NEDERLANDSCHE FAMILIEWAPENS MET NADERE GENEALOGISCHE AANTEEKENINGEN, STAMREEKSEN, FRAGMENT-GENEALOGIEËN, ENZ., GEDOCUMENTEERD BEWERKT EN VERZAMELD DOOR Dr. H. KITS NIEUWENKAMP, F. W. U. SCHRIJVER VAN „EUROPEESCHE TOTEMDIEREN”, ENZ. DEEL II N.V. UITGEVERSBEDRIJF „EIGEN VOLK”, HAARLEM. GEDRUKT TER KUNSTDRUKKERIJ ROTTING. AMSTERDAM NEDERLANDSGHE FAMILIEWAPENS WANING, (Drente, Dikningen, Ruinen). Roelof Waning >— hij komt voor van 1407—-1428 r— woont te Ruinen; genoemd worden zijn ie vrouw Grete, 2e vrouw Meybrech, deze reeds in 1407, en zijn kinderen Arent, Johan en Geertruid, blijkbaar van de 1 e vrouw, want in 1408 komen deze reeds voor als zelfstandig een rechtshandeling verrichtend. Er wordt in deze acte van 1408, Dikninge, regest 166, gesproken van ,,oem” Alef van Haren 1), die mee bezegelt voor zijn zusters kinderen, de, 1 e vrouw zal dus tot het geslacht Van Haren behoord hebben. In 1421 en 1428 komt Roelof voor als Schulte van Ruinen. Johannes, welke voorkomt in 1408, regest 163, was waarschijnlijk zijn broeder. Later komen nog voor Bartold Waning, schulte te Beilen, 1495, regest 330 en als leenman van den heer van Ruinen 1465.. Otto Waning en 1318 Johan en Egbert Waning (regest 3, 5, 11 archief der heerlijkheid Ruinen). Het oorkondenboek van Groningen en Drente noemt in No. 524 (d.A. 1363) het Wenninghe-goed te „Pette” (Pesse) en in No. 694 (d.a 1381) aldaar de „Waninghe Blicmaet”, als naam van een stuk land. Dit maakt het waarschijnlijk, in verhand met het feit dat o.a. Roelof Waning gegoed was te Pesse, dat de familie en ook de naam stamt van het Waninghe (Wenninghe) goed te Pesse. Wat nu het zegel betreft: de meeste stukken zijn slechts in afschrift bewaard 1) In het oorkondenboek van Groningen en Drente No. 902; lijst van Drenten, die de bisschop van Utrecht als heer hebben gehuldigd d.a 1395. komt Alef van Haeren, waarschijnlijk dezelfde persoon voor, in hetzelfde nummer komt onder de „ridder ende knecht uyt den lande van Drenthe, die vyant geworden syn anno 1385” voor Roloff Wanyck. gebleven en alleen van een 3-tal oorkonden komt bet familiezegel of fragmenten ervan voor; bet zijn de regesten No. 231, 251 en 330 (Inv. Arcb. Dikninge), alleen aan eerstgenoemde oorkonde is bet zegel ongeschonden bewaard gebleven. Het wapen vertoont 3 rozen, 2 en 1, en in bet scbildboofd een vijf puntige ster. Het zegel van 251 is hetzelfde, maar geschonden, van dat van 330 is slechts een fragment bewaard gebleven, dat geenerlei conclusies over bet daarop voorkomende wapen toelaat. E.e.a. volgens mededeeling van den wnd. Rijksarchivaris in Drente, volgens schrijven van 25 Maart 1936 aan den luit. t. z. ie kl. C. J. W. van Waning te Vlissingen. VROLIK. VROLIK, VROLIJK, FROLIJK, FRÖ(H)LICH, (Rotterdam, Amsterdam, Hilversum, Baarn, enz.). Wapen: In blauw een zilveren drinkhoorn met voet, de monding naar heraldisch links. Helmteeken: de figuur van bet schild. Dekkleeden: zilver en blauw. Wapenspreuk: (gevoerd door Sylvius Vrolik): ,,Bene agere et Iaetari”. Bron: Rietstap: „Armorial Général , Dl. II, pag. 1029, conform diverse lakafdrukken in eigen collectie, allen uit de 19e eeuw. Zie ook ,,De Navorscher”, jaarg. 1926, blz. 189: ..Mededeelingen over Officiersfamiliën; kapitein Vrolyk” door Fred. Oudscbans Dentz. Volgens mededeeling van een lid van dit geslacht, mevr. de wed P. Kuipers geb. Frolijk, betreft bet bier dezelfde familie, voerende boven omscbreven wapen met den drinkhoorn. De wapenspreuk in bet Latijn, met de beteekenis: Weldoen en vroolijk zijn, afgeleid van den naam, werd tevens gevoerd door Baruch Spinoza. SIERDSMA, (Friesland, Jorwerd). Wapen: Gedeeld: I, in goud een halve zwarte adelaar uitgaande van de deeIingslijn (= de V2 Friesche adelaar); II, doorsneden: a, twee schuingekruiste zwaarden of degens (verm. zilver op rood); h, in zilver (?) een groen (?) klaverblad. Helmteeken (?). Kleuren (?). Schild met 3-bIadige fleuronkroon. Bron: Als bij Hogenbrug, zie aldaar. VAN DEN BOVENKAMP. VAN DEN BOVENKAMP, (Gelderland, Utrecht, Biltboven, Neder-Langbroek). Wapen: In zilver een zwaard van natuurlijke kleur, vergezeld in bet hoofd van twee rozen van rood en in den voet van twee harten van rood. Helmteeken: bet zwaard van bet schild, tusschen een vlucht van rood. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Volgens een lakafdruk in de collectie van den beer J. C. Steenkamp, kol. der Art. b.d., ’s Gravenbage. DEKKING. DEKKING, Utrecht, Houten, Streefkerk). Wapen: In rood (verm.) een opzittende windhond van zilver. Helmteeken: (verm.) de windhond van het schld uitkomend. Dekkleeden: (verm.) zilver en rood. Bron: Volgens een 18e eeuwsche lakafdruk uit de collectie W. M. C. Regt te Alphen aan den Rijn, thans collectie Steenkamp. Rococostijl, rtr 1770; afbeelding, naar het lak, hierbij. Eenzelfde copie bevindt zich te Streefkerk bij burgemeester J. W. C. Dekking. Naar alle waarschijnlijkheid hebben we in deze wapenfiguur een vruchtbaarheidssymbool te zien en is daarmede het wapen afgeleid van den naam, „sprekend . De fleuronkroon, blader-, burger-, klaver-, heeren- of helmkroon is een 18e eeuwsch toevoegsel en heeft verder geen rang-beteekenis. Allianties: de Heus, van Asperen, Boelhouwer, van Leeuwaerdén, enz. Sedert ongeveer het midden der vorige eeuw voeren verschillende leden van het geslacht Dekking het volgende wapen: In rood 2 schuingekruiste zilveren hellebaarden, de stelen van natuurlijke kleur. Helmteeken: een rood-zilveren vlucht, waartusschen een hellebaard van het schild. Dekkleeden: zilver en rood. Dit wapen komt overeen met het wapen van het geadelde Oost-Friesche geslacht von Deging, vermeld o.a. hij Sibmacher en moet naar alle waarschijn- Iijkheid als onjuist voor Dekking zijn aangenomen, althans elk schijn van bewijs ontbreekt! D.i. von Deging gen. Winsheim, Rijks Adel, 14 Juli 1654, vgl. ook Herald. Mittheilungen, 1918, blz. 39, waarbij bet (wapen als volgt wordt beschreven: In blauw 2 scbuingekruiste gouden hellebaarden. Helmteeken: één idem, tusscben een zwarten(?) vlucht. Dat klopt dus vrijwel precies en zal vermoedelijk daarvan zijn overgenomen. Von Deginck voert de helm gekroond met als belmteeken 2 hellebaarden tusscben een vlucht. De hellebaarden zijn bier van zilver met gouden stelen en de vlucht van zilver. Dekkleeden: zilver en blauw. (Bron: Volgens een m.s. in de bibliotheek van bet genootschap „De Nederlandscbe Leeuw te s Gravenbage met niets dan Duitscbe wapens. Het staat vervolgens ook in Knescbke: Alg. Deuts. Adels Lexicon, Dl. II, bl. 440, Reicbs Adelstand, 1654, für Herman D., Bürgemr. Dortmund, enz.; zie Ledebur, enz., enz. Het Preus. Ad. Lex., Dl. I, 404, geeft bet wapen er bij; de hellebaarden zijn daar van zilver, belmteeken idem, tusscben een blauwe vlucht. HOIJTINGE. HOIJTINGE, (Groningen, Holwierde). Wapen: Gedeeld: I, in rood(?) een gouden(?) dwarsbalk, vergezeld van 3 ruiten van zilver (?), geplaatst (2'—' 1); II, in goud(?) een zwarte (?) baan met roode(?) kam en baard (= Broeils) en een schildhoofd van zilver(?), beladen met 3 groene (?) eikels naast elkaar (= Hoijtinge, Hoitinge). Bron: Feitb, Wumkes c.s.: „Grafscbr. Stad en Lande , blz. 136, grafzerk te Holwierde van 1626. Zie voorts Broeils, Ritzema v. Ikema: „Het nageslacht van Jacob Sijbolts, landbouwer te Warffum en Geertruid Comelis”, t.o.p. FUb 1 HUMUS, POSTHUMUS MEYJES, (Friesland). Wapen Posthumus: In blauw een gouden posthoorn, geopend, heslagen en gemond van hetzelfde. Posthumus Meyjes voert: Doorsneden: I, in goud drie groene, zilver gebloemde meitakken naast elkaar; II, Posthumus als hoven. Helmteeken: een meitak van het schild, tusschen een vlucht van goud en blauw. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: Volgens opgave van den heer Jerem. Meyjes Jr. te Apeldoorn, samensteller van het „Vervolg op de „Geschiedenis en genealogie van het geslacht Meyjes met de daaraan in vrouwelijke lijn ontsproten takken” door wijlen F. E. Posthumus Meyjes. De heer Meyjes stelt zich voor dit „Vervolg” in het najaar van 1936 te laten verschijnen. Het bovengenoemde doorsneden wapen werd gevoerd en vermoedelijk ontworpen door notaris Reinier Meyjes (1771 <—> 1831). Het wapen werd voor het eerst aangetroffen in zijn protocol. Niet eerder bekend. Vermoedelijk heeft hij het ontworpen of laten ontwerpen naar de namen zijner ouders: Jeremias Meyjes X Atje Posthumus (verm. geb. de Lemmer?). Althans hij combineerde beide wapens. HOGENBRUG, (Friesland, Jowerd, Utrecht). Wapen: In zilver (?) een eendje zwemmend op water onder een bmg met leuning, geplaatst in den vorm van een gebogen dwarsbalk en vergezeld in het hoofd van 3 vliegende vogels (eenden?), achter elkaar, geplaatst in de richting van een Iinkerschuinbalk. Helmteeken (?). Kleuren (?). Het schild is gedekt door een 3'bladige fleuronkroon; géén rangkroon. Bron: Dit wapen komt voor op een bank in de kerk té Jorwerd en op verschillende grafzerken van het kerkhof aldaar. Allianties: Sierdsma, zie aldaar, blz. 7, Klomp, enz. VAN DIEREN, (Grave, Heemstede). Wapen: Gevierendeeld: UV, in goud 3 bootshaken met de haken naar heraldisch links gewend; II—III, in rood 3 klaverbladen met de stelen naar heraldisch links omgebogen. Hartschild: in blauw een jachthoorn. Deze protestantsche familie van Dieren stamt uit Grave, waar een lid van dit geslacht 26 Oct. 1786 aldus zegelde, terwijl de heer A(dolf) B(oudewijn) van Dieren te Heemstede dit wapen tot op den huidigen dag voert. KRUYNE of VAN KRUYNE, ook KRUINE, (Den Briel, enz.). Wapen: Doorsneden: I, in rood een liggend zilveren hert; II, in goud een zesspakig rad van zwart. Bron: o.a. volgens een lakafdruk in het oud gem.-archief van Den Briel. Zie ook het Guldenboek van Schiedam. Dit is het wapen o.a. van den Brielschen notaris Louis Meinart van Kruyne, die geh. was met Helena Petronella Blanken. Hun dochter Louise Helena Petronella van Kruyne, geboren Brielle 19 Maart 1827, huw. te Brielle 20 September 1855 met Albert Antoine Gijsherti Hodenpijl, kapitein van adm. y b.d. Kon. Ned. Marine, later lid van den Gemeenteraad en wethouder te Brielle, die geh. is te Rotterdam 12 Januari 1822. In een voormalige kapel van de Groote of St. Catharina kerk te Brielle treft men het volgende aan: „Hier Ieyt begrave De Heer Hendrik van Kruyne in zijn weledele leven Iidt van den Raad dezer stad overleden den 15 September 1808 in den ouderdom van 73 jaren en zijne echtgenoote Louise Myna Villerius overleden den 12 Dec. 1833 oud 81 jaare”. Zie op Villerius, Dl. I, blz. 100^101. Ook hunne dochter J. A. van de Poll, geb. van Kruyne, overl. 20 Sept. 1835, oud 41 jaaren met desselfs echtgenoot I. W. van de Poll, overl. 7 Janu. 1886 oud 42 jaare en Helena Catharina van Kruyne, overl. 24 Nov. 1837, oud 60 jaaren (no. 200), liggen aldaar begraven. In den muur hoven het voorgaande: „Huldeblijk van eenige medeburgers aan A. H. van Kruyne, geb. 7 Juni 1785, overleden 29 Oct. 1877, ter aarde besteld op de begraafplaats buiten de Zuidpoort op park 2, no. 15; onthuld 1 April 1878”. (Zie ook Dl. I, blz. 38). EIJLANDER, (Ede, Arnhem, N.O.I.). Wapen: Een schild met passer en winkelhaak gekruist. Helmteeken: een boom. Wrong en dekkleeden. Kleuren? Bron: Volgens een oud cachet uit de ie helft van de 18e eeuw, thans gebruikt door den heer J. G. Eijlander te Arnhem. Lakafdruk in eigen collectie. N.B. De combinatie van de figuren in het schild lijkt op een vrijmetselaarsembleem. Denkelijk is dat evenwel niet bedoeld, aangezien het bekend is, dat in verschillende opeenvolgende generaties te Ede o.a. bij deze familie het beroep (bedrijf) van aannemer en mr. timmerman is uitgeoefend, waar dan dit „meestersteeken ook wel mee verband zal houden. De boom als helm- teeken symboliseert bier bet Kout voor den timmerman en wellicht ook de bosebrijke omgeving (Ede!). Zie ook op Colenbrander. DE VRIES, (Ede). Wapen: In zilver(?), mogelijk ook van goud, een roode keper, vergezeld in bet boofd van 2 roode (?) rozen en in den voet van een zilveren (?) St. Jacobsschelp. Het schild gedekt door een bladerkroon; géén rangkroon. Schildhouders: 2 leeuwen. Aldus voerde C. B. de Vries, scholtus van Ede 12 Juni 1804. Bron: huweIijksconsent in de huwelijksaangiften ter secretarie in den Helder; Rijksarchief Haarlem, arch. no. 253/a. Rococo-cachet. COLENBRANDER, (Gelderland, Zutphen, Brammen). NVapen: Gedeeld: I, in zilver(?) een brandende houtmijt van zwart(?); II, passer en winkelhaak gekruist (kleuren?). Helmteeken: twee brandende toortsen. Aldus voert Johan Frederik Colenbrander 18 Mei 1786 uit Zutphen; Rijksarch. Arnhem, Leenkamer, brieven. Het schild gedekt door een fantasie-kroon met 9 paarls', en evenzoo de heer F. C. Colenbrander te Brammen, huize „Reuversweerd”, met het bovenstaande helmteeken. Zie ook op Eijlander. De figuur van winkelhaak en passer schuin gekruist komt dus meer voor, of heeft er wellicht een alliantie Colenbrander X Eijlander bestaan? Beide geslachten komen in Geldrland voor! E.e.a. zou een aanwijzing tot verwantschap kunnen geven. COLENBRANDER, (Doetinchem, 1780). Wapen: In zilver (?) een brandende houtmijt van zwart (?), vergezeld heraldisch links van een man (kolenbrander) met een stok in de hand. Helmteeken: de uitkomende man van het schild met stok. Bron: Gevoerd door Willem Colenbrander, die aldus zegelt 4 Juli 1780; zie Rijksarch. Arnhem bij de testamenten van Doetinchem. Hij huwde Helena Harmine van Tongerlo. Zij voerde: \Vapen Van Tongerlo: In zilver (?) drie groene (?) bladeren, geplaatst (2^-1). Helmteeken: een groene (?) boom. Dekkleeden: zilver en groen (?). N.B. Als variant van dit wapen Colenbrander komt voor: De kolenbrander naast de houtmijt staande, een langen stok in de hand, alles rustende op een grasgrond. ALBERS. ALBERS, (prov. Groningen, Baflo, Zutphen, Amsterdam, Delft). Wapen: In zilver een blauwe dwarsbalk, vergezeld in bet boofd van een zwarte ruit. Helmteeken: een zilveren vlucbt, waartusscben de zwarte ruit van bet scbild. Dekkleeden: zilver en blauw. Dit wapen werd, volgens zijn cacbet, gevoerd door Hendrik Albers, geboren te Zutpben 1 Augustus 1800, van beroep „baardscheerder en tapper , vestigde zicb omstreeks 1825 te Delft, later marktmeester aldaar en overleden te Delft 29 April 1868, echtgenoot van Francina Maria Beyer, geboren te Ambem 1 Januari 1798, uit welk huwelijk 7 kinderen. Hij was zoon van Frederik Albers (1758'—1824), geboortig van Baflo (Gron.), die, toen bij 4 Juli 1824 te Delft overleed, 66 jaar, 7 maanden en 14 dagen oud was, gepensionneerd militair, later schrijnwerker en tevens voorkomende als instrumentmaker, gehuwd met Gerarda Jacoba Hymans, in 1824 koopvrouw. De achterkleinzoon van Frederik Albers, met name de beer F. A. Albers te Delft, voert thans bet bovenomschreven wapen, hetwelk ook door zijn vader, Eduard Jacobus Aïbers, gehuwd met Johanna Jacoha van der Beelc, gevoerd werd. Opmerkelijk is nu, dat een wapen v. d. Beek óók de blauwe dwarsbalk vertoont als „sprekend wapen, afgeleid van den naam, waardoor bet m.i. niet geheel zeker wordt, dat we bier inderdaad met een wapen „Aïbers” te doen hebben, te meer daar volgens opgave van de familie bet genoemde oude cachet is zoekgeraakt. In ieder geval wordt bovenstaand wapen reeds gedurende minstens een paar generaties door de Delftscbe familie Aïbers als bet wapen dier familie gevoerd. De opgave der familie betreffende bet oude cachet, dient echter onder eenig voorbehoud te worden aanvaard en is het niet onwaarschijnlijk, dat we hier oorspronkelijk met een wapen v. d. Beek te doen hebben, door huwelijk in de Delftsche familie Aïbers gekomen. KOOLENBRANDER, COLENBRANDER, (Zutphen(?). Doetinchem). Wapen: Idem als voorgaand (blz. 12), een brandende houtmijt met een man links op grasgrond. Helmteeken: de uitkomende man met een stok in de rechterhand (of toorts ?). Bron: Wapen van 'Willem Koolenbrander (hij schrijft zich Colenbrander) te Zutphen(?), waarmede hij 4 Juni 1744 zegelt (Rijksarch. Arnhem, Leenkamer). Hendrik Jan Colenbrander te Doetinchem zegelt 9 Mei 1757 idem, zelfde bron; een hand opgeheven. Evenzoo zegelt Johan Colenbrander; zelfde bron, 21 Sept. 1751 (zie ook Dl. I, N. F. W., pag. 28). COLENBRANDER, (Amersfoort, ’s Gravenhage, enz.). Wapen: In zilver een zwarte houtmijt, vergezeld heraldisch links van een man (kolenbrander) met stok in de linkerhand, met de rechterhand de houtmijt aanstekende. Helmteeken: een uitkomende wildeman, voerende schuinIinks een speer of lans met zilveren punt in de rechterhand, de linkerhand op de heup, waarnaast rust een speer schuinrechts geplaatst. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Volgens een lakafdruk (zegelring) in eigen collectie, van wijlen den heer A. Th. Colenbrander, ie luit. der Huz., eertijds te Amersfoort. BANENS, (Limburg, bezuiden Sittard, Maastricht, Breda, ’s Hertogenbosch. "Wijk bij Duurstede, Utrecht, Nijmegen en via Indië, Den Haag en Zeist). Wapen: In goud een opspringende hond van natuudijke kleur (variant zwart) op grasgrond. Helmteeken: een geharnaste arm, voerende een (strijd)hamer, alles van natuurlijke kleur. Dekkleeden: goud en groen. Wapenspreuk: „Non terreor minis” (is : Wij laten ons niet afschrikken). Bron: Volgens een oud koperen cachet van ongeveer 1810, empirestijl, nog in de familie bewaard en in het bezit van den heer H. Banens te Maastricht. Idem oude Iakstempels in het bezit van den Nijmeegschen tak met een kleine variant. Conform een lakafdruk in eigen collectie. De Maastricbtsche tak stamt via Spaubeek van de Neerbeekerhoeve, vroeger onder Geleen, later onder Beek (Limb.) behoorend, welke hoeve (klein leen van Valkenburg) een bezit der familie Banens was, gedurende de 16e, 17e en 18e eeuw en mogelijk ook reeds vroeger. Op verschillende andere hoeven, o.a. Oensel, Krawinckel, de Hoef, Printhagen, Beijens-Ieen, Villartshof, enz. hebben leden der familie Banens gewoond. Boven de heerenpoort aan de binnenzijde der in het begin dezer eeuw gesloopte Neerbeekerhoeve, was een gevelsteen aangebracht, vertoonende een alliantiewapen, waarvan een der beide schilden het familiewapen Banens was. Het was verre van artistiek uitgevoerd. Het springend dier was log en was omgewend. Denkelijk hebben we hier te doen met een voorbeeld van „beleefdheid in de heraldiek, het dier gewend naar het vrouwelijk schild, dus géén variant. Het helmteeken bestond alleen uit den hamer, staande op den helm. Het devies ontbrak. Voorts komt het wapen Banens voor in de uitgave: „Limburgsche Wapens ”, uitg. van Gebr. van Aelst te Maastricht in 1925. Ook bier ontbreekt bet devies, later aangebaald acbter in bet werk, waar een drukfout in is geslopen. Job. Winkler meent in zijn „Nederlandscbe Geslachtsnamen”, dat de stam ,,Bane” een oud-Germaansche mansvoomaam inboudt. In Limburg werd de naam ook Banents en Baenens gespeld. De naam Banens komt nog maar zelden voor. Een Jan Banens was schepen te Geleen in 1653. Jos. Theod. Banens was kanunnik der O. L. Vrouwe Kerk te Maastricht in 1797. Petrus Banens was schepen en rechter te Maastricht van 1766'-'1784, alsmede burgemeester te Maastricht, Luiksche zijde, van 1770^1786 e.e.a. met tusschenpoozen. De stamreeks van dit geslacht werd opgevoerd tot 1659, echter komt reeds in 1512 deze familienaam voor en wel in verband met Beijens-Leen: Thijs Banens van Neerbeeck. Allianties vóór 1800: Raeds, Ramakers, Gijzen, Peulen, Hamers, de Sauveur, Krekels, Corten, Cuijpers, Scheepers, Meijs, Mutzenich, Damen, Kerkhofs, Geurts, de Montaigne, Proesten, Didden, Custers, Haegers, Luijten, Martens, Keulen, Schoenmaekers, Dautzenbergh, Gielen, Huijters, Meijers, Limpens, Coumans, Sleijpen. COLENBRANDERS, (Zutphen). Wapen: Gevierendeeld: 1, een kruis: II, een golvende dwarsbalk: III, een hart; IV, een boom op grasgrond. Het schild gedekt door een paarlkroon (fantasiekroon). Aldus gevoerd door Marie Colenbranders te Zutphen, volgens welwillende mededeeling van kolonel Steenkamp te ’s Gravenhage. Denkelijk cacheteerde zij met een wapen, dat niet van de familie Colenbrander is, mogelijk van een aan de familie Colenbrander geparenteerd geslacht. Misschien het wapen van haar, mij onbekenden, echtgenoot? DE QUAY, (Brabant, Gorinchem, enz.). Wapen: In zilver een groene dwarsbalk, in den voet vergezeld van een groen lindeblad, (ook komt het lindeblad in het hoofd geplaatst voor), steel omhoog. Helmteeken: een zilver-groene vlucht. Dekkleeden: zilver en groen. Als variant komt bovenstaand wapen voor volgens Rietstap, Dl. II, pag. 506: Gevierendeeld, met in zilver 3 blauwe viooltjes met groene kelkblaadjes en steeltjes, geplaatst (2— 1). Het eerst omschreven wapen wordt als zoodanig gevoerd o.m. door mevrouw F. Bauer geh. de Quay te Gorinchem, die mede in het bezit is van de genealogie van het geslacht de Quay, opgevoerd tot omstreeks 1600. De lindeboom, zie mijn „Totemdieren”, hlz. 127 en 128: Onder alle hoornen is de lindeboom het nauwst met het leven van ons menschen verbonden. Vooral op het platteland wordt deze hoorn nog veel op de boerenerven aangetroffen. Karei de Groote reeds was vóór den aanplant van den lindeboom, aangezien het dichte gebladerte van de linde beschermend den bliksemstraal van hut en burcht afwendde. De linde verzinnebeeldt de „teeder”- en „zachtheid”, zooals ook de „bekoorlijkheid” en „sierlijkheid”. Als boom welke beschermt is zij aan Frigga (hij de Slavische volkeren wegens de zoet geurende bloesem aan de godin der liefde Krasogani <— Frigga wordt immers ook als de Noordsche Venus opgevat —>) gewijd en als lenteboom gaf hij gelegenheid tot het minnekoozen, naar aanleiding daarvan zingt de dichter Heine: „Sien das Lindenblatt, du wirst es Wie ein Herz gestaltet finden, Darum sitzen die Verliebten Auch am liebsten unter Linden.” Voorts was de linde de gerechts- en dinghoom, waaronder recht gesproken werd, zoodat het geen wonder mag heeten, dat behalve in vele plaatsnamen, de linde ook als wapenfiguur lang geen onbekende is; (Reling-Bohnhorst: Unsere Pflanzen, hlz. 18). BOOGAART, (Noord-Brabant, Meijerij e.o., later s Gravenhage, enz.). Wapen: In zilver een geplante groene boom met kruin in drieën. Helmteeken: de boom van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Zie ook o.a. M. S. Delfland, Com. Adriaensz. Boogaert, Delft O.I. Kamer, 30 Mrt. 1613. Vgl. het gestelde in J. B. Rietstap: „Armorial Général”, Dl. I, pag. 229 op Bogaert (Holland) en Bogaert (Vlaanderen en Zeeland), welk laatste wapen geheel overeen komt met het bovenstaande: „Dargent a un arbre triplement étagé de sinople ’. Aldus wordt dit wapenschild gevoerd door den heer B. Boogaart te ’s Gravenhage. De hier bedoelde familie was reeds in de 14e eeuw in de Meijerij en omstreken gevestigd. BOOGAART. Het schepenzegel van Heynric Boengaert te Baarle-Nassau van 1435 vertoont: Een geplante eikeboom met 3 takken (één in het midden en twee aan den kant) met in eiken top een eikel. (Volgens opgave van genoemden heer Boogaart.) Het is duidelijk, dat we hier met den zgn. „gerichtsboom te doen hebben, waarover men uitgebreide literatuur kan aantreffen in mijn boek „Europeesche Totemdieren , alsmede in het Heraldisch en Genealogisch Bijvoegsel, 1936, van „Eigen Volk , maandblad voor Folklore en Dialect, afl. I, blz. 8, IV, blz. 8 en VII, blz. 3 en 4, waarbij e.e.a. volledig wordt verklaard, zoodat wij hier niet in herhalingen behoeven te treden. HEYDENRIJCK, (Gelderland). Wapen: In zilver een zwarte linker schuinbalk, vergezeld van boven en van onderen van een zwarte afgesneden linker schuinbalk, uitgaande van den bovenrand en van den schildvoet. Helmteeken: de afgesneden balk tusschen een zilver-zwarte vlucht. Dekkleeden: zilver en zwart. Schildhouders: 2 gehalsbande windhonden 1). Een variant geert Rietstap, Dl. I, pag. 948. Het Geldersche geslacht Heydenrijck stamt vermoedelijk uit Harderwijk (zie „Limburg , Prov. Genootsch. v. Gesch.k. Wetensch., Taal en Kunst, 1904). Tot dit geslacht behooren o.a.: Ds. Menso Heydenrijck, geh. Harderwijk (?) 9 Fehr. 1644, begr. Maastricht 17 Oct. 1724, predikant te Klimmen, Leuven, Dendermonde, Hasselt en Maastricht. Mr. Christiaan Johannes Antonius Heydenrijck, geb. Amsterdam 13 Januari 1832, overleden Vught 6 September 1911, lid van de Tweede Kamer (1862 tot 1883), lid van den Raad van State (1883), lid van den Voogdijraad van Hare Majesteit Wilhelmina, Koningin der Nederlanden (1897—1898), ridder in de orde van Oranje-Nassau, commandeur in de orde van den H. Gregorius den Grooten, geheim kamerheer met kap en degen van Zijne Heiligheid den Paus. Aan dit geslacht zijn o.m. geparenteerd de volgende geslachten: Van Hens- x) Een oude lakafdruk op een stuk van J. A. Heydenrijck, gedateerd 25 April 1748 en momenteel in het bezit der familie Banning te Groenlo, vertoont a leeuwen als schildhouders. Een ander oud stuk, zelfde bron, van 23 Mei 1782, vertoont als helmteeken alléén een vlucht. Bovenstaande wapenopgave is van den heer F. J. H. Banning te Groenlo, huis Banninghof. VAN DER ZWEEP. tergen, Gorclon, Van Munster, Voltier, Helmict, Tellegen, Staring, Delclisur, Esctweiler, Warnsinclc, Weyn, Riepentoff, Banning, Batenturg, Klumper, Harperink en Van Basten. VAN DER ZWEEP, (Friesland, de Lemmer, ie helft 18e eeuw, ongeveer 1740, waarsctijnlijk oorspr. herkomstig uit de Zuid. Nederlanden). Wapen: In blauw een gouden keper, vergezeld in het hoofd van 2 elkaar aanziende gouden brakskoppen, rood getongd en in den voet van een gouden aanzienden brakskop, in zijn bek een gouden zweep (karwats). Helmteeken: een gouden uitkomende brakskop met bals, rood getongd. Dekkleeden: goud en blauw. Wapenspreuk: ,,Ne quid nimis”. Bron: Bovenstaand wapen „van der Zweep wordt als „sprekend wapen gevoerd door den beer R. K. A. van der Zweep te Nice, conform een lakafdruk in eigen collectie en voorkomende in bet familie-archief van den Keer A. R. Kleyn te Zeist. In de Zuidelijke Nederlanden worden nog vele personen met den naam van der Zweep aangetroffen. VERSCHAFFEL, (Vlaand eren en Zeeuwsch-Vlaanderen, Sas van Gent). Wapen: In goud 2 zwarte dwarsbalken, elk beladen met 3 gouden kogels. Helm gekroond. Helmteeken: een gouden kogel, bestoken met 3 pauweveeren. Dekkleeden: goud en zwart. VERSCHAFFEL. Bron: J. B. Rietstap, „Armorial Général”, Dl. II, pag. 994. M. Gritzner, „Standes-Erhebungen und Gnaden-acte Deutscber Landesfürsten (Görlitz 1881), Bd. I, pag. 170, onder bet hoofd „Kurpfalz bayem : „3-7-1779. Acte für Peter Verschaffelt, .. .Mannbeim..enz. Het leven van den beeldhouwer Pieter Antonie Verscbaffelt is beschreven bij Immerzeel, „Levens en werken van kunstschilders”, enz. enz. Hier is nog bij te voegen, dat in 1797 te Mannbeim een werk over hem verscheen, getiteld: „Kurze Lebensbescbreibung des Ritters Peter van Verscbaffelt, Bildbauer, Vorsteber der Churf. Zeicb. Academie zu Mannbeim . Vgl. tevens F. V. Goetbals: „Dictionnaire généal. et bérald. des families nobles de Ia Belgique”, tome IV, pag. 1127^1128 en Wolters: „Généalogie de Ia familie Wouters”, Gand 1847, Pa8- 15°; Verscbaffel. Tenslotte vindt men op drie plaatsen den naam Verscbaffel vermeld in bet werk „Grafschriften van de provincie OostVlaanderen” (Inscriptions funéraires de Ia Province de Ia Flandre Oriëntale). De spelwijze van dezen geslachtsnaam is verschillend. Het meest treft men Verscbaffel of Verscbaffelt aan. De HoIIandsche tak schrijft zich Verscbaffel (Sas van Gent) en stamt in zijlinie af van den in Duitscbland geadelden P(i)eter (Antonie) Verscbaffelt (1779). De stamreeks van de HoIIandsche vertegenwoordigers dezer oud-VIaamscbe familie werd door mij in 1932 samengesteld. Het beschreven wapen is conform een lakafdruk in eigen collectie. VAN DEVENTER, (prov. Utrecht en Holland volgens Rietstap, Leeuwarden, Amsterdam, Leiden en Brammen). Wapen: In zwart een gouden keper vergezeld in het hoofd van twee 6-puntige sterren en in den voet van een hijhel, alles van goud. Helmteeken: een vlucht, waartusschen een ster van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Wapenspreuk: „Suum cuicque”. Bron: 1. Volgens een 19e eeuwsch Iakstempel, diameter 2,5 c.M., in het hezit van den zenuwarts J. Bosch te Ermelo, naar alle waarschijnlijkheid zijn hier de kleuren zilver op zwart. 2. Idem voert zonder aangegeven kleuren en zonder de ster tusschen de vlucht als helmteeken, de heer J. van Deventer te Leiden, 1929, eigen collectie. 3. Een variant van dit wapen komt voor hij Rietstap in zijn „Armorial Général , Dl. I, pag. 332, te weten: In zilver een roode keper beladen met 3 gouden sterren. Helmteeken: een gouden ster tusschen een roode vlucht. Voor de heteekenis van den keper in het algemeen zie men op Van der Horst in Dl. I, hlz. 89 en 90. Dit geslacht v. Deventer stamt af van Christiaan v. Deventer, kastelein van het Hof te Leeuwarden in 1768. In 1787 wordt zijn opvolger benoemd. Hij was gehuwd met Balthina Büchner en hertrouwde in 1784 met Fransje Scheltinga. Mogelijk dat het huwelijk met zijn ie vrouw (Büchner) oorzaak is, dat het hoekje in het veld is verschenen. Misschien, dat er zóó ook verhand is te zoeken met de familie v. Deventer, die de 3 sterren op den keper voert. I.H.B. COCK J.J. Zn., koordeinde ïfo. 39» iffennikendem. TL&r. lonnikendem, JPe*irmri 1949. D*B B**H ^iJ1|otll*cari* *er Koninklijk» Bikliotkeek, Weledelzeergeleerde Heer, Hierbij verzoek ik U voor mij een eenteckening te willen pleet«en in ket ender«teende werk, ketgeen ziek in Uw kiklietkeek kevindt: x. , Nederlendeoke F«*iliewep«n* - H. Kits Nieuwenkemp. Het ketreft ket deel weerin mijn geeleckt wordt kekendeld. Bledzijde 23. , onderzoekingen Hekken ve«tge«teld det de eerste drie generetie» COCK niet gekendkeefd kunnen werden, zoodet de geneelocie eenvengt met generetie 17. * Ket lijkt mij ket keste det U een streep zet door de eerste drie generetie» met een korte eenteekening er kij. Ik koon det U een mijn verzoek zult willen voldoen. y Hoogachtend, e.ja. ik «te Zelf ook in de geneeleeie vermeld. (^oey^) COCK, (H essen, Nijmegen, Zierikzee, enz.). (De naam Koch komt reeds in 1365 te Hersfeld (vroeger Hirsfeld) in Hessen e.o. voor, in het nabije Alsfeld reeds in 1357, volgens bewaard gebleven oorkonden). Wapen: In zilver een zwarte pot met 2 ooren en 3 pooten op vuur van natuurlijke kleur. Helmteeken: Een opr. kok, blootshoofds met opgestroopte mouwen in rood jak met witte schort, in de opgebeven rechterband een schuimspaan houdend. Dekkleeden: zilver en rood. Het wapen is dus „sprekend . Bron: Karl Dotter, Stadtarcbivar en Oberreallehrer te Alsfeld, benevens overlevering. Stamreeks: I. Simon Kocb, geboren ongeveer 1620 X N.N. Biel van Traiscbfeld. II. Reinbard Kocb, geboren 1654 IV 3 te Hersfeld in Hessen X 1674 XI 26 te Hersfeld met Georg Beckers Dochter, linnenwever, wordt burger van Hersfeld 1 Dec. 1673 (vader overleden). III. Jobann Pbilipp Kocb, geboren 11685 I 20 te Hersfeld X 1715 IV 23 te Hersfeld met Anna Margaretba Scbaefer, linnenwever, wordt burger van Hersfeld 11 Dec. 1714 (vader overleden). IV. Jobann Henricb Kocb, geboortig van Hirsfeldt (Hersfeld) in Hessen, vestigt zich 1732 te Nijmegen en wordt 28 Januari 1767 burger van Nijmegen (bet stadsrekenboek noemt hem Cock) en op 23 Sept. 1767, op attestatie JUHANNES JACOBUS KOCK 1795—1866 NIJMEGEN. komende van Hersfeld, lidmaat der Ned. Herv. gemeente aldaar. In Nijmegen werd hij eigenaar van een katoendrukkerij en stierf aldaar 1 Febr. 1793. Hij huwde Johanna van Meurs, die te Nijmegen stierf 27 April 1799. Beiden werden begraven in de Sint Stevenskerk. Uit dit huwelijk o.a.: V. Johannes Cock, ged. te Nijmegen 3 Dec 1755, werd eigenaar van de katoendrukkerij en gildelid in 1782. Stierf te Nijmegen 5 Maart 1814. Hij huwde te Leerdam 13 Mei 1782 Aletta Elisabeth Steghelytz, geh. 14 April 1756 te Leerdam, dochter van Jan Jacoh Steghelytz en Johanna Waltelingh. Uit dit huwelijk o.a.: VI. Johannes Jacohus Koek, ged. te Nijmegen 8 Juli 1795, werd eigenaar van de katoendrukkerij en stierf te Nijmegen 17 Mei 1866. Hij huwde aldaar 26 Maart 1816 Anna Margaretha Maurer, ged. te Nijmegen 23 Maart 1793, dochter van Hendrik Philip Maurer en Gertruda Buchloh. Uit dit huwelijk o.a.: VII. Jan Hendrik Kok, ged. te Nijmegen 18 April 1817, werd eigenaar van de katoendrukkerij en was later rentmeester. Hij stierf te Nijmegen in April 1875 en huwde aldaar 1 Sept. 1841 Johanna Catharina Rosa, ged. te Nijmegen 29 Mei 1817, dochter van Johan Daniël Rosa en Johanna Elisabeth JAN HENDRIK KOCK 1817—1875 NIJMEGEN. Koentz. Uit dit Huwelijk o.a.: VIII. Jan Hendrik Koek, ged. te Nijmegen 18 Januari 1851, Iuitenant-kolonel der Infanterie, voorzitter van den Keuringsraad, Huwt te AmHem 7 NovemHer 1878 Cato Mendez da Costa, geH. te Amsterdam 29 Januari 1858, docHter van RapHaël Mendez da Costa en Céline Salvador de Beneditty Fano. Uit dit Huwelijk o.a.: IX. JoHan JacoH Cock, geH. te Bergen op Zoom 4 Sept. 1879, candidaatnotaris en Hankdirecteur (tHans wonende te Zierikzee), Huwt te Wedde, Woldine Tettine Waalkens, geH. aldaar 3 Juli 1884, docHter van EgHertus Hendrilcus Waalkens en Tettine JacoHa Dijkstra. Uit dit Huwelijk: 1. Jan Hendrik EgHertus Cock, geH. 28 Augustus 1911 te Hoorn; 2. EgHertus Hendrik Jan Cock, geH. 30 Nov. 1913 te Haarlem; 3. Hendrik Jan EgHertus Cock, geH. 8 Juni 1915 te Haarlem. JoHan HenricH KocH (gen. IV), geH. 1713 te Hersfelt (Hessen), was linnenwever. Hij verloor zijn vader omstreeks 1750 en ging met zijne producten op reis naar Holland als koopman. In de Rijnstreek, waar Hij tijdelijk vertoefde, Huwde Hij JoHanna v. Meurs en later Hij zijn eveneens tijdelijk verblijf te ZutpHen kreeg Hij jn 1731 een zoon Doris. Toen ging Hij naar Nijmegen, waar na 1753 meerdere kinderen geboren werden en in 1765 bet laatste. J. H. K. bleef intusscben Duitscber en werd in 1754 burger van Hersfelt. Hij reisde op en neer langs de z.g. Hessenwegen in den Achterhoek, waar destijds een druk handelsverkeer plaats vond x). In 1767 vestigde hij zich voorgoed in Nijmegen, werd burger en lid van de N.H. Kerk en tevens lid van het Kramersgilde. Dat hij handel dreef blijkt ook uit *) Zie ook H. J. Bellen: „Wegen” in „Eigen Volk”, VIII (1936), blz. 121—128. een request van zijn zoon van 1782, die gildelid wil worden en verklaart dat hij tot dusverre zijn vader bij diens negotie had geholpen. Op 11 April 1770 werd aan Jan Hendrik Cock en Johanna van Meurs E.L. een huis te Nijmegen aan de Hezelstraat getransporteerd (folio 114 van het Nieuw Protocol van Bezwaar v. d. Hopmanschap v. d. Smidstraat). Dit huis werd in 1801 verkocht, behalve het achterstuk. Johannes Cock en Aletta Elisabeth Steghelytz (gen. V) kochten in 1792 (overdracht 12-5-1792) een huis aan de Stikke Hezelstraat te Nijmegen (N.P. v. Bezwaar folio 113). In 1791 kochten zij (overdracht 21-9-1791) een daarnaast gelegen pand (N.P. v. Bezwaar fol. 112). Beide huizen, thans plaatselijk 44 en 46, werden vereenigd en hieven in de familie tot 1913. Wat het Duitsche onderzoek betreft werd geraadpleegd: 1. Evangelische Gemeente te Hersfelt, 2. Stadsarchief te Hersfelt, 3. Stadsarchief te Alsfelt, 4. K. Dotter, Stadsarchivaris te Alsfelt en voor het Nederlandsche gedeelte volgens opgave van den heer J. J. Cock te Zierikzee. FURNÉE, (’s Gravenhage). Wapen: Doorsneden: I, in goud een blauwe geharnaste arm, komende uit een wolk van hetzelfde, uitgaande van den heraldisch Iinker-bovenhoek, de hand van natuurlijke kleur, voerende een blauwen degen in de richting van een Iinkerschuinbalk; II, in blauw 3 eendjes, zwemmende op water, alles van natuurlijke kleur. Helmteeken: een gouden uitkomende leeuw. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: Zie J. B. Rietstap: „Armorial Général précédé d un dictionnaire des termes dublason”, Gouda, 1884, deuxième édition, tome I, pag. 727. E. B. F. F. Wittert van Hoogland: „Kwartierstaten, betrekking hebbende op het geslacht Wittert”, bevat 136 kwartierstaten van 16 kwartieren, met enkel het hoofdwapen, waarvan één der 16 kwartieren tot het geslacht Wittert be- AGE SI QUID AGIS ASJES. hoort. Onder de staten zijn er ook van buitenlanders. In dit werk zijn genealogische gegevens te vinden over het geslacht Fumée en een exemplaar is te raadplegen in de bibliotheek van het genootschap ,,De Ned. Leeuw”. (Kon. Ned. Gen. v. Gesl. en Wapenk.), Bleyenburg 5, Den Haag. De heer P. Fumée te s Gravenhage voert, volgens een lakafdruk in eigencollectie, bovenomschreven wapen, evenals kapt. J. C. F. Fumée te Amsterdam. ASJES, (Drente, Noord-Holland). Wapen: Een schild van goud, beladen met een hamer- of krukkenkruis van sabel (zwart). Helmteeken: een adelaarsvlucht van goud en sabel (zwart), waartusschen het kruis van het schild herhaald. Wrong en dekkleeden: goud en sabel. Wapenspreuk: ,,Age, Si quid agis”. Bron: Het kruis komt als merkteeken voor bij de onderteekening van een schuldbekentenis van Assyn Jacobs, gepasseerd 28 April 17.46, Arch. no. 91 „ fol. 156 vso, alsmede van dezelfde op een momberstelling van 10 Oct. 1750, Arch. no. 95, fol. 26; Schuitengerechten, Hoogeveen. Van oudsher doelt het kruis op geloofsijver. De bakermat van het geslacht Asjes is te vinden in Drente en wel in deomstreken van Hoogeveen en Echten, waar de oudste generaties behoorden tot den eigenerfden landbouwersstand. De naam Asjes komt vóór de uniformiteit van de geslachtsnamen (de invoering van den Burgerlijken Stand in 1811 in verschillende spelwijzen voor. De vorm Asjes, een tak schrijft zich thans nog Assies, is de genitief, 2e naam- vals vorm van den ouden Germaanschen mansvoomaam As(s)e, een zgn. vadersnaam of patronymicum dus, beteekenende „zoon van As(s)e”. De tegenwoordige stad Assen was de plaats, waar oorspronkelijk een zekere As(s)e zijn groothoeve had, die de grondslag werd voor de latere nederzetting, nog later de Drentsche hoofdstad Assen. In hoeverre e.e.a. verband houdt met het tegenwoordige geslacht Asjes zal wel nimmer zijn uit te maken. De Asen vormden in de Germaansche oudheid o.m. een priestergemeenschap. Of we nu in de hedendaagsche vertegenwoordigers van het geslacht Asjes (Assies) de nakomelingschap moeten zien van een aloude Germaansche priesterfamilie, is al evenmin met zekerheid uit te maken, doch onwaarschijnlijk is het geenszins! Frappant is in dezen te vernemen, dat het als huismerk (merkteeken) gevoerde kruis, als algemeen Lekend, den geloofsijver van oudsher aanduidt. Onder dat teeken werden roemrijke daden verricht en voor het oude geloof werd recht, vrijheid en bloed gegeven. Het St. Andries- of schuinkruis daarentegen, ook het Bourgondische kruis, werd in hooge eere gehouden en met voorliefde gebruikt, aangezien het een afkorting van den naam Christos (X) voorstelt. Hier worden dus beide kraisteekens tegenover elkaar gesteld. Tevens wensch ik hier even de aandacht te vestigen op een tweede verklaring en beteekenis van „As en wel, kan „As ook de „Ask” zijn, d.i. de esch, de boom, die den naam geeft in de Edda aan „den man”. De man „die dicht bij de góden stond , en daardoor ook beter was. Vgl. drs. A. de Goede in „Eigen Volk , VII, 1935, blz. 250^-251 en mijn „Europeesche Totemdieren , blz. 123 en 126. Inderdaad, er zijn sterke aanwijzingen, zoowel door het merkteeken als door den naam, dat we in de leden van het geslacht Asjes (Assies) de nakomelingen van een oeroud Germaansch priestergeslacht te zien hebben, hoewel dat natuurlijk nimmer direct te bewijzen zal zijn. Hoogeveen dankt haar bloei en vooruitgang aan Roelof van Echten tot Echten, kooper van de 5000 morgen veengrond, waartoe hij in 1623 het plan gevormd had. E.e.a. verklaart, dat de archivalia van Hoogeveen niet verder terug reiken, dan tot in de eerste helft van de 17e eeuw en het zoodoende een onmogelijkheid wordt, de geschiedenis van het geslacht Asjes hooger op te voeren dan tot het gestelde van ongeveer 1580. Stamreeks: I. Boele(n), geb. in de tweede helft van de 16e eeuw, denkelijk te Echten, onder Hoogeveen, omstreeks 1580. Hij had een zoon Assies, volgt II. II. Assies Boelen of Boeles, geb. ongeveer 1605, eigenerfd landbouwer te Echten, wordt genoemd in een schuldbekentenis van 24 Jan. 1683 1). Zoon (o.a.) Jan, volgt onder III. III. Jan Assies, geb. omstreeks 1630. Zoon (o.a.) Jan, volgt IV. IV. Jan Jans, geb. omstreeks 1690. Zoon Pieter, volgt V. V. Pieter Jans(zn) (Asjes), ged. Hoogeveen 28 November 1717. Zoon (o.a.) Albert, volgt VI. VI. Albert Pieterszn. Asjes, geb. 2 Mei 1751. Zoon (o.a.) Pieter, volgt VII. VII. Pieter Albertszn. Asjes (1785— 1856). Zoon (o.a.) Luykas, volgt VIII. VIII. Luykas Asjes (1819—1886), koopman en groot grondbezitter te Hippolytusboef. Zoon (o.a.) Dirk, volgt IX. IX. Dirk Asjes, geb. te Hippolytusboef 5 Maart 1834, koopman en grootgrondbezitter, overl. 8 December 1889, tr. 18 September 1874 Elsje Dijkshoorn, geb. 29 October 1853, overleden te Tiel 10 Febr. 1923. Uit dit huwelijk: 1. Maartje Asjes, geb. 14 Aug. 1879, tr. ie. Geraard Bebingb, ingenieur; tr. 2e. 2 Juni 1930: Joban Hartkamp (Wassenaar); 2. Lucas, volgt X; 3. Hermanes Comelis Asjes, geb. 11 Febr. 1883, ingenieur, tr. ie I. C. Brakke (Haarlem); 2e. Dora Schmidt; 4. Jobannes Petrus, volgt X/bis. X. Ir. Lucas Asjes, geb. 5 Mei 1881, werktuigkundig- en scheepsbouwkundig ingenieur, oud-Hoofd-ingenieur der Kon. Marine, oud-Hoofdvertegenwoordiegr van verschillende Cultuur-Maatschappijen in Ned. Indië, tr. te Haarlem 3 Jan. 1907 Antoinette Amoldine Frédérique Lanzing, geb. Deventer 31 Maart 1882, dr. van A. A. F. Lanzing, gep. Generaal-Majoor, en van Barbara van der Mey. Uit dit huwelijk: 1. Dirk Lucas Asjes, geb. 21 Juli 1911, Iuitenantvliegenier, hoofd-instructeur Nat. Luchtvaartschool, tr. Velp 23 Jan. 1934 met A. W. Klopper; 2. Anton Amold Frederik Asjes, geb. 1 Juli 1914, med. student te Leiden; 3. Lucas Asjes, geb. 13 Sept. 1919. X/bis. Jobannes Petrus Asjes, arts te Tiel, geb. 12 Sept. 1887, tr. Culemborg 25 April 1918 Pbilipine W. Bleyenberg. Uit dit huwelijk: 1. Elsje Marie Asjes, geb. 18 Juli 1919; 2. Adriaan Joban Dirk, geb. 24 Mei 1923. Zie voorts Kits Nieuwenkamp: ,,De oudste generaties van bet geslacht Asjes (Assies) te Hoogeveen”, (1935), in bet bezit van Ir. L. Asjes te ’s Gravenbage. 1) Schuldambt Echten; Dl. 1681—1764, invent. no. 352. ELEMA. ELEMA, (bakermat Groningerland). Het geslacht Elema, waarvan in bet jaar 1923 van de band van den beer F. R. Elema Gzn. te Zandeweer, tbans (1936) te Haren (Gr.) een voorlopig opgestelde genealogie verscheen, onder den titel van: „Genealogie Elema , deel I, stamt niet in mannelijke linie af van bet aloude geslacht van dien naam, doch in vrouwelijke lijn, zooals we in onderstaande stamreeks zullen aantoonen. Het kwam toch meermalen in vroegere eeuwen voor, dat de kinderen van een echtpaar, en in bet bijzonder de zoons, den familienaam van de moeder aannamen. Vooral bij die gevallen, wanneer de vader blijkbaar nog geen geslachtsnaam voerde, zooals veelal in bet Noorden van ons land bet geval was, waar men vóór 1811 (invoering van den Burgerlijken Stand) nog vele zgn. vadersnamen of patronymica aantrof, zijnde de genitief of 2e naamvalsvorm van den naam van den vader, bijv. Reinders, is zoon van Reinder; Onnes, is zoon van Onne; Pieters, is zoon van Pieter, enz. enz. Een dergelijk geval deed zicb niet minder dan 26 maal voor bij de familie Elema. In de 3e generatie zien we den naam Elema verschijnen als Iaatsten doopnaam van Sirp Ayckes, zoon van Aycke Reenders en Grietje Eeuwes. Bedoelde Sirp werd blijkba ar genoemd naar den eersten ecKtgenoot van zijn moeder, te weten Sirp Elama, zoon van Jacob Claassen, in of vóór 1632 gehuwd met Trijntje Sirps Elama, die wederom een dochter was van Sirp Elama tho Allersma (geb. 1560—overl. 1625) en diens eerste vrouw Jobanna Abels tbo Lutke Saexum (overl. 1606). Waar bet niet minder dan 8 malen is voorgevallen, dat in dit geslacht Elema een kind werd gedoopt met den naam Sirp Elama, terwijl de vader in geen van die gevallen een Elema was, mag worden aangenomen, dat hiermede werd getracht den naam Sirp Elama voor uitsterven te behoeden. Aangezien bet geslacht Elama op „Allersma” bezig was, in mannelijke linie uit te sterven en van deze Elama’s bekend is, dat zij financieele relaties onderhielden met Reender Haijes en Sirp Elama te Toomwerd, bestond hiervoor alleszins een gemotiveerde reden. Het voorgeslacht van Sirp Elama, Heer van Allersma, die in 2e huwelijk getrouwd was met Hillegunda Swaïue, d. v. Dr. Otto Swalue en Anna Canters te Leeuwarden, luidt als vo Igt: Reneko Elama tbo Utbusen (1510— 1583) tr. 1545 Anna Sirps Allersma, van Ezinge; Waelcko Elama tbo Utbusen (overl. 1541) tr. 1497 Tjalde N.N.; Popco Elama tbo Utbusen tr. rfc 1460 Froucke N.N. (overl. 1496); Abel Elama tr. ± 1435 N.N. Deze Elama’s woonden op de aloude „Elamaheerd ’ te Uithuizen. Zooals bet onderzoek thans staat, kunnen we met zekerheid zeggen, dat Sirp, generatie 111, in dit geslacht de eerste was, die met den naam Elama optrad, terwijl zijn grootvader is geweest de eigenerfde Reender Hayes van Toomwerd van ’t Huis „Nije Noort ”, wiens grafzerk met wapen, evenals dat van zijn ecbtgenoote, nog op bet kerkhof te Toomwerd is bewaard gebleven. Genoemde stamvader van bet bier behandelde geslacht, Reender Hayes, voerde nu volgens zijn grafzerk te Toomwerd bet hierna beschreven familiewapen, zónder bet kwartier met bet wapen Elema, welk kwartier loos (leeg) was. Aangezien nu, zoowel genoemde beer F. R. Elema Gzn. alsmede Aaltje Reinders Elema, ecbtgenoote van juwelier Pleiter te ’s Gravenbage, in recbte, opgaande, mannelijke linie afstammen van dezen Reender Hayes en diens kleinzoon den naam Elama (later Elema), aannam, bebben die afstammelingen dan ook volkomen bet recbt bet wapen van Reender Hayes te voeren, vermeerderd in bet „Ioose” kwartier met bet wapen Elama (Elema), zijnde 4 zwarte lelies in goud (2^2). Het wapen van Reender Hayes vormt dan bet boofdwapen, aangezien men direct in recbte linie uit diens geslacht stamt en in vrouwelijke lijn van de EIa(e)ma’s. Het voeren van dit samengestelde wapen door de nazaten van Reender Hayes van Toomwerd is volkomen historisch en heraldisch juist en logisch. De beschrijving van dit op genealogiscb-bistoriscbe gronden gereconstrueerde wapen Elema, luidt als volgt: Gedeeld: I, in goud een halve zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn (is de zgn. halve Friesche adelaar, het richterteeken); II, doorsneden: a, in zilver een zwart huismerk; h, in goud vier zwarte Fransche lelies, geplaatst (2—2) (is Elama, Elema). Helmteeken: drie groene klaverblaadjes, de middelste paalsgewijs, de heide buitenste geplaatst in den vorm van een omgekeerden keper (teeken van den eigenerfden landbouwersstand). Wrong en dekkleeden: goud en zwart. Wapenspreuk van F. R. Elema Gzn.: „Post tenehras spero Iucem” (na de duisternis hoop ik op het licht) x). Aldus werd dit wapen op de voorgaande gronden door mij vastgesteld in overleg met den heer F. R Elema Gzn. en wijlen den Groninger rijksarchivaris Dr. H. A. Poelman, hij schrijven van 15 Juli 1928 te Leeuwarden, en wordt dit wapen reeds vanaf genoemd jaar door den heer Elema, zich ook schrijvende en noemende Elama, te Haren, gevoerd. Stamreeks: I. Reender Hayes, geb. omstreeks 1600, eigenerfde van ’t Huis „Nije Noort” te Toomwerd, tr. omstr. 1640 Trientje Tomas, geb. omstr. 1615, overl. te Toomwerd 24 Oct. 1668; haar echtgenoot overl. mede aldaar 16 Sept. 1672. N.B. De heide grafzerken van dit echtpaar zijn nog steeds aanwezig op het kerkhof te Toomwerd (Gron.). Behalve, dat op den steen van den man het wapen voorkomt, zónder het Elema-kwartier, hetwelk daar „loos” is, wordt op de zerk van de vrouw een alliantiewapen aangetroffen, vertoonende als mannelijk schild: Een omgewende klimmende leeuw, klaarblijkelijk dus het wapen van haar vader, terwijl als vrouwelijk schild wordt aangegeven het wapen EIa(e)ma, zonder twijfel het wapen van de moeder van Trientje Tomas! II. Aycke Reenders, geh. omstr. 1641, eigenerfde op „de Noort’ te Toomwerd, overl. Toomwerd 25 Febr. 1677, tr. 1666 Grietje Eeuwes, weduwe van Sirp Elama. (Zijn grafsteen nog te T. aanwezig; wapen = wapen Reender Hayes.) Uit dit huwelijk, o.a.: 1. Sirp, volgt III. III. Sirp Ayckes Elama, ged. Toomwerd 12 Aug. 1666, eigenerfde op ,,de Noort te Toomwerd, overl. na 1731, tr. in 1703 Jantje Jacobs van Baflo, zijn 2e echtgenoote. Uit dit huwelijk o.a.: 1. Reinder Hayes Sirps, volgt IV. ) == opreuk, voorkomende op de grafzerk van Havick Louwens te Loppersum, overl. 16! 6. Zoon van: Louwe Havickes, eigenerfde te Enzelens en van Etgyn Elama. Op deze steen komt ook het wapen Elama voor. N.B. Sirp Elama was in 1731 de hoogst aangeslagene in de belasting te Toomwerd. IV. Reinder Hayes Sirps Elama, ged. Toomwerd 21 Aug. 1707, woonde te Rottum, overl. vóór 14 Febr. 1773, tr. Toomwerd 8 Jan. 1730 Trijntje Hendriks Hommes, overl. na 19 Jan. 1773. Uit dit huwelijk o.a. 1. Sirp Reinders en Hendrik Hommes Reinders Elama. N.B. Bovenstaande vier generaties zijn de gemeenschappelijke voorouders van Aaltje Reinders Elema en van Freerk Reinder Gerrits Elema, die gehuwd is met een lid van het hieronder volgend geslacht Bos. Aan het geslacht Elema zijn o.m. geparenteerd de families: Van den Boer, Nienhuis, Wieringa, Vennema, Lanting, Okkema, Cleveringa en Mulder. Bronnen: Doopboek Toomwerd (1654—1812); Spanheim; Huisarchief Allersma no. 13, pag. 160, 177, 179, 241, 406; Grafschriftenhoek Stad en Lande; Kroniek Eppens; Armorial Gén. Rietstap; Clauwboek v. Joan Tjassens; geslachtreg. Sibinga en Wildervanck; Kroniek Reneko Elama; Gen. Elama, dl. I. BOS. BOS, (Groningerland, Amsterdam, ’s Gravenhage, Ned. Indië, Brazilië, enz.). Wapen: In zilver een zwarte dwarsbalk, beladen met 2 gouden korenaren, de stelen schuin gekruist, met uit den balk oprijzende 3 groene boomen naast elkaar. Helmteeken: een groene boom van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Dit wapen wordt sedert 1933* door bovengenoemde familie Bos gevoerd, welk geslacht sinds 1929 geparenteerd is aan het bekende Ommelander geslacht Elema, oudtijds Elama geschreven; zie aldaar. FABIUS. FABIUS, (bakermat Friesland; Overijssel, Zwolle, Almelo, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in zilver een Kstlve zwsirte ctdeïcLcir, uitgd&nde ven de deelingslijn; II, effen goud. Helmteeken: een antieke vlucht van goud en zwart. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: a. F. W. Fabius: „Genealogie der familie Fabius”, uitg. Breda, 1928; b. „Nederlands Patriciaat , Ao. 193° in voce „Fabius (abusievelijk is bier de halve zwarte adelaar als gebekt en gepoot van rood aangegeven); c. A. A. Vorsterman van Oyen: „Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën , uitg. Groningen, 1885—1890; d. „Genealogische kwartierstaten van Nederlandscbe geslachten”, onder redactie van M. A. van Rbede van der Kloot en R. N. G. M. Bar, uitg. ’s Gravenbage, 1887—1892. Bijgaande afbeelding van bet wapen Fabius is van den genialen, in 1899 overleden, wapenteekenaar J. M. Lion, opgenomen in de verzameling van genealogische kwartierstaten van Nederlandscbe geslachten, genoemd boven sub d. Blit Protestantscbe geslacht, uit Friesland afkomstig, beeft, aan vele schoutengeslachten verwant, in de 17e en 18e eeuw in de provincie Overijssel vele malen bet schoutambt bekleed. Het wapen Fabius werd, als voren geblazoeneerd, reeds ongeveer 35° jaren door leden van dit geslacht gevoerd. De genealogie in bet jaarboekje bet „Nederland’s Patriciaat” van 1930 vermeldt als stamvader van deze familie: [. Fabius Wijbrants, wordt burger van Zwolle in 1584, bewoont bet buis „In de Bourgogne” aan de Melkmarkt (tbans no. 33); tr. ie. Zwolle 26 Mei 1583 Marrigen Jacobs; tr. 2e. Zwolle 18 Febr. 1584 Dercbien Jans. Uit bet tweede huwelijk 2 zoons, waarvan de oudste, Joban, bet geslacht voortzet. BOM, (Zeeland, Tholen, Middelburg, enz.). Wapen: In rood 3 omgekeerde gouden vlammen, paalsgewijs, en een schildhoofd van zilver, beladen met 3 roode ballen, kogels of bommen naast elkaar. Helmteeken: een roode bom van bet schildhoofd. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: M. Smallegange: „Nieuwe Cronyk van Zeeland , Middelburg 1696. Idem voerde Jobannes Bom, beer van ’s Heer Abtskerke en secretaris van de stad Goes, overleden ongeveer 1600. Idem Jan Bomme, „beleeder” (eerelid) van bet Cruydeniers-Giïde te Middelburg in 1725, en L. Bomme idem in 1715, lid van bet Pelle-verbuurdersgild aldaar. In bet M. S. Wapenb. Colijn zijn de 3 bommen blauw op goud afgebeeld, wapen no. 1091; opgave kolonel Steenkamp. We hebben bier weer te doen met een „sprekend wapen, afgeleid van den naam, vandaar de „bommen’ en „vlammen in bet wapen. HAAN, (Gelderland, Ooy bij Oud-Zevenaar in de 17e eeuw, later Keulen, sinds bet begin der vorige eeuw wederom in Nederland, Nieuwstadt in Limburg, Urmond, enz.). Wapen: In blauw een stappende baan van goud op grasgrond, gekamd en HAAN. geleld van rood, de rechterpoot opgeheven. Helmteeken: een goud-blauwe vlucht, waartusschen 2 zwarte weerhaken (verin, een huismerk). Dekkleeden: goud en hlauw. Wapenspreuk: „While I live, I II crow”. Bron: Volgens een oud cachet, dateerende van omstreeks 1810, nog in de familie bewaard, waarbij de wapenspreuk: „While I live, I II crow” (is: zoo lang ik leef zal ik kraaien). Daarnaast moet volgens opgave van den oudnotaris, den heer F. M. |H- Haan te Urmond (Limh.) een beschrijving van dit familiewapen Haan voorkomen als oude aanteekening in het Duitsch gesteld, eveneens in het bezit der familie. Een lakafdruk „Haan” conform bovenstaande wapenbeschrijving heb ik in eigen collectie. Rietstap beschrijft een wapen Haan, waar hij achter voegt Muiden (N.-H.): „D azur a un coq hardi de gueules, sur une terrasse au naturelle”, hetwelk dus vrijwel met het gegevene overeen komt. Het helmteeken noemt hij niet, zie Dl. I, pag. 863. Vóór 1661 woonde deze familie Haan in Ooy hij Oud-Zevenaar. In de doopboeken komt de naam veelal omschreven voor als: „In gen Oy dictus Haen . Eind 1661 vertrok de directe voorvader van genoemden oud-notaris Haan, met name Johan Haen, naar Keulen, waar hij 4 Jan. 1662 het groot-hurgerrecht verwierf (Bürgerhuch, blz. 110/b.). Zie voor de heteekenis van den haan en het huismerk mijn „Totemdieren . COOVELS, (Noord-Brabant, later Limburg, Bergeik, Helmond, enz.). Wapen: Gevierendeeld: HV, in zilver (?) een wildeman van natuurlijke kleur, omgord en gekroond van groen, houdende in I rechts en in IV links een knots; II, gevierendeeld: i>—4, een duif of meeuw, schuinlinks geplaatst, kop omlaag; 2—3, effen; III, in rood een zilveren(?) dolfijn, omgewend. Helmteeken: de wildeman van het schild, uitkomend, met knots over den rechter schouder. Wrong, dekkleeden: kleuren? Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie van een oude signette, üitgevoerd in den Louis XV-stijl, in het bezit der familie. Verder onbekend. Het is niet zeker of dit het wapen Coovels is, doch wel waarschijnlijk. De beteekenis van den naam Coovels is duister, doch blijkt deze wel zeer oud te zijn. Genoemd kan worden o.m. het huis genaamd ,,De drie rauwe Covels” te ’s Hertogenbosch, zie voorname huizen en gebouwen te ’s Hertogenbosch door jhr. mr. A. van Sasse van Ysselt, Dl. II, blz. 380. „Tolsteeg”, de minst aanzienlijke van de vier Utrechtsche voorsteden, behoorde voorheen onder het (buiten)gerecht van klein-Covelswade, hetwelk reeds in de 14e eeuw bestond, zie het Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, Dl. X, Necrologium van Oudmunster te Utrecht, door A. A. J. van Rossum.blz. 270 en vlg. en blz. 284, alsmede het Aardrijkskundig Woordenboek van v. d. Aa, Dl. III, blz. 114—113 en Dr. H. J. Broers: „Utrecht, historische wandelingen”, 1909, hlz. 296. Michaud noemt reeds een „Covel” in zijn Geschiedenis der Kruistochten, zie de HoIIandsche uitgave N.V. Boekdrukkerij „Helmond”, Dl. I, blz. 107. In Liempde bij Boxtel zou een „Covelsveld” bestaan. In de oude stukken komt de naam voor als: Co(o) veis, Ko(o)veIs, Couvels, Kouvels, Cogels en Peter Andries Covels onderteekende „Scovels , zie „Geschiedenis van Bergeik”, door P. N. Panken en v. Sasse v. Ysselt, blz. 373. Wat daar geschreven staat van Peter Coovels, zoon van Isaac, is niet juist. Hij behoorde niet tot het handelsgilde der teuten. Koenen geeft voor „kovel — kap van een mantel. Voor de heteekenis van den wildeman in het wapen verwijs ik naar het Heraldisch-Genealogisch Bijvoegsel van „Eigen Volk”, ie jaarg. 1936 en mijn „Europeesche Totemdieren , in welk laatste werk men tevens e.e.a. kan vinden over de heteekenis van vogels en de dolfijn in de heraldiek, hlz. 70 en 71 en hoofdstuk II, blz. 28. Zie ook Dl. I, N.F.W., hlz. 122 op de Sauvage Nolting. DIELEMAN, (Zeeland, Middelburg, enz.). Wapen: In rood 2 zilveren rozen, geknopt en gepunt van goud, naast elkaar en in den voet vergezeld van een gouden Fransche lelie. Helmteeken: een zilveren, goud geknopte en gepunte roos, gesteeld en gebladerd (4) van groen. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Zie hij Bom, tevens voorkomende in de collectie Steenkamp en gevoerd o.a. door mr. P. Dieleman te Middelburg, die naast dit wapen nog persoonlijk een „huisvignet heeft aangenomen ter onderscheiding, n.I. een man in een poort met een strijdhamer in de hand en de spreuk: „Vita lis”. PAMA. PAMA, (Friesch-Groningsch geslacht, later, begin 19e eeuw, o.a. Amsterdam, Rotterdam, Zeist). Wapen: In goud een adelaar van sabel, houdend voor de borst een schildje, schuin geruit van zilver en rood, met een gouden leeuw beladen, getongd en genageld van blauw. Heïmteeken: een adelaarskop en bals van zwart. Dekkleeden: goud en zwart. Het heïmteeken is van recenten datum. Het geslacht Pama is van oud-Friesch-Ommelandschen stam. De Pama-State ligt ongeveer op de grens van beide landstreken, n.I. Oldenbosch, Ooster-, Wester- en Zuider-Pama ten Westen, en Pama (zonder meer) ten Oosten van Niebove. Volgens Job. Winkler x) zou de naam afgeleid zijn van Pake of Peke, de kosevorm van Petrus, den Apostel, en dus beteekenen „Afstammeling van Petrus”. Ook bet wapen is typisch Frieseb, zij bet dan dat wij bier niet den bekenden balven-, doch den gebeelen Rijksadelaar vinden. Het borstschild vertoont veel overeenkomst met bet wapen der familie Cleveringa l 2). Het wapen komt o.a. voor in bet Wapenboek Reinier van Heemskerck 3), bet l) Joh. Winkler, Lijst van Friesche Eigennamen, Leeuw. 1898. *) Zie Vorst. v. Oyen, Stam en Wapenboek. s) Col van Beresteyn. Dossier van der Chijs4) en in het Handschrift van Engelen5) (met den naam Puma). Een geheel ander wapen Pama-Vos (Heusden) vermeldt Rietstap 6). Spoedig blijkt een tak van het geslacht zich te Amsterdam te hebben gevestigd, waar zij ook weer uitstierf 7). Een lid van deze familie, Pieter Pama, ging als predikant naar ’s-Gravezande, doch had daar geen nakomelingen, daar zijn heide zoons, Petrus en Jan, jong stierven (1733) 8). Een ander lid, Geertruid Pama (overl. 1748) huwde Mr. Joh. de Kempenaer, waarna hun afstammelingen zich Pama de Kempenaer noemden. Deze tak der familie de Kempenaer (voerende het wapen de Kempenaer zonder toevoegingen), stierf in 1881 uit met Pieter P. de Kempenaer, Directeur der Gasfabriek te Leeuwarden, Ridder in de Orde van de Eikenkroon 9). Melle Harings Pama, in 1808 te Leeuwarden geboren, was de laatste der familie, die nog op Frieschen bodem het levenslicht aanschouwde. Met hem verplaatste de familie zich naar Rotterdam, vanwaar enkele twijgen zich vestigden te Amsterdam en te Zeist. Een genealogisch onderzoek naar dit geslacht, dat slechts weinig vertegenwoordigers heeft (behalve de reeds genoemden ook nog enkele te Groningen) is momenteel nog gaande. DE LIEFDE, (Rotterdam, Leiden, ’s Gravenhage, Haarlem, Amsterdam, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in rood een kruis van zilver; II, doorsneden, a, in zilver een zwemmende visch van natuurlijke kleur boven een smalle strook groen golvend water, dat van de snijlijn uitgaat; h, in rood 2 gouden beurtelings gekanteelde dwarsbalken. Helmteeken: 2 schuingelcruiste visschen van natuurlijke kleur, de koppen omlaag. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Volgens opgave van den heer R. T. Muschart te Arnhem in zijn brief, gedateerd 28 Mei 1936, aan dr. W. C. de Liefde te Amsterdam, komt dit wapen voor op zegels van: Jan de Liefde, 22 Juli 1663 kapitein ter zee op ’s Iands schip „de Stadt ) Kon. Ned. Gen. v. Gesl. en ^^apenlunde. ’) Gemeente-Archief, Utrecht. s) J. B. Rietstap, Armorial Général. ) Zie Elias, Vroedschap v. Amsterdam. ) De origineele lijkdichten in het hezit van den heer C. Pama te Zeist. *) Volledige Genealogie in Vorsterm. v. Oyen, Stam en Wapenboek. DE LIEFDE. Uijtrecht voor de Maes in de Missiven van de Admiraliteit van de Staten Generaal lias 5570; Jan de Liefde, 15 Sept. 1665 op ’s Iands schip „Kleijn HoIIandia op de reede van Vlissingen in dezelfde Missiven lias 5581; Jan de Liefde 19 April 1665 schout hij nacht op ’s Iands schip „Kleijn HoIIandia” ter reede van Vlissingen; Jan de Liefde in 1665 schout bij nacht in de Missiven aan de Admiraliteit portefeuille 35 °< alles in het Rijksarchief te ’s Gravenhage te vinden, Comelis de Liefde, 2 Juli 1671, kapitein ter zee op zijn brief, aanwezig in de verzameling Muschart. Het zegel van Evert de Liefde, voorkomende op zijn brief van 3 Juni 1694 te St. Selera in de Handschriften van Mr. A. van Citters in het Rijksarchief te s Gravenhage in de aanwinst 1876, A. XXI, vertoont de visch zonder de strook water en de benedenhelft niet al te duidelijk. Pieter de Liefde, kapitein ter zee op s Iands schip „Wassenaer ”, heeft blijkbaar niet begrepen wat die smalle strook onder de visch in de bovenhelft beteekende en heeft die strook eenigszins laten zakken, waardoor deze verworden is tot een smalle dwarsbalk. Zijn 2 zegels van 14 Oct. 1680 en 30 Dec. 1680, voorkomende in de Missiven van Vlootvoogden aan de Admiraliteit en in de stukken uit de nalatenschap van prins Hendrik der Nederlanden, vertoonen als linkerhelft: „een smalle dwarsbalk, vergezeld hoven van een zwemmende visch, beneden van 2 beurtelings gekanteelde dwarsbalken ”. Het wapen beschreven hij Rietstap in zijn „Armorial Général” is minder juist, althans een variant. In het 18e eeuwsche M. S. Wapenboek van den Delftschen burgemeester w. van der Lely, getiteld: „Versameling van Tombes, Sepulturen, Monumenten etc. in diverse Hollandse kerken (door bem persoonlijk geteekend), dat in de Kon. Bibliotheek te s Gravenbage berust, vinden wij bet wapen van Joban de Liefde, ridder vice-admiraal van Holland en West-Friesland, gesneuveld 21 Aug. 1673, zooals van der Lely dat gevonden beeft op bet graf in de Groote Kerk te Rotterdam, als voren omscbreven. Vgl. ook in bet familie-arcbief Onderwater (gemeente-arcbief Dordrecht) den „Geslagtsboom van de familie Hoeffijzer . In dezen „geslagtsboom komt voor bet wapen van Jan de Liefde, overleden in 1673 en getrouwd met Adriana van Lodesteijn Pietersdr., welke Jan de bekende vice-admiraal is. Behoudens de kleuren (variant) klopt ook dit wapen met bet in den aanbef beschrevene. VAN GOELST MEIJER. VAN GOELST MEIJER, (Rossum, Gelderland). Wapen: Gedeeld: I, in blauw een gouden keper, vergezeld van 3 gouden lelies, geplaatst (2^1) (is van Goelst); II, in goud een klimmende otter van natuurlijke kleur, houdende in den bek een visch van zilver (is Meijer). Helmteeken: een gouden lelie. Dekkleeden: heraldisch rechts goud en blauw, heraldisch links goud en rood. M.B. Het feit, dat de dekkleeden heraldisch links als goud en rood worden afgebeeld, doet vermoeden, dat de viscbotter ook oorspronkelijk van „rood” zal zijn afgebeeld. Bron: Volgens een lakafdruk uit de 19e eeuw in eigen collectie en wordt dit wapen eveneens gevoerd door den beer A. F. van Goelst Meijer, burgemeester /an Rossum (GId.). Dit geslacht Meijer heette vóór 1811: Otto, welke naam op zijn beurt een verduitsching is van den oorspronkelijken (Franschen) naam Audon of Othon van het Fransche réfugiégeslacht, dat vanuit St. Amans-Soult (Languedoc) uitweek naar Frankfort a. d. Oder. Een lid van dit geslacht vestigde zich in 1800 in Nederland, en nam in 1811 bij de invoering van den Burgerlijken Stand den naam Meijer aan. De naam „van Goelst , die later werd toegevoegd, is een vemederlandsching van den naam von Goltz (von der GoItz(?), zie ook Rietstap, Dl. 1, pag. 796). Alle gegevens betreffende de familie Otto bevinden zich in de doop-, trouwen overlijdensregisters van de Fransche Kerk te Frankfort a. d. Oder, welke registers sedert de opheffing van die kerk berusten in de archieven van de Deutsche Reformierte Gemeinde, Wieckestrasze 5, aldaar. Voor verdere bijzonderheden zie: ToIIin, Geschichte der Französischen Kolonie in Frankfort a. d. Oder, verschenen in Heft 8 van de „Mitteilungen des Historisch Statistischen Vereins zu Frankfort a. d. Oder”; Bulletin historique et littéraire du Société de 1 histoire du Protestantisme Francais, 19e jaargang, Nrs. 3 en 4 (voor verduitsching van de namen zie pag. 174). MUELLER. MUELLER, (Duitschland, Friesland, Rotterdam, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in goud een halve zwarte adelaar, getongd en geklauwd van rood, uitgaande van de deelingslijn (is de halve Friesche adelaar); II, in zilver 3 zwarte klaverblaadjes, paalsgewijs. Helm gekroond. Geen helmteeken. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie en wordt dit wapen o.m. gevoerd door den heer D. Mueller te Rotterdam. Dit Friesche wapen werd door de familie Mueller overgenomen van een Friesch aangehuwd eigenerfd Iandbouwersgeslacht, zoodat we hier dus niet met het eigenlijke wapen Mueller te doen hebben. De helmkroon heeft géén rangbeteekenis, doch is een 18e eeuwsch toevoegsel, speciaal in het Noorden van het land gebruikelijk. De halve Friesche adelaar met de klaverblaadjes komt in talrijke eigenerfde Friesche familiewapens voor. Over de beteekenis, zoowel van de Friesche adelaar, als van de klaverblaadjes leze men uitvoerig mijn „Europeesche Totemdieren”. INDEN, oorspr. VON INDEN, (Aken, Düren, Keulen, Maastricht, Groningen, ’s Gravenhage). Wapen: Doorsneden van rood en zilver, beladen met een leeuw, doorsneden van goud en rood. Helmteeken: een uitkomende gouden leeuw. Dekkleeden: zilver en rood. N.B. Als variant komt voor de leeuw, doorsneden van goud en natuurkleur. D.i. heraldisch minder juist en zal bedoeld zijn een geheel gouden leeuw, immers de goudkleur komt overeen met de vacht van den Ieeuwl Bron: Zie Rietstap, Dl. I, pag. 1019, alsmede een lakafdruk en afb. in eigen collectie. Van de IDürener of R.K. tak der familie vestigde zich Maria Christina von Inden omstreeks 1670 als witte vrouw te Maastricht en in het begin van de 18e eeuw vestigde zich Philipp Inden, gehuwd aan Venna v. Laatten, vanuit Keulen te Groningen. Nakomelingen van dit echtpaar wonen nog steeds in Holland. Behalve Philipp Inden, die in 1763 te Keulen werd gehoren, werden alle HoIIandsche generaties, uitgezonderd de jongste, in Groningen geboren. Zij namen hier noch aan het politieke noch aan het publieke leven deel, doch legden zich geheel op den handel toe. Mede dank zij een erfenis van Johan Heinrich Inden, Domheer te Keulen, Personatist im Frelenburg en Kellner van het vroegere klooster van de H. Nlaximin, geraakten zij spoedig tot grooten welstand. Sommige leden werden millionnair, anderen werden tot de studie aangetrokken. Zoo studeerde Theodor Inden in de medicijnen en vestigde zich als arts te Hoogezand (hij stierf aldaar in 1901); Caspar Sylvester Inden studeerde te Groningen in de Rechten en trad later in de orde van de Jezuïeten. Hij was een bekend boetprediker in België en was professor in de scheikunde te Turnhout. Voorts was hij een groot bewonderaar van Homerus en vele van zijn eigen gedichten en geestelijke werkjes waren echte kunstpareltjes. Gestorven te Turnhout 23 Januari 1903. De familie Inden is geparenteerd aan de families: von Lewe, von Buyre, von dem Eichhom, von Vercken, von Pime, von Hambach, (von) Harper, von Bree, von Zevel, Bestoulz, von Venrath, von Oidtman, von Montebroich genannt von der Halle, von Palant, von Frentz, von der Kuyllen, zum Pütz, Vorsten, von Wichem, Krebs, von Furdt, Borcken, Honthumbs, von Bergh, von Schrick, von Widenfeld, Krufft, von Weisweiler, von Eek, Heubgen en von Proff. Volgens A. Fahne is reeds in de 13e eeuw de familie von Inden riddermatig. De geregelde stamreeks vangt aan met Johann von Enden, gehuwd met N. von Lewe, dochter van Michael von Lewe, welk echtpaar te Aken woonde. De kleinzoon van genoemden Johann, met name Peter von Enden (Indenn, Inden), zoon van Peter von Enden, ordinaris raad van de stad Aken, was magister in de schoone kunsten en gehuwd met Catharina von Vercken, werd 24 Juli 1486 door keizer Frederik III tot de kleine Paltsgravelijke waardigheid verheven en tevens tot graaf van den keizerlijken raad benoemd. In deze oorkonde (afschrift te vinden in „Beitrage und Material zur Geschichte der Aachener Patrizier-Familien” van Freiherr H. A. von Fürth, Bd. II, p. 23, Nr. VIII) werd hem en zijn wettige nakomelingen het vorenbeschreven wapen verleend en opnieuw bevestigd. In de 14e en 15e eeuw werd de familie dikwijls von Enden genoemd, later vindt men uitsluitend von Inden en ook wel eens Indenius. Literatuur: Deutscher Herald. IV (1873), S. 45; Sammlung von der Zetten in Besitz der Verwaltung der Gymatial und Stiftungsfonds, Köln; Zeitschriften des Aachener Geschichtsverein; Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein; CKronik der Stadt Duren, von W. BrüII; A. Fahne, GescKicKte der Kölnischen, JüIsscKen und Bergischen Geschlechter und Adelslexicon der Preussischen Monarchie von Leopold, Freiherr von Ledebur; Hegen, Geschichte Aachens, II. STOLS, (Eschweiler (Rheinland), Maastricht sedert 1676, Brussel). Wapen: In rood een vijfbladige heraldische roos van goud, geknopt van rood, gepunt van groen. Helmteeken: de roos van het schild, gesteeld van groen (zonder bladeren). Dekkleeden: goud en rood. Bron: Zie het jaarboekje het „Nederlands Patriciaat ’, jaarg. 1930, blz. 237, in voce Stols, conform een lakafdruk in eigen collectie van den uitgever den heer A. A. M. Stols te Maastricht. In de 16e en 17e eeuw komt dit geslacht voor te Eschweiler in Rheinland. Naar alle waarschijnlijkheid stamt deze familie uit een reeds in de 14e eeuw voorkomend Keulsch schepengeslacht, dat hetzelfde wapen voert. Denzelfden stam vinden we ook terug in het hertogdom Gulik. In de 170 eeuw, 1676, vestigde zich een tak te Maastricht. In de oudere generaties vindt men den naam tevens geschreven als Stolss en Stoils. De stamreeks, opgenomen in het „Nederland’s Patriciaat”, 1930, vermeldt als stamvader: I. Joannes Stols, geb. te Escbweiler (RHeinland) in 1652 (blijkens zijne inschrijving als burger), werd 13 Febr. 1677 burger van Maastricht, ingeschreven in bef smeden-ambacht, buurde in 1703 een buis in de Smedenstraat, overl. na 1707, tr. Maastricht (St. Nicolaaskerk) 25 Oct. 1676 Helena Ploumen, ged. Maastricht 15 April 1657, begr. Maastricht (St. Nicolaaskerk) 8 Juni 1702, dr. van Mattbias en Maria Fransen. GIPS, (Engeland, den Briel, Dordrecht, Wassenaar, enz.). Wapen: Gevierendeeld: I—TV, in rood 3 zilveren wassenaars, geplaatst (2'—11); II—III, doorsneden: a, in zilver een roode keper, beladen met 3 zilveren eikels; b, in goud 3 groene klaverblaadjes, naast elkaar. Helmteeken: een wassenaar van bet schild, tusscben een doorsneden vlucht van goud en rood. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Volgens de Genealogie Gips, in bet bezit der familie, opgave van den beer F. B. J. Gips te Wassenaar. Het geslacht Gips is afkomstig uit Engeland. De eerste naamdrager bier te lande: Gregorius Gibbs (varieerend geschreven) kwam met Leicester naar Nederland, die 9 Dec. 1585 te Vlissingen voet aan wal zette. Gregorius Gibbs kwam in 1586 te Brielle in garnizoen. Van hem stammen alle dragers van den naam Gips in Nederland af, en zijn thans nog ruim 60 nakomelingen in leven. Na 1654 vestigde zich de familie Gips te Dordrecht, terwijl tegenwoordig dit geslacht overal verspreid is in ons land. KETTLITZ, (Silezië, Utrecht, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in zwart een gouden gestyleerde adelaarsvleugeï, uitgaande van de deelingslijn, waarvan de top (dus niet het gewrichtsgedeelte) eindigt in een aanzienden panterkop met geopenden muil en groene oogen; II, doorsneden: a, in hlauw een zilver rechtstandig kruis, de schildranden rakende; h, geschaakt van groen en goud. Helmteeken: een geschaakte vlucht van groen en goud. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie van den zegelring van den heer J. H. Th. O. Kettlitz, lid van de Ged. Staten der Prov. Utrecht te Utrecht. De „panterkop-adelaarsvleugel komt zelden voor in de heraldiek. Van oorsprong is het geslacht Kettlitz uit Silezië afkomstig. JUNIUS, (Frankrijk, hertogd om Berry, Bourges, Heidelberg, Leiden, Arnhem, s Gravenhage, Rotterdam, Heelsum, Wassenaar, enz.). Wapen: Gevierendeeld: I en IV, in zilver 6 hlauwe dwarsbalken en een schildzoom van rood; II en III, in blauw een mispelhloem van zilver, geknopt en gepunt van goud en een schildhoofd van goud met 3 roode roereitjes. Helmteeken: een uitkomende adelaar van zwart. Helmkleeden: zilver en blauw. Wapenspreuk: „Cedo nulli”. JUNIUS. Soms treedt als schildhouder een zwarte adelaar op, die dan het enkelvoudige wapenschild op de horst draagt. Bron: Vgl. J. B. Rietstap: „Armorial Général”, Dl. I, pag. 1055 en afb. in eigen collectie. De stamvader in Holland van alle thans levende Junii was grootburger van Arnhem, waaraan zijn nakomelingen nog eenige rechten kunnen ontleenen. De eigenlijke naam van het geslacht Junius is: ,,du Jonc”. De du Jonc’s behoorden tot de oudste families van het hertogdom Berry. Messire (Jonkheer) Guillaume du Jonc, Seigneur de la Boffardinière, Kapitein van de Lijfwacht, Stalmeester des Konings, ontving van Louis XII van Frankrijk in 1507 een adelsdiploma, hoewel hij, blijkens zijn waardigheden, reeds voor dien tot den adel moet behoord hebben. Zijn zoon Denis du Jonc, Baljuw van Bourges, haalde zich den haat van de Roomsche geestelijkheid op den hals wegens de verdraagzame wijze, waarop hij, schoon zelf Katholiek gebleven, de placcaten tegen de Hervorming uitvoerde. De geestelijkheid wist de hoeren tegen hem op te hitsen, die hem in zijn kasteel belegerden. Bij dit beleg werd hij doodelijk gewond (1562). Zijn nakomelingen hebben de traditie van verdraagzaamheid tot den huidigen dag voortgezet. De zoon van Denis, Frangois du Jonc (1545—-1602), is als Franciscus Junius in de geschiedenis der Kerkhervorming beroemd geworden. Hij was o.m. bui- tengewoon gezant van Frankrijk in Engeland, Hoogleeraar te Heidelberg, later te Leiden en Leeft, als vriend van den fanatieken Graaf van Kuilenburg, Let smeekschrift der Edelen aan de Landvoogdes Margaretha van Parma opgesteld. Zijn geschilderd portret bevindt zich in de Cataloguskamer van de Universiteitsbibliotheek te Leiden. Hij noemde zich ook wel Jonceus. Zijn bijnaam „Junius werd later door zijn nakomelingen, meestal ook theologen, als geslachtsnaam aangenomen. HULSHOFF. HULSHOFF, (Twente, eind 16e eeuw, Albergen, Zenderen, Rotterdam, Utrecht). Wapen: Doorsneden: I, gedeeld: a, in goud een hulstbloempje met 2 blaadjes, alles van natuurlijke kleur, schuinrechts geplaatst; b, in blauw 5 gouden huïstmichtjes (als beukenootjes), geplaatst (1—>2); II, in zilver een hulstboom in imheining, (tuin, hof) op grasgrond, alles van natuurlijke kleur. Helmteeken: iet hulstbloempje van het schild. Dekkleeden: goud en groen Een „sprekend” wapen, een hulstboom in een „hof”. Bron: Volgens een 18e eeuwsch cachet in de familie bewaard en eenige Iakifdrukken in eigen collectie. Volgens familie-overlevering zou het geslacht Hulshoff uit Vlaanderen stamnen. Omstreeks 1590 komt deze familie echter reeds in Twente voor. \Is stamvader wordt genoemd Gerrit Tonnissen Hulshoff, die zich aan het rinde der 16e eeuw te Albergen vestigde. De naam werd ontleend aan ’t ïrve Hulshoff te Zenderen. KLUMPER. KLUMPER, (uitgestorven in 1888, Groenlo). Wap en: Gedeeld: I, in rood drie zilveren klompen, boven elkaar; II, in zilver een groene geplante boom. Helmteeken: een zilveren klomp tusscben een vlucbt van zilver en rood. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: volgens opgave van den beer F. J. H. Banning te Groenlo. I. Mattbeus Clumper, overl. omstreeks 1790, tr. Groenlo Cbristina Balster. Uit dit huwelijk: II. Mattbeus Clumper, grutter, grondbezitter en kerkmeester der St. Caïixtus-Parochie, Groenlo, tr. Groenlo 11 Sept. 1769 Maria Elisabetb Hillebrandt. Uit dit huwelijk: : 1. Jan Nicolaas Klumper; 2. Engelbertus Klumper, volgt III. III. Engelbertus Klumper, geb. Groenlo 30 Juni 1784, grondbezitter, lid van den Grolscben stadsraad, overl. ald. 15 Mrt. 1837, tr. ie. Groenlo 10 Juni 1812 Henrica Elisabetb Heydenryck, geb. Groenlo 30 Oct. 1770, overl. ald. 6 Mei 1828, dr. van mr. Joban Henricus Heydenryck, secretaris en advocaatfiscaal der stad Groenlo en van Joanna Cbristina Puntman; tr. 2e. Groenlo 22 Sept. 1829 Gerarda Joanna Reyrink, geb. Zwolle, gem. Eibergen, 21 Sept. 1808, overl. Groenlo 23 April 1886, d. v. Joannes Henricus en Joanna Cbristina Nijenbuis. Uit dit huwelijk: 1. Maria Elisabetb Klumper, geb. Groenlo 17 Juli 1833, overl. ald. 3 Oct. 1888, tr. ald. 24 Nov. 1862 Joban Bemard Cbristiaan Antony Weyn, geb. Lichtenvoorde 25 Juni 1835, candidaat-notaris (Arnhem 31 Mei 1861), curator der Latijnscbe School te Groenlo (6 Sept. i866), overl. Groenlo 27 Febr. 1867, z. v. notaris Johannes Franciscus Antonius en Aleida Helena Catharina Batenburg; 2. Hendrika Jobanna Klum- per, geb. Groenlo 30 Oct. 1836, overl. Oldenzaal 27 Dec. 1877, tr Bemardus Jacobus Marcellinus Engbers, wijnkooper te Oldenzaal, zn. van JoKannes Hendrikus en Hendrika Elisabetb Bloemen. Geparenteerd aan dit geslacht: de Groenloscbe tak v. b. geslacht Banning. 1 MIDDELBURG. MIDDELBURG, MIDDELBURG BOLT, (Zuid-HoIIand, Westland, s Gravezande, ’s Gravenbage, Amsterdam). Wapen: Een schild van goud beladen met een burcht van rood. Helmteeken: de burcht van bet schild. Dekkleeden. goud en rood. N.B. Dit is bet omgekeerde wapen, wat de kleuren betreft, van de stad Middelburg in Zeeland en is bet niet uitgesloten, dat deze ZuidhoIIandsche familie van oorsprong Zeeuwscb is, van Middelburg afkomstig. Dat zou een serieus ingesteld archiefonderzoek definitief dienen uit te maken. Bron: Dit wapen van bet geslacht Middelburg wordt aangetroffen in het heraldisch archief van den heer J. C. P. W. A. Steenkamp, kol. der Art. b.d. te s Gravenhage en geboerd door den heer D. G. E. Middelburg, verbonden aan het Consulaat Generaal der Nederlanden te Honkong (China). Het is een zgn. „sprekend wapen, afgeleid van den naam. De heer D. A. Middelburg Bolt te Amsterdam voert vanaf omstreeks 1925 het navolgende gecombineerde familiewapen: Gevierendeeld: I en IV, in zilver een roode, blauw getongde griffioen, voerende een zwarte pijl paalsgewijs in de voorklauwen (= Bolt); II en III, in goud een burcht van rood, de poort geopend van het veld (— Middelburg). Helmteeken: de uitkomende griffioen van het schild. Dekkleeden: herald. rechts zilver en rood, herald. links goud en rood. Bron: eigen collectie. N.B. Het voren beschreven wapen Bolt uit Groningen werd o.m. gevoerd door den boekverkooper Jacob Bolt, geb. te Groningen omstr. 1730, alsmede door den Gron. boekverkooper Leonard Bolt, volgens opgave van den heer R. T. Muschart te Arnhem. Op den naam Middelburg zijn tenslotte nog gegevens te vinden hij J. van Doominck: „Geslachtkundige aanteekeningen ten aanzien van de gecommitteerden ten Ianddage van Overijssel sedert 1610—1794, met eenige berichten omtrent de voormalige havezathen in dat gewest. Uitg. der Vereen, v. Overijss. Regt en Gesch. Deventer, 1870. Hierin leden Middelburg verschenen als gecommitteerden ten Ianddage. VAN NIEL, (herkomstig uit Cleef, Tiel, Rotterdam, ’s Gravenhage, den Helder, enz.). \Vapen: In goud 2 van elkaar afgewende raven van zwart, de staarten schuin gekruist. Aldus staat dit wapen vermeld in Rietstap’s „Armorial Général ”, Dl. II, pag. 316. Mejuffrouw H. van Niel te den Helder voert echter het wapen als volgt: In goud 2 afgewende schuingekruiste raven van zwart. Helmteeken: een raaf van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Lakafdruk in eigen collectie. Te ’s Gravenhage komt in de Kloosterkerk aldaar een grafzerk voor met het helaas uitgehakte familiewapen, vandalisme van den Franschen tijdl Op sommige afbeeldingen van het wapen van het geslacht van Niel worden de koppen van de vogels rood afgebeeld. Dit gaf aanleiding tot de foutieve veronderstelling, dat die vogels zgn. „Indische raven” of wel papegaaien zouden voorstellen. Ook werd men misleid door de kuif, waarmede de vogels worden afgebeeld en nu is het m.i. juist die kuif, welke de vogels géén raven doen zijn, doch hebben we hier m.i. te doen met de afbeelding van twee Zwarte Spechten (Picus martius), immers is deze specht geheel zwart van kleur, op het bovengedeelte van den kop na, dat rood is; bij het wijfje echter is alleen het achtergedeelte van den kop rood. De vogel ziet er uit alsof hij een rood kapje op den kop heeft. De zwarte specht is de grootste soort van geheel VAN NIEL. Europa. Hij bewoont bet liefst groote dennebosschen is ook in ons land gezien, o.a. bij Twello, bij Groesbeek en in de Meierij van s Hertogenboseb. Welnu, in bet land van Cleef treft men groote dennebosseben aan en... komt de zwarte speebt daar voor, evenals bij Groesbeek, zooals we gezien bebben, een bewijs te meer, dat we in de wapenfiguur van de familie van Niel ongetwijfeld de zwarte speebt te zien bebben! Misschien, maar niet waarschijnlijk is dus deze wapenfiguur in Duitschland door de van Niel’ s aangenomen, doch stammen zij van oorsprong van het plaatsje Niel bij Antwerpen, evenwel komt als gezegd de zwarte speebt óók voor in de Meierij (Zie J. H. van Balen: „Onze Vogels”, blz. 111). Merkwaardig is in dit verband tevens te memoreeren, dat in de St. Janskerk te ’s Hertogenboscb nog een grafzerk aanwezig is met bet wapen van Niel! Ook die richting wijst op de „zwarte specht I Vgl. de Wapen kaart van de leden van de lllustre Lieve Vrouwe Broederschap te s Hertogenbosch. Ten slotte was bet wapen te zien op een rouwbord in de Groote Kerk te Breda van Catbarina Johanna Adriana van Niel, vrouwe van Zuydewijn en Capelle, gehuwd met Mr. Dr. Jobannes Gerardus Josepb Montens. Op den naam van Niel raadplege men tevens: A. de Roever Nzn.: „Het geslacht van Niel en voorts voor nadere vindplaatsen bet „Repertorium van gedrukte Genealogieën en Genealogische Fragmenten van Jbr. Mr. Dr. E. A. van Beresteyn, uitg. Haarlem, 1933. In de wapenbeschrijving leze men dus voor „raven van zwart” = „zwarte spechten en is het helmteeken géén „raaf , doch „een specht van het schild '. Over de heteekenis van den specht leze men mijn „Europeesche Totemdieren”, blz. 36 en 37. Bij de Germanen gold hij als een heilige vogel. De specht was de ingewijde in de geheime krachten. Zie ook „Eigen Volk”, VI (1934), hlz. 92. Volgens prof. Herman Wirth: „Der Aufgang der Menschheit” is het X-teeken het winterzonnewendeteeken, doch wordt Wirth veel hestreden. Ook zou dit teeken „vermeerderen” aanduiden, ons maalteeken bij vermenigvuldiging, daarnaast is het schuingekruiste of schuinkruis een algemeen Christelijk symbool en zou in het wapen van Niel het schuin gekruist zijn van de afgewende heidensche Germaansche vogels kunnen duiden op het zich afkeeren van de heidensche heilige mysteriën ter wille van het Christendom, alzoo wederom een symbool van het oude heidensche afgezworene ter herinnering bewaard in het wapenschild, waarvan de heteekenis door den tijd teniet werd gedaan. M.a.w. het zich afwenden (de afgewende spechten) van het heidendom tot het Christendom, het schuinkruis. Het zich van elkaar afwenden van de heide vogels in dit merkwaardige wapen zou daarop wellicht duiden. In ieder geval hebben we in deze wapenfiguur van de schuingekruiste zwarte spechten een merkwaardig en overoud symbool te zien. Mogelijk, dat in ’t bijzonder de zwarte specht gekozen is, wijzende op het geestelijk duister in tegenstelling met „het licht , dat het Christendom over de wereld bracht, gezien ook het gouden schild, de zon, het licht, de levenverwekker van al het zijn. Voorwaar, een heteekenisvol, oeroud wapen! — Een combinatie van Christelijke en heidensche symbolen. VAN OOSTEN = VAN OOSTEE (Zeeland, Yerseke, enz.). Wapen: Een schild van azuur, beladen met drie zilveren golvende dwarsbalken. Helmteeken: 2 slangenhalzen of -koppen. Dekkleeden: zilver en azuur. Bron: Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins: „Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de Kerken der Provincie Zeeland”, hlz. 121. Het wapen komt nml. voor op een oude grafzerk (no. 14) te Yerseke. Op de zerk een aïliantiewapen met helm en dekkleeden, echter zonder helmteeken. Het vrouwelijk schild is van van de Heide. A° XVCL1V; zerk te Yerseke in den Zuid-vleugel van de kerk aldaar, thans bedekt door houten banken. Ook volgens een teekening van den heer C. Hollestelle, archivaris van Tholen, gedateerd Juli 1925 en in het bezit van den Keer G. D. van Oosten te Yerseke. Zie eveneens M. Smallegange: „Nieuwe Cronyk van Zeeland ”, uitg. Middelburg, 1696, waarbij vermeld, dat van Oosten = van Oostee. Ten slotte wordt dit wapen vermeld bij Te Water: „Adellijk Zeeland op den naam Ostede. Met dit wapen van Oosten = van Oostee hebben we te doen met een „sprekend wapen, afgeleid van den naam. De spelwijze van Oostee is de oudste vorm, voor zoover bekend en moet gelezen worden als „Van Oost Ee”, alzoo afkomstig van de Ee (water), genaamd de Oost Ee. Vandaar dan ook de drie golvende dwarsbalken (= het water). De oudst bekende vertegenwoordigers van dezen naam woonden te Yerseke, waar de naam nog bewaard is gebleven in een Tiendhoek, hoeve en landweg en waar eenige leden van dit geslacht diverse burgerlijke zoowel als kerkelijke ambten hebben bekleed, o.a. Jan Oolaertszn. (van Oostee, van Oosten), 1608. (BI. van Tr. Prins, Zeeland, blz. ,121 is mis met 1618, mogelijk een drukfout). Voorts Adolph Jansz. v. O., overl. 1635, schout en kerkvoogd, enz. Vroeg reeds waren ze blijkb aar de Reformatie genegen en werd 9 Februari 1569 te Middelburg levend verbrand Jan v. O. Marinuszn., wegens doopsgezinde gevoelens, terwijl Jan Oolaertszn. de schout, no. 3 der oudste Ledenlijst der Lidmaten van de Herv. Gemeente te Yerseke is (1596). Reeds vroeg vindt men den naam van Oostee, dan weer van Oosten, terwijl bij één tak de aloude naam in eere is gebleven, waarvan nog leden in ZuidBeveland worden aangetroffen ± 1700, om daarna te verdwijnen en nog slechts buiten Zeeland voor te komen, gecombineerd met de namen van andere geslachten, bijv. van Oostée Bisscbop en van Hoey Scbiltbouwer van Oostée. Ten slotte is er nog een tweede Zeeuwscb wapen op den naam van Oosten bekend, hetwelk als volgt wordt beschreven: In goud een blauwe keper, vergezeld van 3 zwarte vogels, geplaatst (2— 1), de onderste geplaatst op een groenen scbildvoet of bergje. Helmteeken: een vogel van het schild. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: Volgens een teekening van den archivaris van Tholen, den beer C. Hollestelle, gedateerd 20 Juni 1925 en in bet bezit van meer genoemden beer G. D. van Oosten te Yerseke, geteekend naar een rouwbord, vroeger in de kerk te Tholen (van Bestebroer). Vgl. bet Zeeuwscb Jaarboekje van 1852 door H. M. C. van Oosterzee, pag. 213. N.B. Soms komt dit wapenschild voor, gedekt door een 3-bIadige fleuronkroon, géén rangkroon. Ook komen de vogels als rood afgebeeld voor met groen bergje in den scbildvoet, aldus bij D. Retbaan Macaré: „Rouwborden Zeeland , 1798 in h.s., enz., alliantie van Vrybergbe te Tholen. VAN TYEN (Overijssel, Steenwijkerwold, enz.). Wapen: In goud een klimmende vos van rood. Helmteeken: de vos van bet schild opkomende uit een gouden vederkoker vóór een gouden vederbos. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Vgl. bet jaarb. bet „Nederlands Patriciaat”, jaarg. 1928/29 in voce van Tyen. Gbeert van Thyen (zoon van Joban ten Thye, wonende te Steenwijkerwold), schout van Deveren, zegelt een verkoopbrief te Steenwijkerwold in 1500. Lakafdruk in eigen collectie. In Twente komt de naam sedert 1227 voor. De naam werd als ten of van Tye, Thye, Thyen gespeld „Tye” zou beteekenen de plaats waar de markgenooten tezamen kwamen. De oude naamgenooten in Twente hadden veelal gelijkluidende voornamen als de personen van dezen geslachtsnaam te Steenwijkerwold. Zij verschenen in Twente op de landdagen en cïaringen en hadden diverse Sticbtsgoederen in leen. Het archief der St. Clemenskerk te Steenwijk en bet Bisschoppelijk Archief te Utrecht noemen de Tye’s vanaf 1355. Te Steenwijkerwold worden voorts genoemd: VAN TYF.N 20 Nov. 1384 Geryt en JoKan ten Tye. 20 Dec. 1417 Lude ten Tye, wonende naast Gelderinge. 7 Jan. 1443 Roeloph ten Tye, principaal sakewolde van den Bisschop van Utrecht, Rudolph van Diepholt (Bissch. Arch. en Tijdrelcenk. Reg„ Aanhangsel). Eigenerfden te Steenwijkerwold. Als eerst bewezen stamvader van dit oude eigenerfde geslacht kan worden aangewezen: I. Luytgen ten Tye, geb. omstr. 1445, bewoonde in 1470 met zijn vrouw Grete als eigenaars het goed „ten Campe”, gelegen in de Eese op Steenwijkerwold; hij betaalde in 1304/ 05 en in 1507/ 08 de tient of waterpenningen te Scherwolde over 5 roeden, 1 verdel en over 12.5 roeden, f in 1518. Opmerkelijk is, dat het oud-eigenerfd geslacht van Riesen uit Weststellingwerf (Riesherkamp bij Boyl) eveneens de vos als wapenfiguur voert, goud op rood, met een bos rijshout in den voorpoot. De saté van deze oud-Friesche familie uit den Zuid-Oost-hoek van Friesland heet „De Riesen . Zie hierover nader het Heraldisch-Genealogisch „Bijvoegsel” van „Eigen Volk”, jaarg. 1936, afl. 9 e.v., waarin dit geslacht nader door mij wordt beschreven, terwijl men over den vos als wapenfiguur het een en ander kan vinden in „Europeesche Totemdieren”. Het voorkomen van vossen in Weststellingwerf en in Steenwijkerwold is begrijpelijk. Wellicht zijn er mede ook daarom meerdere families uit die om- DEKETH. geving aan te wijzen, welke van oudsher een vos in hun wapen voeren. Oók de familienaam „de Vos komt daar reeds vroeg voor; de Vos van Steenwijk. Of tusschen e.e.a. verhand is te leggen ? Wie zal het zeggen? In ieder geval kan het van helang blijken, hier in het voorbijgaan even op het meer voorkomen van den vos in wapens uit Steenwijkerwold e.o. te wijzen. DEKETH (Friesland, enz.). Wapen: In groen een aanziende wildeman van natuurlijke kleur, groen omkranst en omgord, dragende in de rechterhand en over den rechterschouder een bruine knots, de linkerhand steunend op de heup. Helmteeken: de wildeman uitkomend. Dekkleeden: goud en groen. Bron: Zie „Ned. Patr. 21e jg. 1933/ 34 in voce Deketh, hlz. 59 e.v. Lakafdruk in eigen collectie. Volgens familie-overlevering stamt de familie Deketh uit Jutland. Behalve als Deketh komt de naam ook voor als de Kedt, de Ket, enz. Te Harlingen kwam in de ie helft van de 17e eeuw voor een geslacht Keth, waarvan verscheidene leden burgemeester waren; van verwantschap bleek vooralsnog niets. De stamvader van dit geslacht is volgens het „N.P.”: I. Jan Goverts de Keth, geb. omstr. 1680 (als „Jan Kedt” „sijnde in dienst van mijn Heer de Graaf Carelson ,1) op belijdenis des geloofs te Beetgum aangenomen Nov. 1699, Iidm. te Harlingen met attestatie van Beetgum 27 Jan. 1701, ambtenaar bij den ontv.-generaal ter Admiraliteit van Friesland in 1721, neemt tijdelijk bet ontv.-generaalscbap waar 1721, controleur van bet Klein Zegel, tevens zegelklopper o.a. 1728—30, subst. ontv.-generaal der grietenij Franekeradeel, bijzitter ald. 1725— 28, ambtenaar Vijfdeelen Zeedijken binnendijks 1714, ontv.-generaal Vijfd. Zeed. buitendijks 1728— (uiterl.) 1743, overl. Harlingen 26 Febr. 1758, tr. ie Harlingen (Westk.) 7 Sept. 1704, Janke Feddriks Stapert, overl. na 4 Dec. 1707; tr. 2e Harlingen 15 Mei 1712 Grietje Dirks Berduin, ged. Joure 18 Juni 1682, overl. omstr. 1713, dr. van Dirk Binnerts en Mayke Lubbes: tr. 3e Herbajum (?) omstr. 1716 Anna Gardingius, geb. Herbajum (?) omstr. 1682, Iidm. te Harlingen tezamen met baar eersten man met attestatie van Herbajum 19 Nov. 1705, overl. tusscben Juli 1743 en 29 Oct. 1756, dr. van (waarscb.) Ds. Petrus, predikant te Herbajum 1674—1719 en wed. van Pieter Coderq., kapt. t. zee ter Admiraliteit van Friesland (overl. Livomo 7 Oct. 1708). Inzake den wildeman in bet wapen zie men bet Geneal. Herald. Bijvoegsel van „Eigen Volk”, jg. 1936. KRUYS, (Overijssel, Vriezen veen, ’s Gravenbage, enz.). Wapen: Gedeeld I, in goud 2) een eikenboom op los terras, alles van groen; II, doorsneden; a, in blauw een breedarmig zilveren kruis; b, in zilver 3 blauwe dwarsbalken. Helmteeken: bet kruis van bet scbild. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Volgens opgave van den beer C. Kruys te ’s Gravenbage en een lakafdruk in eigen collectie. N.B. Het wapen, voorkomende in bet jaarboekje „bet Nederland s Patriciaat , 5e jaarg. (1914) is niet juist; zie II, b, daarbij is de boom een eikeboom (gerecbtsboom oorspr.), ook voorkomende in bet wapen van Vriezenveen en daaraan ontleend, of omgekeerd. ) Oraal Carelson, graat van Borringen en heer van Lindholm, nat. zoon van Karei X Gustaaf, Koning van Zweden en Brigitta Allerts, geb. 1649, stud. te Straatsburg, nam deel aan de veldtochten zijns vaders in Pommeren en Polen, kwam naar Friesland en vestigde zich te Beetgum, overl. ald. 1 Jan. 1708, tr. Ameland 13 Sept. 1685 Isabella (Barones) tboe Scbwartzenberg en Hobenlandsberg. ) Abusievelijk vergat de teekenaar, I te punteeren. KRUYS. Het wapen dateert van het hegin van de 19 e eeuw en is vermoedelijk door Jan Kruys, burgemeester van Vriezenveen (rfc 1830) aangenomen. Het kruis kwam ook reeds voor op de zegels van Claas Kruys, die in 1709 schout werd van Vriezenveen. Het kruis en de hoorn kwamen o.a. voor op de zegels van Johannes Kruys, die in 1739 schout werd en van Johannes Kruys, die in 1803 en 1805 Verwalter Schout en Secretaris van Vriezenveen was (± 1806). Het kruis houdt verhand met den naam („sprekend”) en de hoorn komt voor in het wapen van de gemeente Vriezenveen. Het is mij niet bekend, wanneer het wapen van Vriezenveen ontstaan is (Min. Res. 1 Mei 1899, bevestigt Vriezenveen in het bezit van het oudst door haar gevoerde wapen, in zilver een geplante eikeboom van sinopel), en het is daarom niet na te gaan of de hoorn in de zegels van de Schouten en Secretarissen Kruys, ontleend is aan het wapen van Vriezenveen, dan wel of dit laatste ontleend is aan de zegels van de genoemde personen; het is echter wel hoogst waarschijnlijk, dat een van heiden het geval is en zegt^ook een famiïie-overlevering zulks. Betreffende den „gerichtsboom kan ik hij dezen verwijzen naar mijn „Totemdieren en het Geneal. Herald. „Bijvoegsel” van „Eigen Volk”, 1936. Voor de beteekenis van „balken” in wapens, zie men Dl. 1 van N.F.W. op van der Horst, hïz. 89—90. De stamreeks van het geslacht Kruys wordt in het „Ned. Patr.” opgevoerd tot omstr. het midden van de 17e eeuw. VAN MUSSCHENBROEK. VAN MUSSCHENBROEK , (Vlaanderen, Rotterdam, Leiden, Utrecht, Bussum, enz.). Wapen: In goud 3 musschen van natuurlijke kleur, twee op een grasgrond, de derde opvliegend en boven de anderen. Helm gekroond, of wrong. Helmteeken: de opvliegende musch tusscHen een gouden vlucbt. Dekkleeden: goud en groen. Bron: de h.s. genealogie bewerkt door den i8e-eeuwscben Utrecbtscben burgemeester, Mr. Jan Willem van Musscbenbroek (1729—1807) in bet bezit van den beer G. van Musscbenbroek te Bussum, 2 dln. groot folio. Dit b.s. geeft een groen-gouden vlucbt als belmteeken voor bet wapen van Mr. J. W. van Musscbenbroek (1729—1807). Vgl. tevens bet „Nederland’s Patriciaat”, jg. 1920 in voce van Musscbenbroek, blz. 131 e.v., waar de vlucbt gebeel goud genoemd wordt. Als stamvader kan genoemd worden: I. Joost van Musscbenbroek, woonde te Gent, wordt in een acte van 20 Juli 1593 gepasseerd voor notaris Jacob Symons te Rotterdam vermeld als , .chirurgijn op den schepen van oorloge waar kapitein op is Jan Willemsz. Thooft ; bij is dan 33 jaar en woonachtig te Rotterdam, overl. Rotterdam vóór 13 Nov. 1600, tr. Levyne Brackmans, die als zijn weduwe 10 Sept. 1610 poorterscbe te Leiden wordt. N B. Het wapen is „sprekend”, afgeleid van den naam; 3 musschen, waarvan 2 op grasgrond, dus in de broek-Ianden, lage landen, gras-Ianden, de derde vliegend voorgesteld boven „bet broek” (weide- en hooilanden). HOPPERUS BUMA. HOPPERUS BUMA, (Friesland, Deersum, Diep enveen enz.). Wapen: Gevierendeeld: HV, gedeeld, a, in goud een rood getongde en genagelde halve zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn; b, doorsneden: 1, in blauw een boom van natuurlijke kleur, waarvóór een staand zilveren paard, staande op de deelingslijn; 2, in zilver drie groene klaverbladen (= Buma), II—III, in groen of blauw een pelikaan, zijn jongen voedend in bet nest, alles van goud of zilver (= Hoppers). Twee belmteekens. 1: Een rechtopstaand zilveren zeisijzer, de punt omhoog (= Buma); 2: de pelikaan van bet schild (= Hoppers). Dekkleeden: berald. rechts, zilver en blauw (= Buma), berald. links, goud en groen (= Hoppers). Bron: Vgl. o.m. „Nederland s Patriciaat”, 21e jaarg. (1935'-'’34), in voce Buma (Hora Buma, Hopperus Buma, van Haersma Buma, de Blocq van Haersma Buma. De kwartieren komen ook omgewisseld voor. De takken Hora Buma en van Haersma Buma voerden en voeren alleen bet wapen Buma. Als stamvader wordt genoemd: I. Binse Feddes, geb. vóór 1556, eigenerfde te Deersum, vermeld in de recès-, sententie- en proclamatieboeken van Rauwerderbem tusscben 1580 en 1611, tr. Anna Juwdr. Voor de wapenverklaring van den balven Frieschen adelaar, bet paard, den boom, de klaverblaadjes en den pelikaan kan verwezen worden naar mijn: KAKEBEEKE. „Europeesche Totemdieren en het Heraldisch-genealogisch „Bijvoegsel” van „Eigen Volk”, jaarg. 1936. KAKEBEEKE, (Z eeland, s Heer-ALtskerke, Overveen, enz.). Wapen: In zilver 3 rood gebekte zwanen van natuurlijke kleur, geplaatst (1^2) zwemmende op blauw golvend water. Helmteeken: een zwaan van bet schild. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Volgens een lakafdruk (proefdruk) van zegelring in eigen collectie, ontvangen van mevrouw Kakebeeke geb. de Vulder van Noorden te Overveen (1935); tevens voorkomende in bet beraldiscb-arcbief van kolonel Steenkamp te s Gravenbage. De zwaan als wapenfiguur komt méér in Zeeuwscbe wapens voor, vgl. ook bet wapen Fonteyne bijv., in Dl. I vermeld, blz. 74 e.v. Voor de verklaring vgl. mijn „Europeesche Totemdieren . De zwaan is een zielevogel en folkloristisch van groote beteekenis. Ook de „zwanenridder” is daarbij annex en werden volgens bet aloude volksgeloof de zielen van de afgestorvenen in booten, getrokken door witte zwanen overgebracht des nachts van onze kusten uit naar Engeland, bet doodenrijk, en was in t bijzonder dit geloof verbreid in Zeeland. Nehalennia is o.a. ook aan dit geloof debet (A. G. de Bruyn). De naam Kakebeeke zou ook in die richting wijzen wellicht, waardoor naam en wapen met elkaar in verband gebracht kunnen worden. Het overbrengen van de dooden over bet water (de beek) met 3 zwanen, ge- DE VULDER VAN NOORDEN. plaatst (ï-—-2) (= de • • = de al-gelijkheid na den dood). Naar alle waarschijnlijkheid hebhen we in het wapen Kakebeeke met de 3 zwanen de aloude zielevogels te zien en is de voorstelling een herinnering aan het tijdelijke leven, in later tijden vervangen door andere symbolen, de zandlooper, de half afgebrande kaars, enz. In de verschillende jaargangen van het maandblad „Eigen Volk”, tijdschrift voor folklore en dialect, kan men het een en ander aantreffen over de zwanen als de zielevogels der ouden, alsmede nadere literatuuropgave daarover. In het „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1923 treft men de genealogie van dit Zeeuwsche geslacht aan met den tak Peman Kakebeeke, opgevoèrd tot omstr. 1690. De naam is echter ongetwijfeld véél ouder. DE VULDER VAN NOORDEN, (Zeeland, Overveen, enz.). Wapen: Gevierendeeld; I—IV opnieuw gevierendeeld met een hartschild van zilver, beladen met een zwart anker vergezeld van 2 roode 6-puntige sterren; 1—4, in goud een roode adelaar; 2—'3, geschaakt van zilver en rood (= de Vulder); II-—'III, in goud 3 roode leeuwenkoppen, geplaatst (2—1) (= van Noorden). Twee helmteekens. Herald. rechts: een uitkomende roode leeuw (= van Noorden); herald. links: een uitkomende roode adelaar (== de Vulder). Dekkleeden: goud en rood. N.B. De schildindeeling is minder juist en moesten feitelijk de kwartieren HV en II—III omgewisseld zijn, aangezien het stamwapen van Noorden is en bijgevolg in bet hoofdgedeelte van bet scbild moet zijn opgenomen. Als variant komen de leeuwenkoppen bij van Noorden ook zwart afgebeeld voor. Bron: Zie voor de Vulder o.a. Rietstap in zijn „Armorial Général”, voorts een lakafdruk de Vulder en van Noorden in eigen collectie (zegelring) en volgens opgave van mevrouw Kakebeeke geb. de Vulder van Noorden te O Verveen. De familie van Noorden beeft baar wapen ontleend aan de stad Norden in Oost-Friesland, vanwaar zij herkomstig is naar men zegt. Vgl. de addenda et corrigenda achterin dit deel. Het geslacht de Vulder stamt uit de Zuidelijke Nederlanden. Het boven omschreven wapen is van den Zeeuwscben tak der familie. OOST1NG, (Drente, Meppel, Friesland, Leeuward en, Bussum, enz.). Wapen: In rood 3 zilveren St. Jacobsschelpen. Helmteeken: een zilveren St. Jacobsschelp tusscben een roode vlucht. DekMeeden: zilver en rood. Schildhouders: twee omziende leeuwen in natuurlijke kleur. Bron: „Nederlands Patriciaat , jg. 1910 en 1931/ 32. Lakafdrukken in eigen collectie. De St. Jacobsschelp is, evenals de mossel en de schelp in het algemeen, in de heraldiek het symbool van de stilzwijgendheid, alsmede van de pelgrimage. Nu is het merkwaardig te dien opzichte, dat dit geslacht, voor zoover men heeft kunnen nagaan, tot diep in de 17e eeuw een reeks van rechtsgeleerden heeft opgeleverd, waar de stilzwijgendheid op toepasselijk is, het ambtsgeheiml De stamreeks van dit geslacht, met den tak Bieruma Oosting, kan opgevoerd worden tot 1551, in welk jaar Nicolaas Oosting geboren is. KITS, (Veenendaal, Utrecht, verm. van oorsprong Geldersch, Ede (?), in de ae helft van de 18e eeuw gevestigd te Amsterdam). KITS. D.i. het huismerk van het graf van Abr. Kits ( 1745—1845) volgens het grafboek N 49, berustende in het archief van de Ned. Herv. Kerk, ondergebracht in de Nieuwe Zijds Kapel te Amsterdam. Zie voorts het „Journaal Westerkerk”, W 45, E, Middelkerk 154. 24 Mei 1845 Zaterdag vóór 1V2 uuren Abraham Kits, oud Ca. 100 Jaren, Keizersgracht N. 763. Art. 5. Voor Kerkregt ƒ 8.— „ 5. „ Baar en roef „ 1.50 ,, 1. „ Loon „ 2.50 E = eigen graf. Betaald ƒ 12.— In 1843 werd zijn 2e vrouw Geertruida Willemina Storm in hetzelfde graf in de Westerkerk te Amsterdam bijgezet. Nu is het merkwaardig, dat zoowel in het hierboven genoemde en afgebeelde huismerk, als in het wapen Nieuwenkamp (Kits), zie aldaar, de gelijkzijdige ^ voorkomt met eenigszins afgeronde hoeken, in het wapen als hartvormige vuursteenen gequalificeerdl Toéval? Wie zal het zeggen? Men moet evenwel niet vergeten, dat dit merkteeken van het graf telkens opnieuw overgegaan kan zijn, van oudsher, op een nieuwen eigenaar-kooper. In ieder geval is het belangrijk genoeg, daar in dit verband even de aandacht op te vestigen. Wat thans nog op dezen grafzerk van Abr. Kits in de Westerkerk te lezen staat weet ik niet, evenmin of dit merkteeken, voorkomende in het grafboek, op den steen gebeiteld is, aangezien e.e.a. in de „Middelkerk (het midden van de kerk) door een houten vloer is bedekt. Of deze familie Kits vóór haar vestiging te Amsterdam een huismerk of wapen had bleef mij onbekend. De stamreeks is als volgt: I. Rijk Kits, geb. omstr. 1660, had (o.a.) een zoon Arie(n), volgt II. II. Arie(n) Rijksz. Kits, geb. omstr. 1685 te Ede(?), woonde bij zijn ie en 2e huw. te Veenendaal (Utr.), landbouwer in de Rhenensche venen 1), tr. ie. Veenendaal (ondertr. 28 Oct.) 11 Nov. 1714, Geertruyt (van) Couwenhoven, ged. Veenendaal 16 Mei 1686, overl. Veenendaal omstr. 1734, dr. van Otto Dircks (van) Couwenhoven en Cunera van Spithoven, hij hertr. Veenendaal (ondertr. 27 Febr.) 13 Mrt. 1735 Marretje van Otterloo, wed. van Comelis van Harrevelt. (O.a.) een zoon Otto, volgt III. III. Otto Kits, ged. Veenendaal 31 Oct. 1717, verm. metselaar of timmerman, woonde in Jan. 1745 in de Viestraat te Utrecht, in Oct. van datzelfde jaar bij de „Jacobibrugh” en volgens het ,,Reg. v. d. Opbrengst v. d. Liberale Gift” d.d. 1748, woonde hij aan de Zuidzijde van de Koestraat, het tweede huis van de Korte Viestraat, in 1754 na Lentedag woonde hij te EemnesBuitendijk, overl. na 23 Sept. 1759 en vóór 28 Sept. 1760, dus verm. in 1759, tr. Utrecht (ondertr. 10 Jan.) 27 Jan. 1745 in den Dom Sophia Strang, geb. tusschen 1722 en 1728, zij leefde nog den 6 Oct. 1776 te Amsterdam, dr. van Willem Strang en van Anna Elisabeth Smit. Zij tr. 2e Eemnes 28 Sept. 1760, Arie Bos, j.m. van Amersfoort. Uit dit huw. o.a. een zoon Abraham, volgt IV. IV. Abraham Kits, geb. te Utrecht 29 Oct., ged. Jacobikerk 31 Oct. 1745, vestigde zich te Amsterdam, ingeschr. als poorter ald. 9 Febr. 1773, mr. metselaar, ingeschr. in het „Register der Namen van alle Makelaars der Stad Amsterdam”, 24 Dec. 1789, woonde in 1773 bij zijn huwelijk in de „Utregtse dwarsstraat” ,in 1801 op t Weesperveld in „De Werkende Metselaar” en vanaf Mei 1808 tot zijn overlijden in 1845 op de Keizersgracht, het 5e huis van de Utrechtschestraat, Wijk 60, in 1845 genummerd 763 (verpondings- 1) Rechterl. Arch. van Rhenen, Rijksarch. Utrecht, arch. nr. 516: Protocollen van transporten, koopconditiën, memoriën van handstelling en boedelscheidingen, nl. Dl. 1718— 1723, ro. 12, acte van 26 Apr. 1718. CLristina van Leeuwen (1743—1818). Abraham Kits (1745—1845). Ie vrouw van den makelaar A. Kits. Makelaar te Amsterdam. nummer 6018) 2), overl. Amsterdam 22 Mei 1845. begr. 24 Mei d.a.v. in de Westerkerk in een eigen graf (middelkerk no. 154). tr. ie Amsterdam (ondertr. 21 Mei) 1773 Christina van Leeuwen, ged. Amsterdam 8 Aug. 1745 (Amstelkerk), overl. Amsterdam 1 Sept. 1818, dr. van Wijnand v. Leeuwen, mr. timmerman en „Stads Heybaas (zie onder „Brinkel ) en van Adriana Maas; tr. 2e te Amsterdam 29 Oct. (op zijn 74sten geboortedag) 1819, Geertruida Willemina Storm, geb./ged. 3/5 Febr. 1764 (Oude kerk), overl. Amsterdam 19 Jan. 1843, begr. 24 Jan. 3) d.o.v. in de Westerkerk in hetzelfde graf van baar echtgenoot met het huismerk als boven vermeld, wed. van Abraham Amtzen Janszn., van Wezel, dr. van Jan Storm en van Maria de Bruyn. Uit het 1 e huwelijk zes kinderen: 1. Ad(e)riana, ged. Oosterkerk 2 Oct. 1774 te Amsterdam. Zij huwde Jan Mattheus Nieuwenkamp, uit welke alliantie een tak, waarvan enkele leden zich Kits Nieuwenkamp noemden. Zie daarover nader het jaarboekje het „Nederland s Patriciaat , Ao. 1927 in voce „Nieuwenkamp”. Uit den tak Kits Nieuwenkamp ontstond wederom de familie Kits van Waveren (Kon. Besl. van 5 Maart 1929, no. 47). 2. Sofiea (Sophia), ged. Oosterkerk 6 Oct. 1776 te Amsterdam. Zij huwde te Amsterdam (ondertr. ald. 1 Mei) 1801, Jan Wimmers, toenmaals wonende in de Kerkstraat bij de Leidschestraat. Uit deze verbintenis sproot de familie Kits Wimmers. Hun zoon Marten Wimmers, koopman te Amsterdam, verkreeg bij Kon. Besluit van 5 Oct. 1820 toestemming den geslachtsnaam Kits vóór den zijnen te voegen en zich alzoo te noemen M. Kits Wimmers. Dit ge- ) Gekocht 6 Mei 1808 van de erven van Chr. van Meerwijk voor ƒ 4225,— (Quytsch. E 8, fo. 49VSO, lilde stuk; oud-Gem. arch. Amsterdam). Zie hierna. s) Abusievelijk geeft het grafboek 24 Dec. (I) aan. slacht stierf met den kleinzoon van Sophia Kits en Jan Wimmers, met name Ahrah am Kits Wimmers, 21 Mei 1863 te Arnhem uit. 3. Henderina, ged. Amstelkerk 6 Nov. 1777, overl. vóór 1819. 4. Pieter, ged. Amstelkerk 6 Juni 1779, overl. vóór 1819. 5. Wynand Otto, ged. Zuiderkerk 18 Febr. 1784, overl. vóór 1819. Wynand Otto Kits teekent een acte voor notaris E. M. Dorper 11 Apr. 1802, protocol no. 15945, voorts een acte van 18 Apr. 1801; not. Jan Frederik Meyer, prot. no. 16831. 6. Jan, ged. Oude kerk, 20 Nov. 1785, hij overl. als student in de theologie te Utrecht 1 Juni 1807. Zijn overlijdensadvertentie luidt: ,,Heden morgen, ten half twaalf uuren, overleed, te Utrecht, onze hartelijk geliefde Zoon, Jan Kits, Student aan de Hooge School aldaar: Koortsen, vergezeld van een spoedig verval van kragten, maakten een einde aan zynen ruim 21 Jaarigen Ieeftyd. Van dit voor ons en zyne Vrienden allertreurigst sterfgeval, geeven wy aan Nabestaanden en Vrienden kennis, en houden ons, ook zonder Brieven van Rouwbeklag, van hunne deelneeming verzekerd. Amsterdam, 1 Juny 1807. Abm. KITS. CHRISTINA VAN LEEUWEN”. Volledigheidshalve voeg ik hier tevens aan toe de overlijdensannonce van den Amsterdamschen makelaar en mr. metselaar Abr. Kits: „Heden ontsliep, in den gezegenden ouderdom van bijna 100 jaren, onze waarde Grootvader en Overgrootvader, de heer Abraham Kits. A. NIEUWENKAMP. Amsterdam, 19 Mei 1845. Uit aller naam.” Huizen, gekocht en verkocht door Abraham Kits, makelaar te Amsterdam: Behalve uit een oogpunt van familiegeschiedenis, kan deze opgave tevens van algemeen historisch belang blijken, waarom ik dan ook besloot het volgende op deze plaats te vermelden: a. 9 November 1780 koopt Abr. Kits van Frans Elderman voor ƒ 7800,—' contant een huis op t Weesperveld ten Noorden van de Kerkstr., nieuw gebouwd kort na 4 Mei 1775 en nadien door de familie Kits geheeten: „De Werkende Metselaar . (Bron: Quytsch, A 7. fo. 148 vso, oud-Gem. arch. Amsterdam). Abraham Kits had hier zijn werkplaats te zamen met zijn broer Willem Kits, die daar eerst woonde. b. 11 April 1791, koopacte gedateerd 26 Mei, koopt Abram Kits voor ƒ 7522,10 contant van de erfgenaam van wylen Jobanna Magdalena Thuret wed. Jacob Guitard, met name Pieter Thuret „een Catoendrukkery met deszelfs Huysinge annexe Pakhuyzen, Lootzen verdere getimmertens en Thuyn, Staande en geleegen binnen deezer Stad opde Rapenburgergragt over de plantagie”. Hij verkoopt 29 Aug. 1827 aan het Rijk „Een bergplaats staande en gelegen binnen deze stad op de Rapenburgergracht Wijk 15, Verponding no. 6744. Een Huis en Erve staande en gelegen binnen deze stad op de Rapenburgergracht Wijk 15, Verponding no. 6745. Een Pakhuis en Erve staande en gelegen binnen deze stad op de Rapenburgergracht Wijk 15, Verponding no. 6746.” Verkocht voor ƒ 13600,— (acte no. 615 not. Fabius, prot. 10495). Gekwiteerd 1 Nov. 1827. N.B. Opeenvolgende eigenaren der katoendrukkerij bovengenoemd: 1. 1704—1710, Isaac Coudercq. Drukkerij op de Houtgracht of Nieuwe Rapenburgergracht, in de laagte van de Kadijk. Deze eerste eigenaar behoort tot de „Goede Mannen”; voorname katoendrukker, overl. 1766. 2. In 1766 gaan vrouwe Isaac Coudercq, Judith d Arrest en Ahr. Franken voor acht jaar een compagnieschap aan. Vrouwe C. voor ƒ 20.000,— en Franken voor ƒ 30.000,—. Als vrouwe C. in 1776 sterft, is er ƒ 30.000,— aan contanten, en ƒ 12.000,— aan gereedschappen (Gemeente-arch. Quytsch, W 6, fol. 51, 11 Dec. 1776). 3. 1776. De drukkerij komt aan Jacob Guitard. 4. 1783: Guitard sterft, de drukk. aan zijn vrouw Joh. Marg. Thuret tot 1789, toen verkocht aan Abr. Kits voorn. Bron: Zie W. J. Smit: „De katoendrukkerij in Nederland tot 1813”, proefschrift, bijlage III, blz. 219. Gem.-Arch. A' dam. c. Quytschelding jaar 1797, fol. 73, tweede stuk, koopt Abr. Kits 24 Juli 1797 in publieke veiling „Twee Agterhuisen en erven staande en gelegen op Wittenburg in een ygen gang tusschen de Oosterkerk en Osjesbrug”. Gekocht van het echtpaar Hardeweg Muller — Agatha Swaneveld, acte van 19 Oct. 1797. Prijs ƒ 850,— cont. d. Quytsch. X 7, fol. 12 verso, jaar 1801. Koopt Abr. Kits een huis en erve, staande en gelegen aan de Oude Zijds Achterburgwal aan de W.z. benoord. . de Oude Doelenstraat, gekocht van Johan Godhelff Christiaan Blomroder, geh. met Margaretha Lucretia van Wijk, koopdatum 12 Jan. 1801, acte van 24 Febr. 1801. Prijs ƒ 3600,— cont. Het Kuis waarin vanaf de oprichting gevestigd was (1832) de thans geheeten W. O. J. Nieuwenkamps Handel Mij. (Heerengracht 270, in 1 936). e. Quytsch. fol. 83, lilde stuk, jaar 1802. 24 Nov. 1802 koopt hij versch. parten in diverse huizen uit de nalatenschap van het echtpaar Harmanus van Leeuwen — Margaretha Maas, prijs ƒ 400.— contant. f. Quytsch. jaar 1806, fol. 5. Gekocht van Jan van Dregt, geh. met een van Leeuwen, een huis en erve staande en gelegen in de Amstelkerkstr. aan de Z.z. in het midden, tusschen de Amstel en de Utrechtschestr., wijk 60, no. 5774 (Verponding). Prijs ƒ 2400,—1 cont. g. Quytsch. fol. 66, lilde stuk, jaar 180?. Koopt hij van de gebroeders mr. Johannes en Hendrik Coenraad Kinker een huis en erve staande en gelegen in de eerste Rapenburgerdwarsstr. „daar de „Heerlykheid Udink in de gevel staat . Prijs ƒ 1600,— contant. h. Quytsch. fol. 49 verso, lilde stuk E 8, jaar 1808. Gekocht van de erven van Chr. van Meerwijk een huis en erve staande en gelegen op de „Kyzersgragt tusschen Utrechtschestr. en Binnenamstel”, geteekend D. 6 G. 7 W. 7, wijk 60 W. 5688. Datum 6 Mei 1808. Prijs ƒ4223,—'. Het huis waar Abr. Kits tot zijn dood in 1845 woonde. i. Not. arch. prot. van not. C. Freislich, Hasselt, Rijksarch. Zwolle, 1814, 20 Maart, koopt Abr. Kits van Jan Mattheus Nieuwenkamp en zijn derde vrouw Adriana Kits „een huis hof en wehre cum annexis staande en gelegen te Hasselt op de gragt D no. 3 Nieuw 3 met alle deszelfs lusten en lasten, regt en geregtigheden, daarby en aanbehorende, zo als hetzelve door comparanten thans in eigendom wordt bezeten en gebruikt . Prijs „tweehonderd Caroliguldens’ . j. Not. arch. Hasselt, prot. not. C. J. Freislich, Rijksarch. Zwolle, verkoopt Jan Mattheus Nieuwenkamp (l Febr. 1816) als gevolmachtigde van Abr. Kits „een Huis, Hof, Stal en Wehre, met al zyne ah- en dependentien staande en gelegen binnen de stad Hasselt op de Gragt hy de Baan Wyk D No. 3 nieuw 5, het stadserve de Baan ten Noorden en het Pastoryhuis bewoond hy den Predikant Th. A driani Visch ten zuiden en z wettende de hof van het verkogte parceel van de oostzyde aan de hoven van het Oude Gasthuis voorts in zyne bekende zwettingen en bepalingen en wyders zodanig en in dier voegen, als dit alles door de Comparanten ter ene zyde thans wordt bewoont en gebruykt (Jan Mattheus Nieuwenkamp woonde dus toen nog daar). Zie verder de genealogie Nieuwenkamp in de Navorscher jaarg. 1923, hlz. 167. Prijs ƒ 3200,—'. Uit de boedelscheiding van Abr. Kits en Chr.a van Leeuwen, van 9 Febr. 1819, voor notaris J. C. Meyer, protocol no. 19380 in bet oud-Gem. arcb. van A dam blijkt, dat bij toenmaals in bet bezit was van 27 buizen of gedeelten daarvan te Amsterdam. Het gezamenlijk bedrag van deze vaste goederen bedroeg ƒ 29.700,-^. De taxatie van den inboedel bedroeg ƒ 1800,—'. Zijn totale vermogen bedroeg op 9 Februari 1819 ƒ 81.378,90. Na de boedelscheiding behield bij ƒ 50.861,84. Abr. Kits testeerde na zijn 2e huwelijk te Amsterdam voor notaris J. C. Meyer 30 Oct. 1819, prot. no. 19380. De hierbij gereproduceerde silhouetten van bet echtpaar Abr. Kits X Chr. van Leeuwen berusten in originali bij den oud-notaris Chr. Kotting te Zeist. De geschilderde miniatuurtjes op ivoor van ben, dateerende van ± 1780, bevinden zich ten huize van den heer H. J. M. Simonis te Huis ter Heide, huize ,,De Nieuwe Hof”, Reproducties komen bij verschillende familieleden voor (o.a. in de collectie Kits Nieuwenkamp). In het familie-archief „Nieuwenkamp is nog aanwezig de origineele „Nieuwjaarswenseb , gedateerd 1 Jan. 1788 van Otto Kits aan zijn oom en tante Abr. Kits en Chr. van Leeuwen. Voorts een zilveren familiepenning (gedenkpenning) ter herinnering van den gosten verjaardag van Abraham Kits, 29 Oct. 1835. Ten slotte nog een gedicht, getiteld: „Ontboezeming en Heilbede op de 80ste verjaardag van onze waarde Grootvader Abraham Kits, tevens de zesde Verjaring der Echtvereeniging mét onze waarde Grootmoeder G.a W.a Storm, gevierd den 2psten October des jaars 1825”. Het is onderteekend door mijn overgrootvader Abraham Nieuwenkamp. Behalve het hierboven behandelde geslacht Kits, wordt deze naam reeds in de ie helft van de 17e eeuw aangetroffen te ’s Gravenhage, in de 2e helft van de 17e eeuw ook te Amsterdam. Te Naarden in de 2e helft der 18e eeuw (R.K.). Te Wijk bij Duurstede 2e helft der 17e eeuw, (verm. dezelfde stam). Te Arnhem 2e helft der 18e eeuw. Te Tiel ie helft der 18e eeuw. Te Zwolle en Hengelo 19e en 20e eeuw. Te Ede, 20e eeuw (verm. dezelfde stam). Te Abcoude en Breukelen 19e en 20e eeuw, dezelfde stam. Te Nijmegen, 2e helft der 18e eeuw. Er bestaat ook nog een Friesche familie Kits, verwantschap met de familie uit Veenendaal is tot nog toe niet gebleken, evenmin met het Groninger Iandbouwersgeslacht van dien naam, waarvan de mij oudst bekende is: ROTTING. Pieter Jannes (= Janszn.) Kits, geb. 1740, woonde te Kommerzijl, gem. Oldehove (Gron.), later te Grijpskerk in 1766. Hij tr. te Grijpskerk 31 Mrt. 1766, Jantje Tjebbes. Hij bad (o.a.?) 3 zoons: 1. Tjebbe Pieters Kits; 2. Jannes Pieters Kits; 3. Komelis Pieters Kits, enz. Ten slotte komen tevens de namen Kitsz en Kitz voor, o.a. te Amsterdam en Leeuwarden in de 18e en 19e eeuw. Deze namen zijn van Duitscbe origine en hebben niets uitstaande met de Nederlandscbe familie (s?) Kits met een „s . <—> Trouwens bet wapen van een familie Kitz met een ,,z”, bij Rietstap genoemd in zijn „Armorial Général”, is ook gebeel anders. Evenzoo bet wapen van een Geldersche en Zuidnederlandscbe familie Kets, met een ,,e”, evenmin verwant aan den Veenendaalscben stam. ROTTING, (Duitscbland, Rijnprovincie, Rees, sedert bet midden der 18e eeuw Amsterdam, enz.). Wapen: De Amsterdamscbe tak van dit van oorsprong Duitscbe geslacht voert: Doorsneden: I, in blauw een groene recbterscbuinbalk, omboord van goud, bet groen beladen met 13 (I) 5-puntige gouden sterren, alles vergezeld van zes zilveren eendjes, geplaatst drie aan drie aan weerskanten van den balk (= bet stamwapen Rotting); II, in rood een paascblam van natuurlijke kleur. Maria Elisabeth Gude (1788—1849). Ecntgenoote van den koopman Gerardus Kotting. Gerardus Kotting (1785—1852) Koopman te Amsterdam. stappend op grasgrond, los in het schild geplaatst (dit is wellicht het wapen der aangehuwde familie Renkink, (generatie II). Helmteeken: een gouden antieke vlucht. Dekkleeden: (heraldisch rechts): zilver hlauw; (heraldisch links: zilver-rood. Als hron voor het wapen dezer familie Kotting kan genoemd worden: 1. Een oud zilveren cachet uitgevoerd in den rococostijl en dateerende van omstreeks 1770; met zekerheid gevoerd door den Amsterdamschen koopman Jan Ludolph Kotting (1747^-1830) en eveneens door diens gelijknamigen kleinzoon Ds. J. L. Kotting (1809^-1844), welke laatste mijn overgrootvader is. Misschien ook, werd dit oude cachet reeds gebruikt door den vader van eerstgenoemden Jan Ludolph, met name Gerrit Cottingh, (generatie II). Het bedoelde wapenstempel wordt nog steeds in de familie bewaard en is momenteel in het bezit van Drs. A. N. Kotting te Amsterdam. 2. Een afbeelding van het wapen in kleurendruk van db 1880, gedrukt op de bekende „Drukkerij Kotting te Amsterdam, waarvan nog twee exemplaren bij de familie zijn bewaard gebleven, beiden te Amsterdam. Naar deze afbeeldingen en het oude cachet zijn in den loop der jaren verschillende zegelringen o.a. gesneden. 3. Zie voorts „De Navorscher”, jaarg. 1924, blz. 218 e.v. Het veld van blauw in het stamwapen Kotting duidt ongetwijfeld op het water (de Rijn?) waarin 2X3 zilveren eendjes zwemmen, herkomst Rijnprovincie, Rees. De beteekenis van de gecompliceerde dwarsbalk is bezwaarlijk te veronderstellen. Men zou kunnen gaan fantaseeren en het groen voor het land houden, waarop dan de 13 sterren wellicht de 13 leden (families, huisgezinnen) Kotting zouden kunnen vertegenwoordigen, wonende te Rees en omgeving in den tijd toen dit wapen door het geslacht zou zijn aangenomen. De goud omboorde rand kan dan duiden op de stoffelijke producten aan dat groene land ontwoekerd, omgezet in klinkende munt, alzoo Het landbouwbedrijf „de kleine boerderij ’, waar dan ook oorspronkelijk de familie baar naam aan ontleende, terwijl de gouden vlucbt als belmteeken in dit geval zou kunnen symboliseeren de „krachtige” (adelaars)vlucbt van welvaart die bet bedrijf zou kunnen nemen. Docb als gezegd, zijn dit allen veronderstellingen met geen enkel scbijn van bewijs! We kunnen die dan vooralsnog gevoegelijk voorbij gaan, althans er weinig of geen waarde aan becbten, Hoewel bet in verband met de Koting-sage zijn nut kan Hebben er bier voorbijgaand even op te wijzen. Elk gegeven, boe schijnbaar nietig en misschien ook ongerijmd, kan als vergelijkend materiaal zijn nut Hebben en tot opsporing der Koting-sage leiden. Het tweede gedeelte van bet wapen Kotting, zijnde bet wapen van een aangehuwde familie, kan daarom in dit verband stilzwijgend worden voorbij gegaan. Het „paaschlam , Agnus Dei, lam Gods, wordt steeds afgebeeld met bet zgn. kerkvaantje in den opgebeven rechtervoorpoot, stappend op grasgrond en is bet symbool van „bescheidenheid”, „zachtmoedigheid” en „geduld” en in ’t algemeen bet zinnebeeld voor bet „Christelijk geloof”. Zie nader Kits Nieuwenkamp: Europeescbe „Totemdieren”, hoofdstuk XIX, „De Kotting-naam gezien in verband met de Koting-sage”, blz. 167 e.v., met volledige literatuur- en bronnen-opgave, en „Eigen Volk”, jaarg. VIII, (1936), blz. 124 en 123, bet artikel van kapt. H. J. Bellen: „Wegen”. Naast bet „wapen Kotting is bier tevens een bespreking van bet „buis- of koopmansmerk Kotting (Cottingb) op baar plaats. Zoowel in beteekenis, als wat de samenstelling betreft, is bet huismerk Kotting hoogst merkwaardig! Naast bet familiewapen bestaat ook een buis- of koopmansmerk in deze familie en hebben we bier met bet zeldzame geval te doen, dat zoowel bet wapen als bet huismerk te zamen voorkomen aan één zilveren Iakstempel, uitgevoerd in den rococostijl en dateerende van omstreeks 1770. Aan beide kanten treft men een zegeldrukker aan, één voor bet familiewapen van bet geslacht Kotting en één voor bet huismerk. Daarbij is bet beft bol, waarin een zilveren pennemesje of radeermesje en een tandenstoker! Dit interessante cachet is oorspronkelijk bet eigendom geweest van Jan Ludolpb Kotting, geb. te Amsterdam en koopman aldaar, ged. in de Nieuwe Kerk 24 Sept. 1747, overl. te Amsterdam in 1830, terwijl bet later gebruikt werd door diens gelijknamigen kleinzoon, mijn overgrootvader, Ds. J. L. Kotting. Thans bet huismerk zelf. Het bestaat uit de zgn. antieke „4 , met een dwarsstreep door den voet, bet =X 3 I C K C/ra. /roNoaaA/r K O TT/N G geheel komende uit een hart, waarin het naamcijfer I of J, C, K. Bij de punt van het hart Ioopen de lijnen door, zoodat een schuinkruis of ,,X’ gevormd wordt, terwijl terzijde 2 palmtakken het hart omgeven en in den voet, in de driehoekige ruimte, ontstaan door het schuinkruis of de „X”, het cijfer „3” is geplaatst. Het is volkomen duidelijkl We hebben hier ongetwijfeld te doen met een meer gecompliceerd Christusmonogram, dan dat gewoonlijk wordt afgebeeld en wel de Grieksche „Ch” en de ,,r ; symbool van het Christendom, het geloof in het algemeen, gecombineerd met het hart van het Christendom, de liefde, waarin de I of J de C en de K heteekenen: ,,J(ezus) C(hristus) K(oning)” 1). De palmtakken verkondigen hier de overwinning van het Christendom over het heidendom. Aangezien ook de dood als de overwinnaar over het leven gehouden wordt, gelden palmtakken als het symbool van de ,,eeuwige vrede” en van de „triumph”. ) Tenzij we hier te doen hebben met het monogram I. of J. = I(an) of J(an); C. = C(hristina); K = K(otting), dus de initialen van het echtpaar Ds. Jan Ludolph Kotting en Christina Nieuwenkamp. In dat geval zou dan Ds. Kotting (1809.—1844) dit huismerk aan den tegenovergestelden kant van het wapenstempel hebben laten graveeren, hetwelk, gezien den laten tijd, niet aannemelijk geacht kan worden, doch uitgesloten is het evenmin. De initialen I. C. K. komen in de 18e eeuw bij de familie Kotting niet voor. en genoemd echtpaar komt voor deze initialen-combinatie het eerst in aanmerking. De genealogie is volledig bekend. Jan Ludolph, de oude (1747-1830) van wien oorspr. het merkwaardige stempel is geweest, schreef zich eerst Cottingh en na 1770 Kotting, wat dus misschien óók vastgelegd kan zijn in I. C. K., doch ook dat is niet zoo waarschijnlijk. Rest ons de verklaring van het cijfer „3” aan den voet van dit huis- of koopmansmerk. Het heilige getal doelt hier natuurlijk op de goddelijke drieëenheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Deze drievoudigheid wordt herhaald in de drie letters, terwijl, wanneer men zich het bovenste gedeelte van het hart, waaruit het Christusmonogram ontspruit, omgekeerd denkt, een anker ontstaat, waarbij dan de genoemde dwarsstreep als kluifhout dienst doet. Het anker, het bekende symbool van ,,de hoop”. Ten slotte zou men de letters in het hart tevens kunnen lezen als „ick”, het persoonlijk-voomaamwoord, in de oude spelwijze met ,,ck” geschreven; ,,ick de liefde (het hart); of in „mij”, in dit teeken (wederom het hart) zult gij overwinnen (de palmtakken). De directe beteekenis van dit zinrijke huismerk is dus: „Dat het Christendom (het geloof = het monogram) door de liefde in Christus (het hart met de letters) zal overwinnen!” (de palmtakken). Daarnaast hebben we hier tegelijkertijd met het symbool van „geloof, hoop en liefde” te doen; het Chr.-monogram, het omgekeerd anker en het hart. Het huismerk van het Amsterdamsche geslacht Rotting is dus wel beteekenisvol te noemenl Mede een staaltje van de Godsvrucht der vaderen, wij toch zijn bijkans die oude Christelijke symboliek vergeten, wanneer men zich niet als onderwerp de studie van die oude symbolen gekozen heeft! Daarnaast komt, zooals we gezien hebben, in het wapen der familie Rotting tevens het zgn. Paaschlam of Iam-Gods voor, zinnebeeld der zachtzinnigheid en deemoed, godsvertrouwen. De familie Rotting heeft dus eertijds wel getracht in verschillende vormen de Chr. symboliek, zoowel in het familiewapen als in het huismerk, vast te leggen en aan de vergetelheid te ontrukken. BRINREL, (Amsterdam, uitgestorven). Wapen: In zilver een 8-puntige groene ster. Helmteeken: de ster van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Naar een ouden origineelen lakafdruk volgens den stijl van =fc 1780, uit de collectie van wijlen H. H. van Dam, thans in de collectie Steenkamp. Erbij vermeld staat: „Alliantie Cottingh = Rotting”. Zie ook „De Ned. Leeuw”, XLIX, jaarg. 1931, kolom 379. Matthys Brinkel of Brinken werd te Amsterdam geb. in 1707, 08 of 09, denkelijk in 1708 en huwde ald., ondertr. 27 Apr. 1736, Jannetje (Johanna) Puyn, geb. te Amsterdam in 1707. Zijn moeder heette Gerritje Lamberts. Hij woonde in de Reguliersdwarsstraat (1736). Oudere gegevens zijn mij niet bekend. Hij bad een zoon Pieter Brinkel, geb. te Amsterdam in 1737, mr. timmerman en makelaar in de Kerkstraat, tr. Anna van Leeuwen, geb. te Amsterdam in 1732. Zij was een dochter van Wijnand van Leeuwen, mr. timmerman en „Stads Heybaas” en van Adriana Maas. Wijnand van Leeuwen liet een voor dien tijd niet onbelangrijk kapitaal na van ƒ 32.611 — 17 st. *— 8 penn. (Boedelscheiding voor notaris I. Pool, prót. no. 12757* acte no. 92, oud-Gem. arch. te A’dam). Hij had verschillende huizen te Amsterdam, o.m. in de „Blindemanssteegh , afkomstig uit zijn vrouws familie Maes (Maas), eveneens een oude timmerliedenfamilie uit Amsterdam. Deze huizen gingen later over aan de familie Kotting, door het huwelijk van de dochter van den makelaar Pieter Brinkel, te weten Jannetje Brinkel, met den Amsterdamschen koopman Jan Ludolph Kotting (Cottingh) (1747— 183 o). Vóór 1700 waren de van Leeuwen s „schuyermaeker te Amsterdam. Het eerste huis in de „Blindemanssteegh” werd „tusschen beyde de reguliers poorten aangekocht voor ƒ 1287,—* contant door Simon Harmensz. (Maes), „Huystimmerman , op den 2Óen Febr. 1672 (zie de Quytscheldingen S 2, fo. 143 v., oud-Gem. Arch. Amsterdam). Hij was de grootvader van bovengenoemde Adriana Maas. De stamvader van de Amsterdamsche familie Maes (Maas) in Holland is: Harman Henricksz. Maes, de overgrootvader van Adriana Maas, van Rhenen in Westphalen, die 29 Sept. 1650 ingeschreven werd als poorter van Amsterdam, „wollewever” van beroep (Poorterboek E. fo. 235)- Volledigheidshalve kan hier nog aan worden toegevoegd, dat de vader van bovengenoemden Wijnand van Leeuwen is: Abraham Janszn. van Leeuwen, „schuyermaeker , poorter van A’ dam 9 Aug. 1700, tr. Amsterdam (ondertr. ald. 16 Aug.) 1698, Annetje Wijnants, geb. te Amsterdam in 1670, hij zelf in 1676 en woonde in de St. Annadwarsstr, De grootvader van Wijnand van Leeuwen is: Jan Abrahamse van Leeuwen, eveneens „schuyermaeker” te Amsterdam. Betreffende Brinkel kan nog worden medegedeeld, dat dit geslacht uitgestorven is en in de genealogische literatuur weinig of niet voorkomt. Jannetje Brinkel (1767—‘ 1797), mijn betovergrootmoeder, dochter van den Amsterdamschen mr. timmerman en makelaar Pieter Brinkel, huwde in 1784 met den koopman Jan Ludolph Kotting (Cottingh), zooals ik boven reeds aangaf. Haar overIijdens-annonce, in mijn bezit, luidt: „Volgens de thans gebruikelyke wys, geeve aan Famielje en Bekende kennis, dat op den 5 dezer zeer voorspoedig van een Dochter is verlost myn waarde Vrouw Jannetje Brinkel: Het behaagde God op heden, haar door den dood uit myne Iiefde-armen te scheuren, in den ouderdom van 30 Jaaren en circa 5 Maanden, naar een gewenschte Echtvereeniging van ruim 13 Jaaren; onze zes jonge Kinderen verliezen een Iiefderyke Moeder, en ik een voortreffelyke Echt-Vriendin; hoe smertelyk dit verlies ook is, wensche bekwaam gemaakt te worden, en Gode te zwygen; die haar goede hoedanigheden gekend hebben, zullen in myn en myner Kinderen onherstelbaar verlies het meeste deel neemen, de groote troost voor my is, dat ik vertrouw dat zy een beter Vaderland is ingegaan. Amsterdam den 29 Juny 1797. JAN LUDOLPH KOTTING.” Haar vader Pieter Brinkel huwde twee maal, ten ie, zooals ik reeds aangaf, met Anna van Leeuwen, en ten 2e met Maria KI(e)ijweg. In 1791 hertrouwt Maria Kleijweg, weduwe Pieter Brinkel, met Ds. Petrus Guldenarm, predikant toen te Hattem, geb. te Delft 26 Febr. 1739, predikant te Vreeland 1765, Nunspeet 1775, Hattem 1788, Ijlst 1800. Hij overleed te Ijlst 2 Maart 1815. Zijn weduwe (eerder weduwe Pieter Brinkel) keerde naar Amsterdam terug. De annonce van haar overlijden berust eveneens in ons familie-archief in mijn bezit. Uit de onderteekening blijken haar toenmalige relaties: „Heden overleed alhier Mejuffrouw Maria Klijweg, laatst Weduwe van den Wel-Eerwaardigen Heere Petras Guldenarm, in leven Predikant te IJIst, in den ouderdom van 78 jaren en ruim 4 maanden. E. VAN VOORTHUYSEN, qq. Amsterdam, den 2 April 1821. J. L. KOTTING, qq. J. VAN VOORST, qq. Met het overlijden van de 2e vrouw van den Amsterdamschen makelaar Pieter Brinkel was het voor het laatst, dat van een direct familielid van dit Amsterdamsche geslacht werd melding gemaakt. Zie tevens over Brinkel het Genealogisch-Heraldisch Bijvoegsel van „Eigen Volk”, jaarg. 1936, afl. 3 en 6. NIEUWENKAMP. NIEUWENKAMP, KITS NIEUWENKAMP, (Amsterdamsche tak, herkomstig uit Salland, Heino, Overijssel). Wapen: x) In zilver 2 schuingekruiste, ovaalvormige, dooreengestrengelde (staal)blauwe vuurslagen, vergezeld in het hoofd en in den voet van twee hartvormige vuursteenen van rood, de punten der steenen naar het hart van het schild gericht. Helmteeken: een roode vuursteen van het schild, punt omhoog. Wrong en dekkleeden: zilver en blauw. Bronnen: 1. Volgens een oud koperen cachet, uitgevoerd in den empirestijl, dateerende van omstreeks 1810 en afkomstig uit den boedel van den Amsterdamschen groot-koopman en reeder W. G. Nieuwenkamp (1846—1912), thans in het bezit van schrijver dezes. 2. Volgens een zegelafdruk, waaronder de handteekening van den koopman en hoofdingeland v. d. Haarlemmermeerpolder J. Kits Nieuwenkamp (1811 ■—' 1870) in zijn kwaliteit van scriba-Kerkvoogd te Hillegom op een stuk, gedateerd 18 Jan. 1865. Het is een late variant op den empirestijl en dateert het wapenstempel vermoedelijk van omstreeks 1835, zie dit Dl. in voce Ruys. 1) De wapenspreuk: „Deught verwint al = de kernspreuk Kits Nieuwenkamp; vgl. „De Navorscher”, 1924, blz. 271. Christina Nieuwenkamp (1809—1887). Ds. Jan Ludolph Kotting Echtgenoote van Ds. J. L. Kotting. (1809—1844). 3. Tot twee maal toe komt het wapen van J. Kits Nieuwenkamp voor op twee wapenplaten in lijst achter glas, vertoonende de wapenschilden van het Bestuur van den Haarlemmermeerpolder door de jaren heen, aanwezig in de vergaderzaal van het Hoogheemraadschap op het Polderhuis te Hoofddorp. De oudste plaat (heide waterverfschilderingen) dateert van 1865. 4. Het wapen van W. O. J. Nieuwenkamp kan men aan treffen gebrandschilderd, glas in lood, in een gedenkraam in de Groote Kerk te Edam. 5- Vgl. het maandhl. v. h. Kon. Nederl. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde : „De Ned. Leeuw”, jaarg. XXXV11I, (1920), kol. 194, 229 en 230. Om niet in herhalingen te treden, Iaat ik hieronder de volledige literatuuropgave volgen betreffende de geschiedenis van het geslacht Nieuwenkamp. Aan de hand van het boekje van Paul Grründel: „Die Wappensymbolik , ts het mogelijk de symbolische beteekenis van dit wapen vast te stellen, welke verklaring des te meer opvallend is, gezien een oude familie-overlevering, welke in hoofdzaak hetzelfde zegt, nml. dat we hier in principe te doen hebben met de voorstelling van een overoud „eeuwigheidssymbool”. Te weten: a. Het zilver van het schild komt overeen met de kleur wit, verzinnebeeldende: de waarheid, de reinheid en de onschuld. b. De roode hartvormige vuursteenen zijn het symbool van de liefde. c. Het ineengestrengeld zijn van de beide vuurslagen wijst op eenheid. d. De ovaalvormige vuurslagen van (staal)blauw zijn het symbool der eeuwigheid, nml. een ovaalvormige ring, een lijn, welke in zich zelve wederkeert. Vgl. het slang-symbool; slang met staart in den bek. Zie no. 20 onder de Iiteratuur-opgave. Het is niet onmogelijk, dat we in deze heraldische figuren oorspronkelijk te zien hebben het symbool van huwelijksbeden, volgens de meening van Dr. Th. R. Valck Lucassen, redacteur van het maandblad van het Koninklijk Neder- Iandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde: ,,De Nederlandsche Leeuw , uitgesproken in zijn brief van 4 Jan. 1924. Vandaar wellicht, dat in het schild, van vuurslagen en hartvormige vuursteenen elk twee genomen zijn, wijzende op een paar (huwelijk). Achtereenvolgens krijgt men dus voor de symbolische verklaring en beteekenis van dit wapen: „Ware, reine, onschuldige liefde blijft één tot in eeuwigheidl” Deze verklaring wint aan beteekenis: 1. Door de oude familie-overlevering. 2. Doordat, alles met elkaar genomen, Gründel tot dezelfde slotsom komt. 3. Gezien de uitspraak van Dr. Th. R. Valck Lucassen. 4. Vgl. eveneens het gestelde in mijn: Europeesche „Totemdieren”, hoofdstuk XVI, blz. 134—146: Een merkwaardig familiewapen (Een eeuwigheidssymbool), in ’t bijzonder blz. 144 en 145 en no. 20 van de literatuuropgave. Zonder deugdelijk tegenbewijs blijf ik vasthouden aan de beteekenis van bovenstaand wapen, zijnde een bijzonder fraai voorbeeld van het oeroude eeuwigheidssymbool, vastgelegd in een beteekenis vol wapenbeeld. LITERATUUR. Inzake de familiegeschiedenis van het geslacht Nieuwenkamp raadplege men: 1. „Het geslacht Nieuwenkamp”, „De Navorscher”, jaarg. 1924, blz. 268—284, jaarg. 1925, blz. 53—70 en blz. 166—181. 2. „Een herziening der eerste generaties van de genealogie der familie Nieuwenkamp, met eenige nadere aanvullingen en verbeteringen”, „De Navorscher”, jaarg. 1927, blz. 190—204. 3. „Nieuwenkamp (Naschrift op het voorgaande sub 2), „De Navorscher”, jrg. 1927» •blz. 306—310. 4. „Nieuwkamp en Nieuwenkamp door J. J. Vürtheim Gzn. in „De Navorscher”, jaarg. 1927, blz. 43—50 en jaarg. 1928, blz. 128. 5. „Nieuwenkamp (Kits Nieuwenkamp) in het jaarboekje het „Nederland’s Patriciaat”, Ao. 1927, blz. 246—257, geïllustreerd. 6. „Een merkwaardig Overijsselsch familiewapen”, in „Eigen Volk”, jaarg. 1932. blz. 25—31, geïllustreerd. Zie ook hoofdstuk XVI in „Totemdieren”. 7- „Edam en Volendam door Th. C. P. M. Kolfschoten, burgemeester van Edam, WIJNAND OTTO JAN NIEUWENKAMP (1807—1873). Koopman en reeder te Amsterdam, mede-oprickter van W. O. J. Nieuwenkamp s Handel-Mij in 1832. (Naar een geschilderd portret in olieverf van Pieneman. in de collectie van zijn gelijknamigen kleinzoon, den kunstenaar W. O. J. Nieuwenkamp te Florence). Foto Bencini - Juli 1936. Raam en een gedeelte van den westgevel van de villa ..Riposo dei Veseovi of villa „Nieuwenkamp te S. Domenico bij Florence. Boven bet raam bet familie-emblëem; links daarvan de initialen W. O. J. N. van den schilder-arcbitect; rechts bet jaartal van den bouw. Daaronder twee Etruskiscbe borstbeelden, afkomstig van ascburnen; over 2000 jaar oud, dicht in de buurt gevonden. Onder bet raam reliëf van Romeinscb graf, le of 2e eeuw na Cbr. gedenkraam in de Groote Kerk te Edam, gebrandschilderd, met familiewapen, blz. 19, uitg. 1933, 23 cent, geïllustreerd. \ 8. Fred. Adams Virkus: ,,Who s who in Genealogy”, Volume II, 1934, blz. 281, 282 en 380. 9. Het Nw. Ned. Biograpb. Woordenboek. 10. „Het beraldiscb ex-Iibris „E.V. 1933, blz. 108, 109 en 110. Zie ook hoofdstuk XVIII in „Totemdieren", geïllustreerd. 11. „Kleursymbolen”, ,,E.V.’ 1932, blz. 12, 13 en 14. Zie ook hoofdstuk XIV in „Totemdieren”, 12. W. O. J. Nieuwenkamp: „Mijn huis op het water, mijn huis op het land”, uitg. N.V. H. P. Leopold’s uitg.-mij., den Haag 1930, ƒ 9.75, geïll. en 1933. 13- De jubileum-uitgave: „W. O. J. Nieuwenkamp”, uitg. Swets & Zeitlinger, A’dam. 1924, geïll. 14. „Het koord-zonder-eind” (een vraag) in „Integraal leven” (Irmon), 2e jrg. (1934), afl. 4, geïll. (Zie hoofdstuk XVI in „Totemdieren”). 15. „De wapens van de opeenvolgende bezitters” enz., „Eigen Volk”, jaarg. 1933, blz. 49—5», geïll. (Zie hoofdstuk XVII in „Totemdieren”). 16. Prof. J. E. Lasserre in de „Revue Internationale”, Mei afl. 1933. *7- H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp: „Europeescbe „Totemdieren en eenige andere symbolen (heraldische sprokkels), uitg. N.V. Uitgeversbedrijf „Eigen Volk”, Haarlem, 1935, geïll.; 2e druk 1936. 18. „Bijbelaanteekeningen betreffende de geslachten Kotting, Kits, Reynbout en Dees met eenige toelichtingen en zes familieportretten, „Eigen Volk”, jaarg. 1936, Genealogisch-Heraldisch Bijvoegsel, afl. 3. 19. Geïll. weekblad „Wij”, Juni 1935. 20. „ Encyclopédie pbotograpbique de I’art”, Oct. afl. 1935, (no. 6), (editions Tel 18 rue Seguier, Paris; directeur gérant Fr. Haas), waarin de afb. van bet ineengestrengelde eeuwigheidssymbool, blz. 180, nml. 2 ineengestrengelde slangen met staart in den bek. Afb. van een steen gevonden in West-Azië, Susa (Mesopotamië) dateerende van ong. 2900 v. Cbr. (Welwillende mededeeling van Mr. A. S. Miedema te Haarlem). HOOGERWAARD. HOOGERWAARD, (Zuid-HoIIand, s Gravenhage, Schiedam, Gouda, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in rood een gouden keper, vergezeld van 3 gouden ruiten, geplaatst (2^1); II, doorsneden: a, in blauw een zilveren woerd (mann. eend), zwemmend op water van hetzelfde; b, in zilver een rooden toren of burcht. Helmteeken: een goud-roode vlucht. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Volgens Wapenkaart Schiedam, waar het kwartier II a vertoont in zilver een meerl van zwart en een hartschild van rood, beladen met 2 zilveren kruisjes naast elkaar. Gevoerd door A. F. en Johan Hoogerwaard. Zie ,,De Wapen Heraut”, jaarg. 1900, blz. 236. Johan Hoogerwaard te Schiedam, geb. te s Gravenhage 4 Mei 1785, onderkoopman, tr. Amboina Comelia Juriana de Lille, geb. te Franeker in 1790, voerde idem, maar de zilveren meerl op blauw (Maandbl. ,,De Ned. Leeuw”, jaarg. 1907, kol. 134. In bet heraldisch archief Steenkamp bevinden zich 2 lakken, één met bet bartscbild en één zonder, op welk laatste lak echter een vlucht als belmteeken. Het eerstgenoemde lak vertoont kwartier II a van zilver op blauw water een eendje (géén meerl en géén zwaanl) en daarbij in II b de toren of burcht op grasgrond staande. De vogel is bier duidelijk een woerd, dus met een staartveertje, duidende op „waard”, natuurlijk; „sprekend . Voor de beteekenis van den keper raadplege men Dl. I, blz. 89—-90 o.a., terwijl daarbij de ruiten als gerechts-symbolen dienen te worden opgevat volgens sommige schrijvers, doch over die wapenfiguur is men bet nog niet eens. De burcht of toren zou met „boog in verband gebracht kunnen worden, evenwel is ook dat niet zeker. Naar alle waarschijnlijkheid hebben we evenwel ook in dit wapen een min of meer bedekt „sprekend wapen te zien, afgeleid van den naam, waarvan de „woerd” bet duidelijkste „spreekt”. Het hierbij afgebeelde wapen wordt gevoerd door den beer M. A. J. Hoogerwaard te Gouda. MOLKENBOER, (Noord-HoIIand, Amsterdam, Twente, Enschede). Wapen: In zilver 2 groene boomen op grasgrond naast elkaar. Helmteeken: een ziïver-groene vlucht. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Volgens een 19e eeuwscbe lakafdruk in eigen collectie (schildvorm Engelscb), bet cachet is in bet bezit van mevrouw J. E. Molkenboer geb. v. d. Berg te Enschede. In 1778 werd bet tijdens de herdenking van bet eeuwfeest van bet Lutberscbe Diaconie-Weesbuis te Amsterdam vermeld en afgebeeld; volgens opgave der familie. Talrijk zijn de samengestelde geslachtsnamen, die men van bet woord „boer beeft gevormd, zegt Winkler in zijn „Nederlandscbe Geslachtsnamen , ontstaan door bet een of andere woord, als tot nadere aanduiding er bij gevoegd. Zoo ook de familienaam „Molkenboer”. „Molken” is een oud-Nederlandsch woord (Kiliaan vermeldt bet als bijzonder Gelderscb) voor zuivel in bet algemeen. Het familiewapen van bet geslacht Molkenboer is dus buiten twijfel aan den MOLKENBOER. naam van het zuivel-, vee- of boerenbedrijf in bet algemeen ontleend; de grasgrond, de weide voor bet vee van den veeboer, noodwendig voor bet zuivelbedrijf in verband met bet maken van boter en kaas op de boerderij. De beide boomen komen als schildvulling daarin geheel van pas en wel in bet bijzonder, wanneer van oorsprong bet geslacht Molkenboer uit Twente of Gelderland stamt, waar uiteraard bet houtgewas op bet platteland veelvuldiger wordt aangetroffen dan in bet Noorden of in Holland. Dientengevolge kan dus bet wapen Molkenboer als balf-sprekend worden aangemerkt, ontleend aan den naam en bet bedrijf der directe voorvaderen. Zie voorts over dit geslacht: J. van Doominck, „Geslachtkundige aanteekeningen ten aanzien van de gecommitteerden ten landdage van Overijssel sedert 1610—1794”, enz., alsmede „De Navorscher”, jaarg. 1898, bïz. 15. Oudtijds werd de naam „Molckenbour” gespeld. DU MOSCH, (Amsterdam, N.O.I.). Wapen: In blauw een museb met opgebeven vlucht op een gebladerden tak, alles van zilver. Helmteeken: een zilver-blauwe vlucht. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Gevoerd door den beer Mr. J. A. A. J. du Moseb, volgens den zegelring van zijn vader, conform lakafdrukken in de collectie Steenkamp en ir eigen collectie. DU MOSCH. Mr. du Mosch te Soerabaja gaf bet spiegelbeeld op, te weten de vogel omgewend, hetwelk niet uit de lakafdrukken blijkt en gaf hij het vermoedelijk weer door op zijn zegelring te zien. De door Z.Ed. opgegeven „waaierstaart” vertoont het lak evenmin, doch zijn dat de vleugels, welke de vogel uitgespreid heeft. Het wapen is „sprekend , afgeleid van den naam. VAN HILLE, (Delft, N.O.I., sGravenhage, Zaandam, enz.). Wapen: Een dwarsbalk, beladen met drie 6-puntige sterren, de middelste bedekt door een hartschild met een klimmende leeuw. Helmteeken: een uitkomende leeuw. Kleuren? N.B. Als variant komt de leeuw staande op den wrong voor. Bron: Volgens een 19e eeuwsch cachet, in het bezit van den heer E. F. A. van Hille te s Gravenhage, waarvan zich een lakafdruk bevindt in eigen collectie. Het is niet geheel zeker, dat we hier inderdaad met een van Hille-wapen te doen hebben. De kleuren konden niet nader worden aangegeven, terwijl ik vermoed, dat het hier een wapen betreft, geallieerd aan de familie van Hille, waarvan genoemde heer een lid is. Een wapen van Hille als hoven omschreven, bleef ons onbekend, doch aangezien we in het onderhavige geval met een geslacht van Hille te doen hebben, dat, meerdere officieren onder zijn leden telde, is het misschien gewenscht op het volgende de aandacht te ves- Wapen: In goud een Moorenkop met zilveren haarband en gouden oorring. Helmteeken: twee trompen of buffelhorens, doorsneden van goud en zwart. Dekkleeden: goud en zwart. Wapenspreuk: „Ne credo Iabori”. Bronnen: J. B. Rietstap-RoIIand, „Armorial Général”, 1884, deel I, blz. 1128 en „Planches de I’Armorial Général”, deel 111, plancbe CCCXLVII, 2e rij, no. 1. J. M. Trechsel: Vemeuertes Gedachtnis des Neurenbergiscben Jobannis Kircbhofs, 1735- P- 3^4 • Hierin wordt bericht, dat op bet Jobanneskerkbof te Neurenberg een mooie grafzerk van Friedrich Krafft en nazaten wordt gevonden, waarop t wapen met den Moorenkop en ’t jaartal 1707 is ingebeiteld. Volg ens bronnen uit bet Stadsarchief van Neurenberg werd bet bovengenoemd wapen reeds gevoerd in 1649 door Andréas Krafft. Het oude familiecacbet werd door Georg Cbristianus Krafft (1721 —1781) naar Nederland gebracht. Afdrukken van dit cachet zijn in bet bezit der nazaten. Een artikel over de familie Krafft verschijnt spoedig in bet maandblad „De Nederlandscbe Leeuw” en in bet „Nederland s Patriciaat”. De familie Krafft moet een zeer oud geslacht zijn. Reeds in de twaalfde eeuw leefden er Krafften, die geziene patriciërs waren in Zuid-Duitscbland, o.a. in UIm (R. Pfleidener: Münsterbuch, 2e Auflage, 1923, p. 157). Ook is er een adellijke tak, de Baronnen Krafft (Siebmacber). De gegevens omtrent de familie Krafft met bovengenoemd wapen werden niet verder onderzocht dan tot begin 1600. De verdere opbouw van dit geslacht is mogelijk door de archieven van Nördlingen, Wallenstein en Meiningen (Beieren) te raadplegen. Begin 1600 leerde te Nördlingen in Beieren, ten Zuidwesten van Neurenberg, Georg Krafft (Arcb iv Ev. Lutb. Pfarreien te Hohenaltheim, Balgheim en Nördlingen). Zijn zoon, Jobannes Krafft (1640—1716), vestigde zich later in Niederaltheim (eenige kilometers ten Zuiden van Nördlingen). Hier werd Mattbias Krafft (1674—1722), zoon van Jobannes, geboren en diens kleinzoon Georg Cbristianus Krafft (1721 — 1781). De laatste ging naar Nederland en was kapitein van bet Bataillon van den Generaal-Majoor Duits. Hij beeft gelegen in de garnizoenen Venlo, Maastricht, Koevorden, Hulst en Doesburg. Hij was met een Duitsche vrouw getrouwd, Eva Maria Heuser, afkomstig uit Pfifslingen bij Nördlingen. Uit dit huwelijk sproot Joban George Krafft (1757 tot 1781), die Iuitenant-kolonel bij bet Bataafscbe leger en commandant van bet ïste bataljon van de 2de halve Brigade te Haarlem was. Amoldus Jobannes Krafft (1786—1863), de zoon van Joban George, was eveneens Iuitenantkolonel bij de Infanterie. Pieter Theodorus Krafft (1821—1886), zoon van Amoldus Jobannes, was officier bij de Infanterie en werd met een regeeringsopdracbt naar Curagao gezonden. Later aanvaardde bij de betrekking van Administrateur van de Hypotheekbank op Curagao. Theodoor Ferdinand Wilhelm Krafft (1836— 1903), zoon van Pieter Theodorus, was koopman eerst in Middel-Amerika (Panama), later op Curagao. Dr. Amoldus Jobannes Cornelius Krafft, zoon van Theodoor Ferdinand Wilhelm, heeft in dienst van het Nederlandsch Zendelingsgenootschap gearbeid op Celebes en op Java en is later overgegaan bij het Gouvernement als Ieeraar aan de Opleidingsschool voor Inlandsche Bestuursambtenaren; zijn broer is de bekende Jeugdpredikant van Rotterdam en predikant van Heenvliet, n.I. Ds. Andries Martinus van de Laar Krafft. Theodoor André Amoldus Carel Krafft is de zoon van Dr. Amoldus. GOEDELJEE, (Frankrijk, Dordrecht, N.O.I., enz.). Wapen: In rood een gouden Fransche lelie, over alles heen een zwarte keper. Helmteeken: een rood-gouden vlucht. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie van den heer J. G. A. Goedeljee te Bandoeng. Een min of meer volledige genealogie van het geslacht Goedeljee (1581 — 1811) bevindt zich in het archief van de Waalsche gemeente te Leiden. GOEDEUEE. (Publicatie van de „Commission pour I histoire des églises wallonnes”, gedateerd: „Leiden, Ie 13 novre. 1894, no. 551). De Fransche lelie kan in dit geval in verband staan met de Franscbe afstamming, terwijl men voor de beteekenis van den keper kan naslaan N.F.NV., Dl. I, blz. 89-^90. Betreffende de beteekenis van de vlucht als belmteeken raadplege men mijn „Europeesche Totemdieren”. GROENEVELD, (Den Helder, Huisduinen, Amsterdam, enz.). Wapen: In groen een schuinkruis of St. Andrieskruis van goud, vergezeld van 3 zilveren spijkers en in den voet van een zilveren bal. Helmteeken: een vlucht, beurtelings doorsneden van goud en groen. Dekkleeden: goud en groen. Bron: Eigen collectie, lakafdruk; idem aanwezig in bet berald. arch. van den beer J. C. Steenkamp, kol. der Art. b.d. te ’s Gravenbage. Voor genealogische en historische bijzonderheden raadplege men Dl. I. van N.F.W., blz. 67. Er bestaan verschillende geslachten „Groeneveld . Naast de beide Noordhollandscbe families van dien naam, welke ik in Dl. I van deze uitgave besprak, blz. 14 en 67, bestaat er ook een wapen-voerende Zuidhollandsche familie Groeneveld, uit Leiden, voerende bet navolgende wapen: In zilver 3 springende bazen van natuurlijke kleur, boven elkaar. Helmteeken: een uitkomende baas van bet schild, tusscben een vlucht. GROENEVELD. Als variant komt voor: het schild groen met een schildhoofd van zilver en de 3 hazen als boven; „sprekend ”, het „groene veld”. Bron: Afbeeldingen Wapenkaart Leiden, lakken collectie Steenkamp, enz. Zoowel van de NoordhoIIandsche als van de ZuidhoIIandsche familie Groeneveld, wordt de naam soms ook geschreven als Groenevelt met een „t”, zoowel als met „dt”. VERSTEEGH, (Betuwe, Tiel, N.O.I., Haarlem, enz.). Wapen: Doorsneden: I, in zilver een zwart huismerk, bestaande uit 2 schuingekruiste weerhaken (oude benaming wolfshaken = de ,,sig”-rune = de rune der zege of der overwinning); II, in blauw een zilveren gekroonde zwaan op grasgrond. Helmteeken: het huismerk van het schild, tusschen een gouden vlucht. Dekkleeden: heraldisch rechts goud en zwart, heraldisch links zilver en blauw. Bronnen: 1. „De Navorscher”, jrg. 1906, blz. 177; 1909, hlz. 505; 1913, blz. 213; 1910, blz. 72; 1911, blz. 45. 2. „De Nederlandsche Leeuw”, jrg. 1922, kol. 223. 3- een 7"tal lakafdrukken, voorkomende in de collectie Steenkamp en één in eigen collectie. In plaats van het helmteeken wordt ook de zgn. fleuron-, blader-, klaver-, heeren-, helm- of burgerkroon op den helm aangetroffen, zonder de een of andere rang-beteekenis, bedoeld vermoedelijk als de kroon van den zwaan, herhaald op den helm. VERSTEEGH. Op een lak, empirestijl, van omstr. 1810, is het huismerk afgeheeld op goud, de andere lakken, waaronder één ouder, uitgevoerd in harokstijl, omstreeks 1740, vertoonen allen het huismerk op zilver, terwijl op een ander, waarvan het schild den Engelschen schildvorm heeft, ie helft 19e eeuw, als typische variant voorkomt, een aanziende ramskop onder het schildl Het verband met het wapen is niet duidelijk; zie mijn „Totemdieren”, blz. 106. Mogelijk, dat het aanwezig zijn van den ramskop hier duidt op de schapenhouderij van een lid van dit geslacht in de Betuwe. Dat zou zijn na te gaan. Dit wapen is merkwaardig te noemen, vanwege zijn oude symbolen. Het hoofdgedeelte, het huismerk, is volledig te verklaren. Aangaande de oorsprong en beteekenis van huismerken, kan ik wederom verwijzen naar mijn „Totemdieren”, o.a. hlz. 171, 172, 173, 174 en 173. Wij-behoeven hier dus niet in herhalingen te treden. Omtrent de heraldische weerhaak, de oud-Germaansche ,,sig -rune of rune der overwinning, valt nog het volgende op te merken. Het is een bekend feit, dat in runen en symbolen een geheimzinnige kracht school, die de ziel versterkte in ongeluk en nood. Het was dan ook daarom, naast het practische nut van eigendomskenmerk, herkenningsteeken, dat men runen en symbolen aanbracht op huis en huisraad en later ook in de wapenschilden. In bovenstaande wapenfiguur als huismerk hebben we te zien de dubbele schuingekruiste ,,S”-rune, beduidende symbolisch „sig , Duitsch „Sieg = zege, ofwel de rune der overwinning; zie ook het artikel van Mr. Dr. A. de VAN HILLE. tigen: In de heraldische collectie van kolonel Steenkamp bevindt zich o.a. een lakafdruk van een kapitein van Hille, indertijd te Arnhem of Leiden in garnizoen, vertoonende het navolgende wapen: In blauw een zilveren 5-bIad met een gouden 6-puntige ster in het hoofd en een zilveren Fransche lelie in den voet van het schild. Géén helmteeken, enz. Dit klopt met een opgave bij Rietstap, Dl. I, pag. 953, waar hij dit wapen vermeldt met de toevoeging „Vlaanderen , dus vermoedelijk van een familie van Hille, afkomstig uit Vlaanderen, en inderdaad voert een familie van dien naam uit Gent dit wapenschild; „Alg. Ned. Familieblad ’, jaarg. 1902, blz. 468, noot. Het bij deze bijdrage afgebeelde wapen werd gevoerd volgens den zegelring van Egbert van Hille, oud Iuitenant-kolonel-intendant van het N.I.L. Hij was broeder van Jacobus Johannes van Hille, kapitein bij het HoIIandsche leger. Laatstgenoemde was de zoon van een Iuitenant-kolonel van Hille. Voorts behooren tot een anderen tak van dit geslacht: Dr. van Hille, rector van het gymnasium te s Gravenhage, wiens vader, volgens opgave, predikant te Zaandam is geweest. Voor de beteekenis van den leeuw verwijs ik naar mijn boek „Europeesche Totemdieren” en wat den balk betreft naar Dl. I van N.F.W., blz. 89 en 90, met nadere Iiteratuur-opgave. TIMMERS, (Limburg, Nut, Scbinnen, Heerlen, Ubach, Wijnandsrade, Sittard, enz.). Wapen: In zilver een roode dwarsbalk, vergezeld in bet boofd van een zwarten, omgewenden rechter arm met zilveren manchet, band van natuurlijke kleur, voerende een zwarte klopbamer met gouden steel en in den voet van een groen klaverblad. Helmteeken: onbekend. Wapenspreuk: „Fortiter et suaviter . De dekkleeden zijn vermoedelijk zilver en rood; zie ook J. B. Rietstap, „Armorial Général , Dl. I, blz. 641 in voce Fabricius, Rijnprovincie; geadelde familie 11 Mrt. 1774, waar als helmteeken wordt aangegeven: „De arm van het schild paalsgewijs, tusschen een doorsneden vlucht, heraïd. rechts van zwart en zilver, heraïd. links van zilver en rood . Het boven omschreven wapen gewerd de familie volgens opgave van den heraldicus baron de Crassier. De wapenspreuk wordt gevoerd sedert de 17e eeuw. Het geslacht Timmers stamt uit Nut in Limburg. In de 17e en 18e eeuw werd de familie met den verlatijnschten naam Fabritius aangeduid en vervolgens weer als van ouds Timmers. Hilger Fabritius (omstr. 1590—1666) was schout der heerlijkheid Schinnen, welk ambt erfelijk bleef in de familie tot 1799. Joes. Goswinus Fabritius, zijn achterkleinzoon (1691 — 1747), was abt van Rolduc. Diens broeder Adam Ludovicus (geb. 1687) was schout te Ubach en Wynandsrade. Het zgn. Fabritius- of Schoutenhuis te Schinnen, door Hilger voomoemd gebouwd, bestaat nog, en bleef tot 1799 in de mannelijke lijn der familie. Het is een „sprekend” wapen afgeleid van den naam. Voor de beteekenis van den balk verwijs ik naar Dl. I, onder van der Horst, blz. 89—90, terwijl voor COEBERGH. de beteekenis van bet klaverblad verwezen kan worden naar mijn „Europeesche Totemdieren”, uitg. „Eigen Volk”, 1935. COEBERGH, (Noord-Brabant, Grave, Leiden, Haarlem, enz.). Wapen: In zwart een zilveren dwarsbalk, beladen met 3 zwarte kauwen, bet schild omzoomd van zilver. Helmteeken: een vlucht van zilver, waartusschen een kauwtje van het schild. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie, 19e eeuw, ontvangen van den heer P. Coebergh te Haarlem. Notaris Mr. H. Coebergh te Leiden is in het bezit van een genealogie van dit geslacht. De naam „Coebergh staat in verband met de vogeltjes, kauwtjes, van het wapen, zoodat we ook in dit geval te doen hebben met een „sprekend” wapen afgeleid van den naam. Naamgenooten woonden reeds eenige eeuwen geleden te Grave (N.-Br.). Zie voorts ook het Nw. Ned. Biogr. Woordenboek. Als variant komt voor het wapen zonder den schildzoom en wel volgens het dossier „Verheijen , vroeger in de verzamelingen van het Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek te ’s Gravenhage, thans ondergebracht in de „Stichting het Nederland s Patriciaat”, aldaar. KRAFFT, (Zuid-Duitschland, o.a. LUm, Niederaltheim bij Nördlingen, later Nederland, Venlo, Doesburg, Haarlem, Ned. Oost-Indië en WestIndië, Rotterdam, Heenvliet). WARNIER. Goede in het Genealogisch-Heraldisch Bijvoegsel van „Eigen Volk”, jrg. 1936, afl. 10. Dat de rune hij het wapen Versteegh duhbel is genomen en in „maalteeken -vorm is weergegeven, kan duiden op vermeerderen, versterken. Opmerkelijk is nu de combinatie van dit teeken met den zwaan, welke als bekend hij onze Germaansche voorouders als zielevogeï fungeert, (zie ook onder Kakebeeke in dit deel). Een combinatie van twee verschillende, samengevoegde wapens, bijv. van Versteegh met een aangehuwd geslacht, is dit Versteegh-wapen niet, aangezien deze stukken-combinatie volkomen bij elkander past. De gekroonde zielevogeï is hier de representant van den dood, gekroond, omdat de dood ons allen eens zal grijpen en gecombineerd met het versterkte teeken der overwinning, verzekerd als de eerste wapenvoerder was van het eeuwige leven, naast het onvermijdelijke afsterven van het aardsch omhulsel, m.a.w. de overwinning ten slotte op den dood door het hiernamaals, het voortleven na den dood. Vandaar dan ook, dat dit overwinningsteeken hoven den dood, den zielevogeï, is geplaatst. NVe hebben hier in wezen te doen met een samengesteld eeuwigheidssymbool. Het helmteeken is van Iateren datum. Het geheel is dus wel beteekenisvol te noemen en de symbolen oud. Allianties o.a.: de Vries, Douwes Dekker, enz. WARNIER, (Frankrijk, Haarl em, s Gravenhage, enz.). Wapen: In goud 3 rechterschuinhalken van rood, over alles heen 3 wolfskoppen van zwart, geplaatst (2--^ 1). Helmteeken: een wolfskop van het schild. Dekkleeden: goud en rood. VAN OSENBRUGGEN. Bron: Rietstap vermeldt alleen het schild in DL II, pag. 1050. Helmteeken: volgens opgave van kolonel Steenkamp te ’s Gravenhage. Opmerking verdient, dat er tevens nog 3 andere wapens „Warnier” bekend zijn, met een zwijnskop en 3 spoorraderen; bijv.: 1618, Brussel. Volgens opgave uit Haarlem voert echter de HoIIandsche familie van dezen naam het boven omschreven wapen. VAN OSENBRUGGEN, (Amsterdam, ’s Gravenhage, Dordrecht, enz.). Wapen: In zilver een springend hert van natuurlijke kleur op grasgrond. Helmteeken: het hert van het schild uitkomend (= oudere linie) öf een hertengewei (= jongere linie). Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Volgens een lakafdruk van I. of J. B. van Osenbruggen, rood lak, in de collectie van den heer J. C. Steenkamp, kol. der Art. b.d. te ’s Gravenhage. Naar alle waarschijnlijkheid is m.i. deze lakafdruk afkomstig van den heer mr. Johannes Barendinus van Osenbruggen (1834'--1889), Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en kantonrechter te Ridderkerk, overl. ’s Gravenhage 25 Febr. 1889. Onder het schild op het lak staan de initialen I. B. v. O. Allianties: C. van Osenbruggen, „praeceptor der Latijnsche Scholen te ’s Gravenhage, huwde ald. 17 Juni 1835 met G. Steffen, voorts de Blaauw, van Drooge, van Es, Jantsch, Suerhoff, Brusse, van Bemmel, Schlüter, Groeneveld (Amsterdam, zie voren hlz. 96), Groom, Young Marshall, Bums Marshall, Schoonhen, Weyrich, Scalongne, Holtman, Kleyn, Trampen, Smit, Scholtz, Hulst, Mulder, enz, De stamreeks van dit geslacht is in bewerking. Voor de mogelijke beteekenis van het hert in het wapen van Osenbruggen NOLTE. wordt verwezen naar mijn „Europeesche Totemdieren ”, uitgave „Eigen Volk ”, 1935- NOLTE, (Duitschland, Rijnprovincie, Limburg, Noord-HoIIand, Amsterdam, Utrecht, Doom, enz.). Wapen: Doorsneden: I, in rood 2 groene lauwerkransen naast elkaar; 11, in zilver een zwemmende zwaan van natuurlijke kleur op blauw golvend water. Helmteeken: een krans van bet schild tusschen 6 groene pauweveeren, geplaatst twee maal (2-^ 1). Dekkleeden: heraldisch rechts zilver en blauw, heraldisch links zilver en rood. Bron: Dit wapen wordt aangetroffen in den vorm van een gekleurde afbeelding in de „Wappensammlung” van het „Archiv für Stamm-und Wappenkunde” terwijl het als dusdanig wordt gevoerd door den heer Jos. A. Nolte, architect te Doom. Dit geslacht is niet identiek met de eveneens in Duitschland voorkomende familie Nolté, welke laatst genoemde familie denkelijk oorspronkelijk wel uit Frankrijk zal stammen en een geheel ander wapen voert. Dat geslacht komt o.m. voor in de omgeving van Aken en vinden wij het wapen daarvan vermeld in het groote werk van Macco: „Achener Wappenbuch”. REUNEN, (Zuid-Holland, Noord-Brabant, Boxtel, enz.). \Vapen: In zilver een blauw omgekeerd anker, waarvan heraldisch rechts het REIJNEN. kluifhout ontbreekt. Heimteeken: het anker van het schild tusschen een zilveren vlucht. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Zie Rietstap, Dl. II, pag. 559, met dit verschil, dat bij Rietstap de vlucht ontbreekt. Symbolisch kan het anker in verband gebracht worden met den scheepsbouw, dus een wapen ontleend aan het beroep. Het anker verzinnebeeldt echter ook het geloof en hoopvol vertrouwen, zoomede standvastigheid. Alliantie: van Oerle. Volgens het Wapenboek van den „Swijndregtse Waart Ao. 1737 voert: Adriaan Reijnen: In goud op zee van natuurlijke kleur een visschersbotter met gestreken zeilen, vlag en wimpel, alles van rood. Heimteeken: de botter van het schild. Dekkleeden: goud en rood. VERMAAT, (Landbouwers- en Magistratengeslacht der ZuidhoIIandsche eilanden, Poortugaal, Spijkenisse, enz.). Wapen: Voor de wapenbeschrijving met nadere historische aanteekeningen raadplege men Dl. I, blz. 54 e.v. van N.F.W. Het volgende zij hierbij echter nog opgemerkt. De twee bovenste adelaars in het wapenschild, waarvan de heraldisch links geplaatste den kop omgewend heeft, wordt ook als niet omgewend afgebeeld, bijv. op een der gebrandschilderde ramen in de kerk te Oostvoome en eveneens in de Genealogische Kwartierstaten van Nederlandsche geslachten van Wildeman en van de Blocquery. E.e.a. is echter van weinig beteekenis. De wapenspreuk is afkomstig van wijlen den heer J. A. J. Vermaat (1844'—1923). VERMAAT. Het geslacht Vermaat is verwant aan het geslacht van Driel, waarop vermoedelijk de dubbele adelaar wijst, gevoerd door de familie van Driel. Vermoed wordt, dat het wapen met het paaschlam, zie N.F.W. Dl. I, blz. 56, van leden is van het geslacht, die het langst R.K. zijn gebleven en die o.m. te Haarlem en te Amersfoort in de 16e en 17e eeuw leefden. In het begin der 16e eeuw komt de naam, behalve op de ZuidhoIIandsche eilanden, te Amersfoort, Amsterdam, Arnhem en Tienhoven voor. Zoo wordt Aelbert Jansz. Vermaet Mei 1567 genoemd als zijnde tegenwoordig als vertegenwoordiger van Tienhoven hij de inventarisatie van de goederen van den Heer van Brederode op het Huis te Vianen. Wij vinden te Arnhem vermeld als ondertrouwd aldaar 25 Februari 1582 Elisaheth Vermaet(h), dr. van Everdt Vermaet, provisor van de zieletafelen in de Groote Kerk te Arnhem en Debora ten Nijenhuys met Johan van Romunde, zoon van Jan van Romunde, gest. vóór 1561 en Hilleken Wijntgens, gest. vóór 28 Mei 1574. Genoemde Evert Vermaet wordt in 1545 in een oorkonde, berustende in het Rijksarchief te Arnhem, betreffende de overdracht van grond, ten behoeve van de zieletafelen, als gemachtigde vermeld. Een zoon, Willem Vermaet, eveneens te Arnhem geh. en wel in 1560 of 1561, vestigde zich als diamantslijper te Amsterdam en moet dus als grondlegger van die industrie aldaar beschouwd worden. Hij wordt in 1586, toen hij 25 jaar oud was, vermeld in het huwelijks- inteekenregister No. 404, fol. 105 verso (stedelijk archief), zoo ook 3 Januari 1398 als wed. van Susanna Verdelft, in de trouwregisters aldaar, No. 408, fol. 132 verso. Een Mensgen Vermaet wordt te Amersfoort 30 Maart 1581 als overleden aangegeven. In welke verhouding deze naamdragers tot het hier behandelde geslacht staan, is niet bekend. Zooals op blz. 57 van het voorgaande deel is aangegeven, volgen hier thans eenige gegevens van den tak, waar de heer J. A. J. Vermaat Jr. van afstamt, in rechte, opgaande, mannelijke linie. I. Philip Philipszn. Vermaet (de oude Vermaet). Had een zoon Philip, volgt II. II. Philip Philipse Vermaet, (de jonge Vermaet), overl. Spijkenisse 20 Fehr. 1655, tr. Spijkenisse 26 Jan. 1614 Geertje Jans(dr.) Bos, overl. te Spijkenisse in 1658. Een zoon Pieter, volgt III. III. Pieter Philipse Vermaet, ged. Spijkenisse 30 Nov. 1616, tr. Lidewy Claes (dr.). Een zoon Philips, volgt IV. IV. Philips (Philippus) Vermaet, geb. Zuidland, notaris te Zuidland, later te s Gravenhage, overl. ’s Gravenhage, impost betaald 23 April 1697, (begr. Groote Kerk), ondertr. 2e te ’s Gravenhage, als wed. van Comelia Snaats. 2 Febr. 1681, Josina van Braeckel, geb. omstr. 1661, overl. ’s Gravenhage, impost betaald 18 Juni 1742, (begr. Groote Kerk, graf no. 25), dr. van Jacobus van Braeckel. Een zoon Bartholomeus, volgt V. V. Bartholomeus Vermaat, ged. Den Haag 26 Jan. 1697, overl. ald. 6 Maart 1758 (beroerte), (begr. Groote Kerk, graf no. 25), tr. Scheveningen (Schev. Kerk), (ondertr. ald. 20 Oct.) 3 Nov. 1726, Erckie (Erkje) van der Swaan, ged. Den Haag 23 Dec. 1696, dr. van Anthony van der Swaan en Klasina van der Saan. Een zoon Antonie, volgt VI. VI. Antonie (Antonius) Philip (Philippus) Vermaat, geb. Den Haag 4 Febr. 1730, overl. te Cuyk, tr. Den Haag (ondertr. ald. 8 Apr.) Hoogduitsche Kerk, 22 April 1759, Anna Margaretha (Margrietha) Weijl, geb. te Groningen en eveneens overleden te Cuyk. Een zoon Johannes Jacobus. volgt VII. VII. Johannes Jacobus Vermaat, geb. Den Haag 7 Febr. 1768, schoolmeester te Berchem (N.-Br.), overl. Wamel 28 Aug. 1830, tr. Henderina (Hendrika) Comelia Swildens, geb. Berchem 30 Aug. 1758, overl. ald. 16 Dec. 1799, dr. van Jan Hendrik Swildens, schoolmeester te Berchem en van Hendriena van Heteren. Een zoon Hendrik Comelis, volgt VIII. VIII. Hendrik Comelis Vermaat, geb. Berchem (N.-Br.) 22 Oct. 1798, ged. ald. 28 Oct. 1798, mr. bakker te Heusden, overl. Heusden 21 Juli 1866, tr. Buren 7 Juni 1838 Johanna Willemina de Hoog, geb./ged. Buren 13 Dec. 1806/4 Jan. 1807, overl. Heusden 20 Juli 1866 (cholera), evenals haar echtgenoot, dr. van Willem de Hoog, mr. metselaar en van Maria Tukker (Tücker). Een zoon Jan André Johan, volgt IX. IX. Jan André Johan Vermaat, geb. Buren 1 Juni 1844, hoofdvertegenwoordiger der Algemeene Friesche Levensverzekering Mij. te Leeuwarden, overl. te ’s Gravenhage 4 Juli 1923, tr. ’s Gravenhage 11 Mei 1870 Regardina Johanna Adriana Hoffman, geb. Lochem 10 Oct. 1844, overl. Den Haag 21 Maart 1886, dr. van Johan Gerhard Hendrik Hoffman(n), textielfabrikant te Lochem, later zendeling en van Adriana Regardina Johanna Bettmann. Een zoon Jan André Johan, volgt X. X. Jan André Johan Vermaat, geb. ’s Gravenhage 22 Febr. 1873, oudambtenaar ter beschikking v. d. directeur van Gouvts.-bedrijven, laatstelijk hoofd v. d. Centrale Bibliotheek te Bandoeng, tr. ’s Gravenhage 19 Febr. 1904, Anna Petronella Komdörffer, geb. ’s Gravenhage 6 April 1880, dr. van Jacobus Johannes George Komdörffer, Ieeraar gymnastiek, en van Elisabeth Comelia Beylevelt (Bijleveld). Uit dit huw. 2 kinderen: 1. Jeanne Annie Elisabeth Vermaat, geb. ’s Gravenhage 4 Dec. 1905; 2. ir. Jan George Vermaat, geb. s Gravenhage 6 Sept. 1909, Iandbouwkundig-ingenieur. Ten slotte zij hieraan toegevoegd eenige verbeteringen op het gestelde in Dl. I, blz. 54, regel 8, moet zijn: Magdalena Claes van Driel. Blz. 57, regel 1: Omstreeks 1550 i.p.v. 1000. VAN HEMESSEN. VAN HEMESSEN, (Duitschland, Arnhem, enz.). Wapen: In blauw 3 zilveren rozen boven elkaar. Helmteeken: een roos van het schild, tusschen twee zwarte olifantstrompen. Dekkleeden: zilver en blauw. VAN HAAFTEN. Bron: H. J. v. Hemessen; 14 Jan. 1785, komt voor in het Wapenboek van St. Cecilia te Arnhem; gemeente-archief. Hij was van 1789—' po gildemeester van St. Joseph. Het wapen komt voor op een gildebeker aldaar. Het wordt eveneens aangetroffen op een tahleau, hangende in de consistoriekamer van de Groote Kerk te Arnhem, afgeheeld in kleuren. Op dit tahleau wordt een van Hemessen vermeld als kerkmeester. Idem voorkomende op een grafzerk in de Groote Kerk te Arnhem. VAN HAAFTEN, (Montfoort, Sliedrecht, enz.). Wapen: In zilver 3 zwarte haften, geplaatst (2—1). Helmteeken: een haft van het schild. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Volgens een Iaat 18e eeuwsch cachet, in het hezit der familie. Het wapen is „sprekend , afgeleid van den naam. Een haft. De heer W. A. van Rijn zegt in zijn voorwoord van de door hem samengestelde „Genealogie van het geslacht van Haaften” (niet in den handel): „Als zoovele Sliedrechtsche geslachten, dankt ook het geslacht van Haaften zijn opkomst aan het aannemen en uitvoeren van werken. Jan Leendertsz. van Haaften, geh. 1704, behoorde met Leendert Hofman, Arij Baltensz. Bos, Adriaan Prins en Wouter Schram tot de eerste Sliedrechtsche aannemers”. In den aanhef zegt van Rijn: „De oudste gegevens, welke ik van het hier behandelde geslacht van Haaften vermocht op te sporen, komen voor in een acte, verleden voor Schout en Schepenen van Montfoort, 28 Sept. 1636”. Gijsbert Jansz. van Haaften, stamvader van het Sliedrechtsche geslacht, werd geb. te Montfoort omstr. 1615, kleermaker, tr. (ingeschreven te Oud-Alblas en Montfoort) Sliedrecht 20 Jan 1641, Pleuntje Pietersdr., geb. te Sliedrecbt. Zij attesteeren 18 Dec. 1672 voor den notaris Joban van Naaltwijck te Dordrecht, terwijl in bet Protocol van Transporten, etc. van Naaldwijk 18 Oct. 1681 de wed. van Gijsbert Jansz. van Haeften wordt vermeld. Deze genealogie van Haaften noemt als stamvader van dit geslacht: Claes (van Haeften), geb. omstr. 1550, tr. N.N. KORNDÖRFFER. KORNDÖRFFER, (Duitschland, Gotba, Schoonhoven, ’s Gravenbage). Wapen: In blauw een cherubijn, houdende 4 korenaren boven een altaar, alles van goud, op grasgrond. Helmteeken: acht gouden korenaren. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie, alsmede volgens opgave van den beer J. A. J. Vermaat Jr. te Arnhem. Eigenaardig is, dat de dekkleeden goud-zwart worden afgebeeld. Meer heraldiscb-Iogiscb ware geweest goud-blauw. Mogelijk een onnauwkeurigheid? Zwart immers komt in bet wapenschild niet voor en worden de kleuren van de dekkleeden doorgaans genomen naar de kleuren, voorkomende in bet schild. PONT, MACLAINE PONT, (Edam, ’s Gravenbage, Amsterdam, Ermelo, Parijs, Biltboven, Batavia, Hillegom, enz.). Wapen: Doorsneden: I, gedeeld: a, in zilver een gesteelde en gebladerde groene eikel, scbuinrecbts geplaatst; b, in rood 3 bruine tonnen met zwarte banden, de derde liggende op de beide tegen elkaar liggende andere; II, in goud 2 schuingekruiste knoestige boomstammen; over alles been een bartscbild van rood, beladen met een huismerk van goud. Helmteeken: de eikel uit PONT. het schild rechtop geplaatst. Defckleeden: goud en rood öf zilver en groen. Wapenspreuk: ,,Ponto fideus crescam”. Schildhouders, 2 griffioenen. Bron: „Nederlands Patriciaat , jrg. 1921/22, in voce Pont, blz. 101 e.v., behoudens bet hartscbild, de wapenspreuk en de schildhouders; deze Iaatsten volgens opgave van den heer mr. D. F. Pont, burgemeester van Hillegom. Vgl. ook het Stam - cn Wapenboek van A. A. Vorsterman van Oyen, terwijl het wapen tevens wordt aangetroffen, gebrandschilderd, glas in lood, in het magistratenraam van de Groote Kerk te Edam. Het hartschild vertoont het oude merkteeken (huismerk) van het geslacht Pont te Edam. Ten slotte vergelijke men het gestelde bij Bloys van Treslong Prins, „NoordHoliand , Dl. I, blz. 271; het bord van een gondel of jacht van den achtersteven, 18e eeuw, in het museum te Edam, en den gevelsteen op het huis van den heer Costerus aldaar. De familie Pont stamt uit Edam. Vanaf den aanvang der 16e eeuw tot de Fransche revolutie, bracht iedere generatie tenminste één burgemeester dezer stad voort. Een tak van dit geslacht heeft den naam Maclaine aan den haren toegevoegd; Kon. Besl. van 23 Oct. 1861. Dirk Fransz. Pont, geb. omstr. 1530, vestigde zich tusschen 1560 en 1570 te Edam, voorz. burgemeester van Edam 1572, aangesteld door den Prins van Oranje. Zie voor de volledige genealogie „Ned. Patr.”, i92i/’22. De tak Maclaine Pont voert het wapen gevierendeeld met het wapen Maclaine. WEYN. Inzake „Huismerken ’ (koopmansmerken) verwijs ik naar mijn „Europeesche Totemdieren”. \VEYN, (Vlaanderen, St. Niklaas, Heusden, Utrecht, Apeldoorn, Groenlo, enz.). Wapen: In zilver een blauwe druiventros met twee blaadjes, gebladerd en gesteeld van groen en geplaatst in de richting van een recbterscbuinbalk. Helmteeken: een zilveren vlucht, waartusschen de druiventros van bet schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Volgens een ouden lakafdruk, in bet bezit van notaris A. H. van Romondt te Didam. Het is een zgn. „sprekend” wapen, afgeleid van den naam. De stamvader van dit zeer oude Vlaamsche geslacht was vermoedelijk Jan Weyn, die in 1470 schepen was van St. Nicolaes in Waes. De geregelde afstamming begint met: I. Andreas Weyn, geb. St. Niklaas, vermoedelijk omstreeks 1595, bij huwde Martina Martens (Mertens). Uit dit huwelijk o.a.: II¥ Andreas Weyn, geb. St. Niklaas 8 Jan. 1645, trouwt Anna Catharina de Waerseggber. Uit dit huwelijk o.a.: III. Joannes Franciscus Weyn, geb. St. Niklaas 29 Juni 1710, overleden Heusden 4 April 1785, trouwt aldaar 31 Mei 1750 Comelia CoIIyns (ColIens), geb. Oosterbout vóór 1719, overleden Heusden 1781, dochter v. Jacobus CoIIens en Petronella Tonon. Uit dit huwelijk o.a.: IV. Comelis Weyn, geb. Heusden 27 Maart 1761, directeur van „bet Kasteel van Antwerpen” te Utrecht, vestigde zich in 1810 op Het Loo in „’s Konings Logement”, gelegen tegenover het Paleis des Konings, hij stierf te Doesburg 8 Jan. 1854, hij huwde te Utrecht 28 Jan. 1798 Johanna Christina Stevens, geb. Utrecht 27 Dec. 1769, overl. Doesburg 27 Maart 1835, dochter van Gerrit Stevens en Petronella van Os, geh. te Utrecht. Uit dit huwelijk o.a.: V. Johannes Franciscus Antonius Weyn, geh. Utrecht 3 Juni 1804, notaris te Lichtenvoorde (1830—1851), notaris te Groenlo (1851 — 1873), lid v. d. Stadsraad van Groenlo, overl. Groenlo 12 Fehr. 1873, hij trouwde 6 Aug. 1834 te Lichtenvoorde met Aleida Helena Catharina Batenburg, geb. Groenlo 22 Juni 1813, overl. aldaar 25 Jan. 1860, d. v. Johannes Bemardus Antonius Batenburg (zie over dit geslacht Nederland’s Patriciaat, 9 en 14 S.), den Iaatsten burgemeester van Beltrum, en van Maria Anna Gesina Koele. Uit dit huwelijk o.a.: VI. Johan Bemard Christiaan Antony Weyn, geh. Lichtenvoorde 25 Juni 1Ö35- candidaat-notaris te Groenlo, curator der Latijnsche School aldaar, overl. Groenlo 27 Fehr. 1867, hij trouwt ald. 24 Nov. 1862 Maria Elisabeth Klumper, geh. Groenlo, Huys ,,De Polvertoren”, 17 Juli 1833, overl. ald. 3 Oct. 1888, d. v. Engelbertus Klumper (in eerste huwelijk hebbende Henrica Elisabeth Heydenrijck), grondbezitter en lid v. d. Grolschen Stadsraad, en van Gerarda Joanna Reyrink. Uit dit huwelijk o.a.: Maria Johanna Aleida Catharina Weyn, geh. 2 Nov. 1863 Huys „De Polvertoren , Groenlo, trouwt aldaar 3 Juli 1894 met Ferdinand Banning, geh. Oldenzaal 23 Juli 1861, stichter en oud-uitgever-redacteur van „De Geldersche Bode , en „De Grenshode (1 Nov. 1889) te Groenlo, zoon van Franciscus Anthonius Banning en van Anna Susanna Kuyper. Uit dit huwelijk werd o.a. geboren: Frans Johan Herman Banning, geh. te Groenlo, Huys „De Polvertoren”, 23 Sept. 1895, redacteur-uitgever van „De Geldersche Bode” en „Geldersche Achterhoeker”, wonende huis „Banninghof” te Groenlo, hij huwt te Utrecht op 7 Aug. 1923 met Maria Henrica Margaretha van Groeningen, geh. Utrecht 18 Mei 1899, dochter van Josephus van Groeningen en van Catharina Anna van Blarcum. Uit dit huwelijk zijn geboren: Ferdinand Joseph Frans Maria Banning, geh. te Groenlo 12 Juni 1925; Joseph Frans Johan Ferdinand Maria Banning, geb. Huys „De Polvertoren” te Groenlo 22 Dec. 1926; STADELMANN VON ESCHOLZMATT. Maria Adèle Josepha CatKarina Ferdinanda Banning, geb. Huys ,,De Polvertoren” te Groenlo 7 Jan. 1929. (Ingezonden door den Keer F. J. H. Banning te Groenlo). STADELMANN VON ESCHOLZMATT, (Zwitserland, Rheinfelden, N.O.I., Cheribon, enz.). Wapen: In blauw een gouden dubbel gebonden korenschoof, ter weerszijden vergezeld van een zilveren of gouden Zwitsersch kruis, het schild omzoomd van goud. Helm gekroond. Helmteeken: een zilveren geharnaste arm tusschen een vlucht, voerende een gouden Iijdenskruis; de heraldisch rechter vleugel van blauw en beladen met een gouden kruis van het schild, de heraldisch linker vleugel van goud, beladen met een blauw kruis van het schild '). Dekkleeden: goud en blauw. Wapenspreuk: ,,Disce Mori et Disce Vivere”. E.e.a. volgens Wapenbrief van 1456. De eerste wapenvoerders waren de Stadelmann s zu Oberlindenbuell; tot 1120 is de naam ,,urkundlich nachweisbar in Zwitserland (Entlebuch, Voralpengebiete, Alemannischer Ursprung) 1456: Stadelmann von Escholzmatt, zgn. „freie Buergergeschlechter der Schweiz”. De ie Stadelmann von Escholzmatt, die zich in Ned. Oost-Indië vestigde, was Peter, geb. te Rheinfelden, tr. ald. ie. Maria Catharina Huybersz, tr. 2e. Louise de Stoop. Uit het ie huwelijk: ) Abusievelijk op de afbeelding omgewisseld. 1. Elisabeth, overleden. 2. Jules Henri Stadelmann von Escholzmatt, tr. Johanna Charlotte Canter Visscher. Uit welk huwelijk: a. Peter, overl.; b. Elisabeth Stadelmann von Escholzmatt, huwde met W. L. Begeman; c. Jules Henri Stadelmann von Escholzmatt, nat. phil. drs. apotheker te Cheribon, tr. Elly Wilhelmine Schachten; zij wonnen een zoon, Peter Johann Nepomuk Heinrich Stadelmann von Escholzmatt, overl.; d. Johann Charles, overl. 3. Louis, overl. 4. Johann, overl. 5. Een doodgeb. tweeling. Uit het tweede huwelijk: 6. Eugenie Stadelmann von Escholzmatt, gehuwd met H. A. Zondag. Het familiewapen, als voren gehlazoeneerd, werd het eerst gevoerd door: Hanns Stadelmann in 1436, Escholzmatt, Landpleger und Rechnungfuerer van een R.K. „Bruederschaft”. De familie behoort tot het oudste geslacht van Escholzmatt en vóór de naam familienaam werd, was het een beroepsnaam, een beroep, uitgeoefend voor den landsheer, de graaf van Molhusen. Er zijn twee takken: Stadelmann zu Oberlindenbuell en Stadelmann von Escholzmatt. Stadelmann; de Stadel, Stadl, Stadellin = beheerder (of eigenaar) van landerijen; rentmeester, dus een beroepsnaam. De Zwitsersche „Stadel was tevens belast met de inning van de „Zehntgarben” de „tiend” (tiende schoof), vandaar de „schoof ’ als hoofdfiguur in het wapen. Beroepsnaam, wapen afgeleid van het beroep, indirect van den naam, is „half sprekend . RUYS, (prov. Utrecht, Rotterdam, Voorburg, Dedemsvaart, enz.). Wapen: In rood een goud St. Andries- of schuinkruis. Helmteeken: een gouden vlucht. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Zie Rietstap, „Armorial Général ”, Vorsterman van Oyen: „Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën”, het jaarboekje het „Nederlands Patriciaat”, 2e jaarg. (1911), hlz. 419 e.v. in voce Ruys, zoomede diverse lakafdrukken in eigen collectie, enz. Takken noemden zich: Ruys van Hoogh-Schaerwoude, Schuyt Ruys en Ruys de Perez, terwijl de familie Niënhuis Ruys, eveneens vermeld in het „Nederland s Patriciaat”, jrg. 1911, hetzelfde wapen voert en vermoedelijk van oudsher tot denzelfden Utrechtschen stam behoort. RUYS. De oudst bewezen stamvader van bet geslacht Ruys is, volgens „Nederland’s Patriciaat”, jrg. 1911: I. Comelis Janszn. Ruysch, geb. Utrecht 1617, begr. aldaar (Jacobikerk) 29 Juli 1672, tr. Jutpbaas 7 Febr. 1636 Emmeken Adriaens, geb. Ocbten, begr. Utrecht (Jacobikerk) 29 April 1679. In meer gemeld deeltje van het jaarboekje het „Ned. Patr.” komt de alliantie Kits Nieuwenkamp X Ruys niet voor, terwijl die bij Vorsterman van Oyen onvolledig wordt vermeld, waarom ik haar hier, ter aanvulling van het bovenstaande, op deze plaats Iaat volgen: Lobetta Johanna Ruys, (dr. van Theodorus Ruys en van Johanna Jacoba Reyniera Boom), geb. Lage (graafschap Bentheim) bij Neuenhaus 1 Juli 1812-1), overl. Hillegom op den huize „Weg en Duin” 13 Mei 1863, tr. Kampen 1 Juli 1833 Jan Kits Nieuwenkamp, geb./ged. Hasselt (Ov.) 7/14 April 1811, lidmaat te Amsterdam 18 Dec. 1828, hij woonde toen ten huize van zijn grootouders op de Keizersgracht b. d. Utrechtschestraat, no. 763: (getuigen zijn grootouders, de makelaar Abr. Kits en Ga. Wa. Storm), grootkoopman te Amsterdam, wonende ald. op de Oudezijds Achterburgwal b. d. Bamdesteeg, no. 71; in 1852 voorkomende als grondeigenaar; een der ontgin- *) Volgens de eigenhandige aanteekening van haar vader, Th. Ruys, die vluchtte voor Napoleon; in «935 in het hezit van Mr. Th. Ruys Pzn. te Velp. V. v. O. is dus onjuist, als zou zij te Kampen gehoren zijn. ners van de in 1853 ingepolderde Haarlemmermeer, welke hij mede in cultuur bracht, hoofdingeland van den Haarlemmermeerpolder (1861—1870); van 1864 tot 1866 was hij tevens scriba der kerkvoogdij van de Ned. Herv. gemeente te Hillegom; 27 Apr. 1852 kocht hij van Anthonie Terwogt (prot. not. A. C. Muijsken, Hillegom) de buitenplaats „Weg en Duin”, oudtijds „Duyn en Wegh geheeten, aan de Dorpsstraat no. 114, met het koetshuis no. 115. Hij was eigenaar van 166 H.A., 72 roeden en 40 ellen land, verdeeld over 3 boerderijen, resp. genaamd: „Gelders Hoeve”, „De Blauwe Mees” en „De Patrijs , alle gelegen aan den Bennebroekerdijk in den Haarlemmermeerpolder. De laatstgenoemde boerderij heet thans (1936) „De Meijerij”. In zijn kwaliteit van hoofdingeland wordt zijn wapen tot tweemaal toe aangetroffen in de vergaderzaal van het Hoogheemraadschap op het Polderhuis te Hoofddorp; zie de bijdrage „Nieuwenkamp” in Dl. II. Jan Kits Nieuwenkamp verdronk bij het vergaan van het s.s. „Cambria” op de Iersche kust 19 Oct. 1870 en was de jongste zoon van den koopman Jan Mattheus Nieuwenkamp en Adriana Kits. Zijn fraai geschilderd portret door Pieneman bevindt zich bij de familie in Amerika, terwijl naar men mij verzekerde het portret in olieverf van Lobetta Johanna Ruys in het bezit is van een lid van het geslacht Ruys, waar ik echter geen fotografische reproductie van zag, wel van het eerste. VAN DITZHUYZEN. VAN DITZHUYZEN, (verm. Duitschland, Zevenaar, later Velp, GId.). Wapen: In goud een everzwijnskop van zwart. Géén helmteeken. Gevoerd o.a. door den heer H. van Ditzhuyzen te Velp (GId.), volgens een lakafdruk van zijn zegelring in eigen collectie. Evenzoo voerde Willem van Ditzhuyzen, geb. Zevenaar, in 1794, rentmeester van de domeinen van Z.D.H. Carl Anton, Fürst von HohenzoIIem-Sigmaringen. ROSCHER. De oudere generaties van deze familie voerden een ander wapen, zoo bijv. Tbeodora van Ditzbuysen, die testeert en zegelt in 1764. Haar grootvader, Claes van Ditsigbusen, ook von Dittingkausen, vestigde ziek vóór 1647, komende uit Duitscbland, te Zevenaar. Hij was gek. met Derrisken van Lent. Verondersteld wordt nu, dat genoemde Claes v. D., stamvader van de nog bloeiende familie van dien naam, stamt uit bet riddermatige geslacht von Ditsincbuisen, waarover Fabne spreekt in zijn: „Geschichte der Kölniscben, Julichschen und Bergiscben Geschlechter”. Het wapen van dit Duitsche geslacht is als volgt: In zilver een kruis van rood, beladen met 9 kogels, geplaatst (1 — 1 <—5— 1 —-1). Ongetwijfeld is op bet Rijksarchief te Arnhem méér aangaande deze familie v. D. te vinden. Zie voor de reproductie van bet zegel van bovengenoemde Tbeodora van Ditzbuysen „Die Familie Baumann”, door 'Wilhelm Klompen, Amtsgericbtsrat te Wesel. ROSCHER, (Tour, Martigné, Vlissingen, Middelburg, later Amsterdam). Wapen: In blauw een (steile) rots van zilver, waaruit twee gouden vlammen opstijgen. Helmteeken: een beurtelings doorsneden vlucht van zilver en blauw. Dekkleeden: zilver en blauw. Dit wapen is „sprekend , afgeleid van den naam; „rocher” is (steile) rots. Als variant komt voor i.p.v. de vlammen een steenbok of gems op de rots. SCHOUWINK. volgens opgave van den Keer A. L. J. RoscKer te Amsterdam. Bron: J. B. Rietstap, „Armorial Général”, Dl. II, pag. 587, KeKoudens Ket Kelmteelcen, dat kolonel Steenkamp wist op te geven. Oorspronkelijk werd de naam „Rocker” geschreven, zonder ,,s”. Rijnhard Christian Roscher liet in 1804 een zoon te Vlissingen doopen. Zijn naam vertoont veel gelijkenis met dien van René Christian Rocher (zonder ,,s ), geh. omstr. 1767 te Martigné (Frankrijk), med. doet., in 1797 te Middelburg gehuwd. SCHOUWINK, (Twente, Enschede, Grave, Naaldwijk, enz.). Wapen: In blauw een zilveren dwarsbalk, beladen met een praam (vaartuig) van zwart, vergezeld in het hoofd van een burcht van rood en in den voet van 2 zilveren merletten. Helmteeken: een groene (water)lischplant met bloem van goud. Dekkleeden: boven goud en groen, beneden zilver en zwart. Wapenspreuk: „Immer Beter Schouwend”. Bron: Dit wapen wordt o.a. gevoerd door den beer J. B. Schouwink hulpprediker te Naaldwijk bij de Ned. Herv. gemeente en komt voor in eigen collectie. De wapenspreuk is tegelijk de kernspreuk van genoemden heer J.B.S. Het wapen zinspeelt op de geboorteplaats van den eersten wapenvoerder, Grave, waarom dan ook de figuren van bet schild van Grave in het wapenschild Schouwink zijn opgenomen, naast een herinnering aan den naam, de praam, het platboomde vaartuig, dat met een zeil opgetuigd, in verschillende streken (sloot)schouw genoemd wordt, terwijl ook de Iischplant als helmteeken in die richting de herinnering bewaart aan de „slootschouw”, maar dan in verhand met de jaarlijksche „schouw” van de slooten, het reinigen, het verwijderen van waterplanten, enz. Een „sprekend” wapen dus, afgeleid van den naam. Alliantie: Wevers. WILLINCK. WILLINCK, (Gelderland, Noord-Brabant, Breda, Eindhoven, Bussum, enz.). Wapen: In zilver een blauwe schapenschaar, de punten omlaag. Helmteekeri: de schaar van het schild, tusschen een vlucht van zwart. Wrong en dekkleeden: zilver en blauw. Wapenspreuk: „Semper Fortis”. Schildhouders: twee roode griffioenen. Bron: Zie o.a. J. Willinck, „Genealogie Willinck”, uitg. 1900 en het „Ned. ratr. , jrg. 1910, conform een 2-tal lakafdrukken in eigen collectie van den heer J. Willinck te Eindhoven (1933). In het „Arm. Gén.” van Rietstap komt een variant voor. De schaar in het wapen, in het bijzonder bij Geldersche geslachten, is een gerechtsteeken, verhand houdende met (het spannen van) de vierschaar; (zie ook dienaangaande Buddingh). In andere streken kan de schapenschaar duiden op de schapenhouderij en het weiderecht. BIENEFELD, (Noord-HoIIand, Wijk aan Duin, enz.). Wapen: In goud 5 bijen van natuurlijke kleur, geplaatst (2—u^-a). Helmteeken: een hij van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens een lakafdruk in Iaat-gothischen stijl, collectie Steenkamp. 1 w / BIENEFELD. Het wapen is een mooi voorbeeld van een „sprekend” wapen, afgeleid van den naam, „bijen-veld”. Zie voor de beteekenis van de bij in de heraldiek mijn „Europeesche Totemdieren” en eenige andere symbolen, heraldische sprokkels, blz. 78—79, zoomede bet maandblad „Eigen Volk”, jrg. 1935, blz. 153 e.v.: „Van bijen en luizen in de heraldiek”, door J. Rasch. De bij is een zéér oude heraldische figuur. VAN DONGEN BOLDING(H), (Noord- en Zuid-HoIIand, Buiksloot, Gouda, enz. Wapen: Gevierendeeld: I—IV, in zwart 3 halve gouden bollen met de ronding naar boven en geplaatst (2—1) (= Bolding(h)); II—III, in zilver 3 blauwe molenijzers, geplaatst (2—1), in het hoofd vergezeld van een verkorte gekanteelde en tegengekanteelde dwarsbalk van rood (= v. Dongen). Heïmteeken: een molenijzer van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens het alliantiewapen van Jacobus Eliza van Dongen Bolding(h), geb. Gouda 29 Maart 1793, die in 1814 huwde met Clazina Apolonia Catharina van Breda, geb. Gouda 21 Jan. 1792. Zie voor haar wapen hierna, in voce „van Breda”. Hij was met Arend van Dongen Bolding(h), geb. Buiksloot 27 Aug. 1787, een zoon van Willem Bolding(h), geb. in 1753, tot 1791 secretaris van Buiksloot, ingeschreven in dat zelfde jaar als poorter van Gouda, in 1795 baljuw, huwde 27 Juli 1786 te Geertruidenberg met Maria van Dongen, geb. 28 Febr. 1762. VAN DONGEN BOLDING(H). Het wapen Bolding(h) is „sprekend”, afgeleid van den naam, de 3 halve bollen, wellicht oorspronkelijk bedoeld als broodbollen. Opmerkelijk is, dat de kwartieren II en III met het van Dongen-wapen, dit wapen met de molenijzers en de dwarsbalk hetzelfde is als beschreven bij Rietstap in zijn „Armorial Général ’, evenwel met dit verschil, dat Rietstap het schild van rood geeft, de molenijzers en de balk van zilver, welke laatste ook niet is verkort. De familie van Dongen, welke dit wapen voert, zou volgens Rietstap te Heusden en in Zeeland voorkomen (1884). Een ander wapen op dezen naam, bij Rietstap vermeld, zou in de eerste helft van de vorige eeuw voorkomen in Drente en vertoonen in zilver 2 gekanteelde en tegengekanteelde roode dwarsbalken (= v. Ar(c)kel). Kwartier II en III van het boven omschreven wapen op den gecombineerden naam van Dongen Bolding(h) is dus het gecombineerde wapen van de wapens van Dongen, volgens Rietstap in Heusden en Zeeland voorkomende en in Drente. Denkelijk hebben we in deze 3 varianten met wapens te doen van takken van één en hetzelfde geslacht van Dongen, welke takken gezamenlijk terug te brengen zijn tot één en denzelfden stamvader. Dit beweren zou echter een serieus ingesteld archiefonderzoek, gedocumenteerd dienen uit te maken. Ten slotte geeft Rietstap nog een wapen van Dongen uit Noord-Brabant, hetwelk het omgekeerde is, wat de kleuren van het schild betreft, met het wapenschild van Dongen uit Drente; vermoedelijk een 4de tak dusl De familie van Dongen uit Drente is 28 Aug. 1814 beschreven in de ridderschap van Drente en behoorde tot den Nederlandschen adel, uitgestorven in FONS. 1830. De geregelde stamreeks van dit geslacht vangt aan met Geert van Dongen, in 1572 benoemd tot dijkgraaf van Salland. Zijn achterkleinzoon Comelis moest voor zijne admissie tot de Drentsche ridderschap zijne riddermatigheid bewijzen, als afstammeling uit de Brabantsche van Dongen’s, gesproten uit het geslacht van Dalem, een jongeren tak der van Arckel’s. Bij besluit d.d. 28 Aug. 1814, no. 14, werd Anton Bemard Coenraad van Dongen tot Oldengaerden in de ridderschap van Drente benoemd („Nederland s Adelsboek”, jrg. 1913). De roode dwarsbalk met de kanteelen in het wapen van Dongen Bolding(h), kan dus wijzen op een afstamming uit den ouden van Arckel-stam, hetwelk overeen komt met de Arckelsche kleuren rood op zilver. Zie ook de Nwe. Drentsche Volksalmanak, XIII, blz. 117, W. van Gouthoeven: ,,D oude Chronycke ende Historiën van Holland, Zeeland ende Utrecht”, 2e druk, s Gravenhage, 1636 en A. Ferwerda: „Adelijk en Aanzienlijk Wapenboek van de Zeven Provinciën”, enz., alsmede J. Kok: „Nederlandsch Geslacht-, Stam- en Wapenboek”, enz., Amsterdam, 1785, 2 DIn. De molenijzers, in tal van Noordhrabantsche wapens voorkomende, kunnen duiden op het aloude heerlijke maalrecht, doch wijzen evenzeer op een overoud gerechtsteeken. FONS, (Friesland, Jorwerd, Noord-HoIIand, Hoorn, Velsen en Zuid-HoIIand). Wapen: In goud een dubbele zwarte adelaar, vergezeld in den voet van twee schuingekruiste lauriertakken van groen. Helmteeken: de uitkomende adelaar van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: J. B. Rietstap, „Armorial Général”, Dl. I, pag. 687, gevoerd door G. en W. Fons te Velsen. De Fons-stam is van oorsprong een oud-Friesch geslacht. Bij het dorpje Jorwerd in Friesland wordt een „State Fons” aangetroffen. In de Ned. Herv. kerk te Jorwerd komt de grafsteen voor van pastoor Hoeckoo Fons, voorzien van inscripties en wapen, welk laatste, jammer genoeg, vermoedelijk tijdens de Fransche overheersching, is beschadigd. Zie ook Waling Dijkstra: „Friesland s Volksleven van vroeger en later”, uitg. A. Bruis te Leeuwarden, waarin in Dl. I, blz. 99, genoemd worden de namen van Lieuwe en Wijtze Fons, als afstammelingen van het oude adellijke geslacht Fons. Dit geslacht is tegen het einde der 18e eeuw in Friesland uitgestorven, echter heeft zich tijdens de hervorming een tak afgescheiden en zich gevestigd in West-Friesland, Hoorn, waar de naam in de archivalia wordt aangetroffen; o.m. een zekere mr. Dirk Fons, omstreeks 1709 schepen der stad Hoorn, die een huis liet bouwen op het Groote Oost, dit huis bestaat nog en is momenteel genummerd, 10. Boven de voordeur van dit huis heeft men in het lofwerk, uitgevoerd in den barokstijl, het symbool van den naam Fons, n.I. een bron („fons” is de Latijnsche benaming voor bron). De afbeelding van deze voorstelling gaat hierbij, naar een foto, geteekend door kolonel Steenkamp. In Noord- en Zuid-HoIIand is de familienaam Fons verbasterd tot Vons. Zie voor de beteekenis van den adelaar mijn „Europeesche Totemdieren”, hoofdstuk I. VAN BREDA, (Gouda, enz.). Wapen: Gevierendeeld: I—IV, in rood 3 zilveren schuinkruisjes, geplaatst (2—1); II—III, in goud een zwarte (adelaars)vleugel. Helmteeken: een zwarte vlucht. Dekkleeden: zilver en rood. VAN BREDA. Bron: Volgens het alliantiewapen van Jac. Eliza van Dongen Bolding (h) X Clazina Apolonia Catharina van Breda (1814, Gouda), zie op van Dongen Bolding (h). Rietstap geert in zijn „Armorial Général” hetzelfde wapen op „van Breda”, Overijssel, met dit verschil, dat hij het helmteeken als volgt beschrijft: 2 molenwieken van rood, geplaatst in den vorm van een omgekeerden keper. Een Overijsselsche tak noemt zich Lemker van Breda. Het wapen met de 3 schuinkruisjes is van oudsher het stamwapen van de heeren van Breda en eveneens van de stad van dien naam. Voor de heteekenis van den (adelaars )vleugel raadplege men mijn „Europeesche Totemdieren” en eenige andere symbolen, heraldische sprokkels. VAN OERLE, (Noord-Brabant, Oerle, Tilburg, ’s Hertogenhosch, Boxtel, Noord-Holland, Heerhugowaard, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in zilver drie groene koorden, elk met drie hallen, paaïsgewijs naast elkaar; II, in blauw drie zilveren ossenkoppen, geplaatst (2— 1). Helmteeken: een ossenkop van het schild, tusschen een vlucht van blauw. Dekkleeden: zilver en blauw. Bronnen: 1. Volgens den origineelen zegeldrukker van den schepen van ’s Hertogenhosch, Johannis Davidsz. van Oerle, opgelegd ten gemeente-archieve te ’s Hertogenhosch, 1653, waarvan een lakafdruk in eigen collectie, diameter 3 c.M. Vergelijk de hierbij gaande reproductie van bedoeld zegel. 2. Van VAN OERLE. der Lely: „Schepenen enz. van ’s Hertogenbosch”, 1766. 3. „Algemeen Nederlandsch Familieblad , jaarg. 1887, blz. 234. 4. Rietstap: „Armoriaï Général , Dl. II. 3. Afbeelding aanwezig in bet Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek te s Gravenbage, van wijlen den beer D. G. van Epen. thans ondergebracht in de verzamelingen van de Stichting bet Nederland’s Patriciaat, Vijverberg 7, aldaar. Omtrent bet wezen van de wapenfiguren in I. beerscbt veel verschil van meening. De bewuste koorden met ballen zijn gehouden voor „Ieliestaven”, „stokken en „hoornen op grasgrond met 2 kruinen”, zoomede voor „uitgerukte boomen . Bezien wij bet zegel en de getrouwe weergave daarvan in bijgaande afbeelding nauwkeurig, dan valt bet ons op, dat de figuren duidelijk koorden met ballen moeten voorstellen, meer juist omscbreven m.i. „geeselkoorden, verzwaard met ronde Iooden schijfjes, plaatjes of bolletjes”, om bet „nuttig effect bij de lijfstraffelijke rechtspleging des te grooter te doen zijn! Een wapen van toepassing op een schepen! Een wapen, aan bet ambt van schepen ontleend! Het gedeelte met de drie ossenkoppen kan bet oorspronkelijke familiewapen ’,van Oerle zijn, doch even goed is bet mogelijk, dat bet bet wapen voorstelt van een aan bet geslacht van Oerle aangehuwde familie. Dat is zonder meer moeilijk uit te maken. Het zou bijv. bet wapen van de vrouw of de moeder van den schepen Johannis van Oerle kunnen zijn. Een intensief ingesteld archiefonderzoek zou dat dienen vast te stellen. Opgemerkt kan nog worden, dat Wouter Colen, ook genaamd van Oirle of (van) Oirl, schepen van s Hertogenboseb, in 1420 zegelt met een balven leeuw, boven een ge- SUTMAN MEYER. dwarsbalkten voet van 6 stukken. Men moet echter niet uit het oog verliezen, dat Oerle een plaatsnaam is, waaruit volgt, dat er meerdere families van Oerle kunnen hestaan, of bestaan hebben; verschillende personen, genoemd naar de plaats van herkomst, zonder dat zij tot één en denzelfden stamvader zijn terug te brengen. Bij Jan en Alph. G. J. Mosmans in hun hoek „Oude namen van Huizen en Straten te ’s Hertogenbosch” wordt aangetroffen een Wouter Colenszn., (1384). in een volgende acte genoemd van Oerle. Een latere Wouter van Oerle overleed in 1524. In het vrij zeldzaam geworden hoekje van A. H. Becx: „Twee Stamboomen, van de Water en Becx”, gedrukt hij J. de Reijdt te Helmond in 1909, treft men o.m. de wapens aan van eenige geslachten, geparenteerd aan de familie van Oerle X Reynen. (Zie ook op Reynen, Dl. II). Catharina van de Pol X Simon Reynen. Dit echtpaar won vijf kinderen, waarvan de heide oudste dochters Martina en Mathilde respectievelijk huwden met Adriaan Weyers te Tilburg en met Jan van Oerle te Boxtel, ie helft 19e eeuw. SUTMAN MEYER, (Duitschland, Oldenhurg, Goldenstedt, Bremen, Delmenhorst, in de 19e eeuw in Holland, Noord-HoIIand, Heerhugowaard, enz.). Wapen: In rood 2 doorsneden buffelhoorns van zilver en blauw, waartusschen een zilveren bloem met 10 kelkblaadjes („Meierblume”). Helmteeken: een uitkomende man, gekleed in rood, met zwarten boed en zilveren hamer schouderend. Dekkleeden: heraldisch rechts zilver en rood, heraldisch links zilver en blauw. Bron: Een fragment van dit wapen, d.w.z. zonder de „Meierblume”, wordt aangetroffen in een oude boerenhoeve te Ellenstedt, gemeente Goldenstedt in Oldenburg, welke boerderij door opeenvolgende geslachten Süt(t)man(n) en Hanken werd bewoond. De „Meierblume” werd later toegevoegd, in verband met den gecombineerden naam Sutman Meyer; „sprekend op Meyer. Dit volgens mededeeling van den beer B. J. F. Sutman Meyer, burgemeester van Heerbugowaard. De geslachten Sutman (oorspr. Süttmann) en Meyer zijn beiden van Duitscben oorsprong. In bet „Urkundenbuch der Grafschaft Oldenburg, Klöster- und CoIIegiatk.”, Seite 305, nr 704- worden in een acte van 12 Dec 1351 genoemd: Wemer en Hinrich Süttmann Gerbard Heinricb Süttmann, overgrootvader van genoemden beer Sutman Meyer, werd in 1793 of 94 te Goldenstedt in Oldenburg geboren. Een van zijn voorouders huwde met de eigenares van „der Stelle Hanken”, waardoor de nakomelingen ook werden aangeduid met den naam Hanken. De bier bedoelde familie Meyer is afkomstig uit Hannover. Zie voorts: J. Rogge „Auszüge aus den altesten Kirchenbüchem der Marienkirche zu Stendal”, Dresden 1908, blz. 109: Heinricb Sutman(n), gehuwd met Gertrud Belkou, uit welk huwelijk vier kinderen geboren werden, resp. in 1629, 1630, 1632 en 1637. In bet Westfal. Zeitscbrift, 52 II, S. 93, komt nog voor Jobann Sutman uit Dorsten, die in 1432 te Erfurt studeerde. STAVERMAN, (Overijssel, Ootmarsum, Amsterdam, Vlissingen, enz.). Wapen: Gedeeld van goud en rood, met een zilveren paal („staaf ) over de deelingslijn, beladen met 2 roode Franscbe lelies boven elkaar. Helmteeken: een lelie van bet schild. Dekkleeden: Goud en rood. Bron: Mr. R. E. Hattink, „Overijsselsche Geslachtkundige Varia Aanteekeningen , II. „De Wapenheraut”, jaarg. 1897, noot op blz. 69; Staverman, 1674, Ootmarsum, Amsterdam in de genealogie Wamaars; Buys. Hendrik Staverman zegelt 26 Febr. 1763 idem, doch voert als helmteeken STAVERMAN. een monogram van de letters H. en S. tusschen een vlucht. Hij zegelt als leenman van het huis Oldenmeule, te vinden op het Rijksarchief te Arnhem; Leenregisters. Ten slotte vermeld in het standaardwerk van J. B. Rietstap, het „Armorial Général”, Dl. II, pag. 827, Staverman, Deventer, conform het bovenstaande, zonder vermelding van het helmteeken. De paal, „staaf”, duidt op den naam, „sprekend”. De kleuren goud en rood komen overeen met het provinciale wapen van Overijssel en zijn wellicht daaraan ontleend. (Staten-wapen). De lelie is een vredes-symbool en mogelijk als dusdanig bedoeld, in het wapen „Staverman” aangebracht. Het wapen, als voren beschreven en afgeheeld, wordt gevoerd door den heer A. Staverman, chirurg te Vlissingen. SLIKKERVEER, (Zuid-HoIIand, Slikkerveer op IJsselmonde, Rotterdam, N. O. I., enz.). Wapen: In zilver een oud-HoIIandsche koopvaarder van natuurlijke kleur met volle zeilen, voerende de Nederlandsche driekleur en varende op een zee van 2 golvende blauwe dwarsbalken, waarvan de onderste beladen is met een zwemmende gouden visch. Helmteeken: een uitkomende bever van natuurlijke kleur. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: In eigen collectie en o.m. gevoerd door den heer PI. Slikkerveer Lzn. te Batavia. De koopvaarder is een zinspeling op het beroep van scheepstimmerman, van oudsher door leden van dit geslacht uitgeoefend. De gouden visch verzinnebeeldt hier de verdiensten, door middel van de zeevaart (scheepsbouw) verworven, terwijl het helmteeken, de uitkomende bever, een symbool is van de SLIKKERVEER. werkzaamheid; vgl. tevens mijn boek „Totemdieren”, blz. 97, uitg. „Eigen Volk”, Haarlem. De bever als wapenfiguur komt ook in het wapen van IJsselmonde voor. De plaats Slikkerveer, waarvan deze familie herkomstig is, ligt op IJsselmonde. AALBREGTSE, (Zeeland, Zeeuwsch-Vlaanderen, Zuidzande, Draaibrug, Aardenburg, Oostburg, Cadzand, Zierikzee, enz.). Wapen; In rood 2 schuingekruiste veeren pennen van zilver, de schachten omlaag en gestoken door een 3-bIadige fleuronkroon van goud, vergezeld in het hoofd van een zilveren molensteen. Helmteeken: een roode burcht. Dekkleeden: zilver en rood. Het bovenstaande wapen is aangenomen en wordt gevoerd door den heer M. A. Aalbregtse, gemeente-secretaris van Oostburg, volgens een lakafdruk in eigen collectie. Het geslacht Aalbregtse in Zeeuwsch-Vlaanderen is van ouds een molenaarsfamilie, waar dan ook de molensteen, in het hoofd van het wapenschild, aan herinnert. Op den korenmolen, welke vlak bij het dorp Zuidzande staat, is de familie Aalbregtse meer dan 100 jaren korenmolenaar geweest. Ook op de molens te Draaibrug, gemeente Aardenburg, als te Cadzand, komen nog afstammelingen voor op dezelfde molens. Het voorvaderlijk bedrijf van korenmolenaar wordt dus met recht verzinnebeeld door den molensteen, opgenomen AALBREGTSE. in net wapenschild, welke de herinnering aan dat bedrijf levendig houdt. De schuingekruiste veeren pennen zijn aangenomen in verhand met het secretarisschap van den eersten wapenvoerder, in dienst der gemeente Oostburg, en dat ze gestoken zijn door een 3~bladige fleuronkroon (géén rangbeteekenis), duidt op de acte M.O. schoonschrijven van bedoelden gemeentesecretaris. De roode burcht als helmteeken houdt in, een gedachtenis aan de geboorteplaats Aardenburg van den heer M. A. Aalbregtse. Zoo heeft elke opgenomen figuur in dit wapen een zinrijke heteekenis, symbolen, ter herinnering bewaard, vastgelegd en tot uitdrukking gebracht in het familiewapen, doelbewust ontworpen en aangenomen. Alliantie: de HuIIu. De familie de HuIIu is een Hugenootengeslacht, alhoewel in hoofdzaak in den landbouwenden stand, telt ook dit geslacht verschillende molenaars onder zijn leden. Zie over deze familie: Dr. J. de HuIIu, „Geslachtsregister van de familie de HuIIu , uitg. Deventer, 1897, en Dr. J. de HuIIu en J. A. Brakman, „De Hofsteden van Groede en Breskens en hunne bewoners in vroeger en later tijd”, uitg. J. A. Bronswijk te Oostburg, 1930, e.v.j. VERSTEGEN, (Gelderland, Deil, Beesd, later Den Helder, enz.). Wapen: In zilver een steigerend paard van rood, vergezeld in het hoofd, heraldisch rechts van 3 roode Fransche lelies, geplaatst (i<—2). Helmteeken: het paard van het schild uitkomend. Dekkleeden: zilver en rood. VERSTEGEN. *1CUICU vuigens opgave van aen neer J. k_. iteenkamp te s Gravenhage. Bron: Aldus zegelt Pieter Verstegen te Beesd 10 Aug. 1774 (lak rococo-stijl), te vinden in het Rijksarchief te Arnhem hij de testamenten, no. 75. Hij huwde H, A. C. Bos, die als zijn weduwe 26 Maart 1782 zegelt met een gevierendeeld wapen: —1^* het hoven omschreven wapen Verstegen; 11*—III, drie kepers en een schildhoofd, beladen met 3 ruiten (== Bos?). Helmteeken: = Verstegen. Kleuren? Bron: Rijksarchief, Arnhem, Leenregisters. Genoemde Pieter Verstegen moet omstr. 1712 geboren zijn. Bij zijn vrouw, een geb. Bos, had hij (o.a.?) een zoon Johannes Verstegen, geb. 18 Aug. 1744, die overl. te Deil 17 Nov. 1817. Een Hendrik Verstegen wordt vermeld als een voornaam kooprpan in paarden, eveneens voerende een steigerend ros. HIelmteeken: een uitkomend idem: arch. Steenkamp. Zie ook Bloys van Treslong Prins, Wapenheraut 1917, blz. 270; 3 grafzerken te Deil. J. W. Verstegen, geb. Bruinis, zegelt 15 April 1782 idem, lakafdruk coll. Steenkamp. J. Verstegen zegelt 17 April 1787 idem, echter zonder de lelies; Rijksarchief Arnhem, Leenregisters. Er bestaat ook een familie Wisboom Verstegen, die haar wapen gevierenaeeld voert: -IV. = Verstegen; II—III, een slagersbijl, (= Wisboom). 2 Helmteekens: heraldisch rechts Verstegen, heraldisch links een vlucht (= Wisboom). Kleuren? Bron: Volgens een lakafdruk van zegelring in de collectie Steenkamp. Volgens familie-opgave zijn de Verstegen’s oorspronkelijk afkomstig uit Zevenaar. Er bestaat een familie-overlevering, dat de naam van oudsher Versteeg moet luiden, maar omdat 3 broeders tegelijk in Rumpt gevestigd waren, sprak men doorgaans van ,,de Verstegen . Nu is het merkwaardig, dat er inderdaad een Ielie-wapen Versteeg uit de Betuwe bekend is, hetwelk doet vermoeden, dat het steigerend paard bij „Verstegen” in dit wapen optrad door den handel in paarden, door dezen tak uitgeoefend. Een wapenfiguur dus, aan het bedrijf ontleend. Een en ander zou ongetwijfeld door een nader in te stellen archiefonderzoek zijn te bevestigen. In de 3 lelies als bijfiguren, toegevoegd in het hoofd van het schild en geplaatst in de 1—'2 formatie, kunnen we naar alle waarschijnlijkheid te zien hebben de bedoelde 3 broeders van Rumpt, de oudste als 1 geplaatst bovenaan. Het zou thans interessant zijn, wanneer een ingesteld archief-onderzoek dit beweren kwam bevestigen, of anders afdoende tegenspreken, ter verkrijging van zekerheid in het door mij geponeerde. VERDOES KLEUN, (Zuid-Holland, Maassluis, Rotterdam, Delfshaven, Dordrecht, Asperen, enz.). Wapen: Gevierendeeld: I—IV, gedeeld van goud en groen, beladen met een hert van natuurlijke kleur over alles heen (= Kleijn); Ii—■'III, in zilver 3 zwarte Fransche lelies, geplaatst (2—1) (= Verdoes). Helmteeken: het hert van het schild uitkomend. Dekkleeden: goud en groen. Dit wapen wordt gevoerd door Ds. G(ijsbert) Verdoes Kleijn, Ned. Herv. predikant te Dordrecht en diens zoon G. Verdoes Kleijn, arts te Asperen. Eigen collectie. Allianties: Goudriaan, Middelburg, van Sandijk, Buitenkamp, van Douwe. Het wapen Kleijn, oudtijds Cleyn geschreven, werd o.m. gevoerd door Hendrik Cleyn, burgemeester van Leerdam, en Abraham Cleyn, „drossaert van Hagestein, 18e eeuw, alsmede door Claes Janszn. Cleyn, schout te Asperen, 1 Dec. 1662; vgl. Maandbl „De Ned. Leeuw”, jrg. 1928, kol. 64 en 96 en van Rijckhuyzen, Missiven, Dl. VIII, blz. 192, enz., oud-Gem. Archief te Leiden. Het wapen Verdoes voerde aldus, vermeerderd met een blauwe barensteel met 3 hangers, Abraham Jasperszn. Verdoes, 11 Oct. 1618, overl. 1634, idem Thonis Gerritszn. Verdoes in 1635- oud-Gem. Arch. Delft, bij v. d. Lely, enz. T(h)onis Gerritszn. Verdoes voert in 1635 dit wapen zónder den barensteel, dus ongebroken (berald. breuk = jongere tak), alzoo het oorspronkelijke stamwapen is zónder de barensteel of Iambel met 3 hangers. Inzake de oorsprong en de beteekenis van de bert-figuur raadplege men mijn boek „Europeesche Totemdieren”, uitg. Haarlem, 1935, „Eigen Volk . S1GAL, (Frankrijk, Languedoc, landstreek Rouergue = departement van de Aveyron, boofdplaats Rodez; Utrecbt, Amsterdam, BiltHoven, s Gravenbage, Haarlem, Velp, GId. Wapen: In goud twee roode kepers met een rood schildhoofd, beladen met een gaande of Ioopende krekel van natuurlijke kleur. Helmteeken: een uitkomende krekel van natuurlijke kleur. Dekkleeden: goud en rood. Een ander wapen is: In zilver een ridder op een gaïoppeerend paard. De ridder, in stalen harnas waarvan de helm met geopend vizier, gedekt door een roode vederbos, houdt in de linker hand de teugels, in de rechter een korte gouden staf; een roode sjerp over den linker schouder, sporen van goud. Het paard van zwart, getuigd van rood met gouden stippen, zadeldek rood, omboord met goud. Helmteeken: een uitkomende zwarte paardenkop. Dekkleeden: zilver en zwart. Toelichting tot het eerste wapen: Aldus in penteekening boven de acte van Donderdag na St. Michiel 1321, zijnde een obligatie van Boyer d’Armagnac, graaf van Rodez, en Almaric de Narbonne, heer van Talayran, ten behoeve van Begon Sigal. domicello (damoiseau) x). Eveneens onder de acte van Vrijdag na Petrus en Paulus 1337, zijnde het testament van nobilis Bernardus Sigal1 2). Toelichting tot het tweede wapen: David Sigal (1750—1838) werd 29 Mei 1798 regent van het St. Barthoïomeus Gasthuis te Utrecht, welke functie hij bekleedde tot 2 Januari 1806. Zijn wapen komt voor in het Memorieboek, blz. 82, no. 4, van genoemd gasthuis3). Onbekend met het eerste wapen, heeft hem waarschijnlijk de afkomst uit de Rouergue (zie Overzicht) voor oogen gestaan, waarom hij een ridder (chevalier) in het schild plaatste. Verschillende wapens op den naam Sigal: Pierre Sigal (1713—1776) zegelde4) 17 Juni 1772 met het wapen Huydecoper, zooals dit is afgebeeld in Nederland s Adelsboek 1914, 12e jaargang, blz. 389. Jean Henri Jacques Sigal (1857—1909) voerde het volgende alliantie-wapen: A. In blauw een zilveren dwarsbalk, beladen met 2 roode rozen, van boven vergezeld van een zilveren dubbelen adelaar, van onderen van 2 zilveren 1) Archives départementales du Tam et Garonne, Montauban, Fonds d Armagnac, série A, registre no. 24. page 14. 2) Archives départementales de I’Aveyron, Rodez: série C, registre no. 1410, page 32. ) Catalogus van de Archieven der Gasthuizen (te Utrecht), no. 1603. Gemeente Archief Utrecht. ) Protocol van notaris J. de Clefay, Utrecht, 1772, acte no. 1085, fol. 494. Gemeente Archief Utrecht. rozen; B. In zilver 3 gouden pijlen, de punten omhoog, waarvan de middelste, waardoor boven een kroon samengesteld uit wassenaars gestoken is, paalsgewijs en de andere daarover scbuin gekruist, op bet kruispunt verbonden door een strik; links vergezeld van een omgewende gouden wassenaar, rechts van een gouden ster. De wapens worden gedekt door een uit wassenaars samengestelde kroon, waaruit links een kleine dubbele adelaar. Dit wapen komt voor op de in het hierna volgende overzicht vermelde kopergravure. Overzicht: Volgens overlevering zou de familie van Turksche afkomst zijn en gold als stamvader de zich later noemende Jean Michel vicomte de Cigale, geboren als zoon van een Christen te Tergovisti (Tergovisced) in Walachije (Roemenië), die hij Matthias, woiwode (stadhouder) van Moldavië in hoogen gunst stond. De zoon mocht zich aanvankelijk ook daarin verheugen en werd door den stadhouder met diens resident naar Constantinopel gezonden. Na Matthias overlijden keerde hij terug, hopende op een ambt, doch toen hem bleek, dat hierop geen kans bestond, keerde hij naar Constantinopel terug, werd Mohamedaan en van toen af begon zijn zeer avontuurlijk leven, dat uitvoerig beschreven wordt in „Les imposteurs insignes ou histoire de plusieurs hommes de néant, de toutes nations, qui ont usurpé Ia qualité d empereurs, roys et princes, des guerres qu ils ont causé, accompagnées de plusieurs curieuses circonstances, par Jean Baptiste de Rocoles, Amsterdam, 1683” 5), terwijl verscheidene encyclopaedieën uittreksels daaruit geven 6). Hij gaf zich uit voor een telg uit het Genueesche geslacht Cigala 7) en strooide rond, dat hij tal van hooge ambten had bekleed, w.o. dat van onderkoning van Palestina, oppervorst van Bahylon, enz. Tijdens zijne avontuurlijke omzwervingen kwam hij in Polen, waar de koningin Maria de Gonzaga hem bewoog weder tot het Christelijk geloof terug te keeren, waartoe hij besloot. Bij den doop ontving hij den naam Jean, hij het vormsel die van Michel. In Rome werd hij door Paus Alexander VII, later door Paus Clemens IX ontvangen en in 1670 te Parijs gekomen, maakte hij zijn opwachting hij Lodewijk XIV. Tal van eer- J •rvanwezig m het tamilie-archier en o.a. in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. ) Algemeen historisch, geographisch en genealogisch woordenboek. .. door A. G. Luicius. 3e dl., ’s-Gravenhage, 1726. blz. 392; Groot algemeen, historisch, geographisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek . . . door D. van Hoogstraten en J. L. Schuer, dl. II, B en C, Amsterdam, .733, blz. 226—227; Larousse du XXe siècle, tome I, Paris! blz. 261. ^ v\e7ir^ier0Veri i°'a' Annuario della nohilta Italiana. Anno VI, 1884, blz. 66q 671 en XVII, 1895, blz. 451—453. y V bewijzen vielen hem ten deel. Ook het Engelsche hof ontving hem, doch tijdens zijn verblijf te Londen werd hij ontmaskerd, waarmede hij van het tooneel verdwijnt. Het feit, dat het uit de Languedoc stammende geslacht Sigal daar reeds lang bloeide vóór hij in Frankrijk kwam, laat deze overlevering naar het land der fabelen verhuizen. Van deze Jean Michel vicomte de Cigale bestaan eenige afbeeldingen 8); een kopergravure van hem berust in het familiearchief. Hoogstwaarschijnlijk is nu deze overlevering ontstaan doordat een der voorouders, deze afbeelding verkrijgende, vaag op de hoogte der afstamming uit Frankrijk, in den gelijkluidenden naam, die er op voorkomt, een stam- of voorvader in hem zag. Het stamland van het geslacht, waarvan hier de wapens worden gegeven, is de voormalige Zuid-Fransche provincie Languedoc en meer in het bijzonder de landstreek Rouergue, waarmede het tegenwoordige departement van de Aveyron <—> hoofdplaats Rodez <—> nagenoeg overeenstemt. Ten zuid-oosten van Rodez bezat het in de middeleeuwen tal van bezittingen en leengoederen, welke zich over een lengte van ongeveer drie uren gaans uitstrekten. Zuidwaarts van Rodez was gelegen het bezit en het kasteel La Capeïle-Viaur, oostwaarts het kasteel Camboulas e.a., waarvan nog eenige toren- en muurresten over zijn, en voorts de bezittingen onder Sévérac-1 Eglise, Laissac, Lencou, Verrières, St. Beauzély, enz. In deze landstreek wordt de naam reeds zeer vroeg aangetroffen, het vroegst in het jaar 888, wanneer Sigualdus en zijn vrouw Aiga in de maand Mei een ,,mas” (boerderij) met bijbehoorende gronden schenken aan het Benedictijner-klooster te Conques (Aveyron). Het zoo vroegtijdig voorkomen van dezen naam in deze landstreek wettigt het vermoeden, dat hij van Germaansche oorsprong en geïmporteerd is door de West-Gothen. De Germaansche 8) In de Catalogue de Ia CoIIection des portraits francais et étranger conservée au département des Estampes de Ia Bibliothèque Nationale, redigé par M. Georges Duplessis, tome II, Paris, 1897, page 550, no. 9691, worden de volgende afbeeldingen van hem vermeld: 1. En buste, de face, dans une bordure ovale. Grav. de N. de Larmessin. 2. En buste, de face, dans une bordure ovale. Grav. par Et. Picart, 1668, d après R.L.F.Vtus, 2 états. De sub. 1 vermelde gravure wordt bedoeld. Onder bet ovaal bevindt zich binnen een cirkel het reeds beschreven alliantie-wapen. Een onderschrift vermeldt in 20 regels in het kort ’s mans daden; daaronder het adres: A Paris ché P. Bertrand, Rue St. Jacques proche St. Severin a Ia pome dor. C. P. Regis. VAN RIEMSDIJK. naam Sigvald of Sigwald, bestaande uit de twee naamsstammen Sieg (vgl. de Friescbe naam Si(e)ger en de HoIIandscbe namen Seger en Zeger) en Walt (vgl. Walther of Woltber) en welke dus gegeven zou zijn aan iemand, die door overwinning regeerde, is een patronymicum, dat reeds vroeg tot familienaam werd, verbasterd van Sigvald —< Sigwald — Siguald — Sigual — Sigal. De „cigale als meubel in bet wapen moet daarin geplaatst zijn toen de etymologie van „Sigal” vergeten was en men slechts phonetisch te werk ging; de etymologie van „cigale” is afgeleid van het Latijnsche „cicada”. Ingezonden door M. C. Sigal, Gemeente-archivaris, Vlaardingen. VAN RIEMSDIJK, (Gelderland, Varik, Herwijnen, Amsterdam, verspreid over verschillende plaatsen van Nederland en N.O.I.). Wapen: In goud een blauw gebekte en gepoote dubbele roode adelaar. Helmteeken: een bos van zeven beurtelings gouden en roode struisveeren, oprijzende uit een kuip in natuurlijke kleur, met 5 zilveren hoepels. Dekkleeden: goud en rood. Bron: „Nederlands Adelsboek”, jaarg. 1916, blz. 364. De stamreeks van dit tot den Nederlandschen adel behoorende geslacht, waar- MONTIJN. toe ook niet-adellijke takken behooren, vangt aan met Arien Reymetszn. (Rembouts), die omstreeks 1540 was geboren, gegoed was onder Herwijnen en Varik en wiens zoons met den naam van Riemsdijk voorkomen te Varik. Bij Kon. Besl. d.d. 17 Juni 1841, no. 38, werd Mr. Adrianus van Riemsdijk van Gemert verbeven in den Ned. Adel. Als eerst bekende stamvader kan genoemd worden: I. Arien Reymetszn. (Remboutszn.), woont te Varik, overl. tusscben Oct. 1606 en Jan. 1608, tr. Stijne Gerritsdr. De gecombineerde naam Faber van Riemsdijk komt ook voor met een gebeel ander wapen. Zie bijv. Rietstap. Idem de naam Helvetius van Riemsdijk, en van Riemsdijk, Overijssel. Zie ook bet ,,Repertorium” van van Beresteyn. MONTIJN, (Frankrijk, ’s Gravenbage, Oudewater, enz.). Wapen: In goud een zwart anker, over alles been een bart van rood, doorstoken met 2 blauwe scbuingekruiste pijlen, de punten omlaag. Helmteeken: een uitkomende zwarte adelaarskop met bals. Dekkleeden: beraldiscb recbts goud en rood, beraldiscb links goud en blauw. Bron: Volgens bet wapenzegel van den schepen Jan Montyn (1703—'1774) te Oudewater, waarvan de zegeldrukker in bet bezit is van den beer ir. R. M. Montijn te ’s Gravenbage. Lakafdruk in eigen collectie. Vgl. ook J. B. Rietstap in zijn „Armorial Généraï ”, Dl. II, pag. 257. Genoemde Jan Montyn is gedoopt te Oudewater 2 Nov. 1703, was tot 10 Aug. 1750 lid van de Vroedschap en schepen der stad Oudewater. Hij over- leed in December 1774. Het geslacht bleef gedurende 7 generaties woonachtig te Oudewater, waar leden lid van de Vroedschap, baljuw en burgemeester waren. Daarna verspreidde de familie zich over verschillende steden van ons land. De stamvader van het Nederlandsche geslacht Montyn of Montijn is: I. Anthony de Motyn, (Motyn, Mottyn, Mot(t)ien, en van Motten), geh. omstr. 1620. Hij week om religie-redenen uit Frankrijk uit en vestigde zich tusschen 1639 en 1642 te s Gravenhage, waar hij 27 April 1642 huwde met Anna Pietersdr. Backer, welke overl. in 1645, Hij hertr. 26 Juni 1647 met Anna de Jode. Zijn zoon Anthony vo igt n. II. Anthony Motyn, geb. s Gravenhage in 1650, vestigde zich te Oudewater en maakte als officier de expeditie van Prins Willem III naar Engeland mede, waarbij hij in 1688 sneuvelde. Zijn zoon Anthony volgt III. III- Anthony Mottyn of Motyn woonde te Oudewater. In een koopacte van 23 Mei 1713 wordt hij voor het eerst Montijn genoemd, in een latere acte weer Motijn, doch na 1725 is de naam definitief Montijn geworden. VAN VLEDDER, (Drente, Vledder, Amsterdam, Bome, enz.). Wapen: Gevierendeeld: I, in goud 3 Fransche lelies van rood, geplaatst (1'2): II, in zilver een jachthoorn van rood; III, in rood 3 verkorte kepers van zilver; IV, in blauw een gans van natuurlijke kleur, gebekt en gepoot van rood. Helmteeken: een uitkomend hert van natuurlijke kleur. Dekkleeden: goud en rood. Schildhouders: 2 windhonden van natuurlijke kleur (zilver), gehalsband van rood met gouden ring. Bron: Naar een fotografische afbeelding van het rouwbord van Pieter van Vledder: „Ohit, den 29 Maart 1779”, in het bezit van den heer P. van Vledder te Bome. Pieter van Vledder was gehuwd met Maria van Meyrik. Conform volgens Iakafdmk, welke ik zag, in het bezit van genoemden heer. In welke kerk dit rouwbord gehangen heeft, is onbekend, doch dat is bij onderzoek wel uit te maken. De naam Fledderus (predikanten-familie) bestaat ook. Of heide geslachten van één stam zijn, is evenmin bekend, doch wel waarschijnlijk. Ook de naam Vledder, zonder „van , wordt aangetroffen, waarin veelvuldig de voornaam Pieter optreedt. Zoo woont bijv. te Hengelo nog een heer P(iet) Vledder. ^remer maakt in één zijner Betuwsche novellen melding van „den herberg VAN VLEDDER van Piet Vledder”, terwijl oolc in Friesland die naam wordt aangetroffen. De naam wordt afwisselend met een F. (vroeger) en een V. geschreven. Het „van” geeft de plaats van herkomst aan. Hier volgen enkele naamgenooten, opgegeven door wijlen Ds. N. Bazuin, 1 Juni 1928, predikant te Vledder. Die Pape te Beilen was in 1598 Joannes Fledder. Hij was met andere geestelijken voor de classis te Rolde gedaagd (12 Aug.) of hij zich ook wou laten reformeeren. Verder was daar ook aanwezig zijn naamgenoot Joannes Fledder, alias Wilten, schoolmeester tot Fledder. De Fledder schoolmeester kon zich met de hem voorgelegde artikelen uit de kerkorde vereenigen, zoodat hij dus zijn werk onder de nieuwe bedeeling hier kon voortzetten. Of deze of de Beiler Pastoor ook in verhand staan met den stamvader (Luchien Egberts) van de uitgehreide Predikantenfamilie, heb ik niet kunnen ontdekken. Ds. Bazuin stelde voorts het volgende genealogische staatje samen: Luchien Egberts (Lucas Egberts), geboren te Vries, (gehuwd met Geertruid Huisman, dochter van Eilardus te Vries), was predikant te Vledder 1609— 1652, nam aanvankelijk alleen den schooldienst waar, begon zijn predikdienst zonder toestemming van de classis. Overleden 17 September 1652 (zijn vrouw 21 Juli 1666). Gerhardus Lucas Fledder(us), gehuwd met Derchien Speckheen, Pred. te Vledder 1658 '—1678, verdacht van simonie, ontzet wegens crimen falsum. In 1683 onderwijzer te Diever, 3 Maart 1698 weer beroepbaar. Overleed vóór zijn vrouw, die stierf 30 Nov. 1713. Egbertus Fledder(us), eerst gehuwd met een dochter van Hers Brachtsenende te Emmen. Later met Talika, d. v. Joh. Boekenbergie, Zuidwolde. Deze vrouw overl. 12 Oct. 1682. Pred. te Assen 1647—1651; Pred. te Rolde 1631 •—' 1665. Overl. 10 Oct. 1665. 1 Hermannus Fledder(us), Pred. te Westervoort 1637— 1638, te Wapserveen van 1638—1640. Lucas Fledder, teekende zich 15 Lambertus Fledder, overleden 1698 Sept. 1678 s.s. min. const. Pred. te te Obergum. Vledder 1679—1710. Overleden 3 September 1710. Emestus, geboren Lambertus, geb. Henricus. 1681, Pred. te te Vledder 1699. Zuid wolde 1707 Pred. te Schoo— 1713, te Havel- nebeek 1730— te 1715—1733. 1740. Overl. 9 Overl. 9 April Oct. 1740. 1733- Egbertus. De beteekenis van dit gecombineerde wapen van bet geslacht van Vledder Iaat zich bezwaarlijk nagaan. \VeI meen ik te onderkennen, dat dit familiewapen staat in bet teeken van de jacht, bet hert gecombineerd met de jachthoorn en de windhonden als schildhouders. De lelie is een symbool van den vrede (zielsvrede) en van boogere stemming; het boofdgedeelte van bet wapen. Voor de beteekenis van den keper, versterkt door bet getal 3, zie men N.F.W., Dl. I, blz. 89 en 90. De gans is bet symbool van de waakzaamheid en de opoffering. Vgl. ook mijn „Europeesche Totemdieren en eenige andere symbolen, heraldische sprokkels, uitg. „Eigen KLEYN. Volk , Haarlem, 2e druk 1936. Vermoedelijk bestaat dit wapen uit meerdere wapens van aangehuwde geslachten van de familie van Vledder. KLEYN, (Duitschland, Deventer, Zeist, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in blauw zeven zespuntige sterren van goud, geplaatst (1—2—1—2—1); II, in groen 4 golvende dwarsbalken van goud. Helmteeken: een blauwe vlucht, waartusschen een ster van bet schild. Dekkleeden: goud en blauw. (Variant, heraldisch rechts goud en blauw, heraldisch links goud en groen). Wapenspreuk: „Maior quam videor” (= grooter dan ik schijn; zinspelende op den naam). Bron: Een geschilderd (olieverf) paneel van circa 1790, eigendom van den heer A. R. Kleyn, Res. ie Luit. Veldartillerie te Zeist. Zie voorts het jaarboekje t „Nederland s Patriciaat”, Ao. 1933/34, deel XXI. In de oudere generaties wordt de naam ook als Klein en Klijn geschreven. Oorspronkelijk een Duitsch geslacht, vestigde zich ongeveer 1785 een lid dezer familie te Deventer, waaruit de heden ten dage bloeiende Nederlandsche familie sproot, terwijl de Duitsche takken uitstierven. Sedert de vestiging hier te lande, ontstond een geslacht, waarin zoowel kooplieden als ambtenaren veelvuldig voorkwamen. Allianties: Van Beyma, Bloys van Treslong Prins, van Buytena, Bussemaker, Ie Congé, ten Cate, Driessen, Donner, Eschauzier, van Everdingen, Evekink, Franssen, Giesen, Graafland, Haspels, Haenen, Hohmann, Hupkens, Kamp, KIJZER. Kuyfc, Kortebos, Lamers, Lieban, Linssen, v. d. Litb, Mettrop, Mertens, v. Motman, Nieuwenhuys, OostKout, Oosteweghel, v. d. Poll, Pais, Roessingh, Sas, Schafer, Sterk, Sweens, v. Tschudi, Verhoeff, Venselaar, Vercammen, Weyers, v. d. Zweep. PHILIPS, (verm. Noord-HoIIand). Wapen: In goud een roode keper, vergezeld van 3 roode rozen. Helmteeken: een vlucht, verm. van goud en rood. Dekkleeden: goud en rood. Volgens 2 lakafdrukken in de collectie van den heer J. C. Steenkamp, kol. der Art. h.d., Den Haag. Het oudste lak, stijl 18e eeuw, geeft als helmteeken een vlucht, het andere, uit de 19e eeuw, geeft als helmteeken een roos van het schild. KUZER, (Gelderland, Harderwijk, later eind 18e eeuw Antwerpen, sinds de ie helft der 19e eeuw wederom in Holland, Amsterdam). Wapen: Doorsneden: I, in goud 2 ringen van blauw, naast elkaar; II, in blauw een mispelbloem van goud. Helmteeken: een vlucht van blauw en goud. Dekkleeden: goud en blauw. Dit wapen is een variant van wat Rietstap geeft in zijn „Armorial Général”, Dl. Js pag. 1087. De beschrijving hij Rietstap luidt als volgt: (n blauw 2 ringen van goud naast elkaar en een mispelbloem van hetzelfde met vijf blaadjes in den voet. Helmteeken: een antieke vlucbt van blauw en goud. Het bierbij afgebeelde en eerst omscbreven wapen wordt gevoerd door den beer dr. J. M. Kijzer, chirurg te Amsterdam, conform een 4-tal lakafdrukken in eigen collectie,, waarvan 2 alliantiewapens vertoonen. Het wapen Lanz, voorkomende op bijgaande alliantie-afbeelding ,,Kijzer-Lanz” is o.m. bet wapen van wijlen den bekenden Zwitserscben chirurg Lanz, van 1902— 1935 boogleeraar te Amsterdam. Dit geslacht is afkomstig uit Gondiswil, kanton Bem. MEIJER, (’s Hertogenboseb). Wapen: Doorsneden van zilver op rood, bet zilver beladen met een groen gelauwerd hoofd van natuurlijke kleur, bet rood beladen met een geboekten dwarsbalk van goud: Helmteeken: bet groen gelauwerde hoofd van bet schild. Dekkleeden: (berald. rechts) zilver en rood, (berald. links) goud en rood. Bron: Volgens een wapenstempel in bet bezit van den beer A. R. Kleyn te Zeist. Protestantscb geslacht uit ’s Hertogenboseb. MENTHEN. MENTHEN, (Gelderland, Arnhem* Oosterbeek, Wageningen, enz.). Wapen: In goud 3 zwarte hoefijzers, geplaatst (a—i), de kalkoenen omlaag, tusschen elk een zilveren kruisje. Helm gekroond. Helmteeken: een zilveren zwanenkop met hals, gebekt van rood, houdende een hoefijzer met kruisje van het schild. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: 1. Volgens een kleine 19e eeuwsche gedrukte afbeelding in eigen collectie; 2. gevoerd door den heer E. Menthen, apotheker te Arnhem; 3. zie Rietstap: „Armorial Général , Dl. II, pag. 200, met een kleinen variant van het helmteeken, te weten hij Rietstap mist de uitkomende zwanenhals met kop, het hoefijzer in den bek. Daarnaast vermeldt Rietstap nog een tweede voorkomend helmteeken, nmh: 2 zwarte paardebeenen, paalsgewijs, de hoeven omhoog, elk beslagen met een hoefijzer van het schild. 4- Tevens kan men dit wapen aantreffen op een der kraagsteenen van de raadzaal in het stadhuis te Arnhem, waarbij echter de kruisjes in de hoefijzers ontbreken. Aangezien deze familie verschillende officieren onder haar leden telde, zie o.a. het „Naemregister der Mil. Officieren”: Inf. Gelderland, Haersolte van IJrst, Menthen, Lieut. 29 Mrt. 1713 en Cav. van de Parck, Gelderland, Menthen, Ritmr. 20 Dec. 1712, kunnen wellicht de hoefijzers in het wapen Men- then in verband staan met bet officiers-beroep (cavallerie). Is dat zoo en is inderdaad de zwanenkop met bals, plus bet hoefijzer de juiste afbeelding van bet helmteeken, dan is bet m.i. ook géén zwanenbals, oorspronkelijk, docb de bals van een struisvogel. Immers wordt de struis gewoonlijk met een hoefijzer in den snavel afgebeeld, aangezien bet volksgeloof wil, dat bij ijzer en steenen zou kunnen verteeren. Zie mijn „Totemdieren”, blz. 37. Daarbij is de stmis bekend om zijn vlugge Ioopen, evenals bet paard, waarbij men blijkbaar tot uitdrukking beeft willen brengen, dat leden van bet geslacht Mentben, koene, vlugge, behendige ruiters (cavalleristen) zijn geweest met groot uithoudingsvermogen. En wat de kmisjes betreft in de hoefijzers, kunnen die duiden op een oorspronkelijk R.K. geslacht of R.K. tak, terwijl inderdaad in dit geval een R.K. familie Menten (zonder „h”), eveneens in Gelderland, naast de Prot, familie Mentben wordt aangetroffen, o.a. te Arnhem! In bet oudste Kerkeboek van Oosterbeek troffen we aan: 6 Juni 1699, De Heer Dor. Wilhelm Mentben en juffr. Lucretia Engelen. Met attest van Arnhem. 7 Sept. 1713 testeeren Dr. Godefridus Mentben en Christina van Molenschot. 14 Jan. 1726 testeeren Adriaan Mentben en Maria Anna Coenen. 13 Juni 1749 testeert C. R. Mentben. 15 Nov. 1752 testeeren Willem Jan Mentben en Albertina Huygbens. 13 Nov. 1756 testeeren Mr. E. Mentben en S. C. R. Meerens. Allen te Arnhem. 2 Oct. 1767 testeert Albertina Huygbens, wed. van wijlen Willem Mentben te Wageningen. SMIT, (Utrecht, Amsterdam). Wapen: In blauw 3 zilveren hoefijzers, geplaatst (2— 1), de kalkoenen omlaag: Helmteeken: een hamer. Volgens een lakafdruk van mr. Jacob Smit, geb. Utrecht 26 Febr. of Mrt. 1714, advocaat aldaar en gebuwd met Florentine Vlaer (1723-—1789). Hij overl. te Utrecht 3 Dec. 1797 (volgens de genealogie van Casteel). N. Smit X Isabel Fannius voert idem ± 1680 (Kwart. Scbolten van Ascbat). Jan Willem Smit, not. publ. Amsterdam, 1743, voert idem. Helmteeken: een uitkomende arm met hamer. Mr. Pieter Smit, regent Barbara en Laurentia Gasthuis, 1767'-'1770, voert de hoefijzers van goud. Beroepswapen, „sprekend”, (boef) smid. VAN DE VIJVER. VAN DE VUVER. (’s Gravenhage, Sas van Gent, Zutphen, enz.). Wapen: Doorsneden van goud op groen, met over alles heen een keper var zilver, vergezeld in het hoofd van 2 roode rozen en in den voet van een zilveren eendje, zwemmende op water van natuurlijke kleur. Helmteeken: het eendje van het schild. Dekkleeden: goud en rood of goud-rood en zilver-groen. Gevoerd door den heer G. van de Vijver te Zutphen, conform een lakafdruk in eigen collectie van notaris A. van de Vijver Jr. Vgl. ook Rietstap in zijn „Armorial Genéral , Dl. II, pag. 1031, met een klein verschil in kleur, terwijl Rietstap de kleur van den keper onbekend hleef. De afh. van het wapen in het „Nederlands Patriciaat , j.g. 1923 en 1926 is foutief. Het wapen is sprekend”, afgeleid van den naam, „het eendje in den vijver”. Voor de heteekenis van den keper verwijs ik naar N. F. W„ Dl. I, blz. 89 en 90, terwijl de roos een algemeen bekend symbool is met verschillende heteekenis, mede afhangende van de kleur o.a. KNAPE, (vermoedelijk uit Overijssel, 1784). Wapen: Gedeeld: I, in goud een gekroonde priem (els) van natuurlijke kleur; , in goud een spade van natuurlijke kleur (hruin-hlauw); heiden paalsgewijs en punt en steel omhoog gericht. Het schild gedekt door een 3-bIadige fleuronkroon. cr°L A^;^tr^Bur- V> Geneal en HeraId- vroe§er D- O. v. Epen, thans otichting Nederl. Patriciaat, Den Haag. HARTOG, (Rotterdam, Leiden). Wapen: In goud een roode keper, vergezeld in het hoofd van 2 afgewende zwarte bijlen en in den voet van een zwart anker, zónder dwars- of kluifhout. Helmteeken: een vlucht. Dekkleeden: goud en rood. HARTOG. Wapen van mr. Petrus Hartog, advocaat te Rotterdam, volgens 18e eeuwsch rood lak (=fc 1795) uit de collectie van C. Verster, thans collectie Steenkamp, Den Haag. Idem coll. v. Ryckhuysen, Wapenb.; No. 95. RODE (R) KERCKEN - RODENKIRCHEN - ROODEKERCKEN, (Westphalen, later Noord-Brabant). Wapen: Links geschuind van goud en zwart, het goud beladen met een omgewende (naar de linkerzijde gekeerde) moorenkop met zilveren hoofdwrong omwonden. Helmteeken: een moorenbuste, gekleed in goud. Dekkleeden: goud en zwart. Vgl. Rietstap. R.K. ambtenaren-geslacht. Allianties: Beckers, Diepen, v. Kempen, Keyzer, Kleyn, v. Nut, v. Pelt, v. d. Sanden, Verbeke. MULDER, (Mijdrecht, 1743). Wapen: In zilver 3 gouden korenaren, naast elkaar, op grasgrond. Bron: Volgens een aquarel van een alliantie-wapen van 1768, in het bezit van dr. A. W. J. H. Hoitink te Utrecht. Allianties: Huyk, van Wickevoort Crommelin. HARTOG, (Sliedrecht, ’s Gravenhage, Joure). Wapen: In goud een groene boom op grasgrond, met een springend rood bert vóór den stam. Helmteeken: bet bert van bet scbild uitkomend, met een degen, punt omboog, in den rechter poot. Dekkleeden: goud en groen. HARTOG, Dit geslacht Hartog is afkomstig uit Sliedrecbt. Dr. Med. Hartog (Den Haag, 1920) huwt N. Smit. Dr. M. L. Hartog, Joure, voert idem, doch als helmteeken een bertenbals. Allianties: Beker, van Hattem, van de Wetering, enz. GUDE, (Neder-Saksen, Rendsburg, Amsterdam, Den Haag, N.O.I., enz.). Wapen: Doorsneden van blauw op goud d.m.v. een geschaakte dwarsbalk van rood en zilver, bet blauw beladen met een gouden gaande leeuw, bet goud beladen met 3 blauwe rozen, geplaatst (2— 1). Helmteeken: een halve gouden leeuw, geplaatst in front tusscben een vlucht, afwisselend blauwzwart-goud en goud-zwart-blauw. Dekkleeden: ? Bron: Neue Sibmacber, V, Abt. 4, T. 65, zonder kleuren. Hetzelfde wapen staat in de Deutsche Herold, jg. 1888, blz. 136, met de kleuren er bij aangegeven. Jobann Matb. Gude zegelt 19 Nov. 1723 met een „Wappensiegel” volgens Nieder Sax. Fam. Kunde, 1935—'1936. Het wapen komt voor in de kerk te Rendsburg, Ao. 1603. Respectievelijk in de jaren 1777 en 1783 vestigden zich 2 broers Hendrik en Coenraad Gude van Ippingbausen in Hessen als mr. broodbakkers te Amsterdam. Allianties: Alofs (AI ossen). Troost, Kotting, enz. WUNDER. WUNDER, (Gelderland, Lichtenberg, Doetinchem, later ’s Gravenhage, enz.). Wapen: In goud een rood gehapte en gebonden valk van zwart, staande op een groen heuveltje. Helmteeken: de valk van bet schild. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Micbiel Hendrik Wunder zegelt 31 Mrt. 1772 te Doetinchem, te weten als voren omschreven, de valk op grasgrond. Helmteeken: idem. Helm gekroond. Conform een lakafdruk, rococostijl, opgelegd in de collectie van den heer J. C. Steenkamp, kol. der Art. h.d. te s Gravenhage; afkomstig uit de verzameling van Jhr. Graswinckel. Pieter of W. P. Wunder zegelt 10 Oct. 1745 te Lichtenberg (GId.), volgens testament arch. no. 8, ten Rijksarchieve te Arnhem, met een vogel op afgeplat bergje staande. Helm gekroond. Voor de beteekenis van dit wapendier verwijs ik hij dezen naar mijn boek , ,Europeesche Totemdieren ’ en eenige andere symbolen, heraldische sprokkels, uitg. „Eigen Volk”, Haarlem, 1935, 2de druk, 1936; ƒ 2.60. HUPKENS, (Limburg). Wapen: In zilver een groene stok met twee dwarsarmen, één links en één rechts (een weinig lager), op den top en op de uiteinden van de twee armen zit één groene papegaai. Helmteeken: een groene papegaai. Dekkleeden: zilver en groen. Collectie Steenkamp. R.K. geslacht. ADDENDA ET CORRIGENDA. DE LIEFDE, Dl. II. Dr. W. C. de Liefde te Amsterdam voert den helm gekroond; dekkleeden, heraldisch rechts zilver en rood, heraldisch links zilver en groen. D.i. zooals het wapen thans algemeen wordt gevoerd. DE VULDER VAN NOORDEN, Dl. II. De familie is ahuis, wanneer zij meent, dat het geslacht van Noorden zijn wapen ontleend heeft aan het wapen der stad Norden in Oost-Friesland, immers voert die stad: In hlauw 3 gouden spoorraderen. ^Vel is er een andere familie van Noorden, die drie 6-puntige sterren voert, met als helmteeken een ster van het schild. DE VRIES, Dl. I, Pag. 33. Niettegenstaande een gedeeltelijke wapenovereenkomst en wel door de hoofdfiguur, de gemeenschappelijke herkomst te zamen met het geslacht ,,de Vries” in het ,,NederI. Patriciaat (1914), doet vermoeden, is dat evenwel nog niet bewezen. Het is dus onjuist te vermelden, dat de genealogie zou voorkomen in genoemden jaargang. BOUTKAN, Dl. I, pag. 58. Nog enkele genealogische gegevens. De Brielsche Bodthoeken vermelden reeds 17 Mei 1639 (fo. 357) een RoeIant Claesz Boutkanne, wanneer hij een huis koopt in de Langestraat voor de kinderen en erfgenamen van Maerten Comelisz. Panser. Het ie huwelijk te Briëlle op dezen naam trof ik aan in 1653, toen huwde, ondertr. 22 Juni, getr. 3 Juli ,,Jan Comelisz. Boutkanne Jg. in den Nieuwenhoorn ende Geertje Lauris, wed. van Cornelis Jansz. Cloostermans, woonende int Suydeinde”. Als 2e acte noteerde ik: Getr. BrielIe (ondertr. aldaar 14 Mei) 28 Mei 1673 met attestatie naar Oostvoome: "Pieter Arentse Boutkanne j.m. woonende op de Langestraet ende Marijtje Aerts j.d. woonende mede aldaer”. De 3e acte luidt: Getr. BrielIe (ondertr. aldaar 1 April) 20 April 1674: „Jan Comelisz. Boutkanne j.m. woonende onder de Ban van Raccangnie ende Soetje Jacobs Verduyn j.d. woonende op ’t Moolenslop”. Ds. de Jager vermeldt in zijn „Brielscbe Vroedschap”, pag. 208, dat reeds 9 Febr. 1627 voorkomt in een acte Arien Lenertsze Boutkanne. VAN WANING, Dl. I, pag. 119. BIz. 119: — 15 Mei 177? moet zijn 1777. BIz. 121: <— 8 Juni 1610 moet zijn 8 Juni 1641. Dit laatste is in zooverre binderlijk, dat bet hierdoor onwaarschijnlijk lijkt, dat Wouter (geb. =fc 1622) en Henrick Lambertse W. (gebuwd 1610?), broeders zouden zijn. Verder kan achter. . .. (regel 4 v.o.): beide te Goor geboren. Wouter =fc 1622, ingelascht worden: de stamvader van het tegenwoordige geslacht van Waning. De aanvullende gegevens op Uhlenbeck en Labrijn worden opgenomen in een van de volgende deelen. ALPHABETISCHE REGISTER VAN DE IN DIT DEEL VOORKOMENDE FAMILIENAMEN. A Aalbregtse 127, 128 Arrest, Judith d’ 72 Abels tho Lutke Saexum 32 Asjes 28, 29, 30 Adriaens 113 Asperen, van 8 Adriani Viscb 73 Assies 28, 29, 30 Albers 13 Assyn Jacobs 28 Allersma 32 Audon 44 Alofs 147 Ayckes 31 B Baenens 16 Blaauw, de 100 Backer 137 Blanken 11 Baflo, van 33 Blarcum, van 110 Balster 52 Blocq van Haersma Buma, de 64 Banens 14, 15, 16 Blocquery, van de 102 Banens van Neerbeeck 16 Bloemen 53 Banents 16 Blomroder 72 Banning 19, 20, 52, 53, 110 Blijeaburg 30 Basten, van 20 Boelen 36 Batenburg 20,53, 110 Boeles 37 Bauer 17 Boelbouwer 8 Bebingb 30 Boengaert 18 Beckers 23 Boer, van den 34 Beek, v. d. 14 Boffardinière, de Ia 50 Begeman 111 Bolding(h), van Dongen Beker 147 118,119,120,121 Belkou 125 Bolt 54 Bemmel, van 100 Bom 36, 39 Berduin 61 Bomme 36 Berg, v. d. 88 Boom 113 Bergb, van 46 Boogaart 18 Bestoulz 46 Boogaert 18 Bettmann 105 Borcken 46 Beyer 13 Bos 34,69,104 Beylevelt (Bijleveld) 105 Boseb 22 Bienefeld 117, 118 Boutkan 149 Bieruma Oosting 68 Bovenkamp, van den 7 Binnerts 61 Braeckel, van 104 Bisscbop, van Oostée 58 Braekmans 63 Brakke 54 Büchner 22 Breda, van 121,122 Buddingh 117 Bree, von 46 Buitenkamp 130 Brinkel 79, 80, 81 Buma, Hora 64 Brinken 79 Buma, Hopperus 64 Brusse 100 Buma, v. Haersma 64 Bruyn.de 70 Bums, Marskall 100 Bucklok 24 Buyze, van 46 \ c Canter Visscker 11,2 Colenbranders 16 Canters 32 Colenszn. 124 CapelJe 55 Collijns (Collens) 109 Carelson 61 Coovels 38, 39 Claassen 31 Comelis 9 Claes (dr.) 104 Corten 16 Cleveringa 34, 40 Cottingk 76, 77, 78, 79, 80 Clumper 52 Coudercq 72 Cock 23, 24, 25, 26, 27 Coumans 16 Coderq 61 Couvels 39 Coebergk 93 Couwenkoven, van 69 Coenen 144 Covels 39 Cogels 39 Custers 16 Colen 123 Cuypers 16 Colenbrander 12, 14, 16 D Dalem 120 Ditsinckuisen 115 Damen 16 Dittingkausen 115 Dantjenbergk 16 Ditzkuyzen, van 114, 115 Deging, van 8 Dongen, van Bolding(k) Deginck, van 9 118,119,120,122 Deketk 60, 61 Dongen tot Oldengaerden, van 120 Dekking 8, 9 Douwe 130 Delclisur 20 Douwes Dekker 99 Deventer, van 22 Dregt, van 73 Didden 16 Driel, van 102,103,105 Dieleman 39 Drooge, van 100 Dieren, van 10 Du Mosck 89,90 Diepkolt, van 59 Dijkskoom 30 Ditsigkusen 115 Dijkstra 25 E Eek, von 46 Elema 31, 32, 33, 34 Eckten tot Eckten, van 29 Elderman 71 Eeuwes 31, 32, 33 Enden, von 46 Eickom, von dem 46 Engbers 53 Egkerts 138 Esckolzmatt, Stadelmann von Elama 31,32,33.34 111,112 Elama tko Allersma 32 Esckweiler 20 Elama tko Utkusen 32 Eylander 11,12 F Faker van Riemsdijk 136 Fons 120, 121 Fabius 35, 36 Franken 72 Fakius, Wybrants 36 Fransen 48 Fabricius 92 Frentz, von 46 Fabritius 92 Frö(k)Iick 6 Fano, Salvador de Beneditty 25 Frolijk 6 Feddes 64 Furdt, von 46 Fledderus 137 Furnée 27, 28 G Gardingius 61 Gordon 20 Gerle, von 102 Goudriaan 130 Gerritsdr. 136 Groeneveld 96, 97, 100 Geurts 16 Groenevelt (dt) 97 Gibbs 48 Groeningen, van 110 Gielen 16 Groom 100 Gips 48,49 Gude 76, 147 Goedeljee 95, 96 Guitard 72 Goelst, van 44 Guldenarm 81 Goelst Meyer, van 43, 44 Gijsberti Fiodenpijl 11 Goltz, von (der) 44 Gijzen 16 H Haaften, van 106, 107 Hardeweg Muller 72 Haan 36, 37 Haren, van 5 Haeften, van 107 Harpen, (van) 46 Haegers 16 Harperink 20 Haersma Buma, van 64 Harrevelt, van 69 Haersma Buma, de Blocq van 64 Hartkamp 30 Hamback, van 46 Hartog 146, 147 Hamers 16 Hattem, van 147 Hanken 125 Havickers 33 Hayes 32, 33, 34 Honthumbs 46 Hayes van Torenwerd 32,33 Hoog.de 104,105 Helmich 20 Hoogerwaard 87, 88 Hemessen, van 105, 106 Hoog-Schaerwoude, Ruys van 112 Hensbergen, van 19 Hoppers 64 Herbajum 61 Hopperus Buma 64, 65 Heteren, van 104 Hora Buma 64 Hens, de 8 Horst, van der 22, 62 Heuser 95 Hoytinge 9 Heutgen 46 Huisman 138 Heijdenrijck 18,19,20,52,110 Hullur.de 128 Hille, van 90,91 Hulshoff 51 Hillebrandt 52 Hulst 104 Hodenpijl, Gijsberti 11 Hupken 148 Hoeffijzer 43 Huyghens 144 Hoffman 105 Huyters 16 Hogenbrug 10 Huytersz 111 Holtman 100 Hijmans 13 Hommes 33 I Inden, Inden von 45, 46, 47 Indenius 46 J Jacobs 36 Jonc, du 50 Jacobs, Assyn 28 Jonceus 51 Jans 30, 36 Judith d’Arrest 72 Jantscb 100 Junius 49, 50, 51 Jode, de 137 Juwdr. 64 K Kakebeeke 65, 66, 99 Keulen 16 Kakebeeke, Peman 66 Kinker 73 Kedt 60 Kits 68, 69, 70, 71,72, 73, 74, 75 Kedt, de 60 Kits-Nieuwenkamp Kempenaer, de 41 70, 82 t/m 87, 113 Kempenaer, Pama de 41 Kits van Waveren 70 Kerkhof 16 Kits Wimmers 70,71 Ket, de 60 Kitsz 75 Keth 60 Kitz 75 Ketb.de 60 Kleyn 100,140 Kets 75 Kleyn-Verdoes 130 Kettlitz 49 Klopper 30 Klumper 20,52,53,110 Krebs 46 Klyweg 81 Krekels 16 KI(e)ijweg 81 Kruine * 11 Knape 145 Krufft 46 KocK 23,24,25,110 Kruyne 11 Koek 24, 25 Kruyne, van 11 Koentz 25 Kruys 61, 62 Koolenbrander 14 Kuilenburg 51 Ko(o)veIs 39 Kuipers 6 Korndörffer 105, 107 KuyHen, van der 46 Kotting 74 t/m 81, 83 en 147 Kuyper 110 Kouvels 39 Kijzer 141, 142 Krafft 93,94,95 Kijzer-Lanz 142 Krafft, van de Laar 95 L Laatten, van 45 Lent, van 115 Laar Krant, van de 95 Lewe, van 46 Lamberts 80 Liefde.de 41,42 43,149 Lanting 34 Lille, de 88 Lanz 142 Limpens 16 Lanzingh 30 Lodesteyn 43 Leeuwaerden, van 8 Louwens 33 Leeuwen, van Lubbes 61 70,71,73,74,80,81 Luyten 16 Lemmer, de 10 M Maas 70, 73, 80 Meyer, Sutman 124, 125 Maclaine Pont 107. 108 Meijers 16 Maes 80 Meyjes 10 Marshall, Bums 100 Meijs 16 Marshall, Young 100 Middelburg 53,130 Martens 16, 109 Middelburg Bolt 53,54 Matthias, van 48 Molenschot 144 Maurer 24 Molhusen 112 Meerens 144 Molkenboer 88, 89 Meerwijk, van 73 Montaigne, de 16 Mendez, da Costa 25 Montebroich (genannt Menthen 143 von der Halle,) 46 Meurs, van 24, 25, 27 Montens 55 Mey, van der 30 Montijn 136,137 Meyer 44, 142 Mosch, du 89, 90 Meyer, van Goelst 43,44 Motijn (Mottijn) 137 Mueller Mulder Muller, Hardeweg 44, 45 34, 10D 146 72 Munster, van Mussckenbroek, van Mutzenick 20 63 16 N Niel, van 54,55,56 Nolte 101 Nienkuis 34 Noorden, van 66 Nienkuis Ruys 112 Noorden, de Vuld er van Nieuwenkamp 68, 70, 71, 73, 66, 67, 149 74,78,82,83,85,86 Nijenkuis ’ ’ 52 Nieuwenkamp, Kits Nijenkuis, ten 103 70, 82 t/m 87. 113 O Okerlindenkuell, Stadelmann zu Oostée Bissckop, van 58 111, 112 Oostée, van Hoey Oerle, van 122, 123, 124 Sckiltkouwer van 58 Oidtman, von 46 Oosten, van 56, 57, 58 Oirle, van (Oirl) 123,124 Oosting 67,68 Okkema 34 Oosting, Bieruma 68 Oldengaerden, van Dongen 120 Os, van 110 Onderwater 43 Osenbruggen 100, 101 Oolaerts, zu 57 Otkon 44 Oost Ee, van 57 Otterloo, v«n 69 Oostee, van 56, 57 Otto 44 P Palant, van 46 Pleiter 32 Parata 40, 41 Ploumen 48 Pama de Kempenaer 41 Poll, van de 11 Panna 51 Pont 107, 108 Peman Kakekeeke 66 Pont, Maclaine 107, 108 Perez, Ruys de 112 Postkumus 10 P eter 112 Proesten 16 Petrus 61 Proff, von 46 Peulen 16 Puma 40, 41 Pkilips 141 Puntman 52 Pietersdr. 107 Pütz, züm 46 Pime, van 46 Puyn 80 Q Quay, de 16, 17 /r. Raeds 16 Ramakers 16 Reenders 31, 33 Reynen 101, 102, 124 Reyrink 52, 110 Riepenkoff 20 Riesen, van 59 Rocher 116 Saan, van der 104 Saexum, Abels tbo Lutke 32 Salvador de Beneditty Fano 25 Sandijk, van 130 Sauveur, de 16 Scalorigjfe 100 Scbaefer 23 Scheepers 16 Scheltinga 22 Schlüter 100 Schmidt 30 Schoenmakers 16 Scholtz 100 Schoonhen 100 Schouwink 116, 117 Schrick, von 46 Schuyt-Ruys 112 Sierdsma 7, 10 Sigal 131 t/m 135 Simonis 74 Sleypen 16 Slikkerveer 126, 127 Smit 69, 100, 144 Snaabs 104 Spithoven 69 Tellegen 20 Thooft 63 Thuret 72 Thye, ten 58 Thyen, van (of ten) 58 Tienhoven, van 103 Romunde, van 103 Rosa 24 Roscher 115,116 Ruys 82, 112, 113, 114 Ruys, van Hoogh-Schaerwoude 112 Ruys, Niënhuis 112 Ruys de Perez 112 Ruysch 113 Stadelmann von Escholzmatt 111, 112 Stadelmann zu Oberlindenhuell 111, 112 Stapert 61 Staring 20 Staverman 125, 126 Steen wijk, de Vos van 60 Steghelytz 24, 27 Steffen 100 Stevens 110 Stoils 47 Stols 47, 48 Stolss 47 Stoop 111 Storm 68, 70, 74 Strang 69 Suerhoff 100 Sutman Meyer 124, 125 Süt(t)man(n) 125 Swaan, van der 104 Swalué 32 Swaneveld 72 Swildens 104 Sijbolts 9 Timmers 92, 93 Tjettes 75 Tomas 33 Tongerloo, van 12 Tonon 109 Trampen 100 Troost 147 Tye, ten 58,59 Tukker (Tücker) 105 Tyen, van 58, 59, 60 V Vennenia 34 Vledder, van 137,138 Venratk, von 46 Volbier 20 Vercken, von 46 Vons 121 Verdelft 103 Voorst 81 Verdoes Kleyn 130 Voorthuysen, van 81 Verheyden 93 Vorsten 46 Vermaat 102, 103, 104, 105, 107 Vorsterman v. Oyen 113 Vermaet(k) 103, 104 Vos, de 60 V erschaffel 20,21 VosvanSteenwijk.de 60 V ersckaffelt 21 Vries.de 12,99,149 Versteegh 97, 98, 99 Vrolik 6 Verstegen 128, 129, 130 Vrolijk 6 Verstegen, Wistoom 129,130 Vrijberghe, van 58 Vill erius 11 Vulder, de 67 Visch, Adriani 73 Vulder van Noorden, de Visser, Canter 112 65, 66, 149 Vlaer 144 Vijv er, van de 145 Vledder 137 w Waalkens 25 Werel, van 70. Waerseggker 109 Wichem, van 46 Waltelingh 24 Widenfeld, von 46 Waning 5, 6 Wieringa 34 Waning, van 150 Wildeman, van 102 Warnier 99, 100 Willinck 117 Wamsinck 20 Wimmers 70, 71 Waveren, Kits van 70 Wimmers, Kits 70, 71 Weisweiler, van 46 Wisboom-Verstegen 129,130 Wetering, van de 147 Wittert 27,28 Wevers 117 Wunder 148 Weyl 104 Wijk, van 72 Weyn 52, 109, 110, 111 Wijnants 80 Weyn 20 Wijntgens 103 Weyrich 100 Y Young Marskall 100 z Zevel, von 46 Zuydewijn 55 Zondag 112 Zweep, van der 20