fvIARIA STUART DOOR SUZE POS ZUTPHEN - W. J. THIEME & CIE MARIA STUART Maria Stuart in gevangenschap. Naar een schilderij van Oudry. Vf7 MARIA STUART DOOR SUZE POS ZUTPHEN - W. J. THIEME & CIE - MGMXXXII WOORD VOORAF. De betoovering, die van Maria Stuart uitging tijdens haar leven, duurt onverminderd voort nadat zij een wreeden en voortijdigen dood was ingegaan; een bekoring die allen, vrienden en vijanden, voorstanders en tegenstanders, landgenooten en vreemden ondergaan hebben, waarbij uitzonderingen, zooals Froude, slechts den regel bevestigen. Schiller in Duitschland, Swinburne in Engeland hebben, naast vele kleinere dichters, haar tot onderwerp gekozen. Strijdschriften, levensbeschrijvingen, aantijgingen en verdedigingen zijn bij twintigtallen verschenen en ieder nieuw boek trekt weer tal van lezers uit alle kringen, geletterden en ongeletterden. Ons Nederlanders heeft deze ongelukkige vorstin steeds aangetrokken. En toch is het voor ons niet zoo gemakkelijk om ons een goed beeld te vormen van het leven, de eigenschappen, goed en kwaad, de goede daden en vele dwalingen, de wisselende lotgevallen der ongelukkige Maria. Juist de veelheid van geschriften over dit onderwerp, meest in vreemde talen, vaak voor den vakman bestemd, maakten het sinds lang wenschelijk dat een betrouwbare levensschets van Maria zou verschijnen, een boek populair in den gunstigen zin des woords, bevattelijk geschreven, onpartijdig, streng de waarheid huldigend en toch romantisch gestemd, zooals past bij een boek over zulk een onderwerp en voor den algemeenen lezer bedoeld. Mejuffrouw S. Pos, die reeds geruimen tjjd bezig is met een soortgelijke studie over Jeanne D'Arc en die nog kort geleden zulk een onderhoudend artikel heeft geschreven over Sir Walter Scott's jeugd, heeft deze moeilijke, maar dankbare taak op zich genomen en is er in geslaagd een boeiend boek te schrijven dat in vlotte taal, op onderhoudende wijze een treffend beeld geeft van deze telg uit het steeds aantrekkelijke, veeltijds zwakke, dikwijls onverstandige, altoos beminnelijke geslacht der Stuarts. De schrijfster is er bijzonder goed in geslaagd om de omgeving der vorstin, het tijdsgewricht waarin zij leefde, het karakter en de bedoelingen van hen die haar omringden duidelijk uit te beelden. Ook zij die niet of niet meer thuis zijn in de geschiedenis van dien tijd zullen zich dra een helder beeld kunnen vormen van de tijdsomstandigheden en van het politiek gekonkel dier dagen. En ongetwijfeld zal de lezer, hoe streng hij ook moge oordeelen, wederom onder de bekoring komen van de Schotsche Maria. Moge het boek van Mejuffrouw Pos, velen onder die bekoring brengen 1 Amsterdam. A. E. H. SWAEN. INHOUD. Voorspel 1 La Douce France 5 Het Nieuwe Vaderland 36 Amoureuse Perikelen 60 De Prins Kust Doornroosje Wakker 87 Hymen 109 „Een Nieuw Gelukkig Leven" 114 Een Zot in Zijn Dwaasheid 124 David Riccio 134 Huweüjksmalaise 150 De Weg naar Kirk O' Field 173 De Dood Van Henry Stuart 206 Quem Deus Perdere Vult 217 Bloedbruiloft Te Holyrood 231 Carberry 236 Lochleven 242 De Vlucht 265 De Noodlottige Stap 278 Elizabeth Als Justitia 290 Levenslang Gevangen 297 Het Complot Van Babington 328 Fotheringay 347 Elizabeth Werpt Het Masker Af 360 Apotheose 371 BRONNEN. A. CH. SWINBURNE: Mary Queen of Scots — The Character of Mary Stuart, Appendix to the Trilogy. Vol. IX of the Tragedies. London 1905, Chatto and Windus. H. G. BELL: Life of Mary, Queen of Scots. New York 1831, Harper. A. LABANOFF: Lettres, Instructions et Memoires de Marie Stuart, Reine d Ecosse; 7 Tomes. Londres 1844; Ch. Dolman. TH. OPITZ: Maria Stuart in zwei Banden. Freiburg 1879. Herdersche Verlagsbuchhandlung. H. GERDES: Geschichte der Königin Maria Stuart. Gotha 1885. F. A. Perthes. M. MIGNET: Histoire de Marie Stuart, 2 vol. Paris 1885. E. Perrin. G. STORM: Maria Stuart, Geschichte ihres Lebens. Übersetzt von Dr. Pius Wittman. München 1896. Schweizer Verlag. ERICH MARCKS: Königin Elisabeth von England. Bielefeld und Leipzig 1897. Velhagen und Klasine ANDREW LANG: The Mystery of Mary Stuart. London 1902. Longmans, Green and Co. Rt. Hon. Sir HERBERT MAXWELL, BART,: Edinburgh, A Historical Study. London 1916. Williams and Norgate. JAMES'MELVIL: The Memoirs of Sir James Melvü of Hall—Hm London 1683. W. ROBERTSON: The History of Scoüand dwing the Reigns of Queen Mary and of Kmg James I tUl his Accession to the Crown of England. London 1826. Tg. Tegg. LEOPOLD RANKE: Englische Geschichte vomehmlich im sechszehnten und siebzehnten fahrhundert. Erster Band. Berlin 1859. Duncker und Humblot. J. A. FROUDE: History of England from the Fall of Wolsey M the Defeat of the bpanish Armada. Volumes 7, 8, 9, 10, 11, 12. London 1893. Longmans, Green and Co. J. R. GREEN: A Short History of the English People. London 1911, Macmillan and Co. R. S. RATT: History of Scoüand. London 1914. Williams and Norgate. F. A. MUMBY: Elizabeth and Mary Stuart, the Beginning of the Feud. London 1914. Constable and Company Ltd. 77leJFaH ^ Mary Stuart> a Narrative in Contemporary Letters. London 1921. Constable and Company Ltd. HUTCHINSON'S: Story of the British Nation. VoL II. London 1921—1923. Hutchinson and Co. VOORSPEL. T AGOB de Vijfde van Schotland had zich, na een smadelijke I nederlaag tegen de Engelschen, ziek van schaamte en l ellende op zijn kasteel Falkland teruggetrokken om te y sterven. Enkele dagen voor hij bezweek aan de jagende koortsen, die zijn vermoeid lichaam sloopten, ontving hij bericht, dat Maria van Lotharingen, zijn vrouw, hem een dochtertje had geschonken, maar deze tijding maakte niet veel indruk op zijn versomberden geest. Hij wist zijn levenstaak mislukt en behoefde zich geen illusies te maken over de erfenis, die hij aan de jonge prinses naliet. Hij stierf in December 1542, ruim dertig jaar oud. De vader van Maria, de jonge prinses, was een man van groote begaafdheden geweest, een geboren koning, die mogelijk had kunnen bereiken wat zijn voorgangers vruchteloos hadden nagestreefd: het opleggen van de koninklijke autoriteit aan de hoogmoedige, op elkander en den vorst naijverige edelen, die eigenlijk meer macht bezaten dan de regeerende koning, en op hun bezittingen troonden als onafhankelijke heerschers. Het was jammer, dat hij den adel te veel moest ontzien, omdat hij hun bijstand niet kon ontberen in de telkens terugkeerende conflicten niet Engeland, waar zijn heerschzuchtige oom Hendrik de Achtste voortdurend werkte om zijn wil ook in Schotland te doen gelden. Wat het volk betrof, het voelde den dood van zijn vorst SUZE POS. Maria Stout. als een verlies, want het was aan Jacob gelukt zich zeer populair te maken. Van de vijf koningen, die het kind-koninginnetje vooraf waren gegaan, waren er twee op het slagveld gevallen, twee waren vermoord door oproerige edelen en Maria's vader, de pas overleden koning, dankte zijn ziekte hoofdzakelijk aan zwaarmoedigheid en verbittering, veroorzaakt door de kren-, kingen hem door zijn woelzieken adel aangedaan. En als reeds zoovele malen stond het land gedurende de onmondigheid van Maria, weer voor een van die langdurige perioden van regentschap, die aan de natuurlijke ontwikkeling van het monarchaal besef bij volk en adel groote afbreuk deden en Schotland in dit opzicht ver deden achterstaan bij het overige deel van beschaafd Europa. Zes maanden na haar geboorte was men genoodzaakt het prinsesje naar de sterke vesting Stirling te brengen. Hendrik namelijk, die, evenals zijn vader, wilde beproeven Schotland door een huwelijk te annexeeren, had voor dit denkbeeld leden van de machtigste Schotsche geslachten gewonnen, zoodat zij op zich hadden genomen te bewerken, dat hij met het regentschap werd bekleed en Maria hem zou worden toevertrouwd. Deze afspraak verwekte groote ontevredenheid onder den Katholieken adel en het volk, zoodat het eenige wat Hendrik kon gedaan krijgen was, dat men besloot, Maria op haar tiende jaar naar Engeland te brengen en haar met Eduard, den Prins van Wales, te verloven, zoo gauw deze meerderjarig was. Maar daar Hendrik — niet geheel ten onrechte — de bedoelingen van de Katholieke partij wantrouwde, omdat hij vreesde, dat men ondershands de mogelijkheid van een verloving met den kroonprins van Frankrijk overwoog, maakte hij met den regent Arran het plan, om het prinsesje te ontvoeren. Dit complot kwam haar moeder ter oore en daarom haastte men zich het koninklijk kind in veiligheid te brengen. Twee mannen, wier zonen eenmaal tot Maria in zeer intieme en fatale verhouding zouden komen te staan, Graaf Lennox en Graaf Patrick Bothwell, begeleidden moeder en kind op hun tocht naar Stirling. Hier werd het prinsesje m allen vorm gekroond. De kroon werd haar op het hoofd gezet, de scepter werd in de kinderhand gelegd en het zwaard werd haar aangegord. Maar om de wieg van dit onschuldige, onnoozele wezentje speelde zich aldra een wreede oorlog af. Zou zij huwen in het huis der Valois, of in het geslacht der Tudors? Zou Schotland zijn onafhankelijk bestaan voortzetten onder het protectoraat van Frankrijk of zou de oude droom van een Britsche eenheid, een unie tusschen de beide rijken van Brittannië, eindelijk verwezenlijkt worden? Toen het kind vijf jaar oud was, besloot men haar nog eens te laten verhuizen. In de Schotsche Hooglanden lag, middenin het meer van Menteith, het klooster Inchmahome, dat beschouwd werd als een veiliger verblijfplaats dan het slot Stirling. Hierheen vertrok zij met haar beide gouverneurs, en haar vier „Maria's". Dit waren Maria Beaton, Maria Seton, Maria Fleming en Maria Livingstone, dochtertjes uit oude adellijke geslachten, die ongeveer van gelijken leeftijd waren als het Schotsche prinsesje en met haar werden opgevoed. Intusschen deden Hendrik's legers herhaaldelijk invallen in Schotland en gingen daarbij met een zoo ongehoorde wreedheid te werk, dat zelfs de vroegere aanhangers van zijn politiek zich van hem afkeerden en tenslotte de onafhankelijkheidsfractie de overhand behaalde. De verbittering tegen Hendrik den Achtste maakte het Maria van Lotharingen mogelijk het Schotsche Parlement te bewegen om in de verloving van haar dochtertje met den Dauphin van Frankrijk toe te stemmen. Nog vond het vorstelijk kind geen rust, want, om aan de onophoudelijke invasies der Engelschen een eind te maken, besloot men haar naar Frankrijk te zenden, waar zij onder het toezicht van koning Hendrik den Tweede, haar toekomstigen schoonvader, zou worden opgevoed. Wel zwierven Engelsche kruisers op zee rond om te trachten den overtocht der prinses te beletten, maar in alle verborgenheid had de reis plaats en triomfantelijk landden Maria, haar vier vriendinnen, haar bastaardbroeder James Stuart, haar gouverneurs en verscheiden leden der hofhouding op een schoonen dag in Augustus te Brest. LA DOUCE FRANCE. HET Fransche hof hield destijds verblijf te Saint Germain en hier werd het koninginnetje met groote blijdschap verwelkomd door koning Hendrik, haar toekomstigen schoonvader. Het kind was pas zes jaar oud, maar toen reeds opvallend aantrekkelijk. Een der toeschouwers, die haar te Dumbarton in Schotland aan boord zag gaan, beschreef haar als een der meest volmaakte wezentjes, die God ooit geschapen kon hebben. Niet alleen de vaderlijke genegenheid, die hij voor het innemende kind koesterde, maakte den koning zoo gelukkig. Het groote politieke voordeel, dat er voor hem aan deze vereeniging verbonden was en de wetenschap, dat hij Engeland had getroefd, gaven hem een gevoel van innige voldoening.Hij.die geheel onder den invloed stond van het machtige, schitterende geslacht Guise, waartoe Maria van moederszijde behoorde, kon het slechts toejuichen, dat de band tusschen zijn Huis en deze familie nog nauwer werd toegehaald. Daarbij scheen Frankrijk thans wel voorgoed vasten voet in Schotland te hebben verkregen en zijn ideaal: de vereeniging van twee koninkrijken, mogelijk van drie, (want volgens dé opvattingen der Katholieken zou Maria na den dood van de tegenwoordige koningin van Engeland ook daar aanspraken op den troon kunnen laten gelden), scheen de verwezenlijking nabij. Aan het Fransche hof, waar Catharina de Medicis, „de Apothekersdochter" den scepter zwaaide, vond de prinses volop gelegenheid om de vele gaven, die haar door de Natuur toebedeeld waren, te ontwikkelen. Het Fransche hof was tegelijk het schitterendste en meest verdorven verblijf van dien tijd. Hier handhaafden oude gebruiken als tournooien zich naast de meer intellectueele tijdpasseering der Renaissance. Catharina was een hoogst ontwikkelde vrouw met smaak voor kunst en letteren, wetenschap en hoofsche manieren. Zij bemoeide zich tot in de kleinste bijzonderheden met de opvoeding der prinsen en prinsessen. Was de koningin afwezig, dan correspondeerde zij eiken dag met de gouvernante, Madame d'Humières. Niet alleen voor geestelijke ontwikkeling werd zorg gedragen, alle oefeningen en spelen die de gezondheid en élégance bevorderen werden ijverig aangeleerd. Het Schotsche koninginnetje werd met de andere prinsessen geheel op voet van gelijkheid opgevoed. Madame Elizabeth, die later den koning van Spanje trouwde, Madame Claude, de latere hertogin van Lotharingen en Madame Marguérite, die de vrouw werd van Hendrik den Vierde, waren haar speelgenootjes. Maria werd de vreugde, het zonnetje van het hof. „Zij behoeft maar te glimlachen, dat Schotsche koninginnetje en alle Fransche hoofden slaan op hol," zeide haar aanstaande schoonmoeder. De koning sprak even gezellig met haar alsof zij een volwassen vrouw was. Op dertienjarigen leeftijd hield zij in het Louvre voor het koninklijk echtpaar en de hofhouding een Latijnsche redevoering, waarin zij met groote waardigheid het goed recht der vrouw om zich in kunst en letteren te bekwamen, verdedigde. Toen zij wat ouder werd, bekoorde zij iedereen door haar mooie zangstem, en de vaardigheid waarmee zij zichzelf op de luit begeleidde. Ook bezat zij dichterlijke gaven; niet alleen genoot zij van de verzen van Ronsard enDuBellay, maar onder de gedichten, die haar met vrij groote zekerheid kunnen worden toege- schreven, treffen ons herhaaldelijk regels, waarin het echte dichtervuur gloeit. De kroniekschrijver Brantóme schildert ons, hoe het vorstelijk dichteresje blozend en trotsch uit haar kamer treedt met een pas vervaardigd product in de hand, dat aan de niet critischgezinde, bij voorbaat tot bewondering gestemde hovelingen wordt voorgelegd. Maria was in deze omgeving in haar element; in dien kring van schitterende, elegante, genotlievende vrouwen was zij de meest betooverende. Zelfs haar geboortetaal, die den Franschen „een boersch, barbaarsch en onwelluidend dialect" leek, werd bewonderd wanneer haar klankrijke stem er zich in uitdrukte. Soms, bij feestelijke gelegenheden, droeg zij de nationale Schotsche dracht en weer verwonderden de hovelingen zich dat zij in deze „barbaarsche kleedij" er nog betooverender uitzag dan in haar rijke Fransche of Italiaansche statiegewaden. In het jaar 1550 kwam, o vreugde, Maria's moeder op bezoek bij haar dochter; zij bracht den winter te Blois door, gevierd en door groote statie omgeven. Bijna een vol jaar bleef Maria van Lotharingen in Frankrijk en het moederhart vond in de bewondering en liefde, die haar kind klaarblijkelijk genoot een rijke bekroning voor de eenzame jaren, die zij in het vreemde, woeste land met zijn wilde, oproerige inwoners moest doorbrengen. En na dit jaar van respijt van haar vele zorgen en beslommeringen keerde zij weer terug naar haar eenzamen post, nu, dank zij Hendrik's bemoeiingen, als regentes. En terwijl haar dochtertje zich zorgeloos vermeide in het leven als in een gracieus, prinselijk spel, vocht de moeder den harden, verbitterden strijd, waardoor zij tevergeefs hoopte het levenspad van haar kind te effenen. Want al deze jaren pakten zich in Schotland de wolken samen, die later in een geweldige, vernietigende onweersbui zouden losbreken boven het hoofd van haar dochter. De beweging der Hervorming nam daar steeds in kracht en invloed toe en voortaan zouden de regeerende vorsten in dit rijk niet alleen hun krachten met hun oude vijanden, den machtigen adel en de Engelsche legers behoeven te meten want een nieuwe vijand, de presbyteriaansche democratie had zich bij de tegenstanders gevoegd, zoodat toen Maria later op negentienjarigen leeftijd in haar land terugkeerde, zij het doelwit werd van een veel krachtiger en gevaarlijker tegenstand dan dien, waarvoor zooveel van haar voorgangers hadden moeten bezwijken. Tusschen den jongen kroonprins en zijn beminnelijke verloofde bestond gelukkig een zeer goede en vriendschappelijke verhouding. De ziekelijke, sombere, in zichzelf gekeerde knaap was natuurlijk in geen enkel opzicht opgewassen tegen zijn stralende bruid, maar bij was verrukt over haar en voelde zich vereerd omdat hij een zoo gevierde, «lom bewonderde schoonheid eens de zijne zou mogen noemen. De kinderen hadden altijd geweten, dat zij voor elkaar bestemd waren, en kénden elkander door en door. Zij wist, dat zijn indolentie, zijn driftbuien en koppigheid meer voortkwamen uit ziekelijkheid dan uit bepaalde karakterfouten. Zij voelde door de ervaring geleerd, waar zij hem moest steunen en met haar rijpere zekerheid zijn onhandige verlegenheid terzijde staan. Het scheen haar, wier wil voor haar omgeving reeds lang als wet gold, zeer natuurlijk toe, dat zij Frans absoluut om den vinger wond. Overigens was zij alleraardigst voor hem, want zij voelde hoe de arme jongen met zijn gansche hart aan haar hing en zij was altijd klaar om liefde te schenken, waar die werd gevraagd. • Koningin Catharina zag dit alles echter met leede oogen aan, want haar invloed op haar oudsten zoon telde langzamerhand als niets meer tegenover de macht, die Maria over hem had. En door Maria, die in die dagen geheel onder den invloed van haar ooms stond, steeg het aanzien der Guisen voortdurend. Catharina haatte en vreesde hen, maar daar Maria's Maria Stuart op 16-jarigen leeftijd. Naar een schilderij uit de verzameling van den Hertog van Devonshire. verwanten zoowel haar man als haar zoon beheerschten, bleef haar niets anders over dan op goeden voet met hen te blijven. In 1558 had het huwelijk plaats tusschen het ongelijke paar. De koning, die wist hoe geliefd de jonge bruid was bij de bevolking van Parijs, richtte schitterende feesten aan en zorgde dat zooveel mogelijk de bevolking in al haar lagen in de vreugde kon deelen. Van het paleis van den Aartsbisschop van Parijs was een lange galerij gebouwd naar de ingang van de Notre Dame. Aan het eind bevond zich een koepel, die aan alle zijden open was en daar werd het huwelijk gesloten eer bruid en bruidegom zich binnen de kathedraal begaven voor de verdere voltrekking der plechtigheid. De Kardinaal van Bourbon, een aanzienlijk kerkvorst en daarbij een prins van den bloede, zegende het huwelijk in. Zes kardinalen, een gezant van den Paus en de koning van Navarre behoorden tot de schitterende perscionlijkheden, die de plechtigheid door hun aanwezigheid luister bijzetten. Niemand, die het jonge paar in hun feestgewaad zag, kon ooit den indruk vergeten dien de bruid in haar lelieblank kleed met een sleep van blauwgrijs fluweel op hem maakte. „Zij was honderdmaal schooner dan een godin des hemels," schrijft een der verrukte ooggetuigen Welk een huwelijk 1 Welk een bruid, die door haar huwelijk haar man een kroon brengt! „Mijn Heer, ik begroet Uwe Majesteit als koning van Schotland!" Zoo sprak Maria tot haar man, toen hij haar, nadat de kardinaal hen in den echt had vereenigd, op den mond had gekust. Dit was haar bruidsschat, en dadelijk knielden de Schotsche afgevaardigden, die het huwelijk hadden bijgewoond, voor hun koning neer en zwoeren hem trouw. Den Dauphin was namelijk, na eenige beraadslaging, de zoogenaamde „crown matrimonial" toegezegd, die hem gedurende zijn geheele leven, ook na een eventueel overlijden van zijn gade, de voorrechten van het koningschap over Schotland waarborgde. De „koning-dauphin" en de „koningin-dauphine" vertrokken na afloop der feestelijkheden naar hun paleis te Villers-Goterêts, waar zij zeer teruggetrokken leefden. Dit kinderhuwelijk tusschen den bleeken, verlegen, veertienjarigen jongen met de veel rijpere, stralende Maria, bracht veel liefs en teeders en gezelligs in hun leven. Waarschijnlijk vermoedde Maria wel vaag, dat er iets sterkers en geweldigere bestond dan de bijna broederlijke, schroomvallige aanhankelijkheid van Frans, maar zij had zelf nog geen ervaring gehad op dit gebied en vond het leven goed zoo als het was. De geraffineerde onzedelijkheid, die zij van haar vroege kinderjaren om zich heen had gezien, had op haar sluimerend zinnenleven toen nog geen vat gekregen, al bewees haar latere leven den invloed der voorbeelden, die zij zoo lang voor oogen had gehad. In de rustige eentonigheid, die haar te Villere-Coterêts omgaf, had Maria tijd om de vele gedichten, die men haar en haar man ter gelegenheid van hun trouwdag had vereerd, nog eens door te lezen. Vooral haar leeraar, de Schot Buchanan, die later geen woorden genoeg zou hebben om haar te belasteren, had zich uitgeput om aan zijn gevoelens van bewondering in hoogdravende, beeldrijke taal lucht te geven in een Latijnsch gedicht van ongehoorde lengte. Liever dan de overdreven loftuitingen, die haar in Buchanan's gedicht werden toegezwaaid, las Maria wat haar vriend Ronsard over haar had geschreven: „Au milieu du printemps entre les liz naquit, „Son corps qui de blancheur les liz mesme veinquit, „Et les roses, qui sont du sang d'Adonis teintes, „Furent par sa couleur de leur vermeil dépeintes; „Amour de ses beaux traits luy composa les yeux, „Et les Graces, qui sont les trois filles des cieux, „De leurs dons les plus beaux cette princesse ornèrent, „Et pour mieux la servir les cieux abandonnèrent." En ook het hoofsche complimenteuse Fransch van Du Bellay behaagde haar: „Toy qui as veu rexcellence de celle „Qui rend le ciel sur 1'Escosse envieux „Dy hardiment, contenter vous, mes yeux, „Vous ne verrez jamais chose plus belle, „Celle qui est de cette isle princesse, „Qu'au temps passé 1'on nommoit Caledon, „Si en sa main elle avoit un brandon, „On la prendroit pour Venus la déesse. „En vostre esprit le ciel s'est surmonté „Nature et 1'art ont en vostre beauté „Mes tout le beau dont la beauté s'assemble." En verder besteedde zij haar zorgen aan de geschenken, die de edele afgevaardigden van Schotland mee zouden nemen naar het vaderland. Verschillende kleinoodiën en daarbij voor ieder een medaille met de portretten van het vorstelijk paar werden hun als souvenirs meegegeven. Ver weg in Schotland las Maria van Lotharingen met gretige aandacht de vele beschrijvingen, die haar vrienden in Frankrijk haar zonden, over het betooverende voorkomen der bruid, de groote eer die haar was aangedaan, de triomfen, die haar deel waren geworden. „De koningin van Schotland, uw dochter, heeft zich zóó gunstig ontwikkeld in alle opzichten, dat ik niet kan nalaten u te berichten over alle deugden die zij zich heeft eigen gemaakt sedert u haar hebt gezien. Gij kimt u indenken welk een blijdschap dit voor den koning en de koningin is en voor al haar bloedverwanten. Wat mij betreft, Mevrouw, ik acht den Dauphin zeer gelukkig in het bezit van zulk een vrouw." Welk een triomf, welk een streeling voor vorstelijke eerzucht en moederliefde om zulke brieven te ontvangen! Niet voor niets had zij dus geleden en gestreden op haar eenzamen post in het onvriendelijke land met zijn haar zoo onsympathieke bewoners." En weinig vermoedde de moeder, die met al de kloekheid van haar sterk karakter worstelde om de positie van haar dochter te versterken, dat deze de beide kronen, die zij geroepen scheen te dragen, binnen een tiental jaren weer zou hebben verloren. Toen op den dag der bruiloft Maria en Frans zeer plechtig den eed aflegden, waarbij zij bezwoeren de onschendbaarheid, de wetten en de vrijheden van het koninkrijk Schotland te bewaren, maakte het vorstelijk paar zich feitelijk schuldig aan meineed. Wat was het geval? Kort voor haar huwelijk had koning Hendrik bijgestaan door Maria's ooms, den Kardinaal van Lotharingen en den Hertog van Guise, Maria overgehaald om in het geheim een verdrag te teekenen, waarbij zij, voor geval zij kinderloos zou sterven, al haar rechten in Schotland, Engeland en Ierland aan haar schoonvader overdroeg; in een tweede document verplichtte zij zich om alle inkomsten van Schotland aan Frankrijk af te staan, tot de schuld aan dit land, die een millioen dukaten bedroeg, vereffend was. Tevens verklaarde zij voor nietig ieder besluit, dat haar later mogelijk zou worden afgedwongen, om deze beloften te herroepen. Zoo was haar eerste optreden na haar huwelijk een daad van verraad, welke men wel is waar het jonge vrouwtje niet toe mag rekenen, maar die kenschetsend is voor de perfide invloeden, waaraan zij haar geheele leven van de zijde harer vrienden heeft blootgestaan. Den zeventienden November 1558 stierf Maria Tudor, de oudste dochter van Hendrik den Achtste en haar dood gaf het Protestantisme gelegenheid om in Engeland weer den boventoon te gaan voeren. Dit had een ongunstigen invloed op de Schotsch-Fransche vriendschap. Hoe langer hoe minder begon men in het Calvinistische Schotland te voelen voor het rijk der Valois, waar men onder leiding van het geslacht Guise de Protestanten wreedaardig vervolgde. Daarmede gepaard ging een evenredig toenemende neiging om de vriendschap van den ouden erfvijand Engeland en zijn jonge koningin Elizabeth te winnen. Kort na den dood van Maria Tudor beging Hendrik een zeer onverstandige daad. Hij legde den grondslag voor het conflict, dat voor Maria zoowei als voor Elizabeth een bron van ellende werd en pas negen en twintig jaar later op het kasteel Fotheringay zijn ontknooping zou vinden. Elizabeth, die haar zuster Maria was opgevolgd, was in de oogen van veel Katholieken een onwettig kind van Hendrik den Achtste en bezat dus volgens hun oordeel geen recht op den troon van Engeland, ook al had het Engelsche Parlement dat anders besloten. Daarorn liet de Fransche koning zijn schoondochter, die het kleinkind was van Margaretha, oudste zuster van Hendrik den Achtste, den titel aannemen van „Koningin van Schotland, Engeland en Ierland" en het Engelsche wapen aan het hare toevoegen. Het hoeft geen nader betoog, dat de jonge Maria, trots haar voor haar leeftijd bijzonder helder inzicht, van de gevaren van zulk een stap nog geen begrip had en in dit alles niets anders was dan een werktuig in de handen van haar raadgevers. Het was Maria's noodlot, dat men haar wegens haar hooge positie, in geen enkele levensverhouding kon beschouwen als een gewoon sterveling, zoodat ook zij, die haar oprecht liefhadden, haar in de eerste plaats behandelden als een werktuig om hun eerzucht te bevredigen en een pion op het schaakbord der internationale staatkunde. Het laten gelden van dergelijke rechten zonder dat men de middelen bezat om haar aanspraken met de wapens te ondersteunen was een dom machtsvertoon, dat niet anders dan rechtmatige verbittering kon verwekken bij Elizabeth. Zij liet dan ook niet na ten scherpste te protesteeren tegen dit optreden. Uit dien tijd dagteekende ook zeker een borduurwerk door Maria vervaardigd, dat naar de gewoonte dier tijden een zinnebeeldige beteekenis had. Het stelde voor twee kunstig door elkander geslingerde kronen, waarboven een veelzeggend motto zweefde: „Een derde kroon wacht mij." Niettegenstaande Elizabeth's protesten gingen Maria en Frans voort den aanstootgevenden titel bij de onderteekening van officieele documenten te voeren. De Engelsche luipaarden werden geborduurd op het bekleedsel van hun baldakijn en gegraveerd op hun zegel. Elizabeth van haar kant stookte de telkens uitbrekende onlusten in Schotland gedurig aan en ondersteunde de oproerige edelen en de Protestanten, die samen het bolwerk vormden der Engelsche partij. Nog in het laatste tournooi waarin Hendrik de Vierde . meedong, zag men de luipaarden in goud gestikt op het bekleedsel van den troon van Maria en Frans, zelfs de gewaden der herauten vertoonden zeer demonstratief het Engelsche wapen. Toen kwam plotseling het einde van dezen vroolijken sportlievenden vorst. Hij brak een lans met een kapitein van zijn Schotsche lijfgarde, en door een ongelukkigen samenloop van omstandigheden kwam de lans van den Schot in het voorhoofd van Frankrijk's koning terecht, vlak boven de oogen. Negen dagen lang lag de koning bewusteloos, den tienden dag stierf hij op den leeftijd van veertig jaar. De slag was zeer onverwacht gekomen. Catharina, thans koningin-weduwe, was zóó geschokt, dat zij geheel sprakeloos te bed lag; somber staarde zij voor zich uit. „Ik vrees dat zij doodziek zal worden " schreef Maria aan haar moeder. Catharina was werkelijk voor het oogenblik geheel machteloos en liet lijdelijk toe, dat de Hertog van Guise en de Kardinaal van Lotharingen alles te samen bedisselden. Zij hadden, door hun onmatige machtsbegeerte, in Schotland de zaken voor hun zuster bedorven, door de regentes voor te schrijven, dat zij haar tolerante houding tegenover de aanhangers der nieuwe leer moest laten varen. Reeds was het herhaaldelijk tot onaangenaamheden gekomen tusschen de regentes en de vertegenwoordigers der Hervormde partij, toen in September 1558 een geweldige uitbarsting van haat tegen de Roomsche kerkleer plaats had. Een geschilderd houten beeld, voorstellende den Heiligen Gilles, zou in een processie worden rondgedragen, gevolgd door eenige ongelukkige ketters, die takkebossen meedroegen als teeken van boetvaardigheid. Maar vóór de processie zich nog had opgesteld, was het beeld uit de kerk gebracht en verbrand. Dit bracht zooveel onrust en verbittering teweeg, dat een compromis onmogelijk werd. In Mei van het volgende jaar keerde de Hervormer John Knox naar zijn geboorteland terug. Hij bracht de herinnering mee aan de martelingen, die hij, in de Fransche galeien had moeten verduren en aan de leeringen van den grooten Calvijn, die hij gedurende een langdurig verblijf te Genève uitdenmond van den Hervormer zelf had kunnen opteekenen. Nu sprak hij dag aan dag tot het volk en slingerde hun zijn beschuldigingen over het „heulen met den Antichrist" in het gelaat. Niet lang daarna toonden veel ruïnes van kloosters en kerken dat de aanmaning van dezen prediker om „de nesten te vernielen zoodat de kraaien niet meer bouwen konden" ingang had gevonden bij zijn gehoor. Nu duurde het niet lang meer eer de burgeroorlog in vollen ernst uitbrak. Elizabeth ondersteunde eerst in het geheim, later meer openlijk, de „Lords of the Gongregation", zooals de leiders der Protestantsche partij zich noemden. Frankrijk zond troepen en geld om de regentes te helpen, maar daar het door binnenlandsche troebelen de handen niet vrij had, was de hulp die het aan Maria van Lotharingen bood, zwak en onvoldoende om den voortgang der -tegenpartij te stuiten. In October 1559 verklaarden de Lords dat zij Maria van Lotharingen niet langer als hun regentes erkenden; tegelijk sloten zij een verbond met Elizabeth, waarbij men elkander van weerskanten hulp beloofde tegen Frankrijk. Daarna volgde de langdurige belegering van de Fransche strijdkrachten te Leith, waar zij zich lang op heldhaftige wijze staande hielden, steeds hopende dat hun steun vanuit het vaderland zou geworden. De broeders der regentes konden echter hun zuster onmogelijk bijstaan. Zij waren bezig de godsdiensttwisten in hun land op zeer wreedaardige wijze te onderdrukken, zoodat zelfs, tot groote afschuw van den koning en zijn gemalin, aan de balkons van het paleis te Amboise vele lijken van terechtgestelde ketters hingen. De bisschop van Valence, Montluc geheeten, dien de Hertog van Guise uit naam van Maria Stuart en haar man zond om een verzoening tusschen de regentes en de Lords tot stand te brengen, slaagde daarin niet. Te midden van deze troebelen werd Maria van Lotharingen, die al lang lijdend was geweest, doodziek. Zij voelde dat zij niet lang meer den vergulden maar zwaren keten van haar lot zou moeten dragen. De Dood, die alle boeien slaakt, zou ook haar spoedig bevrijden. Kloekmoedig aanvaardde zij de smartelijke gedachte, dat zij haar kind, waarvoor zij had geleden wat maar weinig vrouwen behoeven te dragen, niet meer zou kunnen zien voor zij de Groote Reis begon. Zeker heeft zij zich getroost, deze laatste bange weken van haar bestaan, met het lezen en herlezen van de briefjes, die zij van haar dochter bezat. De eerste, dateerend uit de vroegste jaren van Maria's verblijf in Frankrijk, in kinderlijk, onhandig schrift steeds weer betuigend, dat zij Moeder zoo liefhad en wenschte haar te gehoorzamen in alles. Briefjes, waarin de geest van vertrouwelijkheid niet geheel wordt gedoofd door den stijven vormelijken stijl, dien de etiquette dier dagen voorschreef: „vous assurant bien Madame, que puisque les affaires ne permettent pas que je vous puisse a présent voir, tout le plus grand plaisir que je puis savoir est d'entendre souvent de vos nouvelles et de votre prospérité et sancté." Dan een dankbetuiging voor een portret van haar moeder, geestdriftig erkennen van de vriendelijkheid van haar ooms en de zorg die Madame de Valentinois aan haar had betoond .... ieder, die het kind een vriendelijkheid had bewezen, kon er op rekenen dat het prinsesje niet rustte voor zij iets terug had gedaan om haar dankbaarheid te betoonen, een trek die haar ook als vrouw bijbleef, haar heele leven lang. Een ander briefje bevat een belofte om haar moeder spoedig iets moois te zenden, een kostbaar geschenk een horloge dat slaat 1 Een beminnelijke eigenschap, zich ook reeds vroeg openbarende, was de — in het jonge kind haast grappig aandoende — zorg voor haar personeel, een moederlijk bedisselen van de huwelijksplannen van haar kamermeisjes. En daarna de vele brieven van haar broers en andere verwanten, alle vol bewondering voor het verstand, de beschaving, de aantrekkelijkheid en de groote begaafdheden van haar kind. Dit alles was weinig vergeleken met het brandende ver- SUZE POS. Maria Stuart. 2 langen naar haar dochter, dat in Maria's hart schrijnde, maar toch was het voor de vrouw, die haar stervensure voelde naderen, een kostelijk bezit. De regentes had zich naar het kasteel van Edinburg laten dragen en was daar door den bevelhebber Erskine, die zich neutraal hield in het conflict, gastvrij opgenomen. Hier wenschte zij te sterven. Voor dien tijd echter hoopte zij nog goed te maken wat zij de laatste jaren van haar bestuur onder pressie uit Frankrijk had bedorven. Zij zond den leiders van de partij der Lords een boodschap, dat zij hen gaarne voor haar laatste ure kwam zou spreken. De vijf voornaamste aanvoerders, onder wie de onwettige zoon van haar gemaal, James Stuart, kwamen haar onmiddellijk na ontvangst van het bericht opzoeken en zij erkende met droefheid, dat de treurige toestand waarin het land verkeerde, voor een groot deel te wijten was aan haar, die de uit Frankrijk ontvangen bevelen veel te slaafs had opgevolgd. Wel verzocht zij hun nog om aan een bondgenootschap met Frankrijk de voorkeur te geven boven een verbond met Engelard, dat, naar zij meende, de nationale onafhankelijkheid van het land eerder in gevaar zou brengen, maar zij drong er op aan dat de Fransche zoowel als de Engelsche troepen zoo spoedig mogelijk uit het land zouden worden gezonden. Hierna nam zij een zeer hartelijk afscheid van haar bezoekers, die aangedaan waren door de verzoenlijke houding van de \orstin, die zij zoo gekrenkt hadden. Voordat de gevolmachtigden van Elizabeth en Maria te Edinburg waren aangekomen om over den vrede te onderhandelen, was de regentes reeds overleden. Maria Stuart en Frans van Valois zaten intusschen in Frankrijk op den troon en regeerden daar in naam, hoewel inderdaad de ooms der koningin alle bestuurszaken regelden. Catharina telde niet meer mee aan het hof, maar zij berustte met het geduld dat der list eigen is. Zij zag nog licht in de toekomst: slechts één wankel, ziekelijk leven tusschen haaien de hoogste macht des rijks en als dat bezweek zou zij toegrijpen en zich kunnen wreken voor alle vernederingen die men haar thans en ook tijdens haar huwelijk had aangedaan aan dit hof, waar zij, de afstammelinge van apothekers en bankiers, al te dikwijls had moeten gevoelen, dat zij een niet gewenschte vreemdelinge was. Maria vond het vanzelfsprekend, dat zij zich weinig bemoeide met staatszaken. Het was haar genoeg dat zij in haar omgeving alles en allen beheerschte op de indirecte wijze aan echte vrouwen eigen, door invloed, persoonlijkheid, karakter, geest en bekoorlijkheid en niet door autoritair optreden. Wanneer zij zich in het openbaar vertoonde groepte het volk samen en kwam er geen eind aan de toejuichingen. De haat, dien een groot deel der Fransche bevolking in dien tijd toedroeg aan de tyrannieke, hardvochtige hoofden van het huis Guise, had klaarblijkelijk geen invloed op de populariteit der koningin. „Zij is door en door goed" vertelde men elkander. „Wanneer zij uitvaart in haar galei, is het eerste wat zij doet den kapitein verzoeken om toe te zien, dat de arme roeiers goed verzorgd worden en niet geslagen worden door de opzichters. Zij vindt het ook verschrikkelijk, dat haar zwagers, de jonge prinsen, door de grooten van het hof meegenomen worden om naar de terechtstelling van ketters of andere oproerlingen te gaan kijken." Men behoefde Maria niet te vertellen, dat aan haar eerzuchtige plannen een ernstige slag was toegebracht door de tóorrifantelijke troonsbestijging van haar achternicht Elizabeth van Engeland. Alle omstandigheden, die Elizabeth in haar nadeel had en die Maria's raadgevers uit den treure hadden opgesomd: de politiek van haar vader, haar onwettige geboorte, de haat der Katholieke Engelschen, de banvloek van den Paus, was zij schijnbaar zonder moeite te boven gekomen en nu zat aj kalm en zeker van zichzelf op de hoogste plaats des rijks. Een krachtige en zelfbewuste persoonlijkheid deze tegenstandster. Vijf en twintig jaar oud, in den bloei van het leven, knap en aantrekkelijk van uiterlijk, zeer scherpzinnig en ontwikkeld, van zins om haar doel zonder lastige scrupules te bereiken en steeds gereed om zich bij de sterkste partij aan te sluiten en de andere door grooten tact te winnen — zoo was Elizabeth, de koningin bij uitnemendheid voor Engeland in de ure des gevaars. Zij was reeds bezig de sympathie te verwerven van alle verstandige, kloeke mannen, door haar politiek, die slechts de belangen van het rijk voorstond. „Een geboren huichelaarster zonder geweten of eer, die slechts met motieven van profijt en opportunisme rekening houdt, een manwijf niet tot liefde of tot het voortbrengen van kinderen in staat; daarbij een ijdele coquette, die zich niet ontziet haar „mignons" in het openbaar ondubbelzinnige blijken van haar gunst toe te staan." Zóó spraken haar vijanden over haar vol minachting. Maar ondanks dat alles was men zich in Frankrijk wel bewust van de belofte van succes die er van deze figuur uitging en die de praktische Engelschen er toe bracht zich eendrachtig achter haar te scharen. Haar houding tegenover Spanje en Frankrijk en ook haar optreden in Schotland bewees wel, dat zij vastbesloten was zich te handhaven. De tijdingen over den gevaarlijken toestand waarin de koningin-weduwe van Schotland zich bevond, maakten haar dochter ontroostbaar, zoodat zij ziek werd. Toen het doodsbericht kwam, durfde aanvankelijk niemand het aan de koningin mee te deelen. Pas na een week vertelde haar lievelingsoom, de Kardinaal van Lotharingen, haar de treurige tijding, heel voorzichtig. Ondertusschen waren de gezanten van het Fransche vorstenpaar te Edinburg aangekomen, twee dagen na het overlijden van Maria van Lotharingen. De Franschen misten de ondersteuning der energieke en moedige vrouw en voelden zich niet opgewassen tegen den slimmen William Cecil, dien Elizabeth met Nicholas Wotton had gezonden om de belangen der Engelsehen voor te staan. Zij onderteekenden namelijk een verdrag, waarbij Maria beloofde „voor altijd" afstand te doen van het voeren der wapens van Engeland. Daargelaten het feit, dat de verdere bepalingen van het zoogenaamde „verdrag van Edinburg" een absolute opoffering van de Fransche partij aan die van Engeland inhielden, was het voor Maria, die wel van haar tegenwoordige aanspraken op den troon van Engeland afstand wilde doen maar er niet aan dacht om haar positie als vermoedelijk troonopvolgster prijs te geven, ondoenlijk dit verdrag te ratificeeren. De onderteekening of herziening van dit verdrag vormde later het onderwerp van eindelooze, vergeefsche onderhandelingen tusschen de beide koninginnen. Nadat de gezanten van Elizabeth Vertrokken waren, werd' het Schotsche Parlement bijeengeroepen, dat het Galvinistoe tot staatsgodsdienst verklaarde en zoo na de omverwerping der Fransche overheersching, de godsdienstige omwenteling tot een feit maakte. Na dit alles besloten de Lords nog om Elizabeth in allen vorm de hand van den Graaf van Arran, Schotland's vermoedelijken troonopvolger, aan te bieden. Zij stelden Frans den Tweede in kennis met dit feit, dat naar hun meening veel kon bijdjragen om de vriendschap tusschen Schotland en Engeland op hechten grondslag te stellen. Elizabeth sloeg het aanbod echter in de vriendelijkste en vleiendste bewoordingen af. Nu was de Engelsche gezant Sir Nicholas Throckmorton naar Frankrijk gekomen om zeer dringend de onderteekening van het verdrag te vorderen. Throckmorton's positie was op dit oogenblik verre van aangenaam. Elizabeth had door haar al te vrijen omgang met Robert Dudley, den lateren Graaf van Leicester, reeds lang stof te over tot praatjes gegeven; maar thans was, door de zeer verdachte omstandigheden waaronder Dudley's jonge vrouw, Amy Robsart, was gestorven, de aandacht in het bijzonder op deze zaak gevestigd. Algemeen deed het verhaal de ronde, dat Dudley haar uit den weg had laten ruimen en dat hij nu wel spoedig Elizabeth's gemaal zou worden. Met ergernis vingen Throckmorton's scherpe ooren de spottende insinuaties aan het adres van zijn koningin op, met verbeten woede zag hij de glimlachjes vol leedvermaak. En hij sloeg Maria met zijn valkenblik gade. Welk een gelukkige dag zou het zijn wanneer hij in die cynische, losbandige omgeving één woord zou kunnen opvangen dat een smet wierp op de reputatie van de jonge koningin der Franschen. Maar er was niets op haar gedrag aan te merken. De dichters prezen haar, de zangers zongen haar lof, de schilders deden hun best om aan haar schoonheid op het doek recht te doen wedervaren, maar geen man durfde het te wagen zijn oogen naar haar op te slaan behalve in bescheidenheid. En thans ontving zij hem met vriendelijke waardigheid in audiëntie en deelde hem beleefd, maar op vasten toon mede, dat zij beslist weigerde om het verdrag te onderteekenen. „Mijn onderdanen hebben op geen enkel punt hun plicht gedaan. Ik ben hun koningin en zoo noemen zij mij ook, maar zij gedragen zich niet als onderdanen. Ik zal hen hun plicht leeren. Ik zal zorgen, dat het Parlement onder mijn souvereiniteit te samen komt en dat zij handelen in overeenstemming met de wetten van het rijk, waar zij druk over spreken, maar die zij niet houden." „Het is vreemd, dat vorsten zoo gemakkelijk hun beloften en onderteekende verklaringen breken. Zij hebben hun gezanten destijds uitdrukkelijk op schrift beloofd alle getroffen overeenkomsten te ratificeeren. Dit alles toont hoe veel geringer men ons telt dan toen onze troepen voor Leith lagen en onze vloot de zee beheerschte." Dit schreef Sir Francis Throckmorton als mistroostige slotsom van zijn overdenkingen naar Engeland. Hij voorzag een eindelooze reeks diplomatieke verwikkelingen en onaangenaamheden. En het zou zeer lastig zijn voor hem om bij dit alles op goeden voet te blijven met de beide vrouwen, wier strijdende en elkaar rakende belangen op het spel stonden en op wier góede opinie hij grooten prijs stelde. Want was niet Elizabeth zijn tegenwoordige, almachtige souvereine en zou niet Maria, wie weet hoe spoedig, haar opvolgster zijn in Engeland? Niet lang na dezen viel de reeds lang gevreesde slag, die Maria binnen korten tijd na den dood van haar schoonvader en haar geliefde moeder haar man ontnam. Het was in den herfst, terwijl het Fransche hof te Orleans verblijf hield en beproefde te vuur en te zwaard de verspreiding van het Protestantisme tegen te gaan. De koning was er den laatsten tijd steeds meer lijdend uit gaan zien. Ook de opwinding over de geruchten van oproer, moord en verraad en de akelige tooneelen, die hij had bijgewoond, hadden den thans zeventienjarigen vorst diep geschokt. Tevergeefs had hij getracht in de rust van een landelijk paleis zijn krachten te herwinnen. Een hevige verkoudheid verhaastte het einde. Hij kreeg een abces in het oor, en leed veel pijn. Maria waakte trouw bij zijn bed en deed wat zij kon om zijn lijden te verzachten. Zij werd zelf bleek en afgemat maar wilde haar taak aan niemand overgeven. De Kardinaal van Lotharingen had bevel gegeven om speciale processies te houden; de Hertog van Guise had de doktoren bedreigd met ophanging wanneer hun kunst in gebreke bleef, maar dit alles mocht niet baten. Den vijfden December berichtte Throckmorton aan zijn koningin: „Om elf uur in den nacht ontsliep hij en liet een zóó bedroefde vrouw na als men kon verwachten van haar, die door langdurig opzitten aan het ziekbed en door den ijver en de moeite, die zij aan den zieke besteedde, thans krank is in haar eigen lichaam." De Fransche kroon ging over op Maria's tienjarigen schoonbroer, Karei, Hertog van Orleans, die later toen Maria ver weg in Schotland was, soms zuchtend haar portret beschouwde en sprak: ,,Het bezit van zulk een vrouw is meer waard dan een koninkrijk." Toen Frans den laatsten adem had uitgeblazen haastten de hovelingen zich naar Karei om hem te huldigen en de gezant van Venetië schreef: „Zoo zal iedereen spoedig den dood van den koning zijn vergeten, behalve zijn weduwe, de jonge koningin. Haar geest is niet minder nobel dan haar uiterlijk schoon en elegant en de gedachte dat zij op zoo jeugdigen leeftijd weduwe is geworden, en de herinnering aan een gemaal die zulk een machtig koning was en haar zoo liefhad, en ook het besef, dat zij de kroon van Frankrijk verloren heeft en niet veel kans heeft om die van Schotland terug te winnen, drukken haar zoo ter neer, dat zij allen troost weigert, en algemeen groot medelijden opwekt, zooals zij weenend en klagend zich overgeeft aan haar verdriet." Throckmorton, die aan Elizabeth had geschreven, dat zij God moest danken omdat hij Hendrik den Vjerd» en Frans den Tweede had weggenomen, kon Maria zijn bewondering niet onthouden, toen zij zich volgens de gewoonte aan het hof geheel uit het openbare leven terugtrok om veertig dagen in een donker gemaakte kamer te gaan rouwen. Ronsard zag de jonge weduwe in haar witte rouwgewaad door de bosschen van Fontainebleau dwalen, het ovaal van het fijne gelaat omhuifd door de blanke weduwekap. Hij beschrijft hoe zijn dichterlijke verbeelding zag, dat de eerwaardige eiken en ruwe pijnboomen zich voor haar neerbogen als voor een heilige. Haar geestkracht werd inderdaad op een zware proef gesteld. Tot voor kort scheen het leven louter zonneschijn, nu leerde zij den hagelslag en de stormen kennen. Met haar man was haar zooveel ontvallen, haar positie als eerste vrouwe des lands, haar macht, haar onkwetsbaarheid voor de hatelijkheid van Catharina. De koningin-moeder liet het Maria graag voelen dat het met haar invloed gedaan was. De Guisen hadden, toen zij bemerkten dat hun voornaamste tegenstanders leidende posities kregen aan het hof, zich bij de eerste gelegenheid teruggetrokken. En ook voor Maria was de tijd gekomen om heen te gaan van de plaats waar zij zoolang als een eerste ster had geschitterd. „Het is zeker, dat de Koningin van Schotland zich zoo eervol, wijs en voorzichtig gedraagt, dat ik wel vreezen moet dat het haar goed zal gaan. Mij dunkt, alle wijze menschen en getrouwe onderdanen van Hare Majesteit moesten wenschen, dat een der beide koninginnen van het eiland in een man kon veranderen om zoo een gelukkig huwelijk mogelijk te maken, waardoor een eenheid van het heele eiland zou kunnen ontstaan," verzuchtte Throckmorton. En terwijl Maria zoo mijmerend haar dagen doorbracht, zich verdiepend in het blijde verleden en haar groote verlies, met beving in de toekomst blikkend, voelde zij reeds de noodzakelijkheid om het leven weer in te gaan, thans geheel alleen. Voor een vrouw van haar groote vitaliteit was het onmogelijk zich lang aan een hopelooze droefheid over te geven. Het leven kreeg al weer vat op haar. Zij wist, dat er reeds verschillende huwelijkskansen voor haar werden overwogen. Koningen en ministers beraadslaagden, koninginnen en hofdames intrigeerden en een klein weinigje nieuwsgierige belangstelling begon zich in haar te roeren. Maar nog eenmaal wilde zij haar verloren gemaal herdenken en zich daarbij ten volle aan haar leed overgeven. Dit was haar een genoegdoening als oogstte zij daardoor dank bij den ontslapen vriend. En zij dichtte: „En mon triste et doux chant „D'un ton fort lamentable „Je jette un oeil tranchant „De perte incomparable, „Et en soupirs cuisants „Passé mes meilleurs ans. „Si en quelque séjour „Soit en bois ou en prée „Soit pour 1'aube de jour „Ou soit pour la vesprée „Sans cesse mon coeur sent „Le regret d'un absent. „Mets Chanson icy fin „A si triste complainte, „Dont sera le refrein „Amour vraye et non feinte „Pour la séparation, „N'aura diminution." In Schotland was de tijding dat Maria's gemaal was overleden met een gevoel van voldoening ontvangen. Elizabeth had de hand van den vermoedelijken troonopvolger Arran, afgewezen en daardoor groote ontstemming gewekt bij haar Schotsche vriendem En thans nu hun eigen vorstin weduwe was, werd de kans, dat zij Schotland als een vazalstaat van Frankrijk zou beschouwen veel geringer. Maria moest daarom nu wel het voornaamste voorwerp zijn van hun genegenheid, en zij besloten haar te verzoeken naar hun land terug te keeren. Beide partijen, de Protestantsche zoowel als de Katholieke, namen zich voor haar te ondersteunen in haar aanspraken als Engelsche troonopvolgster. Ratificeering van het verdrag \an Edinburg werd nu ook in Schotland als iets ongerijmds verworpen, hoewel Elizabeth niet ophield er op aan te dringen. Eind Februari vertrok Maria naar Rheims, waar zij den winter doorbracht bij haar tante, de Abdis Renata van Lotharingen. Throckmorton, die wist dat er huwelijksonderhandelingen loopende waren met Philips van Spanje voor zijn zoon Carlos, en dat zoowel de koning van Zweden als de vorst van Denemarken aanzoek hadden gedaan om haar hand, vreesde, dat op deze reis de zaak wel eens op de eene of andere wijze beklonken zou kunnen worden en raadde zijn Engelsche lastgevers aan haar op reis te laten bespionneeren. Onder de vriendelijke zorgen van haar oude tante kreeg Maria spoedig veel van haar vroegere geestkrachten opgewektheid terug. Zij had ook weer, zij het op heel wat bescheidener schaal dan vroeger, een hof, waarvan zij bet middelpunt was. Vele Schotsche edellieden, die in Frankrijk woonden of uit Schotland voor de gelegenheid overstaken, kwamen haar huldigen. Onder deze laatste was Graaf Jamès Bothwell, dien Maria met alle onderscheiding te Joinville onWing. Hij bracht de beste aanbevelingen mee: voor haar moeder, de regentes, was hij een betrouwbaar, standvastig verdediger geweest. Tegen de Engelschen koesterde hij een onverzoerüjjfcna haat. In Mei 1560 had de regentes hem naar Parijs gezonden om de Guisen aan te sporen de beloofde troepen nu eindelijk te zenden. Hij was toen voor zijn trouwe diensten beloond en tot kamerheer van Frans den Tweede benoemd. Hij had destijds de opmerkzaamheid van Throckmorton getrokken en zijn ergernis opgewekt door zijn pochen en pralen tegenover de Engelschen. Ook had de gezant hem hooren beweren, dat hij groote dingen zou doen in Schotland. „Hij is eerzuchtig, pocherig, roekeloos en onbesuisd, zijn tegenstanders zullen goed doen hem in het oog te houden," rapporteerde de gezant naar Londen. De onwettige broeder van Maria, Lord James Stuart, verscheen nu spoedig in Frankrijk om zijn zuster namens het Schotsche Parlement te verzoeken naar haar rijk terug te keeren. Hij beloofde haar een eervolle ontvangst en trouwe gehoorzaamheid van haar onderdanen, als zij zich aan de bestaande wetten wilde houden en den Protestantschen godsdienst wilde handhaven. Maria, zoowel als haar ooms, oordeelden, dat het beslist noodig was om de Schotten zooveel mogelijk tegemoet te komen en dus besloot zij te vertrekken naar het land waarvan zij de gebruiken niet kende en welks godsdienst zij verafschuwde. Nu de macht van haar Fransche familieleden geknot was en de regeering in Frankrijk een zeer verzoenende houding aannam tegenover de Protestanten, was het ook in haar belang om voor zoover haar geweten haar dit toeliet, de Protestanten te vriend te houden. In Mei woonde zij de kroning van haar jongen schoonbroer Karei den Negende bij. Tegen het eind van Juli was alles geregeld voor haar vertrek; alles, behalve de kwestie van haar overtocht. Maria had terstond na het overlijden van den koning opgehouden het wapen van Engeland te voeren, maar nog steeds weigerde zij de ratificatie van het verdrag. Zij wees den Engelschen gezant er op, dat zij in de dagen toen dit gesloten werd als het ware onmondig en onder de autoriteit van haar ooms en haar man had gehandeld. Nu echter was zij een zelfstandige, verantwoordelijke vorstin en kon over zulk een gewichtig document niet beslissen zonder eerst haar Raad te hebben gehoord. Verder uitte zij haar besliste voornemen om van haar zijde alles te doen om met de koningin van Engeland in vrede en goede vriendschap te leven. Maar kort voor baar vertrek uit Parijs kwam d'Oysell, een Fransch edelman, dien zij naar Londen had gezonden om Elizabeth te verzoeken haar een vrijgeleide door Engeland te verschaffen, zeer ontstemd terug. De Engelsche koningin was bijzonder geprikkeld door al de mededeelingen over de schitterende huwelijksaanzoeken, die haar rivale gewerden. Zij bemerkte met leedwezen, dat de lijst van candidaten voor Maria's hand minstens even lang was als die van haar aanbidders. En de mededeeling, dat Maria op het punt stond om, zonder het verdrag van Edinburg te onderteekenen, naar buis terug te keeren en dat zij daarbij nog op een vrijgeleide durfde aandringen bracht Elizabeth tot een uitbarsting van toorn toen zij, in het bijzijn van veel getuigen, Maria's gezant zeer onhoffelijk dit vrijgeleide voor zijn vorstin weigerde. Maria voelde zich gekwetst over de beleedigende behandeling haar in den persoon van haar gezant aangedaan. Maar, jong als zij was, wist zij zulke gelegenheden tot haar eigen voordeel aan te wenden. Zij zag in gedachten Elizabeth voor zich, zooals zij daar schreeuwend, ruwe woorden uitend en stampvoetend had gestaan — zij, die van haar beide ouders oud-vorstelijk bloed had geërfd, voelde in de onwettige dochter van den Tudor-koning en Anna Boleyn, de schoone parvenue, haar mindere in rang. Nooit waren haar woorden beter gekozen geweest, nooit was haar houding bevalliger geweest dan toen zij Throckmorton, die juist werd aangediend, tot zich riep en haar hofhouding gebood om in de antichambre te wachten tot zij haar vertrouwelijk gesprek met den gezant had beëindigd. „Ik ben niet vrij van trots en drift en ik weet niet, in hoever ik mij zal kunnen beheerschen, maar ik wil liever niet zooveel getuigen van mijn booze woorden om mij heen verzamelen als uw koningin toen zij met Monsieur d'Oysell sprak," zeide zij op bedaarden, vriendelijken toon. En met haar heldere, klankrijke stem vervolgde zij haar betoog en sprak geen woord te veel of te weinig en zoo was haar geheele wijze van doen een waardig maar beschamend verwijt aan het adres van Elizabeth. „Er is niets, dat mij meer verdriet, dan dat ik mijzelf zoozeer vergat, dat ik van de koningin, uwe meesteres, een gonst heb gevraagd, die ik niet had behoeven te vragen. Het staat mij natuurlijk vrij om mij naar mijn eigen land te begeven zonder haar vergunning. Toen ik als kind de reis hierheen maakte, probeerde de vroegere koning van Engeland mij gevangen te nemen, maar zooals u weet, kwam ik hier veilig aan en als ik terug ga, zal het wellicht weer zoo gaan. U hebt dikwijls gesproken over de wenschelijkheid van vriendschap tusschen uw koningin en mij. Is dit onvriendelijke gedrag een teeken dat zij die werkelijk wenscht? Het schijnt dat zij liever de vriendschap zoekt van mijn ongehoorzame onderdanen dan van mij, haar gelijke in rang, al ben ik in wijsheid en ervaring haar mindere. Ik ben haar naaste bloedverwante en nabuur .... Heusch, uw meesteres zal mij er toe brengen elders vriendschap te zoeken, waar ik niet van zins was er om te vragen. Ik vraag alleen vriendschap. Ik intrigeer niet met haar onderdanen en verwek geen onlusten in haar koninkrijk en toch weet ik heel goed dat er genoeg inwoners van haar land zijn, die mijn aanbiedingen aan zouden nemen, gesteld dat ik er mee kwam. Uw koningin zegt terecht, dat ik jong ben en niet veel ondervinding heb; maar ik ben oud en wijs genoeg om mij vriendelijk en fatsoenlijk te gedragen tegenover mijn bloedverwanten; en ik hoop, dat ik wijs genoeg zal zijn om mij niet zóó door mijn boosheid te laten meeslepen dat ik over haar, die een koningin is en daarbij mijn nicht, spreek op een manier, die mij niet past." Throckmorton was genoopt het eene of andere onbeteekenende antwoord te stamelen, want hij had geen opdracht gekregen om de betrekkingen af te breken; hij begon daarom weer over het oude, veelbesproken onderwerp, het aannemen van het wapen van Engeland. Maar hier ging de koningin maar even, als terloops, op in. Daar kon niets nieuws meer over gezegd worden. Zij nam met innemende vriendelijkheid afscheid van den gezant en liet hem opzettelijk voelen, dat zij tegen hem persoonlijk niets had. Throckmorton brandde natuurlijk van verlangen om te weten wanneer de reis plaats zou hebben. Hij wist dat er drie Engelsche schepen klaar lagen om Maria gevangen te nemen op haar overtocht. Maar de datum van haar vertrek was nog voor iedereen een geheim. Daarom vervoegde hij zich nog eens bij haar, zoogenaamd om afscheid te nemen. Ernstig zeide de vorstin: „Als mijn toebereidselen niet zoo ver gevorderd waren, zou de onvriendelijkheid van uw meesteres mijn reis mogelijk wel verhinderen, maar nu ben ik van plan het te wagen, wat er ook van kome. Ik vertrouw dat de wind wel zoo gunstig zal zijn dat ik niet bij de kust van Engeland behoefte komen; want als dat gebeurt, zal uw koningin mij in haar macht hebben; als zij zoo wreed zou zijn mijn dood te wenschen, moet zij haar gang gaan en mij offeren. Misschien zou dat ongeluk nog beter voor mij zijn dan het leven. Moge God's wil geschieden! Ik hoop en vertrouw toch dat mijn zuster en ik tot een betere verstandhouding komen; en ik twijfel niet of dit zal gebeuren, als ministers en gezanten geen kwaad stoken tusschen ons." En daarop omhelsde zij hem en nam afscheid. Den veertienden Augustus scheepte Maria zich in met haar drie ooms, den Hertog van Aumale, den Hertog van Elbeuf en den Groot Prior Damville, de zoon van den connetabel Anne de Montmorency en veel andere edelen gingen mee aan boord Ook de schrijver Brantóme en de dichter Ghastelard, die tot ieder, die naar hem wilde luisteren sprak over zijn liefde voor de vorstin, vergezelden haar. Zij zouden hun best doen om Maria een herinnering aan den zonnegloed, de blauwe luchten, de overdadige bloemenpracht, het vroolijke gelach en de hoofsche vereering waarvan zij in „la douce France" had genoten, mee te geven naar het koude, mistige koninkrijk in het Noorden, waar men helaas! meer behoefte had aan de forsche hand van een kloek en vastberaden vorst, dan aan een negentienjarige koningin der Romantiek, die met glimlachjes en teedere blikken en groote vriendelijkheid zou beproeven haar koninkrijk te grondvesten. Het vertrek van haar, die zoo lang de zon van het hof was geweest, gaf overal, behalve bij de Koningin-Moeder, reden tot droefheid. Reeds in April, een maand, die dat jaar bijzonder wintersch en dor was, bezong Marion Fleur, het vertrek van de vorstin in een elegie en zag in de late komst der lente een teeken van rouw over het verlies van haar, die anders baar glans aan dit jaargetijde had verleend. Maria's stemmingen wisselden sterk in die dagen. Soms was zij vol moed en beschouwde de heele zaak als een interessant avontuur. Zou het haar, de onweerstaanbare, niet gelukken die oproerige vazallen tot gehoorzaamheid te brengen? Zouden zij niet allen de knie moeten buigen voor haar? Was het niet haar eigen land en zou zij er niet de eerste onder de eersten zijn, zonder rivale, koningin der Schoonheid, vorstin der Romantiek en souvereine door geboorte? Hier in Frankrijk prikkelde haar de duidelijke veronachtzaming, waaraan zij door het hof sedert het overlijden van koning Frans, was blootgesteld. En indien het Elizabeth er om te doen was geweest haar gehate nicht zoo spoedig mogelijk in de macht van haar gevaarlijke onderdanen te brengen, had zij geen beter middel kunnen verzinnen dan haar het vrijgeleide te weigeren, want dit versterkte haar in haar besluit om „de bastaard" te toonen,dat zij zich volkomen verzekerd gevoelde van een hartelijk welkom van haar Schotten en bereid was baar kracht te meten met haar rivale op den Engelschen troon. Het was alleszins begrijpelijk, dat Maria een overdreven denkbeeld had van den invloed, dien een bekoorlijke vrouw • uitoefent. Zij zag de menschen, vooral de mannen, te veel zooals zij zich in haar omgeving voor hadden gedaan: als ridders, die meedongen in den kamp der hoofsche liefde, als wezens, die geen hooger geluk kenden dan een schooné dame te dienen en blijmoedig hun leven te offeren voor één dankbaren glimlach van een bekoorlijken vrouwenmond. Zij wist toen nog niet dat er levensgebieden zijn waar geheel verschillende machten en driften den boventoon voeren Zij kende nog niet de brute zelfzucht, de winzucht, de drift naar macht of roem, of de strengheid van het godsdienstig fanatisme, die de mannen, vooral op rijperen leeftijd geheel onvatbaar maken kan voor zachtere invloeden. Maar hoe meer het tijdstip van vertrek naderde, hoe vaker angstige voorgevoelens haar begonnen te kwellen. Zij was ook nog zóó jong, zóó onervaren, bij al haar ontwikkeling baar vroegrijpheid. Onder haar aangenomen zelfverzekerdheid, haar waardig vertoon van nederbuigende vorstelijkheid verschool zich heel wat angstige twijfel, heel wat onevenwichtigheid, waarvan haar vriendinnen, „de vier Maria's'' veel hadden kunnen vertellen, als zij gewild hadden. Wien kon zij inderdaad haar vriend noemen, wien kon zij vertrouwen in dat geheimzinnige, onvriendelijke land, waar haar beide ouders het leven hadden verloren in een hopeloozen strijd tegen vijandige machten? Het was haar geboorteland, maar zij had het in Frankrijk steeds hooren beschrijven als un pays barbare, bien différent de la douce France", bewormd door une gent brutale". En hoe zou haar ontvangst zijn in een rijk dat juist getriomfeerd had in een opstand tegen haar overleden moeder en haarzelf? Toch vermoedde zij toen nog met, dat de weinige jaren die zij in Schotland zou regeeren haar met anders dan een aaneenschakeling van teleurstellingen en rampen zouden brengen en dat haar een drama te wachten stond, waarin zij en de koningin van Engeland als tegenspeelsters zouden optreden „to the bitter end". Het SUZE POS. Maria Staart. werd een worsteling waarin het persoonlijk vrouwelijk element zeker meetelde, maar die toch ver boven de personen uitreikte en waarbij zich alle onverzoenbare tegenstellingen van nationaliteit, politiek, macht en godsdienst der Britsche rijken, ja van gansch Europa, aansloten. Waarlijk, de omstandigheden hadden deze twee koninginnen en bloedverwanten tot doodsvijandinnen gemaakt. Maria stond op het achterdek van de galei die haar naar haar nieuwe vaderland zou voeren. Zij leunde tegen de verschansing en terwijl tranen haar oogen verduisterden, riep zij haar geliefd Frankrijk, welks kust heel langzaam in de verte verdween, een hartelijk vaarwel toe. „Frankrijk, ik zal u nooit, neen, nooit terugzien," klaagde zij. Haar vriendinnen kwamen haar halen om mee naar beneden te gaan waar de maaltijd werd opgediend, maar zij weigerde. Toen het slapenstijd werd spreidde men op haar verzoek een bed op het achterdek en nadat zij den stuurman had gevraagd om haar te wekken, zoodra het begon te dagen, legde zij zich daar te slapen. „Kwamen de schepen van de koningin van Engeland maar, dan moesten wij nu wel een Fransche haven binnenvluchten," zuchtte Maria toen zij zich ter ruste legde. Dwepend sprak Chastelard tot den matroos, die de lantaarns opstak: „Beste vriend, wij hebben geen lantaarns noodig, de schoone oogen van onze koningin glanzen zóó dat zij de zee verrichten." Dien eersten nacht op zee was het bijna windstil, zoodat, toen de stuurman Maria den anderen morgen in de vroegte liet waarschuwen, de kust van Frankrijk nog steeds zichtbaar was en weer leunde Maria tegen de verschansing en vergoot tranen bij de gedachte, dat zij het land waar zij in onbezorgdheid haar jeugd had doorgebracht, omringd door de liefde van haar man en bloedverwanten, waar zij alle verfijnde genoegens had gesmaakt, die haar genotlievende natuur zoo gretig begeerde, voor altijd ging verlaten. Het verdriet, dat zij gevoelde, deelden vele anderen met haar. „La cour est fort obscure, elle a perdu son soleil/' klaagden de Fransche hovelingen. En Ronsard drukte hét met onnavolgbare, gracieuse melancholie uit: „Le jour que votre voile aux vents se recourba, „Et de nos yeux pleurans les vostres déroba, „Ce jour-la même voile emporta loin de France, „Les Muses qui souloient y faire demourance." HET NIEUWE VADERLAND. DE bijzonderheden van Maria's reis naar Schotland zijn zooals Andrew Lang opmerkt „in een waas van geheimzinnigheid gehuld, dat even ondoordringbaar is als de mist, die Maria's galei gedurende de laatste dagen van haar overtocht en bij haar aankomst te Leith omhulde." Toen men de kust van Schotland genaderd was, was de mist zóó dik, dat men bij den voorsteven staande, den achtersteven van het vaartuig niet kon zien. „Royaume brouillé, brouillon et malplaisant" mompelden de Fransche edelen hoofdschuddend. Maria's aankomst geschiedde geheel onverwachts, want teneinde de Engelschen om den tuin te leiden was zij een week eerder scheep gegaan dan zij aanvankelijk had afgesproken. Men had dus geen toebereidselen voor een feestelijke ontvangst kunnen treffen, zelfs was er aanvankelijk niemand ter begroeting aanwezig. Maar toen de mare van haar aankomst zich verbreid had, stroomde men van alle kanten toe om de koningin te verwelkomen. De in Edinburg aanwezige adel, Katholieken zoowel als Protestanten, Lord James Stuart vooraan, kwam haar tegemoet. Bij den aanblik der armoedige bergpaardjes, die gezonden waren om het gevolg af te halen, sprongen Maria, kind als zij was, de tranen in de oogen en zuchtend riep zij, dat het wel moeilijk zou zijn om zich aan deze paardjes te wennen na de schoone, uitmuntend gezadelde en sierlijke opgetuigde rijdieren die men gewoon was in Frankrijk te berijden. Maar spoedig vermande zij zich, besteeg het werkelijk edele paard, dat speciaal voor haar was gebracht, en nam met vorstelijke vriendelijkheid de begroetingen in ontvangst der vele gilden en vereenigingen, die haar met muziek kwamen verwelkomen. Zoo reed zij in den mist, gevolgd door de Puriteinsch gekleede Schotsche edellieden en de met overdadigen zwier uitgedoste Franschen, naar Edinburg door een landschap van met gras begroeide heuvels, waartusschen zich hier en daar de zwartgeblakerde ruïnes verhieven van kerken en kloosters. Op haar weg passeerde zij menig versterkt kasteel, waar slechts hier en daar in de grijze muuroppervlakte een venstertje blonk als een nieuwsgierig oog, dat verkent of de vijand ook nadert. Edinburg zelf was een aardige, vriendelijke plaats met veel roode daken, waarachter zich dreigend de sombere steilten der rotsen verhieven. Het paleis Holyrood lag in het verlengde van het lange, smalle stadje; vandaar liepen de beide hoofdstraten, High Street en Cowgate, verbonden met Holyrood door Nether Bow, dat als het ware een voorstadje was van het hof. Rondom de stad was een heerlijk landschap van fluweelig weiland, glanzende meren, heldere riviertjes en vooral naar de zijde van Holyrood waren de huizen veelal omringd door tuinen, boschjes, groene grasperken en netgeschoren heggen. De torens van de wondermooie Abdij van Holyrood, die de Engelschen, jammer genoeg, ernstig hadden beschadigd, vormden de grens van het bebouwde gedeelte, dat aan de andere zijde door het Kasteel van Edinburg werd afgepaald. Geheel terzijde van de stad was een beboschte heuvel en op den top daarvan stond een rechthoekige kerk met een grooten toren. Daar lagen de destijds zeer vervallen kloosters der Franciscanen en Dominicanen met hun uitgestrekte tuinen. Deze kerk heette Kirk of Field of Veldkerk en deze naam zou eenmaal van vreeselijke beteekenis worden voor Maria's verdere geschiedenis. Dit alles sliep echter toen nog in den schoot der toekomst, en vriendelijk groetend en met de beste voornemens bezield, reed de koningin met haar gevolg van ruiters, rijk versierd met kant, fluweel, goud en edelsteenen en met vergulde draagstoelen en armelijke, slechtgezadelde paardjes, door de in dichte rijen aaneengeschaarde toeschouwers. De jeugdige, meisjesachtige schoonheid der koningin liet niet na grooten indruk te maken op de lieden en luide klonken de toejuichingen. Het essentieele van Maria's schoonheid lag in iets dat algemeen werd erkend, maar niet kan worden weergegeven. Het bewijs ligt reeds in het opvallend groote verschil, dat er bestaat tusschen de vele portretten, die er van haar werden vervaardigd. In de meesleepende betoovering, waaraan bijna niemand, die met haar in aanraking kwam zich geheel kon onttrekken, speelde blijkbaar geestelijke invloed en een buitengewone charme in haar optreden evenzeer mee als uiterlijke schoonheid van vorm en lijn volgens den traditioneelen standaard. Maria was een groote, slanke verschijning, zeer sierlijk gevormd. Haar gelaat was ovaal. Haar oogen waren amandelvormig, bruin en schitterend; dikwijls vertoonden zij den eigenaardigen, zijdelingschen blik, die aan het geslacht Guise eigen was. Bij alle verschil van uitdrukking viel eenige gelijkenis tusschen Maria's gelaatstrekken en die van haar achternicht Elizabeth van Engeland niet te miskennen. Heur haar was roodblond en krullend; haar handen waren opvallend mooi gevormd. Als zij lachte, vertoonde de kleine, lieve mond scherpe, hagelwitte tanden. De uitdrukking van het gelaat was, vooral als zij sprak of glimlachte, betooverend. Een plotselinge geestdrift maakte zich van de koude Schotten meester. Zij gaf zich ook zoo kennelijk veel moeite om zich vriendelijk te toonen en paste zich zoo dapper aan aan de haar totaal vreemde menschen en toestanden. Vreugdevuren werden aan alle zijden ontstoken en toen de vorstin dien eersten nacht in haar paleis te Edinburg rust zocht van de vermoeienissen van de reis, werd zij door een oorverdoovend en afgrijselijk lawaai uit den slaap opgeschrikt. Het waren slechts de muzikale uitingen van zeshonderd goede en loyale burgers van Edinburg, die de koningin kwamen vergasten op psalmgezang, begeleid door het spel van hun valsche, slechtgestemde violen en rebecks. Maria, die zich vast had voorgenomen alles bij yoorbaat gunstig te beoordeelen, stapte uit haar bed en verscheen glimlachend en buigend aan het venster om te danken voor deze huldebetuiging. Zij prees de muziek en liet den zangers weten dat zij verlangde naar een herhaling van dit schoone lied. En aangemoedigd door dit bewijs van vorstelijk welbehagen, krasten de violen dien ganschen nacht door en verhieven de stemmen der burgers zich telkens weer in luidruchtig valsch en langgerekt psalmgezang. „Ha! quelle musique et quel repos pour sa nuit!" jammerden de Franschen en stopten hun op het gebied van muziek zoo verwende ooren toe. Ver weg, in „la douce France" dichtte Ronsard: „Comment pourroient chanter les bouches des poëtes, „Quand par votre départ les Muses sont muettes? „Tout ce qui est de beau ne se garde longtemps, „Les roses et les lys ne règnent qu'un printemps. „Ainsi votre beauté seulement apparue „Quinze ans en notre France, est soudain disparue, „Gomme on voit d'un éclair s'évanouir le trait,:> „Et d'elle n'a laissé sinon que le regret, „Sinon le déplaisir qui me remet sans cesse „Au coeur le souvenir d'une telle princesse." Zoo was dan Maria geïnstalleerd in haar nieuwe koninkrijk en voorloopig waren alle partijen tamelijk tevreden met den toestand. De partij der Hamiltons hoopte dat zij met den Graaf van Arran, den vermoedelijken troonopvolger, zou trouwen; de Protestanten zagen in een blijde toekomst een vereeniging van Schotland en Engeland door Maria's erfrecht op den Engelschen troon; de neutralen verheugden zich dat er weer een Schotsche souvereine op den troon zat en hoopten dat aan alle buitenlandsche inmenging, zoowel van Fransche als van Engelsche zijde, thans een eind was gekomen. Maria zelf was vol goeden moed, maar voelde toch al ras de groote moeilijkheden van haar taak. Hoe moest haar houding zijn tegenover het Protestantsche geloof, een godsdienst, dien zij verfoeide? Voorloopig scheen het eenige middel om zich te handhaven te liggen in berusting in de algeheele overheersching van de Protestantsche leer en moest zij zich vergenoegen met de haar uitdrukkelijk voorbehouden vrijheid om met haar gevolg God te dienen volgens haar persoonlijke overtuiging. Hoe zou zij verder de edelen, die gewend waren aan oproer en ontrouw aan den vorst weer tot een besef van saamhoorigheid met en trouw aan den kroon brengen? Zes generaties der Stuarts hadden zich tevergeefs ingespannen om het brute geweld van den adel te breken en zou dan een jong meisje kunnen bereiken wat voor zooveel krachtige mannen te zwaar was gebleken? En hoe zou zij haar houding bepalen tegenover haar machtige buurvrouw Elizabeth, die au fond haar doodsvijandin was? Zij, die had getracht Maria op zee te laten gevangennemen en later met woede vernam dat de kostbare buit haar was ontgaan en er slechts een scheepslading prachtige paarden en allerlei kostbaar rijgarnituur toebehoorend aan de Schotsche koningin was prijsgemaakt. Thans ergerde zij zich omdat de verontwaardiging aan de Europeesche hoven algemeen was over de behandeling die zij haar nicht, een regeerende vorstin, had laten ondergaan. De stemming tegenover Elizabeth was- thans in Schotland niet zeer vriendschappelijk; over het algemeen oordeelde men, dat zij de goede zaak in den steek had gelaten en door Graaf Arran een blauwtje te laten loopen, had zij de tegenover Engeland steeds zeer prikkelbare nationale jaloezie gekwetst. Het was een eigenaardigheid in de toenmalige verhouding met Engeland dat zoodra de nieuwe passie der religie daarin geen bevrediging vond, de oude hartstocht van naijver en wantrouwen tegen den zooveel machtigeren nabuur zich deed gelden. Maria was echter vastbesloten om te beproeven ook het hart van haar verstokte vijandin door vriendelijkheid te winnen. De Engelsche gezant Randolph berichtte aan zijn lastgever dat zij zeker van plan was vriendschap met Engeland te sluiten en de partij der Protestanten te ontzien en te steunen. „En als zij dat doet," voegde hij er bij, „ontbreekt haar niets meer om een gelukkig leven te lijden behalve een goede man." Het was inderdaad de waarheid dat opvoeding, temperament en gaven van hoofd en hart Maria tot een sieraad van eiken troon en een kostelijken schat voor ieder land zouden hebben gemaakt, indien aan haar zijde een liefhebbend echtgenoot, een man, die haar in zachtheid wist te leiden, had gestaan. Zij was noch door haar opvoeding, noch door haar geaardheid geschikt om een zelfstandige, leidende positie in de regeering in te nemen. Haar geheele leven stond zij te veel onder den invloed van anderen en liet zich' dikwijls door personen, die zij bewonderde en liefhad, als werktuig gebruiken. Zoo had zij telkens haar geïdealiseerde helden, waaraan zij zich vol vertrouwen overgaf om later met smart te ondervinden, dat hun oordeel kortzichtig en bekrompen was geweest of dat hun raadgevingen geïnspireerd waren door eigenbaat. Haar overmatige behoefte aan bewondering en liefde deed haar daarbij ook veel kwaad, want al te licht geloofde zij de betuigingen van gehuichelde toewijding, die zelfzuchtige oogmerken verborg onder een masker van vereering en vleierij. In dit alles stond zij zeer in het nadeel tegenover haar nicht, de Engelsche koningin, die in de eerste plaats vorstin en pas daarna vrouw ,was en die, zoo zij zich al niet ontzag om haar vrouwelijke neigingen tot in weerzinwekkende kleinheid den vrijen teugel te laten, toch steeds meer het oor leende aan de tot voorzichtigheid dringende sprake van het koele verstand dan aan die van het gevoel. Eigenlijk waren het alleen de Hervormer John Knox en een klein deel zeer getrouwe volgelingen die zich in het geheel niet, zelfs niet tijdelijk, lieten vangen door de betoovering die er van Maria uitging. Toen zij den Zondag volgende op haar thuiskomst in de kapel van Holyrood de mis wilde bijwonen, drong een schaar Protestanten onder aanvoering van Lord Patrick Lindsay de kapel binnen onder het uitschreeuwen van allerlei bedreigingen tegen den priester, die „als afgodendienaar naar de wet moest sterven". Lord James Stuart redde de situatie door voor den ingang post te vatten met getrokken zwaard, zoogenaamd om de Schotten te verhinderen de mis bij te wonen maar in werkelijkheid om den priester te beschermen tegen het gepeupel. Deze uitbarsting was voornamelijk te wijten aan den invloed van Knox, die in zijn predikaties niet gewend was een blad voor den mond te nemen en zijn gehoor mee had gedeeld dat één mis in het land afschuwelijker voor hem was dan het bericht dat er tienduizend gewapende vijanden waren geland. Hem mishaagde zeer de houding van James Stuart en den secretaris William Maitland of Lethington, die, zelf steunpilaren der Protestantsche beweging, er niettemin beslist op aandrongen dat men de koningin de uitoefening harer godsdienstplichten waarborgde. Hij vond, dat deze houding gelijkstond met „zwemmen tusschen twee wateren" en een groote verkoeling in hun verhouding was het gevolg. De ontevredenheid van Knox en de onverdraagzaamheid die het volk kenmerkte tegen iedereen die het „Papistische bijgeloof" aanhing, bracht een eigenaardig element in de huldebetuigingen die Maria den tweeden September bij haar intocht in Edinburg ten deel vielen. Maria, die aangezeten had aan een banket dat men ter eere der vorstin had aangericht in het kasteel, vertrok van daar in de richting der stad, rijdend onder een troonhemel van paars fluweel, gevolgd door een stoet der voornaamste edelen en burgers. De straten van het schilderachtige, onregelmatig gebouwde stadje waren stampvol en slechts langzaam ging de optocht voort. In High Street en Cow Gate stonden de paleizen der edelen en rijke burgers. De huizen waren groot en werden meestal door een aantal families bewoond, die ieder een afdeeling, als het ware een flat, bewoonden. Het is wel zeker, dat ook de machtigste en de rjjkste edelen, als zij in de stad vertoefden, zich erg hebben moeten behelpen wat ruimte, licht en lucht betrof en dat de sanitaire inrichting der huizen, zoowel als die dei stad, beneden alles was, zoodat zelfs in die niet kieskeurige dagen alle buitenlanders er schande over riepen. De ingang der woningen bevond zich meestal op de eerste verdieping, waaromheen typische houten galerijen of balcons waren gebouwd. Men bereikte den hoofdingang langs een trap, die van buiten was aangebracht. Het geheel was genoegelijk onordelijk door de vele gebroken lijnen en de half cirkelvormige torentjes waarin binnenshuis de trappen, die de verschillende verdiepingen verbonden, waren verborgen. Schilderachtig ook waren de vele dakvenstertjes, de puntige, steile daken en de trapgeveltjes. De groote huizenblokken in de breede hoofdstraten werden gescheiden door nauwe steegjes „wynds" genaamd, waarin, naast veel eerbare poorters, handwerkslieden en leerjongens, een onordelijk gespuis samenhokte, dat bekend stond als erg vechtlustig. Opstootjes en straatgevechten waren aan de orde van den dag en niet alleen de lagere klassen gaven hiertoe aanleiding, want wanneer twee edelen elkaar op straat ontmoetten, brak niet zelden de herinnering aan een oude wrok of veete door en dan duurde het niet lang of pistoolschoten en zwaardslagen weerklonken, en strijdkreten galmden tot de wacht aanrukte en de vechtersbazen verjoeg of gevangennam, waarna de burgers hun deuren weer openden en hun vrouwen naar buiten traden om de dooden of gewonden weg te dragen. Dadelijk toen de koningin het kasteel had verlaten, viel een kleine jongen, verkleed als een engel, uit een ronden bol, die den hemel moest voorstellen, voor haar voeten neer en bood haar een Bijbel, een Protestantsch Psalmboek en de sleutels der stad aan, terwijl hij haar met een gedicht begroette waarin verschrikkelijke toespelingen voorkwamen over „de wrake Gods over afgoderij en beeldendienst". Opdat aangaande de bedoeling van dit gedicht geen misverstand zou bestaan, werd Maria vervolgetie onthaald op een voorstelling van de Goddelijke straf die Korach, Dathan en Abiram trof in het vuur des hemels, dat op hen nederdaalde terwijl zij bezig waren hun heiligschennende offeranden te brengen. Men had haar nog het genoegen toegedacht om een pop, gekleed als een Katholiek priester in misgewaad, te zien verbranden, maar deze voorstelling werd nog intijds door een der Katholieke edelen verboden. Schoon en lieftallig als hun koningin was, wilden de brave burgers toch niet nalaten er haar op te wijzen, dat zij in hun oogen een onbekeerde Papistische Jezebel was op weg naar den Poel des Verderfs, ja, zij vonden dit een daad van plicht tegenover haar onsterfelijke ziel. Zoo werd deze triomftocht een eigen- aardige mengeling van oprecht gemeende hulde en geestdrift verwekt door haar verachijning en het ambt dat zij bekleedde en grove beleedigingen, ja, bedreigingen tegen de koningin in haar hoedanigheid van geloovig Roomsch-gezinde. Na afloop van haar rondgang door de stad ontving zij in haar paleis een gift die haar werd aangeboden door den gemeenteraad. Het was een rijk verguld zilveren buffet. Dit werd naar Holyrood vervoerd op een wagen, waarin zich een .groep kinderen bevond, die een rede uitspraken over de noodzakelijkheid om de mis af te schaffen en besloten met het zingen van een psalm. De koningin verkropte haar woede over de lompe, beleedigende behandeling, die zij van haar onderdanen moest verduren en bleef bij haar besluit om haar goede luim te behouden. Zij prees de vele dichters en redenaars, die hadden getracht zich gedurende dien dag verdienstelijk te maken en lachte om de voorstelling van Korach, Dathan en Abiram alsof zij de toespeling niet begreep. Maar zij, die van nature verdraagzaam was, begon de leer en den naam van John Knox te verfoeien en te haten. Zij voelde, dat deze man den sleutel tot het vertrouwen en de liefde van haar volk, dat zij gretig begeerde te winnen, bezat en dat hij, verre van de slagboomen ,Ik wilde wel dat het nooit was gebeurd, maar ik weet een uitweg en als het noodig mocht blijken, zal je merken wat voor een middel dat is." Bothwell hield zijn onschuld staande en daar er niemand was om de aanklacht te ondersteunen, werd hij vrijgesproken, hoewel zelfs deze jury, die bijna geheel uit vrienden en partijgangers van hem bestond, eerst na heftige en lange discussie tot een besluit kwam. Cunningham, een bode die door Lennox was gezonden om zijn wegblijven te verklaren, bezat den moed om in tegenwoordigheid van al deze vijanden uit te roepen dat deze vrijspraak geen vergissing was maar een opzettelijke dwaling tegen beter weten in, daar het algemeen bekend was dat Bothwell de moordenaar was. Huntly kreeg al de waardigheden en bezittingen, die van ouds aan zijn geslacht behoorden, terug. Ook Morton viel dit lot te beurt. Maitland, de vader van den secretaris, ontving groote geschenken in land, en de geldigheidsduur van alle contracten der goederen die Murray in leen had werd verlengd. Zoo ontving de moordenaarsbende het bloedgeld voor hun misdrijf en het scheen dat zij nu rustig zouden kunnen genieten van de vruchten van hun arbeid. Wanneer wij ons echter wat nauwkeuriger op de hoogte stellen van de overleggingen, die woelden in de gedachten der uiterlijk zoo eensgezinde rijksgrooten van Schotland, bespeuren wij, dat de atmosfeer was doordrenkt van veinzerij en verraad; zij, die voor het uiterlijk Bothwell's grootste vrienden waren en even schuldig als hij, huichelden het eene oogenblik slaafsche onderworpenheid aan zijn wenschen om het volgende oogenblik de bitterste verontwaardiging over zijn daden te veinzen. De waarheid is onder dit weefsel van huichelarij, geveinsde godsvrucht en voorgewende verontwaardiging bijna onkenbaar, maar schemert toch in vagen omtrek door. In het complot tegen Darnley had, slechts voor enkele oogen zichtbaar, van den aanvang af een ander complot verborgen gelegen, dat beoogde Bothwell's invloed in Schotland voor goed te fnuiken. Vóór Murray Schotland had verlaten, had hij met Morton en Lethington een afspraak gemaakt. Daar er op het oogenblik geen kans scheen te bestaan om Maria's hartstocht voor Bothwell tegen te gaan en men Bothwell niet moest prikkelen, omdat hij anders hen allen met zijn onthullingen in het verderf zou storten, deed men beter voorloopig schijnbaar te berusten in de onberaden huwelijksplannen van de koningin. Morton zou de leiding nemen in een politiek van meineed en verraad. Murray zou zich afzijdig houden en daardoor des te meer geschikt zijn om terug te komen en de regeering in handen te nemen. Geen der Protestantsche Lords was bereid zich anders dan in schijn te onderwerpen aan de tyrannie van een geweldenaar als Bothwell. Ook zag men zeer goed de gevaren die den kroonprins bedreigden, wanneer Bothwell dit jonge leven eenmaal in zijn macht zou hebben gekregen. Als het niet anders ging zou men graag de door hartstocht verdwaasde koningin opofferen, ten einde zoo de eer van het land en eigen welzijn te redden. Op den avond van den twaalfden April noodigde Bothwell de Pairs en Bisschoppen aan een feestmaal, dat hij gaf in een taveerne die door een zekeren Ainslie werd gehouden. Toen de gemoederen vroolijk waren door den wijn legde Bothwell zijn gasten een papier voor, dat hij hun uit naam der koningin verzocht te teekenen. De onderteekenaars van dit document verbonden zich „den edelen Graaf van Bothwell" te verdedigen tegen lasterlijke beschuldigingen en aantijgingen, terwijl zij tevens op zich namen het huwelijk tusschen Hare Hoogheid en den edelen Lord te bevorderen en ieder die zich opmaakte om het te verhinderen, als hun vijand te beschouwen. Bijna alle aanwezigen teekenden dit papier. Sommigen deden het als een daad van opzettelijk verraad, anderen deden het uit vrees, want Bothwell's soldaten hadden de taveerne omsingeld. Het bezit van dit document zou Bothwell echter weinig baten. Hij voelde zich ook niet zoo zeker van zichzelf als hij voorwendde, want de vijandschap en nauwverholen tegenzin van sommigen uit het gezelschap waren duidelijk. Dit maakte hem eensdeels te heftig, andersdeels te weifelend in zijn houding en optreden. De ware vrienden van Maria waren diep terneergeslagen over den loop der gebeurtenissen. In het eerst had het denkbeeld van een huwelijk tusschen hun koningin en den ruwen lord uit het grensgebied hun te ongerijmd geleken om mogelijk te zijn, maar langzamerhand werden de teekenen al te duidelijk. James Melville besloot dat het niet aanging dat „zulk een lieve vorstin haar ongeluk tegemoet ging zonder dat haar vrienden haar waarschuwden". Hij sprak Lord Herries er over aan en deze deelde hem mede, dat hij zelf reeds aan het hof was geweest en de koningin op het gevaarlijke van haar plannen had gewezen. Zij had koeler; in het eigen land en in Engeland en Frankrijk verhieven de stemmen zich luid tegen de verbintenis en daar Bothwell's geld opraakte, sloegen de huursoldaten, die hij noodig had voor zijn bescherming, aan het muiten. Den een en twintigsten April bracht Maria een bezoek aan haar zoontje Jacob, dat thans tien maanden oud was en zijn onbezorgd babybestaan leefde onder de hoede van den Graaf van Mar. Men vreesde dat de moeder zou trachten haar kind te ontvoeren om het haar minnaar in handen te spelen. De Graaf van Mar zorgde er daarom voor dat zij slechts met een klein gezelschap het kasteel binnenkwam. Indien deze toeleg dus al bestaan had, mislukte zij. Maria leefde die dagen in een bijna hypnotischen toestand. Haar ambitie, haar geslepenheid, haar energie, haar activiteit richtten zich op één punt, het onverdeelde bezit van hem, dien zij boven alles beminde. De gedachte, dat, nu zij het doel zoo nabij waren, er nog een kink in de kabel zou komen, door oproer of inmenging van Engeland of Frankrijk, bracht haar buiten zichzelf. Op den vier en twintigsten April reden de koningin, Huntly, Lethington en James Melville met een klein escorte van Stirling naar de hoofdstad, toen niet ver van Edinburg, bij Almond Bridge, Bothwell verscheen aan het hoofd van een troep ruiters. Zij reden met getrokken zwaard op de vorstin toe, waarop enkelen uit haar gevolg hun degens trokken om de koningin te beschermen. Maria verbood dit echter en zeide dat zij bereid was met den Graaf van Bothwell mee te gaan, waar hij haar ook wenschte te voeren, liever dan dat er om harentwille bloed zou worden vergoten. Besluiteloos zagen de soldaten elkander aan. Huntly liet zich lijdelijk ontwapenen, Melville wilde zich verdedigen maar Bothwell's bevelhebber fluisterde hem toe, dat alles met toestemming der koningin gebeurde; daarop gaf hij zich over. Lethington werd eveneens ontwapend. Maria zond een bode naar Edinburg om den bevelhebber van het kasteel, die een vriend van Bothwell was, om hulp te verzoeken. Een paar schoten werden door de kanonnen van het kasteel in de richting van het gezelschap afgevuurd, maar men paste wel op niemand te raken. Bothwell had Maria's paard bij den teugel gevat en zoo trok het gezelschap naar Dunbar, waar men des nachts aankwam. Nauwelijks was men afgestegen en hadden de gastheer en zijn „gevangenen" zich in een der kamers teruggetrokken, of Bothwell en Huntly wierpen zich op Lethington en wilden hem dooden. Bothwell had de laatste dagen meer en meer bewijzen in handen gekregen, dat lethington een dubbel spel met hem speelde en dat hij in den secretaris den oorsprong vond van alle tegenwerking en tegenslag. Hij wilde zich nu van dezen sluwsten en gevaarlijksten zijner vijanden ontdoen. Zooals de onverschrokken vorstin eens haar Italiaanschen secretaris met haar eigen lichaam trachtte te beschermen tegen de dolken der moordenaars, zoo trad zij ook nu ijlings tusschenbeide en verbood de beide opgewonden mannen met het gezag, dat zij, indien noodig, in woord en houding Wist te leggen, hem ook slechts één haar van zijn hoofd te krenken. Zij dreigde Huntly zelfs, dat zij hem zou doen gevangennemen en terechtstellen als hij Lethington niet met rust liet. Huntly en Melville werden den volgenden dag vrijgelaten. De laatste hoorde voor zijn vertrek hoe Bothwell op poehenden toon uitriep, dat de koningin hem na alles wat er nu tusschen hen beiden was gebeurd wel moest trouwen, of zij wilde of niet. Lethington bleef voorloopig gevangen. Hij had niet begrepen dat Bothwell, dien hij'zijn dupe had gewaand, hem doorzag. Thans besefte hij dat, schoon zijn vijand was gedwongen hem voorloopig te sparen, zijn leven voortdurend gevaar liep. Vanuit zijn gevangenis zag hij kans met zijn vrienden te SUZE POS. Maria Staart. 'L correspondeeren en gaf hun zijn voornemen te kennen, zoo spoedig mogelijk te vluchten. De verklaring van den overval en de daaropvolgende schaking der koningin vindt men in eenige brieven, die Maria kort voor haar wegvoering naar Dunbar aan haar minnaar zond. „Helaas, Mylord, waarom vertrouwt gij een zoo onwaardig mensch1, zoodat gij haar, die geheel de uwe is, gaat wantrouwen? Ik ben erg boos. Gij hebt mij beloofd dat gij alles zoudt regelen en mij schrijven wat ik moet doen. Gij hebt dit niet gedaan. Ik heb u gewaarschuwd om dien valschen schoonbroer van u in het oog te houden en hem niet te vertrouwen. Hij vertelde mij, dat ge hem verzocht hadt hem te berichten, wat ik precies wenschte en wanneer en waar ge bij mij zoudt komen en wat wij zouden doen. En toen begon hij te preeken tegen mij: „Het was een dolzinnige onderneming en ik zou je toch nooit wettig kunnen trouwen, omdat je nog getrouwd was toen je mij ontvoerde. En zijn soldaten zouden het nooit toestaan. En de Lords zouden hun beloften vast weer intrekken," kort en goed, hij is heelemaal in de contramine. Ik zeide hem, dat, nu ik eenmaal zoo ver was, ik mij noch door overreding, noch door den dood zelf zou laten terughouden en mijn beloften verbreken, tenzij dat jij je heelemaal uit eigen beweging terug zou trekken. Wat de plaats betreft, neem het mij niet kwalijk, je bent te onachtzaam, dat je dat alles aan mij overlaat. Kies zelf en zend mij bericht. En ondertusschen lig ik hier ziek .... Als je weer niet tot andere gedachten waart gekomen sedert ik afscheid nam, zou je nu niet met al die vragen aankomen. Nu, het is mijn schuld niet, ik heb het mijne gedaan. Als deze onoplettendheid van jouw kant ons beiden in gevaar brengt en 1) Huntly. er komt van onze plannen niets terecht, zal ik nooit weer beter worden. De bode zal je wel vertellen, hoe naar ik er aan toe ben en dan zal je zelf zien, hoe veel goed al die nieuwe, vreemde invallen van je mij hebben gedaan. Ik wilde dat ik dood was, want ik zie wel dat alles verkeerd gaat. Je beloften klonken heel anders, maar mijn afwezigheid heeft altijd invloed op je, want je hebt immers twee snaren op je boog \, Zend mij antwoord, zoodat ik geen vergissing bega en vertrouw je zwager niet. Hij heeft al gebabbeld over ons plan en is er zelf tegen." „Mij dunkt, dat je vele diensten en onze langdurige vriendschap en de goede gezindheid der Lords wel als excuus kunnen dienen, wanneer je je iets veroorlooft dat je plicht als onderdaan je verbiedt. Je doet het niet zoozeer om mij te dwingen, maar meer om je van deze plaats bij mij te verzekeren, zoodat inmenging van anderen mij niet meer kan verhinderen je datgene toe te staan, waar je trouwe diensten je recht op geven. Dus, kort gezegd, je moet je verzekeren van de toestemniing der Lords en je vrij maken om weer te trouwen. En ter wille van je eigen veiligheid en ten einde mij getrouw te dienen, paar je thans een te vrijmoedige daad aan een onderdanig verzoek." „Zeg veel vriendehjkheden van mij aan Lethington. Zie je er per slot van rekening toch liever van af, zend mij dan bericht, en laat niet alle blaam op mij rusten." „Pas had ik mijn brief af of daar kwam je vroegere zwager heelemaal terneergeslagen bij mij en vroeg mij om raad. Hij wist niet wat hij moest doen, omdat het gewapend geleide zoo groot is, o.a. de Graaf van Sutherland; zij zouden liever sterven dan toelaten dat ik ontvoerd werd, uit dankbaarheid voor alles wat ik voor hen heb gedaan en hij is bang dat er 1) Een zinspeling op den grooten invloed dien Jean Gordon nog altijd op Bothwell had. een gevecht zal ontstaan; ook zal men zeggen, dat het ondankbaar van hem is als hij mij niet verdedigt en dat het als verraad moet worden uitgelegd. Ik zeide hem, dat hij dit alles met jou had moeten bespreken .... Ik schrik er van als ik bemerk hoe besluiteloos hij is, nu het er op aan gaat komen. Ik probeer mijzelf te overtuigen, dat hij zich als een eerlijk man zal gedragen, maar het lijkt mij toch geraden je dit mee te deelen, zoodat je zonder hem je wantrouwen te toonen, voorzichtig kunt zijn. En je weet dat je met een groot getal manschappen moet verschijnen, want gisteren hadden wij, door zijn geleide en dat van Livingstone, meer dan driehonderd volgelingen te paard bij ons. Om 's Hemels wil, breng liever meer dan minder mannen mee, dat is mijn grootste zorg." Wij zien hieruit, dat Bothwell met de vorstin was overeengekomen dat hij haar zóó zou compromitteeren, dat een huwelijk met hem haar eenige uitweg zou blijken om haar reputatie te redden. Men had hiervoor de medewerking van Huntly noodig, die een man was van eenigszins weifelend, onzelfstandig karakter en zijn hulp niet dan na veel tegenwerpingen verleende. De minnaar zelf was ook maar half ingenomen met het plan; het was een geweldige stap en hij was in het geheel niet zeker dat er geen fatale gevolgen uit zouden voortvloeien. Huntly .was, zooals uit Maria's brieven blijkt, erg bang den schijn van verraad, lafheid of ondankbaarheid op zich te laden, als hij naliet zijn meesteres te verdedigen. Daarom zorgde hij, dat verschillende personen op de hoogte v/erden gebracht, dat alles met goedvinden van Maria plaats had. Zijn uiti|tingen hadden gretige hoorders gevonden en gingen van mond tot mond. De stemming keerde zich hoe langer hoe meer tegen de koningin, toen het ruchtbaar werd dat het proces tusschen Bothwell en Jean Gordon met verdub- „Zij vergoot heel wat zilte tranen. Hij was de meest jaloersche man ter wereld en liet geen dag voorbijgaan zonder haar te kwellen," vertelt James Melville. Op haar trouwdag hoorde men hoe de koningin na een heftige woordenwisseling met haar man, luidkeels riep om een mes. Zij wilde een eind maken aan haar ondragelijk bestaan. Toch bleef zij den man aanhangen met een slaafsche, zelfvergeten overgave. In den nacht na den trouwdag werd door een onbekende hand een papier op de poort van Holyrood gehecht met het volgende onheilspellende opschrift : „Men zegt dat huwelijken die in Mei worden gesloten ongeluk aanbrengen." Niettegenstaande alles verscheen het paar voor het oog der buitenwereld als gelukkige, vroolijke, gelijkgestemde echtgenooten. Eiken dag reden zij te samen uit, Bothwell vol vertoon van eerbied tegenover zijn vrouw. Hij wilde met alle geweld met ongedekten hoofde naast haar rijden; zij ontfutselde hem onverhoeds zijn muts en zette die op zijn hoofd. De haat onder het volk nam steeds toe, maar Maria en haar man probeerden het niet te zien. Op de markt schreeuwden de verkoopsters haar na: „God zegene Uwe Hoogheid, als gij onschuldig zijt aan den moord op den koning!" Bothwell probeerde zich populair te maken door zichzelf ten eten te vragen bij de meest invloedrijke burgers van Edinburg, die hem koel ontvingen en niet gevoelig bleken voor de eer. Waarschijnlijk verkeerde Bothwell in die dagen even goed als zijn vrouw in een hoogst zenuwachtigen, overspannen toestand. Hij had zich den weg naar den troon veel gemakkelijker voorgesteld en thans kon hij zich niet ontveinzen, dat er gevaar bestond dat niet alleen de begeerde buit hem zou ontgaan, maar dat hij ook licht zou kunnen verliezen wat hij reeds bezat. Hij deed zijn best om bij de Protestanten in een goed blaadje te komen en het was een verheffend en stichte- lijk schouwspel hem dagelijks onder het gehoor der Calvinistische predikers aan te treffen en zijn eerbiedig gedrag tegenover de dienaren des Woords gade te slaan. Het werd eenzaam en stil aan het hof. Maria Livingstone was gehuwd met den Heer van Sempill, Maria Beaton had Ogylvie of Boyne, den vroegeren minnaar van Jean Gordon getrouwd, Maria Fleming heette nu Maria Lethington en alleen Maria Seton bleef haar koningin nog trouw. Thans ging ook Maria's biechtvader haar verlaten. Hij kon niet bij haar blijven, nu zij een Protestant in de Protestantsche kerk had getrouwd. Maria betuigde hem haar onverbreekbare trouw aan de Katholieke kerk en verklaarde, dat zij alleen op deze wijze was getrouwd omdat zij meende, dat dit het ware geloof ten goede zou komen. Deze laatste verklaring werkte verbluffend op den goeden man; kon het haar ernst zijn met deze betuiging? „Niettegenstaande alles geloof ik toch, dat zij een goede en vrome dochter der Kerk is gebleven," deelde hij later aan den Spaanschen gezant mede, maar in dit oordeel spreekt de groote sympathie, die hij zijn geliefde biechtelinge toedroeg, een woordje mee. Onder de Katholieken in het buitenland heerschte echter toorn over Maria's gedrag. „Het ligt niet in de bedoeling van Zijne Heiligheid zich verder met de koningin van Schotland in te laten," was de slotsom der overleggingen in het Vaticaan. Zoo lieten alle diplomatieke en politieke vrienden van Maria haar in den steek. CARBERRY. IN het begin van Juni ontvluchtten Bothwell en Maria de hoofdstad, daar men hen had gewaarschuwd dat er een aanval der Lords dreigde. Zij overnachtten op het kasteel te Borthwick maar de Lords omsingelden het slot en Bothwell ontkwam ternauwernood het gevaar, doordat hij er in slaagde ongemerkt door een achterdeurtje het bosch in te sluipen. Maria knipte heur haar af, verkleedde zich als schildknaap en reisde zoo den volgenden morgen naar Dunbar, waar zij haar man volgens afspraak trof. Thans waren de Lords oppermachtig in Edinburg; de anders zoo koningsgezinde burgers waren verbitterd tegen hun vorstin en lieten de vijanden van Maria rustig begaan. Sir James Balfour, die een der onderteekenaars was geweest van de overeenkomst om Darnley te dooden, verleende thans aan hen, die beweerden dat zij den dood des konings wilden wreken, vrijen toegang tot het kasteel. Het duurde niet lang, of de Lords vernamen dat de vorstin en haar man in aantocht waren aan het hoofd van een betrekkelijk groot leger. Zoo snel mogelijk trokken de opstandelingen den vijand tegemoet. Du Croc vergezelde hen in de hoop de partijen tot een schikking te brengen. Zij verklaarden zich hiertoe bereid maar stelden twee voorwaarden: óf de koningin moest Bothwell verlaten en in dat geval beloofden zij haar op hun knieën om vergeving te smeeken en te huldigen, óf de Graaf van Bothwell moest buiten de gelederen treden en met een der edellieden een duel aangaan. De uitslag van het gevecht zou bewijzen dat hij de moordenaar des konings was.. Du Croc stak met een klein troepje ruiters de beek over die de twee vijandelijke legers scheidde, om deze boodschap over te brengen. De koningin zat op een steen, gekleed in een eenvoudige roode jurk en een kleine zwarte muts met een sluier. De eenige vrouw, die haar vergezelde op dezen tocht, was Maria Seton. Nu het gevaar van nabij dreigde had zij haar oude geestkracht en vastberadenheid weer teruggekregen. Liever dan in Dunbar lijdelijk af te wachten, was zij haar oude tactiek om door een snel optreden de tegenpartij te overrompelen getrouw gebleven. Dit zou haar echter thans noodlottig worden, want door haar ongeduld bereikten de versterkingen, die Huntly en de Hamiltons haar toezonden, haar leger niet in tijds. Maria lachte om de voorstellen der Lords. Zij verzetten zich thans tegen iets waar zij eerst schriftelijk om hadden verzocht. Zij zelf hadden haar man vrijgesproken van de daad die zij nu ten zijnen laste legden. Zij beraadslaagde nog druk met den Franschman toen Bothwell, die bezig was geweest met het opstellen der troepen, verscheen. Hij informeerde of de Lords het speciaal tegen hem hadden gemunt of dat zij ook kwaad tegen de koningin in den zin hadden. „Zij hebben mij verzekerd dat zij de gehoorzame dienaren der koningin zijn," antwoordde de gezant, „en dat zij uw doodsvijanden zijn." „Wat heb ik hun voor kwaad gedaan?" riep Bothwell uit, „ik heb altijd geprobeerd het den menschen naar den zin te maken. Zij zijn alleen maar jaloersch omdat ik succes heb gehad. Ieder die wil kan immers de fortuin wel dwingen en niet één van deze edelen of hij zou graag in mijn plaats zijn. Maar" ging hij op zachter toon voort, „de arme koningin lijdt er onder en ik wil haar graag verder verdriet besparen en ik wil ook graag bloedvergieten vermijden, als het mogelijk is. Daarom verklaar ik mij bereid om, ofschoon ik de eer heb de gemaal der koningin te zijn, een tweegevecht aan te gaan met iemand van behoorlijken rang, ten einde mijn onschuld te bewijzen." Hier mengde Maria zich in het gesprek en verbood haar man beslist een tweegevecht aan te gaan. „Dan heeft het geen zin dat wij er langer over praten," meende Bothwell. „Het is tijd om te beginnen. De vijand is de beek al over. Als u nu als neutraal toeschouwer wat terzijde gaat staan, zult u een prachtgevecht zien, zooals u nog nooit hebt aanschouwd." ,,Ik zou dat pleizier liefst niet ten koste van Hare Majesteit en deze beide legers genieten," antwoordde de gezant koel. In stilte verwonderde hij zich over de kalme, vastberaden houding van Maria's echtgenoot, en ofschoon hij den man verfoeide, moest hij de vaardigheid bewonderen waarmede hij zijn troepen had opgesteld. „Al is hij een schurk, toch is hij zonder twijfel een groot veldheer; hij kent geen vrees," dacht hij. „Jammer voor hem dat hij op zijn troepen zoo weinig staat kan maken." Het was zelfs voor een oppervlakkigen toeschouwer duidelijk te zien, dat de stemming onder de mannen niet in orde was. De soldaten morden dat zij honger hadden en dat het voedsel niet deugde. Anderen riepen, dat zij niet wenschten te vechten tegen hun eigen landgenooten. „Misschien wint hij het toch nog!" peinsde de Franschman, zijns ondanks met bewondering vervuld voor den onverschrokken krijgsman, die met bijna vroolijken overmoed een strijd aanging waarbij hij alles op het spel zette. De tranen sprongen Maria in de oogen toen Du Croc haar de hand ten afscheid kuste. De Lords stonden al ongeduldig te wachten tot de gezant terugkeerde. Hun leger had zich op een heuvelrug opgesteld, waar de manschappen de zon achter zich hadden. Aan de overzij der vallei lag het leger der koningin tegen de heuvels van Carberry. Bothwell beval zijn vaandeldrager den koninklijken stan- daard met den Schotschen Leeuw te ontplooien. Daarop ontrolden de Lords een reusachtige witte banier, waarop men een dooden man onder een boom zag liggen. Een kind knielde aan zijn zijde en hield een rol in de hand waarop men las: „Oordeel en wreek mijn rechtvaardige zaak, o Heer!" De onbeschaamdheid, die de koningsmoordenaars tot de walgelijke schijnheiligheid bracht dit motto als strijdleuze te gebruiken tegen den man, dien zij zelf hadden aangespoord tot zijn misdrijf, ja wien zij daarbij de behulpzame hand hadden geboden, vervulde de koningin met woede. De beide legers waren van elkander gescheiden door een ondiepe vallei en de partij, die den strijd zou beginnen, was daarom genoodzaakt voor den aanval in het dal af te dalen en daarna gedurende het gevecht weer naar boven te klimmen. Geen der beide legers was begeerig dit te doen en uren lang bleef men tegenover elkaar liggen, wachtend of de tegenpartij het geduld niet zou verliezen en zich naar de gevaarlijke plek zou begeven. Het was een zeer warme Junidag en geen zuchtje kwam de verhitte mannen verkwikken in den feilen zonneschijn. Het wachten van elf uur in den morgen tot vijf uur des avonds werkte noodlottig op Bothwell's troepen. Luider en luider riepen zij om een vergelijk met de tegenpartij. Kleine groepjes deserteerden naar het leger der Lords. Bothwell begon weer over de wenschelijkheid om in een duel de zaak te mogen beslechten en Maria stemde aarzelend toe, toen een luid geschreeuw uit de gelederen van het koninklijk leger opklonk. Eenige vaten wijn, die in de proviandwagens werden meegevoerd, waren den soldaten in handen gevallen en de mannen hadden hun versmachte kelen zoo ruimschoots gelaafd met het vurige vocht, dat de discipline geheel verdween. Zij snelden en masse naar den overkant en een algemeene verbroedering volgde. Met zulk een leger was oorlogvoeren niet mogelijk. De koningin overlegde even met haar man en zond daarop een boodschapper met een witte vlag naar de Lords om te zeggen, dat zij den Laird van Grange wenschte te spreken. Deze reed alleen naar haar toe, knielde eerbiedig en sprak eenige oogenblikken met haar. Terwijl de koningin met dezen rebel, een dapperen, verwoeden tegenstander van haar gemaal, sprak, beval Bothwell aan een zijner soldaten Grange neer te schieten. Maria zag den man aanleggen en hevig ontsteld riep zij luidkeels, dat men haar niet te schande mocht maken door een man, wien zij zelf een vrijgeleide had toegezegd, te dooden. Met al haar fouten bleef de Schotsche koningin een ridderlijke vrouw in een hoogst onridderlijken tijd. Grange, die zich niet bewust was in welk gevaar hij had verkeerd, wendde zich tot den Graaf van Bothwell en raadde hem aan te vluchten, daar hij zelf wel moest inzien dat hij geen schijn van kans had. Hij beloofde hem op zijn woord van eer dat niemand hem zou achtervolgen. Hij moest van het tooneel verdwijnen, ook ter wille van Maria. Bothwell zeide dat hij er geen oogenblik aan dacht om alles zonder slag of stoot in den steek te laten, maar Maria, die in haar wanhopigen toestand slechts angst gevoelde voor den man, •die haar alles was, wilde graag het ergste verdragen als men haar held ongedeerd liet vertrekken. Zij had reeds zooveel voor dezen man opgeofferd, thans besloot zij de absolute eenzaamheid, de scheiding van haar geliefde, de vijandigheid •der Lords, misschien den dood tegemoet te gaan om hem te redden. Op haar dringend verzoek keerde Grange terug naar zijn vrienden ten einde met hen te raadplegen. Hij bracht haar de stellige verzekering der Lords, dat zij, indien Bothwell heenging, goed behandeld zou worden en met hen naar Edinburg zou terugkeeren. „Doe wat hij je vraagt," smeekte zij, „het is maar voor een korten tijd, het Parlement zal je zaak opnieuw onderzoeken en als je dan weer vrijgesproken bent, moet je terugkomen. Ik zal je trouw blijven. Mij doen zij toch geen kwaad, ik loop geen gevaar." Bothwell aarzelde nog even. Daarop nam hij iets uit zijn zak en reikte dat zijn vrouw over. „Bewaar dit goed," sprak hij. Het was een papier, dat de namen bevatte van allen die aan het complot tegen den koning hadden deelgenomen. Toen omhelsde hij zijn schreiende vrouw en kuste haar herhaaldelijk. „Denk aan je belofte, blijf mij trouw," vermaande hij met nadruk en wetend dat zij elkander waarschijnlijk niet spoedig zouden terugzien, wendde hij bij dit afscheid den invloed, dien zijn machtige persoonlijkheid op haar bezat, ten volle aan. Hij begreep, dat haar vrienden zoowel als haar vijanden al het mogelijke zouden doen om zijn overwicht op haar te verzwakken. Maar voorloopig was zijn spel uitgespeeld. Die onheilspellende banier, de dreigende kreten: „hier met den koningsmoordenaar," die van uit de verte doordrongen, en daarbij de zekerheid dat de Lords den prins, de hoogste troef in dit spel, volkomen in hun macht hadden, deden hem begrijpen dat de koningskroon nog ver buiten zijn bereik lag. En de eenige in het gansche land, die vriendschap voor hem gevoelde was de zwakke, schreiende vrouw aan zijn zijde, die hij nu verliet, zoodat zij het lot dat hij over haar had gebracht alleen moest dragen. Na een laatsten groet wendde hij zich van haar af en galoppeerde met een klein troepje ruiters, dat hem trouw was gebleven, in de richting van Dunbar. . Dit tragische menschenpaar, dat door een noodlottigen invloed samen was gebracht, louter om elkanders ongeluk te worden, zou elkaar nooit terugzien, beiden gingen een levenslange gevangenschap tegemoet. SUZE POS, Maria Stuart. 16 naar Edinburg terug te keeren. Toen barstte de koningin los in bittere bedreigingen tegen de verraders die haar omringden. Onvoorzichtig genoeg riep zij uit dat haar bloedige wraak de Lords zou treffen, indien zij ooit weer tot haar vroegere macht zou komen. „Lindsay," riep zij, en greep dezen edelman bij de hand, „ik zweer u, bij uwe band die ik nu in de mijne heb, dat dit u uw hoofd zal kosten." „Morton en Atholl" vervolgde zij, „houdt u verzekerd dat dit optreden u aan de galg zal brengenl" De Lords, die reeds meermalen tot hun schade kennis hadden gemaakt met de wraakzucht en de sluwheid van hun koningin, voelden "zich door dit onverstandige gedrag van Maria niet vriendelijker gestemd tegenover hun gevangene, Toen zij haar haastig door de gelederen voerden stegen daaruit luide, woeste kreten op: „Verbrand de hoer! Naar den brandstapel met die moordenares!" De vuurdood was de straf voor vrouwen, die hun mannen vermoord hadden en dit geroep deed Maria het vreeseüjke gevaar, waarin zij verkeerde, beseffen. Zij kende geen vrees om te sterven maar dit was iets gruwelijks, iets ondenkbaars waarvoor zij terugdeinsde. Zij werd bleek en bevend, met betraande oogen, keek zij rond om te zien waar die ruwe, hatelijke stemmen vandaan kwamen. Grange en Morton, vreezend dat de soldaten, die door hun geestelijken tegen de koningin waren opgestookt, tot gewelddadigheden zouden overgaan, riepen met donderende stem dat zij moesten zwijgen; met het plat van hun zwaard sloegen zij op de mannen in. Daarna trokken de Lords met hun gevangen koningin in hun midden naar de hoofdstad terug. De ongelukkige vrouw bood een deerniswaardig schouwspel aan. Zij had den ganschen dag nog niets gegeten, door de spanning waarin zij had verkeerd en voelde zich nu plotseling flauw en zwak; als men haar niet had gesteund, zou zij uit het zadel zijn gevallen. Als een boos droombeeld bedreigde haar de banier met de beeltenis van den vermoorden koning. Met verwilderde haren, gescheurde en bezoedelde kleeren, het schoone gelaat onherkenbaar verwrongen van wanhoop en haat, reed zij Edinburg binnen. In de stampvolle straten gilde en joelde het grauw. Daar lagen de puinhoopen van Kirk o'Field, die rampzalige plek: „Verbrand haar, die overspeelster, neen, te water met haar, zij is een heks!" schreeuwde het volk. Alles draaide voor haar oogen. „Beste menschen, ik ben onschuldig", stamelde zij met zwakke stem. Men bracht haar naar het huis van den Provoost op den hoek van de Grasmarkt. Hier zette men haar voedsel voor, maar zij kon niets door haar keel krijgen en weigerde van den wijn te drinken, dien men haar bood. Zij bracht den nacht geheel alleen door; Maria Seton had men een ander vertrek gewezen. Buiten huilde het volk als een troep wolven. Op eens werd de wanhoop haar te machtig. Zij opende het venster en riep om hulp, maar als eenig antwoord stak men de banier met Darnley's lijk in de hoogte. Toen raakte zij geheel buiten zichzelf, rukte haar kleeren los en verscheen half naakt voor bet raam, gillend om redding uit de handen der tyrannen, die haar door verraad in hun macht hadden gekregen. Onder de bevolking begon de stemming te kenteren. Haar geroep: „Help mij, trouwe burgers, ik ben hier een gevangene van mijn eigen onderdanen die mij verraden hebben," werd aanvankelijk begroet met kreten vol haat. „Weg met het Papistische wijf, die hoer, die afgodendienares," maar er waren ook onder de toeschouwers van het treurige tooneel, die medelijden kregen. Een dreigend gemor begon op te stijgen tegen de mannen, die hun koningin aan deze behandeling blootstelden; met schrik bemerkten de Lords dat de grillige menigte zich tegen hen begon te keeren. Daar baande zich een man langzaam een weg door de menschenmassa die het marktplein vulde. Hoewel hij met gebogen hoofd liep en den hoed diep in de oogen had gedrukt, herkende de koningin hem; het was Lethington, de verrader wien zij nog kort geleden het leven had gered, en wien zij zooveel weldaden had bewezen. Maria riep hem toe haar te helpen; zij wilde hem spreken. Lethington keek op noch om bij die smeekende stem, hij deed alsof hij niets hoorde en ging rustig verder, maar het grauw begon hem uit te jouwen en zijn ondankbaarheid te verwijten, zoodat hij met tegenzin het huis betrad en zich naar de koningin begaf. Lethington was niet lang na zijn gevangenneming uit Dunbar ontsnapt en had zich bij zijn vrienden gevoegd. Hij had daarna een bezoek gebracht aan James Balfour, zijn medeplichtige aan den moord op den koning. Balfour was een van Bothwell's aanhangers en voerde destijds het bevel over het kasteel van Edinburg. Lethington overtuigde hem dat Bothwell's zaak hopeloos stond, waarop deze beide brave mannen besloten zich bij de machtigste partij aan te sluitem Over de begrippen „trouw" en „eerlijk spel" maakte men het zich destijds in Schotland niet moeilijk. Nu kwam het er op aan zoo spoedig mogelijk de sporen Van hun medeplichtigheid aan de daad, waarover zij nu weldra de wrake des Hemels zouden inroepen, te vernietigen. Men wist, dat de overeenkomst van Craigmillar samen met andere compromitteerende documenten in een klein, met groen laken bekleed kistje lag, dat Bothwell in het kasteel waar Balfour bevelhebber was, had achterlaten. Het was niet moeilijk zich daarvan thans meester te maken. De documenten, die lethington en zijn vrienden compromitteerden, werden verbrand, die welke Maria's medeplichtigheid bewezen, werden zorgvuldig bewaard. Daarom voelde Lethington zich thans tegenover de koningin de sterkere partij. Maria wist van dit alles niets en wendde zichten hoogste verontwaardigd tot hem. Zij verweet hem zijn ondankbaarheid en zijn doortrapt valsche houding en riep dat zij eischte, dat er nu terstond een onderzoek naar den moord op haar man zou worden ingesteld. Zij zeide dat zij wist, dat een van de hoofdleiders van het complot zich in haar tegenwoordigheid bevond en liet doorschemeren, dat zij dat kon bewijzen. Lethington was persoonlijk Maria niet vijandig gezind. Hij was er slechts op uit om uit het vertroebelde water der verwarde tijden voor zichzelf de beste visch op te halen. Maar nu Maria hem met vlammende oogen zijn ondankbaarheid verweet en hem dreigde, dat zij hem aan de galg kon brengen met haar bewijzen „zwart op wit" (zij bedoelde het papier dat Bothwell haar had gegeven), werd hij angstig en begon haar op zijn beurt te dreigen. „Als u zoo doorgaat zult u mij tot het uiterste brengen, als u bewijzen hebt, goed, ik heb ze ook en ik zal niet aarzelen er gebruik van te maken!" riep hij uit. Maria veranderde van tactiek. Zij smeekte hem na alles wat zij voor hem had gedaan, thans niet „zoo vreeselijk vijandig te zijn." Maar in dit moeilijkste van alle duistere uren die haar gedurende haar verblijf in Schotland waren voorbeschikt, toen Maria, van allen verlaten, zich tot den man wendde die zijn bezittingen en zijn leven aan haar dankte, vond zij in hem een vijand.Juist de wetenschap, dat de koningin wist van zijn schuld maakte dat Lethington, zoo lang zij leefde, het zwaard van Damocles boven zijn hoofd voelde. Dit verklaart de houding die hij thans tegen haar aannam en ook zijn later gedrag. Hij gaf zich den schijn van iemand die het in zijn macht had haar in het verderf te storten, maar die bereid was in het geheim voor haar welzijn te werken, indien zij van haar kant beloofde alle wraakplannen tegen hem te laten varen. Toen de koningin hem schreiend vroeg of hij haar wilde helpen om zich weer met Bothwell te vereenigen, vroeg hij haar of zij dan niet wist wat voor een schurk zij getrouwd had. Maria verdedigde haar man. „Ik wil afstand doen van mijn troon en alles hier in den steek laten, als men mij maar toestaat naar hem toe te gaan," riep zij. De secretaris vroeg haar, of het haar onbekend was dat de Graaf van Bothwell er rond voor uit kwam dat hij de koningin als zijn concubine beschouwde en Lady Jean als zijn echte vrouw, die hij achting en liefde was verschuldigd. Als zij van Bothwell geen afstand wilde doen, bleef haar geen enkel uitzicht over om de vrijheid te herkrijgen. Zij moest haar lot in gelatenheid dragen en de dingen thans eenigen tijd op hun beloop laten. Vooral tegen hem persoonlijk moest zij niets ondernemen, want wellicht kon hij haar nog eens van grooten dienst zijn. Nu echter kon hij niet langer bij haar blijven, immers de Lords vertrouwden hem niet geheel en als zij al te lang met elkaar spraken, zou hun verdenking worden opgewekt en zou haar leven gevaar loopen. Na dit opwindend onderhoud liet Lethington de gevangen koningin alleen en overlegde bij zichzelf wat hem te doen stond. Hij begreep dat een vrouw als Maria hem nooit de verraderlijke rol, die hij tegenover haar en haar minaar had gespeeld, zou vergeven en de wetenschap dat zij over bewijzen tegen hem beschikte, vervulde hem met ontsteltenis. Daarom verzette hij zich van toen af in het geheim tegen elke toenadering tusschen de Lords en hun gevangene, werkte haar vrijlating uit alle macht tegen en trachtte haar dood te bewerkstelligen, ten einde zichzelf voor het schavot te vrijwaren. Indien zij ooit weer op den troon hersteld zou worden, besefte hij zeer goed welk lot hem wachtte en ten einde zich in dat geval te dekken, bleef hij tegenover de koningin en haar vrienden de rol spelen van iemand die het beste met haar voorhad. Jaren later, toen het scheen alsof Maria's partij in Schotland weer de overhand zou krijgen, sloot deze aanbidder der rijzende zon zich haastig weer bij haar partij aan, verdroeg in haar dienst veel moeite en ontberingen en stierf om harentwille een ellendigen dood na den ondergang van het laatste bolwerk van Maria's fractie. Maria had echter gedurende haar gesprek met den secretaris in het huis van den Provoost te Edinburg zijn ondankbaarheid en verraderlijkheid ten volle leeren doorzien en al zijn latere betuigingen van vriendschap en de vele en gewichtige diensten, die hij haar in zijn laatste levensjaren bewees, konden haar haat tegenover hem, „de oorzaak van al haar ellende" zooals zij zeide, niet verminderen. Zelfs zijn dood vermocht haar niet zachter te stemmen. \ Na Lethington's vertrek gaf Maria toe aan een echt vrouwelijke neiging. Zij moest tegenover het voorwerp harer vereering goedmaken wat Lethington door zijn beschuldigingen tegenover hem had misdreven. Zij schreef Bothwell een brief vol teedere betuigingen van aanhankelijkheid en haalde een page met geld en goede woorden over hem voor haar naar Dunbar te brengen. De knaap nam gretig het geld in ontvangst en haastte zich daarop het briefje aan Maria's bewakers in handen te stellen. De ontdekking dat Maria vast van plan was om geen afstand te doen van Bothwell,, haar dreigementen om de Lords „te laten ophangen en kruisigen" en het toenemend gemor der bevolking bracht de Lords er toe met een gestrengheid tegen de koningin op te treden, waartoe velen onder hen zich aanvankelijk niet zouden hebben geleend. Zij begaven zich naar het vertrek waar de vorstin zich bevond en spiegelden haar voor dat zij haar naar Holyrood zouden brengen, waar zij haar vrijheid terug zou krijgen en weer als koningin zou worden behandeld. Zij werd nu onder een sterk gewapend geleide naar het paleis gebracht, waar eenige van haar vriendinnen, waaronder Maria Sempill, haar kwamen bezoeken en haar troostten zoo goed zij konden. Maria was echter door de emoties der laatste dagen zóó uitgeput, dat zij te versuft was om veel indrukken Koningin Elizabeth. Naar een schilderij van Gerrard. op te nemen en alle andere gevoelens verdrongen werden door de behoefte aan rust. Zij scheen ternauwernood meer te beseffen wat er met haar gebeurde. Pas had zij eenige uren op haar kamer vertoefd of Lord Lindsay en de jonge Lord Ruthven kwamen bij haar binnen en geboden haar zich aan te kleeden en hen te volgen. Men dwong haar te paard te stijgen en voort ging het door de nachtelijke duisternis tot Leith. Hier ging men scheep en stak de Forth over. Aan den overkant wachtten versche paarden en nu reed men den ganschen nacht in Noordelijke richting door. De reis werd in een geforceerd tempo afgelegd, want niettegenstaande de voorzorgen der Lords was de partij der koningin te weten gekomen wat er gebeurde en Lord Seton zat hen met zijn mannen op de hielen. Maria's bewakers gunden haar dan ook geen rust eer men het doel van den tocht had bereikt. Dit bevond zich in Kinross, op de grens van Fife, het meest Protestantsche district van Schotland. Hier lag het meer Leven en het slot dat op een klein eiland midden in het meer stond, was de gevangenis die men voor Maria had bestemd. Het kasteel leende zich door zijn eenzame ligging, aan alle zijden omringd door water, uitstekend voor dit doel. De slotheer was William Douglas, een halfbroer van James Stuart, Graaf van Murray. Zijn moeder, Margaret Erskine, de vroegere maitresse van Jacob den Vijfde, woonde bij hem in. Zij had Maria's moeder gehaat, als de vrouw, die haar van de plaats die haar rechtens toekwam had verdrongen, en verfoeide Maria omdat voor haar gevoel de macht, die de wettige dochter van Jacob den Vijfde bezat, aan haar zoon James toebehoorde. Ook was zij een zeer strenge Calviniste en beschouwde reeds daarom de Papiste, die haar nu ter bewaking werd toevertrouwd, met afkeer. Van het standpunt der Lords gezien was deze familie dus alleszins geschikt om hun gevangene met groote toewijding te bewaken. Het motto, waaronder de Lords ten strijde trokken was geweest: bevrijding van Maria uit de macht van Bothwell; straf voor hem en de andere koningsmoordenaars. Wat er inderdaad geschiedde was, dat men Bothwell, wiens compromitteerend getuigenis men vreesde, gelegenheid gaf naar Dunbar uit te wijken en de koningin gevangenzette. Wat de bestraffing der moordenaars aangaat, de Lords gingen hierbij met bewonderenswaardige voorzichtigheid te werk. Zij bepaalden zich tot het gevangennemen van den kapitein die bij den overval te Almond Bridge was tegenwoordig geweest. Men verspreidde het gerucht dat hij bij den moord had meegeholpen en toen de wacht hem opbracht, moest men den gevangene beschermen tegen de woede van het volk, dat den ongelukkige wilde steenigen. Het volk was reeds eenige dagen oproerig geweest en riep om een offer om zijn wraakzucht op te koelen. Men besloot het tevreden te stellen ten einde erger dingen te voorkomen. De ongelukkige kapitein werd binnen eenige uren verhoord, veroordeeld en gevierendeeld. Wel kon men geen overtuigende bewijzen tegen hem inbrengen en hield hij tot het laatst zijn onschuld staande, maar zijn terechtstelling was „un beau geste" van de zijde der Lords, waardoor bewezen werd hoezeer het hun ernst was met hun plannen om „het onschuldig bloed van Darnley te wreken." In den loop der tijden zouden zich nog heel wat wisselingen en veranderingen in hun houding voordoen, maar nooit zou het hun aan schoonklinkende redenen ontbreken om hun houding goed te praten. Het kasteel Lochleven bestond uit een grooten toren, vier of vijf verdiepingen hoog, die grensde aan een ommuurden binnenhof. Langs de binnenzijde van den hofmuur waren lage gebouwen opgetrokken waarin het personeel, de bezetting en de volgelingen der familie een onderdak vonden. Gelijkvloers bevond zich de groote, geplavuisde hall, waar de maaltijden op een reusachtig vuur werden bereid. Hier hielden de mannen der bezetting zich overdag op. Daarboven lagen de kamers van den slotheer en de slotvrouwe met het vrouwelijk personeel. In den hoek tegenover het kasteel stond een kleine ronde toren. Ging men hier binnen, dan was het alsof men zich in een grooten kalkoven bevond. De muren waren dik en gebouwd van ruwe brokken gehouwen steen, die zeer gebrekkig gepleisterd waren. Nauwe openingen deden dienst als vensters. In dezen toren bevonden zich drie vertrekken boven elkander, die door middel van een ladder waren verbonden. Hier bracht de koningin het grootste gedeelte van de lange, zware maanden van haar gevangenschap in Schotland door. Gelukkig was zij, niettegenstaande de luxe van haar Fransche levenswijze, sterk en gehard, want dit verblijf beantwoordde zelfs niet aan de meest bescheiden'eischen. Door de primitieve inrichting van het gebouw was men gedwongen de eenvoudigste beginselen van reinheid, ja van welvoegelijkheid terzijde te stellen. Maria was echter, vooral den eersten tijd na haar aankomst, niet gestemd om zich veel aan te trekken van de ongeriefelijkheden van haar omgeving. Wanneer men met zoo hartstochtelijke overgave bemint, tast een plotselinge, waarschijnlijk onherroepelijke scheiding het gansche gestel aan, zoodat ziel en lichaam lijden. Het is een noodlottige eigenschap van mateloozen hartstocht dat deze degenen, die er door worden aangetast, tijdelijk van hun zelfstandig bestaan berooft en hun alle interesse in bijzaken ontneemt. Iedere harteslag van het bestaan geldt den beminde. Wordt een vrouw onder zulke omstandigheden losgescheurd van het voorwerp harer liefde, dan kan deze scheiding haar noodlottig worden. Het bestaan is een foltering in zulke tijden. Dwangvoorstellingen treden op; overdag zijn de gedachten, des nachts de droomen vervuld van den verloren geliefde. Men ziet hem voor zich, men voert gesprekken en herkent een bepaalde beweging of een bijzondere uitdrukking der oogen. En de wanhoop wanneer men na een hereeniging in den droom, door het grauwe morgenlicht terug wordt gevoerd in de onverbiddelijke werkelijkheid! Geen wonder, dat bij zwakke naturen zulke ervaringen leiden tot zelfmoord of tot chronische zwaarmoedigheid. Maria Stuart echter was geen slappe of zwakke natuur. Wel scheen het in de eerste weken alsof haar levenskracht geheel geknakt was en een spoedige dood de Lords zou ontheffen van de moeilijkheid om te beslissen, wat er nu eigenüjk moest gebeuren met de gevangen vorstin. Wel wees zij in den aanvang alle voedsel af en staarde voor zich heen alsof zij niets hoorde of zag, maar langzamerhand begon zij zich met den moed der wanhoop weer te interesseeren voor de gebeurtenissen in Schotland. Het was haar weliswaar streng verboden brieven te verzenden of te ontvangen en aanvankelijk zagen de kasteelbewoners streng toe dat dit verbod werd gehandhaafd, maar het duurde niet lang of het ongelukkige lot der joafe, lieftallige koningin, haar schoonheid en de charme, die er van haar uitging, begonnen haar bewakers te beïnvloeden en zoo werd er spoedig druk gecorrespondeerd tusschen haar en haar vrienden. Niet lang na Maria's inkerkering vonden de Lords dat het raadzaam was een sterker motief voor hun handelwijze aan te voeren dan de reden, die zij eerst als verontschuldiging voor hun optreden hadden gebruikt. Haar liefde voor Bothwell werd niet meer voldoende geacht. Men vorderde positieve bewijzen van haar schuld. Zoodra men deze behoefte bespeurde, werd hierin voorzien. Lethington en James Balfour wisten waar men zoeken moest en spoedig vond men Bothwell's brievenkistje, dat in de geschiedenis bekend staat onder den naam „the Casket". Het was een kleine vergulde kist, met prachtig sierwerk voorzien. Op verschillende plaatsen vertoonde het de gekroonde letter F, want oorspronkelijk was het een cadeau geweest van Maria's eersten gemaal, den koning van Frankrijk. Zij had het later aan haar minnaar ten geschenke gegeven en deze had het bewaard als bergplaats van de bewijzen, die aantoonden dat hij den moord op den koning op uitdrukkelijk verzoek van de koningin had gepleegd en met instemming van de machtigste leden van den adel. Het kistje bevatte verschillende brieven en verzen van Maria, alle zeer compromitteerend en nog eenige andere documenten. Door het bezit van den inhoud van dit kistje voelden de Lords zich zeer versterkt in hun positie. Frankrijk liet hen duidelijk gevoelen dat het weinig lust had om de koningin van Schotland te hulp te komen. Men was verstoord over Maria's onvoorzichtig en lichtzinnig gedrag. Het stond thans aan de Lords over de vriendschap van Schotland te beschikken, hen wenschte Frankrijk dus te vriend te houden. Philips van Spanje was eveneens zeer ontstemd over Maria's daden. Daarbij waren zijn handen gebonden door den opstand in de Nederlanden. Elizabeth werd heen en weer geslingerd tusschen tegenstrijdige begeerten. Zij was verontwaardigd over het ongehoorde optreden van onderdanen tegen hun souvereine. Aan den anderen kant gold het hier een koningin, die zij haatte en vreesde als een gevaarlijke rivale en met wie zij reeds heel wat conflicten had gehad. Zoo aarzelde zij tusschen den wensch om een medevorstin, wier zaak ook de hare was, te verdedigen en het verlangen om zich op een vijandin te wreken. Eindelijk won haar afkeer van republikeinsche leeringen het toch en zij zond haar gezant Throckmorton, die moest trachten Maria's invrijheidstelling te bewerken en de Lords moest bewegen haar weer een beperkte mate van macht te verleenen. Zij wenschte van harte, dat Schotland nog lang een rijk zou blijven dat tegen zichzelf verdeeld was. Indien dit plan van haar door Throckmorton's bemoeiingen werd verwezenlijkt, zou er voorloopig nog geen gebrek ontstaan aan oorzaken van verdeeldheid in Schotland. Er bleef iets zeer dubbelzinnigs, iets zeer onduidelijks in de houding die de Lords ten opzichte van hun koningin aannamen. Den een en twintigsten Juni had men, ,the casket'' gevonden, tien dagen later vaardigden de Lords een proclamatie uit tegen Bothwell omdat hij „de verheven persoon der koningin had gevangen genomen en naar Dunbar gevoerd, waar hij haar onder bedreigingen tegen haar leven had gedwongen hem te trouwen." Toen Maria's tegenstanders de minnebrieven uit „the casket" hadden gelezen, zonden zij onofficieel afschriften naar Londen, Frankrijk en den Graaf van Murray. Zoo deden zij in het geheim alles om Maria's schuld ruchtbaar te maken en spraken zij de koningin officieel van alle schuld vrij. Ondertusschen stelde de Graaf van Bothwell vergeefsche pogingen in het werk om Maria's vrienden te bewegen zich met hem te vereenigen. Zelfs Huntly het hem in den steek. De Lords zonden den Laird van Grange op hem af om hem gevangen te nemen, maar Bothwell ontvluchtte per schip. Dicht bij de kust van Noorwegen werd hij gevangen genomen wegens zeerooverij en bracht de rest van zijn leven in Denemarken als gevangene door. Zijn behandeling was eerst vriendelijk en vol consideratie, maar langzamerhand werd hij steeds scherper bewaakt en eindelijk werd hij krankzinnig door de ellende van zijn bestaan, dat zoo strijdig was met zijn bandeloozen, avontuurlijken aard. Belangstellende toeristen gaan nog het lichaam zien van den man, die dertig dagen gemaal van Schot land's koningin is geweest. In Juli waren de Lords met al hun verschillende uiteenloopende oogmerken en verwachtingen voorloopig tot overeenstemming gekomen. Men besloot de koningin onder zeer strenge bewaking te stellen, want het was gebleken dat Lord Ruthven, die samen met Lord Lindsay in het bijzonder belast was met het toezicht op de gevangene, geheel onder Maria's betoovering was geraakt. Hij had zelfs aangeboden de koningin te helpen ontvluchten als zij er in wilde toestemmen zijn geliefde te worden. Daarna zond men Robert Melville naar de gevangene om haar tot een scheiding van Bothwell te bewegen. Hiervan wilde Maria in het geheel niet hooren, geen der argumenten die Melville naar voren bracht, het belang van het land, haar eigen eer en veiligheid, kon Maria's rotsvast besluit om haar man trouw te blijven doen wankelen. Zij wist dat zij een kind van Bothwell onder het hart droeg „en zou niet graag moeder worden van een bastaard", zooals zij zeide. Zij had zelfs in het geheim een brief aan Bothwell geschreven en smeekte Melville dien voor haar te bezorgen. Al haar vleierijen baatten echter niets en toen zij bespeurde dat Melville onverbiddelijk bleef, wierp zij den brief wanhopig in de vlammen van den haard. De manier waarop de koningin bleef vasthouden aan haar man, hun vijand, wiens invloed zij duchtten en verfoeiden, deed de Lords besluiten om haar uit de koninklijke macht te ontzetten. Deze afzetting moest volgens den wensch der Lords, voor het oog der wereld het karakter dragen van een vrijwilligen afstand van den troon. Lord Lindsay, een Calvinist van een woest, onverbiddelijk karakter, begaf zich naar Lochleven ten einde Maria goedschiks of kwaadschiks te bewegen de acte van afstand te teekenen. Zij moest er in toestemmen dat haar zoon werd gekroond in haar plaats, en dat Murray tot regent zou worden benoemd. Mocht zij weigeren deze documenten te teekenen, dan zou men haar vervolgen wegens schennis der wetten, overspel met Bothwell en medeplichtigheid aan den moord op Darnley. Op verlangen van de meer gematigde paftij. der Lords vergezelde Robert Melville den onverzettelijken Calvinist; zij waren er niet geheel gerust op, hoe Lindsay's houding tegenover de weerlooze vrouw zou zijn en achtten het gewenscht dat er bij dit onderhoud een gematigd, humaan denkend mensch als Robert Melville tegenwoordig was. Maria lag te bed toen de bezoekers werden aangediend. Haar hoop op het moederschap was verijdeld door een abortus en zij voelde zich daardoor nog zwak. Maar zij teekende de papieren niet dan na heftig verzet. Nadat Lindsay haar had meegedeeld dat de Lords de brieven en gedichten, die zij gevonden hadden, tegen haar zouden gebruiken indien zij weigerachtig bleef, wilde zij aanvankelijk nog de stukken niet teekenen, maar hij dreigde haar dat hij haar in een eenzamen kerker zou laten opsluiten of in het meer zou laten verdrinken. Toen zij nog aarzelde, trad hij plotseling met een onheilspellende uitdrukking op zijn gelaat op haar toe; greep haar met zijn gepantserde hand op ruwe wijze bij den arm en bracht haar door dit schrikaanjagend optreden er toe haar naam onder de papieren te zetten. Het bleek later dat de hand van den ruwen krijger groote, blauwe afdrukken had achtergelaten in de zachte, blanke armen van de hulpelooze vrouw. Robert Melville was in de gelegenheid geweest om de koningin eenige oogenblikken alleen te spreken vóór Lindsay het vertrek binnentrad. Hij bracht een geheime boodschap van Lethington en eenige andere edelen, die voorgaven dat zij haar gunstig gezind waren. Zij waarschuwden Maria dat haar leven in groot gevaar veikeerde en raadden haar daarom in haar eigen belang deze oorkonden te onderteekenen. Zij moest ook bedenken, dat overeenkomsten die men onder dwang onderteekent hun waarde verliezen. Als onderpand van zijn goede trouw overhandigde Melville haar uit naam van Lethington een gouden etui, waarop de fabel van den leeuw die door de muis uit het net wordt vrijgemaakt stond afgebeeld. Verder bracht Melville haar een brief van den Engelschen gezant, dien hij met levensgevaar in de schede van zijn degen binnen had gesmokkeld. In opdracht van zijn meesteres raadde de gezant haar aan zich voorloopig te schikken en de oorkonden te onderteekenen. Elizabeth had Melville persoonlijk nog opgedragen zijn meesteres te verzekeren, „dat zij erop kon rekenen ten allen tijde een trouwe vriendin in de koningin van Engeland te vinden." Deze woorden, die Maria later zoo noodlottig zouden worden, waren haar thans tot grooten troost in haar smart. Zij zou zich liever onder de bescherming van Engeland stellen dan onder die van eenig ander land, zeide zij verheugd. Zoo haastten de beide bezoekers van de gevangen koningin zich terug naar hun lastgevers, zeer tevreden over het resultaat van hun zending, want zij hadden de papieren bij zich, waarin vermeld stond dat Maria haar rijk vrijwillig en zonder dwang van anderen overdroeg aan haar eenigen zoon, daar zij zich geestelijk en lichamelijk te zwak voelde om den last der regeering nog langer te dragen. Vier dagen daarna werd Jacob, die nu één jaar oud was, tot koning van Schotland gekroond. Het kind sliep rustig door gedurende de plechtigheid, zelfs het feit dat de Lords beurt om beurt hun ruwe handen op zijn hoofdje legden om hem trouw te zweren, scheen aan zijn gezonden slaap geen afbreuk te doen. Knox, die nu de kust weer veilig was, haastig naar Edinburg was teruggekeerd, hield een plechtige rede om zijn hoorders tot dankbaarheid te stemmen bij deze heugelijke gebeurtenis. Het volk, dat dagelijks door zijn voorgangers werd opgehitst tegen de gevangene te Lochleven, uitte zijn blijdschap over haar val in groot vreugdebetoon. Darnley werd in de oogen der menigte langzamerhand een heilige, een martelaar, een onschuldig slachtoffer van de lusten eener booze moordenares. Jammer genoeg hadden zij die het luidst hun afschuw te SUZE POS. Maria Staart. 17 kennen gaven over den moord op Maria's man, blijde gejubeld over den sluipmoord op Riccio. En indien Darnley had voldaan aan de verwachtingen die de Katholieken ten opzichte dan hem koesterden, zouden deze Calvinisten zijn moordenares hebben geprezen zooals de Israëlieten jubelden over Jaël, die ven opgejaagden, uitgeputten Sisera, tegen alle wetten der gastvrijheid in, verraderlijk om het leven bracht. Thans echter zong het volk: „That ever I should lyve to see that day, „Ane King at eve with sceptre, sword and crown; „At morn but a deformed clump of clay, „With trakors so cruelly put down! „At ten houris on Sunday late at een „When Dalila and Bothwell bade good-night, „Off her finger false she threw ane ring, „And said: „My Lord, ane token you I plight". „To dance that night they said she could not slack, „With leggis lycht to hold the wedow walkan; „And baid fra bed until she heard the crack „Whilk was a sign that her good Lord was slain. „Het dolesome death be worse than Jezebel, „Whom through an window surely men did thraw, „Whose blood did lap the cruel hundys feil, „And doggis could her wickid bainis gnaw." In de politiek van Elizabeth van Engeland bespeuren wij dikwijls een sterk persoonlijk element, dat ingaat tegen de objectieve staatkundige houding, die door haar ministers werd geïnspireerd; het slot is echter onveranderlijk dat de staatkunde het wint. Elizabeth voelde zich op het oogenblik buitengewoon behagelijk in de rol van welwillende boetpredikster. Daarom ging zij voort de gevangen koningin brieven te schrijven waarin zij op strengen toon uitweidde over de zwartheid harer zonden, om haar aan het eind te verzekeren dat Maria nooit haar steun zou ontberen en dat zij, de Engelsche koningin, bereid was haar desnoods met geweld van wapenen te verdedigen tegen haar ongehoorzame onderdanen. Tot haar groote ontstemming was de houding der Lords tegenover Elizabeth bijzonder weerbarstig. Zij weigerden zoowel Throckmorton als den Franschen gezant bij Maria toe te laten en trokken zich van Elizabeth's dreigementen weinig aan: Wel sterkten zij zich in deze gewichtige dagen door voortdurende godsdienstoefeningen. Dit ergerde Throckmorton, die den Graaf van Morton vergunning verzocht om bij de vorstelijke gevangene te worden toegelaten en werd afgescheept met de verzekering dat hij spoedig van de Lords zou hooren; daar echter de dag aan Avondmaal, prediking en gezamenlijk gebed was gewijd, moest Morton eerst de Hemelsche zaken onderzoeken en pas daarna kon hij zich weer met wereldsche dingen inlaten. Lethington verklaarde ronduit tegen den gezant, dat de scherpe brieven van Elizabeth de verbittering tegen de Schotsche koningin ten top deden stijgen. „Als Elizabeth een leger stuurt, beteekent dit de dood voor Maria en Elizabeth verliest de vriendschap van Schotland," zeide hij. Op deze wijze bleef de slimme Schot op goeden voet met Engeland, waar hij nu gold als een van Maria's vrienden. Onder alle vorsten was Elizabeth de eenige, die ernstige pogingen aanwendde om Maria te redden en Cecil verhinderde met moeite een oorlogsverklaring door aan te voeren dat dit, volgens de waarschuwing van Throckmorton, de Lords tot het uiterste zou prikkelen en dat men daarna in Europa zou zeggen dat de Engelsche koningin met opzet zoo was opgetreden om haar mededingster uit den weg te ruimen. Throckmorton had door zijn volhardende pogingen bij de meer gematigde fractie voorloopig Maria's leven gered, maar hij ontveinsde zich niet dat zij nog steeds in groot gevaar verkeerde. De predikanten gingen voort hun gehoor tot wraak te prikkelen en vonden hierin meer en meer steun bij den adel. Het cynisch en verraderlijk gedrag van Maria's vrienden de Hamiltons verwekte zelfs in die dagen verontwaardiging. Zij wendden zich tot de Lords met een voorstel tot verzoening, maar stelden als voorwaarde dat Maria ter dood zou worden gebracht. Zij vreesden steeds, dat Maria in een volgend huwelijk nog meer kinderen zou krijgen en dit hun positie als erfgenamen van den troon na de Stuarts zou verzwakken en wenschten zich daarom op deze wijze van haar te ontdoen. Alle definitieve beslissingen werden echter uitgesteld tot de komst van den Graaf van Murray. Deze kwam elf Augustus te Edinburg aan; geen oogenblik te vroeg om zijn zusters leven te redden. Hij werd met groot gejubel ingehaald alsof hij de vorst van het land was. Het was goed gezien dat de Lords dezen man met het regentschap belastten; hij was de dictator dien Schotland in die verwarde dagen behoefde; Murray was gewend leiding te geven en was koud en gevoelloos voor het schoone, het schitterende, het emotioneele, dat in het leven zijner zuster zulk een groote rol speelde. Alle romantiek diep verachtend, was hij door de kracht van zijn geest reeds lang de erkende meester van Schotland. De Katholieke mogendheden haatten en vreesden hem, maar erkenden tegelijk zijn groote bekwaamheden en dongen naar zijn gunst. Het Fransche hof had hem overladen met eerbewijzen en daar hij zich, teneinde zijn verhouding met Engeland zuiver te houden, tot niets wilde binden, was hij genoopt geweest zich aan hun vriendelijkheden op vrij onceremoniëele manier te onttrekken, door heimelijk in een Engelsen scheepje over te steken; toch was hij op zijn intocht door een gezant van het Fransche hof vergezeld. Murray veinsde dat hij in het geheel niet verlangend was het regentschap van Schotland te aanvaarden. Hij wilde ternauwernood op de aanbiedingen der Lords ingaan en beweerde dat bij vóór alle dingen een onderhoud met zijn zuster moest hebben. „Ik ben geheel overstuur; de eer van mijn familie, mijn broederlijke gevoelens dringen mij de eene kant op, mijn vrienden en mijn geweten dwingen mij in tegenovergestelde richting," zeide hij. De voorzichtigheid van Maria's broer was bijna even groot als zijn eerzucht en hij had een plan bedacht, waardoor hij er. zijn zuster toe zou brengen hem te smeeken de autoriteit, die men haar had ontroofd, te aanvaarden. Hij slaagde hierin op een wreede, sluwe wijze. Na het bezoek der beide Lords was Maria onder zeer scherpe bewaking gesteld, haar kleine hofhouding was ingekrompen tot twee kamervrouwen en men stond haar niet meer toe de voor haar gestel zoo noodige lichaamsbeweging te nemen» zoodat haar gezondheid begon te kwijnen. Haar boeken en papieren, haar inkt en pennen waren haar ontnomen. Gedachtig aan Lindsay's dreigende woorden, vermoedde de ongelukkige vrouw in deze onvriendelijke behandeling een voorteeken van haar naderend einde. Zij, die zóó schandelijk tegen haar optraden, moesten wel van plan zijn maatregelen te nemen, die het haar voor goed onmogelijk zouden maken zich later te wreken. Zij herinnerde zich de kreten van het gepeupel: „naar den brandstapel met de moordenares!" en sidderde. Door de schietgaten, die in haar verblijf dienst deden als vensters, staarde zij somber naar den blauwen hemel, het glanzende meer en de groene heuvels aan den overkant. Zij zag een kleinen jongen op het eiland spelen en riep hem toe dat hij haar vrienden moest vragen om voor haar ziel te bidden, haar lichaam zou wel geen voorbede meer noodig hebben. Zenuwachtig en ten prooi aan gemengde gevoelens wachtte zij thans de komst van haar statigen, knappen broeder, met zijn dornineerende persoonlijkheid, af. Wat had zij hem vroeger liefgehad en bewonderd, dezen ouderen broer, en hoe ver stonden zij nu van elkander af! Toen James Stuart binnentrad barstte zijn zuster in een heftige huilbui uit; in afgebroken woorden beriep zij zich op zijn broederlijke liefde, op de weldaden, die zij hem had bewezen, en beklaagde zich over haar ongeluk. Murray wist echter zeer goed dat Maria's tranen niet altijd als teekenen van berouw konden worden opgenomen. Hij bleef gereserveerd en koel en toen zij hem dringend naar zijn oordeel vroeg, gaf hij haar een ontwijkend antwoord. Maria had gehoopt hem tot medelijden te bewegen, evenals bij zijn thuiskomst na den moord op Riccio. Zijn houding verontrustte haar en na het avondeten riep zij hem weer bij zich. Murray gaf haar nu op scherpen toon zijn afkeuring te kennen over haar gedrag. De geest van John Knox scheen in hem te zijn gevaren. In harde woorden wees hij haar op de zonde, de domheid en onvoorzichtigheid van haar daden en toonde haar aan, welk een schade zij aan het land had berokkend en welke nadeelige gevolgen er uit haar gedrag voor haar zoon zouden voortvloeien. Zijn woorden maakten haar radeloos van angst. Snikkend erkende zij haar vele fouten; sommige verkeerdheden erkende zij volmondig, andere trachtte zij te verontschuldigen, ook voerde zij enkele verzachtende omstandigheden aan. Zonder haar een woord van troost toe te voegen, liet de graaf haar eindelijk alleen. Zij dacht niet anders of haar lot was beslist en bracht een vreeselijken nacht door. Toen haar broer zich den volgenden morgen weer naar haar begaf, vond hij haar in de gemoedsgesteldheid die hij door zijn woorden teweeg had willen brengen; wanhopig, nederig en bereid om de kleinste vriendelijkheid als een groote gunst te aanvaarden. Hij was nu veel vriendelijker dan den vorigen dag en beloofde, dat hij al het mogelijke zou doen om haar eer te sparen en haar leven te redden. Hij kon haar niet in vrijheid stellen en noemde dit ook niet wenschelijk met het oog op haar veiligheid. Hij waarschuwde haar echter ernstig, dat zij geduldig en nederig moest zijn en niet moest probeeren haar vrijheid en macht terug te winnen door met Engeland of Frarikrijk te heulen. In dat geval zou hij voor haar leven niet in kunnen staan. Bij deze eerste woorden van toenadering laaide de hoop hoog op in Maria's hart; zij omarmde en kuste haar broer en smeekte hem toch niet voor het regentschap te bedanken, want als hij regent van Schotland was, zou hij haar zoon, haar land en haarzelf kunnen redden. Murray veinsde nog steeds een grooten tegenzin tegen de aanvaarding van dit moeilijke en gevaarlijke ambt en bereikte op deze wijze, wat hij wenschte, want medegesleept door angst en hoop hield zij niet op met smeeken, totdat hij eindelijk schoorvoetend en „louter ter wille van haar" beloofde zich met het regentschap te zullen belasten. Zij verzocht hem alle forten onder zijn berusting te nemen en haar juweelen en kostbaarheden voor haar te bewaren. Zoo liet hij zich, als het ware zijns ondanks, overhalen om het ambt te aanvaarden waar hij zijn geheele leven voor had geïntrigeerd. Zooals reeds dikwijls had Maria zich tegenover haar broeder laten meesleepen door de opwellingen van het oogenblik. Wanneer de motor der emotionaliteit bij haar op vollen gang werd gezet, braken maar al te vaak de remmen van het verstand en koel overleg. Zij toonde zich in dit opzicht te Lochleven dezelfde als in haar verhouding tot Darnley, te Almond Bridge, te Carberry Hill en later te Carlisle. Zij had de oorkonde, waarin zij afstand deed van den troon, uit angst geteekend en bekrachtigde die thans doordat haar listige broeder haar met koele berekening overrompelde. Nadat James zijn zuster schoorvoetend had toegezegd dat hij haar juweelen in bewaring zou nemen, kweet hij zich van deze opdracht door ze, zonder de toestemming van zijn zuster in Engeland te verkoopen, zoodat Elizabeth zich later de voldoening kon gunnen zich te versieren met de beroemde zwarte parelen, die den sneeuwwitten hals van haar „beminde zuster hadden getooid. Maria had haar broer verzocht veel groeten over te brengen aan den Engelschen gezant en tevens haar dank te betuigen aan Elizabeth voor de groote vriendelijkheid die zij van haar had ondervonden. Elizabeth's hartelijke boodschappen hadden Maria overtuigd dat zij thans oprecht was. Haar vriendschappelijke houding, die in een tijd waarin de beste vrienden der Schotsche koningin haar in den steek lieten, niet naliet een buitengewoon grooten indruk te maken op Mariafs romantisch gemoed, vervulde de gevangen koningin met groote dankbaarheid. Throckmorton luisterde belangstellend naar het verslag dat Murray hem deed over zijn bezoek aan Lochleven. „Mag ik u en Lethington nu nog eens spreken over de opdracht die mij door mijn koningin is meegegeven?" informeerde hij. „Wij moeten nu eerst God dienen, de prediker wacht ons en na de predikatie zullen wij u bericht zenden, wanneer wij met u kunnen beraadslagen," sprak de godvruchtige Murray en zegende in zijn hart de vele godsdienstoefeningen die hun zoo te stade kwamen, wanneer zij een netelig gesprek met den gezant van Hare Majesteit van Engeland aan den horizon zagen opdoemen. DE VLUCHT. HET bezoek van haar broer oefende in zoover een goeden invloed op Maria's toestand uit dat zij thans weer een veel betere behandeling genoot dan in de weken vóór zijn komst. Wei hield men haar nog scherp in het oog en moest zij de uren, waai op de dames der familie Douglas hun maaltijden gebruikten of rust namen, haastig waarnemen om haar geheime briefwisseling met haar vrienden voort te zetten. Verder was haar leven heel wat dragelijker. Op haar verzoek werd haar allerlei materiaal voor fraaie handwerken toegezonden, waarmee zij zich een groot gedeelte van den dag onledig hield. Haar schoonheid en haar ongelukkig lot lieten niet na de harten van hen die geregeld met haar in aanraking kwamen te vermurwen. Reeds in Maart had de slotheer gemerkt, dat zijn jongere broer George verliefd was geworden op de schoone gevangene en dat zij gebruik maakte van zijn vereering om samen met hem plannen voor haar ontvluchting te smeden. Maria was er toen bijna in geslaagd aan de waakzaamheid van haar cipiers te ontsnappen. Zij verwisselde met een waschvrouw, die op het slot werkte, van kleeding en liep met een mand met vuil waschgoed aan den arm kalm de poort uit. Zij stapte daarop in het bootje dat klaar lag om de waschvrouw terug te roeien naar het dorp en niets vermoedend namen de roeiers de riemen op en deden het bootje voortglijden over de kabbelende golven. Het viel de mannen echter op dat de waschvrouw, die zoo straks vroolijk met hen had gebabbeld, bijzonder zwijgzaam was geworden. Geërgerd omdat zijn grappen geen weerwerk vonden, begon een der mannen aan haar sluier te trekken. „Laten we eens zien hoe dat juffertje er dgenlijk uitziet!" lachte hij. Verschrikt greep de koningin haar sluier vast en verraadde zich daarbij door haar mooigevormde, blanke handen. Toen zij bemerkte dat de roeiers gisten wie zij was, hield de vorstin zich rustig en gebood hen als hun leven hun hef was, haar naar den overkant te roeien. De mannen heten zich echter door haar autoritaire houding niet intimideeren, maar roeiden haar terug naar Lochleven, zoodat deze poging op een mislukking uitliep en slechts een tijdelijke verscherping der bewakingsmaatregelen ten gevolge had. Vreezend voor de gevolgen van zijn daad, nam George Douglas de vlucht. Hij bleef echter in de buurt van het slot rondzwerven, vastbesloten om de vorstin uit de handen van haar vijanden te redden. De regent deed in deze maanden veel moeite om een huwelijk tusschen zijn zuster en den een of anderen edelman van onbeteekenende positie tot stand te brengen. Uit zulk een huwelijk zouden mogelijk nog erfgenamen voor de kroon van Schotland geboren worden en het gevaar van een huwelijk van zijn zuster met een invloedrijk buitenlander, die zich in de Schotsche zaken zou wenschen te mengen, was meteen van de baan. Men noemde verschillende namen van huwelijkscandidaten. Maria voelde het meeste voor den jongen Douglas. Zij was haar onbeheerschte passie voor Bothwell nog ternauwernood te boven en van liefde voor een anderen man kon, na alles wat zij had doorleefd, noch nu noch op eenig ander tijdstip in haar leven meer sprake zijn. Maar sterker dan alles leefde in haar het verlangen naar vrijheid en om die te verkrijgen, was zij bereid de liefde van den jongen dweper te aanvaarden en met vriendelijkheid te beloonen. Murray wilde echter voor dit plan geen toestemming geven. Hoe beter de familie Douglas Maria persoonlijk leerde kennen, hoe meer zij haar waardeerden. Zij waren ook niet meer geneigd alles te gelooven wat de Lords over haar hadden uitgestrooid. In December had Murray in zijn kwaliteit van regent het Parlement samengeroepen, dat alle besluiten der Lords had bekrachtigd. Het Katholicisme werd grondig afgeschaft en alle wetten die andersdenkenden nog een zekere mate van vrijheid waarborgden werden buiten gebruik gesteld. Voor den aanvang van het Parlement had Maria haar broer vergunning verzocht om in het bijzijn van de vergadering, persoonlijk of door vertegenwoordigers, de beschuldigingen die men tegen haar had ingebracht te ontzenuwen. Niemand behoorde zonder onderzoek veroordeeld te worden. Zij bood aan zich aan de uiterste gestrengheid der wetten te onderwerpen, mits die ook werden toegepast op Darnley's moordenaars, die thans hooge posities in het land bekleedden. De billijkheid van Maria's verzoek was niet te ontkennen. Maar evenmin als later te Westminster, veroorloofde men thans in Schotland Maria zich persoonlijk te verdedigen. Ten eerste vreesde men den invloed van haar verschijning en haar groote welsprekendheid, maar de voornaamste reden van de weigering was dat zij te veel wist en de schuld van eenige der meest vooraanstaande harer aanklagers zou hebben kunnen bewijzen. De regent voelde, dat de tijd gekomen was om tegenover het volk het motto dat bij Carberry Hill op de banier der Lords had geprijkt te rechtvaardigen. Bothwell had men laten ontsnappen en de andere aanvoerders behoorden voor het oogenblik tot de partij der Lords en werden, zoolang dit het geval was, ontzien. Daarom wreekte men zich op Bothwell's bedienden. Men perste hun bekentenissen af waardoor zij alle schuld op Bothwell en de koningin wierpen. Het complot van den adel tegen Darnley werd doodgezwegen. De bekentenissen van deze bedlenden zijn door de handen der hooggeplaatste medeplichtigen gegaan en hebben dus weinig waarde. Alleen blijkt eruit, dat Murray niet meer ijver ontwikkelde bij de vervolging der moordenaars dan zijn zuster. Op de plaats der terechtstelling legden deze lieden nog eenige bekentenissen af in het openbaar, waardoor de stemming bij een groot gedeelte van het volk omsloeg. Zij noemden namen van mannen, die in hoog aanzien stonden bij den regent, als medeplichtig aan de misdaad en spraken over overeenkomsten, die door de machtigste leden van den adel waren onderteekend. De menschen begonnen zich af te vragen waarom Maria, zelfs al was zij medeschuldig, geheel alleen de straf moest dragen. Het verhaal van de bekentenissen, die op het schavot werden afgelegd door de vier handlangers van Bothwell: Hepburn, Dalgleisb, John Hay en Powry, wordt in het volgende volksliedje bezongen: "tv* they't0 SeCm m°re innocent of dlis most heinous deed *) „Did catch four of the murderers and put to death with speed „Whereby they hope to make men think herein that they . [were clear „oince justice they did execute on sóme that guilty were. „As Hepburn, Dalgleish, Powry too, John Hay made up the messÊ „Which four when they were put to death the treason did a -j [confesse, „And said that Murray, Morton too, with others of their route „Were guilty of the murder vile, though now they look [full stout. „ Yet some perchance do think that I speak for affection here, „Though I would so, 3000 can herein true witness bear, 1) Andrew Lang: The Mystery of Mary Stuart. „Who present were, as well as I, at th'executioh time „And heard how these, in conscience pricked, confessed [who did the crime." Daar de Lords haar openlijk trotseerden, vond Elizabeth het niet langer met haar waardigheid bestaanbaar om haar gezant nog langer in Edinburg te handhaven en riep Throckmorton terug. De Lords probeerden den Engelschman op hun: zijde te brengen door hem een kostbaar verguld zilveren servies aan te bieden als een geschenk van den „koning", maar de Engelschman merkte op, dat er geen sprake was van een koning in Schotland zoolang de koningin leefde en wees het cadeau af. De hernieuwde uitbarsting der godsdienstoorlogen in Frankrijk bracht in Engeland zooveel opschudding teweeg, dat de interesse die Elizabeth voor het lot van haar nicht had gevoeld er door op den achtergrond werd gedrongen. Ondertusschen splitste in Schotland de adel, die zich in de eerste maatregelen tegen de koningin had vereenigd, weer in de twee traditioneele kampen, de Katholieke groep en de Protestantsche fractie. Veel ontevredenen namen nog den schijn aan van zich met den regent te verstaan, maar zij wachtten op een gelegenheid om zich van hem af te wenden. De Hamiltons begrepen dat er voorloopig geen kans was op Maria's terechtstelling en begonnen weer voor haar bevrijding te werken. Huntly, Argyle, Herries, Seton en anderen werden rusteloos. Wanneer Frankrijk nu slechts troepen wilde sturen om hen in hun verzet tegen Murray terzijde te staan! Maria schreef den eenen brief na den anderen aan haar verwanten. Den eersten Mei richtte zij, terwijl haar bewakers het middagmaal gebruikten, een laatste, vurig verzoek om hulp aan de koningin-moeder van Frarikrijk: „Ik bezweer u en den koning, uw zoon, medelijden met mij te hebben; als ik niet door geweld word bevrijd, kom ik hier nooit vandaan; indien u een aantal troepen wilt sturen, zullen alle Schotten zich aansluiten in den opstand tegen Murray en Morton. Ik smeek u te gelooven wat de bezorger van dit briefje u zal vertellen en hem te beloonen zooals ik dat graag zelf zou doen. Blijf mij welgezind en bid God dat " Wat was de reden dat deze brief zoo plotseling werd afgebroken? Zonder ophouden hadden de vrienden der koningin voortgesponnen aan hun plan om haar uit de sombere afzondering van Lochleven te bevrijden en eindelijk, den tweeden Mei, den dag volgende op dien waarop zij haar schoonmoeder schreef, gelukte het. Onder het personeel van Lord Douglas bevond zich een jonge page, nog bijna een kind, dien men Willy Douglas noemde, al behoorde hij niet tot de familie, want hij was een vondeling. Hij was de lieveling van George Douglas en stond bij de geheele familie in hooge gunst. George Douglas, die, zooals James Melville vertelt „waanzinnig verliefd was op Maria Stuart" had het kind voor zijn plannen gewonnen en ook zijn moeder overgehaald hem niet langer tegen te werken. Het was de gewoonte op het kasteel, dat de bezetting gezamenlijk den maaltijd gebruikte, zoodat de uitgangen van het slot dan tijdelijk zonder bewaking waren. Daarom verzekerde men voor den aanvang alle deuren zorgvuldig en de sleutel van de groote poort werd naast het bord van den huisheer gelegd. Op dien bewusten Zondag was Willy voor den maaltijd druk bezig geweest om de vaartuigen, die aan den oever lagen gemeerd, op een of andere wijze onklaar te maken. Eén kleine boot liet hij ongemoeid. Maria had zich in het geheim reisvaardig gemaakt en hield zich met haar beide hofdames gereed om te vertrekken. Zij had bericht ontvangen, dat Lord Seton zich in het gebergte aan de overzijde van het meer had verborgen met een troep ruiters en dat verscheiden vrienden onder allerlei vermom- mingen in het dorpje logeerden. Ook wist zij, dat er een uitkijk in het lange gras aan den oever lag verborgen om de vrienden te hulp te roepen, zoodra het afgesproken teeken werd gegeven. Willy bewees ondertusschen naar gewoonte zijn diensten gedurende den maaltijd en droeg den eenen schotel na den anderen op. Toen een druk gesprek de aandacht voldoende gespannen hield, legde de page het servet, waarmee de schaal die hij droeg bedekt was, als toevallig op den sleutel op tafel en toen hij den doek weer opnam, zorgde hij er voor tegelijk den sleutel te grijpen. Zoo onopvallend mogelijk verliet hij de eetzaal en haastte zich toen naar de vorstin en haar dames. Zij slopen door de op dat uur verlaten gangen naar buiten en sloten de poort achter zich. In een oogenblik had het troepje vluchtelingen de boot bereikt en men stootte van wal. Triornfanteüjk zwaaide Maria Seton met haar witten sluier, dit was het afgesproken signaal dat het plan was gelukt en de man die languit in het gras verborgen lag sprong op, om zijn kameraden mede te deelen dat alles wel was. Toen de koningin even later aan wal stapte, werd zij geestdriftig door George Douglas verwelkomd en ook Lord Beaton en Lord Seton stonden klaar om haar te begroeten. Douglas en Seton, wier families door een oude veete gescheiden waren, trachtten ter wille van hun koningin hun wrok te vergeten om samen te kunnen werken voor haar redding. Er was geen oogenblik tijd om zich over te geven aan de vele aandoeningen die Maria en haar vrienden bestormden op dit heugelijke oogenblik. Men moest zoo snel mogelijk uit deze gevaarlijke omgeving vertrekken. De vorstin en haar vrienden stegen te paard, de afdeeling ruiters sloot zich bij hen aan en voort ging het door de vallende duisternis. Het was elf maanden geleden dat Maria haar laatsten rit te paard had gemaakt en het lang ontbeerde genoegen maakte haar opgewonden van blijdschap. Het gevoel van haar herkregen vrijheid, de snelle galop op den rug van haar vurigen draver, de wetenschap dat zij die haar omringden trouwe vrienden waren, die hun leven voor haar veil hadden en boven alles, de sensatie van het avontuur, transformeerde de koningin in de opgewekte, overmoedige, charmante persoonlijkheid die dateerde van voor haar liefdesgeschiedenis met Bothwell. Haar geestkracht en lichamelijk uithoudingsvermogen schenen ongebroken door haar langdurige opsluiting. Nadat men de Forth was overgestoken ging het spoorslags verder naar Niddry, waar Lord Seton een kasteel bezat. Hier toefde het gezelschap drie uur en ging toen verder naar het slot der Hamiltons, waar de aartsbisschop van St.-Andrew en Lord Claude haar met een afdeeling cavalerie opwachtten. Terwijl men hier genoot van de noodzakelijke rust, zette de onvermoeide Maria zich tot schrijven. Zij zond bevel aan een van Bothwell's vazallen om zich van de belangrijke sterkte Dunbar meester te maken en zijn heer in Denemarken op te zoeken, ten einde hem tevertellen dat zij weer vrij was en zou zorgen dat zij spoedig weer de macht in handen had. Nadat zij aldus haar trouw aan haar verleider had bewezen, hield zij ach met meer practische zaken op. Zij zond links en rechts boden uit om haar aanhangers onder de wapenen te roepen. Daarna schreef zij aan Elizabeth en deelde haar mee dat zij gelukkig ontvlucht was en op de hulp rekende, die de Engelsche vorstin haar zoo vriendelijk had toegezegd. In een schrijven aan de Fransche koninklijke familie betreurde zij de zonden van haar jonkheid, waarvoor zij God en de wereld om vergeving smeekte. Zij beloofde dat de toekomst haar vrienden de echtheid van haar berouw zou bewijzen. De rijding van haar ontvluchting had zich met wonderbaarlijke snelheid verspreid en was vooral door de edelen met blijdschap begroet. Murray's bestuur had onder den adel veel ontevredenheid verwekt, door de groote strengheid waarmede hij de macht der hoogmoedige grooten fnuikte. Het duurde niet lang of van alle zijden stroomden de vertegenwoordigers der oude Katholieke geslachten samen om de koningin te huldigen. Acht graven, negen bisschoppen, achttien lords, honderd baronnen en andere edelen onderteekenden een overeenkomst om haar op den troon te herstellen. De koningin herriep hierna plechtig de oorkonde, waarin zij verklaard had dat zij de regeering neerlegde en brandmerkte haar broeder en zijn aanhangers, wegens alles wat zij tegen haar hadden misdreven, als verraders. De gezant van Frarikrijk voegde zich bij haar ten teeken, dat zij voor zijn regeering nog steeds de ware souvereine van het land was. Elizabeth zond een vriendelijk schrijven door de hand van Thomas Leighton, om de koningin geluk te wenschen met haar bevrijding en haar mede te deelen dat zij gaarne bereid was haar te helpen in de pogingen om haar oproerlingen tot onderwerping te brengen, indien Maria zich slechts tot haar alleen om bijstand wendde en de zaak in haar handen legde. Maria verloor bij deze plotselinge omwenteling in haar bestaan de voorzichtigheid niet uit het oog. Zij gaf er de voorkeur aan met de andere partij een vergelijk te treffen, want zij wilde liever haar pas herworven veiligheid niet blootstellen aan den onzekeren uitslag van een veldslag. Een nederlaag zou haar waarsdüjnlijk den dood brengen, een overwinning zou haar aan de macht der Hamiltons overleveren, die haar wilden dwingen tot een huwelijk met een hunner leiders, om daarna de leidende rol in het rijksbestuur voor hun geslacht op te eischen. Zij hoopte daarom de partijen tegen elkander uit te spelen en zoo de macht aan zich te houden. Murray-bevond zich te Glasgow en vroeg eenige dagen bedenktijd, toen de aanbiedingen vanzijnzuster hem bereikten. In deze dagen bracht hij een leger op de been en vol geestdrift SUZE POS. Maria Stuart. 18 schaarden de Protestantsche edelen en de burgers uit de Presbyteriaansch gezinde steden zich om zijn vaandel. De kalme beslistheid en het zelfverzekerde vertrouwen, dat het optreden van den regent in deze kritieke dagen kenmerkte, oefende een gunstigen invloed uit op het moreel van zijn troepen. Hij had besloten het leger van zijn zuster aan te vallen, eer de strijdmacht van Huntly en de versterkingen die Lord Ogilvy aanvoerde zich bij baar hadden gevoegd. Het was ditmaal de regent die den strijd zocht, Maria die hem ontweek. Tijd winnen was haar alles. Zij hoopte in de bijna onneembare sterkte Dumbarton een toevlucht te vinden en daar rustig af te wachten, tot al haar aanhangers zich hadden verzameld. De groote fout die Maria's partijgenooten aankleefde was hun gebrek aan eensgezindheid. Er heerschte veel onderlinge naijver, veel wrok, veroorzaakt door tegenstrijdige belangen. Ook was de trouw van een aantal aanvoerders niet boven verdenking verheven. Reeds meermalen had Maria's zaak er volgens menschelijk oordeel hopeloos voorgestaan en steeds was zij veilig uit den muil des leeuws te voorschijn gekomen. Daarom hadden zij ook nu een zekere mate van vertrouwen in haar uiteindelijk succes en toen het bericbt dat de koningin uit Lochleven was ontsnapt htm vermoedens scheen te bevestigen, hadden zij zich naar Hamilton gespoed om de rijzende zon te aanbidden. Maria maakte zich geen illusies omtrent de motieven van hun herleefde geestdrift voor haar zaak. In Dumbarton zou zij zich onder de bescherming van Lord Fleming, een door en door betrouwbaar man, kunnen stellen, daarom trok haar hart daarheen. De Hamiltons verzetten zich echter heftig tegen dit voornemen. Terwijl de aanvoerders het oneens waren, begon de geest van verdeeldheid zich ook onder hun volgelingen te verbreiden; de vazallen der leiders weigerden te luisteren naar de bevelen van een anderen bevelhebber dan hun eigen hoofdman. Maria had tegelijk met haar vrijheid al haar oude energie ea flinkheid teruggekregen. Den tijd, dien haar aanvoerders met zelfzuchtig, nutteloos gekibbel hadden doorgebracht, bad rij gebruikt om haar politieke connecties weer aan te knoopen en te bevestigen. Zij schreef telkens weer naar Frankrijk, Engeland en Spanje. Hier had het bericht van haar onverwachte ontsnapping geen geringe opschudding teweeggebracht. De mogendheden bespiedden elkander wederzijds, nieuwsgierig wat de houding der andere landen in deze delicate kwestie zou zijn. Elizabeth bleef voorloopig bij haar verlangen dat men Maria een zekere nominale macht waarborgde. Zij had Murray den raad gegeven zich aan zijn vorstin te onderwerpen. De secretaris Cecil, die wel voorzag welken weg het belang van Engeland Elizabeth op den duur op zou dringen, schreef te zelfder tijd aan den regent dat hij en de andere Engelsche vrienden vurig hoopten, dat het Murray spoedig zou gelukken allen tegenstand den kop in te drukken. Murray behoefde deze aanmoediging niet en de koningin, die nauwkeurig van zijn bewegingen op de hoogte werd gehouden, zag in dat het gevaarlijk was nog langer werkeloos te Hamihon te toeven. Er moest handelend worden opgetreden. Na langdurige overwegingen besloot men in de richting van Dumbarton te marcheeren, maar slag te leveren indien men onderweg op den vijand zou stooten. De regent lag echter reeds gereed om het leger der koningin aan te vallen. Een gedeelte zijner manschappen had zich verscholen in de woningen van het dorp Langside, waar Maria doorheen moest trekken, een ander gedeelte wachtte haar op aan het einde der lange, smalle dorpsstraat. Maria was ongelukkig geweest in de keuze van haar aanvoerder. Lord Argyle was tot bevelhebber benoemd maar zijn vertrouwen in Maria's succes slonk, naarmate hij beter bekend werd met personen en toestanden. Toen het teeken tot den opmarsen reeds was gegeven, viel hij plotseling van zijn paard, voorgevend dat hij ongesteld was. Men fluisterde echter dat hij bang was en zich daarom liever aan het gevecht onttrok. Tijd om een anderen veldheer te kiezen was er niet meer en Argyle's gedrag veroorzaakte groote verwarring in de gelederen. Na een uur oponthoud trok het leger verder en bereikte spoedig Langside. Toen de troepen zich in de nauwe, hellende dorpsstraat bevonden, brandde van rechts en links een aanhoudend geweervuur op de soldaten los, zoodat een groot aantal sneuvelde en een paniek zich van de mannen meester maakte. Toch slaagde het grootste gedeelte er in het dorp door te komen, maar na een gevecht van bijna een uur ontstond er wanorde onder de ongedisciplineerde troepen van Maria's strijdmacht en vluchtten zij naar alle richtingen. Het terrein waar zij zich bevonden was bezaaid met boomen, struiken en heggen en de cavalerie was hier geheel machteloos. Toen de regent versche versterkingen aan liet voeren, was het pleit in een minimum van tijd beslist. Het leger van de koningin verdween als kaf voor den wind. Meer dan driehonderd dooden lagen neergeveld op het slagveld. De rest van de groote strijdmacht was ontvlucht of werd gevangengenomen. Maria had onder bescherming van eenige edelen het verloop van het gevecht vol spanning gadegeslagen, staande op een heuvel in de nabijheid van het terrein van den strijd. Zij, die talrijke onverwachte wendingen in haar bewogen leven zonder den moed te verliezen had doorstaan, verloor alle zelfbeheersching toen zij de débacle van haar partij moest aanzien. Evenals na den slag bij Carberry greep een vreeselijke angst voor den dood op den brandstapel haar aan; gevolgd door haar getrouwen, reed zij in razende vaart naar Dumfries, in het Zuiden van Schotland gelegen. Het landvolk uit den omtrek, dat haar herkende, sloeg naar haar met zeisen en dorschvlegels, maar slaagde er niet in haar tegen te houden. Achter haar loerde de dood, vóór haar dreigde een duistere, onzekere toekomst. Zonder rust te nemen legde zij zes en negentig kilometer bijna aan één stuk af en daarna verborg zij zich overdag en durfde slechts des nachts verder te reizen. Zij zelf schilderde haar wanhopigen toestand af in een brief aan den Kardinaal van Lotharingen: „Ik heb onrecht, laster, gevangenschap, honger, koude en hitte verdragen. Ik heb twee en negentig mijl te paard afgelegd, bijna zonder onderbreking, en als ik rustte lag ik op den harden grond, en kreeg ik zure melk te drinken en havermeel te eten inplaats van brood. Drie nachten bracht ik met de uilen onder den blooten hemel door." Toen Maria's oude vriend, de Sieur de Brantómé, die haar nog steeds in genegenheid gedacht, hoorde van het vreeselijk lijden dat haar had getroffen, die in Frankrijk eens als hartenkoningin zooveel triomfen had gevierd, schreef hij vol medelijden: „Ik ken verschillende personen, waaronder de koninginmoeder, die zich verwonderen dat een zoo teere en verwende vrouw als de koningin van Schotland, al deze ontberingen en al dit lijden is te boven gekomen." EEN NOODLOTTIGE STAP. DEN derden dag na den noodlottigen slag van Langside bereikte Maria met haar getrouwen, waaronder zich Lord Herries, George en Willy Douglas en Maria Seton bevonden, de Abdij van Dundrennan aan de Solway. Hier was de koningin voorloopig veilig. Wat nu te doen? Lord Herries raadde Maria zeer beslist aan hier te blijven; hij bezwoer bij zijn woord als edelman, dat hij de koningin minstens veertig dagen tegen alle aanvallen van haar tegenstanders zou kunnen beschermen. Dien tijd zou zij dan kunnen besteden om met haar vrienden te correspondeeren en haar gedragslijn voor de toekomst vast te stellen. Ook bood hij aan haar per schip naar Dumbarton te brengen. De Fransche gezant achtte dit een verstandig plan; indien de toestand zich niet spoedig ten haren gunste wijzigde, zou hij het raadzaam achten dat zij later naar Frankrijk uitweek. Maria verkeerde echter in een zeer overspannen toestand, zij was uit haar geestelijk evenwicht gebracht door de vermoeienissen, het verdriet en den angst, die zij had doorgemaakt, en raakte daardoor het spoor bijster. Zij wantrouwde Lord Herries, die zich indertijd zoo heftig had verzet tegen haar huwelijk met Bothwell en in den Franschen gezant zag zij een geheimen voorstander van het huwelijksplan der Hamiltons, waarvan zij een afkeer had. Daarentegen besloot zij hulp te gaan zoeken bij de koningin van Engeland aan wie alle goede trouw, alle oprechtheid en alle gevoelens van vriendschap vreemd waren. Vanuit haar venster zag zij de groene heuvels van Engeland liggen. Het scheen haar dat vrede en vriendschap haar daar wachtten. Zij zag zichzelf hand in hand met de Engelsche koningin, die het onrecht dat men aan haar had begaan met straffe hand zou wreken; het verleden met al zijn jaloezie en wrijving was voorbij, een nieuw leven van ware zusterlijke genegenheid en toewijding zou beginnen. Tevergeefs smeekte Herries haar te bedenken, dat bij de vorstin van Engeland daden en woorden elkander zelden dekten; tevergeefs wees hij haar er op, dat in de staatkunde beloften van vriendschap geen waarde hebben; Maria antwoordde, dat Elizabeth de eenige was, die tijdens haar gevangenschap te Lochleven op ondubbelzinnige wijze haar zijde had gekozen; dat de Engelsche gezant door zijn inmenging de Lords had bewogen haar leven te sparen; dat zij had geweigerd den regent te erkennen en tegen den wensch van haar meest geziene ministers in, geld had gezonden om de partij die zich tegen Murray verzette te steunen. Dit alles had op Maria's ontvankelijk gemoed diepen indruk gemaakt. Zij voelde groot verlangen om in tegenwoordigheid van deze „zuster" haar klachten uit te spreken en door haar getroost te worden. Daarbij wist rij dat een aanzienlijk aantal der leden van het Engelsche Hoogerhuis op haar hand waren en dat de Noordelijke graafschappen feest hadden gevierd, toen het bericht dat zij haar gevangenis was ontvlucht hen bereikte. Ook het roekeloos-snelle, het verrassend-romantische van dezen stap trok haar aan. Het zou een avontuur worden dat in triomf eindigde. Uit de diepte harer vernedering zou zij voor het oog der gansche wereld opstijgen aan de hand van de machtige, gevierde Elizabeth, die haar zaak tot de hare had gemaakt. Den vijftienden Mei zond Maria een brief naar Elizabeth en gaf den bode den diamant mee dien haar nicht haar had gezonden, als onderpand van haar belofte om haar steeds trouwe vriendschap te betoonen. „Om u in herinnering te brengen welke goede redenen ik heb steun te gaan zoeken in Engeland, zend ik aan de koningin dit juweel, het teeken waardoor zij mij haar vriendschap en hulp beloofde," schreef zij er bij. Op den dag dat deze brief werd verzonden verzocht Lord Herries, in naam van zijn vorstin, bij Lowther, den gouverneur van Carlisle, om een vrijgeleide voor het gezelschap. Maria was echter te ongeduldig om antwoord op haar verzoek af te wachten. Reeds den volgenden dag liet zij, zonder acht te geven op de ernstige waarschuwingen van haar vrienden, zich in een visschersboot den Solway overzetten en landde te Workington in Cumberland, op Engelsch grondgebied. De gouverneur van Carlisle haastte zich naar het strand om de hooge gast met alle teekenen van eerbied te ontvangen en haar naar zijn kasteel te Carlisle te begeleiden. Voor hem, een Katholiek, was Maria de toekomstige koningin van Engeland en hij behandelde haar met al het respect, dat hij aan haar hoogen rang was verschuldigd. De onverwachte tegenwoordigheid van Maria was in Engeland het groote nieuws van den dag; met ongeloofelijke snelheid verbreidde de tijding zich door Cumberland en de omliggende graafschappen. Van alle zijden trok de landadel op om haar zijn hulde te betuigen en ook de machtige Thomas Fercy, de Graaf van Northumberland, die later zijn leven voor haar zou laten, kwam haar zijn opwachting maken. Met verschillende Engelsche edelen, die haar thans kwamen verwelkomen, had Maria reeds lang in het geheim gecorrespondeerd en ook wel geïntrigeerd. Lowther had groote moeite te verhinderen, dat Northumberland de vorstin meevoerde naar zijn eigen vorstelijk kasteel te Cockermouth en haalde zich door- zijn besliste weigering om dit plan goed te keuren den toorn van den trotschen Percy op den hals. De eerste dagen, die Maria in het rijk van haar nicht doorbracht, schenen haar besluit om naar Engeland te vluchten te rechtvaardigen. Zij hield cercle in de groote zaal van het slot en bracht allen onder de betoovering van haar bekoorlijkheden. Zij was nu in haar element, want was hier niet een nieuwe wereld die veroverd moest worden en nieuwe harten die zij moest winnen? Met groote welsprekendheid beschreef zij den afschuwelijken moord op Darnley en de boosaardige valschheid der Lords, waartegen haar eigen onschuld in zuivere blankheid afstak. De aanzienlijkste dames uit den omtrek plunderden hun garderobe en waren gevleid wanneer de koningin zich kleedde met de sierlijkste gewaden, die hun kisten en kasten bevatten, want Maria was berooid van alles aangeland en had niets bij zich dan de oude, gescheurde japon waarin zij van Langside was gevlucht. Twee dagen na haar aankomst had zij nogmaals aan Elizabeth geschreven. Zij verzocht de Engelsche vorstin haar zoo spoedig mogelijk in haar tegenwoordigheid te ontvangen en voegde er bij: „Ik verkeer als koningin en als vrouw in een wanhopigen toestand; want ik bezit niets behalve het kleed dat ik droeg toen ik ontsnapte; den eersten dag reed ik zestig mijl aan een stuk en daarna durfde ik slechts des nachts te reizen, hierover zal ik meer vertellen wanneer gij mij wilt bijstaan in mijn ongeluk, zooals ik vertrouw dat uw plan is." In antwoord op dezen brief verschenen Sir Francis Knollys, een neef van Elizabeth, die kamerheer was aan bet Engelsche hof en Lord Scrope met een afdeeling Protestantsche militairen. Deze beiden werden gezonden om Maria te bepraten dat zij de koningin van Engeland als scheidsrechter zou erkennen in het geschil tusschen haar en de Lords. In de tweede plaats moesten zij zien te bewerken dat de koningin afzag van haar plan om naar Frankrijk te gaan; en vervolgens was hun opgedragen maatregelen te nemen, die haar een behandeling en bediening verzekerden overeenkomstig haar hoogen rang. Tevens hadden zij order om te zorgen dat Maria Stuart niet ontsnapte, zonder dat het hun evenwel vrijstond haar als een gevangene te behandelen. Lord Herries, die nog steeds geen vrede had met Maria's verblijf in Engeland, haalde hen te paard af, brandend van verlangen om te vernemen wat Elizabeth's plannen ten opzichte van zijn meesteres waren. Hij begreep spoedig dat zijn angstige voorgevoelens niet gelogenstraft zouden worden. Weldra stonden de beide heeren in de ontvangzaal, waar Maria hen met haar aangeboren gratie ontving. Een groote teleurstelling bracht haar Elizabeth's brief, dien Sir Francis haar knielend overhandigde. Elizabeth deelde haar onder betuigingen van vriendschap en medegevoelen mee, dat zij zeer tot haar spijt haar beminde zuster niet ten hove kon ontvangen, zoo lang de afschuwelijke beschuldigingen tegen haar niet waren opgehelderd. Zij zou echter al het mogelijke doen om de zaak spoedig tot klaarheid te brengen. De inhoud van dezen brief bracht Maria de tranen in de oogen en daar zij in het bijzijn van zooveel gasten haar droefheid niet wilde toonen, ging zij met haar beide bezoekers naar haar slaapsalet, waar zij zich schreiend beklaagde over deze behandeling. Zij was uit eigen vrijen wil gekomen en indien Elizabeth haar niet wilde ontvangen, verzocht zij verlof naar Frankrijk te reizen, om bij andere vorsten hulp te zoeken. Dit nu lag geheel niet in de bedoeling van Elizabeth. Gehoorzaam aan zijn bevelen antwoordde Knollys dan ook, dat Elizabeth nooit zou kunnen toelaten, dat Maria vreemde hulp naar Schotland haalde. De liefde die de Engelsche koningin haar nicht toedroeg was echter zóó groot dat, indien de koningin van Schotland zich slechts geheel op haar wilde verlaten, rijn meesteres bereid was al het mogelijke voor haar te doen, zelfs indien haar nicht niet in staat zou blijken om haar onschuld aan den moord op Darnley te bewijzen. De taak, die Elizabeth haar kamerheer had opgelegd, stond den eerlijken man erg tegen; dit blijkt tut den brief dien Elizabeth na eenige dagen van hem ontving: „Volgens mijn meening zal het zeer raadzaam zijn, als Uwe Hoogheid ernstig overweegt wat U de koningin van Schotland zult antwoorden. Veel edelen uit de omliggende graafschappen hebben haar dagelijks aangehoord als zij zich met welsprekendheid verdedigde, haar onschuld betuigde en baar vijanden schandelijke misdaden ten laste legde. En daarom geef ik Uwe Hoogheid nederig in overweging (met onderwerping aan Uw beter inzicht) of het niet eervoller zou zijn in het oog Uwer onderdanen en aller buitenlandsche vorsten om Hare Genade de keus te laten zoodat zij, indien zij dit wenscht, terug kan keeren naar haar land, zonder dat Uwe Majesteit haar dit belet, of vrij is in Uw rijk te blijven en zich ter Uwer beschikking te houden, in afwachting van de beslissing van Uwe Hoogheid. Op deze wijze zal Uwe Hoogheid den lasteraars den mond stoppen, die anders overal oproerige geruchten zullen uitzaaien, zeggende dat Uwe Hoogheid haar op schandelijke wijze tegen haar wil gevangen houdt.... Zij kan zonder aanwending van maatregelen die met Uw eer strijden, nooit zóó scherp bewaakt worden dat zij hier, zoo dicht bij de grens, niet zou kunnen ontvluchten, vooral omdat zij moedig en vlug is." In dit schrijven deed Knollys zijn meesteres de eenige eerlijke gedragslijn die haar in deze zaak paste aan de band, maar noch Elizabeth noch haar ministers waren van plan ! zijn goeden raad op te volgen. Volgens haar gewoonte was Elizabeth bezig tijd te winnen door vriendelijke, hartelijke brieven vol toezeggingen van bijstand te zenden, terwijl zij met haar ministers overlegde, hoe zij deze gevaarlijke gast het beste onschadelijk kon maken en het meeste voordeel zou kunnen trekken uit haar onberaden stap. Knollys begon zich spoedig bewust te worden van de groote bekoring die er van Maria uitging. Hij probeerde wel zoo nu en dan den zedenmeester te spelen en verdedigde Elizabeth's houding door nadruk te leggen op den ernst der misdaden, waarvan de Lords Maria beschuldigden, maar dit viel hem langzamerhand moeilijker en zijn geloof in haar schuld begon te wankelen. Kwamen gedurende een gesprek over den moord op Darnley de tranen by Maria voor den dag, dan kreeg de strenge Puritein gewetenswroeging over zijn hardheid en haastte hij zich haar te troosten door uit te wijden over de belangstelling en de groote genegenheid, die Elizabeth voor haar nicht gevoelde. De positie van Lord Scrope en Knollys was lastig en gevaarlijk; het viel niet mee om als tusschenpersoon te fungeeren tusschen de beide koninginnen. De Schotsche vorstin was zoo lieftallig, zoo schoon, zoo dapper en ontroerend in haar ongeluk; hun eigen meesteres was zoo achterdochtig, zoo jaloersch en heerschzuchtig. Elizabeth's spreekwoordelijke schrielheid deed de beide mannen ook nog een belachelijke rol spelen. Dadelijk na Maria's aankomst was tot Elizabeth het verzoek gericht de koningin van Schotland iets uit haar garderobe te zenden, omdat zij zonder bagage was gearriveerd. Toen de met ongeduld verwachte zending aankwam en Sir Francis het pakket overhandigd had, bleek de inhoud te bestaan uit eenige versleten onderkleeren, een paar lappen zwart fluweel en twee paar schoenen. Maria, wier vrijgevigheid zóó groot was dat zij bijna in een gebrek ontaardde, wist niet wat zij zag. Knollys stond eveneens sprakeloos van verbazing en schaamte over dit zonderlinge geschenk, dat bijna een opzettelijke beleediging leek. De koningin maakte een beweging om de gift minachtend af te wijzen, bedacht zich echter en nam zwijgend met een uitdrukking van gekwetste majesteit, het pakket in ontvangst. Knollys mompelde de eerste de beste verontschuldiging, die hem inviel. „Het moet een vergissing zijn, de kamenier van Hare Majesteit heeft zeker begrepen dat de kleeren voor een dienstbode van Uwe Hoogheid bestemd zijn." Maria beantwoordde rijn verlegen excuus met een ijzig stilzwijgen en de wereld amuseerde zich kostelijk over dit geval. Welk een vorstelijk geschenk van de eene koninklijke nicht aan de andere! De Spaansche gezant haastte zich een uitvoerige beschrijving van het gebeurde in Frankrijk en Spanje te verbreiden. Noodgedwongen gingen Knollys en Scrope door met hun gehate werk. Zij moesten Maria tevreden stellen met dubbelzinnige beloften, haar bezig houden met vage overwegingen en tegelijk zorgen dat zij haar goede luim bij dit alles niet verloor. Ook was het hun taak haar zooveel mogelijk uit te hooren en aan Elizabeth en haar ministers uitvoerig mededeeling te doen van haar uitlatingen. Niettegenstaande Knollys de uiterste voorzichtigheid betrachtte, was zijn groeiende bewondering voor Maria duidelijk merkbaar. Daarmee gepaard ging een toenemende ontevredenheid over de houding der Engelsche koningin. „Deze vorstelijke dame is een bijzondere vrouw. Zij geeft niets om ceremoniëele eerbewijzen indien men haar slechts in haar koninklijke waardigheid erkent. Zij spreekt veel en is vrijmoedig in haar optreden. Zij is vriendelijk en gemeenzaam met iedereen. Zij toont een groot verlangen om zich op haar vijanden te wreken en zou zich graag aan alle ontberingen en gevaren blootstellen, in de hoop een overwiruung te kunnen behalen. Zij vindt het heeriijk verhalen over dappere daden te hooren en prijst met name alle dappere mannen uit haar rijk, ook haar vijanden. Zij verbloemt geen lafheid, ook niet in haar beste vrienden. Wat moet men aanvangen met zulk een vorstin? Moeten wij haar langer in ons midden houden? Of het verstandig is met zulk een hooge vrouwe een dubbelzinnig spel te spelen, laat ik aan u ter beoordeehng over. Volgens mij is de eerlijkste weg hier de meest eervolle. Ik acht het in elk geval raadzaam om slechts aan weinigen toestemming te geven deze dame te zien of te spreken; behalve dat zij een zeer aantrekkelijk voorkomen bezit (hoewel niet te vergelijken met onze Souvereine) heeft zij groote charme, een aardig Schotsch accent en een scherp verstand getemperd door vriendelijkheid. Verlangen naar roem, eer, geld of goed zou sommige personen er toe kunnen bewegen haar te hulp te komen." En de stijve Puritein begon tot heimelijk vermaak van zijn vrienden belang te stellen in zaken, die hij vóór zijn kennismaking met de Schotsche vorstin geen woord had waardig gekeurd. Ziehier tot welke wereldsche, beuzelachtige bespiegelingen het dagelijksch verkeer met Maria, de Paapsche vrouw die van de meest ergerlijke zonden werd beschuldigd, den ernstigen man bracht: „Deze koningin zegt, dat Maria Seton de beste kapster is van de geheele wereld en wij hebben al dikwijls ervaren, dat dit de waarheid is. Gisteren had zij de koningin een gefriseerde pruik opgezet, die haar keurig stond en telkens bedenkt rij weer een nieuwe manier om het haar op te maken zonder onkosten en altijd staat het flatteus en smaakvol." Zulke nieuwtjes gingen van mond tot mond en iedereen voelde de onuitgesproken vergelijking met Elizabeth, wier neiging tot het bizarre, gekunstelde, kostbare en pompeuze zich ook in de fantastische overladen pracht van haar kleeding en den barbaarschen opschik van haar kapsels uitleefde. Zij liet zich graag afbeelden als een of ander mythologisch karakter; als Artemis met boog en halve maan, als Venus, als de Koningin des Hemels, rij, de kuische, de maagdeüjk reine. Haar japonnen stonden stijf van goud, parels en glinsterende juweelen en waren bezaaid met zinnebeeldige figuren: oogen en ooren als teeken van haar alwetendheid; slangen als emblemen van wijsheid. Haar goudblonde pruiken waren meest doorwerkt met robijnen, smaragden en gouden spangen of ketentjes zoodat het haar, behalve om haar gezicht heen, nauwelijks was te zien. Zóó is zij ons op talrijke portretten bewaard gebleven: een snel verouderde vrouw met een haakneus en onvriendelijke, bitse oogen en tegelijk onmenschelijk door haar barbaarsche pracht, als een personificatie van heerschzucht, een met kostbaarheden behangen idool van een machtige, majesteitelijke godheid. Wanneer Elizabeth goed geluimd was maakte zij ruwe grappen, dronk veel bier en spuwde en vloekte als een polderwerker; ook liefkoosde zij haar gunstelingen voor het oog van den hofkring met een familiariteit die haar ministers wanhopig van schaamte maakte. Was zij boos, dan tierde rij tegen haar omgeving, vloekte met haar harde, schelle stem dat den toehoorders het haar te berge rees en deelde links en rechts oorvegen uit. Slechts tegenover niet alledaagsche bezoekers en tegenover het volk vermocht zij zeer goed de illusie te bewaren van de onaantastbare, nederbuigende, beminnelijke hoogheid, die zij zich gaarne toeëigende. Zooals Knollys aan rijn meesteres had geschreven, bestonden er voor Elizabeth twee middelen om zich op eervolle wijze te bevrijden uit de netelige positie waarin zij door Maria's komst was gebracht. Het eene was haar belofte tegenover Maria te houden en haar de toegezegde hulp te verleenen; het tweede was haar toe te staan om elders toevlucht en steun te gaan zoeken. Geen van beide strookte met Elizabeth's plannen. Door allerlei dubbelzinnige toezeggingen had zij Maria een vage toestemming ontlokt om haar in haar zaak als scheidsrechter te erkennen en hier hield de Engelsche koningin zich aan. Dat dit slechts een voorwendsel was om aan een onrechtvaardige, gewelddadige behandeling een glimp van recht te geven behoeft geen nader betoog. Maria zag zelfde laat in tot welk een onverstandige daad zij zich had laten verleiden: „Ik erken geen anderen rechter dan God; niemand kan zich vermeten mij te oordeelen. Ik ken de rechten van mijn geboorte. Het is waar dat ik, vrijwillig en gedreven door mijn vertrouwen in de koningin, haar heb verzocht over mijn zaak te oordeelen. Maar hoe kan dat wanneer zij blijft weigeren mij te ontvangen?" sprak zij trotsch tot Middlemore, een Engelsch edelman die haar de boodschap der koningin overbracht. „Ik kan noch wil hun valsche beschuldigingen beantwoorden en mij aan een proces met mijn eigen onderdanen onderwerpen Wij, mijn rebellen en ik, hebben niets gemeen, Mevrouw; en al zou ik hier voor altijd moeten blijven en al moest ik hier sterven, dat zou mij liever zijn dan dat ik mij zulk een behandeling aan zou laten doen," schreef zij aan haar nicht. Ongelukkig liet Lord Herries zich verleiden om het oor te leenen aan Elizabeth's leugenachtige voorspiegelingen en begaf zich naar Maria ten einde haar mee te deelen, dat Elizabeth van plan was haar zaak niet als een rechter maar als een zusterlijke vriendin te beoordeelen, met de bedoeling haar in haar waardigheid te herstellen indien zij onschuldig bleek. Was dit niet het geval, dan zou de koningin de zaak toch in vrede en vriendschap regelen. Bovendien zou Maria in dit proces optreden als aanklaagster tegen haar oproerige onderdanen. Lord Herries meende nu staat te kunnen maken op de goede gezindheid van Elizabeth en haalde zijn meesteres over zich aan de beschikkingen van haar nicht te onderwerpen. Elizabeth echter had een schrijven aan Murray gezonden waarin zij hem berichtte, dat, mocht hij er in slagen het bewijs voor zijn zusters schuld te leveren, zij in het geheel niet van plan was Maria weer aan het bewind te laten komen. De berichten over de geestdriftige bewondering die Maria in het Noorden van Engeland ten deel viel, maakten dat Elizabeth gemakkelijker over haar bezwaren om een souvereine aan zulk een vernederende behandeling bloot te stellen heenstapte, dan anders misschien het geval was geweest. Het ging niet langer dat Maria daar een vroolijk, vrij leventje leidde en Schotten en Engelschen om zich verzamelde. Reeds in Juni liet men haar vensters van trahes voorzien; haar mannelijk personeel werd vóór zonsondergang uit het kasteel gezonden en als zij op jacht ging of een wandeling maakte, ging een sterke ruiter macht ter bewaking mee. Midden Juli vertelde Knollys aan Maria, dat Elizabeth had bevolen dat zij naar Bolton verhuizen moest. Ongeduldig vroeg Maria of zij dan een gevangene was. Knollys en Middlemore ontkenden dit als iets absurds maar beweerden, dat het verblijf te Bolton in elk opzicht beter voor haar was. „Als men probeert mij hier in dit land gevangen te houden, zal men nog last genoeg van mij krijgen!" had zij reeds eerder gedreigd en Knollys kende haar genoeg om de juistheid van deze woorden in te zien. Maria voelde ten volle de beteekenis van dezen stap — men bracht haar verder het land in ten einde pogingen tot ontsnapping te verijdelen en het haar onmogelijk te maken zich met Schotland in verbinding te stellen. Zij besefte echter dat het nutteloos zou zijn om tegenstand te bieden. Zoo kwam Maria in den zomer te Bolton aan, een oud slot dateerend uit de middeleeuwen met vier hoektorens en door bosschen omgeven. „Ik ben als het ware, van de eene gevangenis in de andere geraakt", klaagde de ongelukkige vrouw, in een brief aan den Kardinaal van Lotharingen. SUZE POS. Maria Stuart. 19 ELIZABETH ALS JUSTITIA. HET behoeft geen betoog dat het rechtsgeding tusschen Maria en den Graaf van Murray, in de geschiedenis bekend als de Conferentie te York en Westminster, een zeer onverkwikkelijke geschiedenis werd. De aanstichtster van het plan, koningin | Elizabeth, wist reeds lang dat er tegen haar gevangene bezwarende bewijzen bestonden. Zij zou de zaak zóó leiden, dat de regent werd genoodzaakt al dit materiaal over te leggenl Op deze wijze zouden meerdere vooraanstaande leiders der partij, die Maria's aanspraken als troonopvolgster ondersteunde, met eigen oogen de minnebrieven en liefdesgedichten aan Bothwell aanschouwen. Zoo hoopte Elizabeth hen huiverig te maken om nog langer de partij van een dergeüjke vrouw te kiezen. Door zichzelf als icheidsrechter in deze zaak op te werpen, had Elizabeth het aan zich gehouden naar verkiezing den voortgang van het rechtsgedirlg te bespoedigen of eindeloos te vertragen.! Tevens lag het eindresultaat geheel in haar machtü Elizabeth wier streven het altijd was geweest mee te praten en te bedisselen in het bestuur van Schotland had, door de listige manier waarop zij gebruik had gemaakt van Maria's weifelend gegeven toestemming om zich op haar nicht te verlaten, thans zoowel de aanhangers van den regent als die van de koningin in haar macht. Het was voor haar niet twijfelachtig wat het resultaat van het onderzoek zou zijn. (Haar plan om Maria een zekere, nominale macht in Schotland te waarborgen had zij reeds lang laten varen. Maria zou haar gevangene blijven en daardoor zou Elizabeth oppermachtig worden in Schotland. Als een zwaard van Damocles zou voortaan een mogelijke invrijheidstelling van Maria boven Murray's hoofd zweven.|„Het is u niet gelukt den duivel vastte houden, die zich in uw macht bevond; het is daarom het beste, dat wij hem opsluiten om hem los te laten wanneer tijd en gelegenheid ons daarvoor geschikt schijnen," schreef de secretaris der conferentie aan de Lords. Terwijl dus Elizabeth haar nicht een spoedig herstel op den Schotschen troon en in het ongunstigste geval een' vergelijk met haar onderdanen voorspiegelde, had zij het besluit genomen om tot eiken prijs een schikking te vermijden. Ternauwernood was Murray met zijn gedelegeerden te York, de plaats die voor de conferentie was aangewezen, aangekomen, of van weerszijden begon men zeer in het geheim over een vergelijk te onderhandelen. De beide partijen in deze zaak stonden tot elkaar in de eigenaardige verhouding van personen, die wederzijds chantage kunnen plegen en wisten wat zij aan elkaar hadden.'Aan de eene rijde stond de koningin, die eer en geweten prijs had gegeven ter wille van haar liefde. Aan den anderen kant stonden dê leden van den Schotschen adel, woelachtig, partijziek, trouweloos, zonder eer of geweten. Van het eene complot hadden zij zich in het andere begeven. Nu eens hadden zij met de koningin gestreden, dan weer tegen haar. Den eenen dag hadden rij zich tegen Murray vereenigd, den anderen dag met hem. Zij hadden Riccio vermoord en Darnley aan zijn moordenaars overgegeven. Zij hadden Bothwell opgehitst en hem steun toegezegd, om hem het volgende oogenblik in den steek te laten. Daarna waren zij onder een groot vertoon van verontwaardiging tegen hem te wapen getrokken, om hem vervolgens oogluikend te laten ontsnappen, i Het strenge Calvinisme van Murray en Morton, het geloovig Katholicisme van Maria en de paganistische Renaissance opvattingen van Lethington hadden niet vermocht, hun belijders van de meest verwerpelijke daden terug te houden. Maria's houding in deze zaak leverde genoeg bewijs dat zij zich geenszins de verdrukte onschuld gevoelde. Murray's pogingen om tot een vergelijk te komen werden aanvankelijk met groote tegemoetkoming beantwoord. Men zou Maria niet beschuldigen van moord en overspel, doch slechts van minder ernstige vergrijpen. Murray zou regent van Schotland blijven. Maria zou voorloopig in Engeland vertoeven en een ruim jaargeld genieten. De mogelijkheid van een huwelijk tusschen haar en den machtigsten onderdaan van Elizabeth, Thomas Howard den vierden Hertog van Norfolk, werd tevens besproken. Het zou de partij van Murray tegenover die der Hamiltons versterken indien er nog meer wettige erfgenamen van de zijde der Stuarts zouden worden geboren. Weliswaar toonde Murray de papieren — het waren acht minnebrieven van Maria's hand, een aantal verzen en eenige andere bezwarende documenten — aan de commissarissen der Engelsche koningin, Norfolk, Sussex en Sadler, maar dit gebeurde strikt in het geheim en de regent deed dit enkel om zijn optreden tegenover de Engelsche edelen te rechtvaardigen. Op de eerste vergadering bracht Murray daarom enkele aanklachten tegen zijn zuster in, die weliswaar onvoorzichtige en onberaden daden van haar aan het licht brachten, maar haar eer ongerept lieten. De aarzelende houding van Murray verwekte groote ergernis bij Elizabeth. Indien de regent zijn bewijzen van Maria's medeplichtigheid aan den moord op Darnley achterhield, zou haar elk voorwendsel ontbreken om Maria's gevangenschap te bestendigen en zou haar ook geen excuus overblijven, op grond waarvan zij Maria's verzoek om tot een persoonlijk onderhoud te worden toegelaten langer af zou kunnen wijzen. Bovendien was haar iets ter oore gekomen van geheime onderhandelingen met Maria, waarin zoowel de regent als Norfolk betrokken waren. Zij kreeg den indruk dat zich daar te York velerlei afspeelde, waar men haar buiten hield. Dit was de reden, dat zij de conferentie plotseling naar Westminster verplaatste en Murray dwong al zijn bewijsmateriaal over te leggen. Zij bedreigde hem met strenge straffen, indien hij er niet in zou slagen, de ongehoorde behandeling die hij zijn souvereine had doen ondergaan te rechtvaardigen. Maria, die van de onderhandelingen door haar commissarissen Lord Herries en den Bisschop van Ross op de hoogte werd gehouden, deelde Murray mede dat een vergelijk was uitgesloten indien hij het waagde de brieven en verzen, die zij „vervalschingen" noemde, over te leggen en haar in het openbaar aan te klagen. Toen vernam zij dat Murray, die, volgens de belofte door Elizabeth afgelegd als „beschuldigde" zou verschijnen, bij de koningin was ontvangen en dat beide, Morton en hij, persoonüjk voor de commissarissen der Engelsche koningin werden toegelaten om te getuigen. Het spreekt vanzelf, dat zij er thans eveneens aanspraak op maakte persoonlijk door de commissie gehoord te worden. ; Efizabeth en haar raadgevers waren echter zoo onbeschaamd dit billijke, natuurlijke verzoek af te slaan. Men wist, dat verschillende personen behoorende tot de partij van Maria's aanklagers zelf schuldig waren en dat zij daarvan verpletterende bewijzen bezat. Reeds in Juni had de Schotsche koningin Elizabeth verzocht toch vooral te zorgen, dat Lethington en Morton meekwamen en hen met haar te confronteeren. „Waarschijnlijk echter zullen zij er geen lust in hebben," voegde zij er bij. Men had daarom van Engelsche zijde den secretaris aangeraden liever veilig in Schotland te blijven. Dit echter wilde Murray niet toestaan. Terecht vermoedde hij reeds lang, dat Lethington valsch was en in stilte heulde met Maria's partij, daarom wilde hij hem onder adja-toezicht hebben en gaf hem bevel de reis naar Engeland mee te maken. Sussex, die inzage had gekregen van Murray's bewijzen, vond blijkbaar, dat het bewijs dat deze papieren gaven niet beslist afdoende was. „Indien zij volhoudt dat de brieven vervalscht zijn, is er niet veel tegen haar in te brengen, waardoor de wet vat op haar heeft. Als de zaak op de spits wordt gedreven, staan haar bewijzen wettig sterker dan die van de andere partij," deelde hij mede. Men moest dus verhinderen dat de koningin zelf voor haar rechters verscheen. Sussex begreep zeer goed wat zij voorhad. Met het groote zelfvertrouwen, dat haar eigen was en dat ontsproot aan het bewustzijn van de meesleepende bekoring die er van haar persoon uitging, zag zij zich als de heldin van een dramatisch tooneel in de Hall van Westminster. Gesteund door de charme van haar verschijning, de ontroering teweeggebracht door haar tranen en de welsprekendheid waarmede zij zoo gemakkelijk de snaren van het gemoed deed trillen, zou zij haar eigen zaak bepleiten en haar aanklagers de bewijzen van hun schuld voor de voeten werpen. Er zouden zeker onder de pairs vele zijn die haar bijvielen en het bewijs, dat enkele voormannen der aanklagende partij zelf schuldig waren aan de misdaad en de geheele fractie geen oogenblik had geaarzeld er voordeel van te trekken, zou ongetwijfeld het geloof der Engelsche edelen en der buitenlandsche gezanten aan de echtheid der „cassette brieven" doen wankelen. Daarom weigerde men Maria wat zelfs den minsten misdadiger wordt toegestaan. Het was in de dagen van de conferentie van Westminster guur winterweer; de wegen waren door sneeuw en regen bijna onbegaanbaar, de verbinding tusschen Bolton en York was moeilijk. De verplaatsing dezer zeer belangrijke conferentie, waarbij Maria's levensbelangen op het spel stonden en waar men ieder uur voor een ingrijpende beslissing kon worden gesteld, was een schandelijke, onrechtvaardige daad. Daarbij begingen Maria's cornrnissariasen, door gebrek aan vertrouwen in de onschuld van hun meesteres, verschillende misslagen en waren zeer weifelend in hun optreden. Nadat de brieven aan Bothwell gecirculeerd hadden onder een groot aantal edelen, bijna allen voorstanders van de erkenning van Maria als vermoedelijk troonopvolgster, deelde Elizabeth haar gevangene mee, dat er gewichtige en duidelijke bewijzen van haar schuld voor den dag waren gekomen. Zooals vanzelf spreekt verzocht Maria om, indien men volhardde in het besluit om haar beschuldigers niet met haar te confronteeren, haar zoo spoedig mogelijk een afschrift te zenden van alle papieren waarmede de aanklagers hun beschuldigingen trachtten te bewijzen. Ook dit verzoek durfde men af te slaan. De gezant van Frankrijk maakte Elizabeth op het onrechtvaardige van deze handelwijze opmerkzaam. Nadat hij herhaaldelijk bij haar had aangedrongen, beloofde de koningin, dat men de gevangen vorstin de afschriften zou zenden maar brak volgens gewoonte zonder scrupules haar gegeven woord. Nu Murray had voldaan aan de wenschen van Elizabeth, liet deze allen schijn van onpartijdigheid verder varen en ging openlijk tot zijn zijde over. Zij deed veel moeite om Maria te bewegen afstand te doen van de regeering van Schotland. Zooals de zaken thans stonden, zou een troonsafstand echter gelijk staan met een erkenning van schuld voor het oog der geheele wereld. Daarom weigerde Maria zeer beslist. „Wat het afstand doen van de regeering aangaat, ik verzoek u mij daarover niet meer te spreken; ik ben vastbesloten liever te sterven dan daarop in te gaan; mijn laatste woord in dit leven wil ik spreken als koningin van Schotland," sprak zij fier. Het slot van deze zaak vol rechtsverdraaiing en rechtsverkrachting was dat, na vijf maanden onderhandelen, Cecil de volgende verklaring aflegde: „Volgens het oordeel van de koningin van Engeland is er in deze zaak niets aan het licht gekomen dat de waarheid van de beschuldigingen, die tegen de koningin van Schotland zijn ingebracht, bewijst. Evenmin heeft de koningin iets ontdekt, dat haar aanleiding geeft aan de eer en rechtschapenheid van den Graaf van Murray te twijfelen. Daarom heeft Hare Majesteit besloten de zaak te laten zooals zij was." De onpartijdigheid, die zich uitsprak in deze orakelachtige verklaring, werd gelogenstraft door het feit, dat Murray met een flink bedrag aan goud in zijn koffers naar Schotland terugkeerde, terwijl de ongelukkige Maria in het barre winterweer naar Tutbury, een somber, naargeestig kasteel in Stafford, werd overgebracht en daar gevangen werd gezet. Bolton. LEVENSLANG GEVANGEN. N" Hr\ dit belachelijk en onbevredigend einde van een proces dat door zijn belangrijkheid geheel Europa I gedurende vijf maanden in spanning had gehouden, gevoelden Elizabeth en haar raadslieden aanvankelijk groote bevrediging. In Schotland gaf de partij van Murray thans den toon aan, maar was geheel aan Elizabeth's politiek onderworpen, daar men Maria's vrijlating als een schrikbeeld kon gebruiken om hen tot gehoorzaamheid te dwingen. De koningin van Schotland was weliswaar niet in het openbaar veroordeeld, maar toch voor het oog der wereld gecompromitteerd. Ook was zij niet bij machte Engeland te verlaten zonder toesternming van Elizabeth. Van Elizabeth's standpunt gezien, was de overbrenging van de gevangen vorstin naar Tutbury een noodzakelijke en wijze maatregel. Gedurende haar verblijf te Bolton was de toegang tot Maria bijna voortdurend open geweest voor haar vereerders. Mocht de bewaking bij tusschenpoozen al eens verscherpt worden, toch waren er zelfs onder de schildwachten nog altijd eenige, die brieven en boodschappen voor haar bezorgden. Talrijke jonge edeiep uit den omtrek voelden een heftig verlangen in zich ontwaken om deze schoone ongelukkige vrouw, hun geloofsgenoote, uit haar onrechtvaardige gevangenschap te bevrijden. De elf zonen uit het edele geslacht Norton hadden op het Kruis gezworen dat zij haar eens zouden bevrijden of sterven. Christofer Norton had weten te bewerken, dat hij in de wacht was opgenomen en werkte van ganscher harte mede aan de bevrijdingsplannen. Hoe onvoldoende Maria in die dagen werd bewaakt, blijkt uit Norton's nagelaten beschrijvingen van het leven te Bolton. Hij bracht Maria's hofdames brieven van Norfolk en de edelen der Noordelijke graafschappen en slaagde er eenige malen in een persoonlijk gesprek met de vereerde koningin te voeren. Hierbij moest men met veel list en overleg te werk gaan. Zoo hadden Norton en Lady Livingstone, een der hofdames, een gefingeerde liefdesgeschiedenis op touw gezet en zouden zij elkaar ergens in de schemeruren ontmoeten. Het plan was echter, dat niet Lady Livingstone maar de gevangen vorstin in de kleeren van haar vriendin gestoken, zich naar de plaats van het tête a tête zou begeven, waarna hij haar zou ontvoeren. Ten einde Norton gelegenheid te geven Maria van dit plan in kennis te stellen, begon een page in de antichambre op wat al te vrijmoedige wijze het hof te maken aan een der kameniers. Een luid gejoel en gelach ontstond, waarop Norton, die de wacht had, ontstemming veinsde over dit ongepaste gedrag en vlug naar binnen liep om tot stilte te manen. Hij ging snel de tusschenliggende vertrekken door en kwam zoo in het boudoir der vorstin, waar hij haar in het kort eenige mededeelingen kon doen. Het complot liep, evenals zooveel andere plannen, op niets uit. Een andere keer was het Maria, die aan Christofer iets wilde meedeelen. Het was winter en zij had in een vensternis gezeten met haar breiwerk om zoo lang mogelijk van het snel verdwijnende daglicht te profiteeren, terwijl haar bedienden heen en weer liepen om de tafel te dekken voor het avondmaal. Toen het te donker werd nam Maria baar breiwerk mee naar het vuur, waar zij doorging met haar arbeid, terwijl zij zich koesterde in den verkwikkenden gloed. Maar nu moest er garen worden opgewonden. Maria keek haastig rond of men op haar lette; Lord Scrope en Sir Francis waren geheel verdiept in hun schaakspel. Zij gaf haar vriend Norton een wenk en verzocht hem, haar even behulpzaam te zijn door de streng voor haar op te houden. Vóór Sir Francis bemerkt had wat er gebeurde, hadden de koningin en haar ridder ruimschoots gelegenheid gevonden elkander te zeggen, wat zij op het hart hadden. Ontsteld liet Knollys den kapitein van de wacht bij zich roepen en verbood hem, Norton in de toekomst ooit weer als schildwacht te gebruiken „omdat de Koningin hem het hoofd wel op hol zou hebben gebracht." En zooals Norton waren er honderden, ja, duizenden. Maria's verblijf te Carlisle en te Bolton werkte door al de jaren van haar leven en in verband met de ontelbare complotten, die de rust van Elizabeth's regeering verstoorden en bij de talrijke terechtstellingen, die er het gevolg van waren, vinden wij steeds de namen van jonge, geestdriftige dwepers, die zij gedurende haar vertoef in het Noorden onder de onweerstaanbare betoovering van haar bekoorlijkheden had gebracht. In al die jeugdige, onbedorven gemoederen brandde de liefde voor haar met een heilig vuur, zoodat zij onbezonnen hun eer en leven op het spel zetten om aan haar, hun souvereine, een onschuldige martelares voor het Heilige Geloof, een vrouw in nood, hun ridderplicht te volbrengen. Was zij niet een vrouwe voor wie iedere dappere man zou wenschen te leven en te sterven? En velen, zeer velen stierven. Sir Francis Knollys behoorde niet tot deze laatste soort. Hij was een loyaal onderdaan van zijn geëerbiedigde koningin, een godvruchtig Protestant, daarbij een voorzichtig man die midden in de realiteit stond. Zulke nuchtere werkelijkheidsmenschen bezitten echter zonder uitzondering een zekere dosis romantiek en sentimentaliteit en luisteren daarom geboeid toe, wanneer de stemmen van gevoel en verbeelding doorklinken in hun bestaan. Al te lang durven zij zich echter niet aan dit genot overgeven, dat is alleen goed voor idealisten, droomers en dichters. Na een kortstondige afdwaling gaan zij over tot de orde van den dag, zooals de soliede makelaar, even getroffen, luistert naar den zoeten klank van een viool, die van uit de verte naar hem overzweeft. Als echter de viool doorzingt, staat hij op en sluit het raam van zijn werkkamer, misschien met een gewaarwording van spijt, maar zeker met een gevoel van ongeduld, omdat dfe geheimzinnige, onrustigmakende muziek zijn bedjferingen in de war brengt. Elizabeth's bevel, dat de gevangene naar Tutbury moest worden vervoerd, verwekte daarom bij Knollys gemengde gewaarwordingen van opluchting en spijt. Zijn brieven bewijzen dat Maria's invloed op hem steeds toenam, maar ook dat hij zich hoe langer hoe meer bewust werd van het gevaar van zijn positie. „Ik wilde dat de regent haar maar weer in handen had, ik geloof zeker dat Hare Hoogheid de koningin haar eens ronduit de waarheid moet zeggen en haar flink aan moet pakken. Zij is zoo ongeduldig en zal het ons door eindeloos complotteeren zóó lastig maken, dat het onverdragelijk zal worden," schreef hij den eenen dag knorrig. Den volgenden dag echter was hij weer meer verzcrenlijk gestemd. Maria had tegenover hem berouw betuigd over haar lichtzinnig, wereldsch leven. Zij had het betreurd, dat zij zoo dikwijls haar plichten tegenover God had verwaarloosd en zich daardoor Zijn straffen op den hals had gehaald. Maria, die van bevriende zijde een wenk had gekregen dat Elizabeth erover dacht haar vrij te laten, indien zij er in toestemde den Anglicaanschen godsdienst in Schotland in te voeren, was gedurende de laatste weken van haar verblijf te Bolton begonnen de diensten in de kapel bij te wonen. Met belangstelling hoorde zij naar de waarschuwende stem van den voorganger als hij uitvoer tegen de dwaalleer van het Papisme. Zij ondervroeg Knollys naar aanleiding van het gehoorde over de leerstukken van het Protestantsche geloof en had zich met haar verrassende intelligentie spoedig de termen der Protestantsche godgeleerden eigen gemaakt. Langdurige gesprekken met Sir Francis over de „zaligmakende kracht van het geloof" waren aan de orde van den dag. De Puriteinsche koelheid van den kamerheer was niet bestand tegen dit laatste verfijnde beroep op zijn ijdelheid. De gedachte, dat hem mogelijk het geluk beschoren zou zijn om deze koninklijke vrouw tot de kennis der waarheid te brengen maakte hem opgewonden. „Deze vorstin schijnt veel te voelen voor den vorm maar ook voor de voornaamste leerstukken van het Evangelie, namelijk de rechtvaardiging door het geloof. Als men de dwalingen van het Papistische geloof aanvalt, maakt zij slechts zwakke tegenwerpingen. Zij is een zeldzame vrouw, geen vleierij brengt haar in de war, geen rondborstig woord beleedigt haar, als zij slechts overtuigd is dat de spreker een eerlijk man is. En van mij gelooft zij dat zeker." Maria had met haar geloofsgenooten geraadpleegd over haar plan om de kettersche prediking te gaan hooren en men was tot de overtuiging gekomen, dat zij dit zonder schade voor haar zeileheil kon doen. Immers, zij was vast besloten te leven en te sterven als een getrouwe dochter der Heilige Moederkerk. Het gepraat van den ketter zou haar dus niet meer schaden dan „het geblaf van een hond". Gelukkig bleef Knollys deze ontnuchterende verklaring van haar belangstelling voor het leerstuk van „de rechtvaardigmaking door het geloof" bespaard! Maria bemerkte zijns ondanks aan Knollys dat hij onaangenaam was getroffen door het feit, dat Elizabeth hem niet in de commissie van onderzoek voor de conferentie van Westminster had benoemd. Dadelijk gaf zij er haar groote bevreemding over te kennen, dat een zoo verdienstelijk onderdaan bij deze gelegenheid werd voorbijgezien en stookte het vuurtje van zijn jaloezie gestadig aan. Zij stal zijn hart door aan zijn vrouw aardig bedachte attenties en kostbare cadeautjes aan te bieden. Doch ook na Maria's overbrenging naar de afzondering van het eenzame Tutbury bleek, welk een groot gevaar haar gedwongen verblijf voor Engeland en voor Elizabeth opleverde. Maria haatte thans haar nicht als iemand, die opzettelijk verraad aan haar had gepleegd en beschouwde zich volkomen gerechtigd tot alle maatregelen, die haar de vrijheid zouden kunnen teruggeven. Onophoudelijk wendde zij al haar moed, geestkracht en sluwheid voor dit doel aan. De eene teleurstelling volgde op de andere maar hoewel de koningin soms diep terneergeslagen was, wanhopig werd zij nooit en onvermoeid ging zij voort met dit werk. Vanuit haar kerker bracht zij alles in beweging. Tot haar dood intrigeerde zij met Schotland, Frankrijk, Spanje en Elizabeth's eigen malcontenten. Zij was het centrale punt van alle samenzweringen, de spil waarom alles wat complotteerde en intrigeerde zich bewoog. Een groote teleurstelling bracht Elizabeth de ontdekking, dat haar plan om haar rivale afdoende te compromitteeren tegenover de Engelsche edelen, die haar aanspraken welgezind waren, schipbreuk had geleden. Het plan van een verbintenis tusschen Maria Stuart en den Hertog van Norfolk vond instemming bij de machtigste edelen en zelfs bij de meerderheid van de leden van den Geheimen Raad. Algemeen was men van oordeel dat dit huwelijk het landsbelang ten goede zou komen. Nog steeds volhardde Elizabeth in haar weigering om een troonopvolger aan te wijzen en de inwoners van het land, waar de successieooilogen tusschen de partijen der Witte en Roode Roos meer dan een halve eeuw dood en verderf hadden gebracht, zagen met onrust de herhaling van een dergelijke ramp tegemoet, indien Elizabeth onverwacht zou komen te vallen. Een huweüjk tusschen de naaste erfgename van Hendrik den Zevende en den machtigsten edelman van het rijk scheen een gelukkige en wenschelijke oplossing te brengen. Maria bezag de wenschelijkheid van dit huwelijk geheel uit een practisch oogpunt. Geleerd door haar vreeseüjke ervaringen, wenschte zij zich nooit meer op te houden met de zoete maar bedriegelijke dolages der sexueele liefde en slaagde er in, gedurende haar verdere levensjaren het sterk erotische element in haar karakter te onderdrukken. Zij zag echter in dat zij door dit huwelijk haar positie in Engeland aanzienlijk zou kunnen versterken, daar hierdoor de meerderheid van den Engelschen adel bijna geheel op haar hand zou komen. Niettegenstaande dit feit klonk in haar briefwisseling met den Hertog een zwakke nagalm van de overspannen, hyperromantische sentimentaliteit, waarmede haar brieven aan Bothwell waren doortrokken. „Mijn eigen trouwe man, ik heb geen andere gedachte dan uw wenschen en begeerten. Als gij deze zaak door wilt zetten, zal ik met u leven en sterven. Uw welzijn is het mijne; daarom verzoek ik u mij in alles uw wil te doen kennen. — Zij, die u trouw blijft tot den dood." Het paar wisselde allerlei geschenken uit. Norfolk ontving Maria's portret en hij zond haar een diamant, dien zij op haar hart droeg. Het was echter in de sterren geschreven dat slechts onwaardige mannen Maria's pad zouden kruisen. Norfolk was een egoist en toonde zich in zijn betrekking tot Maria een jammerUjke figuur. Hij verlangde het voordeel, dat een verbintenis met haar hem zou schenken, maar was te zenuwachtig en te weifelend van aard om aan den zenuwsloopenden invloed, dien een veiwikkeling in een dergelijke gewaagde zaak meebrengt, het hoofd te bieden. Scrupules had hij niet. Terwijl hij rninnebrieven en geschenken met haar wisselde, sprak hij om Elizabeth's argwaan tot rust te brengen over „die moor- denares, die overspeelster, naast wie geen man veilig het hoofd kan neerleggen." Terwijl Norfolk onderhandelde met den Geheimen Raad, die met dit huwelijk het beste beoogde tegenover Engeland en de Protestantsche belangen, heulde hij bovendien in het geheim met de Engelsche Katholieken, met den Paus en met Spanje over een opstand tegen Elizabeth. Terwijl hij weifelde, omdat hij nog niet bij zichzelf was besloten welk plan hem de meeste kans van slagen gaf, verklapte Leicester de overeenkomst tusschen Norfolk en den Raad aan Elizabeth. Elizabeth was ontstemd en het den hertog arresteeren. De Katholieke Graven van Northumberland en Westmoreland besloten nu zelfstandig te rebelleeren. In het Noorden van Engeland lag de brandstof als het ware opgehoopt, zoodat een vonkje alles in lichterlaaie zette. In November 1569 trokken de rebellen biddend en psalmzingend Durham binnen. In den stoet gingen Northumberland, de oude Norton met zijn elf zonen, waaronder Christofer, die te Bolton Maria had geholpen met garenwinden, Kapitein Reed, die het bevel over de wacht had gevoerd en vele anderen. De oude Norton droeg den banier met het Kruis en de Vijf Wonden van Christus, die vroeger dienst had gedaan bij den beroemden „Pilgrimage of Grace" in 1536. Om Maria niet in moeilijkheden te brengen, had men haar naam geheel buiten den strijd gehouden en een proclamatie uitgevaardigd, waarin werd medegedeeld dat men bet herstel van den Katholieken godsdienst beoogde en de rechten van den adel wenschte te handhaven. Dezen opstandelingen ontbrak echter de noodige vastberaden eensgezindheid. Veel Katholieken vertrouwden Maria's ijver voor de Roomsche Kerk niet onvoorwaardelijk. Anderen voelden niet ultramontaansch genoeg om met een gerust geweten de wapens op te nemen tegen hun eigen gekroonde souvereine, die hun nooit iets in den-weg had gelegd. Daarbij kwam dat men er op gerekend bad, dat de Katholieken in het overige gedeelte van Engeland zich zouden aansluiten en dat Spanje spoedig hulp zou sturen, maar dit gebeurde niet. Hun Engelsche geloofsgenooten durfden niet op te staan, eer de troepen van Philips aan de kust verschenen en de koning van Spanje was vastbesloten zich niet in den strijd te mengen, eer de Engelschen zelf een behoorlijk begin hadden gemaakt. Toen de troepen van Elizabeth naderden, verstrooide het leger der rebellen zich. De beide graven vluchtten over de Schotsche grens. Nadat zij veel ontberingen hadden ondergaan in het met sneeuw en ijs bedekte heuvelland, werd Northumberland door den regent gevangengenomen; Westmoreland had het geluk naar Holland te ontvluchten. Onder de velen, die door Elizabeth's troepen naar Londen werden gevoerd om te Tyburn te sterven onder de gruwelijkste folteringen door de menschelijke wreedheid uitgedacht, was ook Maria's jeugdige ridder, Christofer Norton. Murray was zeer ongerust toen hij vernam van Norfolk's huwelijksplannen. De vriendschappelijke gezindheid, die zooveel leden van den hoogsten Engelschen adel tegenover zijn zuster aan den dag legden, verschrikte hem. Hij begon met Elizabeth te onderhandelen over een uitwisseling van Northumberland tegen Maria, en Elizabeth scheen wel geneigd op zijn voorstellen in te gaan. Terwijl de onderhandelingen hierover pog gaande waren, stierf de regent onverwachts door de hand van een sluipmoordenaar. Zijn dood vervulde Maria's partij met nieuwen moed. Bijna terzelfder tijd koos de Paus in het openbaar partij voor de gevangen koningin van Schotland door Elizabeth in den ban te doen en te verklaren, dat haar koningschap onwettig en onrechtmatig was; voor de ultramontaanschgezinde SUZE POS. Mana Staart. 20 Katholieken gold dus Maria voortaan als souvereine van Engeland. Dadelijk na het uitbreken van den opstand in het Noorden had Elizabeth een ijlbode naar Wingfield, een landgoed waar Maria sedert eenige maanden verblijf hield, gezonden met bevel aan Maria om zich onverwijld naar Coventry, een versterkte plaats in Warwick, te begeven. Te Tutbury en Wingfield had Maria onder bewaking gestaan van den Graaf van Shrewsbury, die haar zeer welwillend was gezind. Niet lang geleden was de Graaf van Huntingdon, een voorman der Protestanten, aan hem als bewaker toegevoegd. Deze beide mannen namen thans de gevangene tusschen zich in en reden zoo snel mogelijk naar Coventry, dat zij hoopten in alle stilte te bereiken zonder dat de bevolking bet gewaar werd. Men had gedacht Maria op deze wijze ongezien het kasteel binnen te smokkelen, maar doordat zij hun voorzorgen al te goed hadden genomen, was niemand van Maria's komst op de hoogte en waren er geen toebereidselen voor haar ontvangst getroffen. Men was dus wel genoodzaakt haar naar een klein herbergje te geleiden, dat nauwelijks groot genoeg was om haar en weinige dienaren onderdak te verleenen. Het plan om haar in strenge afzondering of zelfs buiten het gezicht der menigte te houden, verviel hierdoor. Spoedig bemerkte Huntingdon dat ook te Coventry een toegewijde kring bestond, die met haar op mysterieuse wijze in contact trad en onder de bevolking stemming voor de gevangen vorstin verwekte. Aan een jongen, edelman, die haar een kleine attentie bewees, schonk Maria, als aandenken een paar gouden knoopen en dit geschenk maakte zulk een diepen indruk op zijn ontvankelijk gemoed, dat het later de aanleiding werd tot een complot tegen het leven der Engelsche koningin, waaruit veel ellende en bloedvergieten ontstond. Gedurende zijn niet strenge gevangenschap correspondeerde Norfolk vrij geregeld met zijn verloofde. Hij droomde nog van Spaansche legioenen, die aanrukten om hem en Maria den weg naar den troon te banen. Hij heulde met Ridolfi, een agent van den Paus, en zond tegelijkertijd smeekschriften aan Elizabeth, waarin hij zijn vrijlating verzocht en op plechtigen toon bezwoer, dat het denkbeeld om met Maria te huwen nooit bij hem was opgekomen. Maria had eenig inzicht gekregen in het karakter van haar bruidegom. Zij moedigde hem daarom steeds aan onversaagd voort te gaan en zich niet door bezorgdheid voor haar leven of veiligheid van zijn voornemenaf te laten brengen. Deze laatste moeite had zij zich kunnen besparen; het was geenszins bezorgdheid voor haar veiligheid, die den hertog deed aarzelen. Eindelijk onderschepte men brieven waardoor zijn verraad zonneklaar bleek. Thans aarzelde men niet langer. Norfolk werd aangeklaagd wegens hoogverraad en ter dood veroordeeld. Geheel in overeenstemming met zijn voorafgaande houding was rijn gedrag na rijn veroordeeling. Zijn zelfbeklag maakte hem hardvochtig en bitter tegenover baar, die hij eerst met alle hem ten dienste staande middelen aan zich had zoeken te binden. „Ik was als*een paard, dat in een moeras stapt en al worstelend hoe langer hoe dieper in de modder wegzinkt. Ik zweer bij God, dat indien men mij aanbood het leven te behouden onder voorwaarde dat ik deze vrouw zou huwen, ik liever honderdmaal den dood zou ondergaan dan dat aanbod te aanvaarden. Haar naam is bevlekt en alles wat men voor haar onderneemt mislukt. Zij is door het noodlot geteekend en brengt ongeluk aan." Deze woorden bevatten in hun ongevoelige hardvochtigheid een vreeselijke waarheid. Maria Stuart was inderdaad de meest rampspoedige telg uit een ongelukkig geslacht en ieder, die tot haar in de een of andere intieme betrekking kwam te staan, bracht zij ten val. Chastelard, die haar zijn vurigste verzen wijdde, Riccio, die haar de beroemde robijnen schildpad schonk, Darnley, die haar bewondering opwekte door zijn schoonheid, Bothwell, die haar ontembaar hart bedwong, Lethington, die haar het gouden kleinood versierd met de fabel van den leeuw en de muis deed toekomen, Norfolk, wiens verlovingsgeschenk zij in haar boezem verborgen bewaarde en Norton, Babington, Throckmorton en zooveel anderen — hun allen bracht hun verhouding tot Maria een vreeselijken dood. Deze tragiek van haar bestaan bleef niet zonder uitwerking op de geestdrift van haar bondgenooten. Na den opstand in het Noorden ontstond er geen zoo uitgebreide rebellie meer, na het falen van Norfolk's samenzwering werd er voorloopig geen ander complot van beteekenis gesmeed. „Men kan haar niet van dienst zijn zonder er zelf bij onder te gaan," luidde het algemeene oordeel. Maria had nog een poging gedaan om Elizabeth zachter te stemmen tegenover den Hertog van Norfolk, maar haar tusschenkomst was, zooals begrijpelijk is, niet geschikt om de koningin te vermurwen. In Februari 1572 werd hij onthoofd. De gevangen koningin was diep onder den indruk van zijn droevig lot en treurde dagen achtereen in de eenzaamheid van haar vertrek. Toen Shrewsbury haar echter uit naam van Elizabeth haar ondankbaar en verraderhjk gedrag tegenover „een vorstin die haar zooveel weldaden had bewezen" verweet, antwoordde zij onverschrokken, dat zij een vrije vorstin was, die door valsche beloften in Engeland was gelokt en hier tegen alle recht en billijkheid in werd gevangen gehouden. Zij gaf graag toe, dat zij den koning van Spanje had aangezocht om haar weer in het bezit van haar koninkrijk te stellen. Tegen de eer of de veiligheid van de koningin had zij echter niets ondernomen. Het Engelsche Parlement was door de laatste onthullingen zoo verbitterd tegen Maria, dat de leden bij Elizabeth aandrongen om ook Maria als vijandin van het rijk en afgodendienares het schavot te laten bestijgen. Elizabeth weigerde dit echter beslist omdat zij op dat tijdstip graag op goeden voet met Frankrijk wilde blijven. Het gruwelijke bloedbad van den Bartholomeusnacht, waarin Maria's Fransche bloedverwanten de hand hadden, verbitterde echter Elizabeth korten tijd daarna zóó zeer, zoowel tegen Frankrijk als tegen haar gevangene, dat zij besloot Maria uit den weg te laten ruimen. Zij wenschte evenwel zelf geen verantwoordelijkheid op zich te nemen en zond een boodschapper naar Schotland, om den Graven Morton en Mar te verzoeken bij haar op uitlevering van de gevangen vorstin aan te dringen. Zij nam op zich aan hun verzoek te voldoen, indien zij beloofden, Maria een proces aan te doen en haar zoo spoedig mogelijk terecht te stellen. De Schotten weigerden echter in deze plannen te treden, tenzij Elizabeth officieel haar goedkeuring voor Maria's executie gaf en daarop stuitte het plan af. In het daarop volgende jaar viel het laatste bolwerk der Mariaansche fractie, het kasteel van Edinburg, tot op het laatst toe dapper verdedigd door Lethington en den Laird van Grange. Hiermede hield het bestaan van Maria's partij in Schotland op. Van Mei 1568 tot haar dood in Februari 1587 leefde Maria Stuart in gevangenschap. Wachtend, in hoop, in vrees, in moedeloosheid, in verzet.... In trage eentonigheid kropen de dagen, de maanden, de jaren voorbij. Wat beteekent een jaar, wat beteekenen jaren in zulk een geval? De inhoud der weinige jaren, die zij in Schotland had doorgebracht, schokt ons door een ongeloofelijke verscheidenheid van gepassioneerd avontuur. Na de smartelijke, doch rijke bewogenheid dezer jaren kwam de geestdoodende grauwheid van inkerkering en ballingschap. De eenige verandering in haar bestaan bracht de stage wisseling der seizoenen, de overplaating van de eene gevangenis naar de andere, de persoonlijkheid der verschillende bewakers onder wier meer of minder streng regime zij werd gesteld. Nu en dan bracht Elizabeth eenige spanning in het monotone leven van haar hulpelooze gevangene, door met groot vertoon van ernst onderhandelingen aan te knoopen over Maria's invrijheidstelling en haar herstel op den troon van Schotland. Het was een wreed en harteloos spel dat zij met haar ongelukkige nicht dreef, want voor de Engelsche koningin waren deze onderhandelingen niets anders dan een demonstratie, die gegeven werd met het oog op den gang der binnen- of buitenlandsche politiek. Steeds schakelde zij opzettelijk een volstrekt noodelooze belemmering in, waarop de onderhandelingen moesten doodloopen. Elizabeth was een vrouw, die zich geen rekenschap gaf van de infamie van dit gedrag. Zij zag er een middel in om Maria's vrienden, in en buiten Engeland, op gevaarlijke oogenblikken tot rust te brengen en de geestelijke marteling, die zij Maria liet ondergaan en de verbittering en woede, die zij bij haar machtelooze gevangene opwekte, lieten haar onverschillig. Haar ministers echter waren verontwaardigd toen Maria, eindelijk tot het uiterste gebracht, weigerde deze dwaze onderhandelingen verder voort te zetten. „Met al onze list en handigheid kunnen wij deze vrouwe er niet toe brengen absolute beloften te doen, zonder dat zij eerst volkomen zekerheid ontvangt omtrent de nakoming van het verdrag," deelden zij bij een dezer gelegenheden mede. Maria vulde haar tijd met lezen, handwerken en een zeer uitgebreide correspondentie. In haar eenzaamheid bleef zij zich in altijd gereede aandacht openstellen voor al wat er omging in en buiten haar gevangenis. Voortdurend complotteerde zij met haar vrienden, ja het zou moeilijk zijn in al die lange jaren één tijdstip aan te wijzen, waarop er geen geheime onderhandelingen plaats vonden. Werd onder den druk der omstandigheden de bewaking tijdelijk verscherpt, dan was het toch een zeldzaamheid wanneer zij langen tijd geheel van berichten bleef verstoken. Haar bewaking was voor haar zoogenaamde gastheeren daarom een inspannende, zenuwsloopende taak. In kleeren, tusschen de zolen van een paar nieuwe schoenen, met onzichtbaren inkt op een dozijn nieuwe zakdoeken geschreven, vonden de boodschappen en waarschuwingen hun weg naar de gevangen vorstin. Ontving zij een zending lectuur, dan stonden in de marge der bladzijden kleine, nauw zichtbare teekentjes waardoor haar een gewichtige tijding werd meegedeeld. Maria's personeel droeg haar een bijna afgodische vereering toe en van den jongsten stalknecht tot de eerste hofdame waren zij er allen op uit, de bewakers te dwarsboomen en de maatregelen, waardoor men haar van de buitenwereld trachtte af te sluiten, te ontduiken. Haar nagelaten correspondentie vult dan ook boekdeelen en te midden van de eindelooze klachten en verwijten, begrijpelijk maar vermoeiend voor den lezer, en te midden van het eindelooze en nuttelooze intrigeeren van deze onvermoeide vrouw, schemert als een gouden draad haar hartstochtelijke genegenheid en dankbaarheid voor haar personeel. Na de ontdekking van Norfolk's samenzwering in 1571, toen Maria's hofhouding aanzienlijk werd ingekrompen en zij niet anders verwachtte of het lot van haar bruidegom zou ook het hare zijn, voelde zij meer verdriet over het gevaar dat Willy Douglas en een anderen bediende, die haar bij haar ontvluchting uit Lochleven terzijde had gestaan, bedreigde dan over haar eigen toestand. Elizabeth had bevel gegeven, dat Douglas en zijn kameraad naar Schotland terug zouden worden gezonden en Maria begreep, dat de dood hen daar wachtte. Vurig bepleitte Maria hun belangen, zoodat men eindelijk den beiden Schotten verlof gaf naar Frankrijk te vertrekken, waar zij veilig waren. „Uw trouw aan uw koningin zal u altijd tot eer strekken en als het God behaagt mij te bevrijden, zal ik u niet in den steek laten, maar naar mijn beste krachten beloonen. Ik bid dat God uw hart verlichte1) en dat gij trouwe en eerlijke mannen zult blijven, denzulken onthoudt God Zijn genade niet. Leef samen in vriendschap en heilige verdraagzaamheid, heb geduld met elkanders gebreken. Gij, William Douglas, ik verzeker u dat het leven, dat gij voor mij op het spel hebt gezet, nooit ongelukkig of verlaten zal zijn zoo lang ik nog één vriend bezit." Toen zij veel jaren later de tijding van haar veroordeeling had ontvangen, schreef zij lange brieven aan Elizabeth, den Spaanschen gezant, en aan haar Fransche familieleden, waaruit blijkt dat haar grootste bekommernis op dat tijdstip niet haar eigen toestand gold maar dien van haar bedienden. Aan den vooravond van haar terechtstelling beval zij nog eens allen uit haar omgeving met groote welsprekendheid aan in de gunst van Hendrik van Frankrijk en Philips van Spanje. Deze correspondentie, waarin zij met onfeilbare zekerheid de geheele toonladder der menschehjke hartstochten bespeelt — pathos, gekwetste majesteit, vlijmend sarcasme, innige vroomheid en verfijnde vleierij — behoort tot de meest „hervorragende" schrifturen van dien tijd. Haar brieven vormen in hun natuurlijke, gevoelige schoonheid een treffende tegenstelling met den pedanten, gekunstelden stijl waarin Elizabeth haar gedachten wrong. Het gevoel, dat zij haar vrijheid kwijt was, moest voor een vrouw van Maria's temperament een ondragelijke marteling zijn. Zij, de eigenzinnige, de ontembare, die nooit de 1) Douglas was Protestant en hing dus volgens Maria's opvattingen een dwaalleer aan. geringste inbreuk op haar persoonlijke vrijheid en wenschen had verdragen, zij met haar lichaam, dat haakte naar beweging en sport.... was thans voor de geringste perscionlijke vrijheid aangewezen op de luim van haar doodsvijandin. Vroeger een en al activiteit, tempo, élan, stond zij thans buiten de werkelijkheid. Ver weg buiten de muren van haar kerker bruischte het woelige leven. Zooals Tennyson's Lady of Shalott van de realiteit niet meer zag dan een zwakke weerkaatsing in haar tooverspiegel, zoo bereikte na den dag van haar opsluiting het wereldgebeuren Maria slechts door middel van haar correspondentie. Zij worstelde om haar leven, haar vrijheid en beging daardoor in het oog van Elizabeth een onvergeeflijke misdaad, want haar pogingen om te ontsnappen brachten onophoudelijk het leven der Engelsche koningin in gevaar. In het begin was Maria gelijk aan een wilden vogel, dien men in een kooi heeft gevangen gezet en die nu in een razend verlangen naar vrijheid tegen de tralies opvliegt. Haar brieven aan Elizabeth waren uitdagend en scherp. Haar brieven aan de buitenlandsche mogendheden waren één aansporing tot wraak. Slechts langzamerhand leerde zij de billijke maar gevaarlijke uitingen van haar trots, haar veelzijdigen levenslust, haar honger naar wraak en haar verlangen naar vrijheid beheerschen. Toen kwam er meer waardige ernst, meer resignatie in haar optreden. Toen de gemoederen na Norfolk's terechtstelling wat tot rust waren gekomen, werd Maria's gevangenschap iets dragelijker. Zij leefde jaren lang in de dubbelzinnige positie van vermoedelijke, zoo al niet erkende troonopvolgster, als een gevangene, die tegelijk tweede vrouw des rijks en een geëerde gast was. Elizabeth scheen soms door haar gedrag te kennen te geven dat, indien de Katholieken haar slechts gedurende haar leven met rust lieten, de partij van Maria naderhand haar wenschen bevredigd zou zien. In haar bewegingen was Maria niet vrij, maar in haar onmiddelhjke omgeving kon zij meestal genieten van de genoegens van het Engelsche buitenleven. Met hartstocht beoefende zij de jacht en het paardrijden. De Graaf van Shrewsbury, die van 1569 tot 1584 de gevangene onder zijn hoede had, deed wat hij kon om haar moeilijk lot te verzachten. Hij en zijn vrouw zagen in hun gevangene de toekomstige vorstin van Engeland en probeerden, zooveel dat met hun trouw aan Elizabeth vereenigbaar was, met Maria op goeden voet te blijven. Bij den doop van de kleinkinderen van Shrewsbury fungeerde Maria als peet en het kleindochtertje Elizabeth Pierrepont werd haar lieveling. De dames uit de naaste omgeving van Elizabeth achtten het met het oog op de toekomst raadzaam zich van*Maria's vriendschap te verzekeren. Geregeld hielden zij haar op de hoogte van de laatste nieuwtjes en hofgeheimen. Zij vernamalle praatjes, die er gingen over Elizabeth's schaamteloozen omgang met haar gunsteling en en de smakelooze bijzonderheden van haar eindelooze hofmakerij met den Hertog van Alencpn, Maria's schoonbroer, die vergeleken met zijn aangebedene slechts een knaap was. Men vertelde haar wat er in de hofkringen werd gefluisterd over verschillende verborgen schoonheidsgebreken, die Elizabeth zouden aankleven en haar ziekelijke hunkerine naar bewondering en vleierij, waarover in het geheim druk werd gelachen en gespot. Terwijl haar positie in Engeland dus tamelijk gunstig scheen, was de houding van haar vrienden ontmoedigend. Phihps beloofde veel maar handelde niet. Frankrijk werd verscheurd door binnenlandsche oorlogen en Elizabeth speelde met weergalooze handigheid de beide onderling naijverige mogendheden tegen elkaar uit. De koning van Spanje had altijd vrij koel tegenover Maria's plannen gestaan; het klaarblijkelijk gebrek aan eenheid en vastberadenheid onder de Engelsche Katholieken had hem nog huiveriger gemaakt om in te grijpen. „Zoolang de troonopvolgster Katholiek is, ben ik tevreden en wil rustig wachten tot het God belieft mijn schoonzuster Elizabeth tot zich te nemen,"^5>rak hij. Haar zoon, dien zij eens had genoemd „het dierbaarste kleinood dat God mij heeft geschonken, de eenige steun van mijn leven" groeide ver weg in een kettersche en haar vijandige omgeving op. Wat had zij eigenlijk nog van haar vrienden te hopen? Het trotsche, onvensoenlijke gemoed begon in die jaren moed en vertrouwen te verliezen. Gaandeweg verdwenen ook haar laatste illusies, haar leven werd vaal en somber. Een tragische phase van haar leven als gevangene vormt de periode, waarin Maria's Onuitroeibaar vertrouwen in de macht van «en vriendelijk optreden haar het denkbeeld ingaf, dat zij door een zacht en nederig gedrag de onverbiddehjkheid van haar nicht moest trachten te vermurwen. Zij begon haar kleine geschenken aan te bieden en vleiende brieyen te sdirijven. De fiere, onafhankelijke vorstin veranderde in een zachte, bescheiden gevangene, die de hand kuste die haar kastijdde. Geregeld zond zij bestellingen naar Parijs en naar den Franschen gezant te Londen, die ook haar gezant was in haar hoedanigheid van Koningin-weduwe van Frankrijk: „Als mijn oom naar Lyon gaat hoop ik, dat hij mij een paar armbanden of een spiegel wil zenden, dan zou ik die aan de koningin kunnen geven. Als u soms eens iets nieuws en aardigs ziet wilt u het dan voor mij koopen " Telkens kreeg De la Mothe, de Fransche gezant, aanvraag voor allerlei materiaal, zijde, satijn, lint, gouddraad en met zilver bewerkte goudkant, waarvan de gevangen koningin allerlei aardige voorwerpen maakte, die door tusschenkomst van den gezant Élizabeth werden aangeboden. De gezant voerde de opdrachten naar zijn beste weten uit, maar was niet altijd even gelukkig in zijn inkoopen. Schertsend schreef zijn vorstelijke lastgeefster: „Wilt u uit mijn naam excuus vragen voor de fouten en de schuld ervan gedeeltelijk op u nemen? U hebt namelijk niet de goede soort van zilverdraad uitgezocht; tot straf draag ik u op bij de koningin te informeeren, waarmee ik haar nu nog eens genoegen kan doen. Ik hoop dan netter te werken." Wanneer Maria Stuart zich het een of andere idee in het hoofd had gezet, moest dit steeds onmiddellijk ten uitvoer worden gebracht. Zij vond in dezen arbeid een gelegenheid om haar goeden smaak uit te leven en verdiepte zich met vuur in nieuwe plannen. „Mijn beminde zuster, daar U mijn vrijmoedig gedrag zoo goedgunstig hebt opgenomen, toen ik laatst de vrijheid nam u een staaltje van mijn werk aan te bieden, kan ik niet nalaten u mede te deelen hoe gelukkig ik mij zou voelen, wanneer het u zou behagen mij iets van uw gunst en vriendschap terug te laten winnen. Het zou mij aangenaam zijn indien u mij een wenk wilde geven, wat ik moet doen om u tevreden te stellen en te gehoorzamen." Welk een triomf voor Elizabeth om vriendelijk neerbuigend de geschenken te aanvaarden van haar rivale, op wier nek zij den voet had gezet en die zich nederig voor haar boog. Zij liet de geschenken eerst nauwkeurig onderzoeken omdat het mogelijk was, dat de geefster de voorwerpen had vergiftigd. Toen het resultaat negatief bleek, aanvaardde zij de cadeautjes met groot vertoon van goedgunstigheid. „Ik verzoek u om haar uit mijn naam nederig de handen te kussen; helaas is aan mij zelf dat geluk niet beschoren," schreef Maria aan den gezant van Frankrijk. Romantisch en fantastisch als zij was aangelegd, gelukte het Maria zich eenigen tijd geheel in te denken in de rol die zij zichzelf onbewust opdrong. „Mijn eenig oogmerk is thans haar te behagen," schreef zij aan De la Mothe. Nergens doet de beklemmende tragiek van Maria's leven zich sterker gevoelen dan in zulke uitlatingen tegenover de vrouw, die haar tegen alle recht en billijkheid in, haar troon, haar eer en haar vrijheid had ontnomen. De „beminde zuster" liet haar gevangene, die haar zulke smaakvolle geschenken aanbood, een contragift beloven. Maar niet lang daarna liet zij haar door De la Mothe er op wijzen dat zij, Elizabeth, heel wat ouder was dan haar nicht en dat „oude menschen graag met beide handen aannemen, maar met hun pink wegschenken." Deze woorden vormden inderdaad een gepast devies voor de levenshouding der koningin van Engeland. In de duisternis drong somtijds een zonnestraal van sympathie door. Er waren veel trouwe harten die treurden om deze fiere schoonheid, kwijnend in haar kerker als een gekortwiekte adelaar in zijn kooi. Ook de dichter Ronsard kon haar niet vergeten. Hij wijdde haar een bundel van zijn schoonste verzen en zond haar het werk toe. Het boek kwam tot haar als een bode uit een wereld die voor haar, de gevangene, niet meer bestond. Voorbij, voorbij! Voor de getraliede vensters van het kasteel gezeten las Maria de opdracht: „Encore que la mer de bien loin nous separe „Si est ce que 1'esclair de vostre beau soleil „De vostre oeil qui n'a point au monde de pareil „Jamais loin de mon coeur par le temps ne s'egare. „Royne, qui enfermez une royne si rare, „Adoucissez vostre ire et changez de conseil. „Le soleil se leuant et allant au sommeil „Ne voit point en la terre un acte si barbare. „Peuple vous forlignez (aux armes nonchalant) „De vos ayeux Regnault, Lancelot et Rolant „Qui prenoyent d'un grand coeur pour les Dames querelle, „Les gardoyant, les sauvoyant, óu vous n'auez Francois „Ny osé regarde ny toucher le harnois „Pour oster de servage une royne si belle." Met den dichter verdiepte zij zich in oude herinneringen. „De tel habit vous estiez accoustrée „Partant hélas! de la belle contrée „(Dont auiez eu le Sceptre dans la main) „Lorsque pensive et baignant vostre sein „Du beau crystal de vos larmes roulées, „Triste marchiez par les longues allées „Du grand jardin de ce royal chasteau .. .." Maar de herinnering aan het afscheid van het land harer gelukkige kindsheid en de gedachte aan alles wat haar was ontnomen, was op dat oogenblik meer dan zij vermocht te dragen. Het doellooze leven van gedwongen werkeloosheid knakte Maria's gezondheid. „Als men haar niet geregeld toestaat zich door jagen of rijden te ontspannen, wordt zij ziek.en sterft," had Knollys in het begin gewaarschuwd. Maar de uitgangen, die men haar spaarzaam en onder bewaking toestond, voldeden niet aan de behoefte van haar temperament. Haar lichaam verdroeg ook niet ongestraft het verblijf in de dikwijls ongezonde, vochtige kasteelen waar men haar gevangen hield. Zij leed sinds lang aan een leverkwaal en reeds in 1573 was haar arm bijna verlamd door de rheumatiek, zoodat men haar toestemming gaf de warme baden te Buxton te gebruiken. Al deze jaren was de gedachte aan haar zoon haar een troostrijke steun. „Hij is alles wat ik op de wereld bezit en hoe ouder ik word, des te sterker wordt mijn moederlijk verlangen." Zij zond den jongen koning van Schotland haar portret en een zwaard „om voor haar als een goed ridder te strijden." Een nieuwe ontgoocheling wachtte haar. De opvoeding en de omgeving van Jacob waren niet geschikt om gevoelens van kinderliefde bij hem op te wekken en toen hij moest kiezen tusschen de vriendschap van Elizabeth, die hem groot voordeel en uitzicht op de kroon van Engeland bracht en de belangen van zijn moeder, offerde hij koelbloedig de laatste op. „Ik ben over de slechtheid en ondankbaarheid, waartoe men mijn eenig kind heeft verleid, zoo diep gekrenkt dat wanneer mijn zoon in deze houding volhardt, ik God's wrake over hem zal afbidden en mijn vloek hem zal treffen; ik zal hem onterven als een ontaarden, ontrouwen, ondankbaren, ongehoorzamen zoon en hem berooven van alle macht die hem van mij in deze wereld zou kunnen toekomen. In dat geval zal ik mijn rechten overdragen aan zijn grootsten vijand," dreigde zijn moeder. In het jaar 1586 liet Jacob zich verleiden tot het sluiten van een verbond met Engeland tegen de Katholieke machten. Voor een jaargeld, een paar kostbare jachthonden en een belofte, dat Elizabeth nooit iets zou doen om hem in zijn aanspraken als Engelsch troonopvolger tegen te werken, verried hij rijn moeder. Ondertusschen ontwikkelde zich in de gansche wereld de Contra Reformatie tot een machtige beweging. In Polen ea in 7-rrHTn overwon het oude geloof, in Duitschland verkreeg het veel van den verloren invloed terug, in de Nederlanden maakte de zaak van Spanje groote vorderingen. Door den dood van den Hertog van Alencon werd de kettersche Hendrik van Navarre troonopvolger van Frankrijk en daar de Guisen, de Paus en Philips van Spanje besloten waren dat geen ketter den troon van Frankrijk zou bestijgen, sloegen zij de handen ineen om de erfopvolging aan een Katholieke zijlinie te verzekeren. Het duurde niet lang of Frankrijk werd opnieuw verscheurd door bloedige oorlogen. Thans begon men ook te arbeiden aan de bekeering van Engeland. Een uitgebreide, drietakkige samenzwering ontstond om het geheele eilandenrijk terug te voeren in den schoot der Moederkerk. Boden en reizende predikers gingen heen en weer tusschen Brussel, Parijs, Madrid en het Vaticaan. Naar Engeland werd een leger jonge, geestdriftige priesters afgezonden, die aan het seminarium van Douay of te Rome waren klaargemaakt voor hun taak. Zij moesten door prediking en het toedienen der sacramenten het kwijnend geloofsleven aanwakkeren. Met de politiek mochten zij zich niet inlaten, hun taak was louter voorbereidend; anderen, die na hen kwamen, zouden het eigenlijke werk doen. Maria wist, dat er iets gaande was, maar de bijzonderheden der samenzwering hield men wijselijk voor haar verborgen. Toch vermoedde zij wel, dat de verwezenlijking der plannen voor een invasie in Engeland, gepaard met de afzetting der Engelsche koningin en haar eigen troonsbestijging, voorde deur stond. Zij maande echter wijselijk aan tot groote voorzichtigheid, want de bezonnen levensernst, die haar de laatste jaren eigen was geworden, deed haar beseffen dat zelfs de meest rechtvaardige zaak niet zal zegevieren zonder behoorlijke voorbereiding en voldoende hulpmiddelen. De priesters doorkruisten Engeland in allerlei vermommingen, als officieren, edelen, Anglicaansche geestelijken en deurwaarders. ,,De oogst is wonderbaarlijk groot" meldde een der beide Jezuïeten, die tegelijk met de jeugdige priesters het land doortrokken. „Men luistert met waren honger. Jonge edelen komen mij omhelzen, brengen rnij kleeren en wapens en leiden mij veilig buiten de poort. Menigeen stelt zijn eigen veiligheid op het spel om voor de mijne zorg te dragen. De vervolging woedt op een gruwelijke manier maar moedig gaat men voort. De vreugde, die zich met alle ellende vermengt, is zoo groot dat alle vrees voor wereldsche macht verdwijnt." Inderdaad ontstond onder de Protestanten een paniek, toen men ontdekte wat er gaande was. Met groote strengheid trad men tegen de reizende predikers op. Zij weigerden alle den „eed van suprematie" af te leggen, waardoor men verklaarde, dat de Paus geen macht bezat om Elizabeth uit haar waardigheid te ontzetten. Dit gaf de overheid een wapen in de hand om hen te arresteeren. Met den heldenmoed, die het godsdienstig fanatisme eigen is, bleven zij weigeren en ondergingen marteling en dood. De bijna triomfantelijke dapperheid, waarmede zij het lijden doorstonden, voerde nieuwe manschappen in de gelederen der martelaren aan. Toen het lichaam van een der slachtoffers werd gevierendeeld, spatte het bloed op de kleeren van een jongen man, die vol ontroering over den moed door den gemartelde aan den dag gelegd, vlak bij het schavot stond. Als een goddelijke ingeving kwam de gedachte bij hem op, dat dit een teeken voor hem was, dat hij de taak van den terechtgestelde moest overnemen. Niet lang daarna onderging hij op denzelfden plek hetzelfde gruwelijke lot als zijn voorganger. Na afloop van dergelijke terechtstellingen doopten geestdriftige omstanders hun zakdoeken in het bloed, dat van het schavot stroomde; men verzamelde het met bloed doorweekte zand en zaagsel, en sneed splinters van het hout af. De strop waarmee de beul Campian, den Jezuïet, terechtgesteld had, werd gestolen, zelfs nam men een van de armen van het lijk weg om dien als een kostbare reliquie te vereeren. Evenwel waren niet alle aanhangers van de zaak van het Heilig Geloof en Maria Stuart bestand tegen de verschrikkingen van het donkere hol in den Tower, dat de folterkamer werd genoemd. Een jonge neef van Throckmorton, den gezant, die de belangen van Maria Stuart gedurende haar SUZE POS. Maria Staart 11 verblijf te Lochleven had verdedigd, bracht de waarheid aan het licht. Zijn naam was Sir Francis Throckmorton; hij was een man van groote gaven en zijn ridderlijk gemoed was vervuld van medelijden met de verongelijkte vorstin. Haar onschuld aan den moord op Darnley was sedert lang een geloofsartikel voor de Katholieke ridderschap. Men vervolgde haar, omdat zij de Katholieke Kerk getrouw bleef en in haar werd het Alleenzaligmakend Geloof verdrukt en gehoond. De eerste foltering verduurde Throckmorton heldhaftig maar den tweeden keer bezweek rijn moed onder de gruwelijke pijniging en hij, die een der hoofdfiguren der samenzwering was en dus van alles op de hoogte, legde het heele complot bloot. „Hij en vele andere edelen hadden met den Spaanschen gezant Mendoza onderhandeld over een opstand in Engeland, die samen zou vallen met een Spaansch-Fransche invasie geleid door den Hertog van Guise. En Maria van Schotland was bekend met het plan." Daarop zette hij met bevende hand zijn naam onder de verklaring, die de griffier had opgesteld en wierp zich snikkend voorover op de bank naast de pijnbank. „Nu heb ik de geheimen verraden van de liefste en edelste vorstin der wereld. Ik had gemeend, dat zelfs de vreeselijkste martelingen mij nooit tot zooiets zouden kunnen brengen. Ik heb haar mijn trouw verpand en nu heb ik mijn woord gebroken. Laten ze mij nu maar ophangen. Ch& a perso la fedo a perso 1'ljionore!" Het duurde niet lang of aan Throckmorton's wensch werd gevolg gegeven. De ontsteltenis, die de onthulling van dit uitgebreide en gevaarlijke complot teweegbracht, is onbeschrijfehjk. Men begreep thans welke geduchte machten er aan het werk waren. De eerste bezorgdheid gold de veiligheid der koningin. De herhaalde moordaanslagen op de leiders der Hervorming in het buitenland heten geen twijfel over omtrent de bedoe- lingen, die de samenzweerders tegen Elizabeth koesterden. Priesters hadden openlijk gezegd, dat het dooden van de Jezebel van het Noorden een heilig werk was. Nieuwe en strengere maatregelen tegen de Katholieken waren het gevolg. Alle loyale Engelschen teekenden een overeenkomst waarbij personen, in wier belang een complot tegen Elizabeth zou worden gesmeed, van de troonopvolging werden uitgesloten. Men verbond zich om zulke personen te vervolgen en te dooden. Indien Elizabeth door de hand van een sluipmoordenaar zou sterven, zouden enkel door dit feit de aanspraken der troonerfgenamen vervallen. Te midden van haar veelomvattende plannen en intriges waarbij haar leven, de eer van haar godsdienst en haar vrijheid op het spel stonden, vond Maria nog gelegenheid te toonen dat, terwijl zij iedere ondervonden vriendelijkheid in dankbaarheid herdacht, zij ook geen beleediging ongestraft wenschte te laten. Toen door een der vele politieke omwentelingen waaraan Schotland onderhevig was, koning Jacob meer macht verkreeg in de regeling der zaken, verzocht zij hem dadelijk om haar oude vijanden Ker of Fawdonside en George Douglas, die haar doodelijk hadden beleedigd door hun gedrag tijdens den moord op Riccio, te laten terechtstellen. Later, toen in Schotland de anti-Engelsche partij Morton ten val had gebracht en hij terechtstond, aangeklaagd van medeplichtigheid aan den moord op Darnley, was Maria opgewonden van blijdschap over dit gebeuren. Haar eenige vrees was, dat Elizabeth met geweld zijn terechtstelling zou trachten te verhinderen. Het gelukte Maria tot haar groote bevrediging door aanwending van baar invloed in Frankrijk, Spanje en Rome dit te beletten. Haar veelzijdige belangstelling verdiepte zich tegelijk in een plan om Don Juan van Oostenrijk, den beroemden overwinnaar der Mooren en Turken, te trouwen en in de verzorging van de vreemde, kostbare gewassen, die zij met groote liefde kweekte. Verder bezat zij een menagerie van allerlei vreemde vogels en vertroetelde een groot aantal schoothondjes. Tusschen de gewichtige, levensgevaarlijke correspondentie, die het grootste deel van haar tijd in beslag nam in, gaf zij geestdriftige beschrijvingen van haar ervaringen met haar gevederde vrienden. „Ik verzoek u mij nog eens van die zelfde tortelduiven en kippen te zenden, ik wil probeeren of ik ze in dit klimaat groot kan brengen; het zou verbazend aardig zijn als het bleek, dat men ze in een kooi kan opfokken, evenals mij dat laatst met die vogeltjes is gelukt. Het rijn geschikte tijdvullingen voor een gevangene. Als mijn oom naar Lyon gaat, hoop ik dat hij mij weer een paar van die aardige hondjes zal sturen. Behalve lezen en handwerken doe ik niets liever dan mij met die lieve, kleine dieren bemoeien. Denkt u er om, dat u ze in een lekker warm mandje pakt voor de reis?" Ondertusschen werd rij lichamelijk steeds zwakker. De voortdurende afwisseling tusschen hoop en vrees, de herhaalde teleurstelling, de spanning en de onzekerheid van haar bestaan begonnen haar gezondheid te ondermijnen. Daarbij kwam een zenuwachtige depressie, veroorzaakt door ernstig ongenoegen met de Gravin van Shrewsbury. Deze oordeelde, dat Maria's vooruitzichten in Engeland niet zoo schitterend meer waren dat het loonend was haar nog langer te vriend te houden. Het ergerde haar, dat haar man nog steeds de grootste hoffelijkheid tegenover rijn gast betrachtte en om zich te wreken had zij praatjes uitgestrooid over een liaison, die tusschen de koningin en den Graaf van Shrewsbury zou hebben bestaan. De onaangenaamheden, die zoowel voor haar gastheer als voor haarzelf uit deze leugenachtige verhalen waren voortgevloeid, hadden de gevangen koningin in een toestand van zwaarmoedigheid gebracht. Op zijn eigen verzoek was Shrewsbury van zijn ambt als bewaker van Maria ontheven en de gevangene bevond zich thans onder toezicht van Sir Amyas Paulet, een norschen Calvinist, die alle Katholieken als afgodendienaars verfoeide. Maria zag in de aanstelling van dezen nieuwen opzichter een ernstige bedreiging tegen haar veiligheid. Zij vermoedde, dat er reeds lang plannen bestonden om haar door sluipmoord uit den weg te ruimen, maar wist dat Shrewsbury zich nooit tot zooiets zou willen leenen. Dezen nieuwen bewaker met zijn lompe, afwijzende houding, zijn norsch en grimmig voorkomen, vertrouwde zij niet. Ook zag zij met angst tegemoet, dat zij mogelijk nog eens onder bewaking van Leicester zou worden gesteld. In dat geval was haar lot bezegeld, meende zij. Zij schrok daarom hevig, toen men haar de onthulling van het complot van Philips en den Hertog van Guise mededeelde en tegelijk te kennen gaf, dat zij onverwijld naar Tutbury moest vertrekken. Dit vreeselijke verblijf, waaraan zij uit de eerste jaren van haar gevangenschap naargeestige herinneringen had bewaard, scheen haar thans dubbel onheilspellend, omdat het niet ver lag van Kenilworth, het slot van Leicester. jJÜj^Htoeende dat haar ergste vermoedens bewaarheid zouden worden. Tutbury was eigenlijk niet meer dan een goed versterkt, maar ruwgebouwd fort. Het lag boven op een kalen heuvel, die zich vanuit een boomlooze vlakte verhief. Het was een koud, ongezond verblijf, vooral voor een ziekelijke vrouw. De vertrekken, die men haar aanwees, hadden jaren onbewoond gestaan. De kalk brokkelde van de vochtige muren, de wandtapijten waren door den tocht in gestadige beweging. Het houtwerk was vol spleten. Als meubilair fungeerde een poover allegaartje, in haast bijeengezocht van de bergzolders van een naburig kasteel. Maria en haar dames werden allen ziek door het verblijf in een woning, waar alle comfort ontbrak. Het loopen werd de koningin bijna onmogelijk gemaakt door de rheumatiek. In de slaapkamer hadden wind en regen vrijen toegang en met groote moeite verkreeg men een paar schermen, die om de bedden werden gezet teneinde den ergsten tocht te keeren. Maria schreef aan haar bondgenooten, dat zij dezen toestand onmogelijk langer zou kunnen volhouden. Indien zij haar niet spoedig te hulp konden komen, zou zij de goede zaak niet langer kunnen verdedigen. „Geduld, vertrouw slechts op God, en vertoorn de Katholieke mogendheden niet. Pas op dat gij geen verdrag sluit met de Engelsche Jezebel," schreven de Jezuïeten.- • „Zijne Heiligheid betreurt het zeer, dat Hij op het oogenblik de handen te vol heeft met andere zaken. Hij wenscht, dat koningin Maria geduldig berust in haar lot," deelde een andere vriend mede. Verraden door haar zoon en in den steek gelaten door haar vrienden, scheen Maria op het punt den ongelijken strijd eindelijk op te geven. „Zal zij thans, nadat zij zooveel heeft verdragen zich nog naar de wenschen van die ketterin voegen? Zal zij werkelijk haar goeden naam en haar onsterfelijke ziel in gevaar brengen?" vroeg de Paus. Maar Maria snakte naar vrijheid en was van plan die ten koste van alles te veroveren. Daarbij kwam, dat Elizabeth door haar houding te kennen gaf dat zij, wanneer Maria zich naar haar wenschen schikte, aan haar vertrek uit Engeland thans niets meer in den weg zou leggen. Dit optreden was evenwel slechts een politieke manoeuvre om Jacob te intimi deeren en des te vaster aan de zijde van Engeland te binden. Maria bood aan om in het openbaar te verklaren, dat Elizabeth haar meest geliefde vriendin was; zij wilde zweren, dat zij alle vermeende grieven zou vergeten. Zij was bereid een verklaring te onderteekenen, die den Pauselijken bul als onwettig en krachteloos stempelde en verzocht als een gunst om haar naam te mogen zetten onder de overeenkomst, waarbij men zich verbond allen, die zich aan samenspanning tegen het leven der Engelsche koningin hadden schuldig gemaakt, ten doode toe te vervolgen. Zij teekende inderdaad deze overeenkomst en verzocht haar vrienden, alle plannen voor een gewelddadige inmenging te laten varen, daar zij ten koste van alles thans met Elizabeth op goeden voet wenschte te blijven. Zij hoopte, dat Elizabeth haar zou toestaan naar Frankrijk te vertrekken en daar rustig in een klooster de rest van haar leven te slijten. Ook in deze verwachting werd rij teleurgesteld. Bijna een jaar lang werd rij in zoo strenge afzondering gehouden, dat zij nauwelijks wist wat er in de wereld voorviel. Zij, had haar vrienden van zich vervreemd in de hoop Elizabeth gunstig te stemmen. Maar steeds nauwer werd het net om haar toegehaald en rij voelde dat het einde naderde. HET COMPLOT VAN BABINGTON. TOEN Maria Stuart in den zomer van het jaar 1584 de baden te Buxton had gebruikt, was zij hoopvol gestemd geweest en had den laatsten dag van haar verblijf met haar diamanten ring in het venster van haar kamer gegrift: „Buxtona, quae calidae celebraris nominae lymphae, *) „Forte mihi post hac non adeunda, Vale." Thans scheen voor haar de hoop op redding wel voorgoed voorbij. Zij was Elizabeth verder dan ooit tegemoet gekomen in haar onrechtvaardige eischen; zelfs Walsingham, de staatssecretaris, had verklaard dat er thans niets meer te wenschen overbleef. Maria had haar bondgenooten vertoornd door haar nederige bereidheid om in de voorstellen van haar tegenstandster te treden en dit alles had haar niets gebaat. Haar zoon had haar verraden, haar bondgenooten lieten haar in den steek, en Elizabeth had haar wreed teleurgesteld. „Hope deferred maketh the heart sick." Bijna een jaar lang leefde Maria in een stemming van doffe verslagenheid voort. Zij ontving gedurende al dien tijd geen brieven en slaagde er ook niet in zelf correspondentie te verzenden. In dit gevoel van groote eenzaamheid begon de angst voor sluipmoord haar weer te kwellen. Ronduit zeide zij, dat het haar overtuiging was dat haar leven groot gevaar liep. Vanuit haar 1)_ ,,Buxton, dat veel bezocht wordt vanwege uw warme bronwater, en dat ik misschien hierna niet meer zal bezoeken, vaarwel." kamer sloeg zij met afschuw gade, hoe knechten van haar bewaker des morgens een jongen Katholieken gevangene met geweld naar de kapel sleepten, waar hij werd gedwongen den Anglicaanschen dienst bij te wonen. Zij hoorde den ongelukkige luidkeels om hulp roepen zonder dat het iets baatte. Op een morgen hing zyn lijk voor het raam van de gevangenis. Het heette, dat hij zich in een vlaag van waanzin van het leven had beroofd, maar het personeel der koningin fluisterde, dat hij vermoord was. „Zoo zult u ook handelen met uw eigen rechtmatige troonopvolgster, u zult haar laten vermoorden en iemand van uw eigen religie in haar plaats stellen en dat alles onder den dekmantel van godsdienst, waaronder gij Puriteinen uw ware oogmerken verbergt," riep zij verbitterd uit tegen haar bewaker. In de volgende verzen gaf zij uitdrukking aan haar gevoelens: „Que suis-je, hélas! et de quoy sert ma vie? „Je ne suis fors qun corps privé de cueur, „Un ombre vain, un objet de malheur, „Qui n'a plus rien que de mourir envie. „Plus ne portez, o ennemis d'anvie „A qui na plus lesprit a la grandeur! „Ja consommé d'excessive douHeur; „Votre ire en brief se voirra assouvie; „Et vous amys, qui m'avez tenu chere, „Souvenez-vous que sans heur sans santay, „Je ne scaurois auqun bon oeuvre fayre: „Souhatez donc fin de calamitay; „Et que sa bas estant assez punie, „J'aye ma part en la joy infinie." De ongelukkige was op haar een en veertigste jaar lichamelijk geheel gesloopt. Heur haar was dun en grijs geworden, haar gelaatstrekken waren door het geestelijk en Hchamelijk lijden verscherpt, haar beenen waren gezwollen, zoodat het gaan haar bij tijden onmogelijk was. Maar schoon zij dikwijls moedeloos was, toch was haar innerlijk ongebroken en al dien tijd worstelde haar gezonde levensinstinct onbewust óm uit het doodende moeras der verlammende desillusies omhoog te komen. Ondertusschen gaven haar vrienden de plannen voor haar bevrijding niet op. Sir Amyas Paulet werd bijna wanhopig over de herhaalde pogingen, die hij op het spoor kwam om zijn gevangene te ontvoeren. Hij had werkelijk zijn handen vol. Edelen uit de buurt, die heimelijk sympathiseerden met het oude geloof, zwierven om het kasteel in de hoop dat zij Maria, in wie zij, zooals Paulet zeide, „de eenige heilige op aarde zagen," zouden kunnen ontvoeren. De koningin verzocht om een zitkamer aan de andere zijde van het slot, waar zij een vroohjker uitzicht had, maar Sir Amyas, die begreep dat zij haar vrienden signalen zou geven door de vensters, weigerde kortaf, en zij moest blijven in de sombere, lage kamers, die op het plein uitzagen. Het personeel van de vorstin, dat zich zeer belemmerd zag in zijn bewegingen, beklaagde zich heftig over den last, dien men het aandeed. Stormachtige tooneelen waren aan de orde van den dag. De vele complotten tegen het leven van Elizabeth, die in deze jaren door Walsingham's uitgebreiden spionnagedienst aan den dag werden gebracht, waren een duidelijk bewijs, dat de Katholieken zouden blijven werken zoolang Maria leefde. Maria bracht, louter door het feit van haar bestaan, het leven der Engelsche koningin voortdurend in gevaar, zij was „de adder in den boezem van Engeland", wier triomf Engeland zijn onafhankelijkheid zou kosten en de Inquisitie met haar auto-da-fé's en andere gruwelen ter eere Gods binnen Engeland's landpalen zou vestigen. De moord op Willem van Oranje had Elizabeth en haar ministers tot het volle besef der vreeselijke gevaren gebracht, die haar boven het hoofd hingen. En iedere onrechtvaardige daad, iedere krenking, ieder bedrog dat Elizabeth haar gevangene in den loop der jaren had aangedaan, zette zich bij de Engelsche koningin om in een groeiend wantrouwen tegenover haar ongelukkig slachtoffer en toenemenden angst voor haar wraak. Niettegenstaande Maria ziek en hulpeloos was, werd door de politieke constellatie dier tijden haar voortbestaan onvereenigbaar geacht met de veiligheid van Engeland. Elizabeth had reeds lang den dood van haar nicht gewenscht maar durfde tegenover de buitenwereld de verantwoordelijkheid niet op zich nemen. Walsingham besloot nu, de zaak op de spits te drijven, door Maria op listige wijze in een complot tegen het leven der Engelsche vorstin te verwikkelen. Dat zou haar volgens het Parlementsbesluit van 1584 en de overeenkomst (bond of Association) die uit hetzelfde jaar dateerde, op het schavot brengen. Den avond voor Kerstmis vertrokken Paulet en zijn gevangene naar het kasteel Chartley in Stafford gelegen. Met vreugde verliet de gevangen vorstin het tochtige, onzindelijke Tutbury. Chartley was een heel wat aangenamer verblijfplaats en bevatte alles wat het leven in een landhuis gezellig maakt. Paulet bromde over de ijdelheid van „die vrouw", die tachtig wagens noodig had om haar boeken, garderobe en andere bezittingen over te brengen. Toen de eerste wekelijksche zending bier op Chartley aankwam, ontving Maria's secretaris Nau een wenk om het vat, waarin zich het bier voor de vorstin bevond, eens goed na te zien. Dit vat bleek voorzien van een dubbelen bodem, waarin zich een klein étui met een brief bevond. Deze brief was van Morgan, een agent van de koningin van Schotland, wiens trouw beproefd was. Hij deelde zijn meesteres in dit briefje mede, dat zij zich gerust kon verlaten op de eerlijkheid van Gilbert Gifford, een geloovig Katholiek, die haar van nu aan zou helpen in haar correspondentie met haar vrienden in en buiten Engeland. Zij kon haar antwoord in den dubbelen bodem van het biervat verbergen. Walsingham rekende er op, dat de gevangen koningin door haar laatste ervaringen met Elizabeth geleerd, eindelijk zou beseffen, dat zij van deze niets anders dan levenslange gevangenschap of den dood te wachten had. Daarom voorzag hij dat zij, indien men haar thans weer de gelegenheid schonk zich met haar vrienden in verbinding te stellen, deze kans haastig zou aangrijpen en alles wat men terwille van haar bevrijding zou wenschen te ondernemen, zou aannemen en goedkeuren. Gilbert Gifford was een van Walsingham's sluwste spionnen, die achter een jeugdig, vriendelijk uiterlijk een valsch gemoed verborg. Hij stamde uit een oud, Katholiek geslacht; zijn vader zat in den Tower gevangen om rijn godsdienstige overtuiging en zijn broer was intiem bevriend met den Hertog van Parma. Gilbert Gifford genoot ten volle het vertrouwen van Maria's partijgenooten en had zich weten in te dringen bij Morgan, die met blijdschap was ingegaan op zijn voorstel om op deze wijze de correspondentie met zijn vorstin te hervatten. Het landgoed van Gifford's vader lag niet ver van Chartley en Maria's overplaatsing naar dit kasteel had ten doel gehad, de bewegingen der deelnemers aan het door Walsingham in het leven geroepen complot te vergemakkelijken . Men moet zich goed inleven in Maria's toenmaligen toestand om te begrijpen, dat rij in den haar gespannen strik viel. Dit eerste levensteeken, dat zij na bijna een jaar van stilzwijgen van haar vrienden ontving, maakte haar opgewonden van vreugde. Zij had gedacht, dat zij door iedereen was verlaten en zie, nog waren er getrouwen die zonnen op middelen om haar te redden. De drang naar actie, het verlangen naar verandering waren te sterk in haar dan dat rij zich reken- schap gaf van de verdacht gemakkelijke wijze, waarop deze verbinding met haar vrienden tot stand kwam. Zooals altijd wanneer een sterk gevoel haar dreef, werd zij roekeloos. Zij haastte zich een brief te schrijven aan den vader van Gifford, waarin zij hem dankte voor de getrouwheid waarmee hij haar zaak aanhing en hem troostte over zijn gevangenschap. Zij beloofde hem alles wat hij voor haar had gedaan dubbel te vergelden, indien dit ooit in haar macht zou komen te staan. Dit briefje werd in het biervat op de aangewezen plaats verborgen. Walsingham's secretaris Phillips kwam op Chartley inwonen, zoogenaamd om Paulet bij te staan in het bestuur der huishouding. Hij onderzocht het vat als het aankwam en eer het terug werd gehaald. Alle brieven, die het étui bevatte, werden door hem zorgvuldig gecopiëerd en aan Walsingham opgezonden. Gifford had zich met eenige Katholieke edelen in verbinding gesteld, die elke week bij den bierbrouwer een pakje brieven afhaalden of brachten en de verdere bezorging op zich namen. Elizabeth, Walsingham, Gifford, Philhps, Paulet en de brouwer (die zich dubbel en dwars voor zijn moeite liet betalen) waren de eenige personen die van het geheim op de hoogte waren. De tragedie van Maria's bestaan herhaalde zich; terwijl zij met haar vrienden samenwerkte om haar toestand te verbeteren, bracht hun streven haar ondergang en hup eigen val dichterbij. Maria's correspondentie met haar partijgenooten bevatte tal van vertrouwelijke mededeelingen die er op wezen, dat de plannen van den koning van Spanje en van Parma, zijn stadhouder in de Nederlanden, om door een inval in Engeland Maria te bevrijden en den Katholieken eeredienst te her• stellen, nog steeds niet waren opgegeven. Walsingham had dit wel vermoed en had gehoopt Elizabeth door het openleggen : dezer correspondentie te overtuigen, dat haar aarzelende tegemoetkomende houding tegen Spanje doelloos was, omdat een oorlog met dit rijk toch op den duur onafwendbaar zou blijken. Stap voor stap volgden thans Elizabeth en Walsingham de ontwikkeling van een nieuwe en gevaarlijke samenzwering en vooral het feit, dat Maria den koning van Spanje als erfgenaam van al haar rechten had aangewezen voor het geval „dat haar zoon in rijn ketterij volhardde," moest Elizabeth wel de oogen openen voor de waarheid, dat een compromis met Spanje uitgesloten was. Toch zag Walsingham in dit alles nog geen middel om zijn voornaamste doel, den dood van Maria Stuart, te bewerkstelligen. Hij zon dus op nieuwe middelen, waardoor het hem zou gelukken de gevangene als medeplichtig aan een complot tegen het leven der koningin aan te kunnen klagen en ter dood te laten veroordeelen. Men wist, dat de Spaansche regeering ditmaal de landing in Engeland uitdrukkelijk afhankelijk wenschte te maken van den moord op Elizabeth en dat eenige jeugdige, Engelsche dwepers overwogen, hoe zij dit godgevallig werk ten uitvoer zouden kunnen brengen. Het kostte Gifford weinig moeite zich met hun aanvoerders in verbinding te stellen en hun laatste gewetensbezwaren tegen de bloedige daad weg te redeneeren. De meest geestdriftige van deze leiders was Anthony Babington, een jong edelman uit Derbyshire, die toen Maria als gast van Lord Shrewsbury te Sheffield woonde, daar als page dienst had gedaan en sindsdien een romantische vereering koesterde voor de gevangen koningin. Hij telde verschillende leden der hofhouding onder zijn beste vrienden en meer dan een had zich bereid verklaard, het vertrouwen, door Elizabeth in haar hooger personeel gesteld, te beloonen door haar, zoodra de gelegenheid gunstig was, te vermoorden. Men stelde zich voor om Elizabeth te overvallen als zij zich naar haar kapel begaf of wanneer zij, slechts door een paar hofdames begeleid, in het park een luchtje zou gaan scheppen. John Savage, een vroegere officier van Parma, en John Ballard, een Jezuïeten priester, waren in het complot betrokken. Oorspronkelijk had men het plan Maria geheel buiten deze vertakking der samenzwering te houden. Maar de blijdschap en het verlangen werden haar vrienden te machtig en Morgan veroorloofde zich een halfbedekte toespeling door Maria mede te deelen, dat er welgezinde personen waren, die van plan waren Elizabeth een dienst te bewijzen, welke met Gods hulp overal rust en vrede zou brengen. Gedurende de maanden Juni en Juli kwamen Babington en zijn vrienden geregeld samen ten einde de zaak te regelen. Eenige der samenzweerders hadden op het Heilig Sacrament gezworen Elizabeth te dooden, andere zouden plaatselijke opstootjes verwekken, weer andere zouden zich naar Chartley haasten om Maria te bevrijden. Pooley, een spion van Walsingham, verkeerde vertrouwelijk in hun vergaderingen. Babington, wien alle zwijgende, verbeten, zelfvergeten concentratie, die een Baltbazar Gerards hielp bij de uil^ring van zijn plannen, ontbrak, was zoo ingenomen met zijn rol van samenzweerder, dat hij zichzelf te midden van vijf zijner beste vrienden uitschilderde en onder dit portret de woorden schreef: „Hi mihi sunt comités, quos ipsa pericula ducunt." *) Niet lang daarna beging men, ongetwijfeld op aanstoken van Walsingham's spionnen, de onvergeeflijke fout Maria zelf in het complot te betrekken. Maria ontving een schrijven van haar dienaar Morgan, waarin hij haar aanraadde eenige waardeerende woorden aan Anthony Babington te schrijven, die mismoedig gestemd was omdat hij reeds geruimen tijd niets voor de zaak der 1) „Dit zijn mijn kameraden, mannen, die worden aangetrokken door al wat gevaarlijk is." koningin van Schotland had vermogen te doen. Daar men er bij Maria's bekende dankbaarheid voor elk bewijs van toegenegenheid staat op kon maken, dat zij dezen raad terstond op zou volgen, hield men dezen brief zoolang op dat hij juist op het gewenschte oogenblik in haar bezit kwam. Er was zelfs een ontwerp bijgevoegd, dat aangaf in welken geest Morgan zich dit aanmoedigend schrijven had gedacht. De koningin schreef: „Edele Vriend, Al is het tegen mijn zin lang geleden dat u iets van mij hoorde, toch zou het mij spijten indien u dacht, dat ik uw toewijding en trouw was vergeten. Ik heb vernomen, dat na de onderbreking van onze betrekkingen pakketten uit Frankrijk en Schotland voor mij bij u zijn bezorgd. Ik verzoek u vriendelijk om wanneer deze zich nog in uwe handen bevinden, ze aan brenger dezes te overhandigen. Hij zal de papieren dan aan mij doorzenden." Door dezen brief werd Babington verleid een lang, uitvoerig schrijven aan de gevangene te Chartley te zenden. Hij sprak haar aan als „Machtigste, voortreffelijkste, verheven Souvereine, hooge Vrouwe en Koningin, die ik alle trouw en gehoorzaamheid verschuldigd ben." Deze brief is verloren gegaan en bij het verhoor te Fotheringay werd slechts een door Phillips vervaardigde copie overgelegd, mogelijk vervalscht door Walsingham's secretaris, die berucht was als vervalscher van talrijke documenten. Is deze copie echt, dan blijkt er uit, dat Babington Maria uitvoerig schreef over den komenden opstand, die met behulp van het buitenland plaats zou hebben, maar ook over den beraamden aanslag op het leven der Engelsche koningin. Den zeventienden Juli beantwoordde Maria dezen brief. Paulet, die haar voortdurend bespiedde, had bericht, dat Babington's schrijven Maria in een opgewekte stemming had gebracht en Phillips schreef aan zijn lastgever: „In haar antwoord zal zij haar meest verborgen gedachten blootleggen." Phillips had eenige dagen voor den aankomst van Babington's brief Maria in haar koets uit zien rijden en had haar, vriendelijk glimlachend, zeer beleefd gegroet. Daarbij was hem echter zooals hij later meedeelde, een versregel te binnen geschoten: „Gum tibi dicit ave, sicut ab hoste cave." *) Maria's antwoord aan Babington is ons, evenals de brief van dezen laatste, slechts bekend door een onbetrouwbare copie die Phillips vervaardigde. Volgens deze copie schreef zij niet alleen talrijke instructies over de verwachte revolutie en haar eigen bevrijding, maar ging zij ook in op de plannen betreffende den moord op Elizabeth, dien zij aanmoedigde. „Men dient goed te overleggen, hoe de zes Engelscheedelen het werk zullen uitvoeren; als alles goed voorbereid is, moet men de edelen aan het werk laten gaan en zorgen dat ik, zoodra hun plan is uitgevoerd, word bevrijd en dat al uwe strijdkrachten terzelfder tijd in het veld staan om mij te ontvangen, terwijl de buitenlandsche troepen eveneens met den grootsten spoed moeten verschijnen. Indien het lastig is van te voren een dag vast te stellen voor de uitvoering van het plan der edelen, zou ik willen voorstellen, dat zij steeds vier dappere ruiters met goede paarden in hun buurt gereed houden om als het bewuste plan met succes ten uitvoer is gebracht, hiervan onrniddellijk bericht te zenden aan mijn bevrijders. Als gij mij niet kunt redden omdat ik mogelijk in den Tower zal zijn of in een andere onbereikbare plaats, aarzel dan niet, ga voort ter eere Gods. Ik ben ten allen tijde gaarne bereid om te sterven, als de Katholieken door mijn dood uit hun slavernij verlost zouden worden Wees 1) Als hij u goedendag zegt, pas dan op als voor een vijand." SUZE POS. Maria Staart. 22 echter voorzichtig, opdat u niet het ongeluk achterhaalt dat reeds zooveel anderen heeft getroffen, die zich in soortgelijke ondernemingen hadden gestoken. Al mijn trouwe vrienden zouden in dat geval met de grootste strengheid worden vervolgd; dit zou mij smartelijker treffen dan alle ellende, die mijzelf overkwam." Het is duidelijk, dat Maria als met een tooverslag haar oude geestkracht had teruggekregen. De geheele brief met zijn uitvoerige aanwijzingen bewijst, dat zij het plan tot in de kleinste détails had doordacht. Door de betere huisvesting en het warme zomerweer was haar gezondheidstoestand ook vooruitgegaan. Zij was opgewekt en geneigd om zelfs met haar norschen bewaker te schertsen. Nu de rheumatische pijnen minder hevig waren, reden haar dames haar soms in een rolstoel door het park en eenige malen was zij zelfs weer te paard op jacht gegaan. Met het oude vuur hanteerde zij den kruisboog en galoppeerde zij achter herten of vossen aan. Haar brein was ook weer vervuld van haar geliefkoosde sport: plannen smeden, ondernemingen in elkaar zetten. Niet lang geleden voelde zij zich van alle uitzicht in deze wereld beroofd en hunkerde zij slechts naar een godverheerlijkend einde en de Hemelsche Zaligheid, waarin zij haar bittere tranen, haar geschonden vertrouwen, haar vertrapte liefde zou kunnen vergeten — thans was het Aardsche weer zeer reëel geworden en zat zij uren achtereen in haar werkkamer met Nau en Curie, haar secretarissen. Onvermoeid dicteerde zij haar boodschappen aan den aartsbisschop van Glasgow, Mendoza en haar vele correspondenten in het buitenland. „Haast u, opdat het gunstige oogenblik niet weer ongebruikt voorbij ga." Dit was de samenvatting van den inhoud dezer brieven. Voorwaar, de buit dien Phillips dien dag behaalde gaf reden tot tevredenheid. Het laaghartige van de handelwijze, waardoor men een ongelukkige, schandelijk behandelde vrouw in het verderf lokte, ontging blijkbaar zoowel den gewetenloozen Phillips ais den streng geloovigen Paulet. Slechts Gifford begon zich onbehagelijk in zijn rol te gevoelen en vluchtte naar Frankrijk omdat hij vreesde, dat men hem zou confronteeren met de gevangene, die hij had verraden en ten val gebracht. Phillips en Paulet beschouwden de gevangene te Chartley zooals een jager een gevaarlijk, ontembaar dier aanziet, dat zoo spoedig mogelijk onschadehjk moet worden gemaakt. „Thans bezit gij genoeg brieven van haar. Ik hoop, als God het wil, dat Hare Majesteit door den heldenmoed zal worden bezield dien de wrake Gods, haar eigen veiligheid en die van den Staat van haar verlangen," schreef Walsingham's secretaris. De vrome Paulet dankte den Hemel s „God heeft mijn pogingen gezegend en ik ben dankbaar, dat Hij op deze wijze mijn trouwe diensten heeft beloond. Ik hoop, dat de koningin en haar raadslieden hun voordeel zullen doen met Gods genadige beschikking." Terwijl Maria in gelukkige onwetendheid jaagde, rijtoeren maakte, handwerkte en correspondeerde, terwijl koning Philips zijn hooge goedkeuring betuigde over Maria's besluit om hem tot erfgenaam van haar rechten te benoemen en Parma, droomend van een huwelijk met Maria Stuart, de rechtmatige vorstin van Engeland, Schotland en Ierland, zich gereed hield op het bericht van Elizabeth's dood zijn troepen naar Engeland in te schepen, vond Walsingham, dat thans het tijdstip was aangebroken om met één slag het kaartenhuis der samenzweerders ineen te doen storten. Babington en zijn kameraden werden den vierden Augustus gearresteerd en onder het woedend gehuil van het Londensche straatpubliek naar den Tower gebracht. In de straten vlamden groote vreugdevuren en vier en twintig uur achtereen galmden luid de kerkklokken om uiting te geven aan de blijdschap van het volk over het bericht, dat het land en zijn populaire vorstin gered waren uit zulke vreeselijke gevaren. Babington en zijn vrienden werden herhaaldelijk aan zeer scherpe verhooren onderworpen en met foltering bedreigd, tot zij hun voornemen erkenden en ook de gevangen koningin comprornitteerden door hun verklaringen. Slechts John Ballard bleef standvastig in het zwijgen, hoewel hij herhaaldelijk op de pijnbank werd gemarteld. Babington erkende, dat het cijferschrift dat men hem voorlegde hetzelfde was als dat, waarvan hij zich in zijn correspondentie met Maria van Schotland had bediend. Alle veertien deelnemers aan het complot werden ter dood veroordeeld. Het feit dat Elizabeth, die van nature meer ongevoelig dan wreed was, haar ministers opdroeg bij de terechtstelling meer dan de gewone martelingen toe te passen „zoodat de daarmee gepaard gaande pijnigingen tot op het uiterste worden gerekt," bewijst hoe ontsteld en angstig zij zich gevoelde. In September werden de slachtoffers van godsdienstige en politieke rmsleiding, opgehangen, afgesneden eer de dood intrad en door den beul nog levend in stukken gesneden. Een der veroordeelden legde even voor zijn dood getuigenis af van zijn onwrikbare gehechtheid aan den Katholieken godsdienst. Een Anglicaansch geestelijke, die op dit ongeschikte oogenblik nog trachtte een bekeering tot stand te brengen bij den man, die vol moed den marteldood tegentrad, werd door hem op waardige wijze teruggewezen: „Ik ben hier gekomen om te sterven en niet om te disputeeren, doctor." „Paree mihi, Domine Jesu!" bad Babington toen de scherprechter zijn mes ophief om den ongelukkige het lichaam open te rijten. Zelfs de hun zeer vijandig gezinde toeschouwers walgden van hetgeen zij te zien kregen en riepen, dat het te erg was. Toen men den volgenden dag de tweede groep samenzweerders executeerde, paste men dan ook verschillende verzachtingen toe bij de voltrekking der straf. Deze veertien veelbelovende, begaafde, ridderlijke jonge mannen, sloten den droevigen stoet dergenen, die Maria Stuart tegen haar wil ten val bracht. Thans was de beurt aan haar zelf. Niet lang na de arrestatie der leden van het Babingtoncomplot, ontving Sir Amyas Paulet bevel Maria onder het een of andere voorwendsel van Chartley te verwijderen, zoodat men haar papieren in beslag zou kunnen nemen en al haar bezittingen zou kunnen doorzoeken.' Maria had juist den wensch te kennen gegeven om een rit te maken en haar gastheer deelde haar mee, dat er een uitnoodiging voor haar was gekomen van Sir Walter Aston van Tixall, om den volgenden dag deel te nemen aan een groote jachtpartij op zijn landgoed. Gretig nam de koningin de invitatie aan. Tot haar teleurstelling was het weer de eerstvolgende dagen regenachtig en Maria voelde zich ongeduldig als een kind, dat zich een beloofd pretje ziet ontgaan. Maar Dinsdag, den zestienden Augustus, straalde de zon aan een wolkeloozen hemel en dadelijk^Bet de koningin Paulet aan rijn belofte herinneren. Niet lang daarna reed zij in jachtgewaad met een klein gevolg naar Tixall. Sir Amyas en zijn ruiters sloten zich bij den stoet aan. Tot haar laatste levensdagen behield Maria de gave om op kinderlijke wijze ten volle van het oogenblik te kunnen genieten. Ook thans gaf zij zich geheel over aan de verwachting van het goede, dat de dag beloofde te brengen en vergat het treurige verleden en de onzekere toekomst. De zomerlucht, de gouden Augustuszon, de rhythmische beweging van het trouwe paard maakten haar opgewonden — zij galoppeerde zoo snel vooruit dat zij den riekelijken Paulet spoedig achter zich liet. Haar secretaris Nau maakte haar fluisterend opmerkzaam op haar fout en onmiddellijk hield rij haar paard in en wachtte tot de oude man haar had ingehaald, waarna zij zich met haar gewone minzaamheid verontschuldigde. Niet ver van Chartley stond haar een groepje ruiters op te wachten en hun aanvoerder, Sir Thomas Gorges, reed op de koningin toe en deelde haar mee, dat het complot van Babington en de zijnen aan het licht was gekomen en men de bewijzen van haar medeplichtigheid in handen had. Hij had bevel gekregen om haar naar het kasteel Tixall te geleiden en haar beide secretarissen onverwijld te arresteeren en weg te voeren, zonder dat zij een woord met hun meesteres mochten wisselen. De koningin stond ontzet bij het vernemen van dit ontstellende nieuws. Aanvankelijk weigerde zij beslist haar bewaker te volgen. Met moeite steeg zij, zonder hulp, van haar paard en zette zich aan den kant van den weg. Vandaar richtte zij haar verwijten en bedreigingen tot haar bewaker. „Een man van eer zou zulk een verraderlijke opdracht niet hebben aanvaard. U bent geen gentleman, als u zich de taak van een cipier op laat leggen. Uw daad zal heel wat bloedvergieten teweegbrengen, geheel Europa zal dat aan Engeland wreken," riep zij. Haar lijfarts overreedde haar eindelijk met moeite weer te paard te stijgen en zich in het onvermijdelijke te schikken. Bij- het hek van Tixall gekomen namen de koningin en haar eeredames onder veel tranen afscheid; zij wisten niet of zij elkaar weer zouden zien. Negen dagen werd de koningin in het kasteel van Sir Walter Aston gevangen gehouden in een klein kamertje. Herhaaldelijk verzocht zij om pen en papier, teneinde bij haar nicht Elizabeth tegen deze behandeling te protesteeren, doch dit weigerde Paulet beslist. Walsingham berichtte Sir Amyas uitvoerig over de groote tevredenheid, die Elizabeth over het gedrag van Maria's bewaker aan den dag legde: „Geen vorstin zou de diensten van een trouw dienaar hooger kunnen prijzen, Hare Majesteit vindt het goed, dat gij nu weer terugkeert naar Chartley maar zij beveelt, dat „de dame" spoedig daarna naar een andere plaats moet worden vervoerd en als gevangene moet worden behandeld met niet meer bediening om zich heen dan beslist noodzakelijk is." Drie dagen achtereen doorzochten de commissarissen van Elizabeth Maria's kisten, koffers en huisraad. Zij verzamelden eenige kisten vol papieren, die naar Walsingham werden opgezonden. De koningin zelf eischte deze zending echter terstond op om met eigen oogen alles nauwkeurig door te zien. Men hoopte, een door Maria eigenhandig geschreven of onderteekend. bewijs te vinden, waaruit haar medeplichtigheid bleek aan het complot tegen het leven der Engelsche koningin. Men ontdekte echter geen enkel document waarop men haar zou kunnen veroordeelen. Met toorn en droefheid las Elizabeth echter talrijke brieven, waaronder vele van haar meest invloedrijke pairs, vol betuigingen van hulde en toewijding aan haar gevangene. Zij verbrandde deze bewijzen van politieke ketterij en sprak er slechts met enkele vertrouwelingen over, daar zij gevoelde dat openbaarmaking de zaak zou verergeren. Maar vele dezer rijksgrooten, beseffend dat zij zich bij een onherroepelijk verloren zaak hadden aangesloten, dankten den Hemel, dat zij zich nog niet voldoende hadden gecompromitteerd om in Maria's val te worden meegesleept. Zij oordeelden het thans met het oog op hun eigen veiligheid verstandig hun afschuw voor Maria's vergrijp in zoo sterk mogelijke bewoordingen lucht te geven en hardnekkig aan te dringen op haar spoedige terechtstelling. Den vijf en twintigsten Augustus vertrok Maria onder een sterk gewapend geleide weer naar Chartley. Voor het bek verdrong zich een schare bedelaars, hopende op de gebruikelijke uitdeeling van aalmoezen. „Ik heb niets voor u; alles wat ik bezat heeft men mij afgenomen; ik ben even arm als de armste bedelares," riep zij schreiend toen zij in haar koets stapte. Het personeel te Chartley begroette de weergekeerde meesteres met de levendigste teekenen van blijdschap; in de vreugde van het onverwachte weerzien verloor men de étiquette uit het oog en bestormde de koningin met vragen. Curle's jonge vrouw, Barbara Mowbray, was niet bij de ontvangst tegenwoordig. De schok, die de arrestatie van haar echtgenoot en de gevangenneming der koningin bij haar hadden teweeggebracht, had haar ziek gemaakt en den dag voor Maria's terugkomst had zij ontijdig het leven geschonken aan een dochtertje. Zoodra de koningin dit vernam, vergat zij haar eigen ongeluk in de bezorgdheid voor haar geliefde vriendin en begaf zich naar haar ziekbed. Schreiend liefkoosden de beide vrouwen elkander en de vorstin deed wat zij kon om de jonge moeder in haar verlatenheid te troosten. „Ik zal liever alle schuld op mij nemen, dan je man gevaar te laten loopen," beloofde zij, impulsief als altijd. Daar de jonggeborene nog ongedoopt was, verzocht Maria terstond om haar priester en toen Paulet haar onvriendelijk antwoordde, dat hij tegelijk met veel andere leden der hofhouding ook den geestelijke had weggezonden, gebood Maria resoluut haar water te brengen, nam het dochtertje van Curie op schoot en doopte het met haar eigen naam „Maria". Het was als het ware voorbeschikt, dat Elizabeth en haar gevangen nicht in alle opzichten elkanders tegenstellingen zouden zijn. Elizabeth, wier populariteit ongeëvenaard was, werd door velen uit haar onmiddellijke omgeving gevreesd, gevleid en achter haar rug bespot. „Mijn dienaren en mijn gunstelingen beweren, dat zij mij lief hebben om mijn edele eigenschappen, Alencon zegt, dat hij mij bemint om mijn schoonheid en de Schotten zeggen, dat zij van mij houden omdat ik over de Engelsche troonopvolging kan beschikken, maar zij beoogen allen hetzelfde doel: zij willen mijn geld en zij krijgen het niet," sprak de koude, heerschzuchtige en frivole vrouw en haar vereenzaamd hart was vol bitterheid. Zij leefde in rijkdom en pracht, men behandelde haar als ware zij een halfgodin en in haar schatkamers lagen de parelen van haar vorstelijke gevangene, de diamanten van het huis van Bour- gondië en de kroonjuweelen der Braganza's te midden van fabelachtige waarden aan goud en zilver opgeborgen, maar zij was eenzamer en meer verlaten dan het arme slachtoffer van haar jaloezie én achterdocht, dat, terwijl haar figuur reeds bij haar leven tot een legende werd, in een vergeten hoekje haar eentonig bestaan van onttroonde en gevangen koningin sleet. Aan warme persoonlijke genegenheid om haarszelfs wil, aan opofferende vriendschap, aan blijmoedig dienende liefde heeft het Maria op geen tijdstip in haar moeilijk leven ontbroken en zij beantwoordde deze sympathie met eën onzelfzuchtige, bijna moederlijke zorg voor het welzijn van haar vrienden. Van Barbara Mowbray's kamer begaf Maria zich naar haar eigen vertrekken en ontdekte tot haar groote verontwaardiging, dat men niet alleen haar papieren en schrijfcassettes maar ook haar byjouterieën had weggenomen. „Er zijn twee dingen, die de koningin van Engeland mij niet kan ontnemen, het vorstelijk bloed, dat mij tot haar erfgename maakt en het geloof, waarin ik zal sterven!" riep zij toornig. Toen Paulet ook ditmaal haar verzoek om een brief aan Elizabeth te mogen richten afwees, trok zij zich in haar kamer terug en weigerde verder met hem te spreken. Niet lang daarna ontving Sir Amyas een schrijven van zijn meesteres vol honingzoete vleierij: „Amyas, mijn zeer getrouwe en zorgzame dienaar, moge God u honderdvoudig beloonen, omdat gij deze onaangename taak zoo goed vervult. Indien gij slechts wist mijn Amyas, met welk een teederheid (om van dankbaarheid nog te zwijgen) mijn ontroerd hart uw moeite gedenkt, uw vlekkeloozen wandel, uw beschikkingen vol wijsheid en uw verstandige voorzorgsmaatregelen bij de bewaking van een zoo gevaarlijke en arglistige vrouw, het zou uw moeite verlichten, uw hart verheugen. In mijn schatting komt niets uw waarde nabij; geen goud kan zulk een trouw hart beloonen. Liever zou ik aan alles gebrek lijden en tot de grootste armoede vervallen, dan aan zooveel verdienste niet een prijs non omnibus datum toe te kennen." Afwisselend gekweld door angst, haat en onzekerheid omtrent de houding van Maria's machtige vrienden, bleef zij vastbesloten dat Maria moest sterven, maar hoopte nog steeds, dat zij persc>onlijk hiervoor geen verantwoording zou behoeven te dragen. Het was gemakkelijk genoeg een rechtbank samen te stellen, die haar nicht wegens hoogverraad zou veroordeelen, omtrent de uitspraak van zulk een door haarzelf te benoemen gerechtshof behoefde geen twijfel te bestaan. Maar geen scherprechter kon tot de gevangene genaken, zonder dat Elizabeth het doodvonnis had onderteekend en zoo voor het oog der geheele wereld haar sanctie op de terechtstelling der gevangen koningin had gegeven. Daarom hoopte Elizabeth, door overdreven betoon van dankbaarheid Sir Amyas gunstig te stemmen voor een plan, waarover zij zich voorloopig nog niet duidelijker durfde uitlaten. FOTHERINGAY. HET was Elizabeth niet naar den zin, dat men „de Schotsche" zooals zij Maria noemde, haar geld nog had laten behouden. Ook drong zij er ongeduldig op aan, dat men haast zou maken met de door haar bevolen inkrimping van het personeel. „De gevangene is ziekelijk en zwak; zij windt zich over zulke bejegeningen zoo op en zal misschien zóó ziek worden dat het ondoenlijk zal zijn haar te vervoeren. Zou het geen aanbeveling verdienen, wanneer men haar eerst naar een andere gevangenis bracht en daarna de door Uwe Majesteit bevolen veranderingen volvoerde?" opperde Walsingham. Elizabeth bleef echter op haar stuk staan. Zoo kwam het, dat den negenden September Sir Amyas Paulet in gezelschap van eenige edelen de slaapkamer van zijn gevangene binnentrad, waar zij de laatste dagen voortdurend verblijf hield omdat zij lijdend was. Hij deelde Maria mede, dat de Geheime Raad bevel had gegeven dat zij hem haar geld uit moest leveren, daar men vreesde, dat zij het voor omkooperij zou gebruiken. „De Raad heeft geen macht over mijn geld!" riep Maria, en weigerde beslist. „Ik moet het hebben," hield Paulet aan. „U zult er niets mee verliezen. Wind U toch niet zoo op, Mevrouw. Het is beter dat u het geld goedschiks geeft dan dat wij u moeten dwingen. Ik zal het in tegenwoordigheid van deze heeren natellen en u een kwitantie geven en beloof u, dat u geen onrecht zal gebeuren." „U krijgt den sleutel niet," riep de zieke opgewonden. Paulet ging naar de antichambre, waar de kameniers en de pages zenuwachtig afwachtten wat er zou gebeuren. „Mevrouw Curie, geef mij dadelijk den sleutel van de kast van de koningin," gebood hij. „Alleen als Hare Majesteit zelf mij daartoe het bevel geeft!" antwoordde de vrouw van den secretaris uitdagend. Paulet werd boos en beval het personeel de kamer te verlaten, daar hij met de koningin alleen moest spreken. Nu barstte het gezelschap in luid gejammer uit, want men vreesde, dat hij de hulpelooze kranke wilde dooden. „Ik geef u mijn woord van eer dat uw meesteres geen kwaad zal gebeuren. Niemand behoeft zich boos of bedroefd te maken," verzekerde Paulet wat vriendelijker. Hij gebood een paar knechten met breekijzers in de kamer te gaan en de kast open te breken, maar eer zij met hun werk begonnen, riep de koningin, dat Mevrouw Curie den sleutel aan Paulet moest overhandigen. Paulet maakte zich nu gereed om het geld te feilen en een kwitantie te schrijven. Plotseling stond de zieke met zichtbare mspanning op van haar bed en liep langzaam hinkend op de kast toe. „Dit geld, dat u mij thans ontneemt," sprak zij met half verstikte stem, „heb ik opgespaard voor mijn begrafenis en voor een uitkeering aan rnijn personeel, opdat zij na mijn dood naar hun vaderland terug kunnen keeren. Ik heb gezworen, dat ik nooit een stuiver van deze som af zal nemen; dit geld is iets heiligs voor mij. Wat mijn lot zal zijn weet ik niet, maar ik smeek u, heb medelijden met mijn arme bedienden en laat de som, die ik voor hen heb bestemd, onder hen verdeelen." Paulet moest zich echter aan zijn instructies houden. „Ik verwacht, dat ik spoedig door vergif of op een andere wijze het leven zal verhezen. Als God en gij geen middel weten te vinden om uw arme nicht te helpen, is het thans met haar gedaan .... Men zegt dat Nau en Curie hebben bekend. Ik zeg, het is onmogelijk, tenzij men hen door folteringen heeft gedwongen meer te zeggen dan zij weten. Ik heb verklaard, dat ik bereid ben voor mijn geloof te sterven, want, hoewel zij mij door hun behandeling geheel krachteloos hebben gemaakt, (mijn rechterhand is zoo stijf en pijnlijk dat ik de pen bijna niet vast kan houden) daartoe zal mij de moed niet ontbreken," schreef Maria aan haar neef, den Hertog van Guise. Het door Phillips vervaardigde afschrift van Maria's brief aan Babington was het eenige schriftelijke materiaal, dat men zou kunnen overleggen ten einde haar medeplichtigheid aan het complot tegen koningin Elizabeth te bewijzen. De bewijskracht van dit stuk was natuurlijk zeer onvoldoende. Daarom deden Walsingham en rijn vrienden hun uiterste best riek door middel der beide secretarissen van meer overtuigende bewijzen tegen Maria te verzekeren. „Misschien," schreef Cecil, „zou men den beiden mannen een schriftelijk bewijs tegen hun gebiedster kunnen ontlokken als men hun belooft, dat rij zelf in dat geval vergiffenis zullen erlangen en de wrekende slag alleen tusschen het hoofd en de schouders van hun gebiedster neer zal komen." In het begih weigerden Nau en Curie standvastig iets te zeggen, dat Maria's veiligheid in gevaar zou kunnen brengen. Later werden zij, deels door beloften van gratie, deels door bedreigingen met tortuur, er toe gebracht bezwarende verklaringen voor hun meesteres af te leggen. „Curie en Nau zijn thans besloten haar de schuld te geven. Wij zullen hen er toe brengen te erkennen, dat zij zelf de brieven die tusschen Babington en haar rijn gewisseld hebben gezien," berichtte Walsingham verheugd aan een zijner handlangers. Den dag volgende op de afgrijselijke executie van de leden van het Babingtoncomplot verklaarde Nau, gedreven door de vreeze des doods, dat koningin Maria van alle détails der samenzwering op de hoogte was geweest en Curie bevestigde zijn woorden. Toen Nau later na den dood van zijn meesteres Engeland had verlaten, bestreed hij echter nadrukkelijk dat hij ooit verklaringen in dien geest had afgelegd, zelfs vervaardigde hij een gedenkschrift over Maria Stuart waarin hij baar onschuld staande hield. Toch was het voornamelijk op het getuigenis van Nau en Curie, dat Maria werd veroordeeld. Elizabeth ging thans met een mengsel van boosaardigheid en huichelarij op haar doel af. Om dit te bereiken benoemde zij acht en veertig der voornaamste Engelsche edelen als leden van de rechtbank, waarvoor Maria zou verschijnen. Dat zij ter dood veroordeeld zou worden, stond reeds voor het proces een aanvang had genomen vast. Het Parlement zou daarna het oordeel bekrachtigen. Van de leden der commissie trokken zich tien edelen, waaronder Maria's vroegere gastheer Lord Shrewsbury, onder het een of andere voorwendsel terug. In het begin van October werd Maria naar het kasteel Fotheringay gebracht, haar laatste aardsche verblijfplaats. Fotheringay was een groot, goed versterkt slot in Northhamptonshire en was door Elizabeth na lange overwegingen als de meest geschikte plaats voor de berechting van haar vorstelijke gevangene uitgekozen. Hier zou het duel tusschen de beide wedijverende vorstinnen eindelijk worden beslecht. Maria was zóó ziek, dat zij in baar koets moest worden gedragen. Zij wist niet waarheen de reis ging. „Naar een gezonder en geriefelijker woning" had Sir Amyas haar op haar vragen geantwoord. De gezondheidstoestand van Sir Amyas was slecht, evenals die van zijn gevangene. Daarom ging de reis zeer langzaam. Het verwonderde de koningin, dat zij zich te Fotheringay betrekkelijk kleine kamers zag toegewezen, terwijl er een aantal ruime vertrekken leegstond, maar men vertelde haar, dat deze groote kamers dienst moesten doen om een gezelschap Lords te herbergen dat spoedig werd verwacht. Den elfden October kwamen de verwachte bezoekers aan. Onder deze edelen waren meerdere, wier namen werden genoemd in verband met een der vele complotten, die gedurende Maria's verblijf in Engeland te haren gunste waren gesmeedjfjjiet lang geleden had Elizabeth hun betuigingen van gehechtheid aan haar vijandin gelezen en verbrand. Thans schonk zij hun de gelegenheid om hun loyaliteit te bewijzen en zij trachtten zich met ijver van hun onaantrekkelijken, roemloozen plicht te kwijten en toonden zich, zooals de kroniekschrijver zegt, „de doodsvijanden van de koningin der Schotten". Maria weigerde aanvankelijk voor deze rechtbank te verschijnen en beriep zich op haar koninklijk prerogatief. Elizabeth had haar geschreven, dat zij onder de bescherming der Engelsche wet had geleefd en zich dus ook aan de gestrengheid dier wet moest onderwerpen. „Nooit heb ik de bescherming der Engelsche wet genoten, ik ben naar Engeland gekomen om hulp en steun te zoeken en werd dadelijk gevangengenomen, is dat bescherming?" vroeg zij spottend. De eerste dag na aankomst der commissie ging onder soortgelijke overwegingen en gesprekken voorbij. Eindelijk dreigde Cecil, die nu den titel van Lord Burghley droeg, dat, indien zij volhardde in haar weigering, men zonder haar tegenwoordigheid de zaak af zou doen. Na een slapeloozen nacht vol angstige overleggingen deelde de gevangene haar rechters mede, dat zij bereid was de vragen betreffende haar voorkennis- van het complot tegen de koningin van Engeland te beantwoorden, ten einde haar onschuld te bewijzen. Over haar onderhandelingen met buitenlandsche vorsten wilde zij geen verklaringen afleggen. De aangeklaagde in een proces wegens hoogverraad was in Engeland feitelijk reeds voor den aanvang ter dood veroordeeld. De beschuldigde werd niet met de getuigen geconfronteerd en ontving geen juridischen bijstand. Met groote welsprekendheid en verbluffende gevatheid verdedigde de eenzame, ziekelijke vrouw zich en wist zich te handhaven tegen de vijandige overmacht. Geen kruisverhoor, geen strikvraag kon haar in de val lokken of tot tegenspraak met zichzelf brengen. „In uw kerkers heb ik mijn gezondheid en, zooals u riet, het gebruik van mijn ledematen verloren; ik kan niet meer loopen en mijn armen rijn machteloos; het grootste deel van den dag lig ik te bed. Mijn jeugd en mijn krachten rijn in de ondragelijke kwellingen der gevangenschap verloren gegaan. Hier sta ik voor u, zonder verdediger. Voor al deze ongerechtigheden beroep ik mij op den Almachtigen God, op Zijn Kerk en op alle Christelijke vergaderingen." Maar na deze pathetische woorden vergat zij haar kwalen en haar zwakte, toen rij met fonkelende oogen, op een toon van onkwetsbaren trots haar koninklijke onschendbaarheid staande hield. Wanneer men haar aanviel over haar betrekking tot den Paus, Spanje en de Guisen, antwoordde zij uit de hoogte, dat haar rechters niet bevoegd waren over vorstelijke aangelegenheden mee te spreken. „Door de orirechtvaardige wijze waarop men mij in Engeland gevangen hield, heb ik mij volkomen gerechtigd gevoeld iedere helpende vriendenhand, die mij werd toegestoken, aan te grijpen en ik heb daar nooit een geheim van gemaakt," sprak zij. „Hier rijn veel rechters vergaderd en geen van hen is mij vriendelijk gezind," zeide rij even later op droevigen toon, de vergadering overziende. Een dramatisch oogenblik was het toen Maria den ring, dien Elizabeth haar veel jaren geleden als een onderpand van trouw had gezonden, van haar vinger nam, hem aan haar rechters toonde en op smartelijken toon uitriep: „Ziet heeren, dit is het pand van liefde en hulp dat ik van uw meesteres heb ontvangen. Ik ben dit land binnengetrokken in vertrouwen op haar beloften van vriendschap." Haar correspondentie met Babington werd, indien ten- minste de door Phillips gemaakte copie haar woorden op juiste wijze weergaf, voorgelezen. Ook de bekentenissen van hem en zijn vrienden. „Mogelijk heeft Babington deze brieven geschreven," zeide zij, „maar bewijst u eens dat ik ze heb ontvangen. Zij, die dit beweren, liegen." Men legde haar de zoogenaamde verklaringen van haar secretarissen voor. Terecht beklaagde zij zich dat men de getuigen niet in haar bijzijn ondervroeg. „Het zou schandelijk zijn als men mij schuldig verklaarde, behalve op grond van iets dat ik zelf heb geschreven of gezegd. Alle vorstelijke onschendbaarheid wordt waardeloos, als zij afhankelijk wordt gemaakt van het schrift of de getuigenissen van schrijvers!" riep zij uit. Babington's bekentenis, die vermeldde dat de Graven van Arundel en Northumberland deel hadden genomen aan zijn samenzwering, bracht haar aan het schreien. „Ach, waarom moet het edele geslacht der Howards zoo oneindig veel lijden om mijnentwil?" klaagde zij, gedachtig aan den vader van den tegenwoordigen jongen graaf, die na den opstand van 1571 het schavot had moeten beklimmen. „Als Babington werkelijk zulke verklaringen heeft afgelegd, had men hem niet zoo spoedig terecht moeten stellen maar hem hier als getuige moeten dagvaarden. Men heeft zich gehaast hem van het tooneel te doen verdwijnen uit vrees, dat de waarheid aan het licht zou komen. En waarom zijn Nau en Curie niet hier? Zij leven nog. Als men van oordeel was geweest dat zij hun bekentenissen zouden bekrachtigen, had men hen wel opgeroepen om hier tegen mij te getuigen. „Beaux seigneurs, faites 1'un après 1'autre!" verzocht de Maagd van Orléans, toen de eerwaarde heeren van de geeste• hjke rechtbank, die haar zaak behandelde, gedurig door elkaar schreeuwden en elkaar in de rede vielen, zoodat er van een geregeld vragen en antwoorden geen sprake kon zijn. Op de zittingen van deze verheven commissie, die uit leden van den Geheimen Raad en rijksgrooten van den hoogsten rang SUZE POS. Maria Staart. 23 bestond ging het niet veel beter toe, zoodat eindelijk de aangeklaagde haar rechters in een waardige, ernstige rede ter verantwoording riep.Zij verzocht om het recht, vrij en zonder voortdurende onderbreking te mogen spreken en zich bij de vraag te bepalen, waarop zij zich bereid had verklaard te antwoorden. „Is het gepast," vervolgde zij, „mij, die geen verstand heb van juridische kwesties en hier zwak, lijdend en zonder raadgever voor u zit, met zulke verwarrende vragen te kwellen?" Lord Burghley was genoodzaakt haar bezwaren als gerechtvaardigd te erkennen en nam op de volgende zittingen de leiding bij de ondervraging, zoodat daarna alles een meer geregeld verloop had. Nadat de commissie nog eenige malen te Westminster was bijeengekomen en de beide secretarissen nogmaals waren gehoofd, werd het doodvonnis over Maria Stuart uitgesproken en door het Parlement bekrachtigd. Daarna zonden zoowel het Hoogerhuis als het Lagerhuis een adres aan Elizabeth, waarin zij er op aandrongen nu ten spoedigste de straf aan deze gevaarlijke en misdadige vrouw te doen voltrekken. Het verzoekschrift eindigde met de veelzeggende woorden: „Wie geen arm heeft kan niet strijden, wie geen been heeft kan niet loopen, wie geen hoofd heeft kan geen kwaad meer doen." Eindelijk gaf Elizabeth in zoover toe, dat zij twee boodschappers naar Fotheringay zond om Maria het doodvonnis voor te lezen. De gevangene luisterde kalm en gelaten naar de woorden van Beale, den secretaris van den Geheimen Raad, en dankte den Hemel, dat zij waardig werd geoordeeld haar leven voor de zaak van God en Zijn Kerk te offeren. „Het gaat hier niet om godsdienst, maar om complotten, moord en opstand," zeide Paulet scherp, „stel u toch niet aan als een martelares of een heilige, dat past u niet, Mevrouw!" „Het gaat wel om mijn religie," antwoordde Maria, „mijn geloof is de eenige oorzaak waarom de Engelschen mij vervolgen; overigens verlang ik in het geheel niet dat mijn leven gespaard wordt, want ik ben deze wereld en haar ellende moede. Ik hoop op het betere Leven dat mij wacht en betreur alleen, dat ik het niet meer zal beleven, dat men de arme, vervolgde Katholieken gewetensvrijheid schenkt. Ik zal God smeeken, dat de smarten en kwellingen die ik naar ziel en lichaam heb moeten ondergaan, bij het oordeel over mijn zonden in rekening zullen worden gebracht. Nooit zou ik iemand willen vermoorden om mij van zijn rechten meester te maken. Ik zie in dit alles slechts een navolging van David's verdrukking door Saul, maar ik kan niet zooals David, door het venster ontsnappen. Ik hoop, dat uit mijn bloed nieuwe verdedigers van Gods zaak zullen opwassen." Zij verzocht den boodschappers der Engelsche koningin deze te danken voor de mededeeling van het vonnis en voor de raadgeving om zich op den dood voor te bereiden. Zij herhaalde haar wensch een priester bij zich te mogen ontvangen en vroeg om teruggave van haar geld. Terwijl rij het antwoord op haar vragen afwachtte, bereidde zij zich rustig voor op den dood en schreef brieven aan al haar vrienden en bondgenooten, waarin zij hun een laatste vaarwel toeriep en getuigenis aflegde van haar trouw aan het Allerheiligst Geloof. Zij smeekte haar vrienden, haar bedienden te willen beschouwen als haar „moederlooze kinderen." Aan Elizabeth richtte Maria vervolgens een ontróerenden brief, waarin zij voor iedere nuance van haar gevoelens de juiste en zuivere expressie vond. Zij sprak haar levendige voldoening uit over het feit, dat door de beschikkingen der Engelsche vorstin haar moeilijke pelgrimsreize ten einde liep. Zij verzocht om toezegging dat haar lichaam in Frankrijk, bij het gebeente van haar moeder, begraven zou worden en smeekte de koningin, haar niet in het verborgen terecht te doen stellen maar in het openbaar, zoodat haar bedienden en andere vrienden zouden kunnen getuigen, dat zij haar Kerk tot het laatste toe getrouw was gebleven. Ook drong zij er op aan, dat men haar personeel zou vergunnen zich in vrijheid naar hun land te begeven met behoud van het geld en de kleine bezittingen, die zij van plan was htm te vermaken. Zij bezwoer haar nicht haar eigenhandig te berichten of de beden, die in dit verzoekschrift waren vervat, zouden worden ingewilligd. Leicester, die bij Elizabeth was toen zij dit schrijven las, zag met verwondering en ongerustheid, dat rij plotseling haastig opsprong en schreiend de kamer verliet. Gedurende de jaren, die voorafgingen aan haar gevangenschap, was het innerbjk leven van Maria Stuart nooit tot volle ontwikkeling gekomen. Zóó wild en uitbundig was het carnaval van haar bestaan geweest, zóó snel had de eene gebeurtenis de andere verdrongen, dat er geen tijd tot bezinning was overgebleven. Dartel en genotzoekend als zij was, was al haar streven er op gericht elke begeerte, die zij in zich voelde ontwaken, te bevredigen. Hiervoor streed zij dapper en zondigde zonder veel belemmering van twijfel of berouw. Ontmoette de smart haar op haar levenspad, dan beproefde zij zich zoo spoedig mogelijk van dezen onwelkomen genoot te scheiden. Zulk een intens levenslustige natuur, voornamelijk geleid door zinnelijke instincten, blijft onbewust van „das übersinnliche Prinrip" in haar wezen, zoo lang het leven haar in staat stelt aan haar hunkering naar actie en sensatie te voldoen. Eerst achter de muren van haar gevangenis kwam zij tot zelfontdekking en een besef van de ondiepte, de ontoereikendheid en de leegheid des levens. Langs den weg van veel innerlijken strijd verwierf zij moeizaam meer levensernst, meer wijsheid en bezonnenheid. Haar gehechtheid aan het geloof van haar ouders was altijd warm en oprecht geweest; des ondanks was haar levensbeschouwing, eer zij haar lijdensweg in Engeland begon, bijna paganistisch geweest. Door haar gebrek aan moreele principes werd zij de speelbal van haar hartstochten, hoewel zij door alles heen vasthield aan een innerlijke wet, die der getrouwheid. Indien men onder godsdienst niet zoozeer het bewust instemmen met een kerkehjke geloofsbelijdenis verstaat, als wel het onbewust leidende beginsel waardoor hart en daden worden beheerscht, zou men kunnen zeggen dat loyaliteit Maria's religie was. In de lange jaren van haar opsluiting onderging zij ook in dit opricht een geestelijke evolutie. Voor den mensch, die in het leven bankroet is gegaan, is door alle tijden de godsdienst het middel bij uitnemendheid geweest om aan geestelijke ontreddering en versterving te ontkomen. Voor Maria Stuart moest dit wel in bijzondere mate gelden. Zij had steeds blijk gegeven van een groot verlangen naar steun, naar overgave aan een sterkere dan zij zelf. Helaas was deze romantische behoefte immer in hopelooze desillusie geëindigd. Toen haar minnaar haar in den steek had gelaten, de Paus haar met koel gebaar afweerde, en de koning van Spanje zich voorzichtig op een afstand hield, toen het laatste bolwerk van haar partij was gevallen en haar zoon haar had verraden, greep Maria, boven hen allen uit, naar de Hand uit de Wolken en liet die niet meer varen. Met vurige devotie onderwierp rij zich thans aan de beschikkingen van dezen Sterkere, aan wien rij zich had toevertrouwd. De hartstochtelijke behoefte om lief te hebben en te vereeren, die haar eenmaal in Darnley haar ideaal had doen zien en later in Bothwell's armen had gedreven, vond, nu gesublimeerd, een uitweg in haar verhouding tot het Onzienlijke. Zóó kwam het, dat ten laatste in de rangschikking der levenswaarden het Katholieke geloof haar boven alles kwam te staan. Het was onvermijdelijk dat rij, die vroeger bekend stond om haar verdraagzaamheid, thans dikwijls heftig werd in haar geloofshaat. De tijd was onverbiddelijk en duldde in zijn felle bewogenheid vrome verdraagzaamheid slechts in uitzonderlijke figuren als Willem den Zwijger. De verklaringen en de schriftelijke bewijzen, waarop men zoogenaamd Maria's veroordeeling grondde, bezaten uit juridisch oogpunt bezien weinig waarde. Ook is het niet onmogelijk dat de zwakke, lijdende gevangene de intrigues, welke ten haren behoeve werden gesponnen, niet meer in alle détails vermocht te overzien en te doorzien. Toch moest het voor een vrouw van haar scherpzinnigheid duidelijk zijn dat haar bevrijding en verheffing den dood of, in het gunstigste geval, de gevangenschap van Elizabeth ten gevolge zou hebben. Maria ware echter een heilige geweest, indien zij slechts een oogenblik had geaarzeld haar vrijheid en macht terug te koopen ten koste van de vrouw, die haar zoo grievend en hardvochtig had behandeld. Haar herhaalde verzekeringen van haar onschuld in dezen, verzekeringen die zij zelfs in het aangezicht van den dood staande hield, behoeven ons niet te overtuigen, want een dergelijk dubbelzinnig gedrag sloot zich gemakkelijk aan bij de vrome mentaliteit dier dagen. Men moge de ongelukkige gevangene vergeven, indien zij in deze zaak niet meer verlicht was dan de Heilige Vader te Rome, die den man, door wiens hand, „de Jezebel van Engeland" zou vallen, reeds bij voorbaat zalig had verklaard. Geheel in overeenstemming met het fantastische, romantische element in het karakter der ter dood veroordeelde was het feit, dat zij de politieke zijde van haar veroordeeling negeerde en zich geheel beschouwde als een slachtoffer van godsdiensthaat. Daar voor haar besef droomen en illusies zich spoedig met het gewaad der werkelijkheid plachtten te tooien, duurde het niet lang of zij was heilig overtuigd van haar martelaarschap en geleid door haar onfeilbaar artistiek instinct voor het suggestieve, en het treffende, speelde zij, in het bewustzijn dat de gansche wereld het oog op haar had geslagen, het laatste bedrijf van haar tragedie op waarlijk meesterlijke wijze uit. Elizabeth, de Engelsche ministers en de norsche, vijandige bewakers, zij allen verschenen voor haar bewustzijn in een sfeer van dramatische symboliek en zij zelf trad met gloed en overtuiging op in de godverheerlijkende rol van vervolgde om des geloofs wille. Een ooggetuige van haar dood schreef later: „Si le plus parfait tragique qui fust jamais, venoit a présent avec un désir et soing indicible de représenter sa contenance, parolles et gestes et facon de faire sur un théatre, il pourroit merker quelques louanges, mais on le trouveroit court." Haar geheele leven was Maria een bepaalden kant opgedreven door het fanatisme en de eerzucht van haar familieleden. Wat had zij niet moeten vleien, liegen, huichelen en intrigeeren ten einde hun doel te bereiken. Van haar kinderjaren had het haar in een strijd op leven en dood gewikkeld. Nu was deze worsteling ten einde. Anderen zouden haar werk overnemen, maar zij, Maria Stuart, was verslagen. Tegelijk met de hoop verdwenen echter ook de onrust en gejaagde spanning. Haar bleef nog slechts de taak om door een kloekmoedige, vastberaden houding de heilige zaak te eeren en het heerlijk loon van haar martelaarschap te verdienen. ELIZABETH WERPT HET MASKER AF. NA de ter dood veroordeeling van Maria durfde de ziekelijke, lijdende Paulet de verantwoording van haar bewaking niet langer alleen te dragen. Een van zijn oude vrienden en geloofsgenooten, Sir Drue Drury, was naar Fotheringay gezonden om hem in zijn taak ter zijde te staan. Het verwonderde beide Puriteinen, dat de mededeeling, dat zij spoedig moest sterven zoo weinig indruk maakte op de gevangene. Zij was opgewekter dan te voren, sprak met rustige ongedwongenheid over wat haar te wachten stond en bleef tevens belangstellen in de gewone onderwerpen van den dag. De eenige zaken, die haar nog met zorg vervulden, waren het heil van haar ziel, de zorg voor haar personeel en de vrees dat haar krankheid haar zou beletten om trotsch en kalm, zooals het een Katholieke vorstin betaamde, den dood tegemoet te treden. Bourgoyne, de arts, was gewend dat hij zijn meesteres moest aanmanen haar medicijnen geregeld te gebruiken, maar nu zond zij hem haar kamenier om hem er aan te herinneren, wanneer de voorraad uitgeput was. Zij leed aan een pijnlijk absces in den hals en rustte niet eer Amyas Paulet haar apotheker verlof bad gegeven geneeskrachtige kruiden te verzamelen, ten einde die op de wonde te leggen. Dat Maria inderdaad los was van de aardsche dingen bleek toen, niet lang nadat het doodvonnis was voorgelezen, Paulet en Drury haar meedeelden, dat zij gekomen waren om den baldakijn met het wapen van Schotland weg te nemen, die Maria in rouwgewaad. Naar een schilderij van Francois Clouet. als teeken van haar waardigheid boven haar zetel hing. Volgens de opvatting van den Geheimen Raad had Maria thans geen recht meer op dit embleem van haar hoogen rang. Terwijl eenige soldaten den troonhemel wegnamen, zette Sir Amyas zich in een der zetels zonder verlof te vragen, alsof het hem een genoegdoening was zich zoo onridderlijk mogelijk te gedragen. Tegelijk zette hij zijn hoed op, een ongehoorde beleediging, die Maria vroeger zeker tot een uitbarsting van verontwaardiging zou hebben gebracht. De koningin nam geen notitie van zijn onbeleefdheid. „Dat billiard moet ook weg!" riep Paulet vol afschuw wijzend naar een billiardtafel, die de gevangene na haar aankomst op het kasteel had laten opstellen. „U hebt nu geen tijd meer voor spelletjes en pleizier maken!" „Goddank!" zeide Maria met rustige meerderheid, „ik heb er mij ook nooit mee beziggehouden, zoolang ik hier ben, want mijn tijd werd heusch wel genoeg in beslag genomen door u en uw vrienden." Half beschaamd keerde Paulet den volgenden dag terug met het aanbod aan Elizabeth te vragen, of hij den troonhemel weer op mocht zetten. Als eenig antwoord wees de koningin naar den muur, waar zij in plaats van het wapen van Schotland een groot crucifix had laten ophangen. Paulet begreep zijn gevangene niet. Hij kon zich niet geheel onttrekken aan een gevoel van bewondering voor deze kalmte, deze onverschilligheid tegenover aardsche zaken in de anders zoo temperamentvolle vrouw. Toch moest hij in haar wel een bloeddorstig, gevaarlijk wezen zien: „Zij is zoo listig, zoo vleierig, zoo verraderlijk, zij bemint het bloedvergieten en den laster en beoogt altijd het kwade," had hij nog voor korten tijd over haar geschreven. In de hoop dat de gevangene zich in drift bloot zou geven, had Elizabeth hem het barbaarsche bevel gegeven, Maria herhaaldelijk op te zoeken en de ongelukkige te sarren en te prikkelen. Misschien zou zij zich tot uitlatingen laten bewegen, die men later tegen haar zou kunnen gebruiken of het eene of andere belangrijke geheim onthullen. En zóóver ging Paulet's dienstijver dat hij zich, zij het met weerzin, voor zulk een menschonteerende taak liet gebruiken. Maar het baatte hem niet — de gevangen koningin hoorde hem aan en weerlegde kalm, bijna vriendelijk, zijn hatelijkheden. „Om u gehoorzaam te zijn heb ik alles gedaan om haar toorn op te wekken, zelfs heb ik haar bovenmate geprikkeld. Zij is echter zeer kalm en spreekt rustig, sedert wij den baldakijn weggenomen hebben," deelde Paulet zijn lastgever mede. Later maakte zijn slechte gezondheidstoestand hem deze taak, die hij innerlijk verfoeide, onmogelijk: „U schrijft mij, dat Hare Majesteit wenscht dat ik mij vaker naar deze vrouw begeef, om haar te ergeren, zoodat zij ex abundantia cordis zal spreken. Ik hoop, dat ge zult willen verontschuldigen dat ik dat niet meer voort heb gezet. Sedert veertien dagen lijd ik aan jicht en heb het bed niet zonder hevige pijn en inspanning kunnen verlaten .... Ik heb Sir Drue verzocht mij te willen vervangen, maar hij heeft mij gevraagd hem te verontschuldigen en allerlei gronden aangevoerd om zich te verdedigen, vooral, dat hij in dergelijke kunstgrepen niet thuis is en weinig afweet van wat er vroeger tusschen ons is voorgevallen. Wil ons dus verontschuldigen, tot God mij de gezondheid weergeeft. Gij, die in de omgeving van Hare Majesteit verkeert, doe wat gij kunt om het gevaar, dat aan een uitstel der executie is verbonden, te voorkomen. Ik, arme kranke, zal u met mijn gebeden ondersteunen, waarop Sir Drue, mijn jukgenoot, volmondig het Amen! uitspreekt." In de jammerlijke uitingen van dezen brief met zijn vroom slotaccoord, gaapt de wijde afgrond, die ligt tusschen het Evangelie en zijn belijders. Zoowel Burghley als Walsingham, Paulet en het geheele Parlement drongen ongeduldig aan, dat Elizabeth thans de onderteekening van het doodvonnis niet langer zou uitstellen. „Deze dame bewaart haar verdorven, eigenzinnig karakter. Zij toont geen teeken van berouw of onderwerping, zij erkent geen schuld, zij vraagt niet om vergiffenis, zij laat zelfs door niets bemerken dat zij verlangt het leven te behouden," deelde Sir Amyas mede. Maria en haar bewaker stonden voortdurend wantrouwend en verbitterd tegenover elkander. Deze beide menschen zouden elkaar onder normale omstandigheden hebben gerespecteerd, maar de verhouding, waarin het leven hen samen had gebracht, sloot alle sympathie buiten. Paulet ergerde zich blijkbaar over de onwillekeurige bewondering, die zijn gevangene door haar vastberaden gedrag bij hem opwekte en wreekte dit op Maria door kleingeestige kwellingen en een hardheid, die strijdig was met zijn eigenlijke natuur. Wanneer Maria op haar beurt hem een enkele maal bejegende in overeenstemming met de houding, die hij zich tegenover haar oplegde, vroeg hij, hevig gegriefd, waar de koningin hem wel voor aanzag, vergetende dat zij hem wel zóó en niet anders kon zien. Ook dwongen de bevelen van Elizabeth den ouden man zijn gevangene bij herhaling zóó slecht te behandelen, dat hij zich gedrongen gevoelde haar later zijn excuses aan te bieden voor zijn gedrag. Maria deed den norschen Calvinist ook onrecht aan, doordat zij een geheel misplaatst wantrouwen tegen hem koesterde. Sedert de verraderlijke manoeuvre, waarvan zij op de zoogenaamde hertenjacht van Tixall het slachtoffer was geworden, vreesde zij, dat men het voornemen koesterde haar in het geheim door sluipmoordenaars te doen ombrengen, en daar gruwde zij van. Zij had in de kronieken der geschiedschrijvers gelezen, hoe men eertijds koning Richard den Tweede van alle bediening en comfort had beroofd om aldus zijn geheime vermoording te vergemakkelijken en zij vreesde, dat Paulet bereid was zich tot zulk een schandelijke daad te leenen. Haar voorgevoel faalde op een belangrijk punt, niet Drury's hand, noch die van den stroeven Paulet bedreigde haar; het gevaar naderde van een andere zijde. Een bevestiging van haar angstige vermoedens vond de gevangen vorstin in het feit, dat Paulet op bevel van hoogerhand voortging steeds meer leden van het personeel te verwijderen, zoodat enkele vormen van ceremoniëel, waar zij zeer op was gesteld, achterwege moesten blijven. „Hare Majesteit begrijpt dat men haar haar bedienden den een na den ander ontneemt, om haar geheel te isoleeren, des nachts te ontvoeren en in het geheim te vermoorden. Den dood vreest zij niet, maar het doet haar leed, dat zij op deze wijze wordt veroordeeld om zonder geestelijken bijstand te sterven, vóór men haar in de gelegenheid heeft gesteld haar testament te maken, want de daarvoor benoodigde papieren heeft zij nog steeds niet teruggekregen. Behoorde men er zich niet mee te vergenoegen haar het leven te benemen, zonder haar deze laatste genoegdoening te weigeren?" Bourgoyne, Maria's lijfarts, diende met een stem die van toorn beefde, zijn beklag in. Paulet was knorrig en prikkelbaar door de jicht, die hem kwelde en door het zenuwsloopende werk, dat hem was opgedragen en dat hij verfoeide. Hij barstte in een stroom van driftige verwijten los. „Gevaar voor sluipmoord bestaat voor Maria Stuart evenmin als voor u zelf, of voor mij of mijn vrouw en kinderen. Het is schande, dat men zooiets ergerlijks van mij durft te veronderstellen. Zou ik mij als een barbaarsche Turk gedragen? Ik stel mij borg voor alles en allen; zij kan gerust zijn, zooiets gebeurt niet zoolang ik hier aan het hoofd sta!" riep Paulet verontwaardigd uit. Maar het denkbeeld van een vijand, die haar in het verborgen poogde te naderen, bleef Maria vreemd reëel beklemmen. Eenige dagen na dit voorval verbood Paulet aan haar broodmeester, wien de functies van haar ontslagen major domus Melville waren overgedragen, nog langer met zijn staf voorop te loopen bij het opdienen der maaltijden. Deze kleingeestige handelwijze versterkte Maria weer in haar vrees en in den morgen verscheen Bourgoyne nogmaals voor Sir Amyas om hem te zeggen, dat Maria's ongerustheid omtrent zijn bedoelingen was toegenomen. Sir Amyas was diep verontwaardigd over het wantrouwen dat de gevangen vorstin zoo kennelijk aan den dag legde. „Als uw meesteres nog langer in deze gedachte volhardt, doet zij zich zelf, de koningin van Engeland, den Raad en mij een groot onrecht. Hoe komt zij toch tot zulke smadelijke gedachten over mij? Men heeft toch immers ook den baldakijn weggenomen als gevolg van haar veroordeeling? Hoe kan zulk een verstandige, practische vrouw zich toch met zulke gedachten kwellen? Gij doet beter u niet meer met zulke beleedigende boodschappen te belasten. Ik verwonder mij, dat dit denkbeeld ooit bij de koningin is opgekomen," riep Sir Amyas uit. Een week later verbaasden Maria's vermoedens Paulet niet langer, integendeel vond hij aanleiding zich grootelijks te verwonderen over de schei^zinnigheid van zijn gevangene. Hij ontving namelijk een door Walsingham en diens secretaris onderteekenden brief van den volgenden inhoud: „Onze hartelijke groeten. — Wij deelen u naar aanleiding van eenige uitdrukkingen, die wij kort geleden van Hare Majesteit vernamen, mede, dat zij in u beiden een gebrek aan ijver bespeurt. Al deze maanden hebt gij immers nog geen manier bedacht om het leven der Schotsche koningin te verkorten. Zij had gemeend dit van u te mogen verwachten, omdat gij het groote gevaar kent dat onze koningin, zoolang deze vrouw leeft, bedreigt ■. Zij oordeelt niet alleen, dat hieruit een zeker tekort aan liefde voor haar spreekt maar is tevens van meening, dat gij de handhaving van den godsdienst en het algemeen belang verwaarloost. Spreekt de „act of asso\ ciation", die door u beiden zoo plechtig is aangenomen en bezworen, U niet vrij voor God en de wereld, daar de schuld dezer vorstin duidelijk is bewezen? Daarom vindt Hare Majesteit het onvriendelijk dat gij, die beweert haar zooveel liefde toe te dragen, uit gebrek aan plichtsgevoel den last op haar tracht af te wentelen. Gij kent immers haar afkeer van bloedvergieten, vooral het bloed van een vrouw, die van denzelfden rang is en haar zoo na is verwant als deze koningin. Deze overwegingen verontrusten, zooals wij bespeurden, Hare Majesteit zeer. Wij kunnen U de verzekering geven dat zij ons meermalen heeft betuigd, dat, indien niet het gevaar voor haar getrouwe onderdanen en dienaren haar meer beangstigde dan haar eigen gevaar, zij er nooit toe zou worden gebracht haar toestemming tot bloedvergieten te geven. Wij achtten het nuttig om u deze door Hare Majesteit geuite woorden over te brengen, terwijl wij dit alles aan uw wijsheid ter beoordeeling voorleggen. En dus bevelen wij u aan in de hoede des Almachtigen. Uwe trouwe vrienden Francis Walsingham, William Davison." Nadat Sir Amyas dezen brief had gelezen, begaf hij zich haastig naar zijn ouden vriend Drue Drury en had een ernstig en langdurig gesprek met hem. Het resultaat van deze beraadslaging bereikte Francis Walsingham in een brief van den volgenden inhoud: ,,Uw brief van gisteren, die mij heden te vijf uur des namiddags bereikte, zal ik overeenkomstig uw bevel, zoo spoedig mogelijk beantwoorden. Dit schrijven heeft mij verontrust en bitter harteleed veroorzaakt en ik houd het voor een groot ongeluk, dat ik dezen noodlottigen dag heb moeten beleven, waarop men, op bevel van mijn allergenadigste souvereine een daad van mij verlangt, die God en de wetveroordeelen." Mijn goederen en mijn leven zijn ter beschikking van Hare Majesteit en ik ben bereid, alles reeds morgen te verliezenais dit haar wensch is, daar ik erken dat ik alles louter door haar genade bezit. Maar moge God verhoeden, dat ik mijn geweten schipbreuk zou laten lijden en mijn kinderen te schande zou maken door bloed te vergieten zonder hiertoe door de wet gemachtigd te zijn. Ik houd mij overtuigd, dat Hare Majesteit met haar gewone lankmoedigheid, mede door uw welwillende tusschenkomst, mij dit antwoord, dat mijn plicht mij gebiedt te geven, niet ten kwade zal duiden. Ik beveel u aan in de genade des Almachtigen. Uw zeer getrouwe, nederige vriend A. Paulet. P.S. Uw brief was in het meervoud gesteld en schijnt daarom ook voor Sir Drue Drury bestemd te zijn. Daar hij er niet in wordt genoemd, onthoudt hij zich van een persoonlijk antwoord, maar onderschrijft in zijn hart mijn woorden. Drue Drury." De maanden December en Januari waren voorbijgegaan, zonder dat het den ministers van Elizabeth was gelukt haar te bewegen om het bevel tot de voltrekking van het doodvonnis te teekenen. Dat Maria moest sterven stond zoowel bij de koningin als bij haar ministers vast. Het onrecht, door Elizabeth aan haar nicht begaan, had de vorstinnen in een verhouding gebracht, die onverbiddelijk Maria's dood eischte. Maar altijd geneigd tot aarzeling en uitstel, ongerust over de houding die Spanje, Frankrijk en Schotland na de terechtstelling zouden aannemen, bovenal belemmerd door haar moreele lafhartigheid die haar huiverig maakte de verantwoordelijkheid persoonlijk te aanvaarden, was Elizabeth in dit geval minder dan ooit in staat om in rechte lijn op haar doel af te gaan. Een oorlogsverklaring van Spanje zou zeker niet achterwege blijven. Men vertelde, dat koning Jacobvan Schotland op straat door zijn eigen onderdanen werd uitgejouwd, omdat hij niet krachtiger ten gunste van zijn moeder was opgetreden; hij had nu te kennen gegeven, dat hij niet van plan was in haar terechtstelling te berusten. Ten einde zich aan de steeds dreigender Idinkende protesten van Frankrijk te onttrekken, was men reeds genoodzaakt geweest een gefingeerd Fransch complot tegen Elizabeth op touw te zetten, zoodat men onder dit voorwendsel tijdelijk de politieke betrekkingen met Frankrijk had afgebroken. In Parijs vernam men daarom niets over Maria's lot, eer het te laat was. Heimelijk bleef Elizabeth hopen, dat de een of andere getrouwe dienaar buiten haar medeweten zou ingrijpen, zoodat voor het oog der wereld haar handen rein zouden zijn van het bloed van haar nicht. Zij voelde zich gedrukt en angstig, gekweld door zorgen die niemand met haar kon of wenschte te deelen. Wilde dan niemand zich opofferen om haar dezen dienst te bewijzen? Verscheiden personen uit haar omgeving hadden haar geheime bedoelingen reeds lang doorgrond, Leicester had haar zelfs ernstig aangeraden iemand te zoeken, die haar wensch in dezen zou willen vervullen. De Geheime Raad echter was vast besloten dat hun vorstin de verantwoording voor de executie met hen zou deelen, opdat zij later niet met gefingeerde verontwaardiging zou kunnen beweren, dat de daad tegen haar wil was geschied en dengene, die dienstvaardig aan haar wensch was tegemoetgekomen, als zondenbok zou gebruiken. Elizabeth verkeerde in een toestand van overspanning; zij was prikkelbaarder dan ooit, onttrok zich dikwijls aan haar gezelschap en taalde niet naar haar gewone vermaken. Urenlang kon zij somber voor zich uit staren en men hoorde haar onheilspellende woorden mompelen: „Aut fer, aut feri, ne feriare, feri." *) Den eersten Februari verloor de Engelsche koningin plotseling haar geduld en besloot den knoop door te hakken. Zij liet zich door Davison, den onderstaatssecretaris, het 1) „Dood haar, opdat ge niet zelf wordt gedood." doodvonxiis brengen. Onder druk gebabbel over het schitterende winterweer keek zij zijn papieren vluchtig door, onderteekende het bevel voor de executie der koningin van Schotland als terloops, wierp daarna alle documenten, die Davison haar had gebracht, door elkaar op den vloer en vroeg hem plotseling, of het hem niet bedroefde dat hij zulk een papier zag onderteekenen. Davison antwoordde, dat het hem inderdaad speet dat de koningin van Schotland het door haar gedrag noodzakelijk had gemaakt, dat dit document onderteekend moest worden, maar dat het beter was, dat de schuldige leed dan dat de onschuldige werd getroffen. Glimlachend gaf zij hem bevel het papier thans naar den kanselier te brengen, die alles in stilte moest regelen, waarna de personen, wier naam op het adres was vermeld, een kennisgeving moesten ontvangen. ,,Ik wil mij verder in 't geheel niet met de zaak bemoeien en alleen nog zeggen, dat het mijn wensch is dat de executie in de groote zaal van het slot zal plaatsvinden, niet op de gemeenteweide of in den binnenhof," besloot zij. Zelfs toen beproefde zij nogmaals zich aan de verantwoordelijkheid te onttrekken. Zij barstte los in klachten over haar onnutte dienaren, die geen hand uitstaken om haar van dezen zwaren last te bevrijden. Zij beklaagde zich vooral over Paulet, die nog wel de „act of association" had geteekend en thans werkeloos bleef, en uitte den wensch dat Davison met Walsingham hierover aan Paulet zouden schrijven. Teneinde zich in de toekomst te dekken, droegen de beide mannen zorg hun brief aan Paulet zóó op te stellen, dat het bleek hoe elk woord, elk bevel door Elizabeth zelf was geïnspireerd. Daarna wachtten zij in spanning Paulet's antwoord af. Zou hij aan het verzoek van zijn souvereine gehoor geven? En indien hij het deed? Zou Elizabeth hem dan in het geheim rijkelijk beloonen, of zou de gevangenis SUZE POS. Maria Stuart 24 of het schavot zijn loon zijn? Paulet's schrijven maakte een eind aan deze overwegingen. Toen het beslist afwijzend antwoord van Maria's bewakers was aangekomen, verliet Beale, de secretaris, Greenwich, begaf zich haastig naar Londen, nam den beul van den Tower, voor deze gelegenheid in een nieuw zwart fluweelen pak gestoken, in zijn eigen reiswagen mee en reisde naar Fotheringay. De Graven Shrewsbury en Kent, die door den Raad waren aangewezen om de terechtstelling bij te wonen, waren daarheen bereids ontboden. Ofschoon niet geheel gerust over de gevolgen, besloot men te handelen overeenkomstig het bevel der koningin, die uitdrukkelijk had verklaard dat de zaak buiten haar om moest worden geregeld. Dienzelfden dag liet Elizabeth Davison nogmaals bij zich ontbieden en informeerde naar Paulet's antwoord. Zijn brief bracht haar tot een harer beruchte driftbuien. Met fonkelende oogen liep zij met groote stappen, stampvoetend de zaal op en neer en schreeuwde: „Ik heb een hekel aan zulke mooipraters, zulke meineedige schoolmeesters en haarkloovers; zij beloven alles en doen niets. Zij willen mij alleen den last laten dragen!" Toen zij Davison den volgenden dag weer ontmoette, riep zij vloekend dat het schande was, dat de zaak nog steeds niet was afgedaan. Dit alles verhinderde haar niet eenige dagen daarna het bericht van Maria's dood met alle teekenen van schrik, droefheid en toorn te ontvangen en Davison in den Tower gevangen te zetten onder voorwendsel, dat hij haar had verraden en in strijd met haar bevelen had gehandeld. De ongelukkige Davison werd uit zijn ambt ontzet, zijn gezin verviel tot armoede en hij zelf bleef tot Elizabeth's dood een gevangene! De situatie was echter te duidelijk, zoodat niemand zich. door deze laffe comedie zand in de oogen liet strooien. APOTHEOSE. TOEN Shrewsbury en Kent op den zevenden Februari 1587 een onderhoud met Maria aanvroegen, liet de koningin hun berichten, dat zij ziek te bed lag maar bereid was de heeren te ontvangen wanneer er dringende zaken moesten worden besproken .„Zeer dringende zaken," was het antwoord. Haastig kleedde de zieke zich aan en nam plaats in een fauteuil, die aan het voeteneind van haar bed stond. Om haar heen had zich het weinige personeel, dat men haar had gelaten, gegroepeerd. De aankomst van Shrewsbury, die in zijn hoedanigheid van Earl Marshal (hoofd van het Heralds' College) bij de terechtstelling tegenwoordig moest zijn en van Kent, die de uitvoerende dienaar der Kroon was, had onder het. personeel, dat het doel van hun komst vermoedde, groote ontsteltenis teweeggebracht. Een week geleden waren zij opgeschrikt door een meteoor, die geheimzinnige lichteffecten had doen ontstaan en het had hen getroffen, dat tot driemaal toe een blauwachtige gloed het venster der slaapkamer van hun meesteres had verlicht, terwijl het overige gedeelte van het slot donker was gebleven. Dit booze voorteeken had de gemoederen der hofhouding met onrust vervuld. Angstig zagen zij toe terwijl de graven binnentraden. In plechtigen optocht naderden zij. Voorop de grootmaarschalk Shrewsbury, Maria's oude vriend, die zijn uiterste best had gedaan om zich aan deze onaangename taak te onttrekken. Hij had zelfs zijn ontslag als grootmaarschalk ingediend, maar het was hem geweigerd. Aan zijn zijde ging de Graaf van Kent. Daar achter liep Beale, de secretaris van den Geheimen Raad en Paulet en Drury volgden. Allen hadden het hoofd ontbloot en bogen diep voor de vrouw, die zij zulk een ernstige tijding kwamen aanzeggen. Zonder eenig zichtbaar teeken van ontroering luisterde Maria naar de voorlezing van het bevel tot uitvoering van het vonnis. Eerbiedig sloeg zij een kruis en zeide: „God zij gedankt voor de welkome tijding die gij mij brengt, al had ik vroeger niet gedacht dat ik, een geboren koningin, een koningsdochter, verwant aan Hendrik den Zevende en naaste bloedverwant van uw koningin, die hier zonder wettige oorzaak negentien jaar ben gevangen gehouden, hier ooit zulk een bejegening zou moeten ondergaan. Ik heb dikwijls blijk gegeven van rnijn liefde voor de koningin door mijn aanbieding om alle verschillen door minnelijke schikking te beslechten, maar steeds heeft men mijn voorstellen afgeslagen." Met kalme waardigheid wees zij de dringende vermaningen van Kent, om een Anglicaansch geestelijke bij zich te ontvangen af en verzocht om een priester van haar eigen geloof. Norsch en ongevoelig weigerde Kent, een fanatiek Calvinist, dit verzoek en drong nogmaals aan dat zij naar Dr. Fletcher, den deken van Peterborough, „een der geleerdste mannen van Europa" zou luisteren „om zich door hem te laten bekeeren van haar papisme en kinderachtig bijgeloof." „Wanneer moet ik sterven?" onderbrak de koningin hem. „Morgenochtend om acht uur, Mevrouw," antwoordde Shrewsbury. Zij verzocht om eenig uitstel teneinde rustig eenige afscheidsbrieven te kunnen schrijven en haar testament te kunnen maken» Nog had men haar de haar ontnomen papieren niet teruggegeven en dit zou het opstellen van haar laatsten val tot een tijdroovende en moeilijke taak maken. Toen men echter antwoordde, dat er geen uitstel mogelijk was, glimlachte zij even en drong niet verder aan. Nogmaals voelde Kent zich geroepen haar de zaligmakende kracht van het Anglicaansche geloof voor te houden. Maria antwoordde met nauw bedwongen ongeduld, dat het hardvochtig en onmenschelijk was haar in deze uiterste ure den troost van haar eigen godsdienst te onthouden. Geprikkeld riep Kent uit: „Uw leven zou de ondergang van ons geloof beteekenen, uw dood zal ons geloof ten zegen strekken." „Dan sterf ik een eervoller dood dan ik ooit had kunnen hopen te sterven," antwoordde de gevangene blijmoedig. Nu verlieten de boodschappers van den Dood het vertrek en de koningin trachtte haar personeel tot kalmte te brengen. Terwijl de vrouwen schreiden en de mannen met bleeke, betraande gezichten om de vorstin heenstonden, was zij de eenige die haar zelfbeheersching bewaarde. „Wij hebben geen tijd om te schreien. Waarvoor zijt ge eigenlijk bang? Wees blij, dat gij mij zulk een goeden weg ziet inslaan. Hebt ge gehoord wat de Graaf van Kent zeide? Zijn woorden bevestigen de waarheid van wat ik over mijn ter dood veroordeeling heb gezegd." Daarna begon zij met haar gewone voortvarendheid schikkingen te treffen om den korten tijd van voorbereiding, dien men haar had gelaten, zoo vcrardeelig mogelijk in te deelen. Het avondeten werd wat vroeger gesteld. Gedurende den maaltijd sprak de koningin met iets van haar vroegere schalkschheid over den bekeeringsijver van den Graaf van Kent, die zich zoo ontijdig had gemanifesteerd. Toen riep zij haar bedienden, ambtenaren en hofdames om zich heen, dronk hen toe en verzocht hun haar bescheid te doen. Terwijl zij' allen geknield voor haar lagen, nam zij van iedereen persoonhjk met vriendelijke, bemoedigende woorden afscheid, kuste de vrouwen op het voorhoofd en reikte den mannen haar hand voor den handkus. Allen overhandigde zij een klein aandenken uit de weinige bezittingen, die men haar gelaten had. Toen trok zij zich in haar slaapkamer terug en schreef uren achtereen. Eerst schreef zij zeer langdurig aan haar testament en maakte den Hertog van Guise, haar neef, tot haar executeur. Zij wilde graag aan allen, die haar op de een of andere wijze gediend hadden, iets vermaken maar kon dit alleen doen als men haar jaargeld, dat na haar dood aan den koning van Frankrijk verviel, voor dit doel wilde besteden. Daarom richtte zij ook een brief aan haar zwager, den koning van Frankrijk. „Je hebt altijd gezegd dat je veel van mij hield, toon het thans door in mijn naam mijn trouwe dienaren te beloonen. Ik bid je met gevouwen handen, wees vriendelijk voor hen. Goddank vrees ik den dood niet. Mijn trouw aan de Katholieke Kerk en het feit dat ik het recht handhaaf, dat God mij op dezen kroon heeft geschonken, zijn de beide punten waarop men mij veroordeelt. Zij hebben mijn priester van mij weggenomen, zoodat ik niet kan biechten eer ik sterf. Herhaaldelijk hebben zij beproefd mij er toe te brengen den troost en den raad van hun geestelijken aan te nemen. Zij, die je dit schrijven overhandigen, kunnen getuigen hoe ik mij in het laatste bedrijf van het treurspel van mijn leven heb gedragen." Ook tot haar priester richtte zij een kort briefje. Zij wist, dat hij zich op het kasteel bevond en verzocht hem dien nacht voor haar te bidden en haar zijn absolutie te schenken. Zichzelf ook in deze laatste uren gelijk blijvend, gaf zij haar apotheker Gorion opdracht, al haar personeel en haar beste vrienden met naam en toenaam bij Philips van Spanje aan te bevelen en hem te verzoeken, zijn edel en verheven plan om Engeland binnen te vallen toch te volvoeren; „Evenals David kan ik God smeeken mijn vijanden, zoover zij ook vijanden van God en het geloof zijn, te bestraffen en te beschamen en mijn persoonlijke vijanden te vergeven," zeide zij en droeg Gorion vervolgens op er bij Philips vooral op aan te dringen, dat hij aan Leicester, Walsingham, Burghley en eenige anderen zou vergelden wat zij haar hadden aangedaan. Nog vond zij tijd om haar hjfarts een aanbeveling bij den koning van FrarJurijk te geven. Nadat de ziekelijke vrouw, wier gezwollen, pijnhjkehand nauwelijks de pen kon hanteeren, met de grootste inspanning deze zware taak had volbracht, — haar testament alleen neemt in LabanofFs uitgave van haar nagelaten brieven zes bladzijden in beslag — legde zij haar testament en de ongezegelde brieven in een kistje en wilde nu niet meer aan de wereldsche zaken denken. „Lees mij iets voor uit „Het Leven der Heiligen," verzocht zij aan Jeanne Kennedy, „liefst over een groot zondaar, dien God genadig zijn zonden heeft vergeven." Het jonge meisje las daarop het verhaal van den boetvaardigen moordenaar aan het kruis. „Hij was een groot zondaar," sprak de koningin ernstig, „maar niet zoo groot als ik, ik. smeek Onzen Heer bij zijn kruisdood, mij genadig te zijn, zooals Hij dezen man genadig is geweest!" Bij dit alles uitte zij geen woord van zelfbeklag, maar sloot de herinnering aan de vele rampen die haar deel waren geworden in haar binnenste, zooals zij, die tot in de diepste diepten van het lijden zijn ingegaan, dit vermogen te doen. De inspanning was echter te veel geweest voor het afgetobde lichaam, in gezelschap van haar vriendinnen en kamervrouwen ging zij in haar slaapkamer en nadat zij hun had gevraagd om harentwille dezen nacht te waken en te bidden, strekte zij zich op haar bed uit, sloot de oogen, Vouwde de handen en scheen rustig te slapen. Aan de beweging van haar mond zagen haar vrouwen echter dat zij bad. Toen het begon te dagen, stond zij op. „Nu heb ïknog maar twee uur te leven," sprak zij. Zij nam een zijden zakdoek met gouden franje omboord en vroeg haar vriendin Barbara Mowbray haar daarmee op het schavot de oogen toe te binden. Daarna beval rij haar kameniers om haar als voor een feest te kleeden, zoodat zij, zooals dit een groot en verheven vorstin paste, met waardigheid en moed, zeer indrukwekkend, den Dood tegemoet zou kunnen gaan en zelfs haar kleeding ter meerdere glorie van dat oogenblik zou bijdragen. Zelfs in dat ernstige oogenblik kon haar kunstenaarsgemoed zich niet verloochenen en het kleinste onderdeel van haar toilet werd gekozen met het oog op den indruk, dien rij wenschte te maken. Over een scharlakenrood onderkleed droeg zij een gewaad van zware, zwarte zijde en hierover legden de kameniers een zwarte zijden mantel met goud bestikt en wijde, met bont omboorde mouwen. Een lange kanten sluier viel tot op den grond. Aan haar halsketting droeg zij een gouden kruis, aan haar gordel hing een gouden rozenkrans. Terwijl de vrouwen nog bezig waren de laatste hand aan haar toilet te leggen, liet Maria, om geen tijd te verliezen, haar overig personeel binnenroepen en verzocht Bourgoyne haar testament voor te lezen. Nogmaals nam zij plechtig afscheid van hen, die haar deze lange jaren van ballingschap door hun sympathie en trouw hadden gesteund en begaf zich toen naar het altaar in haar bidvertrek, waar zij neerknielde en in gebed verzonk. De Paus, die de mogelijkheid had voorzien dat zij geheel verlaten, overgeleverd aan haar kettersche vijanden, zou sterven, had haar een hostie gezonden, die hijzelf had gezegend. Door een gansch bijzondere dispensatie had hij haar verlof gegeven om zich dezen ouwel zelf toe te dienen, indien er geenpriester bij haar zou worden toegelaten om de heilige handeling te voltrekken. De nuttiging van de heilige spijze bracht oogenblikken van glorie en ootmoedigen trots. Terwijl zij daarna in vrome extase verzonken haar gebeden hervatte, werd haar bleek gelaat door vermoeidheid en ontroering zoo doorschijnend wit, dat Bourgoyne angstig werd dat zij zou bezwijken. Hij waagde het haar uit haar knielende houding op te heffen en haar wat brood en wijn te brengen. Nadat zij iets vandit voedsel had gebruikt, hervatte zij haar gebed. Plotseling werd er op de deur geklopt. Zij zond een van haar kameniers om te zeggen, dat zij spoedig haar gebeden zou hebben beëindigd. Maar daar sloeg het acht uur en het geklop herhaalde zich. Ditmaal liet de koningin de deur openen en de sheriff verscheen. „Mevrouw, de Lords wachten u en hebben mij naar u toegezonden," sprak hij. „Ja," antwoordde zij en in de ontroering van het oogenblik sprak zij Fransch en Engelsch door elkaar, „ja, laat ons gaan!" Bourgoyne overhandigde haar het ivoren crucifix van het altaar. Zij kuste het en liet het voor zich uitdragen. Leunend op Bourgoyne's arm volgde zij den sheriff. Bij de deur verhinderden de soldaten het treurende gevolg haar verder te vergezellen. „Dat is een wreed bevel," sprak zij en ontnam den kamerdienaar het kruis, het getijboek en haar zakdoek. Langzaam schreed zij voort, aan weerszijden gesteund door een soldaat der bezetting. Aan den voet van den trap stonden Kent en Shrewsbury haar op te wachten. En daar was ook haar trouwe majordomus Andrew Melville, wien men verlof had gegeven zijn meesteres een laatste vaarwel toe te roepen. Zij troostte den ouden man, die schreide alsof hem het hart zou breken, dankte hem'voor zijn trouwe diensten en kuste hem, nadat zij hem had verzocht aan haar zoon een uitvoerig verslag van haar laatste oogenblikken te geven, „Schrei niet zoo, beste Melville," zeide zij vertrouwelijk. „Je moet je verheugen, dat je eindelijk getuige bent van het einde van Maria's lijden en onspoed. Zeg aan mijn vrienden, dat ik [ sterf in de volle verzekerdheid van ons geloof." ,,Het is tijd!" vermaande Kent ongeduldig. Maria echter dacht op dat oogenblik aan Curie, haar secretaris, van wiens onschuld tegenover haar zij overtuigd was, en verzocht Kent dringend of hij zijn best wilde doen gratie voor hem te verkrijgen. En daarop smeekte zij met tranen in de oogen den commissarissen goed te vinden, dat eenige van haar dienaren bij de terechtstelling zouden worden toegelaten. Zij vreesde zeer, dat men na haar dood onware geruchten over haar sterven in omloop zou trachten te brengen. Kent echter verklaarde, dat hij huilbuien of zenuwtoevallen bij haar vriendinnen verwachtte en bang was dat haar onder hoorigen, volgens het gebruik, hun zakdoek in haar bloed zouden drenken om dien als een reliquie te bewaren. „De koningin zou mij dezen bescheiden wensch nooit afslaan. Ik sta er voor in dat mijn vrienden zich zullen beheerschen," zeide Maria schreiend. Langer weigeren was onmogelijk, men gaf haar verlof zich door zeven leden van haar hofhouding op dezen laatsten tocht te doen vergezellen. „Allons donc," sprak de koningin en de stoet zette zich weer in beweging. In de groote zaal van Fotheringay was een met zwart laken bekleed schavot opgericht. Daarop zag men een zwart bekleeden stoel, een zwart kussen en een zwart blok. De beul met zijn gezel, gekleed in zwart fluweel met een wit voorschoot, waren reeds aanwezig. Het akelige tooneel scheen geen indruk op Maria te maken. Rustig blikte zij om zich heen. Door een sterke bewaking op behoorlijken afstand van het schavot gehouden, stonden daar ongeveer driehonderd toeschouwers, meest edelen uit den omtrek. In den haard brandde een reusachtig houtvuur. Gebrekkig als zij was, maakte zij zich gereed langzaam het schavot te bestijgen, toen Sir Amyas haar den arm bood. Dankend aanvaardde zij zijn hulp en merkte lachend op, dat dit wel de laatste moeite zou zijn, die zij hem veroorzaakte en tevens de aangenaamste dienst, dien zij ooit van hem had ondervonden. Zij zette zich in den leunstoel neer en Beale begon het vonnis voor te lezen. Waar toefden haar gedachten, terwijl zij oogenschijnlijk kalm luisterde naar de eentonige stem van den secretaris? Dacht zij aan den dag, toen lang geledeneen jonge man op het marktplein van St. Andrews het schavot beklom, omdat zij hem dronken had gemaakt met de verlokkingen van haar bekoorlijkheden? Gingen haar gedachten terug naar dien Februariavond, toen zij met een kus afscheid nam van een anderen man, een knaap nog bijna, die zich vol vertrouwen aan haar vastklemde, waarna zij hem den Dood tegemoet zond? Werd zij zich bewust, dat er in de uitvoering van dit volgens haar schandelijk onrechtvaardige vonnis een rechtvaardige vergelding tot stand kwam? Zij had lichtzinnig, onverantwoordelijk en harteloos gehandeld en het Leven had eveneens lichtzinnig, onverantwoordelijk en harteloos met haar gespeeld. Zij zat roerloos, fier opgericht en zóó indrukwekkend m haar majesteitelijke schoonheid, dat haar vrienden later verzekerden haar nooit zóó schoon te hebben gezien. Toen Beale zweeg, riepen alle Engelschen die zich in de zaal bevonden, zooals dat gebruikeüjk was: „God save the Queen Elisabeth!" en toen de stilte weerkeerde zeide Shrewsbury ernstig: „Mevrouw, U hoort wat ons is bevolen!" „Doet uw plicht, Heeren," antwoordde zij, beleed daarna nogmaals met vaste stem haar trouw aan de Heilige Katholieke Kerk en protesteerde tegen de onrechtmatige behandeling die men haar, een regeerende, gezalfde koningin, naaste erfgenaam van Elizabeth van Engeland, deed ondergaan. De worsteling tusschen de twee godsdiensten, die haar gedurende haar geheele leven voor zich had opgeëischt, zette zich tot haar dood voort. De deken van Peterborough, Dr. Fletcher, was niettegenstaande haar weigering in de zaal verschenen en begon op dit zeer ongepaste oogenblik zijn bekeeringspogingen. „Mevrouw", stamelde hij, „onze zeer genadige koningin heeft mij gezonden ...." Tot driemaal toe begon hij zijn zin, zonder dat hij zichzelf genoeg meester bleef om hem af te maken. „Ik blijf trouw aan mijn Kerk, ik sta op het punt mijn bloed voor mijn geloof te geven, uw pogingen om mij te bekeeren zijn volmaakt nutteloos," zeide Maria hooghartig. Hier vielen Shrewsbury en Kent haar in de rede: „U kunt ons echter niet beletten voor u te bidden, opdat God in deze laatste ure uw hart nog moge verlichten." „Mylords, ik dank u voor uw gebeden maar ik zou er mij niet mee kunnen vereenigen, omdat wij niet van denzelfden godsdienst zijn," was het antwoord. Het was duidelijk, dat Dr. Fletcher bevel had gekregen om aan Maria's dood het uitgesproken Katholiek-propagandistisch karakter te ontnemen en dat Maria van haar zijde vastbesloten was, dit karakter tot het einde te handhaven. Terwijl de deken de Anglicaansche gebeden voor de stervenden begon te lezen, drukte Maria het crucifix hartstochtelijk aan haar boezem en bad in het Latijn de boetpsalmen. „Mevrouw," riep de hardvochtige Graaf van Kent, het zal u weinig baten dit Christusbeeld in uw band te houden, als gij het niet in uw hart draagt!" „Hoe zou men dit beeld in de hand kunnen dragen zonder dat het hart ontroerd wordt? Het is immers het teeken der Goddelijke vergiffenis!" was Maria's wederwoord. „Niets past den stervenden Christen beter dan het beeld van zijn Verlosser gedurig voor oogen te hebben." Daarna bad zij in het Engelsch voor den Paus, de Kerk, voor Engeland en Elizabeth en riep de heiligen aan om haar voorspraak te zijn. „Geef, o Heer, dat ik in het ware geloof volhard tot mijn laatsten snik en met geduld onderga, wat men in mijn persoon het Katholieke geloof tracht aan te doen," klonk haar stem. Eindelijk was het oogenblik gekomen en de beul en zijn knecht knielden, zooals het gebruik dit eischte, voor haar neer om haar vergeving te vragen voor wat zij haar moesten aandoen. „Gaarne vergeef ik u dit; gij zult een eind maken aan veel ellende," sprak zij. Toen zij haar daarna behulpzaam wilden zijn bij het afleggen van haar sluier en bovenkleed, wees zij hen glimlachend terug. „Zulke kameniers heb ik nog nooit gehad," schertste zij. Haar vriendinnen, die geknield lagen aan den voet van het schavot, stonden nu haastig op en kwamen naar hun meesteres toe om haar dezen laatsten dienst te bewijzen. Groot en statig stond zij daar in haar scharlakenrood onderkleed, waarboven zich haar sneeuwwitte hals verhief. Toen de beide vrouwen zenuwachtig snikten, legde zij vermanend den vinger op den mond: „Als jullie je nietbeter kunnen bedwingen, moet ik je wegzenden, meisjes, ik heb mijn woord voor jullie gegeven!" Daarna verzocht zij hen nog voor haar te bidden en gaf hun haar zegen. Barbara Mowbray bond haar den doek voor de oogen: „Adieu, pour la dernière fois, adieu, au revoir!" riep zij en wuifde hen toe. Toen knielde zij voor het blok neer en strekte den blanken hals uit: „In, te, Domine, confido " begon zij terwijl de beul nader trad en de maarschalk zijn staf ophief. „In manus tuas Domine, commendo " hoorde men nog. Toen viel de slag. De beul was echter zoo onder den indruk, dat zijn hand mindervastwasdangewoonlijkenerdrie slagen noodig waren om het hoofd van den romp te scheiden. De scherprechter toonde het hoofd aan de omstanders met den geijkten uitroep: „God zegene koningin Elizabeth." „Mogen zoo al haar vijanden vergaan!" voegde Dr. Fletcher er plichtsgetrouw aan toe. „Amen!" zeide de norsche stem van den Graaf van Kent. Maar uit de vergadering stegen slechts gesmoorde snikken en zuchten op en Shrewsbury en Paulet stonden geheel sprakeloos, door hevige ontroering aangegrepen. De beide hofdames en de arts beklommen haastig het schavot. De dames verlangden schreiend, dat men hun zou toestaan het lichaam af te leggen voor de begrafenis; de dokter drong er op aan, dat men hem het hart der koningin zou geven om dat naar Frankrijk te brengen. Elizabeth immers had op Maria's verzoek om in Frankrijk begraven te worden afwijzend beschikt. Men weigerde beslist het eene zoowel als het andere verzoek toe te staan. Het geheele personeel van de koningin van Schotland werd onder strenge bewaking voorloopig in een der bovenvertrekken van het slot opgesloten. Een zwart laken werd over het lichaam geworpen. De sieraden, die anders tot de emolumenten van den scherprechter behoorden, werden ditmaal onmiddellijk in beslag genomen, want er mocht niets, zelfs geen kleedingstuk overblijven, dat later mogelijk als een reliquie zou worden vereerd. Het laken, waarmede het schavot was bekleed, het blok de rozenkrans, het gebedenboek, alles werd verbrand. Toen men vele uren later het lichaam op wilde nemen om het te balsemen, trok een zacht geklaag de aandacht der doktoren. Het bleek, dat Maria's lievelingshondje op onverklaarbare wijze de zaal was binnengedrongen en zich had neergelegd tusschen het hoofd en het lichaam, waaruit het bloed nog niet ophield te vloeien. Met de grootste moeite verwijderde men het diertje, dat daar lag als een bewijs van de groote gehechtheid, die Maria wakker riep in haar medeschepselen. Het besluit van Maria's leven stond, evenals de periode van haar jeugd en regeering, in een toonaard van bewogen dramatiek. De vrouw van rijperen leeftijd legde echter m het laatste bedrijf der tragedie van haar bestaan een beheerscht overwicht, een doelbewuste bezonkenheid aan den dag, die haar sterven tot een creatie van gestyleerde schoonheid maakte. Het was een manifestatie van ongebroken trots tegenover haar vijanden, gepaard met devote overgave aan den Goddelijken wil; van berusting, zegevierend in den strijd met aardsche, maar gerechtvaardigde verlangens, van heldenmoed en onkreukbare trouw aan een verloren zaak, van zelfvergeten teederheid tegenover treurende vrienden. Het medelijden der aanschouwers van dit gebeuren werd door bewondering overheerscht. „Het is moeilijk om zich een juist en onpartijdig oordeel over deze vrouw te vormen; óf men heeft haar innig hef, óf men haat haar uit den grond van zijn hart. Zij laat geen mensch overschillig." Zoo luidde het oordeel van Walsingham, den sluwen en bekwamen staatsman, die de oorzaak werd van Maria's dood. Zijn woorden schijnen voor alle tijden van kracht te blijven. De felheid, waarmede Maria's vrienden en vijanden gedurende haar leven tegenover elkaar stonden, is tot op den huidigen dag een kenmerk gebleven van den strijd tusschen haar vereerders en haar tegenstanders. Nog altijd oefenen haar moed, haar loyaliteit, haar schoonheid, de rampen, die haar deel werden en het mysterie van haar persoonlijkheid een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Philosofen, psychologen, geleerden en geschiedschrijvers ontcijferen met eindeloos geduld de vergeelde, stoffige, onderling tegenstrijdige documenten, waarin haar geschiedenis staat opgeteekend. Achter een weefsel van verdichtsel en tegenspraak trachten zij de waarheid omtrent deze vitale, fascineerende persoonhjkheid te onderkennen. Bovenal blijft haar figuur de aandacht der kunstenaars boeien. Romanciers, toneelschrijvers, dichters en schilders worden niet moede haar uit te beelden in haar raadselachtige bekoorlijkheid. Eeuwen zijn voorbijgegaan sedert te Fotheringay het duel der beide rivalen, Elizabeth Tudor en Maria Stuart, werd beslecht. In de Abdij van Westminster te Londen verheft zich, niet ver van de tombe van Elizabeth, het monument dat Jacob Stuart ter nagedachtenis aan zijn moeder liet oprichten. Stroomen van bloed en tranen en een afgrond van haat scheidden dè^twee koninginnen gedurende hun leven. Tegenover de zwijgende, ernstige onaantastbaarheid van Tijd en Dood lijken de menschelijke hartstochten nietig en onbeteekenend. De grootheid der geweldige worsteling tusschen •de twee wereldbeschouwingen, die zoowel Elizabeth als haar slachtoffer onverbiddelijk voor zich opeischte, heeft zich echter onverzwakt gehandhaafd. De woelige, warrelende massa der menschheid martelt zich af in de onbeheerschte jacht der begeerten. Dient zij wellicht onbewust de onbegrepen bedoelingen van Machten, die, door bloed en lijden, al dit eindige tot materiaal voor het Oneindige verwerken? genoemd?" En hij toonde Bothwell een brief, waarin zijn broer. hem waarschuwde, dat hij in gevaar verkeerde gevangen te worden genomen. Bothwell las den brief en reikte hem toen over aan de koningin. Zij sloeg er een blik op, overhandigde hem dadelijk daarna aan Huntly en nadat zij den vreesachtigen Ormiston rninachtend had aangezien, keerde zij hem den rug toe, haalde de schouders op en ging toen zwijgend de kamer uit. Dit spreekt boekdeelen voor Maria's toenmalige gemoedsgesteldheid; zij was minachtend, onboetvaardig, uitdagend. Bothwell echter toonde Ormiston de overeenkomst van Craigmillar, met de namen der medeplichtigen als bewijs hoe veilig zij waren. Hij was geen man om de verraderlijke aanvallen der geheimzinnige plakkaten rustig af te wachten. Op straat riep hij luide uit, dat hij zijn handen zou wasschen in het bloed van zijn aanklagers, indien hij deze slechts kon ontdekken. Hij vertoonde zich thans slechts onder een sterk gewapend geleide in het openbaar. Zijn gewone, goedmoedige zelfverzekerdheid verdween. Haastig greep zijn hand naar zijn dolk wanneer een onbekende hem aansprak. Zelfs Murray, die in Maart eindelijk terugkeerde, deed niets om licht in de zaak te brengen. Hij en zijn vrienden zagen dat de tijd nog niet rijp was om handelend op te treden. Spoedig zouden de omstandigheden zich wel zoo ontwikkelen dat de gedragsüjn, die voor hen de nuttigste zou bhjken, zich vanzelf af zou teekenen. Voorloopig bleef hij vriendschappelijk met Bothwell verkeeren. Elizabeth's boodschapper, die de condoleanties der Engelsche koningin met Darnley's overlijden overbracht, werd door Murray te dineeren gevraagd en ontmoette bij hem aan tafel Morton, Huntly, Argyle, Bothwell en lethington. Maar Lennox, de vader, die op zulk een gruwelijke manier zyn zoon, de trots en hoop van zijn leven had verloren, kon het niet langer uithouden en begon er bij de koningin op aan te dringen, dat zij den Raad bijeen zou roepen om de zaak te laten onderzoeken. Hij noemde haar de namen van eemge schuldige persoren, waaronder die van Bothwell, Sir James Balfour en David Riccio's broer Joseph. Maria beloofde dat zij deze personen gevangen zou laten nemen en noodigde Lennox uit bij het verhoor tegenwoordig te zijn. Maar in plaats dat zij den man op wien zulk een verdenking rustte gevangen zette, liet zij hem als den voornaamsten persoon van het land aan het hof en in den Raad verkeeren. Hij verkreeg, bij alle macht waarover hij reeds beschikte, ook nog het kasteel van Edinburg en dat van Dumbarton onder zijn berusting. Men voelde evenwel dat het noodig was om den graaf voor den vorm een verhoor te doen ondergaan. Men trachtte nog Murray in de zaak te betrekken, maar deze onbuigzame vrome, die zijn handen rein wenschte te houden om de vruchten, die hij vurig begeerde, te plukken zoodra de tijd daar was, gaf er de voorkeur aan een buitenlandsche reis te maken tot de tijd het pad voor hem had geëffend. Murray be greep dat Bothwell's kansen voor het oogenblik verreweg de beste waren en dat zijn oude vijand mogelijk spoedig een positie zou bekleeden, die hem in staat zou stellen om oude schulden met interest te betalen. Iedereen wist dat Huntly zyn zuster Jean, Bothwell's vrouw, had overgehaald om een eisch tot echtscheiding tegen haar man in te dienen, en dat deze, zoo spoedig hij vrij was, met de koningin zou trouwen. Maria schreide toen James afscheid nam. Hij wendde voor dat zijn gezondheid zwak was en hij in het buitenland rust hoopte te vinden van de vermoeiende staatszaken. Zijn zuster had hem graag bij zich gehouden. Hij had grooten invloed op het volk en zijn vertrek leek haar een slecht voorteeken. „Was James maar niet zoo erg vroom en stijf in zijn opvattingen," verzuchtte de koningin toen haar broer vertrok. QUEM DEUS PERDERE VULT .... TAMES Murray verliet Schotland nog net op tijd want I twee dagen na zijn vertrek had het zoogenaamde verI hoor van Bothwell plaats. y De Graaf van Lennox had bij zijn pogingen om de moordenaars van zijn zoon voor het gerecht te brengen, moreelen steun gezocht bij Elizabeth en ook zij had Maria op de noodzakelijkheid gewezen om den beklaagde te arresteeren, maar Maria wenschte dat alles zou gebeuren zooals haar minnaar dat had afgesproken met den Raad, waarvoor hij zou moeten verschijnen. Deze Raad, dien Bothwell natuurlijk naar zijn hand zette, had besloten dat de graaf zich den twaalfden April tegen de aanklacht van Lennox zou verdedigen. Men beging de onbeschaamdheid om den vader, die vrijwel geïsoleerd en daardoor machteloos stond, als aanklager te laten optreden tegen een man voor wien destijds geheel Schotland de knie boog, terwijl het een zaak betrof, die niet alleen de koningin persoonlijk, maar ook de kroon en het geheele rijk aanging. Lennox verzocht nog om uitstel, daar, nu hij zich plotseling met de rol van aanklager zag belast, de tijd hem erg kort voorkwam om het noodige materiaal te verzamelen. Ook dit verzoek werd afgewezen. Terecht voorziende dat het geheele rechtsgeding comediespel zou worden, verzamelde Lennox zooveel mogelijk vazallen en trok met drieduizend man naar Edinburg op, steeds hopend op bericht van zijn schoondochter dat men had besloten het proces te verdagen. Onderweg ontmoette hem een boodschapper van de koningin, met een bevel om zijn geleide terug te zenden en de hoofdstad met niet meer dan zes volgelingen binnen te trekken. Zulk een besluit klopte in het geheel niet met de gewoonten dier dagen, want het was gebruik, dat bij een rechtsgeding zoowel de beklaagde als de aanklager met een heir van volgelingen en vrienden verschenen. Terecht vermoedde Lennox dat hij, met zijn zes volgelingen in de stad, die zwermde van Bothwell's mannen, groot gevaar zou loopen. Daarom richtte hij zich in een schrijven tot Maria, waarin hij liet doorschemeren dat hij haar doorzag. Hij voerde ongesteldheid aan als de reden die hem verhinderde op tijd aanwezig te zijn, maar vervolgde: „Al zou ik wat mijn gezondheid betreft kunnen komen, als Uwe Majesteit den korten tijd en het belang der zaak overweegt en nog zooveel andere en geldige redenen, zal zij de billijkheid inzien van het verzoek dat ik menigmaal tot u heb gericht, namelijk om de beschuldigden in verzekerde bewaring te stellen. Want, het is een ongehoord iets, dat in een verhoor betreffende zulk een gruwelijk feit de aangeklaagden, wat ook hun rang moge zijn, niet gevangen worden gezet vóór hun zaak is onderzocht. Het feit, dat de verdachten steeds op vrije voeten verkeeren en zeer in aanzien zijn bij het hof en bij u zelf, maakt hen overmoedig en het ontmoedigt anderen die zeer goed in staat zouden zijn tegen hen te getuigen. Elizabeth zond nog een expresse naar Edinburg om de koningin van Schotland ernstig te waarschuwen dat zij het proces behoorde te verdagen. De koningin van Engeland was zeer onder den indruk van Maria's gedrag en zag haar in een nieuw licht. Vroeger had zij haar gevreesd en gehaat, maar nu stond zij versteld over de onnoozelheid die het gedrag van haar anders zoo scherpzinnige rivale kenmerkte. Zij zelf was thans de machtige, die een verdwaalde jongere zuster moest terechtwijzen en bedisselen: „Bij Gods liefde, schijnbaar met groote verwondering naar hem geluisterd en gezegd dat zij niet dacht aan zulk een huwelijk. Herries had zich verontschuldigd over zijn bemoeizucht en was nu van plan haastig naar zijn kasteel te vertrekken, omdat hij begreep dat hij in Edinburg thans niet veilig meer was. Melville dacht zich te dekken door niet in zijn eigen naam te spreken, maar naar Maria toe te gaan met een brief geschreven door een der leiders van de Katholieke beweging in Engeland. Deze edelman schreef aan de koningin dat het huwelijk, dat zij van plan was te sluiten, iets afschuwelijks zou zijn. Hoe kon zij er over denken een man te trouwen die gehuwd was? Zij zou de gunst van God, haar eigen goeden naam en de liefde der Katholieken in Engeland, Ierland en Schotland verliezen. Ook dit schrijven bleef zonder uitwerking en het duurde niet lang of Melville ontving een waarschuwing van Lethington om op zijn hoede te zijn en Bothwell uit den weg te blijven, daar deze met booze plannen tegen hem was bezield. Het moreele gevoel van dien tijd was geenszins ontwikkeld maar allen begrepen, dat dit huwelijk de val van Maria beteekende en tevens de ondergang van Schotland, indien dit land niet spoedig zijn zaak van de hare afscheidde. Ook was er voor geen der edelen persoonlijk voordeel aan verbonden, dat deze nadeelen voor hun vaderland compenseerde. Integendeel, zij zagen voor hun eigen belangen niets dan schade uit deze verbintenis voortvloeien. Maria en Bothwell vreesden, dat indien zij hun huwelijk niet bespoedigden, hun plannen wel eens in duigen zouden kunnen vallen. De scheiding tusschen Bothwell en Lady Jean was nog niet uitgesproken en de weinige weken die moesten verloopen eer het mogelijk was dit te doen, dreigden fataal te worden voor de uitvoering van hun voornemen. De houding van Bothwell's medeplichtigen werd voortdurend belden spoed behandeld werd door een Katholieke en een Protestantsche rechtbank tegelijk. Lady Jean voerde als reden van echtscheiding aan, dat haar man overspel met haar dienstmeisje had gepleegd, en Bothwell procedeerde wegens onwettigheid van het huwelijk, omdat hij en zijn vrouw elkaar in den verboden graad bestonden. Ondertusschen verzamelden de Lords zich te Stirling in de nabijheid van het kasteel waar prins Jacob woonde. Men begreep dat Bothwell zijn uiterste best zou doen om het kind in zijn macht te krijgen. Hier sloten zij een overeenkomst om de koningin te bevrijden, den prins te beschermen en den koningsmoordenaar Bothwell te straffen. Zij boden Maria hun hulp aan, indien het waar was dat zij tegen haar zin gevangen werd gehouden. Ook besloten zij haar uit de vorstelijke macht te ontzetten, als zij niet van Bothwell af wilde zien en dan Jacob tot koning te kronen. Begin Mei ontvingen zij het antwoord van Maria: het was waar dat zij zeer slecht en zonderling was behandeld, maar sinds dien had zij van Bothwell zooveel goeds genoten, dat zij geen reden had zich te beklagen. Zij wenschte dat de edelen zich rustig zouden houden. De Lords konden hun gevolgtrekkingen maken, want de echtscheiding van Bothwell was juist uitgesproken en voor de wet was hij thans vrij om een tweede huwelijk aan te gaan. De gezant van Frankrijk had zich met de Lords in verbinding gesteld en hun verzekerd, dat zij op den steun van Frankrijk konden rekenen. De Schotsche alliantie was voor Frankrijk van groot belang; Maria's positie in Schotland was wanhopig en men was bereid haar op te offeren ten einde de vriendschap met Schotland te behouden. Elizabeth dubieerde nog welke houding zij aan zou nemen. Haar ervaringen na Murray's opstand en den moord op Riccio hadden haar niet aangemoedigd om weer gemeene zaak te maken met Schotsche opstandelingen. Zij trachtte, volgens haar oude beproefde methode, door uitstel en halve beloften tijd te winnen, tot de gang van zaken zich in klaarder lijn af zou teekenen. Het huwelijk tusschen de koningin en haar opperadmiraal zou nu spoedig plaats vinden. De Fransche gezant had Maria gewaarschuwd, dat zij in dat geval geen vriendschap meer te wachten was van zijn regeering. Het volk, in welks primitief gemoed de zonde van een overspelige vrouw, die met haar minnaar haar man doodt en daarna den moordenaar hart en hand schenkt, gevoelens van onbeschrijfelijken afkeer verwekte, huiverde van verontwaardiging. De kinderen, die het onderwerp thuis hoorden behandelen, speelden „koningsmoordenaar" op straat. Te Stirling werd de ongelukkige jongen, die de rol van Bothwell vervulde, aan het slot van de voorstelling zoo con amore opgehangen, dat hij reeds half gestikt bleek toen eenige volwassenen hem lossneden. Nog handelde niemand, maar de rust die er heerschte, was de stilte die aan den storm voorafgaat. BLOEDBRUILOFT TE HOLYROOD. BEGELEID door een afdeeling cavalerie trokken de koningin en haar minnaar Edinburg binnen. Bij de stad gekomen, legden Bothwell's manschappen de wapens terzijde; Bothwell schreed in eerbiedige houding met ontbloot hoofd naast het paard van de koningin en leidde het in de richting van het kasteel. Eenige dagen daarna tartte Maria als het ware de publieke opinie, door een langdurigen rit door de stad te maken met Bothwell aan haar zijde. Den achtsten Mei gaf de koningin in een proclamatie kennis van haar besluit om den Graaf van Bothwell tot haar gemaal te verheffen. Daar de lijfwacht weer met muiterij dreigde en er geen geld was om aan hun eischen te voldoen, werden er van het doopgeschenk van koningin Elizabeth goudstukken geslagen. Zóó groot was de invloed van den ruwen, grof besnaarden man op de intellectueele aristocrate aan zijn zijde, dat hij haar meer en meer tot zijn eigen peil omlaag trok; zij scheen alles door zijn oogen te zien. Den dertienden Mei verhief Maria haar aanstaanden man tot Hertog van Orkney en plaatste eigenhandig de hertogskroon op zijn hoofd. James Melville waagde zich dien dag weer aan het hof om naar het welzijn der koningin te vragen. In de groote ontvangzaal van Holyrood vond hij Bothwell aan een feestelijk gedekte tafel met Huntly en eenige hofdames. Joviaal en luidruchtig begroette Bothwell den vriend van zijn aanstaande gemalin. „Welkom, welkom! Wat hebben wij u in lang niet gezien! Ga zitten man en eet en drink met ons mee!" Melville bedankte, hij wendde voor dat hij pas had gegeten. Bothwell riep luidruchtig om een beker wijn en ledigde dien op de gezondheid van zijn gast: „Man, je moet wat dikker worden, je bent veel te mager, de ijver voor het Gemeenebest heeft je verteerd." lachte hij. Daarop wendde hij zich met een stroom van ruwe en vuile grappen tot de dames, die haastig opstonden en met Sir James meegingen naar de koningin, die er zeer bleek en lijdend uitzag. Den vijftienden Mei werd het huwelijk tusschen Maria Stuart en den nieuwen Hertog van Orkney ingezegend. De Fransche gezant had bedankt voor de uitnoodiging om er bij tegenwoordig te zijn. De koningin, was evenals bij haar huwelijk met Lord Darnley, in rouwgewaad. Ook nu was dit weer een ongewild symbool van wat haar in dezen echt te wachten stond. Zij werden volgens den Protestantschen ritus verbonden, op uitdrukkelijk bevel van Bothwell. Maria bleef haar kerk in voor- en tegenspoed getrouw, maar voor Bothwell bracht zij ook dit offer aan haar zondige maar grootsche en heroïeke liefde. Vol gens echt Galvinistischen trant moest de Hertog van Orkney eerst in het openbaar boete doen voor zijn vroeger zedeloos leven. Maria zat als een stomme, passieve getuige van deze vertooning. Na het huwelijk haalde Bothwell haar over de vergunning, die de Katholieken vrijheid gaf tot openbare uitoefening van hun godsdienst, weer in te trekken. De vorstin was op haar trouwdag zeer neerslachtig. Zij herhaalde den wensch, dien men reeds zoo dikwijls van haar had gehoord: „Was ik maar dood!" den wensch dergenen, die in de ellende van hun tegenwoordige leven niet worden gesteund door eenige hoop op een betere toekomst. Du Croc, die haar klachten hoorde, kon haar weinig troost bieden. Hij had zich genoeg tegen haar verbintenis met Bothwell verzet. Met open oogen was zij in haar ongeluk geloopen, want vóór haar huwelijk had zij reeds den waren aard van haar rninnaar leeren kennen. Hij toonde zich een tyran, die haar kwelde met een bestendige jaloezie op alle menschen, die Maria vriendschappelijk was gezind. Maria leerde verstaan dat zij, die ons door vleien of dreigen overhalen tot een lage daad, de eersten zijn om ons te doen beseffen hoe ver wij in hun achting zijn gedaald, door ons tot zooiets te leenen. Zij wist dat hij haar vol wantrouwen bespiedde, wanneer zij schertste of lachte met iemand uit haar omgeving. Zij had Lord Arbroath, een der Hamiltons, een rijpaard gegeven en dadelijk had Bothwell haar een scène gemaakt. En zij kon zich niet eens troosten met de gedachte dat zijn jaloezie voortsproot uit liefde tot haar. Niets was minder waar. De bitterste van alle ervaringen uit dit aan smarten zoo rijke vrouwenleven was, dat haar bruidegom de connecties met zijn gescheiden vrouw niet wilde afbreken. Zij woonde nog op het kasteel Creighton en hij bezocht haar geregeld en logeerde er ook wel eens des nachts; hij nam niet eens de moeite dit geheim te houden. Deze man behandelde de koningin als iemand, die hij louter om haar bruidsschat van macht had begeerd en de liefde, waartoe zijn natuur in staat was, bracht hij zijn verstooten vrouw, die hij blijkbaar als zijn wettige echtgenoote beschouwde. Waarom liet Maria op het laatste oogenblik niet af van den harteloozen dwingeland? Nog zouden de meeste der Lords blij zijn geweest als zij vrede met haar hadden kunnen sluiten. Murray reisde naar Normandië om daar den oproep der Lords af te wachten. Als zij zich van Bothwell had afgewend was die waars<^jnlijk nooit geschreven! Maria stond aan den rand van een afgrond en stapte er in, doelbewust, illusieloos. Waarom? „Toovenarij", zeiden haar vrienden. Een geheimzinnige, begeerige hartstocht had bezit van haar genomen en joeg haar voort, de helling af. LOCHLEVEN. ZOO was thans de koningin geheel alleen overgeleverd aan allen, die zij zich terwille van haar man tot vijand had gemaakt. Haar hart was gebroken, haar geestkracht bezweken; kon het zijn dat na al dit lijden het leven nog grooter ellende voor haar bewaarde? Eén kwelling was haar tot nu toe bespaard gebleven, maar thans zou zij ook deze leeren kennen. Ontzetting, doodsangst voor lichaamspijn en gruwelijke foltering. Maria onderdrukte met bewonderenswaardige zelfbeheersching haar gevoelens; zij wendde zich tot Grange en verzocht hem met een air van vorstelijke neerbuigendheid haar naar het leger te geleiden. Daar vond zij Glencairn, Lethington, Douglas, Sempill, Morton en al die handige, gewiekste sjaggeraars die hadden gedraaid, gehuicheld, verraad gepleegd en gemoord voor hun voordeel en nu in grooten getale waren opgekomen om hun betaling te eischen; en hun aller leider, Lord Murray, wachtte in Frankrijk tot de tijd gekomen zou zijn om zijn blanke, onbesmette hand uit te steken en zijn loon in ontvangst te nemen. Morton en Hume begroetten haar met alle uiterlijke teekenen van eerbied, maar spoedig zou de koningin bemerken dat zij een hulpelooze gevangene was. Zij wist, dat de Hamiltons zich niet ver vandaar bevonden en eischte, dat de Lords zich met hen in verbinding zouden stellen, maar de Lords weigerden dit beslist en gaven order om zoo snel mogelijk