D|MlTRoS flAAGTAAN I Copyright Nederlandse Keurboekerij, Aroiterdam 1935 DIMITROFF KLAAGT AAN DIMITROFF KLAAGT AAN BRIEVEN EN AANTEKENINGEN UIT DE TIJD VAN DE GEVANGENSCHAP EN VAN HET LEIPZIGER PROCES MET ACHT NOG NIET GEPUBLICEERDE FACSIMILE'S EN VIJF FOTO'S VERZAMELD EN VAN COMMENTAAR VOORZIEN DOOR ALFRED KURELLA VERTAALD DOOR I. CARVALHO AMSTERDAM NEDERLANDSCHE KEURBOEKERIJ MCM.XXXV DE BETEKENIS VAN HET LEIPZIGER PROCES IN PLAATS VAN EEN VOORREDE * De brandstichting in de Rijksdag moest het signaal worden tot een terroristische veldtocht van het Duitse fascisme tegen de revolutionnaire beweging van het proletariaat en werd het ook inderdaad. De fascistische provocatie van de 27ste Februari 1933 was als signaal tot „vernietiging" van het Marxisme gedacht, waarbij onder Marxisme de revolutionnaire beweging van het Duitse proletariaat verstaan moet worden. De fascistische hansworsten wilden demonstratief alle tegen de Sowjetunie gerichte krachten doen opmarcheren en de „historische rol" van het Duitse fascisme, de rol van den gendarme tegen de proletarische revolutie in het kapitalistische Europa, demonstreren. Met andere woorden, dat wat het Czaristische absolutisme in Rusland als zijn historische zending in de burgerlijk-democratische revolutie beschouwd had ■— het bolwerk van de Europese reactie en van de beulen der contra-revolutionnaire beweging te zijn — dat heeft in het tijdperk van de proletarische revolutie het Duitse „arische volbloed-fascisme" zich tot taak gesteld. * Uit het artikel: „Een overwinning van de proletarische solidariteit". Prawda, 4 Maart 1934. Dimitroff klaagt aan 1 Dc als provocatie bedoelde brandstichting in de Rijksdag door de fascisten - wij zullen op deze kwestie nog nader terugkomen - was het voorspel van de talloze bestialiteiten, van de bloedige Maart-dagen van 1933 m Duitsland, die de ganse arbeidende mensheid tegen de fascistische dictatuur in opstand brachten. Het als provocatie bedoelde Leipziger proces ~ het grootste proces uit de politieke geschiedenis van de laatste tijd - werd door de fascistische leiding uitgebroed om voor de hele wereld het bewijs te leveren, dat de fascistische beulen einde Februari 1933 „Europa voor het bolsjewisme hebben behoed". In Leipzig meende het Duitse fascisme de algemene erkenning als „redder van Europa" te zullen oogsten. Uit de akte van beschuldiging, die gedurende de drie maanden lange gerechtelijke verhandeling tot aan het proces ten strengste werd geheim gehouden, is duidelijk te zien dat het proces niet alleen tegen het communisme in Duitsland, maar hoof dzakelijk tegen de Communistische Internationale en tegelijkertijd ook tegen de Sowjetunie gericht was. Bij het begin van het proces hield de Duitse fascistische pers het dan ook niet eens voor nodig, hiervan een geheim te maken. Ik en mijn kameraden werden - zoals het openlijk in de akte van beschuldiging uitgesproken werd - er van beschuldigd, „gevolmachtigden van de Russische Communistische Partij in Moskou" te zijn en de opdracht te hebben, door het in brand steken van het Rijksdaggebouw een gewapende opstand in Duitsland te organiseren met het doel, in heel Europa het sovjetstelsel in te voeren. Geheel overeenkomstig de wensen der fascisten legden dan ook de door den aanklager geprepareerde valse getuigen tijdens het vooronderzoek de verklaring af, dat „na deze actie", d.w.z. na de brandstichting in de Rijksdag, dergelijke brandstichtingen in Warschau en Praag zouden p'aats vinden, „om het vuur over heel Europa uit te br "iden". Welke concrete taak stelde zich het Duitse fascisme, toei het het Leipziger proces begon? T.'n eerste: Rehabilitatie van de fascistische brandstichters en beulen voor binnen- en buitenland, dekking van de werkelijke brandstichters door de schuld op de communiste a te werpen. Ttn tweede: Rechtvaardiging van de barbaarse terreur en vin de ontzettende vervolgingen van het revolutionnaire proletariaat. Door het proces moest de barbaarse vernietiging van grote culturele waarden, de klopjacht tegen de wetenschap, de onbarmhartige vernietiging, zelfs van datgene wat er onder de links staande burgerij aan „vrijzini.igheid" was overgebleven, de massa-pogroms, moorden, enz. voor de openbare mening gerechtvaardigd worden. Ten derde: Het proces moest voedsel geven voor een nieuwe, anticommunistische campagne en de grondslag worden voor een nieuw „monsterproces" tegen de Duitse Communistische Party. Ten vierde: Het proces moest het bewijs brengen, dat de fascistische regering triomfantelijk tegen het wereldcommunisme streed en het kapitalistisch Europa tijdig van het communistische gevaar had bevrijd. De hoofden van de vier aangeklaagde communisten golden voor de fascisten als pasmunt bij het verdere gesjacher, dat hun met de imperialistische landen te wachten stond, die als tegen- prestatie voor de historische verdiensten van Hitier hem in de kwestie van de gehjkberechtiging, de bewapening, enz., tegemoet zouden moeten komen. De Duitse fascisten verwachtten van dit proces belangrijke gevolgen voor de buitenlandse politiek. De voorbereidingen voor dit proces waren uiterst omvangrijk: de fascisten gebruikten alle middelen, die hun ten dienste stonden. Zij mobiliseerden het hele apparaat van politie en justitie, het apparaat van de Nationaal Socialistische Partij, van de Rijksregering en het kolossale, wijd vertakte apparaat van het Ministerie van Propaganda. En dit alles diende niet alleen om een akte van beschuldiging te fabriceren, maar had vóór alles dit ene doel: tot iedere prijs „geschikte" getuigen te vinden. Een half jaar verstreek met krampachtige en wanhopige pogingen om zulke getuigen te vinden. Er was de fascisten zeer veel aan gelegen, de getuigen die zij nodig hadden juist onder de arbeiders, onder de communisten, onder de leidende personen der communistische beweging te vinden. Deze getuigen zouden volgens de plannen der fascistische brandstichters moeten verklaren, dat de Duitse Communistische Partij en de Rood-Frontstrijdersbond in Februari-Maart 1933 de gewapende opstand hadden voorbereid, dat zij dienovereenkomstig directieven hadden verstrekt en dat de Rijksdagbrand het signaal tot de opstand geweest was. Geen middel was de fascisten te laag om zulke getuigen te produceren. Duizenden en nog eens duizenden communisten en revolutionnaire arbeiders werden in de gevangenissen en concentratiekampen op onbeschrijfelijke wijze moreel en physiek gemarteld, enkel en alleen met het doel, hen tot ge- willige getuigen te maken, die bereid zouden zijn, alles te bevestigen wat de stellingen van de provocatorisch opgestelde akte van beschuldiging maar van hen verlangde. Maar de fascisten leden een verpletterende nederlaag. Ondanks al hun pogingen leenden slechts nationaal* socialistische afgevaardigden, fascistische journalisten, misdadigers, valse munters, notoire dieven, psychopaten en morphinisten zich er toe, als getuige a charge op te treden. Het gelukte de fascisten niet, ook maar een enkele van de door hen gewenste getuigen uit de arbeidersklasse, uit de actieve deelnemers aan de proletarische beweging in Duitsland of onder de verantwoordelijke communistische functionarissen voor hun doel bereid te vinden. En dit was de Achillespees van de aanklacht. Anderzijds was dit feit voor heel de wereld een schitterend getuigenis van de standvastigheid en trouw, de grenzenloze toewijding der Duitse arbeiders voor de zaak van de proletarische revolutie, van het communisme, van de Komintern. In het Leipziger proces trad het Duitse fascisme voor het eerst op als Europese gendarme tegen het communisme. Dit debuut eindigde met een catastrophe voor de fascisten. Met een kleine variant op een bekend Bulgaars spreekwoord zou men kunnen zeggen: het Duitse fascisme trok Leipzig binnen als een trotse leeuw, maar sloop weer weg, van boven tot onder bespuwd. Dit proces was een toetssteen voor de Communistische Partij en voor het revolutionnaire proletariaat, waarvan de beste zonen in de concentratiekampen en in de fascistische kerkers zuchten. Het werd een schitterende demonstratie van trouw aan het vaandel, van onbeperkte over- gave aan de revolutionnaire plicht en van proletarische discipline. Het feit alleen, dat de fascisten onder de arbeiders geen getuigen naar hun wens vermochten te vinden, het feit alleen, dat de als getuigen gedagvaarde arbeiders, ondanks alle bedreigingen en folteringen, voor het gerecht een moedige, den proletariër waardige houding aan den dag hebben gelegd, bewijst, dat de kleingelovigen en de opportunistische pessimisten in Duitsland en in andere landen zich ten opzichte van het overnemen van de macht door de fascisten hebben vergist. De nederlaag van het fascisme in Leipzig en onze bevrijding is een geweldige overwinning van de Communistische Internationale. Maar de strijd gaat verder en moet nog worden uitgebreid. De antifascistische openbare mening mag na deze overwinning niet inslapen. De strijd voor de bevrijding van den leider der Duitse revolutionnaire arbeiders. Thalmann. de strijd voor de bevrijding van duizenden andere gevangenen van het fascisme is een erezaak voor de internationale antifascistische beweging. IN VOORARREST d ging van het proletariaat en de zaak van het communisme slechts schaden. Program en stellingen van alle communistische partijen en van de Communistische Internationale verbieden de individuele terreur en bedreigen ieder lid, dat tot de methode van de individuele terreur zijn toevlucht neemt, met royement. Alle in Bulgarije begane daden van terreur, waaronder ook het in de lucht laten springen van de kathedraal te Sofia in April 1925, werden door mij en door de partij waartoe ik behoor en door de Communistische Internationale openlijk en ten scherpste veroordeeld. Wij zijn communisten en geen anarchisten. Naar mijn innige overtuiging kan de brandstichting in de Rijksdag slechts het werk zijn van krankzinnige lieden of van de ergste vijanden van het communisme, die door deze daad een gunstige atmosfeer voor de verbrijzeling van de Communistische Partij in Duitsland wilden scheppen. Maar ik ben gelukkig noch krankzinnig, noch een vijand van het communisme. Bovendien was ik. toen de Rijksdagbrand plaats vond, niet eens in Berlijn maar in München, waar ik de 26ste Februari 's morgens aankwam en vanwaar ik de 27ste Februari 's avonds met de D-trein in de slaapwagen derde klasse naar Berlijn terugreisde. Met grote verontwaardiging wijs ik iedere verdenking van directe of indirecte deelname aan deze anticommunistische daad af, aan deze van ieder standpunt verwerpelijke wandaad en protesteer ten sterkste tegen de ongehoorde ongerechtigheid, die men tegen mij beging, door mij op grond van en in verband met deze misdaad te arresteren. De schending der Duitse wetten, die ik heb begaan, bestaat uitsluitend hierin, dat ik als politiek emigrant, die met de dood bedreigd werd, illegaal in Duitsland leefde, maar ik kon niet anders leven. Ik protesteer er eveneens tegen, dat men mij als een krijgsgevangene behandelt, wien men van zijn eigen geld geen pfennig voor de bevrediging der allernoodzakelijkste levensbehoeften heeft gelaten en die zelfs van de meest elementaire juridische bijstand is beroofd. Berlijn, 20 Maart 1933. w.g. G. Dimitroff. P.S. Wat de bij mij en in mijn woning gevonden boeken betreft, erken ik slechts die als de mijne, die in mijn persoonlijk bijzijn zijn geconstateerd. De huiszoeking in mijn woning werd tijdens mijn afwezigheid ondernomen. Op de 28ste Maart 1933 werd het politie-onderzoek gesloten en Dimitroff werd naar de gevangenis te Moablt overgebracht. Daar werd hem op de 4de.April een rechterlijk arrestatiebevel ter hand gesteld, waarin hij voor het eerst formeel van medeplichtigheid aan de brandstichting in het Rijksdaggebouw werd aangeklaagd. Dimitroff stelde verschillende vrienden door brieven van dit feit in kennis. De verzending van de meeste dezer brieven werd geweigerd. Slechts de brief aan Henri Barbusse werd hem niet teruggegeven, maar hij heeft den geadresseerde destijds niet bereikt Deze brief geeft tegelijk een kijk op het regime, waaraan de gevangene onderworpen was. Berlijn. 5 April 1933. 2 Den Heer Henri Barbusse, Parijs. door de redactie van „L'Humanité". Mijn beste vriend Barbusse! Ik moet U een treurige mededeling doen: Sinds de 9de Maart ben ik in hechtenis. Ofschoon ik, zoals U goed weet, mij uitsluitend om Bulgaarse aangelegenheden bekommer (de kwestie van de politieke amnestie), ben ik ongelukkigerwijze aangeklaagd, een politieke misdaad in Duitsland te hebben begaan. Zoals mij gisteren door de betreffende gerechtelijke instantie officieel werd meegedeeld, werd ik in hechtenis genomen op grond van de beschuldiging: „Te Berlijn binnen niet verjaarde tijd, in het bizonder op de 27ste Februari 1933, gemeenschappelijk met den metselaar Marinus van der Lubbe door een en dezelfde voortgezette handeling a) een poging te hebben gedaan om de grondwet van het Duitse Rijk gewelddadig te veranderen; b) opzettelijk het Rijksdaggebouw, dat tot woning van mensen dient, in brand te hebben gestoken en wel, terwijl hij de brandstichting heeft begaan met de bedoeling, onder begunstiging daarvan een oproer te verwekken." Ik hoop, dat de vreselijke dwaling zal worden opgehelderd, maar zoals het gewoonlijk in zulke gecompliceerde gevallen gaat, zal de zaak geruime tijd duren. Het ergste is, dat mijn gezondheid toch al zeer geschokt is en bovendien heb ik momenteel geen middelen voor het noodzakelijke aanvullende voedsel en voor bevrediging van andere persoonlijke behoeften in de gevangenis. Ik verzoek U ook den heer Romain Rolland van mijn toestand op de hoogte te stellen, daar ik zijn tegenwoordig adres niet weet. Met de beste kameraadschappelijke groet, G. Dimitroff. (gew. Bulgaars comm. afgevaardigde). P.S. Hoe de behandeling is, blijkt uit de volgende feiten: a) Mijn geld werd in beslag genomen en ik zit haast zonder een pfennig, dikwijls kan ik zelfs de porto voor mijn brieven niet betalen; b) ik krijg geen krant; c) een maand is reeds verstreken en ik kan nog geen advocaat krijgen; d) niemand wordt bij mij toegelaten; e) zelfs mijn bril werd mij afgenomen. ytJ nu m. 41/su Y az sa/SS' Pff>i ■ * • ^ V / zn Oér Stra/«aeh« pagen K^' II.) dm SeSu tftutelïmr êtorei P I m i trtf.fi nulétat Ik Bérltn, ftbéran at IS. Jtnt 1&32 nu Zaémir/tutéarién, t.) tm Stadantan BSagot r e p » f f , BuXotal in Sari in, geboren fm M. ff»—>T 1901 m Drjan bat Softo/Sulgarim, Si) dén Séht&mocher eaéetl f u » t / f , tulattt tn Bérltn, géborén m tl. tlooea&er 1037 au 'Mugeii/aaaeientm, Wfm XMftMrtrat* &é., Hat tf.M /latehaenrteht, stnfwiat, in 4ér Sttéung vort 14, Aueait 1933 $M@AS&2ML Btr Aatrag 6a* Baahtesnaalta f. 4» Mort Siofferrt out farta ouf Zuloamvf als néhlwurtaidigor éér Angakleston gecOfi i 13e >. olré abgaloxnt. Aucn aigaaéhén dastan, dafi éér Antragetéllar, als asie dar fnsnts&éSeehan Faoaung ettnté Antrag» au éahliaBan iét, dor dó'jlmanan Sprache anschetnend ntcht nOéhtig iat, iat fUr 3eSn'. BBngar. Ortvar. Buavh. mm -GEFflNGNlS StRLIN Eu». 18AIIG.I933 T]t. Sr 1U !_ Auagéfarxtgtt MiniiniTt'uar.imann, als Urliundabeamter aar ééachiftaatalla. Att één SchrtftateUir Marrit Oaorgt pfmttro/f. je.Zt. in iMtarauehunyégafongnta tn Bartin - itaabtt tn Untarsuahungahaft. Besluit van het Rijksgerechtshof tot afwijzing van Fransen advocaat Moro Giafferi. den In April kreeg Dimitroff in de gevangenis toevallig enige gelijkgeschakelde Duitse kranten. Daarin stond o.a. de door den rechter van instructie Vogt verbreide mededeling, dat de verbinding van den gearresteerden Bulgaar met den brandstichter van de Rijksdag van der Lubbe bewezen was. Om deze, door niets gefundeerde bewering in het openbaar te weerleggen, schreef Dimitroff een reeks brieven aan politieke vrienden in het buitenland met het verzoek, een tegenspraak te publiceren. De verzending van deze brieven werd hem niet toegestaan. Wij geven hier het ontwerp van een aan Marcel Cachin gerichte brief weer. 3 22 April 1933. Den Heer Marcel Cachin, Député, Parijs. Beste Marcel Cachin! Ofschoon het niet te geloven ia, toch is het een feit, dat ik sinds de 9de Maart 1933 in hechtenis ben en wel onder beschuldiging, betrokken te zijn bij de brandstichting in de Rijksdag. De officiële motivering van het bevel tot inhechtenisneming luidt: „Omdat hij (Dimitroff) ernstig verdacht wordt te Berlijn binnen niet verjaarde tijd, in het bizonder op de Dimitroff klaagt aan 2 27ste Februari 1934, gemeenschappelijk met den metselaar Marinus van der Lubbe door een en dezelfde voortgezette handeling a) een poging te hebben gedaan om de grondwet van het Duitse Rijk gewelddadig te veranderen; b) opzettelijk het Rijksdaggebouw, dat tot woning van mensen dient, in brand te hebben gestoken en wel terwijl hij de brandstichting heeft begaan met de bedoeling onder begunstiging daarvan een oproer te verwekken. Daar de Duitse en de buitenlandse pers de onjuiste bewering heeft verbreid, dat ik met den brandstichter van de Rijksdag in verbinding heb gestaan ~ een bewering die mijn politieke en persoonlijke eer als communistisch schrijver lid van het Centrale Comité van de Communistische Partij in Bulgarije en van het Executieve Comité van de Communistische Internationale ernstig schaadt, verzoek ik U in het openbaar en speciaal in de „Internationale Pressekorrespondenz" te publiceren, dat: ik nooit in mijn leven den brandstichter van de Rijksdag Van der Lubbe. gezien, ontmoet of gesproken heb en dat ik natuurlijk in geen enkel opzicht, noch direct, noch indirect, betrokken ben geweest bij de brandstichting m de Rijksdag - die waanzinnige, misdadige, volksvijandige, uitgesproken anticommunistische onderneming. Vooral is het voor mij van belang, dat deze categorische tegenspraak mijnerzijds in Bulgarije zelf bekend wordt en dat mijn Bulgaarse volksgenoten en vrienden in het buitenland daarvan kennis kunnen nemen. Met beste groet, G. Dimitroff. P.S. Daar mijn geld in beslag genomen is, bevind ik mij in grote materiële moeilijkheden en ik verwacht van mijn vrienden zo spoedig mogelijk steun. Wanneer mijn Bulgaarse vrienden de mogelijkheid hebben mij wat geld te sturen, dan gelieven zij het aan advocaat Werner Wille (voor mij) of direct aan de Moabit-gevangenis te adresseren. De rechter van instructie Vogt beschouwde het als zijn taak, Dimitroff het verblijf in de gevangenis door talloze kleine plagerijen zwaarder te maken. Om deze chicanes te bestrijden, schreef Dimitroff bijna iedere dag brieven aan den rechter van instructie en aan zijn verdediger, waarin hij protesteerde en zijn eisen formuleerde. Twee van deze brieven laten wij hier volgen. In de tweede brief (van 4 Mei) klinkt nog de verontwaardiging na, die Dimitroff gevoelde op de 1ste Mei, de strijddag van de revolutionnaire arbeiders, toen hij in zijn cel de nationaal-sodalistische liederen hoorde van de arbeiders uit de bedrijven, die gedwongen waren door de straten te demonstreren. 26-4-1933. 4 Den Heet Rechter van Instructie! U gelieve mij toe te staan, U er aan te herinneren, dat ik nog steeds Uw antwoord verwacht over: 1) een onderhoud met mijn advocaat; 2) de uitbetaling van de mij toegezegde 5 mark van nu,n in beslag genomen geld aan de kas van de gevangenis; 3) de niet verzonden brief aan mejuffrouw K.; 4) het Duitse leerboek.* * Dimitroff had herhaaldelijk verzocht, hem voor zijn in beslag genomen geld een leerboek van de Duitse taal te bezorgen. en standvastigheid mijn kruis zal dragen. Als mijn gezondheid maar niet te kort schiet — al het andere zal goed gaan! Ik doe mijn best, mijn gevangenschap voor zover mogelijk goed te benutten. Op het ogenblik ben ik bezig met grondige studie van de zo leerrijke Duitse geschiedenis. Er zijn gelukkig in de gevangenisbibliotheek enige boeken hierover. Deze studie draagt veel bij tot het begrip van de internationale betekenis der huidige gebeurtenissen in Duitsland. Het bedroeft mij zeer, dat ik niets over de toestand in mijn vaderland kan vernemen. Bulgaarse kranten krijg ik natuurlijk helemaal niet te zien. Duitse kranten lees ik maar af en toe en zij brengen gewoonlijk geen berichten over Bulgarije. Daar ik naar alle waarschijnlijkheid nog een tijdlang hier zal moeten blijven — zulke politieke processen duren gewoonlijk helaas zeer lang! — zou ik jullie zeer dankbaar zijn, als jullie mij enige Bulgaarse boeken van de laatste tijd over Bulgaarse geschiedenis, over Bulgarije in de Balkan- en in de wereldoorlog en over de economische en politieke toestand van Bulgarije zoudt kunnen zenden. Er zijn enige boeken verschenen van dr. Michaltscheff, dr. Sakaroff, prof. Zlatarski, prof. Zankoff en anderen. Probeer ook mij het tijdschrift van de „Economische Vereniging" en „Zwesda" te sturen, misschien ook andere dingen, die voor mij van belang zijn. Advocaat dr. Dukmedjeff zal zeker weten, wat in dit verband voor mij geschikt is. Ik hoop, dat men mij zal toestaan deze historische, wetenschappelijke en economische boeken in de Bulgaarse taal te ontvangen en dat men ze mij zal uitleveren. Van Lena heb ik nog geen antwoord op mijn brief. Ik weet ook niet, wat met Ljuba gebeurd fa. Volgens een bericht, dat ik kort voor mijn arrestatie ontving, zou zij stervende zijn. Jullie weet. wat dit verlies voor mij zou betekenen. Dat zou de zwaarste slag en het grootste verlies zijn, dat ik in mijn leven geleden heb. Schrijf mij vooral vaker! Hartelijke groeten aan Stefan, Luba, Boris en de kinderen. Met groeten en kussen. Uw zoon en broer Georgi. Ook bij de volgende rechterlijke verhoren weigerde Dimitroff de ondertekening van de officiële processen-verbaal. Aan het eind van het verhoor stelde hij weer eigenhandig een schriftelijke verklaring op. 7 SCHRIFTELIJKE VERKLARING AAN DE GERECHTELIJKE COMMISSIE VAN ONDERZOEK. * 30 Mei 1933 In verband met het rechterlijk verhoor van 12. 13, 19 en 20 Mei 1933. Over mijn verblijf in Duitsland. Ik ben In het jaar 1921 voor het eerst met mijn vrouw in Duitsland (Berlijn) geweest, onder mijn ware naam en als Bulgaars Sobranjeafgevaardigde (lid van het parlement). In 1927 en 1928 hield ik mij op de doorreis van Weenen voor korte tijd in Berlijn op. Sedert het eind van 1929 heb ik met vele korte en ook maandenlange onderbrekingen als politiek emigrant in Berlijn geleefd, zonder mij bij de politie aan te melden. * Enige onbelangrijke détails zijn uit deze verklaring weggelaten. Van December 1929 tot Mei 1930 was Ik niet In Duitsland en ook niet van November 1931 tot midden Juni 1932. Over mijn naam. Zoals ik reeds in mijn verklaring van de 20ste Maart heb vermeld, moest ik. daar ik in Bulgarije om politieke redenen ter dood veroordeeld was en voortdurend aan vervolgingen blootstond en ook in het buitenland door mijn Bulgaarse tegenstanders met de dood werd bedreigd. onder een andere naam en onaangemeld leven. Tot einde 1930 heb ik geleefd onder de naam dr. Schaafsma en later onder de naam dr. Hediger. Voor de mensen echter, die mij van vroeger als Schaafsma kenden, heb ik ook verder die naam behouden. Over mijn werkzaamheid in Duitsland. Ik herhaal mijn verklaring van 20 Maart, dat ik mij in Duitsland heb beziggehouden met Bulgaarse kwesties en met mijn werk als Bulgaars publicist (hoofdzakelijk betreffende de stand van de politieke emigratie en de strijd voor de politieke amnestie in Bulgarije, enz.). De bij mij gevonden oproep van de Communistische Internationale en de oproep voor een internationaal antifascistisch arbeiderscongres heb ik ter informatie gekregen van de redactie van de „Inprekorr". Het mij door den rechter van instructie getoonde persbericht van de K.P.D. over de brand in de Rijksdag heb ik tijdens het verhoor voor het eerst gezien. Zulk een geschrift heb ik nimmer in handen gehad en ook nimmer gelezen. Over mijn politieke relaties in Duitsland. Ik stond in relatie met de redactie van de „Internationale Pressekorrespondenz". in welk tijdschrift ik ook mijn artikelen heb gepubliceerd. Ik stond ook van tijd tot tijd in relatie met de Internationale Arbeiterhilfe, resp. met haar algemenen secretaris Münzenberg, in verband met verschillende kwesties van de Bulgaarse sectie der I.A.H. In de kwestie van de Bulgaarse politieke emigratie heb ik. waar nodig, direct verbindingen gehad met het internationale secretariaat van de Rode Hulp. Andere verbindingen in Duitsland had ik voor mijn werk niet nodig. Ik ken persoonlijk de leidende Duitse communisten, die aan de verschillende zittingen van de Communistische Internationale in Moskou tijdens mijn aanwezigheid aldaar hebben deelgenomen en in het openbaar zijn opgetreden, zoals b.v. Thalmann, Remmele. Heckert, Neumann, Münzenberg, Pieck, Eberlein. Neubauer heb ik nimmer gezien of gesproken. Ik heb slechts enige malen zijn artikelen over Duitsland in de „Internationale Pressekorrespondenz" gelezen. Torgler ken ik persoonlijk evenmin. Ik weet slechts, dat hij in de Rijksdag vaak namens de communistische fractie is opgetreden. Ik moet uitdrukkelijk verklaren, dat de commissaris van politie mij aan het slot van het politieverhoor alle bij mij gevonden geschriften en aantekeningen heeft getoond en in mijn aanwezigheid afzonderlijk heeft genoteerd en genummerd. De brief aan Helmut, de envelop met de naam Ferdi, de kwitantie voor een telegram aan Inner, het persbericht van de K.P.D., dat alles was er destijds nog niet bij, bevond zich niet onder mijn papieren. Ofschoon ik het voor een grote eer houd. een geëmployeerde of functionaris van Sovjet-Rusland te zijn, ben ik het zelf toch nooit geweest. In mijn plattegrond van Berlijn heb ik het Rijksdaggebouw en het slot nimmer met een kruisje aangetekend. Ik had dat ook helemaal niet nodig. Ik was in het jaar 1921 als Bulgaars afgevaardigde in de Rijksdag geweest en wist precies waar het Rijksdaggebouw gelegen is. Ik herhaal nadrukkelijk mijn categorische verklaring van de 20ste Maart, waarop ik bij die gelegenheid reeds de grootste nadruk heb gelegd, dat jk als gedisciplineerd, verantwoordelijk en leidend Bulgaars communist noch in directe, noch in indirecte verbinding met de brandstichting in de Rijksdag kon staan en ook inderdaad niet gestaan heb. Den brandstichter zelf heb ik nimmer in mijn leven gezien, ontmoet of gesproken. Een daad als de brandstichting in de Rijksdag kan slechts begaan worden door geestelijk of politiek krankzinnige heden of door provocateurs, die het communisme willen schaden. Ik heb natuurlijk ook niets te maken gehad met enigerlei plannen tot het organiseren van een opstand in Februari, teneinde de Duitse grondwet gewelddadig te veranderen. Van zulke zogenaamd communistische plannen vernam ik eerst tijdens mijn verhoor. Het is echter algemeen bekend, dat op grond van de besluiten van de Communistische Internationale en van de K.P.D. zelf, de hele communistische politiek en activiteit in deze periode in de eerste plaats gericht was op de politieke mobilisatie der massa's tegen het fascisme, op het formeren van het eenheidsfront van het Duitse proletariaat, het ontketenen van de economische en politieke massastrijd tot verdediging van de rechten en levensbelangen van alle werkers. De hele communistische politiek en actie was dus ingesteld op de taak, de meerderheid der arbeidersklasse te winnen. Deze politieke lijn en deze concrete oriëntering van de communistische De In Bulgarije wonende familieleden probeerden onmiddellijk alles te doen om het lot van Dimitroff te verlichten. Zij zonden allereerst geld aan de door hem aangegeven adressen, vooral aan den .'advocaat W. Wille, van wien Dimitroff destijds nog hulp meende te kunnen verwachten. Zijn zuster Lina begaf zich in gezelschap van de vrouw van Taneff (beide hebben later met de moeder van Dimitroff het proces bijgewoond) naar Duitsland, om daar de toelating van eigen gekozen verdedigers te bepleiten. 8 Berlijn-Moabit, 22 Juni 1933. Mevrouw Paraskewa Dimitroff Samokoff. Mijn dierbare, innig geliefde moeder! Ik heb Uw vurig verlangde brief van 12 Juni met grote vreugde ontvangen. Ik was al zeer ongerust geworden. Van den advocaat heb ik nog geen bericht, dat hij het geld gekregen heeft. Daar echter mevrouw Kr. het door U gezonden geld ontvangen heeft, neem ik aan dat ook Dimitroff klaagt aan 3 de advocaat intussen het bedrag in zijn bezit heeft en mij spoedig zal berichten of bezoeken. Het bericht in de Bulgaarse kranten, dat Lina en Lisa voor mijn zaak in Duitsland zijn geweest, heeft mij zeer verbaasd. Ik heb er hoegenaamd geen vermoeden van gehad. De kranten brengen in zulke gevallen gewoonlijk sensationele en misleidende berichten. De beide laatste zendingen (kaschkavalkaas) kon ik met krijgen, omdat, zoals ik U reeds geschreven heb. in de gevangenis geen levensmiddelen verstrekt mogen worden, die uit het buitenland zijn toegezonden. Het vooronderzoek tegen mij werd officieel de 1ste juni gesloten. Ik wacht nu op de aanklacht. We zullen wel zien. wat dat voor een aanklacht zal zijn. Mijn toestand is op het ogenblik niet gemakkelijk, maar alles is te dragen. Het is zeer belangrijk, dat ik in de gevangenis genoeg geld heb voor mijn advocaat, voor aanvullende levensmiddelen enz. Ik heb voorlopig een bedrag van minstens 300 rijksmark nodig. Ik reken in deze vast op Uw hulp. Schrijf mi, s.v.p. dikwijls! Vele groeten aan allen thuis, vooral aan Lina, Stephan, Luba en Lubtscho. En voor U, mijn lieve moeder, duizend kussen. Uw zoon (jeorgi. Dimitroffs jongste zuster, Helena Dimitroff, die met den Bulgaarsen revolutionnair Wladimiroff getrouwd is, aanvaardde in Juni een buitenlandse tournee om voor de bevrijding van haar broer te werken. Haar optreden in grote openbare vergaderingen te Parijs, Londen en andere steden heeft er veel toe bijgedragen om de openbare mening wakker te schudden. 9 Berlijn-Moabit, 1 Augustus 1933. Mevrouw Helena Dimitroff-Wladimiroff, Parijs. Mijn lieve Zuster! Met onbeschrijfelijke vreugde heb ik je brief van de 26ste Juli ontvangen. Ik hoop van harte, dat de buitenlandse advocaten tot mijn verdediging zullen worden toegelaten. In ieder geval ben ik de heren Moro Giafferi, Campinchi en Torres, alsook Detscheff, zeer dankbaar, dat zij zich bereid verklaard hebben, mijn verdediging op zich te nemen. Daar ik absoluut niets, noch direct noch indirect, met de brandstichting in het Rijksdaggebouw te doen heb gehad, geloof ik nog altijd niet, dat men mij in verband met deze krankzinnige en provocatorische misdaad zal aanklagen. De akte van beschuldiging heb ik nog niet ontvangen. Ik wacht er iedere dag op! Ik wens je alles goeds en vooral, dat wij elkaar spoedig zullen weerzien. Hartelijke groeten. Je broer Georgi. Op grond van de foto van Van der Lubbe, die ik voor het eerst in dé kranten heb gezien, neem ik aan, dat er bij den getuige Helmec (akte van beschuldiging bldz. 175) een persoonsverwisseling heeft plaats gehad, daar er een zekere uiterlijke gelijkenis bestaat tussen Rossner en Van der Lubbe. Ik stel verder voor de volgende getuigen te dagvaarden: ~ Alexander Malinoff, voorzitter van het Bulgaarse parlement en ex-ministerpresident van Bulgarije; i— Murawieff, minister van Bulgarije; i— Vergil Dimoff, minister van Bulgarije; — Dimiter Gitschoff, minister van Bulgarije; t— Nedelno Atanasoff, ex-minister van Bulgarije; — Christo Stojanoff, ex-minister van Bulgarije; «— Dr. Nikola Sakaroff, directeur van de Landbouwbank; — Anton Straschimiroff, Bulgaars schrijver; — allen woonachtig te Sofia. Zij zullen bevestigen: a) dat op de 9de Juni 1923 door een militaire putsch (ondersteund door de gewapende Macedonische organisatie) de constitutionele boerenregering Stambolijski tegen de wil van de overgrote meerderheid van het Bulgaarse volk ren val is gebracht en een terroristische regering werd ingesteld; ftwiV b) dat duizenden en nog eens duizenden arbeiders, boeren en intellectuelen (ook minister-president Stambolijski en andere ministers) op verraderlijke wijze zijn vermoord; c) dat de grootste partijen in het land — de Boerenbond, de Communistische Partij — en hun aanhangers aan de beestachtigste vervolgingen werden blootgesteld; d) dat de politieke rechten van het volk werden opgeheven en een militair-fascistische dictatuur werd ingesteld: e) dat de daardoor geschapen ondragelijke toestand in het land onvermijdelijk moest leiden tot de volksopstand van 23 September 1933; f) dat ik in verband met deze opstand maanden later, tijdens mijn afwezigheid, ter dood ben veroordeeld en daarom niet weer naar het land kan terugkeren en daar niet politiek werkzaam kan zijn; g) dat ik ook in het buitenland door mijn politieke tegenstanders (vooral de fascistische Macedoniërs) voortdurend met de dood werd bedreigd en daarom als politiek emigrant niet onder mijn eigen naam kon leven: h) dat in de herfst van 1932 in het Bulgaarse parlement een nieuwe amnestiewet werd voorgesteld en ook de kwestie van mijn amnestie weer aan de orde werd gesteld: j) dat ik in het buitenland heb gewerkt voor de zaak van de Bulgaarse politieke emigratie, de amnestie-campagne en voor mijn persoonlijke amnestie; k) dat ik parlementslid, afgevaardigde van de Rijksdag te Sofia, algemeen secretaris van het Centrale Comité der vakverenigingen en politiek schrijver ben geweest. Ik verzoek ook als getuigen te dagvaarden: ~ Henri Barbusse (Frans schrijver) p/a Redactie L Humanité", Parijs, die bevestigen zal: a) dat ik mij met de zaak van de Bulgaarse politieke emigratie in het buitenland heb beziggehouden; b) dat ik met hem in Amsterdam (Augustus 1932) en in Parijs (December 1932) heb beraadslaagd over de campagne voor de Bulgaarse politieke amnestie; c) dat ik door mijn politieke tegenstanders ook in het buitenland met de dood werd bedreigd en daarom illegaal onder vreemde naam en incognito moest leven. — Marcel Cachin, hoofdredacteur van de „Humanité", Parijs, die bevestigen zal, dat ik tot aan mijn arrestatie, begin Maart 1933, geregeld medewerker ben geweest van de „Humanité". — Berlioz, redacteur van de „Internationale Pressekorrespondenz", Parijs (p/a redactie „L'Humanité"), die bevestigen zal, dat ik tot aan mijn arrestatie geregeld medewerker ben geweest van de „Internationale Pressekorrespondenz". In verband met het politieke gedeelte van de akte van beschuldiging stel ik voor, dat de volgende getuigen gedagvaard worden: — ManuÜski, secretaris van de Communistische Internationale; i— Kuusinen, secretaris van de Communistische Internationale; — Pjatnizki, secretaris van de Communistische Internationale. (allen te Moskou — Komintern). Zij kunnen bevestigen: a) dat de Communistische Internationale een uniforme wereldpartij is, waarvan de besluiten voor alle secties en voor ieder afzonderlijk partijlid verplichtend zijn; b) dat einde 1932 en begin 1933 niet de opgave is gesteld van de onmiddellijke strijd om de macht door middel van de gewapende opstand, ook in Duitsland niet; c) dat in deze periode de voornaamste taak van de Duitse Communistische Partij was: het vormen van het proletarische eenheidsfront, de strijd voor de verovering van de meerderheid der arbeidersklasse in Duitsland, door dagelijkse massa-actie en concrete strijd ter verdediging van de belangen der arbeiders en van alle werkenden: d) dat elke vorm van individuele teneur en alle partiele gewapende acties onfoe/aafbaar en schadelijk voor het communisme en voor het proletariaat werden geacht en daarom scherp werden veroordeeld; e) dat de leden der part*, die aan zulke acties deelnemen, uit de Communistische Internationale en haar secties worden verwijderd. Als bewijsstukken stel ik voor: a) de hesluiten van het Xllde Plenum van de Executieveder Communistische Internationale (September 1932); b) de oproep van de Duitse. Poolse en Italiaanse PGO.* t;oor de bijeenroeping van het internationale arbeiderscongres tegen het fascisme (Berlijn. 25 Februari 1933); . _ c) de oproep van het Executief Comité van de Communistische Internationale voor de eenheidsstrijd van het proletariaat (Moskou, 5 Maart 1933); d) het program en de statuten van de Communistische Internationale. Al deze documenten zijn te verkrijgen bij de Executieve van de Communistische Internationale te Moskou. Uit al deze documenten blijkt, dat in de tijd van de brandstichting in de Rijksdag de K.P.D. zich geenszins in de richting van een gewapende opstand oriënteerde, maar dat zij haar krachten heeft geconcentreerd op een syste- Rote Gewerkschaftsopposition (Rode Vakverenigingsopoositie) matische massa-actie en massa-strijd «—> van economische en politieke aard, alsook op de verdediging van haar verbindingen met de massa onder alle omstandigheden (actieve deelneming aan de verkiezingen op de 5de Maart) en verder, dat de brandstichting in de Rijksdag slechts als een anticommunistische onderneming kon zijn ontworpen en dat de initiatiefnemers en daders buiten de rijen van de Communistische Internationale en van de Duitse Communistische Partij zijn te zoeken. Als de door mij voorgestelde getuigen niet officieel worden gedagvaard, dan zou ik op grond van paragraaf 220 van het wetboek van strafvordering deze getuigen onmiddellijk door mij persoonlijk willen laten uitnodigen. Hoogachtend, G. Dimitroff. Dimitroff klaagt aan 4 In een aanvullend schrijven op de voorgaande brief voerde Dimitroff nog een reeks van punten aan, die de methode van het vooronderzoek scherp karakteriseren. ™ 10 Augustus 1933. Den Heet Dr. Paul Teichett. Advocaat, Leipzig. Zeer geachte dr. Teichert! Ter aanvulling van mijn brief van gisteren deel ik U nog het volgende mede. Bij verschillende getuigen is ten opzichte van mij een petsoonsvetwisseling in het spel. hetgeen uit het volgende bÜi) Men beweert, dat men mij nog in de zomer 1932 met Popoft en Taneff gezien heeft, ofschoon Popofeerst begin Novembet 1932 in Berlijn gekomen is en Taneff zich eerst einde Feferaari op de doorreis naar Ftankrijk inBethjn heeft opgehouden. Beiden waren voordien in Moskou woonachtig, hetgeen onweerlegbaar door de betreffende Moskouse autoriteiten kan worden bevestigd. b) In de akte van beschuldiging wordt erkend, dat zulk een dwaling bij den getuige Theel (bldz. 179) is voorgekomen, die beweerd had, mij op de dag van de brand in de Rijksdag voor het Rijksdaggebouw te hebben zien staan. Was ik niet toevallig op die dag in München geweest, dan had de verklaring van dezen getuige zeer zeker een beslissende rol gespeeld in de akte van beschuldiging en had men deze niet als een dwaling beschouwd. c) Bizonder karakteristiek in dit opzicht is het volgende geval: Bij het begin van het verhoor trad een vrouwelijke getuige op, die beweerde, dat zij mij met Van der Lubbe in een restaurant in de Düsseldorferstrasze had gezien op de 26ste Februari, 's middags om drie uur. Bij deze gelegenheid riep de beambte, die het onderzoek leidde, triomfantelijk uit: „Nu hebben wij alles: dat was het enige, dat ons ontbrak!" Dezelfde getuige heeft, naar het heet, het eerst meegedeeld, dat zij een man, die er uitzag zoals ik, met Van der Lubbe had gezien. Op grond van deze verklaring ben ik gearresteerd en is de verdenking ontstaan, tengevolge waarvan de aanklacht tegen mij is geconstrueerd, dat ik schuldig zou zijn aan de brandstichting in de Rijksdag. Nadat echter was komen vast te staan, dat ik op de 26ste Februari in het geheel niet in Berlijn geweest ben, is deze getuige verdwenen en er wordt in de akte van beschuldiging over haar verklaring met geen woord gerept! U kunt U echter gemakkelijk voorstellen, hoe grote waarde aan de verklaringen van deze getuige gehecht zou zijn, als ik in deze tijd wel in Berlijn geweest was. Men heeft tijdens het verhoor, in verband met deze getuige, ook een teken op mijn plattegrond van Berlijn op de plaats van de Düsseldorferstrasze „ontdekt", als het on- weerlegbaar bewijs, dat ik werkelijk in het genoemde res¬ taurant geweest 1 Ik verzoek U i gebruik te maken nowoost hen. Ik verzoek U van al deze mededelingen zoveel mogelijk Hoogachtend, G. Dimitroff. P S.Daar ik in Berlijn geen door mijzelf gekozen verdediger mag hebben, verzoek ik U mij met mijn familie in verbindmg te brengen en zo vriendelijk te zijn, mijn moeder en zuster omtrent mijn toestand en het verloop van mijn zaak zoveel mogelijk op de hoogte te stellen. Het adres van mijn moeder en zuster is: Magdalena Dinütroff-Baramofi, Samokoff (Bulgarije). Het spreekt, naar ik meen, vanzelf (maar om eventuele ongewenste misverstanden te vermijden, wilde ik er nog even de nadruk op leggen), dat ik slechts voor die stappen en voorstellen Uwerzijds in mijn strafzaak de verantwoordelijkheid kan dragen, die op mijn uitdrukkeÜjk verzoek zijn gedaan of waarmee ik mij van tevoren accoord heb verklaard en die in de geest van mijn opvattingen en van mijn voorstellen door U als mijn verdediger zijn gedaan. Tegenover alle verdere handelingen, die U in mijn strafzaak eventueel toch mocht ondernemen, behoud ik mij het recht voor ze te accepteren of af te wijzen. Ik verzoek U, van deze verklaring mijnerzijds goede nota te willen nemen. Ik heb gisteren het besluit van het Rijksgerechtshof (4de Straf senaat) van de 10de Augustus, betreffende den advocaat Stefan Detscheff, dat U wel reeds bekend zal zijn. ontvangen en heb mij met den heer Detscheff in verbinding gesteld en een spoedige bespreking met hem aangevraagd. Hoogachtend, G. Dimitroff. Voor Dimitroff was het het moeilijkst in verbinding te komen met zijn politieke vrienden in de U.S.S.R. Een van zijn vele pogingen in deze richting was de volgende brief aan den geneesheer-directeur van een sanatorium in de badplaats Kislowodsk in de Kaukasus. Men ziet, hoe belangrijke mededelingen over zijn toestand in algemene opmerkingen van persoonlijke aard zijn vervat. Deze brief passeerde de censuur en kreeg grote betekenis voor de campagne tot bevrijding van de drie Bulgaren. Berlijn-Moabit, 14 Augustus 1933. Den Heer Dr. Bolotner, Directeur van het Sanatorium „Dessjatiletje Oktjabrja" Kislowodsk (U.S.S.R.) Waarde dr. Bolotner! Tijdens mijn maandenlange hechtenis heb ik zeer vaak met vreugde en dankbaarheid aan Uw „gezondheidswerkplaats" („Zdrawnitza") teruggedacht, waar ik verleden jaar voor mijn zo ernstig geschokte gezondheid nieuwe krachten kon opdoen. Als deze kuur niet zo buitengewoon veel succes had gehad, zou ik zeker niet in staat geweest zijn de moeilijkheden van de hechtenis te doorstaan en zouden mijn gezondheid en mijn arbeidskracht zeker te gronde gegaan zijn. De in Kislowodsk vergaarde gezondheidsvoorraad is voor mij ongetwijfeld een redding geweest. Daarvoor mijn oprechte, hartelijke dank aan U, aan dr. Popoff en dr. Ehrhchsmann en aan het hele personeel van het sanatorium. Na vijf maanden heb ik eindelijk de akte van beschuldiging ontvangen. Ik word daarin beschuldigd van hoogverraad in verband met de brandstichting in de Rijksdag—een misdaad, die volgens de wet met de dood gestraft wordt. Daar ik echter met deze misdaad absoluut niets te doen heb gehad en zelfs tijdens de brandstichting niet in Berlijn ben geweest, kon de akte van beschuldiging ook geen positieve, onweerlegbare bewijzen tegen mij bevatten. Zoals mijn officiële verdediger (dr. Paul Teichert. Leipzig) mij heeft meegedeeld, zal het proces waarschijnlijk in de eerste helft van September beginnen. Ik hoop, dat dat werkelijk het geval zal zijn en ik wacht met ongeduld, tot ik eindelijk de gelegenheid zal hebben deze onrechtvaardige aanklacht te weerleggen. Het zal U zeker niet moeilijk vallen U voor te stellen, hoe vurig ik verlang naar vrijheid, naar arbeid en strijd. Ook hoop ik nog eenmaal gelegenheid te hebben in Uw „Zdrawnitza" nieuwe kracht en energie en de nodige gezondheidsvoorraad te herwinnen. Het zou mij zeer verheugen iets van U. van Uw sanatorium (waar het nu wel zeer druk zal zijn) en van mijn vrienden en kennissen te vernemen. Ik verzoek U de heren dr. Popoff. Ehrlichsmann. dr. Beligson, de zusters en alle anderen mijn beste groeten over te brengen. Mijn beste wensen voor U en Uw vrouw en veel succes met Uw „Zdrawnitza". Met groeten, G. Dimitroff. Een van de ergste maatregelen, die de rechter van Instructie Vogt had voorgeschreven om de toestand van Dimitroff te verzwaren, was wel, dat hij voortdurend geboeid moest zijn. Onmiddellijk nadat hij in het Huis van bewaring te Moabit op 3 April was opgesloten, had men hem de handboeien aangedaan. Deze boeien bestonden uit een door een slot dichtgehouden stalen band in de vorm van een drie, die om de op elkaar gelegde polsen werd gesloten. Deze ook in de Duitse gevangenissen niet gebruikelijke boeien werden slechts gedurende de maaltijden en 's morgens en 's avonds bij het verkleden voor enkele minuten afgenomen. Voor de rest moest Dimitroff deze boeien ononderbroken dragen. Zijn omvangrijke schriftelijke werk (brieven, copiën, uittreksels uit boeken en kranten, dagboekaantekeningen) heeft Dimitroff met geboeide handen gemaakt In het wetboek van strafvordering, dat Dimitroff na lang aandringen werd verstrekt, las hij dat deze maatregel in strijd was met de wet 16 Berlijn. 24-8-1933. Den Heer Advocaat Dr. Paul Teichert, Leipzig. Ik lees in paragraaf 116 (alinea 3) van het wetboek van strafvordering het volgende: „Boeien mogen in de gevangenis den gearresteerde slechts dan worden aangelegd, wanneer het vereist wordt omdat zijn persoon in gevaar is, wanneer het nodig is om anderen te beveiligen of wanneer hij een poging tot zelfmoord of tot ontvluchten heeft ondernomen of voorbereid. Bij de gerechtelijke verhandeling moet hij ongeboeid zijn." Daar in mijn geval deze maatregel niet voor de veiligheid van anderen nodig is en ik ook geen poging tot zelfmoord of ontvluchting heb gedaan of voorbereid, is de conclusie, dat het aanleggen van de boeien voortdurend in strijd is geweest met de wet. Bovendien maakt mijn houding in de gevangenis, zoals het hele gevangenispersoneel (van den directeur tot den laatsten bewaker) bevestigen kan, deze maatregel totaal overbodig. Ik hoop, dat bovengenoemde paragraaf ook thans nog van kracht is en verzoek U nog eens de nodige stappen te doen, opdat ik zo spoedig mogelgk van de boeien bevrijd word. Hoogachtend, G. Dimitroff. 17 28-8-1933. Den Heer President van het Rijksgerechtshof. IVde Straf senaat. Zeer geachte Heer Presidentl Sedert 4 April j.1. zijn mijn handen dag en nacht geboeid. Mijn veelvuldige verzoeken om deze maatregel op te heffen, zijn zonder resultaat gebleven. Op de 26ste Juli heb ik den heer rechter van instructie van het Rijksgerechtshof weer verzocht, zb het al niet mogelijk was, deze maatregel geheel ongedaan te maken, mij dan tenminste slechts 's nachts geboeid te houden, zoals dat bij de ter dood veroordeelde gevangenen gebruikelijk is. Ik heb daarop ten antwoord gekregen, dat „in de kwestie van de boeien een verandering op het ogenblik niet kan intreden". Op de 18de Augustus heb ik mij tot den mij toegewezen verdediger, den heer dr. Teichert gewend met het verzoek, de nodige stappen te doen om mij van de boeien te bevrijden. Daar ik tot nog toe geen antwoord gekregen heb en deze voor de gezondheid zo schadelijke en vreselijk pijnlijke toestand voortduurt, heb ik besloten mij tot U te wenden om een beslissing overeenkomstig de wet te verkrijgen. Ik lees in het wetboek van strafrecht (§ 116) de volgende alinea: Daaruit bÜjkt, dat het aanleggen van de boeien wettelijk niet gegrond of gerechtvaardigd is. Hoogachtend, G. Dimitroff. * Zie de voorafgaande brief aan dr. Teichert. Womt »cö SJricffrfjïcibcis: ^ , ; / , ;/ // Herlin NW. 40, beii^ ff Ó^pht.mL ■ // ©€f.«.%.....^.^!*^ ©elefen: flkt £>. wist, dat de communistische partijen in een reeks van landen ook illegaal leven en strijden (Polen. Italië, Bulgarije enz.). De Communistische Partij van Duitsland wist, dat de Russische bolsjewiki de October-revolutie in het jaar 1917 als illegale en bloedig vervolgde partij hebben georganiseerd en doorgevoerd en dat zij zo de macht hebben veroverd. De communisten zijn gelukkig niet zo kortzichtig als hun tegenstanders en weten in de moeilijkste situaties hun zenuwen te beheersen! De Communistische Partij van Duitsland kan ook illegaal de proletarische revolutie voorbereiden en doorvoeren. Dat kost veel offers, maar de partij wordt gehard en gestaald. Een voorbeeld: Bulgarije. Het proces — een schakel in de keten van de uitroeiing van het communisme. Wat is eigenlijk de Communistische Internationale? Een wereldpartij met milhoenen leden en aanhangers. Haar eerste en grootste sectie is een regerende partij en regeert het grootste land van de wereld. Zulk een wereldpartij speelt niet met woorden en daden. Zulk een partij kan niet tegen haar milhoenen aanhangers openlijk het ene zeggen en tegelijkertijd in het geheim het andere doen. Zulk een partij voert geen dubbele boekhouding. En deze miilioenenpartij heeft in Februari 1933 de Duitse communisten opgeroepen: massa-actie, massastrijd. massale tegenstand, eenheidsfront, geen avontuur! (Ekki-besluiten. oproep van de K.I.. alpha en omega van de communistische tactiek!) Steht die Zunge selten ein: Du muszt steigen oder sinken, Du muszt herrschen und gewinnen, Oder dienen und verlieren. Leiden oder triumphieren, Ambosz oder Hammer sein!" Ja, wie niet aanbeeld zijn wil, die moet hamer zijn! Deze waarheid heeft de Duitse arbeidersklasse in haar geheel in het jaar 1918 niet begrepen; in het jaar 1924 ook niet en evenmin in Juli 1932. De sociaaldemocratische leiders — Wels, Severing, Braun, Leipart en Graszmann — dragen daarvan de schuld. Thans zullen de Duitse arbeiders dat wel kunnen begrijpen. XIV) Over de rechtspraak. Ik zou mijn hoge rechters geenszins willen krenken, maar ik moet eerlijk zeggen, dat ik evenmin aan de blinde Themis kan geloven als aan het bestaan van een god. En in dit opzicht heb ik ook een voor het Rijksgerechtshof zeer belangrijken getuige. Dat is de Minister van Justitie, de heer Kerrl. Deze zeer oprechte en dappere Kerrl heeft in April van dit jaar openlijk het volgende verklaard („Montagspost", 28 April): „Het vooroordeel van het formeel-liberalistische recht is, dat de afgod van de rechtspraak de objectiviteit moet zijn. Daarmee zijn wij ook gekomen tot de oorzaak, waardoor het volk van de justitie is vervreemd en van deze vervreemding draagt in laatste instantie de justitie de schuld. Wat betekent de objectiviteit op het ogenblik van de strijd om het bestaan van een volk? Kent de strijdende soldaat, kent het overwinnende leger objectiviteit? De soldaat en het leger kennen slechts één ding, één richtsnoer, één vraag: Hoe red ik de vrijheid en de eer, hoe red ik de natie? Zo is het een vanzelfsprekendheid, dat de justitie van een op leven en dood strijdend volk zich niet aan dode objectiviteit kan houden. De rechterlijke opvatting en die van de officieren van justitie moeten zich slechts door één enkel richtsnoer laten leiden: Wat is in het belang van het leven der natie? Wat redt het volk? Niet de tendensloze objectiviteit, die stilstand en verstarring en vervreemding van het volk betekent, mag de doorslag geven, neen, alle handelingen, alle maatregelen van het geheel en van de enkeling behoren ondergeschikt te zijn aan de levensbelangen van het volkl" Dat zijn gulden woorden! Wet en hoogverraad zijn zeer relatieve begrippen, geheel afhankelijk van tijd en omstandigheden. Wat in Rusland b.v. wettelijk is, wordt in Duitsland als strijdig met de wet vervolgd en omgekeerd. Wat voor een jaar in Duitsland wettelijk was, is heden met de wet in strijd. In Duitsland regeert voorlopig het nationaal-socialisme. In Oostenrijk en in Tsjechoslowakije worden de nationaal-socialisten tijdelijk vervolgd en zijn illegaal; zij moeten werken met valse passen, onder valse naam en met cijfer-adressen. Tendensprocessen en tendensvonnissen. XV) In de 17de eeuw stond Galileo Galileï voor het strenge gerecht van de inquisitie en zou als ketter ter dood veroordeeld worden. Hij heeft vastberaden en met innige overtuiging uitgeroepen: „En toch draait zij (de aarde)!" En deze wetenschappelijke stelling werd later gemeengoed van heel de mensheid. Wij communisten kunnen heden met even grote vastberadenheid als de oude Galileï zeggen: En toch draait zijl Het rad der geschiedenis draait vooruit — naar Sovjet-Europa, naar een wereldbond der SovjetRepublieken. En dit rad, gedreven door het proletariaat, onder leiding van de Communistische Internationale, zal door geen uitroeiïngsmaatregelen, door geen tuchthuisstraffen en doodvonnissen tegengehouden worden. XVI) De heer Officier van justitie heeft voorgesteld, de Bulgaarse beklaagden „wegens gebrek aan bewijs" vrij te spreken. Daarmee ben ik echter helemaal niet tevreden. Zo eenvoudig is de zaak niet. Wij Bulgaren, evenals Torgler, moeten niet vrijgesproken worden wegens gebrek aan bewijs, maar omdat wij als communisten met deze anticommunistische daad niets te doen hebben gehad en niets te doen konden hebben. Ik stel voor: 1) dat het Rijksgerechtshof onze onschuld in deze zaak erkent en de aanklacht als niet gerechtvaardigd verklaart; 2) Van der Lubbe als een misbruikt werktuig van de vijanden der arbeidersklasse te beschouwen; 3) degenen, die schuldig zijn aan de niet gerechtvaar- digde aanklacht tegen ons ter verantwoording te roepen; 4) ons op rekening van deze schuldigen een behoorlijke schadevergoeding voor de verloren tijd en gezondheid en voor het doorgestane leed toe te kennen. De tijd zal nog komen, dat zulke voorstellen met rente worden uitgevoerd. lassen und ïst rait Wirkung vom gleichen Tage aus dem preuDisehen Staatsgebiet ausgewiesen worden. Diese Ausweisung gilt für das gesamte Reichsgebiet. Berlin, den.27. Februar 1934. A u s w e 1 s- . Der Jnhaber dieses Ausweises ist der sowj.et» i russische Staatsangehörige tAGeorgi Dimitroff, 18.7.1882 Radomlr ft/geboren. / Er vairde am 27. 2. 1934 aus der Schutzhaft ent= Geheimes Staatspollzeiamt. Legitimatiebewijs van Dimitroff, (verstrekt door de Geheime Staatspolitie op de dag van zijn uitwijzing). Na het voorlezen van het vrijsprekend vonnis op de 13de December las dr. Bfinger een lange argumentatie van het vonnis voor, waarin de vrijspraak van Torgler en de Bulgaren gemotiveerd werd met „gebrek aan bewijs". Dimitroff was over deze motivering ten hoogste verontwaardigd. Zodra de president geëindigd had. verlangde hij het woord. Het werd hem echter niet verstrekt en het Hof verliet ijlings de zaal. Wat Dimitroff op dit moment als critiek op de motivering van het vonnis naar voren wilde brengen, blijkt uit de volgende aantekeningen, die hij voor deze rede gemaakt had. 39 AANTEKENINGEN VAN DIMITROFF VOOR ZIJN LAATSTE REDE NA DE VOORLEZING VAN HET VONNIS (23 December 1933). De moeilijke taak van het gerechtshof: de wolf moest zat worden en het schaap niet opgegeten. Het vonnis is de mislukte poging om deze onuitvoerbare taak te volbrengen. NA DE VRIJSPRAAK Dimitroff klaagt aan 10 Toen het proces gesloten was, werden de vrijgesprokenen naar een zijvertrek van de rechtszaal gebracht, waar hun werd medegedeeld, dat zij in „Schutzhaft" zouden blijven. Lange weken van onzekerheid volgden. Dimitroff en zijn landgenoten werden eerst In het huis van bewaring te Leipzig, daarna in de onderaardse gevangenis van de geheime staatspolitie te Berlijn in afzonderlijke hechtenis gehouden en aan alle mogelijke chicanes blootgesteld (beperkt bezoek, krantenverbod, weigering van medische behandeling enz.). Opnieuw moest Dimitroff de strijd tegen zijn kwelgeesten aanbinden. Weer schreef hij vanuit zijn cel talloze brieven met protesten en eisen aan de betreffende politie- en regeringsautoriteiten. Dimitroff verlangde o.a. van het gerechtshof een volledig afschrift van het vonnis (met inbegrip van de motivering), heeft het echter nimmer gekregen. De volgende documenten zijn een kleine bloemlezing uit deze correspondentie. Merkwaardig was de uitwerking van een telegram aan den Bulgaarsen minister-president Muschanoff (document Nr. 44), waarin Dimitroff zich bereid verklaarde naar Bulgarije terug te keren. Terwijl de Bulgaarse regering het deed voorkomen, alsof ze dit telegram niet ontvangen had, kwam het ter kennis van de buitenlandse journalisten en werd in de Engelse pers afgedrukt De gevangenisdirectie maakte Dimitroff hierop het niet gerechtvaardigde verwijt, met de buitenwereld in verbinding te staan en nam bij wijze van straf nog scherpere maatregelen. 40 24 December 1933. Aan den Heer President van het Ryksgerechtshof, IVde Strafsenaat. Zeer geachte Heer President! Ik veroorloof mij. mijn verbazing en spijt uit te spreken over het feit, dat ik tot heden nog geen antwoord heb gekregen op mijn brief van 8 December \ waarin ik het door mij in de zitting van 6 December tot U gerichte verzoek, om vrij met mijn Bulgaarse medebeklaagden te mogen omgaan, nog eens herhaalde. Ook thans, na voorlezing van het vonnis, ben ik nog steeds streng geïsoleerd van Taneff en Popoff. Hoogachtend, G. Dimitroff. 41 25 December 1933. Aan den President van de Senaat! Ik verzoek U. te willen bepalen, dat mij een woor- » Zie document Nr. 37. delijk afschrift van het vonnis (met inbegrip van de motivering ) ter hand gesteld wordt. Als het niet anders mogelijk is, verzoek ik dit afschrift voor mijn rekening te laten vervaardigen. Hoogachtend, G. Dimitroff. 42 Leipzig, 28 December 1933. Aan den Heer Politiepresident van Leipzig. Zeer geachte Heer Politiepresident! Op de' 23ste December, na voorlezing van het vonnis, werd mij Uw bevel ter hand gesteld, volgens hetwelk ik tot nader order in „Schutzhaft" zal worden gehouden. Daar tot op heden noch een beschikking over mijn vrijlating, noch de werkelijke gronden voor mijn verdere hechtenis bekend zijn, ben ik zo vrij, U om inlichtingen te vragen over de volgende kwesties: 1. Om welke redenen houdt men mij in „Schutzhaft"? 2. Wie draagt de verantwoordelijkheid voor deze maatregel? 3. Hoe lang zal deze hechtenis duren? 4. Tot wie moet ik mij wenden om opheffing van de „Schutzhaft" te verkrijgen? Als buitenlander, die door het hoogste Duitse gerechtshof is vrijgesproken, meen ik te mogen eisen, dat men mij onmiddellijk naar Tsjechoslowakije of naar Frankrijk uitwijst, waar ik kan werken om mijn terugkeer naar mijn vaderland Bulgarije mogelijk te maken. Mocht de terugkeer momenteel nog niet mogelijk zijn, dan wil ik naar Moskou vertrekken, waar ik ook vroeger als Bulgaars politiek emigrant, met de rechten van een burger van Sovjet-Rusland, heb geleefd. In afwachting van Uw spoedige inlichtingen, direct aan mij of aan mijn moeder en zuster en in afwachting van de betreffende maatregelen Uwerzijds. Hoogachtend, G. Dimitroff. P.S. Bij mijn arrestatie op 9 Maart zijn verschillende van mijn bezittingen, waaronder ook mijn bibliotheek en twee reiskoffers, in beslag genomen. Ik verzoek deze zaken te willen vrijgeven en tot mijn beschikking te stellen. 45 Leipzig, 6 Januari 1934. Den Heer Politiepresident van Leipzig. Zeer geachte Heer President! Sedert enige dagen konden mijn moeder en zuster mij niet spreken. De redenen daarvoor zijn mij helaas onbekend en ook weet ik niet, op wiens bevel dit gebeurd is. Daar echter de weigering van het bezoek vooral voor mijn oude moeder zeer pijnlijk is, verzoek ik U, mijnheer de President, te willen beschikken, dat mijn moeder en zuster mij evenals vroeger kunnen bezoeken. Aangenomen, dat het iemand noodzakelijk voorkomt, mij persoonlijk te kwellen, dan is het toch niet behoorlijk een oude vrouw, die zoveel geleden heeft, door zulke maatregelen nieuw, geheel overbodig leed aan te doen. Hoogachtend, G. Dimitroff. 46 Leipzig, 24 Januari 1934. Aan den Heer Politiepresident van Leipzig. Zeer geachte Heer Politiepresident! Het schijnt, dat in het buitenland zowel als in Duitsland verschillende onjuiste berichten over mijn toestand de ronde doen. Ik verzoek U, mij de mogelijkheid te geven voor de buitenlandse en Duitse journalisten direct een verklaring over mijn werkelijke toestand af te leggen. Hoogachtend, G. Dimitroff. Leipzig, 25 Januari 1934. Aan den Heer Minister van Binnenlandse Zaken, Dr. Prick. Op de 2de Januari heb ik een brief * aan II gericht en U gevraagd, om welke reden ik in „Schutzhaft" genomen ben, nadat ik door het Rijksgerechtshof — het hoogste gerechtshof in Duitsland — ben vrijgesproken — wanneer ik als buitenlander naar een naburig land (Tsjechoslowakije. Oostenrijk. Zwitserland, Frankrijk of Nederland) uitgewezen word. * De brief had ongeveer dezelfde Inhoud als die, welke 28 December aan de Politiepresident van Leipzig was gericht (document Nr. 42). Op de 13de heb ik U ook een telegram over diezelfde kwestie gestuurd. Op de 16de Januari is mijn moeder op het Rijksministerie van Binnenlandse Zaken geweest en werd haar beloofd, dat binnen een week over deze kwestie een definitieve beslissing zou worden genomen. Tot op heden heb ik helaas geen antwoord ontvangen en is geen beschikking over mijn vrijlating en uitwijzing bekend. Ik verzoek, mij eindelijk een beslist en duidelijk antwoord te geven, waarop ik toch in ieder geval recht heb. Hoogachtend, G. Dimitroff. Berlijn, 7 Februari 1934. Den Heer Minister van Binnenlandse Zaken Dr. Frick. Sedert het voorlezen van het vonnis in het proces van de Rijksdagbrand zijn reeds 1Y2 maand verstreken en wij. de drie vrijgesproken Bulgaren, zitten nog steeds, zeer tot schade van onze gezondheid, in de gevangenis in een aan de methode van de inquisitie herinnerende, afzonderlijke hechtenis, bijna geheel van de buitenwereld afgesloten en als levend begraven. Mij is b.v. niet alleen iedere buitenlandse krant verboden, maar ook de Bulgaarse regeringskranten, de kranten van mijn eigen land. Tijdens het bezoek van mijn moeder en zuster mochten deze mij niet eens omtrent de toestand in Bulgarije zelf inlichten. Een authentieke officiële verklaring over de feitelijke redenen van deze hechtenis heb ik tot heden niet gekregen. Mijn aan U geadresseerde telegrammen en brieven zijn onbeantwoord gebleven. Uit aanduidingen van verschillende beambten kan men tot de volgende verklaringen komen: 1) Wij moeten in hechtenis bhjven, omdat wij politiek gevaarlijk zijn voor de regering. 2) Wij worden voor onze persoonlijke veiligheid in hechtenis gehouden. 3) Wij zitten nog in de gevangenis, omdat de nodige onderhandelingen met andere landen over onze uitwijzing nog niet afgesloten zijn. De eerste verklaring is blijkbaar niet ernstig te nemen. Een regering, die zich zo sterk voelt, kan immers door de vrijlating en uitwijzing van een drietal Bulgaarse politieke emigranten niet in gevaar worden gebracht. De tweede verklaring is ongemotiveerd, omdat niet is aan te nemen dat een overtuigd nationaal-socialist te vinden zou zijn, die op eigen initiatief een aanval op buitenlandse communisten zou ondernemen. De derde verklaring is reeds weerlegd door het feit, dat, zoals vaststaat, Polen bereid is ons een transit-visum te geven en de Sovjet-Unie om ons als politieke emigranten op te nemen. En wanneer, ondanks dit alles, deze hechtenis gehandhaafd blijft, dan kan ze naar onze mening slechts ten doel hebben, óf ons langzaam moreel en physiek te verminken, óf bij een ..passende" gelegenheid ons door onverantwoordelijke elementen te laten afmaken. Ik meen. dat de regering daarbij geen politiek belang kan hebben en verwacht daarom iedere dag, dat onze zaak zal worden geliquideerd door een spoedige uitwijzing naar de Sovjet-Unie of naar een der aan Duitsland grenzende landen. Mocht dat ongelukkigerwijze niet spoedig het geval zijn, dan blijft mij — dat moet ik openlijk verklaren, niet als bedreiging, maar als een mij opgedwongen dilemma — niets anders over dan het enige persoonlijke verdedigingsmiddel van onschuldige gevangenen te gebruiken en in hongerstaking te gaan. Mijn gezondheid en mijn geduld zijn bijna uitgeput. Liever een verschrikkehjk einde dan een verschrikking zonder einde. Ik ben immers precies elf maanden in deze vreselijke hechtenis. Hoogachtend, G. Dimitroff. IN MOSKOU Dimitroff bij de stootbrigade van de Electrosawods te Moskou. Nadat het Bulgaarse gezantschap in verschillende besprekingen met Dimitroffs moeder te verstaan had gegeven, dat de Bulgaarse regering de drie vrijgesprokenen niet meer als haar onderdanen beschouwde, kon de Sovjet-regering de 15de Februari officieel besluiten, de drie Bulgaren het Sovjet-burgerschap te verlenen. Dat was de beslissende stap voor hun definitieve bevrijding. Op de 2de Februari 's morgens In alle vroegte werden Dimitroff, Popoff en Taneff gewekt en kort daarop naar het vliegtuig gebracht, dat hen via Koningsbergen naar Moskou zou brengen. Deze uitwijzing was een verrassing, niet slechts voor de drie Bulgaren, maar ook voor de diverse instanties van het Duitse Rijk. In de haast werd het uitwijzingsbevel uitgeschreven zonder datum (zie reproductie Nr. X). Zo kwam het ook, dat de gevangenisdirectie niet voorbereid was en niet slechts de destijds bij de gevangenen in beslag genomen goederen (geld, koffers, boeken, enz.) niet uitleverde, maar ook de bagage van de uitgewezenen niet controleerde. Daaraan is het te danken, dat Dimitroff alle aantekeningen, die hij tijdens het vooronderzoek en het proces had gemaakt en waaraan alle in deze bundel afgedrukte documenten ontleend zijn, heeft kunnen meenemen. Dimitroff klaagt aan 11 het proces niet slechts mij en mijn medebeklaagden persoonlijk gold. Wij hebben aan het front, waar wij ons bevonden, tegen het barbaarse fascisme en voor het communisme, voor de Communistische Internationale, gestreden, aan welke bevrijdingsstrijd wij ons leven hebben gewijd. Het feit. dat ook in verband met de grote strijd der arbeidende massa's, die zich in de laatste weken in Frankrijk en Oostenrijk afgespeeld heeft, intellectuelen in grote getale partij vóór de strijdende arbeiders tegen de fascistische reactie hebben gekozen, versterkt mij in de opvatting, dat het voor U en Uw vrienden allereerst om de grote zaak van het proletariaat gaat. Het fascisme wil het rad van de wereldgeschiedenis terugdraaien, het vernietigt systematisch de fundamenten van de culturele ontwikkeling, het consolideert en vergroot de ellende van de arbeidende massa's. Het strijdt tegen de techniek en predikt openlijk de terugkeer naar het barbarisme. Wat kunnen de intellectuelen van dit regime anders /erwachten dan een verdere vernietiging van de grondi lag van wetenschappelijk onderzoek, van artistieke schep1 ing, van techniek en daarmee van de bestaansvoorwaarden \ an het intellect. De proletarische revolutie bevrijdt de massa's van de uitt aiting, opent voor hen de poorten voor een snelle opbloei, b vordert de heerschappij van de mens over de natuur met b hulp van de door de mensen beheerste techniek en schept d> voorwaarden voor een ongekende ontplooiing der scheppt nde krachten. Dat, wat ik in de korte tijd na mijn terugke ;r in de Sovjet-Unie van de successen van de socialistisc ie opbouw heb kunnen zien, is een onbetwistbaar getugenis van de geweldige perspectieven, die de over- winning van de proletarische revolutie voor de mensheid heeft geopend. De bourgeoisie zal alles doen om verwarring in de rijen van de naar het socialisme strevende intellectuelen te brengen. Zij zal voor geen laster en verdraaiing terugschrikken. Het Rijksdagbrandproces heeft daarvoor voorbeelden te over geleverd. En de heersende klasse zal daarbij gesteund worden door de politiek van de sociaaldemocratie, die voorgeeft ook het socialisme te willen, die echter principieel aan de kant van de burgerlijke ideologie staat en op alle beslissende momenten practisch tegen het front der revolutionnaire arbeidersklasse optreedt. Die moeilijkheden zullen en mogen ons, U en Uw vrienden natuurlijk niet afschrikken. Een groot doel is iedere inzet waard en onze bevrijding uit de klauwen van het Duitse fascisme bewijst, dat met inspanning van alle krachten in een gemeenschappelijk front ook werkelijk grote moeilijkheden overwonnen kunnen worden. Het komt er nu op aan, met alle kracht op te komen voor de bevrijding van de antifascistische strijders, die zich nog in de macht van de nationaal-socialisten bevinden. Ik denk daarbij in het bizonder aan Ernst Thalmann, den leider van de Duitse communisten, de beste en helderste kop van het Duitse proletariaat, wiens lot mij tijdens mijn gevangenschap en tijdens mijn hele proces heeft verontrust en dien ik thans geen ogenblik kan vergeten. U hebt zoveel voor ons gedaan — het is noodzakelijk meer. veel meer te doen voor hem. Want het zal natuurlijk een veel zwaardere opgave zijn, hem te bevrijden. U. mijn beste Romain Rolland, mijn beste Henri Barbusse en allen, die in de loop van dit jaar ons zo hulpvaardig ter Leipzig was niet een kwestie van Hitiers „rechtvaardigheidsgevoel". Deze strijd is afgedwongen door een gecombineerde strijd in Duitsland en in het buitenland. De mensen, vooral echter de leiders van de politiek van het ondergaande kapitalisme doen niet, wat zij willen, maar wat zij moeten. Als Hitier ons niet aan den beul uitleverde en ons niet de laatste gang van van der Lubbe liet doen, dan geschiedde dat niet tengevolge van zijn goede wil, maar omdat hij er toe werd gedwongen. Nadat de overgrote meerderheid van het Duitse volk, waaronder ook duizenden en duizenden nationaal-socialisten, van onze onschuld overtuigd was en de geconstrueerde, provocatorische aanklacht verontwaardigd afwees, nadat de afkeer, die deze grove provocatie in heel de wereld had verwekt, door talloze kanalen tot het Duitse volk was doorgedrongen, nadat Hitier over heel de wereld de openbare mening in deze kwestie tegen zich zag, was het voor de nationaal-socialistische regering niet meer van politiek voordeel, ons te vernietigen. Zij moest erkennen, dat onze vernietiging integendeel de regeringsinvloed op de massa's, zelfs in eigen strijdformaties, ernstig zou hebben geschaad. En omdat het nationaal-socialisme gedwongen is juist met deze stemming rekening te houden, moest Hitier toegeven en van zijn oorspronkelijke plannen afzien. Nog meer dan bij het Leipziger proces geldt het thans, in de strijd voor Ernst Thalmann in Duitsland en in heel de wereld zulk een toestand te scheppen, dat de Hitierregering op grond van haar eigen politieke belangen gedwongen wordt, het plan om Thalmann te vernietigen, op te geven. „Ernst Thalmann moet gewonnen worden als een veld- slag." heeft onze grote vriend Henri Barbusse terecht verklaard. In Duitsland gist het verzet tegen de heerschappij der bruinhemden in de arbeidende massa s en in een groot deel van de intellectuelen. De uitingen van verzet der werkende massa s nemen ondanks alle terreur toe. de ontevredenheid grijpt steeds bredere lagen van het volk aan en dringt door tot in de rijen van de nationaal-socialisten zelf. Het aantal der „kankeraars, kritikasters en contessionele ophitsers" groeit dermate, dat de heer Göbbels zich gedwongen ziet. zijn preken over de harmonische eensgezindheid van het hele volk en de trouw aan den leider te onderbreken en een groot opgezette veldtocht tegen de „Miesmacherei" aankondigt. Het komt er nu op aan, deze gisting in een beweging om te zetten tegen de vernietiging van Thalmann en deze beweging zo sterk te maken, dat Hitier daardoor verhinderd wordt zijn plannen te verwezenlijken. De strijd voor de bevrijding van Thalmann moet de ontvredenheid en het protest van de meerderheid van het Duitse volk tegen de bloedige nationaal-socialistische tirannie tot uitdrukking brengen. In verband met het Leipziger proces zijn honderden Duitse arbeiders en intellectuelen naar de gevangenissen en concentratiekampen gebracht, omdat zij. ondanks alle gevaren, de waarheid over de provocatie hebben verbreid. Ik heb tijdens mijn gevangenschap vele van deze moedige strijders ontmoet. Ik was diep bewogen als ik telkens weer zag, dat de gevangenen niet alleen niet de geringste ontmoediging toonden, maar dat zij er trots op waren hun plicht als strijders en eerlijke mensen te hebben vervuld. Ik ben er van overtuigd, dat thans, nu het gaat om de bevrijding van den leider der Duitse arbeidersklasse en nu wij beschikken over de ervaring van het Leipziger proces, in Duitsland het aantal moedige strijders voor Thalmann belangrijk zal stijgen. De beweging in het land zelf is, zoals ook het Leipziger proces bewezen heeft, beslissend in deze strijd, maar de antifascistische strijders in Duitsland zullen met meer moed en meer succes in Duitsland aan het werk kunnen gaan, als zij gesteund worden door een machtige massale beweging in het buitenland. Het is niet voldoende, dat het Duitse volk deze massabeweging vermoedt, dat zij er iets van verneemt door de tegenpropaganda van Göbbels. Het komt er op aan, alle denkbare middelen te gebruiken om de brede lagen van het Duitse volk te doen vernemen, dat de proletarische wereld en alle eerlijke mensen broederlijke sympathie voelen voor Ernst Thalmann en het onderdrukte Duitse volk. Geen tegenstander van het fascisme in het buitenland mag Duitsland bezoeken, een familielid of een kennis naar Duitsland laten reizen, postzendingen naar Duitsland sturen, zonder de gelegenheid te gebruiken op verschillende wijze het parool: „Bevrijdt Ernst Thalmann" in het Derde Rijk binnen te brengen. Geen reisgezelschap, geen schooluitstapje, geen stoomboot, geen handelsreiziger, geen toneelspeler, geen dirigent uit Duitsland mag in een ander land komen zonder vandaar in de een of andere vorm de sterke indruk mee naar huis te nemen, dat rondom Duitsland milhoenen achter de leuze staan: „Thalmann moet vrij 1" Alle officiële en half-officiële vertegenwoordigers van de Hi tl er-regering, van de fascistische organisaties, van de nationaal-socialistische verenigingen voor kunst., wetenschap en literatuur, die naar het buitenland reizen, moeten overal, iedere dag, waar ze gaan of staan, bemerken, dat ze geen rust zullen hebben, zolang Thalmann in Duitsland gevangen blijft en in doodsgevaar verkeert. Het komt er op aan, de vertegenwoordigers uit HitlerDuitsland op congressen, conferenties, bijeenkomsten en tentoonstellingen onder morele druk te plaatsen, zo lang Hitier Ernst Thalmann gevangen houdt en met de dood bedreigt Het mag niet gebeuren, dat in enig land een blad, dat vijandig of onverschillig tegenover de bevrijdingsbeweging voor Thalmann staat, nog door eerlijke mensen wordt gekocht. Geen gelegenheid moet in parlementen, gemeenteraden en openbare vergaderingen verzuimd worden om de kwestie van Thalmanns bevrijding nadrukkelijk aan de orde te stellen en den beul Hitier te brandmerken. Het is nu eenmaal zo en het kan niet anders zijn: Elk denkend mens moet beslissen of hij aan de kant van Hitier of Thalmann wil staan. Een neutrale houding is in deze kwestie niet mogelijk. Wie neutraal blijft, die helpt in feite, of hij wil of niet, Dimitroff klaagt aan 12 den beul Hider. Wie geen vinger uitsteekt voor de bevrijding van Ernst Thalmann, die draagt, of hij wil of niet, de mede-verantwoordelijkheid der Duitse machthebbers. Wie niet deelneemt aan de beweging voor de bevrijding van Ernst Thalmann, die wordt, of hij wil of niet, medeplichtig aan zijn lijden in de gevangenis, aan zijn physieke en geestelijke ruïne, eventueel aan zijn dood. Op tot bevrijding van Ernst Thalmann! De redding van Ernst Thalmann is een erezaak van het internationale proletariaat, is de plicht van ieder eerlijk denkend mens in de wereld. G. Dimitroff. Moskou, 19 Mei 1934. AANTEKENINGEN BIJ DE IN FACSIMILE WEERGEGEVEN DOCUMENTEN Facsimilé bij blz. 1. Uit Dimitroffs gevangenisdagboek. Gedurende de tijd. dat Dimitroff gevangen zat, hield hij een dagboek bij. In dit dagboek noteerde hij de belangrijkste gebeurtenissen (de ontvangen en verzonden brieven, verhoren enz.); tevens komt daarin de gemoedsstemming van den gevangene tot uitdrukking. Op de 1ste Mei 1933 hoorde Dimitroff van de straat af het gedruis van de optochten, die naar het demagogische „feest van de eerste Mei" der nationaalsocialisten trokken. Onder de indruk hiervan schreef hij de hier weergegeven regels, waarin zijn woede over de nationaal-socialistische demagogie en over zijn arrestatie tot uiting komt, maar waaruit tevens zijn vaste vertrouwen spreekt. De woorden aan het slot zijn een uitspraak van Danton, waarmee deze op de weg naar het schavot zichzelf moed zou hebben ingesproken. Wij laten hier de vertaling van het facsimilé volgen: 30 April (Zondag) — Vijfde Zondag hier! hoe lang nog? 1 Met (Maandag) — Dag van de „nationale arbeid". Moskou—Berlijn — twee historische antipoden! — En ik zit ln „Moabit" — geboeid! — Erg en treurig genoeg! — Maar: Dant. „geen zwakheid!" Facsimilé bij blz. 16. Besluit van het Rijksgerechtshof tot afwijzing van den Fransen advocaat Moro Ciafferi. Een van de talrijke officiële documenten van het gerechtshof uit de tijd tussen het vooronderzoek en het proces. Het is een antwoord op een schrijven van Dimitroff, waarin hij verzocht, den Parijsen advocaat Moro Giafferi als verdediger toe te laten. In de linker bovenhoek staat een aantekening van Dimitroff over de datum, waarop hem dit schrijven werd ter hand gesteld. De vertaling van dit facsimilé luidt: 15 J. 86733. Huis van Bewaring XXX N. 42/33. Berlijn. XXX Tgb. 362/33. Ingek. 18. Aug. 1933. Tgb. Nr. VIII Ontvangen 19.8.33. BESLUIT. In de strafzaak tegen 1) den schrijver Georgi Dimitroff, laatst wonende te Berlijn, geboren 18 Juni 1882 te Radomir/Bulgarije, 2) den student Popoff, laatst wonende te Berlijn, geboren 28 November 1902 te Drjan bij Sofia/Bulgarije, 3) den schoenmaker Wassil Taneff, laatst wonende te Berlijn, geboren 21 November 1897 te Gevgeli/Macedonië, wegens hoogverraad pp., heeft het Rijksgerechtshof, 4de Strafsenaat, in de zitting van 14 Augustus 1933 besloten: Het voostel van den advocaat V. de Moro Giafferri uit Parijs, toegelaten te worden als door de beklaagden gekozen verdediger, volgens paragraaf 138, 2de alinea STPO, wordt afgewezen. Ook afgezien van het feit, dat deze advocaat, zoals uit de Franse formulering van zijn voorstel is op te maken, de Duitse taal blijkbaar niet machtig is, is er voor zijn toelating naast den aangewezen verdediger geen aanleiding, w.g. Dr. Bünger. Driver. Rusch. Aan den schrijver Den Heer Georgi Dimitroff, In de gevangenis Berlijn/Moabit in voorlopige hechtenis. Geschreven: Wendekind, Griffier, uitgev. 19.8.33. Rg. Facsimilé bij blz 32 Uittreksels uit de akte van besehuldiging. Zodra Dimitroff de akte van beschuldiging ontvangen had, onderwierp hij deze aan ernstige studie. Daar de beklaagden de akte slechts voor korte tijd ter inzage werd gegeven, schreef Dimitroff de belangrijkste gedeelten, die op hem persoonlijk en op zijn Bulgaarse vrienden betrekking hadden, over en voorzag ze van kanttekeningen. De aantekeningen zijn aanvankelijk in rustig handschrift, van bladzijde tot bladzijde wordt het schrift echter groter en toont duidelijk de stijgende ergernis, die den beklaagde bij het lezen van dit maakwerk bekroop. Ook in de kanttekeningen komt zijn woede tot uiting. De afschriften uit de akte van beschuldiging beslaan meer dan veertig bladzijden in een afzonderlijk schrift, ze zijn met inkt (met geboeide handen) geschreven. De potloodstrepen (in grijze tint) zijn later door Dimitroff tijdens het proces aangebracht, waar hij deze aantekeningen steeds bij zich had. De met potlood geschreven cijfers hebben betrekking op de bladzijde van het aantekenboek, de met inkt geschreven cijfers geven de bladzijde van de akte van beschuldiging aan. De vertaling van het facsimilé luidt aldus: 28 , dat D. vroeger, tezamen met den beschuldigde Van der Lubbe. herhaaldelijk in „Bayernhof" gezien is en zich bovendien enige tijd vóór de brand herhaaldelijk in het Rijksdaggebouw waaronder zelfs eenmaal In gezelschap van Torgler, heeft opgehouden, is ook hier de conclusie gerechtvaardigd, dat D., al was hij ook op de tijd van de brandstichting in de Rijksdag zelf niet op de plaats van de misdaad aanwezig ten minste aan de voorbereiding van de daad op enigerlei wijze medeplichtig is geweest —, zij het ook slechts in die vorm, dat hij door advies of psychische inwerking, de daad der andere betrokkenen bevorderd en 29 bldz. 184 hun wil tot de daad versterkt heeft. Sommige omstandigheden wijzen er ook op, dat D. slechts daarom naar Mün- chen gereisd is, om zich op deze wijze een alibi te verschaffen. In ieder geval heeft hij geen deugdelijke reden voor zijn reis kunnen opgeven. Wanneer hij in dit verband beweert, dat hij in München een Bulgaarsen dokter ontmoet heeft, die op de doorreis van Parijs naar Sofia was, dan lijkt dit weinig geloofwaardig, daar hij geweigerd heeft de naam van dezen dokter Gerechtvaardigd?! och, bandiet! Door lucht' golven misschien? toppunt van de objectiviteit van de aanklacht! ?! vooral ?! („Torgler heeft al in het voorjaar 1932 een plan gemaakt tot brandstichting in de Rijksdag!") „Taneff" met „Lubbe" voor de kamer van Torgler!) 5. Getuige Hellmer — Nazi-kellner in „Bayernhoff" („Dimitroff en Popoff met „Lubbe"!) 7. Misdadigers Kunhorn — Grothe — Kampfer Facsimilé bij blz. 96. Mededeling omtrent geweigerde brieven. Nederlands: Een schrijven van den Heer Jean Vincent en twee andere, ongetekende brieven kunnen U niet ter hand gesteld worden, daar zij de orde in de gevangenis in gevaar zouden kunnen brengen. Facsimilé bij blz. 112. Een Duitse anonieme briefkaart die toch doorkwam. Gedateerd 20.12.34. Volgens aantekening van Dimitroff aan de voorzijde van de kaart ontvangen 15.1.34. De Nederlandse vertaling van de briefkaart luidt: Dimitroff! De Bulgaarse arbeidersklasse kan trots op je zijn. Leve de wereldrevolutie! Facsimilé bij blz. 128. Blad uit de blocnotes van Dimitroff. In de gevangenis hield Dimitroff zich met velerlei studie bezig, o.a. bestudeerde hij ook de Engelse taal, waarvan de grondbeginselen hem reeds bekend waren. Als lectuur wist hij uit de gevangenisbibliotheek Shakespeare's „Hamlet" te krijgen. Op de reproductie vinden wij drie versregels, die hij daaruit heeft overgeschreven, benevens zijn eigen vertaling. De opmerking onder de vertaling toont ons, hoeveel waarde Dimitroff aan deze versregels hechtte. De vier woorden, die onderaan staan, zijn de vertaling van woor- den, die hem onbekend waren. De tekst is met potlood op een blaadje uit de blocnotes geschreven. Wij laten hier de transcriptie van dit facsimilé volgen: Hamlet. This above all: to thine ownself be-true. And it must follow, as the night the day, Tho canst not then be false to any man. „Vor allem: sei wahrhaft gegen dicht selbst. So unfehlbar die Nacht dem Tage folgt: Du wirst dan niemanden belügen können..." (Zu meinem Leitspruch genommen). keuchend Gtoü erzfalack Unstern Nederlands: Allereerst: wees waar jegens uzelf. Zo zeker als de nacht volgt op de dag: gij zult dan niemand bedriegen kunnen... (Tot mijn lijfspreuk gekozen). Facsimilé bij blz. 132. Bevel tot uitwijzing. Het document, waarin de drie Bulgaren werd meegedeeld, dat zij uitgewezen zouden worden, is in menig opzicht interessant. De datum ontbreekt; het bevel is op een gewoon vel officieel papier geschreven, zonder vermelding van het bureau, waarvan het is uitgegaan. Het stuk is blijkbaar in de allergrootste haast ondertekend, want de handtekening is volkomen onleesbaar; alles wijst er op, dat weliswaar te voren tot de uitwijzing besloten was, maar dat zij in grote overijling werd doorgevoerd. Hier volgt de vertaling van dit bevelschrift: De Duitse Ministerpresident Geheime Staatspolitie. Berlijn, den Februari 1934. Nadat U en Uw beide landgenoten uit het Pruisische staatsgebied en daarmede uit het Duitse Rijk zijn uitgewezen, wordt U, evenals Popoff en Taneff, volgens beschikking van den Pruisischen Ministerpresident uit de preventieve hechtenis ontslagen. Tot doorvoering van deze beschikking zult U met de beide anderen, onder begeleiding, nog heden per vliegtuig naar de grens van het Duitse Rijk worden gebracht. I. A. (Stempel) Aan den Heer Georgi Dimitroff. Facsimilé bij blz. 140. Legitimatiebewijs. Tegelijk met de mededeling betreffende de uitwijzing werd Dimitroff tegelijk dit legimitatiebewijs verstrekt. Het is geschreven op gewoon officieel papier, handtekening ontbreekt en bovendien komt er nog een schrijffout in voor („Radomir" in plaats van „zu Radomir"). Alles wijst er op. dat ook dit stuk in de grootste haast werd geschreven. De Nederlandse vertaling is aldus: LEGITIMATIEBEWIJS De houder van dit legitimatiebewijs is de SovjetRussische staatsonderdaan Georgi Dimitroff. 18.7.1882 Radomir geboren. Hij werd de 27.2.1934 uit de preventieve hechtenis ontslagen en is op dezelfde dag uit het Pruisische staatsgebied uitgewezen. Deze uitwijzing geldt voor het gehele gebied des Rijks. Berlijn, den 27sten Februari 1934. Bureau van de Geheime Staatspolitie. (stempel) INHOUDSOPGAVE EEN WOORD VOORAF DOOR ALFRED KURELLA VII DE BETEKENIS VAN HET LEIPZIGER PROCES 1 IN VOORARREST 7 VOOR HET RIJKSGERECHTSHOF .... 72 NA DE VRIJSPRAAK 145 IN MOSKOU 159 KRONIEK DER GEBEURTENISSEN .... 181 TOELICHTING BIJ DE FACSIMILE'S .... 183 EEN WOORD VOORAF Deze bundel bevat de belangrijkste documenten, die G. Dimitroff tijdens het voorarrest, gedurende het procet en in de tijd tussen de vrijspraak en de uitwijzing uil Duitsland, ter voorbereiding en doorvoering van zijn poli* tieke verdediging heeft geschreven en voorts uittreksels uil enige artikelen over het proces en interviews uit de tijd na zijn bevrijding. De meeste documenten zijn ingeleid door een verbindende tekst, die de omstandigheden, waaronder het document is ontstaan, nader toelicht. De bedoeling van deze teksten is, de bundel tot een gesloten geheel te maken. De hier voor het eerst gepubliceerde facsimile's (uittreksels van Dimitroff uit de aanklacht, met zijn kanttekeningen, uit zijn blocnotes, gevangenisdagboek e.a.) zijn geen illustraties bij de in deze bundel vervatte documenten, maar zij zijn een aanvulling; zij zullen er toe bijdragen het karakterbeeld van Dimitroff den lezer duidelijker voor ogen te stellen. ALFRED KURELLA Uit Dimitroffs gevangenisdagboek. (Aantekeningen van 30 April en 1 Mei 1933). De 9de Maart werd Dimitroff, tengevolge van denunciatie door den nationaal-socialistischen kellner Helmer, met B. Popoff en W. Taneff in Berlijn in het restaurant „Bayernhof" gearresteerd. Dezelfde dag werd hij door de in het Rijksdaggebouw vergaderde politionele commissie van onderzoek aan een eerste verhoor onderworpen, waarop van 12 tot 18 Maart verdere politieverhoren volgden. In deze tijd bevond Dimitroff zich in de gevangenis van het politiepresidium te Berlijn. Tijdens de verhoren weigerde hij principieel de hem voorgelegde processen-verbaal te ondertekenen. Wat hij over zijn arrestatie en over de tegen hem ingebrachte beschuldiging meende te moeten zeggen, vatte hij samen in een door hem eigenhandig in de Bulgaarse taal geschreven verklaring. Opmerkelijk in deze verklaring is allereerst de politieke karakterisering van de brandstichting in het Rijksdaggebouw, die In het verloop van het proces volkomen juist is gebleken. 1 SCHRIFTELIJKE VERKLARING AAN DE POLITIONELE COMMISSIE VAN ONDERZOEK In verband met mijn arrestatie verklaar ik het volgende: Ik, Georgi Dimitroff, oud-lid van het Bulgaarse parle- ment, vroeger secretaris van het Vakverenigingsverbond van Bulgarije en lid van het Centrale Comité der Communistische Partij van Bulgarije sinds 1910, ben sedert October 1923 politiek emigrant en werd in Bulgarije tijdens mijn afwezigheid, in verband met de gebeurtenissen van September 1923, ter dood veroordeeld. Mijn politieke tegenstanders bedreigden mij ook in het buitenland met de dood, zodat ik in Europa niet onder mijn ware naam kon leven en gedwongen was een andere naam aan te nemen. Zo kwam het, dat ik onder de naam dr. Rudolf Hediger werd gearresteerd. Toen in het voorjaar 1932 in Bulgarije opnieuw het vraagstuk van amnestie voor hen, die nog tengevolge van de gebeurtenissen van 1923 veroordeeld waren, actueel werd en in verband daarmee een politieke strijd ontbrandde, besloot ik de Sovjetunie, waar ik mij destijds bevond, te verlaten en naar Europa terug te keren om direct vanuit het buitenland aan een campagne voor volledige politieke amnestie mee te werken. Einde Juni 1932 kwam ik te Berlijn aan en ondernam van hier uit een reis naar Weenen, Praag, Amsterdam, Parijs en Brussel, waar ik vooraanstaande personen, diverse redacties van kranten en tijdschriften, verenigingen van culturele, wetenschappelijke aard, enz. zocht te bewegen, de eis van amnestie moreel en politiek te ondersteunen. Voor dit doel vervaardigde ik over deze kwestie voorlichtend materiaal, publiceerde brieven aan vooraanstaande persoonlijkheden, aan redacties en organisaties en schreef een reeks artikelen over de economische en politieke toestand van Bulgarije, over de binnen- en buitenlandse politiek van dit land, enz. voor de buitenlandse pers. alsook voor de „Internationale Presse- korrespondenz", die in Parijs in de Franse, in Londen in de Engelse en in Berlijn in de Duitse taal verschijnt. Voor dit doel volgde ik de Bulgaarse pers en literatuur en ile berichten over Bulgarije in de buitenlandse pers, verzamelde statistisch en ander materiaal in de Pruisische bibliotheek en andere instituten, hetgeen uit de in mijn woning gevonden Bulgaarse en andere kranten, tijdschriften, boeken, krantenknipsels en verdere drukwerken blijkt. De kosten van mijn levensonderhoud en de uitgaven voor mijn réizen betaalde ik met het honorarium voor mijn artikelen en voor vertalingen uit het Duits en het Russisch. Het bij de arrestatie op mij gevonden bedrag van driehonderd mark en tien dollar zijn het hele vermogen, dat ik in de tien jaren emigratie heb verworven. Tijdens mijn verblijf in Duitsland heb ik mij in de interne Duitse aangelegenheden niet gemengd. De op mij gevonden documenten: oproep van de Communistische Internationale over het eenheidsfront en de oproep tot bijwonen van een internationaal antifascistisch congres hadoen voor mij betekenis van informatieve aard. Van de brand in de Rijksdag nam ik 's morgens de 28ste Februari kennis uit de kranten in de trein München— Berlijn, evenals alle andere reizigers in deze trein. De naam en de fotografie van den „brandstichter" zag ik voor het eerst, toen zij in de Duitse kranten werden gepubliceerd. Hem zelf heb ik nimmer in mijn leven gezien of gesproken. Als communist, als lid der Communistische Internationale ben ik principieel tegen de individuele terreur, tegen elke zo onzinnige brandstichting, daar zulke daden onverenigbaar zijn met de communistische principes en methodes van massa-actie en omdat zulke daden de vrijheidsbewe- Verder heb ik cr reeds op gewezen, dat ik de aan mij gerichte correspondentie vaak met grote vertraging ontvang. Gisteren heb ik b.v. een brief van de 19e April, dus eerst na zes dagen, ontvangen. Ik begrijp heel goed, dat met de contröle enige tijd verloren gaat, maar een vertraging van bijna een week laat zich toch niet op deze grond verklaren, nog veel minder rechtvaardigen. Ik verzoek U maatregelen te nemen, opdat mijn correspondentie zoveel mogelijk regelmatig kan worden gevoerd. Tenslotte herinner ik U er aan, dat mijn handen nog steeds dag en nacht geboeid zijn. Geboeid moet ik lezen en schrijven, zitten en slapen. Is het U niet voldoende, dat ik al haast een maand deze morele en physieke kwelling verdraag? Wordt het niet tijd, deze barbaarse maatregel op te heffen? Hoogachtend, G. Dimitroff. 5 4 Mei 1933. Den Heer Rechter van Instructie! Voor Uw mededeling, dat U het bij mij in beslag genomen geld niet wenst vrij te geven, behoef ik U natuurlijk niet te danken. En toch hebt U mij daarmee van een illusie bevrijd. Ik had een ogenblik aangenomen, dat ik tenminste in dit opzicht, als politiek gevangene, die op aanklacht van brandstichting in het Rijksdaggebouw onschuldig ia. op- gesloten en alleen wegens de venrolling van zijn communistische plicht lijdt, niet slechter dan een rover of een moordenaar behandeld zou worden en dat ik er op zou kunnen rekenen, dat men mij enige marken van mijn geld ter beschikking zou stellen voor kranten, porti en voor een Duits leerboek. Nu zie ik in, dat dit een illusie was. Ik mag geen pfennig hebben van mijn eigen geld. Ik mag geen bezoek ontvangen en bovendien moet ik dag en nacht geboeid zijn. Voor zover mij bekend is, worden zelfs gevangenen, die van moord beschuldigd zijn, niet op deze wijze behandeld. Dat heb ik aan U te danken! Ja, zo is het goed en consequent. Ik ben in de handen van mijn klassevijand, die ook de justitie gebruikt om het communisme uit te roeien, d.w.z. om de overtuigde, consequente en onbuigzame dragers der communistische idee te vernietigen. Hoogachtend, G. Dimitroff. Bij de eerste gelegenheid schreef Dimitroff aan zijn familie In Bulgarije. Daar leefde zijn moeder Paraskewa met haar gehuwde oudste dochter Magdalena Baramoff, haar schoonzoon en kleinkinderen. De correspondentie met de familie In Bulgarije was de enige, die Dimitroff vrij regelmatig werd toegestaan. Hij maakte tevens van deze gelegenheid gebruik om door aanwijzingen en toespelingen op mogelijke maatregelen, zijnerzijds de pogingen te ondersteunen, die voor zijn bevrijding ondernomen werden. Door deze brieven komt ons in het bizonder ook de figuur van Dimitroffs moeder duidelijk voor ogen te staan. Deze buitengewone vrouw, die reeds drie zonen In de strijd voor de revolutie verloren had, droeg het ongeluk, dat haar laatsten zoon had getroffen — ze had hem sedert tien jaar niet meer gezien! — met grote gelatenheid en sprak hem op haar wijze moed in. De jongste zuster van Dimitroff, Lena, leefde sedert enige tijd in Moskou. Daar woonde ook Dimitroffs eerste vrouw en strijdgenote Ljubow Iwoschewitsch. Deze dichterlijk uiterst begaafde Joegoslavische revolutionnaire was juist In de tijd van de arrestatie van haar man door een ongeneeslijke ziekte aangegrepen; zij stierf tijdens de voorlopige hechtenis van Dimitroff. Alle brieven aan de familieleden zijn in de Duitse taal geschreven om de gevangenisautoriteiten het censureren te vergemakkelijken. 6 Mevrouw Paraskewa Dimitroff Magdalena Baramoff Samokoff/Bulgarije. Berlijn-Moabit, 10 Mei 1935. Lieve Moeder en Zuster. Jullie brieven heb ik eerst de 5de Mei ontvangen. Het geld helaas nog niet. Vooral verheugde mij de brief van onze onvergetelijke Mama. Dat zij ondanks alles zo dapper, moedig en hoopvol is, is voor mij een grote morele verlichting en een belangrijke steun. Ik ben altijd trots geweest op onze moeder om haar edel karakter, haar standvastigheid en haar opofferende liefde en ik ben het nu meer dan ooit. Ik wens haar nog voor lange jaren een zeer goede gezondheid en levenskracht, hetzelfde vertrouwen, dezelfde dapperheid, die zij altijd heeft gehad. Ik ben ook zeker, dat wij elkaar zullen weerzien en dat wij gelukkig zullen zijn. Over mijn toestand kunnen jullie je misschien door mijn advocaat, den heer Werner Wille, van tijd tot tijd laten inlichten. Hij weet beter dan ik zelf. wat er om mij heen geschiedt. Het is wel noodzakelijk, hem onmiddellijk een bedrag, voorlopig minstens 50 mark, als voorschot op zijn honorarium te zenden. Ik kon hem tot nu toe helaas geen geld geven. ( Het spreekt van zelf. dat ik - ..net als apostel Paulus . zoals Mama schrijft - met de nodige moed. met geduld politiek in Duitsland, die vastgelegd is in de voor alle communistische partijleden verplichtende besluiten, sluiten iedere terroristische actie en ieder avontuurlijk oproerplan van communistische zijde geheel uit. Dergelijke plannen worden door de Communistische Internationale en de K.P.D. nadrukkelijk en beslist als ontoelaatbaar, onzinnig en schadelijk voor het communisme en het proletariaat, veroordeeld. De bewering, dat iemand mij met den brandstichter van de Rijksdag heeft gezien, kan slechts op een dwaling berusten, zoals dit het geval geweest is bij een vrouwelijke getuige. Zoals bekend is, heeft deze bij het politieverhoor uitdrukkelijk verklaard, dat zij mij met Van der Lubbe op de 26ste Februari om drie uur 's middags in een lokaliteit in de Düsseldorferstrasze had gezien. Nadat echter is komen vast te staan, dat ik op die tijd helemaal niet in Berlijn geweest ben, is deze getuige met haar rotsvaste bewering van het toneel van het onderzoek verdwenen. Het is begrijpelijk, dat ik geen nadere inlichtingen over mijn relaties tot de Bulgaarse politieke emigranten in het buitenland en tot mijn vrienden in Bulgarije kan geven, omdat zij wegens hun politieke werkzaamheid vervolgd worden. Om deze reden kan ik ook de naam van mijn Bulgaarsen vriend niet noemen, met wien ik op de 26ste en 27ste Februari 1933 een bespreking te München heb gehad — welke bespreking reeds in December 1932 te Parijs tussen ons was afgesproken. Mijn schuld tegenover de Duitse wetten tijdens mijn hele verblijf in Duitsland bestaat enkel en alleen hierin, dat ik als Bulgaars politiek emigrant onder een andere naam, met een valse pas en zonder mij bij de politie aan te melden, heb geleefd. Ik kon en mocht echter niet anders leven. In verband met alle verhoren door de politie en de gerechtelijke commissie van onderzoek moet ik nadrukkeÜjk verklaren, dat ik voor de juistheid van mijn opgaven en mededelingen, die in mijn eigen schriftelijke verklaringen van 20 Maart en 30 Mei 1933 vervat zijn, de volle verantwoordelijkheid draag. Voor de processen-verbaal der verhoren wijs ik echter iedere verantwoordelijkheid af. G. Dimitroff. Dimitroffs uittreksel uit de akte van beschuldiging (met kanttekeningen). Op de 31ste Juli kreeg Dimitroff de mededeling, dat de advocaat dr. Teichert was aangewezen als officiële verdediger der Bulgaarse beklaagden. Zonder afstand te doen van zijn vroegere eis, dat de door hem genoemde advocaten als verdedigers zouden worden toegelaten, probeerde Dimitroff bij de voorbereiding van zijn verdediging zoveel mogelijk gebruik te maken van den officiëlen verdediger. De correspondentie met dezen officiëlen verdediger was een voortdurende strijd tegen de pogingen van dr. Teichert om Dimitroff, in plaats van hem te helpen, zoveel mogelijk bij de voorbereiding van zijn politieke verdediging te hinderen. In zijn eerste brief van 27 Juli had dr. Teichert geschreven: „Ik raad U aan, na te gaan, of en welke tegenargumenten U nog aan te voeren hebt en mij deze te laten weten..." 10 1 Augustus 1933. Aan den Heer Dr. Paul Teichert. Advocaat, Leipzig. Zeer geachte Heer! Uw brief van 27 Juli heb ik heden ontvangen en van de mededeling, dat U mij door het Rijksgerechtshof als verdediger bent toegevoegd, heb ik kennis genomen. Ik deel U mede. dat ik de 20ste Juli den Bulgaarsen advocaat, den Heer Stephan Detscheff (thans te Parijs. Palace Hotel) mijn verdediging heb opgedragen, verder, dat mijn zuster namens mij de Franse advocaten, de heren Giafferi. Campinchi en Torres heeft verzocht als mi,n verdedigers op te treden. Deze zullen zich waarschijnlijk met U in verbinding stellen. Wat mijn zaak betreft, kan ik U zeggen, dat ik ten zeerste verbaasd ben in verband met de brandstichting in de Rijksdag door het Rijksgerechtshof te worden aangeklaagd. Volgens de stand van zaken moest het vooronderzoek onvoorwaardelijk tot het resultaat leiden, dat ik absoluut niets met deze krankzinnige en provocatorische misdaad te doen heb gehad. Het schijnt echter, dat wi, de drie Bulgaarse politieke emigranten, de plaatsen zullen moeten innemen van de werkelijke daders, * vinden zijn. In de politieke processen komt immers het best tot uitdrukking, dat de justitie als een instrument der politiek wordt gebruikt. In mijn schriftelijke verklaringen van de 20ste Maart en de 30ste Mei. die ik den rechter van instructie yan het Rijksgerechtshof, den heer dr. Vogt. heb verst rekt heb ik al het essentiële, wat betreft mijn verhouding tot de zaak meegedeeld. Ik verzoek U, U van de inhoud dezer stukken nader op de hoogte te stellen. Ik ben zeer benieuwd te vernemen, hoe het Openbaar Ministerie een aanklacht wegens hoogverraad op grond van de brandstichting in de Rijksdag tegen mij zal trachten te motiveren, terwijl ik toch inderdaad in geen enkel opzicht daarmee in enig verband heb gestaan. Tegenargumenten kunnen eerst dan geformuleerd wor- den, als ik de tekst van de akte van beschuldiging, die. wanneer ik werkelijk wegens brandstichting in de Rijksdag wordt aangeklaagd, een meesterwerk van de Duitse justitie moet zijn, in handen zal hebben. Hoogachtend. G. Dimitroff. Op de 3de Augustus had men Dimitroff de akte van beschuldiging ter hand gesteld. Hij begon onmiddellijk deze akte grondig te bestuderen, schreef allereerst de punten over, die op de Bulgaarse beklaagden betrekking hadden en voorzag ze van commentaar. Uit het handschrift van deze met geboeide handen geschreven aantekeningen (twee bladzijden van deze aantekeningen zijn in afbeelding Nr. IV in facsimilé weergegeven) en uit de kanttekeningen ziet men, welk een verontwaardiging dit geschrift bij Dimitroff wekte. Tegen een van de beweringen in de akte van beschuldiging, welke er blijkbaar op berekend was hem persoonlijk te discrediteren, protesteert hij onmiddellijk in de volgende brief aan dr. Teichert. In de loep van het proces is gebleken, dat de hier vermelde verlovingsaankondiging buiten zijn medeweten door een kennis in Berlijn, mevrouw Kr., was opgesteld, die zich, zoals zij voor het gerecht verklaarde, door deze kaart tegen de praatjes van kennissen en buren wilde beschermen. De rechter van instructie beschikte reeds lange tijd over dit document, had het echter Dimitroff in het vooronderzoek opzettelijk niet voorgelegd. Evenzo had men opzettelijk nagelaten, Dimitroff met mevrouw Kr. te confronteren. Deze maatregelen, die eigenlijk vanzelfsprekend genomen hadden moeten worden, zouden de aard van dit „bewijsstuk" onmiddellijk aan het licht hebben gebracht en de aanklagers daarmee van een vermeende troef beroofd hebben. 11 4 Augustus 1933. Den Heer Dr. Paul Teichert, Advocaat, Leipzig. Zeer geachte dr. Teichert! Gisteren heb ik de akte van beschuldiging ontvangen. Voor de formulering van de nodige argumenten ter staving van mijn onschuld zou het het beste zijn, dat wij elkaar persoonlijk konden spreken. Ik wilde daarom graag zo spoedig mogelijk een onderhoud met U hebben. Wat de beschuldigingen betreft, kan men rustig zeggen, dat met vermoedens, combinaties en interpretaties, zoals ze b.v. tegen mij naar voren worden gebracht, iedere communist als hoogverrader en aanstichter van de Rijksdagbrand beschuldigd zou kunnen worden. Het toppunt van de akte van beschuldiging tegen mij is wel de grove onwaarheid op bladzijde 23, waar de volgende ongehoorde bewering staat: „Ofschoon Dimitroff gehuwd is, heeft hij zich onder de naam dr. Schaafsma-Schmidt met de gescheiden vrouw Annie Krüger verloofd en ook verlovingskaarten laten drukken. Zulk een kaart bevindt zich in deel B. II, blad 132a van de akten." Ik verklaar categorisch, dat de genoemde verlovingsaankondiging een laaghartige falsificatie moet zijn. daar ik mij onder geen enkele naam verloofd heb en nimmer een verlovingsaankondiging heb laten drukken. Men vraagt zich vergeefs af, wanneer en tot welk doel een dergelijke falsificatie is gefabriceerd, als men niet wil aannemen, dat hier de bedoeling voorzit, den betreffenden beklaagde op deze ongehoorde wijze moreel te discrediteren. Ik wilde U verzoeken, de genoemde „verlovingsaankondiging" in de akten nauwkeurig te bekijken en vast te stellen van waar en van wie dit „bewijsdocument" afkomstig is. Het geval is niet zonder betekenis, ook met het oog op de karakteristiek van de bewijsmethode der akte van beschuldiging in het algemeen. Het spreekt vanzelf, dat, wanneer deze bewering, die als een beschuldiging van mijn persoon te beschouwen is in de pers wordt opgenomen. U als mijn verdediger ook mijn uitdrukkelijke tegenspraak zult publiceren en het feit. dat ik deze „kaart"(?) als een falsificatie bestempel. In afwachting van Uw spoedig bezoek of van Uw schriftelijk advies teken ik. Hoogachtend, G. Dimitroff. Op de 7de Augustus ontving Dimitroff een brief van dr. Teichert, gedateerd 3 Augustus. In deze brief wees dr. Teichert er op, dat op de misdaad, waarvan Dimitroff beschuldigd werd, de doodstraf stond en adviseerde hij hem opnieuw zijn tegenargumenten te formuleren. Hij moest vooral getuigen noemen, die konden aantonen, dat hij in de dagen voor de brand in de Rijksdag niet in het Rijksdag gebouw geweest was. Uit het antwoord van Dimitroff zien wij, hoe deze onmiddellijk de politieke kant van de zaak bij zijn verdediging naar voren tracht te brengen en hoe hij van dr. Teichert verlangt, dat deze het materiaal voor deze wijze van verdediging bijeenbrengt. Al deze voorstellen werden door dr. Teichert als „ondoelmatig" afgewezen. 12 G. Dimitroff Gev. B - Nr. 8085 Berlijn N.W. 40, 8 Augustus 1933. Den Heer Dr. Paul Teichert, Advocaat, Leipzig. Zeer geachte dr. Teichert! Ik heb gisteren Uw brief van 3 Augustus j.1. ontvangen. Zoals ik U reeds (op de 4de Augustus) heb geschreven, is mij ook de akte van beschuldiging ter hand gesteld. Wat betreft de tegenargumenten deel ik U het volgende mede: Sedert het jaar 1921 ben ik nooit in het Rijksdaggebouw geweest. Torgler heb ik nooit (ook tot heden niet) persoonlet gezien. Men heeft mij zelfs tijdens het hele verhoor niet met hem geconfronteerd. Hoe zou ik echter getuigen kunnen noemen, die bevestigen kunnen, dat ik inderdaad niet in het Rijksdaggebouw ben geweest. Het is vrijwel onmogelijk met getuigen te bewijzen, dat iets niet gebeurd is. Ik kan slechts bewijzen, dat ik ongeveer de tien laatste dagen voor mijn vertrek naar München (op de 25ste Februari) ziek ben geweest, dagelijks tot 12 of 1 uur 's middags thuis ben gebleven (bij Mansfeld, Klingsorstrasze 96) en 's avonds tegen 8-9-10 uur terug ben gekomen. Op de Zondagen was ik in die tijd haast de hele dag thuis, 's Middags was ik gewoonlijk op mijn werkkamer (bij Koch. Zahringerkorso 7) vanwaar ik *s avonds naar huis reed. In die tijd had ik ook vreselijke kiespijn en ben op raad van den heer Mansfeld drie maal naar een met hem bevrienden tandarts, dr. Sonnenfetd (of Sonnenbach?) Retinstrasze 20 (of 21) gegaan en heb mij twee kiezen laten trekken. Wat betreft mijn samenkomsten in „Bayernhof" kan de heer Jacobus Rossner, Oostenrijks schrijver (woonachtig te Berlijn-Wittenau - het adres weet ik niet precies) bevestigen, dat hij tot Kerstmis vaak met mij in „Bayernhof" geweest en dat in onze kring Van der Lubbe nimmer is geweest, dien ik ook nimmer (ook tot heden niet) persoonlijk heb gezien. Dimitroff met zijn moeder en zijn neefje. Terecht nam Dimitroff aan, dat dr. Teichert met de door hem gekozen vorm van politieke verdediging niet accoord zou gaan, ja zelfs zou trachten, daaraan te ontkomen en eventueel stappen zou doen, die Dimitroff als communist voor ontoelaatbaar hield. Om dit te voorkomen, schreef hij opnieuw aan dr. Teichert. Intussen had het Rijksgerechtshof Dimitroff meegedeeld, dat de door hem genoemde Bulgaarse advocaat Detscheff officieel met dr. Teichert in relatie kon treden en door diens bemiddeling met de wensen van Dimitroff op de hoogte kon worden gesteld. 14 12 Augustus 1933. Den Heer Dr. Paal Teichert Advocaat, Leipzig. Zeer geachte dr. Teichert! Ik heb U 8 en 10 Augustus j.1. geschreven en U een reeks van tegenargumenten en berichten over mijn strafzaak doen toekomen. Hopelijk heeft U intussen mijn brieven ontvangen en zult U tijdig de nodige maatregelen kunnen treffen. kwcld hebben en die mij heden tengevolge van een besluit van het Rijksgerechtshof zijn afgenomen, overigens menselijk. Het zal mij zeer aangenaam zijn van U enige regelen te ontvangen en ook iets over Uw gezondheid en Uw werk te vernemen. Vele groeten voor onzen vriend Barbusse! Met hartelijke groet, Uw G. Dimitroff. Nadat, ondanks de toezegging van het gerechtshof, dr. Teichert geweigerd had den advocaat Detscheff inzage te geven in de stukken, protesteerde Dimitroff zowel bij de Strafsenaat als bij dr. Teichert krachtig tegen deze schending van het besluit van het gerechtshof. Dr. Teichert probeerde zich in een brief van de 2de September te verdedigen en verklaarde, dat naar zijn mening het overleggen der door Dimitroff voorgestelde politieke documenten de verdediging eerder zou schaden dan bevorderen. Hij voegde er aan toe: „Natuurlijk kan ik mij door U geen voorschriften laten geven hoe ik de verdediging moet voeren... Bij Uw verdediging moet U ervan uitgaan, dat het hier niet gaat om de verdediging der Communistische Partij, maar om de verdediging van Uw persoon." 19 6 September 1933. Den Heer Dr. Paal Teichert, Advocaat, Leipzig. Zeer geachte dr. Teichert! Uw brief van 2 September heb ik in dank ontvangen en het verheugt mij zeer. dat U een strijdersnatuur bezit. a j. gfi/w., XII ». «/*3. XII Tgb. 416/33. B a^ a h 1 u B. Bur Antraa dti Xit0<.r 4BS3. q*x. Bungvr, Co«ntf»r&, Ruaehf Autige/vrt igt. WinUturtoJcatatmn, oi, Urkunatbeamtur aar CaaahSftaéttiia An den Schriftsteller Herm Georgi Dimitroff, ' ;:.Zt. tn der Ce fan gsnenans tal t I in Uniersuchungahaft. <9 Afwijzing van het verzoek, Bulgaarse kranten te mogen lezen. gaarse gebeurtenissen zal ergeren. Misschien zijn ze van mening, dat de ergernis over de Duitse gebeurtenissen voor mij rijkelijk voldoende is... Het heeft daarom geen zin verder kranten te sturen. Ik wens U, lieve Mama en allen thuis alles goeds en vooral een zeer goede gezondheid. Wat mijn gezondheid betreft, die is bevredigend. Het gaat mij nu belangrijk veel beter, nadat sinds de 31ste Augustus tengevolge van een besluit van het Rijksgerechtshof eindelijk de handboeien zijn weggenomen, waaronder ik vijf maanden lang dag en nacht te lijden heb gehad. De heer Detscheff heeft mij gezegd, dat Lena, omdat Lubtscho tot gevangenisstraf veroordeeld is, naar Varna is vertrokken. Vele hartelijke groeten voor U én voor den dapperen Lubtscho. Ik hoef mij over hem niet te schamen. Integendeel! En ook Lina als zijn moeder kan trots op hem zijn. Met beste groeten en met een kus. Je zoon, Georgi. P.S. 13 September. Zo even kreeg ik de brief van Lina en U van 5 September. Hartelijk dank! Lina heeft gelijk wanneer ze schrijft: „Moeder is werkelijk een heldin." Een andere in onze familie was het zeker ook, onze onvergetelijke Ljuba. Wij mogen allen aan U en aan Ljuba een voorbeeld nemen. Nog eens vele, vele kussen. Uw Georgi. en als lid van de Executieve der Komintern een verantwoordelijk en leidend communist ben. Ik ben gaarne bereid voor alle besluiten, documenten en handelingen van mijn Bulgaarse partij en van de Communistische Internationale de volle verantwoordelijkheid te dragen. Maar juist daarom ben ik geen terroristische avonturier, geen putschist en geen brandstichter. Het is verder volkomen juist, dat ik voor de proletarische revolutie en voor de dictatuur van het proletariaat ben. Ik ben vast overtuigd, dat dat de enige uitweg en de redding uit de economische crisis en de oorlogscatastrophe van het kapitalisme is. De strijd voor de dictatuur van het proletariaat en voor de overwinning van het communisme is ongetwijfeld de inhoud van heel mijn leven. Ik zou nog twintig jaren voor het communisme willen leven en dan rustig sterven. Maar juist daarom ben ik een besliste tegenstander van de methode der individuele terreur en van het putschisme. En dat niet op grond van sentimentele of humanitaire overwegingen. In overeenstemming met onze Leninistische leer en met de besluiten en de discipline van de Communistische Internationale, die voor mij en voor ieder werkelijk communist de hoogste wet zijn, ben ik tegen de individuele terreur en tegen putschistische drijverijen op grond van de revolutionnaire doelmatigheid, in het belang van de proletarische revolutie en van het communisme zelf. Ik ben werkelijk een geestdriftig aanhanger en bewonderaar van de Communistische Partij van Sovjet-Rusland, omdat deze partij het grootste land der wereld — een zesde deel van heel de aarde—regeert en met onzen groten leider Stalin aan het hoofd zo heldhaftig en succesvol het socialisme opbouwt. — Maar ik ben nimmer een afgezant van de Communistische Partij van Sovjet-Rusland in Duitsland geweest — zoals de akte van beschuldiging het wil voorstellen. Mijn enige daad in strijd met de wet in Duitsland bestaat hierin, dat ik onaangemeld en onder valse naam heb geleefd. Ik kon echter helaas niet anders leven. Met de brandstichting in de Rijksdag heb ik absoluut niets, noch direct, noch indirect, te doen gehad. Den brandstichter van de Rijksdag, Van der Lubbe, zie ik hier in deze zaal voor het eerst. Toen ik de 28ste Februari s morgens vroeg in de trein van München naar Berlijn in de kranten over de brand in de Rijksdag las, was mijn mening onmiddellijk, dat de aanstichters van deze daad of laaghartige provocateurs of geestelijk en politiek krankzinnige lieden moesten zijn, dat zij in ieder geval tegenover het Duitse proletariaat en tegenover het communisme misdadig hebben gehandeld. Thans ben ik meer geneigd aan te nemen, dat de brandstichting in de Rijksdag, deze anticommunistische onderneming, door een bondgenootschap van provocatie en krankzinnigheid moet zijn ontstaan. Er is nauwelijks een zwaarder aanval op mijn revolutionnaire, politieke en persoonlijke eer mogelijk, dan de verdenking en de beschuldiging, dat ik bij deze misdaad De heksenkeuken der getuigen k charge. schets van Dimitroff, voorstellende de fabricage der getuigenverklaringen door de geheime leiding van het proces. tegenover het volk en tegenover het communisme betrokken zou zijn. Mijn troost was en is thans, dat mijn Bulgaarse strijdmakkers, de klassegenoten in het buitenland, de revolutionnaire proleten in Duitsland en allen, die mij enigszins kennen, geen ogenblik aan mijn onschuld konden twijfelen! Ik kan gerust zeggen, dat ik met de brandstichting in de Rijksdag even veel te doen gehad heb als b.v. iedere buitenlandse correspondent in deze zaal of de heren rechters zelf. Daarbij wilde ik met de grootste nadruk onderstrepen, dat ik in geen enkel opzicht en niet in de verste verte met deze misdaad iets te doen heb gehad. Tijdens het vooronderzoek heb ik twee schriftelijke verklaringen — op de 20ste Maart en op de 30ste Mei — gegeven, waarin vrijwel alles wat voor mijn verdediging van belang is, reeds is gezegd. De processen-verbaal van het verhoor echter heb ik niet ondertekend, omdat zij onvolledig en tendentieus waren. Het hele vooronderzoek tegen mij werd gevoerd met de vooropgezette en uitdrukkelijke bedoeling, tot iedere prijs, niettegenstaande de feiten daartegen spraken, de bewijzen te fabriceren, dat ik de brandstichter van de Rijksdag ben, nadat dit maandenlange vooronderzoek niet in staat was, — zoals mij thans duidelijk is — de werkelijke daders te vinden. Dimitroff klaagt aan 6 Om de uitwerking van het optreden van Dimitroff, die ook in Duitsland zelf zeer groot was, te verzwakken, begon de nationaal-socialistische en gelijkgeschakelde Duitse pers op de 24ste September een scheid-campagne tegen den beklaagde, waarbij de ene leugen op de andere gestapeld werd. Dimitroff, die tijdens het proces de „Völkische Beobachter" en de „Leipziger Neuesten Nachrichten" oplettend volgde, besloot in een openlijke verklaring tegen deze campagne op te treden. Hij wendde zich tot de IVde Strafsenaat met het volgende voorstel, dat op de 3de October werd afgewezen met de klassieke motivering: „De publicatie van een verklaring van een beklaagde in de pers over het onderwerp der verhandelingen tijdens de duur van het proces is niet geoorloofd." 23 Leipzig, 30 September 1933. Zeer geachte Heer President! In verband met de berichtgeving over het proces van de Rijksdagbrand, waarin helaas veel onwaars over mijn persoon en over mijn verhoor op de 23ste September is gezegd, verzoek ik U bijgaande verklaring in de „Leipziger Neuesten Nachrichten" te mogen publiceren en aan de andere verslaggevers bij het proces van de Rijksdagbrand bekend te mogen maken. Ik heb deze verklaring aan den officiëlen verdediger, dr. Teichert gezonden met het verzoek, voor de publicatie zorg te dragen. Hoogachtend, G. Dimitroff. (1 bijlage) Leipzig, 30 September 1933. BIJLAGE: Aan de Redactie van de .Jjeipziget Neuesten Nachrichten'. Leipzig. Petersteinweg 19. In de „Leipziger Neuesten Nachrichten", die mij vergund was te lezen, zijn in de verslagen over het proces van de brandstichting in de Rijksdag over mijn persoon, alsook over mijn verhoor op de 23ste September, helaas vele onjuistheden meegedeeld. Daar ik als gevangene niet in staat ben alles en tijdig te rectificeren, verzoek ik de redactie, de volgende korte verklaring te willen publiceren: 1) De akte van beschuldiging bevat o.a. de bewering van mijn zogenaamde verloving, op grond van een verlovingskaart bij de akten, welke kaart - zoals de rechter van instructie, de heer dr. Vogt. zelf in de zitting van de 28ste September heeft meegedeeld — tijdens het vooronderzoek niet onderzocht en mij niet getoond is. In dit verband heeft dr. Vogt ook toespelingen gemaakt op mijn zogenaamde „grote vrouwelijke kennissenkring", die op een voor mij discrediterende wijze kunnen worden uitgelegd. Ofschoon ik buiten mijn partij en de Communistische Internationale tegenover niemand, ook niet tegenover het Rijksgerechtshof, rekenschap schuldig ben over mijn privéleven, stel ik . toch voor, opdat mijn politieke verdediging niet door persoonlijke verdachtmakingen zal worden geschaad, dat voor het onderzoek van deze kwestie een commissie van Duitse en buitenlandse juristen en journalisten zal worden ingesteld. Deze commissie moet op grond van de akte van beschuldiging en van alle aanwezige akten een grondig onderzoek instellen naar mijn privé-leven in Duitsland, met inbegrip van het sprookje van mijn verloving en de resultaten van dit onderzoek in een communiqué publiceren. 2) Ik herhaal de door mij voor het Rijksgerechtshof reeds afgelegde verklaring, dat alle straffen, waartoe ik vroeger in Bulgarije ben veroordeeld, van zuiver politieke aard zijn, dat de vonnissen gedurende een uitzonderingstoestand in Bulgarije en tijdens mijn afwezigheid zijn uitgesproken en dat deze vonnissen direct en indirect verband houden met de massale opstand in September 1923. In deze kwestie verklaar ik mij voor het Rijksgerechtshof en voor de Bulgaarse regering bereid, na beëindiging van het Rijksdagbrandproces naar Bulgarije terug te keren (of daarheen te worden gebracht) om voor het Bulgaarse gerecht en voor het Bulgaarse volk over mijn ganse politieke werkzaamheid in Bulgarije tot September 1923, alsook over mijn werkzaamheid in het buitenland van 1923 tot 9 Maart Op de 11de October werd Dimitroff voor de tweede maal van de zitting uitgesloten en wel omdat hij, nadat hem het woord ontnomen was, nog de opmerking had geplaatst: „Ik ben hier niet alleen de beklaagde Dimitroff, maar ook de verdediger van den beklaagde Dimitroff." De brief, die Dimitroff in aansluiting hierop aan den president schreef, getuigt van zijn zelfbewustheid en van de sterke positie, die hij reeds had veroverd. De brief is ook daarom interessant, omdat hier voor het eerst melding wordt gemaakt van de later zo beroemd geworden verwijzing naar den in het duister gebleven „Mephisto" van de brandstichting in de Rijksdag. Zijn dreigement, dat hij eventueel de behandeling niet meer zou bijwonen, had tot resultaat, dat hij een tijdlang niet meer werd uitgesloten. 25 Berlijn. 12 October 1933. Aan den President van het Rijksgerechtshof, IVde Strafsenaat. Zeer geachte Heer President! Nadat het Rijksgerechtshof alle acht door mij voorgestelde verdedigers heeft afgewezen, bleef mij niets anders over, dan mij alleen -* naar eigen bekwaamheid en volgens eigen opvattingen — te verdedigen. Ik ben daarom gedwongen in dubbele kwaliteit voor het gerechtshof op te treden: ten eerste als de beklaagde Dimitroff en ten tweede als de verdediger van den beklaagde Dimitroff. Ik geef toe. dat ik zowel als beklaagde, alsook als zelfverdediger onaangenaam en lastig voor mijn aanklagers en voor hun lastgevers ben. Ik kan er niets aan doen. Nadat de autoriteiten zo onvoorzichtig waren, mij als vervanger van de brandstichters op de beklaagdenbank van het Rijksgerechtshof te zetten, moeten zij als gevolg van hun onvoorzichtigheid het onaangename op de koop toe nemen. Zij hebben het soepje gekookt en moeten het nu ook maar eten. Of het hun smaakt of niet, dat is mijn zaak niet en interesseert me niet in het minst. Ik sta voor het Rijksgerechtshof, naar ik meen, als politiek beklaagde en niet als een soldaat in de kazerne of als een krijgsgevangene in een concentratiekamp. Ik ben er vast van overtuigd, dat Van der Lubbe in dit proces eigenlijk slechts de Faust is van de Rijksdagbrand, achter hem stond ongetwijfeld de Rijksdagbrand-Mephisto. De droevige „Faust" staat nu voor de balie, maar de „Mephisto" is verdwenen. Als toevallige en onschuldige beklaagde en nog meer als communist en lid van de Communistische Internationale heb ik er het allergrootste belang bij. dat de zaak van de Rijksdagbrand naar alle kanten volledig wordt opgehelderd en dat de verdwenen „Mephisto" van de brandstichting naar voren komt. Mijn vragen in het proces hebben slechts dit ten doel en niets anders. Ik hoef voor het Rijksgerechtshof geen propaganda te maken. Temeer daar de beste propaganda voor het communisme reeds gemaakt is, niet door mij, maar door het feit, dat onschuldige communisten als aanstichters van de Rijksdagbrand werden aangeklaagd, alsook door de „klassieke" akte van beschuldiging van dr. Parisius. Ik heb het natuurlijke recht mij te verdedigen en aan het proces als beklaagde en zelf verdediger actief deel te nemen. Het is duidelijk, dat uitsluiting uit de zitting mij in geen enkel opzicht zal kunnen intimideeren. Deze uitsluitingen, juist van de belangrijkste zittingen, die op zichzelf een beroving van mijn verdedigingsrecht betekenen, zullen de wereld slechts tonen, dat mijn aanklagers zich niet heel zeker van hun zaak voelen, zullen vele critieklozen de ogen openen en zijn daarom een nieuwe bron van communistische propaganda. Wanneer deze voor mij ondragelijke behandeling wordt voortgezet, dan <— dat moet ik openlijk verklaren — zal ik mij gedwongen zien, te overwegen of het nog wel zin heeft, dat ik verder voor het Rijksgerechtshof verschijn, wat de gevolgen ook mogen wezen. Hoogachtend, G. Dimitroff. Vanaf de eerste dag van zijn arrestatie had Dimitroff de Rijksdagbrand gekarakteriseerd als het product van bondgenootschap van politieke provocatie en politieke waanzin en Van der Lubbe als een misbruikt werktuig. In het verloop van het proces gelukte het hem, deze juiste opvatting omtrent de achtergrond van de brand concreter uit te werken. Hij zag in, dat de akte van beschuldiging, door het naar voren brengen van de gesprekken van Van der Lubbe in Neukölln, het onderzoek opzettelijk in valse banen wilde leiden. Bij de eerste vermelding van het verblijf van Van der Lubbe in het politie-asyl Henningsdorf waarover in de akte van beschuldiging slechts met twee regels werd gerept, werd het hem duidelijk, dat „hier de brug naar de achtergrond van de brandstichting te vinden was". Bij het verhoor door den commissaris Bunge, die een gedeelte van de verhoren van Van der Lubbe had geleid, op de 30ste October, stelde Dimitroff plotseling de vraag, of men een onderzoek had ingesteld naar het verblijf van Van der Lubbe In Henningsdorf. Toen Bunge een ontwijkend antwoord gaf, formuleerde Dimitroff het volgende voorstel, dat door het gerechtshof, ondanks de tegenstand van den procureur-generaal werd aanvaard. 26 Verzoek tot het doen horen van getuigen (voorgelezen in de zitting van het Rijksgerechtshof op 30 October 1933). Daar er geen onderzoek is ingesteld naar het verschijnen van Van der Lubbe bij de Henningsdorfer politie en zijn overnachten op de 26ste Februari in het asyl aldaar, stel ik voor, dat de betreffende politiebeambten en employés van het asyl, bij wie Van der Lubbe zich destijds ophield, als getuigen gehoord zullen worden. Ofschoon het te laat is, moet men toch proberen vast te stellen: 1) met welke personen Van der Lubbe daar in verbinding is gekomen; 2) wat hij op die avond, in die nacht en de volgende morgen in Henningsdorf heeft gedaan. G. Dimitroff. De commissaris van politie Heisig, die met het onderzoek naar het verleden van Van der Lubbe belast was, had bi] zijn eerste verhoor verklaringen afgelegd, volgens welke Van der Lubbe in voortdurende verbinding met de Communistische Partij van Holland zou hebben gestaan. Zonder te weten, dat de zegslieden in Holland, waarop HeiSig zich beriep, reeds in de pers diens verklaringen als leugens hadden gekarakteriseerd, deed Dimitroff op de 3de November het volgende voorstel Deze eis werd weliswaar door het gerechtshof geaccepteerd, maar de getuigen werden niet gedagvaard. 27 VERZOEK TOT HET DOEN HOREN VAN GETUIGEN In verband met de bewering, dat Van der Lubbe ook na zijn royement uit de Hollandse Communistische Partij met deze partij in verbinding zou hebben gestaan en zelfs verschillende opdrachten van deze partij zou hebben uitgevoerd, stel ik voor. dat de voorzitter van de Hollandse Communistische Partij, het parlementslid Louis de Visser, als getuige zal worden gedagvaard. Hij moet vooral over de volgende vragen worden gehoord: 1) Of het waar is, dat de K.P.D. reeds in het jaar 1932 aan verscherpte vervolgingen, aanvallen en systematische beperkingen van haar actie en strijd was blootgesteld. 2) Of het waar is, dat deze verscherpte koers tegen de K.P.D. samenging met een reeks van overvallen op communistische vergaderingen en demonstraties, op communistische lokalen en op communistische arbeiders en functionarissen door gewapende formaties der Nationaal-Socialistische Partij, of deze overvallen aan de communisten talrijke offers hebben gekost en de partij daardoor gedwongen was zich door massale strijd te weer te stellen. 3) Of het waar is. dat deze. door de staatsorganen en de nationaal-socialistische formaties gezamenlijk doorgevoerde vervolgingen en aanvallen na de 30ste Januari 1933 in een vernietigingsveldtocht tegen de K.P.D. en de arbeidersorganisaties is omgezet, waarbij overal van de staatsmacht is gebruik gemaakt. 4) Of het waar is. dat in het begin van 1933 en in de tijd van de brandstichting in de Rijksdag de hele werkzaamheid van de partij, overeenkomstig de besluiten van de Communistische Internationale, op de politieke mobilisatie der massa's de vorming van een strijdend eenheidsfront der arbeiders en op de verdediging van de arbeidersbeweging en haar voorhoede, de K.P.D.. gericht was en geenszins op de directe gewapende strijd om de macht. 5) Of het waar is. dat de partij ten aanzien van deze aanslagen en deze politieke oriëntatie beslist en met alle kracht tegen terroristische afwijkingen, tegen iedere terro- ristische ontaarding en vóór een onvermoeide en systematische massa-actie en massastrijd van economische en politieke aard heeft gewerkt. 6) Of het waar is, dat de partij zich reeds in het jaar 1932 met beslistheid verklaard heeft tegen iedere terroristische interpretatie van het parool „slaat de fascisten" en dit parool later, ter voorkoming van ieder misverstand, geheel heeft afgewezen. 7) Of het waar is, dat de partij in haar jarenlange ontwikkeling een reeks van zuiveringsacties heeft doorgevoerd en de vreemde, avontuurlijke en ongedisciplineerde elementen uit de partij heeft geroyeerd (de groep Ivan Katz, Ruth Fischer-Maslow, Trotzkisten enz.) en dat vele van deze elementen hun plaats bij de Nationaal-SociaHstische Partij en de S.A.- en S.S.-formaties hebben gevonden. G. Dimitroff. Dimitroff beperkte zich er niet toe. de bewering, dat de communisten een opstand voorbereid hadden, te weerleggen, maar verklaarde daartegenover, dat in Januari— Februari 1933 in Duitsland werkelijk een illegale, gewelddadige actie voorbereid was en wel door de nationaal-socialisten, die op deze wijze de alleenheerschappij wilden veroveren, ondanks de tegenstand van de Duits-nationalen en van de Stalen Helm. Uit het memorandum van Oberfohren (gepubliceerd in het Bruinboek I. dat Dimitroff echter destijds nog niet kende!) wist het niet-fascistische publiek, dat zulke plannen werkelijk hadden bestaan. Om het bewijs voor deze bewering te leveren, stelde Dimitroff op de 27ste en 29ste November voor, competente getuigen te dagvaarden. Ook deze voorstellen werden natuurlijk afgewezen. 30 27 November 1933. Ter opheldering van de feitelijke politieke situatie in Duitsland in het begin van 1933, alsook ten tijde van de brandstichting in de Rijksdag, stel ik voor, dat als getuigen gehoord zullen worden: 1) de gewezen Rijkskanselier, generaal von Schleicher. 2) vice-kanselier von Papen, 3) de vroegere Rijksminister dr. Hugenberg en 4) de vroegere Rijkskanselier dr. Brüning. Deze heien moeten vooral gehoord worden over de volgende kwesties: 1) Of het waar is. dat de nationaal-socialistische leiding einde 1932 en in Januari 1933 met de gewapende opstand heeft gedreigd, voor het geval de Rijkspresident von Hindenburg de macht niet aan Hitier zou geven. 2) Of het waar is, dat de nationaal-socialistische leiding, om in deze richting druk uit te oefenen, een reeks van terroristische acties heeft ondernomen. 3) Of het waar is. dat de regering-Schleicher verscherpte maatregelen tot de doodstraf toe tegen de nationaalsocialistische terroristen heeft genomen. 4) Of het waar is, dat de nationaal-socialistische leider Hitier openlijk de ter dood veroordeelde nationaal-socialistische terroristen — in tegenstelling met de regeringSchleicher — in bescherming heeft genomen. 5) Of het waar is, dat in Januari 1933 en aan de vooravond van de vorming der zogenaamde nationale regering tengevolge van een broederstrijd in het „nationale kamp', tengevolge van geschillen tussen de nationaal-socialistische leiding en haar stoottroep enerzijds en de aanhangers van generaal von Schleicher, von Papen, Hugenberg anderzijds, het gevaar van een directe, gewelddadige botsing bestond en of niet juist dit gevaar de directe reden voor de plotselinge overgave van het Rijkskanselierschap aan Hitier en voor de vorming van de „nationale coalitie" is geweest. 6) Of het waar is, dat ook na de 30ste Januari deze geschillen bleven bestaan, de verhouding tussen de natio- aaal-socialistische stoottroepen enerzijds en de Stalen Helm, de bond van reserve-officieren en andere „vaderlandse" organisaties en groepen anderzijds, zeer gespannen was en tot talrijke botsingen heeft geleid. 7) Of het waar is, dat enige Stalen Helm-organisaties in Februari verbinding met de Rijksbanier hebben aangeknoopt, teneinde gemeenschappelijk op te treden tegen de door de nationaal-socialisten gewenste alleenheerschappij. 8) Of het waar is, dat de brand in de Rijksdag door de nationaal-socialistische leiding naar alle kanten is gebruikt om de voor haar ontstane regeringsmoeilijkheden te overwinnen en om de zogenaamde „totale staat" („Derde Rijk") te stichten, om alle partijen, organisaties en hulpformaties, behalve de nationaal-socialistische, te ontbinden, om alle economische, politieke, culturele, sport-, jeugd-, kerkelijke en andere organisaties en instituten van de pers, propaganda, enz., gelijk te schakelen. 9) Of het waar is, dat in deze tijd (Januari en Februari 1933) een onmiddellijke gewapende opstand op initiatief van de Communistische Partij niet werd verwacht en dat eerst na de Rijksdagbrand, ter rechtvaardiging van de ondernomen gewelddadige maatregelen van de regering en van de gewelddadigheden der S.A.- en S.S.-formaties, deze legende is verbreid. 10) Of het waar is. dat ook de zelfmoord van de voorzitter der Duits-nationale Rijksdagfractie. Oberfohren en vele andere zelfmoorden en „ongelukken" direct in verband staan met deze gewelddadige veldtocht van het nationaal-socialisme en met de bestaande onenigheid en inwendige strijd in het kamp van de zogenaamde „nationale revolutie". G. Dimitroff. 2) Of het hem bekend is, dat de brand in de Rijksdag integendeel een middel tot overwinning van de inwendige moeilijkheden in het zogenaamde „nationale kamp", tot vernietiging van het groeiende eenheidsfront der communistische, sociaaldemocratische en christelijke arbeiders en ter inleiding en rechtvaardiging van de veldtocht tot onderdrukking van de arbeidersbeweging en haar voorhoede, de K.P.D., moest zijn. G. Dimitroff. In de loop van het politieke gedeelte van het proces probeerden de rechters Heller en Lösche, in opdracht van de aanklagers met eindeloze citaten uit de processtukken, documenten en boeken, te bewijzen, dat de communisten principieel de gewapende opstand hadden voorbereid. Deze getuigen konden echter geen enkel steekhoudend argument aanvoeren voor de concrete voorbereiding vaneen opstand der communisten in Februari 1933, of, zoals Dimitroff geëist had, voor de concrete afweermaatregelen der regering tegen zulk een opstand. In hun voordrachten hadden Heller en Lösche herhaaldelijk de besluiten van de twaalfde plenaire zitting van het Executieve Comité der Communistische Internationale van September 1932 geciteerd. Om de valse uitlegging van deze besluiten, die zes maanden voor de brand in de Rijksdag waren genomen, te ontzenuwen, stelde Dimitroff het volgende voor: ^ 4 December 1933. Met het oog op het feit, dat de beide voornaamste rapporteurs van het Openbaar Ministerie, de heren Heller en dr. Lösche, als grondslag van de zogenaamde revolutie- 36 8 December 1933. Aan den Heet Dr. Werner Witte, Advocaat. Zeer geachte Heer Wille! In de zitting van de 27ste September heeft de rechter van instructie, de heer dr. Vogt, als getuige o.a. het volgende verklaard (proces-verbaal 6, bldz. 182): „Ik heb met den advocaat Wille over deze kwestie (bedoeld is de kwestie van de handboeien — G.D.) uitvoerig gesproken en heb hem gezegd: „Mijnheer Wille, ik kan niet anders, ik moet overeenkomstig mijn plicht de boeien voorschrijven, maar ik ga er volkomen mee accoord, als U een beslissing van het Rijksgerechtshof uitlokt en mij Op die wijze in zekere zin van deze zware verantwoordelijkheid ontheft... President: Weet U, waarom op dit advies de klacht niet ingediend is? Zo ver ik weet, is ze niet ingediend. Dr. Vogt: Ze is niet ingediend? Ik weet het niet. Advocaat Wille heeft mij verklaard, dat hij zeer goed inzag, dat deze maatregel noodzakelijk was en dat hij persoonlijk er helemaal niet aan dacht een beslissing van het Rijksgerechtshof uit te lokken. President: Ik wil daarbij slechts constateren, dat de handboeien daarna, naar mate het proces naderde, door ons van ambtswege... Dr. Vogt: Als het noodzakelijk is — maar het is misschien helemaal niet nodig — kan ik nog verklaren, dat Van der Lubbe, zoals gezegd, tegenover beambten handtastelijk geworden is, niet slechts één keer, maar twee keer, dat Taneff een poging tot zelfmoord heeft gedaan en dat Dimitroff tegen mij persoonlijk gewelddadig is opgetreden, met gebalde vuisten op mij toegesprongen is en dat ik hem slechts door uiterst energiek optreden van handtastelijkheden heb teruggehouden..." Bij deze hele verklaring interesseert mij op het moment slechts de vraag, of U, toen U destijds als mijn juridisch verdediger optrad, werkelijk tegen den rechter van instructie gezegd hebt, dat de boeien noodzakelijk waren en dat U persoonlijk er helemaal niet aan dacht, een beslissing van het Rijksgerechtshof uit te lokken. U zult U zeker kunnen herinneren, dat ik bij ons eerste onderhoud op 12 April U heb verzocht, maatregelen te treffen, opdat deze inquisitie-methode van handboeien werd opgeheven, welk verzoek ik ook bij ons tweede onderhoud heb herhaald. U zult onder Uw stukken mijn brieven van 27 April, 12 Mei, 23 Mei en 7 Juni hebben, waarin ik voortdurend deze kwestie de belangrijkste van dat ogenblik heb genoemd. U weet ook. dat ik Uw aandacht op de tekst van paragraaf 116 van het wetboek van strafvordering heb gevestigd en er de nadruk op heb gelegd, dat deze maatregel in mijn geval in strijd was met de wet. U heeft op mijn brieven over deze kwestie nimmer geantwoord, maar ook nimmer geschreven of gezegd, dat de maatregel als noodzakelijk te beschouwen was. Een tweede kwestie, die mij interesseert, is de volgende: Op de 22ste Juli heeft U mij meegedeeld, dat U niet meer in staat bent mijn verdediging verder op U te nemen. Dat was een week. voordat ik de akte van beschuldiging ontving. Ik zou zo mogelijk willen vernemen, om welke reden U de verdediging, die U destijds vrijwillig op U genomen hebt, hebt neergelegd en wel juist kort voordat de akte van beschuldiging verscheen. Ik heb Uw inlichtingen over deze twee vragen nodig, teneinde bij mijn verdedigingsrede geen verkeerde conclusies te trekken en niet tot een onjuiste verklaring van Uw houding te komen. In afwachting van Uw antwoord. Hoogachtend. G. Dimitroff. Op dezelfde dag verlangde Dimitroff, dat zijn cellulaire gevangenschap zou worden opgeheven. Ofschoon het onderzoek ter terechtzitting beëindigd was en er geen reden meer was voor dit isolement, bleef ook deze brief onbeantwoord. 8-12-33. Aan den President van het Rijksgerechtshof, IVde Strafsenaat. Zeer geachte Heer President! Ik verzoek U een beslissing te willen nemen in de kwestie, die ik reeds in de zitting van 6 December aan de orde heb gesteld en mij thans, na beëindiging van het onderzoek ter terechtzitting, te veroorloven met mijn Bulgaarse medebeklaagden te spreken. Ik herinner U er aan, dat ik reeds negen maanden, sinds de dag van mijn arestatie. streng geïsoleerd geweest ben van mijn kameraden en overeenkomstig de voorschriften, geen woord met hen mocht wisselen. Deze maatregel kan thans, nu het verhoor en de getuigenverhoren afgesloten zijn. van het standpunt ener goede procesorde niet meer als noodzakelijk beschouwd worden. Hoogachtend, G. Dimitroff. Der PreuBisohe «lniBterpraaident Geheime Staatapolltel. Berlin,dan An Herrn Georgi Dimitroff. Pebruar 1934. Naohdem 31e und Ihre belden Landaleute aus dem preuöiechen Staats^ebiet und damit aua dem deutschen Reioh auagewiesen alnd, werden Sle sowie Popoff und T a n e ff auf Anordnung des Herrn Preuflischen Mlnisterprasldenten aus der Schutzhaft entlassen. Zwecks SurphfUhrung der Auaweisung werden Sle zusammen mit den beiden andaren unter Begleitung noch heute lm Flugzeug an die deutache üeichsgrenze geschafft werden. Bevel tot uitwijzing van de Bulgaren. VIII) Wat heeft het gerechtelijk onderzoek aan het licht gebracht? a) De legende, dat de Rijksdagbrand het werk van de communisten zou zijn, is volkomen onhoudbaar gebleken. b) Geen signaal, geen fanaal, geen inzet tot de gewapende opstand! Niemand heeft een communistische opstand in het eind van Februari 1933 verwacht. Niemand heeft in verband met de Rijksdagbrand iets van acties of pogingen tot opstand gemerkt. Niemand heeft daarvan iets gehoord. Alle desbetreffende verhalen zijn van veel latere datum. c) De arbeidersklasse stelde zich in die tijd te weer tegen het aanvallende fascisme. De K.P.D. probeerde de tegenstand der massa's, de verdediging te organiseren. Het is echter bewezen, dat de Rijksdagbrand een aanleiding, een inzet, een signaal voor een groot opgezette vernietigingsoorlog tegen de arbeiders en hun voorhoede, de K.P.D., is geweest. IX) Wie had eigenlijk de Rijksdagbrand nodig tegen hét eind van Februari? De situatie was aldus: a) Inwendige strijd in het nationale kamp — nationaalsocialistische alleenheerschappij of nationale coalitie (overheersing van Thyssen en Krupp). 6) Eenheidsfrontbeweging binnen de arbeidersklasse om de fascistische dictatuur te weerstaan. Wels, Leipart, Severing, Braun, werden door de sociaaldemocratische arbeiders steeds meer verlaten. Geweldig toenemende invloed van de K.P.D. De nationaal-socialistische leiding had nodig: a) Een afleidingsmanoeuvre met het oog op de interne moeilijkheden — een middel tot het doorzetten van de hegemonie in het nationaal-socialistische kamp. b) Vernietiging van het groeiende eenheidsfront der arbeidersklasse. c) Een imponerende aanleiding tot massale vervolging van de K.P.D. en van de hele arbeidersbeweging. d) Een bewijs, dat de nationaal-socialisten de redders van Duitsland zijn, die het behoeden tegen het bolsjewistische, communistische gevaar. Noodverordening van den Rijksdagpresident tot bescherming van volk en staat (28 Februari 1933). Uitzonderingstoestand. 1) De artikelen 114, 115, 117. 118. 123. 124 en 153 van de grondwet van het Duitse Rijk worden tot nader order buiten werking gesteld. Er zijn dus beperkingen mogelijk van de persoonlijke vrijheid, van het recht van vrije meningsuiting en van de persvrijheid, van het recht op vereniging en vergadering, het brief-, post-, telegraafen telefoongeheim is opgeheven, huiszoekingen en inbeslagneming, alsook beperking van het eigendom is geoorloofd, ook buiten de tot nog toe hiervoor gestelde wettelijke grenzen. X) Van der Lubbe is niet alleen geweest. Parisius verklaarde: „Van de beantwoording van deze vraag hangt het lot van de andere beklaagden af!" Neen, duizendmaal neen! De plenaire zaal is door andere lieden aangestoken. De brandstichting door Van der Lubbe en de brand in de plenaire zaal vallen slechts samen, wat de tijd betreft, maar zijn overigens totaal verschillend. Hoogstwaarschijnlijk is Van der Lubbe onbewust het misbruikte werktuig dezer lieden geweest. Maar Van der Lubbe is geen communist, hij was een rebellerende lompenproletariër. Zo is uit een bedekt bondgenootschap van politieke waanzin en politieke provocatie de Rijksdagbrand ontstaan. De bondgenoot van de zijde der politieke waanzin zit op de beklaagdenbank. De bondgenoten van de zijde der politieke provocatie zijn verdwenen. De jammerlijke „Faust" is aanwezig — de sluwe „Mephisto" echter ontbreekt. XI) Hoe kon het gebeuren, dat onschuldige communisten als brandstichters werden aangeklaagd? Ik laat de feiten spreken: a) Verklaring van Göring op 28 Februari. Communistisch diplomaboekje bij Van der Lubbe. Torgler en Van der Lubbe. Een daad der communisten! 6) Henningsdorf niet onderzocht. c) De lieden die met Van der Lubbe in het asyl te Henningsdorf hebben geslapen, zijn niet gezocht en tot nog toe niet gevonden. d) De burger, die aan de Brandenburger wacht het eerste bericht over de brand in de Rijksdag heeft verstrekt, is niet gezocht; tot op heden is hij onbekend gebleven. e) Dr. Albrecht (nazi-afgevaardigde). Geheel verkeerde strategie van het onderzoek — men zocht de brandstichters van de Rijksdag daar, waar ze niet te vinden zijn! Tot elke prijs moet bewezen worden, dat de medeplichtigen van Van der Lubbe communisten zijn! De voornaamste verantwoordelijkheid daarvoor draagt Göring zelfl XII) De aanklagers hebben zich hun taak tamelijk gemakkelijk gemaakt. De leden van de brandcommissie hebben wel gedacht: de werkelijke medeplichtigen ontbreken, dus moeten er remplacanten gevonden worden; en volgens de weg die men had ingeslagen moesten deze remplacanten van de Rijksdag-brandstichters communisten zijn. „De natuur duldt geen ledige ruimte"! Beslissende getuigen: Karwahne — Van der Lubbe met Torgler; Frey — Torgler met Popoff; Majoor Weberstedt — Taneff met Van der Lubbe; Dr. Dröscher — Torgler met Dimitroff; Helmer — Van der Lubbe met Dimitroff en Popoff; (dr. Dröscher identiek met Jos. Zimmermann!) XIII) Heller heeft een communistisch gedicht van Januari 1925 geciteerd om te bewijzen, dat de Rijksdagbrand van 1933 het werk der communisten is. Ik citeer den grootsten Duitsen dichter Goethe: „Lerne zeitig klüger sein. Auf des Glückes groszer Waage De werkelijke daders en de geheime handlangers van den „Mephisto" aan het licht te brengen en te veroordelen blijft aan de rechtbank van de komende proletarische dictatuur voorbehouden. De vertegenwoordigers van de aanklacht bevonden zich in de positie van een moeder, die een miskraam heeft. Waarom een „miskraam"? Omdat de formele veroordeling van het communisme als den dader inderdaad gelijk staat met de indirecte erkenning, dat de nationaal-socialisten de daders zijnl Als Van der Lubbe medeplichtigen heeft gehad en als deze medeplichtigen niet zijn Torgler en de andere medebeklaagden, dan — — —? Dan blijft de vraag: Hoe komt het, dat tijdens de vijf maanden van het vooronderzoek en de drie maanden van het proces de werkelijke medeplichtigen niet gevonden zijn? En verder: Deze medeplichtigen moeten „interne" heden geweest zijn, d.w.z. lieden, die met de situatie en de verhoudingen in de Rijksdag bekend waren, anders had Van der Lubbe zijn daad niet kunnen uitvoeren. Wie echter kon in die tijd met deze dingen zó bekend zijn als de nationaalsocialisten zelf? Wie kon in een tijd, toen alle communisten streng geobserveerd en vervolgd werden, veilig en ongestoord de Rijksdag in- en uitgaan? En voorts: Henningsdorf-asyl? Andere heden die daar sliepen? Jongeman in Spandau? Onbekende burger? De nationaal-socialistische afgevaardigde dr. Albrecht? Legende over besprekingen in Neukölln? Karwahne, Frey, Kroyer? Fanaal? Signaal? Maar waarvoor? Voor de „nationale revolutie", voor de vernietigingsveldtocht tegen de arbeidersbeweging en de K.P.D. Voor de vestiging van de „absolute staat", voor de nationaal-socialistische alleenheerschappij! „Hoogverraad?" Neen! Volksver raad ■—■ d.w.z. verraad jegens het Duitse volk! Fascistische dictatuur — dictatuur van het ThyssenKrupp-kapitaal! Dimitroff op de vergadering van de Vereniging der oude Bolsjewiki op de 28ste Februari 1934. Van rechts naar links: Dimitroff, Krshishanowsky, Krupskaja. 43 Leipzig, 29 December 1933. Den Heer Dr. Bolotner, Kislowodsk (U.d.S.S.R.) Waarde dr. Bolotner. Eerst gisteren ontving ik Uw brief van de 5de December, waarvoor ik U hartelijk dank zeg. Ik bevind mij voorlopig in een eigenaardige toestand: door de hoogste Duitse rechtbank vrijgesproken en toch niet vrij! Wat nog erger is: mijn gezondheid is tamelijk geschokt. Ik ben aan het eind van mijn gezondheidsvoorraad. Sedert enige weken ben ik haast voortdurend ziek. Vooral heb ik veel van bronchitis te lijden. Hopelijk ontstaan er geen ernstige complicaties, vóór ik in de gelegenheid zal zijn een behoorlijke kuur door te maken. Hartelijke groeten aan alle vrienden en kennissen, in het bizonder aan U en Uw vrouw. G. Dimitroff. 44 TELEGRAM 30 December 1933 Minister-president Muschanoff. Sofia. Ik ben voornemens mij weer in mijn vaderland te vestigen en aan de politiek deel te nemen. Herhaal mijn verklaring voor het Rijksgerechtshof, n.1. dat ik na afloop van het proces over de Rijksdagbrand terug wil keren om voor de opheffing van mijn veroordeling wegens de September-opstand 1923 te strijden. Verlang daarvoor vrijgeleide, persoonlijke veiligheid en openbaarheid van het proces. Verzoeke beslissing van de regering. Georgi Dimitroff. Gevangenis, Leipzig. Ofschoon de nationaal-socialistische regering alles gedaan had, om het vertrek ook voor het Sovjetgezantschap in Berlijn tot de avond geheim te houden („Wij wilden verhinderen, dat zij Dimitroff daar in Moskou een koninklijke ontvangst bereidden", had Göring op de 28ste Februari in een persconferentie verklaard) werd de aankomst van de geredden in Moskou een geweldige demonstratie. Nog op de avond van de aankomst, op de 27ste Februari, stond Dimitroff, ondanks de opwinding van de laatste tijd en de vermoeienis van de reis, aan de buitenlandse persvertegenwoordigers een Interview toe, waaraan wij het volgende ontlenen. 49 INTERVIEW AAN DE PERS OP DE DAG VAN DE AANKOMST IN MOSKOU (27 Februari 1934) Het eerst moeten wij spreken van onze grenzenloze dankbaarheid jegens het internationale proletariaat, jegens de brede lagen der arbeidenden van alle landen, de eerlijke intellectuelen, die voor onze bevrijding streden. Onze vurige dank allereerst aan de arbeiders en collectieve boeren in Sovjet-Rusland, ons land. Ik kan met volle overtuiging verklaren: zonder deze bewonderenswaardige mobilisatie van de openbare mening voor onze verdediging zouden wij niet in staat geweest zijn, hier tot U te spreken. Het Duitse fascisme had het er op gemunt, ons moreel en physiek te vernietigen. Van de grootse campagne, die in de hele wereld voor onze bevrijding werd gevoerd, hebben mijn kameraden en ik helaas eerst zeer Iaat vernomen. Eerst thans, enige uren na onze aankomst, vernemen wij uit gesprekken met kameraden veel van datgene, wat gedurende al die tijd om ons heen is geschied. Ik ben er vast van overtuigd, dat deze campagne niet alleen ons, de drie Bulgaren en Torgler redde, maar dat het ook daaraan te danken is, dat de provocatie van het Duitse fascisme, die de vernietiging van vele duizenden proletariërs ten doel had, geheel werd verijdeld. Deze campagne ontnam de fascisten de mogelijkheid, een nieuwe provocatie tot uitroeiing van het leidende kader van het revolutionnaire proletariaat in Duitsland door te zetten. Om het kort te zeggen — het proces was een provocatie, zoals ook de brandstichting in de Rijksdag een provocatie was. Door het proces moesten de brandstichters gedekt worden. Men wilde de eigen schuld op anderen schuiven. Maar volgens de wetten der dialectiek, volgens de wetten van de proletarische klassenstrijd sloeg het proces in zijn tegendeel om. Het anticommunistische proces werd een grootse, antifascistische demonstratie en een smadelijk fiasco van het fascisme. Door de brandstichting moest het Duitse volk er van overtuigd worden, dat de communisten brandstichters zijn. Het proces bracht de algemene overtuiging, dat dit een legende is. Intussen is een jaar verstreken en ofschoon het fascistische Duitsland ■—■ één grote gevangenis — van de hele wereld geïsoleerd is, is er thans niemand in Duitsland, die nog gelooft, dat de Rijksdag door de communisten in brand gestoken is. Ook onder de eenvoudige leden van de nationaal-socialistische partij zijn er vele, die overtuigd zijn, dat de Rijksdagbrand het werk der fascistische leiders was. Wij hebben Duitsland met grote haat tegen het Duitse fascisme, maar ook met grote liefde, met vurige sympathie voor de Duitse arbeiders en communisten, verlaten. Tengevolge van de strenge isolering konden wij niet precies weten, wat zij te lijden hebben en hoe zij strijden, maar tot aan het proces en tijdens het proces voelden wij. dat de machtige Duitse Communistische Partij onwrikbaar op haar post staat. Trouw en algehele toewijding voor hun partij sprak uit het optreden van de arbeidersgetuigen voor het gerecht, die men uit de concentratiekampen had gerequireerd. De strijd, die voor onze bevrijding werd gevoerd, moet voor de bevrijding van duizenden proletarische gevangenen uit de fascistische kerkers worden voortgezet. Wat ik hier zal doen? Dat is volkomen duidelijk Ik ben een soldaat van de proletarische revolutie, een soldaat van de Komintern. In die geest ben ik ook opgetreden voor het gerecht. Ik zal hier mijn plicht als soldaat van de proletarische revolutie vervullen, ik zal ze blijven vervullen tot aan mijn laatste ademtocht. Tot de eersten, aan wie Dimitroff vanuit Moskou naar het buitenland schreef, behoorden de grote schrijvers Romain Rolland en Henri Barbusse, die zeer krachtig hadden deelgenomen aan de wereldcampagne tot bevrijding van de onschuldige beklaagden. 50 Moskou. 18 Maart 1934. Mijn beste kameraad Romain Rolland! Mijn beste kameraad Henri Barbusse! Nadat ik nu in de gelegenheid ben geweest, de documenten van de grote massabeweging, die het proces over de Rijksdagbrand in de hele wereld heeft ontketend, te bestuderen, voel ik mij gedrongen, mij met enkele woorden tot U te wenden. Deze regelen zijn zowel persoonlijk aan U gericht, wier moedig optreden tegen de imperalistische oorlog en het fascisme ik steeds met de grootste aandacht en sympathie heb gevolgd, alsook tot de vele honderden en duizenden dichters, kunstenaars en geleerden, die zich tijdens de beweging openlijk aan onze zijde hebben geschaard. Ik weet, dat het optreden van U en Uw vrienden tijdens zijde hebben gestaan, zeg ik in naam van onze Internationale dank en ik verheug mij op de tijd, dat wij opnieuw schouder aan schouder tegenover de gemeenschappelijke vijand zullen staan. Uw G. Dimitroff. Eind April ontving Dimitroff in Moskou de vertegenwoordigers van de communistische buitenlandsche pers. In zijn uiteenzettingen trok hij de lessen uit de wereldcampagne, die tot de vrijspraak van de communistische beklaagden en tot de vrijlating van de Bulgaarse beklaagden had geleid. Hij deed dit met het oog op de campagne, die in die tijd voor de bevrijding van Ernst Thalmann werd ingezet. 51 ONDERHOUD MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE BUITENLANDSE COMMUNISTISCHE PERS * („Een zo grote campagne voor een internationaal doel is er nog wel nimmer geweest. Hoe is dit naar Uw mening te verklaren?") „Ik denk, dat deze solidariteit bewijst, dat men zich niet alleen voor de persoon van de beklaagden interesseert. In de grote belangstelling van de arbeiders en ook van andere kringen kwam de voldoening tot uiting over onze strijd tegen het fascisme in Duitsland en de wil, actief aan deze strijd deel te nemen". * De vragen der journalisten zijn tussen haakjes gezet. („Ik meen, dat Uw moedige houding daartoe heel veel heeft bijgedragen"). „Het is waar, dat ik voor het gerecht scherp, consequent en tot het einde toe meedogenloos heb gestreden. U spreekt van moed, heldhaftige houding voor het gerecht. Geen angst voor de dood dat is — weet U, geen persoonlijke heldhaftigheid, dat is in de grond een eigenschap van het communisme, van het revolutionnaire proletariaat, van de bolsjewiki. De burgerlijke klasse is niet meer in staat werkelijke moed en heldhaftigheid aan de dag te leggen. Zij is een klasse, die ondergaat en geen perspectief meer heeft." („U weet waarschijnlijk, dat in alle landen ook een groot gedeelte van de sociaaldemocratische arbeiders geestdriftige bewondering had voor Uw optreden?") „Ja, zij hebben veel bijgedragen tot onze bevrijding. Deze sociaaldemocratische arbeiders moesten zich echter de vraag voorleggen: Waarom heeft de sociaaldemocratie geen heldhaftige leiders? Hoe komt dat? Er is maar één antwoord: De sociaaldemocratie is door de bourgeoisie op sleeptouw genomen. Zij is door haar theorie en praktijk een werktuig van de burgerlijke dictatuur. Daarom kan zij. evenals de bourgeoisie zelf, geen werkelijk heldhaftige en moedige leiders hebben." („Welke conclusies moet men naar Uw mening daaruit trekken?") „Een van de belangrijkste conclusies is. dat de sociaaldemocratische arbeiders slechts gemeenschappelijk met de communistische arbeiders de strijd tegen de bourgeoisie met succes kunnen voeren. Tot nog toe zijn vele sociaaldemocratische arbeiders bij de sympathie voor ons blijven staan. Maar sympathie is niet voldoende. Ze moet in een actieve strijd tegen de bourgeoisie en tegen het fascisme worden omgezet, in een gesloten, eensgezinde strijd van de socialistische, christelijke en partijloze arbeiders, tezamen met de communisten. Maar zegt U tegen Uw arbeiders één ding: Strijd tegen het fascisme, dat betekent tevens en in de eerste plaats — strijd tegen het fascisme in eigen land. Het is een onloochenbaar feit. dat ieder land zijn eigen Hitiers, Görings en Göbbels' heeft. Het is niet voldoende, krachten te verzamelen en op een beslissend moment te wachten, waarop het dan reeds te laat is om toe te slaan. Tegen alle fascistische verschijnselen moet men iedere dag, ieder uur strijden. In de bedrijven, op straat, bij de werkelozen, op de vergaderingen, overal moet men de fascisten de weg versperren. Alle arbeiders moeten er op letten, dat het fascisme geen gelegenheid krijgt te groeien en arbeiders en boeren onder zijn invloed te krijgen. Stap voor stap, onvermoeid strijdend, moet men tegen het fascisme optrekken." („U bent dus overtuigd, dat de vestiging van de fascistische dictatuur verhinderd kan worden?") „Ja, zeer zeker! Als de sociaaldemocratische arbeiders in Duitsland tijdig met de communistische arbeiders tegen het fascisme waren opgetrokken, als zij hun leiders niet zo blindelings waren gevolgd, dan hadden wij thans beslist geen fascistische dictatuur. Het Duitse voorbeeld is leerrijk voor de arbeiders in alle landen. Deze les kan men uit dit voorbeeld thans reeds trekken." („Dat zullen wij overbrengen. Maar wat kan men direct doen voor de Duitse antifascisten?") „Honderden en duizenden van de beste arbeiders en strijders van het Duitse proletariaat zijn in Duitsland tegenwoordig in de gevangenissen en concentratiekampen en verkeren daar voortdurend in levensgevaar. Dat geldt allereerst voor den leider der Duitse revolutionnaire arbeidersklasse, Ernst Thalmann. Ik zal niet moe worden te herhalen, dat het een erezaak is van het proletariaat van alle landen, alles op het spel te zetten, alle krachten in te spannen, opdat de leider van de Duitse arbeidersklasse. Ernst Thalmann, uit de handen van de fascistische beulen wordt bevrijd." („Kunt U ons iets naders mededelen over de toestand van Thalmann?") „Ik heb Thalmann tijdens mijn gevangenschap drie keer gezien, de twee eerste keren kon hij mij niet zien, maar de derde keer, in October, tijdens het Berlijnse gedeelte van het proces, zag hij mij ook. Ik zag hem vanuit de gang in zijn cel. Ik heb hem gegroet en hij groette terug. Hij was zeer moedig, ondanks zijn zware gevangenschap. De laatste berichten over zijn behandeling zijn zeer verontrustend." („Wat denkt U, dat er met hem gebeuren zal?") „Men zal in ieder geval proberen, hem psysiek en geestelijk te vernietigen. Men moet zich voor ogen houden, dat de bevrijding van Thalmann en van de andere Duitse kameraden veel moeilijker zal zijn dan onze bevrijding." Na zijn terugkeer in Moskou richtte Dimitroff zijn belangstelling geheel op de internationale strijd der communistische partijen en op het antifascistische eenheidsfront Heel in het bizonder interesseerde hij zich daarbij voor de strijd ter bevrijding van Ernst Thalmann, met wien bij persoonlijk goed bevriend was en die hij als een van de beste koppen, als een van de belangrijkste leiders van het internationale proletariaat beschouwde. Ter bevordering van deze bevrijdingsstrijd schreef hij een brochure, waaraan wij het volgende ontlenen. 52 REDT ERNST THALMANN! Een grote politieke campagne tegen het fascisme in Duitsland, een grote morele overwinning op de macht van duisternis en ractie ligt achter ons: het Leipziger proces. De hele wereld heeft gezien, dat de plannen van het fascisme doorkruist kunnen worden, als men den vijand goed aanvalt. De vrijspraak van de communistische beklaagden in In de Inleiding bij een blografie van Ernst Thalmann gaf G. Dimitroff de volgende uiteenzetting van hetgeen den proletarischen revolutionnair kenmerkt. Deze uiteenzetting, die op Ernst Thalmann betrekking heeft, formuleert op onovertroffen wijze de eigenschappen, die milhoenen in heel de wereld bij Dimitroff zelf hebben leren bewonderen. 53 WAT KENMERKT DEN REVOLUTIONNAIR? Het leven van Ernst Thalmann bewijst, dat de ware revolutionnair en de proletarische leider gevormd wordt door diepgaande studie van het Marxisme-Leninisme en in het vuur van de klassenstrijd. Het is niet voldoende, revolutionnair temperament te hebben, men moet ook in staat zijn het wapen van de revolutionnaire theorie te hanteren. Het is niet voldoende, dat men de theorie kent, men moet ook met bolsjewistische onverzettelijkheid een stevig karakter ontwikkelen. Het is niet voldoende te weten, wat er gedaan moet worden, men moet ook de moed hebben, het uit te voeren. Men moet steeds bereid zijn, tot iedere prijs alles te doen, dat werkelijk in het belang van de arbeidersklasse is. Men moet in staat zijn, zijn hele persoonlijke leven ondergeschikt te maken aan de belangen van het proletariaat KRONIEK DER GEBEURTENISSEN 9 Maart 1933 12—18 Maart 1933 20 Maart 1933 28 Maart 1933 3 April 1933 30 Mei 1933 1 Juni 1933 31 Juli 1933 3 Augustus 1933 31 Augustus 1933 7 September 1933 18 September 1933 21 September 1933 23 September 1933 6 October 1933 8 October 1933 11 October 1933 1 November 1933 3 November 1933 4 November 1933 Arrestatie van Dimitroff, Popoff en Taneff, eerste politieverhoor in het Rijksdaggebouw, opsluiting in het huis van bewaring van het politiepresidium. Politieverhoren in de commissie van de Rijksdagbrand. Eerste schriftelijke verklaring van Dimitroff. Sluiting van het politioneel vooronderzoek, overbrenging naar de Moabit-gevangenis. Eerste gerechtelijke Verhoor. Aanleggen van de handboeien. Tweede schriftelijke verklaring van Dimitroff. Sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek. Mededeling van het Rijksgerechtshof over de benoeming van dr. Teichert als toegewezen verdediger. Ontvangst van de akte van beschuldiging. Verwijdering van de handboeien. Bericht, dat het proces op 21 September zal beginnen. Transport naar Leipzig. Aanvang van het proces in Leipzig. Eerste rede van Dimitroff voor het gerecht. Eerste uitsluiting van Dimitroff uit de rechtszaal. Transport naar Berlijn. Begin van het tweede deel van het proces. Tweede uitsluiting van Dimitroff. Derde uitsluiting van Dimitroff. Vierde uitsluiting van Dimitroff. Verhoor van Göring. — Vijfde uitsluiting van Dimitroff. 24 November 1933 Transport naar Leipzig, begin van het derde deel van het proces („politiek gedeelte"). Begin van de pleidooien. Slotrede van Dimitroff. Uitspraak van het vonnis. Vrijspraak, afkondiging van de „Schutzhaft". Transport naar Berlijn naar de gevangenis van de geheime staatspolitie. Vertrek per vliegtuig. Aankomst te Moskou. 13 December 1933 16 December 1933 23 December 1933 28 Januari 1934 27 Februari 1934 te noemen, zodat zijn verklaringen niet verder onderzocht kunnen worden, bldz. 187 Verklaring van den getuige 25 Grothe. Facsimilé bij blz. 60. Brief aan Romain Rolland. Oorspronkelijke brief aan Romain Rolland. In deze redactie werd de brief door de censuur niet doorgelaten. De hoekige haakjes op blz. 2 zijn door de censuur aangebracht en dulden dat gedeelte van de brief aan, waartegen men voornamelijk bezwaar had. De brief is met inkt geschreven op het formulier, dat voor de correspondentie der gevangenen voorgeschreven is. De vertaling van deze brief vindt men op blz. 62. Facsimilé bij blz. 68. Besfuif van het Rijksgerechtshof te Leipzig. Afwijzing van het verzoek Bulgaarse kranten te mogen lezen. Wij laten hier de Nederlandse vertaling volgen: BESLUIT. Het verzoek van den beklaagde Dimitroff van 22 September 1933, Bulgaarse kranten te mogen ontvangen, wordt afgewezen, omdat de censuur regelmatig doorlezen door een tolk vereist, wat tijdens het proces niet door te voeren is. Leipzig, 25 Sept. 1933. Opmerking van Dimitroff: ontvangen 28.9.33. Facsimilé bij blz. 80. Meksenkeuken" van de verklaringen der getuigen è charge. De 1ste November 1933 was G. Dimitroff voor de derde keer van de zitting uitgesloten. De aanleiding daartoe was een opmerking, die hij reeds de 31ste October had gemaakt maar waarvan de president niet onmiddellijk de betekenis begrepen bad. Hij moest eerst door de „Völkische Beobachter" daarop attent gemaakt worden. De opmerking luidde: „Ik zou slechts willen opmerken, mijnheer de president en mijne heren rechters, dat de kring der voornaamste getuigen a charge tegen ons, communistische beklaagden, heden gesloten is. Het begon met Rijksdagafgevaardigden van de N.S.D.A.P., met nationaal-socialistische journalisten en het eindigt met een dief!" Deze karakteristiek had Dimitroff dezelfde dag in een tekening tot uitdrukking gebracht. In deze tekening worden vooral de tegenstrijdige verklaringen (tussen haakjes achter de naam) van vier vooraanstaande nationaal-socialistische getuigen: Karwahne, Dröscher, Frey en Weberstedt tegenover elkaar gesteld. „Dat is alles niet geschied, maar besteld. De getuigen spelen hier met verdeelde rollen" — had Dimitroff over hun verklaringen op de 28ste October gezegd. In de tekening ging hij verder en duidde door het vraag- en uitroepteken in de binnenste cirkel den organisator en inspirator van al deze bestelde verklaringen aan, dien hij later den „Mephisto" van de Rijksdagbrand noemde. De tekening is in drie kleuren vervaardigd, met inkt, blauw potlood en rood potlood. Ze ging op de 31ste October ook aan de groene tafel van hand tot hand en bereidde de rechters enige onaangename ogenblikken. Hier volgt de vertaling van de Duitse tekst: van de verklaringen der getuigen & charge. (Het „raadsel" van de brand in de Rijksdag). 1. Getuige Karwahne (Torgler met „Lubbe"!) Nazi-Rijksda gafgevaardigde! 3. Getuige dr. Dröscher 2. Getuige Frejf (Torgler — Nazi-journalist! met „Popoff!") (Torgler m. „Dimitroff"!) Nazi-Rijksdagafgevaardigde! „Heksenkeuken" en morphinist 4. Getuige gepens. majoor Weberstedt — persleider van de NaziRijksdagfractie 6. Dief Lebenman — getuige van den officier van justitie ]