HISTORISCHE HOOGE GRADEN De ondergeteekende verklaart te verlangen dat, na zijn overlijden, dit stuk zoodra mogelijk worde teruggezonden aan den Groot Kanselier van het Opperbestuur der Hooge Graden, Fluweelen Burgwal 22 te 's-Gravenhage, en verbiedt dat daarvan eenig ander gebruik worde gemaakt. HISTORISCHE HOOGE GRADEN Opgemaakt en uitgegeven door het Opperbestuur der Hooge Graden in 1938 INLEIDING Reeds spoedig nadat hier te lande in 1734 de eerste Vrijmetselaarsloges waren opgericht, deden daarbij ook enkele graden hun intrede, welke slechts konden worden verleend aan hen, die tevoren den Meestergraad hadden verkregen en aan welke later algemeen de naam van Hooge Graden is gegeven. Vaststaande bewijzen van de beoefening dezer graden in Nederland bestaan van 1755 af. De graden, waarin werd gewerkt en de wijze, waarop dat geschiedde, liepen bij de verschillende loges uiteen. Omdat onder die graden de z.g. Schotsche graden eene belangrijke plaats innamen, sprak, men veelal van Schotsche loges. Hiervan waren er in 1776 hier te lande 24 bekend. Deze werden alle per brief d.d. 27 April 1776 namens den toenmaligen GrootmeesterNationaal Baron van Boetzelaer uitgenoodigd tot het bijwonen van eene op Maandag 20 Mei 1776 te 's-Gravenhage te houden vergadering der „Broederen, behorende tot de Oppergraden van de V.M." In die vergadering is toen opgericht eene „Nationale Groote Loge der hogere Graden van de Vrije Metzelarij", meer bekend onder den naam van „Groote Schotse Loge". Reeds dadelijk traden 14 der bestaande Schotsche loges tot dit lichaam toe. Het is aan de Groote Schotse Loge niet gelukt eenheid in de werkwijze te brengen. Bovendien ontstonden daar, waar de graad van Ridder van het Rozekruis werd beoefend, naast de Schotsche loges ook Kapittels. D.d. 10 April 1801 richtte het te Rotterdam gevestigde Kapittel „De Eendracht" zendbrieven aan de andere Kapittels of Loges, werkende in de Hooge Graden, waarin er op werd gewezen, hoe in Nederland door de Vrije Metselaren over het algemeen gewerkt werd. Onderscheidene graden werden door elkander gegeven zoodat in de eene werkplaats een graad in het begin werd verleend die juist, als de sleutel, in een andere werkplaats het laatst gegeven werd. De verwarring, die daaruit ontstond en andere gewichtige redenen deed een poging wagen om meer gelijkheid in de wijze van arbeid te verkrijgen, zooals in andere landen van Europa gebruikelijk was. Dit initiatief heeft in de jaren 1803 en 1804 geleid tot de oprichting van het „Hoofd-Capittel der Opper-Graaden der Vrijë-Metselarij in de Bataafsche Republiek, derzelver Coloniën en Landen", ons tegenwoordige Hoofdkapittel der Hooge Graden in Nederland, zijne Koloniën en andere Landen. De Hooge Graden, welke van de destijds beoefende zijn erkend bij de bevestiging van het Hoofdkapittel, zijn, naar luid van het in 1807 vastgestelde Wetboek voor de Hooge Graden, de volgende : 1. de Graad van Elu of uitverkoren Meester; 2. de Schotsehe Graden of die van Ridder van St. Andreas; 3. de Graad van Ridder van den Degen of van het Oosten; 4. de Graad van Souverein Prins van het Roosen-Kruis. Deze Graden moesten, volgens de bepalingen van het Wetboek, elkander bij opklimming volgen en de receptiën in dezelven werden praeciselijk ingericht naar de ritualia en formulieren van ouds in gebruik, of nader bij wettig besluit van het Hoofd- Kapittel in te voeren. In de eerste vijftig jaren na de wettige erkenning van de Hooge Graden werden dan ook vier receptiën vereischt om die Graden deelachtig te worden. Bij besluit van het Hoofdkapittel van 1854 is hierin eene belangrijke wijziging gebracht, en wel deze, dat de receptiën in forma voor de eerste drie zijn afgeschaft, terwijl ook de titel van : Souverein Prins van het Rozenkruis is veranderd in dien van Ridder. In het buitengewoon Hoofdkapittel van 27 September 1885 werd bij de wijziging van het Wetboek en het Rituaal, de oude naam van Souverein Prins van het R.+ hersteld. Men bleef zich evenwel Ridder of Broeder noemen. De Graden van Elu, van Ridder van St. Andreas en van Ridder van den Degen of van het Oosten worden sedert 1854 historische graden genoemd. Alvorens echter tot de inwijding tot Ridder van het R.". +, welke niet anders dan in forma mag geschieden, te worden toegelaten, behooren de candidaten te worden bekend gemaakt met den zin en de beteekenis van deze Historische Graden, volgens de overleveringen en ritualen van ouds bij het Hoofdkapittel bewaard en gevolgd, opdat zij geacht mogen worden ook die Graden te kennen en deelachtig te wezen. Te dien einde worden in Hoofdstuk I en II van dit Overzicht de beteekenis en de vormen dezer Historische Graden nader uiteengezet. Eenzelfde chaos als in de 18de eeuw op dit gebied te onzent heerschte, bestond toen ook in andere landen. Als bewijs daarvan moge dienen, dat toen in 1787 het Grand Oriënt de France het aantal der door deze Grootmacht erkende Hooge Graden tot 4 beperkte (n.1. Elu, Ecossais, Chevalier de 1'Orient ou de 1'Epée en Souverain Prince Rose-Croix) dit medebracht het uitsluiten van niet minder dan 81 andere Hooge Graden van verschillende systemen. Deze waren met dat besluit echter nog niet opgeheven. Een van deze systemen, dateerende van 1758, was dat der „Loge de Perfection". Het telde 25 graden, waarvan de Graad van S. \ P. \ v.h. R. •. + de 18de was. Dit systeem heeft zijn weg gevonden naar Amerika en heeft, na te zijn uitgebreid tot 33 graden, waarbij de eerste 18 graden onveranderd bleven, in 1801 het aanzijn gegeven aan eene Grootmacht, die nog heden ten dage bestaat als „Supreme Council of the 33d and last degree of the Ancient and Accepted Scottish Rite of Freemasonry for the Southern Jurisdiction of the United States of America". Deze ritus heeft zich sedert over den geheelen aardbol verspreid. In 1912 is ter beoefening van dezen O.A.S.R. in Nederland opgericht ,,un Suprème Conseil du 33e et dernier degré du Rite Ecossais, Ancien et Accepté ayant pour circonscription territoriale le Royaume des Pays-Bas et ses Dépendances magonniques". Dit Suprème Conseil, zich noemende „Opperraad van den drie-en-dertigsten en laatsten graad van den Ouden en Aangenomen Schotschen Ritus voor Nederland, zijne Koloniën en andere Landen" werkt dus uitsluitend in de graden boven den graad van S. \ P. •. v.h. R. •. + en verleent die graden slechts aan hen, die den R. •. + graad hebben verkregen van ons Hoofdkapittel of van erkende buitenlandsche Souvereine Maconnieke Grootmachten. Voor een overzicht van de graden, in den O.A.S.R. gelegen tusschen den Meestergraad en den graad van S. \ P. *. v.h. R. •. + wordt verwezen naar Hoofdstuk IEL In den Schotschen Ritus wordt in den regel in deze tusschengraden niet gewerkt. HOOFDSTUK I DE HISTORISCHE HOOGE GRADEN IN HUNNE SYMBOLIEKE BETEEKENIS. De Historische Hooge Graden hebben ieder hunne legende en strekking, terwijl zij hunne waarde ontleenen eensdeels aan de zedeleer, opgesloten in hunne ritualen, anderdeels aan de religieuze beteekenis dier ritualen. Overeenkomstig het karakter der Vrijmetselarij doen die ritualen daaromtrent zelve geen uitspraak en zoo is het te begrijpen, dat hunne waarde verschillend wordt beoordeeld naar gelang de beoordeelaar zich daarbij plaatst op etisch of op religieus standpunt. De legenden van de graden tusschen den graad van MeesterVrijmetselaar en den R.\ + graad beginnen met eene voortzetting van de Hiram-mythe waarin mededeeling wordt gedaan van de maatregelen, door Koning Salomo genomen om de voltooiing van den Tempel te verzekeren, de nagedachtenis van Hiram-Abiff te eeren en diens moordenaars te bestraffen. Daarna handelen zij over de verwoesting van den Tempel en den wederopbouw daarvan na terugkeer der Joden uit de Babylonische ballingschap. - Door dat alles is echter de legende van het Verloren Woord heen geweven, van den Onuitsprekelijken Naam, het Oude Meesterwoord, op Salomo's last gesneden in een driehoek van zuiver goud, die gehecht was op het deksel der kist met het stoffelijk omhulsel van Hiram Abiff, waarmede echter noch de beteekenis, noch de uitspraak van dat Woord werd aangegeven. Zoo wordt ons in de verschillende Hooge Graden eenerzijds voorgehouden, dat we moeten volharden in het goede, dat de deugd moet worden beloond en dat we niet mogen rusten vóór het kwaad geheel is uitgeroeid; anderzijds, dat we onafgebroken voort moeten gaan op onzen onderzoekingstocht tot het terugvinden van het Verloren Woord, d.i. „het Woord, dat alle raadselen zal oplossen en allen twijfel wegnemen, daar het de verschijnselen op aarde verklaart door de eeuwige harmonie der wereld-ordening". Wanneer wij in het Woord, dat verloren ging, mogen zien het Woord, dat naar Johannes I was in den beginne, dus de eerste openbaring van de scheppende Godheid, dan wil dat zeggen, dat de ware kennis aangaande God, Zijn wezen en Zijn eigenschappen door Hem is neergelegd in het groote Boek der Universeele Natuur. Welken naam wij aan de Godheid geven doet daarbij niet ter zake; het Verloren Woord geeft ons dan de samenvatting van onze plichten tegenover ons zelf, tegenover anderen en tegenover den Opperbouwmeester des Heelals, ons toonende den weg tot hoogere ontwikkeling, bevrijding en zelfvolmaking. Hem, die de legenden der verschillende hooge graden leest zonder meer, dus zonder te pogen door te dringen in hunne diepere beteekenis, zullen die legenden weinig of niets zeggen, wellicht zelfs zinledig toeschijnen; voor een ander zullen zij alleen eene zedekundige strekking en beteekenis hebben. Een derde zullen zij brengen tot het besef : „Men kan weten dat iets bestaat, waar het gevonden kan worden en dat het boven alles kostbaar is, zonder in de hoogste ontleding te weten wat het is; zoodanig is het geheim van het Verloren Woord, of den Onuitsprekelijken Naam". Het is er mee als John Ruskin zegt in zijn studie over de Grieksche mythologie : „In zijn eenvoudigste definitie een verhaaltje, waaraan een andere bedoeling ten grondslag ligt dan op het eerste gezicht schijnen zou; en het feit, dat er een bijzondere beteekenis aan toegekend moet worden, blijkt uit de buitengewone omstandigheden, waaronder de geschiedenis gebeurt of m.a.w. het irrationeele, dat het kenmerkt". Wie van de graden tusschen den Meestergraad en dien van Souverein Prins v.h. R.'. +, de zoogenaamde Tusschengraden, kennis wil nemen, stelle zich dan ook tot taak tot hunne diepere beteekenis door te dringen. HOOFDSTUK II DE HISTORISCHE HOOGE GRADEN ONDER HET HOOFDKAPITTEL IN NEDERLAND, ZIJNE KOLONIËN EN ANDERE LANDEN. Zooals in de inleiding gezegd, bepalen de historische graden zich hier tot een 'drietal : le. den graad van Elu of Uitverkoren Meester; 2e. de Schotsche Graden, of dien van Ridder van St. Andreas; 3e. den graad van Ridder van den Degen of van het Oosten. In den graad van Elu of Uitverkoren Meester wordt de straf der moordenaars van Hiram Abiff uitgebeeld. Daarbij wordt op den voorgrond geplaatst het beginsel, dat de gerechtigheid de bestraffing der boosheid eischt; en dat de Vrijmetselaar den moed moet weten te bezitten aan dien eisch der gerechtigheid te voldoen; niet om zich op den misdadiger te wreken, maar om de deugd te doen zegepralen en de handhaving van waarheid en recht te bevorderen. In de Schotsche Graden wordt de Uitverkoren Meester, die de straf der boosheid heeft leeren kennen, opgeleid ter verdere volmaking. Daartoe moet hij allereerst zich bekend maken met hetgeen hem ontbreekt, en wat hij verloren heeft door af te wijken van het pad der deugd. Op bijzondere wijze wordt hem nu de terugkeer op dien weg voorgehouden, en gewezen op de moeilijkheid om de slavernij der ondeugd te ontkomen. Om daartoe te geraken, moet, ieder voor zich, niet alleen door zelfbeproeving zien te ontdekken, of er onder de puinhoopen van den verwoesten Tempel der deugd ook nog overblijfselen der echte grondbeginselen aanwezig zijn; maar men behoort met vereende krachten alles aan te wenden tot herbouw van dien Tempel. Bezigde men in den Leerlinggraad reeds het zinnebeeld van SALOMO'S Tempelbouw, in den Graad van Schotsch Ridder wordt nu het herstel van dien Tempel, na de verwoesting, in symbolieken zin voorgesteld. Die herbouw kan alleen met goeden uitslag beproefd worden door vereeniging van individueele krachten. Vandaar dat, ofschoon alle deugden door den Vrijmetselaar evenzeer moeten worden betracht, in dezen Graad aan ieder Ridder wordt aanbevolen uit de verschillende hoofddeugden er ééne te kiezen, aan welker beoefening hij zich meer bepaald wenscht te wijden, opdat door de samenwerking van alle Broederen, de volmaaktheid zoo na mogelijk worde bereikt. Om dit verheven doel steeds nader te komen, wordt eindelijk in den Graad van Ridder van den Degen of van het Oosten geleerd, hoe een ieder manmoedig behoort te strijden tegen de ondeugd, opdat men de ware vrijheid verwerve, ten einde naar de eischen eener strenge en beproefde zedelijkheid te handelen. De mensch behoort, naar de lessen eener op menschenkennis gegronde wijsbegeerte, met moed het kwade leeren afwenden en het goede bereiken. Zoo zal hij, als een zedelijk ontwikkeld, vrijdenkend, vrijwerkend wezen, zich verheffen boven de verzoeking, en zijn einddoel, de volmaaktheid, nabij streven. Deze denkbeelden worden in de zinnebeeldige handelingen van de Ritualen der verschillende Graden voorgesteld. Bij de Kapittels in Zuid-Afrika worden deze Graden nog, onmiddellijk vóór de inwijding als S.\ P.". v.h. R.\ + op plechtige wijze elk afzonderlijk met een kort rituaal bij communicatie verleend. HOOFDSTUK III DE GRADEN VAN DEN OUDEN EN AANGENOMEN SCHOTSCHEN RITUS TUSSCHEN DEN MEESTERGRAAD EN DEN GRAAD VAN SOUV.-. PRINS VAN HET ROZENKRUIS De O.A.S.R. kent tusschen den Meestergraad en den graad van Souv. •. Prins van het Rozenkruis de volgende graden : TWEEDE KLASSE 4°. Geheim Meester. 5°. Volmaakt Meester. 6°. Geheim Secretaris. 7°. Provoost en Rechter. 8°. Opzichter der Gebouwen. 9°. Uitverkorene der Negen. 10°. Uitverkorene der Vijftien. 11°. Uitverkorene der Twaalf. 12°. Meester-Architect. 13°. Ridder Royal Arch. 14°. Volmaakt Uitverkoren Groot-Schot. DERDE KLASSE 15°. Ridder van het Oosten, of van het Zwaard. 16°. Prins van Jeruzalem. VIERDE KLASSE 17°. Ridder van het Oosten en van het Westen. (Tot deze klasse behoort ook de 18°. Souv.-. Prins van het Rozenkruis.) Deze tusschengraden worden bij verschillende Opperraden bestuurd door Kapittels van het Rozenkruis, bij andere zijn daarvan de 4de t/m de 14de graad afgescheiden en gebracht onder het beheer van Loges van Volmaking; enkele Opperraden kennen ook nog voor den 15den en 16den graad een afzonderlijk lichaam, Raad van Prinsen van Jeruzalem geheeten. Het hierna volgend overzicht*) is zeer summier. Wil men dieper in de beteekenis der verschillende graden doordringen, dan is eigen studie en overdenking van de ritualen zelve — leidende tot eigen inzicht — de daarvoor aangewezen weg. Als wegwijzers bij die studie worden aanbevolen : le. het artikel van Br.'. D. Merens : „De beteekenis der Rozekruisersgraden" in het R. \ + orgaan, 11e jaargang November 1932, no. 4. 2e. Deel I van het werk : „De Hooge Graden van den Ouden en Aangenomen Schotschen Ritus der Vrijmetselarij", van Br.-. J. E. Jasper. 4°. GRAAD. GEHEIM MEESTER Als doel van deze graad wordt aangegeven het vervangen bij het toezicht op den verderen tempelbouw van den verslagen Meestei' Hiram Abiff door zeven ervaren Meesters, aan wier hoofd stond Adoniram, te voren leider van het werk op den Libanon. (Zie I Kon. V : 14.) De geblinddoekte candidaat wordt toegelaten tot het Heilige der Heiligen, waar hij, nadat hem de blinddoek is afgenomen, in het Oosten ziet drie dooreengevlochten driehoeken, waarbinnen een cirkel (symbool der oneindigheid) met ingeschreven driehoek en in dien driehoek de Vlammende Ster met de Hebreeuwsche letter Jod, voorstellende den naam van God waarvan de uitspraak verloren is gegaan. Bij de hoekpunten i) Dit overzicht is samengesteld aan hand van de ritualen, dadelijk na de oprichting van het Suprème Conseil du royaume des Pays-Bas (den huidigen Opperraad van België) in 1817 bij dien Opperraadgebruikt. der ineengevlochten driehoeken staan 9 verschillende namen, waarmede God in den Bijbel wordt aangeduid. De candidaat, die zich hier moet. gevoelen als in tegenwoordigheid van God, hoopt eens de Kennis van den Onuitsprekelijken Naam te verkrijgen. 5°. GRAAD VOLMAAKT MEESTER Het onderwerp van dezen graad is het bijzetten van Hiram Abiff in een tombe, uitgevoerd in wit en zwart marmer. Zij bestond uit de eigenlijke tombe, waarop eene obelisk, op welker top een urn was geplaatst.1) Nadat de doode was bijgezet, werd de tombe afgesloten door een driehoekigen steen, waarin uitgehouwen een acacia-tak met daaronder de letters M B N. De urn, die het hart van Hiram Abiff bevatte, was doorboord door een degen ten teeken, dat de moordenaars zouden worden gestraft. De toegang tot het graf bevond zich tusschen twee Kolommen, respectievelijk met de letters J en B. Deze Kolommen droegen een steen waarin gegrift drie cirkels, elk met ingeschreven vierkant, waarbinnen wederom de letter Jod. De cirkels zijn het symbool der Godheid, die geen begin en geen einde heeft; 't vierkant daarin wijst er op, dat onze Tempel tot grondslag moet hebben een volmaakten steen, dien wij daartoe zelve moeten behouwen en bewerken. Tezamen wijzen cirkel en vierkant op de schepping van het Heelal naar den wil van Hem, zonder Wiens hulp er geen bestendigheid en geen Tempel is. Den candidaat, wien de voorafgaande graden hebben geleerd zijn gedrag te regelen en zijn gemoed te zuiveren om ten slotte de volmaking waardig te worden, wordt in dezen graad voorgehouden, dat voor het betreden van het Heilige der Heiligen wordt geëischt reinheid van zeden, rechtschapenheid en bedachtzaamheid. i) Den vorm van dit gedenkteeken vindt men terug op vaandel en zegel van het Grootoosten der Nederlanden. 6°. GRAAD GEHEIM SECRETARIS Deze graad behandelt de hernieuwing van het verbond van eeuwigdurenden vrede en blijvende vriendschap tusschen Koning Salomo en Koning Hiram van Tyrus. Een der getrouwen van Salomo, die op overtuigende wijze blijken heeft gegeven van verknochtheid aan zijn vorst, treedt daarbij op als Geheim Secretaris. In het vertrek, waar deze gebeurtenis zich afspeelt, is de trias van dezen graad aangegeven door drie letters, welker beteekenis is : Verbond, Belofte, Volmaking. Om daartoe te geraken zijn noodig de drie groote deugden : Geloof, Hoop en Liefde, waarop wijzen de drie dooreengevlochten driehoeken van het bijou van dezen graad. 7°. GRAAD PROVOOST EN RECHTER De graad van Provoost en Rechter werd door Salomo ingesteld omdat het bij een zoo groot aantal werklieden, als werkzaam was bij den tempelbouw, noodig was maatregelen te treffen tot het handhaven van orde en tucht. Eene in de rechtzaal geplaatste weegschaal moest de Rechters ten allen tijde herinneren aan hun plicht rechtvaardigheid te betrachten. In die zaal bevond zich tevens eene ivoren doos, inhoudende alle teekeningen en verdere gegevens voor den tempelbouw. In zijne belofte geeft de candidaat uiting aan de hoop, dat God hem de kracht zal geven steeds waarheid, rechtvaardigheid en onpartijdigheid te betrachten. Hij wordt bekleed met een wit schootsvel, omboord met rood, dat in het midden een zakje heeft tot het bewaren van een sleutel, waarmede de hiervoren bedoelde ivoren doos kan worden geopend. Op dat zakje zijn eene roode en eene witte roos 1) geborduurd. De roode roos is het symbool van Hiram Abiff's vergoten bloed, de witte roos van de onschuld der Broeders. i) Dit is een van de weinige plaatsen, zoo niet de eenige, waar in de ritualen gesproken wordt van eens witte roos. 8°. GRAAD OPZICHTER DER GEBOUWEN Opdat alle krachten zouden worden ingespannen om een zoo verheven werk als den tempelbouw op waardige wijze te voltooien en in stand te houden werd door Salomo voor elk der 5 bouworden een hoofd aangewezen met de titel van Architect of Opzichter der Gebouwen. In het rituaal van dezen graad wordt o.m. gewag gemaakt van den 7-armigen kandelaar, wijzende op de tegenwoordigheid van den Heiligen Geest in de harten van allen, die naar Gods wet handelen. De Loge wordt in dezen graad beschouwd als te zijn verdeeld in een linker- en een rechtergedeelte; het linkergedeelte is dat van de Vrijmetselaarsorde onder de wetten van symbolen en ceremonieel, het rechtergedeelte is dat van de ware Vrijmetselarij onder de wetten van genade en waarheid. In het O.-, ziet de candidaat een groot en schitterend licht met in het midden drie gelijke letters, waarvan hij de beteekenis nog niet kent. Hij weet slechts, dat ze de beginletters zijn van het onuitsprekelijke Heilige Woord. Een cirkel binnen een driehoek wijst wederom op God, die noch begin, noch einde heeft. Het devies van dezen graad is : „Vrijmetselaren hebben één God, den Eeuwige". Aan God worden toegekend : Schoonheid, Alwetendheid, Rechtvaardigheid, Wijsheid, Eeuwigheid, Erbarming, Oneindigheid, Volmaaktheid, Scheppingskracht en Mededoogen. 9°. GRAAD UITVERKORENE DER NEGEN. Het rituaal van dezen graad is vrijwel gelijk aan dat van den Uitverkoren Meester onder ons Hoofdkapittel. Ook de strekking van het rituaal is dezelfde. In eene diepe grot en gedurende de stilte van den nacht is de verrader gedood; zoo ook moeten wij in eenzaamheid en stilte onze harstochten tot zwijgen brengen. 10°. GRAAD UITVERKORENE DER VIJFTIEN In dezen graad wordt verhaald hoe ook de overblijvende medeplichtigen aan den moord op Hiram Abiff hunne gerechte straf niet ontgingen. De strekking van dezen graad is gelijk aan die van den voorgaanden. 11°. GRAAD UITVERKORENE DER TWAALF Ter belooning voor den door hen betoonden ijver gaf Salomo aan 12 door hem uitverkoren Broeders het bestuur over de 12 stammen van Israël. Hij gaf hun daarbij den titel van "Emeth", d.w.z. "De mensch, die onder alle omstandigheden waar is". Deze Broeders vormden tezamen een Groot-Kapittel. Bij verheffing tot dezen graad moet de candidaat beloven liefdadigheid te beoefenen en rechtvaardigheid te betrachten, zich er voor hoedende paden te bewandelen, waarop hij zou worden weerhouden van het vervullen zijner plichten. 12°. GRAAD MEESTER-ARCHITECT Deze graad strekt tot belooning van hen, die daarvoor door hunne deugden en hunne kennis in aanmerking kwamen opdat zij steeds nader zouden komen tot den verheven troon van den O.*. B.:. H.•. De Meester-Architect moet, wil hij de Kunst in haar geheelen omvang verstaan, tal van wetenschappen beoefenen, waarvan er 19 worden genoemd. Daartoe behooren niet alleen de bouwkunst, doch ook de geometrie, die den sleutel geeft tot de kennis der hemelen en sferen. 13°. GRAAD RIDDER ROYAL ARCH In het rituaal van dezen graad wordt in eene zeer uitvoerige legende verhaald hoe Enoch ingevolge eene hem in droom gegeven Goddelijke opdracht onder den grond van een heuvel 9 op elkaar volgende gewelven had gebouwd, waartoe slechts toegang kon worden verkregen door eene, met een volkomen vierkanten steen afgedekte opening in het eerste gewelf. In het 9de gewelf plaatste Enoch op een kubieken, marmeren steen eene driehoekige agathen plaat, waarin weer eene rijk met edelgesteenten versierde goudenplaat was gevat, wederom in den vorm van een driehoek. In deze gouden Delta graveerde hij den hem geopenbaarden naam van God. Ook richtte Enoch op een hoogen berg twee zuilen op : een van wit marmer om weerstand te bieden aan het vuur, en een van brons, bestand tegen water. Op de marmeren zuil gaf hij met hiëroglyphen aan, dat in de nabijheid in gewelven onder den grond aan God gewijde voorwerpen waren verborgen; op de bronzen zuil graveerde hij de beginselen van alle wetenschappen. Bij den zondvloed werd de marmeren zuil vernield, doch de bronzen zuil bleef behouden, zoodat de kennis der wetenschap voor Noach en zijne nakomelingen behouden bleef. Gedurende den bouw van den tempel van Salomo werd door een drietal broeders toevalligerwijze de steen ontdekt, die toegang gaf tot het eerste der gewelven van Enoch. Zij lichtten dien steen en drongen daarna geleidelijk door tot het 9de gewelf, waar zij den kubieken steen met de gouden Delta ontdekten. Zij brachten dien aan Salomo, die daarna de agathen plaat met de gouden Delta deed inmetselen in de Kolom der Schoonheid, geplaatst in het 9de der gewelven en juist gelegen onder het Heilige der Heiligen. Met de gouden Delta was, zooals Salomo aan de Broeders mededeelde, de Goddelijke Naam teruggevonden, die geheel gelijk was aan het Oude Meesterwoord, waarvan naast Hiram Abiff alleen hij en de Koning van Tyrus het geheim hadden gekend. Aan het einde der inwijding in dezen graad wordt den candidaten medegedeeld, dat zij weder nader zijn gekomen tot kennis van het mysterie van den Naam Gods, maar nog niet tot die graad, noodig om dat mysterie te doorgronden. Zij zullen dien slechts kunnen verkrijgen door getrouw te blijven in hun ijver, toewijding en standvastigheid. 14°. GRAAD VOLMAAKT UITVERKOREN GROOT-SCHOT De legende van dezen graad verhaalt hoe bij de verwoesting van den tempel van Salomo door Nebukadnezar het geheim van de gouden Delta, verborgen in het Heilige Gewelf, bewaard bleef door de trouw van een der Broeders, die daarvoor zijn leven offerde. Nadat den candidaat toegang is verleend, wordt hij ondervraagd omtrent teekens, woorden en aanrakingen van de 13 voorafgaande graden. Bij de laatsten, den Royal Archgraad, wordt hem dan ook gevraagd of hij den Geheimzinnigen Naam kent, geschreven in de Delta, waarop de candidaat antwoordt, dat die Naam hem nog onbekend is omdat de tijd daartoe voor hem nog niet gekomen is, doch dat hij al zijn hoop erop gevestigd heeft, dat God hem Zijn Naam nog eens zal doen kennen. De candidaat wordt daarna buiten de Kapittelzaal geleid en eerst weer toegelaten nadat alle aanwezigen toestemming hebben gegeven tot zijne bevordering. Nadat de candidaat weder is binnengetreden, worden hem nogmaals vragen gesteld, thans betrekking hebbende op het vervullen van zijn plichten ten opzichte van den O.-. B. •. d.\ H.\, den Staat, zijne familie en zijne medemenschen. Nadat hij verklaard heeft aan die verplichtingen te hebben, voldaan, wordt hij na handwassching toegelaten tot het afleggen der belofte. Daarna volgt het Gewijde Maal, waarbij eerst de voorzitter en de candidaat en daarna alle anderen eten van de brooden en drinken van den wijn. Vervolgens wordt de candidaat bekleed met schootsvel, cordon en ring van den graad. In dien ring zijn gegraveerd de woorden : „De Deugd vereenigt wat de Dood niet kan scheiden". Uit het rituaal moge verder nog worden vermeld, dat daarin gezegd wordt, dat de ware Uitverkoren Meester in zijn hart geen onrechtvaardigheid mag toelaten, dat hij steeds gereed moet zijn het goede te doen en zijn tong niet mag leenen tot laster of kwaadsprekerij. De rijke, de arme en de wijze zijn gelijk voor den Almachtige, wiens symbool, de Delta, zoo herhaaldelijk naar voren wordt gebracht om daarmede te kennen te geven, hoe de O.-. B.\ d.\ H.\ heerscht op aarde en in den hemel. In den catechismus van dezen graad wordt nog gewag gemaakt van de oprichting der Orde van den Tempel en die van St. Jan gedurende de kruistochten. In dien tijd zouden de leden dier Orden zijn ingewijd in de geheimen der Volmaakt Uitverkorenen en zoo zouden die geheimen naar Schotland zijn overgebracht. Aan het slot van den catechismus wordt gezegd, dat de Volmaakt Uitverkorenen niet in duisternis zullen verkeeren, ook al wordt de lamp, brandende in het vertrek, waar zij samenkomen, gedoofd, omdat zij beschenen worden door het Licht, welks schijnsel alles in schittering overtreft. 15°. GRAAD RIDDER VAN HET OOSTEN, OF VAN HET ZWAARD. Het onderwerp van dezen graad is hetzelfde als dat van den gelijknamigen graad van ons Hoofdkapittel. Aan de Ridders van het Oosten wordt de plicht opgelegd God lief te hebben en te aanbidden, verder de traditie te handhaven aan de Broeders in tegenspoed hulp te verleenen en hunne zorgen te verlichten, vreemde broeders als vrienden te ontvangen, zieken te bezoeken en te troosten, armen te helpen en te onderhouden, te bidden voor hen, die vervolgd worden, de geheele menschheid in liefde tegemoet te treden, ondeugd te schuwen, de plaatsen der zonde te vermijden, vrouwen van slechte zeden te ontvluchten, gehoorzaam te zijn aan den Vorst en aan de wetten van den Staat, kortom : te leven naar de beginselen der Vrijmetselarij. 16°. GRAAD PRINS VAN JERUZALEM Deze graad sluit onmiddellijk aan bij den vorigen en vormt eene belooning voor hen, die zich met 't zwaard in de eene en den troffel in de andere hand bij de verschillende gevechten gedurende den bouw van den tweeden tempel het meest onderscheiden hadden door hunne stoutmoedigheid, dapperheid en standvastigheid. 17°. GRAAD RIDDER VAN HET OOSTEN EN VAN HET WESTEN Toen de ridders van het Oosten en de Prinsen van Jeruzalem zich ten tijde van de kruistochten — zoo verhaalt de legende van deze graad — vereenigden om het Heilige Land te veroveren, namen zij als onderscheidingsteeken een kruis aan om daarmede te kennen te geven, dat zij onder éénzelfde banier gezamenlijk wilden strijden en bereid waren hun bloed te storten tot den laatsten droppel toe om den waren godsdienst opnieuw te grondvesten. Nadat vrede gesloten was en zij hun doel niet hadden kunnen bereiken, keerden zij naar hunne respectievelijke landen terug, besloten om daar in den geest te doen wat zij niet daadwerkelijk hadden kunnen volbrengen en daarbij tot hunne ceremonieën slechts toe te laten hen, die bewijs hadden gegeven van hunne vriendschap, hun ijver en hun bedachtzaamheid. Zij vereenigden zich daartoe met de Orde van Malta en namen den titel aan van Ridders van het Oosten en van het Westen om aan de geheele wereld te doen weten, waar hunne orde was ontstaan en tevens, dat zij nooit verandering zouden brengen in de bij dat ontstaan in 1118 aangenomen gebruiken en inwijdingen. De inwijding in dezen graad is één doorloopende herinnering aan de hoofdstukken IV t/m IX der Openbaring van Johannes. SLOTWOORD Aan het slot van dit overzicht moge nog voor een oogenblik worden teruggekomen op hetgeen in Hoofdstuk I gezegd werd over de diepere beteekenis der tusschengraden. De Mr. •. V.-. M. •. zal wellicht na lezing van dit overzicht, ook al heeft hij aan dat hoofdstuk de noodige aandacht besteed, zich toch niet aan een zekere mate van teleurstelling kunnen onttrekken. Niet geheel ten onrechte. Hij zal zich allicht de vraag stellen, of deze tusschengraden hem nu wel iets kunnen geven, dat uitgaat boven datgene, wat de Meestergraad hem heeft gebracht. En indien hij geneigd zou zijn, deze vraag ontkennend te beantwoorden, dan zou hij grootendeels wel gelijk hebben. Want al zal, zooals op pag. 8 is gezegd, hij, die deze tusschengraden zeer aandachtig bestudeert, daarin ten slotte ook wel de geestelijke kern vinden, het kan niet worden ontkend, dat daarin grootendeels de nadruk is gelegd op de plichten, die de mensch heeft jegens medemensch en gemeenschap en op beoefening der menschelijke deugden, terwijl op zuiver geestelijk terrein de inhoud dezer graden zeker niet uitgaat boven dien van den Meestergraad, zooals wij hem beoefenen. Men moet hierbij echter bedenken, dat onder het G.\ O.-, der Nederlanden de Symbolieke Graden, als afzonderlijke ritus, hun eigen ontwikkeling hebben gevonden, een ontwikkeling, die zich vooral in de laatste jaren gelukkigerwijze juist op geestelijk gebied heeft afgespeeld. Dit maakt verklaarbaar, dat van een aansluiting van de historische Graden aan den Meestergraad, in dien zin, dat zij a.h.w. de directe voortzetting en voltooiing van den Meestergraad zouden kunnen zijn, geen sprake kan zijn. Dit is echter niet altijd zoo geweest, en ook nu nog hebben b.v. in den Schotschen ritus ook de drie eerste Graden grootendeels een zedekundige strekking, die dan in de tusschengraden van dezen ritus hare volmaking vindt. Waar de toestand in Nederland zich echter in anderen zin heeft ontwikkeld, kunnen de historische Graden dan ook voor ons slechts historische beteekenis hebben; zij kunnen belangwekkend blijven door hun geschiedenis, belangwekkend toch ook door hun symboliek, die de bestudeering zeker waard blijft en op vele punten kan leiden tot vergelijking met en verdieping van onze inzichten aangaande die van de Symbolieke Graden. Doch eerst de graad van S.•. Pr.-, v.h. R.\ + zal den Mr.•. V.•. M.die op het pad, dat hij bij zijn Meesterinwijding heeft ingeslagen, verder heeft gereisd, de bekroning van zijn Meesterarbeid kunnen brengen. Nadat de Mr. \ V.-. M. \ in zich zelf het besef heeft voelen groeien, dat de Leerlingsarbeid niet louter zelfverbetering beteekent, doch dat in de diepte van het eigen bewustzijn de grootste schat ligt, die het den mensch gegeven kan zijn te vinden : God in zichzelf; nadat hij het inzicht zal hebben verworven, dat de Gezellenarbeid met de medemenschen niet enkel beheerscht wordt door plicht en zedewet, doch geheiligd wordt door de liefde, die is de aantrekking tot het goddelijke in den medemensch, en dat door die liefde het offer zijn grootste waarde krijgt, zal hij in den graad van S.\ Pr.', v.h. R. •. +, de lichtende bevestiging vinden van de hoogste waarheid, waarvan het wezen hem reeds in den Meestergraad was geopenbaard. VORKINK - BANDOENG 1949