DE BEVOLKINGSBOEKHOUDING DE BEVOLKINGSBOEKHOUDING DOOR J. L. LENTZ RIJKSINSPECTEUR VAN DE BEVOLKINGSREGISTERS MET EEN VOORWOORD VAN PROF. MR. H.W. METHORST UITGAVE VAN DE VUGA WAARBIJ AANGESLOTEN DE ERVEN J. J. TUL N.V., ZWOLLE ERVEN B. VAN DER KAMP, GRONINGEN VAN GORCUM & COMP. N.V., ASSEN G. W. VAN DER WIEL & Co., ARNHEM FILIAAL TE 's HERTOGENBOSCH: L. LUYBEN, VUGHTERSTRAAT 16 VOORWOORD. Reeds in 1928 belastte de Regeering de Commissie voor de Bevolkingsboekhouding, met het ontwerpen van nieuwe voorschriften inzake het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters. Bijna acht jaren van voorbereiding zijn noodig geweest, alvorens de nieuwe voorschriften konden verschijnen. In die voorbereiding neemt de „proefneming met gezinspersoonskaarten''' de voornaamste plaats in. Vele herinneringen zijn voor mij, als voorzitter van de genoemde commissie, aan het tijdvak van 1928—1936 verbonden. Buiten den in die jaren soms fel oplaaienden strijd om de persoonskaart, stond, als belangstellend toeschouwer, Mr. N. J. E. de Voogt, de man, die mij en anderen met zijn eenvoudig en rationeel denkbeeld had geïnspireerd. Toen ik hem destijds sprak over de vele hindernissen, welke den weg naar de invoering van het persoonskaartenstelsel blokkeerden, voegde hij mij toe: „zij die gelooven, haasten niet." En de Voogt geloofde in de juistheid van zijn gedachte. Het verheugt mij daarom, dat de heer de Voogt nog vóór zijn verscheiden heeft mogen vernemen, dat de Regeering in principe tot de invoering van het persoonskaartenstelsel — zij het in gewijzigden vorm — besloten had. Thans liggen hier voor mij de reeds op 1 Juli 1936 in werking getreden voorschriften, waarin de principieele beslissing der Regeering vorm heeft gekregen in een samenstel van bepalingen, welke de schoonste beloften inhoudt voor de toekomst van de bevolkingsboekhouding. Aan de Commissie voor de Bevolkingsboekhouding en meer in het bijzonder aan de Werkcommissie uit haar midden, komt ongetwijfeld voor het grootste deel de eer toe van het verstrekken van een gedegen advies. Ik moge haar van deze plaats daarvoor dank betuigen. Dat de nieuwe voorschriften inzake bevolkingsboekhouding gepaard zijn gegaan met de codificatie van de voorschriften betreffende de bevolkingsstatistiek, acht ik zeer doeltreffend. Een nauwe relatie tusschen administratie en statistiek is, uit een oogpunt van wetenschap en van algemeen maatschappelijk belang, onontbeerlijk. Het lijkt mij daarom een gelukkige gedachte van den Heer Lentz om alle voorschriften, zoowel die, rakende de bevolkingsboekhouding, als die, betreffende de bevolkingsstatistiek, in één verzameling te doen verschijnen. De vele verwijzingen ter plaatse, waar deze verhelderend kunnen werken, zullen deze uitgave, die ook overigens een schat van gegevens bevat, stempelen tot een waar vademecum voor studie en praktijk. Dit werk is onmisbaar voor allen, die in de bevolkingsboekhouding belang stellen. Moge het in veler handen komen! H. W. METHORST, Oud-Voorzitter der Comm. voor de Bevolkingsboekhouding; Hoofd der Inspectie van de Bevolkingsregisters; . Directeur-Generaal v. d. Statistiek. ERRATA Blz. 48, tweede regel van boven, in de plaats van „kasten" te lezen: „kosten". In de noot, 3e regel van onder, in de plaats van „Gerretoon" te lezen: „Gerretson". Blz. 64, zesde regel van boven, in de plaats van „nummeriek" te lezen: „numeriek". zestiende regel van boven, in de plaats van „verzending" te lezen: „verzameling". BEVOLKINGSBOEKHOUDING. In de administratie Is de papieren mensch De vertegenwoordiger Van den natuurlijken mensch. INLEIDING. Bij de verschijning van dit werk gaat de Nederlandsche bevolkingsboekhouding een nieuw tijdperk tegemoet. Wij hopen, dat dit tevens het begin zal zijn van een stijgende belangstelling en van een verdieping van het inzicht in de beteekenis en in de waarde van dat deel der bevolkingsadministratie. Slechts weinigen hebben zich geroepen gevoeld iets meer dan oppervlakkige aandacht aan dezen „hoeksteen" van de overheidsadministratie te wijden. Onze litteratuur op dit gebied is dan ook zeer arm. Bepaald ontstellend echter is het vrij algemeen gebrek aan inzicht in doel, beteekenis en waarde van de bevolkingsboekhouding, dat zelfs bij wetenschappelijke mensclien blijkt te bestaan. Velen vereenzelvigen „bevolkingsboekhouding" met „burgerlijken stand" en zijn verwonderd te vernemen, dat die twee in doel en beteekenis ver uiteenloopen. Niet alleen bij hen, die buiten de administratie staan is dat gebrek aan inzicht vast te stellen. Ook bij velen, die in nauwe relatie met de overheidsorganen leven, constateerden wij vaak een volslagen afwezigheid van begrip omtrent het wezen van de bevolkingsregisters. De bevolkingsadministratie in algemeenen zin, welke den mensch zelf als uitgangspunt en tot doel heeft, is nochtans een onderwerp, ■waarvoor in de eerste plaats aandacht mag worden gevraagd. De omstandigheid, dat de mensch zelf bij die administratie betrokken is en voor zich en zijn nageslacht belang heeft bij een juist ingerichte en goed gevoerde registratie, zou dan ook een veel grootere en vooral ook diepere belangstelling doen verwachten. Erkend moet worden, dat aan het onderdeel van de bevolkingsadministratie, dat algemeen bekend is onder den weinig juisten naam „burgerlijke stand", de eer te beurt valt van een naarstige bestudeering door ieder, die zich voorbereidt op een loopbaan bij het bestuur en de administratie der gemeente. Moge voortaan ook aan het andere onderdeel der bevolkingsadministratie, de • bevolkingsboekhouding, een gelijke mate van aandacht worden besteed. Een vergelijking tusschen „burgerlijken stand" en „bevolkingsboekhouding" zou als onderwerp voor een bijzondere studie zeer belangwekkend kunnen zijn. Wij zullen er ons toe bepalen te wijzen op een verschil in wezen. Burgerlijke stand en bevolkingsboekhouding zijn samen te vatten onder het algemeene begrip „bevolkingsadministratie". De burgerlijke stand, die dient tot bewijs van (de aangifte van) eenige voorname gebeurtenissen in het menschelijk bestaan (o.a. geboorte, huwelijk en echtscheiding en overlijden), is te beschouwen als een statische registratie. Dit statische deel der bevolkingsadministratie, belangrijk en onontbeerlijk op zichzelf, vermag slechts gegevens te verschaffen omtrent bepaalde gebeurtenissen op bepaalde tijdstippen. Daarnaast heeft de bevolkingsboekhouding als dynamisch deel der bevolkingsadministratie een vérstrekkende beteekenis. Zij maakt de gegevens van den burgerlijken stand mobiel. Zij registreert de bewegelijkheid der bevolking en legt de vermeerdering of vermindering van het aantal inwoners vast, zij verschaft adressen en gegevens betreffende de menschen, die ter plaatse wonen, zij verbindt de opvolgende woonplaatsen van den mensch met elkander en maakt daardoor nasporingen en onderzoekingen voor velerlei doeleinden mogelijk. Kortom, de bevolkingsboekhouding, mits goed ingericht en bijgehouden, kan steeds een overzicht verschaffen van alle gewenschte gegevens den mensch betreffende. In dit verband kan het bevolkingsregister worden beschouwd als een verzameling van papieren menschen, die de natuurlijke menschen op een centraal punt vertegenwoordigen om aan de overheid alle gewenschte inlichtingen omtrent hun persoon te verstrekken. Wij hopen, dat de bevolkingsboekhouding eindelijk de belangstelling mag gaan ondervinden, welke zij van nature verdient. Er ligt een groot terrein braak; het wacht slechts op den ernstigen wil van bekwame en deskundige menschen om het te verheffen tot een waardevol en hooggewaardeerd bezit van ons volk. Voorburg, Juni 1936. L HOOFDSTUK I. THEORETISCHE BESCHOUWINGEN. A. Het doel van de bevolkingsboekhouding. De bevolkingsboekhouding kan in de organisatie van de huishouding van een staat een belangrijke plaats innemen. Het leven van den mensch is immers door tallooze draden verbonden met maatregelen door de overheid in het belang van de gemeenschap getroffen. De 'vele en velerlei regelingen en voorschriften, van o-v erheidswege gegeven, brengen rechten en verplichtingen voor de bevolking met zich. De overheid zelve neemt daarmede eveneens verplichtingen op zich en deze verplichtingen stellen hooge eischen aan de organisatie van de huishouding van den staat. Voor de organisatie van die huishouding heeft de overheid behoefte aan gegevens omtrent de grootte en de samenstelling der bevolking, aan gegevens betreffende de bewegelijkheid dier bevolking en, meer in het bijzonder, aan gegevens ten aanzien van de eenheden, waaruit die bevolking is samengesteld. Het is uiteraard mogelijk, telkenmale wanneer zulks voor het een of ander doel noodig is, gegevens te verzamelen. Ongeacht de bezwaren en kosten, welke verbonden zijn aan het herhaaldelijk bij de inwoners verzamelen van de verlangde gegevens, zullen vele nuttige of onontbeerlijke feiten voor de gemeenschap verloren gaan, doordat de samenstelling en de grootte der bevolking dagelijks aan verandering onderhevig zijn. De verloren gegane gegevens kunnen bij gebreke van een officieele registratie niet of slechts moeizaam worden opgespoord. Het verlies aan gegevens omtrent de nationale bevolking, dat onvermijdelijk wordt geleden, indien een goede bevolkingsboekhouding ontbreekt, is niet in geldelijke waarden uit te drukken. Als doel van de bevolkingsboekhouding is derhalve te beschouwen: het zoodanig registreeren van den mensch, dal de overheid steeds de beschikking heeft — of zonder veel moeite kan verkrijgen —■ over alle dien mensch betreffende gegevens, welke bij de vervulling van de overheidstaak van belang kunnen zijn. Ter bereiking van dit doel is het noodig, ten aanzien van ieder lid der bevolking, eenmaal al die gegevens te verzamelen en vast te leggen, welke in het maatschappelijke leven gebleken zijn een overwegende waarde te bezitten voor de onderkenning en de beoordeeling van den persoon en van de omstandigheden, waaronder hij leeft. De verzamelde en geregistreerde gegevens kunnen door het opleggen aan de inwoners van daartoe in het leven geroepen Bevolking1 en overheid. Verzameling gegevens. bijzondere verplichtingen en door gebruik te maken van'elk (toevallig) contact, dat de overheid met de inwoners heeft, worden aangevuld en bijgehouden. Papieren mcnsch. Theoretisch beschouwd kan de verzameling van gegevens ten aanzien van iederen persoon tot een zoodanige volmaaktheid worden opgevoerd, dat de papieren mensch een zuiver beeld geeft van den natuurlijken mensch. B. Woon- en verblijfplaats. Beginselen Een van de belangrijkste vragen, welke zich opdringen zoodra registratie. in principe aan de bevolkingsboekhouding een taak wordt toe¬ bedeeld in de organisatie van het staatsbestuur, is, volgens welke beginselen betreffende woonplaats of verblijfplaats de registratie zal moeten plaats vinden. Er zijn slechts weinig wettelijke regelingen, waarin de woonplaats of de verblijfplaats van den mensch niet een rol van beteekenis speelt. Naarmate de bemoeiingen van den wetgever zich uitbreiden wordt de waarde van de woonplaats of van de verblijfplaats voor de administratie grooter en voornamer. Het bestaan van den mensch is steeds verbonden met een woonplaats of een verblijfplaats. Het is derhalve onvermijdelijk, dat in de regelingen van overheidswege, waarin den mensch verplichtingen zijn opgelegd of rechten zijn toegekend, het nakomen dier verplichtingen en het uitoefenen dier rechten in verband worden gebracht met zijn woonplaats of verblijfplaats. Immers, waar kan de mensch gemakkelijker zijn verplichtingen vervullen of zijn belangen behartigen, dan ter plaatse, waar hij woont of verblijft ? Bovendien is de kennis van de verblijf- of woonplaats van den mensch onmisbaar voor zijn vindbaarheid. Definitie woon- of Ofschoon de mensch altijd hetzij een woonplaats, hetzij een verblijfplaats. verblijfplaats heeft, mag dat toch niet zoo eenvoudig worden gedefinieerd. Iemands woonplaats kan tevens zijn verblijfplaats zijn en iemands verblijfplaats kan tevens zijn woonplaats zijn. Tusschen deze twee begrippen bestaat een wisselwerking met onnoemelijk veel overgangen en schakeeringen. Het begrip „verblijfplaats" vormt voor den geest een duidelijker omlijnde aanwijzing dan „woonplaats". Dit laat zich hieruit verklaren, dat oen ieder steeds een verblijfplaats heeft. De verblijfplaats is een natuurlijk te constateeren feit, een absoluut begrip. Woonplaats echter is een begrip, dat vaak samenhangt met de duurzaamheid van het verblijf in een min of meer begrensd gebied. Woonplaats is daarom een juridisch begrip, dat is opgebouwd idt relatieve waarden en subjectieve maatstaven. De „duurzaamheid" van het verblijf is een van de voornaamste relatieve waarden. De voorwaarde: „duurzaamheid" brengt met zich, dat objectief gezien, eerst na afloop van den tijdsduur, welke als sub- rol spelen. Het ontbreken van gegevens omtrent dien mensch zal als een bezwaar gevoeld worden. Maatstaven woon- In verband met het vorenstaande is het niet alleen logisch, plaatsbepaling. doch ook een eisch, dat de bevolkingsboekhouding niet gebonden is aan een van de vele woonplaatsbegrippen. Zij behoort zich te richten naar het werkelijke leven. De werkelijke woonplaats, het feitelijke wonen, zal derhalve den voornaamsten grondslag voor de bevolkingsboekhouding moeten vormen. Intusschen zal ook die grondslag onvermijdelijk gebonden zijn aan relatieve waarden en subjectieve maatstaven, omdat alleen de verblijfplaats een absoluut begrip kan vormen. Voor de registratie van den mensch is noodig een meer geconsolideerde toestand, een zekere stabiliteit, welke tot uitdrukking komt in het begrip „woonplaats". Het is echter een eisch, dat dit begrip „woonplaats" zoo dicht mogelijk blijft bij den natuurlijken toestand, dus bij het begrip „verblijfplaats". Een analyse van het begrip „werkelijke woonplaats" geeft als voornaamste element: de nachtrust of de daarvoor in de plaats tredende rust. De slaap geeft aan het verblijf van het lichaam op een bepaalde plaats steeds een duurzaamheid, welke in wakenden toestand meestal niet wordt bereikt. De plaats, waar de nachtrust wordt genoten, zal meestentijds ook het middelpunt zijn vanwaar en waarheen het lichaam zich in een meer beperkten kring beweegt. Ook hierbij zal het „voornemen" een belangrijke rol spelen, terwijl de „duurzaamheid" of althans „de onbepaalde tijd", welke aan het „voornemen" tot het vestigen van nachtverblijf ten grondslag ligt, een onmisbare, zij het subjectieve, factor zal moeten vormen. Aldus beschouwd is elk begrip „woonplaats" een juridisch begrip. Binnen zekere grenzen is het evenwel mogelijk den grondslag „nachtrust" te zien als een woonplaatsaanduiding, welke de bevolkingsboekhouding doet overeenstemmen met de werkelijkheid. We kunnen dan spreken van een „feitelijke woonplaats" of van een „feitelijke werkelijke woonplaats". De ingewikkeldheid van het leven eischt echter, dat voor een aantal gevallen ook andere factoren dan alleen „nachtrust", „voornemen" en „duurzaamheid" worden ingeschakeld. M. a. w. ^nachtrust" (gecombineerd met „voornemen" en „duurzaamheid") is in alle gevallen geen voldoende maatstaf voor de woonplaatsaanduiding in de bevolkingsboekhouding. Meestentijds zullen de in te schakelen factoren ons steeds verder van de werkelijkheid, dat is van de natuurlijke verblijfplaats, wegvoeren. Die andere, bijzondere factoren stempelen de woonplaats dan tot een juridische, een juridische woonplaats echter, welke steeds zoo dicht mogelijk de werkelijkheid benadert. In dit verband kan dan worden gesproken van een „juridische werkelijke woonplaats" ter onderscheiding van de vorenbedoelde „feitelijke werkelijke woonplaatsDeze „juridische werkelijke woonplaats" mag slechts gelden voor een betrekkelijk gering deel van de bevolking. De administratieve woonplaats volgens de bevolkingsboekhouding kan grondslag vormen voor velerlei rechtshandelingen, mits de wetgeving daarop wordt aangesloten en ingesteld. ('. De grenzen der bevolkingsboekhouding. Bij de bespreking van „woonplaats en verblijfplaats" hebben wij er reeds op gewezen, dat met de aardrijkskundige grenzen van het land zullen moeten samenvallen die van de bevolkingsboekhouding. Maatschappelijke-, economische- en taalbezwaren zijn oorzaak, dat een staat over een meerendeels vaste bevolking beschikt, die zich binnen zijn grenzen gemakkelijker beweegt dan daarbuiten. De invloedssfeer der landswetten kan zich bezwaarlijk uitstrekken over het grondgebied van andere staten. Het toezicht op de naleving van bepaalde voorschriften door de zich buitenslands bevindende onderdanen, zal althans op zoodanige moeilijkheden stuiten, dat de bevolkingsboekhouding in den regel beperkt zal moeten blijven tot dat deel der nationale bevolking, dat zich op het grondgebied van den staat bevindt. Een uitzondering op dezen regel is denkbaar voor wat betreft koloniale mogendheden. Deze kunnen binnen de grenzen der bevolkingsboekhouding ook betrekken de onderdanen, die zich in de overzeesche gebieden bevinden. Eenige, nog primitieve samenwerking bestaat te dien aanzien reeds tusschen de Nederlandsche bevolkingsboekhouding en die van Suriname en Curagao. Het terrein, waarover de boekhouding der bevolking zich uitstrekt, is steeds te beschouwen als een afgesloten geheel. D. w. z., dat een ieder, die zich binnen de grenzen van dat terrein bevindt, in de nationale bevolkingsboekhouding moet worden opgenomen, ongeacht waar hij zich in den regel ophoudt. Hij, die zich buiten die grenzen begeeft, behoort dan te worden afgevoerd. Op dezen algemeenen regel omtrent opneming in en afvoering van de bevolkingsboekhouding zijn, in verband met tijdelijke aan- of afwezigheid, uitzonderingen mogelijk. Met betrekking tot de bevolkingsboekhouding zijn conventies met andere staten mogelijk en vaak ook wenschelijk. I). Facultatieve of verplichte bevolkingsboekhouding. De behoefte aan een boekhouding of aan een eenvoudige inventaris van de bevolking, zal in alle gemeenten niet even groot zijn. In de kleinere en kleinste gemeenten zal de plaatselijke kennis van bestuursorganen en ambtenaren oorzaak kunnen zijn, dat het bezit van een bevolkingsregister geenszins als een behoefte wordt gevoeld; zelfs is het denkbaar, dat zoo'n register als een overbodige last wordt beschouwd. In de grootere en grootste gemeenten daarentegen, waar het niet meer mogelijk is op de hoogte te zijn of te blijven van de namen der inwoners en van de omstandigheden, waaronder zij in de gemeenschap leven, zal de behoefte aan gegevens omtrent die in- B. Beknopt algemeen overzicht. Door de eeuwen heen heeft de overheid steeds belang gesteld Volkstellingen, in de hoegrootheid en in de samenstelling der bevolking. Het begin onzer jaartelling staat in verband met een volkstelling. Sindsdien zijn in vele landen op onregelmatige tijden volkstellingen gehouden, doch in de laatste eeuw blijkt van een toenemende waardeering voor het instituut der volkstellingen, speciaal in die landen, waar geen bevolkingsboekhouding bestaat. In de meeste landen worden thans op vaste tijdstippen periodiek (om de 5 of om de 10 jaren) volkstellingen gehouden. Volkstellingen, al worden ze ook periodiek gehouden, zijn echter slechts momentopnamen van een uiterst bewegelijke en veranderlijke massa, die eiken dag een andere samenstelling krijgt en een anderen vorm aanneemt. Hoe nuttig periodieke volkstellingen misschien mogen zijn v.oor bijzondere doeleinden en voor vergelijking met de uitkomsten in andere landen, het laat zich begrijpen, dat de fotografie der massa op bepaalde tijdstippen geen bevrediging kan schenken aan hen, die uit een oogpunt van organisatie van de huishouding van den staat, behoefte gevoelen aan een doorloopend inzicht in de wisselingen en veranderingen, welke de samenstelling der bevolking ondergaat, alsmede aan hen, die een geregeld en blijvend contact moeten bewaren tusschen de overheid en de eenheden, waaruit de maatschappij is opgebouwd. Uit deze behoeften laat het zich verklaren, dat in Nederland reeds in 1825 bij Provinciaal Beglement van Zeeland (d.d. 27 October 1825, no. 96) en in 1826 bij Provinciaal Reglement van Utrecht, provinciale voorschriften zijn gegeven voor het instellen van gemeentelijke bevolkingsregisters. Bij Koninklijk besluit van 29 September 1828, Staatsblad no. 57, „houdende bepalingen nopens een nieuwe'en algemeene volkstelling", werd in ons land de eerste algemeene volkstelling voorgeschreven, welke moest aanvangen op 16 November 1829 en moest zijn afgeloopen vóór 31 December 1829. Artikel 1 van. dit besluit luidde als volgt: „De telling of om- Aanleg „schrijving der ingezetenen, binnen het Rijk woonachtig, heeft volks-registers. „hoofdzakelijk ten doel om op elke plaats uitvoerige Volks-registers „te doen aanleggen, bevattende alle zoodanige opgaven en be„rigten betrekkelijk de bevolking, welker kennis in het belang „van den Staat nuttig en noodzakelijk is bevonden. „Deze registers zullen over het geheele Rijk overeenkomstig „het hierbij goedgekeurde model worden ingevuld". De uitvoeringsvoorschriften verschenen bij K. B. van 3 September 1829, St. 62, „bevattende bepalingen nopens de bevolen algemeene volkstelling in den loop van 1829". Bij K. B. van 3 September 1829, no. 90, welk K. B. niet in het Staatsblad is verschenen, zijn via de provinciale besturen aan de gemeentebesturen voorschriften gegeven ten aanzien van het aanleggen van „uitvoerige volksregisters". Deze voorschriften kunnen worden beschouwd als de oudste algemeene voorschriften omtrent bevolkingsregisters in ons land. Bij publicatie werd den ingezetenen bekend gemaakt, dat de volkstelling geen ander doel had dan het aanleggen van uitvoerige volksregisters, bevattende alle zoodanige opgaven en berichten betrekkelijk de bevolking, waarvan de kennis in het belang van den staat nuttig en noodzakelijk was gebleken. De door de volkstelling binnengekomen gegevens werden ingeschreven in een register, waarvoor het materiaal van Rijkswege was verstrekt en dat als legger van de bevolking op de secretarie der gemeente werd bewaard. Aangezien echter algemeen geldende voorschriften omtrent het doen van aangifte ontbraken, verouderden de leggers binnen zeer korten tijd en gaven deze tenslotte nog slechts een zeer onvolledig beeld van de bevolking. Bij K. B. van 4 September 1839, werd de tweede volkstelling bepaald van 18 November tot 31 December 1839. Met betrekking tot de bevolkingsregisters werden echter geen nadere voorschriften gegeven. Waarschijnlijk door het gemak, dat de vorenbedoelde leggers in den beginne opleverden, begon men meer en meer behoefte te gevoelen aan een stelselmatig gevoerde en goed gefundeerde boekhouding der bevolking. Dit blijkt o.a. hieruit, dat bij besluit van 16 Julij 1845 (goedgekeurd bij Kon. besluit van 13 October, no. 58) door de Staten der Provincie Zuid-Holland is vastgesteld een „Reglement op het daarstellen en bijhouden van Registers Aan ,'Bevolking en inwoning binnen de Provincie Zuid-Holland". Belangwekkend, in verband met de huidige voorschriften, zijn de volgende artikelen van dat reglement: „Art. 1. In al de Steden en Gemeenten der Provincie Zuid„Holland zal worden aangelegd en door de zorg van Burgemeesteren "en Wethouders of Assessoren worden bijgehouden een door „den Burgemeester gequoteerd en op iedere bladzijde geparapheerd "Register van bevolking en inwoning, overeenkomstig het ten „deze gevoegde Model. „Art. 2. Burgemeesteren en Wethouders of Assessoren zullen „zorgen, dat dadelijk na de afkondiging dezes, voor zoo verre „zulks nog geen plaats heeft gehad, voor rekening der betrokkene '^Stad of Gemeente al de woonhuizen met een nommer worden „gekenmerkt. „Dit nommer zal, in zwarte olieverw, ter grootte van ten minste „30 strepen, op den post der deur of op eene andere zigtbare „plaats aan de voorzijde van het gebouw worden gesteld. „Art. 8. Burgemeesteren en Wethouders of Assessoren zullen „zorgen, dat tweemaal in het jaar zoo veel mogelijk na den ge- „wonen verhuistijd, van huis tot huis worde rondgegaan, • ten „einde op te nemen of alle opgaven, betrekkelijk de veranderingen „in het personeel der huisgezinnen en van derzelver verhuizing, ?>zijn gedaan en aangeteekend, en ingeval van verzuim de noodige „aanvulling van het Register doen bewerkstelligen." De derde volkstelling werd krachtens K. B. van 19 October Invoering bevol 1849, St. 55, gehouden naar den staat der bevolking op 19 No- kasregisters, vember 1849. Het voor deze volkstelling vastgestelde tijdstip was gunstig voor de invoering van bevolkingsregisters op 1 Januari 1850. Bij K. B. van 22 December 1849, St. 64, houdende „Voorschriften omtrent het aanleggen van bevolkingsregisters in elke gemeente", kwam een algemeene regeling omtrent de bevolkingsboekhouding tot stand, waarbij werd voorgeschreven, dat, ingaande 1 Januari 1850, in elke gemeente registers van bevolking moesten worden gehouden. De inschrijving in deze vastbladige bevolkingsregisters geschiedde voor de eerste maal volgens de opgaven, welke bij de volkstelling verzameld waren. Daarna werden de registers echter geregeld bijgehouden, overeenkomstig de bepalingen van het laatstgenoemde K. B. Eerst van 1 Januari 1850 af kan dus worden gesproken van een boekhouding der bevolking. Bij het K. B. van 22 December 1849, St. 64, was de bijhouding der bevolkingsregisters opgedragen aan de ambtenaren van den burgerlijken stand. lot grondslag voor de inschrijvingen diende de wettelijke woonplaats volgens de bepalingen van de artikelen 74—78 van het Burgerlijk Wetboek. Deze beide voorschriften werkten in de praktijk zeer onbevredigend. De uitzonderlijke positie van den ambtenaar van den burgerlijken stand liet in vele gevallen niet toe, dat hij geregelde en dagelij ksche zorg wijdde aan de bijhouding van het bevolkingsregister. De grondslag „wettelijke woonplaats" leidde tot oen registratie, welke niet met de werkelijkheid overeenstemde, doch slechts een gecompliceerd juridisch beeld van de bevolking gaf. O.a. werden bij de inschrijving van minderjarigen en onder curateele gestelden moeilijkheden ondervonden. Het groote belang van een nauwkeurige bevolkingsboekhouding kwam inmiddels ook sterker tot uitdrukking. Bij K. B. van •! November '1861, St. 94, werden voorschriften Wijziging' en aan gegeven „omtrent het vernieuwen en bijhouden der bevolkings- vnIliM" voorregisters", waarbij het K. B. van 1849 werd ingetrokken. Een schriftonK. B. van 3 November 1861, St. 95 bevatte „voorschriften regelende de verpligting tot het doen van aangifte voor de bevolkingsregisters". De regeling dezer verplichting was in het K. B. van 1849 overgelaten aan de gemeentebesturen, die door het maken van nieuwe politieverordeningen, of door herziening der reeds bestaande, moesten voorzien in de uitvoering van de voorschriften van het besluit. Door de invoering in 1851 van de gemeentewet was deze opdracht aangevuld met de bepaling van artikel 140 (thans 174) dier wet. De voorschriften van 1861 brachten een nieuwen grondslag voor de bevolkingsboekhouding, n.1. „de werkelijke woonplaats". De bijhouding der bevolkingsregisters werd daarbij opgedragen aan de meer voor die taak berekende gemeentebesturen, wier bemoeienis met de belangen der inwoners een meer algemeen en permanent karakter draagt. Zee- en landmagt. Bij K. B. van 1 Februari 1862, St. 20 werden de besluiten van 1861 gewijzigd door „Voorschriften regelende de inschrijving in de bevolkingsregisters van de daarbij bedoelde personen, behoorende tot de zee- en landmagt". Bij K. B. van 10 April 1862, St. 40 verschenen voorschriften inzake „Inschrijving in het bevolkingsregister der aan het Rijk behoorende gestichten te Ommerschans en te Veenhuizen". (Jestichts- Het eerstgenoemde K. B. schreef voor het afzonderlijk re- bevolking. gistreeren van personen, samenwonende in militaire gebouwen, enz. De afzonderlijke registers bleven echter onder de berusting van het gemeentebestuur. Het laatstgenoemde K. B. schreef een afzonderlijke regeling voor ten aanzien van de bevolking van de gestichten te Ommerschans en te Veenhuizen. Bij K. B. van 23 September 1877, St. 185 kwamen tot stand, „Voorschriften regelende de inschrijving in registers van personen, zamenwonende in gebouwen of schepen, onder bestuur of toezigt van het openbaar gezag". Hierbij werden verschillende Koninklijke besluiten ingetrokken. De afzonderlijke registers kwamen onder de beiusting der gestichtsbesturen. De in- en afschrijving geschiedde door middel van een zgn. „bevolkingskaart . De gestichtsbesturen waren verplicht ten behoeve van het gemeentelijk bevolkingsregister de noodige inlichtingen te verstrekken. Naar aanleiding van een weigering van het bestuur van het krankzinnigengesticht Meer en Berg om inlichtingen te verstrekken voor de bevolkingsregisters, ontstond een geschil tusschen dit bestuur en het gemeentebestuur van Bloemendaal. Bij arrest van den Hoogen Raad van 13 Januari 1879 werd beslist, dat algemeene maatregelen van bestuui, die niet rustten op het voorschrift eener wet, allen constitutioneelen grond misten. Bij arrest van 22 November 1886 ontsloeg de Hooge Raad iemand uit Middelburg van rechtsvervolging, omdat het K. B. van 3 Nov. 1861, St. 95, regelende de verplichting tot het doen van aangifte voor de bevolkingsregisters, niet verbindend was, daar het niet steunde op een wettelijke bepaling. Wettelijke Dit laatste arrest gaf den doorslag. Bij de in dit boek opgenomen grondslag. wet van 17 April 1887, St. 67, krijgt de bevolkingsboekhouding een wettelijken grondslag. Merkwaardig is, dat in deze wet de bevoegdheid der gemeentebesturen, gegeven bij artikel 140 (thans 1 / 4) der gemeentewet, n.1. om in overeenstemming met algemeene of provinciale voorschriften, de noodige verordeningen tot verdeeling der gemeente in wijken en tot opmaking van volledige staten der bevolking en In den beperkten kring, waarin het werd voorgedragen, vond het denkbeeld warme instemming. Op 30 Mei 1891 lichtte mr. de Voogt zijn opstel nader toe in een te Amsterdam gehouden algemeene vergadering der Yereeniging voor de Statistiek in Nederland. Bij K.B. van 6 October 1892, St. 232, werd ingesteld een Centrale Commissie voor de Statistiek. Deze Commissie heeft sedert haar instelling herhaaldelijk doen Instelling Centr. blijken van grieven tegen de voorschriften van 1887. Een der voor- Comm- v-<'- Stat. naamste, ook in de praktijk sterk gevoelde, bezwaren was gelegen in de omstandigheid, dat nog steeds boeking in vastbladige registers was voorgeschreven naar de namen der gezinshoofden of naar de volgorde der huisnummers. Deze bezwaren waren reeds door de voormalige Rijkscommissie voor Statistiek, onder dagteekening van 10 December 1861, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken uiteengezet. Voornamelijk tegen die bezwaren richtte zich ook het betoog van mr. de Voogt. De Regeering was, blijkens haar bij verschillende gelegenheden aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakte meening, wel overtuigd, dat de voorschriften voor de bevolkingsregisters een en ander te wenschen overlieten. In dit licht gezien is het begrijpelijk, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken bij schrijven van i Februari 1895, no. 588, afd. B.B., de Centrale Commissie voor de Statistiek, onder herinnering aan de bij verschillende gelegenheden geopperde bezwaren tegen de bestaande voorschriften omtrent de bevolkingsregisters, uitnoodigde haar meening te doen kennen over de vraag of herziening dier voorschriften noodig was en, indien deze vraag bevestigend werd beantwoord, aan den Minister de noodige ontwerpen, daartoe strekkende, kortelijk toegelicht, te doen toekomen. D.d. 20 October 1896, no. 298, werd door de Centrale Commissie Advies Centr. voor de Statistiek een advies uitgebracht, waarin de vraag beves- Comin. Stat. tigend werd beantwoord en waarbij een ontwerp was gevoegd, strekkende tot herziening van de Koninklijke besluiten van 27 Juli 1887 (Staatsblad nos. 140, 141 en 142). Dit advies, verwerkt in het jaarverslag over 1896 van de Centrale Commissie voor de Statistiek, en opgenomen in het bijvoegsel der Staatscourant van 2/3 Mei 1897, no. 102, suggereerde tot invoering van het persoonskaartenstelsel van mr. de Voogt "op 1 Januari 1898. Dit voorstel bevatte de volgende hoofdprincipes: '1°. Invoering van persoonskaarten, welke gezinswij ze worden samengevat in omslagen; de omslagen bevatten een inventaris van den inhoud (namen enz.); de omslagen worden straatsen huisnummergewijze gerangschikt; 2°. Een volledige alfabetische kaartenklapper (dus eigenlijk een tweede persoonskaartenstelsel) wordt aangelegd, waarin de adressen worden vermeld; „naleving der voorschriften haar wel noodig voorkomt." (Zie jaarverslag 1909 Centrale Commissie voor de Statistiek.) De algemeene stemming ten opzichte van het persoonskaartenstelsel blijkt het best uit het onderstaande uittreksel uit een voordracht door den heer W. J. van Wagtendonk gehouden te Assen, op 29 Augustus 1909, voor de afd. Drenthe van den Nederlandschen Bond van Gemeente-ambtenaren (zie bijvoegsel Weekblad van den Nederlandschen Bond van Gemeente-ambtenaren d.d. 2 Sep 1909, no. 423): „Voor den dagelijkscben dienst, voor een noodzakelijke controle Voordracht „op de verzameling bevolkingskaarten, voor het behoud van een v* Wagtendonk. „goed overzicht over de samenstelling en de geschiedenis der „gezinnen (zoo noodig voor het geven van inlichtingen en ter „uitvoering van wetten en verordeningen), blijf ik gezinsboek„houding noodzakelijk achten. Doch ik erken gaarne, dat de persoonskaart, als duurzaam verliuisbiljet, het maken van fouten „voorkomt en omtrent vroegere woonplaatsen en het verleden „van den ingeschrevene gegevens verstrekt, die anders verborgen „blijven. Vooral de bevolkingsstatistiek zal hiervan profiteeren. „Toen in 1896 voor de bevolkings-administratie een persoons„kaartenstelsel werd aanbevolen ter vervanging van de gezins,,boeking, heb ik het mijne bijgedragen tot bestrijding van dat „ontwerp. Ik handhaaf nog altijd de meening, dat gezinsboeking „het eenvoudigst systeem is en de voorkeur verdient boven het „uitsluitend gebruik van een persoonskaartenstelsel, vooral in „groote gemeenten. „Verwijt men mij nu, dat ik destijds de bezwaren tegen het „persoonskaartenstelsel te breed heb uitgemeten en niet voldoende „licht heb laten vallen op de voordeelen, die het invoeren der „persoonskaart aanbiedt, dan buig ik deemoedig het hoofd. Ik „heb wel wat overdreven, maar waartoe komt men niet, als men „zich voorneemt belangstelling te wekken voor een zaak? Dan „moet men wel de groote trom roeren. Let maar op de weinige „aandacht, die is geschonken aan het rapport der commissie, door „de Vereeniging voor Gemeentebelangen benoemd in zake wijzi„ging der voorschriften voor de bevolkingsregisters. De vakbladen „hebben hoogstens de algemeene inleiding van het rapport overgenomen; een bespreking van de voorstellen der commissie heb „ik nergens gevonden. Valt er dan niets op- of aan te merken „naar aanleiding der voorgestelde wijzigingen? Ik ken de leden „dier commissie, waarvan ik de eer heb gehad lid te zijn, te goed, „om te gelooven, dat ook maar een hunner overtuigd zou zijn „volmaakt werk te hebben geleverd. „Dat stilzwijgen van vakpers en vakgenooten getuigt niet van „die belangstelling in een belangrijk onderdeel der gemeentelijke „administratie als de heeren Aalders, Boomkamp en v. d. Graaf „daarvoor hebben getoond in hun ontwerpen. Hulde aan Mr. de Voost. Instelling' Commissie van Voorlichting. Advies Oornm. v. Voorl. „Zooals ik reeds opmerkte, acht ik de invoering van een persoons„kaart naast de gezinsboeking een verbetering voor de bevolkingsadministratie en gaarne breng ik hier hnlde aan mr. de Voogt, „die het eerst den stoot heeft gegeven, om tot die verbetering te „komen". Als gevolg van het vorengenoemde advies van de Centrale Commissie voor de Statistiek kan worden beschouwd de beschikking van 11 December 1909, no. 12386, afd. B.B., van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarbij werd ingesteld een Commissie van Voorlichting in zake de reorganisatie van. het Bevolkingsregister, bestaande uit de H.H.: Mr. H. W. MetiiofiSf, voorzitter, directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek; Mr. N. J. E. de Voogt, onder-voorzitter, hoofdcommies-chef van het Bevolkingsregister te Rotterdam; W. J. van Wagtendonk, hoofdcommies-chef van het Bevolkingsregister te Amsterdam; U. J. Mijs, burgemeester van Middelharnis; H. A. Aalfs, burgemeester en secretaris van Vries (Dr.). Bij beschikking van 22 Januari 1910, no. 471, afd. B.B., werd tot secretaris der commissie benoemd de heer F. Fonck, chef der le afdeeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze commissie kreeg tot opdracht van voorlichting te dienen omtrent: a. de vaststelling van een uniform-model voor de persoonskaarten of -bladen; b. de samenstelling van een handleiding voor het in te voeren stelsel ter voorlichting van de gemeentebesturen, en c. de vaststelling van de wijze, waarop deze persoonskaarten of -bladen zullen worden bewaard of bijeengevoegd, met bepaling, dat de Commissie, zoo noodig, voorstellen kan doen tot technische verbeteringen in het door de Centrale Commissie voor de Statistiek ontworpen Koninklijk besluit. Het door deze commissie d.d. 18 April 1911 aan den Minister uitgebrachte advies met ontwerpen Koninklijke besluiten, bevatte deze drie hoofdprincipes: 1°. invoering van persoonskaarten. ten gebruike als permanent verhuisbiljet, bij aantallen van 250 stuks samengevat in daarvoor geëigende banden; 2°. behoud van het gezinsregister in boekvorm (vast- of losbladig) of in kaartvorm (met klapper); 3°. invoering van een woningregister. Men ziet, dat het hier voorgedragen systeem van bevolkingsboekhouding belangrijk afweek van het in 1896 door de Centrale Commissie voor de Statistiek aanbevolen stelsel-de Voogt. De persoonskaart was in principe behouden, doch deze werd eigenlijk verdrongen naar een tweeden rang, d.w.z. zij kreeg voornamelijk waarde als „permanent verhuisbiljet". Het gezinsregister zou als eigenlijk bevolkingsregister blijven voortbestaan. Hieruit is te concludeeren, dat ook deze commissie geen andere afdoende op- lossing w een dergelijke aanteekening aantreffen van hot bestuur der vorige verblijfplaats. De datum van inschrijving in die vorige verblijfplaats ware dan, met vermelding van den naam dier gemeente, te vermelden in de kolom „aanteekeningen" van het verblijfregister, opdat daarmede eventueel rekening kan worden gehouden bij de toepassing van art. 19, 3e lid (overbrenging in het bevolkingsregister). Ook in deze gemeente zal de aangehaalde aanteekening in het paspoort of op het identiteitsbewijs moeten worden gesteld. Het zal voorts aanbeveling verdienen het bestuur der vorige verblijf- plaats van de inschrijving mededeeling te doen, opdat aldaar afvoering kan plaats hebben, zonder dat een onderzoek daartoe behoeft te worden ingesteld (art. 62). De in het verblijfregister ingeschreven personen, zullen wel steeds behooren tot hen, van wie „op redelijke gronden kan „worden aangenomen, dat de persoon niet in het bevolkingsregister is opgenomen of opgenomen geweest" of van wie „het „bevolkingsregister, waarin de persoon opgenomen is of het laatst „opgenomen is geweest, niet is kunnen worden opgespoord" (art. 96, le lid). Hieruit volgt dan, dat, alvorens tot opneming van een in het verblijfregister ingeschreven persoon, in het bevolkingsregister wordt overgegaan, ingevolge het bepaalde in artikel 96, le lid, met model III aan de Inspectie zal moeten worden kennis gegeven, dat de persoon in het bevolkingsregister der gemeente moet worden opgenomen. Men zie ook hiervoren. Eindelijk zou de vraag nog kunnen worden gesteld of de be- Volgorde van inpaling, dat de personen in het verblijfregister worden ingeschreven schrijvins. in de volgorde van inschrijving (art. 60, le lid), wel in overeenstemming is te achten met die van artikel 59, le lid, waarbij is toegestaan het verblijfregister in vast- of in losbladigen boekvorm, dan wel in kaartvorm te houden. De losbladige boekvorm en de kaartvorm lijken minder geëigend voor een chronologische inschrijving. Wij meenen, dat ook de losbladige boekvorm en de kaartvorm reden van bestaan zullen blijken te hebben, in het bijzonder met het oog op de onder 2°. bedoelde, door den Minister aan te wijzen groepen van personen, die wel voor bepaalden, doch vermoedelijk voor zeer langen tijd, in het verblijfregister moeten worden ingeschreven. Inschrijving in een vastbladig verblijfregister doet deze personen op den duur uit het oog verliezen, wegens de (vele) in- en afschrijvingen, welke zullen volgen. Een losbladig- of een kaartsysteem schenkt de gelegenheid, de bladen of kaarten, waarvan alle personen zijn afgevoerd, uit te nemen en afzonderlijk te bewaren, waardoor het verblijfregister vrijwel uitsluitend de (nog) ingeschreven personen zal bevatten. Het voorschrift van chronologische inschrijving zal wel verband houden met de overzichtelijkheid bij de kwartaalswij ze controle en de raadpleging voor het dagelijksch gebruik. Het model, dat als bijlage no. V bij het besluit is gevoegd, kan aangevuld worden (art. 59, 2e lid). Deze bepaling heeft de strekking het verblijfregister eventueel geheel op de behoeften- der praktijk van de bevolkingsboekhouding te kunnen aansluiten. Wellicht verdient het aanbeveling een po^oori-aanteekening op de woningkaart (-blad) te maken, ten aanzien van de in het verblijfregister ingeschreven personen. Men zie voorts de artt. 116 en 117. F. Aanmelding en aangifte. Aanmelding en aangifte zijn twee verschillende handelingen, Beteekenis. welke in het besluit scherp zijn te onderscheiden. Oppervlakkig * beschouwd, zou kunnen worden gezegd, dat aanmelding geschiedt bij vestiging en aangifte bij vertrek of bij verhuizing binnen de gemeente. Aanmelding heeft dus plaats, wanneer het gemeentebestuur niet, of nog niet over gegevens van den persoon beschikt, of dat de gegevens, waarover het beschikt, onvoldoende zijn of nog toelichting behoeven. De aanmelding heeft de strekking het gemeentebestuur in staat te stellen te beoordeelen, of opneming in het bevolkingsregister der gemeente of van een andere gemeente, dan wel in het centrale B.R., of in het verblijfregister, noodig is. (art. 3, 3e lid). De verplichting tot het afleggen van een verklaring van vestiging vloeit voort uit de bepalingen, welke de aanmelding beheerschen en ligt daarin besloten. De persoonlijke aanmelding en de daarmede verband houdende verplichtingen, stellen het gemeentebestuur in staat, terstond in een beoordeeling te treden. Aangifte daarentegen geschiedt slechts, wanneer de persoon reeds in het bevolkingsregister der gemeente opgenomen is en ■ het gemeentebestuur derhalve met de voornaamste gegevens, hem betreffende, bekend is. De aangifte heeft de strekking het gemeentebestuur op de hoogte te brengen met feiten, tengevolge waarvan een wijziging of aanvulling van gegevens, welke reeds in het bevolkingsregister voorkomen, kan moeteri plaats hebben. Hieronder is de afvoering begrepen. Men zie de artt. 7, 8 en 12. Aanmelding. Op wie verplich- De aanmelding moet geschieden in persoon en ter plaatse, waar ting rust. het gemeentebestuur het bevolkingsregister heeft ondergebracht, en tijdens de uren, gedurende welke daarvoor door dat bestuur gelegenheid wordt gegeven (art. 3, le lid). De verplichting tot (persoonlijke) aanmelding, rust voor de leden van een gezin of van een samenwoning, tevens op het hoofd (art. 13, le lid). De verplichting van de leden van het gezin of van de samenwoning of van het hoofd vervalt, wanneer een van hen de vereischte aanmelding heeft gedaan (art. 13, 2e lid). Bestuurders van instellingen, gestichten of schepen, waarin personen onder eenig bestuur inwonen, alsmede hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders zijn bevoegd (niet verplicht) de aanmelding te doen namens hem op wien de verplichting daartoe rust (art. 14, 2e lid). Dit zijn de eenige gevallen, waarin aanmelding niet in persoon behoeft plaats te hebben. Opgemerkt wordt, dat de buiten de leden van een gezin of van een samenwoning staande personen (zie art. 1, le lid, sub i en d) niet begrepen zijn in de personen, over wie de zorg van het hoofd van het gezin of van de samenwoning, zich ingevolge artikel 13 uitstrekt. De inwonende dienstbode en de kostganger, de inwonende neef, nicht, oom, tante, zwager, schoonzuster, schoonmoeder, enz. zijn dus persoonlijk aansprakelijk voor het doen der aanmelding. O.i. volgt hieruit niet, dat aan een hoofd de bevoegdheid zal moeten worden ontzegd om de aanmelding namens de bij hem inwonende „afzonderlijk levende personen" te doen. Hoewel deze bevoegdheid nergens is vastgelegd, komt het ons voor, dat zij geacht moet worden te bestaan, nu zelfs aan hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders een dergelijke bevoegdheid is toegekend. De bevoegdheid van bestuurders, van hotelhouders, enz. ontheft de inwonende personen geenszins van hun persoonlijke verplichtingen en aansprakelijkheid daarvoor. Ook wanneer de inwonende persoon den bestuurder, hotelhouder, enz. heeft verzocht de aanmelding te doen namens hem, blijft hij o.i. aansprakelijk voor het juist en tijdig nakomen van de gegeven opdracht en voor het verschaffen van voldoende en ware inlichtingen. Dat aanmelding in den regel in persoon moet plaats hebben, laat zich verklaren uit de wenschelijkheid van nauwkeurige inlichting van het gemeentebestuur, dat een juiste uitvoering en toepassing der bepalingen van het besluit moet bevorderen. Dit nu is meestal slechts goed mogelijk door persoonlijk contact. Aldus zal ook de bevoegdheid van anderen in beschouwing behooren te worden genomen. Artikel 5 geeft het gemeentebestuur de macht, ondanks de bevoegdheid van anderen, dat persoonlijk contact tot stand te brengen. Een zeer belangrijke vraag is, wie moet zich aanmelden? Wie zich moet Art. 3, le lid, bepaalt: aanmelden. „1. Ieder, die zonder te zijn opgenomen in het bevolkingsregister, in een gemeente nachtrust of de daarvoor in de plaats „tredende rust geniet, is, behoudens het bepaalde in artikel 4, „verplicht zich binnen vijf dagen na zijn aankomst, in persoon „aan te melden bij het gemeentebestuur". In overeenstemming met het bepaalde in de artt. 18, le lid en 23, le lid, is de verplichting tot aanmelding opgelegd aan ieder, die ,,in een gemeente nachtrust," enz. geniet. De aanmelding behoeft maar eenmaal te geschieden en wel ,,binnen vijf dagen na zijn aankomsV in de gemeente. Iemand, die reeds in het bevolkingsregister der gemeente opgenomen is, behoeft zich natuurlijk niet aan te melden. Overigens moet in beginsel een ieder zich aanmelden, die in de gemeente nachtrust, enz. geniet. Vandaar, dat zich moet aanmelden: „ieder, die zonder te zijn opgenomen in het bevolkingsregisterHet door ons gespatieerde, bepaalde lidwoord „het" geeft aan, dat zich moet aanmelden ieder, die niet is opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente, waar hij nachtrust geniet. Een andere opvatting schijnt ons niet mogelijk of althans niet wel verdedigbaar. De redactie van artikel 4, le lid, sub a, ondersteunt onze opvatting wel zeer sterk. Bovendien merken we op, dat in de artikelen 17—21 steeds wordt gesproken van „de bevolkingsregisters" of van „een der bevolkingsregisters", terwijl ook de redactie van artikel 23, le lid o.i. geen gelegenheid laat tot twijfel aan de juistheid van vorenstaande interpretatie. Zoodra dus iemand, in een gemeente, waar hij niet in het bevolkingsregister is opgenomen, eenigen tijd nachtrust geniet, ligt op hem de plicht tot persoonlijke aanmelding. Termijn van Deze aanmelding moet plaats hebben „binnen vijf dagen na aanmelding. zijn aankomst". De redactie van het laatst aangehaalde zinsdeel laat ruimte voor de vraag, of bedoeld wordt „binnen vijf dagen na zijn aankomst" in de gemeente of in het land. Aangezien de bepalingen van artikel 3, zoowel betrekking hebben op personen, die uit een andere gemeente, als op personen, die uit het buitenland, Ned.Indië, Suriname of Cura zie L en I). A. Bij aangifte van vertrek naar, een andere gemeente binnenslands Verzending moet, binnen 24 uur na de ontvangst van de aangifte, door het ge- persoonskaart na meentebestuur (B. en W.) aan de gemeente, waarheen de persoon aangifte. jg vertrokken, (per post) worden toegezonden de aangevulde be¬ staande persoonskaart. Indien een kaart bestaat, behoort die ook op de gemeente-secretarie te berusten (art. 69, 2e lid). Wanneer een geheel gezin vertrekt moeten evenveel kaarten worden verzonden als er leden zijn van het gezin (art. 86, le lid). Deze regel geldt voor alle gemeenten. Indien van een persoon géén persoonskaart aanwezig is, dan zijn de volgende mogelijkheden te onderscheiden: 1°. Er is een kaart geweest, doch deze is verloren gegaan. In dit geval wordt, na bekomen toestemming van de Inspectie, een nieuwe persoonskaart aangelegd, waarop in den linkerbovenhoek wordt vermeld: ,,2e exemplaar" (art. 97, 2e lid). Deze regel geldt voor alle gemeenten. 2°. Er is nooit een kaart aangelegd, doch voor een of meer der andere gezinsleden bestaan wel kaarten. Indien nu voor een of meer, der gezamenlijk naar eenzelfde gemeente vertrekkende, gezinsleden reeds (een) kaart(en) bestaat(n) worden ook voor de andere leden van het gezin persoonskaarten aangelegd, (art. 86, 2e lid, sub a). Deze regel geldt voor alle gemeenten. 3°. Er bestaat geen kaart, maar de persoon vertrekt naar een der gemeenten, waar een persoonsregister is ingevoerd (de namen dezer gemeenten worden geregeld bekend gemaakt, art. 29). In dit geval moeten voor de vertrekkenden steeds persoonskaarten worden aangelegd (art. 86, 2e lid, sub a). Deze regel geldt voor alle gemeenten. Verzending 4°. Er is nooit een kaart aangelegd en de persoon vertrekt naar een vcrhuisbiljet. gemeente, waar eveneens nog géén persoonsregister is ingevoerd, terwijl ook het onder 2° bedoelde geval zich niet voordoet. In dit geval wordt voor de vertrekkenden een gewoon verhuisbiljet ingevuld (art. 86, 2e lid, sub b). ,,In het belang van de bevolkingsboekhouding wordt aanbevolen ook de verhuisbiljetten met de schrijfmachine in te „vullen." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25.) Deze regel geldt alleen voor het verkeer tusschen gemeenten, waar geen persoonsregister is ingevoerd en voor zoover het vorenstaande niet van toepassing is. De toezending van persoonskaarten en van verhuisbiljetten geschiedt rechtstreeks van gemeente naar gemeente. De toezending van persoonskaarten geschiedt ongevouwen tusschen stevig bordpapier in een geheel gesloten omslag van lichtblauwe kleur. Op den omslag wordt in duidelijk leesbare letters vermeld in den rechterbovenhoek : „Niet vouwen" en in den linkerbovenhoek : „Persoonskaarten" (art. 132). Men zie de ,,Handleiding bevolkingsboekhouding" bij artt. 131 en 132, blz. 28. Het is ten zeerste aan te bevelen ook de gewone verhuisbiljetten te verzenden in daarvoor bestemde blauwe enveloppen, voorzien van het opschrift „verhuisbiljet". B. Bij aangifte van vertrek naar een plaats buiten Nederland, moet, binnen 24 uur na de ontvangst van de aangifte, door het ge- Verzending meentebestuur (B. en W.) aan de Inspectie worden toegezonden de persoonskaart na aangevulde bestaande persoonskaart (art. 86, le lid). aangifte. Deze regel geldt voor alle gemeenten. Indien van een persoon geen persoonskaart aanwezig is, kunnen zich de volgende mogelijkheden voordoen: 1°. Er is een kaart geweest, doch die is verloren gegaan. In dit geval wordt, na bekomen toestemming van de Inspectie, een nieuwe persoonskaart aangelegd, waarop in den linkerbovenhoek wordt vermeld: ,,2e exemplaar" (art. 97, 2e lid). Deze regel geldt voor alle gemeenten. 2°. Er is nooit een kaart aangelegd, doch voor een of meer der andere gezinsleden bestaan wel kaarten. Indien nu voor een of meer, der gezamenlijk naar een plaats buiten Nederland vertrekkende, gezinsleden reeds (een) kaart(en) bestaat(n), worden ook voor de andere leden van het gezin persoonskaarten aangelegd (art. 86, 2e lid, sub a).. Deze regel geldt voor alle gemeenten. 3°. Er is nooit een kaart aangelegd. Verzending In dit geval wordt voor de(n) vertrekkende(n) een gewoon verhuisbiliMverhuisbiljet ingevuld (art. 86, 2e lid, sub b). Deze regel geldt voor alle gemeenten. De verzending van persoonskaarten en van verhuisbiljetten geschiedt rechtstreeks aan de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters, Binnenhof 19. Den Haag. (Zie ook onder A.) C. De persoonskaart of het verhuisbiljet is terugontvangen. Indien in het geval, bedoeld onder A, (dat is dus na aangifte) Onjuiste aangifte, de persoonskaart of het verhuisbiljet is terugontvangen met de mededeeling, dat de persoon niet in het bevolkingsregister van de opgegeven gemeente behoort te worden opgenomen (art. 91, 3e lid), dan moet natuurlijk worden nagegaan, waarheen de persoon dan wel vertrokken is (art. 92). Wanneer, ondanks alle moeite, de verblijfplaats niet ontdekt is kunnen worden, dan moet de persoon ingevolge het bepaalde in artikel 26, le lid, sub d, van het bevolkingsregister worden afgevoerd. Niemand mag echter administratief zoek raken. De persoon heelt aangifte gedaan van vertrek naar een andere gemeente; hij is daar echter niet aangekomen. Waarschijnlijk is hij nog wel ergens in Nederland, doch het is aan zijn nalatigheid, of aan omstandigheden buiten zijn wil, te danken, dat de administratie niet te weten komt waar hij is. Deze persoon (meestal iemand, die is gaan zwerven) kan niet meer geacht worden te behooren tot de bevolking van de gemeente, doch vermoedelijk behoort hij nog wel tot de bevolking van Nederland. De persoon wordt, voor den tijd van uiterlijk 720 dagen, opgenomen in het centrale bevolkingsregister (art. 2b, 2e lid). Diensvolgens moet de persoonskaart (indien geen persoonskaart bestaat moet er voor dat doel een worden ingevuld), na doorhaling in vak 22) van de gemeente, waarheen hij zou zijn vertrokken, ten spoedigste worden toegezonden aan de Inspectie (art. 9^2). Deze regel geldt voor alle gemeenten. D. Bij vertrek zonder aangifte. Verzuimde Indien een persoon is vertrokken zonder aangifte van zijn vertrek aangifte. te hebben gedaan, moet een onderzoek worden ingesteld, waar¬ heen hij is gegaan. Dat onderzoek kan leiden tot de opsporing van de verblijfplaats. Hierbij zijn twee mogelijkheden te onderscheiden: 1°. De persoon verblijft in een andere gemeente binnenslands. In dit geval wordt de opneming in het bevolkingsregister der andere gemeente bevorderd, doch voordat tot ambtshalve toezending van de persoonskaart of van het verhuisbiljet wordt overgegaan (zie onder A), moet eerst de toestemming van het bestuur dier gemeente zijn verkregen (art. 9U). 2°. De persoon heeft volgens verkregen inlichtingen Nederland verlaten. In dit geval moet, met vermelding van het land en zoo mogelijk ook van de plaats, waarheen die persoon volgens de inlichtingen is vertrokken, de persoonskaart, [indien geen persoonskaart bestaat moet er voor dat doel een worden ingevuld) zoo spoedig mogelijk worden toegezonden aan de Inspectie (art. 94). Indien het onderzoek niet heeft geleid tot opsporing van de V.o.vv. verblijfplaats, dan moet de persoon, ingevolge het bepaalde in artikel 26, le lid, sub e, van het bevolkingsregister worden afgevoerd uiterlijk 360 dagen na zijn vertrek. Hier wordt dus aan het inzicht van het gemeentebestuur overgelaten of met de afvoering zal worden gewacht tot de 360 dagen verstreken zijn, dan wel, dat reeds vroeger tot afvoering zal worden overgegaan. „Zoo spoedig mogelijk" echter wordt de persoonskaart (indien geen persoonskaart bestaat moet er voor dat doel een worden ingevuld) toegezonden aan de Inspectie, nadat in vak 21) de datum van verzending en in vak 22) is ingevuld: v.o.w., hetgeen beteekent: vertrokken onbekend waarheen (art. 93). In dit geval geschiedt geen opneming in het C.B.R. Uit het vorenstaande blijkt, dat elke afvoering van het bevolkingsregister wegens vertrek, steeds gepaard gaat met de verzending van een persoonskaart of van een verhuisbiljet. Dat wil echter niet zeggen, dat tegelijk met die verzending ook steeds de afvoering tot stand is gekomen. Tegenover een afvoering wegens vertrek naar een andere gemeente, moet als regel een opneming wegens vestiging staan. Eerst wanneer de opneming is geschied, kan de afvoering geacht worden te hebben plaats gehad (art. 85, 2e lid). Hierop komen we terug bij de bespreking van verhuiskaarten en ontvangbewijzen. 2. Bij vestiging. (Men raadplege blse. 27—30 van den „Leidraad bevolkingsstatistiek".) ,,Behoudens in het geval van geboorte mag een persoon in het Geen opneming „bevolkingsregister der gemeente niet worden opgenomen, zoolang z<)nder bewijs. ,,het gemeentebestuur niet in het bezit is van zijn persoonskaart „of van een te zijnen name afgegeven verhuisbiljet of van een bericht „van ontvangst, bedoeld in artikel 96, tweede lid" (art. 69, le lid). Elke opneming in het bevolkingsregister wegens vestiging, moet dus gedekt zijn door een bewijs. Voor dat bewijs is de gemeente van vestiging afhankelijk, hetzij van het bestuur der gemeente van vertrek, hetzij van de Inspectie. TT ' j , bij vestiging uit het binnenland (zie A). Hoe is nu de gang van zaken ... ... v ' bi] vestiging uit een plaats buiten Nederland of onbekend vanwaar (zie B). A. Bij vestiging uit een andere gemeente binnenslands moet van het bestuur der gemeente van vertrek worden ontvangen: de persoonskaart van den gevestigden persoon. Alléén in het geval nóch in de gemeente van vertrek, nèch in de gemeente van vestiging een persoonsregister wordt gehouden, is het mogelijk, dat een verhuisbiljet moet worden ontvangen, n.1. indien voor den belanghebbende tevoren nooit een persoonskaart is aangelegd (art. 86). Indien de persoon opgenomen is in het centrale bevolkingsregister zal steeds van de Inspectie de persoonskaart moeten worden ontvangen. Bij vestiging zijn voornamelijk twee mogelijkheden te onderscheiden : 1°. De persoon heeft in de gemeente van vertrek aangifte gedaan en dientengevolge ontvangt de gemeente van vestiging, ongeveer 24 uur na die aangifte, (per post) de persoonskaart of het verhuisbiljet (art. 86). 2°. De persoon heeft bij vertrek geen aangifte gedaan en derhalve ontvangt de gemeente van vestiging niets. Er kunnen zich nu verschillende gevallen voordoen. Voorop staat de aanmeldingsplicht (art. 3). Onderzoek. Indien de persoon, te wiens name een persoonskaart of een verhuisbiljet is ontvangen, (dat wil dus zeggen, dat hij aangifte van vertrek heeft gedaan) zich binnen den voorgeschreven termijn van vijf dagen na de dagteekening (op de P.K. of het V.B.) van het vertrek, niet heeft aangemeld, stelt het gemeentebestuur een onderzoek in naar diens verblijf (art. 91, le lid). Wanneer blijkt, dat de persoon in het bevolkingsregister moet worden opgenomen, wordt, onverminderd de stiafbaarheid van dien persoon, indien hij weigert de hem uitgereikte verhuiskaart in te leveren (art. 11), onverwijld tot die opneming overgegaan, (art. 91, 2e lid). Indien blijkt, dat de persoon niet in het bevolkingsregister behoort te worden opgenomen, dan wordt de persoonskaart of het verhuisbiljet terstond teruggezonden, onder mededeeling van de ter kennis gekomen gegevens, welke tot het opsporen van de verblijfplaats kunnen leiden (art. 91, 3e lid). Aanmelding. Indien de persoon, te wiens name een persoonskaart of een verhuisbiljet is ontvangen, zich wel tijdig aanmeldt, dan is de zaak eenvoudig. Als alles accoord is, wordt hij opgenomen in het bevolkingsregister (art. 88). Termijn Het bestuur der gemeente van vestiging heeft echter geen tijd afdoening. te verliezen met het nemen van een beslissing of tot opneming zal worden overgegaan en, in verband daarmede, met het eventueel instellen van een onderzoek, want art. 89 stelt een termijn van 14 dagen, waarbinnen de afdoening moet plaats hebben. Tenzij het gemeentebestuur, dat de persoonskaart of het verhuisbiljet heeft ontvangen, bericht heeft gezonden, dat een onderzoek wordt ingesteld, hetwelk nog niet beëindigd is, wordt de persoon geacht overeenkomstig de bepalingen van dit besluit te zijn opgenomen in het bevolkingsregister, wanneer 14 dagen na de afgifte van de verhuiskaart (= dagteekening vertrek op persoonskaart of verhuisbiljet), de persoonskaart of het verhuisbiljet door het bestuur der gemeente van vertrek nog niet, ingevolge het bepaalde in artikel 91, derde lid, is terugontvangen (art. 89, le lid). Wanneer echter het gemeentebestuur een berichtje zendt, dat een onderzoek wordt ingesteld, dat nog niet beëindigd is,' dan wordt de termijn met 14 dagen verlengd (art. 89, 2e lid). Na afloop van de beide gestelde termijnen, d.w.z., na afloop van 14 dagen, indien geen bericht van onderzoek is gezonden en na afloop van 28 dagen, indien wel zoo'n bericht is gezonden, zijn de bepalingen van de artikelen 85—98 opnieuw van toepassing (art. 89, 3e lid). Indien een persoon, wiens persoonskaart of verhuisbiljet niet Ambtshalve is ontvangen, in het bevolkingsregister moet worden opgenomen, «pneminsr. moet de persoonskaart (onderscheidenlijk een verhuisbiljet) terstond ambtshalve worden opgevraagd (art. 95, le lid). Deze verplichting van het bestuur der gemeente van vestiging geldt steeds en ongeacht of de persoon zich heeft aangemeld of niet. Het gemeentebestuur mag niet een passieve houding aannemen (men zie ook art. 110). Zoodra nu tot opneming in het bevolkingsregister wordt overgegaan, geldt de persoonskaart of het verhuisbiljet als grondslag. D.w.z. in een gemeente, waar een persoonsregister wordt gehouden, wordt de persoonskaart eenvoudig opgenomen in het persoonsregister (een verhuisbiljet ontvangt men daar niet). In een gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden, worden van de persoonskaart of van het verhuisbiljet zooveel mogelijk gegevens overgenomen op een gezinskaart. Als datum der opneming geldt die van de afgifte van de verhuis- Datum opneming kaart (art. 85, 2e lid). De datum van afvoering en van opneming en afvoering, is altijd gelijk, omdat ook voor de afvoering de dagteekening van de afgifte van de verhuiskaart geldt (art. 85, 2e lid). De bedoelde datum moet zijn vermeld op de persoonskaart in vak 21) of op het verhuisbiljet (art. 86, le en 2e lid). Na het overnemen van de gegevens kan het verhuisbiljet in Berging persoonshet archief worden opgeborgen, want men heeft het waarschijnlijk kliart™niet meer noodig. De persoonskaart echter moet bij vertrek weer dienen als „permanent verhuisbiljet" en daarom moet de kaart goed worden bewaard. Het meest aan te bevelen is, de kaarten in alfabetisch-lexicografische volgorde in een daarvoor bestemde lade (bakje) te bewaren. Teneinde bij vertrek terstond te weten, dat een persoonskaart bestaat, raden wij aan op de gezinskaart in vak 20) een teeken te plaatsen, b.v. x. Men zij voorzichtig met het plaatsen van letters met het oog op de verplichte aanteekeningen in dat vak. B. Bij vestiging uit een plaats buiten Nederland gelegen of met onbekende herkomst (onbekend vanwaar), (Men raadplege vooral blz. 28 en 29. onder punten 11, 12 en 13 van den „Leidraad bevolkingsstatistiek".) behoort steeds zooveel mogelijk te worden gevraagd naar de laatste Onderzoek laatste gemeente m Nederland, waar de persoon opgenomen kan zijn woonplaats, geweest in het bevolkingsregister, want art. 95, le lid, bepaalt, dat van een persoon, wiens persoonskaart of verhuisbüjet niet is ontvangen, en die moet worden opgenomen in het bevolkingsregister, de persoonskaart, onderscheidenlijk het verhuisbiljet, terstond ambtshalve moet worden opgevraagd bij liet bestuur dei gemeente, waar de persoon, volgens zijn verklaring, is opgenomen of het laatst opgenomen is geweest". Het gemeentebestuur mag t us niet volstaan met aan te nemen, dat de persoon wel zal zijn algevoerd in de vorige verblijfsgemeente. Indien blijkt, dat de persoonskaart of het verhuisbiljet reeds aan de Inspectie is toegezonden, of indien op redelijke gronden kan worden aangenomen, dat de persoon niet in het bevolkingsregister eener gemeente is opgenomen of opgenomen geweest, alsook indien het bevolkingsregister, waarin de persoon opgenomen is of het laatst opgenomen is geweest, niet is kunnen worden opgespoord, dan moet het gemeentebestuur kennisgeven aan de Inspectie, dat de persoon in het bevolkingsregister der gemeente moet worden opgenomen (art. 96, le lid). Eerst dus een onderzoek instellen en leidt dat tot geen resultaat, dan kennisgeven aan de Inspectie. Die kennisgeving geschiedt met een voorgeschreven model (model III, dienstkaart). Kennisgevingen aan de Inspectie zullen wel altijd moeten worden gezonden ten aanzien van personen, die uit een plaats buiten Nederland zijn gekomen, (vreemdelingen Indische verlofgangers, enz.) doch ook in alle andere gevallen, dat de persoonskaart of het verhuisbiljet niet kan worden verkregen, wegens onvindbaarheid van de laatste woonplaats, moet de Inspectie worden ingeschakeld. Kennisgeving, De beteekenis van de kennisgeving, model III, vinden we als model III. volgt uiteengezet in het 2e lid van art. 96: „Binnen uur na de „ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, zendt de „Inspectie aan het bestuur der gemeente, dat de kennisgeving heeft „gezonden, hetzij de persoonskaart, hetzij een bericht van ontvangst, vermeldende de namen en dagteekening der geboorte van den persoon, 'hetzij een mededeeling, in welk bevolkingsregister de persoon is „opgenomen, of, dat een onderzoek is ingesteld, dat nog niet is beëindigd. De uitkomst van dat^ onderzoek wordt onverwijld aan "„het gemeentebestuur medegedeeld Deze bepaling veronderstelt vier mogelijkheden: 1°. De Inspectie beschikt over de persoonskaart en zendt die toe; 2°. De Inspectie beschikt over geen enkel gegeven en zendt een bericht van ontvangst; 3° De Inspectie beschikt over gegevens, waaruit blijkt, dat de persoon nog in een bevolkingsregister vermeld staat en deelt dat mede; 4°. De Inspectie heeft reden om een nader onderzoek in te stellen en doet daarvan mededeeling. Het schakelregister der Inspectie speelt in al deze gevallen een groote rol (men zie onder D van dit hoofdstuk en blz. b van i „Handleiding bevolkingsboekhouding''). Het spreekt vanzelf, dat de mededeeling, dat een onderzoek is ingesteld, gevolgd zal worden door een „bericht van ontvangst", indien dat onderzoek geen resultaat oplevert. Alleen bij ontvangst van de persoonskaart of van een bericht van ontvangst mag tot opneming in het bevolkingsregister worden overgegaan (art. 69, le lid). In een gemeente, waar een persoonsregister is ingevoerd, geldt het bericht van ontvangst tevens als toestemming tot het aanleggen van een persoonskaart (art. 97, le lid). Wat nu betreft de datum der opneming in deze gevallen, de voorschriften voorkomen alle mogelijke geschillen door de bepaling van art. 96, 3e lid, welke inhoudt, dat als dagteekening van opneming geldt de datum, waarop de kennisgeving bij de Inspectie is ingekomen. Die datum moet daartoe door de Inspectie op de persoonskaart of op het bericht van ontvangst worden vermeld. Men zie de toelichting op de artt. 19, 3e lid en 96, 3e lid. I. De taak van de verhuiskaart in de bevolkingsboekhouding. De verhuiskaart, „de kaart, waarvan het model als bijlage no. II lieteekenis ver„bij dit besluit is gevoegd'''' (art. 1, le lid, sub k), heeft in de be- huiskaart. volkingsboekhouding een andere beteekenis dan de persoonskaart of het verhuisbiljet. De persoonskaart (als permanent verhuisbiljet) en het verhuisbiljet hebben tot taak de overboeking te helpen bewerkstelligen. Zij moeten de noodige gegevens verschaffen aan de organen, die belast zijn met de zorg voor de nationale boekhouding. De verhuiskaart heeft daarbij deels een aanvullende, deels e'en controleerende taak. Maar bovendien verricht de verhuiskaart nog eenige andere functies, welke hierna besproken zullen worden. Hij, die aangifte doet van vertrek, hetzij naar een andere ge- Afgifte vcrhuismeente binnenslands, hetzij naar een plaats buiten Nederland kaart. gelegen, neemt onmiddellijk een verhuiskaart in ontvangst. Deze verhuiskaart dient hem als bewijs van afmelding (art. 9). Ook bij vertrek naar het buitenland, enz. wordt dus een verhuiskaart uitgereikt of toegezonden (art. 85, le lid). Als bewijs van afmelding heeft de verhuiskaart voor den persoon ook waarde in het buitenland, in de overzeesche gewesten en bij terugkeer in Nederland. In dit laatste geval kan zij de administratie een te waardeeren aanwijzing geven. Ieder, die weigert een verhuiskaart in ontvangst te nemen, wordt geacht aangifte niet te hebben gedaan (art. 11). Dit wil niet zeggen, dat het gemeentebestuur nu niet heeft te zorgen, dat de bevolkingsboekhouding in overeenstemming wordt gebracht met de werkelijkheid. Het gemeentebestuur heeft, wat dat betreft, zeer vérstrekkende opdrachten (zie artt. 91, 2e lid en 110). fiö Bij weigering van het in ontvangst nemen van een bewijs van afmelding (verhuiskaart), wordt de persoon in gebreke gesteld en dat kan voor hem strafrechtelijke gevolgen hehben. De aangever moet onmiddellijk een verhuiskaart in ontvangst nemen (art. 9) en het gemeentebestuur moet den aangever, onmiddellijk na ontvangst van de aangifte, kosteloos een verhuiskaart uitreiken of toezenden (art. 85, le lid). Onmiddellijk na ontvangst van de aangifte, d.w.z. het gemeentebestuur mag de uitreiking of toezending van een verhuiskaart niet uitstellen, want teveel belangen zijn daarmede verbonden. Rekening moet echter worden gehouden met den dag, waarop de aangifte ontvankelijk is (artt. 7, le lid en 8, le lid). Uitreiken en toe- Onderscheid wordt gemaakt tusschen uitreiken en toezenden. zenden. Is het gemeentebestuur nu vrij om de verhuiskaart, hetzij uit te reiken, hetzij toe te zenden ? O.i. niet. In de artikelen 7 en 8 is de gelegenheid opengesteld om mondeling of schriftelijk aangifte van vertrek te doen. Wij meenen, dat de redactie van art. 85, le lid, daarmede rekening houdt. Bij mondelinge aangifte zal o.i. onmiddellijk een verhuiskaart moeten worden uitgereikt en bij schriftelijke aangifte zal onmiddellijk een verhuiskaart'moeten worden toegezonden. Nu kan het gebeuren, dat het gemeentebestuur in twijfel verkeert omtrent de juistheid der aangifte. In dat geval geldt de algemeene regel van onmiddellijke uitreiking of toezending van een verhuiskaart niet (artt. 9 en 85, le lid). Deze bevoegdheid van het gemeentebestuur, om naar eigen inzicht af te wijken van den algemeenen regel, rust o.i. weer op de verplichting opgelegd in artikel 110. Het spreekt vanzelf, dat het gemeentebestuur, in geval van twijfel, terstond een onderzoek zal moeten doen instellen. Wanneer dat onderzoek aanleiding geeft, om alsnog een verhuiskaart uit te reiken oi toe te zenden, dan zal o.i. de verhuiskaart alsnog moeten worden gedateerd op den datum van ontvangst van de aangifte. Wij vinden voor deze meening steun in de bepalingen van de artikelen 33, bij 21) en 40, bij 17), houdende, dat op de persoonskaart, onderscheidenlijk op de gezinskaart, moeten worden vermeld dag, maand en jaar, waarop de aangifte van vertrek uit de gemeente is ingekomen. In de ,,Handleiding Bevolkingsboekhouding teekent de Minister bij deze laatste bepalingen aan: „Bij schriftelijke ,,aangifte geldt de datum van ontvangst, welke kan blijken uit den ,,afdruk van een datumstempel op het geschrift". De redactie van de verhuiskaart zelve laat te dien aanzien evenmin twijfel, waar zij aangeeft: ,,Dagteekening van ontvangst der aangifte en van uitreiking". Inlevering ver- Zooals opgemerkt, dient de verhuiskaart den aangever als bewijs huiskaart. Van afmelding (art. 9) en als zoodanig heeft de verhuiskaart voor hem belang bij de aanmelding ingevolge artikel 3, 2e lid. ï Bij die aanmelding moet hij de verhuiskaart overleggen, d.w.z. inleveren (zie ook het model der verhuiskaart). De ingeleverde verhuiskaart is geen grondslag voor de Geen opneming opneming, aangezien in artikel 69, le lid, nadrukkelijk is bepaald, volgens verhuis- dat een persoon in het bevolkingsregister der gemeente niet mag kaan* worden opgenomen zoolang het gemeentebestuur niet in het bezit is van zijn persoonskaart of van een te zijnen name afgegeven verhuisbiljet of van een bericht van ontvangst der Inspectie. Indien de persoonskaart of het verhuisbiljet is ontvangen en Terugzending verde persoon is opgenomen in het bevolkingsregister, dient de ver- huiskaart. huiskaart om dat te bewijzen. Daartoe wordt de verhuiskaart, na voorzien te zijn van een duidelijken afdruk van den gemeentestempel, zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen na de afgifte, gezonden aan het bestuur der gemeente van vertrek (art. 88, le lid). In art. 85, le lid, is bepaald, dat als datum van afvoering e/ivan opneming, de datum van afgifte van de verhuiskaart geldt. Er mag tusschen vertrek en vestiging dus geen hiaat bestaan. Evenwel wordt, volgens datzelfde artikel, de persoon steeds geacht nog tot de bevolking der gemeente van vertrek te behooren, zoolang hij niet is opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente van vestiging en dat zal blijken uit de ontvangst van de afgestempelde verhuiskaart. Het is dus zaak, dat het bestuur van de gemeente van vertrek goed toeziet, dat de verhuiskaart tijdig wordt terugontvangen, n.1. binnen 14 dagen of, in geval bericht is ontvangen, dat een onderzoek wordt ingesteld (art. 89, le lid) binnen 28 dagen. Is na afloop van die termijnen nog geen bericht ontvangen en ook geen verhuiskaart, dan wordt de persoon geacht te zijn opgenomen, overeenkomstig de bepalingen van het besluit, in het bevolkingsregister der gemeente van vestiging (art. 89, le en 3e lid). In dat geval zal in de gemeente van vertrek echter aanteekening moeten worden gehouden, dat het gemeentebestuur de verhuiskaart niet heeft teruggezonden en dus niet voldaan heeft aan het bepaalde in art. 88, eerste lid. Deze aanteekening moet dienen om bij het j aarlij ksch verslag aan de Inspectie een opgave te kunnen verstrekken van de nalatige gemeentebesturen (art. 114, 2e lid). Bij de desbetreffende vraag 11 in het model-verslag wordt opgemerkt, dat deze vraag verband houdt met het bepaalde in artikel 118, derde lid, waarover straks meer (zie bijlage E. op blz. 41 der ,,Handleiding bevolk ingsboekhoud ing"). Nu kan het voorkomen, dat een verhuiskaart in het ongereede 2e exemplaar, is geraakt of niet is ingeleverd. Het bestuur der gemeente van vestiging heeft dan tot taak een nieuwe verhuiskaart aan te leggen en te verzenden, ten einde het bestuur der gemeente van vertrek het bewijs te leveren, dat de persoonskaart of het verhuisbiljet is ontvangen en dat de persoon is opgenomen. Op deze nieuwe verhuiskaart moet dan worden vermeld „2e exemplaar" (art. 88, 3e lid). Bijsluiten verhuis- Dit deel van de taak van de verhuiskaart brengt mede, dat kaart. in alle gevallen, dat een persoonskaart of een verhuisbiljet ambts¬ halve wordt opgevraagd of ambtshalve wordt toegezonden, steeds een verhuiskaart moet worden bijgesloten door het bestuur der gemeente van vertrek (art. 90, 2e lid). Wanneer blijkt, dat de persoon zich niet in de gemeente vestigt en de persoonskaart of het verhuisbiljet dus moet worden teruggezonden, zal de verhuiskaart (niet een 2e exemplaar) zoo mogelijk moeten worden bijgevoegd (art. 91, 3e lid). Dit impliceert, dat de verhuiskaart moet worden ingenomen. Bewijs van af- Indien ieder gemeentebestuur de desbetreffende bepalingen voering;. nauwgezet naleeft, zal voor elke afvoering naar een andere ge¬ meente steeds een verhuiskaart, voorzien van twee stempels, aanwezig moeten zijn. (Men raadplege punt 8 op blz. 27 en 2S van den,,Leidraad bevolkingsstatistiek".) M.a.w. elke afvoering wegens vertrek naar een andere gemeente zal dan zijn gedekt door een bewijs, dat de persoon ook werkelijk in die andere gemeente in het bevolkingsregister is opgenomen. Het aantal der naar andere gemeenten vertrokken en afgevoerde personen kan daarmede worden bewezen. Er kunnen echter ook nog personen worden afgevoerd wegens vertrek met onbekende bestemming of wegens vertrek naar het buitenland of naar de gebieden over zee. In deze gevallen heeft men steeds te maken met de Inspectie, die daarvan opgave krijgt door middel van een persoonskaart of een verhuisbiljet, ingevolge de bepalingen der artikelen 86, le en 2e lid, 92, le lid, 93, le lid, 94r le lid. Ook buiten het in art. 92 bedoelde geval (zie ook art. 26, 2e lid) is het mogelijk, dat de persoon wordt opgenomen in het bij de Inspectie berustende centrale bevolkingsregister. Hierbij is de bepaling van artikel 88, tweede lid, voor de gemeentebesturen van belang, want krachtens die bepaling worden voor de ingevolge artikel 86, le en 2e lid, door de Inspectie ontvangen persoonskaarten of verhuisbiljetten, vanwege de Inspectie ontvangbewijzen toegezonden. Deze ontvangbewijzen der Inspectie completeeren nu de verzameling bewijsstukken, welke de afvoering wegens vertrek dekken. De vraag zou kunnen worden opgeworpen of de Inspectie ook zoo'n ontvangbewijs moet afgeven in geval de persoonskaart niet ingevolgde het bepaalde in art. 86, le en 2e lid, of ingevolge de bepalingen der artikelen 93, le lid of 94, le lid, wordt ontvangen, doch wegens opneming in het C.B.R., b.v. ingevolge art. 92. Het zal goed zijn, dat in het laatstgenoemde geval het gemeentebestuur een verhuiskaart bijsluit, welke dan wel door de Inspectie afgestempeld zal worden teruggezonden, doch óók wanneer het gemeentebestuur geen verhuiskaart mocht bijvoegen, zal de Inspectie wel zorgen, dat ook die afvoeringen belegd worden met een ontvangbewijs. Het resultaat van de vorenstaande regeling zal dus zijn, dat alle afvoeringen in het bevolkingsregister der gemeente wegens vertrek, gedekt zijn door, hetzij afgestempelde verhuiskaarten, hetzij ontvangbewijzen der Inspectie. Artikel 118, 3e lid, schrijft nu voor, dat vóór den 15den Januari Toezending aan de verhuiskaarten en andere ontvangbewijzen voor de in het C.B.S. afgeloopen jaar wegens vertrek verzonden persoonskaarten en/of verhuisbiljetten, worden toegezonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze verhuiskaarten en ontvangbewijzen (waaronder niet vallen de berichten van ontvangst, bedoeld in art. 96, 2e lid) stellen het Centraal Bureau voor de Statistiek in de gelegenheid, de jaarlijks door de gemeentebesturen verstrekte cijfers omtrent vestiging en vertrek zoo noodig te toetsen. In dit verband zal het duidelijk zijn, dat het noodig is te weten, in welke gevallen verhuiskaarten niet zijn terugontvangen, m.a.w. welke gemeentebesturen niet hebben voldaan aan het bepaalde in art. 88, le lid. Een opgave daarvan zal aan het C.B.S. wel worden verstrekt door de Inspectie, welke laatste over de gegevens de beschikking krijgt door het voorschrift van artikel 114, 2e lid, dat is uitgewerkt in vraag 11 van het verslag van het jaarlij kscli onderzoek, waarvan het model is opgenomen in bijlage E. op blz. 41 en 42 van de ,,Handleiding bevolkingsboekhouding". Overigens raadplege men den „Leidraad bevolkingsstatistiek", Bevolkingonder F., „Staat der opnemingen in en afvoeringen van het be- statistiek, volkingsregister", blz. 24—30. In het bijzonder wordt de aandacht gevestigd op punt 14, (blz. 30) luidende: „Bij de inzending tegelijk met den jaarstaat F, dient er op „te worden gelet, dat alle verhuiskaarten in volgorde van de „maanden liggen en zijn voorzien van twee stempelafdrukken, „t.w. den stempel der gemeente van welker bevolkingsregister „de persoon is afgevoerd en den stempel der gemeente in welker „bevolkingsregister de persoon is opgenomen. „De totalen der groepen b 1, b 2 en b 3 moeten steeds overeenstemmen met de totalen der aan het C.B.S. in te zenden verhuiskaarten. De totalen der groepen b 4, b 5, b 6, b 7 en b 8 moeten „steeds overeenstemmen met de totalen der van de Inspectie „ontvangen en aan het C.B.S. in te zenden ontvangbewijzen „betreffende vertrokken personen." HOOFDSTUK V. HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN. De artikelen 103 tot en met 108 bevatten regelen, met betrekking tot het verstrekken van inlichtingen uit de gemeentelijke bevolkingsregisters en uit het centrale bevolkingsregister, hetwelk berust bij de Inspectie van de bevolkingsregisters. De artikelen 103 tot en met 105 hebben uitsluitend betrekking op de bevolkingsregisters der gemeenten. Artikel 106 slaat op het register van de Inspectie. De artikelen 107 en 108 houden voorschriften in, waarmede de beheerders van de gemeentelijke bevolkingsregisters en van het centrale bevolkingsregister rekening moeten houden. De bepalingen ten aanzien van de gemeentelijke bevolkingsregisters onderscheiden een viertal categorieën, aan welke inlichtingen of opgaven kunnen worden verstrekt; te weten: a. particulieren; b. openbare diensten, aan welke de gegevens kosteloos moeten worden verstrekt; c. openbare diensten, welke de gegevens uitsluitend tegen betaling kunnen verkrijgen; d. voor zoover de te verstrekken gegevens bestemd zijn voor een wetenschappelijk of philanthropisch doel. Ten opzichte van het verstrekken van inlichtingen aan particulieren, bevat het besluit slechts één bepaling, namelijk artikel 103, volgens hetwelk het geven van inlichtingen en het doen \ an opgaven, behoudens bet bepaalde in artikel 104, aan de beslissing van het gemeentebestuur blijft overgelaten.De algemeene redactie, alsmede de gemaakte uitzondering, duiden er op, dat dit artikel kennelijk slaat op het geven van inlichtingen of opgaven aan particulieren. Terecht wordt bepaald, dat de gemeentebesturen ten deze de vrije hand wordt gelaten. Hoewel in den regel de gemeentebesturen gevolg zullen geven aan desbetreffende verzoeken van particulieren, is het denkbaar, dat er omstandigheden kunnen zijn. dat een gemeentebestuur, al of niet toevallig bekend met het wellicht niet verheven doel, waarvoor de gegevens worden aangevraagd, het niet noodig of niet wenschelijk oordeelt de gevraagde gegevens te verstrekken. Uitdrukkelijk laat het besluit in artikel 104, lid 1, uitkomen, dat inlichtingen of opgaven, door of namens hoofden van openbare diensten gevraagd, niet geweigerd mogen worden. Wel wordt aangegeven in welke gevallen de gegevens kosteloos of tegen betaling moeten worden verstrekt. Voor kostelooze beschikbaarstelling komen in aanmerking: de departementen van algemeen bestuur, de provinciale besturen, de Inspectie van de bevolkingsregisters, de gemeentebesturen, de burgerlijke stand, het Openbaar Ministerie en de Rijksstatistiek. Vervallen is dus de verplichting tot kosteJooze verstrekking van inlichtingen of opgaven ten behoeve van de uitvoering van de wetten inzake sociale verzekering en de daarop gegronde wettelijke voorschriften. Ofschoon thans de gemeentelijke statistiek niet wordt genoemd, kan aangenomen worden, dat deze valt onder het betrekkelijk ruime begrip „gemeentebestuur". Vanzelfsprekend blijft gehandhaafd de kostelooze verstrekking, welke krachtens wettelijke voorschriften moet geschieden. Gewezen moge b.v. worden op het bepaalde in artikel 105 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914, artikel 69 der Wet op de Personeele Belasting 1896, artikel 52ter der Wet op de Vermogensbelasting, artikel 18 der Wet tot heffing van een belasting naar het vermogen van Instellingen van de Doode Hand, artikel 374A: van het Burgerlijk Wetboek (ten behoeve van Voogdijraden), enz. Ook de Rijksverzekeringsbank heeft krachtens de Ongevallenwet 1921 en de Land- en Tuinbouw Ongevallenwet 1922 recht op kostelooze verkrijgbaarstelling van gegevens. Bovendien heeft de Pensioenraad, krachtens het bepaalde in het Koninklijk besluit van 23 December 1925, Staatsblad no. 482, recht op kostelooze verstrekking van gegevens, indien deze noodig zijn voor de uitbetaling van pensioenen. De vraag zal zich thans voordoen of circulaires van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarbij verzocht is voor bepaalde doeleinden kosteloos inlichtingen of opgaven te verstrekken, nog van kracht kunnen zijn. De beantwoording zal ontkennend moeten luiden. Het nieuwe besluit regelt: behalve natuurlijk de ter zake geldende wettelijke bepalingen of bepalingen in andero Koninklijke Desluiten, uitputtend de gevallen van kostelooze verstrekking, alsmede de gevallen van verstrekking tegen goedkooper tarief. In alle andere gevallen zal dus het voor particulieren geldende tarief toepassing moeten vinden. In verband hiermede moet naar ons oordeel de circulaire vart den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 29 Augustus 1922, no. 9883, Afd. B.B., houdende verzoek om aan instellingen, welke zich de bescherming van meisjes ten doel stellen, gratis inlichtingen uit de bevolkingsregisters te geven, als vervallen worden beschouwd. Deze instellingen zullen thans in aanmerking kunnen komen voor het gereduceerde tarief, hetwelk kan worden vastgesteld voor inlichtingen, bestemd voor een philanthropisch doel. Ook mag hier niet onvermeld blijven de aanschrijving van genoemden Minister van 29 December'1934, no. 29224, Afd. B.B., waarin gewezen wordt op de wenschelijkheid om geen leges voor het verstrekken van inlichtingen aan considaten van vreemde mogendheden in rekening te brengen, omdat het in overeenstemming is met het internationaal gebruik, dat inlichtingen, gevraagd voor administratieve doeleinden ■— derhalve niet ten behoeve van een bepaald persoon — kosteloos worden verstrekt. Deze aanschrijving zal onverminderd van kracht moeten blijven, omdat hier het algemeen erkend beginsel zou kunnen gelden, dat het nationaal recht ondergeschikt is aan het internationaal recht. Op het bepaalde in lid 2 van artikel 104 maakt het derde lid een uitzondering. In bijzondere gevallen en in verband met den omvang van het werk, kan de Minister van Binnenlandsche Zaken bepalen, dat voor de verstrekking van inlichtingen of opgaven een door hem vast te stellen bedrag in rekening kan worden gebracht. Deze bepaling is rationeel. Het is toch niet denkbeeldig, dat de gevraagde gegevens van zoodanigen omvang kunnen zijn, dat de gemeenten zich daarvoor extra uitgaven moeten getroosten. Dat deze extra-uitgaven kunnen worden vergoed is alleszins billijk te achten. Het ligt niet in de bedoeling van den Minister —• blijkens het medegedeelde in de „Handleiding bevolkingsboekhouding" — op dit punt een algemeene regeling vast te stellen. De gemeenten zullen zich dus voor elk geval, waarin zij een vergoeding noodzakelijk achten, tot genoemden Minister moeten wenden. Artikel 105, lid 1, verplicht de gemeentebesturen een bediag ie vorderen voor het verstrekken van inlichtingen en opgaven aan andere openbare diensten, dan die, welke in artikel 104, lid 2, voor kostelooze verstrekking in aanmerking komen. Deze bepaling geldt evenzeer voor openbare instellingen en -bedrijven. In de praktijk zal de vraag zich voordoen, welke diensten als openbare diensten moeten worden aangemerkt. In de ,,Handleiding bevolkingsboekhouding1', vastgesteld bij de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 22 Juni 1936, nr. 16300, Afd. Binnenlandsch Bestuur, worden als voorbeelden aangegeven: de Posterijen, Telegrafie en Telefonie, de Raden van Arbeid, enz. Daarbij wordt tevens vermeld, dat artikel 105, lid 1, niet alleen slaat op Rijks- of provinciale instellingen en bedrijven, maar ook op gemeentelijke instellingen en bedrijven, voor zoover deze niet behooren tot de normale diensten Aan de gemeenten, zooals de gemeente-secretarie. Bedoeling van genoemde bepaling is dus blijkbaar een zekere commercieele zelfstandigheid aan het bevolkingsregister te geven. Het electriciteitsbedrijf, waterleidingbedrijf, gasbedrijf, telefoonbedrijf, enz. eener gemeente zullen derhalve in den vervolge geen aanspraak meer kunnen maken op kostelooze verstrekking v an gevraagde inlichtingen uit het bevolkingsregister. In het eerste lid van artikel 105 wordt tevens een aanwijzing gegeven, omtrent het te vorderen bedrag. Voor een enkele inlichting mag slechts in maximum 5 cent worden gevorderd, terwijl tevens de gelegenheid moet worden geopend om een abonnement te verkrijgen voor 100, 500, 1000 of 10.000 inlichtingen Daarenboven wordt voorgeschreven, dat het abonnement blijvend geldig moet zijn. Hieruit volgt, dat dit dus niet aan een bepaalden tijdsduur mag worden gebonden. Het abonnementstarief moet verder zoodanig worden ingericht, dat, naar gelang van de grootte van het aantal inlichtingen, afnemende bedragen in rekening worden gebracht. In bovenbedoelde ,,Handleiding bevolkingsboekhouding , geefl de Minister de bedoeling van deze bepaling weer. Naar zijn oordeel verdient het aanbeveling, bij de samenstelling van de tarieven, rekening te houden met het feit, dat de openbare diensten, instellingen en bedrijven werkzaam zijn in het algemeen belang, en daarom de te vorderen bedragen niet al te hoog te stellen. Zij het wellicht ten overvloede, dient hier te worden vermeld, dat de voorschriften, waaraan het abonnementstarief gebonden is, alleen betrekking hebben op de openbare diensten, instellingen en bedrijven. Voor het verstrekken van gegevens aan particulieren zijn de gemeenten geheel vrij in het bepalen van de hoegrootheid der te vorderen bedragen, al zal de billijkheid medebrengen, dat ook te dien aanzien een abonnementstarief met afloopende bedragen wordt vastgesteld. Hierbij moge worden aangeteekend, dat uit het bepaalde in de artikelen 104 en 105 kan worden geconcludeerd, dat het besluit, zij het indirect, een betaling vordert voor verstrekking van gegevens aan particulieren en dat deze verstrekking niet tegen de aangegeven tariefsvergoeding mag plaats hebben. Het minimum bedrag, dat aan particulieren in rekening behoort te worden gebracht voor een inlichting op opgave, zal o.i. behooren te liggen boven het maximum van vijf cent, dat aan openbare diensten, instellingen en bedrijven kan worden berekend. Hoewel over het verstrekken van gegevens aan particulieren of particuliere instellingen Hoofdstuk 1 van Afdeeling VII zwijgt, en de gemeenten daardoor de volle vrijheid hebben deze gegevens al of niet te verstrekken, en bovendien vrij zijn in het bepalen van de legesbedragen, maakt artikel 105, lid 2, hierop een uitzondering. Volgens deze bepaling zal de gemeenteraad in de desbetreffende verordening hebben te bepalen of en in hoeverre het tarief voor de openbare diensten, instellingen en bedrijven tevens zal gelden voor inlichtingen of opgaven, bestemd voor een wetenschappelijk of philanthropisch doel. De gemeenten blijven dus viij een gereduceerd tarief vast te stellen. Dit tarief kan èf gelijk zijn aan dat, voor particulieren bepaald, èf lager dan dit tarief, doch hooger dan het tarief, voor de openbare diensten, óf gelijk aan laatstgenoemd tarief. Vermoedelijk zal dit laatste wel de bedoeling zijn. Te meer, omdat de \erzoeken van de Regeering, om b.v. voor instellingen, welke zich de bescherming van jonge vrouwen ten doel stellen, kostelooze inlichtingen te verstrekken — gelijk hiervoren reeds is medegedeeld — wel als vervallen zullen moeten worden beschouwd. Ten einde te voorkomen, dat particulieren door tusschenkomst van de openbare diensten, bedrijven en instellingen of instellingen met een wetenschappelijk- of philanthropisch doel, hetzij kosteloos, hetzij tegen het door deze betaalde lage tarief, inlichtingen uit het bevolkingsregister verkrijgen, bepaalt het derde lid van artikel 105, dat deze diensten, instellingen, bedrijven, enz. de ontvangen gegevens niet aan derden zullen mogen verstrekken. Hieruit volgt dus, dat de gevraagde gegevens alleen mogen worden gebruikt voor de functionneering van deze diensten, instellingen, bedrijven, enz. Tot dusver werden de vergoedingen, te vorderen voor het verstrekken van inlichtingen of opgaven uit het bevolkingsregister, geregeld in de verordening op de heffing van leges ter secretarie. Hierin behoeft uiteraard geen verandering te komen, al zal het geen bezwaar ontmoeten, indien deze vergoedingen bij afzonderlijke verordening worden vastgesteld. De regeling van de vergoeding zou als volgt kunnen luiden. De daarbij aangegeven bedragen zijn, hoewel aan de praktijk ontleend, uiteraard als voorbeelden aan te merken. Behalve toch het maximum bedrag van 5 cent, genoemd in artikel 105, lid 1, bevat het besluit bevolkingsboekhouding geen bepaling voor het vaststellen van bedragen. Voorbeeld voor hefjing van leges voor het verstrekken van inlichtingen of opgaven uit het bevolkingsregister. Voor het verstrekken van inlichtingen of opgaven uit het bevolkingsregister zijn de volgende bedragen verschuldigd. a. door particulieren of particuliere instellingen, niet vallende onder e, voor een inlichting of opgave 25 cent voor een abonnement, geldende voor een jaar, voor: 100 inlichtingen of opgaven f 20.— 500 inlichtingen of opgaven „ 75.— 1.000 inlichtingen of opgaven xaa 10.000 inlichtingen of opgaven „ 500.— b. door openbare diensten, instellingen of bedrijven: voor een inlichting of opgave 5 cent voor een niet aan een tijdsduur gebonden abonnement voor: 100 inlichtingen of opgaven f £•— 500 inlichtingen of opgaven „ 15.— 1.000 inlichtingen of opgaven 20. 10.000 inlichtingen of opgaven 100. c. door particulieren of particuliere instellingen, welke de gegevens hebben aangevraagd, voor een wetenschappelijk- of philanthropisch doel: voor een inlichting of opgave . . ^ cent voor een niet aan een tijdsduur gebonden abonnement vo°r^ 100 inlichtingen of opgaven f 2.50 500 inlichtingen of opgaven 10.— 1.000 inlichtingen of opgaven 15, 10.000 inlichtingen of opgaven „ 100.— Het wordt niet noodig geacht, in de verordening mededeeling te doen van de kostelooze verstrekking aan de diensten, genoemd in artikel 104, lid 2, aangezien dan tevens zouden moeten worden vermeld de vrijstellingen, welke krachtens wetten of andere Koninklijke besluiten verplicht zijn. Ook het verbod van het verstrekken van gegevens aan derden, bedoeld in artikel 105, lid 3, kan in de verordening gevoegelijk achterwege blijven, omdat de regeling in het besluit bevolkingsboekhouding reeds voldoende is. Blijkens het bepaalde in artikel 106, vinden de voorschriften, vervat in de artikelen 104 en 105, overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verstrekken van gegevens uit het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, lid 3, hetwelk berust bij de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters. Aan den Minister wordt de beslissing overgelaten of en in hoeverre in andere gevallen inlichtingen of opgaven uit dat bevolkingsregister worden verstrekt, in welke gevallen geen kosten zullen worden in rekening gebracht en, zoo geen gratis verstrekking wordt toegestaan, welke bedragen zullen worden gevorderd. In de artikelen 107 en 108 wordt aangegeven, welke gegevens uit het bevolkingsregister niet mogen worden verstrekt. Deze betreffen namelijk: het verblijf, vroeger of tegenwoordig, in een krankzinnigengesticht, strafgevangenis, huis van bewaring, rijkswerkinrichting, tuchtschool of reclasseeringsinstelling. Deze bepaling geldt uiteraard niet voor personen, die aldaar hebben vertoefd of vertoeven ter uitoefening van een functie aan die instellingen. Ook omtrent buitenechtelijke geboorten, buitenechtelijke samenwoning of ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht, is geheimhouding opgelegd, tenzij die gegevens worden gevraagd voor een philanthropisch- of wetenschappelijk doel. Deze voorschriften zijn rationeel. Hierdoor wordt voorkomen, dat personen in hun maatschappelijke positie kunnen worden geschaad. Men zie ook de toelichtingen op de artikelen. RAADGEVINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN KAARTEN IN HET ALGEMEEN. 1. Plaats de kaarten nooit op een hellend vlak. De het laagst geplaatste kaarten stuwen op of klemmen vast. 2. Laat kaarten zoodanig in bak of lade verzinken, dat er niet onwillekeurig op geleund kan worden. 3. Verdeel bak of lade door vaste schotjes in vakken, die minder diep zijn dan de kaarten hoog. Wegzakken van kaarten is dan onmogelijk. 4. Laat de vaste schotjes een paar cm lager zijn dan de kaart of laat de schotjes in het midden van een uitholling voorzien. 5. Beveilig de voorste en achterste kaart(en) door een plaat geslepen spiegelglas, zink, triplex of door een blanco kaart of kartonnetje. 6 Indien ladekasten worden gebruikt voor de berging van kaarten ga men niet hooger dan 1.40 m (bovenzijde bovenste lade) en niet lager dan 0.65 m (bovenzijde onderste lade). Eisch laden op kogelsleden. 7. Eenheid in de afmetingen van al Uw kaartsystemen beteekent: eenheid in het bergingsmaterieel en dus bezuiniging. Houd bij het ontwerpen van kleine kaartmodellen rekening met de normale afmetingen van kasten, laden of bakken. 8. Bevorder zooveel mogelijk stofvrije berging der kaarten. 9. Deel het kaartenregister naar eigen inzicht in door middel van een index van leerbord, voorzien van stalen beschrijfbare tabs of z.g. vensterruiters. 10. Neem nooit een kaart uit de verzameling zonder er een uitstekend karton (wachter) voor in de plaats te stellen. Laat nooit de vóór- of achterstaande kaart uitsteken. 11. Voorzie de kartonnen wachters van een aanduiding omtrent den persoon of de af deeling, die de kaart in gebruik heetl genomen. 12. Laat steeds één en dezelfde persoon verantwoordelijk zijn voor de juiste opberging der uitgenomen kaarten. Een ieder worde daarom de verplichting opgelegd de uitgenomen kaarten te deponeeren op een vaste plaats in een bakje (alfabetiseerbakje). 13. Ruiters worden gemakkelijk zandruiters. Zorg bij het gebruik van doornruitertjes, dat de doorntjes de kaarten niet te zeer beschadigen. Gebruik bij voorkeur kleefruiters. 14. Kaarten behoeven niet dik te zijn om duurzaam en gemakkelijk hanteerbaar te zijn. 15. Inkeepingen in den bovenrand der kaart bevorderen de slijtage. 16 Gebruik voor het aanhechten van een vervolgkaart geen schoenmakersring, doch een smalle gegomde linnen strook. AANWIJZINGEN VOOR ALFABETISCH-LEXICOGRAFISCHE RANGSCHIKKING. (Artikel 12 Dienstplichtbesluit.) 1. Het rangschikken van de namen der ingeschrevenen in het alpliabetisch register geschiedt naar de regelen, in de volgende leden vervat. 2. De ingeschrevenen worden in liet alphabetisch register vermeld in lexicographische volgorde van hun geslachtsnamen en, bij gelijkheid van deze, van hun voornamen. Zijn ook de voornamen gelijk, dan geschiedt de vermelding in volgorde van de geboortedatums en, bij gelijkheid ook van deze, in de volgorde, waarin de ingeschrevenen zijn vermeld in het inschrijvingsregister. 3. De ingeschrevenen worden vermeld onder de letter, waarmede de geslachtsnaam begint. Hierbij blijven echter buiten aanmerking de hieronder genoemde woorden en letters, indien deze niet met een ander deel van den geslachtsnaam tot één woord zijn verbonden, nóch den geheelen geslachtsnaam vormen: a, aan, aan de, aan den, aan der, aan het, aan t, af, al, am, auf, auf dem, auf der, auf ter, aus m; bin, boven d, bij, bij de, bij den, bij het, bij t; d, da, dal, dalla, das, de, de die le, de 1, de la, de las, de van der, deca, degli, dei, del, della, den, der, des, di, do, don, dos, du; el; het; im, in, in de, in den, in der, in het, in t; 1, la, las, le, les, lo, los; of, onder, onder de, onder den, onder het, onder t, op, op de, op den, op gen, op het, op t, op ten, over, over de, over den, over het, over t; s; t, te, ten, ter, thoe, thor, to, toe, tot; uit, uit de, uit den, uit het, uit t, uit te de, uit ten, unter, uijt, uijt de, uijt den, uijt te de, uijt ten; van, van de, van den, van der, van het, van t, van ter, ver, vom, von, von dem, von der, voor, voor de, voor den, vor, vor der; zu, zum, zur. x) x) De eerste zin heeft in het algemeen tot strekking om bij z.g.n. dubbele namen voor het alphabetiseeren steeds te beginnen bij den eersten naam, ook indien de familie, waartoe de ingeschrevene behoort, meer onder den tweeden naam bekend mocht staan of indien, om historische of andere welke redenen ook, het eene deel van den geslachtsnaam voor de familie van grooter beteekenis mocht zijn dan het andere. Uit den aard der zaak kan te eener of anderer tijd het geval zich voordoen, dat in een naam woorden of letters voorkomen, die niet in het derde lid zijn vermeld maar naar hun aard wèl onder den in dat lid neergelegden regel zouden behooren te vallen. In een dergelijk geval zal die regel buiten toepassing moeten blijven en zullen de bedoelde woorden of letters derhalve ten volle in aanmerking moeten worden gebracht, althans zoolang de bepaling niet ia dit opzicht zal zijn aangevuld. IToel. Dienstplichtbesluit) 4. Met de in het derde lid bedoelde, afzonderlijk en aan het begin van den geslachtsnaam staande woorden en letters wordt bif het onderling rangschikken van de onder een zelfde letter te vermelden namen rekening gehouden in dien zin, dat bij overigens gelijke geslachtsnamen het eerst worden vermeld die, waarbij bedoelde woorden en letters niet, en daarna die, waarbij zij wèl voorkomen, de laatste in de volgorde, waarin zij in het derde lid vermeld zijn. 5. Wanneer een naam of het eerste woord van een naam gelijk is aan de eerste letters van een anderen naam, wordt de kortste naam of de naam, waarvan het eerste woord het kortst is, het eerst vermeld. Dit geldt ten aanzien zoowel van voornamen als van geslachtsnamen. Woorden en letters, als in het derde lid bedoeld, blijven hierbij buiten aanmerking. 6. In alle gevallen, waarin in één woord de j onmiddellijk op de i volgt, worden deze twee letters te zamen, evenals de y, beschouwd als de voorlaatste letter van het alphabet. 7. Ten aanzien van ingeschrevenen, wier namen niet uit een eigenlijken geslachtsnaam en een of meer voornamen bestaan, wordt dat deel van den naam, dat het meest met een geslachtsnaam overeenkomt, als geslachtsnaam en het overige deel als voornaam of voornamen beschouwd. 8. Ten aanzien van ingeschrevenen, wier geheele naam uit slechts één woord bestaat, wordt dit woord als geslachtsnaam beschouwd.x) 9. Voor de toepassing van de regelen, in dit artikel voorkomende, maakt het geen verschil, of in een naam hoofd- of kleine letters zijn gebezigd. Evenmin maakt het verschil, of eenig teeken boven, onder of naast een letter geplaatst is. Indien eenig teeken tusschen woorden of letters is geplaatst, worden die woorden of letters geacht afzonderlijk te staan. 10. Adellijke titels, hetzij Nederlandsche of buitenlandsche, hebben geen invloed bij het rangschikken van de namen.2) 11. Elke ingeschrevene wordt in het alphabetisch register vermeld onder den geslachtsnaam en de voornamen, onder welke hij in het inschrijvingsregister is vermeld. 1) Dit lid heeft betrekking op personen van vreemde afkomst (Toel. Dienstplichtbesluit) 2) Adellijke titels, ofschoon zij bij den naam behooren en ook in de dienstplichtregisters vermeld dienen te worden, maken geen deel van den naam uit en zullen daarom ten opzichte van het rangschikken van namen buiten aanmerking moeten blijven. (Toel. Dienstplichtbesluit) WET van den 17den April 1887, (Staatsblad no. 67), tot vaststelling van bepalingen betreffende het houden van bevolkingsregisters. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is wettelijke bepalingen vast te stellen ter bevordering van het aanleggen en bijhouden van bevolkingsregisters; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Onverminderd de bevoegdheid in art. 140 der gemeentewet aan den gemeenteraad toegekend, worden door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur voorschriften gegeven omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereischte opgaven aan hen, die met het houden der bevolkingsregisters zijn belast. Toelichting. a. De Hooge Raad verklaarde bij zijn arresten van 13 Januari 1879 en 22 November 1886, de besluiten inzake de bevolkingsregisters niet verbindbaar. In verband hiermede is een wettelijke basis geschapen, omdat tegen overtredingen geldige strafbepalingen onmisbaar werden geacht. (Zie Hoofdstuk II, „Geschiedenis van de Nederlandsche Revolkingsboekhouding", onder B, ,,Beknopt algemeen overzicht". b. Art. 140 (thans 174) der gemeentewet luidt: „Hij (de Raad) „maakt, in overeenstemming met algemeene of provinciale voorschriften, de noodige verordeningen tot verdeeling der gemeente „in wijken en tot opmaking van volledige staten der bevolking „en harer huizing". De aanhaling van dit artikel is zeer merkwaardig. In de Mem. v. Antw. op het wetsontwerp zeide de Regeering: „De bedoeling is niet alleen, op het nut van zoodanige verordeningen de aandacht te vestigen, maar, met het oog op de „2de zinsnede van artikel 126 (thans 151) den Raad tot het maken „der verordeningen te verplichten, wanneer een algemeene maat„regel van bestuur of provinciaal reglement eene verdeeling der „gemeente in wijken of het opmaken van staten der bevolking en „der huizen vorderen mocht. Bestaan te dien aanzien zulke algemeene of provinciale voorschriften niet, dan is de Raad natuurlijk vrij." O i heeft de aangehaalde bepaling van de gemeentewet, althans voor wat betreft het maken van verordeningen „tot opmaking van volledige staten der bevolking en harer huizingmet de minste beteekenis, nu wet en algemeene maatregelen van bestuur in die materie voorzien. Wij meenen, dat voor de praktische toepassing van de bevoegdheid, aan den gemeenteraad voorbehouden nooit ^ebruik zal kunnen worden gemaakt van het gemeentelijk deel van het nationale bevolkingsregister. De volledige staten der bevolking en harer huizing, zouden eventueel moeten komen naast het gemeentelijk bevolkingsregister, dat van algemeen Rijksbelang is. c Men zie voor de uit deze wet voortgevloeide algemeene maatregel van bestuur, Hoofdstuk II, „Geschiedenis van de Nederlandsche bevolkingsboekhouding", onder A, „Historisch overzicht in jaartallen Artikel 2. Overtreding van de door Ons krachtens het voorgaande artikel uit te vaardigen besluiten wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden. De in dit artikel bedoelde strafbare feiten worden als overtredingen beschouwd. Toelichting. In het algemeen duurt o.i. een overtreding van de verplichting tot aanmelden of aangifte, of tot het afleggen van een verklaring, enz. voort, tot dat de verplichting is nagekomen, dat is dus ook na hot verstrijken van de voorgeschreven termijnen. Zoolang het strafbare feit nog niet tot het verleden behoort of nog wordt gepleegd, kan van verjaring van het recht van strafvordering bezwaarlijk worden gesproken. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Amsterdam, den 17den April 188/. WILLEM. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, HEEMSKERK. Uitgegeven den twintigsten April 1887. De Minister van Justitie, DU TOUR VAN BELLINCHAVE. BESLUIT BEVOLKINGSBOEKHOUDING, STAATSBLAD 1936, No. 342. BESLUIT van den Sisten Maart 1936 (Staatsblad no. 342) tot vaststelling van voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereischte opgaven. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 12 December 1935, n°. 29327, Afd. B.B.; Gelet op de wet van 17 April 1887 (Staatsblad n°. 67) en op artikel 174 van de gemeentewet; Den Raad van State gehoord (advies van 14 Januari 1936, n°. 55); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 27 Maart 1936, n°. 985, Afd. B.B.; Hebben goedgevonden en verstaan: met ingang van 1 Juli 1936 het Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad n°. 141), sedert gewijzigd, regelende de verplichting der ingezetenen tot het doen van aangifte voor de bevolkingsregisters, en Onze besluiten van 12 December 1922 (Staatsblad n°. 670), sedert gewijzigd, tot vaststelling van voorschriften omtrent het houden van bevolkingsregisters, en van 27 September 1930 (Staatsblad n°. 392), sedert gewijzigd, tot tijdelijke afwijking en wijziging van de voornoemde besluiten, te vervangen door de volgende: Voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het (loen der daartoe vereischte opgaven aan hen, die met het houden der bevolkingsregisters zijn belast. AFDEELING I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: Definities. a. ,,Onze(n) Ministerde Minister van Binnenlandsche Zaken; Minister. b. „Inspectie": de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters; Inspectie. Gezin. c. „gezin": 1.de samenwonende echtgenooten, eventueel met de inwonende, niet onder 2 vallende, ongehuwde kinderen, 2. de met zijn (haar) ongehuwde kinderen samenwonende man of vrouw; Samenwoning. d. „samenwoning": elk geval, waarin personen op andere wijze, dan onder c bedoeld, een huishouding vormen; Hoofd. e. „hoofd": 1. in het geval bedoeld onder c, 1, de man; 2. in het geval bedoeld onder c, 2, de man of de vrouw; 3. in het geval bedoeld onder d, indien het betreft de huishouding van één man en één vrouw, de man, en indien het betreft de huishouding van één of meer mannen en/of één of meer vrouwen, de man of de vrouw, die als zoodanig is aangewezen. In het geval een aanwijzing, als hiervoren bedoeld, niet heeft plaats gehad, wordt voor de toepassing van dit besluit, de oudste in leeftijd voor „hoofd" gehouden; Kinderen. /. „kinderen": de eigen kinderen van het hoofd alsmede de stiefkinderen; Stiefkind. g. „stiefkindde in een gezin levende persoon die in den eersten graad van bloedverwantschap in de nederdalende linie staat tot die(n)gene der tegenwoordige echtgenooten die met het hoofd is, dan wel tot den man of de vrouw met wie(n), hetzij het hoofd of diens echtgenoote, hetzij een vorige echtgenoot(e) van het hoofd gehuwd is geweest; Afz. levend h. „afzonderlijk levend persoon": ieder, die niet deel uitmaakt persoon. van een gezin 0f van een samenwoning; Persoonskaart j. persoonskaart": de gezinspersoonskaart, waarvan het model (= P.K.) a]s bijlage n°. I bij dit besluit is gevoegd, alsmede het tevoren geldend model dier kaart; Persoonsregister. /'. „persoonsregisterde verzameling persoonskaarten van de tot de bevolking der gemeente behoorende personen; Verhuiskaart. k. „verhuiskaart": de kaart, waarvan het model als bijlage n°. II bij dit besluit is gevoegd; Gezinskaart. I. „gezinskaart": de gezinskaart of het gezinsblad waarvan het model als bijlage 1 is gevoegd bij Ons tevoren geldend besluit van 12 December 1922 (Staatsblad n°. 670); Gezinsregister. m. „gezinsregister": de verzameling gezinskaarten van de tot de bevolking der gemeente behoorende gezinnen, samenwoningen en afzonderlijk levende personen; Bevolkingsregister n. „bevolkingsregisterde verzameling \an de op de boek ( -B.lt.) houding der bevolking betrekking hebbende registers; Verhuisbiljet. 0. „verhuisbiljet": het getuigscluift van verandering van wer¬ kelijke woonplaats, waarvan het model als bij Ons tevoren geldend besluit van 12 December 1922 (Staatsblad n°. 670); p. „verblijfregister": het register, waarvan het model als bijlage Verblijfregister. n°. V bij dit besluit is gevoegd. 2. Van de volgende bepalingen van dit besluit zijn die, welke aangeduid zijn met: (p) alléén van toepassing, indien een persoonsregister wordt gehouden ; (g) alléén van toepassing, indien een gezinsregister wordt gehouden. T oelichting. a. ,,Onze(n) Minister". Voor de bevoegdheden van den Minister zie men de artikelen: 4.2c; 10; 18.26; 21.1.2; 24.3; 27.1; 29; 33 bij 4) 6) 23) 35)6; 35 bij 33 en 34); 38.1.2; 39.3; 40 bij 20); 44.2; 49.2; 51.1; 54.2; 60.2; 72.3; 78.2; 98.2; 104.3; 106; 111.3; 112; 114.2; * 116.2; 119; 120.2.3; 121.1.2; 122.1; 123.2.4; 124; 125.2; 129; 137; 104.2. b. ,,Inspectie Bureau Binnenhof 19 te 's-Gravenhage (Departement van Binnenlandsche Zaken). Telefoon interc. letter T. Voor de bevoegdheden en verplichtingen van de Inspectie zie men de artikelen: 4.26; 7.2; 8.2; 10; 19.4; 28.1.3; 63.2; 64;65.1; 67.1; 69.2; 72.2: 73.3; 74.3; 75.3.4; 81; 82.2; 83.2; 84.2; 86.1; 88.2; 92.1; 93.1; 94.1; 96.1.2.3; 97.2.3.4; 98.1; 104.2; 106.1; 113; 114.1; 115; 116.1.2; 117.1.2; 120.1; 123.3.4.5; 126.1.2.3; 128.1.2; 131; 135.1. c. ,,gezin ,,De inwonende ongehuwde kinderen vormen met hun ouders „een gezin. De ongehuwde dochter, die met haar kind inwoont „bij haar ouders, wordt echter niet tot het gezin gerekend. Zij „vormt met haar kind samen een afzonderlijk gezin." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 4.) Onder het begrip „gezin" zijn te rangschikken: 1. man en vrouw (indien zij gehuwd zijn en samenwonen); 2. man en vrouw en inwonende ongehuwde kinderen (hieronder vallen ook stiefkinderen, zie ƒ en g); (De inwonende gehuwde of gehuwd geweest zijnde kinderen behooren dus niet tot het gezin van de ouders.) 3. man (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest) en inwonende ongehuwde kinderen; 4. vrouw (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest) en inwonende ongehuwde kinderen. De ongehuwde dochter, die met haar onwettig kindje bij haar ouders inwoont, valt onder 4. In de definitie is door de woorden: „niet onder 2 vallende" alle misverstand te dien aanzien uitgesloten. Op te merken is, dat in de definitie onder c 1 wordt gesproken van „met de inwonende, niet onder 2 vallende, ongehuwde kinderen", terwijl onder c 2 staat: „de met zijn (haar) ongehuwde kinderen samenwonende" enz. Door dit verschil in terminologie is liet o.i. niet aan twijfel onderhevig, dat b.v. een oude vader, die met zijn ongehuwde kinderen samenwoont, met hen een gezin vormt, waarvan hij als hoofd (zie onder e) optreedt. Elk gezin vormt een huishouding, (zie d). Men raadplege de toelichting op h. d. „samenwoning". _ . Het aantal gevallen, dat onder het begrip „samenwoning valt, zal gering zijn. Een „gezin" kan niet tevens een „samen"woning" zijn. Broers en zusters of vrienden en vriendinnen, die "een huishouding vormen, zijn te beschouwen als een „samen„woning". (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 4). Onder het begrip „samenwoning" zijn te rangschikken: samenwonende mannen en/of vrouwen, b.v. broers en/of zusters, vrienden en/of vriendinnen, doch alleen indien zij één huishouding vormen en dan nog slechts indien zij „op andere wijze dan onder c bedoeld een huishouding vormen. „Op andere wijze dan onder c bedoeld wil dus zeggen, dat een „gezin" niet tevens een „samenwoning kan ziin en ook niet deel van een „samenwoning" kan uitmaken, hik gezin" blijft dus onder alle omstandigheden een eenheid vormen. Een ,isamenwoning" kan derhalve bestaan uit gehuwde en ongehuwde mannen en vrouwen, voor zoover er geen gezinsverband bestaat. Met de noodige voorbeelden zullen wij een en ander onder h. toelichten. e. hoofd". Alleen voor een samenwoning van meer dan twee personen is aanwijzing van een hoofd aan te bevelen (zie onder ft). Deze aanwijzing kan o.i. plaats hebben door een eenvoudige verklaring van de samenwonenden, welke steeds herroepen kan worden. Noodzakelijk is een dergelijke verklaring met, omdat in het geval een aanwijzing niet heeft plaats gehad, „de oudste in leeftijd voor „hoofd" gehouden" wordt. De aanwijzing heeft alleen beteekenis voor de toepassing van het besluit. /. kinderen". Pleegkinderen vallen hier niet onder; deze zijn te beschouwen als „afzonderlijk levende personen (zie onder ft), voor zoover zij niet tot een samenwoning behooren (zie onder ü). Opgemerkt wordt, dat de definitie, in verband met de redactie van c, o.i. slechts beteekenis heeft voor zooveel betreft de ongehuwde kinderen. g. „stiefkind". „De in een gezin levende persoon", d.w.z de ongehuwde persoon, „die in den eersten graad van bloedverwantschap in de nederdalende linie staat" enz. Men zie artt. 345 352 Burgerlijk Wetboek. Bloedverwantschap bestaat o.a. tusschen personen, die van elkander afstammen (vader en zoon of dochter; moeder en zoon of dochter). Dit is de rechte linie. Van den stamvader stammoeder) kan men in de rechte linie afdalen naar de nakomelingen. Dit is rechte nederdalende linie. Vader en zoon of dochter en raoeder en zoon of dochter bestaan elkander in den eersten graad. De zoon of dochter staat dus tot den vader of moeder „in den eersten graad van bloedverwantschap in de nederdalende linie . Onder de definitie vallen dus: 1. het wettig of onwettig (al dan niet erkend) kind van de vrouw van het hoofd; 2. het wettig of onwettig (al dan niet erkend) kind van de vrouw uit een vorig huwelijk van het hoofd; 3. het wettig of onwettig erkend kind van den man, met wien het vrouwelijke hoofd gehuwd is of is geweest; 4. het wettig of onwettig erkend kind van den man, met wien de tegenwoordige vrouw van het hoofd gehuwd is geweest; 5. het wettig of onwettig erkend kind van den man, met wien een vroegere vrouw van het mannelijk hoofd gehuwd is geweest. h. afzonderlijk levend persoori'. In verband met het bepaalde in artikel 43, n.1. dat voor elk gezin en voor ieder afzonderlijk levend persoon, alsmede voor ieder der tot een samenwoning behoorende personen, een afzonderlijke gezinskaart bestemd wordt en in verband met de bepaling van artikel 56, n.1. dat op een woningkaart (-blad) tenminste vermeld worden de geslachtsnaam enz. van het hoofd van een gezin, van ieder persoon, die tot een samenwoning behoort en van ieder afzonderlijk levend persoon, is het noodig, dat duidelijk voor oogen staat wat onder „gezin" (zie c), wat onder „samenwoning" (zie d) en wat onder „afzonderlijk levend persoon" is te verstaan. Voor de invulling van de achterzijde van een persoonskaart heeft alleen het begrip „gezin" beteekenis. Allereerst is op te merken, dat voor do toepassing van de beide genoemde artikelen eigenlijk geen verschil bestaat tusschen een persoon, die tot een samenwoning behoort en een afzonderlijk levend persoon. De waarde van de definitie voor „samenwoning" schuilt dus voornamelijk in het collectieve optreden naar buiten door de aanwijzing van een „hoofd" (zie e). Met eenige voorbeelden zullen we de voornaamste mogelijkheden toelichten: man -f vrouw (gehuwd) = gezin \ man + vrouw (gehuwd) + ongehuwd kind + ongehuwd stiefkind = gezin 1 man (gehuwd of gehuwd geweest) + on- I gehuwd kind gezin f indien man (ongehuwd) + ongehuwd door hem er- samen- kend kind _ gezin i wonend vrouw (gehuwd of gehuwd geweest) -f- on- I gehuwd kind gezin 1 vrouw (ongehuwd) -f al dan niet erkend ongehuwd kind gezin man -f- vrouw (gehuwd) -f~ kinderen, waarvan eén een inwonend kindje heeft = twee gezinnen; gezin -f gezin = geen samenwoning (zie d), doch twee gezinnen met twee hoofden; gezin + dienstbode = geen samenwoning, doch gezin -f afzonderlijk leven persoon; gezin + dienstbode + kostganger + oom. = geen samenwoning, doch gezin -f- 3 afzonderlijk levende personen; broer(s) (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest) + zuster(s) (ongehuwd, gehuwd, of gehuwd geweest) = samenwoning; broer (gehuwd of gehuwd geweest) -f- kind + zuster (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest) = geen samenwoning, doch gezin + afzonderlijk levend persoon; broer (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest + zuster (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest) + kind = geen samenwoning, doch afzonderlijk levend persoon -f- gezin; broer + kind + broer(s) + zuster(s) = gezin + samenwoning; vriend (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest) + vriendin (ongehuwd, gehuwd of gehuwd geweest) = samenwoning; vriend f vriendin = samenwoning; de vriendin krijgt een kind; het zijn nu: afzonderlijk levend persoon + gezin; gesticht met echtparen = geen samenwoning. Elk echtpaar vormt een gezin, waarvan de man hoofd is. i. persoonskaart". Zie artt. 33 t/m 38. Het model der gezinspersoonskaart heeft in 1934 eenige wijzigingen ondergaan, waardoor een meer logische en rationeele indeeling is verkregen. De kaarten van het tevoren geldend model blijven in gebruik. Dat gebruik richt zich naar de aan de vakken gegeven bestemming, d.w.z., dat bij de toepassing van de voorschriften rekening moet worden gehouden met de omstandigheid, dat die voorschriften thans zijn berekend op het nieuwe modal. De totaalnummering der vakken is gehandhaafd, hoewel enkele daarvan zijn komen te vervallen. De vakken 20), 24) en 2t>) van het oude model zijn vervallen. De aanteekeningen, welke plaats vonden in de vervallen vakken worden gesteld in het vergroote vak 35) op het nieuwe model. De vakken 18) en 19), (welke nummers eveneens zijn vervallen) bestemd voor het beroep, enz. nemen een meer juiste plaats in naast de primaire gegevens van den persoon. De vakken „verplichte" en „onverplichte aanteekeningen (7 en 23) hebben op het nieuwe model aan de voorzijde der kaart een plaats gekregen. Tengevolge van de verplaatsing van de vakken 7), 18) en 23) en het vervallen der vakken 19), 20) 24) en 25) is een geringe vernummering noodig geworden, welke echter de oorspronkelijke hoofdindeeling ongemoeid beeft gelaten. Men raadplege de Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 7 2 . j. „persoonsregister". Voor „persoonsregister" zie men de artt. 28, 29, 32 t/m 38, voor: „bevolking der gemeente" raadplege men de artt. 22 e.v. De bewoordingen van deze definitie (de verzameling), alsmede de bepalingen der artt. 32 en 51, 2e lid, en het ontbreken van voorschriften omtrent het houden van afzonderlijke registers voor dienstboden en gestichtsbewoners, wijzen er op, dat alle persoonskaarten tot één verzameling moeten worden samengevoegd en deze verzameling is het persoonsregister. Deze verzameling behoeft echter niet lexicografisch gerangschikt te worden. Men raadplege de Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 7—20. k. „verhuiskaart". Zie artt. 3, 2e lid, 9 en 11; 85, 88, 89,90, 91, 92 en art. 118, 3e lid. Men zie voorts den Leidraad bevolkingsstatistiek:, blz. 27, punt 8 en blz. 30, punt 14. I. „gezinskaart". Zie artt. 40 t/m 44 en het onder de bijlagen opgenomen (ongewijzigde) model. Het model kan, voor zooveel noodig, in overeenstemming worden gebracht met de nieuwe voorschriften. Opgemerkt wordt, "dat verschillende z.g.n. afzonderlijke- of bijregisters niet in overeenstemming zijn met bedoeld model. Deze afwijkende modellen kunnen wel in gebruik blijven. De na 1 Juli 1936 aan te leggen kaarten of bladen moeten echter ",overeenstemmen met het voorgeschreven formulier. „Aan te bevelen is slechts één formaat voor alle gezinskaarten „te gebruiken en deze in één verzameling samen te voegen." (.Handleiding bevolkingsboekhouding, art. 39, le lid, blz. 20—21.) Opgemerkt zij, dat in het K.B. voorschriften omtrent het houden van afzonderlijke registers voor dienstboden en gestichtsbewoners ontbreken, terwijl telkenmale alleen wordt gesproken van gezinskaart. Voor dienstboden, kostgangers, gestichtsbewoners e.d. zal dus steeds een afzonderlijke gezinskaart van het voorgeschreven model gebruikt moeten worden. Zie ook Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21—24, en de toel. op m. „gezinsregister". m. „gezinsregister". Voor „gezinsregister" zie men artt. 28 en 39 t/m 44; Voor „bevolking der gemeente" zie art. 22 e.v. De bewoordingen van deze definitie (de verzameling) wijzen er op, dat de gezinskaarten van afzonderlijk levende personen, met die van gezinnen en samenwoningen, één verzameling zullen moeten vormen. Afzonderlijke registers voor dienstboden en voor gestichten zijn, behoudens bij wijze van overgang, (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21) niet meer toegestaan (zie ook onder j en l). n. „bevolkingsregister". Zie artt. 28, 109 en 138. Het verblijfregister valt niet onder het begrip „bevolkingsregister". o. „verhuisbiljet". Zie artt. 86, 88, 89, 90, 91, 95, 96 en het onder de bijlagen opgenomen ongewijzigde model. „Het model kan, voor zooveel noodig, in overeenstemming „worden gebracht met de nieuwe voorschriften." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 4.) „In het belang van de bevolkingsboekhouding wordt aanbevolen „ook de yerhuisbiljetten met de schrijfmachine in te vullen." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25.) Men zie ook blz. 21 Handleiding bevolkingsboekhouding bij 2) en 3). p. „verblijfregisterZie artt. 19, 22, 23; 59 t/m 62 en 109. 2. Voor de met (p) = (persoonsregister) aangeduide artikelen zie men: artt. 28, 2e lid, 45 t/m 48, 70, le lid, 71, le lid, 73, le lid 74, le lid, 75, 2e lid, 86, 4e lid, 87, sub a. ■ Voor de met (g) = (gezinsregister) aangeduide artikelen zie men: artt. 28, 2e lid, 70, le, 2e en 3e lid, 71, 2e lid, 73, le lid, 74, le lid, 75, 2e lid, 77 sub a en sub c, 86, 2e lid, 87, sub d, 99, 3e lid. De niet met (p) of (g) aangeduide artikelen zijn dus voor alle gemeenten geldend. Deze onderscheiding zal moeten gelden zoolang het persoonskaartenstelsel niet algemeen is ingevoerd. Artikel 2. 1. Indien de in dit besluit bepaalde verrichtingen op een Zondag Zondagen, vallen of de daarin gestelde termijnen of tijdvakken op een Zondag afloopen, treedt de eerstvolgende werkdag voor dien Zondag in de plaats. 2. Met den Zondag worden gelijkgesteld de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag en Onze verjaardag. Toelichting. Krachtens pauselijk decreet van 2 Juli 1911 zijn de 2e Kerst2e Paasch- en 2e Pinksterdag voor de Roomsch-Katholieke kerk geen feestdagen meer. AFDEELING II. De verplichtingen van de bevolking. Artikel 3. Aanmelding in 1. Ieder, die zonder te zijn opgenomen in het bevolkingsregister persoon. een gemeente nachtrust of de daarvoor in de plaats tredende rust geniet, is, behoudens het bepaalde in artikel 4, verplicht zich binnen vijf dagen na zijn aankomst, in persoon aan te melden bij het gemeentebestuur. Deze aanmelding geschiedt ter plaatse, waar het gemeentebestuur het bevolkingsregister heeft ondergebracht, en tijdens de uren, gedurende welke daarvoor door dat bestuur gelegenheid wordt gegeven. Overlegging pasp., 2. Bij de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, wordt o~\ ei verliuisk., enz. gelegd een paspoort of ander identiteitsbewijs, indien de persoon uit een plaats buiten Nederland, een verhuiskaart of legitimatiebewijzen, indien de persoon uit een andere gemeente van Nederland is gekomen. Verklaring of 3. Bij de aanmelding wordt een zoodanige verklaring afgelegd toelichting. of toelichting gegeven, dat het gemeentebestuur m staat is te beoordeelen of'opneming in het bevolkingsregister der gemeente of van een andere gemeente, dan wel in het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid, of in het verblijfregister, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit noodig is. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, „Aanmelding en aangifte" en onder G, „Nachtrust en werkelijke woonplaats . 1. Men zie de artt. 18, le lid en 23, le lid en voorts deartt. 13 en 14. 2. Men zie de artt. 7, 8, 9, 11, 16 en 85 en voorts de artt. 95 en 96. Onder „identiteitsbewijs" is te verstaan een aan een paspoort gelijkwaardig officieel stuk, voorzien van portret, dat de identiteit "van den houder bewijst. In het paspoort of op het identiteitsbewijs van ieder persoon, die uit een plaats buiten Nederland "is gekomen, wordt terstond een der volgende aanteekeningen „gesteld: aangemeld te °P . , , „(indien geen opneming of inschrijving in bevolkingsregister of "verblijfregister plaats heeft); „b. opgenomen in bevolkingsregister van „op ; „c. ingeschreven in verblijfregister van P.Met „legitimatiebewijzen" wordt, bedoeld de verzameling van bewijsstukken, zooals brieven, visitekaartjes, rij- of nummerbewijs e.d., waarmede de houder zich kan legitimeeren . (handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 4). 3. Men zie art. 16, benevens de artt. 9, 10, 85.1, 110.2 en 1-3. Artikel 4. 1. Van de aanmelding, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is, be- Vrijstelling aanhoudens het bepaalde in het volgend lid, vrijgesteld: melding. a. hij, die, in overeenstemming met de bepalingen van af deeling III, vermeld staat hetzij in het bevolkingsregister eener andere gemeente, hetzij in het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid; b. hij, die behoort tot de personen, wier opneming in de bevolkingsregisters, ingevolge het bepaalde in artikel 21, eerste lid, onder a, achterwege blijft. 2. De vrijstelling van aanmelding geldt slechts wanneer op Wanneer vrijstelde eerste aanvrage van de met de uitvoering van dit besluit be- Iin^ £e,dt* laste ambtenaren het bewijs dier vrijstelling wordt geleverd door overlegging, binnen vijf dagen na die aanvrage, van hetzij: a. een gedagteekend bewijs van opneming in het bevolkingsregister, op naam, afgegeven door of vanwege het bestuur der gemeente tot welker bevolking de persoon behoort; b. een gedagteekend bewijs van opneming in het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid, afgegeven door of vanwege de Inspectie; c. een gedagteekend bewijs van vrijstelling van opneming in de bevolkingsregisters, afgegeven door of vanwege Onzen Minister. T oelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, ,,Aanmelding en aangifte" en onder G, ,,Nachtrust en, werkelijke woonplaats". 1. Men zie de toel. op art. 21. Ie lid, onder a. 2. De onder a, b en c bedoelde bewijzen zijn niet vrij van leges. Ondor: „met de uitvoering van dit besluit belaste ambtenaren1' zijn o.i. te verstaan alle ambtenaren, zoowel bij de gemeenten als bij de Inspectie, aan wie door de bevoegde instanties werkzaamheden betreffende de uitvoering van het besluit zijn opgedragen. Voor het opmaken van proces-verbaal kan de ambtenaar desnoodig de tusschenkomst inroepen van politieambtenaren. Men vergelijke art. 5, 2e lid. Artikel 5. 1. Onverminderd de overige in dit besluit opgelegde verplich- Verplichting vertingen, is een ieder gehouden op schriftelijke uitnoodiging van ®Jr^'4kei1 inllchof vanwege het gemeentebestuur binnen vijf dagen na de dag- Insen* teekening daarvan, in persoon, ter plaatse en binnen de op de uitnoodiging aan te geven uren, naar waarheid de inlichtingen te verstrekken, welke overeenkomstig de bepalingen van dit besluit ten aanzien van zijn persoon of van leden van het gezin of van de samenwoning, waartoe hij behoort, verlangd worden om de bevolkingsregisters in- of aan te vullen of bij te houden. 2. Een ieder is verplicht aan de door of vanwege liet gemeentebestuur daartoe aangewezen ambtenaren, op hun verzoek, terstond de in het eerste lid bedoelde inlichtingen mondeling te verstrekken. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, „Aanmelding en aangifte". 1. De verplichting van „een ieder" om inlichtingen te verstrekken, reikt niet verder dan „zijn persoon." of de „leden van het gezin of van de samenwoning, waartoe hij behoort". „Binnen vijf dagen na de dagteekening van de ,,schriftelijke uitnoodiging^ van of ,,vanwege" het gemeentebestuur, moet hij „in persoon de ,,verlangde" inlichtingen verstrekken. De uitnoodiging zal b.v. vanwege het gemeentebestuur door den afdeelingchef geteekend kunnen worden. De verlangde inlichtingen moeten strekken de bevolkingsregisters (meervoud) in — of aan te vullen of bij te houden". Men zie ook de artt. 15 en 16. 2. Vast moet staan, dat de met het inwinnen van inlichtingen aan de woningen belaste ambtenaren (b.v. bij de huis-aan-huiscontrole, art. 111) „terstond" en „mondeling" de inlichtingen zullen krijgen, die zij verzoeken. Men zie ook art. 4, 2e lid. Er is o.i. geen bezwaar tegen, dat ook omtrent andere personen inlichtingen worden verzocht, doch een verplichting tot beantwoording van de gestelde vragen, bestaat dan niet. De ambtenaar, die met het inwinnen van inlichtingen belast is, behoeft daarvoor niet door het gemeentebestuur te zijn aangewezen. Ook wanneer hem door den afdeelingchef een opdracht is gegeven, is hij o.i. bevoegd. Worden de inlichtingen niet „terstond" of niet ,,naar waarheid' gegeven, dan stelt de persoon zich aan strafvervolging bloot. Men zie ook art. 16. Het is aan te bevelen, den ambtenaar te voorzien van een bewijs, waarmede hij zich desverlangd kan legitimeeren. Artikel 6. Overleggen 1. Hij, die buiten Nederland geboren is, is verplicht binnen geboorteakte. drie maanden na de vordering door of vanwege het bestuur der gemeente tot welker bevolking hij behoort, aan dit bestuur een afschrift van of een uittreksel uit zijn geboorte-akte of uit zijn doopakte, of, bij gemis van het een of het ander, een akte van bekendheid over te leggen. Vertaling. 2. Het gemeentebestuur kan eischen, dat van de in het voor¬ gaande lid bedoelde stukken een vertaling van een beëedigd vertaler wordt overgelegd. Teruggave 3. De in dit artikel bedoelde stukken worden zoo spoedig mogelijk stukken. teruggegeven. Toelichting. Alleen hij, die buiten Nederland geboren is, heeft de verplichting tot overlegging van een afschrift van of uittreksel uit zijn geboorte-akte, enz. De „vordering" kan o.i. zoowel mondeling als schriftelijk „door" of „vanwege" het gemeentebestuur plaats hebben. De doopakte of de akte van bekendheid mag o.i. niet strekken ter vervanging van de geboorte-akte. Alleen wanneer geen geboorteakte bestaat, kan genoegen genomen worden met een van die stukken. De akte van bekendheid heeft de strekking, gegevens te verschaffen omtrent namen, geboortetijd en -plaats. Van hen, die in Nederland geboren zijn, kan het gemeentebestuur rechtstreeks inlichtingen vragen aan den ambt. v. d. burg. stand (art. 63, 2e lid). „Steeds vrage men bij eerste inschrijving overlegging van een „(vertaalde) geboorteakte". (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 11.) „Zoo ook zij men voorzichtig bij het inschrijven van vreemdelingen overeenkomstig hun paspoort. In vele gevallen is in het „paspoort alleen de z.g.n. „roepnaam" vermeld. Men vrage dus „nadrukkelijk naar de juiste namen en eische overlegging van een „geboorteakte e.d.". (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 11.) De verplichting tot overlegging van stukken rust voor de leden van een gezin of van een samenwoning tevens op het hoofd (art. 13 le lid). Bestuurders van instellingen, gestichten of schepen, waarin personen onder eenig bestuur inwonen, alsmede hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders zijn bevoegd de gevorderde stukken te overleggen, namens hem op wien- de verplichting daartoe rust (art. 14, 2e lid). Men zie ook art. 16. Men raadplege ook de artt. 42, 63, 3e lid en 74, 2e lid. 2. De kosten der vertaling door een beëedigd vertaler, zullen o.i. moeten worden gedragen door den persoon zelf. Is hij onvermogend, dan zal hij met een bewijs van onvermogen wellicht een kostelooze vertaling kunnen verkrijgen. O.i. behoort een vertaling slechts te worden geëischt, indien zonder deze de noodige gegevens niet aan het geschrift kunnen worden ontleend. 3. De teruggave moet „zoo spoedig mogelijk" geschieden. Desnoodig kan het gemeentebestuur het stuk dus eenigen tijd onder zijn berusting houden. Artikel 7. 1. Ieder, die krachtens de bepalingen van dit besluit moet Aangifte vertrek worden opgenomen in het bevolkingsregister van een andere binnenland, gemeente, dan die, in welker bevolkingsregister hij opgenomen is, doet daarvan op den dag van of uiterlijk vijf dagen na zijn vertrek mondeling of schriftelijk aangifte aan het bestuur van laatstbedoelde gemeente, met opgave van zijn laatste adres, alsmede van den naam van de eerstbedoelde gemeente en van zijn adres aldaar. 2. Hij, die is opgenomen in het centrale bevolkingsregister, Centraal U.R. bedoeld in artikel 28, derde lid, doet de in het voorgaande lid bedoelde aangifte binnen het daarin aangegeven tijdvak schriftelijk aan de Inspectie. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, ,,Aanmelding en aangijte en onder G, ,,Nachtrust en werkelijke woonplaats". Men zie de artt. 23—27 en voorts de artt. 13 en 14. Eer aangifte, welke vóór den dag van het vertrek binnenkomt kan o.i. niet in behandeling worden genomen, vóórdat de dag van het vertrek is aangebroken. De uitreiking of toezending van een verhuiskaart zal dus niet eerder mogen plaats hebben, dan op den dag van het vertrek, maar dan moet het ook onmiddellijk geschieden. (artt. 9 en 85, le lid). „Bij schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst welke .,kan blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift:1 (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 23 bij 17). Hij, die meer dan vijf dagen na zijn vertrek, aangifte doet, is in overtreding en kan ingevolge het bepaalde in art. 1 der wet van 17 Apr 87, St. 67, vervolgd worden. O.i. is het gemeentebestuur, in verband met het bepaalde in de artikelen 109 en 110, niet bevoegd een te vroege of te late aangifte buiten beschouwing te laten (men zie ook art. 10). „Tenzij het gemeentebestuur omtrent de juistheid der aangifte in twijfel verkeert" wordt onmiddellijk na ontvangst van de aangifte kosteloos een verhuiskaart uitgereikt of toegezonden (art. 85, le lid), welke door den aangever onmiddellijk in ontvangst wordt genomen (art. 10). Men zie ook de toel. op art. 10 en de artt. 16, 110.2 en 123. 2. Men zie Hoofdstuk IV, onder C, „Het Centrale bevolkingsregister". In art. 9 wordt, met betrekking tot de in ontvangstneming van een verhuiskaart, alleen verwezen naar het eerste lid van art. 7. Ook in art. 85, le lid wordt alleen naar het eerste lid van art. 7 verwezen. Hieruit blijkt, dat de Inspectie niet verplicht is een verhuiskaart uit te reiken of toe te zenden. Artikel 8. Aangifte vertrek 1. Ieder, die Nederland verlaat en volgens de bepalingen van buitenslands. dit besluit van de bevolkingsregisters behoort te worden afgevoerd, doet daarvan op den dag van zijn vertrek, of ten hoogste vijf dagen tevoren, mondeling of schriftelijk aangifte aan het bestuur der gemeente in welker bevolkingsregister hij is opgenomen, met opgave van zijn laatste adres, het land en de plaats, waarheen hij vertrekt, en zijn adres aldaar. Centraal B.R. 2. Hij, die is opgenomen in het centrale bevolkingsregister bedoeld in artikel 28, derde lid, doet de in het voorgaande lid bedoelde aangifte binnen het daarin aangegeven tijdvak schriltelijk aan de Inspectie. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, „Aanmelding en aangifte" en onder G, „Nachtrust en werkelijke woonplaats". 1 De bepalingen, waaruit blijkt of men, wegens het verlaten van Nederland, behoort te worden afgevoerd van de bevolkmgsregisters, zijn voornamelijk vervat in de artikelen _i0, ^1 en -jO. Men zie de artt. 13 en 14. Op te merken is, dat de aangifte reeds kan geschieden «ten hoogste vijf dagen" vóór het vertrek. Men vergelijke art. 7 en de toelichting daarop. De afvoering moet plaats hebben op den datum van aangifte. De aangever, bedoeld in art. 8, le lid, neemt, tenzij het gemeentebestuur omtrent de juistheid der aangifte in twijfel verkeert, onmiddellijk een verhuiskaart in ontvangst, welke hem dient als bewijs van afmelding (art. 9). Men zie ook de toel. op art. 10 en de artt. 16, 110.2, en 123. Het schijnt voor te komen, dat de afvoering wegens vertrek naar het buitenland afhankelijk wordt gesteld van het overleggen door aangever, van een bewijs, dat hij aan zijn belastingplicht heeft voldaan. Een zoodanige praktijk is onjuist en in strijd met den eisch van een nauwkeurige bevolkingsboekhouding (art. 110.1) en met de overige bepalingen van het besluit. In art. 85, le lid, wordt aan het gemeentebestuur de opdracht gegeven onmiddellijk na ontvangst van de aangifte kosteloos een verhuiskaart uit te reiken of toe te zend.en. De vraag kan worden gesteld, of het gemeentebestuur bij ontvangst van een schriftelijke aangil te uit het buitenland, verplicht is daarheen een verhuiskaart te zenden. O.i. laten de bewoordingen van de artt. 9 en 85, le lid geen twijfel, dat die vraag bevestigend beantwoord moet worden! De verhuiskaart dient den aangever „als bewijs van afmelding (art. 9) en dat bewijs moet hem kosteloos worden uitgereikt of toegezonden (art. 85, le lid). „Indien een woonadres in het buitenland niet of niet juist kan worden opgegeven, is dat geen reden om de afvoering te weigeren" (.Handleiding bevolkingsboekhouding, art. 40, bij 18, blz. 23). Buitenlandsche autoriteiten eischen vaak van personen, die uit Nederland komen, een verhuisbiljet. Wij merken op, dat het verhuisbiljet alleen bestemd is voor de Nederlandsche administratie en dat dit model o.i. in geen geval in handen mag komen van anderen, dan Nederlandsche gemeentebesturen en de Inspectie Aan het verlangen naar meer uitgebreide gegevens dan op de verhuisAaart vermeld zijn, kan o.i. worden voldaan door het tegen betaling overeenkomstig de legesverordening, verstrekken van een uittreksel uit het bevolkingsregister. (Men raadplege de toel. op art. 98 le lid en Hoofdstuk IV, onder H, ,, De taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboekhouding".) 2. Men zie Hoofdstuk IV, onder C. „Het Centrale bevolkingsregister . De toelichting op het 2e lid van art. 7 is van toepassing op het onderhavige 2e lid. Artikel 9. De aangever, bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste Bewijs van lid, neemt, tenzij het gemeentebestuur omtrent de juistheid der afmelding, aangifte in twijfel verkeert, onmiddellijk een verhuiskaart in ontvangst, welke hem dient als bewijs van afmelding. T oelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, ,,Aanmelding en aangif te . De verplichting tot het in ontvangst nemen van een verhuiskaart bestaat niet, indien de aangifte overeenkomstig het tweede Lid van de artt. 7 en 8 aan de Inspectie is gedaan. Op de Inspectie rust geen verplichting tot uitreiking of toezending van een verhuiskaart (vgl. art. 85, le lid). Deze bepaxing houdt niet alleen een plicht in, doch ook een recht. Alleen indien .het gemeentebestuur omtrent de juistheid dei aangifte in twijfel verkeert" behoeft niet onmiddellijk na ontvangst van de aangifte een verhuiskaart te worden uitgereikt of toegezonden. In dat geval zal ook den aangever, die schriftelijk aangifte deed o.i. mededeeling behooren te worden gedaan dat de uitreiking van een verhuiskaart wordt aangehouden. Krijgt hij die mededeeling niet, dan heeft hij geen zekerheid, dat de aangifte door liet gemeentebestuur is ontvangen en zal hij zijn aangifte moeten herhalen, wil hij zich voor strafvervolging hoeden. Het niet voldaan hebben aan belastingplicht, is geen reden voor twijfel aan de juistheid der aangifte (zie toel. op art. 8.) Het gemeentebestuur zal voorts met grooten spoed een onder zoek moeten doen instellen en een beslissing nemen wantt mocht het onderzoek leiden tot weigering van afvoering (zie toel. artt. 10 en 110 2e lid), dan wordt dit binnen drie dagen bij aange teekend schrijven 'ter kennis gebracht van den belanghebbende, die dan in beroep kan gaan bij den Minister (art. 123). Indien na het onderzoek, een verhuiskaart alsnog wordt uitgereikt of toegezonden, zal deze o.i. moeten worden ge dateer^ on den dag waarop de aangifte is ontvangen (zie artt. . ■> 2 ÜTlCT. M en de artt. 33 bij 21) en 40 bij 17) en de Hand- leiding bevolkingsboekhouding, blz. 15 en -->•) Artikel 10. r, i -tt Hii die meent dat het gemeentebestuur of de Inspectie in strijd Bezwaarschrift. JjYbeS.n van dit besluit opneming in o[ afvoering van het bevolkingsregister vordert of weigert, is, met inachtneming vïtlLet bepaalde in artikel 123, bevoegd, bn een me, red nen omkleed bezwaarschrift in beroep te gaan bij Onzen Minister. Toelichting. , , , Ingevolge het bepaalde in art. 110, 2e lid, is het gemeentebestuur verplicht opneming in of afvoering van het bevolkingsregister te weigeren of te vorderen, wanneer uit de omstandigheden is op maken dat die opneming of afvoering niet of wei moet plaats hebben De weigering of de vordering wordt binnen drie dagen ij ter kennis gebracht van den belanghebbende (art. 123, Ie lid). . De procedure, welke bij het beroep door belanghebbende of zijn semachti"de moet worden gevolgd, is vervat in de leden 2 5 van art 123^ Hoewel in art. 110 de Inspectie niet is genoemd en een verplichting tot weigering of vordering voor• haar c hliikt uit de bepalingen van de artt. 10 en 1 dat de An^P bevoegd is tot weigering of vordering. Weigering veronderstelt o.i een voorafgaande aaÜmelLg of aangifte ^XlaHCSd (niet altijd) een rechtstreeks van het gemeentebestuur uitgaande handeling zijn. . De termijn van drie dagen, waarbinnen de wcigering o voi'dfir-ing ter kennis van belanghebbende moet worden gebracht, beeft in dit verband o.i. tweeërll, strekking. Bij aanmeldmg of aangifte zal twiifel kunnen riizen of opneming of afvoering wel in overeen stemming zou zijn met de bepalingen van het besluit. Deze twijfel geeft aanleiding tot een voorloopige weigering, ^elk.e jf^ifde door een nader onderzoek. De voorloopige weigering (bij de aan melding of aangifte) zal dan binnen drie dagen moeten worden gevolgd door een definitieve beslissing. De termijn van drie dagen is derhalve naar onze meening te rekenen van het tijdstip van aanmelding of aangifte af. Bij een vordering gaat het initiatief van het gemeentebestuur uit, hoewel de vordering het gevolg kan zijn van een aanmelding. Hoe het zij, het gemeentebestuur zal, hetzij bij die aanmelding, hetzij los van eenige aanmelding of aangifte,wel eerst een voorloopi.ge vordering doen. Voldoet de persoon daaraan, dan komt de zaak zonder wrijving in orde. Weigert de persoon aan de vordering te voldoen, dan zal o.i. binnen drie dagen na de voorloopige vordering, de definitieve moeten volgen, welke bij aangeteekend schrijven ter kennis van den belanghebbende moet worden gebracht. Indien meer personen tegelijk als belanghebbenden zijn te beschouwen, zal het aanbeveling verdienen, in verband met het bepaalde in art. 13, het hoofd een kennisgeving te zenden. Zooals reeds opgemerkt, kan het beroep worden ingesteld door den belanghebbende of zijn gemachtigde en wel binnen acht dagen, nadat de weigering of vordering te zijner kennis is gekomen (art. 123, 2e lid). Men zie ook art. 12 in verband met het bepaalde in art. 100, 3e lid. Artikel 11. Ieder, die weigert een verhuiskaart in ontvangst te nemen, Weisering aangifalsmede ieder, die weigert een hem uitgereikte verhuiskaart in aanmelding, te leveren bij het bestuur der gemeente, in welker bevolkingsregister hij moet worden opgenomen, wordt geacht aangifte of aanmelding niet te hebben gedaan. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, ..Aanmelding en aangifte". Door de weigering een verhuiskaart in ontvangst te nemen of in te leveren en het daaraan verbonden gevolg, dat de persoon geacht wordt aangifte of aanmelding niet te hebben gedaan, stelt de persoon zich aan strafvervolging bloot. De weigering zal een vordering van het gemeentebestuur ten gevolge kunnen hebben. Men zie echter art. 91 en de toelichting op art. 10. Hij, die bij de aanmelding verklaart de verhuiskaart verloren te hebben, is niet weigerachtig. Het gemeentebestuur zal voor de in het ongereede geraakte of niet ingeleverde verhuiskaart eventueel een nieuwe moeten aanleggen (art. 88, 3e lid). Bij weigering tot het in ontvangst nemen van een verhuiskaart zal, na afloop van de in art. 123 gestelde termijnen, de afvoering en opneming ambtshalve kunnen plaats hebben, ingevolge het bepaalde in de artt. 90, 93 en 94. Artikel 12. 1. Ieder, die binnen de gemeente verhuist of van adres ver- Aangifte andert, is verplicht daarvan binnen vijf dagen, mondeling of verhuizing, schriftelijk aangifte te doen aan het gemeentebestuur. 2. Deze aangifte geschiedt ter plaatse, waar het gemeentebestuur het bevolkingsregister heeft ondergebracht en, voor het geval de aangifte mondeling geschiedt, tijdens de uren, gedu- rende welke daarvoor door dat bestuur gelegenheid wordt gegeven met nauwkeurige opgave van het oude en van het nieuwe adres' enr indien hij bij anderen inwoont, van den naam van het hoofd. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV onder F, „Aanmelding en aangifte 1. Ingevolge het bepaalde in artikel 194 der gemeentewet, houdende, dat de bepalingen van plaatselijke verordeningen in wier onderwerp door een algemeenen maatregel van bestuur wordt voorzien, van rechtswege ophouden te gelden, zijn met ingang van 1 Juli 1936 de voorschriften der politieverordeningen, welke de aangifte van verhuizing binnen de gemeente regelden, vervallen Het onderscheid, dat wordt gemaakt tusschen „verhuizen" en van adres veranderen" houdt o.i. verband met de bepalingen van art. 24 le lid. „Verhuizen" is het daadwerkelijk verlaten van een woning' en intrek nemen in een andere woning. „Van adres veranderen" kan b.v. ook een schipper, die een wal- of bnefadres heeft. De mondelinge of schriftelijke aangifte moet plaats hebben binnen vijf dagenHier is ruimte voor de opvatting, dat de vijf dagen kunnen worden gerekend van het oogenblik van het betrekken van de nieuwe woning of het kiezen van het nieuwe adres af, bijaldien er een tijdsruimte ligt tusschen het verlaten van het oude en het verkrijgen van een nieuw adres. In den regel zal het verlaten van een adres wel terstond gevolgd worden door het verkrijgen van een nieuw adres. 0.1. begint de termijn van vijf dagen echter te loopen van het oogenblik van het verlaten van het oude adres. De aangifte mag niet met de waarheid in strijd zijn (art. 16). Men zie de artt. 100, 101 en 102. 2. Op te merken is, dat, hoewel ook schriftelijke aangifte is toegestaan, het tweede lid een bepaling bevat gelijk aan die van art, 3, le lid n.1. dat de aangifte „geschiedt ter plaatse, waar het gemeentebestuur het bevolkingsregister heeft ondergebracht' . Deze bepaling ontbreekt in de artt. 7 en 8. Bij verzuim of weigering van aangifte kunnen de noodige wijzigingen in het bevolkingsregister ambtshalve aangebracht worden. De personen op wie de verplichting rust (zie ook art. 13 zijn dan echter strafbaar (zie art. 100, 2e lid). Men raadplege ook art. 14, 2e lid. Indien de juistheid der aangifte in twijfel wordt getrokken moet een onderzoek worden ingesteld en in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek, moeten de noodige wijzigingen in het bevolkingsregister worden aangebracht (art. 101, de iiü), doch niet, dan nadat eventueel de weigering of vordering binnen drie dagen bij aangeteekend schrijven ter kennis is gebracht van den belanghebbende, voor wien dan beroep openstaat op den Minister, overeenkomstig het bepaalde in art. 1-3. Voor de bepaling van het hoofdadres, bij geval een persoon in de gemeente meer dan één adres tegelijk heeft, zie men art. LUI Men raadplege ook de toelichting op art. 10. Artikel 13. 1. De verplichting tot aanmelding, aangifte of overlegging Verplicht, hoofd, van stukken, bedoeld in de voorgaande artikelen, rust, voor de leden van een gezin of van een samenwoning, tevens op het hoofd. 2. I)e verplichting van de leden van het gezin of van de samen- Verplicht, vervalt, woning of van het hoofd vervalt, wanneer een van hen de vereischte aanmelding, aangifte of overlegging heeft gedaan. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, ..Aanmelding en aangifte". 1. Voor de definitie van „hoofd" zie men art. 1, le lid sub e en de toelichting daarop. De verplichting tot „aanmelding" (art. 3), „aangifte" (artt. 7, 8 en 12) of „overlegging van stukken" (artt. 3, t en ^6), rust dus zoowel op het hoofd als op de leden van een „gezin (art. 1, le lid sub c) of van een „samenwoning" (art. 1, lc lid, sub d) individueel. De niet tot een gezin of samenwoning behoorende „afzonderlijk levende personen" (art. 1, le lid, sub h), zooals inwonende dienstboden, kostgangers, verwanten e.d. zijn persoonlijk aansprakelijk. Het hoofd van een gezin, enz. is niet aansprakelijk voor het doen van aangifte, enz. voor zijn dienstbode, enz. Hoewel zulks nergens is bepaald, meenen wij, dat aan een „hoofd" bezwaarlijk de bevoegdheid kan worden ontzegd, de aanmelding, aangifte, enz. namens deze inwonende, niet tot het gezin behoorende personen, te doen, nu een dergelijke bevoegdheid wel is toegekend aan bestuurders van instellingen, enz., aan hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders. Men zie de toel. op art. 14. 2. Indien van een gezin of van een samenwoning hetzij het hoofd, hetzij een der leden aan de verplichting heeft voldaan, vervalt de verplichting van dengeen, die eveneens aansprakelijk was. In verband met het bepaalde in artikelen 10 en 123, verdient het aanbeveling, ingeval van weigering of vordering, alleen het hoofd als aansprakelijk persoon te beschouwen. Artikel 14. 1. Bestuurders van instellingen, gestichten of schepen, waar- Verplicht, bestuurin personen onder eenig bestuur inwonen, alsmede hotelhouders, «Iers,hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders doen, behoudens het be- e,,z' paalde in het derde lid, aan het bestuur der gemeente, waar die instelling, dat gesticht, schip, hotel, pension of huis is gelegen, mededeeling van den geslachtsnaam en de voornamen van ieder persoon, die daarin langer dan veertien dagen wordt of is opgenomen of gehuisvest, alsmede van ieder zoodanig persoon, die daaruit vertrekt. 2. De in het eerste lid bedoelde bestuurders, hotelhouders, Bevoegdheid, pensionhouders en kamerverhuurders zijn bevoegd de aanmelding, de overlegging of de aangifte bedoeld in de artikelen 3, 6, 7, 8 en 12 te doen namens hem op wien de verplichting daartoe rust. 3. De verplichting, in het eerste lid opgelegd aan bestuur- Volledige opgave, ders, hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders, geldt niet voor de gevallen, bedoeld in artikel 4: Nochtans zijn dezen gehouden op aanvrage van het gemeentebestuur een volledige opgave te verstrekken van alle personen, die op dat oogenblik in de instelling, het gesticht, schip, hotel, pension of huis zijn opgenomen of gehuisvest. Termijn. 4. De mededeeling, bedoeld in het eerste lid geschiedt uiter- J lijk vijf dagen na de opneming of de huisvesting of na het vertrek. Maandelijksche 5. Indien in de inwoning geen wijziging is gekomen, geven kennisgeving. de in het eerste lid bedoelde bestuurders van instellingen, ge stichten of schepen, alsmede hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders, indien als regel meer dan tien personen inwonen, daarvan eenmaal per maand kennis. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder F, ,,Aanmelding en aangifte 1 Het verdient aanbeveling de bestuurders van instellingen, gestichten of schepen, alsmede hotelhouders, pensionhouders en "kamerverhuurders, op hun verzoek en tegen betaling van de kosten van gemeentewege te voorzien van formulieren (staten), '"bestemd voor het doen van de in dit artikel bedoelde mededeelingen, aangiften, opgaven en kennisgevingen . (.Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 4.) De in het eerste lid bedoelde mededeeling geschiedt uiterlijk vijf dagen na de opneming of de huisvesting of na het vertrek (4e lid) De mededeeling heeft in het algemeen slechts plaats ten aanzien van ieder, die langer dan veertien dagen wordt opgenomen of gehuisvest. Het kan echter gebeuren, dat in den beginne met het voornemen bestaat langer dan 14 dagen tebhjven.Zoodra de persoon langer dan 14 dagen is opgenomen, zal dan alsnog mededeeling moeten plaats hebben. Op te merken is, dat ten aanzien van in instellingen, gestichten of op schepen, opgenomen of gehuisveste personen, wordt gesproken van onder eenig bestuur inwonen". Hier is dus geen sprake van samenwonTng, doch van inwoning. De verplichting tot het doen van mededeeling van opgenomen of gehuisveste pe^nen ge dt niet ten aanzien van hen, die ingevolge het bepaalde in artlkel 4 zijn vrijgesteld van aanmelding. De bestuurders, enz. zullen dus steeds moeten informeeren of de persoon zich op een vrijstelling kan beroepen. 2 De bestuurders enz. zijn bevoegd (niet verplicht) de aanmelding enz., bedoeld in de aangehaalde artikelen te doen namens hem op'wien de verplichting daartoe rust. Het kan dus gebeuren, dat b.v. de Directeur van een instelling weigert de aanmelding of aangifte, enz. namens de inwonenden te doen. Deze houding ontheft hem niet van de verplichting mededeeling te doen van den geslachtsnaam en de voornamen (le lid). De inwonenden blijven zelf aansprakelijk voor het nakomen van hun verplichtingen. Hiertegen kan geen bezwaar bestaan, tenzij de inwonenden, wegens hun jeugd of om andere redenen, bezwaarlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld of tenzij zij hun verplichtingen niet kunnen nakomen. In zulke gevallen bestaat er o.i. een moreele verplichting van den bestuurder de aanmelding of aangifte, enz. te doen namens den inwonende. Doet hij dat nochtans niet, dan zal het gemeentebestuur de opneming, afvoering, enz. ambtshalve behooren te bevorderen, waarbij het gemeentebestuur gesteund wordt door de volledige opgave, welke, ingevolge het derde lid, op aanvrage moet worden verstrekt, z.a. De bevoegdheid tot het doen van aanmelding, enz. brengt met zich de verplichting tot het afleggen van de noodige verklaringen en tot het geven van toelichting, zoodra van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. De belanghebbende zal zijn lasthebber derhalve voldoende moeten inlichten en van alle benoodigde stukken moeten voorzien. O.i. is de gemachtigde niet aansprakelijk voor het verstrekken van onjuiste gegevens, tenzij hij opzettelijk eenige verklaring, enz. in strijd met de waarheid aflegt (zie art. 16). In geval de gemachtigde geen voldoende inlichtingen kan verstrekken, terwijl die wel van den belanghebbende zelf zouden zijn te verkrijgen, zal art. 5 kunnen worden toegepast. 3. Het gemeentebestuur heeft, teneinde tot ambtshalve afdoening te kunnen komen, niet voldoende aan de gegevens, welke ingevolge het bepaalde in het eerste lid worden medegedeeld. Het derde lid schenkt de gelegenheid meer gegevens te verkrijgen. Op aanvrage van het gemeentebestuur moeten bestuurders, enz. een volledige opgave verstrekken van alle personen, die, op dat oogenblik zijn opgenomen of gehuisvest in de instelling, enz. Onder „volledige opgave" zal o.i. niet alleen moeten worden verstaan een eenvoudige nominatieve opgave, doch een opgave, waarin alle gegevens, noodig voor het bijhouden der bevolkingsregisters, worden verstrekt. Hoe het zij, onwillige bestuurders, enz. zullen zoo noodig langs dezen weg tot rede gebracht kunnen worden. 4. Men zie de „toelichting" op lid 2. Alleen in geval de opneming of huisvesting, in afwijking van het oorspronkelijk voornemen, langer dan 14 dagen blijkt te duren, zal van den termijn van uiterlijk 5 dagen kunnen worden afgeweken. Men houde in het oog, dat het hier een aanvullende verplichting betreft. De volle verantwoordelijkheid voor het doen van aanmelding, aangifte, enz., binnen de gestelde termijnen blijft rusten op den belanghebbende zelf. 5. Alléén indien als regel meer dan tien personen inwonen, behoort eenmaal per maand kennis te worden gegeven, dat in de inwoning geen wijziging is gekomen. Deze verplichting van bestuurders, enz. kan voorkomen, dat de mededeelingen, bedoeld in het eerste lid, vergeten worden. Door deze bepaling is een doorloopende en gemakkelijke controle geschapen op die instellingen, waar de kans op veranderingen vrij groot is. Zij is te beschouwen als een maatregel van orde. Artikel 15. Onverminderd het in de voorgaande artikelen bepaalde is ieder Algemeene verhoofd verplicht aan het bestuur der gemeente, tot welker be- P|i(hlinS hoofd, volking hij behoort, onverwijld kennis te geven van alle hem, of de leden van het gezin of van de samenwoning betreffende feiten of omstandigheden, uit hoofde waarvan wijziging of aanvulling van de bevolkingsregisters noodig is. Toelichting. De in dit artikel neergelegde verplichtingen van hoofden van gezinnen of van samenwoningen is van verre strekking. Onverminderd de verplichting tot aanmelding bij vestiging, tot aangifte bij vertrek of verhuizing en tot overlegging van stukken, is ieder hoofd verplicht onverwijld kennis te geven aan het bestuur van zijn gemeente, van alle feiten of omstandigheden hem of de leden van het gezin of de samenwoning betreffende, uit hoofde waarvan wijziging of aanvulling van de bevolkingsregisters noodig is. Deze verplichting komt hierop neer, dat voor de bevolkingsregisters eveneens aangifte zal moeten worden gedaan van geboorte, van overlijden, van huwelijk en van huwelijksontbinding. Ook echter bij naamsverandering, bij wijziging van beroep of kerkgenootschap, enz. zal het hoofd onverwijld kennis moeten geven. Het komt er niet op aan in welk bevolkingsregister (men lette op den meervoudsvorm!) de wijziging of aanvulling moet worden aangebracht; indien het feit betrekking heeft op hemzelf of op de leden van zijn gezin of samenwoning moet hij onverwijld kennisgeven aan het bestuur van de gemeente tot welker bevolking hij behoort (zie art. 22, le lid). Het gemeentebestuur zal dan wel zorgen, dat de wijziging of aanvulling wordt aangebracht in het desbetreffende bevolkingsregister (art. 67). De kennisgeving kan o.i. zoowel mondeling als schriftelijk geschieden. Het niet nakomen van de verplichting kan strafvervolging met zich brengen. Artikel 16. Vervalsoliing. 1. Het is verboden, eenig stuk, dat ingevolge de bepalingen van dit besluit kan moeten worden overgelegd, vertoond of ingeleverd, valschelijk op te maken of te vervalschen of te doen vervalschen of zoodanig stuk op een valschen naam of voornaam of met aanwijzing eener valsche hoedanigheid te doen afgeven, met het oogmerk het te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware het echt en onvervalscht en als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid. Gebruikvervalscht 2. Evenzoo is het verboden opzettelijk gebruik te maken van stuk. eenig, in het eerste lid bedoeld valsch of vervalscht stuk als ware het echt en onvervalscht en als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid, alsmede in verband met de uitvoering van dit besluit, opzettelijk eenige verklaring, toelichting of aangifte in strijd met de waarheid af te leggen of te doen afleggen, terwijl die van invloed is op den inhoud van eenig, ingevolge dit besluit op te maken of bij te houden stuk. Toelichting. Het euvel van z.g.n. fictieve aangiften en aanmeldingen moet kunnen worden tegengegaan. Voor allerlei doeleinden werd de bevolkingsboekhouding misbruikt. In strijd met de waarheid werden aangiften van vertrek, van vestiging, van verhuizing binnen de gemeente, enz. gedaan, teneinde: een huwelijk te kunnen sluiten in een bepaalde gemeente; een (verhoogde) steunuitkeermg te kunnen ontvangen; een proeve van rijvaardigheid gemakkelijker te kunnen afleggen; een onwettige samenwoning te camoufleeren; enz., enz., teveel om op te sommen. Soms ook deed men zich onder valschen naam inschrijven. Tegen deze overtreders kon slechts moeilijk worden opgetreden. Bij het misdrijf van valschheid in geschriften, bedoeld in art. 225 e.v. van het Wetboek van Strafrecht, moet o.a. blijken, dat uit het gebruik van het geschrift nadeel kan ontstaan. Tegen het alfeggen van een onware verklaring of aangifte kon niet met succes worden opgetreden. De in art. 16 omschreven gevallen van vervalsching of gebruik van vervalschte stukken, zijn als overtredingen te beschouwen. Nadeel behoeft uit het gebruik dier stukken niet voort te vloeien. In zooverre zijn de bepalingen te zien als aanvullingen van het strafwetboek. Hij, die opzettelijk eenige verklaring, toelichting of aangifte in strijd met de waarheid aflegt, enz. is strafbaar, wanneer die verklaring, enz. van invloed is op den inhoud van eenig, ingevolge het besluit op te maken of bij te houden stuk. Wanneer de inhoud van het bevolkingsregister, tengevolge van een onware aangifte of aanmelding, wijziging ondergaat, is de aangever dus strafbaar. Ook de ambtenaar, die medewerkt om een afvoering of opneming in strijd met de waarheid tot stand te brengen en daartoe b.v. een verhuiskaart valschelijk opmaakt, stelt zich o.i. bloot aan een strafvervolging, ingevolge het bepaalde in het eerste lid. Vervolging vindt plaats krachtens art. 2 van de wet van 17 April '87, St. 67. Het komt ons voor, dat niet in alle gevallen van twijfel aan de juistheid van de aanmelding of aangifte een onderzoek behoeft te worden ingesteld. Meestal zal kunnen worden volstaan met een waarschuwing aan den belanghebbende, onder verwijzing naar de desbetreffende strafbepaling. Blijkt daarna van de opzettelijke onjuiste aanmelding, enz., dan'zal alsnog terstond tot vervolging behooren te worden overgegaan. AFDEELING III. Hoofdstuk 1. De bevolking van Nederland. Artikel 17. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt de bevolking van Bevolking NederNederland geacht te bestaan uit hen, die zijn opgenomen in de 'and. bevolkingsregisters. 2. Eenzelfde persoon mag niet gelijktijdig in meer dan één Dubbele opnebevolkingsregister zijn opgenomen. mins?. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder A, ,,Organisatie van de bevolkingsboekhouding" en onder G, „Nachtrust en werkelijke woonplaats 1. Personen, die niet zijn opgenomen in de bevolkingsregisters, ook al zijn zij ingeschreven in een verblijfregister behooren niet tot de bevolking van Nederland. De bevolking van Nederland is gelijk aan de som der bevolkingscijfers van de gemeenten (zie art. 21, le lid), benevens het aantal der in het Centrale B.B. opgenomen personen. Men zie ook den „Leidraad bevolkingsstatistiek", onder G, „Vaststelling van het bevolkingscijfer", blz. 30. Men zie voor de beteekenis van de bevolkingsregisters art. 28, 4e lid. 2. Men zie, voor het geval van dubbele opneming, de bepaling van art. 26, ie lid, sub c. Voorts zijn in verband met de bepaling belangrijk de artt. 69 en 96. Inschrijving in meer dan een verblijfregister tegelijk is niet verboden (zie echter de toel. op art. 22, 2e lid). Artikel 18. Indien nachtrust, 1. Ieder, die in Nederland nachtrust of de daarvoor in de plaats onverwijlde opne- tredende rust geniet, wordt onverwijld opgenomen in één der ming B.R. bevolkingsregisters. Afwijkingen. 2. Met afwijking van het bepaalde in het eerste lid, worden in de bevolkingsregisters niet opgenomen: Tijdelijk verblijf. a. personen, die tijdelijk in Nederland verblijven; Exterritorialiteit. b. de door Onzen Minister aan te duiden personen of groepen van personen, aan wie, krachtens internationaal recht ol gebruik het recht van exterritorialiteit toekomt. Onze Minister kan op verzoek van den belanghebbende toestaan, dat van het voorschrift onder b wordt afgeweken. Wat tijdelijk ver- 3. Als tijdelijk verblijf, bedoeld onder a van het voorgaande blijf is. lid, wordt beschouwd: Nederlanders 80in a. het verblijf, dat in het tijdvak van 90 opvolgende dagen, 90 dagen. aansluitende aan het tijdstip van aankomst m Nederland, niet meer dan 30 dagen zal duren, indien het betreft een INederlander of een Nederlandsch onderdaan; Vreemdelingen b. het verblijf, dat in het tijdvak van 360 opvolgende dagen, 180 in 360 dagen, aansluitend aan het tijdstip van aankomst in Nederland, niet meer dan 180 dagen zal duren, indien het betreft een vreemdeling. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder A, ,,Organisatie van de bevolkingsboekhouding1' en onder G, ,,Nachtrust en werkelijke woonplaats". 1. Men zie de artt. 3 en 23, le lid. 2. Voor het recht van exterritorialiteit wordt verwezen naar blz. 4 en 5 van de „Handleiding bevolkingsboekhouding". De bepalingen omtrent het recht van exterritionaliteit zijn het meest van belang voor de residentie, waar de gezantschapsgebouwen gevestigd zijn. , Op te merken is echter, dat, in afwijking van vroeger, de opneming van exterritorialen ook verboden is, wanneer zij daartegen geen bezwaar hebben en zelfs wanneer zij het zouden verzoeken. Een desbetreffend verzoek kan alleen de Minister inwilligen. Behoudens afwijking overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, le lid sub a, van het besluit, moeten consuls e. d. derhalve zoo",noodig in de bevolkingsregisters worden opgenomen ', zie „Handleiding bevolkingsboekhouding", blz. 5. 3. Voor Nederlanders (zie de wet van 12 Dec. 1892, St. 268, sedert, gewijzigd) en Nederlandsche onderdanen (zie de wet van 10 Feb. 1910, St. no. 55, sedert gewijzigd) wordt als tijdelijk verblijf beschouwd het verblijf, dat in het tijdvak van 90 opvolgende.dagen, aansluitende aan het tijdstip van aankomst in Nederland, niet meer dan 30 dagen zal duren. Voor vreemdelingen (zie de wet van 13 Aug. 1849, St. 39, sedert gewijzigd) wordt als tijdelijk verblijf beschouwd het verblijf, dat in het tijdvak van 360 opvolgende dagen, aansluitend aan het tijdstip van aankomst in Nederland, niet meer dan 180 dagen zal duren. Indien iemand dus op 21 April in Nederland aankomt, begint op dien datum het tijdvak van 90 opvolgende dagen (voor Nederlanders, enz.) of van 360 opvolgende dagen (voor vreemdelingen) te tellen. Hierover zal o.i. geen verschil van meening mogelijk zijn. De vraag is echter op te werpen of het aantal van „niet meer dan 30 dagen", onderscheidenlijk „niet meer dan 180 dagen" ook als een tijdvak is te beschouwen, m.a.w. of die 30 of 180 dagen moeten aaneensluiten dan wel, dat het aantal dier dagen den doorslag geeft, ongeacht of ze op elkander volgen of door trips naar het buitenland onderbroken worden. Het bepaalde in artikel 19, 2e lid kan aanleiding geven tot de opvatting, dat ook de in art. 18, 3e lid genoemde aantallen van 30 en 180 dagen als tijdvakken moet worden gerekend, m.a.w. dat, zoodra onderbreking, zij het ook voor één dag, plaats hoeft, na de terugkeer het tijdvak van 90 onderscheidenlijk van 360 dagen opnieuw begint te tellen. Dit is natuurlijk niet de bedoeling. Voor deze, onze opvatting, pleit, dat zoowel onder a als onder b van het derde lid van art. 18, een tijdvak is genoemd, waarin de dagen van verblijf moeten vallen. Was het de bedoeling geweest, dat de verblijfsdagen ook als een aaneensluitend tijdvak werden beschouwd, dan zou o.i. gevoegelijk het grootere tijdvak weggelaten kunnen zijn en had de wetgever kunnen volstaan met de volgende redactie: „hot verblijf, dat aansluitende aan het tijdstip van aankomst in Nederland niet meer dan 30 opvolgende dagen zal duren". Aan deze opvatting is nog toe te voegen, dat, o.i. uit de redactie van artikel 19, eerste lid blijkt, dat met het meervoudige woord „tijdvakken" wordt gedoeld op de onderscheidingen van a en b in het derde lid van artikel 18. Dezelfde verwijzing ligt o.i. ten grondslag aan het meervoudige woord „tijdvakken" in het tweede lid van artikel 19, doch de nadere uitwerking dier verwijzing heeft logisch gevoerd tot de omscheiding a of b, tengevolge waarvan het meervoudige woord „tijdvakken" in deze bepaling een min juiste beteekenis zal hebben verkregen. Wij zijn derhalve op goede gronden de meening toegedaan, dat een onderbreking van het verblijf hier te lande geen invloed kan hebben op den aanvang van het tijdvak van 90, onderscheidenlijk 360 opvolgende dagen, bedoeld onder a en b. Men raadplege den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek1,1 onder F, punten 11, 12 en 13, blz. 28 en 29 en zie ,,Handleiding bevolkingsboekhouding, onder art. 3, 2e lid, blz. 4. De praktijk zal wel leeren, dat zich vele ingewikkelde gevallen kunnen voordoen, welke het moeilijk zullen maken den knoop door te hakken. Wij mogen daarom in overweging geven, in geval van onzekerheid de beslissing van den Minister te vragen, opdat, ten aanzien van de toepassing van de bepalingen van het derde lid van dit artikel, een vaste lijn gevolgd kan worden. Artikel 19. Inschrijving: 1. Ieder, die, wegens tijdelijk verblijf in Nederland, niet in verblijfregister. een ^er bevolkingsregisters wordt opgenomen, wordt, overeenkomstig de in artikel 18, derde lid, gemaakte onderscheidingen, voor den tijd van zijn verblijf, doch uiterlijk gedurende de daar genoemde tijdvakken, ingeschreven in het verblijfregister. Afwijkingen. 2. Met afwijking van het bepaalde in het eerste lid, behoeft in het verblijfregister niet te worden ingeschreven de persoon, die, in de onder a of b van het derde lid van artikel 18 genoemde tijdvakken, niet meer dan 8, onderscheidenlijk 30 dagen, in Nederland zal verblijven. Overbrenging 3. Behoudens het bepaalde in het vierde lid, wordt de persoon, in B.R. die? na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak van in¬ schrijving in het verblijfregister, nog in Nederland verblijft, opgenomen in een der bevolkingsregisters. Als datum van opneming in het bevolkingsregister geldt alsdan de dagteekening van de inschrijving in het verblijfregister. Verlenging in- 4. In bijzondere gevallen kan het in het eerste lid bedoelde sehrijv.verblijfreg. tijdvak van inschiijving in het verblijfregister, éénmaal met ten hoogste een gelijk tijdvak door het gemeentebestuur worden verlengd. Van deze verlenging geeft het gemeentebestuur terstond kennis aan de Inspectie. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder E, „Het verblijfregister". 1. Van de aanmelding, ingevolge art. 3, zal gebruik moeten worden gemaakt om de inschrijving in het verblijfregister ambtshalve te bewerkstelligen. „Overeenkomstig de in art. 18, derde lid gemaakte onderscheidingen" in Nederlanders (en Nederl. onderdanen) en vreemdelingen, geschiedt de inschrijving voor den tijd van het verblijf, doch uiterlijk gedurende de daar genoemde tijdvakken (zie toel. op art. 18, 3e lid). Nederlanders (en Ned. Onderdanen) worden, behoudens het bepaalde in het tweede lid, voor den tijd van hun verblijf, doch uiterlijk gedurende 90 dagen in het verblijfregister ingeschreven. Vreemdelingen worden, eveneens behoudens het bepaalde in het tweede lid, voor den tijd van hun verblijf, doch uiterlijk gedurende 360 dagen ingeschreven. De tijdvakken te rekenen van het tijdstip van aankomst in Nederland af. Men zie het 2e lid. De bepalingen omtrent „Het verblijfregister" zijn vervat in de artikelen 59—62. 2. Een Nederlander, die in het tijdvak van 90 opvolgende dagen niet meer dan 8 dagen en een vreemdeling ,die in het tijdvak van 360 opvolgende dagen niet meer dan 30 dagen hier te lande zal verblijven, behoeft niet in het verblijfregister te worden ingeschreven. Het gemeentebestuur kan nochtans tot de inschrijving ook van deze personen overgaan. Men raadplege de toelichting op art. 22, 2e lid. 3. Een Nederlander, die na afloop van het tijdvak van 90 dagen en een vreemdeling, die na afloop van het tijdvak van 360 dagen nogin Nederland verblijft, wordt opgenomen in een der bevolkingsregisters. Dit zal wel meestal zijn het bevolkingsregister der gemeente, waar de persoon in het verblijfregister ingeschreven is. Deze bepaling sluit o.i. niet uit, dat reeds eerder tot opneming in het bevolkingsregister kan worden overgegaan, n.1. wanneer blijkt, dat het aantal verblijfsdagen in het genoemde tijdvak overschreden is, of wanneer de persoon van voornemen verandert en zoo lang hier te lande verblijf zal houden, dat hij alsnog onder de bepalingen van art. 18 is te rangschikken. Voor de controle op het aantal verblijfsdagen in andere gemeenten, zie men de aanteekeningen in het paspoort, enz. (zie toel. op art. 3). Klaarblijkelijk is echter aangenomen, dat wanneer iemand, na afloop van de tijdvakken van 90, onderscheidenlijk 360 dagen' nog in Nederland verblijft, het aantal verblijfsdagen van 30, resrespectievelijk 180, wel zal zijn of worden bereikt. De opneming in het bevolkingsregister geschiedt dan met terugwerkende kracht, met dien verstande, dat als datum van opneming geldt de dagteekening van de inschrijving in het verblijfregister. Hoewel dit is te beschouwen als een ambtshalve opneming bedoeld in de artt. 95 en 96 (men zie ook art. 69.) zijn o.i. toch de artt. 10, 110, 2e lid en 123 zoo noodig van toepassing. De bepaling van art. 96, 3e lid, betreffende den datum der opneming, is, in verband met het bijzondere van het onderhavige geval, o.i. niet toepasselijk. 4. Welke de bijzondere gevallen zijn, waarin het gemeentebestuur het tijdvak van inschrijving in het verblijfregister (voor Nederlanders uiterlijk 90 dagen en voor vreemdelingen uiterlijk 360 dagen) met ten hoogste een gelijk tijdvak kan verlengen, staat nergens. Het ligt echter voor de hand, dat deze bepaling in verband staat met het voorschrift van het derde lid. Het is immers zeer wel mogelijk, dat ondanks het feit, dat de persoon, na afloop van het tijdvak van 90 of van 360 dagen, nog hier te lande verblijft, toch inderdaad aanmerlijk minder dan 30 of 180 verblijfsdagen heeft gehad. Het tijdvak, waarvoor de verlenging geldt moet door het gemeentebestuur wordon bepaald en zal dienen te worden aangeteekend in het verblijfregister en in het paspoort of op het identiteitsbewijs. „De kennisgeving van verlenging der inschrijving in het verblijfregister zal bij voorkeur dienen te geschieden met een formulier, „dat, wat de indeeling betreft, overeenstemt met het onder de •.jb'jlagen vari het Koninklijk besluit opgenomen model III" (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 5.) Artikel 20. 1. Ieder overledene en ieder, die Nederland verlaat, wordt Afvoering B.R.'s, onverwijld van de bevolkingsregisters afgevoerd. 2. Met afwijking van liet bepaalde in liet eerste lid, wordt van Afwijkingen, de bevolkingsregisters niet afgevoerd: In regel niet meer a. een persoon, die in een tijdvak van 360 opvolgende dagen in. dan 270 in 360 den fgggl niet meer dan 270 dagen buiten Nederland verblijft, dg. buitenslands. Niet meer dan 360 b. een persoon, die tijdelijk, doch na het tijdstip van vertrek dg. buitenslands. niet meer dan 360 achtereenvolgende dagen, buiten Nederland verblijf zal houden; Zeevarenden 720 c. een persoon, die vaart op een Nederlandschen bodem en dagen. wiens verblijf buiten Nederland een ononderbroken tijdvak van 720 dagen niet zal overschrijden, tenzij hij in Nederlandsch-Indië Suriname of Curalin. lid of van artikel 21, eerste lid, onder b, van toepassing is; Werk of opdracht. b. van hem, die ter uitvoering van een bepaald werk of van een bepaalde opdracht niet langer dan 360 achtereenvolgende dagen buiten de gemeente verblijf zal houden; Militaire dienst c. van dienstplichtigen bij de land- of zeemacht, het Persone^ der Koninklijke marine-reserve, het reserve-personeel der land macht, zoomede van hen, die, krachtens vrijwillige verbintenis, gehouden zijn tot het vervullen van werkekjken dienst met tusschenpoozen tijdens den duur van het verblijf inwerkehjken diens , en van hen, die, ingevolge de bepalingen van de Dienstweigeringswet van den Militairen dienst zijn ontheven, tijdens den duur van hun plaatsing in burgerlijken dienst; d van de gezinsleden of de leden van de samenwoning der onder Ssamen». b en c aangeduide personen, voor zoover zij m de daarbedoelde tijdelijke afwezigheid deelen; .... p van hem, die wordt verpleegd in een in Nederland gelegen Verpleegden. krankzinnigengesticht, een ziekenhuis, een gesticht voor zenuw¬ lijders, een sanatorium, dan wel in een andere inrichting tot ver zorging of verpleging; Reehterliike /• van hem, die krachtens rechterlijke uitspraak, is geplaatst uitspraak. in eenige in Nederland geleger inrichting; u.. v ,„P11 p van hem, die in het bevolkingsregister is opgenomen krachtens ^ eJ- ^ bepalingen sub c-k van het eerste lid van artikel 24, zoolang in de omstandigheden, welke die opneming hebben be invloed, geen verandering is gekomen. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder G, „Nachtrust en werkelijke woonplaats" en zie de overgangsbepaling van art. 140. 2 a Deze bepaling betreft tijdelijke afwezigheid buiten Nederland, benevens de gevallen, dat de Minister een beschikking omtrent op- neming of niet-afvoering heeft genomen. Men zie ook art. 26, Je lid, sub b en de toelichting daarop. b. De woorden: „achtereenvolgende dagen" stellen buiten twijfel, dat b.v. iemand, die twee, drie of zelfs meer jaren achtereen ter uitvoering van een bepaald werk buiten de gemeente verblijf zal houden, doch die de vacantie- of de Zondagen in de gemeente doorbrengt,, niet mag worden afgevoerd. Alleen indien de band zoo zwak is, dat hij 360 dagen achtereen niet in de gemeente zal terugkeeren, moet hij, hetzij terstond, hetzij na afloop van dat tijdvak worden afgevoerd. Wanneer het werk of de opdracht wordt uitgevoerd buiten Nederland, is deze bepaling o.i. niet van toepassing, doch zal bij de artikelen 20 en 21 te rade gegaan moeten worden. Deze bepaling lijkt ons van veel belang voor personen, wier arbeid medebrengt, dat zij vaak langdurig afwezig zijn, terwijl zij toch maatschappelijke belangen in de gemeente houden. Wij denken b.v. aan de baggermolenaars uit Sliedrecht en omgeving. Men zie ook de bepaling onder d. Het schijnt ons niet noodzakelijk, dat voor de toepassing van deze bepaling als eisch wordt gesteld, dat in de gemeente een woning beschikbaar blijft. Hoewel het aanhouden van een woning een duidelijke aanwijzing kan vormen, dat de afwezigheid inderdaad slechts van tijdelijken aard zal zijn, kunnen evenzeer andere aanwijzingen het voornemen tot terugkeer onomstootelijk maken. c. Ook de z.g.n. „dienstweigeraars" worden thans niet meer afgevoerd tijdens hun afwezigheid voor het vervullen van burgerlijken dienst. Zij, die ter vervulling van werkelijken dienst buitenslands verblijven zijn o.i. te behandelen overeenkomstig het bepaalde in art. 20. Het bepaalde sub c van art. 20 kan met betrekking tot marine-personeel van belang zijn. Men zie ook de bepaling onder d. d. Alleen gezinsleden en de leden van de samenwoning worden eventueel als tijdelijk afwezig aangemerkt, dus niet de afzonderlijk levende persoon, b.v. een dienstbode, die met het gezin medegaat. e. Verplegend personeel valt niet onder deze bepaling. Bij verpleging in het buitenland, zie men artt. 20 en 21 en ook onder a. De genoemde soorten van inrichtingen wijzen erop, dat met de woorden: „andere inrichting tot verzorging of verpleging", bedoeld worden gestichten en instellingen, welke geheel of voornamelijk geneeskundige verpleging of verzorging ten doel hebben en die dus het karakter hebben van geneeskundige instellingen. O.i. vallen hieronder niet inrichtingen tot opvoeding of geestelijke verzorging, tehuizen voor ouden van dagen, e.d. Wel zal daaronder vallen een inrichting voor de verpleging of verzorging van drankzuchtigen. Personen, opgenomen in z.g.n. gezinsverpleging vallen o.i. evenzeer onder deze bepaling. Belangrijk is o.i. de volgende, ingevolge art. 27, le lid, sub b, door den Minister gegeven aanvulling van deze bepaling (zie blz. 6 „Handleiding bevolkingsboekhouding"): In verband met het gestelde in artikel 27, eerste lid, onder wordt bepaald, dat de personen, bedoeld onder e en / van „artikel 25, tweede lid, moeten worden opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente, waar de inrichting is gelegen, "zoodra zij daarin 360 achtereenvolgende dagen zijn opgenomen „geweest. „Deze bepaling lijdt uitzondering ten aanzien van hen, die op „het tijdstip van den aanvang der verpleging of plaatsing be„hooren tot een gezin, zoolang het verband met dat gezin geacht „kan worden voort te bestaan.1 Men denke eraan, dat krachtens het bepaalde in artikel 27, 2e lid,* aanteekening moet worden gehouden van de vorenstaande beschikking op de persoonskaart en/of op de gezinskaart van iedor persoon, die ingevolge die beschikking wordt afgevoerd of wordt opgenomen; dus zoowel in de vertrek-gemeente als in de gemeente van vestiging. Het woord „verpleging" in de laatste alinea van de beschikking, slaat o.i. op de gevallen sub e en het woord „plaatsing op de gevallen sub ƒ van dit artikel. De voorwaarde, dat de persoon 360 „achtereenvolgende "dagen is opgenomen geweest, maakt het o.i. onmogelijk personen af te voeren, die in den loop van het jaar met verlof (proefverlof) naar „huis" gaan. In het algemeen zijn echter van afvoering uitgesloten personen, die tot een gezin behooren. Wanneer echter door versterf van de gezinsleden ot d9or het anderszins uiteengaan van het gezin, b.v. wegens echtscheiding of bij huwelijksontbinding na 5-jarige scheiding van tafel en bed, geen gezinsverband meer bestaat, zal terstond afvoering naar de gèstichtsgemeente moeten plaats hebben. Een persoon, die, ingevolge de voorschriften is opgenomen in het B.R. van de gestichtsgemeente, zal o.i., in verband met het bepaalde in het eerste lid van art. 25, bij duurzame overplaatsing naar een gesticht in een andere gemeente terstond in het B.R. dezer gemeente moeten worden opgenomen. Van een gezin, bestaande uit man en vrouw, waarvan de vrouw in een krankzinnigengesticht wordt opgenomen, moet o.i. geacht worden, dat het gezinsverband voortbestaat, öök indien de man bij anderen gaat inwonen en öök, indien de man naar een andere gemeente vertrekt. In dit laatste geval, moet, ingevolge het bepaalde in het eerste lid, zijn vrouw geacht worden mede te vertrekken naar die andere gemeente. /. Men zie de onder e aangehaalde bepaling uit de ,,Handleiding bevolkingsboekhouding". De machtiging van den Kantonrechter, krachtens welke een krankzinnige in een gesticht wordt opgenomen is niet een rechterlijke uitspraak als hier bedoeld. Onder deze bepaling vallen o.i. strafgevangenissen, huizen van bewaring, psychopatheninrichtingen, de Rijkswerkinrichtingen, tuchtscholen, e.d. Met betrekking tot de in tuchtscholen e.d. opgenomen personen, is te onderscheiden tusschen kinderen, die krachtens uitspraak van den Kinderrechter daarin zijn geplaatst, èn kinderen, die, na lei beschikking van de Regeering te zijn gesteld (de zgn. Regeeringskinderen), hetzij vanwege de Regeering, hetzij vanwege den Voogdijraad, enz. in een tuchtschool zijn opgenomen. Het kind, dat bij uitspraak van den Kinderrechter in een tuchtschool is geplaatst, valt o.i. onder de bepaling sub /. De vraag of een in een tuchtschool opgenomen kind, van hetwelk beide ouders uit de ouderlijke macht zijn ontzet, geacht moet worden tot het „gezin" te behooren, meenen wij ontkennend te moeten beantwoorden. Deze kinderen moeten o.i. na 360 dagen naar de gestichtsgemeente worden afgevoerd. Bij ontheffing uit de ouderlijke macht meenen wij, dat er aanleiding kan zijn een tegengesteld standpunt in te nemen. Een persoon, die bij den aanvang der verpleging of plaatsing niet in een der bevolkingsregisters van Nederland opgenomen is, moet terstond in het B. R. der gestichtsgemeente worden opgenomen (men denke aan art. 96, le lid). g. In de hierbedoelde bijzondere gevallen kan niet gemakkelijk tot ambtshalve afvoering worden overgegaan. Uit een nauwgezet onderzoek zal moeten blijken, dat wijziging is gekomen in de omstandigheden, welke de opneming krachtens de aangehaalde bepalingen hebben beïnvloed. Deze bepaling schept zoowel voor de belanghebbenden als voor de administratie een zekere mate van rechtszekerheid. Artikel 26. 1. Van het bevolkingsregister der gemeente wordt afgevoerd: Afvoering bij: a. de persoon, die is overleden of wiens overlijden op redelijke Overlijden, gronden kan worden aangenomen;* b. de persoon, die Nederland duurzaam of voor onbepaalden Vertrek buitentijd verlaat of heeft verlaten, zonder dat hij blijkt te behooren tot sIan(ls* de in artikel 25, tweede lid, sub a, bedoelde personen; c. de persoon, die, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, Opneming in terecht in het bevolkingsregister eener andere gemeente of in an{ler B. R. het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid, is opgenomen; d. de persoon, die, ingevolge het bepaalde in artikel 7, aan- Onvindbaarheid gifte heeft gedaan van vertrek, doch die blijkt in de aangegeven na aangifte, gemeente niet in het bevolkingsregister te moeten worden opgenomen en wiens verblijf niet is kunnen worden opgespoord; e. de persoon, die de gemeente heeft verlaten zonder daarvan Vertr. zonder aanaangifte te hebben gedaan en wiens verblijf niet is kunnen worden (onbekend opgespoord, uiterlijk 360 dagen na het vertrek. waarheen). 2. De in het eerste lid sub d bedoelde personen worden voor Opneming in den tijd van uiterlijk 720 dagen opgenomen in het centrale be- Centrale B. R. bij volkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid. na^angïfte Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder G, „Nachtrust en werkelijke woonplaats". 1. a. Men zie ook art. 20, le lid en voorts de bepalingen der artikelen 76—84. In het bijzonder wordt de aandacht gevestigd op art. 83, dat voorschriften bevat omtrent vermoedelijk overlijden. Zie ,,Leidraad bevolkingsstatistiek,'''', blz. 16—19. b. Men zie ook art. 20 en voorts de artt. 85, 86, 87, 98, 110 en 123. Uit de bepalingen van art. 20, 2e lid, is af te leiden, wat onder duurzaam" of „voor onbepaalden tijd" in verschillende gevallen moet worden verstaan. Verwezen wordt voorts naar de toelichting op art. 25, le lid, sub a. Voordat tot afvoering kan worden overgegaan van iemand, omtrent wien de Minister krachtens art. 21, le lid b, heeft bepaald, dat de opneming in de bevolkingsregisters moet plaats hebben, dan wel, dat afvoering moet worden geweigerd, zal, tenzij in de beschikking in die gevallen is voorzien, o.i. eerst aan den Minister wijziging van zijn beschikking ten aanzien van dien persoon moeten worden verzocht, óók al verlaat de persoon Nederland duurzaam. Immers, de Minister beschikt krachtens art. 21 le lid sub b, voor de geheele nationale bevolkingsboekhouding en'de artt. 25, le lid, sub a en 26, le lid, sub b, bevatten bepalingen omtrent het bevolkingsregister der gemeente. . Zonder dat hij blijkt te behooren". Een onderzoek in elk geval behoeft niet te worden ingesteld; indien hij „blijkt" te behooren tot de bedoelde categorie, mag geen afvoering plaats hebben. Het zal o.i. kunnen blijken uit een aanteekening ter zake op de persoonskaart of op de' gezinskaart. Hoewel art. 21 met een bepaling bevat als art. 27, 2e lid, zal de Minister een dergelijke aanteekening wel voorschrijven. Zie „Leidraad bevolkingsstatistiek , blz. 28 en 29. c. Deze bepaling betreft, behalve de normale afvoering, gevolg van opneming in een andere gemeente, óók de, ingevolge art. 1 /, 2e lid, verboden dubbele opneming. Waar de persoon ten onrechte is opgenomen moet hij worden afgevoerd. Men zie art. 69. d. Men zie de artt. 85, 86, 87, 91, 3e lid en vooral ook 92. Er is aangifte gedaan, doch de persoon is daarna spoorloos verdwenen. De afvoering geschiedt volgens de dagteekening van afgifte van de verhuiskaart. De persoon wordt opgenomen in het Centr. B.K. Men mag met de afvoering niet wachten. Men leze de toelichting op lid 2r Zie „Leidraad bevolkingsstatistiek" blz. 28, punt 10. e. Er is geen aangifte gedaan en de persoon is spoorloos verdwenen Het gemeentebestuur kan met de afvoering wachten tot uiterlijk 360 dagen na het vertrek. Niet de datum van ontdekking van het vertrek, doch van het vertrek zelf overheerscht. „Uiterlijk 360 dagen na het vertrek kan de terugkomst worden afgewacht. Men kan echter ook terstond tot afvoering overgaan. Dit zal afhangen van de omstandigheden en van de verkregen inlichtingen. Het gemeentebestuur is dus tot op zekere hoogte vrij. Men neme echter de bepaling van art. 25, 2e lid, sub g, in acht. 2. Alleen hij, die, nadat hij aangifte van vertrek naar een andere wemeente gedaan heeft, spoorloos verdwijnt, wordt voor den tijd van ongeveer 2 jaren opgenomen in het C.B.R. Daartoe wordt, ingevolge het bepaalde in art. 92 steeds een persoonskaart aan de Inspectie toegezonden. Verwezen wordt naar de toelichting onder d. van het eerste lid, naar de toel. op art. 92 en naar den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek", blz. 28, punt 10. Is de persoon na 2 jaren nog niet terecht gekomen, dan wordt hij natuurlijk van het C.B.R. ambtshalve afgevoerd. Zijn persoonskaart gaat dan over naar het archief der Inspectie. Duikt de persoon intusschen weer op, dan zal zoo spoedig mogelijk opneming in een gemeente moeten plaats hebben, overeenkomstig de bepalingen van de artt. 23 en 24. Men raadplege ook Hoofdstuk IV, sub C, ,,Het centrale bevolkingsregister Artikel 27. 1. In bijzondere gevallen kan Onze Minister beslissen of bepalen: ?Iin* beslist oï ' bepaalt: a. dat tijdelijk of duurzaam, in stede van het bepaalde in het toepassing art. 24 tweede lid van artikel 23, een der onderscheidingen van het eerste i.p.v. art. 23 lid van artikel 24 ten aanzien van een persoon of van een groep van personen moet worden toegepast; b. dat, met betrekking tot bepaalde personen of groepen van afwijking van personen, van de voorschriften van artikel 25 wordt afgeweken; art. 25. c. dat een persoon of een groep van personen, tijdelijk of duur- opneming Centr. zaam wordt opgenomen in het centrale bevolkingsregister, be- "• doeld in artikel 28, derde lid. 2. Van een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt Aanteekening aanteekening gehouden op de persoonskaart en/of op de gezins- beschikking, kaart. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder G, ,,Nachtrust en werkelijke woonplaats". 1. Verwezen wordt naar de bevoegdheid in het tweede lid van do overgangsbepaling (art. 140) aan den Minister voorbehouden. a. Deze bepaling heeft kennelijk de strekking het mogelijk te maken „in bijzondere gevallen" af te wijken van een verklaring van iemand omtrent ziin ,,voornemen", indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat deze verklaring ten doel heeft een band met een bepaalde gemeente tot stand te brengen, welke in werkelijkheid niet bestaat. In dit verband is deze bevoegdheid van den Minister te zien als een aanvulling van het bepaalde in art. 24, le lid. Bij de uitspraak in beroep, volgens art. 123, zal de Minister door de onderhavige bepaling, behalve het recht ook de billijkheid in het oog kunnen houden. b. Yoor de in art. 25, 2e lid, sub e en ƒ, bedoelde groepen van personen is dooi' den Minister een afwijkende regeling getroffen. Zie ,,Handleiding bevolkingsboekhoudingblz. 6 en de toelichting op art. 25. c. Deze bepaling heeft niet alleen waarde als aanvulling op het gestelde onder a, (waarin alléén naar het le lid van art. 24 is verwezen), doch óók als uitbreiding van de bevoegdheid aan den Minister toegekend in art. 24, 3e lid. De laatstbedoelde bepaling toch laat opneming in het C.B.R. alleen toe in incidenteele gevallen, waarin de beslissing van den Minister wordt gevraagd. Zie ook de toel. op art. 31. AFDEELING IV. De bevolkingsregisters. Hoofdstuk 1. Algemeene bepalingen. Artikel 28. 1. In elke gemeente van Nederland en door de Inspectie wordt B. H. in elke gent. een bevolkingsregister gehouden. en bij Inspectie. 2. Ongeacht de tot het archief behoorende deelen, bestaat het bevolkingsregister der gemeente uit: Indien persoons- (P) 1- een persoonsregister, register. 2. een archiefregister; 3. een woningregister. Indien gezins- (S) 1. een gezin sregister; register. 2. een verwij zingsregister; 3. een woningregister. Centr. B. R. 3. Het door de Inspectie gehouden centrale bevolkingsregister bestaat uit: 1. een verzameling persoonskaarten; register" 2. een schakelregister. Wet 17 Anril 87 4. De bevolkingsregisters, bedoeld in artikel 1 der wet van St. 67. 17 April 1887 (Staatsblad n°. 67), worden gevormd door de ge¬ zamenlijke in de voorgaande leden genoemde, op de boekhouding der bevolking betrekking hebbende registers. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder B. „De gemeentelijke bevolkingsregisters". 1. Men zie ook Hoofdstuk IV, onder C, „Het centrale bevolkingsregister". 2. (p) beteekent: alléén van toepassing, indien een (persoonsregister wordt gehouden. (g) beteekent: alléén van toepassing, indien een (g)ezinsregister wordt gehouden. (Zie art. 1, 2e lid.) Ook de tot het archief behoorende deelen, worden tot het bevolkingsregister gerekend. Men vergelijke het 4e lid en zie ook de artt. 109, 2e lid en 138. Voor de verdere beteekenis van „bevolkingsregister'!, zij verwezen naar het 4e lid van dit artikel en naar art. 1, le lid, sub n. (p) De hier genoemde drie registers moeten aanwezig zijn in elke gemeente, waar een persoonsregister wordt gehouden. (g) De genoemde drie registers moeten aanwezig zijn in elke gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden. Men zie voorts de beschrijvingen der verschillende registers onder Hoofdstuk IV. Het is 'o.i. niet verboden ook nog andere registers aan te houden. 3. Men zie de beschrijving omtrent deze registers onder Hoofdstuk IV. In de „Handleiding bevolkingsboekhouding", blz. 6, komt de volgende beschrijving van „Het schakelregister" voor: Het ter Inspectie te houden Schakelregister" dient in de Nederlandsche bevolkingsboekhouding voornamelijk als verbinding "tusschen de bevolkingsregisters der gemeenten van vertrek naar „en van vestiging uit een plaats buiten Nederland gelegen. Het schakelregister is samengesteld uit dunne kaartjes van een formaat van 8,8 X 12,5 cm. Deze kaartjes bevatten de namen van personen voor wie, ingevolge het bepaalde in artikel ob, le "en 2e lid, een persoonskaart of een verhuisbiljet ter Inspectie is ,,ontvangen (vertrek naar een buiten Nederland gelegen plaats). „Voorts de namen van hen, voor wie ter Inspectie een persoonskaart is ontvangen ingevolge het bepaalde in de artikelen 92, „93 of 94 (vertrek onbekend waarheen). ,,In het algemeen worden, met aanduiding van de gemeente „van laatste inschrijving, in het schakelregister vermeld alle personen -— met uitzondering van de overledenen —, die van de „Nederlandsche bevolkingsregisters zijn afgevoerd. „Evenzoo worden — met uitzondering van de geborenen — „in het schakelregister vermeld alle personen, die in de Neder„landsche bevolkingsregisters worden opgenomen (gekomen uit „buitenland, Ned.-Indië, Suriname, Cura<;ao en onbekend vanwaar). „Van de kennisgevingen, welke ingevolge het bepaalde in artikel 96, le lid, bij de Inspectie binnenkomen, worden, voor „zooveel noodig, kaartjes aangelegd. Indien ten aanzien van den „in een der bevolkingsregisters opgenomen persoon in het schakel„register reeds een kaartje aanwezig is, n.1. van den tijd, dat hij „van een der bevolkingsregisters werd afgevoerd, dan wordt op „dat kaartje aangeteekend, in welke gemeente hij thans weer in „het bevolkingsregister is opgenomen. Aldus worden de laatste „en de nieuwe woonplaats in Nederland aaneengeschakeld. „Door middel van het schakelregister zal het dus mogelijk „worden na te gaan of hernieuwde opneming in een der bevolkingsregisters heeft plaats gehad. „In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van de Inspectie, zal „het mogelijk zijn in het schakelregister een kaartje (signaalkaartje) „te doen plaatsen ter waarschuwing van autoriteiten, zoodra de „gezochte persoon in eenig bevolkingsregister wordt opgenomen." 4. Deze bepaling is te zien als een definitie van het tweemaal in art. 1 der wet meervoudig gebruikte woord „bevolkingsregisters". Men zie ook de toel. op het 2e lid. Vergelijk de definitie voor het enkelvoudig gebruikte woord ,,bevolkingsregister" in art. 1, le lid, sub n. Door de bepaling van dit lid staat o.i. onomstootelijk vast, dat ook het centrale bevolkingsregister onder de wet valt. Artikel 29. _De namen der gemeenten, waar een persoonsregister is in- Bekendm. gem. gevoerd, worden door Onzen Minister ter kennis gebracht van persoonsregister, alle gemeentebesturen. Toelichting. De ,,Handleiding bevolkingsboekhouding" bevat de volgende aanwijzing (blz. 7.) : „De namen der gemeenten, waar een persoonsregister is in. „gevoerd, zullen, behoudens uitzonderingen, zooveel mogelijk twee„maal per jaar ter kennis worden gebracht van de gemeentebesturen„In overweging wordt gegeven de namen dier gemeenten op kleine „kaartjes te vermelden en deze steeds te raadplegen bij een aangifte van vertrek naar een andere gemeente. (Zie bijlage A.)" Men zie voor de invoering van een persoonsregister art. 39, 2e en 3e lid. Voor bijlage A van de Handleiding zie men blz. 29. Bij beschikking d.d. 18 Juli 1936, no. 17837, Afd. B.B. zijn aan de lijst, opgenomen in bijlage A toegevoegd 32 gemeentenamen. Artikel 30. Wie wordt In het bevolkingsregister der gemeente wordt, met inacht- opgenomen neming van de bepalingen van dit besluit, opgenomen ieder per- in B. R. gem. goon> fjje daarVoor, oveieenkomstig de voorschriften van Hoofdstuk' 2 van Afdeeling III, in aanmerking komt. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder G, „Nachtrust en werkelijke woonplaats". Men zie ook art. 22, le lid. Hoofdstuk 2 van Afd. III (artt. 22—27), betreft de bevolking der gemeente, doch in art. 23, le lid wordt verwezen naar Hoofstuk 1 (artt. 17—21), betreffende de bevolking van Nederland, zoodat practisch de geheele Afdeeling III van toepassing is. Zie ook „Leidraad bevolkingsstatistiek", blz. 24—30. Artikel 31. Wie inCentr. B.R. In het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid, wordt, met inachtneming van de bepalingen van dit besluit, opgenomen ieder persoon, die, o\ereenkomstig de voorschriften van Hoofdstuk \ van Afdeeling III, moet worden opgenomen in de bevolkingsregisters van Nederland, doch die niet in het bevolkingsregister van een bepaalde gemeente kan worden opgenomen. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder G, ,,Nachtrust en werkelijke woonplaats", benevens onder C, „Het centrale bevolkingsregister . Deze bepaling is te beschouwen als een algemeene aanwijzing, waarmede voornamelijk de Minister rekening zal hebben te houden, aangezien, behoudens de gevallen van ambtshalve opneming in het centrale bevolkingsregister, bedoeld in art. J3, ie lid, de opneming in het C.B.R. slechts plaajts vindt bij ministeneele beschikking (zie artt. 24, 3e lid en 27, le lid, sub c). Men zie ook den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek , blz. io, punt iu. Hoofdstuk 2. Het persoonsregister. Artikel 32. Rangschikking. Indien het persoonsregister niet is ingericht naar de alfabetisch- lexicografische volgorde volgens de geslachtsnamen der bevolking, wordt een verwijzingsregister, als bedoeld in hoofdstuk 5 van deze afdeeling, aangelegd en bijgehouden. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk III „Het gezinspersoonskaartenstelsel". Het persoonsregister kan zoodanig worden ingericht, dat de persoonskaarten gezinswijze bijeen komen: de gezinnen kunnen dan onderling worden gescheiden door z.g.n. afstelkaarten. Ook zouden de kaarten der gezinnen b.v. straatsgewijze of wijksgewijze of volgens een numeriek systeem (Tilburg) kunnen worden gerangschikt. Indien men van de lexicografische orde afwijkt, is echter een verwijzingsregister noodig. Men komt dan eigenlijk in strijd met de logica van het systeem, dat in feite een volledig gezinsregister geeft, met daarin verwerkt, een volledig verwijzingsregister. De ,,Handleiding bevolkingsboekhouding" bevat op blz. 7 de volgende aanwijzingen: „Voor de alfabetisch-lexicografische rangschikking wordt ver„wezen naar de bepalingen van artikel 12 van het Dienstplichtbesluit." (Deze bepalingen zijn in dit werk opgenomen op blz 129.) „Bij voorkeur moet deze rangschikking worden gevolgd. De „kaarten van gehuwde vrouwen, van weduwen, gescheiden- en „verlaten vrouwen worden dan gerangschikt volgens haar eigen „geslachtsnaam. „Voor weduwen en gescheiden- en verlaten vrouwen behoort in „dat geval een verwijzingskaart van beknopten inhoud te worden „geplaatst op den naam van den (gewezen) man (art. 52, le lid). „Voorts wordt een verwij zingskaart geplaatst op den vroegeren „naam, in het geval iemands geslachtsnaam is veranderd (art. 52, „2e lid). Op de persoonskaart wordt, ten blijke, dat een verwijzings„kaart is aangelegd, een V (= verwijzingskaart) geplaatst, ge„volgd door den naam, waarop de verwijzingskaart is gesteld. „Voor deze aanduiding worden gebruikt de drie laatste regels van „de derde kolom der vakken 21) en 22). De verwijzingskaart wordt „steeds met de persoonskaart mede gezonden." Artikel 33. Omtrent iederen persoon wordt op de persoonskaart het volgende Wat op P.K. vermeld: vernield wordt. Toelichting. Men raadplege art. 141 en de ,,Handleiding bevolkingsboekhouding"''' _ blz. 7—20, waarvan de voornaamste aanwijzingen tusschen den tekst van dit artikel worden opgenomen: „De kaarten worden in twee kleuren verstrekt, t.w. „chamois voor een man, „lichtgrijs voor een vrouw. N.B. Het tevoren geldend model blijft gangbaar (zie art. 1, le lid, sub i.). De tekst verwijst naar de vakken van het nieuwe model. „Gebruik van andere persoonskaarten dan die, welke van Rijkslege worden uitgegeven, is verboden. De kaarten worden door het „Rijk kosteloos verstrekt, behoudens het bepaalde onder art. 125, „2e lid. „De verstrekking van persoonskaarten geschiedt door tusschen„komst van de Inspectie, Binnenhof 19, Den Haag (art. 126). .,Schrijfmachine. De invulling der kaarten geschiedt met een schrijfmachine „welke voorzien is van duidelijke letter- en cijferteekens en van ,'een diepzwart inktlint (zie artt. 37 en 38). ,,Liniatuur. De liniatuur van de kaarten is geregeld naar den normalen regelafstand van schrijfmachines. Het zuiverste werk wordt echter „verkregen door den regelafstand uit te schakelen en de st-eekwals ,,te gebruiken. „Wijze van invulling. Aan de invulling der kaarten behoort de grootst mogelijke zorg te worden besteed. Men bedenke, dat de kaart voor het „geheele leven wordt aangelegd en dat de kaart wellicht deel moet „uitmaken van een ander bevolkingsregister. „Het is daarom een eisch, dat zooveel mogelijk: ,,a. op de bovenste lijn van een vak wordt begonnen, „è. steeds op en niet onder of boven een lijn wordt getypt; c. onmiddellijk rechts van de linkerlijn van elk vak wordt „aangevangen en niet over de rechterstreep van een vak wordt „gegaan (uitgezonderd in vak 28—29); „d. niet wordt gespatieerd; „e. geen letters over elkander worden getypt; „ƒ. eerst een regel wordt volgeschreven, alvorens op een tweeden „te beginnen; s nooit uitsluitend hoofdletters wordt gebruik (uitgezonderd „in vak 22); „h. onderscheid wordt gemaakt tusschen ij en y; „i. achter afkortingen geen punten worden geplaatst; ,,/'. voor weggelaten cijfers geen weglatingsteeken wordt geplaatst; „k. behalve in vak 4, de data steeds worden afgekort, b.v. 23 Jul 94 „(namen van maanden 3 letters: Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul "Aug Sep Oct Nov Dec). In seen eeval mag worden afgekort of geradeerd in de vakken 3" 4 en 8, dat is in de gegevens, welke moeten overeenstemmen "met de geboorteakte en waarvoor de ambt. v. d. burg. stand, na "vergelijking, zijn paraaf stelt (zie art. 37, vierde lid). Doorhalingen "en/of wijzigingen in deze vakken zijn slechts toegestaan, voor '^zoover ze duidelijk zijn aangebracht en gewaarmerkt. „In de overige vakken zal bij voorkeur zoo weinig mogelijk „geradeerd moeten worden. Bij het aanleggen van een kaart worden alleen de gegevens overgenomen, die uit het in gebruik zijnde gezinsregister blijken. "M.a.w. het is niet noodig (wel toegestaan) ter completeermg ",van de kaart nasporingen te doen in eigen oude registers, (/.ie art. 141.) N.B. zie voor vak 1): art. 71 en voor vak 2): art. 3(J. bij 3) sub a: geslachtsnaam; Geslachtsnaam. Toelichting. „Ter voorkoming van vergissingen wordt de geslachtsnaam „getypt met hoofdletters èn kleine letters, zooals ook met pen^chrift zou geschieden. „ Voorzetsels en lidwoorden, welke tot den geslachtsnaam behooren, „worden vermeld in de volgorde, waarin de geslachtsnaam wordt „uitgesproken, dus: van den Berg. „Adellijke titels en praedicaten worden altijd tusschen ( ) geplaatst na den geslachtsnaam of na de voornamen, „b.v.: geslachtsnaam (graaf) „geslachtsnaam (baron) „geslachtsnaam (ridder) „voornamen (jonkheer). Voor de vermelding van inlandsche titulaturen; vreemde adellijke titels en praedicaten; academische titels; toevoegingen aan den geslachtsnaam; verandering, wijziging of toevoeging van geslachtsnamen; enz. raadplege men de ..Handleiding bevolkingsboekhoudingblz. 9—11. bij 3) sub b: de voornamen; Voornamen. Toelichting. „ Voornamen moeten overeenstemmen met de geboorteakte en „mogen niet worden vertaald of 'afgekort. Het komt voor, dat „van Nederlanders, die eenigen tijd in het buitenland hebben „gewoond, de voornamen (soms zelfs ook de geslachtsnaam) zijn „omgezet in een vreemde taal. De vreemde bescheiden, die zij bij „terugkeer in Nederland overleggen zijn te dien aanzien dus niet, „altijd betrouwbaar. „Zoo ook zij men voorzichtig bij het inschrijven van vreemdelingen overeenkomstig hun paspoort. In vele' gevallen is in het „paspoort alleen de z.g.n. „roepnaam" vermeld. Men vrage dus „nadrukkelijk naar de juiste namen en eische overlegging van een „geboorteakte e.d. Zie artt. 3, 2e lid en 6. bij 4) dag, maand, eeuw en jaar van geboorte, alsmede de ge- Geboortetijd boortegemeente; cn -gemeente. Desgewenscht kan mede het onderdeel der gemeente, waarin de geboorte plaats had, vermeld worden. Indien de geboortegemeente buiten Nederland is gelegen, wordt de naam van het land steeds vermeld. Onze Minister wijst de gemeenten aan, bij welker naam die der provincie steeds overeenkomstig de aan te geven afkortinomoet worden vermeld. Toelichting. „Dag, maand, eeuw en jaar van geboorte-, „De naam van de maand mag in dit vak niet worden afgekort. De vermelding van het eeuwcijfer is noodig, omdat ook over "lOO iaar moet kunnen worden gezien in welke eeuw de persoon "geboren was. De invulling geschiedt aldus: 29 Februari 1936. ',De vermelding van het eeuwcijfer in dit vak maakt het mogelijk ",in alle andere vakken dat eeuwcijfer weg te laten. „Geboortegemeente; In dit vak moet de ojfieieele naam van de geboortegemeente voluit worden vermeld. Indien de geboortegemeente is geannexeerd "kan aan den naam der opgeheven gemeente worden toegevoegd "(thans gem ). Men zie de lijst van opgeheven gemeenten, ",bijlage B." Zie blz. 32—34 der „Handleiding bevolkingsboekhouding". Op den volgenden regel kan (niet moet) het onderdeel (= on|i) der gemeente, waar de geboorte plaats had, worden ingevuld !'(b.v. voor Friesche gemeenten). Op dezen derden regel wordt altijd het land van geboorte voluit vermeld, indien de persoon "buiten Nederland geboren is. „Voor de aanwijzing der gemeenten, bij welker naam die der „provincie moet worden vermeld, zie bijlage B , blz. 31 der „Handleiding". Nationaliteit. bij 5) nationaliteit, De aanduiding geschiedt voor een Nederlander docr ,,Ned , voor een Nederlandsch onderdaan, bedoeld bij de wet van 10 Februari 1910 (Staatsblad n°. 55), sedert gewijzigd, door Ned Ond" en voor ieder ander dooi „Vr" (vreemd). Bij wijziging der aanduiding wordt de reden daarvan aangegeven. Toelichting. Voor vreemdelingen en voor personen zonder nationaliteit (ook voor Nederlanders, die hun nationaliteit verloren hebben) "wordt vermeld: Vr. Wijzigingen in den vongen2 staat moeten „duidelijk worden aangegeven b.v Ned. wet S 1 JF- &1*;• wet 92. Het is wenschelijk in bijzondere gevallen het artikel van "de wet, waaraan het Nederlanderschap is ontleend bij te voegen. ','Evenzoo het artikel, op grond waarvan de Nederlandsche nationaliteit verloren is. Een korte, doch duidelijke uiteenzetting in ingewikkelde gevallen kan veel arbeid besparen aan briefwisseling inzake onderhoek naar het Nederlanderschap, ook voor het nageslacht. Aangezien het in verschillende gemeenten blijkbaar op prijs wordt gesteld ten aanzien van vreemdelingen te beschikken over "gegevens omtrent de vermoedelijke nationaliteit wordt m overweging gegeven de aanduiding daarvan eventueel met de schrijt,,machine te stellen in vak 24). Kerkgenootschap. bij 6) kerkgenootschap of vereeniging met godsdienstig doel; De aanduiding geschiedt als volgt: Advent — Nederlandsche Vereeniging van ZevendedagsAdventisten; Afgisr Afgescheiden Israëlietische Gemeente; AngEpisc — Gemeente der Anglicaansche Episcopale Kerk; Ap — Apostolische Gemeente; ChrAfg — Christelijk Afgescheiden Gemeente; ClirEv — Christelijk Evangelische Gemeente; ChrGer — Christelijk Gereformeerde Kerk; DEv — Duitsch-Evangelische Gemeente; DG — Doopsgezinde Gemeente; EngPresb — Engelsche Presbyteriaansche Gemeente; EvBrGem — Evangelische Broedergemeente (Hernhutters); EvGem — Evangelische Gemeente; EvL — Evangelisch Luthersch Kerkgenootschap; GedChr — Gemeente van Gedoopte Christenen; Geen — niet aangesloten bij een kerkgenootschap of ver- eeniging met godsdienstig doel; GerGem — Gereformeerde Gemeente; GerK — Gereformeerde Kerken; GerKHV — Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband; Ger o/hKr — Gereformeerde Gemeente Onder het Kruis; HAZ — Gemeente der Herstelde Apostolische Zendings¬ kerk; HAZEA — Hersteld Apostolische Zendingsgemeente in de Eenheid der Apostelen; HEvL — Hersteld Evangelisch Luthersch Kerkgenootschap; LdH — Leger des Heils; Moh — Mohammedaansch Kerkgenootschap; NH Nederlandsch (of Nederduitsch) Hervormd Kerk¬ genootschap; NI Nederlandsch Israëlietisch Kerkgenootschap: OBisCl — Kerkgenootschap der Oud-Bisschoppelijke Cleresie; OGerGem — Oud Gereformeerde Gemeente; OGerK — Oud Gereformeerde Kerk; PI Portugeesch Israëlietisch Kerkgenootschap; Bem — Remonstrantsche Broederschap; RK- —- Roomsch Katholiek Kerkgenootschap; SchGem — Schotsche Gemeente; ThGem — Theosophische Gemeente; VrEv — Vrije Evangelische Gemeente; VrGer — Vrije Gereformeerde Gemeente; WGem — Waalsche Gemeente; ZendGem — Zendingsgemeente. Onze Minister vult deze lijst zoo noodig aan. Ambt, beroep, enz. Toelichting. De volgende aanduidingen moeten luiden: ChrGer — Christelijke Gereformeerde Kerk; NH Nederlandsche Hervormde Kerk. De aanduidingen op reeds bestaande kaarten, welke niet voldoen aan de nieuwe afkortingen behoeven niet te worden gewijzigd Bij het aanleggen van nieuwe kaarten moet met de ",nieuwe afkortingen echter rekening worden gehouden. In verband met te dien aanzien reeds gestelde vragen wordt dë aandacht erop gevestigd, dat de aanduidingen alleen betrekking "hebben op kerkgenootschappen en vereenigingen met godsdienstig "deel Voor hen. die niet zijn aangesloten bi] een kerkgenootschap "of een vereeniging zal dus „geen" vermeld moeten worden. Wijziging in de aanduiding zal in het algemeen slechts mogen „geschieden op persoonlijke of schriftelijke verklaring van de(n) „belanghebbende. „De vermelding van niet in de lijst voorkomende kerkgenoot schappen of vereenigingen met godsdienstig doel zal steeds "zoodanig moeten geschieden, dat misverstand omtrent den naam „uitgesloten is." bij 7) ambt, beroep, bedrijf, betrekking of bediening; Bij de uitoefening van eenig beroep of bedrijf tevens te vermelden h = hoofd, indien het voor eigen rekening of voor rekening van een ander als hoofd wordt uitgeoefend en o = ondergeschikt, indien de persoon onder leiding van anderen werkt. Toelichting. N.B. Deze gegevens komen op het oude model der kaart 111 de vakken 18) en 19). De gegevens van vak 7) van het oude model der kaart worden op het nieuwe model vermeld in vak 23). Dit vak blijft oningevuld op de kaarten van kinderen beneden „14 jaar en van studeerenden boven dien leeltijd. „Voor alle andere personen wordt, hetzij het beroep, hetzij „ „zonder" vermeld. Het beroep moet zoodanig worden omschreven, dat een ieder „terstond een indruk krijgt van de werkzaamheden die de persoon verricht b.v. reiziger in sigaren, timmerman in kistenfabriek, '\imiwer in kolenmim. Voor een juiste wijze van aanduiding van "liet beroep wordt verwezen naar den „Leidraad bevolkingsstatistiek" blz. 11 en 12. Van een buitengewoon dienstplichtige moet telkenmale, dat het gemeentebestuur hetzij direct of indirect met hem bemoeienis "heeft het beroep worden gecontroleerd. Blijkt dit beroep met "overeen te stemmen met de aanteekenmg daaromtrent in liet "bevolkingsregister, dan wordt gezorgd, dat de noodige wijzigingen "worden aangebracht en dat die veranderingen ook worden ver'meld in het register van dienstplichtigen. (Zie bijlage C.. - ) , blz. 36 en 37 der „Handleiding". bij 8) eerste regel: de'voornamen, dag, maand en jaar van ge- Ouders. boorte en geboortegemeente van den vader; tweede regel: geslachtsnaam, de voornamen, dag, maand en jaar der geboorte en geboortegemeente van de moeder; De geslachtsnaam wordt door een komma van de voornamen afgescheiden; Toelichting. „Ouders: eigen vader en (of) eigen moeder. „Van den vader wordt geen geslachtsnaam vermeld, omdat deze „reeds overeenkomstig de geboorteakte in vak 3) is geplaatst. „Indien de geslachtsnaam van den vader volgens diens geboorteakte afwijkt van dien, vermeld in vak 3) moet in vak 2) na de „aandniding „vader" die afwijkende geslachtsnaam worden ingevuld. „Van de moeder worden de gegevens alleen ingevuld, indien „vaststaat, dat de vrouw van het gezinshoofd inderdaad de moeder „is. Dit zal o.a. kunnen blijken uit den huwelijksdatum. „De geboortetijd van vader en/of moeder wordt altijd vermeld. „bv. 8 Jan 74, 25 Sep 83 enz. „Voor de vermelding van de geboortegemeenten der ouders, „zie bijlage B." blz. 31 en 32 der „Handleiding'". bij 9) t/m 17) van de(n) eerste(n) en van de(n) volgende(n) Burgerlijke staat. echtgenoot(e)(n) onderscheidenlijk: Toelichting. „De bekende echtgenoot(e) en gewezen echtgenoot(e)(n); „Zooveel mogelijk alle bekende huwelijken vermelden. Indien „een derde huwelijk moet worden ingevuld dan geschiedt dat in „vak 35). In beide rubrieken wordt dan duidelijk naar elkander „verwezen. „Voor ongehuwden blijft deze rubriek oningevuld. Het kan voorkomen, dat van een persoon wel bekend is, dat hij (zij) gehuwd „is, doch niet met wie(n). In dat geval wordt in vak 13) met uit„wischbaar potlood een „H" = gehuwd, geplaatst. De ontbrekende „gegevens worden zoo spoedig mogelijk opgespoord. In alle andere „gevallen worden de bekende gegevens zooveel mogelijk in de ""„desbetreffende vakken ingevuld. „Bij het aanleggen van een persoonskaart voor iemand, die zijn „woonplaats laatstelijk buiten Nederland had, wordt de juistheid „der verklaring omtrent den burgerlijken staat zooveel mogelijk „nagegaan. In geval van twijfel wordt een aanteekening in vak ,,35) opgenomen, welke b.v. kan luiden: „beweert weduwnaar „te zijn"; „beweert ongehuwd te zijn", enz." bij 9) en 10) geslachtsnaam en voornamen; De namen worden door een komma van de voornamen afgescheiden; Toelichting. „Na den geslachtsnaam volgt een komma en terstond daar,,achter de voornamen voluit. Indien de eerste regel is volgeschreven „worden de voornamen vervolgd geheel vooraan op den tweeden regel." bij 11) en 12) na „op": dag, maand en jaar der geboorte; na „te": geboortegemeente; Toelichting. Na op": dag, maand en jaar der geboorte; afgekort: 16 Sep OU; geboortegemeente- (Zie blijage B.)" blz. 31 en 32 der „Handleiding". bij 13) na „op": dag, maand en jaar der huwelijksvoltrekking, na „te": gemeente, waar het huwelijk voltrokken werd; Toelichting. „Na „op": dag, maand en jaar der huwelijksvoltrekking; afgekort: 29 Dec 35; na te": gemeente, waar het huwelijk voltrokken werd. (Zie bijlage B )" blz. 31—32 der „Handleiding". 'indien het huwelijk nog bestaat, doch de gegevens van de(n) echtgenoot(e) niet bekend zijn, dan hier met uitwischbaar potlood ',^in t^ vullen een „H" = gehuwd." bij 14), 15) en 16) na „op": _ dag, maand en jaar der huwelijksontbinding en bij niet^^a^\ datum waarop het vonnis in de registers van den burgerlijken stand is ingeschreven; na „door": O bij overlijden van de(n) echtgenoot(e), S bij echtscheiding en bij ontbinding na 5-jarige scheiding van tafel en bed; A bij ander huwelijk, enkel in het geval, bedoeld bij artikel 550 Burgerlijk Wetboek; N bij nietigverklaring; na „te": de plaats van overlijden van de(n) echtgenoot(e) of de gemeente, waar het vonnis der huwelijksontbinding of de nietigverklaring m de registers van den burgerlijken stand is ingeschreven, Toelichting. . ., , . Na „op": dag, maand en jaar der huwelijksontbinding, enz; Atgekor ,. „29 Feb 3(3. Na door": een hoofdletter (O, S, A of N) plaatsen.. Indien■de namen" enz van de(n) gewezen echtgenoot(e) niet bekend zijn. "doch vaststaat, dat het huwelijk is ontó^&n kan worden^olstaan 'met invulling alleen van deze kolom. Het verdient wel beveling de voornaamste gegevens alsdan te doen opsporen. " Na te"- plaats van overlijden van de{n) echtgenoot(e) enz, zie bijlage "b." blz. 31—32 der „Handleiding . Art 550 B.W. luidt: „Indien, op de derde dagvaarding, noch „de afwezige, noch iemand voor hem is opgekomen, die behoorlijk „van zijn aanwezen doet blij ken, kan de regtbank aan den achtergebleven echtgenoot vergunnen een ander huwelijk aan te gaan. „De bepalingen van artikel 525 zijn te dezen toepasselijk." bij 17) dag, maand en jaar van de aangifte van het vertrek van de(n) echtgenoot(e) uit het gezin; Indien de echtgenoot naar een andere gemeente is vertrokken, tevens te vermelden den naam dier gemeente. Toelichting. „Dag, maand en jaar van de aangifte van het vertrek van de(n) echt,,genoot(e) uit het gezin; „Met uitwischbaar potlood invullen op de kaarten van beide „echtgenooten. Bij vertrek uit het gezin, doch verblijf in dezelfde „gemeente, alleen te vermelden de dagteekening der aangifte, „b.v.: 1 Jul 36. 6 5, „Bij vertrek uit het gezin naar een andere gemeente te verbelden: de dagteekening der aangifte en daaronder: op de ééne „kaart de plaats waarheen de echtgenoot(e) is vertrokken en op „de andere kaart de plaats, waar de niet vertrokken echtgenoot(e) „is achtergebleven, „b.v. Mevrouw X te Y vertrekt naar Z. Ilaar echtgenoot blijft „dus te Y. „Op de kaart van Mevr. X wordt nu ingevuld: A 10 Aug 36 Y; „op de kaart van haar echtgenoot wordt nu ingevuld: A 10 Aug 36 Z. „Bij terugkeer in het gezin wordt de potloodaanteekening op „beide kaarten verwijderd." _N.B. De vakken 18) en 19) van het oude model der kaart zijn op het nieuwe model vervallen. De gegevens van deze vakken vinden op het nieuwe model vermelding in vak 7). Yak 20) van het oude model is eveneens vervallen op het nieuwe model. De gegevens worden op liet nieuwe model vermeld in vak 35). bij 21) dag, maand en jaar, waarop de aangifte van vertrek uit- Vertrek en of van verhuizing binnen de gemeente is ingekomen. verhuizing. Deze dagteekening wordt steeds vermeld vóór de gemeente, waarheen de persoon is vertrokken en bij verhuizing binnen de gemeente vóór het nieuwe adres. T oelichting. „Afgekort en zonder tusschenslag op één regel, b.v. 31Aug37. „Bij schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst, welke „kan blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift". bij 22) de gemeente, waarheen de persoon is vertrokken en de achtereenvolgende adressen in die gemeente; Eventueel te vermelden: naam en/of voorgeschreven kenmerk van vaartuig of wagen, met aanduiding van brief- of waladres. Toelichting. ,,Bronvermelding. Desgewenscht kan de bovenste régel van „vakken 21) en 22) worden gebruikt voor de z.g.n. bronvermelding, v„„, de aanduiding W? S "ni — 32™- 'oud deel 111. lolio 32). Het woord „oud" kan we.rden " i„tQl inHipn daardoor geen misverstand kan ontstaan. ' Deze6 bronvermelding vindt niet plaats, indien de gegevens zijn "owrgenwnen ™an een l„icografi.eh g,rang«h,kt« goz,nakaart. "iWWS MZÏÏÏt «sr*op „wordt (is) opgenomen." Bij het aanleggen van een persoonskaart wordt vermeld: 1 indien de persoon niet sedert zijn geboorte in het bevolkingsregister der gemeente opgenomen is: de plaats, vanwaar j gekomen; _ 1 de gemeente, waarin de kaart wordt aangelegd; 3. het adres in de gemeente op het tijdstip van het aanleggen; Toelichting. , , Aanleggen van een kaart. Evenals het verhu.sbiljet moet de „persoonskaart achtereenvolgens bevatten: 1e. de gemeente, vanwaar de persoon is gekomen, ',2e. dagteekening en gemeente van vestiging (dat is de gemeen e „van aanleg); 3e. het laatste adres in de gemeente; ",4e. dagteekening waarop en gemeente waarheen vertrokken; 5e. adres in de gemeente waarheen vertrokken. 4dressen Het adres, bedoeld bij 3e en 5e, moet, met het oog op een zuinig gebruik van de beschikbare ruimte, zoo mogelijk, ','worden geplaatst achter den gemeentenaam. Straatnamen mogen worden afgekort. "indien de juiste straatnaam of het juiste huisnummer in de -fesbs txr rsss sa sr &' „de invulling definitief plaats hebben. Namen van personen, gestichten, inrichtingen tehuizen, geb'öuwen, e.d. mogen in geen geval aan het adres worden toege^ oegd. Cemeentenamen Alle gemeentenamen in vak 22) moeten worden ondeZeT^nbü voorkeur in hoofdletters worden getypt, ten"eiiSe deze tusschen de adressen te. doen uitko= Voor cte tog „gestane afkorting van gemeentenamen, zie bijlage . 'der „Handleiding"). Voorbeelden: In de gemeente Amsterdam worden twee persoonskaarten aangelegd voor personen, die beiden naar Rotterdam vertrekken. "De eene persoon X is te Amsterdam geboren en nooit uit die g „meente vertrokken geweest. De tweede persoon Y is elders ge,,horen en indertijd te Amsterdam gevestigd, komende uit Den Haag. „De vakken 21) en 22) worden als volgt ingevuld: X Y AMSTERDAM DEN HAAG Yliegenierstr 325 I 15Mrt30 AMSTERDAM „lUSep37 ROTTERDAM Vliegeniers!r 325 I Rastraat 650 b 10Sep37 l!()l I KRDAM Rastraat 650 b of A'DAM Vliegenierstraat 325 I ,,10Sep37 R'DAM Rastraat 650 b ,,ln geval van vertrek naar een plaats buiten Nederland gelegen „zal, behalve de vermelding van die nieuwe woonplaats en een „aanduiding van het land overeenkomstig de afkortingen in bijlage „B, ook het woonadres in die plaats moeten worden opgenomen. Men raadplege den Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 28, punten 11 en 12. ,, Verwijzingskaarten. „De laatste 3 regels van de derde kolom van vakken 21) en 22) „worden gebruikt voor de aanteekening V (= verwijzingskaart), „gevolgd door den naam, waarop de verwijzingskaart is geplaatst. „(Zie opm. art. 32). De verwijzingskaart wordt bij vertrek medegezonden." bij 23) door Onzen Minister te bepalen gegevens betreffende de Verplichte aan uitvoering van wettelijke voorschriften; teekeningen. Toelichting. N.B. De gegevens van vak 23) van het nieuwe model der kaart worden op het oude model vermeld in vak 7). „De gegevens, welke steeds in vak 23) op de persoonskaaart „moeten worden vermeld, zijn opgenomen in bijlage C." blz. 36—38 der „Handleiding". N.B. Vak 23) op liet oude model der kaart is op het nieuwe model vak 24). —i>ij 24) elke aanteekening, welke door het gemeentebestuur wen- Onverplichte aan schelijk wordt geacht; teekeningen. T oelichting. N.B. I)e gegevens van vak 24) van het oude model der kaart (overlijden) worden op het nieuwe model vernield in vak 35). „In dit, voor het huishoudelijk gebruik van de gemeentebesturen bestemde vak, kunnen b.v. aanteekeningen worden geplaatst, omtrent de vermoedelijke nationaliteit, b.v. Duitscher, „Franschman, enz., drankwetvergunning, bij- of toenaam, enz. enz. „Deze aanteekeningen mogen, tenzij zij geacht kunnen worden „van meer algemeen belang te zijn, slechts met uitwischbaar pot„lood worden aangebracht, opdat een ander gemeentebestuur „naar eigen inzicht van dit vak gebruik zal kunnen maken." N.B. Vak 25) is op het nieuwe model der kaart vervallen. Zie voor vakken 27) t/m 34): art. 35. Bijzonderheden. bij 35) a. erkenning, wettiging, ontkenning wettigheid, voornaamsverandering, naamsverandering, naamstoevoeging of aannemen van een geslachtsnaam of voornamen; Vermeld wordt van een Koninklijk besluit: dagteekening en nummer, en van een akte of vonnis: dagteekening en door wie(n) de akte is verleden of het vonnis is gewezen. Indien een onwettig kind vóór het opmaken van de geboorteakte reeds erkend is, wordt daarvan eveneens aanteekening ge houden. Toelichting. N.B. Deze gegevens vinden op het oude mode] der kaart vermelding in vak 20). „De aanteekeningen moeten kort en duidelijk zijn. B.v. bij wettiging: „Jansen gewettigd door huwelijk.". „bij naamswijziging: „KB 19 Jul 30 Nr 575 Jansen gewijzigd „in Pietersen.". De ingevolge artikel 73, eerste lid, op de kaart van een kind, „waarvan geen geboorteaangifte bij den burgerlijken stand heelt "plaats gehad, te stellen aanteekening kan b.v. luiden: Geboorteaangifte BS verzuimd." Deze aanteekening wordt doorgehaald zoodra het geboorteregister is aangevuld, oi de ^machtiging, bedoeld in het derde lid, van art. 29 B.W. is verleend. Overlijden. b. gemeente en dag, maand en jaar van overlijden, nummer der overlijdensakte en naam van den geneesheer, die de verklaring, bedoeld in artikel 5 van de wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad n . b(J) heeft onderteekend, of die de doodschouw heeft verricht, alsmede ae doodsoorzaak; De vermelding geschiedt op de door Onzen Minister te bepalen wijze. Toelichting. N.B. Deze gegevens vinden op het oude model der kaart vermelding in vak 24). Voor de aanteekeningen betreffende het overlijden in vak Jo) „van de persoonskaart moet onderstaand formulier worden gevolgd: „Overleden te ' nn akte Nr „naam geneesheer „doodsoorzaak (briefje A) Indien vak 35) is volgeschreven, wordt de bovenbedoelde aanteekening betreffende het overlijden duidelijk aangebracht op ^een plaats, bij voorkeur aan de achterzijde der kaart, welke zich „daartoe leent." Art. 5 der wet, regelende de uitoefening der Geneeskunst, luidt: De geneeskundigen onderteekenen bij het overlijden van elk ' hunner lijders ten behoeve van den ambtenaar van den burger"lijken stand eene verklaring van dit overlijden, en doen daarbij ',',naar hunne overtuiging, doch met inachtneming van den door „hen afgelegden eed of belofte van geheimhouding, zoo nauw,,keurig mogelijk opgave van de oorzaak van den dood. „Zij geven de in het vorige lid bedoelde verklaring niet af dan „na zich door persoonlijke schouwing overtuigd te hebben van „het overlijden." c. elke aanteekening, welke ingevolge dit artikel of ingevolge ar- Vervolg- andere tikel 35 moet worden gesteld en waarvoor in het aangewezen vak of yakken* in de daartoe bestemde rubriek geen ruimte meer beschikbaar is. In de betreffende vakken of in de rubrieken wordt alsdan duidelijk naar elkander verwezen. Toelichting: „In het algemeen dient vak 35) als reservevak. Indien b.v. een „derde huwelijk moet worden vermeld, dan zal op de onderste lijn „van vakken 9 t/m 17 moeten worden aangeteekend: „vervolg „zie 35)". In vak 35) wordt dan duidelijk aangebracht: „vervolg „van 9) — 17)", waaronder, in de volgorde als aangegeven onder ,,9) — 17), de gegevens betreffende het huwelijk worden vermeld." Artikel 34. Indien op een persoonskaart de rubriek 26 of vak 35 is ingevuld, Blauwe streep, wordt de ruimte aan de voorzijde in den linkerbovenhoek tusschen de verticale lijnen blauw gemaakt. Toelichting. „De aan de voorzijde aan te brengen blauwe streep bedoelt slechts „den ambtenaar te waarschuwen, dat ook aan de achterzijde der „kaart gegevens zijn vermeld." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 17.) Artikel 35. Op de persoonskaart van het hoofd van een gezin wordt in Wat omtrent kinrubriek 26 omtrent ieder der kinderen vermeld: deren vermeld wordt op P. K. Toelichting. f Men zie art. 141 en de ,,Handleiding bevolkingsboekhouding", blz. 17—19. „Deze rubriek alléén invullen op de kaart van het hoofd van — „een gezin. De persoonskaart van het hoofd wordt hierdoor tevens „gezinskaart. „Bij het aanleggen van een kaart worden alle bekende eigen „kinderen en stiefkinderen, zoo gehuwde als ongehuwde, overdeden of vertrokken, vermeld. De gezinspersoonskaart mag niet ,,minder gegevens bevatten dan de gezinskaart. „De kinderen worden vermeld in volgorde van geboorte. Een „kind dat herhaaldelijk is af- en ingeschreven mag slechts eenmaal „worden vermeld." („H andleiding bevolkingsboekhouding \ blz. 17 en 18.) bij 27). Zie na 33) en 34). bij 28) en 29) geslachtsnaam en de voornamen: De geslachtsnaam alléén te vermelden v^oor het eerste kind en voorts telkens wanneer de geslachtsnaam van een kind afwijkt; de voornamen steeds doen inspringen. Toelichting. Zie opmerkingen onder artikel 33 bij 3) a en b. De verdikte streepjes in de blauwe liniatuur geven de grens aan waarbinnen "de voornamen moeten blijven. Alleen de geslachtsnaam moet "buiten die grens uitspringen tot de vertikale zwarte lijn. „Men vange steeds aan op de lijn van het Romeinsche volgnummer. „ Voorbeeld: j van den Berg, Johannes Cornelis Philippus "jj Gerardus Bartholomeus Adri- anus Anthonius ■' ï? Afwijkingen in den geslachtsnaam moeten worden onderstreept, „h.v. Buvs (normaal) Buis (afwijking)." („Handleiding bevolkingsboekhouding", blz. 18). bij 30) en 31) na „op": dag, maand en jaar der geboorte; na „te": geboortegemeente; Toelichting. Na „op": dag, maand en jaar der geboorte; afgekort: 27 Jan 33; „n'a „te": geboortegemeente; zie bijlage B.", blz. 31 en 32 der „Handleiding bevolkingsboekhouding" bij 32) verhouding tot het hoofd, door aanduiding: z = zoon, d = dochter, sz = stiefzoon, sd = stiefdochter, Toelichting. „Steeds den bovensten regel te gebruiken." („Handleiding bevolkingsboekhouding".) Zie voor de definitie van stiefkind art. 1, le lid, sub g. bij 33) en 34) elke aanteekening, welke door het gemeentebestuur wenschelijk wordt geacht, of door Onzen Minister wordt voorgeschreven; Toelichting. „Invullen met uitwischbaar potlood. 'in dit vak kunnen b.v. aanteekeningen worden gesteld omtrent „kerkgenootschap of nationaliteit der kinderen, in ge'wi ten ( ezu ",afwijkt van die der ouders. „In bepaalde gevallen kan het wenschelijk zijn het beroep der „kinderen te vermelden. Met het oog op het verzamelen van gegevens voor het opmaken van een verklaring betreffende vrijstelling van den dienstplicht "wegens broederdienst kan het aanbeveling verdienen, in dit vak een aanteekening te stellen omtrent de verhouding tot den ",militairen dienst, zie bijlage C." (blz. 36 en 37 der „Handleiding bevolkingsboekhouding"). Indien het kind niet meer tot het gezin behoort, bovendien: Wat omtrent kinderen bij afwezigli. bij 27) A (indien het kind afwezig is); huwel. of overl. H (indien het kind gehuwd is); O (indien het kind overleden is). Aan de letter wordt toegevoegd dag, maand en jaar van aangifte van verhuizing of vertrek, die van het huwelijk, dan wel die van overlijden. Wanneer het kind naar elders vertrokken, dan wel elders overleden is, wordt tevens de naam dier gemeente vermeld. Bij huwelijk van een kind wordt ook vermeld met wie(n) het gehuwd is. Toelichting. „Uit dit vak moet blijken hoe het gezin is samengesteld. De „aanteekeningen zijn te onderscheiden in twee soorten, t.w.: „a. betreffende tijdelijke afwezigheid van een kind uit het gezin, „waarbij het dus mogelijk is, dat het kind door terugkeer te eeniger „tijd weer in het gezin wordt opgenomen. „Deze tijdelijke afwezigheid wordt aangeteekend met uitwisch,,baar potlood. ,,b. betreffende definitieve afvoering van het kind uit het gezin. „Deze definitieve afvoering wordt aangeteekend met de schrijf„machine of met inkt. „Indien het kind (tijdelijk) afwezig is uit het gezin wordt mèt „den datum van vertrek of van adresverandering en met ver„melding van de plaats, waarheen vertrokken, in uitwischbaar ,,potloodschrift aangeteekend: „A 17 Jan 37 in het geval het kind in dezelfde gemeente blijft wonen; „A 17 Jan 37 in het geval het kind de gemeente heeft verlaten. „Nergenshuizen ,,Bij terugkeer in het gezin wordt deze hulpaanteekening verwijderd. „Definitieve afvoering uit het gezin vindt plaats bij overlijden — „of bij huwelijk. De aanteekening (met schrijfmachine of met inkt) „geschiedt met den datum van overlijden of van het huwelijk en, „indien het overlijden of het huwelijk plaats vond in een andere „gemeente dan die, tot welker bevolking het kind behoorde, met „vermelding van de gemeente, waar het overlijden plaats vond „of waar het huwelijk werd gesloten. „Bij huwelijk van een kind wordt vermeld met wie(n) het geduwd is. ,, V oorbeelden: „O '23 Jul 36 of O 23Jul36 ( indien het kind buiten de Nergenshuizen} woonplaats is overleden. / indien het „H14 0ct37met of H 140ct37 te ) kind buiten ,,A A Zondervan Nergenshuizen met ) de woonplaats A A Zondervan ( is gehuwd. ,,Zoo noodig (en mogelijk) kan de naam van de(n) echtgenoot(e) „geheel of gedeeltelijk vervolgd worden op de tweede lijn in vak 28). „Zie voor aanwijzingen omtrent het overbrengen van de ge„zinsaanteekeningen op de kaart van een ander hoofd, bij art. 99 „op blz. 25 der „Handleiding bevolkingsboekhouding". Artikel 36. Verwijzing op 1. Op de persoonskaart van een gezinslid, dat geen hoofd is, 1*. K. gezinslid. wordt bij 2) verwezen naar het hoofd op wiens persoonskaart dat gezinslid is vermeld. Die verwijzing geschiedt door een der woorden: vader, moeder of man. Voor stiefkinderen vindt de verwijzing plaats door bij 2) te vermelden: geslachtsnaam, den eersten voornaam en de eerste letter van elk der volgende voornamen van het hoofd. Doorhaling 2. De in lid 1 bedoelde veiwijzing wordt doorgehaald met verwijzing. uitwischbaar potlood, indien de persoon niet meer tot het gezin behoort, zonder dat blijkt, dat hij tot een ander gezin is komen te behooren. Is dit laatste wel het geval, dan geschiedt de doorhaling met inkt; de in lid 1 bedoelde verwijzing moet dan opnieuw plaats hebben. Toelichting. „De kaarten van de vrouwen en van de kinderen behooren evenals verwijzingskaarten te verwijzen naar de gezinspersoonskaart "van het hoofd. Hierom en ook om op elke kaart terstond te kunnen "zien of de persoon in een gezinsverband leeft, moet op de kaarten ,van gezinsleden (niet op die van het hoofd) in vak 2) worden „verwezen naar het hoofd op wiens gezinspersoonskaart dat gezinslid is vermeld. „Op de kaart van een gehuwde vrouw, die bij haar man woont, „wordt daarom in vak 2) vermeld: man. „Wie de man is, blijkt uit vak 9) 10) en (derde echtgenoot) uit vak 35). Op de kaart van een kind, dat bij den vader inwoont, wordt „in vak 2) vermeld: vader. Wie de vader is, blijkt uit vak 8). Indien de geslachtsnaam van den vader afwijkt van dien van het kind, wordt, teneinde het opzoeken van de kaart van ten "vader te vergemakkelijken, achter de aanduiding „vader de ,'afwijkende geslachtsnaam ingevuld, b.v.: „vader: de Ruiter ''(indien het kind zelf de Ruijter heet). Ook afwijkende voor,,namen worden op gelijke wijze aangegeven. , Om dezelfde reden worden in vak 2) op de kaart van een stiefkind vermeld: de geslachtsnaam, de eerste voornaam en de eerste "letter van elk der volgende voornamen van den stiefvader. Op de kaart van een kind, dat bij de moeder inwoont (b.v. indien de vader onbekend of overleden is of indien de echtgenooten gescheiden zijn of leven) en dus op de gezinspersoonskaait van „de moeder is vermeld, wordt in vak 2) aangeteekend. moeder. ",Wie de moeder is, blijkt uit vak 8). „De aanteekening in vak 2) wordt bij tijdelijke afwezigheid van „het kind uit het gezin (zie bij 27) met uitwischbaar potlood doorgehaald teneinde bij terugkeer in het gezin weder te kunnen dienen. „Bij definitieve afvoering (bij huwelijk of bij overlijden, enz. „van het gezinshoofd) wordt de aanduiding met inkt doorgehaald „en, zoo noodig, vervangen door een andere, b.v. „man" of „ „moeder" enz." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 19—20.) Artikel 37. 1. De invulling der gegevens op de persoonskaart bij 3) tot Invulling met: en met 5), 8) tot en met 13) en bij 28) tot en met 32) en de daarin schrijfmachine, aan te bi en gen wijzigingen of aanvullingen geschieden door middel van een schrijfmachine, voorzien van duidelijke letter- en cijferteekens. 2. Slechts in uitwischbaar potloodschrift mogen gesteld worden: Potlood. de aanteekeningen bij 17) en bij 27), indien het niet betreft huwelijk en overlijden, alsmede die bij 24), 33) en 34). 3. De overige gegevens met de daarin aan te brengen wijzi- Overige gegevens, gingen of aanvullingen, kunnen geheel of gedeeltelijk in duidelijk leesbaar handschrift in inkt, in machineschrift of door afstempeling worden vermeld. 4. In de gegevens, welke moeten overeenstemmen met de liadeeren. geboorteakte, mag niet worden geradeerd. Toelichting. 1. Het verdient o.i. aanbeveling steeds alle gegevens op de kaart in te vullen met de schrijfmachine, behalve natuurlijk die, welke met uitwischbaar potlood moeten gesteld worden (zie 2e lid). Men zie de toelichting op art. 38. Op te merken is, dat ontheffing van de verplichting tot invullen met een schrijfmachine niet meer mogelijk is. In elke gemeente moet dus een schrijfmachine zijn. 2. Men gebruike zacht potlood; geen anilinepotlood. Verwezen wordt naar de toelichting op de desbetreffende vakken in de artt. 33 en 35. 3. Afstempeling meenen wij alleen te kunnen aanbevelen voor de vakken 23) (oud 7) en 33) en 34). De stempel van overlijden plaatse men in vak 35) (zie art. 33 bij 35) onder b. 4. De gegevens, welke moeten overeenstemmen met de geboorteakte, zijn: geslachtsnaam en de voornamen (vak 3), dag, maand en jaar van geboorte en geboortegemeente (vak 4) en de namen der ouders (vak 8) tot aan het woordje „geb."). Artikel 38. 1. Het voor het beschrijven der persoonskaarten te bezigen Inktlint. inktlint moet zijn diepzwart van kleur en overigens voldoen aan de door Onzen Minister te stellen eischen. 2. Onze Minister kan nadere voorschriften geven ten aanzien Schrijfmachinevan de eischen, waaraan het schrijfmachineschrift moet voldoen, schrift. T oelichting. 1. „Voor het typen van persoonskaarten mogen, ter voorkoming van verbleeken, uitsluitend inktlinten worden gebruikt, welke "koolstof bevatten. Tweekleurige inktlinten mogen met gebruikt „worden. Het verdient aanbeveling te eischen, dat bij elk inktlint een afschrift gevoegd is van een verklaring, afgegeven door den Kijksvezeldienst te Delft, betreffende de samenstelling van de inkt, "waarin het lint gedrenkt is." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 20.) 2 Niet alle schrijfmachines zijn even geschikt voor het invullen van "persoonskaarten. Men gebruike bij voorkeur de nieuwste "machine, die ter secretarie aanwezig is. De meeste schrijfmachines "zijn met geringe kosten te voorzien van een papierklem of kaarten"klem, die de kaart zoodanig tegen de rol aandrukt, dat z.g.n. "schaduwletters niet meer kunnen voorkómen. De machine moet bii voorkeur zijn voorzien van letter- en cijferteekens van normale "afmetingen. Bijzonder klein of bijzonder groot schrift is niet aan ",te bevelen." Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 2U.) Verwezen wordt naar de toel. op art. 37, le lid. Hoofdstuk 3. Het gezinsregister. Artikel 39. Kaartvorm of 1- Gezinsregisters volgens het bij het in werking treden van losbl. boekvorm, dit besluit geldende model kunnen, voor zoover zij worden gehouden in kaartvorm of in losbladigen boekvorm, in gebruik blijven totdat daaromtrent nader zal zijn bepaald. Vastbladig tot 2. Vastbladige registers kunnen tot uiterlijk 1 Januari 1941 1 Jan 41? in gebruik blijven. . , . 3 Vervanging of vernieuwing van een gezinsregister geschiedt pergoonsreg. slechts door een persoonsregister en, behoudens het bepaalde in het tweede lid, onder goedkeuring van Onzen Minister en onder door dezen te stellen voorwaarden. . Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder B 1. „Algemeen" en onder 6, „Het gezinsregister ]. „Het model voor de gezinskaart (-blad) is als bijlage Nr. 1 gevoegd bii het tevoren geldend besluit van 12 December 12 , "Staatsblad Nr. 670. Het model kan, voor zooveel noodig, in overeenstemming worden gebracht met de nieuwe voorschriften. Opgemerkt wordt, dat verschillende z.g.n. afzonderlijke- of bij"registers niet in overeenstemming zijn met bedoeld model. " Deze afwijkende modellen kunnen wel in gebruik blijven. De na 1 Juli 1936 aan te leggen kaarten of bladen moeten echter "overeenstemmen met het voorgeschreven formulier. Aan te bevelen is slechts één formaat voor alle gezinskaarten „te gebruiken en deze in één verzameling samen te voegen. (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 20 21.) De woorden: „totdat daaromtrent nader zal zijn bepaald' slaan ongetwijfeld op de a.s. algemeene invoering van het per- soonskaartenstelsel. Dit zal bij algemeenen maatregel van bestuur moeten plaats hebben. Wij meenen, dat bezwaarlijk kan worden voorspeld, wanneer de algemeene invoering zal plaats hebben, aangezien deze afhankelijk is van den toestand van 's Rijks financiën. Het schijnt ons echter geenszins uitgesloten, dat ook bij min gunstige financieele omstandigheden, economische en sociale overwegingen tot een algemeene invoering zouden kunnen leiden. 2. „Vervanging van vastbladige gezinsregisters door een persoonsregister geschiedt voorloopig geheel voor rekening van de ge„meente. Het ligt in het voornemen, zoodra tot algemeene invoering van het persoonsregister wordt overgegaan, de voor aanschaffing der kaarten gemaakte kosten, alsnog te vergoeden op „den voet van den dan geldenden kostprijs. „Het verdient aanbeveling, alvorens een aanvrage tot invoering „van een persoonsregister tot den Minister te richten, terzake „overleg te plegen met de Inspectie." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21.) Men zie ook de toel. op art. 125. De in de „Handleiding bevolkingsboekhouding" bedoelde „aanvrage" aan den Minister, houdt o.i. verband met het bepaalde in artikel 29 (z.a). Volgens de redactie van het derde lid is n.l. voor de vervanging van een vastbladig gezinsregister, de goedkeuring van den Minister niet noodig. Hoewel vastbladige gezinsregisters in gebruik kunnen blijven tot 1 Jan 41, komt het ons voor, dat de aanpassing van dat register aan de nieuwe voorschriften (men zie o.a. de artt. 43 en 50), zooveel bezwaren zal medebrengen, dat het aanbeveling zal verdienen met de vervanging niet te wachten. Een spoedige vervanging kan tevens een kosten- en arbeidsbesparing beteekenen. • !. „De besturen der gemeenten, waar een gezinsregister in los„bladigen vorm of in kaartvorm in gebruik is, zullen bij het ver„zoek om goedkeuring moeten doen blijken van de wenschelijkheid „van vervanging door een persoonsregister. De kosten der kaarten „komen eveneens voorloopig geheel voor rekening van de ge„meente." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21.) Men zie ook de toel. op het 2e lid en op art. 125. Opgemerkt wordt, dat zoowel vervanging als vernieuwing van het gezinsregister verboden is, tenzij door een persoonsregister. Voor de vervanging van een vastbladig register is geen goedkeuring noodig. Men zie echter de toel. op het 2e lid. De wenschelijkheid der vernieuwing kan blijken uit velerlei omstandigheden. Men plege tevoren overleg met de Inspectie. Artikel 40. Omtrent iederen persoon wordt op de gezinskaart het volgende Wat op gezinsk. vermeld: vèrmeld wordt. T oelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV onder B, 1. „ Algemeeni" en onder 6. „Het gezinsregister". Geslachtsnaam. Voornamen. Men zie vooral ook de artt. 42 en 43 en het onder de bijlagen opgenomen model der gezinskaart. Gezinskaart": de gezinskaart of het gezinsblad, waarvan het model als bijlage 1 is gevoegd bij Ons tevoren geldend besluit van 12 December 1922 (Staatsblad no. b/0). (Art. ï, le lid, sub /.) bij 2) geslachtsnaam; Voor personen, die gehuwd of gehuwd geweest zijn, wordt, tenzij die gegevens reeds elders op de kaart zijn vermeld, achter of onder den geslachtsnaam tusschen haakjes vermeld de geslachtsnaam van de(n) andere(n) (gewezen) echtgenoot(e). Toelichting. „De aanteekeningen op art. 33 hij 3) onder a, zijn van overeenkomstige toepassing." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21.) De voornaamste zijn: Voorzetsels en lidwoorden, welke tot den geslachtsnaam „booren, worden vermeld in de volgorde, waarin de geslachtsnaam ^wordt uitgesproken, dus: van den Berg. Adellijke titels en praedicaten worden altijd tusschen ( ) ge,,plaatst na den geslachtsnaam of na de voornamen, ',^b.v. geslachtsnaam (graaf) „geslachtsnaam (baron) „geslachtsnaam (ridder) „voornamen (jonkheer)." Voor inlandsche adellijke titels; vreemde adellijke titels en praedicaten; academische titels; toevoegingen aan den geslachtsnaam; verandering, wijziging of toevoeging van geslachtsnaam, zie men de Handleiding, bij art. 33, blz. 9, 10 en 11. „De vermelding tusschen ( ) van den geslachtsnaam van de(n) andere(n) (gewezen) echtgenoot(e) kan geleidelijk plaats hebben ",met dien verstande, dat met de aanvulling zooveel mogelijk systematisch tewerk wordt gegaan. * In verband hiermede zal ook op de verhuisbiljetten voortaan steeds de geslachtsnaam van de(n) andere(n) (gelezen) echt"genoot(e) tusschen ( ) vermeld moeten worden. (Handleiding dfJÜ van de laame echtge„o„.(») meld te worden. bij 3) de voornamen; . , Voor personen, die gehuwd of gehuwd geweest zyn worden, tenzij die gegevens reeds elders op de kaart zijn vermeld, achter of onder de voornamen, tusschen haakjes vermeld de voornamen van de(n) (gewezen) echtgenoot(e). Toelichting. De aanteekeningen op art. 33 bij 3) onder ft zyn van overeenkomstige toepassing." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21.) 'JWoniame^moeten overeenstemmen met de geboorteakte en mooen niet worden vertaald of afgekort. Het komt voor, dat "van Nederlanders, die eenigen tijd in het buitenland hebben „gewoond, de voornamen (soms zelfs de geslachtsnaam) zijn om„gezet in een vreemde taal. De vreemde bescheiden, die zij bij „terugkeer in Nederland overleggen zijn te dien aanzien dus niet „altijd betrouwbaar. „Zoo ook zij men voorzichtig bij het inschrijven van vreemdelingen overeenkomstig hun paspoort. In vele gevallen is in het „paspoort alleen de z.g.n. „roepnaam" vermeld. iMen vrage dus „nadrukkelijk naar de juiste namen en eische overlegging van een „geboorte-akte e.d. Zie art. 3, 2e 'id en 6." „De vermelding tusschen ( ) van de voornamen van de(n) „andere(n) (gewezen) echtgenoot(e) kan geleidelijk plaats hebben, „met dien verstande, dat met de aanvulling zooveel mogelijk „systematisch tewerk wordt gegaan. „In verband hiermede zullen ook op de verhuisbiljetten voortaan „steeds de voornamen van de(n) andere(n) (gewezen) echtgenoot(e) „tusschen ( ) vermeld moeten worden." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21.) O.i. behoeven alleen de voornamen van de laatste echtgenoot(e) vermeld te worden. bij 4) geslacht: voor mannen: rn, voor vrouwen: v; Geslacht. bij 5) verhouding tot het hoofd door aanduiding: v = vrouw, z = zoon, d = dochter, sz = stiefzoon, sd = stiefdochter. De hoedanigheid van hoofd wordt aangeduid door h. T oelichting. ijli verband met het bepaalde in artikel 43 en de definities van „artikel 1, eerste lid, sub c, d, e, /, g en h moeten de personen, die „met tot het gezin behooren, op afzonderlijke kaarten of bladen „(volgens model 1 van het vervallen K.B. van 12 December 1922, „St. 670) beschreven worden. Dit kan geleidelijk plaats hebben' „d.w.z. dat, langzamerhand het bevolkingsregister aan de nieuwe „voorschriften kan worden aangepast. Rij elke wijziging, die na „het inwerkingtreden van het besluit in het bevolkingsregister „wordt aangebracht, zal uiteraard terstond met de gewijzigde „voorschriften rekening moeten worden gehouden."^ (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 21—22.) bij 6) dag, maand en jaar van geboorte; Geboortetijd en Toelichting. -gemeente. „Afgekort: 26 Jul 22" (Handleiding, blz. 22). bij 7) geboortegemeente; De bepalingen van artikel 33 bij 4) zijn van toepassing. Toelichting. „De aanteekeningen op artikel 33 bij 4) onder „geboortege„meente" zijn van overeenkomstige toepassing." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 22.) De bepalingen van artikel 33 bij 4) luiden: „Desgewenscht kan mede het onderdeel der gemeente, waarin „de geboorte plaats had, vermeld worden. „Indien de geboortegemeente buiten Nederland is gelegen, wordt „de naam van het land steeds vermeld. „Onze Minister wijst de gemeenten aan, bij welker naam die „der provincie steeds overeenkomstig de aan te geven afkorting „moet worden vermeld." De „aanteekeningen" der Handleiding (blz. 12) luiden: In dit vak moet de officieele naam van de geboortegemeente voluit vermeld worden. Indien de geboortegemeente is geannexeerd "kan aan den naam der opgeheven gemeente worden toegevoegd "(thans gem ). Men zie de lijst van opgeheven gemeenten, ^bijlage B", zie blz. 32 en 33. Op den volgenden regel kan (niet moet) het onderdeel der ge, meente, waar de geboorte plaats had, worden ingevuld (b-v- voor Friesche gemeenten). Op dezen regel wordt altijd het liind van ",geboorte voluit vermeld, indien de persoon buiten Nederland „geboren is. „Voor de aanwijzing der gemeenten, bij welker naam die der „provincie moet worden vermeld, zie bijlage B", blz. 31. Burgerlijke staat. bij 8) burgerlijke staat door aanduiding: H = gehuwd; W = weduwstaat; S = gescheiden van echt of huwelijk ontbonden na .)-jarige scheiding van tafel en bed; N = nietigverklaring; A = ander huwelijk, enkel in het geval, bedoeld bij artikel 550 van het Burgerlijk Wetboek. Voor ongehuwden wordt geen aanduiding gesteld. Toelichting. Men raadplege ook de toel. op art. 33, bij 14, lo en 16). Bij de opneming van een persoon, die zijn woonplaats laatstelijk buiten Nederland had, wordt de juistheid der verklaring "omtrent den burgerlijken staat zooveel mogelijk nagegaan. In "geval van twijfel wordt een aanteekening in kolom 20) opgenomen, "welke b.v. kan luiden: „beweert weduwnaar te zijn ; beweert ",ongehuwd te zijn", enz." (.Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 22.) bij 9) dag, maand en jaar waarop, en gemeente waar het huwelijk voltrokken werd; dag, maand en jaar der huwelijksontbinding en bij nietigverklaring, datum, waarop het vonnis is ingeschreven, benevens de gemeente, waar het vonnis der huwelijksontbinding of der nietigverklaring is ingeschreven in de registers van den burgerlijken stand; Toelichting. Deze gegevens moeten steeds ingevuld worden, ook indien het „huwelijk" niet in de gemeente zelve gesloten werd. „Dag, maand en jaar afgekort: 12 Dec 36. „Indien in de desbetreffende kolom geen ruimte meer aanwezig „is voor de voorgeschreven aanteekeningen aangaande huwelijks„ontbinding, dan worden deze aanteekeningen met een renvooi „gesteld in kolom 20)." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 22.) bij 10) kerkgenootschap of vereeniging met godsdienstig doel. Kerkgenootschap, Aan te duiden overeenkomstig de in artikel 33 bii 6) genoemde afkortingen. Toelichting. Zie toel. op art. 33 bij 6). bij 11) nationaliteit; Nationaliteit. Aan te duiden als aangegeven in artikel 33, bij 5). Toelichting. De bepaling van artikel 33, bij 5) luidt: „De aanduiding geschiedt voor een Nederlander door „Ned" „voor een Nederlandsch onderdaan, bedoeld bij de wet van 10 „februari 1910 (Staatsblad no. 55), sedert gewijzigd, door „Ned „Ond" en voor ieder ander door „Vr" (vreemd). Bij wijziging „der aanduiding wordt de reden daarvan aangegeven." De Handleiding bevolkingsboekhouding bepaalt onder art. 33' bij 5) (op blz. 12) het volgende: „Voor vreemdelingen en voor personen zonder nationaliteit, „(ook voor Nederlanders, die hun nationaliteit verloren hebben) „wordt vermeld: Vr. Wijzigingen in den vorigen staat moeten „duidelijk worden aangegeven b.v. Ned wet S 317/22 of Vr. art. 5 „wet 92. Het is wenschelijk in bijzondere gevallen het artikel van „de wet, waaraan het Nederlanderschap is ontleend, bij te voegen. „Evenzoo het artikel, op grond waarvan de Nederlandsche nationaliteit verloren is. „Een juiste aanduiding in ingewikkelde gevallen kan veel arbeid „besparen aan briefwisseling inzake onderzoek naar het Nederlanderschap, ook voor het nageslacht. „Aangezien het in verschillende gemeenten blijkbaar op prijs „wordt gesteld ten aanzien van vreemdelingen te beschikken over „gegevens omtrent de vermoedelijke nationaliteit, wordt in overweging gegeven de aanduiding daarvan eventueel met de schrijfmachine te stellen in vak 24). De hierbedoelde aanteekening kan op de gezinskaart in kolom 20) gesteld worden. bij 12) en 13) ambt, beroep, bedrijf of betrekking; Ambt, beroep,enz. Aan te duiden als aangegeven in artikel 33, bij 7). Toelichting. In artikel 33 bij 7) is dit aldus aangegeven: „Bij de uitoefening van eenig beroep of bedrijf tevens te ver„melden h = hoofd, indien het vóór eigen rekening of voor re,,kening van een ander als hoofd wordt uitgeoefend en o = ondergeschikt, indien de persoon onder leiding van anderen werkt." bandleiding bevolkingsboekgouding is te dezen aanzien op blz. 13 het volgende bepaald: „Dit vak blijft oningevuld op de kaarten van kinderen beneden „14 jaar en van studeerenden boven dien leeftijd. „Voor alle andere personen wordt hetzij het beroep, hetzij „zonder" vermeld. Het beroep moet zoodanig worden omschreven, dat een ieder terstond een indruk krijgt van de werkzaamheden, die de persoon "verricht b.v. reiziger in sigaren, timmerman in kistenfabriek, "siouwer'in kolenmijn. Voor een juiste wijze van aanduiding van het beroep wordt verwezen naar den Leidraad bevolkingsstatistiek", bladz. 11 en 12. Van een buitengewoon dienstplichtige moet telkenmale, datliet gemeentebestuur, hetzij direct of indirect met hem bemoeienis "heeft het beroep worden gecontroleerd. Blijkt dit beroep met "overeen te stemmen met de aanteekening daaromtrent in het bevolkingsregister, dan wordt gezorgd, dat de noodige wijzigingen ",worden aangebracht en dat die veranderingen ook worden ver„meld in het register van dienstplichtigen. (Zie bijlage L.: KMI.) blz. 36 en 37 der Handleiding. Adres en bij 14) achtereenvolgende adressen in de gemeente met vermelding verhuizing. daarvóór van dag, maand en jaar, waarop de aangifte van verhuizing binnen de gemeente is ingekomen; Eventueel te vermelden: naam en/of voorgeschreven kenmerk van vaartuig of wagen, met aanduiding van brief- of waladres. Toelichting. Men verzuime niet in deze kolom bij elke adresverandering aan tè' teekenen den datum, waarop de aangifte is ingekomen. Bij "schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst, welke kan "blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift. Bij verhuizing van een kind uit het gezin naar een ander adres in de gemeentej moet dit kind van de gezinskaart van den vader "(of de moeder) worden afgevoerd en overgebracht op een afzonderlijke gezinskaart. Op de gezinskaart van den vader (ol van "de moeder) behoort in dit geval te worden aangeteekend: (in "kolom 17) de dagteekening, en (in kolom 18): Naar eigen Gk. „of Naar eigen Pk. "(Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. ^2 en 23.) Onnfimin" bij 15) dag, maand en jaar van opneming in het bevolkingsregister overeenkomstig den datum van afgifte der verhuiskaart of bi] opneming, als komende uit een plaats buiten Nederland, van de aangifte; Toelichting. „De dagteekening van afvoering in de eene en van opneming „in de andere gemeente is gelijk. In verband met het bepaalde m artikel 96, 3e lid, zal bij opneming van een persoon, die komt uit een plaats buiten INederland, "de datum van opneming in den regel niet samenvallen met dien "der persoonlijke aangifte, ingevolge artikel 3 De bepaling van "art. 96, 3e lid, is echter overheerschend." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 23.) bij 16) gemeente vanwaar gekomen, benevens het laatste adres in die gemeente; Toelichting. „In geval van opneming als komende uit een plaats buiten „Nederland zal kunnen worden volstaan met vermelding van de „plaats buiten Nederland, waar de persoon het laatst heeft ge„woond, benevens een aanduiding van het land overeenkomstig „de afkortingen in bijlage B." (zie blz. 23 en 34 der Handleiding bevolkingsboekhouding.) Men raadplege den Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 28, punten 11 en 12. bij 17) dag, maand en jaar waarop de aangifte van vertrek is Vertrok. ingekomen; Toelichting. „Bij schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst, welke „kan blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift." (.Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 23.) bij 18) gemeente, waarheen de persoon is vertrokken, benevens het adres in die gemeente; T oelichting. „In geval van vertrek naar een plaats buiten Nederland zal, „behalve vermelding van die nieuwe woonplaats en een aanduiding „van het land overeenkomstig de afkortingen in bijlage B, ook „het woonadres in die plaats moeten worden opgenomen. „Indien een woonadres in het buitenland niet of niet juist kan „worden opgegeven, is dat geen reden om de afvoering te weigeren." (.Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 23. Zie ook blz. 34.) bij 19) gemeente en dag, maand en jaar van overlijden en nummer Overlijden. der overlijdensakte; T oelichting. „De gemeente van overlijden moet steeds worden vermeld, óók „indien deze dezelfde is als die tot welker bevolking de persoon „behoorde. „Dag, maand en jaar afgekort: 29 Feb 36. „Het nummer der overlijdensakte wordt aldus aangeduid: „akte Nr " (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 23.) bij 20) door Onzen Minister ingevolge artikel 33 bij 23) te bepalen Verpl. en onverpl. gegevens, de vermelding, bedoeld in artikel 33 bij 35) sub a en voorts aanteekeningen. elke aanteekening, welke door het gemeentebestuur wenschelijk wordt geacht. Toelichting. Door den Minister te bepalen gegevens: „De gegevens, welke steeds in kolom 20) op de gezinskaart ten „aanzien van ieder persoon moeten worden vermeld, zijn opge,,nomen in bijlage C." (zie blz. 23 en 36—38 der Handleiding bevolkingsboekhouding.) Art. 33 bij 35) sub a, luidt: ,,erkenning, wettiging, ontkenning wettigheid, voornaamsverandering, ,,naamsverandering, naamstoevoeging of aannemen van een geslachts,,naam of voornamen". „Vermeld wordt van een Koninklijk besluit: dagteekening en „nummer, en van een akte of vonnis: dagteekening en door wie(n) „de akte is verleden of het vonnis is gewezen. 198 „Indien een onwettig kind vóór het opmaken van de geboorteakte reeds erkend is, wordt daarvan eveneens aanteekening gehouden". . ,. ,, Men zie voorts blz. 17 der ,,Handleiding bevolkingsboekhouding . Artikel 41. Wijze van Zoodra een persoon overeenkomstig de bepalingen van dit afvoering. besluit van het gezinsregister wordt afgevoerd, wordt hetzij bij 1) vóór den geslachtsnaam een A = afgevoerd gestempeld, hetzij de geslachtsnaam doorgehaald. Toelichting. Indien de geslachtsnaam wordt doorgehaald moet dat steeds zoodanig geschieden, dat die naam goed leesbaar blijft. De doorhaling moet niet horizontaal doch schuins plaats hebben, b.v. J^aeeïT (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 24.) Artikel 42. Vergelijking De gegevens van iederen persoon, die in het gezinsregister gegevens. wordt opgenomen, worden vergeleken met de persoonskaart, met het verhuisbiljet of met een afschrift van of een uittreksel uit de geboorteakte, door een ambtenaar, daartoe door of vanwege het gemeentebestuur aangewezen. Toelichting. Men zie art. 6, art. 71 (g) en art. 74, 2e lid. Op te merken is, dat in dit artikel wordt gesproken van „door of vanwege het gemeentebestuur aangewezen" en in art. 71 (g) van „door het gemeentebestuur aangewezen". Wij mogen in overweging geven de aanwijzing steeds „door het gemeentebestuur" bij besluit te doen plaats hebben. , , ,, „ Men zie ook blz. 11 der „Handleiding bevolkingsboekhouding . Artikel 43. Afzonderlijke 1. Voor elk gezin en voor ieder afzonderlijk levend persoon, gezinskaarten. alsmede voor ieder der tot een samenwoning behoorende personen, wordt een afzonderlijke gezinskaart bestemd. Vervolgkaart. 2. Wanneer een gezinskaart is volgeschreven, wordt daaraan een vervolgkaart gehecht, zoodanig, dat de kaarten niet onopzettelijk kunnen worden gescheiden, dat bij opberging andere kaarten niet kunnen worden beschadigd en dat geen gegevens verloren gaan of onleesbaar worden. Verwijzing 3. De in het voorgaande lid bedoelde kaarten, evenals het vol- veryolgkaart. geschreven blad en het vervolgblad in een vastbladig register, moeten duidelijk naar elkander verwijzen. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder B, 1. „Algemeen" en onder6. „Het gezinsregister 1. Voor de definities omtrent „gezin", „afzonderlijk levend persoon" en „samenwoning" zie men art. 1 en de toelichting daarop. Voorts wordt verwezen naar de begripsbepalingen omtrent „gezinskaart" en „gezinsregister" in art. 1, benevens naar de toelichting. Men zie vooral ook de bepalingen der „Handleiding bevolkingsboekhouding'" op art. 39, le lid, blz. 20 en 21. Het bepaalde in dit lid geeft aanleiding, dat voor alle niet tot het „gezin" behoorende personen, die op de gezinskaart van het hoofd beschreven zijn, afzonderlijke gezinskaarten (bladen) aangelegd moeten worden. Dit zal dus steeds moeten gebeuren voor dienstboden, kostgangers en andere inwonende verwanten en niet-verwante personen. Dit voorschrift stelt eischen, waaraan in den regel met vastbladige registers niet zal kunnen worden voldaan. Meer personen op een blad, is, behalve in het geval er een gezin bestaat, niet toegestaan. De bepaling van art. 39, 2e lid, houdende, dat vastbladige registers tot uiterlijk 1 Januari 1941 in gebruik kunnen blijven, zal in dit verband niet veel beteekenis hebben, tenzij belangrijke kosten worden gemaakt voor het aanschaffen van suppletoire registers. 2. „Het aaneenhechten kan geschieden met een z.g.n. schoen„makersring. Het meest aanbevelenswaardig is echter de kaarten „aan den bovenrand te verbinden door middel van een gegomde „(linnen) strook. Verschillende voor dat doel zeer geschikte pleisterpoorten (ook doorzichtige) zijn in den handel verkrijgbaar." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 24.) O.i. behoeft een vervolgkaart niet te worden aangelegd, voordat zij in gebruik wordt genomen. Men zie ook de toel. op art. 130. 3. De ,,Handleiding bevolkingsboekhouding'''' geeft onder art. 130 (blz. 27) de volgende aanwijzingen voor persoonskaarten: „Op de eerste kaart kan, zooveel mogelijk rechts bovenaan, „aan de voorzijde worden vermeld: „zie vervolgkaart" en op dc „tweede kaart: „vervolgkaart van " De vervolgkaart moet „steeds achter de eerste kaart worden bevestigd". In vastbladige registers kan worden vermeld: „vervolg, zie deel folio " en op het vervolgblad: „vervolg van deel folio " Wij geven in overweging de verwijzing in vaste registers met roode inkt aan te brengen. Artikel 44. 1. De gezinskaarten, waarvan alle personen zijn afgevoerd, Uitnemen geziusk. kunnen uitgenomen en afzonderlijk bewaard worden. 2. Onze Minister kan, desgewenscht onder te stellen voor- Oversehr.kaartenwaarden, toestemming verleenen, dat de in lid 1 bedoelde kaar- archief. ten in vaste of in losbladige registers overgeschreven worden en dat die kaarten worden vernietigd, nadat alle daarop voorkomende gegevens zijn overgenomen en nauwkeurig vergeleken. Toelichting. 1. Men zie art. 109, 2e lid. 2. Het zal aanbeveling verdienen de kaartenarchieven periodiek over te schrijven in vaste of in losbladige registers, met het oog op de plaatsruimte, maar vooral ook in verband met de mogelijkheid van zoekraken van kaarten. De in het register der levend aanwezige bevolking verkeerd geplaatste kaart komt wel weer terecht, doch in een omvangrijke archiefverzameling is de kans op terugvinden uiterst gering. De vereischte toestemming van den Minister zal wel verband houden met het belang, dat aan een goede regeling verbonden is. Wij wijzen op de moeilijkheid, welke gelegen is in de omstandigheid, dat de af te sluiten periode geen volledig beeld geeft van de in dat tijdvak vertrokken of overleden personen, omdat in het gezinsstelsel steeds vele archiefposten tusschen de „levende" posten vermeld blijven staan. Wil het overgeschreven archiefdeel een behoorlijk afgesloten geheel vormen, dan zal daarin o.i. moeten worden voorzien. Hoofdstuk 4. Het archief register. Artikel 45. Afschrift (p) 1. Een persoonskaart wordt niet verzonden, alvorens ten P.K. behoeve van het archiefregister een afschrift van die kaart is gemaakt, of het reeds bestaande afschrift, voor zooveel noodig, is aangevuld of gewijzigd. Vast- of (p) 2. Het archiefregister kan worden gehouden in vastbladigenlosbladig. 0f jn losbladigen boekvorm. T oelichting. Men raadplege Hoofdstuk III, „Het gezinspersoonskaartenstelsel" en Hoofdstuk IV onder B, 1. „Algemeen" en 4. „Het archiefregister". De artikelen van dit hoofdstuk zijn alleen van belang voor gemeenten, waar een persoonsregister is ingevoerd. 1. De verplichting tot het maken van een afschrift van de persoonskaart is in art. 46 ten aanzien van bepaalde gegevens beperkt. „Het reeds bestaande afschrift." Uit deze woorden blijkt, dat, wanneer voor de persoon reeds tevoren een archiefblad is aangelegd, dit niet mag worden vernietigd bij terugkeer in de gemeente. Men zie de toel. op art. 47. 2. Een archiefregister in kaartvorm is na l Juli 1936 verboden. Het woord „kan" mag o.i. althans niet aldus worden opgevat, dat het ook zou zijn toegestaan een archiefregister op kaarten te houden. Uit een oogpunt van archiefinrichting is de kaartvorm ook niet aan te bevelen. Kaarten eischen een plaatsing onder het directe bereik van de handen en binnen den gezichtshoek. De hiervoor benoodigde ruimte is in een archiefbergplaats schaars. De verkeerd geplaatste kaart vindt men bovendien niet gemakkelijk terug in een verzameling, welke betrekkelijk weinig wordt geraadpleegd. Een archiefregister op losse blaadjes, analoog aan het persoonsregister, geeft het voordeel, dat die blaadjes tot in lengte van dagen in lexicografische volgorde kunnen worden gehouden en rechtstreeksch zoeken is gewaarborgd. Een vastbladig archief- register neemt minder plaatsruimte in: is iets goedkooper in aanschaffing, doch duurder in gebruik, doordat het dwingt tot liet aanleggen en bijhouden van een verwijzingsregister (zie art. 48) en tot het zoeken via dit verwij zingsregister. Dit laatste beteekent verdubbeling van zoektijd voor archiefposten. In Leiden, waar het persoonskaartenstelsel in 1930 het eerst is ingevoerd, heeft men het volgend systeem toegepast. Het persoonsarchiefblad als bovenste exemplaar wordt op de schrijfmachine met doorslagen vervaardigd. De doorslagen zijn bestemd voor kennisgeving van het vertrek of overlijden aan de Inspectie der Directe Belastingen, aan diensten en instellingen en abonné's en voor het register van vertrokken personen. Als laatste doorslag wordt een hulp-archief-persoonskaart gemaakt. Deze hulp-archiefpersoonskaart van goedkoop karton, wordt nu gedurende 3 a 5 jaren in het persoonsregister opgenomen, waardoor gedurende die jaren het rechtstreeksch zoeken gewaarborgd is. Nadien is het aantal vragen naar de vertrokken of overleden personen gering; de hulp-archiefkaarten worden dan uitgenomen en vernietigd. Dit Leidsche stelsel heeft nog eenige andere voordeelen dan alleen het rechtstreeksch zoeken te bevorderen. De definitieve archiefbladen behoeven niet dagelijks in de bandjes opgeborgen te worden. Men kan ze eenigen tijd verzamelen in chronologische orde en lexicografeeren wanneer daarvoor eens tijd is. Het gebruik van de bandjes is natuurlijk uiterst gering, zoodat de levensduur daardoor belangrijk wordt verlengd. Het spreekt vanzelf, dat het Leidsche stelsel vooral van belang is voor de grootere gemeenten. In verschillende andere gemeenten wordt dit stelsel toegepast. Artikel 46. (p) 1. Het in artikel 45, eerste lid bedoelde afschrift vermeldt de Volgorde gegevens in de volgorde, waarin zij op de persoonskaart voorkomen, gegevens, met dien verstande, dat vrijheid wordt gelaten de adressen in de gemeenten, in welker bevolkingsregisters de persoon opgenomen is geweest, niet over te nemen. (p) 2. De adressen in de gemeente worden steeds overgenomen, Adressen, tenzij, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 57, in het woningregister melding wordt gemaakt van het voorgaande en/of van het nieuwe adres, in welk geval kan worden volstaan met de vermelding alleen van het laatste of van het eerste adres in de gemeente. (p) 3. Indien de gegevens betreffende de samenstelling van het Gezinsverband, gezin reeds ingevolge het bepaalde in de artikelen 79, 87 en 99, tweede lid, zijn overgenomen op de persoonskaart van het nieuwe, nog in het persoonsregister opgenomen hoofd, behoeven die gegevens niet in het afschrift te worden vermeld. Toelichting. 1. Alleen de adressen in de vorige woonplaatsen behoeven niet te worden overgenomen; de vorige woonplaatsen zelf dus wel. 2. Door op de woningkaart steeds het voorgaande adres te vermelden, is het mogelijk van het laatste adres uitgaande, alle opvolgende adressen, die iemand in de gemeente heeft gehad, op te sporen. Op het archiefblad kan men dan volstaan met de vermelding alleen van dit laatste adres. Indien men op de womngkaart steeds 'melding maakt van het /weiw-verkregen adres, is het mogelijk, uitgaande van het eerste adres in de gemeente, eveneens alle opvolgende adressen te vinden. Op het archiefblad kan dan met de vermelding van alleen het eerste adres in de gemeente worden volstaan. Vermeldt men op de woningkaart zoowel het vorige als het nieuw verkregen adres, dan komt het er niet op aan of men op het archiefblad het laatste of het eerste adres overneemt. Steeds voert dat adres tot het beoogde doel: de verzameling van alle woonadressen in de gemeente. Dit voorschrift beoogt arbeidsbesparing bij het maken van afschriften voor het archiefregister. 3. Ook deze bepaling beoogt arbeidsbesparing. Indien b.v. het hoofd van een gezin komt te overlijden, dan moeten volgens artikel 79, in verband met artikel 99, de gezinsgegevens worden overgebracht op de persoonskaart van het nieuwe hoofd, de weduwe. De gezinsgegevens blijven dus in bet persoonsregister berusten, hoewel de persoonskaart van het overleden hoofd aan het C.B.S. wordt gezonden. Het is derhalve overbodig de gezinsgegevens over te nemen op het archiefblad. Later, wanneer ook de weduwe komt te overlijden of vertrekt, worden die gezinsgegevens natuurlijk wèl op haar archiefblad overgenomen. Artikel 47. Ruimteherh. (n) Achter of onder elke inschrijving in het archiefregister wordt opnem.en ruimte gelaten voor verwijzing naar hernieuwde opneming in afvoering. het perSoonsregister en voor vermelding van herhaalde afvoering. Toelichting. Een archiefregister, bestaande uit persoons-archiefblaadjes (ongeveer) ingericht als de persoonskaart, leent zich uiteraard het best voor de voldoening aan dit voorschrift. Indien een persoon, voor wien wegens vertrek, in 1936 een archiefblad is aangelegd, in l. tu in de' gemeente terugkeert, zal het aanbeveling verdienen dat blad in het archiefregister te laten, doch de vakken 21 en ^2 zoover in overeenstemming te brengen met de persoonskaart, dat uit net archiefblad duidelijk blijkt, dat de persoon weer in de gemeente is teruggekomen. Het is o.i. niet toegestaan bij terugkeer een archiefblad te vernietigen. Artikel 48. Rang- (p) 1. Op het archiefregister wordt een verwijzingsregister aan¬ schikking. gelegd en bijgehouden, indien de rangschikking der alschniten niet geschiedt naar de alfabetisch-lexicografische volgorde volgens de geslachtsnamen der bevolking. Verwijz. reg. (p) 2. De bepalingen van hoofdstuk 5 van deze afdeeling zijn op dit verwijzingsregister van overeenkomstige toepassing. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder B, 4. „Het archiejregister . 1 Een verwijzingsregister zal wel altijd moeten worden aangelegd, indien een vastbladig archiefregister wordt gehouden. Men verwarre het verwijzingsregister niet met de verwijzingsblaadjes voor weduwen, gescheiden of verlaten vrouwen, bedoeld in art. 52. Bedoeld zal zijn „volgens de geslachtsnamen der" vertrokken of overleden „bevolking". 2. Men zie de toel. op de artt. 49—52. Hoofdstuk 5. Het verwijzingsregister. Artikel 49. 1. Een verwijzingsregister wordt gehouden iu kaartvorm of Kaartvorm of in losbladigen boekvorm. losbl. boekvorm. 2. Onze Minister kan in bijzondere gevallen en onder te stellen Vastbladig. voorwaarden toestaan, dat een verwijzingsregister in vastbladigen boekvorm wordt gehouden. T oelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder B, 7. „Het verwijzingsregister". t. Vastbladige verwijzingsregisters (klappers) mogen na 1 Juli 1936 niet meer worden gebruikt. Dit verbod zal we! verband houden met de praktische onmogelijkheid om te blijven voldoen aan den eisch van alfabetisch-lexicografische rangschikking der geslachtsnamen, gesteld in art. 51, le lid. 2. In bijzondere gevallen kan de Minister, onder te stellen voorwaarden toestaan, dat het verwijzingsregister in vastbladigen vorm wordt gehouden. Of zich een bijzonder geval voordoet, staat geheel ter beoordeeling aan den Minister. Indien het archiefregister in vastbladigen boekvorm wordt gehouden, kan het aanbeveling verdienen, het daarop in kaart- of in losbladigen vorm bijgehouden verwijzingsregister over te schrijven op bladen, welke met het volgeschreven archiefdeel in een band worden samengevoegd. Ook hiervoor zal toestemming van den Minister noodig zijn. Artikel 50. Een verwijzingskaart of -blad bevat van iederen persoon, die Wat iu venvijz.door raadpleging van het persoonsregister, van het gezinsregister register vermeld of van het archiefregister niet onmiddellijk kan worden gevonden, Wür<'t* tenminste den geslachtsnaam, den eersten voornaam alsmede de eerste letter van elk der volgende voornamen en het geboortejaar, alsmede de verwijzing naar de persoonskaart, de gezinskaart of het archiefblad, waarop het hoofd beschreven is. Toelichting. Er is verschil van meening mogelijk ten aanzien van de vraag of uit de woorden „niet onmiddellijk kan worden gevonden" voortvloeit, dat alle personen, die niet als hoofd van een gezin of van een samenwoning of als afzonderlijk levend persoon aan den kop van een gezinskaart prijken, moeten worden geklapperd. M.a.w. het is een vraag of vrouwen en alle kinderen in het verwijzingsregister moeten worden opgenomen. Het lijdt geen twijfel, dat alle gehuwde vrouwen, weduwen en stiefkinderen, kortom, alle personen, die een anderen naam dragen dan het hoofd op een verwij zingskaart' (blad) moeten worden beschreven. Wat nu de kinderen betreft zijn wij van meening, dat in een lexicografisch ingericht gezinsregister onderscheid is te maken, tusschen min of meer algemeene namen en weinig voorkomende namen. Indien b.v. in de gemeente slechts een- twee- of driemaal de naam „van Poeteren" voorkomt, zal bezwaarlijk kunnen worden gezegd, dkt de kinderen door raadpleging van het gezinsregister niet „onmiddellijk" kunnen worden gevonden. Het eerst raadplegen van het verwijzingsregister zou, dunkt ons, meer tijd vergen, dan het rechtstreeksch zoeken in het gezinsregister. \\ aar «rens ? Wij meenen, op grond van ervaring, in overweging te mogen geven de'grens te stellen bij vijf gelijke geslachtsnamen. Indien dus zes of meer gezinskaarten aanwezig zijn, waarop eenzelide geslachtsnaam voorkomt, zullen o.i. alle kinderen van dien naam in het verwijzingsregister moeten worden opgenomen. Indien het gezinsregister niet lexicografisch, doch b.v. alfabetisch of wijksgewijze of chronologisch is ingericht, moeten onvoorwaardelijk alle personen, dus ook de hoofden, in het verwijzingsregister, opgenomen worden. Artikel 51. Rangschikking. 1. De rangschikking van de geslachts- en voornamen m liet verwijzingsregister geschiedt in alfabetisch-lexicografische volgorde, overeenkomstig de door Onzen Minister te geven aanwijzingen. Samenvoeging 2.' Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het geoorloofd verwijz.reg. met (ie kaarten of bladen van het verwijzingsregister en andere registers. persoonsregister, van het gezinsregister of van het archieiregister tot één verzameling samen te voegen, mits de kaarten of bladen van het verwijzingsregister in kleur en inhoud van formulier afwijken van die van het persoons-, gezins- of archiefregister. Toelichting. 1 Voor de alfabetisch-lexicografische rangschikking van de geslachts- en voornamen in het verwijzingsregister moeten steeds "de bepalingen xan artikel 12 van het Dienstplichtbesluit gevolgd ",worden." (.Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. At.) " Art. 12 van het Dienstplichtbesluit is in dit werk opgenomen op blz. 129. 2 Een lexicografisch gerangschikt gezinsregister, waarin het verwijzingsregister is verwerkt, krijgt ongeveer het aanzien van een persoonsregister. De verwijzingskaarten moeten wel even groot zijn als de gezins- of persoonskaarten. In de gemeenten, waar een persoonsregister is ingevoerd is het reeds een algemeen gevolgde gewoonte, dat de verwijzingskaarten voor weduwen e.d. tusschen de persoonskaarten worden geplaatst (zie art. 52). Artikel 52. Verwijz.kaart 1. Indien de persoonskaart, de gezinskaart of het archiefblad weduwe, enz. van een weduwe is geplaatst in alfabetisch-lexicogratisc ie mi 0 orde naar haar geslachts- en voornamen, wordt een verwijzingskaart of verwijzingsblad geplaatst op de geslachts- en voornamen van den overleden echtgenoot. Hetzelfde geschiedt ten aanzien van gescheiden of gehuwde vrouwen, wier (gewezen) echtgenoot niet in het bevolkingsregister is opgenomen. 2. In het persoonsregister, in het gezinsregister, in het ver- Verwijz.kaart wijzingsregister en in het archiefregister wordt eveneens een naamsverander. verwijzingskaart of verwijzingsblad opgenomen op de vroegere geslachts- en voornamen van hem, wiens geslachts- en/of voornamen is/zijn veranderd. Toelichting. 1. Dit voorschrift sluit logisch aan op dat van art. 50. De persoon, die onder een hoofd beschreven is, moet op de eigen naam ook vindbaar zijn (art. 50). Is echter de persoon op eigen naam onmiddellijk te vinden, maar doet zich het geval voor, dat die naam niet of algemeen niet wordt gevoerd (gehuwde vrouwen, weduwen, gescheiden vrouwen) dan moet die persoon ook vindbaar zijn op den naam, waaronder zij leeft en waarmede men haar kent of gekend heeft. Derhalve moet zij dan onder dezen naam in het verwijzingsregister worden vermeld. In het gezinsregister kan de weduwe Jansen, geboren Pietersen, dus op twee wijzen worden vermeld, n.1. op den naam Jansen of op den naam Pietersen. In het eerste geval moet in het verwijzingsregister een kaart worden opgenomen ten name van Pietersen en in het tweede geval ten name van Jansen. Voor verlaten vrouwen en gescheiden vrouwen geldt dit voorschrift slechts, indien de echtgenoot of de gewezen echtgenoot niet in het bevolkingsregister is opgenomen. Is hij daarin opgenomen dan is de verlaten of gescheiden vrouw ook volgens den mansnaam vindbaar, zie art. 40, bij 2) en 3). 2. De naamsverandering kan worden verkregen dorr erkenning of wettiging, door naamstoevoeging e.d. De naam, waaronder een persoon een tijd van zijn leven hekend is geweest, mag in de administratie niet verloren gaan. Bij navraag moet via dien naam nasporing mogelijk zijn. Het volgend geval is ons bekend. Mej. Pietersen was tot haar veertigste jaar, natuurlijk, alleen door de moeder erkende dochter en heette dus Mej. Pietersen. In haar een en veertigste jaar werd zij bij het huwelijk van haar moeder alsnog gewettigd en ging nu Mej. Jansen heeten. Maar Mej. Pietersen alias Jansen, bleef voor haar kennissen liever Mej. Pietersen; dies bleef zij zich zoo noemen. Toen zij kort daarna overleed, werd haar overlijden ten onrechte aangegeven als van Mej. Pietersen. In het bevolkingsregister was Mej. Pietersen echter niet bekend, want de gezinskaart stond op naam van Mej. Jansen. Door onderzoek is de zaak in orde gekomen. Had men echter op den naam Pietersen een verwijzingskaart geplaatst dan was terstond gebleken, dat beide namen op de zelfde persoon betrekking hadden. Hoofdstuk 6. Het woningregister. Artikel 53. Huisnummering. 1. Het gemeentebestuur draagt zorg, dat a.an een volledige nummering van alle in de gemeente aanwezige gebouwen en woningen, zoo bewoonde als onbewoonde, geregeld de hand wordt gehouden. Begrip woning. 2. Onder woning wordt, met uitzondering van wagens en vaartuigen, begrepen, elke besloten ruimte, welke ter bewoning wordt gebezigd, ongeacht of die ruimte al dan niet verplaatsbaar dan wel al dan niet bestemd is tot tijdelijke of blijvende huisvesting van personen. Toelichting. 1. Het zal aanbeveling verdienen de huisnummering en -vernummering bij plaatselijke verordening nader te regelen. Hierbij zullen zoowel de afmetingen en de kleuren der nummers, als de wijze van plaatsing, het onderhoud en het dragen der kosten in beschouwing zijn te nemen. Het is niet voldoende, dat periodiek, b.v. eenmaal per jaar de nummering in orde wordt gebracht^ aan een volledige nummering moet geregeld de hand worden gehouden. 2. Zie toel. op art. 55. Artikel 54. Kaartvorm of los- 1. Het woningregister wordt gehouden in kaartvorm of m bladigc boekvorm, losbladigen boekvorm, overeenkomstig het model, dat als Dijlage n°. IV bij dit besluit is gevoegd. Vastbladig 2. Onze Minister kan in bijzondere gevallen en onder te stellen voorwaarden toestaan, dat een woningregister in vastbladigen boekvorm wordt gehouden. Aanvulling model. 3. Het in het eerste lid bedoelde model kan aangevuld worden. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV onder B, 1. „Algemeen'' en onder 5. „Het woningregister". 1. Uit de omstandigheid, dat vastbladige woningregisters, hoewel niet meer toegestaan, tot 1 Jan 41 in gebruik kunnen blijven (art. 58), meenen wij te mogen concludeeren, dat woningregisters in kaartvorm of in losbladigen boekvorm, steeds in gebruik mogen blijven, ook al wijkt het model eenigszins af van het thans voorbeschrevene. Het komt ons echter voor, dat de meeste mo dellen zonder veel bezwaar met model IV in overeenstemming gebracht zullen kunnen worden. De kaarten of bladen, welke na ] Juli 1936 aan het woningregister worden toegevoegd, zuilen echter aan de voorschriften moeten voldoen, zoodat de eventueele voorraad oude modellen o.i. behoort te worden vernietigd. De indeeling van het officieele model opent de gelegenheid bij vertrek den naam niet meer door te halen. De invulling van de kolom: „Nieuwe woonplaats of adres" is voldoende aanduiding, dat de persoon (het gezin) vertrokken is. Doorhaling geeft een slordig aanzicht en maakt de administratie onoverzichtelijk. Er is uiteraard geenerlei bezwaar, naast het woningregister op kaarten of in losbladigen boekvorm, voor dagelijksch gebruik een vastbladig huisnummer-registertje bij te houden. Men zie de toel. op art. 28, 2e lid. Het gemak, dat zoo'n registertje kan opleveren, is vaak het extra werk wel waard. Het voorgeschreven woningregister moet echter voortdurend worden bijgehouden (zie art. liO, eerste lid). 2. Voor het in de toel. op het eerste lid bedoelde huisnummerregistertje naast het woningregister, is o.i. geen toestemming van den Minister noodig. In bijzondere gevallen kan de Minister afwijking toestaan. Men zal het bijzondere van het geval dienen aan te toonen. 3. In vele gemeenten blijkt men prijs te stellen op het maken van on- of weinig veranderlijke aanteekeningen, de woning betreffende, op de woningkaart, b.v. datum en no. van de bouwvergunning, soort gebouw, aantal kamers, enz., no. stemdistrict, kadastraal no., hinderwetvergunning, enz. Men is geheel vrij naar plaatselijk inzicht soortgelijke aanteekeningen te stellen. Artikel 55. In het woningregister worden, met inachtneming van de plaat- Elke woning afz. selijke indeeling en in volgorde der huisnummers, vermeld alle kaart of blad. in de gemeente aanwezige gebouwen en woningen, zoodanig, dat in elk geval voor elke woning een afzonderlijke kaart of een afzonderlijk blad wordt bestemd. T oelichting. „Met inachtneming van de plaatselijke indeeling", d.w.z. wijksof straatsgewijze. Er is o.i. geen enkele reden, voor „gebouwen" andere kaarten te bezigen dan voor een „woning". Op een woningkaart, bestemd voor een gebouw, kan een aanduiding omtrent de bestemming van het gebouw worden gesteld. In bepaalde gevallen kan het aanbeveling verdienen op een woningkaart een aanteekening te stellen omtrent huisnummers, opengelaten met het oog op toekomstige bebouwing. De overigens blanco kaart kan dan b.v. de volgende aanduiding in potlood bevatten: „Nos. 101—115 open grond". Het is het meest aan te bevelen het woningregister in zuiver numerieke orde der huisnummers (1, 2, 3, 4, 5 enz.) te rangschikken. Het komt ons echter voor, dat de redactie van dit artikel zich niet verzet tegen een rangschikking, volgens even (2 4, 6, 8, 10) en oneven (1, 3, 5, 7, 9) nummers. Voor elke „woning" moet een afzonderlijke kaart worden bestemd. Men zie de definitie van art. 53, 2e lid. Nochtans kan het aanbeveling verdienen ook voor woonwagens en woonschepen en ook voor andere vaartuigen een woningkaart aan te leggen. Verwezen wordt naar de toel. op art. 56, 3e lid. „Het is niet geoorloofd het woningregister zoodanig in te richten, j,dat dezelfde kaart of hetzelfde blad dienst kan doen voor verschillende woningen. M.a.w. bij verhuizing van een gezin van de A-straat naar de B-straat mag niet de woningkaart (-blad) na wijziging van straatnaam en huisnummer worden verplaatst, doch de gegevens '^omtrent de bewoners moeten, voor zooveel noodig, worden overgeboekt van de eene kaart (-blad) op de andere. Indien nochtans plaatselijk inzicht of plaatselijke organisatie het wenschelijk maken van de tot nog toe gevolgde methode niet "af te wijken, zou dat kunnen door het invoeren van een womng"archiefregister of van woning-archiefkaarten. Telkens wanneer "tengevolge van verhuizing van een gezin de woningkaart ( blad) "moet worden verplaatst, moet dan op een ten name van de verslaten woning gestelde woning-archiefkaart (-blad) een (verkorte) "inschrijving worden gedaan van het hoofd, dat de woning heeft "verlaten alsmede van alle andere daarvoor in aanmerking ko"mende personen, die het perceel (voorheen) hebben bewoond "en verlaten." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 24.) Artikel 56. Wat op woningk. 1. Op een woningkaart of -blad worden tenminste vermeld vermeld wordt. de geslachtsnaam, de eerste voornaam en de eerste letter van elk der volgende voornamen van: a. het hoofd van het gezin; b. ieder persoon, die tot een samenwoning behoort; c. ieder afzonderlijk levend persoon. Afz. register 2. Voor een gebouw of voor een woning, waarin in den regel instellingen. een groot aantal personen is gehuisvest, kan de woningkaart o het woningblad vervangen worden door een afzonderlijk register in vast- of in losbladigen boekvorm of in kaartvorm. Verwijzing. 3. Bij toepassing van het bepaalde in het tweede lid wordt op de kaart of op het blad van de instelling, het gesticht of het schip naar het afzonderlijke register verwezen. Toelichting. Men zie Boofdstuk IV onder B, 1. „Algemeen". 1. Bet zal in vele gevallen niet wel mogelijk blijken met vastbladige woningregisters aan dit voorschrift te voldoen. Men zie het voorschrift van art. 43, le lid, waarmede de onderhavige bepaling in overeenstemming is en de definities van art. 1, le na, onder c, d, e en h. Zie art.' 102. 2 Deze bepaling heeft het oog op gestichten en instellingen, welker bevolking zoo groot is, dat vermelding van alle inwonenden op de woningkaart (-blad), zou verplichten tot het gebruik van een belangrijk aantal woningkaarten. Bet overzicht zou, in geval van veel mutaties, binnenkort verloren gaan. Men kan nu voor elk gesticht, enz. een afzonderlijk gestichtsklappertje aanleggen, waarin de gegevens in aHabetische volgorde worden vermeld, als aangegeven in het eerste lid. Vaak zal het wenschelijk blijken ook den geboortetijd der bewoners in het registertje aan te teekenen. Bet is toegestaan een register in losbladigen- of in kaartvorm te gebruiken. De inrichting zal o.i. moeten overeenstemmen met de indeeling van model IV. Het gebruik van kaartjes meenen wij te moeten ontraden. Na het vertrek mogen de kaartjes, bladen of registertjes in geen geval worden vernietigd. Zij vormen een deel van het bevolkingsregister der gemeente. 3. Uit deze bepaling blijkt, dat het woord „vervangen" in het eerste lid niet zoodanig moet worden opgevat, dat voor het gebouw enz. geen woningkaart (-blad) noodig zou zijn. De verwijzing op de woningkaart (-blad) kan aldus plaats hebben: „Zie gestichtsregister Bethesda" of „zie gestichtsregister I" enz. Op te merken is, dat, hoewel vaartuigen in het tweede lid van art. 53 nadrukkelijk van nummering zijn uitgezonderd en ook krachtens art. 55 geen woningkaart voor een schip behoeft te worden aangelegd, in dit lid van de gedachte wordt uitgegaan, dat voor een schip een afzonderlijk registertje kan worden aangelegd. In dat geval bestaat dus de verplichting zulks aan te teekenen op de (woning)-kaart of op het blad van het schip. Hier is waarschijnlijk gedacht aan wachtschepen, groote woonarken, enz. Artikel 57. Het woningregister wordt ingericht in overeenstemming met Inricht, woninghet gebruik, dat daarvan wordt gemaakt, met dien verstande, ros-, naar gebruik, dat, indien in het archiefregister de adressen binnen de gemeente niet alle worden overgenomen, in het woningregister steeds melding moet worden gemaakt van het voorgaande en/of van het nieuwe adres. T oelichling. De redactie van dit artikel doet eenigszins vreemd aan, nu de „inrichting" van het woningregister bij model IV is vastgesteld. Kennelijk is de bedoeling, dat het gebruik van de beide kolommen: „ Vorige woonplaats of adres" en „Nieuwe woonplaats of adres" niet verplicht is. Men zie hiervoor de toel. op art. 46, tweede lid. Wij meenen in overweging te mogen geven het model geheel te volgen. Artikel 58. Vastbladige woningregisters kunnen tot uiterlijk 1 Januari Vastbladig 1941 in gebruik blijven. tot 1 Jan. 1941. Toelichting. Men zie de toel. op art. 54. Onder vastbladige woningregisters moeten o.i. worden verstaan woningregisters, welke de gelegenheid bieden te voldoen aan het bepaalde in art. 56, eerste lid. De vaak zeer primitieve huisnummerlijsten zijn o.i. niet als woningregisters" aan te merken. AFDEELING V. Het verblijf register. Artikel 59. 1. In elke gemeente wordt nevens het bevolkingsregister een Vast- of losbladig verblijfregister gehouden in vast- of in losbladigen boekvorm, üf kaartvorm, dan wel in kaartvorm. Aanvulling model. 2. Het model, dat als bijlage n°. V bij dit besluit is genoegd, kan aangevuld worden. Toelichting. , ' Men raadplege Hoofdstuk IV, onder ,,Het ^verblijfregister en onder G, „Nachtrust en werkelijke woonplaatv". 1. Het verblijf register wordt „nevens" het bevolkingsregister cehouden. Men zie ook art. 109. In verband met het voorschrift van art. 60, eerste lid, dat de inschrijving geschiedt „in de volgorde van inschrijving", zal ook bij toepassing van een losbladigof een kaartsysteem de chronologische volgorde bewaard moeten ^Een losbladig- of een kaartregister schenkt de gelegenheid de bladen of kaarten, waarvan alle personen zijn afgevoerd, naar het archief over te brengen. 2. Men zie de definitie van art. 1, le lid, onder p. Artikel 60. Wie in verblijfreg. 1. In het verblijfregister worden in de volgorde van inschrijingeschr. worden. ving en met inachtneming, vooi zooveel noodig, van net bepaalde in artikel 19 ingeschreven de personen, bedoeld in artikel 18, 3e lid. 2 Onze Minister kan bepalen, dat personen of groepen van personen, bedoeld in artikel 21, eerste lid onder a, gedurende bepaalden tijd in het verblijfregister worden ingeschreven. Bebooren niet tot 3. De in het verblijfregister ingeschreven personen worden bevolking. geacht niet tot de bevolking der gemeente te behooren. Toelichting. 1. Men zie de toelichting op art. 19 en op art. 18, 3e lid. Het is o i niet verboden Nederlanders, die korter dan 8 en ■vreemdelingen, die korter dan 30 dagen in Nederland verblijven, ook in het verblijfregister in te schrijven De inschrijving in het verblijfregister heeft o.i. geen andere beteekenis, dan de verklaringen, afgelegd ingevolge het bepaalde in art. 3, tweede lid, in verband met de bepalingen van de artt. 18 en 23, gedurende eenigen tijd te controleeren (zie art. bi). De inschrijving geschiedt ambtshalve. Aanmelding of aangifte uitsluitend voor het verblijfregister is met voorgeschreven. Het gemeentebestuur moet dus zorgen van de aanmelding voor het bevolkingsregister gebruik te maken ter verkrijging van gegevens voor de ambtshalve inschrijving in het verblijfregister. Art. is niet van toepassing (zie ook art. 10). Er bestaat geen voorschrift tot het afgeven van een bewijs van inschrijving of van afvoering van het verblijfregister, terwijl ook omtrent het verstrekken van inlichtingen uit het verbhjfregiste niets is bepaald (zie artt. 103 e.v.). Hierin zal in de legesverordening eventueel moeten worden voorzien. Men bedenke, dat het verblijfregister niet als deel van het bevolkingsregister is te beschouwen. In het verblijfregister zullen als regel slechts worden ingeschreven zij die uit een plaats buiten Nederland zijn gekomen, want iemand kan niet gelijktijdig in een bevolkingsregister zijn opgenomen en in „eenig" verblijfregister (art. 22, 2e lid). Iemand, die hier te lande tijdelijk verblijft, kan wel gelijktijdig in twee verblijfregisters zijn ingeschreven. Zoodra echter opneming in het bevolkingsregister plaats heeft, moet afvoering van het (de) verblijfregister(s) plaats hebben. „In het paspoort of op het identiteitsbewijs van ieder persoon, „die uit een plaats buiten Nederland is gekomen, wordt terstond „een der volgende aanteekeningen gesteld: „e. ingeschreven in verblijfregister van i)°P •< (Aant. op art. 3, 2e lid, Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 4). 2. De inschrijving in het verblijfregister is steeds van tijdelijken aard en geldt altijd voor bepaalden tijd. Men zie art. 19 en lette vooral op het bepaalde in het 4e lid van dat artikel. 3. Deze bepaling is in overeenstemming met die van art. 22, le lid, omdat het verblijfregister geen deel uitmaakt van het bevolkingsregister. Men zie ook den Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 26. Artikel 61. Afvoering van het verblijfregister, met vermelding bij 15) van Afvoering, de reden en bij 14) van dag, maand en jaar, geschiedt zoodra, al dan niet na aangifte, het vertrek of overlijden van den ingeschrevene is gebleken of zoodra opneming in het bevolkingsregister plaats heeft. Toelichting. De afvoering geschiedt ambtshalve. Men zie ook de toel. op art. 60. De woorden „al dan niet na aangifte" moeten o.i. niet aldus worden opgevat, dat de persoon eenige verplichting zou hebben aangifte te doen voor het verblijfregister. Alleen voor het bevolkingsregister geschiedt aangifte van vertrek (zie artt. 7 en 8) Zoodra het vertrek of overlijden „is gebleken" moet de afvoering plaats hebben. Een periodiek onderzoek is voorgeschreven in art. 62. Artikel 62. Tenminste eenmaal per kwartaal stelt het gemeentebestuur Driemaandel. een onderzoek in of de in het verblijfregister ingeschreven per- onderzoek. sonen daarin terecht (nog) zijn vermeld en brengt zoo noodig dat register met den feitelijken toestand in overeenstemming. Toelichting. De controle op de inschrijvingen in het verblijfregister moet intensief geschieden, teneinde het nationale bevolkingsregister op peil te houden. Men zie ook artt. 109, 111, 116, le lid en 117. AFDEELING VI. Het bijhouden van de bevolkingsregisters. Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen. Artikel 63. 1. De ambtenaar van den burgerlijken stand, die in één of Ambt v. d. B. s. meer van de onder zijn berusting zijnde registers, bedoeld in doet mededeeling artikel 13 van het Burgerlijk Wetboek, melding beeft gemaakt nevens. van een feit, tengevolge waarvan wijziging of aanvulling van eenig bevolkingsregister noodig is, doet binnen 24 uur aan het bestuur van zijn gemeente mededeeling van de gegevens, welke wenschelijk of noodig zijn om die wijziging of aanvulling aan te brengen. Ambt. v. d. B. S. 2. Onverminderd liet bepaalde in het eerste lid, verstrekt de verstrekt gegevens ambtenaar van den burgerlijken stand binnen drie dagen nadat op verzoek. het daartoe strekkend verzoek bij liem is binnengekomen aan een gemeentebestuur of aan de Inspectie kosteloos alle gegevens, noodig voor het bijhouden van de bevolkingsregisters. Overeenstemming 3. In het bevolkingsregister voorkomende gegevens, welke gegevens 15. R. en nje^ overeenstemmen met die, vermeld in de registers van den B. S. burgerlijken stand, worden met de laatstbedoelde in overeen¬ stemming gebracht, tenzij duidelijk blijkt, dat deze gegevens onjuist zijn. In dit geval wordt een korte verklarende aanteekening gesteld op de persoonskaart en/of op de gezinskaart. Toelichting. 1. Deze bepaling is zeer ruim gesteld. De a. v. d. b. s. verstrekt de noodige gegevens eigener beweging. Welke gegevens „wenschelijk of noodig" zijn, beoordeelt de a. v. d. b. s. Hij vindt daarvoor de richtlijnen in het samenstel van bepalingen van dit besluit. Vrijwel elk feit, waarvan de a. v. d. b. s. melding maakt in een der onder hem berustende registers van geboorten, van huwelijken en echtscheidingen en van overlijden, zal „wijziging of aanvulling van ceirig bevolkingsregister noodig maken. Doch. ook, indien de a. v. d. b. s. in een ander onder zijn berusting zijnd register, bedoeld m art. 13 B.W., melding maakt van een feit, kan het gebeuren, dat dientengevolge noodzakelijk het een of ander gegeven in de bevolkingsboekhouding moet worden gewijzigd, gesteld of aangevuld. Geboorte, erkenning, naams- en voornaamsverandermg of toevoeging, huwelijk, wettiging, huwelijksontbinding en overlijden zijn de meest voorkomende feiten, waarvan de kennis voor de bevolkingsboekhouding van belang is. De a. v. d. b. s. verstrekt de gegevens binnen 24 uur, nadat hij van een feit heeft melding gemaakt in een der registers van den burgerlijken stand, aan het bestuur van zijn gemeente. Hij behoeft dus niet na te gaan wélk deel van de nationale bevolkingsboekhouding gewijzigd of aangevuld moet worden. De a. v. d. b. s. overweegt alleen, dat wijziging of aanvulling van eenig bevolkingsregister noodig is of noodig kan zijn en daarvan doet hij mededeeling aan zijn gemeentebestuur. Deze mededeeling zal ter voorkoming van verzuimen en van twijfel of zij is geschied, bij voorkeur schriftelijk moeten plaats hebben. Het gemeentebestuur heeft nu de taak te zorgen, dat de wijziging of aanvulling wordt aangebracht in het bevolkingsregister, dat daarvoor in aanmerking komt, (zie art. 67). Men zie ook art. 118, 2e lid en den ,,Leidraad, bevolkingsstatistiek , en voorts de artt. 71, 86, 4e lid, en 134. In de op 11 Juli 1936 te Amsterdam gehouden ledenvergadering van de Ned. Vereeniging van ambtenaren van den burgerlijken stand (Nevabs), werd het volgende behandeld. „Practische vraagpunten. De 2e secretaris bracht ter sprake „de taak van den ambtenaar v.d.b.s. in verband met de nieuwe „bevolkingsvoorschriften. (Art. 63). „De vraag rijst, welke ambtenaar v.d.b.s. bedoeld wordt, die „kennis geeft, wanneer er b.v. een wijziging in den geslachtsnaam „plaats vindt bij erkenning van een kind, in die gevallen, als dat „kind is geboren in een andere gemeente, dan waar deze erkenning „heeft plaats gevonden. Het ligt voor de hand, dat dit geschieden „moet door dien ambtenaar, die de akte heeft verleden. Wanneer „echter moet worden kennis gegeven voor het maken der ver„eischte kantmelding, dan zal die ambtenaar, belast met het maken „der kantmelding, als regel zich op het standpunt plaatsen, dat „hij ontheven is om krachtens de bevolkingsvoorschriften hiervan >)°Pgaveri te doen. Toch kan dat aanleiding tot verwarring geven, „waardoor een wijziging in het bevolkingsregister achterwege zou „blijven. De a.v.d.b.s., die de erkenningsakte opmaakt, mist eigenlijk de gegevens voor de kennisgeving aan bevolking, omdat hem „in vele gevallen niets bekend is omtrent de woonplaats van het „bedoelde kind. Uit de gedachtenwisseling bleek het gewenscht, „dat de ambt. v.d.b.s. bij het opmaken van een bedoelde akte „tevens informeert naar de woonplaats en kennis geeft aan het „betreffende gemeentebestuur en dit tevens vermeldt bij zijn ambtelijke mededeeling aan zijn ambtgenoot elders, dat door hem is „zorggedragen voor de opgaven, bedoeld in het Koninklijk besluit. „Echter blijven nog moeilijkheden, wanneer een notaris een „erkenningsakte heeft opgemaakt. Dan kan de a.v.d.b.s., die mel„ding maakt op den kant der akte, wel met zekerheid vaststellen, „dat door hem aan bevolking bericht moet worden gezonden, „omdat notarissen in het nieuwe Koninklijke besluit niet worden „genoemd. (Als bij een notaris erkenning van een in Indië of in „hot buitenland geboren kind heeft plaats gehad, zal vermoedelijk „langs ambtelijken weg wel geen opgaven aan de bevolkingsregisters geschieden!) „Ook werd een beroep gedaan op de bevolkingsambtenaren, „om wederkeerig aan den ambtenaar v.d.b.s. opgaven te verstrekken, welke voor diens registers gewenscht zijn. Gedacht moet „worden aan de mogelijkheid, dat bevolking nu rechtstreeks van „het betreffende Departement bericht krijgt, dat bij Koninklijk „besluit een naamsverandering heeft plaats gehad. De practijk „heeft uitgewezen, dat velen, die een uittreksel van het Koninklijk „besluit ontvangen hebben, dit nimmer aanbieden bij den burgerlijken stand. De inschrijving en kantmeldingen blijven achter„wege. Door een doeltreffende samenwerking met bevolking kan „worden bereikt, dat belanghebbenden er op gewezen kunnen „worden, waardoor aan de administratieve voorschriften van den „burgerlijken stand ook kan worden voldaan." (Weekblad van den Ned. Bond van Gemeente-ambtenaren van 30 Juli 1936, Nr. 1827.) 2. De verstrekking van de liierbedoelde gegevens geschiedt rechtstreeks aan de instantie, die ze verzoekt. De termijn van drie dagen, waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt is te beschouwen als een bepaling van orde. Burgerlijke stand en bevolkingsboekhouding zijn twee administratieve instellingen, welker nauwe samenwerking van zeer groot algemeen belang is.. Een voortdurende en intensieve wisselwerking is noodig, wil de administratie der bevolking in algemeenen zin op een hoog peil staan. Hiervoor is noodig een stelsel van wederkeengheid in de verstrekking van gegevens, dat men vindt uitgewerkt in de onderhavige bepalingen en in die van de artikelen 104, tweede lid en 106, welke kostelooze verstrekking van gegevens, ten behoeve van den burgerlijken stand door de gemeentebesturen en door de Inspectie voorschrijven. Het verstrekken van gegevens aan de Inspectie, houdt o.i. niet alleen verband met het door haar te houden centrale bevolkingsregister, bedoeld in art. 28, doch ook met de meer verstrekkende taak als centraal orgaan, welke haiii is toebedeeld. 3. In het algemeen genomen moeten de authentieke gegevens van den burgerlijken stand als grondslag en als maatstaf dienen. Daarom zij men zeer voorzichtig met de toepassing van de restrictie: „tenzij duidelijk blijkt, dat deze gegevens onjuist zijn . Een kind, welks geboorteakte de Rui/ter vermeldt, terwijl de vader volgens diens geboorteakte de Ruiter heet, mag o.i. met onder den naam de Ruiter worden ingeschreven, zoolang zijn geboorteakte niet is gewijzigd. Wij meenen, dat in zoo'n geval niet duidelijk blijkt, dat het gegeven: „ de Ruyter" onjuist is. Ook de geboorteakte van den vader kan onjuist zijn. Aan den rechter is de beoordeeling opgedragen en niet aan het gemeentebestuur. Indien echter de rechtbank een bepaalde uitspraak heeft gedaan en wijziging van de geboorteakte van het kind heeft bevolen, terwijl deze wijziging ten aanzien van een ander kind is verzuimd, dan kan er sprake zijn van een onjuisten naam van laatstbedoeld kind. Een ander geval, waarbij bet gemeentebestuur wèl in een beoordeeling treedt, kan gelegen zijn in een onjuiste aangiite van een overlijden of van een geboorte. Indien b.v. een akte van overlijden is opgemaakt van iemand, van wien later blijkt, dat hij nog leeft, dan zijn de gegevens van den burgerlijken stand onjuist en moet het bevolkingsregister in overeenstemming worden gebracht met den feitelijken toestand. Zoo zal b.v. ook in het ge-\al van een toevallige geboorte, waarbij het kind wordt aangegeven als wettig, terwijl later blijkt, dat het huwelijk van de moeder reeds zoolang door echtscheiding is ontbonden, dat het kind als onwettig moet worden beschouwd, het bevolkingsregister in overeenstemming moeten worden gebracht met de feiten. De gegevens van den burgerlijken stand blijken dan onjuist te zijn. Artikel 64. Mededeeling gege- De hoofden dei departementen van algemeen bestuur de grifvens door hoofden fiers van den Hoogen Raad, van de gerechtshoven, van de arronDepart.en griffiers dissements-rechtbanken en van de kantongerechten, doen van alle te hunner kennis komende feiten, uit hoofde waarvan wijziging of aanvulling van de bevolkingsregisters noodig is, onverwijld mededeeling aan het bestuur der gemeente, welker bevolkingsregister moet worden gewijzigd of aangevuld. Is die gemeente niet bekend, dan geschiedt de mededeeling aan de Inspectie. Toelichting. Hierbij is b.v. te denken aan de gegevens, welke de hoofden der departementen van algemeen bestuur verkrijgen ten aanzien van in het buitenland, op zee, of in de overzeesche gewesten plaats gehad hebbende feiten. De door buitenlandsche autoriteiten toegezonden akten van geboorte, huwelijk, echtscheiding en overlijden, welke tot nog toe veelal bij de departementen bleven berusten, zullen voortaan hun weg moeten vinden naar de bevolkingsboekhouding. De Inspectie zal in de meeste gevallen wel het centrale punt worden, waar de gegevens zich zullen verzamelen. Het schakelregister der Inspectie zal in dit arsenaal een belangrijke wegwijzer worden. Ook gegevens omtrent wijziging van nationaliteit, welke, in verband met de bepalingen van de wet van 12 December 1892, Staatsblad no. 268, voor wijziging of aanvulling \an de bevolkingsregisters van belang zijn (wij denken b.v. aan de artikelen 5, 6, 7, 8, 9 en 10), zullen voortaan onverwijld, moeten worden medegedeeld. De vorenstaande zijn slechts voorbeelden. Het voorschrift is van wijdere strekking. De opdracht aan de griffiers van de verschillende rechterlijke instanties heeft een overeenkomstige strekking. Men zie ook art. 65. Ook hier bestaat een stelsel van wederkeerigheid (zie art. 104, 2e lid). Artikel 65. 1. Van elke rechterlijke beslissing en van elk vonnis, waar" Kennisgev. voogbij over een persoon een voogd, curator, toeziende voogd of toe" ''ij, curateele, ziende curator is benoemd, of waarbij van een persoon beide ouders door Srift'io* M of een hunner van de ouderlijke macht zijn ontheven of ontzet, wordt door den griffier van de rechterlijke instantie, welke de beschikking heeft genomen of welke het vonnis heeft gewezen, kennis gegeven aan het bestuur der gemeente, waar de onder curateele of onder voogdij gestelde persoon in het bevolkingsregister is opgenomen of, indien die gemeente niet bekend is, aan de Inspectie. De kennisgeving vermeldt bovendien den datum van de beschikking of van het vonnis, alsmede den geslachtsnaam, de voornamen en de woonplaats van dien voogd, curator, toezienden voogd of toezienden curator of van dengene, die van de ouderlijke macht is ontheven of ontzet. 2. De in het eerste lid bedoelde griffier doet overeenkomstige Kennisgeving kennisgeving van eindiging der voogdij, voor zoover deze niet «indiging. door meerderjarigheid eindigt, of van de curateele of van de ontheffing of ontzetting van de ouderlijke macht. T oelichting. Mén zie voor de wijze, waarop de gegevens in het bevolkingsregister moeten worden vermeld, bijlage C van de „Handleiding bevolkingsboekhouding" onder „Andere aanteekeningen", blz. 38. Voorts raadplege men de artt. 33 bij 23) en 40 bij 20) en de blz. 16, 23 en 25 der ,,Handleiding". Artikel 66. De gegevens der in het vorig artikel bedoelde kennisgevingen Vermeld.gegev. op worden vermeld in het daarvoor bestemde vak van de persoons- of gezins- kaart of in vak 20 van de gezinskaart. kaart. Toelichting. Zie toel. op art. 65. Artikel 67. Doorzending ge- 1. Indien de wijziging of aanvulling behoort te worden aangevens d. B.enW. cebracht in het bevolkingsregister eener andere gemeente dan wel in het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid, zendt het gemeentebestuur de noodige gegevens zoo spoedig mogelijk aan het bestuur dier gemeente dan wel aan de Inspectie. Indien niet bekend is in welk bevolkingsregister de persoon is opgenomen, worden de gegevens eveneens doorgezonden aan de Inspectie. Wijzig, of aanvul. 2. Wijzigingen of aanvullingen van het bevolkingsregister binnen drie dagen, worden, behoudens in de gevallen, dat anders is bepaald ol inwijking is toegestaan, aangebracht binnen drie dagen, nadat het gemeentebestuur van de verandering kennis heeft gekregen. Toelichting. 1 Het gemeentebestuur, dat krachtens de bepalingen van de artikelen 63, 64, 65 en 66 gegevens ontvangt, heeft in de eerste plaats te zorgen, dat het onder zijn berusting zijnd bevolkingsregister zoo noodig wordt aangevuld of gewijzigd overeenkomstig de voorschriften (zie ook de artt. 109 en 110, le lid). De zorg van elk gemeentebestuur strekt zich echter ook uit over de geheele Nederlandsche bevolkingsboekhouding. Vandaar dat de gegevens zoo spoedig mogelijk moeten worden gezonden aan het bestuur eener andere gemeente of aan de Inspectie, indien een ander bevolkingsregister (het C.B.R.) moet worden gewijzigd of aangevuld. Men zie o.a. ook de artt. 70, 77, 87 en 99. Bij onbekende bestemming van de gegevens is de Inspectie het orgaan, dat de gegevens verzamelt en zoo mogelijk verwerkt. 2. Deze bepaling van orde eischt, dat alle wijzigingen of aanvullingen, waaronder dus óók vallen: geboorte, huwelijk, huwelijksontbinding, vertrek, vestiging, verhuizing binnen de gemeente en overlijden, binnen drie dagen zijn bijgewerkt. Artikel 68. Bij volkstelling Opneming in- of afvoering van het bevolkingsregister geschiedt, geldt besluit ook. 00k indien die plaats vindt bij gelegenheid van een volkstelling, slechts overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Toelichting. Wij achten dit een zeer belangrijke bepaling, omdat hiermede een eind wordt gemaakt aan de ongewenschte gevolgen, welke het voorschrift van ambtshalve af- en inschrijving bij een volkstelling vaak met zich bracht. De wijze, waarop dat voorschrift in belangrijk veel gemeenten werd toegepast, leidde tot een onderbreking van de demografische geschiedenis van duizenden, waarvan de gemeenschap dagelijks de nadeelige gevolgen ondervindt. De voorschriften der volkstelling zullen, met betrekking tot opneming of afvoering voortaan dus moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de bepalingen van dit besluit. Ook andere ambtshalve opnemingen en afvoeringen, welke niet geheel overeenkomstig dit besluit worden tot stand gebracht zijn voortaan niet meer rechtsgeldig (zie art. 69). Men raadplege ook Hoofdstuk IV, onder G, ,,Nachtrust en werkelijke woonplaats", onder H, ,,De taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboekhouding en onder I, „De taak van de verhuiskaart in de bevolkingsboekhouding. Artikel 69. 1. Behoudens in het geval van geboorte mag een persoon in Ween opneming in het bevolkingsregister der gemeente niet worden opgenomen, !! zoolang het gemeentebestuur niet in het bezit is van zijn persoons- ver luisblllct' cnzkaart of van een te zijnen name afgegeven verhuisbiljet of van een bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 96, tweede lid. 2. Voor ieder persoon mag slechts één persoonskaart bestaan, Wie in bezit moet welke in het bezit moet zijn van het bestuur der gemeente in z'jn van P.K. welker bevolkingsregister de persoon is of moet worden opgenomen, dan wel -van de Inspectie. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV onder H, „De taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboekhouding". 1. Krachtens deze bepaling moet elke opneming in het bevolkingsregister gedekt zijn door een officieel bewijs, t.w. een verhuisbiljet of een persoonskaart, in geval de persoon uit een andere gemeente komt, of van een bericht van ontvangst van de Inspectie, afgegeven ingevolge een ontvangen kennisgeving, model III, in geval de persoon uit een plaats buiten Nederland is gekomen of de vorige woonplaats niet is kunnen worden opgespoord. Alleen in geval van geboorte geschiedt de opneming ambtshalve en zonder bewijs. Het bewijs is echter steeds te leveren aan de hand van het geboorteregister. Men zie ook de artt. 72, 73 en 74, welke een bijzondere regeling voorschrijven in geval van de geboorte geen akte in de gemeente aanwezig is. Men zie de artt. 85, 86, 89, 95, 96 en 135. 2. Dat de persoonskaart in het bezit moet zijn van de gemeente, waar de persoon in het bevolkingsregister is opgenomen, is duidelijk. Bij vertrek en vestiging vindt er wisseling plaats. Hieraan zijn de woorden „of moet worden opgenomen" toe te schrijven. „Dan wel van de Inspectie" slaat zoowel op het C.B.R., dat zij moet houden, als op de kaarten-archieven van de naar het buitenland, enz. afgevoerde personen. Hoofdstuk 2. § 1. Wijzigingen bij geboorte. Artikel 70. 1. Onmiddellijk nadat de in artikel 29 of 33 van het Burger- Na aangifte B.S., lijk Wetboek bedoelde aangifte is geschied, wordt (voor) ieder kind: kind, behalve wanneer dit als levenloos is aangegeven, door het gemeentebestuur (p) een persoonskaart aangelegd en na de in artikel 71 bedoelde Opnemen waarmerking en, zoo noodig na verdere invulling, opgenomen »» persoonsin het persoonsregister. register. Onnemen M opgenomen in het gezinsregister door vermelding van de verin gezins- " eischte gegevens bij 2) tot en met 11) op de (een) gezinskaai . register. , , Vermelden in 2. De gegevens omtrent het kind worden tevens vermeid: gezinsverband. 28) tot en met 32) op de persoonskaart: van den vader, indien het kind wettig is; van de moeder, indien het kind onwettig is. (g) bij 2) tot en met 11) op de gezinskaart: van den vader, indien het kind wettig is; van de moeder, indien het kind onwettig is, tenzij zulks reeds is geschied ingevolge het bepaalde in liet eerste lid. Afvoeren van 3. Indien het kind niet wordt opgenomen in een gezin, wordt gezinsverband. 0p de Jn het tweede lid bedoelde kaart de in artikel 35 bij 27) bedoelde aanteekening gesteld betreffende het afwezige kind. ia) hetzij vóór den naam van het kind een A gestempeld, hetzij M de geslachtsnaam doorgehaald, en in vak 20) verwezen naar de gezinskaart, waarop het kind is vermeld. Toelichting. 1. Men zie art. 63, eerste en derde lid. Het geboorteregister is grondslag, hoewel ook volgens art. 15 op het hoofd verplichtingen rusten tot het doen van aangifte van geboorte bij het gemeente- Men raadplege ook den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek , blz. 4 7. Art. 29 B.W. luidt: „De aangiften van geboorten zullen „moeten worden gedaan aan den plaatselijken ambtenaar van den ,burgerlijken stand, binnen drie dagen na de bevalling, Zondagen "en daarmede gelijkgestelde dagen niet medegerekend. Met den Zondag worden ten deze gelijkgesteld de Aieuwjaarsd'ag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag en de verjaardag des Konings. Na den in het eerste lid genoemden termijn kan de aangifte „slechts geschieden met magtiging van het openbaar ministerie „bij de arrondissements-rechtbank. „De Ambtenaar van den burgerlijken stand zal van de aangilte „dadelijk eene akte opmaken. . „Hij is bevoegd om te vorderen dat het kind aan hem worde „vertoond." Art. 33 B.W. luidt: Die een pas geboren kind gevonden heeft, is gehouden daarvan aangifte te doen aan den ambtenaar van den burgerlijken stand der plaats, alwaar hetzelve is ontdekt; mitsgaders de kleederen "en andere goederen aan te duiden en te vertoonen, welke nevens "het kind mogten zijn gevonden, en eindelijk op te geven alle ",de omstandigheden opzigtelijk den tijd wanneer, en de plaats „waar het kind ontdekt is. ., De daarvan op te maken akte moet daarenboven vermelden „den vermoedelijken ouderdom des kinds, zijne kunne, de ij- „zondere kenteekenen welke hetzelve mogt hebben, de namen „welke men behoudens de bij artikel 63 bedoelde toestemming „des Konings aan hetzelve zal geven, mitsgaders het gesticht „waarin, of den persoon bij wien, hetzelve is verbleven; deze akte „moet in de registers van geboorten worden ingeschreven. „De ambtenaar van den burgerlijken stand zal het bij artikel 64 „bedoelde verzoek aan den Koning indienen." Het aanleggen van een persoonskaart of bet opnemen op een gezinskaart geschiedt door het gemeentebestuur. (p) en (g). Uit het samenstel van bepalingen van dit artikel blijkt, dat ieder kind steeds moet worden opgenomen in het B.R. der gemeente, waarin, hetzij de vader, of de moeder opgenomen is. Men zie het 2e en 3e lid en art. 72. „Behalve wanneer dit als levenloos is aangegeven". Men zie art. 52 B.W. en de modellen G 18 en C 19 op blz. 47 van den „Leidraad bevolkingsstatistiek", benevens de aanwijzingen voor de invulling van telkaarten -voor als levenloos aangegeven kinderen, op blz. 22. Voorts zie men art. 69, le lid. (p.) In een gemeente, waar een persoonsregister wordt gehouden (art. 1, 2e lid), wordt voor het als levend aangegeven kind een persoonskaart aangelegd, welke, onmiddellijk na het aanleggen, door den ambtenaar v. d. b. s. wordt vergeleken met de geboorteakte en, na verbetering zoo noodig van de daarop gestelde gegevens, wordt gewaarmerkt (art. 71, p). De vergelijking en waarmerking betreft slechts de gegevens van de vakken 3, 4 en 8, waarin niet mag worden geradeerd (art. 37, 4e lid) „Zoo noodig na verdere aanvulling", d.w.z. indien de kaart niet reeds terstond volledig is ingevuld. De vorenbedoelde handelingen geschieden altijd, dus óók, indien het kind niet tot de bevolking der gemeente behoort (zie art. 72). De opneming in het persoonsregister geschiedt o.i. niet, indien het kind bij de geboorte niet tot de bevolking der gemeente behoort, (zie hierboven en art. 72). (ë•) In een gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden (art. 1, 2e lid), wordt het als levend aangegeven kind vermeld op de gezinskaart van het hoofd of op een gezinskaart, indien het niet tot een „gezin" gaat behooren. Men zie art. 71 (g). Deze opneming geschiedt o.i. niet, indien het kind bij de geboorte niet tot de bevolking der gemeente behoort (zie hierboven en art. 72); alsdan wordt een persoonskaart aangelegd. 2. Deze bepaling geldt voor alle gemeenten en is van verre strekking. De strekking van de bepalingen van dit lid is, dat uit de persoonskaart en/of uit de gezinskaart van den vader (of de moeder) steeds blijkt, welke kinderen hij (zij) heeft. „De gegevens omtrent het kind worden tevens vermeld" op de persoonskaart van vader of moeder volgens de gegeven onderscheidingen. Indien een gezinsregister wordt gehouden, zal dus ook op de eventueel van den vader (of moeder) aanwezige persoonskaart de geboorte moeten worden vermeld. Deze vermelding is geen opneming in den zin van het eerste lid. In verband met het bepaalde in art. 67, zal het gemeentebestuur de gegevens van het kind moeten toezenden aan het bestuur der gemeente, waar de persoonskaart van den vader (of moeder) berust (dan wel aan de Inspectie), opdat aldaar aan het voorschrift van dit lid kan worden -voldaan. Het wettig kind van een vermen vrouw wordt dus „tevens" vermeld op de kaart van den vader. Het wettig kind van een weduwe zal uiteraard alleen op haar kaart vermelding behoeven te vinden. Van een ontkenning behoort o.i. aanteekening te worden gedaan op de kaart van hem, waarop het kind blijkt ten onrechte te zijn vermeld. (s.) In de gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden, moeten de gegevens altijd ook op de gezinskaart van den vader (of moeder),'volgens de gegeven onderscheidingen, worden aangebracht „tenzij zulks reeds is geschied ingevolge het bepaalde in het eerste lid". Dit is reeds geschied, indien het kind terstond in het „gezin" van den vader (of moeder) wordt opgenomen. Het gemeentebestuur is, in verband met het bepaalde in art. 67, verplicht de gegevens van het kind toe te zenden aan het bestuur der gemeente, waar de vader (of moeder) in het bevolkingsregister is opgenomen (dan wel aan de Inspectie), teneinde de voorgeschreven vermelding te kunnen doen. Men zie ook het derde lid. 3. Op de persoonskaart van den vader (of moeder) wordt met potlood aangeteekend: A, gevolgd door den datum van geboorte. Uit de bepaling van dit lid bij (g) blijkt, duidelijker dan uit de overige voorschriften van dit artikel, dat een kind bij de geboorte steeds moet worden opgenomen in het B.R. der gemeente, tot welker bevolking hetzij de vader, of de moeder behoort. Het is mogelijk, dat het kind niet bij den vader of de moeder komt wonen. Indien het kind in de gemeente blijjt, waar die vader of moeder is opgenomen in het B. R. dan zal de administratieve afdoening moeten plaats hebben, als aangegeven in het le,2e en 3e lid Vertrekt het kind naar een andere gemeente, dan zal de behandeling moeten geschieden volgens het le en 2e lid en daarna volgens de artt. 85 e.v. (g.) Men zie art. 41. De verwijzing in kolom 20) van de gezinskaart zal kunnen luiden: „Zie gezinskaart van ........ - - De voorgeschreven verwijzing in vak 20) duidt erop, dat alleen gedacht is aan afwezigheid van het kind binnen de gemeente. In geval van afwezigheid buiten de gemeente, is er sprake van een Men raadplege de toelichting op het eerste en tweede lid en op artikel 72. Artikel 71. Waarmerk. P. K. D j het eergte lid yan artikel 70 bedoelde door A. y. u. B. S. _ , (p) persoonskaart wordt onmiddellijk na het aanleggen daarvan door den ambtenaar van den burgerlijken stand vergeleken met de geboorteakte en, na verbetering zoo noodig van de daarop crestelde gegevens, gewaarmerkt. Op de persoonskaart wordt door hem bij 1) het aktenummer, alsmede dag, maand en jaar van waarmerking vermeld. Vergelijking (g) gegevens van het kind worden door een ambtenaar, daartoe gegevens door jiet gemeentebestuur aangewezen, vergeleken en, zoo noo ïg gezinskaart. m overeenstemming gebracht met de geboorteakte. Toelichting. (p.) Men zie art. 37, 4e lid, benevens de toel. op art. 33. Het no. van de akte en dag, maand en jaar van waarmerking (b.v. 13 Jan 37), kunnen met penschrift worden gesteld (art. 37). De datum van waarmerking zal wel altijd een andere zijn dan dien der geboorte. De waarmerking door den a. v. d. b. s. geschiedt door het stellen van een paraaf. Men zie art. 134. (g.) Men zie de toelichting op art. 42 en raadplege ook art. 6. Artikel 72. 1. Wordt bij de geboorteaangifte verklaard, dat het hoofd Bij toevallige gebehoort tot de bevolking van een andere gemeente, dan wordt boorte aanleggen door het bestuur van de geboortegemeente terstond een per- '>,K* soonskaart aangelegd. De kaart wordt, nadat aan het bepaalde in artikel 71 is voldaan en nadat daarop bij 22) is aangeteekend: „toev. geb." = toevallige geboorte, onverwijld toegezonden aan het bestuur van eerstbedoelde gemeente, dat de ontvangst bevestigt. 2. Indien niet kan worden vastgesteld in het bevolkingsregister Indien y. o. w., van welke gemeente het kind behoort te worden opgenomen, P- K. aan Inwordt, tenzij het kind de geboortegemeente niet heeft verlaten, sPet'tie- de persoonskaart, ingevuld overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid, onmiddellijk toegezonden aan de Inspectie, nadat daarop bij 21) de datum van verzending en bij 22): v. o. w. ( = vertrokken onbekend waarheen) is ingevuld. 3. Het model van het bericht van ontvangst, bedoeld in het Model bericht van eerste lid, wordt vastgesteld door Onzen Minister. ontvangst P. K. T oelichting. 1. Dit artikel, dat voor alle gemeenten geldt, heeft het oog op de z.g.n. ,,toevallig" in de gemeente geboren kinderen, die in het bevolkingsregister eener andere gemeente opgenomen moeten worden, n.1. in dat, waarin ook het hoofd opgenomen is. Voor ieder „toevallig" in de gemeente geboren kind wordt terstond een persoonskaart aangelegd. Ce gegevens moeten vóór de verzending van de kaart, steeds en in elke gemeente door den a. v. d. b. s. worden gewaarmerkt (geparafeerd). Men zie ook art. 134. Deze persoonskaart strekt ter vervanging van de kennisgeving, welke voorheen krachtens het bepaalde in art. 14 van het vervallen K.B. van 12 Dec. 1922, St. 670, werd verzonden. Het bestuur der gemeente, in welker bevolkingsregister het kind wordt opgenomen, moet de ontvangst van de persoonskaart bevestigen met het in het derde lid bedoelde model. Er is o.i. sprake van een ,,toevallige" geboorte, in alle gevallen, dat noch de vader, noch de moeder tot de bevolking der gemeente behoort. Ieder kind moet, naar onze meening, bij de geboorte geacht worden te behooren tot de bevolking der gemeente, waar die vader en/of die moeder in het B.R. is (zijn) opgenomen. Er is o.i. geen goeden grond aanwezig, ten aanzien van een „toevallige" geboorte anders te handelen dan t.a.v. een geboorte in de gemeente, in welker B.R. de vader en/of de moeder is (zijn) opgenomen. Diensvolgens zal, in verband met het bepaalde in art. 70, steeds opneming moeten plaats hebben in het B.R. der gemeente, tot welker bevolking vader en/of moeder behoort (en), óók indien het kind in de gemeente van toevallige geboorte blijft en óók, wanneer het kind naar een andere gemeente wordt overgebracht. Terstond na de opneming kan, overeenkomstig de bepalingen van de artt. 85 e.v. afvoering plaats vinden naar de gemeente, waar het kind duurzaam of voor onbepaalden tijd zal blijven. In vak 21) van de persoonskaart wordt niets ingevuld. Vak 22) van de kaart van een kind, dat „toevallig" te Leiden is geboren en dat, volgens de aangifte, te Haarlem in het bevolkingsregister moet worden opgenomen, ziet er als volgt uit: toev. geb. HAARLEM De voldoening aan deze bepaling ontheft o.i. niet van die van art. 70, 2e en 3e lid. Men raadplege ook art. 136, le lid. 2. Deze bepaling gaat uit van de logische veronderstelling, dat het bestuur der gemeente, dat de kaart heeft ontvangen deze terugzendt aan de geboortegemeente, zoodra blijkt, dat het kind daar niet moet worden opgenomen (zie 3e lid). Tenzij het kind de geboortegemeente niet heeft verlaten , d.w.z. het gemeentebestuur heeft het dan nog in de hand een juiste opneming te bevorderen. Eventueel zal art. 70 eerste lid, iio^ toepassing moeten vinden. Indien echter opsporing onmogelijk blijkt, wordt de kaart onmiddellijk aan de Inspectie overgemaakt, nadat de voorgeschreven aanteekening is gesteld. De vakken 21) en 22) der kaart van een te Leiden „toevallig" geboren kind, dat te Haarlem niet wordt opgenomen en v.o.w. is, ziet er bij de verzending aan de Inspectie als volgt uit: toev. geb. HAARLEM 29Jul36 v.o.w. é De kaart van het „toevallig" in Nederland geboren kind, welks ouders buiten Nederland wonen, moet o.i. terstond aan de Inspectie worden gezonden. De invulling van vak 22) luidt dan: toev. geb. BRUSSEL Het zal wenschelijk zijn, dat, in verband met een juiste vaststelling van de geboortestatistiek ook de Inspectie de ontvangst bericht met een model A4, bedoeld in het derde lid, hoewel het kind niet wordt opgenomen in het centrale bevolkingsregister. 3. Voor het model van het bericht van ontvangst zie men model A4, gevoegd bij den Leidraad bevolkingsstatistiek." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25.) 9. Bericht van ontvangst van een persoonskaart voor een zgn. "toevallige" geboorte (ter voldoening aan art. 72, eerste lid van het "besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, no 342). Het „Bericht van ontvangst", (model A4), wordt onmiddellijk na het binnenkomen van een persoonskaart voor een zgn. „toe"vallig" buiten de gemeente geboren kind, ingevuld en verzonden ,,aan het bestuur van de geboortegemeente. Van de verzending "wordt aanteekening gehouden. „Van dit model A4 moet zoowel formulier I als formulier II „worden ingevuld (indien gewenscht in doorslag). „Het bestuur der geboortegemeente behoudt van dit „Bericht „van ontvangst" formulier I en zendt onmiddellijk formulier II „aan het C.B.S." (Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 6.) Men zie ook artikel 118, 3e lid en art. 136, le lid. Artikel 73. 1. Wanneer het gemeentebestuur kennis krijgt van een ge- Bij verzuimde boorte, waarvan niet binnen den in artikel 29, eerste lid, van aar|gifte toch het Burgerlijk Wetboek bepaalden termijn aangifte is gedaan, °Pnemen '{worden de gegevens van het kind niettemin vermeld (p) op een persoonskaart welke, nadat daarop bij 35) van het verzuim is melding gemaakt, wordt opgenomen in het persoonsregister. (.g) op de (een) gezinskaart en wordt bij 20) melding gemaakt van het vorenbedoelde verzuim. 2. De artikelen 70, tweede en derde lid en 72 zijn van toepassing. Vermelding in gezinsv. en toev. geboorte. 3. Indien de geboorte, waarvan de in het eerste lid bedoelde Indien elders geaangifte is verzuimd, plaats vond in een andere Nederlandsche boren kennis gegemeente dan die waar het kind wordt opgenomen in hetbevol- >en aan InsPectiekingsregister, wordt door het gemeentebestuur van die opneming kennis gegeven aan de Inspectie onder opgave van de geslachtsnaam, voornamen, dag, maand en jaar der geboorte en geboortegemeente. Toelichting. 1. Men zie art. 75 en de toel. op art. 70. De opneming geschiedt dus ondanks de verzuimde aangifte. De gegevens zal het gemeentebestuur moeten verkrijgen van hen, op wien de verplichting tot aangifte rust (zie art. 15). „De vermelding kan luiden: „geboorteaangifte verzuimd."" (Handleiding bevokinesboekhoudins, blz. 17 en 25.) Men raadplege den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek''' onder 4, „Tardieve aangifte van geboorte", blz. 4 en blz. 25. 2. Zie toel. op art. 70, 2e en 3e lid en op art. 72. 3. Hieruit blijkt, dat óók in een andere dan de geboortegemeente, in geval van verzuim, ambtshalve opneming moet plaats hebben. Ter voorkoming van dubbele opneming blijkbaar, moet echter kennis gegeven worden aan de Inspectie. Men zie ook art. 75.2. In verband met de bevolkingsstatistiek vrage men inlichtingen aan het C.B.S. Artikel 74. 1. Zoodra het gemeentebestuur kennis krijgt van de geboorte Opnem. buitenbuiten Nederland van een kind, dat overeenkomstig de bepa- slan(ls £eb- k'"dlingen van dit besluit in het bevolkingsregister van zijn gemeente moet worden opgenomen, worden de gegevens van het kind vermeld (p) op een persoonskaart, welke wordt opgenomen in het persoonsregister; (g) bij 2) tot en met 11) op de (een) gezinskaart. Vergel. gegevens 2. Het gemeentebestuur zorgt, dat de gegevens worden verniet geboorteakte. ge]eken met een der in artikel 6 bedoelde bescheiden, en doet op de wijze als aangegeven in artikel 71 de gegevens waarmerken door den daartoe aangewezen ambtenaar. Vermelding in ge- 3. De artikelen 70, tweede en derde lid en 7o, derde lid zijn zinsv. en kennisg. van overeenkomstige toepassing. aan Inspectie. rrl .. Toelichting. 1. Deze bepaling omvat alleen de buitenslands geboren kinderen, waarvan één of beide ouders tot de bevolking der gemeente behooren. In alle andere gevallen is er o.i. geen sprake van opneming wegens geboorte, doch wel wegens vestiging en is de bepaling van art. 96, le lid, van toepassing. Men raadplege den „Leidraad bevolkingsstatistiek , blz. 5 en Ab. 2. Zie toel. op art. 6. „Op de wijze als aangegeven in artikel 71", d.w.z. „dag, maand en jaar van waarmerking" worden in vak 1) van de'persoonskaart vermeld in de gemeente, waar een persoonsregister wordt gehouden. De waarmerking geschiedt echter niet door dena. v. d.b. s. doch door den „daartoe aangewezen ambtenaar". Voor de waarmerking zal dus ook in deze gemeenten een ambtenaar moeten worden aangewezen. In de gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden, zal de waarmerking óók moeten plaats hebben, met vermelding van den datum daarvan en wel o.i. in vak 20) en door den ambtenaar, bedoeld in art. 42. 3. Men zie de toel. op art. 73, 2e en 3e lid. Van deze opneming wordt steeds aan de Inspectie kennis gegeven (zie toel. op art. 73, 3e lid). Artikel 75. Bij tardieve aang. 1. Wanneer aanvulling van het geboorteregister heeft plaats vergel. en waarm. wordt, indien het in het eerste lid van artikel 73 bedoelde gegevens. kind ^Qg tot' de bevolking van de geboortegemeente behoort, de bepaling van artikel 71 alsnog toegepast. Doorzend, gegev. 2. Is het kind inmiddels opgenomen in het bevolkingsregister geb. akte. van een andere gemeente, dan zendt het bestuur der geboorte¬ gemeente de vereischte gegevens, zooals die in de geboorteakte zijn vermeld, aan het bestuur der gemeente, tot welker bevolking het kind behoort, na daarvan de noodige aanteekenmg te hebben gehouden in (p) het archiefregister; (g) het gezinsregister. Aan Inspectie. 3. Indien de persoonskaart van het kind bij de Inspectie berust, worden de gegevens door het gemeentebestuur aan haar doorgezonden. Wie waarmerkt. 4. In de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid, geschiedt de waarmerking aan de hand van de verstrekte gegevens door den daartoe aangewezen ambtenaar of door de Inspectie. Toelichting. 1. De gegevens worden dus in alle gemeenten alsnog vergeleken met de geboorteakte en indien een persoonskaart is aangelegd, gewaarmerkt door den a. v. d. b. s. Men zie art. 63, le lid en raadplege den „Leidraad bevolkingsstatistiek" blz. 5 en 25. * r i0;!' volgt deze verpachting reeds uit het bepaalde in art. 67, le lid IJlt voorschrift strekt in zooverre ten overvloede. Het houden van de noodige aanteekening zal niet alleen bestaan in de verbetering van het gegeven, doch ook in het doorhalen van de aanteekening „geboorteaangifte verzuimd" (zie Handleiding, blz. 17). liet spreekt vanzelf, dat, indien het kind reeds uit de gemeente, waar liet zou zijn opgenomen, vertrokken is, de gegevens behooren te worden doorgezonden. 3. Indien het kind naar een plaats buiten Nederland is vertrokken en er is geen persoonskaart, doch een verhuisbiljet aan de Inspectie verzonden (zie art. 86), dan behoeven de gegevens niet aan de Inspectie te worden doorgegeven. 4. Men vergelijke art, 74, 2e lid en de toel. daarop. § 2. Wijzigingen bij overlijden. Artikel 76. i } ï1 °YerIijd®n van een persoon wordt, overeenkomstig Aanteekening net bepaalde ra artikeJ 33 bij 35) onder è, op de persoonskaart overlijden P. K. aanteekening gehouden. Toelichting. Steeds, wanneer een persoonskaart bestaat, moet daarop, óók in een gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden, in vak 35) met onderstaand formulier van het overlijden aanteekening worden ,,Overleden te >)°P akte Nr „naam geneesheer „doodsoorzaak (briefje A) " (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 17.) Wij merken op, dat op de persoonskaart van den overledene de vakken 14), 15) en 16) niet moeten worden ingevuld. Zie art 77 Voorts zie men de artt. 15 en 63, le lid. Artikel 77. Onverminderd liet bepaalde in artikel 76, zorgt het gemeente- Aanteek. overl. bestuur, dat van het overlijden aanteekening wordt gedaan: P. K. echtten.' a. voor het geval de overledene gehuwd was: op de persoonskaart van den anderen echtgenoot bij 14) 15) en 16); J " ' (g) op de gezinskaart, bij den anderen echtgenoot bij 9); Op gezins- kaart b. voor het geval de overledene gezinslid was: echtgen. op de persoonskaart van het hoofd bij 27); 0p P K hoof(, Op gezins- (g) c. overeenkomstig het bepaalde in artikel 40 bij 19) op de kaart. gezinskaart. Toelichting. Het gemeentebestuur zorgt, dat van het overlijden aanteekening wordt gedaan, enz. (zie hiervoor ook art. 67, le lid en de toel. daarop). , , , Men lette er op, dat het eerste deel van a en b van toepassing is voor alle gemeenten en het tweede deel, aangeduid met (g), bovendien, zoo noodig, voor gemeenten, waar een gezinsregister wordt gehouden. Zie de artt. 33, 35, 36 en 99, indien een persoonsregister, en de artt. 40, 41, 43 en 99, indien een gezinsregister wordt gehouden. Men zie ook art. 20, le lid en art. 26, le lid sub a. Men raadplege den „Leidraad bevolkingsstatistiek , blz. !•> IJ. Artikel 78. Kennisgev. overl. 1. Wanneer een persoon komt te overlijden in een andere geaan gein. van meente, dan die tot welker bevolking hij behoorde, geelt het bestuur opneming. der gemeente, waar het overlijden plaats had, uiterlijk op den tweeden dag na dien, waarop de bij artikel 50, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek bedoelde akte is opgemaakt, van dat overlijden kennis aan het bestuur van de gemeente m welker Verzoek bevolkingsregister de overledene is opgenomen, met verzoek, toez. P. K. indien een persoonskaart van den overledene bestaat, deze on¬ verwijld toe te zenden. Model ken- 2. Het model der kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, als- nisgeving. mede dat van het bericht, bedoeld in de artikelen 79, tweede lid en 81, worden vastgesteld door Onzen Minister. Toelichting. i. Dit artikel ,dat voor alle gemeenten geldt, heeft in de eerste plaats het oog op de personen, die in de gemeente overlijden, doch tot de bevolking van een andere gemeente behooren. De kennisgeving van overlijden strekt ter vervanging van die, we ke voorheen krachtens het bepaalde in art. 15 van het ver va en K.B. van 12 Dec. 1922, St. 670, werd verzonden (zie 2e lid). Men zie ook art. 15 en raadplege den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek , blz. 16—19 en blz. 25—26. Art. 50, le lid B.W. luidt: De akten van overlijden zullen worden opgemaakt door den ambtenaar van den burgerlijken stand der plaats, a.waar de "persoon overleden is, en op de verklaring van den aangever. "Tot de aangifte is bevoegd wie van het overlijden uit eigen wetenschap kennis draagt." Men raadplege art. 63, le lid en art. 67, le lid. Voor-de wijze van verzending van de persoonskaarten zie men art. 16A. 2. ,,Kennisgeving overlijden. Voor het model der kennisgeving, enz. zie men model C20, „gevoegd bij den Leidraad bevolkingsstatistiek. (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25.) „8 Kennisgeving van overlijden (art. 78, tweede lid, besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, no. 342). „Indien een in de gemeente overledene behoorde tot de bevolking van een andere gemeente, dan wordt door het bestuur ,,der gemeente, waar het overlijden plaats had, zoo spoedig mongclijk doch uiterlijk op den tweeden dag na dien waarop de overlijdensakte is opgemaakt, kennis gegeven aan het bestuur van "de gemeente, in welker bevolkingsregister de overledene is op„genomen, lot dat doel moet de groene kennisgeving van overlijden, model C20, worden gebruikt. Op het model (zie bijlage) is aangegeven hoe nader gehandeld dient te worden." (Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 17). Model C 20 kan op de schrijfmachine in doorslag ingevuld worden. Artikel 79. 1. Vóórdat het bestuur der gemeente, tot welker bevolking Werkzaamh. vóór de overleden persoon behoorde, tot de ingevolge artikel 78 ge- verzending P. K. vraagde toezending overgaat, geschieden voor zooveel noodig de in de artikelen 45, eerste lid, 76, 77 en 99, tweede lid bedoelde verrichtingen. 2 Indien geen persoonskaart bestaat alsmede indien de persoon Kennisgeving niet niet tot de bevolking der gemeente behoorde wordt daarvan opgenomen of aan het bestuur der gemeente van overlijden kennis gegeven. geen P,K* Toelichting. 1. Steeds wordt door elke gemeente de bestaande persoonskaart binnen 24 uur na ontvangst van het verzoek (art. 135) toegezonden aan het bestuur der gemeente van overlijden. Tevoren wordt op de persoonskaart in vak 35) het formulier gesteld, bedoeld in art. 76 (zie toel. daarop). Vóór de verzending geschieden de aanteekeningen omtrent huwelijksontbinding, enz" In gemeenten, waar een persoonsregister wordt gehouden "wordt vóór de verzending een afschrift gemaakt voor het archiefregister. ken en ander is noodig, omdat men de kaart niet meer terugontvangt Zie de toel. op art. 80. ' 2. „Deze kennisgeving geschiedt met model C20, gevoegd bij den Leidraad bevolkingsstatistiek." (Handleiding' bevolkingsboekhouding, blz. 25.) Zie toel. op art. 78, 2e lid. Ook indien een persoonskaart bestaat, wordt aan de gemeente van overlijden het formulier II van model C20 toegezonden, (mèt de Pk.) Men zie ook artikel 118, 3e lid en blz. 17 van den Leidraad bevolkingsstatistiek,". Artikel 80. Onmiddellijk na de ontvangst ingevolge artikel 78 van de per- Op P.K. ontbresoonskaart worden daarop, vanwege het bestuur der gemeente kende aant.stellen van overlijden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 33 bij 35) onder b, de nog ontbrekende aanteekeningen gesteld. Toelichting. De nog ontbrekende aanteekeningen zijn: „naam geneesheer" en „doodsoorzaak (briefje A)". Zie art. 76 en de toel. op art. 79. Het heeft o.i. geen nut en het zou zeker in strijd zijn met de bedoeling, wanneer de persoonskaart na de aanvulling weer werd terug gezonden aan de gemeente tot welker bevolking de persoon behoorde. Dat het in strijd zou zijn met de bedoeling blijkt uit de voorschriften van art. 79 (zie de toel.). O.i. behoort de kaart door het bestuur der gemeente van overlijden rechtstreeks aan het C.B.S. te worden gezonden (zie art. 84). Artikel 81. Indien gem.v. op- Kan niet vastgesteld worden tot de bevolking van welke geneming- onbek. meente de overledene behoorde, dan wordt daarvan me gekennisg. Inspectie bruikmaking van het model, bedoeld in artikel 78, 2e lid, door het bestuur der gemeente van overlijden kennis gegeven aan de Inspectie. Toelichting. „ ot; Men raadplege den Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 1 / ®n Indien de overledene blijkt te zijn opgenomen in liet C.B.rv. zal o i de Inspectie de persoonskaart aan het bestuur der gemeente van overlijden moeten toezenden ter voldoening aan het bepaalde in de artt. 80 en 84. . Bliikt de persoonskaart te berusten in het archief der Inspectie en behoort de persoon dus niet tot de bevolking van Nederland (art. 17) dan zal de Inspectie toch voor de noodige aanvulling moeten zorg dragen. Toezending van de Pk. aan het C.B.S. vindt 111 Overeenkomstig de noot op formulier II van model C*>, wordt alleen dat formulier aan de Inspectie ingezonden. Dit formulier bevat de mededeeling, dat de persoon met behoorde tot de bevolking der gemeente, welke bij het overlijden is opgegeven. De Inspectie zal, na het maken van een aanteekening in het schakelregister, dat formulier II terstond moeten doorzenden aan het C.B.S., aangezien zij blijkbaar alleen is ingeschakeld om van het geval kennis te kunnen nemen. Artikel 82. Kpnniseev overl 1. Wanneer een persoon is overleden, wiens (wier) echtgeLTsS. -• °pn- noot(e) behoort tol de bevolking va* eer, andere g™"** eehtgen. ^oor het bestuur der gemeente tot weikei bevolking ledene behoorde, van dit overlijden kennis gegeven aan het bestuur der gemeente, waar de echtgenoot(e) is opgenomen m het bevolkingsregister, opdat de gegevens omtrent den burgerlijken staat op zijn (haar) persoonskaart en/of gezmskaart kunnen worden gewijzigd. Kennisgeving aan 2. Indien de persoonskaart van de(n) echtgenoot(e) van de(n) Inspectie. overledene berust bij de Inspectie, wordt de m het eerste doelde kennisgeving aan haar toe- of doorgezonden. Toelichting. ■ . 1. O.i. vloeit deze verplichting reeds voort uit het bepaalde in art. 67, le lid. Men zie ook art. 99. In verband met het bepaalde in artikel 67, le lid, meenen wij, dat de kennisgeving aan de Inspectie behoort te worden gezonden indien niet bekend is in welk bevolkingsregister de echtgenoot(e) van de(n) overledene is opgenomen. Artikel 83. 1. Zoodra het gemeentebestuur kennis krijgt van het ver- Bij vermoedelijk moedelijk overlijden in een andere gemeente of buiten Neder- overlijden onderland van een tob de bevolking van zijn gemeente behoorende zopk ,nstclle,,• persoon, wordt een onderzoek ingesteld en zooveel mogelijk alsnog een op officieele gegevens steunende afdoening overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf bevorderd. 2. Indien ten aanzien van het overlijden zekerheid niet kan Indien geen zekerworden verkregen, wordt daarvan zoo spoedig mogelijk mede- hei'1 overl. ineded. deeling gedaan aan de Inspectie. De persoonskaart wordt daarbij aan I,,sPectietoegezonden. 3. Op het archiefblad of 'op de gezinskaart wordt van de in Aant. onzekcrh. het tweede lid bedoelde omstandigheid aanteekening gehouden. opP.K.of gezinsk. Toelichting. 1. Men zie art. 20, le lid en de redactie van art. 26, le lid sub a en de toelichting daarop. Men raadplege den Leidraad bevolkingsstatistiek" blz. 17, punt 7, blz. 18, punt 9 en blz. 25, punt 4. 2. Zie de toelichting op art. 64. Het schakelregister (zie hoofdstuk IV, onder D) zal ook hierbij diensten kunnen bewijzen. Artikel 84. 1. Vóór den achtsten van elke maand worden de persoons- Toez. P.K. overl. kaarten van hen, die in de voorafgaande maand overleden zijn, door het gemeentebestuur aan het Centraal Bureau voor de Statistiek toegezonden. 2. De in het eerste lid bedoelde persoonskaarten worden uiterlijk P.K. overl. bij na twee jaren door het Centraal Bureau voor de Statistiek alfa- Inspectie, betisch-lexicografisch gerangschikt ter beschikking gesteld van de Inspectie. Toelichting. 1. Deze bepaling heeft de strekking het C.B.S. in de gelegenheid te stellen de noodige statistische bewerkingen met de persoonskaarten van overledenen te verrichten. Voor de wijze van verzending van persoonskaarten aan het C.B.S., Oostduinlaan 2 te 's-Gravenhage, zie men art. 132. 2. ,,Inlichtingen uit Centraal Archief. „Verzoeken om inlichtingen uit het centrale archief betreffende „overledenen kunnen, ook indien de persoonskaarten nog bij het „Centraal Bureau voor de Statistiek berusten, worden gericht „tot de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters, Binnenhof 19, „te 's-Gravenhage." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25.) Men zie ook art. 106. § 3. Wijzigingen bij vertrek en vestiging. Artikel 85. 1. Aan den aangever, bedoeld in de artikelen 7, eerste lid en Bij aangifte ver- 8, eerste lid, wordt, tenzij het gemeentebestuur omtrent de juist- trek uitreiken heid der aangifte in twijfel verkeert, onmiddellijk na ontvangst vprhuiskaart* van de aangifte kosteloos een verhuiskaart uitgereikt of toegezonden. Datum afvoering 2. Als datum van afvoering en van opneming geldt die van en opneming. afgifte van de verhuiskaart, met dien verstande evenwel, dat, behoudens de in dit besluit voorgeschreven of toegestane afwijkingen, afvoering geacht wordt niet te hebben plaats gehad, alvorens opneming in het bevolkingsregister eener andere gemeente of in het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid, is geschied. T oelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV onder I, „De taak van de verhuiskaart in de bevolkingsboekhouding 1. Men zie ook de toel. op de artt. 7, 8, 9, 10 en 11. Het model der verhuiskaart (bijlage II) is op toezending ingericht. De verzending aan aangever kan o.i. geschieden als dienststuk ten laste van het Dept. v. Binnenl. Zaken (zie circulaire Min. v. B. Z. en L., d.d. 7 Dec. 23., no. 1148, Afd. A. S. C. en d.d. 30 Oct. 33, no. 20258, Afd. B.B.). „Bij schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst, welke „kan blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift." (Handleiding bevolkingsboekhouding, art. 33, bij 21), blz. 15) 2. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder G, „Aanmelding en aangifte" en de artt. 10, 110 en 123. Tusschen opneming en afvoering is geen tijdsverschil. Gedurende den tijd, dat nog geen opneming in het bevolkingsregister eener andere gemeente is tot stand gekomen, behoort de persoon nog tot de bevolking der gemeente van vertrek (zie art. 88). „Voorgeschreven of toegestane afwijkingen" vindt men in de artt. 93 en 94. Men lette op het bepaalde in art. 89. Artikel 86. Binnen 24 uur 1. Binnen 24 uur na de ontvangst van de in artikel 85 betoezend. P.K. aan doelde aangifte zendt het gemeentebestuur de persoonskaart, gein. best. of 200 (jeze bestaat, van den vertrokken persoon, nadat daarop Inspectie. ^ laatste adres in de gemeente, voor zooveel nog noodig, is vermeld en voorts de datum van afgifte van de in het voorgaande artikel bedoelde verhuiskaart, alsmede de gemeente, waarheen de persoon is vertrokken en het adres aldaar, zijn ingevuld, aan het bestuur van de laatstbedoelde gemeente, indien deze in Nederland en aan de Inspectie, indien deze buiten Nederland is gelegen. Indien geen (g) 2. Bij vertrek van een persoon voor wien geen persoonskaart P.K. be- b bestaat, wordt, ter voldoening aan het bepaalde in het eerste staat: door het bestuur der gemeente van vertrek naar de in het bevolkingsregister voorkomende gegevens: P. K. invullen. a. een persoonskaart ingevuld en verzonden, bijaldien die persoon vertrekt naar een gemeente, waar een persoonsregister is ingevoerd, of, bijaldien die persoon, met een of meer gezinsleden, voor wie reeds een persoonskaart bestaat, tegelijk vertrekt naar eenzelfde gemeente; b. een verhuisbiljet ingevuld en verzonden. Verhuisbiljet. 3. Vóór de verzending worden de op de persoonskaart ont- Aanvulling- P. K. brekende en in het bevolkingsregister voorkomende gegevens zooveel mogelijk en in de juiste volgorde op die persoonskaart vermeld. (p) 4. Een persoonskaart, welke een in de gemeente geboren per- Waarmerk. I\ K. soon betreft, wordt niet verzonden alvorens de gegevens door v verzending. den ambtenaar van den burgerlijken stand, overeenkomstig het bepaalde in artikel 71 zijn vergeleken met de geboorte-akte en gewaarmerkt. 5. Het in het eerste lid genoemde tijdvak kan worden ver- Verlenging tijdvak lengd tot tweemaal 24 uur, indien dat noodig is in verband met 1-v,in* waarmerk, het bepaalde in het vierde lid. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV onder H, ,,Z)e taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboekhouding" en den Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 24—30. 1. Elke afvoering wegens vertrek gaat gepaard met de verzending van een persoonskaart of van een verhuisbiljet. Men zie de toel. op art. 85. Voor de invulling van de vakken 21) en 22) van de persoonskaart, zie men art. 33, bij 21) en 22) en de Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 16. 2. (g.) Alleen van toepassing indien een gezinsregister wordt gehouden. Zie Hoofdstuk IV onder H. a. „Gebruik van andere persoonskaarten dan die, welke van „rijkswege worden uitgegeven is verboden." (art. 125, le lid). Zie ook art. 1, le lid, sub i. Voor de verstrekking van persoonskaarten zie men de toelichting op art. 125 en art. 126. Voor de invulling raadplege men de artt. 33—38 en voor de verzending, artt. 131 en 132. Men zie voorts art. 29 en de Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 28 en 29. b. Voor het model verhuisbiljet wordt verwezen naar art. 1, le lid, onder o, en het onder de bijlagen opgenomen ongewijzigde model. Men zie vooral ook bijlage C der Handleiding bevolkingsboekhouding, onder „ Verplichte aanteekeningen" (blz. 36) en onder ,,Andere aanteekeningen" (blz. 37), waarin is aangegeven, welke aanteekeningen op het verhuisbiljet moeten worden vermeld. ,,Invulling verhuisbiljet. „In het belang van de bevolkingsboekhouding wordt aanbevolen ook de verhuisbiljetten met de schrijfmachine in te vullen." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25.) O.i. moeten dag, maand en jaar van geboorte op het verhuisbiljet aldus worden vermeld: 21 Apr 06. (zie art. 40 bij 6). 3. Voor de verzending wordt in elke gemeente de persoonskaart zooveel mogelijk aangevuld. Deze bepaling heeft een andere strekking dan die van art. 141. Indien een gezinsregister wordt gehouden zal de aanwezige persoonskaart, met betrekking tot be- roep, verplichte aanteekeningen, enz. niet altijd geheel worden bijgehouden. Voor de verzending moet de kaart echter geheel worden bijgewerkt. Zij mag niet minder gegevens bevatten dan in het gangbare bevolkingsregister voorkomen. 4. Waar een persoonsregister wordt gehouden mag geen persoonskaart van een in die gemeente geboren persoon de gemeente verlaten, vóórdat door den a. v. d. b. s. de gegevens zijn vergeleken met het geboorteregister en gewaarmerkt in vak 1). Men zie het 5e lid, in verband met art. 134. Verwezen wordt naar de toel. op het volgend lid. 5. Dit lid is van toepassing voor alle gemeenten. Daaruit blijkt, dat ook voor gemeenten, waar een gezinsregister wordt gehouden uitstel van verzending geldt, indien de kaart voor de verzending met het geboorteregister wordt vergeleken. Wij meenen deze onverplichte voorafgaande vergelijking en waarmerking in het belang van de bevolkingsboekhouding ten stelligste te moeten aanbevelen. Men zie art. 134. Artikel 87. Aanteekening Onverminderd het bepaalde in artikel 86, wordt van de afvoe- vertrek op: rjng Van het bevolkingsregister steeds aanteekening gehouden op de wijze als aangegeven: P. K. hoofd. (p) a. in artikel 35 bij 27) op de persoonskaart van het hoofd bij vertrek van een kind uit zijn gezin; P. K. andere echt- b. in artikel 33 bij 17) op de persoonskaarten der beide echtgenoot. genooten bij vertrek van een hunner uit het gezin; P. K. vrouw (ge- c. in artikel 99, tweede lid, bij vertrek van het hoofd uit het zinsverband). gezin; Archiefregister. d. in artikel 45; Gezinskaart. (g) in artikel 40 bij 17) en bij 18) en in artikel 41 op de gezinskaart. Toelichting. Men zie de toelichting op de aangehaalde artikelen. (p.) Alleen van toepassing, indien een persoonsregister wordt gehouden. Indien de persoon van voornemen blijkt te zijn veranderd en in de gemeente blijft, zal het archiefblad weer moeten worden verwijderd, evenals de eventueel gestelde potlood-aanteekeningen in vakken 17) en 27). Voor het weder overbrengen van het „gezinsverband", zie men de toelichting op art. 99. Op de kaart van den persoon zelve, zijn datum waarop en plaats en adres waarheen vertrokken, in zoo'n geval met inkt door te halen. Er bij te vermelden is dan: ingetr. op (= ingetrokken op). (g.) Alleen van toepassing, indien een gezinsregister wordt gehouden. De op de gezinskaart gestelde aanteekening zal uiteraard moeten worden doorgehaald, indien de persoon later van voor- nemen verandert en in de gemeente blijft. Het verdient dan aanbeveling bij de doorhaling te vermelden: „ingetrokken op Artikel 88. 1. Ten bewijze, dat de persoonskaart of het verhuisbiljet is Terugzending verontvangen en dat de persoon is opgenomen in het bevolkings- huiskaart als bew. register, wordt de, ingevolge artikel 3, tweede lid ingeleverde Va" opneininsverhuiskaart, na voorzien te zijn van een duidelijken afdruk van den gemeentestempel, zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen na de afgifte, gezonden aan het bestuur der gemeente van vertrek. 2. Voor de ingevolge artikel 86, eerste en tweede lid, door de Toezend.ontvangInspectie ontvangen persoonskaarten of verhuisbiljetten worden be,v- d* InsPectie. vanwege de Inspectie ontvangbewijzen toegezonden. 3. Indien een verhuiskaart in het ongereede is geraakt of niet exemplaar is ingeleverd, wordt voor het, in het eerste lid aangegeven doel, verhuiskaart, door het bestuur der gemeente, waar de persoon in het bevolkingsregister is opgenomen, een nieuwe verhuiskaart, waarop duidelijk wordt vermeld: „2e exemplaar", aangelegd en verzonden. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV onder I, „De taak van de verhuiskaart in de bevolkingsboekhouding 1. Men zie de artt. 3, 2e lid, 91, 118, 3e lid en art. 114, 2e lid en raadplege den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek", onder F 8, blz. 27 en voorts blz. 24—30. De bepaling van dit lid kan, ten aanzien van den termijn van terugzending, uitzondering lijden in de gevallen, bedoeld in art. 89. 2. Men zie art. 118, 3e lid. De toezending van een ontvangbewijs door de Inspectie is niet aan een termijn gebonden, doch zal steeds zoo spoedig mogelijk dienen te geschieden. 3. Zie art. 11 en voorts de artt. 10, 110 en 123. Bedoeld is hier, dat het 2e exempl. in de gemeente van vestiging wordt aangelegd. In de gemeente, waar het 2e exemplaar wordt ontvangen, zal dit, in verband met de bepaling van artt. 118,3e lid en 119 en den daarop gegronden ,,Leidraad bevolkingsstatistiek", alsnog van een afdruk van den gemeentestempel moeten worden voorzien. Artikel 89. 1. Tenzij het gemeentebestuur, dat de persoonskaart of het Termijn voor afverhuisbiljet heeft ontvangen, bericht heeft gezonden, dat een doeninS' 14 «lagen, onderzoek wordt ingesteld, hetwelk nog niet beëindigd is, wordt de persoon geacht overeenkomstig de bepalingen van dit besluit te zijn opgenomen in het bevolkingsregister, wanneer 14 dagen na de afgifte van de verhuiskaart de persoonskaart of het verhuisbiljet door het bestuur der gemeente van vertrek nog niet ingevolge het bepaalde in artikel 91, derde lid, is terugontvangen. Verleng, termijn. 2 De termijn van 14 dagen wordt bij ontvangst van het bericht, bedoeld in het voorgaande lid, met 14 dagen verlengd. Na afloop termij- 3. Na afloop van de in de beide voorgaande leden gestelde nen opnieuw. termijnen zijn de bepalingen van deze paragraaf omtrent vertrek en vestiging opnieuw van toepassing. 1. De procedure der overboeking moet snel verloopen. Door de nieuwe regeling ontvangt de gemeente van vestiging reeds binnen tweemaal 24 uur (hoogstens driemaal 24 uur, zie art. 8b.5) na de aangifte de persoonskaart of het verhuisbiljet. Het gemeentebestuur kan de, voor aanmelding voorgeschreven vijf dagen, rustig afwachten, doch moet dan terstond een onderzoek instellen naar het verblijf van den persoon (art. 91, le lid). Dit onderzoek kan aanvangen met een oproeping (zie ook art. 5) en gevolgd worden, zoo noodig, met een onderzoek ter plaatse (zie de artt. 4, 2e lid en 5, 2e lid). Is het gemeentebestuur overtuigd, dat de persoon moet' worden opgenomen, dan geschiedt dit ambtshalve (art. 91, 2e lid). Een vordering is daarvoor niet noodig, ook niet indien de persoon weigert zijn verhuiskaart in te leveren. Hij is dan alleen strafbaar wegens het niet doen van aanmelding (zie ook artt. 10 en 11) . Immers hij heeft zelf aangifte gedaan, dat hij naar deze «emeente vertrok, anders zou het gemeentebestuur de persoonskaart of het verhuisbiljet niet ontvangen kunnen hebben (zie art. 90 le lid), tenzij op verzoek of met toestemming van het gemeentebestuur zelve en in dit geval heeft het gemeentebestuur zich reeds overtuigd, dat de zaak in orde is, of heeft het reeds tevoren een vordering (art. 110, 2e lid en art. 123) gedaan. Normaal kan dus binnen 14 dagen de verhuiskaart teruggezonden zijn ol, indien het gemeentebestuur van meening is, dat de persoon met in het bevolkingsregister behoort te worden opgenomen, kan binnen dien termijn de persoonskaart of het verhuisbiljet zijn teruggezonden (art. 91, 3e lid) Het is een algemeen belang niet alleen, dat de overboeking snel tot stand komt, doch ook en vooral, dat de gemeente van vertrek weet, wat er met een openstaande „vertrekpost moet gebeuren. De slechte gewoonte, welke helaas in enkele gemeenten werd gevolgd, om maanden te wachten met de afdoening en ïntusschen geen antwoord te geven op verzoeken om bespoediging of zelfs in het geheel geen bericht van opneming in te zenden, is nu onmogelijk geworden. Wanneer binnen 14 dagen na de afgifte van de verhuiskaart nog geen enkel bericht is ingekomen bij het bestuur der gemeente van vertrek, dan kan dit bestuur de persoon als afgevoerd beschouwen, want hij is „overeenkomstig de bepalingen van dit besluit" opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente, waarheen hij volgens zijn verklaring is vertrokken. Inmiddels moet het ook niet mogelijk zijn, dat de verplichting tot terugzending van de verhuiskaart (art. 88) om die reden maar word verwaarloosd. Hierin voorziet zoo noodig art. ll-i, 2e hd. 2. Het kan gebeuren, dat het onderzoek, bedoeld in art. 91, le'lid meer tijd vergt dan normaal. Ook kan het zijn, dat de persoon zich wel heeft aangemeld doch, dat het gemeentebestuur, ingevolge het bepaalde in art. 110, 2e lid, en met toepassing van art. 123 de opneming meent te moeten weigeren. Voor dit laatste is, met iet oog op de in art. 123 gestelde termijnen, iets meer tijd noodig dan 14 dagen. Het gemeentebestuur kan nu aan de automatische totstandkoming van de opneming ontkomen, door een bericht te zenden aan het bestuur der gemeente van vertrek, houdende, „dat een onderzoek wordt ingesteld, hetwelk nog niet beëindigd is". Dit bericht, dat o.i. dus ook behoort te worden gezonden, ingeval \an weigering, verlengt den termijn van 14 dagen tot 28 dagen. Dit is echter het maximum. Binnen dien tijd moet het gemeentebestuur een beslissing nemen en, hetzij de verhuiskaart afgestempeld terugzenden (art. 88), hetzij de persoonskaart of het verhuisbiljet retourneeren (art. 91, 3e lid). Doet het dit niet, dan komt eveneens automatisch de overboeking tot stand. Opgemerkt zij, dat indien, ingeval van een weigering, de persoon in beroep gaat (artt. 10 en 123), hangende de beslissing van den Minister, de bepaling van art. 89 o.i. buiten werking is. Het zal dan wenschelijk zijn het bestuur der vertrekgemeente omtrent het beroep in te lichten ter voorkoming van misverstard. Gaat de persoon niet in beroep en is de weigering onherroepelijk geworden, dan behoort de persoonskaart of het verhuisbiljet uiteraard binnen de 28 dagen te worden teruggezonden, wil men niet, dat de weigering wordt teniet gedaan door de werking van art, 89. Het is na de terugzending natuurlijk nog mogelijk, dat er tusschen de beide betrokken gemeenten over deze aangelegenheid een geschil rijst, dat ingevolge art. 124 door den Minister wordt beslecht. 3. Schijnbaar is deze bepaling, in verband met de voorschriften der beide voorgaande leden, niet strikt noodig. Indien een opneming ,,overeenkomstig de bepalingen van dit besluit" is tot stand gekomen, dan volgt daaruit, dat de afvoering daarna, zoo noodig, eveneens weer overeenkomstig de bepalingen van het besluit moet geschieden. O.i. is dit voorschrift echter van wijdere strekking. Oók wanneer de persoonskaart of het verhuisbiljet is teruggezonden aan de gemeente van vertrek, is, na het verstrijken \an de termijnen de aangelegenheid beëindigd. D.w.z. de afvoering is dan ingetrokken en de afgegeven verhuiskaart heeft haar geldigheid verloren. Op te merken is, dat niet de bepalingen van het geheele besluit doch „van deze paragraaf'' opnieuw van toepassing zijn. .,Opnieuw van toepassing" wil o.i. zeggen, dat zoo noodig een nieuwe verhuiskaart moet worden opgemaakt en dat de Pk of het Vb vaneen nieuwen vertrekdatum moet worden voorzien, enz. M.a.w. de zaak wordt behandeld, alsof er niets aan \ooraf gegaar ware. Dit geschiedt dus óók, indien de overboeking automatisch en van rechtswege tot stand kwam. Hoewel de persoon altijd aan dezen gang van zaken debet is, hetzij door zijn aangifte van vertrek, hetzij door zijn niet-aanmelding hetzij door het niet in beroep gaan bij een weigering, zal toch het gemeentebestuur moeten nagaan of ook de bepalingen van Afdeelingll, „De verplichtingen van de bevolking", geacht kunnen worden opnieuw van toepassing te zijn, m.a.w. of eventueel een nieuwe aangifte kan worden geeischt. dan wel, dat de zaak verder ambtelijk behoort te worden behandeld. Aldus zijn o.i. op te vatten de woorden: ,,van deze paragraaf Artikel 90. Ambtsli. toezend. 1. Voor een persoon, die, zonder aangifte te hebben gedaan, P.K. of verh.biljet a]s bedoeld in artikel 7, eerste lid, in het bevolkingsregister eener op verzoek of met andere „emeente moet worden opgenomen, wordt slechts op vertoestemmmg. z()ok of met toestemming van het bestuur van laatstbedoelde gemeente, de persoonskaart of een verhuisbiljet ambtshalve toegezonden. Insluiten verhuis- 2. Bij ambtshalve toezending van een persoonskaart of van kaart. een verhuisbiljet wordt een verhuiskaart ingesloten. Toelichting. 1. Deze bepaling heeft kennelijk ten doel liet ongemotiveerd heen en weer zenden van persoonskaart of verhuisbiljet te voorkomen Op verzoek of met toestemming" van het bestuur der gemeente van vestiging kan de toezending geschieden Dit gemeentebestuur is dus in staat zich tevoren van het feit der vestiging te overtuigen. Het verzoek of de toestemming strekt o.i. tevens als bewijs van aangifte voor de gemeente van Vertrek. In dit verband zal het bestuur der gemeente van vestiging rekening moeten houden met de bepalingen van de artt. 110, 2e lid en 123. Men zie ook de artt. 10 en 11. . . , Blijkt de persoon de aangifte te hebben verzuimd en zich overigens tegen de overschrijving niet te verzetten, dan zal o.i. krachtens deze bepaling steeds ambtshalve afvoering en opneming kunnen plaats hebben. Men zie ook art. 95. 2 Het verzoek of de toestemming geldt o.i. als bewijs van aangifte. Als datum van afvoering en van opneming zal dus moeten gelden de datum, waarop dat verzoek of die toestemming bij het bestuur der gemeente van vertrek is ingekomen. De verhuiskaart moet dan dezen datum dragen. . Deze bepaling is imperatief, zoodat naar onze meening de verhuiskaart niet aan den belanghebbende mag worden toegezonden. Artikel 91. Onderzoekverblijf 1. Indien de persoon, te wiens name een persoonskaart of bij niet aanmeld. een verhuisbiljet is ontvangen, zich binnen den voorgeschreven termijn niet heeft aangemeld, stelt het gemeentebestuur een onderzoek in naar diens verblijf. Opneming als ge- 2. Wanneer blijkt, dat de persoon in het bevolkingsregistei volg van onderz. der „emeente moet worden opgenomen, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 11, onverwijld tot die opneming overgegaan. Terugzend. P. K. 3. Indien blijkt, dat de persoon niet in het bevolkingsregister of verhuisbiljet. behoort te worden opgenomen, wordt de persoonskaart ot net verhuisbiljet terstond teruggezonden, onder mededeelmg van de ter kennis gekomen gegevens, welke tot het opsporen van de verblijfplaats kunnen leiden. De verhuiskaart wordt zoomogelijk bijgevoegd. Toelichting. 1. Uit den datum op de persoonskaart of op het verhuisbiljet blijkt, wanneer de verhuiskaart is afgegeven. Bmnen vijf dagen na de afgifte moet de verhuiskaart door den belanghebbende worden ingeleverd. O.i. geldt deze termijn van vijf dagen als maatstaf. Er is wellicht ruimte voor de opvatting, dat onder de woorden: „zich binnen den voorgeschreven termijn niet heeft aangemeld" behoort te worden verstaan de termijn van vijf dagen, waarbinnen de persoon zich, krachtens het bepaalde in art. 3, le lid, na zijn aankomst in de gemeente moet aanmelden. Aangezien een controle op het oogenblik der aankomst in de gemeente ontbreekt, meenen wij, dat met die aankomst bezwaarlijk rekening kan worden gehouden. Het zal zich meermalen voordoen, dat iemand na de aangifte van zijn vertrek eerst eenige dagen elders gaat logeeren, alvorens in de gemeente van vestiging nachtrust te verkrijgen. Die tijdelijke afwezigheid ontheft den persoon o.i. niet van de verplichting tot inlevering van de verhuiskaart binnen den voorgeschreven termijn van vijf dagen na de afgifte. Het bestuur der gemeente van vestiging kan echter, met het oog op het bepaalde in de artt. 88 en 89, niet een afwachtende houding aannemen en moet daarom een onderzoek instellen naar het verblijf, zoodra vaststaat, dat de persoon zich „binnen den voorgeschreven termijn" van vijf dagen na de afgifte van de verhuiskaart, niet heeft aangemeld. 2. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan leiden tot aanmelding en/of tot inlevering van de verhuiskaart. Ook wanneer de verhuiskaart niet wordt ingeleverd, zal tot de opneming moeten worden overgegaan, wanneer „blijkt", dat de persoon, overeenkomstig de bepalingen van de artt. 23—27, in het bevolkingsregister moet worden opgenomen. Dit zal dus ook mogelijk zijn, indien de persoon nog niet in de gemeente aanwezig is, doch uit het ingestelde onderzoek van de vestiging voldoende blijkt. De opneming geschiedt dan „onverwijld" ambtshalve met toepassing van het bepaalde in art. 88, 3e lid. Vordering tot opneming ingevolge het bepaalde in art. 110, 2e lid, is niet noodig, omdat de vestiging voorafgegaan is door een aangifte van vertrek naar deze gemeente. Zelfs wanneer de persoon weigert de hem uitgereikte verhuiskaart in te leveren, geschiedt de opneming ambtshalve en o.i. zonder toepassing van art. 123, wanneer blijkt, dat de opneming moet plaats hebben. De opneming is wederom niet het gevolg van een vordering ingevolge art. 110, 2e lid, doch van een aangifte van vertrek naar deze gemeente van den persoon zelf. Ook dan, wanneer de weigering tot inlevering \ an de verhuiskaart, het gevolg is van een veranderingvan voornemen van den persoon, kan hij o.i. zondermeer ambtshalve worden opgenomen. (Zie ook art. 85, 2e lid.) De woorden „onverminderd het bepaalde in art. 11", bevestigen de vorenstaande opvatting. De weigering tot het inleveren van een uitgereikte verhuiskaart heeft immers krachtens art. 11 tot gevolg, dat de persoon geacht wordt aanmelding niet te hebben gedaan. Deze bepaling kan echter geen invloed uitoefenen op het tot stand komen van de opneming wanneer blijkt, dat die moet plaats hebben. Aan de bepaling van art. 11 is dus alleen het gevolg verbonden, dat de persoon, wegens het niet doen van aanmelding, vervolgd kan worden (art. 2 der wet van 17 Apr. 87, St. 67). 3. Uit de bewoordingen van dit lid blijkt, dat gedoeld wordt op het geval, dat geen aanmelding heeft plaats gehad, terwijl uit het, overeenkomstig het eerste lid, ingestelde onderzoek blijkt, dat de persoon zich niet alleen niet in de gemeente gevestigd heeft, doch ook niet is aangetroffen. Wordt de persoon wèl aangetroffen, dan kunnen zich twee gevallen voordoen. a. de persoon verklaart van voornemen te zijn veranderd en zich in een andere gemeente te zullen vestigen en het gemeentebestuur is mede van meening, dat hij niet in het bevolkingsregister behoort te worden opgenomen. In dit geval is o.i. de bepaling van dit lid toepasselijk. b. de persoon meldt zich alsnog aan of althans hij doet bij het onderzoek blijken, dat zijn aangifte van vertrek z.i. juist is en hij dienovereenkomstig meent te moeten worden opgenomen in het bevolkingsregister, terwijl het gemeentebestuur een andere meening is toegedaan. In dit laatste geval kan o.i. de persoonskaart of liet verhuisbiljet niet zonder meer worden teruggezonden. Men staat dan voor een geval van weigering van opneming, bedoeld in art. 110, 2e lid, hetgeen alleen met inachtneming van het bepaalde in art. 123 (men zie ook art. 10) kan worden opgelost. Dat de verhuiskaart „zoo mogelijk" moet worden bijgevoegd, slaat o.i. op het onder a bedoelde geval en op het geval de persoon niet binnen den termijn van acht dagen in beroep is gegaan (art. 123, 2e en 5e lid). Men denke aan de bepalingen van art. 89. Z-'ie „Leidraad bevolkingsstatistiek", blz. 27, onder punt 6. Artikel 92. Indien yerblijfpl. 1. Is de verblijfplaats niet bekend kunnen worden en kan onbek. P.K. aan deze ook door het bestuur der gemeente, in welker bevolkingsinspectie. register de persoon opgenomen is, niet worden opgespoord, dan zendt het bestuur van laatstbedoelde gemeente de (een) persoonskaart ten spoedigste aan de Inspectie, nadat op die kaart de aanduiding betreffende de gemeente, waarheen de persoon zou zijn vertrokken, is ingevuld en doorgehaald. Datum afvoering. 2. Als datum van afvoering geldt de dagteekening van afgifte van de verhuiskaart. Toelichting. 1 Dit lid is te beschouwen als een voortzetting van het bepaalde in liet derde lid van art. 91. Uit de bepaling blijkt, dat steeds het bestuur der gemeente van vertrek, dat is „het bestuur der gemeente, in welker bevolkingsregister de persoon opgenomen is , nog een nader onderzoek naar de verblijfplaats moet instellen. Wordt de verblijfplaats opgespoord dan zal, overeenkomstig het bepaalde in art. 23, 2e lid, de opneming in het bevolkingsregister eener andere gemeente alsnog moeten worden bevorderd. Is de ■verblijfplaats niet bekend kunnen worden, dan moet de persoon toch worden afgevoerd (art. 26, le lid, sub d) en daartoe wordt het, ingevolge art. 91, 3e lid, terugontvangen verhuisbiljet vervanzen door een persoonskaart. Dit is noodig, omdat de kaart bestemd is voor het Centr. B. R., dat uit een verzameling persoonskaarten bestaat. , De persoonskaart moet in overeenstemming gebracht worden met de feiten, d.w.z. de persoon heeft aangifte gedaan van vertrek naar een andere gemeente, waar hij zich niet gevestigd heelt. De datum dier aangifte blijkt uit vak 21) van de persoonskaart. Deze datum blijft, in verband met het bepaalde in het 2e lid, staan. De naam der gemeente en het adres aldaar, waar de persoon, volgens zijn aangifte, zich zou vestigen moeten echter worden doorgehaald. De persoonskaart wordt nu, zonder verdere aanvulling, ten spoedigste gezonden aan de Inspectie, ten einde daar ingevolge het bepaalde in art. 26, '2e lid, voor den tijd van uiterlijk 720 dagen in het centrale bevolkingsregister (C.B.R.) te worden opgenomen (men zie de toel. op dat artikel). Men raadplege den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek,", blz. 28, punt 10. Ter Inspectie wordt van die opneming in het C.B.R. op de persoonskaart aanteekening gehouden. De persoon is uiteraard van de opneming in het C.B.R. onkundig. Van deze opneming zal hem meestal eerst blijken door de toepassing van de artt. 95 of 96. Men vergelijke de toel. op art. 93. 2. Men zie de toel. op het eerste lid. De datum van aangifte in vak 21) van de persoonskaart wordt niet doorgehaald. Zie ook art. 93. Indien mocht blijken, dat de persoon intusschen (zonder nadere aangifte) naar het buitenland vertrokken is, zal, met toepassing van art. 93, le lid, o.i. de onderhavige bepaling gelden. Artikel 93. 1. Voor een persoon, die, zonder aangifte te hebben gedaan Bij vertrek zonder als bedoeld in de artikelen 7, eerste lid of 8, eerste lid, van het aangifte en onbek. bevolkingsregister moet worden afgevoerd en wiens verblijf niet K" aa" is kunnen worden opgespoord, wordt zoo spoedig mogelijk de (een) persoonskaart aan de Inspectie gezonden. 2. Als datum van afvoering wordt bij 21) de datum van ver- Datum afvoering, zending van de persoonskaart vermeld. Bij 22) wordt ingevuld „v.o.w." = vertrokken onbekend waarheen. Toelichting. 1. Men zie ook de toel. op art. 26, le lid, sub e. „Zoo spoedig mogelijk" moet de persoonskaart aan de Inspectie' worden gezonden. Indien geen persoonskaart bestaat moet er voor dat doel een worden aangelegd (men zie ook art. 86, le lid). De aangehaalde woorden duiden erop, dat de termijn van ,,uiterlijk 360 dagen na het vertrek" genoemd in art. 26, le lid, sub e, bedoeld is als uiterste termijn, waarbinnen de afvoering moet plaats hebben. M.a.w. binnen 360 dagen na het vertrek vindt de ambtshalve afvoering plaats. Men zie ook de toel. op het volgend lid. De kaarten van de hierbedoelde, zonder aangifte vertrokken personen, worden niet in het Centr. B.R. opgenomen, doch in het persoonskaartenarchief der Inspectie. Zij worden ook vermeld in het schakelregister. Men raadplege den Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 29, punt 13. 2. Het gemeentebestuur heeft, ingevolge art. 26, le lid, sub e, de gelegenheid om de afvoering tot stand te brengen binnen 360 dagen na .het vertrek. De datum van vertrek zal (ongeveer) blijken uit het ingestelde onderzoek. Door de toepassing van het bepaalde in art. 111 zal het gemeentebestuur steeds binnen het jaar van het vertrek kennis kunnen krijgen. De datum van verzending der persoonskaart aan de Inspectie geldt echter als datum van afvoering en deze wordt ingevuld in vak 21). De aanduiding v.o.w. kan zoowel onder als achter het laatste adres in de gemeente worden vermeld. Deze aanduiding wordt in het geval van art. 92, niet op de persoonskaart geplaatst. Hieruit blijkt dus voor de Inspectie, welke persoon in het C.B.R. moet worden opgenomen en welke niet. De aanduiding \ .o.w. komt slechts op de kaart te staan, wanneer uit het ter zake ingesteld onderzoek niet is kunnen blijken, waarheen de persoon is gegaan, m.a.w. in den waren zin des woords moet hij ,,vertrokken onbekend waarheen" zijn. Voor andere gevallen zie men art. 90 of art. 94. Artikel 94. Bij vertrek zonder 1. Voor een persoon, die, zonder aangifte te hebben gedaan aangifte buitensl. ais bedoeld in artikel 8, eerste lid, volgens verkregen inlichtingen P.K. aan Inspect. ]\[e(jerland heeft verlaten en die, ingevolge de bepalingen van dit besluit van het bevolkingsregister moet worden afgevoerd, wordt aan de Inspectie zoo spoedig mogelijk de (een) persoonskaart toegezonden, nadat daarop zijn vermeld het land en zoo mogelijk de plaats, waarheen de persoon volgens die inlichtingen is vertrokken. Datum afvoering. 2. Als datum van afvoering geldt de dagteekening van verzending van de kaart. Toelichting. 1. Men vergelijke de toel. op art. 93. In dit geval is er geen sprake van „vertrokken onbekend waarheen". Volgens verkregen inlichtingen heeft de persoon Nederland verlaten, doch hij deed daarvan geen aangifte. „Zoo spoedig mogelijk^ wordt de persoonskaart of de tot dat doel speciaal aangelegde persoonskaart gezonden aan de Inspectie, waar de persoon echter niet in het C.B.R. wordt opgenomen. O.i. mag in dit geval niet worden gewacht met de verzending tot 360 dagen na het vertrek, zooals voor de gevallen van art. 93 is toegestaan. Wie, wegens het verlaten van Nederland, van het (de) bevolkingsregister(s) moet worden afgevoerd, blijkt uit art. 26, le lid, sub b, in verband met art. 20, 2e lid. Op de persoonskaart wordt vermeld het land „en zoo mogelijk de plaatswaarheen de persoon volgens de verkregen inlichtingen vertrokken is. Vermelden die inlichtingen, zonder nadere aanduiding alléén, dat de persoon naar het buitenland vertrokken is, of naar een der overzeesche gewesten, dan zal, in de plaats^ van het land, vermeld kunnen worden in vak 22): „buitenland" of „overz. gewesten". . Men raadplege den ,,Leidraad bevolkingsstatistiek , blz. 11 en 11. 2. Deze datum zal steeds zoo dicht mogelijk moeten liggen bij het tijdstip van vertrek. Men zie ook art. 111. Artikel 95. Ambtsh.opvragen 1. Indien een persoon, wiens persoonskaart of verhuisbiljet P.K. of verli.bilj. ontvangen, in het bevolkingsregister eener gemeente moet worden opgenomen, wordt, met opgave van het adres in de gemeente, de persoonskaart onderscheidenlijk een verhuisbiljet, terstond ambtshalve opgevraagd bij het bestuur der gemeente in welker bevolkingsregister de persoon, volgens zijn verklaring, is opgenomen of het laatst opgenomen is geweest. 2. Het bestuur van de laatstbedoelde gemeente zorgt, met Voldoening aan inachtneming van het bepaalde in artikel 90, tweede lid, voor verzot;k (insluiten spoedige toezending van de persoonskaart of van een verhuis- verhu,skaart)* biljet, dan wel, zoo mogelijk van gegevens, welke kunnen leiden tot het opsporen van het bevolkingsregister, waarin de persoon opgenomen is. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk IV, onder H, „De taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboekhouding". 1. Men zie ook art. 90, benevens de bepalingen van art. 110, 2e lid eri art. 123. Dit artikel is toepasselijk zoowel bij vestiging uit een andere gemeente als bij vestiging uit een plaats buiten Nederland gelegen. Deze ambtshalve aanvrage zal meestal het gevolg zijn van een aanmelding, welke niet vooraf gegaan is door een aangifte van vertrek. De ambtshalve aanvrage van het gemeentebestuur strekt dan ter vervanging van de aangifte door den belanghebbende. Men zou kunnen zeggen, dat het bestuur der gemeente van vestiging de aangifte van vertrek doet namens den belanghebbende. De verplichting tot ambtshalve aanvrage vloeit o.i. voort uit het bepaalde in art. 23, 2e lid, dat de bevordering van een juiste opneming aan de gemeentebesturen opdraagt. O.i. mag de afdoening niet aan den betrokkene worden overgelaten of opgedragen. Geschiedt de aanvrage binnen den termijn van 5 dagen, bedoeld in art. 7, le lid, dan is o.i. de persoon niet te beschouwen als nalatig en derhalve niet vervolgbaar. Een ambtshalve aanvrage, welke na verloop van dien termijn wordt gedaan, stelt den persoon o.i. niet vrij van strafvervolging. Of op dezen grond tot vervolging zal worden overgegaan, is ter beoordeeling van het bestuur der gemeente van vertrek. Dit staat echter niet in den weg aan de tot standkoming van opneming en afvoering. Indien de persoon het met de opneming niet eens is, zal het opvragen van de persoonskaart of van het verhuisbiljet o.i. niet ,,terstond" kunnen plaats hebben, doch zal de opneming, ingevolge het bepaalde in art. 110, 2e lid, moeten worden gevorderd overeenkomstig art. 123. Eerst na afloop van de in dit laatste artikel omschreven procedure kan dan de ambtshalve aanvrage geschieden. Ongetwijfeld moet de ambtshalve aanvrage ook plaats hebben, indien het iemand betreft, die, thans uit een plaats buiten Nederland gekomen, tevoren in de Nederlandsche bevolkingsboekhouding opgenomen is geweest. Dit blijkt uit de woorden: „het laatst opgenomen is geweestHet bestuur der gemeente van vestiging zal ook meestentijds niet de zekerheid hebben, dat de persoon in het bevolkingsregister van de vorige woonplaats afgevoerd is. Men zie ook art. 96, le lid. 2. De „spoedige toezending" van de persoonskaart is gebonden aan een termijn van 24 uur, tenzij bijzondere redenen zich daartegen verzetten (art. 135, le lid). De bijzondere reden kan gelegen zijn in de toepassing van art. 86, 4e en 5e lid. In overeenstemming met liet bepaalde in art. 90, 2e lid, gaat de ambtshalve toezending van de persoonskaart of van het verhuisbiljet gepaard met de insluiting van een verhuiskaart, teneinde de gemeente van vestiging in staat te stellen te voldoen aan art. 88, le lid. Indien de persoon om eenigerlei reden is afgevoerd, zal steeds moeten worden opgegeven waarheen (zie ook art. 113). Eventueel zal hieruit kunnen blijken, dat art. 96, le lid, moet worden toegepast door het bestuur der gemeente van vestiging. Artikel 96. Kennisg. aan In- 1. Indien blijkt, dat de persoonskaart of het verhuisbiljet speotie vestig, uit reeds ingevolge het bepaalde in een der artikelen 86, eerste en buitenland, enz. tweede lid 92, eerste lid, 93, eerste lid of 94 aan de Inspectie met model HL toegezonden, of indien op redelijke gronden kan worden aan¬ genomen, dat de persoon niet in het bevolkingsregister eener gemeente is opgenomen of opgenomen geweest, alsook mdien het bevolkingsregister 'waarin de persoon opgenomen is oi het laatst opgenomen is geweest, niet is kunnen worden opgespoord, geeft het gemeentebestuur met gebruikmaking van een formulier, waarvan het model als bijlage n°. III bij dit besluit is gevoegd, kennis aan de Inspectie, dat de persoon in het bevolkingsregister der gemeente moet worden opgenomen. Toez. I'.K. of bc- 2. Binnen 24 uur na de ontvangst van de in het eerste lid bericht V. ontv. door doelde kennisgeving zendt de Inspectie aan het bestuui der ge Inspectie. meente, dat de kennisgeving heeft gezonden, hetzij de persoons¬ kaart, hetzij een bericht van ontvangst, vermeldende de namen en dagteekening der geboorte van den persoon, hetzij een mededeeling, in welk bevolkingsregister de persoon is opgenomen, of dat een onderzoek is ingesteld, dat nog met is beemdigd. De uitkomst van het onderzoek wordt onverwijld aan het gemeentebestuur medegedeeld. Datum opneming. 3. In geval van toezending van de persoonskaart of van een bericht van ontvangst door de Inspectie geldt als dagteekening van opneming in het bevolkingsregister de datum, waarop de in het eerste lid bedoelde kennisgeving bij de Inspectie is ingekomen en welke door haar wordt vermeld op de persoonskaart bij 21) of op het bericht van ontvangst. Toelichting. . Men raadplege Hoofdstuk IV, onder 11, „De taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboekhoudingsub 2 B. Dit artikel vindt meestal eerst toepassing, nadat art. 95, hetzij geen resultaat heeft opgeleverd, hetzij heeft gevoerd tot de overtuiging, dat de persoon is opgenomen in liet Centrale B.R. of dat hij van de Nederlandsche bevolkingsboekhouding is afgevoerd. Op redelijke gronden kan worden aangenomen, dat de persoon niet m het bevolkingsregister eener gemeente is opgenomen of opgenomen geweest" indien het betreft een vreemdeling, die verklaart nooit hier te l'ande te zijn geweest. Een redelijke grond kan ook ge ege zjjn in het feit, dat iemand een bewijs van afmelding (zie art. 9), d.i. dus een verhuiskaart, overlegt, welke hem is afgegeven, wegens vertrek naar een plaats buiten Nederland. Hoe het zii, in verband met het bepaalde in art. 69, le lid, mag niemand in ' het bevolkingsregister worden opgenomen, zooilang niet ingevolge de artt. 86 of 95, de persoonskaart of een verhuisbiljet is ontvangen of, zoolang niet een „bericht van ontvangst als be doeld in het volgende lid, den weg voor de opneming heeft vrij- gemaakt. Is dus geen persoonskaart of geen verhuisbiljet van een andere gemeente ontvangen, dan zal steeds een ,,kennisgeving" model III aan de Inspectie moeten worden gezonden, houdende, dat de persoon in het bevolkingsregister der gemeente „moet worden" opgenomen. De persoon wordt dus nog niet opgenomen. Dit geschiedt eerst nadat het derde lid toepassing heeft gevonden (z.a.) Het komt voor, dat de belanghebbende voor het inklaren van goederen behoefte heeft aan de spoedige afgifte van een bewijs van opneming. Dit persoonlijke belang mag o.i. niet in den weg staan aan een strikte uitvoering van de bepalingen, welke gegeven zijn in het belang van een juiste bevolkingsboekhouding. Expresse of telegrafische behandeling, met betaald antwoord, voor rekening van den belanghebbende, is eventueel aan te bevelen. Ook telefonische behandeling zal wellicht bij uitzondering bij de Inspectie geen bezwaren ontmoeten, mits deze terstond ge'volgd wordt door een expresse toezending van de kennisgeving. Wij meenen, dat dit noodig zal zijn met het oog op de bepaling van het derde lid omtrent de dagteekening van opneming, welke gebonden is aan den datum, waarop de kennisgeving bij de Inspectie „is ingekomen Ook bij overbrenging uit het verblijfregister (art. 19, 3e lid) is deze bepaling van toepassing. Men zie echter de toel. op het 3e lid. Men raadplege vooral ook den „Leidraad bevolkingsstatistiek" blz. 28 en 29, punten 10, 11, 12 en 13. 2. Binnen 24 uur ,,na de ontvangst''' van model III zendt de Inspectie hetzij de persoonskaart, welke in het Centr. B.R. of in het persoonskaartenarchief berust, hetzij een bericht van ontvangst, hetzij een mededeeling in welk bevolkingsregister de persoon is opgenomen, hetzij een mededeeling, dat een onderzoek is ingesteld, dat nog niet beëindigd is. De ontvangst van de persoonskaart of van een bericht van ontvangst beteekent, dat de opneming in het bevolkingsregister der gemeente is tot stand gekomen (zie art. 69, alsmede het volgend lid). In het schakelregister der Inspectie wordt hiervan aanteekening gehouden. Het is mogelijk, dat de Inspectie voorheen reeds een „bericht van ontvangst" of de persoonskaart heeft toegezonden aan een andere gemeente, hetgeen uit het schakelregister moet blijken. In dat geval staat meestal wel vast, dat de persoon nog in het bevolkingsregister dier gemeente zal zijn opgenomen. De Inspectie doet daarvan mededeeling, hetgeen met zich brengt, dat het gemeentebestuur zich moet wenden tot het bestuur der gemeente, tot welker bevolking de persoon (ten onrechte) nog behoort, teinende een normale overboeking te verkrijgen (artt. 90, le lid en 95, le lid). Ook is het mogelijk, dat de Inspectie reden heeft om aan te nemen, dat de persoon nog in een of ander bevolkingsregister opgenomen is, zonder dat dit nog uit het schakelregister behoeft te blijken. De Inspectie is dan bevoegd een onderzoek in te stellen, waarvan zij eveneens mededeeling doet. Voor de medewerking van de gemeentebesturen zie men art. 113. Zoolang dat onderzoek niet beëindigd is, wordt de persoon niet opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente. De mededeeling van de uitkomst van het onderzoek zal b.v. kunnen geschieden door de toezending alsnog van een bericht van ontvangst, uit welke toezending dan blijkt, dat tegen de opneming geen bezwaar bestaat, althans, dat het onderzoek niet heeft geleid tot de aanwijzing van een gemeente in welker bevolkingsregister de persoon nog opgenomen is. Men zie ook art. 97, le lid. 3. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat in het schakelregister der Inspectie een andere datum van vestiging wordt aangeteekend dan in het bevolkingsregister der gemeente. De datum van ontvangst van de kennisgeving, model III, wordt ter Inspectie vermeld op het formulier, dat daarop is ingericht. ,,In verband met het bepaalde in artikel 96, 3e lid, zal bij opneming van een persoon, die komt uit een plaats buiten Nederland, "de datum van opneming in den regel niet samenvallen met dien "der persoonlijke aangifte ingevolge artikel 3. De bepaling van ||art. 96, 3e lid, is echter overheerschend." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 23.) . Deze datum „geldt als dagteekening van opneming in de normale gevallen, alsook in het geval na een ingesteld onderzoek alsnog een bericht van ontvangst wordt toegezonden. Wanneer een mede- deeling van de Inspectie is ontvangen, dat de persoon nog in een bevolkingsregister opgenomen is, zal als datum van opneming moeten gelden die der afvoering in de andere gemeente. Men zie hiervoor de toel. op art. 90, 2e lid. Bij toepassing van art. 19, 3e lid (overbrenging van het verblytregister in het bevolkingsregister) behooren wel het eerste en het tweede lid van art. 96 te worden nageleefd. O.i. is het onderhavige derde lid, met betrekking tot den datum der opneming dan niet toepasselijk, omdat het bijzondere voorschrift van art. 19, 3e lid alsdan overheerscht (zie ook de toel. op art. 19.3.) Artikel 97. Bericht v. ontv. \ Het bericht van ontvangst, bedoeld in het tweede lid van tevens toest. aan- arti'kel gg geidt voor de gemeente, waar een persoonsregister is leggen P.k. ingevoerd,' tevens als toestemming tot het aanleggen van een persoonskaart. Verloren gegane 2. Indien een persoonskaart verloren is gegaan, wordt, na P. K. bekomen toestemming van de Inspectie een nieuwe persoons¬ kaart aangelegd, waarop in den linkerbovenhoek wordt vermeld: „2e exemplaar". Teruggevonden 3. Wordt de verloren gewaande persoonskaart teruggevonden P.K. 0f blijkt een reeds vroeger aangelegde persoonskaart te bestaan, dan wordt deze, zoo noodig aangevuld, toegezonden aan het bestuur der gemeente in welker bevolkingsregister de persoon is opgenomen of aan de Inspectie. Toez. 2e exempl. 4. Het later aangelegde exemplaar wordt, nadat de oorspronaan Inspectie. keliike kaart is aangevuld met de ontbrekende en op het tweede exemplaar voorkomende gegevens, en nadat daarop met rooden inkt is vermeld: „kaart -teruggevonden", onmiddellijk toegezonden aan de Inspectie. Toelichting. 1. Zie de artt. 69, 2e lid, 126, 2e lid en 127, In een gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden, wordt in dit geval geen persoonskaart aangelegd. 2. Deze toestemming behoort o.i. te worden gevraagd door het bestuur der gemeente, waar de kaart het laatst heeft berust, dat zal dus meestal zijn, de gemeente, waar de persoon (nog) in het bevolkingsregister vermeld staat (zie art. 85, 2e lid). In deze gemeente (de verzendgemeente) beschikt men ook o\er de gegevens van het archiefregister of van het gezinsregister, welke noodig zijn om het 2e exemplaar te kunnen invullen. Ter Inspectie wordt van de zoekgeraakte kaarten aanteekening gehouden in het schakelregister. Uit deze aanteekeningen zal kunnen blijken of in bepaalde gemeenten veel kaarten zoek raken, hetgeen d.v. een aanwijzing kan zijn, dat er bij de \erzending iets hapert. 3. Het vroeger aangelegde exemplaar komt in de plaats van het later aangelegde (zie volgend lid). In vele gemeenten is gedurende de proefneming verzuimd, de bestaande persoonskaart te zenden aan de gemeente van vestiging. Het is wenschelijk, dat nazending alsnog plaats vindt. Voor de verzending worden de op de persoonskaart ontbrekende en in het bevolkingsregister voorkomende gegevens, zooveel mogelijk en in de juiste volgorde, op die persoonskaart vermeld (art. 86, 3e lid). De toezending aan de Inspectie geschiedt uiteraard slechts indien ook de later aangelegde kaart bij haar berust. 4. Zie de toel. op het voorgaande lid. De toezending van het vervallen exemplaar aan de Inspectie, geschiedt met het oog op het bepaalde in art. 69, 2e lid, en teneinde de Inspectie in de gelegenheid te stellen ook van het terugvinden aanteekening te houden in het schakelregister (zie de toel. Ie lid). Artikel 98. 1. De Inspectie zendt eenmaal per maand de noodige gegevens Gegevens Cura^ao van naar Cura?ao of Suriname vertrokken personen aan de hoofden Suriname, der bevolkingsregisters in die gewesten. 2. Onze Minister bepaalt of en in hoeverre de in het eerste Ned.-Indië. lid bedoelde opgave zal geschieden ten aanzien van naar Nederlandsch-Indië vertrokken personen. Het desbetreffende besluit wordt ter kennis gebracht van de gemeentebesturen. Toelichting. 1. De Inspectie is in staat aan dit voorschrift te voldoen, doordat zij, ingevolge het bepaalde in art. 86, van de personen, die zich buitenslands begeven, de persoonskaart of een verhuisbiljet ontvangt. Het voorschrift is een gevolg van een door den Minister van Koloniën terzake aan den Minister van Binnenl. Zaken gedaan verzoek. ,,In verband met het in dit lid bepaalde, behoeven geen verhuis,,biljetten of uittreksels uit het bevolkingsregister meer te worden ,,afgegeven aan personen, die naar Curapao of Suriname vertrekken." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25.) 2. Een besluit als hier bedoeld, is door den Minister nog niet genomen. ,,Of en in hoeverre" houdt waarschijnlijk verband met de omstandigheid, dat in Ned.-Indië slechts in bepaalde plaatsen bevolkingsregisters worden gehouden, terwijl niet steeds bij het vertrek bekend zal zijn, in welke plaats de persoon zich in Ned.Indië zal vestigen. Dat het desbetreffende besluit van den Minister ter kennis zal worden gebracht van de gemeentebesturen, zal wel verband houden met deze omstandigheden, welke een bijzondere medewerking van de gemeentebesturen kunnen noodig maken. Men zie art. 20, 2e lid, sub c en raadplege den Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 28, punt 11. § 4. Wijzigingen bij huwelijk en huwelijksontbinding. Artikel 99. Aanvul!, en wijz. 1. Het gemeentebestuur zorgt, dat bij huwelijk en bij huwehjksB. R. bij huw. en ontbinding steeds de noodige aanvullingen en wijzigingen in liet huw.ontb. bevolkingsregister worden aangebracht overeenkomstig het be¬ paalde in de artikelen 33, bij 9) tot en met 17), 35, bij 27) en ■ >t>, bij 2), indien een persoonsregister, en overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 40, bij 8) en bij 9), 41, 43 en 50, indien een gezinsregister wordt gehouden. Overnemen 2. Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid, zorgt gezinsgegevens. het gemeentebestuur, dat bij huwelijk en bij huwelijksontbinding, de aanteekeningen betreffende de samenstelling van het gezin, voor zooveel noodig, worden overgenomen op de persoonskaart of op de gezinskaart van de persoon, die als hoofd van het nieuwe gezin zal optreden. Verwijzing' (g) 3. Bij huwelijk van een gezinslid wordt op de gezinskaart bij huwelijk. s 20) verwezen naar de(n) andere(n) echtgenoot(e). Toelichting. Men raadplege den Leidraad bevolkingssstatistiek, blz. 12 en 13. 1. Deze bepaling strekt tot het aanbrengen van „aanvullingen en wijzigingen" in het bevolkingsregister der gemeente, welke noodig zijn als gevolg van een huwelijk of van een huwelijksontbinding. Men zie voor de gegevens, welke door den ambtenaar v. d. b. s. der eigen gemeente moeten worden verstrekt, art. 63 en voor de gegevens, welke van andere gemeenten moeten worden ontvangen, 'art. 67, le lid. De wijzigingen of aanvullingen worden aangebracht binnen drie dagen, nadat het gemeentebestuur van de verandering kennis heeft gekregen (art. 67, 2e lid). Bij huwelijk van in het gezin der ouders opgenomen kinderen geschieden de volgende handelingen, indien beiden tot de bevolking blijven behooren: In het persoonsregister: Op de persoonskaart van den jongen man worden in de vakken 9 t/m 13 vermeld de gegevens van zijn vrouw, alsmede datum en plaats van het huwelijk. In vak 2) wordt de aanduiding „vader" of „moeder" doorgehaald met inkt. Op de persoonskaart van de jonge vrouw worden in de vakken 9 t/m 13 vermeld de gegevens van haar man, alsmede datum en plaats van het huwelijk. In vak 2) wordt de aanduiding „vader of moeder" doorgehaald met inkt en vervangen door de aanduiding „man". , Op de persoonskaart van den vader (of de moeder) van den jongen man wordt in vak 27) met de schrijfmachine vermeld. 11, plus datum huwelijk, plus naam en voorletters van zijn vrouw. Op de persoonskaart van den vader (of de moeder) van de jonge vrouw wordt in vak 27) met de schrijfmachine vermeld: H, plus datum huwelijk, plus naam en voorletters van haar man. In het gezinsregister: Op de gezinskaart van den vader (of de moeder) van den jongen man, wordt in kolom 8) vermeld: H en in kolom 9) datum en plaats van het huwelijk. De bepalingen van art. 40 bij 2) en bij 3) zijn niet aangehaald, zoodat in die vakken de geslachtsnaam en de voornamen van zijn vrouw niet behoeven te worden vermeld. In kolom 20) wordt echter naar de andere echtgenoote verwezen (zie 3e lid) Dit kan b.v. geschieden door de verwijzing: „zie Groen, Cornelia G.B.M Vervolgens wordt de geslachtsnaam schuins doorgehaald of in kolom 1) wordt een A = afgevoerd, gestempeld. Op de gezinskaart van den vader (of de moeder) van de jonge vrouw worden overeenkomstige aanteekeningen gesteld. Vervolgens wordt een nieuwe gezinskaart aangelegd, waarop beide echtgenooten vermelding vinden, met aanduiding van datum en plaats van het huwelijk. Het is aan te bevelen in den kop van de gezinskaart, ten aanzien van ieder der echtgenooten te vermelden: zie G.K. vader (of moeder) Johannes C. Voor de jonge vrouw wordt een verwijzingskaart (-blad) aangelegd. Hoewel volgens dit voorschrift in een gemeente, waar een gezinsregister wordt gehouden, alleen dat register behoeft te worden bijgewerkt, verdient het o.i. aanbeveling de eventueel aanwezige persoonskaarten eveneens terstond aan te vullen of te wijzigen. Men zie artt. 77, onder a en b en 86, 3e lid en raadplege de toelichting op de in den tekst aangehaalde artikelen. Hoewel nietigverklaring niet onder huwelijksontbinding is te rangschikken, zullen toch de noodige veranderingen moeten worden aangebracht, aangezien ook de op nietigverklaring betrekking hebbende bepalingen van art. 33 en van art. 40, zijn aangehaald. „Bij de opneming van een persoon, die zijn woonplaats laatstelijk „buiten Nederland had, wordt de juistheid der verklaring omtrent „den burgerlijken staat zooveel mogelijk nagegaan." Zie Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 13 en 14, bij 9 t/m 17) en blz. 22, bij 8). „Bij overlijden van het hoofd (man) worden de aanteekeningen „betreffende de samenstelling van het gezin, „voor zooveel noodig" „overgenomen op de persoonskaart of op de gezinskaart van de „persoon, die als hoofd van het nieuwe gezin zal optreden (b.v. „de vrouw). „Hetzelfde geldt bij andere huwelijksontbindingen en bij ver„trek van het hoofd (art. 87). Bij huwelijk van een vrouw, die „hoofd is, moeten eveneens de gezinsgegevens voor zooveel noodig „worden overgenomen op de kaart van hem, die als hoofd van „het nieuwe gezin optreedt. In het algemeen is het wenschelijk „alle gegevens, óók die van de overleden, gehuwde of afwezige „kinderen over te nemen, opdat de oude kaart niet meer behoeft „te worden geraadpleegd. ,, Voor zooveel noodig" sluit echter in, „dat volstaan kan worden met het overnemen van die gegevens „alleen, welke betrekking hebben op de nog in het gezin aanwezige „kinderen. Indien van deze bepaling gebruik gemaakt wordt, zal „het noodig zijn in het archiefregister een volledig afschrift van „de gezinssamenstelling op het blad van het overleden of ver'trokken hoofd te maken. „Indien kinderen worden overgebracht in het gezinsverband op dë kaart van een ander hoofd, b.v. bij (nieuw) huwelijk van de "moeder op de kaart van den stiefvader, of bij vertrek of overlijden van den vader op de kaart van de moeder, wordt in vak ' 33—34) op de persoonskaart of in vak 20) op de gezinskaart van "het gewezen hoofd naar de kaart van het nieuwe hoofd verwezen "door" met inkt of met de schrijfmachine te vermelden: „zie "Zondervan, Jan G. BIndien de gezinssamenstelling later weer "op de eerste kaart moet worden hersteld, omdat die persoon "wederom als hoofd optreedt, wordt de aanteekening doorgehaald.' (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 25—2.) 3. Deze bepaling geldt alleen voor gemeenten, waar een gezinsregister wordt gehouden. Men zie de toel. op het eerste lid. 8 5 Wijzigingen bij adresverandering binnen de gemeente. Artikel 100. Wiiz. B. R. bij 1- Bij aangifte van een adresverandering binnen de gemeente aangifte adres- worden, met vermelding van den datum, waarop de aangifte bij verandering. },et gemeentebestuur inkwam, de noodige wijzigingen in het bevolkingsregister aangebracht. Ambtsh 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2 der wet van 17 April wijziging. 1887 (Staatsblad n°. 67) kunnen bij verzuim of bij weigering van aangifte de wijzigingen ambtshalve worden aangebracht. Afwijking 3. In geval van twijfel aan de juistheid der aangifte, stelt het aangifte. gemeentebestuur een onderzoek in en brengt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek de noodige wijzigingen in het bevolkingsregister aan. Het bepaalde in artikel 12.] is van toepassing. Toelichting. 1. Men zie art. 12. De noodige wijzigingen worden aangebracht overeenkomstig het bepaalde in artikel: a. '33 bij 21) en bij 22), indien een persoonsregister wordt gehouden; (Men zie bij verhuizing van een kind, art. 35 bij 27). b. 40 bij 14), indien een gezinsregister wordt gehouden. Men zie bij verhuizing van een kind de aanteekening der Handleiding op art. 40 bij 14). Overigens raadplege men art. 102 en de toelichting op de bovenaangehaalde bepalingen. De datum, waarop de aangifte bij het gemeentebestuur inkwam, moet in het gezinsregister worden vermeld vóór het adres. Indien de wijziging wordt aangebracht, zonder dat een aangifte voorafging (zie 2e lid), zal als dagteekening moeten worden genomen de datum, waarop de verhuizing ter kennis kwam van het gemeentebestuur, niet dus de datum, waarop de verhuizing plaats had. 2. Art. 2 der wet van 17 Apr. 87, St. 67, bevat de strafsanctie op overtreding van de bepalingen van dit besluit. Opmerkelijk is, dat deze bepaling der wet is aangehaald en dat niet verwezen is naar art. 12 van dit besluit. Vermoedelijk heeft men hier nadrukkelijk tot uitdrukking willen brengen, dat ook binnenverhuizingen thans onder de uit deze wet voortvloeiende voorschriften zijn begrepen, tengevolge waarvan de desbetreffende bepalingen in de plaatselijke politieverordeningen zijn komen te vervallen. Het verzuim of de weigering is dus strafbaar volgens de wet. De tusschenkomst van den kantonrechter is echter niet noodig om het bevolkingsregister in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, want ook zonder aangifte kunnen de wijzigingen ,,ambtshalve" worden aangebracht. Het komt ons voor, dat deze bepaling wel sterk rekening houdt met plaatselijke omstandigheden en met het inwendig administratieve karakter van een binnenverhuizing. Tegen de ambtshalve wijzigingen bestaat geen beroep. Men zie echter het volgend lid. 3. Men zie art. 12 en art. 16. Het komt voor, dat opzettelijk een onjuiste aangifte wordt gedaan, b.v. om een hoogere steunuitkeering te verkrijgen. Hiertegenover mag het gemeentebestuur niet machteloos staan. Het in te stellen onderzoek moet echter deugdelijk zijn en de persoon mag, indien van zijn aangifte zal worden afgeweken, niet aan de willekeur van de administratie worden overgeleverd. Het bepaalde in art. 123, te weten de beroepsprocedure, is daarom van toepassing. De vraag is te stellen of, in afwijking van de aangifte, de noodige wijzigingen behooren te worden aangebracht, terstond nadat de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn geworden en of eerst daarna art. 123 toepassing vindt, dan wel, dat met het aanbrengen van de wijzigingen moet worden gewacht, tot de in art. 123 gestelde termijnen zijn verstreken of de Minister een beslissing heeft genomen. De vorm, waarin de bepalingen van dit lid zijn gegoten, pleit voor een opvatting, dat de wijziging terstond wordt aangebracht, met eventueele wijziging, indien de Minister anders beslist. Wij meenen echter, dat wil de toepasselijkheid van art. 123 niet ten deele een fictie worden, de afwijkende wijzigingen eerst mogen worden aangebracht na de toepassing van dat artikel. Het gemeentebestuur zal dus binnen drie dagen na den uitslag van het onderzoek, bij aangeteekend schrijven ter kennis van den aangever moeten brengen, dat van zijn aangifte zal worden afgeweken. (Men zie art. 123.) Artikel 101. Indien een persoon in de gemeente tegelijkertijd twee of meer Hoofdadres, adressen heeft, bepaalt het gemeentebestuur welk adres als hoofdadres in het bevolkingsregister zal worden vermeld. Toelichting. Van deze beslissing van het gemeentebestuur staat geen beroep open. Er is o.i. geen bezwaar tegen ook van het andere adres op de persoonskaart in vak 24), of op de gezinskaart in kolom 20), aanteekening te houden. Het hoofdadres wordt echter vermeld in vak 22) op de persoonskaart en in vak 14) op de gezinskaart. Artikel 102. De wegens adresverandering noodige wijzigingen kunnen, met Aanbreng, wijz. inachtneming van het bepaalde in artikel 56, in het bevolkings- naar behoefte, register worden aangebracht naar behoefte, met dien verstande, dat de wijziging tenminste wordt aangebracht op de persoonskaart of op de gezinskaart van het hoofd van het gezin, dat verhuisd is, alsmede op de kaart van ieder der tot een samenwoning behoorende personen en van ieder afzonderlijk levende persoon. Toelichting. Van de in art. 56 voorgeschreven vermeldingen in het woningregister mag niet worden afgeweken. In dit verband en met het oog op de andere restricties van het onderhavige artikel, komt het ons voor, dat deze bepaling alleen van belang is te achten voor gemeenten, waar een persoonsregister wordt gehouden. Hoewel ook het gezinsregister nadrukkelijk wordt genoemd, schijnt ons een toepassing van deze bepaling op dat register tot geen resultaat te kunnen leiden. De strekking van de bepaling is eenvoudig deze, dat bij toepassing van een persoonsregister, ongeacht de rangschikking van de kaarten onderling, volstaan kan worden met het aanbrengen van de aanteekening der verhuizing alleen op de gezinspersoonskaart van het hoofd van het gezin. Op de kaarten van vrouwen en kinderen behoeven de adressen in de gemeente dus niet te worden vermeld. Wij meenen de toepassing van dit artikel ten sterkste te moeten ontraden, o.a. met het oog op het snel en rechtstreeks kunnen verstrekken van inlichtingen. De tijdwinst, welke op den dagelijkschen recherche-arbeid kan worden verkregen, weegt stellig op tegen het tijdverlies, dat wordt geleden bij het aanbrengen van de binnenverhnizingen op de kaarten van alle leden van het gezin. AFDEELING VII. Hoofdstuk 1. Het verstrekken van inlichtingen. Artikel 103. Bevoegdheid Het geven van inlichtingen en het doen van opgaven uit het gemeentebestuur, bevolkingsregister blijft, behoudens het bepaalde in artikel 104, aan de beslissing van het gemeentebestuur overgelaten. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk V: „Het verstrekken van inlichtingen '. ,Volgens dit artikel zijn de gemeentebesturen bevoegd ook aan particulieren inlichtingen te verstrekken. Een verplichting "daartoe bestaat niet." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 26.) " Uit de wettelijke bevoegdheid van de Kroon om bindende regels te geven „omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters", vloeit o.i. voort de bevoegdheid om ook voorschriften te geven omtrent het gebruik, dat van de bevolkingsregisters zal worden gemaakt, in het bijzonder voor zooveel betreft den publieken dienst. O.i. is het gemeentebestuur bevoegd een inlichting of een opgave incidenteel en zonder opgave van redenen te weigeren, al doet het deze in het algemeen ook aan particulieren verstrekken. Men zie ook artt. 107 en 108. ,, Te onderscheiden is tusschen „inlichtingen' en „opgaven . Onder „inlichtingen" is o.i. te verstaan het aan de hand van het bevolkingsregister verifieeren of aanvullen van door anderen verstrekte gegevens. Zoo zal het verstrekken van een adres van iemand, wiens naam door den aanvrager is opgegeven, te beschouwen zijn als een inlichting. Onder „opgave" is dan te verstaan: het op algemeen ot bijzonder verzoek van particulieren of hoofden van diensten, enz., doch overigens eigener beweging, verstrekken van gegevens uit het bevolkingsregister, ten aanzien van niet met name of met adres • aangeduide personen of groepen van personen. Opgemerkt wordt, dat hier niet gesproken wordt van het verblijfregister. Bepalingen, overeenkomende met die van de artt. 103 en 104, zijn voor het eerst opgenomen in het K.B. van 11 Aug. 1920. Artikel 104. 1. Alle inlichtingen of opgaven door of namens hoofden van Inlicht, of opgaven openbare diensten uit het bevolkingsregister gevraagd, worden openb. diensten, door het gemeentebestuur verstrekt. 2. De verstrekking geschiedt kosteloos, indien de inlichtingen Kostel. verstrek, of opgaven gevraagd worden ten behoeve van de departementen van algemeen bestuur, de provinciale besturen, de Inspectie, de gemeentebesturen, den burgerlijken stand, het Openbaar Ministerie en de Rijksstatistiek. 3. Onze Minister kan in bijzondere gevallen en in verband In bïjz. gevallen met den omvang van het werk bepalen, dat de verstrekking van ,,iet kosteloos, de in het voorgaande lid bedoelde inlichtingen of opgaven niet kosteloos geschiedt. Het bedrag der vergoeding wordt alsdan door hem vastgesteld. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk V: „Het verstrekken van inlichtingen'''. 1. ,,Op grond van lid 1 van dit artikel kan aan openbare diensten „het geven van inlichtingen en het verstrekken van opgaven niet „worden onthouden." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 26.) Men zie ook de toel. op art. 103. 2. Aan deze opsomming van openbare diensten moet o.i. een beperkte strekking worden toegekend. De departementen van algemeen bestuur, de provinciale besturen en de gemeentebesturen moeten, ter uitoefening van de algemeene bestuurstaak, inlichtingen of opgaven kosteloos kunnen krijgen. De Inspectie (men zie ook art. 117), die onder het departement van binnenlandsche zaken ressorteert, is afzonderlijk genoemd. Haar taak in de organisatie der bevolkingsboekhouding maakt het noodig, dat ook zij inlichtingen of opgaven kosteloos ontvangt. Een soortgelijk argument bestaat ten aanzien van den burgerlijken stand. Het Openbaar Ministerie en de Rijksstatistiek (men zie ook artt. 118 en 119), zijn instellingen van zoo algemeen zedelijk en wetenschappelijk belang, dat geenerlei belemmering aan een goede functionneering daarvan, van overheidswege in den weg mag worden gelegd. Inlichtingen of opgaven, gevraagd door de politie zijn o.i. meestentijds te rangschikken onder die, gevraagd „ten behoeve" van het O.M. Hoewel ook de laatstgenoemde instellingen elk onder een departement ressorteeren, zijn zij toch genoemd, waaruit moge blijken, van de beperkte strekking der opsomming, welke o.i. als limitatief is te beschouwen. Indien de be\oegdheid van de Kroon om voorschriften te geven omtrent het gebruik, dat van het bevolkingsregister zal worden gemaakt, wordt erkend (zie toel. op art. 103), zal haar zeker het recht om kostelooze verstrekking aan alle of eenige openbare diensten voor te schrijven, bezwaarlijk kunnen worden ontzegd. Ingevolge de volgende wettelijke voorschriften moeten inlichtingen eveneens kosteloos worden "verstrekt: Wet op de personeele belasting (art. 69); Wet op de Vermogensbelasting 1892 (art. 52ter); Wet op de Inkomstenbelasting 1914 (art. 105); Wet op de Verdedigingsbelasting (art. 2); Wet tot heffing van eene belasting naar het vermogen van Instellingen van de Doode Hand, 19^4 (art. 18); Ongevallenwet 1921 (art. 109); Land- en Tmnbouwongevallenwet 1922 (art. 120); Arbeidswet 1919 (art. 67); Burgerlijk Wetboek (art. 374k). Verschillende andere wettelijke bepalingen houden voorschriften in omtrent verplichte verstrekking van inlichtingen, welke echter niet kosteloos moeten worden gegeven. 3. Bedoeling van lid 3 is, dat voor elk bijzonder geval, waarin de gemeente het billijk acht, dat een vergoeding wordt betaald, "de tusschenkomst van den minister wordt ingeroepen. Ie dien "aanzien zullen dus geen algemeene regelen worden gesteld. (Handleiding bevolkingsboekhouding.) Het spreekt vanzelf, dat de in dezen aan den minister gegeven bevoegdheid niet verder strekt dan de in lid 2 genoemde openbare diensten. Met betrekking tot een openbaren dienst, welke, krachtens de bepaling eener wet, kosteloos inlichtingen kan vragen, mist o.i. de minister de bevoegdheid een bedrag van vergoeding vast te stellen. Wel zal de Minister in een bijzonder geval tusschenkomst kunnen verleenen. . „ Uit de woorden ,,in verband met den omvang van netwerk , valt af te leiden, dat alleen in geval van massale verstrekking van cegevens aan een der genoemde openbare diensten, de tusschenkomst van den minister kan worden gevraagd. Bij het vaststellen van liet bedrag der vergoeding zal o.i. rekening kunnen worden gehouden met de bepalingen van art. 105. Artikel 105. • Inl. of opgaven 1. Het verstrekken van inlichtingen of opgaven aan andere volgons tarief. openbare diensten dan die, genoemd in het tweede lid van artikel 104, alsmede aan openbare instellingen en -bedrijven, geschiedt volgens een door den gemeenteraad vast te stellen tarief, dat zoodanig is ingericht, dat per inlichting of opgave ten boogste viif cent en voor een geldig blijvend abonnement voor 100, 500, 1Ö00 of 10 000 inlichtingen of opgaven, afnemende bedragen in rekening worden gebracht. Tarief wetenscli. 2. De gemeenteraad bepaalt of en in hoeverre het in liet voorof philnnthr. doel. gaande lid bedoelde tarief tevens zal gelden voor inlichtingen of opgaven, bestemd voor een wetenschappelijk of philantliropisch doel. Verbod verstr. 3. De in de beide voorgaande leden bedoelde inlichtingen of aan derden. opgaven mogen door den aanvrager niet aan derden verstrekt worden. Toelichting. Men raadplege Hoofdstuk V, „Het verstrekken van inlichtingen". 1 Men zie art. 139. Opgemerkt wordt, dat over inlichtingen of opgaven uit het verblijfregister niet wordt gesproken (zie artt. 59—62). In de legesverordening zal daarom o.i. liet verblijfregister afzonderlijk moeten worden genoemd. „Onder de openbare diensten, instellingen en bedrijven, bedoeld „in dit artikel, moeten worden verstaan de Posterijen, Telegrafie „en Telefonie, de Raden van Arbeid, enz. Hierbij is niet alleen te „denken aan Rijks- of provinciale instellingen of bedrijven, maar „ook aan gemeentelijke instellingen of bedrijven, voor zoover deze „niet behooren tot de normale diensten van de gemeenten, zooals „de gemeentesecretarie". (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz.26.) De vrijdom van leges heeft meermalen aanleiding gegeven tot het vragen van inlichtingen of opgaven in een omvang, waarop de normale bezetting van de gemeentesecretarie niet berekend is. Het is klaarblijkelijk de strekking van dit artikel het heffen van leges voor inlichtingen of opgaven uit het bevolkingsregister te stimuleeren. Er is in het algemeen niets tegen, dat openbare instellingen, diensten en bedrijven, welke over eigen middelen beschikken, voor de aan haar bewezen diensten betalen. Het gebruik van gas, electriciteit en water door den dienst van het bevolkingsregister, zal meestentijds eveneens moeten worden betaald. Erkend moet worden, dat de steeds zwaardere eischen, welke in verband met het verstrekken van inlichtingen, aan de bevolkingsboekhouding worden gesteld, tegenwicht behooren te vinden in eenige vergoeding van de arbeidskosten. De dienst van het bevolkingsregister wordt daardoor meer rendabel, hetgeen een betere outilleering tengevolge kan hebben. Aangezien aan het werk dier openbare diensten, enz. zeer stellig een algemeen belang niet kan worden ontzegd, moet het ook niet mogelijk zijn zoodanig hooge bedragen aan leges in rekening te brengen, dat het gebruik maken van het bevolkingsregister praktisch onmogelijk wordt. Dit is te zien als de reden, dat de leges voor deze openbare diensten slechts tot bepaalde bedragen mogen worden geheven. „Aangezien de in art. 105, lid 1, bedoelde diensten, instellingen „en bedrijven werkzaam zijn in het algemeen belang, verdient het „aanbeveling bij de samenstelling van de tarieven hiermede rekening te houden, door de te vorderen bedragen niet al te hoog „te stellen. Rij te hooge bedragen zal het algemeen belang niet „zijn gediend". (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 26.) Men zie het model-tarief in Hoofdstuk V. O.i. bevat deze bepaling niet een bevoegdheid, doch een verplichting van den gemeenteraad tot het vaststellen van een tarief. De raad is uiteraard vrij om van particulieren leges te doen heffen tot een bedrag, vereisciit om een matige winst aan de gemeente te verzekeren (art. 287 gemeentewet). Ook aan particuliere instellingen zullen abonnementen kunnen worden verstrekt, doch tegen een hooger tarief dan aan openbare diensten, enz. Het kosteloos verstrekken van inlichtingen en opgaven is o.i., behoudens in de gevallen bedoeld in art. 104, (zie ook de toelichting daarop) niet meer verdedigbaar. De Kroon zal met haar goedkeuringsrecht hierop invloed kunnen uitoefenen. De verplichting tot legesheffing is, o.i. terecht, slechts opgelegd voor zooveel het betreft den publieken dienst. Het door ons buiten twijfel geachte recht van de Kroon om kostelooze verstrekking van inlichtingen aan alle of eenige openbare diensten voor te schrijven, sluit in zich de bevoegdheid tot het geven van richtlijnen, volgens welke leges kunnen worden geheven van openbare diensten, die niet voor kostelooze verstrekking in aanmerking komen. Het meerdere (kostelooze verstrekking) sluit in zich het mindere (verstrekking volgens tarief). Men zie ook de toel. op artt. 103 en 104. Twijfel aan de rechtsgeldigheid van deze voorschriften is, in dat verband, o.i. niet gerechtvaardigd. Het schijnt ons mogelijk een verschillend tarief vast te stellen voor inlichtingen en voor opgaven. Aan particulieren zullen zelfs leges kunnen worden in rekening gebracht in den vorm van toenemende bedragen, naarmate het aantal gegevens, dat omtrent een persoon wordt gevraagd, grooter is. Ook per abonnement kan eenige progressie worden toegepast. Het komt ons niet aanbevelenswaardig voor een dergelijk systeem toe te passen op abonnementen voor openbare diensten, enz. Evenwel zal een „inlichting , die opgaven omtrent meer dan een persoon vereischt, niet als één inlichting kunnen worden aangemerkt. Onder inlichtingen of opgaven uit het bevolkingsregister zijn o.i. ook die te verstaan, welke verstrekt worden uit de tot het archief behoorende deelen (zie art. 28, 2e lid en art. 109). 2. Deze bepaling is te beschouwen als een tegemoetkoming aan instellingen, enz. met een wetenschappelijk of philanthropisch doel. Of het goedkoope tarief zal gelden bepaalt de gemeenteraad en in hoeverre het zal kunnen worden toegepast eveneens. Het zal dus b.v. mogelijk zijn te bepalen, dat aan deze instellingen enz. uitsluitend inlichtingen worden verstrekt ad 5 cent per stuk, of per abonnement van 100 stuks. Het is evenwel ook mogelijk het geheele tarief op dergelijke instellingen toepasselijk te verklaren. Of de inlichting of opgave gevraagd wordt voor een wetenschappelijk- of philanthropisch doel zal het gemeentebestuur moeten beoordeelen. 3. Voor hen, die mochten twijfelen aan de beteekenis van het eerste lid, moet hier wel duidelijk zijn, dat aan particulieren en particuliere instellingen noch gratis inlichtingen enz. behooren te worden verstrekt, nóch het goedkoope tarief van toepassing behoort te zijn. Er is geen goede grond aan te voeren de openbare diensten enz. achter te stellen bij particulieren. De bepaling van dit lid wil klaarblijkelijk de gemeente beschermen tegen mogelijke concurrentie van de zijde van diensten, enz., die inlichtingen of opgaven tegen het lage tarief deelachtig kunnen worden. Artikel 106. Inl. of opgaven uit Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 104 en Centr. B. R. en 105 beslist Onze Minister of en in hoeverre inlichtingen ot oparchiev. Inspectie. „av'en kunnen worden verstrekt uit het centrale bevolkingsregister, bedoeld in artikel 28, derde lid en uit de persoonskaarten-archieven der Inspectie. Kosten. Hij regelt in welke gevallen de inlichtingen of opgaven kosteloos worden gegeven en stelt voor de andere gevallen het bedrag der kosten vast. Toelichting. 1 Het is te verwachten, dat in de toekomst van de gegevens, waarover de Inspectie beschikt, veelvuldig gebruik zal worden gemaakt, zoowel door particulieren als door overheidsinstellingen. De Inspectie heeft sedert 1 Juli 1936 niet alleen gegevens omtrent allen, die wegens het verlaten van ons land van de bevolkingsboekhouding zijn afgevoerd en van allen, die wegens vestiging in Nederland in de bevolkingsregisters zijn opgenomen, doch bovendien groeit met den dag een centraal archief van persoonskaarten van overleden personen, dat een schat van gegevens bevat. De minister beslist, met inachtneming van de artt. 104 en 105; d.w.z. aan de daarin genoemde openbare diensten, instellingen en bedrijven zullen geen inlichtingen of opgaven kunnen worden onthouden en zij zullen, naar de gemaakte onderscheidingen, kosteloos of tegen laag tarief moeten worden verstrekt. Of inlichtingen zullen worden verstrekt aan particulieren en in hoeverre inlichtingen aan hen kunnen worden gegeven, is aan het toezicht en de prudentie van den minister overgelaten. 2. Deze bepaling is niet in strijd te achten met het bepaalde in art. 105, doch als een aanvulling van art. 104. Volgens verschillende wettelijke bepalingen immers, zijn de gemeentebesturen verplicht kosteloos inlichtingen te verstrekken, b.v. aan de inspecties der belastingen, aan de voogdijraden, aan de Rijksverzekeringsbank, enz. De bedoelde wettelijke bepalingen bevatten uiteraard geen voorschriften, ten aanzien van kostelooze verstrekking van inlichtingen uit het centrale B.R., enz. door de Inspectie. De minister heeft, door de in dit lid gegeven bevoegdheid, de gelegenheid dergelijke diensten eveneens vrijstelling van leges te verleenen. Verwacht mag worden, dat de minister de desbetreffende beschikking zal doen publiceeren. Artikel 107. Tenzij de inlichting of opgave wordt gevraagd voor ambtelijk Geheimhouding, gebruik, is geheimhouding verplicht omtrent vroeger of tegenwoordig verblijf in een krankzinnigengesticht, in een strafgevangenis of in een huis van bewaring, in een rijkswerkinrichting, in een tuchtschool of in een reclasseeringsinstelling, voor zooveel betreft hen, die behooren tot de bevolking voor wie de inrichting of instelling bestemd is. T oelichting. Alleen ten aanzien van het (vroeger of tegenwoordig) verblijf in een der genoemde instellingen en dan nog slechts voor zoover het iemand betreft, die daarin als verpleegde is opgenomen of opgenomen geweest, is geheimhouding opgelegd. Bij overtreding van deze verplichting is de ambtenaar o.i. strafbaar ingevolge art. 2 der wet van 17 April 1887, St. no. 67. Men zie echter ook art. 272 Wetb. v. Strafrecht. Zie art. 129. . l " _ # A <-> _ -> O ï O — Artikel 108. Het is verboden aan bijzondere personen of instellingen uit Buitenechtel. gehet bevolkingsregister inlichtingen of opgaven te verstrekken boorte of samenw. omtrent buitenechtelijke geboorten of -samenwoning en omtrent ontaett./onth. ontheffing of ontzetting van de ouderlijke macht, tenzij aan het gemeentebestuur voldoende blijkt, dat de inlichtingen of opgaven voor een philanthropisch of wetenschappelijk doel gevraagd worden, of tenzij dit in bijzondere gevallen door het gemeentebestuur noodzakelijk of wenschelijk wordt geacht. Toelichting. Het komt ons voor, dat deze goedbedoelde bepaling niet steeds tot het beoogde resultaat zal leiden. De openbaarheid der registers van den burgerlijken stand maakt het mogelijk langs dien weg, ten aanzien van buitenechtelijke geboorten, inlichtingen te verkrijgen. Indien inlichtingen uit het bevolkingsregister worden gevraagd, waarbij den ambtenaar blijkt, dat de te verstrekken gegevens een buitenechtelijke samenwoning aan het licht zouden kunnen brengen, zal hij goed doen steeds te vragen voor welk doel de inlichtingen bestemd zijn. Wordt hem de toelichting geweigerd of blijkt hem, dat hij door het geven van inlichtingen in strijd zou handelen met de strekking van dit artikel, dan is hij o.i. verplicht elke inlichting zonder meer te weigeren, ingevolge de in art. 103 aan het gemeentebestuur verleende bevoegdheid. Een weigering, met verwijzing naar de bepaling van art. 108, zou het doel doen voorbij streven. De aanvrage kan dan schriftelijk worden gericht tot het gemeentebestuur met uiteenzetting van de redenen. In welke gevallen door het gemeentebestuur ontheffing zal worden verleend van het verbod, wegens noodzakelijkheid of wenschelijkheid, is bezwaarlijk aan te geven. Het kan b.v. door het gemeentebestuur in een bepaald geval wenschelijk worden geacht, aan een a.s. huwelijkscandidaat een inlichting te verstrekken, omtrent een buitenechtelijke geboorte uit zijn aanstaande vrouw, bijaldien hij blijkt daaromtrent nog niet op de hoogte te zijn. Men zie art. 129. Hoofdstuk 2. De zorg voor en het toezicht op de bevolkingsregisters. § 1. De gemeentebesturen. Artikel 109. Zorg- aanl., inr. l. De zorg voor het aanleggen, inrichten en bijhouden van en bijhouden B.R. jiet bevolkingsregister der gemeente en van het verblijfregister, is opgedragen aan het gemeentebestuur. (Jemcentebest. be- 2. De oude en de nieuwe deelen van het bevolkingsregister waart B. R.; der gemeente berusten bij het gemeentebestuur en worden zorgbrandg-ev., vocht. vul(üg bewaard. Het gemeentebestuur treft de noodige voorzieningen ter bescherming van de archieven van dat bevolkingsregister tegen brandgevaar en tegen vocht. Toelichting. 1. Men zie de artt. 28, 59 en 67, 2e lid en 110. De zorg strekt zich ook uit over de archieven (zie volgend lid). In verband met het bepaalde in artikel 151 der gemeentewet is onder gemeentebestuur te verstaan het college van burgemeester en wethouders. 2. Do bescherming van de archieven van het bevolkingsregister tegen brandgevaar en tegen vocht is een nationaal belang van de eerste orde. Bestaan van de registers van den burgerlijken stand dubbelen, van de bevolkingsregisters ontbreken die. Elk gemeentelijk bevolkingsregister bevat een belangrijke ver- zameling schakels in de ketens van opeenvolgende woonplaatsen van de bevolking, welke onontbeerlijk zijn voor de mogelijkheid van nasporing van personen, die, zij het nog zoo kort, in de gemeente hebben gewoond. Het ontbreken van één zoo'n schakel maakt, dat nasporing onmogelijk is. Brand- en vochtvrije berging van het archiefregister is noodzakelijk, omdat reconstructie niet wel mogelijk is. Het persoonsregister, dat alleer. de kaarten be\at \an de levend aanwezige bevolking, is, zoo noodig, wel te reconstrueeren. Het gezinsregister, dat zoowel „levende" posten als archiefposten bevat, behoort, eer dan het persoonsregister, brandvrij te worden geborgen met het oog op die archiefposten. De voorschriften verzetten zich niet tegen een bewaring van de archieven van het bevolkingsregister in een gemeentelijk archiefdepot. Uiteraard komt aan het gemeentebestuur het oordeel toe öf en zoo ja, welke deelen daarin eventueel zullen worden ondergebracht. Men zie de achter het „besluit" opgenomen „Wenken voor de berging van het persoonsregister". Artikel 110. 1. De in artikel 28, tweede lid, genoemde registers worden Bij voortduring bij voortduring bijgehouden, zoodat zij den staat der bevolking bijhouden linauwkeurig doen kennen. 2. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en Gemeentefeest, is 123 en onverminderd het bepaalde in artikel 23, eerste lid, is het verplicht: gemeentebestuur verplicht: a. opneming in of afvoering van het bevolkingsregister der Opneming of afgemeente te weigeren wanneer uit de omstandigheden is op te voer- te weigeren, maken, dat die opneming of die afvoering in strijd is te achten met de bepalingen van dit besluit; b. opneming in of afvoering van het bevolkingsregister der Opneming of afgemeente te vorderen, wanneer uit de omstandigheden is op te voer- te vorderen, maken, dat die opneming of die afvoering ingevolge de bepalingen van dit besluit moet plaats hebben. Toelichting. 1. Men zie art. 67, 2e lid, art. 23, 2e lid en voorts de bepalingen van de artt. 109 en 111. 2. Voorheen stond de administratie vrijwel machteloos tegenover onwilligen. De bevoegdheid, of wil men, de verplichting, tot afwijking van den gewonen regel, dat opneming of afvoering plaats vindt op grond van een aanmelding of een aangifte, mag uiteraard niet leiden tot willekeur. De in artikel 123 voorgeschreven procedure heeft de bedoeling, op weinig omslachtige wijze de belangen van personen en van bevolkingsboekhouding te waarborgen. De verwijzing naar art. 23, le lid, heeft ten doel te voorkomen, dat opneming in het bevolkingsregister der gemeente van iemand, die nog niet in de nationale bevolkingsboekhouding vermeld staat, zou worden geweigerd op grond, dat hij in de gemeente niet zou thuis behooren (zie de toel. op dat artikel). Vordering vindt niet plaats in de gevallen, bedoeld in art. 91 (zie toel. daarop). . . , . De weigering of vordering richt zich tot den persoon (men zie art. 10 en de artt. 9, 13, 85, le lid, 89 en 123). Indien de persoon buiten het geding staat of is komen te staan, b.v. doordat tegenover een vordering van het eerie gemeentebestuur een weigering van het andere gemeentebesuur staat, is er o.i. sprake van een geschil (zie art. 124). De verplichting tot weigering of vordering strekt zich met uit tot de inschrijving in of afvoering van het verblijfregister. (Men zie de artt. 59—62 en voorts artt. 3, 3e lid, 19 en 23, le lid). Het oordeel omtrent de omstandigheden berust in eerste instantie bij het gemeentebestuur. De persoon verstrekt daartoe de noodige inlichtingen (zie de artt. 3, 3e lid en 5). Artikel 111. Jaarl. onderzoek 1. Het gemeentebestuur doet tenminste eenmaal per jaar, schriftelijk ot ]ietzij schriftelijk, hetzij langs de woningen der bevolking, onderlangs woningen. zoekèn of de in het bevolkingsregister der gemeente opgenomen personen terecht daarin (nog) zijn opgenomen en of alle daarvoor in aanmerking komende personen in het bevolkingsregister zijn opgenomen. Aanbrengen 2. Het gemeentebestuur zorgt, in verband met den uitslag wijzigingen. van het onderzoek, dat, met inachtneming van de regelen van dit besluit, de noodige wijzigingen in het bevolkingsregister onverwijld worden aangebracht. Toest, afwijking. 3. Onze Minister kan aan een gemeentebestuur tot wederopzegging toestemming verleenen tot afwijking van het bepaalde in het eerste lid. Toelichting. 1. Aan het gemeentebestuur is de keuze overgelaten of de jaarliiksche controle zal zijn een schriftelijke dan wel een huis-aan-huiscontröle. Ook de schriftelijke controle zal huis-aan-huis moeten plaats hebben. Deze bepaling laat geen twijfel meer dat tenminste eenmaal per jaar een eenvoudige volkstelling moet worden gehouden. De huis-aan-huis-contröle kan b.v. geschieden door het medenemen van uittreksels uit de gezinskaarten en uit de kaarten van afzonderlijk levende personen, enz. in daarvoor geëigenden losbladigen vorm en het aan de woningen der bevolking verifieeren van den inhoud (zie art. 5, 2e lid, benevens de artt. 13 eri 15). (_ ok is het mogelijk, den daarmede belasten ambtenaar, de noodige gegevens langs de woningen te doen verzamelen op het hem daartoe verstrekte blanco materiaal (b.v. een blocnote). (Zie art. 5, 2e lid). In beide gevallen zullen de verkregen inlichtingen ter secretarie met het bevolkingsregister moeten worden vergeleken. Een controle, waarbij alleen of voornamelijk wordt nagegaan of het aantal mannen en vrouwen met de werkelijkheid overeenstemt, is onvoldoende en o.i. in strijd met het voorschrift De schriftelijke controle kan b.v. plaats hebben door het aan de hoofden toezenden van, hetzij tevoren ter secretarie ingevulde formulieren, bevattende een uittreksel van het gezin en van de inwoning, hetzij oningevulde formulieren, waarop door het hoo d, de gezinssamenstelling en de inwoning kunnen worden vermeld. Het verdient aanbeveling bij het verzoek om verbetering of om invulling, te verwijzen naar de bepalingen der artt. 5, 13 en 15 en een portvrije retour-enveloppe bij te sluiten. Men zie de toel. op art. 85, le lid. Ook de aldus binnengekomen gegevens zullen met het bevolkingsregister behooren te worden vergeleken. Een nauwkeurige jaarlijksche controle is vai bijzonder belang voor een goede bevolkingsboekhouding. Ook in de kleinste gemeenten, waar men de bevolking geheel kent, blijkt een controle steeds tot verrassingen te leiden. Men zie de artt. 100, 112 en 114 en vergelijke art. 62. 2. Het aanbrengen van wijzigingen bepaalt zich o.i. niet tot het opnemen of afvoeren alleen, doch ook tot veranderingen in de gegevens, b.v. in het beroep, adres, enz. 3. In het eerste lid Wordt een keuze gelaten tusschen twee stelsels. Een gemengde controle, b.v. deels schriftelijk en deels langs de woningen, zal, in verband met bepaalde plaatselijke omstandigheden, aanbeveling kunnen verdienen. Dit is o.i. geen „afwijking", waarvoor toestemming van den Minister noodig is. Het is echter ook mogelijk, dat de keuze uitgaat naar een ander controle-systeem, dan de genoemde twee. Wij denken hierbij aan het Rotterdamsche systeem van z.g.n. „administratieve controle dat weliswaar een bijzondere organisatie vereischt, doch ook bijzondere voordeelen kan bieden bij wijze van „up-to-date-contröle." De Minister kan voor deze en dergelijke afwijkingen „tot wederopzegging" toestemming verleenen. Het zal aanbeveling verdienen bij het verzoek om afwijking omstandig aan te geven, hoe men zich denkt de controle te houden. Geheele of gedeeltelijke ontheffing is o.i., met het oog op het imperatieve karakter van de bepaling van het eerste lid, niet mogelijk. Artikel 112. Het gemeentebestuur herinnert de bevolking minstens een- Openb. kennisgev. maal per jaar en alsdan in de maand April aan haar in afdeeling in APnl (formul.). II bedoelde verplichtingen. Deze herinnering geschiedt bij openbare kennisgeving, waarvan het formulier wordt vastgesteld door Onzen Minister. Toelichting. „Openbare kennisgeving. „Voor het vastgestelde formulier der openbare kennisgeving zie men bijlage D." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 27 en 39). Minstens eenmaal per jaar en alsdan in de maand April, dat is dus gedurende of kort voor den grooten verhuistijd, moet de publicatie plaats hebben. Het verdient o.i. aanbeveling deze „openbare kennisgeving" op regelmatige tijden ook in de pers te publiceeren, teneinde de bevolking aan de nieuwe voorschriften te gewennen. Ook het uitreiken van exemplaren in den vorm van een strooibiljet kan van veel nut zijn. Artikel 113. Elk gemeentebestuur verleent op verzoek van andere gemeente- Medewerking opbesturen of van de Inspectie, zooveel mogelijk medewerking sPore" verblijfpl. bij het opsporen van de verblijfplaats van een persoon. Toelichting. De hier gevorderde medewerking zal zich ook uitstrekken tot het inwinnen van inlichtingen bij ter plaatse wonende verwanten. Men zie de artt. 23, 2e lid, 72, 2e lid, 79, 2e lid, 81, 89, 91, 3e lid, 92, 93 en 96, 2e lid. Artikel 114. Verslag jaarl. on- 1. Het gemeentebestuur doet jaarlijks vóór 31 December aan derz. voor 31 Dec. jnSpectie verslag van het in artikel 111 bedoelde onderzoek. Model verslag. 2. Het in het eerste lid bedoelde verslag geschiedt met een formulier, waarvan het model door Onzen Minister wordt vastgesteld. Het verslag gaat vergezeld van een opgave van de gemeentebesturen, die niet voldaan hebben aan het bepaalde in artikel 88, eerste lid, alsmede van de opmerkingen, waartoe de toepassing van dit besluit aanleiding mocht geven. Toelichting. 1. Men zie de toel. op art. 111. 2. ,,Jaarlijksche controle". „Voor het vastgestelde model van het verslag inzake de jaarlijksche controle zie men bijlage E." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 27 en 41.) Het verslag moet vergezeld gaan van een opgave van de gemeentebesturen, die niet voldaan hebben aan het bepaalde in art. 88, le lid, d.w.z. van de gemeentebesturen, die de verhuiskaarten niet hebben teruggezonden. Hieromtrent bevat het verslag een vraag (11), waarbij is aangeteekend: „(Deze vraag houdt verband met het bepaalde in artikel 118, derde lid) . Uit deze aanteekening blijkt, dat de opgave noodzakelijk wordt geacht voor het vaststellen van het bevolkingscijfer der gemeente. Men zie den Leidraad bevolkingsstatistiek, onder F. 2 en F. 14, blz. 24 en 30. In dit verband schijnt het niet noodig een opgave te doen van de gemeentebesturen, die de verhuiskaart niet binnen den gestelden termijn hebben teruggezonden. Ook de gemeentebesturen, welke de teruggezonden verhuiskaart niet van een duidelijken afdruk van den gemeentestempel hebben voorzien, zullen o.i. niet behoeven te worden opgegeven, omdat het meestal wel mogelijk zal zijn dat verzuim tevoren te doen herstellen. Opgave is o.i. alleen noodig van de gemeentebesturen, die, ondanks dat de vestiging in de gemeente een voldongen feit is geworden, de verhuiskaart in het geheel niet terugzenden, óók niet, nadat herhaalde verzoeken tot hen gericht zijn. De desbetreffende cijfers van vertrek in jaarstaat 1<, zijn dan niet geheel gedekt door dubbel afgestempelde verhuiskaarten, waardoor een controle op de juiste rubriceering en een controle op de tegenover het vertrek staande vestigingen in andere gemeenten, niet mogelijk zou zijn. Dit een en ander mogelijk te maken, schijnt de strekking te zijn van bedoeld voorschrift. Men vergelijke de toel. op art. 118, 3e lid. § 2. De Inspectie van de Bevolkingsregisters. Artikel 115. Waar gevestigd. Er is een Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters gevestigd te 's-Gravenhage. Toelichting. „Inspectie". „De Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters is gevestigd „Binnenhof 19 te 's-Gravenhage, telefoon letter T, Departement „van Binnenlandsche Zaken." (Handleiding bevolkingsboekhouding, blz. 27.) „Het kan voorkomen, dat vragen rijzen omtrent de wijze van „uitvoering van de voorschriften inzake bevolkingsboekhouding, „welke min of meer spoedige voorlichting wenschelijk maken. „Hoewel uiteraard de beslissing in geschillen, welke zich naar „aanleiding van de toepassing'dier voorschriften kunnen voordoen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 124 aan den Minister „blijft voorbehouden, is er nochtans geen bezwaar tegen, dat in „voorkomende gevallen rechtstreeks de voorlichting van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters wordt gevraagd. De Inspectie „zal zich dan zoo noodig met den Minister in verbinding kunnen „stellen ter verkrijging van een beslissing." (Handleiding bevolkingsboekhouding■, blz. 3.) Reeds sedert 1 Januari 1929 bestaat een Inspectie van de Bevolkingsregisters. In het K.B. van 27 Sep. 1930, St. 392, wordt voor het eerst van de Inspectie melding gemaakt. Deze Inspectie is ontstaan uit de behoefte van den Directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek aan deskundige voorlichting. De oorspronkelijke instelling was dan ook gegrond op het bepaalde in artikel 33, vierde lid van het K.B. van 12 Dec. 1922, St. 670 en de Inspecteur trad op als de gemachtigde van den Directeur van het C.B.S. Hoewel na 1 Januari 1929 een belangrijke wijziging is gekomen in de verhouding van de Inspectie tot het C.B.S. (de Inspectie is thans ondergebracht bij het Departement van Binnenl. Zaken en het C.B.S. bij het Depart. van Handel, Nijverheid en Scheepvaart), treedt de Directeur van het C.B.S. op als onbezoldigd Hoofd der Inspectie. Men zie art. 120, le lid. Aan de Rijksinspectie is één Inspecteur verbonden. Men zie ook art. 116, 2e lid. Artikel 116. 1. De Inspectie is, behalve met de in dit besluit bepaald aan- Taak der Inspectie, geduide werkzaamheden, belast met het doorloopend onderzoek van en het geregeld toezicht ter plaatse op de bevolkingsregisters en de verblijfregisters der gemeenten en met het toezicht op de juiste naleving van de bepalingen van dit besluit. 2. De Inspectie dient desgevraagd Onzen Minister en den Inspectie ad vis. directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek van advies Min.enDir.C.B.S. in alle aangelegenheden de uitvoering van dit besluit betreffende. Toelichting. 1. Men zie de toel. op art. 1, le lid, sub b en voorts de artt. 117 en 131. 2. Men zie de artt. 120—122 en de toel. op art. 115. Artikel 117. 1. Door het gemeentebestuur worden aan de Inspectie kosteloos Bevoegdheden alle inlichtingen omtrent de inrichting, het bijhouden van en inspectie. het toezicht op het bevolkingsregister en het verblijf register der gemeente verstrekt. Inzage 2. Aan de ambtenaren der Inspectie Wordt desverlangd ter¬ bescheiden. stond inzage verleend van de in het eerste lid bedoelde registers en van alle bescheiden, hulp- en bijregisters, welke betrekking hebben op het bijhouden dier registers. Toelichting. 1. Deze bepaling heeft een andere strekking dan die van art. 104, 2e lid. Men zie ook artt. 114en 131.' § 3. Het Centraal Bureau voor de Statistiek. Artikel 118. Verstrekken inl. 1. De gemeentebesturen verstrekken aan het Centraal Bureau voor bevolkings- voor de Statistiek kosteloos alle inlichtingen, voor zoover deze statistiek. noodig zijn voor de verkrijging van juiste gegevens ten behoeve van de bevolkingsstatistiek. Medewerk, ambt. 2. De ambtenaren van den burgerlijken stand verleenen, voor v. d. B. S. zooveel noodig, daarbij hun medewerking. Inzending ver- 3. Vóór den 15den Januari worden de verhuiskaarten eu andere huisk. en andere ontvangbewijzen voor de in het afgeloopen jaar wegens vertre ontvangbew. aan verzonden persoonskaarten en/of verhuisbiljetten toegezonden c* B*s" aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. De berichten van ontvangst, bedoeld in artikel 72 en de kennisgevingen bedoeld in artikel 78 worden geleidelijk en onmiddellijk na afdoening toegezonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. Toelichting. 1. De bedoelde ,,inlichtingen" zijn o.i. van anderen aard dan die van art. 104, 2e lid, welke rechtstreeks uit liet bevolkingsregister geput worden. De opdracht aan de gemeentebesturen tot het verstrekken van „alle inlichtingen" heeft een veel verder gaande strekking. 2. Men zie de toel. op art. 63. De hier verlangde medewerking van de ambtenaren v. d. b. s. zal bedoeld zijn als een hulpverleening aan de gemeentebesturen bij de uitvoering van de opdracht, edoeld in het eerste lid. Ook rechtstreeksche medewerking voor de verkrijging van juiste gegevens ten behoeve van de bevolkingsstatistiek zal, indien gevraagd, o.i. behooren te worden verleend. 3. Men zie de toel. op de artt. 72, 78, 88 en 114, 2e-lid en raadplege den Leidraad bevolkingsstatistiek, onder F, punt Z en h, punt 14 op blz. 24 en 30. Onder „andere ontvangbewijzen zijn te verstaan de in art. 88, 2e lid bedoelde ontvangbewijzen, welke vanwege de Inspectie worden toegezonden, wegens door haar ontvangen personskaarten of verhuisbiljett"n. Voor de „berichten van ontvangst, bedoeld in artikel ij toevallige geboorte), zie men den Leidraad bevolkingsstatistiek onder A punt 9, op blz. 6 en model A 4. Voor de „kennisgevingen, bedoeld in artikel 78" (overlijden buiten^ de woonplaats), zie men dien Leidraad onder C, punt 8, op blz. 17 en model C 20. „Bij de inzending, tegelijk met den jaarstaat F, dient er op „te worden gelet, dat alle verhuiskaarten in volgorde van de maan,,den liggen en zijn voorzien van twee stempelafdrukken, t.w. den „stempel der gemeente van welker bevolkingsregister de persoon „is afgevoerd en den stempel der gemeente in welker bevolkingsregister de persoon is opgenomen. De totalen der groepen b 1, ,,è 2 en b 3 moeten steeds overeenstemmen met de totalen der „aan het C.B.S. in te zenden verhuiskaarten. De totalen der groepen ,,b 4, b 5, b 6, b 7 en b 8 moeten steeds overeenstemmen met de „totalen der van de Inspectie ontvangen en aan het C.B.S. in te „zenden ontvangbewijzen betreffende vertrokken personen." (Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 30.) Artikel 119. De formulieren en voorschriften worden door Onzen Minister Vaststell. formul. vastgesteld, na overleg, voor zooveel noodig, met Onze Ministers J'11 voorschriften van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Sociale Zaken. evo hlil,ls' Toelichting. Het voorschrift van overleg, „voor zooveel noodig", met de genoemde Ministers zal verband houden met de omstandigheid, dat het C.B.S. ressorteert onder het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, terwijl de Minister van Sociale Zaken de zorg heeft voor Volksgezondheid. Men zie, in verband met dit laatste, deri Leidraad bevolkingsstatistiek, blz. 18, onder punt 12. „De formulieren en voorschriften betreffende de bevolkingsstatistiek zijn vastgesteld bij Beschikking d.d. 22 Juni 1936, „Nr. 16301, Afd. B.B. en opgenomen in den daarbij behoorenden „Leidraad bevolkingsstatistiek ". (Handleiding bevolkingsboekhouding blz. 27.) Deze Leidraad bevolkingsstatistiek is in dit werk vervat, gedrukt op geel papier. De bladzijden zijn genummerd van 3—58. De raadpleging van dezen „Leidraad" is vooral ten zeerste aan te bevelen in alle gevallen van toevallige geboorte, (vermoedelijk) overlijden buiten de woonplaats, vestiging uit een plaats buiten Nederland en vertrek naar een plaats buiten Nederland gelegen, alsmede in andere gevallen, wanneer niet met zekerheid vaststaat hoe moet worden gehandeld. Ook voor de bevolkingsboekhouding bevat de „Leidraad" tal van belangrijke vingerwijzingen. Hoofdstuk 3. De commissie van advies. Artikel 120. 1. Er is een vaste commissie van advies inzake bevolkings- Samenstell. comboekhouding, bestaande uit vijf als zoodanig niet bezoldigde missie van advies, leden en drie plaatsvervangende leden, waarvan als lid-voorzitter optreedt het hoofd der Inspectie of de door dezen daartoe aan te wijzen inspecteur dier Inspectie. 2. De secretaris en de andere leden èn plaatsvervangende Benoeming leden der commissie worden benoemd en ontslagen door Onzen cn ontslag. Minister. 3. Het reglement van orde voor de vergaderingen der com- Reglement missie wordt aan de goedkeuring van Onzen Minister onderworpen. van or(1°* Vergaderingen. 4 pe commissie vergadert tenminste eenmaal per jaar en voorts zoo vaak de voorzitter zulks noodig oordeelt. Toelichting. 1. Met het oog op de vele vraagstukken, welke in de praktijk van de bevolkingsboekhouding om uniforme oplossing vragen, nu meer en meer die boekhouding een factor van groote beteekenis in de geheele overheidsadministratie gaat vormen, is een geregeld en vast contact tusschen personen uit de praktijk der bevolkingsboekhouding en het centrale orgaan, de Rijksinspectie, van algemeen belang. De behoefte aan onderling overleg en centrale voorlichting heeft zich in de praktijk reeds jaren lang geopenbaard door de vorming van adviesclubs in de vakvereenigingen. Bij beschikking d.d. 10 Juni 1936, no. 15301, Afd. B.B. van den Minister van Binnenlandsche Zaken, zijn, met ingang van 1 Juli 1936 benoemd: a. tot lid: ... 1. G. Sydzes, Referendaris, chef van het Bevolkingsregister der gemeente Amsterdam. 2. D. B. Gohres, Administrateur, Chef der Afd. Bevolking en Verkiezingen der gemeentesecretarie van Rotterdam. 3. J. Robertson, Referendaris, Chef van de IIe Afd. der gemeentesecretarie van Utrecht. b. tot lid, tevens secretaris: K. de Boer, Secretaris der gemeente Hardinxveld. c. tot plaatsvervangend lid : Ï.H. P. M. Teunissen, Referendaris, Chef van de Afd. Bevolking, Verkiez. en Milit. Zaken der gemeentesecretarie van Nijmegen. 2. M. Jager, Afdeelingschef ter gemeentesecretarie van Assen. 3.E. M. J. A. Prick, Secretaris der gemeente Vaals. Op 1 Juli 1936 heeft het Hoofd der Inspectie, Prof. Dr. H. W. Methorst de commissie namens den Minister geinstalleerd en het voorzitterschap tot wederopzegging overgedragen aan den Inspecteur van de bevolkingsregisters. Artikel 121. Taak der 1. De commissie dient Onzen Minister van advies in alle zaken, commissie. rakende de bevolkingsboekhouding en de uitvoering der be¬ palingen van dit besluit. Bevoegdheid. 2. Zij is bevoegd Oftzen Minister ook ongevraagd van advies te dienen. Toelichting. 1. Uit de redactie van het tweede lid blijkt, dat de commissie den Minister in den regel van advies zal dienen op verzoek. In deze bepaling ligt o.i. niet een verplichting voor den Minister opgesloten de commissie te hooren in alle zaken, rakende de bevolkingsboekhouding en de uitvoering der bepalingen van dit besluit. Artikel 122. Verplichting der 1. In geval de commissie door Onzen Minister wordt geroepen commissie in geval om te adviseeren in zake een geschil omtrent de toepassing Aan van geschillen. (][t besluit, gerezen tusschen twee of meer gemeentebesturen of tusschen een of meer gemeentebesturen en een of meer personen, is de commissie verplicht de belanghebbenden of hun gemachtigden in de gelegenheid te stellen binnen 14 dagen hun belangen schriftelijk voor te staan. 2. Bij het advies der commissie worden de bescheiden, in het Overlegging vorig lid bedoeld, indien deze zijn ingekomen, overgelegd. bescheiden. Toelichting. 1. Men zie de artt. 10, 110, 2e lid, 123 en 124. 2. Men zie art. 123. Hoofdstuk 4. Geschillen. Artikel 123. 1. Indien, in verband met het bepaalde in artikel 110, tweede Weigering of vorlid, opneming in of afvoering van het bevolkingsregister wordt dering bij aangegeweigerd of gevorderd, wordt dit binnen drie dagen bij aan- teokt'n,, schrijven, geteekend schrijven ter kennis gebracht van den belanghebbende. 2. Tegen de in het voorgaande lid bedoelde weigering of vor- Bezwaarschrift dering van het gemeentebestuur of van de Inspectie kan de be- binnen 8 dagen, langhebbende of zijn gemachtigde binnen acht dagen nadat die weigering of vordering te zijner kennis is gekomen, bij een met redenen omkleed bezwaarschrift in beroep komen bij Onzen Minister. 3. Het bezwaarschrift wordt ingediend bij het gemeentebestuur, Indienen bij gem. dat de weigering of de vordering heeft gedaan, of, zoo de weigering bestuur (ev. Insp.) of de vordering geschiedde door de Inspectie, bij de Inspectie. 4. Het gemeentebestuur of de Inspectie zendt het bezwaar- Doorz. bezwaarschrift, voorzien van de dagteekening van indiening en begeleid schrift binnen 3 van de noodige inlichtingen, binnen drie dagen aan Onzen Minister, (liaen aan ' 11118 * die, zoo noodig, ook ten aanzien van de dagteekening der opneming of afvoering beslist. 5. Indien binnen acht dagen, na de verzending van de in het Opn. of afv. 8 dg. eerste lid bedoelde kennisgeving, een bezwaarschrift bij het ge- 1111 aangeteekende meentebestuur of bij de Inspectie niet is ingekomen, gaat het gemeentebestuur of de Inspectie, met inachtneming van de bepalingen van afdeeling VI, hoofdstuk 2, paragraaf 3, onverwijld over tot opneming in of afvoering van het bevolkingsregister. T oelichting. 1. Men zie de artt. 10, 89 en 110 en de toelichtingen daarop. De Inspectie heeft niet den plicht te vorderen of te weigeren, doch, blijkens de leden 2, 3, 4 en 5, wel het recht. Zij heeft zich eventueel aan de procedure van dit artikel te houden. In artikel 100, 3e lid, (adresverandering binnen de gemeente) is art. 123 aangehaald. Hoewel ever verhuizing of adresverandering binnen de gemeente, in dit artikel niet wordt gesproken, moet het toch krachtens art. 100, 3e lid, geacht worden eventueel van toepassing te zijn. Zoowel een opneming als een afvoering kan worden geweigerd of gevorderd. Weigering veronderstelt een voorafgaande aanmelding of aangifte. Vorderins zal meestal (niet altijd) rechtstreeks van het gemeentebestuur uitgaan. Als ,,belanghebbende ' is, in geval het betreft een lid van een gezin of van een samenwoning, 0.1. te beschouwen het hoofd (art. 13). Het „aangeteekend schrijven" zal o.i. niet de redenen behoeven te bevatten, welke tot de weigering of vordering aanleiding gaven. In de meeste gevallen zal het wenschelijk zijn de redenen wel aan te geven, opdat de belanghebbende, bij het opstellen van zijn bezwaarschrift, daarmede rekening zal kunnen houden. In elk geval zullen o.i. in het aangeteekend schrijven de bepalirgen van de leden 2, 3, 4 en 5 behooren te worden vermeld. . ,,Binnen drie dagen" moet de weigering of vordering ter kennis worden gebracht. Dat wil niet zeggen, dat de belanghebbende het aangeteekend schrijven binnen drie dagen moet hebben ontvangen. De termijn voor zijn beroep gaat eerst in op het oogenbhk, dat de weigering of vordering te zijner kennis is gekomen (zie 2e lid). Het gemeentebestuur moet de weigering of vordering o.i. te zijner kennis brengen binnen drie dagen, nadat de aanmelding of de aangifte is ingekomen en de twijfel aan de juistheid \an de verklaringen is gerezen (artt. 3, 9, 10 en 85, le lid) of binnen drie dagen, nadat het van bepaalde feiten kennis heeft gekregen, 31 ™ c 2 van gob. op te o u on ^ © van geb. op te 91 Geslachtsnaam on 10) Voornamen 11-12) Geboren 18) Ha wol ijk gesloten 14-15-16) Huwelijk ont- 17) Afgevoerd (dagt. bonden en gem.) £ I op op op door £ -o to te te xi II op op op door ;5 te te te 21) Dagt aangifte 22) Gemeente en adres 21) 22) 21) 22) 28) Vorplichte aant. 24) Onverpl. aant. 26) EIGEN en STIEFKINDEREN (alleen invullen op kaart GEZINSHOOFD) I 27) A. H. O. Dagteekening I 28) Geslachtsnaam en 29) Voornamen 80-31) Geboren 32) Verh. I 33-34) Aantookeningen gezinsn. I op te II °P te III JP te IV op te V °P te VI OP te VII op te VIII °P te IX op te X ; °P te XI i °P I te XII °P j to 35) I BIJLAGE II. Model bedoeld in art. 1, eerste lid. sub k van het K.B. GEEL KARTON. AFMETINGEN: 125X 176 mm. VERHUISKAART BINNEN VIJF DAGEN INLEVEREN BIJ BESTUUR NIEUWE WOONPLAATS Het gemeentebestuur van verklaart, dat 'loo'_ onderstaande persoon, laatst ingeschreven ' namens r aan het adres , aangifte is gedaan van het vertrek naar aan het adres Geslachtsnaam Eerste voornaam en eerste letters van volgende voornamen Dag, maand en jaar van geboorte Beroep Naar bovengenoemde gemeente zijn mede vertrokken: de echtgenootex) en kinderen*), benevens de volgende inwonende personen1): Geslachtsnaam en voorletters "^'van^ eb oorto ' Beroep 1 2 j : 3 ■ ' __l Van het bevolkingsregister worden afgevoerd mannelijke en vrouwelijke personen. Dagteekening van ontvangst ) der aangifte en van uitreiking ) Persoonskaarten), . , Persoonskaart(en) . Verhuisbiljet 'hede"verzonden Verhuisbiljet ontvan8en 5 personen, opgenomen in het bevolkingsregister. 0/ Stempel \ | der j l gemeente. I l) Doorhalen wat niet toepasselijk is. DIENST Departement van Binnenlandsche Zaken. AAN HET GEMEENTEBESTUUR (Afdeeling Bevolking) van Volgnummer 1161. Gemeentebestuur van BIJLAGE III. Model bedoeld in art. 96, eerste lid van het K.B. GROEN KARTON. AFMETINGEN 125X176mm. KENNISGEVING Het gemeentebestuur van geeft, ingevolge art. 96 van het besluit bevolkingsboekhouding, kennis aan de Inspectie, dat de onderstaande personen in het bevolkingsregister moeten worden opgenomen: ~ , , , 1. Dag, maand on jaar Geslachtsnaam en van geboorte voornamen 2 Ber0|p 1. Laatstbokende woonplaats in Nederland 2 Thans gekomen van 3. Adros in de gemeente l 2 3 1 2 3 1 2 3 i : 2 3 1 2 3 Verzonden op: Ingekomen bij Inspectie: DIENST Departement van Binnenlandsehe Zaken. DE RIJKSINSPECTIE VAN DE BEVOLKINGSREGISTERS Binnenhof 19 Volgnummer 1161. Gemeentebestuur van 's-GRAVENH AGE. BIJLAGE IV. Model, bedoeld in art. 54, derde lid, van het K.B. (Desgewenscht aan te vnllen). straat Huisnummer Wijk Hoofd van gezin of samen- aangifte Vorige Niouwe woning (naam, voornaam ' woonplaats woonplaats en voorletters) of adres *) of adres J) in uit l 2 3 4 5 :: 6 7 8 9 !) Volstaan kan worden met een van beide rubrieken. Inwonenden (verwanten, kostgangers, dienstpersoneel, enz.). Datum . Naam, voornaam Betrek- aangifte N ongo Nieuwe en voorletters iing*) of a/reT') in uit 2) Familiebetrekking of db = dionstbode. k = kostganger. BIJLAGE V. Model, bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub p var) het K.B. i ge S g Huwolgk § S J§ •si % 3 Si? ii ■§ I'S g. ^ 2 >-£ e® 2cvn ^ ^ Aanteekeningen Ó if! li 1 I ! * » ?1| - a- :§ SS.5 =i I" «Lf |S I J | -a S | $ g Gesloten Ontbonden |= - S gSg "g| l lil S§ 3 5 £ 2 « o£g 4 8, n.ï,® «-5 12 3 4 5 6 7 8 9 10 U '2 ™ '« 15 1Ü I I Op Op Op .... door - Te Tii Te BIJLAGE VI. (Ongewijzigd model.) MODEL No. 1 van liet K.B. 12 Dec. 1922 S. 670 (Artikel 1. Ie lid onder 1.) ') Te vermelden: den naam der gemeente van Nederland — eventueel ook het daarbij betrokken onderdeel — benevens dien der provincie. Is de plaats buiten Nederland gelegen, dan bij te voegen den naam van het Rijksgebied buiten Nederland dan wel dien van het vreemde land. ■) Ingeval van overlijden buiten de woonplaats, tevens den naam der plaats van overlijden met nadere aanduiding als in noot 1 aangegeven. Behoort bij Koninklijk besluit van 12 December 1922 (Staatsblad no. 670.) Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, CH. RUYS DE BEERENBROUCK. •| Geboorte. .SP^ i -g J4 i « Insehrij- Afschrij- l« Burgerlijke staat 1-2 Ambt bc-mep of 5ua « m ving in het ving uit het •1 voor onge- .2 S bedraf. Bg het bevol- bevol- Ü huwden met O, ^3 s bedrijf vermei- £ ^ kings- kings- « voor de gehuwden § den, of de per- -= ~ register. register. met H, a- 7".^™ * 1 2 B - § voor weduwstaat "ög 5 00 5 ' "\Z'J .. '^S £ é ei> b tk t «t" met W, voor £" J voor e.gen, hetzg *S.g|c| JP | j? Ö 2 a3 gescheidenen g gr fl T2 ^ 8 voor huwelijks- , ' t»c ~ o " ^ §5 ^ o o a o> 5 j -t? 'S • t• J c ^ ^ dan wel als c £ > g ^ £ .w 42 c > o > 2 ontbinding na go F _ g .S " ci s« e 4* . «r* £ :=r- ^3 .... . , . 9 > > ondergeschikte C ^ g - - ~ *8 13 ^ •- vijfjarige schei- sc jg mot r> = -" 5 8 9 o. 5 b 3 I "i S S-t ■§ ding van tafel *"§ m t ). 'Sê'So.8 . ,r ~ a B IS g b" Z 3 en bed met T. -gl .S.f (Art. 24, 3e lid, §| | °| & Ö „ ^ |« s g « i i :i s,,wt)- Jfjfè i i i § i ^ =•§ ! ^ i3 § t i II U i l s | B >: =3 Z. m -a" u> - Ver- Sc 'Sa ^ b g1 £ SP§ SP I ii i >: i" i s *sr I* ii >«» & t-iïi 1 i i s= i I || I |1 | J in, e7X?e -a! li i"-„ X i = '3 I 23" 1 ? 1 ï| 1 #■31 8 Ij l| i ! vi'ng." « I SvtgJ" III Mè t > OS > OS ffli — S kening. vlng- kening. Q P-i Q q 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 BIJLAGE VII (Ongewijzigd model.) MODEL No. 4 van het K.B. 12 Dec. 1922 S. 670 (Artikel 1, le lid onder o). GETUIGSCHRIFT YAN VERANDERING TAN WERKELIJKE WOONPLAATS. De volgende persoon heeft, overeenkomstig art. 16 van het Koninklijk besluit van (Staatsblad no ) verklaard, dat H en * gezin de gemeente (met straat en huisnummer, dan wel met woonwagen of vaartuig,'genaamd of'gemerkt ) verlaat om zich te vestigen in de gemeente (met straat en huisnummer, dan wel in dien woonwagen of dat vaartuig). __ ^ Burgerlijke staat, j 3^^ co Geslachts- || . Betrek- Dag- (met°aamvyzing °' longchuwd) « \ ^ Ambt, beroep of bedrijf. o > § ^ king teekening van de H. (gehuwd) "gga" «12 Bij het bedrijf vermelden of naam. || S 8 gemeenteen W. (weduwenstaat) - „ deJ persoon daarin als hoofd Aanmerkin„en . If 5- £ t0t en iaar SfTTV8? S. (geseheiden (hetzij voor eigen,hetzij voor Aanmei kingen. (Geslachts- g „ . g fd van Nederland of van echt) J o ~ anderer rekening) werkzaam , § - ï > 1 van uh?J I^ksgelned (huwelijk ont- «S is, met H„ dan wel als onnaam der > ■= S het buiten Nederland, J b» . * j| mm,.hikte met O | 1>" . . . , dan wel het bonden na vijf- g dergeschikte, met U. vrouw.) £ I huisgezin, geboorte. vreemde iand). jarige scheiding .2 ^ van tafel en bed). g c .S g 1 . I 1 — Bovenvermelde persoon kwam zich in deze gemeente vestigen uit °P den , Handteekening van belanghebbende. Afgegeven door het bestuur der gemeente ^ den De Secretaris, De Burgemeester, Behoort bij Koninklijk besluit van 12 December 1922 (Staatsblad no. 670). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, CH. RUYS DE BEERENBROUCK. BIJLAGE VIII Ui) Vergel. met geb.akte (dagt. en paraaf) 2) Gezinsv. I .3) 4) 6) Kerkel. gez. 7) Beroep (h-o) Ja van Poel van Asteren c °e 23 Juli 1894 RK scheepstimmerman (o) I gem ' s-Hertogenbosch ~7~Willem Frederik Philip | ond./iand 5> Nat. Ned > van Philip geb. op 8 Ocfc 66 te Nunen c.a. NB .Ivan Sijpesteyn, Ida geb. op 22 Aug 74 te 's-3osch 9) Geslachtsnaam en 10) Voornamen 11-12) Geboren 13) Huwelijk gesloten 14-15-16) Huwelijk ontbonden 17) Afgevoerd (dagt. en gem.) fi Janssen, Susanna I op I op I op door Q I ~o te te te In van der Duin, Gijsberdina oP 14 öct 94 op 3 Jul 19 op door ° Roelfina Willy te H.l.Ambacht te R'dam te 21) Dagt. aangifte 22) Gemeente en adres 21) ' 22) 21) 22) oud C.122 ROTTERDAM 24Mei25 H.l-AMBaGHT C 122 27Sep34 DEN HAAG Velpstr 153 23) Verplichte aant. 24) Onverpl aant. 26) EIGEN en STIEFKINDEREN (alleen invullen op kaart GEZINSHOOFD) 27) A. H. O. Oagteekening 28) Geslachtsnaam en 29) Voornamen 30-31) Geboren 32)Verh. 33-34) Aanteekeningen i 0. 15 Jan 26 Janssen, Gerrit oP 18 Feb 17 sTh te Leiden " ''j j:* van Poel van Asteren, Willem °p 9 Jan 22 z Frederik Philip te Rotterdam in van Foei van Asjaeren, Alfons °j^ej_ 24 z Bernard Matthijs te Rotterdam iv van Poel van Asteren, Boudewijn °P 3 Aug 27 z te H. I. Ambacht v Gijsberdina Roelfina Willy oP26 Jun 29 d te H. I. Ambacht v> Gijsbertus Theodorus Ludovi- °p 1 Apr 32 z cus teH.t. Ambacht V" oP te VIII 0P te 'X op te X op te op te XII op te 35) BIJLAGE IX 10 Vergel. met geb.akte (dagt. en paraaf) 2) Gezinsv. ^ | Sep 34 man jfvan der Duin ^ 14 oetober 1894 ° zónder" ~ . _ _ ^ § gem. Hendrik Ido Ambacht TTGrjsberdma Roelfina Willy J ond./land | » 5) Nat. Ned lf" ^ den Bersh■ Jacoba Zl'z Mov 72 9) Geslachtsnaam en 10) Voornamen ^*"■"*"^^———— __ fi van Poel van Asteren, Willem oö 23 Jul 94 0D i'juT'lQ I1" Afgevoerdwagt. e„ ïem.) frederik Philip * -s-Bosch J R'dam * 5 " °P °P door _ 21) Dagt. aangifte 22) Gemeente en adres ^ oud C-1^2 0 } ~ p> ROTTERDAM 24Mei25 H.l.AMBACHT C 122 27Sep34 DEN HAAG Velpstr 153 23) Verplichte aanl. ■ " 24) Onv„rpl 3an; 26) EIGEN en STIEFKINDEREN (alleen invullen op kaart GEZINSHOOFD) 27) A.H.O. Dagteekening 28) Geslachtenaam ~ 29) Voornamen 30-31) Geboren 32)Verh. 33-34) Aanteekeningen I ' Op te I! op te III op te IV op te V op te VI op te VII op te VIII op te IX op te X op te XI op te XII op ! te 35) BIJLAGE X | I) Vergel. met geb.akte (dagt. en paraaf) 2) Gezinsv. _J No. . Ja Gillmann "op 21 Aoril IQDfi 6) Kerkel'sez' Beroep (l>°> " £_ . - Wiesenfeld EvL kantoorbediende (o) cb Arnoldina Hubertina 5 ond./iand Duitschland I 5> Nat. Vr »■ V3n en geb. op te van geb. op te 9) Geslachtsnaam en 10) Voornamen |' Spring, Jakob Priedrich Kurt °p ' = " u.ls.lt) „ik ontbo^n — 1^ - - 11 floers Af ° ° te te 21) Dagt. aangifte 22) Gemeente en adres —— BUER Dl ~ F " ' 24Mei30 NIJMEGEN Reestr ^S1 9Apr34 LÜTlD&N Hooge Woerd 516b 24) Onveyi a„t hU^*^U%£, I 26) EIGEN en STIEFKINDEREN (alleen invullen op kaart GEZINSHOOFD) 27) A.H.O. Dagteekening 128) Geslachtsnaam ~ 29) Voornamen ! 30-31) Geboren 32)V.rh. 33 - 34) Aanteekeningen I | OP | te II op te III op te IV op te V °P te VI op te VII op te VIII op te IX op te X op te XI op te XII op te 35) 1< blauw makeil, indien gegevens op achter- 0 Vergel. met geb akte (dagt. en paraaf) 21 Gezinsv : ,1 , , . , . , zijde zijn vermeld paraaf ambt. v. d. b. s., die gegevens , ' f. ' invullen op kaart vrouw of kind; | heeft vergeleken en datum, waarop ■D.'Y. ,,man beteekentr zie kaort man è 3) Voorzetsels en lidwoorden vóór den geslachtsn 4> 6) Kerkei. gez. i) Beroep (h-o) ~ ~a IN iet spatieeren. Niet uitsluitend hoofdletters op + . A 5 Titel tusschen () achter geslachtsnaam £ uenoorteaatum hier steecis voluit vermelden Zie afkortingen Niet invullen voor personen be- Aiio „„„„„„ 1 •+ V' t .. o sem-Geboortegem. voluit vermelden (off. naam) art- 33> neden 14 jaar. Boven 14 jaar . b Alle voornamen voluit. Niet spatieeren » „nH , , , * KB m Mrt ,, -1 | Niet uitsluitend hoofdletters. Praedicaat Jonk- i and onderdeel der gem. dan wel vreemd land ' ' vermelden welk beroep of „zonder"; 5 heer tusschen ( ) achter geslachtsnaam * Nat. In te vullen: Ned ; Ned Oud of Vr *l 0 kleine letter S)van Alléén voornamen (alle voluit) geslachtsnaam is vermeld in vak 3) geb. op maand in 3 letters te r K ~ " v,n Geslachtsnaam, (komma) voornamen (voorzetsels en lidw. vóór geslachtsnaam) geb. op eeuwc wegIaten' te ^ Z°° " 'g afkorten 9) Geslachtsnaam en 10) Voornamen 1^™— f, Geslachtsnaam, (komma) daarachter voornamen „ «md.s g«„op a,"„"ge™'.ièopm"S TsT™O s I""™' I —~h"" ve'ro"!™' m<1,en" "s"vo' -«- ™~ «4 : A o,N T>SSHJ!Sf -£ ii is bestemd voor ev. 2e huwelijk op op op """indien niet naar an- P door dere gemeente, alleen te te dagt. aangifte 21) Dagt. aangifte 22) Gemeente en adres 21) ' 22)^ — (gemeente, vanwaar gekomen < (indier uit hnitpnlnnd o-etnmnr, + 1 22> Datum en Naam gem. van vestiging" < (= gemeente, waar kaart wordt alngelegd " yermel(en, volgens aangegeven afkortingen) Laatste adres ^ (desge venscht kunnen ook vorige adressen worden overgjnomen) Datum en Naam gem. waarheen vertrokken Adres aldaar zonder tusschenslag, maand 3 letters; eeuwcijfer r{ . weglaten Gemeentenamen in v ik 22 steeds ii hoofdletters en onderstreepen Adres zoo mogelijk vf rmelden achter gemeentenaam Straatnamen mogen uorden afgekor, Indien adres in nieuw s woonplaats niet met zekerheid bekend, dan met p .tlood invullen of afzonderlijk bijvoegen Namen van personen, huizen, gestichten, enz., mogen in geen geval vermeld worden joegen Laatst ! 3 regels van deze kolom kunnei gebruikt worden voor aant. V (= verwijzingskaart); gevolgd door n lam 23) Verplichte aant. ~ 24) On^rpl aant. Voorbeeld: BD + DNL + PK + Pas 12 Mei 36 + pike aan+„oi-„ • ,, , , . Indien voor de aanteekeningen een stempelafdruk wordt gebruikt mosren acht hv v ,nmg' w®lke door het gemeentebestuur wenschelijk wordt ge- de te bezigen lettertypen niet grooter zijn dan de kapitale letters van'gewoon toenamen' drankwetvergunning, uitgereikte arbeidskaart, bij- of schrijfmachineschrift (Zie bijlage C der Handleiding) mae n,Pt' t f met uit"'ischhaar potlood; de vermoedelijke nationaliteit, J 6 ë' ma£ schrijfmachine vermeld worden. BIJLAGE XI a> as öc u 9 ® 6C - U ■ 05 - S — ® ^ il ~ l'-e'ï ■g § 8 S £"= 4> ® rs — SS 26) EIGEN en STIEFKINDEREN (alleen invullen op kaart GEZINSHOOFD) 27) A. H. O. Dagteekening 128) Geslachtsnaam en 29) Voornamen 30 - 3 I) Geboren 32)JVerh. 33. 34) Aanteekeningen I Alleen in te vullen op de kaart van het hoofd van een gezin" op te II Vermelden alle bekende eigen kinderen en stiefkinderen, zoowel gehirsöje als ongehuwde, oveileden te III of vertrokken, in volgorde van geboorte op te IV Een kind, dat herhaaldelijk is af- en ingeschreven, sléchts éénmaal vermelden te A = Tijdelijke afwezig- Geslachtsnaam, (komma) voornamen Bij geboortedatum maand z of d Elke aanteekening, welke door heid; aanteekenen met uit- De geslachtsnaam alléén te vermelden voor het tg en jaar afkorten Sgt°e^ ^®tr^e/ag{letbestuur WenSChellj^ wischbaar potlood; bij te- eerste kind b.v. 27 Jan 33 kovt®n" Invullen met uitwischbaar pot- V' rugkeer verwijderen. Afwijkende geslachtsnamen eveneeiis vermelden [ja te"eeboortegemeente «fc®1 loodschrift H of O = Definitieve De verdikte blauwe streepjes geien de grens ,e " J ë fe gebrui- vii afvoering; met schrijfm. aan, waarbinnen de eernamen moeten blijven, °P , ken Tatao^lite^ of met inkt te vermelden. zoodat de geslachtsnaam uitspringt te kinderen, indien deze af- vin H = huwelijk en O = Steeds aanvangen op de lijn van het Romeinsche 0p wijkt van die der ouders overlijden. cijfer te lx Indien dit buiten de ge- op meente geschiedt, dan te naam gem. vermelden X °P Bij huwelijk vermelden met wie(n) gehuwd xi op te XII °P 35) Hier in te vullen a. erkenning, wettiging, ontkenning wettigheid, enz. B.v. Jansen, gewettigd door huwelijk b. gemeente, en dag, maand en jaar van overlijden, enz. Hiervoor moet onderstaand formulier worden gevolgd Overleden te op akte nr. naam geneesheer doodsoorzaak (briefje A) c. vervolg van elk volgeschreven vak WENKEN VOOR DE BERGING YAN HET PERSOONSREGISTER. Het formaat van de persoonskaart is vastgesteld op 17 X 231/2 cm. Dit formaat geldt als internationaal standaardformaat. Het is berekend op de normale wagenbreedte van een schrijfmachine en op de openingswijdte van een postbus. Verreweg de meeste lessenaars, kasten en bekken, in gebruik bij de gemeenten voor de berging van kaartsystemen der bevolking, zijn op een kaartbreedte van 23% cm. ingericht. Verschillende buitenlandsche fabrikaten van stalen kasten zijn in dit standaardformaat uitgevoerd. De commissie voor de normalisatie, die zich ook bezig houdt met het vaststellen van normen voor papierformaten, geeft er zich rekenschap \an, dat het meerbedoelde kaartformaat IV burgerrecht heeft verkregen. Voor de kwaliteit en samenstelling van het karton der persoonskaarten, mogen wij verwijzen naar de toelichting op artikel 125 van het besluit. Behalve de bepaling van art. 109, 2e lid, welke behelst, dat de oude en de nieuwe deelen van het bevolkingsregister der gemeente zorgvuldig moeten worden bewaard en voorts, dat het gemeentebestuur de noodige voorzieningen behoort te treffen ter bescherming van de archieven van dat bevolkingsregister tegen brandgevaar en tegen vocht, vinden we in de voorschriften geen bepaalde richtlijnen voor de berging van het bevolkingsregister. Alleen met betrekking tot de berging van persoonskaarten, treffen we in artikel 131 een bepaling aan, die op het eerste gezicht eenigszins vreemd aandoet, doch welke, wanneer we de beteekenis van het persoonskaartenstelsel als nationaal systeem goed begrijpen, als eenvoudig en rationeel zal moeten worden erkend. „Het gemeentebestuur waakt tegen beschadiging van persoons,,kaarten door onoordeelkundige berging en/of verzending, en richt „zich naar de aanwijzingen door de Inspectie te geven.'''' Het gemeentebestuur is dus vrij in de keuze der berging van de persoonskaarten en van het persoonsregister, mits het waakt tegen beschadiging der kaarten door onoordeelkundige berging. In dit verband zouden wij ons kunnen bepalen tot het aangeven van normen voor een oordeelkundige berging. Wij geven er echter de voorkeur aan het vraagstuk der berging eenigszins algemeener te bezien, omdat wij de ondervinding hebben, dat te dezen aanzien veel misverstand bestaat, terwijl de deskundige voorlichting niet altijd onbevangen genoemd kan worden. In het laatste tiental jaren zijn zoowel de mogelijkheden als de inzichten, inzake de berging van kaarten, aanzienlijk gewijzigd. Deze veranderingen vinden oorzaak in factoren van zeer verschillenden aard, welke hierna zullen worden aangegeven. Op blz. 128 hebben wij een aantal ,,Raadgevingen voor het gebruik van kaarten in het algemeen" opgenomen. Deze raadgevingen raken niet alleen het gebruik van kaarten, doch ook de wijze van berging. Het gebruik en de berging zijn niet geheel los van elkander te zien De invoering van kaartsystemen in de bevolkingsboekhouding ging gepaard met vrees voor het verkeerd plaatsen van kaarten Aan deze vrees is het voornamelijk toe te schrijven, dat verschillende „systemen" in den handel zijn gebracht welke erop berekend waren het terugvinden van een verkeerd geplaatste kaart te vergemakkelijken. Wij denken hier aan de systemen waarbij de bovenrand der kaart voor elke letter van het alfabet is voorzien van een andere kleur of van een inkeeping of van een uitgebouwde tab. De theorie luidt dan, dat een verkeerd weggezette kaart zich gemakkelijk" laat terugvinden, doordat zij, of door de kleur zich onderscheidt van de andere kaarten, of een der door de inkeepingen ontstane geultjes afsluit, of buiten het gelid der tabs van een bepaalde letter uitsteekt. Deze theorie gaat natuurlijk niet op, wanneer een kaart verkeerd wordt geplaatst tusschen de kaarten van de letter, waartoe zij behoort. Tot de „systemen zouden we ook nog kunnen rekenen de overmatig groote kaarten, welke uit hoofde van dezelfde vrees, alle gegevens aan één zijde bevatten. Geen dezer „systemen" voorkomt echter het verkeerd wegzetten. Het is in dit verband merkwaardig, dat men, voor zooveel ons bekend, niet een systeem heeft bedacht of althans met in den handel heeft gebracht, dat het verkeerd plaatsen van een kaart tct op zekere hoogte wél kan voorkomen. Wij bedoelen een systeem, waarbij voor elke letter of deel van een letter van het alfabet, aan de onderzijde der kaarten op verspringende plaatsen een inkeeping wordt aangebracht, welke inkeeping past op een in de lessenaar of lade voor elke letter, enz. aangebrachte vaste rail oi richel. Het verkeerd plaatsen in een andere letter of in een ander deel van dezelfde letter is dan onmogelijk. Voor de toepassing van ons systeem zou men inderdaad de les senaar of lade daarop moeten inrichten. Gezien echter het leit, dat ook de andere systemen vaak een bijzonder ingerichte lessenaar eischen, komt het ons voor, dat dit geen bezwaar zou hebben ontmoet. Inmiddels is de vorenbedoelde vrees voor kaarten langzamerhand plaats gaan maken voor een beheerscht gebruik ervan en hiermede gaat gepaard het afschaffen of althans het met me i toepassen van (de eigenschappen van) de bijzondere p Het vorenstaande houdt nauw verband met de keuze der berging Het systeem van kaarten met gekleurde bovenranden eischt een berging der kaarten op een hellend vlak, opdat door den schuldbewijzen stand der kaarten elke afwijking in kleur terstond tot 'haar recht komt. De overmatig groote kaarten staan niet verschillende rijen boven elkander te bergen. In het algemeen kan gezegd worden, dat de bovenbedoelde theorie, waarop de systemen zijn gebouwd, een overzichtelijke berging eischt en deze is alleen te bereiken door gebruik te maken * & . t\t . : ~ 1 1- 4- rtTi n oortn iran f TTiOflfiSSPTl a ai'S zgn. troglessenaars, inu is uei, —s- van voor de berging van kaarten ongetwijfeld ook zeer sterk bevorderd door eenige der grootste gemeenten, waar men een andere wijze van berging dan in troglessenaars, niet durfde toepassen, uit vrees, dat oponthoud in den dagelijkschen dienst zou kunnen worden ondervonden. Deze vrees hield verband met de overweging, dat bij gebruik van ladekasten, door het opentrekken van één lade, de naast bovenliggende èn de naast onderliggende laden gesloten moeten blijven, tengevolge waarvan duizenden kaarten van raadpleging zijn uitgesloten. Dit kan dan inderdaad oponthoud veroorzaken. Met open troglessenaars worden deze bezwaren ondervangen. Daarnevens heeft ook de omstandigheid, dat de constructie van houten ladekasten veel te wenschen overliet en krimpen, trekken of uitzetten van het hout vaak moeilijkheden gaf, stellig medegewerkt om het gebruik van troglessenaars te bevorderen. De troglessenaar werd dan ook beschouwd als de ideale berging voor het bevolkingsregister op kaarten. Terstond moeten we opmerken, dat de troglessenaar o.i. verre van een ideale berging 'voor kaarten is, wanneer haar bodem hellend is gemaakt. Door haar gewicht glijden de kaarten naar beneden en stuwen onderaan omhoog. Hierdoor worden de uitstekende kaarten gemakkelijk beschadigd. Ook het zoeken ondervindt bezwaren, dewijl de kaarten klemmen en samenpakken. Deze berging is derhalve beslist af te keuren. Met betrekking tot de troglessenaars, waarvan de bodem een amphitheatergewijze indeeling in vakken heeft, willen wij slechts opmerken, dat die wel bruikbaar zijn, doch dat met dezen bouw onnoodig veel ruimte verloren gaat. Betrekkelijk veel ruimte is te winnen door den bodem tot één horizontaal ylak te doen ombouwen. De amphitheatergewijze indeeling heeft geen andere dan alleen denkbeeldige en op onjuiste theorieën gegronde voordeelen. De trog met vlakken bodem is dus van deze soort van berging nog de beste. Hij eischt echter veel ruimte, stelt de kaarten bloot aan stofinval, laat te veel en te lang dag- of zonlicht toetreden en is, indien in hout uitgevoerd, brandgevaarlijk. Wat betreft de ruimte, is het duidelijk, dat een berging van één laag kaarten op het vloeroppervlak, de zgn. ,,horizontale" berging, als bijzonder luxueus is te beschouwen, gezien het feit, dat kaarten toch reeds zooveel ruimte vergen. Bij het gebruik van een aantal dezer troglessenaars gaan naast de ruimte, welke zij e'schen, een min of meer belangrijke rol spelen de afstanden, die de ambtenaren moeten afleggen om van de eene naar de andere lessenaar te loopen. Hoewel niet geheel juist, wordt dit wel eens genoemd de „zoeklijn". Dat stof, maar vooral zonlicht, op de duurzaamheid der kaart en op het schrift invloed uitoefenen, behoeft, dunkt ons, geen verder betoog. Ten aanzien van het brandge\aar zij opgemerkt, dat de constructie van de meeste troglessenaars zoodanig is, dat reeds bij een geringe aantasting door vuur de wanden zullen uiteenvallen. Dat de kaarten dan een gemakkelijke prooi van vlammen en/of van het bluschwater worden ligt voor de hand. Het vorenstaande bevat de redenen, waarom wij geen bewondering kunnen koesteren voor die bergingswijze, vooral niet nn er betere systemen bestaan. Het betere systeem is o.i. te vinden in de toepassing Aran de „vertikale" berging in ladekasten. Het is eigenlijk onnoodig te zeggen, dat bij berging van meer rijen kaarten boven elkander, een geringer vloeroppervlak noodig is, dat de „zoeklijn korter wordt en dat stof- en lichtinval worden verminderd. De vraag houten of stalen kasten, kan, met het oog op de moge lijkheden, welke de staalconstructie biedt geen moeilijkheden gevenDe stalen kast met laden op zwaar kogelslede-loopwerk, heelt een belangrijke voorsprong op de houten ladekast, welke laatste, ook wat dikte van materiaal en duurzaamheid betreft, het tegen de stalen kast moet verliezen. Een gewone stalen kast van 1 m.m., iy4 m.m. of 3 m.m. gewalst staalplaat is niel brandvrij. Het is echter onzinnig te beweren, dat een houten kast meer brandveiligheid zou geven dan een stalen kast. Staal brandt niet. Hout, dat in de vlammen staat, moge geen warmte geleiden, het gaat, en dat is erger, medehelpen om het vuur te versterken dooi zelf warmte te ontwikkelen. Zooals wij reeds opmerkten is de constructie van houten kasten nog vaak zoodanig, dat de wanden reeds bij een geringe aantasting door het vuur, uiteenzijgen. Staal verdient stellig de voorkeur boven hout, zelfs wanneer de kosten daarvan iets hooger mochten zijn. Men zij bij de aanschaffing van stalen kasten echter zeer voorzichtig en neme uitsluitend kasten van gunstig bekend staande fabrieken op dit gebied. Er is Nederlandsch fabrikaat, dat in alle opzichten de concurrentie met het buitenlandsche kan doorstaan. In menig opzicht is het Nederlandsche zelfs verkieselijk. Het koopen van een stalen kast is steeds een zaak van vertrouwen. Een belangrijke vraag, die gesteld kan worden, is, hoe behoort een stalen kast voor de berging van het persoonsregister te zijn ingericht. Met deze vraag komen we op een terrein, dat zoo uitgebreid is, en waarop zoovele voetangels en klemmen liggen, dat het niet mogelijk is, daarvan binnen dit bestek ook maar een oppervlakkige beschrijving te geven. Wij moeten daarom volstaan met een bespreking van de voornaamste eischen en van de meest gebruikte modellen. Hierboven hebben we reeds opgemerkt, dat het aanbeveling verdient uitsluitend stalen kasten aan te schaffen, welker laden voorzien zijn van zwaar kogelslede-loopwerk. Dergelijke kasten worden meestal geleverd in diepten van 45 c.m., 65 c.m. en 71 c.m. In een kast van 45 c.m. diepte kunnen in één enkelvoudige lade ongeveer 1000 persoonskaarten geborgen worden. Bij deze geringe diepte is het zeer wel mogelijk de lade op dubbele breedte te doen uitvoeren, zoodanig, dat twee rijen persoonskaarten naast elkander geborgen kunnen worden. In dit laatste geval bergt men dus per lade rond 2000 kaarten. In een kast van 65 of van 71 c.m. diepte, kan men per enkelvoudige lade bergen een aantal kaarten, varieerend tusschen 1800 en 2200. Bij deze grootere diepte der kast, is het in het algemeen niet wenschelijk, de lade op dubbele breedte te nemen, omdat de belasting der lade dan te zwaar wordt, hetgeen bij veelvuldig gebruik op den duur leidt tot ontwrichting van het loopwerk. Alleen in kleinere gemeenten, waar het gebruik betrekkelijk gering is, kan bij de grootere diepte der kast genoegen worden genomen met laden op dubbele breedte. In de grootere en in de grootste gemeenten neme men uitsluitend enkelvoudige laden. Voor de meest wenschelijke indeeling der laden in vakken, zie men blz. 128. Ten aanzien van de wijze, waarop de laden in een kast kunnen worden vervat, zijn verschillende oplossingen denkbaar. Daar is allereerst het bureau-ministre, waarin, hetzij aan één zijde één, twee of drie laden zijn aangebracht, hetzij aan beide zijden een aantal laden is geconstrueerd. Wij kunnen dit model voor de berging van het persoonsregister niet aanbevelen. Teveel bezwaren zijn daaraan verbonden. Alleen de ambtenaar, die aan het bureau zit, kan, mits de lichtval goed is, gemakkelijk in de laden zoeken. Voor anderen, die niet aan het bureau zitten, liggen de laden te laag. Het is wenschelijk, dat het persoonsregister zoo dicht mogelijk bij het loket wordt opgesteld. Dit is, bij gebruik van een bureauministre, niet altijd mogelijk, althans men beperkt de gelegenheid om de ambtenaren op de meest juiste wijze in het kantoor te plaatsen. Voorts snijdt men voor nu en voor de toekomst de mogelijkheid af meer dan één ambtenaar tegelijk met de bevolkingsboekhouding te belasten. Er zijn nog meer bezwaren tegen dit model op te sommen, doch wij meenen hiermede te kunnen volstaan. Naar onze meening is het meest aan te bevelen een stalen kast, met, naar de grootte der gemeente, twee, drie of vier boven elkander liggende laden. Een drieladige kast is zoodanig te construeeren, dat de ambtenaar zonder te bukken de kaarten in elk der drie laden kan raadplegen. Bij een vierladige kast is dit niet meer mogelijk. De rompbuiging is echter zoo gering, dat daarvan geen hinder zal worden ondervonden. Bij een vierladige kast mag de bovenzijde der bovenste lade niet hooger zijn dan 1.40 m. en de bovenzijde der onderste lade niet lager dan 0.65 m. Het voetstuk van een zoodanige kast kan dan worden ingericht op de berging van de oude registers of op de berging van het archiefregister. Dit met vleugeldeuren in te richten onderkastje, kan desgewenscht worden voorzien van twee of drie uittrekbare schuiven (op kogelsledeloopwerk), waarop bij voldoende diepte der kast, twee rijen archiefbandjes achter elkander geplaatst kunnen worden. Vaak wordt tusschen twee rijen laden een uittrekblad aangebracht, waarop de ambtenaar stukken kan neerleggen om daarop, staande voor de kast, notities te maken. Voor de kleinere en kleinste gemeenten, waar men slechts een of twee kasten in gebruik heeft, lijkt ons zoo'n uittrekplank, welke invloed heeft op de hoogte en op de kosten der kast, overbodig. Voor grootere en vooral voor de grootste gemeenten, meenen wij echter het gebruik van uittrekplanken te mogen aanbevelen. Evenwel neme men nooit een uittrekplank, welke over de volle breedte der kast loopt, omdat deze in uitgetrokken stand het zoeken in alle daaronder liggende laden bemoeilijkt. Bij voorkeur zullen dus steeds twee of drie kleine uittrekplankjes naast elkander geconstrueerd moeten worden. Hiervoren hebben we reeds opgemerkt, dat het gebruik van ladekasten voor de grootste gemeenten voorheen als onpraktisch werd beschouwd, met het oog op het isoleeren van de naastboven en de naast-onderliggende laden, in geval van zoeken in een der tusschenliggende laden. Aan deze moeilijkheid is in 1927 in Den Haag voor het eerst een afdoende oplossing gegeven. Daar zijn toen n.1. stalen kasten ingevoerd met vier boven elkander liggende enkelvoudige laden, welke zoodanig zijn geconstrueerd, dat de eerste en de derde lade van bovenaf aan de eene (voor)zijde kunnen worden uitgetrokken en de tweede en de vierde lade aan de andere (achter)zijde uittrekbaar zijn. Elke lade is daardoor afzonderlijk voor raadpleging der kaarten beschikbaar, zonder dat groepen kaarten kunnen worden geïsoleerd. Indien kasten worden gemaakt van drie of vier boven elkander liggende laden, welke in series van twee, drie of vier naast elkander, in één blok aci vat worden, is het mogelijk hierbij twee methoden toe te passen. Men kan n.1. een kast vervaardigen, waarvan de geheele bovenste (horizontale) en de geheele derde rij der serie aan de eene zijde en de geheele tweede en de geheele onderste rij der serie aan de andere zijde uittrekbaar is. Ook kan men van de eerste vertikale rij de eerste en derde, van de tweede rij de tweede en vierde, van de derde rij weder de eerste en derde en van de vierde rij de tweede en vierde lade aan een zijde uittrekbaar maken. Aan de andere zijde der kast komen de laden dan uiteraard in wisselende orde. Deze, in het bijzonder voor de grootste gemeenten aan te bevelen kasten, kunnen natuurlijk niet tegen een muur geplaatst worden. Steeds moeten aan beide zijden voldoende uittrekruimte en loopruimte beschikbaar gehouden worden. De kasten moeten worden geplaatst op een waterpas vloeroppervlak, daar anders de laden eigener beweging openglijden. Behalve in Den Haag, vindt men deze kasten thans in Leiden, Hilversum en Enschede, terwijl naar wij meenen, in Amsterdam met de kasten proeven worden genomen. Het meest aan te bevelen model is, afgescheiden van de al- of niet-toepassing van de Haagsche indeeling der laden, o.i. e^en blok van twee series, omdat deze het gemakkelijkst verplaatsbaar is. Grootere blokken zijn door hun gewicht tamelijk onhandelbaar. In zoo'n kast van twee series van vier boven elkander hggende laden kunnen, bij een diepte van 65 a 71 c.m., ongeveer lbOOÜ kaarten geborgen worden. Het benoodigde vloeroppervlak is, ongeacht de uittrekruimte en de loopruimte, slechts ten hoogste 55 X 71 c.m. = ± 0.4 m2. De prijs is te berekenen op rond 1 cent per kaart. De in de onderkast voor archiefbandjes beschikbare ruimte is afhankelijk van de grootte dier bandjes en van de indeeling, welke aan die onderkast wordt gegeven. In verschillende gemeenten worden de kaarten in de laden geplaatst in losse stalen bakjes, welke elk ^ 1000 kaarten kunnen bevatten. Bij het verrichten van periodieke werkzaamheden kan zoo'n bakje met 1000 kaarten gemakkelijk uit de lade -worden gelicht en op de lessenaar voor den ambtenaar geplaatst worden. Het nut dezer losse bakjes is onderhevig aan plaatselijk inzicht en gebruik. De bakjes verhoogen uiteraard de kosten per kast en zij vergrooten de benoodigde ruimte. Zij leveren niet de meest voordeelige berging. In gemeenten, waar geen persoonsregister is ingevoerd, doch waar de aanwezige persoonskaarten toch goed bewaard moeten worden, is het gebruik van deze stalen bakjes voor de berging dier kaarten, stellig aan te bevelen. Ter voorkoming van desillusie wordt in overweging gegeven niet over te gaan tot de aanschaffing van bijzondere., van de hierboven besproken modellen, geheel afwijkende bergingssystemen, alvorens terzake overleg te hebben gepleegd met de Inspectie. Wij meenen met het vorenstaande te kunnen volstaan, voor zooveel betreft de wijze van berging van het persoonsregister. Nadrukkelijk moge echter nog worden aangeraden, ook het woningregister op kaarten op dezelfde wijze te bergen als het persoonsregister en daartoe kaarten te nemen van een formaat, gelijk aan dat van de persoonskaarten, n.1. 17 X 23% c.m. en deze woningkaarten te doen uitvoeren in zgn. „keerdruk", d.w.z. recto en verso in tegengestelde richting gedrukt. Deze, ook bij de persoonskaarten toegepaste keerdruk, maakt het mogelijk de achterzijde eener kaart te raadplagen zonder haai geheel uit de verzameling te lichten. MODELLEN VAN DE VUGA Stalen bakje voor (le berging van ± 1000 kaarten. Drieladige stalen kast voor de berging van twee rijen persoonskaarten naast elkaar. Onderkast ingericht voor de berging van het archiefregister. Stalen kast met twee series van vier enkelvoudige laden Onderkast ingericht voor de berging van het archief register Een ideale kast voor grootere gemeenten. Stalen kast met twee series van vier tweevakkige laden. Twee uittrekplanken. Onderkast ingericht voor de berging van het archief register. Stalen kast met drie series van vier enkelvoudige laden, waarbij van de eerste serie de bovenste en de derde lade, van de tweede serie de tweede en de vierde lade en van de derde serie weder de bovenste en de derde lade aan deze zijde uittrekbaar zijn. De andere laden zijn uittrekbaar aan de achterzijde der kast. Van de drie uittrekplankjes is de middelste aan deze zijde en zijn de beide andere aan de achterzijde uitschuifbaar. De onderkast is ingericht voor de berging van het archiefregister. Deze kast is bijzonder aan te bevelen voor de grootste gemeenten. Stalen kast met drie series van vier enkelvoudige laden, waarbij de bovenste en de derde lade van elke serie aan deze zijde en de tweede en vierde lade aan de achterzijde der kast uittrekbaar zijn. Inrichting alsvoren. HANDLEIDING BEVOLKINGSBOEKHOUDING TEKSTUITGAVE VOORZIEN VAN MARGINALE AANTEEKENINGEN DEPARTEMENT YAN BINNENLANDSCHE ZAKEN. No. 16300. Afdeeling li innen lan dsch bestuur. 's-Gravenhage, 22 Juni 1936. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Gelet op de artikelen 18, tweede lid, sub b, 21 eerste lid, sub a, 29, 33 bij 4), bij 35) onder b, 35 bij 33) en 34), 38, 40 bij 20), 51 eerste lid, 66, 72 derde lid, 78 tweede lid, 112, 114, tweede lid, 119, 125 en 137 van liet Koninklijk besluit van 31 Maart 1936, Staatsblad n°. 342; Heeft goedgevonden: vast te stellen de in onderstaande handleiding opgenomen voorschriften, aanwijzingen en formulieren ter uitvoering van de bepalingen van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, n°. 342; te bepalen, dat die voorschriften, aanwijzingen en formulieren in werking treden op 1 Juli 1936. De Minister van Binnenlandsche Zaken, J. A. DE WILDE. HANDLEIDING BEVOLKINGSBOEKHOUDING (Behoort bij beschikking d.d. 22 Juni 1936, nr. 16300, Afd. B.B., van den Minister van Binnenlandsche Zaken). ALGEMEEN. Het kan voorkomen, dat vragen rijzen omtrent de wijze van uitvoering van de voorschriften inzake bevolkingsboekhouding, welke min of meer spoedige voorlichting wenschelijk maken. Hoewel uiteraard de beslissing in geschillen, welke zich naar aanleiding van de toepassing dier voorschriften kunnen voordoen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 124 aan den Minister blijft voorbehouden, is er nochtans geen bezwaar tegen, dat in voorkomende gevallen rechtstreeks de voorlichting van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters (Departement van Binnenlandsche Zaken, Binnenhof 19, Telefoon interc. letter T.) wordt gevraagd. De Inspectie zal zich dan zoo noodig met den Minister in verbinding kunnen stellen ter verkrijging van een beslissing. AFDEELING I VAN HET BESLUIT. Algemeene bepalingen. Artikel 1, „gezin". lid 1, sub c. ]}e inwonende ongehuwde kinderen vormen met hun ouders een gezin. De ongehuwde dochter, die met haar kind inwoont bij haar ouders, wordt echter niet tot het gezin gerekend. Zij vormt met haar kind samen een afzonderlijk gezin. sub (1. „samenwoning". _ . „ Het aantal gevallen, dat onder het begrip „samenwoning valt, zal betrekkelijk gering zijn. Een „gezin" kan niet tevens een „samenwoning" zijn. Broers en zusters of vrienden en vriendinnen, die een huishouding vormen, zijn te beschouwen als een „samenwoning". sub c. „verhuisbiljet". Het model kan, voor zooveel noodig, in overeenstemming worden gebracht met de nieuwe voorschriften. AFDEELING II VAN HET BESLUIT. Ue verplichtingen van (le bevolking. Artikel 3, 2e lid. Onder „identiteitsbewijs" is te verstaan een aan een paspoort gelijkwaardig officieel stuk, voorzien van portret, dat de identiteit van den houder bewijst. In het paspoort of op het identiteitsbewijs van ieder persoon die uit een plaats buiten Nederland is gekomen, wordt terstond een der volgende aanteekeningen gesteld: a. aangemeld te °P . (indien geen opneming of inschrijving in bevolkingsregister ol verblijfregister plaats heeft); b. opgenomen in bevolkingsregister van op ; c. opgenomen in verblijf register van op Met „legitimatiebewijzen" wordt bedoeld de verzameling \ an bewijsstukken, zooals brieven, visitekaartjes, rij- of nummerbewijs e.d., waarmede de houder zich kan legitimeeren. ..... u Het verdient aanbeveling de bestuurders van instellingen, ge¬ stichten of schepen, alsmede hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders op hun verzoek en tegen betaling van de kosten van gemeentewege te voorzien van formulieren (staten), bestemd voor het doen van de in dit artikel bedoelde mededeelmgen, aangiften, opgaven en kennisgevingen. AFDEELING III VAN HET BESLUIT. Hoofdstuk 1. De bevolking van Nederland. Artikel 18, Hel recht van exterritorialiteit komt toe aan: 2c lid, sub b. Vreemde Staatshoofden; 2e. de diplomatieke vertegenwoordigers van vreemde Staten bij het Nederlandsche Hof en de leden hunner gezinnen; 3e. de leden van de gezantschappen en de leden hunner gezinnen; 4e. de militaire en bijzondere attaché's en de leden hunner gezinnen; 5e. het hooger gezantschapspersoneel (de leden hunner gezinnen niet); 6e. de bediening van de diplomatieke vertegenwoordigers, voor zoover zij bij die vertegenwoordigers inwonen en niet de Nederlandsche nationaliteit bezitten; 7e. de buitenlandsche leden van het Permanente Ilof van Arbitrage, zoolang zij ter uitoefening hunner ambtsbezigheden in Nederland verblijven; 8e. de buitenlandsche vertegenwoordigers der leden van den Volkenbond en de andere Volkenbondsautoriteiten, zoolang zij zich ter uitoefening hunner werkzaamheden in Nederland bevinden; 9e. de buitenlandsche rechters en ambtenaren van het Permanente Hof van Internationale Justitie. In geval van twijfel omtrent de aanwezigheid van een der gevallen, hiervoren sub 1—9 genoemd, is het gewenscht, dat het gemeentebestuur terzake in overleg trede met den Minister van Binnenlandsche Zaken. Behoudens afwijking overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, le lid, sub a van het besluit, moeten consuls e.d. derhalve zoo noodig in de bevolkingsregisters worden opgenomen. De kennisgeving van verlenging der inschrijving in het verblijf- Artikel li), 4e lid. register zal bij voorkeur dienen te geschieden met een formulier, dat, wat de indeeling betreft, overeenstemt met het onder de bijlagen van het Koninklijk besluit opgenomen model III. Een vreemd kind, aan hetwelk door een Nederlander zonder Artikel 21, toestemming van de Koningin en derhalve in strijd met het Neder- ,i<1» Sll,) a* Jandsch recht zijn geslachtsnaam is verleend, ook al is die naamsverandering rechtsgeldig volgens het landsrecht van het kind, mag niet onder dien naam in de bevolkingsregisters worden opgenomen. Voor zooveel die opneming plaats had na 21 Februari 1935 moet voor 1 Augustus 1936 afvoering plaats hebben, tenzij de voogd of verzorger verklaart genoegen te nemen met de vermelding van het kind alleen onder de(n) oorspronkelijke(n) na(a)m(en). Het vóór dien datum onder den naam van „adoptant" ingeschreven kind kan ook bij een volgende opneming onder dien naam geboekt worden, mits van de z.g.n. „adoptie" onder aanhaling van den oorspronkelijken geslachtsnaam aanteekening wordt gehouden in vak 35) van de persoonskaart en/of in vak 20) van de gezinskaart. Gelijke aanteekening geschiedt zoo spoedig mogelijk ten aanzien van de bestaande inschrijvingen. Hoofdstuk 2. De bevolking der gemeente. Art. 25, 2e lid en In verband met het gestelde in artikel 27, eerste lid, onder b, 27, te lid, sul» b. wordt bepaald, dat de personen, bedoeld onder e en ƒ van artikel 25, tweede lid, moeten worden opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente, waar de inrichting is gelegen, zoodra zij daarin 360 achtereenvolgende dagen zijn opgenomen geweest. Deze bepaling lijdt uitzondering ten aanzien van hen, die op het tijdstip van den aanvraag der verpleging of plaatsing behooren tot een gezin, zoolang het verband met dat gezin geacht kan worden voort te bestaan. AFDEELING IV VAN HET BESLUIT. De BEVOLKINGSREGISTERS. Hoofdstuk 1. Algemeene bepalingen. Het schakelregister. Artikel 28, Het ter Inspectie te houden „Schakelregister dient in de Neder- 3e lid, sul) 2. landsche bevolkingsboekhouding voornamelijk als verbinding tusschen de bevolkingsregisters der gemeenten van vertrek naar en van vestiging uit een plaats buiten Nederland gelegen. Het schakelregister is samengesteld uit dunne kaartjes van een formaat van 8,8 X 12,5 cm. Deze kaartjes bevatten de namen van personen voor wie, ingevolge het bepaalde in artikel 86, le en 2e lid, een persoonskaart of een verliuisbiljet ter Inspectie is ontvangen (vertrek naar een buiten Nederland gelegen plaats). Voorts de namen van hen, voor wie ter Inspectie een persoonskaart is ontvangen ingevolge bet bepaalde in de artikelen '.'2, 93 of 94 (vertrek onbekend waarheen). In het algemeen worden, met aanduiding van de gemeente van laatste inschrijving, in het schakelregister vermeld alle personen _ met uitzondering van de overledenen —, die van de Nederlandsche bevolkingsregisters zijn afgevoerd. Evenzoo worden — met uitzondering van de geborenen — in het schakelregister vermeld alle personen, die in de Neder• landsche bevolkingsregisters worden opgenomen (gekomen uit buitenland, Ned.-Indië, Suriname, Curagao en onbekend vanwaar). Van de kennisgevingen, welke ingevolge het bepaalde in artikel 96, le lid, bij de Inspectie binnenkomen, worden, voor zooveel noodig, kaartjes aangelegd. Indien ten aanzien van den i_n een der bevolkingsregisters opgenomen persoon in het schakelregister reeds een kaartje aanwezig is, n.1. van den tijd, dat hij van een der bevolkingsregisters werd afgevoerd, dan wordt op dat kaartje aangeteekend, in welke gemeente hij thans weer in het bevolkingsregister is opgenomen. Aldus worden de laatste en de nieuwe woonplaats in Nederland aaneengeschakeld. Door middel van liet schakelregister zal het dus mogelijk worden na te gaan of hernieuwde opneming in een der bevolkingsregisters heeft plaats gehad. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van de Inspectie, zal het mogelijk zijn in het schakelregister een kaartje (signaalkaartje) te doen plaatsen ter waarschuwing van autoriteiten, zoodra de gezochte persoon in eenig bevolkingsregister wordt opgenomen. De namen der gemeenten, waar een persoonsregister is in- Artikel 2!). gevoerd, zullen, behoudens uitzonderingen, zooveel mogelijk twee maal per jaar ter kennis worden gebracht van de gemeentebesturen. In overweging wordt gegeven de namen dier gemeenten op kleine kaartjes te vermelden en deze steeds te raadplegen bij een aangifte van vertrek naar een andere gemeente. (Zie bijlage A.) Hoofdstuk 2. Het persoonsregister. Rangschikking. Anikol 82. Voor de alfabetisch-lexicografische rangschikking wordt verwezen naar de bepalingen van artikel 12 van het Dienstplichtbesluit. Bij voorkeur moet deze rangschikking worden gevolgd. De kaarten van gehuwde vrouwen, van weduwen, gescheiden- en verlaten vrouwen worden dan gerangschikt volgens baar eigen geslachtsnaam. Voor weduwen en gescheiden- en verlaten vrouwen behoort in dat geval een verwijzingskaart van beknopten inhoud te worden geplaatst op den naam van den (gewezen) man (art. 52, le lid). Voorts wordt een verwijzingskaart. geplaatst op den vroegeren naam, in het geval iemands geslachtsnaam is veranderd (art. 52, 2e lid). Op de persoonskaart wordt, ten blijke, dat een verwijzingskaart is aangelegd, een V ( = verwijzingskaart) geplaatst, gevolgd door den naam, waarop de verwijzingskaart is gesteld. Voor deze aanduiding worden gebruikt de drie laatste regels van de derde kolom der vakken 21) en 22). De verwijzingskaart wordt steeds met de persoonskaart mede gezonden (zie opm. onder „verwijzingskaarten", blz. 16). Kaartenmateriaal. Artikelen 33, 12» en 126. De kaarten worden in twee kleuren verstrekt, t.w. chamois voor een man, lichtgrijs voor een vrouw. Gebruik van andere persoonskaarten dan die, welke van Rijkswege worden uitgegeven, is verboden. De kaarten worden door het Rijk kosteloos verstrekt, behoudens het bepaalde onder art. 125, 2elid. De verstrekking van persoonskaarten geschiedt door tusschenkomst van de Inspectie, Binnenhof 19, Den Haag (art. 126). Zie ook blz. 21 en 27. Schrijfmachine. De invulling der kaarten geschiedt met een schrijfmachine, welke voorzien is van duidelijke letter- en cijferteekens en van een diepzwart inktlint (zie artt. 37 en 38). Liniatuur. De liniatuur van de kaarten is geregeld naar de normale regelafstand van schrijfmachines. Het zuiverste werk wordt echter verkregen door den regelafstand uit te schakelen en de steekwals te gebruiken. Artikel 33. Wijze van invulling. Aan de invulling der kaarten behoort de grootst mogelijke zorg te worden besteed. Men bedenke, dat de kaart voor het geheele leven wordt aangelegd en dat de kaart wellicht deel moet uitmaken van een ander bevolkingsregister. Het is daarom een eisch, dat zooveel mogelijk: a. op de bovenste lijn van een vak wordt begonnen; b. steeds op en niet onder of boven een lijn wordt getypt; c. onmiddellijk ïechts van de linkerlijn van elk vak wordt aangevangen en niet over de rechterstreep van een vak wordt gegaan uitgezonderd in vak 28—29), zie blz. 18) d. niet wordt gespatieerd; e. geen letters over elkander worden getypt; /. eerst een regel wordt volgeschreven, alvorens op een tweeden te beginnen; g. nooit uitsluitend hoofdletters worden gebruikt (uitgezonderd in vak 22), zie blz. 16); h. onderscheid wordt gemaakt tusschen ij en y; i. achter afkortingen geen punten worden geplaatst; j. voor weggelaten cijfers geen weglatingsteeken wordt geplaatst; k. behalve in vak 4, de data steeds worden afgekort, b.v. 2o Jul 94 (namen van maanden 3 letters: Jan IHeb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Oct Nov Dec). In geen geval mag worden afgekort of geradeerd in de vakken 3, 4 en 8, dat is in de gegevens, welke moeten overeenstemmen met de geboorteakte en waarvoor de ambt. v. d. burg. stand, na vergelijking, zijn paraaf stelt (zie art. 37, vierde lid). Doorhalingen en/of wijzigingen in deze vakken zijn slechts toegestaan, voor zoover ze duidelijk zijn aangebracht en gewaarmerkt. In de overige vakken zal bij voorkeur zoo weinig mogelijk geradeerd moeten worden. Bij het aanleggen van een kaart worden alleen de gegevens overgenomen, die uit het in gebruik zijnde gezinsregister blijken. M.a.w. het is niet noodig (wel toegestaan) ter completeering van de kaart nasporingen te doen in eigen oude registers. Zie artikel 71 (p). 1) Zie artikel 36. l)ii 2) geslachtsnaam; Ter voorkoming van vergissingen wordt de Artikel 33 geslachtsnaam getypt met hoofdletters èn kleine letters, zooals ■'*' 8"'' a* ook met penschrift zou geschieden. Voorzetsels en lidwoorden, welke tot den geslachtsnaam behooren, worden vermeld in de volgorde, waarin de geslachtsnaam wordt uitgesproken, dus: van den Beig. Adellijke titels en praedicaten worden altijd tusschen ( ) geplaatst na den geslachtsnaam of na de voornamen, b.v.: geslachtsnaam (graaf) geslachtsnaam (baron) geslachtsnaam (ridder) voornamen (jonkheer). Evenzoo worden de volgende inlandsche adellijke titels en praedicaten tusschen ( ) geplaatst na den naam: geslachtsnaam (Mas) ,, (Radèn) „ (Radèn Mas) „ (Radèn Pandji) „ (Radèn Masitio) ,, (Adipati) „ (Pangeran) ,, (Teungkoe) Hieronder volgen enkele omschrijvingen van de voornaamste inlandsche titulatuur. Sultan (vorstelijk hoofd van belangrijk zelfbesturend landschap) Soesoehoenan (zelfbestuurder van Soerakarta) Ratoe (titel voor eerste gemalin van den vorst en volwassen dochters bij deze gemalin) Pangéran Adipati (titel van eenige hoofden en van Rijksbestuurders van Soerakarta en Jogjakarta) Toemenggoeng (eerste ambtstitel voor een regent op Java) Adipati (hoogere ambtstitel voor een regent op Java) Kan(g)djeng (Javaansch praedicaat) Radèn Mas (titel voor zoons, kleinzoons en achterkleinzoons van Javaansche vorsten) Radèn (titel voor mannelijke afstammelingen uit Javaansehe vórstenkringen) Mas (laagste adellijke titel, beleefdheidstitel) Radèn Ajoe (titel voor de vrouw van een Pangeran, Radèn Mas en Radèn (ook Regentenvrouw) Radèn Adjeng (titel voor ongehuwde vrouwelijke afstammelingen uit Javaansehe vorstenhuizen) Ario (adellijke titel, die wel eens wordt toegevoegd aan dien van Pangeran, Adipati, Radèn Mas en Radèn). Voorts zijn er nog de volgende minder voorkomende titels: Ngabèhi j Penghoeloe Midden-Sumatra Datoe \ Tengkoe (Toeankoe) Noord-Sumatra Karaèng , Aroèng Zuid-Celebes Daèng 1 Vreemde adellijke titels en praedicaten. Het komt voor, dat in een vreemd land een bepaalde adelsaanduiding een onafscheidelijk deel van den geslachtsnaam vormt, b.v. het Duitsche ,,"\on . In dat geval mag het evenals ons voorzetsel ,,van , vóór den geslachtsnaam worden geplaatst. In het algemeen moet met de vermelding van vreemde adellijke titels en praedicaten omzichtig worden gehandeld. Indien, bij uitzondering, vermelding plaats vindt, dan zal dat moeten geschieden in overeenstemming met de voorschriften, gegeven voor de Nederlandsche adellijke titels. Het zal dan aanbeveling verdienen in vak 35) een aanteekening te stellen omtrent o\ ergelegde adelsbewijzen. Academische titels mogen in dit vak niet vermeld worden. Nederlandsche academische titels kunnen in vak 7) (beroep) worden vermeld, b.v. Mr. in de rechten, Dr. in de Economie, Prof. in het Staatsrecht, enz. Vreemde academische titels neme men slechts bij uitzondering op. In geAral van vermelding yan een vreemden academ. titel, moet steeds goed tot uitdrukking komen aan welke universiteit die titel is verkregen. Toevoegingen aan den geslachtsnaam als: „zich noemende en schrijvende" of „bijgenaamd" e.d. mogen niet worden opgenomen, tenzij zij werkelijk tot den geslachtsnaam behooren, hetgeen uit de geboorteakte kan blijken. Het kan echter aanbeveling a erdienen een aanteekening omtrent zoo n afwijking op te nemen in vak 35). Men zij voorzichtig met de vermelding van vreemde samengestelde namen. Verschillende nadere aanduidingen van de afstamming komende na een der woorden „false" of „recte" behooren niet gerekend te worden tot den geslachtsnaam. Ook komt het voor, dat een gehuwde vrouw wordt aangeduid met den geslachtsnaam van haar man en toevoeging van een uitgang, b.v. „in". Voorts wordl de Duitsche umlaut soms vervangen door een e, tengevolge waarvan b.v. de naam niet wordt geschreven: Bölger of Muller, doch Boelger of Mueller. De laatste schrijfwijze is onjuist. Steeds vrage men bij eerste inschrijving overlegging van een (vertaalde) geboorteakte. In geval van twijfel vrage men om inlichtingen aan de Inspectie. Verandering, wijziging of toevoeging van geslachtsnaam. De vroegere geslachtsnaam wordt zoodanig met inkt doorgehaald, dat deze leesbaar blijft. Indien het een verandering betreft tengevolge van een gemaakte fout, wordt volstaan met een renvooi en waarmerking op den bovenrand der kaart. Indien het een naamswijziging of -toevoeging betreft, wordt gehandeld als aangegeven in artikel 33 bij 35) sub a. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63, derde lid, is de geboorteakte grondslag voor de schrijfwijze van den geslachtsnaam, tenzij duidelijk blijkt, dat de gegevens van de geboorteakte onjuist zijn. Men zij echter zeer voorzichtig met afwijkingen en houde het bevolkingsregister in overeenstemming met de gegevens van den burgerlijken stand, zoolang niet duidelijk blijkt, dat die gegevens onjuist zijn. Personen, aan wie door een Nederlander zonder toestemming van de Koningin en derhalve in strijd met het Nederlandsch recht zijn geslachtsnaam is verleend, mogen niet onder dien naam in het bevolkingsregister worden opgenomen (zie aanteekening bij art. 21, le lid, sub a, op blz. 5). Voornamen moeten overeenstemmen met de geboorteakte en l>ij 3) sul> b. mogen niet worden vertaald of afgekort. Het komt voor, dat van Nederlanders, die eenigen tijd in het buitenland hebben gewoond, de voornamen (soms zelfs ook de geslachtsnaam) zijn omgezet in een vreemde taal. De vreemde bescheiden, die zij bij terugkeer in Nederland overleggen zijn te dien aanzien dus niet altijd betrouwbaar. Zoo ook zij men voorzichtig bij het inschrijven van vreemdelingen overeenkomstig hun paspoort. In vele gevallen is in het paspoort alleen de z.g.n. „roepnaam" vermeld. Men vrage dus nadrukkelijk naar de juiste namen en eische overlegging van een geboorte-akte e.d. Zie artt. 3, 2e lid en 6, alsmede blz. 2. dag, maand, eeuw en jaar van geboorte ; 4) De naam van de maand mag in dit vak niet worden afgekort. De vermelding van het eeuwcijfer is noodig, omdat ook over 100 jaar moet kunnen worden gezien in welke eeuw de persoon geboren was. De invulling geschiedt aldus: 29 Februari 1936. De vermelding van liet eeuwcijfer in dit vak maakt het mogelijk in alle andere vakken dat eeuwcijfer weg te laten. geboortegemeente; In dit vak moet de officieele naam van de geboortegemeente voluit worden vermeld. Indien de geboortegemeente is geannexeerd kan aan den naam der opgeheven gemeente worden toegevoegd (thans gem ). Men zie de lijst van opgeheven gemeenten, bijlage B. Op den volgenden regel kan (niet moet) het onderdeel ( = ond) der gemeente, waar de geboorte plaats had, worden ingevuld (b.v. voor Friesche gemeenten). Op dezen derden regel wordt altijd het land van geboorte voluit vermeld, indien de persoon buiten Nederland geboren is. Voor de aanwijzing der gemeenten, bij welker naam die der provincie moet worden vermeld, zie bijlage B. bij 5) nationaliteit; Voor vreemdelingen en voor personen zonder nationaliteit, (ook voor Nederlanders, die hun nationaliteit verloren hebben) wordt vermeld: Vr. Wijzigingen in den vorigen staat moeten duidelijk worden aangegeven b.v. Ned wet S 317/22 of Vr. art. 5 wet 92. Het is wenschelijk in bijzondere gevallen het artikel van de wet, waaraan het Nederlanderschap is ontleend, bij te voegen. Evenzoo het artikel, op grond waarvan de Nederlandsche nationaliteit verloren is. Een korte, doch duidelijke uiteenzetting in ingewikkelde gevallen kan veel arbeid besparen aan briefwisseling inzake onderzoek naar het Nederlanderschap, ook voor het nageslacht. Aangezien het in verschillende gemeenten blijkbaar op prijs wordt gesteld ten aanzien van vreemdelingen te beschikken over gegevens omtrent de vermoedelijke nationaliteit, wordt in overweging gegeven de aanduiding daarvan eventueel met de schrijfmachine te stellen in vak 24). bij 6) kerkgenootschap, enz.; De aanduidingen op reeds bestaande kaarten, welke niet voldoen aan de nieuwe afkortingen behoeven niet te worden gewijzigd. Bij het aanleggen van nieuwe kaarten moet met de nieuwe afkortingen echter rekening worden gehouden. In verband met te dien aanzien reeds gestelde vragen wordt de aandacht erop gevestigd, dat de aanduidingen alleen betrekking hebben op kerkgenootschappen en vereenigingen met godsdienstig doel. Voor hen, die niet zijn aangesloten bij een kerkgenootschap of een vereeniging zal dus „geen" vermeld moeten worden. Wijziging in de aanduiding zal in het algemeen slechts mogen geschieden op persoonlijke of schriftelijke verklaring van de(n) belanghebbende. De vermelding van niet in de lijst voorkomende kerkgenootschappen of vereenigingen met godsdienstig doel, zal steeds zoodanig moeten geschieden, dat misverstand omtrent den naam uitgesloten is. ambt, beroep, enz.; bij 7) ambt, Dit vak blijft oningevuld op de kaarten van kinderen beneden 14 jaar en van studeerenden boven dien leeftijd. Voor alle andere personen wordt hetzij het beroep, hetzij „zonder" vermeld. Het beroep moet zoodanig worden omschreven, dat een ieder terstond een indruk krijgt van de werkzaamheden, die de persoon verricht, b.v. reiziger in sigaren, timmerman in kistenfabriek, sjouwer in kolenmijn. Voor een juiste wijze van aanduiding van het beroep wordt verwezen naar blz. 10 e.v. van den Leidraad bevolkingsstatistiek. Van een buitengewoon dienstplichtige moet telkenmale, dat het gemeentebestuur hetzij direct of indirect met hem bemoeienis heeft het beroep worden gecontroleerd. Blijkt dit beroep niet overeen te stemmen met de aanteekening daaromtrent in het bevolkingsregister, dan wordt gezorgd, dat de noodige wijzigingen worden aangebracht en dat die veranderingen ook worden vermeld in het register van dienstplichtigen. (Zie bijlage C: RMI.) ouders: eigen vader en (of) eigen moeder. bij 8) Van den vader wordt geen geslachtsnaam vermeld, omdat deze reeds overeenkomstig de geboorteakte in vak 3) is geplaatst. Indien de geslachtsnaam van den vader volgens diens geboorteakte atwijkt van dien, vermeld in vak 3), moet in vak 2) na de aanduiding „vader" die afwijkende geslachtsnaam worden ingevuld. Van de moeder worden de gegevens alleen ingevuld indien vaststaat, dat de vrouw van het gezinshoofd inderdaad de moeder is. Dit zal o.a. kunnen blijken uit den huwelijksdatum. De geboortetijd van vader en/of moeder wordt altijd vermeld. bv. 8 Jan 74 25 Sep 83 enz. Voor de vermelding van de geboortegemeenten der ouders, zie bijlage B. de bekende echtgenoot(e) en gewezen echtgenoot(e)(n); bij !)) t/m Zooveel mogelijk alle bekende huwelijken vermelden. Indien een derde huwelijk moet worden ingevuld dan geschiedt dat in vak 35). In beide rubrieken wordt dan duidelijk naar elkander verwezen. Voor ongehuwden blijft deze rubriek oningevuld. Het kan voorkomen, dat van een persoon wel bekend is, dat hij (zij) gehuwd is, doch niet met wie(n). In dat geval wordt in vak 13) met uitwischbaar potlood een „H" = gehuwd, geplaatst. De ontbrekende gegevens worden zoo spoedig mogelijk opgespoord. In alle andere gevallen worden de bekende gegevens zooveel mogelijk in de desbetreffende vakken ingevuld. Bij het aanleggen van een persoonskaart voor iemand, die zijn woonplaats laatstelijk buiten Nederland had, wordt de juistheid der verklaring omtrent den burgerlijken staat zooveel mogelijk nagegaan. In geval van twijfel wordt een aanteekening in vak 35) opgenomen, welke b.v. kan luiden: „beweert weduwnaar te zijn"; „beweert ongehuwd te zijn", enz. bij !)) en 10) Na den geslachtsnaam volgt een komma en terstond daarachter de voornamen voluit. Indien de eerste regel is volgeschreven worden de voornamen vervolgd geheel vooraan op den tweeden regel. bij U) en 12) na „op": dag, maand en jaar der geboorte; afgekort: 16 Sep (10; na „te": geboortegemeente; (Zie bijlage B.) bij 13) na „op": dag, maand en jaar der huwelijksvoltrekking; afgekort: 29 Dec 35; na „te": gemeente, waar het huwelijk voltrokken werd. (Zie bijlage B.) Indien het huwelijk nog bestaat, doch de gegevens van de(n) echtgenoot(e) niet bekend zijn, dan hier met uitwischbaar potlood in te vullen een „H" = gehuwd. bij 14), 15) en 1) na „op".' dag, maand en jaar der huwelijksontbinding, enz; Afgekort. 29 Feb 36. na „door": een hoofdletter (O, S, A, of N) plaatsen. Indien de namen, enz. van de(n) gewezen echtgenoot(e) niet bekend zijn, doch vaststaat, dat het huwelijk is ontbonden, kan worden volstaan met invulling alleen van deze kolom. Het verdient wel aanbeveling de voornaamste gegevens alsdan te doen opsporen. na „ie": plaats van overlijden van de(n) echtgenoot(e) enz, zie bijlage B. bij 17) dag, maand en jaar van de aangifte van hel vertrek van de(n) echt¬ genoot(e) uit het gezin; Met uitwischbaar potlood invullen op de kaarten van beide echtgenooten. Bij vertrek uit het gezin doch verblijf in dezelide gemeente alleen te vermelden de dagteekening der aangilte, n.v.: 1 Jul 36. Bij vertrek uit het gezin naar een andere gemeente te vermelden: de dagteekening der aangifte en daaronder: op de ééne kaart de plaats waarheen de echtgenoot(e) is vertrokken en op de andere kaart de plaats, waar de niet vertrokken eclitgenoot(e) is achtergebleven, b.v. Mevrouw X te Y vertrekt naar Z. Haar echtgenoot blijlt dus te Y. Op de kaart van Mevr. X wordt nu ingevuld: A 10 Aug 36 Y; op de kaart van haar echtgenoot wordt nu ingevuld: A 10 Aug 36 Z. Bij terugkeer in het gezin wordt de potloodaanteekening op beide kaarten verwijderd. dag, maand en jaar, waarop de aangifte van vertrek uit- of van ver- Hi 21) huizing binnen de gemeente is ingekomen; Afgekort en zonder tusschenslag op één regel, b.v. 31Aug37. Bij schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst, welke kan blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift. de gemeente, waarheen de persoon is vertrokken en de achtereen- '»>] --) volgende adressen in die gemeente; Bronvermelding. Desgewenscht kan de bovenste regel van vakken 21) en 22) worden gebruikt voor de zgn. bronvermelding, d.i. voor de aanduiding van het register, waaruit de gegevens zijn overgenomen, b.v. oud A-122 (= oud deel A, folio 122) of oud III —■ 32 (= oud deel III, folio 32). Het woord ,,oudv kan worden weggelaten, indien daardoor geen misverstand kan ontstaan. Deze bronvermelding vindt niet plaats, indien de gegevens zijn overgenomen van een lexicografisch gerangschikte gezinskaart. Toevallige geboorte. In geval van toevallige geboorte wordt op den bovensten regel van vakken 21) en 22) vermeld: toev. geb. (zie hiervoor art. 72, eerste lid) en daaronder de gemeente in welker bevolkingsregister het kind bij de geboorte wordt (is) opgenomen. Aanleggen van een kaart. Evenals het verhuisbiljet moet de persoonskaart achtereenvolgens bevatten: le. de gemeente, vanwaar de persoon is gekomen; 2e. dagteekening en gemeente van vestiging (dat is de gemeente van aanleg); 3e. het laatste adres in de gemeente; 4e. dagteekening waarop en gemeente waarheen vertrokken; 5e. adres in de gemeente waarheen vertrokken. Adressen. Het adres, bedoeld bij 3e en 5e, moet, met het oog op een zuinig gebruik van de beschikbare ruimte, zoo mogelijk, worden geplaatst achter den gemeentenaam. Straatnamen mogen worden afgekort. Indien de juiste straatnaam of liet juiste huisnummer in de gemeente, waarheen de persoon vertrekt, niet met zekerheid kan worden aangegeven, vuile men die (dat) niet in, doch voege de aanduiding op een stukje papier bij of vermelde het adres met potlood. Zooveel mogelijk moet echter in de gemeente van vertrek de invulling definitief plaats hebben. Namen van personen, gestichten, inrichtingen, tehuizen, gebouwen, e.d. mogen in geen geval aan het adres worden toegevoegd. Gemeentenamen. Alle gemeentenamen in vak 22) moeten worden onderstreept en bij voorkeur in hoofdletters worden getypt, teneinde deze tusschen de adressen te doen uitkomen. Voor de toegestane afkorting van gemeentenamen, zie bijlage B. Voorbeelden: In de gemeente Amsterdam worden twee persoonskaarten aangelegd voor personen, die beiden naar Rotterdam vertrekken, fee eene persoon X is te Amsterdam geboren en nooit uit die gemeente vertrokken geweest. De tweede persoon Y is elders geboren en indertijd te Amsterdam gevestigd, komende uit Den Haag. De vakken 21) en 22) worden als volgt ingevuld: X Y Amsterdam Den Haag Vliegenierstr 325 1 15Mrt30 Amsterdam 10Sep37 Rotterdam Vliegenierstr 325 1 Rastraat 650 b 10Sep37 Rotterdam Rastraat 650 b of A'dam Vliegenierstr 325 I 10Sep37 R'dam Rastraat 650 b In geval van vertrek naar een plaats buiten Nederland gelegen, zal, behalve de vermelding van die nieuwe woonplaats en een aanduiding van het land overeenkomstig de afkortingen in bijlage B, ook het woonadres in die plaats moeten worden opgenomen. Verwijzingskaarten. De laatste 3 regels van de derde kolom van vakken 21) en 22) worden gebruikt voor de aanteekening V (= verwijzingskaart), gevolgd door den naam, waarop de verwij zingskaart is geplaatst. (Zie opm. art. 32, blz. 7). De verwij zingskaart wordt bij vertrek medegezonden. bij 23) door Onzen Minister te bepalen gegevens betreffende de uitvoering van wettelijke voorschriften; De gegevens, welke steeds in vak 23) op de persoonskaart moeten worden vermeld, zijn opgenomen in bijlage C. bij 24) elke aanteekening, welke door het gemeentebestuur wenschelijk wordt geacht; In dit, voor het huishoudelijk gebruik van de gemeentebesturen bestemde vak, kunnen b.v. aanteekeningen worden geplaatst, omtrent de vermoedelijke nationaliteit, b.v. Duitscher, Franschman, enz., drankwetvergunning, bij- of toenaam, enz. enz. Deze aanteekeningen mogen, tenzij zij geacht kunnen worden van meer algemeen, belang te zijn, met uitwisclibaar potlood worden aangebracht, opdat een ander gemeentebestuur naar eigen inzicht van dit vak gebruik zal kunnen maken. Zie onder artikel 35. bij 27) t/m 34) a. erkenning, wettiging, ontkenning wettigheid, enz.; bij 35) De aanteekeningen moeten kort en duidelijk zijn. B.v. bij wettiging: „Jansen gewettigd door huwelijk.". bij naamswijziging: „KB 19 Jul 30 Nr 575 Jansen gewijzigd in Pietersen.". De ingevolge artikel 73, eerste lid, op de kaart van een kind, waarvan geen geboorteaangifte bij den burgerlijken stand heeft plaats gehad, te stellen aanteekening kan b.v. luiden: „Geboorteaangifte BS verzuimd." Deze aanteekening wordt doorgehaald zoodra het geboorteregister is aangevuld, of de machtiging, bedoeld in het derde lid van art. 29 B.W. is verleend. b. gemeente en dag, maand en jaar van overlijden, enz. Voor de aanteekeningen betreffende het overlijden in vak 35) van de persoonskaart moet onderstaand formulier worden gevolgd: Overleden te op akte Nr naam geneesheer doodsoorzaak (briefje A) Indien vak 35) is volgeschreven wordt de bovenbedoelde aanteekening betreffende het overlijden duidelijk aangebracht op een plaats, bij voorkeur aan de achterzijde der kaart, welke zich daartoe leent. c. elke aanteekening, welke ingevolge dit artikel of ingevolge art. 35 moet worden gesteld, enz. In het algemeen dient vak 35) als reservevak. Indien b.v. een derde huwelijk moet worden vermeld, dan zal op de onderste lijn van vakken 9 t/m 17 moeten worden aangeteekend: „vervolg zie 35)". In vak 35) wordt dan duidelijk aangebracht: „vervolg van 9) — 17)", waaronder, in de volgorde als aangegeven onder 9) — 17), de gegevens betreffende het huwelijk worden vermeld. De aan de voorzijde aan te brengen blauwe streep bedoelt slechts Artikel 34. den ambtenaar te waarschuwen, dat ook aan de achterzijde der kaart gegevens zijn vermeld. Deze rubriek alléén invullen op de kaart van het hoofd van Artikel 35, een gezin. De persoonskaart van het hoofd wordt hierdoor tevens rubriek 26. gezinskaart. Bij het aanleggen van een kaart worden alle bekende eigen kinderen en stiefkinderen, zoo gehuwde als ongehuwde, overleden of vertrokken, vermeld. De gezinspersoonskaart mag niet minder gegevens bevatten dan de gezinskaart. De kinderen worden vermeld in volgorde van geboorte. Een kind dat herhaaldelijk is af- en ingeschreven mag slechts eenmaal worden vermeld. bij 27) Zie na 33) en 34). bij 28) en 29) geslachtsnaam en de voornamen; Zie opmerkingen onder artikel 33 bij 3) a en b op blz. 9 t/m 11. De verdikte streepjes in de blauwe liniatuur geven de grens aan waarbinnen de coornamen moeten blijven. Alleen de geslachtsnaam moet buiten die grens uitspringen tot de vertikale zwarte lijn. Men vange steeds aan op de lijn van het Romeinsche volgnummer. Voorbeeld: I van den Berg, Johannes Cornelis Philippus II Gerardus Bartholomeus Adri- anus Anthonius Afwijkingen in den geslachtsnaam moeten worden onderstreept, b.v. Buys (normaal) Buis (afwijking). bij 30) en 31) na ,,op": dag, maand en jaar der geboorte; afgekort: 27 Jan 33; na „te": geboortegemeente; zie bijlage B. bij 32) verhouding tot het hoofd, enz.; Steeds den bovensten regel te gebruiken. bij 33) en 34) elke aanteekening, welke door het gemeentebestuur wenschelijk wordt geacht, enz.; Invullen met uitwischbaar potlood. In dit vak kunnen b.v. aanteekeningen worden gesteld omtrent kerkgenootschap of nationaliteit der kinderen, in geval een dezer afwijkt van die der ouders. In bepaalde gevallen kan het wenschelijk zijn het betoep dei kinderen te vermelden. Met het oog op het verzamelen van gegevens voor het opmaken van een verklaring betreffende vrijstelling van den dienstplicht wegens broederdienst kan het aanbeveling verdienen, in dit vak een aanteekening te stellen omtrent de verhouding tot den militairen dienst, zie bijlage G. bij 27) Indien het kind niet meer tot het gezin behoort, bovendien AH of O. Üagteekening. Uit dit vak moet blijken hoe het gezin is samengesteld. De aanteekeningen zijn te onderscheiden in twee soorten, t.w.: a. betreffende tijdelijke afwezigheid van een kind uit het gezin, waarbij het dus mogelijk is, dat het kind door terugkeer te eenigei tijd weer in het gezin wordt opgenomen. Deze tijdelijke afwezigheid wordt aangeteekend met uitwischbaar potlood. b. betreffende definitieve afvoering van het kind uit liet gezin. Deze definitieve afvoering wordt aangeteekend met de schrijfmachine of met inkt. Indien het kind tijdelijk afwezig is uit liet gezin wordt mèt den datum van vertrek of van adresverandering en met vermelding van de plaats, waarheen vertrokken, in uitwischbaar potloodschrift aangeteekend: A 17 Jan 37 in het geval het kind in dezelfde gemeente blijft wonen; A 17 Jan 37 in het geval het kind de gemeente heeft verlaten. Nergenshuizen Bij terugkeer in het gezin wordt deze hulpaanteekening verwijderd. Definitieve afvoering uit het gezin vindt plaats bij overlijden of bij huwelijk. De aanteekening (met schrijfmachine of met inkt) geschiedt met den datum van overlijden of van het huwelijk en, indien het overlijden of het huwelijk plaats vond in een andere gemeente dan die, tot welker bevolking het kind behoorde, met vermelding van de gemeente, waar het overlijden plaats vond of waar het huwelijk werd gesloten. Bij huwelijk van een kind wordt vermeld met wie(n) het gehuwd is. Voorbeelden: O 23 Jul 36 of O 23Jul36 ) indien het kind buiten de Nergenshuizen ) woonplaats is overleden. H 14 Oct 37 met of H 140ct37 te t ?nd'el? ^et A A Zondervan Nergenshuizen met ) d!T woon laats A A Zondervan / • , s l is gehuwd. Zoo noodig (en mogelijk) kan de naam van de (n)echtgenoot)e) geheel of gedeeltelijk vervolgd worden op de tweede lijn in vak 28). Zie voor aanwijzingen omtrent het overbrengen van de gezinsaanteekeningen op de kaart van een ander hoofd bij art. 99 op blz. 25. De kaarten van de vrouwen en van de kinderen behooren even- Artikel 36. bij 2) als verwijzingskaarten te verwijzen naar de gezinspersoonskaart van het hoofd. Hierom en ook om op elke kaart terstond te kunnen zien of de persoon in een gezinsverband leeft, moet op de kaarten van gezinsleden (niet op die van het hoofd) in vak 2) worden verwezen naar het hoofd op wiens gezinspersoonskaart dat gezinslid is vermeld. Op de kaart van een gehuwde vrouw, die bij haar man woont wordt daarom in vak 2) vermeld: man. Wie de man is, blij kt uit vak 9) 10) en (derde echtgenoot) uit vak 35). Op de kaart van een kind, dat bij den vader inwoont, wordt in vak 2) vermeld: vader. Wie de vader is blijkt uit vak 8). Indien de geslachtsnaam van den vader afwijkt van dien van het kind, wordt, teneinde het opzoeken van de kaart van^ den vader te vergemakkelijken, achter de aanduiding ,,vader de afwijkende geslachtsnaam ingevuld, b.v.: „vader: de Ruiter (indien het kind zelf de Ruijter heet). Ook afwijkende voornamen worden op gelijke wijze aangegeven. Om dezelfde reden worden in vak 2) op de kaart van een stiefkind vermeld de geslachtsnaam, de eerste voornaam en de eerste letter van elk der volgende voornamen van den stiefvader. Op de kaart van een kind, dat bij de moeder inwoont (b.v. indien de vader onbekend of overleden is of indien de echtgenooten gescheiden zijn of leven) en dus op de gezinspersoonskaart van de moeder is vermeld, wordt in vak 2) aangeteekend. moedei. Wie de moeder is blijkt uit vak 8). De aanteekening in vak 2) wordt bij tijdelijke afwezigheid van het kind uit het gezin (zie bij 27) met uitwisciibaar potlood doorgehaald teneinde bij terugkeer in het gezin weder te kunnen dienen. Bij definitieve afvoering (bij huwelijk of bij overlijden, enz van het gezinshoofd) wordt de aanduiding met inkt doorgehaald en, zoo noodig, vervangen door een andere, b.v. „man oi „moe er enz. Artikel 38. Inktlint. Voor het typen van persoonskaarten mogen, ter voorkoming van verbleekèn, uitsluitend inktlinten worden gebruikt, welke koolstof bevatten. Tweekleurige inktlinten mogen niet gebruikt worden. Het verdient aanbeveling te eischen, dat bij elk inktlint een afschrift gevoegd is van een verklaring, afgegeven door den Kijksvezeldienst te Delft, betreffende de samenstelling van de inkt, waarin het lint gedrenkt is. Zie ook blz. 8 bij „schrijfmachine . Schrijfmachineschrift. Niet alle schrijfmachines zijn even geschikt voor liet invullen van persoonskaarten. Men gebruike bij voorkeur de nieuwste machine, die ter secretarie aanwezig is. De meeste schrijfmachines zijn met geringe kosten te voorzien van een papierklem oi kaartenklem, die de kaart zoodanig tegen de rol aandrukt, dat zgn schaduwletters niet meer kunnen voorkomen. De machine moet bij voorkeur zijn voorzien van letter- en cijferteekens van normale afmetingen. Bijzonder klein of bijzonder groot schrift is niet aan te bevelen. Zie ook blz. 8 bij „schrijfmachine". Hoofdstuk 3. Het gezinsregistcr. Artikel 30, le lid. Het model voor de gezinskaart (-blad) is als bijlage Nr L gevoegd bij het tevoren geldend besluit van 12 December 1922, Staatsblad Nr. 670. Het model kan, voor zooveel noodig, in over- eenstemming worden gebracht met de nieuwe voorschriften. Opgemerkt wordt, dat verschillende zgn. afzonderlijke- of bijregisters niet in overeenstemming zijn met bedoeld model. Deze afwijkende modellen kunnen wel in gebruik blijven. De na 1 Juli 1936 aan te leggen kaarten of bladen moeten echter overeenstemmen met het voorgeschreven formulier. Aan te bevelen is slechts één formaat voor alle gezinskaarten te gebruiken en deze in één verzameling samen te voegen. Vervanging van vastbladige gezinsregisters door een persoons- 2e lid. register geschiedt voorloopig geheel voor rekening van de gemeente. Het ligt in het voornemen, zoodra tot algemeene invoering van het persoonsregister wordt overgegaan, de voor aanschaffing der kaarten gemaakte kosten, alsnog te vergoeden op den voet van den dan geldenden kostprijs. Het verdient aanbeveling, alvorens een aanvrage tot invoering van een persoonsregister tot den Minister te richten, terzake overleg te plegen met de Inspectie. Zie ook blz. 7 en 27. De besturen der gemeenten, waar een gezinsregister in los- 3e lid. bladigen vorm of in kaartvorm in gebruik is zullen bij het verzoek om goedkeuring moeten doen blijken van de wenschelijkheid van vervanging door een persoonsregister. De kosten der kaarten komen eveneens voorloopig geheel voor rekening van de gemeente. Zie ook blz. 7 en 27. geslachtsnaam; % Artikel 40. bij 2) De aanteekeningen op art. 33 bij 3) onder a zijn van overeenkomstige toepassing. De vermelding tusschen ( ) van den geslachtsnaam van de(n) andere(n) (gewezen) echtgenoot(e) kan geleidelijk plaats hebben met dien verstande, dat met de aanvulling zooveel mogelijk systematisch tewerk wordt gegaan. In verband hiermede zal ook op de verhuisbiljetten voortaan steeds de geslachtsnaam van de(n) andere(n) (gewezen) echtgenoot^) tusschen ( ) vermeld moeten worden. de voornamen ; bij 3) De aanteekeningen op art. 33 bij 3) onder b zijn van overeenkomstige toepassing. De vermelding tusschen ( ) van de voornamen van de(n) andere(n) (gewezen) echtgenoot(e) kan geleidelijk plaats hebben, met dien verstande, dat met de aanvulling zooveel mogelijk systematisch tewerk wordt gegaan. In verband hiermede zullen ook op de verhuisbiljetten voortaan steeds de voornamen van de(n) andere(n) (gewezen) echtgenoot(e) tusschen ( ) vermeld moeten worden. verhouding tot het hoofd door aanduiding, enz; bij 5) In verband met het bepaalde in artikel 43 en de definities van artikel 1, eerste lid, sub c, d, e, /, g en h moeten de personen, die niet tot het gezin behooren, op afzonderlijke kaarten of bladen (volgens model 1 van het vervallen K.B. van 12 December 1922, St. 670) beschreven worden. Dit kan geleidelijk plaats hebben, d.w.z. dat langzamerhand het bevolkingsregister aan de nieuwe voorschriften kan worden aangepast. Bij elke wijziging, die na het inwerking treden van het besluit in liet bevolkingsregister wordt aangebracht, zal uiteraard terstond met de gewijzigde voorschriften rekening moeten worden gehouden. bij (!) dag, maand en jaar der geboorte.; afgekort: 26 Jul 22 hij 7) geboortegemeente; De aanteekeningen op artikel 33 bij 4) onder „geboortegemeente" zijn van overeenkomstige toepassing. bij 8) burgerlijke staat door aanduiding, enz.-, Bij de opneming van een persoon, die zijn woonplaats laatstelijk buiten Nederland had, wordt de juistheid der verklaring omtrent den burgerlijken staat zooveel mogelijk nagegaan. In geval van twijfel wordt een aanteekening in kolom 20) opgenomen, welke b.v. kan luiden: „beweert weduwnaar te zijn"; „beweert ongehuwd te zijn1', enz. bij 9) dag, maand en jaar, waarop, en gemeente waar het huwelijk vol¬ trokken werd; Deze gegevens moeten steeds ingevuld worden, ook indien het huwelijk niet in de gemeente zelve gesloten werd. Dag, maand en jaar afgekort: 12 Dec 36. Indien in de desbetreffende kolom geen ruimte meer aanwezig is voor de voorgeschreven aanteekeningen aangaande huwelijksontbinding, dan worden deze aanteekeningen met een renvooi gesteld in kolom 20). bij 10) kerkgenootschap; Zie handleiding onder art. 33 bij 6). bij 11) nationaliteit; Zie handleiding onder art. 33 bij 5). bij 12) en 13) ambt, beroep, enz.; Zie handleiding onder art. 33 bij 7). bij 14) achtereenvolgende adressen in de gemeente, enz.; Men verzuime niet in deze kolom bij elke adresverandering aan te teekenen den datum waarop de aangifte is ingekomen. Bij schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst, welke kan blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift. Bij verhuizing van een kind uit het gezin naar een ander adres in de gemeente, moet dit kind van de gezinskaart van den vader (of de moeder) worden afgevoerd en overgebracht op een afzonderlijke gezinskaart. Op de gezinskaart van den vader (of van de moeder) behoort in dit geval te worden aangeteekend: (in kolom 17) de dagteekening, en (in kolom 18) naar eigen Gk of naar eigen Pk dag, maand en jaar van opneming, enz.; bij 15) De dagteekening van afvoering in de eene en van opneming in de andere gemeente is gelijk. In verband met het bepaalde in artikel 96, 3e lid, zal bij opneming van een persoon, die komt uit een plaats buiten Nederland, de datum van opneming in den regel niet samenvallen met dien der persoonlijke aangifte ingevolge artikel 3. De bepaling van art. 96, 3e lid, is echter overheerschend. gemeente vanwaar gekomen, benevens het laatste adres in die gemeente; bij 1(i) In geval van opneming als komende uit een plaats buiten Nederland zal kunnen worden volstaan met, vermelding van de plaats buiten Nederland, waar de persoon het laatst heeft gewoond, benevens een aanduiding van het land overeenkomstig de afkortingen in bijlage B. dag, maand en jaar, waarop de aangifte van vertrek is ingekomen; bij 17) Bij schriftelijke aangifte geldt de datum van ontvangst, welke kan blijken uit den afdruk van een datumstempel op het geschrift. gemeente, waarheen de persoon is vertrokken, benevens het adres in bij 18) die gemeente; In geval van vertrek naar een plaats buiten Nederland zal, behalve vermelding van die nieuwe woonplaats en een aanduiding van het land overeenkomstig de afkortingen in bijlage B, ook het woonadres in die plaats moeten worden opgenomen. Indien een woonadres in het buitenland niet of niet juist kan worden opgegeven, is dat geen reden om de afvoering te weigeren. gemeente en dag, maand en jaar van overlijden en nummer der over- bij 19) lijdensakte; De gemeente van overlijden moet steeds worden vermeld, óók indien deze dezelfde is als die tot welker bevolking de persoon behoorde. Dag, maand en jaar afgekort: 29 Feb 36. Het nummer der overlijdensakte wordt aldus aangeduid: akte Nr door Onzen Minister ingevolge art. 33 bij 23 te bepalen gegevens, enz.; bij 20) De gegevens, welke steeds in kolom 20) op de gezinskaart ten aanzien van ieder persoon moeten worden vermeld zijn opgenomen in bijlage C. Artikel 41. Doorhalen van namen. Indien de geslachtsnaam wordt doorgehaald moet dat steeds zoodanig geschieden, dat die naam goed leesbaar blijft. De doorhaling moet niet horizontaal doch schuins plaats hebben, b.v. J^aeerf Artikel 43, 2e lid. Vervolgkaarten. (Zie ook blz. 27.) Het aaneenhechten kan geschieden met een zgn schoenmakersring. Het meest aanbevelenswaardig is echter de kaarten aan den bovenrand te verbinden door middel van een gegomde (linnen) strook. Verschillende voor dat doel zeer geschikte pleistersoorten (ook doorzichtige) zijn in den handel verkrijgbaar. Hoofdstuk 5. Het verwijzingsregister. Artikel 51, le lid. Voor de alfabetisch-Iexicografische rangschikking van de geslachts- en voornamen in het verwij zingsregister moeten steeds de bepalingen van artikel 12 van het Dienstplichtbesluit gevolgd worden. Hoofdstuk 6. Het woningregister. Artikel 55. Het is niet geoorloofd het woningregister zoodanig in te richten, dat dezelfde kaart of hetzelfde blad dienst kan doen voor verschillende woningen. M.a.w. bij verhuizing van een gezin van de A-straat naar de B-straat mag niet de woningkaart (-blad) na wijziging van straatnaam en huisnummer worden verplaatst, doch de gegevens omtrent de bewoners moeten, voor zooveel noodig worden overgeboekt van de eene kaart (-blad) op de andere. Indien nochtans plaatselijk inzicht of plaatselijke organisatie het wenschelijk maken van de tot nog toe gevolgde methode niet af te wijken, zou dat kunnen door het invoeren van een woningarcbiefregister of van woning-archiefkaarten. Telkens wanneer tengevolge van verhuizing van een gezin de woningkaart (-blad) moet worden verplaatst, moet dan op een ten name van de verlaten woning gestelde woning-archiefkaart (-blad) een (verkorte) inschrijving worden gedaan van het hoofd, dat de woning heeft verlaten, alsmede van alle andere daarvoor in aanmerking komende personen, die het perceel (voorheen) hebben bewoond en verlaten. AFDEELING VI VAN HET BESLUIT. Het bijhouden van de bevolkingsregisters. Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen. Curateele, voogdij, enz. Artikelen 65 en 66. Zie bijlage G. Hoofdstuk 2. Wijzigingen in het bevolkingsregister. Toevallige geboorte. Artikel <2, 3e lid. Voor liet model van het bericht van ontvangst zie men model A 4, gevoegd bij den Leidraad bevolkingsstatistiek. Geboorteaangifte verzuimd. Artikel 73, le lid. De vermelding kan luiden: „geboorteaangifte verzuimd". Kennisgeving overlijden. Artikel 78, 2e lid. Voor het model der kennisgeving, enz. zie men model G20, gevoegd bij den Leidraad bevolkingsstatistiek. Deze kennisgeving geschiedt met model C20, gevoegd bij den Artikel 79, 2e lid. Leidraad bevolkingsstatistiek. Inlichtingen uit Centraal Archief. Artikel 84, 2e lid. Verzoeken om inlichtingen uit het centrale archief betreffende overledenen kunnen, ook indien de persoonskaarten nog bij het Centraal Bureau voor de Statistiek berusten, worden gericht tot de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters, Binnenhof 19, te 's-Gravenhage. Invulling verhuisbiljet. ^rtiKp' . 6 ' 2e lid, sub b. In het belang van de bevolkingsboekhouding wordt aanbevolen ook de verhuisbiljetten met de schrijfmachine in te vullen. Curagao en Suriname. Artikel 98, le lid. In verband met het in dit lid bepaalde behoeven geen verhuisbiljetten of uittreksels uit het bevolkingsregister meer te worden afgegeven aan personen, die naar Cura 1920 ,, Veldhoven en Meerveldhoven ,, 1921 Veldhoven Vlierden „ 1926 Deurne Vrijenban „ 1921 Delft Vrij hoeve-Capelle „ 1923 Sprang-Capelle Watergraafsmeer „ 1921 Amsterdam Woensel „ 1920 Eindhoven Wijk aan Zee en Duin ... „ 1936 Beverwijk IJ zendoorn „ 1923 Echteld Zeelst „ 1921 Veldhoven Zegwaart „ 1935 Zoetermeer Zesgehuchten „ 1921 Geldrop Zuid Waddinxveen „ 1870 Waddinxveen Landen. De onderstaande afkortingen voor de meest voorkomende namen van vreemde landen worden aanbevolen (niet in vak 4), van de persoonskaart, waar de naam van het land voluit moet worden vermeld). Argentinië Arg i Fransch Indië . . . . Fr I België Be Griekenland Gri Belgisch Congo . . . BeCon Groot Brittannië . . G B Brazilië Bra Hongarije Hon Britsch Afrika . . . Br Af Italië It Britsch Indië .... Br I Italiaansch Afrika . . It Af Bulgarije Bu Letland Let Canada Can Litauen Lit Curagao Cur Luxemburg Lux Denemarken .... Den Mexico Mex Duitschland Dl Nederlandsch-Indië . N I Estland Es Nieuw Zeeland . . . N Z Finland Fin Nieuw Zuid Wales . . N Z W Frankrijk Fr Noorwegen No Fransch Afrika . . . Fr Af Oostenrijk Oos Polen Pol Portugal Por Portugeesch Afrika . Por Af Portugeesch Indië . . Por I Roemenië Roe Rusland Rus Spanje Sp Spaansch Afrika . . . Sp Af Suriname Sur Tsjecho-Slowakije . . Tsj S Turkije Tur Ver. Staten v. Noord Am VSA Ver. St. v. Midden Am. VSM West-Australië ...WA Zuid Afrika Z Af Zuid Australië . . . Z Aus Zuid Slavië Z S Zweden Zwed Zwitserland Zwit BIJLAGE C. Artikel 33 bij 23) Verplichte aanteekeningen. en artikel 40 bij De onderstaande gegevens moeten overeenkomstig de aangegeven afkortingen en aanduidingen in vak 23) van de persoonskaart en/of in kolom 20). van de gezinskaart achter den naam van den belanghebbende vermeld worden. De vermelding geschiedt van links naar rechts op de eerste lijn te beginnen en in volgorde van den tijd, waarin 2e wordt gesteld. Bij vertrek moeten de aanteekeningen worden vermeld in de kolom „aanmerkingen" van het verhuisbiljet. De aanduidingen worden onderling gescheiden door een + (plusteeken). Indien voor de aanteekeningen een stempelafdruk^ gebruikt wordt, mogen de te bezigen lettertypen niet grooter zijn dan de kapitale letters van gewoon schrijfmachineschrift. Regeling militaire inwoners. K.M.I. Par. 1. Aanteekeningen 1. In het bevolkingsregister wordt ten aanzien van iederen bevolkingsreg. mannelijken inwoner, die het kalenderjaar is ingetreden, waarin hij 20 jaar oud wordt, gesteld de aanteekening: GD, indien het iemand geldt, die tot gewoon dienstplichtige bestemd of als zoodanig ingelijfd is, ingevolge de wet als gewoon dienstplichtige wordt beschouwd of een verbintenis heeft aangegaan om te dienen op den voet van gewoon dienstplichtige; BD indien het iemand geldt, die tot buitengewoon dienstplichtige bestemd of als zoodanig ingelijfd is dan wel ingevolge de wet als buitengewoon dienstplichtige wordt beschouwd; ND indien het iemand geldt, die niet of nog niet tot gewoon of tot'buitengewoon dienstplichtige bestemd is (niet ingeschreven voor den dienstplicht, voorgoed ongeschikt verklaard, uitgesloten, enz.). 2 Komt iemand in een geval te verkeeren, waardoor de gestelde aanteekening verandering moet ondergaan, dan wordt deze in het bevolkingsregister aangebracht. 3. De handelingen, in deze of een der volgende paragrafen voorgeschreven, behoeven niet meer te geschieden na 1 October van het jaar, waarin de persoon, wien het geldt, 40 jaar oud wordt of is geworden. Par. 2. Ontbrekende Omtrent ieder, te wiens aanzien een aanteekening, als in par. 1 aanteekeningen. bedoeld, ontbreekt, wordt een onderzoek ingesteld naar net geva , waarin hij met betrekking tot den dienstplicht verkeert, en wordt naar gelang van den uitslag de noodige aanteekening alsnog gesteld. Par. 3. Adresverandering 1. Indien bij het bevolkingsregister aangifte wordt gedaan van (11) adresverandering van een GD, wordt de aangever opmerkzaam gemaakt op de verplichting van den GD om ook als zoodanig een dergelijke aangifte op de daarvoor bestemde plaats te doen. 2. Geschiedt de aangifte voor het bevolkingsregister schriftelijk, dan kan er mede worden volstaan, de aangifte te beschouwen als tevens betrekking te hebben op de hoedanigheid van GD, tenzij zich een geval voordoet, waarin de dienstplichtige zijn zakboekje moet overleggen. Par. 4. 1. Indien bij het bevolkingsregister blijkt, dat het adres van Adresverandering een BD veranderd is, wordt gezorgd, dat ten aanzien van de inschrijving in het register van dienstplichtigen of het houden van aanteekeningen in dit register de noodige handelingen worden verricht. 2. Elke maal, dat een GD of een BD of een ander namens hem bij het bureau voor het bevolkingsregister verschijnt, wordt nagegaan, welk beroep de BD heeft. Blijkt dit beroep niet overeen te komen met de aanteekening hieromtrent in het bevolkingsregister, dan wordt gezorgd, dat de verandering ook wordt vermeld in het register van dienstplichtigen. Par. 5. Indien bij het bevolkingsregister blijkt, dat een GD of een Bijzondere geBD in een krankzinnigengesticht opgenomen of overleden is, vallen GD en wordt gezorgd, dat hiervan aanteekening in het register van BI) dienstplichtigen geschiedt. Par. 6. 1. De aanteekeningen, bedoeld in par. 1, eerste lid, worden Overgangsten aanzien van de lichtingen 1921—1936 aangebracht vóór bepaling. 1 Januari 1937. 2. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners worden deze aanteekeningen aangebracht vóór 1 Juli 1937. 3. Ten aanzien van oudere lichtingen kunnen de aanteekeningen achterwege worden gelaten. Andere aanteekeningen. Uiterlijk 1 Januari 1938 moeten ook de volgende aanduidingen overeenkomstig de aangegeven afkortingen in vak 23) van de persoonskaart en/of in vak 20) van de gezinskaart zijn vermeld voor zooveel het gemeentebestuur althans over de gegevens beschikt. Bij vertrek moeten de aanteekeningen worden vermeld in de kolom „aanmerkingen" van het verhuisbiljet. De aanduidingen worden onderling gescheiden door een + (plusteeken). D = Decoratie (Nederlandsche); (Deze aanduiding moet worden gevolgd door een korte ver- melding van den aard der onderscheiding, alsmede van den rang, bv: DMW Decoratie Militaire Willemsorde; DRNL — Decoratie Ridder Nederlandsche Leeuw; DOffON — Decoratie Officier Oranje-Nassau-orde enz.) Gag -- Gagement; IR — Invaliditeitsrente; \ gevolgd LTO = Land- en tuinbouwongevallenrente; f door letter en Ong = Ongevallenrente; l rentenummer OR = Ouderdomsrente; ' Pas — Paspoort (Nederlandsch) gevolgd door den datum van afgifte en/of verlenging; P = Pensioen; PKol = Pensioen Koloniën; PNS — Pensioen Ned. Spoorwegen; PP = Pensioen Pensioenraad; Vwp = Vuurwapenvergunning; ZR Zeerisico. De in artikel 66 bedoelde gegevens der kennisgevingen, genoemd in artikel 65 worden op onderstaande wijze vermeld in vak 23) op de persoonskaart en/of in vak 20) op de gezinskaart van hem (haar), die onder voogdij of curateele is gesteld of wiens (wier) ouders ontzet of ontheven zijn van de ouderlijke macht. Zij worden bij vertrek overgenomen in de kolom „aanmerkingen' van het verhuisbiljet. De aanduidingen worden onderling gescheiden door een + (plusteeken). vd = voogd \ ilülfüii Cur = Curator T Vd = Toeziende voogd I f f lg|| §.5 j|j X Cur = Toeziende curator ' f| °J's g-® -| II | . voorafgegaan door: \ Qntz OM = Ontzet ouderlijke ! - °11S Ü a-gj! S v = vader j macht 11 ff •lüKl" m = moeder / Ontheven ouderl. ] Ug| g^-f ||.s ll"| v/m - .ader en macht /IkSSÜII"! moeder / / tc^ © c > Bij eindiging der voogdij, van de curateele, enz., wordt de aanteekening met een dunne inktstreep doorgehaald en daarachtei vermeld: geeind. = geëindigd met den datum van eindiging. ^ O 5 O 3 " II1CI 1^1 .LU / ©2^©o«-,ooo, moeuer / j *0*00 Rï TT ATtF n MODEL, bedoeld in artikel 112 van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, nr. 342. OPENBARE KENNISGEVING. Aanmelding en aangifte voor de bevolkingsregisters. Burgemeester en wethouders van gelet op het bepaalde in artikel 112 van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, nr. 342 ; herinneren de bevolking aan haar verplichtingen, omschreven in de artikelen 3 tot en met 16 van genoemd besluit; brengen als voornaamste ter openbare kennis: 1°. dat, behoudens afwijkingen, ieder, die in Nederland nachtrust of de daarvoor in de plaats tredende rust geniet, onverwijld moet worden opgenomen in één der bevolkingsregisters; 2°. dat ieder moet worden opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente, waar hij voornemens is duurzaam of voor onbepaalden tijd als regel zijn nachtrust of de daarvoor in de plaats tredende rust te genieten; 3°. dat in geval van onzekerheid omtrent het onder 2°. vermelde bijzondere voorschriften gelden; 4°. dat, behoudens afwijkingen, ieder die Nederland verlaat onverwijld van de bevolkingsregisters moet worden afgevoerd; 5°. dat bij adresverandering binnen de gemeente de noodige wijzigingen in het bevolkingsregister moeten worden aangebracht. Voorts, in verband met het bovenstaande: a. dat aangifte van vertrek uit of van verhuizing binnen de gemeente, mondeling of schriftelijk moet geschieden op den dag van, of uiterlijk vijf dagen na het vertrek (bij het verlaten van Nederland, ten hoogste vijf dagen tevoren) of na de adresverandering, met opgave van het laatste adres en van den naam der gemeente, of van het land en de plaats waarheen vertrokken en het nieuwe adres (zoo noodig met opgave van den naam van het hoofd van het gezin); b. dat aan den aangever van een vertrek, behoudens bijzondere gevallen, onmiddellijk een verhuiskaart wordt uitgereikt of toegezonden, welke hem dient als bewijs van afmelding en welke binnen vijf dagen moet worden ingeleverd bij het bestuur der Nederlandsche gemeente in welker bevolkingsregister de persoon moet worden opgenomen; c. dat ieder, die in de gemeente nachtrust of de daarvoor in de plaats tredende rust geniet en die nog niet in een bevolkingsregister is opgenomen of die ten onrechte nog in het bevolkingsregister eener andere gemeente is opgenomen, zich binnen vijf dagen na zijn aankomst in persoon moet aanmelden bij het ge- meentebestuur onder overlegging van een paspoort of ander identiteitsbewijs, indien hij uit een plaats buiten Nederland en van een verhuiskaart of legitimatiebewijzen, indien hij uit een andere gemeente van Nederland is gekomen, tenzij hij overeenkomstig de desbetreffende bepalingen is vrijgesteld van aanmelding; d. dat bestuurders van instellingen, gestichten of schepen, waarin personen onder eenig bestuur inwonen, alsmede hotelhouders, pensionhouders en kamerverhuurders uiterlijk vijf dagen na de opneming of huisvesting of na het vertrek, mededeeling moeten doen van den geslachtsnaam en de voornamen van ieder persoon, die langer dan veertien dagen in de instelling, het gesticht, schip, hotel, pension of huis wordt of is opgenomen of gehuisvest, alsmede van ieder zoodanig persoon, die daaruit vertrekt, tenzij de persoon is vrijgesteld van aanmelding; e. dat overtreding van de voorschriften wordt gestraft volgens de wet; /. dat voor persoonlijke aanmelding en voor mondelinge aangifte voor het bevolkingsregister gelegenheid zal worden gegeven op werkdagen van tot en met uur (uitgezonderd ) bij de afdeeling der gemeentesecretarie, gelegen April 19 Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, ^ secretaris De ' wethouder BIJLAGE E. MODEL, bedoeld in artikel 114 van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, nr. 342. (Jaarlijks in te zenden vóór 31 December.) Verslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 111 van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, nr. 342 over het jaar 19 der gemeente VB AG EN. ANTWOOBDEN 1. Hoeveel malen heeft het onderzoek in het afgeloopen jaar plaats gehad en in welke maanden ? 2. Op welke wijze heeft het onderzoek plaats gehad? (Schriftelijk of langs de woningen der bevolking of op andere, door de Minister goedgekeurde, wijze.) 2a. Voldoet het gevolgde systeem? 3. Is de geheele bevolking op dezelfde wijze gecontroleerd? 3a. Zoo neen, volgens welk beginsel is dan tewerk gegaan ? 4. In geval van schriftelijk onderzoek: a. Zijn de formulieren ter secretarie ingevuld of door de hoofden, enz. ? b. Hoe zijn de formulieren verzonden ? c. Zijn de vragen meerendeels goed beantwoord? d. Welke gegevens zijn gevraagd ? IIB—T VRAGEN. ANTWOORDEN. 5. In geval van onderzoek langs de woningen der bevolking: a. Hoeveel personen zijn daadwerkelijk met de huis-aanhuiscontröle belast geweest ? b. Aan wie(n) was het werk opgedragen ? (geen namen, doch b.v. veldwachter, bode, volontair, ambtenaar ter secretarie, controleur, enz.) c. Beschikte de controleur op zijn rondgang over gegevens en zoo ja welke en in welken vorm? d. Moest de controleur op zijn rondgang gegevens verzamelen en, zoo ja, welke en in welken vorm geschiedde zulks ? 6. Op welke wijze heeft het onderzoek naar de bevolking van instellingen, gestichten of schepen plaats gehad en door wie(n) ? 7. Zijn de uitkomsten van het onderzoek vergeleken met het bevolkingsregister ? 8. Zijn in verband met den uitslag van het onderzoek wijzigingen in het bevolkingsregister aangebracht? 9. Welke opmerkingen zijn ten aanzien van het onderzoek overigens nog te maken? VRAGEN. ANTWOORDEN. 10. Zijn terzake van overtreding der voorschriften processen-verbaal opgemaakt ? Zoo ja, in hoeveel gevallen? Heeft vervolging plaats gehad ? Zoo ja, in hoeveel gevallen? 11. Welke gemeentebesturen hebben niet voldaan aan het bepaalde in artikel 88, eerste lid? (Deze vraag houdt verband met het bepaalde in artikel 118, derde lid.) 12. Tot welke opmerkingen geeft de toepassing van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, Nr. 342 aanleiding ? Ingezonden door burgemeester en wethouders van voornoemde gemeente op De burgemeester, secretaris wethouder Aan de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters Binnenhof 19, ' s-Gravenhage. WÊBBÊÊ BHW ERRATA Blz. 4 Onder afdeeling II, 2e alinea, na c, in plaats van „opgenomen" te lezen: ingeschreven. Blz. 6 Onder hoofdstuk 2, 2e alinea, in plaats van „aanvraag" te lezen: aanvang. LEIDRAAD BEVOLKINGSSTATISTIEK TEKSTUITGAVE DEPARTEMENT VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN. No. 16301. Afdeeling Binnenlandsch Bestuur. 's-Gravenhage, 22 Juni 1936. De Minister van Binnenlandsche Zaken; Gelet op de artikelen 72, 78, 118 en 119 van liet Koninklijk besluit van 31 Maart 1936, Staatsblad n°. 342; Na gepleegd overleg met de Ministers van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Sociale Zaken; Heeft goedgevonden: Vast te stellen de in onderstaanden leidraad opgenomen voorschriften en formulieren voor het verstrekken van inlichtingen aan het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de verkrijging van juiste gegevens ten behoeve van de bevolkingsstatistiek. Te bepalen, dat die voorschriften en formulieren in werking treden op 1 Januari 1937, met uitzondering van het „bericht van ontvangst", bedoeld in artikel 72, derde lid en van de „kennisgeving", bedoeld in artikel 78, tweede lid van voornoemd besluit, waarvan de inwerkingtreding plaats heeft op 1 Juli 1936. De Minister van Binnenlandsche Zaken. J. A. DE WILDE. LEIDRAAD BEVOLKINGSSTATISTIEK. (Behoort bij beschikking d.d. 22 Juni 1936, nr. 16301, Afd. B.B., van den Minister van Binnenlandsche Zaken.) ALGEMEEN. Voor het juist en tijdig vaststellen van de gemeentelijke bevolkingscijfers, alsmede voor den goeden gang van zaken bij de bewerking van de verschillende bevolkingsstatistieken, is het noodzakelijk, dat de onderstaande voorschriften, zoomede die, welke voorkomen op de bij dezen leidraad gevoegde modellen, nauwkeurig worden nageleefd. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna aan te duiden als C.B.S.) is bevoegd op verzoek van het gemeentebestuur nadere inlichtingen omtrent deze voorschriften te verstrekken. De noodige kaarten en formulieren worden telken jare door het C.B.S. aan de gemeentebesturen verstrekt. De inzending van het materiaal geschiedt aan het C.B.S., Afdeeling Bevolkingsstatistiek, Oostduinlaan 2 te 's-Gravenhage. A. GEBOORTEN (als levend aangegeven). 1. Modellen voor (le geboortestatistiek. Ten behoeve van de .geboortestatistiek zijn de volgende modellen vastgesteld: Model A1. Inventaris der telkaarten voor als levend aangegevenen. Model A2. Roode telkaart voor een als levend aangegeven jongen. Model A3. Witte telkaart voor een als levend aangegeven meisje. Model A*. Bericht van ontvangst van een persoonskaart, betreffende een zgn. toevallige geboorte (wit papier) (Model, bedoeld in artikel 72, derde lid, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 72, eerste lid, van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 193(3, n°. 342.) •1. Inzending van den onder I bedoelden inventaris met telkaarten. De lelkaarten, modellen A2 en As, moeten worden ingezonden na afloop van elke maand, doch vóór den achtsten van de daarop volgende maand, vergezeld van den daarbij behoorenden inventaris (model A1). Zie tevens de Slotbepalingen onder H, alinea 2. 3. Voor wie(n) een geboortekaart moet worden ingezonden. Geboortetelkaarten A2 en A! moeten worden ingezonden voor alle kinderen, die als levend bij den burgerlijken stand zijn aangegeven en die binnen de gemeente zijn geboren. In geval van twee- of meerlinggeboorten moet dus voor ieder der als levend aangegeven kinderen een telkaart worden ingevuld. De telkaarten worden ingezonden met den inventaris (A1), welke betrekking heeft op de maand, waarin de geboorte plaats liad. Wanneer dus in de laatste dagen eener maand een geboorte plaats heeft, waarvan eerst in het begin der volgende maand bij den ambtenaar van den burgerlijken stand aangifte wordt gedaan, moet de op die geboorte betrekking hebbende telkaart worden ingezonden met den inventaris over de maand van geboorte. t. Tardieve aangifte van geboorte. Wanneer van een geboorte niet binnen den bij de wet bepaalden tijd bij den burgeriijken stand aangilte is gedaan (Artikel 2(J B.W.) kan de aangifte slechts geschieden, indien liet openbaar ministerie bij de arrondissements-rechtbank machtiging tot het doen der aangifte heeft verleend. Hierbij zijn drie gevallen te onderscheiden: a. De aangifte geschiedt met machtiging van het openbaar ministerie alsnog in den loop van het kalenderjaar, waarin de geboorte plaats had, of althans vóór den achtsten van de maand Januari daaraanvolgende. In dit geval wordt een geboortetelkaart ingezonden met den inventaris over de maand, welke het dichtst bij die der geboorte ligt. b. De aangifte bedoeld onder a heeft niet plaats gehad, doch het kind is wel opgenomen in het bevolkingsregister der geboortegemeente. In dit geval wordt een geboortetelkaart, zooveel mogelijk ingevuld, ingezonden met den inventaris over December van het kalenderjaar, waarin de geboorte plaats vond. Aan het hoofd van de telkaart wordt dan vermeld: ,,Zonder aangifte". c. De aangifte, bedoeld onder a, heeft plaats na den achtsten Januari volgende op het geboortejaar. Hierbij zijn twee mogelijkheden te onderscheiden: I. het kind is nog niet opgenomen in het bevolkingsregister der geboortegemeente, bv. doordat de geboorte niet bekend was; II. het kind is inmiddels wel opgenomen in het bevolkingsregister der geboortegemeente en de geboortekelkaart met de aanduiding ,,Zonder aangifte" is ingezonden. In beide gevallen wordt alsnog een geboortetelkaart aangelegd en ingezonden. In het geval sub II bedoeld wordt aan het hoofd van de telkaart vermeld: „Ter vervanging". Aan den voet van den inventaris wordt het aantal der onder a, b en c bedoelde telkaarten in de daarvoor bestemde rubriek afzonderlijk vermeld. Voor kinderen, die in het bevolkingsregister eener andere gemeente zijn opgenomen, zie onder 9. 5. Muiten Nederland geborenen. De buiten Nederland geborenen, die op' het tijdstip der geboorte geacht moeten worden tot de bevolking eener Nederlandsche gemeente te behooren, worden, zoodra de opneming in het bevolkingsregister heeft plaats gehad, beschreven op een geboortetelkaart, waarop worden aangegeven de plaats en het land waar de geboorte plaats vond. Aan het hoofd van de telkaart wordt vermeld: ,,Buitenland". De toezending van de telkaart geschiedt met den inventaris over de maand, waarin de opneming in het bevolkingsregister plaats had. Aan den voet van den inventaris wordt het aantal dezer telkaarten in de daarvoor bestemde rubriek afzonderlijk vermeld. Indien echter de opneming in het bevolkingsregister plaats heeft méér dan een jaar na de geboorte, wordt geen geboortetelkaart meer ingezonden, doch wordt de opneming verantwoord op den jaarstaat F der opnemingen in en afvoeringen van het bevolkingsregister. (Zie onder F, blz. 24 e. v.) (t. Op zee of in de lucht geborenen. Met betrekking tot de op zee geborenen (artt. 35, 36 en 37 B.W.), en de in de lucht geborenen, die op het tijdstip der geboorte geacht moeten worden te behooren tot de bevolking der gemeente en die diensvolgens in het bevolkingsregister worden opgenomen, wordt gehandeld als onder 5 aangegeven. Aan het hoofd van de telkaart wordt alsdan vermeld: „Op zee" of ,,In de lucht 7. Ocvondcn pasgeboren kind. Zoodra de akte (art. 33 B.W.) is opgemaakt wordt een telkaart ingevuld, aan het hoofd waarvan wordt vermeld: „ Vondeling". De inzending geschiedt met den inventaris over de maand, waarin de akte werd opgemaakt. Worden binnen twee jaren nadien omtrent den vondeling meer bijzonderheden vernomen, welke leiden tot het opmaken van een verbeterde akte, dan behoort een telkaart te worden ingezonden, met verwijzing naar het jaar en het aktenummer, waaronder de eerste telkaart is ingezonden en met het opschrift: „Volgkaart vondeling". 8. Geen telkaarten invullen voor elders in Nederland geborenen. Voor kinderen, die elders in Nederland zijn geboren en op het tijdstip der geboorte geacht moeten worden tot de bevolking der gemeente te behooren worden telkaarten uitsluitend ingezonden door de besturen der gemeenten, waar de geboorten plaats vonden. (Zie onder 3 en onder 9.) !). Bericht van ontvangst van een persoonskaart voor een zgn. „toevallige" geboorte (ter voldoening aan art 72, eerste lid van bet besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, n°. 342). Het „Bericht van ontvangst", (model A4), wordt onmiddellijk na het binnenkomen van een persoonskaart voor een zgn. „toevallig" buiten de gemeente geboren kind, ingevuld en verzonden aan het bestuur van de geboortegemeente. Van de verzending wordt aanteekening gehouden. Van dit model A4 moet zoowel fornralier I als formulier II worden ingevuld (indien gewenscht in doorslag). Het bestuur der geboortegemeente behoudt van dit „Bericht van ontvangst" formulier I en zendt onmiddellijk formulier II aan het C.B.S. 10. Geboorten mogen niet op den staat F der opnemingen in en afvoeringen van het bevolkingsregister verantwoord worden. Kinderen, die op het tijdstip van geboorte geacht moeten worden tot de bevolking van Nederland te behooren en diensvolgens in een der bevolkingsregisters worden opgenomen, mogen, ongeacht of zij in of buiten Nederland zijn geboren, niet verantwoord worden op den staat F der opnemingen in en afvoeringen van het bevolkingsregister. Afwijking geeft aanleiding tot dubbele telling. Men zie daarvoor de punten 3 tot en met 9. Een uitzondering wordt slechts gemaakt voor de buiten Nederland of op zee geborenen, die meer dan een jaar na de geboorte in het bevolkingsregister worden opgenomen (zie hiervoor onder 5 en 6). 11. Indien geen geboorte heeft plaats gehad, toeh inventaris inzenden. Wanneer in een maand geen geboorte heeft plaats gehad, moet, een inventaris worden ingezonden, waarop van die omstandigheid duidelijk aanteekening is gemaakt. Het inzenden van een brief kan achterwege blijven. 12. Invulling van den maand-inventaris van geboorten en bevolkingsmutatie. De invulling van den geboorte-inventaris (model A1) moet geschieden overeenkomstig de vorenstaande voorschriften en volgens de op dien inventaris gestelde aanwijzingen. Onderaan wordt tevens een opgave gedaan van het aantal in het bevolkingsregister opgenomen (geen geboorte) of daarvan afgevoerde (geen overlijden) mannen en vrouwen over de maand, waarop de inventaris betrekking heeft. Deze opgave moet zoo volledig en nauwkeurig mogelijk zijn, zoodat van maand tot maand een zoo zuiver mogelijk overzicht van het aantal personen wordt verkregen, dat om andere redenen dan geboorte of overlijden in het bevolkingsregister is opgenomen of dat daarvan is afgevoerd. Mochten nadien wijzigingen in de verstrekte opgaven noodig zijn, dan zullen die zoo spoedig mogelijk aan het C.B.S. bekend gemaakt moeten worden. 13. Bepaling van de kleur van de in te vullen geboortetelkaarten. De voor elk geslacht te kiezen kleur der kaarten is hiervoren aangegeven onder 1. Er moet op gelet worden, dat de kleur in verband met het geslacht goed wordt gekozen. Het kiezen van een verkeerde kleur kan onnoodige briefwisseling veroorzaken. Geborenen, van wie het geslacht niet kenbaar is, worden op roode kaarten (model A2) beschreven, waarop moet worden vermeld: ,,Geslacht niet kenbaar". 14. Invulling van de geboortetelkaart. bij a). Gemeente van aangifte. In te vullen den naam der gemeente, waarin de aangifte van de geboorte plaats had. Indien het kind buiten Nederland (of op zee) (of in de lucht) is geboren,- dan hier tevens vermelden de plaats en het land (of op zee) (of in de lucht). bij b). Aktenummer. In het daarvoor bestemde hokje moet worden opgenomen het aktenummer, waaronder het kind in het geboorteregister van de gemeente is ingeschreven. bij c). Legitimiteit. Rechts van de kaart moet, door doorhaling van hetgeen niet toepasselijk is, worden aangegeven of de kaart betrekking heeft op een wettig dan wel op een onwettig geborene. Duidelijke doorhaling is noodig en wel zoodanig, dat de streep niet tusschen „wettig" en „onwettig" komt. Voor een onwettig geborene moet aan de achterzijde der kaart worden aangegeven of de moeder was: ongehuwd, weduwe of gescheiden van echt (zie onder s). bij d). Dag, maand en jaar van aangifte. De namen van maanden kunnen, Mei uitgezonderd, worden afgekort met drie letters (Jan, Feb, Mrt, Apr, Jun, Jul, Aug, Sep, Oct, Nov, Dec). bij e). Dag, maand en jaar van geboorte. De namen van maanden kunnen worden afgekort als bij d aangegeven. bij f). Uur van geboorte. Het uur van geboorte moet worden aangegeven volgens de indeeling van het etmaal in 24 uren. In het belang van een juiste statistiek wordt verzocht niet af te ronden op geheele of op halve uren, doch het juiste geboortemoment te vermelden, b.v. 8.10; 13.25; 19.35; 23.50; 0.15, enz. bij g). Kerkelijke gezindte, enz. van het kind. De vermelding van het kerkgenootschap of van de vereeniging met godsdienstig doel, waartoe het kind volgens de aangifte moet worden gerekend, geschiedt overeenkomstig de in artikel 33, bij 6) van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, n° 342, gegeven afkortingen. Indien het kind moet worden gerekend te behooren tot een andere kerkelijke gezindte dat de in artikel 33, bij 6) genoemde, wordt de aanduiding voluit geschreven, b.v. Vrije christelijke zendingsgemeente, Pinkstergemeente, Noorsch Evangelisch Luthersch, Hongaarsch Calvinist, Duitsch Israëliet, Poolsch Israëliet, enz.; indien de kerkelijke gezindte onbekend is, vermelde men „onbekend". In het voor de kerkelijke gezindte bestemde vak mag niet worden volstaan met het plaatsen van een streep. Indien het kind tot geen kerkelijke gezindte, enz. behoort, wordt vermeld: ,,gee«". De aanduiding: Prot., Ger., Katli., Isr., enz. is niet voldoende. bij h). Gemeente, waar de geborene is (wordt) opgenomen in het bevolkingsregister. Op de geboortetelkaarten steeds in te vullen den naam van de gemeente, waar de geborene is (wordt) opgenomen in het bevolkingsregister. Indien het kind wordt opgenomen in het centrale bevolkingsregister in te vullen „Nederland". Voor geborenen, behoorende tot de bevolking van een ander land, óók den naam van het land te vermelden. Buurtschappen, gehuchten, enz. moeten niet worden opgegeven. bij i). Verloskundige hulp. De opgaven omtrent de verloskundige hulp moeten behelzen den naam, benevens de voorletters van den geneeskundige of van de vroedvrouw, óók indien hij (zij) woont buiten de gemeente, waar het kind geboren is. Voorts moet door doorhaling van hetgeen niet toepasselijk is worden aangegeven of de geneeskundige of de vroedvrouw bij de verlossing tegenwoordig was dan wel of hij (zij) verscheen na de geboorte en nog hulp ter plaatse verleende. Indien blijkt, dat de geboorte zonder bevoegde verloskundige hulp heeft plaats gehad, dan behoort aan de achterzijde van de kaart beknopt te worden vermeld welke de oorzaak is, dat geen bevoegde verloskundige hulp is verleend. hij j). Enkelvoudige geboorte, tweeling, drieling, enz. Aan te geven of het kind behoort tot een enkelvoudige geboorte, tweeling, drieling, enz. Bij een twee- of meerlinggeboorte moeten op elk der kaarten steeds alle aktenummers worden vermeld, welke op de twee- of meerlinggeboorte betrekking hebben. Voorbeeld: Een tweeling bestaat uit een jongen (aktenummer 160) en een meisje (aktenummer 161), beiden levend aangegeven. Op de kaart van den jongen (aktenummer 160) wordt nu aangegeven, dat het kind behoort tot een tweeling, waarvan 1 jongen en 1 meisje levend aangegeven (zie aktenummers 160 en 161). Op de kaart van hei meisje (aktenummer 161) wordt eveneens ingevuld, dat het kind behoort tot een tweeling, waarvan 1 jongen en 1 meisje als levend aangegeven (zie aktenummers 160 en 161). bij k). Aantal als levend of als levenloos aangegeven kinderen, voor de geboorte van het thans aangegeven kind, uit deze moeder geboren. Hier moeten worden opgegeven alle vroeger geboren kinderen, zoowel wettig als onwettig, zoowel als levend of als levenloos aangegeven, uit deze moeder geboren, onverschillig of het kinderen zijn uit het le huwelijk, het 2e, het 3e, enz. Het thans aangegeven kind (bij meerlinggeboorte: de kinderen) niet medegerekend. De beantwoording van de vraag op de telkaarten van twee- of meerlingen moet derhalve gelijkluidend zijn. (Zie voorbeeld bij 1.) bij 1). Aantal als levend of als levenloos aangegeven kinderen, geboren uit het thans bestaande huwelijk. (De beantwoording van deze vraag is facultatief.) Op de telkaarten van alle wettig geboren kinderen behoort te worden vermeld, hoeveel kinderen uit deze moeder zijn geboren, vóór de geboorte van het (de) thans aangegeven kind(eren) in haar thans bestaande huwelijk. (Zie onder m.) Hier moeten dus alle vroeger geboren kinderen, zoowel als levend of als levenloos aangegeven worden opgegeven, welke uit het thans bestaande huwelijk zijn gesproten,' het (de) nu aangegeven kind(eren) niet medegerekend. De beantwoording van de vraag op de telkaarten voor twee- of meerlingen moet derhalve gelijkluidend zijn. Voorbeeld: Een weduwe met 3 uit haar geboren wettige kinderen trouwt voor de 2e maal. Uit dat tweede huwelijk (in dit geval het thans bestaande), wordt een kind geboren (haar 4e kind dus). Bij de opgave onder k: „Hoeveel kinderen (ook medegerekend de vroeger als levenloos aangegevenen) zijn vóór de geboorte van het (de) thans aangegeven kind(eren) uit deze moeder geboren , moet in dit geval worden ingevidd: 3 (niet medegerekend het kind, dat thans wordt aangegeven). Bij de opgave onder 1: „Bij een wettige geboorte tevens opgeven het aantal vroeger uit deze moeder in haar thans bestaande huwelijk geboren kinderen (incl. de als levenloos aangegevenen) moet nu worden vermeld: O (niet medegerekend het kind dat thans wordt aangegeven). bij m). Dag, maand en jaar van voltrekking van het thans bestaande huwelijk. (De beantwoording van deze vraag is facultatief.) Onder „thans bestaande huwelijk" wordt verstaan liet huwelijk, waaraan het kind zijn wettigen staat ontleent. Ook indien dit huwelijk ontbonden is, wordt het dus als liet „thans bestaande' beschouwd. De namen van maanden kunnen worden afgekort als bij d) aangegeven. Voor de onder l, m, o en p bedoelde opgaven kunnen de gegevens uit de trouwboekjes worden overgenomen. bij n). Gemeente, tot welker bevolking vader en moeder behooren. In te vullen den naam der gemeente(n) in welker bevolkingsregister vader en/of moeder zijn opgenomen. Indien de vader en/of de moeder niet tot de bevolking van Nederland behooren dan worden de woonplaats en het land vermeld. Indien de gemeente, tot welker bevolking vader en/of ^moeder behooren, onbekend is, dan te vermelden: „Onbekend1-. Indien beiden of een van beiden is opgenomen in het centrale bevolkingsregister, te vermelden: „Nederland . bij o). Geboortegemeente van vader en van moeder. In te vullen den naam der gemeente. Indien de geboortegemeente van den vader of van de moeder buiten Nederland ligt, dan mede den naam van het land te vermelden. Indien de geboortegemeente van vader en moeder onbekend is, in te vullen: „Onbekend". bij p). Dag, maand en jaar van geboorte, van vader en van moeder. De namen van maanden kunnen worden afgekort als bij d) aangegeven. bij q). Kerkelijke gezindte enz. van vader en van moeder. Voor de invulling van de kerkelijke gezindte van vader en van moeder wordt verwezen naar het bepaalde bij g). Opgemerkt zij, dat ten aanzien van vader en moeder opgave verstrekt behoort te worden van hun kerkelijke gezindte, op het tijdstip van de aangifte der geboorte van het kind, d.w.z. volgens de opgaven verstrekt bij de aangifte der geboorte van het kind en niet volgens de gegevens, voorkomende in het bevolkingsregister. bij r). Beroep en positie van vader en van moeder. Zoo nauwkeurig en volledig mogelijk invullen. Vermeld moet worden het beroep, dat door den aangever wordt opgegeven. Blijken moet in welke soort van ambt of bediening of in welk vak van handel of nijverheid, kunst of wetenschap de ouders werkzaam zijn (of bij werkloosheid laatstelijk werkzaam waren). Tevens moet blijken welken rang of welke hoedanigheid zij daarin vervullen. (Patroon (baas), directeur, meesterknecht, opzichter, depot- of filiaalhouder, zetbaas, zetschipper, winkelchef, knecht, enz.) Wordt meer dan één ambt, beroep of bedrijf uitgeoefend, dan wordt de opgave slechts gedaan omtrent het hoofdberoep, d.i. het beroep, waarbij de betrokkene het meeste belang heeft. Algemeene aanduidingen zooals: arbeider, fabrieksarbeider, ambtenaar, enz. zijn niet voldoende. Duidelijk moet worden aangegeven voor een arbeider: b.v. klinker op een ijzerscheepswerf, bankwerker in een machinefabriek, fustreiniger in een oliefabriek, kalanderaar in een rubberfabriek; voor een ambtenaar: b.v. schrijver le klasse aan het Departement van Justitie, referendaris aan het Departement van Onderwijs, enz., burgemeester van de gemeente, le klerk ter gemeentesecretarie, officier van justitie, griffier bij het kantongerecht, enz. Het is noodig, dat ten aanzien van personen die in dienst zijn van het Rijk, een provincie, een gemeente, een waterschap of een kerkelijke instelling, van die omstandigheid melding wordt gemaakt. Met betrekking tot de handelsbedrijven moet de aard van den handel blijken. Alleen koopman, winkelier, depothouder, reiziger, commissionnair, agent, enz. is daarom niet voldoende. Nog dient er op gewezen, dat sommige beroepen nader dienen te worden omschreven. Zoo is een huisschilder te onderscheiden van een rijtuigschilder, een suikerbakker in een suikerfabriek of -raffinaderij van een suikerbakker in een fabriek van suikerwerken, een bleeker in de textielnijverheid van een kleerenbleeker, enz. Een arbeider, die in een bepaald bedrijf allerlei werkzaamheden verricht, noemt men wel handlanger, b.v. handlanger in een wasch- en strijkinrichling, handlanger in een capsulefabriek, enz. Het verdient aanbeveling de beroepen in dat geval zoo nauwkeurig mogelijk te omschrijven, ten einde het C.B.S. in de gelegenheid te stellen deze zoo juist mogelijk te classificeeren. Een arbeider, die in verschillende bedrijven allerlei werkzaamheden verricht, noeme men: „los arbeider". bij s). In geval van onwettige geboorte. Te vermelden is of de moeder ongehuwd, weduwe of gescheiden van echt is. 15. Vader en/of moeder overleden. Indien de vader of de moeder (b.v. in het kraambed) vóór de aangifte van het kind overleden is, behooren de vragen bij n)—s) aan de achterzijde van de geboortetelkaart toch te worden beantwoord, met bijvoeging van het woord: „overleden". B. Huwelijken. 1. Modellen voor de lui welijksstatistiek. Ten behoeve van de huwelijksstatistiek zijn de volgende modellen vastgesteld: Model B1. Inventaris der huwelijkstelkaarten. Model B2. Witte telkaart voor een huwelijk, waarbij man en vrouw beiden behooren tot de bevolking der gemeente, waar het huwelijk gesloten is. Model B3. Roode telkaart voor een huwelijk, waarbij alleen de vrouw behoort tot de bevolking der gemeente, waar het huwelijk gesloten is. Model B4. Blauwe telkaart voor een huwelijk, waarbij alleen de man behoort tot de bevolking der gemeente, waar het huwelijk gesloten is. Model B5. Oranje telkaart voor een huwelijk, waarbij geen deibeide gehuwden behoort tot de bevolking der gemeente, waar het huwelijk gesloten is. •1. Inzending van den onder 1 bedoelden inventaris niet telkaarten. De telkaarten modellen B2 t/m B6 moeten worden ingezonden na afloop van elke maand, doch vóór den achtsten van de daaropvolgende maand en vergezeld van den daarbij behoorenden inventaris, model B1. (Zie onder H Slotbepalingen, alinea 2.) 3. Voor wie(n) een huwelijkstelkaart moet worden ingezonden. Huwelijkstelkaarten B2 t/m Bs moeten worden ingezonden voor alle gehuwden, wier huwelijk in de gemeente is gesloten, onverschillig of beide of één, of geen der beide gehuwden zijn opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente. Tevens worden huwelijkstelkaarten B5 ingezonden voor de buiten Nederland voltrokken huwelijken, bedoeld onder 7. Lit de inrichting der telkaarten blijkt, dat de gegevens omtrent man en vrouw op één kaart moeten worden vermeld. -1. Indien geen huwelijk is gesloten toch inventaris inzenden. Wanneer in een maand geen huwelijk is gesloten (zie ook onder 7), moet een inventaris worden ingezonden,' waarop van die omstandigheid duidelijk aanteekening is gemaakt. Het inzenden van een brief kan achterwege blijven. 5. Invulling' van den huwelijks-inventaris. De invulling van den huwelijks-inventaris (model B1) moet geschieden overeenkomstig de voorschriften en volgens de op dien inventaris gestelde aanwijzingen. G. Bepaling van de kleur van de in te vullen huwelijkstelkaartcn. Onder 1 is aangegeven welke omstandigheden de keuze van de kleur der telkaarten bepalen. De buiten Nederland voltrokken huwelijken behooren steeds op oranje telkaarten (model B5) beschreven te worden. 7. Huiten Nederland voltrokken huwelijken. Voor de buiten Nederland voltrokken huwelijken worden alléén huwelijkstelkaarten (model B5) ingezonden, indien, hetzij de man, hetzij de vrouw, hetzij beiden, op het oogenblik der huwelijksvoltrekking behoorde(n) tot de bevolking van Nederland en dan nog slechts indien het huwelijk binnen het jaar na de sluiting in het bevolkingsregister vermeld wordt. Hieronder zullen dus meestentijds ook vallen de buiten Nederland voltrokken huwelijken, waarvan de akten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 139 B.W., in het huwelijksregister zijn overgeschreven. Aktenummers behoeven op de telkaart niet te worden vermeld, omdat niet het huwelijksregister, doch het bevolkingsregister in deze gevallen de grondslag is voor de invulling der oranjetelkaarten. 8. Invulling van de huwelijkstclkaart. bij a). Aktenummer. In het daarvoor bestemde hokje moet worden opgenomen het aktenummer, waaronder het huwelijk in het huwelijksregister is ingeschreven. bij b). Gemeente, waar hel huwelijk werd gesloten. In te vullen den naam der gemeente, waar het huwelijk gesloten werd. bij c). Dag, maand en jaar van het sluiten van het huwelijk. Ie vermelden den dag, de maand en het jaar van de huwelijksvoltrekking. De namen van maanden kunnen worden afgekort als aangegeven op blz., 8 bij d). bij d). Gemeente(n), tot welker bevolking man en vrouw behoorden. In te vullen de namen der gemeenten tot welker bevolking de gehuwden behoorden tijdens de huwelijksvoltrekking, óók indien de gemeente, waar het huwelijk gesloten is en de gemeente, tot welker bevolking zij behooren, dezelfde zijn. Indien een van beiden is opgenomen in bet- centrale bevolkingsregister, te vermelden: „Nederland". Voor personen, die niet tot de bevolking van Nederland behooren, ook den naam van het" land te vermelden. bij e). Geboortegemeente van man en vrouw. Te vermelden de namen van de gemeenten waar de man en de vrouw zijn geboren. Voor buiten Nederland geboren personen, ook het land te vermelden. bij f). Dag, maand en jaar van geboorte van man en vrouw. De namen van maanden kunnen worden afgekort als aangegeven op blz. 8, bij d). bij g). Burgerlijke staat vóór de huwelijksvoltrekking van man en vrouw. Hier te vermelden den burgerlijken staat van den man en van de vrouw onmiddellijk voor de voltrekking van dit huwelijk. De aanduiding geschiedt door een der volgende afkortingen: „ong" = ongehuwd; „geh (art. 550 B.W.)" = gehuwd (art. 550 B.W.); „wed" = weduwstaat; „gesch" = gescheiden van echt; „ontb 5" = huwelijksontbinding na 5 jarige scheiding van tafel en bed. De toevoeging (art. 550 B.W.) bij gehuwd, is noodzakelijk ter voorkoming van correspondentie. bij h). Aantal vroegere huwelijken van man en vrouw. Te vernielden het aantal huwelijken, dat door den man en/of door de vrouw is aangegaan vóór het sluiten van het huwelijk, waarop de telkaart betrekking heeft. Indien de man of de vrouw reeds gehuwd is geweest en dit huwelijk dus zijn (haar) tweede huwelijk is, dan wordt vermeld: „één". In geval van derde huwelijk: „twee" enz. Geen cijfers invullen. Indien de man of de vrouw vooi de eerste maal een huwelijk aangaat, te vernielden „geen". De vraag mag niet worden beantwoord door een streep, daar dit aanleiding kan geven tot misvatting. bij i). Kerkelijke gezindte, enz. van man en vrouw. Zie omtrent het vermelden van de kerkelijke gezindte enz. de aanteekeningen onder A 14 bij g) (blz. 8). bij j). Beroep en positie in het beroep van man en vrouw. Als beroep van de vrouw moet op de huwelijkstelkaarten worden vermeld het beroep, dat de vrouw bij het aangaan van haar huwelijk uitoefent of bij het aangaan van haar huwelijk of iets vroeger met het oog op dat huwelijk, heeft verlaten. Zie omtrent het vermelden van het beroep enz., de aanteekeningen onder A 14 bij r) (blz. 11 e.v.). bij k). Bloedverwantschap tusschen man en vrouw. Indien er bloedverwantschap tusschen de gehuwden bestaat als: oom en nicht, neef en tante of volle neef en nicht, moet hetgeen niet toepasselijk is duidelijk worden doorgehaald. Bestaat een dergelijke verwantschap tusschen de gehuwden niet, dan de geheele vraag op de kaart doorhalen. bij 1). Analphabetie onder de gehuwden. Indien de huwelijksakte door gemis aan kennis van schrijven niet geteekend is, hetzij door den man, hetzij door de vrouw, hetzij door beiden, dan moet dit op de kaart worden aangegeven door duidelijke doorhaling van hetgeen niet toepasselijk is. Is de akte door beiden geteekend, dan moet de geheele vraag worden doorgehaald. bij m). Kerkelijke inzegening. Door middel van doorhaling van hetgeen niet toepasselijk is, moet worden opgegeven of „kerkelijke inzegening" dan wel „geen kerkelijke inzegening" heeft plaats gehad. Het is de bedoeling, dat uit de kaart blijkt, of na de huwelijksvoltrekking „godsdienstige plechtigheden" (zie art. 136 B.W.) hebben plaats gehad. Hieronder moeten ook die godsdienstige plechtigheden worden gerekend, welke niet in verband staan met eenig kerkgenootschap zooals bij de Vrije Gemeente, het Leger des Heils, enz. C'. Overledenen en als levenloos aangegeven kinderen. 1. Modellen voor (le sterïtestatistiek. Ten behoeve van de sterftestatistiek zijn de volgende modellen vastgesteld: Model C1. Inventaris der sterftetelkaarten en der telkaarten voor als levenloos aangegeven kinderen. Model C2. Grijze telkaart voor een overledene beneden 1 jaar. Model C3. Gele telkaart voor een overledene van 1—4 jaar. Model G4. Donkergroene telkaart met zwarten rand voor een overledene van 5—9 jaar. Model C5. Lila telkaart met zwarten rand voor een overledene van 10—14 jaar. Model G°. Roomkleurige telkaart voor een overledene van 15—19 jaar. Model G7. Blauwe telkaart voor een overledene van 20—24 jaar. Model G8. Rose telkaart met zwarten rand voor overledene van 25—29 jaar. Model C9. Oranje telkaart voor een overledene van 30—34 jaar. Model C10. Groene telkaart met zwarte streep voor een overledene van 35—39 jaar. Model C11. Parelgrijze telkaart voor een overledene van 40—44 jaar. Model C12. Blauwe telkaart met zwarten rand voor een overledene van 45 49 jaar. Model C13. Lichtgroene telkaart voor een overledene van ^4 j^^. Model C14. Grijze telkaart met zwarten rand voor een overledene van 55 59 jaar. Model C15. Roode telkaart voor een overledene van 60—64 jaar. Model C16. Witte telkaart voor een overledene van 65—79 jaar. Model C17. Paarse telkaart voor een overledene van 80 jaar en daarboven en van onbekenden leeftijd. Model ClH. Blauwe telkaart voor een als levenloos aangegeven jongen. Model C19. Gele telkaart voor een als levenloos aangegeven meisje. Model C20. Groene kennisgeving van overlijden ter voldoening aan het bepaalde in artikel 78, tweede lid, van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, n°. 342. Aan deze modellen is toegevoegd een verklaring B betreffende de doodsoorzaak en een bijbehoorend couvert B. •_>. Inzending van den onder 1 bedoelden inventaris met kaarten en verklaringen B in couverts. l)e kaarten modellen C2 t/m C19. (zie ook onder II slotbepalingen, alinea 2,) moeten worden ingezonden na afloop van elke maand, doch vóór den achtsten van de daaropvolgende maand, vergezeld van den daarbij behoorenden inventaris (model C ). Met dezen inventaris moeten ook worden verzonden de gesloten enveloppen B, inhoudende de verklaring van de ^ doodsoorzaak, bestemd voor den medisch-ambtenaar van het L.B.S. Voor de behandeling van de verklaring B en van couvert B zie onder 12 op blz. 18 e.v. Voor wie(n) een sterftetelkaart of een telkaart voor een als levenloos aangegeven kind moet worden ingezonden. Sterjtetelkaarten, zoomede kaarten voor als levenloos aangegeven kinderen moeten worden ingezonden voor alle personen, die als overleden, onderscheidenlijk als levenloos bij den burgeilijkeri stand zijn aangegeven. I)e kaarten worden ingezonden met den inventaris (C1), welke betrekking heeft op de maand, waarin liet overlijden plaats had of waarin het als levenloos aangegeven kind ter wereld is gebracht. Wanneer dus in de laatste dagen der maand een overlijden plaats vindt of een als levenloos aangegeven kind ter wereld is gebracht, waarvan eerst in het begin van de volgende maand bij den ambtenaar van den burgerlijken stand aangifte wordt gedaan, moet de telkaart worden ingezonden met den inventaris over de afgeloopen maand. 4. Overlijden buiten Nederland. Voor de buiten Nederland overledenen, die op liet tijdstip van het overlijden behooren tot de bevolking der gemeente (d.w.z zijn opgenomen in het bevolkingsregister), moet, zoodra het gemeentebestuur van het overlijden op de een of andere wijze kennis krijgt een sterftetelkaart, waarop worden aangegeven de plaats en het land van overlijden, zooveel mogelijk worden ingevuld. Aan hei hoofd van de telkaart wordt vermeld: „Buitenland". l)e toezending van de telkaart geschiedt met den inventaris over de maand, waarin de persoon van het bevolkingsergister is afgevoerd. Aan den voet van den inventaris wordt het aantal dezer kaarten vermeld in de daarvoor bestemde rubriek. Indien blijkt, dat de overledene reeds om een andere reden van het bevolkingsregister is afgevoerd, behoort geen sterftetelkaart te worden ingezonden. 5. Overlijden op zee. Met betrekking tot de op zee overledenen (art. 60 B.W.) of in de lucht overledenen, die op het tijdstip van het overlijden belmoren tot de bevolking der gemeente, wordt gehandeld als onder 4 aangegeven. Aan het hoofd van de telkaart wordt alsdan vermeld: „Op zee" of „In de lucht". 0. Gevonden lijken, aangespoelde lijken, enz. Zoodra de akte (art. 56 B.W.) is opgemaakt wordt een telkaart zooveel mogelijk ingevuld, aan het hoofd waarvan wordt vermeld: „Gevonden" of „Aangespoeld". De inzending geschiedt met den inventaris over de maand, waarin de akte werd opgemaakt. De op deze gevallen betrekking hebbende aktenummers behooren aan den voet van den inventaris in de daarvoor bestemde rubriek vermeld te worden. Worden nadien omtrent deze sterfgevallen meer bijzonderheden vernomen, welke leiden tot het opmaken van een verbeterde akte, dan behoort opnieuw een sterftetelkaart te worden ingezonden, houdende het nummer der verbeterde akte en een verwijzing naar het jaar waarin de eerste akte is opgemaakt en het aktenummer waaronder de eerste telkaart is ingezonden. Aan het hoofd van de kaart wordt vermeld: „Volgkaart gevonden lijk", of „Volgkaart aangespoeld lijk". 7. Geen telkaarten invullen voor elders in Nederland overledenen. Voor elders in Nederland overledenen, die behooren tot de bevolking der gemeente, worden geen telkaarten ingezonden. De toezending van telkaarten geschiedt uitsluitend door het bestuur der gemeente, waar het overlijden plaats vond. iS. Kennisgeving' van overlijden (art. 78, tweede lid, besluit bevolkingsboekhouding', Staatsblad 1936, n°. 342). Indien een in de gemeente overledene behoorde tot de bevolking van een andere gemeente, dan wordt door het bestuur der gemeente, waar het overlijden plaats had, zoo spoedig mogelijk doch uiterlijk op den tweeden dag na dien waarop de overlijdensakte is opgemaakt, kennis gegeven aan het bestuur van de gemeente, in welker bevolkingsregister de overledene is opgenomen. Tot dat doel moet de groene kennisgeving van overlijden, model C20, worden gebruikt. Op het model (zie bijlage) is aangegeven hoe nader gehandeld dient te worden. !). Elders in Nederland overledenen, buiten Nederland overledenen, enz. mogen niet op den staat F der opnemingen in en der afvoeringen van het bevolkingsregister worden verantwoord. Personen, overleden binnen Nederland doch buiten de gemeenten tot welker bevolking zij behoorden, en personen, overleden buiten Nederland, die ten tijde van het overlijden tot de bevolking van Nederland behoorden, mogen niet verantwoord worden op staat F der opnemingen in en der afvoeringen van het bevolkingsregister (zie onder F, blz. 24 e.v.). 10. Indien geen overlijden heelt plaats gehad, toch inventaris inzeilden. Wanneer in een maand geen overlijden heeft plaats gehad en geen kind als levenloos is aangegeven, moet een inventaris worden ingezonden, waarop van die omstandigheid duidelijk aanteekening is gemaakt. Het inzenden van een brief kan achterwege blijven. 11. Invulling van den inventaris der sterftetelkaarten, enz. De invulling van den inventaris der sterftetelkaarten (model (-1), geschiedt overeenkomstig de vorenstaande voorschriften en volgens de op dien inventaris gestelde aanwijzingen. 12. Behandeling verklaring B betreffende doodsoorzaak en bijbehoorend couvert B. Krachtens het bepaalde bij artikel 7, eerste lid van de Gezondheidswet, (Staatsblad 1919, no. 784) is, bij beschikking d.d. 16 Juni 1936, no. 1098, afd. Volksgezondheid, van den Minister van Sociale Zaken, het model van de maandelijks door de gemeentebesturen in te zenden opgave, met ingang van 1 Januari 1937, nader vastgesteld overeenkomstig het op blz. 53 voorkomende model doodsbriefje B, met bijbehoorend couvert. De geneeskundigen, die de verklaring van overlijden met doodsoorzaak hebben in te vullen op het daarvoor gebruikelijke doodsbriefje met couvert (duidelijkheidshalve briefje A en couvert A te noemen) behooren gelijktijdig met dit briefje A en couvert A een tweede briefje en tweede couvert (brielje 13 en couvert L> te noemen) in te vullen. Dit briefje B draagt niet den naam, noch eenig ander gegeven van de(n) overledene of van de ouders van het als levenloos aangegeven kind. Het couvert B vermeldt dien naam wel, doch op een strookje, dat geperforeerd aan het couvert bevestigd is. De geneeskundige sluit de briefjes in de bijbehoorende couverten A en B, welke couverten den ambtenaren van den burgerlijken stand door den aangever worden aangeboden. Met betrekking tot de invulling van briefje A wordt opgemerkt, dat daarop de naam van de doodsoorzaak en niet het daarop betrekking hebbend nummer van de internationale nomenclatuur van doodsoorzaken moet worden vermeld. Couvert B wordt door den ambtenaar van den burgerlijken stand niet geopend. Deze heeft op dit couvert slechts het aktenummer te vermelden, waaronder het overlijden is ingeschreven en daarna de strook, waarop de naam van de(n) overledene of van de ouders van het als levenloos aangegeven kind is vermeld, af te scheuren. Aan het C.B.S. zullen de couverten B uitsluitend geopend mogen worden door den medisch-ambtenaar, die de aanvullende gegevens omtrent de doodsoorzaak op de desbetreffende telkaart kan overbrengen aangezien de aktenummers op de couverten, overeenstemmen met die op de sterftetelkaarten. Ten einde vergissingen bij het vermelden van de aktenummers op de couverten B te voorkomen, is het, vooral voor de groote gemeenten, noodig, dat ook op het doodsbriefje A het aktenummer wordt aangebracht. Bij het vermelden van het aktenummer op couvert B (waarbij de naam van de(n) overledene of van de ouders van het als levenloos aangegeven kind, vermeld op briefje A moet worden vergeleken met dien voorkomend op de geperforeerde strook van couvert B) zal men zich alsdan niet kunnen vergissen. Hiervoor is het noodig, dat de briefjes B in de couverten B den ambtenaar van den burgerlijken stand passeeren. Voorts verdient het aanbeveling, dat de door de gemeenten aan te schaffen briefjes en couverten A van andere kleur zijn dan de briefjes en couverten B en dat op de briefjes A en op de couverten A, de letter A wordt aangebracht. 13. Bepaling: van de kleur van de in te vullen sterftetelkaarten en kaarten voor als levenloos aangegeven kinderen. De voor de verschillende leeftijdsgroepen te kiezen kleuren der kaarten zijn hiervoren aangegeven onder 1 en op den inventaris. Er moet op worden gelet of het geboortejaar van den overledene valt in de op de kaart vermelde leeftijdsrubriek. Het kiezen van een verkeerde kleur veroorzaakt onnoodige briefwisseling. 1-1. Invulling van de sterïtetelkaarten en van de telkaarten voor als levenloos aangegeven kinderen. STERFTETELKAARTEN. ' bij a). Gemeente van aangifte. In te vullen den naam der gemeente, waarin de aangifte van het overlijden plaats had. Indien het sterfgeval heeft plaats gehad buiten Nederland (of op zee) (of in de lucht) dan hier tevens te vermelden de plaats en het land (of op zee) (of in de lucht). bij b). Aktenummer. In het daarvoor bestemde hokje moet worden opgenomen het aktenummer, waaronder de overledene in het overlijdensregister van de gemeente is ingeschreven. bij c). Geslacht, burgerlijke staat, legitimiteit. Aan den rechterkant van de kaart modellen Ca t/in C17 het geslacht aan te geven. Op model C2 bovendien de legitimiteit en op de modellen C6 t/m C1' den burgerlijken staat (alléén die onmiddellijk vóór het overlijden). Dit geschiedt door op de kaart duidelijk door te halen hetgeen niet toepasselijk is. In het bijzonder wordt de aandacht gevraagd voor de aanduiding van het geslacht, aangezien een onjuiste aanwijzing een foutieve vaststelling van het "bevolkingscijfer der gemeente, in mannen en vrouwen, veroorzaakt. bij d). Kerkelijke gezindte, enz. van de(n) overledene. Zie omtrent het vermelden van de kerkelijke gezindte, enz. van de(n) overledene onder A 14 bij g (blz. 8). bij e). Dag, maand en jaar van overlijden. De namen van maanden kunnen worden afgekort, als aangegeven op blz. 8 bij d. bij f). Uur van overlijden. (De beantwoording van deze vraag is facultatief.) Het uur van overlijden moet worden aangegeven volgens de indeeling van het etmaal in 24 uren. In het belang van een juiste statistiek wordt verzocht niet af te ronden op geheele of op halve uren, doch het juiste moment van overlijden te vermelden, b.v. 3.15, 12.35, 21.40, 0.50, enz. bij g). Plaats van het overlijden. Hier aan te wijzen de wijk of afdeeling, straat, gracht, enz. en het huisnummer; zoo het sterfgeval heeft plaats gehad in een ziekeninrichting, enz. tevens de wijk, enz. der woning. bij h). Gemeente, tot welker bevolking de overledene behoorde. In te vullen den naam der gemeente, in welker bevolkingsregister de overledene laatstelijk was opgenomen, óók indien de cemeente van overlijden en die tot welker bevolking de overledene behoorde, dezelfde zijn. Indien de overledene was opgenomen m het centrale bevolkingsregister te vermelden: „Nederland . Voor overledenen, die niet tot de bevolking van Nederland behooren, ook den naam van het land te vermelden. bij i). Doodsoorzaak in te vullen door den ambtenaar van den burgerlijken stand. De ambtenaar van den burgerlijken stand moet liier de doodsoorzaak invullen, welke voorkomt op het doodsbriefje A. Op de kaart moet voorts worden vermeld „z.g.", wanneer op briefje A de letters „z.g." overleden zonder geneeskundige behandeling, bij de doodsoorzaak zijn geplaatst. De volgende vragen: 1. Voornaamste oorzaak, welke tot den dood geleid heelt, 2. Complicatie, welke tot den dood geleid heeft; 3. Bijkomstige oorzaak, welke tot den dood geleid heeft; worden door den medisch-ambtenaar van het C.B.S. op de kaart overgenomen uit het briefje B, dat in gesloten enveloppe tegelijk met de sterftetelkaart en met den inventaris, wordt ingezonden. Het invullen van de nummers volgens de groote en kleine lijst van doodsoorzaken geschiedt eveneens door den medisch-ambtenaar van het C.B.S. bij j). Naam en voorletters en adres van den behandelenden geneeskundige. Aan den linkerkant van de kaart moeten achter het woord „onderteekend" duidelijk de naam en de voorletters, zoomede het volledig adres van den geneeskundige, die de verklaring van overlijden heeft onderteekend, worden vermeld. Dit is noodzakelijk om zoo noodig nadere gegevens omtrent de doodsoorzaak rechtstreeks te kunnen inwinnen. Dit geschiedt zoo noodig door den medisch-ambtenaar van het C.B.S. bij k). Dag, maand en jaar van geboorte van de(n) overledene. De namen van maanden kunnen worden afgekort, als aangegeven op blz. 8 bij d. Van honderdjarigen vermelde men het geboortejaar voluit d.w.z. met het eeuweijfer. bij 1). Beroep en positie in het beroep van de(n) overledene; beroep, enz. vroeger door de(n) overledene uitgeoefend en beroep, enz. van het hoofd van het gezin van de(n) overledene. Van alle personen, van welken leeftijd ook, die een ambt, beroep of bedrijf uitoefenden, wordt dat bij I zoo nauwkeurig mogelijk opgegeven, zoodat niet alleen blijkt in welk soort van ambt of bediening of in welk vak van handel of nijverheid, kunst of wetenschap de overledene werkzaam was, maar ook welken rang of welke hoedanigheid hij daarin vervulde (patroon (baas), directeur, meesterknecht, opzichter, enz.) en met welke bijzondere werkzaamheden hij zich daarin bezighield. Werd meer dan één ambt, beroep of bedrijf uitgeoefend, dan wordt de opgave slechts gedaan omtrent het hoofdberoep (d.i. het beroep, waarbij de overledene liet meeste belang had). Van alle personen, die tijdens hun overlijden ambteloos of zonder beroep of bedrijf waren, maar vroeger een ambt, beroep of bedrijf uitgeoefend hebben, wordt omtrent dat vroeger door hen uitgeoefende ambt, beroep of bedrijf bij II een opgaaf gedaan van denzelfden aard als bij 1 bedoeld. Van iedere(n) overledene, die in een gezin leefde niet als hoofd van dat gezin, maar als echtgenoote of als kind, of als inwonende verwante of niet verwante, wordt — behalve de opgave bij I of II — ook opgegeven bij III het ambt, beroep of bedrijf (zooals bij I bedoeld) van het hoofd van dat gezin. Van al de bovenbedoelde in de gezinnen wonende personen —■ die geen hoofden dier gezinnen zijn — verkrijgt men dus bij I of II de opgaven van het ambt, beroep of bedrijf, dat zij bij hun overlijden of vroeger uitoefenden en tevens bij III van dat, hetwelk door liet hoofd van dat gezin uitgeoefend wordt. (Dus twee opgaven.) Oefenden zij geen ambt, beroep of bedrijf uit, dan wordt zulks bij I of II vermeld en dan verkrijgt men bij III de opgaven van dat, hetwelk door het hoofd van het gezin wordt uitgeoefend. Voor elk hoofd van een gezin, en voor alle afzonderlijke levende personen, verkrijgt men dus alleen bij I of II de opgave van het ambt, beroep of bedrijf van de(n) overledene. Zie voorts hetgeen in de aanteekeningen omtrent de beroepen is vermeld, onder A 14 bij r) (blz. 11). Wanneer een overledene door de ziekte, die den dood tengevolge had, zijn beroep niet langer kon uitoefenen, moet worden gerekend, dat het beroep tot aan den dood is uitgeoefend en dient de invulling daarvan dus op den achterkant der kaart onder I eventueel I en III te geschieden. TELKAARTEN VOOR ALS LEVENLOOS AANGEGEVEN KINDEREN. Aangezien verschillende vragen, op de telkaarten voor als levenloos aangegeven kinderen gelijk zijn aan die, voorkomende op de kaarten voor als levend aangegevenen, wordt voor de beantwoording dier vragen verwezen naar de overeenkomstige toelichting onder hoofd A (Geboorten, zie blz. 4—12). Ten einde het raadplegen van de bedoelde toelichting te vergemakkelijken zijn de overeenkomstige vragen voorzien van de aanduiding A. Aa beteekent dus: zie toelichting op vraag a onder hoofdst. A; Ab ,, ,, : ,, ,, ,, ,, b »» >» A o • c ,, A, enz. •A-C )) " " " De vragen, welke niet met die van hoofdstuk A overeenstemmen zijn dan voorzien van een C (Sterfte enz., blz. 15 23). Cm beteekent dusrzie toelichting op vraag m onder hoofdst. G; Cn ,, „ : „ ,, „ „ n >> C, enz. bij m). Gemeente tot welker bevolking de moeder van het als levenloos aangegeven kind behoort. Voor als levenloos aangegeven kinderen moet hier ingevuld worden de naam van de gemeente, tot welker bevolking de moeder van het als levenloos aangegeven kind behoort, ook wanneer deze gemeente tevens die der aangifte is. Voor moeders, die niet behooren tot de bevolking van Nederland, ook den naam van hel, land te vermelden. bij n). Vermoedelijke ouderdom van de vrucht. Te vermelden hoeveel maan-maanden de vrucht vermoedelijk oud was. bij o). Is het als levenloos aangegeven kind doodgeboren of heeft het nog geleefd? Voor ieder als levenloos aangegeven kind moet volgens de daaromtrent op briefje A voorkomende gegevens worden vermeld of het kind doodgeboren is dan wel of het nog geleefd heeft. Indien liet geleefd heeft moet tevens aangegeven worden hoelang het heeft geleefd en wel minder dan 1 dag, 1—2 dagen, 2—3 dagen, enz. bij p). Oorzaak van den dood. De oorzaak van den dood is over te nemen van de verklaring van overlijden, briefje A, overgelegd door den behandelenden geneeskundige. D. Huwelijksontbindingen. ]. Model voor do statistiek. Ten behoeve van de statistiek der huwelijksontbindingen is vastgesteld: Model D. Tabel der huwelijksontbindingen. 2. Inzending van de onder 1 bedoelde tabel. De inzending geschiedt jaarlijks vóór 15 Februari. 3. Invulling van tabel T>. Opgave behoort te worden gedaan omtrent de in de gemeente over liet afgeloopen jaar bij den burgerlijken stand ingeschreven huwelijksontbindingen naar de detailleering en beteekenis der gegevens, als in het hoofd van tabel D aangegeven. Ten aanzien van de invulling van de kolommen 7 en 8 wordt opgemerkt, dat de daarin aan te brengen cijfers betrekking hebben op de aantallen minderjarige kinderen, in leven bij de huwelijksontbinding op het tijdstip der uitspraak en gesproten uit de huwelijken, vermeld in kolom 2. Indien deze gegevens niet voorradig zijn behooren daaromtrent inlichtingen te worden gevraagd in de woonplaats(en) van de gescheiden echtgenooten. 4. Beroep en positie. (De beantwoording van deze vraag is facultatief.) Van een gescheiden man moet het beroep worden vermeld met de aanduiding h = hoofd of o = ondergeschikt. 5. Welke huwelijksontbindingen niet vermeld worden. Aangezien de huwelijksontbindingen door overlijden reeds ter kennis komen van het G.B.S. door middel van de sterftetelkaarten is opgave daarvan niet noodig. Hetzelfde geldt voor de huwelijksontbindingen met toepassing van art. 550 B.W., daar deze ter kennis komen van het C.B.S. door middel van de huwelijkstelkaarten. 0. Indien geen liuwelijksontbinding is ingeschreven, toch tabel 1) inzenden. Wanneer in een jaar in de gemeente geen huwelijksontbinding is ingeschreven, moet een model D worden ingezonden, waarop van die omstandigheid duidelijk aanteekening is gemaakt. Het inzenden van een brief kan achterwege blijven. E. Erkenning van natuurlijke kinderen. 1. >Iodel voor de statistiek. Ten behoeve van de statistiek der erkenning van natuurlijke kinderen is vastgesteld: Model E. Tabel der erkenningen van natuurlijke kinderen. 2. Inzending' van de onder 1 bedoelde tabel. De inzending geschiedt jaarlijks vóór 15 Januari. 3. Invulling van tabel E. Opgave behoort te worden gedaan omtrent de in het afgeloopen jaar bij den burgerlijken stand ingeschreven erkenningen. De aard van de verlangde gegevens is in het hoofd der tabel aangegeven. In geval ten aanzien van een kind twee erkenningen plaats hebben op verschillende data van hetzelfde jaar, behooren deze erkenningen op de tabel ook tweemaal tot uitdrukking te komen. 4. Indien geen erkenningen plaats hadden, toch tabel E inzenden. Wanneer over een bepaald jaar geen erkenningen zijn te \ er- melden, moet een model E worden ingezonden, waarop van die omstandigheid duidelijk aanteekening is gemaakt. Het inzenden van een brief kan achterwege blijven. F. Staat der opnemingen in en afvoeringen van het bevolkingsregister. 1. Model voor de bevolkingsstatistiek. Ten behoeve van de bevolkingsstatistiek is vastgesteld: Model F, jaarstaat voor het doen van opgaven omtrent opneming in en afvoering van het bevolkingsregister. 2. Inzending van den onder 1 bedoelden jaarstaat E. De jaarstaat, model F, moet na afloop van elk jaar, doch vóór den 15den Januari d.a.v., duidelijk ingevuld en onderteekend worden ingezonden. De onderteekening van de verklaring aan de achterzijde van den staat F geschiedt door liet gemeentebestuur (B. en W.). Tegelijk met den jaarstaat F worden de in artikel 118, 3e lid van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, n°. 342, bedoelde verhuiskaarten en andere ontvangbewijzen voor de' in liet afgeloopen jaar wegens vertrek verzonden persoonskaarten en/of verhuisbiljetten aan het C.B.S. ingezonden. 3. Wie in den jaarstaat F verantwoord worden. De jaarstaat F is verdeeld in twee rubrieken, t.w.: A. Personen, opgenomen in het bevolkingsregister (uitgezonderd de geborenen); B. Personen, afgevoerd van het bevolkingsregister (uitgezonderd de overledenen). In de rubriek A wordt dus verantwoord het aantal der personen, dat overeenkomstig de bepalingen van het besluit bevolkingsboekhouding 1936, Staatsblad n°. 342, in het afgeloopen jaar in het bevolkingsregister der gemeente opgenomen is geworden, met uitzondering van hen, die wegens geboorte in het bevolkingsregister zijn opgenomen. In de rubriek B wordt dus verantwoord het aantal der personen, dat overeenkomstig de vorengenoemde bepalingen in het afgeloopen jaar van het bevolkingsregister is afgevoerd geworden, met uitzondering van hen, die wegens overlijden van het bevolkingsregister zijn afgevoerd. 4. Wie in den jaarstaat F niet verantwoord worden. Kinderen, die wegens geboorte in het bevolkingsregister zijn opgenomen, mogen niet in den jaarstaat F verantwoord worden, dus óók niet, indien zij in een andere gemeente of in het buitenland geboren zijn (z.g.n. toevallige geboorten). Het aantal der in de gemeente geboren kinderen wordt door het C.B.S. aan het bevolkingscijfer der gemeente toegevoegd door middel van de geboortetelkaarten. De in een andere gemeente geboren kinderen worden door middel van het „bericht van ontvangst" (model A4, zie onder 9 op blz. 6) door het C.B.S. medegeteld voor de gemeente in welker bevolkingsregister zij zijn opgenomen. De ,,buiten Nederland",,,op zee" of „in de lucht" geboren kinderen, die op het tijdstip der geboorte geacht moeten worden te behooren tot de bevolking der gemeente, worden door het C.B.S. medegerekend door middel van de geboortetelkaart, welke ingevolge het bepaalde onder 5 en 6 op blz. 5 wordt ingeleverd. Verantwoording van geboorten op den jaarstaat F zou dus steeds dubbele telling tengevolge hebben. Een uitzondering wordt slechts gemaakt voor de ,,buiten Nederland" of „op zee" of „in de lucht" geboren kinderen, die méér dan een jaar na de geboorte in het bevolkingsregister worden opgenomen. Voor hen is n.1. geen geboortetelkaart ingeleverd (zie blz. 6). Deze kinderen worden beschouwd als gekomen uit een plaats buiten Nederland. Personen, die wegens overlijden zijn afgevoerd van het bevolkingsregister, mogen niet in den jaarstaat F verantwoord worden, óók niet indien zij in een andere gemeente of buitenslands overleden zijn. Het aantal der in de gemeente overledenen wordt door het C.B.S. van het bevolkingscijfer der gemeente afgetrokken door middel van de sterftetelkaarten. De in een andere gemeente overleden personen worden door middel van de kennisgeving, model C20, door het C.B.S in mindering gebracht van het bevolkingscijfer der gemeente tot welker bevolking zij behoorden. De buiten Nederland (op zee of in de lucht) overleden personen, die op het tijdstip van overlijden behoorden tot de bevolking der gemeente, worden door het C.B.S. van het bevolkingscijfer afgetrokken door middel van de sterftetelkaarten, welke ingevolge het bepaalde onder 4 op blz. 16, zijn ingeleverd. Verantwoording van overledenen cfp staat F zou dus steeds dubbele telling tengevolge hebben. Een uitzondering hierop wordt voor overledenen niet gemaakt. Personen die ingeschreven zijn in het verblijfregister mogen niet in den jaarstaat F worden verantwoord. 5. Pe indeeling van de rubrieken. A. Personen, opgenomen in het bevolkingsregister. Deze rubriek is onderverdeeld in groepen naar de plaats van herkomst. De groepen betreffende personen, die zijn opgenomen als: groep a1 gekomen uit: een gemeente der provincie, groep a2 gekomen uit: een gemeente van Nederland buiten de provincie, groep a3 gekomen uit: Nederland (tevoren opgenomen in het Centrale bevolkingsregister), groep a4 gekomen uit: Nederlandsch-ïndië, groep a5 gekomen uit: Suriname, groep a6 gekomen uit: Curagao, groep a7 gekomen uit: het buitenland, groep a8 gekomen uit: niet bekend vanwaar. B. Personen, afgevoerd van het bevolkingsregister. Deze rubriek is onderverdeeld in groepen naar de plaats van bestemming. De groepen betreffen personen, die zijn afgevoerd als. groep b1 vertrokken naar: een gemeente der provincie, groep b2 vertrokken naar: een gemeente van Nederland buiten de provincie, groep b3 vertrokken naar: Nederland (opgenomen in het Centrale bevolkingsregister), groep b4 vertrokken naar: Nederlandsch-Indië, groep b5 vertrokken naar: Suriname, groep b6 vertrokken naar: Cura i. Het kind behoort tot een*) \ tweeling ,, ( staande uit: I drieling „ ^ ' vierling „ / ... jongen(s) en meisje(s) als levend aangegeven (zie aktenummer(s) )• jongen's) en ... meisje(s) als levenloos aangegeven (zie aktenummer(s) k Hoeveel kinderen (ook medegerekend de vroeger als levenloos aangegevenen) zijn vóór de geboorte van het (de) thans aangegeven kmd(eren) uit deze moeder geboren? m. Bii een wettig geborene bovendien opgeven het aantal vroeger uit deze moeder in haar thans bestaande huwelijk geboren kinderen (incl. de als levenloos aangegeven kinderen) m1). Dag, maand en jaar waarop het thans beslaande huwelijk gesloten werd *) Doorhalen wat niet toepasselijk is. i) Facultatief. Z.O.Z. Gegevens omtrent: Vader en/of Moeder. n. Behoort tot de bevolking van de gemeente o. Geboortegemeente p. Dag, maand en jaar van geboorte .... q. Kerkelijke gezindte r. Beroep en positie daarin / ongehuwd *) s. Ingeval van onwettige geboorte, bovendien ' weduwe *) i gescheiden van echt. *). *) Doorhalen wat niet toepasselijk is. ^4 (Dit formulier in dubbel invullen en afstempelen.) Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Wit papier.) I Bericht van ontvangst, bedoeld in art. 72, derde lid. van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, n°. 342. Het gemeentebestuur van bericht hiermede de ontvangst van een persoonskaart ten den jongen name van mejsje (geslachtsnaam) (voornamen) | g~ geboren op en : I ingeschreven onder aktenummer •» liet 5 geboorteregister Uwer gemeente. Het kind is opgenomen in het bevolkingsregister dezer gemeente. Het gemeentebestuur, Dagteekening der verzending stempel der gemeente van opneming. Aan het gemeentebestuur van (geboortegemeente) N.B. Formulier II moet door de geboortegemeente onmiddellijk na ontvangst worden gezonden aan liet Centraal Bureau voorde Statistiek. A4. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Wit papier.) II Bericht van ontvangst, bedoeld in art. 72, derde lid, van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, n°. 342. Het gemeentebestuur van . bericht hiermede de ontvangst van een persoonskaart ten den jongen name vun , . -—. . het meisje (geslachtsnaam) (voornamen) g geboren op en O» £ ingeschreven onder aktenummer in het ® geboorteregister Uwer gemeente. Het kind is opgenomen in het bevolkingsregister dezer gemeente. Het gemeentebestuur. Dagteekening der verzending stempel der gemeente van opneming. Aan het gemeentebestuur van (geboortegemeente) N.B. Dit formulier moet door de geboortegemeente onmiddellijk na ontvangst worden gezonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. B1. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Rose papier.) INVENTARIS DEK HUWELIJKS-TELKAARTEN. Voor de toelichting van de modellen bij dezen inventaris behoorende, zie men den „Leidraad Bevolkingsstatistiek (behoorende bij beschikking d.d. 22 Juni 1936 n°. 16301 afd. B.B. van den Minister van Binnenlandsche Zaken). Gemeente: Maand: 19 Provincie: Verzonden: 19 Hierbij behooren de kaarten bevattende de opgaven betreffende huwelijken, gesloten in de maand 19 , te weten: witte telkaarten voor huwelijken, waarbij \ man en vrouw beiden be- \ hooren tot de bevolking I roode telkaarten voor huwelijken waarbij I alleen de vrouw behoort f der tot de bevolking f gemeente blauwe telkaarten voor huwelijken waarbij waarin het alleen de man behoort I huwelijk tot de bevolking i gesloten is. oranje telkaarten voor huwelijken waarbij j noch de man noch de 1 vrouw behoort tot de be- j volking *) / Die opgaven loopen van aktenummer ... tot en met aktenummer van het huwelijksregister. Daaraan ontbreken evenwel de aktenummers omdat daaronder zijn ingeschreven huwelijksontbindingen, of vonnissen tot verbetering van huwelijksakten en overgeschreven akten van in het buitenland voltrokken huwelijken. . Hierbij zijn gevoegd: oranje telkaarten B (zonuer aktenummer) betreffende huwelijken, gesloten buiten Nederland (grondslag bevolkingsregister). Naam van den ambtenaar, onder wiens toezicht invulling en verzending heeft plaats gehad: *) De in het buitenland voltrokken huwelijken behooren mede op oranje kaarten beschreven te worden. B2. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Wit karton.) TELKAART VOOR EEN HUWELIJK (waarbij man en vrouw beiden behooren tot de bevolking der gemeente, waar het huwelijk gesloten is). a. Aktenummer b. Gesloten in de gemeente c. Dag, maand en jaar van het sluiten van het huwelijk 19 Man. Vrouw. d. Gemeente tot welker bevolking behoort e. Geboortegemeente /. Dag, maand en jaar van geboorte . . g. Burgerlijke staat vóór de huwelijksvoltrekking (°ng., geh. (art. 550 B.W.), wed., gesch. of ontb. 5) h. Aantal vroegere huwelijken i. Kerkelijke gezindte /'. Beroep en positie daarin f oom en nicht. k. Man en vrouw zijn *): neef en tante. I volle neef en nicht. I. De huwelijksakte is wegens gemis aan kennis van schrijven ( den man. niet geteekend door *) . . . . de vrouw. ( beiden. | Kerkelijke inzegening. I Geen kerkelijke inzegening. *) Doorhalen wat niet toepasselijk is. B3. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Rood karton.) TELKAART VOOR EEN HUWELIJK (waarbij alleen de vrouw behoort tot de bevolking der gemeente, waar liet huwelijk gesloten is.) a. Aktenummer b. Gesloten in de gemeente c. Dag, maand en jaar van het sluiten van het huwelijk 19 Man. Vrouw. d. Gemeente tot welker bevolking behoort e. Geboortegemeente ƒ. Dag, maand en jaar van geboorte . . g. Burgerlijke staat voor de huwelijks- j voltrekking J (ong., geh. (art. 550 B.W.), wed., gesch. of ontb. 5) h. Aantal vroegere huwelijken i. Kerkelijke gezindte ƒ. Beroep en positie daarin I oom en nicht. k. Man en vrouw zijn *): < neef en tante. I volle neef en nicht. I. De huwelijksakte is wegens gemis aan kennis van schrijven l den man. niet geteekend door *).... de vrouw. f beiden. _ ( Kerkelijke inzegening. Tïl i ■ — - - I Geen kerkelijke inzegening. *) Doorhalen wat niet toepasselijk is. B4. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Blauw karton.) TELKAART VOOR EEN HUWELIJK (waarbij alleen de man behoort tot de bevolking der gemeente, waar het huwelijk gesloten is). a. Aktenummer b. Gesloten in de gemeente c. Dag, maand en jaar van het sluiten van het huwelijk 19... d. Gemeente tot welker bevolking behoort e. Geboortegemeente ƒ. Dag, maand en jaar van geboorte . . g. Burgerlijke staat vóór de huwelijksvoltrekking (ong., geh. (art. 550 B.W.), wed., gesch. of ontb. 5) h. Aantal vroegere huwelijken i. Kerkelijke gezindte j. Beroep en positie daarin ...... / oom en nicht. k. Man en vrouw zijn*): neef en tante. f volle neef en nicht. I. De huwelijksakte is wegens gemis aan kennis van schrijven ( den man. niet geteekend door *) . . . . < O» £ (voornamen) «2 | geboren op te getrouwd met *) \ getrouwd geweest met *) : zoon/dochter van *) 1 op wiens (wier) overlijden betrekking heeft aktenummer van het overlijdensregister der gemeente. Verzoeke, indien een persoonskaart van de(n) overledene bestaat, deze onverwijld toe te zenden. Aan het gemeentebestuur Het gemeentebestuur van voornoemd, stempel der gemeente (gemeente, waar opgenomen) van overlijden. *) Doorhalen wat niet toepasselijk is. B P20 O ^ • O t Leidraad Bevolkings- — statistiek. g . (Groen papier.) gl »• •S5 o "O P< — ^ •S c ■gj. Bericht, bedoeld in artikel 78, tweede lid van | t het besluit bevolkingsboekhouding, ~ g Staatsblad 1936, n°. 342. " rs © S O c « Ingevolge het bepaalde in artikel 79 van liet besluit bek ^ volkingsboekliouding, Staatsblad 1936, nfl. 342, wordt aan I § het gemeentebestuur van £ c 5 p23 PQ ® _ ~ medegedeeld, dat de op ijj overleden man .... g ® vrouw (geslachtsnaam) w £ ■g o ® (voornamen) a| « ï geboren op te g Ir getrouwd met _ _ *) j gja getrouwd geweest met *) , ® % zoon/dochter van *) ~ e op wiens (wier) overlijden betrekking heeft aktenummer o « _£ « u | van het overlijdensregister dier gemeente, Si.S I || thans is afgevoerd van liet, bevolkingsregister *) ^ gemeente II niet behoorende tot de bevolking*) 6f> — +s> £ o © aa , gaat hierbij. *) a I De (Een) persoonskaart van de(n) overledene j)estaat njet7 *\ « s Aan het gemeentebestuur Het gemeentebestuur, 3 J van gS stempel der gemeente. SM • Hg (gemeente, waaropgenomen) S | Dagteekening der terugzending: -*■» 5-® (gemeente van overlijden) P5 ^ *) Doorhalen wat niet toepasselijk is. oraal, liierbii. Naam van de(n) overledene oï van de ouders van bet als levenloos aangegeven kind Strook af te scheuren door den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, nadat het aktenummer op het couvert is aangebracht. (perforeeren) 5 .5 LU — a l « ü a * ± g ■§ £ ö « -2 Q S 'w> S 3 a 5 Z® ^ S® l"Ö N S-4 W p»> «I—D ^ CJ CÖ C ^ ^ h W b. © ca .S N ^ CS S=3 ph S © 1 I I O "£ rt O" &D 'g (H S g : ~Sao S s ° ! 2 ® * c/J 2 —■ a * s| ï = I s 1 +* -*•H ca 5 S © —' o S © ® s* O < .5 Z | ^ * s > 3 ë SP ^ 2 1 w -s * « I Q . .2 o g a s Ü ^ I3 Q- = ! s 5 © | O "§ a ~ 55 o ^ .£ H I- § SN S a IS? O +3 ^ ca ^ © ca ^ ca O ® ^ X -S ^ rvi S la -S ^ ™ N § a 'O :» *o ® s. a sj o l/J ■£ s s » * i- § £ : & g ff 1/2 < > U ; o s s « < Sc: ° a m "= | 05 ® r~ aS "Ö CO Z -3 1 CD Aan d(en) geneeskundige wordt verzocht, de verklaring li betreffende de doodsoorzaak in dit couvert te sluiten en over de sluiting' lieen de handteekening te plaatsen. Naar binnen vouwen a.u.b. B. STAATSTOEZICHT 01» DE VOLKSGEZONDHEID. Naam van de gemeente waar het overlijden plaats had: Doodsbriefje bestemd voor den Medisch-Ambtenaar bij bet Centraal Bureau voor de Statistiek, waarop geen vermelding van den naam van de(n) overledene of van de ouders van het als levenloos aangegeven kind. I. Ondergeteekende vermeldt hiermede een geval van overlijden aan: 1. Voornaamste oorzaak, welke tot den dood geleid heeft 2. Complicatie, welke tot den dood geleid heeft 3. Bijkomstige oorzaak, welke tot den dood geleid heeft ATTENTIE. (Onderstrepen a of b van de rubrieken 1° of 2°). 1°. Indien de overledene, zonder dat een medicus hem (haar) daarvoor behandelde, aan een ziekte leed, welke tot den dood leidde, is dan a. alleen de dood geconstateerd ? b. kort voor het overlijden (d.w.z. stervende) eenige geneeskundige hulp verleend ? 2°. Indien het overlijden is te wijten aan een plotselinge ongesteldheid of aan een ongeval, is dan a. alleen de dood geconstateerd ? b. nog eenige geneeskundige hulp verleend ? II. Ondergeteekende vermeldt hiermede de doodsoorzaak van een doodgeborene (d.w.z. van een als levenloos aangegeven kind, hetwelk dood ter wereld is gekomen). Doodsoorzaak *) ATTENTIE. (Onderstrepen, a, b of c). Het overlijden van de vrucht heeft plaats gehad a. voor den aanvang van de baring, b. tijdens de baring, c. onzeker of onbekend wanneer. *) Voor de als levenloos aangegeven kinderen, welke levend ter wereld zijn gekomen, doeli vóör de aangifte overleden waren, wordt verzocht de doodsoorzaak te vermelden onder rubriek 1 overeenkomstig de voor die rubriek geldende doodsoorzaken. TOELICHTING: Handteekening q Verzending aan het Centraal Bureau voor de Statistiek vóór den 15den Februari. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Wit papier.) PROVINCIE GEMEENTE HUWELIJKSONTBINDINGEN. Jaar 19 Tijdstip waarop hot Aantal minder- Gemeonte, tot welker be- vonnis is jarige kindoron volking behoort: ... in leven by de Beroep 8) Na o-jarige Door — huwelijksont- van den Num- Dag, maand scheiding van echtscheiding binding, op het gescheiden mor der en jaar van het tafel en bed , t 2(52—287 tiidstip waarop , , man akte. huwelyk. (art. 255—261 *) uit" [n" hot vonnis is de gescheiden de gescheiden (facultatief). B.W.) J) gesproken. geschreven uitgesproken.2") raan* vrouw. M. V. 12 3 4 5 • 6 7 8 9 10 11 1) Van de scheidingen van tafel en bed (art. 288-304 B.W.) behoeft goon opgave te worden gedaan. 2) Bedoeld worden de in loven zijnde minderjarige kinderen, gesproten uit het huwelijk, vermeld in kol. ~. 8) Met vermolding van h. of o N B Zijn er in een jaar geen huwelijksontbindingen voorgekomen, dan behoort een BLANCO-TABEL te worden ingezonden, met vermelding van het woord „Geen" en den NAAM der GEMEENTE en het JAAR, waarop de tabel betrekking heeft. E. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Wit papier.) Verzending aan het Centraal Bureau voor de Statistiek vóór den 15den Januari. PROVINCIE GEMEENTE ERKENNING VAN NATUURLIJKE KINDEREN. Jaar 19 Erkenning van natuurlijke kinderen. Voor ieder kind afzonderlijk. De erkenning had plaats Geslacht. Erkenning door ^ « §00 © jqAl © S © ^ S-c o i _ :=» © ec bf> « c > .5 ÏÏ 5"© ucbS £ > S ~ ^ Aard der DnS' maand I -£■£?! ■Ss^'gi'S authentieke en jaar dor Dag, maand Gemeente Jo don ggjjg- .S-SofgS akte bedoeld in erkenning. en jaar der tot welker bevolking het M. V. moeder. vader. || kolom 10 geboorte. kind behoort. © -2 ? 3 tj ü c © tc *.oiom iu. © - te,* t> ®""eSt0tn © 5 © * n bC?rs T3 ® C SöSi-O SP fc ce © « o o mg Sljjjs- is\llKs « ^ 1 2 3 j 4 5 6 7 8 9 10 11 *) Voor elk kind door het plaatsen van 1 in de botreffende kolom aangeven in welk der drie gevallen de erkenning geschiedde. N.B. Zijn er in een jaar geen erkenningen van natuurlijke kinderen voorgekomen, dan behoort een BLANCO-TABEL te worden ingezonden, met vermelding van het woord „Geen" en den NAAM der GEMEENTE en het JAAR, waarop de tabel betrekking heeft. 56 f. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Wit papier.) GEMEENTE PROVINCIE A. Personen^ opgenomen in het bevolkingsregister (uitgezonderd de geborenen.) gekomen uit: een gemeente c £ i -O = ® 8* £ Maanden. -2 5 2 £ C 'S fh C w :0 ro'° •r— © ffl © tiC _ £2 £5 > T3 H3 C C 5 © p ffl JS §•§ c E O ,3 ^ c © T: 2^ h-1 cc as c © ^ ? Cï2 •§££ -c 2 ë f S © «s-h ^ ft® © o ö ® .2 o a1 a3 aa a4 a5 aG a? a8 a9 M V M | V M | V .M j V | M | V | M V M | V M | V M J, i i | i j ; Januari Februari ... 1 !ü Maart April Mei Juni , I . I , , . " Juli Augustus J September Oetober November December Totaal I I f. Leidraad Bevolkingsstatistiek. (Wit papier.) verzending aan het centraal burea^ Opgave van opnemingen in en afvoering0" Voor de statistiek vóór den ïsden januari. van het bevolkingsregister in het jaar 19 JAARSTAAT B. Personen, afgevoerd van het bevolkingsregister (uitgezonderd de overledenen) vertrokken naar: oen gemeente ij, , r— gj> s © li S 1 1 !& 'C © © t 5 ® :2 ^ m ^ ""O rr-f f- © ■ © G © O CD ^ S o ic ^ d - e3 ^ . cu c a o © ft <* Ö © T) c ^ H-1 os c« ü XI •— © '3 o •** ffi, a <•> © oi *-< ö .tS e -ac®P -3 "C g ■*- ±? ö sö © te ö S © © a © g £ ©© |L ^ s£P zas » 5 « gj £ b' b3 bs b1 b5 b6 b' b8 b9 _M j V M V M | V M | V II j V M V M V M | V 51 V | — " i i ! ! ■ . I I | I - I i il ! I Het gemeentebestuur van verklaart, dat in de aan ommezijde vermelde cijfers niet zijn begrepen gevallen van geboorte of van overlijden binnen of buiten de gemeente en voorts, dat alle verantwoorde opnemingen in het bevolkingsregister zijn gedekt door persoonskaarten verhuisbiljetten of berichten van ontvangst der Inspectie als bedoeld in artikel 96 tweede en derde lid van het besluit bevolkingsboekhouding, [Staatsblad, 1936 n°. 342) en dat alle verantwoorde afvoeringen zijn gedekt door behoorlijk afgestempelde verhuiskaarten of ontvangbewijzen der Inspectie als bedoel in artikel 88, tweede lid van genoemd besluit. Het vorenstaande lijdt uitzondering in gevallen, te weten: 19 . De burgemeester, De secretaris, De wethouder, ALFABETISCH REGISTER. . . (H = Handleiding; L = Leidraad; de nummers, vermeld achter H en L verwijzen naar de bladzijden; de andere nummers verwijzen naar de artikelen van het besluit ) Aangifte . Artt. en blz. — vertrek naar andere gemeente 7, 85: — vertrek naar buitenland 8< 85 — aan Inspectie 7,8 — wordt geacht niet te zijn gedaan 11 — verhuizing binnen de gemeente 12, 100 verplichting — rust op hoofd 13 — door bestuurders, hotelh. enz 1,4 — in strijd met de waarheid 16 na — vertrokken onbekend waarheen 26, 92 Verzuimde geboorte — 73, H25 Vertrokken zonder — 93, 94 Aanmelding — in persoon 3 vrijstelling van — 4 — wordt geacht niet te zijn gedaan 11 verplichting — rust op hoofd 13 — bestuurders van instellingen enz 14 onverwijlde opneming bij — 23 onderzoek verblijf bij niet — 91 Aanteekeningen — in paspoort of op identiteitsbewijs H4 — beschikking Minister 27 — op persoonskaart 33, 35, 66, H16,17,86,37 — op gezinskaart 40,66, H23,37 — afgevoerde en opgenomen personen 136 Aanvulling' bevolkingsregister kennisg. feiten enz. waardoor — noodig is 15 A. v. d. B. S. doet meded. gegevens voor —..... 63 Meded. geg. voor — door hoofden Dep. en griffiers ... 64, 65 doorzending gegevens voor — 67, 72, 75, 82 — bij huwelijk en huw. ontbinding 99 geen heffing bij — 139 Academische titels vermelden — op PK H10 Adellijke titels en praedicatcn vermelden — op PK HO Adoptie Opneming in BR geadopteerde kinderen 21 > H5 Adressen vermelden — op PK. . 33, 102, H15 vermelden — op GK 40, 102, H22 Adresverandering binnen de gemeente aangifte — 12 wijzigingen bij — 100 — 102 Afmelding verhuiskaart dient als bewijs van — 9 Afvoering — bij overlijden 20,26,76—84 Artt. en blz. — bij vertrek buitenland 20 26,85,86,94 — ingevolge bepaling Minister ... Niet - bij tijdelijke afwezigheid — indien opgenomen in ander BR — indien vertrokken o.w — van gezinskaart • • — van verblijfregister 85—98 — bij vertrek .<23 weigering of vordering — • ' geen heffing voor — Afwezigheid 25 Hf> niet afvoeren bij tijdelijke — . • • Bepaling Min. afwijking met afvoering bij tijdelijke - 27, H6 Vermelding tijdelijke - echtgenoot(e) op PK 33, H14, 15 Vermelding tijdelijke - kind op PK 35, Hl», doorhaling vak 2 PK bij tijdelijke - Afzonderlijke gezinskaart „21 22 — voor niet-gezinsleden • ' Afzonderlijk levend persoon 1 begrip Akte van bekendheid g overleggen — ' Ambt (beroep, enz.) zie beroep. Ambtenaar v. d. Burgerlijken Stand — doet mededeeling gegevens . ^ — waarmerkt gegevens PK — verleent medewerking bevolkingsstatistiek terugzending PK binnen 24 uur door Ambtshalve qft — toezending PK of VB _ — opvragen PK of VB Archief 90 — behoort tot BR „ Overschrijven GK voor — . inlichtingen uit - Inspectie • • • ,oq bescherming — tegen brand en vocht . . . bewaren gestichtsregisters in - der gemeente ld» Archiefregister 28 BR bestaat uit — inrichting — ■ .• : 75 aanteekening gegevens geboorte in — aanteekening gegevens overlijden in — 1 Begripsbepalingen ..... Belasting 24 aanslag in personeele — Bericht van ontvangst H25 L6 — PK bij toevallige geboorte > . • g5 model als voren 69] 88,96,118 Inspectie zendt — • • • • • • • • q„ — geldt als toestemming aanleggen Beroep (ambt, bedrijf, enz.) 24 opneming waar — of hoofd ^ vermelding — op PK 40* H22 vermelding — op GK . . • • • ■ • uo'i vermelding — buitengf-w. dienstplichtige vermelding — op geboortt Beroep^ tegen vordering of weigering 10, 123 Artt. en blz. Besluit bevolkingsboekhouding uitvoering — opgedragen aan Min. B.Z 142 Bestuurders verplichtingen — van instellingen, enz 14, H4 Betrekking, zie beroep. Bevolking verplichtingen van de — 3—16 — van Nederland 17 — eener gemeente 22 Bevolkingscijfer vaststellen — L30 Bevolkingsregister(s) begrip 1, 28 aangifte voor — 7,8 kennisgeving tot wijziging of aanvulling — 15 opneming in — zie opneming. afvoering van — zie afvoering. — bestaat uit 28 mededeeling gegevens voor — door A. v. d. B.S. ... 63 aanvulling en wijziging — bij huw. en huw. ontbinding 99, H25 wijziging — bij adresverandering binnen de gemeente . . 100—102 inlichtingen of opgaven uit — 103—108, H26 zorg en toezicht — 109—114, H27 toezicht Inspectie op — 116 geen heffing voor bijhouden — 139 Bevolkingsstatistiek, zie Centraal Bur. v. d. Statistiek. Bewijs — van vrijstelling van aanmelding 4 — van opneming 4 — van vrijstelling van opneming 4 — van afmelding 9 Bezwaarschrift indienen — 10, 123 Blauwe streep . . . aanbrengen — op PK 34, Hl 7 Briefadres opneming volgens — 24 verandering — 24 Bronvermelding — op PK H15 Burgerlijke staat vermelding — op PK 33, H13 vermelding — op GK 40, H22 Centraal archief — overledenen 84, 106, H25 Centraal bevolkingsregister beoordeeling opneming in — bij aanmelding 3 aangifte vertrek naar andere gemeente 7 aangifte vertrek naar buitenland 8 opneming in — volgens beschikking Minister 24 afvoering indien opgenomen in — 26 opneming in — na aangifte vertrek naar andere gemeente 26, 93, L28 bepaling Min. opneming in — 27, 92, L28 Inspectie houdt — 28 in — worden opgenomen 31 toezenden gegevens voor — ...... 67 inlichtingen of opgaven uit 106 • , j'j/ Artt. en blz. Centraal Bureau voor de Statistiek toezendiilg !PK overledenen aaA — 84 PK overl. worden ter beschikking gesteld v. Insp. door — 84 advigs, Inspectie aan Directeur— 116 opgaven bevolkingsstatistiek 118, 119, H27, ,, geboortestatistiek L3—12 huwelijksstatistiek L12 —15 ,, §terftestatistiek LI 5 —23 statistiek huweKjksontbinding ... L23 ^statistiek erkenning nat. kinderen • L24 „ -jaarstaat'P L24—30 vaststelling bevolkingscijfer L30 Commissie van Advies 120—122 Cura<;ao afvoering indien opgenomen in BR te — • M toezending gegevens Inspectie naar — 98, H2;> I. ' ... Curatcele „ , kennisgeving - door griffier bö, nzö aanteekening .— in BH.. .. . .. . .. .. .. .. • • ■ bb> "">8 Decoraties ..... aartteëkening —* in BR.- Hd/, dö Definities 1 Dienstplicht tijdelijke afwezigheid wegens — bepaling Minister inzake — - 7 aanteekening — in BR Dienstweigering Niet afvoering bij tijdelijke afwezigheid ........ ib bepaling Minister inzake — •.-.•.••••• 27 Doopakte overleggen — . Dubbele opneming • • Echtgenoot(e) vermelding gegevens — op PK ' ' « ril o, 1 't vermelding gegevens — op CxK H2282' Eigenaar opneming in BR waar — vaartuig of wagen is opgenomen 24 Erkenning natuurlijke kinderen vermelding — op PK toV statistiek — Exterritorialiteit „ recht van - 18, H4 Feestdagen „ — met den Zondag gelijkgesteld i Formulieren model bericht van ontvangst toevallige geboorte . . . . U model kennisgeving van overlijden '8 model openbare kennisgeving .• y-f> model verslag jaartijksch onderzoek vaststellen — bevolkingsstatistiek \ ' t V> verstrekken — bevolkingsstatistiek aan gem. besturen. . L3 inzenden - bevolkingsstatistiek aan CBS ....... L3 modellen geboortestatistiek fToon /.n modellen huwelijksstatistiek Ljïz< d0 Artt. en blz. modellen sterftestatistiek L16, 17,41-53 model statistiek huwelijksontbinding L23, 54 model statistiek erkenning natuurlijke kinderen . . . . L24, 55 model jaarstaat F 56 *-58 Geboorte , wijzigingen bij — 70—75 toevallige geboorte, zie toevallige geboorte 1 i modellen —statistiek . L4 l inzending —telkaart aan CBS • . L4, 5 tardieve — aangifte ....... t . 73, '75, IIj4, 5 verzuimde — aangifte 73, H25, L5 — buiten Nederland 74; %i5 — op zee of in de lucht L5, 6 ! kort na — gevonden kind . . . . . . . . . ....... . 70, IJ6 — buiten de gemeente 72, L6 ./• verantwoording — op staat F ............ L6, 29 Geboorte-akte overleggen — . 6 vergelijking gegevens PK en GK met — 42, 71, 74, 86, H10, 11, 13 vermelden nr. ■— op telkaart L7 Geboorte-datum . vermelden — op PK 33, Hll vermelden — op GK 40, TI22 Geboortegemeente vermelden — op PK 33, H12 vermelden — op GK . 40, H22 Geboortetelkaart modellen — . L4, 32, 33 inzenden — aan CBS 'L4, 5( 30 kleur — . L7 , invulling — L?-*-12 Geheimhouding gegevens 107 j 108 Gelijktijdig niet — in meer dan één BR 17 ;i, , niet — in BR en in verblijfregister 22 Gemeenten — met persoonsregister 29, H29 vermelding —namen op PK 33, Hl6 — waarachter provincienaam 33, H31 afkorting —namen 33, 1132 opgeheven — 33, HlSÏ, 32 Gemeentebestuur zorg en toezicht BR opgedragen aan — 109—114 Geschillen 123, 124 Geslaehstnaam vermelding — op PK 33; H9—11 vermelding toevoegingen — op PR 33, HlO vermelding verandering of wijziging — op PK 33, 1111 vermelding afwijking — vader op PK kind 36, H20 vermelding — op GK 40, H21 doorhalen — op GK 41, H24 Gestichten verplichting bestuurders van — . . . 14, H'' lijdelijke afwezigheid wegens verpleging in — 25, 27, H6 afstaan gestichtsregisters van vóór 1921 138 Getuigschrift van verandering van werkelijke woonplaats, zie verhuisbiljet. ■M Artt. en blz. GeZil1 1 u, begrip "4 opneming waar — is opgenomen 24 niet afvoering leden — ^ afwijking niet afvoering leden — ingevolge bepaling Min. 27 verwijzing in vak 2 PK leden — 36, H19, 20 Gezinskaart begrip . 1 aanteekening beslissing Minister op — 27 vermelding gegevens op — 4°~H2Ï 24 vergelijking gegevens — met PIC 42 afzonderlijke — 43 vervolg — ^3 overschrijven — voor archief 44 vermelding gegevens griffier op — 66 vermelding geboorte op— 70, 73, 74 vergelijking gegevens — vermelding overlijden op — " e-v- vermelding vertrek op — 87 vermelding huwelijk gezinslid op — 99, H25, 2'J vermelding adresverandering binnen de gem. op — hoofd 102 Gezinspersoonskaart, zie persoonskaart. Gezinsregister begrip . . * BR bestaat uit — •* inrichting — . 39—44 opneming in — bij geboorte 70—75 opneming in — bij vestiging 85—98 afvoering van — bij overlijden 76- 84 afvoering van — bij vertrek 85 98 wijziging — bij huwelijk en huwelijksontbinding .... 99 overnemen gegevens — op PK 141 G ezins verband vermelding — in vak 2 PK 36, Hl9 Godsdienst, zie Kerkgenootschap. Handhaving bestaande inschrijvingen 140 Hoofd begrip J verplichting — 10,10 vermelding gezinsverband op PK — 35 aanteekening gezinsleden op PK — 87 overneming gegevens bij huwelijk op PK of GK — . . 99 vermelding adreswijziging op PK of GK — 102 — der Inspectie 120 Hoofdadres bepaling — 101 Hotelhouders verplichtingen — 14, H4 Huisnummering aan — wordt geregeld de hand gehouden 53 vermelding — op PK 33, H13, 14 vermelding — op GK 40, H22 wijzigingen bij huwelijk en huwelijksontbinding 99 modellen —statistiek L12, 36—40 inzenden —telkaart aan CBS LI 2, 13 — buiten Nederland IJ13 Artt. en blz. Huwelijksontbinding' vermelding — op PK 33, Hl-i vermelding — op GK 40, H22 wijzigingen bij huwelijk en — 99 model statistiek — L23, 54 inzending tabel — aan CBS L23 invulling tabel — L23 Huwelijkstelkaart modellen — L12, 37 40 inzending — L12, 13, 30 kleur — invulling — LI 3—15 Identiteitsbewijs — overleggen bij aanmelding 3,H4 Inktlint 38, H8, 20 Inlichtingen verplichting bevolking verstrekken — — uit BR en door Inspectie — aan Inspectie • — ten behoeve bevolkingsstatistiek Inrichting opneming indien nachtrust in onderwijs— niet-afvoering verpleegden in — niet-afvoering bij plaatsing in — Inschrijving — in verblijf register verlenging — in verblijfregister onverwijlde — .... handhaving bestaande — Inspectie (van de bevolkingsregisters) begrip aangifte vertrek voor CBR aan — kennisgeving aan — verlenging inschrijving in verblijfregister houden CBR door — verstrekken gegevens door A. v. d. B. S. aan — ... kennisgeving voogdij enz. door griffier aan — ..... doorzending gemeentebestuur gegevens aan — opzending PK bij toevallige geboorte aan — kennisgeving verzuimde geboorte aangifte, toev. geb. aan — kennisg. overlijden indien gem, v. opneming onbekend aan — kennisgeving overlijden aan — indien geen zekerheid . . . PK overledenen ter beschikking — toezending PK of VB aan — bij vertrek buitenland . . toezending ontvangbewijzen door — toezending PK aan — indien v.o.w kennisgeving vestiging aan — toestemming — tot vervanging PK verzending gegevens Suriname en Curagao door — ... verstrekken inlichtingen aan en door — verslag jaarlijksch onderzoek aan — dienst der Inspectie verstrekken persoonskaarten door — toestemming — vernieuwing PK verzending PK binnen 24 uur door — 5 103—108, H26 117 118 24 25, 27, H6 25, 27, H6 19, 60 19, H5 23 140 1 7, 8 19, H5 28, H6 63 65 67 72 72, 73, 74 81 83 84 86, 94 88, 96 92, 93, 94 96 97 98 104, 106 114 115 — 117, H27 126 128 135 Instellingen verplichtingen bestuurders van — 14, H4 Inventaris telkaarten — levend aangegevenen L4, 7 model als voren L4, 31 — huwelijken L12, 13 Artt. en blz. model als voren LI2, 36 — sterfte . L16, 18 model als voren LI5, 41 Iti vulling _ PK 33—37, H8 —20 — GK . . . .... . . 40, 41, H21 — 24 Jaarliiksch onderzoek bevolkingsregisters 111 vérslag — "114, H27 model verslag — H41 ' Jaarstaat F niet verantwoorden geboorten op — . . L6 niet verantwoorden elders overledenen op — LI 8 model'. ®— L24, 56-58 inzending — L24 verantwoording in — L24—26 inschrijving in verblijfregister niet verantwoorden in — . L26 invulling — • • • L26—30 Kamerverhuurders verplichtingen van — 14, H4 Kantoor eigenaar vaartuig ol' wagen opneming waar — 24 Kennisgeving maandelijksche — bestuurders, hotelhouders, enz 14 verplichting — feiten enz. waardoor wijziging BR ... 15 — aan Inspectie verlenging inschrijving in verblijfregister 19, H5 — overlijden aan gemeente van opneming 78, H25, L17 model als voren / . • • 78, L16, 50 — aan Inspectie bij vestiging 96 toezending — aan CBS 118 Kerkgenootschap vermelding — op PK 33, Hl 2 vermelding — op GK 40, H22 vermelding — op geboorte-telkaarten . Lil Kinderen begrip 1 vermelding — op PK 35,H17—19 Krankzinnigengesticht tijdelijke afwezigheid wegens verpleging in — ..... 25, H6 geheimhouding verblijf in — 107 Landen afkortingen — . . 33, H34 Leges kostelooze verstrekking inlichtingen en opgaven 104, 106 inlichtingen of opgaven volgens tarief 105, 106 geen heffing voor opneming, afvoering, wijz. of aanv. . . . 139 Legitimatiebewijzen overleggen -r bij aanmelding • • • 3, H4 Leidraad bevolkingsstatistiek 119, H27 Levenloos aangegeven kinderen — niet opnemen in BR 70 modellen statistiek — LI5, 47, 48 inzenden telkaarten — LI6, 30 invulling telkaarten— . Lil, 23 Liniatuur — persoonskaarten H8 Losbladig gezinsregister 39 Artt. en blz. Maandelijksche kennisgeving bestuurders, hotelhouders enz. . 14 Materiaal, zie Persoonskaart bij materiaal. Militaire dienst, zie dienstplicht. Minister — van Binnenlandsche Zaken, zie Onze(n) Minister — van Handel, Nijverheid en Scheepvaart 119 — van Sociale Zaken 119 Modellen, zie formulieren. Naamsverandering aanteekening — op PK 33, H11 Nachtrust aanmelding, indien — 3 opneming volgens — 18 bevordering opneming in gemeente waar — 23 — volgens onderscheidingen 24 Nationaliteit vermelding — op PK . . 33, Hl 2 vermelding — op GK 40, H22 Nederlander tijdelijk verblijf van een — 18 Nederlandsche bodem varen op — 20 Nederlandsch-Indië afvoering indien opgenomen in BR te — ....... 20 toezending gegevens door Inspectie aan — 98 Nederlnudsch onderdaan tijdelijk verblijf van een — 18 Onderscheidingen opneming in BR volgens — 24 bepaling Minister opneming volgens — 27 — zie Decoraties Onderzoek — verblijf 91, 95, 96 — juistheid aangifte . 100 Ontheffing ouderlijke macht kennisgeving door griffier — 65, H25 geheimhouding — 108 aanteekening — in BR H38 Ontkenning wettigheid vermelding — op PK 33, H17 On t van gbe wi j zen toezending — door Inspectie 69, 88, 96 toezending — aan CBS 118^ L30 Ontzetting ouderlijke macht kennisgeving door griffier van — 65, H25 geheimhouding — 108 aanteekening — in BR H38 Onverplichte aantcekeningen — op PK 33 — op GK 40 Onverwijlde opneming of inschrijving 23 Onze(n) Minister begrip 1 in beroep gaan bij — 10, 123 — bepaalt recht exterritorialiteit ........... 18, H4, 5 Artt. en blz. — kan toestaan of bepalen inzake opneming of afvoering 21 — bepaalt opneming in Centr. Bev. Reg 24, 27 — bepaalt toepassing onderscheidingen 27 — bepaalt afwijking art. 25 27 — maakt bekend gemeenten, waar PK is ingevoerd . . 29 — wijst gemeenten aan, waarbij naam provincie ... 33 — bepaalt wijze van vermelden overlijden 33 vervanging gezinsregister geschiedt slechts onder goedkeuring van — ■ . . 39 — kan toest. verleenen overschr. GK voor archief ... 44 — bepaalt model 72, 78, 112, 114, 119 — bepaalt opgave Inspectie aan Ned.-Indië 98 — bepaalt niet kostelooze verstr. v. inl. of opg 104 — bepaalt inl. uit C.B.R. en archief Inspectie . . . .106 — kan afwijking jaarl. onderzoek toestaan 111 advies Inspectie aan — .116 — benoemt en ontslaat leden Comm. v. Advies . . . .120 goedkeuring regl. v. orde Comm. v. Advies door — . . . .120 advies Comm. v. Advies aan — 121 beslissing geschillen door — 124 toestemming van — vervanging PK 129 geven uitvoeringsvoorschriften door — 137 afwijking overgangsbepaling door — 140 — is belast met uitvoering besluit 142 Opdracht niet-afvoering bij tijd. afwezigh. wegens — 25 afwijking Min. als voren . 27 Openbare kennisgeving herinnering verplichting bevolking bij — 112, H27 model — H39 Opgave — bevolking gesticht, schip, hotel, enz 14 — uit BR en door Inspectie 103—108 Opneming gedagteekend bewijs van — 4 dubbele - 17 — in BR 18, 19, 23 — in verblijfregister 19, 60 bepaling — of vrijstelling v. — door Min 21 onverwijlde — 23 bevordering — volgens nachtrust 23 — volgens onderscheidingen 24 afvoering indien — in ander BR of in CBR 26 wie in BR wordt opgenomen 30 wie in CBR wordt opgenomen 31 geen opneming zonder PK enz 69 — bij geboorte . 70, 72, 73, 74 — bij vestiging 85—98 ambtshalve — 90, 95 — na kennisg. aan Inspectie 96 weigering of vordering — ..110 geen heffing voor — 139 Ouders vermelding — op PK 33, H13 ontheffing of ontz. — uit ouderlijke macht 65, 108, H38 Overbrenging — van verblijfregister in BR 19 Overgangsbepaling handhaving bestaande inschrijvingen ingevolge — ... 140 Artt. en blz. Overlegging — paspoort, verhuiskaart, enz. bij aanmelding .... 3, H4, 11 — geboorte-akte, enz 6 Overlijden afvoering bij — 20, 26 aanteekening — op PK 33, 76, H17 aanteekening — op GK 40, H23 aanteekening — in verblijf register 61 wijzigingen bij overlijden 76—84, H25 kennisgeving van — buiten de gemeente 78, LI7 model als voren 78, L16 modellen statistiek — LI5, 16 inzenden sterftetelkaarten LI6 — buiten Nederland 83, L16, 17 verantw. — buiten Nederland LI 8 — op zee of in de lucht LI 7 — buiten de gemeente 78,83, LI 7,18 Paspoort, zie overlegging. Pensionhouders verplichtingen van — 14, H4 Periodieke verplichtingen • opneming in BR waar — 24 Personeele belasting, zie belasting. Persoonskaart begrip 1 aanteekening beslissing Min. op — 27 CBR bestaat uit - 28 gegevens — 33—36, H9-20 invulling — 37, 38, H8 vermelding kennisgeving griffier op — 66 één — voor ieder persoon 69 aanleggen — bij geboorte 70, 72, 73, 74 waarmerking — door A. v. d. B. S 71 aanteekening overlijden op — 76 e.v. toezending — overledenen aan CBS 84 aan vuil., waarmerking en verzending — bij vertrek ... 86, 92, 93, 94 aanteekening vertrek op PK hoofd enz 87 ambtshalve toezending — . 90, 95 terugzending — 91 ambtshalve opvragen — 95 toezending — door Inspectie 96 vervanging en vernieuwing — 97, 127, 128, 129 teruggevonden — 97 aanteekening huw. kind op — hoofd 99. H26 vermelding gezinsverband op — H26, 27 vermelding adresverand. b. d. gem. op — hoofd ... 102 verzending materiaal 125,126,H7,27 vervolg — 130 bewaren en verzenden — 131—136, H28 overnemen aanwezige gegevens op — 141 Persoonsregister begrip 1 BR bestaat uit — 28 bekendmaking gemeenten, waar — is ingevoerd .... 29, H7, 29 inrichting — 32—38 opneming in — bij geboorte 70 e.v. opneming in — bij vestiging 85 e. v. afvoering van — bij vertrek 85 e.v. Artt. en blz. afvoering van — bij overlijden 76 e.v. wijzigingen in — bij huw. en huw. ó'nth. . 99 Provincie afkorting — namen 33, H31 Radeeren. — oi» PK • • ■ 37, H8 Rangschikking — persoonsregister 32, H7 — archiefregister 48 — verwij zingsregister 51, H24 — woningregister 55 — verbhjfregister - 60 Rechterlijke beslissing (vonnis) waarbij voogd, curator, toez. voogd of toez. curator is benoemd • 65 Rechterlijke uitspraak plaatsing in inrichting krachtens — 25 Register van afgevoerde en opgenomen personen 136 Rijksinspectie van de bevolkingsregisters, zie inspectie. Samenwoning begrip — 1, H4 opneming, waar — is opgenomen 24. niet afvoering leden — ^ afwijking niet afv. leden — ingev. bepaling Min 27 Sanatorium tijdelijke afwezigheid wegens verpleging in — 25, H6 Schakelregister Centraal Bev. Reg. bestaat uit — ' 28, H6 Schepen - . verplichting bestuurders van — 14, H4 Schipper, zie vaartuig. Schriftelijke verklaring Min. opn. of afv. . . 21 Schrijfmachine invullen PK met — 37,38, H8,-20 Slaapgelegenheid opneming waar — ... 24 Statistiek, zie Ontraal Bur. v. d. Stat. Sterftetelkaart modellen — LI 5, 16, 41 — 51 inzending — LI6, 17, 30 kleur - LI 9 invulling — LI 9—23 Stiefkind begrip 1 verwijzing — in vak 2 PK 36, H20 Stukken overlegging van — .... . ... . 6 teruggave van — 6 verplichting overleggen — rust. op hoofd 13 vervalsching van — 16 gebruik vervalschte — 16 Suriname afvoering indien opgenomen in BR te — 20. toezending gegevens door Inspectie aan — 98, H25 Tardievc geboorteaangifte 73, H17,L4, 5 Artt. en blz. Termijn — 'van aanmelding ■ 3 — bewijs vrijstelling van aanmelding 4 — verstrekken inlichtingen . . > . . 5 — overleggen- geboorteakte . 6 — aangifte vertrek binnenland 7,. — aangifte vertrek buitenland 8 aangifte verhuizing binnen de gem 12 — aangifte bestuurders van instellingen enz „ 14 — tijdelijk verblijf in Nederland 18 — inschrijving in verblijfregister 19 verlenging — inschrijving in verblijfreg 19 — verblijf buitenland 20 — nachtrust 24 — uitvoering werk of opdracht 25 — opneming in CBR indien v.o.w 26 — gebruik vastbladige registers , . . 39 — gebruik vastblad. woningregister 58 — verzending PK 86 — afdoening opneming ..." 89 — indiening bezwaarschrift 123 — terugzending PK door A. v. d. B. S 134 — terugzending PK door gem. best. en Inspectie. . . 135 — inzending materiaal aan Centr. Bur. v. d. Stat. . . . L30 Teruggave stukken 6 Toelichting ... — geven bij aanmelding , . 3 — in strijd met de waarheid 16 Toevallige geboorte vermelding — op PK Hl5 aanleggen PK bij — 72, H25 bericht van ontvangst bij — 72, L4, 6, 34 — niet verantwoorden op Jaarstaat F L25 Tijdelijke afwezigheid, zie afwezigheid. Tijdelijk verblijf - in Nederland 18 wat — is 18 — buiten Nederland 20 — buiten de gemeente 25 Uittreksel uit geboorteakte . . 6 Uitvoeringsvoorschriften — te geven door Onzen Minister 137 Vaartuig opneming waar eigenaar — is opgenomen 24 Vastbladig vervanging — gezinsregister 39, H21 vervanging — woningregister 58 Verblijf, zie tijdelijk verblijf. Verblijfplaats — onbekend 26, 92, 93 onderzoek — bij niet aanmelding 91 medewerking opsporing — 113 Verblijfregister begrip — 1 beoordeeling inschrijving in — 3 inschrijving in — . . 19 verlenging inschrijving in— 19, H5 overbrenging van — in BR 19 niet gelijktijdig in BR en in — 22 onverwijlde inschrijving in — 23 Artt. en blz. inrichting — 59—62 zorg en toezicht — 109 toezicht Inspectie op — 116 geen heffing voor bijhouding — 139 inschrijving in — niet verantw. in jaarstaat F L26 Verhuisbiljet begrip * > H4 invulling en verzending — 86,H25,36,37 ambtshalve toezending — 90 terugzending — ambtshalve opvragen — 95 aanteekening verzending en ontvangst — 136 Verhuiskaart begrip . ...... . 1 overleggen — bij aanmelding » de aangever neemt — in ontvangst 9 — als bewijs van afmelding _ 9 weigering — in ontvangst te nemen of in te leveren . . 11 uitreiking of toezending — . . . 85 terugzending — als bewijs van opneming 88 aanleggen 2e exemplaar — J8 medezenden — bij ambtsh. opneming 90, 95 toezending — aan Centr. Bur. Stat 118, L30 aanteekening afgifte en ontvangst — 136 Verhuizing binnen de gemeente vermelding op PK - ! 1 ! ! ! ! ! ! i i ! ! ! 33, 100-102 vermelding op GK — " 40i 100 102 Verklaring afleggen — bij aanmelding 3 — in strijd met de waarheid 1° schriftelijke — Min. inz. opn. of afv 21 Verklaring B, doodsoorzaak model - ^16, 51-53 behandeling — en couvert B ^18 Verlenging „ — inschrijving in verblijf register ", 11 8 Vernieuwing — gezinsregister ïonio q — persooeskaart Verpleegden „ tijdelijke afwezigheid van — afwijk, niet afv. — ingev. bepaling Min ■», Hb Verplichte aanteekeningen,. zie aanteekeningen. Verplichting — van de bevolking 6 lD — van de gem. best., zie gem. best. — verstrekken inl. aan gem. best. en ambtenaren ... 5 — hoofd If, 15 — bestuurders, hotelhouders, enz . ,4 herinnering — bevolking bij openbare kennisg 112 Verslag jaarlijksch onderzoek BR 114 Vertaling geb. akte, doopakte, enz 0 Vertrek . aangifte van- '» » 4 afvoering bij — oo u'ik vermelding — op PK 33, H vermelding - op GK 40, 41, H23 Artt. en blz. vermelding — in verblijfregister 61 wijzigingen bij — 85—98 Vervalsching van stukken 16 Vervanging — gezinsregister 39,H21 _PK .... 97,127-129 Vervolgkaarten — gezinsregister 43, H24, 27 — persoonskaarten 130, H27 Verwijzing naar PK hoofd 36, H19 Verwijzingskaarten — in persoonsregister 52, H7, 16 Verwijzingsregister BR bestaat uit — . . . 28 — voor persoonsregister 32, 50 — op archiefregister 48 inrichting — 49—52, H24 Verzending persoonskaart 131—136, H28 Vestiging vermelding — op PK 33, H15 vermelding — op GK 40, H23 wijzigingen bij — 85—98 Volkstelling opneming en afvoering bij — 68 Voogdij kennisgeving van — door griffier 65, H25 aanteekening — in BR . 66, H38 Voornamen vermelding — op PK 33, Hll vermelding afwijking — op PK 36, H20 vermelding — op GK 40, H21 Voorzetsels en lidwoorden vermelden — op PK H9 Vordering — overlegging afschr. geb.akte 6 — opneming of afvoering 10, 110 Vreemdeling tijdelijk verblijf van een — 18 Vrijstelling van aanmelding geldigheid — . 4 Waarmerking gegevens PK 71, 75, 86 Wagen opneming waar eigenaar — is opgenomen 24 Waladres, zie briefadres. Weigering — opneming of afvoering 10, 110 — in ontvangst nemen verhuiskaart . 11 — inlevering verhuiskaart 11, 91 Werk of opdracht niet afv. bij tijdel. afwezigheid wegens — 25 afwijking als voren ingev. bep. Min 27 Werkgever Oünemina waar — is oneenomen 24 Artt. en blz. Wettiging vermelding — op PK 33, H17 Woningregister BR bestaat uit — 28 inrichting — 53—58, H24 Woonwagen, zie wagen. Wijziging' bevolkingsregister kennisg. feiten enz. waardoor — noodig is 15 A. v. d. B. S. doet meded. gegevens waardoor — . . . 63 meded. geg. door Hoofden Dep. en griffiers voor — . . 64 doorzending gegevens voor — 67, 75, 82 — bij huwelijk en huw.ontbinding 99 — bij adresverandering binnen de gem 100—102 geen'heffing voor — 139 Zeevarenden afvoering van — van het 'BR 20 Ziekenhuis tijdelijke afwezigheid wegens verpleging in — 25, H6 Zondagen 2 INHOUD. Bladzijden Voorwoord van Prof. Mr. H. YV. Methorst Inleiding 1— 2 Hoofdstuk I. Theoretische beschouwingen. A. Het doel van de bevolkingsboekhouding 3— 4 B. Woon- en verblijfplaats 4— 9 C. De grenzen der bevolkingsboekhouding 9 D. Facultatieve of verplichte bevolkingsboekhouding 9— 10 E. De diensten, welke de bevolkingsboekh. kan bewijzen 10— 12 Hoofdstuk II. Geschiedenis van (le Nederlandsche bevolkingsboekhouding. A. Historisch overzicht in jaartallen 13— 16 B. Beknopt algemeen overzicht 17— 22 C. De strijd om de persoonskaart 22— 41 Hoofdstuk III. Het gezinspersoonskaartenstelsel 42— 49 Hoofdstuk IV. I)e Nederlandsche bevolkingsboekhouding na 1 Juli 1936. A. Organisatie van de bevolkingsboekhouding .... 49— 53 B. De gemeentelijke bevolkingsregisters. 1. Algemeen 53— 59 2. De inrichting van het bevolkingsregister .... 59— 63 3. Het persoonsregister 63— 64 4. Het archiefregister 64— 66 5. Het woningregister 66— 68 6. Het gezinsregister 68— 69 7. Het verwijzingsregister 69— 71 C. Het centrale bevolkingsregister 71— 73 D. Het schakelregister 74— 77 E. Het verblijfregister 77— 81 F. Aanmelding en aangifte 81— 91 G. Nachtrust en werkelijke woonplaats 91—108 H. De taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboek¬ houding. 1. Bij vertrek 108—113 2. Bij vestiging 113—117 I. De taak van de verhuiskaart in de bevolkingsboek¬ houding 117—121 Hoofdstuk V. liet verstrekken van inlichtingen 122—127 Kaadgevingen voor het gebruik van kaarten in het algemeen 128 Aanwijzingen voor aiïab.-lexieogr. rangschikking (art. 12 Dienstplichtbesluit) 129—130 Wet van den 17den April 1887 (Staatsblad no. 67) tot vaststelling van bepalingen betreffende het houden van bevolkingsregisters 131—132 BESLUIT BEVOLKINGSBOEKHOUDING Staatsblad 1936, Nr. 342. Afdeeling I. Artikelen Bladzijden Algemeene bepalingen 1 2 133—140 Afdeeling II. De verplichtingen van de bevolking 3— 16 140—153 Afdeeling III. Hoofdstuk 1. De bevolking van Nederland . 17— 21 ^3—159 Hoofdstuk 2. De bevolking der gemeente . . 22— 2/ ïoy—ioy Afdeeling IV. De bevolkingsregisters. Hoofdstuk 1. Algemeene bepalingen .... 28— 31 169—172 Hoofdstuk 2. Het persoonsregister 32— 38 1/2 iw Hoofdstuk 3. Het gezinsregister 39— 44 190 2UU Hoofdstuk 4. Het archiefregister 45— 48 200 2Ud Hoofdstuk 5. Het verwijzingsregister .... 49— 52 Mó 2UD Hoofdstuk 6. Het wonmgregister )3— 5» 2Ut> ZUJ Afdeeling V. Het verblijfregister. Het verblijfregister 59 62 209 211 Afdeeling VI. Het bijhouden van de bevolkingsregisters. Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen 63— 69 211—217 Hoofdstuk 2. Wijzigingen: § 1. bij geboorte 70—75 nok ooo § 2. bij overlijden J6— 84 225 229 § 3. bij vertrek en vestiging ....... «5— 98 22y § 4. bij huwelijk en huwelijksontbinding 99 24b—24» § 5. bij adresverandering binnen de gemeente 100—102 248 2t>u Afdeeling VII. Hoofdstuk L Het verstrekken van inlichtingen 103—108 250 256 Hoofdstuk 2. De zorg voor en het toezicht op de bevolkingsregisters. § 1. De gemeentebesturen • • 109—114 256—260 S 2. De Inspectie van de Bevolkingsregisters 115—117 2bU—2b2 § 3. Het Centraal Bureau voor de Statistiek 118—119 26-, 263 Hoofdstuk 3. De commissie van advies . . . 120—122 2bó—2bb Hoofdstuk 4. Geschillen 123-124 265-268 Afdeeling VIII. Overige bepalingen. Hoofdstuk 1. Het persoonskaartenmateriaal . 125—126 268 269 Hoofdstuk 2. Het overschrijven van persoonskaarten en het aanleggen van 9fiq_971 vervolgkaarten 127 130 --69 Hoofdstuk 3. Het bewaren en het verzenden van persoonskaarten 131—13b 2/1 z/t Artikelen Bladzijden Afdeeling IX. Slot- en overgangsbepalingen 137—142 274—277 Inhoud Bijlagen. oq-i 909 I. model persoonskaart *01 f&j II. „ verhuiskaart ^83—284 III. „ kennisgeving 007 IV. „ woningregister 28/ y. „ verbliifregister Model gezinskaart (bijlage 1 K.B. 12 Dec. 1922, St. 670.) 289 „ verhuisbiljet (bijlage 4 K.B. 12 Dec. 1922, St. 670.) 290 Voorbeelden van ingevulde persoonskaarten. Wenken voor de berging van het persoonsregister 291—29/ HANDLEIDING BEVOLKINGSBOEKHOUDING (behoort bij beschikking d.d. 22 Juni 1930, Nr. 16300, Afd. B.B. van den Minister van Binnenlandsche Zaken) geel papier. Inhoud. Algemeen 3 Afdeeling I van het besluit. Algemeene bepalingen ... 4 Afdeeling II „ „ „ De verplichtingen van de be- volking 4 _ . ... (van Nederland 4— 5 Afdeeling III. ,, „ „ De bevolking ^ ^er gemeente 6 Afdeeling IV „ „ „ De bevolkingsregisters . 6— 24 Afdeeling VI „ „ „ Het bijhouden van de bevol- kingsregisters — Ao Afdeeling VII „ „ „ . 26— 27 Afdeeling VIII „ „ „ Overige bepalingen 27— 28 Bijlagen. A. Lijst van namen der gemeenten, waar een persoons- register is ingevoerd 29 30 B. Provinciën; Gemeentenamen; Opgeheven gemeenten; Landen 31 35 C. Verplichte aanteekeningen 3b Regeling militaire inwoners R.M.1 36 37 Andere aanteekeningen 37— 38 D. Openbare kennisgeving 39 40 E. Verslag jaarlijksch onderzoek 41 43 LEIDRAAD BEVOLKINGSSTATISTIEK (behoort bij beschikking d.d. 22 Juni 1936, Nr. 16301, Afd. B.B. van den Minister van Binnenlandsche Zaken) geel papier. Inhoud. Algemeen 3 A. Geboorten (als levend aangegeven) 4 1-, g C. Overledenen en als levenloos aangegeven kinderen . . 15 23 D. Huwelijksontbindingen . . 23 E. Erkenning van natuurlijke kinderen 24 Bladzijden F. Staat der opnemingen in en afvoeringen van het bevolkingsregister 24 30 G. Vaststelling van het bevolkingscijfer 30 H. Slotbepalingen 30 Bijlagen. Modellen A1—A4 31 35 gi g5 36— 40 " C1 C20 en verklaring B met bijbehoorend couvert B 41— 53 54 " E 55 | F 56— 58 ALFABETISCH REGISTER op het koninklijk besluit, de handleiding en den leidraad. jectieve maatstaf wordt aangelegd aan het relatieve hegrip „duurzaamheid' , is te bepalen of er van woonplaats kan worden gesproken. Maatschappelijk en juridisch kan echter het achteraf constateeren Grondslag of iemand woonplaats heeft gehad, geen voldoening schenken. W(,onP'll'i Vandaar dat het begrip „woonplaats" praktisch is gegrond op „omstandigheden". In deze omstandigheden neemt dan het „voornemen" van den mensch om „duurzaam" verblijf te houden, een voorname plaats in. Aan het „voornemen" zal op zichzelf echter geen beteekenis kunnen worden toegekend, zoolang niet met de uitvoering daarvan is begonnen. I)e daad van uitvoering kan zijn gelegen in het „werkelijk verblijf" op een bepaalde plaats. Aan deze daad kan bewijskracht worden ontleend met betrekking tot het „voornemen". Het „voornemen" evenwel, al is het nog zoo stellig en weldoordacht, kan in zijn voortbestaan steeds worden onderbroken door een ander „voornemen" als gevolg van eigen wil of van omstandigheden van buitenaf komende. Het is ook mogelijk, dat de daad van uitvoering gepaard gaat met een of meer parallel loopende daden. Het werkelijke verblijf kan, behalve de gewone veranderingen, tengevolge van de normale dagelijksche verplaatsing van het lichaam binnen een bepaalden kring, een meer ingrijpende wijziging ondergaan door vertrek naar een ander gebied. Aldus kan het gebeuren, dat iemand in verschillende oorden (gemeenten of landen) afwisselend min of meer duurzaam verblijf houdt. Hoewel het mogelijk is, dat in zoo'n geval een voorkeur aanwezig is voor een bepaald gebied, mag deze voorkeur bij de beoordeeling van de omstandigheden geen gewicht in de schaal leggen. Gewichtig is de vraag of een uitgesproken ,,voornemerin aanwezig is om in een bepaald gebied het meest te verblijven. Deze vraag kan nochtans worden overheerscht door een andere vraag, n.1. of in een bepaald oord het voornaamste, het „hoofdverblijf" gevestigd is. Het behoeft geen betoog, dat ook dat begrip „hoofdverblijf" als factor bij de bepaling van de woonplaats aan subjectieve maatstaven onderhevig is. Het begrip „woonplaats" wordt derhalve altijd gevormd door een keten van relatieve en subjectieve maatstaven en begrippen. In deze keten kan het werkelijke verblijf de eenige absolute schakel zijn. De vorenstaande gedachtengang ligt ongeveer ten grondslag Bepalingen aan de artikelen 74, 75 en 76 van het Burgerlijk Wetboek, welke ,{,irs- Weth. als definiëerende slagwoorden voor het begrip „woonplaats" sneven de aanduidingen: „hoofdverblijf", „werkelijk verblijf", „werkelijke woning", „voornemen" en „omstandigheden". Naast deze begripsaanduidingen heeft de wetgever iets meer tastbaars willen geven. In artikel 76 laat hij de overheid Gewijzigde omstandigh. in relatie treden met het werkelijke leven door de bepaling, dat het voornemen (n.1. tot vestiging van hoofdverblijf) wordt bewezen door een gedane verklaring, zoowel bij het bestuur der gemeente, welke men verlaat, als bij dat der gemeente, waarheen de woonplaats wordt overgebracht. Het ontbreken van sanctie op dit voorschrift zal wel oorzaak zijn, dat een verklaring als hier bedoeld vrijwel nooit wordt afgelegd. „Bij gebreke van verklaring, zal het bewijs van liet voornemen uit de omstandigheden worden opgemaakt." Ziedaar een doeltreffende bepaling, welke steeds toepassing zal vinden „bij gebreke van verklaring1', dat is dus praktisch „altijd". Het B.W. is al heel oud, en toen de grondslag werd gelegd voor de bepalingen omtrent „woonplaats" zag de wereld er geheel anders uit dan thans. De menschen waren in hun bewegingen gebonden aan een beperkt gebied. De overheidsbemoeiingen waren beperkt. Het bewijs van woonplaats behoefde slechts zelden te worden geleverd en in de enkele voorkomende gevallen, kostte de bewijsvoering niet veel moeite. Een bevolkingsboekhouding was er niet. De ontwikkeling der techniek en, tengevolge daarvan, van handel en verkeer, hebben het terrein, waarop de mensch zich uiterstgemakkelijk verplaatst, uitgebreid tot het schier onbegrensde. De bemoeiingen van de overheid, welke in zoo nauw verband staan met de woonplaats van den mensch, zijn in evenredigheid uitgegroeid. Het gevolg van een en ander is geweest: eenerzijds een steeds toenemend aantal woonplaatsveranderingen met aanmerkelijk ingewikkelder situaties dan voorheen en anderzijds een steeds groeiende behoefte aan bewijs van woonplaats. Aangezien meestal een „verklaring" ontbreekt, moet het „bewijs van woonplaats' dus in welhaast alle gevallen uit de „omstandigheden worden geleverd. De moeilijkheden en onjuistheden, welke op administratief gebied dientengevolge ondervonden en begaan moeten worden, kunnen slechts worden overschaduwd door de bezwaren, welke voortvloeien uit de bepalingen van het B.W. inzake de zoogenaamde „afhankelijke woonplaats". Men behoeft de ideëele waarden, welke aan deze bepalingen verbonden kunnen zijn, niet uit het oog te verliezen, wanneer men constateert, dat zij niet meer aansluiten op s levens praktijk, welke in de laatste honderd jaren een zoo groote verandering heeft ondergaan. Geen uniformiteit Deze woonplaatsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek vormen in woonplaats- n0„ steeds den grondslag voor velerlei rechtshandelingen. De bepalingen. jurisprudentie te dien aanzien heeft een omvang aangenomen, welke ons veroorlooft de meening uit te spreken, dat dit terrein niet meer begaanbaar is. Het is er in de praktijk van de administratie niet beter op geworden, toen de wetgever aan verschillende wetten woonplaatsbepalingen van een bijzonder model (soms meer dan één in dezelfde wet!) is gaan aanmeten. Wij beschikken in onze wetgeving nu langzamerhand over zoo'n keur van woonplaatsbepalingen, dat het onmogelijk geworden is te zeggen, waar iemands woonplaats is, zonder eerst de vraag te stellen voor welke wet en voor welk doel het gegeven noodig is. En zelfs met alle gegevens voorhanden is het vaak nog onmogelijk tot een onaanvechtbaar antwoord te komen. Het is begrijpelijk, dat onder zulke omstandigheden de behoefte aan een eenvoudigen, reëelen grondslag voor de bepaling van woonplaats met den dag grooter wordt. Het is dan ook onze innige overtuiging, dat unificatie van het begrip „woonplaats" eiscli van de voortschrijdende rechtsopvatting is. Als grondslag voor de bevolkingsboekhouding zal alleen dat begrip „woonplaats" praktisch bruikbaar zijn, dat zoo dicht mogelijk ligt bij de werkelijkheid, dat is bij de natuurlijke verblijfplaats. Dit geldt zoowel voor de landelijke als voor de plaatselijke woonplaats. Voor het landsbestuur is het, afgezien van gevallen van tijdelijke afwezigheid, alleen belangrijk te weten, wie in het land wonen. De kennis omtrent personen, die misschien volgens hun nationaliteit tot het land behooren, doch die steeds buitenslands in corpore verblijven (daar gevestigd zijn), heeft geen effectieve waarde. Hun registratie zou althans slechts zeer onvolledig en onzuiver kunnen zijn. Anderzijds zal de in een land steeds aanwezige (gevestigde) mensch, ongeacht welke nationaliteit hij bezit, deel uitmaken van de overheidsbemoeiingen. De kennis omtrent zijn persoon is dan voor die overheid van belang. In het algemeen zal de bevolkingsboekhouding zich moeten uitstrekken over alle personen, die in het land werkelijk woonplaatshebben, of m.a.w. in de bevolkingsboekhouding zullen alleen behooren te worden betrokken zij, die tot de werkelijke bevolking van het land behooren. Voor de registratie van de bevolking geldt dus in vollen omvang de feitelijke toestand. Zoodra de bevolking nu in nadere beschouwing wordt genomen Registratie, ter bepaling van de woonplaatsen van de eenheden binnen meer begrensde gebiedsdeelen (provincies, gemeenten, wijken, straten), is het een eisch van logica, dat de feitelijke toestand in vollen omvang blijft gelden. Voor de plaatselijke besturen is het, weder afgezien van tijdelijke afwezigheid, alleen belangrijk te weten, wie werkelijk in hun gebiedsdeel aanwezig zijn. De kennis omtrent personen, die wellicht in de gemeente geboren zijn, doch die in een ander deel des lands verblijven (aldaar gevestigd zijn) heeft voor het plaatselijk bestuur geen praktische beteekenis. Anderzijds zal de in een gebiedsdeel steeds aanwezige mensch, ongeacht of hij meerderjarig dan wel minderjarig, gehuwd dan wel ongehuwd is, in de bemoeienis van de plaatselijke overheid een woners zoo sterk kunnen zijn, dat het bezit van een bevolkingsregister wordt beschouwd als een onontbeerlijke grondslag voor den dagelijkschen arbeid van het bestuur. Indien aan de bevolkingsboekhouding een taak wordt toebedeeld in de organisatie van de huishouding van den staat, dan zal echter niet het plaatselijk inzicht, noch zelfs het vermeende plaatselijk belang eenig gewicht in de schaal mogen leggen met betrekking tot de vraag of in een bepaalde gemeente al dan niet een bevolkingsregister zal worden gehouden. De bevolking van een staat is te zien als een geheel en in het beeld van dat geheel mag uiteraard niet een min of meer belangrijk deel ontbreken. Hoe gering het gebruik is, dat plaatselijk van de bevolkingsboekhouding wordt gemaakt, het is noodzakelijk, dat tusschen de deelen een onderlinge samenhang bestaat. Ontbreekt die samenhang dan verliest de bevolkingsboekhouding elke beteekenis als vraagbaak voor de rijksoverheid, als orgaan voor het verrichten van nasporingen en als geschiedkundig arsenaal van de bevolking. Zoodra derhalve de bevolkingsboekhouding wordt erkend als een staatsbelang moet aan dat belang uitdrukking worden gegeven door het uitvaardigen van algemeen geldende voorschriften terzake. E. De diensten, welke (le bevolkingsboekhouding; kan bewijzen. Het gebruik, dat van overheidswege van de bevolkingsboekhouding wordt gemaakt, zal zich richten naar de behoeften, welke voortvloeien uit de uitvoering en toepassing van wettelijke voorschriften in algemeenen zin. De bevolkingsboekhouding zal aan die behoeften moeten worden aangepast telkens wanneer dat noodig blijkt. Bij die aanpassing mag uiteraard niet worden afgeweken van bepaalde grondslagen, welke aan het wezen van de bevolkingsboekhouding inhaerent zijn. Wil zij echter in de organisatie van de huishouding van den staat de plaats innemen en blijven innemen, welke haar eertijds heeft gestempeld tot den „hoeksteen van de gemeente-administratie", dan zal men niet mogen schromen desnoods door ingrijpende wijziging van de grondslagen, de bevolkingsboekhouding voor haar toekomstige taak geschikt te maken. Bij de beoordeeling van de mogelijkheden, welke een juist ingerichte en goed bijgehouden bevolkingsboekhouding opent, en welke diensten zij aan de gemeenschap kan bewijzen, dient in het oog te worden gehouden, dat het bevolkingsregister is te beschouwen als een verzameling van papieren menschen, die de natuurlijke menschen op een centraal punt vertegenwoordigen en dat de papieren mensch een zuiver beeld zou kunnen geven van den natuurlijken mensch, dien hij vertegenwoordigt. Daarbij is het tevens van belang te bedenken, dat de dienst van de bevolkingsboekhouding erop moet zijn ingericht steeds op de hoogte te zijn en te blijven van alle mutaties de bevolking betreffende en voorts, dat, behalve de gegevens aangaande de personen individueel, ook die betreffende de samenstelling van gezinnen en samen woningen ter beschikking staan. Ten aanzien van de gegevens, welke de papieren mensc.h kan Waarde der verschaffen, is te onderscheiden tusschen die, welke een uitge- se£evens* sproken administratieve waarde bezitten en gegevens, welke een meer wetenschappelijk karakter hebben. Vele der administratieve gegevens zullen ook uit wetenschappelijk oogpunt van waarde kunnen zijn. De meer wetenschappelijke gegevens zullen echter meestal een slechts geringe administratieve waarde bezitten. Hoewel het aantal en de soort der gegevens, welke hetzij voluit, hetzij in codevorm ten aanzien van een ieder in de bevolkingsboekhouding kunnen worden opgenomen, feitelijk onbegrensd mag heeten, zal het nochtans aanbeveling verdienen slechts die algemeene en bijzondere gegevens of aanteekeningen te vermelden, welke noodig of wenschelijk worden geacht voor de uitvoering van wetten en andere voorschriften, voor de openbare orde en voor de volksgezondheid. De gegevens, welke in de Nederlandsche bevolkingsboekhouding Uitgebreidheid ten aanzien van ieder inwoner vermelding vinden, zijn voor- ffegevens. namelijk van administratieve waarde. In den meest uitgebreiden vorm zijn die gegevens1): geslachtsnaam, voornamen, geboortetijd, geboorteplaats, geslacht, nummer der geboorteakte, nationaliteit, kerkgenootschap, beroep, namen der ouders en hun geboortetijd en geboorteplaats, erkenning, wettigheid of onwettigheid, namen en voornamen van de onderscheidene echtgenooten, hun geboortetijden en geboorteplaatsen, datum en plaats der huwelijksvoltrekking, datum en plaats van huwelijksontbinding, oorzaak der huwelijksontbinding, namen en voornamen der kinderen, hun geboortetijden, geboorteplaatsen en geslacht, overlijden, huwelijk of afwezigheid der kinderen, naams- of voornaamsveranderingen of -toevoegingen, opvolgende woonplaatsen en adressen in die woonplaatsen benevens de data der aangifte van woonplaats- of adresveranderingen, datum en plaats van overlijden, nummer der overlijdensakte. Hieraan zijn nog toe te voegen aanteekeningen omtrent sociale renten, pensioen, dienstplicht, verstrekking van paspoorten, voogdij- of curateelestelling, enz., enz. Hoewel met de vorenvermelde gegevens en aanteekeningen reeds Toenemend aan vele behoeften kan worden voldaan, is toch te verwachten, belang:, dat de voortschrijdende vervolmaking van het maatschappelijk leven steeds hoogere eischen zal gaan stellen aan het instituut der bevolkingsboekhouding. De drang naar rationalisatie zal meer en meer voeren naar het uitschakelen van bijzondere administraties, die feitelijk parallel loopen aan de bevolkingsboekhouding en er alleen van verschillen door het bijzondere doel, waarvoor zij zijn ingesteld. M. a. w. wij verwachten, dat de bevolkingsboekhouding *) Hierin zijn verwerkt de gegevens, welke op een persoonskaart vermelding vinden. i- door middel van incorporatie in de toekomst zal worden de centrale administratie, waarin ook de rechten en verplichtingen van den mensch Arerankerd liggen. Mogelijkheden. Zonder ons verder aan voorspellingen te wagen, willen wij wijzen op de mogelijkheid van vermelding ol' van verder gaande vermelding van de volgende gegevens: kiesrecht en uitsluiting kiesrecht; dienstplicht, militaire verbintenis of burgerwacht; pensioenen; sociale renten; verstrekte paspoorten, nationaliteitsbewijzen of identiteitsbewijzen; rijbewijzen en nummerbewijzen; bijzondere persoonlijke vergunningen of bevoegdheden (dragen van vuurwapens, politiebevoegdheid, arts, apotheker, verloskundige, enz.); ordeteekenen; armlastigheid; gegoedheid; voogdij- en curateelestelling; politioneele of jnstitieele signaleering; uitwijzing; opgelegde financieele of andere verplichtingen; alimentatie; duimof vingerafdruk (dactyloscopy); signalement; bijnamen, enz., enz. Met betrekking tot de meer wetenschappelijke gegevens, welke in de bevolkingsboekhouding vermelding zouden kunnen vinden, kunnen o.a. worden genoemd: bijzondere afwijkingen aan romp of ledematen; onvolwaardigheid, hazelip, blindheid; doofstomheid, krankzinnigheid, hereditaire ziekten en beroepsziekten; geestelijke ontwikkeling (lezen en schrijven, academische graad); bijzondere begaafdheid; nomadische neigingen; huwelijksvruchtbaarheid; doodsoorzaak. De vorenstaande opsommingen zijn uiteraard nog met vele andere voorbeelden aan te vullen. Algemeen belang. Het behoeft geen betoog, dat de bevolkingsboekhouding, grondslag, uitgangspunt of hulpmiddel kan zijn voor of in de organisatie van vele en velerlei overheidsdiensten en -instellingen, voor cultureele en wetenschappelijke instellingen, voor handel en industrie en voor particulieren en dat zij leidraad kan zijn voor maatregelen door de overheid te treffen en voor het door de overheid te voeren beleid. De bevolkingsboekhouding kan op elk gewenscht oogenblik betrouwbare gegevens verschaffen omtrent den stand der bevolking. De bevolkingscijfers kunnen als grondslag dienen voor een financieele verhouding tusschen den staat en zijn onderdeelen. De gespecificeerde gegevens omtrent den loop der bevolking kunnen belangrijk materiaal vormen voor demografische studies en migratiestatistieken. Voor maatregelen te treffen in het belang van de volksgezondheid, voor studies omtrent erfelijkheidsleer, enz., kan steeds weer de bevolkingsboekhouding de bron vormen, waaruit de gegevens worden geput. Men hoede zich echter voor overdrijving! HOOFDSTUK II. GESCHIEDENIS VAN I)E NEDERLANDSCHE BEVOLKINGSBOEKHOUDING. A. Historisch overzicht in jaartallen. 1825. Provinciaal Reglement van Zeeland van 27 October 1825, no. 96. Instelling van gemeentelijke bevolkingsregisters. 182(3. Provinciaal Reglement van Utrecht. Instelling van gemeentelijke bevolkingsregisters. 1828. Kon. Besluit van 29 September 1828, Stbl. no. 57, houdende bepalingen nopens eene nieuwe en algemeene volkstelling. 1829. Kon. Besluit van 3 September 1829, Stbl. no. 62, bevattende bepalingen nopens de bevolen algemeene volkstelling in den loop van 1829. Kon. Besluit van 3 September 1829, no. 90. Voorschriften nopens de algemeene volkstelling van het Koninkrijk der Nederlanden ter uitvoering van het besluit van 29 September 1828, Stbl. no. 57.x) 1845. Reglement op het daarstellen en bijhouden van Registers van Bevolking en inwoning binnen de Provincie ZuidHolland van 16 Julv 1845. 1849. Kon. Besluit van 22 December 1849, StbJ. no. 64. Voorschriften omtrent het aanleggen van bevolkingsregisters in elke gemeente. Van toepassing werden verklaard de artikelen 6, 8, 11, 14 tot en met 18 van het K.B. van 23 October 1849, Stbl. no. 56, (voorschriften i.z. de 3e algemeene volkstelling). 1861. Kon. Besluit van 3 November 1861, Stbl. no. 94. Voorschriften omtrent het vernieuwen en bijhouden der bevolkingsregisters (intrekking van het Kon. Besluit van 1849). Kon. Besluit van 3 November 1861, Stbl. no. 95. Voorschriften regelende de verpligting tot het doen van aangifte voor de bevolkingsregisters. ') Artikel 1 van dit besluit luidde als volgt: De telling of omschrijving der ingezetenen, binnen het Rijk woonachtig, heeft hoofdzakelijk ten doel om op elke plaats uitvoerige Volks-registers te doen aanleggen, bevattende alle zoodanige opgaven en berigten betrekkelijk de bevolking, welker kennis in het belang van den Staat, nuttig en noodzakelijk is bevonden. Deze registers zullen over het geheele Rijk overeenkomstig het hierbij goedgekeurde model worden ingevuld. 1862. Kon. Besluit "van 1 Februari 1862, Stbl. no. 20. Voorschriften regelende de inschrijving in de bevolkingsregisters van de daarbij bedoelde personen, behoorende tot de zee- en landmagt, (wijziging van de besluiten van 1861). Kon. Besluit van 10 April 1862, Stbl. no. 40. Inschrijving in het bevolkingsregister van de bevolking der aan het Bijk behoorende gestichten te Ommerschans en te Veenhuizen. (Uitzondering op de toepassing van de besluiten van 1861 op die gestichten.) 1870. Kon. Besluit van 5 Mei 1870, Stbl. no. 73. Aanvulling en wijziging van de Kon. Besluiten van 1861, Stbl. nos. 94 en 95. Kon. Besluit van 10 Juni 1870, Stbl. no. 90. Aanvulling van het Kon. Besluit van 1862, Stbl. no. 20. 1877. Kon. Besluit van 23 September 1877, Stbl. no. 185. Voorschriften regelende de inschrijving in registers van personen, zamenwonende in gebouwen of schepen, onder bestuur of toezigt van het openbaar gezag. Bij dit Kon. Besluit werden ingetrokken de Kon. Besluiten van 1862, Stbl. nos. 20 en 40 en van 1870, Stbl. no. 90. De Kon. Besluiten van 3 November 1861, Stbl. nos. 94 en 95 en van 5 Mei 1870, Stbl. no. 73, hielden ter zake op van toepassing te zijn. 1886. Kon. Besluit van 30 December 1886, Stbl. no. 252. Wijziging en aanvulling van het Kon. Besluit van 23 September 1877, Stbl. no. 185. De Kon. Besluiten van 3 November 1861, Stbl. no. 94 en 95 en van 5 Mei 1870, Stbl. no. 73, hielden ter zake op van toepassing te zijn. 1887. Wet van den 17den April 1887, Stbl. no. 67. Vaststelling van bepalingen betreffende het houden van bevolkingsregisters. Kon. Besluit van 27 Juli 1887, Stbl. no. 140. Voorschriften betreffende het houden van bevolkingsregisters. Intrekking van de K.B. van 1861, Stbl. no. 94 en van 5 Mei 1870, Stbl. no. 73. Kon. Besluit van 27 Juli 1887, Stbl. no. 141. Voorschriften, regelende de verplichting der ingezetenen tot het doen van aangifte voor de bevolkingsregisters. Intrekking van het K.B. van 1861, Stbl. no. 95 en van 5 Mei 1870, Stbl. no. 73. Kon. Besluit van 27 Juli 1887, Stbl. no. 142. Voorschriften regelende de inschrijving in registers van personen, samenwonende in gestichten, enz. Intrekking van de K.B. van 1877, Stbl. no. 185 en van 1886, Stbl. no. 252. Bij deze besluiten werden de voorschriften opnieuw vastgesteld. 1889. Kon. Besluit van 12 Februari 1889, Stbl. no. 32. Aanvulling van de Kon. Besluiten van 1887, Stbl. nos. 140 en 142. 1890. Kon. Besluit van 14 Februari 1890, Stbl. no. 24. Bepalingen houdende nadere wijziging van het K.B. van 27 Juli 1887, Stbl. no. 142. 1899. Kon. Besluit van 29 Maart 1899, Stbl. no. 89. Wijziging \an het K.B. van 1887, Stbl. no. 142. Intrekking van het K.B. van 14 Februari 1890, Stbl. no. 24. Kon. Besluit van 3 October 1899, Stbl. no. 210. Wijziging van het K.B. van 1887, Stbl. no. 140. Kon. Besluit van 3 October 1899, Stbl. no. 211. Wijziging van het K.B. van 1887, Stbl. no. 142. 1916. Kon. Besluit van 3 November 1916, Stbl. no. 493. Aanvulling van het Kon. Besluit van 1887, Stbl. no. 140, sedert gewijzigd, o.a. ten aanzien van personen, waarvan sprake is in het K.B. van 1887, Stbl. no. 142. 1917. Kon. Besluit van 12 Juli 1917, Stbl. no. 486. Wijziging van het Kon. Besluit van 1887, Stbl. no. 142, sedert gewijzigd. 1920. Kon. Besluit van 11 Augustus 1920, Stbl. no. 698, tot vaststelling van voorschriften omtrent het houden' van bevolkingsregisters. Intrekking van de Kon. Besluiten van 1887, Stbl. nos. 140 en 142, sedert gewijzigd. Kon. Besluit van 11 Augustus 1920, Stbl. no. 699. Wijziging van het Kon. Besluit van 1887, Stbl. no. 141. 1922. Kon. Besluit van 12 December 1922, Stbl. no. 670. Vaststelling (opnieuw) van voorschriften omtrent het houden van bevolkingsregisters. Intrekking van het Kon. Besluit van 1920, Stbl. no. 698. Kon. Besluit van 12 December 1922, Stbl. no. 671. Wijziging van het Kon. Besluit van 1887, Stbl. no. 141, sedert gewijzigd, en intrekking van het Kon. Besluit van 11 Augustus 1920, Stbl. no. 699. 1930. Kon. Besluit van 27 September 1930, Stbl. no. 392. Wijziging van de voorschriften van het Kon. Besluit van 1922, Stbl. nos. 670 en 671, in verband met een proefneming met het gezins-persoonskaartenstelsel. Min. Beschikking van 7 November 1930, no. 13100, afd. B. B., houdende voorschriften, gegeven ter uitvoering van het Kon. Besluit van 27 September 1930, Stbl. no. 392. 1934. Kon. Besluit van 22 October 1934, Stbl. no. 552. Wijziging en aanvulling van het Kon. Besluit van 1930, Stbl. no. 392. 1936. Kon. Besluit van 31 Maart 1936, Stbl. no. 342. Vervanging van de Kon. Besluiten van 27 Juli 1887, Stbl. no. 141, 12 December 1922, Stbl. no. 670, en 27 September 1930, Stbl. no. 392, alle sedert gewijzigd, door: „Voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereischte opgaven aan hen, die met het houden der bevolkingsregisters zijn belast. Min. Beschikking van 22 Juni 1936, no. 16300, Afd. B. B., bevattende: ,,Handleiding Bevolkingsboekhouding". Min. Beschikking van 22 Juni 1936, no. 16301, Afd. B. B., bevattende: ,,Leidraad Bevolkingsstatistiek". harer huizing te maken, nadrukkelijk is aangehaald. In de Memorie van Antwoord zeide de Regeering t.a.v. artikel 140 (thans 174) der gemeentewet: „De bedoeling is niet alleen, op het nut van zoodanige verordeningen de aandacht te vestigen, maar, met het oog op de „2de zinsnede van artikel 126, den raad tot het maken der verordeningen te verplichten, wanneer een algemeene maatregel „van bestuur of provinciaal reglement eene verdeeling der ge„meente in wijken of het opmaken van staten der bevolking en „der huizen vorderen mocht. Bestaan te dien aanzien zulke algemeene of provinciale voorschriften niet, dan is de raad natuurlijk vrij". Na de wet van 1887 en de daaruit voortgevloeide algemeene maatregelen van bestuur schijnt dit voorschrift der gemeentewet, i.z. het „opmaken van staten der bevolking" elke beteekenis te hebben verloren. De voorschriften ter uitvoering van meerbedoelde wet volgden reeds in hetzelfde jaar. Zij zijn vervat in drie Koninklijke besluiten, t.w.: 1. K. B. van 27 Juli 1887, St. 140, houdende „Voorschriften betreffende het houden van bevolkingsregisters". 2. K. B. van 27 Juli 1887, St. 141, houdende „Voorschriften, regelende de verplichting der ingezetenen tot het doen van aangifte voor de bevolkingsregisters". 3. K. B. van 27 Juli 1887, St. 142, houdende „Voorschriften, regelende de inschrijving in registers van personen samenwonende in gestichten, enz. Deze voorschriften ondergingen herhaaldelijk wijzigingen en aanvullingen, tengevolge van de in de praktijk opgedane ondervindingen (men zie hiervoor onder A van dit Hoofdstuk „Historisch overzicht in jaartallen Bij K. B. van 11 Augustus 1920, St. 699, werden de Koninklijke besluiten van 27 Juli 1887, St. 140 en St. 142, ingetrokken en, voor zooveel het eerstgenoemde betreft, vervangen door nieuwe voorschriften. Niet vervangen werden dus die van Staatsblad 142, houdende voorschriften regelende de inschrijving in registers van personen samenwonende in gestichten, enz. Het houden van afzonderlijke registers voor de bevolking van gestichten e.d. gaf in de praktijk der bevolkingsboekhouding aanleiding tot tal van moeilijkheden en bezwaren en was allerminst bevallen. Dit K. B. van 1920 heeft een bijzondere beteekenis. Daarin wordt Persoonskaarten. n.I. voor het eerst iets bepaald omtrent „persoonskaarten" (art. 1, 4e' en 5e lid). Over het denkbeeld van een persoonskaartenstelsel, zijn geschiedenis en wat daarmede samenhangt, zal hierna nog een en ander worden gezegd. De nieuwe voorschriften, welke 1 Januari 1921 in werking traden, genoten slechts een kort bestaan, want reeds bij K. B. van 12 December 1922, St. 670, werd het K. B. van 1920, St. 698, ingetrokken en vervangen. De voorschriften van 1922 mochten in 1928, dus na 6 jaar van kracht te zijn geweest, alweder niet bevredigen, terwijl aan het denkbeeld van een persoonskaartenstelsel in dien tijd weder meer dan gewone aandacht werd geschonken. Instelling Er werd van Begeeringswege een commissie ingesteld, „de Commissie v/d Commissie voor de Bevolkingsboekhouding", welke het vraagstuk Bevolkingsboekh. jer bevolkingsboekhouding opnieuw moest bezien en aan verschillende in de opdracht genoemde punten aandacht moest schenken. Een eerste gevolg van de werkzaamheden dezer commissie is geweest het K. B. van 27 September 1930, St. 392, tot tijdelijke afwijking en wijziging van het K. B. van 1922, St. 670 en van het K. B. van 1887, St. 141. Dat K. B. beoogde naast de voorschriften van het K. B. van 1922, een bijzondere regeling te treffen voor een proefneming met een, van het bestaande geheel afwijkend, systeem van bevolkingsboekhouding (het gezins-persoonskaartenstelsel. Deze voorschriften voor de proefneming zijn weer gewijzigd bij Iv. B. van 22 October 1934, St. 552. Beslissing i.z. De met de proefneming opgedane gunstige ondervindingen gezinspersoons- hebben den Minister van Binnenlandsche Zaken aanleiding gekaartenstelsel. geven tot de beslissing, dat dit nieuwe stelsel op een nader te bepalen tijdstip algemeen zal woiden ingevoerd. In dit verband is aan de Commissie voor de Bevolkingsboekhouding opdracht gegeven tot het ontwerpen van voorschriften, welke het nieuwe stelsel tot grondslag zullen hebben. Het gevolg van deze opdracht is geweest, dat het in dit werk behandelde K. B. van 31 Maart 1936, St. 342, is verschenen, dat op tal van punten belangrijke afwijkingen vertoont van de "voorschriften, welke tot nu toe gegolden hebben. Alle voorschriften, betreffende de bevolkingsboekhouding, zijn thans vervat in één K. B. C. De strijd om de persoonskaart. Over het denkbeeld van een (gezins)persoonskaartenstelsel, zijn geschiedenis en wat daarmede samenhangt, moge hieronder, wat meer uitvoerig, een en ander worden gezegd. Gezin en persoon. Het „gezin", de kern van geestelijk en maatschappelijk leven, is van den beginne af het uitgangsbegrip geweest voor de bevolkingsboekhouding. De samenstelling daarvan wenschte men in een oogopslag te kunnen zien en dus werden de gegevens omtrent gezinnen, doch ook van samenwoningen, op één blad van de registers geboekt. Eerst ongeveer veertig jaren na de algemeene invoering der registers met gezinsboeking werd een lans gebroken voor een ander systeem, waarbij de individu uitgangspunt voor de administratie zou zijn. Bij dat systeem werd tevens gedacht aan een middel zich de „gezinsgegevens" spoedig te kunnen verschaffen. In no. 1 van de „Bijdragen van het Statistisch Instituut", van proeve nieuw 1890, schreef mr. N. J. E. de Voogt, hoofdcommies, chef Aran het stelsel, bevolkingsregister der gemeente Rotterdam, een artikel, getiteld: „Proeve van een nieuw stelsel tot bijhouding van de gemeentelijke bevolking," dat aldus aanving: „De aanstaande volkstelling1) vestigt van zelve meer dan „anders de aandacht op het bevolkingsregister. „Deze tak van dienst, vroeger zoo stiefmoederlijk behandeld, „wordt thans algemeen gewaardeerd als de hoeksteen van een „goede gemeentehuishouding. „En zeker niet ten onrechte wordt aan het bevolkingsregister „deze eereplaats toegekend; geen maatregel toch van eenigszins „ingrijpenden aard wordt genomen, geen voorschrift van eenig „aanbelang gegeven, of niet alleen de tegenwoordige toestand „der gemeente, maar ook haar toekomst wordt daarbij uit den „aard der zaak in aanmerking genomen. En tot het bepalen van „het standpunt, dat eene gemeente inneemt en tot het voorspellen „van haren althans naasten bloei of verval is haar tegenwoordig „bevolkingscijfer en de vergelijking daarvan met die over vorige „jaren een niet te miskennen factor. „Die cijfers nu, welke als zoovele wegwijzers de richting aangeven waarin een gemeente zich voortbeweegt, moeten dus „betrouwbare gidsen zijn. „Maar de aanduiding van die cijfers is niet de eenige eisch, „welke aan de boekhouding der gemeentelijke bevolking gesteld „wordt. „Elk individu moet afzonderlijk in bijzonderheden worden „beschreven en de duur van zijn verblijf in eenige gemeente nauwkeurig geboekstaafd worden." Het geheele pleidooi te volgen heeft geen zin. De gedachte van Stelsel de Voogt. mr. de Voogt kan in het kort als volgt worden omschreven. De bevolking wordt beschreven op kaarten. Elke kaart dient slechts voor één persoon. De kaarten der mannen zijn rood, die der vrouwen wit. Elke groep kaarten, welke een gezin omvat, wordt gelegd in een formulier-omslag, dat verschillende gezinsgegevens zal vermelden. Dit omslag zal slechts dienen voor één pand of voor één gedeelte van een pand, en afzonderlijk bewaard ' moeten worden; de omslagen met de kaarten zullen worden gerangschikt met inachtneming van de volgnummers der panden, huurts- of wïjksgewijze of straatsgewijze naar alfabetische orde. Naast deze kaarten is er een volledig alfabet op de bevolking (kaartjes vermeldende naam en adres) en een register voor de boeking van de „persoonskaarten", welke uit de verzameling der gemeente worden weggenomen bij overlijden, of vertrek. Bij aangifte van woonplaatsverandering wordt den aangever ') Van 1890. een bewijs afgegeven ter indiening bij het bestuur der nieuwe woonplaats. De kaarten van de vertrokkenen zullen worden opgezonden aan het bestuur der nieuwe woonplaats; die der overledenen aan den ambtenaar van den burgerlijken stand („die de betrokken overlijdensakten moet opmaken"). Verslag De Gemeentestem gaf in no. 2014 de gedachte aldus weer: Gemeentestem. „Na gewezen te hebben op de groote bezwaren, die de tegenwoordige wijze van bijhouding der bevolkingsregisters aankleven „en vooral op het omslachtige en tijdroovende daarvan, stelt de „schrijver een geheel nieuw systeem voor, volgens hetwelk de „actueele bevolking eener gemeente niet meer zou blijken uit registers, maar uit een verzameling van kaarten, die, elk slechts „één persoon betreffende, zouden worden samengevoegd in verzamelkaarten, vermeldende de afzonderlijke gezinnen en de „onderlinge verhouding der leden. „De persoonskaarten zijn bestemd om de personen, op wie zij „betrekking hebben, gedurende hun geheele leven te vergezellen „en dus, bij verhuizing van die personen, van de eene secretarie „naar de andere gezonden te worden. „Behalve de bovengenoemde kaarten wil de schrijver nog andere „invoeren ter vergemakkelijking van de administratie n.1. afzonderlijke kaartjes, alphabetisch gerangschikt, die aldus een „klapper vormen op de verzameling van persoonskaarten en verhuiskaarten. „Gaat aldus elke wijziging in de bevolking gepaard met de overzending van genoemde kaarten, —- eerst wanneer de wijziging „onherroepelijk is geworden, d.w.z. wanneer een ingezetene is „vertrokken of overleden, wordt zijn naam met de noodige aan„teekeningen op een daartoe bestemd register gebracht; dit register „wijst dus niet de bevolking aan zooals zij is, maar zooals zij ge„weest is, doch heeft daarentegen het voordeel, dat het veel een„voudiger is dan de thans gebruikelijke bevolkingsregisters, voor,,eerst omdat elke persoon er slechts eenmaal in geboekt wordt, „en ten tweede, omdat verwijzingen van den eenen post naar den anderen hier niet voorkomen. „Ziedaar in korte trekken het stelsel van mr. de Voogt aangegeven, „dat hij op heldere en zakelijke wijze toelicht en samenvat in een „wetsontwerp van 5 artikelen. Zonder in eene beoordeeling van „het werk te willen treden, waarbij wij uit den aard der zaak in „allerlei bijzonderheden, ook van technischen aard, zouden moeten „afdalen, komt het ons voor, dat het stelsel, om de vlottende bevolking door eene steeds voor wijziging vatbare verzameling van „kaarten aan te geven, ernstige overweging verdient." Hieruit blijken de grondgedachten, waarvan de heer de Voogt uitging bij het ontwerpen van zijn stelsel, n.1. het registreeren van de individueele gegevens op één kaart, uitschakeling van verhuisbiljetten, het voorkomen van het afbreken der demografische gegevens. 3°. Aanleggen van vastbladige registers van afgevoerde (overleden of vertrokken) personen. Het advies is door den Minister in handen gesteld van de Commissarissen der Koningin, met verzoek daarover één groote gemeente en één plattelandsgemeente in hun gewest te hooren. Rapporten 22 ]}e desbetreffende rapporten van de Commissarissen der Koningin, gemeentebesturen. van 22 gemeentebesturen, alsmede een schrijven van het bestuur der afdeeling Friesland van den Nederlandsehen Bond van Gemeente-ambtenaren, werden weder aan de Centrale Commissie voor de Statistiek toegezonden om nader advies bij brieven d.d. 30 Juli en 9 Augustus 1897, afd. B.B., nos. 3270 en 3880 van den Minister van Binnenlandsche Zaken. De vorenbedoelde rapporten waren in groote meerderheid ongunstig. De besturen der gemeenten Groningen, Loppersum, Wonseradeel en Yerseke verklaarden zich vóór de invoering van het persoonskaartenstelsel, terwijl de Commissarissen der Koningin in Groningen en Friesland in hun adviezen duidelijke voorkeur voor het stelsel aan den dag legden. Bezwaren. Vooral richtten de bezwaren zich tegen het gebruik van kaarten. De burgemeester van Amsterdam, in welke stad ten gevolge van de geschriften van mr. de Voogt in October 1891 een kaartenstelsel (gezinswijze boeking) voor het bevolkingsregister was ingevoerd, meende dat het stelsel een aanzienlijke vermeerdering van arbeid met zich zou brengen. Deze meening werd ondersteund met cijfers, betrekking hebbend op verhuizingen en op nasporingen. Niemand zal kunnen ontkennen, dat het stelsel-de Voogt rationeel was. En toch waren er, ook naar onze meening, zeer groote bezwaren aan verbonden. Men bedenke dat het systeem drieledig was, n.1. een eigenlijke persoonskaart, een alfabetkaart en een gezinsomslag. We laten nu liet register van afgevoerde personen maar buiten beschouwing. Elke verhuizing moest worden bijgewerkt op de alfabetkaart èn op den gezinsomslag (men denke hierbij ook aan de overboekingen van gezinsleden). Desniettemin ontbrak een betrouwbaar gezinsverband tusschen de gezinsleden onderling. Het is dan ook niet onbegrijpelijk, dat, na het bekend worden van het advies der Centrale Commissie voor de Statistiek, een storm van verzet losbrak, waaraan, laten we er dit mjvoegen, niet geheel vreemd was de toen nog vrij algemeen bestaande vrees voor kaarten. De leiding van het verzet ging voornamelijk uit van den collega van mr. de Voogt, den heer W. J. van Wagtendonk, commies-chef van de afd. Bevolkingsregister te Amsterdam, die zijn bezwaren tegen het persoonskaartenstelsel o.a. uiteenzette in een algemeene vergadering van den Nederlandschen Bond van Gemeente-ambtenaren, gehouden te Amsterdam op 13 Februari 1898. De lezing, getiteld „Voordracht over het persoonskaartenstelsel Bestrijding door v. Wastendonk. is, onder den titel „Het Persoonskaartenstelsel" in druk verschenen bij J. H. G. Weenink te Amsterdam in 1898. Met tal van argumenten en cijfers heeft de heer van Wagtendonk in een uitvoerig betoog getracht aan te toonen, dat mr. de Voogt onvoldoende rekening hield met de praktijk der kleine gemeenten, waar z.i. een kaarten-stehel voor de bevolkingsboekhouding ongewenscht was, èn met de praktijk der groote gemeenten, waar de belangrijke aantallen mutaties (vooral verhuizingen binnen de gemeente) en informaties z.i. een beletsel vormden voor de toepassing van het stelsel-de Voogt. De heer van Wagtendonk resumeert zijn bezwaren aldus: „Het persoonskaartenstelsel vermeerdert aanzienlijk de werkzaamheden en dwingt tot veel nutteloozen arbeid. Het voldoet „niet aan den eisch van eenvoudige samenstelling en zal door „zijn omslachtige inrichting en door de boeking op kaarten minder „betrouwbaar zijn dan gezinswijze boeking in boekvorm, dit „bezwaar zal zich het meest doen gevoelen bij 't verstrekken „van inlichtingen en bij het totaliseeren van den inhoud ten „behoeve van statistische doeleinden. „Het zal de kennis van maatschappelijke feiten niet noemenswaard vermeerderen; de toelichting wekt in dit opzicht verpachtingen, die zeker niet vervuld zullen worden. Het eischt „van den ambtenaar, met de bijhouding belast, een onbereikbare „accuratesse en het legt op de schouders van hen, die de verantwoording van een richtige bijhouding hebben, een niet te dragen „last. „De enorme kosten van aanleg en bijhouding wegen in de verste „verte niet op tegen de geringe voordeelen, die 't heeft ten aanzien „van het opmaken van overlijdens-akten en het verstrekken van „statistisch materieel voor de beroepssterftestatistiek. „Het is volkomen onnoodig de administratiën van den burgerlijken stand en van het bevolkingsregister nauwer met elkander „in contact te brengen. „Ik aarzel derhalve niet te verklaren, dat het persoonskaarten„stelsel uit statistisch of technisch oogpunt geen verbetering der „bevolkings-administratie is." Ook in de vakpers verschenen in de jaren 1897, 1898 en 1899 herhaaldelijk vlammende vertoogen tegen het nieuwe stelsel. De heer de Voogt antwoordde zijn bestrijders in „De Vragen des Tijds" van 1898. De Centrale Commissie voor de Statistiek volhardde, met bestrijding van de aangevoerde bezwaren, bij haar advies van 1896 en stelde voor als datum van invoering nader te bepalen 1 Juli 1899, opdat de werkzaamheden aan de invoering verbonden, gereed zouden zijn vóór de eerstvolgende volkstelling. Toen echter bleek, dat de Regeering geen aanstalten maakte het advies van de Centrale Commissie voor de Statistiek uit te voeren, kwamen de gemoederen langzamerhand weer tot rust. Zoo nu en dan waren er wel „voortrekkers" die aan het bestaan van het denkbeeld herinnerden, doch veel invloed hadden zij blijkbaar niet. Nieuwe voorstel- De Centrale Commissie voor de Statistiek liet de zaak echter 'en / °£ niet rusten. Bij advies van 9 Mei 1908, no. 1055, legde zij den y. (. Stü . Minister van Binnenlandsche Zaken nieuwe voorstellen tot reor¬ ganisatie van het Bevolkingsregister voor, bestaande uit een „hoofdvoorstel" en een „subsidiair voorstel". Deze voorstellen werden wederom in handen gesteld van de Commissarissen der Koningin en bovendien van de Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen, welke laatste een commissie in het leven riep. Deze commissie stelde eveneens een ontwerp samen. De ambtsberichten van de Commissarissen der Koningin en liet advies der Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen werden door den Minister bij brieven van 22, 26 en 30 Januari 1909, nos. 552, 756 en 981, afd. B.B., ter kennisneming toegezonden aan de Centrale Commissie voor de Statistiek, welke daarin aanleiding vond tot het uitbrengen van een nader advies, gedagteekend 8 Mei 1909, no. 9 U. Uit vorenbedoelde ambtsberichten bleek, dat de, in 1898 tegen invoering van een kaarten stelsel in het bevolkingsregister geopperde bezwaren, voor een groot deel niet meer bestonden of dat zij althans veel lichter werden geteld. De praktijk had bewezen, dat de vrees voor kaarten sterk overdreven was geweest. De gemeente Utrecht, waar een persoonskaartenstelsel toen reeds eenige jaren in toepassing was, constateerde de goede werking daarvan en gaf te kennen, dat de bezwaren daartegen a priori ingebracht, in de praktijk bleken niet te bestaan of overdreven waren geweest. Tevens bleek, dat door de groote meerderheid der adviseerende gemeentebesturen de voorkeur werd gegeven aan een uniforme regeling voor het geheele land. De Centrale Commissie voor de Statistiek stelde, naar aanleiding van de ingekomen adviezen, voor tegemoet te komen aan vele geopperde bezwaren, door aan de gemeentebesturen de bevoegdheid te verleenen, gedurende 15 jaren de gezinsboekhouding in den bestaanden vorm te handhaven naast het in te voeren persoonskaartenstelsel. Ter tegemoetkoming aan de vele, tegen de ontworpen „gezinszakken" (zakken voor het bijeenhouden van de persoonskaarten der leden van een gezin) ingebrachte bezwaren, zou daarvoor naar een geschikteren vorm kunnen worden omgezien. Hiervoor ware dan wellicht een commissie van deskundigen aan te wijzen. Vermeldenswaard is nog de volgende zinsnede in het laatstgenoemde advies der Centrale Commissie voor de Statistiek: Advies omtrent ,,Ten slotte veroorlooft de Commissie zich Uwer Excellentie's inspectie. „aandacht er op te vestigen, dat eene inspectie op de richtige Opdracht. Leden der Commissie. van 12 Dec. 1922, tot vaststelling van voorschriften omtrent het houden van bevolkingsregisters, uitvoering dient te worden gegeven aan het vijfde lid van dit artikel; voorts, dat genoemd besluit op onderscheidene punten herziening en aanvulling behoeft, in het bijzonder in verband met den eisch, dat voor de toekomst een juiste vaststelling van het bevolkingscijfer dient verzekerd te zijn." De Centrale Commissie voor de Statistiek had hieromtrent d.d. 28 April 1928 geadviseerd. De Commissie kreeg de volgende opdracht. I. Te onderzoeken of het denkbeeld uitvoerbaar is, bij de Algemeene Tienjaarlijksche Volkstelling in 1930 te houden, de telkaart tevens dienstbaar te maken aan de invoering van het uniforme persoonskaartenstelsel, met behoud zooveel mogelijk van het model reeds vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 December 1922, St. 670; II. Een Koninklijk besluit te ontwerpen, tot herziening van het onder I bedoelde Koninklijk Besluit, waarbij rekening zal zijn te houden met het advies der Centrale Commissie voor de Statistiek van 11 November 1911, betreffende de bevolkingsregisters en de daarbij behoorende bijlagen, met de strekking o.m. de vaststelling van een zoo nauwkeurig mogelijk bevolkingscijfer der gemeenten te verzekeren; III. Na te gaan, welke kosten naar raming zullen verbonden zijn aan de uitvoering van de voorstellen, ingevolge de opdrachten onder I en II gedaan en welke financieele gevolgen de bedoelde voorstellen zullen hebben bij het berekenen van de jaarlijksche uitkeeringen ingevolge de wet van 24 Mei 1897, St. 156;x) IV. Een rapport omtrent de punten I, II en III aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw uit te brengen. In de Commissie werden benoemd: tot lid en voorzitter: de heer prof. dr. H. W. Methorst, directeurgeneraal van de Statistiek; tot leden de heeren: C. v. d. Berg, adj.-dir. van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten; K. de Boer, secretaris der gemeente Hardinxveld; D. Brands, secretaris der gemeente Zuidhorn; F. H. v. Dijk, hoofdcomm. ter secr. van Alkmaar: D. B. Gohres, administr.chef der afd. Bevolk, van Botterdam; H. van Hall, administr.-chef der afd. Bevolk, van Amsterdam; S. Israëls, secretaris der gemeente Smallingerland; W. Mantingh, chef der afd. Bevolk, van Doidrecht; U. J. Mijs, oud-burgem. van Gouda. secr. van de Nederl. Vereen, voor Gemeentebelangen; J. Bobertson, referendaris, chef der IIe afd. der secr. v. Utrecht; dr. J. B. B. de Boos, secretaris der Centr. Comm. voor de Statistiek; H. Sieperda, bezuinigings-inspecteur bij het Depart. van Financiën; A. Sonke, secretaris der gemeente Harderwijk; A. M. Spruijt, commies bij het Depart. v. Binnenl. *) Wet financieele verhouding. wijking van het bepaalde in artikel 17 van het K. B. van 12 Dec. 1922, Stbl. no. 670, de bepalingen van paragraaf 4 van Hoofdstuk 2 en artikel 52 van toepassing zijn en dat bij overlijden art. 46 in acht moet worden genomen. Deze bepaling komt neer op een algemeene, zij het nog beperkte, invoering van de persoonskaart als permanent verhuisbiljet. De Comm. v. d. Bev. had geadviseerd tot algemeene invoering van de gezinspersoonskaart als uniform en permanent verhuisbiljet, doch de Minister kon, met het oog op den zorgelijken toestand van 's Lands financiën geen vrijheid vinden dat voorstel over te nemen. In verband echter met de conclusies en adviezen van de commissie werd haar door den Minister medegedeeld, dat Z.E. voornemens was een ontwerp-Koninklijk besluit aan de Kroon voor te leggen, krachtens hetwelk o.a.: 1°. het verhuisbiljet op een later te bepalen datum kan worden vervangen door de gezinspersoonskaart; 2°. het gezinspersoonskaartenstelsel voor alle gemeenten op een later te bepalen tijdstip — als wanneer 's Lands financiën zulks toelaten-—- definitief wordt ingevoerd. De commissie werd uitgenoodigd aan punt II van haar opdracht te willen voldoen en den Minister op korten termijn een ontwerp-Koninklijk besluit voor te leggen. Voorbereiding' Een werkcommissie uit de Commissie voor de Bevolkings- K.B. 193(5. boekhouding heeft zich bezig gehouden met het ontwerpen van deze nieuwe voorschriften, welke arbeid heeft geleid tot het Koninklijk besluit van 31 Maart 1936, St. 342, waarbiji principieel met de aanstaande algemeene invoering van het gezinspersoonskaartenstelsel wordt rekening gehouden. Bij beschikking d.d. 29 Mei 1936, no. 13503, Afd. B.B. van den Minister van Binnenlandsche Zaken is de Commissie voor de Bevolkingsboekhouding ontbonden. In inemoriam Kort na het verschijnen van het besluit bevolkingsboekhouding Mr. (Ie Voogt. ]n het Staatsblad, is, op 8 Mei 1936, Mr. N. J. E. de Voogt, de geestelijke vader van het persoonskaartenstelsel, te Rotterdam overleden. Bij gelegenheid van de installatie op 1 Juli 1936 van de vaste commissie voor de bevolkingsboekhouding, ingesteld ingevolge art 120 van het besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, no. 342, herdacht Prof. Mr. H. W. Methorst, Hoofd der Inspectie van de bevolkingsregisters, den Heer de Voogt met de volgende woorden: „Maar het is mij een behoefte hier te gedenken den man, die „tot dit alles den stoot heeft gegeven, door in 1890 de voor dien tijd "waarlijk geniale gedachte de wereld in te slingeren: een bevolkingsregister moet bestaan uit uniforme persoonskaarten, welke de „ingezetenen bij verhuizing in authentieken vorm volgen van de „wieg tot het graf; ik wil hier gedenken mijn vriend Mr. N. J. E. „de Voogt, die het ,gelukkig, nog heeft mogen beleven, dat zijn „denkbeeld, hoewel in gewijzigden vorm, is verwezenlijkt en in „wettelijke voorschriften is vastgelegd. „Hoewel het mij oprecht leed doet dat de Heer de Voogt niet „tijdens zijn leven nog de erkenning van zijn groote verdiensten „uit handen der Regeering heeft mogen ontvangen, zoo was het „toch een voldoening, dat de Voogt reeds vóór zijn heengaan wist, „dat zijn benoeming tot ridder in de orde van den Nederlandschen „Leeuw vaststond. Het voornemen der Regeering kon dan ook „door den Heer Lentz op mijn verzoek, en met goedvinden van „den Minister van Binnenlandsche Zaken, bij de ter aarde bestelling, welke ik tot mijn leedwezen niet kon bijwonen, worden „medegedeeld". in het algemeen bij het huwelijk. Nu weet men bij de geboorte niet of het kind later als gezinshoofd zal optreden; zoowel een man als een vrouw kan hoofd van een gezin worden. In verband hiermede zijn de persoonskaarten van mannen en vrouwen er op berekend, dat zij later tevens de functie van gezinskaart zullen kunnen verrichten. M.a.w. de kaarten van mannen en vrouwen zijn, zoowel aan de voorzijde (persoonsgegevens), als aan de achterzijde (gezinsgegevens), gelijk ingericht. Nationale Het gezinspersoonskaartenstelsel is een bij uitstek nationaal administratie. systeem, in tegenstelling met het gezinskaartenstelsel, dat meer een plaatselijke waarde bezit. De persoonskaart wordt bij de geboorte van den natuurlijken mensch aangelegd en volgt dien mensch „van de wieg tot het graf' . De geboorte-gegevens worden vergeleken met de geboorte-akte en gewaarmerkt door den ambtenaar van den burgerlijken stand, waardoor zij een zekere authenticiteit verkrijgen. De aanvulling en wijziging van de voorgeschreven gegevens geschiedt geleidelijk en op dezelfde kaart. De met den persoon mede-verhuizende authentieke persoonskaart heeft een dubbele functie. Zij dient als deel van het bevolkingsregister eener gemeente, en bij vertrek krijgt zij de waarde van een verhuisbiljet, om daarda weer onderdeel van het bevolkingsregister der nieuwe woonplaats te gaan vormen. Het persoonsregister bevat dientengevolge steeds een aantal persoonskaarten gelijk aan het getal der inwoners. Uit het vorenstaande volgt, dat met het vertrek van de persoon uit de gemeente, ook de persoonskaart vertrekt en daarmede alle dien mensch betreffende gegevens. Arciiiefresister. Voor het verrichten van nasporingen is het evenwel noodzakelijk, dat men in de gemeente ook beschikt over gegevens van personen, die vertrokken of overleden zijn. Derhalve is men genoodzaakt, vóór de verzending van de persoonskaart, de noodige gegevens voor het archief achter te houden. Dit nu geschiedt door het aanleggen en bijhouden van een z.g. „archiefregister", waarin dus uitsluitend worden vermeld de voorgeschreven gegevens van hen, wier persoonskaarten uit de gemeente verdwijnen. Indien dat archiefregister naar analogie van het persoonskaartenstelsel wordt ingericht met persoonsblaadjes, welke een afschrift van de kaarten van overleden of vertrokken personen bevatten en indien deze archief-persoonsbladen altijd durend in lexicografische vorlgorde worden gerangschikt, dan zal dat archiefregister ontegenzeggelijk een nuttig en gemakkelijk te raadplegen deel van het bevolkingsregister vormen. Maar, zal men opmerken, dat maken van een afschrift van de persoonskaart voor het archiefregister, beteekent dan toch een min of meer belangrijke vermeerdering van arbeid, in vergelijking met het gezinskaartenstelsel, in welk laatste systeem bij vertrek of overlijden eenvoudig de gezinskaart kan worden overgebracht naar het archief. Neen, waarde lezer, het tegendeel is waar. Heel «B eenvoudig voorgesteld, is het zóó, dat in het gezinsstelsel elke inschrijving tevens een archiefbestemming heeft. In het persoonsstelsel geschiedt bij de vestiging niets anders dan het opnemen van de ontvangen persoonskaart in het persoonsregister. Bij vertrek fungeert die kaart als verhuisbiljet en eerst dan wordt voor het archief een afschrift gemaakt. Men schrijft de gegevens dus éénmaal over, n.1. alleen bij vertrek. In het gezinsstelsel wordt bij de vestiging een voorbestemde archiefinschrijving gemaakt en bij vertrek wordt een verhuisbiljet vervaardigd. Men schrijft de gegevens dus tenminste tweemaal over, ongeacht de verwijzingsof klapperkaarten voor de vrouwen. Bij herhaalde vestiging en herhaald vertrek, vergt het gezinsstelsel herhaalde inschrijving en herhaalde afschrijving. Het persoonsstelsel kent alleen herhaalde opneming van de kaart in het persoonsregister en bij vertrek aanvulling, voor zooveel noodig, van de in het archiefregister reeds berustende gegevens. Men ziet, dat de beide stelsels voeren tot verschillende werkwijzen en tot een zekere werkverplaatsing. Van een arbeidsvermeerdering in het persoonskaartenstelsel behoeft echter geen sprake te zijn. Eer zal vermindering van werk zijn aan te toonen. Het principe van het persoonsstelsel, dat de kaart den mensch volgt, brengt mede, dat een oplossing moet worden gegeven aan de vraag, wat met de persoonskaart moet gebeuren, indien iemand zich buiten 's lands grenzen begeeft of spoorloos wordt en evenzoo, wat moet geschieden met de kaart van een overledene. De oplossing van deze vraag ligt besloten in het voorschrift, Inspectie als dat de kaarten van hen, die zich buitenslands begeven of onvind- centraal orgaan, baar zijn, moeten worden toegezonden aan de Inspectie van de Bevolkingsregisters, waar ze worden bewaard, totdat de persoon weer terugkeert. Hieruit volgt onmiddellijk, dat bij elke vestiging van uit het buitenland en uit de overzeesche gebieden, alsook bij vestiging met onbekende herkomst, steeds aan de Inspectie de kaart moet worden opgevraagd. Altijd zal men moeten vragen aan de Inspectie of daar een kaart berust, omdat men nooit met zekerheid kan vaststellen, dat de persoon niet tevoren in Nederland gewoond heeft. Ter Inspectie zal dan aanteekening moeten worden gehouden van welke gemeente de kaart is ontvangen en aan welke gemeente zij weer is toegezonden. Deze aanteekening geschiedt in het „schakelregister" der Inspectie, dat tevens als het archiefregister der Inspectie kan worden beschouwd, en dat derhalve de schakel vormt tusschen de laatste woonplaats in Nederland vóór het vertrek buitenslands en de eerste woonplaats in Nederland na de terugkeer. De kaarten van overledenen gaan steeds eerst naar het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedoeling hiervan is, dat aan de hand van de kaarten de noodige statistische bewerkingen kunnen worden verricht. Na het gebruik door het C.B.S., worden de kaarten ter beschikking gesteld van de Inspectie, teneinde te worden opgenomen in het centraal archief van kaarten van overleden personen. in vergelijking met die voor persoonskaartenmateriaal, met in begrip van de gemiddelde kristen voor archiefregistermateriaal zou, naar onze stellige overtuiging, het bewijs leveren, dat algemeene en verplichte invoering van het persoonskaartenstelsel uit economisch oogpunt tot een belangrijke bezuiniging zou voeren. Merkwaardig is, in dit verband, de zinsnede, welke wij aantroffen op blz. 92 van een, op 16 Juni 1936 door Dr. W. P. H. van Oorschot verdedigd, academisch proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, getiteld: „De autonomie van de gemeente in Nederland en in N ederlandsch-I ndië,1)" welke zinsnede luidt: „Op een geheel ander terrein overgaand, zou een reproductie van „de bevolkingskaarten, die de verschillende gemeenten er op na houden, ,,uiteenloopend in vorm, kleur en indeeling, een treffend voorbeeld „geven van slechte en dure organisatie". . Bij het vorenstaande hebben we geheel buiten beschouwing gelaten, dat in vele gemeenten de toepassing van het gezinsstelsel heeft gevoerd tot omvangrijke kaartenarchieven, welke, bij gebrek aan ruimte, periodiek (moeten) worden overgeschreven in registervorm. De hieraan verbonden kosten voor materiaal en arbeid, alsmede de technische bezwaren, welke aan dat overschrijven verbonden zijn, geven aanleiding erop te wijzen, dat in het persoonskaartenstelsel een logische scheiding bestaat tusschen het register der levend aanwezige personen en het archiefregister der vertrokken of overleden personen. Een vermenging van het archiefregister met het register van de aanwezige bevolking is dus niet mogelijk en dit opent weer wijde perspectieven voor een brandvrije berging van het archiefdeel, dat uit nationaal standpunt bezien, belangrijker is dan het persoonsregister, omdat bet eerste niet voor reconstructie vatbaar is en het tweede wèl. Op de mogelijkheden, welke, met betrekking tot het vernietigen op den duur van plaatselijke archieven, bestaan door het vormen van een centraal archief, hebben we reeds gewezen. Rangschikking Er rest ons tenslotte nog iets te zeggen over de wijze van rang¬ persoonsregister. schikking in het persoonsregister en het verwerken van de binnenverhuizingen op de persoonskaarten. Ofschoon het persoonskaartenstelsel, door zijn soepelheid, zich uitstekend leent tot toepassing van velerlei methoden van rangschikking, t.w. gezinswijze, straatsgewijze, chronologische en numerieke opstelling der kaarten, terwijl het mogelijk is het persoonsregister te splitsen in een gezinsregister en een afzonderlijk verwijzingsregister, zijn wij van meening, dat alleen dan de voordeelen van het stelsel volledig tot hun recht kunnen komen, indien, in overeenstemming met de logica, de persoonskaarten in één i) Deze studie verschijnt tevens als deel V der „Utrechtsche bijdragen tot de geschiedenis, het staatsrecht en de economie van Nederlandsch-Indië", onder leiding van Prof. Dr. C. Gerretfion en Prof. Mr. Dr. H. Westra. (N.V. A. Oosthoek's Uitgevers Maatschappij, Utrecht). Zij is alleen in dien vorm in den handel. J, verzameling alfabetisch-lexicografiscli worden gerangschikt. De kaarten van de gehuwde vrouwen en van de kinderen worden dan geplaatst op den eigen geslachtsnaam (meisjesnaam). De kaarten van de gezinsleden fungeeren dan als klapper op de gezinspersoonskaart van het hoofd. Alleen voor weduwen, gescheidenof verlaten vrouwen is het dan noodig op den mansnaam een z.g. verwijzingskaart te plaatsen, teneinde rechtstreeksche opsporing volgens den mansnaam ook mogelijk te maken. De lexicografische rangschikking heeft een bezwaar. Wil het Biiincnverhuipersoonsregister ten volle de voordeelen bieden van het recht- zinSenstreeksche opzoeken van de kaart van ieder lid der bevolking, dan zullen, bij een verhuizing binnen de gemeente, de kaarten der leden van een gezin op verschillende plaatsen moeten worden opgezocht, en na bijwerking weer opgeborgen. Nu is het onze ondervinding, dat de hieraan verbonden arbeid niet zoo groot is als men vaak denkt. Het werk, verbonden aan het bijwerken van een binnenverhuizing, bestaat in het gezinsstelsel uit drie gelijkwaardige groepen van handelingen, n.j. het opzoeken, bewerken en wegzetten van de woningkaart van het verlaten adres; het opzoeken, bewerken en wegzetten van de gezinskaart; het opzoeken, bewerken en wegzetten van de woningkaart van het nieuwe adres. Slechts één van deze drie groepen ondergaat in het persoonskaartenstelsel een vermeerdering, n.1. die van het opzoeken, bewerken en wegzetten van gemiddeld 4 persoonskaarten in de plaats van één gezinskaart. Dat wil dus zeggen, dat 1/3 van het geheele werk een vermeerdering ondergaat van 300 procent, m.a.w. in totaal vermeerdert de arbeid voor de binnenverhuizingen met 100 %, indien alle verhuizingen „gezinnen" betreffen. Het percentage is echter aanmerkelijk minder, omdat een groot deel der verhuizingen éénloopende personen betreft, waarvoor de arbeid in beide stelsels gelijk blijft. Een vermeerdering van ± 50 % van den arbeid voor de binnenverhuizingen, beteekent in de meeste gemeenten niets. In de grootere gemeenten, waar de binnenverhuizingen veel tijd eischen en dus een werkvermeerdering van i 50 % belangrijk mag heeten, is nochtans het vermelden van de binnenverhuizingen op de kaarten van alle gezinsleden volkomen verantwoord, in verband met de aanmerkelijke arbeidsbesparing, welke op dén dagelijks terugkeerenden recherche-arbeid zal worden verkregen, door het rechtstreeksche opzoeken volgens de eigen namen van de leden der bevolking. Wij geven daarom een ieder in overweging: rangschik de kaarten lexicografisch in één verzameling. HOOFDSTUK IV. DE NEDERLANDSCHE BEVOLKINGSBOEKHOUDING NA 1 JULI 1936. A. Organisatie van de bevolkingsboekhouding. Staatsrechtelijk hebben alle natuurlijke personen, ongeacht Nationaal in welk deel des lands zij wonen of verblijven, gelijke waarde voor bevolkingsregister, de kennis hunner bevolkingsboekhoudkundige gegevens. Een ieder, die zich op het grondgebied van Nederland bevindt en daarvoor krachtens de voorschriften in aanmerking komt, moet dus in de bevolkingsboekhouding zijn (worden) opgenomen. „Voor de toepassing van dit besluit wordt de bevolking van Nederland geacht te bestaan uit hen, die zijn opgenomen in de bevolkingsregisters, {art. 17, le lid.) Die bevolkingsboekhouding zou kunnen bestaan uit één groot nationaal bevolkingsregister, dat op een centraal punt, b.v. in Den Haag, werd bewaard en bijgehouden. De bijhouding op een centraal punt zou echter bezwaren met zich brengen en het nut van het register zou onvoldoende tot zijn recht komen. In overeenstemming met de inrichting van den Staat, is het nationale bevolkingsregister dan ook gesplitst in een aantal deelen, die elk zooveel mogelijk de bevolking eener gemeente omvatten, (art. 30.) De verzorging dezer deelen, de „gemeentelijke" bevolkingsregisters, is, volgens het beginsel van zelfbestuur, opgedragen aan de besturen (B. en W.) der onderscheidene gemeenten, (artt. 109 e.v.) Het opdragen van de zorg voor een deel van het nationale bevolkingsregister aan elk der gemeentebesturen, doet echter niets af aan het principe, dat de gezamenlijke bevolkingsregisters (deelen) een zuiver beeld moeten geven van de bevolking van het Rijk. Opnemen en Het opnemen in en het afvoeren van het nationale bevolkings- afvoeren. register moet derhalve overal geschieden volgens dezelfde, algemeen geldende regels. Deze algemeen geldende regels vindt men in de artikelen 18 en 19, voor wat betreft de opneming in, en in de artikelen 20 en 21, voor wat aangaat de afvoering van het nationale bevolkingsregister. Als stelregel geldt daarbij, dat een ieder, die Nederland binnenkomt (of er geboren wordt), onverwijld in het nationale register moet worden opgenomen. ,,Ieder, die in Nederland nachtrust of de daarvoor in de plaats tredende rust geniet, wordt onverwijld opgenomen in een der bevolkingsregisters'" (art. 18, le lid). Daarentegen moet een ieder, die Nederland verlaat (of overlijdt) onverwijld van dat register worden afgevoerd. „Ieder overledene en ieder, die Nederland verlaat, wordt onverwijld van de bevolkingsregisters afgevoerd'''' (art. 20, le lid.) Van nationaal standpunt bezien, komt het er niet op aan in welke gemeente een persoon, die Nederland binnenkomt, wordt toegevoegd aan de verzameling van papieren menschen, maar van beteekenis is alleen, dat die toevoeging plaats heeft en wel zoo spoedig mogelijk, dus onverwijld. Het samenstel van bepalingen, dat onder het opschrift „De bevolking van Nederland", is vervat in hoofdstuk 1 van Afdeeling 111, beheerscht de Nederlandsche bevolkingsboekhouding in haar totaliteit. Aan deze voorschriften, welke een algemeen geldende opdracht bevatten, moet in de eerste plaats worden voldaan. Deze algemeen geldende opdracht is nu, wat de opneming be- Gemeente van treft, uitgewerkt in artikel 23, welk artikel uitgaat van de over- opneming, weging, dat het een of ander gemeentebestmir aan die opdracht uitvoering zal moeten geven. De uitwerking is zeer eenvoudig: „De opneming of inschrijving, overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2, geschiedt onverwijld in het bevolkingsregister of in het verblijfregister der gemeente, waar de persoon zich het eerst aanmeldt of waar hij het eerst wordt aangetroffen''' (art. 23, le lid). Het gemeentebestuur mag zich dus niet afvragen: behoort deze van buiten Nederland gekomen persoon wel in mijn gemeente thuis? Neen; er meldt zich een persoon aan, of er wordt een persoon aangetroffen, die nog niet in het nationale bevolkingsregister is opgenomen en die toch daarin opgenomen moet worden, krachtens het bepaalde in de artikelen 18 en 19, en nu wordt die opneming onverwijld en overeenkomstig de voorschriften tot stand gebracht in die gemeente. Elke gemeente moet dus op haar beurt tot „inlaat" dienen voor de nationale bevolkingsboekhouding. Aan de eischen van het nationale register is nu voldaan. Eerst Bevordering1 opdan gaat de vraag of de persoon in dat deel van het nationale nemin? elders, register, d.w.z. in het bevolkingsregister der inlaat-gemeente, terecht vermeld staat, een punt van overweging uitmaken. De bepalingen van het tweede lid van art. 23 en die van artikel 24, geven antwoord op deze vraag. Luidt het antwoord, dat de opgenomen persoon in het bevolkingsregister eener andere gemeente behoort te worden opgenomen, dan, zegt art. 23, 2e lid: „bevordert elk gemeentebestuur,• dat een ieder ten spoedigste wordt opgenomen in het bevolkingsregister der gemeente, waar hij voornemens is duurzaam of voor onbepaalden tijd als regel zijn nachtrust of de daarvoor in de plaats tredende rust te genieten". Wel heeft deze bepaling een veel algemeener strekking, d.w.z. de hier aangehaalde opdracht aan het gemeentebestuur betreft alle in het bevolkingsregister opgenomen personen, maar bij de lezing mag niet over het hoofd worden gezien, dat die algemeene opdracht tevens een bijzondere is, n.1. die betreffende de „mZaflrf"-gevaHen. Vandaar de beginwoorden: „Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid". De bijzondere en de algemeene opdracht, vervat in artikel 23, maken nu, dat, wat de opnemingen betreft, het nationale bevolkingsregister een juist totaalbeeld kan geven en dat de deelen ervan, de gemeentelijke bevolkingsregisters, overeenkomstig de bedoeling, doorloopend zooveel mogelijk de werkelijke bevolking eener gemeente omvatten. Het spreekt intusschen vanzelf, dat bij de administratieve Centraal B.B. verdeeling van de bevolking van Nederland over de gemeenten, waar de personen geacht moeten worden thuis te behooren, steeds een aantal personen zal overblijven, dat zelfs met de meest strenge regeling niet in eenig gemeentelijk verband is te zien en dat derhalve niet in een gemeentelijk bevolkingsregister is onder te brengen. Dat zijn o.a. zij, wier ambulante leven, gevolg van nomadische neigingen, van economische omstandigheden of anderszins, het onmogelijk maakt een bepaalde gemeente als woonplaats of duurzame verblijfplaats aan te wijzen. Deze personen nu, die wèl in de nationale bevolkingsboekhouding moeten voorkomen, doch die niet in het bevolkingsregister van een bepaalde gemeente zijn onder te brengen, worden opgenomen in een centraal bevolkingsregister, dat als onderdeel van het nationale register, wordt verzorgd door de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters in den Haag (artt. 28 en 31). Aldus vormt de bevolkingsboekhouding een sluitend geheel. In de bevolkingsboekhouding der onderscheidene gemeenten en van de Inspectie tezamen zien we dus de staatsgemeenschap in haar samenstellende deelen, m.a.w. het Bevolkingsregister eener gemeente geeft aan, welke personen tot de bevolking dier gemeente behooren (artt. 22 en 30) en de bevolkingsregisters van alle gemeenten èn van de Inspectie tezamen leveren ons de kennis van de bevolking van Nederland (art. 17, art. 28, 4e lid en art. 31). Elk bevolkingsregister wordt geacht te bestaan uit de verzameling van de op de boekhouding der bevolking betrekking hebbende registers (art. 1, le lid, sub n). Alle bevolkings- Niet alleen theoretisch vormen de gezamenlijke bevolkingsregister onder- registers één geheel. Ook praktisch zijn de deelen onverbrekelijk ling verbonden. mgt eikan(ier verbonden. In elk bevolkingsregister moet immers worden vermeld, vanwaar een persoon is gekomen en waarheen hij is vertrokken. Door deze vermeldingen zijn de bevolkingsregisters onderling verbonden door ontelbare draden. Elk bevolkingsregister bevat daardoor de onontbeerlijke schakels in de ketens van de opeenvolgende woonplaatsen van de vlottende bevolking. Het ontbreken van één zoo'n schakel kan op- of nasporing van een persoon reeds onmogelijk maken. Het is dus noodzakelijk, dat een uniforme regeling er voor zorgt., dat een persoon administratief niet kan zoek raken. Deze regeling is voornamelijk neergelegd in de artikelen 85 98, welke handelen over vertrek en vestiging. De Inspectie speelt in deze regeling een belangrijke rol als knooppunt. In alle gevallen, dat de keten van opvolgende woonplaatsen in Nederland wordt afgebroken door vertrek buitenslands of met onbekende bestemming en in alle gevallen, dat de draad (weer) wordt opgevat door vestiging uit een plaats buiten Nederland gelegen, of met onbekende herkomst, moet aan de Inspectie kennis worden gegeven (artt. 86,92,93,94,96 en 97). Schakelregister. Door deze kennisgevingen krijgt de Inspectie dus de beschikking over de namen van alle personen, die van de nationale bevolkingsboekhouding worden afgevoerd wegens vertrek en van hen, die in de nationale boekhouding worden opgenomen wegens vestiging. De namen van al deze personen worden ter Inspectie vermeld op kleine kaartjes, welke in een alfab.-lexicografische verzameling worden gerangschikt. Deze kaartenverzameling heet „schakelregister" (art. 28, 3e lid), omdat dit register o.a. de schakel vormt tusschen de laatste administratieve woonplaats in Nederland voor het vertrek naar een plaats buiten Nederland of vertrek onbekend waarheen (v.o.w.) en de eerste administratieve woonplaats na de terugkeer. Indien b.v. iemand, die behoort tot de bevolking van Amsterdam, in 1937 naar Ned.-Indië vertrekt, moet daarvan worden kennis gegeven aan de Inspectie, die dan een kaartje opneemt in het schakelregister. Wanneer die persoon in 1943 terugkeert en zich vestigt in den Haag, moet hiervan eveneens kennis worden gegeven aan de Inspectie, die van dezen terugkeer op het reeds bestaande kaartje aanteekening doet houden. Aldus zijn ter Inspectie de woonplaatsen Amsterdam en den Haag aaneengeschakeld, waardoor op- en nasporingen via het schakelregister mogelijk zijn geworden. Het centrale bevolkingsregister bestaat dus uit twee deelen n.1. een eigenlijk bevolkingsregister van inwoners van Nederland, die niet in een gemeente tehuis behooren èn een schakelregister, dat een meer algemeene functie heeft (art. 28, 3e lid). De verplichte kennisgevingen aan de Inspectie van vertrek Curagao en naar een plaats buiten Nederland, bevatten uiteraard ook de Suriname, gegevens van hen, die naar Curagao of Suriname vertrekken. Het is derhalve mogelijk geworden aan de hoofden der bevolkingsregisters in die gewesten, vanuit het centrale punt (de Inspectie), kennis te geven van alle personen, die zich naar die gewesten hebben begeven, hetgeen dan ook is voorgeschreven (art. 98). Hiermede vervalt de behoefte aan een verhuisbiljet bij vertrek daarheen en kan worden volstaan met het afgeven van een verhuiskaart, welke dient als ,,bewijs van afmelding" (artt. 8, 9 en 85). De Minister kan bepalen, dat de Inspectie dergelijke gegevens ook verstrekt aan Ned.-Indische bevolkingsregisters (art. 98, 2e lid). In de organisatie van de bevolkingsboekhouding gaat op den Persoonskaartenduur meer en meer een voorname plaats innemen het persoons- stelsel, kaartenstelsel, dat als uniform systeem logisch past in het kader van een nationale boekhouding. Men zie hiervoor Hoofdstuk III, ,,Het gezinspersoonskaartenstelsel" en onder H van hoofdstuk IV, ,,De taak van het verhuisbiljet in de bevolkingsboekhouding". B. De gemeentelijke bevolkingsregisters. 1. Algemeen. In elke gemeente van Nederland wordt een bevolkingsregister Samenstelling begehouden (art. 28, le lid). volkinarsregisters. Wat onder ,,bevolkingsregister" moet worden verstaan zegt art. 1, le lid onder n: „de verzameling van de op de boekhouding der bevolking betrekking hebbende registers". Deze definitie is o.i. van verdere strekking dan de bepaling van art. 28, 2e lid, welke In het bevolkingsregister der gemeente wordt opgenomen ieder persoon, die daarvoor in aanmerking komt, overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 23—-27. Dit zijn dus de bepalingen, die in de plaats zijn getreden van die, welke het vroegere begrip „werkelijke woonplaats" omschreven. 2. De inrichting van het bevolkingsregister. Wanneer we spreken over de inrichting van het bevolkingsregister, dan denken we in de eerste plaats aan het persoonsregister of aan het gezinsregister, aan de wijze, waarop de gegevens daarin onderling zijn gerangschikt en aan het materiaal (kaarten, bladen of folianten), dat voor het gezinsregister wordt gebezigd. Het is begrijpelijk, dat we daaraan het eerst denken, want het persoonsregister of het gezinsregister is wel het voornaamste deel van het bevolkingsregister en de wijze van rangschikking, alsmede het materiaal, dat gebruikt wordt, zijn van grooten invloed op de praktische bruikbaarheid. Maar, zoomin als een mensch zonder armen en beenen volledig genoemd kan worden, zoomin ook kan het persoonsregister of het gezinsregister alléén een bevolkingsregister worden geheeten. Als doel van de bevolkingsboekhouding is immers te beschouwen: het zoodanig registreeren van den mensch, dat de overheid steeds de beschikking heeft —- of zonder veel moeite kan verkrijgen — over alle dien mensch betreffende gegevens, welke bij de vervulling van de overheidstaak van belang kunnen zijn. Ter bereiking van dat doel hebben we dan allereerst noodig een Persoonsregister, persoonsregister — óf een gezinsregister. Er is echter een belangrijk verschil tusschen deze beide vormen van registratie. Het gezinspersoonsstelsel gaat uit van de natuurlijke persoon als ondeelbare eenheid in de samenleving en stelt de gezinssamenstelling tot op zekere hoogte daaraan ondergeschikt. Mits het persoonsregister is ingericht in overeenstemming met dit beginsel, kan dus ieder persoon gelijkelijk tot uitdrukking komen. Daarnaast bestaat op de kaart van een hoofd een overzicht van de gezinssamenstelling. Het gezinsstelsel echter gaat uit van het (niet ondeelbare) gezin (ïezinsresrister. als kern van geestelijk en maatschappelijk leven, waarbij dus de natuurlijke persoon ondergeschikt is aan de gezinssamenstelling. Dit beginsel stelt aan de inrichting van het gezinsregister schijnbaar andere eischen dan aan een persoonsregister. We zeggen „schijnbaar", want in feite zijn de eischen in beide stelsels gelijk. Om dit te begrijpen moeten we ons eerst realiseeren, welke hulpmiddelen in de samenleving gangbaar zijn voor het onderkennen en aanduiden van een persoon en van een gezin. Dat zijn er twee, n.1. namen en woningen. Ieder mensch en elk gezin wordt aangeduid met een naam. Maatsctaappel. Dit is voor de vindbaarheid niet voldoende, want om den mensch hulpmiddelen, of het gezin, die beiden het vermogen hebben zich te verplaatsen, te kunnen vinden, is het noodig, dat met nauwkeurigheid kan worden aangegeven, op welk plekje van den aardbodem die mensch of dat gezin in den regel is aan te treffen. Het spreekt vanzelf, dat we in de bevolkingsboekhouding met deze twee maatschappelijke hulpmiddelen rekening moeten houden, wil zij beantwoorden aan het gestelde doel. Door het eene hulpmiddel moet men tot het andere kunnen komen. Nu schijnt het een kwestie van inzicht, aan welk hulpmiddel de meeste waarde moet worden toegekend. Dit inzicht zal tot uitdrukking komen in de wijze van rangschikking onderling van de gegevens der personen in het persoonsregister en der gezinnen in het gezinsregister. Leidt dat inzicht tot het toekennen van overwicht aan den naam, dan zal zoowel het persoonsregister als het gezinsregister ingericht worden naar de alfabetische volgorde der namen. Valt daarentegen de nadruk op de woning, dan zal het persoonsregister, zoowel als het gezinsregister, ingericht kunnen worden naar de volgorde der woningen, d.w.z. volgens wijken of straten en huisnummers. In dit verband is op te merken, dat in den loop der jaren het overwicht volkomen is verlegd van de woningen naar de namen. Het inzicht heeft, geleid door de ondervinding, meer en meer veld gewonnen, dat een alfabetische inrichting van het hoofdregister beter aan het doel beantwoordt dan een wijks- of straatswijze rangschikking. Dit veranderde inzicht vindt oorsprong in de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden. Personen en gezinnen waren, 90 jaren geleden meer dan thans, gebonden aan een beperkt gebied. In overeenstemming daarmede was de woning ook meer dan thans uitgangspunt, om de samenstelling van gezinnen en de namen van personen te leeren kennen. De ontwikkeling van de techniek en dientengevolge van industrie en verkeer, hebben de omstandigheden zoodanig gewijzigd, dat de namen meer en meer het steunpunt zijn geworden, waarlangs men tot de kennis van de woonplaats en het adres tracht te komen. Bcteckwiis Uit het vorenstaande volgt echter, dat in het bevolkingsregister woningkoster. genoemde maatschappelijke hulpmiddelen, als uitgangspunten voor de onderkenning en aanduiding van personen, onontbeerlijk zijn. In dit licht moet worden gezien het voorschrift van artikel 28, tweede lid, dat zoowel naast het persoonsregister als naast het gezinsregister een woningregister eischt. Uit dezen eisch blijkt tevens, dat wordt aangenomen, dat wijk- of straatwijze rangschikking van het persoonsregister of van het gezinsregister wel uitzondering zal zijn. Er is echter, wij wezen daarop reeds, een belangrijk verschil tusschen het persoonsstelsel, dat de persoon op den voorgrond stelt, en het gezinsstelsel, dat de gezinssamenstelling laat overheerschen. De vorenaangeduide ontwikkeling van het maatschappelijk leven heeft, mèt den naam ook de persoon zelf, meer naar voren gebracht. In het persoonsstelsel komt iedere persoon gelijkelijk tot uitdrukking, mits de persoonskaarten in alfabetisch-lexicografische volgorde volgens de namen zijn gerangschikt. Het gezinsstelsel echter is voor de toepassing van dat beginsel niet geschikt. Wel kunnen de hoofden van gezinnen alfabetisch-lexicografisch volgens Verwijzingsregister. hun namen tot uitdrukking komen en zijn met eenige moeite ook de gezinsleden, die dezelfde geslachtsnamen dragen (de kinderen) soms rechtstreeks te vinden, doch de andere gezinsleden, wier geslachtsnamen afwijken van die der gezinshoofden, zijn zonder meer onvindbaar. Het is dus een eisch, dat het gezinsregister wordt aangevuld met een alfabetisch-lexicografisch overzicht van de gezinsleden, wier namen afwijken van die der gezinshoofden en met de namen van hen, die niet onmiddellijk vindbaar zijn. Dit is te zien als de reden, dat in artikel 28, 2e lid, is voorgeschreven, dat naast het gezinsregister een verwijzingsregister moet bestaan. Een verwijzingskaart of -blad bevat van iederen persoon, die door raadpleging van het gezinsregister niet onmiddellijk kan worden gevonden, tenminste den geslachtsnaam, den eersten voornaam, alsmede de eerste letter van elk der volgende voornamen en het geboortejaar, alsmede de verwijzing naar de gezinskaart, waarop het hoofd beschreven is. (art. 50). Deze eisch doet de vraag rijzen, wat onder „onmiddellijk kan worden gevonden" moet worden verstaan. O.i. is een op de gezinskaart van den vader beschreven kind, wiens geslachtsnaam in de gemeente slechts één of een paar maal voorkomt, onmiddellijk vindbaar in een lexicografisch gerangschikt gezinsregister. Althans zal dat kind meestentijds sneller zijn gevonden bij rechtstreeksch zoeken in het gezinsregister, dan bij raadpleging eerst van een verwij zingsregister en daarna van het gezinsregister. In dit verband meenen wij, dat kan worden volstaan met het aanleggen van verwijzingskaarten of -bladen van alle kinderen, van welker geslachtsnamen meer dan vijf gezinskaarten in het gezinsregister voorkomen. Uit het vorenstaande volgt echter logisch, dat, indien het persoonsregister niet zou zijn ingericht naar de alfabetisch-lexicografische volgorde, volgens de geslachtsnamen der bevolking en de stelling, dat ieder persoon daarin gelijkelijk tot uitdrukking komt, dus niet zou opgaan, eveneens een verwij zingsregister noodig is. In dat geval is dan ook voorzien in artikel 32. De geschiktheid van beide stelsels voor het dagelijksch gebruik Archicfposten. is nu ongeveer gelijk. Het alfabetische gezinsregister, plus het alfabetische verwij zingsregister, is wel ongeveer gelijk te stellen met het alfabetische persoonsregister, want ieder persoon is nu vindbaar volgens zijn geslachtsnaam. Het nevens beide voorgeschreven woningregister, vormt het sluitstuk in den omloop en alle vragen kunnen nu worden beantwoord. Toch is er nog een verschil tusschen het persoonsstelsel en het gezinsstelsel, dat een nadere voorziening -vereischt. Dat verschil schuilt in de wijze, waarop in beide stelsels de opneming en de afvoering van een persoon plaats vinden. In het gezinsregister geschiedt de opneming door het overschrijvenvan de gegevens van het verhuisbiljet op een gezinskaart (-blad). Deze kaart is voorbestemd om, na het gebruik in het gezinsregister der levend aanwezige bevolking, over te gaan naar het