1 F. A. SOHNGEN ' "1 De Nationaliteit Jl . van de lij Gehuwde Vrouw H. J. PARIS AMSTERDAM MCMXXX DE NATIONALITEIT VAN DE GEHUWDE VROUW DE NATIONALITEIT VAN DE GEHUWDE VROUW ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR D. VAN EMBDEN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, IN HET OPENHAAR TE VERDEDIGEN IN DE AULA DER UNIVERSITEIT OP VRIJDAG 7 MAART 1930 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR FREDERIKA ADOLPHINA SÖHNGEN GEBOREN TE AMSTERDAM H. J. PARIS AMSTERDAM MCMXXX AAN MIJN OUDERS B§ het beëindigen van mijn academische studie maak ik gaarne van de gelegenheid gebruik om U, Hoogleeraren in de faculteit der Rechtsgeleerdheid, mijn hartelijken dank te betuigen voor het van U ontvangen onderwijs. Hooggeleerde Scheltema, Hooggeschatte Promotor, zeer veel dank ben ik U verschuldigd. Voor de buitengewone welwillendheid en belangstelling mij bij het schrijven van mijn proefschrift betoond, zal ik U steeds erkentelijk blijven. INHOUD blz. Inleiding 1 HOOFDSTUK I 6 de gevolgen der nationaliteit en de invloed van het huwelijk op de nationaliteit der vrouw naar nederlandsch recht. HOOFDSTUK II 17 buitenlandsche stelsels ten aanzien van den invloed van het huwelijk op de nationaliteit der vrouw. 1 Wetgevingen, die steeds aan de vrouw haar nationaliteit ontnemen in geval van huwelijk met een vreemdeling 26 Afghanistan, - Bolivië, - Duitschland, - Engeland (Groot Brittanje), - Haïti, - Honduras, - Hongarije, - De Iersche Vrijstaat, - Irak, - Liberië, - Luxemburg, - New Foundland, Nieuw Zeeland, - Palestina, - Perzië, - Peru, - De Philippijnen, - Spanje, - Tsjecho-Slowakije. 2 Wetgevingen, die het verlies van nationaliteit afhankelijk stellen van de voorwaarde, dat de vrouw de nationaliteit van haar man verkrijgt 43 Bulgarije, - Costa-Rica, - Danzig, - Egypte, - Griekenland, Italië, - Japan, - Letland, - Litauen, - Mexico, - Monaco, Nicaragua, - Oostenrijk, - Polen, - Portugal, - Salvador, Siam, - Syrië en de Libanon, - Venezuela, - Zwitserland. INHOUD blz. 3 Wetgevingen, die het verlies van nationaliteit afhankelijk stellen van nog andere voorwaarden, dan de in 2) genoemde 63 A - Albanië, - België, - China, - Estland, - Roemenië, Yougo-Slavië (Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slowenen) B - Zweden, - Noorwegen, - Denemarken, - San Domingo, Ecuador, - Finland, - IJsland. 4 Wetgevingen, volgens welke de vrouw bij huwelijk met een vreemdeling, haar nationaliteit behoudt. 87 Sovjet-Rusland, - Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Frankrijk, - Guatemala, - Turkije, - Cuba. 5 Wetgevingen, die zwijgen over het verlies van nationaliteit der gehuwde vrouw 106 Argentinië, - Brazilië, - Chili, - Columbië, - Panama, Paraguay, - San Marino, - Uruguay. HOOFDSTUK III jjq keuze van een stelsel. HOOFDSTUK IV 129 moeilijkheden van internationaal privaatrechtelijken aard, voortvloeiende uit het behoud van eigen nationaliteit bij huwelijk. § 1 Persoonlijke rechten en verplichtingen der echtgenooten tegenover elkander en ten opzichte van hun goederen § 2 Echtscheiding jgg HOOFDSTUK V joq de nationaliteit van kinderen bij gescheiden nationaliteit van echtgenooten. Literatuurlijst jgg Inleiding Vóór wn' er toe over gaan, over de nationaliteit van de gehuwde vrouw te spreken, is het noodig, eenige algemeene opmerkingen over het*begrip „nationaliteit" te maken. Tot nog toe zjjn wel de grenzen, welke het grondgebied van den eenen staat scheiden van dat van den anderen, internationaal bepaald, maar niet de grenzen, welke de „personengemeenschap" van een bepaalden staat aangeven. Voor de vaststelling van de gebiedsgrenzen van een staat immers is medewerking en wilsovereenstemming van andere staten noodig. Tot op dit oogenblik regelt echter iedere staat zelf, wien hjj als tot z«n personengemeenschap behoorende wenscht te beschouwen. En hierdoor komen er gevallen voor van dubbele nationaliteit, maar ook van gemis van nationaliteit. Dit is van belang, wanneer men bedenkt, dat het lidmaatschap van een staat medebrengt het hebben van burgerhjke en politieke rechten en plichten. Een persoon met dubbele nationaliteit kan de genoemde rechten uitoefenen in ieder der staten, waarvan hij de nationaliteit bezit, maar hiertegenover staat, dat ieder dier staten van hem nakoming van aan de nationaliteit verbonden plichten kan eischen. Een persoon zonder nationaliteit kan geen aanspraak maken op deze rechten. Van 1 INLEIDING hem zegt Mr Bles1: „Un homme sans nationalité est un homme sans droits politiques, sans autre protection des autorités que celle qu' entraine son séjour actuel. Dans le droit des gens un homme sans nationalité est un non-sens pire encore que ffiomme a nationalités multiples". Uit het feit dat we spreken over rechten, die aan de nationaliteit verbonden zijn, volgt al, dat deze rechten niet alle aan vreemdelingen worden toegekend. Inderdaad wordt in de moderne wetgevingen nog steeds verschil gemaakt ten aanzien van rechten van burgers en van vreemdelingen. In het privaatrecht verdwijnt dit onderscheid meer en meer, maar in het publiekrecht blijft het gehandhaafd. Mr Thomas zegt in zijn proefschrift getiteld: „De wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap"2: „Alle door den staat gewaarborgde rechten en plichten, ten behoeve van den staat te vervullen, komen van nature als directe consequentie van het staatsbestaan den leden toe, worden hun bij uitzondering onthouden. Omgekeerd zullen zij slechts bij uitzondering aan vreemdelingen ten deel vallen en in den regel alleen in zoover zij worden gerekend van weinig invloed te zijn op den gang van zaken in den staat. Is het bovenstaande waar, is dèt het wezen van het begrip: nationaliteit, dan is 1° duidelijk dat Nederlanderschap ondeelbaar is, 2° dat regeling er van thuis behoort in het staatsrecht, het is immers de aanwijzing van de personen, die in een bijzondere verhouding staan tegenover den staat als zoodanig." Wat Mr Thomas zegt over de aanwijzing van per- 1 Mr A. E. Bles: Clunet 1921, blz. 519, „Avant-projet d'un régiement international sur la nationalité". * H. W. B. Th om as: blz. 9, proefschrift, Leiden 1893. sonen, die het Nederlanderschap deelachtig zullen zijn, geldt voor de andere staten ten aanzien van hun onderdanen evenzoo. Iedere staat regelt dus zelf op welke gronden hij de nationaliteit wil toekennen. Ten aanzien van dit punt valt nu op te merken, dat in de meeste wetgevingen voor den man en de ongehuwde vrouw andere bepalingen voorkomen dan voor de gehuwde vrouw. Tijdens het huwelijk volgt de vrouw veelal automatisch de nationaliteit van haar man. Laat deze zich elders naturaliseeren en verliest hij daardoor of ook op andere wyze de oorspronkelijke nationaliteit, dan strekt zich dit verlies, volgens vele wetgevingen, ook uit tot de vrouw. In vele staten bepaalt de wetgeving, dat de vrouw, die met een vreemdeling trouwt, haar nationaliteit verliest, terwijl aan den anderen kant de nationaliteit wordt toegekend aan de vreemdelinge, die met een onderdaan in het huwelijk treedt. Het verschil in vrijheid ten aanzien van keuze van nationaliteit uit zich ook hierin, dat een gehuwde vrouw in tal van staten niet zelfstandig genaturaliseerd kan worden. Zij kan de gewenschte nationaliteitsverwisseling dan alleen bereiken, indien haar man zich laat naturaliseeren. In sommige staten heeft de nationaliteit der vrouw ook eenigen invloed op die van haar man, in zooverre dat deze, indien hg vreemdeling is, gemakkelijker de nationaliteit van z#n vrouw kan verwerven, dan het geval geweest zou zijn, indien luj niet met een onderdane van dien staat gehuwd was. Dit komt voor in staten, die de nationaliteit niet verloren laten gaan voor de vrouw door huwelijk met een vreemdeling. Wij zullen hierop nader terugkomen in een hoofdstuk gewijd aan „Buitenlandsche stelsels ten aanzien van den invloed van het huwelijk op de nationaliteit der gehuwde vrouw." Daar zal tevens blijken, hoezeer die stelsels onderling nog verschillen, waardoor dikwijls wetsconflicten ontstaan. Deze ontstaan overwegend door de verschillende nationaliteitsregelingen der staten, ook in het algemeen afgescheiden van de quaestie der gehuwde vrouw. W# hebben al gewezen op het verscnnnsel der dubbele nationaliteit en dat van de apatridie. Men gevoelt dan ook de wenschehjkheid, hiervoor een internationale regeling op te stellen, teneinde conflicten tusschen de staten te vermijden. Hierin ligt de reden, dat de Algemeene Vergadering van den Volkenbond, in haar zitting van 27 September 1927, heeft vastgesteld, dat het vraagstuk der Nationaliteit zal worden behandeld op de eerste Conferentie voor Codificatie van Internationaal recht. Deze zal gehouden worden te 's-Gravenhage in de maand Maart van het jaar 1930. Op die Conferentie zal ook de quaestie van de nationaliteit der gehuwde vrouw, die tegenwoordig aanleiding geeft tot veel verschil van meening, ter sprake komen. Het zal geen gemakkehjke taak zijn, eenheid te brengen in de nationabiteitsregeUngen, aangezien de staten deze tot dusverre volgens geheel verschillende methoden getroffen hebben: het „jus soli", het „jus sanguinis" en combinaties hiervan. Wat de nationaliteit der gehuwde vrouw betreft, hierbij spelen de verschillende opvattingen over het huwelijk en de plaats, die de vrouw inneemt in den staat, een rol. Het feit dat er nog slechts enkele staten zijn, die uitdrukkelijk geen invloed aan het huwelijk met een vreemdeling op de nationaliteit der vrouw toekennen, zal er toe bijdragen, dat een algemeene regeling hieromtrent zeer moeilijk te maken zal zijn. Men zal dan ook al zeer tevreden moeten zijn, wanneer er ten aanzien der voornaamste punten op deze Conferentie overeenstemming wordt bereikt. De wijze van behandeling van het onderwerp van dit proefschrift getiteld: „De Nationaliteit van de gehuwde vrouw", zal zijn als volgt: I De gevolgen van de nationaliteit en de invloed van het huwelijk op de nationaliteit der vrouw naar Nederlandsen recht. II Buitenlandsche stelsels ten aanzien van den invloed van het huwelijk op de nationaliteit der vrouw. III Keuze van een stelsel. IV Moeilijkheden van internationaal privaatrechtelijken aard voortvloeiende uit het behoud van eigen nationaliteit bij huwelijk. V De nationaliteit van kinderen bij gescheiden nationaliteit van echtgenooten. HOOFDSTUK I DE GEVOLGEN VAN DE NATIONALITEIT EN DE INVLOED VAN HET HUWELIJK OP DE NATIONALITEIT DER VROUW NAAR NEDERLANDSCH RECHT De gevolgen uit het Nederlanderschap voortvloeiende zijn behalve van burgerlijken ook van staatsrechtelijken aard. Zoo verbindt de Grondwet aan het Nederlanderschap het actief en het passief kiesrecht, voor de vertegenwoordigende lichamen van Staten-Generaal, Provinciale Staten en Gemeente-Raden Verder is aan het Nederlanderschap het recht verbonden, zich op Nederlandsch territoir te bevinden. In tegenstelling met den vreemdeling moet de Nederlander steeds worden toegelaten en kan hij niet worden uitgezet of uitgeleverd. Dit recht wordt niet in de Grondwet gewaarborgd. Maar de wetten van 1849 2 en 1875 3, die regelingen geven voor de 1 G.W. artt. 83, 85, 91, 128, 143. 8 Wet van 13 Aug. 1849 (Stbl. no. 39) tot regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen, art. 20. * Wet van 6 April 1875 (Stbl. no. 66) tot regeling der algemeene voorwaarden op welke ten aanzien van de uitlevering van vreemdelingen, verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten, artt. 16 j° 22. Struycken: „Het staatsrecht van het Koninkrijk der Nederlanden", blz. 284 vlg. L o h m a n: „Onze Constitutie", blz. 307. toelating, de uitzetting en de uitlevering van vreemdelingen, zijn niet van toepassing op Nederlanders. De benoembaarheid tot landsbedieningen is in art 5 G.W. aan Nederlanders voorbehouden, tenzij de wet anders mocht bepalen K Dit laatste nu is slechts bij uitzondering het geval. Een ander recht, dat den Nederlander toekomt, is dat van diplomatieke bescherming in het buitenland. Ook dit is niet een recht, dat als zoodanig in de Grondwet genoemd wordt. Het is zelfs een recht, dat niet afgedwongen kan worden, en dat geen actie uit onrechtmatige daad oplevert tegen den staat, indien deze in gebreke blijft. 1 Wet van 1858 (Stbl. no. 46) regelende de benoembaarheid van vreemdelingen tot landsbedieningen. 3 Mr L. Spanjaard: „Nederlandsche diplomatieke en andere bescherming in den vreemde". Mr Spanjaard steunt het „recht op bescherming" op: I De schrijvers: A van de Sande Bakhuyzen: „Nederlandsch onderdaanschap", proefschrift Leiden 1900, blz. 12 j° 15. B e y e n: „Nederlanderschap in verband met Internationaal recht", proefschrift Utrecht 1890, blz. 15. Struycken: „Het staatsrecht van het Koninkrijk der Nederlanden", Dl t blz. 231. T. M. C. Asser: „Het bestuur der Buitenlandsche betrekkingen volgens het Nederlandsche Staatsrecht", proefschrift Amsterdam 1860, blz. 105. H. L. A s s e r: „De Buitenlandsche Betrekkingen van 1860—1889", proefschrift Amsterdam 1889, blz. 3. II De historie. III Grondwet artt. 4, 51 en 56: Het onderling verband der artt. 4, 51 en 56 G.W. brengt dus, zooal niet „expressis verbis", dan toch zeker „implicite" een verplichting van den Nederlandschen Staat mede, den Nederlandschen onderdaan in het buitenland tegen rechtskrenking te beschermen, zoodat de Nederlander een constitutioneele aanspraak in het algemeen kan doen gelden op diplomatieke n steun, blz. 21. IV Uitlatingen van ministers en kamerleden, blz. 21—26. Mr Spanjaard1 noemt in zijn dissertatie dit recht een „zuivere antipode der grondrechten", welke laatste volgens Prof. Struycken2 de negatieve strekking hebben, de organen van den Staat aan hun plicht te herinneren, op de vrijheidssfeer der onderdanen geen inbreuk te maken. Mr Spanjaard acht het recht op bescherming" wèl een subjectief recht, maar stelt het op één lijn met de benoembaarheid van Nederlanders tot elke landsbediening, welke ook niet kan worden afgedwongen. Als laatste publiekrechtehjk onderscheid, dat de wet maakt voor Nederlanders en vreemdelingen, vermelden wij, dat het recht van vereeniging en vergadering3 voor vreemdelingen, die geen ingezetenen zijn, beperkt is, doordat zij geen lid kunnen zijn van staatkundige vereenigingen. Wat het privaatrecht betreft merken wy allereerst op, dat volgens de artt. 6 j° 9 der wet A.B. de persoonlijke staat wordt beheerscht door elks nationale recht, en dat in zooverre de vraag, tot welke nationaliteit men behoort, dus van groot belang is. Voorts worden in het procesrecht vreemdelingen bij Nederlanders achtergesteld4. In het erfrecht geeft art. 1 der wet van 1869 (Stbl. no. 56), waarbij de artt. 884 en 957 B.W. werden afgeschaft, een verschil aan tusschen Nederlanders en vreemdelingen. Eveneens wordt in het strafrecht onderscheid gemaakt6. Het onderscheid, dat in het publiekrecht wordt gemaakt tusschen Nederlanders en vreemdelingen, gaat veel dieper 1 Spanjaard: o.c. blz. 38. 3 Struycken: „Het Staatsrecht", Tweede druk, blz. 167. * Wet van 1855 tot regeling en beperking van het recht van vereeniging en vergadering, (Stbl. no. 32) art. 16. * Wetb. van Burg. R.v.: artt. 152, 585, 768 en 855. 8 Wetb. van Strafrecht: artt 5, 6, 83, W4-, 197, 388 en 389. 10 i dan datgene, hetwelk in het privaatrecht wordt gemaakt. In het laatste zien wij den vreemdeling hoe langer hoe meer worden gelijkgesteld met den Nederlander. Dit kan ook niet anders, aangezien zonder dien internationale betrekkingen op het gebied van den handel niet goed mogelijk zouden zijn. Voor het internationale verkeer is b.v. een rechtspleging, die ook open staat voor vreemdelingen, onontbeerlijk. Wij komen dus tot de conclusie, dat er zoowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk belang verbonden is aan het bezit van het Nederlanderschap. Thans zullen wij nagaan, welken invloed naar Nederlandsch recht het huwelijk heeft op de nationaliteit der vrouw. Dezen invloed leeren we kennen uit art. 5 van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 12 Dec. 1892, Stbl. no. 268. Dit artikel zegt in lid 1: „De vrouw volgt staande huwelijk den staat van haren man." Hieruit volgt, dat een vreemdelinge, die met een Nederlander huwt, het Nederlanderschap verwerft op grond van dit huwelijk. Maar ook volgt er uit, dat een Nederlandsche, die met een vreemdeling in het huwelijk treedt, het Nederlanderschap verliest Dit wordt nog uitdrukkelijk bevestigd door art. 7, 2°, hetwelk als oorzaak van verlies van het Nederlanderschap noemt: „huwelijk van de Nederlandsche vrouw met een man, die den staat van Nederlander niet bezit" Ook al krijgt de vrouw door dit huwelijk niet de nationaliteit van haar man, dan gaat toch het Nederlanderschap voor haar verloren, zoodat zij in dit geval „apatride" wordt Evenmin stelt de wet bij de toekenning van het Nederlanderschap op grond van huwelijk, volgens art 5, lid 1, de voorwaarde, dat de vreemde nationaliteit voor de vrouw verloren gaat, zoodat zich hier ook gevallen van dubbele nationaliteit kunnen voordoen. In lid 2 van art. 5 vinden wij de bepaling, dat de gehuwde vrouw niet zelfstandig een verzoek tot naturalisatie kan doen. De vreemdelinge, die gehuwd is, zal dus het Nederlanderschap niet kunnen verwerven, dan indien haar man zich in Nederland laat naturaliseeren. Op dit laatste geval heeft art. 5, lid 3, betrekking, hetwelk bepaalt, dat de naturalisatie, verleend aan den man, zich van rechtswege uitstrekt tot zijn vrouw. Evenmin als in art. 3 wordt hier voor de naturalisatie de eisch gesteld, dat de vreemde nationaliteit verloren is gegaan. Bij de tot standkoming van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap is bezwaar gemaakt tegen de bepaling van art. 5, lid 3, in het Voorloopig verslag der Tweede Kamer K In de Memorie van toelichting wordt de nadruk gelegd op de „gezinseenheid" en het feit, dat de wet gegeven wordt voor de „goede huwelijken", in welk geval art. 5 geen moeilijkheden zal opleveren. In het Voorloopig verslag wordt nu gewezen op de onjuistheid van de bewering, dat de wet voor de goede huwelijken gegeven wordt. Voor deze huwelijken noemt het verslag de wet onverschillig, maar met het oog op de minder goede huwelijken wijst het verslag op de belangrijke gevolgen, die de bepaling van art. 5, lid 3, met zich brengt. Men vond het onbillijk tegenover de vreemde vrouw, haar zonder haar toestemming in de naturalisatie van haar man te laten deelen. Daarom werd voorgesteld aan art. 5, lid 3, toe te voegen: „tenzij zij binnen een vast te stellen tijdstip, nadat 1 L. F. G. P. S c h r e u d e r: „Wet van 12 Dec. 1892 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap", blz. 155—202. Bijlagen der Tweede Kamer 1891/92 no. 130, 1—6; 1892/93 no. 15, 1—7. het feit der naturalisatie van Regeeringswege te harer kennis is gebracht, haar tegengestelden wil kenbaar maakt". Velen verzetten zich hiertegen. Bij de behandeling der wet in de Tweede Kamer werden twee amendementen ingediend door den heer Levy, lid van de commissie van Rapporteurs K De heer Levy was van meening, dat de vrouw niet, wat haar nationaliteit betreft, geheel afhankelijk moet zijn van haar man. Daarom had hij bezwaar tegen de uitdrukking „staande huwelijk", die in art. 5, lid 1, gebezigd wordt. Hij wenschte deze uitdrukking vervangen te zien door: „in het huwelijk tredende", opdat de vrouw niet in latere nationaliteitswisseling van haar man zou deelen, indien zij dit niet wilde. Zooals het artikel nu luidt, heeft het ten gevolge, dat de Nederlandsche vrouw, wier echtgenoot zich elders laat naturaliseeren, het Nederlanderschap verliest. Verwerft zij met haar man diens nieuwe nationaliteit, dan wordt voortaan op de persoonlijke rechten en verplichtingen, die zich wijzigen met het personeele statuut, de nieuwe nationale wet toegepast. Dit wilde de heer Levy voorkomen door Zijn amendement. Bij het sluiten van het huwelijk weet de vrouw, welke nationaliteit de man heeft, dus kan zij, indien zij deze niet wil verkrijgen, van het huwelijk afzien. Tegen art. 5, lid 3, had de heer Levy hetzelfde bezwaar, dat de rechten van de vrouw verkort werden. Hij stelde voor aan dit lid toe te voegen: „Mits zij binnen het jaar na die naturalisatie haar verlangen om daarin te worden begrepen aan den minister van justitie kenbaar maakt." Wanneer deze amendementen wet waren geworden, zou er dus bij het aangaan van het huwelijk eenheid van nationaliteit geweest zijn, maar staande huwelijk zou men 1 Handelingen der Tweede Kamer 1892/93, blz. 124—143, 146 163, 198. de mogelijkheid gekregen hebben van verschillende nationaliteit der echtgenooten. Hoewel de heer Levy zijn amendementen met vuur verdedigde, werden zij verworpen. Voor de vrouw, die „door of tengevolge van het huwehjk" den staat van Nederlander verloren heeft, stelt art. 8 de mogelijkheid open, dezen te herkrijgen, na de ontbinding van het huwehjk. Hiertoe moet zij binnen één jaar na de ontbinding van het huwehjk aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer woonplaats te kennen geven, dat zij herstel van nationaliteit wenscht te verkrijgen. Volgens art. 9 mag de vrouw, die „door of ten gevolge van het huwelijk" het Nederlanderschap verkregen heeft, hiervan binnen één jaar na de ontbinding van het huwehjk uitdrukkelijk afstand doen. Opdat dit in Nederland of ten minste voor een Nederlandschen gezant of consul zal plaats hebben, bepaalt de wet, dat de verklaring afgelegd moet worden voor den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur der laatste woonplaats van de vrouw binnen het Rijk, de koloniën of de bezittingen in andere werelddeelen, of voor den Nederlandschen gezant of consul van het land, waar de vrouw woont. De uitdrukking „door of tengevolge van het huwehjk" geeft volgens de Memorie van toelichting1 te kennen, dat bedoeld is: „het huwelijk met alle gevolgen, die deze wet hieraan in betrekking tot de nationaliteit verbindt. Niet alleen door de voltrekking op het oogenblik dier voltrekking, maar ook door de werking der naturalisatie des mans ten aanzien van de vrouw gedurende het huwehjk." Het gevolg van artikel 5 is voorts, dat, indien de man zijn staat van Nederlander verliest, doordat hij zich zonder 1 Bijlagen der Tweede Kamer 1891/92, no. 130, 1—6. verlof in vreemden krijgs- of staatsdienst begeeft (art. 7, 4°), zijn vrouw ook niet langer op het Nederlanderschap aanspraak zal kunnen maken. Verkrijgt een Nederlander door zijn wil een andere nationaliteit, dan verliest hij den staat van Nederlander (art. 7, 3°). Zijn vrouw wordt nu door de wet ook niet langer als Nederlandsche beschouwd, al staat het niet van tevoren vast, dat zij elders de nationaliteit van haar man verkrijgt. Het is dus mogelijk, dat zy voortaan geen nationaliteit de hare zal kunnen noemen. De Nederlandsche wetgever heef t blijkens het voorgaande geen rekening gehouden met den individueelen wil der vrouw. En hij meende, dat dit ook niet noodig was, aangezien men kon aannemen, dat er eenheid van wil in het gezin was. De vreemdelinge, die op grond van art. 5, lid 1, den staat van Nederlander deelachtig wordt, verkrijgt dezen, naar men aannam, uit vrije keuze. Zij was immers niet gedwongen een huwehjk met een Nederlander te sluiten en kon zich van de gevolgen, hieraan verbonden, tevoren op de hoogte laten stellen. De vreemdelinge verkrijgt dus op grond van huwehjk met een Nederlander het Nederlanderschap. In verband daarmee rijst de vraag, welken invloed nietigheid van het huwelijk zal hebben op hare nationaliteit. Wanneer de nietigheid van een huwehjk overeenkomstig art. 140 B.W. door den rechter wordt uitgesproken, staat vast, dat er nooit een huwehjk is geweest. Artikel 5 van de Wet op het Nederlanderschap kan dus geen toepassing vinden, en de vrouw heeft nooit den staat van Nederlander rechtmatig bezeten. Nu vinden we in de artikelen 150 en 151 B.W. bepalingen voor het geval, dat één of beide partijen te goeder trouw zyn geweest bij het aangaan van het huwelijk. Artikel 150 zegt, dat, indien beide partijen te goeder trouw waren bij de huwehjkssluiting, het huwehjk, hoewel nietig, niettemin alle „burgerlijke gevolgen" zal hebben ten opzichte van de echtgenooten en van de kinderen. En in artikel 151 wordt bepaald, dat, indien slechts één der echtgenooten te goeder trouw was, het huwehjk alleen ten voordeele van dezen echtgenoot en de kinderen uit dit huwelijk gesproten, „burgerlijke gevolgen" zal hebben. In beide gevallen heeft het huwelijk geen burgerlijke gevolgen meer van den dag af, waarop het bij vonnis is nietig verklaard (art. 152 B.W.). Nu zijn echter de art. 150 en 151 B.W. uitzonderingsbepalingen, die dus eng moeten worden uitgelegd *. Niettegenstaande de goede trouw, is er hier geen 1 In dezen zin G. Calbairac: „Traite de la nationalité de la femme mariée 1929, blz. 81", voor de artt. 201 en 202 C. civ. die ook alleen de „effets civils" noemen. Anders Pillet et Niboyet: „Manuel de droit international privé", 1924, blz. 147. § 96: Om Francaise te worden door het huwelijk moet dit geldig zijn. § 97. De vrouw, die bekwaam is een huwelijk aan te gaan, is dit ook ten aanzien van haar nationaliteit. Indien de vrouw te goeder trouw is, moet men haar de bescherming van de nationale wet van haar man toekennen. De Code civil heeft er immers „un effet du mariage" van gemaakt. Wanneer de vrouw te kwader trouw is geweest, is zij nooit Francaise geweest. Zóó was ook de jurisprudentie. Sinds de wet op de nationaliteit van 1927 verkrijgt de vrouw alleen door huwelijk de Fransche nationaliteit, indien zij door dit huwelijk haar eigen nationaliteit verliest, art. 8, lid 1. Rechtspraak sindsdien hierover is ons onbekend. De artt. 201 en 202 v. d. Belgischen C. civil, art. 116 v. d. Italiaanschen C. civ. en art. 69 v. d. Spaanschen C. civ. spreken alleen over „burgerlijke gevolgen". De rechtspraak in deze landen kent aan de vrouw, die te goeder trouw was (mariage putatif) de nationaliteit van den man toe. huwelijk geweest en de vreemde vrouw heeft dus het Nederlanderschap niet verkregen, tenzij de nationaliteitsverwerving krachtens art. 5 van de wet op het Nederlanderschap een „burgerlijk gevolg" van het huwelijk genoemd moet worden. Is dit namelijk zoo, dan zal in het geval van artikel 150 B.W. de vrouw zeker Nederlandsche zjjn en in het geval van artikel 151 B.W. zal zij het zijn, indien zij de echtgenoot was, by wie de goede trouw aanwezig was. De nationaliteit is echter, zooals we zagen, een staatsrechtelijke hoedanigheid. Zij is een verhouding, die door het staatsrecht geregeld wordt (Grondwet en wet van 1892 op het Nederlanderschap) en heeft bovendien hoofdzakelijk staatsrechtelijke gevolgen. Al| is nu bij het tot standkomen van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap in 1892 waarschijnlijk niet gedacht aan eventueele politieke rechten van de vrouw, toch zal men naar onze meening C. Naccary: „La Nationalité de la femme mariée dans les principaux pays", blz. 16—19: Voor Zwitserland zegt art. 134 C. civ. S., dat de vrouw die te goeder trouw een huwelijk heeft aangegaan, indien dit later nietig blijkt te zijn, in den toestand blijft, waarin zij verkeerde. Dit houdt dus in het behoud der Zwitsersche nationaliteit. In Engeland wordt het „putatieve huwelijk" niet erkend. Zoo zal de vreemdelinge, wier huwelijk met een Engelschman nietig wordt verklaard, niet de Engelsche nationaliteit hebben verkregen. Sluit een Engelsche vrouw een nietig huwelijk met een vreemdeling, dan zal zij nog steeds als Engelsche worden beschouwd, al krijgt zij volgens de nationale wet van haar man ook diens nationaliteit. § 1345 van het Deutsches B.G.B. en § 187 van het Japansche B.W. noemen alleen financieele regelingen in het geval er goede trouw bij één der partijen is. § 1345 B.G.B. zegt, dat degeen, die te goeder trouw was, kan eischen, dat de vermogensrechtelijke betrekkingen behandeld worden, alsof er op het moment der nietigverklaring echtscheiding uitgesproken was. Hiervan zal dus het gevolg zijn, dat de vrouw, indien ze te goeder trouw was, de Duitsche nationaliteit behoudt. den nadruk moeten leggen op het „publiekrechtelijk" karakter der nationaliteit; deze mag dus o.i. niet worden beschouwd als een „burgerlijk gevolg" in den zin van de art. 150 en 151 B.W. In Nederland zal de vreemdelinge, wier huwehjk met een Nederlander nietig werd verklaard, dus niet als Nederlandsche beschouwd kunnen worden. Van haar eigen nationale wet zal het afhangen of zij, door het aangaan van dit nietige huwehjk, haar nationalitei verloren heeft. Wanneer het huwehjk van een Nederlandsche vrouw met een vreemdeling nietig wordt verklaard hier te lande of in het buitenland, en indien in het laatste geval het vonnis hier wordt erkend, zal men op grond van de artikelen 5, lid 1, j° 7. 2° van de wet op het Nederlanderschap moeten aannemen, dat deze vrouw het Nederlanderschap niet verloren heeft, ook al kent de nationale wet van den man haar diens nationaliteit toe. HOOFDSTUK II BUITENLANDSCHE STELSELS TEN AANZIEN VAN DEN INVLOED VAN HET HUWELIJK OP DE NATIONALITEIT DER VROUW Over geheel Europa ziet men in de 19de eeuw het beginsel van eenheid van nationaliteit der echtgenooten, en dan beheerscht door de nationale wet van den man, in de wetgeving neergelegd. Men achtte dit niet alleen gemakkelijker met het oog op de gevolgen van het huwehjk, maar ook beter voor de goede verstandhouding tusschen de echtgenooten h Immers deze vormen te zamen één geheel. De man is het hoofd van het gezin. De vrouw deelt zijn naam en domicilie, in de meeste landen beheert de man haar goed, dus is er geen reden, haar niet zijn nationaliteit toe te kennen. Aangenomen werd, dat de vrouw, aangezien zy door haar vrije toestemming in het huwehjk trad, ook zelve bewilligde in haar nationaliteitsverwisseling 2. Hiertegen is den laats ten tijd van verschillende zijden en vooral door Fransche schrijvers3, krachtig geprotesteerd. 1 W e i s s: Manuel de droit international privé, blz. 158. a Idem, en Pillet et Niboyet: „Manuel de droit international privé", blz. 167. 8 M. Sauteraud: Revue polltique et parlementaire 1919, blz. 198—201. G. Galbairac: „Traité de la nationalité de la femme mariée", blz. 340. 2 Eenerzij ds vindt men het ongewenscht, dat aan de vrouwelijke onderdanen, die met vreemdelingen huwen, zonder keuze de nationaliteit wordt ontnomen; anderzijds wenscht men niet langer op grond van huwehjk met een onderdaan de nationaliteit toe te kennen aan vrouwen, wier gevoelens voor het nieuwe vaderland men niet kent. Tijdens den oorlog heeft het verkrijgen van ongewenschte staatsburgers in Frankrijk zulk een omvang aangenomen, dat men zich genoodzaakt zag, een wet uit te vaardigen, teneinde eenige controle hierop te kunnen uitoefenen. De quaestie was, dat vele vreemde vrouwen met Franschen in het huwehjk traden, om door nationaliteitsverwisseling haar goederen te redden van verbeurdverklaring. Daarom bepaalde de Fransche wet van 18 Maart 1917, dat indien een Franschman in het huwelijk trad met een vrouw, die behoorde tot een natie, waarmede Frankrijk in oorlog was, de verkrijging der Fransche nationaliteit onderworpen was aan de voorafgaande goedkeuring van den minister van Justitie. Door een decreet van 17 Aüg. 1917 werd de werking van deze wet uitgebreid tot de koloniën. De bedoeling van deze wet en het decreet was te voorkomen, dat er misbruik werd gemaakt van het oude art. 12 C. civ., dat de Fransche nationaliteit toekende aan iedere vreemdelinge, die met een Franschman huwde. De goedkeuring, door de wet vereischt, werd pas verleend, nadat een onderzoek was ingesteld naar de nationaliteit der verzoekster, evenals naar die van haar aanstaanden man en naar de beweegredenen, die hen tot dit huwelijk leidden. Op het register van den burgerlijken stand moest aanteekening gedaan worden van de goedkeuring. Door deze bepaling werd de verandering van nationaliteit dus een vereenvoudigde naturalisatie. Het automatisch verhes van nationaliteit door huwehjk met een vreemdeling is aan den anderen kant oorzaak geweest, dat tijdens den oorlog vele vrouwen in haar eigen geboorteland als vijanden behandeld zijn % In België is men zoo verstandig geweest, de wet van 17 Nov. 1921 tot stand te brengen, Sur le séquestre et la liquidatioh des biens. Art. 4 van deze wet sluit uit: des mesures de séquestre, de liquidation et d'attribution des biens propres de la femme mariée, qui a perdu sa nationalité beige, alliée ou associée uniquement par 1'effet de son mariage, a moins que son mariage n'ait été contracté postérieurement au 4 Aoüt 1914, ou qu'elle n'ait au cours de la guerre participé a un acte hostile a la Belgique, a ses alhés ou associés. In Frankrijk is er niet zoo'n wet tot stand gekomen, maar men heeft hetzelfde beginsel toegepast. Van 1914—1918 werden ook in de Engelsche wet gunstiger bepalingen opgenomen voor de vrouw, die van geboorte Britsche was, maar haar nationaliteit door huwehjk verloren had. Na den oorlog ziet men in verschillende landen de wetgeving in zake de nationaliteit der gehuwde vrouw veranderen. In 1918 maakte Sovjet-Rusland hiermee een begin door de vrouw geheel gelijk te stellen met den man, waardoor zij ten aanzien van haar nationaliteit in dezelfde positie kwam als deze. In 1922 werd in de Ver. Staten van N.-Amerika een wet aangenomen, die bepaalt, dat het huwehjk geen invloed op de nationaliteit der vrouw zal hebben. Voor Guatemala volgde een dergelijke wet in 1926, voor Frankrn'k in 1927 en voor Turkye in 1928. In België en 1 CraneR. Newton: Journal of Comp. Legisl. and Intern. Law 1923, blz. 47. Estland brachten de wetten van 1922 voor de vrouw, die met een vreemdeling gehuwd is, de mogelijkheid, te verklaren, dat zij haar nationaliteit wenscht te behouden. In 1924 volgde in Roemenië een dergelijke wet. Voor de Scandinaafsche landen zijn sinds 1924 nieuwe wetten ingevoerd, die het verlies van nationaliteit voor de vrouw pas laten intreden, wanneer zij het territoir verlaat. De wet van 1921 voor Ecuador bevat dergelijke bepalingen. De wetgevingen van China, Egypte, Albanië en ZuidSlavië werden in 1929 alle ten gunste van de vrouw gewijzigd. Zoo bepaalt de Chineesche wet dat de vrouw, die met een vreemdeling trouwt, afstand mag doen van de Chineesche nationaliteit, na goedkeuring van den minister van Binnenlandsche Zaken, waaruit dus volgt dat zij, wanneer zij dit niet doet, haar nationaliteit kan behouden. In Duitschland en Engeland worden pogingen gedaan, tot wetswijzigingen te komen. In Duitschland is in 1927 een desbetreffende resolutie eenstemmig door den Rijksdag aangenomen. Deze luidde:1 „The Reichstag resolves to prepare immediately a Bill whereby the Reich and State Nationality Law of July 22 nd, 1913, shall be amended so as to provide that a German woman shall not lose her German nationality on marriage with a foreigner so long as the matrimonial domicile is not removed from German territory and she has not explicitly renounced her German nationality. On the removal of the matrimonial domicile to a foreign country the woman shall not loose her German nationality unless by the marriage she acquires the nationality of the husband 1 Te vinden in het Rapport van Miss Chr. Macmillan, 13 Aug. 1929, blz. 12, en daarom in het Engelsch aangehaald. under the law of the state of the new domicile. A German woman who manies a man who is stateless shall retain her German nationality." De eenige reden waarom volgens deze resolutie de vrouw dus haar nationaliteit zal moeten verliezen, is om te voorkomen, dat zij dubbele nationaliteit krijgt En wanneer er een wet in dezen geest komt is de Duitsche vrouw zoolang ze in Duitschland woont in de gelegenheid haar nationaliteit te behouden. In Engeland werd in Maart 1922 een „BUI" ingediend door Sir J. G. B u t c h e r, die tot Mei 1923 aangehouden werd, maar geen wet werd, omdat de Lords in de Joint Select committee tegen stemden1. In Februari 1925 en in Februari 1926 namen het Britsche Lagerhuis en het Australische Parlement eenstemmig de volgende resolutie aan : 2 „That a British woman should not lose or be deemed to lose her nationality by the mere act of marriage with an alien, but it should be open to her to make a declaration of alienage." In Maart 1929 werd door Miss Ellen Wilkinson in het Britsche Lagerhuis een wet van deze strekking ingediend en in eerste lezing aangenomen zonder hoofdelijke stemming. Deze wet kwam niet tot stand door de ontbinding van het Parlement. De tegenwoordige eerste minister verklaarde in antwoord op een deputatie van vrouwenorganisaties voor de algemeene verkiezingen van 1929, dat ook hij van meening is, dat een Britsche vrouw haar nationaliteit moet behouden, wanneer zü met een vreemdeling trouwt en 1 Sir J. G. Butcher: „Nationality of married women." Fortnightly Review 1924, blz. 292. 3 Rapport Macmillan, blz. 12. dat aan een vreemdelinge niet de Britsche nationaliteit moet worden toegekend op grond van haar huwelijk met een Britsch onderdaan, tenzij ze er om vraagt. Ook meende hij, dat een gehuwde vrouw het recht moet hebben zich te laten naturaliseeren. De naties, die in haar wetgevingen aan de vrouw, die tot haar nationaliteit behoort, de mogelijkheid geven, door een verklaring haar oude nationaliteit te behouden, kennen in den regel aan de vreemdelinge, die met een onderdaan trouwt, wel direct de nationaliteit van haar echtgenoot toe *. Consequenter zou het geweest zijn, indien ook aan deze vrouw de gelegenheid werd gegeven, te verklaren, dat zü' haar oude nationaliteit wenscht te behouden, indien haar nationale wet haar dit toestaat. Wat de naturalisatie betreft, valt op te merken, dat terwijl deze in de oudere wetgevingen bijna steeds collectieve werking had, in de nieuwe wetten individueele naturalisatie meer op den voorgrond treedt. Om Belgische te worden moet de gehuwde vrouw, wier man zich in België laat naturaliseeren, zelve een aanvrage doen. Zij heeft dus een zelfstandig aanvraagrecht en is niet afhankehjk van de naturalisatie van haar man. De Roemeensche wet stelt de vrouw, die door de naturalisatie van haar man de Boemeensche nationaliteit verworven heeft, in de gelegenheid te verklaren, dat zij de nationaliteit welke zij vóór dien tijd had, wil behouden. Noorwegen, Zweden en Finland nemen aan, dat de vrouw mede genaturaliseerd wil worden, wanneer zij haar domicilie bij haar man heeft. In Noorwegen en Zweden heeft de gehuwde vrouw echter wel een zelfstandig aanvraagrecht. 1 Uitzondering hierop maken de Belgische wet sinds 1927, en de Yougo-Slavische wet van 1928. In Denemarken kan de gehuwde vrouw ook zelfstandig genaturaliseerd worden, maar verder werkt naturalisatie van den man collectief. Hetzelfde is het geval in Estland. In de staten, volgens wier wetten het huwehjk in het geheel geen invloed op de nationaliteit der vrouw uitoefent, kan zij natuurlijk steeds zelfstandig naturalisatie aanvragen. De wetgevingen, die aan de vreemde vrouw de nationaliteit van haar man toekennen, bepalen op een enkele uitzondering na, dat zy deze behoudt gedurende het huwehjk. Zij kan hiervan geen afstand doen of zich niet er van ontdoen door naturalisatie. Na de ontbinding van het huwehjk is het der vrouw steeds toegestaan, haar oude nationaliteit terug te nemen. In sommige gevallen krijgt zij ze automatisch terug, zooals b.v. voor de Philippijnsche vrouw wordt aangenomen. Het is voor de vrouw zelve misschien veel beter, de nationaliteit van haar huwelijk te behouden, vooral wanneer zij met haar kinderen in het land van haar echtgenoot blijft wonen. Het kan dan immers heel nadeelig voor haar zijn, indien zy nu plotseling als vreemdelinge beschouwd wordt. Waarschijnlijk is dat dan ook de reden, waarom de meeste wetgevingen, die aan de vrouw, die met een vreemdeling trouwt, haar nationaliteit ontnemen, als voorwaarde voor herstel van nationaliteit o.a. stellen, dat de vrouw haar domicilie binnen het territoir heeft, of gaat vestigen. Dèn heeft zij klaarblijkelijk haar belangen binnenslands en is er geen bezwaar tegen, haar op haar aanvrage de oude nationaliteit terug te geven. Wanneer de vrouw bij de ontbinding van het huwehjk automatisch haar oude nationaliteit terugkrijgt, bestaat er gevaar voor dubbele nationaliteit, indien zij geen afstand doet van de nationaliteit, die ze door haar huwehjk ver- kregen heeft, en deze niet vervalt, doordat zij de oude nationaliteit herkregen heeft. Maar in de praktijk komt dit bijna niet voor, omdat, zooals gezegd, meestal aanvrage tot herstel en vervulling van bepaalde voorwaarden noodig zijn, om tot herstel van nationaliteit te geraken. Opgemerkt moet nog worden, dat ook wetgevingen, die de vrouw de keuze laten, haar nationaliteit te behouden, indien zij verkiest de nationaliteit van haar man te volgen, na ontbinding herstel van nationaliteit toestaan. Tenslotte vermelden wij, dat er ook nog eenige staten zün, waarvan de wetgevingen geen bepalingen bevatten omtrent het verkrijgen of het verliezen der nationaliteit door huwehjk met een vreemdeling. Voorbeelden hiervan zijn Argentinië, Brazilië en Columbië. In de hedendaagsche wetgevingen wordt dus de nationaliteit der gehuwde vrouw op zeer uiteenloopende wijzen geregeld. Bij deze quaestie spelen vier soorten belangen een rol, te weten: a - individueele belangen, b - gezinsbelangen, c - nationale belangen, d - internationale belangen. In iedere wetgeving worden deze belangen hetzij alle, hetzij eenige er van behartigd, maar de nadruk, die gelegd wordt op het eene of op het andere belang, verschilt veelal. Het beginsel, dat door een wetgeving wordt aangenomen om het statuut van de aan deze wetgeving onderworpen vrouw te regelen op het oogenblik van het huwelijk, hangt dikwijls samen met de regels, die aangenomen zijn ten opzichte van het effect van de naturalisatie van den man op die van de vrouw, het verwisselen van nationaliteit van de vrouw staande huwehjk of het herstel in haar oorspronkelijke nationaliteit Uitgezonderd in de wetgevingen, die de nationaliteit der vrouw onbeïnvloed laten door het huwehjk, wordt door alle staten aan de vreemdelinge, die met een onderdaan huwt, de nationaliteit van den man toegekend. Het verschil in de regeling der nationaliteit komt dan ook vooral uit in de wijze van verlies tengevolge van het huwehjk. Wü kunnen de staten met het oog op hun wetgeving ten aanzien van de nationaliteit der gehuwde vrouw, in viïf groepen verdeelen, waarvan de eerste drie door verschillende wijzen van verlies te onderscheiden zijn. De vierde groep laat de nationaliteit van de burgeres onbeïnvloed door een huwehjk, en de wetgevingen van de vijfde groep zwijgen over dit punt, waardoor twijfel ontstaat. De indeeling wordt dus als volgt: 1 - Wetgevingen, die steeds aan de vrouw haar natio¬ naliteit ontnemen in geval van huwehjk met een vreemdeling. 2 - Wetgevingen, die het verlies van nationaliteit af¬ hankelijk stellen van de voorwaarde, dat de vrouw de nationaliteit van haar man verkrijgt. 3 - Wetgevingen, die het verlies van nationaliteit afhan¬ kelijk stellen van nog andere voorwaarden dan de in 2) genoemde. 4 - Wetgevingen, volgens welke de vrouw haar natio¬ naliteit behoudt. 5 - Wetgevingen, die zwijgen over de nationaliteit van de gehuwde vrouw. 1 - Wetgevingen, die steeds aan de vrouw haar nationaliteit ontnemen in geval van huwelijk met een vreemdeling Dit zijn wetgevingen, die de vrouw, staande huwelijk, den staat van haren man laten volgen. Hier is het enkele feit, dat de vrouw met een vreemdeling huwt, oorzaak, dat zij haar nationaliteit verliest. Alle deze wetgevingen staan aan de vrouw, na ontbinding van het huwelijk, herstel van nationaliteit toe. Meestal moet zij hiervoor haar wil te kennen geven, en domicilie hebben in den staat, waartoe zij oorspronkelijk behoorde. Deze wetgevingen trachten het gezinsbelang te behartigen door de eenheid van nationaliteit te bevorderen. Terwijl zij nu eenerzij ds aan de vreemdelinge, die met een onderdaan huwt, de nationaliteit toekennen, meenen zij als consequentie biervan aan de vrouwelüke onderdaan, die met een vreemdeling in het huwelijk treedt, de nationaliteit te moeten ontnemen. Indien alle staten evenzoo handelden zouden gevallen van dubbele nationaliteit, gemis van nationaliteit, of verschillende nationaliteit der echtgenooten uitgesloten zyn. Er zou dan overal eenheid van nationaliteit der echtgenooten zijn. Maar door het groote onderlinge verschil der wetgevingen op dit oogenblik wordt door de methode van de genoemde groep zoowel het internationale als het individueele belang geschaad. De vrouw, die haar nationaliteit verliest door haar huwelijk, verkrijgt hierdoor niet altijd volgens de nationale wet van haar man diens nationaliteit. Dit laatste is zelfs onmogelijk, indien de man zelf geen nationaliteit bezit. En zelfs al kent de nationale wet van den man wèl aan diens vrouw de nationaliteit toe, dan kan de verandering van nationaliteit voor haar persoonlijk nog achteruitgang beteekenen. Haar oude nationale wet kende haar misschien veel meer rechten toe en wellicht was haar geheele positie veel beter in den staat, waartoe zü vroeger behoorde. Men kan nu wel zeggen, dat zij dit vooruit geweten heeft en er dus in bewilligd heeft, maar in den grond van de zaak neemt het de onbillijkheid niet weg, dat de vrouw voor de keuze tusschen het sluiten van een huwehjk dat zij wenscht en het behoud van haar nationaliteit, hetwelk zü eveneens wenscht, wordt gesteld, terwijl aan den anderen kant voor den man zoowel het huwehjk, als het behoud van zijn nationaliteit mogelijk zijn. Dit is een achterstelling van de vrouw bij den man, die niet langer gehandhaafd worden mag, ook al ontstaan er moeilijkheden door het aanbrengen van wijzigingen. Afghanistan. Volgens art. 90 van den Code i kunnen Afghaansche vrouwen, die huwen met vreemdelingen, niet als Afghaansche onderdanen beschouwd worden, zoolang haar echtgenooten niet de Afghaansche nationaliteit verworven hebben. Zij zijn uitgesloten van alle privileges, die Afghaansche onderdanen kunnen genieten en beroofd van al haar eigendomsrechten, behalve ten aanzien van roerend goed (art. 93). Het onroerend goed moet verkocht worden. Na den dood van haar echtgenoot kan een vrouw, die door haar huwehjk de Afghaansche nationaliteit verloren had, herstel hiervan krij gen, indien zij haar wensch hiertoe te kennen geeft (art. 90). De vreemdelinge, die met een Afghaan huwt, verkrijgt volgens art. 89 de Afghaansche nationaliteit. Indien zij weduwe geworden is, kan zij haar oorspronkelijke nationaliteit terugnemen. Wat de naturalisatie betreft zegt de wet alleen, dat indien een Afghaan zich elders laat naturaliseeren, dit geen in- 1 Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countries 1927. vloed heeft op de nationaliteit zijner kinderen, minderjarige of meerderjarige, tenzij deze de nationaliteit van hun vader aannemen, wanneer zij meerderjarig worden (art. 92). Aangezien de wet klaarblijkelijk uitgaat van het beginsel dat de echtgenooten dezelfde nationaliteit hebben, zal men wel moeten aannemen, dat de vrouw den staat van haar man volgt, ook bij naturalisatie. B o 1 i v i ë. Volgens art. 11 van den Code civil van Bolivië volgt de Boliviaansche vrouw, die een vreemdeling trouwt, den staat van haar man. Wanneer ze weduwe wordt, kan zij de Boliviaansche nationaliteit terugkrügen op voorwaarde, dat zij verblijf houdt in de republiek, of hiernaar terugkeert en de verklaring aflegt, dat zij van plan is, er te blijven wonen. Artikel 8 bepaalt, dat de vreemde vrouw, die met een Boliviaan trouwt, den staat van haar man volgt. Dit zijn de twee eenige artikelen over deze quaestie, waaruit dus niet blijkt, hoe de naturalisatie werkt. Maar uit de algemeene bepalingen zal men wel moeten afleiden, dat de naturalisatie collectieve werking heeft. Duitschland. Volgens § 17 no. 6 van den „Reichs und Staatsangehörigkeitsgesetz" van 22 Juü 1913 verliest de Duitsche vrouw, die met een vreemdeling trouwt, haar nationaliteit. Aan den anderen kant verwerft de vreemde vrouw, die met een Duitscher trouwt, automatisch de Duitsche nationaliteit. De Duitsche vrouw, die met een vreemdeling gehuwd is, kan na de ontbinding van haar huwehjk door den dood van haar man of door echtscheiding, de Duitsche nationaliteit verkrijgen (§ 10). Daarvoor moet zij een aanvrage doen aan den Bondsstaat binnen wiens gebied zij haar domicilie gevestigd heeft. Bovendien moet zü voldoen aan de in § 8 gestelde voorwaarden, waarop naturalisatie verleend kan worden. Hieronder vallen handelings-bekwaamheid, goed gedrag, domicilie en het bewijs, dat men niet armlastig is. Wanneer een Duitscher afstand doet van zün nationaliteit, volgt hieruit niet, dat ook zijn vrouw niet langer de Duitsche nationaliteit deelachtig is. Wil de vrouw ook afstand doen, dan moet haar man dit voor haar doen, met haar toestemming (§ 18). Ook wanneer een Duitscher zich in een ander land laat naturaliseeren, levert dit feit op zich zelf geen verlies der nationaliteit voor zijn vrouw op. Daarvoor is noodig, dat de man met haar toestemming de nieuwe nationaliteit voor haar aanvraagt (§ 25). Daarentegen deelt de Duitsche vrouw wèl in het verlies der nationaliteit van haar man, wanneer de oorzaak hiervan is: het in vreemden staatsdienst gaan zonder verlof hiertoe, en het niet gehoorzamen aan het bevel tot uittreding (§28), niet vervulling zijner militaire plichten, of niet nakoming van een gebod tot terugkeeren in het land (§27). Dit heeft ook voor de minderjarige kinderen het verlies der nationaliteit ten gevolge. Uitzondering wordt hierop gemaakt voor de gehuwde of gehuwd geweest zijnde dochters (§ 29). Voorwaarde voor dit verlies is nog (in het geval van § 27), dat de man in het buitenland woont. Evenals de vrouw de Duitsche nationaliteit verliest met ,haar man, kan zij deze terugkrijgen, wanneer hij herstel hiervan verkrijgt (§ 29). Naturalisatie van een vreemdeling in Duitschland strekt zich volgens § 16 ook uit tot diens vrouw en minderjarige kinderen, behalve de gehuwde of gehuwd geweest zijnde dochters. Uitzonderingen op dit beginsel kunnen gemaakt worden in de naturalisatie-oorkonde (§ 16). Volgens de heerschende leer kan de gehuwde vreemdelinge staande huwelijk zelfstandig aanvrage tot naturalisatie doen. Het is niet van belang, of haar eigen wet dit toestaat. Deze wet brengt dus als regel eenheid van nationaliteit in het gezin en stelt de vrouw wat betreft haar nationaliteit afhankelijk van de goedkeuring, die haar man hecht aan haar besluit om zich te laten naturaliseeren (§ 7, 2). Wel wordt er eenigszins rekening gehouden met haar wil in de gevallen van § § 18 en 19. Enge land (Groot Brittanje). Volgens de Common Law had huwehjk geen invloed op de nationaliteit der vrouw. De Britsche vrouw verloor haar nationaliteit niet door huwelijk met een vreemdeling, en de vreemdelinge verkreeg niet de Britsche nationaliteit door haar huwehjk met een Brit. In 1844 bracht de „Alien act" in dit stelsel eenige wijziging. Er werd n.1. bepaald, dat voortaan de Britsche nationaliteit zou worden verleend aan de vreemdelinge, die met een Britsch onderdaan in het huwelijk trad. De Engelsche vrouw, die met een vreemdeling huwde, behield echter haar nationaliteit. Pas in de „Naturalisation Act" van 12 Mei 1870 werd het beginsel neergelegd, dat de Engelsche vrouw haar nationaliteit verliest door huwehjk met een vreemdeling. Dan is dus de eenheid van nationaliteit tusschen de echtgenooten bereikt, wanneer de vrouw ten minste de vreemde nationaliteit van haar man verkrijgt. Over eenheid van nationaliteit in het gezin valt nog op te merken, dat deze volgens de Engelsche wet toch niet bereikt wordt voor het geval vreemdelingen in Engeland wonen en hun kinderen daar geboren worden. De Engelsche wet, die het „jus soti" toepast, beschouwt deze kinderen als Engelschen, hoewel de ouders vreemdelingen zijn. Tot 1914 gold deze wet van 1870, volgens welke de vrouw volgde wanneer de man zich het naturaliseeren. Wanneer echter een Engelschman zich buitenslands het naturaliseeren, deelde zijn vrouw slechts dan zijn nieuwe nationaliteit, wanneer zij in het nieuwe vaderland bij hem verbluf hield (Sect. 10 3°). Herstel van de Engelsche nationaliteit was mogelijk na den dood van den man. Sinds 1914 is het mogetijk geworden, dat de vrouw, die haar Engelsche nationaliteit verloren heeft door huwehjk, tijdens het huwehjk verklaart, deze terug te willen hebben. Hiervoor is noodig, dat zij van geboorte Britsche is en dat de staat, waartoe zü op het oogenblik behoort, in oorlog is met Groot-Brittanje. Zij kan dan genaturaliseerd worden en behoeft alleen den eed hiervoor af te leggen (Sect. 10, 2). Na ontbinding van het huwehjk kan de vrouw haar nationaliteit herkrijgen zonder dat zij behoeft te voldoen aan de voorwaarden, waarbij de termijnen van verblijf binnen het Britsche Rijk bepaald zün (Sect. 10, 2 [5]). Wanneer een vreemdeling door naturalisatie de Engelsche nationaliteit verkrijgt, strekt zich dit ook uit tot zün vrouw (Sect. 10). Behalve in het bovengenoemde geval kan de vrouw zich staande huwehjk niet zelfstandig in Engeland laten naturaliseeren (Sect. 5, 3). De vreemdelinge, die met een Engelschman trouwt, verkrijgt nog steeds de Engelsche nationaliteit, op grond van haar huwehjk. De Engelsche vrouw deelt in het verlies der nationaliteit van haar man, tenzij ze een verklaring aflegt, dat zij de Engelsche nationaliteit wenscht te behouden (Sect. 10). Sinds 1918 bepaalt de wet, dat, wanneer de naturalisatie van een vreemdeling ingetrokken wordt, dit geen invloed heeft op de nationaliteit van zijn vrouw, indien ze Britsche van geboorte was. Was ze vreemdelinge van geboorte en door naturalisatie Engelsche geworden, dan vervalt haar naturalisatie tegelijk met die van haar man, tenzij de „Secretary of State" bepaalt, dat zij Britsche zal blijven. In dit geval kan de vrouw binnen 6 maanden, nadat de naturalisatie van haar man herroepen is, verklaren, dat zij afstand doet van de Britsche nationaliteit. Tijdens den oorlog zijn er dus bepalingen in de Engelsche wet gekomen, waardoor het mogelijk is, dat de man vreemdeling is en de vrouw Engelsche. Na den oorlog worden er nog steeds pogingen gedaan, in Engeland het beginsel van behoud van nationaliteit bij huwelijk met een vreemdeling door te voeren. Haïti. Volgens de wet van Haïti van 12 Oct. 1907 volgt de vreemde vrouw, die een Haïtiaan trouwt, den staat van haren man. De vrouw, die met een vreemdeling huwt, verliest de nationaliteit van Haïti (Art. 9). Zij kan deze echter herkrijgen door naturalisatie (Art. 10). Artikel 11 zegt, dat in geval van ontbinding van een huwehjk tusschen een vreemdeling en een Haïtiaansche vrouw, de laatste, wanneer zij haar vroegere nationaliteit terug wil hebben, een verklaring mag afleggen voor het parket van de civiele rechtbank van de plaats, waar zij verbluf houdt, dat zü afstand doet van haar vreemde nationaliteit en dat zij haar vroegere Haïtiaansche qualiteit weer aanneemt. De Haïtiaansche vrouw, die met een vreemdeling gehuwd is, welke zich na zün huwehjk laat naturaliseeren in Haïti, herkrijgt hierdoor haar Haïtiaansche nationaliteit (art. 12). Hetzelfde is volgens art. 14 het geval, indien de vrouw niet van Haïtiaansche origine was: de artikelen 12 en 14 bedoelen dus, dat de naturalisatie van den man collectief werkt. Daarentegen behoudt de vrouw haar nationaliteit, indien haar man zich elders laat naturaliseeren, tenzij ook zij daar genaturaliseerd wordt. Honduras. Art. 48 van den Code civil verklaart: De gehuwde vrouw volgt de nationaliteit van haar man. De vreemdelingenwet echter, die van hetzelfde jaar is, n.1. 8 Februari 1906, verklaart in art. 5, dat Hondureesche vrouwen, die een huwehjk sluiten met vreemdelingen, haar nationaliteit zullen behouden, wanneer zij in het land bhjven wonen, Artikel 6 zegt, dat nationaliteitsverwisseling van den man geen nationaliteitsverwisseling van de vrouw en de minderjarige kinderen met zich brengt, indien zij in Honduras blijven wonen. Door het decreet van 4 Februari 1926 i is de wet van 8 Februari 1906 afgeschaft, maar dit decreet bevat geen voorzieningen met betrekking tot de nationaliteit der gehuwde vrouw. Zoo is het op het oogenblik niet vast te stellen, wat als wet geldt in Honduras. H o n g a r ij e. Volgens § 20 van de wet van 20—24 December 1879 wordt de Hongaarsche nationaliteit verloren door huwehjk. In 1 Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countries 1927. 3 § 34 wordt dit nader uitgewerkt door de bepaling, dat de vrouw, die een vreemdeling trouwt, de Hongaarsche nationaliteit verbiest. § 31 bepaalt, dat iedere Hongaar, die zonder onderbreking tien jaar lang buitenslands verkeert, zijn nationaliteit verliest, indien hij geen opdracht van het Gouvernement vervult. Volgens § 32 strekt dit verlies van nationaliteit zich ook uit tot de vrouw en de minderjarige kinderen, indien deze zich bij den man bevinden. Het Hongaarsche burgerschap wordt verleend aan de vrouw van een genaturaliseerden Hongaar, en eveneens aan de minderjarige kinderen (§7). Ontslag uit de nationaliteit werkt eveneens collectief, indien de vrouw met haar man naar het buitenland gaat (§26). De vreemde vrouw, die met een Hongaar trouwt, verkrugt het Hongaarsche burgerschap en zij verliest dit niet, wanneer zij weduwe is geworden, evenmin als door gerechtelijke echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk (§ 35). Wordt het huwehjk van een Hongaarsche vrouw met een vreemdeling nietig verklaard, dan herkrijgt zij de Hongaarsche nationaliteit (§ 3, 7). Tenslotte bepaalt § 41 nog, dat de Hongaarsche vrouw, die haar burgerschap verloren heeft door ontslag van nationaliteit van haar echtgenoot, hetzij door zijn afwezigheid (§20), hetzij doordat zij met een vreemdeling getrouwd is, op haar verzoek in haar nationaliteit hersteld zal worden, indien zij gerechtelijk gescheiden is van haar echtgenoot, indien haar huwelijk ontbonden is, of wanneer zij weduwe is geworden en zij het burgerrecht van een Hongaarsche gemeente heeft verworven. De Iersche Vrij staat.1 Zoolang de aanname van een wet „governing the future acquisition and termination of citizenship in the Irish Free State" nog zwevende is, is in Ierland op dit punt de Engelsche wet, zooals deze in 1922 gewijzigd is, van kracht, zoolang ze niet in strijd komt met de grondwet van den Ierschen Vrijstaat van 1922. Artikel 3 van deze Constutie luidt als volgt: „Every person, without distinction of sex, domiciled in the area of the jurisdiction of the Irish Free State (Saorstat Eireaun) at the time of the commingto operation of this constitution, who was born in Ireland, or either of whose parents was born in Ireland or who has been ordinarily resident in the area of the jurisdiction of the Irish Free State (Saorstat Eireaun) for not less than seven years, is a citizen of the Irish Free State (Saorstat Eireaun) and shall within the limit of the jurisdiction of the Irish Freestate enjoy the priveleges and be subject to the obligations of such citizenship: Provided that any such person being a citizen of another state may elect not to accept the citizenship hereby conferred; and the condition governing the future acquisition and termination of citizenship in the Irish Free State shall be determined by law." De praktijk in den Ierschen Vrijstaat is, dat aan een vrouw, die met een vreemdeling trouwt, wèl een paspoort gegeven wordt. Irak. De wet op de nationaliteit van 1924, herzien in 1925 en 1928, bepaalt in art. 17: „De vrouw van een onderdaan van Irak zal zelf ook 1 Hearings Emma Wold. onderdaan van Irak zijn en de vrouw van een vreemdeling, zal zelf ook vreemdelinge zijn." Hierop volgen nu de uitzonderingen. De vrouw, die door haar huwehjk de Iraksche nationaliteit heeft verkregen, mag binnen drie jaar na de ontbinding van het huwelijk hiervan afstand doen, en de vrouw, die haar Iraksche nationaliteit heeft verloren, door haar huwelijk, mag verklaren deze terug te willen nemen binnen drie jaar na de IWtbinding van het huwehjk. Alleen nadat het huwelijk ontbonden is, kan de vrouw dus haar oorspronkelijke nationaliteit herkrijgen. Tijdens het huwelijk is er eenheid van nationaliteit in het gezin. Art. 19 bepaalt nog dat, indien een weduwe of gescheiden vrouw, die kinderen heeft, trouwt met een onderdaan van Irak, de nationaliteit der kinderen hierdoor geen verandering ondervindt. Uit art. 17 volgt, dat naturalisatie en denationahsatie van den man collectieve werking heeft. Art. 18 bepaalt nog eens uitdrukketijk, dat dit zoo is ten aanzien van de nationaliteit van minderjarige kinderen. L i b e r i ë. De Consulaire code i, goedgekeurd door de „acte van wetgeving" van 8 Februari 1922, bepaalt in sectie 70, dat iedere vrouw van negerafstamming, die gehuwd is met een burger van de republiek Liberië, hiervan ook burgeres is. Het doet niet terzake, of haar man vóór of na het huwelijk burger werd. Iedere vrouw, die het Liberische burgerschap door huwetijk verkregen heeft, zal dit behouden ook na de ontbinding van het huwelijk door den dood of algeheele scheiding, indien zij in de republiek blijft wonen, tenzij zij i Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countries 1928. afstand hiervan doet voor een Hof, dat jurisdictie heeft in zake vreemdelingennaturalisatie. Wanneer zij buitenslands is, kan zij haar Liberische nationaliteit in dit geval behouden door zich voor een Liberisch consul als Liberisch onderdaan te laten inschrijven binnen één jaar na de ontbinding van het huwehjk. In sectie 71 vinden we weer het klassieke principe, dat gezegd wordt, dat de vrouw, die een vreemdeling trouwt, de nationaliteit van haar echtgenoot aanneemt. Na ontbinding van het huwehjk kan zij haar vroegere nationaliteit terugkrijgen. Wanneer zij buitenslands is, moet ze zich binnen één jaar als Liberisch burgeres laten inschrijven voor een Liberisch consul. Wanneer zij terugkeert en woonplaats neemt in Liberië is dit niet noodig. Woonde zij al in de republiek, dan herkrijgt zij haar nationaliteit door er te blijven wonen. Luxemburg. Volgens den Code civil van Luxemburg van 14 Maart 1905, herzien op 14 Maart 1915, verliest de Luxemburgsche vrouw, die met een vreemdeling trouwt, haar nationaliteit (art. 19). Na den dood van haar man kan zij herstel van nationaliteit verkrijgen, wanneer zij haar woonplaats in Luxemburg heeft of met toestemming van den Groothertog terugkeert en verklaart, er zich te willen vestigen (art. 19). Daar de wet er over zwijgt, wordt aangenomen, dat verlies van de Luxemburgsche nationaliteit door den gehuwden man zich niet uitstrekt tot zijn vrouw en minderjarige kinderen. De vreemdelinge, die met een Luxemburger in het huwehjk treedt, verkrijgt volgens art. 12 zijn nationaliteit. Of de vreemde vrouw deelt in de naturalisatie van haar man in Luxemburg, is twijfelachtig, aangezien de wet hierover zwijgt. Volgens de grondwet volgt de vrouw echter den staat van haren man. New-Foundland. De wet op de naturalisatie van vreemdelingen * van 1916 bepaalt in deel III sect. 10, dat de vrouw van een Britsch onderdaan zelve Britsch onderdaan zal bhjven en dat de vrouw van ëen vreemdeling vreemdelinge zal bhjven. Een vrouw, die Britsch onderdaan was, maar door haar huwelijk vreemdelinge is geworden, zal dit blijven, ook na den dood van haar man of ontbinding van haar huwehjk (sect. 11). Wanneer de man zijn Britsche nationaliteit verliest, mag zün vrouw een verklaring afleggen, dat zij de Britsche nationaliteit wenscht te behouden (sect. 10). Volgens sect. 12 deelen minderjarige kinderen in het verlies der Britsche nationaliteit door de ouders geleden, tenzij de ouders genaturaliseerd worden in een land, waar de kinderen niet mee genaturaliseerd worden met de ouders, volgens de daar geldende wet. Wanneer echter een weduwe, die Britsch onderdaan is, met een vreemdeling trouwt, verliest zij zelve wel haar nationaliteit, maar haar minderjarige kinderen blijven Britsche onderdanen, ook al wonen ze buiten de Dominions. Na de ontbinding van haar huwelijk kan de vrouw, die haar Britsche nationaliteit hierdoor verloren had, deze herkrijgen, zonder aan de voor gewone naturalisatie gestelde voorwaarden, wat betreft verblijf, te voldoen. [Deel II, sect. 2 (5)]. De gehuwde vrouw kan zich niet zelfstandig laten naturaliseeren [sect 5 (3) ]. 1 Hearings Emma Wold. Nieuw Zeeland. Hier heerscht de „British nationality and status of aliens act" sinds 1923 | Nieuw Zeeland heeft bij deze wet aangenomen Deel I sectie 1, en Deel III van Britsche Act. De secties 10,11 en 12 zijn dus wet in Nieuw Zeeland, maar sectie 2 (5) niet Evenals sect. 5 (3) bepaalt sect. 8 (3) van de act van Nieuw Zeeland, dat aan een persoon, die niet handelingsbekwaam is, geen naturalisatie verleend kan worden. De gehuwde vrouw wordt in de noot als zoodanig genoemd. Sectie 12 bepaalt, dat de intrekking van het certificaat van naturalisatie door den „governor-general in council", of den minister, verbies van nationaliteit der vrouw en minderjarige kinderen tengevolge heeft, tenzij deze anders beslist. In dit laatste geval staat het der vrouw vrij binnen 6 maanden na de intrekking van het certificaat afstand te doen van de Britsche nationaliteit voor zich zelf en haar minderjarige kinderen. Het vervallen verklaren van de nationaliteit zal niet plaats hebben, wanneer de vrouw van geboorte Britsch onderdaan was, tenzij in de gevallen, waarin haar het certificaat van naturalisatie ontnomen zou worden, indien ze dit gehad had. Palestina. Volgens sect. 6 van de ordonnantie van Burgerschap van 24 Juli 1925, wordt de staat van de gehuwde vrouw bepaald door den staat van haar man. De staat van minderjarige kinderen wordt bepaald door den staat der ouders. Volgens sectie 12 is het evenals volgens de Engelsche wet mogelijk, dat de vrouw, indien haar man zün nationaliteit verbiest, verklaart, dat zij de hare wenscht te behouden (1). Wanneer de vrouw van een vreemdeling, die vóór haar 1 Hearings Emma Wold. huwelijk Palestijnsche was, gedurende haar huwehjk gescheiden van haar man leeft, mag de Hooge-Commissaris, indien hij meent, dat de scheiding in deze omstandigheden wel permanent zal zijn, haar een certificaat van naturalisatie verleenen, alsof haar huwelijk al ontbonden was. Hier is dus gescheiden nationaliteit toegestaan, omdat men aanneemt, dat er in zoo'n geval toch niets meer van de gezinseenheid te redden valt. Dood van den echtgenoot of andere ontbinding van het huwehjk heeft geen invloed op de nationaliteit der vrouw, hetzij ze door haar huwelijk vreemdelinge is geworden, hetzij ze hierdoor de Palestijnsche nationaliteit verworven had (art. 13). P e r z i ë. De Perzische wet betreffende het burgerschap van 7 Augustus 1894 bepaalt in art. 6, dat wanneer een Pers met een vreemdelinge huwt, deze automatisch Perzisch onderdaan wordt. Na den dood van haar "echtgenoot, of nadat echtscheiding is uitgesproken, mag de vrouw tot haar oorspronkelijke nationaliteit terugkeeren. Een gehuwde vreemdelinge kan niet in Perzië genaturaliseerd worden, dan wanneer haar echtgenoot zich ook laat naturaliseeren tot Perzisch onderdaan (art. 7). Een Perzische vrouw verliest door huwelijk met een vreemdeling de Perzische nationaliteit. Na zijn dood, of nadat zij van hem gescheiden is, kan zij terugkeeren tot haar Perzische nationaliteit door eenvoudige aanvragé hiervan. Daarna staat het haar vrij, opnieuw van nationaliteit te verwisselen, indien zij de bepalingen van de wet in acht neemt (art. 11). Wanneer Perzische vrouwen door haar huwelijk met een vreemdeling haar nationaliteit verloren hebben, kunnen zij geen onroerende goederen als dorpen, stadsgedeelten of andere bezittingen in Perzië hebben en z«n zij uitgesloten van alle voorrechten, die aan het Perzische burgerschap verbonden zün (art. 12). Peru. De Peruaansche Code civil bepaalt in art. 41, dat een Peruaansche vrouw, die met een vreemdeling gehuwd is, en een vreemdelinge die met een Peruaan getrouwd is, door haar huwehjk de nationaliteit van haar echtgenoot verkrijgen. In het geval, dat zij weduwe wordt, herkrijgt de van geboorte Peruaansche haar nationaliteit, en de vrouw, die door haar huwehjk Peruaansch geworden was, bhjft dit, mits beiden in Peru haar domicilie hebben. De nieuwe Constitutie van 1919 bevat geen bepalingen over invloed van het huwehjk op de nationaliteit. De Philippijnen. i Hier heerscht de Spaansche Code civil en de Wet op de Naturalisatie van 26 Maart 1920. Art. 22 van den Code civil geeft het klassieke principe weer. Het eenige verschil met de toepassing der wet in Spanje is, dat de Philippijnsche vrouw, die door haar huwehjk haar nationaliteit had verloren, deze na de ontbinding van het huwehjk ipso facto terugkrijgt, al zegt art. 22 dit niet. Volgens sectie 4 van de wet op de naturalisatie wordt de termijn van vijf jaar, die voorgeschreven is, verkort tot twee jaar, wanneer de man met een Philippijnsche vrouw gehuwd is. Verder bepaalt sectie 13, dat indien een man, die naturalisatie had aangevraagd, sterft voordat deze verleend is, zün vrouw en zijn minderjarige kinderen de aanvrage 1 Hearings Emma Wold. mogen voortzetten. Wanneer ze verleend wordt, zal de naturalisatie hetzelfde effect hebben, die ze gehad zou hebben, indien de aanvrager nog leefde. Spanje. Volgens art. 22 van den Code civil volgt de gehuwde vrouw den staat van haar man. De vreemde vrouw, die een Spanjaard trouwt, zal dus de Spaansche nationaliteit verwerven. Bovendien zegt het artikel nog, dat de Spaansche vrouw, die met een vreemdeling gehuwd is, na de ontbinding van het huwelijk haar oorspronkelijke nationaliteit kan terugkrijgen, wanneer ze voldoet aan de daarvoor in art. 21 gestelde voorwaarden. Deze zijn: terugkeer naar Spanje, afstand doen van de bescherming van den vreemden staat, en het afleggen van een verklaring voor den burgerhjken stand van het in Spanje gekozen domicilie. Aangezien de Spaansche wet geen echtscheiding kent, zal de vrouw alleen herstel van nationaliteit kunnen verkrijgen na den dood van haar man. Uit art. 22 kan afgeleid worden, dat de naturalisatie collectieve werking heeft. Volgens een Koninklijk decreet van 6 Nov. 1916, art. 3, kan de vreemdeling, die met een Spaansche vrouw getrouwd is, op grond hiervan na vijf jaar verblijf in Spanje genaturaliseerd worden, terwijl daarvoor anders tien jaren zijn bepaald. Tsjecho-SIowakije. Volgens art. 3 van de Constitutioneele wet van 9 April 19201 verliest de vrouw, door een vreemdeling te huwen, haar Tsjechische nationaliteit, ook indien zij er geen nieuwe i Lapradelle 1920, blz. 423. Annuaire de législation étrangère, blz. 281. voor in de plaats krijgt, doordat de vreemde wet van haar man haar zijn nationaliteit niet toekent (§ 19. Altöstereichsche Gesetzgebung 1832, Altungarische Gesetzgebung 1879, § 34). De Altöstereichische Gesetzgebung geldt nog voor Bohemen, Moravië en Silezië. De Altungarische Gesetzgebung >geldt nog voor Slowakije en Karpathisch Rusland. Het verlies van de Tsjechische nationaliteit van den man strekt zich ook uit tot zijn vrouw, zoolang zij niet gerechtelijk of van tafel en bed gescheiden is. Dit is tenminste de heerschende rechtsopvatting 1. De vreemde vrouw verkrügt door haar huwelijk de Tsjechische nationaliteit volgens het decreet van de Hofkanselarij van 1833, geldend voor Bohemen, Moravië en Silezië en volgens § 5 van de wet van 1879, geldend voor het oud Hongaarsche gebied, n.1. Slowakije en Karpatisch Rusland. Volgens de §§ 20 en 22 van de „Auswanderungspatent" van 1832 kon de voormalig Oostenrijksche vrouw, die haar nationaliteit door huwelijk met een vreemdeling verloren had, onder lichtere voorwaarden genaturaliseerd worden. Art. 41 van de wet van 1879, geldend voor het oud Hongaarsche gebied, staat herstel van nationaliteit toe aan de vrouw, die weduwe geworden is of hetzij gerechtelijk, hetzij van tafel en bed gescheiden is. De naturalisatie van den man werkt collectief (§ 92 Allg. B. G. B. en § 11, al. 1, Heimats Gesetz v. 1863 voor oud Hongarije, § 7 van de wet van 1879). 2 - Wetgevingen, die het verlies van nationaliteit afhankelijk stellen van de voorwaarde, dat de vrouw de nationaliteit van haar man verkrijgt. In deze groep van wetgevingen hangt het van de natio- 1 Magnus Tabellen. nale wet van den man af, of de vrouw zijn nationaliteit zal verkrijgen en daardoor haar oorspronkelijke nationaliteit zal verliezen. De bedoeling is ook hier, dat de vrouw den staat van haar man zal volgen. Het gezinsbelang primeert, maar er is toch meer rekening gehouden met het individueele belang van de vrouw. Apatridie is namelijk voorkomen, doordat de vrouw haar eigen nationaliteit blijft behouden, indien de wet van haar man haar diens nationaliteit niet toekent. Ook het internationale belang is behartigd, aangezien de twee wetten elkaar hier aanvullen en niet met elkander in strijd komen. B u 1 g a r ij e. De wet op de nationaliteit van 5/18 Jan. 1904, herzien in 1908, zegt in art. 16, dat de Bulgaarsche vrouw door huwelijk met een vreemdeling haar nationaliteit verliest, indien zij die van haar man verkrijgt. Na de ontbinding van haar huwehjk, door den dood van haar man of echtscheiding, kan zij de Bulgaarsche nationaliteit terugkrijgen, wanneer zij in Bulgarije haar domicilie heeft (art. 16 en 18). De vreemde vrouw, die met een Bulgaar trouwt, verkrijgt volgens de Bulgaarsche wet zijn nationaliteit (art. 15). Na echtscheiding kan deze vrouw ontslagen worden uit de Bulgaarsche nationaliteit, als ze haar wensch te kennen geeft, er afstand van te doen (art. 15, 30). De naturalisatie van den man, heeft geen werking ten aanzien van de vrouw (art. 22). » Wanneer zij echter de Bulgaarsche nationaliteit aanvraagt, verkrijgt ze deze, zonder dat ze aan de voorwaarde van het domicilie behoeft te voldoen (art. 11). Het verlies der Bulgaarsche nationaliteit door den man heeft geen invloed op de nationaliteit der vrouw (art. 23). Costa-Rica. De wet op de nationaliteit en de nationalisatie van 1886 bepaalt in art. 4, 5°, dat de Costa-Ricaansche vrouw, die een vreemdeling huwt, zijn nationaliteit volgt en deze ook na zijn dood behoudt, indien zijn nationale wet haar die toekent. De eenige mogelijkheid, herstel van nationaliteit te krijgen is, dat de weduwe zich in Costa-Rica vestigt en verklaart, afstand te doen van de door haar verkregen vreemde nationaliteit (art. 5). Aan den anderen kant bepaalt art. 3, § 3, dat de vreemde vrouw die met een Costa-Ricaan trouwt, beschouwd wordt alsof zij genaturaliseerd was en deze nationaliteit, ook indien zij weduwe geworden is, behoudt. Volgens art. 6 volgt de vrouw ingeval van naturalisatie van den man zijn staat, indien zijn nieuwe nationaliteit aan de naturalisatie collectieve werking toekent. De wet zwijgt over de werking, die de naturalisatie van een vreemdeling in Costa-Rica op de nationaliteit van zijn vrouw heeft. Als bijzonderheid worde nog vermeld, dat vreemdelingen, die met een Costa-Ricaansche getrouwd zijn, en vijf jaar hun domicilie gehad hebben in de republiek, volgens de „wet op de uitzetting van vreemdelingen" van 18 Juni 1894, niet uitgezet kunnen worden. D a n z i g. De wet op de nationaliteit van 30 Mei 1922 bepaalt in § 14, dat de vrouw, die door haar huwelijk een andere nationaliteit verwerft, de Danzigsche nationaliteit verliest. Wanneer het huwelijk ontbonden is door den dood van den man of echtscheiding, moet zij genaturaliseerd worden op haar verzoek, wanneer zü aan de in § 8 gestelde voorwaarden voldoet (§ 10 a). Alleen behoeft zij niet vijf jaar in Danzig woonplaats of verblijf gehouden te hebben. Het verlies der nationaliteit door huwelijk strekt zich ook uit tot de minderjarige kinderen der vrouw, wanneer deze door het huwelijk van hun moeder een nieuwe nationaliteit verwerven (§ 148). Volgens § 4 verkrijgt de vreemdelinge, die met een Danziger huwt, de Danzigsche nationaliteit. Ook haar minderjarige kinderen verkrijgen deze, wanneer zij met de moeder hun vaste woonplaats in Danzig nemen. Ontslag van nationaliteit kan voor de vrouw slechts door haar man worden aangevraagd met haar toestemming. Tegelijkertijd moet hij echter voor zich zelf ontslag aanvragen, wanneer hij Danziger is. Voor de minderjarige kinderen kan het ontslag tegelijk met dat van de ouders aangevraagd worden, anders is toestemming noodig van den voogdijraad (§ § 19, 20). Wanneer de man vrijwillig een andere nationaliteit verwerft, verliest hij de Danzigsche nationaliteit voor zich zelf, voor zijn vrouw (§ 17) en voor zijn minderjarige kinderen over wie hij de vaderlijke macht uitoefent. Laat een vreemdeling zich in Danzig naturaliseeren, dan verkrijgt zijn vrouw ook de Danzigsche nationaliteit, wanneer zij dit aanvraagt en kan bewijzen, dat zij haar tegenwoordige nationaliteit verliest (§ 11 j° § § 8, 7). Hetzelfde geldt voor de minderjarige kinderen. Volgens de heerschende leer kan, evenals volgens het Duitsche recht, de vrouw zelfstandig aanvrage tot naturalisatie doen. Niet noodig is dus, dat haar man tegehjk voor zich zelf de Danzigsche nationaliteit aanvraagt. Aangezien echter § 8 als voorwaarde voor naturalisatie o.a. het bewijs stelt, dat de tegenwoordige nationaliteit verloren gaat, zal dit dikwijls niet kunnen gebeuren. Vele staten beschouwen immers de met een hunner onderdanen gehuwde vrouw steeds als hun onderdaan en erkennen niet de mogelijkheid van zelfstandige denationalisatie. Egypte. Volgens art. 14 van „Decreet no. 19 op de Egyptische nationaliteit" van 19 Maart 1929 i, verkrijgt de vreemdelinge die met een Egyptenaar huwt, de Egyptische nationaliteit. Zij behoudt deze na de ontbinding van het huwehjk, tenzij ze buitenslands wonend haar oorspronkelijke nationaliteit herkrijgt. In ditzelfde art. 14 wordt gezegd, dat de Egyptische door huwehjk met een vreemdeling, wiens nationaliteit zü hierdoor verkrijgt, haar Egyptische nationaliteit verliest. Na de ontbinding kan zy, indien zü woonplaats in Egypte heeft, of er zich gaat vestigen,, herstel van nationaliteit verkregen, indien zy hiertoe een verklaring aflegt. De naturalisatie van een vreemdeling heeft invloed op de nationaliteit van zijn vrouw, tenzij deze binnen één jaar verklaart, haar oorspronkelijke nationaliteit te willen behouden. Laat een Egyptenaar zich elders naturaliseeren, dan kan zijn vrouw binnen één jaar verklaren, dat zij Egyptische wil bhjven. Doet zij dit niet, dan wordt zij vreemdelinge (art. 18). Dit zün de eenige gevallen, waarin gescheiden nationaliteit der echtgenooten mogehjk is. Deelt de vrouw in de naturalisatie, dan kan zij herstel van nationaliteit verkrijgen na de ontbinding van het huwehjk (art. 14). Minderjarige kinderen worden door naturalisatie van den vader Egyptenaar, tenzij zq in het buitenland wonen en volgens de vreemde nationale wet de hierbij behoorende nationaliteit behouden. Minderjarige kinderen van een 1 Clunet 1929, blz. 818. Egyptenaar, die zich elders laat naturaliseeren, verliezen de Egyptische nationaliteit, indien ze volgens de nieuwe nationale wet van den vader diens nationaliteit volgen (art. 16). In het jaar, dat op hun meerderjarigheid, volgens de vreemde wet, volgt, mogen ze voor de Egyptische nationaliteit opteeren (art. 19). In art. 17 wordt bepaald, dat indien de man die naturalisatie in Egypte had aangevraagd, overlijdt, voordat deze verleend is, de vrouw en de minderjarige kinderen het verzoek mogen voortzetten. Verkrijging, verlies en herstel van nationaliteit hebben geen terugwerkende kracht (art. 18). In art. 12 wordt het doen van afstand van de Egyptische nationaliteit zonder goedkeuring van het Gouvernement, verboden. Griekenland. De Grieksche wet, die tot 1926 het klassieke stelsel huldigde, waardoor de vrouw die met een vreemdeling trouwde, haar nationaliteit verloor, is gewüzigd door een decreet van 13 Sept. 1926, hetwelk weer gewijzigd is door een decreet van 12 Aug. 19271. Terwijl dus het oude art. 25 van den Code civil eenvoudig bepaalde, dat de Grieksche vrouw, die met een vreemdeling huwde, haar nationaliteit verloor, verbindt het decreet in art. 3 hieraan de voorwaarde, dat zij de nationaliteit van haar man verkrijgt. Volgens art. 21. C. civ. verkrijgt de vreemde vrouw, die met een Griek trouwt, de Grieksche nationaliteit. Volgens de oude wet van 1856 had verhes noch verkrijgen der Grieksche nationaliteit door den man invloed op de vrouw. Door het nieuwe decreet is art. 17, al. 2, echter ge1 Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countries 1928. wijzigd, waardoor de vrouw tegelijk met haar man de Grieksche nationaliteit verkrijgt, door zün naturalisatie. Indien zij tot het Helleensche ras behoort, is er voor haar geen mogelijkheid, hieraan te ontkomen. Behoort zy hiertoe echter niet, dan kan ze afstand doen van de Grieksche nationaliteit door een verklaring aan de stedelijke over-heid van de plaats, waar zij haar domicilie heeft, in het jaar, dat op haar naturalisatie volgt. Zij moet hieraan een certificaat, afgegeven door de competente vreemde autoriteit, toevoegen, houdende, dat zij haar oorspronkelijke nationaliteit behoudt, art. 7, 3e al. Italië. De wet op de Italiaansche nationaliteit van 1912 zegt in art. 10, al. 3, dat de Italiaansche vrouw haar nationaliteit verliest, indien zy een vreemdeling trouwt, wiens nationale wet haar zijn nationaliteit toekent Zij kan volgens art. 10 herstel van nationaliteit verkrijgen, wanneer zij na de ontbinding van haar huwehjk in Italië woont of terugkeert. Hoewel de Italiaansche wet de echtscheiding niet erkent staat de rechterlijke macht dit herstel ook toe, als het huwehjk volgens de wet van den man gerechtehjk ontbonden is i. Heeft de vrouw geen kinderen, dan behoeft zij geen verklaring af te leggen, dat zij de Italiaansche nationaliteit wenscht terug te krijgen. Wanneer zij in dit geval langer dan 2 jaar na de ontbinding van haar huwelijk in Italië woont wordt zy als Italiaansche beschouwd (art. 10). De vreemde vrouw, die met een Italiaan trouwt verkrügt op grond hiervan de Italiaansche nationaliteit (art. 10). Volgens art. 10, al. 2, verliest de weduwe van een Italiaan, die vóór haar huwelijk vreemdelinge was, de Italiaansche 1 Cl. 1919, blz. 418. Cour de Venise, 9 Oct. 1917. 4 nationaliteit, als ze haar domicilie in het buitenland behoudt, of daarheen verplaatst en haar oorspronkelijke nationaliteit weer aanneemt. De wet zegt uitdrukkehjk, dat dit alleen het geval is, indien de vrouw weduwe is, want tijdens het huwelijk kan de vrouw nooit een andere nationaliteit aannemen dan haar man, zelfs niet na de uitspraak van scheiding van tafel en bed. Door deze bepaling zijn er al veel conflicten gekomen met andere wetten. Vooral de Fransche en de Zwitsersche wetten staan herstel van nationaliteit toe na scheiding van tafel en bed K De naturalisatie van den man werkt volgens de Italiaansche wet collectief, d.w.z. de vrouw krijgt tegelijk met haar man de Italiaansche nationaliteit, wanneer zij haar domicilie bij haar man behoudt. Wanneer de echtgenooten wettelijk van tafel en bed gescheiden zijn en er geen kinderen uit dit huwelijk zijn, die de Italiaansche nationaliteit van den vader moeten verwerven, kan de vrouw verklaren, dat zij de Italiaansche nationaliteit niet wenscht aan te nemen (art. 11). Laat de Italiaansche man zich in 't buitenland naturaliseeren, dan verliest zijn vrouw alleen dan de Italiaansche nationaliteit, indien ze de nieuwe nationaliteit van haar man volgens diens nationale wet verkrijgt, en zij haar domicilie bij haar man heeft (art. 11, al. 1, art. 12, al. 2). Japan. De wet van 15 Maart 1899 2 verklaart in art. 18, dat de Japansche vrouw haar nationaliteit verbiest door huwehjk met een vreemdeling. Door de wet van 15 Maart 1916 is i Clunet April 1923, blz. 10; 1917, blz. 1, 258. » Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countries 1927. hieraan de voorwaarde toegevoegd, dat de vrouw volgens de nationale wet van den man diens nationaliteit verkrijgt Na de ontbinding van het huwehjk, kan de vrouw haar verloren Japansche nationaliteit terugkrijgen, indien zij haar domicilie in Japan heeft en een machtiging van den minister van Binnenlandsche zaken verkrijgt (art. 25) De vreemde vrouw, die met een Japanner trouwt, verkrijgt de Japansche nationaliteit volgens art. 5 al 1 Evenzoo verwerft de vreemdeling, die met een'Japansche vrouw trouwt, die hoofd van een huis is, door zijn huwelijk de Japansche nationaliteit en treedt hu in dat huis (art 5 2) Wie door huwelijk de Japansche nationaliteit verkregen heeft, verliest deze weer na echtscheiding, indien hij zijn vreemde nationaliteit terugkrijgt (art. 19). De naturalisatie van den man tot Japanner strekt zich uit tot zijn vrouw, voorzoover zij volgens haar nationale wet hierdoor haar nationaliteit verliest (art. 13) Heeft de vreemde vrouw door de naturalisatie van haar man haar nationaliteit niet verloren, dan kan zij, indien zü Japansche wil worden, hiertoe een verzoek doen (art. 14) Zij behoeft dan niet te voldoen aan de voor gewone naturalisatie gestelde voorwaarden van art. 7. Omgekeerd zegt art. 21, dat het verlies der Japansche nationaliteit door den man, na naturalisatie, zich tot de vrouw uitstrekt, wanneer zij door deze naturalisatie tegelijk met haar man de nieuwe nationaliteit verkrijgt. Letland. Volgens de Letlandsche wet op de nationaliteit van 23 Aug. 19191, gewijzigd den 2den Juni 1927, volgt de gehuwde vrouw den staat van haren man (art. 7). In de remarque wordt hieraan de voorwaarde toegevoegd, dat de vrouw * Lapradelle 1921, blz. 145. door haar huwelijk de nationaliteit van haar man verkrijgt. Indien zij met een apatride trouwt, behoudt zij haar Letlandsche nationaliteit. In dit geval worden de kinderen, die uit dit huwelijk geboren worden, als Letten beschouwd. De vrouw, die door huwelijk haar Lettische nationaliteit verloren heeft, kan deze na de ontbinding van haar huwelijk terugkrijgen, wanneer zij naar Letland terugkeert, of zich bij de diplomatieke vertegenwoordiging laat registreeren (art. 7, remarque 1, al. 2). Dit herstel van nationaliteit strekt zich ook uit tot de minderjarige kinderen, die na de scheiding der ouders of den dood van den vader aan de zorgen van de moeder zün toevertrouwd. Verliest een Letlander zün nationaliteit staande huwehjk, dan strekt zich dat verlies soms ook uit tot zijn vrouw. Artikel 8 zegt n.1., dat niemand onderdaan kan znn van twee staten. In dit geval gaat de Lettische nationatiteit verloren. Het zal dus afhangen van het feit, of de nieuwe nationale wet van den man aan de naturalisatie collectieve werking toekent. .. . De vreemdelinge, die met een Letlander trouwt, verkrijgt diens nationaliteit, zegt art. 7. Echter moet uit art 8^volgen dat dit niet het geval kan zijn, indien zij volge_ns.haar nationale wet haar oorspronkelijke nationaliteit behoudt Naturalisatie van den vreemden man strekt zich ook uit tot zün vrouw (art. 4). Dluthlusche vrouw, die door huwelijk met een vreemdeling diens nationaliteit verwerft, verliest de hare Di volgt uit § 9 van de Constitutie van 1922. Dit verlies strekt zich ook uit tot haar minderjarige kinderen indien deze door haar huwelijk een andere nationaliteit verkrijgen. Het herstel van nationaliteit is niet wettelijk geregeld. In de praktijk vervallen de bepalingen aangaande domicilie, wanneer de voormalige Lithauers kunnen bewijzen, dat zij hun tegenwoordige nationaliteit verliezen. Staande huwehjk zal de vrouw wel geen herstel van nationaliteit kunnen verkrijgen, want volgens de andere wettehjke bepalingen volgt zij steeds den staat van haar man. De wet zwijgt over de mogelijkheid van herstel staande huwelijk. Verbies van de Litausche nationatiteit strekt zich tot de vrouw en minderjarige kinderen slechts uit, voorzoover zij een nieuwe nationaliteit verkrijgen (afgeleid uit art. 9, Const.). Naturalisatie van een vreemdeling doet zijn vrouw en minderjarige kinderen ook de Litausche nationaliteit verwerven. Staande huwehjk is het een vreemdelinge niet toegestaan aanvrage tot naturalisatie te doen (wet op de nationaliteit 16 Jan 1919, § 1). Trouwt een vreemdelinge met een Litauer, dan verkrijgt zij zijn nationaliteit volgens de wet van 1919, § 1 no. 5. Mexico. Volgens art. 2, 4°, van de wet van 28 Mei 1886 verliest de Mexicaansche vrouw haar oorspronkelijke nationaliteit, wanneer zij met een vreemdeling trouwt en door haar huwehjk zün nationaliteit verkrijgt. Na de ontbinding van het huwehjk kan zij de Mexicaansche nationaliteit terugkrijgen, indien zij voldoet aan de hiervoor gestelde voorwaarden. Deze zün, dat ze zich in Mexico vestigt, en een verklaring aflegt voor den burgerlijken stand. Volgens art. 1, al. 6, wordt de vreemde vrouw, die met een Mexicaan trouwt, Mexicaansche» De naturalisatie van den man heeft collectieve werking, indien de vrouw in Mexico woont (art. 2, 4e al.). De Constitutie van 1917 noemt, bij de wüzen waarop de Mexicaansche nationaliteit verkregen wordt, in art. 30 niet het huwelijk. Ook in art. 37 wordt bij het verlies der nationaliteit het huwehjk niet genoemd. Monaco. De Code civil bepaalt in art. 19, § 1, dat de Monegaskische vrouw, die door haar huwehjk de nationaliteit van haar man verwerft, de hare verbiest. Na de ontbinding van het huwelijk door scheiding of bij overlijden van haar echtgenoot, kan zij de Monegaskische nationatiteit herkrijgen (art. 20). De vreemde vrouw, die met een Monegask trouwt, verwerft zijn nationaliteit (wet van 5 Jan. 1911, art. 5 § 11). De naturalisatie van den man heeft geen collectieve werking, aangezien de vrouw, wier echtgenoot zich laat of heeft laten naturaliseeren, onder gemakkelijker voorwaarden genaturaliseerd kan worden. Zij behoeft n.1. niet aan de voorwaarde van tien of drie jaar domicilie te voldoen (art. 10 C. civ.). Heeft een Monegask zijn nationaliteit verloren, maar herkrijgt hij ze, dan kan dit herstel van nationaliteit zich ook tot zijn vrouw uitstrekken, wanneer zij dit aanvraagt (art. 18 al. 2). Wanneer een Monegask zich in het buitenland laat naturaliseeren, verliest zijn vrouw pas dan haar nationaliteit, wanneer zij de vreemde nationaliteit zelve aanvraagt, maar ze niet ipso jure met haar echtgenoot verwerft. Dit wordt afgeleid uit art. 17 no. 1. 1 Pillet et Niboyet: „Manuel", blz. 146. Zeballos: o.c. III, blz. 460. 2 Revue de Laprad. 1906, blz. 363, 367. Nicaragua. Volgens art. 10 van de Constitutie, die sinds 1 April 1913 van kracht is, wordt de nationaliteit van Nicaragua verloren door vrouwen, die met een vreemdeling trouwen, mits deze volgens de wet van haar echtgenoot diens nationaliteit verkrygen. Wanneer zij deze nationaliteit verhezen, doordat zij weduwe geworden zijn, herkrijgen zij haar oorspronkelijke nationaliteit. De wetgeving van Nicaragua voorkomt hierdoor dus apatridie. Dergelijke bepalingen kwamen al voor in de wet van 1894 op de vreemdelingen in de artt. 1 § 5 en 2. Volgens dit art. 2 heeft denationalisatie van den man gedurende het huwelijk ook denationalisatie van zijn vrouw en kinderen tën gevolge. Artikel 9 van de Constitutie bepaalt, dat de vreemde vrouw, die met een onderdaan van Nicaragua huwt, diens nationaliteit verkrijgt. Deze wijze van verkrijging der nationaliteit wordt genoemd onder de naturalisatie. Oostenrijk. Volgens de wet van 30 Juli 1925, Bundesgesetz über den Erwerb und Verlust der Landes- und Bundesbürgerschaft (§ 9, 1), verliest de Oostenrijksche vrouw, die met een vreemdeling trouwt, haar nationaliteit, indien zü die van haar man verkrijgt1. Bovendien zegt deze wet nog, dat wanneer eenmaal gerechtelijk gescheiden echtgenooten opnieuw een huwehjk aangaan, dit ten aanzien der nationaliteit eenvoudig als huwelijkssluiting geldt (§ 93). De Oostenrijksche vrouw, die door haar huwelijk de Oostenryksche nationatiteit verloren heeft, kan herstel van 1 Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countries 1027. nationaliteit krijgen, nadat haar huwehjk ontbonden is door den dood van haar man of door echtscheiding. Hiervoor moet zij echter bewijzen, dat zij door het herstel van nationatiteit haar tegenwoordige nationaliteit verliest en dat er voor Land en Bond geen gevaar te vreezen is (§ 4, 2 j° § 4). De vrouw kan haar aanspraak laten gelden op het herstel van haar nationaliteit (§ 4, 2), wat over het algemeen niet het geval is ten aanzien van het verkenen der Oostenrijksche nationaliteit (§ 4, 5). De vreemde vrouw, die met een Oostenrijker trouwt, verkrijgt door haar huwehjk de Oostenryksche nationaliteit. Hier geldt ten aanzien van hertrouwen van eenmaal gescheiden echtgenooten hetzelfde als ingeval van huwelijk van een Oostenrijksche vrouw met een vreemdeling (§ 6, 1 en 2). J . Voor zoover het huwehjk niet gerechtelijk ontbonden ot nietig verklaard is, en er ook geen scheiding van tafel en bed is uitgesproken, werkt de naturalisatie van den man ook ten aanzien van de nationaliteit der vrouw (§ 6, 2), en hetzelfde is het geval met het verlies der Oostenrijksche nationaliteit door den man (§§ 9, 2). Polen. De wet op de nationaliteit van 20 Januari 1920 bepaalt in art. 11, no. 1, dat de Poolsche vrouw door huwelijk met een vreemdeling, wiens nationaliteit zij verwerft, de Poolsche nationatiteit verliest. Dit verlies der nationaliteit strekt zich ook uit tot de minderjarige kinderen, indien deze door het huwehjk van hun moeder een andere nationaliteit verkrijgen. Na ontbinding van het huwelijk kan de vrouw, die aldus haar Poolsche nationaliteit verloren heeft, deze herkrijgen, wanneer zij naar Polen terugkeert en voor de administratie van haar woonplaats een verklaring aflegt (art. 19). De vreemdelinge, die met een Pool trouwt, verkrijgt hierdoor de Poolsche nationaliteit (art. 7). Deze verkrijging strekt ach uit tot minderjarige kinderen, tenzij deze door het huwehjk gewettigd worden (art. 7). Wanneer een Poolsche vrouw met een apatride trouwt, behoudt zij haar eigen nationaliteit, omdat niet voldaan kan worden aan de voorwaarde, die art. 11 stelt voor haar nationaliteitsverlies. Indien nu uit dit huwehjk kinderen geboren worden, zullen deze slechts, wanneer zij in Polen waar het jus soh geldt, geboren worden, de Poolsche nationaliteit hebben. Anders zijn ze apatriden. Laat een vreemdeling zich tot Pool naturaliseeren, dan verkrijgt zijn vrouw ook de Poolsche nationaliteit, tenzü de overheid anders bepaalt (art. 13). Hetzelfde geldt voor de minderjarige kinderen. Aangezien de wet hierover zwijgt, is het twijfelachtig, of de vrouw zich staande huwehjk zelfstandig tot Poolsche kan laten naturaliseeren. Erg waarschijnhjk is het niet in dit systeem, waarin met de keuze van de vrouw in het algemeen geen rekening wordt gehouden, noch bij de nationaliteitswisseling door haar huwehjk, noch bü die door naturalisatie van haar man. Wanneer een Pool zijn nationaliteit verliest, hangt het van de beslissing van den minister van Binnenlandsche zaken af, of zijn vrouw voortaan ook van de Poolsche nationaliteit beroofd zal zijn. Hetzelfde is het geval voor de minderjarige kinderen (art. 13). Portugal. Wanneer een Portugeesche vrouw met een vreemdeling trouwt, verliest zij volgens art. 22 van den Code civil haar nationaliteit, indien zij volgens de wet van haar man, diens nationaliteit verkrijgt. Na de ontbinding van het huwehjk kan zij de Portugeesche nationaliteit herkrijgen, indien zij terugkeert naar Portugal met de bedoeling, er zich te vestigen en een verklaring aflegt voor het gemeentebestuur van haar woonplaats (art. 22 no. 4). De vreemde vrouw, die met een Portugees trouwt, wordt Portugeesche (art. 18 no. 6). Twijfelachtig is, of de verkrijging der Portugeesche nationaliteit door naturalisatie van den man collectieve werking heeft. Het decreet op de naturalisatie van 1910 bevat hierover geen bepalingen. Eveneens is het niet zeker, of de vreemde vrouw zich staande huwelijk zelfstandig in Portugal kan laten naturaliseeren. Daarentegen is het wel mogelijk, dat de vrouw en de minderjarige kinderen van een Portugees ontslag van nationaliteit verkrijgen, doordat de vrouw zich in het buitenland laat naturaliseeren (art. 22, § 1 en 2). Op te merken valt nog, dat ook in Portugal de vreemdeling, die met een Portugeesche trouwt, sneller genaturaliseerd kan worden. In dit geval vervalt namelijk de voorwaarde, dat de vreemdeling drie jaar in Portugal gewoond moet hebben, geheel. Salvador. Artikel 3 van de vreemdelingenwet van 30 September 1886 bepaalt, dat de vrouw, die met een vreemdeling huwt en diens nationaliteit verkrijgt, de hare verliest. Wanneer zij weduwe geworden is, kan zij haar nationaliteit herkrijgen door een verklaring af te leggen. Er is geen bepaling in de wet te vinden voor de vreemde vrouw, die met een Salvadoriaan huwt. Volgens art. 2 heeft de naturalisatie van den man geen invloed op de nationatiteit der vrouw. De nationalisatie van den man heeft slechts dón voor de vrouw verhes van nationaliteit ten gevolge, wanneer zij volgens de nieuwe nationale wet van den man ook diens nationaliteit verkrijgt. S i a m. De Siameesche vrouw, die een vreemdeling trouwt, verliest haar Siameesche nationaliteit, indien de wet van haar man haar diens nationaliteit toekent volgens art 4 van de wet van 10 April 1913. Op het oogenblik, waarop het huwehjk ontbonden is, herkrijgt zij automatisch haar Siameesche nationatiteit (art 11). Het is dus mogelijk, dat zü dan dubbele nationaliteit heeft, wanneer de nationale wet van haar echtgenoot geen bepaling bevat aangaande verlies van nationaliteit door verkrijging van een vreemde nationaliteit Volgens art. 3 wordt de vreemdelinge, die met een Siamees trouwt Siameesche. Artikel 10 bepaalt dat indien een Siamees zich in het buitenland heeft laten naturaliseeren en zijn vrouw en kinderen daardoor ook de nieuwe nationaliteit verkregen hebben, zij. de Siameesche nationaliteit zullen verhezen. Over de quaestie, of naturalisatie van een vreemdeling in Siam collectieve werking heeft laat de wet zich niet uit. Syrië en de Libanon. Het Syrische nationaliteitsdecreet van 9 Jan. 1925 bepaalt in art. 6 dat een Syrische vrouw, die met een vreemdeling trouwt, haar nationaliteit verliest indien zij volgens de nationale wet van haar man diens nationatiteit verwerft. Volgens art. 7 kan de vrouw, die op deze wijze haar nationaliteit verloren heeft, deze terugkrijgen na de ontbinding van het huwehjk. Dit geschiedt bij een decreet, onderteekend door het Hoofd van den Staat, en onder de voorwaarde, dat zij woont binnen de staten der Syriërs, Alouiten of Jebel Druzen, of dat zij hiernaar terugkeert en verklaart, plan te hebben er te blijven wonen. Vreemde vrouwen, die met Syriërs huwen, verkrijgen de Syrische nationatiteit (art. 5). Laat een vreemdeling zich in Syrië naturaliseeren, dan verkrijgt zijn vrouw niet automatisch de Syrische nationaliteit. Wel is dit het geval met minderjarige kinderen. Deze kunnen in het jaar na hun minderjarigheid er afstand van doen (art. 4). . De vrouw en de meerderjarige kinderen moeten, indien zij weer genaturaliseerd willen worden, zelve een verzoek indienen. Hierna kunnen zij, zonder voorwaarde van woonplaats gedurende een bepaalden tijd, genaturaliseerd worden, bij hetzelfde decreet als de man, of bij een apart decreet (art. 4). De nationaliteit der vrouw heeft ook mvloed op die van den man, want art. 3 (2) bepaalt, dat een vreemdeling, gehuwd met een Syrische vrouw, slechts één jaar m plaats van drie jaar verblijf moet hebben gehouden binnen den staat, om genaturaliseerd te kunnen worden. Artikel 8 bepaalt, dat de Syrische nationaliteit verloren gaat bij verwerving van een andere nationaliteit bij een decreet, onderteekend door het Hoofd van den Staat. Het zal dus van de bepalingen van den vreemden staat afhangen, of de Syrische vrouw haar nationaliteit verliest, doordat haar man zich elders laat naturaliseeren Voor den Libanon luiden de bepalingen evenzoo. (Decreet van 19 Jan. 1925). Venezuela. De Venezolaansche Code civil van 1916 bepaalt in art. 16, dat de Venezolaansche vrouw, die met een vreemdeling huwt, haar nationaliteit verliest, indien zij volgens de wet van haar man zijn nationaliteit verkrijgt. Bij de ontbinding van het huwelijk herkrijgt de vrouw haar nationaliteit, tenzij zij een verklaring aflegt binnen één jaar, dat zij haar vreemde nationaliteit wenscht te behouden. De Constitutie van 22 Mei 1928 heeft deze bepaling overgenomen in art. 29. Volgens art. 30 van deze Constitutie moet de verklaring gepubliceerd worden in de staatscourant, om werking te hebben. Art. 4 van een wet van 7 Juli 1928 bepaalt, dat naturalisatie geen collectieve werking heeft. Wel kan de vrouw tegelijk genaturaliseerd worden met haar man, indien zij hierom verzocht. Zij wordt dan vrijgesteld van de gewone voorwaarden, die voor naturalisatie gesteld worden. Zwitserland. In de Zwitsersche wetgeving wordt niet uitdrukkehjk gezegd, dat de Zwitsersche vrouw, die met een vreemdeling trouwt, slecht dan haar nationaliteit verliest, wanneer zij de nationaliteit van haar man verkrijgt K De praktijk neemt dit echter aan. Wanneer zij weduwe geworden is of gescheiden is, kan zij haar nationaliteit herkrijgen. Hetzelfde is het geval, wanneer zij van tafel en bed gescheiden is. Voor het herkrijgen der Zwitsersche nationaliteit is noodig, dat zij woonplaats in Zwitserland heeft, en een aan- 1 F1 e i n e r, blz. 105—106. vraag doet binnen tien jaar na de ontbinding van het huwelijk. De Constitutie kent in art. 54 het Zwitsersche burgerrecht toe aan de vreemdelinge, die met een Zwitser trouwt (ook art. 161 C. civ.). Wanneer een Zwitser zün nationaliteit verliest, strekt zich dit verhes ook uit tot zijn vrouw, tenzij de overheid van het kanton anders bepaalt (art. 9 Bundesgesetz 1903, 25 Juni). Heeft een Zwitser afstand gedaan van zijn nationaliteit, dan kan zijn vrouw, wanneer zij weduwe geworden is, gescheiden, of van tafel en bed gescheiden is, binnen tien jaar na de ontbinding van haar huwehjk de Zwitsersche nationaliteit herkrijgen door aanvrage te doen en in Zwitserland te wonen. Wanneer een vreemdehng zich in Zwitserland laat naturaliseeren, verwerft ook zijn vrouw de Zwitsersche nationaliteit; evenals de minderjarige kinderen. Voor beiden kan de Bondsraad uitdrukkelijk uitzonderingen maken (art. 3 Bundes Gesetz). Zwitserland heeft in 1897 een optieverdrag gesloten met Frankrijk. Het gevolg hiervan is, dat wanneer Fransche ouders in Zwitserland genaturaliseerd worden, deze naturalisatie voorloopig geen invloed heeft op de nationaliteit der kinderen. Gedurende hun 22ste levensjaar kunnen deze kinderen, door van hun recht van optie gebruik te maken, de Zwitsersche nationaliteit verkrijgen, waardoor ze dan de Fransche nationatiteit verliezen %, Hierdoor wordt voorkomen, dat deze kinderen dubbele nationatiteit hebben, wat anders wel het geval zou zijn, aangezien volgens de Fransche rechtsopvatting minderjarige kinderen als Franschen beschouwd worden, ook al zijn de ouders elders genaturaliseerd (oud art. 17 C. civ., ingetrokken bü art. 13 i F1 e i n e r, blz. 105—106. wet op de nationaliteit 1927, nu art. 9 van deze wet). Wanneer de vader zün militaire plichten niet nagekomen is, ontzegt de Fransche rechtsopvatting z«n kinderen dit recht van optie, omdat hij in dit geval niet geldig genaturaliseerd kon worden. De Zwitsersche rechtspraak heeft zich hieraan onderworpen. De kinderen van een Zwitsersche vrouw, die met een apatride getrouwd is, zijn Zwitsers. 3 - Wetgevingen, die het verlies van nationaliteit afhankelijk stellen van nog andere voorwaarden dan de in 2 genoemde. De voorwaarden, die deze wetgevingen verbinden aan het verhes van nationaliteit voor de gehuwde vrouw, maken dat de landen in 2 groepen te verdeelen zijn. Eenerzüds vinden we wetgevingen, die het van den uitdrukkehjk kenbaar gemaakten wil der vrouw laten afhangen (A), anderzüds beslist in tal van wetgevingen de plaats van het domicilie der vrouw over het behoud of verlies der nationaliteit in zooverre, dat de nationaliteit pas verloren gaat, indien de vrouw het territoir verlaat (B). De landen, die den wil der vrouw in dezen als uitgangspunt nemen, stellen nog wel beperkingen in zooverre zij bepaalde termijnen aanwyzen, binnen welke deze wilsgesteldheid kenbaar gemaakt moet worden. Het principieele verschil van al de wetgevingen uit deze groep met die der hierna volgende groep is, dat hier toch nog steeds wordt uitgegaan van het beginsel, dat de vrouw haar nationaliteit verliest, tenzij ze anders verklaart te willen, of het territoir niet verlaat, terwijl in de andere groep de nationaliteit pas wyziging ondergaat als de vrouw dit zelf wenscht Met uitzondering van België en Yougo-Slavië bepalen al de landen van deze groep, dat de vreemdelinge, die met een onderdaan trouwt, diens nationaliteit verkrijgt en nioet behouden. De Belgische wetgeving is op dit punt verder gegaan en heeft in 1927 ook aan de vreemdelinge de gelegenheid gegeven te verklaren, dat zij niét van nationaliteit wenscht te veranderen. Hierdoor komt zij nog dichter bij de wetgevingen te staan, die ook voor de vreemdelinge geen verandering van nationaliteit laten intreden dan op haar uitdrukkelijk verzoek. Hetzelfde doet de Yougoslavische wet van 1928. Wij zullen eerst de groep wetgevingen behandelen, die de nationaliteit voor de vrouw laten verloren gaan, indien ze geen verklaring aflegt, ze te willen behouden (A) en daarna de groep, waar het verlies van nationaliteit is verbonden aan het verlaten van het territoir (B). In beide gevallen wordt wel als eisch voor het verlies gesteld, dat de vrouw door haar huwehjk de nationaliteit van haar man verkregen heeft. A Al b a n i ë. De wetgeving, die de Albaneesche nationaliteit beheerscht, is te vinden in den Code civil van 1 April 1929. Art 15 hiervan bepaalt, dat een Albaneesche vrouw, die met een vreemdeling huwt, haar nationatiteit verliest, wanneer de echtgenoot een nationaliteit heeft, welke aan zijn vrouw wordt toegekend op grond van het huwehjk. Deze bepaling bedoelt dus apatridie te voorkomen. Evenals de Belgische, Boemeensche, Yougoslavische en Estlandsche wetgeving, stelt de Albaneesche wet de vrouw in de gelegenheid, haar nationaliteit te behouden. Zij kan dit doen bij huwelüksche voorwaarde, en wel zelfs na het huwehjk. De wil van de Albaneesche vrouw wordt dus op dit punt geheel geëerbiedigd. Heeft zij wel haar nationatiteit verloren, dan kan ze die herkrijgen na de ontbinding van het huwehjk, wanneer zn in Albanië woont of er terugkeert en verklaart, herstel te verzoeken (art. 15 al. 2). Staande huwehjk kan zij ook herstel krijgen, wanneer zü hierom verzoekt, maar dan moet zij twee jaar verbhjf houden in Albanië (art. 15 al 3). Deze bepaling is in strijd met die van art. 14, volgens welke een gehuwde vrouw geen andere nationaliteit dan die van haar man kan verkrijgen, zelfs al leven de echtgenooten gescheiden. Volgens al. 2 van art. 4 wordt de vreemdelinge, die met een Albanees trouwt, Albaneesche en bhjft zij dit ook na de ontbinding van het huwehjk, tenzij zij in het buitenland bhjft of gaat wonen en haar oorspronkelijke nationaliteit terugneemt. Aan de vreemdelinge wordt dus geen keuze gelaten, den staat van haar man te volgen of haar nationaliteit te behouden. Gedurende het huwelijk hangt de nationaliteit van de vrouw van die van den man af. Zoo bepaalt art. 16 al. 1, dat, indien de man een vreemde nationaliteit aanneemt, zijn vrouw, indien zij bij hem verblijft en de vreemde nationatiteit ook verwerft, de Albaneesche nationaliteit verliest. Door gebruik te maken van de mogelijkheid tot herstel, haar in art. 15, al. 2 en 3 gegeven, kan zij deze terugkrygen. Bovendien bepaalt art. 16 al. 2, dat de vrouw haar wensch te kennen kan geven, haar nationaliteit te behouden, indien de echtgenooten wettig gescheiden zijn en geen kinderen hebben, die volgens de wet de nationaliteit van den vader volgen. Uit deze bepaling blijkt wel, dat de wet de eenheid van nationaliteit in het gezin wenschehjk acht. Uit art. 7, 3° blijkt de invloed, dien de nationaliteit van 5 de vrouw heeft op die van haar man, aangezien de vreemdeling na een verkorten termijn van drie jaar genaturaliseerd kan worden. Wanneer de overlevende moeder de Albaneesche nationaliteit verwerft of terugkrijgt, volgen haar minderjarige en niet geëmancipeerde kinderen haar hierin, tenzij deze in het buitenland wonen en overeenkomstig de wet van dat land hun nationaliteit behouden. Wanneer de moeder de Albaneesche nationaliteit verwerft, door huwehjk met een Albanees, heeft dit geen invloed op de nationaliteit der kinderen uit een vorig huwehjk (art. 17). In art. 21 wordt aan de internationale tractaten en conventies de mogebjkheid toegekend, af te wijken van de bepalingen aangaande de nationaliteit, zooals die in den Code civil zijn neergelegd. België. De wet van 15 Mei 19221 erkent het recht van de Belgische vrouw, haar nationaliteit te behouden, wanneer zij dit wenscht, ook al trouwt zij met een vreemdehng en krijgt zij diens nationahteit. Wel blijft het verlies hoofdregel (art. 18), maar binnen zes maanden na het huwelijk kan de Belgische een verklaring afleggen, dat zij haar Belgische nationahteit wenscht te behouden (art. 22). Verliest een Belg zijn nationahteit, doordat deze vervalt, dan mag de vrouw binnen één jaar verklaren, haar Belgische nationahteit te willen verhezen (Disp. transitoires, art. VI, § 6 1°). Laat de man zich elders naturaliseeren en krijgt zijn vrouw, volgens de nieuwe wet, ook zijn nationaliteit, dan mag zij binnen zes maanden verklaren Belgsche te willen blijven (art. 18, 3°). Deze termijnen 1 Mlle. Nisot. Cl. 1922, blz. 970; 1927, blz. 611, id. blz. 784 text. beginnen te loopen van den dag af, dat de man ophoudt Belg te zijn. Om de vrouwpn, die vóór de in werking treding van deze wet door huwehjk haar nationahteit verloren hadden, in de gelegenheid te stellen, deze terug te nemen, bepaalt art. V der transitoire bepalingen, dat deze vrouwen, die dus van origine Belgischen zijn, haar Belgische nationahteit kunnen terugkregen door binnen zes maanden, nadat deze wet van kracht wordt, een verklaring volgens art. 22 af te leggen. Bij de wet van 4 Aug. 1926 is art 18, 3° gewijzigd, waardoor niet alleen aan vrouwen, die Belgischen waren van origine, de gelegenheid gegeven wordt, haar nationahteit terug te nemen, maar aan alle vrouwen, die de Belgische nationahteit anders dan door huwehjk hadden en hebben verkregen, binnen zes maanden van den dag der huwelijksvoltrekking af, of van den dag waarop de man geen Belg meer is, af (art. 17). Legt de vrouw niet een dergelijke verklaring af, binnen zes maanden na haar huwehjk, dan bhjft ze de nationaliteit van haar man behouden. Na de ontbinding van het huwelijk door den dood van den man of door echtscheiding kan ze herstel van nationahteit verkrijgen. Hiervoor moet zü voor de Belgische nationahteit opteeren, nadat zy één jaar verblyf heeft gehouden in België (art. 19, suppl. wet v. 1922). De vrouw moet haar verklaring afleggen op het parket der rechtbank van de plaats, waar zy haar geregeld verblijf houdt. De procureur van den koning houdt er acte van en doet afkondiging aan het gemeentehuis en aan de woning van de déclarante en in het provinciale blad. De kantonrechter moet in dezen advies geven. Gedurende het huwehjk is herstel van nationaliteit ook mogelijk, als de zes maanden voorbij zyn, maar dan moet de vrouw gedurende vyf jaar verblyf gehouden hebben in België (art. 13, al. 2). Dit is dus naturalisatie. De vreemdelinge, die met een Belg trouwt, verkrijgt volgens art. 4 (1922) de Belgsche nationaliteit. Zij heeft dan echter nog geen politieke rechten. Daarvoor is noodig de „grande naturalisation". De met een Belg gehuwde vrouw behoeft hiervoor slechts vijf jaar in België te wonen, terwijl anders tien jaar voorgeschreven is (art. 12, 2°). Terwijl de wet van 1922 eenvoudig de Belgische nationahteit toekende aan de vrouw, die met een Belg trouwde, heeft de wet van 1926 hierin een wijziging gebracht, door te bepalen, dat ook de vreemdelinge, die niet de nationahteit van haar man wenscht te verkrijgen, binnen zes maanden na de huwelijkssluiting of na den dag waarop de man Belg is geworden, een verklaring kan afleggen dat zij haar oorspronkelijke nationaliteit wenscht te behouden (art. 4). Hierdoor wordt dus de vreemdelinge met de Belgische vrouw gelijkgesteld wat betreft het recht op behoud harer nationahteit. Wanneer de man door optie Belg wordt, volgt zijn vrouw den staat van haar man, tenzij zij binnen zes maanden verklaart afstand te doen van de Belgische nationahteit (art. 4). Artikel 15 bepaalt, dat de vrouw, die tegelijk met haar man aanvraagt genaturaliseerd te worden, vrijgesteld wordt van de aan naturalisatie gestelde voorwaarden. Zij moet dus zelve aanvrage doen, waaruit volgt, dat de naturalisatie van den man geen collectieve werking heeft. Laat de vrouw zich later dan haar man naturaliseeren, dan moet zij wel aan alle voorwaarden hieraan gesteld voldoen. De vrouw heeft dus een zelfstandig recht op aanvraag van naturalisatie en het is van geen belang, of haar echtgenoot Belg is of het wil worden. De Belgische wetgeving behartigt in den hoofdregel de gezinseenheid, door de vrouw de nationahteit van haar man te laten volgen, maar praktisch eerbiedigt «j toch den vrüen wil der vrouw, door haar, zij het dan ook binnen een bepaalden termijn, de vrijheid te laten, haar wensch in dezen kenbaar te maken. De nationaliteit van de vrouw heeft in zooverre invloed op die van den man, dat een vreemdeling, die met een Belgische vrouw getrouwd is, sléchts vüf jaar in plaats van tien jaar in België behoeft te wonen, om genaturaliseerd te kunnen worden (art. 12). De Belgische wet bevat tegenstrijdige uitdrukkingen aangezien art. 18 zegt: Perdent la qualité Beige... terwnl in art. 18, 3°, de uitdrukking „conserver" gebezigd wordt. Volgens art. 18, 2°, zou dus de vrouw door haar huwehjk de Belgische nationaliteit verloren hebben en volgens art. 18, 3° laatste alinea heeft zü ze nog behouden. Aangezien echter de wet slechts de mogehjkheid van gescheiden nationaliteit als uitzondering geeft en als hoofdregel de eenheid van nationaliteit, moet men aannemen, dat de vrouw op het oogenbhk van het sluiten van het huwehjk wel degelük haar nationaliteit verhest en men zou de verklaring dan ook onder „recouvrement" moeten brengen K Tot op den dag, waarop zij deze verklaring aflegt, heeft de vrouw dus de nationahteit van haar man. Zij kan dit voorkomen door deze op den dag der huwelijkssluiting af te leggen. Hetzelfde geldt voor de vreemde vrouw, die met een Belg trouwt. Zij heeft de Belgische nationahteit, totdat zij verklaart de hare te willen terughebben. China. Volgens de wet op de nationaliteit van 5 Febr. 1929» 1 Mlle. N i s o t, Cl. 1922, id. 1927. a Clu n et 1929, blz. 814. (gepubliceerd op den 7den Februari) verbiest de Chineesche vrouw, die met een vreemdebing gehuwd is, slechts dan haar nationahteit, wanneer zij hiervan afstand gedaan heeft, na hiertoe gemachtigd te zün door den minister van Binnenlandsche zaken (art. 10 § 1). Art. 15 bepaalt, dat herstel mogelijk is voor de Chineesche vrouw, die haar oorspronkelijke nationaliteit heeft verloren, overeenkomstig de bepalingen van art. 10 § 1, doordat zij hiertoe gemachtigd wordt door den minister van Binnenlandsche zaken, na de ontbinding van haar huwelijk. Volgens art. 10 is de vrouw dus vrij om haar nationahteit te behouden. Hetzelfde principe is neergelegd in art. 2 der wet, hetwelk bepaalt, dat de vreemdelinge, die met een Chinees trouwt, de Chineesche nationaliteit verwerft, tenzij ze, volgens haar nationale wet, haar oorspronkelijke nationahteit behoudt. Door deze regeling wordt zoowel dubbele nationahteit als apatridie voorkomen. Het hangt van de nationale wet der vreemdelinge af, of ze zich dadelijk bij haar huwehjk de Chineesche nationahteit ziet toegekend. Volgens art. 8 heeft de naturalisatie van den man collectieve werking, tenzij de nationale wet bepaalt, dat de vrouw en de minderjarige kinderen niet automatisch meegaan, als de man zich elders laat naturaliseeren. Ook door deze bepahng wordt weer dubbele nationahteit en apatridie voorkomen. Tenslotte vermelden we nog een bepaling, waaruit blijkt dat de nationahteit der Chineesche vrouw eenigen invloed uitoefent op die van haar man. Artikel 4 zegt n.1. dat genaturaliseerd kan worden, degeen, die in China woonachtig is, zelfs zonder dat hij er vijf jaar lang onafgebroken domicilie heeft gehad, indien hü kan aantoonen, dat hu gehuwd is met een Chineesche (art. 4, 2°). Art. 7 zegt, dat de bepalingen van art 8 toegepast moeten worden op de gevallen, die voorzien zün door de artikelen 15 en 16. Hieruit volgt, dat wanneer de Chineesche vrouw na de ontbinding van haar huwehjk herstel van nationahteit krügt (art. 15), dit zich ook uitstrekt tot haar minderjarige kinderen, tenzij deze volgens hun nationale wet hun nationahteit behouden (art. 8). Herkrijgt een Chinees, die afstand had gedaan van zijn nationahteit, deze doordat hij voldoet aan de voorwaarden, die voor naturalisatie gesteld zijn in art. 3, 2°, 3°, 4°, dan heeft dit ook invloed op de nationahteit van znn vrouw en genaturaliseerde minderjarige kinderen, tenzij hun wet anders bepaalt (art. 16, 8, 17). Herstel van nationahteit is echter niet mogelijk «voor den genaturaliseerden Chinees, die de Chineesche nationahteit verloren heeft; hetzelfde geldt voor zijn genaturaliseerde vrouw en kinderen (art. 16). Van de vervulling van sommige pubheke functies worden genaturaliseerden met vrouw en minderjarige kinderen uitgesloten (art. 6), tenzij de naturalisatie als belooning voor bewezen diensten verleend is (art. 9). Volgens art. 18 kan ook de Chinees, die herstel van nationahteit heeft verkregen, deze pubheke functies niet bekleeden, gedurende de eerste drie jaar na het herstel. Estland. Volgens de wet op de nationahteit van 27 Oct. 1922 verhest de Estlandsche vrouw door huwehjk met een vreemdeling, wiens nationahteit zü verkrijgt, de Estlandsche nationaliteit. Binnen 14 dagen na de huwelijksvoltrek- king kan zü echter verklaren, haar nationahteit te willen behouden (519 no. 1). Deze verklaring moet afgelegd worden voor den burgemeester, of wanneer de vrouw in het buitenland woont, voor de Estlandsche vertegenwoordiging. Ook kan zij aan den minister van Binnenlandsche zaken haar verklaring doen toekomen. Heeft de Estlandsche haar nationahteit door huwehjk verloren, doordat zij geen verklaring heeft afgelegd, dan kan zij na de ontbinding van het huwehjk door den dood, echtscheiding of nietigverklaring herstel van nationahteit verkrijgen. Wordt het huwehjk in Estland nietig verklaard, dan herkrijgt de Estlandsche ipso jure haar nationahteit (§ 2 no. 9). Het herstel van nationahteit moet aan de bevoegde autoriteit aangevraagd worden (§ 14). Ontslag van nationaliteit aan een Estlander heeft geen invloed op de nationahteit zyner vrouw. Zij kan echter zelve ook om ontslag vragen en dit dan tegelijk met haar man verkrijgen (§ 22, al 1). Heeft zij aldus haar nationahteit verloren, dan kan ze deze terugkrijgen door herstel (§ 14). Volgens § 2 no. 5 verkrijgt de vreemdelinge, die met een Estlander trouwt, de Estlandsche nationahteit. De naturalisatie heeft in Estland wel collectieve werking, maar de vrouw kan ook zelfstandig door naturahsatie de Estlandsche nationaliteit verkrijgen. Goedkeuring van den man is hiervoor niet noodig. Zij heeft eenvoudig aan de gestelde voorwaarden te voldoen (§ 11 en § 8). Voor de kinderen gelden dezelfde bepalingen. Ook de Estlandsche wet staat de vrouw dus een groote mate van vrijheid toe, ten aanzien van haar nationahteit. Noch bü het verkrijgen, noch bü het ontslag uit de Estlandsche nationahteit is zij afhankelijk van de nationaliteit of goedkeuring van haar echtgenoot. Roem enië. Artikel 38, § 2, van de wet „op de verkrijging en het verhes der Roemeensche nationaliteit" van 23 Febr. 1924, zegt, dat de Roemeensche vrouw, die met een vreemdeling huwt, vreemdelinge wordt, tenzij de geldende wet in het land tot welk haar echtgenoot behoort, haar niet zün nationaliteit toekent, of zij zich de Roemeensche nationahteit by huwelijksche voorwaarde of bij gebreke hiervan door een uitdrukkelijke verklaring bij authentieke akte vóof of bij de huwehjksshiiting voorbehouden heeft. Er wordt hier dus geen termijn toegekend en van den dag af der huwelükssluiting staat het vast, welke nationahteit de vrouw heeft gekozen. Tegenover deze vrijgevige bepaling voor de Roemeensche vrouw stelt de Roemeensche wet voor de vreemdelinge, die met een Roemeen huwt, alleen de bepaling, dat zij Roemeensche wordt (art. 4 § 1). En zij kan pas afstand doen van de Roemeensche nationahteit na de ontbinding van het huwehjk door den dood^echtscheiding ef scheiding van tafel en bed (art. 40). LlÜt Voor de Roemeensche vrouw, die zich haar nationahteit niet heeft Voorbehouden en die vreemdelinge is geworden, bestaat de mogelijkheid van herstel der nationahteit door de aflegging van een verklaring nadat het huwehjk ontbonden is door echtscheiding, den dood of scheiding van tafel en bed (art. 39). Gedurende het huwehjk is dit voor haar niet meer mogehjk, ook niet door naturalisatie, aangezien de wet geen zelfstandig recht tot aanvrage om naturalisatie aan de vrouw toekent. Wèl kan zij deelen in de naturalisatie, door haar man aangevraagd, aangezien deze collectieve werking heeft, tenzij de vrouw uitdrukkelijk afstand doet van de Roemeen- sche nationaliteit en verklaart, haar tegenwoordige nationahteit te willen behouden (art. 34). Hiervoor is noodig, dat zij een authentieke verklaring aflegt Wanneer een Roemeen zich elders laat naturaliseeren, verhezen zijn vrouw en kinderen slechts dan met hem hun nationaliteit wanneer zij volgens zijn nieuwe nationale wet zijn nationatiteit volgen (art. 36, 46). Wordt een naturalisatie van een man ingetrokken, dan strekt zich dit niet uit tot zijn vrouw en minderjarige kinderen, wanneer het decreet dat de intrekking bevat, met uitdrukkelijk anders bepaalt (art. 42). De bepalingen van de Roemeensche wet voor de landeenoote zijn gunstiger dan die voor de vreemdelinge. Voor den vreemdeling, die door naturalisatie de Roemeensche nationatiteit wenscht te verkrijgen, wordt geen termijn gedurende welken hij verblijf moet houden in Roemenie geëischt indien hij met een Roemeensche vrouw getrouwd is (art 8). Ook hier wordt dus aan de nationaliteit der vrouw invloed toegekend op die van haar echtgenoot. Dit is wel in de hjn van deze wetgeving, die tenslotte toch ook de eenheid van nationatiteit in het gezin op den voorgrond stelt en hierop slechts uitzondering maakt ten behoeve van de Roemeensche vrouw, die door huwehjk haar nationahteit zou verhezen, en ten behoeve van de vreemdelinge, die niet wenscht te deelen in de naturalisatie van haar man. Bij de tot standkoming van deze wet is er ernstig bezwaar gemaakt tegen de bepaling van art. 4, volgens welke de vreemdelinge door huwelijk de Roemeensche nationahteit verkrijgt i. Men vond dit gevaarlnk nu art. 6 der Constitutie aan de vrouw gelijke burgerrechten toekent als aan den man. Men meende, dat het huwehjk geen enkelen m- i E. Kapralik: „La nationalité de la femme mariée", blz. 22. vloed op de nationaliteit der vrouw moet hebben, tenzij deze daaromtrent een verklaring aflegt. Ook de verklaring van voorbehoud der nationahteit door de Roemeensche vrouw afgelegd ondervond critiek. Het zou immers eenvoudiger zijn, de vrouw haar nationahteit te laten behouden, tenzij zij verklaart die van haar man te willen volgen, waaruit blijkt dat zn niet meer voor Roemenië gevoelt1. Men vreesde door deze wet de vrouw voor de keuze te stellen tusschen de „liefde voor haar man en die voor haar vaderland". Maar niettegenstaande de aangevoerde bezwaren is de wet tot stand gekomen. Yougo-Slavië (Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slowenen) Volgens art. 4 al. 1 der Constitutie van 28 Juni 1921 bestaat voor het geheele staatsgebied één staatsburgerschap. Maar de verkrijging en het verhes hiervan waren nog niet algemeen geregeld. Het Servische recht werd nu door de regeering aangewezen als toepassehjk op het staatsburgerschap. De Code civil van 1844 bepaalde in art. 48, dat de Servische vrouw slechts dan haar nationahteit verloor door huwehjk met een vreemdeling, wanneer volgens diens nationale wet een vrouw haar nationahteit zou verhezen door huwehjk met een Serviër. Hetzelfde art. 48 bepaalde, dat een vreemdelinge de Servische nationahteit verkreeg door huwelijk met een Serviër, indien volgens haar nationale wet een Servische vrouw, die met een landgenoot van haar trouwde, diens nationahteit zou verkrijgen. Hier was dus het systeem der wederkeerigheid gevolgd. 1 E. Kapralik, o.c, blz. 25. Naturalisatie werkte slechts dan collectief, indien de vrouw, die meerderjarig was, haar toestemming hiervoor gaf. Sinds 1928 is er een nieuwe wet gekomen, die den lsten November van kracht is geworden Deze nieuwe wet bevat bepalingen, die analoog zün aan die uit de Roemeensche wet. Zoo bepaalt art. 29 wèl dat de ▼rouw, die door haar huwelijk met een vreemdeling diens nationaliteit verkrijgt, de hare verliest, maar aan de vrouw wordt toegestaan, zich haar nationatiteit voor te behouden bij huwetijksche voorwaarde of bij een speciale verklaring, afgelegd op den huwelijksdag. In het Reglement tot uitvoering van deze wet vinden wij in art. 56 § 1 de bepaling, dat de vrouw zich slechts haar „oorspronkelijke" nationaliteit kan voorbehouden. In de §§ 2 en 3 staat, dat het behoud der nationaliteit aangeteekend moet worden op de huwelijksakte en dat de ambtenaar van den burgertijken stand de gemeente, waar de man woont, op de hoogte moet stellen. De 4de § schrijft de aantéekening van het voorbehoud op straffe van nietigheid voor. Wordt het huwelijk in het buitenland voltrokken, dan moet de vrouw binnen 8 dagen haar verklaring van het behoud harer nationaliteit afleggen voor de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk. Deze moeten nagaan, of de verklaring juist is en de gemeente van het domicilie van de verklaring op de hoogte stellen, opdat zij wordt aangeteekend op het woonplaatsregister (art. 57 § 5, Regl.). Als verschilpunt met de Roemeensche wet valt op te merken de behandeling van de vreemdelinge, die met een onderdaan trouwt. De Yougoslavische wet stelt n.1. de vreemdelinge in de i Zeitschrift für Ostrecht Aug.-Sept. 1929. C a 1 b a i r a c: o.c. blz. 267. zelfde positie als de eigen onderdanen, wat het behoud harer nationaliteit aangaat. Zoo bepaalt de wet van 1928 in art. 10, dat wel de vreemdelinge, die met een onderdaan van het Koninkrijk huwt, zelve onderdane wordt, maar het staat deze vrouw vrij, vóór haar huwehjk zich haar nationaliteit voor te behouden, indien dit geldig is volgens haar nationale wet. In deze wet is dus weer het beginsel van eenheid van nationaliteit neergelegd. Het hangt van het niet of wel afleggen van een verklaring af, of de gehuwde vrouw de nationatiteit van haar man volgt. De bepaling, dat het voorbehoud door de vreemdelinge geldig moet zijn volgens haar nationale wet, voorkomt, dat zij apatride wordt, wat het geval zou zijn, als ze geen nieuwe nationahteit had willen aanvaarden, maar haar oorspronkehjke nationaliteit verloren was gegaan, ondanks haar verklaring Daarentegen is dubbele nationaliteit niet voorkómen in het geval, dat de vrouw geen verklaring aflegt, maar volgens haar nationale wet haar nationaliteit behoudt Artikel 14 van het „Reglement" zegt immers, dat deze vrouw als onderdane beschouwd zal worden, zelfs wanneer zij haar nationahteit niet verloren heeft door haar huwehjk met een vreemdeling, volgens haar nationale wet. Wanneer het huwelijk nietig verklaard wordt, herkrijgt de vrouw haar oorspronkelijke nationaliteit volgens art. 44 der wet. Dubbele nationaliteit is ook mogelijk in het geval dat een vrouw zich haar Yougoslavische nationaliteit voorbehoudt, maar niettegenstaande toch de nationaliteit van haar man verkrijgt. Volgens de Yougoslavische wet kan de vrouw gedurende het huwelijk geen andere nationaliteit verkrijgen dan haar man heeft (art. 12). Heeft de vreemdehnge dus eenmaal de Yougoslavische nationahteit verkregen, dan gaat zij ten aanzien van haar nationaliteit gedurende het huwehjk automatisch met haar man mee. De naturalisatie heeft collectieve werking. Heeft de vrouw zich vóór het huwehjk haar nationahteit voorbehouden, dan mag zij haar verklaring herhalen, wanneer haar man zich laat naturaliseeren (art. 19 Wet en art. 39 Regl.). Wel moet deze verklaring weer mogelijk zün volgens de nationale wet der vrouw (art. 19). Ook minderjarige kinderen zyn in de naturalisatie van hun vader inbegrepen (art. 19). Art. 37 bepaalt ten aanzien van het verhes der Yougoslavische nationaliteit door den man, dat dit zich slechts tot zijn vrouw en kinderen uitstrekt, voor zooverre zy de nieuwe nationaliteit van hem hadden verkregen. Is dit niet het geval, dan gaat de nationaliteit voor hen pas verloren, wanneer zij het territoir van het Koninkrijk verlaten. De wet voorziet niet in het geval, waarin de man zijn nationaliteit verliest, zonder een nieuwe er voor in de plaats te krijgen. Het is dus de vraag, of de vrouw en kinderen in dat geval apatriden werden. De gevallen waarin zich dit kan voordoen zijn de volgende. Ten eerste verhest de onderdaan, die doorloopend buitenslands woont en zyn mihtaire phchten niet vervult, volgens art. 28 zijn nationaliteit. Hetzelfde is het geval met den onderdaan, die buitenslands geboren is en daar wonend, afstand doet van nationaliteit (art. 31). Wellicht heeft deze in het buitenland een andere nationaliteit verworven en daarom afstand gedaan. Ten derde verliest de man, die zonder verlof in vreemden staats- of krygsdienst gaat, zijn nationahteit (art. 32). Wel geregeld is het geval van art. 33, volgens hetwelk de naturalisatie in bepaalde gevallen in oorlogstijd kan worden ingetrokken. Hieronder lijden volgens art. 34 de vrouw en de kinderen niet, indien zij zelve niets bedreven hebben. Aangezien de andere gevallen van nationaliteitsverlies eveneens het karakter van straf vertoonen, zou men kunnen vermoeden, dat ook daar de werking individueel bedoeld is. Herstel van nationahteit wordt toegestaan aan de vrouw, die door haar huwehjk haar nationahteit heeft verloren! Zij kan dit pas aanvragen na de ontbinding van het huwehjk door dood, echtscheiding of scheiding van tafel en bed (art 40 en 41). In art. 40 wordt nog uitdrukkelijk gezegd, dat door herstel van nationahteit der vrouw, haar wettige kinderen, geboren uit het huwehjk met een vreemdeling, de Yougoslavische nationahteit niet kunnen verkrijgen. Volgens art. 43 heeft een verzoening, overeenkomstig de wet, tusschen gescheiden echtgenooten denzelfden invloed op de nationahteit als een huwehjk. Tenslotte bepaalt art. 45 nog, dat wanneer een weduwe hertrouwt met iemand die niet de vader is van haar kinderen, de nationahteit dezer kinderen hierdoor onbeïnvloed bhjft B Zweden. De wet „op de verkrijging en het verhes van de Zweedsche nationahteit" van 23 Mei 19241 bepaalt in art 8 dat de Zweedsche nationahteit verloren gaat voor hem, die door naturalisatie, huwehjk of op andere wijze, burger wordt van een anderen staat, indien hij er zich gevestigd heeft of gaat vestigen na de verwerving der nationahteit. Hieruit volgt dus, dat de vrouw haar nationaliteit pas dan door huwelijk met een vreemdehng verliest indien zij zün 1 Clunet 1925, blz. 1192. nationaliteit heeft verkregen en in zijn land is gaan wonen. Woont ze in een ander land dan dat van haar man, dan bhjft ze Zweedsche. Het hangt er dus van af, of de Zweedsche vrouw, die volgens haar wet eigen domicilie * mag hebben, dit wil opgeven en in het land van haar man gaan wonen. Heeft de vrouw wèl haar nationaliteit verloren door haar huwelijk, dan kan ze deze terugkrijgen door haar domicilie in Zweden te vestigen en haar verworven vreemde nationaliteit te verliezen. Dubbele nationatiteit is dus niet toegestaan (art. 4) in dit geval, terwijl ze door de bepaling van art. 8 wèl mogelijk is. Volgens art. 6, al. 2, heeft het herstel der nationahteit van de weduwe of gescheiden vrouw geen invloed op de nationaliteit van haar kinderen. Staat de Zweedsche wet aan haar vrouwelijke onderdanen dus in ruime mate de mogelijkheid toe, haar nationaliteit te behouden bij huwelijk met een vreemdeling, voor de vreemdelinge, die met een Zweed trouwt, gelden niet dergelijke bepalingen, die haar wil eerbiedigen. In art. 3 wordt eenvoudig bepaald, dat de vreemdelinge door haar huwehjk met een Zweed Zweedsche wordt. Wanneer een man door naturahsatie de Zweedsche nationaliteit verworven heeft, verkrijgen zijn vrouw en kinderen ze ook. De vrouw wordt alleen Zweedsche wanneer zij niet gescheiden is. Is het huwelijk nietig of bestaat er scheiding van tafel en bed, en zijn de kinderen aan de moeder toevertrouwd, dan heeft de verwerving der Zweedsche nationaliteit door den vader geen invloed op die der kinderen (art. 7). Om naturalisatie te verkrijgen tegelijk met haar man i Wet van 19 April 1919. behoeft de vrouw geen aanvraag te doen. Wel moet zij haar toestemming geven en gehoord worden (art. 6). Verlies van de Zweedsche nationahteit door den man heeft collectieve werking (art. 9). Noorwegen. De Noorsche vrouw verhest haar nationahteit volgens § 8 der wet „op de Noorsche nationahteit" van 8 Aug. 1924*; wanneer zü een huwehjk sluit met een vreemdeling, wiens nationaliteit zy verkrijgt, en zü het territoir verlaat. Hier wordt dus niet het onderscheid gemaakt tusschen domicilie in een willekeurig vreemd land en in dat van haar man, zooals dat in de Zweedsche wet te vinden is. Evenals in de Zweedsche wet is het artikel over het herstel der nationahteit algemeen geredigeerd. Wanneer iemand die van geboorte Noor was de Noorsche nationahteit, die hij verloren had, wil terugkrijgen, vestigt hij zich in Noorwegen en laat zijn vreemde nationahteit verloren gaan art. 4). Voor den vreemdeling, die de Noorsche nationahteit verloren had is naturalisatie mogelijk in dit geval. De hiervoor gestélde voorwaarden behoeven niet te worden nagekomen § 5). De vreemdelinge, die met een Noor trouwt, verkrijgt de Noorsche nationahteit (§3). Worden door dit huwehjk kinderen gewettigd, dan verkrijgen deze ook de Noorsche nationahteit. Verkrygt de vader de Noorsche nationahteit door naturalisatie, dan volgen de wettige, ongehuwde kinderen beneden de 18 jaren zijn nationahteit, wanneer er geen reden is om een uitzondering te maken. De vrouw kan in deze nationahteitsverleening deelen, maar moet daarvoor gehoord worden (§ 6 en 7). 1 Clunet 1927, blz. 1276. ~~ 6 Heeft de man herstel van nationahteit gekregen, dan deelen zijn vrouw en kinderen beneden de 18 jaren hierin, zoodra zij woonplaats in Noorwegen hebben of er zich gaan vestigen. De wouw verkrijgt op deze manier slechts dan de nationahteit, indien het samenleven met den man niet door vonnis of overeenkomst is opgeheven. Is het huwehjk nietig, dan strekt zich de verwerving der Noorsche nationahteit niet uit tot de kinderen, indien deze bij de moeder zijn. Hetzelfde is het geval, als het huwehjk ontbonden is en de kinderen bij de moeder zijn (§ 6). De Noorsche wet bepaalt in tegenstelling met de Zweedsche, dat indien de moeder weduwe is of gescheiden, het herstel van nationaliteit, haar verleend, collectieve werking heeft op de nationaliteit der haar toevertrouwde kinderen (§ 7). Volgens § 9 strekt het verhes van nationaliteit van den Noor, die buitenslands geboren, is en nooit in Noorwegen gewoond heeft, zich ook uit tot zijn vrouw en kinderen. Denemarken. De wet „op de verkrijging en het verlies der nationaliteit" van 18 April 19251 bepaalt in § 5, dat de Deensche, die door huwehjk een vreemde nationatiteit verwerft en haar domicilie in Denemarken opgeeft, de Deensche nationahteit verhest. Ook haar minderjarige kinderen, die door dit huwelijk een andere nationahteit verkrijgen en hun domicilie in Denemarken opgeven, verhezen de Deensche nationahteit. Over herstel van nationahteit zegt de wet alleen in § 8, dat de Deensche van geboorte, die voordat deze wet van 1925 van kracht was, haar nationaliteit had verloren, door * Clunet 1926, blz. 1148. huwehjk met een vreemdeling deze terug kan krijgen op haar verzoek, indien en voor zoolang zü in Denemarken woont. In het algemeen zal dus herstel niet anders mogelijk zijn dan door naturalisatie. Naturalisatie van den man heeft collectieve werking, voorzoover er bij de naturalisatie niets anders bepaald wordt. Kinderen, die ouder zijn dan 18 jaar of gehuwd, verwerven de Deensche nationaliteit hierdoor niet (§ 4, al 2, 3). De vreemdelinge, die met een Deen trouwt, wordt Deensche. Haar minderjarige ongehuwde kinderen verkrijgen alleen, wanneer zy door het huwehjk gewettigd worden, de Deensche nationaliteit (§ 3). In het verlies van nationahteit van een Deen, die in het buitenland geboren is, en nooit in Denemarken gewoond heeft, noch er zyn militaire dienstplicht vervuld heeft tot aan het einde van zijn 22ste levensjaar, deelen zijn vrouw en minderjarige kinderen (§6, al. 3). Voor de andere gevallen, waarin een Deen zijn nationaliteit verliest, geeft de wet geen bepalingen, hoever zich dit uitstrekt. San Domingo. Artikel 19 van den Code civil bepaalt eenvoudig, dat de Dominicaansche vrouw, die een vreemdeling trouwt, den staat van haar man volgt. Hieruit zou men afleiden, dat zy dus alleen door het huwehjk haar nationaliteit verliest De Constitutie van 1908 bevat een algemeene bepahng voor nationaliteitsverlies, waaruit blijkt, dat iemand als Dominicaan beschouwd wordt zoolang hy zyn domicilie binnen het territoir der repubhek heeft. Wanneer men nu dit artikel in verband brengt met art. 19 van den Code civiL komt men tot de conclusie, dat de Dominicaansche vrouw wel haar nationahteit verhest door haar huwelijk met een vreemdeling, maar dat dit verhes pas intreedt, wanneer zij het territoir verlaat. Anders zou art. 19 een inconstitutioneele bepaling zijn. Als zij weduwe is geworden, kan de vrouw, die op deze manier haar Dominicaansche nationahteit verloren heeft, deze herkrijgen door terug te keeren naar de republiek, en een verklaring af te leggen. Volgens art. 12 van den Code civil volgt de vreemdelinge, die met een Dominicaan trouwt, dezen wat haar nationahteit betreft. E c u a d o r. De nationahteit wordt in Ecuador geregeld door de „vreemdelingenwet" van 18 October 1921 en dpor de nieuwe Constitutie van 17 April 1929. Volgens art. 73 der wet van 1921 verliest de Ecuadoriaansche vrouw, die een vreemdeling trouwt, pas haar nationahteit, wanneer zij het territoir van Ecuador verlaat en de nationahteit van haar man verkrijgt. Kent de nationale wet van haar man haar niet diens nationahteit toe, dan blijft zij Ecuadoriaansche, ook al heeft zij het territoir verlaten (art. 74). Art. 75 bepaalt, dat de vrouw, die door huwehjk haar nationahteit heeft verloren, deze kan terugkrijgen na den dood van haar man. Zij moet hiertoe haar verlangen te kennen geven aan een gezant of een consul. Op het register der naturalisaties van den minister van Buitenlandsche zaken en op dat van den burgerhjken stand moet hiervan aanteekening worden gedaan. Volgens art. 9 van de Constitutie worden als Ecuadoriaanschen beschouwd zoowel de vreemdelinge, die met een Ecuadoriaan gehuwd is, als de vreemdelinge, die weduwe is van een Ecuadoriaan. Beiden kunnen zü echter te kennen geven, dat rij dit niet wenschen. De naturalisatie van den man heeft volgens art. 71 der wet van 1921 collectieve werking. Finland. In de Constitutie van 17 Juli 1917 en in de wet op de nationaliteit van 17 Juni 1927 staan geen speciale bepalingen over het verhes van nationahteit van de Finsche vrouw, die een vreemdeling trouwt. Naar oud Finsch recht werd aangenomen, dat zij hierdoor haar nationaliteit verloor. De nieuwe Constitutie i bepaalt algemeen, dat de Finsche nationaliteit verloren wordt, door iemand, die een andere nationaliteit verwerft, en in het buitenland woont of gaat wonen. Wanneer we dit in verband met elkaar brengen, komen we tot de conclusie, dat de Finsche haar nationaliteit zal verliezen onder deze beide voorwaarden, dat zij door haar huwelijk een andere nationaliteit verkrijgt èn buitenslands woont of gaat wonen. Herstel van nationaliteit is mogehjk voor een Fin, die zijn nationahteit heeft verloren, door hiertoe aanvrage te doen aan den president der Republiek. Hiervoor behoeft niet voldaan te worden, aan de voorwaarden voor naturalisatie gesteld (wet van 1920, § 1, al. 2). De Finsche vrouw, die door haar huwehjk haar nationahteit heeft verloren, zal dus na de ontbinding van het huwelijk om herstel kunnen verzoeken. Zelfstandig recht tot aanvrage van naturalisatie is haar niet toegestaan, dus herstel staande huwelijk is onmogelijk. 1 Clan et, 1928, blz. 823. Volgens § 4, al. 1, van de Constitutie van 1919 verkrijgt de vreemdelinge, die een Fin huwt, de Finsche nationaliteit. De naturalisatie van den man heeft collectieve werking, indien de vrouw en kinderen met hem in Finland wonen (§ 2 Invoeringswet van 20 Febr. 1920). De wet van 1927 bepaalt in § 2, dat indien de man op 22-jarigen leeftijd zijn nationaliteit verliest, doordat hij buiten Finland geboren is en er nooit gewoond heeft, zijn vrouw ook de Finsche nationaliteit verbiest, indien zij deze door haar huwehjk had verkregen. In het geval van § 3, waarin verval van nationaliteit geregeld is, is de vrouw niet inbegrepen. IJ s 1 a n d. De wet van 15 Juni 1926, betreffende de verkrijging en het verbies van nationaliteit bepaalt in art. 5: „De IJslandsche nationaliteit wordt verloren door iemand, die burger wordt van een anderen staat." Iemand, die van geboorte IJslander is, behoudt zijn nationaliteit, totdat hü het land verlaat. Hieruit volgt dus, dat de IJslandsche vrouw, die door haar huwelijk dubbele nationahteit heeft verkregen, de IJslandsche nationahteit pas verliest, wanneer zij haar domicihe naar het buitenland overbrengt. Een vrouw, die vóórdat deze wet van kracht was, haar nationaliteit door huwelijk verloren had, herkrijgt deze op haar verzoek aan den minister, wanneer zij kan bewijzen, IJslandsche van geboorte te zijn en sinds haar huwehjk steeds in IJsland gewoond te hebben (art. 8). Wanneer een vreemdelinge met een IJslander trouwt, volgt zij zijn staat. Dit is ook het geval met minderjarige ongehuwde kinderen, die de echtgenooten vóór hun huwehjk samen hadden (art. 3). Art 4 bepaalt, dat de IJslandsche nationahteit toegekend kan worden bü een wet. Tenzij deze wet anders bepaalt, heeft de toekenning collectieve werking. Art. 6 zegt, dat IJslanders, die in het buitenland geboren zyn en nooit in IJsland gewoond hebben tot hun 22ste jaar, hun nationahteit verhezen. Overkomt dit een man, dan strekt dit verhes zich ook uit tot zyn vrouw en wettige kinderen. Overkomt het een vrouw, dan verliezen haar onwettige kinderen, indien zij die mocht hebben, hierdoor de nationahteit 4 - Wetgevingen, volgens welke de vrouw bij huwelijk met een vreemdeling haar nationaliteit behoudt. Tot deze groep behooren de wetgevingen van zes staten n.1. Sovjet-Rusland, de Vereenigde Staten van NoordAmerika, Frankryk, Guatemala, Turkije en Cuba. Terwijl de eerste vier staten aan de vreemdelinge, die met een onderdaan huwt ook niet diens nationahteit toekennen, heeft dit laatste wèl plaats volgens de wetgeving van Turkye en Cuba. In de vièr eerstgenoemde staten oefent het huwehjk dus geen invloed uit op de nationahteit der vrouw. Hier primeert het gezinsbelang niet. Speciaal het individueele en het nationale belang worden behartigd. De staat verhest geen burgeres, indien deze met een vreemdeling huwt. Aan den anderen kant krügt hy er ook geen burgeres automatisch bij, waarvan hy de gevoelens niet kent. In deze staten hangt het dus van den wil der vrouw af, of ze de nationaliteit van haar man volgt of haar eigen nationahteit behoudt. Dit zal samenhangen met het milieu, waarin zy komt na haar huwehjk. Blyft zy in haar eigen land wonen, dan zal zy allicht minder neiging hebben, tot het aanvragen der nationahteit van haar man over te gaan, dan indien zij in zijn vaderland komt wonen en zich daar langzamerhand gaat thuis gevoelen. Ook in dit geval komt het echter veel voor, dat de vrouw zich toch steeds beschouwt als behoorende tot haar geboortestaat. En dan is het toch veel beter, dat ze niet een nationahteit heeft, die haar niet alleen niets zegt, maar waar tegenover zü misschien eenigszins vijandig staat, omdat ze haar opgedrongen is. Het toekennen van de nationahteit aan de vreemdelinge wordt wel eens als weldaad van de wet beschouwd, maar of het steeds als zoodanig gevoeld wordt, valt te betwijfelen. Hoe het ook zij, de wetgevingen van Cuba en Turkije, die nog jonger zijn dan de vier eerst genoemde, kennen wèl aan de vreemdelinge, die met een harer onderdanen huwt, diens nationahteit toe. Maar noch de Cubaansche, noch de Turksche vrouw verhest haar nationahteit door het aangaan van een huwelijk met een vreemdeling. Sovjet-Rusland. De eerste wetgeving, die brak met de eenheid van nationahteit in het gezin, was die van 1918 van SovjetRusland. Deze wetgeving is hiertoe gekomen, doordat zij uitgaat van het principe der algeheele gelijkstelling van man en vrouw. Bij een dergelijk principe kan het systeem, volgens hetwelk de vrouw niet vry is over haar nationahteit te beshssen, terwijl de man dat wel is, niet gevolgd worden. De algeheele gelijkstelling bhjkt al dadehjk uit art. 100 van den Code van het familierecht, waar gezegd wordt, dat het aanstaande echtpaar samen een huwehjksnaam kiest. De vrouw behoeft dus niet den naam van den man te voeren. Buiten het huwehjk kan ieder zyn eigen naam bhjven voeren. Wat de kinderen betreft, deze krijgen volgens art. 145, indien de ouders gehuwd zijn, den gemeen- schappelijken naam der oudere. Zün de oudere niet gehuwd, dan kunnen zij overeenkomen, of de kinderen den naam van de moeder of van den vader zullen dragen of van beiden te zamen. Indien hierover geen overeenkomst bestaat, bepaalt de rechtbank den naam. Tusschen de echtgenooten bestaat in het geheel geen gemeenschap van goederen (art. 105). Maritale macht is in dit systeem een absolute onmogelij kheid. De opvatting van het huwehjk is, dat het in een socialistischen staat een overeenkomst moet zijn, die vrij aangegaan en vrij ontbonden kan worden *. Elke staatsinmenging moet uitgesloten zün. De op het huwehjk berustende gezinsvorm, die verschillende rechten en plichten tusschen de echtgenooten, oudere en kinderen doet ontstaan, moet verdvrijnen en daarvoor moet in de plaats komen een staatsorganisatie van openbare opvoeding en sociale voorzorg. Alleen het burgerlijke huwelijk (laïque), dat ingeschreven is in het register van den burgerlijken stand, brengt volgens art. 52 rechten en plichten der echtgenooten mee. Maar de „remarque" verklaart de vóór 20 Dec. 1917 kerkelijk gesloten huwehjken geldig. Wat de nationatiteit der gehuwde vrouw aangaat, daarvoor geldt, dat het huwehjk ze niet beïnvloedt (art. 5 van de ordonnantie op de nationaliteit van 29 October 1924). Verder vinden we in art. 103 van den Code het volgende: „Quand les personnes qui contractent mariage sont de nationalités différentes (si 1'un des conjoints appartient a la nationalité russe) le changement de nationalité ne peut se produire, que sur le désir spécialement exprimé par le futur (époux) ou la future (épouse) sur la base générale." 1 „Das Recht Sowjet Ruslands", blz. 333, Hanfmann. Uit deze redactie kunnen we twee gevolgtrekkingen maken. 1) Alleen de vreemde vrouw kan door huwelijk de de Russische nationahteit verkrijgen, en dan na aanvraag hetzij door haarzelf, hetzü door haar aanstaanden man gedaan. Deze uitleg van het artikel komt echter in strijd, met het principe der wetgeving ten aanzien der algeheele gelijkstelling van man en vrouw. 2) Zoowel de man als de vrouw kunnen door huwehjk de Russische nationaliteit verkrijgen *. Hier is de gelijkstelling van man en vrouw consequent volgehouden. Evenals de vreemde vrouw, kan ook de vreemde man bij zün huwelijk een verklaring afleggen, dat hij de Russische nationahteit wenscht te verkrijgen. Vermoedelük is dit de bedoeling van art. 103, waarvan de vertaler van den Russischen Code civil» Jules Patouillet het volgende zegt: „Cette formule — dont la concision nuit a la clarté — signifie que les effets du mariage sur la nationalité des conjoints sont réglés en principe par le jeu, combiné des régies générales de leurs législations nationales respectives et de celles du droit international privé; mais que, quand les dites régies générales prévoient des changements de nationalité, ces changements sont subordonnés a 1'agrément du conjoint intéressé et ne produisent que sur sa demande, — si 1'un des conjoints est de nationalité russe." Al is het zeer consequent gedacht, om den man evengoed als de vrouw in de gelegenheid te stellen, alleen op grond van het huwelijk de Russische nationaliteit te verkrijgen, dit levert toch wel eenige bezwaren op. Het huwe- 1 G. Calbairac, o.c, blz. 230. lnk wordt zeer gemakkehjk ontbonden in Rusland; art. 87 Code zegt, dat ontbinding mogelijk is, zoowel na overeenstemming der partijen als ook op verzoek van één der echtgenooten. Dit feit maakt het gemakkelijk voor een vreemdeling, die zich wenscht te onttrekken aan zün militaire verplichtingen etc, door huwelijk met een Russin van nationahteit te verwisselen. Of Rusland zelf gebaat is door het verkrijgen van dergelijke burgers valt te betwijfelen. Ten aanzien van de nationahteit der kinderen bepaalt art. 147 het volgende: Op het oogenbhk van de huwelijkssluiting moeten de ouders die van verschillende nationahteit zijn, aan den ambtenaar van den burgerlijken stand zeggen, welke van hun nationaliteiten ze voor hun kinderen kiezen. Deze ambtenaar moet hiervan aanteekening maken in de registers. De remarque van dit artikel zegt, dat, indien de ouders hierover niets bepaald hebben, geldt, dat de kinderen Rus zijn, omdat één der ouders Rus is. Op het moment van de meerderjarigheid mogen de kinderen een recht van optie uitoefenen, om daardoor de nationaliteit van den anderen ouder te verwerven. Naturalisatie van den vreemden man tot Rus heeft geen invloed op de nationahteit van zün vrouw. Evenmin verliest de Russische vrouw haar nationahteit op grond van het feit, dat haar man zich elders laat naturaliseeren. Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In de Ver. St. werd de nationaliteit der gehuwde vrouw tot 1885 geregeld volgens de beginselen van den Engelschen „Common Law". Volgens deze wet had het huwelijk geen invloed op de nationahteit der vrouw. In 1855 kwam er een wet die bepaalde, dat de vreemdelinge, die met een Amerikaan huwde, Amerikaansche zou worden, indien zij zelve wettig genaturaliseerd kon worden. Door deze bepaling sloot de wet de vrouwen van rassen, die zij niet als burgers wenschte, uit. Voornamelijk tegen de Chineesche vrouwen had de wetgever bezwaar bü de toekenning van nationaliteit. Aan de vrije vrouwen van de blanke en zwarte rassen viel dus voortaan, na huwelijk met een Amerikaan, de Amerikaansche nationatiteit ten deel. Deze wet van 1855 bevatte geen bepahngen over verhes van nationatiteit van de Amerikaansche, die met een vreemdeling trouwde. Zij behield dus in dit geval haar nationatiteit K Pas in 1907 werd in de Ver. Staten het principe van verhes van nationaliteit bij huwehjk met een vreemdeling in de wet neergelegd. Volgens deze wet bleef de vrouw, die door huwelijk de Amerikaansche nationatiteit had verkregen, deze behouden, zoolang zij in de Ver. Staten woonde, en er geen afstand van deed. Woonde zij evenwel in het buitenland, dan moest zy binnen het jaar na de ontbinding van haar huwehjk voor een consul der Ver. Staten verklaren, dat zij Amerikaansche wilde bhjven. Door den invloed van den oorlog en dien van de feministische organisaties, is in 1922 een nieuwe wet tot stand gekomen, waarin geheel andere beginselen zijn neergelegd. Men vond dit noodzakelijk, nu aan de vrouwen het stemrecht was gegeven. Dit zou volgens de bestaande wetgeving nu ook toekomen aan vrouwen, die door haar huwehjk wèl de Amerikaansche nationatiteit hadden verkregen, maar waarvan het absoluut niet vast stond, dat zy eenigen kijk hadden op de toestanden in de Ver. Staten, zoodat zy maar willekeurig haar stem zouden uitbrengen. De nieuwe wet i Toch was er onzekerheid, zie: Columbia Review 1923, Febr., blz. 180: „An Act Relative to the Naturalization and Citizenship of Married Women". van 1922, die de namen „Rogers act" en „Cable act" draagt, ondervond geen tegenstand, doordat de republikeinsche partij en1 de democratische partij het er over eens waren, dat de wijzigingen, die hierdoor aangebracht werden, noodzakelük waren % De principes die in deze wet zün neergelegd, zün, dat de nationatiteit der vrouw niet verandert door huwehjk, noch wanneer een vreemdelinge met een Amerikaan trouwt, noch wanneer een Amerikaansche met een vreemdeling huwt. Verder heeft staande huwehjk de verandering van nationatiteit van den man geen invloed op die van de vrouw. § 1 van de „Cable Act" luidt als volgt: „The right of any woman to become a naturalized citizen of the U.S. shall not be denied or abridged because of her sex or because she is a married woman." Door dit artikel wordt dus aan de gehuwde vrouw het recht toegekend, zich te laten naturaliseeren, ook wanneer haar man dit niet doet. Vóór de invoering dezer wet werd dit laatste niet mogelijk geacht in de Ver. Staten. In § 5 wordt op deze algemeene bepaling een uitzondering gemaakt: „No woman whose husband is not ehgible to citizenship, shall be naturalized during the continuance of the marital status." Door deze bepaling wordt een groote inbreuk gemaakt op de vrijheid, die aan de vrouw gegeven wordt ten aanzien van haar nationatiteit. Immers hoewel aan den eenen kant wordt aangenomen, dat de nationatiteit der vrouw geheel onafhankehjk is van die van haar man, wordt aan den anderen kant, de Amerikaansche nationatiteit onthouden aan vrouwen, 1 Jesse, S. — Reeves: „Nationality of married women. The Am. Journal of Intern. Law", 1923—'24, blz. 97. wier echtgenoot tot een der gele rassen behoort. Het feit op zich zelf, dat aan dezen echtgenoot de Amerikaansche nationaliteit nooit toegekend zal worden, billijkt nog niet de conclusie, dat ze ook aan zijn vrouw onthouden moet worden, nu men uitgegaan is van de gedachte, dat haar nationahteit onafhankehjk is van die van haar man. Volgens de nieuwe wet verhest de vrouw, die met een vreemdehng trouwt, hierdoor op een enkele uitzondering na niet meer haar nationaliteit. § 3 luidt: „A woman citizen of the U.S. shall not cease to be a citizen of the U.S. by reason of her marriage unless, she makes a f ormal renunciation of her citizenship bef ore a court having jurisdiction over naturalization of aliens: Provided: that any woman citizen who marries an alien inehgble to citizenship shall cease to be a citizen of the U.S." In principe blijft de nationahteit van de vrouw dus onbeïnvloed door haar huwelijk. De uitzondering, die hierop gemaakt wordt voor vrouwen die trouwen met iemand, die behoort tot een ras, dat niet zeer gezien is in de Ver. Staten, is niet alleen onlogisch, maar ook onbilhjk 1. Het onbillijke zit vooral in het feit, dat er voor den man, die met een vrouw, die tot een der gele rassen behoort trouwt, niet zoo'n bepaling in de wet te vinden is. Alleen de vrouw verhest dus als straf voor haar verbintenis met een dergehjken echtgenoot haar nationahteit. De Amerikaansche vrouw, die met een vreemdeling gehuwd is en haar nationahteit behouden heeft, doordat zü geen verklaring heeft afgelegd zooals die in § 3 genoemd i Ricbard W. Flournoy: „New Married Women and Citizenship Law". Yale Law Journal 1923—'24, blz. 159. wordt, staat nog bloot aan nationaliteitsverlies, door mét haar man gedurende twee jaar in zün vaderland te gaan wonen, of gedurende vijf jaar in eenig ander land. Zü wordt geacht nu burgeres te zijn geworden van het land waar zy woont. Zij mag evenwel tegenbewijs leveren voor een consul der Ver. Staten. Slaagt zij hierin niet, dan heeft zij de Amerikaansche nationahteit verloren en zij loopt kans apatride te zijn geworden, tenzij de wet van haar man haar diens nationahteit toekent. De vreemdehnge, die met een Amerikaan trouwt, verwerft volgens de „Cable Act" niet meer de Amerikaansche nationahteit. Indien zij zelf „eligible to citizenship" is, kan zü wel op lichtere voorwaarden genaturaliseerd worden. Zij behoeft hiertoe slechts gedurende één jaar verblijf gehouden te hebben in de Ver. Staten en zij behoeft geen verklaring af te leggen (§2). Aangezien niet geëischt wordt, dat zü haar oorspronkelijke nationaliteit verloren heeft, is het dus mogelijk, dat de vrouw nu dubbele nationahteit krijgt Deze bepahng over de naturalisatie der gehuwde vrouw geldt binnen het territoir der Ver. Staten, Hawaiï, Alaska en Portorico. De vrouw is hier in een gunstiger positie gebracht dan de man, want voor dezen wordt wel vereischt, dat hij een verklaring aflegt, dat hij genaturaliseerd wil worden en dat hij vyf jaren verbhjf houdt binnen het territoir. Het feit dat hn met een Amerikaansche vrouw getrouwd is, doet hieraan niet af. Wij zien dus, dat bij naturalisatie de nationahteit der vrouw geen invloed op die van den man uitoefent terwijl dit omgekeerd wel het geval is. Heeft een Amerikaansche haar nationaliteit verloren door haar huwehjk of haar verbhjf buitenslands, hetzij door het afleggen eener verklaring, dan moet zij zich aan gewone naturalisatie onderwerpen, om ze herkrijgen. Naturalisatie en denationalisatie van den man hebben geen invloed op de nationahteit der vrouw, indien zü niet zelve een verklaring aflegt er in begrepen te willen zyn. Doordat een vreemdelinge, die met een Amerikaan trouwt, pas na één jaar genaturaliseerd kan worden, ontstaat de mogelijkheid, dat zij gedurende dat jaar apatride is. Dit zal het geval zün, wanneer zy door haar huwelijk haar oorspronkelijke nationahteit verliest. Hierdoor zyn reeds moeilijkheden gerezen met paspoorten. De naturalisatie van den vader heeft wel invloed op de nationahteit der kinderen, zoodra deze hun domicilie vestigen in de Ver. Staten. Dit wordt bepaald door § 2172 der „Revised States" en door § 5 van de wet van 2 Maart 1907. De wet zwijgt over den invloed, die het verhes der nationahteit door den vader geleden, op die der kinderen uitoefent. F r a n k r ij k. In Frankrijk werd tot 1927 de nationaliteit der gehuwde vrouw geregeld door de artikelen 12 en 19 van den Code civil, die luidden: Art. 12: „L'étrangère qui aura épousé un Francais suivra la condition de son mari." Art. 19: „La femme francaise qui épouse un étranger suit la condition de son mari, a moins que son mariage ne lui confère pas la nationalité de son mari, auquel cas elle reste Francaise." Door den invloed van den oorlog en den aandrang van de zijde der schrijvers is er in 1927 een wet op de nationaliteit tot stand gekomen, die bepaalt, dat de nationaliteit der vrouw op grond van haar huwelijk geen wijziging meer ondervindt. Zoo krijgt b.v. volgens art. 8 de vreemdelinge, die met een Franschman huwt, slechts op haar uitdrukkelijk verzoek de Fransche nationaliteit, tenzij haar eigen nationale wet bepaalt, dat zij den staat van haar man volgt. Dit is er bijgevoegd om gevallen van apatridie te voorkomen. Trouwt dus een Nederlandsche met een Franschman, dan zal zij wel degelijk Francaise worden op grond van dit huwehjk. De Fransche vrouw, die met een vreemdeling trouwt, behoudt haar nationahteit, tenzij ze verklaart, in overeenstemming met de bepahngen van de nationale wet van haar man, diens nationahteit te willen verwerven. Zij heeft het dus zelf in haar hand een keuze te doen tusschen twee nationaliteiten. Doordat de wetten van de andere landen niet gelijk luiden, doet zich hier mogelijkheid voor van dubbele nationahteit. Zoo zal een Francaise, die met een Nederlander trouwt en geen afstand doet van haar Fransche nationaliteit, in het bezit zijn van de Nederlandsche nationahteit, die zij door huwehjk verworven heeft en van de Fransche nationaliteit, die zij behouden heeft. De Fransche vrouw verliest volgens art. 8 wèl haar nationaliteit, als het echtpaar zich onmiddellijk na het huwehjk in het buitenland vestigt, en zij volgens de nationale wet van haar man noodzakehjk zijn nationahteit verwerft. Zij behoeft dan geen afstand te doen van de Fransche nationahteit. In dit geval schijnt zij beschouwd te worden haar belang bij het behoud der Fransche nationahteit verloren te hebben (art. 8 der wet). Volgens het decreet van 10 Aug. 1927, dat de formali- 7 teiten regelt, die in acht genomen moeten worden bij verwerving en verhes van nationahteit, is voor naturalisatie der gehuwde vrouw noodig, dat zij zelf aanvraag hiertoe doet (art. 4). De aanvraag wordt bij die van haar man gevoegd en tezamen beoordeeld. De „juge de paix" moet hierin advies geven (art. 8 van het decreet). Wanneer een Francaise trouwt met een vreemdeling in Frankrijk, moeten met de andere stukken, die noodig zijn voor het huwelijk, nog twee verklaringen worden overgelegd: 1° „un certificat de coutume attestant que la future épouse est susceptible d'acquérir ou acquiert nécessairement par 1'effet du mariage la nationalité de son mari"; 2° een geschreven stuk, dat de woonplaats aanwijst van het echtpaar na de huwelijksvoltrekking (art. 9 van het decreet). Blijkt nu uit deze stukken, dat de plaats van het huwelijksdomicilie binnen Frankrijk is, en dat de vrouw door haar huwehjk de nationahteit van haar man verwerft, dan moet de ambtenaar van den burgerlijken stand de vrouw waarschuwen, dat zij volgens de wet van 1927 Francaise blijft, tenzij ze afstand doet van de Fransche nationahteit, om die van haar man te verwerven. Geeft de vrouw den wil te kennen dit te doen, dan moet zij een verklaring teekenen, welke op straffe van nietigheid de nationahteit moet aanwijzen, die zij zal verwerven (art. 9 deer.). Wanneer een Franschman met een vreemdelinge trouwt, moet de vreemdelinge ook een certificaat overleggen, waaruit blijkt, welken invloed haar huwehjk heeft op haar nationaliteit. Verkrijgt zij volgens haar nationale wet niet noodzakehjk de nationaliteit van haar man, en geeft zij toch overeenkomstig art. 8 der wet op de nationahteit haar wensch te kennen, Francaise te worden, dan moet zij hiertoe vóór het huwehjk een verklaring onderteekenen voor den ambtenaar van den burgerlijken stand. Van deze verklaring wordt een dubbel stuk opgemaakt. Het eene stuk wordt aan de vrouw zelf ter hand gesteld, het andere wordt met een expeditie der huwelijksakte naar de kanselarij gezonden om in het archief geplaatst te worden (art. 8 decreet). In art. 10 van het decreet is het geval geregeld, dat het huwehjk buiten Frankrijk plaats heeft, en de vrouw vreemdelinge is, terwijl de man Franschman is. Volgt de vrouw niet den staat van haren man volgens haar nationale wet, dan moet zij, wil ze Francaise worden, hiertoe een verklaring afleggen vóór de huwelijkssluiting. Hiervan worden nu drie exemplaren opgemaakt. Voor de toekenning der Fransche nationahteit wordt hier niet geëischt, dat het huwelijksdomicilie in Frankrijk wordt gevestigd. * Blijkbaar wordt dus bedoeld, de eenheid van nationaliteit te bevorderen, door de Fransche nationahteit hier wel toe te kennen, en ze te ontnemen, indien de Francaise in het buitenland gaat wonen met haar man, onmiddellijk na de voltrekking van het huwehjk en haar mans nationahteit verkregen heeft. Huwt een Francaise in het buitenland met een vreemdeling, maar wordt het eerste domicilie in Frankrijk gevestigd, dan blijft zü Francaise, tenzij ze een verklaring aflegt en onderteekent, dat zü de nationahteit van haar man wenscht aan te nemen in overeenstemming met de bepalingen van zijn nationale wet. Deze verklaring moet afgelegd worden vóór de huwelijksvoltrekking (art. 11 decreet). De naturalisatie van den man heeft geen collectieve werking, maar de vrouw kan hierdoor zonder voorwaarde van verbhjf genaturaliseerd worden; hetzelfde is het geval met meerderjarige kinderen. Alleen de minderjarige kin- deren volgen de nationaliteit van den vader (art. 7 wet). Aan de nationaliteit van de vrouw wordt in zooverre invloed toegekend op die van haar kinderen, dat art. 1, 3° bepaalt, dat ieder kind, dat wettig geboren wordt in Frankrijk en wiens moeder Francaise is, als Franschman beschouwd wordt. Het is mogelijk, dat zoo'n kind dubbele nationahteit heeft, en dit zal zelfs dikwijls het geval zijn, wanneer het kind volgens de nationale wet van zün vader diens nationahteit heeft verkregen door geboorte. In deze wet is dus het beginsel, dat aan de vrouw de vrije beschikking moet worden gelaten ten aanzien van haar nationahteit, neergelegd. Voor de Fransche vrouwen werd het behoud harer nationatiteit reeds lang bepleit. Gaston Calbairac1 deelt mee, dat er in het jaar 1923 op de 1000 huwelijken, die gesloten werden, 58 waren tusschen Fransche vrouwen en vreemdelingen en slechts 20 tusschen vreemde vrouwen en Franschen. Tengevolge hiervan verloor Frankrijk dus 58 burgeressen en kreeg hiervoor slechts 20 in de plaats. Dat dit niet de eenige oorzaak is geweest voor de verandering der wet, bhjkt wel uit het feit, dat ook aan vreemde vrouwen de mogelijkheid wordt gegeven, haar nationatiteit te behouden. Alleen wanneer haar nationale wet haar die ontneemt, kent de Fransche wet haar, zonder dat zü hierom vraagt, de Fransche nationatiteit toe. Het is hier dus niet de quaestie, dat de wil van de vrouw in dezen niet geëerbiedigd wordt. Haar eigen nationale wet stelt haar niet in de gelegenheid, een keuze te doen, maar beschouwt haar eenvoudig niet langer als burgeres. De bepaling van art. 8, al. 1, moet dus beschouwd worden als ten doel hebbend apatridie te voorkomen. Het eenige geval, waarin niet gevraagd wordt naar den wil van de * Eerste druk 1926, o.c. vrouw, is dat van art. 8, al. 3. Uit het feit, dat de vrouw onmiddellijk na de huwelijkssluiting naar het buitenland trekt, wordt afgeleid, dat zft wel geen belang meer zal hebben bij het behoud van haar Fransche nationahteit. Het hjkt ons toe, dat men het dan wel aan haar had kunnen overlaten hiervan een verklaring af te leggen en afstand te doen van de Fransche nationaliteit. De voorkoming van dubbele nationahteit kan hier niet als argument gebruikt worden, omdat er voor het geval een vreemdelinge bij haar huwehjk met een Franschman de Fransche nationahteit verlangt, niet geëischt wordt, dat zij hierdoor haar oorspronkelijke nationaliteit verhest. Door art. 15 van de wet is deze toepasselijk in Algerië en in de kolonies van Guadeloupe, Martinique en Réunion. Het decreet van 5 Nov. 1928 voor de koloniën behalve Guadeloupe, Martinique en Réunion bevat in de art. 7 en 8 dezelfde bepalingen als de Code civil in de wet van 1927. Voor de inboorlingen van Alegerië zullen zelfs op het territoir van het moederland van kracht bhjven het senatusconsultus van 14 Juli 1865 en de wet van 4 Febr. 1919. De tot standkoming van de wet van 10 Aug. 1927 is voorbereid sinds 1916 *J In dat jaar werd door den Senator M. Louis Martin voorgesteld het oude art. 19 Code civ. in dien geest te wijzigen, dat de Fransche vrouwen bij huwelijk met een vreemdeling haar nationaliteit konden behouden. Vreemde vrouwen bleven volgens dit voorstel steeds de Fransche nationahteit verwerven bij huwelijk met een Franschman. In 1918, op 17 Jan., werd door den Senator Mr Jenouvrier een nieuw voorstel ingediend tot wijziging van art. 19, maar ook toen bleef art. 12 ongewijzigd. 1.F. Pelletier: „La nationalité de la femme mariée",blz. 33—44. Op den 30sten Juli 1918 dienden de gedeputeerden H o norat en Landry een nieuw voorstel in ter wijziging van art. 19. Nog steeds werd niet gesproken over de vreemde vrouwen. Nog kwam er een wetsvoorstel, dat een samenvatting was van de voorstellen Jenouvrier enHonorat — Landry, ingediend in 1919 door M. Laffont. Al deze ontwerpen leden schripbreuk door de vernieuwing van het Parlement in 1919. In 1922, op den 21sten Maart, stelde de Senator Mr Louis Martin de verandering van art. 19 Code civ. voor als volgt: „La femme francaise qui épouse un étranger conserve sa nationalité, a moins qu'elle ne déclare expressément dans 1'acte de mariage vouloir acquérir la nationalité de son mari." Op den 6den Juli 1922 werd dit voorstel door den Senaat aangenomen. Tenslotte gaf Mr Louis Martin ook een nieuwe redactie voor art. 12 C. civ.: „L'étrangère qui épouse un Francais suivra la condition de son mari si elle le demande expressément dans son acte de mariage, et si sa loi personelle n'en fait pas obstacle." Door deze voorstellen was dus de mogehjkheid van gescheiden nationahteit bereikt. In 1923 zijn ze voorgelegd aan de commissie voor burgerlijke en crimineele wetgeving en ze werden door de Chambre de Députés op den lOden April 1924 aangenomen. De tekst was toen echter niet geheel dezelfde als op den 21 sten Maart 1912. Hierdoor kwam het ontwerp terug in den Senaat. De commissie van wetgeving van den Senaat wijzigde het ontwerp, en zóó werd het aangenomen op den 3den Dec. 1925 en teruggezonden aan de Chambre Deze nam 1 G. Calbairac, o.c, blz. .39—43. het aan, omdat er behoefte was aan een nieuwe wet op de nationahteit; wel werden wijzigingen in de tekst aangebracht door de commissie der Chambre. Op den 31sten Maart 1927 werd de tegenwoordige tekst van art. 8 aangenomen in de Chambre. Na een kleine wijziging door de commissie van den Senaat nam de Senaat op 8 Juli 1927 de wet aan. De Chambre deed hetzelfde op 13 Juh 1927. De wet werd afgekondigd op den lOden Augustus 1927. Guatemala. De Code civil van 1926 bevat bepalingen, waardoor aan de vrouw een groote mate van zelfstandigheid wordt toegekend. Wat de nationahteit der gehuwde vrouw betreft, deze blijft bij het huwelijk met een vreemdeling onveranderd (art 151). De plaats van het domicilie heeft hierop geen invloed. Wel mag de vrouw den wensch te kennen geven, de nationaliteit van haar man te volgen, maar dan moet deze verklaring in de huwelijksakte opgenomen worden. Evenzoo- verkrijgt de vreemdehnge door huwehjk met een Guatemahaan niet diens nationahteit, maar zij behoudt haar eigen nationaliteit. Evenwel wordt haar op baar verzoek de nationahteit van haar man toegekend. Dit kan van veel belang zijn, indien ze volgens haar eigen nationale wet haar nationahteit verliest door haar huwelijk, en ze dus apatride zou worden, als ze niet om de nationahteit van haar man kon verzoeken. De Guatemaliaansche vrouw, die bij haar huwehjk de nationahteit van haar man heeft aangenomen, kan bij de ontbinding van het huwelijk herstel harer oorspronkelijke nationahteit verkrijgen. Hiervoor is geen verklaring noodig, wanneer zij binnenslands woont. Woont ze in het buitenland, dan moet ze een verklaring afleggen voor een diplomatiek vertegenwoordiger van Guatemala, in de plaats, waar zij zich ophoudt (art. 152), De naturalisatie van den man heeft geen invloed op de nationaliteit van znn vrouw. Deze kan echter wel zelve om naturalisatie verzoeken. T u r k ij e. De Wet op de nationahteit van 28 Mei 19281 verklaart in art. 13: De vreemdehnge die met een Turk trouwt wordt Turksche. De Turksche vrouw, die een vreemdeling trouwt, blijft Turksche. Het huwehjk van een vreemdelinge met een Turk heeft geen invloed op de nationahteit van haar kinderen uit een huwehjk met een vreemdeling geboren. Is de vader overleden, dan volgen de minderjarige kinderen de nationatiteit van de moeder. Heeft een vrouw door huwehjk met een Turk haar oorspronkelijke nationaliteit verloren, dan kan zij deze terugvragen binnen drie jaar na de ontbinding van het huwelijk, door welke oorzaak ook. Vraagt zij echter haar oorspronkelijke nationahteit terug, en heeft zij geen kinderen van den Turkschen echtgenoot, dan moet zij het land verlaten. Deze wet schept dus mogelijkheden tot het hebben van dubbele nationaliteit, door de bepaling, dat de Turksche van geboorte haar nationaliteit behoudt, ook al verkrijgt zij door haar huwehjk een andere nationaliteit, en door aan den anderen kant aan iedere vreemdelinge op grond van huwehjk met een Turk de Turksche nationatiteit toe te kennen, zonder te vragen, of zij wel haar oorspronkelijke nationaliteit verliest. 1 Nationality and Naturallsation Laws of Certain Foreign Countries 1928. De Turksche kan wel afstand doen van haar nationahteit, indien zij hiertoe gemachtigd wordt door den ministerraad, maar dan moet zij Turkije verlaten binnen één jaar na de machtiging. Doet zü dit niet, dan wordt zy over de grens gezet en haar goederen worden verkocht (art. 7 en 8). Deze bepalingen gelden voor alle Turken, maar zij zullen er wel toe bijdragen, dat de Turksche vrouw niet spoedig zal overgaan tot het doen van afstand van haar nationaliteit, tenzij zü in het buitenland woont en geen plan heeft, naar Turkije terug te keeren. Evenmin zal de vrouw, die door haar huwehjk de Turksche nationatiteit verkregen heeft, hiervan afstand kunnen doen, zoolang zij met haar gezin in Turkije wil wonen. In deze wet komen geen bepalingen voor over den invloed, die verandering der nationatiteit van den man op die der vrouw heeft. Uit de vorige bepalingen bhjkt wel, dat het de bedoeling van de wet is, zooveel mogehjk burgers te krijgen; zelfs tegen den wil van de vrouw verkrijgt en behoudt zij de Turksche nationatiteit. Zoo zal het wel de bedoeling zyn, aan de naturalisatie collectieve werking te geven, hoewel het eenige artikel over gewone naturalisatie (art. 5) alleen bepaalt, dat minderjarige kinderen door de naturalisatie van hun vader of van hun moeder, indien deze laatste weduwe is, de Turksche nationaliteit verkrijgen. In de Turksche wetgeving worden ten slotte toch weer de belangen van de vrouw opgeofferd aan die van den staat, al schijnt het artikel over het behoud der Turksche nationahteit bij huwehjk op zich zelf geheel in haar belang gemaakt te zün. Het wezen van deze wetgeving is dus geheel anders dan dat van de wetgeving van Sovjet-Rusland, de Ver. Staten, Frankrijk en Guatemala en Cuba. Cuba. Voor Cuba is door het koninkhjk decreet van 1889 de Spaansche Code civil toepasselijk verklaard. Deze verklaart in art. 22, dat de gehuwde vrouw den staat van haren man volgt. Wel wordt aan de vrouw, die door huwehjk de Cubaansche nationaliteit verloren heeft, na ontbinding van het huwelijk gelegenheid gegeven, herstel van deze nationaliteit te verkrijgen door het afleggen van een verklaring. Sinds 9 Juli 1929 is er nu in Cuba een nieuwe wet ingevoerd, die art. 22 wijzigt. Volgens art. 1 van deze wet moet art. 22 gelezen worden alsof er stond: „De Cubaansche vrouw, die met een vreemdeling trouwt, zal op grond van haar huwehjk niet haar nationahteit verhezen." Art. 2 luidt: „Deze wet zal toepasselijk zijn, onmiddelhjk na de publicatie in de „Gaceta Oficial", niettegenstaande alle tegenstrijdige bepalingen." Over de vreemdelinge die met een Cubaan trouwt, laat deze wet zich niet uit. Waarschijnhjk zal dus op haar de oude redactie van art. 22 toegepast moeten worden. 5 - Wetgevingen, die zwijgen over het verlies van nationaliteit der gehuwde vrouw. Hieronder vallen behalve eenige landen, waarvan de wetgevingen in het geheel niets ter zake bepalen, ook twee landen, waarvan de wetgevingen onvolledige bepalingen over deze quaestie bevatten, waardoor dikwijls twijfel rijst, welke wet toegepast moet worden. Deze twee landen zijn Argentinië en Brazihë, met de behandehng waarvan wij zullen beginnen. Argentinië. In Argentinië komen voor de beslissing ten aanzien van dit punt drie wetten in aanmerking, te weten: 1) de wet op de nationaliteit van 1 Oct. 1869; 2) de Code civil; 3) de ley de Partida. De wet op de nationaliteit voorziet niet het gevolg van huwehjk ten aanzien der nationahteit der vrouw, waaruit men zou kunnen opmaken, dat het huwehjk geen invloed hierop uitoefent. Daarentegen zegt art. 1276 Code civil, dat de vrouw staande huwehjk den staat van haar man volgt. Hieruit heeft de jurisprudentie afgeleid, dat de wet op de nationaliteit de politieke bevoegdheden van de vrouw onveranderd laat, terwijl de Code civil haar, wat haar burgerlijken staat betreft, den man laat volgen. Dit was de beslissing, die het „Federale Hof" in 1891 gaf % Het Hof maakt een onderscheid tusschen de quaesties over de nationaliteit, wat betreft de gevolgen ten aanzien der jurisdictie en in het algemeen. Wat de jurisdictie betreft volgt de vrouw den man. Zij is civielrechtelijk niet handelingsbevoegd. Haar man moet haar in rechten vertegenwoordigen, dus zal zij onderworpen zijn aan dezelfde jurisdictie als hij. Hieruit volgt volgens het Hof niet, dat de vrouw door haar huwehjk haar nationatiteit verliest en deze moet vervangen door een andere. Hierna volgden verschillende arresten in dien geest. Het Hof erkent zelf de ondeelbaarheid der nationaliteit, maar maakt hierop inbreuk door zün arrest9. Het heeft 1 Z eb allo s: „La Nationalité", Dl II, blz. 367. • Z eb allo s: o.c. Dl II, blz. 376. zich laten leiden door het politieke criterium, volgens hetwelk de nationahteit alleen betrekking heeft op burgerlijke rechten. Volgens Zeballosisde nationahteit echter in de meeste staten basis voor de uitoefening van private rechten. Zij vormt het fundament van den staat en de burgerhjke bewaamheid van den persoon. Het Hof had dus tot de conclusie moeten komen, dat de vrouw wèl haar nationahteit verloor, aangezien het logisch is, dat zij de nationahteit van den man volgt, wanneer zij aan zijn rechtspraak onderworpen is. Immers de ley de Partida, die toegepast moet worden, waar de andere wetten zwijgen, bepaalt wel, dat de vrouw haar nationahteit verhest door huwehjk met een vreemdeling en dat de vreemde vrouw de Argentijnsche nationaliteit verkrijgt. Het arrest van 1891 is gecritiseerd door Ma la ver, Alcorta en Rivarola, die zich beriepen op het stilzwijgen der wet van 18691. Zij leiden hieruit af, dat de Argentijnsche vrouw haar nationatiteit behoudt ook in geval van huwelijk met een vreemdeling. Anderen beweren, dat ze haar nationatiteit ipso facto terugkrijgt, als ze weduwe wordt. De jurisprudentie bhjft de gemaakte onderscheiding handhaven. Een ministerieele circulaire van DrJosé Luis M u r a t u r e van 1914 zegt, dat de vreemde vrouw, die met een Argentijn gehuwd is, burgerrechten mag uitoefenen, hoewel zij haar eigen nationatiteit niét verliest. Immers de wet op de nationatiteit, de ley cuidadania, noemt het huwehjk niet als een wijze van verkrijgen of verhes van nationaliteit2. Evenzoo een circulaire van 1918. Wat de civiele capaciteit betreft volgt de vrouw den i Zeballos: o.c. Dl II, blz. 374. » Zeballos: o.c. Dl V, blz. 1053 en 1054, bl». 1056. staat van haar man; voor de uitoefening van publieke rechten geldt haar eigen politieke staat, n.1. die van haar geboorte. Deze staat wordt niet gewijzigd door het huwelijk, dus zal ontbinding van het huwelijk er ook geen invloed op uitoefenen. Naturalisatie van den man zal dus ook slechts individueel zijn 1. De man, die met een Argentijnsche vrouw trouwt, kan zonder termijn van verbhjf genaturaliseerd worden. Brazilië. Ook in het Brazihaansche recht is reden tot twijfel, of de vrouw haar nationatiteit behoudt bij huwehjk met een vreemdeling. De Constitutie van 1891 kent het huwehjk met een vreemdeling niet als reden voor verhes van nationaliteit. Maar volgens de wet van 1860 (art. 2), herzien door het decreet van 1865, volgt de vrouw wèl den staat van haar man. Men kan echter in de artikelen 6, 8, en 172 van den 1 Clunet 1019, blz. 1084. 2 A r t. 6 Code civ. van Brazilië: Eln Gesetz das Ausnahmen von allgemeinen Regeln ausstellt, oder Rechte einschrankt, erstreckt sich nur auf die von ihm besonders bezeichneten Falie. Art. 7: Auf Falie, die nicht erwahnt sind, sind die sich auf entsprechende Falie beziehenden Vorschriften und mangels solcher, die allgemeinen Rechtsgrundsatze anzuwenden. Art. 17: Gesetze, Rechtshandlungen und Urteile eines anderen Landes, ebenso wie private Verfügungen und Vertrage haben keine Wirk» samkeit, wenn sie die nationale Souveranitat, die öffentliche Ordnung und die guten Sitten verletzen. Deze artt. zijn overgenomen uit een Duitsche vertaling van den C. civ. en daarom in het Duitsch aangehaald. nieuwen Code civil van 1916 argumenten vinden om te betoogen, dat de vrouw niet haar nationaliteit verbiest door haar huwehjk. Ook omtrent de vraag, of de vreemdehnge, die met een Braziliaan trouwt, diens nationahteit verwerft, bestond twijfel i. De Constitutie van 1891 zwijgt ook hierover, en men weet niet of de wet van 1860 hier nog toepassing moet vinden, daar ze inconstitutioneel is. Vele auteurs nemen aan, dat hier hetzelfde onderscheid moet worden gemaakt tusschen den politieleen en den burgerlijken staat der vrouw. De wet van 1860 zou dan alleen betrekking hebben op haar burgerlijken staat2. Ook de Brazihaansche jurisprudentie heeft dit aangenomen. Volgens het Reglement betreffende paspoorten van 13 Sept. 1928 heeft de vrouw, die met een Braziliaan getrouwd is, wel recht op een paspoort. Ook de Brazihaansche wet kent invloed toe aan de nationaliteit der vrouw op die van den man, door te bepalen, dat een man, die grondbezit in Brazilië heeft of een Brazihaansche vrouw getrouwd heeft, of Brazihaansche kinderen heeft, zelf als Brazihaan beschouwd wordt, mits hij in Brazihë woont en geen bhjk geeft zijn nationatiteit te willen behouden (art. § 1 decreet van 1908). Chili. De nieuwe Constitutie van 18 Sept. 1925 en de Code civil van 1855 zwijgen geheel en al over den invloed van huwelijk op de nationatiteit der vrouw. Hieruit moet voor de vreemde vrouw, die met een Chileen trouwt, opgemaakt worden, dat zij de Chileensche nationatiteit verwerft. Zij 1 Zeballos: o.Ci Dl IV—V, blz. 72»—743. 8 Cl. 1907, blz. 1170; Cl. 1908, blz. 581; Cl. 1919, blz. 402; Cl. 1912, blz. 1242; Contra Cl. 1896, blz. 662; pro Frankrijk Cl. 1916, blz. 183. wordt niet genoemd in de Constitutie, en de Code civil verklaart in art. 56, dat als Chilenen beschouwd moeten worden die personen, die in de Constitutie als zoodanig genoemd zijn. Uit het zwijgen der wet kan men misschien afleiden, dat de Chileensche vrouw haar nationahteit behoudt bij huwehjk met een vreemdeling. Dit wordt aangenomen door de schrijvers t. Door het zwijgen der wet is het twijfelachtig, of de naturalisatie van den man collectieve of individueele werking heeft. Ook over den omvang van verhes van nationahteit van den man zwijgt de wet. Columbië. In de Constitutie wordt onder de wijzen van verkrijgen en verlies van nationatiteit huwelijk niet genoemd. De wet op de vreemdehngen en de naturalisatie van 26 November 1888 zegt in art. 17 2, dat de vrouw en de minderjarige kinderen de nationatiteit van den vader volgens de naturalisatie. In de praktijk laat men wèl toe, dat de vrouw haar nationaliteit behoudt. Panama. De Constitutie zwijgt over de nationaliteit van de gehuwde vrouw 3. Evenzoo doen de wet op de vreemdehngen van 19 Dec. 1914 en het decreet van 10 Maart 1916. De naturalisatie heeft collectieve werking, volgens art. 168 van den Code administratif der republiek. De nationaliteit der vrouw heeft invloed op die van den man, aangezien 1 Zeballos: o.c. Dl IV—V, blz. 744. * Zeballos: o.c. Dl IV—V, blz. 748. » Zeballos: o.c. Dl IV—V, blz. 779. deze slechts drie jaar verbhjf behoeft te houden in Panama, indien hij vreemdeling is en genaturaliseerd wenscht te worden (Const. 13 Febr. 1904, art. 6 § 3). Paraguay. De Constitutie van Paraguay zwijgt K In dezen staat is de Argentijnsche Code civil aangenomen, die dus betrekking heeft op den burgerlijken staat der vrouw. Er is geen vreemdelingenwet. Men neemt aan, dat het huwehjk geen invloed uitoefent op de nationaliteit. San Marino. Deze republiek bezit geen wetgeving op het gebied der nationatiteit. Uruguay. Hier is onzekerheid ten aanzien van dit punt. De Code civil en de Constitutie zwijgen over den invloed van huwehjk op de nationatiteit der vrouw. Art. 13 van de Constitutie van 15 Nov. 1917 noemt als eenige reden voor verlies van nationatiteit naturalisatie in het buitenland. De vrouw, die zich in het buitenland heeft laten naturaliseeren, kan herstel verkrijgen, indien zij haar domicilie vestigt op het territoir der repubhek en zich in het burgerlijk register laat inschrijven. 1 Zeballos: o.c. IV—V, blz. 780. HOOFDSTUK III KEUZE VAN EEN STELSEL Nadat we nu verschillende buitenlandsche stelsels ten aanzien van de nationaliteit van de gehuwde vrouw hebben besproken, zullen we ons moeten bezig houden met de vraag, of in onze wetgeving geen verandering op dit punt noodzakehjk is. En deze vraag zal onzes inziens bevestigend beantwoord moeten worden. Immers over de geheele wereld is men op het oogenblik bezig met verbeteringen in deze regeling aan te brengen. Nederland zal zich hieraan dan ook niet kunnen onttrekken dan op gevaar af, ten opzichte van zijn wetgeving als achterlijk beschouwd te worden. En zooals we straks zullen zien, wordt ook inderdaad in Nederland aandacht aan deze vragen besteed. De Internationale Raad van Vrouwen heeft aan dit onderwerp reeds sinds 1905 zün aandacht geschonken i. Op 1 Chrystal Macmillan: Journal of comp. legislation and internat, law, 1925, blz. 142. „The Nationality of married woraen", 13 Aug. 1929, blz. 9—11, door Chrystal Macmillan. 8 zijn bijeenkomst te Oslo drong hij er bij zijn aangesloten Nationale Raden op aan, zoodanige wetgeving te bevorderen, die aan de vrouw het recht geeft haar eigen nationahteit te behouden ingeval van huwelijk met een vreemdeling, en die aan de vrouw dezelfde keuze met betrekking tot haar nationahteit zal toestaan, als aan den man gegeven wordt. In hetzelfde jaar besloot de „International Altiance of Women for Suffrage and Equal Citizenship" (toen nog „International Women Suffrage Altiance") op de conferentie te Genève tot den eisch over te gaan, dat een gehuwde vrouw hetzelfde recht zal hebben haar nationatiteit te verwisselen of te behouden als een man. Op de conferentie te Rome in 1923 werd door de „Altiance" een voorloopig ontwerp opgesteld. Men wilde trachten aan de hand hiervan hervormingen in de wetgevingen te bevorderen. Te Parijs in 1926 en te Berlijn in 1929 werd besloten te trachten de drie principes, die in dit ontwerp waren neergelegd, te verwezenlijken. Deze algemeene principes zijn: a - Effect of Marriage: The nationality of a woman shall not be changed by reason of: I Marriage or II A change during marriage in the nationality of her husband. b - Retention or change: The right of a woman to retain her nationality or to change it by naturalisation, denationalisation or denaturalisation shall not be denied or abridged because she is a married woman, c - Absence of consent: The nationality of a married womarFshall not be changed without her consent except under conditions which would cause a change in the nationality of a man without his consent. Hierdoor komt de vrouw dus met betrekking tot haar nationaliteit geheel in deselfde positie te staan als de man. Ze krijgt niet minder vrijheid, maar ook niet meer (c), wat ook onbillijk zou zijn. Te Zürich nam de „Internationale Bond van Vrouwen voor vrede en vrijheid" in 1919 in zijn „Charter of Wótaen's Rights", van welke hy hoopte, dat ze in de vredesverdragen zouden worden opgenomen, ook den eisch op, dat de vrouw, indien ze gehuwd is, dezelfde vrijheid zal hebben haar nationatiteit te behouden of te verwisselen als een man. Men ziet hieruit, dat de vrouwenorganisaties het onderling eens zyn over de noodzakelijkheid van wijziging der bestaande wetgeving op dit punt. Maar niet alleen de vrouwenorganisaties houden zich mét deze zaak bezig. De „International Law Association" heeft op de conferentie te Buenos Ayres in 1922 verklaard, dat het noodig was, tot uniforme regeling te komen aangaande de nationaliteit van de gehuwde vrouw, en dat daarbij aan de vrouw de grootst mogelijke vrijheid moet worden gelaten haar nationaliteit te kiezen 1. Te Stockholm nam de Int. Law Ass. in 1924 de volgende resolutie aan: „a - A woman national of a conforming state shall not, by reason of her marriage with a national of a non conforming state lose her original nationality Unless or until, by reason of such marriage, she becomes a national of such other state eiher automatically or by naturahsation. ( „b - A woman national of a conforming state marrying a national of another conforming state shall acquire her husband's nationality, unless she does, under the law of til* 1 G. G. P h i M i more: „Nationality of married women", Journal of corap. legislation and internat, law, 1923, blz. 299. state to which she belonged, before marriage, retain the nationality of such state, or unless she makes a formal declaration (to be recorded in the register of marriages) to the effect that she wishes to retain her former nationality. Choice proposed: „The right to change nationality should be possessed by a married woman who is judiciaUy separated from her husband." En in Stockholm stelde het „Institute of International Law" in 1928 het volgende artikel op: Art. 4: The national law of a woman who marries a foreigner should permit her to retain her nationality, so long as she does not acquire her husband's nationality. When the husband's national law confers nis nationality on his wif e, the national law of the wif e cannot allow her to retain her nationality unless the two following conditions are satisfied. 1) That the spouses live in the country of the wife, and 2) That the wife has expressly expressed a desire. Volgens dit artikel hangt het dus van het domicilie der echtgenooten af, of de vrouw haar nationaliteit kan behouden, want het uitdrukkelijk te kennen geven van haar wensch in dezen zal geen effect hebben op zich zelf. Volgens de resolutie van de „Int. Law Ass." van 1924 hangt het van de wet van den man af, of de vrouw haar nationaliteit verliest (a). In b) wordt haar de gelegenheid gegeven, haar wensch kenbaar te maken, maar dit kan alleen, wanneer haar eigen wet haar in de gelegenheid stelt, haar nationaliteit te behouden. Dit is blijkbaar de „grootst mogelijke vrijheid", die men in 1922 op het oog had. Wat art. 4 van het InsL of Int. Law betreft valt nog op te merken, dat de vrouw, wanneer de twee voorwaarden vervuld zün, waarschijnlijk twee nationaliteiten zal hebben, want er wordt niet alleen over de nationale wet van de vrouw gesproken, maar ook aangenomen, dat zij de nationahteit van haar man had! Het belang, dat de vrouw heeft by het behoud van haar nationahteit, wordt blijkbaar afgeleid uit het hebben van domicilie in haar land. De consequentie zou dan toch moeten zijn, dat ook de man, die het land verliet, zijn nationaliteit verloor 1 De „Harvard Law School" heeft in 1929 een ontwerp opgesteld, waarvan art. 19 aldus luidt1: Art. 19: A woman who marries an ahên shall, in the absence of a contrary election on her part, retain the nationality which she possessed before marriage, unless she becomes a national and establishes or maintains a residence of permanent character in the territory of that state. Ook hier is de vrouw weer afhankelijk van de toekenning der nationaliteit door de nationale wet van haar man, en van haar domicilie. Alleen luidt de voorwaarde hier minder algemeen: zij verhest haar nationatiteit door in het land van haar man te gaan wonen. In elk ander land zou zij dus haar nationaliteit kunnen behouden, zooals we dit vinden in het Zweedsche wettelijke stelsel. Al deze ontwerpen verzorgen wel de quaestie der dubbele nationatiteit en der apatridie (hoewel dubbele nationahteit niet is uitgesloten), maar ze houden niet genoeg rekening met den vrijen wil der vrouw. Het domicilie wordt als factor aangenomen. Dit is mogelijk in het Zweedsche stelsel, omdat de Zweedsche vrouw gerechtigd is een eigen domicilie te hebben, maar de meeste wetgevingen kennen haar deze vrijheid niet toe. 1 American Journal of Internat. Law. Special supplement. April 1929. Vol. 23. Iq 1923 heeft DrE. J. Schuster1 een studie over dit onderwerp aangeboden aan de „International Law Association", te Londen. Hierin stelt hij voor om door een speciale commissie eenige quaesties te laten onderzoeken. Een dezer vragen is: „Heeft het huwehjk daarom invloed op de nationahteit van de vrouw, teneinde wetsconflicten te voorkomen, en wordt dit doel hierdoor bereikt? Indien dit niet het geval is, hoe moet de zaak dan geregeld worden?" Dr Schuster hoopt een oplossing te vinden in internationale verdragen. Deze verdragen zullen er dan van moeten uitgaan, dat er door huwehjk of naturalisatie van den man geen invloed wordt uitgeoefend op de nationaliteit der vrouw. Ook het artikel van Mr A. E. Bles2, getiteld: „Avantprojet d'un reglement international sur la nationalité", staat op het standpunt, dat de vrouw vrij moet zijn, zelve over haar nationaliteit te beslissen. Wü vinden hierin het volgende: „Les raisons qu'on invoque généralement en faveur de ces divers modes de changements de nationalité sont déduites du principe de Funité de la familie, mais cette unité, la vraie, celle de 1'esprit, dépend en vérité d'autres choses, que d'une identité de nationalité surtout quand cette nationalité n'est acquise que par suite d'un acte juridique étranger de sa nature a la nationalité. D'ailleurs le changement de nationalité est chose beaucoup trop importante, pour qu 'il puisse être une suite voulue ou non, d'un acte de droit civil." En verder: „La règle qui force la 1 Chr. Macmillan: „The nationality Of married women", blz. 5. C. Naccary: „La nationalité de la femme mariée dans les, principaux pays", blz. 106. G. G. Phillimore: Journal of comp. legislation and internat, law 1923, blz. 299. 2 A. E. B 1 e s: Revue de droit international 1921, bte. 516. „Avantprojet d'un règlement international sur la nationalité." femme a suivre par le seul eff et du mariage, la nationalité du mari, est indubitablement un produit des temps oü 1'on considerait la femme mariée comme un accessoire au sens légal de son mari, comme une mineure suivant en toutes circonstances 1'état de son mari." Maar er is verandering gekomen, doordat de vrouw publieke rechten is gaan uitoefenen, en zij cal op den duur geheel onafhankelijk worden. Ook Mr Bles bestrijdt de opvatting, dat de vrouw van het oogenbhk af, dat ze trouwt, zich burgeres gevoelt van het vaderland van haar man, zelfs indien ze daar komt te wonen. Pas na eenigen tijd zal ze zich in het vreemde land onderdaan kunnen gaan gevoelen, en dan zou ze zich kunnen laten naturaliseeren. De krachtigste argumenten om de vrouw vrijheid te laten ten opzichte van haar nationaliteit vinden wij in het Rapport van Miss Mac mi llan1. Wij zullen deze hier kort noemen: Ten eerste, zegt Miss Macmillan, is de vrouw een mensch evenals de man, en moet ze dus dezelfde rechten genieten. De man is in nationatiteits-quaesties bijna altijd vrij, en het is dus onbillijk, de vrijheid der vrouw te beperken en die van den man onbeperkt te laten door het huwelijk. Ten tweede is het niet noodig, de vrouw, die met een vreemdeling trouwt, bij wijze van straf als minderjarige te gaan behandelen. Ten derde is deze behandeling een ontkenning van het feit, dat de vrouw evenveel gevoelt voor haar vaderland als de man. Dit is in strijd met haar waardigheid als menschehjk wezen. 1 Chr. Macmillan, o.c. blz. 12—13. Ten vierde worden nationaliteit en onderdaanschap als zaken van gering belang behandeld, als hierin geen toestemming wordt gevraagd van den persoon, wien het aangaat En ten vijfde is de vrouw nu verstoken van bescherming van haar land, wanneer zij buitenslands is. In haar eigen land wordt ze als vreemdelinge behandeld. Zij is er even onbekwaam als een vreemdelinge. Misschien kan zij er niet langer een beroep uitoefenen, er niet meer in het Gouvernement geplaatst worden en niet meer in het plaatselijk bestuur. Zij kan niet langer genieten van nationale verzekeringsinstellingen. In Oorlogstijd kan ze in haar eigen land niet blijven wonen, zij wordt er als vijand beschouwd. Haar goederen worden verbeurd verklaard. De keuze van nationahteit kan aan de vrouw zeker nadeel berokkenen, maar die kans loopt de man toch ook. Tenslotte zullen we overgaan tot de bespreking van het rapport der „Commissie, ingesteld door den Nationalen Vrouwenraad van Nederland ter bestudeering van het vraagstuk der nationaliteit van de gehuwde vrouw." Voorzitter dezer commissie was Prof. Mr W. L. P. A. M o 1 e n g r a a f f. Zooals uit dit rapport blijkt meende de commissie aanvankelijk, dat de eenheid van het gezin of eenige overweging van openbare orde niet vordert, dat gehuwden dezelfde nationahteit hebben. Bij de uitwerking en oplossing der vragen, die zich voordeden omtrent toepassing van de nationale wetten der gehuwden op hun onderhnge verhoudingen enz., vond de commissie de moeilijkheden, die zich hierbij voordeden, echter zóó groot dat zij overtuigd geraakte van de onmogelijkheid van verschillende nationaliteit van gehuwden. Toch was de commissie het niet eens met het stelsel der wet op het Nederlanderschap, volgens hetwelk aan de vreemdelinge, die met een Nederlander trouwt, het Nederlanderschap eenvoudig wordt toegekend, terwijl het aan de Nederlandsche vrouw, die met een vreemdeling trouwt, zonder meer ontnomen wordt. Men wilde de vrouw ook een kans geven, haar nationahteit te behouden. Daarom werd het door den voorzitter opgestelde vraagpunt II 1, c, dat luidt: „moeten de echtgenooten bij hun huwehjk verklaren, welke nationaliteit zij voor hen beiden kiezen: de nationaliteit van de vrouw of die van den man?" bevestigend beantwoord. De echtgenooten bepalen dus bij huwehjksche voorwaarde, welke nationahteit zij beiden willen aannemen. Het rapport zegt: „Evenals dus de a.s. echtgenooten vóór het huwehjk het over andere gewichtige punten, zooals het huwelijksgoederenrecht, den godsdienst der kinderen, de te kiezen woonplaats enz., eens moeten worden, zullen zij ook een keuze van nationaliteit moeten doen. Dit is zeer zeker een redelijk verlangen" H Door dit systeem wordt dus voor den man de mogelijkheid geschapen, zonder naturalisatie van nationahteit te veranderen. In de noot b) van het rapport wordt opgemerkt dat, om gevaar van schijnhuwelijken te vermijden, waarbij een man de door hem gewenschte nationaliteit zou hebben verkregen door een huwehjk expres hiertoe aangegaan, hetwelk later weer ontbonden werd, vastgesteld zou kunnen worden, dat bij ontbinding van een huwehjk de hierdoor verkregen nationaliteit als regel weer ontnomen en de oude nationaliteit herkregen wordt. Door een dergelijke bepaling zal frauduleuze nationaliteitsverwisseling weliswaar voorkomen worden, maar het is toch wel zeer willekeurig, aan iedere echtscheiding tusschen gehuwden, die oorspronkelijk van verschillende nationaliteit waren, 1 Rapport der commissie-M olengraaff, blz. 6. het verhes der „huwelijksnationaliteit" voor één der echtgenooten te verbinden! Deze geheele regeling van nationaliteitsverkrij ging en verhes gaat eigenlijk buiten de staten, waartoe de echtgenooten behooren, om. Het is niet waarschijnhjk, dat er vele staten gevonden worden, die zich hiermee zullen kunnen vereenigen. Immers na den oorlog is men in de meeste landen strenger geworden met de naturalisatie, en vermoedehjk zullen de staten dan ook niet bewilligen in een regeling, waarbij zij het niet in hun macht hebben, ongewenschte burgers te weigeren. De rechten, die aan de nationaliteit verbonden zijn, zijn van te ernstigen aard, om ze maar willekeurig te gaan toekennen aan personen, die er om vragen. Tot nog toe zijn ze wel in vele staten aan de vrouw toegekend bij huwelijk met een onderdaan, maar het is niet toevallig, dat daartegen verzet komt juist in die staten, waar de vrouw nu politieke bevoegdheden heeft verkregen. Tegen de uitoefening van politieke rechten door vrouwen, waarvan men de gevoelens niet kent, heeft men bezwaar. Zoo zal men het ook hebben tegen de uitoefening hiervan door mannen, waarvan men niets anders weet, dan dat zij bij huwelijk met een onderdaan den wensch te kennen hebben gegeven, haar nationaliteit te verwerven. Voor Nederland lijkt het ons ook zeer ongewenscht, op deze wijze burgers te verkrijgen. De staat moet toch burgers, die hij ongewenscht acht, kunnen weigeren. Dit laatste is wel mogelijk bü vergemakkelijkte naturalisatie, waarbij tenminste eenige controle kan worden uitgeoefend. Naturalisatie is een staatshandeling en niemand kan zeggen, hierop recht te hebben. Bovendien valt op dit „keuzestelsel" aan te merken, dat tenslotte toch weer de nationale gevoelens van den eenen echtgenoot moeten worden opgeofferd. Het is nu alleen niet zeker meer, dat het die van de vrouw zullen zijn. Maar er wordt steeds dwang uitgeoefend op één der partijen £ De commissie-M o 1 e n g r a a f f is gezwicht voor de moeilijkheden, die zullen ontstaan bij de toepassing der nationale, wetten der echtgenooten op het huwehjk. Men achtte het niet mogelijk, keus te doen tusschen deze wetten, die dikwijls in conflict zullen komen. Zeer zeker zün de moeilijkheden, die zullen rijzen, indien de echtgenooten verschillende nationahteit hebben, zeer groot, maar het eigenaardige is, dat ze voornamelijk van privaatrechtelijken aard zullen zijn2. Moeten nu politieke rechten worden prijsgegeven om privaatrechtehjke verwikkelingen te voorkomen? Wij meenen, dat dit nooit geëischt zal mogen worden. Immers de publieke rechten, die aan de nationaliteit verbonden zijn, zün zeker niet van minder belang dan de private rechten. Integendeel, zooals ook Mr Bles zegt: „Un homme sans nationalité est un homme sans droits politiques, .sans autre protection des autorités que celle qu'entraine son séjour actuel." Hij stelt hierbij dus de politieke rechten op den voorgrond. Wanneer deze rechten moeten worden opgeofferd, moet de noodzakelijkheid hiertoe wel zeer dringend zijn! Het rapport der commissie-M olengraaff zegt 3: „Het huwelijk als levensgemeenschap eischt eenheid van nationaliteit." Dat het huwehjk eenheid van gevoelens eischt, is zeker waar, maar zal men nu zóó ver moeten gaan te zeggen, dat het eenheid van nationale gevoelens eischt? En 1 Prof. Mr F. G. Scheltema: „De nationaliteit der gehuwde vrouw", De Wig, 1929,- Jan. en Febr. 2 Zie noot 1. 3 Rapport van de commissie-M olengraaff, blz. 5. denkt men heusch die eenheid te bereiken door aan één der beide echtgenooten op te leggen, zijn nationale gevoelens prijs te geven? Daarmee krijgt de echtgenoot, wien dit lot treft, toch zeker niet positief de nationale gevoelens van den anderen echtgenoot? Als het waar was, dat men zóó gemakkelijk zün nationaal gevoel verandert, dan zou de geheele quaestie over het behoud van nationahteit der vrouw immers nooit in de wereld gekomen zijn! De vrouw zou zich dan wel aangepast hebben, want dit eischt het stelsel der commissie-M olengraaff toch van den eenen echtgenoot: het zich aanpassen aan de nationahteit van den ander. Volgens dit stelsel moeten de echtgenooten reeds vóór het huwelijk hun keuze bepalen. Blijkt aan den echtgenoot, die zijn nationaliteit heeft prijsgegeven, tijdens het huwelijk, dat hij zich vergist heeft, en krijgt hij berouw over zijn keuze, dan is er niets meer aan te doen, aangezien vraagpunt II 21 a alleen mogelijkheid van naturalisatie op verzoek van beide echtgenooten kent. De eenige mogelijkheid om zün nationaliteit te hernemen, indien de andere echtgenoot niet mee wil werken, is scheiding van tafel en bed of echtscheiding (II 2 c). Hier komt men dus weer voor de keuze te staan tusschen de nationaliteit of het huwelijk 2. 1 Rapport der commissie-M olengraaff, blz. 2. 2 Tot deze conclusie komt dan ook AnnaPolak, in haar artikel: „De nationaliteit van de gehuwde vrouw (Medio tutissimus sibus)", te vinden in het bijvoegsel Alg. Handelsblad v. 22 Febr. 1930. Anna Polak verdedigt hier het stelsel der Commissie-M olengraaff, waardoor, naar zü meent, „een grievend onrecht de gehuwde vrouw aangedaan, zal worden opgeheven". Echter vermoedt zü wel, dat in dezen de invloed van den bruidegom op zijn bruid, van den man op zijn vrouw, zóó sterk zal zijn, dat in den regel zijn haan hier koning zal kraaien! Verder lezen wij: „Indien ooit bruid en bruidegom geen gezamenlijke nationaliteitskeus kunnen Buitendien moet rekening gehouden worden met het feit, dat verwisselen van nationahteit soms gepaard gaat met verhes van een betrekking. Vreemdehngen znn immers ook volgens de Nederlandsche wetgeving van de vervulling van vele functies uitgesloten1. Hierdoor wordt de dwang, uitgeoefend op den anderen echtgenoot, die niet aan een dergehjk verhes bloot staat, nog sterker. Nu is de keuze van een nationahteit, volgens onze meening, toch een te belangrijke zaak, dan dat deze geheel afhankelijk mag worden gemaakt van economische belangen, al hangen deze wel samen met nationahteit. De gezinseenheid der nationahteit, die het rapport der commissie-M olengraaff voorstelt, lijkt ons niet ideaal. Daarbij komt nog, dat absolute gezinseenheid ook volgens dit stelsel niet te bereiken zal zün in een staat, waar het jus soli geldt en de kinderen dus een andere nationahteit kunnen hebben dan de ouders voor zich gekozen hebben. Voor Nederland hjkt het ons het beste, dat de drie principes der „Int. Alhance of W. f or S. and E. Citizenship" in de wetgeving neergelegd worden. De wet op het Nederlanderschap zal dan ingrijpend gewijzigd moeten worden. Volgens onze meening moet het huwehjk geen directen invloed uitoefenen op de nationahteit der vrouw. Art. 5 der wet doen, dan moet o.i. bet huwelijk niet worden gesloten". Aangezien Anna Polak zelve aanneemt, dat de nationaliteit der vrouw slechts zelden zal worden gekozen, vragen wij ons af, of haar betoog wel een verdediging genoemd kan worden van het recht der gehuwde vrouw, daar de huidige toestand immers dezelfde is, als die welke zij aanbeveelt. Indien de vrouw thans er niet in bewilligt, haar nationaliteit te verliezen, kan er immers ook geen huwelijk gesloten worden? Buitendien wordt het feit, dat behoud van nationaliteit voor den man noodzakelijk kan zijn, met het oog op zijn maatschappelijke positie, geheel genegeerd! * Art. 5 G.W. op het Nederlanderschap zal dus in dier voege gewijzigd moeten worden, dat het Nederlanderschap niet verloren gaat voor Nederlandsche vrouwen, die met een vreemdehng huwen, tenzij deze dit uitdrukkelijk zelf willen. Het hjkt ons beter toe, voor het afstand doen der Nederlandsche nationahteit een verklaring te eischen en het behoud van het Nederlanderschap als vanzelfsprekend aan te nemen. Hiermee wordt voorkomen, dat er een tijd van onzekerheid is na het huwehjk, gedurende den termijn, waarbinnen de verklaring van het behoud der nationaliteit mag worden afgelegd, tenzij men dan deze verklaring op den dag der huwelijkssluiting zelf zou willen laten afleggen. Maar logischer lijkt het ons toe, aan te nemen, dat de nationatiteit niet verloren gaat. Wat de vreemde vrouw betreft, die met een Nederlander trouwt, meenen wij, dat deze maar niet voetstoots het Nederlanderschap móet verkrijgen, maar hiervoor genaturaliseerd moet kunnen worden, zij het op minder strenge voorwaarden. De termijn, gedurende welken zij verblijf moet hebben gehouden in Nederland, zou dan verkort kunnen worden. Door deze bepaling zal de mogelijkheid ontstaan, dat vrouwen, die haar eigen nationaliteit verliezen en het Nederlanderschap niet verwerven, door haar huwelijk met een Nederlander apatride worden gedurende den tijd, dat ze niet genaturaliseerd zijn. Er zal een regehng moeten komen, waarbij aan deze vrouwen bescherming wordt verleend en haar een paspoort kan worden uitgereikt als vrouw van een Nederlandsch burger. Wat de quaestie van naturalisatie van den man bij huwelijk met een Nederlandsche vrouw betreft, deze zou eveneens op minder strenge voorwaarden kunnen plaats hebben. De mogelijkheid, de Nederlandsche nationaliteit te verwerven, moet, naar onze meening, voor den man en de vrouw gelijk zijn. En wanneer de belangen van den man kennelijk in Nederland liggen, hij hier afin domicilie heeft en hij met een Nederlandsche vrouw getrouwd is, zal er in den regel geen bezwaar zijn, hem op korteren termijn te naturaliseeren. De staat blijft dan toch steeds bevoegd dit te weigeren, indien er wèl bezwaren blijken te bestaan. Hoe meer de wetgevingen aan elkaar gelfik worden, hoe minder moeilijkheden zich ten aanzien van nationahteitsquaesties zullen voordoen. Wij hopen dus, dat na de Codificatie-Conferentie van dit jaar in vele wetgevingen analoge bepalingen opgenomen zullen worden, zoodat zij beter aaneensluiten 1 2. 1 Met het oog op de Codificatie-Conferentie van 13 Ma art 1930 zijn aan de verschillende landen vragen gesteld, aangaande de nationaliteitsregelingen volgens de landwetten. Hierop is van dertig staten antwoord binnengekomen. Aan de vragen was toegevoegd een ontwerp voor een verdrag, opgesteld door den heer Rundstein, rapporteur van de „Commissie van experts voor de voortzetting van de codificatie van het internationale recht." Van dit ontwerp luidt artikel 9 aldus: „Une femme mariée ne perd sa nationalité d'origine par le fait de son mariage que si, au moment du mariage, elle est considérée par la législation de 1'Etat auquel appartient son mari ayant acquis la nationalité de celui-ci. Si un changement intervient au cours du mariage dans la nationalité du mari, la femme ne perd sa nationalité que si elle est considérée par la loi de 1'Etat dont son mari est devenu ressortissant comme ayant acquis la nationalité de celui-ci." Vóór de aanname van dit artikel verklaarden zich: Nederland (blz. 105 Bases de discussion T. I), Zuid-Afrika (blz. 121), Australië (bh?. 128), Engeland (blz. 172), Nieuw-Zeeland (blz. 105), Polen (blz. 194) en Siam (blz. 198). Bulgarije meent, dat iedere staat in nationaliteitsaangelegenheden souverein is en moet blijven (blz. 135), Tsjecho-Slowakye gevoelt niet veel voor art. 9, omdat deze staat het beter acht dat de vrouw haar eigen nationaliteit behoudt (blz. 208). Uit het antwoord van Nederland zal men o.i. wel mogen op- Wat de privaatrechtelijke moeilijkheden betreft, die zich voordoen bü verhoudingen tusschen echtgenooten van verschillende nationaliteit, deze zullen door het internationaal privaatrecht opgelost moeten worden. Wij zullen trachten in het volgende hoofdstuk hiervoor eenige aanwijzingen te geven. maken, dat de wet op het Nederlanderschap in ieder geval gewijzigd zal worden. 9 Gebeurt dit niet, dan zullen er tractaten moeten worden gesloten tusschen de landen onderling. Een dergelijk tractaat is ontworpen voor België met Frankrijk, maar nog niet geratificeerd. De naam is: „Convention du 12 Septembre 1928, relative a la nationalité de la femme mariée". HOOFDSTUK IV MOEILIJKHEDEN VAN INTERNATIONAAL PRIVAATRECHTELIJKEN AARD, VOORTVLOEIENDE UIT HET BEHOUD VAN EIGEN NATIONALITEIT BIJ HUWELIJK § 1 Persoonlijke rechten en verplichtingen der echtgenooten tegenover elkander en ten opzichte van hun goederen. Nadat we in de vorige hoofdstukken tol de overtuiging zijn gekomen, dat bij huwelijken tusschen personen van verschillende nationahteit beider nationahteit onbeïnvloed moet blijven, zullen we ons thans moeten afvragen, of niet het internationaal privaatrecht zich hiertegen verzet, in dier voege, dat gescheiden nationahteit van echtgenooten tot onoplosbare moeilijkheden van internationaal privaatrechtelijken aard aanleiding geeft. Dat dit het geval is, is o.m. de meening van de Commissie-M olengraaff, zooals blijkt uit het Rapport dier commissie f '. En dit was dan ook de eenige reden, waarom de commissie meende, dat gescheiden nationahteit van echtgenooten niet gewenscht was. Wij zullen dus moeten nagaan, welk verschil het maakt voor de internationaal-privaatrechtehjke gevolgen van het 1 Rapport der Commissie-M olengraaff, blz. 4—5. 9 huwehjk, of de echtgenooten dezelfde of verschillende nationahteit hebben. Die gevolgen zijn van tweeërlei aard. Eenerzijds ontstaan uit het huwelijk persoonlijke rechten en verplichtingen der echtgenooten tegenover elkander en anderzijds ontstaan rechten en verplichtingen ten opzichte van hun goederen. Wij moeten dus nagaan, welke wet op deze rechten en verplichtingen wordt toegepast, indien er eenheid van nationahteit is, en welke wet zal worden toegepast, indien de gehuwden niet dezelfde nationaliteit hebben. De persoonlijke rechten en verplichtingen maken deel uit van den persoonlijken staat der echtgenooten Zij behooren dus tot het personeele statuut en wosden beheerscht door de nationale wet der echtgenooten 2. 1 Kosters: „Internationaal Burgerlijk Recht in Nederland", blz. 429. a De nationale wet wordt op het personeel statuut toegepast in de volgende landen: Duitschland, Griekenland, Italië, Portugal, Spanje, Roemenië, Oostenrijk ep Zweden. Duitschland: § 14 van de „Invoeringswet" van het O.B.G.B. van 1900 huldigt het nationaliteitsbeginsel. „Die Persönlichen Rechtsbeziehungen deutscher Ehegatten zu einander werden nach deutschen Gesetzen beurteilt, auch wenn die Ehegatten ihren Wohnsitz im Auslande haben." Over het geval, dat vreemdelingen hun woonplaats in Duitschland hebben, zwijgt de wet. Frankrijk: Artikel 3 Code civil zwijgt ten opzichte van deze quaestie over vreemdelingen, maar geeft het nationaliteitsbeginsel wel voor Fransche onderdanen. De rechtspraak breidt het principe echter ook uit tot vreemdelingen. Buiten Europa wordt het nationaliteitsstandpunt ook ingenomen door: Chili, Columbië, de Congostaat, Haïti, Honduras, Japan, Mexico, Salvador en Venezuela. Onder de vigeur van de wet op het Nederlanderschap is dit dus voor een huwelijk, waarvan de man Nederlander is, de Nederlandsche wet geweest, daar volgens de genoemde wet beidé echtgenooten Nederlanders znn, zoodra de man het is k In beginsel kan men nu aannemen dat, mocht de wet op het Nederlanderschap gewijzigd worden in dien zin, dat gescheiden nationaliteit der echtgenooten mogelijk is, de nationale wet van ieder der echtgenooten op de persoonhjke rechten en verplichtingen moet worden toegepast2. De voornaamste van deze rechten en plichten zün: de wederzijdsche onderhoudsplicht, de handelingsbevoegdheid 1 Wet op het Nederlanderschap, art. 5. 3 Mr M. J. Baak: „De rechtsgevolgen van het huwehjk in het internationaal privaatrecht", blz. 25. „Men kan deze quaestie op tweeërlei wijze oplossen. Legt men den nadruk op de eenheid van het huwehjk, dan zal men aan één van beide wetgevingen de voorkeur moeten geven, in welk geval de nationale wet van den man hiervoor het meest in aanmerking komt. Een dergelijke oplossing wordt aangegeven in één van de door de Haagsche Conferentie van 1928 voorgestelde wijzigingen in het Verdrag van 1905. Wil men zich evenwel vooral naar de persoonlijkheid der echtgenooten richten, dan zal men met de nationale wet van elk hunner rekening moeten houden. Van een recht van den eenen echtgenoot ten opzichte van den ander kan in dat geval eerst sprake zijn, wanneer het in de nationale wetgevingen van beiden zijn grondslag vindt. Het recht, dat de persoonlijke uit het huwelijk voortvloeiende rechtsverhoudingen beheerscht, is dan als het ware te beschouwen als de grootste gemeene deeler van de nationale wetgevingen van beide echtgenooten." Mr Baak beroept zich voor de toepasselijkheid van de nationale wet van den man op de schrijvers: P o u 11 e t: „Manuel de droit intern, privé beige" (ed. 1925), blz. 430 e.v. Pillet: „Traité pratique de droit intern, privé" (ed. 1923), I, blz. 591. der vrouw, de plicht van de vrouw, haar man te volgen en met hem samen te wonen en de plicht van den man, haar in zijn huis te ontvangen en te beschermen. Wanneer er nu bü de toepassing van de nationale wetten op deze rechten en verplichtingen een conflict komt tusschen deze beide wetten, hoe zal de Nederlandsche rechter dit dan moeten oplossen? Zoo'n conflict zal zeer licht ontstaan naar aanleiding van de handelingsbevoegdheid der vrouw, omdat het eventueele recht van de vrouw op die handelingsbevoegdheid raakt aan het eventueele recht van den man beroep te doen op haar onbekwaamheid. Moet het bestaan van die bevoegdheid en de omvang er van nu bepaald worden naar de nationale wet van de vrouw of naar die van haar man? In dit geval lijkt het onbillijk om aan één der nationale wetten de voorkeur te schenken. Maar aangezien er toch een toepasselijke wet moet zijn, valt, indien de nationale wetten onbruikbaar zyn, de aandacht op de wet van het domicilie der echtgenooten. Het is natuurhjk mogelijk, dat deze tevens de nationale wet van één der echtgenooten is, maar in dit geval kan de toepassing toch niet onbillijk worden genoemd. Integendeel zal dit feit juist het vermoeden bevestigen, dat de keuze van deze wet hier de juiste is. Moeilijkheden ontstaan er echter door de verplaatsbaarheid van het domicilie. Doordat de vrouw haar domicihe bij den man heeft, zou het dezen vrij staan, door verplaatsing van het domicihe een andere wet toepasselijk te doen worden, op de persoonlijke rechten en verplichtingen van hem en zijn vrouw. Om dit te voorkomen, zou o.i. in deze gevallen in aanmerking komen toepassing van de wet van het eerste huwelijksdomicilie. De verandering van het domicihe heeft dan geen invloed op de wet, die het geschil beheerscht. Wanneer één der echtgenooten van nationahteit ver- wisselt, is het mogelijk, dat voortaan beide nationale wetten op het punt van het geschil harmonieeren. In dit geval zal dus voortaan weer de nationale wet der echtgenooten toegepast kunnen worden, tenzij de nationaliteitsverwisseling frauduleus was. Wordt dit laatste bewezen, dan zal de wet van het eerste huwelijksdomicilie toch weer toepassing moeten vinden. De hier gegeven oplossing is dus deze: in beginsel toepassing van de nationale wet van ieder der echtgenooten en bij conflict tusschen die nationale wetten toepassing van de wet van het eerste huwelijksdomicilie. Nu is het mogelijk, dat de Nederlandsche rechter in een geval van gescheiden nationahteit der echtgenooten niet de door ons gegeven oplossing volgt, maar dat hij in overeenstemming met de aanvulling in 1928 van art. 1 van het tractaat van 1905 betreffende de gevolgen van het huwelijk, steeds aan de nationale wet van den man op het oogenblik van het huwelijk, de voorkeur schenkt en deze ook buiten tractaat toepast. Ook zou men zich kunnen voorstellen, dat in principe de nationale wet van ieder der echtgenooten werd toegepast, en dat slechts indien er een conflict ontstaat tusschen de nationale wetten, de nationale wet van den man overheerschend is. Deze beide laatste oplossingen zün echter niet zoo billijk tegenover de vrouw als de eerste, die wij daarom dan ook prefereeren. De vraag welke wet toegepast moet worden op de rechten en verplichtingen der echtgenooten ten aanzien van hun goederen, heeft altijd veel strijd gebracht. Voor roerend goed nam men aan, óf dat de band tusschen den eigenaar en het hem toebehoorend goed zóó nauw was, dat daarop de wet van zijn woonplaats moest worden toegepast, öf men fingeerde, dat het roerend goed zich bevond ter woon- plaats van den eigenaar. In het eerste geval paste men dus het personeele statuut toe en in het tweede geval het reëele statuut, en bereikte hetzelfde resultaat, n.1. aanwijzing der „lex domicihi" als toepasselijk. Voor het onroerend goed gold meestal de wet van de plaats, waar het goed lag: de „lex rei sitae". Hierdoor moesten op goederen van één eigenaar verschillende wetten worden toegepast, indien deze goederen niet in één land lagen. Dit gaf vooral voor het huwelijksgoederenrecht veel moeilijkheden. Het kwam voor, dat het eene goed lag in een streek, waar als wettelijk stekel algeheele gemeenschap van goederen gold en het andere in een streek, waar algeheele scheiding van goederen gold. Moesten nu de rechten en verplichtingen der echtgenooten ten opzichte van hun goederen ook aan verschillende wetgevingen onderworpen zijn, of moest hier één wet aangenomen worden, die toepasselijk was op alle goederen, waar ze zich ook bevonden en zoo ja, welke moest dit dan zijn? Hierover is in het begin van de 17e eeuw gestreden door d'Argentrée en Dumoulin. D'Argentrée bereikte geen eenheid van recht, doordat hij eenerzij ds aannam, dat de „coutume" niet buiten haar territoir reikte en anderzijds, dat iedere coutume heerschte over alle goederen, die binnen het territoir lagen, waarvoor zij gegeven was, onafhankelijk van de plaats waar het huwehjk gesloten was en waar de echtgenooten woonden. Lagen dus de verschillende huwehjksgoederen verspreid, dan was er veelheid van recht. Ook hield d'Argentrée geen rekening met den stilzwijgenden wil der partijen. Dumoulin daarentegen paste, indien er geen huwehjksche voorwaarden gemaakt waren, op de rechten en verplichtingen der echtgenooten de lex domicihi toe, want in het domicihe worden de wederzijdsche plichten vervuld. Hij beschouwde de coutumes als aanvullend recht, die den stilzwijgenden of veronderstelden wil der partijen weergeven. De echtgenooten waren immers vrü, er van af te wijken door huwelijksche voorwaarden te maken. De lex domicitii zal nu ook toepasselijk zün op alle goederen, waar ze ook liggen I. Geheel logisch is Dumoulin bij de uitwerking van zijn gedachte niet. Terwyl hij uitgaat van den vrijen wil der partijen, neemt hij daarnaast aan als vaststaande, dat zij zich hebben willen onderwerpen aan de wet van hun woonplaats. Wel bereikte bij hierdoor de gewenschte eenheid van recht, en deze leer is dan ook overheerschend geworden in de oude Fransche weten* schap en kreeg aanhang bü de Oud-Nederlandsche geleerden 2. Ook P o t h i e r neemt als heerschende wet die van het domicihe aan. Hij brengt het domicihe onder „un statut personneF' s. De plaats van voltrekking van het huwehjk werd niet in aanmerking genomen. Latere veranderingen van domicihe brachten geen verandering ten opzichte van de wet die gelden moest. Evenals in de meeste Andere staten, werd de leer, dat op het huwelijksvermogensrecht de lex rei sitae toegepast moest worden, in Nederland verworpen4. De H.R. verklaarde uitdrukkelijk, dat op dit punt art. 7 A.B. niet van toepassing is, en wel in aansluiting aan de Oud-Fransche, in het latere Oud-Nederlandsche recht, overheerschende 1 Molinaeus: Omnia Oparo Hl, Consilium III (53), blz. 2511. * Zie K o s t e rs: o.c. blz. 435. 3 Pothier: Traité de communauté, art. prél. no. 10, 1%. 4 Hof Leeuwarden 29 Juni 1887, W. 5515. Rb. Winschoten 19 Januari 1910, W. 9013. H.R. 6 Januari 1911, W. 9125. leer. Hierdoor is dus eenheid bereikt in het recht voor het geheele huwehjksvermogen. Bij de beantwoording van de vraag, welke wet nu het huwehjksgoederenrecht moet beheerschen, indien er geen huwehjksche voorwaarden gemaakt zün, zou men zich in de eerste plaats op het standpunt der partij autonomie kunnen stellen. In dat geval beshst dan de vermoedehjke wil der partijen. De elementen, die by de opsporing van dezen wil in aanmerking komen, zijn: de nationaliteit van den man en zijn woonplaats vóór en na het huwelijk. Daarnaast nog de plaats der huwehjksvoltrekking en de nationaliteit en woonplaats van de vrouw vóór het huwehjk. Wanneer nu verschillende elementen naar dezelfde wet verwijzen, zal deze toegepast moeten worden. Zijn de elementen daarentegen met elkander in strijd/*zooals bijv. het geval is, wanneer de nationale wet van den man en die van het huwehjksdomicihe niet dezelfde zijn, dan zal men een keuze moeten doen. De oudere opvatting gaf de voorkeur aan de wet van het huwehjksdomicihe, en de nieuwere prefereert de nationale wet van den man. De Fransche rechtspraak i houdt in dergehjke gevallen rekening met alle omstandigheden, óók met feiten, die na het huwelijk hebben plaats gehad, en kiest naar gelang van deze tusschen de wet van het domicihe en de nationale wet der echtgenooten. De Nederlandsche rechtspraak houdt geen rekening met verdere omstandigheden, maar, voor zoover zij zich op het standpunt der partij autonomie stelt, beslist zij tusschen de wet van het huwehjksdomicilie 2 en de nationale wet3 van den man. 1 Clunet 1913, blz. 171. * R. Maastricht 9 November 1871, W. 3513. Idem 30 Juni 1877, W. 4157. Te Lausanne heeft in 1888 het „Institut de droit international" in art. 14 van de aangenomen regeling der wetsconflieten met betrekking tot het huwehjk en de echtscheiding het stelsel der partij autonomie gehuldigd. Dit stelsel biedt de voordeden, dat het het meest van het rechtsgevoel in overeenstemming is, door de groote soepelheid. Maar aan den anderen kant geeft juist die soepelheid aanleiding tot twijfel, welk recht nu eigenlijk toegepast moet worden. In Frankrijk heeft men de nadeelen hiervan ondervonden en getracht, een correctief aan te brengen. Zoo heeft Pillet in zijn „Société d'études legislatives" * voorgesteld, de desbetreffende artikelen van den Code civil aan te vullen en te bepalen dat, ingeval vreemdehngen in Frankrijk trouwen zonder huwelüksche voorwaarden of Franschen dit in het buitenland doen, op het huwehjksvermogenrecht de nationale wet van den man toepassehjk zal zijn. Hebben zü daarentegen den wensch te kennen gegeven, dat de Fransche wet de heerschende zal zijn, dan wordt aangenomen, dat deze wet het huwehjksgoederenrecht beheerscht. Geheel consequent doorgevoerd is het stelsel der partij-autonomie zelfs in Frankrijk niet. Hof den Bosch 19 Februari 1878, W. 4221. Hof Leeuwarden 29 Juni 1887, W. 5515. 3 Rb. den Bosch 10 Juni 1904, W. 8122. Rb. Amsterdam 1 November 1907, W. 8809. Hof den Bosch 27 Juni 1905, W. 8272. Rb. den Bosch 1 Februari 1907, W. 8802. Rb. Amsterdam 13 November 1908, W. 8916. Rb. Rotterdam 8 Maart 1909, W. 8953. Prof. Scholten in W.P.N.R. 2298, j" 2299. Prof. Meyers in W.P.N.R. 2382. * Revue de droit intern, privé et de droit pénal, 1909, blz. 674. Surville et Arthuys: „Cours élémentaire de droit international privé", blz. 500. Immer de jurisprudentie neemt aan, dat latere verandering van nationaliteit of woonplaats geen invloed heeft op het huwelijksgoederenrecht. Dit gebeurt om te voorkomen, dat de man, door xün woonplaats te veranderen of zich elders te laten naturaliseeren, zou kunnen bewerken, dat voortaan een andere wet toepasselijk zou zijn. De vrouw zou zich hiertegen niet kunnen verzetten en dit zou tot grove onbillijkheden aanleiding kunnen geven. Maar het zou meer in overeenstemming zijn met de leer der partij-autonomie, indien de echtgenooten wel in de gelegenheid gesteld werden, door wilsovereenstemming op dit punt later verandering te brengen in het eerst aangenomen systeem. Tegenover de leer der partij-autonomie staat de nieuwere leer van de Italiaansche rechtsschool, voorgegaan door M a n c i n i. Deze gaat er van uit, dat recht moet worden toegepast op personen. Bij een bepaalden staat behoort een bepaalde wet, die toegepast moet worden op allen, die tot dezen staat behooren. De elementen, die het karakter der wetgeving bepalen, zün o.a. klimaat, geographische ligging, taal, ras, geschiedenis, traditie, religie en sociale overtuiging i. Daarom moet een wetgeving alleen toegepast worden op degenen, voor wie ze gegeven is, maar dan ook altijd, waar ze zich ook bevinden. Ieder heeft ook een recht op toepassing zijner nationale wet, dat niet dan bij uitzondering door een vreemden wetgever verkort mag worden. Zoo is b.v. in het geval, waarin er door toepassing van zijn nationale wet op een persoon, strijd zou komen met de openbare orde van den staat, waar de wet toegepast zou moeten worden, afwijking mogelijk. Deze leer gaat er nu van uit, dat zoowel op de persoonlijke 1 Baak: o.c. blz. 46. Kosters: o.c. blz. 40. rechten en verplichtingen, die uit het huwelijk voortvloeien, als op de vermogensrechtehjke gevolgen de nationale wet der partijen toegepast moet worden1. Deze gevolgen hangen alle zóó nauw samen, dat ze niet door verschillende wetten beheerscht kunnen worden. Voor de bepaling der toepasselijke wet komt de nationaliteit van vóór het huwelijk niet in aanmerking, omdat het huwelijksgoederenrecht eerst werkt na de huwelijksvoltrekking. Aan de echtgenooten is autonomie toegestaan; zij zijn immers in de gelegenheid geweest, huwelijksche voorwaarden te maken. Doen ze dit niet, dan vallen ze onder de gewone wettelijke bepalingen. Internationaal is het ook niet mogelijk, aan de partijen toe te staan een keuze te doen uit de stelsels der verschillende betrokken staten, en het daarbij aan hen zelf over te laten, of ze dit uitdrukkelijk of stilzwijgend willen doen. Dit laatste wordt al aangenomen door Bartolus, later door Bouillenois en Lebrun en nu ook door Kosters2. De nationale wet der echtgenooten werd dus door de Itahaansche school toegepast op het huwelijksgoederenrecht. Dit kwam er praktisch op neer, dat het de nationale wet van den man was, aangezien toen ter tijd de vrouw in bijna alle landen haar nationaliteit verloor door huwehjk met een vreemdeling. Voor Nederland geldt dit nog en wanneer de Nederlandsche wet, in het geval dat zij de nationale wet van den man is, niet toegepast zou worden, zou dit schending opleveren van de artikelen 6 j ° 9 A. B. en zóó aanleiding kunnen geven tot cassatie *: De Italiaansche school brengt dus het huwelijksgoederenrecht tot het persoonlijk statuut. * Kosters: o.c. blz. 440—441. * Kosters: o.c. blz. 441. 3 Kosttrs: o.c. blz. 443. In onze rechtspraak wordt soms uitdrukkelijk erkend dat het huwelijksgoederenrecht tot het persoonlijk statuut behoort1, maar soms wordt de partij-autonomie op den voorgrond gesteld 2. In het algemeen wordt bij gebreke van huwelijksche voorwaarden als absolute regel de nationale wet van den man aangenomen 3, onafhankelijk van alle verdere omstandigheden. In sommige vonnissen is de wet van het huwelijksdomicilie toegepast4, 5. We moeten ons nu afvragen, hoe de rechter buiten tractaat zal handelen, indien de echtgenooten verschillende nationaliteiten hebben. Aangezien op het oogenblik als hoofdregel de nationale wet van den man wordt aangenomen, is het mogelijk, dat de rechter deze blijft toepassen. Op het oogenbhk wordt in vele vonnissen gezegd, dat de wetenschap hier hetzelfde standpunt inneemt als het tractaat van 1905, gesloten te 's-Gravenhage, waarin de natio- 1 Rb. den Haag 5 Dec. 1911, W. 9614. H.R. 17 Mei 1929, W. 12006. 3 Rb. Amsterdam 1 November 1907, W. 8809. * Zie noot 2 op blz. 136. * Rb. Maastricht 9 November 1871, W. 3513. Idem 30 Juni 1877, W. 4157. Hof den Bosch 19 Februari 1877, W. 4221. Hof Leeuwarden 29 Juni 1887, W. 5515. 6 In Engeland heeft men op onroerend goed zeer lang de „lex rei sitae" toegepast. Na 1900 prefereert men de eenheid van recht voor het geheele huwelijksvermogen. Van veel belang wordt het domicilie geacht. D i c e y: „conflict of laws", blz. 87: „It is a settled principle that no man shall be without a domicile." En verder :„...a person's capacity to enter into a contract is governed by the law of his domicile." Hierop volgt een uitzondering, die van belang is voor de handelingsbevoegdheid van de gehuwde vrouw: „A person's capacity to nale wet der echtgenooten wordt aangegeven li Tot nog toe was dit praktisch de nationale wet van den man, omdat de vrouw zijn nationaliteit volgde. Wanneer er nu niet langer één nationale wet der echtgenooten is, is ook mogelijk, dat de rechter rekening gaat houden met de verschillende elementen, als daar zün: de nationahteit der beide echtgenooten, de plaats der huwelijksvoltrekking, het domicihe van beide echtgenooten vóór het huwehjk en daarna. Komt nu het huwelijksdomicilie overeen met de nationahteit van één der echtgenooten, dan zou men zich kunnen voorstellen, dat de rechter de wet van dezen echtgenoot toepasselijk zal achten. Is het huwelijk ook nog voltrokken binnen den staat, waarin het domicihe ligt, dan is er nog sterker aanwijzing naar deze wet. Bovendien pleit nog voor de toepasselijkheid van de wet van het domicilie, dat reeds thans aangenomen wordt2 dat, indien er gemis van nationaliteit is, de wet van het domicihe toepasselijk is. Dezelfde gedachtengang bind himself by an ordinary mercantile contract is governed by the law of the country where the contract is made." Voor onroerend goed buiten Engeland gelegen meent D i c e y dat ten aanzien van de wederkeerige rechten en verplichtingen der echtgenooten, de „lex rei sitae" moet worden toegepast. Dus hij bereikt geen eenheid van recht. John W e s 11 a k e: „A treatise on private international law", blz. 72. „The law of the matrimonial domicile regulates the rights of husband and wife to immovable property, whether in Engeland or abroad, belonging to either of them, at least where that law by its rules of private international law holds the matrimonial system of proberty to be indivisible." 1 Hof den Bosch 27 Juni 1905 W. 8272. Bb. den Bosch 1 Februari 1907 W. 8802. Rb. Rotterdam 8 Maart 1909 W. 8953. Rb. den Haag 27 Januari 1925 W 11526. 2 Kosters: o.c. blz. 443. zou bij verschil van nationahteit naar de wet van het domicilie voeren. Ook in dit geval zal wel aangenomen worden, dat verandering van het domicihe, in het algemeen geen verandering brengt in de op het huwelijksgoederenrecht toepasselijke wet. Tot nog toe zijn we steeds van de veronderstelling uitgegaan, dat er geen huwehjksche voorwaarden gemaakt waren. Indien dit nu echter wel het geval is, rijst de vraag, naar welken maatstaf de geldigheid hiervan beoordeeld moet worden. Hiervoor moet men beginnen te bedenken, dat het recht tot het maken van huwelijksche voorwaarden behoort tot het personeele statuut en naar de nationale wet der partijen vóór het huwehjk beoordeeld moet worden. Dit geldt dus de bevoegdheid tot het maken van huwelijksche voorwaarden. De innerlnke geldigheid der voorwaarden zal, aangezien de nationale wet van den man het huwelijksgoederenrecht beheerscht, ook naar deze beoordeeld moeten worden K Als een Nederlander met een vreemdelinge trouwt, zal dus de Nederlandsche wet toepasselijk zijn, In de meeste wetgevingen wordt aan de partijen vrijheid gelaten, door huwelijksche voorwaarden af te wijken van het wettelijke stelsel. Doorgaans is deze vrüheid wel eenigszins beperkt. Zoo bepaalt de Nederlandsche wet in art. 198 B.W., dat partijen niet in algemeene bewoordingen zullen mogen verwijzen naar buitenlandsche stelsels. Dit heeft echter alleen betrekking op den vorm2. De H.R. heeft uitgemaakt, dat art. 10 A.B. Nederlanders in het buitenland niet volgt en zü zijn er düs niet aan gebonden als 1 Kosters: o.c. blz. 445. ■ Rb. Arnhem 1 Mei 1924, N.J. 1924, blz. 1163. Hof Arnhem 10 Maart 1925, N.J. 1925, blz. 895. de buitenlandsche wet het verbod niet kent K Nederlanders mogen wel buitenlandsche regelingen treffen mits ze duidelijk omschreven zijn en niet in strijd komen met de openbare orde en goede zeden. Vreemdelingen, die in Nederland huwen, zullen niets met art. 198 B.W. te maken hebben, als hun nationale wet het verbod niet kent 2. Algemeen wordt aangenomen, dat art. 10 A.B. facultatieve werking heeft. Partijen hebben dus de keus tusschen de wet geldende ter plaatse, waar de huwelijksche voorwaarden verleden worden, en hun eigen nationale wet. Vele staten bepalen in hun wetgeving, dat staande huwehjk de huwelijksche voorwaarden niet meer gewijzigd kunnen worden. De Nederlandsche wet geeft dit verbod tot wijziging in art. 204 B.W. De vraag doet zich voor, of dit artikel nu den vorm of den inhoud van het huwelijksgoederenrecht betreft. Aangezien men ook in Nederland de regehng der huwelijksche voorwaarden brengt onder het recht, dat de persoonlijke rechtsbetrekkingen regelt, zal men ze moeten beschouwen als tot den inhoud behoorende ». De wet, die op het personeele statuut toepasselijk is, zal moeten beoordeelen, of wijziging van de huwelijksche voorwaarden mogelijk is. In Nederland, waar de nationale wet toegepast moet worden op Nederlanders en deze uitdrukkelijk wijziging verbiedt, is dit niet mogehjk. Bij verwisseling van nationatiteit door Nederlandsche echtgenooten treedt geen verandering in het huwelijksgoederenrecht in. Dit is een uitzondering op het beginsel, dat voortaan de nieuwe nationale wet het personeele statuut der van nationaliteit verwisselde personen beheerscht *. 1 H.R. 24 Juni 1898, W. 7141. H.R. 14 Januari 1926, NJ. 1926, blz. 292. * Kosters: o.c. blz. 448. * Kosters: o.c. blz. 451. 4 Kosters: o.c. blz. 454. Maar hiermee is nog niet de vraag beantwoord of, indien de oude wet geen wijzigingen in het huwehjksgoederenrecht toestond en de nieuwe nationale wet dit wel doet, nu al of niet wijziging mogetijk is. Algemeen wordt hierop een bevestigend antwoord gegeven. Kosters past hier toe de theorie der verkregen rechten h Hn zegt dat de oude wet geen verkregen recht heeft op de onmogelijkheid tot wüziging, indien de nieuwe wet dit toestaat. Bovendien heeft de staat, tot welken de echtgenooten vroeger behoorden, geen belang bij de onveranderhjkheid, nu de echtgenooten niet langer zijn onderdanen zijn. Stond de oude wet wel wijziging toe en de nieuwe niet, dan neemt bij een verkregen recht op wijziging voor de echtgenooten aan. Het belang der personen gaat dan boven dat van den staat, waarvan zij nu onderdanen zijn geworden. Terugwerkende kracht der wijziging ten nadeele van derden is echter uitgesloten. Indien wij er nu van uitgaan, dat de echtgenooten by de voltrekking van het huwehjk verschihende nationaliteit hebben en deze behouden, dan zal de bevoegdheid tot het maken der huwelijksche voorwaarden weer beoordeeld moeten worden naar de nationale wetten der echtgenooten van vóór het huwelijk. De innerlijke geldigheid en de gevolgen der voorwaarden zal beoordeeld moeten worden naar de wet, die het huwelijksgoederenrecht beheerscht. Evenals in het geval dat er geen huwelijksche voorwaarden gemaakt zün, is het mogelijk, dat de Nederlandsche rechter op het huwelijksgoederenrecht de nationale wet i Zie noot 2 en Walker: „Internationales Privatrecnt , blz. 078. C1 u n e t, 1904, blz. 680. C1 u n e t, 1912, blz. 887. van den man toepasselijk zal blijven achten. Dit is vooral waarsdujnhjk, nu bij de herziening van het tractaat van 1905, betreffende de wetsconfhcten met betrekking tot de gevolgen van het huwehjk, in 1928, in het ontwerp ook voor dit geval de nationale wet van den man is aangewezen K Op het oogenblik wordt in de vonnissen en arresten zoo dikwijls naar het verdrag van 1905 verwezen 2, dat er veel kans is, dat de Nederlandsche rechter, ook buiten tractaat, de nationale wet van den man op het huwelijksgoederenrecht zal toepassen. Ook is denkbaar, dat de rechter hier de wet van het eerste huwehjksdomicihe zal toepassen, vooral wanneer deze dezelfde is als de nationale wet van één der echtgenooten. Het allerbeste is waarschijnlijk wel, om aan de echtgenooten toe te staan in de huwelijksche voorwaarden of in het huwelijkscontract aan te wijzen, of zij op hun huwelijksgoederenrecht de wet van hun eerste huwehjksdomicihe toegepast willen zien of de nationale wet van één hunner. Wordt de Nederlandsche wet als zoodanig aangewezen, dan zal wijziging der huwelijksche voorwaarden door art. 204 B.W. verboden bhjven, tenzij de Nederlandsche echtgenoot van nationaliteit verandert, en nu volgens beide nationale wetten der echtgenooten wel mogelijkheid tot wijziging bestaat Hierop is weer de theorie van Kosters toepasselijk, volgens welke de staat tot wien de echtgenoot vroeger behoorde, i.c. de Nederlandsche staat, geen belang meer heeft bij de onveranderlijkheid van het huwehjksgoederenrecht, nu de echtgenoot niet langer zün onderdaan is. Terugwerkende 1 Art. 5 van het ontwerp. 2 Hof den Bosch 27 Juni 1905, W. 8272 Rb. den Bosch 1 Febr. 1907, W. no. 8802. Rb. Rotterdam 8 Maart 1909, W. 8953. Rb. den Haag 27 Januari 1925, W. 11526. 10 kracht der wijziging ten nadeele van derden zal ook in dit geval uitgesloten bhjven. Ook artikel 198 B.W. geldt dan. Wordt daarentegen niet de Nederlandsche wet toepasselijk geacht, maar een vreemde wet, hetzü als nationale wet van den man, hetzij als wet van het domicilie, hetzij als wet die door de echtgenooten gekozen is, dan moeten o.i. de artikelen 198 B.W. en 204 B.W. niet van toepassing geacht worden, ook al is één der echtgenooten Nederlander. Behalve ten opzichte van de wijzigingsmogehjkheid der huwehjksche voorwaarden zal verwisseUng van nationahteit door één of beide echtgenooten, ook wanneer zij verschillende nationaliteit hebben, geen verandering brengen hi het huwehjksgoederenrecht. Onze conclusie zal dus moeten zijn, dat de moeilijkheden, die zich voordoen ten aanzien der persoonlijke rechten en verplichtingen der echtgenooten en ten aanzien van het huwehjksgoederenrecht, indien er twee nationaliteiten in het spel zijn, zeker talrüker worden. Maar zij zijn ook buiten tractaat wel op te lossen, aangezien er in het internationaal privaatrecht tot dusver ook niet steeds eenheid van nationatiteit voorondersteld is. En bovendien geeft reeds het huidige internationaal privaatrecht de richting aan, waarlangs de oplossing zal worden gevonden. Thans rest nog het onderzoek, of in het tweede „Haagsche verdrag van 1905 betreffende de wetsconfhcten met betrekking tot de gevolgen van het huwehjk ten opzichte van de rechten en verphchtingen der echtgenooten, in hun persoonlijke betrekkingen en ten opzichte van hunne goederen", rekening wordt gehouden met de mogelijkheid, dat de echtgenooten nooit dezelfde nationaliteit hebben gehad. Dit verdrag was het resultaat van de ijverige pogingen van Mancini om tot een internationale regeling te komen en zoodoende wetsconflicten op dit punt te vermijden. In 1902 waren verdragen betreffende het huwelijk, echtscheiding en scheiding van tafel en bed, en voogdij tot stand gekomen; in 1905 volgden behalve het hier genoemd verdrag, nog de verdragen betreffende de curateele en de burgerhjke rechtsvordering. De landen, die het verdrag betreffende de rechtsgevolgen van het huwehjk hadden onderteekend waren: Nederland, België, Duitschland, Frankrijk, Itahë, Portugal, Roemenië en Zweden. In dit verdrag wordt het principe van de nationaliteit gevolgd. Dit was voor Zwitserland, dat het domiciliestelsel huldigt, een reden om geen partij te kunnen zfin. Tijdens den oorlog is het tractaat opgezegd door Frankrijk in Jan. 1917 en door België in 1922. In 1923 is door Itahë, Zweden, Portugal, Roemenië, Duitschland en Nederland, een protocol onderteekend om gelegenheid tot toetreding te geven aan staten, die niet op de 4de Conferentie voor Internationaal Privaatrecht vertegenwoordigd waren. Finland, Polen (mede namens de vrije stad Danzig), Tsjecho-Slowakije en het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slowenen hadden den wensch hiertoe reeds te kennen gegeven. Tot nogtoe is hiervan alleen maar gebruik gemaakt ten aanzien van het verdrag betreffende de burgerhjke rechtsvordering, n.1. door Polen en Danzig op 9 Juni 1926, door Finland op 23 Nov. 1926 en door Tsjecho-Slowakije op 20 Oct. 1926. Het tractaat van 1905 betreffende de rechtsgevolgen van het huwehjk, is in 4 hoofdstukken ingedeeld. I Les droits et les devoirs des époux dans leurs rapports personnels. II Les biens des époux. III Dispositions générales. IV Dispositions finales. Hoofdstuk t: „Les droits et les devoirs des époux dans leurs rapports personnels", bestaat slechts uit één artikel dat luidt: Art. 1: „Les droits et les devoirs des époux dans leurs rapports personnels sont régis par leur loi nationale. Toutefois ces droits et ces devoirs ne peuvent être sanctionnés que par les moyens, que permet également la loi du pays oü la sanction est requise." Al dadehjk blijkt dus, dat het verdrag partij heeft gekozen voor het nationatiteitsstandpunt. Onder de nationale wet der echtgenooten verstaat het verdrag de nationale wet van den man. Dit komt doordat alle wetgevingen der op de Conferentie aanwezige staten bepaalden dat de vreemde vrouw door huwelijk de nationaliteit van haar man verwierf. Zóó hadden de echtgenooten dus steeds samen één nationale wet, al werd wel rekening gehouden met de mogelijkheid, dat één der echtgenooten staande huwehjk afzonderhjk een nieuwe nationaliteit verwerft. In het geheele verdrag vindt men geen enkele bepaling voor het geval, dat de echtgenooten gedurende het huwehjk nooit één gemeenschappelijke nationaliteit bezeten hebben. In dit geval zal het verdrag dus geen toepassing kunnen vinden. , . Evenmin is in de gevallen van dubbele nationaliteit en van gemis van nationaliteit voorzien. Artikel I stemt overeen met het Nederlandsche recht, dat ook het nationaliteitsstelsel huldigt. Hier is alleen gedacht aan de persoonlijke verhoudingen der echtgenooten, niet aan de geldelijke. Ook de handehngsbevoegdheid der vrouw en haar bevoegdheid in rechte op te treden is daar- buiten gehouden. Toepasselijkheid der nationale wet werd hier algemeen erkend. Bij verandering van nationahteit rijst er evenwel twijfel. De Fransche opvatting hierover was, dat de handelingsbevoegdheid der vrouw moest beoordeeld worden naar de nieuwe nationale wet, omdat ze tot het personeele statuut behoort. De Duitsche opvatting echter is, dat de handelingsbevoegdheid van de vrouw nauw samenhangt met het huwelijksgoederenrecht. Aangezien hierop de nationale wet van den man van het oogenbhk der huwelijksvoltrekking toepasselijk is, moet ze dit ook bhjven met betrekking tot de handelingsbevoegdheid der vrouw. Hierover kon men het niet eens worden, waardoor dit punt buiten verdrag werd gehouden h De volgende artikelen handelen over het huwehjksgoederenrecht. Artikel 2, lid 1 zegt, dat wanneer er geen huwelijksche voorwaarden gemaakt zyn, zoowel ten aanzien van roerend als van onroerend goed, geldt de nationale wet van den man van het oogenblik der huwelijksvoltrekking. Het verdrag heeft het huwelijksgoederenrecht tot het personeele statuut gebracht en het stelsel der partij-autonomie verworpen. Toch had Frankrijk geen bezwaar hiertegen omdat, wanneer partijen geen huwelijksche voorwaarden gemaakt hebben, men kan aannemen, dat ze zich aan de nationale wet wilden houden. Dit was de meening der Fransche commissie 2. Op de Conferentie werd het voorstel gedaan om door den ambtenaar van den burgerlijken stand aan de aanstaande, echtgenooten te laten vragen, of zij huwelijksche voor- i Actes de la 4ième Conf. 1904, blz. 167—170, 182—184. * Documents de la 4ième Conf. 1904, blz. 260. waarden gemaakt hebben, en indien niet, welke wet zij dan op hun huwehjksgoederenrecht toegepast willen hebben, de nationale wet of die van hun woonplaats. Dit voorstel werd echter niet aangenomen maar wel aanbevolen in de aandacht der Nederlandsche staatscommissie voor Internationaal-Privaatrecht. De verwerping had voornamelijk plaats naar aanleiding van de bezwaren, die door den Nederlandschen afgevaardigde Heemskerk geopperd werden K Artikel 2 lid 2 luidt: „Le changement de nationalité des époux ou de 1'un d'eux n'aura pas influence sur le régime des biens." Dit geldt dus onverschillig of er al dan niet huwelijksche voorwaarden gemaakt zijn. De inhoud van artikel 3 is: „La capacité de chacun des futurs époux pour conclure un contrat de mariage est déterminée par sa loi nationale au moment de la célébration du mariage." In afwijking van het Nederlandsche recht, waar voor de bekwaamheid tot het maken der huwelijksche voorwaarden, het oogenblik van het opmaken der voorwaarden beslissend is *, neemt het verdrag hier als zoodanig in art. 4 aan, het oogenblik der huwelijksvoltrekking. De innerhjke geldigheid van de huwelijksche voorwaarden wordt beoordeeld naar de nationale wet van den man op dat oogenblik volgens art. 5, hetwelk luidt: „La vahdité intrinsèque d'un contrat de mariage et ses effets sont régis par la loi nationale du mari au moment de la célébration du mariage, ou s'il a été conclu au cours du mariage, par la loi nationale des époux au moment du con- 1 Docuraents de la 4ième Conf. 1904, blz. 260. * Mulder: „Inleiding tot het Nederlandsch Internationaal privaatrecht", blz. 12. trat. La même loi décide si et dans quelle mesure les époux ont la liberté de se référer a une autre loi lorsqu' ils s'y sont référés a cette dernière loi qui détermine les effets du contrat du mariage." Worden dus staande huwelijk huwelijksche voorwaarden gemaakt, dan wordt in tegenstelling met wat in de eerste zin bepaald wordt, de nationale wet der echtgenooten op het oogenblik van het opmaken der voorwaarden aangenomen. Onze wet staat het maken van een huwelijkscontract slechts toe vóór de huwelijksvoltrekking, maar verder is art. 5 van het verdrag geheel in overeenstemming met het Nederlandsche recht. Twnfel kan rijzen met betrekking tot de vraag, of men de gebreken in de toestemming der partijen ten gevolge van dwang, dwaling en bedrog moet brengen onder de bepaling betreffende de bevoegdheid of onder die betreffende de innerlijke geldigheid. Wanneer men het eerste aanneemt, is daarop dus toepasselijk de nationale wet van de partij, wier toestemming niet vrij geweest is. Neemt men het laatste aan, dan beheerscht de nationale wet van den man op het oogenbhk van het huwehjk, de quaestie. Voor de vrouw, die door haar huwehjk met een vreemdeling haar nationaliteit verhest, kan het van belang zün, dat haar eigen nationale wet toegepast wordt Het is niet billijk om op gebreken betreffende de toestemming een andere dan haar eigen nationale wet toepasselijk te achten, Nu is in art. 3 van het verdrag van 1905 in tegenstelling met het huwehjksverdrag van 1902, waar over „le droit de contracter mariage" gesproken wordt hier de uitdrukking „capacité" gebruikt die enger is. Onder „le droit" valt zeker ook een gebrek aan vrije toestemming, terwijl er twijfel rijst of dit ook het geval is met het woord „capacité". Men neemt echter aan op grond van het feit, dat bet huwelijksgoederenrecht nauw samen hangt met het huwehjk, dat het hier in het verdrag van 1905 de bedoeling is geweest, om de bevoegdheid en de gebreken der toestemming door dezelfde wet te laten beheerschen als in het verdrag van 1902 Wanneer de partijen na het maken der huwelijksche voorwaarden, maar vóór het huwehjk van nationaliteit veranderen, zal op de voorwaarden de nationale wet van den man van op het oogenbhk der huwelijkssluiting toepasselijk zijn. Indien nu een vreemdeling Nederlander wordt, maar zün huwelijksche voorwaarden, die in algemeene bewoordingen, een vreemd rechtsstelsel aanwijzen, niet wijzigt vóór zijn huwelijk,, zullen deze nietig zijn volgens de bepaling van art. 198 B.W. Artikel 4 van het verdrag, hetwelk gaat over het opmaken en de wijziging van huwelijksche voorwaarden staande huwehjk is opgenomen met het oog op de Duitsche en Deensche wetgevingen, die deze beide mogelijkheden kennen. Volgens art. 5 hd 2 bepaalt de nationale wet van den man van op het oogenblik der huwehjksvoltrekking óf en in welke mate de aanstaande echtgenooten bij het maken der huwelijksche voorwaarden, naar een andere wet kunnen verwezen. Doen ze dit met toestemming van die nationale wet, dan zullen onvolledige bepalingen in de voorwaarden ook door de vreemde wet uitgelegd en aangevuld moeten worden. Tenslotte moet van de Dispositions générales nog artikel 9 genoemd worden. Dit luidt aldus: „Si lex époux ont acquis au cours du mariage une nouvelle et même nationalité, c'est leur nouvelle loi nationale, 1 Kosters: o.c. blz. 463—464. Mulder: o.c. qui sera appliquée dans les cas visés aux artieles 1, 4, 5. S'il advient, au cours du mariage, que les époux n'aient pas la même nationalité, leur dernière législation commune devra, pour 1'application des artieles précités, être considérée comme leur loi nationale." Wanneer de echtgenooten dus staande huwehjk samen een niéuwe nationaliteit deelachtig worden, zal de wet die hierbij behoort, voortaan de persoonhjke rechtsbetrekkingen der echtgenooten beheerschen. Laat één der echtgenooten zich gedurende het huwehjk afzonderlijk naturaliseren, dan zal de laatste gemeenschappelijke wet toegepast worden. Men vond dat billijker omdat, wanneer men in dit geval de nationale wet van den man bleef toepassen, deze eenzijdig zou kunnen regelen, aan welke wet hij zich wilde onderwerpen, en daaraan zou ook zijn vrouw moeten gehoorzamen. Nu is dit laatste overigens toch ook mogehjk in het geval van art. 9, al. 1, want volgens vele wetgevingen werkt naturalisatie van den man collectief, zoodat hij het dan ook in zijn macht heeft een nieuwe wet toepasselijk te laten worden. De toestand, dat de echtgenooten staande huwehjk verschillende nationaliteiten hebben, kan zich in Nederland niet voordoen, omdat de vrouw den staat van haren man volgt, maar het beginsel Van dit artikel zal niettemin in Nederland wel moeten worden toegepast op vreemdelingen, die tot een verdragstaat behooren. Ook in art. 9 wordt niet gedacht aan het geval, dat de echtgenooten van af het begin van het huwelijk van gescheiden nationaliteit zijn. In alle drie de Haagsche verdragen is het nationaliteitsbeginsel streng doorgevoerd. Dit brengt moeilijkheden met zich, nu in verschillende wetgevingen bepaald wordt, dat de vrouw haar nationahteit kan behouden, indien zij met een vreemdeling trouwt. Men krijgt nu den strüd tusschen twee huwehjksgoederenrechten. Volgens het tractaat blijft, indien staande huwehjk de eenheid van nationaliteit verbroken wordt, de laatste gemeenschappelijke nationale wet de aangewezen wet ter beoordeeling. Wanneer er nu nooit een gemeenschappehjke nationale wet geweest is, zal men naar een andere wet moeten zoeken, en daarin hebben de tractaten niet voorzien. Dit is ook van belang voor de handelingsbevoegdheid der vrouw buiten het huwelijksgoederenrecht en de mogelijkheid tot echtscheiding en scheiding van tafel en bed. Evenmin is in de tractaten een voorziening getroffen voor gevallen van dubbele nationahteit en gemis van nationahteit, wat zich wreekt bij de toepassing der verdragen. Om nu de leemten in de tractaten aan te vullen, is van 5—28 Januari 1928 te 's-Gravenhage de 6e Conferentie voor Internationaal Privaatrecht gehouden, waar de nationahteitsquaesties zijn behandeld. Daar zijn de bestaande verdragen door ontwerpen, die nog niet geratificeerd zijn, aangevuld. , Op de Conferentie waren vertegenwoordigd: Duitschland, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Polen, Portugal, Frankrijk, Groot Brittanje, Hongarije, Italië, Japan, Letland, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Polen, Portugal Roemenië, het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slowenen, Zweden, Zwitserland en Tsjecho-Slowakije. Voorzitter der tweede conunissie, die de nationaliteitsaangelegenheden regelt, was Giannini. Op de aan de landen gerichte vragen omtrent de wijzigingen, die zij noodzakelijk achtten in de drie Haagsche verdragen, was van negen landen antwoord binnen gekomen, te weten van: Duitschland, België, Denemarken, Itahë, Nederland, Polen, het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slowenen, Zweden en Tsjecho-Slowakije. Deze landen waren het er allen over eens, dat er in het tractaat betreffende de gevolgen van het huwehjk, regelingen moesten worden getroffen voor het geval, waarin de echtgenooten nooit samen één zelfde nationahteit gehad hebben. Ten aanzien der aanwijzing van een wet, die in deze gevallen de gevolgen van het huwehjk beheerscht, verschilden de antwoorden in de détails. Behalve Denemarken, dat zich uitsprak voor de wet van het domicihe i, prefereerden alle staten de nationale wet van den man van op het oogenbhk van de huwelijksvoltrekking. Sommigen maakten hierbij wel een reserve. Zoo meende Itahë, dat aan de echtgenooten moest worden toegestaan, bij de huwelijkssluiting te verklaren, dat zij de wet van de vrouw aannamen, als de gevolgen van het huwelijk beheerschend 2. Roemenië, dat niet geantwoord had op de gestelde vragen, verklaarde zich bij het voorstel aan te sluiten s. Zweden meende, dat voor artikel 1 de nationale wet van den man gehandhaafd moet worden. Artikel 5 moet slechts door één wet worden beheerscht, n.1. door de nationale wet van den man, en voor artikel 4 verdient de nationale wet van den belanghebbenden echtgenoot toepassing4. Ook Tsjecho-Slowakije maakte reserves. Zn het dan ook ten aanzien van het tijdstip, waarnaar de nationale wet van den man moet worden beoordeeld 6. 1 Documents de la 6ième (k>nf. 1928, blz. 117. a Documents de la 6ième Ckmf. 1928, blz. 212. * Actes idem, blz. 117. 4 Documents idem, blz. 317. 5 Idem, blz. 365. Deze staat acht n.1. voor artikel 1 de laatste nationale wet van den man toepasselijk, terwijl de andere staten meer gevoelen voor de nationale wet op het oogenblik van de huwelijksvoltrekking. Voor het huwelijksgoed wordt in het voorstel de nationale wet van den man op het oogenblik van het huwelijk geprefereerd. Hierdoor wordt dus onveranderlijkheid van de toepassehjke wet bereikt. Met betrekking tot de bevoegdheid tot het maken der huwelijksche voorwaarden en de innerlijke geldigheid hiervan richt het zich naar de nationale wet van den man tijdens het opmaken der huwelijksche voorwaarden. Voor het geval, dat de goederen liggen in een staat, waar de lex rei sitae toegepast wordt, meent het dat deze toepasselijk geacht moet worden. (Dit is dus het systeem, dat Walker aanraadt). Het geheel is nogal gecompliceerd en het lijkt niet praktisch om op de persoonlijke verhoudingen der echtgenooten een andere wet toe te passen dan op hun huwehjksgoed. Vooral niet als men met Kosters aanneemt, dat het huwelijksgoederenrecht tot het personeele statuut behoort». Door de toepassing der lex rei sitae krijgt men weer de moeilijkheid dat er veelheid van recht komt. Het voor de vrouw voordeeligste der voorgestelde stelsels was behchaamd in het voorstel gedaan door den staat der Serven, Kroaten en Slowenen. Het luidde aldus: „Cette Convention devrait être complétée par une loi désignant la loi applicable pour déterminer les devoirs et les droits des époux qui n'ont jamais eu la même nationalité. Comme le régime des biens (art. 2) les droits personnels de tels époux devraient être soumis en principe * Kosters: o.c. blz. 443. a la loi nationale du mari du moment de la célébration du mariage. En second lieux, en cas de changement de nationalité au cours du mariage, par le mari, la capacité de la femme sera déterminée par la nouvelle loi nationale du mari, si Cette dernière est plus libérale pour la femme que la loi qui Pavait régie jusqu a ce moment i. Er wordt dus voor de handelingsbevoegdheid gekeken, welke wet aan de vrouw de meeste vrijheid biedt. De afgevaardigde van België (Kinon) had hiertegen bezwaar 2, omdat hij slechts één wet toegepast wilde zien. Ook de afgevaardigde van Duitschland (Neumeyer) bepleitte de onveranderlijkheid van het personeele statuut8. Daarentegen meende Zwitserland (Guex), dat er wel degelijk rekening gehouden moest worden met latere nationahteitsverandering van den man. Het slot was, dat men besloot art. 3 ongewijzigd te laten. De artikelen 1, 4, 5 en 9 zouden een wijziging ondergaan. Aan art. 1 werd toegevoegd de alinea: „Si la femme n'a pas acquis par le mariage la nationalité du mari, ces droits et ces devoirs seront régis par la loi nationale du mari lors de la célébration du mariage." Mr Limburg wilde deze alinea als tweede alinea van het artikel tusschenvoegen, wat aangenomen werd. Tegen de woorden „par le mariage" werd bezwaar geopperd door de afgevaardigden van Zweden, Zwitserland en België, zoodat deze geschrapt werden, omdat de vrouw ook staande huwelijk nog de nationaliteit van haar man zou kunnen verkrijgen 4. Wat de wijziging der artt. 4 en 5 betreft, zag de com- 1 Documents de la 6ième Conf. 1928, blz. 303. 2 Actes idem, blz. 117—118. 3 Idem, blz. 118. 4 Idem, blz. 145—146. missie tot redactie zich genoodzaakt het Italiaansche voorstel te verwerpen. Het bracht te veel complicaties in het gezinsleven, meende men. Besloten werd ten slotte aan het eerste lid van beide artikelen de volgende zin toe te voegen: „Si les époux n'ont jamais eu la même nationalité au cours du mariage, la loi du mari sera seule applicable." In verband met deze verandering werd tenslotte art. 9 gewijzigd, hoewel Mr Limburg had verklaard te meenen, dat art. 9 in alle mogelijke gevallen voorzag. Men meende echter, dat dit niet het geval was met betrekking tot de dubbele nationahteit en de apatridie. In het antwoord gegeven door Nederland op de vraag naar de wenschelijkheid om in de Haagsche verdragen bepalingen op te nemen met betrekking tot apatriden en personen met dubbele nationahteit wordt gezegd, dat dit niet moet gebeuren, nu de vragen II en III „nationalité: principes généraux" en „états des personnes et droit de familie) niet op deze zitting zullen behandeld worden. Het zou prematuur zijn 1. De andere staten vonden dergehjke bepalingen echter zeer gewenscht. Toegevoegd werden daarom de alinea's: Art. 9 bis: Si 1'un des époux est apatride, sera considérée comme sa loi nationale au sens des dispositions de la présente Convention, la loi de sa résidence habituelle ou, a défaut de résidence habituelle, la loi de sa résidence. Art. 9 ter: Si 1'un des époux a plus d'une nationalité, sera considérée comme sa loi nationale au sens des dispositions de la présente Convention celle de ses lois nationales qui est en même temps la loi de sa résidence habituelle. * Documents de la 6ième Conf. 1928, blz. 260. Toutefois, chacun des Etats dont il a la nationalité peut le considérer comme soumis exclusivement a sa propre loi. De afgevaardigden van België (Kinon) en van Frankrijk (B a s d e v a n t) hadden voorgesteld om, wanneer in het geval van art. 9 bis de vrouw wèl een nationaliteit had en de man apatride was, haar nationale wet de personeele statuten te laten beheerschen, omdat haar nationahteit ten slotte toch vaststond L Dit voorstel werd echter door de commissie tot redactie verworpen om practische redenen. Beide afgevaardigden verdedigden hun systeem voor het geval, dat de apatride geen regelmatig verbhjf heeft. De president was van meening, dat dit in de praktijk niet zou voorkomen. Na stemming verkreeg het voorstel slechts 4 stemmen en werd dus verworpen. Mr Basdevant2 vroeg, of het niet beter zou zijn, art. 9ter net als art. 1 van het ontwerp A 3 te herzien in dier voege, dat het huwehjk, dat in een derden staat voltrokken is, onderworpen is aan de nationale wet van het regelmatig verbhjf, en dit zelfs tegenover den anderen staat, die den man ook als zijn onderdaan beschouwt. Mr Basdevant wees op de gevaren, die uit het voorgestelde artikel voortvloeien. De geldigheid van het huwelijk en zijn gevolgen zullen naar twee wetten beoordeeld moeten worden en ook het huwehjksgoederenrecht zal niet een geheel vormen. De echtgenooten zullen immers aan verschillende regelingen onderworpen worden, wanneer zij goederen hebben in beide staten, waarvan de man de nationahteit bezit. 1 Actes de la 6iérae Conf. 1928, blz. 133 en 134. 2 Idem, blz. 149. * Ontwerp A: Huwelijksverdrag 1902 gewijzigd. Ook Mr Limburg prefereerde een bepaling analoog aan die van art. lter in fine, van ontwerp A, dat aldus luidt: Toutefois lorsque le mariage doit être célébré dans 1'un des Etats dont il a la nationalité eet Etat aura la faculté de lui appliquer exclusivement sa propre loi, quelque soit le lieu de sa résidence et le mariage ainsi célébré sera reconnu valable dans tous les autres Etats. Mr G u e x (Zwitserland) zeide, dat dit onmogelijk gaat, aangezien men wel den man met dubbele nationaliteit kan behandelen naar de wet van het land, waarmee hij ten nauwste in betrekking staat, maar men dit niet vooruit kan regelen. Zoo werd dit voorstel verworpen en bleef het voorgestelde art. 9ter gehandhaafd. Wanneer wij nu de oplossing bezien, die in de ontwerpen van de Conferentie gegeven wordt, blijkt, dat nog steeds de nationale wet van den man de voorkeur geniet. Zelfs de mogelijkheid in het voorstel van Italië neergelegd, om aan de echtgenooten de keuze te laten tusschen de wet van den man of die der vrouw, is verworpen. Ten aanzien van het privaatrecht heeft de vrouw inderdaad niet veel aan het behoud van haar nationaliteit, wanneer deze ontwerpen geratificeerd worden! En al maken de privaatrechtelijke bevoegdheden nu niet het belangrijkste deel uit van de nationaliteit, geheel bevredigend is deze oplossing toch niet te noemen. Wat de handehngsbevoegdheid der vrouw betreft, rijst twijfel of deze nu ook door het tractaatregehng beheerscht zal worden of daar buiten is gebleven, evenals in 1905 het geval was. In het voorstel van het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slowenen wordt de handehngsbevoegdheid genoemd en aangeraden deze te bepalen naar de wet, die der vrouw de meeste vrijheid biedt i. Maar de andere staten 1 Documents de la 6ième Conf. 1928, blz. 303. zwijgen in hun voorstellen over deze quaestie, en op de Conferentie is er ook niet nader over gesproken $j Zal dan nu de handelingsbevoegdheid der vrouw eenvoudig naar hare nationahteit bepaald moeten worden? Dit levert groote moeilijkheden op. Hoe moet b.v. gehandeld worden, wanneer de vrouw volgens haar nationale wet maritale machtiging noodig heeft voor een rechtshandeling en de man volgens de zijne niet bevoegd is, die te geven? Of omgekeerd, indien de vrouw volgens haar nationale wet handelingsbevoegd is, terwijl de nationale wet van den man het geven van maritale machtiging voor deze rechtshandeling ver eischt? Hieruit bhjkt wel, dat het niet mogelijk is, twee wetten naast elkander te handhaven. Verschillende schrijvers houden zich bezig met het zoeken naar een oplossing voor deze moeilijkheden. Zoo geeft b.v. Calbairac een systeem, dat, hoe billijk het ook lijkt, in de praktijk tot veel moeilijkheden aanleiding zal geven 2. Hij wil n.1. onderscheid maken, al naarmate het belang, dat behartigd moet worden, eenzijdig of tweezijdig is. Is het een belang, dat alleen de vrouw raakt, dan moet haar nationale wet toegepast worden. Is het daarentegen een tweezijdig belang, dan wordt het beheerscht door de nationale wet van den man, omdat deze nog steeds de voorkeur geniet in alle wetgevingen. Nu komt het er maar op aan uit te maken, wat een eenzijdig belang van de vrouw is. Wanneer dus een regel moet worden toegepast (wanneer het b.v. gaat om een maritale machtiging of het verkrijgen van echtscheiding) zal men zich moeten afvragen, welk juridisch statuut er het meeste belang bij heeft. Indien dit 1 Documents de la 6ième Conf. 1928, blz. 118. * Traité de la nationalité de la femme mariée, blz. 366—373. 11 het statuut van de vrouw is, dan zal haar wet toegepast moeten worden, maar kan haar statuut niet gewijzigd worden, zonder dat dat van haar man een wijziging ondergaat, dan moet de wet van den man worden toegepast. Calbairac legt er den nadruk op, dat het een juridisch belang moet zijn en niet een economisch belang, omdat het eerste veel stabieler is. In het geval nu, waarin de vrouw volgens haar eigen nationale wet een rechtshandeling zelfstandig kan verrichten, terwijl zij volgens de wet van haar man diens machtiging behoeft, meent Calbairac, dat men moet zien naar den aard van de handehngsonbekwaamheid der gehuwde vrouw, en wel in die wet, die de vrijheid der vrouw het meest beperkt. Wanneer de vrouw volgens haar eigen wet geheel bekwaam is, kan men immers hl die wet niet den aard van haar onbekwaamheid bestudeeren. Blijkt nu uit de wet, die men onderzocht heeft, dat de onbekwaamheid geldt in het belang der vrouw, dan moet haar eigen nationale wet worden toegepast. Deze moet dan maar beslissen, of ze de vrouw al of niet tegen zich zelf wil beschermen. Beschouwt de uitgelegde wet de onbekwaamheid als belang voor de gezinseenheid, dan is er toch niet rechtstreeks een belang van den man in het spel. Om het gezinsbelang te behartigen zijn er twee nationale wetten aangewezen: die van de vrouw en die van den man. Beide wetten beschermen rechten van de echtgenooten en van het gezin. Als nu niet aangewezen kan worden, dat de man persoonlijk juridisch geïnteresseerd is bü de onbekwaamheid der vrouw, is er geen tweezijdig belang. Dan moet dus toch de nationale wet der vrouw worden toegepast. Dit stelsel zal aanleiding geven tot processen, want in de praktijk zal men niet steeds de bedoeling van een vreemde wetgeving kunnen aangeven. De rechterlijke macht zal dus moeten overgaan tot de interpretatie van vreemde wetten en om den aard der bepalingen te vinden de tot standkoming dezer wetten moeten nagaan. Men zal niet spoedig een vaststaande jurisprudentie in deze materie krijgen. Het gevolg zal zijn, dat men in de praktijk er zich voor zal hoeden, te handelen met een vrouw, waarvan men niet zeker is, of haar bevoegdheid naar haar eigen wet of naar die van haar man beoordeeld moet worden. Daarom is het verkieslijker, steeds één toepassehjke wet te hebben. Het eenvoudigst is het wel, die eene wet dan tevens op alle gevolgen van het huwehjk toepasselijk te achten. Aangezien nu de keuze uit de twee nationale wetten altijd willekeurig bhjkt, zal men naar een andere wet moeten zoeken. De wet van het land, waar het huwelijk gesloten is, is ook niet sterk gefundeerd, omdat het zeer toevallig kan zijn, dat het huwehjk hier tot stand gekomen is, en de echtgenooten nooit van plan zijn geweest, hun domicihe binnen dien staat te vestigen. Het komt immers dikwijls voor, dat de huwelijksvoltrekking plaats heeft in het land van de bruid en dat het echtpaar zich elders vestigt. Dan is de band tusschen de echtgenooten en de nationale wet van de vrouw op zich zelf niet sterk genoeg te achten, de genoemde wet steeds toepasselijk te achten. Tenslotte blijft over de wet van het domicilie. De moeilijkheid zit hier weer in het feit, dat het domicihe verlegbaar is, en daarom zal het het veiligst zijn, de wet van het eerste huwehjksdomicihe toe te passen. De vrouw kan er dan geen nadeel van ondervinden, dat haar man eenzijdig het domicihe verplaatst. Nu bhjft de aanwijzing van deze wet een eenigszins willekeurige greep, omdat het mogelijk is, dat de echtgenooten het grootste deel van hun leven elders doorbrengen en hun belangen dus niet het nauwst samenhangen met den staat, waarbinnen hun eerste huwe- lijksdomicilie lag. Daarom zou onzes inziens de mogelijkheid moeten worden geschapen, bij huwehjksche voorwaarden of in de huwelijksakte aan te wijzen, welke wet men toegepast wenscht te zien: hetzij een der nationale wetten, hetzij de wet van het eerste huwehjksdomicihe. Deze wet zou dan dus ook de handelingsbevoegdheid der vrouw moeten bepalen. Op die manier is het mogelijk, één wet te krijgen, waarvan alles afhangt. Wel krijgt men een zonderling geval, als één der nationale wetten, b.v. die van den man, gekozen is, en deze zich nu later laat naturaliseeren. De oude nationale wet is dan dus van toepassing op twee vreemdelingen, maar dit is ook mogelijk, wanneer volgens art. 9 van het verdrag de laatste gemeenschappelijke wetgeving moet worden toegepast, en beide echtgenooten een andere verschillende nationahteit hebben verkregen. Het voornaamste is wel, dat er een wet is, waarvan men de toepassing kan verlangen. Internationaal zal de erkenning der keuze geregeld moeten worden, opdat niet een staat zijn wet, hoewel deze niet verkozen is, toch kan toepassen, indien de landswet dit eischt. Indien dus het verdrag van 1905 in dezen zin gewijzigd zou worden en de landswetten daarmee in overeenstemming gebracht worden, zouden wij dit zeer toejuichen. Tenslotte rest ons nog op te merken, dat bij de gescheiden nationaliteit der echtgenooten de grootste moeilijkheden zich voordoen, in de gevallen, waar geen huwelijksche voorwaarden gemaakt zijn en men de bedoeling der partijen moet gaan opsporen. Daarom zou het misschien aanbeveling verdienen, in geval twee personen van verschillende nationahteit een huwehjk willen aangaan, te eischen, dat er huwehjksche voorwaarden worden gemaakt, waarin de wet, die het huwehjk zal beheerschen, aange- wezen wordt of de mogelijkheid te scheppen, dat de keuze uitgebracht wordt op het oogenbhk van de huwelijksvoltrekking en dat in de huwelijksakte hiervan aanteekening wordt gemaakt. § 2. Echtscheiding. Ook bij echtscheiding tusschen echtgenooten van verschillende nationahteit krijgen we de moeilijkheid, naar welke wet we moeten zien om te weten, of zij mogehjk is. Immers volgens sommige staten behoort de echtscheiding tot het personeele statuut en moet daarom beoordeeld worden naar de personeele wet Dit zal dus de nationale wet zijn of de wet van het domicilie der echtgenooten in de staten, waar deze het personeele statuut beheerscht. Volgens andere staten moet steeds de lex fori toegepast worden, aangezien de regelen der echtscheiding van openbare orde zün. De meeste staten echter meten met twee maten en passen op vreemdelingen binnenslands andere regelen toe dan zij voor onderdanen buitenslands laten gelden1. Voorts zijn er ook staten, die geen echtscheiding erkennen, zooals de Zuid-Amerikaansche repubheken en Spanje. Itahë kent wel de scheiding van tafel en bed, maar niet de algeheele echtscheiding. Bij het opsporen van de wet, die in deze materie gelden moet, wordt niet als toepassehjk aangenomen de wet van het land, waar het huwelijk gesloten is. Dit zou een zeer willekeurige greep zijn, omdat de huwelijkssluiting op een bepaalde plaats geen bewijs levert voor den band tusschen de echtgenooten en de wet geldende ter plaatse. Vrij algemeen wordt in de wetenschap en de rechtspraak (en ook in het tractaat van 1902) een zoogenaamd „cumulatie1 Kosters: o.c. blz. 475. systeem" aangenomen. Volgens dit systeem is echtscheiding geoorloofd, wanneer men hiertoe komen kan door toepassing der nationale wet en der lex fori. Men heeft drie opvattingen over het cumulatiesysteem: 1) De gematigde, volgens welke opvatting verlangd wordt, dat zoowel de personeele wet als de lex fori de echtscheiding kennen, maar ten aanzien van den concreten grond wordt met de eene of met de andere wetgeving genoegen genomen. In dit systeem is het dus mogelijk, echtscheiding te verkrijgen, wanneer de eene wetgeving b.v. als grond de ongeneeslyke krankzinnigheid niet kent en de andere wèl. 2) De tweede opvatting is neergelegd in het tractaat van 1902, te 's-Gravenhage gesloten (art. 2). Volgens dit stelsel is het niet voldoende, dat beide wetten de echtscheiding kennen, maar in concreto is het noodig, dat de voorgevallen feiten volgens elke wet de scheiding mogelijk doen zyn, zij het dan ook op verschillende gronden. 3) Volgens de derde opvatting moeten de gronden op dezelfde feiten berusten en in beide wetten erkend zyn. In de Nederlandsche rechtspraak wordt buiten tractaat de lex fori toegepast, zonder dat het personeele statuut der vreemdelingen in aanmerking komt i. Dit is een gevolg copie, certifiée conforme a chacun des Etats contractants. La Convention entrera en vigueur dans les rapports entre les Etats qui répondront par une déclaration affirmative a cette notification et les possessions, colonies, protectorats, territoires et circonscriptions ci-dessous visés pour lesquels la notification aura été faite. La déclaration affirmative sera déposée de même, dans les archives du Gouvernement des Pays-Bas, qui en enverra par la voie diplo1 Actes de la 6ième Conf. 1928, blz. 150. matique une copie, certifiée conforme, a chacun des Etats contractants. Cette déclaration affirmative aura effet cent-vingt jours après qu'elle aura été notofiée au Gouvernement des Pays-Bas." Met het oog hierop moesten in art. 10 de volgende woorden geschrapt worden: „qui ne s'applique qu' aux territoires européens des Etats contractants." Tenslotte volgen hier nog de beide protocollen. Protocol I: „Les Etats signataires du présent Protocole admettent que, nonobstant les dispositions de la Convention (12 juin 1902) pour régler les conf hts de lois et de^jurisdictions en matière de divorce et de séparation de corps, chacun des Etats contractants se réserve de régler par sa propre législation la question de savoir si la demande en divorce ou en séparation de corps faite par une femme qui, malgré son mariage avec un étranger, a conservé sa nationalité, qui possède encore cette nationalité et qui a sa résidence habituelle dans 1' Etat dont elle est ressortissante, sera recevable devant la jurisdiction de eet Etat et pourra être accueillie a raison d'une cause de divorce ou de séparation de corps reconnue par la loi de eet Etat. L'Etat dont le mari est ressortissant et les autres Etats ont toutefois la faculté de nu pas reconnaitre le divorce ou la séparation de corps prononcé dans ces circonstances." Protocole II: „Les Etats signataires du présent Protocole admettant que, nonobstant les dispositions de la Convention (12 juin 1902) pour régler les conflits de lois et de juridictions en matière de divorce et de séparation de corps, chacun des Etats contractants se réserve de régler par sa propre légis- lation la question de savoir si la demande en divorce faite par une femme ayant sa résidence habituelle dans un des Etats contractants dont elle possédait la nationalité lors de son mariage avec un étranger et dont elle a acquis a nouveau la nationalité, après séparation de corps, sera recevable devant la jurisdiction de eet Etat et pourra être accueillie a raison d'une cause de divorce reconnue par la loi nationale de eet Etat. L'Etat dont le mari est ressortissant et les autres Etats ont toutefois la faculté de ne pas reconnaitre le divorce ou la séparation de corps prononcé dans ces circonstances." In het eerste protocol is dus het voorstel van Zweden belichaamd en in het tweede dat van Zwitserland. Wanneer we nu het verkregen resultaat bezien, is het duidelijk, dat hier geen eenheid van recht bereikt is. Voor de staten, die deze protocollen onderteekenen, is niet vooruit te zeggen, wat de gevolgen hiervan zullen zijn. Dit hangt af van de nationale wetgevingen dier staten, en wanneer deze onderling veel verschillen, zal het moeilijk zijn, tot overeenstemming te komen. Een groot bezwaar bhjft de laatste zin der beide protocollen, volgens welken de staat van den man en de overige staten vrij bhjven, de scheiding niet te erkennen. Zoolang er geen eenheid in de nationale wetgevingen komt op dit punt, zal zich steeds de mogelijkheid voordoen, dat het huwehjk voor den eenen echtgenoot ontbonden is, en voor den anderen niet. Zelfs wanneer alle staten de protocollen onderteekenen zal nog niet vaststaan, hoe de jurisprudentie zal worden, omdat er slechts enkele wetgevingen zijn, waar de als voorbeeld gestelde gevallen zich voordoen. Van het nieuwe art. 8 zal de eerste zin niet tot veel moeilijkheden aanleiding geven. De laatste gemeenschap- 12 pelijke wetgeving is nog wel te vinden. Maar de volgende zin is niet zoo eenvoudig. Immers hier zal het bij het aangaan van het huwelijk nooit vaststaan, of er mogelijkheid tot echtscheiding is. Er staat n.1. niet in art. 8, dat men moet zien naar de nationale wet van man en vrouw op het oogenblik der huwelijksvoltrekking. Dus zal in aanmerking komen het oogenblik der dagvaarding, en het staat den echtgenooten vrij om, wanneer volgens hun nationale wet voor den anderen echtgenoot een grond tot echtscheiding was ingetreden, deze te verhinderen door nationaliteitsverwisseling. Het omgekeerde geval, waarin de nieuwe wet de mogelijkheid zou geven tot echtscheiding, terwijl het feit dat hiervoor den grond opleverde al had plaats gehad onder de oude nationale wet, is voorzien in art. 4. Hier dreigt dus geen gevaar. Behalve met de beide nationale wetten zal volgens de artikelen 1 en 2 rekening gehouden moeten worden met de lex fori. Dit is met het oog op de openbare orde van den staat, waar de scheiding wordt uitgesproken, niet anders aan te nemen, maar het zal niet eenvoudig zijn, drie wetten met elkander in overeenstemming te vinden. Zou het toch niet mogelijk zijn, tot een eenvoudige oplossing te komen en in de plaats van de nationale wetten der echtgenooten te stellen de wet, die de echtgenooten bij het aangaan van het huwehjk (al kan men niet aannemen, dat er toen reeds aan een latere eventueele echtscheiding is gedacht) zelf hebben aangewezen om de gevolgen hiervan te beheerschen? Deze wet zou dan zijn: een van de beide nationale wetten of de wet van het eerste huwehjksdomicihe. Voor het geval er geen keuze is gedaan bij huwehjksche voorwaarden of in de huwelijksakte, zou aanname van de wet van het eerste huwehjksdomicihe mogelijk zijn. Om hier tot een gunstig resultaat te komen, is een inter- nationaal verdrag noodig. Anders staan wij voor het feit, dat de eene staat den echtgenooten een keuze toestaat, terwijl de andere die keuze niet behoeft te erkennen en zijn eigen wet toepasselijk kan achten. Wel bhjft ook hier de moeilijkheid bestaan, dat het niet van een staat gevergd kan worden een echtscheiding uit te spreken in strijd met zün openbare orde. Daarom zou de lex fori als controle gehandhaafd kunnen blijven. Voorts moet nog worden opgemerkt, dat de 6de Conferentie een ontwerpprotocol heeft opgesteld om zooveel mogelijk eenheid van rechtspraak te verkrijgen. Dit luidt als volgt: „Les Etats signataires du présent accord reconnaissent la compétence de la Cour Permanente de Justice Internationale pour connaltre de tout différend entre eux concernant 1'interprétation des Conventions élaborées par la Conférence de Droit International Privé, dont ils sont signataires ou auxquelles ils ont adhéré. Le différend sera porté devant la Cour par requête présentée par 1'Etat le plus diligent." Blijkbaar is de bedoeling geweest, den nationalen rechter als steun bij de uitlegging van het verdrag advies te geven van het Hof, dat hier blijkens den laatsten zin niet de functie van cassatie-rechter vervult. HOOFDSTUK V DE NATIONALITEIT VAN KINDEREN BIJ GESCHEIDEN NATIONALITEIT VAN ECHTGENOOTEN Voordat wij hiervoor een oplossing kunnen geven, is het noodig, na te gaan, hoe de wetgevingen, die tot nu toe de mogelijkheid van gescheiden nationaliteit der echtgenooten kennen, deze aangelegenheid geregeld hebben. Sovjet-Rusland (R.S.F.S.R.) Allereerst vinden wij dan in de Russische wetgeving de bepaling van art. 147 van den Code des lois les actes d'état civil. De aanstaande echtgenooten, waarvan de een Rus is, verklaren bij de huwelijkssluiting den ambtenaar van den burgerlijken stand, welke der beide nationaliteiten hun kinderen zullen hebben. De ambtenaar maakt hiervan aanteekening in de registers. Hebben de ouders niets hieromtrent bepaald, naar later bhjkt, dan zijn de kinderen Rus, omdat één der ouders Rus is. Als ze meerderjarig worden, kunnen zij echter, door van hun recht van optie gebruik te maken, de nationahteit van den anderen ouder krijgen. Volgens art. 35 van de wet van 1927 (Code des lois sur le mariage, la familie et la tutelle) en art. 4 van de ordonnantie van 3 Dec. 1924, no. 202, moeten de ouders, indien zij tijdens de geboorte van het kind beiden buitens- lands zün, onderling overeenkomen, welke nationaliteit het kind zal hebben. Bij dit systeem is dubbele nationahteit mogehjk, indien het kind volgens de wet van den anderen ouder ook diens nationatiteit verkrijgt. Volgens de genoemde ordonnantie van 19241 heeft naturalisatie van één der twee ouders, die beiden burgers waren van de Sovjet-Unie en die binnen het territoir van de republiek wonen, geen invloed op de nationahteit der kinderen. Wonen de ouders buiten het territoir der repubhek en doet één van hen afstand van het burgerschap, dan moeten de ouders overeenkomen, welke nationahteit de kinderen, zullen hebben (art. 6). Indien beide ouders het burgerschap der Sovjet-Unie verwerven of verhezen, volgen de kinderen beneden den leeftijd van 14 jaar hun nationaliteit (noot 1). Volgens noot 2 kunnen personen, die door de nationaliteitsverandering hunner ouders het Russische burgerschap verloren hebben, dit herkrijgen door zich te wenden tot de bevoegde autoriteit. F r a n k r ij k. De Fransche wet van 1927 bepaalt in art. 1,1°, dat ieder wettig kind van een Franschman, dat geboren is in Frankrijk of in het buitenland, Franschman is. Het doet dus niets ter zake, of zijn moeder een andere nationaliteit heeft. De nationaliteit der moeder heeft wèl invloed als deze zelf Francaise is, want volgens art. 1, 3°, wordt ook als Franschman beschouwd ieder kind van een Fransche moeder, dat wettig in Frankrijk geboren wordt. Zoowel wanneer de vader Franschman is, als wanneer de moeder Francaise is, is dus dubbele nationaliteit van het kind 1 Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countries 1927. mogelijk. Dit hangt af van de bepalingen van de nationale wet van den anderen ouder. In de genoemde gevallen kan geen afstand gedaan worden van de Fransche nationaliteit op 21-jarigen leeftijd. Ondanks naturalisatie van de ouders in het buitenland, bhjft het kind Franschman. Wel kan een minderjarig Fransen kind, dat door een wet, tegen zijn wil de nationahteit dier wet heeft verkregen, afstand doen van de Fransche nationahteit, indien hij op zijn verzoek door het Fransche Gouvernement gemachtigd is, de vreemde nationaliteit te behouden (art. 9). De minderjarige, die in Frankrijk geboren is en een Fransche moeder heeft, zal dus langs dezen weg afstand kunnen doen van de Fransche nationaliteit. V e r e enigde Staten van N.- Amerika. De Cable Act van 1912 laat de nationahteit der kinderen ongewijzigd. De kinderen, die in Amerika geboren worden, krijgen de nationaliteit van den vader (§6 wet van 2 Maart 1907, § 1993 Revised Statutes). De kinderen, die in het buitenland geboren worden en wier vader Amerikaan is, kunnen, indien ze zich voor goed vestigen in het buitenland, op 18-jarigen leeftijd voor een Amerikaansch consulaat verklaren, dat zij Amerikaan willen bhjven. Kinderen, wier moeder een Amerikaansche is, en die in het buitenland geboren worden, verkrijgen de Amerikaansche nationaliteit niet (§ 1993 Revised Statutes). De wet zwijgt over het effect, dat naturahsatie van den vader in het buitenland heeft op de nationaliteit der kinderen. T u r k ij e. De wet van 28 Mei 1928 bepaalt in art. 1: Kinderen in Turkije of in het buitenland geboren, van een Turkschen vader of moeder, zijn Turken. Voorts bepaalt art. 26: Kinderen in Turkije geboren uit ouders die apatriden zijn, of waarvan één der ouders apatride is, zün Turken. Wanneer er afstand wordt gedaan van de Turksche nationaliteit, is hiertoe machtiging vereischt en moet men het land verlaten. Het is dus in dit geval niet mogehjk, als vreemdeling in Turkye te wonen. In de vier hierboven genoemde landen, wordt de nationaliteit der kinderen dus geheel verschillend geregeld. In Rusland is hierover een overeenkomst der ouders mogelijk, die in de drie andere landen niet wordt toegestaan. In de landen, waar gescheiden nationahteit van gehuwden mogelijk is, doordat aan het verhes van nationahteit der vrouw bepaalde voorwaarden verbonden zijn1, die niet vervuld behoeven te worden, volgen de kinderen, indien ze wettig zijn, de nationahteit van den vader. Vóórdat wü nu een keuze doen uit de wijzen, waarop deze quaestie geregeld kan worden, merken wij op, dat de nationahteit aan de kinderen toegekend moet worden door den nationalen wetgever van iederen staat. In ons land zou deze aangelegenheid dus geregeld moeten worden in de wet op het Nederlanderschap, die immers de toekenning en het verhes van de Nederlandsche nationahteit regelt. Bij de toekenning van nationahteit is het ook hier, evenals in het algemeen, gewenscht, dat gevallen van dubbele nationaliteit en van gemis van nationahteit voorkomen worden. Heeft dus het kind volgens de nationale wet van den vader diens nationaliteit, dan moet het niet volgens de nationale wet van de moeder tevens haar nationaliteit hebben. Aan den anderen kant zal er tegen gewaakt moeten worden, dat het kind niet van iedere nationatiteit verstoken 1 Zie de staten van groep 3. is. De staten zullen dus bij de regeling dezer aangelegenheid rekening te houden hebben met elkanders wetgeving. In de staten waar het jus soli geldt, zal het kind in ieder geval een nationaliteit hebben, onafhankelijk van de nationaliteit der ouders; een regeling van de nationahteit der kinderen met het oog op de gescheiden nationahteit der ouders schijnt hier dus niet noodig. In de staten, waar het jus sanguinis heerscht en de ouders gescheiden nationaliteit hebben, bestaat daartegen wel de vraag, of de kinderen, evenals thans het geval is, de nationaliteit van den vader moeten volgen, of dat de mogelijkheid moet worden geschapen, dat zij de nationaliteit der moeder verkrijgen. Wat zou er b.v. vóór of tegen een keuzestelsel te zeggen zijn? Wanneer de ouders .werkelijk vóór hun huwelijk tot overeenstemming zijn gekomen, lijkt de quaestie opgelost. Maar indien ze nu na hun huwelijk tot andere gedachten komen, moet de nationaliteit van het kind dan nog kunnen worden gewijzigd? Dit laatste zal o.i. moeten worden aangenomen. Het gaat hier om een belang van het kind, dat, zoolang het kind zelf minderjarig is, door de ouders behartigd moet worden. Op het oogenblik worden bijna in alle landen de kinderen tegelijk met den vader genaturaliseerd i en hebben ze eerst wanneer ze meerderjarig zijn geworden of den leeftijd van 18 jaar bereikt hebben de vrijheid, hun vroegere nationaliteit te hernemen. Een dergelijk optierecht voor de nationaliteit van den anderen ouder is ook mogelijk bij een keuzestelsel. Wanneer nu de ouders geen gebruik gemaakt hebben van hun recht van keuze, welke nationahteit moet het kind dan hebben? Moet dan door den wetgever een keuze worden gedaan uit de beide nationaliteiten der echtgenooten, of moet in * Wet op het Nederlanderschap, art. 10. dit speciale geval het jus soli worden toegepast? Aangezien zelfs in de landen, waar op het oogenbhk gescheiden nationahteit van gehuwden mogehjk is, de kinderen de nationaliteit van den vader in den regel volgen (uitgezonderd in Rusland), lijkt het ons het beste, dit stelsel ook aan te nemen voor het geval de ouders geen nationahteit voor hun kind gekozen hebben. Dit systeem heeft immers het voordeel, dat het zich het best aanpast aan den huidigen toestand. Wel moeten, naar het ons voorkomt, de ouders in de gelegenheid gesteld worden, met onderhnge overeenstemming het kind van nationaliteit te laten veranderen. In ieder geval zal het kind, wanneer het een bepaalden leeftijd heeft bereikt, gebruik moeten kunnen maken van een hem toegekend recht van optie voor de nationaliteit van den anderen ouder. Dit stelsel, waarbij dus zooveel mogelijk rekening wordt gehouden met de verlangens van de ouders en met die van het kind, kan voor de staten, waartoe de ouders behooren, geen bezwaar opleveren. Immers tenslotte beslist het kind toch zelf, tot welke nationaliteit het zich het meest aangetrokken gevoelt, en het zal zijn keuze niet geheel oningehcht doen. Nu de ouders hun nationaliteit, waarbij ze blijkbaar belang hadden, behouden hebben, zullen zij hun kind wel eenigszins op de hoogte kunnen stellen van de nationale toestanden van de staten, waarvan het de nationaliteit kan verkrijgen. LITERATUURLIJST Actes et documents des Conférences de la Haye. C. Asser: Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht, bewerkt door Mr. Paul Scholten. I, 6e druk 1929. Bases de discussion, T. I., Conférence pour la Codification du Droit International. J. M. J. Baak: De rechtsgevolgen van het huwelijk in het internationaal privaatrecht. 1928. Bakhuijsen, A. van de Sande: Nederlandsch onderdaanschap. Proefschrift Leiden 1960. Albbrt Cauwes: Des rapports du mariage avec la nationalité. Thèse Paris 1900. ., HMn Gaston Calbairac: Traité de la nationalité de la femme mariée, 1929. A. V. Dicey: A digest of the law of England with reference to the Conflict of laws, 4e ed. by A. Berriedale Keith, 1927. G. Diephujs: Het Nederlandsch Burgerlijk Recht. F. Fleiner: Schweizerisches Bundes Staatsrecht. Georges Ghuffy: L'unité de nationalité dans la familie, Thèse Paris, 1893. Emmanuel Guerry: Recherches sur la personnalité internationale de l'individu. Thèse Paris, 1923. D. Josephus Jitta: La substance des obligations dans le droit international privé. . Edgar Kaprouk: La nationalité de la femme mariée, Thése Paris, 1925. , . R. D. Kollewijn: Ontaarding van het nationaliteitsbeginsel in het moderne internationaal privaatrecht, Rede 28 October 1929, Batavia. J. Kosters: Het Internationaal Burgerlijk Recht in Nederland, 1917. R. Kranenburg: Nederlandsch Staatsrecht. De Louter: Le droit international public positif. A. F. de Savornin Lobman: Onze Constititie. A. Maklezow, N. Tunaschew, N. Alexejew, und S. Sawadsky: Das Recht Sovjet Ruslands, 1925. H. J. Mulder: Inleiding tot het Nederlandsch Internationaal Privaatrecht. Molinaeus: Omnia Opera, Paris 1612. Carmen Naccary: La nationalité de la femme mariée dans des prin- cipaux pays. Thèse Genève 1925. L. Oppenheim: International Law. Opzoomer: Burgerlijk Wetboek. Francois Pelletier: La nationalité de la femme mariée, Thèse Lyon 1925. A. Pillet:: Traité pratique de droit international privé, ed. 1923. A. Pillet et J. P. Niboyet: Manuel de droit international privé, ed. 1926. R. J. Pothier: Traité de la Communauté. P. Poullet: Manuel de droit international privé beige, ed. 1925. Rapport van de commissie, ingesteld door den Nationalen Vrouwenraad van - Nederland, ter bestudeering van het vraagstuk der Nationaliteit van de gehuwde vrouw. F. C. von Savigny: System des heutigen Römischen Rechts, 1849. L. F. G. P. Schreuder: Wetten betreffende het Nederlanderschap, het ingezetenschap en de naturalisatie, 1880. L. F. G. P. Schreuder: Wet van 12 Dec. 1892 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap. L. Spanjaard: Nederlandsche diplomatieke en andere bescherming in den vreemde. Proefschrift Leiden, 1923. A. A. H. Struycken: Het staatsrecht van het Koninkrijk der Nederlanden, bezorgd door J. van der Grinten, A. C. Josephus Jitta, A. J. N. M. Struycken. F. Surville: et F. Arthuys: Cours élémentaire de droit international privé, 6e ed., 1915. Trinh Dinh Thao: L'influence du mariage sur la nationalité de la femme, Thèse Paris 1929. H. W. B. Thomas: De wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap. Proefschrift 1893. G. Walker: Internationales Privatrecht, 4e ed., 1926. A. Weiss: Manuel de droit international privé. A. Weiss: Manuel de droit international privé: supplement. Loi sur la nationalité. Paris 1928. A. Weiss: Traité théoretique et pratique de droit international privé, III. John Westlake: A treatrise on private international law, ed. 1925. E. S. Zeballos: La Nationalité, au point de vue de la législation com- parée et du droit privé humain, 1914. E. Zitelmann: Internationales Privatrecht. MONOGRAPHIËN -M. Bakker-Nort :De Nationaliteit van de gehuwde vrouw. De Opbouw 1924-'25, blz. 57. A. E. Bles: Avant-projet d'un reglement international sur la nationalité. Journal de droit internal privé, 1925, blz. 516. Sir J. G. Butcher :2va/iona/ify of married women, Fornightly Review, Febr. 1924, blz. 292. Columbia Law Review, An act Relative to the Naturalization and Citizenship of Married Women, Febr. 1923, blz. 180. R. Newton-Crane: Naturalization and Citizenship of Married Women in the US. Journal of comparative Législation and International Law, 1923, blz. 47. R. Flournoy: New Married Women Citizenship Law. Yale Law Journal 1923-'24, blz. 159. B. C. J. Loder: La sixiéme conférence de droit international privé, Annuaire Grotius, 1929, blz. 7. Chrystal MacMillan: Nationality of married Women. Present Tendencies, Journal of comparative Législation and International Law, 1925, blz 142. Marie Th. Nisot: La nationalité de la femme mariée d'après la loi beige du 15 Mai 1922. Revue de droit international et de législation comparée, 1922, blz. 639. Clunet 1922, blz. 970. Clunet 1927, blz. 611. G. G. Phillimore: Nationality of Married Women. Journal of comparatif Législation and International Law, 1923, blz. 299. Jesse S. Reeves: Nationality of Married Women, Amer. Journal of International Law, 1923-'24, blz. 97. E. Rusman: Rapport van het Berlijnsche Congres, Juni 1929. Maandblad van de Nederlandsche Vereeniging van Staatsburgeressen, 15 Dec. 1929. M. Sautebaud: Du matntièn de la nationalité de la femme francaise qui épouse un ètranger. Revue politique et parlementaire. 10 Oct. 1919, blz. 196. F. G. Scheltema: De nationaliteit der gehuwde vrouw. De Wig (Orgaan van de Nederlandsche Unie voor Vrouwenbelangen), Jan. en Febr. 1929 en Maart 1930. The Nationality of Married Women, Rapport prepared by the Chairman of the Nationality Committee of the International Federation of Unioersity Women for submission to the First Codification. Conference of the League of Nations, 26 July 1929. Chr. Mac Millan. TIJDSCHRIFTEN W. — Weekblad van het Recht. N.J. — Nederlandsche Jurisprudentie. W. P. N. R. — Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie. Verslag der Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, met bijlagen. De Opbouw. Maandblad van de Ned. Ver. van Staatsburgeressen. De Wig (Orgaan van de Nederlandsche Unie voor Vrouwenbelangen). Bulletin de l'IJJ. Clunet: Journal de Droit international privé. Lapradelle: Revue de Droit international privé et de Droit pénal. Revue de Droit international privé. Revue politique et parlementaire. American Jornal of International Law. Columbia Law Review. Fortnightly Review. Journal of comparatif Législation and International Law. Yale Law Journal. Niemeyers Zeitschrift für Internationales Recht. WETTENVERZAMELINGEN Magnus Tabellen zum Internationalen Recht, Heft II. Nationality and Naturalisation Laws of Certain Foreign Countrics. Miscellaneous no. 2, 1927 en Miscellaneous no. 7, 1928. Hearings before the Committee on Immigration and Naturalization, House of Representatives, 17th. Congress. Statement of Emma Wold, 19 May 1929, no. 70, 1. 8. STELLINGEN I Aan den hypotheekhouder, die krachtens art. 1223, hd 2 B. W. verkoopt, komt het recht toe ontbinding te vragen krachtens art. 1302 B.W. II Ten onrechte kent art. 1634 van het ontwerp op de pacht aan den kantonrechter rechtsmacht in hoogste ressort toe. III Art. 127 W. v. B. Rv. is overbodig, aangezien het hierbij toegekende recht reeds uit art. 126, 3° voortvloeit. IV Onder de onkosten door den verzekerde gemaakt teneinde schade te voorkomen of te verminderen, moeten niet alleen verstaan worden geldelijke uitgaven, maar ook op geld waardeerbare opofferingen. V De rechter in hooger beroep kan „eigen waarneming" slechts als bewü smiddel bezigen, voor zoover betreft waarnemingen, bij het onderzoek ter terechtzitting door hem persoonlijk geschied. VI Het in art 23 W. v. S., lid 1, bedoelde maximum van ƒ90 geldt niet, wanneer op het feit naar de wettehjke omschrijving, als hoofdstraf uitsluitend geldboete tot een lager maximum is gesteld; in dat geval mag de rechter niet boven laatstbedoeld maximum gaan. VII De vorderingen door de gemeenteraden gemaakt krachtens art 1 der Woningwet, moeten worden beschouwd als te zijn uitvloeisel van gemeentelijk zelfbestuur. VIII Bü algemeenen maatregel van bestuur kan ook dan worden bepaald, dat die maatregel door middel van politiedwang zal worden gehandhaafd, indien de wet den toe te passen politiedwang niet heeft geregeld.