976 ONTGINNINGEN VERZEN VAN PAUL VLEMMINX C 68 HET VENSTER UITGEVERS - ASTEN N.-Br. 1935 1 ONTGINNINGEN VERZEN VAN PAUL VLEMMINX HET VENSTER UITGEVERS - ASTEN N.-Br. 1 935 I. ONTGINNINGEN I Wie zich gewonnen geeft, wordt overwonnen. Want nauwliks ben ik in uw sfeer geweest, of al mijn stromend bloed is al geronnen en heel verlamd is mijn pijlsnelle geest. En waren wij eens niet bezonnen en was het leven niet een feest ? Maar al de heide is ontgonnen en 'k heb een wond die niet geneest* O, laat de stromen sproeien. en laat de dorens groeien. opdat wij hebben tans houvast en tegenstand. Hier horen donkre verwen. want de uitheemse terwe wast niet in dit mulle en waterloze zand. ONTGINNINGEN I Al ons ontginnen is vergeefs geweest, want onze oogst is dor en zonder bate* Wij zijn bedrogen bovenmate en mager is ons beste beest. Wie sprak daar van vooruitgang ? Komt en leest, hoe kwade geesten al ons hebben vraten. Waar zijn de zorgen van de Staten ? Zij zijn nooit achteraf geweest. Geeft mij weerom mijn schralen grond en kleine weiden en de eenzaamheid, daar wij geen winst, maar leeftocht willen. Wij blijven liever arm-gezond, dan dat wij barsten van hoveerdigheid en onzen armen buurman villen. DE OUDE ZEDEN „Gij. die den bodem kent en alle waterlopen. Sta stil en luister naar mijn woord: Er is verderf in dit zachtglooiend land geslopen ; de rijkdom heeft den mens bekoord. Kunstmatig wil men hier de wildernis afstropen, Zodat veldvruchten geeft elk oord. Men wil den heer zijn van veel schuren, bergen, hopen, terwijl men geen vermaning hoort". Ik antwoord op uw kreet en zal de waarheid spreken: Een jaar of tien, en hier zoals in andre streken zal wederom den eenvoud zijn. Gij zult het zien: spoedig zal iedereen weerkeren tot d'oude zeden en den vreemden import weren, en men zal zijn, zo gij wondt zijn. INKEER Ik heb u weer geproefd, God mijner zaligheid. Gij leeft in mij, omdat ik ben gestorven en weer verrezen ben ter eeuwigheid. Nu leeft de boom, die ganslik was bedorven; nu vloeit de bron van louter helderheid; nu groeit opnieuw de honing in de korven. Want gij zijt in mij als een voedzaam vuur, dat al het schadelike zal verteren, en dat mijn binnenhonger zal vermeren naar der Heilgen verzadiging zonder duur. En ik ben in u: niets kan mij nu deren, want in u ben 'k als in een korenschuur: beschermd, al is het weer windrig en zuur; gevoed zonder uw overvloed te teren. VIER SONNETJES I. Wat kunt gij, wrede, mij voort geven dan spot en bitterheid ? Waar is mijn zekerheid gebleven ? Ik ben mijn vreugde kwijt. Laat mij voort in den blinde streven naar waar gij heilig zijt. Want sterven is dit lamme leven ver van de Triniteit. Gij spot; maar ik zal niet meer spotten, want gij staat hoger dan ik zotte vereerder van de maan. 'k Zal in de zon te kijk mij zetten en zal niet op de striemen letten: gij kunt dus rustig slaan. III. APRIL DOET WAT HIJ WIL 'k Zit langs de Rozep in April en schouw in zwarte kolken. Ik kan dees eenzaamheid, zo 'k wil, met schoonheden bevolken. Maar deze maand heeft weer een gril er drijven donk're wolken. Een vrees'lik onheil is op til, dat ik nu zal vertolken. Er breken hoge vlammen uit de scheuren van de aarde; er steken rode kammen uit de donk're hemelgaarde; en beken slaan de dammen uit, en ik ben, die dit baarde.... VERANDERING I. De eikebossen staan vol anemonen. Er ligt een rood-en-wit tapijt gespreid in deze hallen, nu er duizend schone windbloemen zijn ontloken wijd en zijd. Boven mijn hoofd ruisen de eikekronen door forse stammen in de lucht geleid, geheid in vetten leemgrond, waarin wonen geheime krachten door den tijd gewijd. Onder de eiken groeien hazelaren; tussen de hazelaren bloeien scharen windbloemen als een roze lentekleed. Ik sta verloren in dees weidse zalen, waar ieder zonder twijfel moet verdwalen, als hij niet een geheimen uitgang weet. II. Dit zijn de wonderbare tijden, dat ik mij op den kern bezin van 't leven, dat wij beiden leiden, waarvan het eind is als 't begin» Een goed bezit is te benijden. Nu weet ik, dat ik u bemin, nu minnen is een teder lijden om d' afscheidsgedachte daarin. Gij zult niet zonder mij vertrekken, want ik blijf zonder u niet meer. Ik kan u in mijn dromen wekken, want gij gedenkt mij al te zeer. Wij kwamen van een ander bekken; wij eindgen in een eender meer* INHOUD i Ontginningen 1 ♦ » . . . pag. 7 Ontginningen 2 . . . „8 De oude zeden ..... „9 Inkeer ...... „10 Vier Sonnetjes ,,11—14 Ballesvoort „15 De verre uithoek ..... ,.16 n Vandaag is Venus ons nabij . * „19 Trots „20 Onderscheiding . . . . . „21 Kalypso ...... „22 Verder ...... „23 Vlucht „24 Afvaart ...... „25 Afkeer „26 Najaar ...... „27 Tussen os en ezel .... „28 m April doet wat hij wil .... „31 Verandering . . . . . „32—35 Askesis of oefening .... ,, 36—39 Seizoenen ...... „40 KOLOFOON De in Ontginningen opgenomen verzen werden gedicht in het jaar 1932. VAN DENZELFDEN SCHRIJVER BIJ DENZELFDEN UITGEVER Reeds verschenen; Den Hof der Jonkheid, verzen, 1931 Speciosa deserti, verzen, 1933 Nog te verschijnen: Land der Zuidwandelaars (eerder aangekondigd als: Het donkere Zuiden) IL Het kippig kapelaantje is kwaad, omdat men danst; is woedend als een haantje, daar 't hele stadje sjanst. Komt, schaatsen wij een baantje als mannen op zijn manst. Komt, vrottwlie, naar het Zwaantje, want drinken duurt het langst. De uren zijn vervlogen; niet de herinnering Waardoor ik altijd zing. Wij waren opgetogen; nu zijn wij opgetuigd met iets, dat binnen juicht* III. Gij bindt mij aan mijn volk en zijt de speelse tolk van al zijn vroom verblijden en zijn stilzwijgend lijden. Zij grijpen naar hun dolk in een jeneverwolk. 't Is meestal om de meiden, die schreuwend staan bezijden. Wanneer het zondag is, dan gaan zij in den hof, te buurt, ter kermis, — of voordat het maandag is, „ergens" op af.... En 't lof blijkt langer als de mis. IV. Weet zij wel. wie de minnaar was die haar een kiendje heeft geschonken ? Was het degeen. die zijn vol glas tegen heur glaasken had geklonken 1 Was hij het met zijn rode das, wiens schele ogen duister blonken 1 Of hij die kleumrig in zijn jas een smeuïg pijpke zat te ronken ? Weet zij het wel ? Weet zij het niet ? Wie kent er dan het wilde lied van 't mossen bed in d'eikenbossen ? De nonnekes verpleegden haar. Haar kind ligt op de witte baar Haar dronken vrienden zijn aan 't hossen. BALLESVOORT Een nieuwe boerderij, een nieuwe boer; maar oude akkers, die verwilderd zijn. En langs den stroom beemden, die laag en zoer te nat zijn om te hooien* Het schaarhout is sinds jaren niet gekapt. De wallen zijn vervallen. En venijn woekert alom. De leerzen ongelapt, nu het begint te dooien. O woest verval, waar nu een huisgezin uit Gelderland als in 't Belofteland zijn intrek heeft genomen. De hoge akker blijft zonder gewin. De vruchtbaarheid zakt weerom af tot zand. Er zweven oude dromen. DE VERRE UITHOEK Geen die ons weet te wonen van die het dorp regeren* Zij krijgen hoge lonen en laten ons kreperen* Wij zullen hen niet honen, al moeten wij ontberen* Want God deelt uit de tronen en stoelen van misère* Pastoor of Kapelaan komt nooit in dezen hoek; maar als zij schooien gaan, dan krijgen wij bezoek: dan steunen wij verblijd óns Universiteit* II. 2 VANDAAG IS VENUS ONS NABIJ Vandaag is Venus ons nabij en zij ging op boven de Kempse hei. Met een razend gemoed reed ik haar sterreken snel tegemoet. Een veldkruis kwam 'k voorbij, dat staat aan 't einde van de Kempse hei. Komt nu mijn lief met spoed ? Ik wacht, gelijk een echte minnaar doet. Niemand verschijnt er aan mijn zij en ik vlucht naar de Kempse hei. O Kruis, o Venus, o abuis: zij wachtte bij 't verkeerde kruis. Maar ik vond orchideeën bij de Beerze op de Kempse hei. TROTS De bossen aan den horizon zijn blauw. Wat zit het leven toch goed in malkander. Te laat (zegt men) komt brandscha en berouw, maar ik voel mij te veld als Alexander. Mijn rijksgebied groeit aan met gouw na gouw, terwijl ik door geen zeverpraat verander. Te denken, dat ik eenzaam in de kou eens liggen zal.... Maar dit maakt mij geen ander. Ik heers en ik gebied als een vrij man, alsof de dood niet plotsling komen kan. Ik heers, en ik ben needrig onderworpen aan een goddin in 't kleinste mijner dorpen. Het leven is een feest; geeft mij de kan, dat ik, voor eens en al, den dood opslorpe. ONDERSCHEIDING Het leven is een bruiloft; in den wijn verdrinken allen, die luidruchtig zijn en die zich niet verheffen boven 't leven noch onderkennen 't wezen uit den schijn. Maar zijn wij allen niet nichten en neven, ook zij, die uit de wereld zich begeven ? Mejuffer, is uw binnenst hart nog rein ? Mijnheer, wat is uw boordje fijn gesteven ! Nu luidt de klokken van de kathedraal, want ik zal u voorlezen op 't doxaal, wie er gered is, wie er gaat verloren. Maar alle burgers willen het niet horen. Hoeren en tollenaars, spitst nu uw oren $ gij zijt passend gekleed voor 't avondmaal. KALYPSO Ik wachtte niet vergeefs, want er verscheen iemand. En woorden bloeiden in mijn mond en bengelden als klokjes in het rond, terwijl vandaar muziek klonk zeer sereen. Deze verschijning, die plots voor mij stond, had sidderende klanken om haar heen. De stemmen sloten een spontaan verbond waarin opklonk gelach na het geween. „Waarom staat gij te klinken, als ik zing, want het klinkt samen al te zonderling V' Gij bleeft maar klinken; ik zong wat ik kon. Maar plots kraakte het ijs. Een siddering een allerlaatste was % wat ik opving. De zon zonk. Rood was heel de horizon. VERDER Het landschap met de bomen, de bomen met het land, daar kan ik niet uit komen, zonder dat ik verbrand. De zon is niet te tomen x ik lig geknield in 't zand. De wind vernielt de dromen; 'k sta aan den waterkant. De psyche van het water verrimpelt met geklater: ik ben gevierendeeld. De stroom gaat naar den molen, die met mijn flarden speelt. m Nog moet ik verder dolen. VLUCHT Gevuld met weeldigheid, maar leeg van vrede; schaterend van plezier, maar zonder lach; een onverwrikbre steen met snellen geest: de mens ontkomt aan toekomst noch verleden, al maakt hij dag tot nacht en nacht tot dag. Hij grijnst in dagdroom, treurt op 't nachtlik feest. O donker nachtgenot, wanneer geen sterren of maan, maar wolken varen langs de lucht, te rijden door een duistre dreef, o verre zwerftochten, voor geen donkre macht beducht 1 Wie zal den doorgang op een bospad sperren ? Hoe spoorloos is in 't heideland de vlucht. Misschien ontkomen wij bij Luciferre, de uchtendsterre, vèr van elk gehucht! AFVAART Wat valt mij nu te doen dan af te wachten, dan stil te wachten op een goeden wind ? Wie weet den weg als ik, die hem niet vind in deze donkre nachten • ♦.. En is een stilte en een leegte, kind, nu ik uw tranen zie en hoor uw klachten als van een die verloren heeft haar krachten, van een die niets meer bindt* Maar hoofd omhoog! Geloof als ik in 't leven, want door den omweg van veel donkre dreven kwam ik in 't paradijs* Wie weet, welk een geluk gij eens zult krijgen, als gij maar moedig zijt en steeds wilt zwijgen van uw gedroomde reis* AFKEER 'k Ben kalm, alsof er niets gebeuren zal, alsof 'k reeds alle hoop heb opgegeven» Ik scharrel rond, alsof ik doof en blind een oude man ben, die niet lang zal leven. Men zegt: „niets is te doen in zijn geval; „gesloten zijn voor hem tans alle deuren". Maar nooit heb ik het leven zo bemind, want onverwachte dingen gaan gebeuren. Want ik weet: alle deuren zijn niet dicht% ik leef een leven op mijn eigen wegen; ik heb mijn eigen huis gebouwd; wellicht komt men zo'n labyrinth maar zelden tegen. Want alle klemmen zijn voor mij gezwicht; 'k heb alle hindernissen overstegen. NAJAAR Onze zintuigen zijn vernieuwd vandaag, nu wij den appel missen onzer ogen. Wij zien de sterren door de dorenhaag, nu wij verblind, hun trillen horen mogen. Wij proeven heviger 't geuren van een vraag, die in ons binnenste ontbloeit, als bogen de sterren al hun bloesem naar omlaag; de vraag, dat ons een leis bekoren moge. Welnu, ik sluit mijn raam en keer mij in, en keer mij uit in duizend wondre dromen, want loze daden gaven geen gewin* Nu mij eenmaal een hulpe is ontnomen, wil ik beginnen met een nieuw begin, naar 't voorbeeld van de wijze winterbomen. TUSSEN OS EN EZEL Ik stijg ten hemel door de wolken heen, waar Engelen en Heilgen zingen, tot Hem, die is drie-een. Ik kan nu dartelen, ik kan nu springen x ik kan in mijn geluk 't geween niet langer meer bedwingen. Want bier is zaligheid, die ik niet vind in 't al te diepe dal der aarde. Och, waren wij als 't Kind, dat de. Maagd baarde. We waren dan elkaar steeds goedgezind, terwijl het misverstand bedaarde; want wie in God bemint, is een verklaarde. ra. Een wonder is de voorjaarstijd, omdat er iets in ons moet sterven, nu allerwegen duizendwerven ontpluikingen worden verbeid. Maar deze dood is geen bederven i ten leven worden wij gewijd. De kernen worden nu verspreid, die toch eens naar elkander zwerven* O wonderbaar heiige geboort: wij splitsen ons tot nieuwe levens en blijven ieder dubbel tevens* En wij verbeetren onze soort, zodat wij heiliger verrijzen, schoon als de goeden en de wijzen* IV. Dit klein geschenk betekent veel; het is door u bezield. zodat ik nn uw goedheid deel. Zoveel wordt er door haat vernield. Denk niet. dat 'k met u speel, want zie ik ben voor u geknield. In dit prieel tussen het woud, waar menig mens een wolf; in dit prieel van cederhout beveiligd voor de golf van giftge pijlen, waarmee stout de mens den mens bedolf, zal zijn, wat gij mij toevertrouwt: de wondere morkolf. ASKESIS OF OEFENING i. Hoe goed geborgen, veilig saamgehouden, welig gegroeid en aan malkaar gelest, zijn onze groene levens op hun best als tweelingsbomen in de beukenwouden. Steeds ongescheiden, hoe ook woeden zouden de voorjaarsstormen uit het wilde west; wij zijn door oerkracht in den grond gevest met toppen speels, met stammen sterk als ouden. De voorjaarswind doet onze blaren zingen. Ons takken zwiepen met lenige zwingen. Ons wortels zuigen sap af grondlik-diep. Wie dacht dat een van bei des winters sliep ? Wij overpeinzen dan geheime dingen: hoe ene kracht een dubbel rijzen schiep. II. Zal een van ons den diepren zin bevinden, waarom wij werden aan elkaar gehecht ? Waarom eenzamen steeds worden geslecht en ons de banden van de min verbinden ? Een is slechts goed en er bestaat één recht. Weet gij, hoe wij in het begin beminden en ons niet over een gewin bezinden 1 Het voordeel kwam in onzen schoot terecht. Laten wij zinneloos nn verder leven, of alles van een leien dakje gaat, of wij van buiten kennen alle maat. Laten wij naar het verborgene streven, want het onzichtbre is alleen in staat ons zieke ogen voldoening te geven. ra. Met blinde ogen zien wij wat niemand ziet; met dove oren bekoort ons 't Hogelied. En zonder stemmen verkondgen onze monden, wat onze handen nimmer betasten konden. Met lamme benen bedreven wij de zonde van hunkeringen des harten onomwonden. Wij vliegen zonder twee vleugels in 't verschiet en waar wij schuilen, bemerkt men immer niet. De tijd staat stil. als wij sneller dan de uren voorbij de eindpaal des levens avonturen; en wij zijn stil bij de wondren van 't heelal. Wij warmen ons aan der sterren oude vuren, maar wij zijn eeuwiger, want wij zullen duren, als alles brandt met den laatsten wereldval. IV. Wij vrezen niet te vallen, want wij staan bevestigd met onzichtbre ordeningen, ook niet als de demonen ons bespringen, die Englen op ons neen zullen verslaan. De aarde is een springplank naar de maan ; daar horen vrij het lied der sferen zingen. De zon komt met haar licht ons tot zich dwingen, maar ook het zonnevuur zal eens vergaan. Waar zullen wij op 't wereldeind belanden ? Er is een wroegend vuur, dat maakt te schande; er is een goddlik vuur dat zalig maakt. Bevelen vrij ons in Gods milde handen, opdat als eens de wereldhartslag staakt, ons hart een vlam zij, die voor hem slechts blaakt. SEIZOENEN O wisslende seizoenen van het jaar, die altijd eender altijd anders keert: gij hebt mij bonte regelmaat geleerd en groei en bloei, herlevend wonderbaar. O lente, die de knoppen openscheurt; o zomer met uw al te weeldrig haar; o herfst, die stooft uw duizend vruchten gaar; o winter, die stil-donker in mij neurt 1 O wisslende seizoenen van het hart, hoe raakt gij nimmer in elkaar verward, wanneer gij wentelt wild en roekeloos 1 O schone regelmaat, die nooit verstart: lente die smacht, zomer met uw gebloos, herfst die bemint, en winter die verhardt!