DE HIRAM-MYTHE EN HET 3° RITUAAL 9910 C 11 ALLEEN VOOR MEESTÉR-VRIJMETSELAREN F. E. FARWERCK 33° ALLEEN VOOR MEESTER-VRIJMETSELAREN DE HIRAM-MYTHE EN HET 3° RITUAAL DOOR F. E. FARWERCK 33° Indien dit geschrift in de nalatenschap van een Vrijmetselaar wordt aangetroffen, wordt men verzocht het te zenden aan den Nationalen Raad van de Internationale Orde der Gemengde Vrijmetselarij „Le Droit Humain", Amsterdam, Keizersgracht 133 N.V. MACONNIEKE UITGEVERS MAATSCHAPPIJ AMSTERDAM, KEIZERSGRACHT 133 1931 Hieraan moet echter toegevoegd worden, dat eigenlijke studie op zichzelf beschouwd niets helpt zonder de er mee gepaard gaande beleving der inwijding en dat die beleving en wat daaruit weer voortvloeit ons doel en die studie slechts hulpmiddel moet zijn. (Rituaalboeken lila, blz. 105) I. BRONNEN. a. BIJBELSCHE. (1] De inwijding in den derden graad is gebaseerd op deHirammythe. Willen wij iets naders weten omtrent het ontstaan en den oorspronkelijken vorm van den derden graad, dan zullen wij ons allereerst moeten richten naar de mythe en den hoofdpersoon daaruit. (2) In de tegenwoordige maconnieke ritualen wordt deze Hiram Abif (of Abiff) genoemd, maar in de andere boeken vinden wij ook andere namen. Wij lezen daar bijv. van Adonhiram, Adoniram en Adoram1 en een mededeeling van Findel2 doet ons veronderstellen, dat de naam ook reeds bij de oude Duitsche Steinmetzen verbasterd voorkwam. Deze noemen n.1. Anton Hironymus den eersten metselaar. In ieder geval is het dus goed ons bij ons onderzoek niet bij den naam Hiram Abif alleen te bepalen, maar ook onze aandacht op soortgelijke namen te vestigen. (3) Wenden wij ons allereerst tot den Bijbel, dan vinden wij daar tweemaal den naam Abiram. (4} In Numeri XVI lezen wij hoe Abiram een der tweehonderdvijftig is, die met Korah in opstand komen tegen Mozes. Hij heet daar een zoon van Eliab en een achterkleinzoon van Ruben. Op een bijeenkomst, samengeroepen door Mozes naar aanleiding van het verzet, beval Jahwe, dat allen zich van de tenten van Abiram en de andere hoofdsamenzweerders moesten verwijderen, waarop de aarde zich opende en zij met de hunnen daarin verdwenen. (5} De tweede maal, dat een Abiram genoemd wordt, is in 1 Koningen XVI : 34, waar staat, dat Ahiël of Hiël Jericho weder opgebouwd heeft op Abiram, zijn eerstgeborene, m.a.w. bij den wederopbouw van deze stad offerde Hiël zijn zoon. (6) De naam, die ons voorts opvalt in den Bijbel, is die van Adoniram, die zooals gezegd ook in maconnieke teksten voorkomt. Het eerst lezen we over hem in Samuel XX : 24, waar hij na den onderdrukten opstand van Sjeba tegen David, wordt aangesteld over de heerediensten. Volgens Ward3 geschiedde dit ca. 1012 v. Chr. In den Hebreeuwschen tekst luidt zijn naam Adoram. (7) In 1 Koningen IV: 4 wordt misschien dezelfde Adoniram nog eens genoemd als een der rijksgrooten van Salomo, als de zoon van Abda en aangesteld over de heerediensten. Hij was o. a. aangesteld om volgens 1 Koningen V: 14 bij het hakken van de boomen op den Libanon voor Salomo's tempelbouw, te zorgen voor de administratie en het aflossen der arbeiders {aanteekening in Leidsche vertaling). Volgens Ward zou dit ca. 1014 zijn geweest. (8) Ten slotte vinden wij nog een derde vermelding van den naam Adonhiram en wel in 975 v. Chr.4 Volgens 1 Koningen XII: 18 en 2 Kronieken X: 18 zond koning Rehabeam, toen Israël in opstand was, Adonhiram, die over de heerediensten stond, maar gansch Israël steenigde hem, zoodat hij stierf. In den Hebreeuwschen tekst van Kronieken staat hier de naam Hadoram. (9) Een verdere vermelding van soortgelijken naam vinden wij in het verhaal van Salomo's tempelbouw. (10) In de eerste plaats is daar sprake van Hiram van Tyrus en voorts van den kunstenaar Hiram, dien deze koning naar Salomo zond. (11) Met den eersten behoeven wij ons hier niet langer bezig te houden, omdat de tweede van beiden klaarblijkelijk het middelpunt van onze mythe is. Toch vermelden wij hem evenals de voorafgaande Hirams, omdat, zooals wij straks zullen zien, hij mogelijk in eenig verband staat met de innerlijke zijde van onze mythe. (12) De gegevens omtrent den gezonden kunstenaar Hiram, wiens naam verschillend wordt geschreven, ontleenen wij allereerst aan 1 Koningen. In hoofdstuk V wordt verhaald, hoe Hiram, koning van Tyrus zijn dienaren naar Salomo zond, omdat hij gehoord had, dat men hem had gezalfd in de plaats van zijn vader. Salomo deelde Hiram zijn plan tot tempelbouw mede, waarop deze hem toezegde het benoodigde hout te leveren. (13) In 1 Koningen VII : 13-47 wordt verhaald, hoe Salomo Hiram uit Tyrus ontbood. Hij was de zoon van een weduwvrouw uit Naphtali, zijn vader was een Tyriër. Hij was een koperslager en was vol wijsheid, doorzicht en bekwaamheid om iederen arbeid in koper te verrichten. Van de werken, die hij uitvoert, worden genoemd de twee zuilen voor het portaal des tempels met hun versierselen en er wordt verhaald, dat hij ze beide opricht, de rechtsche Jachin en de linksche Boaz noemende. Volgens de Leidsche vertaling beteekent Jachin: hij grondvest of bevestigt. Boaz zou misschien beteekenen: in hem is kracht. Men kan dit echter ook uitspreken Baoz en dan beteekent het: met kracht. Voorts vervaardigde hij de gegoten zee, de tien onderstellen met bekkens, de potten, de schoppen en de schalen. Al deze voorwerpen, die Hiram voor Koning Salomo maakte, waren van gepolijst koper. (14) In 2 Kronieken IV wordt deze opsomming nog eens gegeven doch daar wordt de maker Huram-abiw genoemd. (15) Een eenigszins van 1 Koningen VII afwijkend verhaal vinden wij in 2 Kronieken II. Hier wordt gezegd, dat Salomo aan koning Huram van Tyrus hulp vraagt voor zijn tempelbouw en Huram belooft, dat hij een kunstenaar zal zenden, begaafd met doorzicht, Huram-abi, den zoon eener vrouw uit Dan, maar wiens vader een Tyriër was, een man kundig in het bewerken van goud en zilver, van koper, ijzer, steen en hout, van purper, violet, fijn lijnwaad en karmijn, in het snijden van allerlei figuren en het beramen van allerlei ontwerpen, die hem werden opgegeven. (16) Een der verschillen met het vorige verhaal is, dat zijn moeder een vrouw uit Dan genoemd wordt. De Leidsche vertaling merkt echter in een aanteekening bij 1 Koningen VII: 14 op dat de stad Dan lag in het stamland van Naphtali. (17) Nergens staat in deze berichten, dat Hiram een architect was. In het eerste is hij alleen een bewerker van koper, in het tweede van allerlei grondstoffen, maar nergens vinden wij, dat hij ook een bouwkundige was. (18) Zoo vinden we nog een ander bericht 1 Kronieken XIV: 1 dat Hiram van Tyrus metselaars en timmerlieden zond om voor David een huis te bouwen, ook hier ging het echter weer om ambachtslieden, maar niet om bouwmeesters. (19) In andere oude geschriften vinden we niets over Hiram behalve dan een mededeeling bij Flavius Josephus5, die als naam Chiram geeft en mededeelt, dat zijn vader een Tyriër van Joodsche afkomst was. (20) Gaan wij thans na wat de naam Hiram en de daarmede samengestelde namen beteekenen. (21) Volgens Rev. Ball6 is de naam Hiram taalkundig een af- korting van Ahiram, de naam van een der geslachten van den stam Benjamin, zooals die in Numeri XXVI : 38 worden genoemd. (22) Een andere verklaring is, dat de naam Hiram afkomstig is van Achi-ram.' Dit woord beteekent: mijn Broeder (een omschrijving van God) is verheven. (23) Als werkwoord schijnt Hiram te beteeken: wijden.8 (24) Volgens Larousse Encyclopaedie (V: 128) beteekent het woord, dat Khirom geschreven moet worden, in het Hebreeuwsch: de kreupele en in het Phoenicisch: de kunstenaar. (25) Ward9 geeft verschillende verklaringen: Levensverheffing, Hij, die vernietigt en Witheid. Zooals men ziet, is er weinig overeenstemming. (26) Het woord Ab beteekent vader en zoo wordt Abi vertaald met: mijn vader en Abiw met: zijn vader. In de Leidsche vertaling (aant. bij 2 Kronieken II: 13) wordt verondersteld, dat een van beide of mogelijk beide op een schrijffout berusten. Het schijnt echter, dat het woord Abiw ook opgevat is als een eeretitel,10 terwijl het Hebreeuwsche le Huram Abi van 2 Kronieken II: 13 (vertaald met: van Huram mijns vaders) volgens sommige opvattingen in de Spaansch-Hebreeuwsche redactie slaat op den vader van den toenmaligen koning van Tyrus. (27) De naam Adoram wordt soms beschouwd als een afkorting van Adoniram of Adon Hiram. Een andere uitlegging is, dat de naam komt van het Arameesche Hado-ram, hetgeen beteekent: Hadad is verheven geworden.11 (28) Adon is het woord voor „heer". Het is daarom een zoo merkwaardig woord, omdat het de titel was van Tammuz, den Syrischen Mythegod en omdat de Grieken den titel voor den naam houdende, den God onder den naam Adonis overnamen. Nog opmerkelijker is het, als wij lezen, dat de vader van Adoniram volgens 1 Koningen IV: 6 Abda heette. Ab beteekent vader, en da is een afkorting van dod en dodo15 evenals het bovengenoemde Hado van Hadad. Dodo is de Hebreeuwsche naam voor David13 en beteekent: geliefde. Abda dus beteekent: vader van den geliefde. Geliefde was echter de gewone titel van Tammuz of Adonis, als de geliefde van Astarte. De naam van den vader (Abda) en de titel (Adon) van den zoon Adon(h)iram wijzen dus allicht op eenige verwantschap tusschen den mythologischen Hiram en Tammuz. Daar komt bij, dat de Zonnegod Tammuz een gewelddadigen dood stierf, evenals alle andere Mythegoden en, zeer opmerkelijk, hetzelfde kan gezegd worden van de hiervoor genoemde bijbelsche personen, wier naam met Hiram in verband staat, voor zoover althans hun doodsoorzaak bekend is. (29) De Abiram van Numeri XVI werd door de aarde verzwolgen. (30) De Abiram van 1 Koningen XVI werd geofferd bij den wederopbouw van Jericho. (31) De Adoniram van 1 Koningen XII en 2 Kronieken X (misschien dezelfde als uit Samuel XX 1 Koningen IV en 1 Koningen V) werd door het volk Israël gesteenigd. (32) De koningen van Tyrus werden beschouwd als incarnaties van Adonis en de naam van Hiram van Tyrus wijst dus mogelijk ook in de richting van een gewelddadigen dood. (33) Alleen over den dood van Hiram Abif — zooals wij hem terecht of ten onrechte zullen blijven noemen — is uit de oudheid niets naders bekend. Dat hij een gewelddadigen dood sterft is echter, zooals wij zien, geheel in overeenstemming met zijn naam, die bij alle Hirams een omen voor hetzelfde lot is geweest. (34) Tot zoover de gegevens uit de oudheid met eenige conclusies. Wij worden er helaas niet erg veel wijzer door. (35) Alvorens ons met de beteekenis van de Hiram-mythe bezig te houden, zullen wij thans nog trachten na te gaan hoe de oudste vormen zijn, waarin de naam en de mythe in de Vrijmetselarij voorkwamen. b. MACONNIEKE. (36) De oudste vermelding van Hiram in maconnieke geschriften vinden wij in de eerste helft der 15e eeuw in het zoogenaamde Cooke-manuscript. Hierin heet het: des konings zoon van Tyrus was zijn (Salomo's) meestér-metselaar.14 Hier dus wordt Hiram Abif, wiens naam overigens niet vermeld wordt, voor een zoon van den koning van Tyrus gehouden. In het William Watsonmanuscript van ± 1480 lezen wij hetzelfde als in het Cookemanuscript, maar in een omwerking van het eerste uit de 16e eeuw vinden wij den naam van Koning Hiram en er wordt verhaald, dat hij een zoon had „die heette Hiram (een naam, die in bijna alle afschriften van het manuscript verminkt is) en was een meester der geometrie en opzichter van al zijn metselaren en was een meester in het graveeren en insnijden en alle soorten metselarij." (37) Het Spence-manuscript van 1726 heeft blijkbaar geput uit een Engelsche vertaling van Flavius Josephus van 1670." Hierin lezen wij nml.: „Hierop zond Salomo naar Hiram van Tyrus om iemand, die een bekwaam werkman was, Uram genaamd, den zoon van een vrouw van de stam Naphtali en Urias, den Israëliet." Deze passage is precies zoo in het Spencemanuscript overgenomen, behalve dat de naam Uram veranderd is in Hiram Abif. (38) Andere manuscripten putten weder uit het bijbelsche verhaal, maar nieuw licht over het Hiram-verhaal geven zij ons niet. Alleen staat door deze vermeldingen vast, dat Hiram Abif reeds eeuwen voor 1723, in welk jaar wij het eerst zekerheid krijgen voor het bestaan van een derden graad als meestergraad in de Vrijmetselarij, met de speculatieve of operatieve metselarij in verband werd gebracht. Hoever dit verband ging valt echter niet te zeggen. (39) In de boeken, verschenen na het stichten der Grootloge van 1717, vinden wij het eerst vermelding van Hiram Abif in Anderson's Constitutieboek van 1722. Daarin lezen wij, overgenomen uit het oudere Harleian-manuscript: En er was een koning van een andere streek of land, Hiram genaamd, die koning Salomo beminde en hij gaf timmerhout voor het werk; en hij had een zoon Amon genaamd, en hij was een meester in geometrie, in snijwerk en in alle ander metselaarswerk, dat bij den tempelbouw behoorde, zooals blijkt uit den bijbel in Koningen, hoofdstuk 4. (40) Hier is dus sprake van een zoon van koning Hiram en hij draagt den naam Amon. Misschien een vergissing en een verbastering, want in de uitgave van 1723 (blz. 11) is noch van het een noch van het ander sprake en wordt 2 Kronieken 11:13 aangehaald en Hiram Abif genoemd. Tevens wordt een verklaring van den naam gegeven, die zou beteekenen Hiram van mijn Vader, d. w. z. de voornaamste Meester Metselaar mijns Vaders. In ditzelfde Constitutieboek wordt, in afwijking met den bijbel, maar in overeenstemming met oude metselaarshandschriften, Hiram de volmaaktste metselaar op aarde genoemd. (41) In de uitgave van het Constitutieboek van 1726 wordt weder gesproken over Hiram Abif als een zoon van Urias den Israëliet, waaruit blijkt, dat de samenstellers uit verschillende gegevens putten; in dit geval uit Flavius Josephus, de Spencemanuscripten of misschien een onbekende bron. Ook wordt in deze uitgave Hiram Abif weder een Meester in geometrie genoemd. (42) Pas in het Constitutieboek van 1738 wordt de zin ingevoegd: Maar hun vreugde werd weldra onderbroken door den plotselingen dood van hun meester Hiram Abif, dien zij zooals het behoorde in de Loge bij den tempel naar het oude gebruik begroeven. (43) Maar reeds eerder was uit verraderschriften op te maken, dat de maconnieke ritualen het verhaal van Hirams dood bevatten. (44) Trouwens reeds voor 1666 moet er een legende geweest zijn, waarbij althans een deel van onze Hiram-mythe tot uiting kwam. Een teekening van Guercino, die in 1666 overleed (niet zooals W. H. aangeeft in 1656) en wiens eigenlijke naam Barbieri was, geeft ons een voorstelling van een man in een graf, waarbij iemand half geknield staat, met een stok, blijkbaar een maatstok; een tweede buigt zich voorover met een geopenden passer in de hand; een derde doet hetzelfde met iets in zijn handen, dat niet duidelijk te zien is, terwijl een vierde staat in de houding van het G.\ en K.\ S.\. De teekening is nu in het bezit van het Suprème Royal Arch Kapittel van Schotland.16 (45) In 1724 werd uitgegeven het verraderschrift: Grand Mystery of Freemasons discovered (op het titelblad staat 1725, maar volgens A. H. blz. 369 had de uitgave reeds in 1724 plaats). Hieraan was toegevoegd een stuk van Verus Commodus getiteld: „Letters to a friend" en daarin wordt gesproken over „verhalen van een boom, die uit Hirams graf groeide." Uit deze oudste vermelding van het graf van Hiram maakt men wel op, dat toen pas het meestergraads-rituaal in gebruik gekomen is. " Het is echter zeer wel mogelijk, dat het reeds veel vroeger in gebruik was,18 maar gegevens hieromtrent hebben wij niet, althans niet van voor 1723, in welk jaar verscheen: A Master's Examination, waarin voor het eerst sprake is van een Meesterwoord Maughbin. (46) De eerste vrij volledige beschrijving van de Hiram-mythe vinden wij in het verraderschrift van Prichard: Masonry dissected, waarvan de eerste drukken verschenen in 1730. Hierin wordt het rituaal der Moderns beschreven, dus dat, waarbij de beide opzieners in het Westen zitten. Het gedeelte, dat over de Hiram-mythe handelt luidt als volgt:19 (47) Vraag. Wat was het, dat verloren was en thans gevonden is ? Antwoord. Het Meester-Metselaars-woord. (48) V. Hoe werd het verloren? A. Door drie harde slagen of den dood van onzen meester Hiram. (49) V. Hoe ging het toe met zijn dood? A. Bij den bouw van Salomo's tempel was hij MeestérMetselaar en om volle 12 uur des middags, toen de lieden waren heengegaan om zich te verpoozen, kwam hij, zooals zijn gewoonte was, om het werk te bezichtigen. En toen hij den tempel was binnengegaan, waren daar drie booswichten, van wie verondersteld wordt dat zij drie gezellen waren, en die zich aan de drie ingangen van den Tempel hadden opgesteld. En toen hij naar buiten trad, eischte een hunner het Meesterwoord van hem op, waarop hij antwoordde, het niet op zulk een wijze ontvangen te hebben, maar dat de tijd en een weinig geduld hen daartoe zou brengen. Deze booswicht, met dit antwoord niet tevreden, gaf hem een slag, die hem deed neervallen. Hij ging toen naar de andere poort, waar hij op dezelfde wijze werd aangesproken en, nadat hij hetzelfde antwoord had gegeven, ontving hij een krachtiger slag en bij de derde poort den doodslag. (50) V. Waarmede doodden hem de booswichten? A. Met een Setting Maul, Settting Tool en een Setting Beadle. [Deze woorden zijn niet goed te vertalen. Setting is: plaatsen, stellen. Maul is een moker. Tool beteekent: gereedschap en Beadle is vermoedelijk een verbastering voor Beetle, zware houten hamer.] (51) V. Wat deden zij verder? A. Zij droegen hem de westelijke Tempelpoort uit en verborgen hem onder wat puin totdat het weer volle twaalf was. (52) V. Hoe laat was het toen? A. Volle twaalf des nachts, terwijl de lieden ter ruste waren. (53) V. Wat deden zij later met hem? A. Zij droegen hem tot aan den top van den heuvel, waar zij een behoorlijk graf maakten en hem begroeven. (54) V. Wanneer werd hij vermist? A. Op denzelfden dag. (55) V. Wanneer werd hij gevonden? A. Vijftien dagen later. (56) V. Wie vonden hem? A. Vijftien liefdevolle broeders gingen op bevel van koning Salomo uit de westelijke poort van den tempel en verdeelden zich van rechts naar links, zoodat zij elkander konden beroepen en zij kwamen overeen, dat, als zij het woord niet in of bij hem vonden, het eerste woord [het beste] het Meesterwoord zou zijn. Een der broeders, die spoediger moe was dan de overige, zette zich neer om te rusten en, terwijl hij een struik vatte, die gemakkelijk naar boven ging, en bemerkte, dat de grond uitgegraven was geweest, riep hij zijn broeders. En toen zij hun zoeken voortzetten, vonden zij hem behoorlijk begraven in een goed graf, zes voet naar het Oosten, zes naar het Westen en zes voet loodrecht; en de bedekking er van bestond uit groen mos en zoden. Dit bracht hen tot ontzetting, waarop zij uitriepen: Muscus Domus Dei Gratia, hetgeen volgens de Metselarij is: Dank zij God, onze Meester heeft een woning van mos gekregen. Toen dekten zij hem dicht en tot verdere versiering staken zij een Casia-tak aan het hoofdeinde van het graf en gingen heen en deden bericht aan koning Salomo. (57) V. Wat zeide Koning Salomo van dit alles? A. Hij liet hem opnemen en behoorlijk begraven en beval, dat vijftien gezellen met witte handschoenen en schootsvellen zijn begrafenis zouden bijwonen (hetgeen tot dezen dag door Metselaars volbracht moet worden). (58) V. Hoe werd Hiram verheven? A. Gelijk alle metselaren wanneer zij het Meester-woord ontvangen. (59) V. Hoe geschiedde dit? A. Door de vijf punten van kameraadschap (fellowship). (60) V. Welke zijn dit? A. Hand in hand, voet tegen voet, wang tegen wang, knie tegen knie en de hand op den rug (hand in back). Toen Hiram opgenomen werd, grepen zij hem bij de voorvingers en liet de huid los, wat het loslaten (the slip) wordt genoemd; het uitstrekken van de rechterhand, het leggen van den middenvinger op het gewricht der hand, het aansluiten van den wijsvinger en den vierden [vinger] langs het gewricht heet de greep (grip), en het teeken is het leggen van den duim der rechterhand op de linkerborst en het uitstrekken der vingers. (61) V. Hoe wordt een meestér-metselaar genoemd? A. Cassia is mijn naam, En van een rechtmatige en volkomen Loge ik kwam. (62) V. Waar werd Hiram begraven? A. In het Heilige der Heiligen. (63) V. Hoe werd hij binnengebracht? A. Door de Westelijke poort van den Tempel. (64) Wij krijgen wel sterk den indruk, dat de schrijver dit stuk uit het geheugen heeft opgeschreven en mogelijk was reeds wat hij hoorde min of meer verbasterd. In de eerste plaats blijkt dit reeds uit antwoord (50), waarin werktuigen genoemd worden, welker beteekenis moeilijk is vast te stellen. Ook in het antwoord op vraag (56) komt een slecht vertaalde en bovendien in den Latijnschen tekst onbegrijpelijke zin voor. Vraag en antwoord (61) zijn vermoedelijk aan een oud werkmetselaren-rituaal ontleend20. Het inspringende gedeelte is slecht beschreven, de greep en het teeken zijn waarschijnlijk verkeerd. Ook wordt niet genoemd waar de poorten zijn, waardoor Hiram wilde vluchten; er wordt alleen van een eerste, tweede en derde poort gesproken. (65) Toch is Prichard over het algemeen vrij nauwkeurig, zooals vergelijking aantoont21. Of hij echter volledig was, is een tweede. Latere verraderschriften zijn uitgebreider, maar de vraag is daarbij: hebben zij aan het ten tijde van Prichard bestaande iets toegevoegd, of heeft Prichard te oppervlakkig bericht en veel verzwegen? (66) Ter vergelijking laten wij hier volgen een gedeelte uit het geschriftje van den abt Pérau: Le secret des Franc-Macons. Het verscheen te Genève in 1742 en in 1745 verscheen te Amsterdam een Hollandsche vertaling van een lateren druk, getiteld: Le secret des Franc-Macons trahi et le secret des Mopses relevé. (67) Vertaald luidt het gedeelte, dat met Hiram Abif te maken heeft in dien lateren druk, als volgt: (68) Uittreksel van de geschiedenis van Hiram, Adoniram of Adoram, Bouwmeester van den Tempel van Salomo. (69) Om te begrijpen welk verband tusschen deze geschiedenis en het genootschap der Vrijmetselaren bestaat, moet men weten, dat hun Loge den tempel van Salomo voorstelt en dat zij den naam Hiram geven aan den Bouwmeester, dien deze Vorst voor het oprichten van dit beroemde gebouw had uitgekozen. (70) Eenigen beweren, dat deze Hiram koning van Tyrus was; en anderen, dat hij was een beroemd bewerker van metalen, dien Salomo uit vreemde landen had laten komen en door wien de twee koperen kolommen, welke men aan de Tempelpoort zag, de eene genaamd Jachin en de andere Boaz, vervaardigd waren. (71) De schrijver van „Le secret des Franc-Macons" heeft gelijk met te zeggen, dat bij de Vrijmetselaren geen sprake is van Hiram, koning van Tyrus. Maar er is evenmin sprake van hetgeen hij beweert, n.1. van den Hiram, bewerker van metalen, dien Salomo uit Tyrus had laten komen en die de twee bronzen kolommen gemaakt heeft. Welk een verband kon een bewerker van metalen met de Broederschap der vrijmetselaren hebben? Het schijnt mij toe, dat de door hen aangenomen kwaliteit van vrijmetselaars, het schootsvel van wit vel, de troffel dien zij dragen, en al de overige allegorische gereedschappen, waarmede zij zich in de Loge versieren, niets te maken hebben met de goudsmeden, de smeden, de metaalgieters of koperslagers. Maar, behalve dat het geenszins waarschijnlijk is, dat onder hen sprake is van Hiram, koning van Tyrus, of Hiram, metaalbewerker, komen zij allen daarin overeen, dat het ter nagedachtenis aan den Bouwmeester van Salomo's tempel is, dat zij hun ceremoniën verrichten en voornamelijk die, welke zij bij de meesterrecepties in acht nemen. Hoe kan men zich dan vergissen, daar toch de Schrift ons leert, dat hij, die de werken van den bouw van Salomo's Tempel leidde, Adoniram heette? Het is waar, dat Josephus in zijn Geschiedenis der Joden zegt, dat hij zich Adoram noemde, maar dit verschil moet hem niet doen verwarren met Hiram, koning van Tyrus, noch met Hiram, bewerker van metalen. Het is dan ook niet twijfelachtig, of degeen, wiens nagedachtenis de Vrijmetselaren eeren, heette Adoniram of Adoram, terwijl hij het is, wien naar hun beweren de tragische gebeurtenis overkwam, waarvan ik het verhaal doen zal. (72) Men vindt van dit brokstuk geschiedenis geen sporen in de Schrift en evenmin bij Josephus. De vrijmetselaren beweren, dat het uit den Talmud getrokken is; daar ik echter meen, dat het zeer onverschillig is te weten, waaraan het verhaal mogelijk ontleend is, heb ik geen uitvoerige onderzoekingen ingesteld om er zeker van te worden. Ik grond me alleen op de traditie, die ik van de vrijmetselaren ontvangen heb en ik deel deze mede, zooals allen haar vertellen. (73) Adoniram, Adoram of Hiram, aan wien Salomo het beheer en de leiding der werken van zijn tempel gegeven had, moest een groot aantal werklieden betalen, die hij niet allen kon kennen, en om niet te wagen, dat hij den leerling als gezel en den gezel als den meester zou betalen, kwam hij met elk hunner in het bijzonder overeen omtrent Woorden, Teekens en Aanrakingen, teneinde hen van elkander te onderscheiden. (74) Het woord van den leerling was Jachin enz. (75) Het woord der Gezellen was enz. (76) De meester had slechts een Woord om zich te doen onderscheiden van hen, over wie ik gesproken heb, het was Jehova, maar na den dood van Adoniram, wiens geschiedenis ik nu ga verhalen, werd het veranderd. (77) Drie gezellen, die een poging wilden doen om het meesterloon te verkrijgen, besloten het meester-Woord aan Adoniram te vragen, zoodra zij hem alleen konden treffen, of hem te dooden, als hij het hun niet wilde geven. Daarom verborgen zij zich in den Tempel, waarin Adoniram, naar zij wisten, eiken avond alleen de ronde ging doen. Zij plaatsten zich de een in het Zuiden, de ander in het Noorden en de derde in het Oosten. Toen Adoniram als gewoonlijk door de Westerpoort binnengekomen was en door de Zuiderpoort wilde heengaan, vroeg een der gezellen hem het meester-Woord, waarbij hij tegen hem ophief den stok, of den hamer, dien hij in de hand hield. Adoniram zeide hem, dat hij het meester-Woord niet op deze wijze ontvangen had. Toen gaf de gezel hem een slag op het hoofd met zijn stok of met zijn hamer. Daar de slag niet hevig genoeg was om Adoniram ter aarde te werpen, redde deze zich naar den kant van de Noorderpoort, waar hij den tweeden vond, die hem hetzelfde aandeed. Daar ook deze tweede slag hem niet had nedergeveld, vluchtte hij om door de Oosterpoort heen te gaan, doch hij vond daar den laatsten, die, na hem dezelfde vraag gedaan te hebben als de beide vorige, het doodslaan voltooide. (78) Toen vereenigden zich alle drie om hem te begraven. Maar omdat het nog dag was, durfden zij het lijk niet naar buiten te dragen; zij stelden zich tevreden met het ondereen hoop steenen te verbergen en, zoodra de nacht was aangebroken, droegen zij het op een berg, waar zij het begroeven; opdat zij de plaats zouden kunnen herkennen, sneden zij een tak van een Acacia, die in hun nabijheid was af, en plantten dien op het graf. (79) Nadat Salomo in zeven dagen Adoniram niet gezien had, beval hij negen meesters om hem te gaan zoeken. Ten einde te weten te komen wat hem gebeurd was, moesten eerst drie hunner zich naar elke poort begeven. Deze negen meesters volvoerden getrouw de bevelen van Salomo; en na langen tijd in de omstreken te hebben gezocht, zonder iets aangaande Adoniram te vinden, bevonden zich drie hunner, die een weinig vermoeid waren, juist bij de plaats, waar hij begraven was, om er te rusten. Een van hen, die gemakkelijker wilde gaan zitten, greep den Acaciatak, dien hij in de hand hield, wat hem deed bemerken, dat de grond op die plaats pas losgemaakt was; omdat zij de oorzaak daarvan wilden weten, gingen zij graven en zij vonden toen het lijk van Adoniram. Toen gaven zij aan de anderen een teeken, om bij hen te komen, en allen herkenden hun Meester. (80) Zij vermoedden, dat mogelijk eenige gezellen de misdaad bedreven hadden bij het dwingen om hun het meester-Woord te geven en uit vrees, dat die gezellen het hem onttrokken hadden, besloten zij onmiddellijk het te veranderen en het eerste woord te nemen, dat wellicht een hunner bij het opheffen van het lijk zou uitspreken. Eén greep het bij een vinger, maar de huid liet los en bleef hem in de hand. De tweede meester greep het onmiddellijk bij een anderen vinger maar hetzelfde gebeurde. De derde nam hem bij het handgewricht op dezelfde wijze als de Groot-Meester het handgewricht van den gezel vat bij de ceremonie der receptie, hetgeen boven beschreven is. (Ten slotte vatte hij hem bij het handgewricht door de vier uitgespreide doch half gebogen vingers als een klauw te leggen op dit gewricht boven de handpalm, zijn duim gaande tusschen den duim en den wijsvinger van den candidaat) De huid het wederom los, waarop hij riep: Macbenac, wat volgens de vrijmetselaren beteekent: het vleesch verlaat de beenderen, of: het lichaam is vergaan. Toen kwamen zij overeen, dat dit van nu af het meester-Woord zou zijn. (81) Zij gingen onmiddellijk rekenschap afleggen van hetgeen hun overkomen was aan Salomo, die er zeer door getroffen werd; en om voor de achting, die hij voor Adoniram gekoesterd had, bewijzen te geven, beval hij aan alle meesters om dezen te gaan opdelven en naar den tempel te vervoeren, waar hij hem met veel praal deed begraven. Gedurende de ceremonie droegen al de meesters schootsvellen en handschoenen van wit leder, om aan te duiden dat geen hunner zijn handen met bloed van hun Hoofd bezoedeld had. (82) Aldus is het geschiedverhaal van Hiram, dat de Grootmeester aan den candidaat op den dag zijner receptie doet. Daar het slechts een verdichting is en men niet het minste spoor er van in de heilige of profane geschiedenis vindt, moet men er niet verwonderd over zijn, als de vrijmetselaren het niet altijd over den naam van dezen Bouwmeester en evenmin over de omstandigheden van zijn dood eens zijn. Bijvoorbeeld: ik heb gezegd, dat de gezellen een Acaciatak op Hirams graf plantten; maar anderen beweren, dat die tak geplant werd door de meesters, die het lijk zochten, teneinde de plaats te herkennen, waar zij het gevonden hadden. Eenigen beweren ook, dat de meesters het lijk van Hiram opgroeven, voordat zij aan Salomo verslag van hun ontdekking gedaan hadden, in plaats waarvan ik gezegd heb, dat het deze Vorst was, die het lijk deed opgraven. (83) Ook zijn er die beweren, dat de eerste slag, dien Hiram ontving, een slag met een baksteen (coup de Brique) was, de tweede, een slag met een kubieken steen en de derde, een slag met een hamer. Ten slotte zijn er die zeggen, dat het Salomo was, die bedacht het meester-Woord te wijzigen, terwijl anderen beweren, dat de meesters die wijziging maakten, zonder hem te raadplegen. In één woord, in alle Loges, die ik bezocht heb, heb ik eenig verschil gevonden; maar alleen wat de bijzonderheden en niet wat het wezenlijke betreft. De wijze, waarop ik deze geschiedenis verhaald heb, komt met de meest verbreide meening overeen. (84) Al te nauwkeurig is Pérau helaas niet. Dat het bijv. Adoniram was die volgens den Bijbel de werken van den bouw van Salomo's tempel leidde is niet juist. Uit het in het eerste gedeelte geschrevene blijkt trouwens vrij zeker, dat inderdaad Hiram Abif bedoeld is. Alleen verdient in dit verband misschien vermelding, dat in het omstreeks 1760 verschenen: „Le Parfait Macon" van twee bouwmeesters gesproken wordt. Adoniram die het werk op den Libanon leidt en Hiram Abif die met het toezicht op den tempelbouw belast is. Overigens blijkt uit Perau's geschrift, dat er te dien tijde reeds een aantal verschillen bestonden, wat de onderdeelen betrof. (85) Vergelijken we het stuk met Prichard's beschrijving, dan zien we ook, dat het verhaal in hoofdzaak hetzelfde is. In de onderdeden vinden wij echter bij Pérau, die uitvoeriger is, afwijkingen. (86) Prichard spreekt van drie poorten waar de booze gezellen zich plaatsen. Pérau laat Hiram door de westelijke poort binnenkomen en de gezellen staan aan de zuider-, noorder- en oosterpoort en aan deze laatste wordt Hiram verslagen. De drie gereedschappen zijn bij Pérau duidelijker: een baksteen (ruwe steen?), een kubieke steen en een hamer. (87) Bij den laatste wordt gesproken van een Acacia-tak in plaats van een Casia-tak, hetgeen echter hetzelfde kan beteekenen aangezien de Cassia niet alleen een plant is uit de familie der Leguminosen, maar ook de naam is voor een acaciasoort, de Acacia Farnesiana.22 (88) Terwijl verder Prichard zegt, dat Hiram denzelfden dag werd vermist, zegt Pérau: na zeven dagen; de eerste laat vijftien gezellen zoeken, de tweede negen meesters. In het eerste verhaal wordt Hiram opgeheven bij de tweede poging, in het tweede bij de derde. De uitroep bij het zien van het lijk is in het eene geval het onbegrijpelijke Muscus domus, in het andere het plaatsvervangend Meesterwoord. En zoo zijn er nog een aantal punten meer. (89) Alle 18e eeuwsche ritualen der Moderns en van hun navolgers op het vasteland zijn min of meer op de hierboven beschreven ritualen gegrond, zoodat wij ons met de verdere varianten uit die eeuw niet behoeven bezig te houden. (90) Belangrijke afwijkingen vinden wij echter in de ritualen der Antients, welke al gedeeltelijk verklaard kunnen worden door de plaatsing der Opzieners, die hierbij in het Zuiden (2e Opz.\) en Westen (le Opz.\) zitten. (91) Het eerste verraderschrift over hun rituaal verscheen in 1760: The Three Distinct Knocks. Het rituaal zelf bestond echter reeds langer. In 1751 werd te Londen de Groot-Loge der Antients gesticht. Er valt veel voor te zeggen, dat we hier te doen hebben met een tak der Vrijmetselarij, zooals die in Ierland beoefend werd. Dat er reeds voor 1751 afwijkingen waren tusschen de Engelsche en Iersche Vrijmetselarij, mogen we misschien daaruit opmaken, dat in 1735 Ierschen Vrijmetselaren de toegang tot de Loges der Engelsche Groot-Loge werd geweigerd.23 Vermoedelijk waren ook de ritualen over en weer bekend en heeft men ook aan elkanders ritualen dat ontleend, wat, naar men meende, in het eigen rituaal goed zou passen. Zoo is dus allicht het Hiram-verhaal van Pérau een vermenging van het oude Moderns verhaal met bestanddeelen uit het rituaal der Antients, en het nu volgende verhaal uit het Antients-rituaal bevat dan allicht deelen uit dat der oude Moderns. (92) In hetzelfde jaar dat The Three Distinct Knocks verscheen, zag ook het licht: Hiram, or the Grand Masterkey en hieruit is bewerkt het zeer bekende: Jachin and Boaz van 1762 of 1764. Het volgende is hieraan ontleend; enkele belangrijke onderdeden die wel in het eerstgenoemde rituaal staan, zijn met K tusschen [ ] ingevoegd." (93) Er waren oorspronkelijk vijftien gezellen, die den tempel bijna voltooid zagen en het meester-woord nog niet ontvangen hadden [K: omdat hun tijd nog niet gekomen was]. Daarom werden zij ongeduldig en kwamen overeen het hun meester Hiram af te persen bij de eerste gelegenheid, dat zij hem alleen zouden aantreffen, zoodat zij in andere landen voor meesters konden doorgaan en het loon en de voordeelen der meesters konden ontvangen; doch voordat zij hun voornemen konden uitvoeren, kwamen twaalf hunner daarvan terug; de overige drie bleven er bij en besloten het met geweld uit te voeren, als geen ander middel gevonden kon worden; hun namen waren Jubela, Jubelo, Jubelum. (94) Daar het de gewoonte van Hiram was ten twaalf ure des middags, zoodra de lieden geroepen waren om zich te verpoozen, in het Sanctum Sanctorum, het Heilige der Heiligen, te gaan, teneinde tot den waren en levenden God te bidden, plaatsten zich de genoemde moordenaars bij de ooster-, wester- en zuiderdeur van den tempel. Er was geen ingang in het noorden, omdat de zonnestralen nooit uit dit punt schijnen. ,, , . (95) Toen Hiram zijn gebed tot den Heer voleindigd had, kwam hij tot de oosterdeur, welke hij bewaakt vond door Jubela; deze vroeg hem op besliste wijze den meestergreep [K: het woord, of den greep, of zijn leven], waarop hij van Hiram ten antwoord kreeg, dat het niet gebruikelijk was, om ze op zulk een wijze te vragen; dat hij ze zelf niet aldus ontvangen had; daaraan toevoegend, dat hij moest wachten en dat tijd en geduld ze hem zouden brengen. Hij vertelde hem verder, dat het niet in zijn macht alleen lag om ze te openbaren, maar wei in tegenwoordigheid van Salomo, Koning van Israël en Hiram, Koning van Tyrus. Jubela, die met dit antwoord niet tevredenwas, sloeg hem over de keel met een vierentwintig-duimsmaat. Hiram vlood na deze behandeling naar de zuiderdeur vanden tempel, waar hij Jubelo vond, die hem den greep en het woord van den meester op dezelfde wijze vroeg als Jubela dit gedaan had; en na van zijn meester hetzelfde antwoord ontvangen te hebben, gaf hij hem met een winkelhaak een hevigen slag op de borst, welke hem deed waggelen. Toen hij zijn kracht herwonnen had, liep hij naar de westerdeur, den eenigen weg, die hem nog overbleef om te ontkomen; en na door Jubelum, die dezen doorgang bewaakte met hetzelfde doel aangesproken te zijn (en na hem hetzelfde antwoord gegeven te hebben), ontving hij op zijn hoofd een verschrikkelijken slag met een spitshamer of zwaren hamer, wat zijn dood veroorzaakte. (96) Daarna droegen zij zijn lijk de westerdeur uit en verborgen hem onder wat puin tot twaalf uur van den volgenden, nacht, toen zij volgens afspraak weer samenkwamen en hem aan de zijde van den heuvel begroeven.1) (97) Daar onze Meester Hiram niet als gewoonlijk kwam, om op de werklieden toe te zien, liet Koning Salomo een uitgebreid onderzoek instellen; dit gaf echter geen resultaat, zoodat hij hem voor dood hield. De twaalf gezellen, die zich teruggetrokken hadden, het genoemde gerucht vernemende en door hun geweten verontrust wordende, gingen naar Salomo met witte schootsvellen en witte handschoenen, als zinnebeelden van hun onschuld, en vertelden hem alles, wat zij van de zaak wisten en boden hun hulp aan, teneinde de drie verdwenen gezellen te ontdekken. Zij vertrokken en verdeelden zich in vier afdeelingen; drie Oost, West, Noord, Zuid, voor het zoeken der moordenaars. (98) (Dan volgt het verhaal van het zoeken, vinden en terechtstellen der drie moordenaars). (99) Toen de doodstraf voltrokken was, zond Koning Salomo om de twaalf gezellen en vroeg hun het lichaam van Hiram ') Hier verschillen de metselaren onder elkander; eenige hunner zeggen, dat hij niet de westerdeur uitgedragen, maar op de plaats waar hij gedood' was, op deze wijze begraven werd: de drie moordenaars namen een gedeelte van den vloer op, maakten een gat en bedekten hem met steenen, zoodra zij hem er in gestopt hadden, waarna zij het puin in hun schootsvellen wegdroegen om geen argwaan te verwekken. op te nemen [K: te verheffen] opdat het op plechtige wijze in het Sanctum Sanctorum begraven mocht worden; hij zeide ook, dat indien zij geen paswoord bij hem konden vinden, het verloren zou zijn; want er waren slechts drie in de wereld aan wie het bekend was; en tenzij deze te zamen waren, kon het niet gegeven worden. Hiram was evenwel dood, bijgevolg was het verloren. Zooals Salomo bevolen had, gingen zij heen en ruimden het puin op en vonden den meester in een staat van ontbinding, daar hij reeds vijftien dagen gelegen had, waarop zij in verbazing hun handen boven hun hoofden hieven en zeiden: O Heer mijn Godl Aangezien dit het eerste woord en teeken was, nam Koning Salomo het aan als het groote teeken van een meestér-metselaar (100) V. Broeder, toen Hiram aldus dood gevonden was, hoe werd hij toen opgeheven? A. Door middel van de vijf punten van kameraadschap. (101) V. Welke zijn deze punten van kameraadschap? A. Hij werd gegrepen met den greep van aangenomen leerling, maar de huid liet los. Daarna werd hij gegrepen met den greep van gezel, wat ook mislukte; en ten slotte met den greep van den meester. (102) (In een noot wordt gezegd, dat het meesterwoord Ma ha bone is, of, als in de „moderne" Loges, Macbenach). (103) In Brown's Masonic Master Key van 1802 vinden wij de mythe van Prichard weder belangrijk uitgebreid. Dit tot de Moderns behoorende rituaal geeft het verhaal als volgt: (104) V. Wat ging verloren? A. De geheimen van een meestér-metselaar. (105) V. Hoe gingen zij verloren? A. Door drie harde slagen door drie ruwe schurken gegeven, die voor onzen Grootmeester Hiram doodehjk bleken te zijn. . , , . _ , . (106) V. Vertel de nadere bijzonderheden betreffende den dood van onzen Meester Hiram. A. Bij het bouwen van Koning Salomo's tempel waren er drie grootmeesters, namelijk Salomo, Koning van Israël, Hiram, Koning van Tyrus en Hiram Abiff; en om zekere dwingende redenen, het best bekend bij henzelf, verplichtten zij zich tegenover elkander met den plechtigsten eed, hun geheimen als meesters niet aan de gezellen (craftmasons) mede te deelen, voordat de tempel voltooid was. En toen dat statige, heerlijke en prachtige bouwwerk bijna voltooid was, vond de volgende dieptreurige, duivelsche gebeurtenis plaats, waarvan ik de bijzonderheden in het kort zal verhalen. (107) Het was de dagelij ksche gewoonte van Hiram Abiff, die het oppertoezicht bij het bouwen had, op vollen middag, terwijl de arbeiders rust (refreshment) na den arbeid hadden gezocht, in den tempel te gaan om den Almachtigen, den Grooten Bouwmeester van het Heelal, te vereeren (to pay his divine adoration), nieuwe teekeningen op het teekenbord te maken, en verslag uit te brengen aan koning Salomo. Er waren toen drie ontaarde gezellen, die meer eerzucht dan wijsheid bezaten en die een samenzwering vormden om onzen Grootmeester Hiram te belagen, hem deze geheimen af te persen, door dreigementen of slagen en, als dit zonder resultaat bleef, hem zelfs te dooden. Zij plaatsten zich daarvoor aan de ooster-, zuider- en westeruitgang van den tempel. (108) Toen onze Meester Hiram met zijn gebeden en teekeningen gereed was, ging hij, om verslag uit te brengen aan koning Salomo, naar de oosterpoort, waar hij door een schurk werd tegengehouden, die hem de geheimen van den meestermetselaar vroeg. Hij zeide hem, dat waar hij ze niet op zulk een wijze ontvangen had, hij ze ook zoo niet kon geven, maar hij ried hem aan den rechten tijd af te wachten, geduld te hebben en vlijtig te werken en verzekerde hem, dat, wanneer de tempel eenmaal voltooid zou zijn, koning Salomo hem er mede beloonen zou; daar dit antwoord den schurk niet bevredigde, gaf deze hem met een hamer (setting mail) een slag tegen den rechterslaap, die hem naar links deed wankelen. Toen hij van zijn verrassing bekomen was, trachtte hij door de zuiderpoort te ontkomen, waar hij door een tweeden schurk tegengehouden werd, die op nog gebiedender manier dan de eerste brutaal de geheimen van een meestér-metselaar vroeg. Hij gaf hem hetzelfde antwoord als den voorgaanden, hetgeen den tweeden schurk niet bevredigde, die hem daarna met een liniaal (setting rule) een heviger slag gaf op zijn linkerslaap, die hem naar rechts deed wankelen. Nadat hij van zijn tweede verrassing bekomen was, vergaderde hij zijn krachten en trachtte door de westerpoort te ontkomen, waar hij door een derden schurk werd ontvangen, die nog onbeschaamder was dan de beide andere en die hem met vele verschrikkelijke vloeken en zware bedreigingen, te ijselijk om ze hier te herhalen, brutaal de geheimen van den meestér-vrijmetselaar vroeg. Hij gaf hem hetzelfde antwoord als aan de beide anderen met de toevoeging, dat er behalve hijzelf slechts twee in de wereld waren, die ze kenden (namelijk Salomo, koning van Israël, Hiram, koning van Tyrus en Hiram Abiff); en daar zij gebonden waren door de plechtigste overeenkomst hun geheimen als meesters niet te onthullen aan de gezellen (craftmasons), voordat de tempel voltooid was, hij als een standvastig metselaar liever de straf van zijn eed wilde ondergaan dan ze te onthullen; hetgeen den schurk zoo verbitterde, dat hij hem met een zwaren hamer (beetle) een slag tegen het voorhoofd gaf, wat, zooals bleek, zijn onmiddellijken dood tengevolge had. (109) V. Wat deden de schurken met het lichaam toen zij op zoo onmenschelijke wijze onzen grootmeester Hiram vermoord hadden? A. Zij verborgen hem in den tempel tot middernacht; daarna droegen zij hem uit de westerpoort en begroeven hem zeer onbehoorlijk. (110) V. Wanneer werd hij het eerst vermist? A. Spoedig na vollen middag van denzelfden dag waarop hij gedood werd. {111) V. Hoe kwam het dat hij het eerst vermist werd? A. Doordat hij niet als gewoonlijk zijn verslagen aan Koning Salomo uitbracht. (112) V. Wanneer werd hij algemeen vermist? A. Na vollen middag van den volgenden dag. (113) V. Hoe kwam het, dat hij algemeen werd vermist? A. Toen de werklieden na de rust weder aan het werk gingen, vonden zij geen nieuwe teekeningen op het teekenbord, hetgeen hen in verwarring bracht en waarvan zij Koning Salomo in kennis stelden. (114) V. Wat beval Koning Salomo? A. Koning Salomo, vermoedende wat gebeurd was, kondigde een uitvaarverbod af (ordered an embargo) op alle scheepvaart (upon all floats and shipping) en zond wachters naar de stadsgrenzen, opdat niemand zijn rijk kon verlaten, voordat Hiram levend of dood gevonden was. (115) V. Wat beval koning Salomo verder? A. Koning Salomo droeg vijftien liefdevolle broederen op om onzen grootmeester Hiram te zoeken. (116) V. Hoe handelden de vijftien liefdevolle broederen? A. Zij gingen in den tempel en nadat zij daar zonder resultaat nauwkeurig hadden gezocht, vormden zij drie gezellenloges en gingen uit den ooster-, wester- en zuideruitgang van den tempel, na afgesproken te hebben dat zij binnen elkanders gehoor (within hale) zouden blijven. Nadat zij veertien dagen zonder resultaat zorgvuldig hadden gezocht, zette een der toegewijde broederen, die vermoeider was dan de andere, zich op den top van een heuvel neer en om beter overeind te komen, vatte hij een tak of struik, die, gemakkelijk met de wortelen losliet en hem dus deed vermoeden, dat de grond daar kortgeleden opgegraven was geweest. Hij riep zijn broederen, zij zetten hun nasporingen voort en vonden onzen grootmeester Hiram zeer onbehoorlijk begraven. Zij vulden het graf weder en bedekten het met versch mos en zoden, daarbij in het latijn zeggende: muscus domus, Deo Gratia! „Gode zij dank, onze grootmeester Hiram heeft een huis van mos gekregen". Zij staken toen een cassiatak aan het hoofdeinde van het graf om te weten, waar zij hem vinden konden, en gingen naar Salomo en maakten hem hier mede bekend. (117) V. Hoe ontving koning Salomo dit treurige nieuws? A. Koning Salomo sloeg met veel ontroering op zijn borst en zeide: „ O Gbn, Gbn! wat ik zoozeer vreesde is geschied, onze voortreffelijke bouwmeester (builder) is vermoord!" (118) V. Wat beval koning Salomo voorts? A. Hij droeg dezelfde vijftien liefdevolle broederen op onzen grootmeester Hiram op te heffen, om hem behoorlijker te begraven, wetende dat hij zulks waardig was, hun tegelijkertijd mededeelende, dat door zijn ontijdigen dood de geheimen van een meestermetselaar voor goed verloren waren, maar dat, als een belooning voor hun trouw het eerste toevallige teeken (sign), gebaar (token) en woord, dat bij het openen van het graf en zijn opheffen zou ontstaan, in hun plaats zouden worden aangenomen, totdat in toekomstige eeuwen de ware teruggevonden zouden worden. (119) V. Wat deden de vijftien liefdevolle broederen voorts? A. Zij gingen om het graf staan en vormden een gezellenloge. Toen de grond geopend was, zagen zij elkander allen, hetzij door den stank of door verrassing, of omdat de zonnestralen in het graf schenen, in deze houding .... Zij zagen elkander aan en zich de woorden herinnerende van koning Salomo, namen zij dit aan als het eerste toevallige teeken. Twee der broederen ijveriger dan de overige, sprongen in het graf en trachtten onzen meester Hiram op te heffen met den leerlingsgreep, die een misgreep bleek (which proved a slip), daarna trachtten zij hem op te heffen met den gezellengreep, die ook een misgreep bleek; waarop zij hem stevig vastnamen bij de spieren en beenderen en verhieven met de vijf punten van kameraadschap, die de eerste toevallige greep werd. Een der beide broederen in het graf legde, om het opheffen te vergemakkelijken, de hand onder zijn rug; maar doordat zijn lichaam zooveel dagen in den grond gelegen had, was het vleesch reeds zoo verteerd, dat zijn vingers tot de beenderen doordrongen, hij trok ze terug, rook er aan en zeide: M. B., dat de initialen bleken te zijn van het verloren woord. (120) V. Wat beval koning Salomo te doen, nadat het lichaam van onzen Meester Hiram opgeheven was? A. Hij beval de vijftien liefdevolle broederen zich met witte handschoenen en schootsvellen te kleeden als teeken van hun onschuld en hem met alle ceremoniëele praal en pracht, verschuldigd aan iemand van zijn bijzondere verdienste en karakter, te begraven in een graf zes voet van Oost naar West, drie voet tusschen Noord en Zuid en zes voet loodrecht, zoo dicht bij het Heilige der Heiligen als de Joodsche wet het veroorloofde. (121) Wij zien uit het bovenstaande, dat de samensteller van dit rituaal verschillende bronnen tot zijn beschikking had. In de eerste plaats putte hij uit een rituaal als dat van Prichard en zoo heeft hij bijv. nagenoeg dezelfde drie gereedschappen (alleen Rule voor Tool), die in onze andere gegevens niet voorkomen. Ook deelt hij in overeenstemming met Prichard's rituaal mede, dat Hiram denzelfden dag werd vermist, dat vijftien gezellen hem gingen zoeken en dat zij bij het vinden van het lijk uitriepen Muscus Domus, Deo Gratia. Uit een rituaal als dat van Pérau is overgenomen de uitroep Mac-Benac en ook dat Hiram eerst in den tempel werd begraven. Uit een rituaal als dat der Antients zijn ook belangrijke gedeelten overgenomen. Zoo zijn de poorten bij Browne ook Oost, Zuid en West en in deze volgorde tracht Hiram te ontkomen. Boven- dien zijn er van elders nog deelen aan de mythe toegevoegd: teeken, greep en woord bij het wederopgraven en de afmetingen van het graf bij het Heilige der Heiligen. Men krijgt den indruk, dat de samensteller alles, wat hij over de mythe kon vinden, zoo goed mogelijk tot één geheel heeft verwerkt. (122) Ten slotte had in 1813 de vereeniging plaats van de Groot-loges der Antients en Moderns en in het rituaal der tegenwoordige Engelsche Grootloge luidt het verhaal van Hiram Abif als volgt:" (123) De wijze van zijn dood was als volgt: Vijftien gezellen van die hoogere klasse van werklieden, die aangesteld waren om de overigen te leiden, ziende, dat de tempel bijna was voltooid en zij niet in het bezit waren van de geheimen van den Derden Graad, spanden samen, om ze op eenigerlei wijze te verkrijgen, zelfs met behulp van geweld. Op het oogenblik, dat zij aan hun plan gevolg wilden geven, schrokken twaalf hunner terug, maar drie van beslister en gewelddadiger aard dan de overigen volhardden in hun goddeloos plan en om dit te volbrengen plaatsten zij zich respectievelijk aan ooster, noorder en zuider uitgangen van den tempel, waarin onze meester Hiram zich teruggetrokken had om den Allerhoogste te vereeren, zooals zijn gewoonte was op vollen middag. (124) Zijn devoties geëindigd hebbende, keerde hij terug naar de zuiderpoort, waar hij door den eersten dezer schurken werd aangesproken, die zich, bij gebrek aan een ander wapen, voorzien had van een zwaar schietlood en op dreigende wijze de geheimen van een meestermetselaar vroeg, hem waarschuwende, dat de dood het gevolg zou zijn van een weigering. Onze Meester, getrouw aan zijn verbintenis (obligation) waarschuwde hem, dat deze geheimen slechts bekend waren aan drie in de wereld, en dat hij, zonder de toestemming der beide anderen ze kon noch wilde onthullen, maar hij gaf te kennen, dat hij er niet aan twijfelde, dat ijver en geduld den waardigen Metselaar te zijner tijd het recht zouden geven er aan deel te nemen, doch dat, wat hemzelf betrof, hij liever sterven zou dan het in hem gestelde heilige vertrouwen te beschamen. Aangezien dit antwoord niet voldoende bleek, mikte de schurk een zwaren slag naar het hoofd van onzen Meester, maar in verwarring gebracht door de vastheid van diens houding, miste hij diens voorhoofd doch trof hij hem met zulk een kracht op den rechterslaap, dat hij wankelde en op zijn linkerknie zonk. Zich van den schok herstellende, zocht hij een uitweg door de noorderpoort, waar hij tegenover den tweeden dezer schurken te staan kwam, wien hij met onverminderde standvastigheid een gelijk antwoord gaf, waarop de schurk, die gewapend was met een waterpas, hem een geweldigen slag op den linkerslaap gaf, die hem op zijn rechterknie op den grond deed vallen. Onze Meester, inziende dat de terugtocht op deze beide plaatsen afgesneden was, strompelde half bewusteloos en bloedende naar de oosterpoort, waar de derde schurk zich bevond, die eenzelfde antwoord op zijn onbeschaamden eisch kreeg (want zelfs op dit hachelijk oogenblik bleef onze Meester Hiram standvastig en ongeschokt) waarop de schurk, die gewapend was met een zwaren hamer, hem een hevigen slag op het voorhoofd gaf, die hem levenloos aan zijn voeten deed storten. (125) Een zoo belangrijk verlies als dat van den voornaamsten Bouwmeester kon niet anders dan spoedig en diep gevoeld worden. Het uitblijven van die plannen en teekeningen, welke tot nu toe zoo regelmatig waren verschaft voor ieder onderdeel van het werk, was de eerste aanwijzing, dat onzen M. een zware ramp was overkomen. De Menatzchim, of Prefecten, of in meer gewone woorden de Opzieners van het werk, vaardigden enkele vooraanstaanden uit hun midden af, om Koning Salomo in kennis te stellen met de volslagen verwarring, waarin de afwezigheid van Hiram hen gebracht had en als hun meening weer te geven, dat een noodlotttig ongeval zijn plotseling en onbegrijpelijk verdwijnen veroorzaakt moest hebben. (126) Koning Salomo beval onmiddellijk een algemeene inspectie der werklieden in de verschillende afdeelingen, waarbij drie van dezelfde klasse niet werden gevonden. Op denzelfden dag traden de twaalf gezellen (craftsmen), die oorspronkelijk aan de samenzwering hadden deelgenomen, voor den koning en deden een vrijwillige bekentenis van alles wat zij wisten tot op het tijdstip, dat zij zich uit het aantal samenzweerders terugtrokken. (127) Doordat de vrees van K. S. voor de veiligheid van zijn voornaamsten kunstenaar was opgewekt, zocht hij vijftien betrouwbare Gezz.\ uit en beval hun een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar den persoon van onzen M. H., en vast te stellen of hij nog leefde of gestorven was bij de poging om hem de geheimen van zijn verheven graad af te persen. Dienovereenkomstig vormden zij, nadat een bepaalde dag voor hun terugkeer naar Jeruzalem was vastgesteld, zich tot drie Gezellenloges en vertrokken van de drie ingangen van den tempel uit. (128) Tal van dagen werden met vruchteloos zoeken doorgebracht; inderdaad keerde een afdeeling (class) naar Jeruzalem terug zonder een enkele ontdekking van beteekenis gedaan te hebben, maar een tweede afdeeling was gelukkiger; want op den avond van een zekeren dag, nadat zij de grootste ontberingen en persoonlijke vermoeienissen hadden geleden, vatte een der Broederen, die zich in een hellende houding ter ruste had gelegd, om beter in de hoogte te komen een struik, die, tot zijn verbazing, gemakkelijk uit den grond kwam; bij nader onderzoek vond hij, dat de grond kort te voren was omgewoeld; hij riep daarom zijn broederen en met hun vereende krachten slaagden zij er in, den grond weder te openen en zij vonden daar het lichaam van onzen Meester Hiram zeer onbehoorlijk begraven. Zij bedekten het weder met allen eerbied en vereering en teneinde de plaats te kenmerken, plaatsten zij een tak Acacia aan het hoofdeinde van het graf; zij haastten zich daarop naar Jeruzalem, om het ontzettende nieuws (inflicting intelligence) aan Koning Salomo mede te deelen, die, toen de eerste aandoeningen van zijn smart voorbij waren, hun opdroeg terug te keeren en het lichaam van onzen M. te verheffen naar (to raise to) een zoodanig graf als aan zijn rang en verheven talenten waardig was, hun tegelijkertijd mededeelende, dat door zijn ontij digen dood de Geheimen van een M.M. verloren waren gegaan; hij droeg hun daarom op in het bijzonder oplettend te zijn op toevallige T., G. of W. die onder hen mochten voorkomen, terwijl zij bezig waren deze laatste treurige verschuldigde eer te bewijzen aan vroegere verdienste (departed merit). (129) Zij kweten zich van hun taak met de uiterste getrouwheid, en bij het wederopenen van den grond zag een der Broederen, rondziende, eenige van zijn genooten (companions) in dezen stand , daarmede hun ontzetting uitdrukkende bij het smartelijk gezicht, terwijl anderen, de vreeselijke wond bemerkende (viewing), die nog op zijn voorhoofd zichtbaar was, aldus hun eigen voorhoofd aanraakten , in medegevoel met zijn lijden; twee Broederen daalden daarop in het graf af, waarvan de een trachtte onzen M. op te heffen met den Greep van A. L., die losliet (who proved a slip), de ander dit probeerde met den Greep van Gez., die eveneens losliet. Toen zij beiden in hun poging gefaald hadden, daalde een ijveriger en deskundiger Br. af en de hand vaster aanvattende, verhief hij hem met hun hulp op de Vijf Punten van Kameraadschap (Fellowship), terwijl anderen, nog levendiger (more animated) riepen of , welke beide woorden even belangrijk zijn (having a similar import): het eene beteekent , enz., het andere , enz. (130) Koning Salomo beval, dat deze toevallige T., G. en W. dienen zouden om alle Meestér-Metselaren over de geheele wereld aan te duiden, tot tijd of omstandigheden de ware zouden herstellen. Er blijft alleen nog verslag te doen van de derde afdeeling (class) die haar onderzoekingen had uitgestrekt in de richting van Joppa. Zij dachten er over terug te keeren naar Jeruzalem, toen zij, toevallig de opening van een grot voorbijkomende, geluiden van diep geklaag en berouw hoorden. Binnentredende om de oorzaak vast te stellen, vonden zij drie mannen, die beantwoordden aan de beschrijving van hen, die vermist werden, en die, toen hun de moord ten laste werd gelegd en zij alle kans op ontkomen afgesneden zagen, een volledige bekentenis van hun schuld aflegden. Zij werden gebonden en naar Jeruzalem gevoerd, waar Koning Salomo hen tot zulk een dood veroordeelde als de snoodheid van hun misdaad zoo terecht verdiend had. (131) Er werd bevolen onzen Meester te begraven, zoo dicht mogelijk bij het Heilige der Heiligen als de Joodsche wetten zouden veroorloven, aldaar in een graf van het middelpunt uit drie voet O., drie voet W., drie voet tusschen M. (N.?) en Z. en vijf voet of meer vertikaal. (132) Denzelfden vijftien Gezellen werd bevolen de begrafenis bij te wonen, bekleed met witte schootsvellen en handschoenen als bewijzen van hun onschuld. (133) Ook dit rituaal is weder een mengsel van verschillende gegevens. De poorten zijn Zuid, Noord en Oost, dus niet als bij de Moderns vanBrowne of de Antients in „Jachin and Boaz," maar als bij het Modern rituaal van Pérau. Evenals in het rituaal der Antients behooren de werktuigen bij de drie hoofdoff.'., al zijn het hier dan andere, maar zij treffen Hiram aan slapen en voorhoofd als in het rituaal van Browne. Ook is hieruit overgenomen, dat vijftien Gezellen uitgezonden worden, evenals in het oude rituaal van Prichard, en, blijkbaar in het geheel geen raad met de uitroepen wetende, heeft men zoowel het woord der Antients als dat der Moderns overgenomen. (134) Teneinde een goed overzicht te krijgen, volgt thans een vergelijkend staatje van de belangrijkste punten, zooals die in de verschillende overgeleverde ritualen voorkomen. (135) A. Prichard.*) 1. Drie gezellen wilden het raeesterwoord ontvangen. 2. Zij plaatsen zich aan drie ingangen van den tempel. 3. Hiram kwam als gewoonlijk binnen om het werk te bezichtigen. 6. Toen hij de eerste poort uit wilde, sloeg de eerste hem met Setting Maul. 7. Toen hij de tweede poort uit wilde, sloeg de tweede hem met Setting Tool. 8. Toen hij de derde poort uit wilde, sloeg de derde hem met Setting Beetle. 9. De gezellen droegen hem de westerpoort uit. 10. (Zie ook 20.) Begroeven hem onder puin. 11. Temiddernachtbegroevenzijhemopdentopvaneenheuvel. 13. Denzelfden dag werd hij vermist. 15. (Zie ook 19.) Vijftien dagen later werd hij gevonden. 16. Vijftien broeders werden uitgezonden om te zoeken. 17. Zij gingen uit de westerpoort. 18. (Zie ook 25.) Zij spraken af, dat het eerste woord het meesterwoord zou zijn. 21. (Zie ook 31.) Zij vonden hem in een graf zes voet Oost, zes voet West, zes voet loodrecht. 22. Bedekking was van mos en zoden. 23. (Zie ook 29.) Uitroep bij het zien van het lijk: Muscus Domus, Deo gratia. 24. (Zie ook 12.) Zij sloten het graf weder en plaatsten een casiatak er op. 27. Hiram werd opgeheven bij de tweede poging. 28. Hiram werd opgeheven op vijf punten van kameraadschap. 30. Hij werd begraven in het Heilige der Heiligen. 32. (Zie ook 13.) De vijftien Gezellen woonden de begrafenis bij in witte schootsvellen en witte handschoenen. 33. Hiram werd door de westelijke poort weder naar binnen gebracht. *) De nummers aan het begin der regels verwijzen naar de §§ der „Beschouwingen". De nummers tusschen haakjes verwijzen naar de overeenkomstige gedeelten in de andere redacties. (136) B. Pérau. 1. Drie gezellen willen het meesterwoord ontvangen. 2. Zij plaatsen zich aan zuider-, noorder- en oosterpoort. 3. Hiram kwam binnen om de ronde te doen. 4. Hij kwam door westerpoort binnen. 5. Het eerst wilde hij de zuiderpoort uit, toen de noorderen daarna de oosterpoort. 6. Toen hij de eerste poort uit wilde, sloeg de eerste schurk hem met zijn stok of hamer of een baksteen. 7. Toen hij de tweede poort uit wilde, sloeg de tweede hem met zijn stok of hamer of een kubieken steen. 8. Toen hij de derde poort uit wilde, sloeg de derde hem met zijn stok of hamer. 10. (Zie ook 20.) De moordenaars begroeven hem in den tempel onder puin. 11. Toen de nacht was aangebroken, begroeven zij hem op een berg. 12. (Zie ook 24.) Op het graf plaatsten zij een acaciatak (volgens andere lezing: de meesters, die het graf vonden). 13. Zeven dagen later werd Hiram vermist. 16. Negen meesters werden uitgezonden om hem te zoeken. 18. (Zie ook 25.) Zij besloten het meesterwoord te veranderen. (Volgens een andere lezing op bevel van Salomo.) 19. (Zie ook 15.) Na langen tijd gezocht te hebben, vonden zij Hiram. 27. Hiram werd opgeheven bij derde poging. 29. (Zie ook 23.) Uitroep bij het opheffen: Mac-benac. 30. Hij werd in den tempel begraven. 32. (Zie ook 14.) Alle meesters droegen witte schootsvellen en handschoenen. (137) C. Jachin and Boaz. 1. Vijftien gezellen willen het meesterwoord ontvangen, maar twaalf trekken zich terug, zoodat er drie overblijven. 2. Zij plaatsen zich aan de ooster-, wester- en zuiderpoort. 3. Hiram kwam binnen om te bidden. 5. Eerst wilde hij de oosterpoort uit, toen de zuider- en westerpoort. 6. Toen hij de oosterpoort uit wilde, sloeg Jubela hem met een vier-en-twintig-duims maat op de keel. 7. Toen hij de zuiderpoort uit wilde, sloeg Jubelo hem met een winkelhaak op de borst. 8. Toen hij de westerpoort uit wilde, sloeg Jubelum hem met een hamer op het hoofd. 10. De moordenaars begroeven hem in den tempel of daarbuiten onder puin. 11. (Zie ook 9.) Den volgenden nacht droegen zij hem uit de westerpoort en begroeven hem aan de zijde van een heuvel. 13. Toen Hiram niet als gewoonlijk op het werk verscheen, liet Salomo een onderzoek instellen. H. (Zie ook 32.) De twaalf gezellen kwamen toen met witte schootsvellen en handschoenen en biechtten alles op. 16. (Zie ook 30.) Salomo zond de twaalf gezellen uit om te ' zoeken, teneinde het lijk in het Heilige der Heiligen te begraven. 17. Zij vormden vier afdeelingen en gingen door de ooster-, wester-, noorder- en zuiderpoort op onderzoek. 19. (Zie ook 15.) Vijftien dagen na den moord werd Hiram gevonden. 20. (Zie ook 10). Zij vonden hem onder puin. 23. (Zie ook 29). Uitroep bij het zien van het lijk: O Heer, mijn God. 26. Bij het opgraven stonden broeders in het G. K. saluut. 27] Hiram werd opgeheven bij de derde poging. (Eerst greep van leerling, toen die van gezel en tenslotte die van meester). 28. Hiram werd opgeheven op vijf punten van Kameraadschap. . . 29. (Zie ook 23.) Het Meesterwoord is Ma ha bone of, als in de „modern" Loges, Macbenach. (238) D. Browne. 1 Drie gezellen willen het meesterwoord ontvangen. 2. Zij plaatsen zich aan de ooster-, zuider- en westerpoort. 3. Hiram kwam binnenkom te bidden, om teekeningen te maken en om verslag aan koning Salomo uit te brengen. 5. Het eerst wilde hij de oosterpoort uit, toen de zuider- en toen de westerpoort. 6. Toen hij de oosterpoort uit wilde, sloeg de eerste schurk ' hem met een setting mail op den rechterslaap, waardoor hij naar links waggelde. 7. Toen hij de zuiderpoort uit wilde, sloeg de tweede hem ' met een setting rule op den linkerslaap, waardoor hij naar rechts waggelde. ., , , . . 8. Toen hij de westerpoort uit wilde, sloeg de derde hem met een beetle op het voorhoofd, waardoor hij dood neerviel. 10. (Zie ook 20.) De moordenaars verborgen hem in den tempel. 11. (Zie ook 9.) Te middernacht droegen zij hem uit de westerpoort en begroeven hem op den top van een heuvel. 13. Denzelfden dag werd hij vermist. 16. Vijftien gezellen werden uitgezonden om te zoeken. 17. Zij vormden drie gezellenloges en gingen door de ooster-, wester- en zuiderpoort op onderzoek. 19. (Zie ook 13.) Na veertien dagen werd het graf gevonden. 23. (Zie ook 29.) Uitroep bij het vinden van het lijk: Muscus domus, Deo gratia. 24. (Zie ook 12.) Om het graf terug te vinden, staken zij een cassia-tak in den grond aan het hoofdeinde van het graf. 25. (Zie ook 18.) Salomo beval het lijk weder op te graven en op alle teekenen, grepen en woorden te letten. 26. Bij het opgraven stond een aantal in het teeken van afschuw. 27. Hiram werd opgeheven bij de derde poging. 28. Hiram werd opgeheven op vijf punten van Kameraadschap. 29. (Zie ook 23.) Uitroep bij het opheffen: Mac-Benac. 30. Hiram werd begraven zoo dicht mogelijk bij het Heilige der Heiligen. 31. (Zie ook 21.) Het graf was zes voet van Oost naar West, drie voet tusschen Noord en Zuid en zes voet loodrecht. (139) E. 1813. 1. Vijftien gezellen willen het meesterwoord ontvangen, maar twaalf trekken zich terug, zoodat er drie overblijven. 2. Zij plaatsen zich aan de ooster-, noorder- en zuiderpoort. 3. Hiram kwam binnen om den Allerhoogste te vereeren. 5. Het eerst wilde hij de zuiderpoort uit; toen de noorderen toen de oosterpoort. 6. Toen hij de zuiderpoort uit wilde, sloeg de eerste schurk hem met een schietlood op den rechterslaap, waardoor hij op zijn linkerknie viel. 7. Toen hij de noorderpoort uit wilde, sloeg de tweede hem met een waterpas op den linkerslaap, waardoor hij op zijn rechterknie viel. 8. Toen hij de oosterpoort uit wilde, sloeg de derde hem met een hamer op het voorhoofd, waardoor hij dood neerviel. 13. Hij werd spoedig vermist. 14. De twaalf gezellen legden een vrijwillige bekentenis af. 16. Vijftien gezellen werden uitgezonden om te zoeken. 17. Zij vormden drie gezellenloges en vertrokken van de drie uitgangen van den tempel uit. 19. (Zie ook 15.) Tal van dagen werd gezocht. 24. Nadat het graf ontdekt was, plaatsten zij een acaciatak aan het hoofdeinde van het graf. 25. (Zie ook 18.) Salomo beval op alle teekenen, grepen of woorden te letten. 26. Bij het opgraven stond een aantal in het teeken van afschuw; anderen in het teeken van smart. 27. Hiram werd opgeheven bij de derde poging; eerst de greep van den Leerling, toen die van Gezel en tenslotte de vijf punten van kameraadschap. 28. Hiram werd opgeheven op de vijf punten van kameraadschap. 29. (Zie ook 23.) Uitroep bij het opheffen Maha Bone en Mac Benac. 30. Hiram werd begraven zoo dicht mogelijk bij het Heilige der Heiligen. 31. (Zie ook 21.) Het graf was van het middelpunt uit drie voet Oost, drie voet West, drie voet tusschen Noord en Zuid en vijf of meer voet loodrecht. 32. (Zie ook 14.) De vijftien gezellen woonden de begrafenis bij met witte schootsvellen en witte handschoenen. II. BESCHOUWINGEN. § I. (HO) Dat een candidaat voor inwijding een symbolischen dood doormaakt en daarna weder opstaat is niet iets, dat alleen in de Vrijmetselarij plaats heeft en hetzelfde geldt voor het ontvangen van een nieuwen Naam of een Woord. Bij verschillende primitieve volksstammen treffen wij een soortgelijke ceremonie aan en gewoonlijk wordt deze beschouwd als het begin van een nieuw leven. Bij de inwijdingen der Hindoe's heet de ingewijde een tweemaalgeborene en hij krijgt een nieuwen naam, die hem in het oor wordt gefluisterd.26 In den Bijbel27 vinden we, dat Paulus zegt: Wij zijn door den doop met hem (Christus) begraven, zoodat wij dood zijn; opdat... wij een nieuw leven leiden. Bij de Benedictijnen wordt de novice voor het altaar onder een doodskleed gelegd en bij de verheffing wordt hem een nieuwe naam gegeven. Ook in de oudheid, inzonderheid in de Oude Mysteriën,28 vinden wij herhaaldelijk een overeenkomstig gebruik. Het is dus wel iets, waaraan door velen een diepe beteekenis werd en wordt gehecht en dat blijkbaar steeds beschouwd is als een bij uitstek geschikt middel om het gestelde doel te bereiken. (Hl) Over de beteekenis loopt de meening sterk uiteen. In de meeste oude ritualen wordt er niets van gezegd. Alleen vinden wij dat de Vrijmetselarij den candidaat voorbereidt op het laatste uur van zijn bestaan, dat zij hem leert hoe te sterven Mio\atcdit de b^zondere doeleinden zijn van den derden graad, i ,CZ' 7 j" andere opvatting is, dat de derde graad de onsterfelijkheid der ziel leert.30 De grondgedachte zou zijn, dat getrouwe plichtsbetrachting, zelfs ondanks levensgevaar, het doel van het leven is. De drie booze gezellen zijn in dat verband de nA?\' °nS 'n het da9eliiksch leven tegemoet treden. (H3) Naast deze beschouwing bestaat de meening, dat wij de inwijdingsceremonie geheel als een Mythe1) te beschouwen ') Men leze: Dr W. H. Denier v. d. Gon, De Mythe, verkrijgbaar bilde Maconnieke Uitgevers Mij., Arasterdam, Keizersgracht 133. hebben. Inderdaad vertoont de Hiram-mythe alle kenmerken van de echte Mythe.31 Men moet de Mythe dan echter niet alleen opvatten als een allegorisch verhaal van den zonneloop. Dit doet bijv. Ragon. Hij zegt, dat Hiram de zon voorstelt; de drie booze gezellen zijn de drie laatste maanden van het jaar en de drie gebruikte moordwerktuigen, de vier-en-twintigduimsmaat, de winkelhaak en de cylindervormige hamer stellen respectievelijk voor de vier-en-twintig-urige omwenteling van iederen dag, het laatste seizoen en het geheele jaar. Deze laatste verklaringen lijken min of meer gezocht, maar in den grond heeft Ragon zeker gelijk: de Mythe heeft betrekking op den zonneloop. Maar daarop niet alleen. De Mythe is een allegorische afspiegeling van ieder cyclus-verloop, van iedere werkzaamheid van den geest in de materie en zijn terugtrekken daaruit. (144) In de eerste plaats is Hiram dus het symbool van den Alge'est, van het Goddelijk Leven of Arbeiden in het heelal van stof. (145) Voorts is hij het symbool van alle groote dienaren van de godheid, der Middelaars, Verlossers, Heilanden, Zaligmakers, Godsdienststichters en Leeraren, die in de wereld arbeiden om de menschheid tot geestelijk leven te brengen. (146) Ook kunnen wij in Hiram zien den mensch bij zijn voortdurend herhaalden kringloop van geest naar stof en van stof naar geest of met welke andere woorden wij dat voortdurend afdalen en opstijgen van den menschelijken geest willen aanduiden. (147) In dezen gedachtengang geeft de Mythe dus weer a. hoe God (of hoe wij het Alleven noemen willen) met de nog onontwikkelde zielen in de stof nederdaalt en met de evolueerende zielen opstijgt; b. het leven van de Dienaren van God, die zich wijden aan de menschheid; c. ons geheel evolutieproces maar ook elk deel er van en dus ook elke inwijding. (148) Het laatste staat het meest in verband met ons onderwerp en zien wij de inwijding tot meestervrijmetselaar als een gedeeltelijk, maar in zich afgesloten evolutieproces, dan kunnen wij in de meestér-inwijding zien een zinnebeeld voor het beginnen van een nieuw geestelijk leven. Inderdaad is de candidaatmeester hij, die wil gaan geven en de meester: hij, die zichzelf geeft. Dit zichzelf geven beteekent een zoo veranderd innerlijk standpunt, dat wij waarlijk van het begin van een nieuw geestelijk leven kunnen spreken. (149) De dood van den candidaat betreft niet zijn geestelijk inwezen; het is de dood van het kleine, afgescheiden, beperkte zelf.33 Dit dooden is het eigen werk van den candidaat, geen vreemde krachten vermogen hem van het lagere in hem te bevrijden. De booze gezellen zijn dan ook geen krachten van buiten,34 maar het zijn de eigen krachten van den candidaat, in de ceremonie dramatisch voorgesteld door drie afzonderlijke personen. En niet alleen zijn het de eigen krachten van den candidaat, maar het zijn de beste, de edelste vermogens in hem. Vaak wordt namelijk gezegd, dat wat den candidaat doodt, zijn slechte eigenschappen zijn: onwetendheid, zinnelijkheid, zelfzucht of hoogmoed. Maar deze zijn het niet, die den candidaat vooruitbrengen op zijn evolutieweg. Wat er goeds is in de menschelijke drieëenheid, goeds in zijn voelen, denken en willen, dat is het wat hem voortdrijft, terwijl het juist de tekortkomingen zijn, die gedood worden. (150) In de Mythe vragen de drie gezellen om het Woord, terwijl in de ceremonie de candidaat het ontvangt. Dit wijst er ook wel op, dat met de gezellen iets in den candidaat bedoeld wordt.36 Ook krijgen wij eerst het vragen, daarna het dooden en dan na de verheffing het ontvangen van het Woord. Het dooden is dus blijkbaar het eerste gevolg van met geslaagd gevolg vragen; en vragen en dooden hebben betrekking op denzelfden persoon, op den candidaat. (151) Hiram is dus in de Mythe, tezamen met zijn moordenaars, de candidaat. (152) Maar, zooals wij reeds zeiden, de Mythe stelt meer voor. Zij symboliseert ook de werkzaamheid van het Alleven en zoo is Hiram een deel van dit Alleven, dat in de stof afdaalt en de opwaartsstrevende zielen helpt. In dit aanzicht der Mythe wordt het goede in het voelen, denken en willen van den candidaat voorgesteld door de moordenaars, die Hem dooden en die Hem om het Woord vragen. Het is een ander soort dooden, het is het tot zich trekken van het Hoogere,36 het zich vereenigen met dit Hoogere in het uiterlijke leven. (Zie over het Woord § 18.) Het is dan ook zeer opmerkingswaard, dat we in de vele mythische verhalen van dood-graf-opstanding allerlei aanwijzingen vinden van de goddelijke natuur van den moordenaar: den nog onvolmaakte, maar opwaarts strevende. Het is de candidaat zelf, die het Goddelijke tot zich trekt — die Het doodt in de stof — omdat hij zich uit eigen kleine kracht niet alleen kan verheffen. Zijn dooden is als een gebed. (153) Dat zoowel het eene als het andere zijn uitdrukking vindt in dezelfde Mythe en in dezelfde ceremonieele handeling maakt het geheel min of meer gecompliceerd. Houden wij, vóór wij beginnen, beide aspecten echter goed voor oogen, dan wordt er veel duidelijk. Wij zien dan, dat wij hier een gewoon, in de symboliek veel voorkomend verschijnsel hebben, nml. dat een symbool twee tegenovergestelde beteekenissen heeft. Het reiken van de hand is zoowel het geven van zichzelf als het grijpen naar den ander. Bekend is ook het gezegde van Jezus: Laat de dooden de dooden begraven, gij echter volg mij. Tweemaal het woord „dooden" met een tegenovergestelde beteekenis. De eerste maal heeft het betrekking op gewone levende menschen, levende in de materie en dus geestelijk dood. De tweede maal slaat het op gestorvenen in de gewone beteekenis, dus op menschen die stoffelijk dood zijn. (154) Tot op zekere hoogte vinden wij dit laatste in de Mythe terug. Het sterven van het lagere in den candidaat is in zekeren zin de stoffelijke dood van den candidaat en het sterven van Hiram als Alleven de geestelijke dood van dit Alleven. Maar hier is het in geen der beide gevallen een volledige, maar slechts een gedeeltelijke dood, meer een tot elkaar naderen op den weg tusschen dood en leven dan een volledige afdaling en opstijging. (155) Een oogenblik vraagt nog aandacht de mededeeling in sommige ritualen, dat er eerst vijftien samenzweerders waren, waarvan er zich twaalf terugtrokken. Wij vinden dit in het oude rituaal der Antients en daaruit waarschijnlijk overgenomen in het rituaal van 1813 der Vereenigde Grootloge. In het eerste geval zijn zij het ook, die later naar het lijk zoeken en dit vinden, daarbij vier groepen van drie vormende. Wat die twaalf zich terugtrekkende gezellen eigenlijk voorstellen, is niet duidelijk en noch in de ritualen zelf, noch elders, is er een voldoende verklaring voor te vinden. Mogelijk vinden wij de oplossing in den rituaalzin waar van drie loges van vijf gezellen gesproken wordt. Veelal wordt de mensch als een vijfvoudig wezen voorgesteld en misschien hebben wij, in plaats van met vijftien gezellen, met drie menschen, met drie menschentypen te doen: de mensch van voelen, die van denken en die van willen. En het edelste, het beste uit deze drie menschentypen, het om- hoogstreven in 's menschen voelen, denken en handelen is het dan, wat door de drie moordenaars wordt voorgesteld. §2. (156) In het oudste gegeven wordt gesproken van drie poorten zonder nadere aanduiding. Twee ritualen — dat van Jachin and Boaz (Antients) en dat van Browne (Moderns) — spreken van ooster-, zuider- en westerpoort. De twee andere — dat van Pérau (Moderns) en dat van 1813 (vereenigingsrituaal) spreken van de zuider-. noorder- en oosterpoort. Elders" (bij Bazot volg. D. M. II blz. 32) vinden wij de poorten in de volgorde West, Zuid en Oost. Het Nederlandsche rituaal van het Groot-oosten neemt de volgorde van Jachin and Boaz: ooster-, zuider- en westerpoort. Uit deze gegevens is niet op te maken of de zittingen der Off.'. misschien invloed uitgeoefend hebben op de plaatsing der moordenaars en de poorten. Waarschijnlijk lijkt echter, dat de zitting der Antients verband houdt met de voorstelling der ooster-, wester- en zuiderpoort en de zitting der Moderns met de andere voorstelling, de zuider-, noorderen oosterpoort. (157) Aan het gebruikte symbool — koning Salomo's Tempel — is het denkbeeld der drie poorten waarschijnlijk niet ontleend. Deze tempel immers had slechts één poort en wel in het Oosten. Wel had vermoedelijk het tempelgebied meerdere uitgangen en mogelijk was dit ook het geval met het Heilige der Heiligen, waarmede de 3° tempel wel eens wordt vergeleken, maar hiervan weten we niets met zekerheid. (158) We hebben ons dus alleen met de symbolische beteekenis bezig te houden. (159) Dat de drie poorten met de vier hemelstreken in verband gebracht worden, wijst er allicht op, dat deze hemelstreken de belangrijkste factor zijn. Maar juist de verwarring, die op dit punt bestaat, geeft weinig gelegenheid om met eenige zekerheid een theorie op te stellen. Ook maakt het wel den indruk, dat — afgezien van de plaatsing der Hoofdoff.'. — de volgorde, waarin de poorten genoemd worden, het gevolg is van een bepaalde theorie over de Hirammythe. Zoo wijst de volgorde Oost-Zuid-West op een verband met den zonneloop, waarbij de zon in het Westen „sterft". Het omgekeerde, dat we bij Bazot vinden, wordt door dezen gemotiveerd met de opvatting dat de westerpoort die der Leerlingen, de zuider- poort die der Gezellen en de oosterpoort die der Meesters is. Gronden hiervoor worden echter niet gegeven. (160) Er is dus geen gegeven, dat er op wijst, waar de poorten moeten zijn en in welke volgorde zij genoemd moeten worden. Met de drie poorten in sommige Leerlingsritualen genoemd, staan zij vermoedelijk niet in verband. §3. (161) Verschillende redenen worden opgegeven voor Hirams betreden van den tempel. Hij kwam binnen om het werk te bezichtigen, om de ronde te doen, om te bidden, om teekeningen te maken, om verslag uit te kunnen brengen aan koning Salomo. Dit lijkt er eenigszins op alsof er oorspronkelijk geen bepaalde reden gegeven was, maar de verschillende bewerkers een naar hun meening in het verhaal passende oorzaak gaven. Allicht is hier niet de reden, waarom volgens de Mythe Hiram den tempel betreedt, de hoofdzaak, maar wel het feit zelf. Welke beteekenis kan dit betreden van den tempel en het daar sterven dus hebben? (162) We zeiden hierboven, dat het dooden van Hiram twee symbolische beteekenissen kon hebben met betrekking tot de inwijding: Zoowel het dooden van het lagere in den candidaat als het Dooden, het tot zich trekken van het Hoogere en het zich daarmede vereenigen. Voor beide symbolische handelingen is de tempel de geëigende plaats. Eenerzijds is hij de geestelijke wereld, dus de plaats, die de mensch betreedt, als hij het lagere, het aardsche buiten zich wil sluiten en in dit opzicht dus de geëigende plaats, waar de candidaat het lagere kan dooden. Anderzijds was Koning Salomo's Tempel, de woning van Jehova, het omhulsel van den geest, de plaats waar het Alleven zich in de stof begeven had en als zoodanig dus de geëigende plaats waar de candidaat dit Alleven, dit Hoogere tot zich kan trekken. §4. (163) Alleen bij Pérau lezen wij, dat Hiram door de westerpoort binnenkwam. Allicht houdt dit verband met de in dit rituaal voorkomende voorstelling, dat de zuider-, noorder- en oosterpoort de plaatsen der moordenaars zijn. In de andere ritualen wordt geen poort of hemelstreek genoemd. Daarentegen vinden wij in andere ritualen (Prichard, Jachin and Boaz en Browne) dat hij de westerpoort wordt uitgedragen nadat hij gedood is (§ 9-1 IJ. Ook vinden wij bij Prichard (§ 17) dat de zoekende gezellen de westerpoort uitgaan, hetgeen misschien met het uitdragen van het lijk door die poort verband houdt, en dat dit later weder door de westerpoort naar binnen wordt gedragen (§ 33). Op een en ander is echter van toepassing wat wij bij § 2 schreven. §5. (164) Dit punt behoeft geen nadere bespreking, aangezien wij in § 2 hierover het noodige reeds zeiden. §6. (165) Wij hebben verschillende gereedschappen, die de doodelijke slagen heetten toe te brengen. (166) Prichard spreekt van een Setting Maul, een Setting Tool en een Setting Beadle. (167) Pérau noemt twee groepen: a in alle drie de gevallen een stok of hamer en b een baksteen, kubieke steen en een stok of hamer. (168) Jachin and Boaz geven den moordenaars een vier-entwintig-duims-maat, een winkelhaak en een hamer. (169) Browne gelijkt weder op Prichard, waar hij spreekt van een setting mail, een setting rule en een beetle. (170) Ten slotte heeft het 1813 rituaal een schietlood, een waterpas en een hamer. (171) Er is dus variatie genoeg. De vraag is thans of aan die variaties een bepaald denkbeeld ten grondslag ligt en of we dus in alle of in de meeste hetzelfde symbool terugvinden. (172) De door Prichard genoemde gereedschappen zijn blijkbaar ten deele verbasterd. Beadle (bode) heeft zijn ontstaan vrij zeker aan verkeerd verstaan te danken en de beetle (beukhamer) van Browne is dan allicht het oorspronkelijke. Ook lijkt de setting rule van Browne juister dan het setting tooi van Prichard, aangezien tooi (gereedschap) iets te algemeens aanduidt. Maar ook dan is de beteekenis niet duidelijk: een plaatsing-hamer, een plaatsing-liniaal en een plaatsing-beukhamer. Allicht is hier gedacht aan het juist plaatsen van bouwsteenen, maar niets wijst op een verband tusschen een hamer, liniaal en beukhamer als drie bij elkaar behoorende gereedschappen. De symbolische beteekenis is dan ook niet duidelijk. (173) Pérau noemt, zooals gezegd, één keer voor de drie moordenaars eenzelfde wapen en op een andere plaats een baksteen, een kubieke steen en een stok of hamer. In verband met de hierna te bespreken gereedschappen mogen wij misschien veronderstellen, dat de baksteen den ruwen steen voorstelt, want de baksteen is geen zuivere en geen gladde kubus en toch doet de vorm reeds eenigszins aan een kubus denken. Aangezien voorts het symbool van den hamer vaak met den meester in verband gebracht wordt, zou de reeks ruwe steen (baksteen), kubieke steen en hamer kunnen duiden op leerling, gezel en meester. (174) Nog meer komt dit tot uiting bij Jachin and Boaz. Hier immers zijn de gereedschappen — de vier-en-twintig-duimsmaat, de winkelhaak en de hamer, de gereedschappen behoorende bij leerling, gezel en meester. Bovendien hebben wij hier een nog duidelijker gegeven. De maatstok treft Hiram op de keel; de winkelhaak op de borst en de hamer op het hoofd. Wat de eerste beide plaatsen nu betreft, vinden wij hier een opmerkelijke overeenkomst met de eeden van leerling en gezel. (175) Het rituaal van 1813 heeft schietlood, waterpas en hamer. Dit zijn, wat de eerste beide betreft de kleinoodiën van 2en en 1 en Opziener. Hier hebben wij weder een overeenkomst, want deze Opzieners zijn de leiders der leerlingen en gezellen. De hamer is weder het meestergereedschap, zoodat wij ook hier weder iets analoogs hebben. Bij den eersten slag valt hier Hiram op de linkerknie, bij den tweeden op zijn rechterknie en bij den derden achterover. Dit is weder in overeenstemming met de mededeeling in het rituaal, dat de leerling de linkerzijde van het lichaam oefent, de gezel de rechterzijde en dat in den meestergraad het evenwicht hersteld wordt en verder, dat daarom in den eersten graad de candidaat op zijn linkerknie knielt, de gezel op zijn rechterknie en de meester op beide knieën. (176) Hoe verschillend dus de gereedschappen zijn en de plaatsen waar Hiram getroffen wordt, bijna alles wijst er op, dat de moordenaars symbolisch een leerling, een gezel en een meester zijn (of mogelijk beter: candidaat-leerling, candidaatgezel en candidaat-meester). (177) Nu wordt de leerling vaak met het gevoelsleven in verband gebracht en wordt de gezellengraad vaak de graad genoemd waarop men zich op intellectueele ontwikkeling moet toeleggen, terwijl de meester, die handelend moet optreden, den wil tot uitvoeren moet bezitten. Hier zien wij dus in de drie moordenaars den voelenden, den denkenden en den willenden mensch, hetgeen in overeenstemming is met de in § 1 gemaakte veronderstelling. (178) In één geval (Jachin and Boaz) worden namen aan de moordenaars gegeven: Jubela, Jubelo en Jubelum. In andere ritualen41 worden er nog verschillende andere genoemd, maar geen dezer namen werpt eenig licht op de beteekenis. §7. (179) Reeds behandeld bij § 6. §8- (180) Reeds behandeld bij § 6. §9. (181) Reeds besproken bij § 4. § 10. (182) Alle ritualen, behalve dat van 1813, komen er in overeen, dat de booze gezellen Hiram na zijn dood begroeven, meestal in den tempel en dan onder puin. (183) Het is duidelijk, dat het komen in het „graf der wereld" van het Alleven niet eindigt met den dood van Hiram, maar dat — evenals in de Christusmythe de graflegging volgt op de kruisiging — na het dooden het begraven komt. Of we een bijzondere waarde moeten toekennen aan het puin waaronder Hiram begraven wordt, is niet zeker. Misschien redeneerden de samenstellers als volgt: Puin is min of meer fijn verdeelde materie; door elk deel heen werkt het Alleven en door het bedekken van het lichaam van Hiram met puin wordt gesymboliseerd het contact van het Alleven met elk deel der materieele wereld. (184) Bezien van het standpunt van het dooden van het lagere van den candidaat is het logisch, dat het symbool daarvan na het dooden met de aarde, het materieele, verbonden wordt, daarmede wordt vereenigd. Het is dan even waardeloos als het puin waarmede het bedekt wordt. § ih (185) Meestal op vollen middernacht, dus twaalf uur later, wordt het lijk van Hiram naar een ander graf overgebracht. Volgens Prichard wordt hij dan begraven op den top van een heuvel. Pérau spreekt van een berg in plaats van een heuvel, hetgeen echter op hetzelfde neerkomt. Jachin and Boaz hebben een afwijking: zij spreken van het bearaven aan de zijde van een heuvel. Mogelijk is deze wijziging gekomen door een rituaal-hervormer, die het verhaal logisch reconstrueerde en meende, dat het begraven op den top niet klopte met het in het verdere deel der mythe voorkomende, dat een der zoekenden, in een „hellende houding" uitrustende, het graf ontdekte. Browne spreekt weer van den top van een heuvel, terwijl het rituaal van 1813 het punt niet bespreekt. (186) Mythologisch is deze heuvel allicht de heelalsche berg, waarvan de voet in het Zuiden staat en de top bijna in het Noorden is Het beklimmen van den berg beteekent dus het gaan naar de geestelijke wereld en het brengen van Hiram van het eerste graf naar het tweede op den heuvel wijst er dan allicht op, dat met het eerste graf het laagtepunt bedoeld wordt. (187) De werking van het Alleven is een voortdurende indompeling in de materie, een werken daarin en een zich daaruit terugtrekken. Met het brengen van Hiram naar den heuvel begint de opstanding, die in de verheffing zijn voortzetting vindt. (188) Van het standpunt van den mensch beschouwd is deze na het dooden van het lagere in staat om zich met het Hoogere te vereenigen. De mensch, die het lagere gedood heeft, kan den berg beklimmen en dit wordt gesymboliseerd door Hiram, die thans het hoogere van den candidaat voorstelt. (189) Er was voor den samensteller van het rituaal (en mogelijk ook van de Mythe) de moeilijkheid, dat tusschen het (eerste) begraven en de verheffing het symbool van het bestijgen van den berg moest komen. Hij wist dit blijkbaar niet anders te ondervangen dan door Hiram van het eerste graf naar een tweede — thans op den heuvel waar de verheffing (opstanding en hemelvaart) moest plaats grijpen — over te laten brengen. (190) Wanneer wij het tot nu toe behandelde op den mythischen cyclus verdeelen, dan is de weg van Noord naar Oost het gaan naar den tempel; het oostpunt is het punt van sterven; het begraven is het gaan van Oost naar Zuid en het gaan van Zuid naar West is het herbegraven op den heuvel. Zoo zullen wij verder vinden, dat het Westpunt is het vinden van het lijk en de weg van West naar Noord de opstanding en de verheffing, de hemelvaart. § 12. (191) Volgens Pérau plaatsten de booze gezellen, na Hiram weder begraven te hebben, op het graf een acaciatak. Volgens Prichard deden de broederen het, die het graf vonden (§ 24) en hij spreekt van een cassiatak. Jachin and Boaz spreekt er niet over en het rituaal van 1813 volgt Prichard, doch spreekt weder van een acaciatak. Een reden waarom de booze gezellen het doen, wordt niet gegeven, maar de zoekende broederen doen het om het graf terug te vinden. (192) Het symbool van een tak of plant, die uit een graf groeit is wijdverbreid. Eenerzijds moeten wij hier allicht denken aan het opstandingsbegrip: het komen van leven (de geest) — voorgesteld door een plant — uit den dood (de stof) — voorgesteld door een graf. O93) Maar In de Mythe heeft het nog een andere beteekenis. Als de booze gezellen den tak in het graf gestoken hebben vluchten zij. Zoo gaat het ook met den opwaarts strevenden mensch. Als hij een zekere hoogte bereikt heeft, valt hij gewoonlijk weer in het materieele terug, maar hij weet nu, dat hoogere terug te vinden, omdat hij er eenmaal in vertoefd heeft en de booze gezellen — die straks als zoekers optreden — vinden door den acaciatak het graf, d. w. z. Hiram op den berg, terug. Op geheel dezelfde wijze gebruiken in de redactie van Prichard en van het rituaal van 1813 de zoekende broeders den acaciatak om het eenmaal gevonden en weder verlaten graf terug te vinden. § 13. (194) Het tijdstip waarop Hiram werd vermist, wordt verschillend aangegeven. Prichard zegt: denzelfden dag, evenzoo Browne. Pérau zegt: zeven dagen later; Jachin and Boaz geven geen tijd en het rituaal van 1813 deelt mede dat hij „spoedig" vermist werd. De weinige eenheid maakt het weder moeilijk het vermoedelijk oorspronkelijke te vinden. (195) De zeven dagen zouden aanleiding kunnen geven om ze in verband te brengen met het kwart van den cirkel Zuid-West (evenals in de Osiris-mythe de cyclus van 28 dagen een rol speelt), maar dit zou niet in overeenstemming te brengen zijn met de onder 15 en 19 genoemde periode van veertien of vijftien dagen, waarna de zoekende broeders het graf vinden. Toch is er misschien eenig verband tusschen het een week vermissen en dan na de tweede week vinden, maar dit verband is moeilijk met zekerheid aan te geven. § 14. (196) In Jachin and Boaz en in het rituaal van 1813 komt voor, dat de twaalf gezellen, die zich terugtrokken, alles opbiechtten, volgens het eerste rituaal met witte schootsvellen en handschoenen. Eveneens volgens het eerstgenoemde waren zij het, die belast werden met het zoeken van Hiram; volgens Prichard, Browne en het rituaal van 1813 waren het vijftien gezellen, die uitgezonden werden en het is opmerkelijk, dat wij hier weder het getal vijftien vinden of het aantal, dat van de oorspronkelijke vijftien overbleef. Alleen Pérau heeft in afwijking met de overige bronnen negen meesters. (197) Dat er vijftien zoekers zijn, doet weer denken aan drie vijfvoudige menschen, zooals onder § 1 (bl. 37) besproken is bij de oorspronkelijke vijftien moordenaars. M. a. w. dezelfde mensch, die Hiram in den tempel doodt, gaat weder uit om het graf op den heuvel te zoeken (d. i. terug te vinden). § 15. (198) Reeds in § 13 werd over den tijdsduur van het zoeken gesproken. Prichard zegt dat hij direkt vermist en na vijftien dagen gevonden werd. Pérau laat de vermissing na zeven dagen vaststellen en zegt, dat langen tijd gezocht werd. Volgens Jachin and Boaz werd Hiram spoedig vermist en duurde het zoeken vijftien dagen. Browne geeft ook aan, dat hij denzelfden dag werd vermist, maar volgens hem duurde het zoeken veertien dagen. Het rituaal van 1813 is het vaagst en zegt, dat hij spoedig werd vermist en dat tal van dagen met zoeken werden doorgebracht. (199) Er is niet met eenige zekerheid een reden voor dit tijdsverloop aan te geven. § 16. (200) Over het aantal gezellen, dat Hiram zoekt, spraken wij reeds in § 14. § 17. (201) De wijze waarop de gezellen den tempel verlaten, wordt weder zeer verschillend beschreven, Volgens Prichard gingen zij door de westerpoort. Pérau zwijgt er over. In Jachin and Boaz lezen wij, dat zij vier afdeelingen vormen, die door de vier poorten vertrekken. Browne spreekt van drie gezellenloges, die door ooster-, wester- en zuiderpoort den tempel verlieten en hetzelfde heeft het rituaal van 1813. Ook hier hebben blijkbaar verschillende gedachtengangen tot uiteenloopende resultaten geleid, zonder dat het mogelijk is iets definitiefs over het oorspronkelijke te zeggen. § 18. (202) Volgens Prichard spraken de zoekende gezellen af dat het eerste woord, dat uitgesproken zou worden, het nieuwe Meesterwoord zou zijn, omdat het oude bij den dood van Hiram verloren was gegaan. (203) Het uitspreken van het of van een Woord is een symbolische uitdrukking voor scheppen en het Woord zelf is symbolisch gesproken de scheppingsmacht. Zoowel Johannes IIn den beginne was het Woord, als Genesis I: En God sprak' zi,n hier voorbeelden van. Dit goddelijke scheppen heeft voortdurend plaats, d. w. z. steeds worden nieuwe stofgroepeeringen H°f°wet ? 1!7en beZuidd Het iS het ZOeken naar e* vmden van Sn41 M ' dalonsJbrenat naa' het Eenzijn met het Alleven. Maar ook ieder mensch heeft zijn Woord. Want in ruimere beteekenis is het niet alleen een symbolische uitdrukking voor het goddelijke scheppen, maar voor iedere levensuiting, ook die der menschen. (205) Zoo zouden wij het totaal der levensuitingen van ieder mensch zijn Woord kunnen noemen, die ieder op zichzelf een verzwakking van het Goddelijke Woord zijn en onderling alle min of meer verschillen.38 y (206) Wanneer wij nu in de Mythe lezen, dat bij den dood van Hiram het Woord verloren ging, dan is het duidelijk dat dit verband houdt met Zijn komen in de stof. Het Woord gaat verloren in de materie. En dan is het evenzeer duidelijk, dat bij de opstanding van Hiram het Woord wedergevonden TlOlf^T dG Z°?ende 9ezdlen Weten ^t terug te vinden W,j 7 ?°6t el hïeT we,inig toe' of de Gezellen dit onderen IKi^t?' °f dat,volaens Pérau, Browne en het rituaal van 1ÖI3, Salomo beval er op te letten (§25). Pérau zeat niets omtrent een plan of een opdracht; hij noemt alleen het Woord, dat bij het opheffen werd uitgesproken. (208) Van het standpunt van den candidaat bij de inwijding beschouwd, is het duidelijk, dat deze bij het dooden vai het lagere in zichzelf, zijn Woord verliest. Hij staat op uit het materieele leven en begint een nieuw innerlijk leven, met andere levensuitingen, met een ander Woord; dit wordt Gesymboliseerd door de opstanding van Hiram en het vinden van § 19. (209) Is reeds besproken bij 15. 20. (210) In Jachin and Boaz lezen wij, dat Hiram onder puin gevonden wordt. Dit staat waarschijnlijk in verband met het onder § 10 besprokene. § 21. (211) Prichard geeft als maten van het graf: zes voet Oost, zes voet West en zes voet loodrecht. Brengen wij dit in teekening, dan hebben wij juist drie stralen van de duistere cirkelhelft van den mythischen cyclus, van de stofhelft: het graf der wereld. Deze symbolische voorstelling zou dus geheel m den gedachtengang van de Mythe passen. Pérau geeft geen aanwijzingen evenmin als Jachin and Boaz. Browne (§ 31) geeft dezelfde maten als Prichard met de tusschenvoeging: drie voet tusschen Noord en Zuid. Het lijkt er veel op, dat deze tusschenvoeging gemaakt is, omdat aan een werkelijk graf werd gedacht, doordat het symbolische uit het oog was verloren. Dat bij Browne sprake is van de laatste rustplaats, die Hiram werd bereid, en niet van het graf op den heuvel, doet er wellicht minder toe. , (212) Het rituaal van 1813 gaat door op het denkbeeld van Browne, maar geeft eenigszins andere maten, die dit punt eerder vertroebelen dan verduidelijken. § 22. (213) Behalve de mededeeling in Jachin and Boaz, dat Hiram onder puin gevonden werd (§ 20) - een mededeeling, die blijkbaar verdwaald is en afkomstig van de wijze, waarop Hiram de eerste maal werd begraven en misschien ook een poging om verband te leggen tusschen de beide graven - vinden wij bij Prichard het bericht, dat de bedekking van mos en zoden was. ... » (214) De oudste verwijzing naar een zode vinden wij in Mason's Examination" van 1723. Daarin lezen wij: Waar ligt de sleutel der werk-loge? Hij ligt rechts van de deur, twee en een halven voet onder een groene zode en een vierkant. Schwalbach vermoedt dat de slotwoorden bedoelen: een (voet in het) vierkant. Een weinig anders is het slot van het antwoord op dezelfde vraag in „The Mystery of Freemasons van 1730: en onder een vierkanten (of rechthoekigen) steen (a square Ashler.)39 (215) Het is dus mogelijk dat de zode wijst op een vierkant, maar duidelijk is de beteekenis niet. Dit is met het mos nog minder het geval. § 23. (216) Volgens Prichard en volgens Browne riepen de gezellen bij het vinden van het lijk uit: Muscus Domus, Deo Gratia, dat de eerste vertaald met: Dank zij God, onze Meester heeft een woning van mos gekregen. De woorden „onze Meester heeft gekregen" ontbreken in het latijn. De vertaling zou moeten zijn „(het) huis (is) mos, dank zij God", of iets dergelijks. (217) Verschillende verklaringen heeft men voor het Muscus Domus trachtten te geven.40 (218) Eén opvatting is, dat het een verbastering is van Maximus Deus of Dominus meus en dat men dus ongeveer moet vertalen: Mijn Heer, mijn God, Dei Gratia (door Gods genade). Een andere, dat Muscus Domus eigenlijk moest heeten Mükka bo'ne, het Hebreeuwsch voor: Verslagen is de Bouwmeester, woorden die ook aanleiding gegeven hebben tot de woorden: Mahabone, Mohabone, Moabon enz.. (219) Dit leidt ons tot de woorden, die volgens de andere bronnen gesproken worden door degenen, die op bevel van Salomo het gevonden graf weder openen, om het lichaam van Hiram daaruit op te heffen. (220) Pérau heeft daar: Mac-benac; Jachin and Boaz heeft: O Heer, mijn God; Browne geeft evenals Prichard Mac-benac en het rituaal van 1813 heeft Maha bone en Mac-benac. (221) Het „O Heer, mijn God" zal wel een vertaling zijn van Muscus Domus of iets dergelijks. Verder in dezen catechismus vinden wij echter een mededeeling over het meesterwoord en wel dat Ma ha bone het woord der Antients was en Macbenac het woord, dat in de loges der Moderns gegeven werd. (222) Hieruit zou dus blijken, dat het rituaal van 1813, dat beide stelsels vereenigde, beide woorden overnam. (223) Voor het verklaren der woorden zijn tal van theorieën; ook zijn vele pogingen aangewend om de oorspronkelijke woorden terug te vinden. Maar geen der afleidingen is zoo overtuigend, dat men haar als de juiste zou kunnen aanvaarden. § 24. (224) Is reeds besproken bij § 12. § 25. (225) Is reeds besproken bij § 18. § 26. (226) Terwijl de andere ritualen alleen over het Woord spreken, dat bij het graf ontdekt wordt, vinden wij in Browne, in Jachin and Boaz en het rituaal van 1813, dat ook op bepaalde teekens gelet wordt; in het eerste is het het teeken van afschuw, in het tweede het Groot Koninklijk Saluut en in het derde behalve het teeken van afschuw ook het teeken van smart. Verder in het rituaal worden deze tot vijf uitgebreid, waarbij dan het meesterteeken. (227) Over de beteekenis loopen de meeningen weder sterk uiteen; geen verklaring is echter zoo overtuigend, dat zij als basis voor een verder onderzoek kan dienen. § 27. (228) Uit Prichard schijnt te blijken, dat Hirams verheffing bij de tweede poging plaats had. (229) Bij alle andere ritualen staat, dat pas de derde poging gelukte. , (230) Bij Pérau zijn het drie meesters, die de poging doen; de twee eerste grijpen Hiram zonder resultaat bij een vinger, de derde slaagt door hem bij een handgewricht te grijpen. (231) In Jachin and Boaz probeert de eerste gezel het met den leerlingsgreep, de tweede met den gezellengreep en de derde met den greep, die dan de meestergreep wordt. (232) Browne heeft hetzelfde als Jachin and Boaz en hetzelfde geldt ook voor het rituaal van 1813. (233) Wij hebben hier dus weder hetzelfde drietal, dat wij reeds eerder vonden. De drie moordenaars, de drie (maal vijf) zoekende broeders zijn dezelfden als de drie die Hiram verheffen. Dit blijkt ook wel hieruit, dat de pogingen, die aangewend werden, bestonden in de grepen van leerling, gezel en meester. § 28. (234) Volgens Prichard, Jachin and Boaz, Browne en het rituaal van 1813 geschiedde de verheffing met de vijf punten van kameraadschap. Pérau vermeldt hierover niets. (235) Deze vijf punten hebben op verschillende ledematen betrekking. Nu vinden wij in tal van Mythen, dat de afdaling in de stof voorgesteld wordt door verbrokkeling van het lichaam en verspreiding der ledematen en opstanding door het weder verzamelen en vereenigen daarvan. Mogelijk is dit ook de kern van de verheffing op de vijf punten. (236) Het vijftal dezer punten wijst wellicht ook nog op het volgende: De vijf trappen brengen den gezel op het hoogste punt vanwaar de nederdaling uit begint om in de stof het lagere te dooden, dat nog bestaat. Geheel bevrijd van dit lagere herhaalt de candidaat-meester denzelfden weg. § 29. (237) Werd reeds besproken bij § 23. § 30. (238) Volgens Prichard werd Hiram na zijn verheffing begraven in het Heilige der Heiligen; volgens Pérau in den tempel; Jachin and Boaz spreken evenals Prichard van het Heilige der Heiligen, Browne heeft het veranderd in zoo dicht mogelijk bij het Heilige der Heiligen en dit heeft ook het rituaal van 1813. (239) We hebben hier dus een herbegraven van den opgestanen Mythegod, hetgeen er op duiden kan, dat de Algeest niet alleen voortdurend uit de stof treedt, maar zich ook voortdurend in de stof wikkelt. Voortdurend heeft dus een opstaan en een herbegraven plaats. (240) Maar ook de met den Algeest één geworden candidaat daalt weder in de wereld af en, hoewel hij in het rituaal niet herbegraven wordt, vinden wij de parallel in het sluiten der loge en het terugkeeren in de profane wereld. §31. (241) Werd besproken bij § 21. §32. (242) Werd besproken bij § 14. § 33. (243) Werd besproken bij § 11. VERWIJZINGEN. 1. D.M. I, blz. 94. 2. Geschiedenis der Vrijmetselarij, volgens D. M. I, blz. 222. 3. W. H., blz. 13. 4. W. H.. blz. 13. 5. D. M. I, blz. 94. 6. The proper names in masonic tradition A. Q. C. V. 7. Realencyclopasdie für protest. Theologie und Kirche. 3 Auflage, deel VIII, blz. 136. 8. D.M. I. blz. 217. 9. W. H., blz. 9. 10. K. C. art. Hiram. 11. D.M. I, blz. 11. 12. W.H., blz. 11. 13. t. a. p. 14. A. H. I, blz. 455. 15. Begemann in A. Q. C. I, blz. 154. 16. W. H., blz. 243. 17. A. H. 3. Auflage I, blz. 456. 18. D. M. I, blz. 99. 19. D.M. I, blz. 11. 20. D, M.I. blz. 156. 21. D. M. I, blz. 9. 22. A. H. I, blz, 150. 23. A. Q. C. Reprint X, blz. V. 24. D. M. I. 25. Textbook of Freemasonry, London, William Reeves. 26. Z.M. blz. 124. 27. Rom. VI: 4. 28. Zie Z. M. 29. T. F., blz. 163, 30. P. M., blz. 10. 31. Over het onderwerp: „Mythe" leze men de betreffende stukken in D. M., D. G. M. en Z. M. 32. D. M. I, blz, 129. 33. R. B., blz. 64. 34. R. B., blz. 38. 35. R. B., blz. 35. 36. R. B., blz. 45. 37. Bij Bazot volgens D. M. II, blz. 32. 38. R. B. blz. 58. 39. D.M. I, blz. 151. 40. t. a, p. blz. 152 vv. 41. D. M. II, blz. 156. 42. D. M. II, blz. 51. GEBEZIGDE AFKORTINGEN. A. H. Allgemeines Handbuch der Frcimaurerei, Leipzig 1900. A.Q.C. Ars Quatuor Coronotorum, Margate. D. M. Dr. W. H. Denier v. d. Gon, De Meesterinwijding en de Meestergraad, 's-Gravenhage 1914. D.G.M. Id. De Mythe, Amsterdam. K. C. Kennings Cyclopaedia of Freemasonry, London 1178. P. M. Martin Pfeiffer, Meisterschaft in Concordia V, blz. 3. R. B. Rituaalbloeken Hla. Inleiding tot het Rituaalboek van den Meestergraad, 1926. T. F. Textbook of Freemasonry, London, William Reeves. W. H. J. S. M. Ward, Who was Hiram Abiff, London 1925. Z. M. B. J. v. d. Zuylen, Mysteriën en Inwijdingen in de Oudheid. Amsterdam, 1927.