VADERLAND EN VOLK HET ANTI-SEMITISME EEN GEESTELIJKE KANKER DE N.SB EEN GEVAAR VOOR NEDERLAND DOOR Mr. G. A. BOON Oud-lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal Vaderland en Volk Mijn Vaderland is door de eeuwen heen in de wereld geëerd geweest om vele dingen en misschien wel het meeste wegens zijn verdraagzaamheid. Mijn Volk heeft zijn aanzien in de wereld niet het minst daaraan te danken, dat het hen, die wegens geloof of ras in beschamende perioden van intolerantie in hun land werden vervolgd: Hugenoten, Portugeesche Joden, de Moravische Broeders van Comenius, Brownisten, Jansenisten, liefderijk in zijn midden opnam en tot werkelijkheid maakte datgene, wat Huizinga in Nederlandsch Geestesmerk zoo mooi uitdrukt: „Een cultuur kan hoog heeten, al brengt zij geen techniek of geen beeldhouwkunst voort, maar niet al zij barmhartigheid mist". Ging dit kenmerk verloren, dit Vaderland zou Nederland niet meer zijn, dit Volk zou zichzelf verloochenen en gelijkgeschakeld worden met de totalitaire Staten, waar barbaarsche onderdrukking en vervolging van andersdenkenden de klok der beschaving eeuwen hebben teruggezet. Is in Nederland dat kenmerk verloren? Het kenmerk is niet verloren. Ieder onzer heeft de verontwaardiging en vertwijfeling over de behandeling der Joden in Duitschland gezien in alle lagen onzer bevolking, in de artikelen in de Nederlandsche bladen van alle richtingen (ik spreek natuurlijk niet van de nazi-pers). Ik had de gelegenheid inzage te nemen van vele honderden brieven van „Ariërs", *) die na *) Ik gebruik dit jargon kortheidshalve, ofschoon ieder wetenschappelijk man in de wereld het er over eens is, dat de zin, waarin de nationaalsocialistische ideologie het bezigt, krankzinnig is. „In Europa is alleen -een deel der Zigeuners Arisch en dan alleen nog maar linguistisch", schreef een onzer op dit gebied bij uitstek deskundige hoogleeraren. de pogrom van 10 November binnenkwamen. Laat mij er slechts drie citeeren, die weergeven wat alle andere inhielden: „Mijn man is loodgieter, 's zomers heeft hij goed werk, maar 's winters hebben we 't dikwijls arm. Maar we willen graag zoo'n arm verjaagd Joodsch kind bij ons nemen". Een tweede van een Scheveningsche vrouw: „We zijn met z'n achten en we hebben 't niet breed, maar waar er acht eten, kunnen er ook negen eten, geef ons maar een kind". Een derde van een Majoor der Infanterie: „Wij hebben al een pop gekocht, stuurt U ons bij voorkeur een Joodsch meisje". Adel van ziel is niet afhankelijk van stand of geboorte. Hij kan huizen in paleizen en in hutten. Toen onze Prinses een paar dagen in Amsterdam vertoefde, bracht zij een bezoek aan de Joodsche Invalide. Niet omdat die invaliden haar nader zouden liggen dan Katholieke of Protestantsche, maar omdat de erfgename van de schoonste tradities harer voorvaderen hiermede in dit tijdsgewricht wederom toonen wilde, dat Oranje en Verdraagzaamheid een twee-eenheid zijn. Van de grens begeleidde ik een der eerste treinen, die met opgejaagde kinderen uit Duitschland kwamen. Uit den trein klonk bij het overschrijden der grens, die de hel achter hen liet, uit de droeve kindermonden: „Dank Königin Wilhelmina, Dank Holland", en op de stations wuifden spoorweg-beambten en publiek en velen wendden het hoofd ontroerd af. En ik dacht: Foei, Molenbroek, Foei, Mussert, Foei, van Rappard. Neen, ons Volk is in zijn diepste wezen gezond gebleven, maar het wordt overstelpt door een lawine van buitenlandsche en binnenlandsche propaganda, die het neer wil halen tot een ideologie van lagere orde: Het minderwaardige tracht altijd het hoogere tot zich te trekken, teneinde niet de schaamte te gevoelen daartegen te moeten opzien. Rassenhaat wordt thans in de geheele wereld en ook bij ons kunstmatig aangekweekt, zij is een van de grootste gevaren voor onze beschaving en van onze cultuur en zij vergiftigt de samenleving in de geheele wereld. De nieuwe mythe. Er is een nieuwe mythe opgekomen, de mythe van „bloed en bodem", een ideologie opgebouwd uit een reeks volkomen onwetenschappelijke leerstellingen op instinctbasis, die men dan rassenleer noemt. Zij dient als religie-surrogaat en zij is niets anders dan een middel om de nieuwe horden door gemeenschap- pelijken haat te binden. Zij brengt toenemende verruwing en verwildering van den geest en ontdaan van allerlei phraseologie is zij niets anders dan een plomp en verachtelijk anti-semitisme, In vele landen is altijd een latent anti-seminitisme geweest en de ouderen onder ons herinneren zich allen nog wel de pogroms, die af en toe in Rusland plaats vonden, wanneer ontevredenheid moest worden afgeblazen en een ritueele moord of ander misdrijf werd gefantaseerd om de aandacht van het domme volk van de ware schuldigen af te leiden. Maar dat onze 20e eeuw nog eens den barbaarschen toestand zou beleven, waarbij een Westersche mogendheid een geheel ras tot in zijn vrouwen en kinderen een onbeschrijflijk lijden en een diepe vernedering zou laten ondergaan, dat aan dat ras door een geraffineerd uitmergelingssysteem iedere bestaansmogelijkheid zou worden ontnomen, dat had zelfs de grootste twijfelaar aan den vooruitgang der beschaving niet kunnen droomen. „De heilige boeken". De grondslagen voor de Jodenvervolgingen zijn gelegd in de beide „heilige" boeken van het Derde Rijk: „Mein Kampf" van Adolf Hitier en „Der Mythos des 20sten Jahrhunderts" van Alfred Rosenberg, van welke beide een exemplaar is ingemetseld in de fundamenten van het Partijpaleis in Nürnberg. De Mythos is de heidensche geloofsleer van den „nordischen" mensch, een wonderlijke schepping van onverwerkte veelbelezenheid, die als goulasch door elkaar wordt gehutst om tot het vooropgestelde doel te geraken. De Joodsche, Protestantsche en zeer sterk de Katholieke religie worden als ontaarde afwijkingen voor den Germaan voorgesteld. Laat mij uit de 700 bladzijden tellende „Mythos" een paar aanhalingen doen: „De vernietiging van de Duitsche ziel is steeds het doel geweest van de Jezuïten en hun geloofsgenooten; de vereering van den materialistischen Paulus is een erfzonde van het Protestantisme; het Noorsche bloed beteekent het mysterie, dat de oude sacramenten heeft vervangen en overwonnen; alles wat wij wetenschap noemen is een gebeuren van Germaansche scheppingskrachten; de zonnemythe van de gezamenlijke Ari':'rs is levenswet; wij moeten de hypnose breken van wereldbekeering, humaniteit en menschelijke kuituur, het Christendom kende niet de begrippen van ras en volk, het kende ook de eer niet; de idee van de nationale eer verdraagt geen gelijkwaardig kracht- centrum zooals de Christelijke liefde; de Katholieke godsdienst staat op de hoogte van een wereldbeschouwing, waarvan het type de medicijnman bij de wilden is". Deze leer van het moderne Heidendom is gepopulariseerd in de liederen van de Hitlerjeugd: „Wij zijn de vroolijke Hitlerjeugd, wij hebben geen behoefte aan Christelijke deugd, de Kerk kan ons gestolen worden" en „De tijd van het Kruis is thans voorbij, het Zonnerad wil zich verheffen". „Mein Kampf", de nationalistische geloofsleer voor den Duitschen mensch, lokt aan tot aanhaling van vele uitspraken, doch voor mijn doel kan ik volstaan met het citeeren van eenige woorden omtrent den Jodenhaat, een haat, die geboren werd tijdens den strijd van verbittering van den schrijver in een Weensch dakloozenasyl. In de eerste drukken van „Mein Kampf" staan merkwaardigerwijze deze beide uitdrukkingen vlak bij elkaar: „Der Jude ist an allem Schuld" en „Es ist meine Genialiteit so zu tun, als ob der Jude an allem Schuld sei". De bekentenis. Habemus reum confitentem. Niet: ik ben van meening, dat de Joden de schuldigen aan het kwaad zijn, maar, het is mijn genialiteit om het te doen voorkomen alsof de Joden daarvan de schuld dragen. En Stürmer, Wijzen van Sion, Giftpilz, Schwarzes Korps en millioenen vlugschriften, couranten en getruqueerde platen hebben op deze „geniale" uitvinding voortgeborduurd en er het Duitsche volk mede vergiftigd. Vóór de machtsaanvaarding verloochende Hitier een paar maal gedeeltelijk zelf dit allergewichtigste punt van zijn program, teneinde de humane Duitschers niet af te schrikken. Hij zeide, dat hij alleen de slechte Joden zou treffen; den anderen, die zich aanpasten, zou niets gebeuren. En na de machtsaanvaarding werd nog een uitzondering gemaakt voor Joodsche frontstrijders en voor de kinderen van de 11.000 Joden, die in den oorlog aan Duitsche zijde waren gesneuveld. Hen zou niets gebeuren, zij zouden met de „volksgenooten" gelijkgerechtigd zijn. Ook deze plechtige verzekering is gebroken en alle Joden zijn tot paria's gestempeld. Het is trouwens nooit de bedoeling geweest de belofte na te komen, want in November 1938 ont- hulde het „Schwartze Korps", dat de Jodenkwestie in 1933 dadelijk en met brutale middelen had kunnen zijn opgelost, maar dat het beter werd geoordeeld te wachten tot Duitschland een militaire macht had. Gedeeltelijke discriminatie leidt altijd tot volledig discriminatie. Wanneer het in étappes gaat, lijkt het alleen minder vreeselijk. Leefde deze algemeene Jodenhaat bij dat Volk? Neen. Al die jaren trommelvuur hebben niet kunnen voorkomen, dat er nog millioenen Duitschers zijn, die in hun binnenkamer zich diep schamen over deze verachtelijke Jodenvervolgingen en niet voor niets wordt door „Angriff" en ,,Schwarzes Korps" altijd gescholden op de „Miesmacher" en „Intelligenzbestien" — intelligentie schijnt de meest verachte eigenschap te zijn — met het dreigement dat zij evenzoo behandeld zullen worden als de Joden, wanneer zij hun mond tegen de vervolgingen durven open te doen. Leefde en leeft dit? Uit het Verleden. Laat mij slechts één voorbeeld uit het Duitsche verleden noemen: den beroemden componist-dirigent Felix Mendelssohn Bartholdy en zijn familie. Zijn grootvader was de beroemde philosoof Mozes Mendelssohn, geboren te Dessau. Hij was een typische Duitscher, die aan Koning Frederik II verweet het Duitsch voor het Fransch als hoftaal te hebben verlaten. Hij was intiem bevriend met den Hertog van Brunswijk, Lessing en Herder. Zijn zoon Joseph, man van wetenschap, was zeer bevriend met Alexander von Humboldt. Zijn dochter Dorothee trouwde met den historicus Friedrich von Schlegel. Een andere zoon, Abraham, de vader van den componist, was in 1819 stadsraad van Berlijn. Hij wordt een invloedrijk bankier en de stichter van het bankiershuis Mendelssohn. Jacob Salomon Bartholdy, zwager van Abraham Mendelssohn, was Pruisisch diplomaat, geboren uit Joodsche ouders. Hij studeerde aan de Universiteit en hij was in 1813 gezant van Pruisen te Rome. Op zijn suggestie voegde Abraham Mendelssohn aan zijn naam den naam Bartholdy toe. Felix Mendelssohn Bartholdy bracht Bach aan Duitschland terug. Hij slaagde erin in 1829 uit te voeren de Mattheus Passion, die sinds 100 jaar was vergeten. De weerklank in geheel Duitschland was groot. Goethe schreef ervan: ,,Het was mij alsof ik de zee hoorde ruischen". Dat mag in Duitschland niemand meer weten, veel minder zeggen. Weet gij hoe Opvoedingsminister Alfred Rosenberg geschiedenis schrijft? Op blz. 364 van zijn „Mythos" kunt gij in totaal dezen éénen zin over dit alles lezen: „Felix Mendelssohn werd door een zekeren Zeiter na jarenlange moeite tot Bach gevoerd, voor wien de Jood toen propaganda maakte". Ziedaar de hoogste historische voorlichting van een volk door zijn „opvoedingsminister". Vóór zijn vertrek naar Italië logeerde Felix Mendelssohn 14 dagen bij Goethe. Bij het afscheid gaf Goethe hem een blad van het manuscript van Faust, waarop hij schreef: „Aan mijn goeden en dierbaren vriend Felix Mendelssohn Bartholdy, den grooten musicus. Herinnering aan de mooie dagen van Mei 1830 . (Thans schrijft „Der Stürmer", dat Goethe ook meegeroepen zou hebben: „Juda verrecke".) In 1840 biedt Koning Friedrich Wilhelm IV hem de post van Muziekdirecteur te Berlijn aan, in de geheele wereld werd hij gevierd, in Engeland was hij de gast van Koningin Victoria, die voor hem een van zijn liederen zong. Misschien zijn grootste triomfen vierde hij als directeur van het vroeger zoo beroemde Gewandhaus te Leipzig. In 1933 wordt uitvoering en verkoop van zijn muziek in Duitschland streng verboden en in 1935 wordt zijn standbeeld voor het Gewandhaus te Leipzig verwoest. Is barbarisme niet een te zacht woord? Het Heden: Cosima Wagner—Richard Strauss. En nu onze eigen tijd, een eeuw later: Gustav Mahler's composities mogen niet meer uitgevoerd worden, „Das Lied von der Erde" is „smerige Jodenmuziek". Maar binnenkort zal een herinnering aan Mahler's leven en werk van zijn weduwe verschijnen, waarin o.m. brieven zijn opgenomen van Cosima Wagner en Richard Strauss, getuigende van grooten eerbied en liefde voor hun vriend Mahler. Thans moet het Huis Wagner, Mahler verachten, en Strauss, die voorzitter van de Reichsmusikkammer werd, moet toezien, dat geen musicus een noot speelt van dezen eens door hem vereerden meester. Zullen zij zichzelf op zulke oogenblikken niet verachten? Bronislaw Hubermann was een der meest geliefde violisten in Duitschland en Oostenrijk, zijn concerten waren in Weenen en Berlijn weken tevoren uitverkocht. Thans wordt geschreven, dat hij, Fritz Kreisler, Yehudi Menuhin, Bruno Walter en andere door God begenadigde kunstenaars de Duitsche muziek hebben neergehaald, vervulgariseerd en bezoedeld. Denkt gij, dat hun vele bewonderaars, die dat zwijgend moeten aanhooren, daarvan één woord gelooven? Bij de pogroms van 9 en 10 November waren er tal van dorpen, waar de S.A weigerde aan de „spontane" opdracht gevolg te geven en af deelingen uit nabijgelegen plaatsen moesten komen om de vernielingen der Joodsche eigendommen uit te voeren. Hoeveel nazi's in de dorpen hadden immers jarenlang vrienden onder de Joden gehad? Ik zal niet de mij bekende namen noemen van Schupo's, die op 9 November in stilte Joden waarschuwden, dat er 's nachts iets gruwelijks ging gebeuren. Neen, Scharführer, die in stilte 100 Mark gaaft aan een uitgeplunderde Joodsche familie, met wie gij vroeger bevriend waart en die tegenover hen spuwdet over deze bestialiteiten, ik zal U niet denuntieeren. Neen, Obersturmbannführer, die nog niet lang geleden heimelijk ten huize van een Hebamme uw vrouw liet verlossen door een Joodschen gynaecoloog, omdat gij aan zijn bekwaamheid de voorkeur gaaft, ik zal U niet verraden, omdat gij menschelijk zijt gebleven. En gij, Minister von Ribbentrop? Maar tot één wil ik mij wenden, omdat hij onaantastbaar is en daarvan geen schade kan ondervinden, tot U, Joachim von Ribbentrop, Minister van Buitenlandsche Zaken. Herinnert gij U, lid van de Wijnfirma Schönberger en Ribbentrop, hoe gij en Uw vrouw voor tien jaar bevriend en intiem bevriend waart met verschillende Joden en Jodinnen? Weet gij nog, dat gij in Rot-WeiB met hen tennisspeeldet, hoe gij bij hen en zij bij U gezellig aan huis verkeerden? Weet gij nog, dat gij in 1932 met één hunner, bevriend met de Hohenzollerns, in een internationalen trein een opmerking over het anti-semitiisme der N. S. D. A. P. beantwoordet met: „Nu ja, gij kunt ons gerust steunen, want dat wordt alleen gedaan om het volk te winnen, maar als wij aan het bewind zijn, komt daarvan natuurlijk niets". Waarop het antwoord volgde: „Joachim, als je het eerlijk meende, zou ik je nog de hand kunnen geven, maar nu je erkent, dat die hetze alleen dient om het volk op te ruien en te winnen, heb ik liever, dat je mijn coupee verlaat". Weet gij nog, dat gij Uw vrouw in het Franziskusspital liet opereeren door den Joodschen chirurg Dr. N. — o, gij hadt geen ongelijk, hij was een hoogst bekwaam medicus en een nobel mensch — en hoe dankbaar gij waart? Uw naam in het patiëntenboek is een merkwaardig document en wanneer gij Uwe rekeningen raadpleegt, dan zult gij daarbij ongetwijfeld de nota vinden van het bloemenmagazijn, dat den prachtigen bloemenstrauss met dank van J. v. R. bezorgde. 9 November werd ook deze chirurg met alle andere mannelijke Joden in Berlijn gegrepen en naar het concentratiekamp Sachsenhausen gebracht, waar hij 14 uur met den ellendigen troep medeslachtoffers moest staan vóór zij naar de barakken werden getrapt. Het toeval heeft gewild, dat hij het er beter heeft gehad dan velen. Het waren natuurlijk kleine inconveniënten, dat hij den ganschen dag zware vrachten moest sjouwen of moest spitten, dat hij moest slapen met een ruimte van 40 c.M., waarbij men zich niet kon omdraaien, dat hij af en toe in zijn slaapzaal wakker werd geschreeuwd om ten genoege van de S.S. zinneloos dierengeluiden te maken, dat hij kaalgeschoren in een uitgekookt dun pakje in de ijzige koude moest staan, dat hij moest zien, hoe lotgenooten werden mishandeld en half dood geslagen, dat hij bijna iederen morgen bij de morgenschemering moest zien, dat de electriciteit uit de, het kamp afsluitende, draden werd geschakeld om de doode lichamen van medegevangenen, die zich daarin al of niet het aanmoediging der bewakers hadden geworpen, los te maken, maar persoonlijk is hij slechts licht mishandeld en vernederingen hadden op zijn philosophische natuur weinig vat. Toen ik hem vroeg, waarom hij tegenover den Lagercommandant niet gewezen had op zijn relaties, glimlachte hij weemoedig: „U schijnt toch nog niet voldoende begrip van de situatie te hebben. Weet U niet, dat die en die — en hij noemde namen — spoorloos verdwenen zijn, toen zij een beroep deden op de diensten of de geldelijke hulp, die zij vroeger aan hooge nazi's hadden gegeven, een lot, dat trouwens ook niet gespaard werd aan Ariërs, die in diezelfde fout vervielen? Als ik dat gedaan had, had ik evengoed zelf in de electrische draad kunnen loopen. Daaraan wordt men in het Derde Rijk niet gaarne herinnerd". Dr. N. heeft het geluk gehad uit het concentratiekamp verlost te worden en hij is met vrouw en kind via Nederland naar Amerika gegaan, waar deze geleerde welkom was. Maar wanneer Uw kinderen uit school thuis komen met het kinderprentenboek „der Giftpilz" en zij lezen hun moeder voor uit dit walgelijkste product, dat ooit aan een sadistisch ziekelijk brein is ontsproten en zij komen aan plaat 5, waar geteekend en beschreven is, dat Joodsche Duitsche dokters hun bezigheid vonden in het schenden en verkrachten in hun spreekkamer van hun vrouwelijke patiënten, dan hoop ik, dat haar geweten gaat spreken, dat zij het schaamrood op de wangen krijgt en dat zij zachtjes zegt: „Kinderen, dat zijn vuige leugens, zoon Joodsche dokter heeft jullie Mutti het leven gered". Laat niemand mij dan zeggen, dat deze Jodenvervolgingen uit innerlijken aandrang van het volk zijn voortgekomen; een onafgebroken leugen-propaganda heeft de menschen murw gemaakt. De Italiaansche imitator. In Italië heeft Mussolini de anti-semitische leuze van zijn „as"genoot het vorige jaar overgenomen en een Italiaansche pendant van „der Stürmer" — de Giornalissimo — laat lustig zijn leuzen en leugens knallen, terwijl Signor Preziosi in groote oplagen een Italiaansche uitgave mag verzorgen van „de Protocollen van de Wijzen van Zion", die vroeger in Italië waren verboden. In Italië, waar het getal Joden nog niet 1 op 1000 bedraagt, terwijl het percentage in Duitschland nog niet 1 % was ! Maar hoe denkt hij er in werkelijkheid over ? Mussolini schreef in 1932 bij een statistiek over huwelijken tusschen Italiaansche Joden en niet-Joden, „dat deze een bewijs waren van het niet-bestaan van de anti-semitische beweging in Italië en dat de veelvuldigheid dier gemengde huwelijken moet toegejuicht worden. Want zij zijn het volledigste bewijs voor de burgerlijke en moreele gelijkheid der Italianen, wat dan ook hun afstamming in het verre verleden moge zijn." In zijn naaste omgeving benoemde hij Joden: Surich was Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken, Jung Minister van Financiën, Frau Sarfatti, wier meisjesnaam Grassini-Levi is en wier echtgenoot een Joodsch bankier in Venetië was, stichtte met Mussolini samen het tijdschrift „Gerarchia", was zijn levensbeschrijfster en leidde de „salon" van het regime, Graaf Volpi was de adviseur voor economische zaken. Mussolini nam wijlen Otto Kahn van het bankiershuis Kahn, Loeb en Co. uit New York bij diens bezoek aan Italië als „Eerefascist" in de Partij op en gaf hem de daartoe behoorende gouden knoopsgat-speld. Nu wordt plotseling de meest dwaze aller stellingen geponeerd, dat alle rassen, die ooit in Italië geleefd hebben, en dat zijn er vele, zich versmolten hebben tot één volkomen arisch ras en — risum teneatis, amici, lach niet — dat dit een nog echter nordisch-arisch ras is dan het Duitsche. Alleen de Joden zouden zich in die 2000 jaar niet hebben geassimileerd, het tegendeel van wat Mussolini in 1932 betoogde. En tien professoren worden benoemd, die als punt I vaststellen: „Het ras is een realiteit", terwijl Mussolini vroeger zeide: „Het ras is geen realiteit", wat toen natuurlijk professoren onderschreven. Het zou stof kunnen zijn voor een kostelijk blijspel, wanneer niet de omgedraaide „realiteit" meebracht, dat weer tailooze gezinnen rampzalig worden gemaakt en dat 4000 menschen aan de Fransche grenzen wanhopige pogingen doen om de grensbewakers te ontkomen, teneinde Italië te verlaten. Mussolini en Emil Ludwig. Van 23 Maart tot 4 April 1932 voerde Mussolini bijna dagelijks gesprekken met Emil Ludwig, die later werden gepubliceerd. Het manuscript werd aan Mussolini voorgelegd en waar deze het noodig achtte door hemzelf verbeterd. Wat zeide Mussolini over het anti-semitisme? „Natuurlijk „bestaat er geen zuiver ras meer, zelfs de Joden zijn niet onver„mengd gebleven. Juist uit gelukkige vermengingen is vaak „kracht en schoonheid voor een natie voortgekomen. Ras, dat „is een gevoel, geen realiteit, 95 % is gevoel. Ik zal nooit „gelooven, dat de meerdere of mindere zuiverheid van het ras „biologisch bewezen kan worden. De verkondigers van het „Germaansche „edelras" zijn grappig genoeg alle niet-Germanen: „Gobineau was Franschman, Houston Stewart Chamberlain „Engelschman, Woltmann Jood en Lapouge wederom een „Franschman. De nationale trots heeft absoluut het delirium van „het ras niet noodig. Anti-semitisme bestaat niet in Italië". En toen Ludwig daarop antwoordde, dat deze houding van Mussolini met die van alle groote mannen der geschiedenis overeenstemde, ook met die van Goethe en Bismarck, hoezeer het fabeltje van hun anti-semitisme in Duitschland werd verspreid, vroeg Mussolini hoe Ludwig die „vice allemand", die Duitsche ondeugd, verklaarde? Het antwoord was, dat de Duitschers altijd de Joden de •schuld geven, wanneer het hen slecht gaat. „Daar hebben we het, de zondebok , antwoordde Mussolini en hij memoreerde, dat hij den door de nazi's vermoorden Jood Rathenau als een der fijnste geesten en knapste koppen beschouwde, die Europa in de laatste kwart eeuw had voorgebracht. Uit de Enciclopedia Italiana van 1935. Deze encyclopodie evenaart de beroemde Enciclopedia brittanica en is samengesteld door de bekendste Italianen. Zij zegt: „Het anti-semitisme is een vreemde vrucht van Duitsche herkomst. Het Joodsche volk is in al zijn zeer verschillende groepeeringen door een vermenging van rassen of van elementen samengesteld, die precies dezelfde zijn, welke ook tot vorming van andere etnische groepen binnen en buiten Europa bijdragen." En nu kunnen a. pressie van den Duitschen asgenoot, b. het vermeende belang om de Arabieren te vriend te krijgen, door deze semieten te prijzen, te loven en te steunen en de Joodsche semieten te verguizen en te verjagen en c. het kortstondige voordeel dat voortspruit uit de berooving van 40.000 Joden — 1 op iedere 1000 inwoners — factoren zijn, die tot het overnemen van deze Duitsche ideologie hebben geleid, na het bovenstaande kan niemand betwijfelen, dat ook dit antisemitisme in Italië volkomen kunstmatig is. Propaganda in het buitenland. Het anti-semitisme tracht Duitschland over de geheele wereld te verbreiden en „der Weltdienst" te Erfurt onder leiding van Ulrich Fleichhauer is — naast Fichte-Bund e.a. te Hamburg — het aangewezen lichaam om dit in alle landen te organiseeren en te verbreiden. Cnsïs, werkloosheid, tegenslagen, het gevoel van onzekerheid hebben het weerstandsvermogen der menschen verzwakt en ondermijnd en het anti-semitisme moet dienst doen als katalysator om den weg tot het nationaal-socialisme ook in andere landen voor te bereiden. Onze beschaving staat er mee op 't spel. Want de Jodenhaat, die de Duitsche machthebbers aankweeken, treft niet de Joden alleen, hij treft de geheele beschaafde wereld en iederen vorm van Duitsche cultuur zelve, hij ondergraaft de christelijke fundamenten der Westersche beschaving. De Christelijke fundamenten onzer beschaving, waarvan wijlen Pius XI — en ook bij millioenen niet-katholieken wordt deze moedige kerkvorst met den diepsten eerbied herdacht — zeide: „dat eerst met het aannemen van het Christendom de Duitschers in de rijen der cultuurvolken zijn getreden". Door deze ondermijning van beschaving en recht verontrust, hebben 101 juridische faculteiten uit geheel de beschaafde wereld in December een krachtig protest tegen dit antisemitisme doen opgaan en geappelleerd aan het geweten der menschheid. En de menschen, die zoo lichtvaardig zeggen, dat er in het anti-semitisme toch ook wel iets waars zal zijn, mogen bedenken, dat dank zij zijn historie, Nederland een traditie van tolerantie van eeuwen heeft te verdedigen, dat dank zij die historie Nederland een onschatbare „goodwill" in de wereld heeft. Een Nederlander, die op het oostelijk of westelijk halfrond komt, wordt welkom geheeten, omdat men overal zijn land kent als de bakermat van vrijheid en verdraagzaamheid. Een Hollander uit een land, dat zijn historie ontrouw zou zijn geworden, zou slechts verachting en terughouding ontmoeten, omdat hij — erger dan zij, wier natie deze cultuur nimmer in haar diepste grondslagen heeft bezeten — verraad aan het geestelijk erfdeel zijner voorouders zou hebben gepleegd. Opkomst anti-semitisme in Nederland.. Ook in ons land neemt de anti-semitische propaganda dagelijks toe. De eer harer introductie valt ongetwijfeld ten deel aan Majoor Kruyt, van Rappard, Arnold Meyer en eenige andere aspirant-dictators, die sindsdien van het tooneel zijn verdwenen. Voor Ir. Mussert en zijn N.S.B. was dit Joodsche vraagstuk uit politiek oogpunt niet eenvoudig. Hier in 1932 reeds een woeste anti-semitische Hetze te ontketenen, zou moordend zijn geweest voor zijn partij in verband met de Nederlandsche beschaving en traditie. En bovendien was het geld van een aantal Joden, dat zich liet verleiden lid te worden en dat een „all risk polis" bij hem kocht, zeer welkom. Doch die houding had ook haar keerzijde: Toen Mussert in 1933 in Duitschland zijn ei wilde leggen — en dat was noodzakelijk om het Nederlandsche ei te laten uitkomen — begon hij zijn campagne met een vergadering in Goch. Maar hij had concurrenten: Waren niet Schouten — Haighton — Albert van Waterland hem voor geweest met het vormen van afdeelingen hunner nationaalsolcialistische partij in Duitschland? Zoo gemakkelijk liet van Waterland zich niet wegwerken en hij kwam op Mussert's vergadering te Goch met de interruptie: „Er zijn Joden in Mussert's partij", „Ja, aber.... antwoordde Mussert. Niets te „aber' riepen de Duitsche S.A.-lieden, zijn ze lid of zijn ze geen lid? En Mussert kon door een achterdeurtje in zijn auto verdwijnen en hij mocht blij zijn de Nederlandsche grens zonder kleerscheuren weer te bereiken. Maar van Waterlands triomf was van korten duur. Want spoedig werd in Duitschland verbreid, dat hij zich wel van Waterland noemde, maar dat deze Waterlander in werkelijk de Joode heette. Dit is wel de slechtste klank voor een Nazi-Führer. Exit de Joode, hij verloor zijn bescherming over de grens. Sindsdien kon Mussert aan den opbouw in Duitschland beginnen, hij werd persona grata. In het najaar van 1933 werd het verbod voor de N.S.B. om in Duitschland te vergaderen door de Gestapo ingetrokken en als eerste Nederlandsche spreker, betrad Mussert in Berlijn het podium. Nog eenmaal dreigden moeilijkheden: Een paar jaar later schreef „der Stürmer", dat 't heel mooi scheen, dat de Duitsche autoriteiten Mussert zoo cajoleerden, maar vergeten werd, dat er Joden in zijn Beweging zaten; onbesmet was alleen de partij van Majoor Kruyt en men zou beter doen op hem om te schakelen. Maar ook deze hindernis werd overwonnen en Mussert heeft sindsdien den alleenverkoop in Duitschland gekregen. Want Mussert begreep, evenals zijn verslagen concurreerende aspirant-dictators, heel goed, dat de verovering van Nederland voor zijn partij moest aanvangen met een organisatie in Duitschland. En zoo heeft hij momenteel in Duitschland ruim 500 kringen onder leiding van zijn gezant Herdtman in Düsseldorf, wiens officieele titel is „gevolmachtigd leider voor Duitschland" en te wiens huize de Nederlandsche Opperleider vertoeft, wanneer hij zijn Duitsche troepen komt inspecteeren. Herdtman doet met zijn adjudanten „voortreffelijk" werk: met welwillende medewerking van de Duitsche autoriteiten bewerkt hij Nederlanders in Duitschland en bovendien werklooze Nederlandsche arbeiders, die tijdelijk of blijvend in Duitschland komen werken. Zoo kon Herdtman b.v. aan zijn chef Mussert op 2 Januari 1939 uit Düsseldorf als resultaat over December mededeelen: „Reeds werden ongeveer 85 makkers door onze organisatie in dit land als leden gewonnen en als zoodanig weer aan de Beweging in het Vaderland afgegeven. Mogen zij flinke strijders worden". Wij hebben de laatste jaren in Duitschland gekend een Oostenrijksch legioen onder Theo Habicht, een Sudetenduitsch legioen onder Kundt, onlangs een Slowaaksch legioen onder Durcunsky. Er is thans een Nederlandsch legioen onder Herdtman. Anno 1795 was er een Bataafsch legioen in Frankrijk O, Nederland, let op Uw saeck! Verdeeling van anti-semitischen arbeid. Het anti-semitisme in de N.S.B. is geleidelijk aangewakkerd. Eerst verdeelde Mussert de Joden in 5 soorten, toen in 3, daarna in 2, maar momenteel onderscheidt hij zich in het artikel anti-semitisme, in geen enkel opzicht van Kruyt, van Rappard en Meyer. En geen nummer van „Volk en Vaderland", Nationaal Dagblad en bijbladen of gij kunt er anti-semitische artikelen in lezen. Wij hebben het bij het verloop der gelijksoortige onderscheidingen in Duitschland gezien: gedeeltelijke of halve discriminatie bestaat niet, een beetje déraillement van den geest leidt tot volkomen déraillement van den geest. Toch wordt het werk verdeeld: Het meest grove gedeelte wordt overgelaten aan „De Misthoorn" van Dr. Molenbroek en den vroegeren corrector bij een dagblad P. Nijsse, met het schoone pseudoniem Jan van Stoutenburg. Het motto luidt: „Getrennt marchieren, vtereint schlagen". Deze Misthoorn, zich noemende „onafhankelijk en onpolitiek orgaan tot wering van den Joodschen invloed" (!), is aangesloten bij den anti-semitischen internationalen „Weltdienst" te Erfurt, van den beruchten Ulrich Fleischhauer, die thans reeds in twaalf talen zijn pamfletten over de geheele wereld laat verspreiden. In tal van landen werken zijn filialen, die op die vreemde gebieden het verlengstuk der Groot-Duitsche bedoelingen vertegenwoordigen. Geleidelijk hebben de filialen zich voornamelijk op de propageering van het anti-semitisme toegelegd, teneinde daardoor soms onbewust, meestal bewust, den grond vruchtbaarder te maken voor Duitsche politieke penetratie. Zoo is het gegaan in Oostenrijk, in Tsjecho-Slowakije, zoo gaat het in Hongarije, Roemenië, Elzas Lotharingen, Zuid-Afrika, Trans- jordanië, Scandinavië, Zwitserland en.... Nederland. Het antisemitisme is het rookgordijn, waarachter het internationale nationaal-socialisme zijn aanslagen op de wereld voorbereidt door den Jood voor te stellen als wereld- en staatsvijand no. 1 en zoo de aandacht af te leiden van zijn eigen doelstellingen. Wie liegt ? Dr. Molenbroek staat in nauw contact met Ir. Mussert en de N. S. B. Toen ik in het najaar op een vergadering in het Concertgebouw te Amsterdam zeide, dat Molenbroek de adviseur van Mussert was, schreef „Volk en Vaderland", dat dit laster van Mr. Boon was en „De Misthoorn" dat ik dit loog. De Heeren wisten natuurlijk, dat ik niet loog, maar zij ontkennen altijd alles, waarvan zij meenen, dat het bewijs niet valt te leveren, volgens het beproefde recept: Es ist nicht wahr. Welnu in Juli 1937 benoemde Mussert, Molenbroek in een kleine commissie, die opdracht kreeg met den grootst mogelijken spoed te motiveeren, waarom vrijmetselaars geen lid meer van de N. S. B. zouden kunnen zijn, letterlijk waarom „een onvereenigbaarverklaring moet plaats hebben van het Loge- met het N. S. B.-lidmaatschap". De. Molenbroek was in die kleine commissie de leidende figuur en hij schreef daarvoor een leiddraad, aanvangende met: „Onderzoekt men elk der beweringen van den Heer d'Ansembourg. ..." Maar de Heeren zeggen, dat ik laster, wanneer ik zeg dat Molenbroek de adviseur van Mussert is! De Heeren hebben immers niets met elkaar te maken, doch als zij elkaar ontmoeten, kunnen zij elkaar, evenals twee haruspices in het oude Rome, niet aanzien zonder te lachen. N. S. B. en Vrijmetselarij. Wat was de aanleiding tot het instellen dezer CommissieMolenbroek door Mussert? De Marchant et d'Ansembourg had in de Kamer een felle rede gehouden tegen de vrijmetselarij, inhoudende de gewone vertaalde gemeenplaatsen der Rosenbergsche litteratuur. Dit voor vrijmetselaars diep beleedigende betoog deed in het bijzonder veel kwaad in Indië, waar verschillende N.S.B.-ers tevens vrijmetselaars zijn. Na die rede kon niet langer geschipperd worden en zou vanzelfsprekend het lidmaatschap van beide door Mussert onvereenigbaar moeten worden verklaard. Op 17 Augustus 1937 deelde Mussert dan ook mede, dat in verband met de rede van dAnsembourg een onvereenig- baarverklaring van Loge- en N. S. B.-lidmaatschap moest plaats vinden. Maar hij zocht nog naar de wijze waarop dit moest geschieden — deze moest n.1. „zoo plaats hebben, dat dit de N. S. B. zooveel mogelijk voor afval van leden spaarde". Op 28 Augustus 1937 doemde een zilveren lijn aan den bewolkten hemel: Mussert had uit goede bron vernomen, dat in den boezem van de Loge de vraag in overweging was of het in verband met de Kamerrede van d'Ansembourg niet noodzakelijk was om het Loge-lidmaatschap onvereenigbaar te verklaren met dat van de N. S. B. „Wordt dit verwezenlijkt, dan zou het odium „van de onvereenigbaarverklaring op de Loge, in plaats van op „de N. S. B. komen berusten, wat in het voordeel der Beweging „zou zijn", zoo schreef zijn gemachtigde. Daarom besloot Mussert „de zaak nog even aan te zien". De slappe opportunist. Maar wie het, na de rede van d'Ansembourg, onontkoombare besluit van onvereenigbaarverklaring verwachtte, kent den Heer Mussert niet. Bij hem geldt slechts de vraag of hij door een maatregel of voorstel leden kan winnen of verliezen: Vive le N. S. B., périssent les principes: laat de beginselen ophoepelen, als de N. S. B. er maar bij wint. Vandaar dat namens hem op 13 December 1937 de praealabele vraag werd gesteld: „acht gij ook, na de in de laatste maanden „plaats gehad hebbende zeer ernstige beroeringen in de Bewei.ging als gevolg van: 1. de verkiezingsnederlaag; 2. de afval „van Van Duyl; 3. de ontsporingen in enkele organen, „betreffende de rassenquaesties, het wel geraden, op dit „oogenblik, dus nu de gemoederen nog niet tot bedaren zijn „gekomen, de hartstochten onder een groot deel der leden „opnieuw te doen oplaaien door het stellen aan die leden van „het ultimatum: of ma<;on öf lid N. S. B.?" Daarom werd gehoopt op een verbod van de Loge, voor haar leden om nog langer lid der N. S. B. te zijn, dan zouden velen misschien de N. S. B. kiezen. Maar de Vrijmetselarij schijnt zich nimmer te bemoeien met de politieke overtuiging harer leden, zoodat het voordeel van onvereenigbaarverklaring harerzijds uitbleef. Met het gevolg, dat ook Ir. Mussert bij zijn halfslachtige kruidenierspolitiek volhardde en datgene wat volgens hem reeds op 17 Augustus 1937 moest plaats hebben, achterwege liet en tot op Maart 1939 nog steeds achterwege heeft gelaten. En kinderlijke vrijmetselaars bleven lid van de N. S. B. en steunden hem met hun geld, niet beseffende, dat een overwinning van Mussert hun vernietiging beteekent. (Ter voorkoming van misverstand zij medegedeeld, dat ik geen vrijmetselaar ben noch het ooit was, al schreef „Volk en Vaderland ook, dat „de misdadiger Benesj vrijmetselaar was en dat het dus vanzelfsprekend was, dat de vrijmetselaar Mr. Boon den Volkenbond verdedigde"). Pornografische lectuur. Ik kom thans terug op „De Misthoorn" en haar uitgaven. In het eerste nummer werd uiteengezet, dat het succes van het anti-seminitisme tot dusverre in Nederland gering was geweest, omdat dit altijd was uitgegaan van politieke partijen en wanneer iemand dan iets had tegen N. S. B., Rappardianen of Kruytianen, dan kon hij ook niet voor het anti-semitisme worden gewonnen. Daarom was het noodzakelijk een „neutraal" comité op te richten „tot bestudeernig van het Joodsche vraagstuk", dat dan kon doordringen tot alle politieke partijen en neutrale lagen van het volk, om daar het anti-semitisme te kweeken. „De Misthoorn werd eerst in gestencilde exemplaren aan bekende adressen rondgezonden, maar toen de Heeren zagen, dat van overheidswege niet werd ingegrepen, werden zij driester en het blad werd gedrukt. Toen ook daarna niets geschiedde, werd onlangs bericht, dat in Den Haag met den straatverkoop was aangevangen en 1 Maart 1939 werd geadverteerd, dat losse nummers vanaf dien datum ook in de N. S. B. Driehoekswinkels verkrijgbaar zouden zijn. Toen eenige jaren geleden „der Stürmer" van Julius Streicher in den Driehoekwinkel te Amsterdam werd verkocht — want openlijk durfde men dat destijds niet aan te kondigen — heb ik als lid van de Tweede Kamer daarover vragen gesteld aan den vorigen Minister van Justitie en ik erken met dankbaarheid aan dien Bewindsman, dat daaraan sindsdien een einde is gemaakt. Thans zien we het verwonderlijke verschijnsel, dat de Nederlandsche pendant van „der Stürmer", aangesloten bij den Internationalen Weltdienst te Erfurt, ongestraft en openlijk in dezelfde winkels wordt verkocht en op straat wordt gecolporteerd. Op vergaderingen, door „de Misthoorn" uitgeschreven — en waarvan 3U der bezoekers aanvankelijk met het N.S.B.-insigne liep, tot de N.S.B. de camouflage-order uitgaf op die vergade- ringen het speldje af te leggen — worden reclames van de „Driehoekwinkels" verspreid met de opgave van 27 Duitsche boeken over het Joodsche vraagstuk, die bij de Driehoek verkrijgbaar zijn en door „de Misthoorn" aanbevolen worden. Een bloemlezing uit „de Misthoorn" is overbodig, wanneer ik zeg, dat zooals „de Stürmer" schrijft „Juda verrecke" de „Misthoorn" poneert: „Jood zijn beteekent de tegenstelling vormen tot de natuurlijke gesteldheid der menschen." Geimporteerde platen (Schutzmarke — Dresden) worden verspreid met een Engelschman, een Neger, een Franschman en een Chinees (natuurlijk geen Duitscher) met het opschrift: „Wie verstoort den wereldvrede?" (In Erfurt-Dresden: „Wer stört unter allen Volken den Frieden?") en als gij het volgens het aangegeven gebruiksrecept langs de vouwen sluit, is het antwoord: „de Jood." Sluitzegels met „De Joden hooren in Nederland niet thuis", „Nederlanders, koopt niet bij Joden", „Bezoekt geen Joodsche artsen en advocaten", „Wie bij Joden koopt, besteelt eigen volk", worden verspreid en om nog meer te „hetzen" wordt dan tevens een plakzegel gefalsificeerd, waarop staat: „Koopt bij Joden, steunt de vluchtelingen", om het te doen voorkomen, alsof deze dwaasheid werkelijk van Joodsche zijde afkomstig was en om dan te kunnen protesteeren tegen deze verregaande Joodsche brutaliteit. In een advertentie in „de Misthoorn" wordt een dringend beroep gedaan om „spoedig foto's te zenden van Joden, die een vooraanstaande positie bekleeden in ons land op elk gebied." Het is evenals alles weer Duitsche imitatie, waar ook een album verscheen met getrucqueerde foto's van Joden: „Juden sehen uns an." De Protocollen. De z.g. „Protocollen van de Wijzen van Sion", waarmede vóór de machtsaanvaarding door de Nazi's in Duitschland met millioenen exemplaren propaganda werd gemaakt voor het antisemitisme, zijn door het „Misthoorn-Comité" vertaald en tegen den civielen prijs van 30 cent beschikbaar gesteld. Voor ieder wetenschappelijk man in de geheele wereld staat de falsificatie dezer „schundlitteratuur" onomstootelijk vast. Meer dan dat: Terwijl b.v. met het „Oera Linda Bok" de — overigens zeer geestige — vervalsching algemeen wordt erkend (dat Dr. Wirth het voor zijn Bloed- en Bodem propaganda noodig vond het nog eens als echt te doen schijnen, is natuurlijk zonder eenige wetenschappelijke beteekenis) doch alleen nog altijd omstreden wordt, wie de geestige schrijver is geweest, is de historie van het tot stand komen der „Protocollen van de Wijzen van Sion" nagespeurd en gepubliceerd. Hetgeen niet wegneemt, dat deze Protocollen, die moeten aantoonen, dat die vuile Joden een geheime wereldorganisatie ter verdelging der Christelijke samenleving op touw hebben gezet, en die op het Zionisten-Congres te Bazel in 1897 zouden zijn aangenomen, als echt en onvervalscht verspreid worden. Weet gij, hoe de echtheid wordt bewezen? Hitier schreef in „Mein Kampf": „de Frankfurter Zeitung schrijft altijd, dat de Protocollen een vervalsching zijn. Beter bewijs, dat ze echt zijn, is er niet." En Dr. Molenbroek doet voor die logica niet onder en schrijft in zijn voorrede tot de Nederlandsche vertaling: „De Joden hebben bij alle voorkomende gelegenheden ontkend, dat die richtlijnen, dat zijn dus de Protocollen, op het Zionistencongres in 1897 ooit in behandeling zijn gekomen". Bij het proces te Bern kwam door nog levende stenografen, verslaggevers en andere aanwezigen onomstootelijk vast te staan, dat de Protocollen te Bazel heelemaal niet in behandeling waren genomen. Gij zult denken, dat de zaak daarmede uit was. Gij stelt U waarlijk nog te veel van het begrip goede trouw voor, want Dr. Molenbroek vervolgt: „Voor deze schijnbare tegenstrijdigheid, „wordt de oplossing gevonden in het „Gutachten zum Berner „Prozess" van den „leider van den Weltdienst", Ulrich Fleisch„hauer. Het is dezen onderzoeker n.1. gelukt aan te toonen, dat „de Zionistische congressen, die in het openbaar gehouden „worden, bijna steeds terzelfder plaatse begeleid worden door „geheime bijeenkomsten van de leden der Joodsche vrijmetselaarsloge B ne Brith , waartoe alle Joden van aanzien en „autoriteit behooren en het ligt voor de hand, dat in deze geheime „vergaderingen de zoo belangrijke richtlijnen voor de Joodsche „wereldactie van den grooten Leider Ginzberg in bespreking „gekomen en vastgesteld zijn. Hiermede is dan het ontstaan der „Protocollen en hun geschiedenis volkomen verklaard". Leest U deze letterlijk geciteerde „bewijsvoering" nog eens over: Jarenlang is beweerd, dat op dat congres te Bazel de Protocollen zijn vastgesteld. Als dan voor de Rechtbank te Bern door ook „arische" — stenografische verslagen en door tal van aanwezigen blijkt, dat dit een leugen is, heeft de leider van den Weltdienst Fleischhauer de, volgens zijn filiaalhouder voor Nederland Dr. Molenbroek, „genialiteit" om te zeggen, dat tijdens die congressen bijna steeds ook geheime bijeenkomsten plaats vinden en dat het voor de hand ligt, dat ze dan daar zijn vastgesteld. En Dr. Molenbroek concludeert daaruit: „Hiermede is dan het ontstaan der Protocollen en hun geschiedenis volkomen verklaard". Quod erat demonstrandum: Wat te bewijzen was. Gij zult mij veroorloven, dat ik daaraan geen woord meer vuil maak. Wetenschappelijk staat de vervalsching onafwijsbaar vast. Doch ik ga verder: Zij, die van deze „Protocollen van de Wijzen van Zion" gebruik maken om Jodenhaat te kweeken, zijn te kwader trouw. Laat mij uit honderden voorbeelden nog eenige strophen uit anti-semitische en één uit landverraderlijke gedichten geven. Het eerste is uit de „Nederlandsche Nationaal Socialist", gemaakt naar aanleiding van het terugzenden van elf verjaagde Duitsche Joodsche emigranten, die niet in Indië konden landen en met de boot terug moesten: De booze tongen zeggen wel Waarom de Roode Zee door? Omdat Mozes met dat boevenpak Op straat niet wou gezien, hoor! Weer terug naar Indië — terug naar hier? Dat lijkt wel kaatseballen! Het best is in de Roode Zee Ze maar te laten vallen.... Het tweede is uit „De Misthoorn" : „Joden in een speciale coupee". Dat hij nog met ons moet sporen, hij als Jood en hooge gast, vind ik nauwlijks naar behooren en zelfs erger: ongepast. Het derde is uit de „Nationaal Socialist" : Op, op ten strijd, ten strijd Voor 't Duitsche Nederland. Aan Adolf Hitier hebben wij het gezworen, Aan Adolf Hitier reiken wij de hand. Op, op ten strijd geschaard Om Hitier's roode vaan! Als vechtend w'ons slechts op elkaar verlaten, Zal dra het uur van Neêrlands vrijheid slaan! Wat wordt daartegen gedaan? Bitter weinig. Het nieuwe artikel 137a en b wordt grif toegepast en wanneer de Ministers Colijn en Goseling worden beleedigd of belasterd, dan grijpt de Justitie onmiddellijk in. Dat is goed, dat is voortreffelijk, want niet de privé-personen worden beleedigd, maar de dragers van het gezag. Maar vele parketten schijnen aan de studie van het nieuwe artikel 137c en d, dat het beleedigen van groepen der bevolking strafbaar stelt, nog niet te zijn toegekomen en wanneer al een vervolging wordt ingesteld, dan worden de daders gewoonlijk met fluweelen handschoenen aangevat. Twee voorbeelden: In Wageningen was een N. S. B.-er, gefortuneerd oud-Indischman, naar den redacteur van het plaatselijk blad gestapt om van hem mededeeling te eischen van den naam van den schrijver van een artikel, dat niet met zijn N. S. B.gevoelens strookte. Natuurlijk weigerde de redacteur, waarop de man hem naar de keel vloog en hem tusschen hand en stoelleuning drukte, onder het uitroepen van de woorden: „Ik zal jou, ik maak je kapot". De verdachte bekende volmondig zijn daad met voorbedachten rade te hebben gepleegd. Eisch en vonnis van den politierechter wegens mishandeling — neen, lezer, ge gelooft het niet — vijftien gulden (ƒ 15.—) boete. De Heer Arnold Meyer, van Zwart Front, stond wederom terecht voor beleediging van een volksgroep. De Officier van Justitie, die in zijn requisitoir blijk gaf weinig van het antisemitische gevaar doordrongen te zijn, kreeg den indruk, dat Meyer in den vervolge zijn meening wel wat gematigder ten beste zou geven en vroeg ƒ 25.— boete. Binnenkort zullen deze Heeren de vrijmoedigheid hebben op de Griffie te gaan vragen of zij geen bonboekjes van 12 voor den gereduceerden prijs van ƒ 250.— kunnen krijgen. Dezer dagen stond een boerenjongen uit Winterswijk terecht te Zutphen, omdat hij de ruiten bij een Jood had ingegooid. Zijn korte verweer was: „Ik ben N. S. B.-er, dus anti-semiet, dus heb ik die ruiten ingegooid", hetwelk ter zitting terecht onmiddellijk met drie weken hechtenis werd bestraft. Toen ik dit aan het ontbijt las, zei ik: „Morgen wordt die jongeman door de N. S. B. geroyeerd", 't Ging nog vlugger, 't stond' 's avonds reeds in de courant. Want de chefs blijven „legaal". En de Rappardianen, die in Amsterdam soortgelijke dingen deden en later gesnapt werden, zullen nu ook wel uit die partij worden geroyeerd. Alles vanwege de „legaliteit". Maar laat ons bedenken, dat niet die boerenjongen uit Winterswijk en niet die lummels uit Amsterdam de ware schuldigen zijn; hun is een pantser van anti-semitisme omgehangen, waardoor geen straal van licht en gezond verstand kan doordringen. Schuldig zijn zij, die dit anti-semitische gif dagelijks in deze zielen hebben gegoten en die deze jonge mannen deed denken, dat zij verdienstelijk werk deden, wanneer zij ook hier vast een klein Duitsch voorproefje van de in uitzicht gestelde heerlijkheden gaven. Noodig is, dat de Minister van Justitie de parketten er op wijst, dat deze misdrijven in dezen tijd hoogst ernstig zijn. De lichamen van onze bevolking worden beschermd tegen invoer van pokken en pest, ons vee wordt zooveel mogelijk beschermd tegen overbrenging van mond- en klauwzeer. De geest van onze bevolking moet beter beschermd worden tegen verspreiding van geestelijke pest. En daarnaast is aanvulling van de strafwet te dezen aanzien dringend noodig. De Minister van Justitie heeft onlangs in het Parlement een positieve toezegging gedaan; moge nu niet langer daarmede worden gedraald. Ook behoort uitbreiding der strafwet plaats te hebben ten opzichte van wat de volksmond onder „landverraad" verstaat, al kent onze strafwet dit woord dan ook niet. Wanneer van Rappard, ook al een „Leider", schrijft dat Nederland zich door Duitschland moet laten annexeeren, dat Nederland zoo snel mogelijk het voorbeeld van Oostenrijk moet volgen, dat wij de roode soldaten van Hitier zijn, dan zal dit moeilijk te brengen zijn onder Art. 97 v.v. van het Wetboek van Strafrecht, maar dat de wet mogelijk moet maken, dat een dergelijk type, dat nog het Nederlandsche staatsburgerschap heeft, achter slot en grendel wordt gezet, staat bij mij vast. Want ook de democratie moet zich weten te verdedige,n in tijden, waarin extreme groepen, aangemoedigd door het buitenland, aanvallen op onze democratische instellingen en vrijheden doen. Zwitserland, dat toch waarlijk niet minder democratisch is dan Nederland, heeft dit het vorige jaar door aanvulling zijner strafwetgeving begrepen, „Juda overheerscht Nederland"? Molenbroek, Mussert, van Rappart c.s. trachten ons te suggereeren, dat de Joden in Nederland de machtsposities innemen in Regeering, Parlement, Rechterlijke macht, Indisch Bestuur, onderwijs, wetenschap, financiën, handel, industrie, pers, ja in alles. En dan wordt een aantal namen opgesomd om hiervan het „bewijs" te leveren. Precies hetzelfde trucje met onze l3/4 % Joodsche Nederlanders als destijds in Duitschland met zijn minder dan 1 % en in Italië met zijn één op 1000 „rasechte" Italianen werd uitgehaald. Tjylga, wat moet Ge van ons denken? Zij gevoelen niet eens, welk een intens minderwaardigheidscomplex eruit spreekt, wanneer zij „Tjylga, de Germaansche schutsgeest" te hulp roepen: 98V4 stoere, arische Nordische, Saksische, Kaninefatische Oer-Germanen roepen haar aan, omdat zij klagen, dat zij over de geheele linie worden overvleugeld en verdrongen door een handjevol Joden. Ik zou me doodschamen voor Tjylga, als ik haar moest bekennen, dat ik zoo diep gezonken was. Natuurlijk is de bewering dier overheersching onzin — gelukkig voor ons „arisch" zelfrespect — maar uit tal van vragen bleek mij, dat ook vele fatsoenlijke lieden onder suggestie dier propaganda zijn gekomen en daarom heeft het zijn nut er op in te gaan. Onderstaande cijfers verzamelde ik gedeeltelijk zelf, gedeeltelijk ontleende ik ze aan een artikel van Dr. Henri Polak. Cijfers: Staat, Provincies en gemeenten: Er zijn in ruim een eeuw tijd in totaal twee Joodsche Ministers geweest, een Joodsche Commissaris der Koningin was er nooit. Wel schrijft de „Völkische Beobachter", dat de Joodsche Burgemeester van Rotterdam den wedstrijd Nederland—Duitschland had afgelast (alles wat critiek durft uitoefenen is nu eenmaal Jood of tenminste vrijmetselaar, zoo hebben wij b.v. kunnen lezen, dat de vorige Paus eigenlijk Liepmann heette en een Jood was en ook Roosevelt en de Hertogin van Windsor reeds zoodanig zien betitelen) maar van de + 1050 Burgemeesters in Nederland is geen enkele Jood, ook niet de onlangs ontslagen burgemeester van Oostmarsum, von Bönninghausen. Van de + 4000 Wethouders is nog geen dozijn Jood, van de 150 leden van de Eerste en Tweede Kamer zijn 10 Joden, van de 587 leden der Provinciale Staten zijn 12 Joden, van de 64 leden van Gedeputeerde Staten zijn 3 Joden, in den Raad van State zit één Jood en als „De Misthoorn" mag gelooven is er ook nog een „Mischling" van gemengden bloede. Is dit waar, dan moet ook mijn minister-statistiek een correctie ondergaan, want deze knappe, beminde en populaire figuur is ook minister geweest en dan wordt dus het aantal Joodsche ministers in 125 jaar verhoogd tot 21/4, 27/,6 of als het Joodsche kwart voor vol telt, tot 3. Aan de 10 universiteiten en hoogescholen met 538 hoogleeraren zijn + 20 Joodsche professoren werkzaam, van 242 gymnasia, lycea en hoogere burgerscholen hebben 9 een Joodschen rector of directeur. Er is geen enkele Joodsche inspecteur van voorbereidend hooger of middelbaar onderwijs en slechts één Joodsche inspecteur van het lager onderwijs. Wij lezen, dat onze rechterlijke macht totaal „verjoodscht" is: Aan het Departement van Justitie is één Joodsche ambtenares. „De Misthoorn" noemt er een tweede bij, maar zij gaat waarschijnlijk op den naam af, die ook onder Joden voorkomt en deze Katholiek zal verbaasd zijn zich als Jood geboekt te zien, evenals de President-Directeur van de „Factorij", wien verweten wordt, dat hij als Jood door 19 Commissarissen grooten invloed op ons zakenleven heeft, maar.... die geen druppel Joodsch bloed in zich heeft. Onder de + 534 leden van de zittende en staande rechterlijke magistratuur tel ik in totaal 17 Joden. Verontwaardigde artikelen in N. S. B.-bladen deden de wereld kond, dat onlangs tot President van den Hoogen Raad een Jood was benoemd. Inderdaad, de oudste vice-president werd als uiterst bekwaam en hoogstaand man vanzelfsprekend tot President benoemd. Een Nederlandsche Regeering, die hem wegens zijn ras zou passeeren, zou geen Regeering van een beschaafden Staat meer zijn. Het Nationale Dagblad durfde van deze benoeming te zeggen, dat zij was: „een regelrechte uitdaging van het groeiend volksbewustzijn in Nederland en een klap in het gezicht van den „Hoogen Raad zelf". Toen de Heer Rost van Tonningen dit schreef, vertoefde hij waarschijnlijk met zijn gedachten in zijn tweede Vaderland, waar in het juristenblad van den Minister van Justitie Gürtner geschreven werd: „De Jood is geen mensch, hij is een rottingsverschijnsel". Voor betrekkelijk korten tijd was ook de President van de Haagsche Rechtbank een Jood; rechters, parket, griffie, balie, justitiabelen, waren vervuld van eerbied voor zijn kennis, karakter en plichtsbetrachting. 17 op 534. Toch heeft de propaganda succes: „de rechterlijke macht in Nederland is verjoodscht". Nieuwe grief: Joodsche hoogleeraren nemen uitsluitend Jood- sche assistenten, anderen krijgen geen kans. Bij onderzoek bleek, dat bij den genoemden Joodschen Professor in Amsterdam van de laatste 11 assistenten 2 Joden waren geweest en 9 „Ariërs". Een „Arische" doctorandus was niet aangesteld, omdat hij onvoldoende capaciteiten had. De jongeman verbreidde bovenstaand praatje en met succes, want zelfs onder medici wordt het naverteld. Wanneer het waar was, zou het nog volstrekt geen reden zijn om er zoo'n grooten mond over op te zetten, want ik kan wel een hoogleeraar van een ander geloof noemen, die bijna uitsluitend geloofsgenooten als assistenten aanstelt, waar niemand aanstoot aan neemt. Maar de Jood moet hangen, al is er dan ook geen woord van waar. In Groningen zouden uitsluitend Joodsche assistenten zijn. Bij onderzoek bleek, dat er geen enkele was. Nieuw misdrijf: de wapenfabrieken in de wereld zijn in handen van de Joden. Onderzoek bij Bofors, Skoda, Vickers, Schneider-Creuzot, F. N. A. en gij zult bij directie, commissarissen en staf geen of nauwelijks een enkelen Jood aantreffen. Wijlen Zacharof was een groot man bij Vickers en in Duitschland sprak men van den Jood Zacharof. Voor zijn verdiensten in den oorlog jegens Engeland werd Deterding Sir Henry en Zacharof Sir Basil. De één was Nederlander, de ander een Griek, Joden waren geen van beiden. Bij de Duitsche Kruppfabrieken heb ik maar geen onderzoek ingesteld en hoe het met de Skoda-fabrieken staat of misschien gaat men nu wel vertellen, dat na de annexatie van Tsjecho-Slowakije, Skoda voortaan maaimachines en boterkarners in plaats van kanonnen maakt. Nieuw wapen: De warenhuizen en filiaalzaken zijn alle in Joodsche handen, het geheele personeel is Joodsch en de weinige niet-Joden worden door Duitsche emigranten vervangen. Zijn Vroom en Dreesmann, Albert Heyn, Simon de Wit, de Gruyter en andere soms „Joodsche" zaken? Neen en zij worden met rust gelaten, maar 't hoofd van Jut is de Bijenkorf met haar dochterzaken. Ik heb daarnaar een onderzoek ingesteld. De Directie kon mij niet dadelijk inlichten, omdat op haar sollicitatie-formulieren geen vraag van ras of godsdienst voorkomt, maar zij was zoo welwillend de gegevens te verzamelen en mij uit te noodigen deze te komen controleeren. Resultaat: Van aanstelling van emigranten was natuurlijk geen sprake, de wetgeving op de werkvergunning zou dit trouwens reeds verbieden. De laatste 2V2 jaar zijn er in den meest vergezochten zin van het woord vier vreemdelingen ingetreden: een Hollandsche, die door huwelijk Duitsche werd, een in Amsterdam geboren statenlooze, een in Nederland geboren Duitscher en een Oostenrijksche, die in 1919 na den wereldoorlog in ons land werd opgenomen. Ziedaar de geheele „emigranten"-oogst. Het aantal vreemdelingen van verschillende nationaliteit, waarvan de meesten reeds tientallen jaren in ons land wonen, bedraagt 98, d. i. in totaal nog geen 2 %. En van het totale personeel van 5100 menschen was + 16 % Joodsch en + 84 % „Arisch". Ziedaar wat er overblijft van het fabeltje van de emigranten, die daardoor de Nederlanders verdringen en de 100 % Joden! Maar strijd tegen de warenhuizen — en dan vooral als gesproken wordt van „Joodsche" warenhuizen — is nu eenmaal een pracht reclame-artikel om argelooze winkeliers voor de N. S. B. te lijmen. Och, „alles schon dagewesen", ook dit is evenals alles zuivere imitatie: In het program van de Duitsche Nazi's stond vóór de machtsaanvaarding: „Opheffing van de groote warenhuizen en toewijzing daarvan in gedeelten aan kleine middenstanders". Daarmede werden de winkeliers gewonnen. En de praktijk, nadat de zege was behaald? „Vorne wird Theater gemacht, hinter Geschafte wie immer". Geen warenhuis werd opgedoekt, niet-partijgenooten en Joden werden in directie en bestuur vervangen door oud-stamboeknummers van de Partij, de omzetten stegen ieder jaar, niet het minst door overheidsbestellingen en de Frankfurter Zeitung schreef onlangs, dat de omzetten der warenhuizen over 1938 alweer met 8% waren gestegen (terwijl in Parijs over dat jaar de omzet der warenhuizen met 25% daalde). En de vroeger in de fuik geloopen middenstand moest zonder mogelijkheid van protest hooren, dat er teveel winkeliers zijn en dat een aantal hun zaakje maar moet opdoeken en in de fabrieken moet gaan werken. Wereldconcerns, Een andere cry onzer Nazi's is, dat de wereldconcerns teveel macht hebben, zij moeten worden afgeschaft en bovendien zijn het instrumenten in handen van de Joden. Wij kennen ook dat uit de Nazi-propaganda uit den ouden tijd in Duitschland. Zijn ze in Duitschland opgedoekt? Zoo gek is men inderdaad niet, zie slechts naar Mannesmann, Krupp, I. G. Farben, A. E. G., Siemens en Halske enz. Zijn onze grootste internationale concerns in handen van Joden? Het zijn de Koninklijke Petroleum, Philips en Unilever. Wanneer men het begrip „niet-Ariër" in den ruimsten zin neemt, is onder Directie, onderdirectie en commissarissen bij de eerste 1 Jood, bij de 2e naast de stichters van het beroemde concern een verhouding van 14 „Ariërs" tegen 2 Joden, bij de door onze Nazi's meest aangevallen Lever Brothers en Unilever N.V. een verhouding van 22 „Ariërs" tegen 5 Joden. Zouden de Nazi's ze werkelijk graag weg willen hebben? Het zou gemakkelijk te verwezenlijken zijn, want vele landen zouden zeer gaarne bereid zijn gastvrijheid te verleenen aan hun bedrijven en hoofdkantoren en zeker voor de beide laatste zou dit technisch zeer mogelijk zijn. Doch Nederland, dat trotsch moet zijn op zijn pionniers, die ons land welvaart brachten en brengen, zou daardoor deerlijk verarmen. Mag een niet-Jood wel een wereld-concern grondvesten en een Jood niet? Mag Deterding de Koninklijke machtig maken, Jurgens een margarine-concern en niet van den Bergh? Laat ons dankbaar zijn, dat knappe, vooruitziende Nederlanders, Joden en niet-Joden hun vleugels uitsloegen en daardoor in Nederland werk en welvaart brachten. Duitschland heeft de kunst verstaan om door zijn anti-Joodsche maatregelen geheele markten naar het buitenland te zien verdwijnen. Ik herinner mij, dat ik in 1934 een bespreking had met een der allerhoogste functionarissen van de Duitsche Rijksbank. Hij maakte zich groote zorgen over de domme Jodenvervolgingen, waarvan hij ook economisch voor Duitschland ernstige gevolgen duchtte. Hij klaagde, dat b.v. de pelzenmarkt in Leipzig, die vroeger veel rijkdom in het land bracht, zich reeds naar het buitenland had verplaatst en hij voorzag dat andere zouden volgen. „Maar de politieke „leiders zullen wel verstandiger worden en het buitenland niet „nog meer tegen zich in het harnas jagen. De jodendiscriminatie „zal langzamerhand afebben („abflauen" zeide hij letterlijk). In „het begin moest het wel, omdat er zoo'n propaganda mee onder „de partijgenooten was gemaakt". Het anti-semitisme is niet afgeëbd, integendeel is het tot krankzinnige buitensporigheid opgezweept, die den afschuw van de geheel beschaafde wereld heeft opgewekt. Met een bewapening, waaraan het geheele leger ondergeschikt is gemaakt, autarkie, oorlogspotentaliteit in vredestijd, een millioenen verslindend partij-apparaat en jodenvervolgingen is na zes jaar de toestand zoo wanhopig geworden, dat de leiders roepen, dat het buitenland moet helpen, dat het is geworden „exporteer of sterf". Met uitvoering van Mussertsche, Molenbroeksche en Kruytsche wenschen, zouden wij een dergelijk „succes" ook in Nederland kunnen bereiken. Zie de boeren door misleiding te winnen. „Waar is in Nederland de vrije boer, die zijn land bebouwt, „zooals hij dat wilde, waar is de veehouder, die zijn bedrijf „open en eerlijk, maar vrij kan uitoefenen, waar is de tuinder, „die zijn bedrijf naar eigen inzicht kan voeren en zijn waren „kan inkoopen, waar hij de beste opbrengst kan verwachten?", aldus schrijft de Heer Mussert. Hij weet, dat niets den boeren meer hindert, dan de controle-maatregelen van overheidswege, die noodig zijn om de gesteunde bedrijven door deze tijden heen te helpen. Hij weet ook, dat het niet de schuld van onze Regeering en van ons systeem is, dat die vrijheid aan banden is gelegd. Hij doet het voorkomen alsof onder zijn nationaalsocialisme boer en veehouder weer volkomen vrij en ongebonden zouden zijn en de tuinder in het buitenland hooge prijzen voor zijn producten zou krijgen. Die beloften zijn ook al weer dezelfde als vóór 1933 in Duitschland. En het resultaat? Dat er behalve in Rusland geen meer gebonden, gecontroleerde en gemaatregelde boerenstand is dan in Duitschland, dat de boer daar geen zaadje in den grond mag brengen, geen boompje mag planten, geen koe mag houden, geen product mag verbouwen, geen prijs mag vaststellen, zonder dat dit alles van bovenaf is vastgesteld en dat de geringste vrijheid, die hij zou nemen, tot gevolg heeft, dat zijn geheele bezit hem wordt ontnomen. Van vrijheid gesproken! Maar de Heeren hebben één slogan, waarmede zij de boeren trachten te lijmen: Laat de Regeering de fabricage van margarine in Nederland verbieden en de boeren zullen welvarend worden. Dit voorstel heeft de N. S. B. ook nu weer in het Parlement gedaan. Ziehier wat een bij uitstek deskundige als het R.-K. Kamerlid de Ruyter daarvan op 14 December j.1. in de Tweede Kamer zeide: „Vandaag heeft de Heer Dieters (N.S.B.) in deze „Kamer gezegd: men kan in het Nederlandsche volk soms komen „tot rare denkbeelden. Ik ben het met den Heer Dieters hierin „volkomen eens, vooral toen ik den geachten afgevaardigde „gisteren heb hooren zeggen: Deze Regeering stelt de boeren „ver achter bij de margarinefabrikanten, wat een weerslag was „op de opmerking in het voorloopig verslag, waarin de oude „quaestie aan de orde gesteld wordt: doet de Regeering niet „beter de fabricage van margarine in Nederland te verbieden. „Met deze kreet gaat men van tijd tot tijd den boer op, terwijl „iedereen, die maar een beetje op de hoogte is van de verhou„dingen in ons land en van de prijzen, die onze boeren „noodzakelijk voor de melk moeten ontvangen, van meening „moet zijn, dat het, om tot behoorlijke melkprijzen te komen, „eenvoudig dwaasheid zou zijn om hier de fabricage van „margarine te verbieden. Wanneer men zou voldoen aan hetgeen .„men vraagt: geeft ons Nederlandsche volk boter in plaats van „margarine, dan ben ik het geheel eens met de tegenwerping „van den Minister in de M. v. A., waarin hij zegt, dat hij op die „manier niet tot een goeden melkprijs kan komen, omdat een „groot deel van het Nederlandsche volk eenvoudig niet in staat „is boter te betrekken boven den margarineprijs van vandaag". En op een interruptie van den Heer Dieters antwoordt de Heer de Ruyter: „Ik ken het stelsel van den Heer Dieters in een „naburig land, waar men het standpunt inneemt: wij hebben „bijna geen spek meer noodig, omdat het hier niet meer gevraagd „wordt. Ik ben dikwijls in dat land geweest, de arbeidsloonen „zijn daar */s minder dan hier. Wanneer men daar dan ziet, dat „spek 1.10 Mark kost per pond, dat is 80 cent, dan heeft men „inderdaad geen spek noodig. Bij dergelijke prijzen kunnen de „arbeiders eenvoudig niet meer koopen. ' Dat alles is logisch en helder. Laat mij nu nog aan de hand van cijfers aantoonen, welk „voordeel"! de boeren zouden hebben, wanneer aan den wensch der N. S. B. werd voldaan. Om de volle in Nederland geproduceerde 100 millioen K.G. boter ook in Nederland te doen opeten, zou de boterprijs zoover moeten worden verlaagd, dat ook diegenen, die nu de goedkoopere margarinesoorten eten, in staat zijn, evenveel boter te koopen, als zij nu margarine verbruiken. De prijs van de goedkoopere margarine is ƒ 1,04 per K.G. Tot zoover zou dus eigenlijk de boterprijs moeten dalen. Maar stel eens, dat men niet zoover behoefde te gaan en laat mij met den Heer de Ruyter eens aannemen, dat men er mede zou kunnen volstaan, den detailprijs tot ƒ 1,20 per K.G. te verlagen, wat zou dan het gevolg zijn voor den boer? Ziehier de rekening: Huidige boterprijs: circa ƒ 1.60 per Kg. De boer ontvangt den hiermee correspondeerenden groothandelprijs, te weten ƒ 1.40. Binnenlandsche consumptie 45 millioen Kg.: 45.000.000 X ƒ 1.40= ƒ 63 millioen Uitvoer 55 millioen Kg. tegen Leeuwarder noteering ad 80 cent per Kg: 55.000.000 X ƒ 0.80 = ƒ 44 millioen ƒ 107 millioen Toeslag (gefinancierd met de opbrengst der margarineheffing) ad 60 cent per Kg.: 55.000.000 X ƒ 0.60 = ƒ 33 millioen Opbrengst voor den boer ƒ 140 millioen Een kleinhandelprijs van ƒ 1.20 brengt een groothandelprijs van ƒ 1.— mee. Opbrengst voor den boer bij sluiting van de margarinefabrieken: 100.000.000 X ƒ 1.— = ƒ 100 millioen .*• Verlies voor de Nederlandsche boerenhuishouding ƒ 40 millioen ƒ 40 millioen. Zoo goed gaat 't onze boeren waarlijk niet, dat ik de N. S. B. zou volgen om ze nog een verlies van 40 millioen gulden per jaar te bezorgen! En in Mussert's voorbeeld, Duitschland, waar Göring tot het volk zegt: „Kanonnen zijn beter dan boter", waar het verbruik sterk aan banden leggende boterkaarten, zooals bij ons in oorlogstijd, zijn ingevoerd, is in 1938 het margarineverbruik per hoofd der bevolking in vergelijking met 1937 gestegen met 0,2 K.G. Ik heb deze cijfers eenigszins uitvoerig gegeven, om het schandelijk misleidende dezer Nazi-propaganda aan te toonen. En als de Heeren dan de omzetcijfers van het concern geven en het doen voorkomen, alsof dit in Nederland wordt omgezet, dan moge nog gezegd zijn, dat het overgroote deel van dien omzet in het buitenland wordt gemaakt, dat van dat in het buitenland verdiende geld een groot gedeelte aan Nederlanders in Nederland ten goede komt en dat de Nederlandsche Staat daarvan een zeer belangrijk bedrag aan belasting ontvangt. Maar men zal doorgaan met: Weg margarinefabricage, weg Jodenconcerns, weg walvischtraandictators, enz. Ook in dit opzicht zou den Nazi's ruïneering van volkshuishouding en boeren volkomen zijn toevertrouwd. Radioraad — Bioscoopcommissie. Nieuw mouvement: de Opperkeuring van wat ons volk door radio en bioscoop wordt voorgezet is in handen van Joden. Waarheid: Van de 24 leden van de diverse instanties van den Radioraad zijn drie Joden, in de Centrale Commissie voor de filmkeuring van de 64 leden 3 Joden. De verjoodschte Pers. U kent het duizendmaal herhaalde thema: ,,De geheele Nederlandsche dagbladpers is verjoodscht". In „De Misthoorn" van 1 Februari 1939 lees ik als hoofdartikel met koeien van letters, dat een rijke Jood uit Amsterdam met den zoon van een onzer eerste magistraten naar den Heer H. te Parijs is getogen, waar hij het dagblad „De Telegraaf" heeft gekocht. Als attractie wordt er nog bijgevoegd, dat „De Telegraaf" haar campagne over beweerde onregelmatigheden met erfpachtsgronden te Amsterdam en haar aanvallen op een Joodschen wethouder alleen begonnen is om pressie inzake koop en koopsom uit te oefenen, dus je reinste chantagepolitiek. Overbodig te zeggen, dat Mussert's Nationale Dagblad het bericht grif overnam. Het is zeer pikant, maar één ding ontbreekt: een spoor van waarheid. Want bij onderzoek blijkt, dat „De Telegraaf" niet is gekocht, dat er geen onderhandelingen zijn gevoerd, dat er zelfs geen poging tot onderhandelen is gedaan, dat er niet over aankoop is gedacht, dat er maar wat doet het er toe? Regelmatig zult gij, zooals ik, menschen ontmoeten, die het herhalen. De bedoeling is bereikt, het gif werkt. En in hetzelfde artikel in „De Misthoorn" kunt gij lezen, dat „De Nieuwe Rotterdamsche Courant", „Het Vaderland", „Het Algemeen Handelsblad" en de „geheele Sythoff-pers" voor 100% verjoodscht is. Wat blijkt bij onderzoek? Bij één dier bladen is noch bij de Hoofdredactie, noch bij Directie, noch bij commissarissen ook maar één Jood. Bij een ander is noch bij Hoofdredactie, noch bij Directie ook maar één Jood, bij de vele Redacteuren zijn in totaal 2 Joden, bij de 5 Commissarissen is er één. Bij de volgende is geen Jood bij Directie, Hoofdredactie of Commissarissen en 4 Joden onder het zeer groote aantal Redacteuren. Bij de laatste is noch bij Directie of Redactie ook maar één Jood (Commissarissen zijn er niet), bij één harer bijbladen is zoowaar een Jood voor de gemengde berichten. Ziedaar het resultaat, wanneer men dan eens de moeite neemt een onderzoek in te stellen. Maar strijk en zet zult gij ook fatsoenlijke, eerlijke, doch door propaganda misleide lieden tegenkomen, die herhalen, dat die bladen dan toch maar voor 100 % verjoodscht zijn. En de pamflethisten en hun opdrachtgevers kunnen tevreden zijn: De Erfurt-Centrale van Fleischhauer heeft ook in Nederland weer een punt gescoord. Onzedelijkheid. Een Joodsch industrieel heeft onzedelijke handelingen bedreven met bij hem werkende fabrieksmeisjes en dit minderwaardige individu heeft zijn ruimschoots verdiende straf van eenige jaren gevangenisstraf gekregen. Dag in, dag uit en bovendien in een aparte oplage van honderdduizenden exemplaren, waarschuwden onze Nazibladen tegen het vuile Jodendom, dat onze zeden ondermijnt en zij hadden daarbij nog het „voordeel", dat deze man denzelfden naam droeg als een Joodsch industrieel, die één der bijzondere subjecten hunner aanvallen is, zoodat een deel van het publiek het misdrijf wel op diens rug zou schuiven: Twee vliegen in één klap. In Den Haag is het meisje Gr. op gewelddadige wijze aan haar einde gekomen en de politie staat voor het dilemma: moord of zelfmoord; Het signalement van allerlei personen, die in de buurt zijn gesignaleerd, wordt voor het onderzoek gepubliceerd en daarbij is iemand met „zwart haar". Dit geeft z.g. een moeder in Amsterdam een artikel in Mussert's „Het Nationale Dagblad" in de pen, dat in haar straat ook wel mannen met zwart haar loopen, dat zij haar dochtertjes daarom niet meer alleen laat uitgaan, omdat dit natuurlijk Joden zijn, die er op uit zijn Christenmeisjes te vermoorden. Korten tijd later werden wij opgeschrikt door berichten uit Indië, dat ergerlijke zedenmisdrijven op groote schaal hadden plaats gehad. 60 of 70 lieden staan terecht, waaronder een resident, medici, ambtenaren, handelslieden, enz. De Nederlandsche en Indische Pers zijn zeer sober met hun mededeelingen over de feiten en de terechtzittingen en namen van de daders leest men niet. Volkomen terecht: Waarom nog meer leed over hun familie te brengen? Maar stel U eens voor, dat hierbij één of meerdere Joden waren geweest! De „nationale" pers zou gedaverd hebben. Nu is het een „arische afwijking' . De laatste jaren hebben helaas verschillende notarissen en advocaten terecht moeten staan wegens vermogensdelicten^ Er was geen enkele Jood bij. Maar ware er een geweest, maandenlang zoudt gij hebben kunnen lezen van het vuile Jodendom, dat onze centen gapt. Nu zijn het „Arische variëteiten . Oei! Dat was een verdrietig nazoeken en een beschamend werk in een beschaafd land als Nedeland, waar niemand benoemd of aangesteld moet worden, omdat hij Jood is, maar waar oo niemand gepasseerd moet worden, omdat hij Jood is. Maar 't werk moest gedaan worden, al doe ik 't geen tweede maal, ook al gaan de Heeren beweren, dat er nog een referendaris-titulair bij een Ministerie van Bijzondere Zaken, Jood is, dat een controleur van den belastingdienst in Batavia een Joodsche vrouw heeft of dat de drogist Polak een monopolie in veterdrop heeft verworven. Eenige verwachting, dat de leugen-industrie hierdoor minder zal fabriceeren, heb ik waarlijk niet; de „Weltdienst" met zijn tallooze buitenlandsche vertakkingen is een kernstuk van de totalitaire propaganda en ook zijn Nederlandsch filiaal zal voortgaan. De vroegere aspirant-dictator C. Lembcke, stichter der Deensche Nationaal-Socialistische beweging schreef het vorig jaar in het bekende dagblad Berlingske Tidende, te Kopenhagen: „ik ,betreur oprecht: lo. dat ik heb kunnen medewerken aan zoonets specifieks Duitsch als het nationaal-socialisme en geholpen „heb, dat het vasten voet op Deenschen bodem kreeg; 2o. dat "ik — naar Duitsch voorbeeld — heb kunnen medewerken aan ",zoo iets verkeerds als Jodenvervolging. Ik bied zoowel de „Deensche natie als het Joodsche volk in Denemarken zonder "voorbehoud mijn verontschuldigingen aan voor het onrecht hun „beiden aangedaan en verzoek hun mij vergiffenis te schenken „voor al het leed, dat ik hun veroorzaakt heb". Eenige illusie, dat Ir. Mussert dit ruiterlijke voorbeeld zal volgen heb ik niet. Maar wel zal ik bereiken, dat vele Nederlanders, die niet immuun waren tegen deze infectie, voortaan zullen weigeren het gif, dat men hun in kleine doses toedient, door hun voedsel te laten vermengen, omdat het nu voor hen kenbaar is gemaakt. Wanneer ik strijd tegen het verwoestend gebruik van opium, zal ik de exploitanten van opiumkitten niet bewegen ook maar een milligram opium minder te verkoopen, maar ik zal hen, wier geest en lichaam nog niet geheel door het narcoticum zijn aangevreten, een schok hebben gegeven om voortaan die opiumkitten te mijden, zooals zij een waarschuwing moesten hebben om deze opiumkitten van het anti-semitisme te onderkennen. Groeiend anti-semitisme. Want het anti-semitisme groeit en teekenend was, wat een predikantsdochter mij onlangs zeide: ,,'t Ergste is, dat wij onszelf al zoo braaf vinden, dat wij niet zijn als zooveel anderen en dat wij geen onderscheid maken tusschen Joden en nietJoden". Och 't ergste is het zeker niet, maar het is een feit, dat de vraag Jood of niet-Jood ook in Nederland een veel grootere rol speelt dan vroeger. Zijn zij die die discriminatie verwerpen dan zulke Jodenvrienden? Neen. Ben ik zoo'n Jodenvriend? Ik heb van de lagere school tot heden toe voortreffelijke Joodsche vrienden gehad; Joden, die mij onverschillig lieten en Joden, die ik verachtte, precies zooals ik dit ondervond met mijn mede-,.Ariërs" en daarin is niet de minste verandering gekomen. Was het niet met bijna allen onzer zoo? Wij vroegen niet: is hij Jood, Katholiek of Protestant, maar is hij een goed of een slecht mensch. Wist gij vroeger, dat Mahler, Bruno Walter, Elisabeth Bergner, Charley Chaplin, Adolf Menzel, Fritz Kreisler e. t. q. Joden waren? Zij waren groote kunstenaars, die wij bewonderden, het interesseerde ons niet wat zij waren, maar hoe zij waren. Hoe vaak hoort men thans niet de stomme vraag of iemand al of niet een Jood is? Nergens beter dan in een hoofdartikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant vond ik uitgedrukt, wat behoorlijke Nederlandsche „Ariërs" bezielt: „Wij voor ons hebben in de tegenwoordige „omstandigheden altijd een reden gezien om onze Joodsche „vrienden — onder wie de beste menschenkarakters voorkomen — „met nog meer sympathie tegemoet te treden dan voorheen en „wij kunnen ons niet voorstellen, dat iemand met het hart op „de rechte plaats, in dezen tijd anders handelt". „Raszuiverheid". Hoe feller anti-semiet iemand is, hoe meer ik twijfel aan zijn „raszuiverheid". O, ik weet wel, dat de propaganda fantaiseert, dat de stamboomen van het Huis van Vessem, het Huis Mussert, de Huizen Vlekke en Plekker tot het jaar 700 teruggaan en dat hun voorvaderen tusschen 768 en 814 een robbertje gevochten hebben tegen Karei den Frank of Karei den Saksenslachter, zooals Karei de Groote in navolging van Rosenberg altijd wordt genoemd, en wien de groote zonde ten laste wordt gelegd, dat hij aan onze Germaansche voorvaderen het Christendom bracht. Hoe het met die Saksische voorvaderen staat, weet ik niet, maar één ding weet ik heel zeker: Dat de leider der Kamerfractie de Marchant et d'Ansembourg niet te vinden was met onze Nederlanders, waaronder ook de Nederlandsche Joden, in ons leger om onze grenzen van 1914—1918 te verdedigen, maar dat hij als officier in het Duitsche leger België mede binnenrukte. En wanneer geschied was, wat tweemaal heeft gedreigd, dan zou hij mede te vuur en te zwaard Limburg hebben verwoest. En daar moet ik dan volks- en rasgenoot tegen zeggen! Alibi voor grootmoeder. Hoe vaak dient het anti-semitisme niet om verdenking van Joodsche afstamming van zichzelf af te leiden en om een alibi aan een Joodsche grootmoeder te verschaffen? De Hongaarsche minister-president Imredy stelde Jodenwetten voor, men zag hem op foto's trotsch op een Rerlijnsche receptie naast Dr. Göbbels rondloopen en wanneer men uit hen beiden het Arische type had moeten aanwijzen, zou niemand hebben geaarzeld en Imredy hebben uitverkoren. Maar bij terugkomst in Hongarije kwam de beschuldiging, dat hij Joodsch bloed had, hetgeen hij verontwaardigd afwees. Edoch, het bewijs van de Joodsche grootmoeder werd geleverd en na het bekend worden van dit niet te loochenen feit, traf hij af. Het kwaad had zich zelf gestraft. Hebben wij ook niet den N.S.B.er gekend, die als uitgenoodigd „eeregast" den Nürnberger partijdag der Jodenwetten meemaakte, terwijl bleek, dat zijn grootmoeder een Jodin was? De Jodenvreter en leider van de N.S.A.P.: Dr. E. van Rappart heeft geen Joodsch bloed, maar een onderzoek naar zijn afstamming deed een genealoog ontdekken, dat hij naast Fransch, Duitsch, Indisch en Scandinavisch bloed slechts s/,6 „Nederlandsch-volksch bloed" in de aderen had, terwijl zijn vrouw een Duitsche is. Uit een dergelijke veelzijdige menging kunnen ongetwijfeld voortreffelijke exemplaren voortkomen, maar het is toch lichtelijk ridicuul, dat een zoodanig landencocktail altijd over Nederlandsche bodem- en raszuiverheid praat en schrijft. Het is gemakkelijk barbarisme te ontketenen, het is heel moeilijk het er weer onder te krijgen. Want de barbarij heeft voor velen haar bekoring. Ik heb op de lagere school in een klasse gezeten met een onaangenamen, ongezeggelijken, roodharigen jongen, die de ergernis van onzen klasse-onderwijzer was. Deze had de tactloosheid om ons het rijmpje te leeren: „Rood haar en elzenhout, zijn nooit op goeden grond gebouwd". Ik heb als jongen langen tijd alles wat rood haar had gewantrouwd en mijn lieve moeder heeft moeite genoeg gehad dit waandenkbeeld uit mijn kinderhoofd te verwijderen. En onlangs sprak ik een vroegeren klasgenoot, een groot zakenman, die mij zeide, dat hij nog altijd niet goed wist, wat elzenhout was, maar dat hij levenslang steeds met wantrouwen tegenover roodharigen was blijven staan en nimmer een rooden employé had aangesteld, hoezeer zijn verstand hem ook zeide, dat dergelijlte generaliseerende algemeenheden niet juist konden zijn. Genezingsmethode. Ik heb een voortreffelijke methode van vier regels voor U om een latent anti-semitisme te bestrijden en ervan verlost te worden: 1. Wanneer gij een anti-semiet ontmoet, vraag hem dan zijn stamboom te toonen, niet eens zoo heel ver, slechts tot 1700 toe, geen woorden, maar daden, geen praatjes, maar zwart op wit. In 9 van de 10 gevallen kan het niet getoond worden of zit er een hinderlijk haakje in. 2. Wanneer gij in trein, tram of gezelschap een ongunstig type ziet — en dezulken komen ook onder onze „volksgenooten" voor — dan moet ge daarbij in gedachten een Joodsch kenmerk voegen en bedenken, dat deze mensch zonder aanstoot te geven tegenover U zit, terwijl hij met dat bijgedachte attribuut, dat feitelijk niets aan zijn ongunstige facie Joder^11 6n' Velen Z°U d°en Z£ggen: Zo° ziïn nu die 3. Wanneer een niet-Jood een gemeenigheid tegen U heeft uitgehaald en gij incasseert deze helaas vaak voorkomende bejegening, dan moet ge telkenmale bedenken, dat precies datzelfde van een niet-Ariër een „Jodenstreek" wordt genoemd. 4. Wanneer gij met een minderwaardig Arisch type in aanmerking komt helaas is ook dat geenszins uitzondering dan moet ge bedenken, dat datzelfde type met een anderen stamboom een „vuile Jood" wordt gescholden. Wanneer gij deze methode een jaar toepast, zijt gij van uw anti-semitischen aanleg genezen. Ge zult dan weer evenals vroeger weten, dat er ploerten en oplichters in allerlei vormen voorkomen onder Joden en niet-Joden, d.w.z. onder menschen n dat de weegschaal aardig in evenwicht is. En na dat jaar zult gij niet meer de dwaze vraag doen of iemand Jood of geen Jood is, maar gij zult den mensch weer zooals vroeger beoordeelen naar zijn menschelijke eigenschappen. Nederlandsche wetenschap, In overeenstemming met buitenlandsche universiteiten, waar de grootste deskundigen op dit gebied het onhoudbare der nieuwe Duitsche „ras"-wetenschap hebben aangetoond, heeft ook de senaat der R.-K. Universiteit te Nijmegen de goede gedachte gehad het rassenvraagstuk op een studiedag te laten behandelen en inleiden door drie hoogleeraren van erkende reputatie. Prof. Dr. Barge eindigde zijn voordracht aldus: „Hoe „zou men het rassenvraagstuk van vandaag eigenlijk moeten „formuleeren? Het antwoord hierop luidt: Kan hetgeen wij „weten aangaande de menschenrassen uitgangspunt zijn en „grondslag voor redelijk-zedelijk handelen van mensch tot „mensch, zooals dit in het staatkundig, maatschappelijk en „economisch leven tot uiting komt? Wie vakkundig bevoegd en „bovendien zich van zijn verantwoordelijkheid bewust is, mag „nier niet anders getuigen dan: Onvoorwaardelijk neen" Prof. Dr. Buytendijk behandelde de in Duitschland zoo verspreide typenleer van E. R. Jaensch, waarvan Prof. Buytendijk zeide: „Deze theorie is niet alleen doortrokken van den in „Duitschland heerschenden rassenwaan, maar ook wetenschappelijk zoo onvoldoende gefundeerd, dat zij voor de rassen„physiologie van geen waarde geacht kan worden". En Dr. Schultink noemde de opvattingen van de grondleggers der Nordische gedachte niet anders als „rassenromantiek". En hij eindigde: „Het is de taak van de wetenschap, te midden van „de dwalingen van onzen tijd den goeden weg te wijzen en de „aandacht te vestigen op datgene, dat over de hoogste scheidsmuren heen den menschen gemeenschappelijk is. Hoe klein ook, „kan Nederland in dezen tijd in verband met de omstandigheden „een gewichtige taak vervullen. Het kan ook in dit opzicht als „een klein land, groot zijn". En uit een artikel in Mussert's „Volk en Vaderland" zag ik, dat dezer dagen Professor Boeke in de „Blaasbalg", die mij nog niet in handen kwam, evenzeer het onwetenschappelijke en verachtelijke van het anti-semitisme in het licht had gesteld. „Volk en Vaderland' stelt Prof. Boeke tegenover hen „die niet vragen naar materieel gewin of persoonlijk voordeel". Arme Boeke, Barge, Buytendijk en Schultink, die hun wetenschap verkoopen voor materieel gewin en persoonlijk voordeel! Wilt gij één voorbeeld van velen, neen van allen, die door hun anti-semitisme naar boven zijn geklauterd? De kampioen daarvan, Julius Streicher, thans eere-lid van „De Duitsche Academie voor het Recht"(!) was een onderwijzer met schulden in Nürnberg. Thans bezit deze eigenaar van „Der Stürmer" een groote bezitting bij Kadelzburg in Franken, aan welks restauratie alleen een paar honderdduizend mark werd besteed, een speciaal voor hem gebouwde prachtige villa in Nonneborn aan de Bodensee en het bekende paleis Kramer-Klett in Nürnberg, dat met de duurste en geraffineerdste inrichtingen werd voorzien. O lokkend voorbeeld voor onze anti-semitische kampioenen. Emigratievraagstuk. Ik zal in deze brochure geen critiek uitoefenen op onze Regeering in zake haar immigratie-politiek. Want welke grieven men ook moge hebben, en ik heb er verschillende, vast staat, dat het een onmogelijkheid is voor ons land om een onbeperkt aantal verjaagden op te nemen en dat Nederland geen van alles berooide menschen meer kan huisvesten, voor zoover niet met groote waarschijnlijkheid vaststaat, dat zij binnen afzienbaren tijd naar elders zullen kunnen gaan. De gedwongen chaotische emigratie heeft er ontstellend veel toe bijgedragen de wereld te verontrusten en de binnenlandsche spanning te verscherpen. Dat is niet, omdat het Joden zijn, precies hetzelfde zou het geval zijn, wanneer b.v. 50.000 uitgeplunderde Pruisen, Belgen of Franschen aan onze grenzen stonden. Van de binnenkomst van vele emigranten in de eerste jaren van de uitwijking hebben wij over het algemeen voordeel gehad, zooals zulks in een vroegere eeuw met de uitgeweken Hugenoten het geval was. Zij brachten hun kennis, ijver, geld en relaties mede en brachten aan Nederlanders werkgelegenheid. In het verslag van de wollenstoffen-industrie in Nederland lees ik b.v. ,,1938 was voor ,,de wollenstoffen-industrie een bevredigend jaar. Amsterdam „ontwikkelt zich tot een nieuw centrum van damesconfectie,,industrie in Europa, dat in ruimere mate de belangstelling „ook van buitenlandsche koopers trekt. Daar Duitschland zich „steeds verder isoleert, biedt dit voor de Nederlandsche textiel„industrie nog belangrijke perspectieven voor de toekomst". Zoo kan ik meer voorbeelden aanhalen en ook de „Times" wees er op, dat Engeland, evenals in den tijd van de Hugenoten, belangrijke voordeelen genoot van de door de emigranten geschapen nieuwe welvaartsbronnen. Maar den laatsten tijd worden zij, die gedwongen emigreeren vooraf geheel uitgeplunderd en slechts volkomen berooiden komen over de grenzen. De toestand der Joden in Duitschland is sinds 1933 vreeselijk, sinds November 1938 alle beschrijving te boven gaand gruwelijk. Toch werd en wordt ons zelfs nog gezegd, dat 't heusch niet zoo erg is, dat de berichten slechts Greuelmarchen zijn: d'Ansembourg zeide op 9 Juni 1938 in de Tweede Kamer, dat ,,de vluchtelingen uit Duitschland geen idealisten, maar misdadigers zijn". Thomas Mann, Bruno Walter, Freud, Bassermann, Einstein en zoo talloozen wier geestesniveau een d'Ansembourg zelfs niet kan benaderen, misdadigers! En het „Nationale Dagblad" schrijft over een jongen man, die nog juist aan de hel is ontsnapt: „Men heeft een joodschen emigrant, ontkomen aan „de rechtvaardig straffende hand van een herboren natie, op,,geleid tot medisch propagandist". De misdaad, waarvoor de rechtvaardig straffende hand hem zou gegrepen hebben, was dat hij Jood was. En „Volk en Vaderland" leert ons: „De prominente figuren „uit het oude Oostenrijk (bedoeld zijn Schuschnigg, Weenen's „Burgemeester Schmidt enz.) zijn in wezen zeer gevaarlijke „misdadigers, oneindig veel gevaarlijker dan de meeste misda- „digers, opgesloten in de gevangenissen te Leeuwarden en „ocheveningen Een Duitsch-Amerikaan werd naar Duitschland gezonden om de groeiende verontwaardiging der Amerikanen te bezweren en hi, schreef half Augustus 1938 in het tijdschrift „Der Auslandsdeutsche , dat in millioenen exemplaren onder Duitschers in den vreemde en onder buitenlanders wordt verspreid: „Iets „over het Jodenvraagstuk. En hoe maken het de Joden in „Duitschland? zoo stond in een brief uit Amerika. Wel, van een „reisbureau vernam ik, dat het een joodschen cliënt heeft, die „sinds 5 jaar wil auswandern. Ieder jaar gaat hij naar een ander „land om daar de verhoudingen te bestudeeren. Altijd komt hij „echter weer terug en zegt, dat het in Duitschland voor de „Joden toch nog maar het schoonste is. De Joden hebben in „Duitschland hun rust en verteren hun geld, al moesten zij ook „afscheid nemen van de leiding van groote zaken". En „der Stürmer" schreef in Februari 1939, dat de Joden het in Duitschland nog veel te goed hadden. Welk een „moed" van Duitschers en van Nederlanders(!) om deze als ratten in een pakhuis opgejaagde en vertrapte menschen nog te honen! Och neen, laat mij niet beschrijven het sadisme, waarmede deze menschen worden vervolgd; ik heb honderden Nederlanders en Duitschers uit Duitschland gesproken, die mij de details gaven, die alle met elkaar overeenstemmen. Ik ken tal van Duitsche kinderen in Nederland, die geen gelukkig oogenblik hebben, omdat vader in het concentratiekamp Sachsenhausen of nog erger in Dachau of het allervreeselijkste in Buchenwalde zit en moeder ergens in hopeloozen toestand wacht of er verlossing komt. En zelfs diè kleinen schrijven overal heen om een visum voor hun ouders naar Australië, een permit voor Engeland, een affidavit voor Amerika, een mogelijkheid van illegaal binnenkomen in België, kinderen lang vóór hun tijd tot ernstige groote menschen gerijpt. En vrouwen zitten in Weenen gebogen over wereldkaarten en pijnigen zich af met de vraag of er niet één plekje op de wereld zou zijn, waar zij haar hoofd rustig zouden kunnen neerleggen of er niet ergens een visum zou zijn te krijgen, waarop haar man uit Buchenwalde zou worden vrijgelaten vóór zijn asch in een urn aan haar wordt thuisgebracht. Bij elkaar gedreven zitten honderden bijeen, zij slaan het adresboek na van New York om te speuren of er niet een familielid, kennis of naamgenoot is, die een effidavit zou willen geven en de laatste penningen worden besteed voor brieven naar Amerika. Het mededoogen en de hulp in de nieuwe wereld is groot en velen krijgen de borgstelling, maar hoe gering is het aantal in vergelijking van de overigen. En als het verlossende affidavit gekomen is, struikelen zij op het nummer voor Amerika, dat b.v. in Frankfort reeds de 40.000 en in Stuttgart de 60.000 overschreden heeft, 't Kan maanden en het kan ook nog vele faren duren vóór de bevrijding komt. En duizenden — hoort ge duizenden — hebben in wanhoop en vertwijfeling zelfmoord gepleegd, vaak nadat ze hun kinderen in het veilige buitenland wisten, om te gaan daarheen, waar geen affidavit of visum wordt gevraagd en waar wij allen kinderen van één Vader zijn. Wij hooren dit alles niet graag, wij spreken er liever niet over, de massa-ellende is te groot, wij kunnen het niet bevatten. Wij troosten ons met te zeggen, dat er ook elders vreeselijke dingen gebeurd zijn, in het begin dezer eeuw de Armenische slachtoffers door de Turken, in Mexico de gruwelijke moorden op priesters, in Rusland vernietiging van tallooze levens. Maar deze Jodenvervolgingen gebeuren in het centrum van Europa, in een land, dat wij allen kennen, in tegenstelling met Armenië, Mexico en Rusland, een land, waar wij vrienden hebben. En waar men niet alleen af en toe pogroms organiseert, maar waar men het buitenland wil dwingen 600.000 menschen op te nemen op straffe dat zij anders uitgeroeid worden. Dit is een geweldig vraagstuk en in de geheele wereld zoekt men naar een oplossing en bestudeert men alle mogelijkheden. Commissies zijn naar Mexico, Angola, Guyana, Tanganyka, Rhodesia, Madagascar, Zuid-Amerikaansche landen. De Evian-Commissie onderhandelt met Duitschland zooals in vroegere eeuwen met den sultan van Zanzibar werd onderhandeld om slaven vrij te koopen. Maar één is er, die de oplossing geeft: Ir. Mussert!: 18 Nov. schreef hij, dat er veel erger dingen in de wereld zijn, dan wat bij de pogroms op 9 en 10 November was gebeurd en hij vervolgt: ,,Wij zijn waarlijk niet van plan ons van de wijs te laten brengen „door het schijnheilig gejammer van de heeren democraten". Vroeger heette het, bij onze Nazi's „dat de Joden maar naar Palestina moesten gaan". Maar gezien werd, dat Duitschers en Italianen er belang bij hadden door een grootsche propaganda van radio-uitzendingen, wapenleveranties, brochures en agents provocateurs de Arabieren — al zijn dit dan ook Semieten — tegen Engeland op te zetten en dus den strijd Arabieren— Zionisten aan te wakkeren. En daarop herzagen onze Nazi's zich later en schreven: „Het is weer die typische brutaliteit van de „Joden om zich in het land van de verdrukte Arabieren te willen „vestigen. Maar er is een oplossing voor vestiging. Wij kennen „de wereldkaart niet zoo precies, dat wij zouden kunnen zeggen „waar. Maar wij gelooven, dat er nog genoeg beschikbare plaats „is in Afrika, Australië en Azië". 6 Maart 1938 schreef Mussert, dat het „dom is van de democratische pers om zich erover te verwonderen, dat de Joden „in Duitschland niet allen over de grens worden gezet. Want „men vergeet daarbij, dat de Joden daar eigenlijk een soort ,,gijzelaars vormen tegen de actie buiten en teéen „Duitschland". Reeds toen signaleerde Mussert met instemming de gruwelijke waarheid, dat menschen werden vastgehouden om wraak op hen te koelen voor dingen, waaraan zij totaal onschuldig zijn, zooals 9 en 10 November is gebeurd. Eind October 1938 waren 10.000 Poolsche Joden naar Niemandsland aan de Poolsche grens onder den blooten hemel gejaagd: Niemandsvolk in Niemandsland. Op 29 October schreef het „Nationale Dagblad : „De democratische bladen zullen nu „wel weer in gehuil losbarsten over deze wijze van optreden „tegen de Joden. Maar dan herinneren wij eraan, dat de „groote „democratieën", waa'r zoo hard och en wee wordt geroepen, „geen van alle de helpende hand uitsteken, doch juist hun „grenzen gesloten hebben". Maar toen 14 dagen later de nog veel verschrikkelijker pogrom volgde en onze democratie de grensdeur op een kiertje zette, toen waren het deze Nazi's, die er schande over riepen, dat ook maar één vluchteling in ons land werd toegelaten en 18 November, op het oogenblik, dat Dr. Colijn sprak van de groepen opgejaagde kinderen die tegen onze grens werden gedrongen, bracht „Volk en Vaderland" de vunzigste plaat, die al haar voorgangers nog overtrof: Aan onze grens stond een welgedane Jood met hoogen hoed, pelsjas en beringde vingers, voor wien de grensbarrière werd gesloten. Hoon geen opgejaagde menschenkinderen. Wij krijgen dan de tragi-komedie, dat Mussert in honderdduizenden exemplaren een blad laat verspreiden met den titel: „Het Joodsche tehuis door den Leider aangewezen". „Het Joodsch tehuis" waren de 3 Guyana's, de „Leider" was Mussert himself. Hij zeide, dat hij de eenige was, die een „constructieve bijdrage" gaf. Hij vergist zich, ook het „Schwarzes Korps", het orgaan van den chef der Gestapo Himmler had een constructieve bijdrage gegeven. Het schreef na de pogroms, dat men „de Joden moest kenteekenen en isoleeren. „Verarmd zullen zij tot crimi„naliteit vervallen. Als het proces zich heeft voltooid, zullen „wij genoodzaakt zijn hen te vuur en te zwaard uit te roeien en „te vernietigen. Maar het buitenland kan ze nog redden, als „het ergens een Jodenstaat sticht. Als wij ze gaan uitroeien, „zegge men niet, dat wij niet bereid zijn geweest een constructieve bijdrage van het Jodenvraagstuk te leveren". Ook Streicher in „der Stürmer" had vroeger reeds een constructieve bijdrage gegeven: „Hangt de spitsboeven (dat zijn alle Joden} op of verbant hen naar Madagaskar". En in een later nummer: „Brengt alle emigranten in een reusachtig concentratiekamp in Madagaskar. En interneer ze daar zoodanig tot „ze zichzelf verdelgd en opgevreten hebben". In een volgend nummer van „der Stürmer" wordt deze constructieve bijdrage toch nog te humaan gevonden en Nieuw-Guinea wordt aangewezen: „Beter is Nieuw-Guinea. Zet de Joden daar aan land, „geeft ze alleen het „notdürftige" en dan moeten de Zonen van „Juda het maar zien klaar te spelen met de koppensnellers en „de Kannibalen. Alleen moet men medelijden heben met die „arme Kannibalen, want als zij genoeg Joden gegeten hebben, „zullen ze zeker de smaak voor zwijnenvleesch verliezen". En „het artikel eindigt: „mit treudeutschem „Heil Hitier". De constructieve bijdrage van Mussert bestond daarin, dat hij een kaartje gecopieerd had van Britsch, Nederlandsch en Fransch Guyana en hij decreteerde: „Dit territoir kan alle Joden van de wereld bevatten, daarheen moeten zij". Teveel gulheid met Nederlandsch territoir zou hem misschien verweten worden en daarom ordonneerde hij, dat Nederland als compensatie een stuk van Angola zou krijgen. Maar riemen snijden van het fascistische Portugal — welks vlag hij met de Duitsche, Italiaansche en Mussertsche vlag altijd op landdagen hijscht — was niet bondgenootschappelijk en daarom zou Portugal weer schadeloos gesteld worden met een stuk van den Belgischen Congo. De kosten? Doodeenvoudig. Die miliarden moest Amerika betalen, dat toch zoo goed in zijn geld zat. Weliswaar had Mussert geen jaar geleden een artikel geschreven „Amerika bankroet", maar met zulke kleinigheden moet men een groot man niet lastig vallen. Schoone geesten ontmoeten elkander altijd: In „der Stürmer" had een andere Ingenieur, Ir. Elfringer, dezelfde oplossing; alleen liet hij het kostenvraagstuk zwemmen, maar hij had toch ook zijn eigen origineele idee, door dwars door het kaartje te doen drukken: Alljuda. Mussert heeft door Chamberlain naast vele andere gebieden ook Britsch Guyana hooren noemen als possibiliteit om een beperkt aantal Joden op te nemen. Nu zijn er Nederlanders, die vestiging op eenigszins ruime schaal in Suriname niet uitgesloten achten, al staan daartegenover koloniale specialiteiten, die het gepraemediteerden moord noemen; en ook Fransch Guyana was eens genoemd. Over Britsch Guyana is in Februari 1939 een artikel verschenen in het Amerikaansche tijdschrift „Ken", waar een Amerikaan, die jaren daar geleefd heeft, schrijft: „Ik kèn Britsch Guyana. Geloof mij gerust, ik ken het dank zij harde „jaren van zwoegen en illusies, van de modderige monding der „Essequebo tot de steenige pampa aan de Braziliaansche grens, „van de door malaria geteisterde en door eiken vloed blank,.gezette kust, waar zelfs de Oost-Indische contractkoelies hun „gezondheid verloren, tot het diepste binnenland, de z.g. „Verloren Wereld, die van elke beschaving is afgesneden en „waar hongersnood, epidemieën en andere ziekten 90% der ,,oorspronkelijke bevolking hebben gedood '. En hij vervolgt: „Het is nog maar vijf jaar geleden, dat Chamberlain poogde „Britsch Guyana aan de statenlooze Assyriër te geven. Doch de „Volkenbond-Commissie, die een bezoek aan de Kolonie bracht, „verklaarde in haar rapport, dat de Assyriër in zulk een pesthol „niet zouden kunnen leven. Natuurlijk is het mogelijk, dat een „nieuwe commissie een klein deel van het land voor opname van „een zeer beperkt aantal menschen niet geheel ongeschikt acht, „maar een „oplossing voor het Joodsche vraagstuk" kan het „nimmer brengen". En ziet, de groote Mussert maakte met één calqueerpapiertje de combinatie: Het Joodsch tehuis door mij aangewezen. Geen woorden, maar daden. Wanneer men te doen heeft met dit vraagstuk, wanneer men weet hoe Koloniale specialiteiten, etnografen, staatslieden en financiers dagelijks bezig zijn om practische oplossingen te zoeken, wanneer men weet dat in studie zijn Transjordanië, Lower Californië, Rhodesia, Australië, Angola, Madagaskar, Tanganyika, Nyassaland, Guyana, Zuid-Amerikaansche gebie- den e.a., wanneer men kent de ontzaglijke moeilijkheden, die aan de oplossing dezer volksverhuizing verbonden zijn, dan kan men slechts zeggen: Laat af van hoon en spot met honderdduizenden lijdende medemenschen onder het mom van een „constructieve bijdrage". Gesol met Indo-Europeanen. Hoe staat de N.S.B. tegenover onze „mengbloedigen" in Indië? Zij is in dat opzicht even onoprecht en opportunistisch als in haar andere uitingen. Zij doet het voorkomen alsof zij blaakt van liefde voor de Indo-Europeanen, of zij geen onderscheid kent tusschen Nederlanders en mengbloedigen in Indië. Theoretisch was dit reeds dwaasheid en toen Mussolini zijn rassen-salto mortale maakte, heeft hij in de discriminatie van de Joden begrepen de afstammelingen van Italianen en inheemschen uit de Koloniën. Maar waar 60 a 70 % van de leden der N.S.B. in Indië uit Indo-Europeanen bestaat en waar het Indische „paviljoen", behalve de groote verkiezings- en extra-bijdragen jaarlijks ƒ 30.000.— aan het Hoofdkwartier te Utrecht afdraagt, daar moeten dezen voorloopig worden ontzien. Herhaaldelijk blijken de „Ariërs" in Nederland echter hun meening niet te kunnen camoufleeren en de hoogste functionarissen in Indië zenden hartekreet op hartekreet naar Nederland om hier toch mee op te houden, daar het tegen hun diepste overtuiging strijdt. Een der N.S.B.-leiders in Indië schreef een jaar geleden aan Mussert: „Ik acht het kunstmatig opgezweepte anti-semitisme en „het even kunstmatig opdringen aan ons volk van het rassen„criterium een bedreiging van het imperium en een onoverkomelijk „struikelblok voor de Beweging om haar doel te bereiken. Ik acht „de Beweging in Indië door Uw maatregelen definitief onmogelijk „gemaakt. Ik kan mijn werkkracht en geestdrift niet geven aan „een zaak, die ik zonder toekomst zie; minder nog aan een „Beweging, die een waardevol deel van ons volk, waartoe o.a. „mijn eigen vrouw en kinderen behooren, als een inferieure volksgroep brandmerkt". Let wel, dat was één van de hoogste en aanvankelijk geestdriftigste functionarissen der N.S.B. Uit een ander schrijven van een hoogen N.S.B.-er in Indië: „Wanneer wij nu niet de zekerheid krijgen verder beschermd te „worden tegen de imbeciele horden der reinbloedkweekers, zullen „wij in Indië openlijk partij moeten kiezen". Uit het schrijven van een anderen titularis: „Er heerscht momenteel een verafgoding van het ras, een superioriteitswaanzin van „de z.g. reinbloedigen. Wij constateeren tot ons leedwezen en onze „verontrusting, dat de eenige bladen, die in het Europeesche „moederland voor waarheid en recht in het strijdperk treden, n.1. „de organen der N.S.B., geregeld plaats inruimen aan de verkondigers der theorie, dat de legioenen der imperiumbouwers in ons „volk meent te moeten achterstellen bij den Drentschen boer en „Staphorster Folklore. Men wil de gedachte van het nationaal„socialisme vernederen tot een anatomisch preparaat. Holland„sche kleinstedelingen zullen ons bloed op zijn bestanddeelen „gaan onderzoeken en vaststellen of wij waardig zijn deel te „vormen van de Nederlandsche natie. Wij, Indische Nederlanders, „veelal van gemengd bloed en trotsch op afstamming van groote „volkeren, namens onszelf, onze vrouwen en kinderen, waarschuwen hen, die in de veilige beslotenheid van het lage land „aan de Noordzee meenen ons als bladvulling te gebruiken om „in hun kolommen te verachten en er het stempel van inferioriteit op te drukken. Wij meenen dat reeds vaak en nadrukkelijk onder vier oogen te hebben gedaan, het schijnt noodig, „dat wij het openlijk voor het front van het volk doen. Hou Zee". Uit den brief van een anderen hoogen functionaris: „Wanneer „de rassenkwestie in den huidigen vorm behouden blijft en de „toestand bestendigd wordt, dat wij op het podium bezweren, „dat Indo's als Nederlanders behooren tot het Nederlandsche „ras, terwijl telkens opnieuw weer onze eigen organen in Nederland den volke kond doen, dat wij alleen zuiver bloed willen, „dan zullen wij onherroepelijk zoodanig teruggaan, dat de kern „die overblijft, naar ik taxeer op Java ten hoogste ƒ 500.— „per maand zal kunnen opbrengen. Overigens wil ik Kameraad „van Bilderbeek nadrukkelijk waarschuwen, dat hij de N.S.B. „hier niet als een geldzaakje moet zien". Uit een schrijven aan Mussert van één der oudste en vurigste N.S.B.-chefs, die de leiding had van de jongste tournee van Van Geelkerken en d'Ansembourg door Indië: „Voor de zoo„veelste maal zien wij hier ons werk voor de Beweging geschaad „door het ergerlijke geschrijf van bekrompen klein-Nederlan„ders. Het is thans weer de gisteren per luchtpost binnengekomen „VOVA, die een artikel bevat zoo vol beleediging en schunnig„heden ten opzichte van mengbloedigen, dat wij ons niet kunnen „begrijpen, dat Uw Lijfblad ons dit verdriet aandoet. Toen gij in „Indië waart, hebt gij U telkens uitgesproken in dezen geest: „Ik ken geen Indo's en Totoks, doch alleen Nederlanders. Het „was goed, het was schoon, dat Gij dit zeidet. Diep teleurstellend „is het dan uit Uw Lijfblad te moeten bemerken, dat Gij schijn„baar van meening zijt veranderd en deze menschen als minder „waardige bastaards laat beschrijven. Uw persoonlijke uitlating „inzake het zuiver houden van het ras te Lunteren, is hier door „de pers misbruikt en terwijl wij in Indië nog doende zijn dit te „weerspreken, daar komt VOVA ons verblijden met de mede„deeling, dat zich in bastaards al het slecht van de ouders „ophoopt. Deze trap op het Indo-hart komt van de Beweging op „welks Leider zij hun hoop en vertrouwen gevestigd hadden, „van een Beweging, die gedurende jaren den geldstroom van „die minderwaardige Indo's met graagte aanvaardde. Aan het „Bewind zijnde, zullen wij zeer zeker beschermende wetten „moeten maken voor den Indo, waarbij voorkomen wordt, dat „hij door huwelijk verder van ons verwijderd wordt, doch waan„zin acht ik het thans onze tegenstanders zulk een greep op „onze Beweging te geven en onze leden tegen zichzelf te ver„deelen. Leider, indien Gij onverhoopt niet vermoogt in te „grijpen, onthef dan onze Indo's en Uwe Indische strijders van „hun gelofte van trouw en zeg hen eenvoudig en waar, dat in de „toekomst de Indo's slechts vernedering en verachting van Uw „streven en strijden hebben te wachten. Hou Zee Kameraad". Deze discriminatie van Indo-Europeanen is trouwens geheel in overeenstemming met de lessen van den leermeester Rosenberg, die in zijn „Mythos des 20 Jahrhunderts" waarschuwt voor deze Indo-Europeanen en op bladzijde 646 als één van zijn „historische" vrijheden zegt: „De Hollandsche Regeering had „reeds gevaarlijke opstanden in zijn Koloniën op Java (sic) te „onderdrukken, die hoofdzakelijk door mengbloedigen werden „aangevoerd". Er moest iets gedaan worden om de verontwaardiging onder de Indo-Europeanen te bezweren en na een dringende telefonische oproep uit Indië, dat het stuk in „Ontwakend Volk", de passage in het artikel van Mussert inzake rassenmenging en het artikel „De complete mensch", waarin vetgedrukt van bastaarden werd gesproken, de maat deden overloopen en donateurs en leden de Beweging verlieten, zette Mussert zich 's middags aan zijn schrijftafel en vroeg hij, na uitvoerige gedachten-wisseling met zijn gemachtigde voor Indische Zaken, Harloff, onmiddellijk een dringende telefonische verbinding aan met Indië, waarin hij ter publicatie „het verlossende woord sprak en aan de Indische „Kameraden een hun eergevoel bevredigende oplossing gebracht „werd , aanvangende met de gezwollen woorden: „Niet ik maak „uit, wie Nederlander is, maar iedet doet dat voor zich. Groot„Nederlanders zijn zij, die het Nederlandsche imperium dragen " De Indo's zijn voorloopig weer gelijmd: Zoolang de Beweging het toch niet voor het zeggen heeft, zal de rassentheorie te hunnen opzichte opzij worden gezet, zoolang zij maar lid en donateur blijven en de Beweging zal „den geldstroom van die minderwaardige Indo's met graagte blijven aanvaarden", zooals een N.S.B.-chef zijn Leider verweet. Wat gij niet wilt, dat U geschiedt Verdienen Indo-leden der N.S.B. eigenlijk anders? Voor ons is er geen verschil tusschen hen en ons. Maar voor zooverre zij in hun kortzichtigheid lid zijn van een partij, die Joden en gemengde Joden discrimineert en wanneer er onder hen zijn — en ik heb ze ontmoet — die zich minachtend uitlaten over Nederlandsche Joden, dan verdienen deze menschen niet anders dan op hun beurt van hun eigen partij hun „mengbloedigheid" aan den lijve te ondervinden. En het teekenendst wordt het gevolg van dit overnemen van de Duitsche rassentheorie door de N.S.B. weergegeven in een schrijven van den redacteur-Indië van het Nationale Dagblad, van 11 Januari 1938, aan het hoofd van de Afdeeling III der N.S.B., den chef van den Propaganda-dienst in Indië: „De „ „Ariërs" in de Beweging hebben het hoofd niet in den schoot ^gelegd. Ik was hierover Zaterdag nog bij den Leider. Het deed „mij veel genoegen, dat de Java-landdag zoo'n succes is gewor„den. De „Ariërs" vinden dat natuurlijk heelemaal niet prettig. „Zij zouden het liefst zien, dat de Japanners Indië maar inpikten, „dan werd Nederland meteen een Provincie van Duitschland, „want economisch kon dit landje dan niet meer bestaan. Hou zee". Deze propagandachef, evenzeer heftig verontrust over deze tegen zijn eigen overtuiging ingaande strooming in de Beweging, zond het door met de opmerking, dat het daar op die manier inderdaad heen ging. Zeide ik iets teveel, toen ik de N. S. B. een gevaar voor Nederland noemde? Bedrog. Oprechtheid is het laatste wat wij van deze Beweging mogen verwachten. Treffend wordt dit gedemonstreerd met de geschiedenis van „den Nationalen Jeugdstorm". O, het kleed van dezen N. J. S. is zoo onschuldig en zedig. Hoor maar wat de Heer van Geelkerken als doelstelling aangeeft: „De Nat. Jeugdstorm is ontstaan uit het verlangen, naar een jeugdvereeniging, die onafhankelijk is van politieke partijen en kerkelijke groepen" (men zou zoo zeggen, dat de Nederl. Padvindersvereeniging aan dien eisch voldeed!!) Reeds op 3 Januari 1934 had Mussert verklaard: „Het is mijn „plan om van Geelkerken te belasten met de organisatie der „jongeren". Toen op 27 Januari 1936 een „stormer" in hoogste instantie werd veroordeeld wegens overtreding van het uniformverbod, werd de zaak opgeheven en een nieuwe Nat. Jeugdstorm opgericht. De zuiverste camouflage. Maar de Heeren hebben er succes mede gehad, want het vorige jaar werd een lid der nieuwe organisatie tot in hoogste instantie vrijgesproken van overtreding van het uniformverbod, omdat niet was bewezen, dat de N. J. S. een bepaald staatkundig streven voorstaat. En zij kunnen weer loopen in uniformen, met sterren en strepen, met hooge laarzen en koppels, wat de groote attractie is om de jeugd in deze voorschool van de N. S. B. binnen te loodsen. De Nat. Jeugdstorm heeft z.g. niets met de N. S. B. te maken, het is een toevallige coïncidentie, dat de plaatsvervanger van den Leider — de titel, dien Rudolf Hess in Duitschland heeft — van Geelkerken, tevens hoofd is van den N. J. S. Bij het 40-jarig jubileum van de Koningin kon men de troepen van den N. J. S. zien opgesteld onder leiding van hoplieden met de van elders bekende kaplaarzen en koppels en hen bij het passeeren van Hare Majesteit op commando den Duitschen groet zien brengen. De leiding wil den N. J. S. zooveel mogelijk militair zien opgeleid: In het Nat. Dagblad van 25 Mei 1938 kon men een advertentie zien van de afdeeling Amsterdam van dien Nat. Jeugdstorm: „Officieren of Reserve-Officieren gevraagd voor „het geven van instructies, alsmede een reserve-Officier voor „het Regiment Wielrijders van onze rijwielkern". Wekelijks hebt gij in Vova kunnen vinden drie symbolisch in elkaar geknoopte linten, die van boven naar beneden achtereenvolgens de embleemen dragen van de N. S. B. de wolfsangel en den (neutralen!) Nat. Jeugdstorm. Bij het afscheid van „gouverneur" Stephan van den Nat. Jeugdstorm schreef in de „Stormmeeuw", de reserve-officier O. J. Beerthuis, die door de jongste Regeeringsbeslissing verplicht was geweest voor den Nat. Jeugdstorm te bedanken: „ik heb het begrepen en ik deel Uw lot. Waarom? Hoe lang notf? Het zaad kiemt". eindeliik was het tot de Regeering doorgedrongen, dat zij bij neus en lippen werd beetgenomen en Dr. Colijn deelde in de Tweede Kamer mede, „dat hij zich niet langer ooren liet „aannaaien en dat het ambtenarenverbod ook werd uitgestrekt tot den N. J. S. zijnde een mantel-organisatie van de N. S. B. Groote verontwaardiging bij de N. S. B.-fractie; hoe kon men toch zoo iets denken? Zuivere comedie! Wilt gij het bewijs? In tegenstelling tot den Nat. Jeugdstorm in Nederland was van Geelkerken in Indië wel formeel als opperchef erkend, maar nog niet materieel. De gevolmachtigde van Mussert in Indië, de Algemeen Organisatieleider Indië der N.S.B. moest nu „goedschiks van den gouverneur van „den N. J. S. in Indië gedaan zien te krijgen dat van Geelkerken „in alle opzichten als opperste leider werd erkend". Zou gouverneur Stephan onwillig blijken, dan zou de oude N. J. S. worden ontbonden en een nieuwe worden opgericht met een geheel nieuw bestuur, dat van Geelkerken als chef en den hoogsten functionaris der N. S. B. in Indië als diens vertegenwoordiger erkende. Maar naar buiten moest vooral voorkomen worden, dat de N. J. S. een onderdeel van de N.S.B. was. Ziehier de wijze, waarop dat geschiedde: op 19 November 1937 gaf van Geelkerken op papier van 'den N.J.S. de volgende opdracht aan den leider der N.S.B. in Indië — met het opschrift „geheim : „In verband met verschillende omstandigheden „draag ik U op om den Nationalen Jeugdstorm in Indië te „inspecteeren en vervolgens daarop repressief toezicht te blijven „houden. Mede verzoek ik U dit schrijven aan gouverneur „Stephan ter inlichting te laten lezen. Met de meeste hoogachting: C. van Geelkerken, Hoofdstormer". En gouverneur Stephan kreeg twee dagen later een schrijven eveneens op papier van den Nat. Jeugdstorm: Ik deel U mede, dat dezer dagen iemand zich bij U zal vervoegen met een introductieschrijven van mij, dat hij U ter inzage zal geven. Met stormersgroet Houzee C. van Geelkerken, Hoofdstormer. Maar de opdracht van den Hoofdstormer werd weer gesloten in een brief van den gemachtigden van den Leider Mussert op N.S.B.-papier met mededeeling, dat er vóór alles voor gezorgd moest worden, dat Nat. Jeugdstorm en N. S. B. niet met elkaar in verband werden gebracht. Sei doch vorsicht, mein liebes Kind Und grüss mich nicht Unter den Linden Gleich wenn wir zu Hause sind Wird alles sich schon finden. Al die Sherlock Holmes-imitaties van „geheime brieven", „er zal zich een onbekend persoon met een schrijven van mij bij U vervoegen" enz. om de Regeering maar ooren aan te naaien, dat de N. J. S. toch heusch geen mantelorganisatie van de N. S. B. was. Het komische element. Het komische element vormt een brief van een Hopman uit het Gooi, die ook eens in Indië wilde inspecteeren en die zijn Hoofdstormer van Geelkerken onder 't oog bracht, dat hij voortaan niet Hoe zee in twee woorden, maar Hoezee in één woord moest schrijven in tegenstelling met Hou zee, dat in twee woorden gaat. Prompt kwam dan ook het verbeterde antwoord: „met een krachtig „Hoezee, de Hoofdstormer C. van Geelkerken". 't Is ook onmenschelijk van iemand te vragen, dat hij in afwisselende rollen in al dat gekonkel en gekronkel van Hoe Hou Zee's in één en twee woorden niet verward geraakt. Als de Heer van Gelkerken eenigen zin voor humor heeft, zal hij op den avond, dat de vrijspraak van Nat. Jeugdstorm van overtreding van het uniformverbod werd gevierd, met luide Hou Zee's de aanwezigen hebben verzocht ter eere van het ooren aannaaien van den Rechter, ditmaal in te stemmen met een krachtig „Hoezee in één woord." Geen W.A. of S.A. of S.S. ? Toen het wetsontwerp op het verbod van particuliere weercorpsen in behandeling werd genomen, voorkwam Mussert de gedwongen opheffing door dit zelf te doen. Iets soortgelijks hadden zij in Duitschland gehad. Toen de Leider daar voor de Rechtbank moest zeggen want S.A. beteekende, noemde hij „Sport-Abteilung, Sicherheits-Abteilung, Saulschutz-Abteilung", alles, als 't maar niets met „Storm" te doen had en doodonschuldig scheen, tot de opperste leider der S.A. daarna argeloos zeide, dat het natuurlijk stormafdeeling beteekende. Maar eindelijk liet Rijkskanselier Brüning zich ook niet langer ooren aannaaien en werden de geüniformeerde stormbataljons, de S.A. en de S.S. verboden. Op 21 Juni 1932 hief von Papen de Brüning-ban weer op, ze mochten weer „Indiaantje spelen" en zij deden dit met zooveel succes, dat de politieke moorden, die sedert het begin van het jaar tot ongeveer 8 per maand waren teruggeloopen tot 19 in Juni en tot 86 in Juli stegen. Thans heeft de N.S.B. in plaats van de noodgedwongen \J^.A., een „Beschermingsdienst opgericht onder leiding van Dijkema, welke in N.S.B.-kringen de nieuwe W.A. wordt genoemd. Het Hoofdkwartier zond aan alle Districtsleiders van de N.S.B. bericht, dat geen medewerking aan vereenigingen mocht worden verleend, met uitzondering van sportvereenigingen, waartegen Kameraad Dijkema geen bezwaar had. Deze sportvereenigingen noemen zich dan „neutraal . Zoo ontving aan het Hoofdkwartier der N.S.B. kameraad Dijkema dan ook b.v. een uitnoodiging van de Sportvereeniging „Neutraal", opgericht 1 Augustus 1935, om op 23 Januari 1939 de officieele opening bij te wonen van het nieuwe oefenlokaal Binnenkant 33 te Amsterdam, dat zou worden geopend met demonstraties in Jiu Jitsu en Boksen Duitsch contact. Krachtig wordt altijd ontkend, dat de N.S.B. in nauw contact staat met de Nazi's in Duitschland. Daarvan is natuurlijk geen woord waar, maar de Nazi's in Duitschland zijn handiger dan hun collega's hier. Kameraad Rost van Tonningen heeft daar de beste verbindingen, maar toen hij wederom verdere Duitsche lectuur in Duitschland ter verspreiding in Nederland en Indië had aangevraagd, zegden de Duitsche instanties hem dit wel toe, maar begin 1937 kreeg Rost van Tonningen uit Duitschland bericht, dat de beloofde lectuur niet meer aan hem gezonden zou worden. Bezwaren behoefde dit overigens niet op te leveren, want het Hoofd der Afdeeling L. J. (Woudenberg) had nog een groote hoeveelheid Duitsche lectuur voorradig, waarvan hij een behoorlijk deel naar Indië zond. En voortaan kon de toezending politiek veel onschuldiger loopen over de kanalen van „de Misthoorn die toch bij de Weltdienst te Erfurt is aangesloten. Filmvoorstellingen. Deze werden door de N.S.B. gegeven in samenwerking met de „Deutsche Verkehrsverein". Maar op 23 December 1938 werd aan de Districtsleiders medegedeeld, dat de filmvoorstellingen niet meer mochten worden aangekondigd als „met volledige medewerking van den Filmstudiekring en de „Deutsche Verkehrsverein", zooals vroeger geschiedde. Dit nauwe verband mag naar buiten niet blijken. De N.S B. is een Augiasstal. Toen Ir. Mussert weigerde aan een van zijn vroegere functionarissen zijn salaris uit te betalen en ik hem daartoe voor den Rechter moest dwingen (de salarissen, die tal van deze Heeren van de Beweging krijgen, mogen niet zoo genoemd worden, zij noemen het „vrijwillige schenkingen") moest ik een lijvig dossier doorwerken en ik zou aarzelen, hoe ik de zwavelwaterstofachtige geur die daaruit opsteeg, moest noemen, wanneer de Leider niet zelf naar Indië had doen schrijven, dat de N.S.B. in Indië een Augiasstal en de Nat. Jeugdstorm in Indië ook al een Augiasstalletje was. En wanneer ik dan in dienzelfden tijd van de hand des Heeren Mussert in „Vova" lees: „Het is ergerlijk, dat men niet beter „weet te doen, dan een groot deel van de meest loyale en „uroot-Nederlandsch voelende in Indië, de duizenden, die lid „zijn van de N.S.B. te trachten te diskwalificeeren", dan kan ik slechts zeggen: Blagueur! Van de 200.000 Nederlanders in Indië zijn 4900 leden der N.S.B. en gij laat daarvan zelf schrijven, dat zij een Augiasstal vormen. In „Café Grössenwahn", In normale tijden zou men zich vroolijk kunnen maken over de verrukkelijke gewichtigdoenerij van onze aspirant-dictators. Als de „Nova Svoboda" in December 1938 den Heer Mussert naar zijn meening over de Karpatten-Ukraïne vraagt, antwoordt hij dat „Het Nationale Dagblad" reeds een correspondent naar de Ukraine heeft gezonden en dat hij vertrouwt in het ontstaan van een „volks Europa", waarbij dus ook alle Ukraïners in een te vormen Ukraïnischen staat zullen worden samengevoegd. C-n hij eindigt met te zeggen, dat „wij ons door onze wereldbeschouwing hierbij verbonden gevoelen, met nationaalsocialistischen groet Hou Zee der Fiihrer Mussert." Het was nog in dentijd, dat Duitschland aan Hongarije geweigerd had een gemeenschappelijke grens met Polen te hebben door bezetting van dit deel van Tsjecho Slowakije en de Karpatten-Ukraïne had zijn eigen President. Maar eenige maanden later werd het ideaal van een „volksch Europa" verder benaderdf!) doordien millioenen Tsjechen door Duitschland werden geannexeerd en als compensatie mocht nu Hongarije ae „volksche Karpatten-Oekraïne veroveren en deszelfs President kon naar Boekarest vluchten. Wanneer ik dit Serenissimus-schrijven van den Fiihrer Moessert lees en ik leg daarnaast „Zwart Front", waarin over dien anderen dictator Arnold geschreven wordt, dat „zijn vlag eenmaal zal uitwaaien over een gelukkiger Nederland", dan ben ik geneigd hen beiden op de schouder te kloppen en aan Henri ter Hall te vragen nog éénmaal een revue te schrijven: „Anton I met den veldmaar- schalkstaf en Arnold I met de Gelukkige Vlag". Het zou een Schlager worden. Landverrader? Maar helaas leven wij niet in normale tijden en voorbeelden van den laatsten tijd hebben ons doen zien, dat iedere vat op ons land vermeden moet worden. Op 17 Februari 1939 schreef Ir. Mussert aan Mr. Patijn, die in tegenstelling met diens ambtgenooten niet slecht bij hem staat aangeschreven: „U, Mr. Patijn, hebt mij en mijn medewerkers „van landverraad beticht. Van U verdraag ik dit niet, omdat gij „beter zijt, dan de anderen". Neen, ik geloof waarlijk, dat hij 't meent, wanneer hij schrijft, dat: „De N.S.B. wil bouwen een Derde Rijk, het Imperium, het Keizerrijk onder het Huis van Oranje?", welk Keizerrijk dan zal omvatten Nederland, een deel van België, een deel van NoordFrankrijk en het overzeesche imperium. En hij ziet zichzelf reeds staan naast Hitier en Mussolini als heerscher over het noordelijke deel der „as". Het Nederlandsche Volk moet dezen man tegen zichzelf beschermen, want zijn Beweging is gevaarlijk. Onderdrukte minderheden. Wilt gij eenige voorbeelden van gevaarlijke uitingen? In April 1937 zeide Mussert: „Na 2 jaar zal de ineenstorting van „Nederland komen en dan zal men zien, dat de N.S.B. de waar„heid en niets dan de waarheid heeft gezegd". In Lunteren zeide hij: „Stap voor stap komt de schaduw van Moskou over „ons (n.b. Nederland met zijn 3 % communisten!) Het regime„Colijn is blijkbaar niet meer in staat leven en eigendom te verdedigen of het wil dat niet". Hij schrijft, dat: „in Nederland de godsdienst- en burgeroorlog dreigt", dat „de bloedraad in Nederland is ingesteld", dat er „grenzelooze terreur heerscht", «dat de aanvaarding door de Tweede Kamer van het wetsontwerp op de weerkorpsen weer een stap verder is op den „weg der roode terreur, die zich van Spanje uit over Frankrijk „en België naar Nederland verplaatst", dat „de N.S.B. de vertegenwoordiger wil zijn van het werkende volk, zoo noodig met „inzet van het leven; als de weg versperd wordt, zal ten slotte „het water over den dam gaan, want de N.S.B. heeft het recht „van den plicht te winnen", dat „als het zoo doorgaat oerkrachten worden ontketend, die niets en niemand temmen kan; dan „breekt de ure aan, die door het geloovige volk biddend is ver„beid. Dan gaat de Germaan naar de grafkelders zijner vaderen „en zweert: De stem van mijn volk is de stem van God; „wat ook „mogelijk zij, broodroof, verboden gevangenis, ja zelfs veel erger „nog, het mag onze levensvreugd niet verstoren, blijmoedig „zingend traden de eerste Christenen de verscheurende dieren „tegemoet". 14 Maart 1939 schreef het „Nationale Dagblad": „De Tsjechen „trachten opnieuw den oorlog in Europa te ontketenen. Voor „Duitschland is de hernieuwde onderdrukking van zijn volks„genooten in Tsjecho-Slowakije onduldbaar, aan het provocee„rend optreden moet snel een einde komen". En 15 Maart schrijft dat dagblad, dat „evenals in Vlaanderen „ook in Tsjecho-Slowakije het recht hersteld is". En verder: „Het volksche beginsel is thans ook in de Tsjechei doorgebroken, „in Bohemen en Moravië heerschte een onduldbare terreur tegen „Duitsche volksgenooten". (Dit alles werd geschreven na de annexatie van een vreemden, niet „volkschen" staat, waarvan de grenzen gegarandeerd waren). De plaatsvervanger van den Leider, van Geelkerken, gaf een interview aan den Duitscher Dr. Otto, die daarover in Duitschland schreef, dat dagelijks meer Nederlanders zich onder de zwart-roode vanen scharen, dat aan de zijde van de N.S.B. staan het leger en de politie in de groote steden. Wat over ons Koningshuis gezegd wordt, wil ik niet eens herhalen. Een oudcommandant van ons veldleger schreef mij daarover?: „Diep „verontwaardigd ben ik over den euvelen moed om aan dien „Duitscher een verklaring te geven, waarbij Hare Majesteit, onze „Prinses en ons Leger ter sprake worden gebracht, waarbij hij „kan weten, dat dezen zich niet kunnen en willen verdedigen". De Heer Mussert schreef onlangs over den President van Amerika: „Welk een tegenstelling met het streven van het „nationaal-socialisme, dat niets liever wil dan den vrede door „recht". Op 16 Maart 1939 schreef hij: „Hitier verklaarde het vorige „jaar, dat Duitschland geen territoriale eischen meer had. „Alleen aan teruggave van de Koloniën houdt hij als eisch van „rechtvaardigheid vast. Wanneer dus de Westersche democratieën de door München ontstane sfeer van overleg en vertrouwen „oprecht zouden willen benutten, dan...." Maar hij vervolgt: „Onverantwoordelijke lieden in Frankrijk en Engeland torpe„deeren den Europeeschen vrede". Toen Mussert's artikel uitkwam, was zijn „vrede door recht" reeds verzekerd en marcheerde het Duitsche leger, zonder territoriale aspiraties, Praag binnen. Mussert ligt permanent in slaafsche aanbidding voor de buitenlandsche dictators. Hij heeft het over „het goddelijk genie, „dat het Duitsche volk leidt", en zegt over Oostenrijk: „Wat „Hitier deed voor Oostenrijk willen wij voor ons volk doen. „De machtige figuur van den Oostenrijker Hitier heeft in samen„werking met den grooten Mussolini, Europa sinds 1935 beschermd tegen een nieuwen Europeeschen oorlog, waarin de „democratie Europa voor de tweede maal wilde storten". In Nederland is alles mis. Goed in orde is alleen alles in het ziekelijk vergode Derde Rijk. Hier deugt niets. De Regeering niet, het stelsel niet, het volk niet, de financiën niet, de economie niet, de justitie niet, de begrooting niet, het leger niet, de zelfstandigheidspolitiek niet. Niets, niets, niets. Wanneer ik dit alles lees, dan begrijp ik, dat de Duitsche pers bij de laatste verkiezingen in 1937 schreef: „Waffengang zwischen Colijn und Mussert", alsof er werkelijk sprake was van een twijfelachtigen electoralen kamp tusschen democratie en nationaal-socialisme. Na den uitslag van 93 voltreffers tegen 4, zal die illusie wel verstoord zijn. Maar daarom is het dubbel noodig, dat het Nederlandsche volk begrijpt welk gevaar er verbonden is voor onze vrijheid en onfhankelijkheid aan iederen steun en iedere stem voor deze Beweging in dezen moeilijken tijd van onze Historie. Vele vijanden hebben Nederland door de eeuwen heen belaagd, maar zij hebben het nooit blijvend veroverd, omdat onze voorouders voor die vrijheid goed en bloed hebben veil gehad. De historie vertelt ons hoe het voor ons is behouden, niet door stadhouders, vorsten en staatslieden alleen, maar door het geheele volk. Ook onze voorouders hebben crises, depressies en nood medegemaakt, zooals wij nu moeten doorworstelen, maar toch hebben zij ons land vrijer en welvarender aan hun kinderen overgegeven, zooals een fakkel, die gaat van hand tot hand. Zij hebben hun taak volbracht en zij zijn heengegaan. Wij zullen strijden en op onze beurt heengaan. Maar Nederland, samengeweven met Oranje, zal blijven bestaan, wars van communisme, nationaal-socialisme, despotisme, heidendom-onderdrukking, dictatuur en rassenhaat, alles in diametralen strijd met onze historie, onze traditie en onze beschaving. Nederland, ons vrije Nederland! Ik wil deze brochure, die hoop ik mede zal mogen helpen om mijne van onze hoogste traditie „Verdraagzaamheid" afgedwaalde landgenooten te waarschuwen hunne heiligste goederen weer in bescherming te nemen, besluiten, met de woorden van de armste vrouw, die hier in Nederland toevlucht zocht. Een Joodsche Moeder, die heeft moeten dulden, dat haar man vluchtte, haar bezittingen haar werden ontnomen, haar eenige jongen, om niet in handen der Gestapo te vallen, naar ons land moest vluchten en daar — ver van zijn ouders — eenzaam stierf. Deze vrouw nu eindigde een brief, waaruit de hoogste berusting zonder eenige verbittering sprak, aldus: „Ik kan geen woorden vinden om het Nederlandsche Volk te danken voor alles wat het voor mijn kind gedaan heeft maar ik bid tot een grooten, almachtigen God, dat Hij deze Natie moge beschermen en die Groote Vrouw, de Koningin en Hare Familie moge behoeden en behouden voor dit edele Volk". Mogen wij deze hulde waardig blijven! Maart 1939.