DE NEDERLANDSCHE GEMEENTE IN DE NEGENTIENDE EN DE TWINTIGSTE EEUW D.KOOIMAN ALPHEN AAN DEN RIJN N.SAMSOM N.VC DE NEDERLANDSCHE GEMEENTE IN DE NEGENTIENDE EN DE TWINTIGSTE EEUW DE NEDERLANDSGHE GEMEENTE IN DE NEGENTIENDE EN DE TWINTIGSTE EEUW DOOR D. KOOIMAN LID VAN GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE NOORDHOLLAND UITGAVE TER GELEGENHEID VAN HET VUFTIG-JARIG BESTAAN VAN DE INRICHTING VOOR DE GEMEENTE-ADMINISTRATIE VAN N. SAMSOM n.v. TE ALPHEN AAN DEN RIJN - i NOVEMBER 193a VOORBERICHT Uitgever en schrijver achtten gewenscht, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van Samsoms inrichting voor de gemeente-administratie in het licht te geven een samenvattende beschouwing van hetgeen de gemeente vóór en in dat tijdvak was en van hetgeen zij thans is. Op verzoek van den uitgever heb ik mij gaarne tot het schrijven van zoodanige beschouwing gezet, puttende daarbij ook uit eigen ervaring gedurende 35 jaarDe bedoeling was geenszins, te treden in veel bijzonderheden van de wettelijke regelingen, op de gemeente betrekking hebbende. Daarvoor dienen andere uitgaven. Het werkje tracht den lezer de gemeente in verschillende tijden te laten zien in vogelvlucht. Tot dat einde geeft het in groote trekken een overzicht van de gemeentelijke taak voorheen en thans. Het wil daarbij bepaaldelijk ook in het licht stellen de hoogst gewichtige plaats, welke de gemeente inneemt — en behoort in te nemen — in het bestuur van onzen staat, en den grooten omvang van de zoo heel mooie gemeentelijke taak. De bestuursreglementen, welke aan de gemeentewet voorafgingen, zijn weinig bekend. Hierin vond ik mede aanleiding, uit die reglementen verscheidene voorschriften mede te deelen en deze voorschriften ook te vergelijken met hetgeen (in de gemeentewet) op die voorschriften is gevolgd. Uit bedoelde reglementen kan ook voor een goed deel worden opgemaakt wat destijds was gemeentelijke praktijk. Aan de praktijk ten platten lande tijdens het bestaan van die bestuursreglementen — een praktijk, weinig bekend — ruimde ik daarenboven eenige plaats in door vermelding van enkele destijds geldende algemeene voorschriften en plaatselijke verordeningen. Uiteraard kon ik hierbij slechts een enkele greep doen. Eenig inzicht in den omvang van de taak der nederlandsche gemeente in de negentiende en de twintigste eeuw kunnen voorts geven de rekeningcijfers, in het laatste gedeelte van het boekje opgenomen, betrekking hebbende op een kleine plattelandsgemeente en op de grootste stedelijke gemeente van ons land. De stof voor het boekje is nagenoeg geheel aan officieele stukken ontleend. de schrijver. Purmerend, i October 1932. INHOUD Hé Voorbericht v De gemeente vóór de grondwet van 1814 1 De bestuursreglementen van 1814—1819 2 De bestuursreglementen van 1824 en *825 6 Iets uit de praktijk ten platten lande onder de bestuursreglementen 42 De grondwetsherziening van 1848 en de gemeentewet van 1851 64 Wijzigingen in de gemeentewet 81 Ontwikkelingsgang der gemeente na 1851 96 Financieele overzichten 203 DE GEMEENTE VOOR DE GRONDWET VAN 1814 Hij, die speurt naar hetgeen vóór de instelling der Bataafse he republiek in ons land de gemeente was, ontwaart zeer groote verscheidenheid. Onder de republiek der vereenigde nederlanden vormden alleen de steden eigenlijke gemeenten. De steden waren staten of staatjes in den staat. Zij hadden haar in den loop der eeuwen bekomen privilegiën, die aan de steden zeer uiteenloopende rechten ën vrijheden verzekerden. De dorpen daarentegen bezaten geenerlei staatsrechtelijke bevoegdheid. Mr. G. van Oosterwijk zegt hiervan in het „algemeen overzigt der gemeentewet" van „de gemeentewet" door Mr. J. H. G. Boissevain, tweede uitgaaf, verschenen in 1864: „Vóór 1795 vormden in ons land, gelijk meestal elders, alleenlijk de steden eigenlijke gemeenten. Het platteland, de dorpen bezaten geenerlei staatsregterlijke bevoegdheid. Te dien opzigte werden de edelen of ridderschappen als de natuurlijke vertegenwoordigers van het platteland beschouwd. In vereeniging met de steden oefenden de ridderschappen werkelijke souvereiniteitsregten uit. „In onze omstreeks 80 steden evenwel had zich het publieke leven ontwikkeld; maar dat publieke leven breidde zich ook weinig buiten de grenzen der gemeente uit. De steden vormden corporatiën, gelijk in vroeger tijd die corporatiën bestonden, hier met uitgebreide regten en privilegiën, daar met minder bevoegdheid. Het waren bevoorregte ligchamen, die, hetzij door vorstelijke gunst, hetzij zoo als niet zelden gebeurde, op bezwarende voorwaarden of voor geld, publieke regten verwierven. Burgerlijk bezit was op stadsregterlijke bevoegdheid overgedragen; niet uit de algemeene wet ontleenden die corporatiën hunne regten, maar uit de aan hen in 't bijzonder, geschonkene of verkochte privilegiën. Op die wijze echter waren die gemeenten Gemeente onder republiek vereenigde neder landen. De ned. gem. 1 Gemeente ten tijde Bataafsche republiek. Gemeente onder lodewijk Napoleon Gemeente tijdens Fransche over- heersching in vele opzigten ontoegankelijk voor de wet en het algemeen belang; het waren, in zooverre, souvereine corporatiën in den Staat; maar de Staat was dan ook zelf niet meer en niet anders dan een samenstel van souvereine corporatiën, genootschappen en personen, een foederatie zonder eenheid en werkzaam gezag." De staatsregelingen ten tijde van de Bataafsche republiek maakten afwisselend de gemeenten tot zuiver adniinistratieve lichamen, zonder onderscheiding in steden en dorpen (1798), en tot instellingen (steden, dorpen en districten), welke de vrije beschikking hadden over haar huishoudelijke belangen, met bevoegdheid daarvoor de benoodigde verordeningen vast te stellen (1801). Onder de regeering van koning Lodewijk Napoleon bleef van de zelfstandigheid der gemeenten bijna niets over, al bepaalde dan ook de constitutie van 1806 in art. 63, dat de bevoegdheid der gemeentebesturen om hun huishoudelijke belangen te regelen door een wet zou worden omschreven. En tijdens de Fransche overheersching verdween de gemeentelijke zelfstandigheid geheel en al. De Conseil municipal diende den maire alleen van raad en deze was volledig • ondergeschikt aan het centraal gezag. Sterke centralisatiezucht vierde hoogtij en zóó vond, nadat Nederland het Fransche juk had afgeschud, de nieuwe regeering geen spoor van zelfstandig gemeentelijk leven meer aanwezig. DE BESTUURSREGLEMENTEN VAN 1814—1819 De grondwet van 1814 kwam tot stand en reeds het volgend jaar werd zij door een andere vervangen (of gewijzigd. . dat laat ik voor het oogenblik aan de geschiedvorschers en geleerden over). Die grondwetten moesten aandacht geven natuurlijk ook aan de gemeente. De bedoelingen van de samenstellers trouwens waren goed. Zij wilden een zelfstandig en opgewekt gemeentelijk leven. Zijn die bedoelingen in vervulling gegaan? Niet in eens en tientallen van jaren voornamelijk alleen op papier. Naar uit de volgende bladzijden zal blijken. In 't voorleden ligt het heden, in het nu wat worden zal. Zóó kan men ook getuigen van de ontwikkeling van nederlands gemeenterecht sedert het herstel van onze onafhankelijkheid. In onze thans geldende gemeentewet ligt de ontwikkeling van nederlands gemeenterecht onder de werking van de grondwettelijke bepalingen, betrekking hebbende op de gemeenten, zooals zij werden vastgesteld en gewijzigd in 1814, 1815, 1848, 1887, 1917 en 1922. En in de op dit oogenblik in grondwet en gemeentewet voorkomende bepalingen en de zich ontwikkelende praktijk met betrekking tot het gemeentewezen zal ook wel weer liggen hetgeen nog verder worden zal. Gaan wij na wat de grondwetten van 1814 en 1815 bepaalden ten aanzien van de „gemeenten". (Op de grondwet van 1815 waren gebouwd de in de eerstvolgende vijfjaren tot stand gekomen „bestuursreglementen", dus haar voorschriften noem ik het eerst.) De grondwetten van 1814 en 1815. Grondwet 1815. Grondwet 1814. Bestuursreglementen 1815—1819. Schout, gemeenteraad, secretaris. De grondwet van 1815, in art. 132, met betrekking tot de steden: „De stedelijke regeringen zijn zamengesteld op zoodanige wijze als noodig wordt geoordeeld bij de reglementen, door de bestaande regeringen of bijzondere commissiën, door den Koning te benoemen, ontworpen. „Deze alzoo ontworpene reglementen worden aan de Provinciale Staten toegezonden, die dezelve met hunne bedenkingen aan den Koning ter bekrachtiging aanbieden." De grondwet van 1815, in art. 154, met betrekking tot de besturen ten platte lande: „De besturen ten platte lande, hetzij van heerlijkheden, districten of dorpen, worden ingerigt op zoodanigen voet, als met de bijzondere omstandigheden van elk derzelven, met de belangen der ingezetenen en het wettig verkregen regt der belanghebbenden onderling bestaanbaar geoordeeld wordt, alles ih overeenstemming met deze grondwet en volgens nadere reglementen op last der Staten te maken, welke dezelve met hunne consideratiën aan de bekrachtiging van den Koning onderwerpen." Voorschriften in gelijken geest gaven de artikelen 78 en 81 der grondwet van 1814. Op grond van de genoemde artikelen 132 en 154 en met inachtneming van eenige andere voorschriften van de grondwet van 1815 betreffende de „Plaatselijke besturen" werden in de jaren 1815 tot en met 1819 bij enkele koninklijke besluiten vastgesteld reglementen voor steden en reglementen van bestuur ten platten lande. Het „waarnemen van de huishoudelijke belangen" in de gemeenten, waarin het platteland verdeeld werd of nog nader verdeeld zoude mogen worden, werd volgens de reglementen van bestuur ten platten'lande „opgedragen en uitgeoefend door eenen schout en een kollegie van drie tot zeven leden, zoo als door de Staten naar de bevolking en andere omstandigheden van iedere gemeente zal worden noodzakelijk geoordeeld, hetgeen den naam zal voeren van Gemeenteraad, en zal worden geadsisteerd door eenen Secretaris". Omtrent benoeming van den schout en de leden van den gemeenteraad gaf het reglement onder meer de volgende voorschriften. „De benoeming van den schout in de gemeenten, Heerlijkheden zijnde, geschiedt door den Koning, op voordragt van den Heer der plaats; zullende de Heeren der plaatsen bevoegd zijn, zich zelv' daartoe aan Zijne Majesteit voortedragen. „In de gemeenten van deze provincie, welke geene Heerlijkheden zijn, geschiedt de benoeming van den schout, buiten eenige voordragt onmiddellijk door den Koning. „De leden van den Gemeenteraad in de gemeenten, Heerlijkheden zijnde, worden benoemd door de Staten van de provinciën, op voordracht van den Heer, uit eene opgave van een dubbeltal kandidaten, daartoe aan dezelve Staten in te zenden. „In de gemeenten, welke geene Heerlijkheden zijn, geschiedt deze benoeming voor de eerstemaal, buiten eenige voordragt, onmiddellijk door de Staten en vervolgens op voordragt, van het Gemeentebestuur, uit eene opgave van een dubbeltal kandidaten voor iedere vacante plaats." Tot schout en leden van den gemeenteraad zouden „bij voorkeur genomen worden de vröedste en gegoedste ingezetenen". De schout werd in de gemeente, waar zulks voor het Assessoren, plaatselijk belang dienstig geoordeeld werd, in de waarneming van zijn functiën geassisteerd door twee leden uit den gemeenteraad als assessoren, door de staten der provincie jaarlijks op voordracht van den gemeenteraad daartoe te benoemen. „In het geval van zoodanige adsistentie — zoo werd bepaald — zullen de Schouten gemeenschappelijk met deze Assessooren alle die zaken behandelen, waarin het niet op bloote uitoefening en handhaving aankomt, maar waar de wijze daarvan nog voor verdere raadpleging vatbaar is." Secretaris en ontvanger werden in de gemeenten, heerlijk- Benoeming Benoeming schout en leden van den gemeenteraad. secretaris en ontvanger. Bestuur steden. heden zijnde, op voordracht van den heer der plaats, door de staten benoemd. In de gemeenten, geen heerlijkheden zijnde, geschiedde de benoeming van den secretaris door de staten op voordracht van den schout en den gemeenteraad. Werd vereeniging der posten van schout en secretaris in denzelfden persoon oorbaar gevonden, dan geschiedde de benoeming ook van den secretaris door den Koning. De ontvanger ontving in de gemeenten, geen heerlijkheden zijnde, zijn aanstelling van den schout en den gemeenteraad, onder approbatie van de staten. Het vorenstaande is ondeend aan het bestuursreglement ten platten lande in de provincie Utrecht. De bestuursreglementen voor de andere provinciën weken in enkele opzichten, doch slechts in geringe mate, daarvan af. De reglementen voor de steden waren nagenoeg gelijkluidend. Het bestuur in de steden was samengesteld uit 2, 3 of 4 burgemeesters, vormende het dagelijksch bestuur, en een raad van 11 tot 28 leden. De burgemeesters werden benoemd door den koning, de raadsleden door kiezerscolleges. Deze kiezerscolleges werden gekozen door de stemgerechtigde burgers. DE BESTUURSREGLEMENTEN VAN 1824 EN ^25 Aan de reglementen uit de jaren 1815—1819 zou intusschen geen lang leven zijn beschoren. Reeds in de jaren 1834 en 1825 werden zij door nieuwe vervangen. Het bijvoegsel tot het staatsblad, deel XI, bevat nieuwe reglementen voor de steden, vastgesteld bij koninklijke besluiten van 4 Januari 1824, cn wel één voor Amsterdam en één voor alle andere steden in de noordelijke provinciën. En in het bijvoegsel tot het staatsblad deel XII werd opgenomen het bij 's Konings besluit van 23 Juli 1825 vastgesteld reglement op het bestuur ten platten lande. *) Deze reglementen zijn van kracht gebleven tot de invoering der gemeentewet van 1851. Belangwekkend is een vergelijking van tal van bepalingen dezer reglementen met die van de gemeentewet bij haar totstandkoming, ja ook zooals zij nu al of niet gewijzigd luiden. Bestuursreglementen 1834 en 1825. Het bestuur in iedere gemeente ten platten lande zou zijn samengesteld uit een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad. De benaming schout werd bij het reglement van 1825 dus vervangen door die van burgemeester. Assessoren zouden er niet alleen zijn in de gemeenten, waar zulks voor het plaatselijk belang dienstig geoordeeld werd, doch in alle gemeenten. De gemeenteraad zou bestaan uit een getal van 7 of 9 personen, naar gelang de staten, volgens de bevolking en andere omstandigheden, zouden bepalen. De burgemeester was in elk geval een van deze 7 of 9 leden van den gemeenteraad. *) Het hierna volgende betreft de gemeenten in de provincie Holland. Enkele zeer geringe afwijkingen voor andere provinciën laat ik onvermeld. Burgemeester, assessoren, gemeenteraad. Getal leden gemeenteraad. Benoeming burgemeester. Benoeming assessoren. Benoeming raadsleden. Recht van voordracht eigenaar heerlijk recht. De burgemeester werd benoemd door den Koning. De assessoren werden vanwege den Koning benoemd door den commissaris des Konings, uit de leden van den raad. De leden van den raad werden benoemd door de staten, na alvorens daaromtrent het plaatselijk bestuur te hebben gehoord. Ook dit reglement gaf den eigenaar van het heerlijk recht voor de benoeming van den burgemeester en van de leden van den raad het recht van voordracht. Voor zoover de heeren gerechtigd mochten zijn om voor het recht van voordracht eenige recognitie te heffen — zoo werd bepaald — mocht zulks echter „niet te boven gaan tien ten honderd van het bedrag der vaste bezoldiging, aan de bediening verbonden en gelijke tien ten honderd van de opbrengst of waarschijnhjke opbrengst der emolumenten, die er in de betrekking volgens dit reglement, of eenige stellige latere bepaling bevoegdelijk zouden kunnen genoten worden". In verband hiermede moesten de burgemeesters in gemeenten, welke heerlijkheden waren, naast hun ambtseed nog onder eede verklaren: „Dat zij, om tot de voordragt of benoeming van hun persoon te geraken, geene uitkeering, recognitie of genot, gifte of gave onder welke benaming ook, aan, of ten behoeve van den eigenaar van het heerlijkregt, directelijk of indirectelijk, hebben beloofd of gegeven, of hebben doen beloven of geven, noch verder ook ten gevolge van hunne plaatsgehad hebbende benoeming, beloven of geven, doen beloven of geven zullen, te bovengaande tien ten honderd van het bedrag van de vaste bezoldiging, aan hunne bediening verbonden, en gelijke tien ten honderd van de opbrengst, of de door hen voor waarschijnlijk gehouden wordende opbrengst der emolumenten, welk er volgens het reglement op het plattenlandsch bestuur, of eenige stellige latere bepaling, bevoegdelijk in hunne bediening mogten kunnen genoten worden." Bekende klanken geeft dit eedsformulier, klanken thans nog voortkomende uit het formulier voor 's burgemeesters zuiveringseed, voorgeschreven in artikel 71 der gemeentewet, en evenzeer uit het formulier van den zuiveringseed voor de raadsleden, in artikel 45 dier wet opgenomen. Maar van het heerlijk recht was daarin nimmer sprake, want het derde additioneele artikel van de grondwet, daarin geplaatst bij de grondwetsherziening van 1848, verklaart kort en bondig: „De heerlijke rechten betreffende voordracht of aanstelling van personen tot openbare of kerkelijke betrekkingen zijn afgeschaft." Het reglement van 1825 voor de gemeenten ten platten lande bevatte na het genoemde voorschrift omtrent te genieten recognitie, juist omgekeerd aan hetgeen tot dusver was bepaald: „en zullen ook de heeren of eigenaren, zich zelve niet tot de bediening kunnen voordragen". Ook de benoeming van den secretaris behield het reglement van 1825 aan den Koning voor, op voordracht van den eigenaar van het heerlijk recht in plaatsen, welke heerlijkheden waren, en op voordracht van den raad en van burgemeester en assessoren in de overige gemeenten, behoudens benoeming van den burgemeester tot secretaris zonder voordracht. De benoeming van den ontvanger bleef bij de staten, op voordracht van „zooveel mogelijk een dubbeld getal personen" door den gemeenteraad, of van den eigenaar van het heerlijk recht in gemeenten, heerlijkheden zijnde. Voor de bezetting van de secretaris- en ontvangersposten in gemeenten, die heerlijkheden waren, golden met betrekking tot voldoening van recognitie aan den heer en aflegging van zuiveringseed in verband daarmede gelijke voorschriften als reeds zijn weergegeven met betrekking tot den burgemeester. Het bestuur der steden was, volgens het reglement van 1824, niet als dat der gemeenten samengesteld uit een burgemeester, assessoren en gemeenteraad, maar uit een burgemeester en wethouders en een raad. Afschaffing heerlijk recht. Benoeming secretaris en ontvanger. Bestuur steden. Vrijwillig uittreden raadsleden. De kiezers in de steden. De leden van den raad werden gekozen door het kiezers college. De ingezetenen, tot het stemrecht bevoegd, benoemden de kiezers. Zij werden benoemd voor hun leven, behoudens aftreding als zij niet langer voldeden aan de gevorderde vereischten. Voor de eerste maal intusschen benoemde de Koning de leden van den raad. Wat overigens vrijwillig uittreden uit den raad betreft, het gaat daarmede thans gemakkelijker dan volgens het reglement voor het bestuur der steden vroeger: „Indien eenig lid van den Raad, die in functie getreden is, deszelfs ontslag mogt verlangen, zal dezelve zich, ter bekoming daarvan, aan den Raad vervoegen, welke vergadering vervolgens, of het verzochte ontslag toestaat, of daarin difficulteert, in het een, zoo wel als het ander dier gevallen, deszelfs beslissing aan de goedkeuring der Staten onderwerpende." Het reglement op het bestuur ten platten lande zeide dienaangaande: „Het is aan de Staten overgelaten om op op de verzoeken om ontslag van Assessoren, en verdere Leden van den Gemeente-Raad, die in bediening zijn getreden, en tusschentijds hun ontslag mogen begeeren, te beschikken, naar bevind van zaken." Aan de functiën van kiezer mocht volgens het reglement voor het bestuur der steden niemand zich onttrekken, dan om redenen, door den raad wettig geoordeeld. Eenmaal in het jaar werden de kiezers „door Burgemeester en Wethouders op het stadhuis bijeen geroepen, tot het vervullen der Raadsplaatsen, welke sedert de laatst gehoudene kiezers vergadering mogten zijn vacant geworden". Maar slechts de helft der opgekomenen, door het lot aan te wijzen, namen aan de verkiezing deel. De anderen moesten „de vergaderkamer dadelijk verlaten"! Alvorens tot de keuze werd overgegaan legden de kiezers, in handen van den burgemeester, den eed af, „dat zij tot vervulling der openstaande Raadsplaatsen hunne stemmen zullen uitbrengen op zoodanige personen, welke zij in gemoede geloven te hebben de noodige vereisehten, en niet te vallen in de termen van uitsluiting, als mede die door hunne deugd, bekwaamheid, en bekend intrest in stads belangen, tot dien post geschikt zijn, gelijk ook, dat zij tot het doen der keuze, noch zeiven, noch door anderen, ontvangen of genoten hebben, ontvangen of genieten zullen, eenig geld, giften, gaven of geschenken". Een anderen waarborg tot het doen van goede keuzen trachtte het reglement voor het bestuur der steden te geven door strikte afzondering der kiezers: „Gedurende de kiezersvergadering houdt dezelve hare deuren gesloten, zoo dat niemand verder daarbij wordt toegelaten; ook mag niemand zich uit dezelve verwijderen, dan na afloop der werkzaamheden, of na opgave der redenen en met toestemming van den Voorzitter." Maar wie er eenmaal uit was kwam er niet weer in, want: „Diegene, welke de vergadering eenmaal heeft verlaten, zal daar niet weder mogen inkomen, noch verder deel aan die vergadering nemen." Dat laatste zou hij, als hij niet weer mocht binnenkomen, dan ook naar mijn inzicht heusch wel laten. De koning benoemde den burgemeester en de wethouders uit de leden van den raad. Maar, werd er reeds toen bij gezegd: „In die gevallen, waarin buitengewone omstandigheden zulks noodzakelijk mogten maken, behoudt de Koning aan zich de bevoegdheid, om ook buiten den Raad de benoeming van den Burgemeester te kunnen doen". De secretaris werd benoemd door den koning, na ontvangst van een voordracht van vier personen, twee opgegeven door den raad, twee door burgemeester en wethouders. De benoeming van den ontvanger geschiedde door den raad. Afzondering der kiezers bij het doen van keuzen. Benoeming burgemeester, wethouders, secretaris en ontvanger in de steden. Neven regeering uit grondeigenaars. Een eigenaardige neven-regeering, of wil men adviescollege, samengesteld uit grondeigenaars in de gemeente, ziet men nog vermeld in het reglement voor het bestuur ten platten lande. „Bij alle verrigtingen — zoo werd gezegd — van den gemeenteraad, waarbij de grondeigenaars kunnen geacht worden belang te hebben, en waaromtrent door de staten algemeene voorschriften zullen worden gegeven, zal een zeker getal grondeigenaars in de gemeente, ingezetenen der provincie zijnde, buiten den gemeente-raad genomen, worden geroepen om kennis van de zaken te nemen. „Deze zullen derzelven gevoelen en bevinding hoofdelijk uitbrengen, waar van door den secretaris in het proces-verbaal van het verhandelde aantekening zal worden gedaan, om insgelijks aan de staten te worden medegedeeld." Bevoegdheden raad enz. ten platten lande. Verordenende bevoegdheid. Van dit instituut, deze standenvertegenwoordiging, naast het eigenlijke bestuur der gemeente, treft men in onze tegenwoordige wetgeving geen spoor meer aan. Uitvoerig en tot in bijzonderheden omschrijft het reglement voor het bestuur ten platten lande de bevoegdheden en verplichtingen van den gemeenteraad, burgemeester en assessoren en den burgemeester. De hieromtrent verstrekte voorschriften geven eenigszins een inzicht in de taak der gemeentebesturen tijdens de werking van dit reglement. Het moet daarom van genoegzaam belang geacht worden een groot deel van deze bepalingen hier weer te geven. Men zal bij de kennisneming daarvan ook menigmaal een vergelijking kunnen maken met het bij de gemeentewet in 1851 uitgevaardigde en ook met veel van het zelfs nu nog bestaande en daarbij de woorden „in 't voorleden ligt het heden" vele malen zich voor oogen zien staan. Ten opzichte van 's Raads verordenende bevoegdheid lezen we: „Aan den gemeenteraad behoort het maken van plaatselijke keuren en verordeningen, in overeensteniniing met art. 155 der grondwet1); deze echter mogen in geen geval strijdig zijn met algemeene wetten, of het algemeen belang." Daarop volgden voorschriften omtrent inzending aan de staten, bericht van ontvangst door de staten en afkondiging, van vrijwel dezelfde strekking als thans voorkomen in de artikelen 198 en volgende der gemeentewet. Intusschen golden die voorschriften niet alleen voor de keuren, de strafverordeningen, maar ook voor alle overige verordeningen. Een bevoegdheid van dezelfde strekking als thans in art. 220 der gemeentewet den burgemeester wordt gegeven tot uitvaardiging van algemeene voorschriften van politie in geval van stoornis der openbare orde werd in het reglement, dat nu meer dan 100 jaar geleden werd vastgesteld, ook reeds toegekend, intusschen niet aan den burgemeester alleen, maar aan burgemeester en assessoren. „In zeer buitengewoone gevallen — zoo leest men —, en wanneer alle uitstel, gevaar of ongerief zoude kunnen ten gevolge hebben, zullen burgemeester en assessoren alleen keuren en verordeningen van politie kunnen vaststellen, en doen afkondigen, behoudens dadelijke kennisgeving derzelven aan den gemeente-raad, en onverwijlde toezending van een afschrift aan de staten, met opgaaf der redenen, om welken zij tot het maken der keure of verordening zonder medewerking van den raad vermeend hebben over te moeten gaan." Voorschriften omtrent belastingheffing, beschikking over gemeente-eigendommen en het aangaan van geldleeningen Vaststelling keuren door burgemeester en assessoren. Belasting, gemeenteeigendom, geldleening. *) Art. 155 der grondwet bepaalde: „De plaatselijke besturen hebben overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen, en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke verordeningen, welke echter in geen geval met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig mogen zijn. „Zij zenden afschriften van dezelve aan de Staten der Provinciën, blijvende het voorts den Koning onverlet, om ten allen tijde inzage te vorderen, en zoodanige bevelen te geven, als hij vermeent te behooren." hielden in: „De gemeente-raad raadpleegt over het invoeren van nieuwe, en het doen voortduren, veranderen of ophouden van reeds bestaande plaatselijke belastingen; over aankoop, verkoop, verniiling of vervreemding onder eenige benaming van der gemeentes bezittingen en geregtigheden; over het belasten of bezwaren van dezelven, of van eenige plaatselijke inkomsten en over het doen van geldopneming zonder onderscheid." Op 's raads besluiten aangaande deze onderwerpen werd de goedkeuring vereischt des konings, „in zoo verre Hoogst dezelve de bevoegdheid tot zoodanige goedkeuring, niet in een of andere opzigten aan de staten mogt overgelaten hebben". Destijds werd het bhjkbaar nog noodig gevonden hieraan toe te voegen: „Voor de bekomene goedkeuring mogen de voorschrev. besluiten niet ten uitvoer worden gebragt." Dan genieten de gemeentebesturen van thans bij den wetgever toch maar heel wat meer vertrouwen. Een lichtstraal in donkeren nacht. Begroo- De jaarlijksche begrooting der gemeentelijke inkomsten tingen, en uitgaven, de kohieren van omslagen, de rekeningen van rekeningen, het armenbestuur en de rekening van den gemeente-ontvanger, aan dat alles werden, in vergelijking met thans weinig woorden gewijd. Ik schrijf de voorschriften, betrekking hebbende op deze voorname onderdeden van het huishoudelijk bestuur, hier in hun geheel af. Art. 36. Het ontwerpen en inzenden aan de staten, van de jaarlijksche begrooting der gemeentelijke inkomsten en uitgaven, alsmede het voordragen der middelen om in die uitgaven te voorzien, behoort tot de verrigtingen van den gemeente-raad, die zich daaromtrent gedraagt naar de algemeene voorechriften, dienaangaande reeds gemaakt of nog verder te maken; en in het bijzonder, wat het tijdstip van inzending betreft, naar de voorschriften, door de staten te geven. Art. 37. De ontworpene kohieren van omslagen zullen gedurende ten minste veertien dagen, na daarvan vooraf bij afkondiging aan de ingezetenen te hebben kennis gegeven, op eene geschikte plaats in de gemeente ter inzaag van het publiek moeten worden gelegd, ten einde die genen, welke zich door derzelver aanslag zouden mogen bezwaard achten, in de gelegenheid te stellen om zich deswege, binnen dien tijd, aan den gemeente-raad te wenden; welke naar gelang daar van, vervolgens het ontworpene kohier al of niet wijzigt, bij de inzending van hetzelve aan de staten, de ontvangene memorien van klagten of bezwaar, er nevens voegende. Art. 38. Op de jaarlijksche begrooting zal de gemeente-raad geene sommen, bestemd tot het verlenen van onderstand aan het armenbestuur, aan gestichten van liefdadigheid of andere inrigtingen, op het bekomen van onderstand aanspraak kunnende maken, mogen voordragen, zonder dat van de noodzakelijkheid blijke door de rekening van het afgelopene, en de begrooting der inkomsten en uitgaven voor het volgend dienstjaar van het bestuur, die gestichten of andere inrigtingen, bij de aanvraag te voegen. Art. 39. Bij het plaats hebben, van onverwachte omstandigheden, die eene oogenblikkelijke voorziening of herstelling vorderen, zoodanig, dat de tijd tot het vragen van de voorafgaande goedkeuring der staten volstrekt ontbreekt, zal er op speciale autorisatie van den gemeente-raad, behoudens verantwoordelijkheid van denzelven, kunnen overgegaan worden ter beschikking over de gemeente gelden tot plaatselijke uitgaven, in de begrooting niet bekend, of tot een hooger bedrag, dan dezelve bij de begrooting mogten zijn toegestaan, mits de gemeente-raad daartoe neme een met redenen bekleed besluit, het welk door denzelven dadelijk aan de staten zal moeten medegedeeld worden. Art. 40. Het opnemen der rekeningen van het armenbestuur, en van de gestichten en inrigtingen bij art. 38 vermeld, het vaststellen van derzelver begrootingen, alsmede het opnemen van de rekening van den gemeente-ontvanger, en van andere rekenpligtigen aan de gemeente, behoort insgelijks tot de verrigtingen van den gemeente-raad, welke zich, wat de nadere goedkeuring van de staten, en in alle verdere opzichten ten deze betreft, regelt naar de algemeene voorschriften, op deze onderwerpen reeds gegeven of nog verder te geven, met zorgvuldige inachtneming der tijdstippen, door de staten vast te stellen. De ontvangers of andere rekening doende personen, zullen bij de opneming hunner rekeningen niet worden toegelaten, tenzij ze door den gemeente-raad om eene of andere bijzondere reden, uitdrukkelijk mogten zijn geroepen. Ook bij een koninklijk besluit van 1815 werden met betrekking tot de begrootingen en de rekeningen reeds eenige voorschriften gegeven, maar zij waren naast de hiervoren vermelde niet van belang en gedeeltelijk daarmede in strijd, zoodat zij buiten toepassing geraakten. En ziedaar alles aangaande deze belangrijke onderwerpen. Een groot verschil bij thans. Wel zien we voorname beginselen, in het vorenstaande uitgedrukt, ook thans nog behouden, maar men moest het toen ter tijd toch doen met heel wat minder voorschriften dan thans. Vaststelling door den raad, goedkeuring door gedeputeerde staten, goedkeuring ook van begrootingswijzigingen, bevoegdheid tot het doen van uitgaven buiten de begrooting in spoedeischende gevallen zonder voorafgaande goedkeuring van gedeputeerde staten, in dat alles stemmen in het wezen der zaak bestuursreglement en ge^ meentewet overeen. Maar omtrent den inhoud der begrooting, bevoegdheid van gedeputeerde staten tot het brengen van verplichte uitgaven op de begrooting, beroep door den raad van de beslissingen van gedeputeerde staten op de kroon, tijd van beslissing door gedeputeerde staten en verschillende andere punten zweeg het bestuursreglement geheel en al. Of het er minder goed om zal zijn gegaan? Vermoedelijk niet. Maar men bedenke hierbij ook wel, dat het gemeentelijk finantieel beheer een eeuw geleden heel wat minder beteekende dan thans. Men bezie ter vergelijking eens de aan dit werkje toegevoegde gegevens, onüeend aan gemeente-rekeningen van toen en nu. Verdere bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid van den gemeente-raad betroffen het volgende. Verhuring Het vaststellen van „de conditiën van verhuring, verenz- pachting en van elk ander gebruik der vruchten en inkomsten van der gemeentes bezittingen en geregtigheden, benevens de conditiën van gemeentelijke aanbestedingen en leverantien". Van al zoodanige verhuringen enz. moesten de processenverbaal aan de staten worden gezonden. „De hiervoren bedoelde contracten — zoo werd verder bepaald — zullen dus, behalve in bijzondere spoed vereischende gevallen, slechts provisioneel worden aangegaan, en eerst definitivelijk door den Gemeente-Raad worden goedgekeurd, wanneer bij den zeiven de stukken van de Staten zullen zijn terug ontvangen, voor zoo verre er door dezelven in de zaak geene andere instructien mogten zijn gegeven." Het verleenen onder goedkeuring der staten van „kwijtschelding of afslag" aan „pachters van gemeente-goederen, veeren of tollen, of andere geregtigheden, wegens geheel buitengewoone rampen of andere onvoorziene omstandigheden". Het beslissen onder goedkeuring der staten of eenig geding vanwege de gemeente behoorde te worden ondernomen. Het benoemen van de leden tot het bestuur van de openbare godshuizen en gestichten van liefdadigheid, alsmede die over het algemeen armen-bestuur in de gemeente. De vaststelling van het getal en de bezoldiging der gemeente-ambtenaren en bedienden en het toeleggen aan dezen van gratificatiën of pensioenen. Het benoemen der gemeente-ambtenaren en bedienden en het voorzien derzelven van de vereischte nadere instructien. De regeling onder goedkeuring der staten van den aard en de hoegrootheid der borgtochten van gemeente-ambtenaren en bedienden en verdere aan het gemeentebestuur ondergeschikte ambtenaren en bedienden. Inbreuk op 's raads recht tot benoemen der gemeenteambtenaren en bedienden maakten echter het reglement op het bestuur ten platten lande ten aanzien van „kleine gemeente-bedieningen, waar van bevorens de benoeming door De ned. gem. o Kwijtschelding pacht enz. Gedingen. Benoemen armbesturen. Gemeenteambtenaren. Benoeming kleine bedieningen door sigenaar heerlijk recht. Lijsten voor verkiezing staten door landelijken stand. de heeren of eigenaren van het heerlij kregt plaats had en omtrent welker begeving bij dit reglement geene andere bepalingen zijn gemaakt". Van alle vacatures wegens zoodanige becüeningen zou worden kennisgegeven „aan den heer of eigenaar, ten einde door hem in de venmlling van zoodanige vacatures, binnen twee maanden, worde voorzien; voorbehoudens echter 's Konings bevoegdheid om, ingeval van klagt of verschil, daaromtrent zoodanig te beschikken, als door Hoogstdenzelven bevonden zal worden te behooren". Onder deze kleine gemeente-bedieningen werden intuischen niet begrepen zoodanige, aan de belasting van patent onderworpen beroepen of bedrijven, als van veer- en beurtschippers of dergelijke, waartoe uithoofde van bestaande verordeningen van politie eene admissie van het plaatselijk of ander bestuur werd vereischt. Eene bijzondere bemoeiing had de gemeenteraad nog in zake de verkiezing der leden van de staten der provinciën door den „landelijken stand". „De gemeente-raad maakt op de lijsten van bevoegden tot het stemregt en kiezerschap voor den landehjken stand; doet die ter inzaag van het publiek leggen; ontvangt en beoordeelt de bezwaren, die deswege mogten ingediend worden; opent de stembriefjes, en maakt den uitslag derzelven op; zorgt voorts voor het regelmatig bijhouden der lijsten van ingezetenen voor het publiek domicilie; en volbrengt wijders of doet volbrengen alle verdere verrigtingen, welke ter zake van de uitoefening van het stemregt en kiezerschap, en van het houden der voorschreven lijsten, aan de gemeentebesturen ten platten lande, ieder in den zijnen, reeds zijn opgedragen, of nog verder mogten opgedragen worden." *) *) De staten der provinciën werden volgens art. 129 der grondwet van 1815 samengesteld uit leden, gekozen door de volgende drie standen: de edelen of ridderschappen, de steden, de landelijke stand. Alle vorengenoemde bestuurshandelingen — behalve die Vor m van in zake den landehjken stand — betroffen zuiver de eigen 2dfbestuurplaatselijke huishouding. Maar daarenboven maakte ook dit reglement reeds melding van een zekeren vorm van zelfbestuur zooals de gemeentewet dien kent met betrekking tot medewerking aan de uitvoering van wetten enz. Bepaald was namelijk nog: „De gemeente-raad oefent voorts behalve de hier voren gemelde, zoodanige verrigtingen uit, als aan denzelven bij eenige wet, of Koninkhjk besluit verder zouden mogen opgedragen worden." Een nog iets verder gaand voorschrift gaf het reglement aan burgemeester en assessoren: „Burgemeester en assessoren waken en zorgen voor de onverwijlde uitvoering en de rigtige naarkoming van alle wetten, verordeningen, en besluiten van het algemeen bestuur, en van de bevelen, hun ten gevolge daarvan door eenig hoofd van departement van het algemeen bestuur, den gouverneur of de staten opgedragen wordende; en voorts in het algemeen gedragen zij zich naar de voorschriften, welke door die autoriteiten " ten gevolge van zoodanige wetten, veronleningen, en besluiten, en in andere opzigten, ambtshalve aan hun gegeven worden." Daarenboven — er is ook in dit opzicht thans nog steeds Bericht enz. niet veel nieuws onder de zon — bevatte het reglement btstuuï*"* bepalingen, waarin hetzelfde beginsel tot uitdrukking kwam als artikel 149 der gemeentewet bevat: „Zoowel de gemeente-raad, als burgemeester met assessoren, en de burgemeester in het bijzonder, dienen van berigt, gevoelen en raadgeving op alle stukken, welke te dien einde in derzelver handen worden gesteld, door eenig hoofd van departement van algemeen bestuur, den gouverneur, de staten of eenige andere autoriteit, het regt hebbende om ambtshalve zoodanige aanvraag te doen, en geven in het algemeen de inlichtingen, welke in voorkomende gevallen door die autoriteiten ambtshalve van hun worden verlangd, zich regelende naar de termijnen, welke bij zoodanige aanvragen mogten zijn gesteld. „Indien daarbij geene vaste tijdsbepaling mogt zijn gemaakt, Strijd met de wet enz. Stedelijke keuren. voldoen zij uiterlijk binnen veertien dagen aan het gevorderde, ten ware gegronde redenen hun daartoe buiten staat stellen mogten, en zij, met opgaaf daarvan, tijdig eene diligent-verklaring mogten verzocht en verkregen hebben. „De zorg, dat aan het bepaalde bij dit artikel stiptelijk voldaan worde, wordt uitdrukkelijk aan den burgemeester aanbevolen." Men ziet, er sprak uit deze voorschriften al geen andere geest dan Van Waning in zijn voordracht, op 28 Juli 1906 voor de Zuid-Hollandsche provinciale vereeniging van burgemeesters en secretarissen gehouden en bij Samsom in druk verschenen, zoo scherp hekelde onder de benaming: „De burgemeester in algemeenen dienst". En ten aanzien van gemeenteraad en burgemeester en assessoren zal het in den goeden ouden tijd wel niet anders zijn geweest. Strijd met wet of algemeen belang werd destijds op eenigszins andere wijze, maar in het wezen der zaak wel in gelijker voege als thans door schorsing en vernietiging achterhaald of voorkomen. Intusschen werden ook 's burgemeesters handelingen daarin betrokken. Men leze: „Indien, of de gemeenteraad, of burgemeester met assessoren, of "de burgemeester in het bijzonder, van den gouverneur of de staten mogten ontvangen een kennisgeving, dat zij in een of ander opzigt geoordeeld worden tegen een algemeene wet of besluit, of tegen het algemeen belang gehandeld te hebben, of wel in eenig ander opzigt derzelver bevoegdheid te hebben te buiten gegaan zullen zij, in afwachting van 's Konings nadere beslissing, inmiddels de uitvoering of verdere uitvoering moeten staken." Hoe stond het nu ten aanzien van al deze aangelegenheden, hiervoren uit het reglement op het bestuur ten platten lande genoemd, in het reglement voor het bestuur der steden? Met betrekking tot de keuren en verordeningen zien wij één belangrijk verschil. Wel moesten ook de stedelijke keuren en verordeningen aan de staten der provincie worden medegedeeld, maar de afkondiging behoefde op het bericht van ontvangst door de staten niet te wachten. Overigen; waren de voorschriften aangaande de keuren en verordeningen in wezen vrijwel gelijk. 's Raads bevoegdheden in zake belastingheffing, beschikking over gemeente-eigendommen en geldleeningen waren gelijk, doch de koning behield zich niet voor de bevoegdheid de van Hoogstdenzelven gevorderde goedkeuring in „een of andere opzigten" aan de staten over te laten. Een wezenlijk onderscheid zal toch immers wel niet hebben bestaan in het voorschrift, dat in de steden de raad „delibereert", terwijl in minder deftigen vorm van den gemeenteraad ten platten lande slechts werd gezegd dat hij „raadpleegt" over de genoemde zaken; zooals trouwens reeds eerder ook over de stedelijke keuren en verordeningen werd gezegd, dat het maken daarvan behoorde tot de „attributien" van den raad, terwijl voor het platteland ook in dit opzicht eenvoud werd betracht door te zeggen: „Aan den Gemeente-Raad behoort het maken van plaatselijke keuren en verordeningen." Met betrekking tot begrooting en rekening van „steden" en „gemeenten" en tot begrooting en rekening van armbesturen zag men mede weinig ander verschil dan in woorden. Niet alleen met betrekking tot de stedelijke keuren en verordeningen waren de steden in mindere mate onderworpen aan toezicht van de staten, dit geldt ook ten aanzien van „conditiën van verhuring, verpachting, en van elk ander gebruik der vruchten en inkomsten van stads bezittingen, en geregtigheden, benevens de conditiën van aanbestedingen, en leverancien". De contracten dienaangaande moesten niet aan het oordeel der staten worden onderworpen, alvorens ze „definitivehjk" werden afgesloten. Goedkeuring van de staten op remissiën aan pachters van stadsgoederen, veren of tollen of andere geregtigheden was voorts alleen vereischt „wanneer de raad dergelijke Belasting enz. in de steden. Begrootingen en rekeningen in de steden. Conditiën van verhuring enz. in de steden. Remissiën aan pachters enz. in de steden. Processen enz. in de steden. Borgtochten ambtenaren in de steden. Verkiezing leden provinciale staten in de steden. Stedelijk kiezerschap. Zelfbestuur in de steden. remissiën zal willen verleenen, die, zonder juist op de wetten jf de bestaande bedingen en contracten gegrond te zijn, ;chter naar billijkheid schijnen gevorderd te kunnen worden". Overigens waren de bepalingen voor steden en platteland ten aanzien van verhuring, verpachting enz. in wezen nagenoeg gelijk. Dit gold ook voor: „processen vanwege de stad" en „gedingen vanwege de Gemeente"; het getal en de bezoldiging „der stads ambtenaren, en officianten" en der „Gemeente-Ambtenaren en Bedienden"; het aanstellen der „Stedelijke ambtenaren en officianten" en „der Gemeente-Ambtenaren en Bedienden" en het voorzien denzelven van de vereischte instructien. Onderscheid zien we weer betreffende de regeling der borgtochten voor de stedelijke ambtenaren en officianten, waarop geen goedkeuring, en de regeling der borgtochten voor gemeente-ambtenaren en bedienden, waarop wel goedkeuring der staten werd vereischt. Bijzondere arbeid werd in de steden den raad nog door het bestuursreglement opgelegd door opdracht der „verkiezing van de leden in de provinciale Staten van wege de stad in die vergadering zitting nemende, alsmede van derzelver plaatsvervangers" en door opdracht, toe te zien, „dat de bepalingen omtrent de uitoefening van het stedelijke stemrecht, en het kiezerschap nagekomen worden", alsmede van de beslissing „omtrent de al of niet geldigheid der redenen van onttrekking aan het stedelijk kiezerschap, en omtrent het opleggen der poenaliteiten, welke op de onbehoorlijke onttrekking aan die verpligting gesteld zijn". Met betrekking tot den vorm van zelfbestuur, dien wij in het reglement voor het platteland reeds onderkenden, zegt het reglement voor de steden in bijna gelijke bewoordingen: „De Raad oefent voorts uit alle attributiën, en ver- rigtingen, welke bij eenige wet, of Koninklijk besluit, aan denzelven verder zouden mogen opgedragen, of opgelegd worden". Een ander voorschrift in het reglement voor de steden met betrekking tot zelfbestuur was eveneens vrijwel gelijkluidend aan dat, voor het platteland gericht tot burgemeester en assessoren, op blz. 19 hiervoren medegedeeld. Eveneens werd in het reglement voor de steden in ongeveer gelijke bewoordingen als in het reglement voor het platteland aan den raad en burgemeester en wethouders opgedragen te dienen van „consideratiën en advijs" — in het reglement voor het platteland wordt gesproken van „berigt, gevoelen en raadgeving" — aan hoofden van departementen van algemeen bestuur, gouverneur, staten en andere autoriteiten. Merkwaardig is wel, dat voor de steden de burgemeester hierbij niet werd genoemd. Hij zal niettemin ook hier reeds toen wel zijn geweest niet alleen de man der gemeente, maar ook de hand van het gouvernement, zooals minister Thorbecke hem later betitelde bij het maken van de gemeentewet. „Wat deszelfs betrekkingen met de polder-besturen aangaat — zoo werd in het reglement op het bestuur ten platten lande ten opzichte van den gemeente-raad nog voorgeschrevan —, houdt dezelve in het oog, dat die betrekkingen geregeld blijven door de bestaande polder reglementen, zoo lang daaromtrent geene andere voorziening zal zijn gemaakt". Van eenige betrekking der gemeente tot waterschapszaken heeft de gemeentewet nimmer melding gemaakt. Aan den raad behoort, met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente, alle bevoegdheid die niet bij deze of eenige andere wet aan den burgemeester of aan burgemeester en wethouders is opgedragen. Ziedaar het hoogst belangrijke beginsel, in 1851 neergelegd in artikel 167 der gemeentewet en sedert onveranderd behouden gebleven. Alles wat met betrekking tot de gemeente- 1 Consideratiën en advijs aan hooger bestuur in de steden. Betrekkingen met de polderbesturen. Verdeeling bestuursbevoegdheden raad enz. Werkzaamheden burgemeester en assessoren. huishouding niet uitdrukkelijk is opgedragen aan anderen behoort tot de bevoegdheid van den raad. Maar onder het reglement op het bestuur ten platten lande werd kennelijk van een andere gedachte uitgegaan. Aldus: „De burgemeester is belast met de zorg voor de uitvoering van alles, waartoe de gemeente-raad moge hebben besloten,, en hij oefent voorts uit het dagelijksch bestuur, en het oppertoezicht in alles, wat de gewone policie, de handhaving en uitvoering der keuren, de beheering van de plaatselijke geldmiddelen, gebouwen en andere eigendommen en het behoud der gemeentes-regten betreft, en in het algemeen over alles, het geen bij dit reglement niet bijzonderlijk aan den gemeente-raad is opgedragen en toegekend; en zulks alles overeenkomstig de algemeene wetten en bepalingen, omtrent het uitoefenen van het bestuur, en oppertoezicht bestaande, of die verder gemaakt zullen worden. „Hij gaat in voorsz. verrigtingen alleen te werk of gezamenlijk met assessoren, naar gelang van het geen in de volgende artikelen zal gezegd worden." Uitvoering en regeling loopen hier klaarblijkelijk wel zeer ineen, hetgeen duidelijker nog in het oog springt in die „volgende artikelen". Deze behelsden een nauwkeurige opsomming van alle werkzaamheden van burgemeester en burgemeester en assessoren, zooals men die zich heeft kunnen denken een eeuw geleden, toen de gemeentebesturen uitsluitend te zorgen hadden voor plaatselijke belangen en niet als thans ook voor belangen, .welke veeleer als algemeene belangen aan te merken zijn. Maar vóór ik deze artikelen weergeef, eerst nog de volgende bepalingen omtrent onderscheiding van de bevoegdheid des burgemeesters alleen en van de bevoegdheid des burgemeesters gezamenlijk met assessoren. Men zal ook daaruit zien hoe reeds in dien tijd uit elkaar gehouden werden — de gemeentewet doet het niet met zooveel woorden, maar de praktijk stemt ermede overeen — de daad- werkelijke uitvoering en de uitvoering, waarmede eenige regeling nog gepaard moet gaan. „In alle zaken en verrigtingen — zoo heette het — hetzij bij dit reglement, hetzij bij eenige afzonderlijke bepalingen, aan hem en assessoren opgedragen, zal hij dan met dezelven gemeenschappelijk te werk gaan, wanneer het niet op bloote uitoefening en handhaving aankomt, maar de wijze daarvan nog voor raadpleging vatbaar is. Mogt het alleen op bloote uitoefening en handeling aankomen, zal hij op zijne verantwoordelijkheid bevoegd zijn en als burgemeester alleen te handelen, en zelfs daartoe verpligt wezen, indien uitstel of oponthoud, nadeel of ongerief ten gevolge zoude kunnen hebben; alles echter onder gebondenheid, om van deze zijne verrigtingen bij elke volgende vergadering aan assessoren een hoofdzakelijk verslag te doen." Ziehier dan nu de volledige omschrijving van de taak van burgemeester en assessoren, zooals die in het reglement op het bestuur ten platten lande voorkwam. Art. 58. Hij (de burgemeester) zorgt voor de naarkoming der bepalingen omtrent de inrigting van smederijen, ovens, schoorsteenen en andere stookplaatsen, en tegen de onvoorzigtigheid in het algemeen in de behandeling van vuur en licht, het plaatsen van aschhoopen, het droogen van vlasch, het broeijen van het hooi, en dergelijken; doende van tijd tot tijd, met een dér assessoren, de noodige bezigtigingen, en met assessoren de vereischte voorziening nemende, daar, waar er tegen de voorschriften mogt zijn gehandeld. Art. 59. Hij doet de noodige voorstellen, ten einde er steeds brandspuiten met derzelver toebehooren, of andere, naar plaatselijke gelegenheden doelmatige, middelen ter blussching van brand, voldoende in getal en inrigting, binnen de gemeente voorhanden zijn; zorgt voor de aanschaffing van het geen, waartoe in deze mogt zijn of worden besloten, zoo wel als dat die voorwerpen zich- bestendig in eenen goeden staat bevinden; doet die van tijd tot tijd ten zijnen overstaan, en van assessoren, beproeven; de personen welke tot dezelve behcoren, zich genoegzaam bekwamen; en zorgt in alle opzigten voor de naarkoming der bepalingen, op het stuk van brand en blussing van denzelven bestaande. Inrichting smederijen, ovens enz. Brandwezen. Bevordering gezondheid. Broodzetting. Maten en gewichten. Schouwen. Oprichten fabrieken enz. Beurt- en veerschepen, postwagens enz. Van alle hinderpalen, die zijne gedane voorstellen tot aanschaffing, instandhouding of verbetering van brandbluschmiddelen mogten ondervinden, geeft hij den gouverneur kennis. Art. 60. Hij waakt voor de opvolging der bestaande verordeningen ten opzigte der bevordering van gezondheid en reinheid, en ter weering van het geen besmetting of andere ziekten ten gevolge zoude kunnen hebben. Art. 61. Hij regelt, met assessoren, alles wat tot het werk der plaatselijke broodzetting, daar, waar dezelve bestaat, betrekking heeft in overeenstemming met de daaromtrent bestaande algemeene voorschriften; terwijl hij voorts zorgt, dat men zich naar de zetting en de verdere bepalingen omtrent de hoedanigheid en het gewigt des broods gedrage; van tijd tot tijd met een van assessoren onverwachte bezoeken en opnemingen bij de bakkers, en andere in brood neering drijvende personen, doende. Art. 62. Hij zorgt voor de opvolging der bestaande bepalingen aangaande maten en gewigten; zich ook ten dezen opzigte door opnemingen van tijd tot tijd met een van assessoren bij de winkeliers, en andere neering drijvende Heden te doen, de noodige nadere verzekering verschaffende. Art. 63. Hij doet, bijgestaan als voren, van tijd tot tijd schouwen over openbare straten, wegen en paden, vaarten, kanalen, bruggen, riolen of waterleidingen, beschoeijingen en dergelijken in zoo verre het toeverzigt over dezelven niet aan andere besturen of ambtenaren is opgedragen en de bemoeijing daar over aan het plaatsehjk-bestuur behoort. Hij zorgt dat de bepalingen en voorschriften, omtrent dat een en ander genomen, worden nageleefd. Art. 64. Aan den burgemeester en assessoren is in overeenstemming met de algemeene bepalingen, en de daarmede, of met het algemeene belang niet strijdige plaatselijke verordeningen, die er zijn mogten, opgedragen, het toestaan of weigeren van verzoeken tot oprigting van fabrieken, trafieken, en andere inrigtingen van dien aard, in zoo verre die weigeringen of vergunningen tot de bemoeijenis van het plaatselijk-bestuur behooren. De burgemeester zorgt, dat er niet tegen die beschikkingen worde gehandeld. Art. 65. Het regelen der uren van afvaart van beurt- en veerschepen, van het afrijden van postwagens, of karren, de bepaling van derzelver laad, los, en ligplaatsen, van het vertrek der reizende boden, en dergelijke, is aan hem en assessoren opgedragen, in zoo verre die vaststelling of regeling niet door hoogere autoriteit is geschied of behoort te geschieden, en voor zoo veel dezelve volgens de algemeene bepalingen, tot de bemoeijenis van het plaatselijk-bestuur mogt behooren. Hij zorgt voor de prompte bediening en verdere behandeling van de veeren, en houdt het oog op de voerlieden, veerlieden en hunne bedienden, en de bekwaamheid van de voer- en vaartuigen, voor zoo verre dit toevoorzigt niet tot eenige andere, of hoogere administratie mogt behooren; indien dit laatste het geval mogt zijn, zal hij echter aan zoodanige administratie van alle misbruik of verzuim, dat hem te dezen opzigte mogt kenbaar worden, dadelijk berigt geven. Art. 66. Al het geen er omtrent jaar- en weekmarkten en dergelijke, volgens de bestaande of nader intevoeren verordeningen, of beginselen, van de bemoeijenis van het plaatselijk bestuur mogt zijn, is aan de regeling van burgemeester en assessoren overgelaten; voor de naarkoming van het bepaalde in dat opzigt, wordt door den burgemeester gezorgd. Art. 67. De burgemeester en assessoren behandelen alles, wat tot het stuk van militaire huisvesting en inkwartiering, en de voldoening aan vorderingen van wagens voor militaire transporten, en andere vorderingen, door de bevoegde autoriteiten of bevelhebbers van troepen gedaan, betrekking heeft, in overeenstemming met de deswege bestaande besluiten, reglementen en andere verordeningen, zorg dragende voor de betrachting van billijke evenredigheid in dat een en ander. Art. 68. Zij hebben in overeenstemming met de bestaande wetten, reglementen of andere bepalingen, het oppertoezigt over de openbare armen administratien, openbare Gods- 'en weeshuizen en alle andere openbare stichtingen; alsmede over alle gestichten zonder onderscheid, welke uit de lands of plaatselijke kas ondersteund worden. Zij bezigtigen ten minste alle drie maanden de gemelde openbare Gods- en weeshuizen en andere openbare gestichten; nemen kennis der misbruiken, die er mogten bestaan, en stellen de verbeteringen voor, die naar hun oordeel zouden kunnen worden ingevoerd, ten einde daarin, met gemeen overleg der administratien van die gestichten, zoude kunnen worden voorzien. Art. 69. Zij hebben insgelijks het oppertoezigt over de gemeentes beleenbank, voor zoo verre er die thans mogt gevestigt Markten. Militaire huisvesting. Armen- administra- tiën. Beleenbank. Kasopneming gemeenteontvanger. Beheer geldmiddelen. Bevelschriften van betaling. Bewaring effecten en andere belangrijke stukken. zijn, of in tijd en wijle zoude mogen opgerigt worden, die zij almede op de wijze, bij het vorig artikel vermeld, ten minste eens in de drie maanden zullen opnemen. Geene verandering echter zal door dezelve kunnen worden gemaakt in den voet, waarop zoodanige bank mogt daargesteld zijn of daargesteld worden, noch eenige vergunning tot oprigting eener andere worden toegestaan, dan onder goedkeuring des Konings, en nadat Hoogstdezelve het te maken reglement voor eene nieuwe gemeente beleenbank zal hebben goedgekeurd. Art. 70. Burgemeester en assessoren nemen ten minste alle drie maanden en voorts meermalen, indien zij het noodzakelijk oordeelen op, de gesteldheid der kas van den gemeente-ontvanger, vergelijken de ontvangst tegen de uitgaaf, zien na of hij wel alles, het geen te ontvangen was, heeft doen inkomen, en of al zijne gedane ontvangsten wel dadelijk op zijne registers zijn overgebragt; gelijk mede of de batige sloten van vorige dienstjaren aanwezig zijn; htm doende rekenschap geven van de betalingen der ontvangers, gaarders of pachters der gemeente-middelen en eigendommen, en de nodige bevelen gevende, om de nalatige schuldenaren zonder uitstel, en overeenkomstig met de reglementen, besluiten en overeenkomsten, te vervolgen. Van hunne bevinding en hun verrigten ten voorsch. opzigte, doen zij telkens proces-verbaal opmaken, en zenden daarvan afschrift aan den gouverneur. Art. 71. In het beheer over de plaatselijke geldmiddelen zuilen burgemeester en assessoren zich houden aan de sommen, bij de plaatselijke begrooting, voor ieder onderwerp toegestaan, zonder die te mogen overschrijden, of eene somme, buiten goedkeuring der staten, tot een ander einde te gebruiken, dan waartoe die is toegestaan, behoudens hetgeen bij art. 39 is gezegd. Art. 72. De bevelschriften tot betaling zullen steeds het onderwerp der betaling moeten uitdrukken; door den burgemeester of die hem vervangt, met een der assessoren moeten geteekend, en van de medeteekening van den secretaris moeten voorzien zijn. In de buitengewoone gevallen, bij art. 39 opgenoemd, zullen deze bevelschriften daarenboven van het genomene besluit in buitengewoone omstandigheden moeten melding maken. Art. 73. In elke der gemeenten ten platten lande, welke in het bezit van effecten of andere belangrijke stukken is, zal, voor zoo verre zoodanige inrigting er niet reeds bestaat, moeten worden aangeschaft eene bekwame sterke kist, voorzien van drie goede, onderscheidenlijk werkende, sloten; en zullen in dezelve kist worden bewaard de effecten, en andere belangrijke stukken, aan de gemeente toebehoorende, zoo als de bewijzen van inschrijving op het grootboek der werkelijk rentegevende schuld, met de daartoe behoorende kansbiljetten, de schuldbekentenissen, rentebrieven enz., ten laste van particulieren, en zoodanige verdere stukken, bij welker bewaring de gemeente meer bijzonder belang heeft, zoo als uitgift-brieven, overeenkomsten met naburige gemeenten, bepalingen van grensscheiding en dergelijke. Deze kist zal op de plaats in de gemeente, door den gemeenteraad daartoe meest geschikt en veilig geoordeeld, worden ter nedergesteld, van alle effecten en verdere stukken daar in bewaard, zal een behoorlijk omschrevene en genoegzaam sprekende inventaris in dubbeld worden vervaardigd, welke, na voorloopig door den gemeenteraad en assessoren te zijn beoordeeld, aan den raad der gemeente zal worden voorgelegd, die vervolgens nagaan zal of al de effecten en stukken, waar van de bewaring meer bijzonderlijk vereischt wordt, daar op zijn gebragt; na afloop daar van zal onder dien inventaris, en deszelfs dubbeld, de uitslag van het onderzoek bij wijze van proces-verbaal vermeld worden, en het stuk alzoo in dubbeld, met de handteekening van den burgemeester, van al de tegenwoordig zijnde leden van den raad, en van den secretaris worden bekrachtigd. De effecten en verdere stukken, zullen wijders met het eene dubbeld van den inventaris in de kist worden nedergelegd, terwijl de burgemeester met de twee assessoren, als gezamenlijk voor de goede bewaring meer bijzonder verantwoordelijk, ieder een der drie sleutels onder zich nemen, en behouden zullen, zonder die immer, dan bij ziekte of afwezenheid, aan een ander lid te kunnen overgeven, en welke derhalve (het zoo even genoemde geval van tijdelijke vervanging alleen uitgezonderd), steeds personelijk bij de opening der kist zullen moeten tegenwoordig zijn, wanneer er van de daar in opgeslotene stukken zal moeten gebruik gemaakt worden. Het tweede dubbeld van den inventaris, na dat daar van een voor echt verklaard en onderteekend afschrift aan den burgemeester en ieder der twee assessoren zal zijn ter hand gesteld, zal vervolgens in het gewoon archief der gemeente worden nedergelegd. Gedingen op naam burgemeester en assessoren Toezicht ambtenaren. Art. 74. Zoo dikwijls het noodzakelijk zal zijn om een, in de kist bewaard, effect, of ander stuk, daar uit te ligten, zal er eene, door den burgemeester en de twee assessoren geteekende nota, houdende de beschrijving van het stuk zoo als die op den inventaris voorkomt, en eene korte opgaaf der redenen waarom hetzelve is geligt, in de plaats van hetzelve worden gelegd, öm in de kist te verblijven, tot dat het geligte stuk, na gemaakt gebruik, weder in de kist zal zijn teruggebragt. En indien, het zij ten gevolge van uitloting van kansbiljetten, of om eenige andere oorzaak, stukken in de kist bewaard, door andere zouden moeten vervangen worden, of zouden moeten vermeerderen of verminderen, zal daarvan achter den inventaris, bij wege van nota, melding moeten worden gemaakt; waaromtrent in alles zoodanig zal moeten worden gehandeld, als bij het voorgaande artikel is gezegd. Art. 75. Daar, waar er geene bijzondere redenen zich tegen verzetten mogten, wordt aan de staten der provincie aanbevolen om meergezegde kist insgelijks zoo veel doenlijk tot bewaring der effecten, en andere belangrijke stukken van den algemeenen armen der gemeente, en van andere openbare inrigtingen der gemeente, die uit de landelijke of gemeentelijke kas ondersteund worden, te doen dienstbaar zijn, onder de nadere bepalingen, welke de staten vaststellen zullen. Art. 76. De gedingen, welke van wege de gemeente, hetzij als aanlegster, hetzij als verweerdster, zullen moeten ondernomen worden, zullen worden gevoerd door, en op naam van burgemeester en assessoren, met in acht neming van hetgeen bij art. 44 is bepaald. Art. 77. Burgemeester en assessoren hebben het toezigt over al de gemeente ambtenaren en bedienden; met bewilliging van den gemeenteraad, zullen zij die genen derzelven, die door het plaatselijk bestuur zijn aangesteld, welke zich aan pligtverzuim of nalatigheid mogten schuldig maken, voor zekeren tijd, niet te boven gaande dien van zes weken, in derzelven bedieningen kunnen schorsen, zorgende dat inmiddels de bediening van den geschorsten buiten bezwaar der gemeente worde waargenomen, en verpligt zijnde om dadelijk van de genomene beschikking tot schorsing, en van de redenen, die daartoe hebben bewogen, kennis te geven aan de staten. De ontzetting der bedoelde ambtenaren en bedienden, zal alleen onder goedkeuring der staten kunnen geschieden. Voor zoo veel aangaat de gemeente-ambtenaren, welke derzelver aanstelling van eene hoogere autoriteit, dan het plaatselijk bestuur, ontlenen, zal er in het stuk van- schorsing en ontzetting opgevolgd worden het geen ten hunnen opzigte in het bijzonder bij dit reglement, of bij eenige andere bijzondere bepaling is vastgesteld of nader mogt vastgesteld worden. Alles behoudens de bevoegdheid, den gouverneur der provincie bij zijne instructie gegeven. Art. 78. Aan burgemeester en assessoren is opgedragen, om bij het openvallen van het gemeentelijk commissariaat van policie, daar, waar er een mogt zijn daargesteld, of bij vervolg door den Koning zoude mogen daargesteld worden, eenige geschikte personen aan Hoogstdenzelven te kunnen opgeven; terwijl zij ten opzigte van dien ambtenaar, voorts uitoefenen de bevoegdheid, bij de Koninklijke besluiten gegeven, of die daarbij verder zouden mogen gegeven worden. Nimmer wordt er in de thans bestaande of in het vervolg door den Koning daartestellen* jaarwedde voor het commissariaat, eenige verandering gemaakt, buiten des Konings goedkeuring. Art. 79. Het behoort almede aan burgemeester en assessoren, om bij het openvallen van de bediening van veldwachter, daar, waar die bediening reeds bestaan mogt, of in het vervolg door den Koning mogt daargesteld worden, eenige geschikte personen tot dezelve optegeven, zullende de benoeming door den gouverneur geschieden, die ook de bevoegdheid zoo wel tot ontzetting, als tót verplaatsing dezer bedienden, van de eene naar de andere gemeente, zal uitoefenen. Alles, wat tot het regelen en voldoen der bezoldiging van deze bedienden, hunne al of niet vereeniging in brigades en de verdere inrigting ten deze betrekking heeft, zal door den Koning nader worden bepaald. Art. 80. De burgemeester en assessoren verpligt zijnde te waken tegen alle oproerigheden, en tegen alles, wat de rust en de veiligheid der gemeente zoude kunnen stooren, hebben, ingeval van zoodanige stoornis, of wanneer er vrees voor mogt bestaan, de beschikking, behalve over de gemeentelijke policieambtenaren en bedienden, ook over zoodanige gewapende magt, als zich in de gemeente mogt bevinden, en zulks onder overleg met den bevelvoerenden officier, en onder zoodanige verdere bepalingen, als daarop door den Koning reeds mogten Commissariaat van politie. Veldwachter. Oproerigheden. Godsdienstoefeningen. Burgerlijke stand. Bijzondere voorvallen. Misdadigers. zijn of nader zullen worden gemaakt, met gehoudenheid om van het verrigte onverwijld aan den gouverneur kennis te geven. Art. 81. Zij zorgen ook in het bijzonder, dat de Godsdienstoefeningen der onderscheidene gezindheden binnen hunne gemeente, ongestoord verrigt worden. Art. 83. De burgemeester of een der assessoren daartoe door hem bijzonder aangewezen, is belast met het opmaken der acten van den burgerlijken stand, en het voor overeenkomstig teekenen der daarvan afgegeven wordende afschriften en uittreksels, en voorts in het algemeen met de zorg voor de rigtige waarneming van al, wat die acten, en het houden der daartoe vereischte registers betreft, en zulks onveraiinderd de bepalingen, die bij het burgerlijk wetboek op dit onderwerp zullen worden daargesteld. Hij wordt daar in, wat het eigenlijke schrijfwerk betreft, des verkiezende, bijgestaan door den secretaris, en geniet (echter in het laatste geval gemeenschappelijk met denzelven) de gewettigde leges voor de afgegevene afschriften, en uittreksels van genoemde acten. Art. 84. De registers van den burgerlijken stand zullen in het gemeente-huis of de raad-kamer moeten bewaard worden; de burgemeester, of bijzonder belaste assessor, heeft alleen den toegang tot denzelven, en is alleen voor de goede bewaring verantwoordelijk. Art. 85. Van alle bijzondere voorvallen in de gemeente, hetzij misdaden, overtredingen, besmettelijke ziekten, .brand, overstroming, hagelslag, en al wat niet tot den dagelijkschen loop van zaken behoort, zal de burgemeester dadelijk berigt doen aan den gouverneur, onverminderd de verdere inzending van berigt, welke hij ingevolge eenige bestaande wet of andere verordening, verpligt mogt zijn aan eenige andere autoriteit, ambtenaar of commissie te doen. Indien de misdadigers op heeterdaad mogten zijn betrapt, zal hij, voor zoo verre de misdaad ingevolge de wet daartoe gronden aanbiedt, dezelve doen in verzekering nemen, en terstond alle zoodanige berigten en bescheiden inwinnen, als tot bevordering van goed regt kunnen strekken, ten einde die berigten met den misdadiger aan den regter overteleveren, alles overeenkomstig de bij de wetboeken gemaakte, of nog verder te makene bepalingen; terwijl hij wijders in het algemeen omtrent de waarneming der regterlijke policie zal werkzaam zijn, op den voet der bestaande of nader intevoerene wetten en besluiten, onder de verpligtingen en bevoegdheid, daarbij op hem gelegd of aan hem gegeven. Art. 86. Hij oefent voorts, behalve al het geen hier voren is gezegd, uit, zoodanige verdere verrigtingen als bij eenige wet of eenig koninklijk besluit reeds is bepaald, of nog nader mogt bepaald worden. Art. 87. Hij zorgt, dat zoodanige opnemingen, als hem met een van assessoren bij art. 58, 61, 62 en 63 van dit reglement zijn aanbevolen, ten minste vier malen in het jaar geschieden, en dat daarvan telkens, het zij er al of niet overtredingen zijn ontdekt, proces-verbaal worde opgemaakt, waarvan hij steeds afschrift aan den gouverneur zal moeten doen toekomen. Tot zoover ging dan in het reglement op het bestuur ten platten lande de omvangrijke omschrijving, in vele bijzonderheden tredende, van de taak van burgemeester en assessoren. Vergelijken we de voorschriften, thans geldende voor burgemeester en wethouders, met de hiervoren weergegevene, geschreven voor burgemeester en assessoren, dan blijkt duidelijk hoezeer uit het verleden ook in deze het heden is voortgekomen. Op overeenkomst in de volgende belangrijke punten zou ik als voorbeelden daarvan willen wijzen. De uitvoering van raadsbesluiten door den burgemeester (art. 57 reglement, art. 76 gemeentewet). Het toezicht over straten, wegen enz. (art. 63 reglement, art. 209, letter h, gemeentewet). De kasopneming bij den gemeente-ontvanger (art. 70 reglement, art. 201 gemeentewet). Het beheer der plaatselijke geldmiddelen (artt. 71 en 72 reglement, artt. 209, letter /, 248 en 261 gemeentewet). Wat de politie betreft trekt het de aandacht, dat wel, in art. 57 van het reglement, den burgemeester werd opgedragen het oppertoezicht in alles, wat de gewone politie, de handhaving en uitvoering der keuren betrof, maar dat De ned. gem. 3 Verdere verrichtingen. Opnemingen. Vergelijking voorschriften b. en w. en burgemeester en assessoren. Politie. in deze zaken toch ook assessoren herhaaldelijk medezeggenschap werd gegeven: art. 78 voordracht benoeming commissaris van politie, art. 79 voordracht benoeming veldwachter, art. 80 bevoegdheden bij verstoring openbare orde. De artikelen 217 en volgende der gemeentewet betrekken hierin den burgemeester alleen. Bezoeken In wezen overeenkomstige bepalingen zien we ook in mingeiT art- 68 van het reglement en art. 209, letter u, der gemeentewet in zake het op onderscheidene tijdstippen in het jaar bezoeken door burgemeester en assessoren en burgemeester en wethouders van godshuizen en andere instellingen van liefdadigheid. Maar overigens maakte het reglement van heel wat bezoeken en opnemingen melding, aan burgemeester en assessoren opgedragen, opdrachten waarvan de gemeentewet met geen woord gewaagt, hetwelk maar gelukkig is ook, omdat burgemeester en wethouders aan zoodanige opdrachten wegens onmogelijkheid om er aan te voldoen zeker in nog mindere mate zouden gevolg geven dan aan die betreffende bezoek van godshuizen enz. Ik heb hier op het oog: de noodige bezichtigingen, van tijd tot tijd, van smederijen, ovens, schoorsteenen en andere stookplaatsen, de behandeling van vuur en licht, het plaatsen van aschhoopen, het drogen van vlas, het broeien van het hooi, en dergelijken. De burgervaderlijke zorg van den burgemeester, bijgestaan voor zooveel noodig, uit deze opdracht van art. 78 van het reglement op het bestuur ten platten lande sprekende, wordt gelukkig ook thans nog niet geheel en al miskend, maar het is evenzeer gelukkig, dat de wet op deze punten haar niet meer tracht onder woorden te brengen en den burgemeester en burgemeester en wethouders hierbij geheel laat de vrije hand. Brandspuit- Ik wijs verder op het voorscluift in art. 59 van het regiebeproeving. ment beseffende beproeving van de middelen ter blussching van brand, ten overstaan van burgemeester en assessoren: jaarlijksch feest voor de jeugd en menigmaal ook voor de ouderen, ook thans nog niet overal onbekend, maar toch in de laatste jaren in tal van gemeenten waar het nog had stand gehouden in onbruik geraakt door aanschaffing van motor- en autospuiten, die veel minder tijd vorderen voor beproeving en eveneens veel minder personeel; veel ging hierdoor verloren van het kostelijk en langdurig vermaak voor jong en oud met spuiten, die niet spuiten wilden, en met pompers, die steeds meer nog pompen wilden — om eigen of anderer record te breken in het spuiten boven het hoogste dak of den hoogsten boom of naar het haantje van den toren — en met brandspuitslangen, die steeds meer nog lekken gingen. Ik denk met mijn opmerking over de vele bezoeken en Bezoeken, onderzoekingen, opgedragen aan burgemeester en assessoren °Pne" in hoogst eigen persoon, ook aan de onverwachte bezoeken schouwen van tijd tot tijd bij de bakkers en andere in brood nering- enz* drijvende personen (art. 61), de opnemingen der maten en gewichten bij de winkeliers en andere neringdrijvende lieden (art. 62), de schouwen van tijd tot'tijd over openbare straten, wegen en paden, vaarten, kanalen, bruggen, riolen, waterleidingen, beschoeiingen en dergelijken (art. 63), het opnemen van de „gemeentes beleenbank" ten minste eens in de driemaanden (art. 69). (Het reglement van 1816 droeg zelfs den schout op „schouwen te doen over exter- en kraaiennesten"!) De gedachte aan burgervaderlijke, wil men aartsvaderlijke, Burgerzorg spreekt, behalve uit vorengenoemde opdrachten, ook vaAetW^ uit verscheidene andere. Men leze dienaangaande nog eens art. 65 met betrekking tot de beurt- en veerschepen, de postwagens, karren, reizende boden en dergelijke, art. 81 over de zorg voor ongestoord kunnen verrichten der godsdienstoefeningen, art. 85 in zake kennisgeving aan den gouverneur (thans commissaris der koningin) van misdaden,' De gouverneur. Burgerlijke stand. overtredingen, besmettelijke ziekten, brand, overstrooming, hagelslag en andere bijzondere voorvallen. De gouverneur wordt overigens ook in menige andere bepaling genoemd, terwijl — eigenaardige wijze van regeling van gemeenterecht in dien tijd — den gouverneur ook bij diens door den koning vastgestelde instructie onderscheidene bevoegdheden met betrekking tot de gemeente werden gegeven. Doen voorechriften voor den burgemeester herhaaldelijk denken aan den burgervader, den gouverneur heeft het reglement voor het bestuur ten platten lande blijkbaar voor het gebied van zijn provincie min of meer een aartsvaderlijke taak toegedacht. Aandacht verdienen ook de in art. 83 van het reglement op het bestuur ten platten lande opgenomen bepalingen betreffende den burgerlijken stand. Ambtshalve waren burgemeester en assessoren ambtenaren van den burgerlijken stand en de secretaris werd als zoodanig verplicht het schrijfwerk voor den burgerlijken stand desverlangd te verrichten. Bekend is, dat hierin de gemeentewet verandering bracht. Benoeming van ambtenaren van den burgerlijken stand zou plaats hebben uit de leden van den raad. Ook de burgemeester was benoembaar. Van hulp door den secretaris werd niet gerept en ambtelijk was hij tot het verrichten dezer administratieve werkzaamheden niet verplicht. Maar bekend is ook welke toestand bestond tot 1904, toen minister Kuyper waarheid in de wetgeving op dit punt bevorderde door totstandbrenging van een nieuw artikel 149 (thans artikel 183) der gemeentewet. In werkelijkheid nam tot dien tijd over het algemeen de secretaris of een secretarie-ambtenaar de aangiften van geboorte, huwelijk en overlijden aan, terwijl de ambtenaar van den burgerlijken stand eerst later de akte teekende, zonder dat aan hem de aangifte was gedaan, als gevolg waarvan akten tot stand kwamen, waarin strijdig met de waarheid werd verklaard, dat aan den ambtenaar van den burgerlijken stand aangifte was gedaan en dat hij aan aangevers en getuigen de akte had voorgelezen. Deze praktijk zal ook onder het reglement van 1825 vrij zeker wel hebben gegolden. Maar wat de hulp van den secretaris aangaat was er dan toch wèl waarheid in de wetgeving, waarheid, die onder de werking der gemeentewet tot 1904 ook op dit punt ontbrak, omdat de gemeentesecretaris ook in al die jaren zonder wettelijk daartoe gehouden te zijn feitelijk tot het verrichten van dezen buiten de eigenlijke gemeentelijke taak staanden arbeid werd verplicht. Met eenige ontroering zou men kunnen kennis nemen van de zorg, welke onze voorvaderen hadden, of juister gezegd welke hun werd opgedragen, met betrekking tot behoud van de effecten en andere belangrijke stukken van de gemeente en andere instelUngen, waarbij de belangen van de overheid betrokken waren. Aan de gemeentelijke brandkast (kist) en derzelver inhoud werden in de artikelen 73> 74 en 75 wcl zccr bijzondere zorgen gewijd. Zorg wordt thans in niet mindere mate beoefend, maar de gemeentewet zoekt haar kracht in wel iets grootere mate in voorschriften betreffende behoud van hetgeen de gemeente eenmaal bezit dan -in regeling van de wijze van bewaring, waartoe zij steeds geheel en al het zwijgen heeft gedaan. De kist, herinnering aan vroeger tijd, trof ik bij gemeentebezoeken in het gemeentehuis nog wel aan. Er was destijds blijkbaar nog niet de goede zorg van iemand als thans „Samsom", die er een model voor had gegeven. Heel wat minder uitvoerig in zijn omschrijving van de taak van burgemeester en wethouders was het reglement voor de steden, dan ten opzichte van de taak van burgemeester en assessoren het reglement voor het platteland. Ook in het reglement voor de steden treffen we aan opdracht van „bestuur en oppertoezigt over al hetgeen de Zorg voor behoud belangrijke stukken. Taak burgemeester en wethouders in de steden. dagelijksche gewone policie, de handhaving der keuren, de beheering van stads geldmiddelen, gebouwen, en andere eigendommen, en het behoud van stads regten betreft, en in het algemeen over alles, hetgeen bij dit reglement niet bijzonderlijk aan den raad is opgedragen en toegekend". Hier geschiedde intusschen de opdracht aan „de burgemeester en wethouders", terwijl het reglement voor het platteland den burgemeester met deze taak belastte, waarbij dan gezegd werd, dat bij hierin alleen te werk zou gaan of gezamenlijk met assessoren al naar gelang in de volgende artikelen gezegd zou worden. Opneming van de gesteldheid der kas van den stedelijken ontvanger werd in vrijwel dezelfde bewoordingen voorgeschreven, behoudens dat van inzending van het procesverbaal aan den gouverneur niet werd gewaagd. Bij stoornis van de rust en veiligheid der stad hadden burgemeester en wethouders de beschikking over de stedelijke schutterij en maakten zij ook, desnoods, gebruik van de mihtaire macht, zich binnen de stad in bezetting bevindende. Het toezicht over armen-administratiën werd in ongeveer gelijker voege geregeld als voor het platteland. De driemaandelijksche inspectie zouden de burgemeester en wethouders doen verrichten door commissarissen uit hun midden. Met betrekking tot het oppertoezicht over de stads leenbank golden evenzeer vrijwel gelijke voorschriften als voor de „gemeentes beleenbank". Ten opzichte van het commissariaat van politie waren voor stad en platteland de voorschriften gelijk. Over de functiën in zake den burgerlijken stand werd gezegd: „De Burgemeester of een der Wethouders, door hem daartoe speciaal benoemd, is (behoudens zoodanige adsistentie ten laste van stads kas, van een of meer geëmployeerden, onmiddellijk door hem aan te stellen, en te ontslaan, als de natemelden dienst mogt vereischen) bijzonderlijk belast met de zorg voor de rigtige waarneming van al wat de acten van den Burgerlijken stand, en het houden der daartoe vereischte registers betreft, en zulks onverminderd de bepalingen, die bij het burgerlijk wetboek op dit onderwerp zullen worden daargesteld." Hier ziet men deze niet-onbelangrijke afwijking* van de voorschriften voor het platteland, dat den secretaris der stad met betrekking tot den burgerlijken stand geenerlei verplichting werd opgelegd. Toch zal hij ook in de meeste steden er wel niet geheel buiten zijn gebleven. En tot deze opsomming van bijzondere werkzaamheden van burgemeester en wethouders bepaalde zich dan het reglement voor de steden. Maar er was evenals voor het platteland ten slotte nog het bevel, dat de deur toedeed: „Burgemeester en Wethouders zorgen voor de onverwijlde uitvoering van de wetten, Koninklijke besluiten, en bevelen, aan hun bij die stukken zelve opgedragen, of ten gevolge daarvan door de Hoofden van departementen van algemeen bestuur, den Gouverneur, of de Staten aan hun opgedragen wordende, en voorts in het algemeen gedragen zij zich naar de verdere instructiën, welke door die Autoriteiten, ten gevolge van zoodanige wetten, besluiten, of bevelen, aan hun worden gegeven." Ik moge er wel zeer nadrukkelijk de aandacht op vestigen, dat vóór de grondwetsherziening van 1848 deze bepahngen voor stad en platteland in buitengewone mate toepassing hebben erlangd. Centralisatie heerschte ook met betrekking tot het bestuur van stad en platteland in sterke mate. Alles werd geregeld van boven af. Die „verdere instructien, welke door die autoriteiten, ten gevolge van zoodanige wetten, besluiten, of bevelen, aan hun worden gegeven", gepaard aan geheime behandeling van alle zaken door het plaatselijk bestuur, smoorden alle belangstelling van de zijde der burgerij in de kiem, fnuikten het eigen inzicht en de vrije beoordeeling der plaatselijke bestuurders. Centralisatie. Regeling van boven af. Geen vrije . beschikking huishoudelijke belangen. Van het voorschrift van artikel 155 der grondwet van 1815, dat de plaatselijke besturen de vrije beschikking zouden hebben over hunne huishoudelijke belangen, kwam dientengevolge niet zoo heel veel terecht. Van deze gesteldheid getuigt ook wel een koninklijk besluit van 1 Maart 1831 (opgenomen in het bijvoegsel tot het staatsblad), hetwelk waard is in dit verband te worden vermeld. De overwegingen van dit koninklijk besluit geven duidelijk den destijds heerschenden staat van zaken weer. „In aanmerking nemende — zoo werd gezegd —, dat de werkzaamheden, waarmede het algemeen bestuur thans nog belast is, in vele opzigten voor vermindering vatbaar zouden kunnen zijn, door eene ruimere overdragt derzelve aan de gewestelijke en plaatselijke autoriteiten, en dat zoodanige overdragt bevordelijk zou wezen tot het daarstellen dier vereenvoudigingen en bezuinigingen welke wij in de huishouding van staat wenschen in te voeren; „Gelet op de besluiten, waarbij achtervolgend door ons onderscheidene, zoo algemeene als bijzondere beschikkingen zijn genomen, alle ten doel hebbende om de bemoeijenissen van het algemeen bestuur te verrninderen, en de werkzaamheden bij hetzelve te vereenvoudigen; „Overwegende, dat de veeljarige ondervinding thans, bij alle de betrokkene autoriteiten, omtrent het waar verstand en de werking der bestaande verordeningen, verkregen, toelaat, om aan die besluiten eene verdere uitbreiding te geven, vooral nu de meer beperkte werkkring van het algemeen bestuur, na den opstand in de zuidelijke provinciën deszelfs oppertoezigt over de handelingen der gewestelijke en plaatselijke autoriteiten gemakkelijker maakt; „Overwegende, dat het gezag en de medewerking van de gouverneurs, als onze conunissarissen in de provinciën, in derzelver hoedanigheid van voorzitter der staten-vergaderingen, aan hen bij de grondwet, en het toezigt en de medewerking van de hoofden der gemeentebesturen, in derzelver hoedanigheid van voorzitters der gemeenteraden, aan hen bij de reglementen van bestuur, toegekend, ons voldoende waarborgen kunnen aanbieden, tegen het nemen van besluiten, of het maken van verordeningen door de staten-provinciaal, of door de gemeenteraden, welke met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig zouden zijn; „Overwegende daarenboven, dat niet alleen de weg tot klagte aan ons of aan de hooge autoriteiten voor alle onze onderdanen openstaat, maar dat wij daarenboven verlangen aan de goede ingezetenen, in de openbaarmaking der provinciale en gemeentelijke rekeningen en daarbij behoorende begrootingen, eenen waarborg te geven, tegen de kwetsing of verwaarloozing van derzelver belangen, en een middel te verschaffen, om, bij onverhoopte gevallen, van dat regt van beklag bij ons of bij de bevoegde magt met vrucht te kunnen gebruik maken". Schoone woorden waren het, in overeenstemming waarmede vervolgens onder meer opdracht werd gegeven aan de ministers en verdere hoofden der onderscheidene departementen van algemeen bestuur, administratien en collegien, elk voor zoo veel hen aangaat, de noodige maatregelen te nemen, dat van nu voortaan aan de plaatselijke besturen de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen worde opgedragen en toevertrouwd, in al de uitgestrektheid, welke de bepalingen der grondwet en andere wetten maar eenigszins toelaten. Zij - zouden den Koning „ten spoedigste de vereischte voordragten aanbieden, tot intrekking, wijziging of herziening der thans bestaande reglementen en voorschriften, welke zouden kunnen geacht worden omtrent dat een en ander beperkingen te hebben daargesteld". Maar niets van dat al. Het koninklijk besluit zelf bepaalde, dat de jaarlijksche rekeningen van de ontvangsten en uitgaven der steden en gemeenten, na goedgekeurd en gesloten te wezen, met de daartoe betrekkelijke begrootingen openbaar gemaakt zouden worden door derzelver nederlegging, gedurende eenen bekwamen tijd, op de secretarijen, ter inzage van ieder ingezeten. En daarbij bleef het. Niets van het in uitzicht gestelde werd overigens gegeven. Tot 1851 zou het moeten duren alvorens openbaarheid, werkelijke zelfregeering en andere zegenrijke hervormingen in het plaatselijk bestuur inderdaad mochten binnenkomen. Teekening Thorbecke, in zijn werk „Over plaatselijke begrooting", door""1 verschenen in 1847 — hij was destijds lid van den raad van Thorbecke. Leyden — teekende den toen bestaanden toestand met de woorden: „Voor eene eenvoudige, heldere, bij de wetgevende Magt des Rijks of de provincie wél overlegde en behoorlijk afgekondigde regeling kreeg men een mengelmoes van koninklijke Besluiten, ministeriële mededingen, dispositien van Gedeputeerde Staten en gouvemeuirscirculaires, een stapel van administratieve recepten, zonder eenheid van begrip of beginsel." Naar aanleiding van de wijze van benoeming der leden van den raad en het gemis aan openbaarheid van 's raads handelingen schreef hij: „Men wordt lid niet op grond van ernstigen wil en bekwaamheid om de aangelegenheden der gemeente te leiden; maar dewijl men of een naam draagt en tot een familie behoort, waaraan een zetel in den raad past, of onder deze familien wenscht zitting te nemen. Een treffelijk middel om Raadsleden te hebben, die zonder publieken geest, zonder reden en overtuiging, uit persoonlijke gunst of ongunst, uit eigenzinnigheid, uit sleur, hetgeen hun wordt voorgelegd, beslissen. Hij, die eens zit, blijft; slechts de dood ruimt op en dwingt tot eene verandering, die zelden vernieuwing is. Neem nu het gunstigste toeval, eene zoo gelukkige zamenstelling, als zij onder duizend keeren naauwelijks eenmaal denkbaar is; doch laat zoodanig collegie achter gesloten deuren raadplegen, ja verberg het boek dier raadplegingen voor het pubhek; wat zult gij er van zien worden? Eene uitbreiding van het collegie van burgemeester en wethouders, tot consultatie en controle; van eene zekere bedrijvigheid om de zaken van den dag af te doen of af te schuiven; op beheer en behoud, allermeest op het voordeel der gemeentekas uit; maar zonder wetgevend karakter; aan de gewone, stille orde van het huiswezen even gehecht, als afkeerig van bouwen en inrigten. Nieuwigheid is eene verschrikking; want men gevoelt zich, afgezonderd van de bevolking, krachteloos, twijfelt aan hare medewerking, en vreest verantwoording. De Raad werd voorheen ook wel de wijsheid genoemd. Doch men vleije zich niet, dat, bij geheimhouding, zij, die in het geheim zijn, de zaak, welke zij alleen kunnen kennen, werkelijk verstaan. Integendeel heeft hier het uitsluitend bezit de gevolgen, aan alle monopoliën verknocht. Men legt zich niet of weinig toe; een privatief regt van wetenschap bevrijdt van de noodzakelijkheid, inderdaad te zijn wat men wordt vermoed te wezen; geene opwekking noch opheldering van buiten; en met zich alléén, zullen collegien, gelijk de meeste individus, doorgaans blinde werktuigen der dagelijksche gewoonte zijn. Op het pligtbesef te vertrouwen, is edel; maar het bedriegt. Tot hoe lagen stand hef in gesloten vergaderingen soms daalt, stelt niemand, dan die er in zat, zich voor. „En waar zullen onze Raadsligchamen, tot nu een wonderlijk mengsel van oude familienaristocratie en nieuwe fransch-administratieve gedweeheid, zonder publiciteit de sterkte vinden, die het plaatselijk Bestuur ook jegens het hooger gezag behoeft? Zij zullen, zoolang zij in de duisternis blijven, meer oog en oor hebben voor hetgeen van boven komt, dan voor hunne gemeente; meer aantrekking tot het algemeen en provinciaal Bestuur, dan tot de burgerij; meer volgzaamheid, dan wil." IETS UIT DE PRAKTIJK TEN PLATTEN LANDE ONDER DE BESTUURSREGLEMENTEN Thans laat ik het een en ander volgen uit de praktijk in plattelandsgemeenten in het tijdvak 1824—1851, dat naast de reeds medegedeelde reglementaire voorsclmften op den aard der gemeentelijke bemoeiingen in dien^tijd eenigen kijk kan geven. Om niet te uitvoerig te worden kan ik uiteraard slechts een enkele greep doen. Ik dank deze gegevens aan de medewerking van den heer W. R. Drost, burgemeester der gemeenten Kwadijk, Middelie en Warder, die het een en ander ontleende aan de archieven van zijn plattelandsgemeenten. Eerst volgt een overzicht van den inhoud van enkele keuren, in die gemeenten vastgesteld. Brand- Uitvoerige voorschriften gaven in het jaar 1824 de vroede wezen' vaderen van Middelie en Axwijk, betrekking hebbende op voorkoming van brand en op blussching van brand. Men kan zich levendig voorstellen, dat ook in vroeger tijd op dit terrein lag een onderwerp van bijzondere gemeentezorg. Gemeentelijke bouwpolitie was onbekend en des te meer moest derhalve in andere opzichten getracht worden allerlei brandgevaar te voorkomen. Het laat zich voorts verklaren, dat destijds evenzeer als thans de ingezetenen tot hulp bij brand werden verplicht Ziehier in bonte verscheidenheid de voorscliriften, meer dan een eeuw geleden voor MiddeUe en Axwijk op ditstuk vastgesteld. Zij zien,er waarlijk wel goed overdacht uit en geven blijk van aanwezigheid bij deze onze voorouders van een goede dosis practischen zin. Art. 1. Geen vuur zal mogen gestookt worden dan in daar toe bekwame Stookplaatsen of Schoorsteenen, gemetzeld van kalk en tras en opgetrokken boven de daken, ten minsten i Nederlandsche El boven de Nok van het Gebouw op de boeten van 6 Gulden en niet te Stoken voor dat dezelve in goede orde is. Art. 2. De Schoorsteenen der Ingezetenen die des zomers bestookt worden, zuilen ten minsten twee maal des Jaars, als in April en November moeten geveegd worden op een boeten van 3 Gulden, terwijl van bakkers en die Ingezetenen wier beroep een aanhoudend Stoken vordert, bij elke Inspectie in de best mogelijke orde zullen moeten bevonden worden op een boeten van 3 Gulden en bij herhaling van 6 Gulden. Art. 3. Geen Pijpen- van kaghels of andere Stookplaatsen, zullen door een houten beschot mogen geleid worden zonder speciale autorisatie van den Schout, zullende deze autorisatie nimmer mogen gegeven worden, indien alle mogelijke voorzorgen, tot vermijding van brand niet mogten genomen zijn op de boeten van 6 Gulden. Art. 4. De Schoorsteenen op bovenverdiepingen van een Gebouw, zullen op Wulven van Steen moeten gemaakt worden, en in geenen deelen op bind ten of balken mogen rusten op de boeten van 6 Gulden. Art. 5. In eene Gemeene muur mogen de bindten komende tegen de Haardsteden of Schoorsteen van de Buurman, voortaan niet dieper worden gelegd, dan op de helft of in het hart van de Muur zullende ook die geene die voortaan tegen een gemeene Muur, een haardstede of schoorsteen zal maken gehouden zijn, de bindten van zijn Buurmans Huis te doen weg hakken en met Steen bezetten, zullende de Timmerman of Metzelaar, zoowel als die geene welke zulks laat verrigten wanneer bevonden word hier tegen gehandeld te hebben ieder afzonderlijk verbeuren eene boeten van 6 Gulden en tevens gehouden om zulks te doen herstellen. Art. 6. Die geene der Ingezetenen welke voor zijn beroep vuur moet gebruiken, zal geen oven of Stookplaatsen mogen daarstellen, dan nadat alvorens de toestel zijner vuurplaats door den Schout zal zijn goed bevonden en bevonden dat derzelve constructie bestaat van Steen Kalk en Tras op eene boete van 6 Gulden. Art. 7. In onbewoonde Huizen of andere Gebouwen zal geen vuur mogen gebruikt worden, als met Consent van den Schout op een boeten van f 1,50. Art. 8. De vergaarbakken of Aschkuilen, tot berging van Asch en vuilnis zullen niet van brandbare stof mogen vervaardigd worden. Niemand zal daarin eenige heete Asch mogen brengen, of buiten op de Straten, of in de Slooten of Grachten werpen op een boeten van 3 Gulden. Art. 9. De Bran<ïmaterialen als hout turf en kolen enz., zal niemand vermogen te leggen binnen een Nederl. El afstand van eenige vuurplaatsen en Schoorsteene pijpen op een boeten van 3 Gulden. Art. 10. Bij het lossen en laden rijden of verwerken van ligt brandende Goederen als mede in Stallen, Timmermanswinkels, Timmerwerven, Hooizolders of in andere gevaarlijke plaatsen zal geen Tabak worden gerookt, of vuur mogen gebezigd worden op de boeten van 3 Gulden. Art. 11. Niemand zal langs de wegen tabak mogen rooken dan de Pijp met een goede dop gedekt te hebben op een boeten van 60 Centen. Art. 13. Niemand zal vermogen eenige gedoofde kooien noch houtskolen of doppen te leggen of houden in Tonnen, Manden, of dergelijken, maar zal een ieder verpligt zijn tot borging van dezelve te gebruiken Steenen, koperen, ijzeren of dergelijke Potten van harde Stof, met deksels van Steen, koper, ijzer of dergelijke voorzien op de boeten van Een Gulden. Art. 14. Niemand mag in een besloten Huis of Schuur of ander vertrek een beweegbaar Fornuis of oven gebruiken zonder voor af bekomen Consent op de boeten van 3 Gulden. Art. 15. Het branden van oly, het smelten van Ruw smeer of andere brandbare stoffen, zal in geene besloten Huizen, maar in Plaatsen die aan alle zijde steenen muren hebben, of op afgelegen Pleinen of wallen moeten gedaan worden en niet na Zonnen ondergang mogen geschieden op een boeten van 9 Gulden. Art. 16. Traan en olybakken mogen niet worden gemaakt als met voorafgaande kennis en toestemming van het Gemeente Bestuur op de boeten van vernietiging der bak, indien dezelve word afgekeurd en een boete van 6 Gulden. Art. 17. Ieder Ingezetenen is verpligt om des avonds na zijn vuur behoorlijk ingerekend te hebben hetzelve te dekken, met een goede Steene Stulp op de boeten van ƒ 1,50. Art. 18. Geene vuurwerken, noch eenige Geweeren of Pistolen, mogen binnen het bebouwde Gedeelte der Gemeenten afgestoken of afgeschoten worden zonder consent van den Schout op een boeten van 1 Gulden. Art. 19. Niemand vermag eenig Stroo riet hooi of eenig ander Ruig verbranden, als ten minsten 20 Nederl. Roeden, van het naastbijgelegene Gebouw, en niet dan onder een aflandende wind en met Consent en tijdsbepaling van den Schout op een boeten van 3 gulden. Art. 20. Alle op of Ingezetenen dewelke eene meer dan gewone broeijng van het aan hun toebehorend of op hun erf staand hooi ontdekken, zullen daarvan dadelijk moeten kennis geven aan den Schout, terwijl indien er brand ontstaat, zonder dat van de broeijng alvorens kennis is gegeven zal de Eigenaar van het sterk broeijend hooi of van het erf waar op het zelve staat verbeuren eene boeten van 10 Gulden. Art. 21. Bij vriezend weder zal steeds voor of in de nabijheid van ieder Huis eene ijsbijt moeten worden open gehouden, welken ten minsten 1 el breed en 1 el en 7 Palmen lang zal behoren te zijn, zullende de Eigenaar of bewoners van het Huis voor dewelke zoodanige bijt niet behoorlijk open gehouden wordt telkens verbeuren eene boeten van 60 cents. Art. 22. Niemand zal eenige tegenkanting of onwil mogen tonen, tegen eenig lid van het bestuur of tegen hun aangestelden, in het onderzoek en toezigt van de stipste volbrenging dezer gemelde keur, doch zal gehouden zijn om aan de gegevenen orders den behulpzame hand te bieden op eene boeten van 1 o Gulden. Tot zoover gingen dan de voorschriften, welke, evenals thans nog in allerlei opzichten geschiedt, aan de burgers verplichtingen oplegden ter voorkoming van brand. Veel van het vorenstaande treft men ook nu nog aan in plaatselijke strafverordeningen (bouwverordening, algemeene politieverordening, verordening ter voorkoming van brand). Maar zóó ver, van te verbieden met een brandende pijp zonder dop over de straat zich te begeven, gaat toch de plaatselijke strafwetgeving thans niet meer. Hierna volgen dan de bepalingen omtrent verplichten brandweerdienst, thans in vele verordeningen op het brandwezen gegrond op artikel 226 der gemeentewet omtrent het verrichten van persoonlijke diensten of wel eenvoudig op de strafwetgevende bevoegdheid der gemeente. Intusschen, men durfde toen nog wel iets meer te beweren zelfs dan thans. Men zie in artikel 54 hierna de stellige belofte, dat „die geene welke in de dienst der Brandspuiten gekwetst word zal ten kosten der Gemeente genezen worden". Art. 23. De Opper Directie over de Brandspuiten en het geen verder tot de brandschouwing behoort staat aan den Schout en Assessoren. Art. 24. Door het Gemeente Bestuur zullen worden aangesteld, zoo veele Brandmeesters, adsistent Brandmeesters en Spuitgasten, als door het zelve voor den dienst noodzakelijk en nuttig zal geoordeeld worden. Art. 25. De Brandmeesters en Adsistent Brandmeesters zullen genomen worden, uit de achtingswaardige Ingezetenen en bij voorkeur uit de bekwaamste Metzelaars, Timmermans en Loodgieters Bazen. Art. 26. Als spuitgasten en verdere geaffecteerde zullen alle Ingezetenen van 18 tot 60 Jaren kunnen worden opgeroepen. Art. 27. Van de bij de twee laatste artikels voorschreven dienst zijn echter vrijgesteld de leden van het Gemeente Bestuur de bedienaren der openbare Godsdienst en alle de geene welke door lighamelijke gebreken daartoe volstrekt ongeschikt zijn. Art. 28. Jaarlijks met het Proberen en Examineren der spuiten ontvangt ieder Brandmeester of opziener van het Gemeente Bestuur eene Naarnlijst der Personen, welke hij onder zijne directie heeft, op welke lijst de qualiteiten welke de Personen bij de spuit uitoefenen zuilen moeten vermeld staan. Art. 29. Bij Brand of andere ongelegendheid zal ieder geaffecteerde, aan de spuit dezelf tegenwoordigheid moeten bewijzen, door aan den Brandmeester over te geven eene Penning, of ander te bepalen teken, zullende die geene die te laat komt, verbeuren eene boeten van — Bij brand 1 Gulden — Bij Inspectie of Exercitie 50 centen. En die geene welke in het geheel met verschijnt Bij Brand 2 Gulden bij Inspectie 1 Gulden, zullende indien de beboetbare persoon een der bovenstaande is de gezegde boetens verdubbeld worden. Art. 30. Die geene, welke gewigtige redenen van absenüe heeft bij te brengen, kan zich deswegens aan het Gemeente Bestuur vervoegen, hetwelk als dan naar bevind van zaken beslist. . ' 11 j Art. 31. De Schout bepaalt de distmcUve tekens welke de Brandmeesteren en verdere Geaffecteerde aan de spuit zullen onderscheiden. Art. 39. Ook word door den Schout bepaald, welke objecten ieder Persoon, ingeval van brand als andersints bij zich zal moeten hebben, zoowel als de Instructie volgens dewelke zij zich in den dienst zullen behoren te gedragen. Art. 33, De Schout bepaalt de tijden op welke men zich in de behandeling der Brandspuit zal oefenen, dezelve zal altijd tweemaal 'sjaars moeten geprobeerd worden. Art. 34. Alle dienstdoende zijn verplicht dadelijk de bevelen hunner dirigerende te volbrengen, zonder zich in het minste van hunne posten te verwijderen, dan na bekomen consent, op de Boeten van zestig centen telkens te verbeuren, indien de Brandmeester niet tegenwoordig is, neemt de volgende in rang der aanwezige dadelijk het kommando op zich tot zoolang de eerstgemelde op de plaats verschijnt. Art. 35. Die het eerst de Brandmeester, welke het naast bij de Brand woonachtig is van een ontstane brand waarschuwt ontvangt een premie van 3 Gulden. Art. 36. Indien de brand bij nacht en donker weer ontstaat zullen allen Ingezetenen van de Buurt daar zich de brand bevindt, licht voor hunne glasramen stellen of een lantaarn met een brandende kaars uithangen om de wegen te verlichten. Art. 37. Bij ontstaan van Brand, zal mede door het bekken en klokkegeklep, zulks aan een ieder der Ingezetenen worden bekend gemaakt, om ter hulp toe te snellen, zullende de genen die het bekken slaat, met tusschenpozing roepen de Plaats of Buurt alwaar de brand is ontstaan. Art. 38. Alle de Personen aan de Brandspuit behoorende zullen dadelijk op het vernemen van brand, zonder na de plaats van den Brand te begeven, zich naar de bewaarplaats van de spuit waartoe zij behoren begeven, ten einde de spuiten onder opzicht van hunne brandmeesteren ten spoedigsten naar de plaats van den brand over te brengen. Art. 39. Ter plaatse van den brand gekomen zijnde zullen de Brandmeesters en bij afwezigheid, de eerstopvolgende in Rang, de Spuiten in de bij de Exercitie te onderrigtene Positien, doen plaatsen, en alle die bevelen geven, welke tot de spoedige blussching het doelmatigst zullen zijn. Art. 40. De Plaats alwaar de Brand ontstaat, zal op order van den Schout door de Schutterij of andere Personen worden De ned. gem. 1 afgezet, ter voorkoming van dieverij, en dat geen hinder aan de dienstdoende worden toegebragt. De Bloedverwanten of vriende van den geen in wiens Huis de Brand ontstaat, zullen echter wanneer zij zich aan een der Brandmeesteren of hoofd der Schutterij addresseren niet mogen geweerd worden. Art. 41. Wanneer de Brand bij vriezend weer ontstaat, zullen de Brandmeesters zorgen, dat de Pompen in gestadige beweging büjven, en des noods met zout worden gaande gehouden, als mede dat de Slangen op hout of dergelijke worden gelegd ten einde dezelve aan de straat niet zoude vast vriezen. Art. 42. In Gemeenten alwaar meer dan eene brandspuit bestaat zullen de Geaffecteerden der brandspuit welke niet gebruikt word, gehouden zijn om des noods nuttig bevonden wordende de manschappen der dienstdoende spuit bij te staan. Art. 43. Indien het gebeuren mogt, dat er op het oogenblik van de brand, tot behandeling der spuiten meerdere dan de aanwezige dienstdoende, mogten benodigd zijn, zullen de Particuliere Personen bij den brand ledig staande, door de Brandmeesters gerequireerd worden en gehouden zijn tot de Blussching van den Brand mede te werken zoo als ook door Brandmeesteren ingeval van nood, schepen en andere vaartuigen, paarden en wagens der Ingezetenen zullen kunnen gerequireerd worden. Art. 44. Niemand der Gebuuren van het Huis, alwaar de brand woedt, zal de toegang door deszelfs Huis erf en tuin mogen weigeren, en niet beletten dat dit cmvennijdehjk nodig geoordeeld wordende de spuiten of slangen door of over dezelve worden gelegd. Art. 45. De nabij gelegen Gebouwen Huizen en Goederen, voornaamentlijk die, welke door de wind het meest aan de brand zijn bloot gesteld, zullen zooveel mogelijk bewaard worden door dezelve nat te houden, met natte zeilen te dekken als anderzints. Art. 46. De Lapzakdrager is verpligt alle de benodigde gereedschappen, en overige vereischt wordende voorwerpen, steeds in orde te houden, en te hebben, bij de Spuit rond lopende daar uit niets af te geven dan op last van den Brandmeester. Art. 47. De Lantaarn dragers moeten ten allen tijden hunne Lantaarns gereed hebben, voorzien van genoegzame goede kaarsen tot ücht, en moeten bij duister weer zich laten vinden ter plaatse welke de Generale Brandmeester hun aanwijst. Art. 48. De Brandhaken mogen bij niemand worden gebruikt tot omverhalen van muren daken gevels enz. zonder uitdrukkelijk bevel van het hoofd der Plaatselijke Regering. Art. 49. Alvorens de toesteniming van den Raad der Gemeente te bekomen zal er niet worden overgegaan tot het omverhalen van helende Gebouwen. Art. 50. Ter voorkoming van disorde, zal ieder welke dienst doet, zonder afwijking bepaald moeten blijven op de Post en Plaats, welke hem zal zijn aangewezen zonder zich te bemoeijen, met andere daarbij bevindende dienstdoende spuiten, ten ware met consent van den Brandmeester. Art. 51. Na ieder werking der Brandspuiten, zijn de Brandmeesters en hunne onderhorige verpligt dezelve onverwijld, met de daar bij behorende slangen en verdere gereedschappen te brengen ter plaatse waar dezelve gewoonlijk staan, om na dat dezelve schoongemaakt gedroogd gesmeerd en gerepareerd zijn dezelve bij elkander voor alle tijden gereed te zijn. Art. 52. Een ieder onder wiens bewaring bij gelegendheid van brand goederen gesteld zijn, is gehouden om daar van binnen 24 uren kennis te geven aan den Schout. Art. 53. Het tijdstip het welk tot het proberen der spuiten en tot de Exercitie door het Gemeente bestuur bepaald word zal steeds vroeg genoeg moeten bekend zijn, om aan de daar bij belanghebbende welke uit hoofde van ouderdom ziek gestel als anderzints, redenen van vrijstelling mogten vermenen te hebben, gelegenheid te geven hunne bezwaren bij het Gemeente Bestuu» in te brengen, zullende de Schout gehouden zijn, om zich ten minsten tweemaal in het Jaar te verzekeren dat de staat van het Personeel der Brandspuiten compleet is. Art. 54. Die geene welke in de dienst der Brandspuiten gekwetst word zal ten kosten der Gemeente genezen worden en verpleegd worden. Art. 55. De ten gevolgen van alle voormelde verbeurde boetens zullen gestort worden in de kas der Gemeente, en strekken zoo wel tot onderhoud der Brandspuit als tot onderhoud en aankoop van Gereedschappen distinctive tekenen en verdere benodigheden tot den dienst, en tevens om daar uit almede te voldoen de Premien welke ingevolgen dat Reglement aan eenige Persoon mogt verschuldigd zijn. Belangwekkend was ook een keur van Warder uit den 1 jare 1825, „houdende Maatregelen tegen het Amoveren of J uitbreken van Gebouwen". j Amoveeren of uitbreken van gebouwen. Zij geeft het onderstaande te lezen. Art. i. Geen gebouw perceel loots of opstal onder welke benaming ook, zal binnen de Gemeente gelegen, geheel of gedeeltelijk, mogen worden gesloopt, af of uitgebroken, zonder voorafgaand verlof van het Plaatselijk Bestuur. Art. 2. De Eigenaar van eenig gebouw of opstal, welke verlangen mogt, hetzelve te sloopen, of geheel of gedeeltelijk af, of uit te breken, zal daartoe vooraf aan het Plaatselijk bestuur verzoek moeten doen en zal het bestuur, door daartoe bevoegde Personen onderzoek laten doen, en de Eigenaars der naastbelendende Gebouwen of Percelen, des noods in hunne belangen worden gehoord. Art. 3. De autorisatie tot slooping af, of uitbraak toegestaan zijnde, en nadat dezelve volbragt is zal de Eigenaar verpligt zijn ingevalle van geheele afbraak, daarvan kennis te geven aan de zetters der Gemeente, en controleur der Directe Belastingen, teneinde nadat dit door hen in loco is onderzocht, en geheel gesloopt te zijn bevonden, hetzelve perceel van den legger der gebouwde Eigendommen te Royeeren. Art. 4. Voor ieder in voege als voorschreven te ondernemen amotie, zal hij die de slooping doet tot waarborg van het belendende Gebouw, zoodanige Cautie moeten deponeren, als door de Regering, naar plaatselijke omstandigheid, overeenkomstig zal worden geoordeeld; de grond waarop een gesloopt perceel heeft gestaan zal moeten worden gelijk gemaakt, de gaten door het uithalen der mnderingen, kelders Regenbakken of diergelijken, tewege gebragt behoorlijk worden gedempt, en de geheele oppervlakte aangehoogd tot gelijke grond; voorts paar den eisch behoorlijk afsluiten, met een schut of heining of diergelijke zooals het Plaatselijk bestuur nodig zal oordelen terwijl het onderhoud der wallen of wegen» voor de geamoveerde percelen, insgelijks blijft voor Rekening van dengenen die de slooping doet, zullende hiervoor ter Requisitie van het plaatsehjk bestuur waarborgpenningen worden gestort en deze zoowel als de reeds voormelde, in eens en Numerair, moeten worden gedeponeerd bij den daartoe van wegen het bestuur gestelde Ambtenaar. Art. 5. De aldus gedeponeerde Cautie, zal aan de belanghebbende kosteloos worden terug gegeven wanneer aan het plaatselijk Bestuur na gedane Inspectie zal blijken, dat aan de bepalingen aangaande het verlof tot afbraak is voldaan en tévens op vertoon van de kwitantie, wegens het afbetalen van de lasten van het lopende jaar, waarin het gesloopte perceel was aangeslagen ten ware hetzelve in dit jaar geheel onbewoond was gebleven; en zal ingeval men nalatig mogt blijven, in het herstellen van de beschadigde belendenen, ofwel in het pleineren en afsluiten van het Erf enz., de tijd van verlof daartoe verstreken zijnde, zulks dadelijk ten kosten der nalatigen van wegen de Gemeente geschieden nadat het verzuim bij behoorlijk Procesverbaal zal geconstateerd zijn. Art. 6. Bijaldien een Erf of grond door eene slooping opengekomen, en dezelfs afsluiting-schut, of diergelijke, als mede de wallen, en wegen, niet naar behoren worden onderhouden, en de Eigenaar op de aan hem gedane aanmaning, binnen de gestelde termijn niet voldoet, zal, nadat hiervan proces-verbaal zal zijn gedresseerd, tot voorkoming van wanorde het gebrekkige van wegen het Plaatselijk Bestuur worden hersteld en de kosten daarvan bij Executie op den nalatigen Eigenaar worden verhaald. Art. 7. Alle geheel of gedeeltelijk, af of uitbreken of sloopingen, zullen door daartoe bevoegde Personen worden gesurveilleerd, en moeten zij ingeval er iets wederregtelijks ten dezen ontdekt wordt daarvan dadelijk schriftelij k aan het Plaatselijk Bestuur kennis geven. Art. 8. Zij die bevonden worden, eene of meerdere der hier voren gemaakte bepalingen te hebben overtreden, zullen verbeuren eene som van Twaalf Gulden, en op eerste aanzegging het werk moeten staken, en daarmede, desniettegenstaande voortgaande, bij iedere waarschuwing met een gelijke boeten worden gestraft, tot zoo lange het werk gestaakt, en aan den last van het Plaatselijk bestuur zal zijn voldaan. Art. 9. Zij die van wegen het Plaatselijk bestuur gelast worden, derzelve percelen of gebouwen te sloopen, zoo tot verzekering der openbare als Personelijke veiligheid, blijven nogtans onderworpen aan de bepalingen, bij Art. 4, 5, en 6 van deze keure vastgesteld, ten ware de Regering om voldoende redenen mogt vermenen daaraan te derogeren. Art. 10. Alle de beambten van het Plaatselijk Bestuur, worden gelast, om de uitvoering van deze keur te helpen surveilleren, wordende mits deze elk en een iegelijk tot aangiften van gepleegde overtredingen gekwalificeerd. Art. 11. Alle boeten ten deze bepaald, zullen komen yz voor de Ambtenaar, met de vervolging belast % voor de Aanbrenger en y3 voor den algemene Armen. Een eenigszins ongeordende toestand oftewel een soort vrijbuiterij schijnt in 1828 bestaan te hebben in Kwadijk. Ieder, die er lust in had, er voordeel in zag of er de kans toe had, heeft daar vermoedelijk van het grasgewas langs de wegen zich toegeëigend wat hij er van krijgen kon. Althans in genoemd jaar besloot Kwadijks Gemeente-Raad het volgende. Gelet op de misbruiken welke omtrent het hoeden of weiden van vee langs de wegen en dijken bestaan. Willende voorzien in de ongelegenheden, welke daardoor worden veroorzaakt. Werd besloten om dienaangaande te keuren en ordonneeren, gelijk geschied bij dezen dat alle die geene welke na afkondiging dezer Publicatie bevonden mogt worden, eenig vee aan voornoemde, wegen of dijken te hoeden of aan een touw of lijn vast te zetten, zal vervallen in een boete voor ieder Paard, Os, Koe of Stier drie Gulden, voor ieder Varken Zfstig centen en voor ieder Schaap of Geit dertig centen te verbeuren. Een derde voor de Armen Een derde voor den Aanbrenger en Een derde voor den Officier met de vervolging der Kalange belast. Zullende des aanbrengers naam desbegeerende, worden gesecreteerd; terwijl voorts het Vee, alzoo aan den Weg bevonden wordende zal worden geschut of opgesloten op zoodanige plaats als Burgemeester en Assessoren zullen goedvinden, en als dan door de Eigenaars van zoodanig vee, aan den Bode voor het sluiten en ontsluiten moeten worden betaald de som van Een gulden. Uitdiepen Van zeer bijzonderen practischen zin wist in het jaar riooten. l83I Kwadijks Gemeente-Raad de blijken te geven toen een langs het dorp liggende sloot was uitgedroogd en de raad deze sloot zonder kosten voor de gemeente uitgediept wilde hebben. Kort en goed werd het onderstaande verordineerd. In aanmerking genomen de steeds toenemende droogte der zoogenaamde achtersloot langs het dorp Kwadijk Gelet op de noodzakelijkheid om in de uitdieping van dezelve te voorzien Vee langs wegen en dijken. Werd besloten om onder approbatie van H. E. G. A. Heeren Gedeputeerde Staten van Noordholland te dien aanzien vast te stellen de navolgende Keure. Ieder Eigenaar of gebruiker van Huizen of Ledige Erven zal, voor ieder Huis of Erf twee boten modder behoorlijk gevuld, uit de achtersloot alhier moeten vlossen. De gevloste specie zal moeten gelost worden op de Erven, zoodanig dat daarover behoorlijke beschouwing kan gedaan worden. Deze beschouwing zal door of van wegen het Gemeentebestuur geschieden op Zaterdag den veertienden Mei 1831. Elk die alsdan aan zijne verplichting te dezen niet naar behooren zal hebben voldaan zal verbeuren eene boete van Een Gulden voor ieder perceel, welke boeten zullen komen ten voordeele van de Gemeentekas, zullende desniettemin het vereischte werk voor rekening van de nalatigen worden verrigt. Van bijzondere zorgen met betrekking tot de instand- Keuring houding van den rundveestapel in de gemeente gaf reeds ^eren" in 1821 blijk de onderstaande regeling, welke gewichtige en eigenaardige bemoeiingen legde op de schouders van de gemeentebesturen. Het laat zich denken, dat de vroede vaderen uit dien tijd aan deze plaatselijke zorg met gewicht en voorliefde zich zullen hebben gegeven. Daarvan geeft ook blijk de hierna mede afgedrukte instructie voor den stierleider te Kwadijk, vastgesteld door den gemeenteraad op 21 April 1841. Allereerst dus de regeling, geldende voor de geheele provincie. REGLEMENT op de keur der Springstieren in NoordHolland. Art. 1. Geene koeijen zullen mogen gedekt worden, anders dan door stieren in Noord-Holland goedgekeurd, op verbeurte van achttien gulden voor elke koe, welke de eigenaar door een anderen stier zal hebben laten dekken. Art. 2. Voor elke 200 tot 250 koeijen zal ten minsten één springstier, boven de twee jaren oud, moeten voorhanden zijn; zullende de stieren, beneden de twee jaren oud, of pinkstieren, die in elke gemeente tot dekking van het jonge vee moeten gehouden worden, geene beesten van drie jaar of ouder mogen dekken, op eene boete van ƒ 25,— door den eigenaar van den stier, en gelijke boete door den eigenaar van het gedekte beest, te verbeuren, of ƒ 50,— boete, indien stier en koe aan denzelfden eigenaar toebehooren. Art. 3. Elke veehouder zal op den voet van dit reglement een stier boven de twee jaren en een pinkstier kunnen houden, om des verkiezende onder het jonge vee te weiden. Art. 4. Niemand zal éénen of meerder stieren (kalveren uitgezonderd, die in het jaar der keuring geboren zijn) mogen hebben of houden, dan de zoodanige, welke voor dat jaar goedgekeurd zijn, op verbeurte van f 25,—. Art. 5. Deze keuring zal geschieden in de maand mei, ten overstaan van het lid der kommissie van landbouw van het district, op zoodanige plaatsen als hetzelve daartoe het geschikst zal achten, waarvan, gelijk ook van de juiste dagen, door hetzelve, vooraf aan de gemeente-besturen in tijds zal worden kennis gegeven. De keurmeesters worden door het gemeente-bestuur en het lid der kommissie van landbouw gemeenschappelijk benoemd. Art. 6. De stieren, welke goedgekeurd worden, zullen door de keurmeesters dadelijk met de letters NH op een der hoorns gebrand worden, bijaldien zij niet reeds in het vorige jaar gebrand zijn, en het brandmerk nog zigtbaar genoeg is, doch de afgekeurd wordende binnen veertien dagen na de keuring, moeten zijn gesneden, op de boete van 25 gulden. Voor eiken stier, die voor het eerst ter keur wordt aangeboden, zal tot goedmaking der onkosten, alvorens de keur plaats heeft, betaald worden vijftig cents. Art. 7. Keurmeesters zien toe, dat de eenmaal gekeurde stieren, binnen hunne gemeente of afdeeling daarvan, in goeden staat gehouden, en op verbeurte van ƒ 25,— niet verder tot dekking gebruikt worden, wanneer zij oordeelen, dat dezelve niet meer aan het oogmerk der keur beantwoorden. De eigenaars zich hierdoor bezwaard achtende, zullen hunne klagten deswegens bij het lid der kommissie van landbouw, in hun district, kunnen inbrengen. Art. 8. De stieren, welke na de gehoudene keur, in eene gemeente, van buiten de provincie mogten aangebragt worden, zullen binnen acht dagen, aan de keurmeesters moeten vertoond en niet mogen aangehouden worden, ten zij deze daartoe hunne toestemming geven, in welk geval dezelve bij de eerstvolgende keuring zullen moeten gekeurd worden. Art. 9. Keurmeesters zorgen, dat de stieren, welke blijken van kwaadaardigheid geven, oogenblikkelijk weggedaan of Resneden en niet tot dezen of genen op handen zijnde markt aangehouden worden. Art. 10. De gemeente-besturen maken, met het lid der commissie van landbouw in hun district, en onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, de noodige scliikkingen en verordeningen ten einde er overal een genoegzaam aantal stieren, tot dekking derkoeijen,mhunne gemeente gehouden worden, alsmede omtrent liet al of met rondleiden der stieren en het te betalen springgeld Art. 11 Van deze gemaakte bepalingen, gelijk mede van het gl i-i"? Cn ?ekcurde stieren « elke gemeente, wordt door elk lid der commissie van landbouw, in de gewone zomer-vergadenng verslag gedaan, zullende hieruit jaarlijks een tabel worden opgemaakt, om bij het verslag der commissie te kunnen gevoegd worden. k^T" gCIïe Wdke door den stier van een ander eenig beest zal hebben doen dekken, hetwelk een overerfelijk gebrek heeft of, binnen zes weken na dat het gekalfd heeft, zal de schade, hierdoor veroorzaakt, ter taxatie van de keurmeesters zijn» gemeente, aan den eigenaar vergoeden, en daarenboven verbeuren eene boete van ƒ 30- gelijkelijk te verdeden tusschen den keïrmeeste^ ^ ^ de Zaak vervol&d en de Art. 13. Indien de houders van springstieren, dezelve niet tevens op billijke voorwaarden ten algemeenen gebruike willen doen dienen, zullen zij verpligt zijn tot het onderhoud van de algemeene stieren mede te betalen. JOH "4\De S^fnte-besturen dragen zorg, dat geen stieren, zonder geringd te zijn, langs de wegen geleid worien; dat geen plantsoen, graan of rietgewas door dezelve beschadigd, noch de dijken, weg of slootkanten door hen ingetrapt worden; dat dezelve met tot wegverkorting, over bijzondere eigendommen geleid worden, maar dat dezelven den weg houden, of waar de gesteldheid zulks vereischt, met een vaartuig rondgevoerd worden, alles op boeten, naar gelegenheid van zaken, buiten en behalven de algeheele schadevergoeding aan de benadeelde eigenaars- zullende ook eene boete van zes gulden verbeurd worden door een ieder, die eenen hem toebehoorenden of toevertrouwden stier langs de wegen laat losloopen. Art. 15. Alle boeten in dit reglement vermeld, en waaromtrent in hetzelve niets anders is bepaald, zullen gelijkelijk verdeeld worden, tusschen den aanbrenger en den officier die de zaken vervolgd heeft. Art. 16. De officieren van justitie en policie binnen deze provincie, worden gelast de hand te houden aan de strikte handhaving van dit reglement. Provisioneel goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit van den 13 december 1821, no. 61. Mij bekend, De Staatsraad, belast met de directie der Staats-Secretarie, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK. Voor Kopij conform, De kommissaris bij het ministerie voor het publiek onderwijs, de nationale nijverheid en koloniën, J. SCHREUDER. En nu de plaatselijke regeling, de instructie voor den stierleider, vastgesteld door Kwadijks vroede vaderen: Art. 1. De stierleider zal gehouden zijn, dagelijks, van primo Mei tot ultimo Augustus tweemaal, en voorts tot ultimo September eenmaal daags, met den stier in en langs de Gemeente rondtegaan, en wel des morgens en des avonds op de gewone en geschikte tijden. Art. 2. Hij zal zich tot het bovengenoemde einde door geen ander mogen doen vervangen, dan door een mannelijk persoon niet beneden de twaalf Jaren oud zijnde, en reeds meermalen met hem de rondten gedaan hebbende, en wijders bekend bij, en met voorkennis van het Plaatselijk Bestuur. Art. 3. De stierleider aldus met den stier rondgaande, zal bij ieder veehouder, en voorts van tijd tot tijd op een geschikte hoorn blazen, ten einde de belanghebbenden van zijne nabijheid zouden kunnen kennis dragen. Art. 4. Daar de stier voor de eene helft in eigendom toe- behoort aan den stierleider, en voor de andere helft aan het alhier bestaande stierenfonds, zoo zal de stierhouder met de Bestuurders van gemeld fonds, gezamentlijk voor den aankoop van eenen goeden stier moeten zorgen. — Terwijl de stierhouder verpligt zal zijn de stier goed te onderhouden, en dezelve zoo wel des winters als des zomers, van goed en behoorlijk voedsel te voorzien, zindelijk te houden, en goed te behandelen. Art. 5. De stierleider zal naauwkeurig moeten toezien, dat geene koeijen worden gedekt, welke eene overerfelijke ziekte Of binnen zes weken gekalfd hebben, en bij ontdekking daarvan' zal hij dadelijk kennis geven aan het Plaatselijk Bestuur, ten einde de hierdoor veroorzaakte schade aan den stier, op de eigenaars van zoodanige koe of koeijen te verhalen, als welke verpligt zullen zijn de daardoor toegebragte schade aan den stier, aan den stierenhouder te vergoeden, op taksatie van keurmeesters en daarenboven nog verbeuren eene boete van ƒ 30,— voor iedere zoodanige koe, alles overeenkomstig Art. 12 van voorzegd Reglement. s Art. 6. De stierleider zal gehouden zijn, wanneer de hem aanvertrouwde stier eenige blijken van kwaadaardigheid mogt geven, daarvan terstond kennis te geven aan het Plaatselijk Bestuur, opdat dezelve ogenblikkehjk worde weggedaan of gesneden, en niet tot deze of gene ophanden zijnde markt worde aangehouden. Art. 7. Verder zal de stierhouder zorgen dat geen Rietgewas door den stier worde beschadigd, noch de dijken, wegen ol slootkanten worden in of uitgetrapt, of tot bekorting van den weg over particulier eigendom worde geleid, alles op een boete naar bevind van zaken te bepalen, behalve de vergoeding der veroorzaakte schaden aan de benadeelde Eigenaars. Art. 8 Hij zal verpligt zijn de stier ten allen tijde aan een behoorlijk touw te leiden, en nimmer los te laten loopen, op verbeurte van zes gulden boete telken reize dat zulks wordt ontdekt. Art, 9. De stier zal niet verder geleid mogen worden dan volstrekt noodzakelijk is tot den rondgang. Voorts zal dezelve geleid worden of gevaren, op gedane aanvrage, zullende hij in het laatste geval toezien op een behoorlijke Boot. Art. 10. Het springgeld voor ieder koe of vaars wordt bepaald op zestig cents — waarvan vijf en vijftig cents zijn voor den stierleider, en vijf cents ten behoeve van het alhier bestaande Sroodtetting. stierenfonds — zullende echter voor zoogenaamde uitrijders, andermaal gereden wordende, niets mogen worden gerekend. Art. 11. De stierleider zal gehouden zijn aan de stipte nakoming van deze Instructie, terwijl dezelve bij nalatigheid, behalven de hiervoren gemelde boeten en poenalitedten bij voornoemd Reglement bepaald, nog zal vervallen in een boete van drie gulden, ten voordeele van het stierenfonds — zullende hy, bij weigering hiervan, van zijne bediening kunnen worden ontzet. Art. 12. De stierleider is nog verpligt om op bekomen aanzegging van wege het Plaatselijk Bestuur, zich met den stier te vervoegen op zoodanige tijd en plaats als welke tot de gevorderde keuring van den stier hem zal worden aangewezen. Art. 13. Het Gemeentebestuur behoudt aan zich om met en in overeenstemming van het Lid der cornmissie van Landbouw bovengenoemd, deze Instructie zoodanig te veranderen, en te wijzigen, als in den tijd noodig mogt geoordeeld worden. Op bladzijde 35 heb ik reeds mededeeling gedaan van art. 61 van het reglement op het bestuur ten platten lande, waarin burgemeester en assessoren belast werden met de werkzaamheden in zake broodzetting. . Deze broodzetting was een wel zeer bijzondere bemoeiing van de overheid, waaruit duidelijk bleek hoe weinig in de eerste helft der vorige eeuw met betrekking tot het voornaamste voBisvoedsel aan de vrije concurrentie kon worden overgelaten. De eerste algemeene regeling dienaangaande werd getroffen bij koninklijk besluit van 25 Januari 1826 {staatsblad no. 5). Dit besluit hield onderstaande bepalingen in. Art E In alle steden en gemeenten alwaar een of meer broodbakkers of broodslijters gevestigd zijn, zullen de soorten van brood welke tot voornaamste en dagelijksch voedsel voorde ingezetenen dier stad of gemeente dienen, aan eene zetting onderworpen zijn, behoudens de bevoegdheid hierna in art. 9, aan de besturen van kleine gemeenten toegekend. Art 2. Die zetting moet alleen beschouwd worden als een hoogste prijs of maximum, boven welke het den bakkers en slijters verboden is de, aan de zetting onderworpen, broodsoorten te verkoopen. Art. 3. De zetting zal geschieden bij het gewigt, zoodanig dat het publiek steeds den prijs kenne, boven welken het nederlandsch pond brood niet mag verkocht worden. Art. 4. Het regelen der zetting zal, met de grootste naauwkeurigheid, en naar de beginselen der billijkheid en regtvaardigheid, geschieden. Bij die regeling, zullen vaste en veranderlijke grondslagen in aanmerking komen. Art. 5. De vaste grondslagen zullen bestaan: a. In de hoeveelheid ponden broods, welke een mud graan oplevert. b. In de kosten, die vereischt worden om het graan tot brood te verbakken, en c. In eene, naar billijkheid vast te stellen, winst voor den bakker. Art. 6. De veranderlijke grondslagen zullen bestaan: a. In de landelijke en plaatselijke belasting op het gemaal, en b. In den prijs van het graan. Art. 7. De Gedeputeerde Staten van iedere provincie zullen, na een naauwkeurig onderzoek, en na de plaatselijke besturen te hebben gehoord, een tarief ontwerpen, en aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken voordragen, ter regeling van de vaste grondslagen vermeld in art. 5. Dat tarief zal vervolgens door Onzen voornoemden Minister, naar bevind van zaken, met of zonder wijzigingen, worden vastgesteld, om tot vasten legger te dienen, welke, ten aanzien van den eersten grondslag art. 5, § a, alle jaren, en ten aanzien der grondslagen b en c van hetzelfde artikel, aanvankelijk gedurende de drie eerst volgende jaren, zonder heraiening, doorloopend tot grondslag zal verstrekken, ten ware zeer buitengewone veranderingen in het beloop van een of meer der daarin voorkomende onderwerpen, eene vroegere herziening mogt onontbeerlijk maken. Bijaldien de plaatselijke besturen vermeenen mogten in de wijzigingen, welke, bij de vaststelling van dien legger, in de grondslagen mogten worden gebragt, niet te kunnen berusten, zal de zaak aan Onze beslissing kunnen worden onderworpen. Art. 8. Na de vaststelling van voorschreven legger der vaste grondslagen, zullen de plaatselijke besturen ieder in den zijnen, dien legger volgen, en overigens, bij het bepalen van den prijs van het brood, alleen acht slaan op de in art. 6 vermelde veranderlijke grondslagen; zullende zij dus, na den invloed berekend te hebben, welken de lands en gemeentelijke belasting op de zetting, behoort uit te oefenen, bij het bepalen van den zettingsprijs van het brood, wijders alleen acht geven op de marktprijzen der granen, en, naar mate van de verhoogingen of verminderingen van die prijzen, de zettingen met halve cents doen stijgen of dalen. Art. 9. De besturen van gemeenten die eene geringe bevolking hebben, zullen, even als tot hier toe heeft plaats gehad, zich kunnen regelen naar de zetting, vastgesteld voor eene naburige gemeente. Art. 10. Ten gerijve van de ingezetenen, zal ieder bakker of slijter van brood, verpligt zijn om bestendig, buiten zijnen winkel, een kennelijk teeken van zijn beroep geplaatst te hebben, en daarenboven een zwart bord op te hangen, waarop de prijzen, tegen welke hij zijne, aan de zetting onderworpene, broodsoorten verkoopt, duidelijk, en van de straat leesbaar, zullen zijn opgeteekend. Art. 11. Ten einde men steeds zoude kunnen weten, van welke bakkerij het brood herkomstig is, en welk deszelfs gewigt moet wezen, zullen de plaatselijke besturen aan iederen bakker, en ten zijnen koste, de noodige merken ter hand stellen, waarmede, de, door zoodanigen bakker te vervaardigen, soorten van brood, die aan de zetting zijn onderworpen, gemerkt zullen moeten zijn. Art. 12. Het gewigt waarop het, aan de zetting onderworpen, brood, moet worden vervaardigd zal, door de plaatselijke besturen, worden bepaald. Daarbij zal worden in acht genomen dat dezelve bij het pond en deszelfs onderdeden moet geschieden: des echter dat de bepaling niet beneden het ons blijve. Art. 13. De winkel van iederen bakker of broodslijter zal van eene schaal en van de noodige gewigten moeten zijn voorzien, ten einde, zoo dra zulks door of van wege het bestuur, of door de belanghebbende verbruikers gevorderd wordt, het gewigt van het brood dadelijk zoude kunnen worden onderzocht. Art. 14. De verordeningen van het plaatselijk bestuur, waarbij de zetting wordt bepaald, of waarbij bijzondere verpligtingen aan de bakkers of broodslijters worden opgelegd, zullen aangeplakt worden, en zoo lang dezelve van kracht zijn, aangeplakt büjven binnen de winkels der bakkers en broodslijters, zoodanig dat het publiek van die verordeningen gemakkelijk kennis kunne nemen. Art. 15. Overal zal een aanhoudend en gestreng toezigt omtrent het gewigt en de goede hoedanigheid van het brood worden uitgeoefend. Zoo in die beide opzigten, als ten aanzien van de prijzen van het brood, zal, op bepaalde tijdstippen, aan Gedeputeerde Staten, aan het Departement van Binnenlandsche Zaken en aan Ons verslag worden gedaan. An. 16. Al hetgeen tot de uitvoering der vorenstaande hoofdbepahngen betrekking heeft, zal bij eene, door Ons goedgekeurde en door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken aan de besturen mede te deelen, reglementaire instructie worden vastgesteld. Art. 17. Dadelijk nadat de grondslagen voor de broodzetting, zullen zijn vastgesteld, zal ons daarvan, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, verslag worden gedaan, onder aanbieding eener tabel welke, voor iedere provincie, die grondslagen zal aanwijzen: a. Voor de hoofdplaats der provincie. b. Voor de gemeente alwaar dezelve het hoogste zijn, en c. Voor de gemeente, alwaar dezelve het laagste zijn. Zullende dat verslag van de noodige toelichtingen moeten vergezeld gaan, nopens de redenen van het verschil tusschea die grondslagen onderling. Art. 18. Binnen de drie eerste maanden van elk jaar, zal Ons, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, eene tabel worden aangeboden, houdende opgave der zettingspi^gen zoodanig als dezelve, in de, bij het vorig artikel bedoelde gemeenten, op den laatsten dag van het laatst verloopen jaar zijn geweest; zullende Ons, bij die gelegenheid, een algemeen verslag worden gedaan van al hetgeen de uitvoering der, door Ons goedgekeurde verordeningen te dezen betreft. Art. 19. De bakkers of broodslijters welke zich aan eenige overtreding der vorenstaande bepalingen mogten schuldig maken, zuilen op de gewone wijze worden vervolgd. Die overtredingen zullen naar de daaromtrent bestaande wetten, en zoo bij die wetten geene straf op dezelve mogt zijn bedreigd, naar art. 1 der wet van den 6den Maart 1818 (staatsblad no. 13) worden gestraft. Art. ao. Alle met vorenstaande bepalingen strijdige verordeningen, zullen ophouden van kracht te zijn, van het oogenblik af, dat de, naar bovengemelde grondslagen te regeien diouuzetting, zal zijn vastgesteld en ingevoerd. De redenen, welke tot de uitvaardiging van dit besluit leidden, waren blijkens den aanhef de volgende: Overwegende dat, blijkens de bij Ons ontvangen berigte^en blSen7het verslag, dat Wij Ons betrekkelijk het werk der broodzetting heE doen voorleggen, er groote rnisbruiken » dezen eewietigen tak van beheer zijn geslopen; 8 Overwegende dat die rnisbruiken strydig zijn met de goede orde eenen nadeeligen invloed uitoefenen op het welzijn der ES en de middelen van bestaan bezwaren van hen, STS? handen-arbeid in hun onderhoud moeten voorzien; Willende hierin voorzien, en tevens zorgen dat de verorde ningèn nopens de broodzetting, voortaan overal, ter bevordering van het algemeen belang, en overeenkomstig derzelver doel, Trden téÏguitvoer gebrast, welk doel alleen is onj van^ eenen kant, aan den verbruiker een gezond en goed voedsel te^bSe prijzen, en, van den anderen kant aan den bakker, eene betiSSifke en in de uitoefening van deszelfs vak van nijverheid genoegzame, winst te verschaffen. Aan een toeUchting, welke de regeering den plaatselijken besturen zond, ondeen ik nog: Wat de broodsoorten betreft, die slechts voorwerpen van lekkS zijn, deze moeten niet aan den algemeenen regel van tinhandel onttrokken worden; de vrije keus en schatting van den verkooper en den kooper, moeten er den prijs van regdem Maar het brood hetwelk tot gewoon voedse voor den mensch diëntis een voorwerp van eerste en onvermijdelijke noodzakeSeid Sn eene noodzakelijkheid, die zich iederen dag hernieuwt, en ten aanzien van welke het van behing is, om vooraf voigl billijke grondbeginselen, de wedemjdsche aanhaken van den verbruiker, en van den bakker^of slijter te regelen. Het publiek, en voor al de minst bemiddelde volksklas e we'lke te geliiker tijd, de meest talrijke uitmaakt, moeten met v^dei bakker de we ontvangen, nopens een voorwerp.waarvan d^dver bThoud afhangt; en de bakker, van zijne zijde mc£ steeds een voldoenden waarborg vinden tegen de «verdreven vorderingen, en zelfs tegen het gewdd der menigte, welke dik- wijls, en vooral in tijden van duurte en van gebrek, voor hem zeer te duchten zouden kunnen zijn." De „vrije" werking der maatschappelijke krachten was toen ter tijd — men ziet het uit dit citaat — een iets andere dan die van thans en de overheidsbemoeiing was ook destijds soms niet voor de poes. De rijksregeling van de broodzetting heeft stand gehouden tot 1 Juni 1854. Het besluit van 1826 was vervangen door een koninklijk besluit van 15 April 1843 (staatsblad no. 13). Dit laatste besluit werd ingetrokken bij koninklijk besluit van 17 April 1854 (staatsblad no. 68), hetwelk gegrond was op de volgende overwegingen: „Overwegende, dat volgens de tegenwoordige wetgeving het vaststellen van bepalingen omtrent het bakken en verkoopen van brood behoort tot de bevoegdheid van den gemeenteraad; „dat insgelijks de beoordeeling of het brood in eene gemeente al dan niet aan eene zetting moet worden onderworpen, en naar welke grondslagen die zetting zal worden geregeld, als betreffende een onderwerp van huishoudelijk belang, aan den gemeenteraad toekomt; „dat het Koninkhjk besluit van 15 April 1843 (Staatsblad no. 13), omtrent beide onderwerpen voorschriften bevattende, door de gemeentebesturen in acht te nemen, niet met die beginselen overeenstemt; „dat bovendien dit besluit in artt. 2, 7, 10 en 11 de toestemming óf magtiging van Gedeputeerde Staten vordert tot het nemen van besluiten, welke, als niet vermeld in art. 194 der gemeentewet, thans geene hoogere goedkeuring behoeven; „dat evenwel eene dadelijke intrekking van dit besluit tot ongerief zou leiden, dewijl de thans bestaande plaatselijke verordeningen op het bakken en verkoopen van brood, voor zooveel de straffen betreft, naar art. 12 van het besluit verwijzen; „dat het alzoo noodig is, den gemeentebesturen gelegenheid te geven om vóór het buiten werking treden van dat besluit nadere verordeningen omtrent dit onderwerp vast te stellen". Van de geboden gelegenheid werd aanvankehjk door niet veel gemeentebesturen gebruik gemaakt en vrij spoedig na De ned. gein. _ intrekking der rijksregeling was-in nagenoeg alle gemeenten de broodzetting geheel opgeheven. Totdat na tientallen van jaren „het vrije spel der maatschappelijke krachten" in buitengewone tijden toestanden schiep, die, omstreeks een eeuw na het besluit van 1821 — in de oorlogsjaren 1914—1918 —, leidden tot vaststelling in bijna alle gemeenten van plaatselijke verordeningen, regelende het gewicht en de samensteföng van brood. Ook deze zijn niet behouden gebleven, toen in ons land „normale" tijden wederkeerden. In de hierna volgende beschouwingen kom ik op hetgeen vóór de totstandkoming van de gemeentewet gold nu en dan nog wel terug, als ik op verschillende punten vergelijk hetgeen in den loop der tijden met betrekking tot het gemeentewezen gold. DE GRONDWETSHERZIENING VAN 1848 EN DE GEMEENTEWET VAN 1851 Thans neem ik allereerst in oogenschouw de wijziging in de wetgeving met betrekking tot de gemeenten bij de grondwetsherziening van 1848 en bij de gemeentewet van 1851. De grondwetsherziening van 1848 bracht ingrijpende ver- Wijziging anderingen in de bepalingen omtrent de gemeentebesturen. ^tfhr°rnÖ9 , Collecte op de brandstoffen '54»— —,— Zegelgelden ' 8,45 —'— ,' Personeelen omslag —,— 836,50 751,51 Diverse inkomsten. Pacht van landgoederen welke de gemeente toekomen 118,50 159,— 171, Interessen van ƒ 600,— werkelijke schuld op het Grootboek i5;— t . Opbrengst der begraafplaats —, 5^50 34^20 Totaal der gewone inkomsten . . ƒ 2354,056 ƒ 3027,5a ƒ1401,56 OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN Restanten Batig slot over den voorgaanden dienst Huur of pacht van landerijen Opbrengst van grasverpachtingen Renten van in beleening gegeven gelden Tienden, cijnzen en erfpachten Vergoeding van rente en aflossing door de electriciteit Opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen . . . . Opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen . . . Opcenten op de hoofdsom der belasting op het personeel Gedeelten van de opbrengst der rijksbelastingen op het personeel, in hoofdsom en opcenten Uitkeering van het rijk, overeenkomstig de wet van 26 Juli 1885 (st.bl. no. 16 Hoofdelijke omslag Begrafenisrechten Vergunningsrecht Leges en voordeelen der gemeente-secretarie Opbrengst van schoolgelden Opbrengst van den verkoop van oude materialen enz Belasting op de honden Boeten van policie enz Bijdrage van het rijk in de kosten van het kantonnale huis van bewaring . . . Vergoeding van het rijk van 30 % van het bedrag der kosten van het lager onderwijs, bedoeld bij art. 45 der wet op het lager onderwijs, of art. 5 der wet van 8 December 1889 (st.bl. no. 175), voor zooveel de gewone kosten van het onderwijs betreft Alle andere ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende Bijdrage van het rijk naar art. 49 der wet op het lager onderwijs Uitkeering van het rijk, overeenkomstig art. 1 der wet van 24 Mei 1897 (st.bl. no. 156) Uitkeering van het rijk, overeenkomstig art. ioderwetvan 24 Mei 1897 (st.bl. no. 156) Verplichte bijdrage van den staat in het onderhoud van den weg volgens contract Teruggaaf ingevolge art. ^bis der wet van 24 Juni 1901 (st.bl. no. 187) . . . . Bijdrage van het rijk, volgens art. 48, eerste lid, sub i°, der wet op het lager onderwijs Bijdrage van het rijk in de kosten van het herhalingsonderwijs Verhaal van bijdragen voor pensioen ingevolge art. 46 der „pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913" en art. 32 der „weduwenwet voor de gemeenteambtenaren 1913" Verhaal van bijdragen voor pensioen ingevolge art. 65 der „pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913" Restitutie van het rijk voor ontvangen telegrammen Bijdrage van de woningvereeniging „Kwadijks belang" voor het voorschot aan het rijk verleend voor twee woningen bij koninklijk besluit van 10 April 1912, te betalen 26 September van ieder jaar Transporteeren . JAAR DER REKENING VAN DE GEMEENTE KWADIJK 1856 1866 1876 1886 1896 1906 1916 —,— [ƒ o,io*| ƒ 8,201 ƒ 5,50 ƒ —,— ƒ —ƒ —— ƒ 294,29*1 545,06* 333,38* 736,94 293,41* 751,90 227,98 ! ) , , 175, I58, l6l, 306,75 483.— 526,— 278,50 45,— 42,50 34,— —'—m —>— —>— ~>~~\ 97'5° 97.50 97,50 — — — — — — —»— —»— 3»— 7 — —'— —•— —>— —>— —i— —,— !455>— 23,06 72,30 112,51 142,48 197)54 205,34 221,25 168,70 168,59 168,82 169,81 169,10 169,01 169,12 78,29 58,41 —,— —,— 185,42* 202,42* 264,87 — — 533,345 742,37 900,12* —,— —,— — ,— -■>— —»— —>— —,— 902,13 —,— —,— 696,50 1091,— 1326,— 1801,03* 1646,94* 1726,67 2856,35 60,— 45,50 86,90 134,65 76,7o 49,55 104,90 —>— —>'— —,— 82,50 100,— 85,— 55,— 6,70 2,25 3,75 3,50 3,75 26,65 19,— —,— 163,60 206,— 220,40 193,54 218,06 145,08 —.— —,— —,— —,— —,— —,— 109,25 —,— —,— —,— —,— 12,50 38,— 17,— — — 4,75 —,— —,— —,— —,— —,— —,— —,— 0,15 0,81* —,— —,— —,— —,— ——>— 442,50 435,— 1250,— —,— —,— —,— —,— 4,27* 70,92* 27,88 26,75 — — —>— —— —,— —,— 199,65 — — —,— —,— —,— —,— —,— 272,13 512,13 —,— —,— —,— —,— —,— 106,25 162,50 —,— —,— —>— —,— 500,— 500,— 500,— —,— —,— —,— —,— —,— 47,70 — ,— —,— —,— —,— —,— — — —1329,17 -.- -,- -,- -,- 36- — — —,— —— —— —,— —,— 95,335 -- -- -»- -,- -,- -,- 8,79* —,— —,— —,— —,— —,— —,— 34>6° ~'~ —— ——— —,— —»— '37,72 ƒ 1634,29* ƒ 3167,91*1/ 3514,08*1/ 4923,03 ƒ 5104,47 ƒ 6177,21*1/ 8787,30 OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN Transport , . Bijdrage van de woningvereeniging „Kwadijks belang" voor het voorschot van het rijk voor aankoop en vernieuwing van een arbeiderswoning, bewoond door twee gezinnen bij koninklijk besluit van 19 December 1913, te betalen 21 Januari van ieder jaar Bijdrage van eenige ingezetenen tot het aanschaffen van zerkenpaaltjes op de begraafplaats Bijdrage van het bestuur over de Zeevarende Bus tot onderhoud van den grindweg Idem voor kerkvoogden der hervormde gemeente Opbrengst van den verkoop van gemeente-eigendommen Geldleening tot voldoening der bijdrage aan de gemeente Edam voor de daarstelling van een brug over de purmerringsloot tegenover de gemeente Kwadijk . . . Bijdrage van de provincie ter gemoetkoming voor de helft in de kosten van het maken van den ligger der wegen met kaarten Geldleening ter voorziening in het ontbrekende kasgeld op 1 Maart 1906 .... Geldleening ter voorziening in de buitengewone werken aan den gemeenteweg en de onverwachte werken aan school en onderwijzerswoning over 1906 . . . Geldleening tot het maken van buitengewone herstellingen aan den gemeenteweg en stichting lijkenhuisje over 1916 Leening van kasgeld Totaal der gewone inkomsten JAAR DER REKENING VAN DE GEMEENTE KWADIJK 1856 1866 1876 1886 1896 1906 1916 ƒ 1634,29* ƒ 3i67,gi6 ƒ 35'4>o8* ƒ 4923,°3 f 5104,47 ƒ 6177,21» ƒ 8787,30 ——,— —,— —,— —,— 119,17 —,— —— —,— —— —— —»— 70 — , ,— 100,— 100,— 100,— —,— —,— > —,— 100,— 100,— —,— , , ' _'_ _,— —•,— 118— —,— — — — »— —,— —,— —,— 5°o>— —>— ~—>— ~~'~~ —,— —,— —,— —,— 150»— —»— —'— ; —,— —,— 400,— —,— __ __ _,_ —,— 800,— —,— —,— —,—• 1800,— ' _'_ —\— —,— —,— 3400>— ƒ 1634,29*/ 3367,91* ƒ 37H,o85 ƒ 5641,03 / 5254,47 ƒ 7377,2i5 / 14176,47 De ned. gcm. Jaar der rekening van OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN de gemeente Kwadijk 1926 1930 Gewone dienst: Achterstallige inkomsten van vorige dienstjaren ƒ 817,33 ƒ 2110,73 Uitkeering van het rijk overeenkomstig de artt. 1 tot en met 9 der wet van 24 Mei 1897 (st.bl. no. 156) «xWj'S 902,13 Uitkeering van het rijk overeenkomstig art. 10 der wet van 24 NJei 1897 (st.bl. no. 156) 5a°i— 600,— Secretarie-leges en rechten van den burgerlijken stand . . . 49,45 I7>20 Verhaal van bijdragen voor eigen en weduwen- en weezenpensioen ingevolge art. 36 der pensioenwet 1922 .... 160,26 229,60 Verhaal van bijdragen voor inkoop van pensioen ingevolge de artt. 42 en 137 der pensioenwet 1922 16,95' 15,66 Terugontvangst van te veel gestorte bfldragen voor pensioen 135,81 —,— Uitkeering van het rijk in zake persoonskaartenstelsel . . . —,— 21,85 Renten en aflossing van voorschotten, verleend in het belang van de verbetering der volkshuisvesting 7a6>39 7a">39 Bijdrage van het rijk, krachtens art. 38, lid 3, der woningwet i5°>57 144,01 Begrafenisrechten 138,5° '4-8, Verplichte bijdrage van den staat in het onderhoud van den weg volgens contract 5°°>— 953»"' Opbrengst van verkoop van oud hout, grint, zand enz. . . 33»3° 8,90 Vermoedelijke buitengewone bijdrage van den staat in het onderhoud van den weg 475, > Huur of pacht van landerijen 210,— 210, Opbrengst van grasverpachtingen 49>— 4°>5° Cijnzen en erfpachten i4,5° a> Renten van kapitalen 165,51 182,35 Schoolgelden :, • 354.94 520,07 Vergoeding van het rijk krachtens art. 56 lager-onderwijs- wet 1920 4717,56 6408,83 Verhaal van pensioensbijdragen 389,76 517»93 Vergoeding van huur woning hoofd der school 200,— 200, Terugontvangst van te veel betaalde jaarwedden 54,99 5°, Schoolgelden voor openbaar onderwijs, in de plaats tredend van het in de lager-onderwijswet 1920 geregeld vervolgonderwijs . aa>'5 «*7 Uitkeering van het rijk in zake landbouwtelling —,— I0i Opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen a67.79 55a>88 Opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen «69,37 336,84 35 opcenten op de hoofdsom der personeele belasting . . . 436,7° 4al>7ï 48 opcenten dividend- en tantièmebelasting —, i32>44 100 opcenten vermogensbelasting » | 4»3, Transporteeren . . ft 1667,86*11ƒ 15956,30 Jaar der rekening van OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN de gemeente Kwadijk 1926 1930 Transport . . ƒ 11667,86* ƒ 15956,20 Belasting naar het inkomen 9734,24 9604,32 Belasting op de honden 52)5° 48,— Opbrengst van het vergunningsrecht wegens verkoop van sterken drank in het klein 55,— 60,— Restitutie in verband met de eindafrekening der kwade posten der door het rijk geïnde gemeentelijke inkomstenbelasting 34,9° 120,— Uitkeering van het electriciteitsbedrijf 3379,36 2348,72 Teruggave van het rijk wegens bij voorschot gedane betalingen van allerlei aard 29,20 97.85 Teruggave van voorschotten, aan ambtenaren verstrekt voor het,doen van uitgaven ten behoeve van de gemeente . . 25,— 25,— Totaal der gewone inkomsten . . ƒ 23971,06* ƒ 28260,09 u Jaar der rekening van de OMSCHRIJVING DER UITGAVEN gemeente Kwadijk 1826 f 1836 II 1846 Jaarwedde van den burgemeester en secretaris f 150,— ƒ 150,— f 150,— Idem voor den gemeenteraad en voor de assessoren .... 6o,— 75,— 75,— Idem voor den plaatselijken ontvanger 70,— 55,— 55>— Generale kosten voor het huishoudelijk plaatselijk bestuur . 77>435 101,— 124,74* Belastingen en ongelden 78,08 47,74* 56,65 Onderhoud der gebouwen 52,— 58,85 57,86* Idem der straten, wegen en bruggen 39>42 39,41 37,9° Idem van klok en toren 18,95 29,85 25,86 Idem van den Zeevangs Keukendijk 75,— 84,60 84,60 Huur voor de Raadkamer 6,— —,— —,— Jaarwedde voor de boden 20,— 20,— 25,— Kosten voor het verkiezingswerk —,— —f —,— Onderhoud der begraafplaats —,— 24,50 24,86 Jaarlijksche schadevergoeding aan de kerk wegens de begraafplaats —,— 30,— 30,— Onderhoud van de brandspuit 15,10 I4,55 '4135 Onkosten voor het begeleiden der lotelingen der nationale militie 5,15 9,50 9,ao Contingent voor de rustende schutterij 9, , —>— Onderhoud gereedschappen voor de hooistekers —,— 5,80 1,35 Onkosten of soldij voor den nachtwacht —,— 9,25 8,50 Subsidiën aan de plaatselijke armen 125,— 25, 25,— Subsidie aan het bedelaarswerkhuis te Hoorn —,— 4,73 —>— Jaarwedde voor de vroedvrouw — — — — Jaarwedde voor den onderwijzer der jeugd 250, 250,— 250,— Brandstoffen voor de school — 10, 10,— Kosten voor onderwijs voor behoeftige kinderen —, 24,67 30,— 2 procent van de gewone inkomsten ter beschikking van het algemeen bestuur 25,— 17,74 '7>8i* Onvoorziene uitgave ter beschikking van de provinciale autoriteit —,— —, —,— Leges en expeditiegelden ter regeling van de financieele administratie 10,— 10,— 65,83 Aankoop van diverse gereedschappen (turfton en maten en gewichten) Terwaarborgsgelden in de brandwaarborgmaatschappij voor de school Zegelgelden wegens registers van den burgerlijken stand 1811 —, , —,— Een uniform voor de schutterij Kosten voor het bijwerken der kadastrale plans en leggers —, 4,26 —,— Restitutie aan de gemeente Middelie wegens het gemaal . . 125, , —,— Voor het verbeteren en vertimmeren van het schoolhuis . . 1025, , —,— Reparatiën voor de school 1 , . Aanleg nieuwe begraafplaats Interest en aflossing ƒ400,— 5% negotieatie voor de begraafplaats —,— 75,— —,— Aankoop en reparatie van meubelen en andere schoolbehoeften —, 6,35*! —,— 3 uniformen van manschappen van de ie ban der schutterij , , —,— Saldo der 2 % prelevement over het jaar 1844 ten dienste der school verbruikt ^ ^ 10,40 Buitengewone herstelling van den toren , Kosten van opbouw van een nieuwen toren op de kerk . . —, 500, Successierecht der giften te zamen bedragende ƒ 700,— . . —,— 115,78*! ' Registratierecht der schuldbekentenis ad ƒ 500,— —, 6,90 ', Totaal der uitgaven . . ƒ 2236,13*1 ƒ 1805,49*1 ƒ 1189,92° JAAR DER REKENING VAN DE GEMEENTE KWADIJK OMSCHRIJVING DER UITGAVEN ,. ,, n m y 1856 1866 1876 1886 1896 1906 1916 Jaarwedde van den burgemeester ƒ 60,— ƒ 125,— ƒ 125,— ƒ 175,— ƒ 175,— ƒ 200,— ƒ 400,— Jaarwedde van de wethouders 40, 40,— 40,— 40,— 40,— 40,— 40,— Jaarwedde van den secretaris go,— 90,— 175,— 175,— 175,— 225,— 250,— Jaarwedde van den ontvanger 50,— 50,— 50,— 62,50 150,— 150,— 200,— Presentiegelden der leden van den raad 35,— 35,— 35>— 35>— 35>— 35'— 35,— Jaarwedden en toelagen voor ambtenaren en bedienden ter secretarie, den conciërge en de boden 25)— 36,— 36,— 100,— —,— 20,83* 50,— Schrijfloonen 13,50 13,90 13,9° 50,— —,— —>— —>— Reiskosten enz I0 10,— 15,— 8,95 9,80 J4>10 14,4° Bezoldiging der ambtenaren van den burgerlijken stand —,— —,— —,— —,— —,— 35,— 35,— Kosten van licht en brandstoffen 10,— 10,— 10,— 20,— 10,21 I5,9Ö 38>7l6 Schrijf- en bureaubehoeften 14,90 I9,5° ] Druk- en bindwerk 21^05 45,155 \ 87,— 118,29* 116,94 160,08 178,50 Briefporten, vrachtloonen en andere kleine uitgaven 19,95 16,25 J Kosten van het onderhouden en schoonhouden van het gebouw of vertrek, bestemd voor de vergadering van den raad en van burgemeester en wethouders, mitsgaders van de secretarie der gemeente 10,— 10,— 10,— 20,— n>73 25,68 81,82 Kosten van het aanleggen en bijhouden der registers van den burgerlijken stand 20,27] 30,25 36,88 50,30 31,— 34>— 33,25 Idem van de dubbelen der leggers en plans van het kadaster 9,67* I4,I3 49,66 —,— —,— —,— —,— Idem van de bevolkingsregisters ,— 3,50 1,53 —•,— 5,— 10,— 10,— Idem van de kiezerslijsten en van het uitoefenen der kiesverrichtingen 1,43* 15,28 2,90 6,15 3,67 9,11 32>44 Idem van abonnement op het staatsblad, provinciaal blad en dagbladen .... 10,50 14,66 I7,595| 19,57 18,58* 18,59* I7'93. Idem van zegels van registers, rekeningen enz 9,52 9,48 14,50*1 19,51* 22,85 27,10 26,77* Reis- en verblijfkosten ter bijwoning der loting voor de nationale militie . . . 2,50 —,— —'»— —,— —>— —>— —'— Onderhoud en aankoop van meubelen van die gebouwen of vertrekken, waar die geen gemeente-eigendom zijn —,— —,— —,— 8,— —,— 12,65 56,30 Kosten van vergaderingen, uitgenomen die van verkiezingen en van vertering van brandmeesters bij het beproeven der spuit —,— —,— —,— —>—: 21,35 20,— 16,— Kosten voor het maken en bijhouden van den legger der wegen met kaarten . —,— —,— —>— —>_ 30o>— 7,5° —• Kosten van aanplakken, omroepen enz —,— —,— —,—■ —,— —,— 15,— !5;— Kosten van advertentiën , —,— —,— —,— 14,15 12,67* —,— Inning der renten van het grootboek —,— —,— —,— —,— 1,47 ',48 M8 Vergoeding aan het rijk ingevolge de wet van 21 December 1852 (st.bl. no. 226), van 2Y2 ten 100 van het onzuiver bedrag der opcenten ten behoeve der gemeente geheven op de grondbelasting en de personeele belasting 6,72* 8,93 7>°35 7,8o* 9,16* 14,34 16,58 Uitkeering aan het rijk van het aandeel in de kwade posten wegens de directe belastingen (wettenvan 2gjuli 1848, st.bl. no. 32, en 18 September 1852, st.bl. no. 177) 1,46* 0,69* 16,87 9,26 9,26* 1,21* 4,60 Belooning der schatters en herschatters van de huurwaarde der Iocaliteiten voor de uitoefening van den kleinhandel in sterken drank —,— —,— —,— 8,— 8,— 8,— 8,— Jaarwedde van den klokkenluider en opwinder van het uurwerk 10,— 10,— 10,— 10,— 10,— 10,— io,— Onderhoud van huizen, torens, poorten en dergelijken 18,50 46,96* 15,33 —,— —>— 38,29 5,80 Onderhoud van straten en pleinen 8,10 —,— —,— —,— —,— ',47 I,6o Transporteeren . . ƒ 498,09 ƒ 654,69* ƒ 769,20* ƒ 943,346 f 1178,18*/ 1163,10 ƒ 1578,89* JAAR DER REKENING VAN DE GEMEENTE KWADIJK OMSCHRIJVING DER UITGAVEN = ,, —-= = 1856 1866 1876 1886 1896 1906 1916 Transport . . ƒ 498,09 ƒ 654,69*1 ƒ 769,20* ƒ 943,34* ƒ 1178,18* ƒ 1163,10 ƒ 1578,89* Onderhoud van wegen en voetpaden 44,70 498,98 607,50 419,50 215,32 1400,31 374,555 Onderhoud van klokken enz 10,75 13,4° '5>— 18,64 20,80 20,75 25,— Onderhoud der algemeene begraafplaats 24,50 12,27* 75,745 29,58* 19,— 75>01 142,67 Onderhoud van havens, vaarten enz —,— —,— —,— —,— —,— 6,75 —,— Onderhoud van gemeentelanderijen —,— —,— —,— —,— —,— 10,20 —,— Diep- en schoonhouden van havens, grachten, slooten, putten —,— —,— —,— —,— —,— —,— 2,— Grondlasten 18,13 18,11 18,31 18,19 7>78 7,59 12,12 Dijk- en polderlasten 130,49* 113,01 | 117,80* 132,51 109,85* 113,83 130,49* Uitgaven voor electriciteit —,— —,— I —,— —,— —,— —,— 48,— Jaarwedde van de veldwachters —,— —,— | —,— —,— 225,— 225,— 339,— Jaarwedde van de hooistekers —,— —,— I —,— —,— 25,— 30,— 30,— Gratificatiën aan de brandspuitlieden —,— —,— —,— —,— i9>975 7,7° 8,— Jaarwedde van den opsteker der lantaarns —,— —,— —,— —,— 35,— —■,— —,— Gratificatiën aan de rijksveldwachters voor buitengewone diensten —,— —,— ' —,— —,— 10,— 10,— 10,— Gratificatie aan den gemeente-veldwachter —,— —,— j —,— —,— —,— 25,— 25,— Onderhoud der hooistekersgereedschappen 5,50 6,— 8,80 8,10 6,— 5,— 4,50 Onderhoud der brandspuiten, brandladders enz 14,35 17,17 17,70 20,28 13,85 4,30 7,75 Kosten van het huis van bewaring 1,03 1,66*1 1,29 3,i4* —,— —,— —>— Kleeding en uitrusting van de veldwachters —,— —,—; —,— —,— 42,48* 16,88* 52,60 Onderhoud der lantaarns en verdere kosten van verlichting —,— —,— i —,— —,— 7,65 180,34 244,53* Kosten wegens voeding, door politieagenten gemaakt bij kermissen —,— —,— —,— —,— —,— 6,— 5,— Kosten van de doodschouw —,— —,— —,— 12,— —,— —,— —,— Jaarwedde vleeschkeurders —,— ■—,— —,— —,— 10,— 20,— 20,— Bijdrage ingevolge art. 28 der wet op de volksgezondheid —,— —,— —,— —,— —,— 21,33* —,— Toelage aan de gezondheidscommissie —,— —,— —,— —,— —,— —,— 12,30 Kosten vaccinatie en revaccinatie —,— —,— —,— —,— —,— —,— 10,— Jaarwedden der onderwijzers 250,— 500,— 650,— 1450,— 1550,— 1366,54 1450,— Vuur en licht in de school en schoonhouden 10,— 10,— 17,50 73,88 88,67 120,64 253,44 Onderhoud der school en schoolmeubelen, mitsgaders van de woning der onderwijzers 79,55 43,°5 133,77 91,09* 101,17* 466,35* 193,61* Kosten van onderwijs aan kinderen van onvermogende, niet-bedeelde ouders . . 30,— —,— j —,— —,— —,— —,— —,— Restitutie aan den onderwijzer wegens de betaling der vier eerste grondslagen van de belasting op het personeel 7,33 —,— j —,— —,— —,— —,— —,— Kosten van schoolboeken en schoolbehoeften der leerlingen —,— 41,19 124,24 73,92* 100,16 242,16 106,71* Bijdrage tot het pensioen der onderwijzers —,— 114,— 114,— —,— —,— —,— —,— Kosten der plaatselijke schoolcommissie —,— —,— 2,— 7,— —,— —,— —,— Kosten van het aanschaffen en onderhouden der schoolmeubelen —,— —,— —,— 17,05 14,10 36,94* 49,34 Kosten van de schoolbibliotheken —,— —,— —,— —,— 1 o,— —,— | —,— Kosten van het herhalingsonderwijs —,— —,— —,— —,— —,— 95,4° j 72,— Kosten van belooningen en eereblijken —,— —,— —,— —,— —,— 32,43* 5°,— Kosten vergadering commissie wering schoolverzuim —,— —,— —,— —,— —,— 1,55 —>— Jaarwedde secretaris commissie wering schoolverzuim —,— —,— —,— —,— —,— 10,— 10,— Transporteeren . . ƒ 1124,42*/ 2043,54* ƒ 2672,86* ƒ 3318,24* ƒ 3810,20* ƒ 5721,12* ƒ 5267,53 JAAR DER REKENING VAN DE GEMEENTE KWADIJK OMSCHRIJVING DER UITGAVEN ===== m ii II I 1856 1866 1876 1886 1896 1906 1916 Transport . . ƒ 1124,4a5 ƒ 2043,54* ƒ 2672,86*1 ƒ 3318,24* ƒ 3810,20* ƒ 5721,12* ƒ 5267,53 Subsidiën aan het algemeen armbestuur —,— 400,— 150,— 200,— 200,— 45°,— 600,— Schadeloosstelling aan de administratie van het kerkgebouw der hervormde gemeente alhier wegens het niet meer begraven in de kerk 30,— —,— , , > , ~~> Renten van de bijzondere geldleeningen —,— 15,— l4°>— —>— 26,— 4, 1265,50 Rente van opgenomen kasgeld —,— —,— , , > > 7'jö0 Aflossing van de bijzondere geldleeningen —,— 3°°>— 4°°>— —>— 250,— 100,— 1100,— Annuïteit ad 6.32 voor de aangegane geldleening groot ƒ 4800,— met de maatschappij voor gemeente-crediet te Amsterdam —,— —,— —,— 3°3,36 3°3>36 3°3>36 > Annuïteit van een kapitaal van ƒ 3090,— van het rijk bij den betaalmeester te Hoorn, wegens voorschot bouw woningen verleend bij koninklijk besluit van 10 April 1912, te storten 26 September van ieder jaar —,— —,— —, —, , , I37,72 Annuïteit van een kapitaal van ƒ 2560,— van het rijk bij den betaalmeester te Hoorn, wegens voorschot aankoop woning verleend bij koninklijk besluit van 19 December 1913, te storten 21 Januari —,— —,— 1 > —> > > "9»1/ Pensioen —,— —»—. —»— —»— —»— 5°,— 50,— Bijdrage ingevolge de artt. 39 en 43 der „pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913" en art. 25 der „weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913" . . —,— —,— , —,— , > 160,88 Bijdrage ingevolge art. 63 der „pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913" —,— —,— -,- -,- -,- -,- 38,25 Kosten van begeleiding van militieplichtigen en verlofgangers 10,— 2,50 2,50 2,50 , , , Kosten van brandverzekering van gebouwen 4,5° 4,5° I2,— 12,— 18,56 22,06 27,66 Kosten, vallende op het houden der loting voor de nationale militie en de schutterij —,— —,— , —,— 1, I, I , Jaarwedde van den telegrambesteller —,— —, > , 26, 26, 26, Kosten van gemeenschappelijke zaken, belangen, inrichtingen of werken, bedoeld bij art. 122 der wet van 29 Juni 1851 (st.bl. no. 85) —,— —,— > —,— > 42>5° 25, Subsidie teekenschool Edam —,— j —, > , > 20> l°' Kosten en premie, voortspruitende uit de ongevallenwet —,— —,— > —,— , 24,11 atJ'c? Nadeelig saldo der door gedeputeerde staten laatstelijk gesloten rekening .... —,— —,— , —,— , , 660,82 Jaarwedde kantoorhouder bij de telefoon —,— —,— > . , > > 5°, Subsidie fanfarekorps —,— —, > , > > i 20' Vergoeding aan de afdeeling Kwadijk der N. H. vereeniging het witte kruis, voor stichting barak gedurende 25 jaar vanaf 1 Januari 1913 —,— —,— , , , > IOO> Bijdrage aan de gemeente Edam voor de daarstelling van een brug over de pur- merringsloot tegenover de gemeente Kwadijk —,— —,— j 5°°, > , > Rente der aangegane geldleening van ƒ 400,— met 1 Maart 1906 af te lossen 1 December 1906 —,— , > > ' I2> 7T'T~ Onvoorziene uitgaven —,— *4>— *9,245 5,85 22,47518,15 | 283,60 Totaal der gewone uitgaven .... ƒ 1168,92*/ 2779,54* ƒ 3396,6i ƒ 4341,95* ƒ 4657,60 ƒ 6794,30* ƒ 10039,56 Jaar der rekening van OMSCHRIJVING DER UITGAVEN de gemeente Kwadijk 1926 1930 Achterstallige uitgaven van vorige dienstjaren ƒ 162,41 ƒ 41,84 Jaarwedde van den burgemeester 1200,— i44°>— Jaarwedden van de wethouders 4°» 4°>— Jaarwedde van den secretaris 797,25 1040,— Jaarwedde van den ontvanger 7°5> DO0> Presentiegelden der leden van den raad 35> 35j Jaarwedden van de ambtenaren en bedienden der gemeentesecretarie, den conciërge en de boden en van het kantoor van den gemeente-ontvanger I00> 3°°> Schrijf- en bureaubehoeften, briefporten, vrachtloonen en andere kleine uitgaven 380,51 252,47 Druk- en bindwerk • • • • ■ I2,33 33,37 Onderhouden en schoonhouden van het gebouw of vertrek, bestemd voor de vergadering van den raad en van burge- 1 meester en wethouders en voor de secretarie der gemeente 176,58 488,85 Onderhoud en aankoop van meubelen voor die gebouwen of vertrekken, waar die geen gemeente-eigendommen zijn . 89,bo 48,97 Verlichting en verwarming • • ■ • • • • • 5°,8o 50,29 Abonnement op het staatsblad, provinciaal blad en dag-, week- of maandbladen en den aankoop van boeken . . 39,4° 52,34 Aanplakken en omroepen 53>8i 10.50 Plaatsen van advertentiën '4>99 , Reis- en verblijfkosten ........ 4 * 3 '4 Onkosten en eventueele rechten vallende op de postrekeningen 1,41 4,25 Kosten van zegels en rekeningen 9' 3 Abonnement op de telefoon en kosten van telefoongesprekken 55,44 131,50 Contributie aan de vereeniging van nederlandsche gemeenten en aan hare provinciale afdeeling 27, Kiezerslijsten en het uitoefenen der kiesvemchtingen .... 15»— Verteringen bij vergaderingen ...... . . ...... ö°>40 12,40 Bezoldiging der ambtenaren van den burgerlijken stand . . 20,49 35,-- Overige kosten van den burgerlijken stand 3'»5° S°» Bevolkingsregisters en huisnummering 85, 85,98 Bijdragen voor eigen en weduwen- en weezenpensioen inge- volge art. 36 der pensioenwet 1922 44ö>9» 5°7>3° Bijdragen voor inkoop van pensioen ingevolge de artt. 40 en 135 der pensioenwet 1922 • • • 53>10 Bijdragen voor inkoop van pensioen, ingevolge art. 63 der pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913, jo. art. 173, IIIc, der pensioenwet 1922 10 Renten van geldleeningen 200 — 200 — Aflossing van geldleeningen > Kosten in zake het persoonskaartenstelsel >_ Transporteeren . . f 5163,53 ƒ 5805,43 Jaar der rekening van OMSCHRIJVING DER UITGAVEN de gemeente Kwadijk 1936 1930 Transport . . ƒ 5163,53 ƒ 5805,43 Gratificatiën aan de ambtenaren der gemeentesecretarie . . 108,10 —,— Kosten van het ontwerpen van een plan voor den bouw van een ambtswoning voor den burgemeester 40,— —,— Kosten van het aanschaffen van een portret van den overleden burgemeester 49,34 —»— Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie mitsgaders van de veldwachters 1000,— 1000,— Kleeding en uitrusting der politiedienaars en veldwachters . 88,56 112,55 Bewaring van gearresteerden 1,90 —,— Reisgeld voor passanten en overige uitgaven der politie . . 19,80 3,30 Belooning en premiën aan brandmeesters en brandspuitlieden 17,— 45,20 Onderhoud van brandbluschmiddelen en reddingsmiddelen . 79,10 105,85 Onderhoud van brandweerkazernen en brandspuithuizen . . 8,48 9,10 Toezicht op schoorsteenen, stookplaatsen en hooibergen . . 67,— 60,— Onderhoud der lantaarns en verdere kosten der verlichting 411,68 577»*T^ Kosten ter zake van verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren en beambten 171,49 183,11* Kosten van verzekering tegen brandschade 1,70 15,96 Rente van geldleeningen ten laste van hoofdstuk III komende 7'»50 191,25 Aflossing van geldleeningen ten laste van hoofdstuk III komende | 900,— 466,— Kosten van onderhoud van waarschuwingsborden e. d. . . . 31,85 23,87 Gratificatiën aan rijks- en gemeentepolitie 17,50 Kosten van maatregelen in verband met de veiligheid . . . 1,40 —,— Toelage aan de gezondheidscommissie ",55 "«5S Kosten ter voorkoming en bestrijding van epidemische ziekten —,— 65,07 Kosten ter bestrijding van de tuberculose —,— 50,— Belooning voor te verrichten vaccinatiën en lijkschouwingen 6,— —,— Bijdrage aan de centrale gemeente in de kosten van den keuringsdienst ingevolge de warenwet 79,97 74,47 Kosten ter zake van verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren en beambten 0,37 0,37 Subsidie aan vereenigingen voor drankbestrijding 15,— 'S,-" Subsidie aan de vereeniging „het witte kruis" 100,— 100,— Subsidie malariabestrijding 4,58 4,61 Annuïteiten aan het rijk verschuldigd terzake van ontvangen voorschotten in het belang van de verbetering der volkshuisvesting 796,93 726,93 Bijdragen ter tegemoetkoming in de betaling van rente en aflossing van een door de gemeente verleend voorschot in het belang van de verbetering der volkshuisvesting. . . . 150,57 180,01 Onderhoud van huizen, torens, poorten en dergelijke gebou- wen, voor den openbaren dienst bestemd, niet in andere hoofdstukken begrepen —,— 74,87* Transporteeren . . ƒ 8629,56 ƒ 9979,89 Jaar der rekening van OMSCHRIJVING DER UITGAVEN de gemeente Kwadijk 1926| 193° Transport . . ƒ 8629,56! ƒ 9972,89 Onderhoud van wegen en voetpaden . . . • • i345>°4 1322,22 Kosten van havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en andere waterwerken ■ • • • I44»°5 5 >4 Onderhoud en bediening van klokken, uurwerken, speelwerken ~ en dergelijke • • • : • 6^ ^,45 Kosten van de algemeene begraafplaats en kosten van begraving 136,00 200,09 Kosten ter zake van verzekering, pensionneering enz. van 6 <** ambtenaren en beambten 34>°7 °>53 Kosten van verzekering tegen brandschade ia»°o 12,00 Kosten ligger der wegen > J 4g>5 Onderhoud van urinoirs __ _ 16 oo Kosten van ziekteverzekering personeel > > 9 Grondlasten I2>10 Dijk- en polderlasten ^0,42 109,06 Kosten van verzekering 45,9 j"3 2 0^ 2,5t Innen van renten »j» c.„aiz, Jaarwedden en wedden der. onderwijzers • 4524,»o 0430,37 Kosten van het instandhouden van schoolgebouwen, alsmede van terreinen voor het onderwijs in lichamelijke oefening 152,59 l iö3,33 Onderhouden van schoolmeubelen • • • • I09>«*5 «07,'9 Aanschaffen en onderhouden van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften • • • • • • ■ 252,96 469,41 VerUchting, verwarming en schoonhouden van schoolgebouwen 329,00 55»>°7 Biidragen aan andere gemeenten in zake het openbaar gewoon lager onderwijs 42,o9 43,75 Kosten ter zake van verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren en beambten ( 547,33 '__ Restitutie van te veel betaalde bijdrage voor pensioen ... 4.10 ' Uitkeering aan andere gemeenten in de aan schoolbesturen te betalen vergoeding, bedoeld in art. 205 der lager-onder- ^ wijswet 1920 . • • 4.09 >o Kosten van belooning en eereblijken L Ae — Kosten van schoolfeestjes en -reisjes • "7,40 4o» Tegemoetkoming in of vergoeding van de kosten van onderwijs als bedoeld in art. 13, eerste lid, der lager-onderwijswet 1920 18,00 Kosten van openbaar onderwijs, in de plaats tredend van het in de lager-onderwijswet 1920 geregelde vervolgonderwijs 2lt>,— 144» Bijdrage aan andere gemeenten in de kosten der van rijkswege gesubsidieerde gemeente hoogere burgerscholen als bedoeld in art. 36quater, sub 4, der wet op het middelbaar onderwijs 100,— 100, Bijdrage in de kosten van rijks hoogere burgerscholen als be- doêkl in art. &quater der wet op het middelbaar onderwijs —,— 7OI'7° Transporteeren . . \ f 17062,06 | ƒ 21527,46 Jaar der rekening van OMSCHRIJVING DER UITGAVEN de gemeente Kwadijk 1926 1930 Transport . . ƒ 17062,06 ƒ 21527,46 Bijdragen aan gemeenten in de kosten voor het lager nijver - heidsonderwijs 85,63 353,15 Kosten voor musea of openbare bibliotheken 1 I0 Subsidiën aan schouwburgen of muziekkorpsen 40, 40, Subsidie aan het algemeen burgerlijk armbestuur • . . . Ij 100 ——-1] 800 Kosten gezinsverpleging 2^ ac Werkverschaffing aan werkloozen 210 Kosten in zake pluimveeteelt 10 Contributie landbouwschool I0 Kosten in zake landbouwtelling 10 Subsidie aan werkloozenkassen o,g$ i7,ai Kosten van de districtsarbeidsbeurs en van de intercommunale arbeidsbemiddeling ^ . Uitkeering aan het rijk van het aandeel in de kwade posten, wegens directe belastingen f 0,59 Belooning der schatters en herschatters van de huurwaarden der localiteiten, waarvoor vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein is verleend 8 8 Kosten ter zake van verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren en beambten t>84 Ija. Aandeel in de kwade posten der gemeentelijke inkomstenbelasting 1032,— 730,— Teveel genoten gemeentelijke inkomstenbelasting 141,81 Kosten ter zake van verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren en bedienden 141,90 88, Renten van geldleeningen ten laste van hoofdstuk XIII § 1 ^ komende 758,75 564,50 Aflossing van geldleeningen ten laste van hoofdstuk XIII § 1 komende 850,— 850,— Uitkeering aan het electriciteitsbedrijf 621,71 846,26 Voorschotten ten behoeve van het rijk wegens betalingen van allerlei aard 19)!>0 ^ Voorschotten aan ambtenaren der gemeente, ten einde daaruit voorloopig kleine betalingen ten behoeve der gemeente te doen' 25, 25, Rente en provisie van tijdelijk ter voorziening in de behoefte aan kasgeld opgenomen gelden 301,20 Kosten van het ontwerpen van een plan tot gasvoorziening van de gemeente '34,54 Totaal der gewone uitgaven . . ƒ21346,07 ƒ36006,36 OVERZICHT VAN INKOMSTEN EN UITGAVEN OVER DE JAREN 1836—1930 DER GEMEENTE AMSTERDAM AANTAL INWONERS: 1840: 211349 1849: 224035 1856: 251879 1866: 262691 1876: 289982 1886: 372325 1896: 456324 1906: 557614 1916: 616589 1926: 718046 *93°: 759286 De ned. gent* Jaar der rekening OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN van de stad Amsterdam 1836 1846 Provenu der verkoop van versch water — ƒ 2.616,84 Het ruimen van sekreeten ƒ i-73°-73 11.239,10 Winst en renten van schatkistbiljetten a.355,11 — Renten van beleeningen 9.642,81 10.036,— Een stel maten en gewigten 29,50 — Poortgelden 5-928,71 — Indemniteit van land aan den Zeeburgersdijk . . 34>56 — Verkochte oude equipementsstukken 676,50 — Restant renversalen uit de conversie gesproten de stad toebehorende 353,83 — Huurpenningen van het Luthersche weeshuis . . 1.727,10 650,— Overschot van den voorlaatsten dienst 70.733,41 75-439>7' Overschot wegens niet gedisponeerde gelden der 2 pet. prelevement 1834 I7-997>11 — Van de Buiksloter schippers voor een jaar pacht der raderboten 1.600,— Van de Buiksloter schippers voor een jaar onderhoud der raderboten i-5°o>— Van commissarissen der stads bank van leening voor aflossing en interest 5-675,— 5.460,50 Rijksbijdrage voor den schouwburg 15.000,— Provinciale bijdrage voor den schouwburg .... 3.000,— 3.000,— Rest te ontvangen wegens het amortisatiefonds 1831 1.200,55 — Aflossing van de Watergraafschmeer 800,— 200,— Renten ten lasten van het rijk 8.910,— 16.800,— Renten ten lasten van de stad 23.020,— Renten van het fonds der voormalige wisselbank 7-9°°>— 4'4»°9 Renten van het fonds der voormalige desolate boedels kamer 7-40O,— 108.825,— Renten ten lasten van buitengemeenten 137,5° 4?»— Renten ten lasten van particulieren i34»5° 5°>4° Provenu van restanten uit de conversie gesproten het amortisatiefonds toebehorende 701,16 Provenu der negotiatie a 4 pet. dato 1 September 1845 — 1.900.000,— Provenu van de drie duiten met de schippers op Haarlem 461,76 I5J'5° Bruto bedrag der gebouwde eigendommen .... 38.121,36 38.906,15 Bruto bedrag der ongebouwde eigendommen . . 45.704,51 47.697,2a Vijf additioneele cents op de grondlasten .... 36.451,63 36-775»09 Zeven additioneele cents op het personeel • • • • 63.000,— | 56.000, Collecte op het gemaal, op de boter, op het beestiaal, | op de turf, op de steenkolen, op het brandhout, 1 op de bouwmaterialen, op de zeevisch, op de Transporteeren . )ƒ 37l-927»34 f 2.314.307,60 Jaar der rekening OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN van de sta4 Amsterdam 1836 1846 Transport . \\f 371.937,34 ƒ a.314.307,60 wijn, op het binnenlandsch en buitenlandsch gedistilleerd en zegel a.064.389,45 1.966.543,49 Ontvangst bij de respectieve zandpaden J 13.410, Pacht van tollen op wegen 4.000, Pacht van tollen op bruggen en sluizen 48.769,56 63.515,22 Pacht van de poortaarde go, aoo Stadsdrukkerij 14.058,51 1.000,— Stads bank van leening 28.66948 32.869,87 Verkoop van oude materialen 7-543,34 11.238,78 Begrafenissen op het Leijdsche kerkhof 2.098,65 2.000 Begrafenissen op het St. Anthonies kerkhof . . . 3.000, 3.90O, Begrafenissen op het Kathuizers kerkhof 1.410,15 Restitutie van onderhoud der Muider zeedijk . . 1.246,87 1.246,87 Restitutie van onderhoud der Overtoomsche weg — 343,35 Haven-, kraan-, dok- en moddergelden 53.363,74 96.635,55 Marktgelden 63.782,94 öiisoo,— Aanteekengelden 22.156,07 19-373,15 Recognitie van ambtenaren 18.043,50 10.091,50 Legesgelden 5.696,99 5.524,89 Facultative retributiën 58.784,— 43.171,56 Opbrengst van boetens «... 1.189,06 1.011,80 Ontvangsten der begrooting van de schutterij . . 1.696,— 400, Ontvangst der vrachtgelden van het Buiksloter veer (— 30.693,30 Minervalgelden der Latijnsche scholen 903,50 Provinciale bijdrage voor het paleis van justitie . — 800 Provinciale bijdrage voor de stedelijke muziekschool 2.000 Ontvangst bij den burgerlijken stand wegens het extra trouwen _ 6.640,60 Verkoop van haardasch 20.600 Totaal . . \f 3.765.307,90 \f 4.709.015,68 Jaar der rekening OMSCHRIJVING DER UITGAVEN van de stad Amsterdam 1836 1846 Jaarwedde van het adrninistratief bestuur .... ƒ 11.000,— ƒ 13.000,— Jaarwedde van den stadssecretaris 5.000,— 5 000,— Jaarwedde van den stedelijken ontvanger .... ia.ooo,— 7.412,31 Generale kosten van het administratief bestuur . 63.577,82 63.818,39 Jaarwedde der ambtenaren van de publieke werken 29.381,51 28.062,51 Onderhoud van gebouwen in publieke dienst en der stedelijke werken bij aanbesteding i53-465,3ï 159.666,68 Onderhoud van straten en weg 51.284,78 66.241,01 Onderhoud van schuiten en schouwen 23.504,08 23.502,30 Brandblussching i^65'4o Óo'139' l Graaf- en modderwerken 88.824,78 88.494,08 Onderhoud van kazerneering of passantenhuis . . 700,— 1.000,— Kosten van verUchting .• 84.511,86 105.007,75 Kosten van het ophalen der haardasch en vuilnis 13.600,— 43.500,— Generale kosten van politie 50-435,18 l 148.317,75 Kosten van het nachtwachtwezen 78.9°°> ' Taarwedde van de marktmeesters en verdere offi- cianten ! 21.906,— 17-295,75 Jaarwedde van de klinketwachters en bengelluiders 2.742,60 1.368,50 Kosten wegens den dienst der havendokken ... i8-778,77 19.541,02 Houtvesterij 2.200,- 2.767,84 Hortus botanicus 5-700,— 5200,— Stadsschouwburg 25.000- 25-°9°'- Onkosten van het plaatselijk commandement . . 1.990— i-9°3,'0 Schutterij 43-550,72 ^-Jj!5,'- Pensioenen a3-i 12,82 30.962,8a Gagementen 15500- a°?*>1* Kosten wegens het Buiksloter veer . a7.452.03 Uitkeering wegens het extra trouwen bij den bur- gerlijken stand — i8«6,aa Uitgaven der respecüve zandpaden fion — Uitgaven wegens het ruimen van sekreeten . . . g.boo, Kosten wegens de aanvulling van het kiezerscollege D°o> Rijks belastingen en recognitiën i.l9»,a7 922,42 Beide gasthuizen ia3.i8.,37 l^^Tt Stadsbestedelingen 33ïa*' Huiszittende stadsarmen 95-88i,34 'S3'2.4,51 Werkhuis 5i-42i,40 6ifj;Z Stads doktoren, heel- en vroedmeesters ..... 7-342,oo 7-J5", Aan de maatschappij van weldadigheid voor uitbestede kinderen in de vrije koloniën ..... 30.202,50 30.000,— Aan de maatschappij van weldadigheid voor bedelaars in de gedwongen koloniën | '3-7Q'.7a 40.000 — Transporteeren . \\f i,I99->32,43 ƒ 14-OQ-i28,08 I Jaar der rekening OMSCHRIJVING DER UITGAVEN van de stad Amsterdam 1836 1846 , Transport . Hulpgelden aan armoedige drenkelingen 600,— 548,35 Toelaag aan het genootschap der koepokinenting 500,— i.ooo,— Toelaag aan het instituut voor blinde kinderen . 500,— — Toelaag aan de Portugeesche Israëlitische armen 2.850,— 3.562,50 Toelaag aan de Hoogduitsche Israëlitische armen . 20.000,— 25.000,— Kosten van het Athenaeum Illustre 22.022,95 19.306,07 Kosten van de Latijnsche scholen '3-443>35 19.781,57 Subsidiën aan stads armenscholen 3I-45°>35 83-306,14 Subsidiën aan de tusschenscholen 1.400,— 2.400, Plaatselijke schoolcommissie 800, 1.070, Huur van het Trippenhuis voor 's Rijks museum 1,200,— — Toelaag aan de koninklijke academie van beeldende kunsten 6.000,— 8.600,— Aan de genees-, heel- en verloskundige school . . 3.000,— ■ 6.325,— Toelaag aan de stedelijke muzykschool — 2.591,40 Toelaag aan het geneeskundig toevoorzigt .... 2.000,— 2.000,— Toelaag aan de kamer van koophandel en fabrieken 4.092,02 3.246,68 Premiën voor scheepsbouw 500,— 170,— Twee percent prelevement op de gewone inkomsten 30.336,26 — Onvoorziene uitgaven onder goedkeuring van de | provinciale authoriteit 9.378,66 16.296,21 Renten der stedelijke gevestigde schuld 738.526,80 701.920,35 Aflossing en renten van de kanaalvaart 58.905,— — Renten van f t.000.000 5 pet. losrente 2e jaar . 47.900,— — Renten van 6 Pets. losrenten 4e jaar 341,40 Renten van ƒ 1.900.000 4 pet. losrente 1 jaar . . — 72.880,— Pensioenen 8.558,— 2.904,— Wachtgelden anterieur 1 Januarij 1828 20.701,— 1 Wachtgelden posterieur 1 Januarij 1828 18.877,32 f 18.052,30 Lijfrenten 774,— 424,— Gagementen 17.398,20 6.439,— Gewezene commenzalen in het oude mannen en vrouwengasthuis 16.315,— 4-627,— Desolate boedels kamer 3.291,90 839,43 Rest te betalen dienst 1831 amortisatiefonds . . . 4.863,10 — Rest te betalen wegens dienst 1831 — 76.889,10 Nadeelig slot van het dienstjaar van het amortisatiefonds 1834 3-770,95 Personeele toelaag aan eenige leden der dienstdoende schutterij _ 1.498,56 Betrekkingen van mobile schutters 17.818,75 Transporteeren . f 2.307.247,44 ƒ 2.424.875,74 Jaar der rekening OMSCHRIJVING DER UITGAVEN van de stad Amsterdam 1836 1846 Transport . ƒ 3.307.347,44 ƒ 3.434,875.74 Grondbelasting der gebouwde en ongebouwde eigendommen 8.947,46 8.401,83 Administratie- en andere kosten 953>°2 8.400,50 Fonds bestemd tot amortisatie van stedelijke gevestigde schuld 9.959,77 — Aflossing van stedelijke schuld — 47-779>7a Finale aflossing van 5 pet. losrenten — 918.000,— Finale aflossing van 4% pet. losrenten — 964.000,— Fonds tot wederbelegging der gelden gesproten uit het provenu van rentant renversalen 701,16 — Uitkeering aan den stadsschouwburg wegens de rijksbijdrage 15.000,— — Uitkeering aan den stadsschouwburg wegens de provinciale bijdrage 3.000,— 3.000,— Uitkeering aan de stedelijke muziekschool wegens provinciale bijdrage — 2.000,— Aandeel in de kosten tot verdere afmaking van het paleis van justitie 6.666,— Onderhoud van het paleis van justitie — 1 -236,87 Aankoop in den jare 1830 van lederwerk en oude militaire equipementsstukken 3.103,— — Betaling aan de poortiers 5-33°,9° — Kosten voor begraafplaatsen — 15.000,— Nadeelig slot der rekening van de stadsdrukkerij 1844 — l.l5a>57 Regularisatie eener acte obligatoir ten laste A. J. de Jongh 3-73»,7o Pretentie ten lasten de Haarlemmer schippers voor de Jagers Stal 3.301,43 — Pretentie ten lasten L. Exalto 3l5fil — Pretentie ten lasten de Sloterpolder 547>7° — Uitgaven boven de geaccordeerde sommen bij den staat van begrooting dienst 1836 11.736,77 36.314,09 Totaal . . ƒ 3.373.538,96 ƒ 4.430.161,33 JAAR DER REKENING VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN = ,, .. ,, —rp^= —t~ 1856 1866 1876 1886 1896 1906 1916 Ontvangsten wegens vroegere diensten ƒ 199.298,13 ƒ 451.839,13 ƒ 16.129.882,67* ƒ 3.197.972,33 ƒ 2.493.563,31* ƒ 2.738.226,76 ƒ 11.307.780,77* Inkomsten van gemeente-eigendommen, -bezittingen en -bedrijven 114.716,27* 243.789,70 642.797,70 4°5-559>776 i-293-689,565j 5.624.912,31 9.930.619,01 Opbrengst van belastingen en heffingen: Rijks personeele belasting 843.005,87* 993.413,29 1.102.841,21* 1.223.410,76* Opcenten op 's Rijks directe belastingen. . . . 321-395,47* 576.300,93* 1.083.364,51* 1.398.625,06* 1.376.246,40* 2.256.700,40 3.049.265,— Eigen plaatselijke belastingen 872.999,34 709.438,26 1.232,642,19* 1.870.426,84*1 3-590.989,75 6.198.527,81 11.538.835,63 Belastingen op voorwerpen van verbruik .... 1.639.071,34* 575.224,54 Heffingen voor het gebruik van openbare plaatsen, wegen, werken en inrichtingen 300.201,22 390.832,13* 542.471,23* 1.336.087,23 2.069,695,19 2.016.595,73* 2.908.544,21 Andere belastingen en heffingen, niet begrepen onder een der voorgaande afdeelingen . . . 36.534,96 17.721,21* Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten: 105.264,36* 116.441,89* 1.703.627,46* 1.678.423,81* 4.023.573,51 5.236.870,80* Ontvangsten wegens restitutiën van uitgaven ter zake van het armwezen 54.594,01* Andere ontvangsten en toevallige baten .... 87.542,08* Buitengewone ontvangsten 853.369,92* 1.473.214,59* 594.654,68 16.798.833,90* 16.239.572,38* 6.648.028,39* 8.557.913,15* Totaal der rekening . . ƒ 4.442.851,03* ƒ 5.423.502,48* ƒ 21.335.668,18* ƒ 27.813.973,83 ƒ29.965.591,19 ƒ29.506.564,92 ƒ52.529.828,58* JAAR DER REKENING VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM OMSCHRIJVING DER UITGAVEN =- u = =f==:T I H ~ii 1856 1866 1876 1886 1896 1906 1916 Kosten van algemeen bestuur: —,— —,— ƒ 217.358,03 ƒ 315.189,97* ƒ 396.218,51* ƒ 628.983,06* ƒ 949.495,20 Bezoldiging, schrijfloonen, presentiegelden en reisen verblijfkosten te genieten door de personen in het dagelijksch bestuur der gemeente werkzaam ƒ 84.711,51 ƒ 104.701,16 —,— -->— —'—1 ~"~>~H ~~ >~ Andere kosten van het dagelijksch bestuur . . . 51.107,65 45.371,65 —,— —,— —,— —,— —,— Kosten van invordering der plaatselijke belastingen en middelen en teruggave deswege: 692.757,82* 458.296,89* 158.561,90* 363-684,73 — —■ —,— —,— Kosten van invordering —,— —»— —>— —,— 261.414,37 313.781,86* 637.760,91 Teruggave —»— —»_ ~>~ —,— | 155-284,70 107.003,92 112.499,33 Kosten van onderhoud van gemeente-eigendommen (en uitgaven voor gemeentelijke bedrijven): Jaarwedden 31-123,67 36-599,20 52-555,03 70-983,96 142.502,19* 237.014,17* 570.011,94* Onderhoud van gebouwen, enz 74.794,87 62.068,89 5i-779,6i* 86.027,71* 181.048,56 294.382,85 744.236,85 Wegen, straten en pleinen, vaarten, bruggen, plantsoenen en andere werken 321.452,42 392-775,65 606.745,74 658.395,29 558.562,53 961.958,13 1.150.047,51 Lasten 8.678,53* 16.560,35 13.822,50* 27.231,25* 66.684,96 90.390,34* 178.159,56* Uitgaven voor gemeentelijke bedrijven —,— —,— —, , —,— —,— 279.594,78 Kosten der openbare veiligheid (verlichting), en van de brandweer: Jaarwedden (en bureaukosten) ........ I52-937.936 218.278,03* 278.129,69 587.569.775 778.689,02* 1.272.703,65* 1.984.179,91* Andere kosten wegens de openbare veiligheid, als onderhoud, enz 164.299,00* 175.023,11 294.g57,496 529.666,14* 717.619,02 848.984,18 959.281,36* Kosten der plaatselijke gezondheids-politie .... 9.000,— 11.865,82 47.030,15* 622.081,01* 735-934,22 1.155.290,86* 2.218.848,44* Kosten voor het onderwijs: 124.217,15 277.257,82 —,— —,— —,— —,— —, Voorbereidend onderwijs —,— , , > , , 284.335,15 Lager onderwijs —»— —»— 538.846,22 1.190.707,07* 2.055.248,26*! 3.563.I09,92* 5.014.727,11* Middelbaar en hooger onderwijs —,— —,— 274.027,59* 668.688,18* 826.656,53* 1.172.921,54 1.450.542,61* Diverse subsidiën niet betrekking hebbend op voorbereidend en lager onderwijs —,— , —,— , ,— —, 285.890,15 Kosten van het armwezen alsmede subsidiën en bijdragen aan onderscheidene daarmede in verband staande instellingen 457-957,74 476-795,1' 475-6g5,oo* 751.702,68* 1.097.611,19 1.890.760,40 4.578.976,2b Renten en aflossingen 944.318,99* 1.023.100,67 1.773.716,11* 2.059.458,88* 3.172.293,28 6.909.102,07*1 10.222.'57,4' Pensioenen en wachtgelden ——»~ 64.489,56* 88.832,63* 236.469,74 494.640,52*, 605.328,23 Andere uitgaven niet onder de vorige hoofdstukken behoorende 77-928,53 95-°9'>7» 94-727,356 79-795.075 102.935,81 211.732,31 2.189.896,90 Buitengewone uitgaven van allerlei aard: .... 524.117,81 —,— —,— —,— —,— —,— 14.489.643,96 Te bestrijden uit geldleening —,— 261.856,30 4.712.677,48* 14.571.827,69* I3-487-5 75.795 2.192.771,91 —,— Te bestrijden uit andere ontvangsten —,— 1.288.168,27 1.172.420,11* 3.983.256,20* 4.317.014,71 9.366.222,87* — — Onvoorziene uitgaven 47-'47,75 39.085,86* 5-688,63* 2.007,62 —,— 992,25 — — Totaal der rekening . . ƒ 3.766.551,39* ƒ 4.982.896,58* ƒ 10.833.228,25* ƒ 26.657.105,92 ƒ29.289.763,42 ƒ31.712.746,86 ƒ48.905.613,60* ; r I - II -II II ==============:::= • Jaar der rekening van de .„__.' gemeente Amsterdam OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN 8 1926 II 1930 Gewone dienst. . . ƒ 10.380.036,53 ƒ 8.590.157,08 Vroegere diensten ■* „.6,0.259,54 3.823.223.71 Algemeen beheer . 718.603,35 621.349.83 Openbare veiligheid 1.654.281,98 1.828.347,70 Volksgezondheid 2 g30.509)I3 5.010.185,83 Volkshuisvesting _ qo* 551,60 6.242.141,94 Openbare werken i__ " Eigendommen niet voor den openbaren dienst 05,89 7.806.439,20 bestemd Onderwijs, kunsten en wetenschappen: aqq.694,65 5.283-895,77 Openbaar gewoon lager onderwijs 4-993-«94, 5 ,07.326,28 Openbaar uitgebreid lager onderwijs .... - ?M-»7°.5 aio.i8o,49- Openbaar buitengewoon lager onderwijs . . . . ^6862 116.202,32 Openbaar voorbereidend lager onderwijs. .. . W 364.. 13.83 Bijzonder gewoon lager onderwns. 85 558 05 78.951,69 Bijzonder uitgebreid lager onderwijs 26.550,34 Bijzonder buitengewoon lager onderwijs . . . . ',,.022 128.026,98 Lager onderwijs (niet vallende onder de vorige §§) ^07*55 375.642,61 Middelbaar onderwijs 6^*006,84 754-"3,8i Hooger onderwijs 4.0,2.702,06 479-23°.24 Nijverheidsonderwijs • • | ™ 352.603,53 Onderwijs, kunsten en wetenschappen 34i-9ÖI>5" Ondersteuning van behoeftigen en werkloozen: 2.262.144,54 Ondersteuning aan behoeftigen ot 2*464 6.370,96 Ondersteuning aan werkloozen •» • 1.282,75 Landbouw 20676,78 26.846,74 Handel en Nijverheid 38.116*395,17 48.736.606,91 Belastingen • • • ; ■ ••.■.'•'*" Diensten als afzonderlijk bedrijf ingericht. g ^ I0.I25.528,55 Electriciteitsbedrijf o'.q92.6o7,4I 3-887.407.85 Gemeentegasfabrieken «.003.543,29 3-729-3'0>50 Gemeentewaterleidingen «514.724,46 3-9H-982.50 Gemeentetelefoon ïièoo^o.aa i.433-342,i6 Gemeentetram 84107,67 155.052,12 Gemeenteveren 9.qq,'qo2,oi 2.979-483,84 Handelsinrichtingen 425 91 68-593,75 Luchtvaarthaven Schiphol t_2s6o79 61.940,37 Dienst der publieke werken 51*900,43 I 53-05°>32 Stadsdrukkerij ■ 1180645 3.892,18 Inrichting voor uruformkleeding 12427 11 5-845,38 Stads-bank-van-leening . s - • ■ • • • • • • to'ako'iA 63.811,36 Centrale dienst voor de levensmiddelenvoorziemng 72-»5Q.74 s Transporteeren . |l ƒ 101.912.141,21 | ƒ 120.314-'75.96 Jaar der rekening van de OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN gemeente Amsterdam 1926 1930 , Transport . . ƒ101.912.141,21 ƒ120.314.175,96 V~markt en abattoir 53i-i99.io 463-480,44 Vischhal 3.906,15 966,50 ronds tot dekking van brandschade aan de gemeente-eigendommen 203.193,26 224.182,90 Girokantoor . . . . 194-863,59 265.081,- Gemeentelijke woningbouw 551.703,28 204.397,48 Wasch- en schoonmaak-, bad- en zweminrich- v.^k • t :ï .: 36.644,83 28.362,41 yuüyerbrandingsinnchting 200.410,42 172.048,48 Keuringsdienst van waren 4 786 23 Kasvoorzieningen 335-587,68 1.170.026,58 Overige inkomsten 688.071,60 705.156,43 Totaal . . ƒ104.662.507,35 ƒ123.547.878,18 Kapitaaldienst. Algemeen beheer ƒ „2.868,05 f 573,40 Openbare veihgheid 471.064,83 397-8o6,l5 Vo ksgezondheid 36.084,87 246.203,15 Volkshuisvesting 4.622.433,11 851.309,96 Openbare werken 578.825,59 1.535.337,71 Eigendommen niet voor den openbaren dienst bestemd 5-617-580,52 18.319.542,27 Onderwijs, kunsten en wetenschappen: Openbaar gewoon lager onderwijs 1.712.897,53 2.457.306,41 Openbaar uitgebreid lager onderwijs ( 530.500, Openbaar buitengewoon lager onderwijs .... 14.320*77 50.623*43 Openbaar voorbereidend lager onderwijs. . . . 51-235" 13 262,50 Bijzonder gewoon lager onderwijs 130.485^05 2.776'88o,97 Bijzonder uitgebreid lager onderwijs 10.594,28 154.682,12 Bijzonder buitengewoon lager onderwijs .... t 81.726, Lager onderwijs (niet vallende onder de vorige §§) 33 880 83 I04 994 39 Middelbaar onderwijs 495.271,13 i6o!oi6'77 Hooger onderwijs 189.071,72 140.738,31 Nijverheidsonderwijs 113.172,65 52.950,— Onderwas, kunsten en wetenschappen 45-676,39 48.000,— Ondersteuning aan behoeftigen en werkloozen: Ondemeuning aan behoeftigen 86.670,39 4.086.412,47 Handel en nijverheid I 8.138)21 _ _ Diensten als afzonderlijk bedrijf ingericht: Electridtdtsbedrijf 3.216,478,71 10.672.767,18 Transportttrtn . . \f 17.546.749.761| ƒ 42.669.633.1g Jaar der rekening van de OMSCHRIJVING DER INKOMSTEN gemeente Amsterdam 1926 1930 Transport . . ƒ 17.546-749-76 ƒ 42.669.633,19 Gemeentegasfabrieken 2.888.534,54 535-643.26 Gemeentewaterleidingen 6.092.479,09 3-732-363,6o Gemeentetelefoon 6.681.818,26 412.276,66 Gemeentetram 3-955-657.42 925.986,90 Gemeenteveren 271.696,54 158.922,17 Handelsinrichtingen 9-658-582.11 —.— Dienst der publieke werken 8.989,13 6.521,19 Stadsdrukkerij 83.390,64 64.405,91 Stads-bank-van-leening 9085,— 31-075,73 Centrale dienst voor de levensmiddelenvoorziening 9.222,70 3-56i,— Veemarkt en abattoir 323 424,10 35.028,98 Vischhal 6.345,38 l6-I37.64 Girokantoor «0.459,671 31885,48 Gemeentelijke woningbouw . . 3.296.277,8e5! 2.371.027,01 Wasch- en schoonmaak-, bad- en zweminrichtingen 702.031,60 784.602,08 Vuilverbranding 368.284,85 165.269,64 Keuringsdienst van waren .2.053,06 6.159,18 Kasgeldvoorzieningen 99-979-510,— i35-450-ooo,— Overige inkomsten en uitgaven —,— 202.790, Geldleening | 11.226.104,92 2.448.394,37 Totaal . . !ƒ 163.130.696,63', ƒ190.051.683.99 Jaar der rekening van de OMSCHRUVING DER UITGAVEN gemeente Amsterdam . I IQg6 1930 Gewone dienst. Vroegere diensten f c „„, „„ * Algemeen beheer ... f *3A *l' ° f M0*6™0 Openbare veiligheid ... ^'otl ntl'tl 3.273-779,31 Volksgezondheid .... llltlll'19 "-3'6-43i,4o Volkshuisvesting. « . . . lo^lfi^nÓ 3-55'-5°7>73 Openbare werken . . [ \ [ \ [ ] [ [ ZgffiS* .^g^g Eigendommen met voor den openbaren dienst be- «.000.01,7,03 stemd 711108 Onderwijs, kunsten en wetenschappen;7- 5- 9 ,73 7-973-40o,i5 Lager huisonderwijs fion_ „ Openbaar gewoon lager onderwijs .... o„. ....„ „ - ^ï' „ Openbaar vervolgonderwijs qilt*_a 9'863-558'°8 Openbaar uitgebreid lager onderwij SGS^So i.iotIw'o*. Openbaar buitengewoon lager onderwijs .... 2,2 dQ6 Rq «X? Openbaar voorbereidend lager onderwijs. .. . i.os&iaa!a8 107760='^ Bijzonder gewoon lager onderwijs 1.016.323 54 i'oItW™ Bijzonder uitgebreid lager onderwij, 134 693 05 X"_a2"£ Bijzonder buitengewoon lager onderwijs . . 42821— '"a-J^.ig Bijzonder voorbereidend lager onderwijs .... 34^445^ «7 i«« iS&SlZy^**onder de vorige» 98°-?>°? Hooger onderwijs a-3|o. 185,30 2.329 914,79 Nijvfrheidsonderwijs IC 1 1 \ \ \ \ ""cÊXS ^^'t3 Onderwijs, kunsten en wetei_chappen " , Z2 f* 8t l üf^' l Ondemeuning van behoeftigen en werkloozen: '-30a.a32.85 1.815.407,58 Ondersteuning aan behoeftigen .... „~n .„q.__ oc Ondersteuning aan werkloozen . 1111'tll'3 ,9-639a86'34 Landbouw . '-468.736,95 i.55i-595,2o Handel en nijverheid* KUf5'°5 Belastingen . 478.584,4a 467-629,73 Diensten als afzonderlijk bedrijf 'ingericht; " " * ' 9a7-593,56 3 005.676,14 Electriciteitsbedrijf » .„o » Gemeentegasfabrieken ilso ,!fi'fifi a-3i°-55a,87 Gemeentewaterleidingen ... l!?/'^ '•f8.905,99 Gemeentetelefoon . . . . ÏUl'&t*7 '-846-832,o3 Gemeentetram . '-835-652,49 1.995.882,50 Gemeenteveren '-568.863,36 Handelsinrichtingen 770.266,64 1.335-779,13 Luchtvaarthaven"Schiphol" [ .* \: ^Itf* 3..88.o48,86 Dienst der publieke werken .... IV£% '69.135,68 Stadsdrukkerij . 2.726,30 2.508,30 J 29.143,57 35.343,69 TransporUtrtn . . 1/94.886.192,36 ƒ 108,959.49,,62 ~ ~ ~ Jaar der rekening van de . „ gemeente Amsterdam OMSCHRIJVING DER UITGAVEN B 1926 II 1930 Transport . . ƒ 94 886.192,36 ƒ 108,959491.62 Inrichting voor uniformkleeding ïotgt- l&* Veemarkt en abattoir ['.'.'.'. ".756,19 9-677.93 Fond^lot deidring "van' brandschade aan de 224.182 90 gemeente-eigendommen • • • 35.000,— 25.000,— Girokantoor . . . • 77g 702,23 888.962,06 Ormeenteliike woningbouw • ' - V' Wa-h ^ schoonmaak-, bad- en zwenunnch- ^ ^ ^ ^ tingen . . 996.710,27 892.695,53 Vuilverbrandingsmricnting 94.568,— 100.631,87 Keuringsdienst van waren • • • 2.842.408,88 2.712.137,66 Kasvoorzieningen . . • 2.148.674,45 2.045.591,27 Overige inkomsten en uitgaven Totaal . . ƒ102.615.554.15 ƒ116.466.275.29 Kapilaaldienst. ƒ 1.384.186,18 ƒ 108.584,05 Algemeen beheer 259.884,64 362.668,90 Openbare veiligheid | 706.471,62 643.509,30 Volksgezondheid 15.308.293,03' 8.759.622,93 Volkshuisvesting e.766.483,765 13.214.744.°9 Openbare werken ..»«;•>•■**..' j. " ' Eigendommen niet voor den openbaren dienst be 15.4I9.345>47. 33.646.183,41 stemd , * * * Onderwijs, kunsten en wetenschappen. 1.777.930,02 985-74>.73 Openbaar gewoon lager onderwijs221.369,60 460.639,25 Openbaar uitgebreid lager onderwijs • 44.884,73 13-67M9 Openbaar buitengewoon lager onderwijs ... . ,76 219 73 1.070.305.77 Openbaar voorbereidend lager onderwijs. . . . a "ü! 6,8 i? 1.221.197,23 Bijzonder gewoon lager onderwijs 296.797,42 5-544»— Bijzonder uitgebreid lager onderwijs *9° 797>4_ 66.I75,47 Bijzonder buitengewoon lager onderwijs . . .. - 55.413,12 Lager onderwijs (niet vallende onder de vonge §§) 377-222,88 Middelbaar onderwijs 737.323,65 213.657,09 Hooger onderwijs 22.812,52 263.105,56 Nijverheidsonderwijs 048,74*' 41.268,65 Onderwijs, kunsten en wetenschappen n- t >it Ondersteuning aan behoeftigen en werkloozen: 2.858.628,36 Ondersteuning aan behoeftigen J I — Transporteeren . . Wf 47-386.088,60 |Lf 64.367.882,98 Jaar der rekening van de OMSCHRIJVING DER UITGAVEN gemeente Amsterdam || 1926 1930 _ I _ , . Transport . . ƒ 47.386.088,60 ƒ 64.367.882,98 Ondersteuning aan werkloozen j 118 244 69 Handel en Nijverheid , 8.138*31 949*999*98 Diensten als afzonderlijk bedrijf ingericht: Electridteitsbedrijf 4.198.965,04! 19.623.108,31 Gemeentegasfabneken | 3.145.070,84» 8.081.416,93 Gemeentewaterleidingen 6.343.190,65 5.276.536,31 Gemeentetelefoon 6.873.910,93 3.158.502,50 Gemeentetram 4.076.333,70 4.585.331,57 Gemeenteveren 190.380,63 1.538.199,66 Handelsinrichtingen i4-397-7«3,42 7.702.870,13 Luchtvaarthaven Schiphol 338.615,44 733.069,55 Publieke werken 19.048,18 41.622,89 l^a l ïcnj 13-289,33 14.937,03 atads-bank-van-leening 52.179,08 I Centrale dienst voor de levensmiddelenvoorziening 40.451,53 4.476*20 Veemarkt en abattoir 539.308,07 241.884*13 Vischhal 6.345,38 Girokantoor 64.901,63 96.336,85 Gemeentelijke womngbouw 13.383.089,48 11.067.093,61 Wasch- en schoonmaak-, bad- en zweminrich- v.^L." a-199-438,71 192.585,31 Vui verbranding 376-847,54 165.269,64 SCasgeldvoomeningen 99-979-510,— 135450.000,— Jvenge inkomsten en uitgaven 967.336,57 975.025,83 Geldleening 12.973.103,06 156.650,— Totaal . . ƒ315.473.344,006 ƒ258.540.824,09 1