981 b ► '4 68 Tekeningen van Ton van Tast Niet zóó Imaar zó 'n Populaire Toelichting bij de nieuwe spelling door K. HEEROMA • / NIET ZÓÓ f MAAR ZÓ 'N POPULAIRE TOELICHTING BIJ DE NIEUWE SPELLING DOOR K. HEEROMA DRS. NED. LETTEREN TEKENINGEN VAN TON VAN TAST WOORD VOORAF VAN Z.Exe. MINISTER Mr. H. P. MARCHANT BOSCH & KEUNING, BAARN LIBELLEN-SERIE Nr. 26 Prijs van één nr. 45 cent. Vier nrt. per nr. 40 cent. Acht of meer nummers per nr. 35 cent. Voor dubbele nummers dubbele prijzen. INLEIDING Het is een gelukkige gedachte van de firma Bosch & Keuning, dat zij, de invoering van de nieuwe schrijfwijze van het Nederlands als een feit aanvaardende, thans het gebruik daarvan in alle kringen met kracht gaat propageren. Onbekend maakt onbemind; kennisneming van het nieuwe zal leren, dat het niet zo verschrikkelijk is als menigeen, gehecht aan het geldende gebruik, het zich voorstelde. En wanneer dan proefondervindelijk is gebleken, dat het schrijven van een rijk of armoedig Nederlands heus niet wordt bepaald door de schrijfwijze, dat men naar de nieuwe regelen rijk Nederlands kan schrijven gelijk naar de oude arm, dan zal de tegenstand weldra zijn gebroken. Het is goed gezien, dat de heren Bosch & Keuning het hunne daartoe willen bijdragen. MARCHANT. Weer naar school. De ministerraad heeft gesproken en we moeten allemaal weer naar schoolI Om de Nederlandse taal opnieuw te Ieren? Toch niet. De taal hebben we van onze moeders geleerd en verder van het leven. Van moeder leerden we pappa en pap zeggen, van de vriendjes op school leerden we de vaktermen van het knikkeren en ook nog een heleboel minder mooie dingen. Later, toen we in de maatschappij kwamen, leerden we deftige brieven vol zwierige zinnen schrijven met Hoogachtend en Uw dienstwillige dienaar. Zo zoetjes aan werden we de taal de baas, en nu Troost u, u is de taal nog de baas, precies evenveel als voor het besluit van de ministerraad. Alleen de spelling ziet u, die is een beetje veranderd. Indertijd heeft u op school geleerd, hoe u de taal, die u van uw moeder en uw vriendjes had opgevangen, moest neerschrijven. U heeft geleerd, dat u met drie tekentjes, een a, nog een a en een p, het woord aap moest schrijven, dat u al lang kende van horen en van zeggen. Uw taalkennis onderging geen enkele uitbreiding, toen u wist, hoe u aap moest schrijven, uw spellingskennis wel. U kon nu voortaan een medemens ook per brief een aap noemen. Een spelling is een systeem. Het berust hierop, dat dezelfde klank altijd met hetzelfde letterteken wordt weergegeven. Toen u het woord aap kon schrijven, had u nog maar weinig moeite met het woord aal. Beide woorden begonnen met dezelfde klank en u wist nu, dat u die klank moest weergeven met de tekens aa. Het besluit van de ministerraad komt nu hierop neer, dat het systeem van onze spelling een klein beetje is veranderd. Maar een klein beetje, hoor. De woorden aap en aal blijven er bijvoorbeeld precies hetzelfde door. Dus om uw dochter Aal een aap te noemen, mondeling of schriftelijk, hoeft u heus niet weer op de schoolbanken te gaan zitten. En de rest, die wel verandert, valt ook wel mee. Waarvoor nodig? Nu is u er meteen bij om te zeggen: „Goed, zo moeilijk is het dan misschien wel niet, maar waarvoor is het nodig? Het sticht enkel maar verwarring, als ik mijn gansche vermogen zie slinken tot een ganse-vermogen, al moet ik toegeven, dat het wel Mr past bij de stijl van een crisistijd. Om er maar niet van te *JKN» spreken, dat het onderscheid vervallen is tussen bédelen Ssf^ en bedélen. En afgezien van deze verwarring, waarom toch "l Ik altijd wat nieuws? Is onze tegenwoordige spélling, zoals wij / fl£ die op school geleerd hebben, dan zo slecht? Schrijven wij, »-^' ouderen, onze taal niet zonder fouten? Kunnen wij onze taal niet goed weergeven en is er iemand, die ons verkeerd begrijpt?" Wees edelmoedig I Daarop antwoordt Minister Marchant: „U moet niet alleen aan uzelf denken. Wees eens edelmoedig en denk aan de kinderen, die de taal nog moeten leren spellen. Of denk eens nationaal en herinner u, dat er ook nog overzeese gewesten tot het Koninkrijk der Nederlanden behoren, waar tal van onderzaten het Nederlands als een vreemde taal moeten leren beheersen. Waarom zoudt u het onderwijs verzwaren door een nodeloos moeilijke spelling? Al is u zelf de moeilijkheden met goed gevolg te boven gekomen, daarom kunt u er toch niet voor zijn, dat er ook in de toekomst nog maar voortdurend kostbare nationale tijd verspild wordt door onderwijzers en leerlingen?" Voelt u iets voor deze redenering? Dan is u ook wel bereid, om uzelf aan de nieuwe spelling te wennen. Want het is niet goed, dat in één land één taal op twee manieren gespeld wordt. Aan de jeugd is de toekomst, ook hier. Als u veertien dagen jong wordt en eens goed uw spelling controleert, is de spellingstoekomst ook aan ul Dit boekje wil u helpen om de nieuwe spelling van minister Marchant voor u aannemelijk te maken. Landverraad? Maar u heeft veel ernstiger bezwaren. Dat de nieuwe spelling eenvoudiger is dan de vroegere, wilt u ook zonder het gezag van de minister en de geleerde heren wel geloven. Maar alle vereenvoudiging is geen verbetering, zegt u. De nieuwe spelling is niet alleen uitgesproken eenvoudiger, maar ook uitgesproken slechter. De taal die erdoor wordt weergegeven is de Nederlandse taal niet meer. Als goed vaderlander is de zuiverheid van uw taal u dierbaar. U beschuldigt de raad der ministers bijna van een soort landverraadl Nu moeten we het er eerst over eens worden, wat voor taal het precies is, die we met onze spelling bedoelen weer te geven. Want, het klinkt u misschien wel een beetje vreemd in de oren, maar het is zo, er wordt in Nederland meer dan één taal gesproken I Een Zeeuw spreekt anders dan een Groninger, om van de Friezen nog maar te zwijgen, ledereen weet, dat het Fries een heel aparte taal is. De taal, die we nu met de nieuwe spelling zo goed mogelijk proberen weer te geven, wordt het Algemeen Beschaafd Nederlands genoemd, afgekort als het A. B. N. Hel A. B. N. Nu bent u, behalve goed vaderlander, toch ook nog altijd een heel klein beetje een provincialist. U werpt tegen: „Daft zogenaamde Algemeen Beschaafd Nederlands is een mooi woord voor een lelijk ding: het wil immers niets anders zeggen dan het dialekt van de Hollanders! Maar dat is een verbastering van ons mooie Nederlands. Die Hollanders hebben altijd al veel praats, laten ze zich nu heus niet gaan verbeelden, dat ze ook nog het beste Nederlands spreken I" Dat is een tamelijke belediging voor de Hollanders, maar ze hoeven zich er niets van aan te trekken, want in dit geval gaan ze volkomen vrij uit. De Hollanders verbeelden zich helemaal niet, dat hun dialekt het beste Nederlands is, want het Algemeen Beschaafd Nederlands is niet het dialekt van de Hollanders. Wat het dan wel is? De Brug. Het A. B. N. is een nationaal goed, wat tot stand is gekomen door de samenwerking van alle beschaafde Nederlanders. Dat is een goeie vijfhonderd jaar geleden zo'n beetje begonnen, veel langer geleden dus dan de tachtigjarige oorlogl En het is een goed ding, waar alle Nederlanders aan hebben samengewerkt. Ze hebben samen een brug gebouwd, waardoor ze bij elkaar konden komen. Want we moeten elkaar toch begrijpen, als we in hetzelfde land wonenI Het is al erg genoeg, dat we Frans, Duits en Engels moeten leren om ons in het buitenland verstaanbaar te maken. Waar zou het naar toe moeten, als een jongeling uit Gouda eens zijn oog liet vallen op een jongedochter uit Amersfoort, maar ze elkaar niet eerder konden begrijpen voor de jongen Utrechts of het meisje Zuid- hollands had geleerdl En dan nog de moeilijkheid bij de familiebezoeken! Het meisje heeft een tante in Breda wonen en de jongen een oom in Sommelsdijk. En de tante uit Breda vindt de Goudse jongen niets aardig, want hij praat zo raar. De stumper had eerst Brabants moeten leren, voor hij zich onder tantes ogen waagde! Maar gelukkig: we hebben het Algemeen Beschaafd. Een beetje Zuidhollands, een beetje Utrechts en een beetje Brabants, allemaal een beetje geven en nemen en het begin was er, de pijlers van de brug waren gelegd. Toen kwamen de bewoners van de andere provincies er ook nog bij en ieder droeg een plank of een spijker aan. Nu, vijfhonderd jaar later, hebben we een prachtbrug. Voor gemeenschappelijk gebruik, voor het verkeer met elkaar. Natuurlijk gebruiken we zo onder elkaar in de huiselijke kring nog wel eens een beetje ander taaltje, maar komt er iemand van buiten op bezoek en zegt „Goeienavond", dan antwoorden wij direkt „Ook goeienavond", want wij begrijpen elkaar. Driemaal hoeral Over dat A. B. N. moet u dus niet te min denken. Er zijn zoveel dingen, die ons volk verdelen, welnu, hier hebben we nu eens een ding, dat ons volk verbindt. Het A. B. N. is de taal van de burgemeester, de dominee en de schoolmeester. De burgemeester spreekt in het A. B. het nieuwe raadslid toe en hoopt dat hij met hem zal kunnen samenwerken tot heil van de gemeente. Dat hopen wij ook en de taal zal in ieder geval geen belemmering zijn. De dominee houdt zijn preek in het A. B. en wie er bij gaat zitten slapen moet het zelf weten, maar kan zich in geen geval verontschuldigen met het voorwendsel, dat hij de dominee niet kan verstaan. De school- 9 26-11 meestér is er ook nog en gelukkig maar, want nu zijn we er zeker van, dat alle kinderen het A. B. leren en zich later in het leven kunnen redden. En minister Marchant is er ook nog en die heett nu gemaakt, dat de meester voortaan het A. B. nog veel gemakkelijker en beter aan de kinderen zal kunnen inprenten. Want de nieuwe spelling sluit zich veel nauwer aan bij de uitspraak van het Algemeen Beschaafd dan de vroegere. Als een kind nu weet, hoe het moet schrijven, weet het ook, hoe het moet spreken in het grote maats^s- schappelijke verkeer. Hoera dus voor de nieuwe spellingl Rimpels in uw voorhoofd? Wat fronst u ernstig uw voorhoofd? Kunt u het er nog niet mee ML eens zijn? Onder dit lange betoog heeft u natuurlijk tijd gehad om m nieuwe argumenten te bedenken. U citeert de dichter Staring en m gaat verder: „Onze ouders waren toch ook geen idiotenl. En dat W Algemeen Beschaafd is immers al vijfhonderd jaar oud, dus dat was m er toen zeker ook al. De geleerde heren van toen zullen vast wel ff hun goede redenen gehad hebben om niet zo nauw bij het Alge|L meen Beschaafd aan te sluiten, als Minister Marchant nu wil. Al beI*** grijpen wij die redenen niet zo precies meer, daarom mogen wij ze nog niet klakkeloos weggooien. Het jongere geslacht heeft niet veel gevoel van piëteit voor wat den ouderen eenmaal dierbaar was. De oude spelling is voor ons een monument, zoiets als een Hollandse molen. Die molens breken ze nu ook overal af. Ze zijn natuurlijk niet eenvoudig genoegl Maar ze herinneren ons aan de geest van het voorgeslacht. Zo is het ook met die oude spelling, waar de ministerraad zo hardhandig tegen is opgetreden. Een latere generatie met meer historisch gevoel zal ons vandalisme verwijten, zoals wij het nu doen aan de Nederlanders uit de 19e eeuw, die zo piëteitloos onze oude stadspoorten hebben afgebroken I" Historisch gevoel» Tja, dat is een beroep op ons historisch gevoel en een beschuldiging van gemis aan piëteit, die dan in het bizonder eigen zou zijn aan de jeugd. Maar neem nu minister Marchant, die is de zestig al gepasseerd. Tien tegen een, dat u jonger is dan hijl Zo iemand gevoel voor historische monumenten heeft, dan is het toch zeker wel de minister van kunsten en wetenschappen en het is dan ook niet te geloven, dat er één Hollandse molen of oude stadspoort door zijn toedoen is gesneuveldI Maar dit is natuurlijk geen argumentatie en u krijgt gelijk: de oude spelling is een historisch monument, alleen in een beetje andere zin dan u het waarschijnlijk bedoelt. We zijn namelijk heel goed ingelicht over de redenen, die de opstellers van de oude spelling hebben gehad om zo sterk van het Algemeen Beschaafd af te wijken. Niet uit gemis aan begrip verwerpen wij die oude spelling, maar juist omdat wij het zo goed begrijpen. Om u dit duidelijk te maken, moet u iets verteld worden uit de geschiedenis van onze Nederlandse spelling. De brief van uw grootmoeder. Heeft u nog wel eens een oude brief van uw grootmoeder in handen gehad, en heeft u wel opgemerkt, dat uw grootmoeder weer anders spelde, dan u het op school geleerd heeft? En nu moet u niet direkt denken, dat uw grootmoeder zoveel fouten schreef en dat u zoveel knapper bent in de spelling van het Nederlandsl Uw grootmoeder schreef zoals zij het op school geleerd had, maar toen zij jong was, was uw oude spelling, waar u nu zo aan gehecht bent, nog evenmin uitgevonden als de vliegmachines. Uw oude spelling is volstrekt niet zo oud. De Nederlandse regering heeft haar pas in 1873 officiéél aanvaard. Die oude spelling was omstreeks 1860 ontworpen door twee taalgeleerden, De Vries en Te Winkel. Voor die tijd gebruikte men de spelling van professor Siegenbeek, ontworpen in 1804 ten tijde van de Bataafse Republiek. Uw grootmoeder heeft op school nog die spelling van Siegenbeek geleerd en schreef u daarom in haar ouderdom, dat de hemel voor haar niet altijd „blaauw" was geweest en dat zij het maar al te veel had ondervonden hoe „magt" boven „regt" ging. Maar wat een mens „zaaijen" zou, dat zou hij ook „maaijen", want de „geregtigheid" liet tenslotte niet met zich „lagchen". Ja, zo was uw grootmoeder! Hoe weinig piëteitvol hebt u haar spelling verworpen! Of nee, u kunt er ook niets aan doen, maar neemt u het de ministerraad • van 1873 niet kwalijk, dat hij u een andere spelling heeft laten leren? Uw grootvaders paraplu. k En tóch is uw oude spelling in zekere zin een historisch monument. i Ze is echter geen oude Hollandse molen, maar ze is... een museum van oudheden. 1 In een museum van oudheden gaat u op een vrije middag, of H als u logees hebt, die bezig gehouden moeten worden, eens een kijkje nemen. U vermaakt u er dan mee, met wat voor grote paraplu F uw betovergrootvader ging wandelen, wanneer de lucht bewolkt r was en met wat voor zonderlinge plooikragen de heren in de dagen van prins Willem van Oranje waren uitgedost. Dat is wel plezierig om te zien voor een enkele keer. U kunt er historische bespiegelingen aan vast knopen, als u daarvan houdt, en bedenken, hoe die grote groene paraplu van uw betovergrootvader toch om zo te zeggen de voorvader is geweest van het elegante tompoucetje van uw dochter, en hoe die Spaanse plooikraag van prins Willem een deftige oudoom is van het slappe boordje van uw zoon. De familietrekken zijn onmiskenbaar, hoever de nakomeling ook van zijns voorvaders wegen mag zijn afgedwaald. Welnu, zo is het met de woorden ook. De woorden veranderen nogal wat in de loop van de tijd. Het woord, dat wij op 't ogenblik als lopen uitspreken, spraken ze een vijftienhonderd jaar geleden als chlaupan uit. Dat lijkt evenveel op lopen als een plooikraag op een slappe boord. Nog zo'n voorbeeld: het woord, dat wij nu als over kennen, luidde in die lang vervlogen tijd ufar. Het is wel aardig om zulke dingen te weten, net zo goed als het aardig is om eens naar een museum te gaan. De taalgeleerden nu maken van die woordgeschiedenis veel werk en De Vries en Te Winkel waren er ook erg knap in. Zij vonden dat je, wanneer je een slap boordje zag, er toch^eftijd aan herinnerd moest worden, dat het afstamde van de plooikraag. Of, om tot onze voorbeelden terug te keren, ze wilden, dat je er bij lopen altijd aan zou denken, dat het eens chlaupan luidde en bij over,.dat het vroeger ufar was. Daarom schreven zij het ene als loopen met twee o's ter herinnering aan de au, het andere als over met één o ter herinnering aan de u. De plooikraag van Prins Willem. Nu kijkt u waarschijnlijk toch wel 'n beetje raar op. U zult zeggen: „Laat die taalgeleerden die woordgeschiedenis nu maar uitvissen, als ze daar zin in hebben, maar wat ter wereld gaat het mij aan, waarom moet ik daar voortdurend aan herinnerd worden, dat mijn paraplu een verre verwant is van mijn betovergrootvaders grote groene? Ik hoer toch niet mijn hele leven door in een museum te wandelen?" Ditmaal krijgt u eens volkomen gelijk, het is ook onzinI In het Algemeen Beschaafd Nederlands klinkt de o van lopen en de o van over volkomen gelijk en er is volstrekt geen reden om het ene woord met één en het andere met twee o's te spellen. Minister Marchant heeft daar dan ook maar eens een eind aan gemaakt. Heeft hij gelijk of niet? De taal is een levend volksbezit en verandert voortdurend. Een klank, die vroeger au luidde, klinkt nu als o. Er is niet de minste reden om daarover te treuren. U heeft prins Willem toch ook nooit zijn plooikraag benijd? U moet het ook maar nooit doen, want hij zou u heelemaal niet aardig staan. Elke tijd heeft een andere kleding en een andere taal. En ook het huidje van de taal, de spelling, moet met de taal meegroeien. Anders gebeuren er rare dingen. De slang en zijn huid. U heeft er natuurlijk wel eens van gehoord, dat een slang, als hij groter wordt, telkens een nieuwe huid krijgt. Die nieuwe huid vormt zich onder de oude en de oude barst op een gegeven momen open en wordt dan afgeworpen. Welnu, laat ik hiermee de taal eens mogen vergelijken. Zoals een slang telkens een nieuwe huid krijgt, moet een taal telkens een nieuwe spelling krijgen. De Vries en Te Winkel hebben de Nederlandse taaislang veroordeeld om alle oude huidjes, die hij, als hij vrij was geweest, al lang had afgeworpen, jaar na jaar te blijven meeslepen! Is het wonder, dat de Nederlandse spelling moeilijk was te leren, een kruis was voor onderwijzers en leerlingen? Ja ja, we weten het wel, ü is heel erg knap in de Nederlandse spelling. U zult er geen fouten mee maken. Maar, we zeiden het al eerder: denkt u ook eens aan de anderen. We noemden toen de schoolkinderen en de bewoners van onze overzeese gewesten. Nu willen we u nog eens een ander geval noemen. Prof. Stokvis. Er was eens een heel erg geleerde professor, die heette Stokvis. Professor Stokvis stond er voor bekend, dat hij zijn vreemde talen met een zeldzaam gemak sprak en schreef. Maar op een goede dag verraste iemand hem, terwijl hij een brief zat te schrijven. tn de geleerde protessor btokvis gebruikte een woordenboek! „Ha," zei de vriend, „nu heb ik je geschoten. Jouw talenkennis kan dus ook niet buiten woordenboeken!" „Ja maar," zei de professor, „nu schrijf ik ook een... Nederlandse brief!" De geleerde professor Stokvis, voor wie alle talen gesneden koek waren, was er niet in geslaagd om zich de regels van de Nederlandse spelling eigen te maken. Heb dus niet alleen medelijden met de schoolkinderen en de vreemdelingen, maar heb ook medelijden met professor Stokvis, knappe lezer! Niet zóó, maar zó. Nu wil ik de veranderingen, die de spelling ondergaat, met u bespreken. Waar het praktisch op neerkomt kunt u zien aan dit boekje, want dit is in de spelling van de ministerraad geschreven. De regels schrijven we nog even uit de krant over, waar u ze ook allemaal zelf hebt kunnen lezen: 1. De e wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De ee blijft echter aan het einde van een woord, alsmede in afleidingen en samenstellingen van woorden op -ee. 2 De o wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De oo blijft echter voor ch in: goochelen, goochem, loochenen. . 3 Sch wordt alleen daar géschreven, waar de ch uitgesproken wordt. Echter behoudt het achtervoegsel -isch de thans gangbare spelling. , 4. De verbuigingsuitgangen e en en van een en geen en van de bezittelijke voornaamwoorden mijn, uw, zijn, hun, haar worden weggelaten. 5. De naamvalsuitgang -n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of daarmee gelijkstaande verbuigbare u„ ...~-,lt UoUx\vp in oude naamvalsvormen in staande uitdrukkingen, uitsluitend gebruikt in het enkelvoud bij de _ mannJiiWP nersonen en bü de namen van man- llcmicil van itn» i - 1,1. I , nelijke dieren in de gevallen, dat voor de aandu.d.ng van het mannelijk dier een afzonderlijk woord wordt gebruikt. 6 Bij de voornaamwoordelijke aanduiding van zelfstandigheden, en bij het gebruik van óS genitief richt men zich naar het beschaafde spraakgebruik^ Een hele kluif. Ziezo, dat is een hele kluif. Laten we eens gaan kijken, wat dat allemaal wil zeggen. We beginnen met de laatste drie regels. Ze hebben betrekking op het zogenaamde woordgeslacht. Als we over een man spreken, zeggen we: daar loopt hij. Van een vrouw zeggen we: zij heeft het gedaanI Van het hoofd van mijn buurman zeg ik: het is zoo kaal als een knikker. Wij zullen ons hierbij nooit vergissen. We zullen nooit zeggen: ik zoek dien man al zo lang, waar kan het toch heen zijn gegaan? Evenmin zullen we van de vrouw zeggen: hij stond aan de was, of van ons hoofd: zij doet mij al de hele dag pijn. Hij, zij en het zijn voornaamwoorden en het gebruik ervan noemt men de voornaamwoordelijke aanduiding. Hij heet daarbij het mannelijke, zij het vrouwelijke en het het onzijdige persoonlijk voornaamwoord. Dit lijkt allemaal heel eenvoudig, maar er zit toch nog wel wat aan vast. De zesde regel. Wat bedoelt de minister ermee, als hij in zijn zesde regel zegt, dat we ons bij de voornaamwoordelijke aanduiding moeten richten naar het beschaafde spraakgebruik? Dit heeft alleen betrekking op het gebruik van de woordjes hij en zij, want met het zijn vergissingen uitgesloten. Het water, het schuurtje, het vuilnisvat, kortom alle woorden, waar we het voor kunnen zetten, duiden we ook „voornaamwoordelijk" met het aan. De stoel en de tafel. Maar neemt u nu een stoel. U zegt de stoel. Zegt u nou: zet hem maar bij de tafel? of: zet haar maar bij de tafel? Omgekeerd, als u over de tafel spreekt, zegt u dan: hij past niet bij de stoelen, of: zij past niet bij de stoelen? Ik zeg zowel van de stoel als van de tafel 26 III hij en hem. U waarschijnlijk ook wel. Als we het daarover eens zijn, mogen we dus wel zeggen, dat dit het beschaafde taalgebruik is. Vraag het anders maar aan de minister zelf. Die zegt ook vast in allebei de gevallen hij en hem. De minister bedoelt hier weer het Algemeen Beschaafd Nederlands, waarvan we u een paar bladzijden terug het bestaan hebben verteld. De minister zegt dus: zoals we het in het Algemeen Beschaafd Nederlands doen, zo is het goed. Nogal logisch, vindt u natuurlijk. Als het A. B. N. het nog niet weet, wie zouden het dan wel weten. Misschien Hare Majesteit de Koningin? Dat zou dan toch wel ingewikkeld worden, als we voor elk woord een rekest naar Den Haag zouden moeten sturen: „Majesteit zegt Uwe Majesteit van een tafel hij of zij?" Nu zo ingewikkeld was het vroeger, vóór Minister Marchant met zijn spelling kwam, wel niet helemaal, maar het leek er toch wel een beetje op. Meneer Meloen en mevrouw Komkommer. U moest alleen niet bij Hare Majesteit de Koningin aankloppen, maar bij de heren De Vries en Te Winkel. Die wisten het beter dan het Algemeen Beschaafd. Die hebben een grote woordenlijst JL, geschreven en als u die nakijkt, ziet u dat de stoel een meneer "# is en aanspraak maakt op het mannelijk voornaamwoord hij, lUL de tafel daarentegen een juffrouw, die als zij aangeduid wenst Wk te worden. Waarom? Dat weten alleen de heren De Vries en Te WinkelI Waarom is de meloen een heer en de komkommer si een dame? Waarom doe je haar door de sla en eet je hem bij 't dessert? Alweer: vraag het aan de heren De Vnes en Te Winkel, die het beter wisten dan het Algemeen Beschaafd. De Vries en Te Winkel waren erg knap en wisten veel van de taalgeschiedenis af. In vroeger tijd heeft er inderdaad een onderscheiding in mannelijke en vrouwelijke woorden bestaan. En presies als bij chlaupan, waar zij terwille van de au loopen van maakten, vonden De Vries en Te Winkel, dat de mensen van nu het toch vooral niet vergeten mochten, of een woord vroeger mannelijk of vrouwelijk was. Zij snuffelden dat dus in oude teksten ijverig na en waar ze het niet vinden konden, zetten zij een aanduiding, of zij vonden dat het mannelijk of vrouwelijk moest zijn. En het Nederlandse volk was verplicht zich daar aan te houden. Niet meer naar het taaimuseum. leder die de pen hanteerde, moest dan ook dagelijks een wandeling maken door het taaimuseum om de scherven der vroegere woordgeslachten te bestuderen, die De Vries en Te Winkel weer zo knap en handig aan elkaar hadden gelijmd, dat het zowaar wel eens leek, of deze schotel hier en die bloempot daar uit de kast van moeder de vrouw waren weggelopen. Maar het was niet zo, het waren maar oude scherven en de heren hadden er ook nog een heleboel van zichzelf bijgedaan. Dit alles is nu, dank zij minister Marchant, voorgoed voorbij. Als we een brief willen schrijven, behoeven we geen museum meer te bezoeken, maar kunnen we luisteren naar de levende beschaafde taal. Dierbare Vriend 1 Dat onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke woorden deed zich niet alleen gelden bij de aanduiding met hij en zij, maar ook nog in een heleboel andere gevallen. Ik heb een stoel, die oud begint te worden. Hij heeft mij vele jaren trouw en eerlijk gediend, maar nu loopt het ook op een eind: de veren steken hier en daar al door de zitting heen. Als ik deze gewichtige mededeling nu overeenkomstig de regels van De Vries en Te Winkel aan een vriend had willen schrijven, had ik dat als volgt moeten doen: „Dierbare Vriendl Gij weet, dat ik eenen stoel bezit, dien ik langen tijd met geene kleine vreugde bij mijnen dagelijkschen arbeid gebruikt heb. Hoe smart het mij UEd. te moeten berichten, dat zijne zitting thans in zoodanigen staat van verval begint te geraken, dat de veeren hunnen weg door dezelve gaan kiezen. In al de vet gedrukte woorden staat een n, een e of een en te veel, d.w.z. een n of een e of en, die in de beschaafde uitspraak niet gehoord wordt. Over de gevallen, waar een e of een en te veel staat, zoals in de woorden eenen, geene, mijnen, zijne en hunnen, hoef ik weinig woorden vuil te maken. Want de praktijk had deze dwaasheden van De Vries en Te Winkel al lang opgeruimd voor de ministerraad het dezer dagen officieel deed. Woorden ais geene doen denken aan volwassen kikkers, die nog altijd rondzwemmen met een staartje uit de tijd, dat ze kikkervisjes waren. Ze zouden hun staartjes trouwens al lang verloren hebben, als De Vries en Te Winkel ze niet kunstmatig met hun historische lijm aan hun kikkerlijf hadden vastgeplakt. |Pk anders staat het met de woordjes dien, langen, dage¬ lijkschen en zoodanigen, waaraan volgens ue vries en ic Winkel een n geplakt moet worden, omdat de woorden stoei, i.jo, arbeid en staat bij hen voor mannelijk gelden. Aan deze regel hield men zich tot voor enkele jaren nog wel vrij algemeen, hoewel hij volstrekt niet klopt met de verschijnselen van de levende Nederlandse taal, evenmin als dit het geval was met de regel, die mijne en mijnen voorschreef. Het betreft hier de zogenaamde buigings-n bij de zogenaamde verbuigbare woorden. Het vrouwelijke in de meerderheid! In bepaalde gevallen, b.v. na woorden als van, voor, achter, staken de mannelijke woorden n.l. hun bedienden in de n-livrei. In plaats van voor deze goede man, zoals het in de beschaafde uitspraak klinkt, moesten we schrijven voor dezen goeden man. De woorden deze en goede moesten hun n-pakje dragen ten teken dat ze dienstbaar waren aan het mannelijke woord man. En, het is jammer, maar het is zo, deze onnatuurlijke regel is strikt genomen blijven bestaan door het spellingsbesluit van onze tegenwoordige ministerraad. In de vijfde regel kunt u het lezen. Maar u ziet daar ook, dat het aantal woorden, dat voortaan voor mannelijk zal gelden, zeer sterk beperkt is. Het aantal is zo klein, dat ieder de gevallen gemakkelijk kan onthouden. Wat in ieder geval een vooruitgang is, want vroeger was er praktisch gesproken geen enkel Nederlander, hoe geleerd ook, die het zonder woordenboek kon klaar spelen. Denkt u maar aan professor Stokvisl Wanneer mannelijk? Welke woorden zullen dan voortaan mannelijk zijn? De ministerraad zegt: namen van mannelijke personen en namen van mannelijke dieren in de gevallen dat voor de aanduiding van het mannelijk dier een afzonderlijk woord gebruikt wordt. Dat wil dus voortaan zeggen: een hengst is mannelijk, omdat de vrouwelijke soort nooit hengst genoemd wordt. Zo zullen ook een stier, een ram en een bok voor mannelijk gelden. Wij moeten dus blijven schrijven van den stier, van den ram, omdat met deze namen alleen de mannelijke soort aangeduid wordt. Alle andere woorden, die tot een mannelijke diernaam in dienstverband staan, krijgen ook de n. Wij schrijven dus: De kleine jongen was bang voor den groten, verschrikkelijken stier. Van de bok naar den bok kijken. Dit is nogal eenvoudig zolang het niet ingewikkeld wordt. Want ook bij die mannelijke dieren kunnen zich nog wel moeilijkheden voordoen! Er zijn namelijk veel diernamen, die wat men noemt overdrachtelijk gebruikt worden. Dat zijn ook dikwijls namen van dieren die volgens minister Marchant mannelijk heten. Worden die diernamen overdrachtelijk gebruikt dan bestaat er natuurlijk geen geslachts-onderscheiding. De bok van den koetsier heeft geen echtgenote. U moet dus schrijven: Ik zat op mijn bokkewagen en keek van de bok naar den bok. Repetitie bij de thee! Zo heel gemakkelijk, als het bij de eerste oogopslag leek, is deze spellingsregel van de ministerraad dus niet. U moet u dit goed inprenten en onder de thee maar eens met uw hele familie in spreekkoor repeteren: Mannelijk is een diernaam alleen, als er uitsluitend een mannelijk dier mee kan worden aangeduid. U heeft een mannetjeshond. Noemt u het beest reu, dan is het mannelijk en mo*i u schrijven: van dezen reu, want een reu vormt een paar met een teef. Noemt u het beest daarentegen hond, dan is het niet mannelijk en moet u schrijven van deze hond, want hond is de soortnaam, waarmee zowel de mannelijke als de vrouwelijke exemplaren worden aangeduid. Evenzo met uw kater: u geeft melk aan den kater, maar aan de poes, want een poes kan zowel mannelijk als vrouwelijk zijn. Verder zal het wel de bedoeling zijn, dat woorden als ruin, os en hamel ook als mannelijk zullen gelden, omdat het mannelijke dieren zijn geweest. We geven toe, dat het wel een beetje zonderling is. Intussen kan de ministerraad er op wijzen, dat dergelijke zonderlingheden niet voor het eerst door hem zijn ingevoerd, maar dat er ook bij de geleerde heren De Vries en Te Winkel al vreemde dingen vielen te beleven. Men haalt daarvoor vaak het mooie zinnetje van de hyena aan. Een hyena is bij De Vries en Te Winkel altijd vrouwelijk, ook al is het een mannetjeshyena, even goed als een wijfjesolifant daar mannelijk is. Men moest dus schrijven: Wij zagen éene woedende mannetjeshyena, zij had haar wijfje verslondenI En wat te zeggen van dien wijfjesolifant met zijn mannetje? Een Kenau om bang voor te wordenl Deze vreemdigheden zijn nu gelukkig weg. We schrijven nu zowel van de mannetjeshyena als van de wijfjesolifant, en bij zijn en haar richten we ons naar het beschaafde taalgebruik. Wat jammer is. Toch is het wel jammer, dat er nog zoveel moeilijkheden gebleven zijn. We zullen even toelichten, wat voor reden de ministers hebben gehad om nog een klein restantje van die oude woordgeslachten kunstmatig in het leven te houden. In enigszins verheven taal zegt men wel: de woorden des konings, in het huis mijns vaders. Dit is nog levend taalbezit, al is het een beetje deftig. Vaker zegt men: de bezigheden mijner tante, het besluit der regering, het bestuur dezer stad. Nu behoorden de woorden des, mijns, dezes e.d. enkel gebruikt te worden bij oude mannelijke woorden, daarentegen der, dezer, mijner, uwer e.d. alleen bij oude vrouwelijke woorden. De ministerraad vreesde, dat, als we er nooit meer aan herinnerd zouden worden, dat er vroeger mannelijke en vrouwelijke woorden hebben bestaan, we de woordjes des en der ook niet meer op de oude wijze zouden blijven gebruiken. De ministers zouden 't heel erg vinden, als we gingen schrijven: de man des vrouws, of: de vrouw der man. Ze hopen, dat we, als we nu maar geregeld van de vrouw en van den man schrijven, ook wel der vrouw en des mans uit elkaar zullen houden. Het is dus een soort taalkundige ordemaatregel. Nu, waarde lezer, we leven in een tijd, die de orde erg hoog schat en u bent natuurlijk ordelievend. We mogen dus veronderstellen, dat de ministerraad ook met deze ordemaatregel wel niet tevergeefs een beroep op uw medewerking zal hebben gedaanI Wat blijft. Over de andere spellingswijzigingen kunnen we veel korter zijn. We komen nu tot de eerste regel: de e wordt aan het eind van een open lettergreep niet verdubbeld, maar aan het eind van een woord blijft dubbel ee, ook als dat woord deel is van een samengesteld woord. Dat wil zeggen, dat woorden als zee, mee, thee, ree precies hetzelfde blijven, ook als deel van woorden, waarin zee, mee enz. zijn opgenomen. U blijft dus gewoon schrijven zeesluis, meegevoel, theeblad, reeën enz. Dat is al heel eenvoudig. Verder moet u zich even herinneren, dat er met het letterteken e drie verschillende klanken worden weergegeven. Spreekt u het woord bedstede maar eens uit. Achtereenvolgens duidt de e hier aan de klinker van pet, de klinker van steen en een doffe klank, die iets lijkt op de klinker van put. Aan dit woord bedstede heeft de nieuwe spelling niets veranderd. De Vries en Te Winkel gebruikten dus ook al het enkele teken e voor drie verschillende klanken. De klank van pet en bed wordt altijd aangeduid door een enkele e in de oude èn in de nieuwe spelling. Aan de weergave van de doffe klank van de verandert de nieuwe spelling ook niets. Wat verandert. Het enige, dat verandert, is de weergave van de klinker van steen in enkele gevallen. Vroeger moest men schrijven: één steen, twee steenen, tegenwoordig is de spelling: één steen, twee stenen. U schrijft immers ook: één aap, twee apen, één muur, twee muren. Welnu, als u nu voortaan een woord met de klinker van steen moet schrijven, moet u bij uzelf denken: hoe zou ik het schrijven, als het woord de klinker van aap of van muur had? Een beetje lastig. Er zijn een paar woorden, die door de nieuwe spelling gelijk geschreven worden, terwijl de vroegere spelling ze uit elkaar hield. Het woord bedeelen wordt nu bedelen geschreven en het is denkbaar, dat het verward zou worden met bedelen, dat „een aalmoes vragen" betekent. Hetzelfde is mogelijk bij de twee woorden negeren: met de klemtoon op de eerste lettergreep betekent dit woord „kwellen", met de klemtoon op de tweede „net doen of iemand er niet is." De oplossing van deze moeilijkheid is, dat we de lettergreep, die de klemtoon heeft, voorzien van een klemtoonteken, een precies zoals we dat doen, wanneer we één paard (geen tweel) willen onderscheiden van een paard, een willekeurig paard, dat we ergens 26-IV gezien hebben: ik zag een paard in de wei lopen; één paard liep in de wei, het andere was verdwenen. Zo schrijven we nu ook: er liep een man langs de huizen te bédelen, hij zei, dat de diakonie hem niet wou bedélen. Of: die jongen probeert mij voortdurend te négeren, ik zal proberen het te negéren. Was vroeger ook al zo. De Vries en Te Winkel gaven in hun spelling trouwens al aanleiding tot dezelfde moeilijkheden. Een zin als: ik zag een man, die bezig was zijn oude schutting te beteren, is immers voor tweeerle. uitleg vatbaarI Kortere vrolijkheid. De tweede regel van de ministerraad zegt iets over de spelling van de klank o, zoals we die in boom horen. Ook het letterteken o duidt namelijk twee verschillende klanken aan, luistert u maar naar het woord Grollo. Aan de spelling van de klank in Grol-, of kom, of schors verandert weer niets. Voor de klank van boom geldt hetzelfde, wat hierboven over de klank van steen gezegd is: één boom blijft dus op dezelfde dikte, maar twee bomen worden een beetje dunner dan ze in de oude spelling waren. Evenzo moeten twee ogen het voortaan met één brilleglas doen. De uitzondering, dat de verdubbeling op het eind van een woord blijft bestaan, geldt voor de o niet. We schrijven dus zee maar zo, en een strobos kan afgunstig kijken naar een zeesluis, die zijn dubbele ee heeft mogen houden. Bij het letterteken o is na- melijk geen misverstand mogelijk op het eind van een woord, terwijl zee iets anders is dan ze en zeesluizen geen zesluizen zijn, zoals minister Marchant terecht heeft opgemerkt. Let op één geval! Eén geval moet men echter nog in het oog vatten. Een uitzondering is het eigenlijk niet, maar een bizonder geval. Ik bedoel woorden als goochelen, goochem en loochenen. Als u hiernaast zet een woord als rochelen, dan is het u ongetwijfeld duidelijk, waarom u goochelen met twee o's moet schrijven. Er is één woord, dat u in de war zou kunnen brengen en dat is de Bijbelse naam Rachel. Maar dat is een uitzondering, denkt u maar aan kachel en lachen. Schrijf zo je 't zegt! De derde regel levert ten slotte helemaal geen moeilijkheden op. U zegt vis, dus u schrijft ook vis. U zegt mens, dus waarom zoudt u mensch schrijven? Daarentegen spreekt u in het woord school duidelijk een s plus een ch. Het is logisch, dat u hier dus ook sch spelt. De regel van de ministerraad is eenvoudig en duidelijk: schrijf alleen sch, waar u werkelijk sch spreekt. In woorden ais schreeuwen en schrijven, waar u misschien niet helemaal zeker weet, of u schr of sr zegt, moet u maar aannemen, dat u schr laat horen. Niet alle beschaafde Nederlanders doen het weliswaar, maar er moet een beetje eenheid zijn. Herr Ischl Logisch heeft een onlogische isch. Dat komt, omdat de uitgang isch van Duitse herkomst is en de ministers willen graag, dat je deze indringer direkt kunt signaleren, waar hij ook gaat of staat. De minister van Justitie heeft er weliswaar van afgezien om sinjeur isch als ongewenst vreemdeling over de grens te zetten, hetzij omdat de diplomatieke verhoudingen met een bevriende staat het niet toelieten, hetzij omdat de minister van Justitie het zelfs niet kon, ook al was hij minister van Justitie, maar toch moet isch hier voorlopig nog het pakje van zijn vreemdelingschap blijven dragen. Misschien, dat hij later eens voor naturalisering in aanmerking komt, als hij zich netjes gedraagt en nog Nederlandser wordt...... En nu uw eerstvolgende brief in de nieuwe spelling, lezer? Veel succesl Niet zóó, maar zó. U dankend voor de vriendelijke aandacht, geschonken aan de voorgaande bladzijden, willen we u van dienst zijn door nog eenmaal de spellingsregels op te nemen. Nu niet historisch toegelicht en van plaatjes voorzien, doch nuchter en zakelijk, met voorbeelden. Hier volgen ze: 1. De e wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De ee blijft echter aan het einde van een woord, alsmede in afleidingen en samenstellingen van woorden op -ee. We beginnen dus met de uitzonderingen: a. de woorden die eindigen op -ee: thee, zee, ree, mee, gedwee enz. b. de afleidingen van die woorden: ge-dwee-heid, o-ver-zee-se, enz. c. de samenstellingen waarin de woorden onder a. voorkomen: thee-pot, zee-held, ree-bok, mee-ne-men, enz. Behalve bovenstaande zijn er geen uitzonderingen. Komt er dus een ee-klank aan het einde van een lettergreep, dan schrijven we e. Voortaan niet meer: lee-lijk dee-len vee-ren ree-der hee-ten doch he-ten; le-lijk; de-len; ve-ren; re-der; han-tee-ren Chi-nee-zen han-te-ren; Chi-ne-zen; enz. 2 De o wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De oo blijft echter vóór ch in: goochelen, goochem, loochenen. Het heeft geen zin over de uitzonderingen nog iets te zeggen. Komt er een oo-klank aan het einde van een lettergreep, dan schrijven -we o. Voortaan niet meer: ge-loo-ven doch ge-lo-ven; boo-men bo-men; koo-len ko-len; vroo-lijk vro-lijk; stroo stro zoo zo 3' Sch wordt alleen daar geschreven, waar de ch gesproken wordt. Echter behoudt het achtervoegsel -isch de thans gangbare spelling. Onveranderd blijven dus woorden als: E-van-ge-lisch; Rus-sisch; nae-da-go-gisch; lo-gisch. Onveranderd blijven ook woorden als school; scha-pen; sch.p-per, schrij-ven (omdat de ch daarin gezegd wordt). De ch vervalt in: asch; dat wordt as; mensch mens; kik-vorsch kik-vors; eisch eis; frisch fris musch mus da-ge-lijksch da-ge-lijks (ook in dagelijks brood); vis-schen vis-sen; dor-schen dor-sen; enz. 4. De verbuigingsuitgangen e en en van een en geen en van de bezittelijke voornaamswoorden mijn, uw, zijn, hun, haar worden weggelaten. Deze regel was practisch reeds lang in werking. Hoewel volgens de bestaande spelling geschreven moest worden: van eenen blinden man; van eene blinde vrouw, deed bijna niemand dit meer. En de taalboeken leerden: tot de gebruikelijke afkappingen behoren het weglaten van en bij mijnen, uwen, zijnen enz. en van e bij mijne, uwe, zijne enz. Toen mocht hét, nu moet het. 5. De naamvalsuitgang -n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden of daarmee gelijkstaande verbuigbare woorden, wordt behalve in oude naamvalsvormen in staande uitdrukkingen, uitsluitend gebruikt in het enkelvoud bij de namen van mannelijke personen, en bij de namen van mannelijke dieren in de gevallen, dat voor de aanduiding van het mannelijk dier een afzonderlijk woord wordt gebruikt. Om met het laatste te beginnen: als mannelijke dieren gelden volgens deze regel reu of rekel (wijfje teef); hengst (merrie); stier (koe); beer (zeug); ram (ooi); rammelaar (voedster); haan (hen). Evenzo kater; doffer; waard, woord, woerd; gander, gent; waarbij het wijfje alleen met de soortnaam genoemd wordt: kat; duif; eend; gans. Eindelijk ruin, os en hamel. Deze mannelijke dieren plus mannelijke personen krijgen dus de naamvalsuitgang -n bij lidwoorden (van den vader; op den hengst, enz.); bij voornaamwoorden (dien meneer; dezen doffer, enz.); bij bijvoeglijke naamwoorden (van mijn ouden vader; voor onzen prachtigen reu, enz.) In alle andere gevallen is de naamvalsuitgang n thans afgeschaft behalve — zegt de regel — in oude naamvalsvormen in staande uitdrukkingen. Voorbeelden: met voorbedachten rade; in arren moede; in levenden lijve; in groten getale, enz. 6. Bij de voornaamwoordelijke aanduiding van zelfstandigheden en bij het gebruik van dei genitief richt men.zich naar het beschaafde spraakgebruik. Om weer met het laatste te beginnen: verouderd mag heten een vorm als: de hoed mijns vaders; het huis mijner moeder. Doch het beschaafde spraakgebruik kent wel de uitdrukkingen: de loop der eeuwen; onverrichter zake enz. En evenzo beslist volgens deze regel het beschaafde spraakgebruik of voorwerpen en dieren aangeduid zullen worden als hij dan wel als zij, als hem dan wel als haar. Wat ook verandert, dit blijft: „LIBELLEN ONDERHOUDEN DE VRIENDSCHAP" Uw boekhandelaar heeft ze — Wie verstandig is geeft zei