9^L E 51 LICHTSTRALEN DOORBEN • ÏSLTÜIBR I pad u noodt om te volgen, en waar geen wegwijzer u helpt bij uw zoeken naar een betere omgeving. Weet gij, dat gij den wegwijzer reeds in het aardsche leven mee kunt dragen? Weet gij, dat hij uw grootste schat is, de mooiste dien ge kunt verwerven op uw levenspad? Gij kunt ook leeren lezen wat er op geschreven staat, maar dan moet eerst uw geestelijk oog geopend worden, daar anders de woorden door u niet kunnen worden ontcijferd. Weet, dat uw aardsche leven de sleutel is, die het raadsel zal oplossen en u ziende zal maken in het land aan de overzijde, waar wij reeds vertoeven. Begrijpt gij nu onzen drang om de menschheid te helpen het geheim van hun leven te ontsluieren? Indien wij maar kunnen bereiken, dat eenigen tot een ander inzicht zijn gekomen, dan is ons werk niet voor niets gedaan. Er zijn op aarde zoovelen, die doof zijn voor onze stemmen, en daarom trachten wij door middel van aardsche krachten aan enkelen onze stemmen te doen hooren. Het aardsche leven moet beschouwd worden als de voorbereiding tot een hooger en ruimer bewustwording. De toetsingen in het aardsche bestaan zijn de treden der evolutie-trap, die zich verliest in lichtende hoogten, waar geen Stoffelijke gedachte den weg heen kan vinden. Begrijpt uwe ondervindingen, en tracht ze te plaatsen daar, waar ze de goede belichting hebben, dan zult ge inzien dat ze strekken tot uw hulp, en stevige sporten vormen voor uw stijging naar het land van belofte... het geestelijk Kanaan. DES MENSCHEN TOEKOMST. Mensch, besef Uwe tekortkomingen, bedenk dat Uw toekomst ligt daar, waar Uw geest kan bestaan en waar geen plaats is voor het materieele. Geest en stof, twee zulke uitersten toch, saamverbonden vormen ze de hoogste schépping Gods: De Mensch. — God schonk Zijn vonk aan den geest, die afdaalde in de stof; beseft daarom dat geest het ware is en stof het onwerkelijke. Indien Uw stofkleed vervallen is gelijk een veel gebruikt kleedingstuk, dan komt de tijd dat ge moet voorbereid zijn voor het andere leven. De meeste menschen willen dat niet begrijpen. Al hunne wenschen zijn op deze wereld gebouwd, omdat alleen voor hen waarde heeft wat hunne oogen kunnen zien en hunne handen tasten. Liever wordt aan die toekomst niet gedacht als men nog in het volle materieele leven staat, maar is eens de ure van scheiden daar, dan krimpt hun hart te zaam van nameloozen angst voor de hun onbekende toekomst, die toch ieder mensch moet ingaan. Beseft dit allen. Gelukkig zij, die weten en ook willen weten wat hun wacht na den dood. Ja, dood van de stof, want Uw ziel leeft voort. Voelt ge wat dat beteekent? Als ge uw laatsten ademtocht hebt uitgeblazen en Uw levensfluïdum zich heeft samengetrokken, dan bevrijdt Uw geestelijk lichaam zich van de stof die hem niet meer als voertuig kan dienen. Het gelijkt het aardsche, maar is veel fijner en schooner, tenminste als Uw stoffelijk bestaan goed en rein is geweest. Zij die U voorgingen wachten U op om U te leiden naar Uw toekomstig tehuis. Bereidt U voor, voor dat nieuwe bestaan in het land achter den sluier. Gij ziet het niet, gij kent het niet, maar toch is het even reëel voor den geest als de aarde voor de stof. Al Uwe eigenschappen des geestes neemt ge mede en beseft dit wel: zoo als ge doet, zoo ge ontmoet. Hoe hooger Uwe aspiraties zijn, hoe meer zielenadel ge uitstraalt, zoo te sterker voelt Uw geest zich aangetrokken tot het schoone dat het geestbestaan U kan bieden. Ge schept Uw eigen leven daar in de sferen. Het hangt er van af hoe Uw leven op aarde is geweest en ook hoe Uwe gedachten waren. Alles blijft bewaard en als ge ontdaan van de stof hier komt gelijk met den armsten bedelaar, dan zult ge ondervinden dat geen aardsche schatten U kunnen helpen. Alleen de schatten door Uw ziel verzameld, hebben waarde en zullen voor U de poorten openen naar het heerlijke land, waar de rust U beidt en ge een geluk zult vinden, dat te vergeefs door U is gezocht op aarde. ZEND ONS UWE HEMELBODEN. Voelt gij, mijne vrienden, wat het beteekent, dat „met Gods wil" de hemelbewoners tot U mogen en KUNNEN komen? Begrijpt gij allen dat Godsgeschenk? Door deze Godsgave kunnen aardsche stervelingen een idee krijgen van het andere bestaan. Voor zoovelen wordt het hoe langer hoe meer een zielsbehoefte te weten, dat na hun dood hun geest blijft bestaan en dat er werkelijk nog contact kan blijven tusschen de levenden en de zoogenaamde dooden. Juicht gij niet bij dat idee ,dat niets is verloren, alleen maar uit Uwe oogen verdwenen? Is Uwe ziel niet vol zaligheid door het besef dat hij of zij, die gij aan Uw hart gekoesterd hebt, nog LEEFT en steeds met dezelfde liefde U gedenkt? Niets is voor U verloren. Gij hebt alleen wat U lief is vóór laten gaan en zult toch eenmaal volgen; bedenkt dat, als de droefheid U overmeestert. Zend ons Uwe hemelboden! Bidt daarom, bidt om dat Godsgeschenk. Zij die vertoeven achter den sluier willen tot U komen om U de heerlijke zekerheid te brengen dat zij leven. Uw ziel wordt rustig, Uw droefheid kwelt U niet meer; ze verandert in berusting, gemengd met een weinig weemoed, want scheiding, al is ze tijdelijk, stemt weemoedig. Maar het weten van een heerlijk weerzien, neemt al de bitterheid weg en kan men niet anders als den Schepper loven en danken, dat door Zijn goedheid wij kunnen en mogen weten, dat zij die ons vóór zijn gegaan naar gene zijde, ons blijven liefhebben en gedenken. HOUD VAST AAN UWE BEGINSELEN. „Hef hoog de banier van uw innerlijk streven, Verloochen geen leuzen voor eer en geld. Laat klinken uw strijdkreet: „geheiligd zij 't leven", Buig nimmer uw ziel voor der wereld geweld. Dit zij ons aller leuze. Hoevelen zijn er, die de banier van hun overtuiging hoog durven dragen en zich niet buigen voor het oordeel der menschen? Niet velen. Het kost een groote zelfoverwinning om den moeilijken weg te gaan, dien het openbaren van uw overtuiging u dwingt in te slaan. Het is de kruisweg uwer ziel en laat niet na wonden te slaan, die het betreden meebrengt. Maar toch zult ge de wonden niet achten als de heerlijke overtuiging zulk een plaats in uw ziel ingenomen heeft, dat ze er geheel mede doortrokken is. Niets kan u dan meer van dien weg afleiden, zelfs geen roem, geld of goed. Ge hebt dan reeds de eeuwige schatten leeren kennen en kunt de tijdelijke schatten niet meer op dat niveau plaatsen, waar de wereld er een plaats voor heeft ingeruimd; maar voor hen, die den gewonen weg hebben verlaten, is de wereld hard. Het past niet in de materialistische levensbeschouwing om er een andere meening, die boven het gewone uitgaat, op na te houden. Zij, die hun banier voor zich uitdragen, worden bespot en hun strijdkreet wordt overstemd door de waanwijsheid der menschheid. Het is zoo moeilijk dan toch uw leuzen hoog te houden en niet te verslappen. Uw leuze moet zijn: „geheiligd zij het leven". Waarom wordt dat niet begrepen? Omdat zoo weinigen een geheiligd leven leiden. Een geheiligd leven is een leven met het besef van het goddelijke in u. Ook houdt het in het verder-zien dan het stoffelijk oog u toont. Ik bedoel: dat ge het ware wezen, dat achter alle stoffelijke openbaringen ligt verborgen, leert kennen. Dan reikt uw blik ook verder dan het graf, waar alleen de stoffelijke openbaring opgeborgen wordt en waar ge het ware wezen der menschen nimmer zult vinden. Gij moet leeren andere stemmen te verstaan, die zich laten hooren aan uw diep innerlijk bewustzijn. Gij moet de poorten achter u kunnen sluiten als de drang daartoe zich openbaart, om zoo u af te scheiden van de uiterlijke wereld. Gij treedt dan binnen in het heiligdom van uw ziel en kunt de fluisteringen opvangen uit de wereld des geestes. Geheiligd zij uw leven! Ieder kan dat in zijn leven brengen, wat het heilig zal maken. Maar het is de via dolorosa, die u leidt naar de vervulling. Bedenkt dat velen dezen weg niet kiezen, maar ook nimmer zullen zij hun leven waarachtig geheiligd kunnen maken. De heiliging ligt niet in de smart zelve alleen, maar... in hoe ze wordt gedragen. Velen werpen het kruis halverwege weg en keeren terug op hunne schreden om een ander pad te zoeken, dat hen de smarten doet vergeten. Toch zullen zij met die daad hun lasten niet kunnen wegwerpen, daar zij immer tot het einde moeten gedragen worden, is het niet in de stoffelijke wereld dan hier in onze wereld. „Uw leven zij geheiligd!". Denk aan deze leuze; alleen een geheiligd leven kan u die diepe bevrediging geven, die altijd blijft en niet aan de stoffelijke wetten is onderworpen. Gij draagt het mede door den dood, — over het graf —, naar het eeuwige leven. Het geheiligde leven kan ieder medenemen naar die sferen, waar het geluk iets vanzelfsprekends is en waar uwe ziel mede in harmonie is. Door een geheiligd leven verzamelt ge die schatten, welker renten hier zich kwistig over u zullen uitstorten. Draagt uw banier hoog. Vreest niet de verguizing, want het licht der hernieuwde openbaring teekent zich reeds af aan den donkeren hemelboog. Laat door uw geheiligd leven aan de wereld zien den ernst van uw streven. Verloochent nooit uw heiligste overtuiging en zijt een baken in den nacht voor hen die zoeken, lijden en dwalen. „WEES GETROUW TOT IN DEN DOOD." Getrouw zijn, is een van die dingen waarvan gezegd kan worden, dat het behoort tot de moeilijkst op te volgen vereischten om iets hoogers te kunnen bereiken. Trouw te zijn in alles en voor alles is een eigenschap, die tot een hooger plan dan de aarde behoort. Om tot dat hoogere niveau op te stijgen, moet men eerst kunnen doorvoelen, wat werkelijke trouw beteekent: trouw aan anderen, aan Uzelven, aan uwe idealen. In het aardsche leven wordt men steeds weer geslingerd uit de baan, die alleen is vrijgehouden voor hen, die de trouw als hun hoogste devies beschouwen en is het zwaar altijd dat devies hoog te houden. In kleinen kring kunt ge u reeds oefenen om die eigenschap in u te ontwikkelen. Men moet op elkaar kunnen rekenen tot in den dood, men moet elkaar steunen in alle omstandigheden, men moet zijn eenmaal verkregen overtuiging durven uitspreken, zonder dat men bevreesd is voor het oordeel en den spot van anderen. Men moet nooit een Petrus worden en zijn vriend verloochenen in de voor hem moeilijke uren, al zou daardoor uw eigen aanzien in de wereld verminderen, want uw trouw geeft u de winst in u zeiven. Tot in den dood, dus over het graf, moet uw trouw kunnen reiken, omdat de trouw hier nog dieper wordt gevoeld, daar al het geestelijke niet anders dan trouw kan zijn. Trouw in liefde, in vriendschap, in uw aspiraties, in uw werk, in uw overtuiging; dat is het, wat geëischt wordt van hen, die voor het geestelijke willen leven en werken. Geen lauwheid, geen tweeslachtigheid, dat verzwakt uw trouw aan het werk. Geen hard oordeel en minachting; dat verzwakt de vriendschapsbanden. Geduld en zachtmoedigheid doen de liefdesvlam helder opflikkeren. Dat alles zal maken, dat het plantje der trouw in goede aarde opgroeit tot een sterken boom, die wel geteisterd wordt door de stormen des levens, maar toch pal blijft staan. Ik zeg u dit mijne vrienden, omdat juist op uwe aarde, door gebrek aan getrouwheid, zooveel wat mooi kon worden, vernietigd wordt en niets nalaat dan teleurstellingen en leegte. En waar leegte is, is God niet ,en waar Hij niet is, is vernietiging. Zorgt dus, dat gij uw leven vult met die dingen, waar God in kan zijn en dat is ook in de trouw, die reikt tot over het graf — ja, tot in eeuwigheid. DE EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID DES MENSCHEN. Mijne Vrienden, ik wil u heden iets vertellen over de verantwoordelijkheid van den mensch. Ieder mensch houdt zijn eigen wel en wee in zijn ziel besloten. Niemand kan door een ander mensch of door iets van buiten af zalig worden, daar God alles wat daarvoor noodig is, in iedere individueele ziel heeft gelegd. Men moet begrijpen, dat Jezus dat ook heeft bedoeld door te zeggen: „Weest volmaakt gelijk de Vader in de Hemelen volmaakt is." Jezus zeide dat, wijl Hij wist dat ieder mensch eenmaal die volmaaktheid kan bereiken en daarom zich moet openstellen om het volmaakte middelpunt, dat in ieder aanwezig is, te ontdekken. Jezus had dat punt al bereikt en kon daardoor den weg naar de volmaking aan anderen wijzen. Zijn bewustzijn bevond zich reeds in de Godssferen en wist Hij daardoor het Goddelijke in ieder menschenkind te ontsluieren. Zijn geest richtte zich dadelijk op het geestelijke in den mensch en doorzag Hij onmiddellijk wat die geest inhield. De mensch was voor Hem de hoogste openbaring Gods en Hij voelde met Zijne fijne intuïtie dat voor den mensch een hoogere bestemming was weggelegd dan in de stof mogelijk was. Waarom is door de kerk het dogma ingesteld: dat men alleen door genade en Jezus' offerdood tot den Vader kan ingaan? In oude tijden heeft dit dogma reeds vasten voet gekregen; waarschijnlijk om de menschen de macht over hun eigen ziel te ontnemen. Geen offer, geen kruis, geen voorspraak kan u doen ingaan tot het hemelsche geluk als uw eigen ziel. Alleen de inhoud van uwe ziel bepaalt de plaats in de sferen. Dat gene wat gij gedacht, gedaan en gestreden hebt, heeft waarde voor uw verdere toekomst. Jezus wilde dat ieder mensch begreep, wat noodig was om het koninkrijk der hemelen te kunnen benaderen. Wij zeggen u dit alles, omdat wij weten hoe velen hier komen, gevangen in geheel verkeerde voorstellingen over ons leven achter den sluier. Er kwam eens iemand over, die op uwe aarde het bovenstaande dogma geheel zijn leven had beleden. Het was een goed, hoogstaand mensch. Door zijn verzamelde zieleschatten, hoorde hij thuis in de sfeer van licht en vrede. Toen hij ontwaakte en tot het besef kwam van zijn aardschen dood, wilde hij niet gelooven dat de omgeving waar hij vertoefde, reëel was. Hij had gedacht dat hij ontwaken zou bij Jezus en dat Die alleen hem kon brengen in „het huis Zijns Vaders". Hij beschouwde alles wat hem werd getoond en gezegd, als verlokkingen en inblazingen van Satan. Het heeft langen tijd geduurd vóór hij open werd voor de realiteit. Zoo zijn er zoovelen, ontelbaar, maar allen zullen zij de waarheid leeren begrijpen; de een sneller dan de ander, dat hangt af van de rijpheid hunner ziel. Gij kunt de menschen niet genoeg wijzen op dit feit, namelijk: dat alleen door te trachten Jezus' voorbeeld te volgen, het volgende leven voor allen zal open staan als een land van licht. Maar dat nimmer wij dat land kunnen betreden door middel van Jezus' genade, indien in ons zeiven het beeld van het hemelsche land niet is afgedrukt. HET STERVENSPROCES. Ik geloof, dat dit een onderwerp is, dat waard is overdacht te worden, daar de begrippen er over nog steeds zoo verschillen bij de vele categoriën, zooals: de wetenschappelijken, de geloovigen en de ongeloovigen. Wat is sterven? Als de organen van het lichaam hun dienst weigeren en de bloedsomloop stilstaat, zeggen de wetenschappelijke materialisten: „de mensch is dood, afgeloopen is alles" en ze vragen niet of er nóg iets is overgebleven. De dood van het stofkleed zegt hun voldoende. De geloovige denkt iets verder en bepaalt zijn aandacht aan het geestelijk deel: de ziel. Hij hoopt op het hemelsch geluk, of yteest de pijnen der hel. En de ongeloovige mensch leeft het leven van iederen dag en denkt heelemaal niets, of het moest zijn: komt tijd, komt raad. Maar de realiteit, wat houdt die in? Wat is de waarheid? Wat speelt zich af als uwe organen hunne functies staken en uw geestelijk ik zich niet meer kan bedienen van het stoffelijk orgaan op uwe aarde? Er is een mensch stervende. De levensfuncties verminderen, de ademhaling wordt zwakker. Nu krijgt het geestelijk deel de macht zich los te maken van de stof. Het geestelijk lichaam maakt zich vrij, meer en meer naarmate de stof verzwakt. Al het levensfluïfum trekt zich terug uit de stof en concentreert zich in het geestelijk lichaam, dat daardoor steeds meer kracht ontvangt om zich te verheffen boven het stoffelijk lichaam. Alle energie of zenuwkracht trekt zich samen en de stoffelijke organen laten steeds meer daarvan los. Onderwijl heeft het reeds uit zijn lichaam was. Ten minste zoo is het dikwijls, vooral bij hen, die niets van het geestelijke leven afwisten. Daarentegen zijn er ook geestelijke wezens, die hier dadelijk bewust van hun toestand aankomen. Er zijn hier wezens, die nog eenige eeuwen in de stoffelijke sfeer hebben vertoefd. Het werken in de geestelijke gebieden is, zooals ik zeide, voor ieder wezen individueel. Men kan hier dingen bereiken, die in de stoffelijke sfeer tot de utopiën worden gerekend. Voor den vrij scheppenden geest is alles mogelijk, ten minste in zijn eigen gebied, want werken wij met u, dan heerschen weer de stoffelijke wetten en moeten wij daarmede weer geheel rekening houden. Ons werk hier is individueel, maar zoodanig, dat het de gemeenschap ten goede komt. Wij richten daarop alleen ons verlangen, omdat het overeenkomt met de goddelijke wetten. God werkt vóór en geeft Zichzelve in de gemeenschap. Ieder individu zoekt het werk, waar hij zich geschikt voor acht. Hoe hooger de zieleontwikkeling is, des te meer wordt het werk vergeestelijkt en wijkt het af van het \Stoffelijke. Er zijn gebieden, waar het werken zoo — hoe zal ik het zeggen — voor onze geest ook verfijnd en gecompliceerd wordt, dat het niet voor u te begrijpen is. Het is even moeilijk te begrijpen als bijvoorbeeld: hoe het heelal bestuurd wordt. In ons gebied heerschen nog enkele, geidealiseerde en verfijnde, aardsche toestanden; daarom kunt gij ons nog eenigszins volgen. Indien dat niet zoo ware, zouden wij u niets meer duidelijk kunnen maken en alleen in het abstracte kunnen blijven, zooals het geven van lessen en leeringen. DE BETEEKENIS VAN 'S MENSCHEN BESTAAN OP AARDE. Wat is de beteekenis van het bestaan der menschen op aarde? Zij, die het lijden niet kennen of indien het komt niet willen aanvaarden, zullen ook nooit de heiligende uitwerking van het leed kunnen beseffen. In de meeste gevallen zullen zij zich zóó vasthechten aan de aardsche dingen, dat hun ziel tekort komt aan het geestelijk voedsel dat ze even noodig heeft, als het lichaam zijn stoffelijk voedsel. De ziel kan evengoed gaan kwijnen als het lichaam, indien niet datgene wordt toegevoerd wat tot instandhouding noodig is. Zij, die het lijden niet willen beschouwen als een vuurdoop van hun innerlijk ware wezen, zullen pas later beseffen dat ze daarmede een zonde aan zichzelf hebben begaan. Ze hebben de gelegenheid om tot hooger inzicht te komen voorbij laten gaan, daar ze niet begrepen hebben dat dan alleen de ziel haar ware taak in de eeuwigheid kan opnemen, als ze ook door de donkere dalen van het leven is gegaan. Men kan nimmer den lichtenden berg des geluks bestijgen, zonder eerst het dal aan zijn voet te zijn doorgegaan. Moe kan men het ware licht zien, als men ook de schaduw niet kende? Dat is juist het schoone dat ligt in Gods bedoelingen. Daarom is het leven op aarde ook zoo'n prachtig deel in het groote plan van het heelal. Door het leven op aarde leert de mensch zooveel kennen, wat hem — indien hij dat leven in alle ups en downs doormaakt — zoo veel kan brengen tot heil van zijn ware wezen. Indien dan de tijd komt, dat zijn stoflichaam uiteen valt en hij de andere wereld moet betreden, dan zal zijn geestelijk oog geopend zijn voor het licht der sferen en zal hij niet als een blinde moeten rondtasten om den weg naar zijn bestemming te kunnéh vinden. Aanvaardt het leven zooals het voor U komt. Leert de betéekënis van de smart in het leven ook begrijpen, dan zult ge de positieve uitwerking daarvan voelen in uwe ziel en ge zult verheugd zijn dat het tot U is gekomen, omdat voor uwe oogen de sluier der stoffelijke begrenzing is weggevallen en ge het geestelijk licht in al zijn schoonheid ziet blinken op uw eeuwigheidsweg. en aanbidding van onzen Vader in de hemelen was het geloof veranderd in een vrees voor een wrekend rechter, die geen genade kende voor onze zonden. Het materialisme vierde hoogtij, daar ieder nog zooveel mogelijk genieten Wilde van het aardsche bestaan. Naastenliefde werd haast niet gevonden. Macht ging boven recht en vooral degenen die het arme volk moesten voorgaan buitten hunne macht uit tot eigen gewin. In dien tijd werd Jezus geboren. Zieners hadden reeds voorspeld dat er iemand zou opstaan, die grooten invloed zou uitoefenen op het gedachteleven van het ontredderde menschdom. Jezus werd gebaard door eene hoogstaande vrouw, dié zeer veel invloed, in zijn jeugd, op Hem heeft gehad. Jezus had een reine ziel en een open oog voor de groote nooden waaronder de menschheid gebukt ging. Daarbij bezat Hij groote gaven, die naarmate Hij ouder werd en ook mede door Zijn rein leven, zich ontwikkelden tot een zoo groote hoogte, dat iedereen Hem aanzag voor een van God gezondene. Jezus had een zeer fijne intuitie. Hij wist dat God niet anders dan liefde kon zijn, vooral daar Hij alles geschapen heeft en daardoor als Vader niet anders dan liefde kan voelen voor alles wat uit Hem voortkomt. Jezus voelde intens zijn kindschap Gods en Zijn liefde ging uit naar alle menschen, die Hij voelde als Zijn broeders. Hij voelde dat elk geestelijk element in de dogma's van het geloof, door de priesters geleeraard, ontbrak en wist dat zulks nimmer tot heil kon leiden. Door liefde gedreven bereidde Hij zich voor om de groote zending te kunnen volbrengen. Hij voelde dat Hij moest brengen aan de wereld datgene, wat in hem leefde, daar Hij haar schenken wilde, wat Hem gelukkig had gemaakt. Hij leerde dat ieder het koninkrijk Gods in zich heeft en dus ook ieder zijn eigen heil kan bewerken. Hij heeft zich zeiven nooit als middelaar opgeworpen, wel als voorbeeld om na te volgen. Toen Hij zeide: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven", bedoelde Hij dat diegenen, die hetzelfde als Hij konden voelen, ook de weg naar het heil, daardoor de waarheid en ook