AFL ^ NV/ttUS" BLOEM ENDAAL 964 Jntwikkelaars in geconcentreerde oplossing en in poedervorm. Voor negatieven: tadinal Agfa-Metol-Hydrochinon Agfa-Glycine Agfa-Final-Fijnkorrel Voor papieren: Agfa-Eikonal Agfa-Lupex-Blauwzwart Agfa-Fotochemic Boeken. Behandel de boeken met eerbied, vooral die van anderen. Een geleend boek te verwaarloozen is een dubbele misdaad: eenmaal tegenover den schrijver, wiens werk een betere zorg verdient, en éénmaal tegenover den vriend, die bereid was zijn bezit aan uw handen af te staan. Gij kunt niet weten, met welke liefde de schrijver heeft gewerkt en welk een stuk menschenziel ge Iaat slingeren; ge kunt evenmin weten, welke opoffering uw vriend zich getroost heeft om zich dit exemplaar aan te schaffen, of welke dierbare herinneringen in dit geschenk voor hem verborgen zitten. Behandel de boeken met eerbied, ze zijn méér dan papier, meer dan inkt, méér dan linnen: ze zijn de dragers van onze beschaving. s- FOTO- C HEMIC ALIEN EN RECEPTEN DOOR J. J. HANSMA APOTHEKER Adjunct-directeur Keuringsdienst TWEEDE DRUK GEHEEL BIJGEWERKT EN BELANGRIJK UITGEBREID UITGAVE N.V. „FOCUS" FOTOGRAFISCHE LITERATUUR BLOEMENDAAL N.H. Ontwikkelaars en Hulpmiddelen» Films en Platen Van ouds bekend! Sedert het begin van de wetenschappelijk-exacte, industriëele productie van fotografisch materiaal is 'koninklijke L BIBUOTHctN HET Standaardmerk! Prijslijst op aanvraag kosteloos door den Vertegenwoordiger voor Nederland: L. SCHIMMELPFENG - DEN HAAG Valkenboschkade 637 Tel. 333102 HAUFF A.-G. — Stuttgart-Feuerbach INHOUD DEEL I Pag. Hoofdstuk I. Het Laboratorium van den amateur-fotograaf. A. Fotograaf en huisgenoot 7 B. Gereedschap ! 8 C. De fotograaf aan het werk 10 D. De chemicaliën 11 E. Over het gehalte van oplossingen 12 F. Het maken van verdunningen 14 G. Het gereedmaken van fotografische recepten .... 15 Hoofdstuk II. Iets omtrent scheikunde. A. Elementen, moleculen, atomen 20 B. Schrijfwijze, symbolen, formules 22 C. Zuren, basen, zouten 23 D. Elementen met variëerend karakter 25 Tusschen U en mij, Lezer! 27 DEEL II Alfabetische woordenlijst van chemicaliën en hun gebruik. 28 Lijst van elementen en atoomgewichten 104 Lijstje van de gewichten van eenige Nederlandsche en Ned.-Indische munten 105 Herleidingstabel van Eng. gewichten en vloeistofmaten. 106 DEEL III Lijst van betrouwbare recepten 107 Inhoudsopgave der receptenlijst 4, 5 en 6 INHOUDSOPGAVE DER RECEPTENLIJST Ontwikkelaars. Receptno. 1 Glycine-aceton volgens Saai. 2 Glycine-potasch. 3 Pyro-metol-aceton. 4 Pyro-metol-soda. 5 Pyro-aceton. 6 Pyro-soda. 7 Metol-hydrochinon-borax. 8 Metol-hydrochinon-potasch. 9 Metol-hydrochinon-soda. 10 Metol-hydrochinon-bijtende-soda. Sterk geconcentr. 11 Paraphenyleèn-diamine voor fijne korrel. 12 Metol ontwikkelaar voor fijne korrel (Agfa 14). 13 .. . v .. .. .. (Agfa 15). 14 M. H. ontwikkelaar voor sterk contrast. 15 Hydrochinon ontwikkelaar voor lijncliché's enz. 16 Pyrocatechine voor bruine tinten (papier en lantaarnpl.). 17 Pyrocatedhine-potasch volgens Verwey. 18 Pyrocatechine voor fijne korrel volgens Windisch. 19 Houdbare amidol-ontwikkelaar. 20 Ontwikkelaar voor titels op positief-smalfilm. Fixeerbaden. 21 Zuur chroomaluin fixeerbad. 22 Fixeerbad. 23 Zuur fixeerbad voor groote hoeveelheden. 24 Kleur-fixeerbad. Versterkers. 25 Houdbaar uraan-versterkingsbad. 26 Sublimaatversterker. m Receptno. 27 Rhodaankwikversterker. 28 Joodkwikversterker. 29 Chroomversterker. Verzwakkers. Farmersche verzwakker. blz. 48 Ammoniumpersulfaat. blz. 35 30 Cyaankali-roodbloedloogzout-verzwakker. 31 Jodium-verzwakker voor ontwikkelingsfoto's. 32 Jodium-verzwakker van Greenall. 33 ie Verzwakkingsmethode voor het verkrijgen van harmonische negatieven. 34 2e Verzwakkingsmethode voor het verkrijgen van harmonische negatieven. Kleurbaden. 35 Sepiakleuring in gescheiden baden. 36 „in één bad (warme aluinkleuring). 37 Selenium kleurbad voor bruine tinten. 38 Bruinkleuring met een bleekbad van kaliumpermanganaat. 39 Koperkleurbad voor bruin- tot karmijnroode tinten. 40a en b Blauwkleuring zonder, en blauwkleuring met versterking. 41 Beitsbad voor anilinekleurstof-beitsmethode. Diversen. 42 Bleekbad voor herontwikkeling van zilverbeelden. 43 Kalium-dichromaat voorbad. 44 Kalium-dichromaat-bleekbad voor pigmo. 45 Metaallak. 46a en b Schellakvernissen. 47 Leer kit op metaal. 48 Bisulfietloog. 49 Bad voor het soepel houden van foto's. Receptno. 50 Looibad voor gelatine. 51 Hardingsbad. 52 Overbrengen van gelatinelaag van gebroken negatieven. 53 Gelatine van oude negatieven verwijderen. 54 Anti-halomiddel voor lantaarnplaatjes. 55 Fotoplaksel. 56 Witte verf voor projectieschermen. 57 Bliksemlichtmengsel, speciaal ook voor autochroomfoto's. 58 Bliksemlichtmengsel met permanganaat. 59 Etikettenvernis. DEEL I HOOFDSTUK I HET LABORATORIUM VAN DEN AMATEURFOTOGRAAF. A. Fotograaf en huisgenoot. 't Klinkt erg geleerd, maar toch moet elk fotograaf zich vertrouwd maken met het idee, dat hij inderdaad een laboratorium heeft, al is het maar een muurkast, waarin een kistje met wat fleschjes en busjes. Aan het begrip: „laboratorium" hecht zich vanzelf het idee: „instrumenten — vergiften — verboden toegang voor onbevoegden", en op dit laatste komt het aan. Ter wille van het behoud en welzijn van zijn instrumenten mogen deze niet als huishoudelijke goederen beschouwd worden, en ter wille van behoud en welzijn der huisgenoot en mag de laboratoriuminventaris niet verzeild geraken in huiskamerkast of keuken. Wie fotografeert, gebruikt stoffen, die ongeschikt zijn voor de consumptie en schade aan kleeding en omgeving kunnen toebrengen: de aanvanger moet zich daarom duidelijk bewust zijn van het feit, dat met het ter hand nemen van zijn liefhebberij, hij een speciale verantwoordelijkheid op zich neemt, omdat de beoefening van die liefhebberij verhoogde risico voor zijn omgeving beteekent. Gelukkig staat daartegenover, dat door de erkenning van een dergelijk risico, dit zélf grootendeels tot nul wordt gereduceerd, of anders uitgedrukt: wie niet slordig en onachtzaam is, behoeft ook niet de geringste vrees te hebben voor den inhoud van zijn ,, laboratorium''. Onze tegenwoordige kippenhokachtige huisjes verschaffen meestal zeer weinig gemak, zoodat een complete donkere kamer voor den amateurfotograaf wel nagenoeg steeds tot de vrome wenschen zal blijven behooren. Daartegenover staat ook alweer, dat electrisch licht en waterleiding heel wat ongemakken uit vroegeren tijd hebben doen verdwijnen. Wie er eenigszins de ruimte voor heeft, gebruike zijn donkere kamer niet tegelijk als magazijn, maar beware er alleen zijn lichtgevoelig materiaal, als de ruimte droog en frisch is. Verschillende chemicaliën werken ongunstig op de omgeving in, vooral wanneer ze gemorst worden, terwijl de gevolgen van een onverhoedsche beweging op een in het duister geplaatsten chemicaliënvoorraad veel funester is dan een dergelijk ongeluk in het volle daglicht. Grondregel: hoe minder ruimte en gerief, des te dringender noodig is groote zindelijkheid en netheid. B. Gereedschap. Gebruik glazen gereedschap, waar dit eenigszins mogelijk is: nóch papier maché, nóch aardewerk, nóch émaille, eboniet of celluloid evenaren glas als materiaal voor chemische werkzaamheden. Weet, dat porcelein niet gebruikt wordt voor de vervaardiging van maten en schalen. De stof, die als zoodanig betiteld wordt, is poreus aardewerk met een laagje glazuur. Dit laatste barst onvermijdelijk op den duur en sporen van ontwikkelaars, fixeerbaden, kleurmengsels enz., eens binnengedrongen in het poreuze interieur, kunnen er nimmer meer uit verwijderd worden. Het overtrek van geëmailleerde voorwerpen bestaat uit glas en is dus even breekbaar als elke andere glassoort. Wat zich daaronder bevindt is ijzer en ijzer roest en werkt nadeelig op allerlei stoffen. Tot het formaat 18X24 of zelfs 24X30 zijn glazen schalen zeer goed te hanteeren en er bestaat geen enkele reden om ze niet te gebruiken. Er zijn in den handel zware schalen van geperst glas en lichte schalen van (vermoedelijk) geblazen glas. Gebruik deze laatste soort, welke bovendien een zeer vlakken bodem heeft, terwijl die van de eerste soort meestal sterk hol of bol staat en het glas soms zonder waarneembare reden kapot springt, vooral bij hooge temperatuur (Indië). Een glazen schaal is in elk geval veel sterker dan het dunne glazen overtrek van een geëmailleerde, en een geëmailleerde schaal met een gebarsten of afgesprongen overtrek is inderdaad, een blikken schaal met alle slechte eigenschappen daarvan. Wie desondanks emaillegoed prefereert, schaffe zich het allerbeste aan, bekend als prima graniet, en behandele het dan alsof het kraakporcelein ware! Glas laat zich volkomen reinigen, onverschillig, wat ermee in aanraking is geweest. Elke schaal en ieder maatglas kan daarom steeds voor elke andere vloeistof zonder gevaar gebruikt worden; het afzonderlijk houden van ontwikkel- en fixeerschalen is bij dit materiaal overbodig. Het bovenstaande sluit niet in, dat elke glazen schaal uiteraard schoon is; laat daarom nimmer maatglazen of gebruikte schalen staan en opdrogen, maar bedenk, dat twee keer uitspoelen van een leeggegoten bakje meer effect heeft dan soda en monkeybrand op een ingedroogden en aangekorsten schaalbodem. Nu gedurende de laatste jaren de kleine en ultra-kleine camera de grootere apparaten grootendeels heeft verdrongen, is het gebruik van rolfilms ook bij den ernstigen amateur regel geworden. De ontwikkel-techniek heeft zich daarbij moeten aanpassen. Globaal genomen, bestaan er drie werkmethoden: ie het gebruik van gesloten ontwikkelbussen, waarin de film gedurende een bepaalden tijd vrijwel automatisch ontwikkeld wordt. De ontwikkeling van kinofilm kan bezwaarlijk op andere wijze geschieden, maar de ontwikkeling der normale rolfilms biedt op deze wijze weinig voldoening aan den werker die wil zien, wat hij doet en overtuigd is, dat tijdige verandering van de samenstelling van den ontwikkelaar, benevens het, op nauwkeurige waarneming van het ontwikkelproces gebaseerde moment van beëindiging daarvan, hem de gelegenheid geeft om het eindresultaat te controleeren. Als tweede apparaatsoort komt het halfronde bakje met rol, waaronderdoor de film op en neer getrokken wordt. Dit apparaat verdient geheel te verdwijnen; de beweging is vermoeiend en dringt daardoor tot vaak ontijdig afbreken van de ontwikkeling, gezwegen nog van het fixeerproces, terwijl sluiering door luchtoxydatie bevorderd wordt. Tenslotte komt de lange, smalle bak, waarin de film gestrekt ontwikkeld wordt. De overgang van de „zeskiek"-film tot het „achtkiektype" heeft alle bezitters van deze ontwikkelbakjes gedupeerd; toch moeten ze als de beste der drie soorten beschouwd worden, omdat ze volledige controle toelaten en bovendien goedkoop zijn, omdat ze bij 't ontwikkelen, fixeeren en wasschen achtereenvolgens dienst doen. In den handel komen geëmailleerde bakjes voor; in elk opzicht voldoen ook bakjes van geparaffineerd grenenhout (Focus 1928, pag. 387). C. De fotograaf aan het werk. Raak geen voorwerpen aan, die niet aangeraakt behoeven te worden, bijv. een plaat in den ontwikkelaar, zoolang daarvoor geen andere reden bestaat dan pure nieuwsgierigheid „of-t-er al wat komt". Hydrochinon straft dergelijke indiscreties onverbiddelijk met sluiervorming, telkens wanneer de plaat uit het bakje gelicht en aan de lucht blootgesteld wordt. Laat, zoolang ge in de donkere kamer bezig zijt, uw platen of films met rust, tot ze in het fixeerbad liggen: een half uurtje verblijf daarin doet geen schade, terwijl een paar keer schommelen van de schaal voldoende is om ongelijkmatig of traag fixeeren te voorkomen. Doorzichtcontröle is dus niet alleen overbodig, maar geeft vingers en druppels, die doodelijk vergif zijn voor het materiaal, dat nog in den ontwikkelaar ligt of erin gelegd moet worden. Zelfs fotografen, die beter konden weten, vergenoegen zich in de donkere kamer met hun vingers af te vegen, inplaats van ze af te spoelen, telkens wanneer ze nat geworden zijn van fixeer- of ontwikkelbad. De gevolgen van een dergelijke onhebbelijke gewoonte zijn: raadselachtige vlekken op platen en papieren, op zak- en handdoeken, op nagels en vingertoppen. Het is volstrekt overbodig, dat een fotograaf zijn beroep of liefhebberij demonstreert met tien kastanjekleurige nagels en koffiebruine wijsvingers. Is er in de donkere kamer geen waterleiding, dan is er steeds plaats voor een kom of emmer met water en een handdoek om te gebruiken na het afspoelen der vingers. Ook de zorgvuldigste werker morst op zijn werktafel, deze moet daarom niet van wit, noch geverfd hout zijn gemaakt, omdat het eerste niet te reinigen, en het tweede niet bestand is tegen alkalische vloeistoffen. Is een niet te dun overtrek van bladzink, met een opstaand morsrandje aan de voorzijde, onbereikbaar, dan is er altijd wel een stukje wasdoek, of beter, linoleum voor tafelbedekking te krijgen. Deze stoffen laten zich met water afwasschen, wat een eerste vereischte is, vooral als de ruimte niet toelaat, er een tweede tafel voor droge werkzaamheden: vullen van chassis, enz., op na te houden. Opgedroogd en verstoven fixeerbad, gemorst amidolpoeder hebben wel vaak wonderen verricht, maar geen prettige. 1 D. Chemicaliën. Het is verkeerd, bepaalde stoffen speciaal als vergiften te beschouwen en te behandelen, want daardoor verkrijgen de overige een onverdiende reputatie van onschadelijkheid. Houdt daarom elke chemische stof voor iets, dat schadelijk kan zijn en voorkom, dat ze op verkeerde plaatsen en in verkeerde handen komen. Beschouw in de scheikunde, enkele uitzonderingen daargelaten, licht en lucht als vijanden, blikken busjes, doosjes, zakjes als ongeschikt materiaal voor het opbergen van chemicaliën. Het bewaren van deze stoffen tusschen andere, niet voor fotografisch gebruik dienende, is een onverantwoordelijke fout, grenzende aan misdadigheid. We komen dan vanzelf tot de volgende voorschriften: V, Gebruik een afzonderlijke kast of maak van een plat kistje, tegen den muur gehangen, met behulp van enkele plankjes een hangkastje, dat minstens met een deurtje en een haakje gesloten kan .worden om onbevoegden, — stof en licht inbegrepen — eruit te houden. 2. Bewaar al uw chemicaliën in glazen flesschen; de beste sluiting hiervoor vormen gummikurken, maar goede gave medicijnkurken kunnen bijna altijd ook dienst doen. Bruine flesschen kunnen in het algemeen niet aangeraden worden: zelden is de kleur van het glas zoodanig, dat werkelijk al het schadelijke licht wordt tegengehouden, zoodat men, vertrouwend op dat glas, veel meer schade van het licht ondervindt, dan wanneer men weet, dat de stoffen onbeschermd zijn. Is de bruine kleur daarentegen donker genoeg, dan is controle op den inhoud van de flesch haast niet mogelijk, Bovendien wordt speciaal bij veel fotochemicaliën begin van bederf aangetoond door bruinkleuring, die ons ontgaat, als de vloeistof in een bruine flesch is. Neem op een goeden dag het besluit, om naar den apotheker of drogist te stappen en er een paar dozijn fleschjes, nauw- en wijdmondsch, met passende kurken te koopen. Kies zoogenaamd basterd- of halfwit glas, dit is sterker dan wit en bovendien goedkooper. Het witte glas geeft veel alkali af en doet verschillende stoffen bederven, bijv. ontwikkelstoffen zooals pyrogallol, amidol enz. Koop nu bovendien wat gegomde etiketjes. Schenk, thuis gekomen, den inhoud van al uw mosterd-, eau de cologne-, Maggien bierfleschjes over in het nieuwe materiaal, sluit het met de passende, gave kurken, etiketteer alles en bestrijk de etiketten, beschreven met opschriften in Oost-Indischen inkt, desgewenscht nog met wat collodium, al of niet gevolgd door een laagje etikettenvernis, bijv. 2 dln. mastiekvernis met i deel terpentijnolie, welke tezamen een heldere, goed strijkbare vernis geven. Ge hebt dan een werkje gedaan, waarvan ge vele jaren genoegen zult beleven, waarmee ge bederf, verwisselingen en ongelukken voorkomt en waarvan tenslotte de kosten u zeer zullen meevallen! Enkele stoffen vreten de kurk aan, zoodat daarvoor glazen stoppen of gummikurken gebruikt moeten worden. Sterke zuren en loogen behooren daartoe. Loogen, ook soda-, potasch- en ammoniakoplossingen, dus eveneens de „B"-oplossingen voor gescheiden ontwikkelaars, tasten in meer of mindere mate glas aan, waardoor glazen stoppen muurvast gaan zitten. Deze laatsten moeten daarom steeds een weinig ingevet worden met vaseline. Zitten ze bij ongeluk eens vast, dan den hals voorzichtig verwarmen, door de flesch al draaiend boven een klein spiritusof gasvlammetje te houden. Daarna met de linkerhand de flesch vasthouden en tegelijk met duim en wijsvinger de stop naar boven drukken, en nu met de rechterhand met den bodem van een ander glazen fleschje van beneden naar boven tegen de stop tikken en onderwijl de flesch ronddraaien; met een beetje oefening lukt het dan gauw, om elke stop los te krijgen zonder scherven te maken. E. Over het gehalte van oplossingen. Omtrent de gehaltevermelding van vloeistoffen heerscht veel verwarring, die alleen voorkomen kan worden, door steeds de hoeveelheid vaste stof in grammen op te geven en te vermelden tot hoeveel kubieke centimeters oplossing deze gemaakt moet worden. Men geve dus op: 5 gram broomkali in water oplossen tot 100 cc. Men voert het voorschrift uit door 5 gram van dit zout in een willekeurige (niet te groote) hoeveelheid water op te lossen en bij deze oplossing in een maatglas of maatkolfje zooveel water te schenken, totdat een totaal van 100 cc. bereikt is; 100 cc. bevatten nu 5 gram, elke cc. bevat 50 mg. Deze wijze van voorschrijven geeft oplossingen van nauwkeurig bekende sterkte. Dit is niet het geval als opgegeven wordt: 5 gram broomkali, 100 gram (bedoeld wordt dan 100 cc.) water. Daar broomkali, in water opgelost, ook nog een zeker volume behoudt, krijgen we als resultaat van het laatste voorschrift niet 100 maar bijv. 102 cc. vloeistof. Deze 102 cc. bevatten s gram broomkali, elke cc. bevat 49 mg. zout; de bedoeling is echter, dat er 50 mg. in aanwezig zullen zijn. Bij lage percentages is, zooals blijkt, het verschil nog niet hinderlijk, bij sterkere oplossingen wordt dit soms zeer aanzienlijk. Lossen we de eene keer 50 gram suiker op in, en de andere keer tot 100 cc, dan krijgen we in het eerste geval 132 cc. suikerwater, in het laatste geval 100 cc. In het eerste geval zal 1 cc. der oplossing 380 mg. suiker bevatten, in het tweede geval 500 mg., een verschil van 1/a der totale hoeveelheid, wat veel meer is, dan ooit toegelaten kan worden! Ook de term: „zooveel percentige oplossing", is dubbelzinnig en geeft verwarring; men vermijde deze uitdrukking daarom vooral bij oplossingen van hoog percentage. Wetenschappelijk verstaat men meestal onder bijv. een 10% oplossing: een oplossing waarvan 100 gram 10 gram van de stof bevat. Deze oplossing wordt gemaakt door 10 gram stof af te wegen en daarbij, eveneens op de balans, zooveel oplosmiddel te voegen, totdat een totaal gewicht van 100 gram bereikt wordt. In de techniek verstaat men daarentegen onder een 10% oplossing meestal een oplossing, waarvan 100 kubieke centimeters 10 grammen stof bevatten. Het voorschrift voor deze samenstelling luidt daarom: los 10 gram stof op tot 100 cc. oplossing. Gebruiken we de laatste .wijze van voorschrijven, dan blijft geen twijfel over. Een geheel foutieve en juist helaas in fotografische recepten meestal gebruikelijke uitdrukkingswijze is: los 10 gram op in 100 cc. water. De bedoeling is, dat dan een 10% oplossing wordt verkregen, wat intusschen, zooals we zagen, nimmer het geval kan zijn; de afwijking van de bedoelde sterkte wordt grooter, naarmate de concentratie van de voorgeschreven oplossing hooger wordt aangegeven. Over het algemeen is het veel gemakkelijker, oplossingen af te meten, dan droge stoffen af te wegen. We kunnen daarom met voordeel een groot deel van onzen voorraad grondstoffen als oplossingen bewaren, enkele, zooals rood bloedloogzout en natriumsulfiet, die bederven, uitgezonderd. Van dubbel voordeel is deze bewaringswijze voor stoffen, die water aantrekken, zooals potasch, die verweeren, zooals soda, of waarvan we telkens maar een kleine hoeveelheid tegelijk noodig hebben, zooals van sublimaat. We moeten echter deze oplossingen volgens een bepaald systeem maken, zoodat we steeds weten, hoeveel stof aanwezig is in een bepaald afgemeten volume. De juiste manier van handelen is: de stof oplossen tot en niet in een zeker volume oplosmiddel, terwijl we op het etiket vermelden, niet: 10% broomkali, maar: F. Het maken van verdunningen. Een telkens weerkeerende moeilijkheid levert voor velen op het maken van verdunningen, uitgaande van oplossingen van grootere sterkte. Hiervoor bestaat het eenvoudige ezelsbruggetje: Om van een oplossing van a% te maken een meer verdunde van b%, neme men b cc. en vuile die met oplosmiddel aan tot a cc, of b gram en vuile aan tot a gram. Voorbeeld: we hebben 25% fixeerzoutoplossing en moeten maken 10% oplossing; we meten dan af 10 cc. en vullen met water in het maatglas aan tot 25 cc. Of wel we wegen 10 gram oplossing af en vullen met water (op de balans!) aan tot 25 gram. De laatste wijze van verdunning komt natuurlijk zelden voor. De grondslag voor dezen verdunningsregel is het onweerlegbare feit, dat 10X25 evenveel is als 25X 10, of axb = bXa. We moeten er goed op letten, dat we aanvullen tot het benoodigde volume, en niet met een zeker volume; dat we dus in het genoemde voorbeeld aanvullen tot 25 cc. en niet met 15 cc. Bij het mengen van verschillende vloeistoffen krijgen we namelijk niet steeds de som van de volumina, maar minder. Mengen we 100 cc. absoluten alcohol met 100 cc. water, dan krijgen we niet 200 cc. mengsel, maar minder, tengevolge van de zoogenaamde contractie of samenttekking. Onze verdunningsregel blijft echter wel van toepassing ook in deze gevallen, want vullen we aan tot 200 cc. mengsel, dan zal elke 2 cc. mengsel bij scheiding weer 1 cc. absoluten alcohol opleveren, ■ bovendien iets meer dan i cc. water, wat echter niets ter zake doet. Er moge terloops opgemerkt worden, dat een 50% alcohol dus beteekent een gehalte van 50 cc. alcohol en niet 50 gram, zooals in alle andere gevallen regel is. Dit is een taaie, uit oude tijden overgeërfde manier van gehaltevermelding, die aangeduid wordt met den term: volume-procent, tegenover de gewone gewichtsprocenten. G. Het gereedmaken van fotografische recepten. Van de onkosten, die de fotoliefhebberij veroorzaakt, kan tenminste de helft gespaard worden, door zelf de benoodigde chemicaliën te bereiden uit in den handel verkrijgbare grondstoffen. Maar veel grooter nog is het voordeel, dat ontstaat uit de bekendheid met de samenstelling van uwe mengsels en de eigenschappen van de grondstoffen, waaruit ze bereid zijn. Een fotograaf, die werkt met verzegelde busjes en fleschjes onder fantasieètiketjes, is een blinde, die geleid wordt aan een zijden draadje: breekt het lijntje, dan staat hij volslagen hulpeloos en nóch het mooi gedecoreerde blikje, noch het recept op z'n patroontjes helpen hem uit de moeilijkheden. De grondstoffen zijn betrekkelijk weinige, de samenstellingen onbegrensd in aantal: kunt ge overtuigd zijn, uit de practijk spoedig de eerste te leeren kennen en op kwaliteit te beoordeelen, nimmer zal u dat gelukken met de gereedgemaakte ontwikkelaars, fixeer- en kleurbaden. Voorbeelden: bedorven natriumsulfiet, onzuiver rood bloedloogzout herkent ge in een oogopslag. Maar de beoordeeling van een oplossing van natriumsulfiet op gehalte kost den ervaren chemicus minstens, een kwartier, een uraankleurbad met bedorven bloedloogzout herkent ge pas door het gebruik en dan is het te laat! En 't zelf-maken is heusch niet moeilijk: enkele regels helpen u over vrijwel alle moeilijkheden heen. Werk niet op 't oog, zoolang ge de werking en eigenschappen van uw materiaal niet grondig kent, neem de moeite, om een voorschrift nauwkeurig te volgen, weeg en meet dus, inplaats van te taxeeren. Hoewel een eenvoudige brievenweger reeds bruikbaar is, is een gewoon, dubbelarmig weegschaaltje een nuttig instrument voor eiken fotograaf. Let bij het aanschaffen op ruime schaaltjes, opgehangen in koperen beugeltjes en niet aan drie zijden koordjes. Het vervangen van deze laatste is zoo noodig overigens een eenvoudig werkje, waarbij dan meteen grootere schaaltjes gemonteerd kunnen worden, door bijv. twee groot-model schoensmeerdoosjes te gebruiken! Deze zijn werkeüjk bruikbaar, vooral als ze los op de beugeltjes staan, gelakt (zie voorschriften) of anders bedekt zijn met twee groot model horlogeglazen van een cm. of 10 middellijn. Gewichten, voor zoover niet aanwezig, zijn ook wel „in eigen beheer" te maken, als we voor een poosje een doosje gewichten ter vergelijking in leen kunnen krijgen, anders gebruiken we diverse muntstukken, waarvan het gewicht op pagina 104 staat opgegeven. Moeten we hoeveelheden afwegen, kleiner dan 1 gram, dan laten zoowel weegschaal als gewichten ons in den steek. Toch is dit geen bezwaar, als we op een der volgende wijzen te werk gaan. Moeten we bijv. V« S™™ broomkali afwegen, dan wegen we 5 gram af, lossen deze hoeveelheid op in zooveel water, totdat we 50 cc. vloeistof hebben en meten nu daarvan 5 cc. af: deze hoeveelheid oplossing bevat precies \/t gram zout. Zouden we dezelfde hoeveelheid in 500 cc. water hebben opgelost en, na goed doorschudden en enkele keeren óverschenken, daarvan 1 cc. hebben afgemeten in een klein maatglaasje, dan zou die 1 cc. oplossing zeer nauwkeurig 10 milligram broomkali bevatten. Lost de stof niet op in water, of bestaat er bezwaar om een grootere hoeveelheid te nemen dan gebruikt zal worden, dan wegen we weer bijv. 5 gram af, wrijven de stof zoo noodig fijn en fatsoeneeren er een smal hoopje van, 10 cm. lang en overal even breed. Elke centimeter zal nu ongeveer »ƒ, gram stof vertegenwoordigen. De laatste methode is minder nauwkeurig dan de eerste, maar geeft meestal nog wel bruikbare resultaten bij gebrek aan wat beters. Behalve een balansje, moeten we noodzakelijk hebben een paar hooge cylindrische maatglazen (niet het bekermodel, dat veel te weinig nauwkeurig is). Hoe hooger en nauwer het model, des te grooter de nauwkeurigheid. Een maatglas van 100 cc. en een van 5 of 10 cc. zijn voldoende voor normaal gebruik. Verder moeten we hebben een paar kookkolfjes, bijv. van 100 en 500 cc. inhoud, hetzij z.g. rondkolfjes met vlakken bodem, of Erlemeyerkolven. Deze laatste staan veel steviger, maar moeten wat voorzichtiger worden behandeld, omdat een on-ervarene gemakkelijk den bodem doorstoot. Op een stukje metaalgaas geplaatst (in atmeting van ongeveer 14 X 14 cm. verkrijgbaar) kunnen deze kolfjes op elke gasvlam gezet worden om den inhoud te doen koken. Nu komen nog een of twee trechtertjes, natuurlijk ook van glas en met een middellijn van bijv. 5 en 15 centimeter over den bovenkant, en liefst een porceleinen mortiertje van ongeveer 10 cm. met stampertje, waarmee we kunnen volstaan. Gewenscht zijn een paar pakjes ronde filtertjes, passend in de trechters, en verder een paar maatkolfjes. Deze laatste zijn karafvormige flesschen met wijden buik en nauwen hals; op den hals is een rondgaande streep geëtst. Vullen we de flesch tot aan die streep, dan bevat ze precies de hoeveelheid vloeistof, die op de buitenzijde in cijfers aangegeven staat. Het gebruik van een drietal dergelijke maatkolven, met inhoud van 100, 250 en 500 of 1000 cc. bespaart ons veel werk, want moeten we ontwikkelaar, fixeerbad of andere oplossingen maken, dan schenken we in de kolf een hoeveelheid lauw of warm water en lossen daarin achtereenvolgens de noodige stoffen op, of lossen die in een maatglaasje op en schenken de vloeistoffen bij elkaar in de kolf. Is alles erin, dan vullen we de kolf tot de maatstreep en de oplossing is klaar en precies op sterkte zonder verder óverschenken of afmeten. We kunnen ons, bij gebrek aan maatkolven, zeer goed behelpen met enkele flesschen, die ten naastebij den juisten inhoud hebben en waarin we de benoodigde hoeveelheid water gieten uit een maatglas; aan de buitenzijde worden dan rondom strookjes papier geplakt ter hoogte van de oppervlakte der vloeistof. Zie voor de eigenschappen van water, hetgeen daarover onder dit woord is geschreven. Het is bekend genoeg, dat de volgorde, waarin de bestanddeelen van een of ander voorschrift worden samengevoegd, van invloed kan zijn op het resultaat. Willen we een verdunde jodiumoplossing maken met behulp van joodkalium, en werpen we daarvoor 1 gram joodkali en 1 gram jodium tezamen in een maatkolfje met 100 cc. water, dan verdwijnt wel de joodkali snel, maar na een week vinden we nog jodiumrestanten op den bodem der flesch liggen. Gieten we echter enkele cc. water in hetzelfde fleschje en voegen daarbij tezamen de joodkali en het jodium, dan ontstaat vrijwel direct een zwart-bruine oplossing, die thans bij aanvullen met water tot 100 cc. de heldere jodiumoplossing blijkt te zijn, die we noodig hebben. Helaas kunnen voor het maken van samengestelde oplossingen al zeer weinig algemeen geldende regels worden gegeven. Foto-Chemicaliên en Recepten. 2 Slechts de chemicus kan de wijze van bereiding afleiden uit den aard der grondstoffen; de leek moet vertrouwen op de juistheid van zijn voorschrift, en dit laat vaak te wenschen over. Als vaste regels dient men zich in elk geval aan de volgende te houden: 1. Elke vaste stof moet opgelost zijn, alvorens de volgende aan de oplossing wordt toegevoegd. Veel beter nog is het, elke stof afzonderlijk op te lossen in een deel van het benoodigde oplosmiddel, en deze oplossingen vervolgens in de juiste volgorde samen te voegen, waarna met oplosmiddel verder wordt aangevuld tot aan het opgegeven volume. Uitzondering: moeten stoffen op elkaar inwerken, zooals joodkali op jodium, dan voege men ze direct bij elkaar met de kleinste hoeveelheid water of andere vloeistof, die noodig is om een geconcentreerde oplossing te maken, pas daarna kan worden verdund. 2. Het is onjuist een stof, die niet oplosbaar is in een aangegeven hoeveelheid van het koude oplosmiddel, daarin op te lossen door veirarming: bij afkoeling scheidt ze zich niet alleen weer af, maar meestal nog in den vorm van stevige kristalkorsten of bezinksels, die veel moeilijker zich door schudden door de vloeistof laten verdeelen dan het fijngewreven zout. In een dergelijk geval moet de vaste stof zoo fijn mogelijk gewreven worden en dan bij het oplosmiddel worden gevoegd. 3. Bij het maken van ontwikkelaars mag nimmer het alkali (soda, ammoniak enz.) bij het reductiemiddel worden gevoegd, vóór dit laatste door de toevoeging van het sulfiet beschermd is tegen oxydatie. Het is aan te bevelen, het sulfiet afzonderlijk op te lossen, daarvan een deel bij het water te voegen waarin vervolgens de reduceerende stoffen (metol, pyrogallol etc.) worden opgelost en daarna de rest van de sulfietoplossing bij te schenken. Sommige reduceerende stoffen lossen moeilijk op in een sterke sulfietoplossing (bijv. metol), daarom kan niet al het sulfiet van te voren reeds in het water worden opgelost. In oplossingen van alkaliën, dus bijv. de „B" oplossingen voor gescheiden ontwikkelaars, ontstaat in den regel een neerslag tijdens het bewaren. Dit is afkomstig van het glas der flesschen en onschadelijk. Een weinig aether, bij de flesch met ontwikkelaar gevoegd, verdampt ten deele boven de vloeistof, verjaagt de lucht, omdat aetherdamp veel zwaarder is, en beschermt daardoor reeds in een aangebroken flesch de vloeistof tegen bederf. Bij nader onder- zoek bleek echter ook het deel van den aether, dat oplost, sterk conserveerend te werken. Men voege daarom een (zeer goed sluitend stop-) fleschje met aether aan z'n chemicaliënvoorraad toe en laat enkele druppels aether vallen in flesschen met ontwikkelaars of sulfietoplossing telkens, wanneer daaruit iets geschonken is: men kan op deze wijze vaak tot den laatsten druppel toe den inhoud verbruiken. Deze methode is beter dan de ook wel gebruikelijke, om glasparels of kiezelsteentjes in de flesch te werpen, naarmate de inhoud vermindert, omdat we van deze dingen een grooten voorraad zouden moeten hebben, wanneer we een flesch van 1/2 of i liter ontwikkelaar gebruiken. Is de flesch half gevuld met steentjes, dan wordt het moeilijk, ontwikkelaar zonder steenen te schenken, en zakt het vloeistofniveau beneden het steenniveau, dan wordt het aan de lucht blootgestelde vloeistofoppervlak zoodanig vergroot, dat de ontwikkelaar persé moet bederven! HOOFDSTUK II IETS OMTRENT SCHEIKUNDE. A. Elementen, moleculen, atomen. Het aantal stoffen, dat we kennen of te eeniger tijd kunnen leeren kennen, is practisch onbepaald. Het aantal der enkelvoudige stoffen of elementen, waaruit al deze samengestelde stoffen of verbindingen bestaan of ontstaan kunnen, is echter volgens den tegenwoordigen stand der wetenschap niet meer dan een negentig-tal, waarvan de voornaamste zijn opgenomen in een tabel op pag. 104. Eenvoudigheidshalve worden deze schriftelijk niet met hun vollen naam, maar met den beginletter daarvan aangegeven, zoo noodig gevolgd door een tweeden letter, bijv.: Na = Natrium, N = nitrogenium (stikstof). Zoo is C = carboneum (koolstof) Ca = calcium Ce —' cerium Cl = chloor Co = cobalt Cr = chromium. Op gronden, die hier niet verder vermeld zullen worden, neemt men als vaststaand aan, dat elke stof niet in steeds kleinere deeltjes kan worden gebroken, maar dat men bij een dergelijke verdeeling tenslotte stuit op de kleinst mogelijke deeltjes van die stof, welke moleculen worden genoemd. Zoo kent men salpeter-, broomzilver-, suikermoleculen, die soort voor soort onderling volkomen gelijk zijn en tezamen de stoffen vormen, welke we salpeter, broomzilver of suiker noemen. Toch bestaat echter de mogelijkheid, deze moleculen in nóg kleinere deeltjes te splitsen; daarbij verdwijnen echter de stoffen als zoodanig: breekt men de suikermoleculen af, dan zal een mengsel van deze afbraakproducten, géén suiker meer zijn. Om dit beter te kunnen begrijpen, vergelijke men een hoeveelheid suiker met een woningcomplex en elk suikermolecuul met een enkele woning daarvan. Hoewel zoo'n woning gesplitst kan worden in muren, kozijnen, vloeren, daken, alle weder met een eigen, goed gekenmerkte structuur, is geen enkel van deze onderdeden een kleiner huis: het geheele, complete huis is de kleinst mogelijke eenheid, die als zoodanig bestaanbaar is. Evenzoo kan een suikermolecuul gescheiden worden in deeltjes waterstof, zuurstof en koolstof, elk met hun eigen kenmerken, maar geen van alle zijn kleinere suikermoleculen. Deze waterstof-, zuurstof- en koolstofdeeltjes heeten atomen. Bestaan de moleculen van een of andere stof uit onderling verschillende atomen, dan noemt men de stof samengesteld, of een verbinding, bestaan daartegen de moleculen slechts uit eene enkele soort atomen, dan heeten dergelijke stoffen enkelvoudige stoffen of elementen. Daar men een negentigtal elementen kent, zooals hierboven reeds werd vermeld, valt het niet te verwonderen, dat het aantal verbindingen bijna oneindig groot kan zijn, temeer nog, omdat reeds met een gering aantal van dezelfde elementen een onbegrijpelijk groot aantal verbindingen kan worden samengesteld, alleen door verschillende groepeeringen van de atomen in het molecuul, evenals de architect met enkele ,, standaardkozijnen", „standaard-kapspanten", „standaardmetselsteenen" reeds een groote verscheidenheid van „middenstandswoningen" kan bouwen. Moleculen en atomen zijn onbegrijpelijk klein: de grootste moleculen, opgebouwd uit honderden atomen, zijn nog te klein om door onze krachtigste microscopen gezien te worden. Het gewicht van deze stofdeeltjes, hoewel bekend, zou, uitgedrukt in grammen, dus door getallen voorgesteld moeten worden met een groot aantal nullen achter de komma, wat zeer hinderlijk zou zijn. Men heeft daarom het gewicht van het lichtst bekende atoom, dat der waterstof, als eenheid gekozen, en de gewichten der overige atomen daarin uitgedrukt; deze verhoudingscijfers noemt men de atoomgewichten. Een atoomgewicht voor stikstof — 14, voor zuurstof = 16, wil dus zeggen, dat de atomen van deze elementen 14, resp. 16 maal zoo zwaar zijn als die van waterstof. Weegt een zeker aantal atomen waterstof 1 gram, dan zal dus eenzelfde aantal atomen stikstof 14, of zuurstof 16 gram wegen, maar omgekeerd zullen dus in 1 gram waterstof, 14 gram stikstof of 16 gram zuurstof alle evenveel atomen aanwezig moeten zijn (in het midden latende, hoeveel het er zullen zijn). Deze overweging is van belang voor het berekenen van hoeveelheden stoffen, die bij chemische werkingen in het spel zijn, dus bij het samenstellen van recepten enz., want er volgt uit, dat er een vaste verhouding moet bestaan tusschen deze stoffen-hoeveelheden. Het gewicht van moleculen laat zich nu ook gemakkelijk in cijfers uitdrukken, want het is de som van de gewichten van alle atomen tezamen, die in het molecuul voorkomen; deze som heet het moleculairgewicht. (Noot: dat tegenwoordig als grondslag voor het bepalen van de atoomgewichten het zuurstof-atoom wordt gebruikt, doet voor ons niets ter zake, omdat het practische verschil door ons verwaarloosd kan worden). B. Schrijfwijze, symbolen, formules. Behalve met de namen, die vele stoffen dragen, kan men ze ook schriftelijk voorstellen met behulp van een symbool, d.w.z. een combinatie van letters en cijfers, aangevend de samenstelling der stof. Gezien het zeer groote aantal stoffen, dat we reeds kennen, zou het geven van eigen namen en vooral het onthouden daarvan, tenslotte een onmogelijkheid worden. Daarom is de symbolische schrijfwijze een uitkomst. Men stelt n.1. elke stof voor door de naamletters van de daarin aanwezige elementen, en laat elk dezer naamletters weer volgen door het cijfer, dat het aantal in één molecuul aanwezige atomen aangeeft. Zoo bestaat elk molecuul salpeter uit i atoom kalium, i atoom stikstof en 3 atomen zuurstof, zoodat het geschreven zou kunnen worden: K i N i O 3. Ter vereenvoudiging laat men het cijfer 1 weg en schrijft de overige cijfers iets beneden den regel, zoodat het symbool voor salpeter dan wordt: KN03. Daar verschillende verbindingen op elkaar kunnen inwerken, waarbij andere samengestelde stoffen ontstaan, heeft men ook dit in symbolisch schrift willen uitdrukken en is overeengekomen, de inwerking van twee stoffen op elkaar voor te stellen door het teeken: + en het resultaat van deze inwerking te schrijven na het teeken —; hierna worden dan de symbolen geschreven van de stoffen, die ontstaan zijn. Wanneer bij een oplossing van zilvernitraat een oplossing van keukenzout wordt geschonken, zal het zilver van het zilvernitraat een onoplosbare verbinding aangaan met het chloor van het keukenzout, zoodat wit chloorzilver bezinkt en een heldere oplossing van natriumnitraat overblijft. Deze scheikundige omzetting, waarvan de mededeeling aan den lezer een vrij groot aantal woorden vergt, kan in symbolisch schrift volledig voorgesteld worden in den vorm van het volgende sommetje: Dit leert ons: i. de samenstelling van alle vier stoffen, die hier in het spel zijn; 2. de wijze, waarop ze op elkaar inwerken; 3. de hoeveelheden, die op elkaar inwerken. Om dit laatste te begrijpen, geve men er zich rekenschap van, dat één molecuul zilvernitraat, inwerkende op één molecuul keukenzout, één molecuul zilverchloride en één molecuul natriumnitraat doet ontstaan. Daar het moleculairgewicht van een stof gelijk is aan de som der atoomgewichten, omdat het molecuul immers bestaat uit de samenstellende atomen, en deze moleculairgewichten bedragen (ziede atoomgewichtstabel op pag. 104) 108+ 14+ 3 X 16 = 170, en 23+ 35.5 = 58.5 voor de beide stoffen links van het = teeken, zal men gemakkelijk inzien, dat bijv. in 170 gram zilvernitraat evenveel moleculen aanwezig moeten zijn als in 58.5 gram keukenzout, dat deze hoeveelheden stoffen, volledig op elkaar inwerkend, gehéél omgezet zullen worden in zilverchloride en natriumnitraat, en dat van deze laatste beide stoffen moeten ontstaan: 108 gr.+ 35.5 gr. = 143.5 gr. zilverchloride en 23 gr.-f- 14 gr.+ 3 X 16 gr. = 85 gr. natriumnitraat. Is een van de eerstgenoemde beide stoffen in geringere hoeveelheid aanwezig dan de andere, dan zullen ook geringere hoeveelheden van de laatstgenoemde stoffen ontstaan en van de stof, in grootere hoeveelheid aanwezig, zal een overschot onveranderd blijven bestaan: de verhouding, waarin de stoffen op elkaar werken, blijft onder elke omstandigheid dezelfde. C. Zuren, basen, zouten. Alle metalen zijn elementen, waarbij echter niet uit het oog verloren moet worden, dat de meeste metalen hetzij mengels, hetzij verbindingen kunnen vormen onderling, die vaak van groot technisch belang zijn: messing, brons, lood-tin-composities, goud-zilver-kopermengsels enz. Zeer vele stoffen smaken zuur en veroorzaken gasontwikkeling, wanneer ze met metalen in aanraking worden gebracht; men noemt deze zuren. Bij nader onderzoek blijken ze blauw lakmoespapier rood te kleuren, het ontwikkelde gas blijkt waterstofgas te zijn, afkomstig uit deze zuren en als resultaat van de inwerking op metalen ontstaan stoffen, die inplaats van waterstof, het metaal bevatten. De waterstof, oorspronkelijk in het zuur voorkomende, is daaruit verdreven en het metaal is ervoor in de plaats gekomen. Het resultaat van deze inwerking noemt men een zout. Zouten bestaan dus uit een metaal en een zuurrest, d. w. z. een zuur, waarvan de waterstof verdwenen is. Hieruit volgt direct, dat verschillende zouten op tweeërlei wijze verwantschap kunnen vertoonen en wel doordat ze eenzelfde metaal bevatten, of eenzelfde zuurrest. Daarom kan men vaak verschillende zouten tegen elkaar verwisselen, wat van practisch belang is, als onze voorraad chemicaliën beperkt is. Soda en potasch zijn beide zouten van het koolzuur, men kan inplaats van soda, potasch gebruiken, omdat ook de metalen natrium en kalium zeer veel overeenkomst vertoonen; alleen moet men rekening houden met het verschil in moleculairgewicht, zooals dat berekend kan worden uit de atoomgewichten. Inplaats van het uraannitraat kan men meestal wel het uraanacetaat gebruiken; in zeer vele gevallen mag inplaats van zwavelzuur ook wel zoutzuur of salpeterzuur worden genomen, voor citroenzuur kan vaak wijnsteenzuur in de plaats treden in al die gevallen, dat zuurwerking, en niet speciaal de eigenschappen der zuurresten in het geding moeten komen. Er bestaan vele zuren en daarvan afgeleide zouten, welker samenstelling alleen verschilt met betrekking tot het aantal atomen zuurstof, die in het molecuul aanwezig zijn. Men geeft dan aan het meest bekende zuur een naam, samengesteld üit den naam van het kenmerkende element of der kenmerkende herkomst, gevolgd door het woord: zuur, bijv. zwavelzuur, HjsSCvfosforzuur, H3P04, zoutzuur, HC1, salpeterzuur, HNOs. Zuren met minder zuurstof ten opzichte van de voornaamste verbinding krijgen vóór het woordje: zuur, de letters ig, dus zwaveligzuur, H2S03, fosforigzuur, H8P03, salpeterigzuur, HNCy Bestaan er zuren met nog minder zuurstof, dan plaatst men voor den naam het woord onder of hypo: onderzwaveligzuur = hypozwaveligzuur, ook wel genoemd hydrozwaveligzuur, HS02 (het vormt een bestanddeel van de stof Leucogène van Lumière, ter ontkleuring van sommige soorten kleurgevoelige platen), onderfosforigzuur, H3P02. Is het aantal zuurstofatomen van een zeker zuur grooter dan dat van het meest bekende, dan duidt men dit aan door een der woordjes over, super of per, bijv. over- of permangaanzuur HMn04, perzwavelzuur H^ÓS enz. De beteekenis van deze extra-lettergrepen mag dus ook allerminst verwaarloosd worden bij het gereedmaken van een voorschrift: wilde men inplaats van ammonium-per-sulfaat, ammoniumsulfaat gebruiken voor een verzwakkingsbad, dan zou dit met de geringste uitwerking op het negatief hebben! De meeste elementen vereenigen zich met zuurstof en vormen daarmee verbindingen, die oxyden heeten. De metalen geven daarbij oxyden, die, als ze in water oplosbaar zijn, daaraan een min of meer zeepachtigen smaak mededeelen, rood lakmoespapier blauw kleuren en met zuren direct zouten vormen. Men noemt deze in water opgeloste stoffen hydroxyden, basen oj loogen. Ze werken vernielend op wollen stoffen en tasten de huid aan (maken die glibberig). Er bestaan tusschenvormen tusschen zuren en zouten eenerzijds, basen en zouten anderzijds, men noemt ze zure en basische zouten, omdat ze iets van het karakter van beide hebben. Terwijl in de fotografie basische zouten nagenoeg met in gebruik zijn, treffen we wel enkele zure zouten aan. Deze worden onderscheiden van de normale zouten door gebruik van een der woordjes: dubbel, bi of hydro. Soda heeft de samenstelling Na^Og, kookuur H2C03, de stof NaHCOs wordt nu genoemd: dubbelkoolzure soda, natriumbicarbonaat of natriumhydrocarbonaat (in de wandeling noemen we deze stof vaak zuiveringszout en gebruiken ze als geneesmiddel bij indigestie). D. Elementen met variëerend karakter. Laat men kwikzilver en chloor op elkaar inwerken, dan kunnen uit deze beide elementen, onder verschillende omstandigheden, verschillende stoffen ontstaan, doordat i atoom kwikzilver hetzij i, hetzij 2 atomen chloor bindt. Daar nergens chloor gevonden is, dat wisselende eigenschappen heeft1), moet de oorzaak van het verschil tusschen HgCl en HgCl2 gelegen zijn in het feit, dat de eigenschappen van het kwik in beide gevallen andere zijn. Dit verschil in eigenschappen blijkt verder alleen van uitwendige omstandigheden af te hangen en niet veroorzaakt te zijn door twee elementen kwikzilver, want men kan de eene soort veranderen in de andere: stelt men een oplossing van HgCl2 (sublimaat) bloot aan het zonlicht, dan scheidt zich een witte, onoplos- i) Heeren vak-chemici: slik deze bewering ter wille van den aard van dit werkje! H. bare stof uit de oplossing af, deze blijkt HgCl of calomel te zijn. Evenzoo geven zwavelzuur en ijzer een groene of een bruine verbinding naar gelang der omstandigheden. Van chroom kent men zelfs nog meer soorten, zooals zouten van groene of violette kleur, bijv. chroomaluin; van gele of oranje kleur: de chromaten en dichromaten, en van donkerblauwe kleur: verbindingen van overchroomzuur. Namen als: ijzersulfaat, chloorkwik, ïjzeroxalaat zijn niet voldoende om de stof aan te duiden, welke men bedoelt, omdat er verschillende verbindingen bestaan, waarop deze namen van toepassing zijn. Men heeft daarom afgesproken om verbindingen, waarin een metaal aan een geringere hoeveelheid zuurrest voorkomt, aan te duiden door de letter o als uitgang van den metaalnaam, en die, waarin een grootere hoeveelheid zuurrest ten opzichte van een gelijk aantal metaal-atomen voorkomt, den uitgang t te geven. Men onderscheidt daardoor ferrosulfaat FeS04, en ferrisulfaat, Fe»(S04)3; hydrargyrocMonde (calomel), HgCl, en hydrargyrichloride (sublimaat), HgCla; ferrooxalaat, FefCOa)*, en ferri-oxakat, Fe^CO,),. enz. Deze wijze van onderscheiding is in Nederland de meest gebniikelijke; elders, en oudtijds, gebruikte men ook andere methoden. Zoo worden wel de o-verbindingen met den term oxyduul, de t-stoffen met oxyd aangeduid: ijzer-oxyduulsulfaat =ferrosulfaat, ijzer-oxyd-sulfaat = ferrisulfaat, terwijl speciaal bij chloriden, bromiden, jodiden, de uitgangen uur en ide gebruikelijk zijn: kwikchloruur = hydrargyrochloride of mercurochloride. kwikchloride = hydrargyrichloride of mercurichlonde. In oude werken vindt men nog de uitdrukkingen: proto en deuto: protochloruretum hydrargyri (calomel) en deutochloruretum hydrargyri (sublimaat). „ Het is voor den fotograaf, maar vooral voor den, met volledig chemisch onderlegden fotohandelaar van groot belang, om op deze verschillende namen nauwkeurig acht te slaan bij den aan- en verkoop van chemicaüën, omdat de verwachte werking vaak juist berust op den overgang van den eenen metaaltoestand in den anderen. Bij het bleeken van een negatief met sublimaat wordt de verandering bewerkt door den overgang van sublimaat in calomel; de werking van den ijzeroxalaatontwikkelaar berust op de omzetting van het ferro- in het fern-oxalaat enz. enz. Gaat men uit van het verkeerde zout, dan gebeurt er niets, of iets verkeerds. Rood bloedloogzout, dat door inwerking van het licht voor een deel in het gele zout is overgegaan, is onbruikbaar voor den uraanversterker, omdat er direct een bruin neerslag ontstaat en de lichten der beelden niet helder blijven; ferrisulfaat inplaats van ferrosulfaat gebruikt voor de bereiding van den ijzerontwikkelaar, zou volkomen werkeloos blijken te zijn. TUSSCHEN U EN MIJ, LEZER! Voorwoord en epiloog zijn uit de mode: daarom voor ditmaal eens een tusschenwoard. Gij, lezer, hebt het voorafgaande doorgezien, doorgewerkt, misschien doorgeworsteld en feunt bij uzelf hebben gedacht: „Moet ik 't me voor 't maken van een paar kiekjes nu zóó moeilijk maken? Zou 'k toch maar niet verstandiger doen met m'n filmpje naar den handelaar te brengen en van elk geslaagd negatief voorloopig één afdrukje te bestellen? De meesten doen 't en krijgen aardige kiekjes thuis!" Ik geef u daarop 't volgende tot antwoord. Gij behoort niet tot 't groote leger der kiekjesmakers, want dan zoudt ge géén belangstelling voor dit puur technische boekje hebben gevoeld. Voor U is fotografeeren liefhebberij, dat wil zeggen: een bezigheid, die ge met liefde verricht. Maar dan beleeft ge ook niet alleen genoegen van het resultaat, maar méér nog van het werk, dat noodig is om eenig resultaat te bereiken. Dan gevoelt ge u trotsch, wanneer ge een goed negatief hebt gemaakt; dan geldt de voldoening over een goed geslaagde vergrooting niet alleen de afbeelding, maar ook het werkstuk zélf: uw eigen werk! En dan zult ge ten slotte ook uw volle aandacht schenken aan het behoud van deze werkstukken, d.w.z. ge zult ze zoodanig afwerken, dat ze den tand des tijds kunnen doorstaan, en ge zult ze goed bewaren. En wanneer ge later, en véél later, telkens opnieuw weer genoegen beleeft van uw eigen werk èn van hetgeen het afbeeldde — en deze afbeelding kan het eenige zijn, wat u is overgebleven — dan zult ge in dit genoegen de rechtvaardiging vinden van de moeite, die ge u eens getroost hebt, om u de techniek van uw liefhebberij zoo goed mogelijk eigen te maken. Moge dit werkje u daarbij dan van nut zijn. I J- H. DEEL II ALFABETISCHE NAMENLIJST DER CHEMICALIËN EN HUN GEBRUIK. Waar een „oplosbaarheid" van een zout wordt opgegeven, geldt deze voor een temperatuur van 150 C. Het teeken -> tusschen twee namen beteekent, dat beide eenzelfde stof aanduiden; nadere gegevens worden gevonden in deze lijst bij het woord achter het teeken ACETAS PLUMBICUS = lood-acetaat. ACETAS NATRICUS = natrium-acetaat. ACETON is een brandbare vloeistof; vervangt in verbinding met natriumsulfiet het alkali in ontwikkelaars, waardoor deze speciaal geschikt worden voor het gebruik bij hooge temperaturen, doordat er geen overtollig alkali aanwezig is, dat de gelatine aantast. In ontwikkelaars, daarvoor geschikt, kan 200 cc. aceton 100 gr. watervrije soda vervangen. Verder is het een oplosmiddel voor vele organische stoffen, waardoor het gebruikt wordt in lakken en vernissen. Celluloid zwelt op als de te hechten plaatsen met aceton bestreken worden, het wordt kleverig en kan dan aan elkaar gelascht worden. Zie recepten nos. 1, 3. 5. 45- ACIDUM ACETICUM = azijnzuur. De zouten heeten ^ACIDUM BORICUM = boorzuur. De zouten heeten boraten. ACIDUM CITRICUM = citroenzuur. De zouten heeten citraten. ^ , . ACIDUM GALLICUM = galluszuur. De zouten heeten gallaten Niet te verwarren met looistof, tannine of looizuur! ACIDUM HYDROCHLORICUM = zoutzuur. De zouten heeten chloriden. , ~ ACIDUM HYDROCYANICUM = cyaanwaterstotzuur. De zouten heeten cyaniden. { ACIDUM HYDROSULFURATUM = zwavelwaterstof (-zuur). De zouten heeten sulfiden. (Niet verwarren met sul- "^ACIDUM NITRICUM = salpeterzuur. De zouten heeten nitraten. ACIDUM OXALICUM = oxaal- of zuringzuur. De zouten heeten oxalaten. ACIDUM PICRINICUM = picrinezuur. De zouten heeten picraten. >yo '; ACIDUM PHOSPHORICUM = fosforzuur. De zouten heeten fosfaten. ACIDUM SALICYLICUM «ft salicylzuur. De zouten heeten Jalicylaten. ACIDUM SULFURICUM = zwavelzuur. De zouten heeten sulfaten. ACIDUM SULFUROSUM == zwaveligzuur. De zouten heeten sulfieten. (Niet verwarren met sulfiden). ADUROL is de handelsnaam van reductie-middelen (ontwikkelaars) voor fotografisch gebruik (zie broom- en chloorhydrochinon). AETHER is een zeer vluchtige, zeer brandbare vloeistof, oplosmiddel voor vetten en harsen; tezamen met alcohol lost het collodiumwol op. De damp is zwaar en vloeit bijv. over een tafel, kan zich daardoor op vrij grooten afstand ontsteken aan een open vlam. Enkele druppels in een aangebroken flesch met ontwikkelaar of sulfiet beschutten de vloeistof lang tegen de inwerking der lucht. De toevoeging herhalen na gebruik van de flesch. AETHER PETROLEI = petroleum-aether; zie ook: Benzine. AETHYLACETAAT is een verbinding, ontstaan uit aethylalcohol en azijnzuur. Het is, evenals amylacetaat (zie daar) een oplosmiddel voor tal van organische stoffen, vormt daardoor o.a. een gebruikelijk bestanddeel van lakken en filmkitten en heeft, hoewel nog sterk aromatisch riekend, een minder penetrante geur dan amylacetaat, welke het zoo noodig kan vervangen. ALCOHOL is de algemeene naam voor verschillende vloeistoffen, die o.a. ontstaan bij het vergisten van suikeroplossingen. Een dezer stoffen heet aethyl-alcohol en is de vloeistof, die bedoeld wordt, wanneer zonder meer van „alcohol" sprake is. Wanneer ze volkomen watervrij is, heet ze „absolute alcohol". Het sterkste handelsproduct heet „sterke alcohol" of „spiritus fortior" en bevat 96 % zuiveren alcohol, voor de rest water. Een 70 % alcohol heet „verdunde alcohol", „wijngeest" of „spiritus dilutus". Alcohol, geschikt voor drank, is zeer zwaar veraccijnst. Voor industriëel gebruik wordt ze daarom gedenatureerd, d. w. z. ondrinkbaar gemaakt; wordt als denatureerings- middel ruwe methyl-alcohol toegevoegd, dan ontstaat gemethyleerde- of brandspiritus. Deze ruwe methylalcohol of houtgeest bevat sterk riekende producten, methylalcohol en ruwe aceton. De zuivere methyl-alcohol (niet te verwarren met gemetiiyleerden alcohol of -spiritus) riekt aangenaam, maar is veel duurder dan de gewone alcohol. cc Voor zoover geen harsachtige, in water onoplosbare storten ter denatureering worden toegevoegd, kan gemethyleerde- of brandspiritus, die meestal ongeveer 8S% sterk is, gebruikt worden inplaats van den zeer veel duurderen gewonen alcohol, vooral, wanneer men van te voren er ter ontzuring wat kalk (gebluscht of ongebluscht) en noriet aan toevoegt en na een paar dagen filtreert. In fotografische recepten wordt vaak voorgeschreven: absolute alcohol; dit is, een hoogst enkel geval uitgesloten, volkomen onnoodig, daar absolute alcohol nog eenige keeren duurder is dan de 96-procentige. Meestal zelfs is brandspiritus voldoende. Voor het drogen van negatieven gebruike men geen sterken alcohol, omdat de gelatine daardoor vaak dot» wit wordt en alleen door een waterbad opmeuw transparant is te maken. Een sterkte van 70 a 85% is voldoende. Amyl-alcohol is een stof, die tegelijk met gewonen alcohol ontstaat bij het gisten, ze wordt ook foezelohe genoemd, nekt benauwd en dient als grondstof o.a. ter bereiding van amylacetaat (zie recept 45) en als toevoegsel aan lakken enz. ALKALI is een stof, die ontstaat, wanneer het oxyde van sommige metalen zich vereenigt met water en daarin oplost. Alkaliën zijn gekenmerkt door een zeepachtigen smaak, ze kleuren rood lakmoespapier blauw en verbinden zich met zuren tot zouten. De meest bekende zijn: natriumhydroxyde, ook (in oplossing) natronloog of bijtende natron genoemd; kahumhydroxyde, in oplossing kaliloog of bijtende kali genoemd, en ammoniak. Soda en potasch, hoewel strikt genomen geen alkaliën maar zouten van het koolzuur, gedragen zich m vele opzichten als alkaliën en heeten daarom wel koolzure alkaliën. Voor den totograaf is het vooral van belang te weten, dat alkaliën bijna steeds noodzakelijke toevoegsels zijn aan ontwikkelaars; ze versnellen in hooge mate de werking van het reductiemiddel, geven zacntheid en detail aan het beeld. Overmaat doet sluier ontstaan. Tot op zekere hoogte kunnen de alkaliën elkaar vervangen bij het samenstellen van ontwikkelaars; daarbij werken de bijtende het krachtigst, daarna potasch, dan soda; ammoniak wordt alleen gebruikt bij pyro-ontwikkelaars en in den autochroom-ontwikkelaar. Volgens Lüppo-Cramer is bij den metol-hydrochinon ontwikkelaar weinig verschil in uitwerking tusschen soda en potasch; bij den hydrochinon ontwikkelaar werkt potasch eerder en sneller; bij pyrocatechine, adurol, pyrogallol, glycine is het verschil waarneembaar, maar minder groot. Gemiddeld is in een ontwikkelaar 100 gr. kristalsoda gelijkwaardig aan 43 gr. watervrije soda, 48 gr. potasch, 28 gr. natriumhydroxyde en 40 gr. kaliumhydroxyde; 100 gn watervrije soda = 200 cc. aceton, deze cijfers echter dienen van geval tot geval gecontroleerd te worden, omdat hierbij de aard van het reductiemiddel van groot belang is. Metol, pyrogallol en amidol verdragen geen bijtende alkaUën, tenzij in afwijkende samenstelling voor speciale doeleinden. Alle alkaliën tasten in sterke mate de huid aan, lossen verf op, maken gaten in wollen stoffen (spatten zoo spoedig mogelijk onschadelijk maken met azijn) en tasten ook glas aan, zoodat stopflesschen in korten tijd niet meer geopend kunnen worden, tenzij hals en stop met vaseline werden ingewreven. De beste sluiting voor flesschen met alkali is een gummikurk; ook gewone kurk wordt aangevreten. Alkalisch noemt men het gedrag van een stof, die, in water opgelost, rood lakmoespapier blauw kleurt. Niet alleen de werkelijke alkaliën-(oplossingen van hydroxyden: zie Alkali) zijn alkalisch, maar ook allerlei andere stoffen. Dit wordt veroorzaakt, doordat zouten opgebouwd zijn uit een metaal en een zuurrest, die beide als het ware hun eigenschappen in de verbinding behouden. Het metaal draagt de alkalische eigenschappen, die als zoodanig min of meer geneutraliseerd worden door de zure eigenschappen van de rest van het zout. Houden beide elkaar in evenwicht, dan ontstaan zouten, die in oplossing neutraal reageeren; overheerscht het metaal ten opzichte van het zuur, dan reageertdé-oplossing van het zout basisch of alkalisch. Het zoogenaamde natriumfosfaat bevat nog ongebonden waterstof en is een zuur zout, d. w. z. staat tusschen de normale zouten en zuren m, echter is het fosforzuur een zwak zuur, zoodat het genoemde zout toch nog alkalisch reageert en daardoor wel in ontwikkelaars gebruikt wordt. Daarentegen vertoont aluin een zure reactie, doordat de sterk zure eigenschappen van het zwavelzuur de zwak alkalische van het alurrrinium overheerschen. ALUIN = kalium-alumimum-sulfaat. ALUMEN = kalium-aluminium-sulfaat. ALUMEN USTUM — gebrande of watervrije aluin. ALUMEN CHROMICUM kalium-chromi-sulfaat = chroom-aluin. ALUMINIUM is een licht, zilverwit metaal, dat, in zéér zuiveren toestand, geschikt is voor het vervaardigen van veel gereedschap en huishoudelijk gerei. Laat de zuiverheid van het metaal, hoe weinig ook, te wenschen over, dan wordt het zeer snel aangetast en krijgt gaatjes en bultjes, die de ervan vervaardigde voorwerpen spoedig waardeloos maken. Ook water, zooals dit geleverd wordt dóór sommige stedelijke waterleidingen, is verderfelijk voor aluminium gereedschap, zoodat een pan of ketel, in de eene stad jarenlang bruikbaar, elders binnen enkele weken of maanden vernield is door het leidingwater daar ter plaatse. Aluminium schalen rhogen nimmer voor alkalische stoffen (ontwikkelaars) gebruikt worden, evenmin voor zure fixeerbaden. Verder veroorzaken sporen van kwikzouten, bijv. sublimaat, binnen enkele minuten een groote verwoesting; in het algemeen moet het gebruik van aluminium dus ontraden worden. Legeeringen van aluminium met andere metalen bezitten vaak merkwaardige eigenschappen. Men doet'echter goed,^ ze steeds een weinig te wantrouwen als grondstof voor camera's of lensmonturen, daar ze soms, na lang goed te zijn gebleven, plotseling sterk kunnen gaan verweren (roesten), terwijl het leerovertrek daardoor dan geheel kan loslaten of schroefgangen onwrikbaar gaan vastzitten. Aluminiumpoeder (z.g. zilverbrons) is goed bruikbaar als bestanddeel voor bliksemlicht (ziedaar), goedkooper dan magnesium. Projectieschermen met dit poeder bedekt, hebben een sterk reflecteerend vermogen, maar grootendeels alléén in de richting der ontvangen lichtstralen zelf, zoodat in een lange, smalle kamer een dergelijk scherm uitstekende diensten kan bewijzen, vooral bij het projecteeren van kleurenfoto's, maar meer terzijde gezeten toeschouwers zien al spoedig niets meer, óf alleen de hinderlijk blinkende oppervlakte van het scherm. Zie recept no. 56. In den vorm van zeer dunne blaadjes vult men er lamp-peertjes mede, welke tevens zuivere zuurstof bevatten. Ontstoken door een electrischen stroom, geven ze een intensief, maar vol- komen ongevaarlijk en nagenoeg niet verblindend bliksemlicht. AMARIL is 'n zeer harde stof, die in poeders van verschillende fijnheid bij drogisten enz. te krijgen is; oo is zeer fijn, 2 vrij grof. Brengt men wat amaril en water op een glasplaat en schuurt een tweede daarover in kringvormige bewegingen, dan ontstaat in enkele minuten matglas. Gebruik hiervoor 00 of o, anders ontstaan krassen, die moeilijk weg te slijpen zijn. Zoek verder een glasplaatje (oud negatief of lantaarnplaatje) uit, dat, een lichtstraal op het plafond kaatsend, daar een niet al te vlekkerigen lichtplek werpt, als bewijs van oneffen oppervlak. Hoe minder vlak het glas is, des te langer moet men slijpen, vóór de bergen weggeslepen zijn en ook de dalen mat worden. Dit zelfgeslepen glas is veel fijner dan het glas uit den handel. Om slecht sluitende glazen stoppen in te slijpen kan men poeder o of 1 gebruiken, met water tot een dun papje aangemaakt en tusschen stop en fleschhals gebracht. Draai de stop in den hals rond, niet kringvormig, maar scriroefvormig, alsof men een gewone kurk in den hals naar binnen wil draaien. Trek dus na eiken draai de stop weer wat omhoog en boor opnieuw omlaag, anders ontstaan er ringvormige groeven, waardoor de stop nooit zal kunnen sluiten. AMIDOL, ook (fransch en engelsen): Dolmi genoemd, is zoutzuur diamidophenol en wordt gebruikt als reductiemiddel in ontwikkelaars. Het heeft de eigenaardigheid om zonder alkali te werken, alleen met natriumsulfiet. Dit laatste mag hiervoor alleen in zeer zuiveren toestand gebruikt worden; voor het gebruik wascht men het daarom in een schaaltje of op 'n zeefje af, totdat het geheel helder is gewórden, droogt het even tusschen een handdoek (die er niet door bederft) en weegt dan de vereischte hoeveelheid af. Wil men het gewone handelszout gebruiken, zonder afwasschen, dan neme men ongeveer 10% meer dan voorgeschreven is. Amidol is de aangewezen ontwikkelaar voor broomzilverpapier, waarop het onverbeterlijke zwarte kleuren doet ontstaan, die ook bijzonder bruikbaar zijn voor sepia-kleuring. Ook lantaarnplaten voor zwarte beelden geven goede resultaten, terwijl voor het silchrotintprocédé amidol de meest voor de hand liggende ontwikkelaar is. De oplossing is weinig of niet houdbaar (wel enkele dagen, vooral, als men een paar druppels aether in de flesch heeft gegoten; ook bestaan er bepaalde voorschriften voor meer houdbare mengsels), maar de bereiding van een ver- Foto-Chemicaliën en Recepten. 3 schen ontwikkelaar is zoo eenvoudig, dat dit geen bezwaar' is. Voor voorschriften zie men o.a. die, op de verpakking aanwezig of op de gebruiksaanwijzing voor broomzilverpapier. Zie recepten nos. 19, 29 en 34. AMMONIA of ammonia liquida, ammoniak, vliegende geest, geest van salmiak, is een oplossing van ammoniakgas, NHS, in water, waardoor dit laatste vrij sterk alkalisch wordt. De sterkste oplossing, die in den handel is, bevat ongev. 25 /0 ammoniakgas; de sterkte, die in de apotheek voorradig gehouden moet worden, is 10%. Door ondoelmatige bewaring gaat het gehalte snel achteruit, zoodat ondeskundige verkoopers soms een vloeistof met nauwelijks 1 of 2%, soms nog minder, m voorraad hebben. De vloeistof moet volkomen kleurloos zijn, ze tast de kurk zoowel als de glazen stop aan en wordt dus het best bewaard in een flesch met gummikurk, of m een stopfleschje met zwak ingevette stop (vaseline). Men zij voorzichtig met sterken ammoniak, daar een onverwachte inademing hevige benauwdheid veroorzaakt! Zie recept no. 51. AMMONIUM-BICHROMAAT = ammonium-dichromaat. AMMONIUM-BROMIDE, broom-ammonium NH4Br, 'n kleurloos zout, zeer gemakkelijk oplosbaar in water, dient in sommige ontwikkelformules, om bruine beelden te doen ontstaan op lantaarnplaten, die normaal zwarte beelden geven. Beter is het in dergelijke gevallen, om platen te gebruiken, die direct bij ontwikkeling bruine beelden geven, omdat die kleur in den regel fraaier is. Voorschriften vindt men op de platendoosjes, waarin de zwart-drukkende platen verpakt zijn. Ammoniumbromide trekt water aan en moet in een goed sluitende of in een kalkstopflesch worden bewaard. r AMMONIUM-CARBONAAT, koolzure ammoniak, nertshoornzout (NH«)2COs, bestaat uit groote brokken, die een sterken ammoniakgeur verspreiden, vluchtig en eenigszins wateraantrekkend zijn en dus in een goed gesloten stopflesch moeten worden bewaard. Het dient, tezamen met ammomumbromide, wel voor ontwikkeling van beelden in bruine tint op zwartdrukkende lantaarnplaatjes. Zie recept no. 39. AMMONIUM-CHLORIDE, salmiak, chloor-ammonium, NHjCl, lost gemakkelijk in water op: 1 deel in 2.8 dln. water. Toegevoegd aan 'n oplossing van fixeerzout, geeft het daaraan de eigenschappen van een „snelfixeerbad", welke uitdrukking niet al te zwaar opgevat moet worden, omdat het verschil in snelheid met een normaal bad voor den gewonen amateur nauwelijks de moeite waard is. Tegelijk opgelost met sublimaat, vergroot het van dit laatste zout zeer sterk de oplosbaarheid (zie kwikchloride). Kort baden in eén oplossing van 10%, waaraan een paar druppels zoutzuur zijn toegevoegd, bevordert dan ook na het bleeken het uitwasschen van den sublimaatversterker uit de beeldlaag en voorkomt daardoor het vuil worden van de lichten bij het opnieuw zwarten van het beeld. Zie recept no. 26. AMMONIUM-DI-CHROMAAT, meestal, maar minder juist, ammonium-bi-chromaat genoemd, (NH4)2Cr207 lost iets gemakkelijker op dan kaliumdichromaat en dient voor dezelfde doeleinden; daar het iets meer lichtgevoelig is, wordt het wel gebruikt voor het gevoelig maken van gelatine in de talrijke pigmentprocédé's. Het moleculair gewicht van ammonium dichromaat is 252, dat van kaliumdichromaat 294, zoodat dus theoretisch 6 gram ammoniumzout gelijkwaardig zou zijn aan 7 gram kaliumzout. Bij aanwezigheid van gelatine en andere organische stoffen wordt echter het kaliumdichromaat gereduceerd tot kaliumchromaat, daarentegen blijft het ammoniumzout niet staan bij deze reductie maar gaat verder onder vorming van nog lager geoxydeerde verbindingen. Door deze dubbele werking staat de licht gevoelig makende waarde van het ammoniumzout tot die van het kaliumzout als 7:3; in de praktijk blijkt een verhouding van 3 : 2 het best in overeenstemming te staan met de verkregen resultaten, zoodat in een voorschrift 3 gram kaliumdichromaat met voordeel vervangen kan worden door 2 gr. ammoniumdichromaat, dat daarbij sneller werkt. AMMONIUM-FLUORIDE, fluorammonium, NH4F1 vervangt het lastige vloeispaathzuur, is vrij goed bestendig, maar moet toch, hetzij in dik met paraffine bekleede, of in gutta percha fleschjes bewaard worden, om het op den duur goed te kunnen houden. Het wordt, in verdunde, aangezuurde oplossing, met uitstekend resultaat gebruikt voor het reinigen van hopeloos vuil en vet glaswerk en voor het losmaken van de gelatine laag van glas, wanneer bijv. dit laatste gebroken is of dof is geworden, zooals bij oude negatieven soms het geval blijkt te zijn. Zie recept no. 52. AMMONIUM-PER-SULFAAT (NH^Os werkt in een versch bereide oplossing van i a 2%, aangezuurd met zooveel zwavelzuur, dat daarvan ook i a 2% in de oplossing aanwezig is, als verzwakker en wel zoodanig, dat eerst de dichte beeldgedeelten worden aangetast en daardoor de contrasten worden verminderd. De stof werkt principieel tegengesteld aan den meer bekenden Farmerschen verzwakker. Door toevoegen van 30 dr. 1% opl. van kaliumpermanganaat aan 100 cc. 1% opl. van ammoniumpersulfaat, werkt de vloeistof minder plotseling. Na beëindiging wordt de bruine kleur opgehelderd roet bisulfiet-oplossing. Om goede resultaten te verkrijgen, rooet stipt aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1. het beeld moet volledig zijn uitgefixeerd; bij twijfel fixeere men het nogmaals in een versch, zuur bad gedurende een kwartier. 2. het moet volledig worden uitgewasschen; liefst voege men aan het laatste waschwater enkele druppels salpeterzuur toe, desnoods zwavelzuur, (géén zoutzuur). Indien eenigszins mogelijk, gebruike men voor dit laatste waschwater gedestilleerd water, omdat keukenzout, voorkomend in gewoon water, een ongunstige werking uitoefent op de verzwakking. 3. het aanzuren van de persulfaatoplossing mag niet nagelaten worden; ze moet telkens versch worden bereid, zoo mogelijk met gedestilleerd water. 4. De werking van het bad gaat dóór in het waschwater, moet daarom gestopt worden door een oplossing van natriumsulfiet: een theelepeltje-vol in een schaaltje 9X12; werd geen gedestilleerd water gebruikt, dan moet na het sulfietbad nog eens gefixeerd worden, om violet-kleuring van het beeld te voorkomen. De verzwakker is, behalve voor negatieven, ook bruikbaar voor broomzilver-foto's en voor zwarte beelden op diapositiefplaten. Vooral deze laatste krijgen daardoor zeer heldere schaduwpartijen, zonder dat de lichten noemenswaard achteruit gaan. Foto's op bruine diapositiefplaten kunnen niet met persulfaat worden behandeld, omdat daardoor dubbelkleuren ontstaan; de lichte deelen blijven bruin, de dichte worden groen. Oplossingen van ammoniumpersulfaat ontleden, de stof moet droog en donker worden bewaard. AMMONIUM-RHODANIDE, rhodaan-ammonium, sulfocyaan-ammonium NH4CNS dient bij de bereiding van goudbaden, diverse andere kleurbaden, als toevoeging aan het fixeerbad, om er een snelfixeerbad van te maken, en als middel om foto's, na bepaalde kleuringen daarop te hebben toegepast, op te helderen. De stof moet in goed gesloten flesch bewaard worden en kleurt in het licht roodachtig; met uiterst geringe hoeveelheden ferri(ijzer)zouten geeft het een sterke blaedroode verkleuring. Zie recepten no. 39III en 41. AMMONIUMSULFIDE, zwavel-ammonium, (NH4)2S, komt alleen in oplossing voor en wordt o.a. aanbevolen bij de sepiakleuring van broomzilverfoto's. Het is minder sterk alkalisch dan natriumsulfide en tast dus 't beeld minder aan. Op den duur ontstaat door oxydatie echter vrije zwavel in de vloeistof zoodat de stof voor de sepiakleuring onbetrouwbaar geacht moet worden. Nimmer in de nabijheid van gevoelig materiaal bewaren, noch bij instrumenten, sieraden enz., want alles bederft door den damp ervan. Door inwerking van de lucht wordt de oplossing geel en tenslotte kleurloos, is dan bedorven. Bewaren met een gummi- of ingevette glasstop. AMMONIUM-SULFO-CYANIDE m ammonium-rhodanide. AMORF staat als term tegenover gekristalliseerd; zie: kristallen. Amorfe lichamen hebben geen vorm, die samenhangt met hunne inwendige eigenschappen, maar die alleen veroorzaakt wordt door uitwendige oorzaken, bijv. vezels, vliezen, korrels. AMYL-ACETAAT is een verbinding, ontstaan uit azijnzuur en amylalcohol (zie daar). De stof heeft een intensieven geur naar vruchten, die op den duur onpasselijkheid kan veroorzaken; ze is- een oplosmiddel voor harsen en celluloid en maakt daardoor een bestanddeel uit van de meeste negatiefkoudlakken en andere vernissen. Zie recept no. 45. AMYL-ALCOHOL, foezelolie, C5HuOH, lost veel organische stoffen op en komt daarom wel voor in lakken enz. De damp veroorzaakt congestie. Gebonden aan azijnzuur, ontstaat amyl-acetaat. ANTHION is een handelsnaam voor kalium-per-sulfaat (zie daar). A QUA is de latijnsche naam voor water in de beteekenis van gedestilleerd, dus zeer zuiver water. (Zie water). Afgekort tot aq. en geplaatst achter de scheikundige formule van een of andere stof, duidt het op de eigenschap van deze stof, bij verwarming water te kunnen doen ontstaan, (zie kristalwater). ARABISCHE GOM is de opgedroogde vloeistof, die uit sommige planten naar buiten geperst wordt na verwonding. De beste soorten bestaan uit kristalachtig heldere stukken, mindere kwaliteiten zijn geel tot bruin gekleurd en verontreinigd. Arabische gom in poeder wordt niet zelden vervalscht, men koope daarom deze stof hetzij bij den apotheker, waar men zekerheid omtrent kwaliteit heeft, of neme ze ongepoederd, in den oorspronkelijken toestand. Ze lost gemakkelijk op in koud water, wanneer men ze daarmee rustig laat staan en voorzichtig van tijd tot tijd omroert. Daar de zuivere oplossing gemakkelijk schimmelt en zuur wordt, gebruike men ze liever niet als plaksel voor foto's. Voor een goed fotoplaksel, zie recept no. 55- Onder den invloed van het licht wordt een mengsel van gom, of gelatine met dichromaat onoplosbaar. ARGENTUM = zilver. ASFALT, aardpek, jodenpek, bitumen, is een natuurproduct, een smeltbare, zwarte massa, oplosbaar in terpentijn, benzol en enkele andere stoffen, onoplosbaar in water. De oplossing geeft een glanzend, zwart lak-overtrek, dat onoplosbaar is in genoemde oplosmiddelen, zoodra het daglicht er eenigen tijd op heeft ingewerkt. Een metalen plaat, overtrokken met een laagje asfalt en belicht onder een negatief of diapositief, daarna afgewasschen met een oplosmiddel, zal een beeld van asfalt overhouden, dat het onderüggend metaal beschermt tegen een etsvloeistof, die het blanke metaaloppervlak wel aantast; op deze wijze worden druk-clichés gemaakt (uitvinding van N i e p c e). Zelf gelakte ontwikkelschalen stelle men daarom eenigen tijd bloot aan zonlicht of sterk daglicht; de lak wordt dan minder gemakkelijk aangetast door den ontwikkelaar. ATOMEN zie DEEL L ATOOMGEWICHT zie DEEL li AURANTIA is een gele aniline-kleurstof, waarmede gelatine of collodium gekleurd kan worden voor het maken van lichtfilters; verder wordt het wel gebruikt als désensibilisator, wordt als zoodanig echter overtroffen door andere kleurstoffen; het veroorzaakt soms uitslag aan de vingers. AZIJNAETHER = Aethylacetaat. AZIJNZUUR, ijsazijn, in ruwen toestand houtzuur genoemd, CHgCOOH, is een kleurlooze, scherp zuur riekende en smakende vloeistof. Ze kristalliseert even beneden kamertemperatuur tot een op ijs gelijkende massa, is mengbaar in elke verhouding met PLATEN GEBRUIKSAANWIJZING METOL-HYDROCHÏNON ONTWIKKEl l m m.n Metol j Kranx Natriumsulfiet (kristallen) .. . "75 Hydrochinon ,. .. " '" 4 " Koolzure soda (kristallen) . . [ . [ 50 " Broomkali .. ,, _ _ j " Water aanvullen tot .. .. ' " 500 ccm ..uciiuixuKa in ae aangegeven volgorde oplossen. Voor schaalontwikkeling 1 deel met 2 delen water verdunnen. Voor tankontwikkeling, 1 deel met S delen water verdunnen. De reeds vermelde ontwikkelaar zal voor de meeste doeleinden voldoening geven maar waar speciaal een fijne korrel gewenst is, wordt de volgende ontwikkelaar aanbevolen :— METOL-HYDROCHINON-BORAX ONTWIKKELAAR ID-11 Metol 1 gj.am Natriumsulfiet (kristallen) ] 100 Hydrochinon .. . . .. .. .. mt .' 21 " Borax .. ., .. .. ,, tt [] | " Water aanvullen tot .. . . .. .,' ' ] [ 500 ccm. Deze ontwikkelaar wordt onverdund gebruikt. (dutch) 1 IPLATES INSTRUCTIONS FOR USE. METOL-HTDROQUINONK DEVKLOPER. In.2 MM„l Metrtc. Avoirdupols. U.S. System. S^uraSuiphitefcryst.)-- " l] 7i " ^££S, ü grains „ „ (anhyd.) ., ,1 Hydroquinone .. .'i 4 grms. 80 grains 64 gïïnf Sodium Carbonate (cryst.) .. ., 50 grms. 2 ounces „ >■ >. (anhyd.) .. .. _ _ 260 grains Potassium Bromide 1 grm. 20 grains 16 grains Water up to •• 500 ccm. 20 ounces 16 ounces Dlssolve the lngredients m ttie order given. For Dish Development dilute 1 par'. with 2 parts of water. For Tank Development dilute 1 paj t with 5 parts of water! This developer will prove satisfactory Ut most purposes but where fine grain is specially desired the following developer is recommended. M.Q. BORAX DEVELOPER. ID-11. „ Metric Avoirdupols. U.S. System. g»*?1 c ;• . 1 grm. 20 grains 16 grains Sodium Sulphite (cryst.) .. 100 grms 4 ounces „ . „ (anhyd.) .. _ _ 12 ounces Hydroquinone .. 2.S grms. 50 grains 40 grains S?r.ax ; 1 grm. 20 grains 16 grains Water up to .. . 500 rrm '?(\ ounces 1« tmI- j 1 '." ccm. zo ounces 1b ounces This developer is used at full strength. Both these developer s are available ready packed in powder form in various size packmgs ; the use of packnd developers often increases uniformity of results. M.43 water en alcohol en veroorzaakt bij aanraking blaren. Het gehalte is meestal niet 100, maar 96 tot 98%, de rest is water. Azijnextract of azijnessence, voor het maken van azijn voor huishoudelijk gebruik, is 80-procentig azijnzuur en kan, rekening houdend met dit gehalte, overal gebruikt worden, waar in voorschriften ijsazijn, genoemd wordt. De gewone blanke azijn bevat 4% azijnzuur, azijnspirit of dubbele azijn 8 tot 12%. Celluloid zwelt op in ijsazijn en kan dus daarmede geplakt worden. Azijnzuur is, chemisch gesproken, een zwak zuur en wordt veel gebruikt in allerlei mengsels, waarin sterkere zuren niet bruikbaar zijn. In de apotheek wordt onder „azijnzuur" verstaan een zuur van 30%; het sterke zuur heet daar uitdrukkelijk „sterk azijnzuur". „Verdund azijnzuur" bevat 6% zuur. De zouten van het azijnzuur heeten acetaten. Zie recepten nos. 21, 40b, 41. AZIJNZUUR LOOD = lood-acetaat. AZIJNZURE NATRON = natrium-acetaat. BASE is een andere naam voor alkali (zie daar). BASISCH = alkalisch. BASISCH SCHARLAKEN N is een roode kleurstof, die als désensibilisator wordt gebruikt. BETTSBAD: recept no. 41. BENZINE is een mengsel van laagkokende verbindingen van koolstof en waterstof, dat uit de ruwe petroleum door destillatie wordt afgezonderd, den laatsten tijd ook uit andere grondstoffen kunstmatig wordt bereid. Het is een zeer brandbare vloeistof, oplosmiddel voor oliën en vetten. Daar benzine geen enkelvoudige chemische stof, maar een mengsel is, hangen de eigenschappen af van de temperaturen, waartusschen het werd gedestilleerd. De vraag naar benzine is nog stijgend, waardoor bedoelde grenzen steeds wijder genomen worden, met name wordt de bovenste grens voortdurend verschoven, zoodat tegenwoordig benzine heet, wat vroeger vrijwel overeenkwam met petroleum. Waar benzine in oudere voorschriften wordt genoemd, lezé men daarom tegenwoordig daarvoor petroleum-aether, d.i. het meest vluchtige gedeelte van de benzine, weer onderscheiden in een soort, kokende tusschen 28 en 400 C. en een, die kookt tusschen 40 en 6o° C. In buitenlandsche voorschriften wordt vaak geschreven benzine of benzène, waar benzol bedoeld wordt; zie daar. Benzine (Fr.) = uitsluitend: destillatie product van teerolie = benzine de houille = benzol. Benzine (Holl. Duitsch) = essence (de petrole) of essence (minerale) (Fr.) = gasoline (Eng., Am.). Naphta (Holl. Duitsch) = gasoline (Eng. Amer.) == benzine (Holl.). Benzine cristallisable (Fr.) = Benzol. Benzène = Benzol. (Offic. bepaling in Frankrijk 28 Oct. 1927. BENZOL is een goed gedefiniëerde verbinding van koolstof en waterstof, voorgesteld door de formule C6H6 en bereid uit de destillatieproducten van de steenkool; het is in hoofdzaak de drager van de typische „gaslucht", die ons gewone stéenkolengas heeft en kan daardoor direct onderscheiden worden van benzine. Bij afkoeling wordt de kleurlooze vloeistof vast tot een op ijs gelijkende massa, vandaar de fransche benaming benzine cristallisable. Benzol lost vele harsen op, mengt zich goed met sterken alcohol en andere in vernissen gebruikelijke vloeistoffen, lost asfalt op en wordt dus bedoeld, ook indien in dergelijke combinaties „benzine" geschreven wordt. De oplossing van 20% dammarhars in benzol is de voor autochroomfoto's speciaal voorgeschreven lak, welke, in tegenstelling met alcoholhoudende vernissen, het kleurenfilter niet vernielt. Zie recept no. 45. BICARBONAS NATRICUS = natrium-bi-carbonaat. BICHROMAS AMMONICUS en -KALICUS = ammonium-(kalium-) dichromaat. BISULFIETLOOG is een oplossing van natrium-bi-sulfiet met een gehalte van ongeveer 35 tot 40%. In den laatsten tijd schijnt de groothandel onder dezen naam ook calcium-bisulfietoplossing te willen leveren; men vrage dus uitdrukkelijk natriumbisulfietloog, indien dit product gewenscht wordt. De stof is overigens een zeer ruw product, waarvan het gebruik in mengsels, die er opaan komen, niet aangeraden kan worden. Beter is daarvoor het gebruik van de gekristalliseerde zouten van kalium of natrium, of de zelfbereide loog. Zie recept no. 48. BLAUWZURE KALI = kalium-cyanide. BLAUWZUUR = cyaanwaterstof-zuur of Pruisisch zuur. Zeer vergiftig! BLEEKPOEDER = calcium-hypo-chloriet. BLEEKWATER = natrium-, kalium- of calcium-hypochloriet-oplossing; heet, sterker verdund, ook wel antiformine en doet dan dienst als desinfectie-vloeistof. Het behoort een gehalte van 4 a 5 % werkzaam chloor te bevatten. Zie: eau de Javelle en eau de Labarraque. BLEEKWATER = natrium-hypochloriet-oplossing of kalium-hypochloriet-oplossing; heet, sterker verdund, ook wel antiformine en doet dan dienst als desinfectie-vloeistof. BLIKSEMLICHT ontstaat door het ontploffen van mengsels, die fijn verdeeld magnesium- of aluminiurnmetaal bevatten. De amateur, die slechts een enkelen keer dergelijke lichtbronnen noodig heeft, make zijn bliksemlicht liever niet zelf, maar koope het, omdat de meeste mengsels niet houdbaar zijn en zelfs „vanzelf" kunnen ontploffen tijdens het bewaren. Bij aankoop neme men om deze redenen dan ook bij voorkeur patronen in gescheiden verpakking en lette erop, dat de poeders volkomen droog zijn en dus zich zeer gemakkelijk in het buisje laten schudden zonder klompjes te vormen. Voor eigen bereiding vindt men het voorschrift no. 57 en 58, dat betrekkelijk weinig gevaarlijke mengsels geeft van voldoende houdbaarheid, vooral, als ze in een kalkstopfleschje worden bewaard. Maak nimmer bliksemlicht met kaliumchloraat! Boven deze bliksempoeders verdienen in elk opzicht de voorkeur de moderne bliksemlichtpeertjes, die door een zaklantaarn of den gewonen electrischen stroom tot ontbranding worden gebracht. Tegen den hoogeren prijs weegt de volkomen vrijdom van rook, brand- en schroeigevaar ruimschoots op. BLOEDLOOGZOUT, rood en geel, zie kalium-ferricyanide en kalium-ferro-cyanide. BOORZUUR H3BO3 is een zeer zwak zuur, voorkomend in gladde kleurlooze schubben, die tot ongeveer 3% oplossen in water. De oplossing is bekend als boorwater. De stof wordt wel toegevoegd aan kleurfixeerbaden, verder aan ontwikkelaars, om een deel van het alkali onwerkzaam en daardoor den ontwikkelaar minder krachtig te maken, wat van voordeel kan zijn bij overbeHchting. Vermoedt men overbelichting, dan is het meer logisch, om van te voren reeds minder alkali te gebruiken! BORAX = natrium-tetraboraat of -diboraat. BRANDIG GALNOTENZUUR = pyrogallol. BRANDSPIRITUS zie alcohol. BRENZCATECHINE = duitsche naam voor pyrocatechine. BROMETUM . . . . — broom . .. ., bijv. brometum kahcum — broomkali. BROOMAMMONIUM = ammonium-bromide. BROOMHYDROCHINON = ADUROL-SCHERING = een verouderde ontwikkelaar (niet verwarren met Adurol-Hauff). BROOMKALI = kalium bromide. BIJTENDE KALI = kalium-hydroxyde. BIJTENDE KWIK -> mercurichloride = kwikchloride — hydrargyri-chloride — sublimaat. BIJTENDE LOOG = oplossing van natrium- of kaliumhydroxyde. BIJTENDE SODA = natrium-hydroxyde. CADMIUM-JODIDE CdJ2 is een in water zoowel als in alcohol en aether oplosbaar zout, dat gebruikt wordt bij de bereiding van natte collodiumplaten en het gevoelig maken van weefsels. CALCIUM-CARBONAAT, carbonas calcicus, koolzure kalk, krijt, zijn alle namen voor een stof, die zoowel in de natuur voorkomt, als kunstmatig bereid wordt. Het natuurproduct is wegens zijn onzuiverheid ongeschikt voor eenig fotografisch gebruik, hiervoor moet de soort gebruikt worden, in den handel bekend als gepraecipiteerd krijt of carbonas calcicus levissimus. Deze stof, CaC03, bestaat uit uiterst fijne korreltjes, die met ammoniak, spiritus of water een goed poetsmiddel vormen voor metalen (Weener kalk). Door zuren wordt krijt gemakkelijk ontleed, waarbij het zuur gebonden wordt; men maakt hiervan gebruik om overmaat zuur weg te nemen, bijv. in goudbad. Zie recept no. 24. CALCIUMCHLORIDE, als bestanddeel van samenstellingen voor fotografisch gebruik, behoort het gekristalliseerde zout te zijn, CaCl2 6 aq; het wordt wel aan emulsies toegevoegd om deze niet te sterk te laten uitdrogen, daar calciumchloride zeer sterk water aantrekt. In verhoogde mate doet het dit nog, wanneer men het van te voren door sterk verhitten watervrij heeft gemaakt; als zoodanig komt het voor in stukjes en korrels, in den handel bekend als gegranuleerd calciumchloride. Dit laatste zout is echter steeds onzuiver. Men bewaart beide soorten in zeer goed sluitende flesschen, liefst met paraffine of lak volkomen afgesloten. Men gebruike het bij voorkeur niet als drogende stof in fleschjes etc, die kunnen omvallen, omdat deze stof tenslotte geheel vervloeit. Beter voldoet meestal ongebluschte kalk, dat tenslotte tot een droog poeder uiteenvalt. Zie ook: Droogmiddelen. CALCIUM-HYPO-CHLORIET, meestal bleekpoeder genoemd, is een mengsel van de eerstgenoemde stof met calciumchloride en wordt daarom snel vochtig, gaat bovendien sterk in werkzaamheid achteruit. Het kan gebruikt worden om er bleekwater van te maken. Het mag niet bij andere stoffen bewaard worden, omdat deze erdoor kunnen bederven. CALCIUM-OXYDE, ongebluschte kalk, CaO, vormt harde brokken, die, door water aan te trekken, overgaan in'calciumhydroxyde of gebluschte kalk- Men maakt daarvan gebruik om ongebluschte kalk te doen dienen als droogmiddel (zie daar). Bij het blusschen neemt het volume sterk toe, men vuile daarom de stop van een kalkstopf lesch nimmer geheel met stukken kalk, maar legge er een paar losse proppen papier tusschen, anders springen stop en flesch. CALOMEL = kwikchloruur, mercuro-chloride. CARBONAS .... — .... carbonaat, bijv. carbonas calcicus — calciumcarbonaat. CAUSTISCHE — bijtend, bijv. caustische kali — bijtende kali (kaliuih-hydroxyde). CELLULOSE is een natuurproduct, dat nagenoeg zuiver voorkomt als plantenharen en vezels (watten, vlas) en het hoofdbestanddeel vormt van hout. Cellulose is slechts in enkele vloeistoffen oplosbaar, zooals geconcentreerd zwavelzuur, cupriammoniumsulfaat-oplossing, zinkchloride-oplossing. In den vorm van fijne draden uit dergelijke oplossingen weer afgescheiden, krijgt men het terug als kunstzijde, eventueel, nadat de stof eerst chemische omzettingen heeft ondergaan. In bladen dienen deze producten voor de filmfabricatie, terwijl men er ook emulsies mede bereidt. Wordt cellulose aan de werking van sterk zwavelzuur en salpeterzuur blootgesteld, dan ontstaan producten, die als explosiestoffen dienst doen (schietkatoen, springgelatine) of die onder namen als collodiumwol, celloïdine, xylolite op allerlei wijzen in de fotoindustrie gebruikt worden zoowel voor het maken van gereedschap als van lichtgevoelig materiaal of koudlak. De oplossing van collodiumwol in een alcohol-aethermengsel, ter sterkte van 3%, heet collodium. Zie recept no. 45. CHAMELEON MINERALE «- kalium-per-manganaat. CHLOOR.... — • ■ • • chloride, bijv. chloornatrium — na- triumchloride. «• , • CHLOORHYDROCHINON = Adurol-Hauff (niet verwarren met Adurol-Schering). CHLOORWATERSTOFZUUR = zoutzuur. De zouten heeten chloriden. CHLOORZURE KALI = kaliumchloraat. CHLORAS KALICUS = kaliumchloraat. CHLORETUM .... — • • • • chloride, bijv. chloretum natricum — natriumchloride. CHROOM-ALUIN = kalium-chromi-sulfaat. CHROOMZUUR = acidum chromicum, wordt genoemd de stof Cr03, welke feitelijk chroomzuur-anhydride of chroom-trioxide is. In water opgelost, neemt men aan het ontstaan van chroomzuur H2Cr04, waarschijnlijker nog ichroomzuuin^r*J7. Het CrOa of chroomzuur anhydride is een gekristalliseerde donkerroode stof met metallisch blauwen weerschijn, indien ze voldoende zuiver, met name zwavelzuur vrij is, anders is ze meer steenrood van kleur en in het laatste geval ook zeer sterk water-aantrekkend. Bovendien is ze sterk giftig en veroorzaakt in aanraking met de ■ huid ets-wonden, zoodat het gebruik ervan-in minder deskundige handen geen aanbeveling verdient. Volkomen gelijk m uitwerking is een oplossing van kalium-dichromaat (zie daar) aangezuurd met zwavelzuur; 100 gr. watervrij chroomzuur is gelijkwaardig aan 150 gr. kalium-dichromaat + 27 cc. sterk zwavelzuur. Het chroomzuur-anhydride moet in een glazen kalkstopflesch in het donker bewaard worden. CITRAS .... — ■ • ■ • citraat, bijv. citras kalicus — kaïium- " CITROENZUUR is een gekristalliseerde, kleurlooze stof, die gemakkelijk in water oplost tot een zure vloeistof. Het wordt eebniikt o.a. voor het maken van zwakzure f ixeerbaden, kleyrf ixeerbaden en kleurbaden. De zouten heeten citraten en dienen als lichtgevoelig materiaal (blauwdruk) of, als toevoegsels aan emulsies. Zie recepten nos. 39, 4°a- „ l CITROENZUUR-IJZEROXYDE AMMONIAK = fem- ammonium-citraat. . COLLODIUMi zieccellulose. : , v ' u, CUPRI-SULFAAT, kopersulfaat, zwavelzuur-koper, blauwe vitriool, bestaat uit harde, fraai blauwe kristallen en heeft als zoodanig de samenstelling CuS04 5 aq. Eén deel lost op in 3.6 dln. water. Door verwarmen ontwijkt het kristalwater en vallen de kristallen uiteen tot een wit poeder van de samenstelling CuS04, dat door sporen water weer blauw gekleurd wordt. Hierdoor kunnen geringe hoeveelheden water in absoluten alcohol worden aangetoond; practisch onuitvoerbaar is echter het vaak geciteerde voorschrift, om slappen alcohol op deze wijze weer sterk te maken; bovendien bestaat daaraan zelden behoefte (zie: alcohol). Een mengsel van kopersulfaatoplossing en broomkali voert zilver over in broomzilver en bleekt dus het zilverbeeld, dat daarna gezwaveld of her-ontwikkeld kan worden. Kopersulfaat rood-bloedloogzout kleurt het zilverbeeld rood, versterkt daardoor het negatief en kleurt het positief. Kopersulfaat-kaliumdichromaat bleekt eveneens het zilverbeeld, maar looit daarbij tevens de gelatine, waardoor deze water afstoot en vet aanneemt; hierop zijn tal van procédé's gebaseerd om hetzij beelden in vette verfstoffen te doen ontstaan op de gelooide gelatine, of de ongelooide in water oplosbare aniline-kleurstoffen te doen opnemen, die dan zelf het beeld vormen (silchrotint-procédé) of als een soort hectograafmassa als cliché dienst doen voor het overdrukken op ander papier (pinatypie). Het kopersulfaat, voor de laatste bewerkingen gebruikt, dient volkomen ijzervrij te zijn, dus chemisch zuiver, anders wordt niet alleen de gelatine ter plaatse van het zilverneerslag, maar ook elders gelooid, waardoor geen voldoende beeldvorming meer kan plaats hebben. Een Oplossing van 1/a% kopersulfaat in een laag van 4 cm dik houdt uitstekend de warmtestralen van een lichtbron tegen en doet dus goede diensten in projectie apparaten met sterke lichtbron. Aluinoplossing, nog steeds vaak geciteerd, doet niets meer dan zuiver water en kan dus op zichzelf als onwerkzaam worden beschouwd. Zie recepten nos. 39, 41, 42, 44. CYAANKALI = kaliumcyanide. CYAANWATERSTOFZUUR, ook blauwzuur of Pruisisch zuur genoemd, is een uiterst giftige stof met den geur van bittere amandelen. De zouten heeten cyaniden en zijn alle zware vergiften. CYANETUM .... — .... cyanide, bijv. cyanetum kalicum — kaliumcyanide. DÉSENSIBILISATOREN noemt men stoffen, die in staat zijn de lichtgevoeligheid van züververbindingen sterk te verminderen, zoodat men in zijn donkere kamer hetzij bij helderder licht kan werken, hetzij zeer gevoelig materiaal bij het gewone roode licht kan behandelen. Vooral voor het laatste doel kan het gebruik van een désensibiliseerende stof van werkelijk belang zijn, daar de panchromatische emulsies van onze kleurenplaten geen rood licht verdragen, maar na een behandeling met genoemde stoffen ontwikkeld kunnen worden als gewone platen. In den handel komen o.a. voor phenosafranine, pinakryptol, pinakryptolgroen, pinakryptolgeel, basisch scharlaken N, aurantia, die alle hun voor- en nadeelen hebben en dus hun voor- en tegenstanders, die evenwel ook niet geheel van nationalistische smetten vrij zullen zijn, daar de producten deels duitsch, deels fransch zijn! Vingers, door phenosafranine rood gekleurd, kunnen worden gereinigd door een geringe hoeveelheid kaliumnitriet (geen nitraat!) op te lossen in wat water en met zoutzuur aan te zuren (de damp is giftig, dus buiten toepassen!) Zie verder over deze stoffen o.a. Focus 1929 pag. 36. DEXTRINE wordt bereid uit stijfsel; het lost in kokend water op. De oplossing, voldoende geconcentreerd, wordt bij afkoeling vast en levert de grondstof voor de meeste plakmiddelen. Men gebruike uitsluitend dit plaksel voor fotograf isch gebruik, daar andere, overigens zeer goede, vaak bereid worden met een of ander sterk zuur, dat de foto's vernielt. Een kristal thymol gaat schimmelen tegen. (Zie: thymol). Witte dextrine levert uitstekende plaksels; gele dextrine daarentegen een bruin-geel stroopje van weüswaar goede kleefkracht (de stationskruiers plakken hun briefjes daarmee op onze koffers!) maar ongeschikt voor zuiver werk. Drogisten leveren soms gedextrineerd meel, wanneer witte dextrine gevraagd wordt; dit meel geeft eenzelfde stijfselpap als gewone bloem en is dus onbruikbaar in „houdbare" plaksels. Zie recept no. 55. DIAMIDO-PHENOL-HYDROCHLORIDE = amidol. DIOGEN — mtrium-amino-naphtol-sulfonaat — een fotogr. ontwikkelaar. DINOL = pyrocatechine. DICHROITISCHE SLUIER bestaat uit uiterst fijn verdeeld, en daardoor groen, geel, rood of bruin gekleurd zilver, dat als een doorschijnend laagje platen of papieren overtrekt, die te lang, in te ouden ontwikkelaar, of bij te hooge temperatuur werden ontwikkeld. Dank zij de uiterst fijne verdeeling wordt dit zilver reeds geoxydeerd door een neutrale kalium-permanganaatoplossing i : iooo, die het normale zwarte zilver nog niet noemenswaard aantast, doch de kleursluier verwijdert. Naspoelen in sterk verdunde bisulfiet-oplossing ter verwijdering van bruinsteenneerslag. Zie kalium-permanganaat. DOLMI = amidol. DROOGMIDDELEN worden gebruikt om stoffen of ruimten van water te bevrijden. Ze hebben echter een beperkt wateropnemend vermogen; kelders of vochtige kasten ermede behandelen is dwaasheid; ze kunnen alleen in kleine ruimten invloed uitoefenen. Vochtige lucht is lichter dan droge, het droogmiddel moet daarom zoo mogelijk boven de te drogen stoffen gebracht worden. Het eenvoudigste zijn kalkstopflesschen (zie daar), verder blikken met goed sluitende deksels. Om goed te kunnen sluiten, mogen ze geen scherpe hoeken hebben: het beste zijn ronde bussen, anders vierkante met ruim afgeronde hoeken. De Indische amateur, die zoo'n kalktrommel gebruikt, houde rekening met het feit, dat te sterk drogen nadeelig werkt: houtwerk (chassis!) springt, drukpapier wordt ongevoelig en barst. Vernieuw daarom het droogmateriaal niet te vaak. Zwavelzuur, het meest gebruikte droogmiddel in het laboratorium, is te gevaarlijk in huis; chloorcalcium vervloeit, maar is bruikbaar, als men het laat opzuigen in een po reuzen steen, die van tijd tot tijd op een heete kachel gedroogd wordt. Ongebluschte kalk voldoet goed, als men zorgt dat het poeder van de gebluschte kalk niet verstuift; zijn alle kluiten uiteengevallen, dan is de kalk uitgewerkt. In den handel verkrijgbaar zijn ook geperforeerde doosjes, gevuld met een water-aantrekkend poeder (vaak zéér fijn verdeeld kiezelzuur), dat van tijd tot tijd in een oventje of op den heeten kachel van water bevrijd en dus opnieuw bruikbaar wordt. DUBBEL CHROOMZURE AMMONIAK = ammoniumdi-chromaat. DUBBEL CHROOMZURE KALI = kalium-di-chromaat. DUBBEL KOOLZURE POTASCH = kalium-bi-carbonaat. DUBBEL KOOLZURE SODA = natrium-bi-carbonaat. EAU DE JAVELLE is bleekwater, bereid uit een oplossing van bleekpoeder en potasch, bevat kalium-hypochloriet en kalium- chloride. In werking hiermede gelijkstaande, maar goedkooper en dus meer gangbaar is het: EAU DE LABARRAQUE, eveneens bleekwater genoemd, maar bereid uit bleekpoeder en soda, en dientengevolge bestaande uit natrium-hypochloriet en natriumchloride. Beide vloeistoffen kunnen 4 a 5 % vrij chloor afgeven en vernietigen fixeerzout, daarom wordt een sterk verdunde oplossing gebruikt om het uitwasschen van gefixeerde platen te bespoedigen. Ze werken in iets sterkere concentratie echter ook als verzwakkers, bijv. op te donker geworden daglicht-afdrukken, doordat het zilver in chloorzilver wordt omgezet, dat vervolgens door een fixeerbad wordt verwijderd. Hieruit blijkt, dat ook deze stoffen als „Fixiersalzzerstörer" (-vernietiger) niet onbedenkelijk zijn. Gelatine wordt sterk aangetast door beide vloeistoffen; een sterk verdunde oplossing doet daarom dienst bij het ontwikkelen van weerbarstige pigmentfoto's, een sterkere oplossing verwijdert de gelatine geheel van papier en platen. EDINOL, amino-oxybenzylalcohol-hydrochloride — paranol. is een, thans bijna weer vergeten, reductiemiddel voor het samenstellen van een ontwikkelaar. EIKONOGEEN, natrium-amino-naphtol-monosulfonaat, deelt het lot van edinol. ELÓN. — Amerikaansche naam voor metol. EMULSIE is een mengsel van twee vloeistoffen, waarvan de eene onoplosbaar is in de andere, maar er als zóó fijnverdeelde druppeltjes in voorkomt, dat ze noch bezinken, noch zich aan de oppervlakte verzamelen; meestal is ze wit van kleur. Een voorbeeld van een emulsie is melk, een grootendeels uit water bestaande vloeistof, waarin fijn verdeelde vetdruppeltjes zweven, die slechts zeer langzaam aan de oppervlakte zich verzamelen als een roomlaag. Omgekeerd kan ook zeer fijn verdeeld water in bijv. olie voorkomen, wat aan de kwaliteit van de olie geen goed doet. Is de fijn verdeelde stof geen vloeistof, maar een vaste stof, dan noemt men het mengsel geen emulsie, maar een suspensie. Daarom is de naam „emulsie" voor het gelatine-halogeen-zilvermengsel, dat, op glas gegoten en vast geworden, onze z.g. droge platen vormt, onjuist, hoewel hij wel niet meer verdrongen zal worden door de meer juiste benaming! ESSENCE (DE PÉTROLE) = benzine. ETS-KALI is een germanisme voor kalium-hydroxyde. ETS-NATRON is een germanisme voor natrium-hydroxyde FARMERSCHE VERZWAKKER bestaat uit een oplossing van ongeveer 10% fixeerzout met zooveel roodbloedloogzoutoplossing als de omstandigheden vereischen. Deze omstandigheden/Zijn de volgende: 1. het beeld is gesluierd, overigens normaal. Week het goed in water en dompel het in een vrij sterken Farmerschen verzwakker (te beoordeelen naar de gele kleur van het mengsel, afwegen heeft geen zin), schudt doorloopend en spoel direct af wanneer het gewenschte resultaat bereikt is. Laat in ieder geval de vloeistof slechts kort inwerken, spoel goed af en herhaal de bewerking. 2. het beeld is in zijn geheel te dicht ontwikkeld, met overigens juiste contrasten. Verzwak liever niet, maar neem wat meer tijd voor het afdrukken, het resultaat zal er beter door zijn. Wil men toch verzwakken, dan moet het beeld droog in een zwakke Farmertdie oplossing en daarin blijven, totdat het de gewenschte dichtheid heeft gekregen; zoo noodig van tijd tot tijd bloedloogzoutoplossing toevoegen, de plaat niet afspoelen. 3- De donkere deelen van het beeld zijn dicht, de lichte helder. Hier mag niet de Farmersche vloeistof worden gebruikt, maar moet een persulfaat- of permanganaat-oplossing, dan wel herontsnkkeling worden toegepast (zie Verzwakking) of een tusschenbad van kalium-dich»ö|maat (zie recept no. 43) voor den afdruk. Bij langdurige inwerking kleurt „Farmer" de lichten geel, wat vooral hinderlijk is bij positieven. In dit geval is de joodverzwakker beter (recept no. 31). Ook kan deze gele kleur verwijderd worden door toepassing van recept no. 34, waarbij natuurlijk voluit gebleekt wordt, indien men geen contrastwijziging wenscht en ook weer voluit ontwikkeld, zonder na-fixeering. Foto's, plaatselijk behandeld met Farmerschen verzwakker, laten zich vaak niet meer bruin kleuren door zwaveling, omdat de behandelde plaatsen geelbruin worden, dus niet alleen lichter maar ook anders getint. Dit kan worden voorkomen door het beeld' na het volgens recept 35 te hebben gebleekt en gewasschen, opnieuw te ontwikkelen inplaats van te zwavelen en het vervolgens na herhaald wasschen, wéér te bleeken. Past men nu het zwavelbad van recept 35II toe, dan ontstaat meestal een vlekkeloos beeld Diapositieven, in bruine kleur direct ontwikkeld, kunnen met t?~i_ in ■ — . uiu-v-uciiutauen en Kecepten. 4 den Farmerschen verzwakker uitstekend behandeld worden, ze winnen meestal in frischheid, zoodat een weinig overontwikkelen, gevolgd door een korte verzwakking, aan te bevelen is voor projectieplaatjes. Zie verder: Verzwakking. Bij hooge temperatuur (o.a. vaak in de tropen) kunnen de oplossingen van bloedloogzout en fixeerzout niet gemengd worden, zonder elkaar te bederven. Men dompelt dan de plaat eerst in de naar behoefte verdunde bloedloogzout-oplossing, spoelt even af en legt daarna het beeld in de fixeerzout-oplossing, die wegneemt, wat door het eerste bad aangetast was. Is herhaling noodig, dan moet na het fixeerbad goed gewasschen worden. FERRI-AMMONIUM-CITRAAT,citroenzuurijzeroxyde-ammoniak, wordt door het licht ontleed tot een ferro-zout, hetwelk op zijn beurt weer met rood bloedloogzout een onoplosbare blauwe verbinding geeft. Hierop berust het gebruik van blauwdrukpapier voor drukken onder een negatief. Ferrizouten daarentegen geven met geel bloedloogzout juist een blauwe verbinding; drukt men dus onder een positief en baadt dan in een geel bloedloogzoutoplossing, dan wordt blauw, wat onbelicht bleef en ontstaat een positief. Behalve licht, veroorzaakt zilver dezelfde verandering. Een zilverbeeld, in een mengsel van het citraat en rood bloedloogzout gebracht, zal dus blauw kleuren, maar dit blauwe beeld bestaat niet alleen uit de blauwgekleurde stof, maar het zilver is veranderd in wit, onoplosbaar ferro-cyaanzilver; dit wordt door het licht op den duur donker gekleurd en benadeelt het beeld. Men moet daarom óf het beeld fixeeren in een gewoon fixeerbad, waardoor de blauwe kleur helderder wordt, öf een zuur toevoegen aan bovengenoemd mengsel, waardoor het beeld versterkt wordt. Zie recept no. 40a en b. FERRI-CHLORIDE, FeCl3 6 aq., is een sterk water aantrekkende, bruine stof, die meestal in oplossing in den handel voorkomt en wel, in de apotheek, als oplossing van 75% sterkte. Door het licht wordt deze vloeistof troebel. , FERRI-SULFAAT Fet(SO«)s is een wateraantrekkende, bruine stof, die als zoodanig weinig gebruikt wordt, maar waarvoor in de plaats meestal kan treden het • , , • FERRI AMMONIUM-SULFAAT of ijzer-ammoniak-aluin, Fe2(S04)g(NH4)2S04 24 aq., een bestendige stof, die in groote, amethystkleurige kristallen voorkomt. ■ FERRI - CY ANETUM KALICUM = kalium-ferri-cyanide. FERRO-CYANETUM KALICUM = kalium-ferro-cyanide. FERRI-OXALAAT, zuringzuurijzer-oxyde, Fe2(C204)3, wordt gebruikt voor het zelf vervaardigen van verschillende soorten afdrukpapieren met zilver of platina, die fraaie resultaten kunnen geven, maar vrijwel in onbruik zijn, omdat tegenwoordig elk soort beeld wel verkregen kan Worden op handelspapier tegen niet hoogeren prijs dan het zelf bereide. FERRI-KALIUM-OXALAAT, opgelost in een neutrale fixeerzoutoplossing, werkt als verzwakker op gelijke wijze als de Farmersche verzwakker. FERRO-OXALAAT, FeC204, wordt gemaakt uit kaliumoxalaat en ferrosulfaat en is het reductiemiddel van den ijzeroxalaatontwikkelaar, die zich van andere onderscheidt, doordat de ontwikkeling geschiedt in een zuur reageérende vloeistof. FERRO-SULFAAT, FeS04 7 aq. of groene vitriool, wordt gebruikt voor de samenstelling van den ijzeroxalaatontwikkelaar. In tegenstelling met bijna alle andere verbindingen moet het ferrosulfaat, en vooral de oplossing, wel in goed gesloten flesschen maar in het licht, liefst zoo krachtig mogelijk, worden bewaard; in het donker bederft de stof spoediger. FILTERS dienen om het een of ander wèl, en de rest niet tegen te houden. De meest gebruikelijke zijn papierfilters, vervaardigd van filtreerpapier en bestemd om uit een vloeistof de vaste bestanddeelen af te scheiden. Er bestaan honderden soorten voor evenveel verschillende doeleinden; men koope voor eigen gebruik bij voorkeur een pakje ronde van 9 a 11 cm. middellijn, bijv. fabrikaat S c h 1 e i c h e r en S c h ü 11 no. 595 of 597 en een paar vel papier van hetzelfde nummer, wanneer eens grootere hoeveelheden gefiltreerd moeten worden. Lichtfilters zijn bakjes, gevuld met gekleurde vloeistoffen, of plaatjes van gekleurde gelatine of glas. Vloeistoffen gebruikt men in hoofdzaak, om warmtestralen (z.g. infraroode stralen) van een lichtbron tegen te houden. Vaak is water al voldoende, vooral in dikkere lagen (6—10 cm), om bijv. tusschen een spiegelbooglamp en een projectieapparaat geplaatst, het ontvlammen van de normaalfilm tegen te gaan. Veel werkzamer is een 1/2% oplossing van kopersulfaat ter dikte van 4 cm.; dikwijls wordt nog een aluin-oplossing aanbevolen, die echter in werkzaamheid niet verschilt met zuiver water en daarom op zichzelf onwerkzaam genoemd kan worden. Gekleurde glazen dienen bij de meest uiteenloöpende fotografische werkzaamheden; die van massief of overtrokken glas zijn kostbaar wanneer ze goed, en slecht, wanneer ze goedkoop zijn; veel beter zijn in het laatste geval gekleurde celloidine- of gelatine laagjes, tusschen glas gekit; deze zijn op den duur echter niet bestand tegen sterk licht en moeten in hun étui, dus in het donker worden bewaard, bijv. autochroomfilters. FIXEERBADEN zijn vloeistoffen, die de lichtgevoeligheid van een beelddrager opheffen. Als zoodanig werkt b.v. water op het bekende blauwdrukpapier, zoutzuur op platinapapier, ammoniak op zilverbevattend lichtgevoelig materiaal, maar het overigens vrijwel universeele fixeermiddel is het natrium-thiosulfaat, zoodat dit zout terecht den naam van fixeerzout mag ontvangen. (Zie natrium-thio-sulfaat). De gewone thiosulfaat-oplossing is neutraal en stopt daardoor niet direct het ontwikkelproces, terwijl ontwikkelaarresten het bad bruin kleuren. Is om bijzondere redenen daarom deze oplossing niet noodzakelijk, dan verdient een zure de voorkeur, omdat die tevens als stopbad werkt en ontwikkelaarresten daarin niet bruin kunnen worden. Gewone zuren ontleden hetf ixeerzout, alleen zwaveligzuur doet dit niet, maar is als zoodanig moeilijk te krijgen. Men neemt daarom een sulfiet, vermengd met een zuur, of een bisulfiet en voegt de oplossing daarvan bij de thiosulfaat-oplossing. Natuurlijk mag het zuur niet als zoodanig bij het fixeerzout worden gevoegd, maar alleen, van te voren gemengd met het sulfiet. Het uit sulfiet en zuur ontstane zwaveligzuur is vluchtig en bederft door de lucht; men late daarom zuur fixeerbad niet onnoodig lang in open schalen staan. Fixeer-soda is een minder gelukkige naam voor natriumthiosulfaat, omdat „soda" iets anders is. Fixeerzout is een goed bruikbare naam voor het wat onhandige natrium-thiosulfaat, waaronder deze stof officieel bekend is. FLUOR AMMONIUM = ammonium-fluoride. FLUORETUM — fluoride, bijv. fluoretum am- monicum — ammonium-fluoride. FLUORNATRIUM = natriumfluoride. FLUOR-WATERSTOFZUUR, HF1, is een gas, dat, in water opgelost, en verpakt in guttapercha of paraffine fleschjes, in den handel voorkomt. Het verandert kiezelzuur in een gasvormig product en tast dus alle kiezelzuurhoudende stoffen aan, zooals glas, porcelein en aardewerk. Blootgesteld aan den damp van fluorwaterstófzuur, wordt glas mat; door de vloeistof wordt het wel opgelost, maar de aangetaste plaatsen blijven doorzichtig. Enkele druppels met wat water vormen een bijzonder effectief reinigingsmiddel voor zeer vuil en vet glaswerk. Een dergelijk sterk verdund bad maakt direct de gelatinelaag van negatieven los, maar de onverdunde vloeistof is sterk giftig en veroorzaakt pijnlijke wonden aan de vingers. Men beware een fleschje nooit bij andere, omdat de damp alles in de omgeving aantast en dof maakt. Zie ook: Ammonium-fluoride. FOEZEL-OLIE = amyl-alcohol. Zie ook Alcohol. FORMALDEHYDE, HCOH, is een gasvormig product, dat, in water opgelost, onder den naam van solutio formaldehydi of formaline in den handel voorkomt. FORMALINE is een ongeveer 40% oplossing van formaldehyde. De vloeistof riekt sterk stekend en looit op onaangename wijze de vingers. Ze maakt eiwitstoffen onoplosbaar, zelfs reeds in 1 tot 5% oplossing en bewijst daardoor diensten bij de behandeling van gelatinemateriaal (platen en papieren) in tropische streken. Bij het losmaken van de gelatinelaag van glas voorkomt een voorafgaand formaline-bad het uitzetten en vervormen der losgemaakte laag. Met formaline geharde negatieven toonen sterke neiging om de beeldlaag te doen losspringen van het glas. Men gebruike, indien dit noodzakelijk is, (chroomaluin werkt óók hardend!) vooral sterk verdunde oplossingen, bijv. 2 cc. formaline met 98 cc. water. De hardende werking komt grootendeels pas tot haar recht na drogen, zoodat voorzichtige behandeling steeds geboden blijft; ook herstelt formaline geen opgezwollen gelatinelaag, voorkomt alleen het opzwellen, waardoor een formalinebad, toegepast op het moment, dat de beeldlaag zal gaan smelten of loslaten, waardeloos is; hier kan alleen een zoo snel mogelijk toegepast alcoholbad redding brengen. Wel kan een 1 of 2% formalinebad na het laatste waschwater het ontstaan van putjes en gaatjes in de gelatine voorkomen; deze worden tul. veroorzaakt door in het water aanwezige rottingsbacteriën, die de gelatine zouden oplossen, maar door de zeer sterk sterihseerende werking van formaline gedood worden. Ook alcohol van 70 tot 80 % (brandspiritus) heeft deze werking en maakt bovendien de plaat binnen enkele minuten droog, ver- dient dus ook hier de voorkeur. Zie receptennos. i, 52, 55. FOSFORZUUR, H3P04, komt voor in een oplossing van 25%; in fotografische voorschriften mag men echter aannemen, dat met „fosforzuur" deze verdunde oplossing wordt bedoeld, zoodat men niet de viervoudige hoeveelheid moet nemen! De zouten heeten fosfaten. GALLUSZUUR, niet te verwarren met pyrogallol (pyrogalluszuur) of met looistof (tannine), is moeilijk in water oplosbaar, beter in alcohol en doet dienst als reducüemiddel in ontwikkelaars voor sommige soorten platen en papieren, o.a. wanneer men gewone daglichtpapieren niet voluit wil drukken, maar even belicht en dan wil ontwikkelen. Ook sommige diapositief-platen worden met galluszuur ontwikkeld. Een mengsel van gaUuszuur en zilvernitraat scheidt langzaam metallisch zilver af, vooral op reeds aanwezig zilver, en werkt dus als versterker of z.g. physische ontwikkelaar. Blauwdrukken worden, nadat ze door een sterke soda-oplossing ontleed zijn, mooi grijszwart door een galluszuuroplossing van bijv. 5 gr. in 50 cc. water, waartoe eerst het zuur in wat alcohol wordt opgelost (z.g. inktdruk). GALNOTENZUUR (BRANDIG-): zie pyrogallol. GASOLINE - benzine. GEEST VAN SALMIAK = ammonia hquida. GEEST VAN ZOUT = zoutzuur. GELATINE is een product, dat door behandeling met kokend water ontstaat uit allerlei dierlijke producten, zooals beenderen, peezen en huid. Herkomst en behandeling doen zeer urteenloopende producten ontstaan, te onderscheiden door stolhngsvermogen, kleur en bijmengsels. De ruwere soorten heeten lijm de betere gelatine. Door langdurige verhitting gaat het stollingsvermogen geheel verloren. Gelatine is onoplosbaar, maar opzwelbaar in koud water (zie: opzwellen); door verwarming van de opgezwollen massa ontstaat een lijmige vloeistof, die bij bekoeling verstijft tot een elastische massa, bestaande uit een schuimachtig weefsel, waarvan de holten gevuld zijn met vloeistof of met de vaste stoffen, die in de oplossing aanwezig waren Bestaat deze vaste stof uit halogeenzilver, dan noemt men het mengsel ten onrechte emulsie (zie: emulsie). De gelatine is geenszins zonder meer de mechanische draagster van het hchtgevoehge materiaal, maar ze bepaalt mede ervan de eigenschappen, terwijl haar eigen eigenschappen van zooveel, deels nog weinig bekende, factoren afhangen, dat elk fabrikaat verschilt van elk ander en ook elke platenserie van eenzelfde fabrikaat kleine verschillen vertoont met andere series. Men houde hiermede rekening bij massawerk, bijv. reproducties, door in dergelijke gevallen zooveel mogelijk materiaal van hetzelfde emulsienummer te gebruiken. Zelfs is het niet onwaarschijnlijk, dat het groote verschil in gevoeligheid tusschen vroegere fabrikaten en de tegenwoordige, behalve in hoogere eigen gevoeligheid der zilverpraeparaten, voor een groot deel veroorzaakt wordt door zeer geringe hoeveelheden van stoffen, die met de gelatine in de gevoelige „emulsie'-' worden gebracht (o.a. sporen zwavel). Ook de bewerkingen, die het zilverbeeld ondergaat, oefenen een terugslag uit op de omringende gelatine, die door sommige behandelingen gelooid woedt, d. w. z. niet meer opzwelt in water en tegelijk de eigenschap krijgt om vette stoffen, zooals drukinkt en olieverf, aan te nemen. Men verlieze hierbij niet uit het oog, dat deze verandering alleen plaats vindt met de gelatine zelf, als stof, en niet met de laag, te vergelijken met het weefsel, dat uit deze gelatine bestaat. De gelatinelaag wordt door looiïng dus niet ondoorlaatbaar voor water, wat blijkt uit de mogelijkheid om bijv. een gelooid negatief te fixeeren. Natuurlijk zal het water moeilijk in de laag doordringen, wanneer deze eens droog en daardoor samengeschrompeld is geworden. Het verdient daarom geen aanbeveling, de beeldlaag te looien met bijv. chroomaluin of formaline, wanneer men van plan is het beeld later nog te gaan verzwakken of versterken, maar onmogelijk zijn deze bewerkingen geenszins geworden, al duren zij veel langer. Zie verder onder formaline, alcohol, chroomaluin over de looiende werking van deze stoffen. GEMETHYLEERDE ALCOHOL — brandspiritus. Zie Alcohol. GEMETHYLEERDE SPIRITUS — brandspiritus. Zie Alcohol. GENOL = Metol. GLYCERINE, QHWOH^, is géén vet, zooals velen denken, maar een alcoholsoort, zoet van smaak (een ouderwetsche naam is: oliezoet), sterk wateraantrekkend, waardoor ze in een goed sluitende flesch bewaard moet worden. Het soortelijk gewicht moet 1.23 bedragen. Ze wordt bereid uit vetten en oliën, maar is zelf in elke verhouding mengbaar met water en alcohol. Ofschoon in het algemeen in geringere mate, lossen zeer veel zouten, die in water oplosbaar zijn, ook op in glycerine. Glycerine heeft een hoog kookpunt, verdampt daardoor niet. Dit, gevoegd bij het wateraantrekkend vermogen, maakt, dat de vloeistof veel gebruikt wordt om aan andere stoffen een gewenscht vochtgehalte te bezorgen, bijv. aan plakmiddelen, papieren en films; bij de laatstgenoemde wordt daardoor de neiging tót krullen tegengegaan. Zie recepten nos. 46b, 49, 56. GLYCINE, niet te verwarren met glycerine, is een reductiemiddel, para-oxy-phenyl-glycine, ook iconyl genoemd, waarmede ontwikkelaars worden samengesteld. Deze nebben als speciale eigenschappen goede houdbaarheid, weinig gevoeligheid voor hooge temperaturen, zeer trage werking daarentegen bij lage temperaturen; ze geven zachte, goed doorgewerkte negatieven en leenen zich speciaal voor standontwikkehng. Het reductievermogen van de normale samenstellingen is niet opvallend groot, zoodat glycine niet in de eerste plaats voor onderbelichting moet gebruikt worden. Vooral voor tropisch gebruik is de onder voorschrift no. 1 vermelde ontwikkelaar volkomen betrouwbaar, zoowel voor gewone platen als voor lantaarnplaten en zelfs onveranderd, voor bruin-ontwikkelende lantaarnplaatemulsies; ze werkt rustig en geeft zonder ijskoeüng geen sluier, indien de avonduren voor het ontwikkelen gekozen worden. (Zie recepten nos. 1 en 2). GOUD-CHLORIDE is een verzamelnaam voor praeparaten van zeer verachülend goudgehalte en dus van zeer verschillende waarde, al is de beteekenis van al deze ook sterk verminderd sedert het toenemende gebruik van ontwikkel- en zeükleurende papieren, die het onlogische mengsel, bekend onder den naam kleurfixeerbad, op den achtergrond hebben gedrongen. Geel goudchloride is een dubbelverbinding van zuiver goudchloride, AuCl3 met zoutzuur, HC1, en is HAuCl4 3 aq., bevat 48% goud en bestaat uit gele kristalletjes of korstjes, die sterk water aantrekkend zijn en daarom in dicht gesmolten glazen buisjes verkocht worden. Om van deze stof een oplossing te maken, weekt men het etiket af, reinigt het buisje van buiten, werpt het in een maatglas en stoot het dan stuk, na zoo mogelijk met «en vijl er een krasje in gemaakt te hebben om het breken gemakkelijker te maken. Voeg er water bij tot het gewenschte volume en giet de oplossing in een fleschje van de glasscherfjes af. Daardoor voorkomt men verlies en geknoei, want het goudzout -geeft donkerviolette vlekken, die, practisch gesproken, uit linnengoed niet meer te verwijderen zijn. Uit den aard der zaak is de oplossing sterk zuur, zoo noodig kan dit zuur worden „afgestompt" door bij de vereischte hoeveelheid oplossing wat calciumcarbonaat (zie daar) te voegen. Onder opbruischen en voorbijgaande bruinkleuring wordt het zoutzuur onschadélijk gemaakt, de overmaat krijt bezinkt, hindert overigens in een kleurfixeerbad ook niet. Geel van kleur zijn ook de dubbelzouten van goud en natrium- of kaliumchloride, dus NaAuCl4 2 aq. of KAuCl4 3 aq. Beide hebben vrijwel hetzelfde gehalte als het zuurdere zout, men heeft echter ook preparaten in den handel aangetroffen, die nauwelijks 30% bevatten. Het is daarom aan te bevelen, slechts goudchloride te koopen met den fabrieksnaam op het etiket, omdat anders kans bestaat op het in handen krijgen van mengsels van de gewenschte stof met keukenzout, welke mengsels voor geneeskundige doeleinden wel gebruikt worden en dan „abusievelijk" ook den fotograaf worden geleverd. Het zoogenaamde „bruine" goudchloride is niet, waarvoor het wel eens wordt aangezien, zuiver goudchloride, AuCl3 met 65% goud, maar een eenigszins gewijzigd geel goudchloride met eveneens ongeveer 50% goud; het echte goudchloride is nagenoeg uitsluitend een laboratorium-curiositeit zonder practische beteekenis. Zie recepten nos. 24 en 39. GREENALL-VERZWAKKER: zie thiocarbamide. HALATIE ontstaat door reflexie van het licht tegen de inwendige achterzijde van plaat of film en veroorzaakt lichtkringen in de diepere gedeelten van de emulsie. Dit ongewenschte zilverneerslag kan vaak verwijderd worden door blegken en herontwikkelen volgens recept no. 34. Beter is het gebruik van halovrije platen en films. HALOGEENZOUTEN zijn verbindingen van metalen met halogenen, d. z. de elementen fluorium, chloor, bromium en jodium. Deze vier elementen vertoonen n.1. zooveel overeenkomst met elkaar, dat ook hun zouten veel op elkaar gelijken en men ze dus vaak tegeUjk beschouwt bij het nagaan van hun eigenschappen. Denk bijv. aan broom-, chlooren joodzilver, alle gebruikelijk in de fotografie, keukenzout, chloorkali en salmiak, die alle veel op elkaar gelijken,.enzHELSCHE STEEN in fotografische voorschriften genoemd, is hetzelfde als zUvernitraat (zie daar). Als geneesmiddel echter komt helsche steen soms als een mengsel voor van ^vemtraat en salpeter; men wenscht het dan n.1. iri den vorm van stiften te kunnen gieten en deze zijn, van puur zdvermtraat, bros waarom £Ter zooveel salpeter bijvoegt, totdat ze voldoende geworden. Het mengsel wordt echter ook wel m plaatjes of Trokken gegoten en kan dan door met-deskundigen aangezien en afgeleverd worden voor het zuivere: züvermtraat. dat alleen in heldere, flink gevormde kristallen behoort gekocht te wordem HFRTSHOORNZOUT = ammomum-carbonaat, teiteiijK ee„ o™ soort, waarom men het liever onder den laatsten naTOUTGEEST - (ruwe) methyl-alcohol, die gebruikt wordt om er o.a. de gemethyleerde- of brandspiritus mede te bereiden. Zie alcohol. HOUTZUUR: zie azijnzuur. J HYDRARGYRI CHLORIDE = kwik-chloride, subhmaa . HYDRARGYRO-CHLORIDE = kwik-chloruur, calomel. HYDRARGYRUM = kwikzilver. HYDRAS KALICUS = kalium hydroxyde. HYDRAS NATRICUS = natrium hydroxyde^ HYDROCHINON, para-di-oxy-benzol, C,H4(OH)2 ^.ngeiscn OumoD wordt veel gebruikt als ontwikkelstof In den handel bÏ aan twee soorten, het gele en het witte, welke beide dezelfde diensten kunnen bewijzen. Het gele ^^^V^J^ binding van de witte stof met zwaveligzuur, ze eischt daarom wTmfer alkali om dezelfde werking te kunnen uitoefenen als Ie wSe soort. Hydrochinon wordt wel beschouwd als de ideale ontwikkelstof voor den beginnenden — omda de zeer krachtig reduceerende werking altijd wel iets op de plaat te voor Sin brengt .... dat „iets" blijkt in zeer vele gevallen echter S Site zijn. De combinatie met metol compenseert deze rSachtige we king en zoodoende ontstaat een ontwikkelaar, dTe in ontelbare varianten door den amateur gebruikt wordt omdat zTgoed houdbaar is, zoogenaamde bnlhante negatieven °eeft oX STpatroonvorm en als geconcentreerde oplossing een handdsartikel is en zich binnen vrij ruime grenzen door verdunningen^mkaU-toevoeging laat wijzigen. Zie recepten nos. 7, 8, 9, io, 14 en 15, 20 en 26. Toch heeft hydrochinon ernstige fouten: het is zeer gevoelig voor temperatuursverschillen, werkt beneden .16° C. zeer langzaam, boven 220 C. al spoedig sluierig. Bovendien veroorzaakt luchtoxydatie, welke ontstaat, wanneer de plaat ter contróle uit den ontwikkelaar gehaald wordt, direct sluier. Tenslotte is toevoeging van broomkali noodzakelijk, wat zeer bedenkelijk is voor te kort belichte platen in een ontwikkelaar, die volgens zijn karakter toch al neiging tot hardheid heeft. Voor tropisch gebruik zijn hydrochinon-ontwikkelaars uiterst ongeschikt, tenzij als alkali, borax wordt gebruikt. Hydrochinon is onverbeterlijk overal, waar de grootste mate van dekking vereischt wordt, dus vobr lijncliché's, foto-micrografieën enz. De doorsnee-fotograaf zal er niet slecht bij varen, indien hij als universeel-ontwikkelaar weer wat meet aandacht gaat schenken aan de nieuwere pyrogallol-combinaties, bijv. recepten nos. 3 en 5. HYDROXYDE: zie alkali. HYPO is het fotografen-jargon voor fixeerzout. HYPOSULFIS NATRICUS = natrium-thiosulfaat (fixeerzout). Zie voor de naamsafleiding deel I. ICONYL = (in fransche voorschriften): glycine. JODAS .... — .... jodaat, bijv. jodas kalicus — kaliumjodaat. JODETUM .... — .... jodide, bijv. jodetum kalicum — kaliumjodide. JOOD .... — .... jodide, bijv. joodkalium — kaliumjodide. JODIUM is een der elementen, behoorende tot de groep der halogenen. Het vormt grafietachtige plaatjes met een stekenden geur, die zeer vluchtig zijn, in water nagenoeg niet, in alcohol of aether gemakkelijk oplossen en ook in een oplossing van kaliumjodide. Om deze te maken voegt men bij jodium de dubbele hoeveelheid joodkalium en daarna weinig water; er ontstaat een zwart-bruine oplossing, die vervolgens naar willekeur met water verdund kan worden. De oplossing in alcohol ter sterkte van 10% is bekend als jood-tinctuur. Jodium veroorzaakt bruine vlekken op huid en stoffen (zie vlekken). Het verandert zilver direct in joodzilver en kleurt meel, papier en gesteven stoffen donkerblauw. Fixeerzout vereenigt zich direct met jodium tot kleurlooze zouten; sterke ammonia en joodoplossing samengevoegd, doen een zwart neerslag ontstaan, dat zeer heftig ontploffen kan, men voege beide vloeistoffen dus nimmer bij elkaar! Jodium vernietigt de meeste stoffen, die ermede in aanraking komen en kan daarom alleen in een stopf lesch bewaard worden; het vormt een bestanddeel van verschillende verzwakkers, o.a. voor te zeer doorgedrukte daglichtfoto's (die echter goedkooper en gemakkelijker met een zuur kaliumpermanganaatbad kunnen worden behandeld), voor ontwikkelingsfoto's en wordt ook gebruikt in het voorschrift van Greenall (zie thio-carbamide). Zie recepten nos. 28, 31 en 32. KALI-HYDRAAT = kalium-hydroxyde. KALILOOG = kalium-hydroxyde of de oplossing van deze stof in water. KALIUM-ALUMINIUM-SULFAAT, 1^0^2(504)324 aq. meestal kali-aluin of kortweg aluin genoemd, behoort tot een groep zouten, die een opvallende verwantschap vertoonen en daarom alle aluinen heeten. Hiertoe behooren ook ijzer-ammoniak-aluin (amethystkleurige kristallen) en chroom-aluin (violette kristallen). Aluin lost in de tienvoudige hoeveelheid koud water op, maar in veel grootere hoeveelheid in warm water. Door verwarming van de kristallen ontstaat watervrije aluin, die niet geheel helder meer in water oplost; 1 deel van deze watervrije aluin komt overeen , met iets meer dan twee deelen gekristalliseerde. Gebruik in warmte-absorptiefilters heeft geen zin, omdat het warmte-absorptie vermogen van water hetzelfde is als van een aluin-oplossing (zie ook cuprisulfaat). Aluin-oplossing werkt zacht looiend en hardt gelatine dus eenigszins, chroomaluin doet dit echter intensiever. De oplossing van aluin reageert zwak zuur, maar sterk genoeg, om bij verwarming fixeerzout te ontleden en daaruit zwavel af te scheiden; dit warme mengsel verandert zilver en zwavelzilver en doet daardoor dienst als sepia-kleurbad (zie daar) voor broomzilverbeelden. Door oplossingen van aluin en natriumsulfiet van te voren te mengen en daarna bij een fixeerzoutoplossing te gieten, wordt de ontleding van de laatste stof voorkomen en ontstaat een zuur, looiend fixeerbad. Zie recepten nos. 36, 50. KALIUM-BROMIDE, KBr, is een in water zeer* gemakkelijk oplosbaar zout (1 deel in 1.5 deel water), dat als „vertrager" dienst doet bij de meeste ontwikkelaars; tegelijk verhoogt het de contrasten van het beeld. De invloed op verschillende ontwik- keiaars is' zeer uiteenloopend; hydrochinon is vrij gevoelig voor een geringe broomkaü-toevoeging, metol reageert er nagenoeg niet op. Zie recepten nos. i, 3, 4, 8, 9, 10, n, 14, 15, i7) 2o, 26, 29, 33, 35, 42, 44. Broomkali, tezamen met een oplossing van kopersulfaat, rood bloedloogzout of kaliumdichromaat inwerkend op het zilverbeeld, zet dit om in broomzilver. KALIUM-CARBONAAT, K2C03, potasch, is een fijn wit poeder of een korrelige witte stof, die snel water uit de lucht aantrekt en daardoor vervloeit. Ze moet bewaard worden in een flesch, gesloten met een goede kurk of met een ingevette glazen stop; men drage vooral zorg, dat er geen potasch tusschen hals en stop blijft zitten, want dan kit de stop onwrikbaar vast. De stof heeft geen kristalwater en behoudt dus, droog bewaard, hetzelfde gehalte. De oplossing reageert vrij sterk alkalisch^en doet dienst als alkali in allerlei ontwikkelaars, waarbij, hoewel volgens de samenstelling een grooter gewicht potasch vereischt wordt dan watervrije soda, toch zal blijken, dat in den regel volstaan kan worden met een geringere hoeveelheid, daar potasch krachtiger werkt dan soda. De hoeveelheid, die de beste resultaten geeft, staat in nauw verband met het gebruikte reductiemiddel en kan dus slechts in het voorschrift voor eiken ontwikkelaar speciaal worden opgegeven (zie alkali). Zie recepten nos. %, 2, 8, 14, 15, 16, 17, 20. KALIUM CAUSTICUM (bijtende kali) = kalium hvdroxyde. KALIUM-CHLORAAT, KC103, chloras kalicus, moet niet verward worden met de stof, in het duitsch kalium chloratum = kahum-chlonde, KC1, genoemd. Hoewel het publiek vrij vertrouwelijk met deze stof omgaat, die een reputatie als gorgel^Ij6!--861"6*' k'het'niettemin een gevaarlijk product, dat herhaaldelijk ongelukken veroorzaakt heeft van ernstigen aard. Het is n.1. een sterk oxydatiemiddel, d. w. z. er wordt zeer gemakkelijk zuurstof afgestaan, die met brandbare stoffen explosies kan verOorzaken. Kalium-chloraat mag nimmer met andere stoffen tezamen worden fijngewreven, vooral niet met brandbare, zooals suiker, houtskoolpoeder, zwavel, magnesium- of aluminium-poeder enz.' Men wnjve het afzonderlijk in een schoon mortiertje (wrijfschaal) en menge het daarna met een briefkaart of kippeveer met andere stotten. Men gebruike bij voorkeur geen bliksempoedermengsels, samengesteld met kaliumchloraat; ze zijn te gevaarlijk. Wenk, ook aan met-fotografen: draag geen kaliumchloraatpastilles (voor de heeschheid) bij uw lucifersdoosje, want door het losgaan van het buisje of fleschje heeft wrijving van de pastille over de strijkvlakte van het doosje meer dan eens „binnenbrandjes" veroorzaakt met hoogst pijnlijke gevolgen. Voor fotografisch gebruik zie recept no. 25. KALIUMCHLORIDE — chloorkalium (Duitsch: kalium chloratum), niet te verwarren met chloras kalicus = kaliumchloraat. Raliumchloride, KC1, vindt practisch geen toepassing in de fotografie. KALIUMCHLOROCHROMAAT, waarvoor wel wordt gegeven de samenstelling KaCr04Cl, terwijl onder dezelfde naam ook de formule KCr03Cl doorgaat, wordt gebruikt voor het versterken en kleuren van ontwikkelingsbeelden. Daar het door water oogenblikkelijk uiteenvalt in HC1 en .KgCr207 (2KCr03Gl+ H20 = K,Cr2Ov+ 2HCI) heeft het geen andere werking dan het bekende mengsel van kaliumdichromaat en zoutzuur en het aanschaffen heeft dus geen zin. KALIUMCHROMAAT KjCrO* is geel, verandert door zuren direct in kaliumdichromaat onder oranjekleuring en kan dus* overal gebruikt worden inplaats van deze laatste stof, met inachtneming van de noodige zuurtoevoeging. KALIUM-CHROMI-SULFAAT, meestal met den korteren naam chroomaluin aangeduid of alumen chromicum, is K2S04A12 (S04)3 24 aq., bestaat uit groote, violette kristallen, die in water aanvankelijk met een violette kleur oplossen, welke spoedig in groen omslaat. De oplossing werkt sterker hardend dan die van kali-aluin, vooral, als er zooveel ammonia aan toegevoegd wordt, dat nog juist geen groen neerslag ontstaat. Men stelt er verder een zeer goed hardend fixeerbad mee samen, dat wegens zijn donkergroene kleur onmogelijk verward kan worden met andere vloeistoffen. Dit is van groot voordeel, omdat men nimmer te voorzichtig kan zijn met fixeerbad of -resten, die op niet daarvoor bestemde plaatsen terecht komen. Zie recepten nos. 21, 50, 51. KALIUM-CYANIDE, cyaankali, blauwzure kali, KCN, is een hevig vergift. De oplossing ervan mag nimmer met een zuur vermengd worden, omdat ook de dan uit de vloeistof ontwijkende gasbellen uiterst giftig zijn; ze hebben een geur, die dóet denken aan dien van bittere amandelen. Een weinig cyaankali, opgelost in een 10% fixëerzoutoplossing, levert den voorzichtigen gebruiker een te waardeeren verzwakker, die geen gele vlekken nalaat, zooals „Farmer" soms doet. Ook op bruine zwavelbeelden werkt dit bad. Bewaren in een stopfiesch met ingevette stop. Zie recept no. 30. KALIUM-DI-CHROMAAT, meestal, minder juist kaliumbi-chromaat genoemd, dubbel-chroomzure kali, K2Cr207 vormt oranjeroode kristallen, bij gewone temperatuur oplosbaar in de tienvoudige hoeveelheid water. De voor den fotograaf belangrijkste eigenschap is, dat de zouten van het dichroomzuur, met gelatine blootgesteld aan het licht, deze laatste stof looien met het bekende resultaat (zie gelatine). Op arabische gom is de uitwerking dezelfde; de niet gelooide gom kan met koud water worden weggewasschen, waardoor tegelijk verfstoffen, die met een gomoplossing worden opgestreken, weer verdwijnen en een verfbeeld, overeenkomende met de gelooide (belichte) gedeelten achterblijft. Dit is het principe van den gomdruk, die echter verdrongen is door nieuwere methoden. Afdrukken van harde negatieven, vóór het ontwikkelen gebaad in een kahumdichromaatoplossing van Va%, gedurende 10 tot 40 sec, ontwikkelen in den normalen ontwikkelaar tot véél zachtere positieven, zoodat deze verdunde oplossing een prachtig hulpmiddel is voor het harmoniseren van bijv. harde gashchtafdrukken of condensorvergrootingen. Even afspoelen tusschen dichromaatbad en ontwikkelaar spaart dezen laatste, is echter niet noodzakelijk voor een gofcd, resultaat. Men belicht natuurlijk zóó lang (controleeren met een proef-afdrukje), totdat alle détails in de lichten op den afdruk zichtbaar worden; het chroombad tusschen belichting en ontwikkelaar voorkomt dan, dat de schaduwpartijen détaillooze, zwarte plekken worden. Zilver Wiprdt in halogeenzilver omgezet door een zuur mengsel van kahumdichromaat- en halogeenzout-oplossing, bijv. keukenzout of broomkali. Op dit halogeenzilverbeeld laten zich vervölgensT^eer allerlei bewerkingen uitvoeren: herontwikkelen, zwavelen enz. Merkwaardigerwijze echter ontstaat naast het zilver ook een onoplosbare, lichtbruine chroomverbinding (het beeld bleekt dan ook niet volkomen weg, maar blijft als een flauw bruin beeld zichtbaar), die bij daaropvolgend ontwikkelen met een niet sterk alkalischen ontwikkelaar, daaruit een donkerbruine of zwarte kleurstof neerslaat* welke dus het zilverbeeld versterkt. Een mengsel van zwavel- of zoutzuur met een chromaatóf dichromaatoplossing werkt volkomen gelijk aan een chroom zuuroplossing. Door toevoeging van een alkali veranderen de dichroomzure zouten in chroomzure zouten, wat zichtbaar wordt door omslag van de oranje- in de gele kleur. Beide soorten zouten tasten in oplossing de huid aan; men late daarom deze oplossingen niet onnoodig daarop inwerken. Zie recepten nos. 29, 35 en 44, vooral ook het woord: ammonium-dichromaat. KALIUM-FERROCYANIDE of geel bloedloogzout, KaFefCNJg 3 aq., kristalliseert in groote, was-achtige, gele kristallen, gemakkelijk oplosbaar in water. Het zout dient in mengsels voor het kleuren van fotografische beelden en ontstaat door „bederf" van rood bloedloogzout. KALIUM-FERRICYANIDE of rood bloedloogzout, K3Fe(CN)6, kristalliseert in granaatroode, watervrije kristallen, die door het licht oppervlakkig gereduceerd worden en daarom in het duister moeten worden bewaard. In de fotografie wordt op tweeërlei wijze gebruik gemaakt van het zout en wel van de eigenschap, door het licht gereduceerd te worden en van de daarmede samenhangende, om dok door fijn verdeeld zilver te worden aangetast, waarbij omgekeerd het zilver wordt geoxydeerd. Op papier gebracht en blootgesteld aan het licht, verandert het roode zout in het gele, dit laatste geeft met ferrizouten een blauwe kleurstof, Berlijnsch of Pruisisch blauw. Daar deze kleurstof zeer krachtig werkt, ontstaan zeer harde afdrukken, die zelden voldoen uit een artistiek oogpunt, maar voor lijnclichés uitstekend zijn. Grooter beteekènis heeft de werking van rood bloedloogzout op het bestaande zilverbeeld. Dit wordt met behulp van een halogeenzout min of meer volledig omgezet in het zilverhalogenide (chloor- of broomzilver), dat men vervolgens oplost in een fixeerbad (Farmewche verzwakker). Ook kan men het gebleekte beeld herontwikkelen, om de contrasten van het oorspronkelijke beeld, of de kleur van het zilverneerslag te wijzigen, wanneer deze niet aangenaam mocht zijn, of men kan het omzetten in zwavelzilver (zie sepkt4deuring). Rood bloedloogzout laat zich direct, of met behulp van stoffen zooals kaliuna-citraat, mengen met oplossingen van tal van metaalzouten, die onoplosbare, krachtig gekleurde verbindingen geven met het gele bloedloogzout. Brengt men een zilverbeeld in een oplossing, die rood bloedloogzout en een dergelijk metaalzout, bijv. van ijzer, uranium koper etc. bevat, dan verandert overal, waar zilver is, het roodé in het gele zout, dat meteen ter plaatse een nieuwe verbinding aangaat met het andere metaalzout, waardoor inplaats van het zwarte Zilverbeeld, een gekleurd beeld ontstaat, bijv. rood door koper, blauw door ijzer, bruin door uraan. Ter plaatse van dit gekleurde beeld blijft bovendien wit ferrocyaanzilver achter ontstaan uit het zilver en het gevormde gele bloedloogzout; dit maakt de schaduwgedeelten van het beeld dicht en dof en veroorzaakt vaak het bekende metaalachtige veranderen van uraanbeelden. Deze zilververbinding verwijdert men met een gewoon fixeerbad, waardoor bijv. uraan een zeer karakteristiek steenrood gekleurd beeld kan geven, dat op nagenoeg geen enkele andere wijze is te verkrijgen. Het is duidelijk, dat onzuiver rood bloedloogzout reeds direct gekleurde neerslagen zal vormen en dat bovendien de gemengde vloeistof door het licht ook bederft Voor deze kleurprocessen moet het roode zout dus volkomen zuiver zijn (afwasschen en drogen tusschen filtreerpapier, daarom vooral groote kristallen koopen en geen gruis of poeder) en het kleuren zeirrnoet geschieden met volkomen uitgefixeerde en gïwassc^hen fotos en bij zeer gedempt, nog beter: kunstlicht, alleen dan behoudt men zuivere lichten. Zie recepten nos 2<; 30, 33. 35. 39 en 40a. 3' KATL!t1t^"S?5S-OXALAAT = ferri-kalium-oxalaat. I a rL frw SS^D-CHLORIDE: 2ie goudchloride. KALIUM-HYDROXYDE, kaliloog, etskali, bijtende kali, j-vUri, komt meestal in pijpjes in den handel voor, trekt sterk water en koolzuur uit de lucht aan en gaat, als zoodanig, of als oplossing van elke sterkte, gemakkelijk over in kahumcarbonaat. Men dient dus zoowel de droge stof als de oplossing ervan in goed gesloten flesschen te bewaren en wel de pijpjes onder een kurk, die met gesmolten paraffine luchtdicht gemaakt is, de oplossing m een met een gummikurk gesloten flesch; elke andere-afsluiting bederft of is niet meer te verwijderen. Als handelssoorten onderscheidt men de ruwe verbinding, in de prijscourant gekenmerkt door de woorden venale of crudum, verder SrSïïïï (pur"m\en.de gezuiverde met behulp van alcohol (alcohole depuratum). De laatste soort is de meest gebruikelijke, want de ruwe is te onzuiver, de zuivere te duur; alleen voor het verwijderen van gelatine van oude negatieven is de ruwe soort 1 oro-^nemicalien en Recepten. 5 zeer goed bruikbaar. Bewaar de stof liefst in oplossing, bijv. 200 gr. tot 1000 cc. waarvan dus 5 cc. = 1 gram. Zooals alle alkaliën, tast ook deze stof de huid der vingers sterk aan; men zij voorzichtig met sterke oplossingen. Kahumhydroxyde geeft met ontwikkelaars, die deze toevoeging verdragen, zeer snel werkende combinaties, die echter ook alle tot sterke sluiervorming neigen en voor den amateur weinig bruikbaar zijn. Zie recepten nos. 26 en 53. Zie ook: Natnum- hyKALyiUM-rTï"PO-CHLORIET-OPLOSSING, beter bekend als bleekwater en wel Eau de Javelle (zie daar). KALIUM JODIDE, joodkalium, KJ, is een zeer gemakkelijk oplosbaar, kleurloos, vrij kostbaar zout, waarvan de duitsche naam is kalium jodatum (niet te verwarren met kahumjodaat, KJO3, dat in de fotografie niet gebruikt wordt). Zie recepten nos. 28 en 31. Inplaats van broomkali of keukenzout toegevoegd aan bleekbaden of daarna gebruikt, zet het andere züverhalogeenzouten alle om hv joodzilver. Een sterke oplossing van joodkalium lost jodium gemakkelijk op (zie Jodium). Het maakt deel uit van den joodkwikversterker en joodverzwakker. KALIUM-META-BI-SULFIET, K&Ps (beter te noemen: kalium-pyrosulfiet), is een kleurlooze of geelachtige stof, meestal als groote kristallen voorkomend, oplosbaar m ongeveer de drievoudige hoeveelheid water. De oplossing kleurt blauw lakmoespapier rood en riekt naar zwaveligzuur (zwaveldamp). Een niet te sterke oplossing blijft beter goed dan die van namumsulf iet, geconcentreerde oplossingen bederven daarentegen sneller dan sterke natriumsulfietoplossingen. Door de zure reactie conserveert een bisulfietoplossing een ontwikkelstof beter dan een sulfietoplossing doet, vandaar dat voöral bij gevoe ige stoften, zooals pyrogallol, bisulfiet de oplossing langer kleurloos houdt. Zie recepten nos. 2, 3, 4. 6, 8, 26. Men begrijpe wel, dat deze eigenschap dus minder aan de stof, dan wel aan hare reactie toekomt; sulfiet met een weinig zuur doet hetzelfde. Daartegen verandert in een gemengden ontwikkelaar, die dus alkali bevat, het aanwezige bisulfiet direct in gewoon sulfiet, onder binding van een deel van het alkali. Houdt men hiermede geen rekening, dan ïshet effect van een dergelijk mengsel hetzelfde als van een ontwikkelaar die, naast gewoon sulfiet, een sterk verminderde hoeveelheid alkali bevat. Waar de droge stof kalium-meta-bisulfiet beter bewaard kan worden dan het droge riatriumsulfiet, valt er voor het gebruik van de eerste stof veel te zeggen, al is ze duurder; men houde er dan echter steeds rekening mede, dat 10 gram gewoon (gekristalliseerd) natriumsulfiet, in werking gelijk staan met 4.4 gram kaliurnmetabisulfiet+ 5.6 gram gekristalliseerde soda (voor het gebruik in dezen gedraagt het kaliumzout zich precies als het natriumzóut). Voor het samenstellen van ontwikkelaars in gescheiden oplossingen lost men dan een deel van het metabisulfiet (vermeld wordt, dat x/7 van het gewicht van de ontwikkelstof aan bisulfiet een goede verhouding is) tegelijk op met de ontwikkelstof, terwijl de rest van het bisulfiet, de benoodigde hoeveelheid gekrist, soda, en daarboven de in het recept opgegeven hoeveelheid alkali, tezamen de andere oplossing vormen. Inplaats van bijv. 10 gram gekrist. sulfiet+ 10 gram gekrist, soda neme men dus 4.4 gram bisulfiet, gebruike daarvan een deel ter conserveering van bijv. de pyro-oplossing, en losse het andere deel op tegelijk met 5.6+ 10 = 15.6 gram gekrist, soda. In één geval is deze verandering niet aan te bevelen, n.1. bij amidol: daar noch bisulfiet, noch gekrist, soda volmaakt constant van samenstelling zijn, bestaat de mogeüjkheid, dat de eene of andere keer er eens wat soda teveel zou zijn en deze veroorzaakt in amidol direct een sterke neiging tot sluiervorming: amidol eischt stipt zuiver natriumsulfiet, d. w. z. volkomen vrij van soda of ander alkali. Een zure reactie daarentegen geeft, behalve vertraging, geen nadeelen; is bovendien aceton aanwezig, dan ontstaat een zeer snelle, heldere ontwikkelaar. KALIUM-NATRIUM-TARTRAAT = Sal Seignetti. KALIUM-NITRAAT of salpeter, KNOs, wordt wel gebruikt in bliksemlichtmengsels, het trekt geen water aan en kan onveranderd bewaard worden. KALIUM-NITRIET, KN02, trekt sterk water aan en moet in een goed gesloten flesch worden bewaard. Het wérd vroeger gebruikt om gezilverd albuminepapier langer houdbaar te maken en werd later weer genoemd om, aangezuurd met enkele druppels zoutzuur, roode phenosafranine-vingers en platen te ontkleuren. Men ademe den door dat aanzuren ontstanen damp van salpeterigzuur niet in: hij is giftig! KALIUM-PER-CHLORAAT, KC104, is een wit zout, dat gebruikt wordt als toevoegsel aan magnesium- of aluminium- poeder voor het bereiden van bliksemlicht. Dit zout vormt een veel steviger verbinding dan het gevaarlijke kahumchloraat en bevat bovendien nog meer zuurstof; het is dus in elk geval te prefereeren. Zie recept no. 57. KALIUM-PER-MANGANAAT, KMn04, bestaat uit yioletzwarte, kleine kristallen, waarvan 1 deel met een intensief violette kleur in 19 deelen water oplost. De stof staat gemakkelijk zuurstof af, is dus een oxydatiemiddel en vindt als zoodanig ook in de fotografie velerlei toepassingen. Een zwakke (rose gekleurde) oplossing, aangezuurd met enkele druppels zwavelzuur, is een uitstekende verzwakker voor zoogenaamde verbrande daglichtafdrukken; men baadt ze erin, totdat de dichtheid voldoende afgenomeh is. Zelfkleurend papier moet eerst met een zoutbad behandeld worden, anders verliest het zijn goud en kleurt niet meer. Ook de geheel gereede afdrukken kan men nog verzwakken, maar dan lijdt de kleur er wel wat door. Daar permanganaat, evenals het persiilfaat, eerst de dichtere beeldgedeelten aantast, worden de afdrukken minder contrastrijk: Men kan daarvan gebruik maken, door afdrukken van harde negatieven opzettelijk te donker af te drukken en vervolgens te behandelen met permanganaat. Een wolkenlucht boven een donker landschap kan men op deze wijze op den afdruk doordrukken en daarna door permanganaat het landschap ophelderen. Geduld is hierbij een belangrijke factor: hoe sterker gekleurd de permanganaatoplossing is, des te ongehjkmatiger wordt het beeld aangetast, dat daardoor een vervreten uiterlijk kan krijgen. Een sterkere oplossing werkt verzwakkend op negatieven, nog meer geconcentreerd wordt het „omkeerbad" voor het autbchroomprocédé, dat al het zilver in enkele oogenblikken oplost. Van belang is hierbij het gebruik van gedestilleerd water, in elk geval van zoutvrij water, daar anders het zilver niet verwijderd wordt maar gedeeltelijk wordt veranderd in chloorzilver, dat bij de daaropvolgende ontwikkeling weer tot zilver wordt gereduceerd en daardoor een sluierig beeld doet ontstaan. Permanganaat plus een halogeenzout verandert het zilverbeeld dus in halogeenzüver, dat herontwikkeld kan worden of opgelost in een fixeerbad. Toevoeging van een geringe hoeveelheid permanganaat aan een persulfaat verzwakker maakt de inwerking geleideüjker; de bruine kleur verdwijnt in het sulfiet- of bisulfietbad, dat toch noodzakehjk is om de persulfaatwerking te onderbreken. Het zout oxydeert sulfiet en thiosulfaat, kan dus dienst doen als fixeerzout-vernieler, maar wordt beter gebruikt ter controle op de aanwezigheid ervan: bovengenoemde rose zure oplossing gedruppeld in het waschwater van platen of papieren, wordt' direct ontkleurd door fixeerzout en verraadt dus zijne aanwezigheid. Omgekeerd vernietigt natuurlijk een zure sulfietoplossing evenals eene oxaalzuur-oplossing, het permanganaat en reinigt vingers en glaswerk van bruinsteen, dat zich afzet uit een permanganaatoplossing. Phenosafranine wordt ontkleurd door zuur permanganaat, vandaar dat deze désensibilisator uitstekend bruikbaar is voor autochroomplaten: het omkeerbad vernietigt tevens de roode kleur van de beeldlaag. Tenslotte verraeturt een meer verdund bad de pinatypiekleurstoffen, gebruikt bij het silchrotint-procédé en de overige aniline kleurstoffen, gebruikt voor het beitsprocédé van diapositief platen of broomzilverpapier, zoodat een mislukte kleuring uit het gelooide plaatje volkomen verwijderd wordt en men opnieuw kan gaan kleuren nadat de kleur van de bruinsteen verwijderd is met wat sulfietoplossing of een of ander fixeerbad. Een oplossing i • iooo verwijdert groen- of roodsluier van platen die te lang, of in te ouden ontwikkelaar ontwikkeld werden, evenals bruinsluier van te lang ontwikkelde papierfoto's (zie dichroïtische sluier). Na i a ] minuten baden goed afspoelen en nabaden in verdunde bisulfietoplossing, of enkele kristallen natrium-sulfiet, met een paar druppels van een of ander zuur. Zie recepten nos. ^ 18 nn c8 • KALIUM-PER-8ULFAAT, K^wordt aï' ' a'nSon" in den handel gebracht voor het vernietigen van fixeerzout. Utschoon de niet zure oplossing het zilverbeeld veel minder krachtig aantast dan een zure ammoniumpersulfaatoplossing zij men toch voorzichtig met de toepassing KALIUM-PLATINA-CHLORUUR, K2PtCl4, als andere platinazouten, tegenwoordig vrijwel in onbruik, werd gebruikt voor den platina-druk. KALIUM-PLATINA-CHLORIDE, K2PtCl6 deed dienst bij den platmadruk. KALIUM-RHODAN1DE of kalium-sulfocyanide, KCNS doet vrijwel dezelfde diensten als het overeenkomstige ammoniumzout. KALIUM-SILICAAT, alleen in oplossing in gebruik onder den naam kali-waterglas, wordt gebruikt»voor het begieten van glasplaten, alvorens daarop de beeldlaag te gieten, die daardoor beter blijft hechten. Men kan er glas weinig zichtbaar mede kitten, maar tegen water is deze kit niet bestand. KALIUM-SULFIDE, zwavel-kalium, (niet te verwarren met kalium-sul/tet), bestaat uit kalium en zwavel, in wisselende verhoudingen en van geringe zuiverheid. De oplossing is bruinrood tot geel en kan in bijv. i% oplossing dienst doen voor het directe bruinkleuren van foto's op ontwikkelpapieren. De kleuren, op deze wijze verkregen, zijn veel koeler dan die langs den indirecten weg, de kleuring zelf duurt vrij lang en het eindresultaat is afhankelijk zoowel van den kleurtijd als van den waschtijd. KALIUM-SULFIET K2S03 2 aq. wordt in de fotografie niet gebruikt; zie kalium-meta-bisulfiet. KALIUM-SULFOCYANIDE = kaliumrhodamde. KALK of kalk-hydraat is gebluschte kalk, Ca(OH),, die ontstaat, als men calcium-oxyde of ongebluschte kalk CaO (zie daar), vochtig maakt, totdat ze onder warmte-ontwikkeling opzwelt en tot een volumineus wit poeder uiteenvalt. Schudt men dit poeder met veel water, dan lossen eerst andere zouten op; men giet deze vloeistof, na het bezinken van de kalk, dus af en opnieuw water op het bezinksel, waardoor vrij zuiver kalkwater ontstaat. Deze vloeistof is sterk alkalisch. Het witte, niet bezonken mengsel heet kalkmelk. KALK-STOPFLESGH is wel niet de naam van een chemische verbinding, maar van een nuttig artikel; het is een stopflesch, waarvan de holle stop met stukjes ongebluschte kalk wordt gevuld, welke daarna den flesch-inhoud uitstekend gedurende langen tijd droog kunnen houden. Bij het vullen dient men rekening te houden met het uitzetten van de kalk door het geleidelijke blusschen, wat het beste geschiedt, door tegelijk mét de kalkbrokjes een paar propjes papier in de stop te brengen. Men sluit deze stop hetzij met zeemleer (duur) of met een stukje filtreerpapier en een katoenen lapje (het papier dient om het fijne kalkpoeder. te beletten, den fleschinhoud te verontreinigen). KAUSTÏEKE KALI = kalium-hydroxyde. KAUSTTEKE SODA = natrium-hydroxyde. KEUKENZOUT is de populaire naam voor natnumchlonde (zie daar) en wel speciaal voor de ruwere soort; in den regel echter is deze voldoende voor fotografisch gebruik, zoo noodig na filtratie van de oplossing. KLEUR-FIXEERBAD is de naam van een mengsel, dat onnoemelijk veel onheil heeft gesticht in de wereld van de fotografie, want het is een mengsel van stoffen, die elkaar slecht verdragen en daardoor oorzaak zijn van het ontijdig bederf van een groot deel van alle foto's op daglichtpapieren. De groote verdienste van zelfkleurende en ontwikkelingspapieren is, dat ze ons verlost hebben van het kleurfixeerbad! Zonder meer moet het gebruik van dit mengsel ontraden worden; wie het wil gebruiken, houde zich in elk geval stipt aan een vaste verhouding tusschen de hoeveelheid goud en de te behandelen papier-oppervlakte, teneinde tenminste kans te hebben, dat de ontstane kleuring werkelijk een goud- en geen snel-vergankelijke zwavelkleuring is. Hiermede wil gezegd worden, dat zwavelkleuring, op deze wijze uit het zilverbeeld ontstaan, slecht is wegens de uiterst fijne verdeeling, waardoor geelbruin tot lichtgeel ontstaat; op de normale wijze (zie sepiakleuring) uitgevoerd, is zwavelkleuring wel het meest bestendige kleurproces, dat bekend isl Zie recept no. 24. KOOLZURE .... — carbonaat, bijv. koolzure kalk — calciumcarbonaat. KOPERSULFAAT = cupri-sulfaat. KRISTALLEN zijn lichamen die, in verband met den bouw van hun moleculen, als regel begrensd worden door platte vlakken, welke ten opzichte van elkaar een onwrikbaren stand hebben, zoodat uit de hoeken, welke deze vlakken met elkaar maken, de aard van het kristal vaak bepaald kan worden. Tal van stoffen, zich afscheidend uit hun oververzadigde oplossing (= uitkristalliseeren) of uit hun oververzadigden damp (= sublimeeren), vormen op deze wijze regelmatig gevormde lichamen, welker vormen onafhankelijk van hun omgeving zijn. KRISTALWATER is water, dat ontwijkt bij het verwarmen of drogen van verschillende zouten, waarna waterarmere of watervrije zouten achterblijven. Zoo staan gekristalliseerd natriumsulfiet en natriumcarbonaat bij verwarming beide ongeveer de helft van hun gewicht aan kristalwater af, het overblijvende zout heeft naar verhouding de dubbele sterkte van het gekristalliseerde. In voorschriften dient men dus terdege te letten op de aanduiding van dergelijke stoffen. Wordt niets naders opgegeven, dan bedoelt de schrijver in den regel de gekristalliseerde zouten, indien tenminste geen nonchalance voorge- zeten heeft! De hoeveelheid kristalwater, die door verbindingen kan worden afgegeven, wordt aangeduid, door achter de chemische formule de overeenkomstige hoeveelheid water te vermelden, hetzij met de formule H20, hetzij met de afkorting aq., afgeleid van het latijnsche woord aqua = water. Na2C03 10 aq. of Na^CO^ ioHgO duidt dus aan, dat het gekristalliseerde zout, natriumcarbonaat of soda, de bestanddeelen bevat, waaruit bij verwarming of uitdroging 10 moleculen water kunnen ontstaan. KRIJT = calciumcarbonaat. KWIK-CHLORIDE, HgCl2, ook genoemd hydrargyrichloride. mercurichloride, bijtende kwik enz., is de in water voor ongeveer 7% oplosbare, sterk giftige kwikverbinding, die beter bekend is onder den naam sublimaat. In een geconcentreerde keukenzoutof salmiak-oplossing lost sublimaat veel gemakkelijker op dan in zuiver water, zoodat het wel gelukt, om op deze wijze een oplossing met 50% sublimaat te verkrijgen. De oplossing ontleedt onder den invloed van het licht, waardoor hydrargyrochloride (calomel) ontstaat, dat onoplosbaar is en dus onwerkzaam. Deze zelfde ontleding wordt ook veroorzaakt door fijn verdeeld zilver; het ontstane calomel blijft daarbij liggen naast het zilver, dat tegelijk in chloorzilver overgaat, zoodat het zwarte zilverbeeld verandert in een wit, gevormd door een mengsel van de genoemde stoffen. Dit kan op verschillende wijzen weer zwart gemaakt worden en wel o.a. door ammoniak. Hierbij ontstaat een mengsel van niet volledig bekende, niet houdbare stoffen, van een intensief zwarte kleur. Ammoniak geeft daardoor een krachtige versterking, omdat de nieuwe zwarte stof veel dichter is dan het oorspronkelijke zilver; binnen korten tijd gaat echter deze dichtheid zeer sterk achteruit en verdwijnt vaak geheel, zoodat de plaat weer wit is. Voor een kortstondige, krachtige herleving van een negatief is ammoniak dus zeer bruikbaar, maar niet voor een houdbare versterking. Duurzamer is het resultaat van een 10% natriumsulfietbad; dit lost echter weer een deel van het gevormde zwarte mengsel van kwik en zilver op, waardoor de winst aan dichtheid zeer wisselvallig wordt en de werking onbetrouwbaar. Een derde zwartingsmiddel vormen de gewone ontwikkelaars, waarvan echter alle alkalische het beeld ook weer min of meer aantasten. Te prefereeren is het gebruik van den ijzer-oxalaat-ontwikkelaar — die weinigen echter bij de hand zullen hebben! — of van een amidol-ontwikkelaar. Het her- ontwikkelde beeld is, in de dichtheid die het met eiken ontwikkelaar in het bijzonder kan verkrijgen, echter volkomen houdbaar. Door een zuur fixeerbad kan de versterking weer verminderd worden. Kwikzouten vernielen gouden en aluminium voorwerpen, bijv. vingerringen en ontwikkelschalen; breng dus geen kwikversterker daarmede in aanraking! Zie ook: Kwikzilver. Zie recepten nos. 26, 28 en 35. KWIK-CHLORUUR, meestal calomel, ook mercuro- of hydrargyrochloride genoemd, HgCl, ontstaat steeds, wanneer sublimaat gereduceerd wordt, het vormt dus o.a. met het chloorzilver tezamen het witte beeld van een gebleekt negatief. Calomel is onoplosbaar in water. Zie ook: Kwikzilver. KWIK-JODIDE — hydrargyri-jodide of mercuri-jodide Hgl2, is een fel-roode, in water onoplosbare stof, die gemakkelijk oplost o.a. in een joodkalium-, natriumsulfiet- of fixeerzoutoplossing en wel nagenoeg kleurloos. Deze oplossingen vormen variaties van den bekenden joodkwik-versterker. Giet men sublimaatoplossing in een joodkalium-oplossing, dan ontstaat direct een geelwit neerslag, dat bijna oogenblikkelijk in felrood overgaat, maar door omschudden kleurloos oplost, zoolang er nog voldoende overmaat joodkali aanwezig is. Is dit niet meer het geval, dan blijft het roode joodkwik onopgelost, maar lost nu gemakkelijk op door toevoeging van een natriumsulfiet-, of thiosulfaatoplossing. Wordt dit mengsel in aanraking gebracht met zilver, dan verandert dit laatste in joodzilver, en het opgeloste kwikjodide verandert tegelijkertijd in onoplosbaar, grijsgroen kwikjoduur, dat vervolgens door het aanwezige natriumsulfiet, of thiosulfaat gedeeltelijk in een mengsel van zilver en zeer fijn, grauw kwikzilver wordt omgezet; de op deze wijze ontstane kwikzilver-toevoeging vormt dan de versterking van het beeld. De omzetting heeft echter slechts gedeeltelijk plaats, er blijft jodium in het beeld achter, waardoor dit hetzij reeds tijdens het uitwasschen, of later, verbleekt tot een grauw- tot citroengeel beeld. Bestendiger is een versterking, teweeggebracht door een oplossing van joodkwik in kaliumrhodanide; dit is de bekende Agfa-versterker, die in een enkele oplossing werkt. Steeds echter verdient behandeling met een ontwikkelaar verre de voorkeur, tenzij men de gele kleur juist wenscht, daar deze, teweeggebracht op lantaarnplaten, een zeer fraaie en houdbare bruine projectiekleur op het doek doet ontstaan, gemakkelijker dan diverse ontwikkelrecepten voor bruinkleuring van zwart-ontwikkelende plaatjes. KWIK-JODUUR, Hgl is een onoplosbare, grijsgroene stof, die ontstaat, wanneer kwikjodide door bijv. zilver wordt gereduceerd, waardoor dit laatste in joodzilver wordt omgezet. Een ontwikkelaar kan vervolgens beide reduceeren tot de metalen kwikzilver en zilver, die, in de plaats gekomen van het zilver alléén, dus een grootere dichtheid van het beeld veroorzaken. KWIK RHODANIDE, Hg(CNS)2 rhodaankwik, sulfocyaankwik, mercuri-rhodanide, is een zeer giftige stof, welke als versterker wordt gebruikt (zie recept no. 27). KWIKZILVER, hydrargyrum of mercurius is de naam van het eenige vloeibare metaal; het is een element, waarvan de verbindingen, voor zoover ze oplosbaar zijn, sterk giftig werken. Ook de damp van het metaal is zeer giftig en daar bij gewone temperatuur kwikzilver reeds merkbaar verdampt, neme men zich zeer in acht voor morsen en beschouwe de leuke bolletjes niet als speelgoed; menig amanuensis van een laboratorium heeft er het verlies van zijn gebit aan te wijten! Kwikzilver en kwikzouten tasten goud en aluminium sterk aan; draag dus geen gouden ring bij gebruik van een kwikversterker en gebruik daarvoor geen aluminium-schaal. De zouten worden vaak mercuro (mercuri)- of hydrargyro (hydrargyri-) zouten genoemd. LAKMOES is de kleurstof, gewonnen uit sommige lagere planten; het heeft de eigenschap om, in neutralen toestand violet zijnde, door zuren rood en door alkaliën blauw te worden verkleurd, waardoor de reactie van deze stoffen op eenvoudiger wijze dan bijv. door proeven kan worden waargenomen. Daar de oplossing spoedig bederft, bestrijkt men daarmede schrijfpapier en krijgt het: LAKMOES-PAPIER, dat als roode en als blauwe strookjes in den handel voorkomt voor het herkennen van alkaliën en zuren. LOOD-ACETAAT, azijnzuur lood, loodsuiker, Pb(CH3COO)2 3 aq., wordt gebruikt in kleurfixeerbaden. Het lost zeer gemakkelijk op in water. LOOD-NITRAAT, Pb(N03)2 dient voor hetzelfde doel als loodacetaat en kan dit vervangen. Zie recept no. 24. LOOD-SUIKER = loodacetaat, heet zoo wegens de samen- trekkend zoete smaak; het is zooals alle loodverbindingen, echter een sterk vergift! LOOG noemt men volgens een ouderwetsche uitdrukking allerlei oplossingen, die een bijtende werking uitoefenen, zooals bijtende-, zeepzieders-, bisulfietloog e.a. Tegenwoordig wordt de naam grootendeels beperkt tot de oplossingen van kaliumhydroxyde of natrium-hydroxyde, waaraan de naam van bijtende loog wordt gegeven, omdat deze vooral de huid sterk aantasten. Het begrip loog dekt zich dus in hoofdzaak met het begrip alkali. LOOISTOF = tannine. LOOIZUUR is een onjuiste naam voor looistof of tannine. MAGNESIUM is een zilverwit metaal, dat sterke neiging heeft om zich met zuurstof te vereenigen en daarbij een fel wit licht uitstraalt, rijk aan stralen, die op de gevoelige plaat krachtig inwerken. Zie verder: bliksemlicht. Ook in bandvorm wordt het metaal vaak gebruikt voor langduriger verlichting. Het doet in dezen vorm vooral nuttigen dienst bij gecombineerde verlichting, bijv. wanneer een interieur zoodanig ongelijkmatig verlicht wordt, dat daglicht alléén onbruikbaar zou zijn; men heldert dan de duistere gedeelten op, door het verbranden van stukken magnesiumband. Magnesium moet volkomen droog, liefst in een kalkstopfleschje, worden bewaard, anders oxydeert het spoedig en verandert in een onwerkzaam wit poeder. Zie recept no. 57. MARMER = calciumcarbonaat. Gebrand levert het een zeer goede kwaliteit ongebluschte kalk, marmerkalk, die bij voorkeur voor droogbussen moet worden gebruikt wegens de krachtige werking. MATGLAS is glas, dat aan een zijde mat gemaakt is door overtrekken met een matlak, door etsen of door slijpen. De eerste soort wordt in goedkoope camera's gebruikt, maar wordt spoedig beschadigd en is slecht bruikbaar. Geëtst glas komt wel veel gefigureerd, maar weinig effen voor, geslepen glas is meestal zeer grof. Men kan zoo noodig zelf snel en gemakkelijk een fijn matglas maken met behulp van amarilpoeder (zie daar). Voor fijn instelwerk, zooals reproductie- of microwerk, stelt men eerst in op matglas, daarna op blank glas, waarop aan de naar de lens gekeerde zijde eenige krassen met een diamant zijn gemaakt; men stelt een loupe eerst nauwkeurig in op deze krassen en verschuift daarna front of achterstuk van de camera, totdat het beeld tegelijk scherp wordt gezien met de krassen. MERCURO-CHLORIDE = kwikchloruur of calomel. MERCURI-CHLORIDE = kwikchloride of sublimaat. MERCURO-JODIDE = kwikjoduur. MERCURI-JODIDE = kwik-jodide. MERCURIUS = kwikzilver. META-DI-OXY-BENZOL = resorcine. METHYL-ALCOHOL is een alcoholsoort van andere chemische samenstelling dan de gewone spiritus; in fotografische voorschriften wordt met dezen term nagenoeg steeds bedoeld gemethyleerde alcohol, d. i. brandspiritus. Zie ook bij alcohol. METHYL-ORTHO-AMINO-PRENOL-SULFAAT (gemengd met hydrochinon) = ortol. METOCHINON of métoquinon is een verbinding van metol en hydrochinon, die in waterige oplossing echter uiteenvalt in metol en hydrochinon. Voor het ontwikkelen (bijv. van autochroomplaten) kan deze verbinding dus ook vervangen worden door een mengsel van 7 deelen metol en 3 deelen hydrochinon. METOL, mono-methyl-para-amido-phenol-sulfaat, is misschien wel de meest gebruikte ontwikkelstof, daar het een grpoten rijkdom aan details geeft en snel werkt. Alléén gebruikt, ontstaan soms te vlakke negatieven; het is daarom meestal een factor in samengestelde ontwikkelaars, vooral met hydrochinon en pyrogallol. Gedurende den oorlogstijd schijnt er geweldige behoefte geweest te zijn aan metol in die landen, welke het product niet maakten; tengevolge daarvan is later de stof van verschillende kanten onder nieuwe namen (patent-ontduiking?) verschenen; men vindt het in Fransche recepten tegenwoordig als génol aangegeven. Andere namen zijn: vitérol, élon, skalol, satrapol, adilol, agenol, monomet, rhodal, benevens de bovenvermelde wetenschappelijke. Een metoloplossing lost gemakkelijk natriumsulfiet op, sulfietoplossing echter zeer moeilijk metol; men losse dus steeds bij het maken van een ontwikkelaar eerst het metol op en daarna het sulfiet, anders ontstaat een zeer moeilijk oplosbare witte stof. Zie recepten nos. 3, 4, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 19 en 20. MOLECULAIR-GEWICHT is het gewicht van een molecuul eener stof, uitgedrukt in het gewicht van een atocm waterstofgas als eenheid. Zie verder Deel I. MOLECULEN zijn de kleinst bestaanbare deeltjes van een stof. Zie Deel I. NAPHTA = benzine. NATR1UM-ACETAAT, azijnzuur natrium wordt gebruikt in gekristalliseerden toestand, CH3COONa 3 aq., maar meer na smelting, waardoor, behalve het kristalwater, ook een weinig van het azijnzuur ontwijkt en een duidelijk basisch reageerende stof achterblijft, die op grond hiervan wel toepassing vindt in het kleurfixeerbad. Oplossingen van het zout bederven spoedig door schimmel. NATRIUM-BI-BORAAT = natrium-di-boraat. NATRIUM-BI-CARBONAAT, NaHC03, ook wel zuiveringszout genoemd, wordt wel gebruikt in goudbaden. De oplossing in water, die nagenoeg neutraal reageert, ontleedt door sterk schudden of verwarmen boven 6o° C. en verandert ten deele in gewone soda, die sterk alkalisch reageert en niet bruikbaar is voor het oorspronkelijke doel. NATRIUM-BI-SULFIET, Na2S2Os, of NaHS03, afhankelijk van de bereiding. In den eerstgenoemden vorm een stuivend geelachtig poeder, dat uit de geconcentreerde heete oplossing zich afzet en ook natrium-pyrosulfiet heet. In den tweeden vorm een witte kristalmassa, die zich bij afkoeling of zeer voorzichtig indampen afscheidt. De laatste vorm is zuiverder. Beide vormen komen volkomen overeen met die der kaliumzouten (zie daar). De oplossing heet zure sulfietloog of bi-sulfietloog (zie daar). Zie recept no. 33. NATRIUM-CARBONAAT, soda, komt gekristalliseerd voor als Na2C03 10 aq. (i deel lóst op in 1.6 dln. water) en watervrij als ongeveer Na2C03 1 aq., door het gekristalliseerde zout zoover te drogen, totdat ongeveer de helft van het gewicht is overgebleven. Dit overblijvende zout heeft dus de dubbele sterkte en komt vrijwel overeen met sodex, sel de soude etc. van den kruidenier. Het wordt gebruikt daar, waar een niet te sterk werkend alkali noodig is, bijv. in verschillende ontwikkelaars. Wegens de wisselende samenstelling en vooral een gering zwavelgehalte van het uitgedroogde zout gebruike men liever het zuivere, gekristalliseerde, heldere, niet verweerde zout. Zie omtrent gelijkwaardigheid van soda met andere alkalisch werkende stoffen bij: alkali. Zie recepten nos. 4, 6, 9, 12, 13. NATRIUM-CHLORIDE, NaCl, gewoonlijk keukenzout genoemd, trekt in zuiveren toestand geen water aan. Het wordt voornamelijk gebruikt als voorbad voor zelftintende daglicht- papieren, verder gecombineerd met kopersulfaat in bleekbaden. ,(i deel lost op in 2.8 dln. water). NATRIUM-DI-BORAAT, minder juist natriumbiboraat, als ook natrium tetraboraat genoemd, beter bekend als borax, is Na2B407 10 aq. 1 Deel lost vrij langzaam op in 26 dln. water; men gebruike daarom warm water. De oplossing reageert zwak alkalisch, waardoor het zout wordt gebruikt in goudbaden en vooral zeer nuttig werkt in den metol-hydrodiinon-borax-ontwikkelaar. Met schellak levert het éen goede vernis. Borax komt ook in watervrijen toestand voor. Daar de gekristalliseerde borax echter volkomen bestendig van samenstelling is, de watervrije niet, verdient het gebruik van de laatste voor het maken van oplossingen geen voorkeur. Van 100 dln. gekr. borax komt het gehalte overeen met 53 dln. zuiver watervrije. Zie recepten nos. 7, 46a en b. NATRIUM-FLUORD3E, NaFl, komt in werking overeen met ammomum-fluoride. (Zie daar). NATRIUM-FOSFAAT, fosforzure natron, kan zijn NajHPO4 12 aq., het tweebasische of zoogenaamde neutrale zout; dit wordt gebruikt in sommige goudbaden en ontwikkelaars. Het verweert snel en moet in een goed gesloten flesch worden bewaard. Ook kan bedoeld worden Na3P04 12 aq., (trinatriumfosfaat) het driebasische zout, dat veel sterker alkalisch werkt en daarom snellere en krachtiger werkende ontwikkelaars vormt. Ook dit zout moet goed gesloten worden bewaard. Op grond van het verschil in werking geve men zich rekenschap van het verschil in samenstelling bij het maken van ontwikkelaars, waar een van beide • zouten wordt voorgeschreven; in het algemeen voldoet borax beter dan de fosfaten. NATRIUM-GOUD-CHLORIDE, zie bij goudchloride. NATRIUM-HYDROXYDE, NaOH, natronloog, komt in werking nagenoeg overeen met kalium-hydroxyde; zie daar en bij: alkali. Een technisch bruikbare vorm van deze stof komt in den handel voor in den vorm van dunne plaatjes (schilferloog). Een flinke eetlepel vol van deze stof, in een verstopte gootsteen of waschtafel geworpen en langzaam bedruppeld met koud, nog beter heet water, levert ter plaatse een geconcentreerde heete loog (de stof gaat al spoedig sissen van de hitte!), welke zeep-, vet- en haarproppen uit de afvoerpijpen snel en grondig verwijdert en dus een verstopte afvoer op eenvoudige wijze herstelt. Zelf doen! Gevaarlijk in handen van personeel!! Deze loog is ook uitstekend voor het verwijderen van de gelatine van oude negatieven enz. (zie recept no. 53). Natronloog is goedkooper dan kaliloog en wordt aan de lucht niet vochtig, bederft echter evengoed als kaliloog door het koolzuur van de lucht, dus goed gesloten bewaren, liefst in een origineele flesch van 1 kg. (zie recepten nos. 10, 18, 26, 35 en 53. Zie ook: kalium hydroxyde). NATRIUM-HYPO-CHLORIET-OPLOSSING, bekend als bleekwater en wel als eau de Labarraque, werkt geheel overeenkomstig de kaliumhypochlorietoplossing; zie daar en bij: Bleekwater. NATRIUM-HYPO-SULFIET is een onjuiste, verouderde naam voor natriumthiosulfaat (zie daar) of fixeerzout. NATRIUM-PYRO-SULFIET = natrium-bi-sulfiet. NATRIUM-SILICAAT, in oplossing als natron-waterglas bekend, werkt juist als kaliumsilicaat, doet wel dienst als leerkit op metaal (zie recept no. 47). NATRIUM-SULFIDE, zwavelnatrium, Na^ 5 aq., is een kleurloos zout, dat zeer snel water aantrekt en zuurstof opneemt, daarbij verandert in natriumsulfiet en natriumthiosulfaat. Daar het natriumsulfide dienst moet doen bij de sepiakleuring (zie daar) en daar werkt op een broom- of chloorzilverbeeld, is de aanwezigheid van thiosulfaat (fixeerzout) hoogst bedenkelijk, daar dit het halogeen-zilver oplost en dus het beeld sterk aantast. Het gevolg hiervan is dan ook een sterke verzwakking van het beeld en het ontstaan van een leelijke mosterdkleur inplaats van zuiver sepia. Men beware daarom het zout in zeer goed gesloten, kleine fleschjes van origineel fabrikaat, dus niet uitgewogen door den handelaar. Het werkt sterk alkalisch en tast kurk en stop aan; men neme gummikurk of met vaseline ingevette stop, die vrij gehouden moet worden van den fleschinhoud. Natriumsulfide vooral niet te verwarren met natriumsulfiet — zwaveligzure natron. Zie recepten nos. 35 en 37. NATRIUM-SULFIET, zwaveligzuur natrium, komt voor als NajSC^ 7 aq. en als watervrije stof. 1 Dl. van het watervrije of 2 dln. van het gekristalliseerde sulfiet lossen op in 4 dln. water. Zoomin droog als in oplossing is de stof onveranderd houdbaar, ze oxydeert tot natriumsulfaat, onschadelijk, maar onwerkzaam en verlaagt dus het werkzame gehalte van het sulfiet. Hoewel het watervrije zout iets langer houdbaar is dan het ge- kristalliseerde, kan men aan het laatste, tengevolge van het dof wit worden, waarnemen, hoever de oxydatie is voortgeschreden en deze buitenste laag wegwasschen, waarna de onveranderde kern der kristallen weer bloot komt en het zout opnieuw volwaardig is; het is dus verre te verkiezen boven het watervrije, poedervormige. Het normale handelsproduct behoort ongeveer 90% zuiver natriumsulfiet te bevatten, inderdaad is het gehalte meestal van 80 tot 85%, waarom men goed doet, de voor ontwikkelaars enz. vereischte hoeveelheid als regel met 10% te vermeerderen. Wordt voorgeschreven 20 gr., dan neme men dus 22 gr. Alleen voor het maken van den amidol-ontwikkelaar wassche men de kristallen goed helder, droge ze tusschen een schoonen doek en Wege het juiste gewicht; liefst onderzoeke men de oplossing nog met een rood lakmoespapiertje, dat hoogstens zwak, nimmer sterk blauw gekleurd mag worden, anders werkt de amidol-ontwikkelaar sterk sluierig. Bij aankoop neme men het grof gekristalliseerde zout en niet de fijne kristallen, omdat de laatste, met hun grooter oppervlak, sneller bederven en meer verlies opleveren bij het afwasschen. Verzadigde oplossing (ongeveer 40%) is zeer goed houdbaar. Meer verdunde oplossingen worden het beste geconserveerd door aethertoevoeging, telkens wanneer de flesch open geweest is (enkele druppels). Geheel gevulde flesschen blijven, in elke concentratie, volkomen goed. Men handelt dus het beste door bijv. een stuk of 10 f leschjes van 100 cc. inhoud te vullen tot aan de kurk met een liter sulfietoplossing van de gewenschte sterkte en verder het fleschje, dat aangebroken wordt, met aether te conserveeren. Zie vrijwel alle ontwikkelrecepten. NATRIUM SULFURATUM is de Latijnsche (etiketten-) naam voor natriumsulfide. NATRIUM-TETRA-BORAAT: zie natrium-di-boraat. NATRIUM-THIO-SULFAAT, Na^Og 5 aq., fixeerzout, hypo, natriumhyposulfiet, zijn alle namen voor het bekende fixeermiddel. (Zie hierover Deel I). 1 Deel lost op in 21/* dl. water; de oplossing lost gemakkelijk halogeenzilververbindingen op, door ze eerst in zilverthiosulfaat om te zetten, dat in tegenwoordigheid van een groote overmaat van natriumthiosulfaat, daarmede een dubbelverbinding aangaat, die gemakkelijk oplost in water. Is geen groote overmaat aanwezig (te slap of uitgeput fixeerbad), dan blijft een deel van het züverthiosul- faat in de beeldlaag en verliest daar zeer gemakkelijk zooveel zuurstof en zwavel, dat zwavelzilver, Ag8S, overblijft, terwijl de vrijkomende zwavel het omringende zilver eveneens in zwavelzilver omzet, waardoor het beeld geel wordt. Dit geel worden vindt dus eerder zijn oorzaak in onvoldoend fixeeren, dan in onvolledig wasschen: een goed gefixeerde plaat 9 X 12 kan gemakkelijk in stroomend water binnen een kwartier volkomen uitgewasschen worden. Hieruit blijkt ook, dat van fixeerzoutvernietigende stoffen meestal weinig heil is te verwachten; alleen de pers-fotograaf kan er eenige minuten door winnen, den gewonen amateur leggen deze minuten meestal te weinig gewicht in de schaal. Zie recepten nos. 21—24, 36, 37, 39 NATRON-HYDRAAT = natrium-hydroxyde. NATRONLOOG is hetzij natriumhydroxyde, hetzij eene oplossing van deze stof. NATRON-WATERGLAS = natrium-silicaat. NEOL is de naam van een reductiemiddel, dat als ontwikkelaar in staat is, zeer contrastrijke negatieven te doen ontstaan, zelfs, wanneer de platen sterk overbelicht zijn. De gebruiksaanwijzing bevindt zich bij het product. NEUTRAAL is een uitdrukking, die aanwijst, dat een stof nóch zuur, nóch alkalisch is, dat blauw of rood lakmoespapier dus hun kleur behouden in de oplossing van een dergelijke verbinding. NITRAS .... — .... nitraat, bijv. nitras argenti — zilvernitraat — salpeterzuurzilver. NITRIS — nitriet, bijv. nitris kalicus — kaliumnitriet — salpeterigzure kali. ONDERCHLORIGZURE KALK = calciumhypochloriet. ONDERCHLORIGZURE NATRON = natriumhypochloriet. ONDERZWAVELIGZURE SODA U onderzwaveligzure natron = natriumthiosulfaat. ONTSLUIEREN zou men kunnen noemen zoowel bewerkingen, die een zichtbaren sluier van een fotografisch beeld beoogen te verwijderen, als den aanleg tot het ontstaan daarvan, zooals die aanwezig is in oud of op onvoldoende wijze bewaard fotomateriaal. Voor het verwijderen van bestaanden sluier doet meestal de verzwakker volgens Farmer uitstekende diensten, verder ook het kopersulfaat-bleekbad (42), zeer korten roto-(Jhemicahèn en Recepten. 6 tijd toegepast en gevolgd door een fixeerbad. Voor dichroïtische-, rood- en groensluier zie: dichroïtische sluier en kahumpermanganaat. ONTWIKKELAARS zijn vloeistofmengsels, die dienen om op een belichten beelddrager: plaat, film of papier, een beeld te voorschijn te roepen. Dit is mogelijk, doordat een ontwikkelaar zoodanig moet werken, dat het belichte materiaal eerder ontleed wordt en vrij zilver doet ontstaan, dan het onbelichte; op den duur echter zal overal zilver vrij komen. Hoe grooter het verschil in werking op belicht en onbelicht materiaal is, des te contrastrijker werkt de ontwikkelaar. De gewone ontwikkelaars bestaan uit: reductiemiddel, sulfiet, alkali en meestal een vertrager. Als reductiemiddelen kunnen genoemd worden stoffen zooals pyrogallol, hydrochinon, metol, enz., die echter in gewone oplossing niet de gewenschte werking hebben, maar deze pas krijgen, indien een alkali (hydroxyde, koolzuur zout, borax, fosfaat enz.) aanwezig is. Dit mengsel echter bederft weer uiterst snel door invloed van de lucht, zoodat ter conserveering een sulfiet wordt toegevoegd; tenslotte regelt een broomkah-toevoeging eenigszins de snelheid en den aard der werking, ze vertraagt en vermeerdert het contrast tusschen de verschillende beeldgedeelten. Enkele ontwikkelingsstoffen: amMol, ook metol, werken reeds zonder alkali. De metol-pyrogallol-aceton-ontwikkelaar heeft geen broomkali noodig om heldere beelden te geven; een bijzondere pyrocatechine-ontwikkelaar (recept no. 16) werkt zonder sulfiet, omdat hier door optredende oxydatie een gewenschte bruine kleur ontstaat; deze uitzonderingen bevestigen echter de boven vermelde regels. OPZWELLEN doet gelatine, indien ze met water m aanraking komt. Abnormaal opzwellen kan worden veroorzaakt door slechte kwaliteit gelatine (komt bij de tegenwoordige platen zeer zelden voor), door te sterk alkalische baden, door te hooge temperatuur en vooral door een combinatie van beide tenslotte door te groote concentratieverschillen der diverse baden, die de foto moet passeeren. Het eerste euvel kan bestreden worden door een ander platenmerk te nemen: in koelere streken een zeldzaamheid, komt deze noodzaak m tropische streken wel eens voor. Daar ook vermijde men sterk alkalische ontwikkelaars, men neme bijv. den metol-pyrogallol-acetonontwikkelaar (recept no. 3). den glycine-ontwikkelaar (no. 1) of den metol-hydrochinon-borax-ontwikkelaar (no. 7), gebruike looiende fixeerbaden (no. 21) en vermijde 200 nöodig sterke concentratieverschülen, bijv. den directen overgang van het fixeerbad naar het waschwater, want juist in het waschwater gebeuren de meeste ongelukken en daarin bederft vaèk, wat het tixeerbad reeds goed gepasseerd was. Bemerkt men in het water plotseling sterke opzwelling, dan redt een spiritusbad de plaat vaak (zie alcohol); men voorkomt het ongeluk, door eerst te baden m water met een handvol keukenzout of natriumsulfaat welke oplossing geleidelijk verdund wordt met water, totdat het zoutgehalte verdwenen is. Zie verder bij gelatine ORGANISCHE STOFFEN zijn stoffen, die oorspronkelijk door levende wezens (planten en dieren) samengesteld waren ot daaruit konden ontstaan. Later leerde men een groot aantal van dergelijke stoffen ook kunstmatig maken, maar behield de benaming als groepsonderscheiding voor die verbindingen welke koolstof, benevens enkele andere elementen bevatten £00 spreekt men van organische ontwikkelaars, in tegenstelling met den ijzer-oxalaat-ontwikkelaar, waar niet een of andere groep van elementen de reductie van het zilver teweeg brenet maar het ijzer zelf. ' ORTHO-DI-OXY-BENZOL = pyrocatechine. ORTOL — een ontwikkelaar, bestaande uit methyl-orthoaminophenolsulfaat, gemengd met hydrochinon OVER-CHLOORZURE KALI = kalium-per-chloraat OVER-MANGAANZURE KALI = kalium-per-manganaat. OXAALZUUR of zuringzuur, (COOH)2 2 aq. is een vrij sterk zuur, dat giftig is, gemakkelijk oplosbaar in water- de zouten heeten oxalaten. Het calcium-oxalaat is onoplosbaar in water en daar het gewone water steeds kalkzouten bevat zullen het oxaalzuur en zijn zouten daarin een wit neerslag doen ontstaan waarbij hun gehalte achteruit gaat. Men gebruike daarom hefst gedestilleerd water, of bevrijde het water van te voren van de kalk, door toevoeging van enkele druppels oxaalzuüroplossine gevolgd door rustig bezinken en afschenken. Het zuur wordt gebruikt bij sommige ontwikkelstoffen (pyrogallol) ter conserveering, ook in een bruikbaar uraan-kleur- l T& verwi-idert Pyfo- en kalium-permanganaat- vlekken. (Zie: vlekken, en recepten nos. 3 25) OXALAS — oxalaat, bijv. oxalas kalicus — kalium- oxalaat — oxaalzurc kali. OXALATEN — oxaalzure zouten. OXYDATIE — langzame verbranding zonder vuurverschijnselen d. w. z. het opnemen van zuurstof, zonder dat de temperatuur daarbij gloeihitte bereikt. Ook het onttrekken van waterstof wordt oxydatie genoemd, eveneens het zoodanig veranderen van sommige elementen, dat ze een grootere hoeveelheid zuurstof kunnen binden dan te voren. Vooral dit laatste is voor ons van groot belang, omdat daarop tal van in de fotograf ie voorkomende bewerkingen berusten. Zoo kan een atoom kwikzilver een atoom chloor binden tot een verbinding HgU, calomel, maar onder zekere omstandigheden ook twee atomen chloor, waardoor HgCl, of klimaat ontstaat. Veranderen de omstandigheden weder, bijv. door de aanwezigheid van fijn verdeeld zilver dan keert de eerste toestond van het kwikzilver weer terug het sublimaat verliest een atoom chloor, gaat zelf over in calome en het vrijgekomen chloor-atoom bindt zich met het zilver tot chloorzilver. Het kwik in den eersten toestand kon slechts de helft binden van de hoeveelheid zuurstof, die het in den tweeden toestand kan vasthouden, vandaar, dat men dien tweeden toestand de hooger geoxydeerde noemt. Ditzelfde doet zich voor bij tal van andere stoffen, zooals koper, ijzer, mangaan.^ verder deel I en bij: REDUCTIE. . PALLADIUM-CHLORIDE, PdCl4, wordt sporadisch gebruikt inplaats van platinachloride (zie daar). PARA-AMIDOPHENOL-HYDROCHLORIDE is een reductiemiddel waarmede o.a. de bekende Rodinal-ontwikkelaar wordt samengesteld. Gecombineerd met kaliloog, vormt het een zeer energiek werkenden ontwikkelaar, ten eenen male ongeschikt voor hooge temperaturen, maar in staat om detailrijke, hoewel vlakke negatieven te leveren; het is dus bruikbaar bij onderbeUchting. PARA-DI-OXY-BENZOL = hydrochinon. PARAFFINE is een groepsnaam voor verschillende stollen, gewonnen bij de petroleum- en bruinkoolbewerking. Devaste Paraffine is een wasachtige stof, verkrijgbaar met verschillende smeltpunten, onaantastbaar door vrijwel iedere andere stof en daarom goed bruikbaar voor het drenken van kurken, waarmede chemicaliën-flesschen moeten worden gesloten, zoowel als van hout, waarvan waterdichte bakken of schalen vervaardigd worden. Men smelt daartoe wat paraffine in een bakje in heet water of op een klein vlammetje en houdt daarin de kurken onder, of overgiet de binnenzijde van de bakjes ermede, totdat de rijkelijk opstijgende luchtbellen meerendeels verdwenen zijn. De kurken laat men goed afdruipen en werpt ze in koud water, droogt ze af en zet ze stevig op de flesch. Bedoelde bakjes warme men, zoo noodig, nog omgekeerd boven een gasvlam en laat dan de paraffine goed afdruipen. Paraffine-olie is een soort olie, waarvan het stoltpunt beneden kamer-temperatuur ligt, zoodat het een vloeistof is, bruikbaar voor het smeren van fijne machine-onderdeeltjes, daar ze niet zuur wordt. N.B. In buitenlandsche voorschriften wordt onder paraffine-olie vaak verstaan het product, dat hier petroleum heet! Men gebruikt paraffine-olie wel om op den ontwikkelaar te gieten, ten einde dezen van de lucht af te sluiten; de ontwikkelaar moet dan met een hevelbuis uit de flesch getapt worden. De methode is doeltreffend, maar weinig doelmatig, want een enkel druppeltje, meegegaan met den ontwikkelaar, dreigt gereedschap en plaat vet te maken en levert dus groote risico op. PARANOL = Edinol. PARA-OXIPHENYLGLYCINE = glycine. PARAPHENYLEEN-DIAMINE (de vrije base) dient als ontwikkelaar voor films, omdat het een uiterst fijn zilverbeeld geeft, zie o.a. Focus 1933, no. 22. Zie recept no. n. Voorzichtig gebruiken: kan als huidvergif ontstekingen veroorzaken!! PERCHLOORZURE KALI ** perchloras kalicus = kaliumperchloraat. PERMANGANAS KALICUS = kalium permanganaat. PERSULFAS KALICUS = kalium-persulfaat. PETROLEUM-AETHER heeft met aether alleen de vluchtigheid gemeen; het is een van de vele producten van de ruwe petroleum, in den handel aanwezig als vloeistoffen met een kookpunt van 28 tot 400 of 40 tot 6o° C. De stoffen zijn niet bruikbaar voor het verdunnen van collodium of in het algemeen ter vervanging van den werkelijken aether, wel voor het verwijderen van vetten enz. Ze zijn zeer brandbaar. Zie verder bij benzine. PHARMACOPEE is het boek, waarin o.m. wettelijk vastgestelde zuiverheidseischen voorkomen, waaraan de daar ver- melde chemicaliën moeten voldoen, om door apothekers tot geneesmiddelen te mogen worden verwerkt. Daar deze eischen zeer streng zijn, zijn bedoelde stoffen vrijwel alle volkomen bruikbaar in de fotografie en heeft men dus bij het aanschaffen van niet-verpakte stoffen een waarborg van zuiverheid, die elders niet gegeven wordt. Verder omschrijft de pharmacopee van verschillende zuren en zoutoplossingen nauwkeurig het gehalte; dit heeft het voordeel, dat bijv. „zoutzuur" uiteen apotheek steeds het vastgestelde gehalte van 25% heeft, terwijl dit zuur elders verkrijgbaar is in sterkten tot 38% toe. „Verdund zoutzuur" bevat steeds 15 gram zuur per 100 cc., elders is het een stof van onbepaald gehalte, enz. De opgave „zoutzuur Ned. Pharm. Ed. V" op een etiket of in een prijscourant beteekent dus, dat het zuur overeenkomt met dat, genoemd in de vijfde uitgave der Ned. Pharmacopee. PHOSPHORZUUR = fosforzuur. PHENOSAFRANINE: zie désensibilisator. PICRINE-ZUUR is een gele kleurstof, soms gebruikt om lichtfilters te maken. (De 1/2% oplossing, direct met een propje watten opgestreken, voorkomt blaarvorming, wanneer men zich gebrand heeft, vermindert zeer krachtdadig de pijn en versnelt de genezing belangrijk. De huid echter wordt intensief geel gekleurd). De smaak is uiterst bitter; de oplossing werkt eenigszins als désensibilisator. PIRAL is gekristalliseerd pyrogallol, veel zwaarder en dus veel minder volumineus dan het gewone gesublimeerde product; het eerste verdient daarom de voorkeur. (Piral is een handelsnaam, zie: pyrogallol). PLATINA-CHLORIDE en PLATINA-CHLORUUR worden vrijwel niet gebruikt; voor den platinadruk, voor zoover deze nog wordt toegepast, gebruikt men de kalium-verbindingen (zie daar). PLUMBUM is de latijnsche naam voor lood en wordt gebruikt bij de aanduiding van zijn zouten, bijv. plumbi-nitraat = loodnitraat. PYRO CATECHINE, ook dinol of brenz-catechin genoemd, is ortho di-oxy-benzol en wordt als reductiemiddel gebruikt; heeft daarbij, evenals pyrogallol, de bijzondere eigenschap, om de gelatine sterk te looien. Met kalium- of natrium-hydroxyde vormt het zeer snelle ontwikkelaars, zonder sulfiet een langzamen, die bruine beelden geeft op anders zwart-ontwikkelende lantaarnplaten. Niet elk merk platen is echter in staat om met dezen ontwikkelaar werkelijk fraaie tinten te geven. Zie recepten nos. 16, 17, 18. PYROGALLOL, minder juist pyrogalluszuur, vroeger brandig galnotenzuur genoemd, is tri-oxybenzol en was de eerste organische ontwikkelstof, waarmede een bruikbare! ontwikkelaar werd gemaakt, terwijl tot op heden pyrogallol nog steeds als een der beste reductiemiddelen mag worden geroemd. Als zeer hinderlijke eigenschappen bezit het echter in ondoelmatige samenstellingen een sterk bruinkleurend vermogen en geringe houdbaarheid, beide veroorzaakt door een sterke neiging tot de zuurstof der lucht. Deze eigenschappen kunnen echter volkomen worden onderdrukt door wijziging van de samenstelling van den ontwikkelaar en wel o.a. door het alkali te vervangen door aceton; de pyro-metol-aceton-ontwikkelaar mag met meer recht dan eenige andere ontwikkelaar universeel bruikbaar genoemd worden. Zie het recept no. 3. De gewone pyro-sodaontwikkelaars (recept no. 6) in gescheiden oplossingen bewaard en met kalium-meta-bi-sulfiet inplaats van sulfiet (of met sulfiet beneyens een zuur) samengesteld, geven ook zuiver zwarte negatieven en kleuren de vingers niet. Zie hieromtrent overigens ook deel I sub C. Pyro-ontwikkelaars hebben een sterk looiend vermogen; meestal is dit een gunstige eigenschap, omdat daardoor de weerstand van de gelatine verhoogd wordt. In sommige gevallen (pinatypie, silchrotint) kan men echter deze stof niet gebruiken! De stof is uiterst volumineus, men koope bij voorkeur gekristalliseerd pyrogallol (handelsnaam: pyrogallolum album cristallisatum), dat zwaarder is, dus minder ruimte inneemt dan het gesublimeerde product; het oxydeert minder snel. Piral is gekristalliseerd pyrogallol van een bepaalde fabriek. Zie recepten nos. 3—6. PYROGALLUS-ZUUR = pyrogallol. PYROXILINE is een product, dat ontstaat door behandeling van cellulose met een mengsel van salpeter- en zwavelzuur. Zie cellulose. PINAKRYPTOL, PINAKRYPTOL-GROEN- en -GEEL: zie désensibilisator. REDUCTIE — 1. het onttrekken van zuurstof, ook het ont- trekken van andere elementen aan verbindingen, waardoor bijv. een metaal in vrijheid wordt gesteld. Dit geschiedt in een ontwikkelaar, wanneer door reductie van broomzilver, d. w. z. onttrekken van bromium, zilver in vrijheid wordt gesteld als een zeer fijn verdeelde zwarte stof, die het fotografisch beeld vormt. 2. het toevoegen van waterstof (komt als fotografisch proces niet voor). 3. het veranderen van toestand van een metaal zoodanig, dat dit na de verandering minder zuurstof of eenig ander element kan binden dan daarvóór. De tegengestelde verandering noemt men oxydeeren. Zie daar en ook Deel I. REDUCTIE-MIDDEL is een stof, die een der bovenbedoelde werkingen veroorzaakt. Een der krachtigste reductiemiddelen is het licht, dat vele zichtbare veranderingen teweeg brengt (voluitdrukkende papieren), maar ook als het ware den stoot geeft, waarna andere stoffen de reductie kunnen voltooien. Men spreekt in dit geval van ontwikkelen, d. w. z. met behulp van een ontwikkelaar een zichtbaar beeld te voorschijn roepen. Het hoofdbestanddeel van zoodanigen ontwikkelaar vormt het reductiemiddel, dat het halogeenzüver scheidt in zilver en halogeen. Bekende reductiemiddelen zijn pyrogallol, metol, hydrochinon enz. Zie ook: ONTWIKKELAARS. RESORCINE, ook bekend als meta-di-oxy-benzol, C6H4(OH), doet een enkelen keer dienst als ontwikkelaar (zie recept no. 34). Het is in elke apotheek verkrijgbaar. RHODAAN — rhodanide, bijv. rhodaan-ammomum — ammoniumrhodanide. Beteekent hetzelfde als: sulfocyanide. RHODAANKALIUM = kaüum-rhodanide. RHODAANKWIK = kwikrhodanide. RHODANETUM = rhodanide. RHODAL = metol. RODINAL = paramidophenol-hydrochloride. ROEST VERWIJDEREN: zie stannochloride. ROODBLOEDLOOGZOUT = kalium ferricyanide. SALICYLZUUR conserveert plakmiddelen enz. SAL AMMONIAK of SALMIAK = ammonium-chloride. SAL SATURNI = lood-acetaat, soms ook wordt loodnitraat bedoeld. Beider werkingen voor fotografische doeleinden komen op hetzelfde neer. SAL SEIGNETTI, Seignette-zout, is kalium-natrium-tartraat, wordt een enkelen keer gebruikt in kleurbaden. SALPETER = kalium-nitraat. SALPETERZUUR, acidum nitricum, ook wel genoemd sterk-water, HN03, komt in den handel voor, verdund met water, omdat de stof te snel ontleedt. Het zuur, dat aan de eischen der Pharmacopee (zie daar) voldoet, bevat 50% zuiver zuur; verdund salpeterzuur, 25 gram per 100 cc. Men zij zeer voorzichtig met deze stof, zoowel als met de bruine dampen, die ontstaan, wanneer het inwerkt bijv. op koper of zilver. Zij zijn zeer vergiftig en werken verstikkend. Het sterke zuur kleurt de huid geel. Zie recept no. 39. SALPETERZUUR .... = .... nitraat, bijv. salpeterzuur zilver — zilvernitraat. SALPETERIGZUUR .... = .... nitriet, bijv. salpeterigzure kali — kalium-nitriet; men verwarre deze zouten dus niet met nitraten. SCHELLAK is een plantaardig product, dat o.a. harsachtige- en kleurstoffen bevat. Deze kleurstof wordt grootendeels er aan onttrokken en het restant wordt in blaadjes in den handel gebracht, doet o.a. dienst ter bereiding van lakken en vernissen. Toch is niet alle kleurstof verdwenen en een positief lak, met gewonen schellak gemaakt, kleurt de erin gebade foto vuil-rosel Door bleeken wordt het schellak vrijwel wit, moet dan echter onder water worden bewaard; droog bewaard bederft het en wordt onoplosbaar o.a. in een borax-oplossing. Men weigere bij den drogist dus gebleekte schellak, die droog uit het laadje komt! Voor waterige schellakoplossingen behoeft het lak met gepoederd te worden, want het wordt in kokend water reeds zeer zacht en kan dan gemakkelijk dooréén geroerd worden. (Zie recept no. 46a en b). SCHIETKATOEN, zie cellulose. SEIGNETTEZOUT ** kaUum-natriumtartraat = sal seignetti. SELENIUM — een element, vrij nauw verwant aan zwavel en ook gebruikt voor 't kleuren van ontwikkelde foto's. (Zie recept no. 37). SEPIA- of ZWAVELKLEURING noemt men de bewerking, waardoor het zwarte zilver in zWavelzilver wordt omgezet. Dit zwavelzilver heeft kleuren, welke variëeren van lichtgeel tot zwart, naarmate het zeer fijn, of grof verdeeld is. De gele kleur kennen we van vergeelde foto's op daglichtpapier, waann het uiterst fijne zilver, in even fijn, en daardoor lichtgeel zwavelzilver is veranderd door de inwerking van zwavel (meestal afkomstig van het vroeger algemeen gebruikte kleurfixeerbad). De zwarte kleur is aanwezig op voorwerpen van „gebrand" of „Russisch zilver (niello). We wenschen voor onze foto's de middelmaat, teneinde een helder- tot sepiabruine kleur te krijgen inplaats van het vaak doodsch aandoende zwarte zilverbeeld, dat door directe ontwikkeling ontstaat. Deze kleuren ontstaan op volledig ontwikkelde broom- of chloorbroomzilverpapieren, met behulp van contrastrijk werkende, niet sterk verdunde ontwikkelaars, die zoo mogelijk een vrij hoog broomkahgehalte dienen te bezitten. Als zoodanig werken bijv. zeer goed verschillende hydrochinon- of amidolhoudende ontwikkelvloeistoffen. De aard van het papier is ook van grooten invloed op de kleur van het bruine beeld, zoodat de beginner zich eenige keeren dient te oefenen op proefstrookjes om te kunnen controleeren, ot z n papier en ontwikkelaar bruikbaar zijn, om de verlangde tont te verkrijgen. Met behulp van deze proefstrookjes moet de juiste behchtingstijd worden vastgesteld, zoodat het mogelijk is, zoolang te ontwikkelen, totdat het beeld voluit te voorschijn is gekomen en bij enkele minuten langer verblijf in de schaal met meer in kracht toeneemt. Is men verplicht, de foto snel uit de vloeistof te nemen om te voorkomen, dat ze te donker wordt, dan was de belichtingstijd te lang en zal een dergehjke fotonimmer traai, maar hoogstens geelbruin worden na het kleuren. Kan, om welke reden ook, de belichting niet verkort worden, dan moet een 1 linke dosis broomkali worden toegevoegd om de ontwikkeling een voldoenden tijd te kunnen rekken. Ontstaat op deze wijze een niet fraai, maar groenachtig zwart zilverbeeld dan zal de bruine kleur er des te beter door worden. Onder de genoemde voorwaarden ontstaat een vrij grofkorrelig zdverbeeld- deze betrekkelijk grove structuur moeten we behouden, zoodat bijv. verzwakken met Farmer, persulfaat of permanganaat vermeden dient te worden. Is dit onmogelijk, dan wordt na de plaatselijke verzwakking het beeld uitgebleekt met een. weinig zoutzuur bevattend, chroombad (recept no. 29), goed uitgewasschen en daarna grondig herontwikkeld bij krachtig daglicht met een contrastrijk werkenden ontwikkelaar, üefst amidol. Na goed wasschen en drogen kan dan de zwavelkleuring worden toegepast (recepten nos. 35 en 36). Wordt inplaats van verzwakken, gevolgd door bleeken en herontwikkelen, de methode volgens recept 33 toegepast, dan kan na drogen direct gezwaveld worden volgens recepten nos. 35 of 36, omdat het overtollige zilver hier geheel verwijderd wordt en niet als een fijner verdeeld zilverneerslag in het beeld blijft, zooals bij Farmer c.s. het geval is. Voor het zwavelen bestaan tallooze voorschriften, die grootendeels hun ontstaan- te danken hebben aan de meening, dat het bleek- of zwavelbad, en niet de korrelgrootte van het zilverbeeld de kleur van het zwavelzilver bepalen. Dit is alleen juist voor het geval, waarin door het bleekbad een bestanddeel, n.1. kwikzilver, aan het zilverbeeld wordt toegevoegd, waardoor de structuur natuurlijk grover en dus de kleur donkerder wordt. Wordt zonder meer gebleekt en gekleurd, dan kunnen nimmer donkerder kleuren ontstaan, dan overeenkomt met de maximale korrelgrootte van het zilverbeeld, maar wel treden lichtere, meestal minder mooie kleuren op, wanneer het zwavelbad niet goed werkt. Het onder no._ 35 genoemde zwavelbad is goed, zoolang het uit goed materiaal is bereid en goed bewaard wordt met behulp van wat aether. Vallen ondanks alle voorzorgen de kleuren te geelachtig uit, dan kan men in de eerste plaats een vóórzwavelbad toepassen, door de foto in het gewone zwavelbad eenige minuten te baden, totdat het volledig is ingeweekt en daarna grondig uit te wasschen. Hierna wordt zooals gewoon gebleekt en gezwaveld; bij het bleeken ziet men, dat een lichtbruin zwavelbeeld is ontstaan door het vóórbad, dat bij het tweede zwavelen als regel een zeer goed bruin beeld levert. Maakt men volgens deze werkwijze het bleekbad op 1/i van de gewone sterkte, zoodat het zeer langzaam werkt, dan kan volstaan worden met gedeeltelijk uitbleeken; bij de daarop volgende tweede zwaveling ontstaat een koelbruinzwarte kleur zonder dubbeltinten. Deze laatste vertoonen zich vaak wanneer gedeeltelijke bleeking wordt toegepast zonder het zwavelvóórbad (zwarte schaduwen, bruine halftinten). Blijkt het papier zich ook voor deze werkwijze niet te leenen, dan moet gebleekt worden met een gemengd chroom-kwikbad (no.35c). Hierdoor wordt niet alleen het zilver veranderd in halogeenzilver, maar tegelijk hecht zich aan deze zilververbinding een zekere hoeveelheid halogeenkwik, evenals bij gebruik van den gewonen sublimaatversterker. Bij daaropvolgend zwavelen ontstaat een mengsel van zwavelstflver en zwavelkwik en daar zwavelkwik veel intensiever gekleurd is dan zwayehulver, ontstaat een vee donkerder beeld. Een ernstige moeilijkheid echter doet zich bij deze werkwijze voor: kwikverbindingen hechten ach zeer sterk aan gelatine, zoodat de overtollige kwikoplossing ach uiterst moeilijk laat uitwasschen. Als eerste waschwater neme men daarom steeds wat 10% salmiakoplossing en een weinig zoutzuur en wassche daarna zeer grondig in stroomend water, anders ontstaan straks bij het zwavelen groezelige lichten. Ook is het goed, de nog natte foto flink af te wrijven met een wattenprop, om sporen kwikneerslag weg te nemen. , , Het is mogelijk om het bruine alverbeeld weer uit te bleeken met het chroombad volgens recept no. 29, waarmede echter ettelijke uren heen gaan; daarna kan herontwikkeld worden om het oorspronkelijke zwarte zilverbeeld weer terug te krijgen. Retouche van het bruine beeld is mogelijk met behulp van een 10% oplossing van fixeerzout. waarin een weinig cyaankali (uiterst giftig, niet met de vingers in aanraking brengen) is op- SiaLCHROTINT-PROCEDE is een procédé, dat berust: 1 op de eigenschap van chroomzure zouten, om alver om te zetten in halogeenalver bij aanwezigheid van een halogeenzout (broomkali) en daarbij tevens de gelatine in de omgeving van dat zilver te looien; 2. op de eigenschap van ongelooide gelatine om wel. en van gelooide gelatine, om geen in water oplosbare kleurstoffen, of tenminste bepaalde soorten daarvan, te kunnen opnemen en vasthouden. Als resultaat van deze dubbele behandeling neemt dus de gelatine, waarin ach het alverbeeld bevond, géén kleurstof op, de rest wel waardoor een positief beeld ontstaat, als het zilverbeeld negatief was. Op deze £üze is het maken van directe positieven een eenvoudige en steeds slagende werkwijze geworden. Een sterk verdunde,^zure kahumpermanganaatoplossing (van rose kleur) vernietigt h*.kleurstofbeeld, indien bijv. een ander resultaat gewenscht wordt. SLUIER verwijderen, zie ontsluieren. SODA = natriumcarbonaat. SOLUTIO FORMALDEHYDI = formahne. SPIRITUS, zie alcohol. . . _ . STANNO-CHLORIDE of tinchloruur m geconcentreerde, met zoutzuur sterk aangezuurde oplossing, verwijdert alle roest Tn metalen; men kan de voorwerpen onderdompelen of ermede afwrijven. Daarna afwasschen met water en wat soda of ammonia, direct afdrogen en lakken (zie recept no. 45) of invetten. STERK WATER kan zijn: alcohol, wanneer het genoemd wordt in verband met het bewaren van biologische preparaten; salpeterzuur of een mengsel van salpeterzuur en zoutzuur, wanneer het bijv. genoemd wordt als oplosmiddel van edele metalen. Behalve goud en platina worden vrijwel alle metalen opgelost door salpeterzuur (waarbij uiterst giftige, bruine dampen ontstaan!), terwijl de beide genoemde oplossen in het mengsel van zoutzuur en salpeterzuur, daarom ook koningswater genoemd. Sinds de fotograaf zijn eigen goud- en zilverbaden niet meer uit guldens en ducaten maakt, heeft voor hem het gebruik van deze zuren ook vrijwel afgedaan. SUBLIMAAT noemt men in het algemeen de stof, die zich, na door verwarming in dampvorm gebracht te zijn, daaruit als een vaste stof weer afzet. De rijp, die zich des winters op de takken afzet, is zulk een sublimaat. De bewerking heet sublimeeren. Als stofnaam wordt de naam sublimaat gegeven aan kwikchloride (zie daar). SULFAS .... — .... sulfaat, bijv. sulfas ferrosus — ferrosulfaat. SULFIDUM .... — .... sulfide, bijv. sulfidum natricum — natriumsulfide. SULFIETLOOG (ZURE) = bisulfietloog. SULFIS .... — .... sulfiet; sulfis natricus — natriumsulfiet. Niet verwarren met natriumsulfide — zwavelnatrium! SULFURETUM .... — .... sulfide, komt wel voor op etiketten. SULFO-CYAAN- of SULFOCYANETUM — rhodanide, bijv. sulfocyaankali = kaliumrhodanide of rhodaankali. SULFOCYAANKWIK -* rhodaankwik = kwikrhodanide. SUSPENSIE, zie emulsie. TANNINE, ook looistof of, minder juist, looizuur genoemd, is het sterk looiende bestanddeel van galappels en eikenbast; het maakt gelatine onoplosbaar en vormt met ferrizouten een onoplosbare blauwzwarte verbinding (inkt). Een blauwdrukbeeld, gebaad in een verdunde oplossing van tannine en daarna in een verdund sodabad, wordt bruinzwart. Men verwarre dit „looizuur" niet met gaUuszuur, dat zeer moeilijk oplost in water. TARTRAS — .... tart raat, bijv. tartras kalico-natri- cus — kahum-natrium-tartraat (= sal seignetti). Tartraten zijn wijnsteenzure zouten. THIOCARBAMIDE — thio-ureum — zwavelureum — is een bestanddeel van den verzwakker van GreenaU (zie recept no. 32) die z.g. „droog" toegepast kan worden, van een goudkleurbad (no. 39II) en van een reukeloos zwavelbad (no. 3511, b). THIOCYANATEN — sulfocyanaten — rhodanaten. THIOSULFAS — thiosulfaat. THIO-UREUM = thiocarbamide. &t.^ zU THYMOL is een kamferachtige stof met eigenaardigen geur en sterk conserveerende eigenschappen, bijna onoplosbaar in water, maar toch voldoende, om het schimmelen van waterige oplossingen te voorkomen. Een kristalletje in het waterreservoirtje van den kleefstofpot houdt het plaksel goed. TINCHLORUUR = stannochloride. TRI-NATRIUM-FOSFAAT = Na3P04+ 12 H,0. Reageert in oplossing sterk alkalisch. Wordt in enkele fijnkorrel-ontwikkelaars gebruikt. Zie recept no. ir. UNAL is een droog mengsel, dat, opgelost, een ontwikkelaar moet geven, overeenkomende met rodinal. URAAN-ACETAAT, beter genoemd uranyl-acetaat, UU2 (COO)2 wordt voor dezelfde doeleinden gebruikt als het uraan- nitraat. TTO URAAN-NITRAAT, beter genoemd uranyl-nitraat, uu, (N03)2 6 aq. vormt zéér giftige, gele, groen fluoresceerende. gemakkelijk oplosbare kristallen. De oplossing laat zich mengen met rood bloedloogzout, maar geeft met geel bloedloogzout een bruin neerslag. Om een gemengde oplossing te kunnen maken, moet dus het roode zout volkomen zuiver zijn en de oplossing in het duister worden bewaard. Zilver, in aanraking met rood bloedloogzout, verandert dit in geel en op hetzelfde oogenblik ontstaat daaruit de onoplosbare, bruine verbinding met uraan, die dus het zwarte zilverbeeld bruin kleurt, omdat tevens het zilver verandert in wit züver-ferrocyanide. Ook andere reduceerende stoffen bewerken deze verandering. Van belang zijn als zoodanig de bestanddeelen van het fixeerbad en niet verwijderde züverthiosulfaatresten. Voor het slagen van uraanversterking en -kleuring moet het te behandelen beeld dus volkomen uitgefixeerd en uit- gewasschen zijn, anders ontstaan vlekken, die minder sterk of in het geheel niet bruin kleuren. Invloed van het licht bewerkt een gelijkmatige bruinkleuring van het beeld, men werke dus bij sterk gedempt daglicht of bij kunstlicht. Kortstondige kleuring veroorzaakt vooral versterking van de details in de dunste beeldgedeelten- men dompele daarvoor het beeld eerst eenigen tijd in water, om het diep indringen van den versterker te beletten en de kleurende werking te beperken tot de oppervlakte. Enkele druppels salpeterzuur, gevoegd bij het laatste waschwater vóór het kleuren, bevorderen de gelijkmatige werking en voorkomen het ontijdig kleuren van #e randen van het beeld. De bruine kleurstof van het beeld is niet nolfeomen onoplosbaar in water; vooral zwak alkalisch water, zooals dat van sommige onzer waterleidingen, veroorzaakt verzwakking. Heeft men last hiervan, dan voege men bij elke portie waschwater, behalve bij het laatste, enkele druppels salpeterzuur of azijnzuur. Een keer of vier, vijf wasschen is voldoende, mits het schaaltje telkens goed in beweging wordt gehouden. Gebruikt men het uraanbad als kleurbad voor broomzilverpapier, dan kan men met voordeel na het kleuren en wasschen het beeld fixeeren in een 5% fixeerzout-oplossing. Deze neemt het witte ferrocyaanzilver weg, dat bij de yorrninrg van de bruine kleurstof is ontstaan, en dat op den duur niet alleen het beeld donkerder maakt, maar ook den leelijken metaalglans kan veroorzaken, die menig uraanbeeld ontsiert. Door het fixeeren wordt de kleur helderder en gaat de dichtheid van het beeld terug tot ongeveer die van het oorspronkelijke zilverbeeld, er heeft dan geen versterking, maar alleen kleuring plaats. Voor negatieven beteekent dit evenwel toch een versterking, omdat de roodbruine kleur, voor het oog ongeveer even sterk als de zwarte zilverkleur, voor het eronder liggende drukmateriaal veel minder werkzaam licht doorlaat. Zie recepten nos. 25 en 39. VERSTERKING van een negatief of foto beteekent: contrastvermeerdering. Versterkers zijn dus vloeistoffen, die de tegenstelling tusschen licht en donker van het beeld vergrooten. Daar dit bereikt kan worden, door de dekking van de donkere gedeelten te vergrooten, óf die van de lichte deelen te verminderen (indien ze niet reeds glashelder zijn), is het duidelijk, dat oplossingen, die gewoonlijk verzwakkers worden genoemd, een contrastrijker beeld kunnen doen ontstaan, wanneer ze sterker op de dunne dan op de dichtere partijen inwerken. Week een gesluierd negatief volledig in water en behandel het daarna met een vrij sterke verzwakkingsvloeistof (zie Farmerschen verzwakker) gedurende korten tijd: de lichten helderen op, vóór de dichte partijen dunner worden en een van zoodanig behandeld cliché afgedrukt positief is frisscher, contrastrijker, dus sterker, dan een afdruk van het oorspronkelijke. Is de contrastvermeerdering onvoldoende, dan kan thans, en niet eerder, een versterking worden toegepast en wel nu op het droge beeld, daar droge gelatine gretig vloeistof opzuigt door de geheele dikte der laag, en dus de vloeistof alle beeldgedeelten proportioneel verdichten kan. Elke versterking heeft het nadeel van vergroving van de beeldstructuur, een ernstige fout vooral voor negatieven, die vergroote positieven of diapositieven moeten geven. Het minst hinderlijk, maar niet zeer intensief, werkt de chroomversterker (no. 29); andere voorschriften-vindt men onder de nos. 25—28. Het gebruik van aniline-kleurstoffen kan groote verbetering brengen, omdat ze geen structuurvergroving veroorzaken; de praktijk echter heeft nog weinig opgeleverd, waaraan de amateur houvast heeft. Van de bekende versterkers werkt het krachtigst de uraanversterker, bijna even stérk de sublimaat-zwavel-natnumversterker. Broomkoper en gewone kwikversterking zijn met volkomen bestendig. Alvorens te gaan versterken of verzwakken probeere men eerst met behulp van passend positief-materiaal bruikbare afdrukken te krijgen. Meestal is wel een extra hard- of zachtwerkend papier of diapositiefplaat te vinden voor het doel dat men zoodoende veiliger bereikt, dan door manipulaties aan het negatief. VERZWAKKING beoogt contrastvermindering van het beeld, wat bereikt wordt door de dunne deelen dichter, of de dichte dunner te maken. Wordt een onderbelicht negatief, dat dus in de dunste gedeelten zeer weinig dekking heeft, in water goed geweekt en daarna zeer kort met een uraan- of joodkwikversterker behandeld, dan zullen de oppervlakkig gelegen beelddeelen, dus juist de dunste, meer dekking krijgen (procentisch uitgedrukt), dan de diepere, dus dichtere. De afdruk van het behandelde negatief behoudt in de donkerste deelen dus eenige details, kan iets langer doorbelicht worden, en krijgt in de lichten ook wat teekening, wordt in zijn geheel zachter, minder contrastrijk. Deze „verzwakking" is te verkiezen boven het dunner maken van de dichte beeldgedeelten, omdat hiermede materiaalverlies gepaard gaat. Ook het gebruik van zachtdrukkend papier, lange belichting, gevolgd door ontwikkeling met zeer verdunden ontwikkelaar, veroorzaken contrastvermindering. Pas wanneer in deze richting geen verbetering meer te bereiken valt, gebruike men den ammonium-persulfaat-, den kalium-permanganaatverzwakker (zie bij deze zouten) of passé recept no. 33 of 34 toe. Hierbij neme men in aanmerking, dat dichte gedeelten mèt details beter met persulfaat worden behandeld, al worden de dunste details dan ook nog eenigszins bedreigd, terwijl bleeken met herontwikkeling de dunne gedeelten (oppervlakkig gelegen) volkomen behoudt, maar de details in de schaduwen sterk doet verminderen, omdat deze juist dieper liggen en dus opgelost worden. (Zie ook slotzin bij: versterken.) VITRIOOL-OLIE = sterk zwavelzuur. VLEKKEN. a. ontwikkelaar-vlekken (met uitzondering van ijzer-oxalaat ontwikkelaar). Zoo spoedig mogelijk de vlek zuur maken met azijnzuur, citroenzuur (of een beetje citroensap) of een ander zwak zuur, daarna wrijven met een stukje natriumsulfiet, totdat de vlek verdwijnt. Nawasschen door opgieten van zoo warm mogelijk water (in verband met den aard der stof). Vooral niet met soda of zeep werken, want de bruine kleur ontstaat juist door geoxydeerde reductiemiddelen in alkalische omgeving en wordt door alkaliën slechts donkerder. Wit goed kan zoo noodig met bleekwater worden behandeld. b. anilinekleurstof-vlekken. 1. de gespannen stof overgieten met kokend water. 2. het bevlekte deel bevochtigen met een mengsel van brandspiritus en wat verdund zoutzuur, totdat de kleur verdwenen is, daarna lauw tot kokend water doorgieten. Dit mengsel, wat sterker aangezuurd, is meestal uitstekend voor bevlekte vingers. 3. het bevlekte deel bevochtigen met natriumbisulfietoplossing of natriumsulfiet+ verdund zuur, daarna begieten met water. 4. het bevlekte deel bevochtigen met bleekwater, of waterstofperoxyde-oplossing met wat ammoniak, goed nawasschen. 5. phenosafraninevlekkén, zie kaliumnitriet. Foto-Chemicaliën en Recepten. 7 c. ijzervlekken. 1. nog vochtig door opgeloste ijzerzouten (en ijzer-oxalaatontwikkelaar). Met water doorgieten, waaraan wat zoutzuur is toegevoegd, daarna naspoelen met veel warm water; in geen geval zeep of soda gebruiken. 2. de vlek is droog, dus een gewone ijzer roestvlek geworden. Deze bevochtigen met een sterke oplossing van zuringzuur of zuringzout in warm water, na b.v. de vlek te hebben opgespannen op een tinnen of zilveren lepel. Nawrijven met den vinger en droog zuur of zuringzout tot het gewenschte resultaat is bereikt; flink nawasschen. Ook een oplossing van natrium-pyrofosfaat helpt, wanneer de stof geen zuur verdragen kan, maar werkt minder afdoende. d. inktvlekken. Deze bestaan uit aniline- (blauw) en ijzervlekken. Is de vlek geheel versch, dan de stof zoo mogelijk dompelen in rauwe, desnoods gekookte melk en van tijd tot tijd doordrukken totdat het gewenschte resultaat is bereikt, soms na uren; het restant blauw verdwijnt dan wel in de wasch, of met een der middelen van b. Is de vlek al droog, dan behandelen als een ïjzervlek en zoo noodig daarna volgens b; veiliger nog eerst gewoon een of twee keeren laten wasschen, totdat de inktvlek een roestvlek is geworden en deze volgens c verwijderen. Op negatieven (morsen bij het maken van opschriften!): zooveel mogelijk direct uitwasschen onder de kraan, dan baden in water met wat zoutzuur, tenslotte in water met wat bisulfiet of sulfiet + zoutzuur, om de anilinekleur weg te nemen. Goed nawasschen en drogen. e. zilvervlekken op vingers en linnengoed. Aanstippen met jodiumtinctuur of 10% joodjoodkaliumoplossing (zie jodium); een paar minuten laten werken en niet schrikken door blauwzwarte verkleuring van gesteven linnengoed! Daarna uitwasschen met sterk fixeerbad, beter nog met wat cyaankali-oplossing, wanneer men zichzelf kan vertrouwen bij het hanteeren van dit heftige vergift. ƒ. jodiumvlekken. behandelen met een, liefst zuur, sterk fixeerbad. Voorkómen van vlekken: zet in de donkere kamer steeds een bakje met water en spoel telkens, na in aanraking met welke vloeistof ook te zijn geweest, even uw vingers af: dit is veel eenvoudiger dan achterna vlekken te gaan verwijderen! VITRIOOL, witte — zinksulfaat (niet in gebruik bij fotografie). blauwe -> kopersulfaat - - cuprisulfaat. groene = ferrosulfaat. VLIEGENDE GEEST == ammonia. VLOEISPAATZUUR = fluorwaterstofzuur. WATER, HaO, is van groot belang voor den fotograaf, daar het zelden .... water is, maar steeds een oplossing van velerlei producten, die ongewenscht zijn bij het gebruik in de fotografie. Alleen gedestilleerd water (verkregen door het afkoelen van waterdamp onder de noodige voorzorgen) voldoet aan alle eischen, die aan water gesteld kunnen worden, maar het is in den regel te duur en te moeilijk te krijgen, behoudt zijn zuiver karakter bovendien niet lang, daar er spoedig algen in gaan groeien(groene aanslag) en oplosbare bestanddeelen van het glas de plaats van de oorspronkelijke verontreinigingen gaan innemen. Noodzakelijk is gedestilleerd water alleen voor het samenstellen van een betrouwbaren persulfaatverzwakker, omdat geringe hoeveelheden keukenzout, in bijna elk water aanwezig, de werking van dezen verzwakker nukkig maken. Verder is dit water hoogst gewenscht voor het oplossen van zilvernitraat en kaliumpermanganaat, die troebel worden met gewoon water. Overigens kan volstaan worden met het water te koken en daarna te laten bekoelen; hierdoor verdwijnen de voornaamste verontreinigingen, n.1. lucht en de meeste kalkzouten. De laatste bezinken en het water kan later helder afgeschonken worden of zoo noodig worden gefiltreerd door filtreerpapier. Het koken doet een andere niet zichtbare verontreiniging verdwijnen: bacteriën, waaronder die, welke rotting veroorzaken en die vooral voorkomen in regenwater en putwater. Deze bacteriën veroorzaken bij hooge temperatuur en vochtige lucht (Indië) de zoo gevreesde ronde gaatjes in de gelatinelaag, vanaf speldeprikjes tot erwtgrootte. Ze worden vermeden door een formaline- of een alcohol-bad (zie daar). WATER (STERK-), zie Sterk water. WATERGLAS = oplossing van kalium- of natrium-silicaat. Recepten nos. 47 en 52. WIJNGEEST is alcohol van 70 volume-procenten. Zie ook alcohol. WIJNSTEENZUUR wordt wel gebruikt in zuur fixeerbad en in den ijzeroxalaat-ontwikkelaar; het bestaat uit groote JUeurlooze, houdbare kristallen van de samenstelling (CriUJri), (COOH),. De zouten heeten tartraten, naar den latijnschen naam van het zuur acidum tartaricum. IJS-AZIJN is geconcentreerd azijnzuur, dat des winters bevriest tot een op ijs gelijkende massa evenals water. Zie verder azijnzuur. IJZER-CHLORIDE = femchloride. IJZER-CHLORUUR = ferrochloride. IJZER-AMMONIAK-ALUIN = ferri-ammonium-sulfaat. IJZER-OXALAAT = ferro- of ferri-oxalaat. IJZERSULFAAT (BRUIN-) = ferrisulfaat. IJZERSULFAAT (GROEN-) = ferrosulfaat. IJZERVITRIOOL (BRUIN-) = fem-sulfaat. IJZERVITRIOOL (GROEN-) = ferrosulfaat. ZILVER of argentum is het bekende witte metaal, dat als arondstof onmisbaar is in de fotografie. Het metaal zelf is zeer gevoeüg voor zwavel; men drage dus geen zdveren sieraden bij het sepia-kleuren van foto's. Zilver terugwinnen uit resten loont in den regel de moeite niet voor den amateur, zelfs nauwelijks voor den vakfotograaf; alleen oude fixeerbaden kunnen met succes onderhanden genomen worden, omdat daarin op enkele procenten na al het verdwijnende zilver terechtkomt. Men bewaart deze baden in een of andere flesch of pot en hangt er een reep rood koper in, goed blank geschuurd met schuurpapier. Het zilver slaat als zoodanig er op neer en van tijd tot tijd krabt men t met een mes eraf en bewaart het in een kleiner fleschje. Voor de vloeistof weg te gieten, hangt men er nog eens een reepje geel koper (messing^ in, dat de laatste resten zilver aantrekt. Ook kan men in een flesch oud fixeerbad een schepje zinkpoeder (fijn gepoederd metallisch zink, in den handel verkrijgbaar) werpen en op enkele achtereenvolgende dagen flink omschudden: het zilver zet ach als zwart poeder op den bodem, en vaak als een spiegelende laag op de wanden af. Daarna wordt de bovenstaande heldere vloeistof weggeschonken en een volgende portie fixeerbad op het zaksel gegoten. Twijfelt men of er nog voldoende zinkpoeder aanweag is, hang dan een stukje blank geel koper in de vloeistof, dit moet geel blijven als er nog zink aanwezig is. Wordt de zwarte rest te volumineus, dan wordt ze met water herhaaldelijk uitgewasschen, desgewenscht het overtollige zink uitgetrokken met verdund zwavelzuur, en de zwarte rest afgefiltreerd en gedroogd. Het afgekrabde of afgefiltreerde zilver beware men, totdat zich eens een gelegenheid voordoet om het aan een goudsmid te verkoopen, of het in salpeterzuur op te lossen om er zilvernitraat van te maken. ZILVERBROMIDE, broomzilver, AgBr, is de witte stof, die het hoofdbestanddeel voor onze gevoelige platen vormt. Het is oplosbaar in fixeerzout-oplossing (zie daar). ZILVERCHLORIDE, chloorzil ver, AgCl, is veel minder lichtgevoelig dan broomzilver en wordt gebruikt in de z.g. gaslicht- en daglichtpapieren. ZILVERJODIDE, joodzilver, AgI, is geel en weinig gevoelig voor het licht; het is het minst oplosbare van de halogeenzilververbindingen. Een zwak gejodeerd beeld houdt aniline kleurstoffen vast en kan dus daardoor gekleurd worden. ZILVERNITRAAT, salpeterzuur zilver, ook wel helsche steen genoemd, AgNOa, is een goed gekristalliseerde, kleurlooze stof, gemakkelijk oplosbaar in water. Is dit water zuiver, dan is de oplossing onveranderd houdbaar, ook in het licht; zoo niet, dan ontstaat een witte troebeling van chloorzilver, die door licht blauwzwart wordt, terwijl organische stoffen een zwart neerslag doen ontstaan. Heeft dit eens plaats gehad, dan blijft de oplossing weer helder, zoodat bewaren in het donker niet noodzakelijk is. Door organische stoffen wordt het zilver afgescheiden en het vrijkomende salpeterzuur oxydeert de omgeving, vandaar de naam „helsche steen" voor een mengsel (zie helsche steen), dat als reinigend geneesmiddel wordt gebruikt. Voor zilvervlekken: zie bij vlekken. Halogeenzouten geven een neerslag van onoplosbaar halogeenzilver, oplosbaar in fixeerzout-oplossing, cyaan-kaliumoplossing, ammonia enz. Zie recept no. 36. ZILVERSULFIDE, zwavelzilver, Ag2S, is een gewoonlijk zwart, in fijn verdeelden toestand echter geel tot bruin gekleurde stof, die ontstaat, als een zilveroplossing gemengd wordt met een oplossing van een sulfide; hierop berust de zwavel- of sepiakleuring (zie daar). ZILVERVLEKKEN, zie vlekken. ZOUTEN ontstaan door vereeniging van een zuur met een base (alkali) of door inwerking van een zuur op een metaal. Zie verder deel I, hoofdstuk II C. ZOUTZUUR of chloorwaterstofzuur, HC1, is een gasvormige stof, die opgelost in water in den handel komt onder den gelijken naam, maar in allerlei verdunningen tot aan het maximum van ongeveer 38%. De oplossing rookt dan sterk en is lastig te behandelen; men gebruike daarom bij voorkeur het „zoutzuur" zooals de pharmacopee dat voorschrijft ter sterkte van 25%, of het „verdunde zoutzuur" van ongeveer 15%. Wordt het zuur in buitenlandsche recepten opgegeven, dan is de sterkte zonder nadere aanwijzing niet bekend, tenzij een soortelijk gewicht wordt opgegeven, waaruit door navraag bij een scheikundige of door raadpleging van een tabel het gehalte kan gevonden worden. Men neme nimmer ruw zoutzuur, maar steeds het chemisch zuivere, omdat de eerstgenoemde stof wisselend van sterkte is, vooral veel ijzer bevat als verontremiging en daardoor geel gekleurd is. Zuiver zoutzuur is volkomen kleurloos. De zouten van het zoutzuur heeten chloriden of dragen namen, die bestaan uit het woord chloor, gevolgd door den naam van het metaal, waarvan het zout gevormd is, bijv. zilverchloride of chloorzilver. Recepten nos. 29, 38, 39, 44 en 52. ZUIVERINGSZOUT = natrium-bicarbonaat, met verwarren met zuringzout (giftig). ZUREN — zie Deel I hoofdstuk Ilb. ZURINGZOUT — kalium-tetra-oxalaat, (Duitsch: Kleesalz) werd gebruikt bij den platinadruk; moet niet verward worden met zuiveringszout. Het lost ijzerroestvlekken op (zie vlekken) en is giftig- ZURINGZUUR = oxaalzuur. ZURINGZUURIJZER-OXYDE = ferri-oxalaat. ZURINGZUURIJZER-OXYDULE = ferro-oxalaat. ZWAVEL is een element, dat meestal als een gele stof voorkomt, die onoplosbaar is in water, alcohol en de meeste andere vloeistoffen, wel oplosbaar in zwavelkoolstof en alkaliën; door de laatste stoffen wordt ze echter veranderd in verbindingen, die sulfiden heeten. Door verbranding ontstaat een verstikkend gas, z.g. zwaveldamp, die, in water opgelost, daarmede zwavehgzuur vormt, waarvan de zouten de bekende sulfieten zijn of zwavehgzure zouten. ZWAVEL .... — • • • • sulfide, bijv. zwavelnatnum natriumsulfide. . ZWAVEL-AMMONIUM = ammoniumsulhde. ZWAVEL-CYAAN .... - rhodaan .... bijv. zwavelcyaankalium — rhodaankalium. ZWAVELIGZUUR, zie zwavel, de samenstelling is HgSOg, de zouten heeten sulfieten, niet te verwarren met sulfiden. ZWAVELKALIUM = kahumsulfide. ZWAVELKLEURING = sepiakleuring. ZWAVEL-LEVER — kalium (poU-)sulfide, een mengsel van verschillende zwavel-kaliumverbindingen, grauwbruin van kleur en weinig zuiver. Zie kaliumsulfide. ZWAVELUREUM = tWocarbamide. ZWAVEL-WATERSTOF, HjS, is een gas met een walgelijken geur; het is giftig en veroorzaakt bij het inademen hoofdpijn. Het is een zwak zuur; de zouten heeten sulfiden. Wordt de oplossing van een sulfide vermengd met een sterker zuur, dan ontwijkt onder opbruisen het zwavelwaterstofgas, dat allé blanke metalen dofzwart maakt, zoodat men het niet in een gesloten ruimte mag gebruiken. Het is fataal voor alle lichtgevoelige materialen, zoodat sulfiden nimmer bij platen enz. in dezelfde kast mogen worden bewaard of in hetzelfde vertrek mogen worden gebruikt. (Zie sepia-kleuring). ZWAVELZUUR, H2S04, is een van de sterkste zuren; het trekt bovendien zeer sterk water aan, waardoor het handelsproduct ongeveer 95% zuiver zuur bevat. Het kan alleen in een stopflesch worden bewaard en deze liefst op een schoteltje, omdat de vloeistof z.g. kruipt en de flesch enz. nat maakt, terwijl het zuur alles vernielt, wat ermede in aanraking komt, uitgezonderd glas en enkele dergelijke stoffen. Bij' het mengen van het zuur ontstaat zooveel warmte, dat het mengsel kan gaan spatten en koken en de flesch kan springen; giet daarom steeds het zuur in water, opdat de warmte zich over een groote hoeveelheid water verdeelen kan, en nooit water in het zuur en gebruik daarvoor een schaaltje of kopje en geen glas of flesch. „Verdund zwavelzuur" moet ongeveer 20% bevatten; in buitenlandsche voorschriften is deze uitdrukking onbepaald, tenzij het soortelijk gewicht wordt opgegeven. Zwavelzure zouten heeten sulfaten. Zie recepten nos 33» 35 en 44. ZWAVELZUURIJZER-OXYDE = ferri-sulfaat. ZWAVELZUURIJZER-OXYDULE = ferro-sulfaat. ZWELLEN (van gelatine bijv.) zie opzwellen. LIJST VAN DE VOORNAAMSTE ELEMENTEN EN HUN ATOOM-GEWICHTEN. ALUMINIUM Al 27 ANTIMONIUM (stibium) Sb 120 ARGENTUM (zilver) Ag 108 ARGON A 40 ARSENICUM As 75 AURUM (goud) Au 197 AZOTE = STIKSTOF N 14 BARIUM Ba 137 BISMUTHUM Bi 207 BORIUM B 11 BROMIUM Br 80 CADMIUM Cd 112 CALCIUM Ca 40 CARBONEUM (koolstof) C 12 CERIUM Ce 140 CHLOOR Cl 35S CHROMIUM Cr 52 COBALTUM Co 59 CUPRUM (koper) Cu 63.5 FERRUM (ijzer) Fe 56 FLUORIUM Fl 19 FOSFORUS (phosphorus) P 32 GOUD (aurum) Au 197 HELIUM He 4 HYDRARGYRUM (kwikzilver) Hg 200 HYDROGENIUM (waterstof) H 1 JODIUM I 127 IRIDIUM Ir 193 KALIUM (potassium) K 39 KOOLSTOF (carboneum) C 12 KOPER (cuprum) Cu 63.5 KWIKZILVER (hydrargyrum) Hg 200 LITHIUM Li 7 LOOD (plumbum) Pb 207 MAGNESIUM Mg 24.5 MANGAAN Mn 55 MOLYBDAENIUM Mo 96 NATRIUM (sodium) Na 23 NICCOLUM (nikkel) Ni 59 NITROGENIUM (stikstof) N 14 OSMIUM Os 191 OXYGENIUM (zuurstof) O 16 PALLADIUM Pd 107 PHOSPHORUS P 32 PLATINA Pt i95 PLUMBUM (lood) Pb 207 POTASSIUM (kalium) K 39 RADIUM Ra 226 SELENIUM Se 79 SILICIUM (kiezel) Si 28 SODIUM (natrium) Na 23 STANNUM (tin) Sn 118.5 STIBIUM (antimonium) Sb 120 STIKSTOF (nitrogenium) N 14 SULFUR (zwavel) S 32 THORIUM Th 232.5 TIN (stannum) Sn 118.5 URANIUM U 239-5 VANADIUM V 51 WATERSTOF (hydrogenium) H 1 WOLFRAMIUM W 184 IJZER (ferrum) Fe 56 ZINCUM (zink) Zn 65 ZIRCONIUM Zr 91 ZUURSTOF (oxigenium) O 16 ZWAVEL (sulfur) S 32 GEWICHT EN GEHALTE VAN ENKELE MUNTEN. Gehalte: N e d e r 1 and Ne d.-I n d i ë . ( Rijksdaalder .... weegt er. — 720 Ag ) J s 3 s \ (julden „ 10 — . ( Tien-guldenstuk .... 6.72 — 900 Au ] ..... s ' < Vijf 3.36 „ 720 Ag Halve gulden . . . 5 ,, — 21/2-centstuk 4 11.875 gr- 640 Ag Kwartje 3-575 .» 3-r25 „ Cent 2.5 ,, 4-75o „ 640 Ag Dubbeltje ,, 1.4 ,, 1.250 Halve cent 1.250 ,, — 250 Ni ) Stuiver 4.500 ,, 5.000 75o Cu ) *95o Cu , 40 Sn > 10 Zn ' ENGELSCH APOTHEKERSGEWICHT (Waarin fotografische recepten meestal worden uitgedrukt). A. Vaste stoffen. i Pound = 12 ounces i ounce = 8 dra(ch)ms i dra(ch)m = 3 scruples i scruple = 20 grams l i grain _ ■yjfc JTïö PT" i.29 o.oós grammen. B. Vloeistoffen. i Gallon — 8 pints i pint = 20 fluid ounces i fluid ounce = 8 fluid dra(ch)ms I i fluid dra(ch)m = 6o minims I i minim ! —! t— 4543 568 28.4 3-5 °-°6 CCl Om grains in grammen te herleiden, het getal grains deelen door 15.43. bijv.: 100 , 100 grains = = o.5 gram. 15-43 „ . , . Fluid-ounces worden door vermenigvuldiging met 28.4 in cc. omgerekend. DEEL III BELANGRIJK: ReCCpten Alle ontwikkelaars, sulfiet-, sulfide- en vele andere oplossingen blijven onbepaald goed in geheel gevulde, goed gesloten flesschen. Bewaar de pas bereide oplossing dus zooveel mogelijk in kleine fleschjes, bijv. 60—100 cc en sluit deze, terwijl de vloeistof nog warm is, met goed sluitende kurken. Bewaar daarna deze fleschjes in een gesloten kast. Zoodra ze aangebroken worden, voege men aan den inhoud, telkens vóór het sluiten, een paar druppels aether toe. Verzuim nimmer om elke flesch leesbaar van een opschrift te voorzien; het verdient aanbeveling, deze te dateeren, dan leert ge den invloed van tijd, licht en lucht op uw chemicaliën kennen en voorkomt ge verrassingen en teleurstellingen. ONTWIKKELAARS 1 Glycine-aceton-ontwikkelaar volgens Saai. (-Natriumsulfiet gekristalliseerd 80 gr. A. i Glycine (niet te verwarren met glycerine!) ... 15 gr. 'Water tot 1000 cc. Liter. B. Kaliumcarbonaat-oplossing 10 gr. tot 100 cc. /Citroenzuuroplossing 1 : 10 20 cc. C. J Aceton 40 cc> ) Formaline 10 cc. 'Alcohol van 90% 100 cc. of brandspiritus . . . 110 cc. Voor gebruik: 100 cc A, 15 tot 20 cc B en 17 cc C, benevens enkele druppels broomkali-oplossing van 10%. Deze ontwikkelaar kan zonder afkoeling gebruikt worden tot temperaturen van 25 a 280 C. en voldoet volkomen aan de eischen van de Indische practijk. Hij kan echter niet sterke onderbelichting verwerken. De negatieven worden zacht. 2 Glycine ontwikkelaar (geconcentreerd) Natriumsulfiet krist 150 gr, Kaliumcarbonaat (potasch) 250 gr. Glycine 50 gr. Water tot IOOO cc. Schaalontwikkeling (6—8 min.) 4 deelen water, 1 deel ontw. Standontwikkeling (20—25 min.) 15—20 deelen water, 1 deel ontw. 3 Pyro-metol-aceton-ontwikkelaar. /Metol 10 Sr- k Oxaalzuur 1 gr- A. 1 Pyrogallol . . . 30 gr. ] Kalium-meta-bisulfiet 1 81- f(of bisulfietioog) 1 cc. V Water tot 500 cc. „ I Natriumsulfiet gekrist 125 gr- B- (Water tot 500 cc. „ lAceton 100 cc. U- (Water tot 500 cc. Oplossingen A en B liefst in kleine fleschjes bewaren; oplossing C is volkomen houdbaar onder alle omstandigheden. Voor normaal gebruik 15 cc. van elk, waaraan toe te voegen 75 cc. water. Broomkali is overbodig, behalve bij oud of sluieng werkend materiaal. Bij sterke contrasten of onderbelichting minder A (bijv. 10 cc) en meer water (bijv. 100 tot 150 cc), tevens temperatuur tot ong. 250 C. verhoogen. Bij overbelichting of gebrek aan contrast meer A, (bijv. 20 cc), broomkali en minder water, (bijv. 45 cc). Vingers en gelatine worden niet gekleurd; de negatieven, zoowel op glas als op film, worden zuiver zwart, de gelatine wordt niet zacht. Deze ontwikkelaar is een der beste en meest harmonisch werkende voor algemeen gebruik. 4 Pyro-mctol-soda-ontwikkelaar. Oplossing A. Pyrogallol of Piral 6 Sr- Metol 5 gr- Kanummetabisulfiet x4 gr- Broomkali 2 Sr" Water tot 1000 cc. Oplossing B. Natrium carbonaat krist 200 gr- Water tot 1000 cc 5 Pyro-aceton-ontwikkelaar. Gekristalliseerd natriumsulfiet 40 gr. Pyrogallol of Piral 4 gr. Water tot . . . 100 cc Voor het gebruik verdunt men 25 cc oplossing met 75 cc. water en voegt toe 10 cc aceton voor normale of schrale belichting; 5 cc of minder aceton bij verwachte overbelichting; zoo noodig kan vervolgens meer worden toegevoegd. De ontwikkelaar werkt het best bij ongeveer 200 C. 6 Pyro-soda-ontwikkelaar. A. Kalium-meta-bisulfiet 1 gr' Pyrogallol of Piral 7.5 gr Oplossen in water tot 250 cc. B. Gekristalliseerd natriumsulfiet 50 gr. Oplossen in water tot 200 cc. C. Gekristalliseerd natriumcarbonaat 50 gr. Oplossen in water tot 200 cc. Voor normaal belichte platen 20 A+ 20 B+ 20 C+ 40 water. Zooveel mogelijk voor elke plaat een nieuw bad nemen, om dat het snel oxydeert, waardoor het, ondanks goede werking, achterstaat bij de recepten nos. 3 en 5. 7 Metol-hydrochinon-borax-ontwikkelaar. Metol 2 gr. oplossen in wat water. Bijvoegen: Natriumsulfiet (kristallen) 50 gr. Hydrochinon - 5 gr. Borax 20 gr. Deze laatste drie stoffen worden van te voren in heet water opgelost. Water tot een gezamenlijk volume van 1 liter. Door de afwezigheid van sterkere alkaliën heeft deze ontwikkelaar veel minder neiging tot sluiervorming, is minder gevoelig voor hooge temperaturen en zelfs bruikbaar in de tropen. Hij tast de gelatine zeer weinig aan, eischt daarentegen ruime belichting. 8 Metol-hydrochinon-potasch-ontwikkelaar in gescheiden op¬ lossingen. Standaardontwikkelaar voor sensitometrie. (Dresden 1931). Oplossing A. Metol 2 gf- Hydrochinon 5 gr- Kahum-meta-bisuffiet IS gr- Kaüumbromide 1 gr- Water aanvullen tot 5°° cc- Oplossing B. Potasch (kaliumcarbonaat) 5° gr- Water aanvullen tot 500 cc. Voor gebruik worden gelijke deelen A en B gemengd. Ontwikkeltijd voor platen en films ongeveer 4 minuten. Ook goed bruikbaar voor papier. 9 Metol-hydrochinon-soda-ontwikkelaar. Metol 7 gr- Natriumsulfiet krist 150 gr- Hydrochinon 7 gr- Natr. carbonaat krist 150 gr. Broomkali 1 gr- Water tot 1000 cc- Deze ontwikkelaar is te sterk voor onverdund gebruik. Al naar behoefte kan dus met 1 of 2 deelen water worden verdund. Bruikbaar voor platen, films en papier. 10 Sterk geconcentreerde metol-hydrochinon-ontwikkelaar. 250 cc. water wordt gekookt en na even te zijn afgekoeld, wordt in een gedeelte daarvan opgelost 6 gram metol, 90 gram natriumsulfiet krist. Daarna voegt men toe 24 gram hydrochinon en warmt zoo mogelijk, als men over een kookkolfje beschikt, nog even na. Dit mengsel is echter overgeconcentreerd en lost niet op. Vervolgens weegt men af 16 gram natriumhydroxyde, lost dit op in de rest van het water en voegt dit toe aan het papje. (Natriumhydroxyde mag niet worden aangevat en niet op een hoornen of gelakt schaaltje worden afgewogen. Beter is daarom, om 80 cc oplossing van 20 gram tot 100 cc te nemen (zie: kaliumhydroxide) en inplaats van 250 cc water (ie regel) 170 cc). Men ziet, dat daardoor de ontwikkelaar helder wordt en dat alle stoffen vrijwel geheel oplossen. Voor negatieven gebruikt men 1 deel van dezen sterken ontwikkelaar op 15 deelen water en voor papieren 1 deel op 25 deelen. Broomkali-toevoeging naar behoefte. 11 Paraphenyleen-diamine-ontwikkelaar voor fijne korrel. (Seyewetz). Metol 5 gr. Natriumsulfiet krist 120 gr. P. phenyleen-diamine 10 gr. Tri-natriumfosfaat 3(j gr. Kalium bromide 1 gr. Water tot 1000 cc. Ontwikkeltijd ± 7 minuten. Deze ontwikkelaar is speciaal geschikt voor hardwerkende fijnkorrelfilms, die hiermede normale, tot zachte negatieven leveren. Niet met de vingers in de oplossing komen; p. pp. diamine is een huidvergif! 12 Fijnkorrelontwikkelaar (Agfa 14). Metol . . 4,5 gr. Natriumsulfiet krist 170 gr. Natriumcarbonaat 2,7 gr. Water tot 1000 cc. Ontwikkelingsduur bij 18° C. 15—20 min. 13 Fijnkorrelontwikkelaar (Agfa 15). Metol 8 gr. Natrium sulfiet (krist.) 250 gr. Natriumcarbonaat krist 32 gr. BroomkaUum 1,5 gr. Water tot 1000 cc. Ontwikkeltijd 8 min. bij 180 C. Bij de fijn korrel-ontwikkelaars houde men zich stipt aan den opgegeven tijd en de temperatuur. Langer ontwikkelen dan aangegeven geeft harde negatieven van grover korrel. 14 Metol-hydrochinon-ontwikkelaar voor zeer sterke contrasten A. Metol 0,6 gr. Natriumsulfiet krist 32 §r- Hydrochinon 4.5 Sr- Water tot ■ ■ ■ ■ 35° cc. B. Kalium carbonaat 32 Sr- Kaliumbromide 4.5 ST- Water tot ' * • -V - 220 Voor gebruik gelijke deelen mengen. Ontwikkelen geschiedt langzaam; de plaat moet ruim worden belicht. Op deze wijze kunnen geheel vergeelde albuminedrukken worden gereproduceerd en vergroot worden op bromidepapier. Voor plaat en papier denzelfden ontwikkelaar gebruiken. Geschikt papier: Kodak Vigorous velvet bromide. Verdere contrastvermeerdering zoo noodig met recept no. 28. Zie ook Recept no. 26. 15 Hydrochinon ontwikkelaar voor krachtige contrasten. (UJncliché's, micro's). Natriumsulfiet (kristallen) 4° gr- Hydrochinon a° ^ Kaliumcarbonaat , ' - ' , f' Deze stoffen worden achtereenvolgens opgelost m gekookt, warm water en het geheel wordt aangevuld tot totaal 250 cc. Voor gebruik 1 deel oplossing met 4 deelen water mengen of zooveel meer of minder als noodig is en per 50 cc. .5 tot 50 druppels 10% broomkaü-oplossing toevoegen. (5 druppels kunnen als normaal beschouwd worden. Meer naarmate sterkere contrasten vereischt worden). Vooral niet verzuimen, om óók hardwerkend papier of diapositief materiaal te gebruiken en zoo noodig eerst versterking van het negatief toe te passen! (Zie recept no. 28). 16 Pyrocatechinc-ontwikkelaar voor bruine tinten op lantaarnplaatjes en papier. A. Pyrocatechine 2 gr. Water tot 100 cc- B. Kaliumcarbonaat 3 gr- Water tot 100 cc- Gelijke deelen A en B mengen, waardoor een groenachtigbruin soepje ontstaat, dat flink warm gebruikt moet worden.' De oude vloeistof bewaren en zoo noodig versterken met wat versch mengsel, zoodoende worden de fraaiste tinten bereikt, zoowel voor diapositieven als sommige soorten langzame ontwikkelingspapieren. 17 Pyrocatechine-ontwikkelaar (naar Verwey Focus 1930, pag. 12). A. Natriumsulfiet gekrist 160 gr. Pyrocatechine 40 gr. Wat«r *ot 1000 cc! B. Kaliumcarbonaat ,«n Water tot 1000 cc. Bn normale belichting: 1 A+ 1 B+ 2 water. Bij overbelichting minder B, benevens weinig broomkali. Deze ontwikkelaar is zeer gevoelig voor broomkali. 18 Pyrocatechine-ontwikkelaar (voor fijne korrel) volgens Whv- disch. A- Water IOO cc Pyrocatechine 8 gr Natriumsulfiet krist 2,5 gr! B. Natriumhydroxyde IO gr Water tot . . 100 cc. Voor gebruik: 12 cc A+ 7 cc B.r|- 500 cc water. Ontwikkeltijd 18—20 min. Korter ontwikkelen: zachte negatieven. Langer „ j hardere 10 Houdbare amidolontwikkelaar. Metol 0,5 gr. Natriumsulfiet kristallen 20 gr Amidol gr; Gekookt water tot 600 cc Dit mengsel is maandenlang houdbaar, zelfs na gebruik, en geeft goede resultaten. Foto-Chemicaliën en Recepten. 8 20 Ontwikkelaar voor titels op positief-smalfilm. Metol 0,5 gr. Natriumsulfiet krist 5° gr- Hydrochinon 5 gr- Kaliumcarbonaat 5° gr- Broomkalium 2 gr- Water tot 1000 cc Deze ontwikkelaar wordt onverdund gebruikt. De titelfilm is in 4 a 5 minuten geheel uitontwikkeld. Alles hangt af van juiste belichting, die zoo gekozen moet worden, dat de schaduwen zwaar zijn gedekt, terwijl de üchte partijen glashelder moeten zijn. Eventueel kan verhelderd worden met een verdunden Farmerverzwakker. FIXEERBADEN 21 Zuur chroomaluin-fixeerbad. A. Fixeerzout, zooveel ge wilt, oplossen met heet water, totdat 2 cc oplossing 1 gram zout bevat, bijv. 1 kg tot een hoeveelheid van totaal 2 liter. B. Natriumsulfiet gekrist 5° S1- Ijsazijn 20 cc. (of azijn-essence van 80%) 25 cc. Chroomaluin IS S*- De chroomaluin oplossen in ongeveer 75 cc kokend water, het sulfiet in ongeveer 150 cc kokend water, samenvoegen, hierbij het azijnzuur en na eenige afkoeling met koud water aanvullen tot 300 cc. Beide oplossingen zijn normaal houdbaar, oplossing B moet echter goed gekurkt blijven. Voor een liter fixeerbad nemen 400 cc. A.-f 300 cc B+ 300 cc water. Gemakshalve make men van oplossing B ineens bijv. het tienvoudige en van A ook eenige liters, dan heeft men, na een uurtje werk, voor eenige jaren voldoende fixeerbad en maakt een liter van deze vloeistof voortaan binnen een enkele minuut! Dit bad werkt voldoende hardend om ook m de tropen goed bruikbaar te zijn; de groene kleur maakt het steeds herkenbaar. 22 Fixeerbad. Natriumthiosulfaat (fixeerzout) 2oo gr. Beter: Fixeerzoutoplossing ree. no. 21, A 400 cc. Water tot 1 L Deze sterkte voldoet in alle normale gevallen voor platen. Voor papieren kan men met de gelijke hoeveelheid water verdunnen, doch noodig is dit niet. 23 Zuur-fixeerbad. Natriumthiosulfaat (fixeerzout) 200 gr. (of oplossing Recept no. 21, A 400 cc.) Kalium-metabisulfiet . . !. 25 gr Water tot 1000 cc." 24 Kleurfixeer-bad. A. Fixeerzout 200 „r Water • 700 cc." (of oplossing, Recept no. 21 A 400 cc.) Loodnitraat 10 gr Water 50 cc.' Na oplossen de vloeistoffen mengen en aanvullen tot 1000 cc. B. Goudchloride 1 gr Water tot 100 cc Hierin een mespunt krijt. Voor gebruik 100 cc. A mengen met 10 cc. B en hierin niet meer dan 24 foto's 9 X 12 behandelen; daarna 1/i wegwerpen en vervangen door versch mengsel, waarin weer zes foto's gekleurd kunnen worden enz. VERSTERKERS 25 Houdbaar uraan-versterkingsbad. Rood bloedloogzout g „r Kaliumchloraat 2 5 gr Oxaalzuur I2' gr Uraannitraat i? gr Wate' tot 1000 cc. Deze sterkte voldoet in alle normale gevallen voor platen. Voor papieren kan men met de gelijke hoeveelheid water verdunnen, doch noodig is dit niet. Elke stof afzonderlijk in een deel van het water oplossen (desgewenscht warm), daarna de oplossingen in de aangegeven volgorde in een maatkolf of maatglas gieten en aanvullen tot 66 Kleuren tot de gewenschte intensiteit, dan even afspoelen en baden in water, waaraan enkele druppels soda-oplossing zijn toegevoegd, waardoor de gele kleur verdwijnt. Daarna korten tijd 3 het water goed afslaan of wegblazen, beter nog baden rïn spiritusbad en drogen zonder hulp van kunstmatige warmte, daar van negatieven de beeldlaag, met uraan gekleurd (en daardoor sterk gelooid), gemakkelijk losspringt! 26 Sublimaatversterker. . ,, • j . • • 20 gr. Kwikchloride . . . ■ v 20 gr. Kaliurnbromide " IOO Water tot Van deze vloeistof 10 cc met 90 cc water aanvullen tot 100 cc en d^rin hetfotografische beeld baden, totdat het gebleekt is Daarrl overleggen in een ongeveer 10% oplossing van salmiak met^ek Sppels zoutzuur, vervolgens zéér zorgvuldig uitwÏÏschen, daar resten van de kwikoplossing een sluier vormen nThet zwarten van het beeld. Na de versterking en na volledig droaenTesgewenscht de plaat baden in 5% kahum-metabisulftfoplossSgwaardoor Se dichtheid iets achteruit gaat, maar ook sluier verdwijnt en de korrel iets fijner wordt Behalve