offer. De Arnhemsche Jongens en de Magere Mannen van Amsterdam, beide krakelingmodellen kunnen zoo afstammelingen zijn van den offerkoek, die den armring, armspang, bracelet (krakeling s= hgd. bretzel) verzinnebeeldde. Het Arnhemsche Meisje, een verkleind schoenzoolmodel, en de Dordsche Zool kunnen zoo teruggaan op het GermaanschÖ zooioffer in koekvorm, substituut voor de vroeger meegegeven voetbedekking. Het Dordsche Zaagje, een zaag- of kamvormig koekje is dan wellicht een overblijfsel van de haarkam in gebakvorm. De vele katergebakken, duive- katers, krentenkaters, Nieuwjaren, vollaards en andere beendergebakken zijn dan restanten van oude dieroffers, die reeds in Germaansche tijden tot beenderoffers in natura en later in deegvorm waren geworden. En is de haarvlecht van brood, die men thans, onder meer, nog terugvindt als de krakeling, het broodrad van jden Palmpaasch, dan niet het overblijfsel van het oude, heidensche vrouwenoffer, eerst origineel en later vervangen door de symbolische haarvlecht? Over dit alles zal trouwens in de betreffende hoofdstukken nog zeer uitvoerig worden gesproken. De Germanen onderscheidden in hun jaarindeeling slechts twee tijdperken, nl. zomer en winter. Deze laatste begon oorspronkelijk ongeveer begin November, later, wanneer de oogst binnen was, dus omstreeks Sint Michaël (29 September). Geheel dit sombere, donkere jaargetijde, tot 6 Januari, wanneer het lengen der dagen weer langzaam begon, was voor den primitieven Germaan van een bizondere schrikwekkendheid. De loeiende en gierende najaarsstormen waren voor hem de rondgang van de Wilde Jacht. God Wodan op zfln wit ros, gevolgd door tallooze geestenscharen, die rampen en verderf konden brengen over den zwakken sterveling en wier gunsten derhalve gewonnen moesten worden door milde offergaven. Sint Michaël, de strijder Gods, Sint Maarten, de vrome, ridderlijke krijgsman en Sint Nicolaas, de heilige bisschop en kindervriend, alle drie najaars- en winterheiligen, alle drie op witte rossen gezeten, zijn zij niet de gekerstende transformaties van den aanvoerder der Germaansche Wilde Jacht? Ook uit de gebakvormen, die oudtijds op hunne feestdagen gebruikelijk waten en hier en daar nog gebruikelijk zijn, blijkt nog het oorspronkelijk offerkarakter dier koeken en brooden, waarover meer bij de behandeling dezer gebakken. Reeds eind September zette derhalve het Germaansche Nieuwjaar in en gedurende den geheelen feesttijd hield men offerfeesten voor goden en dooden. Nauw aan deze offerfeesten verbonden was een vastentijd, tijdens welken het gebruik van vaste (bepaalde) spijzen was voorgeschreven. Door het gemeenschappelijk eten der offerspijzen stelden de Germanen zich in nauw contact met de zielen der afgestorvenen. Aan het heidensche Nieuwjaarsgebak werd volksmedicinale kracht toegeschreven. Moest niet de Katholieke Kerk voortdurend het deelnemen aan de heidensche offermalen en het gebruik van gewijd, besprenkeld meel, zelfs aan eigen priesters verbieden? Vandaar ook, dat men deze krachten later op bepaalde heiligenbrooden van St. Hubertus, St. Antonius, St. Agatha e.a. ging overdragen. In de kloosterbakkerijen werden de oude vormen in bijbelsche figuren veranderd, terwijl eigen legenden en gebruiken door de Christenen daaraan werden vastgeknoopt. In het gewijde karakter van den Germaanschen Nieuwjaarskoek ligt ook de verklaring besloten van het feit, dat het nageslacht het bakken van koeken op den Nieuwjaarsdag met een zeker mystiek waas heeft weten te omhullen. Zoo kan uit het meer of minder rijzen van het deeg een al dan niet gelukkig Nieuw Jaar worden voorspeld. In Oostpruisen werden voor iederen aanwezigen persoon in den Nieuwjaarsnacht kleine broodjes van roggemeel gebakken,' opdat zoo een ieder zich rechtstreeks met de hoogere macht in verbinding kon stellen. Slechts met eigen-vervaardigd, zelf-geofferd brood kon de gunst der geesten worden gewonnen. Zelfs het vee moest eten van dit gemeenschapsoffer (Sippenopfer). Hoe grooter men ook voor Nieuwjaar de roggebrooden bakte, des temeer zegen zou er op den toekomstigen roggeoogst rusten. Een merkwaardige uiting van volksgeloof zijn in Oostpruisen de Nieuwjaarsboompjes. Deze kleine boompjes hebben negen stangetjes, welke voorzien zijn van kleine aangebakken deegklompjes. Men geeft elkaar deze boompjes ten geschenke, daar z^ de toovermacht bezitten, den eigenaar gedurende het geheele jaar te vrijwaren tegen de koorts. Wat den vorm betreft, vertoonen deze Nieuwjaarsboompjes een merkwaardige overeenkomst met den Stoetboom van het Groningerland. Ook aan dezen stoetboom werden vroeger magische krachten toegeschreven, waarover meer op de aangegeven plaats. Het gebruik, elkaar op den Nieuwjaarsdag koeken ten geschenke te geven is zeer oud. De oorspronkelijk als offers aan de hoogere machten bedoelde gaven, werden in latere tijden tot geschenken aan armen en kinderen. De armen nemen daarbij de plaats in der arme zielen. De leenlieden der kloosters kochten speciale brooden bij de daarmede rondtrekkende kramers en schonken dit kramers* brood ter gelegenheid van het Nieuwjaar aan het klooster ten teekèn hunner afhankelijkheid. Ook hier dus het idee: eener ShSelSkheid van een hoogere macht. Algemeen V*™£* ™ het, deze brooden zoet te maken met vruchtenkernen en ze met kleurstof te verven, waaruit weer het oorspronkelijk karakter van o ferbrood büjS Van haar kant vervaardigden de bewoonsters der nonn^M Lebkuchen (Lat. Libetum = offerkoek> „. eigen kloosterbakkerijen, om deze als een soort vani"*"*»*^ aan de begunstigers van het klooster te schenken. Ook diende TNieuwfaarskLk wel ter betaling van den ve«ch^digden belastoggulden. Men stak den gulden in den koek, die daardoor ÏÏSÖSt werd. Of hierbij en ook bij de munt. ^e soms in den koningskoek van Driekoningen werd ingebakken, misschien geoadit mo?t worden aan de doodenmunt de reispenning, he viaticum, den doode op zijn laatsten tocht meegegeven? Met zekerheid is hieromtrent niets vast te stellen. Een «er oud Nieuwjaarsgebak zijn de oblieën (Lat,^oblatum.= offeSift) Deze komen ook thans, vooral in het Oosten van ons land nog veel als Nieuwjaarskoek voor. Andere namen voor deze SaddunL koeken zijn kapertjes ^-^-^^1 of herkoeken. Den laatsten naam dragen ze omdat « ij «geaale kodujzers. vaak zeer oud en met kunstige figuren, naamletters en zijn eigen hoekijzers, die vaak eeuwen in de fanuhe waren. In 5'16e en 17e eeuw werden de ijzerkoeken uitgedeeld aan de Snoeren, die langs de huizen hun Njeuwjaarshedjes kwamfen zingen. Ook de grooteren intusschen deden mee aan de| verkapte bedelarij van het Nieuwjaarzingen: In ons land probeerde de overheid voortdurend, doen zonder groot succes, de ^sbruiken van dit Nieuwjaarzingen door verbodsbepalingen uit te roeien. Te Koevorden besloot op 13 December 1770 de kerker^an de regeering der stad te verzoeken, om dit oud en slecht gebrul*, dat op Nieuwjaarsdag zoolang heeft plaats gehad ^t betrekkrng tot,het uitdeelen van zoogenaamde Nieuwtfars- of U«rkoeken aan straatloopers te verbieden. Maar van all%k/?fn °nde™° de ikerkeraad tegenstand en in de Drentsche Volksalmanak van 1842 S we. dat toen het oude gebruik nog onverzwakt bes omL Ook aan dit ijzerkoekje waren, als Nieuwjaarsgebak, magische krachten^ toebedeeld. Ook bij. het bakken dezer koekjes kon men voorspellingen doen al naar gelang het baksel goed of slecht uitviel. Tot smalle kokertjes opgerold, werden de oblieën bovendien tot zinnebeeld van het Nieuwe Jaar, dat ook nog opgerold en in zijn windselen lag verborgen en waarvan men niet wist, wat het zou brengen. Aft. 1. IJaerkoekje (voorzijde). Aft. 2. IJzerkoekje (achterzijde). Afbeelding 1 en 2 doen U ^'^T^^^ dergelijk ijzerkoekje. t takkefuitspruitsels kleine boompjes zijn ^9fbeeld' ™*Zl verwantschap te denton vertoonen. Wellichl: heeft men hier aan verw J ^ met de Nieuwjaarsboompjes van 0^™*£ d£ koorts. boven reeds sprak als.^^^SSiZikoAit komt in Een ander speaaal NedeTla*„?'n'oilewieven. Volgens deP-i-eGr«ningen v-JJ^^-^kjes wellicht oorMei. Dr. C. C. v. a. wan «™ evenals de duivekater gelijk den vorm van een mensch V^J™^ vervangingen, een katervonn kan hebben ^^f^te iKdige vrouwenoffer, «bootsingen van het deSpronkelijke naam Terwijl later de vorm ^^£^^gge««d. met stroop behouden. De ollewieven zrin koekjes van en anijs er in. , n-mecnschappelijke oftermaal Een herinnering aan het ojcgj«ntePHorst (Limburg* mag misschien -J0^f«en9aTn "egen^ieu^ane «det meer heerschend gebruik. Daar brengen tegen in j ^ thuis wonende kinderen 9^J*«* De grootte Nieuwjaarsplats. Dit « een groot, rond rozijnenoro « H varieert naar gelang het "^P2°Sjrln^rd™1oor allen is bedoeld als geschenk voor deoude^en w ^NaaTt de bekende Limburgsche Vfaaien. ^jtgg* door worden gegeten is in deze P'JJ^ÏÏSb vanP symbool peperkoekhart als afkoopsom "he"kc%. uwiaarspebruA is het ]Een oud. uitstervend Limburgsch Nfuw>aar*9ne° kianten. sch^keTvan Mo/entóen door den moknjar «m Vlaanderen kent als ™euw{fa'sk^ bakken van zoogenaamde Patakons op deze koeken. Dit zijn gekleurde steenen plaatjes, grooter van doorsnede, naar gelang de koeken waarop gebakken worden, grooter zijn. Dikwijls is * het midden een groote gekleurde patakon, wel 10 c.M. in doorsnee bevestigd, terwijl de uiteinden voorzien zijn van kleine gekleurde plaatjes van steen. De groote patakons dragen vaak afbeeldingen van Heiligen of Engelen, vandaar spreekt men ook wel van Engeltjesköek. In Waalsche streken heeten deze koeken LMquilles (Kokieltjes). De vollaards, engeltjeskoeken of Nieuwjaren worden op den eersten dag van het jaar door peetoom en peettante aan hun peetkinderen ten geschenke gegeven, nadat vooraf door de kinderen de Nieuwjaarsbrief met gelukwenschen ra voorgelezen. Hier en daar begint de versierde peperkoek, ook Pontekoek geheeten (pondskoek of bonte koek?) devollaards te verdringen. Daarnaast kent men in Vlaanderen Lukken of Lukjes overeenkomende met de Noord-Nederlandsche ijzerkoekjes en geschonken aan degenen, die een gelukkig Nieuwjaar kwamen wenschen. r»*i'fl: Afb. 3. Sint Michaëlsbrood. Met de bespreking der verschillende gebakvormen, thans nog voorkomende in Nederland en Vlaanderen bij de viering van den burgerlijken Nieuwjaarsdag, ben ik aan de bedoeling van dit hoofdstuk wel wat vooruitgeloopen. Wat het oude, Germaansche Nieuwjaar betreft, dien ik dan ook weer terug te gaan tot de maand September, in Welke maand de oogst binnen was en de winter dus kon beginnen. De avonden wérden reeds langer en in de toenemende duisternis werd de invloed der geesten op de aardbewoners grooteri. ■ Aan de Maren der afgestorven familieleden moesten de speciale lieifelingsspijzen der dooden worden voortgezet, wilde men er zeker van zijn, dat zij gunstig gestemd zouden blijven ten opSeTuinner nabestaanden. Juist in den oogsttijd was dit natuur^ Ukvan Sra-groot belang. De feestelijke doodenmalen van deze ïtiX dïaaen dus een gecombineerd karakter van doodenfeest pxei langzamerhand vervangen door een G^^^,^ kultusbrood, dat nog zeer lang onder den naam £^- Mlcha^°u°d in de Germaansche landen heeft voortgeleefd. (Afb. 3). in uuu s^he streken was dit St. Michaëlsbrood van langwerpig smallen vorm voorziervan talrijke dwarsstrepen. Waar het m wezen de uTreldS is van een offer aan de vruchtbaarheidsdemonen, ishe ÏÏ lesloten, dat ook de uiterlijke vorm Inerop wijst. Höfler LngscnikTveTschillende der op dezen dag voorkomende GebddSote onder de obscene, o.a. de Stollen van Obersachsen en de Mö£n van Hamburg, terwijl ^ eveneens in * ^ * stoeten van het Bergische Land een herinnering vindt aan de rf,Terw1flam de christelijke tijden het oogstfeest in deze periode behouden bleef, werd het doodenfeest naar een lateren datum verïhover en wetd ten slotte belichaamd in den Allerzielendag op 21November Over de verschillende gebruiken en gebakken van dezen dag wordt later nog uitvoerig gesproken. Ook in de oogstfeesten zit echter nog steeds de gedachte aan het gemeenschappelijk maal voor. In Schotsche streken bakt men ter Lleqenhdd van St. Michaël zeer groote koeken van haveroTeStenmeeï (sTMichaëlscake-St. Michaëls bannock) waarvan ieder huisqenoot een gedeelte eten moet. Ook de Vlaamsche Voller te, een speciaal soort wittebrood, hoort op St. Michaël thuis. De vollerte is bedoeld als geschenk aan de kinderen en wordt op den avond van dezen feestdag heimelijk onder hun hoofdkussen gelegd. Worlan Het is gemakkelijk te begrijpen, dat de gedachte aan Wodan en zijn Wilde Jacht onder den invloed der Kerk langzamerhand werd overgebracht op den strijder Gods St. Michaël (sacer Mars Christianorum), die de zielen der overledenen voor den rechterstoel Gods moet brengen. De vroegere doodenmissen op zijn feestdag wijzen hierop; ook spreekt men van den dood als van j*. Michaëlsslaap, terwijl Wodans Heir gekerstend voortleeft in den Sint Michaëlswind. Een herinnering aan den overgang van zomer naar winter waren ook de in Limburg voorkomende Spintweggen. Dit waren langwerpig gladde broodjes, die den avond van den dag, waarop des morgens weer voor het eerst bij kunstlicht de arbeid begonnen werd, op tafel kwamen. Er was dan een huiselijk feestje voor degenen, die zich des morgens niet hadden verslapen en daarbij trakteerde de huismoeder op spintweggen. Ziet men meestal den horen als embleem van den bakker, de Roermondsche bakkers bliezen volgens de oude traditie op lampeglazen, als de spintweggen gaar waren. Men kan den naam dezer broodjes zeer waarschijnlijk in verband brengen met het oude spintlicht, een soort van dunne gedraaide kaarsen, die vroeger als verlichting werden gebezigd. TWEEDE HOOFDSTUK. Nog eeuwen, nadat de Germanen tot het Christendom bekeerd waren, stonden de christelijke geloofspredikers voortdurend op de bres, om taaie, heidensche gebruiken, waaraan het volk zoozeer gehécht was, met wortel en tak uit te roeien. Niet zelden bleek dit onmogelijk te zijn en moesten de feesten van het heidendom gekerstend worden, doordat men een katholieken feestdag hiervoor in de plaats stelde. Men wijdde brooden ter eere der Heiligen en verbond aan het eten dezer brooden de volksmedicinale krachten, welke vroeger aan het heidensche gebak toegeschreven werden. Een der meest bekende gewijde brooden is dat van Sint Hubertus, den patroon der Jagers, die zijn feestdag viert op 3 November. Een enkele maal noemt men hem ook wel den patroon der bakkers, naar ik geloof ten onrechte, daar hij dan verward wordt met Sint Aubertus of Obertus, een vrome bakker, die later tot het bisschopsambt verheven werd en toen van zijn bewaamheid als bakker gebruik wist te maken, om brood te bakken voor de armen, die daaraan behoefte hadden. Deze verdient dus veel meer den naam van bakkerspatroon en slechts verwarring der beide, op elkaar gelijkende namen, zal er de reden van zijn, waarom hem door Sint Hubertus een enkele maal concurrentie werd aangedaan. Hubertus is dus de patroon der jagers en zoo voerde men dan •ok oudtijds de jachthonden in de kerk, om ze te laten zegenen op Sint Hubertusdag als voorbehoedsmiddel tegen de hondsdolheid. Opdat de menschen gespaard zouden blijven voor den beet van een dollen hond, aten zij het dien dag in alle kerken gewijde Sint Hubertusbrood. Hier en daar werd voor dit doel gewoon brood genomen, maar in de meeste gevallen werd gebruik gemaakt van kleine broodjes, in den vorm van halve kadetjes en in reeksen aan elkaar vastgebakken. Men noemt deze broodjes Huibertjes, Htrfbjes, Hubkes, Opkes, Hoeberiks-keukskes etc. Wie dit gewijde brood had gegeten, stond sterk tegenover door dolheid bezeten honden en kon een dergelijken hond zelfs bezweren met de hiervoor gebruikelijke formule: Ik kwam al over Sint Hubertus zijn graf Zonder stok of zonder staf. Kwaden hond sta stille. Het is Sint Hubertus' wille. Het wijden der Hubertusbroodjes en het gebruik dezer gewijde broodjes door mensch en dier, is op 3 November algemeen in Noord- en Zuid Nederland. Ook ter voorkoming van razernij eten de menschen deze Huibertjes. , • Minder bekend zijn de Sint Nicolaasbroodjes, ook genaamd de broodjes van den Heiligen Nicolaas van Tolentino of Tolentijn. De wijding en uitdeeling dezer broodjes geschiedt jaarlijks op den lOen September in de kerken der Paters Augustijnen. Nicolaas van Tolentino, monnik der Augustijner orde leefde in de dertiende eeuw. Eens ernstig ziek zijnde, verscheen hem de groote Augustinus, die hem beval, eenig brood te laten bedelen en hiervan te eten. Nicolaas deed dit en bevond zich terstond genezen. Toen hij het overblijvende brood aan andere zieken had uitgedeeld, voelden ook deze zich aanmerkelijk beter. Het gebruik der wijding en verdeeling dezer broodjes als hulp bij ziekten, is tot op heden in alle kloosters der Augustijnen gehandhaafd gebleven. Hier en daar in Nederland kent men nog het brood van Sinte Agatha, wier feestdag in de Katholieke Kerk op 5 Februari gevierd wordt. Agatha werd als christin door de Romeinen vervolgd en in de stad Catanea gemarteld en gedood. De legende verhaak, dat na haar dood de Etna zoo geweldig begon te werken, dat er groot gevaar bestond, dat de geheele stad Catanea door het vuur zou worden verwoest. Men nam nu den sluier van haar lichaam en droeg dezen het vuur tegemoet, waarna dit terugweek. Herhaaldelijk werd ook in later tijd, brood, hetwelk op haar lichaam gelegd was, bij brandgevaar aangewend. Jaarlijks wordt het Agathabrood nog op 5 Februari gewijd en verdeeld. Een zeer eigenaardig Gebildbrot, waaraan eveneens de naam van een Heilige verbonden is, zijn de Hedwigzolen van Silezië. De Hedwigzolen zijn tot Silezië beperkt gebleven, maar overeenkomstige gebakvormen kómen in andere Germaansche landen en ook in Nederland voor. Wanneer men het leven van Hedwig, hertogin van Silezië nagaat, dan is het duidelijk, dat hierin een gereede aanleiding kon worden gevonden, om gebruiken van den heidenschen zielekultus in christelijke banen te leiden. De sterfdag der Heilige Hedwig valt op 17 October, dus in den tijd, waarin de Germanen gewoon waren, offers te brengen aan de goden en aan de zielen hunner gestorven verwanten. Een der Afb. 4. a. Hedwigzool (Silezië). b. Pantoffeltje (Wiesbaden). merkwaardigste bizonder heden uit het leven dezer vrome hertogin, wier geheele leven een aaneenschakeling was van versterving ten Opzichte van zichzelf en van weldaden bewijzen aan anderen, is wel, dat zij, zooveel haar dit mogelijk was, blootvoets placht te gaan, tengevolge waarvan haar voeten steeds met wonden overdekt waren. Natuurlijk trachtten de personen uit hare omgeving dit te verhinderen, daar het blootvoets gaan in geenen deele in overeenstemming was met hare positie in de wereld. Vaak was dus Hedwig gedwongen, op schoenen uit te gaan, maar wanneer zij zich alleen waande, trok zij de schoenen uit en droeg ze in de hand. Vandaar ziet men haar bijna steeds met een paar schoenen in de hand afgebeeld. Dat de pelgrims, die op haren sterfdag een pelgrimstocht gaan ondernemen, nog steeds in Trebnitz speciaal zoolvormig gebak mee naar huis nemen, welk gebak onder den naam S t r u m p fsohlen of Hedwigssohlen algemeen bekend staat, brengt men in verband met een vrome legende, volgens welke Hedwig een jaarlijksche uitkeering van dit zooigebak, ook na haar dood, zou hebben vastgesteld. (Afb. 4 en 5.) Afb. 5. a. Dordsche zool. b. Arahemsch meisje. Deze verklaring is echter zeer zeker secundair. Reeds bij de Germaansche heidensche grafoffers speelde de schoen een zeer belangrijke rol, waarvan wij nog verschillende resten vinden in overgeleverde volksverhalen. Het was algemeen gebruikelijk, den doode een paar schoenen aan de voeten te doen, alvorens hem te begraven. Hiermede had men een tweevoudige bedoeling. Op de eerste plaats verhinderde men daardoor den zoo gevreesden terugkeer van den doode in zijn yroegere aardsche woning. Bovendien maakte men hem, door ijüjn voeten te schoeien, de reis (Haar het hiernamaals gemakkelijker. De algemeene opvatting was. dat .die tocht over een doornachtig terrein leidde, waarop ongeschoeide voeten zich hevig zondeni wonden. In Schotland moet men volgens oud gebruik ten minste eenmaal in het leven een paar schoenen schenken aan een armen ouden man. Deze weldaad komt den. gever na zijn dood ten goede. Immers, dan zal de oude man hem in het hiernamaals tegemoet komen met de gegeven schoenen, om hem deze aan de voeten te doen. Vooral de kraamvrouw, in het kinderbed gestorven, mocht niet zonder schoenen ter ruste gelegd worden. Huilde des nachts, het kind, dat haar het leven had gekost, dan kwam zij terug, om dit moederlijk te verzorgen. Voor deze tochten naar haar vroegere woning werden derhalve de schoenen meegegeven. In verband met de hierboven aangehaalde feiten, is het wel eigenaardig, dat in het Hennebergische land het lijkmaal den naam Totens c h u h draagt. Uit de in het eerste hoofdstuk reeds besproken Pars Pro Tot o-gewoonte, is het wellicht te verklaren, dat meermalen met het meegeven van 1 schoen, inplaats van een paar schoenen werd volstaan. Ook kan langzamerhand de schoenzool de plaats der geheele voetbedekking hebben ingenomen, evenals bij voorbeeld de haarvlecht der vrouw het geheele vrouwenoffer verving. Hieruit zou dan een zooigebak als deel van het Germaansche dood en offer te verklaren zijn, wederom volgens den reeds meer genoemden stelregel: In sacris simulata pro veris accipi, volgens welken regel het meer en meer de gewoonte werd, een schijnoffer van brood de plaats van het offer, in natura te doen innemen. Een algemeen christelijke gewoonte werd het nadien, de oude grafoffers te vervangen door giften aan armen en kinderen. Hierop berusten in wezen nog de brooduitdeelingen aan de armen bij deftige begrafenissen en jaarstonden. Een enkele maal is dit nog te zien aan den vorm van het uitgedeelde brood. Zoo is de krakeling, offergebak bij uitnemendheid, ook thans nog niet geheel verdwenen bij het lijkmaal en bij de uitdeeling aan de behoeftigen, zooals wij later in het betreffende hoofdstuk nog duidelijk zullen kunnen bemerken. Ook de schoenen behoorden tot datgene, wat den armen werd uitgedeeld, zooals Höfler duidelijk bewijst uit een testament van het jaar 1554, volgens welke uiterste wilsbeschikking de kerkvoogden der St. Peterskerk te Hamburg ieder jaar ongeveer op St. Michaël, (dus juist in den tijd der voormalige Germaansche doodenfeesten) voor tien Lübecksche Marken schoenen met enkele zolen, ter verdeeling om Gods wil moesten laten maken. Ook in Bazel verdeelde men op het feest van Sint Lucas, hetwelk in deze zelfde periode viel, schoenen onder de behoeftige scholieren. Een herinnering aan dit oude gebruik mag nog gezien worden in de brooduitdeeling aan armen. Het Gebildbrot verloor vaak den vorm van het voorwerp, waarvoor het in de plaats gekomen was, doch behield wel den naam. En dan kan in een latere periode de naam van het Gebildbrot, dien men niet meer wist te verklaren, er de reden van geweest zijn, dat het gebak weer den ouden vorm terug kreeg. De Hedwigzolen hadden oorspronkelijk geen zoolvorm, doch bewaarden in hun naam alleen nog de herinnering aan het oude schoenoffer en de latere schoen-giften, terwijl een later geslacht, geinspireerd door den naam, deze zooikoeken ook weer in zoolvorm ging bakken. Dat in de periode van overgang tusschen heidensch offerbrood en christelijk liefdebrood de heilige Hedwig als schakel in den keten werd opgenomen, kan zeer goed als oorzaak hebben gehad, dat men de afbeelding dezer Heilige met schoenen in de hand kende. Terwijl een dergelijk gebak in Mecklenburg Schuhsohlen, in Wiesbaden Schühchen of Pantöffelchen heet, noemt men het in den Elzas Ossentong, in Mainz Oorvijg, terwijl ditzelfde koekje in Hamburg een driehoekige insnijding vertoont en daaraan den naam judasoor dankt. Daar zag men er derhalve geen zooigebak meer in. Wel in ons land, waar men een koekje kent onder den naam Dordsche zool. Ook het bekende Arnhemsche Meisje is nog beslist als zooigebak te herkennen, al wijst ook hier de naam niet meer op de oorspronkelijke bedoeling. De reeks der Gebildbrote, waaraan zich in den loop der tijden de naam van een heilige heeft vastgeknoopt, mag voorloopig niet worden afgesloten, zonder melding te maken van het Blasiusbrood. Dit brood is in onze streken niet bekend. Men kent den heilige als patroon tegen de keelziekten, vandaar de Blasiuszegen. die op 3 Februari in alle Katholieke kerken met twee brandende waskaarsen wordt gegeven. Daarnaast werkte de volksverbeelding, die aan den naam Blasius andere krachten ging verbinden. „Blasius blaast" zegt de volksmond en natuurlijk werd daarom de heilige aangeroepen tegen de in dit jaargetijde veel voorkomende stormen, op denzelfden grond, waarop bij voorbeeld de Heilige Rosa tegen de roos op het hoofd, Lambertus tegen de lamheid en Valentijn tegen het vallen werd aangeroepen. Blasius werd ook de genezer van blaren of blazen der huid. Dat hij ook de patroon werd van degenen, die blaasinstrumenten bespelen, kan evenmin verwondering wekken. Eigenaardig is het echter, dat in het plaatsje Faimingen in Zwaben de H. Blasius wordt vereerd als patroon ter genezing van beenbreuken. Zelfs onderneemt men met dit doel bedevaarten naar de kerk van den Heilige, waarbij broodjes, die den naam Bubenschenkel dragen, worden gekocht en meegenomen. Naar het verhaal luidt, zou een Bube, een knecht van de edele Heeren van Flachberg, waaronder Faimingen hoorde, eens zijn been gebroken hebben en op voorbede van St. Blasius op wonderbare wijze genezen zijn. Tot dank heten de edelen van Flachberg ieder jaar uitdeeling van broodjes, zoogenaamde Bubenschenkel, aan de armen houden: De secundaire aard dezer verklaring, ontstaan in een tijd, toen men geen raad wist met den eigenaardigen naam van dit broodje, springt duidelijk in het oog. De naam van het gebak wijst duidelijk op een oudheidensch offer in scheenbeenvorm, overblijfsel uit den tijd, toen een gedeeltelijk beenderoffer het vroegere kostbare dierenoffer vervangen had. Vooral wanneer men bedenkt, dat een scheenbeengebak in Germaansche tijden diende als offer, om de windgeesten gunstig te stemmen ten opzichte van den komenden oogst, dan is dit verband met Blasius Den Blazer zeer zeker merkwaardig te noemen. Ook het tegenwoordige Sint Maartensfeest valt op een verschoven Germaanschen Nieuwjaarsdag. Dan immers was. het vee op stal en begon de wintertijd. Martinus, de vrome krijgsman, op een wit paard gezeten, werd de christelijke vervanger van den Duitschen Schimmelreiter, die aan het hoofd van het geestenheir door de donkere luchten joeg. Reeds hierboven is betoogd, hoezeer de Germanen in dit donkere jaargetijde die wilde geestenjacht vreesden en hoe zij de rondtrekkende zielen gunstig wilden stemmen door het brengen van offers. Niet alleen werden hoenders en ganzen, schapen en bokken, zwijnen en hoornvee geofferd, maar ook de offermaaltijden hadden in gemeenschap met de dooden plaats, bij welke gemeenschapsmaaltijden eertijds de oude, voorgeschreven brei werd gegeten, liter het offerbrood onder de deelnemers werd verdeeld. Zoo meende men de geesten gunstig te stemmen en mocht men als tegenprestatie van hen verwachten, dat zij geluk en voorspoed in het nieuwe jaar zouden brengen. De gemeenschappelijke smulpartijen op het feest van Sint Maarten (11 November), waarbij de gebraden gans de hoofdschotel was, waren een overblijfsel van die gezamenlijke offermalen. Het leven van Martinus, die reeds als krijgsman zijn mantel ridderlijk deelde met een van koude verstijfden bedelaar en die later, door het volk tot bisschop van Tours gekozen, op nog ruimer schaal de christelijke weldadigheid beoefende, werkte op de volksverbeelding, toen het gekerstende volk de mythen zijner vroegere goden op de christelijke heiligen overbracht. In zijn uitvoerige studie over Martinus van Tours verhaalt Dr. C. H. van Rhijn, dat deze vooral in de Rijnstreek, met name in Keulen veel vertoefde. Volgens de legende hoorden de bisschop en de geestelijkheid van Keulen dan ook hemelsche zangen op den dag van Martinus' overlijden. In de Middeleeuwen waren op 11 November de hoornvormige koeken, St. Maartenshorentjes genaamd, op ieders disch, afbeeldsel van het hoefijzer van Martinus' schimmel, oorspronkelijk natuurlijk van Wodans witte ros. Ook kan men denken aan een oud gebakoffer, de horen van het offerdier, welke horen dan als pars pro toto het geheele offerdier vervangen had. Volgens Prof. Schrijnen komen de Sint Maartenshorentjes ook thans nog voor in zuidelijk Nederland en in Vlaanderen. In de Duitsche landen werden vroeger op Sint Maarten groote brooden, zoogenaamde Rauchwecken onder de armen verdeeld, welke gebakken waren van koren, door de gemeentenaren als een soort belasting opgebracht. In Mecklenburg hadden de schoolmeesters op dien feestdag recht op een extra gebakken feestbrood, dat den naam Meisterbrot droeg. In het Rijnland is de Sint Maartensviering ook in onze dagen nog in volle fleur. Alom ziet men op den avond van 11 November de hooge Sint Maartenvuren opvlammen, een fantastisch gezicht in den donkeren avond. Ook trekt dan de Sint Maartensstoet uit, vergezeld van honderden kinderen met goudglanzende lampions. Luid klinken alom de Sint Maartensliederen, begeleid door blaasmuziek. Brandweermannen met glanzende helmen op het hoofd verlichten den weg met de rosgloeiende pekfakkels. Sint Maarten in bisschoppelijk ornaat en hoog te paard gezeten, trekt mede in den stoet rond. Hoe aandoenlijk zingen de teere kinderstemmen het oude lied van: Sankt Martin, Sankt Martin Oer ritt duren Schnee und Wind: Sein Ross das trug ihn fort geschwind. Im Schnee da sass ein armer Mann, Hatte Kleider nicht, hatte Lumpen an, O helf mir doch in meiner Not Sonst is der bittre Frost mein Tod! Het oude gebruik der kindertraktatie is hier ook nog in eere. Als de heilige bisschop de kinderen heeft toegesproken en vermaand, ontvangen zij allen een zak met lekkernijen en een Sint Maartensbroodje. Dit broodje heeft echter den ouden hoefijzervorm verloren. Jonker Martin heeft dus den heidenschen Wilden Jager vervangen en de Sint Martinusjacht de Wilde Jacht van het Germaansche geestenheir. Wie meende, eenigerlei gunst aan Martinus te danken hebben, nagelde als votiefgeschenk vaak een hoefijzer aan de deuren der hem toegewijde kapellen. Ook in ons land genoot Martinus een bijzondere vereering. Utrecht is de stad van St. Maarten en de plaatsen Maartensdijk en St. Maarten hebben de herinnering aan hem bewaard. De grooten maakten duchtig gebruik van den Sint Maartensdronk, voor de kinderen hield men strooi- of gribbelavond. Ook sprak men van Schuddekorfsavond. Boven het vuur werd dan namelijk een groote korf vol appelen, noten, mispels en ander fruit heen en weer gezwaaid, totdat de bodem der mand was doorgebrand en de vruchten in alle richtingen door de kamer rolden. In België is het vooral de stad Aalst, die Sint Maarten in eere houdt. Hij is hier dan ook de stadspatroon. Alom ziet men er dien dag de kinderen loopen met een koekfiguur, een man te paard voorstellend. Men noemt dit gebak een Sinte Metten op een stoksken. Om het extra mooi te maken, modelleert de bakker soms een mantel van koek over de schouders van den ruiter. Men spreekt dan van een Sinte Metten met een frak aan. Bij het rondtrekken met hunnen Sinte Metten, zingen de kinderen het volgende verbasterde liedje: ' Sinte Metten op een stokske Wilde gerre, wilde gerre*) Sinte Metten op een stokske Wilde gerre van troelala. Andere Vlaamsche lekkernijen op Sint Maartensavond zijn: in Brabant koekebakken en wafels; in Brussel verkoopt men dien dag Sint Maartenskoeken. Het horengebak is bijna overal verdwenen. *) gaarne. DERDE HOOFDSTUK. Oeroud blijkt bij nasporingen de gewoonte te zijn, om den dooden door het brengen van offers en het meegeven van verschillende gebruiksvoorwerpen hun overgang naar het hiernamaals gemakkelijker te maken. Dat reeds bij de oude Egyptenaren deze gebruiken in zwang waren, kan men vaststellen bij de gevonden mummies met graankorrels in de handen, terwijl men ook brood in hun windselen vindt ingewikkeld. De Mohammedanen brachten bij de begrafenissen brood- en korenoffers aan de vier elementen. In de lucht heten zij gevangen vogels los, die zij vooraf met brood en koren hadden gevoederd. Ook werd brood in het water geworpen voor de visschen. Een offer aan de aarde werd gebracht, door koren te begraven in mierenhoopen, terwijl men tenslotte koeken in het vuur wierp ter verbranding. Ook de Germanen brachten offers aan de vier elementen. Ook zij gaven hun dooden vele stoffelijke gebruiksvoorwerpen mede en hielden tevens op de grafheuvels hun feestelijke dooden malen. Slechts zeer langzaam mocht het den christelijken geloofspredikers in de Germaansche landen gelukken, hierin verandering te brengen. De heidensche spijsoffers aan de dooden waren bijna onuitroeibaar. Nog in de 15e eeuw vinden we vermeld, dat brood op de graven der afgestorvenen gelegd werd. Veelal was de Kerk gedwongen, de heidensche gebruiken te kerstenen en zoo een modus vivendi te scheppen tusschen heidendom en christendom, zonder de pasbekeerde heidenen van zich te vervreemden. De Katholieke Kerk verving het heidensche feest van den scheidenden zomer en de scheidende zielen door de viering van Allerzielendag, die in het jaar 1006 definitief op 2 Nov. werd vastgesteld. De lijdende zielen in het vagevuur namen de plaats in van het rondtrekkende doodenheir. Zooals bij alle oude gedenkdagen het geval is, begint de herinneringsdag eigenlijk reeds den avond tevoren, dus öp Allerheiligenavond. Dan komen de zieltjes op aarde en zoeken hun oude woningen op. Zij verlaten het vagevuur en keeren onder verschillende gedaanten voor één avond weder. Bij het luiden van het Ave Maria-klokje moeten zij de aarde weer voor een jaar vaarwel zeggen. Dood dien avond geen schildpad, zegt het volksgeloof, want de zieltjes nemen vaak de gedaante van een schildpad aan. Sla ook geen deuren met geweld dicht, ge mocht er eens een zieltje tusschen knellen. Voor die zielen zette men de spijzen gereed, die vroeger aan Wodan en zijn Wilde Jacht ten goede kwamen. Want... waren de oude gebruiken van de begraafplaatsen naar de huizen verdrongen, binnenshuis bleven de resten dezer gebruiken nog zeer lang behouden. In het openbaar bleven slechts bestaan de oblationes pro defunctis, de misoffers op de graven der beminde dooden. Binnenshuis trachtte men het den armen zielen zoo aangenaam mogelijk te maken. Het eerste baksel was voor hen. Reeds bij het bakken der koeken voor dezen avond kon men hun weldaden bewijzen. De huismoeder moest den eersten koek niet vooruit eten, maar zich versterven, zij verloste dan een zieltje voorgoed uit het vagevuur. Trouwens, reeds de heidensche Germanen kenden een vasten- en ontberingstijd als voorbereiding hunner feestelijke offermaaltijden. Dan was slechts het gebruik van Vaste, voorgeschreven spijzen geoorloofd en eerst na dit ontberingsoffer begonnen de graf maaltijden, die tot feestelijke zwelgpartijen werden. Immers: hoe meer men at en dronk, des te meer kwamen de spijzen den dooden ten goede (plenius inde recreantur mortui). Ook dit motief vinden we nog terug bij het eten der zielebroodjes in Vlaamsche streken, waarbij als regel gold, dat ieder gegeten broodje de verlossing eener ziel uit het vagevuur bewerkte. Er is een nauw verband te ontdekken tusschen vasten en doodencuftus. Zoo is het nog bij sommige gilden gebruikelijk, te vasten op feestdagen der patroonsheiligen tegen de pest. De verklaring, als zou men dit doen, om pestgevallen in de toekomst af weren, is secundair. In wezen mag men dit vasten beschouwen als een rouw over vroeger voorgekomen pestgevallen. In het Ertsgebergte zou men liever vasten dan brood bakken, terwijl het lijk nog boven aarde staat, want den overtreder zouden de tanden uitvallen. De gekerstende heidensche doodencultus heeft dus ten doel, goed te doen aan de lijdende zielen in het vagevuur en hun lijden te verlichten. Vandaar dus het aanrechten van maaltijden op den avond voor Allerzielen. Wee dengene, die zich aan deze spijzen vergreep! Een sage uit Tirol verhaalt, hoe de rondwarende zielen een armen vagebond verscheurden, die door honger gedreven, in den Allerheiligennacht de koeken, voor de zielen geredgezet, had opgegeten. Overeenkomstige overleveringen uit het Beiersche land vermelden, hoe zoo iemand binnen het jaar moet sterven. In Duitschland bewaren de huismoeders gedurende de geheele week de overgeschoten broodkruimels en werpen die op Zaterdagavond in het vuur ten bate der arme zielen. De houthakkers hebben eenzelfde bedoeling, wanneer zij hun overgebleven oud brood op een boomstam neerleggen. Ook bakten de huismoeders vroeger wel van het uitschrapsel van den baktrog kleine broodjes, die als aalmoes werden verstrekt aan bedelaars en rondtrekkende kinderen. Deze namen hiertegenover de verplichting op zich, een gebed te storten voor de zielen in het vagevuur. Het hangen van broodringen aan de grafkruisen op de kerkhoven was natuurlijk evenzeer een vorm van doodenspijziging. In Zwaben droegen deze met eigeel bestreken ringen (bretzeln) den naam Naakte Zielen. In Tirol werden de overgeschoten spijzen tusschen twee brandende kaarsen geplaatst, om daardoor uitdrukkelijk te kennen te geven, dat deze bestemd waren voor de arme zielen. Alvorens nu weer in het bizonder in te gaan, op namen, vormen en kleuren der koeken, die de vroegere doodenspijzen langzamerhand vervingen, is het gewenscht, den verderen ontwikkelingsgang der doodenmalen na te speuren. Veelal ging datgene, wat voor de overledenen bestemd was, in den loop der tijden over in een gift aan armen en zieken. Gaf men hun aanvankelijk het origineele doodenbröod als aalmoes, in latere tijden stak men ook een geldstuk in het voor de armen bestemde brood, terwijl vaak ook het geld de plaats van het brood ging innemen. Zoo kende men in Duitsche streken de zoogenaamde HüUwecken, uitgeholde broodjes, in welker holte de armenpenning werd gelegd. Toen nu later alleen het geldstuk geschonken werd, sprak men toch van deze geldelijke gave als het „Ersatzbrot der HüUwecken". Bij de verdeeling van den boonenkoek of koningskoek van het Driekoningenfeest werd steeds een gedeelte voor de armen afgezonderd. Kwam in dit stuk de boon voor, dan moest het Voor de armen bestemde deel met geld worden afgekocht. Dit was het Godsdeel, het „part a Dieu". Zoo sprak men ook op Allerzielen van „ la part des morts", welk deel in natura of in geld den armen, plaatsvervangers der arme zielen, ten goede moest komen. In verschillende landen gingen de oorspronkelijke gaven aan de armen ook over in geschenken aan de kinderen. In Italië leggen de ouders in de schoenen hunner kinderen suikerwerk in den vorm van beenderen en geraamten en zeggen dan, dat de rondtrekkende zielen dit gedaan hebben, als dank voor de bloemen op de graven. Vlechtbrooden. beendergebakken en groote krakelingen werden, al dan niet van een ingestoken geldstuk voorzien, ook aan de peetkinderen geschonken door peter en meter. In Katholieke streken handhaafde zich dit gebruik veelal op Allerzielendag, terwijl in overwegend Protestantsche streken deze giften op den burgerlijken Nieuwjaarsdag werden verschoven. In Zwitserland werden dergelijke brooden ook door de bakkers aan hun klanten, door huisvaders aan hun personeel en door herbergiers aan de bezoekers hunner herbergen geschonken. Uit de geschiedenis kennen we verschillende oeroude broodstichtingen ten behoeve der armen, die alle op hetzelfde principe berusten. Na den dood van den dichter Walther v.d. Vogelweide in 1227 ging het door hem gestichte voederen der (zielen )vogels, de Vogelweide, over in een fundatie van zielenbrood aan de kanunniken der hoofdkerk, welk zielenbrood telkenjare op zijn sterfdag ter herinnering werd verdeeld. Het Herforder Stiftskapittel gaf jaarlijks een Wekingsspende als herinnering aan den daar begraven Widukind. Bekend is ook het Spendebrot van het Klooster Buchan bij Biberach, dat o.a. in het jaar 1548 aan meer dan 4000 menschen werd uitgedeeld. Eenzelfde bedoeling had ook het geven van zielebrood in verschillende vormen en onder verschillende namen aan degenen die bij uitvaart en begrafenis hun diensten hadden verleend. In Zwaben heetten deze broodjes, die ter gemakkelijker verdeeling in rissen aan elkaar vastgebakken waren, S i n g b r o t. Zij waren een belooning voor de knapen, die bij den lijkdienst op het koor hadden gezongen. De Engelsche „funeral biscuits" en de Amsterdamsche „rouwpeperkoeken", die aan de deelnemers der begrafenis, de priesters, misdienaars, zangers e.a. werden uitgereikt dienen hier eveneens te worden aangestipt, hoewel op deze gebakken later nog uitvoerig wordt teruggekomen. In Engeland trekken op Allerzielen de kinderen van huis tot huis en vragen overal om zielebroodjes. Dit rondtrekken heet „go a souling". Zij zingen hierbij het volgende liedje: Soul, soul, for a soul-cake, Pray good mistress for a soul-cake. One for Peter, two for Paul Three for Them, that mad'us all. In het volgende hoofdstuk zal een afzonderlijke beschouwing gewijd worden aan de vele vormen van het vroegere doodenbrood. De vraag dient thans te worden beantwoord, wat er in ons land en in Vlaanderen nog van de broodgebruiken op Allerzielen is overgebleven. Wat Nederland betreft, kunnen we kort zijn. Sporen van Allerzielengebakken zijn in ons land niet meer teontdekken. Waarschijnlijk moet de oorzaak hiervan worden 2 gezocht in de Reformatie, die op het kerkelijke leven in Nederland , een overwegenden invloed heeft uitgeoefend. Want in het stamverwante Vlaanderen kent men de zielebroodjes nog; was althans het eten van zielebroodjes vóór den wereldoorlog nog in gebruik. Voor tal van oude gebruiken is de groote oorlog van 1914 fnuikend geweest. Zoo komt de goede oude gewoonte van brooduitdeeling aan de armen bij begrafenissen en jaarstonden ook daar thans veel minder voor of werd vervangen door een geldelijke gave. En zoo ging het ook met het eten van zielebroodjes. In zijn werk „La terre des Gueux" noemt Havard Dixmuiden en Brugge als plaatsen, waar zieltjeskoeken werden gegeten en uitgedeeld. Hoewel M. Sabbe dit, wat Brugge betreft, in twijfel meent te mogen trekken, is het toch een feit, dat tal van Vlaamsche en ook Waalsche plaatsen de zieltjeskoeken kennen. Zielebroodjes met ingebakken kruis, door Guido Gezelle zoo kernachtig Kruiskensbrood geheeten, werden en worden nog wel in Vlaanderen gebakken. Bij het eten dezer broodjes werd een gebed voor de overledenen gesproken. Bovendien hoorde men uit den mond der ouderen nog wel de meening verkondigen, als zou men door ieder gegeten broodje een zieltje uit het vagevuur verlossen. Hier dus dezelfde opvatting als vroeger in Yorkshire. waar het eten der funeral biscuits bij het lijkmaal als sin-eating werd betiteld: men at daardoor de zonden van den overledene weg en verschafte hem zoo spoediger toegang tot den hemel. De Zieltjeskoeken vinden we onder meer vermeld bij Hendrik Conscience. Dit waren in het algemeen pannekoeken. In het beslag van den eersten koek werd een kruisje geteekend. "Wie dezen eersten koek op zijn bord kreeg, moest een gebed storten voor de overledenen. Ook tijdens het bakken werd voor de overledenen gebeden. Eigenaardig is het, dat zoowel zielebroodjes als zieltjeskoeken zooveel mogelijk warm moesten worden opgediend. De broodjes werden daarom ook wel Heeteweggen genoemd. Of hierbij nog een flauwe herinnering zich doet gelden aan het warme bloed der vroegere offerdieren? In ieder geval behoorde het tot de oudheidensche offergebruiken, de offerspijzen nog heet op de graven te plaatsen. De bedoeling, dat de damp der gereedgezette spijzen tot de zielen zou opstijgen, is natuurlijk in een latere periode ontstaan, evenals de uitlegging, die de hitte der zielenspijzen in verband tracht te brengen met de hitte van het vagevuur. Algemeen was vroeger de gewoonte van Heetebrood trompen. Wanneer de zielebroodjes gaar waren, blies de bakker op zijn hoorn, ter waarschuwing der beluste klanten, die tegelijk aan hun leege maag en aan de armen zielen goed wilden doen. Ook in het Walenland is de Couque des Ames bekend „une sorte de crêpe que 1' on mange le jour des Trépassés ou de la Commemoration des morts". Meestal waren deze V a u d e s of Crêpes boekweitpannekoeken, die, donkerder van kleur, ook hierin een aanduiding waren van rouw. Ook hier werden deze koeken met smaak en bij groote hoeveelheden verorberd en ook hier bracht men onbewust het Oberpfalzer spreekwoord in toepassing: Je mehr beim Leichenschmauss gegessen (und get runken i wird, desto besser, denn es kommt den Toten zu Gute. VIERDE HOOFDSTUK. Een buitengewoon groot gedeelte der door Höfler in zijn verschillende publicaties besproken Gebildbrote, kunnen in wezen teruggevoerd worden tot den Germaanschen doodenkultus Vandaar dan ook, dat het natuurlijk is, vele dezer brooden bij de oude Allerzielen viering terug te vinden. Nu is het wel waar, dat juist de specifiek-Germaansche doodenbrooden in ons land en m Vlaanderen op den tweeden November niet te vinden zijn maar toch mag een bespreking — zij het dan ook een beknopte — dezer Germaansche doodenbrooden in dit boek niet worden gemist, al ware het alleen maar, om een duidelijker inzicht in tal van pemmatologische verschijnselen te bevorderen. Welke zijn nu de namen der meest voorkomende Allerzielengebakken? In Duitschland en Oostenrijk heeten deze: Bretzeln Seelenbretzen — Seelen _ Seelchen — bee enwecken — Seelstücke — Seelbücheln Seelenzelten — Seelenprügel — Spitzlein — Seelenzöpfe — Stritzel — Z ü p f e nwecken — Z ü p f en - S c h w a r z e Wecken — lotenbeinchen etc. In Nederland (sporadisch voorkomend bij begrafenissen): Bestellen. In Vlaanderen: Mastellen — Cadetjes — Zielebroodjes — Zieltjeskoeken — Heeteweggen Heetebrood — Enge1bro o d — Sterretjes — aterrekoeken. In Waalsch-België: Couque des Ames - Coquille — Vaudes — Crêp es. In Engeland: Soulcakes. Een der oudste gebakken is de B r e t z e 1, in ons land krakeling geheeten. De krakeling staat in een zeer nauw verband met den Germaanschen doodendienst. In den loop der tijden werd dit verband niet meer gevoeld en ontstonden talrijke overleveringen en vernuftige verhalen, om het ontstaan van den krakeling langs secundairen weg te verklaren. Als bewijs hiervoor kan het verhaal van den hofbakker Stichel dienen. Stichel, zoo vertelt een oude Duitsche legende, was als bakker verbonden aan het hof van een koning, die te Stuttgard een paleis bewoonde. Wegens zijn groote bekwaamheden stond hij bij zijn vorst hoog aangeschreven. Ook het volk hield veel van hem. omdat hij gewoon was, zeer dikwijls brood onder de armen te laten verdeelen. Toen er echter op een goeden — of liever op een kwaden dag — een vreemd smaakje was aan het door Stichel gebakken brood, verloor de koning zijn goed humeur, liet den bakker roepen en vroeg hem: wat is toch de oorzaak, dat je brood vandaag zoo'n bittere smaak heeft? Die oude koningen waren altijd erg bang, vergiftigd te zullen worden. Stichel wist geen verklaring te geven van het vreemde geval en meende, dat er wellicht vijanden van hem aan het werk waren geweest, om hem in het verderf te storten. De koning nam met deze verklaring geen genoegen en de arme bakker werd. volgens het snelle recht in die dagen, ter dood veroordeeld. De heele stad was in rep en roer en vooral de armen waren ten zeerste ontdaan. Zij gingen naar den koning en smeekten om genade voor hun weldoener. De vorst wilde niet hardvochtig zijn en zou den bakker zijn vrijheid teruggeven op voorwaarde, dat deze een brood zou bakken, waar men doorheen kon kijken. Het volk was van meening dat deze voorwaarde onmogelijk vervuld zou kunnen worden, maar Stichel wist er wel raad op en eenige uren later waren de eerste krakelingen gebakken. De koning lachte... Stichel lachte... en het volk at met smaak de lekkere krakelingen, die de gelukkige bakker bij groote hoeveelheden aan hen het uitdeden. Een andere verklaring, eveneens foutief en thans vrijwel algemeen in den steek gelaten, berustte op een verkeerde etymologie van het woord Jul (Joel). Men vertaalde het woord J u 1 als Rad en zag dan in den krakeling het wiel of rad van den zonnewagen. Het zou een feestgebak geweest zijn ter eere van den zonnegod, die op zijn vurigen wagen door het uitspansel reed. Oorspronkelijke in (zonne) ring vorm gebakken, zou Karei de Groote, die het heidensche karakter dezer koeken wilde kerstenen, er later een kruis in hebben laten aanbrengen en moet men ach de ontwikkeling van ringkoek tot krakeling dan denken als geschetst in figuur 6. (vergelijk F. W. Drijver: Folklore pag. 47 v.). De krakeling (krakend, knappend gebak), in Duitschlandl Bretzel (bracelet, armband) geheeten, is niets anders dan de nabootsing in gebakken deeg, die men den dooden Germaan in net graf meegaf als vervangmiddel van de oorspronkelijk in natura meegegeven armring, armspang en halsring. De krakelino !?» do?dfnofffr « n« « het ook begrijpelijk, dat men dit gebak op Allerzielendag terugvindt en dat men in vroegere tijden krakelingen at bij het lijkmaal. Een uitvloeisel inervan is ook de bedeeling der armen met krakelingen bij begrafenissen en jaarstonden, welk gebruik in Vlaanderen en ook in ons land noq wel sporadisch voorkomt. Zooals hierboven reeds werd uiteengezet, gingen de gaven aan de zielen in den loop der tijden over on de kinderen In wezen berusten dus uitdeelingen op de armen en de kinaeren. u «schoolfeesten in sommige Zn krakelingen aan ^°^^^^Sm. Duidelijk Duitsche streken eveneens op de ouae blijkt hieruit, dat ook de verklaring Die Bretzel heisst Pretje u, Ein Preislein fur die Kinder, als onhoudbaar moet worden P^egeven. ^ den iS;» sTaTmenden Afb 8 Vormen van krakelingen in verschülende stadia, 1 nabootsende gebakken deegring. die langzamernagaan van de nadootsenac berustende op de hand. via verschiUende XTer^aardige^totTrakeling werd. luimen en de fantasie van den yervaarggcr _ ^ Het oude offerkarakter van den ^««5^ feest van _ tevens nog blijken uit h*hg™^s£> in België. Dit den KrakelingwojP'J^T^^^ tijden SSf oTd^n Ister Zondag vaj de «J-- ~* rarm^Hepï^ i Wiel of rad van Overgang tusschen Krakeling, den Zonnewagen. Wiel en Krakeling. Afb. 6. De krakeling, afgeleid van het rad van den zonnewagen.. (onjuiste verklaring). Afb. 9. Mastellen en grondeling, gebruikelijk bij den Mastellenworp te Geeraardsbergen. Afb. 10. Het feesf van den MASTELLENWORP te Geeraardsbergen. É Groote Vasten ook wel den Grooten Vastenavond. De krakelingen, die bij dit feest een der hoofdbestanddeelen uitmaken, hebben niet den bekenden SVorm, maar zien er meer uit als de ouderwetsche bestellen, die, vroeger meer dan tegenwoordig door de huismoeders werden gebruikt voor het koken van pap. Het zijn groote ringen van een sterk met anijs gekruid gebak, in Nederland Bestellen, in Vlaanderen Mastellen geheeten. Afb. 11. Vormen van Allerzielenkrakelingen. De vreemdeling, die op den dag van Groot-Vastenavond de stad Geeraardsbergen bezoekt, valt midden in de feestvreugde. De kermisviering, gepaard met speciale folkloristische gebruiken trekt honderden vreemden van heinde en ver. Als de beiaard tegen twee uur zijn feestelijk geklingel laat hooren, gaan de deuren van het stadhuis wijd open, om den grooten, officieelen stoet doorgang te verleenen. Voorop gaan de autoriteiten der stad: de burgemeester met de schepenen, de geestelijke overheid, alsmede politie en brandweer in vol ornaat. Daarachter komen een aantal mannen, die groote witte korven vol krakelingen dragen. En achter die korven vol zoetigheid ziet men in bonten drom, ■vroolijk koutend en schertsend, al wie maar volgen wil, om getuige te zijn van deze traditioneele feestviering: de vereenigingen met hare vaandels, de inwoners der stad en de honderden Koekenrapers van elders. Alles trekt naar den hooger gelegen Ouden Berg, naar het kapelletje der Madonna der Zeven Smarten, hetwelk reeds van 1294 dateert. Behalve de krakelingen zijn ook een aantal kleine levende vischjes, een soort grondelingen (épinoches) onmisbaar. Als de stoet op den berg is aangekomen, ziet men aldaar een tafel, waarop, behalve een groote zilveren beker, een aantal wijnglazen geplaatst zijn. De politieman op onze afbeelding zal de orde bewaren en de glunder kijkende juffrouw op den voorgrond zal straks tot taak hebben, om de autoriteiten, die ieder op hun beurt den wijnbeker zullen ledigen, de servetten toe te reiken. Naast haar staat een man, die eveneens recht heeft op een eereplaats: het is de visscher der onmisbare grondelingen. Een algemeen intredende stilte kondigt aan, dat de plechtigheid een aanvang neemt. Allen ontblooten het hoofd en een korte godsdienstoefening, geleid door den deken der geestelijkheid en in hoofdzaak bestaande in het bidden der litanie van Maria, vindt plaats. Daarna wordt de zilveren beker voor de eerste maal met wijn gevuld en daarin laat men een der kleine, levende vischjes glijden. Het hoofd der geestelijkheid is dan als eerste aan de beurt, om den beker met vischje en al te ledigen. Zoo immers wil het oude gebruik, waarvan niet mag worden afgeweken. Na de geestelijke volgen de wereldlijke autoriteiten en zoo ledigt ieder van hen een bekervol, telkens tot den rand volgeschonken met wijn en telkens weer opnieuw voorzien van een levend vischje. Als dan allen een beker hebben geledigd, worden de manden met krakelingen aangedragen. Al de hooge heeren doen een fikschen greep en laten het zoete gebak over de hoofden der aanwezigen dwarrelen. Dan... gestoei, gelach, duwen en dringen. Ieder tracht zijn aandeel in den buit te bemachtigen, wat niet altijd even gemakkelijk gaat. De vroolijkheid stijgt ten top, tot de manden den bodem laten zien en dan trekt de stoet weer in vroolijke marschorde omlaag, om het kermisterrein te gaan opzoeken. In den avond heeft dan nog de oeroude Tonnekenbrand plaats en wordt een teerton, hoog op een staak geplaatst in brand gestoken, een fantastische aanblik in den donkeren avond. In de stadsrekeningen van 1475—1476 vinden we reeds een aanteekening omtrent dit tonnekenbranden en wel betreffende „de wijnscroeders, die op den Oudenberch op den grooten Vastenavond een wijnkeuve stelden op eenen hooghen mast, dewelke zij 't savons daer deden barren, alsoo 't ghecostumeert es." Ook de krakelingworp is zeer oud. De stadsrekeningen van het einde der 14e eeuw vermelden reeds de onkosten dezer feestviering. Naar het verhaal luidt, zou het feest zijn oorsprong vinden in een beleg der stad in overoude tijden. De verdedigers waren aan het einde hunner krachten, terwijl de ingesloten bevolking den hongerdood nabij was. Aan wanhoop ten prooi wierp men de laatste brooden over den muur naar de hoofden der belegeraars Dit nu wekte bij de aanvallers den indruk, dat men in de stad zeker nog ruim voorzien was van levensmiddelen, anders zou men niet zoo roekeloos met het kostbare brood omspringen. Het gevolg was, dat de aanvallers het beleg opbraken en de stad derhalve gered was. Nu vindt men eenzelfde verhaal ook van verschillende andere steden. Ook kan op die wijze geen verklaring worden gegeven van den wijnbeker met het levende vischje. Men mag echter, zegt Prof. Paul de Keijser, met reden aannemen, dat het werpen der krakelingen ouder is dan de stad Geeraardsbergen zelf. Vermoedelijk zal het werpen der krakelingen een offer geweest zijn, om de goden en de geesten der afgestorvenen gunstig te stemmen met betrekking tot de vruchtbaarheid der akkers, terwijl tevens brooden en visschen in het water zullen zijn geworpen, om ook zoo de geesten gunstig te stemmen. En door tevens van de offergaven te eten, stelden de offeraars zich in nauwer contact met de godheden, voor wie de offers waren bestemd. De latere christelijke geloofspredikers, die waarschijnlijk geen kans zagen, dit vruchtbaarheidsoffer uit te roeien, gaven er liever een christelijk tintje aan. De Moedermaagd nam de plaats in van den geest der vruchtbaarheid, de gebeden om een gunstigen oogst werden tot Haar gericht en zoo bleef het eeuwenoud gebruik in gekerstenden vorm voortleven. Ter wille der volledigheid, mogen naast de theorieën betreffende de B r e t z e 1 van Max Höfler, ook de meeningen van Franz Eckstein in het Handwörterbuch des Deutschen Aberglaubens niet onvermeld blijven. Vooreerst kan Eckstein er zich niet mede vereenigen, dat de afbeelding in deeg steeds een secundaire vorm zou zijn geweest, waaraan in vroegere perioden het werkelijke offer zou zijn voorafgegaan. Eckstein betoogt, dat het werkelijke en het schijnoffer zeer goed uit dezelfde periode kunnen stammen. Er zou hier dan eenvoudig een onderscheid arm — r ij k te maken zijn. De rijken brachten het werkelijke, bloedige offer, de armen volstonden met het offeren van de nabootsing in gebakken deeg. Dat verder de krakeling een doodengave zou zijn geweest en de nabootsing in deeg van de arm-, been- en halsringen der Germanen, vindt Eckstein eveneens twijfelachtig. Wel spreekt voor deze theorie het oude gebruik, om de zoogenaamde S e e 1 e nb r e t z e n aan de grafkruisen der kerkhoven op te hangen, maar het feit, dat de meisjes zich bij de jongemannen met krakelingen vrijkochten van het slaan met de levensroede (pfeffern), past daarentegen in het geheel niet bij den doodenritus. Zeer zeker heeft de krakeling steeds een zeer gewichtige rol gespeeld in de vruchtbaarheidsriten. Toch sluit, naar mijne meening, het een het andere niet uit. Immers, men riep geesten en goden aan en bracht deze door offers in de goede stemming, om daardoor wasdom en vruchtbaarheid der velden te verkrijgen. Men maakte het den dooden in het hiernamaals zoo aangenaam mogelijk en gaf hun daartoe ook de diverse gebruiksvoorwerpen mede. Daartegenover rekende men dan ook op hun hulp en steun, speciaal wat de vruchtbaarheid van velden en akkers betrof. Wellicht gaat Höfler in zijn opzet iets te ver en zijn de krakelingen alleen te beschouwen als vervangers der armbanden, der armringen, tot welke meening bovendien de naam Br et zei (bracelet) aanleiding geeft. Naturlijk meent ook Eckstein te moeten verwijzen naar de Gesta Abbatum Trudonensium, waarin wij een nauwkeurige opsomming vinden van de spijzen, die aan de monniken in den vastentijd werden voorgezet. Hierin vinden we ook de vermelding: ad cenam prima die placentam cum bracchiolo dwz. bij den maaltijd op den eersten dag (der vasten) koek met het armpje. En verder: bracellus, (id est) signum, ut de duobus bracchiis facias unum ponendo super aliud. De monniken zagen misschien, in vrome fantasie in het oeroude gebak den vorm van twee over elkaar geslagen armen en spraken daarom dan ook van koek met het armpje of kortweg van armpje. Wat er ook van zij, reeds in een handschrift der vijfde eeuw vinden we bij een maaltijd van Aeneas en Dido krakelingen afgebeeld. Misschien is de krakeling dan ook een antiek-christelijk kukusgebak, door de kloosterbakkerijen in ringvorm en armpjesvorm overgenomen. Naast de krakeling was ook het vlechtbrood een veel voorkomend Allerzielen gebak in Duitsche streken, waarvan de namen Seelenzöpfe, Stritzel, Züpfenwecken. Züpfen e.a. nog getuigenis afleggen. Ook het vlechtbrood speelde een gewichtige rol in den Germaanschen zielecultus. Hoewel het vlechtbrood nóch in Noordnóch in Zuid-Nederland op Allerzielen voorkomt, vinden we dit, wat ons land betreft, toch nog een enkele maal terug, en wel in het broodrad van den Palmpaasch, den kukelhaan op een stok, waarmede, speciaal in het Oosten van ons land, op Palmzondag door de kinderen wordt geloopen. Over den Palmpaasch wordt in het desbetreffende hoofdstuk nog uitvoerig gesproken, derhalve kan hier volstaan worden met een korte uiteenzetting betreffende de plaats die de broodvlecbt tusschen de Germaansche offer- en dooden gebakken inneemt. In de voorafgaande bladzijden is reeds enkele malen de aandacht gevestigd op de gewoonte der Germanen, om hunne dooden velerlei gebruiksvoorwerpen in het hiernamaals mede te geven. Niet alleen werd in de oudste periode voor personeel gezorgd, dat, mede in den dood gevoerd, hunnen heer ook in het hiernamaals kon dienen, maar ook de vrouw volgde den echtgenoot naar gene zijde van het graf. Hier vinden we dus het bloedige vrouwenoffer, dat in een minder barbaarsch tijdperk vervangen zal zijn door een gedeeltelijk en onbloedig offer. De vrouw sneed zich de haren af en offerde de haarvlecht als pars pro toto, als gedeelte, dat het geheele lichaam verving. In den tijd, waarin het schijnoffer in deegvorm de plaats van het origineele, zij het ook verkleinde, offer had ingenomen, zien we het vlechtbrood verschijnen als offerbrood, om zegen en vrucht- baarheid af te smeeken van de hoogere machten en om tevens in de stoffelijke behoeften der dooden te voorzien. Afb. 12. Merzielen-vlechtbrood. Ook bij de Israëlieten vindt men het vlechtbrood, deBarches of Challah. (Ned. Gallen of galletjes). Wanneer een Israëliet op den Vrijdagavond zijn wekehjkschen Sabbath gaat vieren met een min of meer feestelijken maaltijd, dan dient aan dezen maaltijd volgens ritueel voorschrift de Kiddoesj, de inwijding van het Sabbathfeest vooraf te gaan. Bfi deze inwijding is het brood onmisbaar en zoo ziet men dan ook steeds op het witte tafellaken een tweetal brooden liggen, waarvan ieder der dischgenooten straks een hem of haar toegereikt stuk zal nuttigen. Het gebruik van twee brooden is eveneens voorgeschreven en is een herinnering aan het feit, dat de joden tijdens hun omzwervingen door de woestijn, daags voor den Sabbathdag een dubbele hoeveelheid van het uit den hemel vallende mannah moesten rapen, daar dit voedsel op den Sabbath zelf niet viel. Vandaar dan ook, dat uitdrukkelijk gesproken wordt van een broodpaar, (lêchem mischne). Een speciaal model voor deze brooden is niet voorgeschreven, men gebruikt hiervoor wel het gewone brood (kikkar), maar toch is het — buiten den Paaschtijd, gedurende welken de mazzah van ongezuurd brood moet worden gebruikt — veelal de gewoonte, hiervoor het vlechtbrood te nemen. De naam Barch'es beteekent: brood, waarover de zegen wordt uitgesproken (beracha = zegen), terwijl de naam challah, gallo, de gewijde heffing beteekent, het offer, vroeger aan de priesters verschuldigd. Iedere Joodsche huisvrouw moest namelijk van het deeg, waarmede het Sabbathbrood gebakken werd, een gedeelte afzonderen voor de priesters. Toen dit later, door de gewijzigde tijdsomstandigheden niet meer mogelijk was, werd dit deegstukje door de bakkende in het vuur geworpen. Ook brak men somtijds het kapje van het brood af en wierp dit in het vuur. Eenige offergedachte is derhalve ook bij de Joden aan dit Sabbathbrood verbonden en hoewel het vlechtbrood niet is voorgeschreven, wordt toch de challah, ook Judenzopf of Jodenvlecht geheeten, veelvuldig gebruikt. In hoeverre er nu verband bestaat tusschen het Germaansche en het Joodsche vlechtbrood, is nog een open kwestie. Het Germaansche haarvlechtoffer was een vruchtbaarheidsoffer. Ook de Joodsche vrouw vreesde kinderloosheid en wenschte vruchtbaarheid in het huwelijk. De Joodsche vrouw offerde voor het huwelijk de haarvlecht en bedekte zich verder het kortgeknipte haar met een soort bandeau. Ook de gallo wordt tijdens den kiddoesch met een kleedje bedekt. Wanneer een groep van Israëlieten de offergedachte, in het haarvlechtoffer der Germanen belichaamd, in een eigen offervlechtbrood heeft overgenomen, moet dit geschied zijn uit sym> pathie-overwegingen, berustende op het zoowel bij Germanen als Joden levende verlangen naar vruchtbaarheid. Echter is dit alles slechts theorie en volstrekt geen vaststaand feit, temeer, waar de Joden op godsdienstig gebied streng vasthielden en nog steeds vasthouden aan het oude, zonder hierbij eenigerlei vreemde inmenging te gedoogen. Naast het Vlechtbrood, de vlechtvormige W e c k e n, komt in de Germaansche landen ook de gewone langwerpige Wecken op Allerzielendag voor. Waarschijnlijk werd dit Kultusbrood ten teeken van rouw uit een donkere meelsoort vervaardigd en ontstond in de Duitsche landen 200 de naam Schwaize Wecken. Den Wecken zullen wij in den verderen loop van dit boek nog herhaaldelijk ontmoeten, daar dit brood temidden der Gelegenheidsbrooden een zeer belangrijke plaats inneemt. Alleen dient hier ter plaatse nog te worden vermeld, dat de Wecken, door zijn vorm behoort de zoogenaamde Phallische Gebakken. De phallus (mannelijk geslachtsdeel) duidt op vruchtbaarheid en zoo zal ook het aanbieden aan goden en dooden van een zoodanig gevormd brood door onze heidensche voorvaderen wel de bedoeling hebben gehad, duidelijk te doen uitkomen, dat deze offeranden Vruchtbaarheidsoffers waren en dat de verwachting van een ruimen oogst hieraan werd vastgeknoopt. Ook de Duitsche Prügel (Seelenprügel) was een langwerpig phallusgebak, hetwelk trouwens ook de naam nog aantoont. In het dialect Van Zwaben is Prül = phallus. Verwezen worde hier eveneens naar het St. Michaëlsbrood (zie afb. 3), naar vorm en oorspronkelijke bedoeling waarschijnlijk evenzeer te registreeren als een phallisch kultusbrood met vruchtbaarheidstendenzen. Herhaaldelijk valt trouwens te constateeren, dat oorspronkelijke vruchtbaarheids-offersymbolen later op de Allerzielenviering zijn zijn overgebracht. De Seelenzelten en de Seelstü.cke waren dunne koeken, die in hun naam nog het oude karakter van doodengebak hebben bewaard, maar ook hierbij hebben de kinderen reeds lang de plaats ingenomen, die oorspronkelijk door deArmeZielen werd bekleed. Zoo werden deze oorspronkelijke doodenkoeken tot geschenken van peter en meter op Allerzielendag aan hunne peetkinderen. Zooals reeds in het vorige hoofdstuk werd betoogd, zijn sporen van de meeste dezer doodengebakken in Nederland in het geheel niet, in Vlaanderen slechts zeer weinig te ontdekken. Het weinige dat hiervan in Vlaanderen, althans vóór den grooten wereldoorlog nog te bespeuren viel, vindt de lezer in hoofdstuk 3 besproken, terwijl ook in het hoofdstuk over begrafenisgebruiken en begrafenisbrood hierop nog zal worden teruggekomen. Een enkele maal vinden we — hoofdzakelijk in Vlaanderen — een algemeene gedachtenis der dooden op een anderen datum dan Allerzielendag. Eigenaardig is in dit verband een oud gebruik te Saint-Amand lez-Fleurus, vermeld door den Heer Louis Wilmet. Helaas wordt het door het jongere geslacht niet meer in eere gehouden. Bij gelegenheid der jaarlijksche kermis aldaar op den feestdag van Sint Amand werden ook de afgestorvenen niet vergeten. Reeds heel in de vroegte trokken dien morgen enkele jongelieden van hoeve naar hoeve en vroegen overal om koeken en taarten. Wanneer hiervan een voldoende voorraad bijeengezameld was, riepen zij de mannelijke en vrouwelijke parochianen op het plein voor de kerk bijeen. Een der jongelui werd tot afslager gepromoveerd en begon de bijeen gezamelde koeken en taarten in veiling te brengen. Alleen waren de prijzen niet vast. De afslager wees eenvoudig een der aanwezige personen aan en naar gelang diens maatschappelijke positie bepaalde hij den prijs voor het baksel, dat zoo juist in veiling kwam. Zoo betaalden de rijke boeren veel meer dan de kleine pachters en waren de gevraagde prijzen in overeenstemming met ieders draagkracht. Natuurlijk verliep een en ander niet zonder protesten — al dan niet gemeend — der slachtoffers, tot groot vermaak en gelach der omstanders, die zelf, op hun beurt eveneens tot slachtoffer werden. De opbrengst der verkooping werd aan den pastoor ter hand gesteld, die hierna terstond een H. Mis celebreerde voor de overleden parochianen van dat jaar. Nog steeds wordt deze rouwdienst jaarlijks op den kermisdag gehouden, maar het oude, hierboven geschetste gebruik, waardoor alle levenden zoo treffend offerden ten dienste der dooden, is, helaas, verdwenen. VIJFDE HOOFSTUK. Reeds bij de bespreking der feestdagen van Sint Michaël en Sint Maarten in de vorige hoofdstukken wees ik erop, dat zij de christelijke vervangers zijn van den heidenschen Wodan met zijn Wilde Jacht. Met den populairen volksheilige en kindervriend Sint Nicolaas is dit eveneens het geval. Het Sinterklaasfeest berust volgens Höfler op een oorspronkelijk Germaansch voorfeest der winter-zonnewende met spijsoffers voor de Wilde Jacht van geesten en zielen. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld en ik behoef er in dit boek dan ook niet in het bizonder op in te gaan, dat ook het gereedzetten van een klomp met hooi en brood onder den schoorsteen door de kinderen verband houdt met de oude offers aan den Schimmelruiter. In de overgangsperiode gingen de broodgaven aan de geesten over in een brooduitdeeling aan het personeel. Meestal was dit brood gezoet, uitvloeisel van het feit, dat ook het oude offerbrood steeds zoet gemaakt Werd, hetzij met honing, hetzij met vervangmiddelen hiervoor, n.1. vijgen, rozijnen of kernen van gedroogde peren (Birnbrot). Het Sinterklaasfeest heeft dientengevolge in Bohemen nog zeer lang den naam Anijsfeest behouden. Het volksgeloof verbond aan het kultusbrood van dezen dag volksmedicinale krachten. Zoo moest b.v.b. het Klausenbrot van Augsburg volgens de overlevering in een bepaald bosch worden gebakken, waarvan men aannam, dat Wodan en zijn geestenschaar het bevolkten. In de bosschen bereidden ook de W i 1 d e Mannetjes de Klausenzelten. Ook het eten dezer koeken verschafte bizondere krachten. Bij de Grieksch-Katholieken schonk men elkander op den Sinterklaasdag groote koeken (placenta exhibita et donata), die beschouwd werden als gaven der elfen en daardoor tot heilbrooden, met volksmedicinale krachten geworden waren. In latere tijden waren het vooral de kloosters, tevens de oude apotheken en vooral de vrouwenkloosters, die Lebkuchen begonnen te vervaardigen (Libetum = met honing bereide offerkoek). Waar het volk nu de medicinale krachten der oudheidensche offerbrooden op de kloostergebakken begon over te brengen, veranderden, onder den invloed der Kerk, deze offerkoeken in diverse heiligenbrooden, respectievelijk in Agatha-, Erhard-, Tolentijn-, Blasius-, Sebastiaan- en ander brood. Ook streefde men ernaar, de oude afbeeldingen van goden en offerdieren door religieuse voorstellingen te vervangen. Oorspronkelijk werd het beeld in het deeg uitgestoken of met de hand gemodelleerd, later kwamen de Bakprenten hiervoor in de plaats, waarover hierna meer. Immers: dat het oude offerkarakter dier heidensche baksels nog zeer lang bewaard bleef en dat men in de afbeeldingen dier koeken nog steeds de heidensche tendenz terugvond, blijkt wel uit de geschriften der zevende en achtste eeuw n. Chr. In een preek van den heiligen Eligius, die leefde van 588 tot 659, verbiedt deze uitdrukkelijk, om deegfiguren te maken met afbeeldingen van vrouwen, hertjes en erotische voorstellingen. En ook in de Indiculus Superstitionum van het jaar 743 wordt het maken van afgodsbeelden uit gewijd, zoet deeg vermeld en gewraakt. In de figuren van herten, paarden, varkens, zwijnen, katers etc. vond men de oude offerdieren terug. Men zag in de afbeelding van een vrouw met spinnewiel de spinnende Holda, waarvan trouwens de S p i n w ij v e n. Sinterklaaskoeken van Berg Ambacht thans nog kunnen getuigen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat ook in onzen tijd de viering van het Sinterklaasfeest nog steeds gepaard gaat met de verschijning van koekfiguren in allerlei gedaanten en vormen op de snoeptafel der kinderen. Het is hier de plaats, om uitvoerig stil te staan, zoowel bij het materiaal, waarvan de koekfiguren worden vervaardigd, als bij de figuren zelf. In de laatste immers weerspiegelt zich het geheele leven onzer voorouders, zooals het reilde en zeilde. De oude koekprenten, vaak meesterstukken van snijkunst, zijn getrouwe afspiegelingen van het huiselijk en maatschappelijk leven in vorige eeuwen. De koekfiguren van den Sinterklaastijd worden vervaardigd van speculaas, taai-taai, of van gezoet wittebroodsdeeg (stoet). Speculaasdeeg is de meest gebruikte materie. Over de beteekenis van het woord Speculaas zijn reeds verschillende verklaringen gegeven. Een verklaring, in mijn schooljaren door een mijner leeraren gegeven, is mij steeds bijgebleven, hoewel deze kennelijk foutief was. Hij vertelde namelijk, dat een bakker, waarschijnlijk in de 17e eeuw, op het denkbeeld was gekomen, om koeken van een sterk-gekruid deeg te gaan bakken en deze vooral in den Sinterklaastijd te verkoopen. Daar hij echter vooraf niet kon berekenen, of zijn klanten deze koeken naar Tiun smaak zouden vinden, moest hij deze ,,op hoop van zegen" gaan bakken en speculeerde dus op den kooplust en snoeplust zijner afnemers. Vandaar, dat hij de koeken Speculatiegebak noemde en daarmede binnen korten tijd zeer veel succes had. Ik heb deze verklaring nergens anders gevonden en deze is ook zeer zeker niet juist. Anderen zeggen, dat de figuren, welke men van speculaas maakte, afspiegelingen waren van de werkelijkheid en dat de naam Speculaas derhalve wel verband zou houden met het woord Speculum, het Latijnsche woord voor Spiegel. Allerwaarschijnlijkst echter zal het woord Speculaas in regelrecht verband staan met het woord Speculator, hetwelk Bisschop beteekent. Sint Nicolaas was bisschop van Myra en speculaas was derhalve de bisschopkoek. Jammers is het, dat het fabriceeren van kunststukken en mooi uitgevoerde koekgewrochten uit speculaasdeeg door middel van uit hout gesneden koekplanken zoozeer in onbruik is geraakt en vervangen werd door machinale fabrikatie. Waar is de tijd gebleven, dien Hüdebrand ons zoo smakelijk en gezellig wist te schilderen in zijn „Familie Kegge" (Camera Obscura), als de geheele vriendenkring van bakker de Groot bezig is met de schoone kunst van koekvergulden? Met behulp van bladgoud en een penseel werden de dure stukken, de groote vrijers en vrijsters, de driemasters en de diligences opgesierd, tot pronkstukken der toen nog zoo primitieve bakkers-etalage. Niet alleen is onze voortvarende tijd te haastig en te druk geworden voor dergelijke gemoedelijke geduldwerkjes, maar ook de materie, het speculaasdeeg zelf, leent zich niet zoo goed meer tot het afbeelden van het geheele huiselijke en maatschappelijke leven in koekvorm. Onze voorouders bakten hun speculaas hard, terwijl in onzen tijd het deeg sterk boterhoudend moet zijn, wil het in den smaak vallen der tegenwoordige generatie. Maar daardoor is het ook niet meer gebcniKt roi net vormen van allerlei Jcunsbge en scherp-omlijnde voorstellingen. Het snijden der speculaas vormen was een kunst op zichzelf, niet het minst, omdat de vervaardiger dezer koekprenten zieft het beeld in negatieven vorm moest voorstellen en dit zoo moest uitsnijden. Meestal vervaardigden de ouderwetsche bakkers hun eigen koekprenten in den wintertijd of lieten deze voor zich vervaardigen door rondtrekkende kooplieden, die speciaal hiervoor het land rondtrokken en die meestal naar eigen fantasie te werk gingen, maar soms ook opdracht kregen, een speciale afbeelding gereed te maken. De overlevering verhaalt verder, dat vooral ook de schaapherders zich met dit houtsnijwerk onledig hielden, terwijl zij een waakzaam oogje hielden op de hun toevertrouwde kudden. In den loop der tijden zullen helaas wel vele dezer houten koekplanken, wanneer zij begonnen te slijten, tot den vuurdood in den bakkersoven verwezen zijn. Toch kan men in verschillende musea, o.a. in de Lakenhal te Leiden en het Ned. Openluchtmuseum te Arnhem, alsook hier en daar in particuliere verzamelingen, nog zeer vele mooie staaltjes van snijwerk bewonderen. De vrijers en vrijsters verschijnen nu eens als trotsche ridders en keurige edelvrouwen, dan weer als forsche boeren en boerinnen. De eene keer bevolkt het gezelschap een prachtig-gestoffeerde karos, een andere maal is een geheele bóeren-bruiloftsstoet ingeladen in een groote boerenwagen met stevige knollen ervoor. Verder verheugden de prenten zich in bakers op stoven met spelende zuigelingen op schoot; jeugdige aardbewoners, zittend in kinderstoelen, met daarvoor het onafscheidelijke kwispelstaartende hondje; jongens met vliegers, tollen of ander speelgerei; appelplukkende jongedames met verliefde jongelieden, die onder den boom de ladder vasthouden (Sij sijn rijp). Voorts karnende boerinnen, slachtende boeren met het „geleerde" varken ernaast, lantaarnopstekers, omroepers, kruiers, boeren die naar de markt rijden, dames en heeren in kales of arreslee, bier- en wijndragende sjouwers en wijven, die haar dronken kerel in een mand oja een kruiwagen huiswaarts sjorren. En natuurlijk vooral niet te vergeten de onsterfelijke Jan Klaassen met zijn Katrijn. Evenmin ontbraken de dieren uit Noachs ark. Het meest geliefd waren bijbelsche voorstellingen, waarbij dan natuurlijk de verschillende personen in de kleeding van dien tijd waren gestoken. Zoo kon men o.a. den intocht in het Beloofde Land bewonderen, voorgesteld door twee mannen met steekhoed en kuitbroek en tusschen hen in, aan een stok, een zware druiventros™ Verder Adam en Eva in het Paradijs, onder den boom der kennis, met, boven hun hoofd, de valsch loerende slang; Jonas, door den walvisch uitgespuwd; koning David met zijn harp; de strijd van Jacob met den engel. Soms ook bepaalden plaatselijke omstandigheden, hoe een koekprent worden zou. Zoo zal de prent, afgabeeld in figuur 13 ter gedachtenis aan den „Spiegel der Behoudenis", den eersten proefdruk van Laurens Janszoon Koster, wel uit Haarlem afkomstig zijn, vermoedelijk van een trotsche stadgenoot, die daarmede meteen de netelige kwestie omtrent de uitvinding der boekdrukkunst op drastische wijze oploste en wel „tot Kosters eer en Haarlems roem". Van bijna geen enkele koekprent is de maker bekend. Nimmer vindt men een naam onder de koekprenten, hoogstens een enkele maal een paar letters of een jaartal. Typisch is het, dat de geheele ontwikkelingsgang onzer voertuigen in koekvorm is na te gaan. De gewone boerenkar met de knollen ervoor, naast de kunstig bewerkte boerenwagens uit alle provinciën. Dan de oude omnibus, het voertuig „voor allen"; de postkoets tusschen Lyon en Parijs (zie afb. 14) en de eerste stoomlocomotieven en stoombooten in haar allerprimitiefste samenstelling. Jammer is het wel, dat deze eens zoo hoog staande volkskunst thans zoo goed. als verdwenen is in den maalstroom van den modernen tijd. Des te meer reden tot verheuging geeft het, wanneer een enkele overgebleven pionier van het oude gilde nog officieel waardeering ondervindt. In dit verband mag dan ook de thans 73-jarige Koninklijke prentensnijder K. H. Wennink uit "Westendorp niet onvermeld blijven. Deze kreeg in 1931 het predicaat Hofleverancier, welke onderscheiding de Heer Wfflmink als vormensnijder en bekend autoriteit in bakkerskringen ten zeerste heeft verdiend. Naar het Alg. Handelsblad vermeldt, heeft Wennink in de ruim halve eeuw, dat hij zijn vak uitoefent, meer dan 2000 figuren ontworpen. Zijn modelboek, waarmede hij het land afreist, is een schetsboek als van een schilder. Zijn werk uit het einde der vorige eeuw heeft betrekking op den Boerenoorlog; zijn onderwerpen van heden staan in het teeken van de sport en de folklore. Wanneer men in den een of andere banketbakkerswinkel een koek- of marsepeinfiguur zietliggen, die een „los huus" voorstelt, of een boer met boerin, die naï de markt rijden, of een jongen, die op vastenavond met de rommelpot loopt, dan kan men met zekerheid zeggen, dat de vormen uit de Koninklijke fabriek van Wennink te Westendorp afkomstig zijn. Behalve van speculaasdeeg bakt men de Sinterklaaskoeken ook van taai-taai en van wittebroodsdeeg. Taai-taai is een oudere vorm van speculaas, echter zonder suiker gebakken. Het taai-taai heeft veel overeenkomst met de Duitsche Lebkuchen, die ook , üj den naam nog een herinnering draagt aan den ouden offerkoek (hbetum). In sommige streken van Friesland noemt men het speculaas Sukergoed, om aan te geven, dat dit, in tegenstelling met de taai-taai, met suiker wordt toebereid. Een andere naam voor taai-taai is B i e s j e s d e e g. In dit woord vindt men, evenals in de boterbiesjes van Rotterdam nog een herinnering aan het feit, dat men deze koeksoorten vroeger steeds in beestjesvorm bakte. Hoe vierden nu onze voorouders Sinterklaas en wat is er in onzen tijd in de verschillende provinciën nog aan speciaal binterklaasgebak te vinden? De beroemde Sint Nicolaasavond van Jan Steen (afb. 15) geeft op onze eerst vraag vele waardevolle inlichtingen. In het mandje op den voorgrond vinden we namelijk verschillende koeksoorten uit de zeventiende eeuw aanwezig, terwijl rechts in den hoek ook de bekende Duivekater is afgebeeld. Naast wafels en krentebroodjes zijn er ook honingkoeken en hylikmakers, Deventerkoeken, • Speculaasvrijers en taaitaaipopen. Ook het amandelbrood kwam in de 15e, 16e en 17e eeuw voor. Dit amandelbrood zal wel hetzelfde zijn als ons tegenwoordig marsepein en is dan weer een bewijs voor het feit, dat ook de verschillende Sinterklaasgebakken in wezen eigenlijk Nieuwjaarskoeken zijn. Immers, ook het Sinterklaasfeest is eigenlijk ^er een verschoven Nieuwjaarsdag. Marsepein (Marei panis?) isTiet brood van Mars, den oorlogsgod, die aan de maand Maart, waarop Juhus Cesar het Romtfinsche Nieuwjaar liet beginnen, zijn naam heeft geschonken. Onder Katholieken invloed heeft men er later Marcusbroodjes in gezien, waarom dan de HrMarcus ook vaak bij broodsgebrek en hongersnood werd aangeroepen. Nooit beter dan op den feestdag van Sinterklaas bleek het, dat onze 17e eeuwsche voorouders, en vooral de Amsterdamsche koeketers" echte zoetekauwen waren. Een korte opsomming der öebruikeliike koeksoorten moge tot bewijs dienen. Een welvoorziene koekwinkel uit dien tijd leverde: Kruidkoek, annskoek, snipperkoek, sukadekoek, gerstekoek, krentenkoek rozimenkoek, manqelkoek, confijtekoek, hijhkmakers, benistekoek, keumngskoek, stroopkoek, heuningkoek, boterkoek, bagijnenkoek, claeskoek, kerskoek, jaepjeskoek, fonteinkoek, enz. Daar Sinterklaas de hijlikmaker was — had hij niet aan drie dochters van een verarmden edelman een bruidschat bezorgd? — heetten ook de koekgeschenken der minnenden „hijlikmakers , later verbasterd tot „heiligmakers", toen men het oude woord hijlik" voor huwelijk" niet meer begreep. Sinterklaas, goed heilig man, moet dus eigenlijk luiden: goed hijHkman, derhalve „goede huwelijksmakelaar". Di% hfilikttfker zal wel dezelfde koek geweest zijn als de beroemde Utrechtsche tafelkoek uit de Schoutensteech, waarover later meer bij de bespreking der Utrechtsche theerandjes. Waar het Sinterklaasfeest zoo diep geworteld zat in de harten onzer 17e eeuwsche voorouders, deden de gestrenge Calvinistische predikanten herhaaldelijk moeite, de Sinterklaasmarkten en de oude Sinterklaasviering door verbodsbepalingen uit te roeien In een keur der stad Delft van het jaar 1600 wordt uitdrukkelijk verboden, den vijfden December op het marktplein kramen op te slaan „in welke cramen vercoft worden verscheyden goederen die men den kleinen kinderen diets maact, dat dezelfde Nicolaas ben aeeft, hetwelk een saeck is, niet alleen strijdend tegen alle qoede orde, maar ooc de lieden afleidende van den waren godsdienst en strekt tot waengeloof, superstitie en afgoderij . Veel hielpen al die bepalingen niet. Onze voorouders waren teveel aan het oude feest gehecht, vooral de Amsterdammers de -eatte Sint Niklaasmannen bij uitnemendheid heten zich hun SiSterklaasmarkt niet ontnemen. Zij kenden wel niet de geraffineerde producten der banketbakkerskunst van onzen tegenwoordigen tijd, waarin alles en nog wat in marsepein gekneed wordt, niet die nagemaakte kreeftenslaadjes met mayonnaise, die gebradéfl kippetjes, die palinkjes in gelei, die gesmoorde coteletjes Afb. 13. Koekprent. (De eerste proefdruk van Lourens Janszoon Koster: SPIEGEL DER BEHOUDENIS). Afb. 14. Koekprent. (Oude Fransche diligence). en erwtensoepjes met varkenskluifjes, maar zij zetten hun stevige tanden in hartige vrijers of vrijsters van speculaas of taaitaai, kruidige Deventer koeken, boekende flensjes, kolkskoeken met sukademoppen erin, goudgele wafels, kleurige kapittelstokken en malsche stroopwafels. In zijn interessant boek over de Volksvermaken vertelt Jan ter Gouw ons veel merkwaardigs over het oude feest. Hier is ook sprake van de honingtaart, eenzelfde product als ons tegenwoordig taaitaai, zoet als stroop, taai als leer en bruin als oude zegelwas. Wie een meisje gunstig voor zich wilde stemmen, stuurde haar een hart van marsepein en een vrijer van Qaeskoek. Daarentegen was het schenken van een taaiman een bespotting, die bij het schoone geslacht allesbehalve in den smaak viel. Ook de met amandelspijs gevulde letters waren bij onze voorouders bekend. Een rector van een Latijnsche School — in onzen tijd zouden wij een dergelijke inrichting Gymnasium noemen — die juist op Sinterklaasdag jarig was, kreeg bij die gelegenheden steevast van zijn leerlingen een geschenk ter aanvulling zijner zilverkast. Het scheen echter dat deze, overigens wijze, pedagoog, op zekeren dag den gulden regel van het geven en nemen een weinig uit het oog verloren had. Juist daags voor den gewichtigen Sinterklaasdag had hij de jongens het leven zoo zuur gemaakt, dat deze eenparig besloten, zich te wreken. En waarlijk hun wraak was zoet! Inplaats van het gebruikelijke zilvergeschenk zag de rector op den morgen van zijn verjaardag een zestal banketbakkersknechts verschijnen, die op lange planken zijn heelen naam in banketletters het huis indroegen. Niet alleen was op die wijze de kans op de jaarhjksche zilvervloot verkeken, maar dokter en apotheker moesten te pas komen bij het in orde brengen van vele overladen magen in des rectors deftige huis! Terugkomend op onzen tegenwoordigen tijd, bemerken wij ook in de ons omringende Germaansche landen verschillende aequivalenten van de Hollandsche speculaasvrijers en vrijsters. De Vlaamsche roggeventen en roggewijven zullen nog ter tafel komen bij de bespreking van het feest van Sintegreef, den Graaf of Greef van Halfvasten, die met zijne Greevin in Vlaanderen den Hollandschen Sinterklaas vervangt, evenals Sint Pieter dat doet in het Friesche plaatsje Grouw. In de Duitschsprekende Janden kent men de vrijsters als Damen, Fröwli, Weiblein, etc. (vergelijk hiermede de reeds genoemde Groninger Ollewieven). c ,j Zoowel in de noordelijke provinciën Groningen en Friesland, als in Zeeland en Limburg bakt men bovendien voor de kinderen nog sinterklaasgoed van wittebroodsdeeg of S t o e t. In Friesland! was het vroeger de gewoonte, in den Sinterklaastijd koeken en taarten te verloten in de bakkerswinkels en in de herbergen. Ook H. G. Cannegieter vertelt over dit oude gebruik in zijn boek T u sschen Twaalf en Twintig. Afb. 16. Groninger Sinterklaasgebak. In Groningen ventte het Stoetwief met de F i e t e rk n u t e n, verschillende figuren uit zoet wittebroodsdeeg gebakken, die de vrouw in den Stoetkörf met zich meedroeg. Afbeelding 16 vertoont verschillende dezer stoetgebakken, zooals Adam en Eva met de slang, een vlecht, een stoetkeérl, een zwaan in 't nest, een stoetje met krenten etc. (Zie omtrent deze Groningsche gebakken ook het N. Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Groningen 1924). Ook de Doemkes, kleine koekjes voor de snoepende schooljeugd mochten niet ontbreken. Sprak men niet van een relletje of scheldpartij als van een „bouldag zunder doemkes" (boeldag zonder duimpjes)? Ook hield men stoetloterijen, waarbij stoeten met krenten, wel een Meter lang, de hoofdprijzen waren. Een speciaal Sinterklaasbroodje voor de kinderen was verder het nustje mit aaier (nestje met eieren). Voor de speciale Groninger gebakken zie verder het desbetreffende hoofdstuk. Hier en daar in Noord-Brabant, o.a. in Eindhoven en omstreken loopen de kinderen op den Sinterklaasdag met hanen op een stok, zooals dat elders op Palmzondag plaats heeft. In Hooge-Zwaluwe worden, evenals in het Groningerland, dien dag muizen van wittebroodsdeeg gebakken en in Veghel Krollen, eveneens van wittebroodsdeeg, in knoopof Svorm. In Limburg brengt Sinterklaas behalve de banketletters ook een schat van Peperkooke Mennekes mee. Die mennekes vertoonen allerlei vormen. Sinterklaas zelf, een ruiter te paard, een patertje, een boer achterstevoren op een varken, maar ook een leeuw, een tijger, een kat, een opgerolde slang, een papegaai, een zwaan, een druiventros, een schip, een trompet, een viool, een eerekruis; zelfs het wapen van Nederland is even goed een M e n n e k e, als een koets met vier paarden of een wikkelkind. Uitgezonderd is een peperkoeken vrouw, een S i n t e b e r b. Regel is. dat aan de heeren een vrouw, aan de dames een man wordt aangeboden. De vrijers en vrijsters zijn steeds in achttiendeeeuwsch kostuum en ietwat „plat" van uitdrukking. „Peperkoeken heden" is wel het juiste taalkundig meervoud van „peperkooke maan", doch wordt minder gebruikt. Met Sint Nicolaas schenkt men elkaar ook Stevens. Een Steven munt nu juist niet uit door bizondere bevalligheid van uiterlijk, maar toch is dit toon- beeld van plompheid, bereid uit fijn deeg met veel krenten en rozijnen, een zeer gewilde versnapering. Eigenaardig is het, dat een Steven altijd bij den kop wordt aangesneden, terwijl men tegelijk zijn vonnis opzegt: Steve, wie lang zals te leve? Honderd jaor en einen daag, Kip, kap, de kop aaf. (Deze gegevens zijn ondeend aan het artikel over Limburgsch feestbaksel van A. V. Olterdissen. De Nedermaas. September 1922). Een Stevenman met een kleinen bezem in de armen gekneld noemt men in Limburg een Ziep es j p r en g er t. Meestal heeft de Stevenman een aarden pijp in den mond. In Roermond spreekt men van Wekkeman. in Reuver van Boekman of B u i k m a n. Ook in Zeeland kent men de Sinterklaaspoppen van stoetdeeg. Ook hier hield men vroeger in de herbergen verlotingen van deze poppen, die den naam van Deegventen dragen. In Vlaanderen, zegt Felix Timmermans, bracht Sinterklaas, de arme broer van Sintegreef, vroeger slechts een koppel praimvlaaikes of een koeken tikkenhaantje met een pluimken in z'n gat, maar nu de menschen allemaal rijk zijn, begint bij Sintegreef hoe langer hoe meer concurrentie aan te doen. Toch is het Aapken op een steksken met een pluimken in zijn beksken, althans op het platteland, nog de voornaamste feestgave gebleven. Ook verschijnt er een enkele maal een koekeman te peerde als afspiegeling van den heiligen bisschop en kindervriend zelf. ZESDE HOOFDSTUK. In de vorige hoofdstukken zijn reeds verschillende Nieuwjaarsdagen der Germanen behandeld en besproken en daarbij is gebleken, dat de feestdagen van St. Michaël en St. Nicolaas eigenlijk behooren tot de oudgermaansche Nieuwjaarsviering. Ook het feest van Sint Lucia op 13 December, hoewel in deze streken minder bekend dan in de Scandinavische landen, behoort in wezen hiertoe. Ook de volksgebruiken van dien dag zijn derhalve Nieuwjaarsgebruiken en de Zweedsche Lussibrud, de in het wit gekleede maagd, die, met een stralenden lichtkrans op het hoofd, van hoeve tot hoeve trekt, is te beschouwen als een personificatie van het komende nieuwe jaar. De schrikwekkendheid van den Germaanschen winter met zijn primitieve en onvoldoende bescherming tegen koude en donkerheid, bereikte haar hoogtepunt omstreeks den dertienden December. Nog steeds houdt het Zweedsche landvolk dien datum voor het begin van den winter en spreekt van den langsten nacht als den Moedernacht, ook wel als Kleine J o e 1 t ij d betiteld. De heidensche Germanen moesten door een periode van Vasten de schrikwekkende Perchta met de haar volgende zielenscharen goedgunstig stemmen. Wie zich niet aan de vaste spijsverordening hield, dien reet vrouw Perchta den buik open. Opdat dus de na den langsten nacht wederom lengende dagen wasdom en vruchtbaarheid zouden brengen, vastte men en trachtte bovendien de geestenscharen te bezweren, door hun ruime offergaven en schotels vol spijzen gereed te zetten. Door haar naam als lichtdragende (Lat. lux a= licht) kwam Sint Lucia als vanzelf in aanmerking, om de heidensche Perchta te vervangen, gezien het licht der lengende dagen, dat na den Lucianacht komen zou. En dus gingen ook de verschillende feestelijkheden op haar over. Wanneer wij lezen, dat nog in het begin dezer eeuw de Zweedsche Luciabruid een nap met bier of wijn in huis draagt, dan is dit nog een overblijfsel van de oude zielespijziging en van de braspartijen, die eertijds op St. Lucia plaats hadden. Ook in Duitschland kende men de „verfressene, versoffene Luzei" en was het nog zeer lang gebruikelijk, feestelijk te eten en te drinken ten dienste der afgestorvenen, volgens den ouden stelregel, dat hetgene, wat de levenden overvloedig genoten, den dooden ten goede komen zou (plenius inde recreantur mortui). Evenals op de andere Germaansche feestdagen gingen ook op St Lucia de oorspronkelijke heele en gedeeltelijke dieroffers over in nabootsende gebakoffers. Vandaar de verschillende scheenbeengebakken, die wij in deze geheele periode tot en met het Driekoningenfeest zullen vinden. In de christelijke periode ging de oorspronkelijke zielenkultus met spijziging der geesten over in verschillende Spenden, in stichtingen, waarbij het oorspronkelijke offerbrood ten goede kwam aan het dienstpersoneel, de kinderen of de armen. Dat men hierbij soms zwarte brooden uitdeelde, duidt nog op den oorspronkelijken zielendienst. Want de Kerk. die al haar invloed aanwendde, om de eet- en drinkgelagen te doen verdwijnen, moest dit vaak doen, door het oude gebruik in betere banen te leiden. Zoo mag het dan ook geen verwondering wekken, als we lezen dat bijvoorbeeld het Stift van Kremsmünster in het jaar 1773 op St. Lucia den geheelen dag noodiq had voor een brooduitdeeling aan de behoeftigen. Er meldden zich op zulke dagen wel 15000 tot 30000 menschen aan. Ik zoude het niet noodig geoordeeld hebben, om m dit boek uitvoerig over den Sint Luciadag, in deze streken minder bekend en gevierd, te spreken, ware het niet, dat de ook in ons land zoo bekende Duivekater, in Zweden een speciaal Luciabrood is, aldaar bekend onder den naam Döfvelskatt. Waarschijnlijk is dit brood in het begin der 17e eeuw door Hollanders in Holstein ingevoerd en vandaar in Zweden bekend geworden. Als aan alle oude Nieuwjaarsgebakken kent het volk ook aan de Duivekater geheime en bovennatuurlijke krachten toe Men roept dan ook de heilige Lucia tijdens het broodbakken op den Vooravond aan. om de roependen de toekomst te openafbeelding 17 geeft een duidelijk beeld van het Zweedsche Lnriabrood. Dat dit een scheenbeen gebak is, overblijfsel van het vroegere bloedige dieroffer blijkt uit de vier knobbelvormige uitspruitsels aan den boven- en onderkant. Bezien we nu de oude bakkersetalage op het schilderstuk Bakker Oostwaard van Jan Steen, dan zien we ook hier een dergelijk brood met knobbelvormige uitwassen tegen den muur van den bakkerswinkel staan. Hoewel deze 17e eeuwsche Duivekater een meer langwerpiggerekten vorm heeft, kunnen we toch de overeenkomst tusschen dezen duivekater en het Zweedsche Luciabrood niet ontkennen, (afb. 18). In onzen tijd is het vooral de plaats Nieuwen dam, die nog steeds bekend is om haar duivekaters. Ook deze duivekaters zijn langwerpig, afgerond aan de einden en naar het midden breed toeloopend. De glimmende bovenkorst vertoont een aantal inkervinqen. Het brood is aezoet. evenals Afb- '7. k in stilte bakken en in Assens ut? b"*cn;uwdkc h* **** meisje onder de hoofdkussens legt, natuurlijk eveneens stilzwijgend. In Duitschland bakte men voorheen op den Johannesdag Lebkuchen in den vorm van een wagentje, waarin Maria met het kind gezeten zijn, getrokken door een lammetje, waarop Johannes met een vaantje in de hand gezeten is. Het volksgeloof, waarop deze voorstelling waarschijnlijk berust zeide immers: Als het dondert, gaat Onze Lieve Vrouw in den wagen uit rijden. Ouder zijn in Duitschland op dezen dag de Wecken, die ook weer als rivieroffer dienden. Immers, zegt de sage, het watermannetje laat een boer eerst over de rivier, als hij een Wecken beloofd heeft. Ook kon de Wilde Jager een daglooner, dien hij achtervolgde, niet te pakken krijgen, omdat hij een Wecken onder den arm vastgekneld hield. Tenslotte vindt men in het Spreewald op dezen dag de S t o 11 en, die niet aan den Johannesdag gebonden zijn, maar op talrijke feestdagen verschijnen. Men houdt hier wedrennen, het zoogenaamde Stollenreiten, waarbij de winnaar met bloemen en linten versierde Stollen als belooning ontvangt. Wat nu ons land betreft: de verschillende oude gebruiken der Sint-Jansviering hebben zich hier lang gehandhaafd. Van eenig speciaal gebak zijn echter geen sporen meer te vinden. Een uitzondering hierop maakt de stad Den Bosch. Eigenaardig is het. dat. terwijl de Bossche Kathedrale Basiliek is toegewijd aan Johannes de Evangelist, toch de feestdag van Johannes den Dooper speciaal in den Bosch wordt herdacht. In de week van dien feestdag houdt men er de feestelijke Sint Jansmarkt en bij deze gelegenheid heeten de aloude, bekende Bossche moppen, die men overal op de markt koopen kan. Sint Jansmoppen. Ook in Vlaanderen is geen bizonder Sint Jans-gebak te vinden. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Na Pinksteren en Drievuldigheidszondag wordt, gedurende de zomermaanden de reeks der groote feestdagen voorloopig afgesloten. Waarmede ik echter niet wil zeggen, dat er geen feesten, al dan niet aan een kerkelijke viering gekoppeld, worden gehouden. Integendeel, de periode van den voorzomer en van den eigenlijken zomer is er een — vooral in Vlaanderen — van Heiligenfeesten, bedevaarten, kermissen, jaarmarkten en later — van oogstfeesten. Voor zoover aan deze vieringen broodfolkloristische gebruiken verbonden zijn, zullen deze in de volgende hoofdstukken worden besproken. Teruggaande tot de maand Mei, dien ik hier — terwille der volledigheid — te wijzen op een heilige, die in ons land en in Vlaanderen minder bekend is dan in de Duitsche landen om ons heen, ik bedoel Sint Floriaan, wiens feestdag valt op den vierden Mei. De legende verhaalt, dat Floriaan, als kind, een brandend huis met een bak water wist te blusschen. Ook zou een kolenbrander, die in het vuur gevallen was, ongedeerd gebleven zijn, toen hij Floriaan aanriep. In Duitsche streken bakt men in den nacht voor zijn feestdag koeken, die beschermen tegen brandgevaar en die bij brand in den vuurgloed worden geworpen. Het volksgeloof meent, dat men op zijn feestdag geen vuur mag aansteken. Dezelfde waarde hecht men in Duitschland aan het Gebhard brood, dat op den 27sten Augustus wordt gewijd. Ook dit bedaart den brand, wanneer het in het vuur wordt geworpen. De Patroon tegen veeziekten is Sint Eligius of Eloy. In Vlaanderen wijdt men op den 25sten Juni, zijn feestdag Eligiusbroodjes, die men aan het vee, als voorbehoedmiddel tegen ziekten te eten geeft. Ook Maria s moeder, Sint Anna wordt van oudsher in Vlaanderen bizonder vereerd. Veelal had omstreeks dezen tijd de rog geoogst plaats. Men sprak van Sint-Anna-roggeoogst en bakte met de nieuwe rogge dien dag speciale groote roggebrooden, o.a. ten onzent in Venlo. In het Vlaamsche Herenthals legde men dien dag wederzijds bezoeken af bij vrienden en bekenden en werd overal onthaald op Herenthalsche manen en beschuiten. Ook dit oude gebruik is grootendeels in Herenthals verdwenen, evenals de oude koekmarkt, die men daar vroeger hield op den tienden Mei bij gelegenheid van een bidgang naar de kapel van O.L. Vrouw op den Wuchtenberg. In het Zuiden van ons land kent men het brood van den Heiligen Rochus, die tegen pest en andere besmettelijke ziekten wordt aangeroepen. In de Ardennen houdt men op 16 Augustus, zijn feestdag, een pelgrimstocht naar de abdij van Sint Rochus, die dateert van de twaalfde eeuw. Aan deze bedevaart is natuurlijk een kermis verbonden. In de talrijke kramen, welke rondom de abdij zijn opgeslagen, verkoopt men een speciaal soort wafels, die echter geen gewijd karakter hebben. Wel kent men in deze landstreek nog verschillende oude broodfundaties, uit welke op den Sint Rochusdag uitdeelingen van brood aan de armen worden gedaan met het kennelijk doel, daardoor de pest verre van deze landstreek te houden. Vermelding verdienen hier ook de bekende Sint Bernardusbroodjes, gewijd onder aanroeping van Sint Bernardus van Clairvaux. Bernardus is de patroon tegen rheumatische aandoeningen bij den mensch en tegen verschillende veeziekten. Te Hoeven bij Oudenbosch wordt .volgens mededeeling van den Heer H. Levelt in het tijdschrift St. Geertruidsbronne, dit brood op 20 Augustus en de drie volgende Zondagen aan de geloovigen in de kerk uitgereikt. Ook in België kent men dit gebruik, o.a. te Puers, waar men het brood vooral aan de koeien te eten geeft. Gedurende het geheele jaar, maar vooral in de octaafweek van 20 Augustus houdt men verder een bedevaart „voor de staldieren" naar de abdijkerk van Sint Bernardus te Bornhem. Een speciale vorm heeft het Bernardusbrood niet. Te Herzele wijdt de priester op iederen eersten Maandag der maand na de Bernardusmis dit brood, hetwelk de geloovigen zelf mede ter kerke brengen. Ook de inwoners van het Vlaamsche Lier hebben hun Bernardusbedevaart. In de nabijheid dezer stad ligt namelijk de Sint Bernarduskerk van de oude abdij van Nazareth. Vaders, moeders en kinderen, rak en arm, allen trekken in het Bernardus- octaaf naar deze kerk, bidden er en drinken drie teugen van het gewijde water, dat in groote kruiken voor de kerkdeur staat. Daarna wordt de onvermijdelijke kermis bezocht en eet men er de Bernardus-vlaaien, die in overvloed te koop worden aangeboden. Inderdaad is Vlaanderen het land der bedevaarten. En zeer vele dezer bedevaarten hebben eigen broodgebruiken of herinneringskoeken in den geest der bekende Pleskes van Kevelaer, ronde peperkoekjes met ingedrukte Maria-beeltenis. Op de eerste plaats de bedevaart naar W a n n e g e m-L ede „voor den koek". Wannegem-Lede is het bedevaartsoord van den Heiligen Machutus, patroon tegen de hardheid in den buik. genaamd „den koeke". Wie geplaagd werd door slechten stoelgang, kocht aldaar bij den pastoor drie koeken, een om te offeren, terwijl de andere twee mee naar huis werden genomen, om er gedurende negen dagen van te eten. Na het houden der noveen, zou de kwaal verdwenen zijn. De pastoor legt den geofferden koek in een soort van tabernakelkast in de kerk. een symbolische handeling, betrekking hebbend ophetweggevenderziekte. Zoo is de hierboven reeds genoemde Sint Eligius of Sint Eloy de schutspatroon voor den koeken het hertegespan. Dit is een verbasterde benaming voor een kinderziekte, welke L. de Bo (Westvlaamsch Idioticon) vermeldt als koek aan het herte, den koek aan het herte hebben, den koekaanhet hertegespannen (atrophie mésentérique). Guido Gezelle deelt in Rond den Heerd van het jaar 1870 mede, dat men „elders" (waarschijnlijk in de omgeving van Ostende) het Sint Jansevangelie leest „over die den koek van "t herte gespannen hebben". Er zijn in Vlaanderen verschillende bedevaartsplaatsen, waar men klein koeken zegent ter genezing van deze ziekte. Te Vyve St. Elooi koopt men met dezelfde bedoeling drie mastellen (bestellen); een ervan wordt aan den pastoor weggeschonken (weer het weggeven der ziekte symbohseerend), de brokken der andere twee kookt men gedurende negen dagen in de pap van de zieke. Evenzoo is de vernagelde koek bekend bij nagel- of navekiekten en de waterkoek bij ziekten van het water. Had iemand een pijnlijke ontsteking in den top van den duim of der andere vingers, welke ontsteking in Vlaanderen de blo mme heet, dan stak hij den zieken vinger, alvorens het gezwel was opengebroken, in een zakje bloem van 1 of 2 K.G. en schonk dit vervolgens aan de armen. Spoedig zou hij dan genezen zijn. , . De bedevaartgangers, die in de maand September naar Aalbeke bij Kortrnk trekken, koopen aldaar in de kerk gewijde broodjes, als voorbehoedmiddel tegen stuiptrekkingen van mensch en dier. Zeer vaak ook wordt aan de medegenomen bedevaartsgebakken geen hoogere, geneeskrachtige waarde toegekend, doch beschouwt men deze alleen als een herinnering aan de volbrachte bedevaart en als een lekkernij voor degenen, die thuis gebleven zijn. Zoo brengen de bezoekers der bedevaartsplaats van O.L. Vrouw van Stoepe te Ertvelde bij Lier zoogenaamde Stoepetaarten mede naar huis. Tijdens het octaaf van die bedevaart werden, vroeger meer dan tegenwoordig, stoepetaarten, een soort appeltaarten, rondgevent. De oude traditie schreef voor, dat men van de bedevaart naar Scherpenheuvel groote zakken met pepernoten medebracht. In Belgisch Halle vertoont men het beeld eener zwarte Madonna aan de bedevaartgangers. Hier verkoopt men groote krakelingen met een gipsen Maria-beeldje erop gebakken alsmede kranske s, kransen van kleine broodjes, met een witten draad aan elkaar geregen. In den hoek der kerk worden nog een aantal kanonskogels bewaard, welke Maria, volgens de legende, bij een belegering der stad door de protestanten in het jaar 1580 in haar schoot zou hebben opgevangen, zoodat deze geen schade konden berokkenen. Het verband tusschen dit verhaal en de rissen kranskes is echter niet duidelijk. Omtrent de oude processie van Hozémont weet Jules Frère (Limb. Volkskunde. 2e reeks) het volgende mede te deelen: Deze werd gehouden op den eersten Zondag na Pinksteren. De deelnemers kwamen beladen met brood of leidden ezels en paarden, die het brood droegen, want elk huisgezin van Hozémont was gehouden, nevens de gewone verplichting, één brood aan het kapittel aan te bieden. De Maagd van Hozémont vergezelde den stoet. Het was een deugdzame jongedochter, door den pastoor in de preek van Pinksteren aangewezen. De stoet werd, als alle andere, op zijn tocht voorafgegaan door muzikanten, kruisen en vanen. Aan den ingang der stad hield hij stand aan de Coninxheimerpoort (Steenderpoort), waar de processie der kanunniken hem opwachtte. Het meisje stelde zich op een steen en de jongste der kanunniken moest haar komen omhelzen en den vredeskus geven. De maagd reikte hem een blauwen band, dien hij gedurende de geheele plechtigheid aan den arm moest dragen. Dan toog men naar de O.L. Vrouwe Kerk, waar de offerande der brooden geschiedde. In een oud handschrift vinden we deze gebruiken reeds van het jaar 1680 beschreven: „Sondag naer Sinxen. Het dorp Hosémont comt met het broodt nade gewoonte, want ieder huys moet brenghen een broodt". De Heilige Aegidius, meer bekend onder den naam Sint Gillis, wordt te Muiken bij Tongeren bizonder vereerd. Men gaat er bidden, om bevrijd te blijven van de vallende ziekte. De bedevaartgangers trekken driemaal, biddend, rondom het oude kerkhof en nemen kraakkoek mee naar huis, die hun door talrijke vrouwen, onder het geroep van: „neemt ge niet een stukske gewijd mee?" te koop wordt aangeboden. Ook in ons Limburg is Sint Gilles populair. Zijn feestdag op den eersten September valt vooral bij de jeugd in den smaak. Men trakteert de kleinen op k r o 11 e b o 11 e n (in deeg gebakken appels) en opgetogen zingen zij: En met Sint Gilles en dan hubben veer zoe n lol, En met Sint Gilles kriege veer 'n krollebol. Een eigenaardige bedevaart, welke eigenlijk buiten het bestek van dit boek valt, maar welke ik toch terwille harer merkwaardigheid hier in het kort wilde vermelden, is die, welke door jongelui, die willen gaan trouwen, gehouden wordt naar de kapel van Veronica in de omgeving van Rouaan. Van deze bedevaart kwamen zij terug met speciale Veronicabrooden, gestoken op takken van den steekpalm, die zij onderweg hadden geplukt. Het brood had den vorm van een schaar en werd ook wel brood met ooren geheeten. Door de openingen stak men den stok en maakte er zoo symbolisch een P h a 11 i s c h gebak van, natuurlijk ten nauwste verband houdende met het doel der bedevaart. Als zoodanig vertoont het een merk- waardige overeenkomst met den Phallus van brooddeeg, dien men in vroegere tijden in de stad Saintes op den Palmzondag, gestoken op een tak ronddroeg en zelfs in de kerk meebracht. Daar werden deze vruchtbaarheidssymbolen door den priester gezegend en vervolgens door de vrouwen zorgvuldig bewaard. In Saint Jean d'Angély kwam eertijds eenzelfde gebruik op den Witten Donderdag voor. Dat Kermis eigenlijk Kerkmis beteekent en de oude herinneringsdatum is van den dag der kerkwijding, is algemeen bekend. De kermiskoeken en de vele andere speciale kermisgebakken zijn, vooral na den grooten wereldoorlog, met groote snelheid aan het verdwijnen en het is dan ook zaak, deze, voor zoover thans nog mogelijk, te registreeren en vast te leggen. Nog in de vorige eeuw kende men in Duitsche streken het gebruik, de kermis te gaan begraven. Men begroef verschillende lekkernijen, waarbij steeds een stuk koek moest zijn, alsmede een flesch wijn of brandewijn in den grond. In Thüringen hield voorheen, ter gelegenheid van het Kerkwijdingsfeest, de gekozen Platzmeister een rondgang door het dorp, om groote ronde kermiskoeken te verzamelen. Deze werden hem overal gegeven onder het zeggen van: Macht euch fein lustig! De koeken werden per kruiwagen verzameld en vervolgens naar de herberg gebracht, 's Avonds werden ze dan gezamenlijk onder spel en dans verteerd. De kermissen en gildefeesten, welke zeer vaak samenvielen, ^ijn in Vlaanderen veel talrijker dan ten onzent. Dit is begrijpelijk, wanneer men denkt aan het oude Kerkwijdingsfeest, welke feestdag voor iedere Roomsch-Katholieke kerk eens per jaar komt. In het Katholieke België bleven deze feesten natuurlijk beter in stand dan ten onzent boven den Moerdijk en hier doet zich ook het verschijnsel voor, dat meerdere kermissen in één stad, waar verschillende kerken zijn. per jaar worden gevierd. En dan hebben ook de gilden feest, eten hun gilde koeken, een soort van vierkante krentenkoeken, bij het gildebier en de hand- en kruisboogschutters houden het oude kranselingenschiet e n nog volop in eere. Voor de stad Brugge vinden we dit oude gebruik, waarbij op het einde van het schietseizoen om a c h t j e s, kranselingen of Brugsche strekken geschoten wordt, reeds in de rekeningen van het jaar 1780 vermeld. De feestelijke almanak van Schoon Lier geeft, volgens mededeelingen van den Heer Felix Timmermans, verschillende kermissen aan. Het is de Roggebroodkermis, waarmede het tijdperk der kermisfeesten officieel inzet. Op Zondag na Hemelvaartdag en de dagen daarna wordt de Kluizekermis gehouden in de wijk der borduursters. Hoe beroemd en gezocht deze kermis mag genoemd worden, blijkt wel uit een door Timmermans medegedeelde anecdote. Pastoor de Schutter vroeg aan een man, die stervend was en naar den Hemel verlangde: En hoe stelt gij U den Hemel voor, beste vriend? Als den Maandag van Kluizekermis, menheer pastoor, antwoordde de stervende. Midden in den zomer, ter gelegenheid der groote Sacramentsprocessie, volgt dan de eigenlijke Lierekermis. Het bekende feest van Sint Margriet bracht weer een paar kermisdagen, besloten door een nakermis, de kermis van Sint Anneken, ook wel Schipperkenskermis geheeten, omdat deze aan den waterkant gehouden werd. Het glanspunt van het Liersche kermisseizoen vormt echter de groote kermis van Sinte Gom ma rus, den Lierschen stadspatroon, welke kermis gevierd wordt op den tweeden Zondag van October. Een specialiteit van deze kermis zijn de bekende Liersche Vla a i e n, welke bij die gelegenheid bij duizenden worden verorberd. Omtrent deze lekkernij weet Timmermans in zijn boek Het Keersken in de Lanteeren een aardig verhaal te doen. Sooke van der Musschen is de man, die de lekkerste Liersche vlaaikes bakt. Zijn vlaaike bestaat uk een schoteltje deeg ter grootte van een inktpot, waarin een vulsel siroop, bloem en suiker gegoten wordt. Ze zijn heerlijk als ze nog versch zijn en daarom koopen alle vreemdelingen, die per abuis in Lier verzeild raken, zulk een pak van twaalf vlaaikes voor 50 centiemen. Eens nu was er in het stadje een tentoonstelling van Handel en Nijverheid en de oude koning Leopold met den witten baard zou die tentoonstelling met een bezoek vereeren. Alle tentoon- stellingskasten werden tevoren op slot gedraaid, want het was streng verboden, den koning iets aan te bieden. Sooke was vastbesloten echter, dat de koning tenminste zijn vlaaikes proeven zou en toen de koning dan ook bij zijn stand was, sloeg hij de ruit stuk en bood den koning op een nikkelen bordje een vlaaike aan. „Pruuft dat eens, menheer Sire de Keunink, hoe lekker dat dees is. Dat is nu mijn fabrikatie". De koning vond het gebak zoo lekker, dat hij den bakker vroeg, hoe die vlaaikes werden vervaardigd, waarop Sooke kalmpjes antwoordde: „Wel Menheer Sire de Keunink zijn Majesteit, dat zal ik niet zeggen, dat is het geheim van het huis". Iedereen zag purper van angst, maar de koning zeide goedmoedig:^ „Wees maar gerust, ik zal U geen concurrentie gaan aandoen". Nadien hangt er boven den winkel van Sooke van der Musschen een groot uithangbord, waarop het portret van den koning boven een stapel vlaaien prijkt. Er boven staat: IndeKonincklijke Vlaai en daaronder: Ge moogt het niet vergeten De Kohink zelf heeft er gegeten. Naast de vlaaien ziet men op de Vlaamsche kermissen tal van aparte kernüskoekjes, waaraan de volkshumor soms zeer platte namen wist te geven. Een zeker soort van bruine honingkoekjes, de M o k k e n, noemt het volk veelal sch.tmoppen of sch.tkoeken. Pepernoten heeten in den volksmond boerenteenen, peulekens of hondsklbotjes. Bij het draaibord konden de kinderen Karabiet j e s winnen, deegdruppeltjes, in rissen op een vel papier of ouwel gebakken. Met dobbelen won men Knuppelkoeken of Kluppelkoeken aan de kramen. Donder en Bliksem waren S-vormige lichte koekjes. Ook zag men erPotverdoemekens (kleine rozijnbroodjes) en K r i s t e 1 j o n s, die ook wel tot C h r i s t e 1 ij k e Jongens werden verbasterd. Mariekens waren kleine koekjes in den vorm van een vijfpuntige ster. De Kramik, het fijne krentenbrood was* in den kermistijd algemeen. In Hekelgem waren de Boerensneeën, langwerpige, bruine koeken, met stroop of bruine suiker erin, het speciale kermisgebak. In Hansbeke en Nederbrakel worden ter gelegenheid der herfstkermis Schietspoelen gebakken, een soort van appeltaarten in den vorm van een halve cirkel. Volgens de overlevering zijn er te Hansbeke wel kermisdagen geweest, waarop 20000 stuks dezer schietspoelen verkocht werden. Ook de Ma 11 e n t a a r t is een geliefd kennisgebak, vervaardigd van gestremde melk, melk met Matten of klonters. Ten onzent is er van de ouderwetsche kermisviering niet veel overgebleven en de speciale kermisgebakken komen nog slechts sporadisch voor. De algemeene naam voor den kermiskoek in-vroegere eeuwen was Hylikmaker of huwelijkskoek en hij droeg dezen naam met eere. Want wie zal de gevallen tellen, waarin de bloode jongeling, te beschroomd om rechtstreeks zijn liefde te verklaren aan de uitverkorene zijns harten, tenslotte in den kermistijd toch zijn doel bereikte, dank zij vooral den onvolprezen kermiskoek. Dat begon dan met een schuchtere uitaoodiging, om samen kermis te gaan houden en wanneer dan, bij het gezamenlijk geslenter langs kramen en spellen de kermiskoek gekocht en door het meisje aanvaard was, dan was een verdere verklaring overbodig. Immers, meestal sprak het opschrift van den koek reeds voor zichzelf: Mijn oogen zijn voor iedereen, Mijn hart behoort aan U alleen. Talrijk waren voorheen de gebruiken, dié met den kermiskoek samenhingen. In Axel en omgerving wachtte het meisje haar vrijer, wanneer deze tenminste bij haar en haar ouders in den smaak viel, in de bakkeet op. De minnaar klom door het venster naar binnen, voorzien van een grooten kermiskoek. Onder het minnekoozen werd riet vergeten, hiervan duchtig te snoepen. Nam nu het meisje bij het afscheid het overschot van den koek aan, dan was de zaak in orde en mocht de jongeman op „vaste verkeéring" rekenen. In het andere geval ging hij „met den koek op het hoofd" naar huis, zooals het volk zeide. In de buurt van Streefkerk at het meisje den gekregen koek geheel op, wanneer de gever haar niet beviel. Was dit echter wel het geval, dan bood zij hem bij zijn volgend bezoek een snede van «en koek aan. In Noord-Brabant ging het juist omgekeerd. Daar yerd de koek vooruit gezonden. Kwam de jongeman daarna op visite en lag dan de koek onaangesneden op tafel, dan was het mis en moest hij onverrichterzake den terugtocht aanvaarden. Elders weer werd. wanneer een minnaar zijn meisje kwam vragen de geheele famüie uitgenoodigd op de deel De beide uiteinden van een Deventerkoek werden het verhelde paar m den mond gestopt en nu moest de koek. zonder er met de handen aan te komen opgegeten worden. Werd dit werkje onder groote hilariteit der aanwezigen goed volbracht, dan volgde de toestemming: bij gebreke daarvan werd de pretendent weer naar huis 9e-DeUrberoemde tafelkoek van Utrecht, die oorspronkelijk in qroote platte, vierkante stukken werd verkocht, was eeuwenlang de echte, onvervalschte hylikmaker. Vooral de Amsterdammers waren liefhebbers van dit hartige gebak. Naar men zegt hebben zü hun bijnaam van Amsterdamsche Koeketers dan ook zonder twijfel van de Utrechtenaars gekregen, omdat, naar de 18e eeuwsche schrijver Justus van Effen ons mededeelt: als het zomerweer hen op de feestdagen naar het vermakelijk Sticht lokt, zij met heele troepen naar de Schoutensteech marcheeren. daar de beste hylikmaker verkocht wordt en er een genoegzame provisie opdoen, om den ganschen dag. straat op. straat neer. daar al wandelend aan te peuzelen. , , Een andere naam voor den kermiskoek was Ja a r koek, waarschijnlijk, omdat hij slechts eens per jaar gebakken werd. In net reglement op de jaarmarkt van de stad Brielle is in art 6 sprake van hen. die „Jaircoec te coop hebben". Deze koek moest, behalve zoet, ook pittig van smaak zijn. Zegt Vader Cats met Geeft kinders zoete koek en vrouwen klaren most. Wat op de tonge bijt is echte mannenkost Men kruidde de koeken dan ook met peper, gember, kaneel, ^Skeften zonden vrijers aan hun vr^sters. vrienden en kennissen aan elkaar en de bakkers aan hun klanten: Uit achting en erkentenis En ook omdat het kermis is Heb ik dees koek voor U gekocht En ook een groote uitgezocht In Zuid-Holland sprak men ook wel van Knapkoek. Vermoedelijk is dit hetzelfde gebak dat later onder den naam van Delftsche Jaapmaatjes in den handel kwam. Heele gedichten zag men vroeger in suikerletters op de kermiskoeken en ieder kon er wel een koek vinden met een hem passend lijkend opschrift. Die koekpoezie kent onze moderne tijd niet meer. Onze moderne dienstboden geven ter gelegenheid der kermis aan hunne mevrouwen geen koek meer met het opschrift Uit achting en erkentelijkheid Van Uwe dienstmeid. Ook sturen de bakkers aan hun klanten geen gratis kermiskoek meer, waarop in suikerletters geschreven staat: Koek, die goed is Koek, die zoet is Koek, die gaar is Kijk, of 't waar is. Hier volgen nog enkele andere staaltjes van kermiskoek-poezie: Dat had gij zeker niet van mij verwacht Dat ik dees kermiskoek voor U had meegebracht! Wanneer nu dit geschenk naar Uw genoegen is Ontvang het dan van mij als een gedachtenis. Viert verheugd en blij van geest Nog menigmaal het kermisfeest. Al is dit geschenk ook nog zoo klein Met kennis moet er toch wat zijn. Het is toch zeker en gewis Dat zonder koek geen kermis is. Een klem geschenk met blijden zin, Neemt gij gewis genoegen in. tav. ... ; Het is weinig van waarde F Hetgeen ik U bied Pluk rozen op aarde '>■• En: vergeet mij niet! In heb ik aan U gedacht En dezen kermiskoek voor U meegebracht. De kermistijd is nu weer daar En lekkere koek is voor U klaar. Ik weet niet beter te bedenken Dan U dees kermiskoek te schenken. In Delft werd ongeveer vijftig jaar geleden nog een oud kermisaebruik in eere gehouden. Daar verlootte de vanouds bekende banketbakkerij op de Markt „Het Bijbelboek", waar ook thans nog de Bijbel uithangt, een reuzen kermiskoek onder de pretmakers. De loterijwet verhinderde dit toen nog niet, men maakte eenvoudig zooveel tiencentslootjes, als er liefhebbers waren Met gekleurd garneerglazuur was boven op den koek een afbeelding der kerm s aangebracht en bovendien was er de volgende poëtische ontboezeming op te lezen: Mallemolens, spellen, kramen Zijn weer in de Prinsenstad. Tentjes met heel schoone namen, Orgels met een man of wat Alles roept U: Delftenaren Het is kermis, zoo gij ziet Nu de volle beurs niet sparen. Maar weest vroolijk en geniet! Zwiert gij dan voorbij de ramen Van het huis Het Bijbelboek, Nergens vindt ge in de kramen Zulke lekkere, versche koek. Bij verschillende kermisvermaken kwam de kermiskoek te pas,. In Friesland kende men voorheen het K o e k s 1 i n g e r e n, waarbii een stuk Deventerkoek zoover mogelijk moest worden weggeslinqerd. Verdere spelen waren koekhakken, koekhappen, koekknuppelen en koekgooien. Het K o e k h a k k e n is het meest bekend als een reeds eeuwenoud boeren- en jongensvermaak op kermissen en jaarmarkten. De koeken werden er extra voor gebakken, dunne, platte, taaie stroopkoeken, veel gelijkend op een stuk.zoolleer. De kunst was. ze in drie slagen in een gebroken lijn met twee stompe koeken door te hakken. Meermalen gebeurden er ongelukken met de bijlen, die men hierbij gebruikte zoodat het koek- hakken herhaaldelijk, echter zonder merkbaar succes, verboden werd. In de Resolutiëh der Vroedschap van Wijk bij Duurstede leest men: „Ter vergaadering van 27 July 1750 werd voorgebracht, off 't niet van de uiterste noodzakelijkheid zoude zijn, men aan de lieden, die met koek op de kermis zitten, liet verbieden, van geen koek met eene bijl te hakken, doordien er op gisteren een kint 't ongeluk heeft gehad, zijn duim daardoor te verliezen; — is na rijpe deliberatie goedgevonden, den bode Van der Snel aan de koekkraamen te doen aanseggen, voortaen geen koek met een bijl te laten hakken, of dat de Magistraet met de contraventeurs na bevind van saaken sullen handelen." Al bijna een eeuw vroeger, namelijk bij een keur van 24 Juni 1654, is te Amsterdam om gelijke „periculen ende ongelucken", niet alleen de bijl, maar het koekhakken geheel en al verboden „op der straten, in huysen, stallen, kramen oft eenige andere plaetsen, op de verbeurte van bijl en block, nevens nog drie gulden daer en boven". Maar ofschoon men deze keur later nog vernieuwde, bleven de bijlen, blokken en koekhakkers nog, gelijk ze er altijd geweest zijn. In Limburg zijn rozijnen- en krentenmik, taart, vlaaien en knapkoek de onontbeerlijke gerechten van den kermistijd. In Vaals hielden de jongelui vroeger bij het begin der kermis een optocht en zamelden daarbij vlaaien in, om deze des avonds gezamenlijk in de herberg te verteren. Dit noemde men het aanrijden der kermis. Daags voor de kermis ziet men op het Limburgsche platteland de kinderen met verheerlijkte gezichten het thuis geknede baksel op ijzeren platen naar den bakker brengen. Ze smullen al bij voorbaat van de rijste-, zwarte-, pruimen-, abrikozen- en riggelaotevlaoje, niet dik van leer en dun van smeer, maar plat van deeg en dik van spijs, zegt A. V. Olterdissen in De Nedermaas van Sept. 1922. De Zwarte vla van gedroogde appelen heeft het nadeel, zich niet lang te laten bewaren. Ze is spoedig aan schimmel onderhevig en dan zegt de spraakmakende gemeente dat ze al haarop heeft. Aan kaalhoofdigen wordt daarom wel eens een zwarte vla als remedie aanbevolen. Verder behooren ook Sloffen en Tartepumkes tot de kermistractaties. Bollen, hier en daar ook Spouwers geheeten zi,n het kefm sqebak in Noord-Holland en Groningen In Haarlem v elen AuouSerinia en varkensmarkt samen en bakte men b» die adSenlSn.rkeii.koek. speculaas in den vorm van een varken In de provincie Drente heeten de baksels van den ïerSifd hanepooten. Bekend is ook de Wiermger kermis, ookwelTulenmarkt genoemd, op den laatsten Donderdag der maand Juli. Nog steeds worden bij die gelegenheid de Wie^Tnger Tulen gebakken, waaraan de Wteringers hun biinaam danken. Vroeger werden dele tulen aan ieder inwonende. S zuTks wenschte. uitgereikt in de kerk te Hypolitushoef door dezoogenla^ der kermis en verpachting der tienden. In het ,aar 1893 is dit recht afgekocht. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Aan het einde van den zomer en in het begin van den herfsttijd gekomen, blijven thans nog ter bespreking over de brood- en gebakvormen, welke ter gelegenheid van den oogst en van de oogstfeesten werden en worden aangetroffen. Zoowel hier te lande als in Duitschland en Vlaanderen vindt men steeds feestelijkheden verbonden aan het hopplukken, het plezierdorschen, het koolzaaddorschen of het inhalen van de laatste schoof. De laatste schoof wordt met bizondere plechtigheid gebonden, immers, daarin dacht men den vegetatiedemon of het 011 e W i e f besloten. Soms werd deze laatste schoof met bloemen en gebak omhangen en feestelijk rondgedragen, waarbij dan een tractatie der arbeiders plaats had. In Twente kent men het stoppelhanen, in Zeeland de Z a a d f o o i, in Groningen eten de koolzaaddorschers de Klont, een soort Jan in den zak, samengesteld uit karnemelkschepap, rozijnen en meel, in Limburg komen natuurlijk de onvermijdelijke vlaaien weer op een feestdisch. Ook in Zwaben kent men een feest, als de graanoogst binnen is. Hierbij bakt men koeken, dik besmeerd met room, die B e e t e of B e e 11 e heeten. Te Koudekerke in Zeeland bakt men van het nieuwe meel Oogstkoeken, die hartvormig zijn. Vijf tezamen vormen een geheel. Ook Oogstbrood, gebakken van het meel van den nieuwen oogst vindt men in de verschillende provinciën. In Goeree-Overflakkee, Kloetinge, Walfaartsdijk, Willemstad en elders bindt men bossen ongedorschte korenaren op het nieuwe oogstbrood, om het karakter daarvan duidelijk te doen uitkomen. In Noord-Holland bakt men in den oogsttijd kleine wittebroodjes aan regels of schootjes, om hiervan sop of pap te koken voor de veldarbeiders. Herhaaldelijk verschijnen ook in dezen tijd weer de bollen, als feestgebak van den oogsttijd. In Vlaanderen neemt men voor de s 1 ij t p a p mastellen, met anijs gekruide gebakringen, die hier te lande bestellen heeten. (afb. 45). In Herzele dragen deze anijsringen den naam van Karelsmastellen naar den bakker, die deze volgens een geheim recept, stammend uit den tijd der Fransche revolutie, vervaardigde. In Noord-Brabant en Limburg krijgen hier en daar de jongens, die achter de schoovenbinders de aren oplezen, als beloondng een van het meel der geraapte aren gebakken oogst koek of oogst weg. Mej. Grolman vermeldt, dat de vinder van een dubbele aar ook een dubbele oogstweg ontvangt. In het Afb. 45. Vlaamsche Mastel en Hollandsche Bestel. Limburgsche Horst ontvangen de arenlezende kinderen een soort appelkoek. die zomerbr u u d j e heet. Ook op de in het najaar veelvuldig voorkomende vee- en paardenmarkten verschijnt extra brood, mi eens ka«poat«n geheeten (Meppel). dan weer paardebollen (Oldenzaal) at musschen (Zaltbommel). Ter gelegenheid der bekende markt van Zuid-Laren op den derden Dinsdag in October zi,n de Drentsche stoeten gewild, alsook de Zuidlaarder bollen. In het Noorden van het jaar 1930 ziet men nog een afbeelding van den man. die met zijn boerenhuifkar vol Drentsche stoeten ieder jaar de Zuidlaarder markt bezocht en I de stoeten vanaf zijn kar ventte. Volgens mededeelingen van Mej. Dr. C. C. v. d. Graft in Volkskunde 17 loopt de jeugd van Heemstede en Burg in Zeeland ter gelegenheid der Haamsteesche koeienmarkt, een rust- en vacantiedag op den laatsten Dinsdag van October nog met Aeremstokjes, deegfiguren, een broodruitertjje op een broodvogeltje voorstellend, gedragen op een stokje, (afb. 46). Ook bij de Schouwensche Februarikermissen, ter gelegenheid van het stra- of strandrijden komen deze aeremstokjes (aar op stokjes?) voor als tractatie der jeugd, tegelijk met spekkoek j e s (een soort van stroopmoppen) en stukken hylikmaker, schrooisel geheeten. De volgende liedjes worden gezongen tijdens het rondtrekken met de ruitertjes te paard: Aeremstokje, turf in je rokje Turf in je staart Aeremstokje is geen oortje (alfje) meer waard , en: Aer op stokje, turf in m'n brokje Buurman ei je m'n jongen nie gezien? Wel gezien, maer niet gesproken, Ie is zoo pas ier voorbie geloopen. De aeremstokjes, gesierd met kleurige papierreepen en gekroond met een bont papieren vlaggetje nemen hier de plaats in der Palmpaschen van elders, die in deze streek geheel onbekend zijn. In de stad Hulst viert men den Zondag na de Octoberkermis in de buurt Het Jagertje de zoogenaamde Haantjeskermis en de week daarna in de buurt Tivoli de Buurmanskermis. Voor deze laatste kermis bakken de bakkers mannetjes van brooddeeg, voorzien van krentenoogen en met krenten gegar■ neerd. Ter gelegenheid der Haantjeskermis worden broodhaantjes gebakken. Zoowel de mannetjes als de haantjes worden door de kinderen op een stokje gestoken en door de straten rondgedragen. (Vriendelijke mededeeling van Jonkvrouwe S. Collot d'Escury te Kloosterzande). De haan, optredend na den oogsttijd kan wellicht beschouwd worden als een substituut ih gebakken deeg van een oudgermaansch haan (of vogel) offer, misschien als dankoffer na den oogst, misschien ook als verzoenend offer aan de rond- Versteegh had trachten te benadeelen door haar merk na te maken en ten toon te stellen, maar door den gerechte werd hem gelast, doozen en kisten te ruimen en een gewijzigd merk te kiezen. Zijn weduwe hertrouwt met Co melis Vervoorn en zet met dezen de zaak voort. Ook hij kan geen weerstand bieden aan de begeerte naar de verboden vrucht. Mag hij dan niet anders dan met het praedicaat „Nieuwe" zijn winkel een Tafeltjesbakkerij noemen en geen zestien tafeltjes in zijn papieren doen drukken, bij zal dan 12 tafeltjes voeren en door bijvoeging „datter veele op dien naem worden verkoft die niet van de beste Taefelkoecken syn" den vreemdelingen het idee geven, als had hij zich over namaaksel te beklagen. Het had hem reeds lang genoeg verdroten, dat zijnen overbuur het geld als in huis werd geworpen. Indien hij tafeltjes bakte, waren het toch even goed „Schoutensteechsche Tafelkoeckgens " als die van zijnen buurman. Was de Schoutensteeg niet het brandpunt van stadsdrukte en was het niet zonde en jammer, dat de menigte van vreemdelingen, die Utrecht van heinde en ver bezochten, maar immer de „Sesthien Tafelcoeckgens" binnentraden? En met welk een gevoel van eigenwaarde kon Johan-buur de talrijke kisten, die naar verschillende plaatsen gezonden werden, staan te pakken en zien wegdragen, 't Was voor den naijverige niet te houden, dit dag aan dag aan te zien en als op een goeden morgen van het jaar 1665 Versteegh zijnen winkel opent en zijn kisten en doozen „op den toon" ten toon stellen zal, heeft Vervoorn gezorgd, dat zijn buurman zich ook eens verwonderen, ja ergeren kan, want ook voor zijn raam prijkt een kist en doos en bord, waarop trots den beste, ieder niet te bijziend vreemdeling lezen kan, dat (nu) niet (meer) bij Versteegh, maar bij Cornehs Vervoorn de beste Utrechtsche tafeltjes te verkrijgen zijn. Nu, als Versteegh er niet door gesticht was en met een misschien wel wat donkerder blik dan anders zijn woonvertrek is binnengegaan, zal geen man, die hart voor zijn zaken heeft, hem dit euvel duiden en dit zeer waarschijnlijk achten, ook al melden de bescheiden dat niet. Had hij het privilegie dezer tafeltjesbakkerij niet voor zich in ondeelbaar eigendom en was er in Holland geen „Maniere van Procederen" bekend? Het zal dan toch vriend Vervoorn niet in het hoofd gekomen zijn, te meenen, dat dit nu maar zonder slag of stoot door den officieelen Tékantjesbakker wordt aangezien en toegelaten? De weg van rechten wordt ingeslagen; aan Cornelis Vervoorn vanwege de bevoegde autoriteit gelast, doozen en kisten weg te ruimen van voor zijn ramen en Versteegh, gehandhaafd in zijne rechten, zoolang reeds bezeten, kan voortaan weer ongeërgerd naar de overzijde zijn blik richten. Van nu aan beproeft dan deze, dan gene de Tékantjes- of Tafeltjesbakkerij onder nagemaakt of gedeeltelijk gewijzigd merk naast den echten Tafeltjesbakker te beginnen. Tot het jaar 1750 is het een gedurige aanklacht van verscheidene bakkers bij de bevoegde macht, door Johan Versteegh en door Pieter van Straten, die met een dochter van den laatsten Versteegh gehuwd W Hesdras Wijdom was de eerste, die na Maerten Aelbertsz het waagde, de 16 taeffelcoeckgens uit te hangen. Hij woonde minder dichtbij dan Vervoorn, daar hij zijn bakkerij op den hoek van het Patersvaatsteegje had, maar werd toch ook veroordeeld tot verwijdering van het noodlottige 16-tal, al had hij er, om aan den letter van een vorige resolutie te voldoen, een kroontje boven doen schilderen, zoodat het merk, als men wilde, niet gelijk was aan dat van Versteegh. Jan van Solingen, zich als koekbakker vestigend aan de Katharijnepoort was het tweede enfant terrible voor Versteegh. Hij noemt de Tafelcoeckgens voor het eerst Hylikmakers, maar doet op kisten en doozen die Hylikmakers ten getale van 16 schilderen, een getal gelijk aan dat, hetwelk Versteegh voert en daar in substantie hylikmaker en tafelkoek hetzelfde was vólgens het rekwest en de meening van Versteegh, behoorde dit- alzoo niet te geschieden. Waar het interessante boekje van G. van Rijn reeds lang niet meer in den handel is, meende ik goed te doen, bovenstaand uitvoerig citaat in dit boek op te nemen, ook al, om te doen zien, hoeveel strijd er in vorige eeuwen om het tegenwoordige theerandje, vroeger tekantje, gewoed heeft. Ik zal mij trouwens de •vrijheid veroorloven, meerdere interessante stukken, uit dit vrijwel onbekende werkje aan te halen. Het is niet onmogelijk, dat het geheimzinnig succes, op het einde der 17e en in het begin der 18e eeuw door de thee behaald, den toenmaligen tafeltjesbakker op het idee gebracht heeft, de groote, platte stukken tafelkoek aan smalle reepjes of randjes gesneden Was een bakker ietwat dichterlijk aangelegd, dan gaf ^ ook zijn uithangbord hiervan blijk door een uitvoerig gedicht, zooals het bord bewijst van Jan de Groot, den bakker van de Katrijnepoort te Utrecht: Hier verkoopt men rogge- en weijtebrood Dat voedzaam is in hongersnood; En meé heel goed is voor den dood, Want die het gebruikt, die moet zeggen Dat hier is het puik van bollen en weggen. Ik woon hier aan dees' oord Van de Katrijnepoort Mijn naam is Jan de Groot. Dat het brood van bakker de Groot „goed is voor den dood", kan men nu juist geen aanbeveling noemen, maar de poëet heeft het natuurlijk juist andersom bedoeld. In den tijd, dat de moderne cacaobereiding volgens de methodevan Houten nog niet was uitgevonden, stampte men in den inhoud der cacaoboonen, waaraan de vette cacaoboter slechts voor een klein percentage kon worden onttrokken, tot een soort van bittere koeken, waarvan dan, met behulp van suiker en melk, chocolade kon worden gekookt. De oudere generatie zal zich deze chocoladekoekjes, die een vet en bitter product opleverden, ongetwijfeld nog kunnen herinneren. Dat ook van het stampen der cacaoboonen in de vorige eeuw nog een apart beroep werd gemaakt, blijkt wel uit het volgende uithangbord: Hier op dees kamer woont Joannes van Campen, Hij maakt chocolade en gaat uit koffij-stampen. Een bakker, die blijkbaar het land had aan dokter en apotheker, liet met groote letters op zijn luifel schilderen: Weg met den Apotheek en Doktors vieze grillen, Hier vindje andre pillen, 'k Heb lekkre koek, zeer zoet van smaak, Gekruit met sterk kaneel en lekker nootmuskaat. De boeren in het Waterland huldigden klaarblijkelijk de meening, dat, „wat je ver haalt" het lekkerst is en kochten hun koek in Amsterdam. Natuurlijk tot groote verontwaardiging der Waterlandsche bakkers, waarvan er een op zijn uithangbord een uitvoerige waarschuwing liet schilderen, die in het kort hierop neerkwam: „Haal geen confijtekoeken of Boerebedriegers in Amsterdam, die zijn hier goedkooper. Bovendien behoef je hier geen half uur voor de toonbank te wachten en geef ik op een koek van een schelling een halfblanks korstje toe." Het in onzen tijd zoo misprezen cadeaustelsel schijnt dus ook al in vorige eeuwen te wortelen. Overigens was de haat en nijd tusschen verschillende steden vroeger veel grooter dan in onze dagen. De Schiedammers vermeldden op hun uithangbord de volgende schimpscheut aan net adres der Delftenaren: Suikerbanket, zeer net Men U hier verkoopen zal. Twintig van Delft Negentien mal. Dat lieten de Delftenaars natuurlijk zoo maar niet langs zich heengaan en met een zinspeling op een geruchtmakend heksenproces te Schiedam in de 16e eeuw, schilderden zij op hun voorpui: Hier verkoopt men suikerbanket met looveren. Twintig van Schiedam, negentien kunnen tooveren! Vaak ook hing bij den bakker het bakkerswapen uit een gekroonde krakeling, door twee leeuwen vastgehouden. Een Duitsche bakker, blijkbaar over weinig inspiratie beschikkend, gaf zijn hart lucht in de volgende ontboezeming: Och, och, och! In den bakker van Goch. Bij Jan van Groningen die, zeer waarschijnlijk, met zijn zoete waar ook de kermissen bereisde, zag men een uithangbord, waarop de Botermarkt in volle kermisdrukte was afgebeeld. Temidden der draaimolens stond Groninger Jan op een kist zijn beroemde „kouk te venten. In de geleerde academiestad Leiden moest men natuurlijk met iets bizonders voor den dag komen. Een bakker, die misschien nog een blauwen Maandag student geweest was, conterfeitte op van vroegere offerdieren, waarvoor immers de offerkoeken en offerbrooden in de plaats kwamen. Zoo waren ook de P a t e nwecken en de Kindstaufbretzen (want ook weggen en krakelingen kwamen als geboortegebak voor) een enkele maal rood gekleurd. Betreffende het eigenaardige, nu eens dn scheenbeen- dan weer in stollenvorm voorkomende gebak, dat Kindsfuss, KindesVöt etc. genoemd wordt, weet Höfler het volgende mede te deel en: Het gebak, dat men aan de kinderen bij gelegenheid van de komst van een broertje of zusje schenkt, wordt, naar men zegt, door'het kind zelf of door den ooievaar aan de teenen meegebracht. In 'het Lünenburger land mag, wanneer er een kinderdoop plaatsvindt, ieder kind tot een bepaalden leeftijd, een broodje (Semmel) uit dat huis afhalen. Wordt deze gift hun geweigerd, dan trekken de verschillende kinderen weken, jazelfs maandenlang lederen avond naar het bewuste huis en maken lawaai onder het voortdurende geroep van: Dat kind heeft geen voet! In dit verband dient men er ook aan te denken, dat zeer vaak, ook thans nog in ons land, de bevalling wordt voorgesteld als een verwonding aan voet of been, toegebracht door den ooievaar, die het nieuwe kindje brengt en die alsloonvoorhetbrengen (dus eigenlijk als een soort van offer) de moeder in haar been bijt. In latere tijden van grootere weelde werden vaak ook de eentijdens den dooptocht naar de kerk, mag men een symbolische, uitgegoten vruchtbaarheidszegen zien evenals in de bestrooiing van de pasgeborene met roggekorrels, die hier en daar plaats vond. Misschien mag in de suikermuisjes, die ten onzent nog alom bij kraamvisites gegeten worden een herinnering gezien worden aan deze bestrooiing met roggekorels. In latere tijden van grootere welde werden vaak ook de eenvoudige, hierboven beschreven koeken vervangen door andere kostbaarder gebakken, vooral van marcepein. In Leipzig was in het jaar 1701 de luxe op dit gebied zoo groot, dat de Raad bepaalde, dat eenieder de keus had, om een marsepeingebak of een koek als geschenk te geven, maar dat bij de voornameren geen marsepein meer dan twee Thaler, geen koek meer dan een Thaler mocht kosten. Bij de handwerkslieden en het gewone volk was de marsepein geheel verboden. Onder de vele marsepeingebakken uit dezen tijd is vooral bekend de zoogenaamde S i e - m a n n uit Leipzig, waar men den, onder den pantoffel zijner strenge ega staanden echtgenoot kan aanschouwen, terwijl hij de kinderwasch doet. De koeken van den verjaardag en — op het platteland — van den naamdag zijn in de meeste gevallen een herhaling van de gebakken, die op den geboortedag verschijnen. Bakte men voor den verjaardag een extra-koek, dan werden natuurlijk tijdens hét bakken talrijke voorspellingen gedaan. Naar gelang het baksel beter of slechter uitviel, zou ook het leven van den jarige beter of slechter verloopen. Ook aan de lichtjes op den verjaringskoek, verband houdend met het oude gebruik, om door het branden van kaarslicht in de kraamkamer de booze geesten te verdrijven, werd bizondere beteekenis gehecht. Rondom den koek plaatste men zooveel kaarsjes, als de jarige jaren telde. Zou men een kaarsje te weinig plaatsen, dan is dit het teeken, dat de jarige spoedig sterven zal. De in het midden brandende extra-kaars is een symbool van het levenslicht van den jarige. Dit levenslicht moet het langst branden. Is dit niet het geval, dan beteekent ook dit weer onheil. Van de verschillende eigenaardige gebruiken, in ons land voorkomend bij doopmaal en kraamvisite, is in de 20e eeuw weinig bewaard gebleven. Een bizonder gebruik uit de tweede helft der vorige eeuw vermeldt Jan ter Gouw betreffende Zuidlaren. Hier mocht geen jonge vrouw voor de eerste maal een kraambezoek afleggen, of «e moest gehaald worden. De oudere buurvrouwen, die reeds in het kraamhuis aanwezig waren, namen een kom met brandewijn vol rozijnen en gingen daarmee in optocht naar de woning van de nieuwelinge. Daar werd de kom leeggedronken en opnieuw gevuld, en de optocht keerde, weer met de brandewijnskom voorop, maar nu met de nieuwelinge in het midden, naar het kraamhuis terug. De baker stond den vroolijken troep al op te wachten met een beschuit met suiker in elke hand. Deze moest de jonge vrouw terstond opeten, waarbij ze een slok uit de kom kreeg, om door te spoelen. En daarmede was ze als gildezuster behoorlijk ingewijd en mocht nu met de anderen op elke kraamvisite verschijnen. Een der meest bekende kraamgebakken in vorige eeuwen was het kindermanstuk, hetwelk geschonken werd aan de buurtkinderen die „het kindje kwamen kijken. Dit kindermanstuk is niet steeds hetzelfde gebak. In een Leidsche keur van het jaar 1445 wordt voorgeschreven, het gebak te maken van boter, eieren en kaas, maar later verschenen krensjes (ronde taartjes met gebakken suiker overdekt) en suikerdebol (holle soezen met suiker gevuld). Talrijke verklaringen van den naam kindermanstuk zijn in den loop der tijden gegeven. Men heeft het genoemd een kindermaanstuk, waarom de kinderen kwamen manen, of een gebak dat den vorm had van een halve maan; een kindermaalstuk, traktatie van het kindermaal, een kindermands t u k, snoeperij, uit de kindermand komend; een kindermanstuk, geschenk van den kinderman of kraamheer. Tenslotte kan men kinderman ook opvatten als het kraamfeest. In deze laatste bet eekenis is het te vinden in Hoof ts W a r e n a r. Daar Klaartje beviel op denzelfden dag, waarop ze de bruid werd, riep de dienstmaagd Reijm uit] O, 't zei ien dubbelde feest zijn, bruiloft en kyerman. Hier is kyerman derhalve het kraamfeest en het kindermanstuk of kindermans tik een lekkernij van het kraamfeest. Beschouwt men nu het kraamfeest verder als een overblijfsel van een oude offermaaltijd, dan kan het woord „stuk" nog terugwijzen op het feit, dat ieder een deel of stuk der offerspijzen nuttigen moest, wilde hij zich daardoor in contact brengen met de hoogere machten. Vooral door het blijspel van Thomas Asselijn kraambed't of kandeelmaal van Zaartje Jans krijgen we een denkbeeld van een kinderbier of kandeelmaal in de 17e eeuw en van de lekkernijen, die hierbij werden opgedischt. Immers wij hooren Moeder Dieuwertje Gerbrands aan de baker opgeven, wat zij op de markt zoo al voor het kandeelmaal halen moet: Voort, krijgt den emmer met 't mandje; je moet zo daadelijk iens nae de Markt gaan, Maer eerst nae de Nes, daer zei je drie loot kaneel, twee loot foely en anderhalf loot naagelen haaien, Maer Breghje, let er doch wel op, daer zijnder sommige, die zoo heel pluis niet en zijn in 'er gewigt en schaalen, En vier pond zuiker, maer laete zer een brootje (maer 't moet hiel wit zijn) bij doen, En daer van daen, zo zelje voort nae de beschuitmarkt spoên, En vraagen nae Marry Klaas, en laat ze je honderd gezuykerde Spouwertjes tellen, Ze staet regt over de Pijlsteeg, veur 't huys van de drie gekroonde bootsgezellen, Zegt dat et veur Diwertje Gerbrants is, maer maekt datje je tijd toch niet en verpraet; En als je daer gedaen hebt, zo loopt dan zo voort nae de Sint Annestraet, En laeteze je twaalef doozijn Zuikerkoekjes geeven, maer ze moeten vooral niet tay zijn noch aen 't slappen, Je moet ze ierst probeeren, de harde zijn de besten, als ze zo in 't breeken knappen. Spouwers vindt men ook thans nog in de Noordelijke provin- • ciën. En suikerkoekjes werden niet alleen gepresenteerd maar ook bij het vertrek aan de gasten meedegeven: Kom, baker, geef elk nog eerst een kopje kandeel. Zie daer kyeren, ei, neem elk een paer dozijn zuykerkoekjes mee. In de Zaanstreek presenteerde men bij het kandeelmaal zevenerlei krakelingen en wanneer ieder dan zeven koekjes voor zich had zeide men, dat het rondje om was. Ook was het de gewoonte in het voorhuis een groote mand vol stuiverskoeken te plaatsen, waarvan elke bezoekster er een ontving bij haar vertrek. Kwam men nu bij de hoogere standen, dan was op het .kandeelmaal alles natuurlijk weer veel roijaler, zooals ook blijkt uit „Tiisken van der Schilden" van Samuel Coster: 't Is hier Joffrou Muegheveel; 't is daer Madame Seldensat, Hoe ging dat volck de mont: elckeen vertelde wat Elck had genoech te praten, 't was al van tourtjes, taertjes, vlaetjes, Van malmelade, sucade en sulcke soete praetjes. Meerdere kandeelmalen werden er gehouden, zelfs op het platteland. Zegt Rotgans niet 'van Weintje Floris: En toen ze kraamde, kwam men driemaal op kandeel. De namen voor deze maaltijden en feestjes waren, behalve kandeelmaal (naar den kandeel, dien men dronk), ook kraamvetje, wijvevetje of b 1 ij maal. Herhaaldelijk vindt men ook figuren van marsepein, speculaas of taaitaai ter gelegenheid der bruiloft. Meestal stellen deze minnende paren voor, al dan niet voorzien van een vlammend hart. Ook uitte men door middel dezer koeken verschillende goede wenschen. Vooreerst schonk men bakerkinderen in koekvorm, symbool van den verwachten huwelijkszegen. Soms ook een marsepeingebak, een dukatenfabrikant voorstellend, bezig met het ongegeneerd purgeeren van talrijke goudstukken. Het gewenschte huwelijksgeluk kwam ook tot uiting in koekfiguren, een ooievaar met een aantal kinderen beladen, voorstellend, of een man, met zes kinderen om zich heen. Ook zette men wel een aantal kinderpoppen op de bruidstaart of verborg in de taart een doosje, hetwelk eveneens een aantal dezer popjes bevatte. Een symbolische beteekenis heeft ongetwijfeld ook het een enkele maal vermelde gebruik, om ring, schaar en vingerhoed in de bruidstaart te bakken. Voor de bruid waren deze symbolen van haren nieuwen staat op de eerste plaats bestemd. Daarnaast verbond men ook hieraan weer magische krachten, zoodat de jonge vrouw, die bij de verdeeling van de taart, het stuk met den ring trof, voor zoover zij niet gehuwd was, spoedig in het huwelijksbootje zou stappen. Van de origineele bruiloftsgebakken is in ons land zoo goed als niets meer te bespeuren evenmin als van de gebruiken, die met deze speciale gebakken samenhingen. Ook Vlaanderen heeft bij het onderzoek hieromtrent zeer weinig resultaten opgeleverd. Alleen bestaat in Vlaanderen op enkele plaatsen nog de gewoonte, om, evenals bij begrafenissen, ook bij trouwpartijen brooduitdeelingen aan de armen te doen, restant der oudgermaansche offergedachte. Omtrent het bakken van F1 a s j e n te Tol 1 enbeek in Zuid-Brabant zie men verder het register. EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. In het derde en vierde hoofdstuk van dit boek is reeds op uitvoerige wijze besproken, hoe de heidensche Germanen zich op het standpunt stelden, dat een doode in het hiernamaals zijn vele stoffelijke behoeften behield en hoe dit geloof de kern is van den Germaanschen doodenkultus. Het zal niet noodig zijn, dit alles ook in dit hoofdstuk nog eens uitvoerig te gaan behandelen. De belangstellende lezer zij naar deze hoofdstukken verwezen. Wat voor de viering van den Allerzielendag geldt, de jaarlijksche gedachtenis der dooden, slaat natuurlijk evenzeer op de gebruiken, die met begrafenis en lijkmaal verband houden. Ook dit zijn evengoed afweergebruiken, dienende om den gevreesden terugkeer van den, doode, namelijk van zijn geest of ziel te verhinderen. Door milde gaven trachtte men een verzoening met den overledene in het hiernamaals tot stand te brengen. Derhalve moest den doode al wat hij noodig had voor een gelukkig verbhjf in zijn nieuwen staat, worden medegegeven. Alles wat geofferd werd, hetzij menschen of dieren, spijzen of dranken, kleeding of schoeisel, huisraad of sieraden, alles kwam den doode ten goede, zelfs al gebruikte de gever deze offergaven zelf.'Zoo kwam het ook, dat de levenden de offermaaltijden hielden en dat, hetgeen zij aten en dronken, aan den doode ten goede kwam. En nog zeer lang zien wij ook in de christelijke periode de heidensche opvattingen betreffende de offermaaltijden doorwerken, vooral de gedachte, dat men duchtig moest eten en drinken ten bate der dooden. Wij vinden deze idee nog terug in het volop eten van zielebroodjes, zooals dat voorheen op Allerzielendag in Vlaanderen plaatshad. De statie, waarmede het doodenfeest werd gevierd, bepaalde ook den rang en de voornaamheid van den gestorvene in de doodengemeenschap. Het is dan ook begrijpelijk, dat wanneer de levenden nalieten, den doode datgene mede te geven, wat hem in zijn nieuwen staat een goede ontvangst kon verzekeren, de geest van den gestorvene zijn verwanten van tijd tot tijd kwam opschrikken. De voorheen zoo gevreesde nachtmerrie was een der vormen van deze geestenoverkomsten; vandaar ook dat het brood, als zielenoffer een middel was tegen deze bezoeking. De tijd, gedurende welken de doode nog in de omgeving zijner oude woning rondzwierf, om de hem geofferde gaven in ontvangst te nemen, werd meestal op dertig a veertig dagen gesteld. Daarna begaf hij zich met deze gaven naar de onderwereld. Ook op den verjaardag van zijn sterven kon men den doode terugverwachten. Vandaar de thans nog heerschende gewoonte der brooduitdeelingen bij jaarstonden, waarbij de armen het verzoenende doodenbrood in ontvangst komen nemen. Geen gebruiken zijn taaier en onuitroeibaarder gebleken, dan die met dood en begrafenis verband houden. Höfler vermeldt, dat zelfs de kloosterbroeders op den Monte Cassino voor hun gestorven medebroeder dertig dagen lang in den refter zijn eigen plaats aan tafel openlieten, opdat hij nog aan de gemeenschappelijke maaltijden zou kunnen deelnemen. Na den maaltijd werden dan de deuren der eetzaal wijd open gezet, opdat de geest van den doode ongehinderd zou kunnen vertrekken. Nog zeer lang werden de doodenmalen op de grafheuvels zelf gehouden, hoezeer ook de Kerk het manducare et bibere super tumulos, het eten en drinken op de graven, verbood. Hieraan herinneren nog de doodenbieren, troostbieren, de etenuitvaart en andere benamingen voor de rijkelijke lijkmaaltijden. Tegen den overdaad bij deze gelegenheden trok de overheid herhaaldelijk — echter zonder groot succes — te velde. In het Zutfensche stadsrecht der He eeuw werden de doodenmalen verboden en werd tevens bepaald, dat geen bier- en wijngelagen mochten worden gehouden totdat de doode begraven was. Van de spijzen, die bij deze maaltijden gebruikelijk waren, heeft zich de oude b r ij van meel of grutten zeer lang weten te handhaven. In het Beiersche land werden vaak de brijschotels in den lijkstoet meegedragen en kreeg ook de geestelijkheid een schotel met brij als deel der offergaven. Jan ter Gouw deelt mede, dat op de kinderdoodmalen al de kinderen der buurt op rijstebrij werden onthaald, terwijl ieder kind als herinnering nog een koek mee naar huis kreeg. De beruchte Schout de Bont trakteerde de kinderen op rijstebrij en koek bij de begrafenis van zijn hond en ook Cats zong in een liedje bij de uitvaart van een jonge musch: Gaat, roept er al de kinders bij. De kinders hieromtrent. Dat ieder ete van de brij Die 't beesje heeft gekend. Het brood, dat later in de plaats kwam der brij, liet in rijn uiterlijken vorm nog dikwijls de oude offergedachte uitkomen. Afb. 59. a. Kransvormig doodenvlechtbrood uit Boven-Beieren. b. Allerzielen-vlechtkrans. (Oostenrijk). De verschillende vormen jvan dit doodenbrood, de vlechten, krakelingen, scheenbeengebaken en dergelijke zijn alle in hoofdstuk 4 vermeld. Krakelingen en vkchtbrooden werden bij de begrafenissen ook aan de armen, plaatsvervangers der geesten en zielen, uitgereikt. Een eigenaardig gebruik kwam eertijds hier en daar in Zwanen bij begrafenissen voor. Men legde daar honingkoeken en andere lekkernijen, in papier gewikkeld, op het pasgesloten graf van vader of moeder neer. De kinderen werden nu naar het graf geleid en hier gaf men hun de koeken, waarbij men zeide, dat de vader of de moeder deze nog achtergelaten hadden uit liefde voor hun kinderen. Daarna werd dan de doodenzang aangeheven. Ook de geestelijkheid en degenen, die aan de' begrafenis hadden deelgenomen, kregen broodgeschenken. In Duitsche streken sprak men van Sechsenwecken, broodjes van 6 Pfennige; ook wel van Grosse Wecken, Spendewecken of bchwarze Wecken. Dat vanouds de ongeschreven verpachting tot uitdeeling dezer broodjes bij sterfgevallen bestond blijkt wel uit den naam Spendewecken. Misschien hangt de naam der Roermondsche Spintweggen hiermede samen en waren deze broodjes, die ook wel met het oude spintlicht der Katholieke kerken in verband gebracht worden (zie het register) oorspronkelijk eveneens een doodenbrood. De naam Schwarze W e c k e n kan slaan op het feit, dat het doodenbrood zeer vaak uit een donkere meelsoort (bvb. boekweit) werd vervaardigd. Bij de Hernhutters sprak men van S ch n i* tk u c h en, ook al weer, om het gemeenschappelijke van het doodenmaal aan te geven, waarbij het brood in sneden onder de aanzittenden moest worden verdeeld. Ook het Timpenbrood, later vervangen door kleine, ruitvormioe timpen, werd bij het begrafenismaal onder de deelnemers verdeeld, die daardoor aandeel hadden in de gemeenschappelijke doodenvienng. Alvorens nu meer dn het bizonder in te gaan op de broodvormen welke hier in ons land bij begrafenissen gebruikelijk waren en noa znn, dien ik eerst in het kort te spreken over een merkwaardige begrafenisbiscuit, die nog omstreeks het begin der vorige eeuw in Yorkshire en elders werd aangetroffen. Bij het lijkmaal werd rleii: Ale (erfenisbier) of ook wel wijn geschonken en tevens ging de Hot Plumcake, die volgens oud gebruik niet in stukken gesneden, maar gebroken werd onder de gasten rond. Zoowel het gebak als de drank werden warm opgediend herinnering waarschijnlijk aan het feit, dat eertijds de offers heet op de grafheuvels geplaatst werden. Verder werden er speciale biscuits gegeten, die ook als herinnering bij het vertrek aan de gasten werden medegegeven, terwijl men ook biscuits zond aan degenen, die verhinderd waren, de begrafenis bn te wonen. De naam dezer rouwbiscuits was A v r i 1 cread of Ar val bread. De koekjes waren verpakt in wit papier, waarop naam en sterfdag van de overledene gedrukt waren alsmede een gedachtenisvers, gewijd aan de sterfelijkheid van den mensch. Het papier was verzegeld met zwarte was en somtijds ook bedrukt met attributen van den dood, zooals Zeis en Zandlooper. Ook het eten dezer rouwbiscuits werd, evenals zulks in Afb. 60. a. Vlechtvormig doodenbrood. b. Hernhutter Schnittkuchen. Vlaanderen met de zielebroodjes het geval was, in verband gebracht met het „sin eating", dat wil zeggen, hoe meer men gebruikte van deze koekjes, des te meer zonden werden van den overledene afgenomen. Eenzelfde waarde hechtte het volk in ons land niet aan de roawpepetkoek, die op het einde der vorige eeuw vooral te Amsterdam nog gebruikelijk was bij R.K. begrafenissen. Hier diende deze koek, die, evenals de Engelsche rouwbiscuit, -in wit papier verpakt was en met zwarte linten was omstrikt, alleen tot belooning aan allen, die hun diensten bij de begrafenis hadden bewezen, zooals de priesters, misdienaars, koorzangers etc. Een vorm van „zonden wegeten" vindt men hierbij niet terug. Enkele van de gedichten, die op het papier van het Arval bread of op losse bijgevoegde kaartjes gedrukt waren, zijn ons bewaard gebleven. Want de ouderwetsche menschen uit het begin der vorige eeuw bewaarden de meegenomen biscuits en de rouwverzen zorgvuldig als vrome herinnering aan den doode. Ik neem als curiositeit zulk een rouwdicht in dit hoofdstuk op. Het opschrift van het papier luidt: BISCUITS FOR THE FUNERAL OF MRS. OLIVER. DIED NOVEMBER 7TH 1828. AGED 52. Daaronder staat het volgende rouwdicht: Thee we adore, eternal Name And humbly bow to Thee. How feeble is our mortal frame! What dying worms we be. Our waisting lives grow shorter still, As days and months increase; And every beating pulse we teil, Leaves but the number less. The year rolls round and steals away, The breath that first It gave; Wathe'er we do, where'er we be, We're travelling to the grave. PREPARED BY T. ROBENSON, SURGEON. SETTLE. Wat nu ons land betreft, het oude gebruik, om feestelijk te zwelgen ten bate der dooden was, blijkens de vele keuren en strenge verbodsbepalingen, ook hiervolop in zwang. Om de dronkenschap en zedeloosheid der doodenbieren, zegt Dr. L. Knappert, verboden wel soms de synoden, dat de dienaren des woords aan de lijkmalen zouden aanzitten, maar het was onmogelijk, het verbod te handhaven: te diep was het gebruik ingeworteld. In de 17e eeuw waren de lijkmalen in de Ommelanden, hier U t i a s t e n geheeten. meestal tooneelen van de grofste uitspattingen, hoewel ook het oude gebruik, om milde aalmoezen te geven, niet werd vergeten. Nog in het begin der vorige eeuw mocht in de provincie Groningen de aloude rijstebrij bij het lijkmaal niet ontbreken. Volgens Joh. Onnekes (Zeden. Gewoonten en Gebruiken in de provincie Groningen) bestond in de tweede helft der 19e eeuw het begrafenismaal bij gegoede heden uit gewoon wittebrood en een soort van bollen, extra voor de gelegenheid gebakken en Utigstbollen geheeten. Het wittebrood en de bollen werden doorgaans door den bakker naar het sterfhuis gebracht, zoodra de torenklok begon te luiden, ten teeken dat de begrafenisstoet het sterfhuis had verlaten en in de nabijheid der begraafplaats gekomen was. Het overschot van den maaltijd behoorde van oudsher de familie rond te deelen aan de armen. K. ter Laan noemt in zijn woordenboek de poffen, eveneens een soort bollen van beschuitdeeg als begrafenisbrood. Omtrent de oude bgrafenisgebruiken op het Friesche platteland weet Waling Dykstra ons de noodige inhchtingen te verschaffen. Was er een doode. dan luidden de „buurmannen' de klokken en ontvingen hiervoor een vaste belooning, bestaande uit koffie of thee metLeedkoek (meestal een kwart Deventer ellekoek). Ook op den begrafenisdag kregen de „buurmannen' een stuk leedkoek, waarvan de grootte door de traditie nauwkeurig was be?dfes wat verder voor de begrafenis noodig was, werd beredderd door den Leedbidder. Deze bestelde ook het Leed goed voor het begrafenismaal bij den bakker. Onder een Leed verstond men van oudsher het middagmaal, hetzq warm of koud, dat bij een begrafenis gegeven werd. De bollen, die voor zulk een gelegenheid gebakken werden, noemden de bakkers Leedbollen, deze bestonden uit gekruiste krentenbollen, van binnen letterlijk zwart van de krenten, fijne bollen, regelweggen of fransche brooden. De laatste drie waren verschillende vormen van wittebrood, alle van hetzelfde deeg. maar verschalend van vorm De regelweggen zullen wel kleine broodjes geweest zijn, in regels of rissen aaneengebakken en waarin dus het oude karakter van het offerbrood, namelijk, dat het gemakkelijk verdeeld kon worden, nog belichaamd was. De Fransche broodjes zullen wel dezelfde zijn als de kadetjes, die steeds wegens hun naam (quatreduutje of kadetje?) met de uitgeweken Hugenooten in verband gebracht worden. De bakker rekende ieder persoon op anderhalve bol. Zeker waren er mannen, die nog meer aten, de meeste gasten echter vooral de vrouwen en kinderen, gebruikten veel minder. Maar er behoorde tenslotte ook iets over te schieten, want het overgeblevene werd gegund aan de armen van het dorp. die daarvoor i . cr' bl^ePen en dan wel in den koestal werden toegelaten. Dit noemde men in den noordhoek „ketelschrappen". rilders weer had men zes soorten brood en van ieder soort werd Wv? ,k^9CtaIugSakken- K'iitehalskes waren krentenbrooden, die m bhkken vormen gebakken werden, verder waren het gekruiste krentenbollen, bollen va* fijne roggebloem met en zonder krenten fijne bollen van tarwebloem en'regelwegTen TW& M f P 2CrL lafenis overbleef, vermeldt Waling JZku^I"' 7erd ^ cvcnecns verdeeld onder de armen doch ook wd onder vrienden en buren. De manden, waarin het brood ten sterfhuize was aangebracht, mochten niet worden teruggehaald en de dienstboden van den overledene mochten ze evenmin terug brengen. Dit was de plicht der naaste buren Z rnnHrKelttWee.bakk€rS ^aren' dan hadicd« d« bureTvcS een der bakkers te zorgen. Was er slechts één, dan werd over- twi K1C VM hT £* taak 20u vervuU«». Leefden nu toevallig die twee buren met elkaar in onmin, dan kon het gebeuren dat de broodkorven jaar en dag in het sterfhuis ergens bleven staan Werd er geen lijkmaal gegeven, dan had eertijds de begrafenis Sfp dcVamidda9s P^s- Halbertsma vertelt van ïn ouden echt Fneschen dorpspredikant, die eens voor het uitgaan der ï,tja\,d?.J9emeeïte 2dde: Vrienden, ik verzoek jullie aan5t! Vr,jdaf»5?r b/9raf«>«. maar er worden geen boUen (geen leed) gegeven Wie daarop dus aasde, kon thuisblijven. Bij deze stukrafo^\Wei V CCS? theC "«d"»*» « ^ter koffie met een stuk zoetekoek. Eenieder ontving eenvierde koek. Wat men van den koek niet opat. werd in den zak gestoken. In sommige Friesche plaatsen, o.a. in de omgevina van Heerenveen kregen de deelnemers aan de begrafenis, die op verre TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Voor den aandachtigen lezer der vorige hoofdstukken, zal het thans wel, zonder meer, duidelijk zijn, welk een gewichtige plaats steeds brood en gebak in de volksverbeelding en het volksgeloof hebben ingenomen. Waar zulks gevoegelijk kon geschieden, heb ik dit steeds in het kort aangegeven. Toch lijkt het mij niet van belang ontbloot, ter wille der volledigheid, hierop in een afzonderlijk hoofdstuk nog wat dieper in te gaan. De buitengewone eerbied, dien het volk steeds aan het brood betoonde, staat in verband met den Germaanschen zielen- en demonendienst. Voor den mensch hing, vooral in de periode van den primitieven akkerbouw, alles af van de weersomstandigheden, waarop de vegetatiedemonen en ook de zielen der afgestorvenen grooten i invloed hadden. Graan en brood waren dan ook rechtstreeksche gaven der demonen en moesten hun derhalve ook worden geofferd, Wee dengene, die niet genoegzaam eerbied betoonde aan de heilige gaven van graan en brood! Ten onzent is het verhaal van het Vrouwtje van Stavoren daar, om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. Wie kent niet de geschiedenis van deze trotsche vrouw, die uit minachting voor het koren, door den kapitein van het door haar uitgeruste schip als de kostbaarste gave beschouwd, de geheele lading in zee liet storten. Aan bakboord in, aan stuurboord uit. Weg met dat nietig graan! Aan bakboord in, aan stuurboord uit. Weg met dat kaf, in zee! Dat zij later tot armoede verviel en het zoozeer gesmade brood langs de huizen moest gaan bedelen, was dan ook een logisch en rechtvaardig gevolg van haar vroegere dwaasheid. Ook H. C. Andersen geeft een verhaal van een meisje, dat op brood trad, om haar schoenen niet vuil te maken, en hoe slecht haar dat bekwam. Het meisje had een trotsch en hoogmoedig karakter en schaamde zich voor haar ouders, die maar eenvoudige menschen waren. Ging ze eens een enkele maal' naar huis, dan was dat alleen, om te pronken met haar mooie kleeren ün toen ze eens, met haar mooiste kleeren en haar nieuwe schoenen aan op een plaats kwam, waar het voetpad over den moerassigen grond liep, waarop een heel eind ver water stond, dat wel een poel geleek, smeet ze het voor haar ouders meegekregen brood in den modder, om erop te treden en zoo drooqvoets aan den overkant te komen. Maar terwijl ze met den eenen voet op het brood stond en den anderen opbeurde, zonk het brood met haar weg, steeds dieper; ze verdween ten laatste heelemaal en er was niets meer te zien, dan een zwarte, borrelende poel. Ze kwam daar in het verblijf der moerasvrouw, waar ze daa en nacht op het brood als op een voetstuk, moest staan. Haar kleeren waar ze steeds zoo ijdel op geweest was, zaten vol modder van boven tot onder; een slang had zich in heur haar gehecht en kronkelde langs den hals neer en uit elke plooi van haar kleed kwam een pad kijken, die blafte als een dempige hond. Het ergst van alles was echter de afschuwelijke honger, die zij leed. Kon ze zich dan niet bukken en een stuk van het brood breken waarop ze stond? Neen, haar rug was stijf, haar armen en handen waren stijf, geheel haar lichaam was stijf als een steenen zuil; alleen haar oogen kon ze in haar hoofd draaien om al het afschuwelijke harer omgeving in zich op te nemen. En bovendien hoorde ze alles, wat op aarde over haar gezegd werd en het waren booze en harde woorden, die ze te hooren kreeg! Haar moeder en allen daarboven kenden hare zonde; ze wisten ook dat ze op het brood had getrapt en dat ze weggezonken en verdwenen was. Een oude koeherder had het met eigen ooqen werd het geheele land door gezongen, het lied Van het hoogmoedige meisje, dat op het brood trad, om schoone schoenen te hebben. brood of kruimels te laten vallen, beschouwde het volk steeds ais een bespotting der goede, hemelsche gaven. Vaak kuste men het .brood, alvorens het aan te snijden. Ook was het een oude Katholieke gewoonte, het brood, voor het gebruik, met het mes te bekruisen. Zoo vertelt ook Peter Rosegger in zijn boek Sonnenschein", hoe hij eens. als rondtrekkend predikant, een kleine gemeente bezocht in het gebergte van Stiermarken en daar in een eenvoudig gezin aanzat aan den avonddisch. Uok hier bekruiste de oude Friedel met zijn mes het brood, alvorens de sneden voor het gezin al te snijden. , ... Dé groote waarde, aan koren en brood gehecht, blijkt ook uit de gewoonte der Arabieren, die. als zij bij het eten een stukje brood laten vallen, het niet laten liggen, maar oprapen, om het vervolqens te kussen en op te eten. op het voorbeeld van den profeet Mohammed, van wien de overlevering eenzelfde gewoonte verhaalt. , , . . Ook werd er eertijds nauwkeurig óp gelet, hoe het brood op tafel qeleqd werd. Als dit niet op de juiste wijze gebeurt, dan is ruzie in het gezin hiervan het gevolg. Zoo mag het brood niet met den verkeerden kant boven liggen. Ook mag het aangesneden einde niet op den hoek der tafel liggen, want daarmede wordt de zegen uit het huis gedreven. ? ,, . , , Eenzelfde soort verhaal als hierboven vermeld door Andersen, vinden we eveneens in een oude Duitsche sage terug. Deze verplaatst ons naar het dorp Oberkamenz in Bohemen waar de dochter van een ridder, die het kasteel Hradekberg bewoonde, op den dwazen inval kwam, om twee wittebrooden te laten uithollen, om dienst te doen als schoenen. Toen zij op zekeren daq met deze aan de voeten zich kerkwaarts begaf en op haar weq een brug over moest, stortte deze plotseling in en verdween met het vermetele meisje in de diepte, zoodat nimmermeer een spoor van haar ontdekt werd. De herinnering aan haar dwaze handelwijze en haar tragisch einde wordt evenwel nog bewaard door den eenig overgebleven steen van de brug. welke den voorbij qanger nog altijd wordt getoond en waarop een vlek is te zien, welke, zooals het volksgeloof in die streek wd, een overblijfsel is van den indruk van haar voetstap. Om zich den overvloedigen broodzegen niet te laten ontgaan, om dezen binnen het huis te houden, moest men, volgens het oude volksgeloof ook goed zorgen voor de aardmannetjes, de dwergen, kobolden en kabouters, die geluk en voorspoed aanbrachten, wanneer men ze te vriend wist te houden. Reeds eerder noemde ik in dit verband Andersens verhaal van den kleinen kobold, die bij den kruidenier huisde, de kleine huisgeest, die geluk aanbracht en daarvoor als belooning een schotel Kerst grutten kreeg (de oude offerbrij der Germanen) met een groot stuk boter erin. Ook aan den armen student, die bij den kruidenier op de vliering woonde, had het aardmannetje zich gehecht: deze voerde hem immers binnen in het schoone land der poëzie, maar toch kon hij zich niet geheel van het materieele losmaken en besloot zich daarom, tusschen den kruidenier en den student te verdeden. • Die aardmannetjes zijn overal in het volksgeloof iets geheimzinnigs, iets onverklaarbaars. Is er iets op blijkbaar wonderbare wijze gebeurd, dan zegt men in het Rijnland: Dat hebben de aardmannetjes gedaan! Als een lustig volkje, dat gaarne vol vroolijkheid den beker zwaait, leeren we de aardmannetjes kennen. Goedheid en hulpvaardigheid zijn hun karakteristieke eigenschappen, Booze wezens kan men derhalve die dwergjes niet noemen, hoewd ze toch iets heidensch hebben, wat ook blijkt uit de oude overlevering, dat de klank van gewijde klokken ze herhaaldelijk op de vlucht joeg. Ook is het christendom tegen hen niet zoo streng opgetreden als tegen de andere resten uit het heidendom, zoodat het geloof aan deze kleine huisgeesten nog zeer lang heeft doorgewerkt. Op de houten omlijsting van den oven, zoo verhaalt K. Simrock, plaatste men nog in de middeleeuwen uit hout gesneden beddjes, later meer als scherts of sieraad bedoeld, maar oorspronkelijk wd met een diepere beteekenis. Het waren namelijk afbeeldingen der huisgeesten, die boven den haard, het oude middelpunt van het huis, werden aangebracht. En nog lang, nadat de gegoten ijzeren haardplaten afbeeldingen der heiligen bevatten, ging men toch voort, houten poppen op den schoorsteenrand te plaatsen, soms dwergen en kabouters, vaak echter ook in meer christelijke vormen. Derhalve spreken ook de minnezangers in hun liederen zoowel van houten kobolden als van bisschoppen en kosters uit hout gesneden. Die aardmannetjes, dwergjes of kobolden zijn in wezen niets anders dan de goede huisgeesten der heidensche tijden, die huis en hof beschermden, derhalve eenzelfde functie uitoefenden als de Romeinsche Penaten, die eveneens vlak bij den haard hun altaar hadden en aan dien haard zelfs hun naam ontleenden. Verschillende sagen nu verhalen, dat men dezen huisgeesten tot dank voor hunne hulpvaardigheid offers moest brengen, mdk en brood als spijs, vooral in de periode der twaalf heilige nachten tusschen Kerstmis en Driekoningen. Herhaaldelijk gebeurde het zelfs nog in de vorige eeuw, dat bijgeloovige heden des avonds voor de kobolden schotels met pap en sneden brood plaatsten of brood aan hen offerden. Een bakker in Franken wierp zelfs iederen dag drie brooden in den schoorsteen, roepende: geesten, deze behooren II toe, en het ging hem goed, weet de overlevering te verhalen. Dat soms het aan de dwergen en kabouters geofferde brood, den vorm en de gestalten der kobolden aannam, blijkt ten onzent nog uit de in Limburg voorkomende Boekmannen, Buikmannen, Stevenmannen, die duidelijk den vorm van een aardmannetje, meestal met een kort aarden pijpje in den mond, vertoonen. Ook in het W eckenkerlchen van het Rijnland, een broodje in den vorm van een dwerg, met oogen en jasknoopen van krenten en eveneens van een aarden pijpje voorzien, zooals men ze daar alom in den Kersttijd in de etalages der bakkerswinkels ziet liggen, mag men zulk een afspiegeling der aardmannetjes vermoeden. En betreffende het Zevengebergte schrijft de Heer F. Schmitz het volgende: De gedachtenis aan de dwergen en aardmannetjes leeft hier nog steeds voort en wanneer in December de Heilige Man vele lekkernijen aan de kinderen brengt, dan is hierbij steeds een Hies (Hiezemannchen, Heinzelmannchen), van wittebroodsdeeg, juist op die plaats van het huis gebakken, waar de aardmannetjes zich voorheen bij voorkeur ophielden. Door geheel Oostenrijk, Duitschland en Nederland komen dergelijke afbeeldingen der aardmannetjes in koekvorm voor, wel een bewijs voor de groote vereering, die men in de Germaansche landen steeds voor deze kleine geesten van het huis gekoesterd heeft. Tal van volksoverleringen hebben ook betrekking op Fenris, den zoon van Loki den vuurgod. Zoowel bij brand, als bij rampen, veroorzaakt door het hemelvuur, moesten aan Fenris verzoenende broodoffers gebracht worden. Vandaar het algemeen heerschende volksgeloof, dat brood, in de vlammen geworpen, het vuur zou bezweren, welk volksgeloof men later in kerstenden vorm terugvindt, onder meer bij het brood van Sint Agatha. Fenris verschijnt herhaaldelijk in Wolfsgedaante (Fenriswolf); met rijn tanden grijpt hij het uitspansel vast, waardoor hij een verduistering der zon veroorzaakt, terwijl hij ook bij bliksem als een wolf te zien is. In de reusachtige grotten, door wolkgevaarten gevormd laat de volksverbedding ook Wodan met zijn Wilde Jacht brooden bakken, terwijl ook de reuzen bakken in de onherbergzame rotsspleten en spelonken. Soms brengt de Wilde Jacht gduk en voorspoed aan die hen behulpzaam zijn. Eens, toen Wodan aan het broodbakken was brak zijn ovenschuiver. Een knecht die in de nabijheid was en gedruisch hoorde, maakte een nieuwe voor hem en ontving als loon een broodje, waarin een goudstuk was gebakken. Als de Wilde Jager en zijn geestenschaar zdf niet gebakken hebben, nemen zij soms brood en deeg uit de huizen der menschen weg. Een enkele maal vonden de huis genoot en naderhand een stapel paardenmest, die onder hun oogen in goud veranderde. Ook de in de bosschen verblijvende dwergen en aardmannetjes brachten zegen aan de menschen, die hun brood- en koekgeschenken gaven. Soms zdfs leenden zij een bakoven en gereedschap aan menschen, die het zdf niet bezaten. Men mocht dan echter niet vergeten, een gedeelte van het deeg in de teruggebrachte pannen als loon achter te laten, anders wierpen zij den brenger óf de brengster een bijl of mes in arm of been. Daarentegen moest men oppassen voor de heksen en de door deze gebakken producten. Het door de menschen vervaardigde brood kon men als afweermiddd tegen de heksen gebruiken. Daarom legde men brood in de luiers van het kind, dat ten doop naar de kerk gebracht werd. Daarom maakte men het kruisteeken over het brood, alvorens dit aan te snijden. Met een stuk brood in den zak behoefde men de heksen niet te vreezen. Groot gevaar bedreigde hem, die brood opraapte van bruqqen of straten. Immers, dit werd er herhaaldelijk door de heksen neergelegd om de menschen in haar macht te brengen. Zoo kwamen ook Hans en Grietje in het bekende sprookje in de macht der booze heks, nadat rij van het peperkoekhuisje gegeten hadden Uok schoten de heksen met broodkogds, tot groot nadeel van hem, die geraakt werd. Wanneer wij nu verder meer in het bizonder de beteekenis willen nagaan, die het brood steeds gehad heeft voor het huis zelf en voor de famÜie. die het huis bewoonde, dan kan hierbij worden uitgegaan van den algemeenen stelregel, dat aan het brood de zeqen van het huis verbonden is. ,,';' ' Het volksgeloof verbond van oudsher allerlei magische nten aan het in bezit nemen eener nieuwe woning. Bij voorkeur moest dit geschieden bij wassende of volle maan. Trok men de nieuwe woning binnen, dan moesten brood en zout worden meegedragen Brood als offer voor de huisgeesten, zout als afweermiddel van booze invloeden (vergelijk ook de rol van het gewijde zout in de Katholieke Kerk, vooral bij bezwering van booze geesten). Veelal vindt bij al deze gebruiken vermenging plaats der heidensche en christelijke elementen. Zoo was het plaatsen van brood op een schotel tusschen twee lichten een overblijfsel van het oude heidensche offer aan de huiskobolden, terwijl het plaatsen van een crucifix achter het brood het later ingeslopen christelijk element was in de heidensche viering. De bedoeling van deze broodofferande was: Steeds het dagelijksch brood te zullenhebbenindenieuwewoning. Meestal gebruikte men brood, dat nog in de oude woning was gebakken. Dit voorkwam heimwee naar de vorige woningvBij het trekken van de eene plaats naar de andere, werd eveneens brood meegenomen. Personeel, dat een betrekking aannam in een andere plaats ,nam ook brood uit de oude woning mee, ter voorkoming van heimwee. Ook het vee en de huisdieren gaf men dit brood te eten, om het te hechten aan de nieuwe woning. Deze voedering werd op bepaalde tijdstippen van het jaar herhaald. Speciaal de broodvoedenng op Kerstavond had bindende kracht. Natuurlijk bracht daartegenover het verliezen van brood ongeluk. Ook met het wegschenken van brood moest men voorzichtig zijn en van een nieuw brood eerst een stukje afsnijden, anders zou men den huiszegen zelf wegschenken. Bauer vermeldt, dat in enkele Fransche streken de huismoeders eeniae dagen, voordat zij aan de groote wasch begonnen, kleine broodjes bakten, B a u d u c h e s geheeten. Deze schonken zij aan voorbijtrekkende bedelaars, die daartegenover de verplichting op zich namen, om te bidden tot den heiligen Bauduche of Baudiche. opdat het op den waschdag zelf mooi weer zou zijn. Men mocht aan een bedelaar nóch de boven- noch de onderkorst van het brood geven, anders moest men zelf later brood bedelen (Kein Knüst ut 'n Hus!) Ook was het verkeerd, om versch brood weg te geven: immers, als het brood Warm uit het huis gedragen werd, zou men er spoedig iets kouds (een doode) uitdragen. Tot broodgebrek zou ook degene komen, die een kamer veegde, waarin het brood in den oven lag, want deze veegde het brood mede weg. * Algemeen is het thans (o.a. in Vlaamsen-Limburg) nog voorkomende gebruik, om een brood van het baksel af te zonderen en dit te bewaren, tot men weer een nieuw baksel heeft. In Vlaanderen neemt men hiervoor het eerste deeg van het baksel, waarin als kenteeken met den duim een kruis gedrukt wordt. Zou men aldaar per abuis het gekruiste brood het eerst uit den kelder naar boven halen, dan mocht men den daarop volgenden Zondag niet uitgaan. In de Duitsche landen nam men ook wel het laatste deeg voor het afgezonderde baksel. Het bewaren van dit baksel, dat de namen Klebrutel of Scherrlaib droeg, voorkwam broodsgebrek. In Tirol vormde men nog in het begin der 19e eeuw van dit laatste deeg een vage figuur G o 11 geheeten, die met het brood werd meegebakken. Vermoedelijk is dit nog een overblijfsel van een oud gebruik, om van het laatste deeg een godsfiguur te bakken, die als huiszegen bewaard werd. Uit al deze zorgen, waarmede het brood omringd werd, blijkt, welke groote waarde men eraan hechtte, wat betreft den zegen voor het gezin alsmede betreffende het geluk en de vruchtbaarheid van het huwelijk. Herhaaldelijk hebben we reeds bij het vermelden der vrij-gebruiken gezien, hoe brood en koek een rol speelden bij de werving der bruid. Ook kon men aan het brood door het meisje gebakken, zien, hoe het haar later in het huwelijk vergaan zou. Zoo kreeg bvb. een meisje, dat brood met scheuren bakte, een ruwen man. Verder was het steeds een ongeschreven wet, dat alleen een gehuwde het brood mocht aansnijden. Een ongehuwde, die aan tafel brood of kaas aansneed, moest met zijn huwelijk zeven jaar wachten, zeide het volksgeloof. Ook mocht geen ongehuwde de korst van het brood hebben, op straffe van zeven jaar te moeten wachten. Was eenmaal tot de bruiloft besloten, dan gingen in sommige streken de bruid en de bruidegom zelf de gasten uitnoodigen. Bij die gelegenheid werd hun in ieder huis een afgesneden stuk brood aangeboden. Van het verzamelde brood werd een pap gekookt, die de bruidslieden met hun aanhang gebruikten. Het was een ongeschreven verplichting, dat bruid of bruidegom telkens zelf de snede moesten afsnijden. Ook voor de inzegening van het huwelijk werden aan het bruidspaar en" de gasten groote sneden brood met boter en suiker aangeboden. Wilde een bruid over haren man heerschen, dan trok zij in de bakkeet haar trouwkostuum an. Brood in het bruidskostuum bracht zegen en geluk. In den bruidskrans vlocht men korenaren of verwerkte de korrels in dezen krans. Met hetzelfde doel legde men brood en zout in de schoenen der bruid. Herhaaldelijk vindt men ook de gewoonte vermeld, om de bruid een stuk brood uit het ouderlijk huis in de bruidsjapon te naaien (Brautramftla). Dit voorkwam heimwee en broodsgebrek. Zooals wij reeds zagen in het hoofdstuk over de huwelijksgebakken, had ook de bedeeling der armen, plaatsvervangers der geesten, met brood, ten doel, broodsgebrek in den nieuwen levensstaat te weren. Was de bruid reeds voor haar huwelijk zwanger, dan moesten de paarden, die voor de trouwkoets gespannen werden, een stuk brood uit haar schoot eten, anders konden ze niet van de plaats komen. Passeerde de stoet de grens van het dorp, dan moesten koeken als een soort van belasting worden uitgeworpen. In de omgeving van Göstrow in Mecklenburg hield men bij die gelegenheid vroeger een grensmaal, waarbij Kringel, zoo groot als een wagenwiel werden opgediend . Terstond bij het binnentreden van het huis, werd aan de bruid brood (soms brood en zout) aangeboden. Hier en daar werd bij die gelegenheid een speciaal brood aangebracht, waarvan ieder der gasten een stuk beet. Deze stukjes nam men mee naar huis, bakte ze opnieuw tegen bederf en bewaarde ze zorgvuldig. Bij ziekten stampte men een stukje fijn en gaf dit de zieke in. Hoezeer men huwelijksgeluk en huwelijkszegen met brood en gebak in verband bracht, blijkt ook uit het door Kühnau vermelde gebruik in enkele Duitsche streken. Hier ontvingen de gasten na hun terugkeer uit de kerk elk een koek, waarmede zij de bruid tegen het lichaam stieten, ter bevordering der vruchtbaarheid. Zoo werden ook onder de nog ongehuwde jongelieden zoogenaamde Junggesellenkuchen uitgedeeld. Hoe grooter stuk men DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Naast de in vorige hoofdstukken besproken ieest- en gedenkdagen, waarbij gelegenheidsbropden en gebakken in zwang waren of nog wel zijn, komen natuurlijk nog tal van andere feestelijke data voor. Ter wille der volledigheid zullen wij deze in dit hoofdstuk de revue laten passeeren, teneinde na te gaan, of op deze dagen speciaal brood of gebak gebruikelijk is, of wellicht voorheen geweest is. Wat onze nationale feestdagen betreft, kunnen we zeer kort zijn. Op deze dagen komt geen gelegenheidsbrood of gebak voor. zooals we dat bvb. in Amerika vinden, waar, ter gelegenheid van den geboortedag van George Washington, den grooten man uit den vrijheidsoorlog en den eersten president der Vereenigde Staten groote Washington-taarten worden gebakken, voorzien van linten in de nationale kleuren en den naam Washington. Zoo kent men ook in Engeland als algemeenen feestdag den St. Patrick-Day met feestelijke maaltijden, waarbij als dessert de St. Patrick-dag-taart, opgemaakt met klavertjes van vier, onmisbaar is. Een andere Amerikaansche herinneringsdatum met speciaal gebak begint zich gedurende de laatste jaren ook in ons land in te burgeren, speciaal door de actie, die vooral door de banketbakkers hiervoor wordt gevoerd. Ik bedoel de M o t h e r-D a y van 8 Mei, hier bekend onder den naam Moederkensdag. Op dien dag bereiden de kinderen aan hun moeders een kleine verrassing, geven geschenken, zeer vaak een extra taart met het opschrift Moeder of V o o r M o e d e r. Op den 8sten Mei van het jaar 1932 hebben in verschillende plaatsen van ons land, o.a. in Amsterdam en den Haag de banketbakkersbonden het initiatief genomen, om gratis Moederdagtaarten te schenken aan vrouwen, welke dien dag of in de week, waarin Moederdag viel, een kind ter wereld brachten. Ook Moeders van weeshuizen en dergelijke inrichtingen kregen een taart thuisgezonden. In den Haag heeft dit voor de eerste maal aanleiding gegeven tot een kleine half-pfficieele plechtigheid, waarbij ook een vertegenwoordiger van het Gemeentebestjuurj aanwezig was en van welke plechtigheid een kleine film vervaardigd is. De speciale Taarten van den Communiedag, meestal voorzien van een Communiejongentje of Communiebruidje met een kaars in de hand, zijn bijna geheel verdwenen. Een enkele maal wordt melding gemaakt van extra Communiebrood, o.a. te Barneveld. Hier kende men eertijds ook de Peetebol, geschenk van peter en meter (doopvader en doopmoeder) aan hun petekind, wanneer dit werd gevormd. In Vlaanderen waren geschenken van peperkoeken en vollaards voorheen gebruikelijk ter gelegenheid van het Vormsel in de R.K. Kerk. Bij het Avondmaal in de Protestantsche kerken wordt somtijds speciaal Avondsmaalsbrood gebruikt in den vorm van groote, vierkante brooden. Op de broodtentoonstelling vanwege de Meelfabrieken der Ned. Bakkerij zag men dergelijke Avondmaalsbrooden o.a. uit Zaandam en de Hoeksche Waard. Reeds eerder maakte ik melding van het oude gebruik, om jarige kinderen met koek te bestrikken en gaf daarbij ook een versje uit Friesland, vermeld door Waling Dykstra. Een ander gedichtje bij die gelegenheid opgezegd, is het volgende: Dezen strik heb ik gebonden Niet om kwaad en niet om zonden. Maar tot een gedachtenis Daar 't vandaag jouw jaardag is. Bij de viering der zoogenaamde koperen, zilveren en gouden bruiloften (om van de groene, blikken en berlijnsch zilveren maar geheel te zwijgen) wordt geen gelegenheidsgebak gevonden, wanneer men tenminste de feesttaarten met toepasselijke opschriften uitzondert. Vermelding verdient verder de Secretariskoek. In Amsterdam was het ongeveer 25 jaar geleden nog gebruikelijk, den secretaris eener vereeniging ter gelegenheid der jaarvergadering een extra-koek aan te bieden, ten blijke van waardeering zijner diensten. 1.11 Bij verhuizingen, welke op het platteland meestal geschiedden met de algemeene hulp der buurtschap of naoberschap, had bij het intrekken in de nieuwe woning veelal een traktatie plaats van koffie of borrels met koek. Een enkele maal werd de verhuizings- kroon, waaraan ook peperkoeken hingen, op een. der karren in den stoet meegevoerd. Had op het Groningsche platteland een landbouwer een koe geslacht, dan kwam de naoberschap op slachtvisite of „op vetpriezen". (ƒ. Onnekes. Zeden, gewoonten en gebruiken in de provincie Groningen). Het geslachte beest werd dan bekeken en zijn gewicht getaxeerd, waarbij gewoonlijk weddingschappen werden aangegaan of, zooals men het noemde, „werd ingeschreven". Ieder schreef te dien einde het aantal ponden, waarop men het dier taxeerde, op briefjes. Na weging van het dier werden de briefjes geopend en degene, wiens schatting de meest juiste was. won den inzet, waarvoor soms jenever of brandewijn werd gekocht, soms ook getrakteerd werd op koffie met olwievenkouk (oudewijvenkoek). De oude vruchtbaarheidsrite, om den offerkoek op het met linten gesierde zwaard feestelijk rond te dragen en daarna in gelukbrengende stukjes rond te deelen, zooals dit 0.a. nog in 1897 met den Sacrificial Cake te Bampton geschiedde, wordt ook voor ons land nog vermeld door den Heer D. J. v.d. Ven en wel te Lobith, waar de schutters ter gelegenheid hunner feesten peperkoeken op de punten der sabels ronddragen. Hier is het oude dieroffer geheel in koekvorm getransformeerd, zonder dat naam of uiterlijke vorm er nog op wijzen. Een offer-idee zit ook nog besloten in het oude (thans verdwenen) Groninger gebruik bij gelegenheid der groote schoonmaak. Bij het schoonmaken der bed- of slaapsteden moest hier en daar de persoon, die het bed besliep, de werkvrouw op koek trakteeren. Van koekverlotingen op kermisen en jaarmarkten is in het desbetreffende hoofdstuk reeds in het kort melding gemaakt. Nadien ontving ik nog enkele aardige rgmpjes, welke in suikerletters hierop vermeld werden en welke ik hier gaarne een plaatsje geef: Die bier besteedt voor vijftig centen Aan koek of andere consumenten Krijgt een lot voor niemendal Dat iedereen gewis bevallen tal. Dus menschen, komt naar bier nu loopen Bij kont ge alles lekkers koopen. Die nu lekkere koek wil koopen, Behoeft niet verder meer te loopen. De kom hier meer dan 20 jaar Met mijn puike fijne waar. Ook amandelen en klein goed, Vindt men hier in overvloed. Nu heb ik het zoo ingesteld, Die hier besteedt een kwartje geld, Krijgt een vrij lot. Neen, t' is geen spot. Op deze groote, mooie koek Bij.......... hier op den hoek. De kennis komt maar eens in 't jaar. Die vreugdetijd is nu weer daar. Komt heeren, boeren, burgers, knapen. Wil mij niet langer aan staan gapen. Komt bij. en schudt uw beurs eens frisch. Want weet, dat het bier lekker is. Zoete koek en roode wijn Doet de meisjes vroolijk zijn. Omdat het heden'kermis is Bevalt U deze koek gewis. Ook op het ijs ontbrak de koek niet, ook hier kon men dobbelen in de bekende „koek en zoopjes". Jan ter Gouw voert den stamboom dezer tentjes terug tot in de 16e eeuw. De steden, zeat hij. waren toen al vol kroegen, vooral onze nenngnjke zeesteden; op bijna eiken hoek van een straat vond men een bakker of een kroeg. Zoodra nu de wintervorst ijs gaf, liep de straat leeg en het ijs vol. En wat deden dan Jochem de kroegman op den hoek en Aaltje Krimpkous, die op den Burgwal en Harmen Staal die op de brug zat en Bram Brandemoris. die op het plein liep* Dat spreekt vanzelf: bij het volk was hun nering en toen het volk op het ijs was. gingen zij er ook heen; doch voorzagen zich eerst van de noodige koek. Aaltje en Harmen hadden slechts hun stalletje over te dragen en Bram was nog eerder klaar; maar Jochem wilde ook niet achterblijven. Hij sloeg een tent op, waar hij de tafels en banken uit zijn voorhuis indroeg en zijn flesscnenkraam uitstalde, om en om een flesch en een koek; hij stak een vlag met een zwaantje op de tent en hing een groenen krans aan den stok. Toen klonk het van alle kanten: Leg 'reis an, leg 'reis an, Bij den koek- en zoopjesman.' Kom bij mijn, kom bij mijn, Zoetekoek en brandewijn.' En daarnaast stond Ouwe Kees de jolleman, die nu met rijn schuitje geen duit kon verdienen en daarom met een mand vol drieduits-korstjes en een dobbelbak op de baan gekomen was om op de oortjes te azen. die de jongens van hun peetjes en meuitjes kregen. Want in dat dobbelen om koek zag niemand iets kwaads Dat men voor de „koek en zoopjes" op trompetten blies, om het volk te trekken, juist zooals dat op de kermis gebeurde kan men lezen in „Een nieuw lied op de tegenwoordige Maasvreuad" waar het heet Trompenen, die daar lustig blaazen. Het is al gala, zonder end: "Leg 'reis an. gij nobele baazen!" Roept aldaar de Marketent. Ook oij de verkoopingen op het platteland, de boeldagen zooals men daar zegt mocht de zoetekoek niet mankeeren. Dit blijkt ook nog uit het Oudgroninger spreekwoord, dat een relletje vechtpartij of volksoploop een „bouldag zunder doemkes" — een" verkooping zonder koek — noemt Vooral in den tijd. toen men sterken drank nog zonder vergunning schenken kon. hadden dergelijke verkoopingen op de dorpen veel van een kermis Niet alleen verscheen daar de „boUenvrouw" met haar mand vol koek. bollen en krentenbrood, maar ook koekkramen en gelegenheden om koek te hakken en koek te slingeren ontbraken niet. Over het koekhakken sprak ik reeds eerder. Koekslingeren deed men op een stuk weiland en gebruikte hiervoor lange Deventer ellekoeken. De lange, taaie koek werd aan een zijner einden stevig met de vuist omvat en dan met een forschen zwaai van den horizontaal uitgestrekter! arm zóó weggeslingerd, dat hij den werper bij de hand afbrak en tot op een aanmerkelijken afstand voorwaarts vloog. Wie hierin bij herhaling het beste slaagde, was de grootste meester in de kunst. Twee personen wierpen ieder tweemaal met denzelfden koek. waarvan het overblijvende stuk den winnaar ten deel viel, terwijl de verliezer moest betalen. De „handeinden", de stukjes, die men telkens na het werpen in de hand hield, behield ieder voor zichzelf. Met de korte .overgebleven gedeelten van iederen koek, kon men dan nog „koekzwikken". Vooraf sneed men een kerf in het stuk koek en zoo zwikte men het weg met vasthouding van het vuiststuk. Zonder de aangebrachte kerf zou het korte stuk koek bij het zwaaien niet willen afbreken. De Deventerkoek werd ook in Friesland wel nagemaakt, naar het schijnt echter zonder groot succes. Want een oud Friesch spreekwoord zegt: Dominees en Deventerkoeken moeten we hier uit den vreemde laten komen, anders deugen ze niet. Ook beschuit kwam meestal uit andere provincies, was trouwens in de achttiende eeuw nog een artikel van weelde, op de „Tweebaksmarkt" te Leeuwarden veelal te koop aangeboden door de zoogenaamde „Tweebaksluiden" uit de provincie Noord-Holland. Maar ook de inheemsche Friesche baksels werden op de boeren-boeldagen rondgevent: op de eerste plaats de beroemde kruidkoek van Drachten, verder „spekkoek", een soort van honingkoek, die zijn naam dankt aan de groote moppen sukade, door het volk „spek" geheeten. Ook Dokkumer taai, Franeker drabbelkoeken, Makkumer krakelingen, Amelander plattekoeken. Sneeker bollen en Workumer langekoek. Bij de harddraverijen, eertijds in Friesland veelvuldig gehouden, brachten ook weer de vele koekkramen en koekventers de kermisstemming erin. Ook dan werden groote hoeveelheden koek verorberd, want de Friezen waren, niet minder dan de Groningers, als echte koeketers en zoetekauwen steeds bekend. Al die wapperende vlaggetjes in verschillende kleuren met hun ritselend geluid en de koekhaantjes of broodkransen boven de lekkernijen, die aan den Palmpaaschstok waren geregen, gaven een heerlijk en feestelijk aanzien. En bij ieder kind waren tusschen de versiering kleine palmtakjes gestoken, want dat hoort bij de echte Palmpaasch. Vrij naar buiten met onze oude volksgebruiken! Móge dit mooie oude gebruik van „Palmpaasch" in alle deelen van Amsterdam herleven en in eere komen!" Elfde hoofdstuk pag. 116. Naar aanleiding van de eerste der op afb. 39 voorkomende Patensemmel (peetgeschenken in broodvorm), dient hier in het kort nog te worden gesproken over de ook door Höfler in een apart artikel besproken Schneckengebacke (slakgebakken), welke ten onzent minder bekend zijn. Daarentegen komen deze in geheel Duitschland, Zwitserland, Oostenrijk en ook in Zweden voor in de periode van het oude en het nieuwe Nieuwjaar. De slak als zoodanig heeft met den naam niets te maken: de vormen van het baksel, die zeer vaak overeenkomst vertoonen met de spiraalvormige windingen van het slakkenhuis, hebben op den naam invloed gehad. Soms ook vindt men de windingen in hun geheel of gedeeltelijk als ornament terug op brooden van anderen vorm. Deze nemen dan een enkele maal den Svorm aan. Twee dergelijke Svormige broodornamenten, in kruisvorm over elkander gelegd, zooals die ook op de eerste figuur van afb. 39 voorkomen, hebben dan een merkwaardige overeenkomst met de Swastika of het bekende Hakenkruis, dat van oudsher als gelukbrengend teeken gold. Ook in het Joelbrood van Smaland, dat bekend is onder den naam Gullva g n (Goudwagen) kan men dit hakenkruis-teeken herkennen. De ontwikkeling der hoekige hakenkruisvormen tot de ronde slakkenhuis-windingen heeft dan via tal van overgangsvormen plaatsgehad. Gezien de tijd, waarin de verschillende slakgebakken voorkomen, mag wellicht in het hakenkruis een symbolisch afweermiddel gezien worden van slechtgezinde en vijandelijke machten. Ook ten onzent komen verschillende Svormige gebakvormen in de najaarsperiode voor .echter niet in den gekruisten swastika-vorm. Reeds eerder betoogde ik, dat deze afzonderlijke Svormige baksels zeer goed als pars pro toto kunnen worden opgevat, namelijk als rudimentair overblijfsel van den krulstaart van het offerzwqn Ik meen dan ook met deze korte vermelding van het Schneckenbrot hier ter plaatse te kunnen volstaan Twaalfde hoofdstuk. In verschillende hoofdstukken van dit boek speciaal ook in het twaalfde hoofdstuk is melding gemaakt van broodfundaties en uitdeelingen van hefdadigheidsbrood aan armen en behoeftigen. Mej Dr. C C. v. d. Graft vermeldt nog het K n o 11 e b r o o d dat volgens legaat, ingesteld door wijlen generaal Knol te Ierseke jaarlijks aan de armen wordt uitgedeeld. V^ftiende hoofdstuk. In Aalst (België) sprak men eertijds van den eersten Maandag in October als van Verloren M a a nDriüL • f verwarren met den Koppermaandag na het Driekoningenfeest., die hier ook wel ..Verloren Maandag" heet) irdÏÏ? °P ^ ^ iD d£ fabrieken de olielampen in wrL9 1 a ' daai deS mor8ens weer met hcht begon te rTrnnl tl 9eZUmea ****** men avond wel op neete! aTt lV som^gC bakkers van Aalst voor die gelegenheid speciaal bakten. In dit opzicht kwam deze Verloren 11 Ta!°V€rCCn metden Lampbegieters avoTd rLLl c led,€savond- ****** ten onzent. Zie ook het register op Spintweggen en Spintlicht. Omtrent de oude gebruiken bij de kermisviering van OudBeijerland vermeldt de N. R. Ct. nog het volgende? ..Van de twaalf maanden, die het jaar telt. is October voor ZonE*ehcdcn.ui* Oud-Beijerland de gewichtigste. De vïï Zondagen die m deze maand voorkomen, zijn bekend onder de namen: kijkdag, kiesdag. koopdag en neemdag. heiLtZ^l D°nd«da8 * November is het kermis en met gekr^en voorafgaande Zondagen hun namen oedL^^ ^elcnde jongens en meisjes door het dorp, dkander ££? ^ 5^ °nderlin9 ^udt men zich, alsof men elkander geheel vreemd is, maar toch wordt er dan reeds zoo PERSONEN- EN ZAKENREGISTER. tl In dit register zijn de voornaamste personen en zaken, welke in het boek behandeld worden, opgenomen. Verder zij verwezen naar het hierna volgend aardrijkskundig register, alsmede naar het register op pagina 157 cv. Aanrijden der kermis. 151. Aapken op een steksken. 52. Aardmannetjes. 231, 232. Aartjesbrij. 213. A^.C. koek. 117 v. Abraham. 210. Achtjes. 145. Achdingen. 132. Aeremstokjes. 155. Agal. brood van St. 156. Agatha. St. 6. 14, 85. Agathabrood. 14, 43, 136. 232. Ageler Esch. 126v. Allelujakoek. 122. Allerheiligenavond. 24. A Allerzielendag. 11, 23, 27, 218. AHerzielengebak. 27, 29. 33. 38. Amand. St. 41. Amelandsche bladjes. 246. Amst. Koeketers. 48, 148, 158, 171. Andersen H. C. 228, 230. Anna St. 139. Antonius abt. St. 6, 83. Antonius wafels. 83. Anijsfeest. 42. Apollonia St. 86. Apostelbrokken. 98, 182. Arme zielen. 6, 40. Armring in gebakvorm. 31v. Arn. Jongens. 4, 158. Arn. Meisjes. 4. 16, 159, 215. Ar val bread. 221. Asschekoekjes. 178. Babbelaars. Zeeuwsche. 178. Bakkers. Patroon der. 13, 187. Bakprenten. 43. Balen. Hendrik v. 67. Banket. 216. Banketletters. 49. Barches. 38, 39, 194. Bauduche. 234. Baumkuchen. 214. Bedevaart „voor den koek". 141. Beendergebak. 5, 26. Beets. Dr. A. 104, 112. Begrafenisbrood. 224v, 252. Belastingkoek. 7. Beloken Paschen. 123. Beltane bannock. 124. Beltane Cake. 124. Belijdenis. 123. ' Bernardusbrood. St. 140. Bernardusvlaai. 141. Beschuitmarkten. 253. Beschuit met muisjes. 201. Bestellen. 29, 33, 153, 199, 226. Biesjesdeeg. 47. Asselijn. Th. 203. Aubertus St. 13./ Avondmaalsbrood. 240. Avril bread. 221. B Biestkoek. 181. Birnbrot. 42. Bitterkoekjes. 215. Blasiusbrood. 18, 43, 85. Blauwe koek. 171. Blauwvingers. 178. Blazen op den bakkershoren. 131. Blazen op lampeglazen. 12. Blomme de. 142. Bo. L. de. 141. Boekman. 52, 210, 232. Boekweitbrood. 156. Boekweitkoek. 58. Boeldag. 243. Bollen. 74, 131v, 153, 154. 177, 187. Bollenmoane. 216. Bollenoproer. 132. Boonenkoek. 25, 79. Bossche Koek. 167. Bossche moppen. 167. Boterbiesjes. 47, 170. Brandmeesterskrentenkoek. 168. Brautramftla. 236. Brautwecken. 213. Bredasche bliksem. 160. Brederoo. G. A. 82. Bretzel. 4, 25, 29, 92. Bride-cake. 216. Bride-pie. 216. Brielsche mop. 160. Broers. Dr. J. H. 171, 177. Bronkoeken. 136. Brood aan dieren. 234. Brood- en Kaaszondag. 93. Brood en zout. 214. Broodfundaties. 26, 85, 251. Brood in het huisgezin. 233. Brood in het volksgeloof. 228v. Broodjeskoning. 72. Brood met ooren. 143. Broodringen aan grafkruisen. 25. Broodringen aan boomen. 98. Brotrinch. 92. Broodpaar. 38. Brooduitdeelingen aan armen. 17, 27, 54, 125v, 215, 225. 227, 251, 252, 253. Brood van heksen. 233. Broodvogel. 106v, 155. Brugsche strekken. 145, 179. Bruiloft. 240. Bruiloftsmaal. 212v. Bruidstollen. 237. Bruidsuikers. 215. Bruidstranen. 215. Brij. 20, 61, 136, 212, 219. Bubenschenkel. 19, 66, 86, 136. Buikman. 52, 210, 232. Buitensluit. 57. Buurmanskermis. 155. c Cadetje. 29. Communiefeest. 169, 240. Cannegieter. H. G. 50. Coninckx. H. 130. Cats. Vader. 219. Conscience. H. 28. Challah. 38v, 193. Coquille. 10, 29. Qaeskoek. 49. Couque des ames. 28. 29. Columbanus. St. 119. Crêpes. 28, 29. Communiebrood. 240. Cornelissen. Jozef. 157v. D Daatsjer. 194. Dalfser mop. 160. Damen. 49. Deegventen. 52. Deinse. J. J. v. 126, 128. Dertiendag. 75. Deux fois quatre. 56. Deventerkoek. 47, 148, 160v, 243. Dierenoffer. 5, 9. Dobbelen om koek. 243. Doemkes. 51. 171. Döfvelskatt. 54. Dolle Donderdag. 156. Doodemansvinger. 74, 164. Doodenbier. 219, 223. Doodencultus. 24v, 218v. Dooden gebruiken. 3, 218v. Doodenmaal. 11, 23v, 136, 218v. Doopmaal. 202. Doornroosje. 198. Dordsch zaagje. 4. Dordsche zool. 4, 16, 18, 215. Drabbelkoek. 168. Driekoningen. 7, 26, 56, 64, 75v. Driekoningenbrood. 80. Drievuldigheidszondag. 134. Drosselring. 200. Drijspintsstoet. 122. Drijver. F. W. 31, 83. Duintjes. Berger. 159. Duivekater. 4, 9. 47, 54v, 72v. 79, 192. Dumbcake. 125. 137. Eckstein. Franz. 36. Effen. Justus van. 148, 158. 171. Eierkoek. 120, 214. Eierwecken. 213. Eligius. St. 43. 141. Eligiusbrood. 139. E Engelbrood 29. Engelkoek. 10, 62. Enkhuizer Harinkje. 162. Erhard brood. 43. Ersatzbrot der HüUwecken. 25. Eselbretzel. 97. F Fenris. 232. Fenriswolf. 232. Festeljoun Brea. 91. Fietemarul. 134. /or. Fieterknuten. 51, 164. Fladenprozession. 117. Flado. 117. Flasjen bakken. 182. 217. Floriaan. St. 139. Gaansdeeldag. 80. Galletje. 38v, 56, 162, 193. Gebhardbrood. 139. Gebildbrot. 2, 11, 14, 18, 29. Geboortebinden. 207v, 240. Geboortebrood. 69. Gelegenheidsbrood. 2. Geleitsbretzen. 97. Geraspte broodjes. 227. Geraspte broodjes-dief. 227. Gesindebrot. 85. Gesta abbatum Trudonensium. 36. Geuteling. 86. Gewijde Heffing. 39. Gezegden (in verband met de bakkerij). 183. Gezelle. Guido. 27, 141. Fonteinkoek. 170. Fransche Bakker. 56. Fransche broodjes. 56, 162, 225. Frère. Jules. 142. Fröwli. 49. Fuchssonntag. 98. Fummeln. 70. Funeral biscuit. 27, 28, 221. G Gildekoek. 144. Gilles, St. 143. Gnappekrengel. 98. Godsdeel. 80. Goed-in. (Ameland). 246. Gommaruskermis. 145. Good Friday-bun. 102. „Gott" figuur. 235. Goudwagen. 250. Gouw. J. ter. 49, 111, 131, 132, 219, 242. Grafgeschenken aan dooden. 3. Grafmaaltijden. 4, 9, 24. Graf offers. 3, 16, 17, 23. Graft. Mej. Dr. C. C. v. d. 9, 104, 155, 251. Greef van Halfvasten. 49, 94v. Greef, Sinte. 49, 52, 94v, 112. Gregoriusdag. 94. Grenskoek. 237. Groevebol. 226. Groevebrood. 226. Grolman, Mej. H. 133, 154. Groninger koek. 163v. Groninger molleboon. 163. Groot Nieuwjaar. 60. Groote Vastenavond. 33, 93. Grove Dirk. 157. Gründonnerstagkrengel. 98. Haantjeskermis. 155. Haarkam in gebakvorm. ^. Haarvlecht in gebakvorm. 5, 37v, 105, 109. Hagelbrood. 125v. Hakenkruis. 250. Halfvasten. 94v. Halletje (Haarl.) 164v. Hamansooren. 195. Handcake. 124. Hanen op een stok. 51, 112. Hanepooten. 152. Hans en Grietje. 233. Harddraverij. 244. Haspels. 91. Havard. 27. Hedreck v. Denemarken. 63. Hedwig, H. 15, 16. Hedwig-zolen. 14v, 18, 215. Heetebrood trompen. 28, 58, 89. Heeteweggen. 28, 29, 88. Heiligenbrood. 13. Heiligmaker. 48. Heinzelmannchen. 232. Hemelvaartbollen. 129. Hemelvaartbrood. 126v. Heuvel, H. W. 104. Hilv. Schuitbollen. 91. Hochzeitsbretzel. 215. H och zei tsf laden. 214. Hochzeitszelten. 214. Hoeberiks-keukskes. 13. Höfler, Dr. M. 1, 2, 11, 36. 123, 135, 197, 211, 215, 216, 219. Holda. 43, 75. Hondebroodje. 181. Honingkoek. 47. Honingtaart. 49. Hooft. P. C. 203. Hoornsche broeder. 91, 167, 207. Hopjes, Haagsche. 164. Horengebak. 22, 108. Hot Cross Bun. 102. Pepemoten. 142, 182, 214. Perchta. 53, 75, 77. Perchtenloopers. 75. PhaUisch gebak. 10, 11, 40, 121, 134, 143, 213. Pieter, St. 49, 86, 87. Pieterskoek. 87. Pilleweggen. 72. 198, 252. Pinksterbollen. 123. Pinksterbrood. 133. Pinksterfeest. 130v. Pinksterkoeken. 133. Plaatkoek. 89. Placenta cum bracchiolo. 36. Plasse, met de. 206. Plats. 209. Quadragesima. 92. Radbod-Tumkes. 167. Raderen. 133. Raesmaandag. 82. Rauchwecken. 20, 61. Reichemahlsnacht. 77. Reinsberg Düringsfeld, O. v. 80, 97, 114, 123, 129. Rima vulvae. 11, 70. Plekkop. 181. Pleskes. 141. Plumcake. 216, 221. Plumpudding. 69. Poaskestoet. 122. Pof. 224. Poffert. 103. Pollweck. 121. Pompernikkel. 69, 116. Pontekoek. 10. Poppebak. 205. Poschweck. 120. Poschweck-opstanden. 121. Processie van Hozémnnt 149» Pupke-Kase. 199. Pijpkaneelbolle. 205. Q Quatreduutje. 56, 225. R Ring koek. 31. Ringzingen. 74. Rochusbrood, St. 140. Roer van St. Hermes. 134. Roggebroodkermis. 145. Roggeventen. 49, 96. Roggewijven. 49, 96. Rooletters. 164. Rooknachten. 2, 60. Rosegger, P. 230. Rotjes, Zeeuwsche. 178. Rouwbiscuit. 221. Rouwpeperkoek. 27, 223. Rouwvers op biscuit. 223. Rumpelkas. 199. Russel, J. 72. Rijstpap. 213, 219. s Sabbath. 38. Sabbathbrood. 39. Sabbe, M. 27. Sacrificial cake. 241. Saturnaliën. 79. Sausijzebrood. 89, 169. Schafwecken. 68. Schalet. 195. Scheemter Duvekoater. 73. Scheenbeengebak. 9, 19, 117. Scheltema, Mr. J. 176. Schietchen. 70. Schietspoelen. 146, 179. Schildpad. 24. Schimmelreiter. 19, 42, 135. Schneckenbrot. 250. Schnittkuchen. 221. Schoenen van brood. 230. Schoenoffer. 16. 18, 215. Schoonmaak. 241. Schootje wittebrood. 178. Schorfteuhoofd. 168. Schoten. 74. Schoutensteech. 48, 148, 171v. Schrijnen, Prof. Dr. Jos. 74. Schuddekorfsavond. 21. Schuhsohlen. 18. Schwarze Wecken. 29, 40. Schijnoffer in gebakvorm. 4, 64. Sebastiaanbrood. 43. Secretariskoek. 240. Seelenbretzen. 29, 36. Seelenprügel. 29, 40. Seelenwecken. 29. Seelenzopf. 37. Sie-Mann. 202. Silvouplaiken. 185. ■Simrock, K. 231. Sin-eating. 28, 222. Singbrot. 26. Sinteberb. 51. Sippenopfer. 6. Slachtvisite. 241. Slag met de levensroede. 75, 88, 96, 112. Sluiterkensdag. 57. Slijtpap. 153. Bazel. 97. Bergen. (Belg.) 130. Bergen op zoom. 85, 111. Bergische Land. 11. Beieren. 25. 114. 137, 213. 219. Biberach. 26. Bildt, Het 208. Bohemen. 42, 98, 114, 212. Bolsward. 226. Borculo. 91. Bornhem. 140. Catanea. 14. Chelsea. 103. Dalfsen. 26. (4t7 Daviot. 125. Delft. 48. 150. 189. Denderleeuw. 227. Deventer. 89. Didam. 226. Dixmuiden. 27. Eihorst. 103. Eindhoven. 51. 71, 89. Bourges. 238. Brabant (Belg.) 22. 82. Brabant. (Noord). 51, 64. 80. 89, 147, 154. 206. Breda. 252. Brugge. 27. 144. Brunswijk. 98. Brussel. 22, 59, 185. Buggenum. 74. Burg. Z. 155. c Corgarff. 125. 238. D Dommelen. 133. Dordrecht 4, 18, 215. Drachten. 244. Drente. 133, 152. 207. 216. Dresden. 70. Dronrijp. 56. 72. Dwingeloo. 206. E Eist (bij Nederbrakel). 86. Elzas. 18. 114, 137. Enkhuizen. 210. Enschede. 207. Ertvelde. 142. Esthland. 64. Etna. 14. Faimingen. 19. 86. Friesland. 47. 50. 150. 199. Ferwerd. 191. 205. 206. 207. 213. 214, Franken. 232. 216, 224, 225. 244. 253. Frankfurt. M. 97. Gaanderen. 210. Galmaarden. 120. Geeraardsbergen. 32v, 93. Gelderland. 207. Geleen. 72. 247. Gerolshofen. 117. Ginneken. 81. Haarlem. 46. 152. Halle. 142. Hamburg. 11, 17, 18. 70. Hanau. 136. Hannover. 88. Hansbeke. 146. Harlingen. 91. Harz. 92, 123. G Goeree-Overflakkee. 153. *s-Gravenhage. 239. Groningen. 6, 9, 50, 51, 56. 74, 119. 122. 152. 153, 189. 206. 224, 241. 243. Grouw. 49. 87. Gulpen. 83. H Heemstede. 155. Heerenveen. 225. Heeze. N.B. 56. Hekelgem. 146. Helmond. 89. Hengelo. G. 125. Hennebergische Land. 17. Herdersem. 227. Herefordshire. 80. Herenthals. 140. Herenthout. 103. 's-Hertogenbosch. 111, 138. Herzele. 140, 154. Hilversum. 91. Hoeksche Waard. 240. Hoeven. 140. Ierseke. 251. Ingelmunster. 237. Joosland. Nieuw- en Sint). Kasterlee. 252. Keulen. 247. Kilder. 129. Kloetinge. 153. Laagkeppel. 109, 215. Leeuwarden. 111, 244. Leiden. 45, 189, 203. Leipzig. 201, 202. Lier. 82, 91, 140, 145v. Holstein. 54, 88. Hoofddorp. 210. Hooge Zwaluwe. 51. Hoorn. 207, 210. Horst. 9, 65, 154. Hozémont. 142. Hulst. 155. I Innsbrück. 86. J 207, 227. K Koburg, 70, 94. Koevorden. 7. Kortrijk. 133. Kreuznach. 136. L Limburg. 9, 12, 50, 51, 52, 64. 74, 80. 91, 93, 103, 132, 143, 151, 153, 154, 209, 232, 235. Lobith. 241. Londen. 102, 103. Lfinerburger Land. 70, 133, 201. M Maarten, St. 21. Maartensdijk. 21. Maasgouw. 103. Maastricht. 81. Mainz. 18, 67. Mechelen. 91, 129. Mecklenburg. 18, 20, 88, 236. Meissen. 70. Meppel. 154, 226. Monte Cassino. 219. Mortsel. 253. Muiken. 143. München. 61, 118, 199, Nederbrakel. 146. Neede. 226. Neeroeteren. 74. Nieuwendam. 55. N Noorbeek. 124. Noordwijk. 122. Nürnberg. 199 ,200. Nijmegen. 76, 207. Oberkamentz. 230. Oberlausitz. 197. Oldenzaal. 154. Ommelanden. 224. O Oosterend. Fr. 132. Ootmarsum. 126. Ostende. 141. Oud-Beijerland. 251. p Pepinster. 83. Pfalz. 116, 121. Pommeren. 121. Raamsdonkveer. 226. Reuver. 52. Riethoven. 133. Roermond. 12, 52, 221. Roesselare. 122. Rome. 79, 103. 117. Saksen. 11. 70, 237. Saint es. 144. Schaffhausen. 200. Schaumburg-Lippe. 88. Scheemda. 73. 88. Scherpenheuvel. 142. Schiedam. 189. Schiermonnikoog. 245v. Schotland. 11, 17. Schouwen. 155. Terschelling. 245v. Pruisen. 6, 9, 80. Puers. 140. Purmerend. 91. R Ronse. 134. Rotterdam. 47, 129. Rouaan. 143. Rupelmonde. 98. Ruurlo. 226. Rijnland. 20, 231, 232. s Silezië. 14. 15. Sittard. 91. 96. Smaland. 250. Spreewald. 138. Stamproy. 74. Staphorst. 215. Stavoren. 228. Stiermarken. 85, 230. Streefkerk. 147. Stuttgard. 30. T Texel. 245v. Tholen. 106. Thorn. 70. Thüringen. 136, 144. Tirol. 25, 68, 88, 97, 114, 115. 235. Utrecht. 48, 148, 188. 253. Valkenburg. 83. Varssenare. 99. Veghel. 51. Venlo. 51. Wadden-eilanden. 245v. Walfaartsdijk. 153. Wannegem-Lede. 141. Warnsveld. 191. Waterland. 188. Weert. 91. 207. Wehl. 129. Westendorp. 46. 47. Yorkshire. 28. 221. Tollenbeek. 182. 217. Tours. 20. Twenthe. 64. 115, 153, 205. 215. u V Vlaanderen. 9, 10. 11. 20. 27. Voorthuizen. 156. Vyve St. Elooi. 141. w Westerhoven. 133. Westfalen. 57, 77. ^Vieringen. 152. Wiesbaden. 18. Willemstad. 153. Woudsend. 226. Wuestwezel. 82. Wijk bij Duurstede. 151. Y Zaandam. 73, 132, 240. Zaanstreek. 131, 132, 204. Zaltbommel. 154. Zeddam. 129. Zeeland. 50, 52, 153. Zeïhem. 125, 226. Zevengebergte. 232. Zuidlaren. 154, 202. Zutfen. 219, 252. Zwaben. 25, 26, 40, 97, 153. Zwolle. 136. Zwijndrecht. (B.) 82. ERRATA. De aandachtige lezer zal wel reeds begrepen hebben, dat abusievelijk de onderschriften van Afb. 51en 52 zijn verwisseld. Afb. 51 geeft den Utrechtschen theerandjeswinkel in zijn tegenwoordige gedaante, afb. 52 vertoont dezen zooals hij vroeger was. Afb. 37 geeft een straatverkoop van Palmpaschen, niet in de 19e, doch in de tweede helft der achttiende eeuw. Verder gelieve men de volgende verbeteringen aan te brengen: Pag. 4, 19e regel v.b. brei, lees: brij. Pag. 10, 9e regel v.b. Kokieltjes, lees: Kokieljes. Pag. U, 6e regel v.b. brei, lees: b r ij. Pag. 20, 3e regel v.b. brei, lees: b r ij. Pag. 61, 15e regel v.b. brei, lees: brij. Pag. 61, 9e regel v.o. breioffer, lees: b r ij o f f e r. Pag. 62, 2e regel vJ>. We'clinachtsmann, lees: Wei fa nachtsman n. Pag. 70, 17e regel v.b. moet geheel vervallen. Pag. 85, 13e regel vi>. brei, lees: brij. Pag. 95, 3e regel v.b. maakt, lees: m a a k te. Pag. 111, 5e regel v.o. Kyrei Eleison, lees: Kyrie E1 e i s o n. Pag. 112, 12e regel v.b. achter, lees: echter. Pag. 114, 11e regel v.b. en, lees: een. De vrome volksverbeelding meende, zooals hierboven reeds werd vermeld, in den langwerpigen vorm der bekende Kerststollen een afbeelding te mogen zien van een wikkelkind en wel speciaal van het Kerstkindje, Het bekendst zijn wel de stollen van Saksen, een langwerpig gebak met een kjerf of kloof. In zijn interessante studie over de Kerstgebakken, aan welke studie ik vele kostbare gegevens heb ontleend, spreekt Dr. Max Höfler uitvoerig over deze stollen, die met het wikkelkind niets te maken hebben, doch een vruchtbaarheidssymbool zijn en uiterlijk nóg wijzen op de rima vulvae. De Saksische stollen worden reeds in 1329 vermeld. In Dresden had jaarlijks op den tweeden Kerstdag dè aanbieding der Stollen aan den koning en de koningin plaats. Deze stollen waren \]/2 Meter lang, wogen 36 pond en werden in 36 stukken gesneden ter verdeeling. Daar de berdding der stollen in den Advent moest geschieden en het gebruik van boter in deze vasten- Advent moifït go^'H?" hpt gfhr"ilf-L hntp' '» d>.». var.ten- periode niet geoorloofd was, wisten de Saksische vorsten reeds in het jaar 1447 opheffing van dit boterverbod te verkrijgen. Ook de Fummeln van Meissen hebben den vulva-vorm. evenals de Schietchen van Hamburg. Deze laatste ontleenen hun naam aan den Schieter, waarmede de bakker, alvorens het deeg in den oven te schieten, de kerf of kloof aanbracht. Verder moeten in dit verband, als vruchtbaarheidssymbolen nog genoemd worden de K i n d s f u s s uit het Lüneburger land en de Palissade van Koburg. Het ruitvormige, vierhoekige broodje, waarin men eveneens een vruchtbaarheidssymbóol meent te mogen zien draagt in Duitsche streken verschillende namen als Mutz — Mutzel — Mutschel — Maulschell — Maultasche — Ohrfeige etc. Uit den aard der zaak fungeerden vroeger deze zgn. obscene gebakvormen ook herhaaldelijk als geschenken aan de bruid bij het huwelijk alsmede aan bezoeksters bij kraamvisites. Tot het Kerstgebak behooren tevens nog de rissen kleine peperkoekjes, die in Thorn bekend zijn onder den naam Katherinchen en aldaar aan de kinderen worden uitgedeeld op den feestdag van Sint Katharina, vier weken voor Kerstmis. Ik zou hier van deze Katherinchen geen melding hebben gemaakt, ware het niet, dat eenzelfde soort gebak ook hier te lande in dezelfde periode voorkomt. Dit zijn de zoogenaamde T o o t e a (Catharina — Cato = Tooten) die in de omgeving van Eindhoven op den feestdag van deze heilige bij mandenvol aan de schoolkinderen worden uitgedeeld door de leden van het Sint Catharinagilde. Vooraf had een wedstrijd in het schoonschrijven plaats. Wie het mooiste schrift kon toonen. kreeg de meeste Tooten. De onkosten dezer feestelijkheid werden bestreden uit een dotatie, n.1. de jaarlijksche opbrengst van een weide, die Tootenveld geheeten werd. Ook harten van fijngekruid gebak en van peperkoek vinden we als Kerstgebak in de verschillende Germaansche landen. Afb. 24. Hart met gelukwensch. (Zweedsch Kerstgebak.) Afb. 24 vertoont een dergelijk koekhart uit Zweden, waarop de heilwensch God Jul (Gelukkig Kerstfeest) geschreven staat. Waar het hart geldt als de zetel der liefde, kan men in het peperkoekhart een symbool zien der liefde, waarmede men elkaar geschenken geeft. Wat nu de speciale broodfolklore van den Kersttijd in Nederland en Vlaanderen betreft, dient er bier op de eerste plaats melding te worden gemaakt van het Kerstbroodje van Geleen. Omtrent dit oude, in het jaar 1842 afgeschafte, gebruik vinden we eenige korte aanteekeningen in het boekje: De Heerlijkheid Geleen van J. Russel. Hierin verwijst hij voor meerdere bizonderheden ook naar de werken van Ecrevisse, zonder helaas de bewuste plaatsen nader aan te geven. Het Kerstbroodje van Geleen werd op den eersten Kerstdag na de Vespers door den koster uit den kerktoren geworpen, nadat het eerst gedurende zes weken in den oven had gelegen, om hard te worden. De jeugd betwistte elkaar het bemachtigen van het broodje met man en macht. Tenslotte hield de winnaar het boven zijn hoofd, uitroepende: Kerstbrood, mijn brood! Deze verwierf zich daardoor den titel van Broodjeskoning. De koster mocht nadien als loon voor zijn moeite in alle huizen een brood gaan halen. In Aalten bakt men op Kerstavond Pilleweggeskes. Dit zijn balvormige, zachte broodjes met bovenop twee pillen in kruisvorm. Ook hier weer trekken de kinderen zingend rond, om als belooning deze broodjes te ontvangen. Het liedje, dat erbij gezongen wordt, luid als volgt: Pilleweggenaovend, offert geld, Geft de kleine kindre wat, Ge ft de grooten 'n schop vör 't gat. fy . De Kerstweggen, Kerstwiggen, Korssewagens etc, verschillende benamingen voor hetzelfde Kerstbrood, komen algemeen voor. Soms snijdt men, zooals bijvoorbeeld te Dronrijp de stukken deeg in plakken vaneen, alvorens deze in den oven te schuiven. Daardoor kunnen de weggen later gemakkelijk in stukken vaneen getrokken worden ter verdeeling. Vermoedelijk wijst ook dit gebruik nog op het oude gemeenschappelijke offermaal. De duivekaters, waarover hierboven reeds uitvoerig werd gesproken, komen in den Kersttijd, vooral in de Noordelijke provinciën in talrijke variaties voor als deux-quatres, krentenkaters. katerbrood enz., meestal met krenten of op andere wijze gezoet, evenals het stroopbrood rudimentaire overblijfselen der oude, zoete offerbrooden. Het fijne duivekaterbrood uit Zaandam (afb. 25) heeft de vier knobbelvormige uitwassen, waardoor dit brood nog als oudheidensch scheenbeengebak te herkennen was. geheel verloren. Toch wijzen ook hier de opgelegde krakelingen Afb. 25. Duivekater (Zaandam). nog op het oorspronkelijke karakter van offerbrood. Wat nu de Scheemter Duvekoater om Nijjoar (afb. 26) betreft: deze duivekater van Scheemda is niets anders dan een gewoon krentenbroodje geworden, waarbij het eenige eigenaardige de op den bovenkant ingedrukte driehoek is. Het is mij helaas met mogelijk, een verklaring voor dezen driehoek te geven. Dezen op te vatten als een symbool der H. Drievuldigheid en derhalve als een kerstening van een oorspronkelijk heidensch gebak, lijkt mij hier te onwaarschijnlijk. Eerder zou men de groote rol, die de driehoek steeds in volksgeloof en magie heeft gespeeld, in dit geval in overweging kunnen nemen. Afb. 26. Duivekater van Scheemda. Behalve de alom, meestal in ruitvorm, voorkomende Timpen, Kersttimpen, T 1 m pkes Timpstoetjes etc., vinden we in de provincie Groningen ook nog een soort dunne langwerpige koekjes als gebak van den Kersttijd, die den naam D o o d e m a n s v 1 n g e r s dragen. Of deze benaming secundair is en dan ontleend aan den eioenaardigen vorm dezer koekjes, dan wel, of men ook hier weer te doen kan hebben met een overblijfsel van het oude menscnenoffer, evenals b.v.b. bij de haarvlecht der vrouw, is zeer moeilijk uit te maken. • , j Ook de Groninger Schoten en Bollen hooren in den Kersttijd thuis. De eerste worden zonder, de tweede mèt krenten qebakken. , . T ■ In zijn Volkskunde noemt prol. Schrijnen nog een Limburgsch koekje, bekend als S t r ij n e of S t r e n e. Ook dit is een baksel voor den Kerst/Nieuwjaarstijd. waarop trouwens nog de naam verband houdende met étrennes (geschenken van den Nieuwjaarstijd) wijst. In Limburg zijn verder nog meerdere gebruiken waaraan uitdeelingen van Kerstgebak zijn vastgeknoopt bewaard gebleven. Zoo trekken in Buggenum nog op Oudjaar de kinderen zingend rond, om R i n g e n (een soort krakelingen) bijeen te zamelen. Men noemt dit oude gebruik Ringzingen. In zijn werk over de zeden, feesten en gebruiken in Limburg vermeldt H Welters de liedjes die hierbij traditioneel waren. Werd er gegeven, dan eindigde het lied met de volgende zegewensch: Vrouw, vrouw, gèft, det ge lang lèft Det ge riek en zalig wèrt. In het tegenovergestelde geval luidde de laatste regel als volgt: Det uch 't hémd aan 't g klèft! Het schenken van molenkoeken door de mulders aan hun klanten en het geven van „ringen" in de herbergen bij den borrel gebeurt eveneens in deze periode. In Neeroeteren krijgen de kinderen op den tweeden Kerstdag (Sint Stefanus) broodjes bij de molenaars. , Het oude gebruik van Stramproy, waar men vroeger in de kerk uitdeeling hield van broodjes aan de kinderen, behoort tot het verleden. ACHTSTE HOOFDSTUK. Herhaaldelijk is er in de vorige hoofdstukken reeds gesproken j over den feestelijken Joeltijd tusschen Kerstmis en Drieli koningen. Al naar gelang men den Kerstdag zelf bij deze dagen telde, of dezen dag bij de telling oversloeg, sprak men van den j Driekoningendag en den Driekoningenavond (6 Jan.) als Dertiendag, Zwölften, Twelfthnight etc. Driekoningen was derhalve de dertiende en laatste dag van den grooten, feestelijken Joeltijd. Dien nacht nam het trekken van Perchta, de vrouwelijke aanvoerder der zielenscharen, ook bekend | onder de namen: vrouw Holle, Holda, Harke, Goda enz., een | einde. De Driekoningennacht was de gevaarlijkste der dertien Inachten en vele der thans nog levende gebruiken op Driekoningen wijzen op de verschillende pogingen, die de oude Germanen ; deden, niet alleen om de geesten gunstig te stemmen, maar ook || om hen te verdrijven en uit te bannen. Nog voor den oorlog zag I men op Driekoningenavond in Vlaanderen alom de vlammende I en smeulende wierookvaten, waarmede de jeugd op straat rondI liep, om, evenals hun heidensche voorouders, de booze geesten uit te rooken. En ook de smulpartijen van dien avond wijzen nog op de oude rijkelijke offermalen, die men, in gemeenschap met dc Ij geesten genoot, om daardoor hun gunsten, wasdom en vruchtli baarheid der akkers te verkrijgen. In Duitsche landen zag men de Perchtenloopers, die, knallend met hun lange zweepen, over de akkers liepen, om deze zoo vruchtbaar te maken. Ook f vrouwen en meisjes lieten zich gaarne door deze gemaskerden slaan (Pfeffern — peperen — inpeperen) ook zonder dat zij als I belooning voor het zich laten peperen een „peperkoek" ontvingen. Soms zelfs moesten zij aan de Perchtenloopers peperkoeken • aanbieden, om deze tot slaan met de roede (de symbolische Btevensroede) te bewegen. Ook in dit slaan was het vruchtbaarheidsbegrip uitgebeeld evenals in de kinderpoppen, die de gemas| kerden de vrouwen aan lange snoeren toewierpen. En dit ver- klaart dan ook het feit, dat men reeds leest van Peperkoek in een tijdperk, toen men de peper als zoodanig nog in het geheel niet kende. Deze koeken waren dus eenvoudig belooningen voor het peperen en geheel afwijkend van het latere P a n i s piperatus (met peper gekruid gebak). Over het zingen met de ster, in onze dagen nog hier en daar in Vlaanderen bewaard gebleven en het rondtrekken van zingende en bedelende kinderen op den Driekoningenavond, behoef ik hier niet uitvoerig in te gaan, dit alles is bekend genoeg, hoewel ook deze gebruiken, helaas, op uitsterven staan. In Nijmegen hoorde ik nog in het jaar 1932 in de volksbuurten het oude liedje van: Op eenen Driekoningenavond, op eenen Driekoningendag Daar zat er Maria Magdalena Op Onze Lieve Heer z'n graf. etc. en Driekoningen, Driekoningen, geeft mij 'n nieuwe hoed! door lichtjesdragende en geldvragende kinderen uitgalmen. Het verraste mij toen. want ik meende, dat deze gewoonte hier reeds verdwenen was. In Vlaanderen hoort men een enkele maal nog wel de spotvarianten op de oude liedjes als: Op eenen Drijkeuningenavond Den bakker sloeg zij' wijf Mee d' heete koekepanne Zoo deerlijk op heur lijf. en Wij kwaomen aon Herodes' deur Zijn broek was kapot en z'n gat zat erdeur. In Engeland trokken nog op het einde der vorige eeuw overal op het platteland de reizende muzikanten rond, die, als belooning voor hun muziek een dronk kregen uit den ouden Wassail Bowl, den kruidwtjnbowl van den Kersttijd, die zoo plechtig op Kerstavond werd binnengedragen en dan gedurende den geheelen Joeltijd gastvrij aan een ieder werd aangeboden. Thans hoort men het oude lied van de Wassail bowl niet meer, dat / vroeger alom weergalmde door de ruime hallen der gastvrije Engelsche kasteelen en buitenplaatsen: Als de bruine bowl, de vroolijke bruine bowl rondgaat, Als bij rondgaat vol en stil, Laat dan de wereld maar zeggen, wat zij wil. Neem dan maar een flinke teug Uit de diepe kan, de vroolijk makende kan. Ge moogt nu vrijelijk zwelgen, en zingen en springen. Wees onbezorgd en vroolijk als een vorst En laat Uw blijde lach vrijuit weergalmen. Dit alles wijst, evenals de feestmaaltijden van den Driekoningenavond nog terug op den ouden Reichemahlsnacht, waarmede de Joeltijd feestelijk werd besloten. Dan kwamen hier de Midwinterstoeten en in Westfalen het Midwinterroggebrood weer op tafel. Immers, het oude gebruik wilde, dat men driemaal at van deze Kerstbrooden, op den Kerstavond zelf, op den Nieuwjaars- en tenslotte op den Driekoningenavond. De resten die er dan nog overschoten gaf men op Lichtmisdag aan de paarden. In den overvloed en de keuze der spijzen, die met Driekoningen op tafel kwamen, bleef nog zeer lang het oude element der zielenspijziging kenbaar. De maaltijden waren overvloedig en de geheele gemeenschap nam eraan deel. Zelfs het vee kreeg zijn deel en wel de zoogenaamde Viehstöri de kleine broodjes, die ook als een soort S t e u e r, of belasting voor de huisgeesten gereed gezet werden. Hoe rijker de maaltijd was, des te meer kwamen de zielenscharen in de goede stemming. Op de eerste plaats Perchta, Wodans gemalin met de stoeten kinderen, die haar steeds vergezelden. Smeert U den buik met vette koeken, zegt het volksgeloof, dan glijdt Perchta's mes erop uit. Hem, die niet feestelijk zwelgde ten bate der geesten, zou Perchta den buik [openrijten. Ir sült vast ezzen, daz ist min bete, Daz iuch Berhte niht trete een zeer oude waarschuwing, waarmede men nog lang rekening hield. Alleen door het nuttigen der „vaste" spijzen, kon men de gunst der zieieg eesten winnen. En behalve met Perchta, de stampende, moest men in den Driekoningennacht eveneens rekening houden met de drie zusters van het Lot, Ainbet, Wilbet en Worbet, bekend als drie witte feeën, wier plaats in christelijke tijden door de drie koningen werd ingenomen. Dit blijkt nog lang uit de koeken, welke dien dag in zwang waren en van welke afb 27 er enkele laat zien. De vrouwenfiguren der verbonden Afb. 27. Driekoningen-gebakken. Lotszusters worden tot mannelijke personen, oorspronkelijk een soort Middeleeuwsche ridders, later een drietal Koningen met de ster in hun midden. Naar men zegt kwam hierbij de zwarte koning in de plaats van de zwarte Hel la der onderwereld Deze drie-figuren-koeken verdwenen in latere tijden geheel, om I plaats te maken voor den bekenden Boonenkoek of Koningskoék. De gebruiken van het koningsfeest in deze Germaansche landen I dragen zoowel Romaansche als Germaansche elementen in zich. In I het oude Rome vierde men in deze periode de Saturnaliën, I uitbundige feesten té*r eere van god Saturnus, waarbij men gewoon I was een f eestkoning door het lot te kiezen. Werd bij deze geI legënheid een slaaf door het lot als f eestkoning aangewezen, dan I werd hij tijdens het feest zelfs door zijn heer bediend en verzorgd. I Daarnaast kan het gebruik van een boon in den feestkoek van I Germaanschen oorsprong zijn. Waar de boonenspijs in den Joeltijd I tot de verboden gerechten behoorde, zag men hem aan het slot I der feestperiode misschien weer met vreugde in den koek verI schijnen. Dit is echter niet meer dan een hypothese, temeer waar I wij reeds in de Middeleeuwen de boonen algemeen gebruikt zien bij het verkiezen van kloostervoogden en andere belangrijke perI sonen. Dat wij een enkele maal een munt inplaats van een boon I in den feestkoek ingebakken vinden, kan zijn oorzaak vinden in het feit, dat ook Driekoningen, voorheen Groot-Nieuwjaar geI heeten, van oudsher een herdenkingsdag der dooden was. De I ingebakken munt kan dan terugwijzen op het oude Viaticum. de doodenmunt. die als reispenning in het hiernamaals den doode I in het graf werd medegegeven. I Naast de Trekbrieven met de kroon, die, vallende buiten het kader van dit boek, hier niet nader zullen worden I besproken, vindt men op tal van schilderstukken, vooral uit de 17e eeuw, den boonenkoek of koningskoék als onmisbaar element der Driekoningenviering. Degene, die na de verdeeling van den I koek het stuk met den boon trof, was dien avond de koning en kreeg de papieren kroon op het hoofd, om aan te geven, dat de lleuling van het feest bij hem berustte. Meestal koos de koning ■ pelt een koningin en vaak ook een geheelen hofstoet, waarbij vooral de nar of zot niet mocht mankeeren. Afb. 28 is een reproductie naar een schilderstuk van Jan Steen. Op deze, minder Ibekende, afbeelding heeft de kleine koning een Duivekater, | het bekende gebak van den Joeltijd, onder den arm. Van oudsher was het de gewoonte, de armen bij deze feestvieringen niet te vergeten. Alvorens men dan ook den feestkoek aansneed, werd er een gedeelte voor de armen afgenomen. Zat fnu toevallig juist in dit stuk de boon verborgen, dan moest het Godsdeel met geld worden losgekocht. In Vlaanderen was het zelfs de gewoonte, vier stukken voor de armen op zijde te zetten namelijk het Ons Heer deel, het Onze Lieve Vrouwe deel, het Sint Jozef deel en een stuk dat den naam van den dorpspatroon kêeeg. Den volgenden dag trokken den alom de arme vrouwen rond, luidkeels roepende om het Onsheerendeel of Gaansdeel (Godsdeel). De stukken werden hun dan uit het venster toegeworpen. (Gaansdeeldag). Ook in Engeland kende men het gebruik van den Twelfthnightking. Hier zette men geweldig-groote koeken op den feestdisch, soms ter waarde van honderden guldens. Het suikerwerk, waarmede de koeken versierd waren, kregen de aasten als gedachtenis mede naar huis. ' In zijn bekend werk over de feesten van het jaar verhaalt Reinsberg-DÜringsfeld van een oud Driekoningengebruik in Herefordshire, waaruit weer blijkt, hoe het vroeger de gewoonte was ook de dieren in de gemeenschappelijke feestviering te betrekken. Na het feestmaal begaf zich namelijk het geheele qezelschap naar den stal, waar de stamos in een afzonderlijke ruimte gevoerd werd. De gastheer, met een beker bier in de hand begon dan een vroolijke toost op den os uit te brengen, terwijl inmiddels de vrienden hetzelfde deden bij de andere ossen. Vervolgens werd een groote ringkoek na velerlei ceremoniën aan de horens van den stamos gehangen. Men kittelde dan den os, opdat hij het hoofd zou schudden. Viel daarbij de koek achterover, dan behoorde deze aan de huisvrouw, viel de koek naar voren, dan mocht de os dezen opknabbelen. In Oostpruisen is het volk van meening, dat het meisje, hetwelk het stuk van den boon treft, spoedig verkeering zal krijgen. De vraag dient thans beantwoord te worden, wat er van al die oude gebruiken in ons land en in Vlaanderen nog is overgebleven. In het Noorden van ons land kent men de Koningskoeken niet meer. Nog in de eerste jaren dezer eeuw adverteerden de Amsterdamsche bakkers in het Alg. Handelsblad, om hun boonenkoeken aan te prijzen, maar het oude gebruik is thans geheel verdwenen. In Noord-Brabant en Limburg komt hier en daar nog wel een Driekoningenbrood op tafel met ingebakken boon of erwt. Wie deze in zijn stuk aantreft, moet een rondje geven. Een eigenaardig Driekon in genbrood vinden we nog in het plaatsje Ginneken in N. Brabant. Dit brood heeft ongeveer den vorm van een ouderwetsch spaarvarken en vertoont in het midden een gleuf, in welke gleuf een stak aarden pijpesteel gelegd is. Ten onrechte beschouwt de Heer D. ƒ. van der Ven te Oosterbeek dit brood als een Uitvaart- of Lijkbroodje (zie Bakkersbondscourant 11 November 1931). Als uitvaartbroodje zou van de ingebakken pijpesteel geen verklaring te geven zijn. Vroeger, toen de kinderen op den Driekoningenavond nog ï zingend en bedelend langs de straten trokken, bakten de bakkers kleine Driekoningenbroodjes, die zij, heet uit den oven, aan de kinderen als belooning uitreikten. Óm de heete broodjes vast te kunnen houden, waren deze op een stuk pijpesteel gestoken. Ingezetenen van Ginneken, die het oude gebruik wilden handhaven, lieten later grootere broodjes van denzelfden vorm voor den Driekoningenavond bakken. Uit traditie werd nu het brokje I pijpesteel midden in de gleuf gelegd, ook al om zoo een steunpunt te hebben voor het brandende koningskaarsje, hetwelk men midden in het broodje stak. Tijdens het branden van het kaarsje werden dan toepasselijke liedjes gezongen en daarna werd het broodje aangesneden en onder de aanzittenden verdeeld. In Maastricht wordt in de herbergen op den Driekoningenij avond nog wel gekaart om den Keuningskouk of het Driekoningenbrood. Soms gaf men hier ook kleine broodjes, ; zoogenaamde Kraine Broodjes aan de klanten ten geschenke. Te Venlo ontvangen de herbergbezoekers Kronen van speculaas (ongeveer 7 c.M.) bij hun borrel. De gewoonte der bakkers, om aan hun klanten Koningskoeken thuis te | bezorgen, is'na den oorlog overal verdwenen. In Vlaanderen heet het Driekoningenfeest voor het dienstpersoneel Zwarte Koningen. Iedere dienstbode en knecht f ontvangt bij die gelegenheid een groot brood, met een boon of I pruimepit erin gebakken, om daarmede bij zijn familie te gaan Koningen. Ook hier echter verdwijnen deze oude gebruiken meer en meer, evenals de gewoonte der bakkers, om aan hun klanten Kronen van koek aan te bieden. Wel waren de Dertiendag en het Driekoningenfeest het officieele besluit van den Joeltijd, doch daarom waren in vroegere eeuwen de feestelijkheden niet ineens van de baarff Aan die naviering, welke soms, zooals in Zweden, nog wel een weekje erbij aanknoopte, dankte waarschijnlijk de oude Koppermaandag zijn ontstaan. De feestelijke eetpartijen en de bedelpartijen van rondtrekkende groepjes waren tenminste van hetzelfde gehalte als in den eigenlijken Joeltijd. Alom gevoelde men nog de behoefte om te Copperen of den Kanneman te makën. twee uitdrukkingen, die niets anders bedoelen, dan feestelijk te zwelgen en volop te eten en te drinken. Dat de luidruchtigheid dien dag hoogtij vierde, blijkt wel hieruit, dat Kiliaen dezen dag Raesmaandag noemde. Om het luieren goed te praten, zeide de volksmond, dat het werk, dien dag verricht, toch zonder vrucht zou blijven; men sprak dus ook van Verloren Maandag in Vlaanderen, in Frankrijk van Le Lundi Perdu. Deze Koppermaandag was de eerste Maandag na het Driekoningenfeest. Op den voorafgaande Zondag werd in de Kathoheke Kerken het evangelieverhaal gelezen van het verhezen en terugvinden van Jezus in den Tempel, zoodat misschien ook dit evangelie op den naam Verloren Maandag invloed kan hebben uitgeoefend. Het ophalen van fooitjes en lekkernijen onder de een of andere leuze, was dien dag algemeen en nadien volgden dan weer feestelijke bijeenkomsten en verschenen overal de vette worstebrooden op tafel. In Vlaanderen is dit gebruik ook in onze dagen nog behouden gebleven, onder anderen te Zwijndrecht in het land van Waas. teAntwerpen en te Lier. In West-Vlaanderen zag men ook de heetebroodjes weer verschijnen, waarover reeds vroeger werd aesoroken. In Wuestwezel was de Verloren Maandag, elders ook wel Lepkensmaandag geheeten. de aangewezen dag voor de oildemaaltijden. waarbij de worstebrooden de hoofdschotel vormden Ook hielden in Belgisch Brabant de herbergiers dien dag open tafel voor hun klanten, die dan gratis hun krachten op het worstebrood konden beproeven. Er gaan verhalen, dat een persoon soms tien tot dertig worstebrooden consumeerde. In ons land is de Koppermaandag zoo goed als vergeten wat wel eigenaardig is, als we in aanmerking nemen, dat dit feest bTonze voorouders zeer geliefd was. Vaak immers hadden zi, aan den Maandag niet eens genoeg, doch namen er ook den Dinsdag nog bij. om te feesten. Vandaar spreekt de bekende Amsterdamsche kluchtspeldichter Brederoo dan ook van Kopperdagen o.a. in zijn Moortje, waar hij zegt: Jou vader was soo milt en soo roijaals, dat hij ons sonder vragen Gaf een nieuwejaar, met een teerpenningh tegen de kopperdagen. Omtrent speciaal feestgebak op deze dagen is hier te lande echter niets bekend, zoodat dit feest hier verder buiten beschouwing kan blijven. Op 17 Januari viert de Katholieke Kerk den feestdag van den Heiligen Antonius Abt. Naar de overlevering luidt, zou Antonius door den duivel in de gedaante van een varken zijn bekoord. Vandaar, dat men hem steeds met een varken ziet afgebeeld en dat in de Middeleeuwen de zoogenaamde Antoniusvarkens, wier opbrengst voor de armen bestemd was, met een bel om den hals, vrijelijk in de steden mochten rondloopen, om zich voedsel te vergaderen. Vandaar ook, dat Antonius de kluizenaar de patroon is tegen de ziekten van het vee. Zoowel in het Zuiden van ons land (o.a. te Gulpen) als in Vlaanderen, worden op zijn feestdag in de kerken broodjes gewijd, die men het vee als voorbehoedmiddel tegen ziekte laat eten. Volgens mededeelingen van F. W. Drijver (Historie en Legende) vervaardigde vroeger een kluizenaar in de omgeving van Valkenburg kleine, steenharde roggebroodjes ter grootte van een gulden, waarop een letter T was ingedrukt. Ook deze werden uitgedeeld als voorbehoedmiddel tegen veeziekten. Te Pepinster kochten op den feestdag van Sint Antonius de boeren na de Hoogmis de zoogenaamde Sint Antonius-wafels, die zij, met dezelfde bedoeling aan het vee te eten gaven. NRGENDE HOOFDSTUK. Februari, ook . Sprokkelmaand, Schrikkelmaand of Lichtmismaand geheeten, staat, althans wat haar Latijnsche taunmg betreft in verband met de reinigingsmaand, die oorspronkelijk bij de Romeinen in deze periode viel. Het was hun oude Ziel e nmaand die op het einde van het jaar viel, waar immers het Romeinsche Nieuwjaarsfeest op den eersten Maart een aanvang placht te nemen. De Romeinen brachten in deze periode talrijke zoen- en reinigingsoffers. Ook de Germanen waren gewoon in dezen tijd offers te brengen, o.a. everoffers aan Fngga. riet is niet met zekerheid uit te maken, of de feestdag van Maria Lichtmis op den tweeden Februari zijn ontstaan dankt aan de Romeinsche dan wel aan de Germaansche feestviering. Opmerkelijk is het wel, dat ook de feestdag van Lichtmis een speciale reinigingsdag was, hoofdzakelijk een feestdag voor de vrouwen en vooral voor die vrouwen, welke, na een kind ter wereld te hebben gebracht, ter reiniging opgingen naar het GodshulsMaria Lichtmis was dan ook de aangewezen dag voor het houden van den Kerkgang. Dat bovendien aan de geheele Februarimaand oude gebruiken verbonden zijn met als ^tergrond de wisseling van het huispersoneel, kan natuurlijk zeer goed verband houden met den ouden Romeinschen Nieuwjaarsdatum De naam Lichtmis van den tweeden Februari kan zoowel betrekking hebben op de feestelijke kaarswijding dien dag m de Katholieke kerken plaats vindend, zoodat de Mis van dien daq werd opgeluisterd door het licht van tallooze waskaarsen als wel op de zwelgpartijen, vroeger op dezen dag gebruikelijk die aan Lichtmis een ongunstige beteekenis gaven. Vooral de vrouwen waren dien dag de baas, het was immers Vrouwen- 1 d a q en huis aan huis hadden feestelijke maaltijden plaats, waarb j I de pannekoek het hoofdgerecht vormde (Onze Lieve Vrouw schudt 1 de panne, roert de panne). Dat vroeger ook de huisgeesten op 1 dezen dag hun offergaven ontvingen, blijkt nog wel uit het in dagen, vermeldde ik reeds het een en ander in het tweede hoofdstuk. Ik sprak daar over de eigenaardige Bubenschenkel van Faimingen in Zwaben en over het feit, dat Blasius aldaar wordt aangeroepen tegen beenbreuken. Meer algemeen is de gewoonte, het gewijde Blasiusbrood te beschouwen als voorbehoedmiddel, om de akkers tegen onkruid, de menschen tegen keelziekte te beschermen. Op den Blasiusberg bij Innsbrück heelt nog jaarlijks' de wijding en verdeeling van broodjes tegen keelziekten plaats. , . , Terwijl ik het Agathabrood reeds vermeldde als voorbehoedmiddel tegen brandgevaar, wordt dit in Duitsche streken ook gebruikt als bescherming tegen korenbrand en bij ziekten die verband houden met de verhitting van het bloed. Terwijl voorheen de geestelijkheid op den vooravond van dezen feestdag naar de bakkerijen trok en aldaar het aanwezige brood zegende, wndt men tegenwoordig het Agathabrood in de kerken De legende zegt dat dit brood gedurende het geheele jaar niet zal schimmelen. Gebeurt dit toch, dan is er in dat gezin een sterfgeval te verwachten. Een enkele maal geeft men het Agathabrood ook mede aan kinderen, die het ouderlijk huis gaan verlaten, om hen te vrijwaren voor heimwee. m Op den negenden Februari viert de Katholieke Kerk den feestdag van de heilige Apollonia. Naar men zegt. werd zij voor haar geloof gemarteld en bij die gelegenheid werden haar alle tanden uit den mond getrokken. Dit verklaart, waarom men naar bij tandpijn ter hulp roept. Speciaal brood op haren f eestdag gewijd is niet bekend. In het Vlaamsche Eist bij Nederbrakel. waar Apollonia bizonder wordt vereerd, trekken op 9 Februari de bedevaarten uit. Zooals steeds in Vlaanderen, is het tegelijk kermis en bakt men dan G e u t e 1 i n g e n. Het beslag voor deze koeken is zoo dun, dat het op de ovenplaat kan worden uitgegoten, vandaar de naam. Deze geutelingen zijn echter geen religieus gebak, doch uitsluitend een kermis-feestgebak. De feestdag van Sint Pieter in den winter (22 Februari) in tegenstelling met 29 Juni, den apostelfeestdag van den zomer, is voor de broodfolklore van weinig belang. Alleen het Friesche stadje G r o u w maakt hierop een merkwaardige uitzondering. Daar immers viert men niet het Sinterklaasfeest, doch neemt Sint Pieter de plaats van dien kinderheilige in. Op den vooravond van 22 Februari rijdt deze, op een wit paard gezeten, door het „alde Grou^", strooit voor de kinderen, bestraft de ondeugden en reikt geschenken enPieterskoeken uit aan degenen, die het hebben verdiend. De oorsprong van dit oude gebruik ligt in het grijze verleden. In den eersten jaargang van De Navorscher is getracht, een enquête te openen, echter zonder eenig succes. Juist de waterrijkheid van plaats en omgeving en de aard der bevolking zou met reden doen veronderstellen, dat men ook hier Sinterklaas, vanouds de patroon der varende lieden als de populaire heilige zou hebben behouden. Natuurlijk kan een hier plaatsgevonden hebbende gebeurtenis of een speciaal feit er de oorzaak van geweest zijn, dat men hier Sint Pieter heeft uitverkoren, doch het is mij niet gelukt, hieromtrent iets met eenige zekerheid vast te stellen. De aanvang der Groote, veertigdaagsohe Vasten viel meestal op het einde der maand Februari of begin Maart. Alvorens men echter den boetetijd begon, nam men eerst nog eens duchtig afscheid van de pret en deed men zich voor het Carni vale, het afscheid van het vleesch, nog eens extra tegoed. De feesten van Carnaval wortelen in den Romeinschen Bacchus-kultus en de specifieke gebakvormen der Bacchanahen kwamen in latere tijden — via de kloosterbakkerijen — in deze Germaansche landen zoowel op Vastenavond, als in den eigenlijken Vastentijd op den voorgrond. Hierbij heb ik vooral het oog op de bekende K r a p f e n (waarvoor een Nederlandsche vertaling minder-goed te vinden is), gevulde bollen, welker vulling afwisselde naar gelang van den tijd van het jaar. In de oudste beteekenis is het een balvormig pangebak. buiten den vastentijd gevuld met honing of vleesch; in de vasten gevuld met fijngehakte groenten of stukjes visch. Van boven werd het baksel met een speciale schaar ingeknipt ter bevordering der smakelijkheid. De vette K r a p f e n der nonnen- kloosters werden in de smoutpan, de magere op de bakplaat van den oven gebakken. Waar men in den balvorm van dit baksel vaak overeenkomst zag met het menschelijk hart. werd de K r a p f e n daardoor tot een toovermiddel in de liefde. Als L i e b e s k r a p f en met geurige vulling moest zij bij den ontvanger wederliefde wekken. Een enkele maal vinden we vermeld, dat een vrouw, die speciaal liefdesgebak vervaardigde, de vulling vermengde met stoffen, j waaraan, naar men in de Middeleeuwen meende, magische krachten verbonden waren zooals b.v.b. menstruale afscheidingen. Dergelijke gebakvormen gebruikte men eveneens, om dieren aan huis te hechten. Een ander Vastenavondgebak met een ouden stamboom zijn de heeteweggen, kruisvormige broodjes, uit fijn meel bereid, die men, vooral in de Diiiteche landen bij het feestmaal at. Reeds eerder wees ik erop, dat het warm-nuttigen dezer broodjes nog in verband staat met de oude gewoonte, de offerspijzen heet op de graven der afgestorvenen te plaatsen. Soms waren deze broodjes driehoekig van vorm. welke vorm misschien nog een overblijfsel is van heidensche, magische opvattingen (vergelijk hiermede den driehoek op de duivekater van Scheemda). In Mecklenburg kochten de mannen zich met deze heeteweggen vrij van het slaan met de levensroede door de vrouwen. Overeenkomstige gebruiken vond men vroeger in Holstein, Hannover en Schaumburg-Iippe. In Noord-Tirol behing men de zweepen, waarmede de slag met de levensroede werd toegebracht met krakelingen, die later eveneens als belooning aan de geslagenen werden uitgedeeld. Zoowel in ons land als in Vlaanderen en Engeland, bakte men op den Vastenavond algemeen pannekoek of spekkoek. In Engeland spreekt men dan ook van Pancake-Day. Andere gebakken van dezen dag waren wafels, poffertjes, worstebrood en broeders met ingebakken spekreepen. De Vastenavond droeg van oudsher niet ten onrechte den naam Bacchusdag of Smuldag. Ondanks den strijd, dien de predikanten reeds kort na de Hervorming tegen de uitspattingen en ongebondenheden van den karnavalstijd meenden te moeten aanbinden, hielden de oude gebruiken van het zich vermommen, het zingen bij de rommelpot en de uitgebreide feestgelagen nog eeuwenlang stand Afb. 28. Jan Steen: DRIEKONINGENAVOND. Een andere verklaring van dit populaire feest zegt, dat niemand minder dan een graaf, de graaf of greef van Halfvasten, in het jaar 1508 te Antwerpen reclame maakt voor de kersversch uit West-Indië geimporteerde rietsuiker. Een suikerzieder, die voor het eerst een scheepslading van deze nieuwe suiker zou hebben laten komen, kon hiervoor geen afnemers vinden, daar men tot dusver alleen de geelachtige Oostersche poedersuiker kende. Hij liet nu talrijke lekkernijen met de nieuwe suiker toebereiden en deelde deze. op Zondag Halfvasten door Antwerpen rijdend, gratis als reclame uit. De naam van dezen zieder zou De Graaf of De Greef geweest zijn. Later, toen men den oorsprong van dit, inmiddels jaarlijks herhaalde gebruik niet meer kende, zou de* Greef een Greevin aan zijn zijde gekregen hebben. Waarschijnlijk echter slaat dit oude gebruik op een vroeger feest, dat wortelt in het heidendom. Heel vroeger immers kende' men slechts twee tijdperken n.1. winter en zomer. En juist in het voorjaar, wanneer de dagen weer wat langer werden en het nieuwe groen zich alom begon te vertoonen, vierde men dan het uitdrijven van den boozen winter. Deze, voorgesteld door een groote stroopop, werd plechtig op een groot vuur verbrand en dan voerde men een andere pop, den zomer en het nieuwe jaargetijde voorstellend, in plechtigen, feestelijken optocht rond. Dat men hierbij lekkernijen aan de kinderen ronddeelde, is wel waarschijnlijk en zoo kan dan ook in het oude gebruik van het uitdrijven van den winter en het feestelijk inhalen van den zomer wellicht de oorzaak worden gevonden van het feit, dat de Vlaamsche jeugd op Halfvasten nog altijd zingt van: De Greef van Halfvasten. Wat heeft hij meegebracht? Een heintjen op een steksken En daar een pluimken op. Mieken, Mieken, tip, tip, tip, (Slaat op de uit hun bed En Janneken in zijn hemdslip. toegesnelde kinderen). En niet alleen de kleinen, maar ook de grooten hebben dien dag feest. Evenals Sinterklaas bij ons, is ook Sintegreef in Vlaanderen de patroon der minnende paartjes. Sinterklaas bracht den Hylikmaker, den huwelijkskoek: en Sintegreef brengt de speculatieventen en de marsepeinen harten bij de liefjes in huis op hoop van zegen! Vaak hebben deze speculaaspoppen nog den ouden vorm van een graaf of een gravin, want de volksverbeelding heeft in den loop der tijden den graaf een gezellin aan zijn zijde gegeven. Immers, een patroon der minnenden, die zelf geen vrouwtje aan zijn zijde had, dat was minder bestaanbaar. Zoo vinden we dan ook op de oude koekprenten, zooals men er nog ziet in het museum van Folklore te Antwerpen, het adellijke paar met kuitbroek en steek, met keurslijf en hoepelrok afgebeeld (Afb. 31). De roeden, waarvan het paar voorzien is, zullen, evenals de roede van Zwarte Piet, den helper van Sinterklaas, weer afspiegelingen zijn van de levensroede, welker slagen immers wasdom en vruchtbaarheid brachten. Vooral, wanneer men den Greef van Halfvasten beschouwt als den representant van den komenden .zomer, het vruchtenbrengende jaargetijde, is dit wel met groote waarschijnlijkheid aan te nemen. De bekende Vlaamsche leute zocht zich natuurlijk ook op dezen volksfeestdag te uiten. En zoo stuurde men dan aan de kwezels, die — de druiven zijn zuur — van geen man iets weten wilden en aan de oude jongejuffrouwen, die haren tijd hadden laten voorbijgaan, ook een vent op Halfvasten-Zondag, maar dan van roggebrood, zoo hard als beton (roggeventen-roggewijven). En was er een bedrogen of teleurgestelde minnaar, die openlijk getuigenis wilde afleggen van zijn wrok, dan zond hij aan het meisje, dat hem versmaad had, een grooten Greef, van grof gerstemeel gebakken. Het evangelie van Zondag-Laetare brengt in de Katholieke kerken het verhaal van de wonderbare spijziging der Galileeërs en de vermenigvuldiging van brooden en visschen. Het bekende Krombroodjesrapenin den Kollenberg bij Sittard op dienzelfden Zondag wordt met dit evangelieverhaal in verband gebracht. Als Zondag-Halfvasten is aangebroken, is het druk in den Kollenberg, een holle weg, welke leidt langs een zevental kleine kapellen, zooals men die overal in het Katholieke Limburg vindt. De ouders wandelen hierheen met hunne kinderen en verbergen op verschillende plaatsen, o.a. bij de Sint Rosa-kapel of het Levetenhoofke (Hofje van Olijven) Krombroor (halvemaanvormige broodjes), die dan door de kinderen mogen worden gezocht en verorberd. Soms ook werpt een verborgen persoon de broodjes voor de kinderen te grabbel. Dit gebruik is ook in onzen tijd nog in volle fleur. Aan den Palmpaasch. den kukelhaan op een stok gestoken, den verkleinden meiboom, zal in het volgende hoofdstuk, in verband met de uitgebreidheid der stof. een afzonderlijke beschouwing worden gewijd. Een eigenaardig Palmzondaggebruik bestond volgens von Reinberg-Düringsfeld vroeger in Bazel en omstreken. Dien dag duurt in de Katholieke kerken de Mis veel langer dan op andere Zondagen, daar de priester tijdens den dienst het evangelieverhaal der Passie Onzes Heeren in zijn geheel leest of zingend voordraagt. Te Bazel werden dan ook voor de kerkgangers een speciaal soort appelkoekjes gebakken, om hun extra kracht en uithoudingsvermogen te verleenen. De hierboven reeds genoemde Krapfen of gevulde meelbollen, werden op den ma geren Witten Donderdag voorzien van een extra-vulling van fijngehakte spinazie (Spinatkrapfen). Waar het volk het eten van honing op dezen dag beschouwde als een voorbehoedmiddel tegen ziekten en ongevallen, at men, vooral in Duitsche streken veelal broodjes, met honing toebereid. De namen dezer broodjes nJ. Judasbroodjesofjudasooren wijzen op het verraad van den apostel Judas op dezen dag. De gezouten krakeling, dien we den geheelen Vastentijd doori op tafel zien verschijnen, draagt gedurende de Stille of Goede Week verschillende passende benamingen, vooral in de Duitsche landen. De krakeling van Palmzondag heet in Zwaben en Tirol Palmbretzel of Eselbretzel, als herinnering aan Jezus' intocht binnen Jerusalem, waarbij Hij, op een ezel gezeten, door de volksscharen met palmtakken werd toegewuifd. De overheid der stad Fraokfurt am Main zond in dezen tijd aan de vreemde kooplieden, die optrokken naar de beroemde üstermesse aldaar, in verband met de onveiligheid der wegen, een geleide van 90 stadsruiters tegemoet, om de vreemdelingen veilig binnen de stadsmuren te brengen. Als belooning voor dit geleide gaf het stadsbestuur aan de gewapende ruiterbende de zoogenaamde G e 1 ei tsbr etz e n ten geschenke. Reeds enkele malen was ik in de gelegenheid, erop te wijzen t dat de volksverbeelding aan den krakeling, den ouden heiligen offerkoek occuke krachten verbond. Vandaar het veelvuldig kra- kelinggebruik, juist in den voorjaarstijd, de vele krakelingdagen en krakeling-markten, die voorheen in deze periode vielen. Nog zeer lang was het in Bohemen de gewoonte, op den F u c h s s o n n t a g, den eersten Zondag der Groote Vasten, broodringen in de boom en te hangen. Dit was een offer aan den vegetatiedemon, hier door een vos voorgesteld (vergelijk hiermede b.v. de koolzaadhaas ten onzent), om op die wijze de vruohtbaarheid der boomen te bevorderen. ,it_ -i Ook had de vastenkrakeling volksmedicinale krachten, speciaal de krakeling van Witten Donderdag bekend als G r ü n d o nnerstagkrengel of Gnappekreng el Men hing deze krakelingen achter de deur en beschermde zoo de huisgenooten gedurende het geheele jaar tegen de koorts. (Afb 32). Nog in de vorige eeuw verscheen in een der Brunswtjksche bladen een advertentie, in welke een lezer echte, ouderwetsche Gnappekreng el te koop vroeg, daar de moderne geenkrachtmeerhebben! Een zeer oud Witte Donderdag gebruik bestaat ook in onze dagen nog in het Vlaamsche Rupelmonde. Dit is het uitwerpen van Apostel brokken. In den middag worden eerst de voeten van twaalf oude mannen, die de twaalf apostelen voorstellen, gewasschen. Deze behoeftigen ontvangen tegelijk een aalmoes. Daarna bestijgt de geestelijkheid de trappen van het stadhuis en werpt vierkante, grove brokken tarwebrood vanaf het stadhuis tusschen de samengepakte volksmenigte, die zeer begeerig is, een brok van dit brood te bemachtigen. Reeds in 1610 vinden we in de stadsrekeningen de onkosten van dit gebruik vermeld en waarechijnlijk is de oorspronkelijke fundatie nog veel ouder. Als uitdeehng heeft dit Apostelbrood echter geen waarde, deze krijgt het eerst, wanneer het moeizaam op de volksmenigte wordt veroverd. Dan hecht men volksmedicinale krachten aan dit brood, al werd het tijdens den strijd ook besmeurd of bemodderd. Uit het begin der 19e eeuw is ons nog een oud rijmpje overgeleverd, op deze brooduitdeeling betrekking hebbend, waarschijnlijk door een. schoolmeester der stad Rupelmonde vervaardigd als schrijfvoorbeeld voor zijne leerlingen. Het luidt als volgtt Het apostelbrokken rapen Waarnaar de menschen staan te gapen, Is hier een aardigheid Van in den ouden tijd. Ge moogt er ook gaan zoeken Maar scheurt er niet Uw broeken, En eet de brokken met profijt In dezen duren tijd. Ook het Vlaamsche plaatsje Varssenare bij Brugge heeft op den Witten Donderdag nog een oud gebruik, met gebak samenhangend. Hieromtrent schrijft J. Pollet in het tijdschrift Biecorf 1930: Ten Noordwesten van Varssenare langs dezen kant van de vaart ligt er een stukske land bekend onder den naam van Koekestukske. We weten met zekerheid, dat deze naam in 1888 reeds algemeen bekend was. Vroeger was dat land eigendom van den Disch: nu behoort het aan de kerkfabriek der parochie. Waarschijnlijk ging dit door een verwisseling, daar dit land met een dubbele stichting of fundatie belast was: een dienst in de kerke en een koekendeeling. De naam van den stichter is in de Dischrekeningen niet vermeld. Het kapitaal, waarover de Disch oorspronkelijk beschikte, bedroeg 21.6.8 pond grooten. Van die som waren 4 guldens bestemd om op Witten Donderdag koeken uit te deelen aan de arme kinderen der gemeente. Die stichting is van het jaar 1742 en staat alzoo vermeld in ae dischrekening van 1753: „Betaelt aan Franoois Raes, ghewezen dischmeester ende door hem raed overgeteld aen mher Ignace de Lespee, ridderheere van Straeten, auditeur deser rekeninghe, omme daer mede te doen eene fondatie tot laste van desen disch van vier guldens s jaers, tot het uytdeelen van koucken telcken Witten Donderdag aende arme kynderen deser p a r o c h i e". Verder vinden we de rekening van den bakker die de koeken leverde: „Voorts betaelt aan Gillis Borgoo over léverynge van witte broot op witten Donderdag 1753 voor dt arme kynderen deser parochie 13 s. 4 d." En nu nog worden telkenjare op Witten Donderdag 's morgens na den dienst in de kerke, de koeken van het Koekestukske door de leermeesters en meesteressen aan de kinderen uitgedeeld in de scholen van de parochie. Alzoo is er nog een oud gebruik bewaard tot groote blijdschap van ouders en kinderen. Afb. 32. a. Romeinsche klooster-vastenkrakeling. b. Vastenkrakeling (Biberach). c. Vastenkrakeling. (Zuid-Bohemen). d. Witte Donderdag-krakeling. (Brunswijk). Dat wij deze restanten van oude brooduitdeelingen juist op den Witten Donderdag nog aantreffen, behoeft in het geheel geen verwondering te wekken, wanneer wij daaromtrent de mededeelingen waarin het bij die gelegenheid uitgedeelde brood was verpakt. Echter is het waarschijnlijker om aan te nemen, dat de korven hun naam ontleenen aan het brood en dat dan ook Maundy weer een verbastering is van het Mandatum, het oude gezang, dat eertijds bij de brooduitdeeling werd aangeheven. In Londen ventte men op Goeden Vrijdag met warme broodjes, die op de bovenkorst een ingebakken kruisje hadden. De naam dezer broodjes was HotCrossBuns. Het volksgeloof meende, dat degene, die op dezen dag geen warme kruisbroodjes at, nog in den loop van dat jaar zou sterven. Aan deze Hot Cross of Good Friday Buns wijdde nog in het jaar 1902 de Vossische Zeitung een uitvoerige beschouwing, welke interessant genoeg is, om er hier het een en ander, vertaald, uit over te nemen: „In sommige dorpen van Engeland wordt het Goede Vrijdagbroodje als genees- en voorbehoedmiddel genoten en bij gelegenheid ook aan het vee gegeven, wanneer er een ziekte in den stal uitbreekt. Sommige bakkerijen verheugden zich in de vorige eeuw in een groote beroemdheid wegens de daar op den Goeden Vrijdag gebakken kruisbroodjes. In de voorstad Chelsea stond voor honderd jaar een bakkerij, die op den Goeden Vrijdag door meer dan 50000 personen bezocht werd, die geen andere dan in de „bunbakkerij" gebakken en met specerijen smakelijk gemaakte broodjes eten en mee naar huis nemen wilden. Het bijgeloof, aan deze kruisbroodjes verbonden spookt ook nog rond in een oude herberg in het Oostelijk deel van Londen gevestigd. De herberg draagt het uithangbord: Bij den zoon der weduwe. De eenige zoon van deze weduwe ging tegen den wil zijner moeder naar zee en wel op Goeden Vrijdag. De goede moeder bewaarde een kruisbroodje voor haar zoon tot den volgende Goeden Vrijdag en telkens weer, als hij niet kwam, reeg zij een versch kruisbroodje aan het koord. Na den dood der moeder gingen de nieuwe bewoners der herberg met de verzameling door, die nu reeds uit 64 berookte Hukken bestaat. Jaarlijks op den Goeden Vrijdag wordt de herberg, die zioh ook overigens in een druk bezoek verheugen mag, door een groote menigte nieuwsgierigen en dorstigen bezocht. Volgens eene overlevering vermaakte een burger van Londen een som gelds, uit welker rente jaarlijks op den Goeden Vrijdag 21 fonkelnieuwe zesstuiverstukken en evenzoovele kruisbroodjes voor 21 weduwen op zijn grafsteen, geplaatst op het Bartholomeuskerkhof in het Oosten van Londen moeten worden gelegd." In deze gevallen is er derhalve nog verband met den dooden-kultus. Ook in ons land kent men thans nog wel in den tijd der Groote Vasten speciaal Vastenbrood, meestal met stroop gezoet, o.a. te Barn e veld, Eihorst en hier en daar dn Noord-Holland. In Vlaanderen kwamen gedurende de vasten Zwarte Vlaaien op tafel, gevuld met donker pruimenmoes. In Herentbout wierp men vroeger tijdens de processie op Palmzondag peperkoekjes en pepernoten uit de torens der beide kerken voor de kinderen te grabbel. In de Maasgouw zond een jongmensen, met huwelijksplannen' rondloopend, op den Palmzondag een Krombroodje aan de begeerde bruid. Viel hij bij de wederpartij in den smaak, dan werd hij met Paschen op de koffie genoodigd. In Limburg was voorheen de Poffert het speciale gerecht van den Goeden Vrijdag. Deze zwaar op de maag liggende baksels werden in kokende olie klaargestoomd. Paasch-Zaterdag bracht voorheen wel de stoeten rondbedelende kinderen, die zongen van: De Dommeldemette, de Vasten is uit. maar eenig speciaal gebak werd hun ter belooning niet uitgereikt. Wel brachten de Paaschklokken uit Rome de gekleurde eieren mede, die de kinderen tusschen het reeds groenende gras mochten gaan zoeken. ELFDE HOOFDSTUK. De Palmpaasch van den Palmzondag is een van de weinige folkloristische gebruiken, met brood samenhangend, dat zich tot in onze dagen heeft weten te handhaven. En ook is de Palmpaasch het voorwerp geweest van een nauwkeurig, wetenschappelijk onderzoek door Mej. Dr. C. C. v. d. Graft, die de resultaten van dit onderzoek heeft gepubliceerd in haar boek Palmpaasch, uitgegeven te Dordrecht in het jaar 1910. Bovendien moeten hier vermeld worden de artikelen van Dr. A. Beets en anderen in het tijdschrift Volkskunde (Deel 12. 13, 16, 17, 18, 19). Voortbouwend op een Palmpaaschtentoonstelling, te Utrecht gehouden in het jaar 1906, heeft Mej. v. d. Graft de grenzen van het Palmpaaschgebied ten onzent nauwkeurig vastgelegd, de verschillende varianten der Palmpaschen op de gevoelige plaat vereeuwigd en de liedjes, die door de kinderen bij het rondtrekken gezongen werden en nog worden, met hun melodietjes opgeteekend. Waar een bespreking der Palmpaaschgebakken in dit boek terwille der volledigheid niet achterwege kan blijven, mag de lezer evenwel niet verwachten, hieromtrent iets nieuws te zullen vernemen. De bizonderheden, in dit hoofdstuk verwerkt, steunen voor het grootste gedeelte op de hierboven vermelde literatuur. In zijn boek Oud Achterhoeksch Boerenleven spreekt Hendrik Willem Heuvel ook over het rondtrekken met Palmpaasch. „Morgen Palmpaschen". ,,'t Is een zachte Zaterdag, stil en betrokken. Jan gaat des namiddags met ons drieën naar het heiveld achter den Kamp en we zoeken uit de jonge dennetjes, die daar in menigte zijn opgeslagen, er elk een mooie uit met vijf strampen in den kop. Zaterdagavond helpen Moeder en Geertje mekaar, om de palmpaschen op te tuigen. De armen van den afgeschilden tak versieren ze met papierknipsels en kunstbloemen. Op de toppen moeten vijf zwaantjes, broodvogeltjes met een krentenoogje; en een rad, een krakeling zeggen we, omgeeft de takken. Wat weten wij ervan, dat de haarvlecht, die deze broodkrans voorstelt, herinnert aan overoude haaroffers, die weer in de plaats zijn gekomen van een bloedig offer, een vrouw of slaaf. Wij beseffen niet. dat de palmpaasch een verkleinde meiboom is, een vruchtbaarheidssymbool, dat met vogel en eieren gesierd het nieuwe leven der lente beteekent en dat de zwaan de vogel der godin Frigga was. Wij zijn als de juichende schare, die Jezus met wuivende palmen begroette, toen Hij, van den Olijfberg afdalend op een ezel de heilige stad binnenreed. Wij zingen op den Palmzondag, als wij onzen Palmpaasch in de buurt omdragen: Pallera, Pallem, Paschen, koerei, ei koerei! Een ei is geen ei, twee ei is een half ei, Maor dree ei is een paoschei. Wij weten niet, dat het „Koerei" in dit liedje de schamele rest is van een litaniegebed „Kyrie eleison!" — Heer ontferm U onzer en dat de drie Paascheieren herinneren aan de Drieéénheid Nog eenige dagen zullen de palmpaschen in de Delftsche vazen op Grootmoeders kast te pronk staan en dan kookt Moeder ons van het gebak een lekker weggenmelkspapje." AA. 33. Palmpaasch uit Tholen met vogel, vlecht en horen. Met deze beschrijving plaatst Heuvel ons ineens midden in de vreugden van den Palmzondag., De versierde broodvogel op een stok gestoken en in feestelijken ommegang rondgedragen is ten deele een overblijfsel van de aloude Meiboomviering, waarbij de versierde Mei-den, als teeken dat de zomer weer was gekomen, in triomf werd rondgedragen. Gezien de tijd. waarin deze Meioptochten plaatsvonden, behoeft het geen verwondering te wekken, dat dit oorspronkelijk heidensch gebruik zich in den loop der tijden verbond met de Katholieke Palmzondag processie, waarbij een houten Christusbeeld, gezeten op den P a 1 m e z e 1 werd rondgevoerd en waarbij de omstanders, zwaaiend met palmtakken, luidkeels zongen: Hosannah, Davids Zoon, gezegend die daar komt in den naam des Heeren! Christus en Zijn opstanding in den Paaschtijd verbonden zich dus met dejoorspronkelijke vruchtbaarheidsfeesten, die de herleving en opstanding der natuur als basis hadden. Waar de palmtak in deze streken onbekend was, sierde men den verkleinden meiboom op met takken van den buxus sempervirens, die ook in Katholieke kerken op den Palmzondag bij de Palmwijding wordt gebruikt. En de oorspronkelijke, in brood verzinnebeelde doodenoffers, die de Germanen in deze periode gewoon waren te brengen, om vruchtbaarheid in het nieuwe jaargetijde af te smeeken, kwamen via de weken der Groote Vasten, ook weer aan den Palmpaasch terecht, zooals wij hierna nog zullen zien. Het is nu wel duidelijk, dat de Palmpaasch in wezen geen eigenlijk Roomsch gebruik is en dit verklaart dan ook het feit, dat men den Palmpaasch meer vindt in de Protestantsche streken boven den Moerdijk dan in het Katholieke Zuiden. Dat er een enkele maal verschil werd gemaakt tusschen een Roomsche en Protestantsche Palmpaasch, zooals in de vorige eeuw te Alkmaar, dient hierbij te worden vermeld. De zoogenaamde Roomsche Palmpaaschvorm bestond hier uit een eenvoudig met een broodvogeltje gekroond stokje, waaraan verschillende lekkernijen en vruchten, alsmede een krentenbroodje gespietst waren. Afb. 33 vertoont den Palmpaasch van Tholen. De vogel van brood met een krentenoog en takjes palm in kop en staart gestoken, draagt verschillende benamingen als Haantje Zwaantje, Eendje, Gansje, Duifje, Weit enhennetje etc. De broodvogel is hier te beschouwen als het symbool der vruchtbaarheid, op den meiboom'geplant en tevens als de aflossing in brood der vroegere, levende offergave. In hoeverre hierbij nu sprake is van een haan of van een zwaan, is niet met groote zekerheid uit te maken. Misschien is de haan hier origineel, waar ook de roode haan (Wetterhahn) gold als afweerder van booze invloeden en als beschermer tegen onweer en andere rampen. Men heeft wel getracht, verband te leggen Afb. 34. Palmpaasch (Neede) met krakeling. tusschen den torenhaan en den haan op den Palmpaasch en dan te wijzen op het feit, dat sommige Luthersche kerken geen haan, maar een zwaan dragen. Dat Luther door Jan Hus een zwaan werd genoemd, kan hierop invloed gehad hebben en zoo heeft misschien ook op den Palmpaasch de zwaan den haan verdrongen. Wat hiervan lij, dat dé broodvogel in den top, haan of zwaan, het oude Germaansche offerdier verzinnebeeldt, staat wel vast. Zoo kan ook het krombroodje of halvemaantje op afb. 33 wellicht als Afb. 35. Palmpaasch (Vlechtkoek) Laag-Keppel. pars pro toto opgevat worden, als de horen van het offerdier, die het geheele dier verving en later symbolisch in brood werd nagebootst. De broodvlecht, ook krakeling geheeten, die vooral in den Achterhoek een onmisbaar bestanddeel uitmaakt van den Palmpaasch (zie ook afb. 34) staat eveneens in verband met de oude heidensche offergaven. Wij dienen daartoe terug te gaan tot onze Germaansche voorouders in de tijden der aller- primitiefste beschaving. Stierf daar de Germaansche krijgsman dan volgden niet alleen enkele slaven, maar ook de vrouw hem in het hiernamaals, om hem ook daar van dienst te zijn Dit menschelijk brandoffer werd in latere periode vervangen door de symbolische haarvlecht als pars pro toto. De haarvlecht van brood, die thans nog 'als k r a k e 1 i n g in het Oosten van ons land den Palmpaasch versiert, is de nabootsina in gebakken deeg van het oorspronkelijke haarvlecht-vruchtbaarheidsoffer. Men heeft vaak getracht, het in den ring geplaatste broodkniis te verklaren als een soort kerstening van een oorspronkelijk heidensch gebruik, echter ten onrechte. Evenmin als het broodrad zelf een afbeelding was der zon, evenmin staat dit kruis met het christendom in verband. Men dient de ingebakken spaken slechts te beschouwen als een middel, om meer steun en stevigheid te geven aan het broodwiel, dat steeds grooter en zwaarder werd. Geheel eenig in zijn soort is de vlechtkoek de Palmpaasch van Laag-Keppel, een vlechtgebak, vierkant van vorm, waarbij de broodvogel in top ontbreekt, (afb 35) Deze vlechtkoek is ongeveer 30 c.M. in doorsnee en de inaewikkelde figuren worden, volgens Mej. v. d. Graft niet in speciale vormen, doch geheel met de hand gemodelleerd De 18e eeuwsche schilder Jacobus Buys, die de verschillende maanden van het jaar heeft afgebeeld, geeft als karakteristiek voor de maand Maart een Palmpaaschverkoop langs de straat. De koopvrouw met haar kruiwagen vol Paaschstaken, tracht deze langs de deur te slijten, (afb. 37). Ook aft. 38 geeft het beeld van den straatverkoop van Palmpaaschstokken op den openbaren weg. Een enkele maal wist de politiek ook dit onschuldig kinderspeelgoed in haar kleinzielig getwist te betrekken. Zoo weten we, dat een koopvrouw ten tijde der Bataafsohe Republiek zich voor den magistraat te verantwoorden had, omdat zij oranjepapier zou hebben gebruikt ter versiering van de door haar verkochte Palmpaschen Zooals ik hierboven reeds zeide, is het oude gebruik, dat de kinderen op den Palmzondag met den kukettaan op een stok loopen, gelukkig nog niet uitgestorven. Wel worden in het Zuiden de Palmpaschen niet meer ter kerke gebracht, om ze te laten zegenen, zooals. dit vroeger gebeurde, maar toch loopen ook de a—^ iiu8 zingend rond met hun Pal m e- ■Afb. 36. Palmpaasch (Hoorn) niet versierd met buxuspalm maar met dennengroen. bessem, Palmhöltje of Palmbos. In Bergen op Zoom werden nog het vorige jaar (1931) op initiatief van de vereeniging voor Vreemdelingenverkeer wedstrijden uitgeschreven voor den mooist versierden Paaschstaak. Zelfs in het hartje van den Amsterdamschen Jordaan trekken de kinderstoeten nog uit met, den broodvogel op een stok. En dan weerklinken nog de oude liedjes op de oude wijs gezonden van: Pallem, Pallem, Paschen, Ei Koerei Nog maar eenen Zondag, dan krijgen wij een ei! Een ei is geen ei, twee ei is een half ei Drie ei is een echt Paaschei! Van de vele variaties hierop, die men alle in het werk van Mej. v. d. Graft terugvindt, vermeld ik alleen nog het typische liedje, medegedeeld door J. Winkler, dat in Leeuwarden omstreeks 1845 gezongen werd. Om het goed te kunnen begrijpen, moet men weten, dat hier reeds op Donderdag voor Palmzondaq met het rondtrekken werd begonnen: Palm, Palm, Donderdag Doe de boer in 't vooronder lag. Palm, Palm, Vrijdag Doe de boer in de brei lag. Palm, Palm, Saterdag, Doe de boer in 't water lag. Ik d'r bij en jou d'r bij Is dat geen mooie skilderij? en dat van Utrecht (overgenomen uit: Halbertsma Paascheieren): Palm, Palm, Paschen Paaschei, Koerei. Een ei wit, een ei zwart Wat een mooie Palmpaschen is dat Jan ter Gouw, die in al deze gevallen het K o e r e i wil verklaren als Kopp er ei, kippenei, vergist zich hier deerlijk. Ei Koerei is wel degelijk een verbastering van het oude Kyrei eleison. dwz. Heer. ontferm U onzer, een oud gebed der Katholieke Kerk. De Palmpaaschmarkten, hierboven vermeld, zijn ook in onze dagen nog niet geheel verdwenen. Zoo kan men. in DenBosch in de week voor Palmzondag nog steeds de haantjes op een stokje langs de straat en op de markt koopen. Ook brengt b.v.b. de Firma Bensdorp een soort fabriekspalmpaasch in den handel, voorzien van een vogeltje van suiker of chocolade. In de ons omringende landen bemerkt men weinig van den Palmpaasch. In Vlaanderen kent men wel het Heintje op een stekske, echter met Sintegreef op Zondag-Halfvasten (zie het betreffende hoofdstuk). Voor Zwitserland vermeldt Dr. A. Beets (Volkskunde jrg. 17) een Balme (Palm), bestaande uit een klein, versierd en van lekkernijen voorzien mastboompje, omwikkeld met gekleurde linten en behangen met religieuse prentjes. Deze palmen worden in de kerk gezegend. De typische broodhaan of broodzwaan ontbreekt hier achter geheel. Het staat nu wel vast, dat het Paaschfeest, in de Duitsche landen O s t e r n geheeten, niet in verband kan worden gebracht eene Germaansche godin Ostara, zooals men vaak, zonder nauwlettend onderzoek en alleen op de beweringen van anderen vertrouwend, heeft meenen te mogen aannemen. De meeste (buiten kerkelijken invloed ontstane) Germaansche Paaschgebruiken laten zich verklaren uit een lente- of voorjaarsfeest, zegt Golther, hetwelk de Germanen, evenals andere volken, vierden, zonder dat dit feest op een bepaalde godheid terug te brengen is. O s t e r n is het tijdstip, dat de zon weer precies in het Oosten opkomt, een voorjaarsfeest ter gelegenheid van het begin van het nieuwe, warme jaargetijde, van de herlevende vruchtbaarheid in de natuur, hetwelk onder meer ook blijkt uit het slaan met de levensroede, dat men in deze geheele periode vindt en waarover in de voorafgaande bladzijden reeds herhaaldelijk is gesproken. Dat men ook op dezen dag nog verschillende Nieuwjaarsgebrüiken kan aantreffen, is wellicht van kerkelijken oorsprong, terwijl ook het Joodsche Pascha hierop invloed kan gehad hebben. Duidelijk is de Joodsche invloed nog te onderkennen in de offerdieren, die, ook in de christelijke periode, nog lang ter gelegenheid van het Paaschfeest worden aangetroffen, namelijk het lam en het bokje. Nog lang slachtten de christenen, naar Joodsch voorbeeld het Paaschlam, waarbij dit Paaschlam dan tot zinnebeeld van den Christus werd gekerstend. Afb. 31 Atu Ai ïreef en Greevin van Halfvasten f, v' °stade- Bollenbakker, fcpre* Mnseu» v. Folklore. Antwerpen.)" blaZeDd °P deD horen- Afb.- 37. Straatverkoop van Palmpaschen in de 2e helft der 19e eeuw (reproductie naar een gekleurde prent van Jacobus Buys). Afb. 44. De bakkerij-folklore in dienst der hedendaagsche reclame. (Blazende bollenbakker, naar v. Ostade). Afb. 49. Afb. 50. j Oud-Groninger Koekwinkel. Oud-Groniger Koekwinkel. (van binnen). (Uit: D. J. v. d. Ven. Neerlands Volksleven).' Dat ex niettemin nog geruimen tijd Joodsche invloeden nawerkten, blijkt wel uit de verbodsbepalingen van den Griekschen patriarch Nerses, die leefde in de 12e eeuw. Ten strengste verbood deze aan de christenen het gebruik van het bloed van het Paaschlam alsmede het besmeren van de deurposten met dit bloed. Behalve Joodsche invloeden, werkten tevens nog de herinneringen aan de oude heidensche bok-offers der Germanen. Men bracht dus de lammeren ter kerke, zegende ze aldaar en liet ze eten Afb. 38. Palmpaasch-handel in den ouden tijd. van het gewijde, demonen-afwerende zout. Na de zegening werden de lammeren geslacht en werden gedeelten der dieren aan kerk of klooster afgestaan als een soort van belasting, waaruit weer het oude Nieuwjaarskarakter van het Paaschfeest blijkt. Oorspronkelijk werden met de overschotten gemeenschappel^ke maaltijden aangerecht en moesten allen van het gewijde vleesch eten, daar het volk hieraan bovennatuurlijke krachten verbond. Het vleesch der Paaschlammeren beschermde tegen talrijke ziekten. Nog in de vorige eeuw werden in Tirol de spijzen van het Paaschmaal in de kerk gewijd. Een enkele maal verving een haas het traditioneele Paaschlam. Later bracht ieder zijn eigen voorraad in een korf mede naar de kerk. v. Reinsberg-Düringsfeld schrijft hieromtrent het volgende (Das Festliche Jahr pag. 152 v.): „Nauwelijks is de morgen-godsdienstoefening geëindigd, of jongens en meisjes, jonge vrouwen en bedaagde matrones, dienstboden en meesteressen verdringen zich om het altaar en zetten er hun korven neer, die met sneeuwwitte doeken bedekt zijn. Soms is het slechts een klein schoteltje, waarop een enkele koek, en stukje vleesch, wat zout en een paar eieren liggen, soms echter ook een geweldige, rijk met groote en kleine rozijnen gegarneerdekoek, waarop een sneeuwwit lammetje van suiker rust, dat tusschen de voorpooten het roode, met een wit kruis gesierde opstandingsvaantje draagt en naast den koek een stevige ham of een flink stuk gerookt vleesch, een groot brood, zout, kruiden en een aantal bontgeverfde eieren, die het geheel tot een vroolijken aanblik maken. Het eenvoudig gekleede moedertje knielt naast de welgedane, rijke boerin en rondom staat de schooljeugd, met open mond het oogenblik verbeidend, dat de zegening voorbij zal zijn. Niet minder ongeduldig wachten de thuisgeblevenen, tot ..het gewijde" komt, want het zou tegen de traditie zijn, reeds vooraf iets ongewijds te gebruiken. Des te hongeriger valt een ieder op den koek aan, als de huisvrouw eindelijk, nadat zij er nogmaals drie kruisteekens over gemaakt heeft, het baksel in stukken gesneden en verdeeld heeft. Daarna komen het vleesch en de eieren aan de beurt, waarvan men voor de zegening de kapjes heeft afgeslagen, opdat de zegen beter zou kunnen inwerken. Iedereen eet met de gedachte, dat er maar eens in het jaar „iets gewijds" ter tafel komt. Het gewijde zout bewaart men zorgvuldig het geheele jaar als hulpmiddel bij ziekten van menschen en vee." Een enkele maal herinnert ook de uitdeeling van Paaschbrood aan het dienstpersoneel weer aan het oude offerkarakter der brooden. Want ook in deze periode treden weer de offerbrooden in de plaats der oorspronkelijke dieroffers. Hier en daar in Bohemen, in Oostenrijk, Beieren en den Elzas kregen de dienstboden speciale Paaschbroodjes (Osterlaibl) bij het opgediende lamsgebraad. Deze broodjes moesten uit fijn, wit meel worden vervaardigd: een donkere meelsoort (teeken van rouw) mocht hiervoor niet worden gebruikt. Meestal was het brood op den bovenkant van kleine indeukingen voorzien ,die met de vingertoppen werden aangebracht. Dit kan nog verband houden met het oude volksgeloof, dat brood, dat aan den bovenkant met de vingertoppen was ingeprikt, de booze geesten afweerde. Het had dan speciale krachten en men gebruikte het ook bij brandgevaar, om, door het werpen van dit brood in de vlammen, uitbreiding van den brand te voorkomen. Dat de Paaschbrooden een enkele maal de afbeelding van een lam op den bovenkant dragen, is begrijpelijk. Oorspronkelijk was dit lam het offerdier der minder gegoeden, later in broodvorm nagebootst (vergelijk hiermede het reeds bij de Kerstgebakken besproken Tdroler L a m p 1 b r o t), terwijl dit in christelijke tijden waarschijnUjk via het Paaschlam der Joden tot het symbool van den Christus werd. Ook de haan komt herhaaldelijk bij de Paaschgebakken voor. Ook dit dier kan oorspronkelijk bedoeld zijn geweest als offerhaan. Later zag men er weer het symbool der vruchtbaarheid in (vergelijk de Erntehahn in Duitsche streken en het Stop pel hanen ten onzent in Twente). De gewoonte, het bloed der oorspronkelijke offerdieren nog zeer lang door het deeg der vervangende gebakken te mengen kan de oorzaak zijn van het feit, dat het Lamsbrood nog lang een roode kleur vertoonde. Veelal echter waren de Paaschgebakken geel gekleurd, waarvoor in den regel saffraan werd gebruikt Dit kan wijzen op het geel van het Paaschei, eveneens een vruchtbaarheidssymbool van den voorjaarstijd. ' Het hierboven reeds vermelde gebruik, dat men Paaschbrood naar de kerk bracht ter zegening, schijnt ook in ons land in vorige eeuwen nog lang de gewoonte geweest te zijn. Althans de naam van het Paaschbrood wijst hierop. In de Middeleeuwen vindt men reeds dit Wyelbrood vermeld. J. P. Schmidt in het jaar 1752 over het wyelbrood schrijvend, zegt dat de oorsprong van dit brood gezocht moet worden in het feit, dat de geestelijkheid, na de langdurige groote vasten er bezwaar in zag, aan de geloovigen weer terstond het gebruik van vleesch en f eestbrood toe te staan alvorens dit gewijd was. In het Middelnederlandsch woordenboek van Verwijs en Verdam worden een tweetal hypothesen ter verklaring van den naam „wyelbrood" gegeven. Volgens de eerste was wyelbrood — wielbrood = krakeling. De andere verklaring komt mij juister voor, n.1.: wyelbrood = wigelbrót — gewijd brood, van nieuw koren gebakken, speciaal de Paaschkoeken of Paaschbrooden. Het feit, dat in de Katholieke Kerk in vorige eeuwen op den Paaschzaterdag het doopsel werd toegediend, kan er de oorzaak van zijn, dat het Paaschbrood een speciaal geschenk werd van peter en meter aan hunne peetkinderen. Tot deze peetgeschenken behoorde nog zeer lang ook de bekende Pompernikkel (bonum paniculum?). Dit broodje, vervaardigd uit roggemeel én honing is een uitzondering op de regel, dat het Paaschgebak niet uit een donkere meelsoort (zie boven) mocht worden vervaardigd. Afb. 39. Duitsche peetgeschenken in broodvorm (Patensemmel). Een Pfalzer spreekwoord zegt: waar het gewoonte is, zegent men ook den Pompernikkel in de kerk. Het feit, dat dit broodje met honing werd gezoet, wijst nog op het oude offerkarakter, evenzeer als de verschillende Patensemmel (peetgeschenk'en in broodvorm) door hun vorm en de knobbelvormige uitwassen aan de einden wijzen op de oude bloedige dieroffers, die later door zoogenaamde Scheenbeengebakken werden vervangen, (afb. 39.) In zijn belangwekkende studie over de Paaschgebakken vermeldt Höfler ook als speciale koeken van den Paaschtijd de Vladen. Dit zijn platte, dunne koeken, met vruchtenmoes bedekt. Oorspronkelijk maakte men inkervingen op den bovenkant en goot daarin het vruchtenmoes (oudhoogd. Flado === offerbrood met vruchtenmoes of honing bedekt). Later maakte men speciale deegslingers op de koeken en goot binnen deze deegslingers de vruchtenspijs. Na de donkere, met pruimenmoes gevulde Vlaaien van den vastentijd, ziet men in Vlaanderen met Paschen weer de zoogenaamde Witte Vlaaien verschijnen. Dat de vladen ook in Zwitserland een geliefd Paaschgebak zijn, blijkt wel uit het feit. dat de Paaschzondag hier Ook Vladenzondag heet. In de Middeleeuwen waren de vladen algemeen als belooning voor de kinderen bij de Paaschspelen, als geschenken aan het personeel en bij uitdeelingen aan behoeftigen. Ook de monniken ra de kloosters kregen de vladen als Paaschgebak in den refter. Te Gerolshofen in Hinterfranken werden de vladen op den Paaschdag in de slotkapel gewijd en daarna op een baar in een soort processie (Fladenprozession) rondgedragen. Zoo droegen de knapen ze vervolgens naar het tevoren aangewezen huis, waar dan in den Paaschmiddag de gemeenschappelijke maaltijd plaats had. Welk een geliefde spijs die vladen na den mageren vastentijd waren, blijkt ook uit het verhaal van een zekeren broeder Paulus, die daarin vertelt, hoe een graaf, die een pelgrimstocht naar Rome deed, tot den Paus kwam. De Paus stond hem toe, een gunst te vragen. vroeg dan, de Paaschvladen reeds op den avond vóór Paschen te mogen eten, wanneer ze nog warm waren, want, meende hij, op den volgenden Paaschdag waren ze niet half zoo lekker meer. De Paus lachte en zeide vervolgens: „Als gij gedurende de geheele Vasten op den Paaschdag wacht, dan kunt ge gedurende den Paaschnacht ook nog wel op de vladen wachten". Het is hier de plaats, om eens te wijzen op een eigenaardig, in vorige eeuwen in deze periode veelvuldig voorkomend gebak, waaraan het volk van oudsher groot magische krachten heeft toebedeeld. Ik bedoel hier de zoogenaamde A.B.C. koeken. {zie afb. 40). Onze afbeelding vertoont een dergelijken A.B.C. koek uit Münohen afkomstig. Behalve het alfabet, in Duitsche letters uitgevoerd, ziet men onderaan den ouderwetschen schoolmeester met zijn stok, naast wien eenige schoolkinderen gezeten zijn. Dit is een keurig stukje bakwerk, zorgvuldig en duidelijk uitgevoerd en onderaan voorzien van een handvat. Kinderen, die door hun goed gedrag daartoe aanleiding gaven, ontvingen Afb. 40. A.B.C. Koek. Geschenk aan schoolkinderen. een enkele maal, vooral tegen Paschen bij het begin van het nieuwe schooljaar, een dergelijken koek, die dan tegelijk als middel diende, om de letters goed te leeren. Bovendien schreef het volk aan het eten van dien koek de kracht toe, dat hij, die hem at, daardoor zou toenemen in verstand. Dit is dus een merkwaardige vorm van volksgeloof en doet denken aan een verhaal, ons overgeleverd uit een Iersch handschrift der 15e eeuw. Columbanus, een heilige der Katholieke Kerk, was aangewezen om in Ierland en Schotland het christelijk geloof te gaan prediken. De groote moeilijkheid was echter, dat hij de talen van die landen niet kon spreken. Geen nood echter! Hij liet een koek bakken, waarop het alfabet van die beide landen geschreven stond. Hij at dien koek en kreeg op die wijze terstond de kracht, om de beide talen te spreken en te verstaan. Dit is er dus een voorbeeld van, hoe men zich een kracht kan verwerven, door het eten van een afbeelding van die kracht. Zoo kwam ook het eten van afbeeldingen van bepaalde heiligen in koekvorm voor bij ziekten, waartegen deze heiligen werden aangeroepen, om er op die wijze van te worden bevrijd. Ook de reeds genoemde A.B.C. koek had niet alleen de kracht, door aanschouwing der daarop afgebeelde letters, deze beter in het geheugen te prenten, maar men verbond bovendien magische krachten aan het eten van den koek. Iets dergelijks gebeurde nog in de vorige eeuw in Baden. Omstreeks Paschen bij het begin van het nieuwe schooljaar, hakte de moeder de letters van den alfabetkoek fijn en vermengde deze met het „Goede Vrijdag-ei", een ei, gelegd in den nacht vóór den Goeden Vrijdag. Dit mengsel, waarbij de kracht dus zoowel in de letters als in het ei zat, werd den knaap te drinken gegeven, opdathij goedzou leeren. Eenzelfde magische kracht kende men wellicht op het Groninger platteland toe aan den Stoetboom (afb. 41). De stoetboom is een kleine boomtak, waaraan klompjes deeg zijn vastgebakken, in den geest van de reeds vroeger besproken Pruisische Nieuwjaarsboompjes. Een kind, dat voor het eerst op school kwam, kreeg een dergelijken stoetboom ten geschenke, (zie K. ter Laan. N. Gron. Woordenboek). Men maakte het kind wijs, dat deze boompjes bij den meester op zolder groeiden. Of hieraan eenige bijzondere beteekenis verbonden was, kan ik niet met zekerheid zeggen. Waarschijnlijk is het echter wel, dat men meende, het kind hierdoor een zekere kracht mede te geven, waardoor het op school goed zou kunnen leeren. Terugkomend op het Paaschgebak, zijn het vooral de eierkoeken, die hier vermeld moeten worden. Ook aan den eierkoek kende het volk bizondere krachten toe. Was iemand ziek, dan moesten die lichaamsafscheidingen, waaraan door het volk de ziekte werd vastge¬ knoopt, in een eierkoek worden verwerkt. Men wierp den koek -dan in het water of gaf dezen aan een hond te eten en schudde zoo de ziekte van den zieke af. Soms ook begroef men Paaschkoeken in den grond ter afwering van onkruid. In het plaatsje Galmaarden in Belgisch Brabant Wijdt men tegen ziekten in het graan en de aardappelen kleine bolletjes van roggemeel, in reeksen aaneengebakken die Sint Pauwelsbroodjes genoemd worden. Wanneer men geen eieren verwerkte in het Paaschgebak, dan gaf men dit gebak meestal toch een gele kleur door middel van saffraan. Ook de Poschweck van Aken (afb. 42) heeft als Paaschgebak een gele kleur. Deze Paschsemmel of Poschweck is door zijn ui terlij ken vorm nog te herkennen als een oude offerkoek en wel als scheen¬ beengebak, substituut van het vroegere, bloedige dieroffer. In Aken was het vroeger een ongeschreven wet, dat de bakkers deze paaschbrooden, die met krenten en oranjesnippers gezoet waren, aan hun klanten tegen Paschen ten geschenke rondbrachten. Toen de bakkers zich in het jaar 1840 aan deze verplichting Afb. 41. Stoetboom trachtten te onttrekken, ontstonden hierdoor zelfs de zoogenaamde Poschwec k- o pstanden. Volgens Max Höfler moet in het gedurende deze periode zoo veelvuldig voorkomende ei niet steeds een symbool der vruchtbaarheid worden gezien. Het is volgens Höfler zeer goed mogelijk, dat ook het ei een pars pro toto is ter vervanging van het werkelijke hoenderoffer. Wanneer men het ei zoo als offergave beschouwt, verklaart dit ook de veelvuldige eiergiften van dezen tijd aan kinderen, kerkdienaars en anderen. En zoo kan ook het binden van een ei in de laatste garf van den oogst een offer zijn geweest aan den vegetatiedemon. Als offerdieren dezer periode kan men ook beschouwen de aan jongens en meisjes geschonken Paaschhanen en Paaschhennen van brood evenals de in den Pfalz voorkomende Paaschhaas van deeg met een ruiter op den rug. Een enkele maal slechts ziet men een menschelijke figuur, zooals het bekende Paaschmannetje, dat een gekookt en meestal gekleurd ei in de armen geklemd houdt. Een enkele keer vinden we in de Duitsche landen Paaschgebakken met vruchtbaarheids-tendenzen en wel Phallus-vormige en ook kloofvormige, die betrekking hebben „ , ~M>- **? . op de rima vulvae. Hiertoe behoort de uit Foschwecken. (Aken) r»_ii 1 / 1 j v * ' Follmeel (meel van den nieuwen oogst) gebakken Poll weck, ook bekend als Osterwolff. In Pommeren wordt dit brood vermeld als de: wulff van den bekkern. In verband met het kerkelijk Nieuwjaarskarakter van het Paaschfeest. mag men dit wolfsbrood beschouwen als een eigenlijk Nieuwjaarsbrood, dat men vermoedelijk aan de zielehonden of fcielewolven ter verzoening gaf. Door het christendom werd dit brood tot een kruisbrood gemaakt als heilbrood tegen de ongunstig op het zaad inwerkende korenwolven. De volksverbeelding zag in de diepe insnijdingen, op dit brood aangebracht, klauwen en werd er op die wijze toe gebracht, het brood weer geheel in den vorm van een wolf te gaan vervaardigen. Het is echter alleen een beschermmiddel tegen den zaad- of korenwolf (loup vert). Later gaven ook de herders dit brood aan hun kudden ter afwering van wolfsbeten. Ook de getande Jodenkoeken rekent Höfler tot het oorspronkelijke Paaschgebak en wel op grond van de eenigszins roode kleur dezer koeken, die terugwijst op het bloed van het Paaschlam, vroeger door de Paaschspijzen gemengd. Voor de volledigheid dient aan het einde van dit hoofdstuk nog melding te worden gemaakt van de in ons land en in Vlaanderen thans nog voorkomende Paaschgebakken. De Paaschmik en het Paaschbrood, voorzien van krenten en rozijnen zijn algemeen en behoeven niet nader omschreven te worden. Uit folkloristisch oogpunt is hieraan niets merkwaardigs. Van de Paaschpoppen en Paaschmannetjes, die eveneens algemeen zijn, maakte ik hierboven reeds melding. Het geven van Paaschbrood door bakkers aan hun klanten is na den oorlog vrijwel in onbruik geraakt. Het zal niet algemeen bekend zijn, dat in vorige eeuwen de overheid een enkele maal meende, het geven van Paaschbrood officieel te moeten verbieden. Zoo werd bij publicatie van baljuw, schout en gezworenen van de hooge en vrije Heerlijkheden der beide Noordwijken, Langeveld en Offern van 26 Maart 1771 het geven van presenten als Paaschbrooden etc. op een boete van vijftig gulden verboden. In het Groningerland verschijnt omstreeks Paschen de Dr ijspintsstoet op tafel, een groot tarwebrood, voorzien van krenten. De -vroegere geschenken der bakkers aan de klanten heetten Poaskestoet. / l4A Ook Vlaanderen heeft geen speciaal Paaschgebak meer. Alleen dient hier nog te worden vermeld, dat men in Roesselare spreekt van Allelujakoeken. van wie de bannock tijdens het rollen brak, zou iets ernstigs overkomen. Misschien ook zou deze vóór den volgenden Beltane-dag sterven. Dat de kinderen den koek niet geheel opaten, doch een stukje achterlieten „voor den koekoek" wijst wellicht nog terug op een oud offer aan den vegetatie-demon, die hier misschien in den koekoek was belichaamd. Ook werd een stuk van den koek mede naar huis genomen en des avonds onder het hoofdkussen gelegd, om zoo van de liefste en van de toekomst te droomen (vergelijk hiermede de dumbcake of Stommekoek van den Sint Jansnacht). Eenzelfde gebruik wordt gemeld uit Daviot. maar hier werden de bannocks daags tevoren gebakken. Wanneer iemands bannock tijdens het bakken brak, voorspelde dit ongeluk. In Corgarff werden de bannocks voor ieder gemerkt. Ook hier werden tijdens het naar benedenrollen voorspellingen gedaan betreffende geluk of ongeluk, sterven etc. Als de bannock viel, alvorens den bodem te bereiken, zou den eigenaar vóór het einde van het jaar iets onaangenaams overkomen; brak de bannock, dan zou hij sterven. Alvorens ze te eten belegde men de bannocks met een snede kaas, die gemaakt was van de melk der geschoren schapen. Voor zonsondergang moest een en ander gegeten worden. Een oude offergedachte is ook nog belichaamd in het gebruik, dat een wandelaar, die over de heuvels trok der hooglanden van Aberdeenshire, een cake van gerstemeel als offer moest neerleggen. Liet hij dit na, dan zou een ongeluk of de dood hiervan het gevolg zijn. De gedachte, het te velde staande gewas door uitdeelingen van brood tegen hagel en andere natuurrampen te beschermen, of hever, de hemelsche machten door milde offergaven gunstig te stemmen, is niet specifiek christelijk. Herhaaldelijk hebben wij reeds in de vorige hoofdstukken gezien, dat ook onze heidensche voorouders met die bedoeling offers — en vooral broodoffers brachten aan hunne godheden. In gekerstenden vorm zien wij deze gebruiken ook in onze dagen nog voortleven in opgerichte hagelkruisen en het uitdeelen van Hagelbrooden aan de behoeftigen. Zoo is ook in het Geldersche Hengelo en Zelhem de Hemelvaartsdag vanouds bekend als liefdadigheidsdag. Sinds het jaar 1559 brengen de tiendplichtige boeren hun brood aan de Mul- d e r s f 1 u i t e, dat later aan de armen van bedde gemeenten wprdt uitgedeeld. Ieder der tiendplichtigen bakt een roggebrood, dat 22 pond moet wegen, doch natuurlijk ook wel zwaarder mag zijn. In zijn Lentefilm heeft de Hr. D. J. v.d. Ven het grootste Hemelvaartsbrood van het jaar 1921 vereeuwigd. Dit woog 76 pond, terwijl de totaal aangevoerde broodvoorraad van dat jaar 2289 pond woog. Toch schijnen in de vorige eeuw de aangevoerde roggebrooden nog veel zwaarder te zijn geweest, immers Jan ter Gouw vertelt hieromtrent het volgende: „Na den middagkerktijd wandelt ieder met zijn brood op den schouder of onder den arm naar de „Hengelsche muilen" dat is zoowat halfweg tusschen de beide dorpen in een heel mooie streek, waar een uitgestrekte gouden graanzee golft tusschen boschjes en landgoederen.'Hier komen ook de beide burgemeesters, vergezeld van de dominees, pastoors, diakenen, armmeesters en schoolmeesters. Ieder legt hier zijn brood neer en de schoolmeesters wegen het. Hij, wiens brood ite licht bevonden wordt, betaalt voor elk pond onder de twee en twintig een boete van dertig cent, maar hij, die het zwaarste brood geleverd heeft, krijgt een flesch witte wijn present. Die geheele massa brood, soms wel vijfduizend pond, wordt onder de armen verdeeld. Volgens oud recht behoort het zwaarste brood (dat somtijds tweehonderd pond weegt) aan de burgemeesters, maar natuurlijk maken die heeren van dat recht geen gebruik en wordt ook dit den armen geschonken. Het overige van den dag wordt in vroolijkheid doorgebracht en dit broodfeest noemt men de „M ulderskermi s". De brooduitdeeling in den Ageler Esch heeft niet op den Hemelvaartdag, maar op Pinkstermaandag plaats. In zijn bekende schetsen over het land van katoen en heide heeft de Heer JJ. van Deinse omtrent deze uitdeeling uitvoerige mededeelingen gedaan. (Uitgave Firma M. J. v.d. Loeff Enschede 1922.) „Zuidelijk van Ootmarsum liggen de boerschappen Groot- en Klein Agelo en westelijk van deze laatste strekt zich de groote heuvelachtige, mooie Ageler Esch uit. Op een open plek, midden in dien rogge-esch komen op Maandag na Pinksteren telken jare des namiddags ongeveer te twee ure de boeren uit de beide bovengenoemde boerschappen tezamen, om aan de armen van Ootmarsum roggebrood uit te deelen, naar men zegt, met het doel, om door het doen van dit goede werk het bevriezen en verhagelen van hun rogge te voorkomen. Toen wij ons (vertelt van Deinse) eens op een Maandag na Pinksteren op weg bevonden, om de brooduitdeeling bij te wonen en de plaats naderden, haalden we al telkens oude vrouwtjes en kinderen in, die zich met kinderwagens of kistjes waaronder een paar raderen, naar den Boa ken spoedden. Ter plaatse aangekomen, vonden we reeds een groot aantal armen op het grasveldje verzameld, oude gebrekkige mannen, vrouwen en veel kinderen, waarvan sommigen nog aan de borst hunner moeder. Moeders met groote gezinnen zijn gewoon, al hun kroost mede te brengen, want elk der aanwezigen krijgt zijn portie. De ontvangst, die ons van het gezelschap ten deel viel, was niet bizonder vriendelijk en weldra begrepen wij, dat men bang was, gefotografeerd te worden. We konden hen dit keer al spoedig gerust stellen en begrepen volkomen, dat het minder aangenaam voor ben zou zijn, op een prentbriefkaart vereeuwigd te worden hetgeen ze vreesden, dat ons doel was. Toch bleven sommigen ons nog achterdochtig begluren en een moeder met twee kinderen hield zich voortdurend in het kreupelboscfaje schuil. Een oude man, dien we aan t vertellen kregen, deelde ons ook mede, dat de boeren dat brood uitdeelen, om zoodoende het bevriezen der rogge te voorkomen en dat dit middel uitstekend hielp, want sedert menschenheugen was de rogge in den Ageler Esch nooit bevroren. Al spoedig kwamen nu de eerste boeren met hun roggebrooden opdagen. Ze droegen die aan een stok, door het brood gestoken op den schouder. Weldra lagen er reeds vijf brooden op het gras neergeworpen, brooden van wel 24 a 28 pond. Echter brengen niet alle dertien, hiervoor in aanmerking komende boeren hun brood ter plaatse, wel vroeger, toen ieder zijn eigen brood vervaardigde. Maar thans komt het voor, dat men een boodschap stuurt, dat het brood bij dezen of genen bakker in Ootmarsum kan worden afgehaald. Toch zouden er nog meer brooden komen. De eigenlijke leider van de handeling was nog niet verschenen en voor die er was, werd niet begonnen. Eindelijk, daar kwam hij aangestapt door een nauw paadje in de rogge, de oude Mannes Lansink van het erve Winkelink te Groot Agclo. Ondanks zijn ruim tachtig jaren, draagt hij zelf nog het brood aan een stok op zijn schouder, evenals de zoon van zijn buurman, die hem vergezelt. Hij heeft van zijn leven al eenige tientallen brooden naar den boaken gebracht, naar hij ons vertelt. Nu wordt er niemand meer verwacht. Zeven brooden liggen op het grasveld, zes zijn beschikbaar bij de bakkers, de uitdeeling kan beginnen, maar Lansink roept: Eerst bidden jongens! Onwillekeurig treden we wat terug en slaan op eenigen afstand het merkwaardige schouwspel gade. De boeren met hunne ontbloote, witte kruinen en de armen, allen liggen geknield op het gras, met den rug naar den weg, het gezicht naar het noorden, in gebed verzonken. Als het gebed is afgeloopen, wordt eerst geteld, hoeveel liefhebbers er zijn. Waxen er in vroegere jaren soms wel tachtig, thans blijken er 26 armen aanwezig te zijn. Er zijn dertien brooden, de verdeeling is dus heel eenvoudig, ieder der aanwezigen krijgt een half brood. In vroegeren tijd hadden de armen uit de beide boerschappen den voorrang en kregen b.v. een heel, terwijl de anderen slechts een half brood kregen, maar sedert er m Agelo gelukkig geen armen meer zijn, krijgen allen evenveel. Even doet zich een bizonderheid voor. Een boer brengt de boodschap mee, dat een oud vrouwtje hem heeft gezegd, dat ze niet meer in staat is, den verren weg naar den boaken af te leggenmaar dat ze toch graag ook haar deel van het brood wilde hebben. Het blijkt een eenigszins moeilijk geval te zijn, men kijkt elkaar aan wil het aan elkaar over laten en schiet niet op, totdat een der oudste boeren beslist, dat het van oudsher de gewoonte is geweest, dat alleen zij, die kwamen, hun deel kregen, dus, dat op het verzoek afwijzend moet worden beschikt en alzoo geschiedde. Ofschoon de boeren alle Katholiek zijn, kunnen de armen van iedere gezindte van de uitdeeling genieten. Achtereenvolgens komen allen nu aan de beurt, en krijgen een aandeel in het aanwezige brood of een briefje, recht gevende op het brood bij een der bakkers. Zoo noodig worden ter plaatse de brooden met een groot mes aan stukken gesneden, Opdat ieder krijgt wat hem toekomt en als alks verdeeld is, knielen nogmaals alle aanwezigen met ontbloote hoofden neer." Ook omtrent de oorzaak van dit oude gebruik heeft de Heer van Deinse een onderzoek ingesteld. Waarschijnlijk is de uit- deeling niet bedoeld om de rogge tegen bevriezen te vrijwaren, maar om bet gewas door het afsmeeken der hemelsche gunsten en het geven van een aalmoes vrij te houden van schade, door hagelslag veroorzaakt. Na een hevige donderbui met hagelsteenen zoo groot als duiveneieren op 21 Juni van het jaar 1738 legden de boeren van Groot- en Klein Agelo, de belofte af, een jaarlijksche brooduitkeering te zullen doen en wel, zegt B. ten Bokum in De Oude Tijd van het jaar 1873, na den bloeitijd der rogge en op de plek zelf, die men daardoor tegen schade verzekeren wilde. Inderdaad is het opmerkelijk, dat bij menschengeheugen de Ageleresch steeds van hagelslag verschoond bleef. De uitdeeling der Hagelbrooden heeft dus zeer zeker dezelfde bedoeling als het oprichten van hagelkruisen en heeft niet alleen in de bovengenoemde buurtschappen, maar met Pinksteren ook onder het bekende hagelkruis van Kilder plaats. In Wehl heeft deze brooduitdeeling onder het kruis in de Lente plaats en in de boerschap Verhuizen bij Zeddam op den derden Mei. De oorlogsjaren met hun rantsoeneeringen waren er enkele malen de oorzaak van, dat de oude uitdeeling niet kon plaatshebben of vervangen moest worden door een uitdeeling van geld. Thans echter is het oude gebruik weer in eere hersteld. Wat verder het gebak van Hemelvaartdag betreft: hieromtrent valt weinig te melden. Reinsberg-Düringsfeld noemt speciaal voor Rotterdam de Hemelvaartbollen. Waar het op dezen dag van oudsher de gewoonte was, te gaan dauwtrappen of dauwtreden en men er met dit doel al heel in de vroegte opuittrok, vervulden de Hemelvaartbollen, als tractatie te geven door de langslapers, op dezen dag wellicht dezelfde rol als de L u i 1 a kbo 11 e n, daags voor Pinksteren, waarover nog wordt gesproken. * ♦ * Op den Zondag, volgende op den feestdag van Maria Boodschap vieren de inwoners van Mechelen hun Kapelleken skermis. tenminste, wanneer deze feestdag niet in de Goede Week valt. In dat geval wordt de kermis uitgesteld tot den Zondag na Beloken Paschen. In de omgeving der stad bevindt zich een kapelletje uit de achttiende eeuw, aan Maria Boodschap toege- het leven onzer voorouders, weet Jan ter Gouw ons te verhalen. De wijze zorg onzer aloude burgervaderen — de keuren van alle bakkersgilden bewijzen het — heeft zich dan ook in dit opzicht geenszins onbetuigd gelaten. Men heeft getracht, den stamboom dezer eenvoudige bollen, of achterlingen zooals onze voorouders ze ook wel noemden, tot in het verre verleden na te speuren. Het was dan ook een plechtig oogenblik, als de bakker met opgestroopte hemdsmouwen en de slaapmuts op één oor, naar buiten trad en, blazend op zijn horen, met luid geschal aan de buurt verkondigde, dat de bollen warm en wel uit den oven te voorschijn gekomen waren. En dit blazen op den horen had zelfs nog een hoogere beteekenis. Het was een symbolische handeling ter eere van den beschermheilige van het gilde. Sint Obertus, de vrome bakker, die later tot bisschop werd verheven. Daarom waren de bepalingen omtrent de samenstelling en het gewicht der bollen zeer streng. In 1652 werd voorgeschreven, dat er geen andere bollen mochten worden gebakken dan van grof meel. Eerst 40 jaar later werd ook het bakken van fijne bollen toegestaan, die echter uitdrukkehjk met een groote F moesten worden gemerkt. En eens scheelde het maar weinig, of er was in Amsterdam zelfs een bollenoproer ontstaan. Het gebeurde op een Zaterdagavond van het jaar 1748. Wel hadden de bakkers behoorlijk op hun horen geblazen, maar toen het bleek, dat de bollen weer eens zes lood te licht waren, kwam de geheele stad in beweging. In allerijl hielden de Heeren van het Gerecht een vergadering op het stadhuis en heten een plakkaat afkondigen, waarin de bakkers de les gelezen werd en aan de burgers beloofd werd, dat zoo iets niet meer zou gebeuren. Voortaan moesten weegschaal en gewichten op de toonbank staan, om den koopers de bollen voor te wegen. Daarmede werd het bollenoproerinde kiem gesmoord en de oproerige menigte, die zich reeds dreigend voor de bakkerswinkels had opgesteld, trok rustig huiswaarts. Behalve in de Zaanstreek en met name in Zaandam, eet men op Pinksteren Luilakbollen of P i n k s t e rb ol 1 e n in Amsterdam en Barneveld; in Alkmaar spreekt men van Acht1 i n g e n. misschien omdat men de bollen meestal bakt aan een schoot van acht stuks. In Limburg eet men met de Pinksterdagen Pinksterkeukskes. in het Friesche Oosterend bakt de bakker een extra Pink s/terbrood. Een speciaal soort Pinksterkoeken kent men, volgens de mededeelingen van Mej. Grolman in de Noordbrabantsche plaatsen Westerhoven. Riethoven en Dommelen. Deze koeken hebben den vorm van een langwerpig krentenbroodje, zijn echter eenige malen grooter Na het Lof van den eersten Pinksterdag komen de kinderen, op hun Paaschbest gekleed, bijeen. De burgemeester houdt dan een toespraak, daarna spreekt een der kinderen een gebed uit. Het hoofd der school roept de namen af en meldt tevens het aantal koeken, dat voor ieder gezin bestemd is, waarna de koeken door den veldwachter worden uitgedeeld. De uitreiking heeft derhalve, evenals de brooduitdeeling in den Ageler Esch. hierboven besproken, een beslist religieus karakter. Zeer goed is het mogelijk, dat ook hier weer een oudheidensch (brood)offer in gekerstenden vorm is blijven voortleven als een uitdeeling aan de kinderen, die we in dergelijke gevallen, evenals de armen, herhaaldelijk zien optreden als plaatsvervangers der hoogere machten, der geesten en zielen. In het Lfinerburger land worden op den middag van den eersten Pinksterdag bij de St. Nicolaaskerk. de oudste kerk der landstreek, zoogenaamde Raderen, koeken in den vorm van een getand rad, verkocht. Op een rechten, blankgeschilden tak wordt een zoo groot mogelijke stapel van deze koeken, die in het midden een gat hebben, rondgedragen. Höfler vermoedt, dat de koeken een afbeelding zijn van het rad van een watermolen en dat het in oorsprong teruggaat op een oud offer der molenaars, opdat zif geen gebrek aan water zouden hebben, teneinde hun molens in beweging te kunnen houden. In Kortrijk houdt men daags na Pinksteren een Peperbollen markt. Dit is wel merkwaardig, waneer men eraan idenkt, dat oorspronkelijk peperkoeken en peperbollen als geschenken dienden voor hen die zich hadden laten Peperen die derhalve de slag met de levensroede hadden ontvangen, welk slaan met de levensroede juist in deze periode veelvuldig voorkwam (vergelijk hiermede het uit het bed jagen en slaan van den langslaper, het najagen van den KlissenboerendeNustekook in Drente). De Zondag na Pinksteren heet in de Katholieke liturgie D r i evuldigheidszondag. In het Vlaamsche Ronse heeft dien dag de RoervanSint Hermes plaats. Dit is de naam voor de groote processie met den F i e t e 1 of F i e r t e 1, de Reliekkast van den Heiligen Hermes. De uitgetrokken processie houdt stil bij een bepaalde hoeve, hoeve van Sint Hermes geheeten. Hier koopen dan de processiegangers langwerpige broodjes bij de dragers van de reliekschrijn en bij de arme lieden, die deze al springend omringen en zoo de krankzinnigen verbeelden. Want Sint Hermes is de patroon tegen krankzinnigheid en men eet deze broodjes dan ook als voorbehoedmiddel. De naam van dit broodje isSpringkoek, hetwelk natuurlijk met bovengenoemd gebruik verband houdt. «.•"'#■.■ i i- t. <. Een andere naam is F i e t e m a r u 1 of F i e t e m a r o 1, die het volk in betrekking gebracht heeft met F i e tel of F i e r t e 1 (zie boven). Anderen zeggen, dat de rolronde Fietemarul een obsceen qebak is en dat het de afbeelding zoü zijn van het mannelijk geslachtsdeel (vit de marol?). In verband met de vele vruchtbaarheidsriten en vruchtbaarheidsoffers dezer periode, is dit volstrekt niet onmogelijk. DERTIENDE HOOFDSTUK. Ongeveer half Juni begint de tijd der zomer-zonnewende. Sint Vitus of Sint Veit, wiens feestdag op den 15en Juni wordt gevierd, is de voorlooper van het Sint Jansfeest. Hoewel Sint Vitus een enkele maal vermeld wordt als een patroon der bakkers, is er op zijn feest geen enkel speciaal brood bewaard gebleven. Volgens Höfler zijn de brooden van den Sint Vitusdag, waarop men vroeger het feest der zonnewende vierde, overgegaan op den Sint Jansdag, waarop de zon haar hoogsten stand aan den hemel [bereikt had. De feesten van deze periode gaan van oudsher samen met offers aan de water- en regengeesten, die de zoozeer verlangde vruchtbaarheid der velden moeten bevorderen. Zoo werkte ook het baden in den Sint Jansdauw krachtdadig. Men mengde dezen dauw ook onder het deeg, waarvan dien dag brood gebakken werd. Het kan voor den aandachtigen opmerker geenszins vreemd heeten dat bij de kerstening van deze heidensche gebruiken en van de offers aan de watergeesten, Johannes de Dooper een rol is gaan verIvullen, doordat men zijn geboortedag (naast Maria is Johannes de Dooper de eenige Heilige, wiens geboortedag herdacht wordt) in dezen tijd geplaatst heeft. De feestdag van Sint Jan op 24 Juni is het middelpunt van den tijd der zomer-zonnewende, den tijd [van den hoogsten zonnestand, van de vuurfeesten en de vreugdevuren op de bergen, waarin vroeger de Germanen offers brachten [aan de watergeesten, zonder dat men hierbij aan vereering der (zon behoeft te denken of de gebruikelijke gebaksoorten hierop kan (terugvoeren. Het was de tijd der offering van katten en van baardekoppen, een periode vol toovermacht, in welke weer, juist pis in den winterjoeltijd, de Wilde Jager en de Schimmelruiter rondtrokken, vergezeld van stoeten geesten en zielen. Het was de tijd, in welken talrijke dieren, die anders slechts rondliepen, door de lucht vlogen, waarin de heksen haar maaltijden hielden, een periode van doodenvereering, gedurende welke men (zelfs nog zwervende geestenschaar ter gelegenheid der Nieuwjaarsperiode, die immers oudtijds reeds omstreeks Sint Michaël, eind September aanving. . , Tot het verzoenend doodenbrood dezer najaarsperiode mag ook worden gerekend het donkere boekweitbrood, genaamd brood van Sint A g a 1, te Voorthuizen in de Veluwe voorkomend op 16 October. Of de naam S i nt A g a 1 misschien een verbastering is van Sint Michaël en het brood een verschoven Sint Michaël — doodenbrood is ? De knechts en dienstboden der boeren van Voorthuizen hebben dien dag (of den betref fenden marktdag) vrij, om de markt te gaan bezoeken, Vroeger kregen ze dan een brood mede, gebakken van de eerste boekweit, die gedorscht was. Het is zeer goed mogelijk, dat ook in dit geval het dienstpersoneel weer in de plaats getreden is der rondzwervende zielen en geesten en dat aan hen, als plaatsvervangers, het oorspronkelijke offerbrood werd ter hand gesteld. In Barneveld had eertijds eenzelfde uitdeeling van boekweitbrood op den Dollen Donderdag, den eersten marktdag van October, plaats. Afb. 46. Aeremstokje van Schouwen. ZESTIENDE HOOFDSTUK. Nu de kalenderfeesten in de vorige hoofdstukken zijn afgehandeld, wordt in dit hoofdstuk een bespreking gewijd aan een ander belangrijk onderdeel der pemmatologie, namelijk aan de koeken gebaksoorten, die in vorige eeuwen menige plaats in ons vaderland en in Vlaanderen een beroemden naam hebben bezorgd. De moderne tijd met zijn geen afstanden meer vreezende verkeersmiddelen heeft inmiddels een einde gemaakt aan de geïsoleerdheid van zoo menige streek en plaats en met het eigen karakter dreigen ook de eigen gebakvormen in den maalstroom der algemeenheid te verzinken... zijn er zelfs herhaalde malen reeds in verzonken. Waar dus in de volgende regels plaatselijke gebakken vermeld worden, is daarbij lang niet altijd met zekerheid te bepalen, of deze nog als zoodanig bestaan. Verder dient de lezer er rekening mede te houden, dat ook bij de kalenderfeesten herhaaldelijk melding gemaakt is van deze gebaksoorten. Zooveel mogelijk zal hiernaar verwezen worden. Ook bij de bespreking der verschillende huiselijke feesten, verderop in dit boek, zullen plaatselijke koekvormen telkenmale ten tooneele verschijnen. Bij het vaststellen der spotnamen in Noord- en Zuid-Nederland maakte ik met vrucht gebruik van de eerbiedwekkende verzameling gegevens, door den Heer Jozef Cornelissen in zijn groot werk over de Ned. Volkshumor bijeengebracht. De alfabetische volgorde der lijst zal, naar ik hoop, het zoeken vergemakkelijken. Nederland. Aalten. Aaltensche moppen. Met Kerstavond: Pilleweggen. Alphen a/d Rijn. Abhensche theewafeltjes. Als er ijs is, bakt men hier dikke pieten, een speciaal ijsgebak. Amersfoort. Het Janhagel-gebak heet hier grove Dirk. De naam van dit baksel is nog steeds niet afdoende verklaard. Misschien is de opeengepakte massa grove suikeren hagelkorrels op den koek in verband gebracht met het gemeene volk, het Janhagel, steeds in massa optredend. Verder komt in Amersfoort een fijn speculaasgebak voor, bekend onder den naam Keesje. Amsterdam. Amsterdamsche korstjes. De Amsterdammers zijn bekend als koeketers. Misschien staat dit in verband met de beroemde Amsterdamsche Sinterklaasmarkt. waarop vooral de koekkramen in grooten getale aanwezig waren. Volgens Justus van Effen ontvingen de Amsterdammers dien naam van de Utrechtenaars, wegens hun belustheid op de Utrechtsche tafelkoek, die zij in de Schoutensteech aldaar bij groote hoeveelheden haalden. Winkels met als uithangbord: d'Amsterdamse koekeeter kwamen herhaaldelijk voor en vertoonden een kop met grooten, open mond, waarin een hand een heelen koek stopte. De Amster- Afb. 47. a, b en c. Arnhemsche Jongens, d. Magere Mannen van Amsterdam. dammers waren trotsch op dien bijnaam en zeiden: beter koeketers dan doodeters. De Amsterdamsche stadspatroon was dan ook de groote koekheilige Sinterklaas. Een langwerpig-gerekte variëteit der krakelingen heette eertijds: Magere mannen van Amsterdam. Deze en te Arnhem de Arnhemsche Jongens zijn enkele vormen, onder welke de Nederlandsche krakeling voorkomt, (afb. 47). Verder kent men te Arnhem de Arnhemsche Meisjes, een zooigebak met fijne suiker bestrooid. Voor de krakeling- en zooigebakken zie men het betreffende hoofdstuk, alsmede afb 4 en 5. DeKlampwegge was een vroeger te Arnhem voorkomend baksel, waarvan pap gekookt werd. Arnemuiden. Peperbollen. Assen. Hanepooten. Asten. Kamraderen, hanen en rollen. (Sinterklaasgebakken). Barneveld. Bij gelegenheid der Barnevelder schapenmarkt eet men hier krentenbollen, aan een schoot aaneengebakken en vandaar schootkrentebollen geheeten. Bergen (N.H.) Berger Duintjes. Naam staat natuurlijk in verband met de omgeving der plaats. BloemendaaL Oprechte Bloemendaalsche kruidnoten. Dit is een zeer oud koekje, hetwelk eenigszins den vorm , heeft van een noot. De kruidnoot is trouwens reeds zeer oud. Ook ;in Haarlem vindt men nog enkele zaken waar ze gebakken worden, doch ouderwetsche menschen beweren, dat ze nergens «zoo lekker zijn als in de kruidnotenbakkerij te BloemendaaL De bewuste bakkerij vraagt Uw aandacht door een uithangbord, waarop, zooals een bekend geschiedschrijver schreef, „een fraai geconterfek trompetter den roem van de Oprechte Bloemendaalsche Kruidnoten uitbazuint". Daaronder staat te lezen: 1Trompetter, meld de kunst Bekroond door ieders gunst; De smaak hier uitgevonden Behaagt aan vele monden. De daar gevestigde brood- en banketbakkerij is zeer oud. Uit He gegevens, welke in het bezit zijn van den tegenwoordigen eigenaar, den Heer Slot, blijkt, dat in 1662 het huys daer de Trompetter uithangt, in den banne van Aelbertsberg (Bloemendaal heette vroeger Aelbertsberg) in eigendom is overgegaan aan Jan I heuniszoon en drie jaar later, zonder dat overdracht plaats had. aan diens zoon Willem Janszoon. Verder vinden verschillende overdrachten plaats van 1665 tot 1707, waarbij vermeld: „Een huys, genaempt de Trompetter, waarin lange jaren de backneeringe is gedaen, voor de som van 720 gulden." Vanaf 1662 tot 1796 hebben elf maal overdrachten van dit huis plaatsgehad, waaruit men geneigd zou zijn. op te maken, dat deze zaak niet altijd even neringrijk geweest is. De tegenwoordige eigenaar woont echter reeds ongeveer 65 jaar in deze zaak. Uit de Haarl. Courant van 8 Augustus 1795 blijkt nog, dat deze kruidnotenbakkerij „zeedert veele jaaren extra voordeelig werd geëxerceert." Borculo. Borculosche tafelkoekjes. Bolsward. Hier werden de inwoners vroeger uitgescholden voor oaljekoeken (oliekoeken), misschien in verband met met de vele oliemolens, die aldaar raap- of üjnoliekoeken voor het vee vervaardigden. Als plagerij reden, wanneer er ijs was, inwoners der omliggende plaatsen soms rond met een oliekoek op de punt der schaats geprikt. Dit werd als een zware beleediging gevoeld en had niet zelden een pak slaag tengevolge. Breda. Bredasche Bliksem. Een verklaring van deze gebaknaam kan niet worden gegeven. Brielle. Brielsche mop. Den Briel is nauw betrokken bij net drama der bloedgetuigen van Gorcum. Men kan de met verfstof roodgekleurde Brielsche mop dan ook waarschijnlijk nog beschouwen als een soort bedevaartsgebak, in verband staande met dit feit. Budel. Budelsche moppen. Bussum. Cornelissen vermeldt Bussumer mondstoppers als plaatselijk gebak en bijnaam der inwoners. Bunschoten. Bunschoter Janhagel. Dalfsen. Dalfser moppen reeds gedurende \]/2 eeuw bekend. Kregen vooral hun bekendheid, doordat zij op jaarmarkten en kermissen gevent werden. De scheldnaam der inwoners is: Dalfser moppen (zonder koppen, zonder ooren. zoo zijn de Dalfser moppen geboren). Delft. JaapmaatjeS. Deventer. Deventer kruidkoek. Een lang en schraal persoon heet Deventerkoek, omdat de Deventer Ellekoeken eveneens lang en smal waren. Daarnaast is bekend de Deventer L a t k o e k. Deze wordt niet afzonderlijk bereid, doch bestaat uit dat gedeelte van het baksel Deventer kruidkoek, dat in de ovens tegen de houten zijlatten aanligt. Het zijn taaie strooken, laag in prijs en een zeer door de jeugd gezochte lekkernij. De Britsche hofdichter Southey, die, toen hij gedwongen was, zijn vaderland te verlaten, naar Holland kwam en zijn intrek nam bij Willem Bilderdijk, schrijft in een zijner brieven ook over de Deventer koek. „Aan dezen koek" zegt hij „is een vreemd vertelsel verbonden. Zijn tezamenstelhng is gewoonlijk den burgemeester van die stad bij uitsluiting aanbetrouwd en wanneer de bakker al de overige bestanddeelen heeft klaargemaakt, wordt de hoofdmagistraat gewaarschuwd, om, gelijk een deel van zijn plicht hem voorschrijft, er dat zekere bij te voegen, waarin de voortreffelijkheid en bijzondere makelij van den Deventerkoek besloten is". Het schijnt echter, dat de mededeelingen van Southey in deze met geheel en al juist zijn. In «ijn tijd had de magistraat alleen nog tot plicht, zich door het nemen van proeven van de echtheid en juiste samenstelling van het Deventer baksel te overtuigen In vroegere tijden echter waren de bemoeiingen der Deventer overheid heel wat grooter. Bizonderheden hieromtrent vinden we in den Overijsselschen Almanak voor Oudheid en Letteren van het jaar 1850. Volgens mededeelingen van Nicolaas Verheijden rii •? t 2°U de Dcventcr koek ongeveer stammen van het jaar 1417. En toen reeds waren er strenge voorschriften omtrent de samenstelling. Zoowel de honingzemers als de mengers en de bakkers stonden onder eede. Er werd nauwkeurig bepaald, hoe de samenstelling van deeg en kruiden moest zijn, dat de lange koeken drie pond, de korte twee pond aan deeg moesten wegen en dat het gebruik van muffe of verstikte rogge ten strengste verboden was. Ook mocht de Deventer bakker niet buiten de stad gaan bakken of laten bakken en was ieder verplicht, zijn eigen merk op de koeken aan te brengen. Dit was wel noodig. want reeds in 1468 begon men in Zwolle de Deventerkoek na te maken en vervolgens te Utrecht en te Amsterdam. De koeken van Amsterdam waren zwaarder van gewicht en mochten niet worden ingevoerd. In Groningen, welke plaats haar eigen koek produceerde, was de invoer van alle vreemde koeksoorten, behalve de koek van Deventer, verboden. Dat de Deventer koek niet alleen in ons land, maar ook daarbuiten zeer gezocht was, blijkt wel uit het groote aantal koeken, dat werd uitgevoerd. In de 17e eeuw was dit het grootst, in latere eeuwen liep het exportcijfer sterk terug. Zoo vinden we voor het jaar 1694 714500 stuks vermeld maar voor 1821 350000 stuks. Zelfs naar de Scandinavische landen vond de verzending plaats. Oorspronkelijk werd alleen peperkoek uitgevoerd, later werden ook kruid- en sucadekoeken naar het buitenland verzonden. Drachten. Drachter koek en Drachter Bollen. Cornelissen vermeldt den naam Drachter bollen als scheldnaam der inwoners. Dokkum. Dokkumer taai. Dwingeloo. (Dr.) Hier worden voor den Zondag luxebroodjes gebakken, die den naam Galletjes dragen. Hoogstwaarschijnlijk staan deze niet in verband met de Joodsche Gallen (Challah). het vlechtbrood. gebruikelijk bij de inzegening van den Sabbath. Misschien houden de galletjes verband met de Hugenooten, die Üch hier in grooten getale gevestigd hebben en die woonden in de thans nog bestaande Fransche huizen. Onder hen zou een Franschman geweest zijn. die bekend was als Isac Foucet of Isaak de Bakker, die uitnemend zoogenaamd Fransen brood vervaardigde. Een en ander combineerd. zou het misschien mogelijk zijn, dat Galletje hier een Hollandsche verbastering is van het Fransche Galette, een speciaal soort koek. Elburq. Pepernoten. ;>■•'* , ... Enkhuizen. Enkhuizer Harinkjes, (afb. 48). Deze J»a?nk>es' ongeveer dertig jaar geleden door een ondernemend banketbakker Afb. 48. Enkhuizer Harinkje. aldaar in den handel gebracht, welke in gedecoreerde trommeltjes verkocht en verzonden worden, wekken herinneringen aan den glorietijd van Enkhuizen, vroeger de haringstad bij uitnemendheid, trouwens, de heraldieke haringen in het stadswapen wijzen nog op deze helaas vervlogen tijden. Ook in zijn Zuiderzeefilm heeft de Meer D. J v. d. Ven zijn aandacht aan dit gebak geschonken en aldaar bakker de Jong met een plaatvol van zijn koekharingen vereeuwigd. Nu ook de Zuiderzeevisscherij door de drooqmalcino en afsluiting ten doode is gedoemd, is de kans op terugkeer van den gouden haringtijd voor Enkhuizen voorgoed verkeken. Zoo kan dan dit boekje wellicht een historische herinnering worden aan den voor altijd voorbijen tijd der groote en bloeiende haringvangsten. Enschede. Enschedesche krakelingen. Werden vooral gebruikt bij verjaardagen van kinderen beneden 7 Jaar. De krakelingen werden op den rechterarm gebonden, bij meisjes met een rose, bn jongens met een blauw lint. Ze mochten eerst den volgenden dag opgegeten worden. Soms bond men zooveel krakelingen op den arm, als het kind jaren oud was. Over het binden van koek op den arm bij verjaardagen, zie verder het betreffende hoofdstuk. friesland (algemeen). Gebak bij ijsvermaak: Kalverpoot. Gouda. Sprits en stroopwafels. Sprits is een „gespoten" (vol Hgd. spritsen) koekje. Groningen (provincie). Groninger Koek (dial. Kouk.) (afb. 49 en 50). Bijnaam der Groningers. Een andere bijnaam der stedelingen is „Grunneger Molboon". Molleboonen zijn paardeboonen, eerst geweekt tot ontkiemen toe, daarna gedroogd en geroosterd. De naam „molleboon" kan misschien ontstaan zijn uit moutboon, mokboon; staat echter wellicht ook in verband met de ..molle" of ijzeren pan, waarin de boon en werden geroosterd. Evenals Deventer zijn L a t k o e k (zie aldaar) heeft Groningen Mn .^Kaantkouk , dit zijn dus de strooken Groningerkoek, die bij het bakken aan de kanten gelegen hebben en daardoor taaier geworden zijn. De Groninger Schoten en Bollen komen algemeen voor de eerste zonder, de tweede met krenten. Groninger Indelkouk is een koek van een pond, zonder sucade, schuin toeloopend aan het eind. Mokken en Doemkes, kleine ronde stroopkoekjes komen eveneens in verschillende plaatsen van Groningen voor. Volgens mededeelingen van K. ter Laan in zijn N. Groningsen Woordenboek zijn vooral de Houkster Mokken (van Maartenshoek) beroemd. Deze heeten elders (Delftzijl) Alexanderneuten. Over de Groningsche Oudewijvenkoek (Olie Wieven) is reeds bij de behandeling der kalenderfeesten herhaaldelijk gesproken in verband met het vroegere, bloedige vrouwenoffer, evenals over de Groninger Sinterklaasgebakken, de Fieterknuten. Verder komen ook langwerpige koekjes, die den naam D o odemansvingers dragen, in de geheele provincie voor. Ook over dit koekje is, in verband met de beendergebakken reeds in het voorafgaande gedeelte gesproken (Zie voor al deze gevallen het uitvoerig register). Den Haag. Cornelissen vermeldt een schuimgebak Haagsche Wind, waarschijnlijk gebakken naar aanleiding van het feit dat de Hagenaars Windhappers heeten. De Haagsche Hopjes danken, naar de legende luidt, hun ontstaan aan den Haagschen baron Hop, die zooveel van koffie hield, dat hij een middel zocht, om het mokka-aroma in vasten vorm te Icxisteillisccrcii» Haarlem. Haarlemmers halletjes en Haarlemmer rooletters. Vermoedelijk is de laatste naam een samentrekking van „roode letters en is het koekje een herinnering aan den Haarlemmer Laurens lanszoon Koster, genoemd als uitvinder der boekdrukkunst. Meer bekend zijn de Haarlemmer H a 11 e t j es. Omtrent dit beroemde plaatselijk gebak ben ik — door de wdwulendheid van den Heer F. du Maine te Haarlem, die bereidwilh^verschillende documenten in bruikleen afstond, alsmede van den Heer H. Chr. Jansen. Redacteur van Het B ank etb a k k e r s b lad, die de documenten bewerkte — in staat, heel wat bizonderheden mede te deelen. Den beiden Heeren hiervoor op deze plaats openlijk dank gebracht! f ,, ,.... * , . Uit de van overheidswege bekrachtigde stukken blijkt, dat het welbekende „Huis met de Luifel", waarin thans nog bovengenoemde Heer du Maine het bedrijf van halletjesbakker uitoefent — in de Kruisstraat te Haarlem, met zijn aardigen huisgeve en Oudhollandsch stoepje en hek — vermoedelijk reeds in de 17e eeuw een halletjesbakkerij geweest is. Uit de oude archieven weten we, dat F„ ^ " met de Luifd" behoorde aan de weduwe van Evert Lomans. Wanneer zij het huis in eigendom verkreeg is nS ^ Wnen T' *f Evert ^°mans 30 Augustus 1693 huwde met MarntjeBarends Geelhuys. Genoemde weduwe vericochT 1 ; December 1750de woning voor ƒ 150.- plus ƒ 900 - hypotheek aan Hessel de Vos. die sedert 1737 was opgenomen in heTrlaar lemsche kciekebakkewgilde. Uit die verkoopakte blijkt tevens dat het hu,s reeds vanouds den naam droeg van „Den BlaauweTSven" welke omstreeks 1830 werd veranderd in ..Huis met de LrireT ' van de volgende eigenaren vinden we vernield, dat de erfoenamen van genoemden de Vos in 1752 het huis verkochten aan ?LV?w9 uJ^ •den «^derjarigen Willem van Limburg, die er hetzelfde bedrijf m uitoefende, evenals de latere bewonek Z«n TlT' ManLBaSIiaanS» hertr°«wde later met Jan Hagens die c5l£, Ta ^m*1 * 1796 *e ten voordeele van de koekbakkers Tot slot nog een advertentie uit de Oprechte Haarl. Courant van 8 Januari 1711, waaruit blijkt, dat het reeds genoemde hïïs werkelijk het oorspronkelijke Halletjeshuis geweest is"£ advertentie luidt als volgt: yeweest is. ueze Eymert van der Schee, wonende te Haarlem in de Korte Veers raat Int oude Halletje, in welck h u v s d e Halletjeskoekjes het eerst gebacken zijn SU/? »«L VT ,naem hebben, maeckt bekent, dat deselve Halhtjes Koeckjes nergens als bij hem te bekomen snn soo delicaat en duursaem blijvende 5, 6 of meer jaeren goet sonder de minste verandering, waardoor deselve na alle vergelegen landen versonden kunnen worden. Die van de voorn. Haüitjes Koekjes gelieven gedient te sijn, kunnen sig of haer aen t voorn, huys adresseeren. Heerenveen. Evenals in andere Friesche plaatsen komt hier de b ;ï,e.*ek voor. Verder als specialiteit van Heerenveen: til a° bt.umLkes1 (Radboud duimpjes, herinnering aan den bekenden Fneschen koning Radboud). De koekjes worden dan Radbod" C9en°men 6611 9edachtenis »Ut j* tón fes Kening „i*'Ha!?9*nï?aC^ Bossche Koek' Bossche Hertogjes of Bosschenaartjes Verder de bekende Bossche Moppen, die gelegenheid der Sint Jansmarkt in de week van 24 Juni (zie aldaar) üint Jansmoppen heeten. ' ^Hilversum. Hilversumsche Schuitbollen. Vooral voor Vastenavond en Hilversumsche koemarkt. Hoorn. Hoornsche Broeder. Cornelissen vermeldt als bijnaam oer inwoners van Hoorn: Hoornsche moppen of Roetmoppen. Horst. L. Voor het Horster Z o m e r b r u u d j e en de Horster Wieuwjaarplats zie het register op deze woorden, ^jwp. Cornelissen vermeldt voor de inwoners van deze plaats ' c>(-^ Olterdissen, A. V. 52, 151. Onnekes, Joh. 224, 241. Onnoozele Kinderen. 57. OogsArood. 153v. Oogstfeest. 11, 153v. Oogstgebak. 153v. Oogsthaan. 115. Oogstkoeken. 153v. Oogstwcg. 154. Oorvijg. 18, 70. Oostwaard, Bakker. 55. Opkes. 13. Opschriften op bakkerswinkels. 187v. Oranjekoek. 167. Ossetong. 18. Ostade, A. van. 131. Ostermesse. (Frankfurter). 97. Ostern. 112. Osterwolf. 121. Ouwe Sunderklaas. 245. Paaschbrood. 114v, 192. Paaschbrood aan klanten. 122. Paaschhanen. 121. Paaschlam. 112. Paaschmannetje. 121. Pain a la Grecque. 179. Palingbrood. 178. Palissade. 70. Palmbretzel. 97. Palmebessem. 109. Palmezel. 106. Palmpaasch. 5. 37, 104v, 124, 248. Palmpaaschliedjes. 111. Palmpaaschoptochten. 248v. Palmpaaschverkoop. 109. Palmzondag. 97. Pancake-day. 88. Panis natalicius. 69. Panis piperatus. 76. Pannekoek. 28, 58, 59, 85, 88. Pantoffeltje. 15. Pap voor het Kerstkindje. 61. Pars pro toto. 4, 17, 37, 64, 65, 68, 121, 250. Part è Dieu. 26. Part des morts. 26. Paschen. 112v. Paschsemmel. 120. Pastoorboterhammeken. 185. Patakon. 10. Patensemmel. 116, 250. Patenwecken. 201. Patrick, St. 239. Pauweisbroodjes, St. 120. Peetebol. 240. Pemmatologie. 1. Peperbollenmarkt. 133. Peperen. 75, 76, 133. Peperkoek. 9. 76, 179, 210. Peperkoekhart. 9, 71. Peper koekhuisje. 233. Peperkoek op de sabel. 241. Peperkooke mennekes. 51. Sollen. 252. Solte koek. 214. Sop. 153. Soulcake. 27, 29. Southey. 161. Speculaas. 43v, 217. Spekkendikkeö. 64. Spendebrot. 26, 221. Spinatkrapfen. 97. Spinthcht. 12, 221. Spintweggen. 12, 221. Spinwijven. 43. Spouwers. 152, 204. Spreekwoorden in verband met bakkerij. 183. Springkoek. 134. Sprits. 163. Steen, Jan. 47, 55, 79. Stefanus, St. 74. Sterrekoek. 29. Steven. 51. Stevenman. 52, 210, 232. Stoepetaart. 142, 183. Stoet. 11, 50. Stoet, Drentsche. 154. 216. Stoetboom. 6, 119. Stoetenbrij. 213. Stoetkeerl. 51. Stoetkörf. 51. Stoetloterij. 51. Stoetwief. 51. Stollen. 11, 69, 138. Stollenrijden. 138. Stommekoek. 125. Stoppelhanen. 115, 153. Strene. 74. Stroopbrood. 72, 177. Stroopbroodjes likken. 90, 91. Stroopwafel. 49. Strijne. 74. Strumpfsohlen. 16. Stuiversbroodje. 85. Stuiverskoeken. 204. Suikerdebol. 203. Sukergoed. 47. Swastika. 250. Taaiman. 49. Taai-taai. 47, 217. Tacitus. 66. Tafelkoek. (Utr.) 48, 148, 158, 17lv. Tarwens. 226. Theerandjes. 48, 171v. Theerandjespapier. 175. Thomas, St. 57. Timmermans, Pelix, 52, 145. Timpen. 67, 74, 221. Timpenbrood. 66, 221. Timpenbrij. 213. Tonnekenbrand. 35. Tooten. 71. Tootenveld. 71. Totenbeinchen. 29. Totenschuh. 17. Trekbrief met de kroon. 79. Tulen. (Wieringer). 152. 177. Tulenmarkt. 152. Turfgebak als wraakneming. 205. Tweebak. 205, 244. Tweebaksluiden. 244. Tweebaksmarkt. 244, 253. Twelfthnight.. 75. Twelftrmightking. 80. u Uithangborden. 187v. Utigst 224. Ursula, St. 247. Udgstbollen. 224. V Vaernewijck, Marcus v. 179. Varkenskoek. 152. Vasten, Groote. 87, 92v. Vastenavond. 87v. Vastenbrood. 103. Vastenkrakeling. 100. Vaste spijzen. 5, 24. Vaudes. 28. 29. Veit. St. 135. Ven, D. J. v. d. 81. 126. 163. 245. Verbondsbrood. 216. Verhuizing. 240. Verhuizingskroon. 241. Verjaringskoek. 202. Verloren Maandag. 82, 251. Verlovingsharten. 211. Vernagelde koek. 141. Veronicabrood. 143. Vetpriezen. 241. Viaticum. 7, 79. Viehstöri. 77. Vlaai. 9, 117, 130, 151, 169. Vladenzondag. 117. Vlans de Messines. 130. Vlechtbrood. 26, 37v, 69, 108. 193, 220. Vlechtkoek. 109. Vogelgebak. 194v. Vollaard. 5, 9. 62, 208. 210. Vollerte. 11. Vonkenring. 93. Vonkenslaan. 93. Vormsel. 240. Vrouwendag. 84. 237. Waling Dykstra. 265. 208. 224, 225, 240. Walther v. d. Vogelweide. 26. Washington. 239. Wassail bowl. 76. Waterkoek. 141. Waterman. 137. Wecken. 39, 69, 92, 137, 213, 221. Weckenkerlchen. 232. Weddingcake. 216. Weggenbrij. 213. Weggeven der ziekte. 141. Weiblein. 50. Weihnachtsmann. 61. Wekingsspende. 26. Wekkeman. 52, 210.(23*). IJzerkoeken. 7v. Vrouwenoffer. 4, 9, 17, 37. Vrouwtje van Stavoren. 228. Vruchtbaarheidsdemonen. 11. Vruchtbaarhejdsoffers. 40. Vrijgebruiken en koek. 147v. w Welters. H. 74. Wennink, K. H. 46. Wèreme wej(j bloazen. 89. Wilde Jacht. 5, 11, 19, 24, 42. 64, 135, 233. Wilde mannetjes. 42. Wilmet, Louis. 41. Winterzonnewende. 60. Witte Donderdag. 97v. Wodan. 5. 11, 24, 42, 61. 64. 233. Wolfstand. 238. Worstebrood. 64, 89. Wulff van den bekkern. 121. Wijding van spijzen. 114. Wijelbrood. 115. IJ IJsmoppen. 177. z Zaadfooi. 153. Zidebrood. 26, 27. 29, 198, 222. Zielenmaand. 84. Zieltjeskoek. 27v. Ziepesjprengert. 52. Zoepenbrij. 213. Zomer-Jwonnenfeest. 136. Zomerbruudje. 154, 167. Zo m er-zonnewende. 135V. Zeister bisons. 178. Zooioffer in koekvorm. 4, 17, 18. Zout. 113. Zuiden, Mej. Sara van. 210. Zuidlaarder bollen. 168. Zwarte koningen. 81. Zwarte vlaai. 103, 151. Zwölften. 2, 75. Zwijnof f er. 62v. AARDRIJKSKUNDIG REGISTER* Zie ook het aanvullend alfabetisch register op pag. 157v. Aalbeke. 142. Aalst. 21, 58, 251. Aalten. 72, 198. Aberdeenshire. 125. Achterneed. 124. Ageler Esch. 126v, 133. Aken. 120. Alkmaar. 106. 132, 227. Amand. (St. lez Flëurus). 41. Ameland. 245v. A Amsterdam. 4, 27-, 48, 111, 132, 148, .151, 190, 191, 207, 223, 227, 239, 240, 248v. Antwerpen. 82, 90, 91, 92, 94. 95. 96. Ardennen. 140. Arnhem. 4, 18, 45, 89, 215. Augsbrug. 42*. Axel. 147. B ?aden- 119' Barneveld. 103. 132, 157, 226, Bampton. 241. 240. Pag. 136, 16c regel v.b. Pag. 163, 11e regel v.b. Pag. 163, 15e regel v.o. Pag. 183, He regel v.o. Pag. 199, 6e regel v.o. Pag. 201, 8e regel v.o. Pag. 211, 3e regel v.o. Pag. 212, 2e regel v.o. Pag. 213, 6e regel v.o. Pag. 214, 15e regel v.o. Pag. 214, 11e regel v.o. Pag. 232, 3e regel v.o. brei, lees: b r ij. dit boekje, lees: dit koekje, lees: bijnaam der Groningers: Kouketers. Janhangel, lees: Janhagel, worde, lees: worden, welde, lees: weelde. Bis ich hab erwischt, lees: Bis ich dich hab erwischt. papin, lees: pap in. kust, lees: knust, geschenke, lees: geschenken, stuken, lees: stukken, kerstenden, lees: gekerstende n. INHOUDSOPGAVE. Ie Hoofdstuk. De Nieuwjaarsperiode. Sint Michaël. ... 1 (2§) Hoofdstuk. Heiligenbrood. St. Hubertus. St. Maarten. 13 (^Hoofdstuk. Allerheiligen — Allerzielen 23 (^Hoofdstuk. Allerzielenbrood in de Germ. landen. ... 29 5e Hoofdstuk. De gebakvormen van het Sinterklaasfeest. 42 @ Hoofdstuk. De brooden van den St. Luciadag. — St. Thomas — Onnoozele Kinderen. 53 7e Hoofdstuk. De Joeltijd en het Kerstfeest 60 8e Hoofdstuk. Driekoningenfeest. — Koppermaandag. ... 75 9e Hoofdstuk. De feestdagen der Februari-maand — Vastenavond 34 \10e) Hoofdstuk. Feesten en broodvormen der Groote Vasten. 92 11e Hoofdstuk. De Palmpaasch. — Paschen 104 ^2> Hoofdstuk. Beloken Paschen. — Meidagviering. — Hemelvaartdag. — Pinksterfeest. — Drievuldi gheidszondag 2 23 13e Hoofdstuk. Midzomer en St. Jansdag I35 14e Hoofdstuk. Bedevaarten en kermissen. ... ... 139 15e Hoofdstuk. De gebakvormen van den oogsttijd. ... 153 ( 16e poofdstuk. Plaatselijke koek- en gebaksoorten in Nederland en Vlaanderen — zegswijzen en spreekwoorden, met de bakkerij in verband staande. 157 V. 17e/Hoofdstuk. Opschriften en uithangborden der bakkerijen 187 • \i8eJHoofdstuk. Joodsch feestgebak 193 yT9e Hoofdstuk. Gebakvormen bij geboorte, kraambed, kraamvisite, doop en verjaardag 197 20e Hoofdstuk. Gebakvormen bij verloving en huwelijk. 211 21e Hoofdstuk. Begrafenisgebak 218 22e Hoofdstuk. De beteekenis van het brood in het volksgeloof 228 23e Hoofdstuk. Brood en gebak bij verschillende gelegenheden 239 Aanvullingen. 245 Personen- en Zakenregister. 255 Aardrijkskundig Register 275