JAN VAN LUMEY Erotiek en Extase EEN BOEK OVER^ ANTIEKE EN MODERNE LIEFDE MET EEN INLEIDEND WOORD VAN Dr, E W* VAN RENTERGHEM BAARN - N. V. HOLLANDIA-DRUKKERIJ - 1931 IS EROTIEK EN EXTASE | mm —SB JAN VAN LUMEY Erotiek en Extase EEN BOEK OVER ANTIEKE EN MODERNE LIEFDE MET EEN INLEIDEND WOORD VAN Dr. A. W. VAN RENTERGHEM Baarn — N. V. Hollandia-Drukkerij — 1931 INLEIDEND WOORD Zoolang de dierenwereld bestaat, waren het instinct van zelfbehoud en dat van de instandhouding der soort de machtigste prikkels. Sedert in den loop van ontelbare miljoenen jaren uit het duister bewustzijn van het dier een zelfbewustzijn wies en de oermensch zich ontpopte, heeft zich de beschaafde mensch geëvolueerd. De verschijning van den mensch op aarde mag nog betrekkelijk recent heeten, naar berekening toch zou dat tijdstip pas 300 duizend jaar achter ons liggen. Die beide aan zijn voorouders ontleende natuurdriften stempelen hem tót een egoïst, maar stellen hem tegelijk in staat, met vrucht den strijd te voeren om eigen bestaan en dien tot instandhouding van zijn ras. De hedendaagsche beschaving is duur bevochten. Waar het kind door zijn opvoeders wordt aan het verstand gebracht, dat het zich niet alles Eros 1 kan toeeigenen en zich niet alles mag veroorloven, dat ook anderen rechten hebben, zoo is dat den oermensch bijgebracht door harde ervaringen en door de levensvoorwaarden, waaronder hij verkeerde, geholpen door zijn intuïtie en zijn duister bewustzijn van goed en kwaad. Slechts al te goed leert ons het dagelijksch leven, maar ook de geschiedenis der volkeren, hoe het egoïsme ons nog vaak de baas is en het vernisje beschaving door de ontbindende hartstochten wordt weggewischt. De oorlog in het klein, die ieder mensch met zichzelf in zijn binnenste voert, dan met zijn naasten, zoomede de gruwelen van den oorlog tusschen volkeren zijn er getuige van. Terecht mocht ik zeggen dat de menschheid nog in haar kinderschoenen staat Volgens mannen van gezag op astronomisch gebied, als Eddington en Sir James Jeans, zou zij toch nog een biljoen jaren op aarde kunnen voortleven onder geschikte condities. Daarbij vergeleken vallen dus die luttele 300 jaarduizenden, die de menschheid thans bestaat, in het niet. Ruim is haar dus de gelegenheid gegeven om verder te evolueeren. , , Bij den aanvang der periode van smenschen bestaan, zal onze behaarde en in de boomen nestelende voorouder, de oermensch, wel het voorbeeld hebben gevolgd zijner dierlijke voorzaten en gedrongen door zijn sexueel instinkt, om het vrou- welijk wezen te bezitten in den bronsttijd, op leven en dood met zijn mededingers hebben gekampt. Slechts vermoeden kunnen wij den gang van zaken in dien lang verleden tijd. Allengskens zal het ruw geweld wel plaats hebben gemaakt voor mildere zeden. Onderlinge steun, gemeenschappelijke samenwerking in den strijd tegen dieren, de zorg voor het kroost waren de fundamenten voor eenig maatschappelijk verband, voor een beginnende beschaving, voor het begrip, dat in vele gevallen het persoonlijk belang dient te wijken voor dat van het algemeen. Hoeveel beschavingen nevens elkander hebben geleefd of elkander hebben opgevolgd, voordat het tijdvak der geschreven geschiedenis een aanvang neemt, blijkt een raadsel. De geschreven geschiedenis reikt niet verder dan 3 a 5000 jaren voor het begin onzer jaartelling; die der overlevering verliest zich in den nacht der tijden. Gedurende alle die jaarduizenden van zijn aanwezigheid hier op aarde heeft de mensch den sexueelen drang in zich ontwaard en nog heden ten dage blijft hij hem beroeren. In de lijn der evolutie, in die der beschaving ligt het streven tot verhooging van 's menschen redelijk en zedelijk peil, het onderdanig maken van het instinkt aan diens verstand en Rede. Haar middelen om dit streven te verwerkelijken zijn religie en wetenschap, het handhaven van orde en regelmaat, het weren van Chaos. In haar streven heeft zij tegenstanden te overwinnen, haar voortgang ondervindt schokken, ondergaat schommelingen. Wij staan heden temidden van een dusdanige schommeling, beleven een periode van hevige beroering. De Fransche revolutie luidde haar in, uit deze werd het socialisme geboren, het absoluut monarchisme door de volksregeering vervangen: de menschonteerende slavernij werd afgeschaft en deze gevolgd door de emancipatie van de vrouw en haar volkomen gelijkstelling met den man. Het behoeft geen verwondering te baren, dat deze ingrijpende wijziging in de evenwichts-verhouding onzer maatschappij ook haar terugslag zou hebben op het sexueele vraagstuk. Gebroken werd met de onderdanigheid van de vrouw aan den man, haar serviliteit opgeheven, haar gelijkwaardigheid erkend. Voortaan was ook zij kiesgerechtigd, straks verkiesbaar voor en in de regeeringslichamen; de Hooge School opende haar deuren; alle of vrijwel alle ambten of betrekkingen, tevoren slechts door mannen vervuld, stonden voor haar open. Deze groote ommekeer, deze verruinüng van haar arbeidsveld kwam vele vrouwen ten goede. Niet langer was zij gedoemd om, als zij niet tot een huwelijk kwam, als oude vrijster te verkomme- ren en te verdorren of zich te moeten tevreden stellen met de positie als huishoudster, gouvernante, onderwijzeres, kinderjuffrouw of dienstbode. De wereld-oorlog kwam en ontketende de hartstochten, maakte de booze geesten wakker in den mensch, vervreemdde de natiën van elkander, verbitterde strijders en niet-strijders, maakte weduwen en weezen, verwoestte de hoop van verloofden, scheidde de echtgenooten, kweekte onrecht en onzedelijkheid. Ook deze factor deed bij zijn afloop een reactie ontstaan in den vorm van tuchteloosheid, ongebondenheid, desillusie, armoede, tegenzin in geregelden arbeid en spaarzaamheid, hang naar vermaak, frivoliteit, verslapping van moraal, irreligiositeit, maar ook van roekeloos slaken van huwelijksbanden met als gevolg verwaarloozing en verweezing der kinderen. In dezen tijd nu, waar echtscheiding op echtscheiding volgt, waar onder den euphemistischen mom van vrije liefde losbandigheid hoogtij viert, waar wet en gebod worden geschonden, verdient het waardeering, dat een ernstige stem zich doet hooren, dat ook van andere dan van geneeskundige zijde het sexueele vraagstuk wordt besproken. Niet genoeg kan ik den schrijver van Erotiek en Extase prijzen voor den moed, door hem betoond, om dit netelig onderwerp ook van litterair-historische zijde te belichten. Men weet toch genoeg, hoe huichelarij en misplaatste preutschheid gereed staan met blaam te werpen op den naam van personen, die den moed hunner overtuiging hebben om misstanden op sexueel gebied aan de kaak te stellen, en die durven waarschuwen voor onwetendheid op het domein van geslachtszaken. Op overtuigende wijze demonstreert ons de schrijver, hoe schadelijk een te geringe waardeering van de vrouw heeft ingewerkt op het liefdeleven in de tijden van Oud-Hellas en Rome en doet uitkomen, hoe daarentegen haar vereering bij de Aziatische volken der maatschappij ten goede kwam. De serviliteit van de vrouw in Europa, samenvallend met een overdreven ophemelen van mannelijke dapperheid en viriele kracht, leidde tot betreurenswaarde sexueele aberraties, waar de eerbied voor de vrouw en haar verheffing de liefde binnen normale banen hield. Bij het bestudeeren van dit knap gestelde bode, vrucht van groote belezenheid en groote eruditie, beoordeele men de daarin beschreven voorvallen van uit het standpunt der in die oude tijden heerschende begrippen en meene niet, dat de schrijver zoude instemmen met de maatregelen, toenmaals van regeeringswege gedecreteerd met de bedoeling een maatschappelijk gevaar af te weren, dat een daling van het bevol- kingscijfer in Sparta en Athene met zich bracht, noch dat hij terugwenschen zou dergelijke praktijken als de tempel-prostitutie in Corinthe en Babyion. Om de verwarring in sexueele zaken te doen ophouden en de jeugd te wapenen tegen de gevaren in liefdesaangelegenheden, deelt hij de meening der geneesheeren, die een studie hebben gemaakt van dit onderwerp. Ook hij acht voorbereiding het geschikte wapen hiertoe en meent, dat deze het best toevertrouwd is aan de ouders. Bittere ervaring zal meer en meer ouders vormen, die het leed, dat zij zelf hebben doorstaan of dat zij hun naasten hebben zien lijden, wenschen te besparen aan hun kinderen. Tijdig zullen zij hun kroost voorlichten, naar gelang dat hun verstand rijpt en hun vraagstelling daartoe aanleiding geeft. Door eigen voorbeeld van wederzij dsche waardeering en onderlinge verknochtheid zullen zij het best hun jongeren de heiligheid van het huwelijk leeren inzien. Amsterdam 1931 Dr. A. W. VAN RENTERGHEM I VROUWENFIGUREN BIJ HOMERUS Misschien is het niet louter toeval, dat het eerste contact tusschen Europa en Azië, waaromtrent wij in bijzonderheden zijn ingelicht, een vrouw betrof. De Grieken streden voor Ilium om Helena terug te winnen, de gemalin van koning Menelaüs, die door Paris werd ontvoerd. Het geschil was in kern een zuiver erotische aangelegenheid. Het ontstond door de uiteenloopende opvattingen van twee volkeren, twee werelddeelen, die elk zich een eigen meening over de liefde vormden en hun standpunt met de uiterste hardnekkigheid verdedigden. Europa overwon en nog altijd is onze moderne beschaving tamelijk in overeenstemming met de idealen, die Hellas handhaafde. Wie dezen toestand niet aanvaarden kan, zal nieuwe wegen vinden, zoodra hij zich naar het Oosten wendt. Homerus vertegenwoordigt natuurlijk de Grieksche levensbeschouwing. Bij hem overheerscht de aristocratische tendenz, die mannelijke kracht en heldenmoed verheerlijkt, terwijl de vrouw naar de dienstboden en den huiselijken haard verwezen wordt. De sterkste zal de wereld besturen en aan de zwakkeren zijn wil opleggen. Zulk egoïsme hangt samen met den godsdienst en de voorstellingen omtrent het hiernamaals, dat de Helleensche vorsten zoo geducht beangstigde. Bekend zijn de woorden, waarmee de schim van Achilles zijn heimwee uitspreekt naar het leven en de menschen. Zij onthullen het sombere bestaan, dat ook de edelste afgestorvenen in den Hades wacht. Spreek toch niet mij van troost bij den dood, roemruchte Odysseus! Liever als arm daglooner eens anders akker bebouwen, Dienend een schamelen man, wien weinig vermogen ten deel viel. Liever dan koning te wezen van al de verzwondene dooden. Wanneer zelfs de dapperste held der Achaeërs zulke trieste ervaringen opdoet, is alle hoop verloren. Geen enkele deugd,hier op aarde betoond, kan ons baten. Niets blijft er over, nadat het lichaam ontbonden is, dan een donkere, gevoel- looze schaduw, een schijngestalte, die met afgunst terugdenkt aan de zonnige bovenwereld, aan de eenmaal genoten, al te snel vervluchtigde werkelijkheid. Verstandig is hij, die volop geniet en den lust bemachtigt, waar hij kan. Schoon en sterk te zijn, anderen aan zich te onderwerpen — wordt het voornaamste ideaal. Het avontuur, het altijd nieuwe, lokt den smachtenden sterveling. De krijger wint oorlogsbuit en vrouwen. Moed alleen kan macht bezorgen, moed alleen veredelt den mensch. Moed en — vriendschap! De vriend is onmisbaar in deze wereld van baatzucht en strijd. Wat vermag de enkeling tegen de lagen zijner vijanden? Hij kampt niet met open tegenstanders, die een eerlijk gevecht verkiezen boven een lafhartigen moord. Vaak overrompelen list en bedrog den onvoorzichtige. De liegende Odysseus wordt door menschen en goden om zijn grove verzinsels bewierookt. Er ontstaat een verlangen naar iemand, dien men onvoorwaardelijk vertrouwen kan. Een krijgsmakker moet er zijn, wiens leven ons toebehoort en voor wien wij bereid zijn te sterven. De vriendschap ontwikkelt zich noodgedwongen, uit eigenbelang. Maar spoedig bereikt zij zulke hoogten van toewijding en verteedering, van verheven overgave en heilig gevoel, dat zij ook bij het nageslacht bewondering wekt. De vrienden- paren uit de oudheid, Achilles en Patroclus, Theseus en Pirithoüs, Orestes en Pylades, zijn ten allen tijde ontroerende voorbeelden geweest. Daartegenover biedt de liefde een minder verheffend schouwspel. De vrouw is een bijkomstigheid, volmaakt onbelangrijk voor het wereldgebeuren. Niet bruikbaar in den oorlog, kan zij enkel dienen om nakroost te verwekken of de mannelijke lusten te bevredigen. Zij staat op het tweede plan, komt zelden of nooit te voorschijn, blijft opgesloten bij de andere eigendommen van den huisheer. Om haar innerlijk leven, haar verlangens en gevoelens, bekommert zich niemand. De eigenaar gebruikt zijn gade of geeft aan een zijner slavinnen de voorkeur, al naar het hem toevallig behaagt. Voor de meesten betaalde hij een zeker aantal runderen, den prijs, dien ieder waard was. Anderen nam hij gevangen, toen er een vijandelijke stad veroverd werd. Nu eischt hij van zijn bezit alle genoegens, die het hem verschaffen kan. Dat er vrouwen waren, die tegen een zoo slaafsche vernedering in opstand kwamen, ondervonden met schande en smaad verscheidene koningsfamilies. Agamemnon's val blijkt opnieuw een erotische aangelegenheid. De aanvoerder der gezamenlijke Grieken, die na tienjarigen strijd de Trojanen overwon en zegevierend huiswaarts keerde, werd in zijn eigen paleis arglistig vermoord. Zijn gemalin, Clytaemnestra, vereenzaamd door de lange afwezigheid van den vorst, koos een minnaar, met wien zij het gruwelijk plan beraamde en uitvoerde. Zelf doodde zij bovendien Cassandra, de schoone, miskende profetes, die uit de buit aan Agamemnon was toegewezen. Een verontschuldiging voor de misdaad kent Homerus niet. En ook Aeschyhis, die later in zijn Orestes-trilogie dezelfde stof behandelde, legt vooral den nadruk op het bovenmenschelijke, demonische van de moordenares. Clytaemnestra is bezeten en de motieven, die zij opsomt, lijken daarom zoo fantastisch en grotesk, omdat haar figuur onttrokken is aan het alledaagsche, psychologische, en leeft in een sfeer, waar booze machten den vloek onderhouden tegen Atreus' geslacht. Het verweer, dat Agamemnon met Cassandra echtbreuk pleegde, werd ongetwijfeld door den treurspeldichter niet ernstig bedoeld en door het Helleensche publiek niet aanvaard. Blijkbaar was men zich bewust van de mogelijkheid, dat een vrouw aan zulke handelingen aanstoot nam en zich wreken wilde. Maar niemand kon ooit erkennen, dat de verontwaardiging gewettigd was. Zelfs gold zij niet als een verzachtende omstandigheid. De eerste onafwijsbare eisch, die aan de ge- huwde vrouw werd gesteld, was: — kuischheid. De man kon liefhebben, waar en wanneer hij wilde. De heer der schepping matigde zich een vrijheid aan, die hij beschouwde als het loon voor zijn heldenmoed. Was hij het niet, die zijn verwanten beschermde en zijn bezit vermeerderde? Zonder hem bleven zijn goederen onbeheerd, verweesde zijn gezin. Zoolang hij niet te kort schoot in zijn eigenlijke taak en de veiligheid van zijn ondergeschikten verzekerde, meende hij zich alles te mogen veroorloven. Machtsbewustzijn vertroebelde zijn instinct en ontnam hem eiken eerbied voor het zwakkere geslacht. Gevaar duchtte hij alleen van den sexueelen nijd der vrouwen. Wanneer zijn gemalin, terwijl hijzelf in verre landen toefde, een minnaar aan den huiselijken haard ontving, begonnen de grondvesten van zijn leven, van de maatschappij, te wankelen. Werd hij in den rug bedreigd, dan verlamde zijn kracht. Daarom kon het niet anders, of hij moest van zijn gade een smettelooze kuischheid verlangen. Natuurlijk werd al spoedig deze aanvankelijk zuiver practische eisch in een moreele omgetooverd. Misschien begreep men vagelijk, dat ook de vrouw zekere behoeften kende, die zij nu met zelfverloochening onderdrukken moest. Men fabelde wat omtrent fatsoen en schroom, die de zwakkere sekse waren aangeboren. De vleesche- lijke begeerten bleven voorbehouden aan den man. Openbaarden zij zich toevallig bij het andere geslacht, dan werd het luide van ontaarding beticht. Zorgvuldig koos men sierlijke wendingen in denzelfden trant, waarin men ze ook tegenwoordig nog kiest. Kan het iemand verwonderen, dat het Homerische epos, waarin de ideaal-vrouw geschilderd wordt, voor ons gevoel een zoo modernen inslag heeft? Icarius' dochter, de zeer verstandige Penelope, is een toonbeeld van echtelijke trouw en ingetogenheid. Haar verhouding met den listigen, vindingrijken Odysseus doet denken, mutatis mutandis, aan een tegenwoordig huwelijk. De man is een eenzame zwerver, een prooi van winden en golven, bezwijkend voor alle verleidingen, die de wereld hem biedt. Met nymphen en godinnen vereenigt hij zich in liefde en mingenot. Daarbij speelt hij voortdurend den braven, deugdzamen echtgenoot, die zijn lieve vrouw en vriendelijk tehuis niet vergeten kan. Hij acht zich verongelijkt door het noodlot, dat hem verhindert zijn vaderland te bereiken. Nadat hij zeven jaren met Calypso samenwoonde, weent hij eiken morgen om Penelope. Wanneer zijn makkers hem waarschuwen, dat hij in Circe's armen den terugkeer verwaarloost, laat bij zich onmiddellijk overtuigen. Niet enkel om winst te behalen, toont hij zich een huichelaar. Voor hem werd het liegen een kunst, die hij ook zonder noodzaak beoefende. Ondertusschen bestuurt de trouwe gade zijn bezittingen. Zij bleef achter met een ouden, gebrekkigen schoonvader en een onmondigen zoon. Daar zij eiken mannelijken steun ontberen moet en volgens het gerucht Odysseus is omgekomen, verschijnen er tal van vrijers, allen edele jongelingen uit de buurt, die haar liefde — en misschien ook haar rijkdom — begeeren. Niet een is er in staat, haar teedere gevoelens te wekken. Met onbewogen koelheid weert zij de indringers af. Geen oogenblik schijnt zij ook maar te wankelen. Bij haar sluimeren bereids de hartstochten, die men aan de fatsoenlijke vrouw verbood. Zij schikte zich in haar lot en met fier gebaar wierp zij het kleed der kuischheid om, of het een koningsmantel was. Haar zal het nageslacht bezingen en vereeuwigen. Waar de levende werkelijkheid haar onthouden werd, kan zij zich troosten met een bloedeloos toekomst-ideaal. Dat de waarachtige liefde in zekeren zin den man verzwakt, wisten alle oude volkeren. De Grieken kenden vooral de hinderlagen en heimelijke samenkomsten, den moordlust en de dolken, die hen bedreigden. Maar misschien vreesden zij ook de bovenzinnelijke krachten van den Eros. Geweldig stuwt hij de mannelijke driften omhoog, zoodat dc minnaar dc perken van zijn persoonlijkheid doorbreekt en verzinkt in de oneindigheid. Een toestand schept hij van volledige uitputting, waarin men aan de wereld onttrokken schijnt. Dynamische spanningen doet hij ontstaan, die de aandacht in beslag nemen en ieder oogenblik vullen met onwezenlijk zelfbewustzijn of wezenlooze zelfvergetelheid. Het was te verwachten, dat de Homerische vorsten weigerden deze soort liefde te erkennen. Als voorvaders van de latere Hellenen, verlustigden zij zich aan den schoonen vorm en schuwden het matelooze, het onbegrensde. Zij wierpen zich in andere avonturen, die op een scherp omlijnde werkelijkheid berustten. De krijg bekoorde hun verbeelding, de krijg met zijn smart en zijn vreugde, met zijn zelfbehoud en zijn zelfvernieling. Het werd een lust om de spieren te stalen en de zenuwen te sterken. Voor zulke mannen kon de teederheid alleen een tijdelijke verpoozing zijn. Een volkomen overgave, die hen buiten zichzelve bracht, moest onwrikbaar vermeden worden. Zooals zij den beroezenden wijn met water verdunden, zoo lengden zij ook de liefdedrank aan, om een onschadelijk mixtum te verkrijgen. Een goedmoedige spot, een soms wat ruwe lach vernietigden Aphrodita's waardigheid. Het beeld, dat Homerus van de godin ontwierp, kan aantoonen, hoe weinig eerbied zij den strijdbaren helden afdwong. Wanneer haar ontucht en haar openlijke vernedering bezongen wordt, verheugt zich Odysseus en met hem verheugen zich alle toehoorders. De overspelige werd op heeterdaad betrapt, terwijl zij met Ares zich vereenigde en de echtelijke woning ontwijdde. Snel wierp Hephaestus, de bedrogene, onzichtbare kluisters om het tweetal, zoodat het zich niet verroeren kon. Op zijn misbaar kwamen alle goden toegesneld en met een onuitbluschbaar gelach begroetten zij het ongewone schouwspel. Klaarblijkelijk diende het verhaal alleen om Aphrodite, die men nu eenmaal niet verloochenen kon, te beschimpen en van haar eer te berooven. In de Ilias wordt zij, de onsterfelijke, zelfs door een sterveling gehoond. Om haar zoon, Aenéas, te beschermen, mengde zij zich in het krijgsgewoel. Hier kwam zij te staan tegenover den held Diomedes, die luid schreeuwend haar pols met zijn lanspunt verwondde: Wijk, Zeus' dochter, terug van het woeden des krijgs en de slachting, Is 't niet meer dan genoeg, dat gij krachtlooze vrouwen ten val brengt? Als gij u echter opnieuw in den krijg wilt mengen, dan, meen ik, Zal u de krijg doen sidderen, al hoort gij hem noemen van verre. Moeizaam keert de overwonnene naar den Eros 2 Olympus terug, waar zij weenend neerzinkt in den schoot harer moeder, die haar troost en de bloedende hand geneest. Maar ook hier is zij niet veilig voor den smaad van Hera en Athene, de twee godinnen, die de zijde der Grieken kozen en de Helleensche gedachte misschien het zuiverst vertegenwoordigden. Zij plagen de arme verwende dochter met treiterende woorden: Vast heeft Kupris er eene verlokt van *t Achaische vrouwvolk Mee naar de Trojers te gaan; die immers bemint zij zoo hevig; Zoo — eene sierlijk gekleede Achaische vleiend en strookend, Kreeg hare teedere hand eene schram van de goudene gesptong. Geen wonder trouwens, dat de Helleensche vorsten de glimlachlievende Aphrodite vervloekten! Was zij het niet, die Helena in verzoeking bracht en den zoo weinig voorspoedigen oorlog ontketende? Helena, de schoonste aller Grieksche vrouwen, durfde het wagen om den dwang der kuischheid te verbreken en een waarachtig mensch te zijn. Met den beminnelijken Paris ontvluchtte zij de echtelijke woning en landde in Azië, waar zij ondanks het gebeurde de algemeene achting verwierf. Haar nieuwe schoonvader, de grijze Pria- mus, koning der Trojanen, beschaamt zijn dochterken soms door den voornamen eerbied, dien hij nooit verzuimt haar te betoonen. Ofschoon zij jammer en ellende bracht over de heilige stad, laat niet een der ouden van dagen zich een hard woord ontvallen, wanneer zij voorbijschrijdt, in haar sluier gehuld. Deemoedig en bewonderend buigen zij het hoofd en erkennen de goddelijke macht, die haar wezen bezielt: Niemand wrake 't voorwaar, dat Trojaan en Achaier in 't pantser Om zoodanig een vrouw zoo lang veel jammeren uitstaan; Gansch d'onsterflijken vrouwen der goden gelijkt zij van aanzicht. Maar zelfs zoo, hoe schoon ze ook zij, dat zij ga met de schepen, Dat in 't vervolg niet ons en den kinderen blijve de rampspoed. Dat Helena vrijwillig naar de Grieken zou terug keeren en zoo den oorlog beëindigen, zal vermoedelijk de stilzwijgende wensch van alle Trojanen zijn geweest. En al mocht Paris haar uitlevering beletten, hij was stellig niet in staat om haar terug te houden, wanneer zij uit eigen beweging zich met Menelaüs verzoenen wilde. Maar ofschoon zij ernstig berouw toonde en zich met zelfverwijten overlaadde, verzuimde zij het gepleegde onrecht te herstellen. Waarom zij zoo onwankelbaar den geliefde trouw bleef, wordt ons niet nadrukkelijk verteld. Was het louter een uiting van lagere zinnelijkheid? Wanneer men denkt aan den langen duur der samenleving en het martelend schuldbewustzijn van de minnares, lijkt de veronderstelling niet aannemelijk. Er moet een diepere oorzaak zijn geweest. Maar welke? Gissen kan men het alleen uit de feiten, die er worden meegedeeld. Gaarne doet men het voorkomen, of Paris, schoon en verwijfd, de werken van den oorlog verafschuwt en zwelgt in wulpsche genietingen. Wie intusschen den Homerischen tekst niet met opzet verminkt, zal bemerken, dat ook deze koningszoon een stralende held kan zijn. Zelfs Hector noemt hem een moedig krijger, aan wien ten onrechte lafheid verweten wordt: Beste, u mag geen man, die handelt naar billijk en recht is, Gispen in oorlogswerken, dewijl gij van dapperen aard zijt. Maar als men u niet spoort, dan talmt gij en zijt ge onwillig. Vaak dan kwelt het mijn hart, als ik hoor, dat zij over u smalen. Onder de Trojers, bezwaard door den last, dien zij dragen door uw schuld. Stellig werd door Homerus en de oude Hellenen dc jongeling minder streng en eenzijdig beoordeeld dan in onzen tijd. Maar behalve moed bezat Paris nog iets anders, dat Helena allicht meer bekoorde dan de gespierde armen en het roemruchtig gesnoef der Grieksche vorsten. De Ilias verhaalt ons van zijn nederlaag tegen Menelaös, die hem in den tweekamp overwon. Na den aftocht trekt hij zich terug in zijn paleis om de geliefde te ontmoeten. Zijn onstuimig verlangen bedwingend, wascht hij zich eerst en zalft zich, zoodat het lijkt, of bij zich ten reidans begeven wil. Geen oogenblik denkt hij eraan om met bestofte haren of bezoedelde handen bij zijn minnares te verschijnen en onmiddellijke bevrediging van zijn wil te eischen. Hij kent de vrouw en de kieschheid, die men haar verschuldigd is. Zijn ervaring leerde hem, dat telkens opnieuw, zacht en omzichtig, haar liefde moet worden gewekt. Wat kan hij bereiken met een uiterlijk vertoon van heldenmoed? Hij weet, dat de triomfeerende krijgsman misschien overspannen bewonderd, maar nooit innig aanbeden wordt. Wanneer Helena hem in krasse bewoordingen zijn tegenslag verwijt, haalt hij met superbe minachting de schouders op. Wat beteekent de uitslag van een enkel gevecht? In den oorlog wisselen de kansen: Krenk mij, o vrouw, het gemoed niet weder met zware verwijten! Nu toch won Menelaüs het wel met de hulp van Athena, Doch eens tref ik hem, want ons ook helpen er goden. Maar kom, laten wij liefde genieten tezamen op 't rustbed, Want nog nimmer bedwelmde de min mijne zinnen zoo hevig, Zelfs niet toen ik het eerst, uit het liefelijk schoon Lakedaimoon U ontroovende, voer op de zeedoorklievende schepen, En ik in liefde verzonk in uw armen op Kranae's eiland, Als ik thans u bemin en het zoete verlangen mij aangrijpt — Aldus sprak hij en legde zich neder; hem volgde zijn gade. De teedere woorden zijn kenmerkend voor het karakter van den Aziatisch en koningszoon. Het gebeurde tien jaar geleden, dat hij zijn vrouw ontvoerde en haar liefde won. Nooit werd hij sindsdien van haar gescheiden. Nooit was er een oogenblik, dat hij zijn minnares ontberen moest. De tijd en de gewoonte verbonden hen aan elkander, zoodat zij wettig gehuwd schenen te zijn. Volgens de zeden kon hij zijn gemalin bevelen om zich naar zijn wil te voegen. En toch begint bij met een liefdesverklaring, die zoo dringend en tegelijk zoo onderworpen is, dat zij onmiddellijk onder den ban zijner woorden komt. Het eerste samenzijn, de eerste omarmingen herinnert hij zich, toen zij achtervolgd werden en gevaren hen omringden. Sedert is de stroom zijner gevoelens aangezwollen en verdiept. Wat een smachtend heimwee, wat een heftig en toch schuchter verlangen siddert er in zijn stem! Doemt hier misschien met vage lijnen het beeld van den Aziatischen Eros op? Eerst nadat Troje veroverd is, keert Helena bij Menelaüs terug. Zij wordt door hem in eere hersteld en opnieuw bewonen zij samen de koninklijke burcht te Lacedaemon. Men krijgt den indruk van een zeer gelukkig huwelijk, waarin de vrouw met tact en fijngevoeligheid zich weet te handhaven naast den man. Klaarblijkelijk leerde Helena eerst thans het spel der liefde voldoende beheerschen, om de eigen waardigheid en die van den echtgenoot niet te verspelen. II DE LATERE HELLEENSCHE MAATSCHAPPIJ Bij Homerus leven wij nog in een voorhistorischen tijd. Er bestaan zekere gevoelens omtrent liefde, vriendschap, sexualiteitr die nog niet in bepaalde vormen zijn vastgelegd. De vrouw komt herhaaldelijk in verzet. Soms overwint de natuur, een andermaal de zelfzucht van den heros. Vele menschengeslachten zijn er noodig om een uiteindelijke beslissing te verkrijgen. Alles is nog in vlottende beweging. Het beeld blijft vaag, verward, min of meer chaotisch. Eerst na eeuwen worden de lijnen scherper, doelbewuster. De strijd is uitgestreden, de afloop drukt een vasten stempel op het nageslacht. Zooals te verwachten was, werd de onervaren vrouw door list overweldigd. Getooid met kuische deugden, stemde zij erin toe, beroofd te worden van haar menschelijkheid. De beschaafde Helleensche maatschappij kent haar alleen nog als dienares van den man, aan wien zij kinderen verwekt en wiens huishouding zij verzorgt. Overigens wordt zij streng bewaakt en blijft opgesloten binnen de muren van de echtelijke of ouderlijke woning. Daar zij volkomen onttrokken is aan het openbare leven en een vruchtbaren bodem voor zelfontwikkeling mist, zal zij verstarren en innerlijk afsterven. Haar vermogen om lief te hebben kwijnt, zoodra het in zijn uitingen belemmerd wordt. Zij verliest den eigen wfl, de eigen persoonlijkheid. Gelijk een voorwerp, dat zich voegt naar de wenschen van den bezitter, leidt zij een schimmig, onwezenlijk bestaan. Voorloopig kan de man tevreden zijn. Niet door erotische verwikkelingen zal zijn levensvreugde worden verstoord. Vrij kan hij zich bewegen en in de wereld zijn krachten ontplooien. Bij zijn thuiskomst wacht hem een trouwe gade, die niet, zooals Clytaemnestra, den gemaal bestelen wil en heimelijk zint op moord. Zijn gezag is stevig gevestigd. Het wordt gewaarborgd door de begrippen omtrent fatsoen, waarmee hij de zwakkere sekse lokte en bekoorde. Zijn doel heeft hij bereikt, de ziel der vrouw is gedood. Eerst te laat bemerkt hij het gemis. Dat hij zijn physieke lusten ten allen tijde bevredigen kan, laat hem onverschillig. Waar moet hij een uitweg zoeken voor zijn psychische verlangens? Kan een levenloos voorwerp zijn teederheid beantwoorden? Het oogenblik komt, waarop hij ontdekt, dat zijn hartstocht een geestelijken achtergrond heeft. Om dezen te belichten, wendt hij zich naar een vriend. Zijn liefde splitst zich in twee uiteenwijkende stroomingen: een lagere zinnelijkheid, die bij een der slavinnen of de meesteres een onderkomen zoekt; en een heimwee naar hoogere genietingen, dat met vriendschap vereenzelvigd wordt. Het is een ontwikkeling, die indruischt tegen de natuur en abnormale verhoudingen schept. Want erotiek is nooit een zuiver lichamelijk, noch een zuiver psychisch gebeuren. Het is een opbruisen, een aanzwellen van de levenskracht, die in de tastbare wereld zich verwerkelijken wil. Bij den primitieven wilde, bij den manbaar wordenden knaap ontstaat er plotseling een begrip van zijn onsterfelijkheid. Hij voelt zich nauwer verwant aan de oermacht, die aarde en heelal in beweging zet. Het rhythme der oneindigheid klopt door zijn aderen, klaar wordt hij zkh bewust van zijn samenhang met de natuur. Een verheven aandrift bezielt hem om zijn goddelijk wezen te openbaren in de stof. De sexueele daad, de scheppingsdaad bij uitnemendheid, werd voorbereid door een geestelijke vervoering. Het is de uiterlijke vorm, die misschien het zuiverst zich aanpast aan den psychischen inhoud van een zich god voelenden mensch. Maar het noodlot wilde, dat onze beschaving den geweldigen Eros vernietigde. Hij werd verlaagd tot een ondeugend kereltje, dat met zijn schelmsche streken het den stervelingen lastig maakt. Het intellect begon te analyseeren en splitste elke organische eenheid in levenlooze onderdeden. Vorm en inhoud werden gescheiden. Geest en materie bestonden voortaan ieder op zichzelf, los van elkaar. Wat nog geldt voor den jongeling in zijn puberteitsjaren, blijkt niet toepasselijk op den rijperen intellectueel, die Plato gelezen had. Hij sprak van een ideale, platonische liefde, die niet anders dan een soort mystische extase was, en een alledaagsche, platte sexualiteit, die aan het stoffelijke gebonden bleef. Hemd en aarde werden twee afzonderlijke begrippen, die weinig of niets met elkaar hadden uit te staan. Het was de tragedie van den man, dat hij zelf een toestand veroorzaakte, die zijn gezonde krachten ontzenuwen moest. Zijn wanhopige, telkens falende pogingen, om de lichamelijke en psychische bevrediging opnieuw te doen samenvallen, toonen ons zijn innerlijke verwording. Waar het altijd de gedachte is, die een stoffelijken vorm aanneemt, en een omgekeerde ontwikkeling niet mogelijk schijnt, was het te verwachten, dat de beschaafde Helleen, nadat hij al zijn edelere gevoelens concentreerde op den vriend, tenslotte ook in de vriendschap een physiek genot zou trachten te beleven. De homosexualiteit ontkiemde en overwoekerde plotseling de geheele maatschappij. Was de verhouding tusschen Achilles en Patroclus nog zuiver geweest en niet door tegennatuurlijke lusten vertroebeld, binnen enkele eeuwen nam het euvel zoo bedenkelijk toe, dat de wetgever het bestrijden moest. De eerbiedwaardige Solon stichtte in Athene het eerste bordeel, het eerste dicterion, zooals de Hellenen het noemden. Hiertoe kocht hij een aantal slavinnen van uitmuntende schoonheid, die als staatsambtenaressen werden beschouwd. Ongetwijfeld hoopte hij zoo de noodlijdende stad aan nieuwe inkomsten te helpen. Maar zijn voornaamste bedoeling blijkt een andere te zijn geweest. De dichters prezen hem om zijn vindingrijk vernuft, dat een veiligheidsklep bedacht tegen den overmoed der losbandige jeugd. Van nu af meende men, dat de homosexualiteit verminderen zou en de fatsoenlijke vrouw niet langer zou worden aangerand. Hier zijn de twee eenige middelen genoemd, die den ongehuwden jongeling ter beschikking ston- den. Hij moest zijn toevlucht nemen tot geweld of de natuur verkrachten. In een samenleving, waar de vrouw aan een zoo strenge opsluiting onderworpen was, bleef hem geen andere mogelijkheid open. Dat Solon intusschen ook den getrouwden man wilde aansporen om zijn stichting te bezoeken, blijkt uit verschillende bepalingen. De gast van een dicterion stond tijdelijk buiten de wet, was heilig en onschendbaar. In een dicterion kon niemand op overspel betrapt worden. Waarom moest de beroemde wetgever ook den huisvader naar zijn instelling lokken, wanneer het niet was om hem aan een nog erger, tegennatuurlijk kwaad te onttrekken? Wat de homosexualiteit betreft, bereikte Solon met zijn dicterion niets. Hij kon niets bereiken, omdat hij de ziekte niet in den wortel aantastte. Minder nog dan de wettige gade was de dicterionvrouw geschikt om aan de psychische eischen van den man te voldoen. De heillooze splitsing, die den machtigen Eros verminkte, bleef voortbestaan. Een eeuw later, in Pericles* tijd, blijkt de knapenliefde zoo algemeen verbreid, dat zij openlijk besproken wordt en als een normale, althans volkomen toelaatbare neiging wordt beschouwd. Plato's Symposion bevat de merkwaardige lofrede, die de jeugdige, algemeen om zijn schoonheid bewonderde volksleider Alcibiades op den terugstoo- tend leelijken, satyrachtigen Socrates houdt. Hieronder haal ik enkele fragmenten aan. De eerzuchtige staatsman der Atheners prijst den veredelenden invloed, die er uitstraalt van den dikbuikigen philosoof: „Want hij noodzaakt mij ie bekennen, dat ik, ofschoon er mij nog veel ontbreekt, mijzelf verwaarloos en de zaken der Atheners behartig. Met geweld nu, als ware het voor de Sirenen, mijn ooren dichthoudend, ontvlucht ik hem, om niet in zijn gezelschap te verouderen. En bij hem alleen ondervind ik, wat men niet zoo licht van mij verwachten zou: dat ik mij voor iemand schamen moet; voor hem alleen echter schaam ik mij toch. Want tegenspreken, dat men niet moet doen, wat hij aanraadt, kan ik niet, maar nadat ik van hem gescheiden ben, word ik door de eerbetuigingen van het volk wederom in verzoeking gebracht. Zoo loop ik weg en ontvlucht hem en wanneer ik hem zie, schaam ik mij, omdat ik met zijn woorden heb ingestemd. En vaak zou ik liever willen, dat hij gestorven was; maar wanneer dat gebeurd zou zijn, weet ik stellig, dat ik nog veel meer verdriet zou hebben, zoodat ik met mijn houding tegenover dezen man verlegen ben." Daarna volgt de bekende passage, die de homosexualiteit en haar voornaamste oorzaak zoo helder belicht: „Of echter iemand, wanneer hij ernstig en geopend was, alle schatten in zijn binnenste heeft gezien, weet ik niet; maar ik heb ze eenmaal gezien en zoo goddelijk en kostbaar en schoon en bewonderenswaardig schenen zij mij, dat ik mij voornam onmiddellijk alles te doen, wat Socrates beval. In de meening, dat hij geboeid was door mijn schoonheid, achtte ik dat een zeldzame vondst en een bijzonder geluk, daar het mij nu mogelijk zou zijn, wanneer ik Socrates ter wille was, alles te hooren, wat hij wist; want van mijn schoonheid had ik niet geringe verwachtingen. Met deze bedoeling stuurde ik eens, terwijl ik vroeger niet gewoon was zonder bediende met hem samen te zijn, mijn bediende weg en bleef met hem alleen. Want ik moet u immers de geheele waarheid zeggen; luistert daarom allen met aandacht en als ik lieg, Socrates, spreek mij dan tegen. Wij beiden bleven dus alleen en ik meende, dat hij nu terstond met mij zou praten, zooals een minnaar in de eenzaamheid met zijn geliefde praat, en innerlijk verheugde ik mij al. Van dit alles gebeurde echter niets, maar zooals hij gewoon was tegen mij te spreken, bracht hij den dag met mij door en ging heen. Daarna noodigde ik hem uit lichaamsoefeningen met mij te houden, in de hoop hierdoor iets te bereiken. Hij oefende zich nu met mij en vaak worstelden wij samen, terwijl er niemand aan- wezig was. En wat moet ik u zeggen? Ik kwam er niets verder mee. Daar ik nu op deze wijze niets uitrichtte, nam ik mij voor krachtiger aan te dringen en niet op te houden, daar ik het nu eenmaal begonnen was, eer ik wist, hoe het tusschen ons stond. Daarom noodigde ik hem uit tot een maaltijd, hem belagend, zooals een minnaar het zijn gehelde doet En zelfs deze uitnoodiging nam hg niet onmiddellijk aan, maar na een poos Het hij zkh toch overreden. Nadat hij nu voor de eerste maal verschenen was, wilde hij kort na den maaltijd afscheid nemen. En omdat ik mij toen nog schaamde, liet ik hem vertrekken; maar een volgenden keer legde ik het listiger aan en nadat wq gegeten hadden, praatte ik met hem tot diep in den nacht en toen hij eindelijk wilde weggaan, noopte ik hem te blijven onder voorwendsel, dat het al laat was. Hij ging liggen op de rustbank naast de mijne, waarop bij ook tijdens den maaltijd gezeten had, en niemand sliep er in het vertrek behalve wij beiden. Tot zoover nu zou men het verhaal nog zonder bezwaar aan iedereen kunnen vertellen; maar wat er nu komt zoudt gij van mij allicht niet te hooren krijgen, wanneer niet de wijn mij spraakzaam maakte; en bovendien wil ik een edele daad van Socrates niet verhelen, waar ik het op mij nam hem te prijzen... Want nadat het licht was uitgedoofd en de bedienden vertrokken waren, meende ik, dat ik nu niet langer aarzelen mocht, maar vrijuit moest spreken; en hem aanstootend zeide ik: Slaapt gij, Socrates? — Nog niet, antwoordde hij. — Weet gij, wat ik van plan ben? — Wat dan? vroeg hij. — Gij schijnt mij, zeide ik, onder al mijn minnaars de eenige te zijn, die mijner waardig is, en het lijkt, of gij hierover niet met mij spreken durft; ik echter zou het een groote dwaasheid achten, wanneer ik u niet ook hierin ter wille was, en verder in alles, wat gij van mijn geld en mijn vrienden mocht noodig hebben. Want voor mij is er niets belangrijker dan dat ik zoo voortreffelijk word, als ik maar kan, en hiertoe is uw hulp mij onontbeerlijk. Daarom zou ik mij, wanneer ik een zoo edel man niet ter wille was, veel meer schamen voor de verstandige menschen, dan dat ik mij schamen zou voor de onverstandige massa, wanneer ik toestemde in uw verzoek." Mag het al een teekenend verschijnsel heet en, dat Plato s gansche aan den Eros gewijde dialoog uitsluitend liefdesverhoudingen tusschen mannen bespreekt, nog karakteristieker wordt het, zoodra de schoone, bloeiende knaap den ouderen, wanstaltigen vriend tracht te verleiden. Hieruit blijkt onmiskenbaar, dat niet de zinnelijke lust het hoofddoel der begeerte is. Met een al te spoedig oordeel moet men voorzichtig zijn. Bij Alcibiades uit zich Eros 3 onverbloemd de zuiver menschelijke drang om het psychisch genot van het samenzijn te verhoogen en te volmaken door een lichamelijke vereeniging. Daar in de Helleensche maatschappij de vrouw is uitgesloten, kan hij alleen zijn doel bereiken door een homosexueele verbintenis. Om een tegennatuurlijken toestand te verhelpen, moet hij een tegennatuurlijk middel aanwenden. In zijn streven lijkt hij aanmerkelijk logischer dan de wijsgeer Socrates, die hem ironisch afweert en met dichterlijke dialektiek zijn ideeënleer ontvouwt, om de kuischheid te prediken als eenige uitkomst uit de erotische verwikkeling, waarin men was geraakt. Welke vervalsching er noodig is geweest, om deze „weltflüchtige Metaphysik" der ideeën op te bouwen, heeft Ludwig Klages in zijn „Kosmogonischer Eros*' scherpzinnig aangetoond. De leer van Socrates, zooals zij door het Symposion en den Phaedros verkondigd wordt, komt hoofdzakelijk hierop neer: Wanneer iemand een schoonen of voortreffelijken mensch liefheeft, bemint hij niet het vergankelijke en met gebreken behepte afzonderlijke wezen, maar hij bemint daaraan en daarin of liever: naar aanleiding daarvan de idee van de schoonheid, voortreffelijkheid, goedheid, rechtvaardigheid, of welke andere deugden hem verder beminnelijk mogen toeschijnen. De afzonderlijke mensch 34 is nooit de schoonheid, goedheid, voortreffelijkheid, maar hij is alleen een afspiegeling van deze eigenschappen, zooals vele anderen buiten hem het ook zijn. Verscheidene enkelingen hebben deel aan een en dezelfde schoonheid, goedheid, voortreffelijkheid en dit deelhebben aan de onpersoonlijke, onvergankelijke en vlekkelooze ideeën van schoonheid, goedheid, voortreffelijkheid maakt hen beminnenswaardig. Ofschoon geen enkel waarneembaar wezen hetzelfde is als een idee, kennen wij toch de ideeën door herinnering: anamnesis. Gedurende een vroeger en verhevener bestaan, toen onze onsterfelijke ziel zich nog niet met de materie vermengd had, waren wij in staat om de ideeën te aanschouwen. Later verzonk de onsterfelijke ziel in een stoffelijk lichaam en daarmee begon het vergeten van alles, wat zij voor de geboorte aanschouwd had, en zoo ook: van de ideeën. De Eros nu bestaat hierin, dat bij den aanblik van zekere personen, die sterker dan anderen deelhebben aan een bepaalde idee. eensklaps de herinnering opvlamt, zoodat wij — de zinnelijk onzichtbare schoonheid, goedheid, voortreffelijkheid in een vergankelijk wezen ontdekkend — door liefde worden aangegrepen. Na deze korte samenvatting bestrijdt Klages de theorie met psychologische fijngevoeligheid. Is het waar — vraagt hij — dat de eene mensch in den ander alleen de schoonheid, goedheid, voortreffelijkheid bemint? Een ieder weet, dat juist een sterke en innige liefde allerminst naar de oorzaken vorscht van haar ontstaan; een ieder weet ook, dat de minnaar bij de beminde menige fout en zwakheid kan ontdekken, die hij geenszins wenscht te verwijderen, die hij eer verschrikt zou terugverlangen, wanneer zij plotseling mocht ontbreken. Bovendien stemt het geliefde wezen krachtens alle deugden of gebreken, die men opsommen kan, ongetwijfeld overeen met alle andere wezens, die dezelfde deugden, dezelfde gebreken vertoonen. Maar wie kan er ooit beweren, dat hij iemand liefhad om eigenschappen, die ook bij anderen waren terug te vinden? Zal hij niet veeleer moeten erkennen, dat het geliefde wezen, in zoover het geliefd was, zich van alle overige wezens onderscheidde? Voor Kriemhilde is er maar één Siegfried, voor Tristan maar één Isolde, voor Ophelia maar één Hamlet, voor Dante maar één Beatrice, voor Romeo maar één Julia. De gedachte aan nog zooveel andere vrouwen van dezelfde voortreffelijkheid kan den minnaar nooit de eene vrouw vergoeden, met wie, onberekenbaar als zij is, de liefde hem verbond. Maar als dat de waarheid is, dan liegt hij, die beweert, dat het van zijn (algemeene) deugd en voortreffelijkheid afhangt, of het eene wezen aan het andere begeerenswaardig toeschijnt. Hierdoor wordt de in de natuur levende Eros met een intellectueel onderscheidingsvermogen toegerust. De godheid wordt misbruikt om een verstandsbelang te dienen. Aan de psychische opwinding, die den Erotisch en toestand eigen is, wordt een philosophisch begrip ondergeschoven. Daarmee is de ware liefde geschonden, misvormd, vernietigdDoor de beschaving werd de mensch overbewust van de geslachtsfunctie, die hij leerde beschouwen als een op zichzelf staand feit, waaraan elke psychische achtergrond ontbrak. Sedertdien kende men eenerzijds een dierlijken lust en aan den anderen kant een verheven aanbidding, of zooals Plato het uitdrukte: een Aphrodite Pandemos en Urania. Eerst na deze splitsing kon men spreken van een sexueel probleem, dat de menschheid verontrustte. De zuivere, levenskrachtige en levenwekkende liefde was uiteengevallen in twee levenlooze vormen, waarmee niemand iets wist aan te vangen. Want de materie is dood, zoolang zij niet door den geest bezield wordt. En de geest is dood of althans voor den sterveling onwaarneembaar, wanneer hij zich niet in de stoffelijke wereld openbaren kan. Voortaan zouden ontmoedigde berusting en gewelddadig verzet elkander afwisselen en op verschillende wijzen trachten een oplossing te verkrijgen. Socrates was de typische vertegenwoordiger van zijn tijd, in zoover hij den toestand aanvaardde en tot een philosophisch systeem verdichtte. Zijn ideeënleer blijkt een (waarschijnlijk onbewuste) vervalsching van begrippen, om den mensch te verzoenen met zijn lot en hem een smartelijk gemis te vergoeden. De kuischheid, die hij predikte — wat ook de verdere gevolgen mochten zijn — was in elk geval staatsgevaarlijk, omdat zij een bedreiging vormde voor den aanwas der bevolking. Naast den dikbuikigen, wanstaltigen wijsgeer stond de bloeiende Alcibiades, die de jongelingschap vertegenwoordigde en niet bereid was de natuur te offeren aan een idee. Hij trachtte den gestorven Eros te doen herleven door een vervalsching van de materieele feiten, die alleen tusschen wezens van verschillend geslacht een volkomen lichamelijke vereeniging mogelijk maken. Zijn homosexualiteit was niet minder staatsgevaarlijk dan Socrates' onthouding, daar zij den volwassen mannen den lust benam om kinderen te verwekken. Er waren er anderen, die een zuiverder oplossing wisten te bedenken. Pericles verstiet zijn gemalin terwille van Aspasia, een buitenlandsche vrouw, wier verleden twijfelachtig was, die vrij en onafhankelijk zich niet om de Helleensche zeden bekommerde, maar die uitmuntte door schoonheid, verstand en geestigheid. De Grieken noemden haar een hetaere, wat ongeveer door „vrouwelijke kameraad" vertaald kan worden. Zij nam deel aan het openbare leven, verkeerde met de meest vooraanstaande personen van haar tijd, hield thuis een salon, waar zij staatslieden en kunstenaars ontving. Zelfs de vrouwenhater Socrates ontweek haar gezelschap niet. Menige anecdote was er in omloop om den invloed te hekelen, dien zij uitoefende op haar man en de Atheensche politiek. De comedieschrijver Aristophanes beweert, dat zij het was, die den krijg tegen Samos en den Peloponnesischen oorlog ontketende. Of zij den spot verdiende, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Wel blijkt eruit, dat Pericles haar als zijn gelijke behandelde en naast de lichamelijke schoonheid ook de geestelijke eigenschappen van zijn geliefde bewonderde. Dat overigens de hetaere een uitzondering bleef, lag aan de maatschappelijke omstandigheden. Immers was het huwelijk met een vrije, uitheemsche, meestal Oostersche en prachtlievende vrouw, die zich niet als slavin gebruiken het, eer zelf dienaressen noodig had, een tamelijk kostbare aangelegenheid. Alleen de kapitaalkrachtigen konden zich deze weelde veroorloven. Bovendien beteekende een dergelijke verbintenis een zoo geweldige inbreuk op de Helleensche gewoonten, dat allicht persoonlijke vijanden de gelegenheid zouden waar- nemen om het echtpaar te bekladden. Aspasia werd minstens eenmaal openlijk aangeklaagd en misschien was het uitsluitend aan Pericles' redekunst te danken, dat zij werd vrijgesproken. De nijd, die vooral de aanzienlijken en levensblijden aantast, vond hier zijn gunstigste kans. Niet ieder durfde zich blootstellen aan de vitzucht van het gepeupelte, den spot der blijspeldichters, de bedreigingen der sycophanten. De hetaere, voorloopig de meest volmaakte oplossing van het liefdesprobleem, bleef voorbehouden aan de weinige groote en sterke figuren, die het waagden om de publieke opinie te trotseeren. De anderen moesten zich behelpen met een compromis en werden kuische philosophen of ontuchtige jeugdbedervers, al naar gelang zij den aard van een Socrates of een Alcibiades vertoonden. m DE TEMPELPROSTITUTIE Dc hetaere, de homosexueel, de zich onthoudende wijsgeer en de dicterion-vrouw, die binnen het kader van de Helleensche maatschappij zijn ontstaan, worden allen ook in het moderne Europa nog aangetroffen. Het type Alcibiades kan men terugvinden in den Engelschen kunstenaar Oscar Wilde. De beroemde maïtresses der Fransche koningen, een Madame de Pompadour, de Maintenon, Dubarry, herinneren ons aan Aspasia en den politieken invloed, dien zij uitoefende. Socrates werd opgevolgd door Schopenhauer, die Plato's ideeënleer trachtte door te voeren en eenzelfde begripsvervalsching toepaste om aan den vertroebelden en vertroebelenden Eros te ontkomen. Het bordeel tenslotte bleek een noodzakelijke aanvulling van het Westersche huwelijk en het kuisch- heids-ideaal, dat men aan de wettige echtgenoote opdrong. Het werd voornamelijk bezocht door getrouwde mannen, die thuis niet langer een volkomen bevrediging van den geslachtslust ondervonden. Wanneer het in den tegenwoordigen tijd begint te verdwijnen, dan beteekent dat een matiging van de tyrannieke eischen, die sedert eeuwen aan de fatsoenlijke vrouw zijn gesteld. De genoemde pogingen, om het erotische conflict op te lossen, duren onveranderd voort en bereiken niets anders dan een verscherping van de zinnelijkheid en een telkens smartelijker teleurstelling. Daarnaast echter bestond er in Hellas nog een andere vorm van sexueel verkeer, die door het latere Europa niet werd toegepast en die ons, modernen, zoo zonderling aandoet, dat wij maar al te vaak geneigd zijn om de historische feiten als een legende te beschouwen. De prostitutie in den tempel, de prostitutie als heilige handeling, als priesterdienst ter eere van de een of andere godheid, lijkt ons een te ongerijmd verschijnsel om ooit werkelijkheid te zijn geweest. Alleen de wetenschappelijke vorscher neemt zulke gevallen ernstig. Maar zoo hevig staat ook hij onder den ban van de openbare meening, dat hij door fantastische uitleggingen de levende waarheid tracht te veranderen in een levenloos symbool. Het is waarschijnlijk, dat de beschaafde Hel- lenen al evenmin de diepere bedoeling konden aanvoelen van een godsdienst, die de ontucht bevorderde. Bij hen bloeide de tempelprostitutie vooral op de eilanden en in Corinthe, dat door zijn prachtige ligging en uitgebreid handelsverkeer een toenemende weelde en zedeloosheid vertoonde. Voor de vreemdelingen was het verblijf er buitengewoon kostbaar en vermoedelijk vormde de Aphroditetempel met zijn veile priesteressen een der voornaamste aantrekkingspunten, om de vermogende reizigers te lokken. Of men daarbij dacht aan een heilig gebruik, valt te betwijfelen. De gewoonte bestond alleen als Oostersche import. Zij was een middel om zich inkomsten te verzekeren en tegelijkertijd de bewonderde buitenlandsche cultuur na te volgen. Bij de Helleensche schrijvers tenminste zoeken wij vergeefs naar een bevredigende verklaring. Strabo noemt het heiligdom te Corinthe, dat volgens hem meer dan duizend hierodulen (heilige deernen) bezat. Als merkwaardige bijzonderheid vertelt Athenaeus nog, dat deze vrouwen een hoog aanzien genoten en bij nationale rampen werden uitverkoren om te bidden voor het heil van de gemeenschap. Of zij in eere werden gehouden uit commercieele of religieuze overwegingen, staat nergens vermeld. Een ode van Pindarus bewijst, dat de Cyprische priesteressen jonge meisjes wa- ren, die aan vreemdelingen gastvrijheid verleenden. Het is, of de woorden ons binnenleiden in een gewoon bordeel. De naieve Herodotus, die onverbloemd zijn afkeuring uitspreekt, doet geen enkele poging om den oorsprong van de barbaarsche zede op te sporen. Ik citeer zijn beschrijving van den Mylitta-tempel te Babyion: „De afschuwelijkste gewoonte echter der Babyloniërs is deze. Elke vrouw moet er zich eenmaal naar het heiligdom van Aphrodite begeven, om daar met een vreemdeling vereenigd te worden. Velen, die rijk zijn en zich niet onder de anderen willen mengen, rijden in overdekte wagens naar den tempel en worden door een talrijke schare bedienden gevolgd. En de meesten doen aldus: zij zitten in Aphrodite's heilige bosschages en hebben een strik om het hoofd. Het zijn er velen, want terwijl sommigen vertrekken, komen er weer anderen bij. Naar alle kanten zijn er tusschen de vrouwen rechte paden aangelegd, waarlangs de vreemdelingen wandelen om er een uit te zoeken. Wanneer een vrouw hier eenmaal zit, mag zij niet eer naar huis terugkeeren, voordat een vreemdeling haar geld in den schoot heeft geworpen en zich buiten het heiligdom met haar vereenigd heeft. En terwijl hij haar het geld toewerpt, moet hij de woorden spreken: Ik noodig u uit in naam der godin Mylitta. Want Aphrodite noemen de Assyriërs Mylitta. En hoe gering ook het bedrag mag zijn, zij kan het niet weigeren. Het is haar niet geoorloofd, want dat geld is heilig. Maar zij volgt hem, die haar het eerst iets toewerpt, en niemand wijst zij af. Nadat zij zich nu met den vreemdeling vereenigd en aan de godin gewijd heeft, keert zij naar huis terug en nadien zal zij niets meer aannemen, wat men haar ook bieden mag. Wie er nu uitmunten door schoonheid en gestalte, vertrekken spoedig weer. Maar de leelrjken moeten soms langen tijd in den tempel blijven, daar zij niet zoo licht worden uitgekozen. Sommigen vertoeven er wel drie of vier jaar. Ook in sommige plaatsen op Cyprus heerscht eenzelfde soort gebruik." Het blijkt, dat te Babyion de tempelprostitutie uitsluitend voor de vreemdelingen was ingericht. Daar echter de vrouw ook het kleinste bedrag aanvaarden moest, kan hier onmogelijk de bedoeling hebben voorgezeten om winst te behalen. Er moet een andere oorzaak zijn geweest, die men blijkbaar in de klassieke oudheid allang vergeten was. Eerst in de negentiende eeuw beginnen de geleerden na te denken en veronderstellingen te opperen. Nadat de geniale en schandelijk miskende Bachofen den weg had voorbereid, ontwikkelde de zeldzaam goed gedocumenteerde Engelschman Frazer een theorie, die stellig de aandacht verdiende. Volgens hem was de vrouw oorspronkelijk, in den primitieven oertijd, communaal bezit. Zij behoorde toe aan alle mannelijke leden van den stam. Er heerschte een onderlinge promiscuïteit, die pas aanzienlijk later door het huwelijk zou worden beperkt. De eerste maal, dat er een duurzame verbintenis tusschen één man en één vrouw werd gesloten, beschouwde men dat als een schending van den gemeenschappelijken eigendom, een inbreuk op de communale rechten. Om de straf voor deze onwettige handeling af te koopen, moest elke bruid zich minstens eenmaal prostitueeren. Het was als een symbolische daad, waardoor men wilde aantoonen, dat de oude toestand onveranderd bleef voortbestaan, ook al waren de stamgenooten van den bruidegom bereid om in de toekomst het paar te erkennen en te eerbiedigen. Zoodra het huwelijk meer in aanzien kwam, werden er middelen verzonnen, om de bruid een zoo krasse vernedering te besparen. Zij kon zich aan elke verplichting onttrekken, wanneer zij zich de haren afknipte of door obscene gebaren en bewegingen den werkelijken bijslaap wilde vervangen. Maar ook toen nog achtte men het noodig, dat een beperkt aantal vrouwen zich wijdde aan de godin, opdat althans in schijn de oude traditie gehandhaafd bleef. Wat dit gedeelte van zijn beschouwing aangaat, is Frazer alweer verouderd. Westermarck heeft in zijn History of Human Marriage helder uiteengezet, dat er geen gezonde bewijzen zijn voor een oorspronkelijke promiscuïteit en dat er tegenwoordig weinig of geen natuurvolkeren in een volmaakt onbeperkten, gemengden staat leven. „Ofschoon wij vrijheid moeten laten voor variaties — schrijft Havelock Ellis — mogen wij toch tot de conclusie komen, dat in de menschelijke soort, evenals onder vele van de hoogere dieren, een min of meer duurzame monogamie de neiging heeft gehad te overheerschen." De monogame tendenzen zijn altijd de natuurlijke, de normale geweest. Er is geen reden om aan te nemen, dat de godsdienstige prostitutie zich ontwikkeld heeft als een overblijfsel van oudere polygame instincten, die de primitieve rassen slechts met moeite en nooit volkomen konden onderdrukken. Maar de theorie van Frazer heeft nog een anderen kant, die vooral het intellect schijnt te bevredigen en die, zoover ik weet, door niemand afdoende is weerlegd. Hij merkt op, dat de tempelprostitutie afkomstig is uit die West-Aziatische landen, waar men een groote Moeder-Godheid placht te vereeren, een Magna Mater, als de verpersoonlijking van alle voortbrengende energieën der natuur. Naast haar dacht men zich een min- naar of een reeks van minnaars, met wie zij op bepaalde tijden sexueel verkeerde. De geslachtsdaad werd essentieel noodzakelijk geacht, om het aardsche leven in stand te houden en de voortplanting te bevorderen. Daarom werd de lichamelijke liefde van het denkbeeldige paar nagebootst en op aarde verveelvoudigd door de werkelijke, ofschoon tijdelijke vereeniging der menschelijke seksen, waartoe het heiligdom der godin de gelegenheid moest bieden. Het doel hierbij was om de vruchtbaarheid van den bodem en de teeltkracht van alle schepselen te doen toenemen. Het aangewende middel valt onder de gebruiken der homoeopathische magie, die zoo kenmerkend zijn voor het rituaal der oudste rassen. De hier onderstreepte overeenkomst tusschen animale en vegetatieve vruchtbaarheid mag het moderne verstand bekoren, zij zou vermoedelijk nooit in het brein van een oervolk zijn opgekomen. De wilde denkt uitsluitend in beelden, hij werkt nog niet met abstracte begrippen. Nu is het onmiskenbaar, dat een plant, die hoog opschiet en takken, bladeren, bloemen doet ontspruiten, in onze fantasie een volkomen andere voorstelling wekt dan de lichamelijke omgang, zooals die tusschen menschen of dieren wordt gepleegd. Gelijkenis bestaat er niet, althans niet zoover het den uiterlijken, concreten vorm betreft. Zij is alleen te vinden, wanneer men de idee in aanmerking neemt: de idee van het bevruchten, dat door de zaaduitstorting of de bestuiving geschiedt. Maar deze subtiele manier om een aantal afwijkende verschijnselen samen te vatten onder een alles beheerschende idee, veronderstelt een tamelijk verfijnd en abstraheerend denkvermogen, dat aan onbeschaafde stammen ten eenenmale ontbreekt. De primitieve homoeopathische magie werkt volgens het beginsel, dat men bepaalde phenomenen veroorzaken kan door ze na te bootsen. Frazer's eigen definitie luidt: „Homoeopathic magie is founded on the association of ideas by similarity. Homoeopathic magie commits the mistake of assuming, that things which resemble each other are the same. Hierop berust de alom verspreide meening, dat men een vijand kwetsen of vernietigen kan, indien men een beeld van hem maakt, waaraan men het noodige letsel toebrengt. Niet alleen de toovenaars van het oude Indië, Babylonië en Egypte, van Griekenland en Rome, pasten deze methode toe. In Australië en Centraal-Afrika is zij onder de inboorlingen ook tegenwoordig nog bekend en ongetwijfeld tracht de Doekoen van ons huidige Indië op dezelfde manier zijn doel te bereiken. Allen acteeren zij de gebeurtenis, die in de werkelijkheid verwezenlijkt moet worden. Of het spel, de imitatie, kinderachtig en onbeholpen Eros 4 is, doet er niet toe, mits er maar een oppervlakkige uiterlijke overeenkomst bestaat. Voor andere voorbeelden van homoeopathische magie verwijs ik den lezer naar Frazer's Golden Bough: The Magie Art and the Evolution of Kings. Merkwaardig genoeg weet de schrijver ondanks zijn enormen overvloed van materiaal geen enkel gebruik te noemen, waaruit onweerlegbaar blijkt, dat primitieve volkeren het geslachtsverkeer beschouwden als een middel, om de vruchtbaarheid van den bodem te verzekeren. Bij de thans nog levende wilde stammen, wier gewoonten door zendelingen of ontdekkingsreizigers onderzocht en beschreven werden, vinden zijn beschouwingen over de tempelprostitutie nergens steun. Ook het boek van Spencer en Gillen: Native Tribes of Central Australia, dat verscheidene vruchtbaarheids-ceremoniën noemt, laat in dat verband de sexueele handeling onbesproken. Bovendien acht Frazer zelf het twijfelachtig, of de oudste rassen zich rekenschap gaven van het verband, dat er bestaat tusschen bijslaap en kindergeboorte. Mocht dat, zooals de auteur aanneemt, niet het geval zijn, dan zal de theorie volkomen onhoudbaar blijken, omdat de prostitutie onmogelijk een fertiliseerenden invloed kan uitoefenen, zoolang men niet weet, dat de vrouw bevrucht wordt door den man. Frazer's gansche redeneering berust feitelijk op een misverstand. Er is een enorm verschil tusschen den mensch, die bewust sexueel verkeert, en het dier of de plant, die zich onbewust aan een vaste natuurwet onderwerpen. De beschaafde Hellenen en wij, modernen, kunnen beide gebeurtenissen met elkander vergelijken, omdat zij in abstracta een zekere overeenkomst vertoonen. De wilde daarentegen begreep, dat er een onmetelijke afstand moest zijn tusschen hemzelf en de andere schepselen, die God geschapen had. Hij verwonderde zich over de onbevangenheid der beesten en de vrees voor impotentia conjugalis, die zijn eigen uitingen belemmerde, i) Het verontrustte hem, dat zijn instinct door allerlei bijkomstige oorzaken, zooals schaamte of angst, vertroebeld werd. Dat zijn ontwakend bewustzijn hem parten speelde, zal hij vermoedelijk niet hebben ingezien. Vast staat alleen, dat hij zijn onzekerheid beschouwde als een ernstig gevaar voor zichzelf en den stam, waartoe hij behoorde. Vandaar zijn telkens her- ') Verscheidene voorbeelden noemt Crawley in „theMystic Rosé." Op blz. 8 en 181 schrijft bi), dat de vrees voor impotentia conjugalis vooral de Europeesche folklore kenmerkt. Hieruit blijkt, dat de kwaal in Europa vrij ernstige vormen aannam. Het is een bewijs te meer, dat het Westen al eeuwen her de sexueele opvoeding der jeugd verwaarloosde. haalde pogingen om de onderlinge sexueele verhoudingen te regelen. Geen primitief volk, of er wordt aan jongens en meisjes, die den huwbaren leeftijd bereikt hebben, theoretisch en practisch onderricht verschaft in de sexueele gemeenschap. Onafgebroken streeft men ernaar, om een behoorlijke uitoefening van deze vitaalste aller levensfuncties te verzekeren. Dat de voorschriften een onderdeel vormden van het godsdienstige ceremonieel, behoeft niemand te verwonderen, daar in de oudste tijden het onderwijs gewoonlijk bij de priesterkaste berustte. Opent zich hier misschien een weg om de tempelprostitutie te verklaren...? Wie Frazer leest, kan tenslotte nog een andere tegenwerping maken, die misschien sterker spreekt, omdat zij eenvoudiger is. Waarom moest de heilige zede ontstaan in die West-Aziatische landen, waar de bodem bekend was om zijn vruchtbaarheid en er weinig behoefte kon zijn om de soms bijna tropische vegetatie nog te bevorderen? En waarom moest men in Europa, waar de landman vaak te kampen had met dorre streken en een ruw klimaat, de gewoonte verwaarloozen en niet begrijpen? Homoeopathische middelen om het zaad te doen ontkiemen, kon men in Hellas beter gebruiken dan in Lydië of in Babyion. Wanneer de godsdienstige prostitutie hiermee in verband moest worden gebracht, zou zij ongetwijfeld zQn overge- nomen en uitgebreid door de Grieken, die immers evenmin afkeerig waren van de magische praktijken. Maar het is een historisch feit, dat in Europa de gewoonte slechts tijdelijk heeft bestaan en nooit volkomen met het maatschappelijke leven is samengegroeid. Zij ontaardde al vrij spoedig en verdween, behoudens enkele uiterst sporadische verschijnselen in de Middeleeuwen en de beginnende Renaissance. En telkens wanneer de een of andere secte opnieuw een religieuze verheerlijking van de geslachtsdrift beproefde, werd zij uitgeroeid, verketterd en bestreden, zoodat het streven altijd beperkt bleef binnen een kleinen kring van eenzame verworpelingen. De Oostersche bedoeling werd verwrongen door het Westen en bracht een zedelijke verwildering, die niet te dulden was. De Christelijke gemeenschap predikte een hoogere liefde dan de lichamelijke. Scherp werd de godsdienstige extase gescheiden van de erotische. Gevolg was, dat een grenzenlooze sexueele verwarring zich uitstortte over Europa. Het was een verwarring, die aanvankelijk misschien de levenskracht verhoogde, maar die in onzen tijd zoo krachtig is toegenomen, dat zij ongetwijfeld de gezondheid benadeelt, de zenuwen verscheurt, de maatschappij ontwricht. Wellicht is de tijd gekomen om terug te grijpen naar het ver- leden en het daar ontdekte probleem opnieuw te overwegen. Is er werkelijk niets heiligs aan de handeling, die de oorzaak kan zijn, dat er een kind geboren wordt? IV VADER- EN MOEDER-GODHEDEN Wq keeren terug naar de historische basis, waarop ook Frazer zijn theorieën bouwde. Het Aziatische pantheon werd gewoonlijk beheerscht door een vrouw, een Magna Mater, een Rhea Cybele, Astarte, Myhtta, Anaïtis of hoe zij verder heeten mocht. De Grieken daarentegen vereerden als opperste godheid den mannelijken Zeus, met wien de Romeinsche Jupiter werd geïdentificeerd. Het opmerkelijke verschil tusschen Oost en West noopte Bachofen, om het matriarchaat aan een critische beschouwing te onderwerpen. Een stelsel, waarbij afstamming, erfrecht en huwelijk principieel zoo volkomen anders zijn geregeld dan bij ons, moest vanzelf de aandacht trekken van den mythen-vorscher. Hij constateert, dat Lydë het land was, waar het moeder-beginsel nog het langst in zijn zuiversten, oorspronkelijksten vorm gehandhaafd bleef. Omtrent de sociale instellingen der Lyciërs ontleenen wij onze kennis aan Herodotus: „Hun zeden zijn gedeeltelijk Cretisch, gedeeltelijk Carisch. Maar ook bestaat er bij hen een zonderlinge gewoonte, die men nergens anders terugvindt: hun naam krijgen zij van de moeder en niet van den vader. Wanneer men een Lyciër vraagt, uit welk geslacht bij stamt, zal hij zijn afkomst van moederszijde aangeven en de moeders van zijn moeder opsommen. En wanneer een burgeres met een slaaf huwt, worden de kinderen als wettig beschouwd. Maar neemt een burger, al was hij ook een der aanzienlijksten, een buitenlandsche vrouw of een bijwijf, dan zijn de kinderen eerloos." Herodotus' mededeelingen worden bevestigd en aangevuld door Nicolaüs Damascenus, van wien het volgende fragment bewaard is gebleven: „De Lyciërs bewijzen aan de vrouwen grooter eer dan aan de mannen. Zij noemen zich naar de moeder en bij hen zijn het de dochters, die erven en niet de zoons. Heraclides Ponticus bericht kort maar krachtig: „Zij kennen geen geschreven wetten, maar alleen overgeleverde gebruiken. Van oudsher worden zij door de vrouwen beheerscht." Een plaats in Plutarchus (De mulierum virtute 9) tracht de verschijnselen uit een religieuze mythe te verklaren. Er blijkt, dat het matriarchaat niet een toevallige willekeur, niet een wonderlijke afwijking was, maar een logisch systeem met een innerlijken samenhang en een positieve beteekenis. Het feit, dat de kinderen naar de moeder heetten, correspondeerde met het uitsluitende erfrecht en de uitsluitende alimentatieplicht der dochters. In sommige landen moesten zelfs de broeders worden gedoteerd en uitgehuwelijkt door de zusters. De vrouw was het sociale middelpunt. Naar dit beginsel waren alle burgerlijke rechtsverhoudingen geregeld. Bachofen meende, dat het matriarchaat een noodzakelijk stadium vormde in de ontwikkeling van een primitief ras. Ook hij veronderstelde een oorspronkelijke promiscuïteit, waarbij elke vrouw toebehoorde aan eiken man. Onder zulke omstandigheden was een onderzoek naar het vaderschap uitgesloten, de afstamming kon alleen door de moeder worden bepaald. Nadat het huwelijk in zwang was gekomen, bleef aanvankelijk de oude en thans nuttelooze gewoonte bestaan, om de dochter te stellen boven den zoon. Nog lang nadien behield de vrouw haar leidende positie en zoodra de menschelijke fantasie een godenwereld schiep, sprak het vanzelf, dat hier een godin de hoofdfiguur zou zijn. Eerst veel later, toen de beschaving een aanmerkelijk hoogere trap bereikte, verloor het matriarchaat zijn kracht en werd verdrongen door het patriarchaat, terwijl tegelijkertijd in de onzienlijke wereld een mannelijke god de Magna Mater verving. Volgens Bachofen moet ieder volk, zonder uitzondering, een periode doormaken, waarin het moeder-godheden verheft en de vrouwelijke linie begunstigt. Pas daarna kan het vaderrecht ontstaan, dat belangrijker eischen stelt aan de cultuur en de erkenning van zuiver geestelijke waarden vordert. „Ruht die Verbindung der Mutter mit dem Kinde auf einem stofflichem Zusammenhange, ist sie der Sinnenwahrnehmung erkennbar und stets Naturwahrheit, so tragt dagegen das zeugende Vatertum in allen Stücken einen durchaus entgegengesetzten Charakter. Mit dem Kinde in keinem sichtbaren Zusammenhange, vermag es auch in ehelichen Verhaltnissen die Natur einer bloszen Fiktion niemals abzulegen. Der Geburt nur durch Vermittelung der Mutter angehörend, erscheint es stets als die ferner liegende Potenz. Zugleich tragt es in seinem Wesen als erweckende Ursachlichkeit einen unstofflichen Charakter, dem gegenüber die hegende und nahrende Mutter als Stoff, als Ort und Haus der Zeugung, als Amme sich darstellt. Alle diese Eigenschaften des Vatertums ffihren zu dem Schlusse: in der Hervorhebung der Paternitat liegt die Losmachung des Geistes von den Erscheinungen der Natur, in ihrer siegreichen Durchführung eine Erhebung des menschlichen Daseins über die Gesetze des stofflichen Lebens." De thans verouderde theorie is weerlegd door Westermarck, die de oorspronkelijke promiscuïteit ontkende en aantoonde, dat het matriarchaat niet noodwendig een voorstadium hoeft te zijn, waaruit zich na lange worsteling het patriarchaat ontwikkelt. Zoo moet er nog een bevredigende oplossing gevonden worden. Niet de beschaving, zooals Bachofen aanneemt, blijkt hier de voornaamste factor te zijn. Misschien is het eer een kwestie van ras-eigenschappen, van rassen-psychologie. Om de Oostersche psyche en de Oostersche mystiek te begrijpen, trekken wij van Asia Minor dieper het binnenland in en wenden ons naar Indië. Hier speuren wij de bestaansvoorwaarden na, waaronder het volk in den oertijd leven moest, en luisteren, hoe een inheemsche dichter-philosoof de streek beschrijft, waar zijn primitieve voorouders zich vestigden. Rabindranath Tagore leidt zijn Sadhana, het boek, dat zijn mystieke belijdenis bevat, met de volgende woorden in: „Toen de eerste Arische indringers in Indië verschenen, was het een uitgestrekt woudland en de nieuw aangekomenen trokken daar partij van. Deze wouden boden hun beschutting voor de felle zonnehitte en voor de verwoesting der tropische stor- men, voedsel voor vee, brandstof voor offeranden en materiaal voor woningbouw. En de verschillende Arische familiegroepen met haar aartsvaderlijke hoofden lieten zich neer in de bosschen, die eenige bijzondere voordeden hadden, zooals natuurlijke bescherming en daarbij overvloed van voedsel en water. In Indië was het dus het woud, waarin onze beschaving ontstond en uit dezen oorsprong en deze omgeving kreeg zij een bijzonder karakter. Zij had het groote natuurleven om zich heen, ze werd erdoor gevoed en gekleed, en leefde in innige en gestadige vertrouwelijkheid met al zijn wisselende aanzichten." 't Is opnieuw het thema der vruchtbaarheid, dat het eerst onze aandacht vergt. De Arische veroveraar, die waarschijnlijk na moeizame zwerftochten zich neerliet in een zoo gelukzalige streek, moest al spoedig zijn krijgshaftig karakter verhezen. Voor hem vormde het leven zich gemakkelijk en aangenaam. Geen energische activiteit werd er vereischt om het voedsel aan den bodem te onttrekken, om het lichaam te bekleeden, om woningen te bouwen. Het benoodigde materiaal wierp de natuur hem in den schoot, hij moest het alleen bewerken. En waar de naburige stammen eenzelfden overvloed bezaten, hoefde hij een vijandelijken overval niet te vreezen, noch op zelfverdediging bedacht te zijn. De mannelijke deugden van kracht en moed werden overbodig. Het temperament wijzigde zich, werd vrouwelijk, bespiegelend. In het Westen was de toestand juist andersom. Hier was er een harde arbeid noodig om de aarde productief te maken. Ruwen weerstand bood de grond, met ruwe verwoesting dreigde het klimaat. De man, die door zijn spieren en lichaamsbouw het meest geschikt was voor een duurzame physieke inspanning, moest hier de spits afbijten. Hij werd de heer der schepping. Van hem hing alles af, het leven en bestaan van zijn volk, de gezondheid en bescherming der kinderen. Het werd een streven om zich waarborgen te verschaffen tegen de gewelddadigheden van het klimaat. Men wilde veilig zijn voor de gevaren, die alom den mensch bedreigden. Wanneer de oogst mislukte en de hongersnood in aantocht was, kon men alleen het leven rekken met de voorraden, die opgestapeld lagen in de schuur. Zoo kwam de Westerling ertoe om rijkdom te vergaren, bezit bijeen te schrapen. De hebzucht, de ikheid ontwikkelde en bevestigde zich. De man ontdekte in de natuur zijn ergsten vijand. Hij voelde niet langer de eenheid van al het geschapene, maar scheidde zich af uit zijn omgeving en plaatste zich tegenover haar. Het contact met God s wereld verbrak hij moedwillig en beperkte zich binnen de grenzen van zijn eigen persoonlijkheid. Hij beschouwde zich als een afzonderlijk wezen, een afgesloten geheel, dat op zijn individueele kracht vertrouwen moest. Hierdoor werd de mensch, zooals Nietzsche 't uitdrukte, het interessantste dier van de schepping. Maar hij werd tevens het dier, dat met de zwaarste moeilijkheden, de zwaarste ontberingen te kampen kreeg. Nooit kon hij rustig genieten van de verworven schatten. Elke nabuur, die onder nog ongunstiger omstandigheden zijn bestaan verzekeren moest, kon hem ten allen tijde overrompelen en zich meester maken van zijn bezit. Om zich te handhaven, moest hij voorbereid zijn op den oorlog. Opnieuw was het de man, die voor deze gewichtige taak scheen uitverkoren. De physieke zwakte der vrouw en de tijdelijke uitputtingen, waaronder zij leed, noopten haar thuis te blijven. Haar kon de opdracht niet worden toevertrouwd een vijandelijken aanval te keeren. Zij moest het overwicht erkennen van den krijger en lijdelijk toezien, hoe zij veronachtzaamd werd en haar beteekenis voor de maatschappij verloor. Een wezen, dat zoo nauw verwant was aan de natuur, kon men in een oorlogvoerenden staat niet gebruiken. Hier kwam het vooral op zelfbelijning aan. Om woeste barbaren-horden af te weren, moest de heer der schepping zich opsluiten binnen een toovercirkel. De stam, die zich machtig en vermogend voelde, begon om de huizen zijner leden een steenen wal te bouwen. Zooals Tagore schrijft: „De beschaving van oud-Hellas werd gekweekt binnen stadsmuren." Het individu, dat zoo fier en zelfbewust zich losmaakte van zijn omgeving, moest onmiddellijk de verworven vrijheid inboeten. De enkeling werd genoodzaakt zich te onderwerpen aan de gemeenschap, de ikheid offerde zijn belangen aan den staat. De polis-idee ontstond, waaruit de politiek zich ontwikkelde. De laatste band met de natuur was doorgesneden. Hoe anders vormde zich de psyche van den Indiër! Hij koesterde een vromen eerbied voor zijn oerbosschen, die al zijn verlangens bevredigden en zijn innerujkste gedachten schenen aan te voelen. Zijn eigen ziel vond de Oosterling in het woud terug. Hij luisterde angstvallig naar zijn kloppend hart, dat den rhythmus van het leven verkondigde. Het was hem, of in bloemen en planten eenzelfde deinen hoorbaar werd. Zijn ademtocht smolt samen met den adem der natuur. Het bloed golfde door zijn aderen met de juichende cadans, waarmee de wateren zich van de bergen stortten en de dorstende aarde drenkten. Voortdurend laafde hij zich aan de bronnen van het zijn. Hij stond open voor alle krachten en invloeden, die zijn wezen binnenstroomden en het vernieuwden, versterkten. Het was als een voortdu- rende uitwisseling van ijle, onzichtbare trillingen tusschen hemzelf en de wereld, waarin hij was geplaatst. Zoo ontstond de Aziatische mystiek. De uiterlijke verschijning der dingen achtte de Oosterling volkomen waardeloos. Het was de altijd veranderende Maya, de misleidende sluier, waarachter de ware, eeuwig dezelfde godheid zich verbergt. Zich met de kern van al het geschapene te vereenigen, werd het opperste verlangen. De Indiër worstelde met zijn god om hem den bedekkenden sluier van het gelaat te rukken en zijn werkelijk aanzicht te aanschouwen. Zijn ideaal werd de extase, die de perken van de ikheid doorbrak en het bewustzijn in den algeest verzinken deed. De Westersche godsdiensten begrepen weinig van deze innerlijke overgave, deze bevrijding der ziel. Rome kende alleen zeldzaam nauwkeurige, zeldzaam nuchtere en zakelijke voorschriften, die den uiterlijken cultus betroffen. De bepalingen van het auguren-recht vormden een moeilijk te ontwarren, ingewikkeld systeem, zoodat de eeredienst enkel door geleerde, wetenschappelijke personen kon worden geleid. Het volksgemoed bleef onbewogen. De religie was eenvoudig een officieele tak van dienst, die door wettelijk erkende autoriteiten werd uitgeoefend. De ware vroomheid der oude Romeinsche municipia openbaarde zich op ander gebied. Zij uitte zich als familiezin, als vaderlandsliefde, als politieke deugd. In het Oosten overheerschte het gevoel. Hier ontbraken de verstandelijke overwegingen, waarmee de enkeling zich onderwierp aan de gemeenschap. De staat was voor het individu van nul en geener waarde. Ieder afzonderlijk poogde zich met de godheid te vereenigen. Door de extase trachtte de ziel zich uit het lichaam te bevrijden. De gedachten werden uitsluitend op de eigen spiritueele ontroeringen gericht. Het vrouwelijke, emotioneele element werd hier de voornaamste factor. Het logische denkvermogen, dat den man karakteriseert, scheen van minder belang, bemoeilijkte eer het leven, onttrok den mensch aan zijn religieuze overpeinzingen. Was het wonder, dat de bewoners van Azië bovenal een vrouwelijke godheid vereerden? In deze maatschappij beschouwde men de vrouw met een schuwen, vreesachtigen eerbied. Zij stond nog het dichtst bij den oorsprong aller dingen. Nooit kon men logisch haar wezen begrijpen, alleen als een geweldige natuur-eenheid kon zij. worden aangevoeld. Zij was het mysterium, dat met schuchtere, zelfverloochenende aandacht benaderd moest worden. Het grootste wonder, het voortbrengen en doen rijpen van nieuw leven, werd door de barende moeder verwezenlijkt. In haar vertoonde Eros 5 zich de oerkracht zuiverder, onmiddellijker. Zij was de hoogste openbaring van het verborgen wezen, waarmee men zich vereenzelvigen wilde. Zij was de verwekster der extase, die de mannelijke ikheid oploste in het heelal. De lichamelijke zwakheid der vrouw, die in het Westen de reden werd van haar terugzetting, ondervonden de Oostersche volkeren niet als een overwegend bezwaar. Een geringe inspanning was voldoende om den vruchtbaren bodem te bewerken. Het materiaal voor woningbouw en kleeding dankte men aan de tropische vegetatie, aan de weelderige oerwouden. Geen ruwe spierkracht was er noodig om in de dagelijksche behoeften te voorzien. Het bestaan der familie bleek niet afhankelijk van de physieke gehardheid en het physieke uithoudingsvermogen harer leden. De bespiegelende denkwijze, die door de materieele omstandigheden bevorderd werd, zal in den beginne misschien een oorzaak zijn geweest, dat uiterlijk de beschaving zich trager ontwikkelde. De oorspronkelijke woudbewoner was volkomen tevreden met zichzelf en zijn lot. De wensch om schatten te verzamelen bleef hem vreemd. Hij kende niet de verbeten energie, waarmee de Westerling zijn voorraden optastte en door steenen wallen beschermde. Gemakkelijk verwierf hij zijn bezit, zonder moeite kon hij afstand doen. Oorlog werd er alleen bij uitzondering gevoerd. De aanvallende ondernemingslust ontbrak, daar alle naburen eenzelfden overvloed genoten. De hebzucht en de vasthoudendheid bestonden evenmin, want wat er vandaag aan den mensch ontnomen was, werd hem morgen tweevoudig door de natuur vergoed. Eerst later, toen de grenzen scherper zich afteekenden en sommige stammen en geslachten door onmetelijke rijkdommen afgunst wekten, begon de krijg te woeden. Maar ook toen bleef het vrouwelijk overwicht gehandhaafd, wat misschien het zuiverst kan worden aangetoond door de zoogenaamde Amazonenstaten, waarover talrijke tradities bij de ouden in omloop waren. De Amazonen dateeren uit een voorhistorischen tijd. Het schijnt, dat zij, naar het Zuiden trekkend, heel Klein-Azië overstroomden en vandaar zich verspreidden over bepaalde gedeelten van Europa, waar zij enorme verwoestingen aanrichtten. De geruchten over haar triomftochten zijn vaag en onbetrouwbaar. Omtrent de innerlijke structuur en de geschiedkundige beteekenis dezer wilde horden kan er niets met zekerheid worden vastgesteld. Zij bewijzen alleen, dat in het Oosten de man als krijger niet een onontbeerlijk element van de samenleving vormde. Een tweede bewijs voor deze stelling levert ons het tegenwoordige Indië, dat zijn volk in vier nauwkeurig afgebakende standen indeelde. Hier worden de Khsatrya's (krijgslieden) niet als de voornaamste burgers beschouwd, zij staan op het tweede plan. De hoogste achting geniet de Brahmanen-kaste, de kaste der bespiegelende godzoekers. En het ideaal van den huidigen Indiër is niet de krijgsman, maar de Rishi, die zich terugtrok uit de gemeenschap en ergens verweg, in een afgelegen oord, zich met de natuur vereenzelvigde. De suprematie der vrouw in het Aziatische pantheon en de Aziatische maatschappij beteekent niet, zooals Bachofen aanneemt, een lagere cultuurtrap. Zij was een noodwendig gevolg van de materieele omstandigheden, de vruchtbaarheid en de tropische vegetatie, die andere bestaansvoorwaarden schiepen, dan de Westerling aantrof. In Europa werd de vrouw teruggedrongen door den man en met haar verdween uit den godsdienst tegelijkertijd het mysterium. Daartegenover kan men enkele Oostersche volkeren noemen, zooals het Lycische en Epizephyrische, waar het matriarchaat langer dan elders gehandhaafd bleef. Zij kenmerkten zich door een zeldzaam rijke ontwikkeling van den mysteriën-dienst, die zich bij hen in opmerkelijke, nog nooit begrepen uitingen openbaarde. Kan ook de prostitutie een mysterium zijn? Volgens antiek gebruik was zij het stellig. De priesteressen, die zich aanboden in den tempel, waren niet uitsluitend de dienaressen van Aphrodite of de Magna Mater. Zij waren bezeten door de Moeder, vertegenwoordigden de Moeder zelf. Wie zich met een har er vereenigde, vereenigde zich met het opperste wezen, dat hij aanbad. Misschien zal er ook hier zijn waar te nemen een verzinken in de godheid, een extase, die ten allen tijde "een der wezenlijkste kenmerken van het mysterium is geweest. V DE AZIATISCHE EROS Volgens de voorafgaande beschouwingen moet de Eros van het Oosten een ander karakter vertoonen dan hem door Hellas of Rome werd toegekend. Dat voor een waarachtige liefde de lichamelijke basis alleen niet voldoende is, wordt tegenwoordig nog maar door weinig deskundigen betwist. Wel zijn er leeken, die de psychische impulsen van den hartstocht loochenen en meenen, dat de zorg voor het sexueele verkeer gevoegelijk aan de natuur kan worden overgelaten. Zij nemen aan, dat ieder willekeurig paar, wanneer het zich onwetend in het huwelijk begeeft, vanzelf den weg zal vinden om gelukkig te worden. Vermoedelijk zijn deze denkbeelden, die meestal door oudere personen verkondigd worden, eer aan gemakzucht toe te schrijven dan aan werkelijke belangstelling voor het jongere geslacht. Zoover zij ernstig zijn bedoeld, kan men antwoorden, dat de theorie enkel toepasselijk is op de dierenwereld. Het dier oefent onbewust de sexueele functie uit en de natuur verleent het mannetje soms een teederheid, een omzichtigheid, die onze bewondering wekken. Maar de mensch, het product eener eeuwenoude beschaving, lijdt aan een over bewustheid, die al sedert de vroegste tijden den omgang tusschen de geslachten tegenwerkte en belemmerde. Wie een overmatige aandacht aan zichzelf besteedt, bemoeilijkt de uitingen van zijn instinct. Alleen wanneer de gevoelens door een wetend verstand in zuivere banen geleid worden, zullen zij normaal zich ontladen en niet de onheilen veroorzaken, die telkens opnieuw de moderne maatschappij verontrusten. Maar niet alleen de kennis der physiologische bijzonderheden is van overwegend belang. Vooral op de innerlijke geaardheid der betrokken partijen komt het aan. De heerschende opvattingen worden door het verleden en de voorouders bepaald. De cultuur van het ras, waartoe de minnenden behooren, zal een beslissenden invloed uitoefenen. In Azië overheerschte het matriarchaat en werd een moeder-godheid aanbeden, terwijl Europa de mannelijke potentie verheerlijkte. Het is een verschil, dat niet alleen de uiterlijke vormen betreft. Het bepaalt tevens de innerlijke levenswaarden en zal vooral de erotische verhoudingen beïnvloeden. Waar de man als de voornaamste, factor der samenleving wordt beschouwd, zal bij de lichamelijke vereeniging het rhythme zich regelen naar den mannelijken hartstocht en den mannelijken lust. Wat de vrouw ondervindt en of haar verlangens bevredigd worden, is een vraag van ondergeschikt belang. De vrouw komt alleen in aanmerking als het lust-object, waarvan de man zich voor zijn persoonlijke doeleinden bedient. Zij zal zich moeten aanpassen aan het mannelijke temperament, wil zij de liefde niet ervaren als een voortdurende verkrachting van haar lichaam en haar ziel. De Aziatische Eros ontwikkelde zich anders, schooner, verhevener misschien. In de Oostersche maatschappij was de vrouw de leidende figuur. De man bepaalde zich ertoe om haar liefdegevoelens te wekken en aan haar begeerten te voldoen. Hiertoe moest hij de eigen geneugten offeren of althans zijn onstuimigen wil beteugelen. Zelfbeheer sching diende hij te verkrijgen over alle uitingen van zijn instinct. Een bijzondere krachtsinspanning stelde hem in staat om zijn drift te matigen en het langzamer tempo te doen aannemen, dat aan de smachtende vrouwelijke ■ melodie beantwoordde. Het was ongetwijfeld een zuiverder manier om de lijnen der natuur te volgen. „De geheele bouw der wereld" — schrijft Havelock EUis — „berust op het algemeene feit, dat het intieme contact van den man en de vrouw, die elkaar gekozen hebben, wederzijdsch genoegen geeft. Onder dit algemeene feit is het meer specifieke feit, dat bij het normaal volvoeren van de daad der sexueele vereeniging de twee deelgenooten de acute bevrediging ondervinden van gelijk orgasme. Hierin, zegt men, ligt het geheim der liefde. Het is de basis zelf der liefde, de eerste vereischte voor een gezond uitoefenen van de sexueele functie en in vele gevallen waarschijnlijk ook een vereischte voor de bevruchting." Waar er nu onder normale omstandigheden voor den man bijna altijd een zekere lustwinning mogelijk is, verkeert de vrouw in een ongunstiger conditie. Zij heeft een verfijnder zenuwgestel, een teerder geëquilibreerd sexueel mechanisme. Bij haar zijn de voorwaarden voor geslachtelijke bevrediging oneindig ingewikkelder dan bij den man. Bovendien is er naast een physiologisch nog een psychologisch moment, dat de aandacht verdient. „De rol van den man bij het hofmaken kan moeilijk zijn en vol gevaar, maar het is een rechte lijn, tamelijk eenvoudig en direct. De rol van een vrouw, die op hetzelfde oogenblik twee geheel verschillende impulsen moet volgen, is noodzakelijk altijd een zigzag of een curve. Dat wil zeggen, dat op ieder erotisch oogenblik haar gedrag de resultante is van de vereenigde kracht van haar begeerte (bewust of onbewust) en haar schaamtegevoel. Zij moet doorzeilen door een kronkelig kanaal met Scylla aan den eenen en Charybdis aan den anderen kant, en het al te angstig ontwijken van het gevaar aan den eenen kant, kan schipbreuk beteekenen aan de andere zijde." Met deze woorden toont Havelock Ellis aan, hoe twijfelachtig de kansen zijn voor de vrouw. Er bestaat een ernstige mogelijkheid, dat zij haar erotische bestemming mist en haar liefdegevoel niet kan verwezenlijken. Hét is èen vingerwijzing, dat de man, die van nature zulke innerlijke weerstanden niet kent, zich beheerschen moet, om zijn minnares bij de vervulling harer moeilijke taak te steunen en te leiden. Dat het beginsel al door de oude Romeinen veronachtzaamd werd, bewijst Ovidius in zijn Ars Amatoria, waar de dichter met nadruk verkondigt: Crede mini, non est Veneris properanda voluptas, Sed sensim tarda prolicienda mora. Het psychologische verschil wordt door Ellen Key nog anders geformuleerd: „Het is zeker waar, dat een vrouw sexueele bevrediging begeert door een man. Maar terwijl bij haar dit verlangen niet zelden eerst optreedt, nadat zij hem genoeg liefheeft om haar leven voor hem te geven, begeert een man dikwijls physiek een vrouw te bezitten, voordat hij genoeg van haar houdt om ook maar zijn pink voor haar te geven. Het feit, dat de liefde bij een vrouw meestal gaat van de ziel naar de zinnen en deze laatste dikwijls niet bereikt, en dat ze bij een man meestal gaat van de zinnen naar de ziel en dikwijls dat doel nooit bereikt — van al de bestaande verschillen tusschen mannen en vrouwen is het dit, dat aan beiden de meeste kwelling veroorzaakt." Ook hieruit blijkt, dat de vrouw in het erotische verkeer zich de zwakste gevoelt en van de mannelijke kieschheid hulp verwacht. Vandaar misschien, dat in de Europeesche litteratuur het thema voornamelijk door vrouwen behandeld werd. Zij kenden de bezwaren, waarmee het zwakkere geslacht te kampen had, en voelden een behoefte om den man te waarschuwen. Volgens een legende, die door Suidas vermeld wordt, was de vroegste schrijfster van deze soort Astyanassa, Heiena's dienstmaagd te Troje. Klaarblijkelijk ontleende zij, evenals haar meesteres, de erotische ervaring aan het Oosten. Zij werd door tal van anderen nagevolgd, wier geschriften zonder uitzondering verloren zijn. Onder de modernen behooren Ellen Key, Dr. Mary Stopes, Mathilde Lichnowsky, Mary Wollstonecraft — om maar enkele namen te noemen — die allen uitvoerig en onverbloemd hetzelfde onderwerp bespreken. Alleen al de herhaalde aanmaning door ontwikkelde vrouwen doet vermoeden, hoe onbeholpen en onwetend de Westersche man zich in erotische aangelegenheden gedraagt. Hij- was zich ten allen tijde bewust van zijn onmisbaarheid. Daarom weigerde hij de eigen lusten te offeren en de eischen der andere sekse te overwegen. Zoo ontstond de mannelijke ruwheid, die men in de dierenwereld zelden aantreft, maar die onder de menschen een gewoon verschijnsel mag heeten. Vaak worden door een enkel onbehoedzaam woord, door een enkele onvoorzichtige beweging alle mogelijkheden bij de geliefde afgesneden. Er ontstaat een nieuw soort vrouw, de koele, de gevoellooze vrouw, die in de armen van den echtgenoot verstart en niet bij machte is een erotische opwinding te ondervinden. Zij vertegenwoordigt een nieuw probleem, dat niet alleen physiek of psychologisch, maar ook maatschappelijk van beteekenis blijkt te zijn. Zij immers moet als de voornaamste oorzaak worden beschouwd van echtscheiding of overspel. Scherp en klaar ontleedt Guyot de situatie in zijn Bréviaire de 1'Amour Expérimental: „Als na een uitstel voor teedere bestudeering de man zijn jonge vrouw begrepen heeft, zal hij voor goed bemind worden; hij zal haar heer en meester zijn. Als hij haar niet heeft kunnen verstaan, zal hij zich vermoeien en uitputten in vruchtelooze pogingen en haar tenslotte rangschikken onder de onverschillige en koele vrouwen. Hij zal uit plichtsbesef haar man zijn, de vader van haar kinderen. Hij zal zijn genoegen elders zoeken, want de man zoekt altijd een vrouw, die bij hem geslachtsgenot ondervindt. Zoo is het onbepaalde en domme zoeken naar een andere helft, die deel kan nemen aan de bacchantische finale, de hoofdoorzaak van alle huwelijksoneenigheden. In zoo n geval lijkt de man op een slecht musicus, die een andere viool neemt in de hoop, dat een nieuw instrument hem de melodie zal brengen, die hij niet spelen kan." Deze laatste bewering wordt aangevuld door den zenuwarts Adler, die schrijft: „Niet zelden gebeurt het, dat de ongevoeligheid van de vrouw behandeld moet worden — bij den man". Maar al moge de man de verborgen, meestal onbekende en onbewuste aanleiding zijn, het is de toestand der vrouw, die zenuwziekten verwekt en de familie ontwricht. Ook als de echtgenoot onschuldig is en de kwaal van moeder op dochter is overgeërfd, zal onvermijdelijk het conflict uitbreken. Beide partijen vervreemden van elkaar, omdat de geslachtsfunctie niet behoorlijk kan worden uitgeoefend. De frigide vrouw tast de gezinsverhoudingen aan, die een der hechtste fundamenten vormen van den staat. Gevaarlijk voor de maatschappij, omdat zij de algemeene zedelijkheid doet ontaarden, is zij het product van een overbeschaving, die de wortels van het leven zelf vergiftigt. Een der grootste volksbelangen, het geboortecijfer, wordt door haar bedreigd. Men acht het waarschijnlijk, dat zij de voornaamste oorzaak is van het toenemend aantal kinderlooze huwelijken, die men in den tegenwoordigen tijd kan waarnemen. Ofschoon het vaststaat, dat er ook zonder erotische opwinding der vrouw bevruchting mogelijk is, noemen de meest ervaren moderne gynaecologen de afwezigheid van genot een machtigen invloed om de steriliteit te bevorderen. Hiermee is het vonnis uitgesproken over deze zinnelooze verminking van den Eros, die het tegennatuurlijke Westen ondernam. Het Aziatische beginsel, dat de man zich onderwerpt en aanpast aan de vrouwelijke eischen, blijkt — althans op erotisch gebied — de norm te zijn, die door de natuur wordt aangewezen. Niet de mannelijke teeltkracht alleen is in staat om een vrouw te bevruchten of te bevredigen. Gevergd wordt er tevens een opperste zelfbeheersching, een zelftucht, die de moreele waarde van de geslachtsdaad verhoogt en de beschamende, louter zinnelijke driften met een psychischen inhoud verrijkt. Vele Westersche mythen, waarin Zeus van den Olympus afdaalt om sterfelijke vrouwen te ver- leiden, leggen uitsluitend den nadruk op de sexueele potentie, die den oppersten vader bezielt. Om de vluchtende Io te achtervolgen, neemt hij de gestalte aan van een stier, een symbool, waaraan ook door ons nog dezelfde beteekenis wordt toegekend. Als een gouden regen daalt hij af in den schoot der gekerkerde Danaë. Ofschoon het beeld poëtischer is, wijzigt het geenszins de strekking van het verhaal. Hier bespeuren wij de matelooze zelfoverschatting, die den Westerling kenmerkt. Voor hem, den sterke, den onmisbare, is de vrouw een voorwerp van bezit en in zijn verwatenheid meent hij, dat haar zijn liefde onder alle omstandigheden aangenaam moet zijn. Het was een misverstand, dat de Oosterling niet kende, omdat zijn physieke krachten geen sociale voordeelen opleverden en hij alleen door psychische eigenschappen de gunst een er vrouw vermocht te winnen. Bij de Aziatische moeder-godheden zijn het altijd andere factoren, die de liefdesverhouding bepalen. Zij krijgen een minnaar naast zich, die bovenal zacht, verfijnd en teeder is. Zooals Helena eenmaal den bekoorlijken en naar Helleensch begrip onmannelijken Paris volgde, zoo ondervond de Phrygische Magna Mater het hoogste zingenot in de armen van den liefelijken Attis, terwijl de Syrische Ishtar en de Cyprische Aphrodite den schoonen, weeken Adonis beminden. De verschil- lende mythen vormden zich allen om eenzelfde kern. Daar de inhoud niet wezenlijk te onderscheiden was, werden zij al vroeg met elkaar verwisseld. Het zijn altijd dezelfde figuren, die men onder telkens andere namen tegenkomt. Voor Mylitta, Anaïtis, Rhea Cybele, Ishtar of Astarte kan men Aphrodite schrijven. Adonis was in Babylonië alleen een titel; aan den Euphraat heette de godheid, die de rol van Attis vervulde, feitelijk Tammuz. Wanneer men de weinige Oostersche fragmenten en de uitvoerigere Helleensche legende naast elkander legt, krijgt men ongeveer het volgende verhaal. De goddelijke minnaar sterft aan een wonde, die hem door een zwijn werd toegebracht. Deze laatste bijzonderheid ontbreekt in de Babylonische teksten. Waar echter ook de Phrygische Attis door een ever wordt gedood en hetzelfde dier, ofschoon in eenigszins ander verband, de oorzaak wordt van Osiris' verminking, mag men aannemen, dat de lacune te wijten is aan onze al te fragmentarische kennis der Babylonische litteratuur. Weeklagend zwerft de verlaten godin over de aarde en daalt af naar de onderwereld om haar geliefde aan de machten der duisternis te ontrukken. Na eenige onderhandelingen wordt er haar toestemming verleend om den jongeling uit het doodenrijk mee te nemen en blijde keert zij onder de men- schen terug, die allen met haar zich verheugen over de opstanding. Het godsdienstige ceremonieel bestond hierin, dat men op bepaalde dagen onder luid rouwmisbaar den gestorven Attis herdacht, om korten tijd later met uitbundige feesten zijn herrijzenis te vieren. Omtrent Attis vertelt een andere lezing nog, dat hij ontmand onder een pynboom werd gevonden. Volgens sommigen bracht hij zich zelf de wonde toe, waaraan hij stierf. Anderen handhaven de meening, dat een zwijn het doodelijk letsel veroorzaakte. De ontmanning speelt ook bij den Egyptischen Osiris een rol. Wanneer Isis de stukken van zijn lijk bij elkander zoekt, ontbreekt het membrum virile, dat door de visschen is opgegeten. Misschien mag men veronderstellen, dat AdonisTammuz op soortgelijke wijze werd verminkt. Een tweede opmerkelijker verschil biedt de Attis-legende, waar zij meedeelt, dat de herdersknaap na zijn dood in een pijnboom veranderd is. Hij verdween niet naar de onderwereld, maar leefde op aarde voort als een gewas, dat aan zijn goddelijke nagedachtenis werd gewijd. Overigens blijven alle bijzonderheden dezelfde. Ook Attis herkreeg zijn menschelijke gedaante en ieder jaar werd met uitgelaten jubel zijn wedergeboorte in de herinnering teruggeroepen. Het zal ons gemakkelijker vallen déze mythen Eros 6 te duiden, nu wij de erotische instelling van het Oosten begrepen hebben. Om de vrouw alle vervoeringen der liefde te doen kennen, zal de man zich een strenge zelftucht moeten opleggen. Uitsluitend met de lichamelijke, louter sexueele potentie kan hij zijn doel niet bereiken. Er zal tevens een bijzondere geestelijke inspanning noodig zijn, die al zijn psychische en physieke driften opzweept. Na de daad spreekt het vanzelf, dat er een inzinking moet volgen, die evenredig is aan de tevoren verbruikte energie. De man verliest kracht, de vrouw ontvangt kracht. Het is een formule, die de toetssteen kan vormen voor iedere erotische verhouding. De godinnen blijven stralend en gezond, zij zijn bevredigd. De goddelijke minnaar daarentegen ondervindt een volledige uitputting. Een algeheele verdooving zijner zinnen doet hem tijdelijk afsterven, onttrekt zijn bewustzijn aan de werkelijkheid. Het zwijn, waardoor Attis en Adonis worden gedood, is ongetwijfeld een symbool van den zinnelijken lust, die den man ontzenuwt en verzwakt. Wanneer er verhaald wordt, dat Attis zelf zich de noodlottige wonde toebracht, verandert dat niets aan de innerlijke bedoeling der legende. Want alleen door een uiting van den eigen wil kan de man zijn hartstocht zoo heftig bezielen, dat na de omarming zijn ik-bewustzijn wordt uitgebluscht. Alleen door een opperste wilsactie kan hij de grenzen zijner persoonlijkheid doorbreken en zich verliezen in de oneindigheid. Of hij verzinkt in den schoot der moederaarde of als een pijnboom blijft voortbestaan, maakt weinig verschil. Volgens beide lezingen heeft hij de ikheid verbrijzeld en zich vereenigd met de godheid, de natuur, den oergrond aller dingen. Voor een oogenblik ontkomt hij aan de beperkingen van het zelf, om alle verrukkingen te genieten eener mystische extase. De man, die de liefde opdraagt als een offer, bereikt door zijn zelfverloochening de zaligheid, waarvan de Aziatische religies een belofte inhouden. Wanneer hij uit zijn verdooving ontwaakt, zal hij herboren worden met nieuw verlangen en met nieuwe mogelijkheden. Het verzinken in de eeuwigheid ontbolsterde de geheime krachten van zijn lichaam en zijn geest. Oprijzend uit de diepten eener onbewuste duisternis, brengt hij een levenswijsheid en een levensvreugde aan de oppervlakte, die zijn inzicht veredelen. Na de opstanding voelen Attis en Adonis zich innerlijk verruimd. Zij hebben de al te nauwe kluisters der materie afgeschud. Aan hen vertoont zich de samenhang der wereld in zijn waarachtigste beteekenis. VI WESTERSCHE EN AZIATISCHE MYTHEN De latere Helleensche en Alexandrijnsche mythologen, die den oergrond dezer mythen niet langer begrepen, meenden in het afsterven en herleven van Attis en Adonis een verstandelijke, spitsvondig bedachte allegorie te ontdekken. Volgens hen moesten de goddelijke minnaars het zaad beteekenen, dat in den moederschoot der aarde werd gelegd (het afdalen naar het doodenrijk) en na eenigen tijd daaruit opbloeide (de herrijzenis). De plantenwereld, die in den herfst verdort om in de lente opnieuw te ontluiken, scheen de feitelijke inhoud dezer verhalen te zijn. Het godsdienstige ceremonieel, waarbij men eerst den geliefden god begroef, om daarna het feest zijner opstanding te vieren, werd beschouwd als een soort dramatische voorstelling van den eeuwigen kringloop der vege- tatie. Uit de mythen sprak een zuivere natuursymboliek. Deze cerebrale vondst der geleerden bewijst alleen, dat voor de latere philosophische eeuwen de diepere zin der legenden onvatbaar was geworden en men behoefte voelde om naar een verklaring te zoeken. Naar ik meen, was Erwin Rhode een der eersten, die heftig protesteerde tegen een zoo willekeurige uitlegging. Volgens hem berustte de analogie tusschen een zaadkorrel en een menschenleven uitsluitend op enkele vage algemeenheden en moest zij overigens ad absurdum voeren. In zijn Psyche (Seelenkult und Unsterblichkeitsglaube der Griechen) schrijft hij woordelijk: „In diesem Verschwinden und Wiederkehren des Gottes, wie es üblich ist, allegorische Versinnbildlichung der Vernichtung und Wiederherstellung der Vegetation zu sehen, besteht, ausser in den ein für allemal feststehenden Axiomen der Lehre von der griechischen Natucretigion, keinerlei Veranlassung." Wil men intusschen bij Adonis de mogelijkheid eener vergelijking toelaten, dan zal de Attis-mythe afzonderlijk beschouwd moeten worden. Na zijn dood wordt Attis niet opgenomen in de onderwereld, zooals het zaad, dat in den bodem wordt gelegd, maar als een pijnboom leeft hij op de aarde voort. Hoe zijn lot de jaarlijks terugkeerende ge- beurtenissen in het plantenrijk kan weerspiegelen, blijft een open vraag. Waar bij Attis de bezwaren onoverkomelijk zijn, zal vermoedelijk ook de figuur van Adonis een andere beteekenis moeten krijgen. Bovendien zou men verwachten, indien er sprake was van natuur-symboliek, dat de data der Adonisfeesten moesten overeenstemmen met de wisseling der jaargetijden. In den herfst treurt men over de afstervende natuur, terwijl de lente de blijdschap om het nieuwe leven brengt. Gewoonlijk echter vierde men de beide plechtigheden onmiddellijk na elkaar. Men begon met het rouwvertoon, dat enkele dagen later door een uitzinnige vreugde werd gevolgd. Het schijnt, dat de Adonis-dienst te Byblus tijdens de lente, te Athene in den vollen zomer, te Alexandrië gedurende den nazomer werd gecelebreerd. Wanneer het den cultus van een natuurgod betrof, zouden de tijdsverschillen allicht minder belangrijk zijn geweest. Om mijn theorie nader te bevestigen, wil ik den Aziatischen mythus vergelijken met een Westersche, oud-Thracische, door de Hellenen uitgebouwde legende. Ook de liefdesverhouding tusschen Orpheus en Eurydice brak het noodlot onmeedoogend af. Op den dag van haar huwelijk sterft de bruid, daar zij door een adder in den hiel gebeten is. Eerst thans vindt de vereenzaamde dichter zijn schoonste liederen, zijn verhevenste zangen. Bezeten door smart dwaalt hij over de velden en besluit in de onderwereld af te dalen, om zijn geliefde van Hades en Persephone terug te vorderen. Allen, die hij op zijn weg ontmoet, betoovert hij door de muziek zijner woorden. Zelfs de goden van het schimmenrijk zijn ontroerd. Zij veroorloven zijn gade hem te volgen, mits de kunstenaar zich niet omwendt naar zijn gezellin, eer zij onder de mensch en zijn teruggekeerd. Wanneer Orpheus op het laatste oogenblik het verbod overtreedt, verijlt onmiddellijk de gestalte van Eurydice, die hij omarmen wil. Voortaan is zij voor hem verloren en eeuwig moet zij in de donkere doodenwereld vertoeven. Naast een opmerkelijke overeenkomst treft ons hier een nog opmerkelijker verschil. Wij hebben te doen met een merkwaardige omkeering van het Aziatische verhaal. In de Westersche mythe is het niet de man, die sterft, maar de vrouw, terwijl de rol der godin, het afdalen naar de onderwereld, door den zanger wordt overgenomen. Onwillekeurig herinneren wij ons den afwijkenden Eros van het Westen, aan wien waarschijnlijk de verwisseling moet worden toegeschreven. De slangenbeet, waaraan Eurydice sterft, beteekent volgens de Freudiaansche droomsymboliek haar defloratie. Vele primitieve volkeren geloofden, dat het bij de menstruatie en den eersten bij- slaap vloeiende bloed aan een giftig reptiel te wijten was. Zelfs zijn er in Nieuw-Guinea primitieve beeldjes gevonden, voorstellende vrouwen, die tusschen de beenen door een opgericht serpent gebeten worden. Daar het ongeluk op den huwelijksdag gebeurt, kan er niets anders bedoeld zijn dan de ontmaagding. Wanneer de man hierbij ontactvol optreedt, kan hij voor altijd de vrouw van zich vervreemden. De Westerling, die zijn onstuimige driften niet beteugelt, loopt kans om al bij het eerste samenzijn de verhouding grondig te bederven. Eurydice verstart in Orpheus' armen. Ook in de toekomst blijft zij dood, gevoelloos, ontoegankelijk voor zijn liefdesbetuigingen. Het merkwaardige nu is, dat Orpheus door de ontbering hetzelfde bereikt, wat de Aziatische Attis en Adonis na een volkomen sexueele vereen iging erlangden. De smart om de verloren geliefde voert hem naar het schimmenrijk, doet hem afdalen in de diepten van het onderbewustzijn, brengt hem de vereeniging met den oergrond aller dingen. Zijn extatische fantasie aanschouwt opnieuw Eurydice's kuische, smettelooze gestalte. Helaas kan het visioen niet worden vastgehouden, wanneer de minnaar uit zijn vervoering ontwaakt. Op de grenzen van het zijn en niet-zijn zal de schoone droom vernevelen. Onmogelijk blijft het om de gestorvene in het werkelijke leven terug te roepen. Maar de liederen van den Thracischen zanger klinken machtig en bezield, de melodie zijner stem betoovert menschen, dieren en boomen. De sexueele energie, die niet langer in dienst van de voortplanting kon worden aangewend, heeft zich aan de materie ontworsteld en op zuiver geestelijke waarden gericht. Hier roeren wij tevens een der voornaamste oorzaken van het enorme tempo aan, waarin de Europeesche beschaving zich ontwikkelde. De Westerling, aan wien de volkomen bevrediging zijner sexueele lusten veelal ontzegd bleef, poogde onwillekeurig zijn niet verbruikte lichamelijke krachten te „sublimeeren". Het woord is van Freud en beteekent de omzetting eener lagere, stoffelijke begeerte in een hooger, idealistisch streven. De hoeveelheid energie, die vrijkwam door de gebrekkige uitoefening der geslachtsfunctie, werd aangewend om de kennis te verrijken, om kunst en wetenschap te dienen. Zoo bereikte Europa een cultureel hoogtepunt, dat verre uitsteekt boven het niveau van de meeste Oostersche beschavingen. Dat een zoo snelle evolutie niet altijd zonder gevaren is, blijkt uit de voortdurende storingen in het evenwicht, die ons werelddeel verontrusten. Naar Freud oordeelt, is niet alle sexueele energie geschikt om gesublimeerd te worden. Ook zijn de voorwaarden, waaronder de sublimeering ge- schiedt, volkomen onbekend, zoodat het niet mogelijk is, zich vooraf tegen een eventueele mislukking te wapenen. Het kan gebeuren, dat de onderdrukte hartstochten, ondanks een eerlijke poging, niet worden omgezet. Een tijdlang blijven zij verborgen in het onderbewuste, om plotseling zich opnieuw te openbaren, ofschoon thans in een anderen, gebrekkigen, onzuiveren vorm. Verwrongen en onkenbaar treden zij eensklaps tevoorschijn als afwijkingen, als abnormaliteiten. De sexueele geschiedenis van Europa is allerminst verheffend. Met afschuw zal men eenmaal terugdenken aan de wanverhoudingen onzer negentiende en twintigste eeuw. Vermoedelijk is het alleen aan enkele bijzonder begaafde personen voorbehouden, om zonder bezwaar den weg der natuur te verlaten. Zelfs Orpheus kan een aanstootelijk exces niet vermijden. Behalve goddelijk dichter werd hij minnaar van zijn eigen geslacht, een ommekeer, die in een volgend hoofdstuk nader onderzocht zal worden. Wie tegenwoordig een mythe wil duiden, kan niet meer nalaten om de moderne psychologie in zijn onderwerp te betrekken. Het zoogenaamde moeder-complex, dat Freud aan de Oedipus-sage ontleende, gebruikte Jung als basis voor een aannemelijker theorie. In zijn Wandlungen und Symbole der Libido ontkent hij ten stelligste, dat er een sexueel verlangen van den zoon naar de moeder uitgaat. De moeder-imago vertegenwoordigt voor het kind niet een lichamelijken lust. Zij beteekent veeleer een teruggrijpen van den volwassene naar de zorgelooze jaren zijner jeugd. De man wil zijn kommer vergeten en opnieuw zich koesteren aan de moederborst. Hij wil bevrijd worden van zijn bewustzijn, terugkeeren in het moederlijf, afdalen naar de onderwereld. Zijn verlammend heimwee is niets anders dan een smachten om de mystische extase te beleven. Bij de moeder, in de diepten eener duistere schemering, is de bron van alle scheppende energie te vinden. Heroënmoed vereischt het, om tegen de donkere machten te strijden en hun de geheime schatten te ontworstelen. Maar wie de schaduwen overwint, zal met vernieuwde krachten in het leven terugkeeren. Hij wordt ten tweeden male geboren, wordt opnieuw gebaard door den vruchtbaren moederschoot. Daarom is het niet zonder beteekenis, dat de Phrygische Magna Mater niet alleen de minnares, maar ook de moeder kan zijn van den herdersknaap. Als minnares verwekt zij de extase, als moeder vervult zij de extase. Jung zelf constateert, dat de meest voorkomende oorzaak, die een terugkeer naar de moeder-imago bewerkt, de vrouw zal zijn. De vrouw boeit den man en neemt hem ge- vangen, zoodat hij niet vrijkomen kan en bij de geliefde opnieuw een kind, een gedachteloos wezen wordt. Zoo is in de ontwikkeling van een menschenleven de moeder-imago feitelijk een tegenwerkende factor. Alleen dan kan zij een stuwende kracht worden, wanneer de man bij machte is om zijn passief heimwee naar het verleden te beheerschen en op ieder oogenblik zijn wil te activeeren. Over de bekoringen der mystiek spreken alle beroemde mystici uit vroeger eeuwen. Zij vertellen van de namelooze angst, die hen overviel, toen zij voor de eerste maal in de extase verzonken, en van het pijnigende verlangen, dat er bij den ontwakende achterblijft. Altijd opnieuw wil hij de zoete zaligheden proeven, die zijn vereeniging met de godheid hem eenmaal bracht. De mystische extase heeft een neiging om den mensch tot blijven te verlokken. Jung, als echte Westerling, wien de actieve energie in het bloed zit, waarschuwt nadrukkelijk tegen het gevaar. Hij wijst op een Helleensche mythe, die eenzelfde aanmaning doet hoor en. Het vriendenpaar Theseus en Pirithoös staat in nauw verband met den erotischen sagenkring. De strijd tusschen Lapithen en Centauren, waarbij zij betrokken waren, ontspon zich om een bruid. Een hunner voornaamste heldendaden was de roof van Helena, die als tienjarig meisje door hen werd geschaakt. Eindelijk dalen zij af naar de onderwereld om Persephone, de vorstin der duisternis, te ontvoeren. Dwalend door het doodenrijk worden zij vermoeid en zetten zich op een rotsblok om uit te rusten. Onmiddellijk groeit hun lichaam vast aan den steen, zoodat zij niet kunnen opstaan. Zij zijn gedoemd om in de extase te blijven. Eerst door Heracles, die den driekoppigen Cerberus komt halen, worden zij bevrijd. De helhond zelf, de bewaker der schimmen, is een dichterlijke visie van de hachelijke kansen, die den mysticus beletten, om in de werkelijkheid terug te keeren. Den Hades binnentreden kan een ieder, zonder door het monster te worden afgeschrikt. Maar wie het onherbergzaam oord verlaten wil, moet vechten tegen het gedrocht met de slangenharen en den drakenstaart, dat den vluchteling tracht te verhinderen om de bovenwereld te bereiken. Van dien aard waren de waarschuwingen, die het actieve Westen tegen de Oostersche extase hooren het. Waarschuwingen, die men vermoedelijk in historische tijden al niet meer begreep, maar die bewijzen, hoe ontzaglijk, ook in voorhistorische eeuwen, de Helleensche denkwijze van de Aziatische verschilde. Want het Oosten kent eenzelfde voortdurende bezorgdheid niet. Voor Azië immers was de actieve energie heel wat minder belangrijk. Hier kwam het vooral op den extatischen toestand zelf aan. En deze kon bereikt worden door een ieder, die waarachtig een vrouw wist hef te hebben. Niet alleen Attis en Adonis verwierven de zaligheid door zich met de godin te vereenigen. Ook de geringste man kon eenzelfde inwijding ontvangen, indien hij den Aziatischen Eros aanbad en de wetten volgde der natuur. De Omphale-Heracles-mythe en de legende van den Assyrischen koning Sardanapalus, die met al zijn vrouwen den vlammendood stierf, zijn uitermate geschikt om de Oostersche idee te verduidelijken. In al deze varianten vindt men het oorspronkelijke thema terug: een zinnelijke, boeleerende vorstin, die een weeken, onderworpen minnaar naast zich krijgt. De wijze, waarop deze mythen in het Westen zijn uitgelegd, getuigt van weinig begrip. De geleerde Bachofen schrijft erover op een toon, die ons bij dezen verstokten celibatair een glimlach afdwingt. Dat Heracles, de bij uitstek krachtige figuur uit de Helleensche sagenwereld, zich aan de Lydische koningin Omphale als slaaf verkoopt, stuit den Westerling tegen de borst. De held staat zijn knots en leeuwenhuid aan de geliefde af en neemt zelf het spinnewiel ter hand. In vrouwenkleeren verricht hij vrouwenarbeid, wat ook van Sardanapalus wordt verteld. Men duidt het bij ons als een bewijs, dat de zinnelijke liefde den man zijn waardigheid ontneemt. Als offer der wulpschheid leidt hij een verwijfd bestaan, dat terecht op den brandstapel moet eindigen. Het is een misvatting, die uitsluitend te wijten is aan het wantrouwen en het wanbegrip, waarmee men in Europa de Oostersche denkbeelden tracht te weren. De leeuw, in den zodiak het midzomer-teeken, is een symbool van het machtigste begeeren. Hij wordt door den Bijbelschen held Simson gedood, die later kostelijken honig in het dierenlijk ontdekt. Zoet is het om den lust te overwinnen en te beteugelen. Eerst wanneer Heracles afstand kan doen van zijn leeuwenhuid, zal hij een waarachtig minnaar zijn. Ook de knots, die hij aan Omphale overlevert, past in dezen gedachtenkring. Zij beteekent, om nog eenmaal de Freudiaansche droomsymboliek te raadplegen, het membrum virile. De held staat zijn attributen aan de geliefde af. Hij onderwerpt de eigen mannelijkheid om zich in dienst te stellen van den vrouwelijken hartstocht. Maar hij doet meer dan dat. Hij werkt aan het weefgestoelte en kleedt zich in vrouwengewaden. Bij verscheidene Oostersche volkeren bestaat er ook tegenwoordig nog een zonderling en in onze oogen bespottelijk gebruik, dat men couvade noemt. Wanneer er een vrouw bevallen is, trekt zij onmiddellijk daarna aan het werk, terwijl de man zich te bed begeeft en de weeën nabootst. Naar Crawley in The Mystic Rose uiteenzet, berust de gewoonte op de meening, dat tijdens den barensnood booze geesten de zwak geworden moeder bedreigen. De aandacht der demonen kan alleen worden afgeleid, wanneer de vader met zijn vertrokken aangezicht en krimpende ledematen den schijn wekt, of hij het kind heeft voortgebracht. Daarbij speelt zijn wederhelft de gezonde rol en verricht, zoodra haar toestand het ook maar eenigszins veroorlooft, den noodigen arbeid. Allicht zal deze comedie de duistere machten op een dwaalspoor brengen, zoodat zij den man aanvallen, die voldoende kracht bezit om weerstand te bieden. Volgens de primitieve ideeën bestaat er blijkbaar een mogelijkheid om zich tijdelijk aan een ander te substitueeren, wanneer men zijn uiterlijk en zijn gewoonten overneemt. Het is niet alleen de taak van den Oosterschen minnaar om zichzelf te beheerschen. Ook dient hij zich volkomen in te denken in de gedachtenwereld der vrouw. Hiertoe kan het costuum der geliefde hem behulpzaam zijn. Plutarchus vertelt, dat op Cos, een eiland bij de Aziatische kust, elke bruigom vrouwenkleeren droeg, als hij zijn bruid ontving. Merkwaardig genoeg maakt dezelfde schrijver melding van een tegenovergestelde zede, die in het Westersche Ar- gos werd gehuldigd. Hier moesten de bruiden een baard dragen, wanneer zij voor het eerst bij den bruidegom sliepen. Het is een nadere bevestiging der hierboven ontwikkelde theorie. In Europa eischte men van de vrouw, dat zij zich aanpaste aan het mannelijke temperament. Azië betoonde een zuiverder psychologisch inzicht en volgde angstvallig de wetten der natuur. Het strekt Sardanapalus en Heracles stellig niet tot oneer, dat zij zich met de geliefde trachtten te vereenzelvigen en de behoeften der vrouw boven de eigen verlangens stelden. De vlammendood, dien zij leden, was een opperste vervulling, niet een straf. Men meende, dat het vuur elke stoffelijke substantie louterde en vernietigde, zoodat alleen de geest bleef voortbestaan. Wel was hiertoe noodig een volkomen afsterven van de wereld, na de volmaakte unio mystica was de terugkeer op aarde uitgesloten. Maar de Aziaat bekommerde zich niet om de werkelijkheid. Hij begeerde heftig en hartstochtelijk de extase, die hij als een toestand van hoogste zaligheid beschouwde. Samen te smelten met de godheid was zijn voornaamste, uitsluitende begeerte. Het scheen hem de apotheose van zijn leven, wanneer hij voor altijd in de onbewuste duisternis verzinken kon. De angst voor de extase, die er uit de Westersche sagen blijkt, kennen de Oostersche volke- Eros 7 ren niet. Ook de Egyptische mythus spreekt alleen van een afdalen naar de onderwereld. Ook in Egypte was de actieve energie blijkbaar niet zoo belangrijk, dat men zich bezorgd hoefde te maken over het ontwaken uit den droom. Ofschoon de legende een aantal nieuwe trekken vertoont, loopt zij overigens volkomen parallel met die van Attis en Adonis. De liefdesverhouding tusschen Isis en Osiris eindigt met den dood des konings. Zijn lijk wordt door den boozen Set in stukken gereten en de verschillende ledematen worden uitgestrooid over heel Egyptenland. Hier heeft men een typisch materieele visie van de unio mystica. Het physieke contact met alle deelen der aarde beeldt het psychische verzinken in de extase uit. De treurende Isis zoekt de fragmenten van den romp bij elkaar en legt ze aaneen. Zoo wordt de eenheid van het lichaam hersteld, behalve dat het membrum virile ontbreekt. De bedoeling zal na de voorafgaande beschouwingen duidelijk zijn en hoeft niet nader te worden uiteengezet. Osiris herleeft alleen om recht te spreken over de dooden in de onderwereld. Op aarde keert hij niet terug. Gelijk Heracles, wordt hij door het nageslacht vereerd als heros, als halfgod. Hellas met zijn weerzin tegen de Oostersche praktijken staat voorloopig volkomen alleen. Wat de liefde en den godsdienst betreft, leidt het een afzonderlijk bestaan. Het ontwikkelt zich in een lichting, die tegengesteld is aan de natuur en misschien juist daarom een enormen opbloei van de beschaving veroorzaakte. VII PROSTITUTIE EN CELIBAAT Dc tweede Punische oorlog en Hannibal's tocht over de Alpen brachten Italië in een zoo benarde positie, dat het zijn toevlucht nam tot het bijgeloof der Sibyllijnsche Boeken. Deze werden geraadpleegd en naar de religieuze autoriteiten verkondigden, bevatten zij een uitspraak, dat de vreemde overheersen er uit het land verdreven zou worden; zoodra de Oostersche Magna Mater naar Rome was overgebracht. Het oudste beeld der godin, een kleine, zwarte, uit den hemel gevallen steen, vermoedelijk een meteoor, stond te Pessinus in Phrygië. Daarheen vertrokken er onmiddellijk gezanten, die het begeerde heilige voorwerp opeischten en over zee vervoerden. Te Rome werd het met plechtig ceremonieel ontvangen en voorloopig in den Victoria-tempel op den Palatijnschen heuvel opgesteld. Het succes van de onderneming overtrof de stoutste verwachtingen. De eerstvolgende oogst was overvloediger dan ooit tevoren en een jaar na de aankomst der godin verliet Hannibal met zijn veteranen het schiereiland. Voor altijd was Italië van den Carthaagschen overwinnaar bevrijd. Het spreekt vanzelf, dat een zoo toevallige samenloop van omstandigheden er niet weinig toe bijdroeg, om de populariteit der Magna Mater te verhoogen. Gedurende den eersten Keizertijd waren de Galli, de ontmande Attis-priesters, bij de Romeinen een gewild verschijnsel. Zij trokken in optocht door de straten der stad, terwijl zij het beeld der godin met zich meedroegen en dansten op het rhythme van fluiten en cymbalen. De obscene woorden en gebaren, de zwoele Oostersche muziek, de buitensporige loszedigheid der ingewijden verhinderden niet, dat het volk hun bloemen en aalmoezen toewierp. Men herinnerde zich met dankbare vreugde de aan het vaderland bewezen diensten. Vooral sedert zij door Keizer Claudius als staatsambtenaren waren erkend, konden zij zich elke vrijheid veroorloven, zonder zich om de publieke opinie te bekommeren. Voor den Romeinschen intellectueel en voor het nageslacht werden de dienaren der Heilige Moeder een symbool van Oostersche verwildering. De historische feiten, die ons omtrent den Attis-dienst te Rome worden meegedeeld, zijn niet geschikt om ons eenigen eerbied in te boezemen voor de Aziatische religie. Deze ontmande priesters, bij wie de begeerte overprikkeld was door de onmogelijkheid om zich te bevredigen en die hun mismaaktheid beschouwden als een reden om de schandelijkste ontucht te beoefenen, wekten den afschuw van de geheele beschaafde wereld. Men mag alleen niet vergeten, dat de Magna Mater in Italië een slechten klankbodem vond. De melodie der extatische vervoeringen kon niet aan ieder willekeurig instrument worden ontlokt. De strenge, nuchtere Romeinen stonden vreemd tegenover de Oostersche gebruiken. Al heten zij zich bekoren door de exotische muziek en kleederdracht der Galli, het bleef bij een oppervlakkige bewondering. Men erkende uitsluitend de politieke burgerdeugden, zooals vaderlandsliefde en familiezin. Een persoonlijke vereeniging met de godheid scheen ontoelaatbaar, daar zij vervuld was van een anti-maatschappelijke tendenz. In de Westersche atmosfeer werd het rituaal een inhoudslooze vorm. De ontaarding ervan is te wijten aan het Romeinsche bijgeloof, dat de Aziatische godin ontwortelde en in een dorren bodem overplantte. Belangrijker zou het zijn te weten, hoe de toe- standen waren in Azië zelf. Hieromtrent zijn wij minder uitvoerig ingelicht. Wij mogen alleen aannemen, dat ook de Phrygische Cybele door eunuchen werd bediend. Waarschijnlijk ontmanden zich de novieten bij het rouwvertoon, waarmee men den gestorven Attis betreurde. Terwijl een wilde, barbaarsche muziek van schelle fluiten en schetterende cymbalen de gemoederen der toeschouwers opzweepte, dansten de priesters een woesten extatischen dans, waarbij zij met messen of potscherven zich verwondden, zoodat hun bloed op het altaar spatte. De opwinding onder de menigte zwol aan en menige jongeling deed, wat hij aanvankelijk misschien niet van plan was geweest. Met een' luiden kreet sprong hij naar een der zwaarden, die voor het doel gereed stonden, en castreerde zich ter plaatse. Zoo ongeveer gebeurde het in Hierapolis en vermoedelijk zal het te Pessinus niet anders zijn geweest. De zelf-ontmanning behoorde bij het rituaal van den Attis-dienst. Ongetwijfeld beteekende zij allereerst een streven van den noviet, om zich met den gewonden god te vereenzelvigen. Men werd Attis, zoodra men zijn uiterlijke lichaamsvormen aannam en zich op gelijke wijze verminkte. Maar het mag waarschijnlijk heeten, dat deze ontstellende gewoonte niet louter op een formeele basis berustte. Zij moet ontsproten zijn uit een dieper inzicht, dat nauw verband houdt met de Oostersche denkwijze en aan het ons thans bekende beeld een nieuwe schakeering toevoegt. Vermoedelijk heeft men in Azië altijd wel geweten, dat de mystische extase nog anders dan alleen door de zinnelijke liefde bereikt kon worden. Men begreep, dat een opperste ascese dezelfde mogelijkheden opende, die een behoorlijke uitoefening der sexueele functie bood. Wie zich onthield van alle vleeschelijke lusten, wie zich ongevoelig maakte voor alle wereldsche geneugten, zou blijvend de genade erlangen, die den waarachtigen minnaar slechts tijdelijk beschoren werd. Het was een gedachte, waardoor het latere celibaat werd voorbereid en die voorloopig in de ontmanning der Attis-priesters een onvolkomen uiting vond. Want de eunuchen trachtten met geweld den toegang naar de onderwereld te forceeren. Eerst te laat bemerkten zij, dat er een wachter op den drempel stond om hen te straffen voor het goddeloos vergrijp. Wanneer de roes, waarin zij het misdrijf pleegden, was uitgeraasd, ontdekten zij met afgrijzen, dat het offer nutteloos moest zijn. Niet de begeerten waren geweken, verloren was alleen het middel om eraan te voldoen. De teleurstelling en weerzin bij het ontwaken, die door Ca tullus in een zijner carmina bezongen wordt, kan inderdaad een aanleiding zijn geweest, om ze- delijk af te dwalen en zich aan de ergerlijkste uitspattingen over te leveren. Volgens Gruppe bestond er oorspronkelijk bij den Attis-dienst een zuiverder ceremonieel, dat niet door buitensporigheden vertroebeld werd. Eerst later zou de bedenkelijke gewoonte zijn ingevoerd, dat de dienaren der Magna Mater zich verminkten, eer zij in het priesterambt werden ingewijd. Naar het oordeel luidt van den geleerden mytholoog, moet de „heilige zede" worden toegeschreven aan machtige invloeden, die omstreeks de zesde eeuw voor Christus te Babyion werkten en vandaar zich over geheel Azië verspreidden. Plotseling ontkiemde er in alle Oostersche landen een neiging, om zich af te wenden van de ijdele materieele geneugten en de ascese te beoefenen. Gruppe spreekt van een der geweldigste „geistige Erhebungen", die de wereld ooit gekend heeft. Geestelijk verheffend zijn zulke stroomingen ongetwijfeld, zoolang zij de natuur niet ontwrichten. Gevaarlijk worden zij pas, wanneer zij buiten de oevers treden en de enkeling het voor hem persoonlijk veredelende ideaal der onthouding tracht op te dringen aan de gemeenschap. Mogen Phrygië en de Galli een afschrikwekkend voorbeeld zijn, hoe een gedwongen kuischheid de publieke moraal kan doen ontaarden! Alleen enkele wijzen, die over een buitengewone wilskracht beschikten, waren in staat om door ascese zich te heiligen. Het was een proces, dat zich langzaam voltrok, dat menigeen het leven kostte en dat een voortdurende worsteling beteekende met de onbekende machten, die men veroveren wilde. Slechts weinigen waren er opgewassen tegen den strijd. Durf en onversaagdheid, een ingeboren neiging om de lagere begeerten te sublimeeren, een onbeperkt concentratie-vermogen — alle hoogste eigenschappen moesten in de betrokken persoon vereenigd zijn. Wie de enorme spanningen aanvoelt, die den modernen heilige Ramakrishna ontwrichtten, eer hij het ontoegankelijke binnentrad, zal begrijpen, dat het hier een der hachelijkste experimenten betreft, waaraan een mensch zich onderwerpen kan. Ramakrishna, een Brahmaan en priester van een Kali-tempel te Dakshineswar, concentreerde al zijn aandacht op de goddelijke Moeder, wier heiligdom hij verzorgde. Het kwam zoover, dat de wereld om hem verschimde en alleen de gestalte van de Dierbare, de Verhevene zijn innerlijke fantasie vervulde. Maar hij weet, dat de stralende Kali enkel een etappe is op den weg. Hij wil het Niets bereiken, onderduiken in den boezem van den Atman. Daarom vertrouwt hij zich toe aan Totapuri, een vermaard asceet, die hem behulpzaam zal zijn om de laatste inwijding te verkrijgen. Van nu af sluit Ramakrishna zijn oogen voor de wereld, hij eet niet en slaapt niet, ontzegt zich de bevrediging van ieder stoffelijk verlangen. Maar ondanks bovenmenschelijke pogingen slaagt hij niet. Tusschen hem en de vormelooze oneindigheid stelt zich altijd opnieuw de gedaante der godin. Eerst nadat Totapuri een potscherf heeft genomen, die hij krachtig indrukt tusschen de wenkbrauwen van zijn mediteerenden volgeling, kan deze met zijn gedachten het obsedeerende beeld in tweeën splijten. Onmiddellijk daarna ontzweeft hij aan de werkelijkheid. Zijn ziel verzinkt in een bodemlooze duisternis. Hij verliest het bewustzijn in de Samadhi, de extase. Het spreekt vanzelf, dat de gewone mensch een zoo geweldige psychische inspanning niet praesteeren kan. Zijn verlangen zal op andere wijze bevredigd moeten worden. De mythus, die door en voor het volk geschapen is, toont hem den weg. Hier wordt niet gesproken van een opperste ascese. Hier hoort men geen stemmen, die zelfkastijding of onthouding aanbevelen. Hier wordt eenvoudig een beeld ontworpen van de sexueele liefde, die een ieder, ook den geringste en onaanzienlijkste, in het mysterium inwijden kan. Er is maar een enkele eisch, waaraan de man behoort te voldoen. Zijn zinnelijkheid mag hij niet misbruiken voor zelfbevrediging. Onder alle om- standigheden moet het genot van beide partijen verzekerd zijn. Hierdoor en hierdoor alleen kan de hartstocht geheiligd worden. De kans op bevruchting neemt toe, de vrouw wordt als een barende godin. Bij den man ontstaat de mystische extase, die hem in de godheid verzinken doet. De Europeaan meent ook tegenwoordig nog, dat de liefde de gewoonste zaak ter wereld is en dat de uitoefening van de geslachtsfunctie vanzelf door de natuur geregeld zal worden. De Oosterling begreep al eeuwen her, dat voor den mensch deze fundamenteele kwestie een der moeilijkste problemen was. Hij nam zijn maatregelen om man en vrouw op de gewichtige levenstaak voor te bereiden, want hij wist, dat een onvolkomen vereenig in g der seksen de gevoelens verontreinigen zou. Hierin stemt het vóór-Christelijke Azië overeen met de meeste primitieve stammen, die aan jongens en meisjes, zoodra zij den puberteitsleeftijd bereikt hebben, sexueel onderricht verschaffen. De beschaafde Westersche volkeren zijn een merkwaardig unicum, wat betreft de zorgeloosheid, waarmee zij de erotische opvoeding verzuimen. Wij onderwijzen onze nakomelingen in allerlei wetenschappen, waarvan het practische nut twijfelachtig is. Maar wij onthouden ze elke inlichting omtrent de allerbelangrijkste levensfunctie, die het bestaan van ieder mensch beheerscht. De sexueele ontwikkeling van het kind wordt zuiver aan het toeval overgelaten, dat gewoonlijk niet al te kieskeurig met zijn slachtoffers omspringt. Soms gebeurt het, dat men den onwetenden een aantal verbodsbepalingen opdringt, die bestemd zijn om de waarheid te verbloemen, ofschoon zij het verlangen naar kennis allicht versterken. Van het ergste onverstand getuigt het dreigen met venerische ziekten, waardoor er bij de jeugd een walging wordt gewekt, die in staat is om alle bekoring aan het sexueele te ontnemen. Het Oosten begreep, dat de lichamelijke liefde tusschen man en vrouw een heilige handeling kon zijn. Het begreep, dat de volmaakte vereeniging van twee lichamen tevens een verlossing bewerkte der ziel. Zoo bestond er in Azië een sacramenteele prostitutie, die onder de beschuttende luwte der tempel-bosschages een goddelijke schuilplaats vond. Hoe ook de latere Helleensche schrijvers zich hierover uitten en hoe ook tenslotte het instituut mag zijn ontaard, stellig was er aanvankelijk niet de minste obscene gedachte aan verbonden. Ongetwijfeld was de bedoeling van den oertijd enkel deze: Hoe kan de daad tot de hoogste volkomenheid en schoonheid worden opgevoerd? Of met andere woorden: Hoe kan het orgasme der vrouw verzekerd worden? Gevaarlijk voor de erotische ontwikkeling der vrouw achtte men vooral het oogenblik der defloratie. De doorbreking van het hymen verwekte bij alle primitieve volkeren een bijgeloovige angst. Volkomen terecht! Want ook tegenwoordig nog is het de eerste bijslaap, die de verhouding tusschen de echtgenooten grondig bederft. Vaak treedt onze jongeling in het huwelijk, zonder ook maar eenigszins te zijn ingelicht omtrent de moeilijkheden, die hem wachten. Hij weet niet, dat de ontmaagding het meisje hevige pijnen doet lijden, en soms schrikt hij zelf van het bloed, dat er vloeit. Ook is hij zich niet bewust, dat het zenuwgestel van zijn partner andere eischen stélt dan het zijne. Hij begrijpt niet, dat zijn nadering gevreesd kan worden en dat alleen een buitengewone tact en voorzichtigheid zijnerzijds den emotioneelen schok, dien hij de geliefde toebrengt, verzachten kan. Gevolg is, dat zijn minnares zich onbegrepen acht en in haar teederste verlangens wordt gekrenkt. Bij haar zal de gebeurtenis een onbewuste rancune achterlaten, waarvan zij zichzelf geen rekenschap kan geven, maar die veroorzaakt, dat zij juist voor de liefdesbetuigingen van dezen man volmaakt ongevoelig blijft. De primitieve rassen lieten zich leiden door hun instinct en openbaarden een psychologisch inzicht, dat het onze verre overtreft. Vóór alles beproefden zij dc sexueele schuwheid tusschen bruid en bruidegom, als tegenwerkenden factor, zooveel mogelijk te neutraliseeren. Het streven werd de oorsprong van tallooze gebruiken, die men in de meest verschillende tijden en bij de mèest uiteenloopende volkeren aantreft en waarvan ik er hieronder slechts enkele citeeren wil. De Spartaansche wetgever Lycurgus gebood, dat bij openbare feesten en plechtigheden de meisjes naakt voor de mannen moesten dansen. Zoo wenden de vrouwen eraan zich ongekleed te vertoonen en met het gewaad ook de vrees voor de andere sekse af te leggen. Wanneer er een huwelijk gesloten was, bericht Plutarchus, mocht de Spartaansche jongeling zijn bruid alleen des nachts in den donker bezoeken en moest hij vóór de ochtendschemering weer vertrokken zijn. Op deze manier plachten de echtgenooten langen tijd de samenkomsten voort te zetten, zoodat er vaak kinderen geboren werden, eer nog man en vrouw elkaar bij daglicht hadden gezien. Misschien staat het hiermee in verband, dat de Grieken spraken van een „mystischen nacht", die de eerste na de huwehjksvoltrekking moet zijn geweest. Op verschillende plaatsen tenminste was het den jonggehuwden verboden, om gedurende de wittebroodsweken met elkander te praten. Al zulke voorschriften wijzen erop, dat men de moeilijkheden van het eerste samenzijn begreep en door bijzondere maatregelen een mislukking wilde vermijden. Verder zijn er verscheidene gewoontes te noemen, waarbij het huwelijk met opzet een poos wordt uitgesteld of de man verplicht wordt om de uitoefening zijner rechten een week lang op te schorten. Ook tegenwoordig nog past de moderne Egyptenaar deze methode toe, maar alleen wanneer hij met een maagd is getrouwd. Hier blijkt de bedoeling van het voorschrift al bijzonder duidelijk. Men acht het noodig, dat de vrouwelijke pudeur de gelegenheid krijgt, om zich aan den nieuwen toestand aan te passen. De ceremonie der ontvoering, die bij vele stammen het gewone huwelijk vervangt, berust ongetwijfeld op eenzelfde beginsel. Volgens een vooraf gemaakte afspraak dringt de gewapende bruidegom het huis der geliefde binnen en ontrooft haar met geweld aan de familie, terwijl zij zelf heftig tegenstribbelt en haar verwanten de schaking trachten te beletten. Het oogmerk is, dat de natuurlijke schaamte der bruid zich kan ontladen in een schijnhandeling, zoodat zij bij de werkelijke geslachtsdaad niet meer hinderlijk zal zijn. Bekend zijn ook de gevallen, waarin de perforatie van het hymen door manueel ingrijpen geschiedt. Gewoonlijk is het een oude vrouw, een enkele maal de zuster, die dezen dienst aan het meisje bewijst. Nooit kan de handeling, die de normale uitoefening der geslachtsfunctie voorbereidt, door den toekomstigen echtgenoot worden verricht. Na de ceremonie hebben een aantal mannen sexueele gemeenschap met de bruid. Soms treft ons hierbij de opmerkelijke bepaling, dat het leden moeten zijn van exogame stamgroepen, die de betrokken vrouw niet mogen huwen. Crawley schrijft: „The object of the custom is clearly to remove the danger of sexual intercourse for the husband, and perhaps also for the wife, by a ceremonial previous rehearsal of it. The danger partly coincides with the apparent physical impediment to intercourse. The act is in two parts, perforation and intercourse. The men who have access do not possess the right as an expiation for individual marriage, or anything like it; it is a rehgious act, and altruistic at that; it is not done as a reminder that they as communial or group-husbands, have reaüy as much right to the woman as her husband has: the mere fact that men of forbidden groups sometimes have access proves this. It is simply a removal of the danger by proxy, and the rite may be classed with other proxy-marriages." Merkwaardig is hier een uitlating van Brough Smyth, die in zijn boek The Aborigines of Victoria het volgende aanteekent: „In the Portland and Glenelg tribes this is done to the bride by an old Eros 8 woman; and sometimes white men are asked for this reason to deflower maidens." Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn geweest, om den blanken met deze uitnoodiging een genoegen te verschaffen. Eer zal het verzoek hieraan moeten worden toegeschreven, dat voor de betrokken meisjes een huwelijk met een Europeaan was uitgesloten, zoodat de rancune tegenover den toekomstigen echtgenoot op een vreemdeling werd afgeleid. De Spanjaard Antonio de Morga, die omstreeks 1600 in Manilla leefde, vertelt hoe het toentertijd op de Philippijnen een erkend beroep was, indien men zich aanbood om tegen een zekere betaling vrouwen te ontmaagden. Bij sommige Indische stammen was het een wijze, geëerde Brahmaan, bij andere volkeren vaak de priester of de koning, die de defloratie verrichtte. Waarschijnlijk is door verbastering hieruit het barbaarsche jus primae noctis ontstaan, dat de Europeesche Middeleeuwen ontsiert. Een veronderstelling, die overigens niet met zekerheid te bewijzen is. Wel blijkt er uit de aangehaalde voorbeelden, dat de opdracht altijd werd toevertrouwd aan iemand, die als echtgenoot niet in aanmerking kwam. Volgens den Aziatischen ritus werden maagden onveranderlijk aan vreemdelingen geprostitueerd. Herodotus' mededeelingen omtrent den Mylittatempel te Babyion worden door Strabo nader be- vestigd. Verdere bijzonderheden zijn nog te vinden in het epistel van Jeremia, dat als aanhangsel bij het apocryphe boek Baruch is gevoegd. Uit den ecclesiast Socrates mag men concludeer en, dat in Heliopolis (Baalbec) eenzelfde gewoonte heerschte. Justinus schrijft, dat op Cyprus de ongehuwde meisjes naar het strand werden gestuurd om zich te verkoopen. Want aan de kust lagen de schepen gemeerd, die de buitenlanders aanbrachten. Vermoedelijk kende men ook te Byblus dezen vorm van prostitutie. Vooral de bevoorrechting der vreemdelingen is den modernen folkloristen opgevallen en zij hebben zich uitgeput in fantastische verklaringen. De ingewikkelde theorie, die Mannhardt tracht op te werpen, lijkt volkomen onaannemelijk. Hij meent, dat de vreemdeling moet worden opgevat als een personificatie van den uit het doodenrijk terugkeerenden Attis of Adonis. Hier heeft men te doen met een zuiver verstandelijke constructie, die onmogelijk in het brein van een oervolk kan zijn ontstaan. Het is niet te verwachten, dat de vrouw haar pudeur zal offeren aan een levenloos symbool, aan een allegorische formule. De drijfveer moet een andere zijn geweest. Ongetwijfeld voelden de maagden zelf de noodzaak om zich aan onbekende mannen over te leveren. Wilden zij eenmaal haar roeping vervullen, dan moesten zij eerst zich prijsgeven aan een willekeurig persoon. Het was de zorg voor het eigen geluk, die haar ertoe aandreef. Haar zelfverloochening werd verzoet door de gedachte, dat zij zich het offer getroostten terwille van een toekomstigen geliefde. Hiertegen kan men aanvoeren, dat de vreemdeling — althans volgens Herodotus — betalen moest, wat niet het geval zou zijn geweest, wanneer hij geacht werd een dienst te bewijzen. De analoge gebruiken bij andere volkeren toonen aan, dat het inderdaad gewoonlijk de man was, die een belooning ontving. Maar het twistpunt blijkt van weinig beteekenis, zoodra men bedenkt, dat de vrouw verplicht was om ieder bedrag aan te nemen, hoe gering het ook mocht zijn. Een bepaalde koop werd er niet gesloten. Vermoedelijk was de eisch der betaling alleen gesteld om de gevoelens van het meisje te ontzien. De geldsom, die haar werd toegeworpen, symboliseerde de voorkeur der tempel-bezoekers. Voor hen was het een soort offerande, die getuigde van hun devotie. Voor de maagd was het een waarborg, dat zij niet door een ruwen onverschilligen gast zou worden mishandeld. Azië wilde alle belemmeringen opheffen, die de vrouw haar erotische bestemming konden doen missen. Opdat er bij de bruid niet een afkeer tegen den bruidegom zou ontstaan, besliste het, dat de eerste bijslaap niet door den echtgenoot mocht worden uitgeoefend. De vreemdeling, die slechts tijdelijk in het land vertoefde en binnenkort weer vertrekken zou, scheen hiertoe de aangewezen persoon. Om de schuwheid der maagden te overwinnen, werd de gebeurtenis door een godsdienstig ceremonieel geheiligd. Zoo ontstond deze vorm van tempel-prostitutie, die een tweeledig doel nastreefde. Het practische voordeel was, dat de liefde tusschen de echtgenooten veredeld en de familieband verstevigd werd. De religieuze beteekenis was, dat de vrouw zich met de barende godin vereenzelvigde en haar kansen op het moederschap toenamen, terwijl de man zijn levenskrachten in de mystische extase vernieuwen kon. vin DE CYPRISCHE APHRODITE Gewoonlijk was voor het meisje de defloratie enkel het begin van haar hiëratische loopbaan. Bij de meeste volkeren heerschte het gebruik, dat de ontmaagde vrouwen een tijdlang in het heiligdom bleven wonen en de godheid dienden door herhaalde prostitutie. Strabo vertelt, dat in Armenië ook de dochters der aanzienlijkste families aan Anaïtis werden gewijd. Eerst door het huwelijk kwamen zij vrij van de verplichting om zich openlijk aan te bieden. Vaak informeerden de toekomstige echtgenooten in den tempel naar het gedrag der priesteressen. Het meest geliefd waren zij, die het grootste aantal minnaars ontvangen hadden. Naar Eusebhis en andere Christelijke schrijvers meedeelen, waren de Astarte-tempels te Tyrus en Sidon voor eenzelfde soort prostitutie ingericht. Parallelle gewoonten vindt men over geheel Azië verspreid. In Lydië verdienden de vrouwen op deze manier haar bruidschat. Daarna mochten zij zelf een echtgenoot uitkiezen, die geenszins gerechtigd was om het eervolle aanbod te weigeren. Het staat vast, dat in al deze landen de religieuze zin der handeling niet was een orgie, maar een vrome plechtigheid, die ter eere van de Magna Mater werd verricht. Dat de priesteressen door de prostitutie op het huwelijk werden voorbereid, blijkt uit de voorkeur der mannen. Zij verkozen haar, die het ijverigst haar plichten had vervuld. Wat ongeveer beteekende, dat de vrouw met ervaring de meest begeerde echtgenoote was. Ook het verdienen van den bruidschat wijst in dezelfde richting. Geld was natuurlijk een machtig middel om den geliefde tot een huwelijk te bewegen. De verloofde, die een groot kapitaal aanbracht, kon tevens zich beroemen op een groote verscheidenheid van ondervindingen. Daarom was zij de uitverkorene, die de hoogste achting genoot. Hier vloeiden het ideëele en het materieele voordeel samen. Van de Westersche vrouw kan men in het algemeen zeggen, dat zij kuisch is vóór het huwelijk, om niet te spreken over wat er daarna gebeurt. De Oosterlingen pasten een methode toe, die precies tegenovergesteld was aan de onze en die bij alle primitieve volkeren, waar de natuur nog niet door dc beschaving werd ontwricht, gebruikelijk scheen te zijn. Voorloopig vormde alleen Hellas, de basis van onze Europeesche cultuur, een uitzondering. Vandaar de enorme erotische catastrophen, die het telkens opnieuw verontrustten. Over Crytaemnestra's misdrijf en Helena's vlucht werd al gesproken. Ook de manslag der Lemnische vrouwen en de gruweldaad der Danaïden, die haar echtgenooten in den eersten huwelijksnacht vermoordden, zijn in dezen samenhang te noemen. Het scherpst misschien wordt de toestand geteekend door de sagen, die de invoering van den Dionysusdienst illustreeren. Hier heeft men een cultus, die een volkomen on-Helleensch karakter droeg en een nauwe verwantschap toonde met de Aziatische Attis-vereering. Bacchus is tegelijkertijd de zoon en de gemaal van Aphrodite. Er zijn een „aphanismos" en een „epiphaneia", een verzinken in de onderwereld en een terugkeer naar de aarde, die door orgiastische feesten worden gevierd. De Dionysische eisch blijft altijd de sexueele vereeniging, het lichamelijke verkeer wordt een soort inwijding. Bachofen spreekt van „eine Religion, welche auf die Erfüllung des geschiedttlichen Gebotes selbst die höheren Hoffnungen gründet, und die Seligkeit des übersinnlichen Daseins mit der Befriedigung des sinnlichen in die engste Verbindung setzt." En een eind verder schrijft hij: „Die Liebe zu dem Manne ist chonysisches Gebot, der Mannlichkeit sich hinzugeben die Forderung, welche der phallisch gebildete Gott an die Frauen stellt." Klaarblijkelijk was ook bij deze mysteriën de vrouw de hoofdpersoon. Van haar hing het af, of de liefde den man een vervuUing bracht of niet. Merkwaardig nu is de preutsche afkeer, waarmee Dkmysus in Griekenland ontvangen wordt. Op zijn triomftocht trekt hij uit het Noorden Hellas binnen.. Maar overal weigeren de vrouwen aan zijn bevelen te gehoorzamen. Eerst wanneer zij geproefd hebben van den bedwelmenden wijn, vervallen zij in een Bacchantische razernij, waarin zij door de wouden zwerven en waanzinnige uitspattingen begaan. Een enkel maal is het een man, zooals koning Pentheus van Thebe, die tegenstand biedt. Hij wordt door zijn eigen moeder en zusters verscheurd, die na een kort verzet zich aan de godheid onderwierpen. Ook Orpheus is het slachtoffer van de Maenaden, omdat hij sedert Eurydice's dood de liefde van een minnares versmaadde. De vrouwen, die een tijdlang door domme illusies werden verblind en zich boven de sexualiteit verheven achtten, wijden zich thans aan de ergerlijkste ontucht. Er is een voortdurende ebbe en vloed, een aanzwellen en een verzwakken van den Eros, een heftige tegenkanting en een ziekelijke begeestering. Overal in de sagen wordt Dionysus bestreden door Hera, de bewaakster van het huwelijk, de godin der echtelijke kuischheid. Ook haar blijft de nederlaag niet bespaard. Het Delphische orakel, het religieuze centrum van Griekenland, ziet zich genoodzaakt om den wijngod een plaats in het heiligdom in te ruimen. De reine, vergeestelijkte Apollo verzoent zich met zijn tegenstander, dien hij niet overwinnen kan. Hij helpt den orgiastischen cultus verspreiden, dien hij tevens matigt, verzacht en naar Helleensche begrippen wijzigt, zoodat er een zeker evenwicht ontstaat. Het schijnt, dat Hellas in die dagen door een geweldigen erotischen opstand geteisterd is, die eerst na langen, moeizamen strijd bezworen kon worden. Azië kende niet deze wonderlijke weerspannigheid der zwakkere sekse, deze abnormale ontwrichtingen van het geslachtsleven. Het streefde er al bij voorbaat naar om een verwarring, zooals de Helleensche, te voorkomen. Het tempel-rituaal met zijn bijzondere verfijning trachtte altijd de gevoeligheden van het meisje te ontzien. Waar aan de schuchtere oningewijden de zin der liefde moest worden bijgebracht, lijkt het waarschijnlijk, dat de priesteressen een zeker onderricht genoten in sexueele aangelegenheden. Gewoonlijk zullen er wel enkele jaren verloop en zijn, eer de beschroomde maagd een normale vrouw was geworden, die behoorlijk de geslachtsfunctie uitoefenen kon. Men onderwees haar, hoe de handeling geheiligd moest worden en opgeheven op een hooger plan. Door de ontvangst der bezoekers leerde zij de mogelijkheden begrijpen, die het sexueele leven opende, en inzien, welke eigenschappen zij in een echtgenoot begeerde. Zoo was zij bij machte om tenslotte een keuze te doen, die voor een gelukkig huwelijk de beste waarborgen bood. Om een verwildering der zeden te voorkomen, werd de prostitutie in een godsdienstig ceremonieel gehuld, waarvan de diepzinnige beteekenis de gedachten reinigde en veredelde. Het minnende paar was zich bewust, dat het de teedere omarmingen der beide godheden nabootste. Omdat de man en zijn geliefde de Magna Mater en Attis acteerden, werden zij deze personen zelf. De priesteres voelde zich als het verhevenste symbool van vrouwelijkheid, als de barende Moeder. De man werd de in zijn extase tijdelijk van de wereld afstervende Attis, die met vernieuwde kracht en verruimd bewustzijn uit het schimmenrijk terugkeeren zou. In de Cyprische legenden vinden wij nog duidelijke sporen van de oorspronkelijke bedoeling, die bij de tempel-prostitutie moet hebben voorgezeten. Leerzaam is de geschiedenis der koninklijke en priesterlijke familie, die het oude Paphos beheerschte. Een Syriër, genaamd Sandacus, verhuisde naar Cilicië, waar hij Pharnace huwde, een dochter van koning Megassares, en de stad Celenderis bouwde. Zijn vrouw baarde hem een zoon Cinyras, die de zee overstak naar het eiland Cyprus. Hier trouwde hij met Metharme, de dochter van Pygmalion, den regeerenden vorst, en stichtte Paphos,-waar een heiligdom aan Aphrodite werd gewijd. De koning zelf werd opperpriester der godin en volgens de sage was hij het, die de gewoonte der sacramenteele prostitutie invoerde, waaraan zich de prinsessen als eersten onderwierpen, om een voorbeeld te stellen voor het lagere volk. Het is onmiskenbaar, dat deze gebeurtenissen aan een tijdperk van matriarchaat gebonden zijn. De dochter erfde telkens de koninklijke waardigheid en de vreemdeling, met wien zij huwde, volgde zijn schoonvader op. Gevolg was, dat de zoon het land verlaten moest en elders een toevlucht diende te zoeken, wanneer hij niet met een ondergeschikte positie tevreden wilde zijn. Zoo zien wij de mannelijke voorouders der familie Cilicië binnentrekken uit Syrië en in het volgend geslacht opnieuw hun woonplaats van Cilicië naar Cyprus verleggen. Het huwelijk met een buitenlandsche prinses was voor de prinsen het eenige middel om een troon te bestijgen en zelf koning te worden. Van Cinyras, den stamvader der Cyprische dynastie, wordt verteld, dat hij bloedschande pleegde met zijn dochter Myrrha, uit welke verhouding Adonis geboren werd. Een groot aantal vorsten der oudheid schijnt zich in deze voorhistorische eeuwen aan eenzelfde vergrijp te hebben schuldig gemaakt. Hyginus somt de gevallen op, waarin koningen liefdesbetrekkingen aanknoopten van deze soort. Het zijn er verscheidene. Wanneer zulke berichten zoo herhaaldelijk worden gemeld, kan de waarheid der mededeelingen niet langer in twijfel worden getrokken. Ook is het niet waarschijnlijk, dat de handeling eiken keer opnieuw geweten moet worden aan een louter toevallige uitbarsting van tegennatuurlijke lusten. Er moet een diepere oorzaak zijn geweest, die de heerschers ertoe aandreef om sexueel zich met hun kinderen te vermengen. Geniaal duidt Frazer het incest als een bewijs, dat het patriarchaat, de erfopvolging in de mannelijke linie, een zeker overwicht begon te verkrijgen. Volgens het moederrecht moest de koning zijn ambt verliezen, zoodra zijn vrouw gestorven was. Wilde hij niettemin blijven heerschen, dan was een huwelijk met de eigen dochter de eenige mogelijkheid, die er voor hem openstond. Zij immers was de wettige erfgename van het gezag en na den dood harer moeder kwam automatisch haar echtgenoot aan het bewind. Op dezelfde manier zijn de huwelijken tusschen broers en zusters te verklaren, die in Azië bijna tot een vaste gewoonte werden. Bedoeling daarbij was altijd, om den zoon in de functies van den vader te doen opvolgen. Cinyras, die uit Azië naar het meer Westersch gelegen Cyprus verhuisde, pleegde bloedschande om de bepalingen van het moederrecht te ontzenuwen. Hij trachtte een overgang te bewerken naar het patriarchaat, waarbij hij vermoedelijk een steun vond in de omstandigheden, die er op het eiland heerschten. De bodem moet voor het zaad, dat hij uitstrooide, bereid zijn geweest. Inderdaad vormde Cyprus een schakel tusschen het Oosten en het Westen. Zijn scheepsbouw en overzeesche handel brachten het met beide werelddeelen in aanraking. De oorspronkelijke bevolking was er van Phoenicischen oorsprong, waarmee zich na den Trojaanschen oorlog Grieksche kolonisten vermengden. De beschaving was er half Aziatisch, half Helleensch. De bewoners leefden er onder een matriarchaal stelsel, maar werden door de Europeesche denkwijze sterk beïnvloed. Het lijkt waarschijnlijk, dat Cinyras alleen maar den beslissenden stoot gaf tot een omwenteling, die sinds lang al onvermijdelijk scheen. De man was de voornaamste factor in de maatschappij, die hij aantrof. Het kon niet uitblijven, of op den duur moest het patriarchaat worden ingevoerd. Dat de vrouw daarbij vernederd werd en haar beteekenis als goddelijke moeder verloor, spreekt vanzelf. Merkwaardig is, dat volgens de legende de overgang naar het vaderrecht tevens een verkilling der zwakkere sekse veroorzaakte. Het vrouwelijke gemoed werd voor de liefde ontoegankelijk. Preutsch en ongenaakbaar trachtte het elke teedere toenadering af te weren. Hiertegen kwam ongetwijfeld het Aziatische bloed der Cyprioten in opstand. Apollodorus vertelt, dat Aphrodite, toen zij uit het schuim der golven opdook en bij Paphos landde, den maagden beval om zich te prostitueeren. Dezen voerden de opdracht met zoo n tegenzin uit, dat zij door de vertoornde godin in steenen veranderd werden. Sindsdien wijdden de Cyprische schoonen zich ijveriger aan den dienst der liefde. Het werd de gewoonte, dat zij 's avonds langs het strand wandelden en zich door vreemdelingen lieten omarmen. Uit dankbaarheid, dat de kwade gevolgen van zijn actie voor het patriarchaat waren gestuit, bouwde Cinyras een Aphrodite-tempel te Paphos, waarvan hij zelf de opperpriester werd. Men neemt aan, dat bij officieele plechtigheden de koning zich openlijk met de eerste priesteres vereenigde, om voor het volk het goddelijk paar te doen herleven. De overlevering vermeldt althans, dat Cinyras, evenals zijn zoon Adonis, om zijn buitengewone schoonheid door Aphrodite werd bemind. Waarschijnlijk moet men hierbij denken aan de priesteres, die de godin vertegenwoordigde. Ook Pygmalion, de schoonvader van Cinyras, was in een soortgelijke verhouding betrokken. Hij werd verliefd op een afbeelding van Aphrodite, die hij naast zich legde in zijn bed. Gezien deze verhalen, kan men concludeeren, dat de Phoenicische koningen te Paphos niet enkel de priesters waren van den tempel, maar ook de minnaars der godin. In hun officieele functie acteerden zij Adonis, wat met temeer klem beweerd kan worden, omdat alle Cyprische vorsten zonder uitzondering dezen naam voerden, die feitelijk alleen een titel was en „heer" of „meester" beteekende. De legende van Pygmalion, die bij Arnobius en Clemens van Alexandrië te vinden is, werd door Ovidius eenigszins gewijzigd naverteld. Volgens den Latijnschen dichter was Pygmalion een beeldhouwer, die uit het kille marmer een vrouwengestalte schiep, waarvoor hij een teedere liefde opvatte. Eiken nacht legde hij zich neer, nam het beeld in zijn armen en trachtte het door zijn warmte te bezielen. Wanhopig en vertwijfeld, om- dat zijn pogingen mislukten, smeekte hij Venus hem te helpen. Eindelijk verhoorde de godin zijn gebeden en blies de gedaante leven in, zoodat zij in staat was om zijn hartstocht te beantwoorden. Apollodorus' mythe omtrent het verkillen" der Cyprische maagden, die in steen en veranderden, vindt hier een opmerkelijke bevestiging. Het blijkt, dat de tempelprostitutie door Cinyras werd ingesteld om te voorkomen, dat de vrouw in een gevoellooze, hefdelooze apathie verstarren zon. Gedurende eenigen tijd werd zij als dienares verbonden aan het heiligdom der godin. Er werd haar ingeprent, dat de handeling een godsdienstige ceremonie was, zoodat zij haar natuurlijken schroom niet behoefde te kwetsen. Om alle sexueele schuwheid te neutraliseeren. vereenigde zich de koning op bepaalde feestdagen openlijk met de opperpriesteres, waarbij de Adonis-mythe dramatisch werd uitgebeeld. Zoo kreeg de maagd het inzicht, dat het lichamelijke verkeer een verheven plechtigheid kon zijn. Er werd haar voor de sexueele functie een aandachtige eerbied ingeboezemd. Zij leerde, hoe de vrouwelijke hartstocht de kansen op het moederschap verhoogde en den man in een extatische vervoering bracht, die hem tijdelijk aan de lagere wereld onttrok en met de godheid vereenzelvigde. Opnieuw werd de vrouw een heilig mysterium, dat men bewonderen en aan- Eros 9 bidden kon, maar tevens werd er op haar schouders een ernstige verantwoordelijkheid gelegd, waarvan de beschaafde V\festersche volkeren de innerlijke beteekenis nooit voldoende begrepen hebben. Ook in Europa is voor de vrouw de lichamelijke liefde altijd een oneindig belangrijker en ingewikkelder probleem geweest dan voor den man. Daar zij een verfijnder zenuwgestel en sensitiever geslachtsorganen bezat, greep de handeling ook dieper in haar leven in. Bovendien werd zij gebonden door het kind, dat zij ter wereld brengen en opvoeden moest, een taak, die ver strekkende psychische en physieke verplichtingen meebracht. De minnares moest voortdurend erop bedacht zijn, dat zij eenmaal moeder kon worden. Vandaar dat zij als regel minder neiging vertoonde om den erotischen prikkel aan te wakkeren of te misbruiken voor een vluchtig samenzijn. De natuur belastte haar met een aantal zorgen, waarvan de man volkomen vrijbleef. Hij kon zich eer aan uitspattingen overleveren en een genot zoeken, dat zijn energie versterkte zonder zijn bewegingsvrijheid te belemmeren. Maar de Europeesche vrouw heeft een neiging om te vergeten, dat haar kuischheid inderdaad aan minder edele motieven is ontleend en voornamelijk op vrees berust. Voor haar is het verschil in aan- leg, waardoor zij zich van de andere sekse onderscheidde, altijd een reden geweest om zich verheven te voelen boven den man. Misschien was het de oude rancune, die in haar voortleefde en haar aandreef, om althans geestelijk hem te vernederen, door wien zij eertijds zelf vernederd was. Ongeloofelijk klinkt het, wanneer een moderne moeder openlijk de meening uitspreekt, dat de lichamelijke hartstocht een minderwaardigen en onreinen lust beteekent, die alleen aan den man moet worden toegestaan, omdat hij nu eenmaal zijn lagere instincten niet beheerschen kan. Zij acht zich al een bijzonder heilig wezen, omdat zij neigingen bedwingt, die zij niet kent, nooit kende en vermoedelijk ook nimmer kennen zal. Zij beroemt zich erop kuisch te zijn en onaantastbaar, zonder te begrijpen, dat zij met goddeloos geweld de natuur verkracht. Voor haar kinderen kan zij geen eerbied koesteren, omdat zij uit een — naar zij het noemt — onzedelijke verbintenis zijn voortgesproten. Haar echtgenoot kan zij alleen van zich vervreemden. Of als hij aan haar gelooft, zal het nog ergere gevolg zijn, dat hij op den duur zijn zelfrespect verhezen moet. De eigenaardige erotische instelling van het Oosten tracht deze bezwaren uit te schakelen. De Aziatische tempelprostitutie legt bovenal den nadruk op de verantwoordelijkheid, die de vrouw bindt tegenover den man. Alleen door haar medewerking kan de sexueele handeling geheiligd worden. Haar onverschilligheid zal elke hoogere tendenz vernietigen. Wanneer de geslachtsdaad voor den man uitsluitend een zelfbevrediging wordt, staat zij vrijwel gelijk met zelfbevlekking en vertegenwoordigt een ondeugd, die alle kiemen insluit van het verderf. Wanneer de lichamelijke verhouding ontaardt en beide partijen erdoor ontzenuwd worden, is in laatste instantie de schuld altijd te wijten aan de vrouw. Daarom was zij het, die oudtijds onderricht in den tempel kreeg. Daarom was zij het, die van de ervaren Aphrodite leeren moest, hoe de liefde tot de hoogste schoonheid en volkomenheid kon worden opgevoerd. Zij moest ervoor waken, dat haar teederheid den man veredelde en hem in nauwer aanraking bracht met de natuur, de godheid, den algeest, die alleen voor den waarachtigen minnaar of den waarachtigen wijze bereid was zijn ondoordringbaren sluier een korte pooze af te werpen. De Aziaat was zich bewust, dat de verantwoordelijkheid voor den man nog belangrijker was dan die voor het kind. Want zij schiep de voorwaarden, waaronder de nakomeling geboren werd en opgroeide. Zooals physiek de kansen op het moederschap werden vergroot, wanneer beide betrokkenen een opperste bevrediging ondervonden, zoo kon ook psychisch alleen die vrouw een goede moeder zijn, die in staat was geweest de liefde van den echtgenoot te beantwoorden en haar natuurlijke gevoelens langs normalen weg te uiten. In haar waren de voornaamste eigenschappen aanwezig, die er voor de opvoeding noodig zijn: de mogelijkheid om een ander karakter te begrijpen en door een wederzijdsche uitwisseling van genegenheid zijn ontwikkeling te steunen. Hoe sterk men in het Oosten ook tegenwoordig nog beseft, dat de zwakkere sekse het vermogen bezit, om door een normale uitoefening der geslachtsfunctie den man in de godheid te doen verzinken, blijkt uit een legende, die de moderne heilige Ramakrishna aan zijn discipelen vertelt en die hij aan de Bhaktamala ontleende. Hierin wordt gesproken van een toegewijde, die gewoon was iederen dag de woning eener prostituee te bezoeken. Na eenigen tijd werden zijn gedachten zoo innig van zijn minnares vervuld, dat hij zijn objectieve bewustzijn verloor. Daarom nam hij zich tenslotte voor de geliefde te verlaten en een Bhakta te worden, die een volkomen vereeniging met het Opperwezen nastreefde. Maar voor zijn vertrek sprak hij de publieke vrouw als „moeder" aan en zeide: „Gij zijt mijn Goeroe (leeraar), want gij zijt het, die mij geleerd hebt, mij te verbinden aan God." Dc taak der vrouw, om door haar meer verfijnde lichaams- en zielskrachten den man te verheffen, belicht tevens het verschil, dat er bestaat tusschen het Aziatische tempel-rituaal en onze gewone burgerlijke prostitutie, waarvan Solon de insteller was. Alleen al in de uiterlijke omstandigheden is er een aanmerkelijk onderscheid. Onze prostituee is voor haar leven geteekend en buiten de wet gesteld. Een normaal huwelijk kan zij niet sluiten en mocht zij toevallig iemand vinden, die haar trouwt, dan zal zij de maatschappelijke positie van den echtgenoot vernietigen. Meestal zijn haar kinderen gedoemd om een duister bestaan te leiden en door misdaad den kost te verdienen. De zekerheid, dat zij een verworpene is, zal haar elk bewustzijn van de eigen waardigheid ontnemen. Zij verkoopt zich met het doel om zooveel mogelijk geld te ontvangen, waarvoor zij zoo weinig mogelijk liefde teruggeven zal. Met velen onzer fatsoenlijke vrouwen stemt zij hierin overeen, dat zij bij het sexueele verkeer uiterst zelden eenig genot ondervindt en allerminst bereid is om aan de liefkoozingen van den man een psychische waarde toe te kennen. Niet ten onrechte hebben verschillende schrijvers der negentiende eeuw erop gewezen, hoe ons huwelijk in waarheid niets anders is dan een ontuchtig koopcontract, met dien verstande, dat de eerbare bruid aanzienlijk betere voorwaarden weet te be- dingen dan haar eerlooze zuster uit het bordeel. Geheel anders was de positie van de Aziatische priesteres. Daar zij een godsdienstige handeling verrichtte, genoot zij een bijzondere eer. Gewoonlijk kon zij zelf een echtgenoot uitkiezen, die niet bevoegd was om het vleiende aanbod te weigeren. De geringe bedragen, die zij van de tempelbezoekers ontving, mocht zij niet voor zichzelf behouden. Het geld moest zij neerleggen op het altaar der godin, zoodat haar hebzucht niet geprikkeld werd. Ook later, toen zij de verdiensten opspaarde en een bruidschat vormde, geschiedde het alleen om zich voor te bereiden op haar ernstige levenstaak van vrouw en moeder. Haar functie leerde zij uitoefenen als een heilig offer. De volmaakte overgave aan de godheid was haar doel. De Aziatische goden stonden dichter bij het menschdom dan de Helleensche. Zij leden en stierven als gewone stervelingen. Elke man kon Attis of Adonis acteeren, bij eiken vreemdeling kon zij de Magna Mater of Aphrodite zijn. Eerst wanneer zij zich volkomen bewust was van haar vrouwelijke bestemming, werd zij uit het heiligdom ontslagen. Als zij tenslotte huwde, was zij in staat om een waarachtige minnares te zijn en aan den man de extatische vervoering te brengen, waarin eenmaal de schoonste herdersknaap door Rhea's liefde verzonken was. Het welslagen der lichamelijke verbintenis be- schouwde men tevens als den veiligsten waarborg, dat ook de verzorging en opvoeding der kinderen niet verwaarloosd zou worden. Daarmee was voor die tijden het sexueele verkeer normaal geregeld. Om misverstand uit te sluiten, cursiveer ik de woorden, waarop de nadruk valt. Niemand zal beweren, dat men in het moderne Europa nog eenzelfde methode moet volgen. De middelen, die door primitieve volkeren werden aangewend, zijn allicht voor dezen tijd onbruikbaar en schadelijk. Maar wel kan het scherpe contrast tusschen Oostersche en Westersche praktijken een zuiverder inzicht verschaffen omtrent de oorzaken, waaruit bij ons de zedelijke verwarring is ontstaan. IX DE FRIGIDE VROUW De Westersche neiging om de sexualiteit te verlagen en als een dierlijken lust te veroordeelen, heeft het merkwaardige verschijnsel veroorzaakt, dat in de moderne psychologie „de frigide vrouw" wordt genoemd. Zij is het ernstigste probleem, dat de openbare zedelijkheid bedreigt. Maar omdat er opvallender erotische afwijkingen zijn, ontsnapt zij aan de aandacht van het groote pubhek, dat zich eer door andere abnormaliteiten laat verontrusten. Het vermoedt niet, dat zij misschien de kern kan zijn, die de gevreesde ziektekiemen aantrekt en doet kristalliseeren. Alleen al de historische waarheid, dat een vol' komen afkeer van het sexueele telkens een heftige reactie schijnt voor te bereiden, moest ons een waarschuwing zijn. De troebelen, die de invoering van den Dionysus-dienst in Griekenland begeleidden, zijn ons bekend. De strenge beginselen der oude Romeinen werden gevolgd door een algeheele ontaarding gedurende den lateren Keizertijd. De Christelijke onthoudingsmoraal bewerkte in de Middeleeuwen de verschijning van den beruchten Roman de la Rose, die naast felle bestrijders ook warme aanhangers vond. Op het oogenblik is het, of wij opnieuw een periode van verzet beleven, waarin men onverstandig genoeg de schaamte gewelddadig te forceeren tracht, die door onze voorouders noodeloos werd aangekweekt. De Westerling heeft eeuwen lang de vrouw misbruikt en in haar teederste gevoelens beleedigd. Hierdoor heeft hij zelf zich beroofd van de prachtige impulsen, die das Ewig-Weibliche kan opwekken. Hij wist zich de sterkere, het huwelijk was voor hem een koop, de vrouw een voorwerp van bezit. Of hij nu al sedert een dertigtal jaren zich schaamt en aan de zwakkere sekse kiesrecht en andere maatschappelijke voordeden biedt, het zal hem niet baten. In dat opzicht handelt hij als een directeur, die de onbruikbaarheid van een zijner ondergeschikten bewijzen wil en hem een bepaald soort werk opdraagt, waartoe God hem nu eenmaal niet geschapen heeft. De bestemming der vrouw blijft altijd een erotische. Alleen indirect kan zij een socialen invloed uitoefenen. Wij heb- ben bij haar het geloof aan de eigen roeping vermoord. Eerst wanneer haar dat is teruggegeven, kan zij opnieuw gezond en levenskrachtig worden. Eerst dan zal het onheil zijn afgewend, dat als een looden onweerswolk boven Europa hangt. Het is een vaste wet, dat de man moet lijden onder de wanverhoudingen, die zijn voorouders schiepen. Om thans de vrouw voor zich te winnen, moet hij een ervaren kunstenaar in het vak der liefde zijn. Waarom zou hij niet kunnen worden, wat zijn vaderen nooit zijn geweest? Wanneer hij het doel maar kent, moet de weg vanzelf te vinden zijn. Graaf Hermann Keyserling omschrijft zoo treffend het verschil tusschen den Europeeschen en den Indisch en Eros, dat ik enkele van zijn uitlatingen aanhalen wil, ook al kan ik zijn conclusies niet overal aanvaarden: „De liefde als eigenlijke kunst heeft het Westen nooit gekend. Wat men daar met liefdekunst betitelt, is niet kunst, maar diplomatie. Deze nu had men niet noodig aan de Indische liefdehoven, want het doel was van tevoren reeds bereikt; het sprak vanzelf, dat men bezat, wat men begeerde, en voor het vurige verlangen naar het onbekende ontbrak de prikkel en de gelegenheid. Gemakkelijke bevrediging stompt gewoonlijk af, maar in deze kringen is de liefde een kunst geworden, zooals muziek of poëzie. Bij deze liefde behoorde al het dramatische tot het rijk der verbeelding. De phantasie moest alles scheppen, fabel en handeling, lijden en hindernissen, vrees en hoop, want elke werkelijke achtergrond ontbrak; hier werden gevoelens gewekt en werd erop voort gephantaseerd, zooals de musicus bij de luit improviseert... „Hoe weinig artistiek is het erotische in ons moderne leven; het moest het weefgetouw zijn, waarop phantasie en smaak fraaie patronen weven, maar deze zijn bij ons verouderd en leelijk geworden. In de landen van het Noordelijk halfrond wordt te zelden een man door vrouwen opgevoed; zonder tucht blijft alle erotiek ruw, en daar de vrouw slechts bij uitzondering aan hoogere eischen beantwoordt dan er door den man onmiddellijk aan haar worden gesteld, heeft er geen veredeling plaats. De Germaan kent van de liefde slechts het huwelijk of de zonde; beiden zijn even ontoereikend voor erotische opvoeding, beiden bevorderen het zich laten gaan, beiden ont-spannen. De erotische spanning, die nooit verslappen mag, indien de man als zinnelijk wezen op een hoog niveau wil blijven, wordt alleen in stand gehouden en vermeerderd door een omgang, die hem de vervulling als altijd mogelijk in theorie, maar als in de praktijk voortdurend twijfelachtig voorhoudt... „Het is verblinding, bijna zonde, om het erotische uit het leven te willen bannen, zooals de puriteinen getracht hebben te doen; het is en blijft de as, waar de menschelijke natuur om draait, en het diepste en teerste in den mensch vindt daarin zijn grond... „Natuurlijk moet de vrouw haar roeping verstaan. Zij moet het verstaan om het erotische als een weefgetouw te behandelen en de draden heen en weer te laten schieten, totdat er een heerlijk weefsel verkregen is; zij moet het verstaan den man te dwingen om te borduren, altijd nieuwe arabesken, altijd edeler nuancen en kleuren uit te denken..." Maar tegenwoordig verstaat de vrouw haar roeping niet meer. Door onze grofheid heeft zij haar taak verleerd. Deze zal haar opnieuw onderwezen moeten worden. Hiertoe in staat is alleen de man, die een dubbelen last te dragen krijgt, zoolang hij niet bereid is om met een voor hemzelf en zijn geliefde vernederenden toestand genoegen te nemen. Het gevaarlijkste oogenblik, waarop alle ontvankelijkheid bij de vrouw kan worden gedood, is dat der defloratie. V/ij hebben gezien, hoe de Aziatische tempelprostitutie hier bijzondere voorzorgen nam, opdat de eerste minnaar nooit de toekomstige echtgenoot zou worden. Het was een beginsel, dat de Westerling voor onzedelijk heeft uitgekreten, omdat het niet strookte met zijn sexueele begeerten. Door hem werd de vrouw als zijn wettig eigendom beschouwd. Natuurlijk wilde hij van zijn bezit alle vreugden beleven, die het hem verschaffen kon. Hiertoe behoorde naar zijn meening ook en vooral de maagdelijkheid. Deze eisch, die feitelijk alleen op een waanzinnige mannelijke ijdelheid berust, vernietigt vaak alle mogelijkheden voor het minnende paar. Medisch gesproken hebben wij hier te doen met een afschuwelijke aberratie, die vooral bij ouderen van dagen voorkomt. Het verlangen immers naar een extraprikkel is het typische kenmerk eener sexueele impotentie. Gewoonlijk zal de jongeling niet begrijpen, dat hij een voorwaarde stelt, die in de eerste plaats voor hemzelf vernederend is. Hij mist een voldoende inzicht in den toestand, omdat hij erfelijk is belast. Maar het leven blijkt nu eenmaal zoo te zijn ingericht, dat hij, die tegen een natuurwet zondigt, de straf niet ontkomt, ook al is hij zich van geen schuld bewust. De tegenwoordige man beseft niet, dat hij door zijn zoogenaamde moreele principes alle kansen op een blijvend geluk verspeelt. Dat zijn denkbeelden in hooge mate de opvoeding van het meisje beïnvloeden, spreekt vanzelf. De ouders, die allicht hun dochter naar stand en vermogen wenschen uit te huwelijken, zullen alles doen om hun kind te bewaken en voor een misstap te behoeden. Wat de gevolgen van deze methode zijn, leert ons Freud in zijn Sexual-Probleme: „De opvoeding onderneemt de taak om de zinnelijkheid van een meisje terug te dringen tot den tijd van de verloving. Zij verbiedt niet alleen sexueele verhoudingen en stelt een hooge premie op onschuld, maar ze onttrekt de rijpende vrouwelijke individualiteit aan de verleiding, door een staat van onwetendheid te handhaven omtrent de practische zijde van de rol, die zij in het leven zal moeten spelen, en door geen opwekking tot liefde toe te laten, die niet tot het huwelijk kan leiden. Het resultaat is, dat, als haar plotseling door de autoriteit van de ouders wordt toegestaan te verlieven, het meisje zich psychisch niet kan aanpassen, en dat zij het huwelijk ingaat, onzeker van haar eigen gevoelens. Als een gevolg van deze kunstmatige vertraging van de liefdesfunctie, brengt zij niets dan teleurstellingen aan haar man, en is koel in haar physieke verhouding tot hem." Hierbij komt nog de gebrekkige sexueele opvoeding van den jongeling, zijn onwetendheid en gemis aan tact. Daar zijn ontwikkeling op erotisch gebied volkomen aan het toeval is overgelaten, heeft hij zijn kennis meestal uit troebele bronnen geput. De inlichtingen, die hij ontving, waren absoluut ontoereikend om hem voor te bereiden op zijn gewichtige levenstaak. Onbewust voelt hij al- licht zijn tekortkomingen, zoodat in het beslissende uur zijn schuwheid toeneemt en een hindernis wordt. Wanneer hij eenigszins ervaren was, zou hij zich misschien een zekere genotzucht kunnen veroorloven. Nu doet bij stellig verstandiger geen waarde te hechten aan een gedwongen kuischheid, die hem van elke medewerking berooft. Zijn huwelijk is voorbestemd om te mislukken. Want de bekoring der onbevlekte maagd, haar natuurlijke schroom en hulpelooze bedeesdheid, zullen spoedig verdwijnen, terwijl de goddelijke harmonie, het samenklinken van twee lichamen en twee zielen, die alleen de verhouding op een hooger plan kan heffen, uitblijft. Gewoonlijk zal de man als eerste de onaangename ontdekking doen, dat er iets hapert aan zijn geluk. Ofschoon hij de ware oorzaak niet vermoedt, zal hij onmiddellijk een neiging voelen om de schuld te zoeken bij zichzelf. Voortaan neemt hij zich in acht en begint zijn jonge vrouw te bestudeer en. Hij weet, dat zijn liefde hem in staat zal stellen, om ieder willekeurig offer te brengen, dat er noodig mocht zijn. Maar hij begrijpt niet, wat er van hem wordt verlangd, en er is niemand, aan wien hij zijn moeilijkheden openbaren durft. Daar hij zich oprecht bewust is van zijn eerlijke bedoelingen, zal hij tenslotte constateeren, dat zijn vrouw hem niet voldoende liefheeft en hem alleen uit practische overwegingen koos — om zijn stand, zijn kapitaal of zijn positie. Onder deze omstandigheden wordt het lichamelijke verkeer voor hem een stuitende plicht, zoodat hij zich lusteloos en onverschillig toont. Hierdoor wordt hij voortdurend minder geschikt om zijn wederpartij te helpen, die volkomen verstart en aan zichzelf haar slechte keuze begint te verwijten. Voor de onwetende vrouw is de openbaring der wittebroodsweken vaak genoeg een grove teleurstelling. Waar zij al evenmin de reden van het misverstand kan vinden, zal zij de schuld afschuiven op den echtgenoot. Uit leedvermaak, omdat zij zelf zijn verheven stemming niet deelen kan, zal zij hem trachten af te weren. Daar echter de man gewoonlijk niet geneigd zal zijn, vrijwillig van zijn bezitsrechten afstand te doen, zal zij op alle manieren, door woord en daad, hem toonen, hoe minderwaardig en weerzinwekkend zij een dergelijke verhouding vindt. Zij is het, die de sexueele betrekking kan heiligen. Zij is het ook, die de teederheid verontreinigen kan. Noodgedwongen komt zij ertoe om de houding aan te nemen van een slachtoffer, dat zich onderwerpt, omdat het niet anders kan. Een slachtoffer, dat geschapen werd om de dierlijke lusten van een tyran te bevredigen. Zelf blijft zij volkomen ongevoelig en haar cynisme ontwaakt. Zoodra zij eenmaal deze Eros 10 eigenschap ontwikkeld heeft, staat zij op één lijn met de gewone burgerlijke prostituee, die immers ook ernaar streeft om voor de ontvangen materieele voordeden zoo weinig mogelijk liefde terug te betalen. In zeker opzicht is zelfs de bewoonster van het bordeel haar meerdere, omdat zij althans den schijn tracht hoog te houden, wat de wettige echtgenoote niet zal doen. Werkelijk slachtoffer is van nu af aan vooral de man. Voor hem staan er twee mogelijkheden open. Wanneer er bij hem nog eenige liefde is overgebleven, zal hij luisteren naar zijn vrouw en zich half en half laten overtuigen. Hij zal trachten zich te bedwingen, wat hem geheel of gedeeltelijk lukken kan. Maar van zijn zelfbeheersching zal hij geen enkele vreugde beleven. Op zijn vitaalste uitingen is er een domper gezet, die ook buiten de sexueele sfeer zijn krachten verlamt. Het hem opgedrongen verbod zal zijn gansche leven beinvloeden. Zijn mannelijke eigenschappen, zijn durf en energie, verliest hij op den duur, zoodat hij tenslotte inderdaad aan het verachtelijke beeld beantwoordt, dat de vrouw zich van hem vormde. Of hij zal niet voor overreding vatbaar blijken en een poging doen om de ondervonden vernedering op zijn tegenpartij te wreken. Zijn vrouw zal hij behandelen, alsof zij werkelijk de prostituee was, wier kenmerken zij vertoont, en er zal een atmospheer van vuil en haat en onreinheid geschapen worden, die beide betrokkenen volkomen demoraliseert. Geen kind blijft er in zoo n omgeving onbesmet, ook al zullen de slechte gevoelens, che tijdens de jeugd worden aangekweekt, misschien pas op lateren leeftijd tot uiting komen. Wat er bij de defloratie gebeurt, is van ver strekkende beteekenis voor de toekomst. Maar er zijn ook nog andere factoren, die het normale sexueele verkeer belemmeren. Om een huwelijk te doen slagen is het volstrekt noodzakelijk, dat de vrouw zich in haar keuze niet vergist Heeft zij zich vereenigd met een temperament, dat niet bij het hare past, dan is alle hoop verloren en zal een scheiding de eenige uitkomst blijken. Vandaar dat wij het tegenwoordig een gruwel achten, wanneer een meisje gedwongen wordt om zich aan een bepaalden man te verbinden. Wij willen, dat zrj zelf kiest, dat zij uit eigen vrije beweging een besluit neemt. Is het niet een dwaasheid, dat wij tegelijkertijd verzuimen haar in te lichten, waarvoor zij een partner moet uitzoeken? Haar ontbreekt elke maatstaf, volgens welke zij beslissen kan. Er zijn er, die meenen, dat er iemand gevonden moet worden, met wien men zich behoorlijk in het openbaar vertoonen kan. Hoe naiever en onschuldiger de vrouw is gebleven, hoe erger zij zich gekrenkt zal voelen door de onthulling, die het huwelijk haar brengt. Zij krijgt den indruk, of zij in een val is gelokt, en zal allerminst geneigd zijn om hen te eerbiedigen, door wie zij zoo onmiskenbaar bedrogen werd. Bijna alle primitieve volksstammen bevorderen na de puberteits-ceremoniën een onbeperkt sexueel verkeer tusschen de ingewijden. De bedoeling biervan is ongetwijfeld een vooroefening, een spel, dat de betrokkenen op de ernstige levenstaak kan voorbereiden. Wanneer deze toestand een poos heeft geduurd, worden de jongens en meisjes opnieuw gescheiden en zijn zij wederom taboe voor elkaar. Maar zij weten thans, wat het huwelijk beteekent, en zijn in staat om zelf de voorwaarden te scheppen, die de veiligste waarborgen bieden voor een blijvende echtvereeniging. Ook dat het bij de wilden gewoonlijk de vrouw is, die kiest, en niet de man, berust op een zuiverder psychologisch inzicht. Met haar teerder geëquilibreerd sexueel mechanisme is het vooral voor de zwakkere sekse belangrijk, dat zij in geen enkel opzicht gedrongen wordt om een overijlden stap te doen. In sexualibus mist de bruid het aanpassingsvermogen, dat den bruidegom kenmerkt. De tyrannie van den Westerling, die de vrouw in bezit nam en haar elke zinnelijke uiting tegenover anderen verbood, werd voor de liefde noodlottig. De mannelijke lichaamskracht kan alleen een lichamelijken invloed uitoefenen. Zij is noodig om de maagd te defloreeren en haar de noodige kennis bij te brengen. Maar het vrouwelijk gemoed blijft onaantastbaar, het is voor physieken dwang niet toegankelijk. Daarom leed het onbeschrijfelijk, toen men het door wetten en vooroordeelen trachtte te binden. Het sloot zich af voor de buitenwereld en begon een eigen leven, dat van rancune was vervuld. Het ondervond een weerzin tegen alles, wat op erotische toenadering geleek, want het wist, dat de man zijn spieren misbruikte om zijn lust te verzadigen. Het voedde een afkeer van de sexualiteit, die eindelijk na eeuwenlang weifelen als normaal werd aangevoeld. Merkwaardig genoeg aanvaardde tenslotte de man deze ziekelijke tendenz. Ook hij verwierp de zinnelijkheid als een uiting van lagere begeerte. Geen der beide seksen kon zich meer behoorlijk ontwikkelen. Het kind verwijlde met zijn gedachten bij de jeugd en kwam moeilijker van de ouders los. Het aarzelde om de wereld in te trekken en zelf een mensch te worden. Eerst nu teekende het door de psychologen ontdekte moeder-complex zich scherper af. Nog eenmaal zij het mij vergund Freud's leerling en lateren tegenstander Jung hier aan te halen: „De psycho-analyse ervoer, dat er neurotische menschen zijn, die zich van het leven laten af hou- den, omdat zij een onbewusten of vaker nog bewusten afkeer hebben van het sexueele fatum, waaronder zij zich allerlei onschoone dingen voorstellen. Vaak hebben zij een neiging om aan den drang der onbewuste sexualiteit toe te geven en het gevreesde (onbewust gehoopte) sexueel onschoone te beleven, om daardoor de rechtvaardiging van hun horror sexualis te verkrijgen, die ze dan des te veiliger in het infantiele stadium terughoudt." Deze tegennatuurlijke neiging heeft — het spreekt vanzelf — niets te maken met de ascese, die door den heilige wordt toegepast. Beiden, sexualiteit en onthouding, kunnen een middel zijn om de godheid te bereiken. De eerste weg is de gemakkelijkste en voor iedereen geschikt. De laatste kan alleen door zeer bijzondere personen bewandeld worden en ook dan niet zonder gevaren. Maar de horror sexualis, die een uiting is van een onbeheerschten tegenzin, houdt ten nauwste verband met de liederlijkheid, waarin hij soms kan overslaan. Hij vormt een ernstige bedreiging voor de zedelijkheid en dient met de krachtigste middelen bestreden te worden. Welke middelen? zal allicht de lezer zich afvragen. Dat een Aziatische tempelprostitutie in onze tegenwoordige maatschappij niet past en enkel de onzedelijkheid bevorderen zou, hoeft waar- schijnlijk niet nader betoogd te worden. Ook zal de huidige echtgenoot verstandig doen de defloratie van zijn bruid niet aan een ander over te laten, zooals het bij primitieve volkeren gebeurde. Elke tijd schept zijn bijzondere voorwaarden, stelt zijn aparte eischen. Een historisch perspectief kan dienstig zijn om ons inzicht in een bepaald probleem te verhelderen. Maar wie de bezwaren oplossen wiL mag niet naar het verleden teruggrijpen. Hij moet nieuwe methoden bedenken, die zich aanpassen aan de veranderde omstandigheden en voor het moderne begrip niet stuitend zijn. Men meene overigens niet, dat het de taak is der wet om hier in te grijpen. Een wijziging van de voorschriften, die het huwelijk betreffen, zou zonder eenig effect zijn. Men kan nu eenmaal een psychische ontwrichting niet door een dogma genezen. Bovendien past de formule zich altijd aan den bestaanden toestand aan en niet omgekeerd. Wanneer later het sexueele verkeer behoorlijk geregeld is, zal misschien ook het wetboek veranderd worden. De oplossing van het vraagstuk zal men elders moeten zoeken. De man en de vrouw zelf zijn de aangewezen personen om een uitkomst te vinden. Beiden wacht er een grootsche, verheven taak, die maar al te lang verwaarloosd werd. De twee mchvidualiteiten moeten zich voor elkander openstellen en eikaars heimwee en verlangens trachten aan te voelen. Een wederzijdsch begrip kan wonderen verrichten, temeer omdat het bijna niet mogelijk is vaste lijnen te volgen. De liefde is een zuiver individueele aangelegenheid en zal aan ieder paar verschillende eischen stellen. Eenvoudiger zal het zijn om door de physieke aanpassing de psychische harmonie te verwezenlijken. Mocht deze methode door de vrouw worden tegengewerkt, dan moet men het anders beproeven en den omweg nemen over de ziel om het lichaam te benaderen. Vast staat alleen, dat het doel pas bereikt is, wanneer vorm en inhoud overeenstemmen en de geestelijke en zinnelijke neiging samenvallen. Misschien kan een enkele algemeene aanwijzing nuttig zijn. Het klinkt paradoxaal, maar niemand is in staat om waarachtig hef te hebben, zoolang hij niet den afstand te bewaren weet. Het Pathos der Distanz, dat Nietzsche verheerlijkte, is een belangrijke voorwaarde. Er bestaat een oud Indisch verhaal uit de Brahmana-litteratuur, waarin een nymf haar sterfelijken geliefde inlicht, hoe zij door hem bemind wil worden: „Driemaal per dag moet ge mij in uw armen nemen, nooit echter mij liefkoozen, als ik er niet toe gestemd ben, en oppassen, dat ik u nooit naakt zie; zoo moet men vrouwen, zooals wij zijn, behandelen." Hier krijgt men een indruk van de erotische psychologie der Oostersche volkeren. Een bijzondere eerbied voor de vrouw, die een bijzondere terughouding insluit. Nooit mag de man zich in zijn naakte werkelijkheid vertoonen. Onze jongeling heeft vaak een neiging om niets te verzwijgen en al zijn gedachten, zijn gansche innerlijk open te leggen. In zijn roerende naïveteit meent hij, dat zijn bekentenissen de geliefde zullen verteederen. Daarbij beseft hij niet, dat een al te dichte toenadering de illusie verstoort. De verstandige zenuwarts, die aan de echtgenooten een gemeenschappelijke slaapkamer ontraadt, kan zijn advies ook in het geestelijke transponeeren. Beide partijen moeten ieder een eigen gevoelsleven hebben en niet te kwistig zijn met vertrouwelijke mededeelingen. Alleen zoo kan er een geheimenis blijven, een mysterium, dat de erotische spankracht verhoogt en altijd nieuwe motieven, altijd nieuwe idealen schept. Het is de taak van den man om zijn aanvankelijke teleurstelling te verkroppen en zijn geduld te bewaren. Mocht hij tenslotte niet in staat blijken om de frigide vrouw te genezen, dan zal hij inlichtingen moeten inwinnen bij een deskundige. Naar het schijnt, begunstigt onze cultuur de dwaze inbeelding, dat men het leven moet kennen zonder het geleerd te hebben. Onze echtgenoot schaamt zich om zijn elementaire onwetendheid aan een derde te belijden. Liever trekt hij zich hoogmoedig in zichzelf terug en schuift de schuld op zijn partner. Waar het zijn bestemming is liefde te wekken, zou het verkieslijker zijn, wanneer hij zich althans theoretisch op de hoogte stelde. De beschaving heeft nu eenmaal het sexueele instinct ontwricht. Op het oogenblik kan men de verloren onbevangenheid alleen door kennis en inzicht terugerlangen. Daarom schijnt het wenschelijk, dat ook de vrouw wordt voorbereid. Niet door de praktijk des levens, maar door de liefderijke zorgen der moeder. Hier ligt een bijna onoverkomelijke moeilijkheid. Want hoe zal zij, die zelf de zinnelijkheid verafschuwt, bij de dochter het sexe-gevoel veredelen? De meeste ouders weigeren met hun kinderen over zulke aangelegenheden te spreken. Hun stilzwijgen is een der voornaamste oorzaken van de frigiditeit en de liederlijkheid, wat in verschillende nuancen ongeveer hetzelfde beteekent. Wanneer het verbod om over deze dingen na te denken de gewenschte uitwerking heeft, is er alle kans, dat het buiten de sexueele sfeer ook andere vitale uitingen belemmert. Aan de plant, die zorgvuldig aangekweekt moest worden, is kunstmatig alle voedsel onthouden. Het werd een kasproduct, dat alleen in een overmatig verhitte omgeving zijn onwezenlijk bestaan kon rekken. Aan den anderen kant is het ook mogelijk, dat de geheimzinnigheid het kind een heftigen prikkel bezorgt, zoodat het zfch aan allerlei uitspattingen overlevert, die stellig niet geschikt zijn om de achting voor de eigen aangeboren natuur te bevorderen. "Wat de ouders in dezen kunnen uitrichten, komt voornamelijk hierop neer, dat zij hun zoon of dochter een aandachtigen eerbied inboezemen voor de sexualiteit en voortdurend den nadruk leggen op de geestelijke waarde der geslachtsverhoudingen. Eerst wanneer het kind den vollen mystischen zin der functie verstaat, kan het zich onthouden van een onzuivere nieuwsgierigheid. Het meisje, dat zoo is ingelicht, zal in staat zijn, krachtiger aan de verzoeking weerstand te bieden dan een onwetende maagd. Zij kan een waardige echtgenoote worden voor een kuischen man, wiens verleden niet van bedenkelijke avonturen en twijfelachtige vrouwen is vervuld. Hij heeft begrepen, dat de „heilige zinnelijkheid" niet misbruikt mag worden om ervaringen op te doen, die de gewijde beteekenis der handeling ten eenenmale verloochenen. Door zijn opvoeding leerde hij ontuchtige experimenten te vermijden, die hem misschien lichamelijk en in elk geval psychisch aan zijn monogame bestemming onttrekken. Hoe intusschen deze „sexueele vroomheid" aan de jeugd moet worden bijgebracht, daarover zal ieder zelf zich een oordeel moeten vormen. Hier- 155 toe kan een ernstige bestudeering van het probleem der antieke tempelprostitutie wellicht een waardevol hulpmiddel zijn. AANHANGSEL HOMOSEXUALITEIT EN SADISME Men kan de vraag opwerpen, of de meest bekende ziekelijke afwijkingen van den Eros soms verband houden met de vernedering der vrouw en haar frigiditeit, die het normale geslachtsverkeer belemmert. Zijn de homosexueel en de sadist bij uitstek producten eener ongezonde cultuur? Of is de perversiteit aangeboren, zoodat zij onafhankelijk van de Europeesche beschaving met dezelfde kracht en hevigheid zou voortwoekeren? Alleen uitgebreide statistieken kunnen hier als doeltreffende bewijzen worden aangemerkt. Daar deze ontbreken, blijft er ruimte voor een speculatieve beschouwing. Dat later in sommige streken van Azië zich ook mannen prostitueerden, kan moeilijk als een argument pro of contra worden aangevoerd. Omtrent de oudste, voorhistorische tijden is ons hierover niets bekend. Wat wij van de homosexueele praktijken der Oosterlingen weten, dateert uit een periode, toen de Westersche cultuur allang in bloei stond en een ver strekkenden invloed uitoefende. Door oeroude mythen worden deze tendenzen niet bevestigd. De legende van Zeus en Ganymedes kreeg pas volgens de nieuwere Helleensche versie een bedenkelijk sexueele tint. Boyendien spreekt het vanzelf, dat ook in Azië, ondanks de genomen voorzorgen, een normale erotische verhouding mislukken kon, zoodat er altijd wel afwijkingen geweest zullen zijn. Wanneer het uitzonderingen blijven, zijn zij voor ons zonder beteekenis. Regel was de homosexualiteit alleen in het Westen, in Hellas en Rome, om over het moderne Europa niet te spreken. Van alle Romeinsche Keizers beweert men, dat Claudius de eenige was, die een zuiver gericht instinct bezat. Plato s Symposion, het beroemde gesprek over de liefde, behandelt uitsluitend de verhoudingen tusschen mannen onderling. Het zijn verschijnselen, die onvermijdelijk de aandacht trekken. Onder de medici heerscht er verschil van meening, of de homosexualiteit een aangeboren eigenschap is of een eigenschap, die pas later door toevallige omstandigheden en ervaringen verkregen wordt. De bemiddelende partij spreekt van een organische praedispositie, waarop een uiterlijk ge- beuren als agent provocateur moet inwerken. Dat is eer een ontwijken dan een oplossen van het probleem. Het zou immers kunnen zijn, dat de homosexueele aanleg ook bij de normalen bestaat, maar hier alleen niet de gelegenheid heeft gehad om zich te ontwikkelen. Ook de talrijke voorbeelden van mannen, die sedert hun vroegste jeugd de vrouw verafschuwden en zich enkel in staat achtten om een vriend te beminnen, zijn niet afdoende. Volgens de onderzoekingen der psychoanalysten blijken de sinds lang vergeten gebeurtenissen der eerste kinderjaren vaak beslissend voor de toekomst. Freud zelf haalt gevallen aan, dat jongens door den aanblik van de geslachtsdeelen der moeder den indruk kregen, of bij haar het mannelijk lid was afgesneden. Het ontdekken dezer schijnbare verminking zal allicht het latere geslachtsleven sterk beïnvloeden en kan zich gedurende de puberteit openbaren als een instinctieven afkeer van de vrouw. Waar de geslachtsdrift in den beginne altijd ongedifferentieerd is, blijft het mogelijk, dat de mensch met bisexueele neigingen ter wereld komt, zoodat zijn natuurlijke of tegennatuurlijke ontwikkeling afhangt van de omstandigheden. Ofschoon Havelock Ellis de opvatting is toegedaan van hen, die de kwaal als aangeboren beschouwen, acht hij toch het congenitale element der homosexualiteit zoo onbeduidend, dat een ge- zonde sociale hygiëne velen voor de perversiteit bewaren zou. Stellig is het onbetwistbaar, dat er allerlei uiterlijke aanleidingen kunnen zijn, die de ondeugd bevorderen en algemeen doen worden. Flaubert beschrijft ons in zijn roman Salambo, hoe het kwaad zich onder de Carthaagsche soldaten verspreidde, omdat zij al zoo lang te velde stonden en hun geliefden misten. Het is een verklaring, waarom juist ruwe, norsche krijgslieden vaak een gebrek vertoonen, dat men van hun krachtige lichamen en hun virielen geest allerminst verwachten zou. Het is tevens een bewijs, dat de mannelijke homosexualiteit niet aan verwijfde ledematen gebonden is. De meening, dat alleen een ontwikkelde biceps op een verhoogde potentie duidt en het zwakkere geslacht bekoort, moet definitief verworpen worden. De echte homme a femmes zal eer beminnelijk zijn dan sterk. Natuurlijk is de algeheele afwezigheid der andere sekse, waaronder in onherbergzame oorden een leger soms moet lijden, een gemakkelijk te constateeren feit. Minder eenvoudig wordt het, wanneer de vrouw ondanks haar tegenwoordigheid toch voor den man onbereikbaar blijft. Hier komen verschillende oorzaken in aanmerking, die niet alle nauwkeurig onderzocht hoeven te worden. Een onwaardig gedrag der geliefde kan den man allen eerbied voor het zwakkere geslacht ontnomen hebben. Een niet beantwoorde hartstocht kan hem voor ieder ander dan de begeerde minnares ongevoelig maken. De uitputting, die door den ouderdom of door heterosexueele uitspattingen ontstaat, kan een plotselinge angst voor impotentia sexualis verwekken, zoodat de betrokkene een neiging zal ondervinden om zijn instincten daar te bevredigen, waar de te duchten kwaal minder opvallend en hinderlijk zal zijn. Zoo kan men nog tal van voorbeelden noemen, waarin objectieve werkelijkheid of subjectieve inbeelding de seksen van elkander vervreemdt. De omstandigheden, die onze maatschappij schept, zijn uitermate geschikt om het euvel te verergeren. Gedurende den puberteits-leeftijd, wanneer het instinct van den manbaar wordenden jongeling begint te onderscheiden en zich normaliter zal richten op de vrouw, wordt het door sociale factoren kunstmatig afgewend en aan zijn object onttrokken. De zeventienjarige student zal gewoonlijk financieel niet in staat zijn om een huwelijk te sluiten. Heeft hij wel voldoende middelen, dan wordt hij tegengewerkt door de publieke opinie, die hem voorhoudt, dat de natuur zich vergiste en hij pas over een aantal jaren een behoorlijk huisvader kan zijn. Een fatsoenlijk meisje beminnen durft hij niet, omdat hij bang is voor een bui- Eros 11 tenechtelijk kind. Ook leerde hij, dat een dergelijke verhouding voor altijd een maagd onteeren kan. Daarom zal hij, naarmate hij inniger liefheeft, den afstand tusschen hemzelf en de geliefde vergrooten. De eenige plaats, waar hij aan zijn bestemming kan voldoen, is voorloopig het bordeel, dat hem binnenkort een onoverkomelijken afkeer zal inboezemen. Op het oogenblik, dat hij haar het meeste noodig heeft, is voor den jongeling inderdaad de vrouw volkomen onbereikbaar. Kan het iemand verwonderen, dat zijn instinct zich inverteert — uit gemakzucht? Voor hem zou misschien het overspel met een gehuwde vrouw nog een uitkomst zijn. Maar hiertoe moeten er zulke bezwaren worden overwonnen, dat bij de meesten de energie en het avontuurlijke temperament te kort schieten. Minder moeite kost het zich te wenden naar een vriend, die onder dezelfde invloeden verkeert en allicht dezelfde neigingen vertoont. Wij hebben opgemerkt, hoe de stichting van Solon's dicterion door de ouden geprezen werd, omdat zij een tweeledig doel beoogde: de matrone s te beschermen tegen de aanrandingen der jeugd en de homosexualiteit te verminderen. Dat de tweede poging mislukken moest, lijkt ons vanzelfsprekend. Wij, modernen, zijn nog altijd niet beter geslaagd dan de wijze staatsman der Atheners. Dat gemakzucht een der voornaamste factoren is om de homosexualiteit te bevorderen, schijnt mij een onbetwistbaar feit. Zij kan het zijn, omdat in onze maatschappij de eerbied voor de vrouw, de eerbied voor de gezonde sexueele betrekkingen, ten eenenmale ontbreekt. Wanneer men voortdurend praat over de onreinheid van het normale geslachtsverkeer, ligt het voor de hand, dat men den jongeling een ideaal ontneemt, waarmee hij tegen de ondeugd gewapend zou zijn. Daar hij elke illusie omtrent de zwakkere sekse mist, zal hij weinig neiging ondervinden om met mspanning van al zijn krachten een geliefde te veroveren. Het zijn vooral de sociale omstandigheden, die zijn keuze beperken en het verlangen naar een minnares ontmoedigen. Onwillekeurig zal hij zijn toevlucht zoeken bij een vriend, die dezelfde erotische bezwaren ontmoette. Misschien koesteren beiden nog de verwachting, dat een tijdelijk zwichten voor den aandrang der natuur hen tenslotte van de verachte zinnelijkheid bevrijden zal. Dat juist een onvolkomen bevrediging de lusten ziekelijk overprikkelt, vermoeden zij niet. Eerst te laat zal er blijken, dat de afwijking een gewoonte werd, waarmee men zoo licht niet breken kan. Ondertusschen is de tijd genaderd voor een huwelijk en er zijn er velen, die het verleden door een normale verbintenis trachten af te schudden. Meestal gebeurt het als een laatste en vaak wanhopige poging om zich aan het gewone leven aan te passen. Nog eenmaal is er een opwelling ten goede en misschien zou al het kwaad verholpen kunnen worden, wanneer de vrouw zich niet tegennatuurlijk en liefdeloos gedroeg. Koel en afwijzend staat zij tegenover de begeerten van den ongelukkige. Zijn ontroering deelt zij niet; zijn hartstocht begrijpt zij niet, bespot zij wellicht. Gevolg is, dat de man al spoedig het oogenblik gekomen acht, om zich definitief met zijn oude kwaal te verzoenen en zelfs zich erop te laten voorstaan. Hij constateert (terecht of ten onrechte?) dat het samenzijn met een vriend tenminste edeler gevoelens in hem wekte dan de leege, zinlooze verhouding, die men huwelijk noemt. Van nu af wordt hij de homosexueel in optima forma, de ongeneeslijke patiënt, de voor altijd verlorene, die zijn ondeugd openlijk belijdt en fier zich op zijn zonden beroemt. De frigide vrouw is het verderfelijkste element in onze samenleving. Wanneer het waar is, wat Guyot schrijft, dat de man altijd een partner zoekt, die bij hem geslachtsgenot ondervindt, zal de Westersche minnaar gewoonlijk bedrogen uitkomen. Door zijn ervaringen in en buiten het huwelijk zal hij worden aangespoord om den normalen weg te verlaten en andere mógelijkheden aan te grijpen. Want de psychische harmonie, die hij begeert en die voor hem de opperste vervulling inhoudt, kan nooit bereikt worden, zoolang de lichamelijke vereeniging door een wanklank wordt verstoord. Het verhevene, smachtende heimwee van den man om de godheid te benaderen blijft onbevredigd, wanneer de andere partij met tegenzin of lustelooze onverschilligheid zijn liefkoozingen beantwoordt. Eer zal hij zich wenden naar een gelijkgestemde, dié zijn religieuzen waanzin begrijpt, ook al moest hij daartoe de wetten overtreden. Want tegennatuurlijk is voor hem alleen het sexueel ongevoelige wezen, waarop hij door de natuur is aangewezen. Het zoo herhaaldelijk geconstateerde verschijnsel, dat de homosexualiteit vooral bij mystisch aangelegde personen optreedt, vindt hier zijn zuiverste verklaring. Het physieke verkeer is de vorm, waarin de heftigvrome mystiek van het mannelijk temperament zich verwezenlijken kan. De wensch om als Adonis te sterven en met vernieuwde kracht herboren te worden blijkt sterker dan alle overwegingen van maatschappelijken aard. Waar de vrouw te kort schiet, zal zij vervangen moeten worden. Er zal gezocht worden naar een geestverwant, naar een, die mede afdalen kan in den moederschoot der aarde, die mede verzinken wil in de bodemlooze duisternis. Hier trekt opnieuw de Orpheus-mythe onze aandacht Dat de heilige Thracische zanger, die de schoonste vrouw beminde, bij de defloratie al zijn illusies verloor, werd al aangetoond. Sindsdien vervaagt Eurydice s beeld voor zijn blikken. Alleen in de diepten van zijn onderbewustzijn kan hij de heerlijke gestalte terugvinden. Maar het is hem niet vergund haar mee te nemen naar de bovenwereld en in de werkelijkheid haar liefde te genieten. De teleurstelling brengt hem ertoe, zijn sexueele lusten om te zetten in poëzie. Eerst nu wordt hij de dichter, die menschen, dieren en zelfs levenlooze voorwerpen door zijn lied betoovert. Het is zijn tragiek, dat de sublimeering niet volkomen slaagt Er blijft een hoeveelheid sexueele energie, die niet voor loutering vatbaar is. De gevolgen schetst ons Ovidius in zijn Metamorphosen: Tertius aequoreis inclusum Piscibus annum Finier at Titan, omnemque refu gerat Orpheus Femineam Venerem, seu quod male cesserat illi, Stve fidem dederat. Multas tarnen ardor habebat Jungere se vati: multae doluere repulsae. Ille etiam Thracum populis fuit auctor amorem In ten er os transferre mar es, citraque iuventam Aetatis breve ver et primos carpere flores. Maar de zonde der homosexualiteit wordt onmeedoogend bestraft Bij de eerste erotische vloedgolf, die de invoering van den Dionysus-dienst over Hellas uitstortte, werd Orpheus door de razende Maenaden verscheurd, omdat hij zoovele vrouwen het versmachten en alleen nog knapen omarmen kon. „En hic est nostri contemptor", krijten de Bacchanten, zoodra zij hem ontdekken. Nooit kan de andere sekse het vergeven, indien men haar bekoring versmaadt. Een psychiater wijst den homosexueel op de maatschappelijke nadeelen, die aan de afwijking verbonden zijn, om hem daarna de schoonheid van het vrouwelijk lichaam te schilderen. Gewoonlijk faalt de therapie, omdat de patiënt voor geen van beide argumenten ook maar eenigszins ontvankelijk is. De afschuw, die zijn medemenschen hem betoonen, geeft hem het gevoel een martelaar te zijn en zijn „geloof" te moeten verdedigen. De onverstandige houding der normalen wordt de oorzaak, waarom hij niet genezen wit. Daarom kan hij ook nooit de physieke bekoring erkennen der vrouw, die hij principieel veracht. Voor de vleeschelijke lusten, die er hem worden voorgespiegeld, zal hij niet bezwijken. Zich beteren zal hij alleen, wanneer hij de ideëele waarden beseft, waarmee das Ewig-Weibliche zijn mannelijke natuur aanvullen kan. Niet de methode van die doktoren acht ik aanbevelenswaard, die hun patiënten naar een bordeel sturen, waar zij allicht den laatsten eerbied voor het zwakkere geslacht verliezen. Verkieselijker zou het zijn, wanneer men bij den zieke de atavistische vooroordeelen opheffen kon. Hij moet begrijpen, dat alleen de vrouw zijn mystisch verlangen kan bevredigen. Hij moet begrijpen, dat hij alleen daarom onzuivere tonen aan zijn instrument ontlokte, omdat hij het niet te bespelen wist. Hij moet begrijpen, dat de erotiek een kunst is, die alleen met liefde en toewijding kan worden uitgeoefend. Misschien dat zoo de tegenzin, die hem door zijn voorouders en zijn verleden werd opgedrongen, een voorkeur worden kan. Het Christendom nam de ernstige verantwoordelijkheid op zich, dat het de achting voor de vrouw vernietigde. Aanvankelijk predikte het alleen een kuische soberheid, die voor iedereen nuttig en heilzaam was. Clemens van Alexandrië verwierp nog een overdreven preutschheid en sprak het blijhartige woord: „Wij moeten ons niet schamen te noemen, wat God zich niet geschaamd heeft te maken." De waardigheid der vrouwen werd door hem niet in twijfel getrokken, het huwelijk prees hij aan boven de maagdelijkheid. Zijn voornaamste tegenstander was Augustinus, die uit het Romeinsche Carthago stamde en voor de vorming der Westersche ideeën van beslissenden invloed is geweest. Hij verkondigde de leer der erfzonde, die in de sexueele organen zetelde. Zijn aanklacht tegen den wellust won tallooze aanhangers onder het nageslacht. Vooral toen de Kerk zich langzamerhand vestigde als wereldlijke organisatorische Macht, werd aan velen de onthouding opgelegd als een heilige plicht. De enkeling belastte met zijn persoonlijke idealen de gemeenschap, die aan zulke eischen niet beantwoorden mocht en kon. Door een vertwijfelde zelfkastijding trachtte de vrome in zijn ascese te volharden. Tegenover de lokkende visioenen, die hem bekoorden, stelde hij zijn bewuste meditatie. Om zichzelf te pijnigen verontreinigde hij in gedachten haar, die hij aanbad. Zijn vermogen om lief te hebben, het allerschoonste bezit, dat hem ontnomen was, bezoedelde hij met leelijke woorden en stuitende krachttermen. Wanneer men de fanatieke taal dezer kluizenaars leest, denkt men eer aan de angstkreet van een wanhopige dan aan de vreedzame piëteit, die den heilige kenmerkt. De psychologische ontwikkeling, die Anatole France met ironisch intellect opbouwde in zijn roman Thaïs, voltrok zich hier als tragische werkelijkheid. De depreciatie van het lichaam nam ongeloofelijke vormen aan. „Geen smeriger mesthoop is er dan de mensch", beweerde St. Bernardus, de kloosterling. „Nihil aliud est homo quam sperma fetidum, saccus stercorum, cibus vermium." Odo, abt van Cluny, verklaarde met nadruk, dat de schoonheid alleen in de huid ligt. „Wanneer wij daaronder konden zien, zouden de vrouwen enkel walging opwekken. Haar bekoorlijkheden zijn niets dan bloed, slijm en gal. Als wij weigeren slijm en vuil aan te raken, zelfs maar met de toppen onzer vingers, hoe kunnen wij dan begeeren een zak met vuil te omarmen?" Voor Tertullianus was de vrouw een „ianua Diaboli" en zevenhonderd jaar later schreef Anselmus: „Femina fax est Satanae." Zelfs het wonder der geboorte bleef niet onbesmet. Augustinus' verbitterde overpeinzing: „Inter faeces et urinam nascimur" wordt na eeuwen door Tarde en de Maupassant herhaald, die dezelfde gedachte alleen wat kiescher en verfijnder inkleedden. De zonderlinge houding, die het Christendom tegenover de vrouw aanneemt en die bijna op een angst-obsessie lijkt, zal men elders niet aantreffen. Alle andere wereldgodsdiensten bewijzen een devoten eerbied voor het zwakkere geslacht en de sexueele functie. Indië, waar de uiterste vormen van religieuze onthouding beoefend worden, heeft altijd de lichamelijke liefde vergoddelijkt en geheiligd. De bijzonderheden van het erotische leven worden onverbloemd door de Indiërs besproken. Nergens zijn de anatomische en physiologische eigenaardigheden der vrouwelijke sekse zoo ernstig en nauwkeurig bestudeerd als in het land der ascese. Richard Schmidt verklaart in zijn Beitrage zur Indischen Erotik. dat voor het Oosten „de liefde, zoowel theoretisch als practisch, een belang heeft, zooals wij het ons zelfs niet kunnen voorstellen." Alleen door den Westerling werd de vrouw onverbiddelijk van haar waardigheid beroofd. Gevolg was, dat het vermogen om bef te hebben bij den man verzwakken moest. Hij werd misschien niet physiek, maar psychisch impotent. Aan den scherpen blik van Freud is deze verbijsterende eigenschap niet ontgaan: „Wir können uns der Einsicht nicht versch li essen, dasz das Liebesverhalten des Mannes in unsrer heutigen Kulturwelt überhaupt den Typus der psychischen Impotenz an sich tragt. Die zartliche und die sinnliche Strömung sind bei den wenigsten unter den Gebildeten gehorig miteinander verschmolzen; fast immer fühlt sich der Mann in seiner sexuellen Betatigung durch den Respekt vor dem Weibe beengt und entwickelt seine volle Potenz erst, wenn er ein erniedrigtes Sexualobjekt vor sich hat." Dat Freud hier spreekt van een Respekt vor dem Weibe, is niet in strijd met het tevoren beweerde. Ook de Christenen kenden vrouwelijke heiligen en Maria's verinnigde figuur was een symbool der goddelijke genade. Beschimpt werd alleen de sexu- aliteit. Daarom trachtte men een Madonna-ideaal te scheppen, dat zich niet bewust was van zijn geslacht en zelfs het Kind niet baarde met de daartoe bestemde organen. Het was een poging om de misdaad, die men aan de vrouw beging, toen men haar bestemming verloochende, te verbloemen en te compenseeren. De man kreeg voortaan te kiezen tusschen een heilig wezen, dat zijn hoogere verlangens nooit bevredigen kon, of een hartstochtelijk temperament, dat hij leerde verachten. Zijn teedere en zinnelijke neigingen vielen uiteen, zoodat hij zijn liefde eerst ten volle betoonen kon, wanneer hij een onwaardig schepsel omarmde. Een dergelijke ontwrichting der sexueele moraal wijst al vanzelf naar het sadisme. Er is een element van wreedheid, dat de felste liefdesuitingen van den Westerling begeleiden zal. Maar niet, zooals er vaak wordt geloofd, hoeft deze eigenschap onafscheidelijk aan het wezen van den Eros verbonden te zijn. Zij kan alleen worden aangekweekt door de abnormale opvattingen onzer beschaving, die de vrome en sensueele tendenzen splitste, alsof zij twee verschillende stroomingen vertegenwoordigden. Altijd opnieuw zal de natuur den man ertoe aandrijven, om de eenheid zijner gevoelens te herstellen. Van de omstandigheden hangt het af, of hij zijn toevlucht neemt bij een vriend of aan een deerne ten offer valt. De mar- quis de Sade en zijn aanhangers zijn de moderne don Juan's, de typen, waarvoor de Europeesche cultuur de eigenaardige bestaansvoorwaarden schept, die eeuwig de hoogere liefde zoeken en altijd de lagere vinden. Zij hoorden nooit anders dan dat de vrouwelijke sexualiteit een hellepoort beteekende. Niettemin hunkerde hun gemoed naar de onderwereld, waarin zij hoopten af te deden. Zoodra het wonder was geschied, ontstond de zelfverachting, die zich ontlaadde in een streven om de andere partij te kwellen en te pijnigen. De associatie der beide gevoelselementen bewerkte tenslotte een omkeering van het proces, zoodat de wreedheid eerst en pas daarna de wellust bevredigd werd. De afwijking berust, evenals de homosexualiteit, op een zeker idealisme, wat door het uiterlijk van den markies bevestigd wordt. Volgens Lacroix was hij: „een wonderschoone jongeling, wiens bleek en teer gelaat met de groote zwarte oogen al het stempel droeg van de ondeugd, die zijn wezen verderven zou; zijn stem was vleiend, liefkoozend, zijn gansche houding was van een zachte, bijna vrouwelijke bekoring." De ruwe mannelijkheid, de doffe brute oerkracht, die men misschien bij zoo iemand verwachten zou, schijnt volkomen afwezig te zijn geweest. Ook de Oostenrijksche auteur Leopold von Sacher-Masoch, aan wien het masochisme zijn naam ontleende, noemt zich een idealist. Het ligt voor de hand, dat de zelfverachting, die den man in zijn teederste oogenblikken bekruipt, naast het verlangen om pijn te doen tevens de behoefte kan wekken om pijn te ondervinden. Wanneer men het instinct belemmert om zich langs normale lijnen te ontwikkelen, zal het andere wegen inslaan. Welke richting het kiest, wordt door het toeval bepaald. De medische wetenschap erkent, dat er tusschen masochisme en sadisme geen bepaalde scheidslijn is te trekken. Of op dezelfde manier alle erotische afwijkingen te verklaren zijn uit de vernedering der vrouw, zal een ander moeten onderzoeken. Ik kan hier alleen de besliste overtuiging uitspreken, dat de zedelijke ontaarding van het Westen nooit genezen zal, zoolang niet de onderlinge eerbied tusschen de seksen is hersteld. INHOUD blz. Inleidend woord 1 I. Vrouwenfiguren bij Homerus ... 8 II. De latere Helleensche maatschappij 24 III. De tempelprostitutie 41 IV. Vader- en moeder-godheden ... 55 V. De Aziatische Eros 70 VI. Westersche en Aziatische mythen . 84 VII. Prostitutie en celibaat 100 VIII. De Cyprische Aphrodite . . . . 118 DC. De frigide vrouw 137 Aanhangsel. Homosexualiteit en Sadisme . 157 I