ARIËNS PRIESTER DOOR HENRY VAN OOYEN Joh. Roosenboom Heerlen Ariëns - Uitgeverij, Enschede Waarde Lezer (es). Indien de opzet van dit werkje, een eenvoudige ge~ illustreerde levensschets van Mgr. Ariëns te schrijven gelukt is, heb ik dit zeker te danken aan de vele ,,Vrienden van Ariëns", die mij met gegevens en materiaal bereidwillig ter zijde stonden. Aan hen allen dan ook mijn beste dank! Met name noem ik hier bijzonder Prof. Dr. G. Brom uit Nijmegen en den Zeer Eer waar den Heer Pastoor Geertman te Enschedé. Moge de opzet van dit boekje er ook toe bijdragen de kring van ,,Ariëns Vrienden" te vergroten en aan het leven van dezen groten ,,Priester" meer bekendheid te geven. De Schrijver. In dankbaarheid opgedragen aan den ZeerEerwaarden Heer Pastoor H. Geertman te Enschedé ten bate zijner te bouwen kerk. Ariëns ter ere. VOORWOORD. Gaarne aanvaard ik de opdracht van dit boekje om twee redenen. Vooreerst zal dit rijk geïllustreerd boekje veel er toe bijdragen om aan het veelzijdige priesterleven van Alphons Ariëns meer bekendheid te geven. Ariëns kennen is Ariëns ook liefhebben. En Ariëns liefhebben wordt vanzelf Ariëns vereren. Vervolgens: nog altijd staat ons voor ogen dit ideaal: een gedachteniskerk te stichten, waaraan de naam van Alphons Ariëns ten eeuwigen dage verbonden zal blijven. Dit boekje wil trachten dit ideaal nader tot de werkelijkheid te brengen en alles wat dit ideaal kan bevorderen juichen wij van harte toe. Den ijverigen schrijver, die met zoveel moeite de talrijke foto's en bescheiden uit Ariëns' leven verzameld heeft, wens ik geluk met dit werkje, waarin hij voor het nageslacht deze kostbare gegevens heeft bewaard. Moge dit boekje op ruime schaal verspreiding vinden en moge het beeld en het voorbeeld van dezen edelen priester blijven voortleven en nog menigeen opwekken tot daden van katholieke actie en christelijke charitas. H. GEERTMAN, pr. De beide ouders van Alphons Ariëns. ARIËNS' JEUGD. De redding der wereld begint met het huisgezin en moet wel daar beginnen, omdat het huisgezin de wieg van het mensdom is. Aldus Vader Kolping. Wij zullen dus eerst kennis maken met de ouders van den kleinen ,,Fons". Zijn vader, Mr. Willem Ariëns uit Utrecht, was een zeer gezien advocaat, die onder zijn cliënten vele armen kende en als volijverig lid der „Sint Vincentius Vereniging" in hoog aan¬ zien stond. Hij was vooral een man van echte Katholieke beginselen, uit welk hout zijn zoon straks ook zal blijken gesneden te zijn. De moeder was de oudste dochter van het gezin Povel-Brück te Amsterdam. Dit inroomse gezin met een talrijke kinderenschaar (er waren er 16), was een juweel voor de ogen van hen die de familie kenden. Op 26 April 1860 werd de kleine Fons geboren. Geen wonder, dat een der telgen, ontsproten uit deze kern van innig Katholicisme en vrome Godsdienstzin door hemelse genaden uitgroeide tot den rasechten „Priester Alphons AriënsDoor Vaders strenge beginselen gevormd en door Moeders zachte hand geleid groeide hij op tot zijn 10de levensjaar. Toen stuurden zij hem naar Als Jongeling. De kleine Fons op Moeder's schoot. Rolduc, waar hij toonde een uiterst begaafd student te zijn. In zijn 2de Rolducse jaar behaalde hij de „Prix general" met nog 6 andere prijzen en nog vele malen bezette hij de eerste plaats. Het laatste jaar van zijn gymnasium besloot hij met: 1ste prijs voor Latijnse en Griekse Letteren, alsmede voor Frans, Duits, Nederlands, Wiskunde en declamatie, 2de prijs voor Geschiedenis en 3de prijs voor Christelijke Leer. Zijn studiegenoot Dr. Sterck schrijft over hem: ,,Ik kan hem mij niet anders voorstellen, dan als een vrolijke vlugge jongen. Rap in alles, zo zelfs dat hem door zijn kornuiten een bijnaam gegeven werd, herinnerend aan een zeker vlug springend insect, waarvan hem evenwel de stekende eigenschappen geheel vreemd waren. Alphons was zacht en meegaand van karakter, goed voor zijn vrienden maar streng in alles, wat zijn leefregels betreft. Hij onttrok zich nooit aan spel en vrolijkheid, waar hem zijn bewegelijkheid toe dreef. Daarbij was Ariëns een voorbeeld van godsvrucht, ingetogenheid en deugd." Een ander studiegenoot, de Heer P. C. P. de Louw, tekent hem scherp en raak, hoe hij met zijn kameraden door de eeuwenoude gangen van Rolduc te redeneren liep „met de hand aan de kin en de daarvan opgestoken wijsvinger over de lippen". Dan ging hij nauwkeurig toeluisteren en scherp peinzen over wat we bespraken. Want dit kenmerkte hem toen reeds: zijn oordeel in te houden, totdat hij de zaak goed had overwogen, rijp doordacht had met zijn helder verstand, ja, men zou gezegd hebben, in vaste vorm met zijn klare blik had overschouwd. En dan gaf hij kloek zijn mening, kort en klaar zijn oordeel, maar zonder daarom halsstarrig vast te houden aan het resultaat van zijn overpeinzing en in de liefde, die toen reeds bij hem naar buiten trad, steeds waarderend de mening van anderen tegemoet komend. Wel kon hij guitig kritiek laten horen, maar nooit boos en meestal met een gulle lach, een lach die nooit Van baby tot jonge Doctor. zeer deed aan wie hij gold, maar die ten slotte deed lachen en de situatie die bij anderen pijnlijk zou hebben kunnen worden, blijmoedig pleegde te redden. Vandaar dat de conversatie met Ariëns, meestal van ernstige aard, steeds aangenaam verliep. Zij was zijn ontspanning. Met Ariëns verkeren was beter worden of ten minste naar beter worden verlangen en streven. Zó was het te Rolduc. Niet dat hij er met vroomheid te koop liep. Neen, hij was verre van een pilarenbijter en hij zat geenszins het langst in de kerk. Maar wat hij deed, dat deed hij goed. Zijn godsdienstig leven was echt, was waar, was diep, het had geen plotselinge hoog-opvlammingen, maar een constante, rustige zekerheid. Nooit bleek me bij hem iets van enige aanleg tot angstvalligheid. Zijn godsdienstige opvatting was gezond, zijn plichtsbesef klaar, zijn wilskracht sterk. En zijn liefde? Och, hij kon zich zo levendig in de bekommernissen van anderen indenken, zo innig het leed van anderen mee lijden! Zijn latere leven van zich geven, van zich ten offer brengen aan de kleinen, aan de misdeelden en verongelijkten, neen dat liefdeleven had niet een halve eeuw kunnen volgehouden, niet elke dag grootser kunnen worden als de charitas van den man niet was voorbereid geworden in den knaap, de grondpalen er niet waren vastgeheid in den jongen student." Bijgaande foto's geven echt het beeld weer hoe hij zich ontwikkelde. In Augustus 1878 was hij te Rolduc afgestudeerd en stond hij voor de levensvraag: „Wat nu?" Zijn Vader had gaarne gezien, dat hij in zijn advocatenpractijk opvolger werd, maar de hartewens zijner Moeder was hem eenmaal aan het Altaar te zien en deze wens zou tot haar grote blijdschap vervuld worden. Hij vertrok naar Rijsenburg, het groot-seminarie van het aartsbisdom Utrecht, waar hij studeerde van 1878—1882. Als Dr. Schaepman kon hij getuigen: De Seminarist debatterend. Daar werd mij de schedel los geslagen en met machtiger ideeën vervuld. Daar onderging hij, gelijk vele anderen de machtige invloed van Dr. Schaepman, wiens brede blik op het wereldgebeuren ook zijn visie verbreedde. Schaepman en Ariëns, de grote leermeester en de grote leerling. Schaepman de kampvechter — Ariëns de zielen-veroveraar, Schaepman de onstuimige volksredenaar — Ariëns de prediker van hart tot hart. Schaepman de politieke emancipator — Ariëns de sociale levenswekker en stuwer. Verschillende naturen, beiden gloeiende zielen, voor alles rooms en Priester, kinderen van de oude Moederkerk, verknochte zonen van den Paus, gehoorzame kinderen van den Vader. Op 15 Augustus 1882 werd hij daar priester gewijd. In de kring van zijn jeugdige vrienden. Groot Seminarie Rijsenburg te Driebergen. ,,In het midden van het mooiste plein ter wereld, vlak voor de St. Pieter te Rome. heeft Paus Sixtus V de grote obelisk neergezet, de zuil uit de keizerstijd die daar diep in de grond zat. Boven op de top, hoog in de lucht prijkt het kruis met een reliek van het hout dat de wereld verlost heeft. En een der zijden draagt het triomfantelijk opschrift : Christus overwint, Christus regeert, Christus heerst. Zo moeten ook wij Christus plaatsen in het midden van ons EIGEN PERSOONLIJK LEVEN." ARIËNS TE ROME. In October 1882 vertrok de pas gewijde priester naar Rome, de eeuwige stad om daar aan de Minerva Universiteit zijn studies voort te zetten en er in 1885 te promoveren tot doctor in de Godgeleerdheid. Reeds in die tijd viel hij op door zijn medeleven met het volk. Drie-hoog in een volksbuurt had hij zijn kamer en kwam zodoende met alle lagen van het volk in aanraking. Onder de vacantie reisde hij naar Turijn om Don Bosco te leren kennen en zijn werk te bestuderen. Daar maakte hij kennis met de grootse stichtingen van dezen Apostel der jeugd, wiens onbegrensd vertrouwen op de Voorzienigheid nooit werd teleurgesteld. Hier ontmoetten elkander twee heilige zielen, twee apostelen, die de noden van hun tijd aanvoelden en naar genezing zochten. Ook trok hij naar Sicilië om er de arme zwoegers in de zwavelmijnen te bezoeken, „wier lot weinig verschilde van dat der slaven." Hij leerde de arbeidsvoorwaarden kennen en maakte studie van hun sociale toestanden. Feller dan de imposante schoonheid van Rome's tuin, den Pincio, feller dan de laaiende zonnebrand op de Palatijn werd Ariëns getroffen door de zwijgende klacht van de grauwe, zonloze sloppen en krotten in het Ghetto en rondom de Piazza del Popoio, het volksplein, waar in mensonwaardige ellende en armoede duizenden hun trieste, wrakke bestaan voortsleepten. Daar leerde de fijngevoelige ziel van Ariëns de trillingen der armoede verstaan, daar sloegen de Caritas en de Misericordia: de Liefde en het Medelijden van zijn levensprogram diepe en brede wortelen in de grond, die eenmaal gedrenkt was door martelaarsbloed. Kon hij 't helpen, dat zijn bloed altijd zo zuiver rood is geweest, schrijft Prof. G. Brom en met recht. Van die tijd af was hij bezield met éen gedachte, n.1. zijn Inschrijvingsbewijs als Derde-Ordeling. leven op te mogen offeren voor het volk. Te Rome trad hij 7 Juli 1884 in de Derde Orde van Vader Franciscus. O, wat kon hij het uitjubelen over zijn geliefd Rome, als hij onder de naam Pellegrino zijn Romeinse brieven schreef aan het dagblad De Tijd. In dat aloude historische Rome in de onmiddellijke nabijheid van zijn Geestelijken Vader dronk hij de schoonheid der eeuwige stad met volle teugen in. Zijn verblijf daar heeft de fijne mens die Ariëns was, zeer zeker verfijnd en geadeld. Zo zijn er weer drie jaar voorbij gegaan, schrijft hij en in 1885, na zijn Bul en Doctorsmantel te hebben ontvangen, nam hij afscheid van de vele vrienden, die hij zich daar gemaakt had. Vaarwel, bevoorrecht land met Uw kerken en heiligdommen, waar uitstraalt in haar volle luister ,,De Roomse Schoonheid." Schoon zijt ge o Rome, heerlijk schoon Gij koningin der voorgeslachten De hoogste gaven, eelste krachten Zij vlochten U de vorstenkroon. (Schaepman.) Hij keerde terug naar Holland om daar zijn Priesterarbeid voort te zetten. Priester zijn, dat gaat te boven al dat iemand denken (mag; God in al zijn werken leven, mensen helpen dag en (nacht; Goddelijke woorden spreken, door God zelf daartoe (bereid; Banden in Gods naam te breken, leven doen in (eeuwigheid. (Guido Gezelle.) De kamer met kruisje was zijn studeer-vertrek te Rome. A. Ariëns als jonge Doctor. Licentiaat. Baccalaureaat. Zijn Doctorsbulle. A. Ariëns als Kapelaan. ENSCHEDE. 30 September 1886 werd hij benoemd tot kapelaan te Enschedé. Deze benoeming mogen wij 't werk noemen der Goddelijke Voorzienigheid voor hem, die van zich zelf getuigde van jongsaf democraat te zijn geweest en de gelijkheid in zijn bloed te hebben gehad. Zijn oom in Amsterdam had hem met zijn Doctorstitel liever op de katheder gezien en schreef nog aan hem of hij er moeite voor zou doen. Maar ach, hoe weinig kende hij zijn neef, die een terrein vond wat paste aan zijn natuur en geest en hij antwoordde dan ook: „Met zijn talrijke arbeidersbevolking biedt Enschede een boel werk en... werk waar ik pleizier in heb en zou iemand mij de verzekering kunnen geven dat het 10 jaar en langer zou duren ik riep van harte „Deo Gratias". De oude Jacobuskerk werd zijn standplaats. Hoe de Enschedeërs over hun nieuwen Kapelaan dachten? Dit zal ik U doen vernemen bij monde van den Heer Engels : „'t Is Zondag en de H. Mis is uit. De nieuwe kapelaan (Dr. Ariëns) heeft voor 't eerst gepreekt. Zijn preek en zijn persoon zijn het onderwerp der gesprekken van de arbeiders, die in groepjes huiswaarts keren. De algemene indruk is, dat hij goed preekt, wakker door zijn bril kijkt, doch dat hem overigens het vet niet in de weg zit. (Een Twentse uitdrukking voor magere personen). Wat dat laatste betrof, paste hij goed in zijn nieuwe omgeving. Hoe de jonge Kapelaan het hart van de „Tukkers" won? Eenvoudig op dezelfde manier, waarop de missionaris het hart der zijnen wint, de enig mogelijke manier: „de liefde van een Apostel". Geschoold in de school van een Manning en een von Ketteler toog hij aan het werk, de Priester die het levend woord des Meesters tot een levensopgave gemaakt had: Misereor super turbam: „Ik heb medelijden met de schare De kerk en pastorie te Enschedé, waar A. Ariëns gewerkt heeft van 1886—1901. STICHTER DER EERSTE R.K. ARBEIDERS VERENIGING IN DEN LANDE. Dit onderwerp behandelen is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wij zullen eerst een vluchtige blik moeten werpen op de toestand in de tijd 1880—1900, te Enschedé, waar ongeveer 7000 textielarbeiders onder dezelfde levensomstandigheden verkeerden, dezelfde belangen en gevaren kenden. Wel waren er tal van bekwame en begaafde werklieden, die als leiders der massa konden optreden. Een groot deel der arbeiders was niet godsdienstig, dus vanzelf ook minder gelukkig en meer tot ontevredenheid geneigd. Deze omstandigheden waren zeer zeker van invloed om in Twente onder de textielarbeiders en in het bijzonder in Enschede de beweging te doen ontstaan. Het was een rumoerige tijd waarin de arbeidersbevolking van Twente in die jaren verkeerde. Een algemene ontevredenheid had zich niet alleen van de socialisten, maar ook van de katholieke en protestants-christelijke arbeiders meester gemaakt. Bestond er eertijds een vrij gemoedelijke verhouding tussen patroon en arbeiders, van lieverlee kwam hierin verandering. Er kwam een totale omwenteling in de geestesgesteldheid der arbeiders. De verhouding der arbeiders ten opzichte der werkgevers werd hoe langer hoe scherper en steeds meer gespannen. Haat en bitterheid bezielden velen. De zeer lage lonen, de veel te lange en afmattende arbeidsduur, de gezins-ontwrichtende vrouwen- en kinderarbeid, de invoering van verschillende strenge maatregelen in tal van fabrieken, daarbij gevoegd de toenemende afhankelijkheid en onzelfstandigheid der arbeiders, zijn politieke onmondigheid en geringe zeggenschap in het openbare leven, welke meer nog dan de schrale boterham den arbeider hinderde, dit alles deed de ontevredenheid onder de gehele Twentse arbeidersbe- Het eerste bestuur der R.K. Arb. Ver. te Enschedé. In het midden Alphons Ariëns. volking toenemen. Nadat in 1885 een afdeling van de Sociaal-Democratische bond in Enschede werd opgericht nam de ontevredenheid in sterke mate toe, de socialistische bond groeide welig in deze voedingsbodem der algemeen heersende ellende. Het was in deze woelige dagen, dat de ontevredenheid der arbeiders toenam en tot verzet aanleiding gaf en onder leiding der socialisten het ene conflict na het andere ontstond, dat ook de katholieken in Twente in beweging kwamen. Dit openbaarde zich allereerst door de stichting van het eerste Katholieke Weekblad van Twente. Gesticht door den Heer G. Bruggeman op 17 October 1885. Een artikel van den Zeer Eerw. Heer Pastoor Groothuis, op 5 October 1889 gaf de stoot, om tot oprichting der eerste R.K. Arbeiders Vereniging te komen. Aan dit artikel zal zeker Alphons Ariëns niet vreemd geweest zijn. Na enige voorbereidende bijeenkomsten ten huize van }. Winkels en in overleg met Deken Mgr. Meurkens, werden op 24 November 1889 tachtig werklieden lid van de eerste R.K. Arbeidersvereniging. Tot voorlopig bestuur werden benoemd de heeren: J. Oude Groeniger, J. Winkels, B. Geerdink, J. A. Carré en H. Grondman. Alphons Ariëns werd aangewezen door den Deken om de jonge vereniging met raad en daad bij te staan en 9 September 1890 werd hij officieel benoemd tot eerste adviseur. Weinigen zullen destijds vermoed hebben, dat deze eerste R.K. Arbeidersvereniging de moeder-organisatie zou worden van een machtige en sterke cultuurbeweging, die de opvoeding en de verheffing van de katholieke arbeidersstand in het Aartsbisdom op uitnemende wijze behartigde. Maar ook weinigen zullen vermoed hebben, dat tal van leidende figuren voor de Katholieke sociale beweging hieruit gevormd zouden worden. Keten welke Dr. Ariëns bij zijn 123^-jarig Priesterfeest te Enschedé van zijn werklieden kreeg. Al spoedig werd de jonge vereniging voor grote moeilijkheden geplaatst door de werkstaking bij Morsman en Ter Kuile op 18 Februari 1890 en die eindigde op 13 Mei 1890. Zij ontstond door een gegeven ontslag aan een arbeider. Spoedig daarop liep de hele fabriek leeg. De gemoederen van een lang onderdrukt en miskend volk kwamen hierbij los. De fabrieken stonden zonder mensen en de machines stonden als verlaten kanonnen op een slagveld. De fabrikanten-werkgevers verklaarden zich solidair en wreekten zich door algehele uitsluiting der stakende arbeiders. De ellende werd steeds groter en dreigde de ondergang van dit volk te worden. Verbitterd en vol wrok liepen de arbeiders rond. Troepen soldaten trokken Enschede binnen om de arbeiders in bedwang te houden. Met geladen geweer patrouilleerden zij door de stad. Bemiddeling werd afgewezen. Nog enkele dagen en Enschede zou in een bloedbad herschapen zijn. Toen waagde Ariëns zijn prestige, ja zijn leven, schrijft Prof. Brom. Hij sprong het podium vol woedende socialisten op en bepraatte heel de woeste massa; en Vliegen constateert het met spijt: een kapelaantje liet de onverantwoordelijke staking mislukken. De wevers en spinners gingen 's middags opnieuw aan 't werk. Maar bij de fabriek stond de gehate burgemeester; hem gunde de arbeiders geen triomf; hij moest eerst weg ! Ariëns ging het hem voorstellen en Zijn Edelachtbare liep gedwee naar huis. DE GROEI VAN DE R.K. ARBEIDERSVERENIGING. De Enschedese Arbeidersvereniging ging door de stuwkracht van Dr. Ariëns voor wat betreft de vorming van een kern en opvoeding van een kleine groep arbeiders flink vooruit. Maar iets was er toch wat de vereniging node missen kon en dit was een vakvereniging. Maar ook hier zat de jonge Doctor niet stil en op 14 Januari 1891 werd de R.K. Twentse Fabrieksarbeidersbond opgericht en trad kap. Ariëns als spreker op. Nu moest er nog een verenigingsgebouw komen waar men kon vergaderen. Dit kwam ook tot stand met hulp van onzen voortvarenden kapelaan Ariëns. Op 24 November 1891 werd het eerste arbeiderstehuis, nu Tivoli genaamd, met een feestrede van Dr. Schaepman geopend. Hier kwamen vooral Zondags de R. K. vaders en moeders met hun kinderen verpozing zoeken en uitrusten van de zorgen en vermoeienissen der week. Hier vond Ariëns een prachtige gelegenheid om met de vrouwen vooral eens een hartelijk woord te spreken. Het was daar dan een grote familie met den geestelijken vader in het midden. Voor ieder een hartelijk woord, daar een goede raad en hier viel menige zonnestraal op het anders zo somber bestaan der arbeiders. Op 3 September 1893 hielp hij mede oprichten de „Leo Harmonie", die voor vrolijke afwisseling zou zorg dragen op de heerlijke Zondagen in hun eigen Verenigingsgebouw. Een zangvereniging kwam ook nog tot stand. Goede lectuur werd door hem gratis aan de leden verstrekt. Samen met den Heer Ludwig van Heek e.a. besloot De Leo-Harmonie thans. hij een tehuis te laten bouwen voor zwervers. „De Volksvriend" verrees, hier konden deze mensen tegen matige vergoeding een goed onderdak bekomen. Oprichten, organiseren, bouwen, dit was zijn leven. Sparen, dit grote nut trachtte hij ook bij de arbeiders ingang te doen vinden. Een brochure van den heer G. Koop werd op ruime schaal hierover verspreid en zo kwam de spaarbank ,,Providentia" tot stand ook met zijn medewerking. Het verenigingsgebouw en hotel „Concordia" werd gebouwd, daar het eerste gebouw ,,Tivoli te ver uit de stad bleek te liggen. In dit alles had hij de leidende hand. Kapelaan Th. de Bouter, de waardige opvolger van Dr. Ariëns. De fabrikant Willem Prinzen, de grote weldoener van Dr. Ariëns. Er is in Twenthe nog een plaats waar een stuk van zijn hart als reliek ligt „Haaksbergen , schrijft Prof. Brom. Deze fabriek heeft hem veel zorg en verdriet gebracht en zijn geld en gezondheid gekost. Door samenloop van omstandigheden werd een 40-tal Katholieke arbeiders ontslagen. Ariëns, gedreven door de gedachte van Mgr. von Ketteler, dat men productie-genootschappen moest stichten voor het volk, richtte een coöperatieve fabriek op ,,De Eendracht" in 1895. Deze onderneming heeft hem zijn kapitaal gekost en voorschot van verschillende vrienden, die hem niet allen zo royaal hun verlies vergaven als de Helmondse fabrikant Willem Prinzen, een boterkoning, door Ariëns inspiratie tot „Prins van de sociale actie" verheven, van wie hij jaren later de rest van zijn schuld vereffend kreeg. Het avontuur was een salto mortale, een dodelijke sprong, waar enkel iemand, die de genade van een wonder waard is, ongedeerd afkomt. Het wonderbare zit, voor zover zijn wil alweer edelmoedig medewerkte, in volstrekte opoffering. Zijn geld verloren; in 't oog van sommigen die 't resultaat alleen telden, ook zijn eer; bij anderen zijn vertrouwen. Hij scheen alles kwijt, maar hij bezat zichzelf; en wanneer een aandeelhouder nu zo wreed is, hem om verloren rente te manen, dan verklaart hij gerust, dat zo iemand fier mag zijn op zijn medewerking aan een grote zaak. Of de wond in zijn hart daarom ooit volledig sluit? Toen de fabriek door de ondergang bedreigd werd, trok hij zelf erop uit met zijn stalen van katoen en linnen. Wat hem dit reizen heeft gekost is met geen pen te beschrijven. Een winkelier uit Utrecht weet nog te verhalen van zijn bezoeken en getuigde dat zijn redeneren beter was dan zijn goederen. Noch zijn reuzenkracht en heldenmoed, noch zijn handige manier van De bouw van Concordia. Het Volkskoffiehuis, mede door Ariëns gesticht. zakendoen mochten tenslotte de fabriek voor ondergang behoeden. Zijn miskelk, een geschenk van zijn ouders, moest hij verkopen om de schulden te betalen. Wat Ariëns deed was niets anders dan in daden omzetten wat de grote Leo XIII in zijn bekende encycliek ,,Rerum Novarum" van 15 Mei 1891 schreef. Het was een grote voldoening voor Ariëns, dat hij bij het verschijnen van die encycliek kon getuigen: „Wat Rerum Novarum wil, doen wij hier reeds twee jaar . Ariëns liet het niet bij woorden. Hij had — aldus G. Brom — evenveel daden als wij woorden. Sociale noden in de arbeiderskringen zag eenieder die zich niet vrijwillig de blinddoek voor de ogen bond. Kap. Ariëns zag ze maar stak ook de hand uit. Zwakke naturen zien ook wel de noden, maar leggen jammerend de handen in de schoot. Sterke naturen als onze jonge Doctor steken de handen uit de mouwen, teleurstellingen worden hun niet bespaard, maar de moed wordt nooit verloren. Hij was een Apostel die onstuimig voortgejaagd werd door Christus liefde. Hij was de verpersoonlijking van het woord van den H. Paulus „Als Christus maar verkondigd wordt" en daarvoor was hem geen werk te zwaar, geen strijd te groot en geen pijn te fel. Op zijn bidprentje staat: „Een scherpe geest die noden en kwalen doorzag en blootlegde" en dit is het succes van zijn werk te Enschede geworden. Ariëns liet het ook niet bij daden, maar hij verbond het Labora met het Ora. Voor zijn werk vroeg hij steeds de zegen van Boven door het gebed. Een Zuster uit die tijd schrijft o.a.: Waanneer Kapelaan Ariëns een moeilijk geval moest bijleggen of bepleiten, of hier en daar moest spreken voor het nut van zijn veelomvattende taak, kon hij de Zusters in het Larinksticht duchtig aan het bidden Bij het vertrek uit Enschedé in 1891. zetten. Zo bracht hij de spreuk ,,Ora et Labora" in praktijk, begrijpend, dat slechts het samengaan van deze beide deugden voldoening kan schenken. Hij kwam zo graag bij de Zusters, die hem met haar gebeden steeds ter zijde stonden. Een oud-Pastoor van hem, de Z.E. Heer Smithuis, getuigt: nooit een nederige en gehoorzame kapelaan te hebben gehad, die zo kinderlijk eenvoudig was als hij! u <Ü J3 u (Ü T3 C QJ Q ra T3 Ui CO T3 '3 Ui Oï '5 a Si O O > OPRICHTER VAN SOBRIËTAS. Als Kapelaan en volksman zag hij Enschedé ontaarden. Er liepen lange strepen vol besmetting door de stad. Kwamen de mensen vooruit met hun loonbeweging ? Neen, ze zopen eenvoudig meer, de genever smeet alle actie omver ! (Brom). Eerst heeft hij de ideeën omgezet. In zijn krant schreef hij artikelen over matigheid en zedelijkheid. Op huisbezoek trachtte hij de vrouwen, die er toch het meest onder leden te bepraten en de man die aan tafel zat voelde zijn schuld groter worden. Laten wij nu even den man die er meer van weet aan het woord, den Heer Engels: „We voelden 't ook wel, maar durfden niet goed. Tegen de openbare mening inroeien in een klein stadje is nu juist zo lollig niet. We aarzelden tot 't koperen feest van Mgr. Ariëns. Wij wilden hem iets offeren. Daar schoot het door mijn kop: ons verbinden geen drank meer te drinken. Ik zocht medehelpers en... ze lachten mij niet uit. Ze hadden ook al gedacht dat er 'n drankbestrijding moest komen. De volgende avond stapten we naar de pastorie. Dr. Ariëns deed geduchte halen aan zijn pijp, kneep z'n ogen katachtig toe als om de prooi te strelen, die hem in handen viel. In eind Februari 1895 was het, dat het eerste matigheidsgenootschap werd gesticht." Wat heeft hij daarvoor geijverd, gesproken, geschreven, gereisd, gesticht, gestreden, geleden en gebeden. De Roomse Drankweer in Nederland is zijn werk en was dat zijn enig levenswerk geweest, dan ware hij reeds groot. Dit werk is uitgegroeid tot het machtige „Sobriëtas" van heden ten dage, met zijn duizenden leden. Een pracht stuk cultuur, een bouwwerk van ,,De Krim" ten tijde van Kapelaan Ariëns. mensen, met aan 't hoofd onze H. Vader en Gods onmisbare zegen als onderpand. Hoevelen zullen er niet voor hun ondergang zijn behoed door lid te worden van deze vereniging? De vele dankbetuigingen en verhoringen door Dr. Ariëns verkregen liggen in dikke bundels in het Ariëns-Archief te Nijmegen. Zij spreken van ontzaggelijk leed, maar ook van grote vreugde! Deze vluchtige beschouwing over Sobriëtas moge ik besluiten met een verklaring van Ariëns zelf: „Als ik mij zelf moet ontleden, zou ik willen zeggen, dat de idee der Christelijke Democratie mij altijd en in alles bezield en geleid heeft. Het volk heeft alleen vertrouwen in zijn eigen mannen, door hen zelf gekozen. Zij alleen kennen ten volle zijn noden, behoeften en wensen en alleen die maatregelen welke door hen of thans in overleg met hen genomen zijn, zullen kunnen bogen op zijn sympathie en ware sociale bevrediging schenken. Het ligt voor de hand! Menen wij niet allen onze eigen zaken beter te kennen dan wie ook en willen wij ze niet in vrijheid zelf besturen? De vrijheid kan losbandigheid worden, de macht overmacht, zeer zeker. Daarom spreek ik ook van de Christelijke Democratie! De volksinvloed moet zich bewegen langs de lijnen der Christelijke beginselen, zoals die door de Kerk met gezag getrokken worden. Maar dit voorop gezet, ligt in een vrije democratische inrichting en actie alle heil opgesloten; omdat daardoor alleen gewaarborgd wordt de vruchtbaarste ontwikkeling der individuele krachten ten algemene nutte. Die christelijke democratische geest heeft „Sobriëtas van de aanvang af bezield; de actie der afdelingen, bonden, federatie was er immer door gekenmerkt en het is ontegenzeggelijk daaraan vooral te danken, dat de katholieke drankbestrijding zich zo snel heeft ontwikkeld, de eenheid nimmer geschokt werd en de onderlinge liefde bij het kader altijd is toegenomen." No. 1. J- " ' Jwttri Ï803. Katholieke "W erkman. Maandblad voor de S. £. WerkliatoVereenigingai in Orarüsel. Aarw» tvmrTXMt.il bij •onrci(l«i«linx rjrunt-r U*j I KaMe i~ - rann. vw» iri'.tn mi hohii of Vrtnififli i« reah 'Mi/. I n öem**n 5 mts. |.tt Jat. .«>1 uk* ialen v- ctat». U" «UGCBMAJt Uiockmm. J MmmMn "»)« "Fun uftvm? aan n-nva volkomen ovwaaetKwmg o#7. D. H. eenigin(rd-'*«m oc* v wactrteo n-wkj laat X-tJil WWIU tt&Il U1UU deo AaratéMwhop Utrecht - om »• eerlyk »rh*>e-clieuteu teat de ?•» *'cl£"Majgdr oaovoadtg 'ten leden dar Ovnrjjvkoh» t"DIUWMtwflpng Bïl nCAT r.0-4.«r-n# Irr rerw ran de iD«i).l!ti»c«bofnv.dBn Uit tw«.n&ik voor h* h-t wm 6.re Yen. ma- DVUedR.TiSf V ^'TiÏTl.'1:.Ti'1*!I Ug^naa'yytenhart . tct gyiadiens*. an zedelijkheid. bia«L «ui (.'root jrfnn n(. 7j><1 irtmidcr f)r. S.lu«|>man uxi z«kkpo. hel moet Uea " ■«'*' ■ -Jjubekwaoaa ma.ken toot hon reoht." ?KK"*?Ï0P "*• LifMrMcnNo.lT In) Otf^bvV. k.xii«yi;,'ak -l«r :i/i>9tder( door het Ver- ' Do artevlera hehbeo 1 echten, waarvan rum " . Dj>p-uol nn-oieu vorvrsn-oc i>5in»>. :j ri;rve Para. - wel niet niet »te.;hu vour hou Ruluk. luaar erenwjc»-' .Vldll . . . . fl«K'Kuii){:nder »afde, naartocb oena m~ I tot heUderKamrhc nartachauui Ddar>oor , ", , . "" ' J- v-»-.lryl* ^iiflhi inon-i -ticrt-W Tivn'e - J e.riiier moeten zij beèrwMciLald rrlurwt'u "" "" «rx-iM ke»., m jbfiia rt..r Verecmam« lf rtellen ZKd. j - naar gerat en reur hart "**' k E *«" "">* P«» vergo.lt»,», m stekte .inr. eer» reaoiclhiad uit te geren, | Va* K»wt Heiang ia do opname der I iue*k™" »«»«iondij>l. In 'i langvo der ver- yeralagen. Vete. bepaaldelijk de gc- * ». ahmilm. bed-n k« ( ■ t.on.len *rte,t.ten gewijd dm 1911 eo gr». ; huwde Soden. konnen de wvadwringen niet 1 a«a. Mo 1 m avc^rtuac hni • oor'. 11 ; Tf f van porto, aan geregeld bewonen. Toeli nvwten nj me-te- ' ttet tui ie *5 tmjidr!i«o; cwer *tu.-r„'.1^, al de leden de.- Oïcnivjlaii.; Werklieden- . leren met bet wel en wee hunner vereenl- I „ a« dn ra.fi. ^7 Verwring «1 van -k-n TL. K.TueuWchon gmg en daartoe wmvH han iteaelegennei l ' _ JT,Tw, > , "•':l f i- ri^k.vjbel.lor»-l>«»d 70.1 w-vdnn toege- m het «*AdU»djteb™toi». Ook 'nLh<.l.w^raaderen. *uor micnii*thin vrKii.1 iian .*•- *i+*Tder*#amng «anfclofit, Hjj doet wal, xegt Thomai i Kemp», die Q . " '« «nr K>. redactie - die tr OMeaxaal ga- landonw en de gan-che Proviaote. Hacht , u«„ «wtigd .. — gooit toot .era een opstc'. a1» da kruixvaarde. »u .km niauwr® tn-l Lu, v' h^1füowe ^le*Ue «" i.^r algwnwoon m verband het krwh op uw «hmu#'.arnrnJSi ÏTW.,», te,e, Wc Of ■■taau.1 ■ mei da vraa^ der t^ds: WrlJt» vurtt !**''"« «-)n ««Lil j> UbtwUn w,. piaate mort da arbe'dw lmiwman 10 Oe hr^ed -}nlp!o. ^bmutwl»» d« W «Njücrf ik s.°s?ïfe"iajssi,sJSj ïsrs;""t**■*"*■■•■ -■» ALS JOURNALIST. Onder de aanwezigen op de vergadering van de plechtige opening van het gebouw der R.K. Arbeidersvereniging te Enschede was ook de Heer G. Bruggeman uit Oldenzaal. Onder de indruk van Schaepmans woorden en geestdriftig gestemd door de machtige manifestatie van zulk een talrijke en geestdriftig gestemde vergadering, vatte de Heer Bruggeman het plan op een blad uit te geven voor de arbeiders. Op deze vergadering gaf hij zijn idee te kennen aan enige vrienden en bekenden. Hij was wel genegen dit blad gratis te drukken indien men maar voor de redactie wilde zorg dragen. Er waren op deze vergadering twee eminente mannen, die dit aanbod met beide handen aangrepen, n.1. Dr. Ariëns en Dr. Sloet. Onze drie vrienden Dr. Ariëns, Dr. Sloet en de Heer Bruggeman trokken aan de arbeid en op 1 Januari 1893 verscheen het eerste nummer, dat wij hierbij afdrukken. Redacteur werd Dr. Ariëns en Dr. Sloet. Dit blad heeft op den Katholieken arbeider in en zelfs buiten Twente een grote invloed uitgeoefend. Op het hierbij afgedrukte blad van de „Katholieke Werkman" ziet U het hoofdartikel van Dr. Ariëns waarin de leuze van Vader Kolping „God zegene het eerzame handwerk" nog de hoofdgedachte uitmaakt. Ook werd Dr. Ariëns aangezocht om redacteur van ,,De Tijd" te worden, doch hij heeft dit niet aanvaard. Leo XIII, de Paus van Rerum Novarum. BEDEVAART NAAR ROME. Kort na het verschijnen van de encycliek „Rerum Novarum" stuurde Ariëns twee afgevaardigden der R.K. Werkliedenvereniging naar Rome en wel de Heren }. Winkels en A. Engels. Ook nu organiseert het Werkliedenverbond Rome-reizen. Was hierin Ariëns ook niet een voorloper? Op 30 April 1893 vertrokken de Heren Winkels en Engels, nagestaard door een menigte arbeiders, die daverende hoera's ter ere van den Paus der werklieden, deden klinken. Als afgevaardigden van bijna geheel Twente brachten zij den H. Vader de adhaesie-betuigingen over en vroegen zij voor allen de Apostolische Zegen. Het morele peil der arbeiders werd door Ariëns zeer verhoogd en heden ten dage plukken wij nog de vruchten van zijn heerlijk werk. Enschedé had Ariëns nodig en Ariëns voelde zich daar op zijn plaats. Onder de fabrikanten had hij zelfs „vrienden" gekregen en bij de onthulling van het Ariëns-monument te Enschede sprak de oud-Burgemeester, de WelEd. Gestr. Heer Edo Bergsma ontroerende woorden over zijn „Vriend Ariëns", die hem in de moeilijkste tijden tot een grote steun is geweest en waaraan Enschede veel, ja zeer veel te danken heeft. Ariëns de geboren Theoloog, werd door de omstandigheden gemaakt tot sociaal werker, die zijn wetenschap voor de praktijk niet wegsmeet, maar de zedeleer toepaste op de volkshuishoudkunde. Dat was het geheim van zijn werkkracht, de motor van zijn scheppingskracht, het succes van zijn organisatie's, de veerkracht van zijn stuwvermogen. Ariëns als Pastoor te Steenderen. (1901 — 1908). PASTOOR TE STEENDEREN. 1901 —1908. Na zijn woelige Kapelaansjaren werd hij op 31 Mei 1901 benoemd tot Pastoor te Steenderen, het landelijke dorpje met zijn sirene rust. Hoe hard moet hem die rust gevallen zijn na het werken en zwoegen onder zijn arbeiders, wiens advocaat hij wel eens genoemd werd. Een plattelands Pastoor, aldus de Z. Eerw. Heer Swildens, die boerennoden grondig kent en in het boerenleven en boerenbedrijf zich volkomen inwerkt en inleeft was hij niet. De nood der arbeiders, de arbeiders-organisaties en niet minder de sociale kwestie in verband met het alcoholisme hield hem ook toen zó vast, dat de eigenlijke agrarische kwesties bij hem althans uiterlijk en in het openbaar niet tot uiting kwamen. Toch is de roem van zijn naam doorgedrongen in ieder huisgezin van den katholiek georganiseerden boer. Als grote en in ons land eerste propagandist der sociale Zendbrieven van Z.H. Paus Leo XIII was hij ook voor de boerenorganisaties vooral in het begin van hun bestaan een ware wegwijzer op sociaal terrein. Maar vooral als propagandist der drankbestrijding is hij menig boerenhuisgezin tot grote zegen geweest, al lachte misschien ook menige boer om die geheelonthoudersbeweging. Maar ook daar, hoewel ver van zijn arbeidersvrienden verwijderd, werd menig briefje geschreven vol raad en aansporing om het eens begonnen werk te vervolmaken. Prof. Brom schrijft terecht: „Hij maakte van zijn obscuur Kruisverbond een centrale, van zijn nog obscuurder Maria Vereniging een vormschool en als een veroveraar, teruggedrongen binnen een enge kring, mobiliseerde hij telkens weer legers, waarin recruten gevangen veteranen vervingen. Geen Achilles mokkend in zijn tent Intérieur der R.K. Kerk te Steenderen. maar een Napoleon, die op Elba nog een miniatuurtroep drilde, tot hij opnieuw Europa als slagveld kreeg. Kon hij niet in de eerste rij dienen, hij diende in de laatste, maar dienen bleef hij en vanuit de achterhoede drong hij dan de voorlopers verder. Zijn Goddelijke Meester te mogen dienen was voor hem een heerlijk ideaal, gelouterd door het Paulijnse vuur trachtte hij van zijn parochianen leken-apostelen te maken en waardige zonen van Vader Franciscus. Alleen zedelijk hoogstaande mensen zijn sterke figuren, waarvan grote dingen te verwachten zijn. Door zijn voorbeeld in het bijzonder werden zijn parochianen gevormd tot offervaardige katholieken, die weten te offeren als dit gevraagd wordt. Enige aardige voorvallen, die weer spreken van zijn overgrote liefde voor zijn medemensen, wil ik hierbij laten volgen. Van enige kennissen had de jonge Pastoor een nieuw pak gekregen. Enige tijd later, toen men den Pastoor steeds weer in zijn oude pak zag lopen, vroegen zij er eens naar waarom hij het andere niet meer droeg. Wat bleek? Dit had hij inmiddels aan een armen boer gegeven, die had het harder nodig, sprak hij. Dat dit voor de eerste gevers niet pleizierig aandeed, is te begrijpen. Tijdens een bezoek van een zijner vrienden aan de gastvrije pastorie deed zich nog een aardig voorval voor. Er wordt gebeld en een zuster van het „Leger des Heils" vraagt een bijdrage voor de arme kinderen. Pastoor is platzak! en roept de hulp in van zijn vriend voor een offertje. Jawel, zegt deze, maar niet voor het leger. Dit was net iets voor onzen jongen Pastoor, die dit mooie werk direct in bescherming nam, zeggende: ,,ik geef aan alle instellingen die goed doen en het leger geeft aan de armen voedsel en onderdak, dus dat is voor mij wel een motief om er aan deel te nemen". Zoo offerde zijn De heer Huising op bezoek te Steenderen. vriend, eerst met tegenzin, naderhand met liefde, een offertje voor dit mooie doel. Zijn liefde drong hem in alles, het geven was hem een genot, hoewel om te kunnen geven hij heel wat heeft moeten offeren en lijden, meer dan wij hier kunnen neerschrijven. Menig leed werd eerst geleden, voordat de vreugde van weldoen hem dit verzachtte. Hoe dikwijls herhaalde hij niet de woorden van St. Jan: „Laat ons niet lief hebben met woord of tong, maar met daad en waarheid , Geestelijke verdieping, broederzin, soberheid, dat zijn de drie punten, die hij zelf heeft aangegeven als waardemeter van zedelijke grootheid. Dit alles kon slechts opbloeien uit de vruchtbare bodem van eigen oprecht, diep, geestelijk leven. Slechts zeven jaren is Ariëns pastoor geweest op het platteland, in het Gelderse Steenderen. Uitstekend zielenherder is hij daar geweest, dat spreekt vanzelf voor ieder die hem ook maar enigermate heeft gekend. Want plicht ging voor hem boven alles en in de zeven jaren, dat Steenderen het voorrecht en het geluk had, hem als Pastoor te bezitten, was het zijn plicht zieleherder van de parochie Steenderen te zijn en kregen dezen dus ook alles, wat hij met de overgrote gaven van zijn verstand en vooral van zijn hart schenken kon. In menig boeren- maar vooral boerinnenhart wordt hij nog herdacht vol dankbaarheid voor hetgeen door dezen drankbestrijder voor dat huisgezin is gedaan. De persoon Ariëns zal men vergeten, de Priester zal blijven voortleven en aangroeien tot een pieuze verering. Hoevele Katholieken zullen dankbaar weten te getuigen dat hun gebeden werden verhoord door zijn voorspraak. Het is een groot volk, dat zijn grote mannen eert! Te midden van enige Paters van het H. Hart. DE AARTSBEDELAAR VAN NEDERLAND. Pastoor Ariëns en geld ! Een wonderbare samenkoppeling van afstotende en aantrekkende krachten. Geld was voor hem gedurende heel zijn leven een bittere bron van leed, en.. .een reine bron van vreugd. Tegenstelling is een kenmerkende trek in grote karakters. Geld is middel, geen doel, predikte Ariëns met zijn geloof. Ook mijn geld is middel, dorst Ariëns te concluderen en hij had de moed om deze stelling in de praktijk van het eigen leven toe te passen, hij gaf geld en goed en de Eendracht te Haaksbergen werd het zorgenkind van lange jaren. Ook uw geld is middel, mocht deze prediker met meer recht prediken voor tallozen in stad en land, bij wie hij aanklopte voor goede zaken en lijdende mensen. Hij klopte aan bij Katholiek en niet-Katholiek, liet zich introduceren door vrienden, vroeg adressen van kennissen, hield een lijst bij van ,,als weldadig bekend staande personen" in den lande. En toch, een kwelling was en bleef bedelen voor den man, die heel zijn leven gebedeld heeft. Hij is wel eens zwak geweest, als hij op de stoep stond, de schelknop reeds in zijn hand: en de walging hem te machtig werd, en hij heenging. Zo'n ogenblik van zwakte illustreert de moeite, die het hem kostte, de talloze malen, dat hij wel schelde, om met overtuigende warmte zijn zaak of arme voor te dragen. Hoe wist hij dan met tact op te treden, zodat de bedelaar niet den gever, maar de gever den bedelaar bedankte voor de aangeboden gelegenheid om wel te doen. Viel het vragen hem zwaar, geven was hem een kin- Dr. Ariëns in de kracht van zijn leven. derlijke vreugde. In de laatste tijd ontving hij een grote som van een goeden vriend, die, niet-Katholiek, Ariëns toch hoog vereerde. Men moet den ouden man gezien hebben om te begrijpen met welk een innige, kinderlijke vreugde hij tientje voor tientje uitdeelde, de geestelijke aalmoes verbindend met een stoffelijke. Geld is maar een middel ! En dan aan de mogelijkheid te denken, dat een boedelverkoop na de dood iets kon opbrengen: te sterven zonder alle „middelen gebruikt en verbruikt te hebben ! Dat is zo iets als in de parabel een kapitaal renteloos in de grond begraven. Alle middelen moesten gebruikt zijn, als Broeder Dood bij dezen Franciscuszoon kwam. Hij maakte grote schuld, waarvan Leutesdorf met zijn ontelbare retraitanten profiteerde, en weer ging de afgeleefde, afgewerkte bedelaar gebukt onder zware zorg; maar „fijn" was het „niet in een eigen bed te sterven". Hij heeft de „echte" waarde van het geld gekend, de hemel-waarde. De aarde-waarde ontging hem dikwerf, en het medelijdend hart liet niet altijd het nuchter verstand aan het woord komen. Het ware midden, wie houdt het altijd ? En voor Gods rechtertroon kan altijd succesvol gewezen worden op Hem, die aan het Kruis stierf uit liefde. Dr. W. v. KOEVERDEN, (de le opvolger van Ariëns als pastoor te Maarssen.) Gezicht op Maarssen aan de Vecht. PASTOOR ARIËNS TE MAARSSEN. Op 28 Augustus 1908 kwam hij te Maarssen. Eenmaal onder de rook van Utrecht gevestigd, begint de zon op zijn veel bewogen levenspad wat meer te schijnen en hier moet hij onvergetelijke dagen hebben beleefd. Immers in 1919 werd hij benoemd tot Geheim Kamerheer van Z.H. den Paus. Toen pas kon men bemerken de talrijke vriendenschaar die zich in de loop der jaren rond hem gevormd had. Het regende gelukwensen en telegrammen. Geheel Maarssen vierde feest. Een ooggetuige, de Zeer Eerwaarde Heer Swildens schrijft hierover: ,,In zijn parochie moest die hulde openlijk en groots worden gebracht en ook door een stoffelijk bewijs moest getoond worden de hoogachting der parochianen voor hun beminden herder. Met moeite was de pastoor ten slotte overgehaald, om de kwelling van een huldiging te ondergaan. Maar van een geschenk was daarbij niet gesproken. Dan was alle moeite voor niets geweest. Het had zoveel moeite gekost, hem een paarse toog te doen aannemen van een vriend, die, het mag hier wel als een bijzonderheid vermeld worden, op dezelfde dag en hetzelfde uur als Dr. Ariëns begraven werd. Toen kwam de grote moeilijkheid : de keuze van het geschenk en na veel heen en weer gepraat onder de leden van het feestcomité kwam de geniale idee te voorschijn, om aan Dr. Ariëns terug te bezorgen de kelk, die bij zijn eerste H. Mis het geschenk zijner ouders was geweest en bij zijn vertrek als Kapelaan van Enschedé verkocht was, om de schulden te delgen, die hij na de opoffering van zijn bezittingen nog had te delgen. Schulden, die gemaakt waren om Roomse fabriekers Ariëns gehuldigd bij zijn 40-jarig Priesterfeest. ■ Zijn kelk. De jubilaris te midden van zijn familie. van Enschedé en omstreken te steunen in hun zware strijd voor het bestaan en misschien nog zwaardere strijd voor het recht van organisatie. Door prijzenswaardige medewerking van den pastoor van Vasse, aan wiens parochiekerk deze kelk ten slotte was geschonken, en de welwillende toestemming van Z.D.H. den Aartsbisschop kon dit plan worden verwezenlijkt. Maar ook in intieme kring had pastoor Ariëns over het bezit van een eigen kelk en over zijn kelk altijd gesproken op lichte toon als iets overbodigs en zonder waarde. Zou dat geschenk welkom zijn ? — Met enige spanning schreed in de namiddag van de huldigingsdag de feestcommissie naar de pastorie. En om die reden was het, dat slechts met een kort, laat ik zeggen, neutraal woord de voorzitter der commissie, de HoogEdelGestr. Heer J. G. Suring, het geschenk aanbood. Toen kwam het ontroerende moment, dat niemand der aanwezigen ooit uit het geheugen zal gaan. Plechtige stilte. Na een wijle: „Mijn kelk", „Mijn oude kelk". En handen en ogen streelden het dierbaar kleinood, totdat de ogen bleven rusten op de gedreven medaillon, voorstellende de patrones zijner moeder. Dan werd het hem te machtig. Met beide handen moest de feesteling zich aan de tafel vasthouden. „Mijn moeder" was het woord, dat een zee, een hemel van dierbare herinneringen verried. Maar als dan na enige tijd de pastoor het woord neemt, dan mogen de aanwezigen horen de mooiste rede, die de gevierde redenaar ooit gesproken heeft, over vriendschap, die in het fijne gevoel zich toont en uitviert. Met alles wat in deze dagen en later zeker nog meer over Mgr. Ariëns geschreven is en zal worden, moest ook dit, dunkt mij, hoe intiem overigens ook, publiek worden gemaakt. Dat een priester voor armen of voor een goede zaak zijn kapitaal, zijn bezittingen offert, gebeurt gelukkig wel meer. Ten slotte is zijn levensonderhoud dan toch nog gewaarborgd. Maar afstand Met Belgische vluchtelingen. doen van de kelk, die hij bij zijn priesterwijding - ■ op zijn hoogste feestdag — ontving van zijn ouders — van die na God hem het dierbaarst zijn op aarde — is een offer van veel grotere waarde. Een offer, dat hartebloed kost, een offer waarvan Dr. Ariëns de grootheid en de zwaarte verraden heeft, ongewild, toen plotseling, zonder dat hij het kon denken, die offergave hem teruggeschonken werd. In de pastorie hangt het schilderij van A. Ariëns, geschilderd door Antoon Molkenboer, die zijn nobele trekken voor ons vereeuwigd heeft. Op de deur vlak over zijn schrijfbureau staat geschilderd de spreuk: „Mijn Vriend is, die me durft te verbeteren". Zou er ooit iemand geweest zijn die hem inderdaad verbeterd heeft ? zoja, dan moet ook deze een heilige zijn geweest! Het parochieleven kwam tot ongekende bloei. Prof. Brom schrijft hierover: „Tegenover zijn huis bouwde hij een klein Concordia en zijn kerk heeft een krans van twaalf verenigingen, als om de voorspelling te vervullen: „de toekomst van een parochie zal uit een groep verenigingen bestaan. Het liturgisch leven is er op peil. Hij hoort ergens de kinderen mooi saam bidden en hij laat het onmiddellijk iemand zijn scholieren leren. Heel toevallig komen er te Maarssen allerlei voorstellen in verschillende bonden. In de kerk te Maarssen stonden z.g. armenbanken, die geen knielplanken en leuningen hadden. Dit vond hij zo stotend, dat er spoedig andere banken kwamen net als de andere, waar ook de armen fatsoenlijk op konden zitten en knielen. De armen zijn Gods lievelingen en dus ook de mijne! Er kwam eens een bedelaar aan de Pastorie om een hemd, daar hij er geen een had. De huishoudster wilde den man afschepen met te zeggen, dat Pastoor geen oude hemden meer had en geen nieuwe kon missen. Juist hoorde de Pastoor dat gesprek en zei direct: „Dat kan toch niet, die man moet een hemd hebben. Heb ik er geen meer, Zijn handschrift. dan haal je er een van jou hoor! Er was niets aan te doen, de meid moest een hemd offeren. Zijn leus was: ,,Beter tien keer te geven en negen keer onnodig, dan een keer te weigeren als het nodig zou zijn! Men ziet een gevoelig hart, dat medeleed met iedere nood van lichaam, ziel en maatschappij. Een priester vol zelfverloochening, die alleen onbarmhartig voor zichzelf met al het zijne ook zich zelve gaf — waar hij lijden zag — trots miskenning en teleurstelling. Zo komen we aan het jubileumjaar 1922, het jaar van veertigjarig Priesterfeest. De kern van Katholiek Nederland was daarbij tegenwoordig en weer was het een gejubel en gefeest. Tal van deputaties van vereniqingen uit alle delen van het land waren gekomen om den Jubilaris te huldigen. Het scheen of onze 62 jarige Priester weer opnieuw jong werd, een zijner gasten vroeg aan hem: „Maar Doctor hoe houdt U het uit ?" en lachend antwoordde hij: „O, ik ben als een veer. Men kan mij heel diep neerdrukken maar als men mij loslaat spring ik weer op". Geen werk van Apostolaat bleef hem vreemd, hij heeft het begonnen, gestuwd of tenminste gesteund. Zijn Priesterziel drong hem altijd tot meer, groot en klein, arm en rijk, allen hielden van hem als van een Vader. Nog vier jaar na zijn Priesterfeest bleef hij te Maarssen, achter in de kerk was het eerste boekenstalletje en op alle mogelijke manieren probeerde hij zijn parochianen goede lectuur te verschaffen. Het sublieme boek „Maggy was een zijner lievelingswerken. Zijn preken en lessen die in het ,,Ariëns-Archief" te Nijmegen zijn, getuigen van de zorg en nauwkeurigheid waarmee hij zijn taak opvatte. Zes en zestig jaren van zijn leven zijn nu reeds voorbij, vruchtbare jaren, op allerlei gebied. Op 19 November 1926 verkreeg Hij zijn Emeritaat en vertrok naar Amersfoort. R. K. Kerk te Maarssen. In zijn werkkamer te Maarssen. Ariëns te Parijs in 1925 bij de Unio Apostolica. LÏÏ5£ ttgS&'fs-JüSSr-r ITrï'wT' *tUA-'Ch="""-5 A« oiichon. ia madeleine. / Prof. Th. Wolters. Eerste rij rechts onderaan: Alphons Ariëns. ASSISTENT DER UNIO APOSTOLICA. Toen dr. Jan Smit, de oprichter der Unio Apostolica in ons land, benoemd was tot Apostolisch vicaris van Noorwegen, werd aan Mgr. Dr. Ariëns de taak toevertrouwd als assistent voor Nederland de verschillende diocesane Uniones met het hoofdbestuur te Parijs te verbinden. Het algemeen kapittel der Unio te Parijs in 1925 bracht mij met hem in nauwer aanraking. Enkele persoonlijke herinneringen mogen daarom hier een plaats vinden, om dr. Ariëns ook in dit opzicht beter te kennen en te waarderen. Na lange onderbreking zou dit kapittel gehouden worden, vooral om de regel in overeenstemming te brengen met de wensen van Z.H. Paus Pius X, die, zelf eenmaal lid der Unio, als paus haar protector wilde zijn, in plaats van een der kardinalen aan te wijzen, zoals gebruikelijk is. Bij een ontmoeting met dr. Ariëns van wege de drankbestrijding had ik als secretaris der Bredase Unio hem verzocht, enige onzer wensen op het algemeen kapittel te willen verdedigen. Na enige dagen kreeg ik als antwoord — typisch Ariëns — : ,,Ik heb U wat anders te vragen. Wilt U mijn socius zijn ? Ja zelfs mij vervangen als ik verhinderd ben ? U zoudt mij daarmee kolossaal veel genoegen doen en de zaak grotelijks dienen... I = i, 2 — 4 ! En zeker voel ik mij i; ik vergeet een massa dingen en moet mijn indrukken met anderen kunnen verwerken". Altijd dezelfde: zich zelf onderschatten! Dankbaar heb ik natuurlijk gebruik gemaakt van het aangeboden voorrecht, zijn reisgezel te zijn. „Monseigneur !" neen, dat mocht ik niet zeggen: „Ze noemen mij altijd: pastoor". En mag ik nu een geheim verraden ? Hij was het ook eigenlijk niet meer. Bij het overlijden van den paus vervalt de waardigheid van Bij een Congres van de Croix d'or. geheim kamerheer en met President van Schaik had Ariëns afgesproken, voor een nieuwe benoeming geen stappen te doen. Hij kon zijn geld beter gebruiken ! Wat heb ik moeite gehad om op het kapittel verwisseling van rol te voorkomen ! Telkens opnieuw zou hij zich op de achtergrond dringen, overtuigd, dat een ander alles beter kan, en niet vermoedend, hoezeer hij daardoor de goede zaak zou benadelen. Van al de aanwezigen op het kapittel heeft niemand ook maar bij benadering de invloed gehad van Ariëns. Eerstens om een bijkomstigheid: Italianen en Spanjaarden spraken op hun wijze Latijn; dat nauwelijks werd verstaan; Engelsen en Ieren hadden een tolk nodig; de Duitsers hadden geen visum gekregen. Maar Ariëns sprak natuurlijk Frans en pakte daarmee de Fransen. Dan won hij al aanstonds weer hun sympathie, door de internationale broederband te verdedigen tegen de ontactische nationalistische afscheidingspogingen der Duitsers, die toch nog schriftelijke voorstellen hadden ingediend. Anderzijds vonden zij in hem ook weer een pleitbezorger voor verbroedering na de lang niet afgestorven oorlogshaat. En ten slotte: die charmante Fransen hebben meer verstand van de beroemde Franse slag dan van degelijke organisatie. Ariëns de pionier van ons Katholiek verenigingsleven, zag onmiddellijk de zwakke plekken in de ontworpen regel en had mede een verbeterde redactie gereed. Wat stonden ze paf van dien beweeglijken Nederlander, die in iedere trek en iedere zenuw leefde, terwijl ze uit Holland een half-bevroren stokvis hadden verwacht. Geen wonder dan ook, dat hij, ofschoon Nederland in ledental bij alle vertegenwoordigende landen achterstond, bij het afscheidsdiner de ereplaats innam en werd uitgenodigd, namens allen een woord van dank te spreken en tevens iets te vertellen van Nederlandse toestanden. Hoe genoten de Fransen van zijn eenvoudige improvisatie met de aan Ariëns eigen schokkende Grote groep voormannen, vrienden van Ariëns. 1 Dr. Poels. 2 Dr. Sloet. 3 Jhr. Ch. Ruijs de Beerenbrouck. 4 Mgr. Prinsen. 5 Mgr. v. Schaik. 6 P. Steenhof. 8 Henri Hermans. 9 Prof. v. Ginneken. 10 Dr. Gerard Brom. 11 Dr. W. Blom. 12 Zoetmulder. 13 Prof. Roels. 14 Reet. Simonis. 15 Dr. Hoogveld. 16 Dr. W. v. Koeverden. 17 Rector v. d. Hengel. 18 Past. J. Schaik. 19 Deken Bodifée. 20 Prof. Groenen. 21 Prof. Veraart. 22 Kapelaan Uijttewaal. 23 Jan Stuyt. 24 P. Ildefonsus. zinnetjes vol flitsende waarheid en typerende kracht. Wat voor een waardigheid hij dan wel in ons land bekleedde ? Dorpspastoor ! Nu begrepen zij er nog minder van, maar noteerden toch moeizaam zijn adres. Wat een beminnelijk mens was Ariëns, onuitputtelijk in kleine attenties voor iedereen, fijngevoelig en dankbaar in alle kleinigheden. Hoe zou ik erkentelijk kunnen gewagen van zijn vele voorkomendheden voor zijn veel jongeren reisgezel en andere kennissen. Liever een enkel voorbeeld, dat ook weer de Unio raakt. De Duitse voorstellen waren - in 't algemeen terecht niet aangenomen. Na de weigering van het pasvisum moest dit voor hen dubbel pijnlijk zijn. Maar daartegenover stond, dat de algemene secretaris, Mgr. Olichon, een zeer waardig en sympathiek protest had uitgesproken tegen deze willekeurige behandeling der Duitse afgevaardigden; in woorden van echt-Christelijk gevoel echter zijn welwillende gezindheid had doen blijken, 's Avonds laat nog moesten we Mgr. Olichon gaan verzoeken, dat hij vooral van die woorden aan de Duitsers mededeling zou doen. En zelf is Ariëns naar Duitsland gereisd, om bij gelegenheid ener bijeenkomst der Duitse Unio het gesprokene te bevestigen. Van nabij was ik ook getuige van zijn waarlijk-kinderlijke godsvrucht, als wij pelgrimeerden naar de plaatsen, vol dierbare herinneringen voor het Katholiek gemoed, waaraan Parijs en geheel Frankrijk zo rijk is: de martelplaats van een honderdtal Franse priesters, slachtoffers van de Commune; de graven van Ozanam; St. Vincentius a Paulo, Perboyre en Sinte Genoveva; N. D. des Victoires, St. Pierre de Montmartre, Lisieux, enz. Bovennatuurlijk in zijn opvattingen wist hij al zijn handelingen te adelen; een priester moet ruime fooien geven, was een van zijn vaste spreuken; wij moeten meer dan anderen gemakkelijk geven. Hij was trouwens bang van geld, bang ook voor rijke mensen, de beste dan uitgezonderd, aan Pastoor Ariëns op vacantie in Wight (Engeland). wie hij het dan ook gemakkelijk maakte, met hun „talenten" te woekeren. Maar we dwalen af; het zij me vergeven, omdat ik den Assistent der Unio in die omstandigheden leerde kennen. Sindsdien heeft de Unio de eerste plaats in zijn hart gekregen. De drankbestrijding was hem o zo dierbaar, we weten het allen. Maar ik kan getuigen, dat hij voor zich de bloei der Unio als zijn gewichtigste taak beschouwde en in tientallen brieven nog van zijn ziekbed haar belangen behartigde. Na zijn eerste instorting schreef hij me met het oog op de eerste bijeenkomst der Nederlandse Uniones: ,,U kunt casu quo wel zeggen aan de vergadering, dat ik op mijn ziekbed me buitengewoon gelukkig voel over mijn lidmaatschap. Wat zou ik zonder dat mijn elementaire priesterlijke plichten slordig verricht hebben! Ook nu ontbreekt er nog heel wat aan. Maar hoe zou 't dan geweest zijn ! Ook over Parijs verheug ik me zeer. Ik voel me nu veel meer dan vroeger met onze Franse (en andere) broeders verbonden — in leven en dood — en dat is een grote troost." Over sommiger aarzeling, om ook seminaristen tot de Unio toe te laten schrijft hij: ,,Ik zou dat redelijk vinden, als de Unio iets buitengewoons vroeg, maar het zijn toch allemaal dingen, die je als fatsoenlijk priester doen moet. Waarom dan gezegd: bedenk je nog eens goed ? ?" ,,De hoofdzaak m.i. is: dat alle Dioc. Besturen goed overtuigd zijn van de noodzakelijkheid der Unio voor onze clerus, getuigen wat Leo XIII en Pius X gezegd hebben; en dan ook v. d. plicht, die op ons rust, om ze zo krachtig mogelijk te propageren." Maar overigens, als altijd, zijn persoon telt niet mee : „Om mijn persoon hoeft het absoluut niet te gebeuren. Het is, helaas, geen deugd van me, maar ik ben in die dingen totaal onverschillig... De zaak is me alles waard, de rest niets". Bij de vele waardering, die dr. Ariëns bij zijn zalig Even poseren. afsterven mocht ondervinden, is slechts met een enkel woord melding gemaakt van zijn ijveren voor ,,het priesterlijk deugdenleven". Moge deze persoonlijke herinnering bijdragen tot hoger waardering ook van deze zijde van zijn veelvuldige werkzaamheid en in 't bijzonder de leden der Unio aanleiding geven, dien dierbaren dode in hun gebed dankbaar te gedenken. TH. WOLTERS. A ZIJN EMERITAAT. Nog zie ik hem komen — aldus de Z.Eerw. Heer B. de Groot — naar Amersfoort op de 19e November 1926, gebroken en afgestreden naar geest en lichaam, om in het Moederhuis der Zusters van St. Jozef zijn laatste levensdagen door te brengen in stille voorbereiding op de dood. Niemand onzer, die hem daar zag neerliggen op zijn rustbed in zijn kamer, dacht er aan, dat hij nog zou opstaan van zijn ziekbed en zich nog eens in haast jeugdige kracht zou tonen. En toch, wat niemand geloofde, gebeurde. De krachtige wil om nog te leven en te werken, overwon een ogenblik de hardnekkige aanvallen van een slopende ziekte en hij stond op om met jeugdig idealisme en met vasthoudende energie te gaan werken aan wat hij beschouwde als de „roeping van zijn laatste levensdagen". En hij greep weer naar de pen om met vaardige hand zijn rake en pakkende zinnen neer te schrijven en op te wekken tot onverflauwde ijver voor de zaak, waarvoor hij zijn gehele leven had gegeven en gestreden. En hij stond weer in de eerste gelederen, vooraan in de vuurlinie, zelfs vóór de jongeren uit, brandend van strijdlust voor de kamp, die onze tijd tegen nieuwere vijanden heeft te voeren. In een gesprek met Pater Maas sprak Mgr. Ariëns : Wij moeten vast de strijd aanbinden tegen de sigarettenpest ! ! Deze had zelfs op de seminaries een bedenkelijke vorm aangenomen en ziet na enige tijd besluiten vele seminaristen om in de week in het geheel niet meer te roken en Zondags matig. Hier had dus weer zijn woord een weldadige uitwerking. En hij ging er op uit als jong propagandist, om de Het Zusterhuis waar Pastoor Ariëns tijdens zijn emeritaat verbleef. parochies en dekenaten van het Aartsbisdom af te reizen en overal aan te sporen het St. Petrus' Liefdewerk op te richten als het missiewerk bij uitnemendheid van onze dagen. En de tijd, die hem overbleef, besteedde hij aan zijn uitgebreide persoonlijke correspondentie of aan het ontvangen van bezoeken, die altijd weer werden dienstbaar gemaakt om belangstelling te wekken en tot actie aan te sporen, voor ieder liefdewerk dat tot eer van God of tot zegen van de naaste kon strekken. Zó was hij voortdurend aan de arbeid, van 's morgens vroeg vijf uur, waarop men hem in de sacristie van de kloosterkapel kon vinden, tot in de avond toe, waarvan hij gaarne enige ogenblikken afstond om ons te verwarmen door zijn bezielend woord over verleden of toekomst. Doch hij vergat daarbij, dat de dagen van zijn jeugdige kracht voorbij waren. Hij vroeg te veel van zich zelve. Geest en lichaam waren niet meer bestand tegen de grote inspanning, die hij dagelijks van beide vorderde. En zo komt de tijd, dat de man met ontembare energie het bed moet houden. Het veelbewogen leven van dezen groten Dienaar Gods neigt ten einde. Miskenning en teleurstelling waren hem rijkelijk bedeeld en nu komen angst en twijfel zijn Priesterhart doorboren. Het is of zijn Goddelijke Meester hem dit overzond om zijn priesterleven nog meer te heiligen en om zijn ziel nog meer te zuiveren, gelijk zijn naamgenoot den Heilige Alfonsus de Liguori. Het grootste gedeelte van de dag moet hij op zijn ziekbed doorbrengen op bevel van zijn dokter. Dat rusten was een marteling voor den man, die sprankelde van activiteit en werklust. Als er dan ook iets is geweest wat hij er niet goed heeft afgebracht in zijn leven, dan is het zeker dat rusten. Talrijk zijn de brieven die hij op zijn rustbed stuurde De Kapel van de Eerw. Zusters te Amersfoort. over heel Nederland. Het St. Petrus Liefdewerk heeft hij tot het laatste toe gesteund met al zijn kracht. Op zijn rustbed verdiepte hij zich veel in geestelijke boeken, zoals Elisabeth Leseur, Kardinaal Mercier en vele andere. Een ziekenzuster die hem in deze dagen veel ter zijde stond verhaalt van hem: ,,Ik herinner mij nog levendig die ziektetijd, Pastoor was op zijn rustbed altijd bezig en druk bezig ook; overigens liet hij zich als een kind behandelen." Want ondanks zijn grootheid en zijn sublieme deugd, misschien dank dat alles, was hij een kind in onschuld en onbeholpenheid. Maar door die menselijke zwakheid, die afhankelijkheid, die het ziekzijn met zich medebrengt, door dat alles heen straalde de schoonheid van zijn gave ziel. Als ik een model-mens wil voorstellen is het Dr. Ariëns. Inderdaad een nobele, fijn besnaarde, tere, hoge, onbaatzuchtige ziel. Een weldaad zo iemand in je leven te hebben ontmoet! Dat maakt je leven rijker en dieper. Te midden van al het lagere en doorsnee gedoe was het een hoge, stralende figuur, een model waarnaar je-je graag zou willen vormen. Eerlijk was hij voor God en de mensen en toch zo zacht, zo teer, zo voorzichtig, overdreven bang om iemand pijn te doen. Veinzen deed Pastoor Ariëns nooit, maar als het er opaan kwam anderen te verontschuldigen, was hij o zo diplomatiek. Overigens was hij zo helder als water, klaar als de dag en oprecht als een kind. Hij was goed, hartelijk en altijd bereid om iemand te helpen met zijn fijngevoelde bescheidenheid. Hij waardeerde het werk van anderen, van zichzelf had hij een zèèr nederig gevoelen. Hij heeft pijnlijke vernederingen moeten ondergaan van de mensen, velen begrepen hem niet! Geen wonder, hij stond te ver boven den man van alle dag. De vader der armen, de ijveraar voor Gods huis, de vriend der priesters, de troost des adels, het voorbeeld voor allen: de brave priester gaat sterven. Het retraitehuis Johannisburg te Leutesdorf. Op 7 Augustus 's middags om 5 uur riep zijn Goddelijke Meester Hem tot zich om Hem de vruchten van zijn weldadig Priesterleven deelachtig te maken. Geen betere tekst kunnen wij hier neerschrijven dan die van zijn bidprentje, opgemaakt door Dr. W. van Koeverden: „Een fijnbesnaarde ziel, die om Christus te brengen, overal ging, ook al deed het pijn. Een scherpe geest, die noden en kwalen doorzag en blootlegde. Een gevoelig hart, dat medeleed met iedere nood van lichaam en ziel en maatschappij. Een priester vol zelfverloochening, die, alleen onbarmhartig voor zichzelf, met al het zijne, ook zichzelve gaf, waar hij lijden zag, trots miskenning en teleurstelling. Een apostel, die onstuimig voortgejaagd werd door Christus' liefde. Dat allen, wien hij weldeed, door woord of daad of vriendschap, hem gedachtig blijven en bidden naar de oude zede: Heer, geef hem de eeuwige rust." Hij was een dier uitverkoren zielen, die God in de loop der eeuwen heeft geroepen om door vrijwillige zelfopoffering en heldhaftig gedragen leed verzoening aan te bieden voor de zonden der wereld. Moge zijn leven vol offer en strijd een rijkdom van vruchten voortbrengen ook aan het verre nageslacht! Moge God Zijn trouwen dienaar, die God beminde boven alles en zijn naaste meer dan zichzelf, verheerlijken en hem als een lichtend voorbeeld stellen van onbaatzuchtige liefde aan de baatzuchtige wereld. De zitkamer van Mgr. Ariëns te Amersfoort. De kamer waar hij 7 Augustus 1928 overleed. C/3 G O O 02 O c £ CJ CD U a w u O w CD O LIJKREDE OP MGR. DR. ALPHONSUS MARIA AUGUSTUS JOSEPHUS ARIËNS Uitgesproken 11 Augustus 1928 te Maarssen door Mgr. Prof. Dr. J. H. Hoogveld. Ego suscitavi eum ad justitiam, ipse aedificabit civitatem meam et captivitatem meam dimittet. Ik heb hem verwekt tot gerechtigheid, hij zal mijn stad opbouwen en mijn gevangenen zal hij in vrijheid stellen. Isaïas 45 : 13. Broeders en Zusters. Met welke andere naam zou ik u kunnen aanspreken, nu wij staan om de lijkbaar van den man, die ons allen een vader is geweest. Of is er één onder u, die niet zal moeten getuigen, dat iets, wellicht veel, van het beste, dat hij in zijn ziel meedraagt, is voortgebracht door hem, wiens afgestreden lichaam wij komen vergezellen naar het graf? Het past ons, zijn schuldenaren, bij dit afscheid even stil te staan om in ons het besef van de plicht tot dankbaarheid te bevestigen. De lijst waarin het leven van Alphons Maria Augustus Joseph Ariëns is gevat, ziet er eenvoudig uit. De Utrechtse knaap genoot zijn opvoeding in zijn vaderstad en te Rolduc; Rijsenburg en Rome onderwezen hem de gewijde wetenschappen. Vijftien jaar zag Enschedé hem als kapelaan, een zevenjarig pastoraat te Steenderen volgde en gedurende achttien jaar genoot deze gemeente het voorrecht dien goeden herder te bezitten tot de uitputting den onvermoeibare tot rusten dwong. Maar wat een volheid van leven beweegt zich binnen dit eenvoudig kader. Hoe dringt en stuwt daar van dag tot dag de levensspanning, hoe bruist er de levensbewogenheid, hoe laait er fel op de levensgloed. Er tintelde en trilde iets van Zuidergloed in dezen landgenoot. Ja, hij was wel gedoopt met de zalige zonnedoop van 't eeuwig Rome, waarover ,,pellegrino" Opgebaard in de R. K. Kerk te Maarssen tijdens de solemnele uitvaart op 11 Augustus 1928. met zoveel enthousiasme schreef en waarover hij altijd met zoveel wijding en warmte sprak. Deze man van wien het heette, dat hij in Enschedé stond, maar werkte in heel Nederland, deze man heeft één ding niet verstaan: te staan. Zijn bewonderenswaardige vitaliteit heeft hem in beweging gehouden, lichamelijk en geestelijk, in beweging gehouden ook in de dagen van zogenaamde rust, tot de dood tot stilstand dwong. Tot alle goed bereid heeft hij veertig jaar lang de gehele vaderlandse bodem omgewoeld om er Gods zaad in te doen ontkiemen. Is hij met zijn bezielende geestdrift niet rondgetrokken van Noord tot Zuid en tot ver over de grenzen om allen te ontsteken aan zijn heilige gloed? Want hij wist, dat er veel edels sluimerde in de mensen, maar het moest gewekt; hij wist, dat er velen waren van goede wil, maar deze moest gemobiliseerd; hij wist, dat er talrijken omhoog wilden, maar de weg lag voor hen in het duister. En hij verstond, wat niet alle grote mannen verstaan, dat het noodlottig is, als één alles wil doen en hij trachtte zich daarom te verhonderd-, ja verduizendvoudigen. En ziet, Nederland is vol van zijn geestelijk nakroost. Wie meet de zegen, die van deze man over onze gemeenschap is neergevloeid! Dat het stille en verborgen, maar boven alles gewichtige parochiewerk — het zij bij deze lijkbaar met nadruk uitgesproken — daarbij zó geschiedde, dat hij zijn broeders in de zielzorg ten voorbeeld mag worden gesteld, dat is alleen mogelijk geweest, omdat hij de zeldzame schat talenten van den Goddelijken Leenheer ontvangen, wist op te voeren tot de hoogste winst. Als we op dit ogenblik uit dit overrijke leven iets naar voren mogen brengen, dan zijn het de twee scheppingen, die de historie voor immer aan zijn naam heeft gebonden en die mij Isaïas' woord hebben te binnen- Zijn graf te Maarssen. gebracht: ,,Ik heb hem verwekt tot gerechtigheid, hij zal mijn stad opbouwen en mijn gevangenen zal hij in vrijheid stellen." Hij, de arbeidersapostel, is begonnen met de heropbouw van de stad onzer christelijke samenleving. Wij kennen de leuzen, die niet minder werden beleefd dan beleden: ,,ieder voor zich", „wat deert ons het zweet er 't bloed en de tranen der andere mens-dieren", „buit uit, als ge de macht hebt en zie steeds rijker te worden". Zulke opvattingen vraten sinds lang allerwegen ook aan onze katholieke gemeenschap. En welke was de ruïne geworden ook in ons vaderland, hadden zijn klare geest en zijn brandend hart dezen strijder Gods niet bekleed met het pantser des geloofs en der liefde en met de helm der hoop om ons weer de wet van het Evangelie te leren begrijpen en de christelijke broederzin? Hem mag de eer niet onthouden worden, dat hij, ten onzent, vóór allen, het moderne kwaad zo diep heeft gepeild en het rechte geneesmiddel heeft gezien. Twee jaren vóór de Rerum Novarum stichtte hij in Nederland de eerste katholieke arbeidersvereniging. Ik mag niet in bijzonderheden treden, maar wat ons nu vanzelfsprekend voorkomt, dat klonk in de jaren zijner eerste werkzaamheid nog als het dondergerommel van oproer. En het was niets anders dan een prediking van gerechtigheid, liefde en vrede, die ons allen voor een omwenteling heeft gespaard. Grote dode wij willen in deze stonde onze dank uitspreken voor God, die U als volksleider heeft verwekt om gerechtigheid te oefenen en de stad van de sociale vrede te helpen opbouwen. Et captivitatem meam dimittet, en mijn gevangenen zal hij in vrijheid stellen. Er waren boeien, die alle rangen en standen knelden, maar die toch de volksklasse het zwaarst drukten. De „Zijn graf zal heerlijk zijn." (Isaïas XI. 10.) volksman, door het medelijden met de schare zo diep gegrepen, had gezien, hoe geen redding mogelijk was, zolang de drinkpassie, versterkt door gezelschappelijke dwang haar 't merg verteerde. En de kwaal zien was voor hem de kruistocht beginnen, voorop met het vlammend zwaard van zijn woord en geschrift. Hier was voor hem geen vrede dan nu, nu hij rust met het lijkgewaad van de roomse strijders om. Waar anderen Nederland vóórgingen, kwamen zij spoedig van ónzen organisator leren, die voor zijn actie de edelste krachten wist te winnen. Wat er sinds 1895 onder ons is gewonnen aan inzicht en hervormd aan gewoonten, danken wij hem, die niet zonder bezorgdheid zijn oogst bedreigd zag door de schrikwekkende genietingsrazernij, die over onze dagen is losgebarsten en die hem naar nieuwe middelen deed uitzien, welke hij met zijn hemelse voorspraak helpe gedijen. Wat een slaven bevrijd, wat een leed verzacht, wat een tranen gedroogd, wat een volkskracht behouden, wat een armoede voorkomen, wat een offerzin gewekt, wat een zielen gered! Grote dode, wij moeten in deze stonde onze dank uitspreken voor God, die U als apostel heeft verwekt om uw volk te bevrijden uit de bittere gevangenschap der genotzucht. Geen werk van betekenis in de laatste veertig jaar bleef hem vreemd! Hij heeft het begonnen, gesteund of bevorderd. Ik kan niet anders dan opsommen: volkslectuur en volkskunst, Derde Orde, vrouwenorganisatie, de apologie, het binnenlandse bekeringswerk, de missiebeweging, de universiteitsactie, het priesterlijk deugdenleven, alles heeft hij aangegrepen om den Christus te verkondigen. En dat gezegende weldoende leven is alles behalve voorbijgegaan in glans en glorie. Niet voor niets droeg hij het hoofd vol kreuken, al was het geweten zonder Zijn graf wordt druk bezocht. rimpel. De wereld, is terecht gezegd, laat zich niet makkelijk weldoen, want de geneesheer krijgt altijd de schuld van de kwaal, die hij ontdekt. Leed en grievend leed is deze even teergevoelige, als edele ziel niet gespaard, het heeft hem gelouterd, maar gelukkig nóch verbitterd, noch werkloos gemaakt en de lidtekens zullen dezen goeden soldaat van Christus nu evenveel titels zijn van hemelse troost. Moeten wij nog vragen naar het geheim van dezen waren „geestelijke", van dit weldadig priesterleven? Och, de sleutel hebt ge immers allen in de hand. Vir inenarrabilis caritatis, man van onzegbare liefde. Dat vat alles samen en lost alles op. De liefde heeft hij geopenbaard in al de rijkdom van haar vormen, hij, de levende hymne van de Korinthenbrief. De liefde praalt niet, blaast zich niet op! Wie kent niet de spreekwoordelijke bescheidenheid van den man, die wegsloop voor eerbetuigingen, zich geregeld onderschatte en als een kind rondvroeg om raad. De liefde is niet afgunstig. De afgunst, die aan zoveel harten knaagt, scheen hem zelfs als bekoring vreemd; hij strooide kinderlijk kwistig met lofuitingen rond als er over anderen werd gesproken; had hij iets goeds gedaan, dan wist hij altijd een ander voor zich te schuiven. De liefde verblijdt zich niet in de ongerechtigheid. Alle kwaadspreken bleef hem vreemd en het tere, soms tobbende geweten, kromp ineen bij het vernemen van zedelijke ellende. De liefde verheugt zich in de waarheid. Wat een gulle, ongeveinsde blijheid in dit kindergemoed bij alle goed werk, bij alle succes, bij alle eer, die anderen te beurt viel. De liefde zoekt haar eigen belang niet. Het beeld van zijn weergaloze onbaatzuchtigheid en heroïeke, ja dwaze — ook Christus' kruis was dwaas en de geschiedenis kent den dwaas van Assisië — van zijn dwaze opoffering, dat beeld zal een eeuwige vermaning blijven voor onze wijze zelfzucht. Sint Maarten deelde zijn mantel met de bedelaar, hij is zelf bedelaar geworden, letterlijk arm met de armen, en hij is bedelaar gebleven voor anderen. Wie durfde zijn ideaal zo reëel beleven als deze minnaar Gods, die zelfs de gedachtenis aan alles wat hem dierbaar was, zijn miskelk, opofferde, omdat de liefde tot Christus hem drong! Naast Vincentius van Paulo, naast Frans van Sales, naast Don Bosco, zijn lievelingsfiguren, hem immers zo zielsverwant, zal de christelijke Charitas dezen held van liefde eren. Broeders en Zusters, wij gaan een koning van liefde uitdragen naar zijn laatste rustplaats. Er mag droefheid zijn in ons hart, ook de Meester weende bij het graf van zijn vriend, maar boven die droefheid gloort de troost van dienzelfden Meester: Wie in mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven. Grote dode, dit weten wij door het geloof, dat onze rede verlicht: gij leeft. Dit zegt ons de christelijke hoop: gij leeft in God, want wie in liefde blijft, blijft in God en God in hem. Eens zal uw stoffelijk overschot verrijzen ter eeuwige glorie. Dit gebiedt ons de liefde: alle krachten in te spannen om uw werk te doen voortleven en omdat het geheim van Gods gericht voor ons sterfelijk oog verborgen ligt: u te vergelden met ons offer en gebed. Dat gebed heeft hij bij laatste wilsbeschikking nog met nadruk gevraagd. Een heel bijzonder gebed, zo heeft hij geschreven en onderstreept, want hij had dagelijks in het H. Offer naar waarheid moeten spreken van ..innumerabilia peccata et offensiones et negligentiae", van ontelbare zonden, fouten en nalatig- heden. Ik moet u in zijn naam vergiffenis vragen en aan zijn parochianen zijn leedwezen betuigen over de driftigheid waarmee hij talloze malen zegt te zijn opgetreden. Dat is nu het laatste woord van dezen koning van liefde; nu zijn mond is verstomd, wil hij nog door een ander vergeving laten vragen voor zijn tekort aan liefde. Vader, vriend, weldoener, wij hebben uw laatste verzoek, dat ons allen diep beschaamt, moeten eerbiedigen en wij nemen afscheid van u met de groet der oude Kataccmben, met die groet vol milde troost en zachte vrede: Have pia anima, vivas in Deo. Vaarwel, rechtschapen ziel, leef in God. ARIËNS GESTORVEN. Een edel mens, wiens weldaden ook nog na zijn dood overvloedig zegen schenken aan allen die de mildheid der naastenliefde behoeven. Een mens, in wien dat gebod der liefde, het „tweede gebod'' zo vruchtbaar is geworden, omdat hij op zo n heldhaftige wijze het ,.eerste gebod : ,,heb lief uw God , in beoefening heeft gebracht. Dat was Ariëns, de stichter, de stuwer, de bouwer, van al wat Christus maar prediken kon. Dat was de man wiens memorie te Enschede verankerd staat in brons, de man wien Katholiek Nederland zieledank brengt door onverwoestbare monumenten in de harten van duizenden. Er leeft, er groeit een heerlijke Ariëns-devotie. Deze bladen pogen ook in die geest iets bij te dragen. Zij verhalen in woord en beeld van dat serafijnse leven, ze doen weer voor ons leven het beeld van dien asceet vol brandende liefde, de man van onzegbare liefde wiens leven een levende Corinthenbrief was. Moge die dankbare herinnering de liefde tot Ariëns, den Dienaar Gods levendig houden in de harten zijner erkentelijke vrienden en aanwakkeren tot een pieuse verering. Het standbeeld van Dr. Ariëns, gemaakt door August Falise. ARIËNS-PRIESTER. Dat is de korte, sobere inscriptie, die er gegrift staat op Ariëns' grafmonument te Maarssen. Geen pralende, breedvoerige lofspreuken hadden duidelijker Ariëns levenswerk kunnen uitbeelden dan die beide woorden, waarin het geheim van zijn leven verklaard ligt. Priester! In de volheid van zijn verheven betekenis. Zijn onvergankelijke roem en glorie, de onsterfelijkheid zijner herinnering, de betekenis van zijn monument, de grootsheid zijner figuur, ze zijn stralen van zijn gouden deugd, die zijn heerlijk priesterschap hem schonk: de laaiende, nooit versagende, nooit omwolkte zon zijner grenzeloze liefde. Dat was het allesoverheersend leidmotief, dat was het hoofdthema van zijn Paulijnse vuur en zijn Franciscaanse leven, dat was het geheim van zijn werkkracht, de motor van zijn scheppingskracht, de veerkracht van zijn stuwvermogen, het succes van zijn organisaties. Hij was priester en daarom werd Ariëns de: „vir inenarrabilis caritatis", de man van onzegbare liefde. ZIJN STANDBEELD. Kort na zijn dood kwamen zijn vele vrienden bijeen te Utrecht en besloten een standbeeld van hem op te richten in de stad Enschede, waar hij zijn beste krachten en gaven had geschonken. 16 Juni 1934 werd dit mooie standbeeld plechtig onthuld door Mgr, J. H. G. Jansen, Aartsbisschop te Utrecht, na een openingswoord van Jhr. Ruijs de Beerenbrouck. Oud-burgemeester E. Bergsma herdacht hierbij ook zijn trouwen vriend en Burgemeester J. Rückert aanvaardde het monument in naam der gemeente. Mgr. Jansen, die bij die gelegenheid „niet zonder eerherstel' een krans van hulde neerlegde bij het standbeeld, sprak o.a.: ,,En nu onthul ik den bronzen Ariëns als voortgetreden uit de dankbare harten van zijn bewonderaars, niet het minst van zijn trouwe arbeiders, vooral van Twente. De eeuwen trotserend zal Hij blijven staan in Enschedé, waar hij als Kapelaan het mooiste stuk van zijn leven heeft gestaan, de stoere strijder, onverwinbaar in de hitte van de dag en in storm en regen en hagelslagen. Zo moge Hij stand houden in uw harten, de jaren nog van uw vergankelijke levensstrijd, maar moge Hij ook onverwoestbaar blijven voortleven in de harten der jongeren en van hun kinderen, en kindskinderen ter navolging." Zo zij het. Z.H. Exc. Mgr. J. H. G. JANSEN. Enschedé. Dr. Ariëns-monument met Burgemeesterswoning. Op een sokkel van grijs graniet staat daar, ten voeten uit, in simpele toog en cingel, op een der schoonste pleinen der stad, in een bijna symbolieke entourage de nederige Ariëns, die zo wars was van elk publiek huldebetoon. Hij prijkt er niet in de schitterende cappa magna, waarop zijn doctorstitel hem het volste recht gaf; hij prijkt er niet in het purper, dat hij als Monseigneur gerechtigd was te dragen. Neen, hij staat er, zoals de oude generatie hem heeft gekend, gewaardeerd en liefgehad: als de priester in zijn schamele toog. En de rook- en roetwolken, die uit de hoge fabrieksschoorstenen neerdwarrelen op den rustelozen kapelaan Ariëns, die altijd werkend, altijd zwoegend rondtrok, leggen nu hun zwarte vlokken rond de bronzen herinnering aan die mens van koninklijke liefde. FEEST-CANTATE. gezongen door gemengd koor van plm. 250 zangers en zangeressen, bij de onthulling van zijn standbeeld. Misereor super turbam Over zijn leven brandt in laaien gloed Het Christuswoord der wildernis. 't Is dankbaarheid, die daarvan zingen doet... Daar trok door grauwe dagen Een arbeidsvolk-in-druk, Bij zwaar en somber dragen Van 't bijkans slavenjuk. Door tijd, die diepe wonden Sloeg in gezin en staat : Eénkamerhuizen stonden In troosteloze straat. Er was in 't werkersleven Zo weinig blijde klank, Zo weinig hoger streven, Zo felle greep naar drank. De jonge priester zag het grote leed, En in zijn oren klonk het dof gemor Der menigte gelijk een zielekreet ; Zijn scherpe blik werd zacht : Misereor ! Met opgeheven handen treedt hij voor De massa schouwend in bewogenheid. Zijn priesterstem klinkt boven 't wilde koor Zijn stem, die smeekt, die roept, die vraagt, die leidt. Foto ,,K. I. Kloek aangevangen, Met diep verlangen, De grote strijd. Hij wint vertrouwen En hij gaat bouwen Aan nieuwe tijd. In huisgezinnen Brengt hij weer binnen De blijde lach. Onrust gebannen Naast rode pannen Een blauwe vlag. Herboren vreugde En oude deugden In werkersklas. Blij juichend spreken Een naam, een teken: Sobriëtas. Ons blauwe vaandel draagt het kruis Van overwinning in ons huis, Om ieders kruis te dragen. Dat maakt ons offer tot een feest En geeft ons hart de goede geest Om deze strijd te wagen. Foto ,,K. I." Misereor super turbam Er ging door de landen en over de zee Een Rerum Novarum geluid. Een woord tot een wereld van weelde en wee Een wekroep: Omhoog en vooruit ! De priester in Twente boog dankend zich neer; Dat woord, o hij had het verwacht : Het was als de stem in de storm op het meer. Hij trilde van steig'rende kracht. Mijn volk der fabrieken, zo fluisterde hij, 't Was heel stil in 't priestergemoed, Mijn volk der fabrieken, kom, moedig en vrij De wordende tijd tegemoet. Dan trad hij naar buiten met sterker elan, Zijn roep tot verzamelen klonk : Klaar zag hij de lijn van het Leose plan, De massa vertrouwen hem schonk. Zo werd hij de voerman, de stuwer, de daad. Die daad heeft tot vrucht zich gezet : Over deze uren vol dankbaarheid gaat Klank van honderdduizenden tred. Tekst Jos. van Seggelen. ■ Na de onthulling. Op 7 Augustus 1928 verloor Sobriëtas zijn stichter en leider, het Werkliedenverbond zijn grondlegger en stuwer, het Geert Grote Genootschap zijn onvermoeibaren promotor, Vincentius- en Elisabethvereniging hun charitatieven propagandist en ijveraar, de Missieactie een werker van ongekende stille kracht tot zijn dood toe, heel de katholieke charitatieve beweging in Nederland een waar vriend door woord en daad, heel de sociale organisatie een machtig bevorderaar, het katholieke religieuse leven een weergaloos voorbeeld, het buitenland een prachtasceet, die magnetisch boeide, overal, waar hij kwam, kortom, op 7 Aug. 1928 bij Ariëns dood, ontviel der wereld een christen, die een mensenleeftijd lang het goede zaad had gestrooid, met milde hand, in edele, waarachtige, zichzelf vergetende liefde, een apostel Gods, die het levend Woord des Meesters tot een levensopgave gemaakt had: Misereor super turbam: Ik heb medelijden met de schare. H. Don Bosco. DON BOSCO. door Alphons Ariëns. Don Bosco est mort!! Inderdaad, daarmee was alles gezegd, want in dien eenvoudigen grijsaard, die op de laatste dag van Louwmaand in het afgelegen Valdocco-kwartier van Piëmont's hoofdstad de geest gaf. ,,Charitas had een van haar edelste zonen verloren. „Charitas", de zorgzame, alles ziende en in alles voorziende moeder, had een ellende ontdekt, waarnaast nog geen engel van liefde vertroostend en verzachtend de wacht hield. Op de hoek van een drukke straat in een van Europa's hoofdsteden had zij een armen, havelozen knaap gezien, op wiens jeugdig gelaat gebrek en ondeugd te lezen stonden. Zij zag hem slenteren door alle wijken en stegen, — bedelend of stelend, aan wildheid en ongebondenheid ten prooi. Zij zag hem opgroeien in armoede, onwetendheid en boosheid, met de dag meer bedorven en meer bedervend Ach, welk een toekomst wachtte den jongeling, den man, den grijsaard! Het was het arme, verwaarloosde kind. „Charitas" aanschouwde de ellende, en haar moederhart brak van deernis. Waar zou zij hulp zoeken? Zij klopte aan alle gestichten, die de christelijke liefdadigheid tot leniging van lichamelijke en geestelijke nood geschapen had, maar vond nergens gehoor. Hier liet het doel de opname niet toe; daar waren plaats en middelen ontoereikend. Toen nam zij den knaap bij de hand, en wel wetend, dat geen ellende zo groot en omvangrijk kan zijn, waarvoor Gods Kerk geen geneesmiddel van liefde bezit, deed zij een nieuw beroep op de christelijke liefde. De H. Don Bosco in gebed. ,,Ziehier een kind", riep zij uit, „één uit de duizenden, die wegkwijnen in honger en ellende naast de weelde van uw moderne samenleving. Het is arm en gebrekkig, onwetend en vol aanleg tot boosheid. Maar in zijn ziel is Gods beeld, en de hemel is zijn bestemming. Welaan, wie ter wereld wil zijn krachten wijden aan de opvoeding van het verwaarloosde kind? Wie wil zijn vader en moeder worden om Christus wil?" Een stem uit Turijn gaf het antwoord. Het was de stem van Don Bosco, die zeide: Geef mij dat kind. Charitas Christi urget me, de liefde van Christus drijft mij. Ik wil zijn vader zijn om Christus' wil. # * * Hetgeen Don Bosco gedaan heeft voor de verwaarloosde jeugd, is waarlijk legendarisch te noemen. De baan, die hij doorlopen heeft, herinnert aan het woord van den Psalmist: Exultavit ut gigas ad currendam viam; zij is reusachtig als de zonnebaan, reikende van het ene uiteinde des hemels tot het andere. Toen Don Bosco den eersten knaap opnam, schreef men 1841. Weinig jaren later verdrongen zich 800 kleine gasten om den edelen kindervriend, en was het oratorium van Sales -— het eerste gesticht dat Don Bosco voor zijn liefderijk doel in het leven had geroepen — te klein geworden, om aan aller verlangen te voldoen. In 1847, op de feestdag van Maria's Onbevlekte Ontvangenis, werd het tweede oratorium — dat van den H. Aloysius — plechtig geopend. In 1849 volgde een derde in het arme stadskwartier Vanchiglia. In 1850 Doch laat ons kort zijn eer 40 jaren verlopen waren, had God het geslacht van dezen nieuwen patriarch talrijk gemaakt als de sterren des hemels en de zandkorrels aan de oever der zee. Het „avondpreekje" van Don Bosco. Niet in staat om persoonlijk aan alle vorderingen te voldoen, had Don Bosco een Congregatie van priesters en broeders gesticht, aan wie hij zijn geest en liefde medegedeeld, in wier leden hij zich als verveelvoudigd had x) Op de bodem van Italië, Frankrijk, Spanje en ZuidAmerika waren circa 140 toevluchtsoorden geopend voor de verlaten jeugd. Het aantal knapen, dat er huisvesting, voeding, onderricht, in één woord de liefdevolste verzorging in elk opzicht ondervond, ging de 200.000 ver te boven, zodat thans jaarlijks 25.000 flink onderlegde jongens aan de landbouwende of handwerkende stand worden afgeleverd, of als degelijke candidaten voor het leger, de magistratuur, het onderwijs, of welke andere eervolle loopbaan ook, in de maatschappij terugkeren. Want ,,de jongens van Don Bosco" vindt men in alle standen, in alle betrekkingen. Slechts niet onder de bewoners der gevangenissen of verbeterhuizen. In 1885 had nog geen zijner zonen een gerechtelijke veroordeling belopen! Voeg daarbij, dat uit Don Bosco's arme kwekelingen 6000 priesters zijn voortgekomen, priesters vol apostolische geest, die de weldaad van een christelijke opvoeding weder aan andere behoeftigen teruggeven; dat hij intussen nog het onherbergzame Patagonië voor het Evangelie gewonnen heeft, waar in korte tijd duizenden, te voren mensetende, wilden gedoopt werden door de hand van zijn Salesianen, — en ge zult u enig begrip kunnen vormen van hetgeen Kerk en maatschappij dezen nieuwen Vincentius hebben dank te weten. 1) Dit was het bloeiende Salesiaanse Genootschap, aldus genoemd naar den H. Franciscus van Sales, wiens ongeëvenaarde zachtzinnigheid Don Bosco zichzelven en zijn geestelijke zonen ten voorbeeld stelde bij de opvoeding der jeugd. Rome. •— Basiliek van Sint Pieter. Rome. — Trappen van het Spanje-plein. Rome. — Kerk van Maria de Meerdere. Don Bosco was een man van grote gaven. Hij bezat buitengewone talenten als paedagoog en grote organisatorische bekwaamheid. De uitslag heeft het wel getoond. Ook in letteren en wetenschappen was hij zeer ervaren. Terwijl hij als herdersknaap van 10 a 12 jaren de kudde van zijn moeder hoedde, had hij Dante en Tasso half van buiten geleerd, x) en dank zijn ongelooflijk sterk geheugen, waren de 15 minuten die hij in het seminarie met vlugger aankleden uitwon, voldoende voor hem om zich Rohrbacher's Kerkgeschiedenis eigen te maken. Doch een genie in de hier bedoelde zin was hij niet, en zo weinig kwam de wereld aanvankelijk in bewondering voor Don Bosco, dat zijn plannen als het uitvloeisel van zwakhoofdigheid beschouwd werden en hij zelf bijna in een krankzinnigengesticht ware terecht gekomen. Evenmin was hij een redenaar, die met krachtig geluid, machtig gebaar en woord de toehoorder schokte en aan zijn zegekar bond; hij sprak bedaard, en zijn woord was eenvoudig gelijk geheel zijn uiterlijke ver- *) Don Bosco's levensloop komt in het kort hierop neer. Hij werd geboren in 1815 te Murialdo, een dorpje uit de omstreken van Turijn. Zijn ouders waren eenvoudige landlieden. Als knaap de kudde weidend, vond hij zijn genoegen in het gebed en in de lectuur der Italiaanse dichters. Toen hij op zekere avond van een missiepreek huiswaarts keerde, ontmoette hem een priester, die een gesprek met hem aanknoopte en grote talenten in den herdersknaap ontdekte. Alsnu werd de weide vaarwel gezegd en kwam hij in het seminarie te Chierri, zodat hij op 26-jarige leeftijd de H. Priesterwijding ontvangen mocht. In hetzelfde jaar reeds begon zijn apostolische werkzaamheid. Bij het bezoeken der jeugdige gevangenen ontdekte hij, dat een verwaarloosde opvoeding veelal de oorzaak van hun val was, zodat een vurig verlangen in hem opkwam, om de arme jeugd door het voorrecht ener christelijke opvoeding voor de val te bewaren. De 8e December (1841) zond de Voorzienigheid hem den eersten armen knaap, weldra door enige anderen gevolgd. Hij verzamelde hen nu eens in de open lucht, dan in een arm klein vertrekje — waar hij maar een plekje kon vinden. Lange tijd waren armoede en minachting zijn deel. Maar zijn werk was als het Evangelisch mosterdzaadje. Gelijk alle werken Gods groeide het tegen de verdrukking in, totdat het eindelijk de wasdom kreeg, die wij boven vermeld hebben. Rome. — Fontein van Eesedra. Rome. — Plein „Venezia" met monument Victor Emmanuel II. Rome. — Kerk v. d. H. Paulus buiten de Muren. schijning. Ge stondt zelfs verwonderd, als men u Don Bosco voor het eerst aanwees, en herhaaldet de vraag, met de vinger naar den ouden, gebrekkigen, half blinden man wijzend, of ge soms verkeerd hadt begrepen: ,,Is dat Don Bosco?" Maar de verwondering hield op, zodra ge nader waart gekomen en enige woorden met den goeden man gewisseld had, die zijn deur steeds openhield voor een ieder, al ontving hij ook dagelijks 200 brieven, en al drukte hem de zorg voor 150 gestichten. Dan behoefde u niemand meer iets te zeggen of te verklaren; dan vroegt ge niet meer hoe één man zoveel groots tot stand kon brengen; dan hadt ge het mysterie op éénmaal gepeild, want van zijn voorhoofd, uit zijn rustige blik straalde de tederste liefde — een glans van Gods liefde — u toe, en jongeling of grijsaard, gij vielt op de knieën en druktet met vervoering een kus op de hand, die zich zegenend boven uw hoofd ging verheffen. Waar zo de liefde viel. Smolt liefde ziel met ziel. En hart met hart te gader! * * *. Eens genoot ik het hoge voorrecht, bij een vrolijk feestmaal aan te zitten, dat in het Moederhuis van het Salesiaanse Genootschap — in de Turijnse Valdoccowijk — gegeven werd. Een vereniging van werklieden vierde het zoveelste decennium van haar gelukkig bestaan, en bij wien kon ze het beter vieren dan bij Pappa Bosco? Het waren prachtige mannen, die Turijnse werklieden, zo rank en krachtig van leest, zo levendig en fier van oogopslag, zo vol levensmoed, echte mannen van het mens sana in corpore sano! Het was een lust hen te zien, nog meer hen te horen. Toast volgde op toast, de ene nog warmer, nog geest- Rome. — Fontein van Trevi. Rome. — Het gerestaureerde Forum Romanum. Rome. — Campidoglio. driftvoller dan de andere, en in een taal, welke de mannen van de pers en de balie, die mede aanzaten, vaak benijden mochten. Aan het „Evviva Don Bosco scheen geen einde te komen. Doch toen de feestdis ten einde spoedde, had een roerende scène plaats, die ik nimmer vergeten zal. De gasten stonden op, en van beide zijden vormde zich een file van mannen, die zich ernstig voortbewogen tot bij den eerbiedwaardigen grijsaard, die, aan het hoofd der tafel gezeten, zeker meer genoten had van de vreugde van zijn kinderen dan van de opgediste spijzen. Dan knielde de een na de ander bezijden Don Bosco's stoel neder, greep zijn hand in de zijne en zei hetgeen op het hart lag, aan „bestevaer". Wat ging er toen wel om tussen vader en zoon! De blijde glimlach, die bij wijlen om de lippen van den grijsaard speelde, mocht wel aanduiden dat er goede tijding vernomen was, misschien wel dat het gezin van zijn „jongen" alweer met een bloeiende spruit vermeerderd was, of de smidswinkel het werk niet meer af kon! Dan neigde hij zijn oor en luisterde aandachtig toe, en terwijl hij minzaam neerblikte op den krachtigen jongeling, die zo vertrouwvol tot hem opzag, prevelden zijn lippen in het volgende ogenblik enige woorden, die gretig werden opgevangen — als de gulden raad van een wijzen en liefdevollen vader, die nog nooit iemand op het dwaalspoor had geleid. Maar wie zal zeggen al wat er verhandeld werd in die kostbare ogenblikken, hoeveel vreugden verdubbeld, hoeveel vruchtbare wenken toen gegeven zijn! Opgewekter, frisser levensvreugde en roerender liefde herinner ik mij niet, ooit in meerdere mate aangetroffen te hebben dan bij deze zonen van Don Bosco, van oudere en jongere datum. Charitas Christi urget me! Die woorden schreef Don Bosco aan de poort van Rome. — Station Terminus. Rome. — Basiliek van St. Paulus. Rome. — Het gerestaureerde Colosseum. zijn stichting, nadat hij ze reeds lang gedragen had in het hart. Zij geven de sleutel van zijn wonderbaar leven en zijn wonderbare werkkring. De liefde van Christus dreef hem, de reine, belangloze liefde, die alles voor allen doet worden, om allen voor Christus te winnen; de liefde, die haar oorsprong heeft in de Hemel, in den H. Geest, die haar uitstort in de harten van Christus' bevoorrechte dienaren. De liefde deed hem aller harten winnen. De kinderen van Turijn verdrongen zich om Don Bosco, wanneer hij zich op straat vertoonde, zodat de doortocht soms gestremd werd. Hij kon hen daarom ook kneden als was, en de verbazende vruchten, die zijn onderwijs en opvoeding afwierpen, deden de raad al heel spoedig besluiten, hem met een ruime bijdrage te steunen. Geheel hun leven bleef de liefde voor Don Bosco zijn leerlingen bij. Gelijk Franciscus, Dominicus, Ignatius ieder hun eigen kenmerk op de door hen gestichte Orden drukten, zo drukte ook Don Bosco zijn eigen beeld af in zijn Salesianen. Hun erfdeel was de gemoedelijke liefde voor de jeugd. Wie zich er van overtuigen wil, blijve op zijn reis naar Italië een trein in de hoofdstad van Piëmont over en ga een kijkje nemen in Don Bosco's ambachtsscholen. Hoe lustig hanteren zijn kwekelingen beitel en schaaf of tekenpen! Hoe dartelen en springen die olijke zwartkopjes dooreen, als de bel straks het teken tot een uur van ontspanning geeft! Wie zich veel heter maakt om de kaatsbal te werpen, die frater daarginds of zijn kleine tegenpartij, die reeds lang heeft opgemerkt dat ge hem bespiedt? Maar opeens zijn de handen gezakt, liggen alle ballen op de grond. Klein en groot hebben het spel gestaakt, en alles stormt daarginds naar de poort, die tot de binnenplaats leidt. Wat er gaande mag zijn? Rome. — Eiland in de Tiber. Rome. — Brug Victor Emmanuel II- Rome. ■— Colonnaplein. 138 Zie, daar wuiven alle petten door de lucht! Daar gaat een juichkreet op uit aller mond: Evviva, evviva don Rua! Het is Don Bosco's zielsvriend en opvolger, die verschenen is, de even eenvoudige en zachtzinnige Don Rua, wiens tegenwoordigheid, evenals die van zijn onsterfelijken voorganger, telkenmale de harten van zijn jongens in geestdrift ontvlamt, wijl ook hij in waarheid kan getuigen: Charitas Christi urget me: de liefde van Christus drijft mij! * * * De vlucht, die zijn werk heeft genomen, was voor Don Bosco geen verrassing. Hij was zich van een roeping bewust en wist vooruit met volkomen beslistheid dat hij ze vervullen zou. Toen in de aanvang — het was in het jaar 1846 — alles hem tegenliep, en zijn beste vrienden hem de raad gaven, zich met een 20-tal kinderen te vergenoegen en de 300 andere weg te zenden, „daar het immers onmogelijk was zijn plan door te zetten, en de Goddelijke Voorzienigheid zich er bijgevolg ook duidelijk tegen verklaarde,' -— in die omstandigheden, waarin naar menselijke berekening hem niet de minste hoop toelachte, deed Don Bosco de volgende plechtige voorspelling: ,,De Goddelijke Voorzienigheid, zij zelve is het, die mij deze kinderen heeft toegezonden, en nooit zal ik ook maar één van hen afwijzen. Onomstotelijk vast staat bij mij de overtuiging, dat de Goddelijke Voorzienigheid mij alles zal verschaffen wat de kinderen nodig hebben. Men wil mij geen lokaal verhuren, — welnu dan zal ik onder de bijstand van ,,Onze Lieve Vrouw Hulp der Christenen" er zelf een bouwen. Ja, wij zullen een groot huis bouwen, om daarin zoveel kinderen op te nemen als maar komen zullen. Allerlei werkplaatsen zullen wij hebben, opdat een ieder het Rome. — Gezicht op de wijk Tevere met de Engelenburg. Rome. — Het Quirinaal. Rome. — Nieuwe Appische weg. Gezicht op het aquaduct van Claudius. handwerk kan leren, dat hem het meeste bevalt; er zullen grote tuinen en speelplaatsen zijn, eindelijk zullen wij een eigen kapel hebben en een menigte priesters, om onze kinderen te onderrichten, vooral diegenen onder hen, welke roeping tot de geestelijke stand zullen tonen.' De omstandigheden, waaronder Don Bosco aldus sprak, waren van die aard, dat men hem niet slechts voor een illusionist uitmaakte, maar hem kortweg krankzinnig noemde, ja zelfs, gelijk wij boven opmerkten, in een gesticht wilde opsluiten. Zó onzinnig scheen zijn voornemen in het oog der wereld en der gewone menselijke rede! Doch toen het woord van dezen „dwaze" tot de laatste letter uitkwam; toen 1000 vrolijke knapen zich verdrongen in de werkplaatsen van het Valdocco of de lucht deden weergalmen van hun luidruchtige jongensspelen; toen straks gesticht op gesticht als uit de grond kwam verrijzen, in Italië niet alleen, maar aan gindse zijde der Alpen en Pyreneeën; toen eindelijk duizenden in het verre Amerika de naam van Don Bosco zegenden, wijl zijn zonen hun het licht der christelijke beschaving ontstoken hadden, — toen bleek het, dat Don Bosco een van die ,,armen van geest" was, voor wien het Rijk der Hemelen openstaat, en voelde hij die van goede wil was, zich gedwongen om te zeggen: De dwaasheid van dien kleine Was toch de wijsheid Gods! ARIËNS-SCHAEPMAN. Polemieken en gesprekken over deze beide grote Priesters zijn er vele gevoerd. Beiden waren groot, ieder op zijn terrein en in zijn omgeving. Men moet hen niet tegenover elkander plaatsen maar naast elkaar. Voor beiden is een standbeeld opgericht in Twenthe. Ik besloot aan beide standbeelden een bezoek te brengen. Eerst naar Tubbergen, het landelijke dorpje vol rust en vrede temidden der groene bossen in het Overijselse. Vlak voor het dorp boven op de Tubbergse Es staat het grote monument van den Emancipator zich hoog verheffend, imponerend door zijn kracht die er van alle kanten uitstraalt. Is het samenloop van omstandigheden dat A. Falise het beeld moest maken van Schaepman en Ariëns ? en hoe heeft hij beiden weten te treffen. Het zijn geen beelden, neen karakters uitgehouwen uit graniet met de hand van een kunstenaar. Beide monumenten zijn een dankbare hulde van Katholiek Nederland, dat zijn mannen weet te eren en te waarderen. Machtig en vol majesteit staat hij daar als de verpersoonlijking van zijn levensdevies „Credo Pugno". Was zijn leven niet een aaneenschakeling van strijd en overwinning? Met de zekerheid van een schot ging hij op zijn doel af, recht zettend wat scheef was en vasthoudend wat wankelde. Met de krachtige zekerheid van een sabelhouw baande hij de doortocht voor ons en menig slachtoffer van het liberalisme richtte fier zijn hoofd op om zijn bevrijder na te staren op zijn overwinningsweg. Dat velen tijdens deze offensiefs een forse stoot kregen laat zich denken, doch zachte meesters maken stinkende wonden en een meester was hij toch zeker in zijn vak. In de voorste gelederen streed Ariëns met zijn leermeester mede om hem te helpen in zijn strijd, doch ook voor Ariëns brak een tijd aan, dat zijn grote meester hem niet voldoende begreep en inplaats van te helpen hem met afwijzend gebaar voorbijging. Maar dit mogen wij zeer zeker niet steeds den groten Schaepman verwijten. Bij zijn zilveren Priesterfeest was het toch weer Schaepman die Ariëns en Gisbert Brom verzocht bij zijn H. Mis te assisteren! Bij wijze van testament verzocht Schaepman ook, dat Ariëns hem in de Kamer zou opvolgen; dit getuigt toch ook van hoe groot belang hij het werk van zijn leerling vond. Beiden waren grote Meesters, die hun tijd kenden en ieder voor zich had een zending te vervullen. Wij zullen verder gaan en een bezoek brengen aan den bronzen Ariëns. Door de korenvelden naderen wij de nijvere textielstad Enschedé. Hoog op een voetstuk van graniet staat hij daar, de denkerskop door de hand gesteund, als staat hij te denken aan al het leed dat zich in deze stad rondom hem heeft afgespeeld. Hier aan zijn voeten is het of men nog voelt de warmte zijner alles overweldigende liefde. Men voelt, hij is niet dood, hij leeft en zal blijven leven tot in lengte van dagen. Zijn voorspraak hierboven zal ons een duidelijk bewijs zijn van zijn bovennatuurlijke gaven en liefde. Mogen wij dan eenmaal beleven dat de enge kring der Nederlandse Heiligen zal worden uitgebreid met Alphons Ariëns. Het verschil tussen Ariëns en Schaepman ligt hierin, dat Schaepman een schitterend figuur zal blijven in de annalen van Katholiek Nederland en ver daarbuiten. In de geschiedenis zal hij blijven dé politieke emancipator aan wien wij veel dank verschuldigd zijn. Ariëns, hij zal blijven voortleven en zijn naam zal steeds voor ons iets heiligs hebben omdat wij voelen de macht zijner voorspraak en de balsem zijner liefde. Hoe Ariëns zijn vroegere leermeester bewonderde wil ik U tonen om in zijn geheel af te drukken de rede die hij hield bij het overlijden van Dr. Schaepman. Dr. H. J. A. M. Schaepman. MGR. DR. SCHAEPMAN ALS STAATSMAN. Door Pastoor Dr. Alph. Ariëns Dames en Heren. Indien als regel moet gelden, dat bij een pas gedolven graf iemands plaats in de geschiedenis nog niet te bepalen is, dan mag voor den staatsman Schaepman toch een uitzondering gemaakt worden. Even scherp als zijn herculische gestalte zich aftekende op het spreekgestoelte in een volksvergadering, als hij met machtig geluid en gebaar nieuwe ideeën hamerde in de hoofden der opeengepakte schare, even duidelijk komt zijn krachtige persoonlijkheid uit op het Nederlandse staatstoneel der laatste 25 jaren. En zó gewichtig zijn de gebeurtenissen die in die jaren hebben plaats gehad, en zó in het oog springend is de invloed door zijn persoon daarop uitgeoefend, dat zonder vrees voor latere tegenspraak nu reeds getuigd kan worden: Ja, onze Eerste Minister had wèl gelijk, toen hij uitriep: Quis non fleret! „Wie in Nederland zou niet treuren over zijn dood", want — allen hebben in hem verloren. In Schaepman is heengegaan een der beste en trouwste stuurlui van dat grote schip van staat, dat de driekleur in top voert en waaraan de belangen niet slechts der katholieken, maar van 5 millioen Nederlanders zijn toevertrouwd. Het zou mij niet verwonderen, indien ik hiermede op Schaepman's graf de immortellenkrans had neergelegd, die hem het aangenaamste is. Want de staatkunde, „de lokkende sirene voor zo menig rijper geest," was zijn lust en zijn leven. Niet in die zin. waarin voorheen het Parlement voor sommigen het levensideaal was als de schoonste gelegenheid voor Alphons Ariëns, apostel der liefde. het otium cum dignitate, maar als de kampplaats bij uitnemendheid, waar het strijdgewoel het dichtst was, waar hij strijders vond zijn reuzenkracht waardig, waar gestreden werd om de hoogste belangen en de prijs der overwinning was: een volk meer levend naar christelijke zede, georganiseerd en bestuurd naar de wil van Hem, ,,door wien de koningen regeren en de wetgevers, wat recht is, bepalen." Het binnentreden der Tweede Kamer is dan ook een der natuurlijkste daden van Schaepman's leven. De eed, door hem op de grondwet gezworen, is slechts de nadere ontwikkeling van zijn Credo Pugno. Hij blijft als te voren de strijder voor Kerk en Paus, maar het zwaard, tot dusver bijna uitsluitend voor de Kerk gevoerd, zal van nu af evenzeer aan het vaderland zijn gewijd, — aan het land, welks verleden van strijd en van glorie hij kende en beminde als weinigen; aan het land, dat hij hartstochtelijk liefhad ook in zijn huidige vorm, niet als een toevallig product van historische gebeurtenissen, maar als een door God gewilde harmonische bouw, met de kroon van Oranje als onmisbare sluitsteen. Aan dat land zal hij zich geven; ijveren zal hij voor zijn welvaart en bloei met al de gaven die God hem geschonken heeft. Dat was zijn eed. En zo gij weten wilt, D. en H., hoe Schaepman die eed gehouden heeft, raadpleeg dan de parlementaire annalen — gij zult nauwelijks één belangrijke bladzijde vinden, waarop zijn zegelmerk niet gedrukt staat; vraag de mannen die met hem waren afgevaardigd — zij zullen u zeggen, dat elk voorstel dat ook maar van verre een nationaal belang kon dienen, van welke zijde het ook kwam, kon rekenen op zijn medewerking en steun; och, raadpleeg uw eigen herinnering — wij weten immers allen, hoe wij hem 25 jaren altijd gezien, altijd gehoord hebben; hoe de tekenaar, die de faits et gestes van onze Tweede J. v. Besouw, P. A. Rijken, J. Vlekke, drie vrienden van Ariëns. Kamer in beeld brengt, dr. Schaepman's profiel gedurig en als van zelf onder zijn tekenstift kreeg. Want of men wilde of niet, zijn woord en werk dwong de aandacht van allen af; hoe de ministeries ook wisselden, Schaepman's invloed bleef, een invloed zó groot, dat bij zijn kortstondig ontvallen aan de Tweede Kamer in 1891 van liberale zijde gezegd werd: ,,Ja, de katholieke partij heeft maar één man verloren, maar... een man die voor tien telt." Een en ander zou veel geweest zijn in gewone tijden, het zegt nog weinig voor de buitengewone tijd der laatste 20 jaren. Want Schaepman's optreden viel samen met een keerpunt in onze geschiedenis. Nieuwe ideeën golfden door de lucht; nieuwe vragen drongen naar voren; nieuwe leuzen werden aangeheven. Hier gold het — voor een staatsman — vooruit te zien; te onderscheiden wat volgens christelijk beginsel aanvaard of verworpen moest worden; en dan; tijdig het roer der staatshulk te verleggen en met vastberadenheid de nieuwe koers te kiezen. Heeft dr. Schaepman dat gedaan ? Inderdaad, dit is zijn grootste verdienste, dat hij op de telkens rijzende vraag Custos quid de nocte ? Wachter, wat is er van de nacht? het antwoord niet is schuldig gebleven. Met zijn verziende blik heeft hij erkend, welke nieuwe vormen als eis van de tijd ons staatsleven moest opnemen; en dat erkend hebbende, heeft hij aangedurfd er voor te strijden, al stond hij ook alleen; en eenmaal de strijd begonnen, heeft hij doorgezet en geen moeite noch offers ontzien, om te verwezenlijken, wat hij in 's lands belang nodig achtte. Gij begrijpt waarop ik doel. Dr. Schaepman zag, dat bredere geledingen van het volk recht hadden op medezeggenschap in het bestier van 's lands zaken, en hij heeft niet geschroomd zijn brede schou- ders te zetten tegen de berg der Grondwetsherziening en als heraut op te treden voor een ruime uitbreiding van het kiesrecht. Dr. Sehaepman was overtuigd, dat een volk dat zich zelf zal regeren, ook goed ontwikkeld moet zijn, dat het in staat moet wezen, zich zelf te verdedigen en hij is opgetreden voor volksontwikkeling en volksweerbaarheid als een der vurigste apostelen. Dr. Sehaepman zag eindelijk de dringende noodzakelijkheid in van een ingrijpende sociale politiek; hij zag in, dat zo ,,de arbeider gezondigd heeft, er ook roekeloos en mateloos gezondigd is tegen hem en dat die zonde moet worden geboet en hersteld, indien zij niet onder de donderslagen van Gods oordeel gewroken zal worden." En wanneer ook hierin onze wetgeving van koers is veranderd, dan is het mede te danken aan het feit, dat onze doctor zijn machtig zwaard in de schaal heeft geworpen. Maar onmiddellijk hieraan paart zich een ander feit van niet minder betekenis en dat is dit: Sehaepman heeft niet slechts in en door de wetgeving lijnen getrokken voor het volksleven, maar hij heeft het volksleven ook rijp gemaakt voor de wet. Want wat baat de mooiste wet als het volk er niet voor voelt! En het is niet te ontkennen, 20 jaar geleden voelde ons volk nog maar weinig voor de nieuwe ideeën. Welnu, dr. Sehaepman heeft ook de staatkundige opvoeding van het volk voor zijn rekening genomen. Overal is hij heengetrokken, om de noodzakelijkheid van die grote hervormingen te bepleiten, overal heeft hij het volk met zijn brede hand trachten vooruit te duwen en zijn pogen is gelukt. Want inderdaad, D. en H., het „alleen staan" van dr. Sehaepman is veel meer schijn geweest dan werkelijkheid. In de naaste omgeving zijn velen niet meegegaan; ook een brede zoom der burgerij is — zij het ook met de eerbiedwaardigste bedoelingen, gelijk hij mijzelf eenmaal schreef — blijven vasthouden aan het ancien régime; maar over hün hoofden heen heeft hij zijn hand toegereikt aan de brede schare daarachter en een groot deel van ons volk heeft die hand met liefde aangegrepen en met vertrouwen ja geestdrift is het hem gevolgd. Zó — D. en H. — is dr. Sehaepman in het moeilijke tijdsgewricht der laatste twee decenniën een staatsman geweest van betekenis voor het hele vaderland en plukt dan ook heel ons volk de vruchten van zijn verlichte en stoere arbeid. Maar ik behoef het u niet te zeggen, niemand meer dan wij. Voor ons katholieken, was hij meer dan een staatsman. Voor ons is hij de Emancipator, een Bevrijder geweest in de volle zin des woords. Wie heeft zoveel bijgedragen als dr. Sehaepman tot losmaking der banden waarin de Staatsmacht ons gekneld had ? In naam der gewetensvrijheid, ons bij de grondwet gewaarborgd, maar door politieke dwingelandij weer ontnomen, heeft hij opgevorderd het recht van het vrije onderwijs, en naast dr. Kuyper, is het aan zijn Rooms verweer vooral te danken, dat dit hoogste aller rechten heeft gezegevierd. In naam der burgerlijke gelijkheid, ons bij dezelfde grondwet verzekerd, heeft hij opgevorderd, dat wie zijn Ave Maria bidt, niet als in Vondel's tijd, zich de toegang tot de meeste staatsbetrekkingen versperd ziet; en al is nu Rooms-zijn nog geen troef (wat ook niet nodig is!) het spel is daarom alleen toch niet meer verloren; ja met Tertulliaan kunnen wij er groot op gaan, dat onze mannen thans te vinden zijn in alle, ook de hoogste, colleges van Staat. En wanneer ik u de wet op de persoonlijke dienstplicht noem, dan herinnert gij u allen, dat die wet aan Ariëns temidden van zijn klasgenoten op hun 40-jarig Priesterfeest. Schaepman vooral haar nationaal karakter te danken heeft, omdat zij — dank aan zijn invloed — rekening houdt met de ernstige gemoedsbezwaren van bijna twee millioen katholieken. Schaepman is onze Emancipator, óók en misschien nog meer, omdat hij de boeien geslaakt heeft, waarin onze eigen schuchterheid ons gevangen hield. De druk van drie eeuwen verklaart het genoeg, maar — wij zaten ineengedoken; wij dorsten niet goed van ons af te spreken; wij klaagden in stilte dat men onze rechten verkortte, of, zo dit al eens luide betoogd werd, dan smoorde onze stem toch en bleven wij al te zeer op de achtergrond, waar zaken behandeld werden, die niet direkt met Kerk en godsdienst te maken hadden. Daaraan heeft dr. Schaepman door woord en voorbeeld een eind gemaakt. Hij heeft ons, katholieken, doen begrijpen, dat de Nederlandse lucht even goed voor roomse als protestantse longen geschapen is; hij heeft ons dat heerlijke gevoel van vrijheid en zelfstandigheid geschonken, waarin wij, onder onze Nederlandse driekleur, ons even goed Nederlander beschouwen als wie dan ook; maar daarnaast heeft hij ons ook geleerd de plichten van het vrije Nederlanderschap eerlijk te dragen; hij heeft ons weggehaald uit onze rustige binnenkamer en ons leven ingeblazen en actie, actie voor al wat goed en edel en nationaal is; hij heeft ons getrokken uit ons isolement, ons doen inzien de ,,catholiciteit der christelijke idee", en toen met geestdrift ons doen optrekken met allen die als wij den Christus belijden, om saam met hen eerlijk en krachtig te werken tot heil van het éne vaderland, onder het éne heerlijk-mooie vaandel, Dat Holland s frisse kleuren toont, Door 't gloriestralend kruis gekroond. Alphons Ariëns op het einde van zijn leven vol offer en strijd. Zo heeft dr. Schaepman ons kleine luyden geëmancipeerd; zo heeft hij ons gemaakt tot een meer levend organisme, een meer mede-voelend en mede-werkend bestanddeel van het Nederlandse volk. Zo heeft hij ons gezet op de weg, die alleen ons kan voeren tot die grootheid en ontwikkeling waarvoor wij als vaderlanders en christenen geroepen zijn. Maar daarbij komt nog iets en van groot gewicht. Dr. Schaepman heeft heel veel weggenomen van die neerdrukkende geringschatting waarmee het niet-katholieke deel van ons volk op ons neerzag. Hij „populariseerde het katholicisme in Nederland", zoals het vrijz.-democr. Sociaal Weekblad het treffend heeft uitgedrukt. Hoe dat kwam ? Door zijn hele persoonlijkheid: echtmenselijk, vaderlander als de vurigste Oranjeklant, maar altijd en in alles Rooms. Want hij die zo hoog, zo ontzettend hoog boven ons uitstak, die in de Tweede Kamer door de schittering van zijn genie de bewondering inoogstte van zijn tegenstanders en het hele Nederlandse volk, hij voelde en toonde zich één met ons allen in het hoogste dat wij bezitten. Het geloven, hopen en beminnen van het katholieke Nederland was als samengeperst in zijn borst; wat bij ons langzaam vloeide, dat stroomde en kookte daar, maar het was hetzelfde bloed; wat bij ons slechts smeulde, dat sloeg daar uit in lichter laaie, maar het was hetzelfde vuur. Zo dikwijls hij maar even gelegenheid had, juichte en jubelde hij het uit in ongebreidelde geestdrift: Civis Romanus sum, ik ben een Rooms burger zo goed als de minste boer in Twenthe; ik geloof met hem in dezelfde geheimen; ik bid met hem dezelfde rozenkrans; ik buig als hij mijn hoofd voor denzelfden Petrus, Stedehouder van Christus op aarde. En waar dat geloof van den eenvoudigen boer werd aangetast, daar sprong hij op, als had een pijl hem in het eigen hart getroffen en ver- dedigde hij dat geloof met een warmte en welsprekendheid die een niet-katholiek blad heeft doen zeggen: „hem omgolfde de wijde mantel van zoveel eerbiedwaardige en geniale katholieke kerkvaders.'' Niet waar, D. en H., waar genie en geloof elkaar zo volkomen dekten, daar moest de bewondering voor het genie wel gevolgd worden door een zekere achting voor het geloof dat zo welsprekend verdedigd werd; daar moesten wij allen wel vooruitgaan in aanzien; en zó groot is inderdaad de afstand door ons, of liever door onze protestantse landgenoten, in deze afgelegd, dat van die zijde in deze dagen gezegd is : „Nooit zullen zijn partijgenoten dr. Schaepman dankbaar genoeg kunnen zijn voor hetgeen hij, alleen reeds in dit opzicht, voor hen geweest is". Ziedaar in grote lijnen het beeld van den staatsman Schaepman, zoals het, dunkt me, moet oprijzen voor u en voor mij. Geen Windthorst die met zachte hand iemand leidde, maar een O'Connell; een reus van lichaam en geest, die rotsblokken op zij wentelde; een man die vaak alleen stond en door zijn eigenaardigheden velen, ook van zijn beste vrienden, van zich verwijderde, maar toch door zijn in-mooi koninklijk streven en zijn geweldige kracht ons allen heeft meegesleept en groot gemaakt. Wij hebben het misschien niet genoeg begrepen zolang hij bij ons was. Wij zijn uit gewoonte soms achteloos langs hem heen gegaan, gelijk de Venetiaan langs zijn grootse San Marco-toren; maar tóen de sterke in Israël gevallen is, hoe hebben wij tóen gevoeld, hoe zijn wij tóen gaan beseffen, hoe mateloos veel wij in hem bezaten ! Wij hebben het gevoeld in de tranen, die ondanks ons zelf opwelden in ons oog; wij hebben het gevoeld in de weemoed, dat zijn sterven zo ver van ons af ons belette, hem nog eens persoonlijk te danken voor hetgeen hij ons gaf; maar daarna óok weer in de blijde Ariëns als Pastoor te Maarssen. gedachte dat hij die als Paulus zoveel meer dan anderen gewerkt had, ook recht had op de schoonste dood, en 'n schonere dood was voor hem toch niet denkbaar, dan te Rome: te Rome, onder het oog van zijn harts~ tochtelijk beminden vader, die hem pas nog den besten zijner zonen genoemd had; te Rome, aan het hart zijner moeder, voor wier eer zijn ridderzwaard altijd gewet was; <— te Rome, bij zijn broeders de martelaren, getuigen van Christus door het bloed, gelijk hij het geweest was door zijn kloek en mannelijk woord. En al is hij ver van ons af, wij horen toch zijn geest ons toeroepen: „Weest, als ik, mannen en vrouwen van Rooms graniet, belijdend den Christus op aarde"; en één als wij ons voelen met hem in de gemeenschap der heiligen, vereren wij gelijk de zonen der martelaren deden in de catacomben, eerbiedig zijn grafgesteente en roepen hem toe: Meester, vraag voor ons wat gij ons toewenst: dat ons spreken en werken en strijden in het openbare leven een herhaling zij van Paus Sixtus' daad, die ook de uwe was: de verheffing der grote obelisk hoog in de blauwe lucht op het plein van Sint-Pieter en daarop met duidelijke letters, zodat ieder het zien kan: Christus overwint, Christus heerst, Christus regeert. Jhr. Mr. Ch. J. M. Ruijs de Beerenbrouck. f 17 April 1936. ARIËNS-RUIJS. Pastoor H. Geertman schreef bij het overlijden van Jhr. Ch. Ruijs de Beerenbrouck: Edele zielen voelen zich tot elkander aangetrokken. Zo ook Ruijs en Ariëns. De grote vriend van Ruijs was Ariëns, de grote vriend van Ariëns was Ruijs. Wie zat daar in Amersfoort in de stille ziekenkamer naast het ziekbed van Ariëns geheel alleen zijn Rozenhoedje te bidden ? Wie bleef hem daar urenlang gezelschap houden trouw tot aan diens dood ? Het was Jhr. Ruijs de Beerenbrouck, die met kinderlijke blijdschap kon vertellen, dat hij de laatste was geweest, dien Ariëns nog gekend had. Ariëns' laatste blik richtte zich op Ruijs; diens laatste groet gold zijn edelen vriend Ruijs. Toen Ariëns de dood der rechtvaardigen was gestorven, was het Ruijs, die de vrienden van Ariëns bijeen riep om voor dezen man Gods een monument te stichten en wel in de fabrieksstad Enschede. Wat een voldoening moet het voor hem geweest zijn dat ideaal verwezenlijkt te zien en op 16 Juni 1934 de openingsrede te hebben mogen houden om zijn nobelen priestervriend te eren. Maar Ruijs ging verder; hij wist zijn vriend in de hemel. Hij kende Ariëns door en door en voelde bij intuïtie aan, dat Ariëns, die hier op aarde nooit stil zat, ook in de hemel niet stil zou zitten. Ariëns moest aangeroepen worden, Ariëns moest vereerd worden, Ariëns moest zaligverklaard worden. En hij, die op geestelijk terrein niets zou willen ondernemen buiten of tegen het kerkelijk gezag reisde naar Rome, om de hoogste autoriteiten hieromtrent te polsen. Op een audiëntie bij Z.H. den Paus verklaarde hem de heilige Vader, dat drie zaken zijn vaderlijk hart zo troostten in deze tijd, n.1. de veelvuldige H. Communie, vooral der kinderen, het Missiewerk en Pastoor H. Geertman. het grote getal heilig- en zaligverklaringen. Met de zegen van den Vader der Christenheid wendde hij zich tot Mgr. Dante, secretaris van de Congregatie der Riten, die hem de richtlijnen aangaf voor een eventueel proces van zaligverklaring. Ruijs ging vervolgens naar Utrecht om aan zijn Aartsbisschop de goedkeuring te vragen voor zijn ideaal : bidden en werken voor de zaligverklaring van Alphons Ariëns. Na de volle instemming te hebben verworven van zijn kerkelijke overheden toog hij aan het werk. Hij schreef in ,,De Kruisbanier" Febr. 1935 een artikeltje, waarin hij schuchter aanspoorde Ariëns aan te roepen om gebedsverhoringen en misschien wel om wonderen. Een landelijke commissie vormde hij met het doel meer bekendheid te geven aan het leven van Alphons Ariëns als priester. Hij sprak in kloosters en seminaries om Ariëns meer bekend en meer bemind te maken en een stille particuliere devotie tot Ariëns te bevorderen. Zo kwam hij ook in Enschede, waar hij een plaatselijk comité stichtte en ons verzocht dat gebedje van hem: „Alphons Ariëns, Dienaar Gods, bid voor ons!" in besloten kringen te willen verspreiden. Met nadruk waarschuwde hij er telkens voor, dat aan Ariëns geen officiële openbare verering mag worden gebracht om het eventuele proces van zaligverklaring niet te schaden. En op zijn verzoek beijverde ons comitétje zich om bijzonderheden over Ariëns hier in Enschede te verzamelen. Nog kort geleden kwam hij hier om ons te spreken over Ariëns. We schrokken toen we hem zagen: hij was niet meer de oude Ruijs van vroeger, hij was niet meer de jonge Ruijs van altijd. Hij kon haast niet meer, maar toch wilde hij nog spreken over zijn Ariëns. We moeten niet spreken over Dr. Ariëns of Monseigneur Ariëns, maar over Ariëns of Alphons Openingswoord van Jhr. Ruijs de Beerenbrouck bij de onthulling van het Ariëns-monument te Enschedé op 16 Juni 1934. Ariëns, zo hoor ik hem het liefst noemen, sprak hij. Zorgt er voor, verzocht hij ons, dat op 7 of 9 Augustus veel mensen van hier opgaan naar het graf van Ariëns te Maarssen. En in September is het 50 jaar geleden dat Ariëns in Enschede kwam, dan zou ik zo graag zien, dat er een massale stille hulde werd gebracht aan zijn standbeeld ,— zo iets in de geest van de stille omgang in Amsterdam. Dit is nu mijn ,,Carthago", mijn hartewens ! Ruijs, wij rekenen het als een ereplicht van ons, om deze uw laatste wens omtrent uw vriend te volbrengen. Wij zullen in grote getale van hier heengaan naar het graf van uw gezaligden vriend, wij zullen een stille mannenhulde brengen aan zijn monument en wij zullen daarbij in ons hart ook een stille hulde brengen aan u, gij verdient het evenzeer als Ariëns. Met zijn doodziek lichaam keerde Ruijs terug naar zijn dierbaren, maar alvorens te gaan rusten moest hij eerst nog naar Maarssen om ook daar zijn laatste instructies te geven omtrent de Ariëns-verering. Thuis gekomen verklaarde hij aan zijn naaste familieleden, dat hij zich niet wel gevoelde. „We gaan een novene beginnen tot Ariëns , zeide hij hun en is het nu niet zeer treffend, dat juist op de sluitingsdag der novene en wel op hetzelfde uur waarop ze begonnen was, hij stierf in de geboortestad van Ariëns ? Zou Ariëns zijn trouwen vriend niet gehaald hebben ? En zou Ariëns, die hem op aarde het laatst heeft gekend niet de eerste zijn geweest om hem hierboven te verwelkomen ? Zijn laatste werk was voor... Ariëns. Zijn laatste radio-rede was over... Ariëns. Zijn laatste brochure handelde over... Ariëns. Zijn laatste bezoek gold... Ariëns. Zijn laatste novene was tot... Ariëns. Nu zijn de beide vrienden weer met elkander verenigd in de hemel, waar deze beide „Dienaren Gods hun werk voortzetten tot heil der mensheid. Ter ere Gods ! De laatste foto van Mgr. Ariëns. Naast hem zijn petekind, een dochtertje van den groten schrijver Dr. Jules Persyn. MGR. DR. H. A. POELS door Dr. A. Ariëns. Ik heb eens horen zeggen, dat Dr. Poels een echte „provinciaal is en ik geloof, daar is wel iets van aan. Hij voelt zich op en top Limburger, een zoon van het kleine land, dat door zijn ligging en historie zon heel bijzondere plaats inneemt onder de elf provinciën en door de stoere lichaamsbouw en vlug-intuïtieve geest van velen zijner bewoners beurtelings aan Duitse en Franse nabuurschap doet denken. Maar wat hij ook van zichzelf moge gevoelen, en al beperkt zijn werkkring zich ook tot die éne provincie, ja tot een uithoek ervan, mensen van de afmetingen van Dr. Poels zijn van nationale betekenis en Noord en Zuid leggen gelijkelijk beslag op hen, als op nationaal domein. Men heeft in verband met Dr. Poels dikwijls de naam van Dr. Schaepman genoemd en niet zonder reden, 't Is beiderzijds dezelfde forse hoge gestalte, een ware verpersoonlijking van het mens sana in cotpove sano; dezelfde bonhomie en goedlachse geaardheid, die zich zowel verdraagt met diepe ernst; vooral dezelfde breedheid van opvatting, die hen enerzijds door de groten van alle landen als pairs deed begroeten, ten andere de kleinen in eigen land soms de schrik op het lijf joeg. Voeg daarbij hetzelfde Roomse vuur. Schreef de een aan Dr. Nuyens: „Ik zou mij eer het hoofd aan de voeten laten leggen, dan te vergeten, dat ik sacerdos in aeternum ben". Poels, verontwaardigd over de verdachtmaking zijner orthodoxie, sprak in Critiek en Traditie een woord van denzelfde koperen klank: „Wee den aanrander van Christus Bruid, als hij openlijk oorlog voert. Men kappe onze beide handen af en wij zullen nog slaan met de stompen van onze armen. En, Gode zij dank, Rome stelde beiden in het gelijk: het Roomse purper is hun schild en hun Mgr. Dr. H. A. Poels, Hoofdaalmoezenier van de Arbeid. glorie. Er valt nóg een merkwaardige gelijkenis tussen beide mannen aan te wijzen. Schaepman's ster ging op aan de letterkundige hemel en alles deed aanvankelijk verwachten dat hij daar, en daar uitsluitend zou blijven schitteren. De rustige studeerkamer zou, zo meende men, het eigenlijke laboratorium voor hem zijn dat hij slechts nu en dan zou verlaten om het volk te laten genieten van zijn hoge welsprekendheid. IVIaar midden in de kracht van zijn leven, en op middaghoogte van zijn glorie al.-> schrijver en redenaar, daalt hij af in de woelige politieke arena; en wie denkt aan ons onderwijs en de uitbreiding van kiesrecht, aan leerplicht en persoonlijke dienstplicht, zal moeten bekennen, dat hij daar voor land en volk, en ook voor ons, katholieken, ^.ijn schoonste triomfen bevochten heeft. Juist zo is het met Poels gegaan. Ieder moest denken, dat de Leuvense doctor, die reeds vóór zijn doctoraat met zijn geschrift over Israël s heiligdom Ls Sanctuaire de Kirjath Jearim de aandacht der gehele wereld had getrokken, de gewijde wetenschap als enige bruid voor zijn leven verkoren had. Aanvankelijk beantwoordt de werkelijkheid daar ook aan. Te Antwerpen verklaart hij drie jaren de Schrift aan het Scholasticaat der Paters van het H. Hart en geeft o.a. zijn Critiek en Traditie uit, waarin Hieronymus en Thomas met veel scherpzinnigheid worden aangevoerd ten gunste van zijn critische opvattingen. Daarna volgen wel twee jaren van gewone kapelaanspractijk, maar einde 1902 plaatst Leo XIII hem opeens op de grote kandelaar der Pauselijke Bijbelcommissie, 1903 ziet hem als hoogleraar in de exegese optreden aan de universiteit te Washington. Maar zeven jaar later, ongeveer op dezelfde leeftijd als de Rijsenburgse professor, verandert ook hij van koers. De hoogleraar wordt Aalmoezenier van de Arbeid; de Amerikaanse universiteitsaula wordt verwisseld met een rectoraat te Weiten; de Een intieme moment-opname. theologische wetenschap met sociale practijk in het mijndistrict. Toch kon niemand die Poels tot dusver gevolgd had, zo helemaal verwonderd zijn over die metamorphose. Evenals bij Schaepman, in z'n eerste periode, de liefde voor het politieke leven geregeld om de hoek kwam gluren, zo werd bij Poels de sociale ader herhaaldelijk zichtbaar. De „gewone" kapelaan van Venlo was toch een buitengewone geweest: hij kon met het voIk omgaan als geen ander. De spoorwegstaking van 1903 haalde hem terstond van achter zijn boeken te Venray weg en zó groot was de invloed van den oudkapelaan, dat het oplaaiende socialistische vuur haast onmiddellijk uitging bij zijn eerste verschijning. Maar vooral zijn rede in datzelfde jaar op de Katholiekendag te Weert, later als brochure onder de titel Tijdig in de handel verschenen, bewees wat n sociale macht in hoofd en hart van de Venrayse doctor lag weggeborgen. Uitgaande van de grote lijnen der wereld-industrie, die ook Limburg volgen zou, liet hij een geweldig alarmsignaal horen, wijl de sociale omwenteling in het mijndistrict reeds in werking was en de contra-revolutie, ten minste op grote schaal, nog beginnen moest. Zo was de tweede, sociale periode toch niet door een klove van de eerste, de wetenschappelijke, gescheiden, en 't was te voorzien dat de wetenschappelijke denker, zoals hij zich — ook reeds op sociaal gebied •—- in de eerste getoond had, in de sociale practijk meer dan gewone vruchtbaarheid tonen zou. Toch had niemand kunnen dromen, dat de resultaten der eerste zes jaren zó grandioos zouden zijn als de werkelijkheid te zien heeft gegeven. Men móest immers denken, dat geen zedelijke kracht in staat kan zijn, de materialistische gang der moderne industrie bij te houden, waar eenmaal de zwarte diamant in de bodem ontdekt is. De revolutie die daarvan het onvermijdelijke gevolg is •— èn in het land waar de ene Mgr. Dr. H. A. Poels. (Naar een schilderij van Tielens.) fabrieksschoorsteen na de andere zich omhoog werkt boven het pas nog golvende graanveld, èn in het volk dat duizenden nieuwe elementen van alle windstreken ziet toestromen ■— die revolutie heeft zo n verbazend snel verloop, dat het onmogelijk moet schijnen voor niet-materiele factoren hier anders dan zachtjes-aan achterna te komen en voet voor voet te heroveren wat door de stoomwals van de ongelovige tijdgeest verpletterd werd. Toch heeft Poels er anders over gedacht en bewezen dat het anders kan. Eenmaal belast met de algemene leiding van het mijndistrict door het vertrouwen van zijn kerkelijke overheid, heeft hij zijn heil niet gezocht in het houden van mooie en lange redevoeringen -— daar was geen tijd voor maar heeft hij een reeks van instellingen in het leven geroepen, die even zovele burchten zijn voor het stoffelijk en zedelijk welzijn der Limburgse arbeidersbevolking, even zoveel sociale krachten om de leuze van den Roermondsen Kerkvoogd: ,,Heer, blijf bij ons tot een heerlijke werkelijkheid te maken. Het begon met de Arbeidsbeurs. Vóór alles moest de snelvlietende stroom der toevloeiende mijnwerkers gekanaliseerd en wat al te gevaarlijk was, afgeweerd worden. Toen kwam Ons Dagelijks Brood, de coöperatie die, van Heerlen uit, de ganse omtrek voorzag van het beste eerste levensvoedsel. Ons Limburg en Tijdig, twee verenigingen van zeldzaam scherpzinnige conceptie, zorgden samen voor deugdelijke huisvesting, goedkoop en fraai, en vrij van de pest van het kostgangerswezen. Ons Thuis nam den loslopenden vrijgezel in bescherming: hij vond er logies, voeding en gezellig verkeer en zedelijke schutse. Terzelfder tijd werd voortdurend gezorgd voor de organisatie en geestelijke ontwikkeling en opvoeding der arbeiders. Onder leiding van den hoofd-aalmoezenier vloog geregeld een zwerm van propagandisten uit, om allerwege de vaan der stands- en vakorganisatie te plaatsen. Overal werden afdelingen gesticht Ariëns — Journalist. of bevestigd van de R.K. Werkliedenbond en de Christelijke Mijnwerkersbond, waarbij natuurlijk — zoals van een helderziend man als Dr. Poels niet anders te verwachten was — beider onmisbare bondgenoot, de drankbestrijding, niet vergeten werd. De beste werklieden (en burgers) werden nog afzonderlijk geschoold in de week op week te Heerlen gehouden Praatavonden, waar Poels zelf leider, dus de toon van zelf prettig en gemoedelijk was, maar al wat actueel is op godsdienstig gebied, sociaal en politiek terrein, grondig en helder „bepraat werd. % ❖ * ïk heb zeker hiermee niet alles genoemd, veel minder de grote betekenis van al die dingen doen uitkomen. Men moet, bij het bespreken van de arbeid van Dr. Poels eenvoudig de gewone maat vergeten en zich gewennen aan kolossale dimensies. Waar een ander het vraagstuk der volkshuisvesting bij brokjes tracht op te lossen door hier en daar een groep huizen neer te zetten, ontwerpt en sticht hij dorpen. Waar een ander het niet in 't hoofd zou krijgen voor arbeiderswoningen iets beters te zoeken dan een goed architect ter plaatse, vindt Dr. Poels den beste — Jan Stuyt — niet te goed en geeft hem zoveel te doen, dat hij een vast filiaal te Heerlen moet stichten, vlak naast zijn deur. Bij een gezellenhuis denkt een gewoon sterveling, nu ja aan een groot gebouw, maar waarvoor toch een concierge met enige bedienden toereikend zal zijn. Dr. Poels richt „Ons Thuis in op zulk een voet, dat een hele afdeling „Zusters nodig is om in de behoeften van logies, voeding en was te voorzien en een apart gebouw moet verrijzen om deze dienaressen des volks te herbergen. Een loonsverhoging van een paar ton is geen onbeduidende zaak. Dr. Poels weet door zijn gelukkige bemiddeling meer dan een millioen te verkrijgen en een staking met al haar ellende te voorkomen. Gezellenhuis „Ons Thuis", Heerlen. Al dat grootse is natuurlijk spelenderwijs tot stand gekomen. Natuurlijk, zeg ik, want alleen iemand, voor wien dergelijke dingen doodeenvoudig zijn, krijgt zulke concepties in t hoofd, durft ze aan, en krijgt ze klaar. Ze zijn ook doodeenvoudig, zoals de ontdekking van Amerika een heel simpele zaak was. Je moest naar het Westen stevenen, rechtdoor, aldoor, dan kwam je van zelf terecht! Dat kon iedereen Columbus toch nadoen ? Toch is er maar één Columbus geweest en zo is er ook maar één Dr. Poels geweest, die het sociale reuzenwerk van de mijnstreek tot stand heeft gebracht, en die dat tot stand brengen kon, omdat hij... Dr. Poels was, de oerkrachtige Limburger, die werken kon voor tien; de man van scherpe intuïtie, die voor elke nood terstond het passende geneesmiddel ziet; de man van toewijding, die „geen vijf minuten zou dralen om geheelonthouder te worden, wanneer hij meende in zijn omstandigheden het volk een dienst te doen ; de man eindelijk, die door dat alles, mitsgaders zijn kostelijke gemoedelijkheid en tastbare oprechtheid bij alle standen, partijen en gezindten tal van vrienden kon maken en zodoende ook de medewerking verkrijgen die nodig was om het sociale schip, door de branding van de belangenstrijd heen, telkens in veilige haven te brengen. Men zal het misschien vreemd vinden, dat een overtuigd geheelonthouder als ondergetekende zoeven die tussen de aanhalingstekens geplaatste woorden kort neerschrijven. Het zijn woorden, door Dr. Poels zelf eenmaal tot mij gesproken en ik moet gulweg bekennen, dat ik toen niet heb durven zeggen dat hij ongelijk had. Hij had in die dagen de hulp van velen nodig, om verschillende grote werken tot stand te brengen en het liet zich horen dat hij zonder ons blauw insigne sterker stond. Maar thans zou ik anders spreken. Thans, nu hij de berg te boven is en z n werk staat door eigen kracht, zou ik zeggen: „Toe, Het aloude Rolduc Foto Prevoo doctor, kom in onze rijen ! Wat ge vroeger om het volk gelaten hebt, moest ge nu om het volk doen. Denk aan uw eigen kernachtig gezegde: „Ons sociaal werk is met lamheid geslagen, zolang op elke hoek der straat ons een drankduivel staat uit te lachen. Uw loon, ook het aardse zal niet uitblijven. Wie het werk verricht van tien anderen, verdubbelt door geheelonthouding z'n arbeidsvermogen, en hoofdofficieren als gij, bij wier leven duizenden belang hebben — ik zeg 't Jhr. Ruijs na — moeten zuinig zijn met zich zelf." Het behoeft nauwelijks gezegd, dat bij Dr. Poels reuzenstrijd ook anderen betrokken zijn geweest. Het kan natuurlijk niet anders. Grote sociale werken komen niet in eens — noch door één — voor de dag zoals Minerva uit Jupiter's brein. Wie in de geschiedenis van het mijndistrict 20 jaar teruggaat, zal van zelf de naam van Dr. Nolens neerschrijven als bewerker, met minister Lely, van de staatsexploitatie in het mijngebied en grondlegger van de Christelijke Mijnwerkersbond. En wie verder gaat en een dag per auto — want anders lukt 't niet ! — in het mijndistrict rondtrekt om alles te bezichtigen en uit te horen, wat daar sindsdien van overheidswege en door particulier initiatief verricht werd, om het Zuiden economisch en hygiënisch godsdienstig en zedelijk te beschutten en op te heffen, zal herhaaldelijk de naam van Ruijs vernemen. En wie eindelijk een paar dagen in 't rectoraat van W^elten gaat doorbrengen, om zich eens goed op de hoogte te stellen van de wijze waarop in dat sociale hoofdkwartier gewerkt wordt, zal niet alleen spoedig bemerken dat 't daar geen stille kluis is, maar verbaasd staan over de bonte menigte die daar zoal op één dag komt binnenvallen. Ge dacht misschien een paar uur met uw gastheer ongestoord te kunnen praten, maar het behoeft u volstrekt niet te verwonderen als gij achtereenvolgens kennis maakt met zijn trouwe „handlanger de Franciscaner Pater Mgr. Dr. H. A. Poels, Hoofdaalmoezenier van de Arbeid. Cleofas; de onvermoeide propagandist der drankbestrijding en van al wat sociale actie heet, Dr. Verhagen, de promotor van het katholieke schoolwezen, Dr. van Gils; de redacteur van Het Katholieke Volk Henri Hermans; een architect en een mijndirecteur, het hoofd van een bankinstelling en een bouwvereniging, een baron, een mijnwerker en een aalmoezenier van de arbeid. Want zo gaat 't! Het is een onophoudelijk va-et-vient. En altijd even gezellig. De gastheer is de gulheid in persoon. Er wordt gelachen en gepraat over alles. Maar als ge goed oplet, zult ge bemerken dat tussendoor ook krijgsraad gehouden wordt; zult ge woorden opvangen die een verrassend licht werpen op sociale toestanden onder of boven de grond; er worden gewichtige besluiten genomen, verbeteringen voorgesteld van bestaande inrichtingen, nieuwe plannen gevormd, die ook weer direct een begin van uitvoering krijgen. Waarom anders die telefoon dan om vliegensvlug de getrouwen in 't geweer te roepen?... Alleen door die gestadige vriendschappelijke samenwerking van zo'n massa personen uit de meest uiteenlopende betrekkingen is te verklaren dat Dr. Poels in nauwelijks vijf jaar zovele en zo grootse werken tot stand kon brengen, waarvan elk op zichzelf iemands glorie had kunnen uitmaken, al zou hij er een kwarteeuw aan besteed hebben. Maar indien velen hebben meegewerkt, hij was de ziel van alles en van hèm ging de bezieling uit. Van hèm kwamen de nieuwe grootse ideeën. Hij was de motor en tevens het bindende element. Wat Schaepman bij al zijn grootheid miste, en zonder al te veel schade voor de zaak, in zijn politieke loopbaan missen kon, maar wat bij sociale arbeid conditio sine qua non is — het gemak van samenwerking — bezit Poels in de hoogste mate. Hij heeft nooit iemand afgestoten, maar altijd aangetrokken, al bezorgde het hem ook de last van een gastvrijheid waaronder menig ander bezwijken zou. Hij Monseigneur Alphons Ariëns als Geheim Kamerheer van Z. H. den Paus. heeft elke bruikbare kracht gewaardeerd en door zijn prettige aangename leiding blijvend verbonden aan zijn persoon en daardoor ook aan de zaak, waaraan hij zijn ganse persoonlijkheid ondergeschikt heeft gemaakt: het behoud en de opheffing van een mooi Christenvolk. Zo dikwijls ik te Heerlen kom en over het pleintje loop vóór het Postkantoor verbeeld ik mij dat een dankbaar nageslacht daar nog eens een standbeeld zal doen verrijzen voor den man die zo machtig veel gedaan heeft om Christus voor Limburg en Limburg voor Christus te bewaren. Het kan best bij een spel van mijn verbeelding blijven — hoeveel idealen van mij zijn geen illusies gebleken ! — maar géén illusie is toch, dat Dr. Poels zich een ereplaats veroverd heeft in hoofd en hart van het ganse Nederlandse katholieke volk. Het Noorden is één met het Zuiden in fierheid en geluk, hem te bezitten en heeft hem met warmte toegebeden op zijn zilveren priesterfeest: God spare hem nog tal van jaren voor het Mijndistrict, voor Limburg en voor ons. Pastoor H. Geertman. EEN DAAD VAN LIEFDE ! Liefde dringt tot daden en grote liefde dringt tot grote daden. Alphons Ariëns was een apostel van liefde, „een man van onzegbare liefde." De liefde tot Christus en zijn evenmens dreef Ariëns tot grote en zelfs gewaagde daden. De stichting der werkliedenverenigingen, de stichting van Sobriëtas, de stichting van het Geert Grote Genootschap enz. waren dat geen grote, apostolische daden? Zijn offers voor de coöperatieve fabriek te Haaksbergen, zijn offers voor het retraitehuis te Leutesdorf enz., waren dat — menselijkerwijze gesproken — geen gewaagde daden? Alphons Ariëns, zijn beeld en voorbeeld moeten blijven voortleven, en ook op een wijze Ariëns waardig! Een grote daad ter zijner ere heeft men gesteld, door hem te vereeuwigen in een bronzen standbeeld, in zijn stad Enschedé. Nu moet nog volgen de gewaagde daad! Welke is die gewaagde daad? Een kerk ter nagedachtenis aan Ariëns-priester! Een eretaak voor het thans levend geslacht! En is dit wel zulk een gewaagde daad? Als men bedenkt, dat men voor den groten Dr. Schaepman in den Haag het monumentale Schaep- manhuis heeft gebouwd van ongeveer een millioen, is het dan wel zo gewaagd te zeggen: Wij willen een gedachteniskerk bouwen, Ariëns ter ere? Als men bedenkt, dat de Duitsers in Keulen hun Adolf Kolpingkerk hebben en de Oostenrijkers in Weenen een kerk bouwden ter nagedachtenis aan Mgr. Seipel, zou het dan hier zo gewaagd zijn te denken aan een Ariëns-kerk? De christelijke Charitas zal dezen held van liefde eren. (Uit de Lijkrede van Mgr. J. Hoogveld.) Ik vlei mij nog altijd met de gedachte, dat zulks kan en ook moet. Me dunkt, in de harten van onze medekatholieken wordt er nog wel zoveel voor Ariëns gevoeld, dat men zegt: Dat ideaal is ons allen dierbaar; we kunnen de nagedachtenis aan dezen voortreffelijken priester niet beter eren dan door een kerk te bouwen, waaraan zijn naam verbonden is. Laat dan, lezer en lezeres ook uw liefde voor Alphons Ariëns u drijven tot een grote daad en zelfs tot een gewaagde daad en helpt mede bouwen de Ariëns-gedachteniskerk! God zal het u lonen op voorspraak van Zijn Dienaar Alphons Ariëns ! H. GEERTMAN, pr. Zijne Hoogw. Exc. Mgr. Dr. J. de Jong, Aartsbisschop van Utrecht. Gaarne wenschen Wij een ruime verspreiding toe aan den levensschets van den vromen en grooten Dr. Ariëns. Tijdens zijn leven is hij op het voetspoor van den Zaligmaker weldoende rondgegaan. Moge hij na zijn gezaligd afsterven nog velen door zijn voorbeeld stichten en leiden. Dr. J. DE JONG. Aartsbisschop van Utrecht. Mgr. Professor Dr. }. H. Hoogveld. DE ARIËNS-KERK. Dat was enige jaren geleden een broederlijke strijdvraag onder de Ariëns-Vrienden: moest men zijn nagedachtenis allereerst eren met een kerkbouw of met een standbeeld? Pastoor Dr. van Koeverden wist zijn opvatting tot uitvoering te brengen. Dat de kerk er toch zou komen, stond bij hem vast, want wie zou voor zo'n ideale hulde, die een hartewens moest vervullen van den zielenjager Ariëns, niet bijdragen onder de geloofsgenoten. Maar voor een standbeeld zou moeielijker geld bijeen te krijgen zijn; daarvoor moest dus zijn nog warme nagedachtenis bij de vele, ook niet katholieke vereerders, worden benut. Het standbeeld moest dus eerst komen en het kwam er — en ieder is er verheugd over. Maar de kerk?? De handige en berekende financier van Koeverden heeft de crisis met haar nasleep niet kunnen overzien. Alleen in één ding mag hij zich niet vergist hebben: de Kerk zal er toch zeker komen ! We weten hoe Ariëns zou gereageerd hebben als men hem voor de keuze had gesteld. Bij t horen van een standbeeld-voorstel had hij zeer intens de beschaamde gestie gemaakt: met opgetrokken schouders had hij zijn gezicht achter zijn beide handen verborgen. Maar bij het Kerkplan had hij gestraald: verlegen was hij er ook om geweest, maar na een ogenblik peinzen, juist zoals Toorop hem voor het nageslacht bewaard heeft, had hij gezegd: „ja, als ik voor zo iets moois een aanleiding mag zijn, dat zou toch heerlijk zijn, maar geloof je niet, dat een andere naam hier meer succes zal beloven." Met het standbeeld hebben we de vooropstaande wens van'vele vereerders vervuld; laten we nu niet dralen met de enige keuze van Ariëns zo spoedig mogelijk te verwezenlijken. j H HOOGVELD. Prof. Dr. G. Brom, Voorzitter van het Ariëns-Comité. Het denkbeeld van een Ariënskerk is zo redelijk en eenvoudig, omdat een kerk zuiver beantwoordt aan het wezen van Ariëns. Wat betekent zijn ziel toch anders dan een heiligdom, waarin het volk de levende Christus heeft gevonden? Buiten de hemel is zijn persoon nergens meer op zijn plaats dan binnen een kerk, want daar komt de hemel zelf vol zaligheid over ons Wij kennen vanouds het gebruik om geloofsgetuigen voor te stellen bij het altaar. Zo staat Vondel, de dichter van Altaargeheimenissen, aan een Haagse Sacramentskerk afgebeeld. Nog eerder verdient de bezielende naam van Alphons Ariëns tot algemene stichting verbonden te worden met een nieuw Godshuis. Het verband tussen de maatschappelijke beweging, waarvan hij onze meester en leider is en blijft, en het godsdienstig leven is daardoor zichtbaar bezegeld. Deze Nederlandse Apostel zal sociale werkers meer en meer bewust op de Gemeenschap der Heiligen richten en meteen Kerkgangers leren hun beginselen in de volle wereld uit te dragen. GERARD BROM. EEN MOOI EN BEREIKBAAR IDEAAL Gaarne steunen wij het pogen van Pastoor Geertman, om een Ariëns-gedachteniskerk te bouwen. In Enschede staat het bronzen standbeeld van Ariëns, getuigend voor allen van het vele en verheffende werk van den jongen Priester Ariëns in die fabrieksstad. Maar de sociale werker was eerst en voor alles priester en zijn priesterjeugd groeide tot zijn volle bloei in Enschede. Ook later bleef Ariëns de man, die uit de schatkamer van zijn priesterschap putte en wiens pastoraat een herderschap was in de volste zin. Zijn offerleven wortelde in het Goddelijk Offer van het altaar. Daarom is het een mooi ideaal Ariëns te gedenken door een gedachteniskerk. En Pastoor Geertman, een van Ariëns' opvolgers in Enschede, komt dit zeker ten volle toe. Is het bereikbaar? Wij geloven van ja, als al de Ariëns-vrienden Pastoor Geertman's mooie ideaal mee aanvoelen en helpen verwezenlijken. Dan wordt het werkelijkheid en zal Enschede op de schoonste wijze getuigen voor Ariëns-Priester. Prof. FELIX OTTEN, O.P., Dominicanenklooster, Huissen (Gld.) Het schoonste geschenk, dat de vrienden van Alphons Ariëns bij zijn leven hem schonken was zijn Kelk. De schoonste gedachtenis, welke de vrienden van Alphons Ariëns na zijn dood hem kunnen schenken, is zijn Kerk. Rector J. COLSEN C.M. Ariëns ter ere. Een waardig monument voor „Ariëns Priester" kan alleen zijn, een gedachtenis-kerk ,,Ariëns ter Ere !". Het is een groot volk, dat zijn grote mannen eert. Daarom zal heel Katholiek Nederland gaarne mede offeren en bouwen om dit heerlijk ideaal te verwezenlijken. „Ariëns verdient het!" H. VAN OOYEN. H. C. Nijkamp, voorzitter Bond van R.K. Werkliedenver. in het Aartsbisdom en Wethouder van Enschedé. Met een standbeeld op een der Enschedese pleinen eerde katholiek Nederland en ook anderen, den groten socialen priester Ariëns, den stuwer van al wat goed, rechtvaardig, edel is. Een wel verdiende eer. De „bronzen" Ariëns werd voor tijdgenoot en nageslacht tot een brok levende apologie. Den heiligen, eenvoudigen en toch zo nederigen priester volledig op echt katholieke wijze eren en vooral zijn heilzame gedachtenis levendig te houden, dat is het stichten van een BEDEHUIS, hem ter ere en ter gedachtenis. Wie zou het zich niet tot een eer rekenen, daaraan naar de mate van zijn krachten bij te dragen? INHOUD Blz. Voorwoord, door pastoor H. Geertman .... 3 Ariëns' Jeugd 7 Ariëns te Rome 17 Enschede 27 Stichter der eerste R.K. Arbeidersvereniging in den lande 29 De groei van de R.K. Arbeidersvereniging .... 35 Oprichter van Sobriëtas 47 Als Journalist 51 Bedevaart naar Rome 53 Pastoor te Steenderen 55 De aartsbedelaar van Nederland 61 Pastoor Ariëns te Maarssen 65 Assistent der Unio Apostolica 77 Zijn Emeritaat 87 Lijkrede, door Mgr. Prof. Dr. J. H. Hoogveld ... 97 Ariëns gestorven 108 Ariens - Priester Hl Zijn Standbeeld H3 Feest-Cantate H7 Don Bosco, door Alphons Ariëns 125 Ariëns - Schaepman 142 Mgr. Dr. Schaepman als Staatsman, door A. Ariëns . 145 Ariëns - Ruijs 163 Mgr. Dr. H. A. Poels, door A. Ariëns 169 Een daad van liefde, door pastoor H. Geertman . .187 Aanbeveling, door Mgr. Dr. J. de Jong . . .191 De Ariëns-kerk, door Mgr. Prof. Dr. J. H. Hoogveld. 193 Aanbeveling, door Prof. Dr. G. Brom 195 Een mooi en bereikbaar ideaal, door Prof. Felix Otten. 196 Aanbeveling, door Rector J. Colsen C.M 197 Ariëns ter ere, door H. van Ooyen . . . • .198 Aanbeveling, door H. C. Nijkamp 199 Ariëns-Uitgeverij, Enschede