HET DRAMA VAM DOOR A.G.M. ABBINQ HET DRAMA VAN TRIANON Aan Hongarije slechts een Balkancultuur toe te kennen, is even belachelijk, als Duitschland te zoeken in de steppen van Rusland. Al is de leefwijze in Hongarije over het algemeen eenvoudiger, dan die in West-Europa, de ware beschaving is er niet geringer om. Zij is er natuurlijker en minder aangeleerd; zij is er voornamer en niet zoo geraffineerd. Het onderwijs staat in Hongarije op hoog peil. Op elk gebied van kunsten en wetenschappen hebben zich talrijke Hongaren een wereldvermaardheid verworven en getuigen van het vernuft en den kunstzin van dit ridderlijke volk. Voor den vreemdeling is het evenwel niet gemakkelijk, de Hongaarsche volkspsyche juist aan te voelen en te begrijpen. De vermoedelijk Aziatische afkomst van dit volk, *) met zijn geheel aparte taal, bemoeilijken het ten zeerste, een zuiveren maatstaf van waardeering aan te leggen. De wereldoorlog echter heeft ons op onverwachte en nooit gedachte wijze in verbinding gebracht met dit verre, onbekende land. Nederland, dat zoo gelukkig is geweest, voor de verschrikkingen van den oorlog bewaard te worden, heeft zich verdienstelijk mogen maken met de verzachting van het lot van hen, die in den rampzaligen krijg betrokken werden. Toen heeft de Hollandsche liefdadigheid bruggen geslagen, lang genoeg, om de verste afstanden te overspannen en het kleine Holland werd groot in de oogen der wereld. In het begin van den oorlog kwamen de Belgische *) Geleerde onderzoekers van naam zijn omtrent deze afkomst nog steeds niet tot een eensluidende uitspraak gekomen. vluchtelingen onze hulp inroepen; direct na den oorlog waren het de Duitsche en Oostenrijksche kinderen en nauwelijks werd het bekend, hoe ontzettend de ellende was in het zwaar beproefde Hongarije, of opnieuw werden onze deuren en onze harten wijd opengezet voor de kleine Hongaren. Met treinenvol zijn zij gekomen uit het verre land. Zij hebben zich versterkt aan den Hollandschen disch; zij hebben zich verwarmd aan den Hollandschen haard; zij hebben zich gekoesterd aan het Hollandsche moederhart en zij hebben vriendschapsbanden geweven tusschen Hongarije en Holland, die nooit meer verbroken zullen worden. Wanneer na vele jaren in andere landen de herinneringen aan de Hollandsche gastvrijheid wellicht bedekt zullen liggen onder het stof der historie, dan nog zal Hongarije zich weten te herinneren, wat Holland deed. Hongarije vergeet nooit! De kinderactie behoort thans tot het verleden, doch een nieuwe actie is begonnen, die onnoemelijk veel grootscher en gewichtiger is, daar zij het leven en de toekomst betreft van een gansche natie en opnieuw komt Hongarije tot u met een bede. Nu evenwel geldt het geen stoffelijke gaven, slechts een weinig van uw tijd wordt gevraagd, om u op de hoogte te stellen van den toestand, waarin Hongarije gebracht werd door het Verdrag van Trianon; om u te doordringen van het hemeltergende onrecht en het ondraaglijke leed, waaronder een volk gebukt gaat, waaraan Europa nog wel de grootste verplichtingen heeft. De dag van Trianon is reeds tienmaal verjaard, doch het onrecht is gebleven. Het is zelfs zwaarder en ondraaglijker geworden, nu na tien lange jaren van hoop en ver- trouwen telkens opnieuw blijkt, dat men de plechtigste beloften vergeet en de bij internationale overeenkomsten en verdragen geregelde verplichtingen, door valsche interpretaties en nieuw aan te nemen wetten, krachteloos weet te maken. In het hart van Europa leven thans 3.500.000 Hongaren onder vreemde overheersching. Afgesneden van hun eeuwenoude vaderland en cultuur worden zij gebrutaliseerd en getyranniseerd, getreiterd en gesard door een leger van vreemde ambtenaren, doch klagen mogen zij niet, want zij zfln omgeven door een stelsel van corruptie en spionnage, waarvan men het bestaan in het centrum van het beschaafdste der werelddeelen niet vermoeden zou. Van dit menschonteerende stelsel zijn reeds tienduizenden Hongaren het slachtoffer geworden, doordat hun het bestaan in de bezette gebieden eenvoudig onmogelijk werd gemaakt, ofwel, doordat hun het verblijf in, of de toegang tot deze gebieden, hun eeuwenoude vaderland, werd ontzegd. De gedachte aan Trianon is als een stekende pijn in het hart van eiken Hongaar. Trianon stortte over een dappere en roemrijke natie de diepste vernedering uit. Trianon scheurde een rijk van 1000 jaren uiteen, Trianon bracht armoede en wanhoop in een gelukkig land. Trianon is het grootste en geweldigste drama op het staatkundig tooneel van het huidige Europa en in zijn uitwerking voor de Hongaren niet minder smartelijk en grievend, dan eertijds voor de Polen de verdeeling van hun koninkrijk. En Hongarije wendt zich tot de wereld en het vraagt om recht. Is het niet diep beschamend voor de beschaafde wereld, dat een volk om zijn recht bedelen moet? Het onrecht van Trianon is zóó groot en onverdiend, dat het niet fel genoeg kan worden belicht en niet luid genoeg kan worden verkondigd. Moge dit boekje in Nederland, het land, waarin het recht steeds de grootste beoefenaars en de vurigste verdedigers heeft gevonden en waarin de rechtvaardigheid nog altijd geldt als het hoogste goed, vele, aandachtige lezers trekken. Amsterdam, Maart 1931. DE SCHRIJVER. II. GREPEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN EEN 1000-JARIG RIJK. Toen na den dood van Karei den Grooten het machtige rijk der Franken was uiteengevallen en de stichting van de staten van het moderne Europa nog in de verre toekomst lag, toen het Christendom nauwelijks ontkiemd was langs onze Noordzeestranden en er nog geen Graven van Holland waren, die hun leengoed bestuurden, toen trok Arpad aan het hoofd zijner dapperen de Karpathen over en hij vestigde zich met zijn volk aan de oevers van Theiss en Donau, in het gebied, waar vier eeuwen voordien ook hun stamgenooten, de Hunnen, onder Attila het hoofdkwartier hadden opgeslagen. (± 896). Volgens een zeer oude overlevering zouden de Hunnen en Magyaren respectievelijk de afstammelingen zijn van Hünor en Magyar, welke tweelingbroeders waren en zonen van den geweldigen jager Nimrod, welbekend uit de Bijbelsche geschiedenis. Bij de groote volksverhuizing waren deze volksstammen van uit het verre Oosten steeds meer naar het Westen opgedrongen en zoo bereikte het volk van Arpad, dat in zeven stammen verdeeld was, de gebieden, welke vóór het Verdrag van Trianon de kroonlanden van Hongarije uitmaakten. De zwakke stammen, die na den ondergang van het III. HONGARIJE EN DE WERELDOORLOG. De vraag, wie verantwoordelijk gesteld moesten worden voor het uitbreken van den moorddadigen oorlog, die meer dan vier jaren bijna geheel Europa geteisterd had, werd eerst voorgoed te berde gebracht, nadat de Geallieerden met behulp van Amerika de overwinning behaald en de Centrale Mogendheden de vredesvoorwaarden hadden doen teekenen. Sindsdien hebben zich groote geleerden en staatslieden van alle landen met dit vraagstuk bezig gehouden. Veel is reeds aan het licht gebracht, veel wacht nog op openbaarmaking, veel zal helaas nooit worden opgehelderd, want de wegen der geheime diplomatie, welke de wereldcatastrophe tot in de finesses heeft voorbereid, loopen door de duisternis van leugen en bedrog en schuwen het licht der waarheid. Het is niet de taak van dit boekje, de oorlogsverantwoordelijkheid vast te stellen, doch wel zal het trachten aan Hongarije de eer en goeden naam terug te schenken, daar men in Trianon op valsche getuigenis het „schuldig" over Hongarije heeft uitgesproken en het op de allerzwaarste wijze voor die schuld heeft laten boeten. Bij elke openbaarmaking van nieuwe documenten wordt deze taak verlicht, want steeds duidelijker blijkt het, dat Hongarije niet alleen onschuldig is aan het uitbreken van den oorlog, doch zelfs tot op het laatste oogenblik zich met alle macht daartegen heeft verzet. Dat het noodgedrongen aan den oorlog moest deelnemen, lag aan de nauwe vereeniging met Oostenrijk en aan het bekend worden van de plannen der vijandelijke machten ten opzichte van Hongarije. Het is onmogelijk, in kort bestek de talrijke reeds gepubliceerde documenten volledig weer te geven; hier kunnen slechts eenige belangrijke feiten beknopt worden medegedeeld. Onomstootelijk staat thans vast, dat de voor de politiek van Hongarije verantwoordelijke minister-president Graaf Stefaan Tisza zich bij memorandum van 1 Juli 1914 en ook in den gezamenlijken ministerraad der O.-H. monarchie van 7 Juli d.a.v. namens de Hongaarsche regeering tegen den oorlog met Servië heeft verklaard. Dat hij daarna in den ministerraad van 19 Juli zijn toestemming tot den oorlog moest geven, kan evenwel geen verwondering wekken. Op dien datum wist hij uit betrouwbare bron, dat de Russische minister van buitenlandsche zaken Sassanow in het midden der voorafgaande maand met den Roemeenschen minister-president Bratianu een reis had gemaakt naar Brassó (Kroonstadt), waar aan Bratianu de Hongaarsche gebieden werden getoond, die Roemenië als belooning voor een gewapende hulp aan Rusland zou ontvangen. Hij was ook ingelicht over de groote militaire toebereidselen in het Russische rijk en was bekend met de uitlating van Sassanow, waarin deze op 14 Juli 1914 had te kennen gegeven, dat hij in het dreigende oorlogsgevaar den rem- menden invloed van elke macht in St. Petersburg van te voren zou afwijzen. Toen werd het duidelijk, waarom het kleine Servië aan de machtige Oostenrijksche monarchie niet de geëischte voldoening had willen geven: het wist zich gesteund door een nog sterkere macht. . Zoo stond Graaf Tisza voor de keuze, zijn land door een legermacht van 10 millioen Russen onder den voet te laten loopen en het als oorlogsbuit te laten wegschenken, of deel te nemen aan den strijd op leven en dood, waartoe men in Rusland reeds gereed stond. Wat kon Graaf Tisza in het belang van zijn land anders doen, dan zijn toestemming geven tot deelneming aan den opgedrongen strijd: doch toen nog gaf hij ze slechts onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de oorlog niet tot verovering van vijandelijk gebied leiden mocht! Deze eisch van Graaf Tisza werd in de notulen van den ministerraad opgenomen. Later, als de oorlog nog volop woedde, was Graaf Tisza een der eersten, die in het belang van den vrede zijn stem verhief en die ook in zijn privébrieven herhaaldelijk te kennen gaf, dat hij den oorlog veroordeelde en verafschuwde. In Januari 1917 werden de politieke en militaire leiders der Centrale Mogendheden voor een gewichtige conferentie naar Berlijn geroepen. Graaf Tisza was er de vertegenwoordiger der O.-H. monarchie. Van Duitsche zijde namen hieraan deel maarschalk Hindenburg, generaal Ludendorff, admiraal Koster, vlootbevelhebber von der Recke, de rijkskanselier von Bethmann Hollweg en de ministers Zimmermann en Helferich. Het ging over de invoering van den onbeperkten duikbootenoorlog. De Duitsche delegatie beschouwde een onbeperkt gebruik van dit vreeselijke wapen als het eenigste middel, om snel aan den oorlog een einde te maken en de rijkskanselier bracht de deelnemers onder het oog, dat zij slechts hadden toe te stemmen, daar over deze vraag in hoogere kringen reeds een beslissing genomen was. Toen stond Graaf Tisza op en viel het plan heftig aan. Hij verklaarde, dat hij hiervan absoluut geen resultaat verwachtte, doch eerder een verslechtering van de situatie, daar een oorlogsverklaring van Amerika vermoedelijk hierop het antwoord zou zijn. Reeds begonnen de vertegen» woordigers der burgerlijke macht het inzicht van Graaf Tisza te deelen, toen de conferentie tot den namiddag verschoven werd. In deze middagzitting deelden de militaire leiders mede, dat de keizer zekere berichten ontvangen had, waaruit bleek, dat de Vereenigde Staten reeds tot deelneming aan den oorlog hadden besloten, ook zonder de afkondiging van den onbeperkten duikbootenoorlog af te wachten. Verdere debatten waren noodeloos geworden. Evenwel verlangde Graaf Tisza, dat in het protocol der conferentie van zijn afwijzende houding werd melding gemaakt. Uit de memoires van baron Giesl, destijds O.-H. gezant te Belgrado, is verder nog bekend geworden, dat Graaf Tisza het ten zeerste betreurde, dat de Oostenrijksche monarchie in het antwoord van Servië geen genoegzame voldoening zag, omdat hij wist, dat Rusland slechts hierop wachtte, om den oorlog te kunnen laten uitbreken. Deze enkele feiten bewijzen klaar en onweerlegbaar, dat Hongarije onschuldig is aan den wereldoorlog, waaraan het zelf ten offer viel. Als er één land was, dat den oorlog niet wilde, dan was het voorzeker Hongarije, dat er niet op bedacht was, zich te bevoordeelen en met groote bezorgdheid voor de toekomst van volk en land het onafwendbaar noodlot zag naderen, zonder in staat te zijn, het te keeren. En de oorlog is gekomen over het land, dat geen oorlog wilde, doch met voorbeeldelooze trouw bleef het staan aan de zijde der Verbondenen, totdat alles voorbij was. Op alle slagvelden hebben de Hongaren uitgeblonken door hun moed en dapperheid en hun vaandel zijn zij trouw gebleven, trouw tot in den dood. Met het volste recht zou dan ook Hongarije na den oorlog de gedenkwaardige woorden van Frans I kunnen herhalen: „Tout est perdu. fors ïhonneur." Alles is verloren, behalve de eer. Als men mij vragen zou, wat grooter is, de Hongaarsche trouw, of de Hongaarsche dapperheid, dan zou ik het antwoord moeten schuldig blijven. Zij vechten om den voorrang. Hoe scherp steekt bij het onbaatzuchtig en zelfopofferend gedrag van dit edele volk de laaghartige houding af van andere naties en rassen, die, hoewel gebonden door plechtige Verdragen, of in vaster verband staande tot de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie dan Hongarije, belust op buit, of bezield door het grofste egoïsme, zich niet ontzagen, tegen hun vroegere bond- en landgenooten de wapens op te nemen, of hun nog in legerverband staande stamgenooten tot een zoodanige sabotage en tegenstand wisten te bewegen, dat zich de ineenstorting van de legermacht der Centralen nog spoediger voltrok, dan men had kunnen vermoeden. En terzelfder tijd, dat het Hongaarsche bloed in stroomen vergoten werd en de laatste wagons tarwe het land verlieten op weg naar de hongerende bondgenooten, wer- den te Parijs in alle stilte door vertegenwoordigers van een ras, dat met Hongarije tot hetzelfde staatsverband behoorde, een sluwe politiek van berekening gevoerd, van welker gekuip en gekonkel de verdeeling van het eeuwenoude Hongaarsche koninkrijk het gevolg zou zijn. Daar werd het judasloon vastgesteld, daar werd reeds de buit verdeeld, nog eer hij binnen was en onderwijl offerde Hongarije zich op, onkundig van het dreigend gevaar. Nog schooner en treffender treedt de ridderlijkheid der Hongaarsche natie te voorschijn in de behandeling der krijgsgevangenen. Toen een geest van haat en wraakzucht rondwaarde over de wereld en het niet tot de zeldzame verschijnselen behoorde, dat aangebrachte krijgsgevangenen werden prijsgegeven aan de woede van een opgewonden publiek, dat hen naar hartelust kon hoonen, bespotten en bespuwen, toen zij als wilde dieren werden opgesloten in beperkte ruimten, om hun ellendig bestaan voort te sleepen, toen duizenden zonen van Hongarije werden getransporteerd naar de onherbergzame vlakten van Siberië, waar zij bij massa's omkwamen van koude en gebrek en de overblijvenden jaren na den oorlog van diens einde nog niets zouden weten, toen wandelden de in Hongarije geïnterneerden bijna onbelemmerd in hun beweging rond door de schoone hoofdstad, waar zij zich, door het vrijwillig bewijzen van kleine diensten aan de burgerij, hun bestaan zooveel konden veraangenamen, als het in de gegeven omstandigheden slechts mogelijk was. Een weerloozen vijand martelen zou elders kunnen geschieden, maar niet in Hongarije. Een zucht van verlichting steeg op uit het uitgeputte Europa, toen op 11 November 1918 de wapenstilstand geteekend werd. Ook Hongarije begroette met opgelucht hart het einde van den bloedigen krijg en reeds maakte het plannen tot herstel der geslagen wonden. Rustig wachtte het de beslissing der Geallieerden af. Het geweten van Hongarije was zuiver en zich van geen schuld bewust. Slechts zijn plicht had het gedaan en het toetste de eerlijkheid en ridderlijkheid van anderen aan die van zich zelf. Helaas, met welk een wreede ontgoocheling, met welk een diepe vernedering moest Hongarije zijn argeloosheid en goede trouw bekoopen. Als op een gegeven teeken drongen Tsjechische, Roemeensche en Servische troepen het ontwapende land binnen en bezetten het grootste gedeelte daarvan, hetwelk later bij het Verdrag van Trianon zou worden weggeschonken. De verbijstering en verwarring, die hierdoor ontstonden, waren zóó groot, dat het onder het mom van vaderlandsverdediging aan een kleine groep communisten gelukken kon, zich van de regeering meester te maken. Toen volgde het bloedige schrikbewind onder Be la Kun, dat vijf maanden geduurd heeft en waaraan Hongarije slechts met ontzetting de herinnering in zich levendig houdt. Deze communistische periode werd voor de Roemenen een welkome aanleiding, aan het ontwapende Hongarije hun heldendaden te toonen. Zoo goed als het geheele nog vrije land werd door hen bezet. Als een woeste horde hebben zij er huisgehouden en zoo volkomen werd het land leeggeplunderd van alles, wat maar eenige waarde had, dat, toen zij zich achter de Trianongrenzen terugtrokken, Hongarije letterlijk tot den bedelstaf was gebracht. Dit gebeurde in de twintigste eeuw, in vredestijd, in het hart van het beschaafde Europa. . IV. HET VERDRAG VAN TRIANON ALS STRAF VOOR HONGARIJE'S MISDADEN. Verpletterender dan de slag op het Lechveld, vreeselijker dan de ondergang bij Mohacs en tragischer dan de nederlaag van Vilêgos was voor het Hongaarsche volk de dag, waarop zijn vertegenwoordigers in het historische slot Trianon bij Versailles het vredesverdrag moesten teekenen, waarbij Hongarije meer dan 2/3 van zijn gebied en bijna 2/3 van zijn bevolking verloor (4 Juni 1920). Wie zal beschrijven, wat er omging in het hart dier mannen, die met hun handteekening den ondergang van hun roemrijke vaderland moesten bekrachtigen. Zij teekenden met zwart gehandschoende hand, als om ze niet te bezoedelen met de voorwerpen, die in dienst werden gesteld van een onrecht, zóó groot, als de wereldliteratuur er zelden een zal kunnen beschrijven. Aan het Verdrag was toegevoegd een nota van den toenmaligen Franschen minister-president Millerand, waarin werd te kennen gegeven, dat de mogelijkheid open bleef, om de thans vastgestelde grenzen in gemeen overleg te wijzigen, wanneer later zou blijken, dat dit om ethnografische of economische redenen gewenscht was. Aan den volledigen tekst dezer nota merkt men duidelijk, dat de opstellers daarvan voelden, dat er jegens Hongarije een laste gelegd. Deze beschuldiging mag niet onweersproken blijven. De onderdrukking der minderheden, waaraan Hongarije zich zou hebben schuldig gemaakt, is slechts een leugenachtig verzinsel en volkomen in strijd met de waarheid. Op de gansche wereld is er wellicht geen land aan te wijzen, waar de minderheden zulk een vrijheid genoten hebben en zich zóó ongestoord konden ontwikkelen, als juist in Hongarije. Zij werden er behandeld als kinderen des huizes en alles werd gedaan, om hun de vestiging en het verblijf in het nieuwe vaderland zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Vooral mag niet uit het oog worden verloren, dat deze minderheden zich vrijwillig in Hongarije hebben neergelaten. Reeds ten tijde van den eersten koning, den H. Stefanus, kwamen zich kolonisten uit Zwabenland in Hongarije vestigen. Later werden zij gevolgd door groepen Saksers, die in hun geboorteland geen bestaan konden vinden. Uitgestrekte landerijen werden hun toegewezen in Zuid-Hongarije en Zevenburgen. Onder Lodewijk den Groóten werden de Roethenen in het land geroepen. Verdrukt en gekneveld door de Turken en hakende naar een veiliger woonplaats zochten vele Roemenen uit Walachije en Moldavië en ook andere Balkanbewoners een toevluchtsoord in Zevenburgen en in de gebieden van Drau en Sau. Zij allen werden er ontvangen met gastvrijheid en voelden er zich spoedig zóó wel en gelukkig, dat zij hun oude vaderland geheel vergaten. Hoe gemakkelijk zou het in den loop der eeuwen niet geweest zijn, deze geleidelijk binnenkomende vreemdelingen langzamerhand aan de Hongaarsche taal en zeden te gewennen, zonder dat daartoe een politiek van geweld en dwang noodig behoefde te zijn. Had Hongarije dit gedaan, zoo zou er thans geen minderhedenvraagstuk hebben bestaan en het gros der bewoners zou zich zonder voorbehoud als zuivere Hongaren hebben bekend. Aan zulk een politiek heeft Hongarije evenwel nooit gedacht. Met een grootmoedigheid en verdraagzaamheid, die aan het ongelooflijke grensden, werden de gasten behandeld. Zij behielden hun eigen taal en zeden, kregen dezelfde rechten als de Hongaren, werden weldra gezeten burgers, hadden in de moderne tijden hun eigen scholen, welke met rijksgeld werden onderhouden en hun nakomelingen kan men vinden op alle belangrijke posten, zelfs op ministerszetels. De vorige hertog-primaat van Esztergom, kardinaal Csernoch, was een Slowak van zeer eenvoudige afkomst, doch dit belette hem niet, de voornaamste rijksgroote van Hongarije te worden, want aan den kardinaal-primaat is de taak voorbehouden, den koning van Hongarije te kronen. Ook de tegenwoordige primaat, kardinaal Serédi is een Slowak en zijn geboorteplaats ligt in het verloren gebied. Een treffende gebeurtenis mag hier niet onvermeld blijven. Toen kardinaal Csernoch op zijn sterfbed lag, ontbood hij den minister van Onderwijs en Eeredienst graaf Klebelsberg en zei de hem: „Wanneer ik gestorven zat zijn, verzoek ik u, bij mijn begrafenis aan de volkeren van heel de wereld mede te deelen, dat de vorst-primaat van Hongarije hun uit zijn graf verkondigt: Het is niet waar, dat de minderheden onderdrukt werden in het tand, waar de zoon van eenvoudige Slowakische boerenlieden vorst-primaat van Hongarije kon worden." (Ochtendbl. Maasbode 3 Nov. 1927). Deze verklaring van een prins der Kerk, afgelegd in het aanschijn van den dood, heeft een méér dan gewone beteekenis en zij legt duizendmaal meer gewicht in de schaal, dan de vuige en laaghartige laster, welke men over Hongarije heeft uitgestort. Wie waagt het nog te spreken van onderdrukking der minderheden, wanneer de bewijzen voor het grijpen liggen, dat zij 800 jaren lang in een vreemd land hun eigen taal en zeden konden bewaren en steeds als gelijkberechtigden behandeld werden. Levendig staat mij voor den geest, hoe ik eens, even buiten de stad Ba ja (Zuid-Hongarije), aan een boerenvrouw den weg vragende, er mij ten zeerste over verbaasde, dat zij mij in een eigenaardig Duitsch dialect toesprak. Zij verklaarde mij toen, dat zij geen woord Hongaarsch verstond, noch sprak en toch was zij een geboren Hongaarsche. In deze omgeving was een nederzetting van Saksers, die zich eeuwen geleden op verzoek der Hongaarsche regeering hier gevestigd hadden, om het schraal bevolkte land in cultuur te helpen brengen. In geen enkel opzicht werden de landstreken, waar de minderheden in grooten getale woonden, achtergesteld bij de zuivere, of bijna zuivere Hongaarsche gebieden. Zij werden zelfs beter bedacht en meer begunstigd. De talrijke, modern aangelegde verkeerswegen in Slowakije en Zevenburgen, welke vooral in de bergstreken reusachtige geldelijke offers eischten, wekten vaak de bewondering van vreemde automobilisten en toeristen, die later met groote teleurstelling moesten ervaren, dat, naarmate zij verder het zuiver Hongaarsche gebied binnentrokken, de wegen schaarscher en slechter werden. Hoe de Tsjechen de Slowaken onderdrukken en welk een politiek zij voeren, heeft onlangs het beruchte Tukaproces voldoende aan het licht gebracht. Als een wingewest wordt Slowakije al tien jaren bestuurd door uit Praag gezonden ras-Tsjechen, die zich door hun aanmatigend en tyranniek optreden den haat der gansche bevolking op den hals hebben gehaald. De afkeer en verwijdering tusschen Tsjechen en Slowaken wordt steeds grooter en het mag betwijfeld worden, of de Slowakische afgevaardigden nog tien jaren zullen optrekken naar het Praagsche parlement. Met nog heviger verzet trachten zich de Kroaten van het Servische juk te ontdoen. In de volksvertegenwoordiging kwam het voortdurend tot heftige aanvallen op de regeering, totdat de leider der autonomistische beweging Raditsj met twee zijner partijgangers door handlangers der regeering in het gebouw der Skoeptsjina werd doodgeschoten. Korten tijd later werd de parlementaire regeering door de dictatuur vervangen. Een allerstrengste censuur belet thans het bekend worden van de wijze, waarop de Serven omspringen met hun broedervolk, dat zij uit de „Hongaarsche tyrannie" verlost hebben, doch het proces Matsjek, dat korten tijd geleden behandeld werd, heeft de oogen der beschaafde wereld geopend. In de gevangenis van Agram hebben de politieke gevangenen den vochtigen steenen vloer als legerstede. Hun voeding bestaat reeds maanden slechts uit water en brood. Nachten achtereen worden zij voorgeleid, om te worden verhoord, waarbij hun onder de gruwelijkste folteringen bekentenissen worden afgeperst van feiten, waaraan zij onschuldig zijn en die zij dan later voor de rechtbank wederom herroepen. Om het ontzettende geschreeuw der gefolterden te overstemmen, draaien eenige gramofoons hun lustige liederen af. Omtrent dit schandelijke proces schrijft de heer Giklor, oud-hoofdredacteur van de Ihrvat: „De in Belgrado volkomen onschuldig aangeklaagde Kroaten zijn in de gevangenis op beestachtige wijze gefolterd. Thans staan zij voor een rechtbank, welke doodvonnissen zonder hooger beroep uitspreekt. Hun geval is het geval van honderden en honderden onschuldig onder de Servische dictatuur gemartelde en vermoorde menschen." (Avondbl. Alg. Handelsblad 2 Mei 1930). Wanneer Tsjechen en Serven op deze wijze hun broedervolken behandelen, dan kan men zich gemakkelijk voorstellen, aan welk een verdrukking en terreur de Hongaren zijn overgeleverd. Waarlijk, zij zijn in vijandelijke handen gevallen. Men denke slechts aan het optreden der Roemeensche studenten in Zevenburgen. Als een wilde horde hebben zij onder de oogen der Roemeensche politie in de steden Nagyvarad en Temesvar, waar elke steen spreekt van de Hongaarsche cultuur, hun haat gekoeld op de onschuldige bevolking. Talrijke Hongaarsche restaurants en winkels werden volkomen verwoest en verschillende Hongaren als honden doodgeknuppeld. Als de bloem der Roemeensche jongelingschap, welke binnenkort de voornaamste posten in Groot-Roemenië zal gaan bekleeden, zich bijna ongestraft aan dergelijke uitspattingen kan overgeven, dan voorzeker zijn de Hongaarsche en Duitsche minderheden in Zevenburgen diep te beklagen. Ook in dit opzicht is de verdeeling van het eeuwenoude Hongarije een slag in het aangezicht der Westersche beschaving. De overheersching van een lagere V. WAT TRIANON AAN HONGARIJE ONTNAM. Na de vaststelling der Trianongrenzen was de oppervlakte van Hongarije van 325.411 K.M.2 op 92.833 K.M.2 en het aantal zijner inwoners van 20.886.487 op 7.606.871 teruggevallen. Van zijn oppervlakte had het dus 71]/i van zijn bevolking 63J/2 % verloren. Zoo werd een staat verscheurd, die aan zijn natuurlijke grenzen en geografische gesteldheid niet alleen zijn staatkundige, doch ook zijn economische eenheid en onafhankelijkheid te danken had. Deze eenheid, door de natuur gevormd, had, ondanks alle staatkundige beroeringen, gedurende 1000 jaren aan het Hongaarsche Rijk zijn grenzen en aan zijn inwoners hun bestaan gewaarborgd en zóó duidelijk en treffend was zij in den loop der eeuwen aan het licht getreden, dat de groote Fransche geograat Reclus niet aarzelde, haar de meest volkomen geografische eenheid der wereld te noemen. Bij de verdeeling werden aan Tsjecho-Slowakije 62.937, aan Roemenië 102.787, aan Joego-Slavië 63.497, aan Oostenrijk 5055 K.M.2 toegewezen, terwijl Italië beslag wist te leggen op de stad Fiume met haar omgeving ter grootte van 21 K.M.2. Wilt gij, lezer, een sprekende vergelijking met de gruwelijke verminking, welke Hongarije moest ondergaan stel u dan voor, dat na een ongelukkig geëindigden oorlog, waarin ons vaderland tegen zijn zin was medegesleept, de provinciën Friesland, Groningen, Drente, Overijsel eii Gelderland bij Duitschland en Limburg, Noord-Brabant en Zeeuwsch-Vlaanderen bij België gevoegd weiden, zoodat Nederland nog slechts bestaan zou uit Noord- en ZuidHolland, Utrecht en de Zeeuwsche eilanden. Zouden uw vaderlandslievende gevoelens zulk een onrecht kunnen verdragen? Ik hoor u al uitroepen: Neen, neen, duizendmaal neen! Maar dan nog zou de positie van het nieuwe miniatuurNederland veel en veel gunstiger zijn, dan die van het huidige, verminkte Hongarije. Immers, wij behielden onzen handel en de vrije vaart op de zeeën en in het overgebleven Klein-Nederland zou de welvaart niet minder behoeven te zijn, dan in het Nederland der elf provinciën. De toestand van Klein-Hongarije (Csonka-Magyarorszag) is geheel anders, dan die van het vroegere Hongarije. Alle grensgebieden rondom werden weggenomen. Geheel door voormalige vijanden omringd, is slechts het centrum van Hongarije overgebleven en zóó ongelukkig viel de verdeeling uit, dat de vrije uitgang naar zee verloren ging en de hoofdstad Budapest slechts op eenige uren afstand van de Tsjechische grenzen kwam te liggen. Een muis in de val, omgeven door drie loerende katten, dit zou de meest juiste schets zijn. met welke een caricaturist de tegenwoordige positie van Hongarije zou kunnen aanduiden. Het waren vooral de politieke leiders van Frankrijk, die deze onrechtvaardige verdeeling wisten door te drijven. Immers, met dezen rijken buit konden zij aan de wenschen van het Pan-Slavisme tegemoet komen, hun satellieten, de Prijs f-örTG- HET DRAMA VAN TRIANON IETS UIT DE GESCHIEDENIS VAN HONGARIJE VOOR. ONDER EN NA DEN WERELDOORLOG DOOR A. G. M. ABBING GEDRUKT DOOR EN VERKRIJGBAAR BIJ DE N.V. DRUKKERIJ „JACOB VAN CAMPEN" — AMSTERDAM O.Z. VOORBURGWAL 87—89 TELEFOON 32983—33721-32721 DE TRAGEDIE VAN TRIANON HOE HET 1000-JARIGE HONGARIJE VERDEELD WERD De Tsjechen namen 63.000 KM1. Bij de samensteling van dit werkje werden o.m. de na» volgende uitgaven geraadpleegd: Les consciences se réveillent. Paul et Jean Lebourg. Comment les Tchèques ont accaparé la Slovaquie. Dr. Adolphe Pechany. La tragédie des peuples danubiens et la Tchéco-Slovaquie. Louis Suranyi. Misère et ruine sociale des 11 millions d'hommes arrachés par le Traité de Paix a 1'ancienne Hongrie. Pierrepoint B. Noyes. Das ungarische Problem. Revizós Liga. Tatsachen. Revizós Liga. Ein Volk klagt an. Alezius Mirowsky. A nation sentenced to death. Magyarsag. A Magyarok története. Lajos Mangold. Magyarorszag a vilag lelkiismerete elött. Dr. Imre Dréhr. Magyarorszag tükre. A Magyar Nemzeti Szövetség. Igazsagot Magyarorszagnak. Pesü Hirlap. Mélyen, érzett rokonszenwel ajanlom e köny- vemet azoknak, akik szükségben és elnyomatasban élnek sajat szülöföldjükön, amely mint hadizsakmany jogtalanül elajandékoztatott. A SZERZÖ. Met diepgevoelde sympathie wordt dit werkje opgedragen aan hen, die in nood en verdrukking leven op hun geboortegrond, welke op onrechtvaardige wijze als oorlogsbuit werd weggeschonken. DE SCHRIJVER. I. INLEIDING. Hongarije! Hoe gering was in den vooroorlogschen tijd over het algemeen onze kennis omtrent dit schoone en interessante land. Sommigen herinnerden zich nog van de schoolbanken, dat de Donau zijn hoofdstad in tweeën sneed, Buda en Pest; verder dachten zij zich het land als een aanhangsel of onderdeel van Oostenrijk en stelden het zoo ongeveer op één lijn met Bosnië of Servië. Zeer velen dachten er heelemaal niet over; zij konden er trouwens niet over denken, om de eenvoudige reden, dat zij er nooit van gehoord hadden. Hongarije was ook zoo ver, zoo onbereikbaar ver. Doch zelfs in kringen, die prat gingen op hun ontwik' keling en beschaving, kon men en kan men soms nog, de grootste onwetendheid constateeren en de meest ave* rechtsche ideeën hooren verkondigen over een rijk, dat toch onder de oudste van Europa mag gerekend worden. Merkwaardiger wijze wist men in het buitenland wel, aan de door Europa zwervende zigeunertroepen, Hongarije tot bakermat te geven. Vaak stelde men zich Hongarije voor, als een zigeunerland bij uitstek en daardoor is het misschien te verklaren, dat het beschavingspeil van dit land niet al te hoog werd aangeslagen. Westersch-Romeinsche Rijk deze streken slechts uiterst schraal bevolkten, moesten zwichten voor de macht van dit moedige, krijgshaftige ruitervolk en losten zich langzamerhand geheel in de nieuwe bewoners op. Door hun nomadennatuur en zucht naar avontuur was voor de Magyaren het uitgestrekte, nieuw verworven gebied nog te klein en reeds spoedig begonnen zij hun uitvallen in noordelijke en westelijke richting. Saksen, Beieren, Galhe en Italië waren dikwijls het tooneel van hun plundertochten, totdat zij in 955 door keizer Otto I in den bloedigen slag op het Lechveld bij Augsburg voorgoed verslagen werden. 40.000 lijken van Hongaren bedekte» het slagveld; hun aanvoerders Bulcs en Lehel werden gevangen genomen en ter dood gebracht. Toen begreep Arpad's derde opvolger Géza, dat, wilde hij zijn volk voor ondergang behoeden, hij het aan een andere leefwijze moest gewennen, wat hij vooral wilde bewerken door de invoering van het Christendom. Hij sloot vriendschap met keizer Otto en liet zich en zijn gezin door Adelbertus, bisschop van Praag, doopen. Een groot aantal geloofsverkondigers ontbood hij, die zijn volk moesten bekeeren en beschaven. Gedurende zijn bestuur bevestigde hij het rijk naar alle kanten en toen hij in 997 overleed, strekte het gebied der Hongaren zich uit van de Alpen en Karpathen tot aan de Adriatische Zee en de Sau. Zijn zoon en opvolger Istvan (Stefanus), gehuwd met de vrome Gizella, dochter van hertog Hendrik van Beieren, was een vurig Christen en regeerde het land met groote wijsheid en kracht. Als belooning voor zijn geloofsijver en zijn verdiensten jegens de Kerk, ontving hij in het jaar 1001 van paus Sylvester II de koningskroon titd apoStolisch k°™S en het recht, het dubbelkruis te voeren. Behalve den primaatzetel van Esztergom. stichtte hij nog negen bisschopszetels en vier abdijen en bij zijn afsterven in 1038 liet hij aan zijn opvolgers een christeli k koninkrijk na. De Katholieke Kerk nam hem op in de lii harer heiligen en zijn feestdag, welke valt op 20 Augustus is de grootste nationale feestdag van Hongarije De gouden kroon van paus Sylvester maakt nog altijd het bovenste gedeelte uit van de Hongaarsche koningskroon en geen koning zou ooit als wettig vorst erkend worden, tenzij gekroond met deze kroon. Nu Hongarije een koninkrijk is zonder koning, wordt aldaar geregeerd rechtgesproken en vonnis gewezen in naam van de Heilige Het zou ons te ver voeren, de belangrijke geschiedenis van Hongarije op den voet te volgen. Slechts enkele gewichtige gebeurtenissen kunnen hier voor mededeelina in aanmerking komen. In het jaar 1222 vaardigde koning Andreas II de Gouden Bul uit, welke tot het jaar 1848 als de grondwet van het koninkrijk Hongarije is te beschouwen. Onder Bela IV, die van 1235 tot 1270 regeerde, vielen de woeste Tartaren Europa binnen, doch in Hongarije werden zij gestuit (1242). De Hongaarsche dapperheid bewaarde toen ons werelddeel voor een tweede Hunnenperiode. Een schitterend tijdperk doorleefde Hongarije onder Lodewijk den Grooten (1342-1382) en toen deze in 1370 ook nog tot koning van Polen werd gekozen, was Hongarije het machtigste rijk in Oost-Europa geworden. Vaak moest hij het bezit van zijn grondgebied met de wapenen verdedigen, zoo o.m. tegen de rijke republiek Venetië het bezit van Dalmatië. Een der grootste figuren op den Hongaarschen koningstroon was ongetwijfeld Matthias uit het huis Hunyadi, die van 1458 tot 1490 regeerde. Toen werd de koninklijke burcht van Buda een centrum van beschaving en macht. Waar vorsten en koningen heen trokken, om vriendschap met Matthias te sluiten, of zijn hulp in te roepen. Streng en rechtvaardig, zonder aanzien des persoons, bestuurde hij zijn uitgebreid koninkrijk en toen de mare van zijn dood zich verspreidde over het land, klonk het van mond tot mond: „Meghalt Matyas kiraly, oda az igazsag." Koning Matthias is gestorven, de gerechtigheid is heen. Het droevigste tijdperk in de geschiedenis van Hongarije is de Turksche periode. Reeds onder Lodewijk den Grooten begonnen de invallen der Turken, die geheel Europa onder de vaan van den profeet wilden brengen en misschien ware hun dit gelukt, als niet de Hongaren als trouwe wachters hadden gestaan aan de poorten van Europa. Met hun leven en bloed hebben zij eeuwenlang de Westersche cultuur en het Christendom tegen den opdringenden Islam voor den ondergang behoed en zich hiermede jegens de beschaving onschatbare verdiensten verworven. In den langdurigen strijd tegen de Turksche overmacht heeft zich vooral onderscheiden Johannes Hunyadi, terwij! ook de Capudjner monnik Johannes Kapistranus en Nicolaas Zrinyi, de held van Szigetvar, hun namen onsterfelijk hebben gemaakt. Door de herhaalde Turksche aanvallen evenwel werd de Hongaarsche kracht gebroken en toen, door de verdeeldheid onder de christenvorsten van Europa, Hongarije aan zijn lot werd overgelaten, behaalden de overmachtige Turken onder sultan Soliman in den bloedigen slag bij Mohacs, waarin koning Lodewijk II den dood vond, een al te gemakkelijke overwinning (1526). Het grootste gedeelte van Hongarije Werd nu door de Turken bezet en Soliman sloeg zijn zetel op in den burcht van Buda. Na veel partijstrijd koos het nog onafhankelijk gebleven gedeelte des lands Ferdinand van Habsburg, aartshertog van Oostenrijk, tot koning. Deze keuze steunde hoofdzakelijk op politieke berekening, om zich hierdoor de hulp van keizer Karei V te verzekeren tegen den overmachtigen vijand. Tot 1718 duurde het nog, eer de Turken weer geheel van den Hongaarschen bodem verdreven waren. Van de regeering der Habsburgers (1526 tot na den wereldoorlog) hebben de Hongaren over het algemeen weinig vreugde beleefd. Deze vorsten behandelden Hongarije als een wingewest, dat ter consolideering van hun rijk zoo spoedig en zoo volledig mogelijk verduitscht moest worden. Zij stonden geheel vreemd tegenover de Hongaarsche taal en cultuur en begrepen niet de Hongaarsche wenschen en gedachten. Deze achterstelling en verdrukking werd met verzet beantwoord. De hevigste opstanden werden geleid door Rakóczi (1711) en Kossuth (1848). Slechts met behulp van Rusland kon de laatste opstand in bloed worden gesmoord. (Slag bij Vilagos 13 Augustus 1849). Keizer Frans Jozef, die in 1848 de regeering aanvaardde, zag spoedig in, dat een verdrukt en ontevreden Hongarije een voortdurend gevaar was voor zijn rijk. In 1867 werd na lange onderhandelingen een compromis gesloten, waarbij Hongarije met zijn kroonlanden in een losser verband met Oostenrijk kwam te staan. Het kreeg dezelfde rechten en kon zich vrij en ongestoord ontwikkelen. Een reusachtige opbloei van Hongarije was sindsdien het gevolg van deze overeenkomst. In den staatsman Deak hadden de Hongaren een leider, die om zijn onkreukbare eerlijkheid en groote vaderlandsliefde den Hongaarschen Washington wordt genoemd. De Üteratuur werd verrijkt met de onsterfelijke werken van Petöfi, Jókai en andere dichters en schrijvers. De hoogwetenschappelijke vorming aan de hoogescholen van Budapest trok duizenden studenten van heinde en verre naar de Hongaarsche hoofdstad. De bouw-, beeldhouwen schilderkunst vierden haar schitterendste triomfen en maakten Budapest tot een der schoonste en prachtigste steden van Europa. Zoo stond in 1914 Hongarije na een snelle ontwikkeling als een groot en welvarend land in de rij van Europa's staten, toen het ongewild in den vreeselijken wereldoorlog werd medegesleept, waarin het zijn ondergang tegemoet zou gaan. allerverschrikkelijkst onrecht begaan werd, waarvan zij het herstel te voren wilden mogelijk maken en slechts aan deze nota kan het worden toegeschreven, dat de Hongaarsche delegatie tot onderteekening van het vredesverdrag te bewegen was. Zij immers was er zeker van, dat op grond dezer nota bij de herziening der grenzen van Trianon aan Hongarije wederom groote gebieden zouden terugkomen. Een golf van verontwaardiging, een kreet van machtelooze woede ging over het ontwapende land, dat. sinds 1000 jaren een economische eenheid vormend, zooals er in Europa geen tweede bestond, zich thans van meer dan twee derde zijner oppervlakte zag beroofd en millioenen zijner kinderen in vijandelijke handen moest achterlaten. Gebrandmerkt als aanstichter van den oorlog, hoorde Hongarije voor de vierschaar der overwinnaars het vreeselijke vonnis over zich uitspreken. Geen gelegenheid kreeg het, zijn onschuld te bewijzen en de valsche beweringen te weerleggen. Is er wel iets tragischer, dan te weten, dat men onschuldig veroordeeld wordt? Had daarom Hongarije onder de moeilijkste omstandigheden zijn plicht gedaan en vier jaren de ellende van den oorlog verduurd, om thans nog zwaarder dan zijn bondgenooten gestraft te moeten worden? Dat Hongarije aan den oorlog onschuldig is, wordt tegenwoordig als een uitgemaakte zaak beschouwd, doch de rechters van Trianon, die het onrechtvaardig vonnis hebben uitgesproken, doen, alsof het hun niet raakt en zij zwijgen. Om aan de verdeeling van het land nog een schijn van recht te geven, werd aan Hongarije bovendien de verdrukking der binnen zijn grenzen wonende minderheden ten Die minderheden, welke op kosten van den Hongaarschen staat onderwezen werden in hun moedertaal, genoten een beschaving, een vrijheid en een welvaart, die ver en ver uitgingen boven die van het moederland (Roemenië of Servië), hetwelk zij, om welke reden dan ook, den rug gekeerd hadden. Daar is thans nog bet overgroote deel der bevolking analphabeet, de politie voert er een waar schrikbewind en de onbetrouwbaarheid van het ambtenarencorps, dat met diefstal en corruptie zijn inkomen belangrijk weet te verhoogen, is de kanker, die vreet aan de welvaart des lands. Met zulk een cultuur en bestuur werden de minderheden gelukkig gemaakt, die, van het „Hongaarsche juk" bevrijd werden teruggegeven aan het moederland, waaruit zij zich vrijwillig verwijderd hadden. Reeds meer dan tien jaren „genieten" die minderheden van hun bevrijding, doch de ervaring in deze periode opgedaan, zal zonder twijfel het gros van hen den dag doen verwenschen, waarop hun dierbare stamgenooten, begaan met hun lot, zich tot hun bevrijders hebben opgeworpen en hen in het vaderhuis hebben teruggevoerd. Een vreeselijker lot wachtte evenwel de 3.500.000 Hongaren, die „mede bevrijd" werden en die tegen hun uitdrukkelijken wensch van hun vaderland werden gescheiden. De mededeelingen omtrent de vervolgingen, beroovingen, afpersingen, mishandelingen en bestraffingen waaraan zij in de verloren gebieden voortdurend zijn blootgesteld, zijn ontelbaar; zij vormen een aanklacht zóó verschrikkelijk, dat men bij het lezen daarvan zijn bloed voelt koken; zij beslaan een lectuur zóó omvangrijk, dat een menschenleeftijd misschien niet voldoende zou zijn, om van alle gevallen kennis te nemen. cultuur over een hoogere moet wel tot dergelijke excessen leiden. Wanneer elk onbevooroordeeld buitenstaander door dit wreede onrecht wordt getroffen, hoeveel te schrijnender moet dan het leed zijn der Hongaren, die, zoowel binnen als buiten de Trianongrenzen, den ondergang van hun geliefde vaderland machteloos moeten aanschouwen. De overweging dezer feiten en toestanden moet wel den geest van den Hongaarschen schrijver Imre Radvanyi gemarteld hebben, toen hij als in vertwijfeling deze woorden neerschreef: „Indien er nog gerechtigheid bestaat in den hemel en op aarde, mag, na de herziening, aan Trianon slechts een treurige herinnering overblijven." Bij het onrechtvaardige Verdrag van Trianon is dit wel de meest tragische omstandigheid, dat de verdraagzaamheid en grootmoedigheid, waarmede eeuwenlang de minderheden door Hongarije werden behandeld, de laatsten zoozeer in aantal en sterkte hadden doen toenemen, dat zij als rechtsgrond moesten gelden, waarop aan Hongarije meer dan 2/3 van zijn gebied ontnomen werd. Kan Hongarije in zulk een „vrede" berusten? Geen twijfel is mogelijk, want 14.000.000 Hongaren, verspreid over de geheele wereld, springen op en als uit één mond slingeren zij den rechters van Trianon hun ant woord in het gezicht: „Nem, nem, soha!" Neen, neen, nooit! 4 Juni 1920—4 Juni 1930. Aan de rechters van Trianon. Waarom verscheurd een rijk van duizend jaren. Dat eeuwenlang met stroomen heldenbloed Voor ondergang het Westen heeft behoed In koenen kamp met Turken en Tartaren? Waarom een volk beroofd van zijn gebied. Dat gastvrij hun een schuilplaats placht te schenken. Die, eigen tand aan 't noodlot overliet. De nieuwe woon van verre zagen wenken? Hier ligt een land, verwoest door uw geweld. Een dapper volk, in weerloosheid gebonden. Door 's vijands vuist de keel nog toegekneld. Doch vast vertrouwend wacht het stil de stonde. Waarop door 't recht uw onrecht zal vergaan, Om, tergensmoe, zijn boeien stuk te slaan. Tsjechen, Roemenen en Serviërs nog hechter aan zich verbinden en zich in Zuid-Oost-Europa een grooten en blijvenden invloed verzekeren. Als er ooit een politiek gevoerd werd, welke een eerlijk mensch met afschuw en verachting moet vervullen, dan is het voorzeker die, waarmede de uitbouw van de landen der Kleine-Entente vergezeld ging. Was het anders zoo hoffelijke Frankrijk dan geheel vergeten, dat in 1871 het Hongaarsche Parlement in plechtige zitting bijeenkwam, om te protesteeren tegen den vrede van Frankfort, waarbij Frankrijk aan Duitschland ElzasLotharingen had moeten afstaan? Toen was Hongarije de eenigste staat in Europa, die den moed had, voor Frankrijk in de bres te springen. En na den wereldoorlog? Met het grofste cynisme verkondigde men in Parijs, dat een bezit van 1000 jaren geen voldoenden rechtsgrond opleverde, om een verdeeling te beletten en terzelfder tijd vorderde men daar Elzas-Lotharingen terug, hetwelk gedurende een veel korter tijd als Fransch bezit kon worden aangemerkt. Denkende aan Frankfort en Trianon moet de houding van Frankrijk wel een diepe en ongeneeslijke wonde geslagen hebben in de ziel van het Hongaarsche volk. Doch er werden gelukkig in Frankrijk ook nog mannen gevonden, die recht en onrecht wisten te scheiden. In het voorwoord van het werk van den oud-député Charles Tisseyre, getiteld: „La Hongrie mutilée", schreef zijn landgenoot De Monzie vol verontwaardiging: „Par quelle abertation les mêmes hommes qui ctaironnent a travers te monde le droit des races et des nationalités, ont-ils enlevé aux Magyars, des villes, oü la totalité des habitants a quetques ex~ ceptions prés, parlaient te hongrois, étaient d'origine hon- groise, hongrois de cceur et de culture? Pourquoi, out, pour* quoï?" Waarom, ja waarom moesten staten, wier politieke onmondigheid en wanbestuur voortdurend een dreigenden oorlogshaard vormen in Zuid-Oost-Europa en de overige Europeesche staten steeds met bezorgdheid vervullen, op kolossale wijze worden vergroot met gebieden van een cultuurland, dat eeuwenlang de beschermer van het Westen geweest was? Waarom moest een staat, nauwelijks in het leven geroepen door de gunst der Geallieerden, verdubbeld worden in grootte ten koste van Hongarije? Welke diensten hadden deze staten aan de wereld bewezen, om op zulk een wijze beloond te moeten worden? Noch op historische, noch op economische gronden, noch op grond hunner krijgsverrichtingen, noch op grond eener gehouden volksstemming konden deze staten ook zelfs maar één enkelen vierkanten meter van den Hongaarschen bodem opvorderen. Het was alles slechts politieke berekening, die elk gevoel voor rechtvaardigheid had uitgebannen, waaraan Hongarije werd opgeofferd. En, of het onrecht niet vreeselijk genoeg ware, werd ook nog het Burgenland van Hongarije losgescheurd en bij de nieuwgevormde republiek Oostenrijk gevoegd. Hierbij gold de overweging, dat dit gebied de stad Weenen van levensmiddelen voorzag. Als een hoon moet deze bezorgdheid der Trianonrechters voor Oostenrijk zijn aangevoeld door het arme Hongarije, dat, zonder mededoogen van al zijn hulpbronnen beroofd aan zijn lot werd overgelaten. Met diepe smart schrijft dan ook Imre Radvanyi: „Van het eertijds groote en bloeiende Hongarije, dat Roemenen, Tsjechen en Serviërs met goed' vinden der Geallieerden onder zich hebben verdeeld, heeft men nog zoo iets als een Indianenreservatie weten te maken." Vooral op economisch gebied had de verdeeling van Hongarije de allertreurigste gevolgen. Binnen de Trianongrenzen lag het verminkte Hongarije hermetisch afgesloten van de wereld. Deze grenzen, dag en nacht door de KleineEntente met een geweldige militaire macht bewaakt, werden als Chineesche muren, waartegen de wegen van handel en verkeer dood liepen. De economische verhoudingen; waarop het vooroorlogsche Hongarije was ingesteld, waren op natuurlijke wijze gegroeid en vonden haar oorsprong in de gesteldheid van den bodem en van diens producten zoowel boven als beneden zijn oppervlakte. De geweldige industrie van Budapest kon slechts bloeien, toen zij geheel Hongarije als haar afzetgebied kon beschouwen en zich de benoodigde grondstoffen in het eigen land verschaffen kon. De mijnstreken van Slowakije en Zevenburgen bezaten een onuitputtelijken voorraad mineralen in de rijkste verscheidenheid en de nijvere bevolking dezer gebieden had, evenmin als die der groote fabriekssteden, over werkgelegenheid en inkomsten te klagen, daar de snel opkomende industrie met een onverzadigbaar absorbeeringsvermogen de producten der mijnen opeischte. De talrijke boerenbevolking vond in de steden een ruim afzetgebied voor de voortbrengselen des lands en in den zaai- en oogsttijd kwamen haar nog zooveel handen te kort, dat 100.000 landbou war beider s uit de Noord-Hongaarsche laagvlakte zich tegen de lente over CentraalHongarije verspreidden, vanwaar zij in den herfst met welgevulde beurs naar hun haardsteden terugkeerden. Deze jaarlijksche uittocht speelde een belangrijke rol in het economische leven dezer dichtbevolkte laagvlakte. In dezelfde omstandigheden verkeerden ook duizenden grondarbeiders, die bij den aanleg van spoorlijnen, land- en waterwegen gedurende het seizoen zooveel konden oversparen, dat zij in den winter geen gebrek hadden. Het vooroorlogsche Hongarije kende bijna geen werkloosheid. Ieder kon werken, die werken wilde. En thans? De machtige industrie en de uitgebreide handel liggen verlamd, omdat de Trianongrenzen tevens tariefmuren werden, waardoor een noodzakelijk afzetgebied verloren ging. Ook de kolen- en ertsmijnen, op welker voortbrengselen de fabrieken waren aangewezen, gingen verloren, waardoor de industrie zich de benoodigde grondstoffen niet meer, of slechts uiterst moeilijk en tegen veel hoogere prijzen verschaffen kon. Honderden fabrieken staan dientengevolge stil en die hun bedrijf nog voortzetten, doen het met drie of vier werkdagen per week of met half personeel. De loonen zijn zóó uiterst laag, dat, ook al houdt men rekening met de prijzen des lands, de verdiensten van een werkman zóó miniem zijn, dat het eenvoudig onbegrijpelijk is, hoe iemand met een gezin daarvan leven kan. De afgestudeerden vinden geen betrekking en vergrooten nog het aantal der werkloozen. Zij bieden zich aan voor de nederigste baantjes tegen een belooning, die ver ligt onder de grens van het absoluut noodzakelijke en drukken daardoor tot overmaat van ramp den reeds veel te lagen loonstandaard op funeste wijze. De boeren en wijnbouwers kunnen hun artikelen niet meer tegen loonenden prijs van de hand doen. De handeldrijvende middenstand leidt slechts een kwijnend en kommervol bestaan. De ellende en nood, die reeds jaren achtereen heerschen in alle lagen der bevolking, is zóó schrijnend, dat duizenden, in hun vertwijfeling en radeloosheid tot waanzin gebracht, de hand aan zich zelve hebben geslagen. De statistiek der zelfmoorden, als gevolg der bitterste armoede, ligt daar als een ontzettende aanklacht tegen het Verdrag van Trianon, waardoor aan 21.000.000 menschen het levensbestaan ontnomen en hun toekomst verwoest werd, want ook in de verloren gebieden heerschen nood en ellende. De staten, welke zich deze gebieden toeeigenden, hebben gedurende de tien jaren van hun bestuur hierin een toestand in het leven geroepen, welke slechts weinig van een oorlogstoestand verschilt. Zoo goed als niets is er gedaan ter verbetering van het ontwrichte economische leven, terwijl de malaise en werkloosheid in het eigen land handig werden weggewerkt, door duizenden en duizenden Tsjechen, Roemenen en Serviërs de openbare posten en betrekkingen te laten innemen, waaruit de tot de Hongaarsche minderheden behoorende ambtenaren werden ontzet, om hen daarna als armlastig over de grenzen van Klein-Hongarije te kunnen stooten, waar zij de armoede en werkloosheid nog hielpen vergrooten. Als het broodeloos maken van één enkel gezin reeds een drama beteekent en ten hemel schreit om wraak, dan mogen de kopstukken der Europeesche politiek, die een verdrag als dat van Trianon hebben doorgedreven, zich wel bewust worden, welk een zee van ellende zij over een eertijds welvarend volk hebben uitgestort. Tien jaren na Trianon blijkt zonneklaar, dat de verscheuring van het duizendjarige Hongarije een geweldige politieke fout is geweest, wier economische gevolgen niet alleen de betrokken gebieden teistert, maar haar terugslag ook op geheel Europa voelen doet. Amerikaansche, Engel- sche en Fransche staatslieden en geleerden, die op hun Inspectiereizen door Hongarije, Slowakije, Zevenburgen en Kroatië met eigen oogen hebben aanschouwd, tot welk een catastrophe de verdeeling van Hongarije geleid heeft, pleiten thans in woord en geschrift voor de herziening van Trianon en ondersteunen met hun gezag de rechtvaardige eischen van het verminkte Hongarije. Steeds meer en meer zien ook de tegenwoordige politieke leiders in, dat een herziening niet uit kan blijven, daar zij niet slechts een levenskwestie is voor Hongarije, doch ook een vraagstuk van oorlog of vrede in Europa. Van zijn eeuwenoude aanspraken zal Hongarije nooit afstand doen en steeds luider en dringender roept het om recht. Het roept en het wacht. Hoe lang nog? VI. ZELFBESCHIKKINGSRECHT DER VOLKEREN? Om de vrijheid der zeeën te verzekeren en de rechten üex kleine naties te verdedigen, meende President Wilson, dat Amerika het verloop van den wereldoorlog niet langer lijdelijk mocht toezien. Door haar deelneming in den oorlog, waarvan zij de beslissing in handen nam, wilde de machtige republiek zich bij het sluiten van den vrede tevens een grooten invloed verzekeren, om in een geest vaa rechtvaardigheid aan den opbouw van een nieuwe wereld* orde mede te kunnen werken. Reeds op 11 Februari 1917, toen de oorlog ln een critiek stadium gekomen was, had President Wilson, om het sluiten van een eervollen vrede voor beide partijen mogelijk te maken, deze boodschap gezonden aan de naties der Oude Wereld: „Volken en landen kannen niet naar willekeur van den eenen staat naar den anderen worden overge* bracht." Na de overwinning, toen de groote idealist en humanist persoonlijk met zijn beroemde 14 Artikelen naar Europa overstak, toen meenden velen met hem, dat de dagen van een eeuwigen vrede waren aangebroken. Van nu af zou elk volk in volle vrijheid over zijn eigen lot mogen beschikken. Voortaan geen onderdrukking meer noch overheer- sching, geen opstand noch verzet. Slechts op de grondslagen van recht en vrijheid zou de vrede berusten, die naties en rassen binden zou. Geen oorlog mocht ooit de menschheid meer teisteren. Helaas, wat is er geworden van al die schoone vooruitzichten! Wel werd den machtigsten man der Nieuwe Wereld een triumphale intocht bereid in de hoofdstad van Frankrijk, doch zijn H Artikelen, die niet pasten in de politiek van Europa, vonden in alle stilte een roemloozen dood. Opnieuw had de politiek gezegevierd over het recht. Gedesillusioneerd en gebroken keerde Wilson naar zijn land terug. Amerika wilde verder geen rol meer spelen in de comedie van Trianon en het sloot later met Hongarije een afzonderlijken vrede. Op den 3den November 1918, dus nog 8 dagen voor den grooten wapenstilstand op het Westelijk front, had de commandant van het Oostenrijksch-Hongaarsche leger met den vertegenwoordiger van den Oppersten Krijgsraad der Entente te Padua een wapenstilstand gesloten. De bepalingen dezer overeenkomst hadden tot grondslag de nota's, welke te voren tusschen Oostenrijk-Hongarije en de Vereenigde Staten gewisseld waren. Deze nota's spraken wel over zelfbestuur van minderheden in de Dubbel-Monarchie, doch de grenzen van Hongarije werden hierin niet aangetast. Toen dit verdrag geteekend werd. was geen stukje van den Hongaarschen grond door den vijand bezet, want het oorlogsfront lag buiten zijn grenzen. Eerlijk en vol vertrouwen kwam Hongarije onmiddellijk de verplichtingen na, welke het verdrag van Padua vorderde; het ontwapende zich en zond het gedemobiliseerde leger huiswaarts. Niets deed de catastrophe voorzien, welke over Hongarije komen zou. Thans was er vrede in Europa en ieder dacht er slechts aan, de geslagen wonden te heelen. Niet alzoo Roemenië, Servië en de republiek der Tsjechen. Nauwelijks was het Hongaarsche land ontwapend, of hun legers trokken zonder aanleiding en zonder recht de onbeschermde grenzen over en zij, die op het oorlogsveld in de Hongaren steeds hun overwinnaars hadden moeten erkennen, maakten zich zonder slag of stoot meester van meer dan 2/3 gedeelte van den Hongaarschen bodem, hetwelk hun bij de geheime besprekingen te Parijs was toegezegd. Zij installeerden en versterkten er zich, alsof zij in eigen huis waren en bekommerden zich niet om de luide protesten van het ontwapende Hongarije, dat zulk een laaghartigen overval, zonder voorbeeld in de geschiedenis, niet had kunnen voorzien. In de verwarring dier dagen maakten tot overmaat van ramp de communisten zich meester van de regeering en de ongeregelde toestand, die toen ontstond, belette het sluiten van een vredesverdrag, hetwelk eerst op 4 Juni 1920 in Trianon tot stand kwam. Reeds eerder werd vermeld, om welke reden de verdeeling van Hongarije een schakel was in de politiek der Entente. Daarom vond men het aan die zijde vermoedelijk wel goed, zich voor een voldongen feit te zien gesteld. De drie genoemde landen lieten zich den rijken en gemakkelijk verkregen buit niet meer ontnemen en wilden zelfs geen volksstemming toestaan, waarbij de bewoners der bezette gebieden zich vrijelijk konden uitspreken, tot welken staat zij behooren wilden. Zich beroepende op het met zooveel ophef aangekondigde zelfbeschikkingsrecht der volkeren, verzocht Hongarije met den meesten aandrang om een vrije volksstemming, want zonder vrees zag het den uitslag hiervan tegemoet. De vijanden van Hongarije wisten haar evenwel met allerlei drogredenen te verijdelen. De leugenachtige beweringen over de verdrukking der minderheden in Hongarije werden toen wel in het helderste daglicht geplaatst. Zij. die beschuldigden, wilden hun aanklacht niet bewezen zien, terwijl de aangeklaagden smeekten om de proefneming, die hun schuld bewaren moest. De aanklagers wisten maar al te goed, dat het bewijs zich tegen hen keeren zou. Evenals later de volksstemming in de stad Sopron en haar naaste omgeving, liggende in het gebied, dat men aan Oostenrijk had toebedeeld, zou een vrije volksstemming voor de overweldigers een geweldig fiasco geworden zijn. Genoemde stemming, welke slechts een zeer klein gebied betrof, is de eenigste. welke men op het voormalige Hongaarsch bezit heeft toegestaan. Zij werd \]/2 jaar na het sluiten van den vrede gehouden en ofschoon de betrokken bevolking hoofdzakelijk van Duitsche afkomst was en zij zich kon aansluiten aan een Duitsch sprekenden staat met gelijke cultuur, sprak zij zich met groote meerderheid utt voor terugkeer naar Hongarije, waartoe zij altijd behoord had. De vaststelling der Trianongrenzen, waarbij, zonder hun wil tot uiting te mogen brengen, over het lot van 13.280.000 menschen werd beschikt, ging zóó onbeschaamd en misleidend in haar werk, dat zij niet aan de vergetelheid mag worden prijsgegeven. Het onderzoek der Fransche en Engelsche experts, die, ofschoon alles reeds in kannen en kruiken was, aan de vaststelling der Trianongrenzen hun sanctie moesten geven, was slechts een onwaardige vertooning. Door Tsjechische en Roemeensche officieren rondgeleid, werden zfl in de gelegenheid gesteld, alleen met zulke personen te confereeren, die zich met den nieuwen stand van zaken hadden accoord verklaard, terwijl degenen, van wie men het tegendeel vermoedde, verre gehouden werden, of op zoodanige wijze werden geïntimideerd en bedreigd, dat zij het niet waagden, hun stem te verheffen. Vóór de aankomst der experts werden Hongaarsche opschriften op gevels en vensterruiten verwijderd, de uithangborden werden afgerukt, ja — zelfs de graven werden beroofd van hun kruisen en zerken, om het recht op den grond te ontkennen van hen, wier voorvaderen hier werden ter ruste gelegd en zij, die een eerlijke volksstemming niet durfden aanvaarden, deinsden er niet voor terug, zich tot grafschenders te verlagen. Zij verstoorden de stilte der gewijde plaatsen en schrikten de dooden op uit hun eeuwigen slaap, om zich het bezit van het nageslacht te kunnen toeëigenen, want de opschriften der monumenten, hier door de eeuwen samengereekst, vernietigden ten eenenmale de op leugen en bedrog opgebouwde aanspraken. En de nieuwe heeren werden in het bezit gesteld van het land, dat niet het hunne was. Met Slowakije en Roethenië annexeerden de Tsjechen een bevolking van 3.568.000 zielen, waaronder zich slechts enkele duizendtallen ras-Tsjechen bevonden. Verder waren het 1.700.000 Slowaken, 1.080.000 Hongaren, 440.000 Roethenen, 270.000 Duitschers, enz. De bepalingen van het Verdrag van Pittsburg, waarbij aan Slowakije autonomie werd gewaarborgd, als na 10 jaar van voorloopige samenvoeging, deze niet de gewenschte bevrediging zou schenken, worden in Praag totaal genegeerd. Gesteund door een sterke militaire macht, weet het Tsjechische bestuur met zijn politie, spionnen en censuur elke uiting van ontevredenheid in de kiem te smoren. Volgens een officiëele Tsjechische statistiek kan slechts 48.9 % van de bevolking der republiek als ras-Tsjechen worden beschouwd. Is deze staat door de annexatie van Slowakije en Roethenië een homogene eenheid geworden? Het antwoord kan slechts luiden: Veel minder dan Hongarije het vroeger was. Met Kroatië en Slavonië werden 4.191.000 bewoners van oud-Hongarije aan Servië uitgeleverd. Hiervan konden slechts 23 % als Serven worden aangemerkt. Verder waren het 1.760.000 Kroaten. 570.000 Hongaren, 440.000 Duitschers, enz. De Kroaten genoten in het Hongaarsche verband reeds van een ruim toebedeeld zelfbestuur. Zij hadden hun eigen nationale vertegenwoordiging in Zagreb en konden zich in het Hongaarsche parlement van hun eigen taal bedienen. En thans? Met gevangenis en doodstraf wordt elke poging, om tot zelfbestuur te geraken, onderdrukt en de groote meerderheid, wier beschaving op de Westersche cultuur is ingesteld, wordt getyranniseerd door een kleine minderheid, welke in ontwikkeling en cultuur ver beneden haar staat. Volgens een officiëele Servische statistiek maken de Serven slechts 44.7 % van de totale bevolking van het koninkrijk uit. Is Servië, dat na zijn geweldige uitbreiding den naam Joego-Slavië aannam en zijn bevolking van 3.000.000 tot 12.000.000 zag toenemen, door deze annexatie soms een homogene staat geworden? En wederom moet het anwoord ontkennend luiden. Roemenië, dat vóór den oorlog nauwelijks 7.000.000 inwoners telde, zag door de toevoeging van Zevenburgen, dit aantal met 5.236.000 toenemen. Hiervan was ruim de helft van Roemeensche origine. Verder behoorden daartoe 1.660.000 Hongaren. 560.000 Duitschers. enz. Volgens een officiëele Roemeensche statistiek moet 75.7 % der tegenwoordige bevolking des lands als Roemenen worden beschouwd. Rekening houdende met de onbetrouwbaarheid en corruptie, welke in dit land inheems ch zijn, is deze statistiek aan gerechtvaardigden twijfel onderhevig. Zeker is het, dat de bevolking van Zevenburgen bij een vrije volksstemming zich nooit zou hebben overgeleverd aan een land, waarvan het de zeden en gewoonten, ook op staatkundig gebied, beter kent, dan de hooge heeren te Parijs, die landen en volken zonder recht en reden uiteengescheurd en het zelfbeschikkingsrecht tot een bespotting hebben gemaakt. Is dan Roemenië misschien na zijn gebiedsuitbreiding een homogene staat geworden? Overwegend de gebeurtenissen, welke er zich na Trianon hebben afgespeeld en lettend op den onzekeren politieken toestand des lands, moet ten derden male het antwoord eveneens afwijzend zijn. Hoe critiek de toestand is, welke de verdeeling van Hongarije heeft geschapen, bewijst de houding van de landen der Kleine-Entente. Zij weten maar al te goed, dat zij de handen hebben uitgestoken naar iets, wat niet het hunne was en nooit het hunne kan worden. Niet slechts staan zij tot de tanden gewapend rondom het weerlooze Hongarije, doch bovendien sloten zij nog het Verdrag van Belgrado, om elkander met gewapenden bijstand het blijvend bezit van het onrechtvaardig verkregen goed te verzekeren en de grenzen van Trianon te waarborgen. Heel vredelievend heet het, dat zij slechts den „status quo" willen handhaven; juister uitgedrukt beteekent dit echter, dat zij den met geweld geschapen toestand voor altijd willen bestendigd zien. De kortzichtigen! Alsof er in de wereldgeschiedenis een status quo mogelijk ware. Vreezend. het in bezit genomene te zullen verliezen, jagen zij een hersenschim na, welke een dreigend gevaar vormt voor den vrede in Europa. Niet zij zijn verantwoordelijk voor het behoud van den vrede, die dezen onrechtvaardigen „status quo" niet kunnen erkennen, doch alleen degenen, die hem, tegen alle recht in, willen handhaven. Een ware paniek ontketende Lord Rothermere in de landen der Kleine-Entente, toen hij in de Daily Mail zijn campagne voor de herziening van het Verdrag van Trianon begon en voor de rechten van Hongarije in de bres sprong. Een straal van hoop verlichtte de toekomst van millioenen Hongaren, toen zij, van allen verlaten en slechts door vijanden omringd, in Lord Rothermere een toegewijd strijder voor hun rechten begroeten mochten. Na een uitgebreid persoonlijk onderzoek ter plaatse, vorderde Lord Rothermere in een rijk gedocumenteerd artikel een zoodanige uitzetting der Trianongrenzen, dat de streken langs deze grenzen, waar de bevolking uitsluitend of voor de meerderheid Hongaarsch was, weder aan Hongarije zouden worden teruggegeven. Na de verschijning van dit artikel ontving de Lord op één dag niet minder dan 25.000 brieven, wier vaak aandoenlijke inhoud hem nog meer en gewichtiger materiaal voor zijn actie verschafte. Doch ook andere vooraanstaande mannen hebben niet geaarzeld, hun meening over Trianon kenbaar te maken Lord Asquith zeide hierover: „Toen men de nieuwe staten stichtte op de puinhoopen der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie heeft men een ernstige en noodlottige vergissing begaan." Anatole France liet zich aldus uit: „De ontbinding van Oostenry'k-Hongarije is een ware dwaasheid. De balkaniseering van Centraal-Europa kan slechts de kiemen leggen voor een nieuwen oorlog." En de bekende economist John Maynard Keynes zegt: „Dit verdrag is de caricatuur van de artikelen van Wilson." Bij de vaststelling der Trianongrenzen werd ten behoeve der Kleine-Entente slechts met haar strategische voordeelen rekening gehouden, terwijl ethnografische en economische eischen geheel buiten beschouwing bleven. Men streefde slechts naar de vernietiging van Hongarije. In zijn werk „Le traité de Trianon" merkt Charles Daniélou dan ook ironisch op: „De Tsjechische grenzen werden vooruit' geschoven tot op 40 KM. van Budapest, om de hoofdstad in geval van oorlog direct onder vuur te kunnen nemen, terwijl de Servische grenzen werden vooruitgeschoven, om Belgrado buiten het bereik van het Hongaarsche geschut te brengen." Wie zijn er na 10 jaar van vrede nog tevreden met een verdrag, dat zooveel ellende bracht, dat zooveel onheil stichtte? Het zijn slechts zij, die in de bezette gebieden het Hongaarsche land beheerschen, de Hongaarsche huizen bewonen, de Hongaarsche akkers bebouwen, de Hongaarsche bosschen afkappen, de Hongaarsche mijnen ontginnen en de Hongaarsche ambten bekleeden. Doch veilig en rustig voelen zij zich niet op den geroofden grond, want elke dag, die voorbijgaat, brengt hen nader bij den dag der rekenschap, den dag der vergelding. Kunnen ook rechten verjaren, het onrecht verjaart nimmer! VII. HET HONGAARSCHE GRONDBEZIT IN DE VERLOREN GEBIEDEN. .' Ter bescherming van den eigendom der Hongaarsche burgers, die door de Trianongrenzen van hun vaderland gescheiden, het Hongaarsche staatsburgerschap niet wilden verhezen, bepaalt art. 63 van het Verdrag van Trianon: „Personen, die van het voormelde optierecht gebruik hebben gemaakt, moeten binnen twaalf maanden hun woonplaats verleggen naar den staat, waarvoor zij hun stem hebben uitgebracht. Zij hebben evenwel het recht, de onroerende goederen te behouden, welkt zg bezitten in den staat, waarin zij vóór hun optie woonachtig waren." Reeds op 10 September 1919 hadden Tsjecho-Slow'akqe en Joego-Slavië te St. Germain en op 9 December 1919 Roemenië te Parijs een verdrag geteekend, waarin zij zich verplichtten, de rechten der vroegere Hongaarsche staatsburgers te eerbiedigen. Volgens genoemde internationale verdragen mochten deze staten geen wetten uitvaardigen, noch schikkingen treffen of ambtelijke verordeningen vaststellen, welke met deze verdragen in strijd waren, of waardoor hunne bepalingen krachteloos zouden worden. De burgers dier staten, die tot een ras-, geloofs- of taaiminderheid behoorden, zouden in alle opzichten op dezelfde wijze behandeld worden en dezelfde burgerrechten ge- nieten, als de Tsjechische, Servische of Roemeensche burgers. Zij zouden evenals dezen het recht hebben, uit eigen middelen charitatieve, godsdienstige of maatschappelijke instellingen, scholen en andere instituten op te richten, te besturen en te onderhouden, waarbij het vrije gebruik der eigen taal en de vrije uitoefening van hun godsdienst gewaarborgd werd. Zien we nu hoe de landen der Kleine-Entente de hun opgelegde verplichtingen zijn nagekomen. Nog vóór er in Tsjecho-Slowakije een regelmatige volksvertegenwoordiging gekozen was, had het revolutionaire bewind, waarin natuurlijk geen afgevaardigden der Hongaarsche minderheden zitting hadden, een besluit uitgevaardigd, waarbij elk grondbezit, waarvan de oppervlakte der bouwlanden meer dan 250 H.A. besloeg, in beslag werd genomen. Deze landen zouden in eigendom of pacht worden uitgegeven aan hen, die tot de Tsjechische legioenen behoord hadden, of aan familieleden of nagelaten betrekkingen van Tsjechische soldaten, die in den oorlog gevallen waren. Volgens wet 215 van 1919 zou de inbeslagneming dezer goederen zonder eenige schadeloosstelling geschieden, als zij het bezit waren van burgers, die tot de vijandelijke staten behoorden. Wet 320 van 1920 bepaalde evenwel als vergoeding den gemiddelden prijs, Welke in de jaren 1913—1915 voor uit de hand verkochte bezittingen, grooter dan 100 H.A., Werd besteed. Bij bezittingen grooter dan 100 H.A. zou de vergoeding regressief verminderd worden tot 40 procent der waarde. Wanneer men nu bedenkt, dat zonder eenig gewetensbezwaar de in waarde diep gezonken Tsjechische papieren kroon met de vroegere gouden kroon werd gelijkgesteld, zal men gemakkelijk inzien, dat deze gedwongen verkoop niets anders dan confiscatie van Hongaarsch grondbezit beteekende ten behoeve van Tsjechen, voor wie het Hongaarsche land een gunstige en goedkoope emigratiegelegenheid werd. Voor den spotprijs van een tiende der werkelijke waarde vielen de groote Hongaarsche landgoederen in handen der Tsjechen, want men zorgde er angstvallig voor, dat, bij de verkaveling van den buit, de Hongaarsche bevolking, die voor 63 % uit landarbeiders bestond, van wie het grootste deel geen meter eigen grond bezat, zelfs niet voor toewijzing van grond in aanmerking kwam, wanneer zich geen Tsjechische gegadigden meer aanmelden. Dan kwamen politiechefs en politieke personen, die met de regeering op goeden voet stonden, aan de beurt, om zich voor een appel en een ei een vette kluif uit den Hongaarschen schotel te zien toebedeeld. Denk evenwel niet, dat de eigenaar dezen spotprijs in klinkende munt kreeg uitbetaald. Hem werden als betaling 3 of 4 % obligaties in handen gestopt, waarvan de nominale waarde in de Tsjechische papieren kroon was uitgedrukt; bovendien werden nog de persoonlijke en zakelijke onkosten op dit luttele bedrag gekort. Deze onteigeningen, geheel in strijd met de internationale verdragen, beroofden den Hongaarschen grondbezitter van zijn eigendom; den Hongaarschen landarbeider van zijn werkgever, dus van zijn brood en veranderden de zuiver Hongaarsche streken in gemengde gebieden, waarin de Tsjechen, als de economisch sterksten, een zoodanigen druk op de Hongaren wisten uit te oefenen, dat de laatsten in kracht en aantal meer en meer teruggingen. Het eigendomsrecht, een der eerste en voornaamste rechten van den mensch en tevens het fundament van eiken goed geordenden staat, werd hier op de allerbrutaalste wijze verkracht. De onteigeningen en verdeelingen geschiedden niet door een rechtbank, doch slechts door uit Tsjechen bestaande agrarische commissies. De talrijke gevallen van corruptie, die zich hierbij voordeden, hebben langen tijd de Slowakische pers in heftige beroering gehouden. Op dezelfde geraffineerde wijze ging men in Roemenië te werk. Ook daar maakte men een nieuwe agrarische wet, om door de mazen te kruipen van het net der internationale verdragen, waarin men gebonden lag. Het doel dezer wet was niet in de eerste plaats, de kleine boeren en landarbeiders aan grond te helpen, doch men wilde slechts den bodem uit handen der Hongaarsche bezitters rukken. Heel sluw wist men hierbij de gemiddelde bevolkingsdichtheid van het nieuwe Roemenië aan te wenden, zoodat de verhoudingscijfers tusschen Zevenburgen en het oude Roemenië als zijnde 1.738 : 1 in het nadeel van Zevenburgen kwam. De onteigeningswetten werden voornamelijk op het Hongaarsche bezit in Zevenburgen toegepast. Daar werden in de dorpen kleine bezittingen van 30 juk, in de steden zelfs van 10 juk onteigend, als deze tusschen 1913 en 1918 door de eigenaars waren verhuurd geweest, terwijl in Oud-Roemenië de geweldige bezittingen van de partijgangers der regeering geheel intact werden gelaten. Ook werden de bezittingen van hen, die sinds 1918 niet meer in Roemenië woonden, geheel onteigend. Het betrof hier den grond dier Hongaren, die voor Hongarije geopteerd hadden en daarom het grondgebied van Roemenië hadden moeten verlaten, of van hen, die op andere gronden over de grenzen waren gezet. Dit is de zoogenaamde op- tantenkwestie, die in de Volkenbondsvergaderingen reeds zooveel stof heeft opgeworpen. De wetten onteigenden ook het grondbezit van kerken en scholen, hetwelk haar bij dotatie geschonken was, om uit de opbrengst daarvan, het onderhoud dezer instellingen te kunnen bekostigen. De onteigening werd toegepast, als het Hongaarsch kerkbezit betrof; Roemeensch-Orthodoxe kerken werden integendeel met grondbezit verrijkt. De betaling geschiedde volgens den gemiddelden prijs welke in 1913 had gegolden, doch de waarde van den gouden lei Werd met die van den papieren lei gelijkgesteld, zoodat ook hier de onteigening niets anders dan confiscatie beteekende. Tot het einde van 1925 werden volgens Roemeensche opgave 2.745.788 juk land onteigend. Ruim ^ gedeelte hiervan werd slechts onder de boeren verdeeld. Het overgroote gedeelte behield de regeering aan zich voor haar politieke doeleinden. Nog erger dan in Tsjecho-Slowakijé was de corruptie, waarmede hier de onteigeningen vergezeld gingen, doch daarover behoeft men zich in een land als Roemenië in het geheel niet te verwonderen. Bij de verdeeling der gronden zorgde men er wel voor, dat zij niet in Hongaarsche handen vielen. Ook in Joego-Slavië vaardigde de regeering besluiten uit. waarbij elk grondbezit grooter dan 518 juk en wanneer het verpacht was, grooter dan 100 juk, onteigend werd. De goederen van buitenlanders en hiertoe werden ook de Hongaarsche optanten gerekend, werden ongeacht hun grootte in beslag genomen. Het Hongaarsche grondbezit in Joego-Slavië ging hierdoor zoo goed als geheel verloren, want de onteigende grond werd slechts aan Slaven en dan in de eerste plaats aan Serviërs uitgegeven; de Hongaren kregen geen vierkanten meter. Deze voorloopige toestand, welke nog immer voortduurt, door het niet tot stand komen eener agrarische wetgeving, belet de vroegere eigenaars, de betaling van het geroofde bezit pp te eischen, doch hij belette niet, aan duizenden Servische oorlogssoldaten (Dobrowoljazen), die met hun gezinnen als kolonisten de vruchtbare Hongaarsche gebieden binnentrokken, reeds dadelijk het eigendomsrecht op den uitgegeven grond toe te kennen. Met het land werd hier ook nog de daarbij behoorende have, zooals gebouwen, landbouwmachines, paarden en andere trekdieren, onteigend en verdeeld. De nieuwe bezitters storten een geringe pachtsom op het konto van het betrokken ministerie; hierop worden administratiekosten, grond- en waterlasten gekort en wat er dan nog overschiet, wordt voor den vroegeren eigenaar gereserveerd, tot wanneer de eindafrekening zal plaats vinden. Ofschoon reeds in 1924 alle bezittingen waren verkaveld en uitgegeven, hebben de eigenaars na tien jaren nog geen penning ontvangen. Duizenden Hongaren, wier eeuwenoud familiebezit op deze wijze verloren ging, leven thans in nood en ontbering binnen de grenzen van KleinHongarije. En de gevolgen dezer onteigeningen? Met de verwoesting van het Hongaarsche grootgrondbezit, waarop duizenden gezinnen werk en brood vonden en waarop de landbouw met groote vakkennis en met de modernste hulpmiddelen werd bedreven, ging de opbrengst van den bodem zienderoogen achteruit, de werkgelegenheid ging verloren en de eertijds welvarende streken vervielen tot armoede. De Serviër, zonder voldoende vakkennis, haalt met moeite slechts zooveel uit den bodem, als voor hem en zijn gezin noodig is en zóóver is het reeds gekomen, dat in de om hun groote vruchtbaarheid beroemde gebieden van Banaat en Batschka, welke van oudsher een korenschuur van Europa waren, in 1926 tarwe uit Amerika moest worden ingevoerd. Dit was zelfs voor de chauvinistische Servische pers te veel en beschaamd moest zij constateeren, dat deze gebieden honderd jaar waren teruggezet. En ik vraag u in gemoede, mag men de Hongaren oorlogszuchtig noemen, als zij, gedoemd tot werkeloosheid en armoede, de verwoesting hunner landen aanschouwend, zich met alle macht verzetten tegen het Verdrag van Trianon, waar staten, die zich het Hongaarsche land toeëigenden, wetten en besluiten uitvaardigden, waardoor, met miskenning der internationale verdragen, het eigendom van Hongaarsche staatsburgers bijna zonder vergoeding werd ingepalmd, met het doel, de Hongaarsche gebieden des te sneller Tsjechisch, Roemeensch of Servisch te maken? Waarde lezer, gij zult thans wellicht inzien, dat het voor een Hongaar, die in dezen wettelijk georganiseerden roof slechts de opzettelijke verwoesting van zijn ras en cultuur ziet, ondraaglijk wordt, nog tien jaar lijdelijk het verdere verloop van dit drama af te wachten. Gij zult begrijpen, dat het vurige Hongaarsche bloed het „nu of nooit" reeds in de naaste toekomst ziet, om, op welke wijze en onder welke omstandigheden dan ook, aan het onrecht van Trianon een einde te maken. Mogen ook zij dat begrijpen, die de politiek van Europa leiden en die wel beweren, geen onrecht te willen, doch niets doen, om het te herstellen. VIII. DE VERWOESTING DER HONGAARSCHE CULTUUR. Niet voldoende was het voor de nieuwe machthebbers, de Hongaarsche burgers van hun stoffelijk bezit beroofd te hebben, ook de geestelijke goederen moesten hun ontnomen worden, opdat binnen de grenzen der nieuwe of vergroote staten het lastige vraagstuk der minderheden zoo spoedig mogelijk zou zijn opgeruimd. Ondanks de uitdrukkelijke bepalingen van het Verdrag van St. Germain, waarin de vrijheid van taal, onderwijs en godsdienst aan de minderheden gewaarborgd was, begon men in de landen der Kleine-Entente met de stelselmatig opgezette verwoesting van het dierbaarste, wat de mensch bezit: zijn moedertaal. Immers, het is de taal, die het kind, spelend op den schoot zijner moeder, opvangt uit haar mond en als een kostbaren schat meedraagt door het leven. Het is de taal, zonder welke geen wetenschap en beschaving denkbaar zijn. Het is de taal, die de elkaar opvolgende geslachten verbindt en rassen en naties bijeenhoudt. Het is ook de taal, die de grenzen trekt tusschen de volkeren, die zich nooit laten scheiden door de willekeurige grenzen van politieke machten, zelfs niet door de grenzen van Trianon. In § 8 van het Verdrag van St. Germain wordt o.m. bepaald, dat de burgers, die tot een ras-, geloofs- of taaiminderheid behooren, evenals de overige burgers het recht hebben, uit eigen middelen scholen op te richten, waarbij het vrije gebruik van eigen taal en de uitoefening van eigen godsdienst is toegestaan. Zien we nu, hoe de landen der Kleine-Entente de hun opgelegde verplichtingen nakomen. In Tsjecho-Slowakije werden de Hongaarsche inrichtingen van onderwijs, meest bijzondere inrichtingen, met haar geheele vermogen, haar gebouwen en leermiddelen, zonder eenige vergoeding door den staat genaast en hoewel bij wet nr. 189 van 1919 bepaald was, dat openbare minderheidsscholen konden worden opgericht in gemeenten, waar tenminste 40 kinderen waren van een andere taal, dan die, welke in de aanwezige scholen gebezigd werd, kon men in de stad Kassa, waar van de 44.211 inwoners 33.350 Hongaren waren, geen vergunning verkrijgen, in plaats van het onteigende Hongaarsche gymnasium, een ander te stichten; evenmin werd dit toegestaan in de stad Ungvar, waar op een bevolking van 16919 zielen, het aantal Hongaren 13590 bedroeg. Van de 3039 volksscholen, waarin het Hongaarsch de voertaal was, lieten de Tsjechen er nog 728 bestaan en dit aantal wordt elk jaar omlaaggedrukt. Van de 157 middelbare scholen en gymnasia bleven er nog 18 over, terwijl in 9 dezer inrichtingen parallelklassen voor Hongaarsche leerlingen werden gevormd. Van alle Hongaarsche landbouw- en ambachtsscholen bleven slechts 2 stuks geopend. Het spreekt van zelf, dat de weinige nog bestaande inrichtingen op geen stukken na voldoende zijn, om de cultureele behoeften der Hongaarsche bevolking te be- vredigen. Geheel tegen den uitdrukkelijken wil der ouders stelt de schoolinspecteur vast, in welke scholen de kinderen onderwezen moeten worden. Men brengt dan de Hongaarsche scholen zoo min mogelijk in aanmerking, om ze zoo spoedig mogelijk te kunnen opheffen. De ergste staaltjes van willekeur en onderdrukking doen zich hierbij voor. Te Dunaszerdahely, op het eiland Schütt, in zuiver Hongaarsch gebied, werd zelfs geen Hongaarsche school geduld. Overweegt men hierbij, dat er geen enkele inrichting mocht blijven bestaan voor de opleiding van Hongaarsche onderwijzers en leeraren en dat buitenlandsche leerkrachten, welke in overvloed in Klein-Hongarije aanwezig zijn, natuurlijk niet in aanmerking komen, dan moet men begrijpen, dat de Hongaarsche cultuur in TsjechoSlowakije ten ondergang gedoemd is. Welke vruchten kan eed kind plukken van het onderwijs, dat gegeven wordt in een taal, waarvan het de woorden en uitdrukkingen niet of slechts half verstaat? Ook het oprichten van bijzondere Hongaarsche scholen wordt niet toegestaan, terwijl men de uitbetaling der subsidiegelden aan de nog overgebleven Hongaarsche scholen zóó weet te vertragen en te saboteeren, dat de instandhouding daarvan bijna onmogelijk wordt gemaakt. Doch welk gewetensbezwaar maakt dit uit voor de Tsjechische machthebbers van Praag? De verdrijving van den Tsjechisch-Slowakischen bodem van alles, wat Hongaarsch is, dat vormt de voornaamste opdracht der Tsjechische ambtenaren, die met duizendtallen over het voormalige Hongaarsche gebied zijn losgelaten en zich met slaafsche onderworpenheid van deze taak kwijten. Dat thans na een twaalfjarige overheersching, door de Tsjechen met nog onverflauwden ijver aan de verwoes- ting der Hongaarsche cultuur wordt gewerkt, getuigen de uitslagen van de op den eersten dag van dit jaar gehouden volkstelling in hun republiek. Daarbij werd vastgesteld, dat in de steden Pressburg, Kassa en Ungvar, waar tot op den huidigen dag de Hongaarsche taal de omgangstaal gebleven is, het percentage der Hongaren van respectievelijk 40, 75 en 80 tot beneden de 20 % is gedaald. Geloove, wie het gelooven wil! Deze officiëele cijfers had men slechts noodig, om den minderheden de haar bij het Verdrag van St. Germain gewaarborgde taalrechten te ontnemen. Wie er belang in stellen, te weten, op welke wijze het mogelijk was, het percentage der Hongaren tot beneden de fatale 20 % omlaag te drukken, hen verwijs ik naar het artikel „De Volkstelling in Tsjecho-Slowakije", opgenomen in het avondblad van „De Maasbode" van 29 Januari 1931. Een regeering, die zich niet schaamt, tot dergelijke praktijken haar toevlucht te nemen, moet van de onwettigheid harer aanspraken wel diep overtuigd zijn. Even treurig is de toestand in Zevenburgen. De Roemeensche staat eigende zich, van universiteit tot kinderbewaarplaats, alle scholen toe, om ze te romaniseeren. De nieuw opgerichte confessioneele scholen der minderheden, welke aanvankelijk nog geduld werden, onthield men later elke ondersteuning, om zoodoende haar ondergang te bespoedigen. Zelfs in zuiver Hongaarsche streken werden alleen Roemeensche leerkrachten aangesteld en het leerplan zoodanig ingericht, of het een cursus in de Roemeensche taal betrof. Zelfs in de kloosterscholen mag men in het Hongaarsch geen onderwijs meer geven. In 1918 was er op 633 Hongaarsche kinderen een Hongaarsche school, thans blijft er voor 1940 kinderen nog een school beschikbaar, waar zij voorloopig nog eenige uren per week hun moedertaal te hooren krijgen. De regeering weigerde toestemming voor de oprichting van een opleidingsinstituut voor Hongaarsche leerkrachten, zoodat ook hier het Hongaarsche onderwijs spoedig ten doode is opgeschreven. Niet beter is de toestand in Joego-Slavië. Door een enkel besluit van den ministerraad werden alle confessioneele, gemeentelijke en particuliere scholen tot staatsscholen verklaard. Zoo werden eensklaps 622 Hongaarsche volksscholen en 32 middelbare scholen opgeheven. Den minderheden werd het recht ontnomen, zelfs niet op eigen kosten, scholen op te richten en in stand te houden. Wel zijn er in de Hongaarsche streken parallelklassen met Hongaarsch onderwijs ingericht, doch reeds in de derde klasse worden de voornaamste vakken slechts in het Servisch onderwezen. Ook in Joego-Slavië zijn alle opleidingsscholen voor Hongaarsche leerkrachten gesloten, zoodat over enkele jaren geen Hongaarsche onderwijzers meer voorhanden zullen zijn. Ofschoon van officiëele zijde ontkend, past men bij inschrijving der schooljeugd in de landen der Kleine-Entente een analyse toe op de familienamen der ouders. Heeft de naam van vader of moeder een Tsjechisch, Roemeensch of Slavisch voorkomen, dan wordt het kind onverbiddelijk uit de minderheidsscholen geweerd, zonder met de protesten der ouders rekening te houden. Zoo behandelt de Kleine-Entente de Hongaarsche minderheden in haar landen, terwijl in dezelfde gebieden van het vooroorlogsche Hongarije de minderheden niet alleen volkomen vrij waren, hun eigen taal te gebruiken en eigen scholen te stichten, doch bovendien werden haar scholen gesteund door den Hongaarschen staat, zoodat in het jaar vóór den oorlog voor 2048 dezer minderheidsscholen een bedrag van 2.615.000 gouden kronen op de rijksbegrooting was uitgetrokken. De opzettelijke verwoesting der Hongaarsche cultuur blijft niet tot het onderwijs beperkt. De hatelijkste en benepenste bepalingen worden gemaakt, om de Hongaren in de bezette gebieden van de vaderlandsche cultuur af te snijden en hun alles te onthouden, waardoor hun liefde tot en hun connecties met het vaderland zouden kunnen worden vermeerderd of versterkt. Waag het niet, een Hongaarsch dagblad of tijdschrift over de grenzen binnen te smokkelen. Om te beginnen, wordt het u ontnomen, daarna wordt uwe identiteit nader vastgesteld, wat met een of meer dagen vrijheidsberooving gepaard gaat. Betreft het een Hongaar, die in het bezette gebied woont, dan wordt voor hem de zaak ernstiger. Hij komt op de zwarte lijst, staat onder toezicht der geheime politie en er is maar weinig toe noodig, hem een acte van uitwijzing op zijn dak te sturen. Zich in het openbaar van de Hongaarsche taal bedienen, is niet zonder risico. Het brengt u in verdenking staatsgevaarlijk te zijn, waartegen verbanning als een zeer probaat middel wordt aangewend. Verder moest alles het ontgelden, wat maar aan de Hongaarsche periode van bestuur en cultuur herinneren kon. Als moderne beeldstormers trokken de overweldigers rond en hun vandalisme spaarde zelfs niet de schitterendste monumenten uit lang vervlogen dagen. In de oude Hongaarsche kroningsstad Pozsony, thans herdoopt in Bratislava, verwoestten de Tsjechen het prachtige standbeeld van keizerin Maria Theresia, een kunstwerk van den eersten rang. Het verbrijzelde hoofd en nog eenige brokstukken bevinden zich thans in het Nationale Museum te Budapest als een blijvend getuigenis. Hoog op de rotsen van Dévény werd door middel van dynamiet het gedenkteeken vernietigd, dat aldaar was opgericht ter herdenking van het 1000-jarig bestaan van Hongarije. Deze enkele feiten uit de talloos vele, geven voldoende de mentaliteit aan van de Tsjechen ten opzichte van de Hongaren en aan zulke beschermers werden de minderheden toevertrouwd. Het voorbeeld der Tsjechen werkte aanstekelijk op de Roemenen. Nauwelijks waren laatstgenoemden Nagyvarad binnengetrokken, of zij wierpen het standbeeld van den H. Ladislaus, koning van Hongarije, omver. Dit schoone gedenkteeken was niet slechts een plaatselijk bezit, het was een monument, dierbaar aan de gansche natie en om de bewoners dezer Hongaarsche stad nog meer te grieven, werd op dezelfde plek een ruiterstandbeeld opgericht van den Roemeenschen koning. Niets was veilig in handen der Roemenen. Korten tijd na de overweldiging van Zevenburgen werden door sjacheraars te Weenen vele voorwerpen van groote historische en artistieke waarde te koop aangeboden. Het bleek spoedig, dat zij afkomstig waren uit de Hongaarsche musea in Zevenburgen en dat zij te gelde werden gemaakt door hen, die met de bewaking ervan belast waren. Zóó onbeschaamd ging men hierbij te werk, dat zij zelfs onder het catalogusnummer besteld konden worden. In alle stilte wist Hongarije op deze wijze een aantal der belangrijkste voorwerpen, zijn roemrijke historie betreffende, weer in zijn bezit te krijgen en ofschoon de geldelijke offers de draagkracht van het verarmde land verre te boven gingen, verheugde het zich als een moeder, die haar verloren gewaande kind weer drukken kon aan haar hart en als de begeerde zaken veilig waren gearriveerd, dacht het niet meer aan den losprijs, dien het voor eigen bezit had moeten betalen. Bij de vaststelling der Trianongrenzen werd geen enkele maal aan de billijkste en natuurlijkste wenschen van Hongarije tegemoet gekomen; integendeel, niets werd nagelaten, om het weerlooze land zoo diep mogelijk te vernederen, te vertrappen en het naar den algeheelen ondergang te voeren. In vele gevallen werden de kommen der dorpen gescheiden van hun bouwakkers en weiden; stationsgebouwen en spoorverbindingen van de plaatsen, waarvoor zij dienden. Kerken kwamen buiten hun parochies te liggen en gebouwen, waarin de krachtinstallaties stonden opgesteld, om den waterstand van een bepaalde streek te regelen, vielen buiten het te bemalen gebied, waardoor dit niet langer tegen overstroomingen beveiligd was. In tallooze gevallen werden huis en hof van elkander gescheiden, om, of het een, of het ander, waardeloos te maken. Sommige Hongaarsche dorpen verloren zelfs den weg, die hen met het vaderland verbond. Daar de grenzen slechts op bepaalde punten mogen worden overschreden, moesten zelfs omwegen van 20 K.M. en meer gemaakt worden, om het bouwland te bereiken, dat in de naaste omgeving gelegen was. Toen nabij Köröswinkel de grens werd vastgesteld, liep deze midden door een begraafplaats. De graven lagen rondom een hoogen vestingtoren, een der oudste monumenten van het oeroude Hongarije. Vergeefs smeekte de Hongaarsche grenscommissaris, tenminste dit monument aan zijn land te laten. Men trok de grens om het bouwwerk heen, zoodat het op Roemeensch gebied kwam te liggen en men het, zonder buitenlandsche inmenging te duchten, aan de vernietiging kan prijsgeven. Zoo kan men tot in het oneindige doorgaan, want het drama van Trianon levert een stof, die onuitputtelijk is. Niemand minder dan Nansen, de groote strijder voor recht en vrede en de edelmoedige beschermer der minderheden, wetende, aan welk een verdrukking zij in de landen dei Kleine-Entente zijn blootgesteld, Het zich aldus uit: „Geen edeldenkend mensch kan zonder innige deelneming de catastrophe beschouwen, die over Hongarije gekomen is." En bij dit alles eischt men nog van Hongarije, dat het den ondergang van zijn volk en cultuur zonder veizet moet aanzien, om den vrede van Europa niet in gevaar te brengen. Zeer duidelijk zag Mac Donald den door Trianon geschapen toestand in. toen hij zeide: „Niet aan de oevers van den Rijn bedreigt een nieuwe oorlog de wereld, doch aan den Beneden-Donau, waar het vraagstuk der minderheden vrede en rust verstoort onder de volkeren." Het past den staten der Kleine-Entente niet, na beëindiging van hun rooftocht, tegenover de wereld met hun vredelievende gezindheid te koop te loopen en de verantwoordelijkheid voor het behoud van den vrede af te wentelen op hun slachtoffer, dat door hen tot op zijn hemd werd uitgeschud. Een eerlijke opheldering over de onbegrijpelijke dwaasheid van Trianon gaf de Engelsche staatsman Lloyd George, toen hij zeide: ,Jk moet bekennen, dat men ons ten tijde der vredesonderhandelingen van zekere zijde valsche ge- gevens heeft verstrekt en op grond dier vaische gegevens beslisten wij over grenzen en volkeren." Deze openhartige verklaring van een der machtigste staatslieden in de groote dagen van oorlog en vrede, zal den vertegenwoordigers der Tsjechen, die bij het vaststellen der vredesvoorwaarden een rol hebben gespeeld ver boven hun stand, als een koude douche op het lijf gevallen zijn; doch onafwijsbaar doet zij tevens de vraag rijzen, of het onrecht, dat hieruit geboren werd, nog langer mag worden in stand gehouden. Dit onrecht is de oorzaak, dat er in dit deel van Europa geen rust zal komen, voor en aleer het hersteld is; want, waar geen rechtvaardigheid is, kan geen vrede zijn. IX. HET LOT DER MINDERHEDEN IN DE LANDEN DER KLEINE-ENTENTE. Ofschoon de voorafgaande hoofdstukken reeds een duidelijk beeld geven van den onhoudbaren toestand, waarin de Hongaarsche minderheden verkeeren, vraagt hare positie op staatsrechtelijk gebied nog een nadere beschouwing. Wel worden in de Verdragen van Trianon en St. Germain de rechten, het staatsburgerschap van de bewoners der geannexeerde gebieden betreffende, nauwkeurig omschreven, doch de bepalingen dezer verdragen hebben voor de Kleine-Entente slechts waarde, voor zoover zij het bezit van den buit regelen, om de opgelegde verplichtingen bekommert men zich niet. In Tsjecho-Slowakije kan men slechts het staatsburgerschap verkrijgen, na overlegging van een certificaat van ingezetenschap eener burgerlijke gemeente. Vroeger, onder Hongaarsch bestuur, verkreeg men het burgerschap, na vier jaar in een gemeente woonachtig te zijn geweest en aan zijn belastingplicht voldaan te hebben. Deze weinig omslachtige methode eischte geen bijzondere maatregelen en overlegging van certificaten werd niet gevorderd. Thans geven de door Tsjechen bestuurde gemeenten de vereischte documenten niet af, of bemoeilijken de afgifte door allerlei chicanes. Zoo leven er in Slowakije tien jaar na Trianon nog duizenden Hongaren op hun eigen geboortegrond als vaderlandsloozen. Het spreekt van zelf, dat zij niet stemgerechtigd zijn, doch bovendien kunnen zij op elk gewenscht tijdstip, zonder veel omslag, als vreemdelingen over de grenzen worden gezet. De gemeentebesturen werden tot voor korten tijd niet meer, zooals vroeger, door de ingezetenen gekozen, doch door de regeering benoemd en bestaan voor de groote meerderheid uit ras-Tsjechen. In Karpatho-Rusland, het Roetheensche gebied, is een regelmatig gewestelijk en plaatselijk bestuur nog zelfs niet ingevoerd. Voor dit gebied, welks arme bevolking geheel op Hongarije was aangewezen, konden geen irredentische leuzen gelden, om de annexatie te bewerkstelligen. Toch moest het van Hongarije worden losgescheurd, om de omsingelingspolitiek door te voeren en aan Tsjecho-Slowakije en Roemenië gemeenschappelijke grenzen te geven. In dit nog weinig ontwikkelde gebied regeert de Tsjechische politie oppermachtig en de bevolking is er het slachtoffer van armoede en terreur. Ook in Zevenburgen worden de gemeenteraden niet meer in hun geheel door de burgerij gekozen. Voor 2/s worden zij benoemd en voor 3/s gekozen. De benoeming geschiedt door de regeering, die ook alle ambtenaren aanstelt, welke in de gemeenten een bestuursfunctie bekleeden. Hoe de verkiezingen onder Roemeensch regiem plaats vinden, is overbekend. Enkele dagen vóór de verkiezing worden de leiders der tegenpartijen in verzekerde bewaring gesteld. De kiezers worden als vee door de politie naar de stemlokalen gedreven, waar de biljetten en lijsten worden vervalscht, naargelang de sterkte der regeeringspartij dit noodig maakt. Daarom moet men zich niet verwonde- ren, dat de Hongaarsche minderheden slechts een derde der mandaten konden bemachtigen, van die, waarop hun aantal recht geeft en ook dit derde gedeelte nog maar bij de gratie der regeering. De taal der bestuurslichamen is Roemeensch, ook zelfs in die streken, die bijna geheel Hongaarsch zijn. Vroeger, onder Hongaarsch bewind, konden de afgevaardigden der minderheden hun eigen taal gebruiken en zelfs de notulen moesten tevens in deze taal worden opgesteld, als slechts der vergadering dit vorderde. In Joego-Slavië is de staatsrechtelijke positie der minderheden al niet beter. De kwestie van het staatsburgerschap is voor duizenden Hongaren in dit Balkanrijk nog steeds een open vraag. Tot den datum, waarop het optierecht verviel, beschouwde men de minderheden niet als gelijkberechtigde staatsburgers en onthield men hun het stemrecht. Zij hadden dus geen vertegenwoordigers in het parlement, noch in gewestelijke of plaatselijke raden, juist in die jaren, waarin Wetten en bepalingen werden vastgesteld, waarbij zij in de allereerste plaats betrokken waren. Bij de latere verkiezingen, wier inrichting en verloop met de beruchte Roemeensche verkiezingen kunnen worden vergeleken, werd aan de minderheden slechts spaarzaam het kiesrecht toegekend. In plaats van 12 a 14 Hongaarsche afgevaardigden, die hun getalsterkte vordert, zetelden maar 2 Hongaren in het opgeheven parlement van Belgrado. De ambtenaren van gewest en gemeente worden door de regeering benoemd en slechts Serviërs komen in aanmerking. De oude begrenzing der gewesten werd radicaal gewijzigd, niet uit doelmatigheidsoogpunt, doch alleen, om aan het Servische element de overmacht te bezorgen. Zoo werd het groote landbouwgebied van Zuid-Hongarije, dat bijna geen verbindingen met Belgrado heeft en welks geheel andere toestanden andere voorzieningen eischen, bij de Servische hoofdstad ingedeeld, om het Hongarendom in de minderheid te brengen. Op godsdienstig gebied kwamen de Hongaarsche minderheden eveneens in een allerbedroevendste positie. Gewend aan een vrijheid en onderlinge verdraagzaamheid, die zelfs in het vrije Nederland opzien baren, moet ook in dit opzicht de afscheiding van Hongarije door hen wel smartelijk zijn ondervonden. Katholieken, Protestanten en Joden, zij allen deelden in hetzelfde treurige lot en stonden gelijkelijk bloot aan de verdrukking. In het vroegere Servië en Roemenië behoorde de bevolking bijna uitsluitend tot de Servisch-Orthodoxe of Roemeensch-Orthodoxe kerken. Deze religies waren er staatsgodsdienst en zoodanig met den Staat verbonden, dat zij in handen daarvan slechts een willoos werktuig waren. Het onafhankelijkheidsgevoel en zelfbestuur der vreemde godsdiensten, wier aanhangers zich plotseling met millioenen binnen de nieuwe grenzen bevonden, werd een doorn in het oog der regeeringen. De goederen van kerken en confessioneele scholen werden onteigend, Hongaarsche kerkgezangen verboden, predikaties gecensureerd en verschillende priesters, predikanten en voorgangers, die hun stem tegen den roof der kerkelijke goederen en de onderdrukking van den godsdienst dorsten te verheffen, zonder vorm van proces en vaak na de schandelijkste behandeling in de gevangenis ondervonden te hebben, over de grenzen gezet, ofschoon de meesten hunner zich daar op hun eigen geboortegrond bevonden. Met list en geweld trachtte men de minderheden van haar godsdienst afvallig te maken en in de staatskerk binnen te voeren. In Joego-Slavië werden voor de Protestantsche Kerken van regeeringswege gebeden voorgeschreven. De toestand der Calvinistische en Luthersche Kerken in dit land is onhoudbaar geworden. Zij bezitten er geen theologische hoogeschool, welke candidaten aflevert voor de openvallende predikantsplaatsen. Daar er geen predikanten uit Hongarije beroepen mogen worden, is van deze Kerken dientengevolge reeds een vijfde gedeelte zonder herder. Nog schandelijker ging men in Tsjecho-Slowakije te werk. Daar in dit rijk geen staatskerk bestond, trachtte de regeering met het invoeren eener nationale eenheidskerk ook hier een Balkantoestand te scheppen, om daardoor haar positie te kunnen versterken. Met behulp van eenige afvallige priesters wisten de hoofden van staat, die zich vermoedelijk zelf te verlicht of te voornaam achtten, tot eenigen godsdienst te behooren, een groote verwarring op geestelijk terrein te ontketenen. De Katholieke Kerk genoot de twijfelachtige eer, voor omzetting tot nationale kerk te zijn uitgekozen. Kerkgebouwen en bezittingen werden haar ontnomen en aan de nieuwe secte toegewezen. De beweging is na hevigen strijd doodgeloopen, doch de gevolgen dezer onverantwoordelijke daad doen zich nog steeds gevoelen. Om de Geuniëerde Kerk der Roethenen te russificeeren, werden te Praag met medewerking der regeering verschillende minderwaardige en zelfs onwaardige personen tot pope gewijd en aan de argelooze bevolking van KarpathoRusland als herder en zielzorger opgedrongen. Het was dan ook niet zonder grond, dat de door Praag verbannen leider der Slowaken Franz Jehlicska verklaarde: „De Tsjechische tyrannie heeft haar macht misbruikt. Zij heeft Noord-Hongarije tot armoede gebracht; de taal der volkeren, die in dat gebied leven, verdrukt en hun godsdienst systematisch verwoest." Zooveel mogelijk legt men het er in de landen der Kleine-Entente op aan, den Hongaren hun betrekkingen en inkomsten te ontnemen, om daarna de gebroodroofden en tot armoede vervallenen des te gemakkelijker uit hun gebieden te kunnen verwijderen. Een bijzonder systeem heeft hiertoe de Roemeensche regeering bedacht. Bij rondschrijven van den minister van Binnenlandsche Zaken werden de hoofden van dienst gelast, aan Roemeensche landverhuizers geen passen meer te verstrekken, doch de emigratie der minderheidsbevolking op alle mogelijke wijze aan te moedigen en te bevorderen. Onder schoone voorspiegelingen wordt aan deze verdrukten in de Nieuwe Wereld een goede toekomst in het vooruitzicht gesteld. Na aanvaarding der aangeboden hulp, worden de bedrogenen als kudden vee op een door de regeering gecharterd schip ingeladen en naar Honduras overgebracht. En daar, waar het moordend klimaat zelfs de inboorlingen heeft verdreven en een Europeaan ten doode is opgeschreven, daar ligt het gebied, hetwelk de Roemeensche regeering voor haar kolonisten ontdekt heeft. Daar, in de gloeiende kustvlakten van MiddelAmerika spelen zich de laatste hartverscheurende tooneelen af van het drama, dat in Trianon zijn eerste acte zag opgevoerd. Daar maait de dood op vreeselijke wijze in de gelederen van hen, wier huis en hof door vreemden vermeesterd werd; maar stervend nog is hun laatste doodsgereutel een aanklacht tegen Trianon, de oorzaak van al hun leed en ellende.... En in het verre vaderland plukken anderen de vruchten, die zij er gezaaid hadden. Het staat dan ook buiten twijfel, dat de bekende publicist Dudley Heathcote zich niet vergiste, toen hij schreef: Met resultaat van een volksstemming, gehouden onder controle van neutralen, zou een enorme meerderheid ten gunste van Hongarije hebben gebracht" De plagerijen, verdrukkingen en mishandelingen, welke de minderheden dag aan dag ondergaan, zijn voor onze Westersche begrippen eenvoudig ondenkbaar. Hierbij vergeleken is bijv. de sluiting der grenzen gedurende eenige dagen, alleen om de Hongaren te beletten naar Budapest te reizen, ter viering van den grooten nationalen feestdag van St. Stephanus, slechts een onschuldige grap. Voor een blik in de werkelijkheid vestig ik uwe aandacht op de mededeelingen van een bijzonderen correspondent van „de Maasbode", die van de situatie der minderheden in de landen der Kleine-Entente veel studie heeft gemaakt en wiens indrukken geregeld in genoemd blad worden opgenomen. Ik kan niet nalaten op deze plaats eenige gedeelten dier publicaties over te nemen. Zij betreffen de schanddaden der Roemeensche studenten in Zevenburgen en staan vermeld in de avondedities van „de Maasbode" van 17 en 24 December 1927. Hier volgen zij: „Reeds toen zij de grens bij Kronstadt over kwamen, gaven zij blijk van hun heldenmoed, door de stationsrestauratie leeg te plunderen, zich te laten bedienen en zonder een cent te betalen het terrein van hun heldendaden te verlaten. Hoe beschaafd zij waren toonden zij pas in Grosswardein, waar zij drie dagen ongehinderd huis hiel- dén. Dat zij daarbij door de Roemeensche overheid ondersteund werden blijkt wel hieruit, dat zij in het bezit waren van de namen der lieden, wier Hongaarsche gezindheid bekend was. Zoo zochten zij ook naar den geschiedkundige, den Katholieken titulair-bisschop mgr. Karacsonyi; de bisschop was, gelukkig voor hem, niet thuis; daarom vernielden zij slechts de vensters van zijn woning. Den opperrabijn dr. Leopold Kecskemeti, die bekend staat om zijn Hongaarsche gezindheid, hebben de Roemenen reeds verschillende malen gevangen genomen. Nu stormde een bende zijn huis binnen en vernielden er alles. In den stal bevonden zich twintig ganzen; de Roemeensche helden plukten ze levend, bestreken ze met zwarte verf en dreven de van pijn kermende dieren de straat op. De Joodsche hotelhouder Weislowitz had aan zestien Roemeensche meisjes-studenten gratis onderdak verschaft; omdat hij de belhamels niet binnen wilde laten, bestormden zij het hotel en vermoordden den hotelhouder onder het joelen van: Weg met Rothermere, slaat de Hongaren en de Joden neer! Het congres werd in den stadsschouwburg gehouden; aan de tafel, die voor de pers gereserveerd was, zat ook een reporter van een Hongaarsch blad te Grosswardein. De beambten maakten de studenten op den Hongaarschen journalist opmerkzaam en reeds dreigden de stokken. De journalist, die zijn plicht kwam doen, wilde vluchten, maar werd zoo lang met stokken bewerkt, tot hij dood bleef liggen. Gedurende de zittingen kwam een jonge student het theater voorbij. De Roemeensche studenten vroegen hem, zich te legitimeer en, en toen zij vernamen, dat hij Hongaar was, bewerkten zij hem met hun messen, zoodat de zeventienjarige jongeling op de plaats zelf stierf. De overwinnaars waren echter niet met zijn dood tevreden, doch vertrapten ook nog zijn lijk. De voorzitter van dit congres was de bekende studentenmoordenaar Zelea Codreanoe uit Jassy, die wegens moord aangeklaagd, niettegenstaande de bewijzen, vrijgesproken werd. De stad lijkt op het oogenblik wel één puinhoop. Alle vensters zijn stuk geslagen, het gebouw der Katholieke Vereeniging is geheel verwoest, de gordijnen voor de vensters der huizen in de binnenstad hangen aan flarden; de boeken van den grootsten boekhandel werden op straat geworpen, met petroleum begoten en aangestoken. Drie dagen lang waagden de winkels het niet hun luiken te openen; de groote spiegelruiten van de cafés liggen in scherven, evenals de glazen uithangborden. De redactiebureaux der Hongaarsche kranten werden verwoest, de rotatiepersen onbruikbaar gemaakt, de letterkasten omvergeworpen en toen de helden na drie dagen de stad moesten verlaten, organiseerden zij een fakkeloptocht met kaarsen, die zij uit de nonnenklooster der stad geroofd hadden. Kortom de Roemeensche helden hebben hun werk grondig verricht, hun overwinning over den weerloozen vijand was volkomen. In Zevenburgen werden door de studenten vijf Hongaren vermoord en meer dan vijftig zwaar gewond, honderden Hongaarsche winkels geplunderd en vernield; in Nagy-varad (Grosswardein) en Kolozsvar (Klausenburg) zijn alle synagogen verwoest. De Roemeensche studenten richtten in deze beide steden een materieele schade aan van meer dan 120 millioen lei (± 1.800.000 gulden), doch de Hongaarsche regeering kan in Boekarest niet protesteeren want de ongelukkige slachtoffers zijn wel Hongaren. maar door het verdrag van Trianon Roemeensche onderdanen; een Hongaarsch protest zou dus gelijk staan met een inmenging in binnenlandsche aangelegenheden. Toen de premier a. i. mgr. Vass in het Hongaarsche parlement in naam der humaniteit zijn stem verhief tegen de gruwelen in Zevenburgen, protesteerde de Roemeensche regeering onmiddellijk tegen deze redevoering. Met andere woorden: de Hongaarsche minderheden in Zevenburgen worden als een soort wild beschouwd. De Roemeensche staat beschermt noch haar leven, noch haar bezittingen, maar de Hongaarsche staat mag zich haar lot, in den geest van het volkenrecht, niet aantrekken. De Roemeensche regeering zal voor de wereld haar spijt over het voorgevallene betuigen, ofschoon in Grosswardein de 5000 studenten met de 20.000 soldaten, die daar in garnizoen liggen, plunderden en moordden en Roemeensche professoren en staatssecretaris Tartarescoe den heelen strooptocht organiseerden." Tot zoover de correspondent van de Maasbode. Commentaar op de beschrijving dezer tragedie is absoluut overbodig; het zou den indruk hiervan slechts kunnen verzwakken. Mochten er onder de lezers zijn naïef genoeg om te meenen, dat zich sindsdien in Roemenië een mildere stemming jegens de Hongaarsche bevolking heeft baan gebroken, dan moet ik hun helaas deze illusie ontnemen. In den nacht van den 18den op den 19den Maart van dit jaar drong in dezelfde zwaarbeproefde stad Nagy-varad een bende Roemeensche studenten vloekend en tierend de redactiebureaux van de Hongaarsche bladen „Magyar Szó" en „Nagyvaradi Estilap" binnen, waar hun voldoende tijd gelaten werd, een totale verwoesting aan te richten. Toen de politie eindelijk opdaagde, waren de helden reeds verdwenen. Als de Engelsche minister Snowden, sprekende over Trianon, als zijn meening te kennen geeft: ,JDe herziening dezer vredesverdragen is een eisch van staatkunde, zoowel als van moraliteit" en wanneer zelfs Scotus Viator, een der vaders der Kleine-Entente, moet bekennen, dat daar de bescherming der minderheden slechts bestaat op papier, dan kan men zich van den plicht, nog meerdere bewijzen aan te voeren, wel ontslagen achten. En ondertusschen werkt Hongarije met onverwoestbare hoop dag en nacht voor de erkenning zijner geschonden rechten, waarbij gelukkig mag worden geconstateerd, dat de hulp, die voor het miskende land van alle kanten komt opdagen, voortdurend wint in omvang en kracht. Het onrecht van Trianon is inderdaad te groot en te grievend, dan dat het, door Hongarije alléén, nog langer gedragen kan worden. X. CSONKA-MAGYARORSZAG. In de hoofdstukken VII, VIII en IX hebben we de noodlottige gevolgen van Trianon beschouwd in dat gedeelte van Hongarije, hetwelk verloren ging; thans willen we een blik slaan in het tot op een derde van zijn vroegere grootte gebrachte Hongarije, zooals het achter de Trianongrenzen ligt opgesloten. Door het verlies van het grootste gedeelte zijner mijngebieden en bosschen is het Hongarije van heden, méér nog dan het vooroorlogsche, een landbouwstaat geworden. De boerenbevolking, die de kern der natie uitmaakt, vindt evenwel voor de producten van landbouw en veeteelt geen voldoende en loonende afzetmogelijkheid meer; ten eerste, omdat de hooge invoerrechten, geheven door de omliggende staten, den uitvoer naar de gebieden, welke vroeger Hongaarsch waren, belemmeren en ten tweede door de geringe koopkracht van de bevolking der steden, waar handel en industrie eveneens wegkwijnen onder dezelfde omstandigheden. De gansche bevolking, zoowel die van het platteland, als van de steden, maakt nu reeds twaalf jaar een zware economische crisis door, wier einde helaas niet is te zien, zoolang haar oorzaak niet wordt weggenomen en die oorzaak is Trianon. Hongarije is een romp zonder ledematen en evenals het leven in een lichaam zonder ledematen slechts kunstmatig kan worden in stand gehouden, zoo ook is een gezond economisch leven in den rompstaat Hongarije een absolute onmogelijkheid. Ieder, die zich de moeite geeft den toestand van het kleine Hongarije te onderzoeken, weet dit; doch de Hongaar weet het niet alleen, hij ondervindt het iederen dag opnieuw in den geweldigen strijd om het bestaan, waarin reeds duizenden en duizenden zijn ondergegaan en de groote massa elkander voortdurend het schamele leven bekampen moet. Csonka-Magyarorszag! Geschonden, verminkt Hongarije! Welk een zee van gedachten, maar ook welk een zee van lijden ligt in die simpele woorden opgesloten. Het is een lijden, zoowel op geestelijk als lichamelijk gebied, van welks omvang zich slechts weinigen een juist beeld kunnen vormen en welks diepte door niemand gepeild is. Het lijden op lichamelijk gebied, het is de onbeschrijflijke armoede en ontbering, waaronder een groot deel der bevolking reeds jaren gebukt gaat, zonder op verbetering in de naaste toekomst te kunnen hopen; het is het voortdurend gebrek aan levensmiddelen, kleeding en brandstof, zóó nijpend, dat het zelfs voor een Hongaar, die, sober van aard, zich gemakkelijk in de omstandigheden weet te schikken, bijna niet te dragen is; het is de voortwoekerende tuberculose, die een volksziekte is geworden en duizenden slachtoffers maakt in de rijen der ondervoeden. Het geestelijk lijden drukt op alles, wat Hongaar is, zoowel binnen als buiten de grenzen van Trianon. Het drukt als een looden last, altijd en overal. Het is het leed om de verdrukking zijner broeders, die wonen in het verloren gebied en wier lijden zijn lijden is. Het is het leed om den smaad en den laster, waaronder de vijanden van Hongarije het onschuldige land begraven hebben. Het is het leed om de verkrachting van het recht, dat men veilig waande in de handen der Wereldmachten. Het is het leed om de verwoesting zijner taal, die zoo zoet is en schoon, zoo sterk en zoo zacht, die, overgeplant uit de vlakten van Mongolië, groeide en bloeide in het hart van Europa duizend jaar lang, zonder te verwelken. Het is het leed om het verloren land, om de gebroken macht, om de verbroken traditie, om de vergane glorie. Men heeft den Hongaar getroffen in zijn vaderland en dat — neen, dat verdraagt hij niet. Lijden en nood, ziekte en dood, hij ondergaat ze zonder morren, doch de verwoesting van zijn vaderland verdragen, gaat boven zijn krachten. Na alles, wat ik gezien heb en ondervonden, ben ik geneigd, als mijn meening uit te spreken, dat het geestelijk lijden nog diepere wonden in de ziel van den Hongaar gelagen heeft, dan de armoede en ziekte in zijn lichaam. In het kleine Hongarije concentreert zich de aandacht van den vreemdeling bijna uitsluitend op Budapest, de machtige metropool, die binnen haar grenzen een bevolking van 1.200.000 zielen omsloten houdt. De volgende stad in grootte is Szeged, doch zij telt slechts een tiende van de bevolking der hoofdstad. Het zijn dan ook vooral de indrukken van Budapest, die de vreemdeling in zich opneemt en die hij tot maatstaf neemt, doch voor den oppervlakkigen beschouwer zijn zij niet de juiste. Wandelend door de schoone, breede hoofdstraten met haar rijke modepaleizen en schitterende koffiehuizen; zittend aan de oevers van den Donau en genietend van het onvergelijkelijke lijnenspel, hetwelk de majestueuze burcht op de heuvelen van Buda, het tooverachtige parle- mentsgebouw, oprijzend uit de wateren en de geweldige bruggen, hangend tusschen de kaden, als om strijd bieden, of, staande bij de citadel op den Blocksberg en dit alles overschouwend in zijn weidsche pracht, kan een vreemdeling zich moeilijk voorstellen, zich te bevinden in een oord, waar veel geleden en veel ontbeerd wordt. Als het lichamelijke lijden zich hier veel en veel minder openbaart, dan in naburige landen, waar het zich dikwijls onder de afgrijselijkste vormen vertoont, dan is het niet, omdat in Budapest minder geleden zou worden, doch slechts daarom, dat de Hongaar te trotsch is, met zijn armoede te koop te loopen. Liever vergaat hij in zijn ellende, dan de smeekende hand uit te steken. Daarom moet de hulpverleening hier met bijzonderen tact en onder bepaalden vorm geschieden, wil zij niet kwetsend zijn en haar doel missen. Een tweede oorzaak, waarom de armoede zoo weinig aan het daglicht treedt is de grootsch opgezette sociale wetgeving, welke door den vorigen Minister van Volkswelvaart, Mgr. Vass, (f 8 September 1930), ondanks de moeilijke economische omstandigheden is tot stand gebracht. Als deze thans nog niet dien trap van volmaaktheid bereikt heeft, op welken men haar graag gebracht zag, dan is het slechts de toestand van s lands schatkist, die zulks tot nu toe belet heeft. De verzekeringswetten tegen ziekte, ongevallen, ouderdom en invaliditeit en de uitkeeringen aan weduwen en weezen zijn geheel op moderne leest geschoeid. Te zamen met de ruime rijkssubsidiën aan ziekenhuizen en herstellingsoorden hebben zij in den nijpendsten nood duizenden voor algeheelen ondergang bewaard. Van het geestelijk leed, waaronder het geheele volk lijdt, kunt gij bij iederen stap de sporen ontdekken; de neerslachtige stemming, die men overal bespeurt, is er het symptoom van. Eisch evenwel niet van een Hongaar, u zijn leed te belijden, u zijn gevoelens te openbaren zooals wij dit verwachten, zooals wij dit gewend zijn. Hij kan het niet. Gij moet slechts lezen, beschouwen en overwegen, wat zoo gaandeweg uw oog treft en — gij weet alles. Dan eerst voelt gij, dan eerst begrijpt gij de geweldige tragedie, die ligt over een gansche natie en niet zoodra hebt ge haar ten volle beseft, of ge staat in bewondering voor de waardigheid, met welke dit volk zijn vreeselijk lot weet te dragen. Hier geen lamentaties, noch nuttelooze klaagliederen; niets van dit alles. Op uw vragen wordt gij slechts bescheiden ingelicht, doch de Revizios Liga verschaft u gratis over het probleem van Trianon een onuitputtelijken voorraad lectuur in het Fransch, Duitsch, Engelsen of Hongaarsch, wat ge maar verkiest. Een geweldige actie ontplooit eveneens de Hongaarsche pers dag in dag uit, jaar in jaar uit voor de herziening der vredesverdragen. Het is ten zeerste te betreuren, dat deze actie niet méér naar buiten weet uit te werken, daar zij gehandicapt wordt door de onbekendheid met de Hongaarsche taal buiten de landsgrenzen. Ware de Hongaarsche taal een wereldtaal geweest, het onrecht van Trianon zou nooit bestaan hebben. Hier mag niet verzuimd worden, te wijzen op den arbeid, dien de grijze journalist Jenö Rakosi tot aan zijn dood leverde met zijn revisieartikelen. Jarenlang heeft hij duizenden en duizenden eiken dag opnieuw ontroerd met zijn machtig talent, waarmede de groote bestrijder van Trianon met steeds stijgend succes het onrecht bekampte en aan de diep vernederde natie haar zelfvertrouwen terugschonk. Rakosi is gestorven, doch zijn geest blijft leven onder hen, die zijn werk voortzetten. Wat haar ook in andere opzichten moge scheiden, tegen- over Trianon heeft de natie haar eenheid hervonden en vol vertrouwen op de resultaten der gezamenlijke actie wacht het volk den dag der bevrijding. Niet zonder ontroering maakt de vreemdeling kennis met een tweede geloofsbelijdenis van het Hongaarsche volk, dat, ondanks de geweldige catastrophe, waardoor het getroffen werd, zijn geloof in en zijn vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid ongeschonden wist te bewaren. Hiszek egy Istenben, Hiszek egy Hazaban, Hiszek egy isteni örök igazsagban, Hiszek Magyarorszag föltamadasaban. De vertaling dezer woorden luidt aldus: Ik geloof in één God, Ik geloof in één vaderland. Ik geloof in Gods oneindige rechtvaardigheid. Ik geloof in de opstanding van Hongarije. De keurig gedrukte kartonnen schilden, waarop deze regelen voorkomen, ziet men in alle openbare gebouwen, in alle scholen, in alle wachtkamers, in eiken tramwagen. Deze woorden werden ook op muziek gezet en worden vaak bij plechtige gelegenheden, na het zingen van het Hongaarsche volkslied, ten gehoore gebracht. Een diepen, onvergetelijken indruk maken verder de zwarte vlaggen, hangende uit het parlementsgebouw en andere regeeringsgebouwen. Zij hangen er dag en nacht, zomer en winter, in regenbuien en sneeuwstormen en wapperend en weenend vertellen zij u in haar stomme taal van den rouw, die over het land gekomen is. Zij hangen er en zullen er blijven hangen, totdat het onrecht van Trianon een einde neemt. Op het Szabadsagtér (Vrijheidsplein) bevinden zich de vier prachtig uitgevoerde irredentistische monumenten, die de gebieden voorstellen, welke men in het noorden, oosten, zuiden en westen van Hongarije heeft losgescheurd. In het midden van dit plein waait hoog in de lucht de standaard van Hongarije, door een politiewacht bewaakt dag en nacht. Op zon- en feestdagen evenwel vormen studenten en padvinders de eerewacht; dan is het de dag der jeugd, die komt getuigen, dat het vaderland op haar rekenen kan. Wanneer de avond daalt over de stad, schieten twee machtige schijnwerpers hun verblindende stralenbundels in de hoogte en overgieten het rood-wit-groen met hun felle glansen. Deze standaard staat geplant in aarde, waarvan alle comitaten van het vooroorlogsche Hongarije een gedeelte geleverd hebben. Hij is het symbool der eenheid van het rijk ne door geen duisternis of nacht mag hij aan het oog onttrokken worden. We gaan verder en staan dan bij den ingang van het Stadtwaldchen (Varosliget) voor het geweldige, in een halven boog gebouwde, monument, dat in 1896 werd opgericht ter herdenking van het duizendjarig bestaan van Hongarije. Vóór het monument ter rechterzijde ziet men een graftombe. Het gedenkteeken, grootsch in zijn eenvoud, is gewijd aan de nagedachtenis van alle Hongaren, die in den wereldoorlog gevallen zijn. Het korte, doch indrukwekkende opschrift luidt vertaald aldus: 1914—1918 Gevallen bij de verdediging der duizendjarige grenzen. De reusachtige zerk gaat altijd schuil onder een schat van bloemen, maar naast de kostbare kransen, waarmede vereenigingen en deputaties bij plechtige bezoeken haar helden huldigen, ontdekt men ook het spichtige bloementuiltje, dat een arme moeder met haar tranen bedauwde, alvorens zij het tersluiks neerlegde op den grooten steen en men ziet er grove veldbouquetten, medegebracht door boerenvrouwen, die van verre kwamen voor dezen pelgrimstocht. Slechts met ontdekt hoofd en schoorvoetend nadert men de plek, waar zooveel rouw is opgestapeld, waar zooveel leed begraven ligt. Hier, bij het teeken van den dood heeft valsche schaamte afgedaan en het menschelijk opzicht zijn invloed verloren. Hier laten velen hun tranen den vrijen loop en storten er knielend hun gebeden. Is Hongarije groot geweest in de dagen van voorspoed, grooter nog is het thans in zijn rouw. In dit land, wiens roemrijke historie een tijdperk van tien eeuwen vult, moet men alles beschouwen in het licht der geschiedenis en bij den glans der tradities, overgedragen van geslacht op geslacht. Zij hebben haar diepe sporen getrokken door het geheele land en haar onuitwischbaren stempel gedrukt op het gansche volk. Het zou daarom onrechtvaardig zijn, de toestanden, welke men in Hongarije aantreft, geheel volgens Westersche begrippen te beoordeelen. De feodale geest, welke het grootgrondbezit kenmerkt, heeft tot heden een snellen opbloei van het platteland, met een onafhankelijk kleinboerenbedrijf, ten zeerste belemmerd. Moge de regeering, die overigens niet voor krachtige maatregelen terugdeinst, hieraan haar volle aandacht schenken en door een forsch ingrijpen ten behoeve der landarbeiders, een toestand weten te scheppen, meer in overeenstemming met de begrippen en de eischen van de moderne tijden. Een onafhankelijke boerenstand toch is de beste waarborg voor den bloei der gansche natie. Ofschoon de nood der kleine luiden in de steden en op het land zijn oorsprong vindt in Trianon, is het onmogelijk en niet zonder gevaar, daarop nog langer zonder meer de schuld af te wentelen. De jarenlange ellende en armoede zijn thans tot zulk een hoogte gestegen, dat zij een dreigend gevaar vormen en zelfs de meest ingrijpende maatregelen wettigen, als deze slechts een redelijke kans op succes bieden. Voor de eenheid van Hongarije mag, onder de tegenwoordige omstandigheden, geen offer te zwaar zijn. Gelukkig bezit Hongarije een ambtenarencorps, waarop het ten volle kan rekenen en dat ook naar buiten een gunstigen indruk weet te maken. Dit geldt niet alleen voor hen, die de hoogere posten bekleeden, doch vooral ook voor de kleinere ambtenaren. Met groote correctheid en bescheidenheid staan zij den vreemdeling ten dienste, zonder ooit door blik of gebaar de verwachting op een belooning kenbaar te maken, zooals dit bij ambtenaren in vele andere landen vrijwel regel is geworden, tot groote ergernis van hen, die op hun hulp zijn aangewezen. Zij zijn Hongaren, de afstammelingen van een trotsch ras; dat zegt alles. Om over het Hongaarsche volk een juist oordeel te kunnen vellen, moet men het zien in zijn eigen leven en hooren in zijn eigen taal. Men moet het volgen in vergaderlokalen en feestzalen, om zijn enthousiasme te ondergaan en zijn hartelijkheid te ondervinden. Men moet het gadeslaan onder den indruk der beroemde zigeunerkapellen, wier wondere muziek met haar onstuimige en roerende melodieën een heimwee vertolkt naar een schoonheid, die onbereikbaar is. Men moet het zien onder de tucht van zijn organisaties; in zijn leger en levente, in zijn padvinders en studenten. Men moet het volgen naar de kerken en opzoeken in de scholen. Men moet het beschouwen in zijn familieleven, in zijn eerlijkheid en gastvrijheid, in zijn deugden en gebreken. Waarde lezer! In dit hoofdstuk heb ik u een blik laten slaan in het land, dat achter de Trianongrenzen verbórgen ligt. Daar woont een volk, dat eeuwenlang Europa beschermde tegen de Turken; dat met edelmoedige gastvrijheid andere volkeren een schuilplaats verschafte; dat den rampzaligen oorlog als een onafwendbaar noodlot moest aanvaarden en zich geheel voor zijn bondgenooten opofferde. Inplaats van zich met dankbaarheid de groote daden van dit land te herinneren, heeft men het uiteengescheurd; meer dan twee derde er van als oorlogsbuit weggeschonken en de bevolking aan armoede overgeleverd. Hongarije is geslagen, doch verslagen is het niet. De vitaliteit van het Hongaarsche ras, hetwelk steeds na de zwaarste slagen een grooten opbloei beleefde, staat er borg voor, dat ook thans aan zijn toekomst niet mag gewanhoopt worden. En zoo dikwijls een Hongaar in Csonka-Magyarorszag zijn „Hiszek egy" ten hemel zendt, zoo dikwijls zal een zijner broeders in de verloren gebieden die bede overnemen en beide beden zullen versmelten in den éénen uitroep: Hiszek Magyarorszag föltamadasaban. Ik geloof in de opstanding van Hongarije. XL SLOTWOORD. Wanneer men thans, tien jaar na Trianon, in een rustiger sfeer dan in de dagen, toen de wereld alleen uit overwinnaars en overwonnenen scheen te bestaan, den toestand van het tegenwoordige Hongarije vergelijkt met dien van vóór den oorlog, kan men zonder vrees voor tegenspraak verklaren, dat Hongarije alles verloren heeft, wat het slechts verliezen kon. Maar tegenover deze. droevige en ontmoedigende bevinding staat een andere, die méér waarde heeft en een blijder toekomst voorspelt. Heeft Hongarije niets meer te verliezen, dan heeft het van nu af ook alles te winnen. Het is in deze gedachte, dat de groote kracht ligt, die het geheele Hongaarsche volk bezielt, die het geholpen heeft door de tijden der diepste vernedering en die het tot heden staande heeft gehouden, ondanks de vreeselijke ontberingen, die het moet ondergaan. En toch, ondanks de ongekende moeilijkheden, waartegen de regeering van het ongelukkige land te kampen heeft en ondanks de jaarlijksche schatting van 13J/£ millioen gouden kronen, die deze totaal uitgeschudde staat tot en met 1968 nog als een extra belasting van den nooddruft zijner bewoners heffen moet als bijdrage in de Herstelbetalingen volgens het Verdrag van 's Graven- hage, vindt men in het doodarme Hongarije een orde en een consolidatie, welke men in de landen, die zich met den Hongaarschen buit verrijkt hebben, tevergeefs zoeken zal. Wie nog twijfelt aan de waarheid van het spreekwoord, dat onrechtvaardig verkregen goed niet gedijt, hij beschouwe den toestand in de landen, die zich aan het Hongaarsche bezit tot barstens toe verzadigd hebben. De onzekerheid, die daar heerscht op politiek, economisch en financieel gebied, hebben de buitenlandsche geldschieters met een zoodanig wantrouwen vervuld, dat de dringend noodige geldleeningen, ondanks de ontzaglijke waarde der in bezit genomen goederen, zelfs op de meest bezwarende voorwaarden, slechts moeilijk geplaatst kunnen worden. De goden van het geld hebben een fijneren neus en een méér vooruitzienden blik, dan de goden der politiek. Zij houden slechts rekening met de politiek in haar konsekwenties en wanneer zij hun handen terugtrekken, dan kan men er van verzekerd zijn, dat het „something rotten" is, hetwelk hun veiliger doet achten, hun bezit niet in de waagschaal te stellen. Ook uit de gestes der financieele wereld zal steeds duidelijker blijken, dat de verdeeling van Oostenrijk-Hongarije aan het economisch leven dezer gebieden een geweldigen slag heeft toegebracht en in dit gedeelte van Europa een chaos heeft veroorzaakt, waarvan de gevolgen nog ver buiten dit gebied hun invloed doen gevoelen. De mededeelingen in dit boekje vervat, brengen geen nieuws, wat onbekend behoefde te zijn, doch tegen het onrecht van Trianon kan nooit luide genoeg geprotesteerd worden. Het mag niet voorkomen, dat de revanche- idee, die zich ongetwijfeld als gevolg van zulk een onrecht zal vastzetten, de kiemen legt voor een nieuwen oorlog, die den vorigen nog in wreedheid zal overtreffen. Slechts de onverwoestbare hoop op een komend herstel en de krachtige, doelbewuste leiding zijner staatslieden hebben het Hongaarsche volk in deze moeilijke jaren van overijlde stappen kunnen terughouden en voor gevaarlijke avonturen bewaard. Dat de toestand, door Trianon geschapen, onhoudbaar is, daarvan zijn vrijwel alle staatslieden van Europa ten volle overtuigd en dat dit verdrag in zijn tegenwoordigen vorm niet kan gehandhaafd blijven, gaf reeds Lord Asquith te kennen, toen hij verklaarde: „De scheppers der vredesverdragen waren niet zoo onnoozet te gelooven, dat zij de makers waren van een eeuwigen of zelfs maar langdurigen vrede." En Mussolini sprekende over Trianon, zeide slechts kort en bondig: „Geen verdrag duurt eeuwig." De herziening van het Verdrag van Trianon is noodzakelijk, niet slechts om het onrecht te herstellen, doch ook om den vrede in Europa te verzekeren. De nooden van het zwaar getroffen land zijn vooral aan het daglicht getreden in de zittingen van den Volkenbond te Genève, waar de meer dan 80 jarige leider der Hongaarsche deputatie, graaf Albert Apponyi met jeugdig vuur en groote scherpzinnigheid op meesterlijke wijze de rechten van zijn land verdedigde en de verdrukking en het lijden der Hongaarsche minderheden aan de kaak stelde. Waarde lezer! Moge de inhoud van dit boekje u een duidelijk beeld geschonken hebben van den ondraaglijken toestand, waarin het Hongaarsche volk, onverdiend en tegen alle recht in, gestort werd door het Verdrag van Trianon. Moge ook uw stem den roep om herstel onder- steunen, opdat de wereldopinie worde wakker geschud en de staatslieden, die te eenïger tijd geroepen zullen worden, recht te doen, mogen weten, dat de wereld van heden niet meer leeft in den overwinningsroes van 1918; dat zij een vrede wil, niet gebaseerd op de macht der wapenen, doch op de regelen van het recht En ik' sluit mijn slotwoord met hetzelfde vertrouwen uit te spreken, hetwelk de „grand old man" van Hongarije, Graaf Apponyi, zoo schoon vertolkte in de Volkenbondsvergadering van September 1929, toen hij zeide: ,Jk heb rijken zien ontstaan en ondergaan, maar ik vertrouw in de toekomst, want ik weet, dat het recht zal zegevieren"