begrijp HET HUWELIJKI VOOR GEHUWDEN EN VERLOOFDEN DOOR A. LODDERS redemptorist 1936 G. MOSMANS ZOON — ’S.HÉRTOGENBOSCH y INLEIDING. De Encycliek Casti Connubii. „Als ik alles geweten had, was ik nooit getrouwd”, sprak eens een vrouw. Zij was het huwelijk ingegaan zonder het te kennen. Zij had er maar weinig begrip van en haar man vermoedelijk nog minder. Neen, dan begreep die andere vrouw heel wat meer van ’t huwelijk. Ze had een huis vol kinderen en zorgen. „En toch”, zo sprak ze opgewekt, „als ik nog eens van voren af aan moest beginnen, ik zou weer met evenveel plezier mijn huwelijk aangaan”. Velen trouwen, maar weinigen begrijpen eigenlijk, wat het huwelijk is. Als ze vernomen hebben, wat er zo** ongeveer in het huwelijk komt kijken, wat „mag en niet mag”, dan denken ze .er genoeg van te weten. Geen wonder, als dèn 'iia de wittebroodsweken menigmaal eert, ontgoocheling en een diepe teleurstelling volgt. Neen, met zo’n elementaire kennis mag men zich niet tevreden stellen. Wil men het huwelijk begrijpen, wil men beseffen, wat een heilige en gelukkige staat het is, dan dient men een klaar en breed inzicht te hebben in de katholieke huwelijksleer. Welk het hoofddoel is van het huwelijk en welke de nevendoeleinden. Welke eigenschappen en welke wetten God aan het huwelijk heeft verbonden. En vooral dient men door te dringen, in wat de H. Paulus noemt „een groot geheim”, namelijk in de mystieke betekenis van het huwelijk. Gelijk u in de schematische inhoud kimt zien, zullen we dit alles in de volgende bladzijden uiteenzetten. We zullen dit doen aan de hand van de beroemde encycliek „Casti Connubii , die Paus Pius XI de 31ste Dec. 1930 schreef aan alle katholieke bisschoppen ter verdediging van het christelijk huwelijk. Deze encycliek is een kostbaar document, dat verdient gelezen en herlezen te worden. Wie de maatschappij wil vergiftigen, kan niet beter doen dan de heiligheid van het huwelijk aan te randen en de meest verderfelijke huwelijkspraktijken onder de massa te propageren. ' Is eenmaal het huwelijk omlaaggehaald en verworden, dan zal de wrange vrucht er van zijn een ontaard geslacht. Slechte bomen kunnen geen goede vruchten voortbrengen. Dit hebben de vijanden van Christus zo goed begrepen. En daarom „spannen zij al hun krachten in om door woord en geschrift, in boeken en brochuren, en op talloze andere manieren geesten en harten in de grond te bederven. Ze zijn er op uit de reinheid van zeden in het huwelijk aan bespotting prijs te geven en op de schandelijkste vergrijpen tegen de zedelijkheid een loflied aan te heffen”. (Casti Connubii). Met angstige zorg aanschouwde de Vader der christenheid dit goddeloos drijven van de hedendaagse verwoesters van het huwe- lijk. Hij greep naar de pen en schreef zijn magistrale encycliek, waarin hij, niet alleen voor de katholieken, maar voor geheel het menselijk geslacht uiteenzet het wezen en de waardigheid van het christelijk huwelijk, de voordelen en weldaden, die er voor huisgezin en maatschappij uit voortvloeien en waarin hij stuk voor stuk de dwalingen omtrent het huwelijk weerlegt. In het licht van deze pauselijke richtlijnen gaan we dan de katholieke huwelijksleer beschouwen. We volgen in het algemeen de vertaling van pater L. Rood, S.J., in brochurevorm verkrijgbaar hij „De Maasbode” en „De Tijd”. Als we een bladzijde aangeven, dan is bedoeld de bladzijde van genoemde brochure. We hopen door deze publicatie een steentje bij te dragen om het verlangen van den H. Vader te verwezenlijken, die schrijft: Wij zouden wensen, .... dat dit alles .... in ruime kring verspreid en toegelicht zou worden onder dl onze geliefde kinderen, die te zamen de grote Christen-famïlie uitmaken, opdat allen ten volle de zuivere huwelijksleer mogen kennen en zich met zorg in acht nemen tegen de gevaren, waaraan zij door de verkondigers van de dwaling zijn blootgesteld. (Blz. 60). A. Lodders, C.Ss.R. Den Bosch, 20 Mei 1936. De Stichter van het Huwelijk. Vanwaar komt het huwelijk? Wie heeft het ingesteld? Deze vraag is van het grootste gewicht. Heeft God het huwelijk ingesteld, dan heeft Hij daaraan heilige wetten verbonden, waar een mens niet aan mag raken. Denkt men God weg, dan kan het huwelijk alleen maar een menselijke instelling zijn, en wat de mens heeft ingevoerd, kan een mens ook weer afschaffen. De materialisten, die Gods bestaan loochenen, moesten derhalve wel tot allernoodlottigste dwalingen komen. Volgens hen is het huwelijk gegroeid uit de omstandigheden. Van lieverlede heeft de mensheid zich tot wet gesteld man en vrouw door een onverbreekbaar huwelijkscontract met elkaar te verbinden en de uitbreiding van het menselijk geslacht alleen maar binnen de grenzen van dit contract toe te staan. Nu echter de tijdsomstandigheden zich zo totaal gewijzigd hebben, kan men ook naar believen deze huwelijksopvatting wijzigen. Zo redeneren ze. Vandaar preken ze: het huwelijk voor een tijd. Je moet twee jaar in Frankrijk werken. Je trouwt daar voor twee jaar met een vrouw en ga je terug naar Holland, dan neem je afscheid en zoekt in je vaderland een andere vrouw. Ofwel: het huwelijk op proef. Je trouwt, maar ’t is maar om te proberen of je het samen goed kunt vinden. Harmonieert het, goed, dan blijf je getrouwd, botert het niet, dan zeg je elkaar vaarwel en neemt de proef met een ander. Ofwel: het huwelijk in kameraadschap, waarin man en vrouw zich door geen enkele huwelijkswet binden, maar in vriendschap samenleven en zich daarbij alle handelingen veroorloven. Heeft de Paus geen gelijk, als hij dergelijke verregaand-lichtzinnige opvattingen en brutale praktijken brandmerkt als monsterachtig? (blz. 26). Maar ja, als men .God en zijn natuurwet wegdoezelt, dan moet men wel tot Wibautsideeën vervallen. Daarom grijpt de Paus deze dwalingen ineens in de wortel vast en verklaart plechtig, niet alleen aan de katholieken, maar aan het gehele mensdom: Het huwelijk is niet door mensen ingesteld, maar door God. (blz. 7). God zelf, de Oorsprong van onze natuur, heeft het huwelijk ingesteld, Hij omschreef het doel en bepaalde, volgens welke wetten het beleefd moet worden. Dit geschiedde in het aards paradijs en wordt in de H. Schrift beschreven. God sprak: „Het is niet goed, dat de mens alleen zij; laat Ons hem een hulp maken, hem gelijk”. God voerde daarop alle dieren tot Adam om van hem een naam te ontvangen. Adam bemerkte, dat elke soort in twee verschillende, elkander aanvullende geslachten, een mannelijk en een vrouwelijk, onderscheiden was. Hij vond echter geen wezen, dat op hem geleek en hem een helpster en gezellin kon wezen. Toen zond God over Adam een diepe slaap (waarschijnlijk een visioen, waarin Adam zag, wat er plaats greep) en vormde uit een van zijn ribben een vrouw, en voerde haar tot Adam. En Adam, ontwaakt uit zijn slaap, sprak bij het aanschouwen van zijn vrouw: „Dit is gebeente van mijn beenderen en vlees van mijn vlees. Zij zal mannin heten, omdat zij uit den man genomen is. Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, zodat zij één vlees worden”. En God zegende hen en zeide: „Wast aan en vermenigvuldigt u en vervult de aarde”. Zo was God zelf de insteller van het huwelijk, zo stelde Hij zelf het doel er van vast: de uitbreiding van het menselijk geslacht; en door de wijze, waarop Hij de vrouw vormde, gaf Hij te kennen gelijk Adam het ook begreep, dat het huwelijk één en onontbindbaar moest zijn. Willen we het huwelijk verdedigen tegen de heiligschennende aanrandingen van deze materialistische wereld, dan moeten we daaraan vasthouden en het luid uitbazuinen over de wereld, dat het huwelijk een goddelijke instelling is. Want dat is volgens ’s pausen woord „de ongeschokte en onschendbare groTidslag”. (blz. 7). Treedt men derhalve in het huwelijk, dan is men daardoor ook verplicht het huwelijk zo te beleven, gelijk het door God is ingesteld. Het is er mee als met iemand, die in het klooster treedt. Deze heeft zich te houden aan de bestaande kloosterregel. Wat zoudt ge zeggen van iemand, die Capucijn wordt en dan na enige tijd zegt: die Franciskaanse armoede bevalt mij niet, ik zal dus de regel veranderen? Zou hij het niet gauw met pater Gardiaan aan de stok krijgen? Men is vrij om kloosterling te worden, maar eenmaal geworden, moet de kloosterling zich plooien naar de regel en niet de regel naar den kloosterling. Zo ook is men vrij om te trouwen of niet. Maar eenmaal vrijwillig het huwelijk aangegaan, heeft men te gehoorzamen aan de regel, door God zelf voor gehuwden geschreven. Van iedere overtreding van die regel zal God, die in het verborgene ziet, strenge rekenschap vorderen. De rol van ’s mensen wil. Al is God de Maker van het huwelijk als instelling, ieder afzonderlijk huwelijk wordt tot stand gebracht door God en de mens te zamen. „Ofschoon het huwelijk” aldus de paus — „door God is ingesteld, toch speelt ook de mensélijke wil er een ról in, en wel een zeer verhevene. Want elk afzonderlijk huwelijk, voor zover het een echtelijke verbintenis is tussen dezen bepaalden man en deze bepaalde vrouw, komt slechts tot stand door de vrijwillige toestemming der beide echtgenoten”. (blz. 7). Van God stammen dus de instelling, de doeleinden, de wetten en zegeningen van het huwelijk, de mens voegt er zijn eigen wil bij. En zo wordt dus ieder afzonderlijk huwelijk geboren uit de goddelijke en menselijke wil te zamen. De rol, die God aan ’s mensen vrije wil heeft toebedacht, is zo voornaam, dat le. geen mens iemand kan dwingen om te trouwen en 2e. geen mens iemand mag beletten om te trouwen. Vooreerst kan geen mens iemand dwingen om te trouwen. Elk huwelijk is een contract tussen een bepaalden man en vrouw. Voor de geldigheid van een contract nu wordt altijd vereist, dat men het inderdaad wil sluiten. Hoeveel te meer is die wil dan vereist voor het huwelijkscontract, dat geldt voor heel het leven en waarbij man en vrouw elkander geven en van elkander aannemen het intiemste recht, dat er kan bestaan, het recht op hun eigen persoon, met uitsluiting van ieder ander. Die vrije wil is dan ook zo noodzakelijk, dat die door geen menselijke macht kan worden vervangen. Het huwelijk aangaan moet een vrije wilsdaad zijn. Al zou iemand door honderd politiemannen voor het trouwaltaar worden gesleept en tot het spreken van zijn jawoord gedwongen, als hij het niet meent, als hij niet wil, ontstaat er geen contract en bijgevolg geen huwelijk. Ja, al zou iemand wel willen, maar door een onrechtvaardige pressie van buiten tot die wil zijn gekomen, dan kan het huwelijkscontract daardoor reeds nul zijn. De Kerk verklaart n.1. in haar wetboek can. 1087 § 1 dat een huwelijkssluiting ongeldig is, als iemand een ander tot die huwelijkssluiting heeft gebracht door hem onrechtvaardig te dwingen of door hem onrechtvaardig grote vrees in te boezemen. Het huwelijk moet geheel vrij gesloten worden, „door een weloverwogen en vast besluit” van beide echtgenoten, het moet zijn een vrije „edelmoedige overgave aan elkaar van hun eigen persoon voor geheel het leven”, (blz. 9). Kan geen mens iemand dwingen om te trouwen, geen mens mag ook iemand beletten om te trouwen. „Wel heeft de wettige overheid het recht”, aldus de paus, „ja zelfs de zware verplichting om zedelijk-slechte verbintenissen, die ingaan tegen het verstand en de natuur, te beteugelen, te verhinderen en te straffen”, (blz. 8). De Kerk doet dit door haar huwelijksbeletselen voor gedoopten. De staat kan dit doen door huwelijksbeletselen voor ongedoopten. Zo kan de staat b.v. iemand (maar dan ’n ongedoopte) voor een tijd verbieden te trouwen wegens minderjarigheid, of iemand verbieden met die bepaalde persoon te trouwen wegens bloedverwantschap. Maar iemand helemaal van het huwelijk uitsluiten, kan geen menselijke macht. Ieder mens heeft van nature het recht om te huwen. En de staat is niet om de rechten van een mens op te heffen, maar om ze juist te beveiligen. „Het lijdt geen twijfel”, zo leraarde paus Leo XIII in „Rerum Novarum”, „dat het bij de keuze van een lèvensstaat in ieders vrije macht ligt aan een van beide de voorkeur te geven: ofwel de raad van Jezus Christus op te volgen door maagd te blijven, ofwel zich door de echtelijke band te binden. Geen menselijke wet kan het natuurlijk en oorspronkelijk recht tot echtverbintenis aan de mens ontnemen of het voornaamste en door Gods gezag in den beginne vastgestelde doel van het huwelijk hoe dan ook beperken: groeit aan en vermenigvuldigt u”. Daarom is een sterilisatiewet als die van Duitsland een gruwelijk vergrijp tegen het heilig recht van de mens. Men weet, hoe in naam van die wet duizenden personen tegen hun wil in beroofd worden van het natuurlijk vermogen om mee te werken aan de uitbouw van het menselijk geslacht en aldus ongeschikt worden voor het huwelijk. Krachtig protesteert de paus tegen dit schreeuwend onrecht. Dat de staat een sterk en gezond geslacht nastreeft, best! Maar een goed doel mag men niet door onrechtvaardige middelen zien te bereiken. Personen, van wie men slechts gebrekkige kinderen kan verwachten, mag en moet men dikwijls het huwelijk ontraden. Maar ze verhinderen om te trouwen of erger nog, ze zo verminken, dat ze voor een huwelijk ongeschikt worden, verwerpt de paus als een verderfelijke praktijk, omdat het — andere beschouwingen nog daar gelaten — een aanslag plegen is op het grote recht, dat God de mens gaf, om namelijk door het huwelijk mee te bouwen aan de groei van het menselijk geslacht, (blz. 32). Terecht schreef dan ook de Osservatore Romano, het officiële blad van de Vaticaanse Stad, dat de Kerk de Duitse sterilisatiewet moet brandmerken, omdat ze het meest indrukwekkend document is van een antichristelijke, onmenselijke en barbaarse geest. Het hoofddoel van het Huwelijk. Voortplanting en opvoeding. Als we het doel van het huwelijk goed willen begrijpen, dan moeten we eerst een helder begrip hebben van het doel van het menselijk geslacht. Waartoe heeft God alles, dus ook de mens geschapen? De katechismus antwoordt: Tot zijn eigen verheerlijking en tot geluk van zijn redelijke schepselen. God verheerlijkt zichzelf van alle eeuwigheid door zichzelf te kennen, te begrijpen, te loven en te beminnen. Dit noemt men Gods inwendige glorie. Maar God verlangde, dat er ook buiten Hem redelijke wezens zouden zijn, om mee te schouwen in zijn goddelijk wezen, Hem ook te kennen, te prijzen en te beminnen. Dit noemt men Gods uitwendige glorie. Tevens wilde God dan die redelijke schepselen doen delen in zijn oneindig geluk door de eeuwige zaligheid. Dat is dus het doel en de grote roeping van de mens: eenmaal in de hemel komen, daar God aanschouwen, kennen, loven, beminnen, en daardoor zelf volmaakt gelukkig zijn. God schiep dan onzen stamvader Adam. En gelijk Hij met Adam had gedaan, zo had God ook met heel het menselijk geslacht kunnen doen. Hij had alle verdere mensen ook rechtstreeks kunnen scheppen en als volwassen mens op aarde plaatsen. Maar neen, God wilde in zijn goedheid de mensen als helpers gebruiken. Hij, de Schepper van het heelal, wilde de mensen betrekken in zijn scheppingswerk en ze mee laten helpen in de verdere uitbouw van het menselijk geslacht. Zo lezen we in het Boek der Schepping I, 27—28: „En God schiep de mens naar zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. En God zegende hen en zei: Wast aan en vermenigvuldigt u en vervult de aarde”. Uit deze woorden, die God sprak bij de instelling van het huwelijk, blijkt duidelijk ook het doel van het huwelijk: het menselijk geslacht uitbreiden over de aarde. En waarom wil God, dat het menselijk geslacht zich uitbreide? Dat blijkt uit het doel der schepping. „God wil, dat het menselijk geslacht zich uitbreidt, niet enkel, opdat die mensen alleen maar het bestaan hebben en de aarde bevolken, maar veeleer hierom: dat ze God dienen, Hem kennen en beminnen en eindelijk Hem eeuwig bezitten in de zaligheid des hemels”, (blz. 10). Het doel van het huwelijk is dus niet het mensdom louter materieel uitbreiden, alleen maar kinderen aan de aarde geven, maar die kinderen ook opvoeden voor de eeuwigheid, die kinderen vormen tot ware Godsaanbidders en toekomstige hemelbewoners. Kort en krachtig zegt dan ook het Kerkelijk Wetboek in canon 1013: „Het hoofd- doel van het huwelijk is het voortbrengen en opvoeden van kinderen”. Staan we hier eens even stil om de verheven taak te beschouwen, die God aan de gehuwden heeft toebedeeld. De ongelovige, materialistische wereld begrijpt niets van de kinderzegen. Voor haar zijn kinderen een last, een sta-in-de-weg om te genieten van dit leven, een blok aan het been om vrij te gaan en te staan waar men wil. Met medelijdende-spottende blik ziet ze neer op het kinderrijk gezin van den christen. Zij beseft niets van de grootheid van het huwelijk. Voor haar heeft het huwelijk slechts waarde in zoVer het een verhoging van levensgenot betekent. En hoe menig katholiek, aangestoken door de materialistische wereldbeschouwing, heeft ook de eeuwigheidswaarde van het huwelijk uit het oog verloren! Ze kunnen maar moeilijk inzien, waarom men spreekt van kinderzegen. En toch, kinderen zijn een zegen! De Paus noemt ze „een grote weldaad van God en groot huwelijksgoed”. Die kinderen zijn immers geroepen tot de hemel, een geluk, dat te boven gaat al wat het oog ooit heeft gezien en het oor heeft gehoord en in het hart van een mens ooit is opgekomen. „Hieruit?’, vervolgt de paus, „blijkt toch wel zonneklaar, hoe groot een geschenk van Gods goedheid, welk een heerlijke vrucht van het huwelijk de kinderen zijn, die door Gods alvermogende macht met medewerking van de echtelieden worden voortgebracht”. (blz. 10). De ouders mogen met God samenwerken „om de Kerk van Christus kinderen te schenken, medeburgers van de heiligen, huisgenoten van God, opdat het volk, aan de dienst van onzen God en Zaligmaker gewijd, met de dag aangroeie” (blz. 11). Ze mogen aan de katholieke Kerk hun kinderen aanbieden om „door het bad des Doopsels levende ledematen van Christus te worden, deelgenoten van zijn onsterfelijk leven en eindelijk erfgenamen van de eeuwige heerlijkheid, waxvrnaar wij allen met heel ons hart verlangen”. (blz. 11). „O”, roept de paus uit, „als een echt christelijke moeder dit alles overweegt, dan zal zij voorzeker begrijpen, dat over haar, maar dan in een hogere en diep-troostvolle zin, dat schone woord van onzen Zaligmaker is gezegd: .. .wanneer de vrouw het kind ter wereld heeft gebracht, dan denkt ze niet meer aan haar weeën, van blijdschap, dat er een mens is geboren” en, verheven boven alle smarten en zorgen en moeilijkheden, die haar moederplicht met zich brengt, zal zij in den Heer zich beroemen op een bloeiende schaar van kinderen, waarlijk met een groter en heiliger recht dan die bekende Romeinse edélvrouwe, de moeder van de Gracchen”. (blz. 11). Comelia,. de moeder van de beroemde Tiberius en Cajus Sempronius Gracchus, besteedde al haar zorg aan de opvoeding van 2 haar kinderen. Als eens een rijk met edelgesteente getooide Romeinse dame vroeg haar juwelen te mogen zien, wees zij met moedertrots op haar kinderen. Ja, met groter en heiliger recht mogen onze christelijke vaders en moeders hun kinderen juwelen noemen. Want als eenmaal het toneel van deze aarde zal zijn verdwenen en zij omringd van hun kinderen de eeuwige zaligheid mogen genieten, dan zullen die kinderen hun roem en glorie zijn en als kostbare juwelen schitteren in hun hemelkroon. Ondergeschikte doeleinden. Wederzijdse hulp en het tot rust brengen van de begeerlijkheid. Wij hebben in het vorig hoofdstuk gezien, dat het hoofddoel van het huwelijk is het voortbrengen en opvoeden van kinderen. Maar naast dat hoofddoel heeft het huwelijk volgens het kerkelijk Wetboek (can. 1013 § 1) en Casti Connubii blz. 28 nog andere doeleinden, die echter ondergeschikt zijn aan het hoofddoel, dat wil zeggen: men mag het huwelijk gerust aangaan en beleven om een van die bijdoelen, mits men maar nooit iets doet, dat met het hoofddoel in strijd is. Die ondergeschikte doeleinden zijn: 1. Wederzijdse hulp. Toen God Adam had geschapen, sprak Hij: „Het is niet goed, dat de mens alleen is, laat Ons hem een hulp maken aan hem gelijk”. Gen. 2, 18. En toen heeft God Adam in Eva een levensgezellin gegeven. Man en vrouw zijn dus op elkander aangewezen. Zij moeten in het huwelijk als levensgezellen elkander helpen en steunen om God trouw te dienen, de deugd te bewaren, de kinderen een goede opvoeding te geven en de moeilijkheden van het leven te trotseren. 2. Het tot rust brengen van de begeerlijkheid. Door de erfzonde is ’s mensen wil tot het kwade geneigd. In het huwelijk nu vindt men een middel om gemakkelijker z’n hartstochten te beteugelen. Het H. Sacrament des huwelijks geeft immers bijzondere genaden en bovendien wordt door het eerzaam beleven van het huwelijk de blinde hartstocht gebreideld en in goede banen geleid. Daarom schreef de H. Paulus in zijn eerste brief aan de Corinthiërs (7,8): Tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: het is goed voor hen, zo ze (ongehuwd) blijven, zoals ïk ben. Maar zo ze zich niet kunnen beheersen, laten ze dan trouwen. Want beter is het te trouwen, dan te branden (namelijk te branden door het vuur van hartstocht). Al zijn deze doeleinden van ondergeschikte aard, ze zijn toch zeker volgens Gods bedoeling in het huwelijk opgesloten en moeten daarom ook geëerbiedigd worden. O, als alle echtgenoten dit toch eens goed begrepen! Wat zouden tal van huwelijken er gelukkiger om zijn. Man en vrouw moeten in wederzijdse liefde elkander helpen God te dienen en de zonde te vermijden. En toch, hoe menig man hoort men klagen over de onwil van zijn vrouw! Ook als hij redelijk vraagt, waar hij toch in het huwelijk recht op heeft, dan weet de vrouw nog een voorwendsel te vinden om hem z.g. af te schepen. Vandaag heeft ze hoofdpijn, morgen is ze te moe. En zo, in plaats van een hulp te zijn voor haar man, laat ze hem alleen, alleen in de strijd. Ze begrijpt niet of wil niet begrijpen, dat een man doorgaans een ander temperament heeft als een vrouw. Is het wonder, dat er van lieverlee een verwijdering ontstaat tussen hen beiden, dat het den man soms kan verdrieten met zulk een vrouw getrouwd te zijn, dat hij z’n gedachten op andere vrouwen laat vallen, dat hij misschien gaat begeren wat hij niet mag begeren, dat hij misschien gaat doen wat hij niet mag doen? O, als'die vrouw haar roeping had begrepen, als ze met opoffering van eigen tegenzin, bereidwillig was geweest voor haar echtgenoot met het doel om hem een steun te zijn in de strijd des levens, wat zou zij een verdienstvolle daad hebben gesteld, wat zou zij (verre van een minderwaardige handeling, zoals vele vrouwen de huwelijksdaad ten onrechte beschouwen) een hoge deugdakt hebben verricht. Ook omgekeerd komt het voor, dat vrouwen moeten klagen over haar man. Er zijn van die egoïstische mannen, die het huwelijk beschouwen uitsluitend voor hun eigen gemak, die alleen maar rekening houden met zich zelf en geen oog hebben voor de behoeften van hun vrouw. Zulke huwelijken blijven ver van het ideaal van een waar christelijk huwelijk. Met hart en ziel moeten man en vrouw gereed staan om in oprechte liefde en edelmoedige overgave zich aan elkander weg te schenken en zo elkaar bij staan om God trouw te blijven en de zonde te ontwijken. Is dat niet van weerskanten een heilig apostolaat? Vervullen man en vrouw hierdoor niet ten opzichte van elkaar een priesterschap? Wor- 1 den ze zodoende niet redders van elkanders zielen? Zeker, dat alles kan gepaard gaan met grote offers. Tijdsomstandigheden kunnen de plichten van de gehuwde staat wel eens bijzonder zwaar maken. Een vrouw, die uit ondervinding weet, dat een mogelijke zwangerschap voor haar weer een maandenlange lijdensweg betekent, moet soms met heldenmoed bezield zijn om toch altijd maar edelmoedig tegemoet te komen aan de wensen van haar man. Maar begint de ware liefde niet daar, waar het offer begint? En zijn het niet juist de heldhaftigen, die het sieraad zijn van het christendom en het hemelrijk innemen? Dat neemt niet weg, dat een beetje meer zelfbeheersing van den man in zulke gevallen geen overbodige weelde is. Terecht klagen meerdere vrouwen er over, dat de opofferende liefde altijd maar van haar kant moet komen. Er bestaat ook in het huwelijk een „sparende” liefde. Daarom raadt de paus in Casti Connubii de gehuwden, vooral de jonggehuwden aan om van het huwelijksrecht altijd slechts „een christelijk en beheerst gebruik te maken opdat, wanneer de omstandigheden later onthouding mochten eisen, beiden zich gemakkelijker zullen kunnen onthouden, daar zij zich de gewoonte hiervan reeds eigen hebben gemaakt?’, (blz. 51). Conclusies uit het Hoofddoel. Onthouding in het huwelijk. Na over de ondergeschikte doeleinden van het huwelijk te hebben gehandeld, keren we weer terug tot het hoofddoel. Dit is, gelijk we zagen, het voortbrengen en opvoeden van kinderen. Laten we eerst beschouwen, wat niet volgt uit dit hoofddoel en vervolgens wat er wèl uit volgt. Er volgt niet uit, dat men nu ook op zich genomen verplicht is voor een nageslacht of een zo talrijk mogelijk nageslacht te zorgen. Men mag ook, zoals de paus dat uitdrukkelijk leert, in het huwelijk in onthouding leven, onder twee voorwaarden nochtans, dat dit geschiedt met wederzijds goedvinden en op eerbare wijze. (blz. 26). Natuurlijk, als men in onthouding ging leven uit gemakzucht of uit versmading van de kinderzegen, dan zou men om die verkeerde beweegredenen zonde doen, gelijk alles zonde is, wat uit verkeerd beginsel geschiedt. Het is op zich geen zonde een keertje het morgengebed over te slaan. Maar als men het nalaat uit traagheid of onverschilligheid, dan wordt dat nalaten daarom zonde. Maar als men in onthouding leeft om een goede reden b.v. wegens dringende omstandigheden (zoals ziekte van de vrouw) dan is dat geoorloofd. Ja zelfs, als men dit doet uit verlangen naar hogere volmaaktheid, dan is dat zeer lofwaardig. Het is dus niet waar, wat sommigen (o.a. verschillende Anglikanen) menen, dat de roeping tot het huwelijk de echtgenoten verplicht kinderen te schenken aan Kerk en staat, als zij daartoe in staat zijn. Wanneer men een recht heeft verkregen, is men daarom nog niet verplicht gebruik te maken van dat recht. ’t Is waar, God heeft het huwelijk ingesteld om het menselijk geslacht uit te breiden. Maar dit doel wordt toch voldoende bereikt, zonder dat ieder echtpaar verplicht wordt tot het winnen van een kroost. Ga maar eens na. Hoeveel echtparen zouden de moed hebben uit hogere deugd zo te leven als waren ze niet gehuwd? Maar, als men in onthouding wil leven, moeten twee voor waarden vervuld worden, zoals we reeds zeiden: het moet geschieden met wederzijds goedvinden en eerbaar, dat wil zeggen: het mag geen aanleiding of gevaar worden van God te beledigen. Dit laatste nu kan, gezien de menselijke zwakheid, zo licht aanwezig zijn. Daarom moet men nooit uit vrije keus tot zulk een leven over gaan zonder eerst den biechtvader geraadpleegd te hebben. Het heilig Paterke van Hasselt kreeg meermalen van God de genade in het hart van biechtelingen te lezen. Eens nu gebeurde het volgende. Een man en vrouw hadden O. L. Heer uit hogere deugd onthouding beloofd. Toen de man de biechtstoel van het heilig Paterke binnentrad, sprak deze, nog voor de man iets van zijn belofte had verteld: „Wat ge aan O. L. Heer hebt beloofd, moet ge maar aan de engelen overlaten”. Er volgt wel uit het hoofddoel van het huwelijk, dat — als men het huwelijk beleeft — het dan ook zó moet gebeuren als door God en de natuur is aangegeven. Wijkt men met opzet van deze wijze af en stelt men de daad zó, dat men Gods kinderzegen afwijst, dan maakt men zich schuldig aan zonde en grote zonde. Er is geen enkele omstandigheid, die ooit zulk een daad zou kunnen goed praten. Al zouden b.v. honderd dokters absoluut verbieden, dat er nog een kleine komt, dan mag men nog niet z’n toevlucht nemen tot een tegennatuurlijk stellen van de huwelijksdaad. Dat is een innerlijke en on voorwaardelijke boosheid, die dus nooit goed kan worden. Tegennatuurlijke kinderbeperking, een verfoeilijk kwaad. De Paus bewijst in zijn encycliek met drie bewijzen de boosheid van de tegennatuurlijke kinderbeperking, (blz. 26 en 27). 1. Uit de zaak zelf. Geen enkele reden, ook niet de zwaarwichtigste, kan met de natuur en de zedelijkheid in overeenstemming brengen, wat in zich zelf tegennatuurlijk is. Welnu, het huwelijk op die manier beleven, is in zich zelf tegennatuurlijk. Dus kan geen enkele reden, ook niet de zwaarwichtigste, dat goed maken. Het blijft iets schandelijks. Dat het in zich zelf iets tegennatuurlijks is, behoeft geen betoog. Door de natuur is de huwelijksdaad bestemd voor de uitbreiding van het menselijk geslacht. Welnu, met opzet verijdelt men die bestemming. Het is dus noodzakelijk en altijd een schending van de natuur, iets tegennatuurlijks. 2. Uit de H. Schrift. In het Boek Genesis 38, 8—10 wordt vermeld, dat Onan geen nageslacht verlangde van zijn echtgenote Thamar en daarom ging hij op een verkeerde manier te werk. Hij verbrak ontijdig de huwelijksdaad. God strafte die zonde met de dood. „En daarom”, zo luiden letterlijk de woorden van de H. Schrift, „sloeg de Heer hem dood, omdat hij een verfoeilijke daad verrichtte”. 3. Uit de leer van de Kerk. De H. Kerk, die in geloof- en zedenleer niet kan dwalen, heeft volgens trouwe overlevering een dergelijke daad altijd voorgehouden als zondig. Het is en was dus reeds een uitgemaakte zaak. Maar om alle twijfel onmogelijk te maken, bevestigt de paus deze leer nog met zijn onfeilbaar leergezag. „Sommigen”, aldus de paus, „sommigen, die daarin duidelijk van de oorspronkelijke en steeds trouw overgeleverde christelijke leer afwijken, hebben gemeend onlangs een andere leer over deze handelwijze te moeten verkondigen”. De H. Vader zinspeelt hier op de Lambethconferentie van de Anglikaanse bisschoppen in 1930. Met een meerderheid van 193 tegen 67 stemmen werd daar door de Anglikaanse bisschoppen besloten, dat zij kinderbeperking door zekere praktijken niet on voorwaardelijk verboden. Met andere woorden dus, dat ze in sommige gevallen zouden dulden, dat echtgenoten Gods kinderzegen zouden verijdelen. Wel droevig, dat zulke herders zich zozeer door de tijdgeest hebben laten meeslepen! De Commissie van het congres gaf in haar rapport het bestaan van de overlevering, waaraan de paus herinnert, wel toe, maar merkte op, dat er in de Kerk toch nooit een definitieve uitspraak was gedaan. Klaarblijkelijk heeft de paus hierop willen antwoorden. En daarom verklaart hij plechtig: „Om deze reden verheft de Katholieke Kerk, aan wie God zelf het voorhouden en verdedigen van de ongerepte zedenleer tot taak heeft gegeven, te midden van dit zedenverval, als een teken van haar goddelijke zending door Onze mond luide haar stem om de kuisheid van het huwelijksverbond voor deze schadelijke smet te bewaren, en kondigt opnieuw af: dat elk huwelijksgebruik, bij welks uitoefening de handeling door menselijk opzet van haar natuurlijke kracht om leven voort te brengen beroofd wordt, ingaat tegen de wet van God en die van de natuur en dat degenen, die een dergelijke misdaad begaan, zich met de vlek van zware zonde besmetten(blz. 27). Met verschillende godgeleerden (o.a. met pater A. Vermeersch S.J. en Dr. v. d. Meu- len C.ss.R) zijn we van mening, dat hier de paus werkelijk een onfeilbare uitspraak heeft willen doen. Wraakroepende zonde. Die zonde van Onan, meestal neo-malthusianisme genoemd, is de grote kwaal geworden van onze hedendaagse maatschappij. Het is de klip, waartegen zo menig huwelijk, ook katholiek huwelijk, te pletter slaat. O, als de echtgenoten, die zich aan dit misdrijf schuldig maken, toch eens het woord van de H. Schrift beseften, dat zij een verfoeilijke daad stellen! „Is het dan zo’n groot kwaad?” durven ze nog vragen, als ze door den priester daarover berispt worden. Maar is het dan niet hemeltergend Gods hand, die zich reeds uitstrekt om een mensenkind te scheppen, terug te dringen en te zeggen: Houd uw hand in, ik wil geen kinderzegen? Is het niet hemeltergend, Gods scheppingsplannen te dwarsbomen door met moedwil af te wijken van de orde, door God gesteld, en Hem den nieuwen aanbidder te weigeren, die moest volgen? Deze zonde behoort dan ook tot het soort van wraakroepende zonden. Onan ontging zijn straf niet. De Heer sloeg hem dood, wat waarschijnlijk wil zeggen, dat God hem een plotselinge dood liet sterven. En ook de echtgenoten, die deze afschuwelijke zonde begaan, zullen Gods wrekende hand niet kunnen ontwijken. Reeds dikwijls in dit leven wordt deze zonde gestraft. Hier kan wel eens bewaarheid worden, wat de H. Schrift zegt: Wie niet heeft, zal nog ontnomen worden wat hij heeft. Als de ouders geen kind meer uit Gods hand willen aannemen, dan kan God hun wel eens een van de kinderen ontnemen, die ze hebben. Waardoor iemand zondigt, wordt hij ook gestraft. En bovendien, die zonde straft zich zelf. Het is opmerkelijk, hoe de verhouding tussen man en vrouw er totaal door verandert. De liefde verkoelt, ze worden hoe langer hoe meer van elkaar vervreemd. „Mijn huwelijk is kapot!” hoort men wel eens bitter klagen. Maar ’t is dikwijls een gevolg van deze zonde, een verfoeilijke daad in Gods oog. En wat wel de droevigste nasleep van deze zonde is: het godsdienstig leven gaat totaal ten onder. Ja, bij velen gaat ogenschijnlijk alles nog door op de oude voet. Man en vrouw gaan nog wel naar de H. Mis en bidden nog wel. Maar hun gebedsleven heeft geen diepgang meer, omdat ze maar al te goed weten, dat het met O. L. Heer niet in orde is. En noodzakelijkerwijze wreekt zich deze kwijnende godsdienstzin in de opvoeding der kinderen. Ramp der rampen! Redenen van het NeosMalthusianisme. Welke zijn nu de redenen, waardoor men zich tot zulk een ongeoorloofde kinderbeperking laat verleiden? Een eerste reden is meermalen gemakzucht, egoïsme van de echtgenoten. Als ze eenmaal een bepaald aantal kinderen hebben, twee of drie, dan vinden ze het welletjes. Ieder ander kind schijnt hun een ondragelijke last. Als je er nog eens een kleine bijkrijgt, zo redeneren ze, dan raak je nooit uit de kleine kinderen, je blijft altijd gebonden, kimt nooit eens vrij op reis gaan of naar een uitvoering. En daarom maken ze maar korte metten en geven O. L. Heer te verstaan, dat ze er geen meer bijwillen. Wat beseffen zulke ouders weinig de waarde van een kinderziel! Ieder kind is een zegen, een groot geschenk van God. Maar die echtgenoten kennen geen andere zegen, dan het vette der aarde, het genieten van de wereld, ’t Zijn grote egoïsten. Ze willen wel het genoegen, maar niet de lasten van de huwelijksstaat. Arme kinderen, die zulke genot- en gemakzuchtigen tot vader en moeder hebben! Maar ook arme echtgenoten, als eenmaal de dag van rekenschap zal zijn gekomen ! Een tweede reden, waarom echtgenoten zich tot die zonde laten verleiden, ligt in de financiële moeilijkheden, waarin ze zich bevinden, ’t Is voor hen een grote toer om rond te komen met hun gezin. De tijden zijn slecht. Waar moet het naar toe — vragen ze zich af — als er weer een kleine bij komt? Met zulke lieden moeten we innig medelijden hebben. De H. Vader schrijft in zijn encycliek: Ook gaan ons zeer ter harte de klachten van die echtgenoten, die, gedrukt door harde armoede, de allergrootste moeite hebben om hun kinderen te voeden, (blz. 29). Maar die heilloze toestand op stoffelijk gebied mag toch nooit aanleiding worden om God zwaar te beledigen. En dat toch doen de gehuwden, als zij op tegennatuurlijke wijze de vermeerdering van hun gezin tegen gaan. Ach, wat handelen ze toch onverstandig! Ze plegen te zeggen: we zijn voorzichtig geweest. Maar feitelijk was het de grootste onvoorzichtigheid, die ze konden begaan. Als ze ooit Gods hulp en bijstand nodig hebben, dan zeker in deze zware tijden. En wat doen ze? Ze beledigen God door een wraakroepende zonde. In plaats van zegen, roepen ze Gods straf over zich en hun gezin af. Is dat niet een verregaande roekeloosheid? Vaders en moeders, wilt ge voorzichtig zijn, onderhoudt dein op de eerste plaats Gods gebod. En verder vertrouwt! Heeft Jezus niet gezegd: „Weest niet bezorgd, en zegt niet: wat zullen we eten, of wat zullen we drinken, of waarmee zullen we ons kleden? Hiernaar toch vragen de heidenen; uw hemelse Vader weet, dat ge dit allemaal nodig hebt. Maar zoekt eerst het rijk Gods en zijn gerechtigheid en dit alles zal u worden geschonken als toegift”. Ik ontmoette eens een vriend van mijn jeugdjaren. Onze wegen waren uit elkaar gelopen. Ik was priester geworden, hij was vader van vier kleine kinderen. Hij moest hard tobben voor z’n dagelijks brood. Maar toch ging hij rustig door met zijn plicht. Nummer vijf was op komst. „Ja”, zei hij, „het is wel een hele zorg. Maar dit heb ik gemerkt: iedere keer, als er een kleine bij komt, gaan de zaken toch ook weer een tikje beter”. Ja, God zorgt! Begrepen dit toch eens alle vaders en moeders. God is meer bezorgd voor hun gezin, dan zij het zelf zijn. Waarom dan die bekommeringen, waarom die kleinmenselijke berekeningen? Leeft als een goed kind van God en doet, wat Hem welgevallig is en laat de rest in blind vertrouwen over aan Zijn Voorzienigheid. Als Hij er dan een kleine bij schenkt, dan zal Hij eveneens wel zorgen, dat die kleine ook z’n kleedje en boterhammetjes krijgt. Hij, die de schaapjes geeft, geeft ook wel de wol. Een derde reden, waarom men zich tot een tegennatuurlijke kinderbeperking laat verleiden, is meermalen zwakte of levensgevaar van de kant der vrouw. Hier geldt het woord van den paus, dat de gronden, waarop men z’n verkeerde handelwijze verdedigt, dikwijls maar schijnredenen zijn of overdreven worden voorgesteld. (blz. 28). „Mijn vrouw is zo zwak”. Bij menig man is dat maar een voorwendsel om de eigenlijke reden te verbergen. Neen, ’t is niet zozeer medelijden met de vrouw als wel de gemakzucht, waarover we boven spraken. Die mannen willen wel het genoegen, maar niet de lasten van de huwelijksstaat. „Mijn vrouw is zo zwak”. In menig geval zal het ook waar zijn. Maar dan moet men niet overdrijven. Men mag dan nog niet onmiddellijk besluiten, dat er nu ook niets meer mag komen. Hoeveel vrouwen, die toch heus niet sterk zijn, zien keer op keer haar gezin vermeerderen, en tonen, dat ze ondanks haar zwakte toch een taai gestel hebben en genoeg reservekracht om weer een stootje te verduren. „Maar ik wil m’n vrouw wat sparen”. Heel edelmoedig. En als de vrouw het er mee eens is, best! Maar spaar dan op de eerste plaats de ziel van uw vrouw en ook uw eigen ziel! De vrouw bewegen tot een verfoeilijke daad, ’n wraakroepende zonde, is niet haar sparen, maar haar feitelijk wreed behandelen. Men brengt daardoor haar ziel de doodsteek toe en roept mede over haar Gods straffen af. Wilt ge de vrouw ontzien, onderzoek dan of ge de nodige zelfbeheersing bezit. Zo niet, zet dan uw regelmatig leven voort en laat de rest aan Gods Voorzienigheid over. „Maar de dokter heeft verboden, dat er nog iets komlf’. Welke dokter zegt dat? ’t Is hier oppassen! Sommige dokters zijn er wel wat gauw mee met zo iets te verbieden. Het is voor een dokter lang niet altijd gemakkelijk te voorspellen, hoe het een volgende keer zal gaan. En daarom is het begrijpelijk, dat een of andere dokter geneigd is 3 eerder dan misschien wel nodig het advies te geven: „’t Moet nu afgelopen zijn!” Voor dit soort zaken moet men een dokter raadplegen, die niet alleen alleszins deskundig is, maar die ook degelijk katholiek is, die een hoge opvatting van het huwelijk heeft en bij de zorg voor het lichaam de belangen van de ziel niet uit het oog verliest. Een dokter dus, van wien men overtuigd kan zijn, dat hij geen advies zal geven, dat hij niet voor God en zijn geweten ten volle kan verantwoorden. *) En ja, als dan zulk een man zegt, dat er niets meer mag komen, dan mag men, ja heeft men zelfs de plicht de vrouw te ontzien. Dan is de tijd gekomen, niet om in zonde te gaan leven, maar om door gebed en zelfbeheersing zich de kracht te verwerven om de huwelijksstaat heilig te houden. Een heilloze dwaling zou het zijn te menen, dat het te moeilijk is in zulke omstandigheden braaf te blijven leven. God beproeft niemand boven z’n krachten. Hij geeft iedereen voldoende genade om de deugd te kunnen 1) Treffend is de wijze, waarop Dr. L. A. Veeger op het Internationaal Katholiek Artsencongres te Brussel in Mei 1935 de taak van den katholieken geneesheer op dit gebied besprak. En het doet ons goed een dokter zelf te horen beweren, dat „de wegen der Goddelijke Voorzienigheid een veiliger richting wijzen, dan de dikwijls nog zo onzekere uitspraken der geneeskundige wetenschap”. Zie R. K. Artsenblad afl. Juni 1935, p. 161. bewaren. Als men maar bidt en z’n best doet (ook dat!), dan komt men er wel. De H. Vader zegt hieromtrent in zijn encycliek: „In alle omstandigheden kunnen echtgenoten, gesterkt door Gods genade, hun taak steeds trouw vervullen, en in het huwelijk hun kuisheid vrij van deze schandelijke smet bewaren, (blz. 29). En dan beroept de Paus zich op de uitspraak van de kerkvergadering van Trente: „Niemand mag die vermetele en door de Vaders als ketters verboden Uitdrukking gebruiken, dat Gods geboden door de gerechtvaardigde mens onmogelijk kunnen nageleefd worden. Want God beveelt het onmogelijke niet. Maar met zijn bevel spoort Hij u aan te doen, wat ge kunt, en te vragen wat ge niet kunt; en Hij helpt u, opdat gij het kunt”, (blz. 29). Ja, doen wat ge kunt en vragen wat ge niet kunt, en dan zal God helpen om ook dat onmogelijke te kunnen. O, als daar de echtgenoten eens diep van doordrongen waren! „Een mens is zo zwak!” hoort men ze dikwijls klagen. En ’t is waar. Niemand zal ’t weerspreken. En toch kunnen ze, niettegenstaande hun zwakte, niettegenstaande de moeilijke positie, waarin ze zich hunsondanks bevinden, de deugd bewaren en God trouw dienen. Als ze maar doen, wat ze kunnen, dat is: de gevaren vermijden overeenkomstig de raad van hun biechtvader, dikwijls de H. Communie ontvangen, het Brood der sterkte. En dan vragen wat ze niet kunnen. Vragen om kracht, om zelfbeheersing. En dat niet eens maar iedere dag opnieuw, door de drie Weesgegroeten, door het rozenkransgebed, door de H. Mis. En dan zal God helpen. Hij zal bovenmenselijke kracht geven om ook in die allermoeilijkste omstandigheden de reinheid van het huwelijk onbesmet te bewaren. Nog een andere reden bestaat waarom men zich tot een ongeoorloofde kinderbeperking laat verleiden, n.1. het krijgen van zwakke of gebrekkige kinderen. Er zijn ouders, die uit ondervinding weten, dat ze slechts zwakke of gebrekkige kinderen ontvangen. En daarom vinden ze het een soort onbarmhartigheid nog een kind te verwekken. Want — zo redeneren ze — dan zijn wij de schuld, dat dit kind heel z’n leven lang ongelukkig zal zijn. En ze worden in deze opvatting nog gesteund door lieden, die een overdreven eugenese voorstaan. Hoe onjuist deze opvatting is, zullen we in een afzonderlijk hoofdstuk aantonen. Eugenese. Eugenese (goede geboorte) is een richting, die er naar streeft een zo gezond mogelijk nageslacht te kweken of te doen kweken. Als men er zich toe bepaalde, hygiënische vingerwijzingen te geven om de gezondheid van geboren of te verwachten baby’s te bevorderen, dan was dat een goede richting, die we allen moeten voorstaan. Maar een groot aantal mannen van de eugenese gaat veel verder. De H. Vader schrijft er over in zijn encycliek: „Ten slotte moet verworpen worden die verderfelijke praktijk, die weliswaar eerst en vooral ’s mensen natuurlijk recht op het aangaan van het huwelijk raakt, maar toch ook werkelijk zijn terugslag heeft op de belangen van het kind. Er zijn er immers, die, al te gevoelig voor eugenetische beschouwingen, zich niet bepalen tot heilzame raadgevingen, die de gezondheid van het te verwachten kind moeten bevorderen — wat volstrekt niet in strijd is met de rechte rede — maar die ook het eugenetisch doel stellen boven elk ander, al is dit van een hogere orde. „Dezen zouden willen, dat de openbare macht het huwelijk verhinderen zou van allen, uit wie, volgens de normen en gissingen van hun wetenschap, door erfelijkheid verzwakte en gebrekkige kinderen zullen geboren worden; en dit ook indien deze mensen eigenlijk geschikt zijn om een huwelijk aan te gaan. „Ja, zij willen hen, zelfs tegen hun wil, bij de wet door medische tussenkomst beroven van dat natuurlijk vermogen; en dat niet als lijfstraf, voor begane misdaden door de openbare macht te eisen, of om verdere vergrijpen van de schuldigen te voorkomen: maar zij kennen tegen alle recht en wet aan de burgerlijke autoriteiten een macht toe, die deze nooit bezaten noch ooit rechtmatig bezitten kunnen”, (blz. 32). De Duitse sterilisatiewet is een gruwelijk gevolg en voorbeeld van dat eugenetisch drijven. Gelijk spreekt, willen de eugenetische drijvers ook het beleven van hét huwelijk verbieden, als daaruit slechts gebrekkige kinderen voortspruiten. Ze noemen het een schande,' wanneer de ouders dan doorgaan en er nog een kleine bij laten komen, Ze vinden dat een grove onbarmhartigheid tegenover het kind, dat heel z’n leven gedoemd zal zijn tot een ellendig bestaan. Ze vinden het ook een misdaad tegen de maatschappij, omdat die ouders daardoor het aantal ongelukkigen in de maatschappij helpen vergroten en zo de maatschappelijke ellende vermeerderen. Jammer genoeg hebben deze eugenetische beschouwingen ingang gevonden in brede kringen en zelfs katholieken hebben zich wel eens wat te ver in deze richting laten meeslepen. 1) Kort maar krachtig laakt de Paus de beginselen van deze overdreven eugenese. „Wie zo handelen, vergeten ten onrechte dat het huisgezin heiliger is dan de staat en dat de mensen op de eerste plaats niet voor de aarde en voor de tijd, maar voor hemel en eeuwigheid geboren worden, (blz. 32). *) Lees b.v. het artikel „Bedenkelijke Wenken” m het R. K. Artsenblad 1929 blz. 39. De Paus legt ineens de vinger op de wonde. Hij toont met één zin aan, dat al die overdreven eugenetische beschouwingen feitelijk voortvloeien uit een materialistische levensopvatting. 2) Als met dit aardse bestaan alles ophield, ja dan zou men gebrekkige kinderen inderdaad ongelukkig moeten noemen, en zouden we de ouders wreed vinden, die het kind tot zulk een beklagenswaardig bestaan roepen. Maar neen, de mens wordt geboren voor de hemel en de eeuwigheid! Eenmaal neemt de aardse ellende een einde, en als men dan God trouw gediend heeft, krijgt men een eeuwig loon, een eeuwig geluk, zo groot, dat alle miseries van deze aarde er bij in het niet verzinken. Al weten dus de ouders, dat het te verwachten kind voor heel z’n leven gebrekkig zal zijn, toch bewijzen ze het een grote weldaad met het ’t aanzijn te geven. Vandaar het beroemde woord van den H. Thomas van Aquine: Het is voor een kind beter zó (gebrekkig) te zijn, dan niet te zijn. Als het kind niet bestond, kon het nooit gelukkig worden. Nu het bestaat, kan het een eeuwige gelukzaligheid verdienen. Ook kan men niet zeggen, dat die ouders 2) Een materialistische levensopvatting wil zeggen: het leven zo beschouwen, alsof er geen hiernamaals bestaat. Voor een materialist bestaat dus het hoogste geluk daarin, het hier op aarde goed te hebben. zich schuldig maken aan een misdaad tegen de maatschappij. Zij doen, waar ze recht op hebben. En lijdende mensen zijn heus zo kwaad nog niet voor de maatschappij. Als ze hun lijden bovennatuurlijk dragen, zijn ze een zegen voor hun medemensen. Arme maatschappij, als er geen offerzielen meer waren, die door hun lijden boeten voor de zonden der wereld en Gods gramschap stillen. En bovendien viert in de verzorging van de gebrekkige mensheid de liefdadigheid haar schoonste triomfen. Een deugd, die ook weer de maatschappij ten zegen zal strekken. Periodieke Onthouding. Al zijn de redenen, waarom men tot kinderbeperking wil overgaan dikwijls ongegrond en overdreven, er bestaan toch omstandigheden, die beperking van het kinderaantal tot plicht of uiterst gewenst maken. Denk b.v. aan het geval, dat een goed katholieke en bekwame dokter verklaart, dat een verder kind stervensgevaar voor de moeder zou meebrengen. In zulk een omstandigheid zou het roekeloos zijn het huwelijksver keer op dezelfde voet voort te zetten. Gelyk we reeds zeiden, zal God dan voor die bijzondere gevallen ook bijzondere genaden geven om de reinheid van het huwelijk ongeschonden te kunnen bewaren. Meer dar^ ooit moeten dan man en vrouw de bovennatuurlijke middelen aanwenden om in Gods genade te volharden, het gebed, de Sacramenten, enz. Dat neemt niet weg, dat men ook een natuurlijk middel mag aanwenden. En dat is in dit geval de z.g. periodieke onthouding. Wat is periodieke onthouding? Dat wil zeggen: dat men (op een goede wijze natuurlijk) gebruik maakt van het huwelijk op die dagen, dat de vrouw niet ontvankelijk is voor kinderen. De andere dagen, de vruchtbare periode, onthoudt men zich totaal. Welke dagen de vrouw ontvankelijk is of niet, moet in ieder afzonderlijk geval door een bekwamen dokter worden uitgemaakt. Het gevolg van de periodieke onthouding is — mits de berekening niet faalt! — dat het gezin niet vermeerdert. Als het geweten verbiedt er nog een kleine bij te laten komen vanwege stervensgevaar van de vrouw, kan men zonder meer de periodieke onthouding toepassen, mits de dokter met zekerheid kan aangeven op welke dagen kinderzegen beslist is uitgesloten. Als kinderbeperking niet absoluut noodzakelijk, maar wel ten zeerste gewenst is om ernstige redenen, b.v. zware armoede van het gezin, dan mag men de periodieke onthouding toepassen mits met wederzijds goedvinden. En men raadplege dan eerst nog den biechtvader. Het oordeel van een dokter, al is hij nog zo hoogstaand katholiek, is hier beslist onvoldoende. Slechts de biechtvader is in staat te oordelen of er geen gewetensbezwaren tegen bestaan en als dan èn de biechtvader van den man èn die van de vrouw hun goedkeuring hebben gegeven, dan eerst kan men veilig voor God en zijn geweten tot die methode overgaan. Waarom is het oordeel van den biechtvader van zo groot belang? Wel, er schuilt in de periodieke onthouding een groot gevaar. Laat ze voor lui, die anders in altijddurende onthouding moeten leven, een uitkomst zijn, een middel om zonde te ontwijken, voor lui, die niet absoluut noodzakelijk in onthouding moeten leven, kan ze een ernstig gevaar worden tot zonde. En nu begrijpt men al direct, dat een dokter, die niet in de ziel kan kijken, onmogelijk kan uitmaken in hoever voor man of vrouw die methode zielsgevaarlijk wordt. Wat zullen we verder van de periodieke onthouding zeggen? Laat ik deze goede raad geven: Buiten zware en dringende redenen moet men er nooit toe overgaan. Vooreerst zal het dikwijls reeds zondig zijn om het verkeerd motief, zoals egoïsme, gemakzucht. Maar vervolgens: het huwelijk krijgt er zo gemakkelijk een knak door. Man en vrouw leven in de beste verstandhouding. Ze zijn altijd bereid om in oprechte genegenheid elkander hun liefde te betuigen. Ze ondervinden het woord van Augustinus: Ubi amatur, non laboratur. Waar liefde is, voelt men geen druk. Zorgen en kruisen worden verlicht door een hartelijk samenleven. Maar daar gaat men over tot de periodieke onthouding. In plaats van spontane liefde komt de koele berekening.... Niet meer genegenheid maar de kalender wordt de regulateur van het huwelijksleven. Is het wonder, zo er tussen man en vrouw stilaan een verkoeling ontstaat, het „samen”-leven meer en meer een „naast elkaar”-leven wordt? Voeg daarbij dan nog de morele gevaren, die de echtgenoten bedreigen gedurende de onthoudingsperiode. Paulus leerde in zijn eerste brief aan de Corinthiërs (7,5), dat men met onderling goedvinden wel in onthouding mocht leven, maar hij raadde aan, het dan toch maar vbor een korte tijd te doen „om u aan het gebed te wijden” en verder maar weer spoedig het gewone huwelijksleven voort te zetten „gaat er dan weer toe over, opdat de satan u niet behoort door uw onthouding”. Men ziet het, zelfs onthouding om hogere beweegredenen, om zich beter aan het gebed te wijden, is doorgaans niet zonder gevaar. Maar hoeveel te meer zal de duivel dan zijn slag zien te slaan, waar men niet uit versterving, maar door omstandigheden gedreven telkens tot onthouding over gaat, en dat niet voor enkele dagen, maar voor de gehele duur van de vruchtbare periode. Ten slotte is het kinderen verwekken de weg, die door de Voorzienigheid voor gehuwden is aangewezen. Deze weg zonder dringende redenen verlaten, kan zelden straffeloos geschieden. Heeft de H. Paulus niet in zijn eerste brief aan Timotheus 11,15 geschreven: De vrouw zal zalig worden door het baren van kinderen? Dat is in het algemeen de roeping van de gehuwde vrouw. Dat is en blijft haar ideaal, daarmee verdient zij haar hemelkroon, die des te schitterender zal zijn, naarmate er meer parels van kinderen in prijken. Beperking van het gezin door periodieke onthouding zal ook in de regel een ongunstige terugslag hebben op de kinderen. Er is voor de opvoeding der kinderen geen beter milieu dan een kinderrijk gezin. Kinderen uit grote gezinnen zijn de flinkste, is de algemene overtuiging, ’t Kan ook niet anders. In grote gezinnen leren de kinderen van jongsaf flink aanpakken. Ze worden niet vertroeteld of in het centrum der belangstelling geplaatst. Ze leren een stootje verdragen en zich aanpassen. Kinderen voeden elkander op. Al deze voordelen gaan gemakkelijk verloren, waar het gezin tot een kinderarm gezin wordt beperkt. 24 December 1933 werden 92 Italiaanse moeders van grote gezinnen (minstens 14 kinderen) door den Paus in audiëntie ontvangen. Daar hield de Markiezin Mannerini, echtgenote van den brigadier-generaal van de pauselijke edelgarde, een toespraak. Na verklaard te hebben, dat ze immer veel plezier beleefd had van haar groot gezin (van haar 18 kinderen waren er nog 15 in ’t leven) vervolgde zij: „Hoe meer kinderen men heeft, des te gemakkelijker wordt hun opvoeding. Men kan zeggen, dat ieder van hen een voorbeeld is voor de anderen. Ik verzeker u bij ondervinding dat het veel gemakkelijker is 15 kinderen op te voeden dan één enkel... Alle ouders moesten overtuigd zijn van die waarheid. De voldoening, die mijn kinderen mij hebben verschaft, vergoedt overvloedig de zorgen”. Ontaarde echtgenoten. Een dievenwagen houdt stil. Zwaar geboeid wordt een man door twee agenten de wagen uitgeleid. Een talrijke menigte is samengestroomd. Kreten van verontwaardiging slingeren ze den misdadiger naar het hoofd. Ze ballen de vuist en ze zouden hem te lijf gaan, als niet de sterke arm der politie het belette. Wat mag dat voor een misdadiger zijn? Hij heeft een onschuldig kind van 6 jaar vermoord. We begrijpen nu de verontwaardiging van het volk. Het doden van een weerloos kind voelt iedereen aan als een daad van onmenselijke wreedheid. Maar moet onze verontwaardiging dan nog niet veel groter zijn, wanneer een vader en moeder door abortus hun eigen kind van het leven beroven? En helaas, dit is een misdrijf dat dikwijls voorkomt. De paus spreekt er over in Casti Connubii en noemt dan deze ouders „ontaarde echtgenoten”. Ze trachten de kinderzegen te ontwijken en als dit om een of andere reden niet is gelukt, deinzen ze er niet voor terug het ontvangen kind te doden. (blz. 31). Ontaarde echtgenoten! Vooreerst maken zij zich schuldig aan moord. „Gij zult niet doodslaan!” klonk Gods gebod en klinkt nog altijd de stem van de natuur. En of het kind nu enige jaren oud is of pas van God een zieltje heeft ontvangen, dat doet er niet toe. Zodra een ziel is ingestort, is het een mens en heeft als zodanig recht op het leven, evengoed als een geboren kind. Ontaarde echtgenoten! Niet alleen zijn ze in de volle zin van het woord moordenaars, maar ook moordenaars van hun eigen kind. Wie zijn meer aangewezen om het kind te beschermen dan de ouders zelf? Wie zijn meer met banden van liefde verbonden aan het kind dan degenen, die het voortbrachten? En in plaats van het kind met beschermende liefde te omringen, laten ze het door een of ander middel sterven om het uit de weg te ruimen en er van af te zijn. Ontaarde echtgenoten! Ja, want door de moord op hun eigen kind beroven zij het bovendien nog van de mogelijkheid het H. Doopsel te ontvangen. Dat kind was door God geroepen tot de eeuwige gelukzaligheid. Maar door de schuld der ouders sterft het in staat van erfzonde en moet zo voor eeuwig verstoken blijven van het geluk des hemels. Hoe kan een vader en moeder zo wreed zijn? En nu mag de zonde in ’t geheim gebeuren. En de echtgenoten mogen denken: och, er kraait geen haan naar. Maar voor Gods oog blijft niets verborgen. En als die ontaarde ouders eenmaal ten oordeel zullen verschijnen, dan zal hun vermoord kind op hen staan wachten en rekenschap vragen, waarom ze het zo wreed vermoord hebben en het beroofd hebben van de eeuwige gelukzaligheid. Als het broederbloed van Abel om wraak riep naar de hemel, hoeveel te meer dan het onschuldig kinderbloed! We zeiden, dat deze misdaad zo dikwijls Voorkomt. In meerdere landen zijn de cijfers gewoonweg angstwekkend. In een katholiek land als Oostenrijk, waar strenge straffen op deze praktijk zijn gesteld, wordt het aantal slachtoffers nog op 60.000 kinderen per jaar geschat. Volgens statistische gegevens van de doktoren Pipard en Richet telde Frankrijk reeds in 1923 niet minder dan 425.000 van zulke moorden. En de toestand is er sindsdien zeker niet beter op geworden. In Duitsland moet het aantal per jaar één millioen bedragen. In Moscou werd een officiële inrichting opgericht, waar iedere vrouw, die het maar verlangde, haar ontvangen kind kon laten ombrengen. Ongeveer 30.000 kinderen werden daar per jaar het slachtoffer van. Begint thans de Sovjet-regering in te zien, dat zij op een fatale weg is? En steeds brutaler wordt de opzet. Er zijn er, die het doden van zulke kleinen vlakweg geoorloofd noemen. Anderen achten het geoorloofd om ernstige redenen, zoals om medische redenen, wanneer de dokter zou constateren, dat het leven van de moeder gevaar loopt, of om sociale redenen, wanneer daardoor b.v. de goede naam van de vrouw kan gered worden of de vrouw daardoor in staat wordt gesteld haar arbeid voor de broodwinning door te zetten, of ten slotte om eugenetische redenen, wanneer het kind gebrekkig of zwakzinnig zou zijn. De H. Vader neemt in zijn encycliek de verdediging op van het kind en verkondigt, dat het nooit en niemand geoorloofd is de hand te slaan aan het leven van die kleinen. Hun leven is immers even heilig als dat van de moeder, omdat ze evengoed mens zijn. En dan vermaant de Paus de burgerlijke overheid door geschikte wetten en straffen het leven van die onschuldige kinderen te beschermen en dit te meer, omdat die kleinen niet bij machte zijn zichzelf te verdedigen, (blz. 31). En plechtig klinkt zijn dreiging: Mocht echter het staatsgezag aan deze kleinen niet alleen zijn bescherming weigeren, maar dit doden door de handen van geneesheren en anderen toelaten, of, wat nog erger is, hen daaraan over le ver en: dan mogen zij wel indachtig zijn, dat God hun rechter is en de wreker van het onschuldig bloed, dat van de aarde ten hemel schreit, (blz. 32). Moord is een wraakroepende zonde. Het moet ons daarom niet verwonderen, dat reeds tijdens het leven de zonde van abortus zwaar gewroken wordt. In een open brief aan het officiéél orgaan der Russische vakbeweging klaagt een Russische studente er over, dat zij zich bitter heeft laten bedriegen door de officiële propagandisten der Sovjet-regering. Aangelokt door de gemakkelijke manier, waarop deze de dingen voorstelden, had zij haar kind laten doden. Zij verklaart, dat zij, haar jeugd ten spijt, „een volkomen machteloze, een gekwelde hysterische vrouw is geworden, die zonder hoop door het leven gaat”, terwijl zij „nog 5 jaar geleden gezond, levenskrachtig, energiek en helder van verstand was”. (De Tijd van 9 Aug. ’35). Zij is niet de enige, die het heeft ondervonden hoe zwaar Gods wrekende hand kan neerkomen. Vloek of zegen in de handen der ouders. Het hoofddoel van het huwelijk is — gelijk we aantoonden — tweeledig: het vóórtbrengen en opvoeden van kinderen. We hebben daaruit reeds enige conclusies getrokken met betrekking tot het verkrijgen van kinderen. Thans een woord over de opvoeding. Opvoeden is een recht en een plicht van de ouders. Gelijk God de ouders tot zijn medehelpers heeft aangenomen om een nieuw leven op de wereld te plaatsen, zo wil Hij ook, dat de ouders mede-arbeiden om het kind groot te brengen, het te onderrichten en het als het ware pasklaar te maken voor de hemel. De ouders hebben de verheven taak een Voorzienigheid te zijn voor hun kind en het alles te schenken, wat het voor het natuurlijk en bovennatuurlijk leven nodig heeft. Voor het natuurlijk leven. De ouders moeten zorgen voor een goede gezondheid van hun kind. Daar grotelijks in te kort schieten zou betekenen zich schuldig maken aan grote zonde. We kunnen hier niet verder over dit punt uitweiden. Slechts één zaak willen we nader bespreken: de plicht van een moeder om haar pas geboren kind zelf te voeden. De natuur wijst aan, dat de moeder zelf haar kind moet voeden. Geen enkel kunstmatig voedsel kan de natuurlijke borstvoeding evenaren. Dat het sterftecijfer van kinderen nog zo groot is, vooral in het zuiden van ons land, is voor een goed deel te wijten aan het feit, dat nog meerdere moeders met de fles voeden in plaats van haar kind natuurlijke voeding te geven. We laten hier het woord aan Dr. J. L. Keyzer, kinderarts te Tilburg: „Cijfers uit verschillende landen bewijzen het grote nut der borstvoeding. Waar de natuurlijke voeding algemeen is, daar is de zuigelingensterfte laag. Daarom hebben Noorwegen en Zweden steeds uitgeblonken door hun lage sterfte. Niet van het klimaat of de woning, niet van stad of platteland, niet van welstand of rijkdom der ouders is in de eerste plaats de zuigelingensterfte afhankelijk, doch van de voeding, die het kind krijgt. (Borst of fles). In ons land en buitenland hebben we de bewijzen daarvoor. In de kazernewoning der arbeiders in de grote stad komt ziekte en sterfte onder de zuigelingen vaak veel minder voor dan in de rijke boerenhofstede op het land, omdat de arbei- dersvrouw, bezoekster van een C. B. (dit is Consultatiebureau voor zuigelingen),- haar kind trouw de borst geeft en de boerin, dikwijls ver van een zo nuttig centrum van zuigelingenzorg verwijderd, slecht voorgelicht, haar kind een totaal ondoelmatige papvoeding geeft”. *) En dan beschrijft de dokter verder, hoe de borstvoeding nog gunstig blijft nawerken bij den kleuter, het schoolkind, den jongeling, terwijl kunstmatig gevoede kinderen gemakkelijk ten offer vallen aan gevaarlijke ziekten «Is kinkhoest, mazelen, diphterie en roodvonk. „In gestichten, kolonies, ziekenhuizen hopen zich op de voormalige fleskinderen”. Zeker, het kind zelf voeden vraagt van de moeder offers. Maar dokter Keyzer zegt het zo juist en treffend: „Het moet voor de moeder een grote voldoening zijn te weten, dat zij haar kind, dat zij zelf heeft gevoed, iets kostbaars, iets wat niet te vervangen is, voor altijd heeft geschonken. Wel heeft het haar offers gekost en heeft zij zich menig genoegen moeten ontzeggen. Haar vriendin, die door buurvrouw of dienstbode het kind de pap liet voeren, kon veel meer uitgaan. Doch voor haar blijft de tijd, dat zij haar kind zelf zoogde, de schoonste van haar leven. En *) Het groeiende leven, blz. 27—28. Dit boekje kan ik ten zeerste aanbevelen. Uitgave van „Het Wit-Gele Kruis”, Oudwijk 19, Utrecht. het kan niet anders of de band, die in die tijd tussen haar en haar borstkind is gelegd, is inniger gehecht”. Voor het hovennatuurlijk leven. De voornaamste zorg der ouders blijft echter de kinderen een goede godsdienstige opvoeding te geven. De mens is geschapen niet voor deze wereld, maar om God te dienen en later in de hemel Hem eeuwig te bezitten en te beminnen. Als het kind deze eindbestemming niet bereikt, heeft de opvoeding gefaald en zijn alle verdere moeiten te vergeefs geweest. Tot zo’n kind zou men kunnen zeggen, wat Jezus sprak tot Judas: Het ware voor u beter geweest, zo ge niet geboren waart. Over de godsdienstige opvoeding is een heel boek te schrijven. Hier moeten we ons beperken tot slechts enkele punten. 1. De ouders moeten het kind leren van jongsaf z’n kopje te buigen. Dat begint reeds als het kind nog zuigeling is. Als een zuigeling zich in z’n kinderbedje verveelt, gaat hij — liefst midden in de nacht — radiootje spelen en als een versterkte zender een huil-uitzending geven. Het is dan meestal onverstandig met het kind op de arm door de kamer te gaan lopen of om het zoet te houden, het aan te leggen of de fles te geven. De kleine staat dan verwonderd over z’n eerste successen en een volgend maal lapt hij het weer en wordt op de duur een ware tiran. Ouders, leert uw kleine van ’t begin af gewennen aan orde en regelmaat. En begint hij te schreeuwen, laat -hem dan maar schreeuwen. 1) Hij zal spoedig merken, dat niet hij de baas is, maar vader en moeder. 2. Spoedig moet men ook het kind leren bidden en het enig begrip bijbrengen van „Lieve Heertje” en Moeder Maria. 3. Zijn de kinderen groter geworden dan lere men ze dikwijls, liefst dagelijks, te communiceren. De verleiding en ergernis van de wereld is groot, de dagelijkse H. Communie is een krachtig tegengift. Van veel gewicht is het ook, dat de kinderen een vasten biechtvader hebben en bij hem op geregelde tijden te biechten gaan. 4. Het behoort ook tot de plicht van de ouders te waken over de deugd van hun kinderen. Ze moeten controleren met wie ze omgaan en wat voor lectuur ze lezen. Verloofden moeten ze nooit alleen laten. We zouden er zo nog heel wat puntjes aan toe kunnen voegen, maar de aard van deze brochure gebiedt ons kort te zijn. We eindigen met een vermaning, die de H. Clemens Maria eens gaf in een van zijn preken: „Gij, vaders en moeders, vergeet niet, dat vooral van u de zegen of de vloek van het menselijk geslacht afhangt, want aan u is de opvoeding van het mensdom toevertrouwd. Ge zult een goed geslacht kweken, wanneer *) We gaan van de veronderstelling uit, dat het kind goed gezond is. Schreeuwen kan ook een teken zijn van ziekte. Men kan dat aan de wijze van schreien merken. In dit geval raadplege men den dokter. gij de wederspannige wil van de kinderen breekt. Wat men zaait in de harten van de kinderen, blijft tot in de ouderdom. Weest er van overtuigd: als gij doet wat in uw vermogen is, zal God wasdom schenken”. De eigenschappen van het Huwelijk. De enkelvoudigheid. In de voorgaande hoofdstukken bespraken we het doel van het huwelijk (hoofddoel en nevendoelen) met de konsekwenties, die daaruit volgden. Thans moeten we de twee grote eigenschappen van het huwelijk gaan beschouwen, de enkelvoudigheid en onverbreekbaarheid. De enkelvoudigheid van het huwelijk wil zeggen,^dat het slechts mag gesloten worden tussen één man en één vrouw. Verboden is dus, dat één vrouw meerdere mannen heeft (polyandrie) en dat één man meerdere vrouwen heeft (polygamie of veelwijverij). Dat God het huwelijk als een monogamie, dat wil zeggen, als een enkelvoudige verbintenis tussen één man en één vrouw heeft ingesteld, blijkt duidelijk uit de H. Schrift. Toen God Eva had geschapen, leidde Hij haar tot Adam en verbond beiden in het huwelijk. Adam kreeg toen van God een klaar inzicht in het wezen van het huwelijk en zo sprak hij plechtig voor alle komende geslachten: „Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen zijn twee in één vlees”. (Boek der Schepping 2, 24). Zo innig wilde God derhalve de band, die man en vrouw zou verbinden, dat er geen plaats meer was voor een derde. Man en vrouw zouden samensmelten tot één vlees, één persoon. We zien dan ook in de gewijde geschiedenis, dat de eerste mensengeslachten de enkelvoudigheid van het huwelijk in ere hielden. Eerst Lamech, een verre nakomeling van Caïn, begon met twee vrouwen te nemen. Maar Lamech was dan ook een slecht mens. Hij was een moordenaar. Zijn voorbeeld vond navolging. Het mensdom begon af te zakken tot dat diep zedenverval, dat een zondvloed noodzakelijk maakte om de ongerechtigheid weg te spoelen. Later vinden we bij de aartsvaders en het Joodse volk de veelwijverij in zwang als een geoorloofde zaak. God had als opperste wetgever hen gedispenseerd in de wet der enkelvoudigheid. Waarom God dit had gedaan? Volgens den H. Thomas van Aquino en andere godgeleerden, om een talrijk geslacht te kweken voor de dienst van den waren God. 1) Het resultaat was inderdaad, dat het nageslacht van Abraham, Isaac en Jacob zich spoedig ontwikkelde tot een groot volk. Andere godgeleerden daarentegen menen, dat God het Joodse volk om dezelfde reden in de enkelvoudigheid dispenseerde, waarom Hij hun ook de echtscheiding toestond, namelijk om de hardheid van hun gemoed. (Matth. 19,8). De Joden waren een volk, dat maar moeilijk de nek kon buigen onder Gods geboden. God zelf klaagde er over. „Ik zie, dat dit volk hard van nek is”. (Exod. 32, 9) . Daarbij J) S. Th. Suppl. q65, a. 2. c. kwam nog, dat het voorbeeld van de heidense volken aanstekelijk op de Joden moest werken. Het was dus te voorzien, dat zij zich tot veelwijverij zouden laten verleiden. Om het zondige daarvan te voorkomen, zou God daarom hebben toegestaan meerdere vrouwen te nemen. Maar toen Christus de volmaakte wet van het evangelie kwam verkondigen en het mensdom alle middelen verschaffen om God heilig te dienen, trok Hij de dispensatie in. Het huwelijk moest weer zijn, zoals God het oorspronkelijk had ingésteld: enkelvoudig. Sindsdien heeft de Kerk, de bewaarster van de goddelijke wetten, streng vastgehouden aan deze enkelvoudigheid. Hoe vurig zij ook verlangde de heidense volken in baar schoot te ontvangen, onverbiddelijk klonk steeds haar eis: Verlaat uw vrouwen, slechts één mag uw rechtmatige echtgenote zijn! En ook nu nog handhaaft de Kerk in de missielanden onwrikbaar deze enkelvoudigheid van het huwelijk. Dikwijls is dat het struikelblok voor inlandse opperhoofden. Zij zouden wel katholiek willen worden, als het hun werd toegestaan hun vrouwen te behouden. Maar neen, al weet de Kerk, dat zij mét die opperhoofden ook hele stammen voor het ware geloof zou winnen, onverzettelijk blijft zij vorderen: Slechts één vrouw! Zo heeft God het bevolen. Geen duimbreed wijkt zij er van af. De Paus noemt in Casti Connubii de enkelvoudigheid een huwelijksgoed. En inder- daad. Dat een man slechts één vrouw mag hebben, moet men werkelijk als een weldaad van God beschouwen. Om met één vrouw in vrede te leven schijnt voor menig man reeds een kunst! Wat is het dan een onmogelijk werk met meerdere vrouwen vrede te houden en ze ook onderling in vrede te doen samenleven. Zelfs Abraham, die heilige aartsvader, speelde dat niet klaar. Hij zag zich genoodzaakt zijn tweede vrouw Agar met haar zoon Ismaël weg te zenden om wille van de lieve vrede. En zo valt het ons meermalen op, als we de gewijde Boeken lezen, welke droevige huwelijksverhoudingen voortkwamen uit de polygamie. Trouwens, als we een blik slaan op de heidense volken, bij wie thans nog de veelwijverij in zwang is, dan zien we klaar, hoe treurig het daar met het familieleven is gesteld. De vrouw gelijkt daar meer op een slavin dan op een levensgezellin. Zij is geheel overgeleverd aan de willekeur van den man. Haar waardigheid en vrijheid wordt met voeten getreden. En worden door de veelwijverij de zedeloze begeerten ingeperkt? David had verscheidene vrouwen. En toch, als hij Bethsabee zag, liet hij haar man Urias doden om ook haar nog te bezitten. Het is goed dit alles voor ogen te houden, nu in onze dagen de Kerk verweten wordt, dat zij ouderwets is en overdreven gestreng met haar huwelijksmoraal; nu men meent, dat verruiming van de huwelijksband en vervlakking van de zedelijkheidsbegrippen verbetering van zeden zullen aanbrengen. Neen, geen dijken doorslaan, dan is de stroom niet meer te keren. Maar de grenzen, door God gesteld, bevestigen en versterken! Huwelijkstrouw. „Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en ze zullen zijn twee* in één vlees”. Deze woorden door Adam gesproken, hebben we in het vorig hoofdstuk beschouwd en er de gevolgtrekking uit gemaakt, dat het huwelijk door God is ingesteld als een monogamie, als een enkelvoudige verbintenis tussen één man en één vrouw, met uitsluiting van ieder ander. Maar daarmee hebben we nog niet al de diepte van die woorden gepeild. Nog een gouden schat van gedachten ligt op de bodem verborgen. Kan men zich een inniger band denken dan die welke het kind met zijn ouders verbindt? Heeft vader niet dag in dag uit gezwoegd voor het levensonderhoud van het kind? Was hij niet steeds een en al zorg voor de deugd, de gezondheid, de toekomst van zijn kind? Heeft hij het niet altijd omringd met een tedere warme vaderliefde? En wat te zeggen van de moeder? Vondel zingt het zo treffend: De band, die ’t harte bindt Der moeder aan het kind Gebaard met wee en smarte, Aan hare borst met melk gevoed Zolang gedragen onder ’t harte, Verbindt het bloed. (In Gijsbrecht van Aemstel). De liefde en toewijding der ouders heeft van lieverlede het kind met een onbreekbare liefdeketen aan vader en moeder verbonden. En hoe ouder een rechtgeaard kind wordt, hoe meer hij de zorgen van vader en moeder gaat waarderen en hoe meer hij ook zijn ouders gaat beminnen. En toch, hoe vast en nauw die bloed- en liefdeband ook is, toch zal een huwende man het onverbreekbare moeten breken. Hij zal zijn vader en moeder moeten verlaten om zich aan zijn vrouw te hechten. En ook de vróuw zal dat offer moeten brengen om haar man te behoren. De huwendën moeten vergeten kind te zijn om zich geheel in liefde weg te schenken aan elkaar en door die liefdevereniging zelf vader en moeder te worden van een kind. En ze zullen zijn twee in één vlees.... Zo heeft de Schepper het gewild. Maar dan is ook de onomstotelijke conclusie, dat er geen band op aarde zo sterk en onontbindbaar is als de band tussen man en vrouw, dat er geen liefde bestaat zo innig, zo toegewijd als de echtelijke liefde, daar ze zelfs de kinderliefde overtreft, dat er op deze wereld geen trouw zo oprecht en onkreukbaar mag zijn als de huwelijkstrouw. En zo is het dan ook in een volmaakt christelijk gezin. Man en vrouw zijn daar zo geheel een, dat zij niet alleen één vlees zijn, maar ook één hart en één ziel. De vreugde van de een is ook de vreugde van de ander. Waar de een lijdt, heeft ook de ander verdriet. De man werkt voor de vrouw en de vrouw doet alles om het leven van den man te veraangenamen. Ze gaan geheel in elkaar op. Ze malen niet om de genoegens van de wereld, om uit te gaan of vriendschapsrelaties er op na te houden. Ze hebben genoeg aan elkaar. Ze voelen zich niet gelukkiger dan na gedane arbeid in eikaars gezelschap te kunnen zitten. „Wees mijn engel, vrouwke, wees mijn hemel huis” is het enige wat de man verlangt. Wat zijn zulke huwelijken gelukkig! Ze zijn, al is deze aarde een tranendal, een verre herinnering aan dat verrukkelijke paradijs, waarin de Schepper van het menselijk geslacht de eerste mensen heeft geplaatst. (blz. 53). ’t Is maar jammer, dat er tegenwoordig nog maar betrekkelijk weinig van die echt christelijke huwelijken gevonden worden! In zo menig gezin is de huwelijkstrouw hopeloos zoek geraakt. „Men spreekt nog altijd van „trouwen”, merkt terecht Pater D. Cox op, maar zouden velen nog wel voldoende beseffen, dat de stam, de kern van dat werkwoord „trouw” is? In de meeste landen is „veelwijverij en veelmannerij” verboden, wettelijk ja, maar feitelijk bestaat zij thans méér dan ooit, in ’t geheim en in het publiek, in allerlei vormen van echtbreuk en huwelijksontrouw. In de vorm van echtbreuk en overspel met anderen, getrouwden en ongetrouwden, ene of meerdere, in ontuchthuizen of private verkeringen; in de vorm van flirt en lichtzinnige minnerijtjes, liaisons met z.g. „vrienden en vriendinnen”, die misschien niet direct tot het uiterste gaan, maar die op den duur toch onvermijdelijk de bloem der huwelijksliefde tot verwelking brengen, als het niet erger is; in de vorm van z.g. „troostzoekerijtjes” voor het levensleed van een „mislukt huwelijk”; in de vorm van echtelijke afkeer en scheiding der harten, waardoor gehuwden, al wonen zij voor het oog der wereld nog onder één dak, niet met elkaar maar naast elkaar leven, waar botsingen en conflicten niet uitblijven en waar zich onder hetzelfde dak een scheiding van tafel en bed voltrekt”. (Huwelijk en Huisgezin April 1933). Het ergste daarbij is, dat men heden ten dage al deze soorten van huwelijksontrouw gaat goedpraten. De Kerk is te streng en te ouderwets met haar enge huwelijksmoraal. Dat een gehuwd persoon er een zondige omgang met een derde op na houdt, moest zij door de vingers zien. Voor niet weinigen is immers het huwelijk niet toereikend om aan hun neigingen en behoeften bevredigend te voldoen. Zo stelt men het voor. En men beroept zich daarbij op de vooruitgang der mensheid. De tijden zijn veranderd, de opvattiiigen en praktijken van het hedendaags mensdom zijn eenmaal vrijer en toegeeflijker dan vroeger. Daarom behoorde de Kerk gelijke tred te houden met de moderne stromingen. En ook de staatswetten, die de huwelijkstrouw in bescherming nemen, dienden afgeschaft te worden. Zo redeneert men. Krachtig komt de Paus in Casti Connubii op tegen deze verderfelijke dwaling. „Edélvoelende en reine echtgenoten wijzen deze ftëdenksels reeds instinctief als zinloos en schandelijk met verachting van de hand. En inderdaad, deze stem der natuur vindt haar volle goedkeuring en bekrachtiging, zowel in het bevel van God: „Ge zult geen overspel bedrijven”, als in de uitspraak van Christus: „Wie een vrouw beziet om haar te begeren, heeft reeds overspel met haar gepleegd in zijn hart”. Geen gewoonten van mensen of slechte voorbeelden, geen vooruitgang der mensheid van welke aard dan ook, zullen ooit in staat zijn de kracht van dit goddelijk gebod te verzwakken”, (blz. 34). En als bewijs daarvoor wijst de Paus op de onveranderlijkheid van Christus. Christus kan niet veranderen. Wat Hij gisteren was, dat is Hij vandaag nog en zal Hij blijven in eeuwigheid. De onfeilbare God. En daarom kan ook zijn leer niet veranderen. Wat Christus heeft geleerd, blijft eeuwig waar. Geen stip zal er van vergaan. De onverbreekbaarheid. „Op alle huisdeuren moest men schrijven: Een geldig gesloten en voltrokken huwelijk kan niet meer ontbonden worden totdat de dood het ontbindt”. Aan deze woorden van Kardinaal Faulhaber denken we terug, nu we gaan handelen over de tweede eigenschap van het huwelijk: de onverbreekbaarheid. Het is ontstellend, zo lichtvaardig tegenwoordig met de huwelijksband wordt omgesprongen. In den blinde trouwt men er maar op los en als na langere of kortere tijd de echtverbintenis niet meer bevalt, dan gaat men doodeenvoudig weer van elkaar en zoekt een andere partij alsof het huwelijk een huurcontract ware, dat men naar believen kan sluiten en weer opzeggen. Als de H. Vader vanaf zijn Apostolische wachttoren deze en dergelijke funeste dwalingen aanschouwt en bemerkt, hoe ook dit zedenbederf veld wint onder de gelovigen, voelt hij zijn hart met droefheid vervuld worden. En met de wapens, die de H. Schrift en de standvastige leer der Kerk hem in de hand geven, snelt hij toe om de katholieke leer van de onverbreekbaarheid te verdedigen tegen de moderne huwelijksbelagers. We zullen deze wapens van meer nabij beschouwen. Toen God Eva uit Adams rib had gevormd en beiden in het huwelijk verbond, sprak Adam: „Dit is nu gebeente van mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en ze zullen zijn twee in één vlees”. Volgens de Kerkvergadering van Trente sprak Adam deze woorden op ingeving van den H. Geest en kondigde daardoor „de altijddurende en onverbreekbare huwelijksband” af. Als immers man en vrouw niet meer twee, maar één vlees vormen, dan volgt daaruit noodzakelijk, dat zij niet meer kunnen saheiden. En dat dit werkelijk de zin is van de H. Schrift, blijkt overklaar uit Christus’ bevestiging. Op zekere dag kwamen de Farizeën bij Christus en vroegen of het ooit een man geoorloofd was zijn vrouw te verstoten. Christus antwoordde: „Hebt ge niet gelezen, dat Hij, die in den beginne de mens heeft geschapen, hem man en vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: „Daarom zal de man vader en moeder verlaten, en zich hechten aan zijn vrouw; en die twee zullen één vlees zijn”? Ze zijn dus geen twee meer, maar één vlees. Wat dus God heeft verbonden, dat scheide geen mens”. (Matth. 19, 4—6). De Farizeën wierpen op, dat Mozes de Joden toch had toegestaan hun vrouw een scheidingsbrief te geven en ze daarna weg te zenden. Dit was inderdaad het geval. God had Mozes volmacht gegeven in de wet der onverbreekbaarheid te dispenseren, omdat — gelijk we gezien hebben — de Joden maar moeilijk zich konden huigen voor Gods wet. 5 Daarom antwoordde Jezus: „Om de hardheid van uw gemoed heeft Mozes u toegestaan uw vrouw te verstoten. In den beginne echter was het zo niet”. En nu Jezus de wet van Mozes kwam vervolmaken, bracht Hij het huwelijk weer tot zijn oorspronkelijke waardigheid en ongereptheid terug. Daarom liet Hij er plechtig op volgen: „Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot buiten geval van echtbreuk en een ander huwt, pleegt echtbreuk, en wie een vrouw huwt, die door haar man verstoten is, pleegt echtbreuk”. Duidelijk kondigt hier Jezus af, dat de band van het huwelijk weer onverbreekbaar is. Al mocht men ook zijn vrouw wegens overspel wegzenden, dan mocht men daarom nog niet met een ander huwen. De huwelijksband bleef. De H. Paulus herhaalt nog eens in zijn brief aan de Corinthiërs deze leer van Christus: „Aan de gehuwden beveel niet ik, maar de Heer, dat de vrouw zich niet mag scheiden van den man en zo ze toch gescheiden is, dat ze dan ongehuwd moet blijven of zich met den man moet verzoenen; ook dat de man de vrouw niet mag verstoten”. (Cor. 7, 10—11). Met hand en tand heeft de H. Kerk altijd deze leer over het huwelijk gehandhaafd en verdedigd. Als in de 16e eeüw Hendrik VIII van Engeland van den paus eiste, dat deze zijn wettig huwelijk zou ontbinden om met een ander te kunnen huwen, zag de paus liever Engeland zich van de Kerk losscheu- ren. dan ook maar een stip of jota af te wijken van Christus’ leer over de onverbreekbaarheid van de huwelijksband. En als de mannen der reformatie Hendrik VIII bijvielen en het huwelijk weer openstelden voor echtscheiding, verwierp de Kerkvergadering van Trente deze echtscheidingsleer als ketterij. „Als iemand zegt, dat om ketterij of om de last van het samenwonen of om moedwillige verlening de huwelijksband los gemaakt kan worden: hij zij in de ban”. „Als iemand zegt, dat de Kerk dwaalt, wanneer zij geleerd heeft en leert, dat volgens de evangelische en apostolische leer de band van het huwelijk niet verbroken kan worden wegens overspel van een der echtgenoten, en dat geen der echtgenoten, ook de onschuldige niet, die geen aanleiding tot overspel heeft gegeven, nog tijdens het leven van den ander een nieuw huwelijk kan sluiten, en dat de man zich schuldig maakt aan echtbreuk, als hij zijn overspelige vrouw wegzendt en een andere trouwt, en eveneens de vrouw, die haar man wegstuurt en een ander huwt: hij zij in de ban”, (blz. 42). Zo blijkt zonneklaar uit de H. Schrift en de leer der Kerk, dat het huwelijk onverbreekbaar is. De huwelijkskransen verwelken, de bruiloftsliederen sterven weg, maar het jawoord gesproken voor het altaar des Heren blijft. Het staat opgetekend in het boek, waaruit de eeuwige Rechter eenmaal zal oordelen I de levenden en de doden. En geen mensenhand is bij machte dit woord er uit te wissen. De echtscheiding. Wij zagen, dat de band van ieder wettig huwelijk door geen mensenhand kan verbroken worden. „Wat God heeft verbonden, dat scheide geen mens”. Vandaar dat noch de Kerk, die het recht heeft de huwelijken van gedoopten te regelen, noch de staat, die het huwelijk van ongedoopten kan regelen, wettig echtscheiding kan uitspreken. Slechts twee gevallen zijn er, dat de huwelijksband verbroken kan worden. Maar dit zijn geen eigenlijke, doch slechts schijnbare uitzonderingen. Immers het is niet een mens, maar God zelf, die in die twee gevallen de onverbreekbaarheid opheft. Het betreft het z.g. Paulinische privilegie, volgens hetwelk een wettig huwelijk tussen ongedoopten kan ontbonden worden, wanneer de ene partij zich bekeert en de andere weigert in vrede de samenleving voort te zetten. Dit wordt Paulinisch privilegie genoemd, omdat de H. Paulus er over spreekt in zijn eerste brief aan de Corinthiërs (7, 12—15). Het ander geval geldt het christelijk huwelijk, dat wel geldig is gesloten, maar nog niet door de huwelijksdaad is voltrokken. De Kerk heeft altijd geleerd, dat in deze beide gevallen het huwelijk kan ontbonden worden. En aangezien de Kerk in geloof en zedenleer niet kan dwalen, staat dit dus onomstotelijk vast. Maar in alle andere gevallen is de huwelijksband een keten, die slechts de ijzersterke hand van de dood kan verbreken. Hieruit volgt, dat de staat in ’t geheel geen macht heeft echtscheiding uit te spreken. De staat kan wel plechtig door heren in statie jas het huwelijk ontbonden verklaren en dit in zwaarwichtige boeken registreren, maar in werkelijkheid gebeurt er niets. Voor God heeftMit gèen waarde. Hij houdt zijn hand op het verzegelde huwelijk en de echtgenoten zijn evenzeer — met alle rechten en plichten van het huwelijk — aan elkaar verbonden als tevoren. We hebben hier te doen met een noodlottige dwaling van de staat. Want wie begrijpt niet, dat daardoor God een groot onrecht wordt aangedaan en dat deze dwaling in praktijk gebracht een kanker is, die het huisgezin en daardoor de gemeenschap aanvreet en verwoest? Niet ten onrechte noemde dan ook Leo XIII de echtscheiding de grootste vijand van gezins- en volkswelvaart. En hij, de wijdziende paus, die als met hemels licht de nevelen van de toekomst mocht doorboren, voorspelde: als de lichtzinnige opvattingen omtrent het huwelijk niet zouden veranderen, dan stond er een crisis te vrezen, een crisis, waarin huisgezin en maatschappij zouden worden geworpen, en die geheel de bestaande orde in gevaar zou brengen, (blz. 44). Het was in 1880, dat Leo dit voorspelde en thans beleven we de bittere vervulling van die profetie. Mocht het mensdom nu dan eindelijk inzien, wat het tot vrede strekt! Mocht het nu eindelijk gaan beseffen, dat het spelen met de heilige huwelijkswetten van God slechts onheil en vloek brengt en dat het herstel van de ontwrichte maatschappij ligt in een terug naar een reine en ongeschonden echtverbintenis, in een terug naar de ware christelijke huwelijksopvatting, zoals de katholieke Kerk die altijd heeft geleerd. „Maar neen”, zo horen we onzen tegenwoordigen paus klagen, „de propagandisten van een Nieuw-Heidendom zijn door een droeve ondervinding niet wijzer geworden. Ja, ze gaan zelfs altijd maar door met de dag heftiger uit te varen tegen de heilige onontbindbaarheid van de echtvereniging en tegen de wetten, die deze onontbindbaarheid begunstigen. Ze beweren, dat men nu eens tot een besluit moet komen, waarbij de echtscheiding geoorloofd wordt verklaard, opdat er zo een andere en meer menselijke wet in de plaats kome van de wetten, die sinds lang verouderd zijn. En ze weten natuurlijk talrijke redenen van allerlei soort ten voordele van de echtscheiding in het midden te brengen”, (blz. 40). Als echtscheiding — zo redeneren zij — niet bij de wet verboden of althans gemakkelijk te krijgen was, dan zouden zoveel mislukte huwelijken ontbonden kunnen worden en kon ieder zijns weegs gaan en een ander gelukkiger huwelijk proberen. Dan kon er beter voor de opvoeding van de kinderen worden gezorgd, die nu — vanwege het wangedrag van vader of moeder, of vanwege de scheve verhouding tussen vader en moeder — van het pad der deugd worden afgetrokken. Dan behoeft men geen echtbreuk te plegen of voor te wenden om toch maar echtscheiding voor de wet gedaan te krijgen. Dan zouden er heel wat misdrijven van echtbreuk enz. worden voorkomen, die nu meermalen voortspruiten uit kinderloze huwelijken enz. enz. Met deze en dergelijke schijnheilige redenen preken deze vossen de passie. Maar met één zinnetje ontzenuwt Pius XI de kracht van hun argumenten. Met al hun pleidooien vóór de echtscheiding heeft de Paus hen in één zet schaakmat: Wat God heeft verenigd, dat schelde geen mens. Zó luidt de onwrikbare wet van God en zó heeft Christus het bevestigd. Dat is een wet, die door geen bepalingen van mensen noch door besluiten van volkeren of door de wil van wetgevers kan verzwakt worden, (blz. 41). Geen mensenhand mag en kan derhalve aan de huwelijksband ooit raken. Mocht in een uiterst geval het wenselijk of nodig zijn, dat man en vrouw scheiden, dan bestaat er een oplossing, waarbij de huwelijksband ongeschonden blijft: n.1. door het apart gaan wonen, wat wij in het Nederlands noemen scheiding tussen tafel en bed. Met deze ge- deeltelijke scheiding worden alle bezwaren, die men tegen de onverbreekbaarheid van het huwebjk aanvoert, ondervangen. In een volgend hoofdstuk zullen we nader zien, welk een vloed van rampen de echtscheiding met zich voert. Een vloed van rampen. Er zijn mensen, die wijzer willen zijn dan Onze Lieve Heer. We hebben gezien, dat er steeds meer stemmen van betweters opgaan, die menen, dat Kerk en Staat goed deden de echtscheiding toe te staan of gemakkelijker te maken. Maar als we ons de noodlottige gevolgen indenken van een huwebjk zonder band, dan mogen we Onzen Lieven Heer wel op onze blote knieën danken, dat Hij het huwebjk als een on verbreekbare staat heeft ingesteld. In het tijdschrift Cijfers en Feiten vinden we enige statistieken, waaruit wel wat valt te concluderen. In 1930 leefden er volgens de volkstelling hier in Nederland 30.844 personen in staat van echtscheiding. *) Wat een getal! En nu is de Nederlandse wet nog niet eens het scheutigst met echtscheiding uit te spreken. Voeg daar nu eens bij de echtscheidingen van abe andere landen. Wat een schervenmassa van uit elkaar gesprongen huwebjken! En bereken nu eens, hoe onmetelijk groot i) C. en F. 1932—’33 p. 362. dit aantal zou zijn, als echtscheiding van Godswege geoorloofd was. En wat zouden dan de gevolgen daarvan zijn? De Paus bespreekt ze in „Casti Connubii”. (blz. 43). Vooreerst zouden rust en veiligheid in het huwelijk hopeloos zoek zijn. Men weet dan immers: als het mijn wederhelft vroeg of laat niet meer bevalt, dan gaat hij (zij) heen en laat mij alleen achter. Geen sprake meer, dat man en vrouw zich in volle vertrouwen en algehele liefde aan elkander wegschenken, want altijd zouden angst en achterdocht de kwellende vraag doen stellen: is het hem (haar) ernst met voor eeuwig de mijne te willen blijven? En die angst en achterdocht zouden toenemen bij ieder huiselijk geschil. Als echtscheiding geoorloofd was, zou de waardigheid van de vrouw omlaaggehaald worden, omdat zij immer gevaar liep om, na de slavin te zijn geweest van de lusten van den man, door hem aan haar lot te worden overgelaten. De gedachte, dat echtscheiding geoorloofd is, zou een giftige prikkel zijn voor allerlei soorten van ontrouw, want als je tóch van plknar moogt, waarom dan niet je gedachten laten gaan naar andere mannen, naar andere vrouwen? En die gedachten zouden gemakkelijk tot verkeerde begeerten en daden voeren. Als echtscheiding geoorloofd was, dan zou men allicht, om zichzelf de pas niet af te snijden, het kinderaantal beperken, want ieder kind, dat er bij kwam, zou scheiding moeilijker maken. Als scheiding geoorloofd was, hoeveel kinderen zouden dan daar niet de dupe van worden? Raadplegen we weer eens een statistiek. In 1933, dus in één jaar tijds, zagen hier in Nederland 1609 kinderen hun vader en moeder door echtscheiding van elkaar gaan. 1) Dat betekende dus voor de meeste, zo niet voor alle, de knak in hun opvoeding. De moderne criminologie en de verslagen van de kinderpolitie zijn daar om te bewijzen, dat het gebroken gezin een vette voedingsbodem is voor allerhande misdadigheid. Neen, dan heeft God toch zeer wijs gehandeld, toen Hij bij de stichting van het huwelijk de huwelijksband onverbreekbaar verklaarde. En dan moeten we wel dom en gewetenloos die staten noemen, die — tegen Gods wet in — de gelegenheid tot echtscheiding steeds ruimer maken. Al de rampen, die we van een huwelijk zonder blijvende band hebben opgesomd, komen als een stortvloed neer over de landen, waar echtscheiding hoogtij viert. Rusland draagt de schande van het wereldrecord te slaan. Driehonderd echtscheidingen op de 100.000 inwoners. 2) Het modem heidendom juicht deze „vrijheid” toe als een heerlijk ideaal. Maar het gevolg? De zeden zijn er zo barbaars geworden en de !) C. en F. 1934—’'35 p. 298. 2) C. en F. 1931—32 p. 69. onopgevoede jeugd is zo baldadig en bedorven, dat het zelfs de godlozen te bar wordt. En tlians heeft de raad van volkscommissarissen van Groot Rusland alvast bepaald, dat bij echtscheiding de tegenpartij ten minste behoorlijk er van in kennis gesteld moet worden (je kon voor kort nog scheiden zonder dat je wederhelft er iets van af wist!), terwijl vrouw en kinderen recht hebben op een passend onderhoud. Zal men in Rusland de echtscheidingsepidemie nog kunnen keren? Och, het woord van Leo XIII is weer bewaarheid geworden: is eenmaal vrijheid tot echtscheiding gegeven, dan zullen geen teugels sterk genoeg zijn om die vrijheid binnen vaste of tevoren bepaalde grenzen te beperken”, (blz. 44). We denken hier ook aan de Verenigde Staten van Amerika, waar volgens officiële statistieken d© gemiddelde duur van een huwelijk slechts 6 jaar en 8 maanden bedraagt. Volgens het „Marital Relations Institute” werden aan 18.000 jonggehuwde echtparen de vragen gesteld: „om welke reden hebt gij een huwelijk gesloten? Hoe lang denkt gij, dat uw huwelijk zal duren?” Uit de antwoorden bleek, dat slechts 5 procent een huwelijk hadden gesloten uit liefde. Ruim 2 procent gaven op, dat zij getrouwd waren om een bestaan te hebben, terwijl 91 procent zich geen rekenschap kon geven, waarom ze getrouwd waren. Verder bleek, dat 42 procent van degenen, die deze vragen beantwoord hadden, van mening waren, dat hun huwelijk het wel een 5 a 7 jaar zou uithouden! 6 Procent hield er rekening mee, dat ze niet langer dan twee jaar bij elkaar zouden blijven. Ieder jaar wordt in Amerika de crisis in het huwelijksleven groter, ofschoon de autoriteiten een verbitterde strijd tegen de echtscheiding voeren. Dat Nederland onder de „beschaafde” landen van Europa lang niet de kleinste rol speelt in het lichtzinnig spel der echtscheidingen, is wel iets heel droevigs. Wij eindigen met een huiveringwekkende advertentie, die een jaar of twee geleden in een krant stond. 1) OUDERS die gaan scheiden, willen afstand doen van een lief klein meisje, 15 mnd., met wagen en stoel er bij. Br. fr. no Is deze gezins-likwidatie, waar het kind als een stuk huisraad tegelijk met wagen en stoel wordt opgeruimd, niet een in-treurig bewijs hoe de heiligheid van het huwelijk en de verheven opvoedingsplicht door het slijk gehaald worden, als men eenmaal de onverbreekbare band van het huwelijk raakt? *) C. en F. 1932—''33 p. 172. Een groot geheim. Wat we tot nu toe van het huwelijk zagen, is wel in staat ons te overtuigen van zijn heiligheid. Heilig is het huwelijk in zijn Stichter en stichting, heilig in zijn doelstelling, heilig in zijn eigenschappen. Maar nog aanzienlijk hoger stijgt het huwelijk in onze achting en eerbied, als we thans zijn mystieke betekenis gaan beschouwen. Zo wonderbaar is de betekenis, die God aan het huwelijk heeft geschonken, dat de H. Paulus er van verbaasd staat en uitroept: „Dit is een groot geheim!” De ongelovige wereld snapt er niets van. We denken hier aan het woord van Dr. W. Spael: „Wie het huwelijk wil begrijpen, moet eerst Christus begrijpen”. *) Maar jammer, diep jammer is het, dat ook van de honderd christelijke paren, die in het huwelijk treden, misschien nog geen negentig procent iets afweet of schijnt af te weten van dit hoogheilig geheim. Vanwaar anders die onwaardige voorbereiding op het huwelijk, vanwaar die averechtse verhouding in het huwelijk? Omdat het èn voor verloofden èn voor gehuwden van zulk een kapitaal gewicht is een duidelijk begrip te hebben van wat het huwelijk betekent, zullen we er eens dieper op in gaan. 1) Zie Docum. Catholique 1931 p. 460. Toen God het huwelijk ging instellen, zond Hij over Adam een diepe slaap. Onder die slaap nam Hij uit de zijde van Adam een rib en vormde daaruit de vrouw en verbond beiden in de echt. Waarom vormde God Eva uit de zijde van Adam? Had Hij haar niet rechtstreeks kunnen scheppen? Dat had God kunnen doen, maar Hij wilde van de aanvang af aan het huwelijk een heilige betekenis schenken. Het zou — volgens Gods plan —--.een zinnebeeld zijn van het mystieke huwelijk van Christus met zijn Bruid de Kerk. En gelijk de Kerk ontstond uit de zijde van Jezus, zo moest ook Eva haar ontstaan nemen uit de zijde van Adam. Nu zal men vragen: Maar hoe ontstond dan de Kerk uit de zijde van Christus? We zullen trachten dit duidelijk te maken. Toen Jezus aan het kruis gestorven was, opende een soldaat met een speer zijn zijde en er vloeiden water en bloed uit. Dat dit iets buitengewoons had te betekenen, blijkt uit de woorden, die de evangelist ter bevestiging van dit feit neerschrijft. „En hij, die het gezien heeft, legt er getuigenis van af, opdat ook gij geloven moogt; zijn getuigenis is waarachtig; ook Hij weet, dat hij de waarheid zegt”. (Joan. 19, 35). Wat betekenen dan het water en bloed? Volgens de verklaring van de Kerkvaders verzinnebeelden zij de H. Kerk. De H. Kerk leeft voornamelijk door twee Sacramenten, het H. Doopsel (water) en het H. Sacrament des altaars (bloed). De H. Kerk zou niet kim- nen bestaan, als er geen Doopsel was, want door het Doopsel wordt men pas lid van de Kerk. En zonder leden geen Kerk. Die leden zouden geen lid kunnen blijven, als zij niet gevoed werden door het H. Bloed van Jezus. Vandaar de noodzakelijkheid van de Eucharistie. Om deze twee Sacramenten draaien alle andere. Christus’ dood was het leven voor de Kerk. En vandaar liet Jezus toe, dat na zijn dood zjjn zijde werd geopend. En er vloeiden water en bloed uit, ter verzinnebeelding, dat nu de Kerk tot het leven was geboren. Toen Jezus dus zijn doodsslaap sliep op het kruis, ontstond de Kerk uit zijn zijde. En zó was het ontstaan van Eva uit de zijde van Adam en hun beider echtverbintenis een zinnebeeld van het mystieke huwelijk tussen Jezus en zijn Bruid de Kerk. Het huwelijk vóór Jezus’ komst een voorafbeelding van Christus en de Kerk, het huwelijk na Jezus’ komst een weergave van Christus en de Kerk. O, het huwelijk moet toch wel iets groots zijn in het oog van God, dat Hij er zulk een heilige en diepzinnige betekenis aan wilde geven. En nu begrijpen we beter de uitroep van den H. Paulus, sprekende over ’t huwelijk: „Dit geheim is groot, ïk bedoel: zijn verhouding tot Christus en de Kerk”. (Ephes. 5, 32). Maar nu begrijpt men ook, hoe waardig men zich op het huwelijk moet voorbereiden en hoe waardig men het moet beleven. Het geldt hier immers de in-kuise, eeuwigtrouwe en weelderig-vruchtbare liefdeverhouding tussen Christus en zijn Kerk in eigen huwelijksleven uit te beelden. „ Als men de „schone tijd der jonge liefde” misbruikt om God te beledigen, z n verloofde te beroven van het kostbaarste goed, de heiligmakende genade, om in elkanders zielen het kindschap Gods te vermoorden, om elkanders reine harten te besmeuren met het slijk van ontucht, moet men zich dan niet schamen voor het trouwaltaar te verschijnen? Lijkt zulk een zondige voorbereiding niet een spotten met het heilige? En als man en vrouw door echtbreuk of scheiding, door onophoudelijke veten of tegennatuurlijke praktijken hun huwelijk ontwijden, maken zij dan niet dat beeld van Christus en zijn Kerk heiligschennend tot een caricatuur? Hoofd en hart. Is het voor gehuwden een grote eer door hun huwelijk de liefdeverhouding tussen Christus en zijn Kerk te verzinnebeelden, het brengt ook voor hen ernstige verplichtingen mee. De Apostel Paulus leert ons dat duidelijk in zijn brief aan de Ephesiërs. „Gij, mannen, hebt uw vrouwen lief, zoals ook Christus de Kerk heeft bemind”. (Ephes. 5, 25). Dat is de plicht van de mannen. En hoe heeft Christus de Kerk liefgehad? „Hij heeft zich voor haar overgeleverd”. (Ephes. 5, 25). Welke pen is in staat de edelmoedige liefde te beschrijven, waarmee Christus zijn Bruid de Kerk heeft bemind? Hij heeft zich totaal voor haar opgeofferd. Het bitterste lijden heeft Hij vrijwillig voor haar gedragen. Al zijn bloed tot de laatste druppel toe heeft Hij voor haar vergoten. Zó heeft Jezus de Kerk bemind. Dat voorbeeld moet de christelijke man navolgen. Hij moet zijn vrouw zo innig en oprecht liefhebben, dat zijn leven geheel en al aan het hare gewijd is, dat hij zich voor haar met liefde ieder offer getroost. Het valt niet te ontkennen, dat menig man mijlen ver van dit heerlijk ideaal verwijderd blijft. Hoe dikwijls hoort men vrouwen klagen: „mijn man is zo’n egoïst”. Inderdaad, er zijn vele mannen, die in het huwelijk alleen zichzelf zoeken. Ze werken wel voor hun gezin, doch ’t is niet uit liefde, maar omdat het nu eenmaal moet. En komen ze dan ’s avonds thuis van hun werk, dan proberen ze weer zo spoedig mogelijk de plaat te poetsen. Ze blijven tot laat in de avond plakken in café of bij vrienden. En ondertussen laten ze hun vrouw alleen zitten, alleen met haar zorgen, alleen met haar verdriet. Het huishoudgeld wordt karig toebedeeld. De vróuw moet maar zien, dat ze er van komt. De rest steken ze in eigen zak om zichzelf en vrienden ruim te tracteren. De vrouw is daar geen levensgezellin meer, maar een soort dienstbode, die alleen maar dient tot gemak en genot van den man Ach, er wordt in menig vrouwenhart zoveel geleden om het egoïsme van den man. Mannen, die zó hun vrouw behandelen, doen het christelijk huwelijk met zijn heilige betekenis schande aan. Moet de man de vrouw liefhebben zoals Christus de Kerk, de vrouw van haar kant heeft tot plicht den man te gehoorzamen. „Gij, vrouwen”, zo vermaant de Apostel, „weest onderdanig aan uw mannen als aan den Heer. Want de man is het hoofd van de vrouw, zoals ook Christus het Hoofd is der Kerk Zoals de Kerk onderdanig is aan Christus, zo moeten in alles de vrouwen het zijn aan haar mannen”. (Ephes. 5, 22—24). De oud-heidense wereld beschouwde de vrouw als de slavin van den man. De Kerk nam de vrouw in bescherming en verkon- digde, dat volgens de ware, christelijke leer de vrouw geen slavin is van den man, overgeleverd aan zijn luimen en grillen, maar dat zij zijn waardige levensgezellin is en als zodanig recht heeft op liefde en eerbiediging. Het modern heidendom vervalt in een ander uiterste. Het wil in de vrouw de meerdere of in ieder geval de gelijke zien van den man. Het wil de vrouw emanciperen. Tegen deze onchristelijke opvatting komt de paus in Casti Connubii in verzet. Hij herinnert er aan, dat door goddelijk gezag en goddelijke wijsheid een rangorde is ingesteld in het huisgezin, (blz. 36). En deze rangorde bestaat hierin, dat de man gezag heeft over vrouw en kinderen, en de vrouw bereidwillig onderworpen en gehoorzaam is aan den man. (blz. 15). Is deze onderworpenheid iets onterends voor de vrouw? Geenszins! De vrouw wordt niet verlaagd tot ’n slavin. Zij behoudt alle rechten, die zij als mens heeft. Zij heeft ook het volste recht op alles, wat nodig is om haar verheven taak als echtgenote, moeder en levensgezellin te vervullen. Zij mag dus een woordje meespreken in het bestuur van het gezin. Zijn de eisen van haar man onredelijk of in strijd met haar waardigheid van echtgenote, dan is ze niet tot gehoorzaamheid gehouden. Ja zelfs, als de man te kort schiet in zijn plicht, dan is het de taak van de vrouw in zijn plaats te besturen. Het is dus geen slaafse, maar een liefde- volle onderdanigheid, die van de vrouw gevorderd wordt. De paus zegt het zo treffend: „Is de man het hoofd, de vrouw is het hart; en evenals hij de leiding van het gezag in handen heeft, zo kan en moet zij als haar aandeel opeisen te heersen door de liefde”, (blz. 16). En dan herhaalt Pius XI nog eens, wat vroeger Leo XIII had gezegd: „De man is de koning van het gezin, en het hoofd der vrouw; maar omdat zij vlees is van zijn vlees en heen van zijn gebeente, moet zij aan den man onderworpen zijn en gehoorzamen, niet als een dienstmaagd, maar als een levensgezellin, dat wil zeggen: zó, dat haar onderdanigheid tevens eervol en waardig zij. Zowel in hem, die aan ’t hoofd staat, als in haar die gehoorzaamt, moet de goddelijke liefde doorlopend de wederzijdse verhoudingen regelen, daar man en vrouw ten opzichte van elkaar Christus en de Kerk afheelden”, (blz. 16). O, als onze christelijke vrouwen in alles liefdevol onderdanig waren aan haar man gelijk de Kerk het is aan Christus, en de mannen van hun kant zich geheel en al zouden opofferen voor hun vrouw, hun leven en bloed voor haar veil hadden, als zij in één woord hun vrouw zouden beminnen met die tedere en onbaatzuchtige liefde waarmee Christus zijn Kerk heeft liefgehad, wat zouden dan onze christelijke huwelijken gelukkig zijn! Wat een zalige vrede en eendracht zou er altijd in heersen. Dan zouden ze in waarheid een „verre herinnering wezen aan dat verrukkelijke paradijs, waarin de Schepper van het menselijk geslacht de eerste mensen heeft geplaatst”, (blz. 53). Een bron van genade. Groots is de roeping waartoe God de huwenden uitverkiest. Ze worden door God als bouwmeesters in zijn dienst genomen om te zamen met Hem het goddelijk scheppingsplan uit te voeren, om kinderen aan de aarde en zaligen aan de hemel te schenken, tot een eeuwig loflied voor den Allerhoogste. Dat zal de vrucht zijn van hun echtverbintenis. En deze echtverbintenis mag en moet een zinnebeeld zijn van de vruchtbare liefdevereniging van Christus en zijn Kerk. Ja waarlijk, verheven en heerlijke roeping ! Maar een roeping brengt ook verplichtingen mee en des te zwaardere, naarmate de roeping hoger en gewichtiger is. Bewonderen wij hier weer Gods goedheid. Hij, die ons door Christus alle genaden kwam schenken om plichtgetrouw te leven, gaf ook aan de huwenden een bijzondere kracht om waardig en heilig volgens hun staat te leven. Dit deed Hij door het huwelijk tot een Sacrament te verheffen. Voor het altaar des Heren knielen een jongeman en een meisje. Een priester staat voor hen en richt tot hen de vraag of zij elkaar tot echtgenoot willen nemen. En beiden antwoorden bevestigend. Gewichtig moment! Twee personen gaan hier een levenscontract aan. Het geldt niet geld of goed, maar hun persoon. Zij geven zich zelf. Zij versmelten hun beider leven tot één leven. De priester en twee toeluisterende personen zijn er getuigen van. Maar nog veel gewichtiger is, wat men uitwendig niet waarneemt, doch inwendig in hun ziel plaats grijpt. Op hetzelfde ogenblik, dat zij oprecht hun jawoord geven, ontspringt in hun beider ziel een bron van genade. En die bron zal blijven vloeien zolang de echtverbintenis duurt. En alle kracht, die dit jonge paar in zijn verder huwelijksleven nodig heeft, kan het uit deze genadebron putten. Het huwelijkscontract zelf is door Christus tot Sacrament verheven. Het geven en aannemen van het jawoord is in het nieuw Verbond geworden tot een uitwendig teken, dat inwendig genade geeft. En wat voor genade! In navolging van de Kerkvergadering van Trente onderscheidt de paus in Casti Connubii voornamelijk drie uitwerkselen van dit Sacrament, (blz. 21). 1. Het vervolmaakt de natuurlijke huwelijksliefde. In de verlovingstijd schijnt alles zo schoon en zo zonnig! Als jonge liefde in het hart haar minnezang speelt, dan bezingt zij de beminde als het ideaal van schoonheid en goedheid. De toekomst roemt ze als een toverland van louter liefde en vreugde. Maar na de trouwdag komt spoedig de ontgoocheling. De liefdefantasieën wijken voor de nuchtere werkelijkheid. De schone Rachel ontpopt zich meermalen in een leepogige Lia! Men ontdekt in elkander allerlei fouten en onhebbelijkheden. En de tijd, die niets ontziet, voltrekt langzaam maar zeker zijn onbarmhartig werk. De blos der jeugd doet hij verbleken en diepe groeven grift hij in voorhoofd en gelaat. De liefde wordt op een harde proef gesteld. En menig huwelijksbootje heeft dan ook in de loop der eeuwen schipbreuk geleden. Maar sedert Christus het huwelijk tot Sacrament heeft verheven, komt de genade de zwakheid der liefde vervolmaken. Ze zuivert het oog der liefde: ze doet niet zozeer zien naar het vergankelijke, schoonheid en vlees, maar naar het onvergankelijke, de ziel. Ze maakt d© liefde zachtmoedig en geduldig: ze geeft kracht om elkanders gebreken te verdragen. Ze maakt de liefde edelmoedig: ze vermaant, dat vooral in het huwelijk het evangeliewoord moet opgevolgd worden: draagt elkanders lasten. Ze maakt de liefde sterk om alle offers van het moederschap en alle zorgen van het vaderschap met blijheid en Godsvertrouwen te dragen. Kortom, ze verrijkt de liefde met die heerlijke bovennatuurlijke eigenschappen, die de H. Paulus bezong in zijn 1ste brief aan de Corinthiërs (13, 4—8): De liefde is geduldig, De liefde is goedertieren, De liefde is niet afgunstig, Niet pronkzuchtig, niet verwaand. Ze handelt niet onedel, Ze zoekt zichzelve niet. Ze laat zich niet verbitteren, Ze rekent het kwade niet aan. Over onrecht is ze niet blijde, Maar over de waarheid verheugd. Alles bedekt ze, alles gelooft ze, Alles hoopt ze, alles duldt ze. De liefde vergaat nimmer. De liefde vergaat nimmer ! Hier komen we aan het tweede uitwerksel van het Sacrament van het huwelijk. 2. Het versterkt de onverbreekbare eenheid van het huwelijk. De liefde, vervolmaakt door de genade, is op zich reeds een hechte waarborg voor een soliede huwelijksband. Maar zo vast maakt het Sacrament van het huwelijk deze band, dat — als het huwelijk eenmaal door de huwelijksdaad voltooid is — niemand, zelfs niet Christus’ plaatsbekleder op aarde, het huwelijk meer kan ontbinden. Over deze onverbreekbaarheid hebben we al uitvoerig geschreven, zodat we overgaan tot het derde uitwerksel van het Sacrament: 3. Het heiligt de echtgenoten. Vooreerst vermeerdert het in de ziel der huwenden de heiligmakende genade. Maar bovendien krijgen dezen nog velerlei genaden van bijstand om „hun taak en hun plicht getrouw en heilig en volhardend tot de dood na te komen”, (blz. 21). Zeker, het huwelijksleven kan zwaar worden. Er kunnen omstandigheden zijn, die van de echtgenoten een haast heldhaftige deugd vorderen om hun plichten te blijven vervullen. Maar nooit zal hun de nodige genade ontbreken. Door het ontvangen van het Sacrament van het huwelijk hebben zij recht gekregen op de hulp van Gods genade, zo dikwijls zij die nodig hebben. Ze behoeven slechts met die genade mee te werken. En daartoe roept de Paus hen op. Hij spoort ze aan de kostbare genaden van het huwelijk toch niet onbenut te laten. „Doen ze echter wat ze kunnen, en zijn zij getrouw aan de genade, dan zullen zij de lasten van hun staat kunnen dragen en zijn verplichtingen nakomen; en dan zullen zij in dat grote Sacrament hun sterkte, hun heiliging en, als We het zo mogen zeggen, hun wijding gevonden hebben”, (blz. 22). Naar de toppen der christelijke volmaaktheid. Na alles, wat we schreven, moeten we nog een misverstand uit de wereld helpen. Velen hebben het idee, dat het huwelijk een soort minderwaardige staat is. Totaal mis! Ongehuwd blijven uit hogere beweegredenen, om het rijk der hemelen, is weliswaar volmaakter dan huwen. Maar dat neemt niet weg, dat het huwelijk op zich een volkomen waardige staat is. We hebben dit feitelijk reeds bewezen, door telkens te wijzen op het heilig karakter van het huwelijk. Maar we willen tot slot nog eens uitdrukkelijk aantonen, dat het huwelijk niet alleen een middel is om goed te leven, maar ook om heilig te worden. De volmaaktheid is niet enkel de roeping van den priester en kloosterling, maar van iederen christen. Jezus heeft tot al zijn volgelingen gezegd: Weest volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is. Dat geldt dus ook van gehuwden. De paus zegt in Casti Connubii: „Christus onzen Heer, die door God als het allervolmaaktste voorbeeld van alle heiligheid aan de mensen is voorgesteld, kunnen en moeten allen navolgen, van welke stand zij ook zijn, en welke eerzame levensstaat zij ook gekozen hebben; ja, met Gods hulp kunnen en moeten zij tot de hoogste toppen van de christelijke volmaaktheid opklimmen, zoals de voorbeelden van vele heiligen bewijzen”, (blz. 15). Daarom moeten de echtgenoten elkaar bij staan niet alleen om de zonden te vermijden, maar ook om ware vorderingen te maken in de deugd. De echtgenoten „moeten als voornaamste doel nastreven élkander te helpen om de inwendige mens iedere dag meer in zich te vormen en te vervolmaken. Zo zullen zij, door éénzelfde levenslot samen te delen, elke dag meer en meer in deugd vooruit gaan en vooral groeien in ware liefde tot God en de naaste, waaraan tenslotte heel de Wet hangt en de profeten”. (blz. 14—15). Hoe nu kunnen de echtgenoten elkander behulpzaam zijn om tot hoger deugd te komen? Vooreerst door een stichtend voorbeeld. Elkander voorgaan in het goede. De ondervinding leert, dat vooral in het huisgezin het goede voorbeeld zo trekt. Als de ene echtgenoot dikwijls te Communie gaat, liefde heeft voor het gebed en trouw alle christenplichten vervult, dan zal de ander daarin een stille vermaning zien dat voorbeeld na te volgen. Ten tweede door elkander verstandig en liefdevol tot het gpede aan te sporen. Gehuwden — we zeiden het vroeger reeds — moeten ten opzichte van elkaar een priesterschap vervullen en daartoe hoort ook: opwekken tot het goede. Een goed woord vindt meestal wel een goede plaats. Maar dan moet het verstandig en liefdevol gesproken worden. Verstandig. Dus niet te pas en te onpas. Niet zó dikwijls, dat het verbittert of begint te vervelen. Men moet het juiste ogenblik afwachten, of, gelijk men wel eens zegt, het psychologische moment. Liefdevol. Dus niet op verwijtende toon of in kwetsende bewoordingen. Ten derde door het gebed vóór elkaar en mét elkaar. Veel vermag het krachtdadig gebed van een rechtvaardige, zegt de H. Jacobus: Wat moet er dan een kracht van uitgaan, als de echtgenoten voor elkander bidden om vooruit te gaan in de deugd, om zo heilig samen te leven, dat zij een steeds waardiger afbeelding mogen worden van Christus en zijn Kerk. Bidden voor elkaar. Dat wordt te veel vergeten. Men verwijt elkander allerlei gebreken. Men gaat er over klagen bij buren en kennissen. Wat zou die tijd nuttiger besteed zijn aan het gebed! Echtgenoten, klaagt uw nood bij God. Vraagt Hem met vertrouwen, dat Hij u beiden aldoor meer zuivere van menselijke gebreken en vervulle van zijn goddelijke liefde. En dan bidden mét elkaar. Heeft Jezus niet gezegd: Waar twee in mijn Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in hun midden? Wel gelukkig was het huwelijk, dat te Cana gesloten werd, omdat Jezus zelf er bij tegenwoordig was. Dat geluk — Jezus tegenwoordig te hebben in het huisgezin — kunnen gehuwden zich zelf verschaffen door iedere dag te zamen neer te knielen in gebed. Dan zal Jezus blijvend in hun midden zijn. Dan wordt hun huwelijksleven een aanhoudend Canafeest, waar Jezus het water in wijn zal veranderen. Het water van tegenslag en beproeving in wijn van hemelse verdiensten. Het water van aardse, zinnelijke liefde in wijn van bovennatuurlijke, godgeadelde liefde. De voorbereiding op het Huwelijk. De gewichtige keuze. We mogen deze brochure niet eindigen, alvorens nog iets te zeggen over de voorbereiding tot het huwelijk. Tot deze voorbereiding behoort op de eerste plaats de gewichtige keuze van een echtgenoot. Het huwelijk is geen jas, die men naar believen kan aandoen en weer uittrekken. Eenmaal getrouwd blijft getrouwd. Trouwen is houwen. Daaruit volgt, dat jongens en meisjes, die trouwplannen hebben, goed uit hun ogen moeten kijken, met wie ze in het huwelijk zullen treden. In „Casti Connubii” drukt de paus als een bezorgde vader dit de jongelui ten zeerste op het hart. Hij schrijft: „Tot de naaste voorbereiding op een goed huwelijk moet allereerst gerekend worden de voorzichtige keuze van een echtgenoot. Daarvan hangt het immers voor het grootste deel af, of het huwelijk gelukkig zal zijn of niet. Want voor een echt christelijk huwelijksleven kan de ene echtgenoot de ander ófwel een krachtige steun ófwel een groot gevaar en beletsel zijn. Laten derhalve de verloofden, op straffe van anders heel hun leven te moeten boeten voor een onberaden keuze, toch rijpelijk bij zichzelf overleggen, alvorens zij de partij kiezen, waarmee zij daarna, voor altijd, door het leven moeten gaan”, (blz. 54). En dan geeft de paus enige nuttige wenken, die we hier een weinig breder zullen uitwerken. Ze zijn van groot belang voor allen, die verkering hebben of die willen aangaan. 1. Bij de keuze van een echtgenoot moet men op de eerste plaats rekening houden met God en de ware godsdienst van Christus. Dat moet dus voorop staan: ik wil geen gemengd huwelijk. Zelfs in de meest gunstige condities is een gemengd huwelijk nog lang niet wat het wezen moet. Aangenomen, dat man en vrouw het goed samen kunnen vinden, en dat de katholieke partij vrij wordt gelaten de katholieke plichten te vervullen, dan blijft er toch nog altijd een diepe kloof, die niet te overbruggen valt. De godsdienstige overtuiging speelt tenslotte de hoofdrol in ’s mensen leven. En als op dat punt man en vrouw van elkaar verschillen, dan krijgt men nooit die „innige zielegemeenschap, die de glorie en het sieraad moet zijn van de christelijke echtvereniging”, (blz. 39). We zeiden: in de meest gunstige condities. Maar de ondervinding leert, dat gemengde huwelijken doorgaans diep ongelukkig zijn. Ofwel de katholieke partij verslapt in het geloof ofwel er ontstaat tussen man en vrouw een godsdienstige wrijving, waardoor het telkens tot botsingen komt. De kinderen, ook al worden ze katholiek opgevoed, ondervinden toch de nadelige gevolgen van de godsdienstige verdeeldheid tussen vader en moeder. Niet zelden vervallen ze tot onverschilligheid in het geloof, worden ongodsdienstig of verliezen helemaal het geloof. Men kan als regel opstellen: in de meeste gevallen is het geslacht uit een gemengd huwelijk voor de Kerk verloren. In 1925 klaagde kardinaal Faulhaber van München er in zijn Vastenbrief over, dat er ieder jaar in Duitsland ten gevolge van gemengde huwelijken meer kinderen. voor de katholieke Kerk verloren gingen dan er door de missiearbeid van 1300 Duitse missionarissen in de missielanden gewonnen werden. Dit sta dus nummer een op het program van ieder, die wil trouwen: koste wat ’t kost, geen gemengd huwelijk!! 2. Men moet zich in de keuze niet laten leiden door ’n blinde en onbeheerste opwelling der begeerlijkheid noch enkel en alleen door verlangen naar geldelijk voordeel of een ander minder edel motief. ’t Is eigenaardig, hoe roekeloos jongelui een verkering kunnen aanknopen. Ze treffen elkaar op een feestpartijtje, ze vinden elkaar knap en aardig. Er volgt een afspraakje, er volgen achterbakse uitstapjes, en vóór ze nog weten wat; voor vlees ze eigenlijk in de kuip hebben, zijn de plannen tot verloving al in elkaar getimmerd. Men heeft zich reeds laten verleiden door het „velletje” of het „gelletje” zonder vader of moeder te raadplegen, zonder eerst eens degelijk informaties genomen te hebben. Dat zulk een onverantwoordelijke lichtzinnigheid dikwijls zondige verkeringen en ongelukkige huwelijken na zich sleept, ligt voor de hand. Neen, zo mag men niet te werk gaan, waar het geldt een stap, die voor heel het leven beslissend is. 3. Men moet de keuze doen overeenkomstig de christelijke voorzichtigheid. Deze voorzichtigheid eist, dat men — alvorens een verkering aan te gaan — eerst eens goed onderzoekt, wat hij of zij voor iemand is. Of hij (zij) godsdienstig is en uit een net, degelijk huisgezin. Of de positie dusdanig is, dat binnen niet al te lange tijd aan trouwen kan worden gedacht. Tijdens de verloving mete men de liefde niet af naar lieve woordjes en schone beloften. Ware liefde, oprechte genegenheid zoekt het niet in hartstochtelijkheden en bevrediging van eigen lusten, ze toont zich juist door offer en zelfbeheersing. 4. Men vrage vurig Gods hulp af om een goede keuze te doen. De dienstknecht van Abraham moest voor diens zoon Isaac een goede vrouw zoeken. Geen gemakkelijke taak! Wat deed hij? Hij bad tot God, dat Deze zelf hem een echtgenote voor Isaac zou aanwijzen. En God verhoorde zijn gebed en gaf door een duidelijk teken te kennen, wie Hij als echtgenote voor Isaac had bestemd. Mochten alle trouwlustigen het voorbeeld van dien verstandigen knecht navolgen. Niet aan de verblinde liefde of aan hartstocht vragen: met wie zal ik trouwen? Neen, op de eerste plaats Gods licht en bijstand afsmeken. 5. Ten slotte mag men niet nalaten, bij de keuze van een echtgenoot, de wijze raad van z’n ouders in te winnen. Ook dit is een punt, waar jongens en meisjes veelal te licht over denken. Laten ze toch goed beseffen, dat niemand op aarde meer bezorgd is voor hun tijdelijk en geestelijk welzijn dan hun ouders. Vader en moeder menen het zo goed met hun kind. En ze beschikken daarenboven over een rijke levenservaring. Met hun nuchtere kijk op het leven zijn ze beter in staat te oordelen dan een van liefde dromende jongeman of meisje. Daarom moet men de raad van zijn ouders eerbiedigen, ook al druist hij soms in tegen de stem van het eigen hart. Laten de verloofden — zo spreekt de paus — deze raad niet gering schatten; want door de rijpere kennis en ondervinding, die de ouders hebben van al hetgeen er in het menselijk leven omgaat, zullen de verloofden zich tegen een verderfelijke misleiding kunnen behoeden, en wanneer zij het huwelijk ingaan, zullen ze overvloedig de zegen erlangen, in het vierde gebod beloofd: „Eer uw vader en uw moeder, (dit is het eerste gebod, waaraan de belofte verbonden is) opdat het u wel moge gaan, en ge lang moogt leven op aarde”, (blz. 55). Wenken voor de verkering. Naar gelang de staat is, die men wil omhelzen, moet men er zich ook op voorbereiden. Een loopjongen of werkmeisje kan men op staande voet worden. Voor dokter of professor moet men jarenlang studeren. Welnu, het huwelijk is een heilige en gewichtige staat, en daarom moet men er zich waardig en ernstig op voorbereiden. De jonge Tobias is in dit opzicht een voorbeeld voor onze hedendaagse verloofden. Toen hij met Sara in de echt was verbonden, sprak hij haar de eerste huwelijksnacht toe: „Sara, sta op en laat ons bidden tot God, vandaag, morgen en overmorgen, want in deze drie nachten verenigen wij ons met God, maar als de derde nacht voorbij is, zullen we ons huwelijk beleven. We zijn immers kinderen van heiligen (gelovige ouders) en mogen ons niet zo verenigen als de heidenen, die God niet kennen”. „Zij stonden dan samen op”, zo verhaalt ons verder de H. Schrift, „en vurig baden ze beiden te gelijk, dat hun welzijn zou geschonken worden. En Tobias sprak: Heer, God van onze vaderen, dat U loven de hemelen en de aarde en de zee en de waterbronnen en de rivieren en al Uw schepselen, die daarin zijn! Gij hebt Adam gemaakt uit het slijk der aarde en hem Eva tot hulpe gegeven. En nu, Heer, Gij weet, dat ik niet uit wellust mijn zuster (verwant) tot vrouw neem, maar alleen uit verlangen naar nakomelingschap, door welke uw naam moge geprezen worden in de eeuwen der eeuwen. „Ook Sara sprak: Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer en laat ons beiden samen in gezondheid oud worden”. (Tob. 8, 4—10). Tobias geeft hier aan de verloofden een drievoudige les. Vooreerst een les in zelfbeheersing: „Wij zijn kinderen van heiligen en geen heidenen”. Heidenen kennen geen God en zij laten zich daarom meeslepen door hun blinde hartstochten. Voor hen is het huwelijk niets anders dan een gelegenheid om hun lusten bot te vieren. Maar voor hen, die aan God geloven, is het huwelijk een heilige instelling met een heel wat hoger doel dan zijn zinnelijke lusten te bevredigen. Zelfbeheersing is dan ook een eerste vereiste als voorbereiding op het huwelijk. Verloofden, die zich niet weten te beheersen, die in de verkeringstijd met hartstochten spelen, beseffen niets van de ernst van het huwelijk. Zij moeten bij Tobias in de leer gaan. Ofschoon toen het huwelijk nog niet tot Sacrament was verheven, ofschoon toen het huwelijk nog niet gekend werd als een verheven zinnebeeld van Christus en de Kerk, had Tobias er toch reeds zulk een heilige gedachte van, dat hij de paartjes van onze tijd er door beschaamt. Vervolgens leert Tobias zichzelf voor te bereiden door het gebed. De drie eerste nachten van zijn huwelijk staat hij op met Sara om zich met God in het gebed te verenigen. „En vurig baden ze samen tegelijk”. Wat moet God met liefde dat tafereel hebben gadegeslagen! Dit jonggehuwd paar, engelen door reinheid, brengen hier het offer Van de slaap, het offer der onthouding om Hem, den Schepper van het heelal, te loven. Offergeest en gebed zijn de onmisbare voorwaarden voor een goed en gelukkig huwelijk. Daarom moet de verkering in het teken staan van offer en gebed. 1) Tenslotte leert Tobias het huwelijk aan te gaan niet uit zinnelijke lust, maar gedreven door verlangen om Gods glorie te bevorderen, door verlangen naar „nakomelingschap, waardoor Gods Naam moge geprezen worden”. Als er tegenwoordig zoveel ongelukkige huwelijken zijn, dan ligt de schuld meestal voor een groot gedeelte al in de verkering. Hadden hij en zij zich maar voorbereid als een Tobias en een Sara. Hadden ze zich tijdens de verkering maar niet laten leiden en verleiden door zinnelijke neigingen. Hadden ze zich toen maar dikwijls gesterkt door de H. Communie en het gebed. Hadden ze toen maar voor elkander alle offers over gehad om de gevaren tot zonde te vermijden. Hadden ze toen maar in zich aangekweekt die zelfbeheersing, die ook in het huwelijk niet kan gemist worden. Dan zou hun huwelijk niet tot zulk een diep verval zijn geraakt. *) Bij het St. Gerardusklokje te Wittem (L.) zijn verkrijgbaar prentjes met gebed voor verloofden. Wij bevelen verloofden dringend aan dit gebed voor elkander te bidden. Na toezending van 6 ct. aan postzegels worden U 2 stuks franco per post toegezonden. Het is droevig te moeten vaststellen, dat de wijze waarop vele verloofden verkeren, verre van een gelukkig huwelijk voorspelt. Op hun trouwdag worden ze door familieleden en kennissen gehuldigd door liederen en feestcantaten. En toch, een treurmars van Chopin zou hier beter passen. Want hier gaan twee mensen zichzelf en hun nakomelingen in het verderf storten. Hoe zullen ze immers in het huwelijk hun driften kunnen beheersen, die zij vóór het huwelijk niet konden beteugelen? Hoe zullen ze hun kinderen kunnen opvoeden en met een heilige vrees voor de zonden vervullen, zij, die zelf nog opvoeding behoeven, die zelf Gods wetten niet wisten te eerbiedigen? Goddank is het niet zo met alle verloofden. Het geslacht van Tobias en Sara is nog niet uitgestorven. We zien nog paartjes, die met elkander wedijveren in het dagelijks ontvangen van de H. Communie, die nu reeds in de verkering elkanders steun zijn door wederzijds gebed, die alles, wat hun deugd in gevaar kan brengen, in geest van liefde en offer vermijden, die zich nu al verheugen in de gedachte aan kroost om het O. L. Heer te wijden en er God door te verheerlijken. Zulke paartjes zien we met een gerust hart het huwelijk ingaan. Verloofden, zorgt ook tot dit geslacht te behoren. Doet uw best om u samen zo heilig mogelijk voor te bereiden op die gewichtige staat. Dan zal Gods oog met liefde op uw huwelijk rusten en zal van u kunnen gezegd worden, waarmee de H. Schrift de geschiedenis van Tobias sluit: „Geheel zijn geslacht volhardde in een vroom leven en in een heilig gedrag, zodat zij welgevallig waren zowel aan God als aan de mensen en aan alle bewoners van het land”. Hei geheim om altijd gelukkig te zijn. Als een paartje in ’t huwelijk treedt, ontvangen zij van alle kanten felicitaties. Niets dan bloemen en zonneschijn worden bruid en bruidegom toegewenst. Dankbaar worden deze heilwensen in ontvangst genomen. Maar bij al die poëzie vergeet het bruidspaar toch niet het proza der nuchtere werkelijkheid. Ze weten maar al te goed, dat het leven niet slechts bloemen, maar ook distels en doornen, niet alleen zonneschijn, maar ook regen- en hagelbuien meebrengt. Het kruis wordt geen enkel huis gespaard. Het komt er maar op aan het geheim te weten om ondanks kruis en tegenspoed toch gelukkig door het leven te gaan. Dit geheim willen we tot slot vertellen. Maar laten we eerst de geschiedenis verhalen van een gezin. Er was eens een gezin, dat men met recht zou kunnen noemen een crisisgezin. Alle crisisnoden van de tegenwoordige tijd hadden zich voorheen als een georganiseerde macht op dat gezin geworpen. Toen hun eerste en enigst kind geboren werd, huisden man en vrouw in een stal. Als wieg voor den kleine diende een kribbe, een voederbak voor de dieren. En omdat er geen kleertjes waren, moesten enige lappen de naaktheid van het kindje dekken. Als de man een kapitalist ware geweest, zoals zovele rijken in zijn tijd, die door het opeten van de huizen der weduwen kapitalisten waren geworden, o dan zeker zou zich wel een poort of deur voor hem en zijn zwangere vrouw hebben ontsloten. Maar hij was een arme timmerman, hij kon geen geld tonen en zo moest hij noodgedwongen huisvesting zoeken in een stal en met dieren eenzelfde vertrek delen. Toppunt van woningnood Maar zelfs die paar meters grond op vaderlandse bodem werden het gezin niet gegund. Ofschoon ze nooit iemand kwaad hadden gedaan, zocht men hun kind te doden. Daarom moesten ze midden in de nacht de vlucht nemen naar het buitenland, zonder ander voedsel dan wat een medelijdende hand hun toestopte en zonder andere vooruitzichten dan Gods Voorzienigheid. En die vervolging, bij de geboorte begonnen, zal dat kind niet meer verlaten. Als hij man is geworden, zal hij van de ene plaats naar de andere moeten vluchten tot hij eindelijk aan een kruis wordt verheven, omdat er op aarde voor hem geen plaats meer is. Tussen kribbe en kruis, tussen deze uitersten van armoede en miskenning zal geheel zijn aards bestaan zich bewegen.... Later in het vaderland teruggekeerd, moest het drietal door hard werken ’t dagelijks brood verdienen. Ofschoon zij konden bewijzen, dat zij van koninklijken bloede waren, telde men hen niet. Het was immers slechts een arbeidersgezin. Hij, de vader, was maar een timmerman, en hij, hun kind, maar een timmermanszoon. Na enige jaren stierf de vader. Een erfenis kon hij niet nalaten.... Kind en moeder doorkruisten nu het land, trekkend van het ene dorp naar het andere en van de ene stad naar de andere. Ze waren zo arm, dat zij alleen van aalmoezen moesten leven. „De vossen”, zo klaagde eens de zoon, „hebben ten minste nog een hol en de mussen nog een nestje, maar ik heb niets. Als ik mij op de grond ter ruste leg en een steen als kussen onder mijn hoofd neem, dan behoort die steen nog niet eens aan mij”. Ten slotte stierf ook de zoon als slachtoffer van zijn vervolgers. Nu bleef alleen nog de moeder over. Een vriend van haar zoon nam haar in zyn huis op en zo, ondersteund door de liefdadigheid, leefde zij voort tot zij na jaren, verteerd door de smartvolle herinnering aan het lijden van haar zoon en door het smachtend verlangen naar haar echtgenoot en kind, dit tranendal verliet. Dat is de korte en tragische geschiedenis van dit crisis-gezin, de H. Familie van Nazareth. * * * En toch.... En toch is er nooit gelukkiger gezin op aarde geweest, dan dat meest beproefde gezin. En nooit heeft de zon een blij der woning beschenen, dan dat arme huis van Nazareth. Een glans van stille vreugde lag immer op het gelaat van zijn bewoners. En al vloeiden er rijkelijk tranen van droefheid, ze werden toch altijd gemengd met tranen van bovenaards geluk. Hoogste vreugde bij ’t diepste lijden, dat was het geheim van Nazareth! En de ontsluiering van dit geheim? Jezus, Maria en Jozef leefden geheel voor God. Zij volbrachten zo getrouw mogeüjk de taak, hun door den hemelsen Vader opgelegd en gaven zich voor het overige geheel over aan de leiding van Gods Voorzienigheid. Zij kenden slechts één verlangen, één streven: de H. Wil van God volmaakt te volbrengen en volmaakt aan zich te laten vervullen. In alle armoe, vervolging en miskenning zagen zij het heilig raadsbesluit van den goeden hemelvader. En dan waren zij getroost en met een liefdevol „Vader, Uw Wil geschiede” aanvaardden zij de beschikking Gods. Ziedaar het geheim om altijd gelukkig te zijn. O, een mens, die niets anders wil dan wat God wil, heeft altijd wat zijn hart begeert, zodat de azijn van beproeving voor hem honing van vreugde en troost wordt. Dat is de les, die Nazareth ons geeft. Danken wij de Voorzienigheid, die ons in deze moeilijke tijden, nu zovele gezinnen gekweld worden door crisisnood, het stralend voorbeeld gaf van het H. Huisgezin. Nazareth leert ons het geheim om bij alle wolken van malaise en werkloosheid, van tegenslag en kwelling toch altijd de zon van Roomse blijdschap in onze gezinnen te laten schijnen. Het is het geheim van stage plichtsbetrachting en volkomen overgave aan Gods wil. Doen wat God wil en aannemen wat God wil. De plichten van de huwehjksstaat volbrengen, de reinheid van zijn echtverbond hoog houden. En verder berusting in Gods beschikkingen. O zeker, dat valt niet altijd mee. Dat kan grote offers vragen aan de zwakke, mensehjke natuur. Maar dan kracht geput in de beschouwing en aanroeping van Jezus, Maria en Jozef. Zij weten, wat armoe en ellende is en zullen altijd de toevlucht zijn van het gezin in nood. Die weet wat arbeid heet en armoe tevens, Die van de ellenden van dit leven weet, Geeft ons uw hulp, die worstlen hier met ’s levens Bekommernis en bitter leed. (Uit de hymne der H. Familie). Imprimatur, servatis servandis. W. REIRING, C.SsJR. Vice-Sup. prov. holl. Noviomagi, die 1 Junii 1936. Evulgetur. M. VAN GRINSVEN, C.Ss.R. a. h. d. Buscoduci, die 11 Sept. 1936. SCHEMATISCHE INHOUD. blz. Inleiding. De Encycliek Casti Connubii.. 3— 5 De Stichter van het huwelijk 6— 9 De rol van ’s mensen wil 10— 13 Het hoofddoel van het huwelijk. Voortplanting en opvoeding 14— 18 Ondergeschikte doeleinden. Wederzijdse hulp en het tot rust brengen van de begeerlijkheid 19— 22 Conclusies uit het hoofddoel. A. Wat betreft de voortplanting. 1. Onthouding in het huwelijk 23— 25 2. Tegennatuurlijke kinderbeperking. a. Een innerlijke en onvoorwaardelijke boosheid 25— 28 b. Een wraakroepende zonde 28—29 c. Redenen van het Neo-Malthu- sianisme 29— 36 3. Eugenese 26 40 4. Periodieke onthouding 40— 45 5. Abortus 45 49 B. Wat betreft de opvoeding. 1. De lichamelijke opvoeding. Borstvoeding 49— 52 2. De godsdienstige opvoeding.. 52— 54 De eigenschappen van het huwelijk. A. De enkelvoudigheid 55— 59 Huwelijkstrouw 59 63 B. De onverbreekbaarheid 64— 68 Echtscheiding 68 76 blz. Mystieke betekenis van het huwelijk. Christus en de Kerk 77— 80 Conclusie uit deze betekenis. Verhouding tussen man en vrouw 81— 85 Het huwelijk als Sacrament 86— 90 De volmaaktheid in het huwelijk 91— 94 De voorbereiding op het huwelijk. A. De gewichtige keuze 95— 99 B. Wenken voor de verkering 99—104 Slotbeschouwing. Het geheim om altijd in het huwelijk gelukkig te zijn 105—109 Verschenen van denzelfden schrijver: De Meditatie voor iedereen Vierde druk. De H. Ignatius van Loyola noemt de meditatie de kortste weg naar de volmaaktheid. In dit werkje wordt helder uiteengezet, wat medi* tatie is, welke de vruchten er van zijn en volgens welke methodes men kan mediteren. Het priestertijdschrift, de N. K. Stemmen, noemde dit werkje van grote betekenis voor het inwendig leven bij alle klassen en standen. Mgr. Hopmans, Bisschop van Breda, schreef in Sancta Maria: „We hebben bet boekje met stijgende belangstelling gelezen. Aan het einde waren we oprecht voldaan”. Prijs 10 ct.; franco per post 12 ct. Nieuw noveenboekje van den H. Clemens Maria, patroon in hopeloze zaken Tweede druk. De gunsten, die God op voorspraak van den H. Clemens verleent, zijn vooral de laatste jaren zo talrijk en opvallend, dat de Voor* zienigheid er wel haar bijzondere bedoeling mee moet hebben. Ze wil de mensen wijzen op de deugden, die de H. Clemens zo held# haftig heeft beoefend, deugden, waaraan onze tijd vooral zulk een behoefte heeft. De noveen in dit boekje is daarom zo samengesteld, dat iedere dag een van Clemens’ deugden ter overweging wordt geboden. Tevens vindt men in dit boekje een korte levensschets van den H. Clemens, noveengebeden en litanie. Prijs 10 ct.; franco per post 12 ct. Korte Kruisweg volgens den H. Alfonsus Maria Zesde druk. In vier jaar tijd bereikte dit boekje reeds het 90ste duizendtal. Maar het verdient het dan ook. Men voelt haast in iedere zin de bran* dende liefde van Alfonsus’ hart. De vertaler voegde er een duidelijke verhandeling bij over de kruiswegaflaten volgens de nieuwste decreten en tevens nog een gewetensonderzoek met biechtgebeden. Prijs 5 ct.; franco per post 7 ct. Bovengenoemde werkjes zijn in iederen boekhandel verkrijgbaar druk: n.v. zuiduked. DRUKKERIJ, DEN BOSCH