RE SA- VERKRIJGBAAR BIJ: UITGEVERIJ „NIEUWVOORDE" VAN VREDENBURCHVf (Z.H.) SACERDOS REPARATOR CUM JESU SUMMO SACERDOTEREPARATORE AD LAUDEM GLORIAL SS. TRINITATIS PER MARIAM VIRGINEM DOOR EEN R. K. PRIESTER A. M. D. G. AVE MARIA EVULGETUR. Dr. H. DUURKENS, S.J. Censor ad hoe deputatus. HAG. COM., 18 JUL., 1938. NIHIL OBSTAT. IMPRIMATUR. J. NAULAERTS, can. lib. eens. f ET. JOS. CARTON DE WIART, vic. gen. MECHLINIAE, 22 APRILIS 1938. God is Liefde. De Liefde maakt Hem tot onzen Schepper en Vader. Hij had ons niet noodig. Hij was oneindig gelukkig in Zichzelf, Hij, de Vader met zijn Zoon en hun Heiligen Geest. De geheele schepping is éen grootsche, goddelijke uitstorting zijner Liefde geweest. Den mensch schiep Hij naar zijn eigen Beeld en Gelijkenis! Dat was niet genoeg voor zijn Liefde. Hij maakte hem tot zijn kind, zijn waarachtig kind, deelachtig aan zijn eigen goddelijk Wezen en Leven, om hem eenmaal op te nemen, als kind en erfgenaam, in zijn Hemel. De duivel, de vijand van God, met eigen medewerking van den mensch, verwoestte Gods werk. De zonde sloop binnen in het hart van den mensch, en door den mensch in gansch onze wereld. De mensch werd dan een vervloekt schepsel, een verstooten, onterfd, verbannen, ja, verdoemd kind. De wereld werd een vervloekte wereld. Ons bleef niets, na een leven van lijden en ellenden, dan: de dood! De dood naar het lichaam, de dood naar de ziel! Doch nieuwe, alles overtreffende uitstorting van de barmhartige Liefde van God, Schepper en Vader! De Zoon van God bood zich aan om alles te herstellen, om wraak te nemen op den duivel voor den Vader en zijn verloren kind. Hij vernietigde het vonnis tegen ons uitgesproken. Hij overwon den dood. En ,,ubi abundavit delictum, superabundavit gratia", — en dus ook, de gloria. Het herstelde werk van God werd schooner dan het oorspronkelijke. Om alles te herstellen, heeft de Zoon van God, tot ons gekomen van den Vader, door Maria, zijn gezegende Moeder, zich zelf ten offer gebracht in volkomen slachtoffering van zich zelf, in stroomen van liefde, in stroomen van bloed. Jesus, de gezegende Zoon van den Vader, voor ons mensch geworden, ontvangen van den H. Geest, geboren uit de Maagd Maria, is onze VERLOSSER, onze REPARATOR. Herstel, reparatie is altijd noodig geweest. Ze is het meer dan ooit! Duivel en zonde triomfeeren. Hersteld moet de eer van den Vader, die met voeten wordt getreden, de heele wereld door. Hersteld moet de liefde van den Zoon, hersteld moet die zoo versmade liefde. Hersteld moet de wereld, gansch de maatschappij . . . Jesus-Reparator heeft altijd reparatoren naast Zich en met Zich gewild, Hij wil het, Hij vraagt en smeekt er om meer dan ooit. Hij zoekt ze onder zijn geloovigen. Hij zoekt ze vooral onder zijn priesters. De priester is immers in alles zijn plaatsvervanger op aarde. Hersteld moet dan op de eerste plaats de priester-zelf, hersteld in zijn oorspronkelijke heiligheid. Meer dan ooit is het noodzakelijk dat de priester zelf beantwoorde in deugd, liefde en heiligheid aan de inzichten en verlangens van zijn Hooge-priester: Jesus. De heiliging van den priester is het eerste vereischte om tot het gewenschte herstel te komen, want alléén door den heiligen priester zal en kan het herstel komen van alles en allen waarvan wij het herstel verwachten. Het is immers de weg door God gewild in deze tegenwoordige orde: Alles komt ons van God, onzen Vader, alle leven en genade, alle liefde en waarheid, door Jesus-Christus, Zijn Zoon, onzen Heer; naast Jesus en met Jesus: door Maria, de Middelares van alle genaden; na Jesus en Maria, zijn Moeder en Socia, — gewoonlijk althans — rechtstreeks of onrechtstreeks — door den priester, zijn plaatsvervanger op aarde. Verlossing, redding, heiliging zullen ons alleen komen door den heiligen priester, den priester, reparator met JesusReparator. DE PRIESTER. De priester is iets groots, iets heiligs! Verheven is zijn waardigheid, wonderbaar zijn macht, éenig zijn plaats onder de kinderen van God; éenig zijn plaats in die geestelijke gemeenschap die wij de Kerk of het mystieke Lichaam van Christus noemen, en waarvan Jesus zelf het Hoofd is — plenus gratiae et veritatis —, de Bron waaruit alle goddelijk leven en waarheid vloeit; waarvan Maria de levende en levendgevende Hals is; waarvan de priester, het priesterschap het hart kan genoemd worden, het hart dat het goddelijk leven der genade, komend van den Vader, door Jesus, door Maria, opneemt en voortstuwt naar de andere ledematen. De Vaders, de Heiligen hebben het priesterschap uitbundig geprezen, en na de verheerlijking van Jesus, den God-mensch en van Maria, de Moeder van God, waren zij nimmer welsprekender dan wanneer zij de grootheid van den priester verkondigden. „Grande mysterium et magna dignitas sacerdotum, quibus datum est, quod angelis non est concessum". (Im. IV. V. I.) „Sacerdotium enim in terra peragitur, sed caelestium ordinum classem obtinet: et jure quidem merito. Non enim homo, non angelus, non archangelus, non alia quaepiam creata potestas, sed ipse Paracletus hoe officium ordinavit; qui manentibus in carne auctor fuit ut angelorum ministerium animo conciperent. Idcirco sacerdotium obeuntium ita purum esse decet ac si in caelis inter potestates illas collocatus esset . . . (De Sacerdotio, S. Joann. Chrys. — Sic in Ed. Marietti, 1912.) Alle Heiligen hebben grooten eerbied gehad voor den priester. Zij beschouwden zijn waardigheid als iets onbegrijpelijk schoons en groots. En hoe grooter hun heiligheid, hoe dieper hun eerbeid, hoe grooter hun liefde. Denken wij slechts aan den nederigen St. Franciscus, aan den heiligen Pastoor van Ars, aan Moeder Theresia, de kleine H. Theresia en zoovele anderen. De priester is de plaatsvervanger van Jesus, den Godmensch, hier op aarde; hij is zijn vertegenwoordiger, zijn vriend. Hij is zijn uitverkorene, zijn lieveling onder de kinderen Gods. Hij is de beminde van Hem, wiens genot het is onder de kinderen der menschen te zijn en die zich uitgeput heeft om hem groot en gelukkig te maken. De priester is Jesus' „Alter Ego", aan wien Hij zichzelf en alles wat Hem dierbaar is, heeft toevertrouwd. De priester: „Alter Ego" van Jesus-Christus, den Zoon van den levenden God! — Daarom moest men ons kunnen zeggen wie en wat Jesus is, om te kunnen zeggen wat het beteekent; priester te zijn. Jesus: dat is Verlosser! Christus: dat is Gezalfde! Gezalfd tot profeet en leeraar der wereld; gezalfd tot Koning van het Godsrijk; gezalfd, vooral, tot Hoogepriester van het nieuwe, het eeuwige Verbond. Dat alles is de priester met Jesus, door Jesus: Verlosser; op hem rust de goddelijke taak het werk der Verlossing voort te zetten; leeraar der wereld; priester, vooral, om met zijn Hoogepriester eenzelfde offer op te dragen; ook koning, om met Hem te heerschen en te oordeelen: „cum sederit Filius hominis in sede majestatis suae, sedebitis et vos . . . judicantes duodecim tribus Israël. (Mth. XIX. 28.) God is Liefde! Zonder ons noodig te hebben of wat dan ook van ons te kunnen verwachten, ondanks dat Hij zooveel kwaad en ondankbaarheid van ons voorzag, heeft Hij ons geschapen naar eigen Beeld en Gelijkenis. Dat was niet genoeg voor zijn Liefde. Hij heeft ons gemaakt tot zijn kinderen, zijn waarachtige kinderen, ver verheven boven onzen natuurlijken staat, deelachtig aan zijn eigen Wezen en Leven. Deze wonderbare verheffing geschiedt in dit leven door de kostbare gave der genade. Si scires donum Dei! Maar nu is niet gebleken, nu kan nog niet blijken, wat het is kind van God te zijn. Dat zal pas blijken, wanneer wij Hem, bekleed met zijn heerlijkheid, in de glorie zullen aanschouwen van aangezicht tot aangezicht. Maar dan óok zal het pas blijken, wat het is bovendien priester te zijn! Het goddelijk leven, door de genade hierbeneden, door de glorie hiernamaals, komt tot ons van den Vader, door Jesus, zijn Zoon, den Eerstgeborene onder de kinderen van God. Dat schoone leven was verloren gegaan door de zonde. Stipendium peccati mors. De zonde had ons voor eeuwig gedood. Jesus heeft ons het kostbare genade-leven weergegeven met al de rechten er aan verbonden: de liefde van den Vader, den Hemel, de eeuwige Zaligheid. Hij heeft ons opnieuw gebaard tot dat goddelijk leven, door zijn dood, door zijn Kruis-offer, Offeraar en Offerande te gelijk van zijn smartelijk Offer, bijgestaan door zijn lieve Moeder Maria, Mede-offeraarster en mede-offerande met haar goddelijk Kind. „Zoozeer heeft de Vader de wereld bemind, dat Hij haar zijn eigen Zoon heeft afgestaan." Zoozeer heeft de Zoon ons bemind, dat Hij niet geaarzeld heeft Zich vrijwillig over te leveren aan de smartelijke slachtoffering van het Kruis, uit liefde voor de zijnen. Nu, in de tegenwoordige orde, is Jesus het Hoofd, waaruit alle goddelijk leven vloeit naar de andere ledematen. Hij is de wijnstok, zooals Hij zichzelf genoemd heeft, de wijnstok, die diep in de Godheid wortelt; wij zijn de ranken. Maria, onze Moeder, is de ware Moeder der levenden, de Moeder der genade, de Middelares van alle genaden. Zij is als de levende en leven-gevende Hals van het goddelijk Hoofd, waar langs het leven van het Hoofd naar de ledematen vloeit. Na Jesus met Maria, als gewone weg althans, komt het genade-leven door den priester. De priester is als het hart van het geestelijk Lichaam van Christus: de Kerk. En gelijk in het menschelijk lichaam, het hart het leven opvangt dat vloeit uit het hoofd, door en langs den hals, om het voort te stuwen naar de andere lichaamsdeelen, zoo vangt de priester het genadeleven op, dat ons komt van den Vader, door Jesus en Maria, om het uit te deelen aan de andere ledematen: de geloovigen. Ik bedoel niet dat „alle" genaden door den priester gaan. Ik meen dat het de gewone weg is dien de genade, volgens Gods bestemming, volgt. Priester zijn, is Middelaar zijn. Middelaar tusschen God en de menschen; middelaar bij God, voor de menschen Jesus is onze eenige Middelaar, Middelaar in de volle beteekenis, Middelaar bij uitstek, Middelaar bij uitnemendheid. Hij is „de" Middelaar, uit Wien alle andere middelaar- schap voortkomt, waarvan alle ander middelaarschap afhangt en zijn kracht ontleent, ook dat van Maria, en dus zeker dat van den priester. Jesus is onze Middelaar bij den Vader voor ons. Hij is God èn mensch. Hij is de God-mensch. Hij is God zooals de Vader en de H. Geest. Hij is mensch zooals wij. God en mensch te gelijk. En hoe heeft Hij zijn middelaarschap uitgeoefend en oefent Hij het nog uit? De Vader heeft Hem aangesteld als Priester, als Hoogepriester. „Sic et Christus non semetipsum clarificavit ut Pontifex fieret: sed qui locutus est ad eum: Filius meus es tu, ego hodie genui te. Quemadmodum et in alio loco dicit: Tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech. (Hebr. V. 5, 6.) Jesus' roeping? Middelaar-Priester te zijn bij God, zijn Vader, voor de menschen. Priester met de volheid van het priesterschap. Priester, gewijd, gezalfd door de vereeniging van de Godheid met zijn menschheid in de eenheid van Persoon. Met de volheid van de Godheid, heeft Jesus de volheid van het priesterschap. Dat is Jesus: God-mensch: Middelaar voor de menschen bij den Vader: Middelaar-Hoogepriester, bekleed, vervuld met de volheid van het priesterschap, omdat Hij de volheid der Godheid heeft: Middelaar-Hoogepriester, die zijn hoogepriesterlijke zending volbracht heeft, door zichzelf volledig en zonder voorbehoud op te offeren en te slachtofferen, en wij weten in welke smarten en pijnen, bijgestaan door zijn Moeder, Maria. En, in dat priesterlijk middelaarschap deelen wij, priesters. Wat Jesus is, dat zijn ook wij; niet in zijn volheid, maar per participationem; per participationem, maar echt en waarachtig. Middelaren-priesters; priesters, naar zijn priesterschap! Jesus, Hoogepriester-Middelaar zou niet altijd op aarde blijven, maar slechts korten tijd. Hij zou zijn hoog-priesterlijk Werk volbrengen, maar niet voleindigen. Hij heeft plaatsvervangers gewild. Hij leeft zich voort, en zet voort zijn goddelijk Werk: in en door den priester! „Sic nos existimet homo ut ministros Christi et dispensatores mysteriorum Dei . (Cor. IV. 1.) „Pro Christo legatione fungimur. (2 Cor. V. 20.) „Et idoneos nos fecit ministros novi Testamenti. (2 Cor. III. 6). „Omnis namque potifex ex hominibus assumptus pro hominibus constituitur in iis quae sunt ad Deum, ut offerat dona et sacrificia pro peccatis, . . . Nee quisquam sumit sibi honorem, sed qui vocatur a Deo, tamquam Aaron. (Hebr. V. 1,4.) „Et pro eis ego sanctifico meipsum: ut sint et ipsi sanctificati in veritate." (Jo. XVII. 19.) En voor ons, zijn priesters, heeft Hij zich geheiligd, opdat ook wij heilig zouden zijn, heilig in waarheid, gelijk Hij; voor ons geheiligd, d.w.z. voor onze heiliging heeft Hij Zich door zijn dood, als een heilig offer aan den Vader opgedragen. Voor ons, priesters, op de eerste plaats, voor onze heiliging, heeft Hij zijn Bloed gestort: Hic est enim calix Sanguinis mei, novi et aeterni Testamenti qui pro vobis et pro multis effundetur. O, wat is de priester dan groot! In hem leeft Jesus, de Godmensch, de Hoogepriester-Middelaar voort, in waarheid door Hem geheiligd. Dat „minister" en „dispensator" zijn; dat „assumi" ut pontifex ex hominibus, het is niet alleen iets uiterlijks, als een uiterlijke volmacht, gelijk dat onder de menschen geschiedt en niets aan den persoon verandert. Het priester-zijn verandert dat arme menschenkind, dat de priester is, innerlijk, om hem te maken tot een tweeden Jesus: alter Christus. Aan zijn priester vertrouwt Jesus-Hoogepriester zijn Zending toe; Hij bekleedt hem met een majestueuse waardigheid en macht, die al het geschapene overtreft; Hij vertrouwt Zichzelf aan zijn priester toe, met alles wat Hij heeft en is, zoo ver als een schepsel het hebben kan; Hij maakt hem tot zijn Alter Ego. Aan den priester vertrouwt Jesus zijn Zending en zijn Roeping. „Sicut misit me Pater, et ego mitto vos." (Jo. XX. 2.) Broeders, zooals de Vader Hem gezonden heeft, zoo zendt Hij ons. Dezelfde zending. Ontzaglijke zending! Die zending? Den mensch, die gezeten was in duisternis en dood, in de duisternis van de onwetendheid der goddelijke dingen, die der eeuwigheid, — gezeten in den dood der zonde, terug te voeren tot het licht; terug te voeren tot het leven, het eeuwige leven, om hem weer te maken tot kind van God en erfgenaam van den Hemel. Jesus heeft het gedaan door de verkondiging van de leer zijns Vaders, Hij heeft het gedaan vooral, Hij, de Hoogepriester, door de liefdevolle, smartelijke, volledige slachtoffering van Zichzelf. „Qui per Spiritum sanctum semetipsum obtulit immaculatum Deo. (Hebr. 9. 11.) ,,Christus dilexit nos, et tradidit semetipsum pro nobis oblationem et hostiam Deo in odorem suavitatis. (Eph. V. 2.) „Pascha nostrum immolatus est Christus. (1 Cor. V. 7.) „Impossibile enim est sanguine taurorum et hircorum auferre peccata. Ideo ingrediens mundum dicit: Hostiam et oblationem noluisti: corpus autem aptasti mihi: Holocautomata pro peccato non tibi placuerunt. Tune dixi: Ecce venio: in capite libri scriptum est de me: Ut faciam, Deus, voluntatem tuam .... In qua voluntate sanctificati sumus per oblationem corporis Jesu Christi semel. (Hebr. X. 5 . . . .) Hij heeft het vrijwillig en uit liefde gedaan: ,,Ego pono animam meam; nemo tollit eam a me, sed ego pono eam a me ipso. (Jo. X. 18.) Jesus' roeping? Middelaar-priester te zijn. Jesus' zending? Vóór alles, het offer van zichzelf te brengen; een offer te brengen waarvan Hij zelf èn de priester èn de offerande is. Het was Joannes' zending, Hem ons aan te wijzen; Hij sprak: „Zie, het Lam Gods!" Zijn offer, Jesus begon het in den schoot zijner Moeder op het eerste oogenblik van zijn menschelijk bestaan. Hij heeft het voortgezet al de dagen, al de uren zijns levens, totdat het groote uur zou komen, „zijn uur", het uur door den Vader bestemd, dat zijn offer zou voleindigen, volbrengen in den smartelijken, schandelijken Kruisdood. En zoo dierbaar is Hem dat Offer en Offerleven geweest, dat Hij het heeft willen voortzetten tot aan het einde der tijden, in die eenige uitvinding van zijn Wijsheid en Liefde, in dat wonder der wonderen, den schat der wereld: de H. Eucharistie. Jesus roeping? Jesus' zending? Hij is de Hoogepriester, die Zich voor den Vader en voor ons geslachtofferd heeft, en het zal blijven doen tot aan het einde der tijden in het H. Sacrament. En die roeping blijft Jesus voortzetten, die zending voltooit Hij onder de menschen door zijn priester, zijn plaatsvervanger zijn Alter Ego. ' De priester heeft te zijn en is de leeraar der wereld. De priester hernieuwt dagelijks Jesus' offer. De priester, wil hij trouw en waarachtig Jesus' priester zijn en aan zijn inzichten beantwoorden, moet ook gelijk Jesus, zijn Hoogepriester: offeraar en offerande zijn, priester en hostie sacerdos et hostia. Jesus-Christus, zegt ergens Bossuet, is het schoonste dat in de schepping bestaat. Het schoonste in Jesus-Christus is zijn priesterschap. Dit priesterschap is gansch gericht op het offer van Zichzelf. Priesters, wij deelen in het schoonste wat in Jesus is: zijn priesterschap. Het zij dan ook in ons gansch gericht op het offer, niet alleen op het offer van Hem, maar ook op het offer l3j T? 2»!f' Dan alleen 2ijn Wij Priester gelijk Hij het heeft bedoeld. Alter Christus, priester naar zijn priesterschap: dus een met Hem; éen met Hem, ook en vooral in het offer! Hierover later. Voor het oogenblik wilde ik niets anders zeggen, dan dat Jesus ons zijn zending heeft toevertrouwd. Zijn zending, en ook zijn Waardigheid. Alle andere kinderen Gods, Jesus' broeders en zusters, worden deelachtig aan zijn goddelijk leven. Het is veel. De priester, uitverkorene onder de uitverkorenen, wordt bovendien deelachtig aan zijn Priesterschap, aan het eigen Priesterschap van Jesus zelf. Hij heeft het in volheid. Wij, niet in zijn volheid. Maar het is zijn priesterschap waarin wij deelen, gelijk het goddelijk leven dat alle kinderen Gods van Hem ontvangen, een deelname is aan zijn goddelijk leven. En gelijk het in dit leven, zoolang wij wandelen in het licht des geloofs .en de sluier niet is weggenomen, niet blijken kan wat het is kind van God te zijn, zoo kan het nu ook niet blijken wat het is priester te zijn, priester naar zijn priesterschap. Het zal pas blijken in de eeuwige Zaligheid. Maar er geschiedt iets wonderbaars, iets goddelijks in de ziel van den priester. Zij wordt gemerkt, zij wordt geteekend tot iets goddelijk-groots. Zij wordt innerlijk getransformeerd om met Hem priester te zijn in eeuwigheid. Zij vangt in zich op, al is het op beperkte wijze, datgene wat het schoonste is in Jesus-Christus, Hoogepriester des Vaders: zijn priesterschap! Voor eeuwig; omdat Jesus' Priesterschap eeuwig is. Een idee kunnen wij er ons van maken, eenigszins, door de wondere macht die aan de ziel van den priester wordt medegedeeld, macht die al het geschapene overtreft. Macht. De grootheid van het schepsel is te beoordeelen naar zijn verhouding tot de Godheid, tot de allerheiligste Drie-Eenheid. Boven alles en allen, aan het hoofd der Schepping, staat Jesus zelf. Hij is God: Deus de Deo, Lumen de Lumine, Deus verus de Deo vero. Daarna komt Maria, de gezegende Moeder van Jesus. Zij is de Moeder van God, de Moeder van den Zoon, door den Vader van alle eeuwigheid af voortgebracht. De Moeder van Gods Zoon, en zijn onafscheidbare Socia in het werk der Verlossing en dat van de heiliging der zielen. Daarna komen de kinderen van God; niet de natuurlijke kinderen van God, maar zijn aangenomen kinderen; toch zijn waarachtige kinderen, deelachtig aan zijn eigen leven en natuur. Onder de kinderen van God neemt de priester een heel bijzondere plaats in. Gelijk zijn Moeder Maria, al is het in geringere mate, treedt hij krachtens zijn priesterschap, in gansch bijzondere betrekkingen tot de allerheiligste DrieEenheid. De grootheid en macht van Maria liggen opgesloten in de geheimnisvolle woorden van den Engel aan Maria: — Spiritus Sanctus superveniet in te. — Et Virtus Altissimi obumbrabit tibi. Ideoque quod nascetur ex te Sanctum, vocabitur Filius Dei. (Lc. I.) Ook op den priester kunnen en moeten deze woorden worden toegepast, al is het niet in dezelfde volheid van beteekenis gelijk voor Maria. Zij zijn ook voor hem van kracht en geven ons tevens weer de gelijkenis van den priester op zijn Moeder, gelijkenis die verre de gelijkenis van de andere kinderen van God op hun Moeder overtreft. Zij geven ons weer de intieme, heel bijzondere verhouding van de priesterziel met Jesus, en door Hem, met gansch de Heilige DrieEenheid. a) Spiritus Sanctus superveniet in te. Accipe Spiritum Sanctum .... De Bisschop heeft ons bij onze wijding, in naam van den Hoogepriester, Jesus, de handen opgelegd, en de H. Geest is over ons nedergedaald gelijk over de Apostelen in het Cenakel. Hij heeft bezit genomen van die priesterziel op een onuitsprekelijk-innige wijze. Het is een heel bijzondere inbezitneming, grootelijks verschillend van de inbezitneming van de ziel van de andere kinderen van God door den H. Geest in Doopsel of Vormsel. Zij heeft iets van de inbezitneming door den H. Geest van de ziel van Jesus, van de ziel van Maria. Het blijkt eenigszins uit de macht die die priesterziel krijgt; en nog, de verhevenheid, de grootheid dier macht ontsnapt ons grootendeels: „Ego absolvo te". De priester vergeeft de zonde. De priester vergeeft alle zonden. De priesterziel heeft de macht alle zonden der wereld, alle mogelijke zonden te vergeven. „Alles wat gij ontbinden zult op aarde, zal ontbonden zijn in den Hemel; en alles wat gij binden zult op aarde zal gebonden zijn in den Hemel." De macht om de zonde te vergeven is een goddelijke macht, een macht die God alléén toekomt! „Quis est hic, zeiden Jesus' vijanden, qui loquitur blasphemias? Quis potest dimittere peccata nisi solus Deus? (Lc. V. 21.) Jesus had beloofd: Amen, amen dico vobis, qui credit in me, opera quae ego facio, et ipse faciet, et majora horum faciet (Jo. XIV. 12.) Het is bewaarheid in den priester. Door het vergeven van de zonde, doet hij grooter werk dan de grootste wonderen. „Judicet qui potest, zegt St. Augustinus, utrum majus sit justos angelos creare quam impios justificare. Certe si aequalis est utrumque potentiae, hoe majus est misericordiae." (Apud S. Th. I—II. Q. CXIII. a. 9.) „Majus opus est ut ex impio justus fiat, quam creare caelum et terram." (S. Aug. ib.) Priesters, dat is ónze macht: de zielen van de zonde bevrijden, haar van de zonde zuiveren, door de instorting der genade. En het is niet alles. Virtute Spiritus Sancti, heeft de priester ook de macht de zielen te heiligen, de uitverkorenen te voeren én te leiden tot dien graad van heiligheid waar toe God haar bestemd heeft. Denken wij daar een oogenblik over na. Wat heeft die priesterziel een wonderbare macht, dat zij werken kan doen, die aan God alleen toekomen! Het is een zuiver goddelijke macht. En als die ziel dergelijke macht in waarheid bezit, wat moet zij dan door den Geest van God gansch, ook in haar wezen, getransformeerd zijn? Wij weten immers: „operari sequitur esse". Haar wezen is vergoddelijkt, moet vergoddelijkt zijn, om dergelijk goddelijk werk te kunnen verrichten. b) Virtus Altissimi obumbrabit tibi. Maria, onze Moeder, werd overschaduwd door de kracht van God: zij werd in zekeren zin deelachtig aan de vruchtbaarheid van den Vader, om in den tijd en naar de menschelijke natuur, door de werking van den H. Geest, voort te brengen den Zoon, dien de Vader van eeuwigheid af naar de Godheid voortbrengt. Ook de priesterziel wordt overschaduwd door de kracht van den Allerhoogste: want zij krijgt de macht brood en wijn te veranderen in het Lichaam en Bloed van Christus, zijn Zoon. Zij heeft de macht Hem voort te brengen op het altaar onder de sacramenteele gedaanten; de macht, werkelijk de macht Hem op te offeren aan den Vader; Hem aan de geloovigen te geven als voedsel hunner ziel. Wij komen er niet over uit gedacht. We kunnen het niet begrijpen. Welk een macht: Gods Zoon voort te brengen, iederen dag, op het altaar; Hem opdragen, offeren aan den Vader! ,,Operari sequitur esse". Wat moet er dan in die ziel gebeurd zijn, dat zij dergelijke macht bezit! De Vaders staan als verstomd voor dit geheim: een arm menschenkind met dergelijke macht! Maar ook zij vinden eigenlijk geen woorden, waarom zouden wij het dan probeeren de grootheid van die macht te verklaren: „O veneranda sacerdotum dignitas, in quorum manibus veluti in utero Virginis Dei Filius incarnatur .... O sacrum et caeleste mysterium .... O venerabilis sanctitudo manuum .... O felix ministerium .... O vere mundi gaudium .... Christus tractat Christum, id est sacerdos Dei Filium .... quod datum non est angelis, concessum est homini .... angeli quasi famuli assistunt .... stupet caelum, miratur terra, veretur homo, horret infernus, contremiscit diabolus, et veneratur quam plurimum angelica celsitudo." Het zijn enkele woorden van den H. Augustinus. ,,Cum videris Dominum immolatum et iacentem, et sacerdotem sacrificio incumbentem, ac precantem, omnesque illo sanguine rubentes; an putas te adhuc cum hominibus in terra esse? Annon potius in caelis translatus, omnique carnali cogitatione eliminata, nudo animo, menteque pura, quae in caelis sunt circumspicies? O miraculum! O Dei benignitatem!... Visne et sanctimoniae illius excellentiam ex alio miraculo perspicere. Eliam tibi ob oculos depinge, immensamque circumfusam turbam, et hostiam lapidibus impositam; atque omnes alios, in quiete et magno silentio stantes, solum vere prophetam precantem: tum repente flammam ex caelis in sacrificium ïniectam (3 Reg. 18). Admiranda sunt haec, omnique stupore plena. Illinc te transfer ad ea quae nunc peraguntur, ac non mira tantum videbis, sed omnem stuporem superantia. Stat t>nim sacerdos, non ignem gestans, sed Spiritum Sanctum; preces multo tempore fundit, non ut fax demissa caelitus apposita consumat, sed ut gratia in sacrificium delapsa, per illud omnium animos inflammet, et argento igne purgato splendidiores exhibeat. Hoe itaque terribilissimum mysterium, quis tandem nisi admodum insaniat, vel mente captus sit, despicere queat? An ignoras humanam animam ignem sacrificii hujusmodi numquam gestare potuisse, sed omnes funditus perituros fuisse, nisi magnum adesset gratiae Dei auxilium?" (Chrys. De Sac.) Zoo spreken dan de H. Vaders. Ook zij kunnen slechts hun verwondering uitroepen; het geheim verklaren vermogen ook zij niet. c) Ideoque quod nascetur ex te Sanctum, vocabitur Filius Dei. Het Heilige dat uit Maria geboren werd, is Jesus, de Godmensch, onze Hoogepriester zelf. Zij heeft Hem ons gegeven. Het zal hare taak blijven Hem aan de zielen, aan de wereld te geven, ook en op de eerste plaats aan ons, priesters. Maar de woorden zijn ook waar van den priester; en hier lijkt weer de priester zoozeer op zijn Moeder. Want ook hij heeft de macht en de kracht, Jesus voort te brengen; en zulks niet alleen op het altaar om Hem aan den Vader te offeren en Hem als voedsel aan de zielen te geven, het is zijn zending en roeping Hem in de zielen te doen leven, Hem aan de wereld te geven. „Concipies et paries Filium." Ook de priester moet vervuld zijn; hij is vervuld van Jesus, krachtens zijn priesterschap; hij is Jesus; hij is: alter Christus; en daarom heeft hij de macht en het vermogen Hem voort te brengen in de zielen, Hem te doen heerschen in de wereld. ,,Filioli, quos iterum parturio, donec formetur Christus in vobis." (Gal. IV. 19.) ,,In Christo per Evangelium vos genui." (I Cor. IV. 5.) ,„Nam si non potest quis intrare in regnum caelorum, nisi per aquam et spiritum regeneratus fuerit (Io. III. 5.) et qui non manducat carnem Domini et non bibit ejus sanguinem, aeterna vita privatur (Io. VI. 53); haec autem omnia non aliter, quam per sanctas illas manus, sacerdotum nempe, perficiuntur; quis sine illarum opera, aut gehennae ignem effugere, aut repositas assequi coronas poterit? Hi namque sunt, hi sunt, quibus concrediti sunt spirituales partus, et generatio per baptismum. Per hos Christum induimus, et cum Filio sepelimur; membra beati illius capitis efficimur; ita non modo principibus ac regibus formidabiliores, sed patribus etiam venerabiliores nobis jure fuerint. Illi enim ex sanguinibus, exque voluntate carnis nos genuerunt; hi vero, illius quae ex Deo est generationis nobis auctores sunt, beatae illius regenerationis, verae libertatis, et illius, quae secundum gratiam est, adoptionis." Aldus de H. Chrys. in zijn ,,de Sacerdotio." Operari sequitur „esse". Als de priester de macht heeft, het Heilige, dat Jesus is in de zielen voort te brengen, dan moet ook hij „alter Christus", ,,alter Jesus" zijn. Dan moet zijn ziel gansch in Christus Jesus getransformeerd zijn. Dan moet Jesus op een heel bijzondere manier in hem leven. Dan leeft hij niet meer, maar Jesus Christus in hem. Nemo dat quod non habet. Hoe dat alles geschiedt; wij weten het niet. Het zal ons in den hemel blijken. Wij weten slechts dat het zóo is. ★ O, wat is het dan iets groots, priester te zijn! Wat moet de liefde van den Meester voor zijn priester toch groot zijn, dat Hij hem zóo heeft willen verheffen! En wat zal het dan in den hemel zijn, als hij hierbeneden getrouw aan zijn roeping gevonden wordt. Alleen de liefde kan het geheim verklaren. „Sicut dilexit me Pater, ego dilexi vos .... dixi amicos. (Io. XV. 15.) Hij heeft ons bemind, zooals de Vader Hem heeft bemind; en omdat Hij ons heeft bemind zooals de Vader Hem heeft bemind, heeft Hij ons alles gegeven wat de Vader Hèm heeft gegeven, ons verheven zooals de Vader Hèm heeft verheven, in zooverre het voor een arm schepsel mogelijk is. „Credidimus caritati." (I Io. IV. 16.) ,,Amicitia pares invenit aut facit!" Het is wel alles een diep geheim, de grootheid van den priester. Hij is het uitverkoren kind van God, de lieveling van Jesus, dien Hij bekleedt met zijn eigen schoonste waardigheid, verheft boven alle schepselen, aan wien Hij zijn eigen zending onder de menschen toevertrouwt, een macht geeft boven alle macht, een goddelijke macht en kracht, aan wien Hij alles geeft en toevertrouwt wat Hij is en heeft: zijn zending, de eer van zijn Vader, het heil der zielen vrijgekocht door zijn Bloed, zijn Moeder, zijn sacramenten, zijn leer, zijn offer, zijn Eucharistie, de zielen, haar rechtvaardiging, haar heiliging . . . Voorwaar, wat kon Hij meer voor zijn priesters doen, dan Hij gedaan heeft? Na Maria, zijn Moeder, is de priester het meesterwerk van de Liefde van God onder de menschen! O Sacerdos, Quis es tu? Non es a te, quia de nihilo; Non es ad te, quia mediator ad Deum; Non es tibi, quia es sponsus Ecclesiae; Non es tui, quia servus omnium; Non es tu, quia Deus es; Quis es ergo? NIHIL et OMNIA, O Sacerdos! NIHIL et OMNIA. Niets. Niets van ons zelf. Niets van onzen kant. Minder dan niets, erger dan niets. Uit ons zelf, na den zondeval, zijn we zonde en zondigheid. Niets, dit is het tegenovergestelde van zijn Wezen! — Zonde, zondigheid, dat is het tegenovergestelde van zijn Heiligheid! Alles. Alles van den kant van God, door Hem, door Jesus, onzen Hoogepriester. Hun liefde heeft den dubbelen afgrond aangevuld, den afgrond van nietigheid en zondigheid, ons verheven boven alle engelen, boven alle schepselen. De priester staat tusschen God en de andere schepselen. Hij is mensch met alle menschelijke gebreken en ellenden; maar mensch, bekleed met de waardigheid, de macht, de zending van den God-mensch op aarde: Alter Christus! Laat ons ophouden met stamelen. Wij kunnen de grootheid van den priester niet begrijpen, nog minder onder woorden brengen. DE HEILIGE PRIESTER. Wij kunnen niet anders dan in verwondering staan voor zooveel liefde en goedheid, voor zooveel grootheid. Het legt echter ook zware verplichting op. Priesters naar het priesterschap van Jesus, moeten wij heilig zijn naar zijn heiligheid, heilig in geest en waarheid, heilig zooals Hij het ons geleerd en voorgehouden heeft in woord en in daad. Voor de heiliging van zijn priesters heeft Jesus zijn leven als zoenoffer gegeven. (Io. XVII. 19.) Het is dus wel iets van het hoogste belang. Heilig hebben wij te zijn omdat Hij ons tot zoo hoog een waardigheid verheven heeft, ons gemaakt heeft tot dat wat Hij zelf is, Priester van God zijn Vader. Wij zijn het echter niet alleen voor ons zelf, wij zijn het ook voor de anderen, voor de zielen, voor de Kerk, voor gansch de Maatschappij. Het doel der Kerk is de heiliging der zielen in dit leven, haar zaligmaking, haar glorie in het andere, Dat doel is hoofdzakelijk aan den priester toevertrouwd. Hij heeft, om zoo te zeggen, alles in handen. God is onveranderlijk. God is onafhankelijk van zijn schepsel. Zijn wil is echter dat de heiliging der zielen, de heiliging der wereld geschiede, in hoofdzaak althans, door den priester. Heeft God eenmaal een orde gewild, dan verandert Hij niet. De Zalige Grignion de Montfort schrijft op de eerste bladzijde van zijn schoone Verhandeling over de Ware Godsvrucht tot Maria deze merkwaardige woorden: ,,Ik erken met geheel de Kerk, dat Maria, slechts een zuiver schepsel zijnde, uit de handen van den Allerhoogste voortgekomen, in verge- lijking met zijn oneindige Majesteit, minder is dan een stofdeeltje, of liever in het geheel niets, daar Hij alleen is Degene Die is; dat bijgevolg die groote Heer, steeds onafhankelijk en Zichzelf toereikend, de H. Maagd niet volstrekt heeft noodig gehad, noch nu ook heeft, tot uitvoering zijner wilsbesluiten en tot openbaring zijner glorie. Hij heeft slechts te willen om alles te doen. Ik zeg evenwel, dat God, die zich in de bestaande orde van de Allerheiligste Maagd heeft willen bedienen sinds hare schepping om zijn groote werken te beginnen en te voltooien, in de eeuwen der eeuwen wel niet van gedragslijn zal veranderen; want Hij is God en verandert niet in zijn gevoelens of handelwijze." Iets dergelijks, al is het in geringere mate, kan en moet gezegd worden van den priester, die, èn in zijn niet, èn in zijn macht en grootheid zoo veel overeenkomst heeft met zijn hemelsche Moeder. Als God Maria niet noodig heeft gehad, noch heeft, voor de uitvoering zijner werken, dan, veel minder den priester, die niet alleen niets is, maar ook nog uit zichzelf zwakte en zondigheid, waar Maria de Onbevlekte is. Maar de Onafhankelijke God heeft ook aan hem groote dingen gedaan en zijn Liefde is op hem neergekomen. Van hem wil zich God bedienen voor de voortzetting van het verlossingswerk, voor de redding en heiliging der zielen, voor de redding der wereld. God geeft gewoonlijk zijn genade door den priester. Hij is immers aangesteld als middelaar tusschen God en de menschen, aangesteld als plaatsvervanger van zijn Zoon op aarde. Het is niet te zeggen, dat alle genaden door den priester komen. Dat beweer ik niet. Maar de gewone door God gestelde weg is, dat het genade-leven aan de wereld en de zielen worde medegedeeld, rechtstreeks of onrechtstreeks, door den priester. En heeft God eenmaal een wet gesteld, dan blijft Hij daaraan getrouw. Als regel geldt: genade, heiliging door den priester. En daarom dan ook, als redding te wachten is voor een wereld, die naar den afgrond gaat, dan zal het zijn door den priester. De wereld heeft redding noodig. De redder, de verlosser kan alleen Jesus zijn. Hij is er. Hij leeft onder ons. Niet alleen in de H. Eucharistie. Hij leeft in den priester ook. Wij beleven slechte tijden; wij leven in een toestand van chaos, en onheilspellende wolken trekken samen en bedreigen ons: „Ecce turbo Domini furor egrediens, procella ruens, in capite impiorum conquiescet. Non avertat iram indignationis Dominus, donec faciat et compleat cogitationem Cordis sui. (Jer. XXX. 18). En als er dan nog barmhartigheid gedaan zal worden, gelijk wij verhopen, aan een schuldige, zondige wereld, dan zal het zijn door den priester. Als ze komt de groote uitstorting van liefde en heiligheid, door de Heiligen voorspeld, dan zal ze komen door den priester. Als het rijk van Jesus komt, en dat zijner Moeder, rijk van vrede, van rechtvaardigheid, van liefde in de wereld, in de harten, in de gezinnen, in de maatschappij, dan zal dat geschieden door den priester. Als eenmaal de eenheid der Kerk zal worden hersteld, naar wij hopen en bidden, als de heidenen zich zullen bekeeren en Israël terug zal gevoerd worden tot zijn God, het zal het werk zijn van den priester. Als de eer van den Vader zal hersteld worden onder de menschen en de glorie van den Vader en die van zijn Christus zal uitstralen in liefde en barmhartigheid, als de menschen weer van goeden wil zullen worden om zich den vrede te kunnen hooren verkondigen, als er weer waarachtig geluk op aarde terugkomt in zooverre het geluk op aarde mogelijk is, dan zal dat geschieden door den priester. Driester dan ooit misschien sinds het bestaan der wereld, verheft Satan den kop en heeft hij al zijn macht ontplooid tegen den Christus en zijn rijk, de Kerk. Als hij andermaal verpletterd wordt, dan zal het zijn door Maria en haar Zaad: Christus en zijn priesters. En waarom? Omdat de priester Jesus' plaatsvervanger op aarde is, dien Jesus. Christus, Hoogepriester en Redder van het menschdom, in alles aan Zich gelijk heeft gewild, bekleed met zijn eigen macht en waardigheid, belast met dezelfde zending die Hij van den Vader kreeg. Ja, door den priester kan en zal dat alles komen. Maar, dan, door den heiligen priester, den priester waarachtig priester naar het Hart van God, naar het Hart van den Meester. Geef heilige priesters aan de wereld, en de wereld is gered. Geef heilige priesters aan de wereld, en zij zal vruchten en werken van liefde en heiligheid voortbrengen, gelijk het nooit het geval is geweest sinds haar bestaan. God is bereid barmhartigheid te doen, Jesus is bereid, gelijk Hij het beloofd heeft, wagenwijd zijn Hart te openen om de schatten Van liefde en barmhartigheid uit te storten gelijk nooit te voren. Hij kan het alleen, omdat Hij het zoo wil, door zijn priester, zijn heiligen priester. De heiliging van den priester! Er wordt zoo veel gedaan, ondernomen voor de redding van wereld en maatschappij. Het is zoo verblijdend. Het is alles zoo goed. Maar één overtreft alles: de heiliging van den priester! Er wordt reeds veel voor gedaan. Er wordt veel voor gebeden, veel geleden. Er wordt voor geboet. Jesus zelf heeft er op de eerste plaats voor geleden en gebeden: „Sanctifica eos . . . Et ego pro eis sanctifico meipsum, ut et ipsi sint sanctificati in veritate. (Io. XVII.) Sanctifico meipsum: ik draag mijzelf op als een heilig Offer voor hun heiliging. Jesus heeft zijn leven gegeven voor onze heiliging! Maar, priesters-broeders, niets kan, niets zal geschieden zonder ons. Wij zelf moeten het willen; sterk willen. Fortiter et suaviter. Sterk, vastbesloten willen: in patientia. „Sacerdos sit sanctus, innocens, impollutus, segregatus a peccatoribus, et excelsior coelis factus." (Hebr. VII. 25). „Sacerdotes tui induant justitiam et sancti tui exultent." (Ps. CXXXI. 9.) „Sint ergo sancti quia ego sanctus sum, Dominus qui sanctifico eos. (Levit. XXI. 8.) „Et inebriabo animam sacerdotum pinguedine et populus meus bonis meis adimplebitur." (Jer. XXXI. 14.) „Vos estis sal terrae." (Matth. V. 13.) *) *) De H. Gregorius de Groote zegt hierover: „Saepe videmus quod petra salis brutis animalibus anteponitur, ut ex salis petra larabere debeant, et meliorari. Quasi ergo inter bruta animalia (gregem) petra salis debet esse sacerdos in populis .... ut quisquis sacerdoti jungitur, quasi ex salis tactu aeternae vitae sapore condiatur. (Hom. 17 in Luc. 10.) De priester is het zout der aarde. Als dit zout zijn kracht verliest "in quo salietur?" Ad nihilum valet ultra, nisi ut mittatur foras, et conculcetur ab hominibus. (Ib.) Priesters-broeders, als we daar over denken: Wij hebben alles in handen, wij hebben alles in onze macht: het lot der wereld, de eer van den Vader, het rijk van onzen Meester en dat zijner Moeder, het geluk en de eeuwige zaligheid der zielen: het geluk van zoovele vaders, moeders, die dierbare jeugd, die lieve kleinen. God maakt zich afhankelijk van ons. Hij zou het kunnen doen zonder ons. Hij doet niets zonder ons .... Wat een verantwoordelijkheid! Zullen wij blijven aarzelen? Hoog, verheven is onze waardigheid. Grooter, verhevener kan het niet. Onze verantwoordelijkheid is in evenredigheid! Waarom aarzelen? Alles hangt af, of we zullen besluiten „heilige" priesters te worden, te zijn. Heilig, zooals Jesus, onze Hoogepriester, het voor zijn lijden en dood gevraagd heeft, in zijn hoogepriesterlijk gebed tot den Vader: heilig „in veritate"; waarlijk heilige priesters in woord en vooral in daad. Is het onze zwakheid die ons weerhoudt? Zeker, wij zijn maar arme, zwakke menschenkinderen, zooals de andere menschen, misschien nog meer. Wij ontwaren hoogmoed en ijdelheid in onzen geest; wij dragen zwakte, zinnelijkheid in onzen wil. Het hindert niet. Waar is ook dat de priester in de genade baadt; waar is het, dat Jesus zelf de sterkte is van zijn priester, waar is het dat Hij zijn priester bekleedt met zijn heiligheid, als de priester is van oprecht goeden wil. „Omnia possum in eo qui me confortat". (Phil. IV. 13.) — Libenter gloriabor in infirmitatibus meis, ut inhabitet in me virtus Christi. (2 Cor. XII.) Heiligheid . . . heilig zijn . . . heilig leven . . . We hebben er vaak verkeerde begrippen van. Eigenlijk hoeven wij niet heilig te worden. Wij zijn heilig, gelijk wij niet meer hoeven verlost te worden, maar reeds verlost zijn. Wij zijn heilig. De Apostelen noemden de eerste christenen: sancti, sanctos. Het is niet enkel een manier van zeggen. „Una enim oblatione consummavit in sempiternum sanctificatos. (Hebr. X. 14.) Ieder geloovige wordt geheiligd, is een heilige door de genade van het H. Doopsel. Zijn ziel is heilig. Maar de priester, hij, wordt deelachtig bovendien, door zijn priesterschap aan de hoogepriesterlijke Heiligheid van Jesus zelf. De H. Augustinus zegt van de ledematen van Christus, de christenen, dat zij niet leven, maar deel hebben aan het leven van Christus, hun Hoofd. Wij, priesters, wij hebben geen eigen priesterschap, maar deelen in het priesterschap van Jesus zelf. Priesters naar zijn priesterschap, deelen wij ook in zijn Heiligheid. Gelijk zijn priesterschap ons priesterschap is, zoo is zijn Heiligheid ook onze heiligheid, zijn wij heilig naar zijn heiligheid, eenieder naar zijn maat. En zouden we de heiligheid van de priesterziel zien, we zouden het in dit sterfelijk lichaam niet kunnen verdragen; we zouden er van sterven. Priesters, als we dan zoo heilig zijn, waarom moet ons dan het heilig leven ons zoo zwaar vallen, waarom valt het ons zoo zwaar? Laten we ons bewust zijn van onze heiligheid. Dit bewustzijn zal ons dwingen heilig te leven. Het kost offer en moeite. De liefde, de nood dwingt ons meer dan ooit. De liefde van God, onzen Vader, de Liefde van Jesus; de nood der wereld, de nood der zielen, der onster- felijke zielen, vrijgekocht door het allerkostbaarst Bloed van Jesus. *) ★ Nu weten wij goed wat het beteekent: heilig leven, hoe wij moeten doen, wat van ons wordt verwacht. Wij hebben het zoo vaak vernomen, het werd ons voorgehouden vanaf de eerste schreden naar het altaar. In de laatste jaren hebben onze Vaders de Pausen, vooral Pius X en Pius XI, het ons met zooveel aandrang voorgehouden, op zoo vaderlijke wijze. Goddank, meer en meer treedt Maria op den voorgrond en neemt de plaats in die Haar toekomt in de heiliging van den priester, Zij, de gezegende Middelares aller genaden, dus ook de genade van het priesterschap en priesterlijke heiligheid. Het ligt echter niet in mijn bedoeling u daar over te onderhouden. Ik wil u over iets anders spreken. Het is niets nieuws. Dit zal wel genoegzaam blijken. Het is zoo oud als het priesterschap zelf. Het is de trouwe en vol- *) Ja, alles houd ik voor schade, omdat de kennis van Christus Jesus, mijn Heer, alles te boven gaat. Om Hem heb ik alles prijs gegeven en heb ik het als vuilnis geacht, om Christus te winnen en éen met Hem te zijn. Mijn gerechtigheid heb ik niet uit de Wet, maar door het geloof in Christus: de gerechtigheid, (voortkomend) uit God en (berustend) op het geloof. Zóo wilde ik Hem leeren kennen, de kracht ook zijner Verrijzenis en de gemeenschap met zijn Lijden: zóo wilde ik gelijkvormig worden aan zijn Dood, om eenmaal te kunnen komen tot de opstanding uit de dooden. Zeker, ik heb het nog niet bereikt, en nog ben ik niet volmaakt; maar ik jaag het na, om het te grijpen, omdat ik ook zelf ben gegrepen door Christus Jesus. Neen, broeders, ik beeld me niet in, het reeds te hebben bereikt. Maar wel dit éene: ik vergeet wat achter me ligt; het doel jaag ik na, om den prijs te behalen van Gods hemelsche roeping in Christus Jesus. Zóo moeten we allen denken, als we volmaakt willen zijn. (Philipp. III, 8—15.) ledige beleving, in zoover wij, arme menschenkinderen, dat kunnen verwezenlijken, van het priesterleven van Jesus-zelf. De Apostelen, de Kerk hebben het ons altijd voorgehouden. In den laatsten tijd komt het meer op den voorgrond, en wordt er meer de aandacht aan gegeven. Het is het schoonste en volmaaktste in het priesterleven, eigenlijk het eenig ware en waarachtige priesterleven. Het komt sterk op den voorgrond in het zalig leven van Priester-Poppe. Het schijnt voorbereid te zijn door sommige religieuse Congregaties van vrouwen. Kort komt het hierop neer: — Wij zijn priesters naar Jesus' priesterschap. Wij deelen in zijn priesterschap. De priester, qua priester, moet dus èèn zijn, gansch èèn zijn met Jesus-Hoogepriester. — Jesus, onze Hoogepriester, heeft zijn priesterschap uitgeoefend door het Offer van zichzelf. Offer is zijn leven geweest, vanaf het eerste oogenblik tot aan het Kruis; Offer is zijn leven in de H. Eucharistie. Jesus is geweest, is, en zal blijven: Priester EN Offer, Sacerdos ET Hostia. — Priesters naar zijn priesterschap, priesters gelijk Hij, moeten ook wij zijn gelijk Hij: priester EN offer, sacerdos ET hostia. Het schoonste van gansch de schepping is Jesus-Christus, zoo zeiden wij ongeveer Bossuet na. Het schoonste in JesusChristus is zijn priesterschap. Gansch dit priesterschap is gericht op het Offer van Zichzelf. Broeders in het priesterschap, ook ons priesterschap, wil het tot zijn ontplooiing komen, ons priesterschap, deelname aan het priesterschap van Jesus, moet dan gansch gericht zijn op het offer, het Offer van Jesus op de eerste plaats, maar ook naast en met dit offer, op het offer van ons zelf. Sacerdos cum Jesu-Sacerdote, Hostia cum Jesu-Hostia, ad gloriam Patris, ad laudem totius benedictae Trinitatis pro fratribus nostris pro Corpore ejus, quod est Ecclesia; Sacerdos et hostia in omnibus et semper Nunc et in aeternum Per Mariam Virginem! PRIESTERLIJKE HEILIGHEID. SACERDOS-HOSTIA. Laat ik u eerst eenige teksten voorleggen, om daaruit de bedoelde gevolgtrekking te kunnen maken. I. — De Navolging van Christus. ,,Sicut ego meipsum, expansis in cruce manibus et nudo corpore, pro peccatis tuis Deo Patri obtuli, ita ut nihil in me remaneret quin totum in sacrificium divinae placationis transiret: ita debes et tu temetipsum mihi voluntarie in oblationem puram et sanctam quotidie in Missa cum omnibus viribus et affectibus tuis, quanto intimius vales, offerre. Quidquid enim praeter te ipsum das, nihil euro; quia non quaero datum tuum, sed te." (L. IV. c. VIII.) „Sicut non sufficeret tibi omnibus habitis, praeter me; ita nee mihi placere poterit quidquid dederis, te non oblato. Offer te mihi, et te totum pro Deo, et erit accepta oblatio." (Ib. c. VIII.) „Offer teipsum in honorem Nominis mei in ara cordis tui liolocaustum perpetuum .... Non est enim oblatio dignior et s~tisfactio major pro peccatis diluendis, quam seipsum pure et integre cum oblatione Corporis Christi in Missa et Communione offerre." (ib. c. VII.) *) *) Multi Jesum sequuntur usque ad fractionem panis; sed pauci usque ad bibendum calicem passionis .... Nonne omnes mercenarii sunt dicendi, qui consolationes seraper quaerunt? Nonne amatores sui magis. quam Christi probantur, qui sua commoda et lucra semper meditantur? .... Si dederit homo omnem substantiam suam ... Et si fecerit poenitentiam magnam . . . Et si apprehenderit omnem scientiam ... Et si habuerit virtutem magnam, et devotionem nimis ardentem, — adhuc multum sibi deest: scilicet unum, quod summe sibi necessarium est. Quid illud? Ut omnibus relictis se relinquat, et a se totaliter exeat, nihilque de privato amore retineat. (Im. L. II, C. XI.) Jesus, onze Hoogepriester, heeft zich voor ons in volledige slachtoffering van zichzelf, aan het Kruis, expansis manibus, nudo corpore, in groote liefde, na het zuiverste, volledigste offerleven opgedragen. Hij vraagt dat ook wij ons geven, zoo krachtig en innig mogelijk, in oblationem puram et sanctam. Alles wat wij daar buiten geven of doen is van weinig waarde. Hij vraagt dat wij ons geven, in ara cordis nostri, in holo» caustum perpetuum, vooral in de H. Mis, wanneer wij Hem aan den Vader opgedragen, in de H. Communie, wanneer wij ons voeden met zijn offervleesch en offerbloed. Het Holocaustum was het volmaaktste, het volledigste offer van het oude Verbond. Het offerdier werd geheel vernield door het vuur. Zöo hebben wij ons aan te bieden en op te dragen, en het vuur dat ons geheel verslinden moet, is onze liefde, die niets moet sparen in ons offer. Amor-sacerdos immolat! II. — Het H. Concilie van Trente. In zijn 2e Sermon pour la Purification, zegt Bossuet: „JesusChrist, pour être le Sauveur des hommes a voulu en être la victime. Mais 1'unité du Corps mystique fait que, le Chef étant immolé, tous les membres doivent être aussi des victimes vivantes. De priesters dus, de eerstelingen van de Verlossing, op de allereerste plaats. En het Concilie van Trente leert, dat het H. Misoffer hetzelfde Offer is als dat van het Kruis. „Una enim eademque est hostia, idem offerens, sacerdotum ministerio, qui seipsum tune in cruce obtulit, sola offerendi ratione diversa." Het H. Misoffer is hetzelfde als dat van het Kruis: een en dezelfde Hostie, een en dezelfde Offeraar. Aan het Kruis droeg Jesus het offer allèen op, bijgestaan door Maria; in de H. Mis doet Hij het door bemiddeling van den priester. Jesus is de causa principalis; de priester de causa ministerialis of instrumentalis. Maar, de priester neemt de plaats in van Jesus. Welnu, Jesus is niet alleen Offeraar, priester van zijn offer; Hij is ook de Offerande, de Hostia. Wil dus de priester volkomen plaatsvervanger van Jesus zijn, zijn plaats innemen zooals Jesus het bedoelt, dan moet ook hij met Jesus èn offeraar èn offer of hostia zijn. Anders is plaatsinneming niet volledig, niet volkomen; anders beantwoordt zij niet aan de inzichten van den Hoogepriester, wiens plaatsvervanger hij is. Hij moet dus met Jesus zijn èn offeraar, èn offerande of hostia. Trouwens dit is ook waar van alle geloovigen, die ook priester kunnen genoemd worden in meer beperkten zin. „Regale sacerdotium". Ook zij hebben zich te vereenigen met den priester aan het altaar om met hem het H. Offer op te dragen, en ook zichzelf als offerande. Met den priester: offeraar en offerande. Priester èn Geloovigen hebben zich op te dragen in vereeniging met het goddelijk Lam van het altaar, en om dit aan te duiden, strekt de priester de handen uit over wijn en brood alvorens ze te consacreeren, biddend: „Hanc igitur oblationem servitutis nostrae, sed et cunctae familiae tuae .... placatus accipias." Die handoplegging, die uitstrekking der handen over de offergaven heeft altijd en bij alle volkeren beteekend, dat men zich zelf vereenigt, vereenzelvigt met de offergave die ten sacrificie wordt gebracht. Priester en Geloovigen vereenzelvigen zich volgens den geest der Kerk met het goddelijk Offer-Lam, om één offer met Hem te zijn: „ut ipsi quoque hostias viventes, sanctas, Deo placentes sese exhibeant", zegt Z. H. Paus Pius XI in zijn Encycliek: Miserentissimus. III. — Ik noemde de Encycliek Miserentissimus. Haar leer is zeer voornaam in verband met dit onderwerp. Ik citeer enkele voornamere passages: De H. Vader onderscheidt twee punten in verband met de Godsvrucht tot het H. Hart: de Consecratio, en de Reparatio of Satisfactio. Over de eerste spreekt hij niet. Het werd gedaan door Paus Leo XIII. De Reparatio is een vereischte van liefde en rechtvaardigheid. Van rechtvaardigheid: De oneer, de beleedigingen God, het H. Hart aangedaan moeten worden hersteld; voor de zonden moet worden geboet. Het is een plicht, die op ons rust, èn als individu, -— allen hebben wij gezondigd — èn als lid der Gemeenschap, der menschheid. Wij zijn allen solidair en hebben dus een deel der goedmaking op ons te nemen. Van liefde: Het H. Hart moet worden getroost voor het vele en grove leed, voor de zware ondankbaarheid der menschen, van ons zelf. Liefde om liefde, Liefde toont zich door daden, door lijden, door boete. Dit alles geldt toch weer vóór alles voor den priester, middelaar der menschen bij God. Dan vervolgt de H. Vader: ,,At semper meminerimus oportet, totam expiationis virtutem ab uno Christi cruento sacrificio pendere, quod sine temporis intermissione in nostris altaribus incruento modo renovatur; siquidem una eademque hostia, idem nunc offerens sacerdotum ministerio, qui se tune in cruce obtulit, sola offerendi ratione diversa. Quamobrem, cum hoe augustissimo Eucharistico Sacrificio èt ministrorum èt aliorum fidelium immolatio conjungi debet, ut ipsi quoque hostias viventes, sanctas, Deo placentes sese exhibeant. Quinimo sanctus Cyprianus affirmare non dubitat sacrifi- cium dominicum legitima sanctificatione non celebrari, nisi oblatio et sacrificium nostrum responderit passioni. Quapropter nos monet Apostolus, ut mortificationem Jesu in corpore nostro circumferentes, atque cum Christo consepulti et complantati similitudini mortis ejus, non modo carnem nostram crucifigamus cum vitiis et concupiscentiis, fugientes ejus quae in mundo est concupiscentiae corruptionem, sed et vita Jesu manifestetur in corporibus nostris, et aeterni ejus sacerdotii participes effecti, offerramus dona et sacrificia. Neque enim arcani hujus sacerdotii et satisfaciendi sacrificandique muneris participatione ii soli fruuntur, quibus Pontifex noster Christus Jesus administris utitur ad oblationem mundam divino Numini ab ortu solis usque ad occasum omni loco offerendum; sed christianorum gens universa ab Apostolorum Principe „genus electum, regale sacerdotium" iure appelata, debet cum pro se, tum pro toto humano genere offerre pro peccatis, haud aliter propemodum quam sacerdos omnis ac pontifex ex hominibus assumptus pro hominibus constituitur in iis quae sunt ad Deum." De H. Vader leert dus kortom: Jesus, Hoogepriester, heeft zich voor ons geslachtofferd aan het kruis. Hij zet zijn offer voort in de H. Eucharistie, in de H. Mis. Alle geloovigen hebben zich aan te sluiten bij dat Offer, en zich met Hem en door Hem, per Ipsum, cum Ipso, in Ipso, als offer aan den Vader op te dragen; hun offer zal niet volledig zijn, zelfs niet geheel „wettig" als zij het niet doen, en bovendien deel hebben aan Jesus' lijden en dood. Dit geldt dan toch vóór alles, en op verhevener en dieper wijze voor den priester, daar hij waarachtig deelt in het Priesterschap van Jesus. „Accedit quod passio — zoo vervolgt de H. Vader — Christi expiatrix renovatur et quodammodo continuatur et adimpletur in corpore suo mystico, quod est Ecclesia. Etenim, ut rursus sancti Augustini verbis utamur: passus est Christus quidquid pati debuerit; jam de mensura passionum nihil deest. Ergo impletae sunt passiones, sed in Capite; restabunt adhuc Christi passiones in corpore. Wij denken hier onwillekeurig aan de woorden van den H. Paulus: Adimpleo ea quae desunt passionum Christi in carne mea pro corpore ejus quod est Ecclesia. (Col. I. 24.) „Jure igitur meritoque Christus in corpore ejus mystico adhuc patiens nos expiationis suae socios habere exoptat, idque etiam ipsa nostra cum eo necessitudo postulat; nam cum simus „corpus Christi et membra de membro" quidquid patitur Caput, omnia cum eo membra patiantur oportet." Ten slotte, wijzend op het ontzettend kwaad dat in de wereld gepleegd wordt, kwaad zóo groot dat men onwillekeurig gaat denken, dat de tijden nabij zijn, waarvan Jesus voorspeld heeft: at quoniam abundavit iniquitas, refrigescet caritas multorum, zegt de H. Vader, dat vele christenen van beider geslacht, Spiritu Sancto afflante, gedreven door de liefde, niet aarzelen zich voor het lijden, als vrijwillige slachtoffers aan te bieden. Als dit alles op iemand van toepassing is, dan is dat op den priester! IV. — Lex orandi, lex credendi. Enkele Gebeden van onze Moeder de H. Kerk. Het zijn zoo goed als alle SECRETAE, het stille gebed bij de offerande van het brood en den wijn in de H. Mis: — Caelestem, nobis, Domine, praebeant mysteria haec passionis et mortis tuae fervorem; quo Sanctus Paulus ea offerendo, corpus suum hostiam viventem, sanctam, tibique placentem exhibuit. (28 Apr.) — Da nobis, Domine, perfectae caritatis sacrificium exemplo Sancti Pontificis Paulini, cum altaris oblatione conjungere. (22 Jun.) — Caelesti, Domine Jesu Christe, sacrificii igne corda nostra in odorem suavitatis exure: qui beato Alphonso Mariae tribuisti et haec mysteria celebrare, et seipsum per eadem hostiam tibi sanctam exhibere. (2 Aug.) — Oblationem nostram, quaesumus, Domine, beatus Ludovicus-Maria tibi reddat acceptam; qui se tibi hostiam viventem ac placentem exhibuit. (28 Apr. P.A.L.) — Caelestem nobis, Domine, praebeant tua sancta fervorem, quo beata Virgo Maria Bernarda seipsam hostiam laudis tibi placentem exhibuit. (H. Bernadette, 16 Apr. P.A.L.) — Ille nos, Domine, amoris igne caeleste mysterium inflammet: quo sancta Theresia Virgo tua, se tibi pro hominibus caritatis victimam devovit. (Postcomm. 3 Oct.) — Hanc in conspectu gloriae magnitudinis tuae oblationis hostiam .... commendet oratio beati Theodardi, qui sanctae Caritatis tuae devinctus amore, propriam sui corporis hostiam in odorem suavitatis tibi obtulit vivam. (10 Sept.) — En de Secreta van de schoone H. Mis van „J. Chr. Summi et Aeterni Sacerdotis" luidt: Haec munera, Domine, Mediator noster Jesus Christus tibi reddat accepta; et nos una secum hostias tibi gratas exhibeat. Alleen zij nog vermeld wat in Sap. III staat geschreven van de Heiligen van het Oud Verbond: „quasi holocausti hostiam accepit illos", en ik volsta met deze voorbeelden. Men zou er heel wat meer kunnen aanhalen. Ze spreken luid en duidelijk, deze Gebeden van onze H. Kerk. Wat de beste van haar kinderen groot en heilig heeft gemaakt, wat hun leven rijk en kostbaar heeft gemaakt voor God en de raenschen, wat in hun leven troost is geweest voor God en zijn Christus, kracht en vruchtbaarheid voor de Kerk, de Kerk zelve zegt het ons, zij zijn geweest: hostiae laudis, caritatis victimae, hostiae placentes, hostiae acceptabiles, hostiae sanctae. Hun leven was een caritatis perfectae sacrificium. Wat vraagt de Kerk voor haar priesters, in de H. Mis, van den Hoogepriester Jesus Christus? Ut nos una secum hostias tibi gratas exhibeat; met Hem, door Hem, in Hem, Gode aangename hosties, slachtoffers te zijn! V. — Ten slotte eenige teksten uit de H. Schrift. Ik citeer er drie: een van den H. Petrus, den prins der apostelen; een van den H. Joannes, den beminden leerling, die aan het Hart van den Meester rustte bij de instelling van de H. Eucharistie en van het Priesterschap: een van den H. Paulus, Paulus van wien de H. Chrysostomus zegt: cor Pauli, cor Christi. De H. Petrus: „Et ipsi tamquam lapides vivi superaedificabimini domus spiritualis, sacerdotium sanctum, offere spirituales hostias, acceptabiles Deo per Jesum Christum." (1 Petr. 11. 5.) „Vos autem genus electum, regale sacerdotium, gens sancta, populus acquisitionis. Ib. 9.) De H. Joannes: „In hoe cognovimus caritatem Dei, quoniam ille animam suam pro nobis posuit, et nos debemus pro fratribus animas ponere." „Filioli mei, non diligamus verbo neque lingua, sed opere et veritate." (1 Jo. III. 16. 18.) „Animam ponere" Animam suam posuit" beteekent immers hier: zijn leven ten offer brengen per sacrificium. Luisteren wij vooral naar den H. Paulus: „Estote imitatores Dei, sicut filii carissimi, et ambulate in dilectione sicut et Christus dilexit nos, et tradidit semetipsum pro nobis, oblationem et hostiam Deo in odorem suavitatis. (Eph. V. 1, 2.) Priesters, broeders, het zijn merkwaardige diepzinnige woorden, voor ons priesters bestemd. Onze roeping! — Estote imitatores Dei! Niets minder. „Estote perfecti sicut et Pater vester caelestis perfectus est!" Jesus zelf vraagt het ons, de H. Geest zegt het ons: het moet dus kunnen. — Waarom navolgers van God zelf? Omdat Hij onze Vader is en wij zijn zeer beminde zonen. Filii carissimi. — Hoe, waarin moeten wij onzen Vader navolgen? In de liefde. Ambulate in dilectione. De volmaaktheid, de heiligheid bestaat in de liefde. Zij is de vinculum perfectionis. Deus caritas est! .... En, qui manet in caritate, in Deo manet! (Io. IV.) — Hoe moeten wij liefhebben, hoe moeten wij beminnen? Zooals Hij, zijn beminde Zoon, heeft liefgehad! Sicut et Christus dilexit nos! Hoe heeft de Zoon des Vaders, onze Hoogepriester, zijn liefde getoond, geopenbaard? Tradidit semetipsum pro nobis, oblationem et hostiam. Offer, hostie heeft Hij zich gemaakt voor ons. En Paulus heeft zelf dat offerleven beleefd, getuige zijn: ego jam „delibor". Wij weten wel wat dat „delibor" beteekent. Ziet dan, priesters-broeders: — Imitatores Dei! — Filii. carissimi! — Ambulate in dilectione! — Sicut et Christus dilexit nos! — TRADIDIT SEMETIPSUM PRO NOBIS OBLATIONEM ET HOSTIAM! Ja, dat heeft Hij voor ons gedaan. Dat is Hij voor ons geweest: oblatio et hostia! Tradidit semetipsum! Offer, offerleven, slachtoffer. Hij heeft zich daarvoor aangeboden in den schoot zijns Vaders. Hij is zijn offerleven begonnen in den schoot zijner Moeder, bij het eerste oogenblik van zijn intrede in onze arme wereld: Hostias et holocautomata noluisti .... Ecce EGO venio .... Joannes wijst Hem ons: Ecce AGNUS Dei! Gansch zijn leven was offer, niets dan offer van zichzelf. Hij heeft gesmacht naar het uur, „zijn uur". „Desiderio desideravi" .... Hij moest een doop ondergaan, in zijn eigen goddelijk Bloed ,quomodo coarctor?" Het uur is gekomen, voor Hem en zijn Moeder, en Hij heeft zijn offer volbracht, in alle mogelijke smaad en schande, in alle pijn en foltering en kwelling, naar lichaam en naar ziel. Zijn offer is Hem dierbaar, en Hij zet het voort tot aan het einde der tijden in de H. Eucharistie, in het H. Offer der Mis. TRADIDIT SEMETIPSUM. Hij heeft zich gegeven en geleverd, gedurig, volledig tot den laatsten druppel van zijn Bloed. ZICHZELF, zooals alleen een God zich geven kan, een God die de zijnen tot het uiterste bemint! — EXINANIVIT SEMETIPSUM. — Imitatores Dei! Priesters, filii Dei carissimi, en daarom beminnen, liefhebben zooals Hij heeft liefgehad. Zooals Hij, en daarom ons geven, ons opofferen, offer van ons zelf. Zooals Hij, Hij voor ons, wij voor Hem. Liefde om liefde. Zooals Hij, volledig, gedurig, tot volkomen opoffering van onszelf! Zooals Hij, zoo gped als wij kunnen, met al onze krachten, met al de kracht vooral van onze liefde, al is de afstand, het verschil nog zoo groot en zoo hoog! Zooals Hij, IN OBLATIONEM et HOSTIAM, in ODOREM SUAVITATIS. 'Ons toewijden, als priesters, aan God onzen Vader, aan Jesus, vóór Jesus, onzen Broeder en Hoogepriester, door Maria, zijn Moeder, onze Moeder. Leven volgens, leven van deze toewijding, sterven in deze toewijding voor Hem, den BEMINDE. Hij heeft het voor ons gedaan; doen wij het naar onze geringe krachten voor Hèm. AMQR-SACERDOS IMMOLAT! PRIESTER-LIEFDE OFFERT! IMITAMINI QUOD TRACTATIS! Sacerdos cum Jesu-Sacerdote, Hostia cum Jesu-Hostia, Sacerdos-Hostia cum Jesu Sacerdote-Hostia, ad laudem Patris, ad laudem gloriae totius Sanctissimae Trinitatis, pro fratribus nostris, pro EO et pro REGNO Ejus, semper, ubique et in omnibus, nunc et in aeternum, cum Maria Virgine, Matre Sacerdotis-Hostiae! PRIESTERLIJKE TOEWIJDING. Het schoonste in gansch de schepping is Jesus-Christus. Het schoonste in Jesus-Christus is zijn Priesterschap. Zijn Priesterschap is gansch gericht op het Offer van Zichzelf. Dat Offer heeft Hij, Hoogepriester van het Nieuwe Verbond, volkomen, volledig, volmaakt gebracht. Priesters, ons laat Hij deelen in het schoonste wat Hij heeft en is: zijn Priesterschap. Ook ons priesterschap, gelijk het zijne, moet gansch gericht zijn op het offer. Zijn Offer. Maar ook op het offer van ons zelf, vereenigd met het zijne. In ons hebben wij aan te vullen wat er ontbreekt aan zijn offer en lijden. Zijn Offer, Lijden en Dood, zijn volledig, volmaakt, als Hoofd. Het moet worden voortgezet en voleindigd in de LEDEMATEN, op de eerste plaats in den priester. (Cf. Col. I, 24. — Eph. V. 1,2.) Het is dus zaak, het is dus goed, dat wij dat erkennen, dat wij ons daar voor aanbieden, daarvoor bereid verklaren door een officiëele akte, door een toewijding, en dan daar naar getrouw ons leven inrichten, daar naar leven.TOEWIJDING dus en BELEVING dier toewijding, dier priesterlijke toewijding. Over de toewijding leert ons Paus LEO XIII aldus — Encycliek over het H. Hart —: „Alhoewel wij eigenlijk niets te geven hebben, laat Christus welwillend toe, dat wij, indien het ons behaagt, ons vrijwillig aan Hem toewijden. Alles is van Hem. Maar toch in zijn opperste goedheid en liefde weigert Hij niet, dat wij Hem zouden geven en toewijden wat het Zijne is, alsof wij er meester over waren. En niet alleen weigert Hij niet, doch Hij verzoekt en vraagt het: Mijn zoon geef mij uw hart. Wij kunnen Hem dus een aangename offerande brengen door onzen wil en genegenheid. Want door ons aan Hem toe te wijden, erkennen en nemen wij zijn heerschappij niet alleen aan, openlijk en met vreugde, maar belijden tegelijkertijd, dat wij het met geheel ons hart zouden geven, indien waarlijk van ons was wat wij geven; en vragen wij Hem, dat Hij zich gewaardige het van ons te aanvaarden, ofhoewel het reeds met volle recht het Zijne is. Dit is de kracht van hetgeen wij thans voor houden; dit is de beteekenis van onze woorden." Priesters, alles in ons is van Hem: ook ons Priesterschap. Priesters naar zijn Priesterschap, zijn wij en moeten wij zijn — en het kan niet anders — offer, hostia, gelijk Hij; en moet krachtens ons priesterschap ons leven een leven van offer zijn. Dat is zijn recht. Maar wij kunnen dat erkennen, plechtig erkennen, met vollen, krachtigen wil, met liefde vooral. Dus overtuigd, dat wij priester zijnde naar zijn Priesterschap, ook ons priesterschap op het offer van ons zelf moet gericht zijn zoo goed als op zijn Offer, erkennen, dat wij „hostia" met Hem en voor Hem willen zijn. Ons als zoodanig, aanbieden, toewijden, aan Hem, aan den Vader, door bemiddeling van Maria, om dan, en dit is nog het voornaamste, ook als zoodanig te leven; ons leven als zoodanig in te richten. Dit is de kracht van hetgeen wij thans voorstellen. Dit is de beteekenis van onze woorden. Wij hebben dus te onderscheiden: de toewijding, een priesterlijke toewijding en de beleving daarvan. De toewijding en haar beteekenis en beleving. In navolging van onzen Hoogepriester, Jesus, biedt men zich den Vader aan, als offer, als hostia, in vereeniging met de akte van oneindige liefde, waardoor de Zoon van God zich reeds in den schoot des Vaders als slachtoffer voor ons heeft aangeboden, in vereeniging met dezelfde liefdeakte, waardoor Hij zijn akte bekrachtigd heeft in den schoot zijner Moeder: Ecce Ego venio; — in vereeniging met gansch zijn offerleven, in vereeniging met zijn offerdaad aan het Kruis, in vereeniging met zijn offerleven in de H. Eucharistie. Men doet het uit liefde, uit liefde voor den Vader, uit liefde voor Jesus, voor hun Glorie, voor hun Rijk, voor de zielen. Waartoe verplicht men zich? Eigenlijk tot niets nieuws. Het is hoofdzakelijk een kwestie van geest. Men neemt geen nieuwe verplichtingen op zich. Men verbindt zich, men neemt zich voor, vereenigd te leven met het offerleven van Jesus, en Hem daarin na te volgen, zelf in den geest van dat offerleven te treden. Het oog gericht op Jesus, onzen dierbaren Meester en Opperpriester, het oog gericht op zijn onuitsprekelijke liefde, die Hem gebracht heeft tot de smartelijke slachtoffering van het Kruis, tot de geheimnisvolle slachtoffering in het H. Sacrament, willen ook wij van ons leven een offer maken. Dit beteekent niet, dat wij voortaan slechts lijden en kruis, vernedering en verdrukking en mislukking in ons leven zullen willen. Het beteekent wel, dat wij bereid zullen, willen zijn met liefde en geduld, het vele lijden en strijd waarvan ieder oprecht priesterleven vol is, te aanvaarden in echten offergeest. In alles wat die priester doet of hem overkomt: aan het altaar of in den biechtstoel, bij een zieke of op een bezoek, of hij bidt en of hij studeert, in alles en overal, houdt hij het oog gericht op zijn Meester, op zijn Offer, en in alles ziet hij een onderdeel van zijn levensoffer en draagt het als dusdanig op. Heeft men die toewijding gedaan, dan doet men alles, aanvaardt men alles als een offer. Het is dus wel een kwestie van geest, van zielevereeniging met Jesus als Hostie der menschheid, een binnentreden in de gesteltenissen van Jesus-HOSTIA. Men zou zich wel tot iets kunnen verplichten. Maar dan geheel vrij: n.1. door de gelofte of belofte den Wil des Vaders in den Hemel in alles te aanvaarden, dien H. Wil te volbrengen in alles wat Hij over ons beschikt in leven en dood. Men zou dan zondigen tegen deze gelofte of belofte, zwaar of licht, naarmate men zich zwaar of licht tegen den Wil van God zou verzetten, in hetgeen Hij over ons beschikt. Zwaar verzet tegen den Wil van God is al hoogst zeldzaam, ook buiten deze toewijding om. Later nog een woord hierover. Hoofdzaak is den Wil van God over ons aanvaarden en volbrengen. In alles wat de Vader in den Hemel over ons beschikt, klein of groot, aangenaam of zwaar, heeft men slechts éen antwoord, en men zegt het, herhaalt het vaak: Vader, niet mijn wil, maar Uw Wil geschiede, of met Maria: Fiat mihi secundum verbum tüum. ITA PATER! Mijn voedsel is het volbrengen van den Wil des Vaders! Priester, Sacerdos-Hostia, op alles en in alles, overal en altijd, in leven en in dood, in vreugde of in leed, in leed vooral: ITA PATER! O, die ^Vi] des Vaders, wat is hij Jesus dierbaar geweest. Het is zoo roerend, zoo treffend. Hem dien Wil in alles te zien zoeken, volbrengen, hoe hard, hoe pijnlijk ook die Wil voor Hem kon zijn. Het is het schoonste in Jesus' leven. Dat weze ook ons voorbeeld, onze groote zorg, de leuze van den priester-hostia: ITA, PATER! Het is dus goed die toewijding met liefde en oprecht hart te doen, ze van tijd tot tijd te hernieuwen, vooral iederen morgen bij het opdragen van de H. Mis. Het is zaak vooral ze getrouw te beleven. Men zou zeker hierin verder kunnen gaan. Er zijn zielen die de gelofte van slachtoffering doen, zich daardoor aanbieden voor lijden en dood, enz. Vooreerst moet zoo iets nauwkeurig worden gepreciseerd; anders komen spoedig twijfels en angsten. Men moet er zeer voorzichtig mee zijn; men moet niet handelen dan na lang beraad en beproeving van zijn krachten, en vooral niet dan na goedvinden van een wijs, ervaring hebbend raadsman, leidsman. * Nu zouden we nog moeten spreken over de voordeelen van dit offerleven. Het kan kort zijn. Het is alles zoo vanzelf sprekend, zoo duidelijk. Wat kan er voordeeliger zijn voor ons zelf (in den goeden zin gesproken), voordeeliger voor onze broeders en zusters, voor de zielen, voor de zondaars, voor de Kerk? Wat kan er, en dit is voornamer, meer bevorderlijk zijn voor de eer en glorie des Vaders, voor de eer en glorie van Jesus en zijn Moeder, voor hun RIJK? Wat kunnen we béter doen, wat kunnen we mèer doen? Het is immers het leven geweest van Jesus hier op aarde, het is nog zijn leven in de H. Eucharistie; het is ook het leven geweest van Maria. Kostbaarder leven is er niet, is ook niet mogelijk. Ons leven is heilig naarmate het meer op dat van den Meester gelijkt. Zijn leven was: OFFER. Ons leven is goed en vruchtbaar naarmate het HEILIG is. Heiligheid, dat is Liefde. De hoogste uiting van de liefde is het OFFER. Majorem caritatem nemo habet, ut animam suam ponat quis .... Het is een machtige prikkel, aansporing tot heiligheid: de machtigste. Zonder groote gedachten, geen groote daden. Grooter, schooner gedachte is er niet, dan de gedachte, het bewustzijn, de zekerheid, dat wij priester-hostie zijn, met en zooals onze Hoogepriester, Jesus, Wiens roeping het was Priester-Hostie te zijn. Hooger ideaal is er niet voor ons, priesters, en tóch zoo uitvoerbaar. En toch, er is nog een andere reden voor dit alles, iets dat alles overtreft. Het moet voor ons de voornaamste zijn: Dit leven, dit priesterleven wèl begrepen, wèl beleefd, het geeft troost en verkwikking aan het Hart van onzen dierbaren Meester, het geeft Hem voldoening, een voldoening waar Hij zoo naar smacht, voldoening aan zijn miskende, versmade Liefde. Priesters-Broeders, caritas Christi urget nos! Knielen wij een oogenblik in diep geloof neder voor zijn H. Sacrament. Geen sentimentaliteit. Geen pathetiek: maar in waarheid en mannelijke oprechtheid. Richten wij onze blikken op dat Tabernakel, waar Hij verblijft .... dat altaar waar Hij zich duizenden malen iederen dag opoffert .... die Tafel waar Hij de zijnen voedt met zijn eigen Vleesch en Bloed! Hij is daar tegenwoordig, werkelijk, waarachtig, zoo goed als aan de Rechterhand zijns Vaders in den Hemel. Daar leeft, daar klopt dat Hart, dat de zijnen zoo zeer bemind heeft, tot het uiterste; het uiterste zelfs voor een God! Hij is daar tegenwoordig, in zijn H. Sacrament, op duizenden plaatsen tegelijk. Hij is daar tegenwoordig sinds zoovele eeuwen! Hij zal daar tegenwoordig blijven tot aan het einde der tijden! Semper vivens ad interpellandum pro nobis! Hij hernieuwt daar gedurig zijn Offer, toont gedurig den Vader zijn Wonden, zijn lijden, zijn dood; Hij bidt voor ons, Hij vraagt voor ons, met ons; Hij smeekt aanhoudend om barmhartigheid, voor de menschen, voor een wereld, die de barmhartigheid schijnt te versmaden. Mysterium fidei. Mysterium caritatis, meer nog dan fidei! Mysterium caritatis, het Geheim van den priester vooral, de Eucharistie. Ecce Ego vobiscum sum usque ad consummationem saeculi . . . Vobiscum. Jesus sprak tot zijn leerlingen, zijn apostelen, dus tot ons, zijn priesters. Hic est enim calix Sanguinis mei, .... qui pro vobis et pro multis effundetur. Voorwaar, kon Hij meer doen voor ons, priesters, dan Hij gedaan heeft? Cum dilexisset suos ... in finem dilexit eos. In finem. Tot het uiterste. De liefde heeft Hem gedreven tot de uiterste grenzen van het mogelijke; de Menschwording, het Kruis; na een gekruisigd leven op aarde, de H. Eucharistie; zijn Moeder; het Priesterschap. We zouden dat alles als een dwaasheid moeten beschouwen, wisten we niet, dat bij Jesus de liefde geleid werd door een „oneindige" Wijsheid! En wat heeft de goede Meester in ruil ontvangen voor zooveel liefde en goedheid? „Amor non amatur!" De Liefde wordt niet bemind. Dat is niet alles. Geen liefde werd „ver- smaad" zooals de zijne. En wat is er pijnlijker voor een menschenhart, dan zijn liefde versmaad te zien. Eindelijk heeft Hij zijn klachten niet kunnen weerhouden. Hij heeft geklaagd aan de H. Margaretha, aan meerdere andere heilige zielen, en zijn klacht wordt niet gehoord, niet genoeg althans. ,,Ziehier het Hart, dat de menschen zoozeer heeft liefgehad .... En wat ontvang Ik in ruil? .... Ondank, versmading, verguizing .... Wat mijn Hart het ergste grieft is dat het Mij wordt aangedaan door hen die Mij zijn toegewijd." En wij, priesters, wij weten wie die ondankbaren zijn. O, wat heeft Hij niet van de „Zijnen" te verduren gehad gedurende al die eeuwen heen. Het was niet genoeg dat zij Hem niet ontvingen. Als een gedenkteeken van zijn lijden had Hij de H. Eucharistie ingesteld. Memoriale passionis ejus. En die H. Eucharistie is voor Hem geworden iets anders dan een gedenkteeken, een gedurige hernieuwing van zijn lijden, een gedurige hernieuwing van alles wat met zijn lijden en dood gepaard is gegaan. En dan te denken: ook van den kant van zijn priester! In zijn leven werd Hij niet ontvangen, niet begrepen, doch versmaad, vervolgd, verdacht gemaakt, gefolterd, gedood. Dat alles heeft zich gedurig herhaald door de eeuwen heen in en om zijn Eucharistie: het lijden met al zijn bitterheden niet uitgesloten. Het verraad van Judas, de verloochening van Petrus, de slaperigheid der zijnen, de haat van valsche, schijnheilige rechters, de woede der beulen, de geeseling, de kroning met doornen, alle haat en schande Hem aangedaan in zijn dood, de spottende onverschilligheid der menigte, de afschuwelijkste profanaties van zijn goddelijk Lichaam en Bloed, dat alles heeft zich herhaald, duizenden, duizenden, ontelbare malen door de eeuwen heen, in en om zijn H. Sacrament van Liefde. En bij dat alles die koude onverschilligheid van de zijnen! Hij heeft alles verduurd, in den staat van onmacht waartoe Hij zich vrijwillig heeft gedoemd. Als geketend door de sacramenteele gedaanten, heeft Hij alles gehoord, alles gezien, alles verduurd, totdat Hij zich niet heeft kunnen weerhouden, geklaagd heeft, nog klaagt, maar dan om nog meer liefde te beloven, als zijn klacht wordt gehoord. Priesters, zou het nu niet tijd zijn om iets bijzonders voor Hem te doen? Hij dorst naar de liefde van zijn priester. Hij dorst naar die liefde, meer dan zijn verdroogde tong naar den druppel water aan het kruis. Hij dorst naar de liefde van zijn priester, omdat deze zijn vriend is, zijn welbeminde, zijn „Alter Ego". Bij wie moet, bij wie kan de Meester het anders zoeken dan bij zijn priester? Niets en niemand kan Hem troost geven gelijk zijn priester. Daar ligt iets bijzonders in de priesterziel, een kracht, een hartelijkheid, een oprechtheid, een teederheid van liefde, die door niets te vervangen is, omdat die liefde „priesterlijk" is. Niet de reinste, zuiverste, nederigste maagdenziel kan Jesus' bevredigen, zijn dorst naar liefde lesschen, gelijk de priesterziel. Zij alléén deelt in de teederste, intiemste gevoelens van zijn Priester-Hart. Na Jesus, en Maria's ziel, is de priesterziel de schoonste en de edelste die bestaat. En Jesus wil haar liefde. Zullen wij dan aarzelen Hem die liefde te geven? Een echte, hartelijke, mannelijke, teedere liefde, zooals een menschenhart beminnen kan. Een edelmoedige liefde, die niet voor het offer vreest, ja, zich blijmoedig ten offer schenkt, gelijk Hij het voor ons heeft gedaan. Liefde om liefde, offer om offer. Voor Hem offer en hostie, zooals Hij, omdat Hij voor ons Offer en Hostie is geweest. Geven wij Hem die liefde, geven wij Hem dat offer, wat zal Hij dan niet geven? Barmhartigheid en liefde meer dan ooit. Een uitstorting van genade en barmhartigheid, van heiligheid en liefde, zooals de wereld ze wellicht nooit heeft gekend. En wat zal dan de wereld nog schoone dagen kennen? De dagen van zijn Rijk, de dagen van het Rijk zijner Moeder; vruchten van heiligheid zullen worden voortgebracht gelijk de aarde nog niet heeft voortgebracht. Zoo goed is God. De heiligen hebben het beloofd en het ligt gansch in de lijn der Voorzienigheid, die oneindig méér geeft en doet voor het weinige dat wij geven en doen. Aarzelen wij dan niet. Liefde om liefde. Liefde of sterven. Dilectio Dei, honorabilis sapienta! Dilectio, caritas, summa sapientia! Och mochten wij iets doen, wij priesters, om goed te maken wat werd misdaan, zoo lang, zoo erg, en den Meester troost verschaffen. Mochten wij iets doen voor de heiliging van den priester, om alle priesters tot een heilig leven, tot een leven van oprechte vereeniging met Jesus te brengen. De heiliging van den priester is zoo noodig, zoo noodzakelijk. De Meester wacht op ons! Zou de tijd niet dringen? Wie zal ons zeggen, hoe lang de wereld nog zal bestaan, of ze nog zoo lang zal bestaan? We weten het niet .... Opvallend is het, dat de vier laatste pausen die vrees hebben geuit, in het openbaar. Maar, er wordt geen aandacht aan gegeven. Toch mogen wij veronder- stellen dat zij dingen weten, die wij niet weten. Paus Pius XI zegt het tot twee keeren in zijn Ene. Miserentissimus. Wij weten het niet. De Meester heeft echter teekenen gegeven: Oorlogen, geruchten van oorlogen, seditiones. Is niet iederen dag, ieder dagblad sinds jaren vol van oorlogen en geruchten van oorlog. Is niet alles seditio, revolutie en revolutiegeest in de wereld? Het Evangelie zal gepreekt worden tot aan het uiteinde der aarde: dan zal het einde komen. Als de Missieactie, gelijk ze nu ingezet is, nog eens een eeuw of wat zóó wordt doorgezet, waar zal dan het Evangelie niét zijn verkondigd? Als teeken werd ons gegeven, geloofsafval, de verkoeling van de liefde. Beleven wij niet die geloofsafval, die gruwelijke verkoeling der liefde? Als teeken werd nog gegeven de verleiding, verleiding zóó groot dat de uitverkorenen zelfs moeite zouden hebben om te weerstaan. Duivel en wereld zetten alles op het spel, om de wondere, maar ook vreeswekkende uitvindingen van de laatste jaren tot middelen van verleiding te maken. Wat zullen wij beleven, wat zal men beleven binnen een zeker aantal jaren? Wie zal dan nog weerstaan? Wat zal dan ook de priester sterk moeten staan!! Maar, dat weten wij niet. Al dringt dan niet de tijd, in ieder geval de liefde moet ons dringen en dwingen. En, mochten zij dan eens komen, de priesters die dit alles volkomen zullen begrijpen en waardeeren. Priesters, die zich gansch zullen geven, zich gansch van de wereld zullen afscheiden, om alleen voor Hèm te zijn, zich zullen scharen om de troon van het Lam in de H. Eucharistie, en alles in het werk zullen stellen om Hem eerherstel en troost te brengen, door zich geheel en al op te offeren, met Hem zijn Eucharistisch offerleven zullen leven; alles en ga nsch voor Hem zullen zijn, maar ook voor zijn priester; priesters, die zich heiligen voor hun broeders die in de wereld staan, veelal geïsoleerd, vaak zonder steun of voldoenden steun; hen zullen helpen in alles, door hun gebed en offer, ook door het verleenen van allen steun; priesters die zich, naar de menschelijke krachten, gansch zullen opofferen voor Hem, den beminden Meester, voor Hem en zijn priesters! voor hun heiliging. Dat geve God! Dat geve God door de voorspraak van Maria, de Moeder van den priester. Redding van de wereld kan alleen verwacht worden van de offerziel, offerziel in waarheid en echtheid, vooral en op de eerste plaats van den priester-HOSTIA. Caritas Christi urget nos. Paratum cor meum, paratum cor meum. Nunc dixi: Ecce venio. Priester. Heilige priester. Priester-hostia. Priester-reparator. Reparator van de versmade liefde van Jesus en zijn Vader. Reparator van het Rijk van Jesus door Maria, reparator van het Rijk van God, rijk van gerechtigheid en liefde, het éenige waarin vrede en geluk besloten ligt, nu en hiernamaals, voor alle menschen, voor de wereld. Sacerdos cum Jesu-Sacerdote, Hostia cum Jesu-Hostia, Sacerdos et Hostia In omnibus, ubique et semper in vita et in morte ad LAUDEM GLORIAE Patris et Filii et Spiritus Sancti per Mariam Virginem. Amen. AKTE VAN TOEWIJDING Ziehier op welke wijze men deze toewijding zou kunnen verrichten. Het is een voorbeeld. Men kan het even goed op een andere manier doen. Men kan zich richten tot de Allerheiligste DrieEenheid, tot God den Vader, rechtstreeks tot Jesus; ook tot Maria, b.v. voor hen die de toewijding der H. Liefde-slavernij hebben gedaan. Dit is van ondergeschikt belang. Kniel nederig en eerbiedig neer voor den troon van God, uw Schepper en Vader. Breng Hem naar best vermogen alle eer en glorie, in vereeniging met de Engelen en Heiligen des Hemels, met Maria, met Jesus, zijn Zoon. Vraag, dat Hij neerzie op uw oprecht verlangen alle eer en glorie te brengen aan Hem, de oneindige Majesteit, den Schepper van Hemel en aarde, den oneindig volmaakten God. Erken in alle oprechtheid en waarheid uw diepe ellende. „Wat is mijn leven arm en ellendig geweest. Wat is mijn leven geweest, anders dan een aaneenschakeling van ellenden, zwakheden, zonden. Ontelbare zonden, beleedigingen, nalatigheden. Ik heb geen verontschuldiging dan mijn onmetelijke zwakheid en zondigheid en onstandvastigheid." Daarvan oprecht overtuigd zijn. „Gij weet echter, dat ik uw liefde zoek, dat ik U beminnen wil, mijn God en mijn Vader, U en uw goddelijken Zoon. Ik ben dan toch uw schepsel en uw kind, gesproten uit uwen Geest, geboren uit uw Hart. Gij zijt de oneindig barmhartige Liefde. Ik erken mijn zonden en vraag ootmoedig om vergiffenis. Vader, vergeef mij, en bevrijd mij van de eeuwige straffen, die ik verdiend heb." Meer nog, breng dank aan uwen Schepper en Vader voor zijn onuitsprekelijke Goedheid en Barmhartigheid. Hij heeft u geschapen naar zijn Beeld en Gelijkenis, gemaakt tot zijn kind, uitverkoren tot de hooge waardigheid van het Priesterschap van zijn Zoon. Wat een rijkdommen liggen in dat alles niet opgesloten! „Uwe Goedheid en Barmhartigheid wil ik loven en prijzen in eeuwigheid." Zeg dan in allen eenvoud en oprechtheid wat gij besloten zijt te doen. Vraag Moeder-Maria haar hulp en bijstand, dat Zij u geve dat gij spreekt en handelt in den H. Geest. Doe uw toewijding door hare handen, b.v. op deze wijze: „Jesus, uw Zoon, onze Verlosser en Redder, heeft ons zoozeer liefgehad, dat Hij zich als slachtoffer voor ons heeft aangeboden, voor het herstel van uwe eer, voor onze redding en zaligheid. Ik roep voor mijnen geest die zalige akte van oneindig barmhartige Liefde, en alles wat daar op is gevolgd: zijn Menschwording in den schoot van Maria, zijn offerleven op aarde, zijn smartelijk Offer aan het Kruis, zijn Eucharistie. Méér kon Hij niet voor ons doen, zelfs niet als God. En Gij, Vader, hebt ons zoo zeer bemind, dat Gij in dat alles hebt toegestemd. Ik erken, dat ik, vergeleken met Hem, minder ben dan een druppel water vergeleken met den Oceaan, minder dan de zandkorrel vergeleken met het strand, minder dan een atoom vergeleken met het heelal. Want Hij is uw Zoon, God van God, Licht van Licht, waarachtige God van den waarachtigen God. — Ook mijn akte zal minder zijn dan dat alles, vergeleken met zijn akte van Opoffering en de wijze waarop Hij ze verwezenlijkt heeft. Maar Hij heeft mij dan toch deelachtig gemaakt aan zijn Priesterschap, en ik wil het deelen ook in het offer van mijzelf. Ik ben onwaardig het te doen; maar Gij kent toch ook de oprechtheid mijner liefde. Mijn hart is getroffen en gewond door de groote ondankbaarheid der menschen. Gij weet, hoe ik verlang naar barmhartigheid voor een zondige wereld, die naar haar ondergang snelt. Gij weet hoe ik verlang naar de heiligheid uwer Kerk, naar de heiliging vooral van den priester. Ik vrees mijn zwakte, ik ben beschaamd over mijn nietigheid, maar ik ben toch uw zoon, en daarom durf ik mij aan te bieden, met het vertrouwen dat mijn offer zal worden aanvaard. O, Vader en Schepper, in vereeniging dan met uw Zoon, Jesus, onzen Hoogepriester, in vereeniging met zijn akte van opoffering, gedaan in uwen Schoot, hernieuwd in den Schoot zijner Moeder, volbracht aan het Kruis, voortgezet in zijn H. Sacrament, bied ik mij aan en offer ik mij aan U op om voortaan liefde-slachtoffer voor Hem te zijn, gelijk Hij het voor ons geweest is, voor zijn Rijk, voor zijn eer en glorie. Ik bied U mijn akte van offerande aan door de handen van Maria, en ik bekrachtig haar door de Gelofte (en ik beloof) voortaan in alles uwen H. Wil te aanvaarden en te volbrengen, volgens mijn krachten, wat die H. Wil ook over mij moge beslissen in leven en in dood. Ik wil voortaan in dezen geest leven, uw H. W^il volbrengen, mij aansluiten bij, mij vereenigen met het Offer van uw goddelijken Zoon, ook tot volledige opoffering van mijzelf. Met Jesus, gelijk Jesus, wil ik zijn: priester en offer, Sacerdos-Hostia. Als priester en hostia wil ik leven en sterven." Richt u dan ook tot Jesus, om Hem uw geluk te zeggen, Hem voortaan toe te behooren en te volgen, zooals gij meent dat Hij het wil. Hij zal voortaan, meer dan ooit, de eenige Beminde zijn. Zeg Hem uw vast besluit, uw vasten wil, heilig te leven, als priester en offer, zooals Hij, al is het verschil nog zoo groot; want Hij is de Heiligheid; wij zijn slechts zwakheid en zondig- heid. Gij zult oog en hart op Hem gericht houden, vereenigd met Hem blijven, vooral in de H. Eucharistie. Richt u ook tot Maria. Het is alles haar werk. Breng Haar dank. Zeg Haar, dat ge voortaan nog meer en heelemaal haar priesterzoon zult zijn, gelijk de H. Joannes. De lieve Moeder, de Moeder van den Hoogepriester, de Moeder van den priester, zal uw vreugde, uw troost, uw sterkte zijn, vooral wanneer ook voor u „het uur" zal komen van lijden, van sterven. Van Haar zult gij leeren den Wil van den Vader te volbrengen, ook ten koste van veel lijden, Zij die het met Jesus zoo schoon volkomen heeft gedaan in haar leven. „Lieve Moeder, ik vertrouw op U in leven en in dood. Scio cui credidi." „H. Geest, Geest van zoetheid en van sterkte, geest van licht en van waarheid, o „Liefde" van den Vader en den Zoon, daal neer in mijn ziel en haar aanschijn zal veranderen." — Gij zult wellicht schoonere gedachten en woorden vinden. Hoofdzaak is dat de toewijding in oprechtheid des harten, met liefde, geschiede, en het vaste besluit om heilig, als priester-hostia, te leven. — Degenen, die de toewijding der H. Liefde-slavernij hebben gedaan, zouden zich rechtstreeks tot Maria kunnen wenden. Impliciet bevat wellicht de toewijding der liefdeslaverij deze toewijding. Men doe het dan expliciet, zich aan Maria aanbiedend om voortaan met Haar en door Haar voor Jesus offer en hostia te zijn en als dusdanig te leven. — Reeds is gezegd, dat de Gelofte of belofte hier bedoeld, — als ze gedaan worden — niet verder gaat dan de verplichting, zich in niets tegen den Wil van God te verzetten, dezen Wil in al zijn besluiten over ons en ons leven te aanvaarden. Het gaat dus alleen over de beschikkingen van God over ons, niet over dien Wil, zooals hij ons blijkt, ons geopenbaard wordt in alle geboden of verbiedingen in het algemeen. Overtreding dezer gelofte zou zwaar of licht zijn, naarmate het verzet tegen den Wil van God zwaar of licht zou zijn. Het eerste geval is zeldzaam. ★ * * A. M. D. G. AVE MARIA WENKEN. SACERDOS-HOSTIA. Wenscht men deze toewijding te doen, dan is het raadzaam zich voor te bereiden door gebed, door een kleine recollectie, een goede, rouwmoedige biecht. Men stelle zelf zijn akte van toewijding op, om ze zich van tijd tot tijd te herinneren. Men verzuime nooit haar te hernieuwen onder de H. Mis. De geest van dit leven bestaat in een liefdevolle vereeniging met het offerleven, het Offer van Jesus. Men leeft van dit Offer en vereenigt zijn eigen offer met het zijne. Alles wat men te doen of te laten heeft in zijn priesterlijk leven, beschouwt men als een offer en draagt het als dusdanig met edelmoedig, liedevol hart op: het opstaan, gebed, meditatie, al ons bidden en werken van den dag, onze bediening en al wat ze meebrengt. Gaarne aanvaardt men leed, kruis, vernedering, enz. indien we die op onzen weg ontmoeten. Gelijkvormig aan den Meester moeten we zijn, vooral de priester-reparator. Zijn weg is de kruis-weg! Alles aannemen, alles opnemen met geduld en gelatenheid, als het kan met vreugde en blijdschap. Dit kan niet altijd. Misschien wel zelden. Een ieder naar zijn krachten en gesteltenis. ITA, PATER! De goede God aanvaardt dergelijke wegschenkingen van ons zelf, vooral van zijn priesters. Dus niet verwonderd zijn als er lijden of vernedering komt. We hebben de voetstappen van den Meester te volgen! .... Het is dan ook een goed teeken; het is een teeken dat Jesus het offer van zijn priester heeft aanvaard. Wat een rijkdom en zegen voor ons en voor de anderen. Maar, nu ook niet gaan denken, dat alles kruis en vernedering, mislukking in ons leven moet worden, alsof O. L. Heer niets anders meer voor ons over had. Het tegendeel is waar. Dergelijk priesterleven wordt gezegend, wordt beloond, reeds nu. Maar de wegen Gods zijn niet de onze. Wij aanvaarden, wat de Vader voor ons bestemt, vragen niets, weigeren niets. ITA, PATER! God is goed, Hij doorgrondt harten en nieren. Hij geeft eenieder naar zijn maat. Hij heeft over iedere ziel, vooral over iedere priester-ziel zijn bijzondere inzichten. Daaraan moeten we beantwoorden. Stella a stella differt in claritate (I Cor. XV, 41.) God is een Vader. Vergeten wij dat niet. Hij beproeft niet boven onze krachten. Jesus en Maria hebben eerst alle bitterheid en lijden van leven en dood willen doorstaan, om ons het leven en het sterven aannemelijk te maken. Maria is onze Moeder, een moeder die de zwakte, de behoeften van haar kinderen begrijpt en er een onmetelijk medelijden en zorg voor heeft. Ze is vooral de Moeder van den priester. God is zoo goed. Vaak, we kunnen wel zeggen altijd, zijn we over bergen en door golven van lijden of vernedering of zorgen heen, door een dikken mist van verlatenheid, mistroosting, ontmoediging, zonder dat we ons goed rekenschap gegeven hebben dat wij in die moeilijkheden hebben gezeten. Trouwens er is niets zaliger dan het lijden. Zonder lijden geen vruchtbaar leven mogelijk. Het voorbeeld van Jesus en Maria is er om het te bewijzen; het voorbeeld ook van alle heiligen en groote zielen. „De graankorrel die in den grond valt en daar niet sterft, blijft onvruchtbaar; de graankorrel die in den grond valt en er sterft, brengt vele vruchten voort." „Non sunt condignae passiones hujus mundi .... Beati qui persecutionem patiuntur .... Hoe meer de aromatische plant verpletterd wordt, hoe meer aroma zij geeft. Hoe meer de druif vertreden wordt, hoe meer kostbare wijn. Men kan natuurlijk verder gaan in die toewijding en wegschenking van zichzelf, in dat offerleven. Het lijden vragen. Zich aanbieden voor het lijden, zijn leven geven, enz. de gelofte b.v. alle vrijwillige dagelijksche zonden te vermijden, de gelofte zelfs van het volmaaktste na te streven. Voorzichtig hiermede zijn. Jesus vraagt gewoonlijk dergelijke dingen niet; zelden zelfs van zijn priesters. Eenieder beproeve zichzelf, raadplege alvorens er toe over te gaan. Hoofdzaak is de liefde, oprechte liefde die er ons toe voert ons priesterleven tot een offerleven te maken. Eenieder heeft zijn plaats in het plan van God. Den Wil van den Vader over ons, met Jesus, met Maria volbrengen. VERSTERVING. BOETE. Geen oprechte liefde, geen heiligheid, geen reparatie is mogelijk zonder tenminste eenige boete en versterving. Dien weg móeten we op! Zonder buitengewone dingen na te streven, zullen we boete doen, ons versterving opleggen. Trouw in ieder geval de verstervingen volbrengen, die ons onze Moeder de H. Kerk vraagt, b.v. in haar vastenwet, de verstervingen die het vervullen van onze dagelijksche plichten met zich meebrengt. Hemel en aarde kunnen vergaan. De woorden van Jesus vergaan niet. Hij heeft de wet der „versterving" gesteld. Ze is noodzakelijk, gezien de verdorvenheid van onze natuur. Zonder versterving geen heiligheid, geen offerleven vooral, mogelijk! — Als iemand mij volgen wil, hij verloochene zichzelf, hij neme zijn kruis op iederen dag, en hij volge mij. — Wie zijn ziel wil redden, moet haar eerst verliezen, haar versterven. — Wie niet aan alles verzaakt wat hij bezit, kan mijn leerling niet zijn. — Als uw oog u ergert, ruk het uit; als uw hand u ergert, kap ze af. — Ik ben niet den vrede komen brengen, maar het zwaard. — Wij hebben te „strijden" tegen ons zelf. En wat beteekent „strijd"? — De graankorrel, die in den grond valt en niet sterft, blijft alleen; sterft hij in den grond, dan brengt hij vruchten voort. — „Tantum proficies quantum tibi ipsi vim intuleris. (Imit.) „Ideo tam pauci illuminati et liberi intus efficiuntur (sancti), quia seipsos ex toto abnegare nesciunt. (Ib.) — Luisteren we nog eens goed naar den H. Paulus: „Fratres, baptizati in Christo Jesu, in morte ipsius baptizati sumus. Consepulti . . . cum illo per baptismum in mortem . . . Si complantati .... similitudini mortis ejus, simul et resurrectionis erimus . . . Vetus homo semel crucifixus est ... Si autem mortui cum Christo, credimus quia simul etiam vivemus cum Christo. Ita et vos existimate vos mortuos esse . . . viventes autem Deo , in Christo Jesu Domino nostro. (Rom. VI.) Semper enim nos qui vivimus, in mortem tradimur, ut et vita Jesu manifestetur in carne nostra mortali. (II. Cor. IV.) — Castigo corpus meum et in servitutem redigo, ne forte, cum aliis praedicaverim, ipse reprobus efficiar. (Cor. IX, 27.) — Quotidie morior! Het is de grondwet der heiliging der zielen; sterven; sterven aan ons zelf, sterven aan de wereld, sterven aan onze eigen verdorven natuur. Niets doet pijn, niets doen lijden gelijk sterven. Sterven is tegen de natuur. — Qui sunt Christi carnem suam crucifixerunt cum vitiis et concupiscentiis. (Gal. V, 24.) AGERE CONTRA. Natuur en Bovennatuur staan nu eenmaal en in alles lijnrecht tegenover elkaar. Het is zoo voor ieder menschenkind. Het kan minder of meer zijn. De tegenstelling, de strijd is bij iedereen. Het is het droeve gevolg van de zonde. De Heiligen hebben er zich op toe gelegd, ons den strijd te leeren. Er is op slot van zaken maar één middel: er tegen in gaan. Agere contra! Ik heb geen zin om dit of dat te doen, geen zin om te bidden, geen zin om te werken. Ik doe het tóch. Iets trekt me aan wat verkeerd of slecht is: Het gebeurt niet. Die tegenzin voor het goede, die lust naar het verkeerde, dat is de drang der natuur, en deze is bedorven. Heeft men zich als offer aangeboden, dan wordt dat verzet wellicht gemakkelijker. Immers dat tegen de natuur in gaan, wordt beschouwd als een offer, een offer dat uit liefde wordt gebracht. Wat zwaar is wordt dan betrekkelijk licht. Het wordt immers beschouwd als een offer, uit liefde gebracht, uit liefde voor Hem en zijn Rijk. S. Augustinus zegt: „Durum est et grave quod Dominus imperavit: Abneget semetipsum, tollat crucem suam .... Sed non est durum et grave quod ille imperavit qui adjuvat ut fiat quod imperavit. Quidquid durum est in praeceptis, ut sit leve caritas facit. Novimus quanta amor facit. (Sermo 47.) LIEFDE. Het voornaamste is de LIEFDE. Deus Caritas est; et qui manet in caritate, in Deo manet, et Deus in eo. (Io. IV. 6.) Dominus dirigat corda et corpora nostra in caritate Dei et patientia Christi. (2 Tim. 3. 5.) *) Wat Jesus vooral van zijn priester verlangt, vooral van den priester die met Hem en voor Hem reparator wil zijn en Hem volgen in zijn offerleven, is de liefde. Een oprechte, hartelijke, mannelijke en toch teedere liefde; een edelmoedige liefde die voor geen offers terugdeinst, een liefde die oplaait in vlammen van ijver voor Hem en zijn Rijk, voor de zielen, voor de eer en glorie zijns Vaders. Een mede-lijdende liefde, liefde die aanvoelt alles wat de goede Meester voor ons heeft gedaan en geleden, en het niet vergeten kan, zijn leven op aarde, zijn Kruisoffer, zijn Eucharistie, zijn leven in het H. Sacrament. Niets geeft troost aan het Hart van den Meester, voor alle beleedigingen, smaad en ondankbaarheid, als de liefde van zijn priester. Judas verried Hem op het oogenblik dat hij ons ten uiterste liefhad, op het oogenblik van de instelling van Priesterschap en Eucharistie. Wat een wonde voor dat Hart, op dat oogenblik! Maar, Joannes liet zijn hart rusten aan dat van den Meester, koesterde zich aan dat Hart. Het troostte Hem, wellicht meer dan het verraad van Judas Hem leed had gedaan. Aan het Hart van den Meester, daar is onze plaats, priesters, in teedere hartelijke priester-liefde. *) Accipe vestem sacerdotalem, per quam caritas intelligitur; potens est enim Deus, ut augeat tibi caritatem. (Cerem. Ordin.) Joannes was dan ook de eenigste die den Meester trouw bleef tot in zijn dood, onder het Kruis, naast Maria. Die liefde was zijn kracht. Dièzelfde priesterliefde zal ook ons sterk maken. De liefde is alles. In de liefde bestaat de heiligheid. Zonder de liefde baat ons niets. De liefde bedekt een menigte van zonden, alle zonden, alle onvolmaaktheden. In de liefde bestaat de heiligheid. En al weten wij maar weinig hoe wij eenmaal geoordeeld zullen worden, dit weten wij wel, dat een oordeel over ons uitgesproken zal worden naar de mate onzer liefde, liefde voor God, liefde voor de menschen, onze broeders en zusters. De priester moet zijn de apostel der liefde, zooals Paulus, zooals Joannes, overtuigd apostel der liefde. Deus caritas est. God is liefde. God is barmhartigheid. Hij wijze er gedurig op. God is Liefde: Liefde in de schepping. Liefde in de Verlossing. Liefde in de heiligmaking der zielen. Liefde in de verheerlijking der heiligen. Liefde zelfs in de hel, in dien zin, dat het de versmade liefde is die de verdoemden straft. God is liefde en stort Zich uit in en uit liefde. Apostel der liefde zijn met Paulus: ,,Mihi omnium sanctorum minimo data est gratia haec; in gentibus evangelizare investigabiles divitias Christi et illuminare omnes, quae sit dispensatio sacramenti absconditi a saeculis in Deo .... qui omnia creavit .... ut det vobis secundum divitias gloriae suae virtute corroborari per Spiritum ejus in interiorem hominem, Christum habitare per fidem in cordibus vestris, in caritate radicati et fundati, ut possitis comprehendere cum omnibus sanctis, quae sit latitudo et longitudo et sublimitas et profundum; scire etiam supereminentem scientiae caritatem Christi, ut impleamini in omnem plenitudinem Dei. (Eph. III.) De priester moet het werktuig zijn der Liefde onder de menschen. Daarom moet zijn hart eerst vol zijn van die liefde. Liefde voor God. Liefde voor zijn broeders en zusters. Liefde voor allen, maar speciaal voor de armen, de zieken, voor de kleinen, voor de zwakken, de behoeftigen, de misdeelden. Het zijn de vrienden van Jesus, en wie heeft het voor hen opgenomen gelijk Hij? Liefde toont zich in daden. Liefde zonder daden is geen liefde. Daden van gedurig goed doen aan de anderen. Daden van versterving, onthechting, armoede, onderwerping aan gezag, voor zich zelf. De liefde is niet gediend met gevoelens alleen, nog minder met woorden. Zij vraagt daden. Oprechte, hartelijke liefde, het meest nog van alles onder elkander, voor alle medebroeders in het priesterschap; liefde die er op gericht is, gansch en al, elkander te helpen in het streven naar een heilig priesterleven. Daarvoor mag geen offer te groot, geen moeite te zwaar wezen. — Hoe est praeceptum mèum ut diligatis invicem. — Mandatum novum do vobis, ut diligatis invicem, sicut dilexi vos» Elkander liefhebben zooals Hij de zijnen heeft lief gehad. Hij is gekomen, niet om gediend te worden, maar om te dienen, om te redden alles wat gered kan worden. Hij heeft bemind tot het volledige offer, ja, tot de vernietiging van Zichzelf! — In hoe cognoscent omnes, quia discipuli mei estis, si dilectionem habueritis ad invicem. (Io. 13/35.) — Pater sancte ut sint unum sicut et nos .... ut omnes unum sint sicut tu, Pater, in me et ego in te, ut et ipsi in nobis unum sint .... ut sint unum sicut et nos unum sumus. Ego in eis, et tu in me, ut sint consummati in unum. Io. XVII. II. 20.) — Frater qui adjuvatur a fratre, quasi civitas munita, et quasi regnum vectibus firmatum. (Prov. XVIII. 19.) In het leven van de H. MARGARETHA-MARIA, de apostel van de liefde van het goddelijk Hart, lezen wij het volgende: Zij had de gelofte gedaan in alles het volmaaktste na te streven. De Kerk noemt die gelofte: votum arduum, votum arduissimum. Zij drukte ook de heilige Margaretha. Zij ging gedrukt onder de „veelheid en „verdeeldheid" der dingen, waar zij aan te denken had, en streed tegen haar zwakheid. Zorgen, vreemde gedachten bestormden haar. Zij werd bevangen door hevige vrees, aan haar gelofte te kort te komen. Jesus zelf onderrichtte haar en gaf haar deze merkwaardige les: „Que crains-tu, puisque j'ai répondu pour toi, et me suis rendu ta caution. L'unité de mon pur amour te tiendra lieu d'attention dans la multiplicité de toutes ces choses et te promet qu il réparera les fautes que tu pourras commettre, et s en vengera lui-même sur toi. En een anderen keer: „Quelqu' obligation que t'impose ton voeu de penser a tout moment a tant de choses qu il embrasse, sache que tu satis» feras a tout en m'aimant sans réserve et sans interruption. Ne pense et ne t'applique qu'a m'aimer parfaitement et a me plaire en toutes choses et en toutes occasions. Que mon amour soit 1'objet de toutes tes actions, de toutes tes pensées, et de tous tes désirs, et ne sois appliquée a m'aimer que pour te rendre digne de m'aimer tous les jours davantage, et je t'assure que, sans te mettre en peine d'autre chose, tu en feras encore plus par 1'exercice de ce saint amour que tu en as promis par ton voeu. Merkwaardige woorden ook voor ons priesters. Wat een zorgen soms, wat een vreemde gedachten, wat een afleiding soms van alle kanten. Ze kunnen ons bestormen als zwermen vliegen en muggen op een warmen zomerdag: „L'unité de mon amour te tiendra lieu d'attention dans la multiplicité de toutes ces choses." „Sache que tu satisferas a tout en m'aimant sans réserve et sans interruption." ,,Tu en feras encore plus par 1'exercice de ce saint amour que tu n'en as promis par ton voeu (du plus parfait!)." Een gedurige, oprechte liefde voor den Meester in ons hart dragen. Trachten gedurig (virtualiter) den blik der ziel op Hem gericht te houden. Er naar streven, rustig, vreedzaam, maar beslist, Hem in alles te behagen, dat is zijn plichten naar best vermogen te vervullen, dat liefde-leven is heiligheid, en er is niemand die dat niet kan, met hulp der genade. Het vordert zelfverloochening, veel zelfverloochening. De liefde maakt haar licht. Jugum meum suave et onus meum leve. Dat priesterleven blijft een juk. Het wordt zacht, niet drukkend gemaakt door de liefde. VEREENIGING MET JESUS. (Leven van ) Wij moeten er naar streven vereenigd te leven met Jesus. Het leven is strijd. Het is ook een exercitium. Dat leven van vereeniging wordt niet verkregen dan door oefening. Oefening is in alles noodzakelijk, ook in het „heilig" leven. Het ligt in 's menschen natuur. We hebben niets uit ons zelf. Kennis, kunst wordt verkregen door leeren en oefening. Ook de heiligheid; (afgezien van de bovennatuurlijke gaven die ons worden ingestort.) We moeten ons dus oefenen in het vereenigd-leven met den Meester. Ook dat leert men aan. In het begin is het lastig. Later gaat het beter. Men concentreert zijn gedachten op Hem. Zijn genade helpt. Al spoedig wordt het een gewoonte, als een behoefte, vooral als de liefde er is. De vereeniging moet eerst zijn in den geest. Is onze geest bezig met den Meester, dan volgt het hart van zelf (ofhoewel wederkeerig het hart ook den geest geleidt, bij sommigen vooral). Is het hart bij den Meester, dan volgt ook wel de wil, het volbrengen van den wil van den Beminde. Een hoofdzaak is dus wel die gedurige „liefde-blik" op den Meester. Waar zullen wij Hem zoeken? Hij is in ons. Hij leeft in ons met den Vader en den H. Geest. Onze ziel en speciaal de ziel van den priester is een Tabernakel der Godheid. Het is zoo goed daarin te verblijven, „thuis te blijven, en niet gedurig elders te vertoeven, „thuis" met onze goddelijke Gasten. — Jesus zetelt aan de rechterhand des Vaders in zijn volle glorie. Gaarne verheffen wij onze blikken tot Hem in den Hemel. — Hij is tegenwoordig in het H. Sacrament, zoo dicht bij ons. Daar vooral moet de priester Hem zoeken en gaarne bij Hem verblijven. Wij kunnen niet gedurig bij Hem zijn. Laten we het doen zooveel mogelijk. In ieder geval met den geest, in liefde, met onze gedachten, met onze liefde. O, hoe genaderijk, hoe troostend, hoe versterkend, die liefde-blik op Jesus in zijn H. Sacrament! Hij ziet mij ... .Ik zie Hem .... in puur geloof. Maar het is echt. Hij volgt mij .... Ik volg Hem .... Ik herdenk zijn leven, ik tracht mij zijn leven in het Sacrament voor te stellen. Ik herdenk zijn leven en lijden op aarde. Ik denk aan zijn liefde, aan zijn weldaden. Alles in een woord wat er kan omgaan tusschen twee die elkander liefhebben. * * * Wij moeten ook van Hem leeren in zijn H. Sacrament. Wij kunnen wellicht niet spreken van deugden, door Jesus in zijn H. Sacrament beoefend; maar een toonbeeld van ons priesterleven is Hij; een volmaakt, volledig toonbeeld, van het offerleven, het leven van reparatie vooral. — Immers onze Meester heeft zich daar gesteld, voor al den tijd dat de wereld zal bestaan, in een staat van mystieken dood. Het leert ons de afsterving aan ons zelf, aan de wereld, aan alles wat God niet is. — In werkelijkheid schuilt in die HOSTIE, een wonderbaar, goddelijk leven, goddelijke liefde, alles verborgen in God. — Zóo moet het leven van den priester zijn; ,,Mortuus sum et vita mea est abscondita cum Christo in Deo." Dood voor de wereld, intens geestelijk leven, verborgen met Christus Eucharisticus in God! — Het leven van JESUS-HOSTIE in het H. Sacrament is het behoud der wereld, bron van alle zegen. Ook het leven van den Priester, leven verborgen voor de wereld, heilig in de oogen van God, is met dat van Jesus het behoud der wereld, het geluk der zielen. ★ ★ * Veel kunnen wij leeren van Jesus in zijn H. Sacrament, vooral de priester-reparator die met Jesus priester-hostie wil zijn. Wij vinden het weer in een heerlijke bladzijde van de H. MARGARETHA-MARIA, door Jesus zelf onderwezen in het hostie-leven. Ik wil ze citeeren: „II épousa mon ame en 1'excès de sa charité, mais d'une manière et union inexplicables, changeant mon coeur en une flamme de feu dévorant de son pur amour, afin qu'il consume tous les amours terrestres, qui s'en approcheraient, me faisant entendre que m'ayant toute destinée a rendre un continuel hommage a son état d'hostie et de victime au trés Saint Sacrement, je devais en ces mêmes qualités lui immoler continuellement mon être par amour, adoration, anéantissement et conformité a la vie de mort qu'il a dans la Sainte Eucharistie, pratiquant mes voeux sur ce sacré Modèle, lequel est dans un tel dénuement de tout, qu'il est mis en état de recevoir de ses créatures tout ce qu'elles voudraient lui donner et lui rendre. De même, par mon voeu de pauvreté, je ne dois pas seulement être dépouillée des biens et des commodités de la vie, mais encore de tous les plaisirs, consolations, désirs et affections, de tout propre intérêt, me laissant öter et donner comme si j'étais morte et insensible a tout. Qu y a-t-il de plus obéissant que mon Jesus a la Sainte Eucharistie oü il se trouve a 1'instant que les paroles sacramentelies sont prononcées, que le prêtre soit bon ou mauvais, ou quelqu usage qu il veuille en faire; souffrant d'être porté en des coeurs souillés de péchés dont il a tant horreur. De même a son imitation, il veut que je m'abondonne entre les mains de mes supérieures quelles qu'elles soient, pour disposer de moi a leur gré, sans que je témoigne la moindre répugnance, pour contraire qu'elle füt a mes inclinations, disant: Mon Jésus a été obéissant jusqu'a la mort de la Croix, je veux donc obéir jusqu'au dernier soupir de ma vie, pour rendre hommage a 1'Obéissance en 1'Hostie dont la blancheur m'apprend qu'il faut être une pure victime pour lui être immolé, sans tache pour le posséder, pure de corps, de coeur, d'intention et d'affection. Pour se transformer tout en lui, il faut mener une vie sans curiosité, mais d'amour et de privation, me réjouissant de me voir méprisée et oubliée, pour réparer 1'oubli et le mépris que Jésus re?oit dans 1'Hostie. Mon silence intérieur et extérieur sera pour honorer le Seigneur, Lorsque je parlerai, ce sera pour rendre hommage a cette Parole du Père, ce Verbe divin qui est caché dans 1'Hostie. Lorsque j'irai prendre ma réfection, je 1'unirai a cette nourriture divine dont II sustente nos ames dans la Sainte Eucharistie, lui demandant que tous les morceaux soient autant de communions spirituelles qui m'unissent a lui, en me transformant en lui-même. Mon repos sera pour honorer celui qu'il prend dans le sein de son Père et qu'il a dans 1'Hostie. Mes peines et mortifications pour réparer les outrages qu'il regoit dans la Sainte Hostie. J'unirai toutes mes oraisons a celles que le Sacré Coeur de Jésus fait pour nous dans 1'Hostie. De même de 1'office divin, aux louanges que ce Coeur adorable y donne a son Père éternel. Et en faisant la génuflexion, je penserai a celles qu'on lui faisait par dérision dans le temps de sa passion, et je dirai: que tout genou fléchisse devant vous, o Grandeur de mon Dieu, souverainement abaissée dans 1'Hostie. Que tous les coeurs vous aiment, que tous les esprits vous adorent et que toutes les volontés vous soient soumises! Et, en baisant la terre, je dirai: c'est pour rendre hommage a votre Grandeur infinie, en confessant que yous êtes tout et que je ne suis rien. En tout ce que je ferai et souffrirai, j'entrerai dans ce Coeur pour y prendre ses intentions, pour m'offrir a lui et pour (demander son secours. Après chaque action je 1'offrirai a ce Coeur divin pour réparer tout ce qu'il y trouvera de défectueux, surtout mes oraisons. Lorsque je commettrai des fautes, après les avoir punies sur moi par pénitences, j'offirai au Père éternel une des vertus de ce divin Coeur pour payer 1'outrage que je lui aurai fait, afin d'acquitter ainsi peu a peu ma dette. Et le soir je mettrai dans eet adorable Coeur tout ce que j'aurai fait pendant la journée, afin qu'il purifie ce qu'il y aura d'impur et d'imparfait dans mes actions, pour les rendre dignes de les lui approprier et les mettre dans son divin Coeur, lui laissant le soin de disposer de tout selon son désir, ne me réservant que celui de 1'aimer et de le contenter .... Et comme j'allais a la sainte communion, il me fit entendre qu'il voulait lui-même imprimer dans mon coeur la sainte vie qu'il mène dans 1'Eucharistie, vie toute cachée et anéantie aux yeux des hommes, vie de mort et de SACRIFICE, et qu'il me donnerait la force de faire ce qu'il désirait de moi .... me présenter continuellement comme une victime d'amour immolée et offerte pour les péchès de tout le monde, me mettant comme un rempart et un fort assuré entre sa justice et les pécheurs, afin d'obtenir miséricorde." (Vie de Sainte Marguerithe-Marie. Gautey. Vol. I. No. 296.) Heerlijk voorbeeld voor den priester, voor den priesterreparator vooral. Op iederen zin moest de nadruk worden gelegd. Priesters naar het Priesterschap van Jesus, priesters die om volkomen priester te zijn, met den Hoogepriester ook hostie moeten zijn, zou het ons dan ook niet mogelijk zijn dat eenig schoone hostie-leven, al is het dan niet op volmaakte wijze, te verwezenlijken. Het is óns leven dat hier geschilderd wordt, hèt priesterleven. Want, door de priesterwijding, werd ook onze ziel „épousée en 1'excés de sa charité." — Hij heeft ook in onze zielen een nieuw vuur doen ontbranden: het vuur der „priesterliefde", — liefde die alle andere, alle wereldsche liefde moet doen uitdoven. — Hij heeft ons uitverkoren „pour rendre un hommage a son état d'hostie et de victime au Saint Sacrement, — lui immoler continuellement notre être par amour, adoration, anéantissement et conformité a la vie de mort qu'il a dans la Sainte Eucharistie" — gansch ons leven richtend op Hem in zijn H. Sacrament, het gelijkvormig makend aan het zijne: zijn armoede, onthechting, zuiverheid, gehoorzaamheid, stilte, ingetogenheid, versterving, volbrenging van den Wil van God; al onze handelingen, vooral ons gebed, officie, Mis vereenigend met Hem in zijn H. Eucharistie; „ne nous réservant que de 1'aimer et de le servir" Ons gedurig aanbieden als ,,une victime d'amour immolée et sacrifiée pour les péchés du monde entier"; en Hij zal „imprimer dans nos coeurs la sainte vie qu'il mène dans la SainteEucharistie." ,,Un seul juste peut réparer pour mille coupables", zeide de Meester nog aan Margaretha. Wat kan dan niet de priester die dit leven leidt? ★ Wij moeten ons toeleggen op een leven van vereeniging met Jesus-Hostie. Inwendig worden. Disce exteriora contemnere et ad interiora te dare, et videbis regnum Dei in te venire. (Im.) Van Maria wordt gezegd op meerdere plaatsen van het H. Evangelie: „conservabat omnia verba haec conferens in corde suo. Dat weten we ten minste van het inwendig leven van Maria; en het is véél! Zij bewaarde zorgvuldig in haar hart wat zij hoorde en zag van haar Jesus en overwoog het daar gedurig. Ons voorbeeld; dat leven van Maria. Maar, dan te werk gaan volgens een plan. Hebben we geen vast plan waaraan we houden, dan verwatert alles gauw, en er komt weinig of niets van terecht. We hebben ons te oefenen. Oefening moet volgens een geregelde methode geschieden. Hierin moet een groote vrijheid in acht genomen worden. Eenieder houde rekening met zijn eigen karakter, eigen aanleg, eigen smaak. Ik veroorloof mij zulk een plan in algemeene lijnen voor te leggen. Men dwinge zich fortiter et suaviter, den blik des geestes, een liefdeblik op den Meester gericht te houden — levend in ons , of zooals Hij tegenwoordig is in zijn Sacrament. Verdeeling van het JAAR: Advent: De Menschwording, Jesus levend in den schoot van Maria, zijn gesteltenissen met Maria wachten, smeeken om zijn Rijk. Kerstmis, Kersttijd: de geboorte van Jesus, de reis naar Bethlehem, de afwijzing, „sui eum non receperunt", de geboorte in den „stal ; de komst der herders, der koningen, de Besnijdenis. Alles met Maria. 2 Februari tot Vasten: Opdracht in den tempel, officiëele opdracht als Slachtoffer aan den Vader, door Maria, de voor- spelling van Simeon; de vlucht naar Egypte; het leven in Egypte. Vasten: Het openbare leven, de strijd tegen zijn vijanden, zijn lijden, zijn dood. Paschen: de verrezen Christus; Hemelvaart; Pinksteren met Maria en de Apostelen in het Cenakel. Van Pinksteren tot Maria-Hemelvaart: Het leven van Maria op aarde na het verscheiden van Jesus, zijn terugkeer tot den Vader. Van Maria-Hemelvaart tot Advent: met Maria in den Hemel. October-maand met de H. Engelen. Novembermaand met de Heiligen, de zielen in het Vagevuur. Men zou ook kunnen terugkomen op het verborgen leven in Nazareth. Verdeeling van de WEEK: Maandag: De Schepping. Jesus de Schepper van Hemel en aarde, de Engelen, onze wereld, zijn eigen ziel, de ziel van Maria, onze ziel, .... de Onbevlekte Ontvangenis! Dinsdag: De Verlossing. Jesus de Zoon van God, zich den Vader aanbiedend voor de redding van de wereld; zijn leven in den schoot van Maria; zijn armoedige geboorte, de opdracht in den Tempel .... Woensdag: Het verborgen leven, Egypte, Nazareth vooral. De invloed van Maria op Jesus in zijn opvoeding als menschenkind. Als Hij is wat Hij is als mensch, zoo zacht, zoo goed, zoo schoon, enz., Hij heeft het, na God, aan zijn Moeder te danken, meer dan alle andere menschenkinderen. Hij van zijn kant heeft zijn Moeder gevormd voor hare groote taak van Moeder der menschen, Medeverlosseres. Hij heeft haar voorbereid voor hun „uur", het uur der Verlossing. Hier ruim de gelegenheid aan den goeden Heiligen Joseph zijn plaats te geven. Donderdag: Openbare leven. Doop. Vasten. Bekoring door den duivel. Jesus' openbare leven, de tegenstand der Joden, de strijd die met den dag feller wordt en overslaat in ongeleenden haat. Jesus antwoordt door de instelling van het H. Sacrament en het Priesterschap, het nieuwe priesterschap, het onze. Alles volgt dan vanzelf. Doodstrijd. Gevangenneming, voor de rechters, Jesus in de gevangenis. Vrijdag: Bij Jesus in de gevangenis. Verhoor en veroordeeling. Naar Pilatus. Stap voor stap het lijden volgen, den Kruisgang, den Kruisdood. Den Vrijdag eindigen bij het graf, of met Maria in het Cenakel. Zaterdag: hoewel alles overwogen wordt met Maria, deze is haar bijzondere dag. Met Maria in het Cenakel na Jesus' dood in afwachting van de Verrijzenis. Of de laatste jaren van Maria s leven na de terugkeer van Jesus tot den Vader. Haar leven en zorgen voor de Apostelen en de jonge Kerk, haar dood, haar verheerlijking. Zondag: de dag van den verrezen Christus, van onze verheerlijkte Moeder. Met Jesus, met Maria, lofdag van de Allerheiligste Drie-Eenheid. Indien men iederen dag den volledigen Rozenkrans bidt, heeft men de gelegenheid iederen dag als een overzicht te hebben van gansch het leven van Jesus en zijn Moeder. Het zijn natuurlijk slechts wenken. Misschien kan het dienen, misschien niet. Eenieder zoeke zijn weg, zijn methode, om met den Meester vereenigd te blijven. Met Hem vereenigd blijven moeten wij, daarzonder gaat het niet. Spiritus ubi vult (et quomodo vult) spirat. Een ding moet ik echter nog noteeren. Het is dit: Alles moet terug gebracht worden tot het „uur" van Jesus en Maria, den Kruisdood, het Kruisoffer, tot Jesus aan het Kruis, tot Maria onder het Kruis, uur dat voor Jesus is blijven voortbestaan in de H. Eucharistie. Summum igitur studium nostrum sit, in vita Jesu Christi meditari. (Im. I, 1.) — Si nescis speculari alta et coelestia, requiesce in passione Christi, et in sacris vulneribus ejus libenter habita. (Ib. II, cap. I. 4.) GEBED. Het gebed van den priester is machtig. Het heeft iets van de macht van Jesus' gebed. Het gebed is vooral den priester noodzakelijk. Voor hem vooral heeft Jesus gebeden; aan hem vooral het voorbeeld willen geven van het gebed, het aanhoudend gebed. Wie bidt, wordt zalig. Wie goed bidt, heilig bidt, vurig bidt, wordt vurig en heilig. Wie heeft niet de uitwerking gevoeld van een gebed werkelijk goed gedaan: een rozenkrans-gebed, een kruisweg, een Communie vooral of een H. Mis! Toén hebben we ons geheel anders gevoeld. Wat zou het zijn als we altijd zóo baden! Ons gebed moet gedaan worden: digne, attente, devote. Wij moeten bidden met „liefde". Ons gebed moet inwendig zijn: ,,in spiritu et veritate". We moeten goed weten dat ons gebed gericht is tot een „Vader", onzen Vader die in de hemelen is, en indachtig zijn, dat Hij alles zal geven wat wij vragen, of beter nog, als wij in den Naam van Jesus vragen en bidden. En toch, niet zoozeer om te vragen, niet in ieder geval op de eerste plaats, moeten wij bidden. Maar vóór alles is bidden: aanbidden, danken, herstel brengen voor het kwaad, de ondankbaarheid der wereld. Dan ook vragen, alles wat wij verlangen of meenen noodig te hebben, voor ons, voor de anderen. Maar vragen op de eerste plaats om de openbaring zijner glorie: de heiliging van zijn Naam, de komst van zijn Rijk, de vervulling van zijn Wil. Vereenigen wij ons gebed met het gebed van Jesus in zijn H. Sacrament, levend in ons. Mèt Hem bidden. Per Dominum Jesum Christum. Vergeten wij niet dat het gebed is een „elevatio mentis ad Deum . Elevatio mentis .... Iedere stijging, iedere verheffing kost moeite. Dat is een wet der natuur. Om een berg te bestijgen .... de vogel om zijn vlucht te nemen .... alle stijging kost inspanning. Het moet ons dus niet verwonderen, dat het moeite kost den geest naar boven te verheffen. Hij is aan het aardsche gebonden, geklonken door vele, vele aardsche banden, zorgen, gedachten. Hem naar boven doen stijgen kost moeite. Is hij eenmaal gestegen, dan gaat het beter. Laten we dus niet verwonderd zijn, dat het niet „van zelf" gaat. Onze Vader in den Hemel, Jesus, vinden er hun behagen en voldoening in, ons te zien moeite doen om tot Hen op te stijgen, gelijk een moeder er haar behagen in vindt, wanneer haar kind, dat nog maar slecht loopen kan, probeert tot haar te gaan. Vreezen wij niet. God helpt met zijn genade. Hij helpt ons omhoog als wij trachten ons tot Hem te verheffen. Trouwens hier niet vergeten, dat ook het gebed een offer is, het schoonste na de H. Mis. Het brengen met liefde en edelmoedigheid, wanneer de tijd er voor is. „Immola Deo sacrificium laudis; .... Sacrificium laudis honorificabit me." (Ps. 49.) Wij kunnen niets uit ons zelf in de orde der genade. Ook niet bidden. Daarom altijd vragen om te künnen bidden zooals het behoort, al zou het slechts zijn door een blik op Maria. De Kerk leert het ons. Zij begint altijd het breviergebed met haar: Deus in adjutorium meum intende .... Priesters, ons bidden is een officieel bidden in naam van de Kerk! H. MIS. COMMUNIE. H. Mis, Communie, Dankzegging, de ,,groote" oogenblikken in ons priesterlijk bestaan! Wij moeten onze H. Mis voorbereiden. Het moet onze zorg zijn bij het slapen gaan, onze eerste gedachte en zorg bij het opstaan: meer nog dan onze meditatie. Deze moet een middel zijn om ons voor te bereiden op onze H. Mis. De onmiddellijke voorbereiding. Ik meen dat ze niet beter kan weergegeven worden dan door de woorden van de IMITATIO: „Cum summa humilitate cordis et supplici reverentia, cum plena fide et pia intentione honoris Dei ad hoe Sacramentum celebrandum, tractandum et sumendum, oportet Dei accedere Sacerdotem. Diligenter examina conscientiam tuam et pro posse tuo vera contritione et humili confessione (corde saltem) eam munda et clarifica; ita ut nil grave habeas aut scias, quod te remordeat et liberum accessum impediat .... Ingemisce et dole, quod adhuc ita carnalis sis et mundanus, tam immortificatus a passionibus, tam plenus concupiscentiarum motibus. (Im. L. IV. c. VII.) Nederige erkenning van zonden en zondigheid, van eigen onmacht en onwaardigheid. Om vergiffenis vragen ootmoedig, oprecht. Meer dan ooit Maria's hulp en bijstand inroepen. Bij het aankleeden, Maria vragen, dat Zij ons waardig make het H. Offer goed op te dragen. „Moeder, wees bij mij, blijf bij mij, gelijk bij Jesus, onder het Kruis. Geef mij uw gesteltenissen . . . Dan, „humiliter et fidenter" het altaar betreden. Van tijd tot tijd een blik op Maria, ongeveer als het kind dat zich verzekert dat zijn moeder bij hem is. Zij is immers ook gedurig bij Jesus geweest al den tijd van zijn bloedig Offer. Zij heeft recht op dezelfde plaats, op hetzelfde aandeel van ons offer. Het zal wel het beste zijn, zich toe te leggen op een eerbiedige, hartelijke, liefdevolle „letterlijke" aandacht aan de woorden der gebeden, letterlijke aandacht aan de handelingen die we verrichten. In de H. Mis, het oog gericht houden op Jesus, den Hoogepriester, wiens plaats wij innemen. Veréénigd zijn met Hem. Hij bidt „door ons. Wij bidden „door Hem. Eén zijn met Jesus-priester, vooral aan het altaar. De H. Communie van den priester. Het moet een volledige wederkeerige wegschenking zijn. „Hij" geeft zich gansch en volledig, met Godheid en menschheid, met Vleesch en Bloed, met Ziel en Lichaam. „Wij geven ons, geven ons in waarachtig „offer" met ziel en lichaam, met alles wat we hebben en zijn. De Communie weze wederkeerig! De dankzegging. Kostbare oogenblikken in ons priesterleven. Een half uur, ongeveer, niet minder. Laten we dan toch, ten minste een tijd „mediteeren", beschouwend doorbrengen. Is er een meditatietijd gelijk aan deze? Van hart tot hart een tijd tot den Meester spreken. Beter nog, niet spreken, maar zwijgen; zwijgend rusten aan het Hart van den Meester, gelijk Joannes bij het laatste Avondmaal, in puur geloof, zonder zich te bekommeren om „gevoelens". Maria zij er bij. Hij voedt op dat oogenblik onze ziel, gelijk de moeder haar kind; beter en inniger nog! Door middel van zijn H. Menschheid vloeit zijn goddelijk priesterleven onze ziel binnen. Dat is het oogenblik voor onzen geest, om zijn Wijsheid te drinken, zooals de Heiligen het uitdrukken, — voor ons hart, om zijn Liefde te drinken, — voor onze ziel om zich met zijn Godheid te voeden! DE PRIESTER, — en DE DUIVEL en DE WERELD. Jesus, onze Hoogepriester werd gesteld als een teeken van tegenspraak. Hel en wereld hebben Hem belaagd en gehaat met al den haat waartoe zij in staat zijn geweest. Ook de priester is een teeken van tegenspraak. Ook hem treft de haat van duivel en wereld. Signum contradictonis, ook de priester, de ware priester! Alles wat van den duivel en van de wereld is, haat den priester; en als heden de priester zoo gehaat, belaagd, omlaag gehaald wordt, dan is dat omdat de duivel meer dan ooit meester van de wereld is! Hoe verder een ziel van den duivel en van de wereld verwijderd is, hoe meer zij den priester eerbiedigt, hoogschat en liefheeft, met een eerbiedige, bovennatuurlijke liefde. Keizer Constantijn verklaarde, met zijn keizerlijken mantel te willen bedekken den priester dien hij zou zien zondigen. De duivel haat den priester, omdat hij een andere „Christus" is, de plaatsvervanger, de vriend van Hem, die in deze wereld is gekomen om des duivels rijk te vernietigen, en dien strijd tegen het rijk van den duivel heeft de priester voort te zetten. Met Jesus, is de priester dat „Zaad der Vrouwe, dat met en door de Vrouwe den kop van de slang heeft te verpletteren. Om die reden heeft dan ook de Almachtige den priester een groote macht gegeven tegen den duivel. De duivel vreest den priester en zijn priesterlijke macht. De duivel vreest meer den heiligen priester dan den engel, wegens de bijzondere macht die de priester tegen den duivel krijgt, krachtens zijn priesterschap; hij schuwt door hem overwonnen en vernederd te worden, omdat de priester slechts een menschenkind is, en hij: een geest, een zoo machtige geest! Maar de priester moet toch altijd den duivel vreezen. Deze stelt alles in het werk hem tot val te brengen, waar dit maar eenige kans geeft. Het ligt in de inzichten en de bedoelingen van God dat wij door den duivel bekoord worden. Jesus is het zelf geweest, en heeft het voorbeeld gegeven van dien strijd. Hij komt tot ons met dezelfde bekoringen: — Die ut lapides panes fiant .... De bekoring der zinnelijkheid. — Ons plaatsen op een hoogen toren, op een hoogen berg. Groote daden! .... De wereld zal u roemen! .... De bekoring om door onze daden uit te schitteren. — Hij zal, vooral, in sommige uren, sluw door hem uitgezocht, ons de wereld toonen met hare rijkdommen, en aantrekkelijkheden. Dat alles zal ik u geven .... als .... ja, als ge verraad pleegt, Hèm verlaat en mij volgt .... Zinnelijkheid, hoogmoed, superbia vitae, superbia mentis. Op alles één kort kordaat antwoord: Retro Satana .... Scriptum est de me ... . Ad quem ibimus? .... Liefde en trouw in eeuwigheid. Een of andere keer flink afgewezen, komt hij meestal niet meer terug; niet zoo vlug ten minste. Hij is de hoogmoed zelf! De priester moet strijden tegen den duivel en zijn rijk! Wie denkt eraan te waarschuwen tegen den duivel? Men gelooft minder dan ooit aan zijn macht en zijn invloed. En toch ze is zoo groot; grooter dan ooit door de verzwakking van het geloof. Hoe meer het geloof verzwakt, hoe grooter zijn invloed en zijn macht. Hij verbergt zich graag. Hij heeft niets zoo graag, dan dat men niet in hem gelooft, hem vergeet, zijn tegenwoordigheid in de wereld ontkent. Dan werkt hij het best en sleept de zielen in groot getal den afgrond in. Niet zonder reden heeft Paus Leo XIII het gebed voorgeschreven dat we dagelijks bidden na de H. Mis: „Verdrijf den Satan naar de hel met de andere booze geesten, die tot verderf van de zielen in de wereld ronddwalen". Met legioenen zwerven ze rond om de zielen te verderven. De priester strijdt tegen den duivel. De priester bidt tegen den duivel. De priester waarschuwt tegen den duivel. De priester bezweert den duivel. Bekend is de bezwering door Paus Leo XIII uitgegeven. Wat van den duivel gezegd wordt, moet gezegd van de wereld. Duivel en wereld zijn één. De wereld haat den priester, omdat hij, gelijk Jesus, getuigenis aflegt, dat hare werken boos zijn, ingegeven door haren vriend en vader, den duivel. De priester vreeze niet: Ego vici mundum! ook voor ons zijn priesters. Hij houde zich op een afstand van de wereld en van alles wat van de wereld is. De wereld besmet. Het begint met weinig: spoedig wordt het groot. Wij hebben in de wereld op te treden, gelijk Jesus, vooral de seculiere priester. Hij zij in de wereld, maar niet van de wereld. Hij beheersche de wereld, en late zich niet, in niets, door de wereld beheerschen. Dat is zoo groot! . De genade is overvloedig. Zij kan alles. Ego vici mundum. Haec est victoria mundi, fides nostra. Per quem mihi mundus crucifixus est et ego mundo! (Gal. VI. 14.) Het werk van den duivel en van de wereld is: de ZONDE. De zonde is het voorwerp van grooten afschuw voor God. Hierbeneden zijn dingen, die bij iedereen grooten afschuw veroorzaken, b.v. een lijk in staat van ontbinding. Dat gezicht! .... die stank! .... Het geeft een licht idéé van wat er moet omgaan in het hart van God aan afschuw, aan walging, voor een ziel in staat van zonde, een ziel die maar een „lijk" meer is. Maar wat te zeggen van de zonde in een priesterziel! Corruptio optimi, pessima! Speciaal nog wanneer die zonde gepaard gaat met ergernis! Er bestaat niets vreeselijkers. — Haat, doodelijke haat, bij iederen priester aan de zonde en aan al wat tot de zonde voert! NEDERIGHEID. De priester moet een man zijn van onwrikbaar geloof, en niet leven dan van het Geloof. Haec est victoria mundi fides nostra. Hij moet een man zijn van vertrouwen, onwankelbaar. Alles verwachten van God. Hij moet vooral de liefde hebben, voor God, voor de zielen. Van niemand wordt meer vereischt dan van den priester: sterkte, voorzichtigheid (prudentes sicut serpentes, simplices sicut columbae), matigheid, rechtvaardigheid. De priester moet in alles de rechtvaardigheid zelve zijn, vooral jegens de kleinen, de zwakken, de verdrukten, die hij altijd onder zijn bescherming moet nemen tegenover onrechtvaardige rijken en grooten. Wie was de vriend en verdediger van volk en armen, van allen en alles wat onrechtvaardig en onbarmhartig door den hoogmoed van zijn tijd veracht en verstooten werd, gelijk Jesus? De priester moet vooral: nederig zijn; nederig, sicut, ,,parvuli". Jesus noemde immers ons, zijn priesters, kinderkens. Klein zijn, nederig, zonder pretentie. Daarin ligt onze kracht. *) Onze Hoogepriester: „semetipsum exinanivit". (Phil. II. 7.) Hij is altijd nederig gebleven en „obediens usque ad mortem". „Quid habes quod non accepisti?" (I Cor. IV. 7.) Wie meent dat hij iets is, wijl hij niets is, bedriegt zichzelf. God weerstaat de hoogmoedigen. Aan de reinen en nederigen van harte geeft Hij zijn genaden en gunsten. Exaltavit humiles. Niet dat we niet de groote dingen moeten erkennen, die Hij aan onze ziel heeft gedaan. Integendeel. Het Magnificat is het *) Daarin bestaat ook de beslissende strijd! De H. Johannes Chrysostomus zegt: „Velen verachten den rijkdom en verafschuwen den wellust; doch hoe gering is het getal van hen, die eereposten en waardigheden weigeren, en die in hun hart niet eenige neiging koesteren om in het oog der wereld toch nog iets te zijn." (Hom. II, in Ep. ad. Tit. 3.) Het „iets" willen zijn,, „iets" willen worden in het oog der menschen, het wortelt zoo diep en in het diepst van 's menschen bedorven natuur. En tóch dat verlangen naar, die behoefte aan eer en roem, aan zelfverheffing, onder welken vorm dan ook, móet onderdrukt, móet vernietigd worden, willen we werkelijk tot „iets" komen in het geestelijk leven. loflied van de nederige Maagd Maria. Zij erkent de grootheid der dingen door God aan haar ziel gedaan, maar zij eigent zich niets toe, dan haar geringheid, en brengt alles terug tot God. Hier ligt het groote en oorspronkelijke verschil tusschen Lucifer en Maria. Lucifer eigende zich toe wat niet van hem was. Hoogmoed. Val! Maria eigende zich niets toe dan hare geringheid, en bracht het groote in haar gedaan terug tot God. Nederigheid. Verheffing boven alle schepselen! Zoo zal het ons gaan. Vernedering en val; of verheffing en verheerlijking, naarmate wij hoogmoedig of nederig zijn. Dit is onfeilbaar zeker. Nederigheid in 't bijzonder in onze betrekkingen en verhouding tot het GEZAG. Wij leven in een tijdperk van revolutiegeest! Die geest dringt door, eenigszins, tot in de heiligste milieu's: de beste huisgezinnen, de kloosters, onder de priesters. Nooit is het Gezag miskend, verkeerd beoordeeld, onbarmhartig beoordeeld, becritiseerd als thans. Daar aan toegeven, in zekere mate althans, is zijn leven onvruchtbaar maken. Dat kan God niet zegenen. Hoogmoed, verzet tegen het Gezag, openlijk of verborgen (meestal verborgen, om goede redenen), verzet tegen het Gezag is iets dat de ziel als verdort en onvruchtbaar maakt, uitdroogt. Daarom, bij ons priesters, eerbied, liefde voor het Gezag, in alles liefdevolle onderwerping aan het Gezag, waar wij het ook vinden; hooghouding van het Gezag, zelfs al zou de gezagdrager een onbeduidend mensch zijn, fouten en gebreken hebben, ja, niet zijn wat hij zijn moet! Wat zegt ons het Geloof? Alle Gezag komt van God. Het Gezag is voor ons de Wil van God! Zie, vóór de Consecratie is er op het altaar zuiver brood en wijn. De priester spreekt de woorden van de Consecratie. Uiterlijk is niets veranderd. Dezelfde „schijn" van brood en wijn. Het Geloof zegt ons: het is het Lichaam en Bloed van Christus-Jesus zelf. Iets dergelijks geschiedt voor het Gezag. Een mensch, misschien minder goed, minder begaafd dan wij, wordt aangesteld als overste. Uiterlijk is niets veranderd in dien mensch. Het is en blijft dezelfde, misschien gebrekkige mensch. Ons Geloof leert ons beter: Hij is voor ons geworden de drager van Gods Wil. En daarom heeft hij recht op onzen eerbied, op onze liefde, vooral op onze onderwerping en onderdanigheid. De priester met gezag en waardigheid bekleed, heeft nog meer reden om nederig te zijn. Hij vooral weze op zijn hoede, dat geen hoogmoed en hooghartigheid zijn hart binnen sluipen. Jesus heeft alles gezegd: hij weze de „dienaar" zijner broeders in het priesterschap. ,,Ik heb u een voorbeeld gegeven opdat gij zoudt doen zooals ik gedaan heb .... Ik ben gekomen niet om gediend te worden, maar om te dienen". Een merkwaardige les door den Meester aan de H. GERTRUDIS gegeven: „Elle priait aussi pour les dignitaires de 1'Eglise et plus d'une fois le Seigneur lui fit connaïtre que ce qui lui était le plus agréable dans les personnages arrivés aux premières charges était qu'ils les eussent comme ne les ayant point, c'est a dire, qu'ils exer^assent leurs fonctions comme si elles leur étaient confiées pour un jour ou pour une heure, se tenant toujours prêts a les quitter, sans cesser toutefois de travailler selon leurs forces a procurer la gloire de Dieu. Aussi devaient-ils toujours se dire en leur coeur: Allons, hate-toi a travailler pour Dieu et tu déposeras volontiers ta charge lorsque tu reconnaïtras avoir fait tous tes efforts pour procurer le triomphe de Dieu et le salut du prochain. (Le Héraut de lAmour Divin.) Het beteekent niets anders, dan zich onwaardig achten het ambt te vervullen dat ons is opgelegd, groot of klein, laag of hoog; er niet aan gehecht zijn; altijd bereid zijn het neer te leggen, als God het van ons zou vragen of toestaan; het vervullen enkel en alleen voor God en zijn glorie, voor het heil van de anderen, en niet, en in niets, voor ons zelf! MARIA en de PRIESTER-REP ARATOR. Zouden er wel twee harten zijn, na de Harten van Jesus en Maria, die er op aangewezen zijn om elkander te begrijpen, gelijk het Hart van Maria en het hart van den priester? Ze gelijken zoo op elkaar in hun verhouding tot JesusPriester. Het schoonste in de schepping is Jesus-Christus. — Het schoonste in Jesus-Christus is zijn Priesterschap. — Zijn Priesterschap is gansch gericht op het Offer van Zichzelf. En Maria heeft ons dat „Schoonste" gegeven. JesusPriester is de vrucht van haar schoot, Vrucht die ze ontvangen heeft in en door haren geest, eerder en beter dan naar het lichaam. — Zij heeft den Hoogepriester aan het menschdom gegeven, maar dan ook „als Priester". — Gansch haar leven was verbonden, innig verbonden met het Offer en het Offerleven van haar Zoon. Zij heeft met Hem éen en hetzelfde Offer gebracht, het Offer van haar Kind, haar eigen offer in vereeniging met het Zijne. — Jesus is de vrucht van Maria. Zonder Haar hadden wij Hem niet. Wij hebben Hem te danken aan hare vrijwillige toestemming in de Menschwording, aan hare vrijwillige medewerking. — Maria is zijn Moeder, de Moeder van Jesus ook als Priester, Als „Priester" heeft Zij Hem ons geschonken. Ook andere vrouwen kunnen moeder van een priester zijn, en het is haar grootste vreugde, haar hoogste geluk, haar trots op aarde, een blijde hoop voor den hemel. Maar zij brengen hun kind niet voort als priester. Dat kind, dat zij hebben voortgebracht, opgevoed, met de stille hoop wellicht in het hart: misschien zal God hem uitverkiezen voor het priesterschap, — en die gedachte alleen deed haar haar kind beschouwen als iets heiligs; — dat kind wordt „later" priester. Maria echter, en Zij alleen, heeft haar goddelijk Kind „als Priester" voortgebracht. Jesus was Priester van af het eerste oogenblik van zijn bestaan, bekleed met de volheid van het Priesterschap, omdat Hij bekleed was met de volheid van de Godheid vanaf het eerste oogenblik. Maria is Moeder van God, omdat haar Kind God is. Maria is Moeder van Jesus-Priester, omdat haar Kind nooit anders bestaan heeft dan in de hoedanigheid van Hoogepriester van het menschdom, Middelaar van het menschdom bij God. — Er is meer. Gelijk Maria medegewerkt heeft aan de voortbrenging van den God-mensch, — ontvangen van den H. Geest, — haar medewerking heeft verleend aan de Menschwording: „Ministra Verbi incarnandi" (Ven. Beda), zóo heeft Zij ook medegewerkt aan zijn zalving, aan zijn wijding tot Priester. Jesus werd tot Hoogepriester gewijd, gezalfd in den schoot zijner Moeder, door de mededeeling van de Godheid aan zijn menschheid, in de éenheid van Persoon. Met de volheid van de Godheid kreeg zijn Menschheid de volheid van het Priesterschap van het Nieuwe Verbond. Maria is de „ministra" geweest van die wondervolle vereeniging, door hare vrijwillige toestemming, door haar Fiat in de Menschwording van Gods Zoon, bijgevolg in zijn „Priester-zijn." Jesus is dus wel haar Priester, en Hij heeft Haar zijn priesterschap te danken, gelijk Hij Haar zijn menschheid te danken heeft. Maria, Moeder van God, Moeder van Jesus-Priester. — Ook nog om een andere reden is Jesus de Priester van Maria; op een andere wijze. Voor niemand is Jesus Priester geworden, voor niemand is Jesus Priester geweest zooals voor zijn beminde Moeder. Gansch zijn offerleven, zijn bloedig Offer aan het Kruis, ook zijn Eucharistisch Offer, is vóór alles, op de eerste plaats voor Haar geweest, de eerste onder de verlosten, de prima, de sublimiori modo redempta! Zóo is Maria allerinnigst verbonden met Jesus-Priester. Zijn Moeder, Moeder van Jesus-Priester. — Niemand is ook vereenigd geweest met zijn Offer, en is het nog, gelijk Zij. Jesus is Priester èn Hostie, Offeraar èn Offerande te gelijk. Maria heeft ons dat goddelijk Slachtoffer gegeven. Zij is Moeder van het Goddelijk Lam. Zij heeft ons zijn kostbaar Vleesch en Bloed gegeven, dat voor ons is geslachtofferd; Zij heeft het goddelijk Lam voor ons gevoed, groot gebracht. Eén met den Hoogepriester, het goddelijk Lam, heeft Zij Hem bijgestaan in zijn Offer. Zij heeft Hem opgedragen in den Tempel, bijgestaan gansch zijn offerleven door, bijgestaan vooral onder het Kruis, om Hem daar vrijwillig af te staan. Hem door hare toestemming aan lijden en dood over te leveren, in een oceaan van liefde, van medelijdende liefde, van smarten en tranen; met haar Kind zichzelf offerende voor de eer van den Vader, voor de redding, de verlossing van haar kinderen. Het „uur" van Jesus, Priester en Hostie, is ook haar „uur" geweest. Die band van Maria met Jesus-Offer blijft ook bestaan in het H. Misoffer, éen en hetzelfde Offer als dat van het Kruis. Maria, Moeder van Jesus-Priester, is ook op bijzondere, reëele wijze de Moeder van den Priester. — Hoe vaak hoorden wij het ons voorhouden. Maria heeft het goddelijk Hoofd voortgebracht. Zij moet bijgevolg ook de ledematen voortbrengen. Het kan niet anders. Jesus is en zal blijven, voor ieder in het bijzonder, gelijk voor Kerk en wereld in het algemeen, voor nu en in eeuwigheid, de „gezegende Vrucht" van haar schoot. De Moeder die het Hoofd voortbrengt, brengt ook de ledematen voort. Nu zijn wel alle ledematen dierbaar aan de moeder in het lichaam van haar kind. Maar toch bijzonder zijn hoofd en zijn hart. De priester is het hart in het geestelijk Lichaam van Christus. — Maria is bijzonder de Moeder van den priester ook als priester. *) *) Maria is mede-oorzaak van het Priesterschap van Jesus. Ons priesterschap is een participatio van dat van Jesus. Dus ook om die reden, moeder van ons, „als priesters". Maria is immers wegens hare medewerking aan de Menschwording en aan de Verlossing, de gezegende Middelares van „alle" genaden. Bijgevolg ook van de genade van het Priesterschap en alle genaden die er op volgen. Na den Vader, na Jesus, hebben wij ons priesterschap van Maria. Wat een troostvolle gedachte, maar ook niet zonder beteekenisvolle gevolgen voor ons priesterleven, te weten: mijn priesterschap is mij door Maria bekomen. Maria is mijn Moeder ook als priester! Vandaar een nieuwe, éenige, innige band van het KindGods-priester met Maria, zijn Moeder. In diepe werkelijkheid, is ieder priester, gelijk Jesus, al is het niet in dezelfde mate: haar „priester-zoon". En hoe innig, hoe diep, hoe groot is niet de liefde van die Moeder voor haar priester-kinderen. Hoe kunnen de andere moeders niet hun priester-zoon liefhebben, met een heel bijzondere liefde, hem eerbied toedragen, hem volgen in al zijn werken, in gansch zijn priestelijke loopbaan. Wat een liefde, wat een eerbied, wat een bezorgdheid. Het is niets vergeleken bij de liefde, bij den eerbied, bij de bezorgdheid van Maria voor haar priester-zoon. Zij volgt hem, zij begrijpt hem, zij helpt hem in al zijn werken en verlangens, Zij kent zijn gevaren en nooden, zijn strijd, den haat waarmede duivel en wereld hem vervolgen. Wie zal ons zeggen de liefde, de teedere, moederlijke liefde en zorg van Moeder-Maria voor haar priesterkinderen! En wat moet onze liefde voor Haar, onze Moeder, niet zijn; ons vertrouwen, ons kinderlijk vertrouwen, onze aanhankelijkheid? Laten wij, priesters, onze Moeder in eere houden. Zij verwacht iets bijzonders van ons: onze liefde, als andere kinderen van God; maar ook onze liefde als „priesters". Na de liefde van haar Zoon is Maria niets zoo dierbaar, 200 goed en zoet voor haar Hart, dan de liefde, de hartelijke, vertrouwvolle liefde van haar priesters. Zij heeft Jesus bijgestaan in zijn Offer, zichzelve zoo innig vereenigd met zijn Offer. Zij verlangt niets zoozeer, dan ook ons bij te staan en zich met ons offer te vereenigen. Met ons offer aan het altaar. Geven wij Haar daar de plaats, die Zij had bij Jesus' Offer aan het Kruis. Ook met óns levensoffer, om het te maken tot een offer van aangenamen geur voor de allerheiligste en aanbiddelijke Drie-Eenheid. Maria is ook de welbeminde Dochter van den Vader. Het is daarom haar taak de uitverkorenen te vormen, te leiden, te voeden. De uitverkorenen onder de uitverkorenen vooral, de priesters. Maria is en blijft de uitverkoren Bruid van den H. Geest. Door de werking van den H. Geest heeft Zij het „Sanctum" voortgebracht. Alle heiligheid komt door Maria, door de werking van den H. Geest. Aan Haar vooral behoort, komt het toe de priesters te heiligen. En daarom, willen wij heilige priesters zijn, priestersreparatoren, dan moeten wij tot Maria, Haar toebehooren, van Haar ons gansch afhankelijk maken, zooals God het wil, zooals Jesus het ons door zijn voorbeeld geleerd heeft; gansch van Maria zijn, geheel van Haar afhankelijk, onafscheidbaar met Haar vereenigd, als hare waarachtige kinderen; als kinderen, die Haar echt, waarachtig, volkomen en zonder voorbehoud toebehooren. Alle groote werken verricht de Almachtige, Vader, Zoon en H. Geest, door Maria. De heiliging van den priester zal en kan alleen door Maria komen. Met Maria en door Maria, met Haar, de Reparatrix, de herstelster van het menschdom: priester-reparator. Met Maria, door Maria, gelijk Jesus, haar Zoon, onze Hoogepriester, Sacerdos-Hostia! Moeder, goede Moeder, geef ons het verlangen, den wil, den moed om heilig te zijn; geef ons heiligheid, maak ons tot heilige priesters, heilig zooals Jesus het voor ons den Vader, op den vooravond van zijn lijden, bij de instelling van het priesterschap gevraagd heeft, heilig „in veritate". Wij doen dat beroep op uw Moederhart, voor Hèm. Bruid van den H. Geest, geef ons de Liefde, de ware liefde. Uit onszelf kunnen wij niets. Gij zijt de Koningin der harten, de Koningin der zielen. Gij kunt ons heiligen, ons heiligheid geven. Gij hebt de macht daartoe. Gij zijt de Koningin der harten, en ook Gij doorgrondt harten en nieren. Gij kent onze zwakte, onze ellende, onze krankheid. Aan U, Moeder, vreezen wij niet onze ellende bloot te leggen, omdat Gij onze Moeder zijt. Wij weten, dat Gij, onze Moeder, ons zult begrijpen, ons helpen, ons bijstaan, ons genezen. De wil is er, maar het vleesch, de natuur is zwak. Steun dan onze zwakte, leid onze wankelende schreden, naar den berg der heiligheid, naar den offerberg. Moeder, geef dan aan uw Zoon, geef aan de Kerk, geef aan de zielen, heilige priesters, voor de eer van den Vader, voor het RIJK van uw beminden Zoon, voor de heiliging der zielen, voor de redding van onze arme, schuldige wereld, opdat door U redding en barmhartigheid kome, gelijk weleer bij de eerste komst van Jesus op aarde. Moeder geef ons het verlangen .... geef ons den wil .... geef ons den moed heilige priesters te zijn. Doe voor ons een beroep op uw Bruidegom, den H. Geest. Dat Hij kome, de LIEFDE van den Vader en den Zoon; het vuur zijner liefde ontsteke; de harten der menschen, het aanschijn der wereld hernieuwe; aan alle priesters geve een „heilig" leven, leven van liefde en offer: SACERDOS ET HOSTIA. — Deus Caritas est. Summa sapienta: dilectio Dei! ORATIO. Ave, Maria, Filia Dei Patris. Ave, Maria, Mater Dei Filii. Ave Maria, Sponsa Spiritus Sancti. Ave. Maria, Templum totius Sanctissimae Trinitatis. Ave, Maria, Domina mea, Mater mea, Regina cordis mei; vita, dulcedo et spes mea carissima. Accipio Te in mea. Accipe me in tua. Tuus totus ego sum, et omnia mea tua sunt, o Virgo super omnia benedicta. Sit ergo in me anima tua, ut magnificet Dominum. Sit in me spiritus tuus ut exultet in Deo. Pone Te, Virgo fidelis, ut signaculum super cor meum, ut in te et per te Deo fidelis inveniar. Largire, o benigna, ut illis annumerer quos tamquam filios amas, doces, dirigis, foves, protegis. Fac, ut amore tui, terrenas omnes spernens consolationes, caelestibus semper inhaeream. Donec in me, per Spiritum Sanctum, Sponsum tuum fidelissimum, et te, fidelissimam ejus sponsam, formetur Jesus-Christus, Filius tuus, Sacerdos et Hostia, ad gloriam Patris! Amen! HET OFFER IN DEN HEMEL. Et vidi: et ecce in medio troni et quatuor animalium, et in medio seniorum, AGNUM STANTEM TANQUAM OCCISUM, habentem cornua septem, et oculos septem: qui sunt septem spiritus, missi in omnem terram. Et venit: et accepit de dextera sedentis in throno librum. Et cum aperuisset librum, quatuor animalia, et viginti quatuor seniores ceciderunt coram AGNO, habentes singuli citharas, et phialas aureas plenas odoramentorum, quae sunt orationes sanctorum. Et cantabant CANTICUM NOVUM dicentes: Dignus es, Domine, accipere librum et aperire signacula ejus; quoniam occisus es, et redemisti nos Deo in sanguine tuo ex omni tribu, et lingua, et populo et natione. Et fecisti nos Deo nostro regnum et sacerdotes; et regnabimus super terram. Et vidi et audivi vocem angelorum multorum in circuitu throni et animalium et seniorum .... dicentium voce magna: Dignus est Agnus, qui occisus est, accipere virtutem, et divinitatem, et sapientiam, et fortitudinem, et honorem, et gloriam, et benedictionem. Et omnem creaturam, quae in caelo est, et super terram, et sub terra, et quae sunt in mari, et quae in eo: omnes audivi dicentes: Sedenti in throno et AGNO: benedictio, et honor, et gloria, et potestas in saecula saeculorum. Et quatuor dicebant: Amen. Et viginti quatuor seniores ceciderunt in facies suas: et ado raverunt Viventem in saecula saeculorum. (Apoc. V.) * Pater Sancte. per Ipsum, cum Ipso, in Ipso, pro Ipso offero me totum, propter magnam Gloriam tuam et nostri misericordiam in Spiritu Sancto per Mariam Virginem. M. 25/9. '37. INHOUD. Voorwoord 3 DE PRIESTER 6 Zijn Zending 12 Zijn Waardigheid 14 Zijn Macht 15 DE HEILIGE PRIESTER 24 PRIESTERLIJKE HEILIGHEID. — SACERDOS- HOSTIA 34 PRIESTERLIJKE TOEWIJDING 35 AKTE VAN TOEWIJDING 58 W enken. SACERDOS-HOSTIA 63 VERSTERVING. BOETE 65 AGERE CONTRA 67 LIEFDE 68 LEVEN VAN VEREENIGING MET JESUS- HOOGEPRIESTER 72 HET GEBED VAN DEN PRIESTER .... 82 H. MIS EN COMMUNIE VAN DEN PRIESTER 84 DE PRIESTER, DE DUIVEL EN DE WERELD 86 NEDERIGHEID 89 HET GEZAG 91 MARIA EN DEN PRIESTER-REPARATOR . . 93 ORATIO AD B.M.V 100 HET OFFER IN DEN HEMEL 101