Leven van moeöeR elis^Beth onze stichteces leven van moeöeR GLisABeth öoor hA^RzeLf Qeschceven 1 NOVEMBER 1789-26 JUNI 1864 ★ STICHTINGSDAG VAN DE CONGREGATIE 29 APRIL 1837 a.m.d.g; In den Naam des Heeren Jezus Christus. Het is mij door den Eerw. Pater H.W. Michels, welke meer als eens de j aar-li jksche retraite in ons klooster gegeven heeft, op de Heilige Gehoorzaamheid opgelegd, dat ik toch niet zoude verwaarloosen het wonderwerk van den Almogenden God in de oprichting van dit Gesticht.Na verloop van eenige maanden durfde ik hieraan niet meer uitstellen. Maar mij dunkt,alvorens ik hier begin van te schrijven, moet ik op het kortste mogelyk de langdurige gebeden, verzuchtingen en tranen aanhalen, of, om beter te zeggen,met de hoop der Patriarchen mij gedurig te wapenen, want vanaf 1820 tot 1836 den 15den Augustus gedurig dag en nacht in den geest voor den troon Gods staan te smeeken,is mij eindelijk op den glorieusen feestdag van O.L. Vrouw Hemelvaart gelukt, wanneer ik in de gewezene St. Nicolaaskerk in eene zeer plechtige Hoogmis,: met zes Heeren en vol orchest...^aarvan ik nogtans niets gehoord noch ge- ?ien heb,want ik was /bij mij zelve niet ik scheen mijn zinnen verloren te hebben door het groot vurig "verlangen. Ik plaatste mij recht voor het mirakuleuze "beeld van 0. L. Vrouw, ik nam tot Voorspreekers drie Heilige Kloosterlingen omdat ik al zolang gebeden had, ik durfde niet meer, ik had bijmij zelve in het heimelijk overlegd van den ELAntonius, den H. Franciscus en den H. Dominicus te verzoeken, dat zij mij in het gebed toch'zouden te hulp komen en treden in mijne plaats, tot voor den troon van de H. Moeder Gods, dat ik niet meer durfde voor mij zelve vragen om in een klooster te worden Opgenomen, gelijk ik gemeend hadde en waarvoor.mijne Biechtvaders ook al heen en weer naar kloosters geschreven hadden» Met een levendig Geloof verzocht ik deze drie Heilige Kloosterlingen, die ik hierboven gemeld heb, in eenèn vloed van traanen, neergeknield voor het mirakuleuze beeld van 0.1. Trouw en deed mijn gebed nu als volgt: "0,Gij glorieuze H.Antonius,Franciscus en Dominicus, ik weet, dat Gij getuige, zijt van mijne langdurige tranen, verzuchtingen en gebeden,om in een klooster te worden opgenomen, maar dit is nu voorbij, mijne jaren zijn te hoog, talenten noch groot vermogen heb ik niet, maar treedt toch, om liefde Gods, eens voor den troon van de H» Moeder Gods en vraagt Haar in mijnen naam, dat ik wel weet, dat Zij op dezen grooten feestdag van hare zegepralende Hemelvaart nog nooit iemand eene gunst geweigerd heeft. Myne vraag welke ik van U verzoek te doen is deze: "Indien het aan God behaagt, dat toch alhier in deze stad Maastricht, een klooster zoude gesticht, worden, waarin God oprecht zoude gediend worden en dat het mij eveneens was, van welke orde of welken Regel er in zoude onderhouden worden, dat ik daarin geenen wil wilde hebben, als er maar zielen in kwamen, die God oprecht en in volmaaktheid dienen zouden, dat ik wel wist, dat ik er geen deel in konde nemen wegens mijne hooge jaren, maar dat ik toch mijn vaderlijk erfdeel, hoe weinig het ook was, dat ik dit tot de laatste penning aan dit huis zoude opdragen. In deze gesteltenis werd mijn geloof levendiger, mijne hoop sterker en eene brandende liefde, vergezeld met zoete tranen, verschaften mij aldaar een zoete rust en ik hoorde eensklaps d&t gebenedijde ja-woord uit den Hemel en dat ja-woord was dit en niet anders dan dit; het zal wel gelukken." In eens schorschten mijne tranen op en ik kwam weder tot mij zelve met eene groote inwendige vreugde, troost en verlichting, maar de Hemel weet hoe ik daar voor dat miraculeus beeld onder de foule van menschen neergeknield was, edoch, ofschoon men mij met de voeten betrapte, ofschoon mijne beste kleederen, welke ik gewoon was op zulke hooge feestdagen aan te doen, met geen ander inzicht dan om ordelijk en netjes mijnen geliefden Bruidegom te gemoet te gaan, want ik had dien morgen al vroeg gecommuniceerd en of mijne kleederen betrapt of besmeurd waren, ik keerde gansch getroost en verlicht met. het ja-woord naar huis; maar dat weet ik nog zonneklaar, dat wanneer ik uit de kerk kwam en mij op straat bevond, dat mij dacht, zonder geest te zijn, ik hoorde of zag niemand, voelde geen grond onder mijne voeten, ik geloof,ze hadden mij als een dwaas opgegeven, maar dat beliefde de goede God niet en nog een grooter geluk voor mij, omdat wanneer ik tehuis kwam, ik vond niemand 'en alhoewel ik dacht zeker te zijn van hetgeen er gebeurd was, wat ik hier ook verhaald heb, was ik toch ook gelijk .op andere tijden, altijd bevreesd van den duivel bedrogen te worden, "daarom, het allereerste wat ik deed, ik nam het gulden boekje Thomas a Kempis en ik vond juist het 17e Kapittel in het 1ste Boek van het kloosterlijk leven, dit was een bewijs om al meer en meer mijne hoop in God te versterken en te steunen op het hemels ch antwoord, hetwelk ik nauwelijks een uur te voren in mijn hert van uit den Hemel gehoord had. "0, Almachtige en Barmhartige God, dit is nu de eenigste hoop van verhoord te mogen wezen en te bekomen die gunst, waarvoor ik nu al sedert vijftien, zestien jaren, zooveel tranen, verzuchtingen en gebeden tot den Hemel en alle Gods lieve Heiligen gestuurd had,ik zegge, alle Gods lieve Heiligen, daar draag ik eenen roem op, want op dien glorierijken feestdag van alle Gods lieve Heiligen 1789t ben ik geboren en hebbe het H. Doopsel ontvangen.Toen was mijn hart gansch tevreden, ik nam eene reis aan naar het klooster van Wittem en ik vraagde om den Eerw. Pater Rector te spreken, alhoewel wij elkander nooit gezien of gesproken hadden, konde ik toch niet anders als mijne inwendige gesteltenis en de bijzondere gratiën, welke ik ten tijde van vijf en zestien jaren van God ontvangen had, te kennen geven, uitgenomen hetgeen ik hierboven vermeld heb, van den 15den Augustus 1836. Het schijnt dat het God niet gewild heeft er van te spreken, ofschoon ik een geruimen tijd met Hem gesproken had, ik had er niet eens aan gedacht. De Eerw. Pater Eerdinand, Rector van de Congregatie der Redemptoristen, hoorde mij langmoedig aan. en na mij aan Hem in alles rechtzinnig verklaard te hebben en daarbij mijne groote genegenheid om in een klooster opgenomen te worden, al had het'ook honderd urén ver geweest en dat ik er op myne knieen had moeten naar'toe kruipen en a± had het ook maar geweest 0m de allergeringste en verworpenste werken te doen; dit zoude voor mij eene groote voldoening geweest zijn? maar de tijd was nog niet verschenen, hoe groot mijn verlangen ook,daarvoor was. Deze heilige Pater stelde mij in alles zeer gerust en tevreden, hij belastte mij niet anders,dan dat ik zoude.blijven bidden, maar dat Hij voor mij in de heele wereld geen klooster wist waar ik konde opgenomen worden en geen wonder, want de inzichten van G-od waren reeds beslist'en wij en wisten het niet. Hij beloofde mij uit goeder harte, dat Hij mij zoude,aanbevelen aan de geheele Congregatie om voor mij te bidden; hiermede ging ik half getroost maar gerust naar huis, omdat Hij- mij uitdrukkelijk bevolen had, mij geheel en gansch in Gods Wil over te geven en altijd te blijven volharden in het gebed. Na dien tijd bleef ikzachtjes hoopen en bidden, maar ik stortte geene tranen meer, ik liet alles aan God over en in Zijnen H. Wil berusten. Er waren omtrent drie maanden voorbijgegaan zonder dat gewoonlijk verlangen, dat ik wel plagte te hebben; waarlijk moet ik nog aanhalen, eenige pogingen,welke ik in dat zelfde jaar in de maand April al blindelings aangev/end had. De Eerw.Heer van Baer, Commissaris van St.Servaaskerk, was juist in dat zelfde jaar gearriveerd. Ik begon hoop te krygen dat ik het met de hulp van God met Hem zoude klaarspelen. Ik had kennis met eene zeer godvruchtige juffrouw.Y/y spraken dikwijls met malkander over dezelfde zaak.Ze was onverzadigd van verlangen om hier in Maastricht een klooster te zien oprichten. Wij besloten ons verlangen aan den Eerw. Heer van Baer , met een brief te kennen te geven. Al wederom geriskeerd, wij hadden Hem nooit gesproken en maar gezien in de verte; wij gaven Hem ons groot verlangen te kennen, maar wij maakten ons niet bekend en Hij las dezen brief en eenige maanden daarna begon Hij er aan te denken en zich uit een ander klooster een Regel te bezorgen, maar dat wist ik niet,want Hij kende ons niet, maar God wist het en Hij begon al heimelijk te werken. Hij begon Zijn onzichtbare hand over ons uit te strekken en mede te werken in eens6 In de maand November 183-6 werd een huis gehuurd om een klooster op te richten in de Lenculenstraat,en zouden al verscheidene juffrouwen aangenomen zijn en dat zouden Zusters van Liefde zijn. Het gerucht verspreidde zich alle dagen meer en meer door de stad van dat nieuwe klooster en ik, arme gek, liet alles links liggen, dacht aan niets meer,van al hetgeen ik hierboven gemeld heb, kwam niets my meer in het geheugen, 'ik was onder al dat gepraat gelijk een dom schaap, maar de zaak wat meer inziende,- begon ik toch van tijd tot tijd wat droevig te worden, omdat het mij dacht gansch er buiten te zijn alsof deze zaak mij in het geheel niet aanging. Edoch "bevond ik mij eens op eenen vroegen morgen op weg om mij te gaan biechten. De Eerw. Heer Mayel was toen Kapelaan in de St. Matthiaskerk, welke toen mijn biechtvader was. Het was in de maand December en als ik omtrent de kerk kwam, ik moet nog zeggen, het was zeer duister, maar ik werd in eens gelijk vast gehouden op straat; ik twijfel niet of het is mijn Engelbewaarder geweest, dien ik zeer bemin. Daar werd mij alles voor oogen gebracht, al die jaaren dat ik nu reeds met zoovele verzuchtingen en tranen,opofferingen,verachtingen, versmaadheden en in groot gevaar geweest zijnde, van al die bijzondere gratiën en zegeningen en bijzonder de gave van het gebed, waarin ik tot nu toe met de gratie van God volhard hadde, te verliezen, was ik van zins, dat de tijd nu daar was. Dat een huis gehuurd was, om een klooster op te richten, waarom ik mij niet ging aanbieden om die lang gewenschte zaak voort te zetten; dit alles kwam mij zonneklaar in de dikke duisternis voor de oogen, want het was zoo duister op straat dat men geen huis of muur meer kon zien, daar stond ik te zien op straat gansch verbaasd, maar ik maakte dadelijk mijn voornemen, dat alles aan mijnen biechtvader te kennen te geven; ik maakte in de kerk te komen, ik trad in den biechtstoel en na mij gebiecht te hebben, begon ik mijnen biechtvader nog eens te vragen of Hij niets gehoord had van het nieuwe klooster dat opgericht ging worden, en wat Hem daarvan dacht, of Hij niet goed vond, dat ik mij ook eens ging aanbieden aan den Eerw. Heer Commissaris van Baer, dat ik zijdelings vernomen had dat Hij zich de oprichting van het klooster ter harte genomen had, dat het mij dacht goed te zijn, indien Hij ermede tevreden was; maar helaas, Hij gaf mij geene hoop, Hij stelde mij integendeel voor oogen, dat daar voor mij •. geen kans voor was, vooreerst, omdat mijne jaaren te hoog waren, dat ik geen talent genoeg had, dat ik ook geen .vermogen genoeg had om in te brengen en wat Hem nog het meest bezwaarde was, dat er twintig voor één waren, die zich zouden aanbieden. Dit hoorde ik jinet tevredenheid aan en het antwoord 'dat ik er op gaf was dit: dat ik nu geheel en al met Gods H. Wil tevreden was om in de wereld te blijven, dat ik Hem in het vervolg nu niet meer moeilijk zoude vallen, dat ik nu al gedaan had, wat ik dacht te moeten doen om aan de stem van God te beantwoorden, dat het mij dacht, daarvan geene rekenschap te behoeven te geven, maar dat ik nu toch altijd aan God zoude getrouw blijven en in Zijne liefde zoude volharden tot den dood toe ; - dit was het antwoord dat ik er op gaf. Mijnheer Mayel, of om beter te zeggen, begon anders te denken en ook te spreken wegens het groot geluk van het kloosterleven, dat dit toch de zekerste weg was om. zalig te worden. Hij raadde mij ten sterkste aan, om mij eens te gaan aanbieden aan den Eerw. Heer Commissaris van Baer, alhoewel Hij mij ook niet kende; ik zoude Hem deze vraag maar eens voorstel- len, dat Hij niet minder konde doen, als ze mij weigeren» Ik was een weinig getroost en ging met vrees en hoop de kerk uit. Het duurde nog acht dagen, eer ik het durfde wagen om my te gaan presenteren hij Mijnheer de Commissaris . van Baer, Op eenen Zaterdagmorgen ging ik in de Stc Servatiuskerk. Het was op het einde van de Hoogmis van 0 cl* Vrouwe. Ik knielde neder en ontving de laatste benedictie met het Allerheiligste. Al bevende volgde ik den Eerw. Heer van Baer op, nadat Hij Zijne dankzegging gedaan had. Na de H.Mis liet ik door den koster vragen om Hem te spreken.Ze wezen mij eenen Biechtvader aan, in de meening, dat ik moest biechten en als Hij vernam, dat het niet was om te biechten, was Hij niets tevreden over mijn visite en Hij begon te pruttelen, maar al sprekende kwam Hij telkens tot bedaardheid.Ik maakte mij kenbaar, wie ik was en gaf Hem mijn groot verlangen te kennen om aangenomen te worden in het nieuwe klooster als werkzuster.Hij zeide mij, dat er geen .onderscheid zoude gemaakt worden onder de Zusters, dat ze allen als liefdezusters zouden samenwerken; al sprekende kwamen wij toch zoo ver, dat ik binnen de acht dagen met mijn arme effecten en papiertjes moest bij. Hem komen in Zijn huis. Hij zeide mij vertrouwelijk, dat Hij tot nog toe geen halve cent in voorraad had om het klooster te beginnen, maar toen werd mijn hart toch zoo brandende, dat ik geen woord meer spreken kon en dat van louter vreugde dat er zoo «weinig voorraad was, want mijn geheele rijkdom bestond voor dit werk niet anders, dan in de Voorzienigheid G-ods; hierin stelde ik al mijn vertrouwen, steunende op den 1 sten Artikel des Geloofs: "Ik geloof in God den Vader Almachtig. Ha dat wij nog over een en ander gesproken hadden, nam Hij mij als Liefdezuster van de orde van den H.Vincentius è, Paulo aan en alsdan zeide Hij mij vertrouwelijk dat ik de eerste was dergenen, welke zich aangeboden hadden, waarmede Hij het durfde wagen om dit groot werk te beginnen. Aldus had ik wel by my zelve kunnen oordelen, dat dit lot op Jonas viel; maar van al wat ik hierboven gemeld heb, kwam niets in mijn geheugen, dit scheen in mij gansch verdoofd te zijn, er bleef mij niets over dan met een kloeken ijver Gods werk voort te zetten door aanhoudende gebeden en medewerking, maar toen begon het al te spannen", het huis was gehuurd, het gerucht was onder de menschen en er kwam zich niemand aanbieden ; ik zat gansch alleen voor het naadgaren; wij zaten er beiden in, de Eerw. Heer Commissaris zoowel als ik, want de tijd vloog voorbij, er moest gezorgd worden. De Eerw, Heer van Baer had-mij den H. Regel voorgelezen,waarin al de geestelijke oefeningen van des morgens half vijf uren tot des avonds half tien in opgesloten lagen; daarbij de andere behoeftens die er in begrepen waren, als: kleederen, beddegoed, huisraad enz., mij dacht dat ik van alles nog al goed voorzien was, maar als het er op aankwam, kwamen wij aan alles te kort, ja nog geen stoel om te zitten in de eerste dagen. Intusschen voegde zich nog een goede ziel bij den Eerw. Heer Commissaris om aangenomen te worden» Wij maakten met ons tweeën ook wat kennis, wij begonnen elkander te raadplegen wegens . de behoeften, die er noodig waren, maar' ik geloof dat de goede God aan deze godvruchtige dochter niet zulk groot vertrouwen had ingeboezemd als Hij mij gedaan had; want ineens begon zij te wankelen en te mistrouwen wegens haren roep» Dit was voor mij een droevig aanhooren.' Ik moedigde haar aan zooveel ik kon om haar te doen inzien, dat het kwellingen waren, welke de duivel gebruikte om haar van voornemen te do pk. veranderen» Zij kwam toch weder tot bedaardheid en wij begonnen weer met kloeken moed en ledige handen te zorgen, want armere Zusters als wij kon de goede God nooit gekozen hebben om zulk een werk te beginnen. Wat mij betreft, ik was huishoudster bij een zeer rijken heer. Zijne vrouw was veertig jaaren lam geweest,ik heb het geluk gehad -van zeven jaren voor' haar te zorgen en "bijzonder op het; laatst van haar leven, want zij wilde niet biechten als menv zag, dat de dood naderde» Zij had vijf kinderen, drie zonen en twee dochters. Zij waren allen op dwaalwegen in de grote wereld. Baar man noch hare kinderen waren bij haar als zij stierf; ik was. nog met een brave persoon bij haar. Als wij zagen, dat er eene verandering ontstond, bezorgden wij haar eenen dokter tegen haren dank. Hij sprak haar van biechten en van zich te bereiden tot den dood, maar zij wilde van niets weten. Haar antwoord was, dat zij niet ziek was, dat ze gebiecht had met Paschen en dat wij haar niet mochten moeilijk vallen, of zij zou haren man laten ontbieden, die voor den vijf en twintigste maal eene reis naar Parijs ondernomen had om aldaar van Mei tot October den tijd te verkwisten in wereldsch plezier. Ik beb veel voor hem gebeden en veel tranen gestort voor zijné bekeering, want hij ging nooit naar de kerk, had in veertig jaar en niet gebiecht. Het is aan God alleen boekend hoeveel ik voor die arme ziel heb gebeden en hoe dikwijls ik hem in de -heilige Wonden van Jezus aan den Hemelschen Vader heb opgeofferd. Als dit een jaar of tien geduurd had, heeft hij zich bekeerd totvreugde van de geheele stad. Hij was zeer teerhartig. Ofschoon hij door de groote rijkdommen, welke hij bezat, wat hoogmoedig van geest was, kon ik toch nooit bij hem komen in het religieuse habijt, of hij stortte traanen en beval mij voor hem te bidden. Ik beloofde dat ik voor hem zoude blijven bidden tot dat ik hem in den Hemel had, al kost wat het kost. Ik heb hem zien tot de H. Communie gaan, als hij twee of driemaal gebiecht had bij den Eerw. Heer van Kesveld', welke in dien tijd in St. Servaaskerk kapelaan was. Maar ik moet nog eens terugkomen om van het afsterven van zyn vrouw nog eens te melden. Ik ben er van afgeweken. Zij wilde dan, gelijk ik hierboven gezegd heb, niet biechten. Wij waren met twee "bij haar. ..Wij; konden noch eten noch drinken noch slaapen, wij deden niets als waken en bidden. Haar zwager welke een man van gebed was, konde op haar gemoed niets overwinnen, noch eene zwager, welke een heilig leven leidde, konde haar niet bewegen tot biechten. Zij waren al te maal gelijk uitzinnig. De Eerw. Héér Nijst heeft met gevouwen handen en traanen in de oogen, uren aan haar bed gestaan' om dat ijskoude hart een weinig te bewegen, maar alles te verge efsch, "niemand konde op haar gemoed in het minste iets verwinnen. Een ieder gaf de moed verloren. Men zeide haar, al§ ze zoo kwam te sterven zonder de H^H', Sacramenten te ontvangen, dat ze niet op de gewijde aarde konde begraven worden, dat dit nog eene tweede sohande was voer de geheele familie en het allerbitterste voor hare arme ziel, welke op het boórd van de eeuwigheid stond en zich niet te willen met G-od vereenigen, dit was voor allen een droevig aandenken. Allen gaven de moed verloren en er was van haar niets te verwachten, dan eene tijdelijke en eeuwige schande. Maar toen voelde ik mijn hart "branden om die ziel te winnen voor God. Toen spande ik al mijn krachten in.Intusschen geraakte ze in de doodsslaap, ze bleef eenen gruimen tijd zonder taal of teeken; alle hoop was verloren, maar' ik toch niet, ik had mijne hoop niet verloren, neen, neen,omdat ik haar de medaille van 0.1. Vróuw Onbevlekt Ontvangen met behulp onder haar hoofdkussen had gelegd. Alhoewel ik door het huis liep gelijk iemand die het verstand verloren had. Mijn hart was gedurig voor den troon Gods met de H. Moeder Gods en de zoete' Naam Jezus om den Hemelschen Vader te bewegen en te gelijk Hem in Zijne woorden te vatten, met een levendig geloof en eene brandende liefde hoopte ik, dat deze arme ziel toch niet zou tot schande komen. De dag ging voorbij, het werd avond. Mevrouw geraakte gelijk in eenen doodstrijd, het koud zweet lag met dikke druppelen op haar, men be— gon luid op te schreyen en te roepen "Nu gaat' Mevrouw sterven en ze heeft niet willen biechten en inderdaad, ze had de reutel in de . keel was met de dood aan het worstelen. Ik trad "bij haar bed, nam haar bij de hand en zeide aan de omstanders dat Mevrouw niet zoude sterven zonder biechten, dat God in alles zoude voorzien. Ik riep haar eens aan. Opeens richt Mevrouw zich op en vraagt om te mogen biechten. 0 hemel, wat een geluk! Maar nu zoude men achterdenkend kunnen zijn om spoedig een biechtvader aan de hand te hebben, want hij woonde nog wel eenige straten van ons af, maar daar had God in voorzien. Als 'ik op het spoedigst eenen man.zond om Hem te roepen, stond haren biechtvader aan de deur en had de bel in de hand om nog eens te komen zien, of er op haar gemoed nog niets te verwinnen was. 0, wat een gelukkig uur was dat voor ons allen! 0, wat een groote gratie was dit voor onze Mevrouw! Wij gingen allen de kamer uit en begaven ons tot het gebed en Mevrouw begon zich met een bereidwillig hart te biechten, wat nog al een geruimen tijd duurde. Als dit afgeloopen was, ging de Eerw. Heer Kapelaan Hijst de H. Sacramenten halen en wij. maakten in dien tusschen tijd alles in orde om dien grooten G-ast in ons huis te ontvangen. Wij illumineerden van de voordeur tot bij Mevrouw, want het was in de nacht. In dit moment was mijn hart zeer brandende; ik dacht aan de H. Martha, als Zij aan hare Zuster zegde: "De Meester komt, laat ons alles in orde stellen!" Onze goede Mevrouw ontving de laatste^ H. Sacramenten en de generale absolutie met volle verstand en tevredenheid. Dit was voor ons geene kleine vreugde, alhoewel wij maar met ons tweeën bij haar waren en beiden vreemd. Deze blijde tijding lieten wij op het spoedigst aan de familie weten. Intusschen raakte onze lijdende voor de tweede maal in doodstrijd en zij is er den geheelen dag in geble- ven tot 's avonds nadat zij de H. Reisspijze ontvangen had; op dezelfde uur "begon zij luide op ons tweeën te roepen en wij begonnen de litanie van 0.1. Vrouw te bidden en den Eerw. Kapelaan Hijst kwam onverwacht en juist ten tijde om de gebeden der Stervenden te bidden en Zij is zachtjens in den Heer overleden. Dat de Naam des Heeren in'de eeuwigheid gebenedijd zij, Die de gebeden der armen nooit versmaad. Het is in dit zelfde huis dat ik eens mijne oogen gevestigd op een kruisbeeld en- mijn hart brandende was in de liefde tot-God, dat ik al stamelende dit verske leerde bidden: 0 zoete Minnaar van mijn hert, Maak mij deelachtig aan Uw smert. Geef dat mijn hert in liefde ontvlamt, Maak mij tot Uwen dienst bekwaam, Doch niet alleen tot ons profijt Maar ook tot myn Evennaasten zaligheid. Dit ge~bed heb ik voor mijn kruisbeeld geleerd in mijne overdenking.... Daarom bid ik het nu ïiog sedert 16 jaren alle dag in de kapel met onze geestelijke gemeente, omdat mij ■ de zaligheid van mijnen Evenmensch zeer aan het hart ligt. _Nog eens lag ik in het bed en ik \estigde mijne oogen op den gekruis— ~t6ïi Jezus. Dg Tdfeind.oude Ü6fd.6 0v6p— stormde mijn hart zoodanig, dat ik meende te sterven; dit verwekte mij eene groote sniert» En in eens begon ik in mijne overdenking een versken te maaken luidende aldus: 0 zoete Minnaar van mijn hert Maak mij deelachtig aan Uw smert. 0 Goddelijke Zon komt in mijn herte dalen, Opdat het zij doorwond met Uwe liefdestralen. 0 God, doorschiet mijn hert dat ik niet meer kan spreken, Maar dat ik voele Uwe smert zoo laat ik traanen leeken. In deze gesteltenis zijnde, waren mijne ingewanden en tegelijk mijn geheel lichaam brandende gelijk vuur, zoodat mijne gezellin, die bij mij in. hetzelfde bed lag zich verschrikte als zij mij onverdacht aanroerde, maar zij wist van niets af van al hetgeen in mij omging, maar het is aan niemand • in de wereld bekend, wat eene ziel in zulk eene gesteltenis lijdt, niemand kan er eene schets van weten als degenen die het ondervonden hebben. Deze heer, waar ik hierboven van gesproken heb, heeft zich bekeerd in 1844 en is gestorven in 1850 op de derden Pinksterdag, maar of hij in de liefde Gods volhard heeft tot deh dood toe, dat wil ik hopen» De dood van zijne vrouw is geleden van 1835 17 Juni. Het is uit dankbaarheid dat ik dit verhaald hebbe, omdat God mij ip. dit huis met zoovele gratiën voor4komen heeft en geroepen heeft tot het kloosterlijk leven en te gelijk van mij., tot' Zijn gebruik genomen te hebben tot oprichting van dit klooster. Dat Zijn Naam in eeuwigheid■gebenedijd zi j. Amen. ■ Mij dunkt, dat ik het wat lang getrokken heb, maar het schijnt dat het aan de vrouwkens eigen is, nu ga ik toch v/eer naarstig beginnen aan het klooster te werken. 29 April 1837 op den feestdag van den H. Petrus, martelaar. Niettegenstaande al de opspraak van de menschen, dat wij arm v/aren, dat de stad Maastricht reeds 6 jaren gesloten was, God gaf ons moed eh sterkte om met ons tweeën dit werk te beginnen. Het was in de maand April 1837, dat wij met moed begonnen het huis te kuischen en te zorgen voor het noodige. Het eerste, wat wij te zorgen hadden, was een kar kooien, want het was nog bitter koud, de sneeuw lag doorgaans een man hoog, zoodat menschen van hooge jaaren zulks nooit in dit tijdstip ondervonden hadden. Intusschen, hoe meer wij zorgden om alles in orde te stellen, hoe meer wij zagen dat alles ontbrak. Om het huis wat te'doen opdrogen, moesten wij ook eene kachel hebben. Een man, die ons het huis gewit had, had ons ook eene kachel verhuurd, waarvoor wij alle weken 7 centen huur gaven, dus alle dagen 1 cent. In de recreatie hebben wij nog dikwijls er mede gelachen. Onze Heer Commissaris had twee Zusters laten overkomen uit den Bosch ■uit het Liefdehuis, met name Zuster Theresia en Zuster Francisca. Zij waren beiden ons zeer toegedaan en bezorgd om ons in de goede orde te onderrichten. Hoe dom win ook waren in de oprichting van dit{groot werk, zij zagen toch, ■ dat de'goede God ons alle daagen meer en méér zegende met alles wat wij noodig hadden. Ik kóm nog eens terug op onze hierboven gemelde kachel, want als ze omtrent twintig daagen -gebrand had, begon onze Zuster Maria, welke zeer zorgvuldig was, gelijk ze op heden nog is, mij indachtig te- maken, dat wij deze kachel toch moesten terug bezorgen, dat de intrest van alle dagen 1 cent ons te zwaar viel. Wij vertoefden niet lang, om niet in zwaardere schuld te vervallen, lieten v/ij seffens het kachelke met denzelfden man terugbrengen en den intrest afleggen. Alsdan tommeiden wij zoo zoetjes henen tot de maand Mei; alsdan begonnen wij arme kinderkens aan te nemen, om met onderrichten in de christelijke leer en handwerken alsook om door het gebed en heilige opwekkingen in die jonge harten eenen goeden grond te leggen* De goede God zegende onze onderneming. De arme kinderen kwamen met macht;alle weldenkende menschen waren er zeer over tevreden, het meeste wat ons mankeerde dat was hulp, want wij waren maar met ons vieren. In zulke beginsels is de hulp des Hemels bijzonder noodig om aan de stem van G-od te kunnen beantwoorden. Het getal van arme kinderen werd alle dagen grooter, er ontbrak ons niets als hulp, maar helaas, niemand durfde het wagen zich te komen aanbieden, eensdeels omdat de stad gesloten was, dat niemand mocht binnenkomen, • tweedens, dat men van ons een klein gedacht had jegens onze onderneming. Aldus waren wij overladen van werk en niet hulp genoeg» Er kwamen zich wel is waar van tijd tot tijd eenige aanbieden, maar het ging zeer langzaam voort, er was geduld noodig; wij tobden zoo zachtjens voort met een groot verlangen om te vorderen, jawel vorderen..,., den 5den October kwam Zuster Anna in, als aangenomen Zuster, alsdan waren .wij met onze vijven,> Ik begon een weinig moed te scheppen, maar dit duurde niet lang. Den 2üen October kwam eenen brief uit den Bosch, dat Zuster Iheresia en Zuster Francisca seffens moesten terugkomen, dat de Waarde Moeder uit hun klooster doodelijk ziek was. Dit was voor mij eene droevige tijding, alsook voor iedereen. Ik dacht met den • meesten hoop van menschen, dat het nu met ons klooster gedaan was,dat wij daar zaten gelijk drie visschen "buiten het water, zonder hulp of steun. Wij betrachten wel is waar de wondere inzichten van God, maar niet genoeg. Hetgeen ik voorheen van deze oprichting door den Hemel onderricht was, scheen in mij verdoofd te zijn, • er bleef mij- niets over als een groot vertrouwen op de Voorzienigheid G-ods. Ik had in ons keuken een beeldeke geplaatst van de Zeven Smarten der Moeder Gods, hierbij stond ik gedurig te smeeken en vereenigde mijne traanen met de Hare, staande onder het kruis, om in mijne voornemens te gelukken» Men kwam van alle kanten igeloopen in ons nieuw klooster cm i ons de moed te Toenemen in plaats van ons moed in te boezemen, maar daar was mij weinig aan gelegen,mijne hoop was in God gevestigd en niemand was in staat mij hierin te doen wankelen en als mij tegenwoordig iemand durfde vragen, waarin mijne hoop bestond. . . In den Almachtige te- weeg gebracht heeft, dan kan ik met recht antwoorden "Komt en ziet het", want we zijn met de hulp van God nu in ons derde klooster. Het eerste was een gehuurd huis. Het tweede in 1840 was een gekocht • huis op het Vrijthof voor fl.llvGOO nederlandsche guldens en nog eens drie duizend gulden er aan bij gebouwen, dat is somma zooveel; en nu in 1844 heeft de goede God gewild, dat wij nog beter zouden wonen» Vooreerst hebben wij gezorgd voor eene zeer gezonde en aandachtige bidplaats,- waarin den zoeten Jezus dag en nacht rust, om van ons als liefdezusters er in aanbeden en verheerlijkt te worden. 0 In 1£45 hebben wij het geluk gehad in dit klooster den liden November,- de inwijding van onze nieuwe kapel door Z„H. den Bisschop I.A. Paredis van Roermond en die de H. Plechtige Mis met veel plechtigheid gecelebreerd heeft. Pit huis heeft gekost met het bouwen van de kapel en nog enz. enz. ruim 50.000 franken. Hier sta ik mij te bedenken waar dit geld van daan komt. Waar het van daan komt? De Goddelijke Voorzienigheid heeft voor alles gezorgd. Alles is om zoo te zeggen "betaald 4- Augustus 1853» des moeten wij nog jaarlijksch den intrest betalen van omtrent 9000 nederlandeohe-guldens 1 December 1861. Nu dunkt ons hoogstens noodig te zijn, te beginnen te zorgen voor onzen Regel en Statuten. Vóór te "beginnen moet ik nog eens aanhalen dat in 1837 onze Eerw. Heer Commissaris P. A. van Baer, ons eenen Regel voorgeschreven had, welke door Zijne Hoogwaarde Monseigneur den Dubbelden van 's Hertogenbosch was goedgekeurd, dewelke ons van tijd tot tijd voorgelezen wierde, maar na verloop van tijd, vermeerdering der Zusters, alsook de verschillende liefdewerken, daarbij de dagelijksche ondervinding, gepaard met een groot verlangen tot onzen geestelijken voortgang, te meer ....daar wij dagelijksch door. eene onzichtbare hand van God gezegend wierden; dit deed ons inzien, dat het noodig was, na verloop van zeven, acht 3aaren, onzen Regel en Statuten wat uit te "breiden en te verbeteren, zoodat onze Eerw. Heer Commissaris P. A. van Baer, onzen Regel en Statuten met goed overleg en rijpen raad gepaard met een aanhoudend gebed gansch op nieuw geschreven en verbeterd denzelven aan Z.H. Monseigneur van Roermond overgezonden, welke denzelven heeft overlezen, goedgevonden, onderteekend en naar Rome gezonden in 1851 - 1856. Ach, hoe gelukkig is het toch met vertrouwen te bidden en te verzuchten tot G-od en hoe meer heimelijke traanen hoe beter, ja,ik heb al dikwijls kleine verzuchtingen gedaan aan den H. Engel Raphaël, wanneer Hij den ouden Tobias ging troosten, Zijne gebeden en traanen aan God op te dragen en dat ik nu eens een klein wenkje , van hem vernam, maar die goede Herder, die gedurig waakte en toeziet over degenen die Hem liefhebben is meer voor ons bezorgd als wij zelf weten. Onze Eerw. Heer Commissaris vernam door brieven van de H. Vergadering van Rome, dat onzen Regelgoedgekeurd was-, maar dat er nog eene uitbreiding van de Statuten volgen moest alvorens de Regel met de Statuten tot ons konden afgezonden worden. Alsdan heeft zich den Eerw. Heer P. A. van Baer aan het werk gegeven en met • de gratie Gods de Statuten in korten tijd afgewerkt, van^den Eerw. • Pater Vermeulen van de Sociëteit Jezus geëxamineerd en nog eens goed overgeschreven, van Monjaeigneur Paredis van Roermond gezien en onderteekend en naar Rome gezonden overeenkomstig met onze H. Regelen, dewelke nu reeds goedgekeurd waren door de gratie Gods van 1851 den 4den September en in 1856 den 14den December hebben wij onzen H. Regel en Statuten door Z.H.' Pius IX voor echt erkend en goedgekeurd van Rome t e rugb ek omen. Dat de Naam des Heeren in eeuwigheid gebenedijd-zij. Amen. Maar wat ik in dien tusschen tijd gebeden en geleden heb is aan God alleen bekend en ik zal het hier niet aanhalen, want door een aanhoudend gebed en vertrouwen op God komt men alles te boven, want ik heb in der waarheid ondervonden, dat men met personen, dewelke met listen en loosheden omgaan, voor God moet winnen, 'is om hen te behandelen met de grootste rondborstigheid, want Oversten, die hunnen plioht willen doen, hebben veel te lijden. Nu binnen wij nog in het grootste verlangen om onzen H. Regel en Statuten te laten drukken, opdat onze Waardé Zusters volgens Regel en Statuten de bijzonderste verplichtingen van dezelve altijd zouden blijven hebben, voor diegenen bijzonder, welke binnen en buiten de stad bij de kranken moeten gaan om op te passen, omdat het eene uiterste plicht der Oversten is te zorgen, dat als de Zusters gezonden -worden om bij de kranken of elders in de afdeelingen hunne plichten te vervullen, goed voorzien moeten wezen met geestelijke wapenen, opdat ze niet door de bedorvene wereld besmet worden; er altijd indachtig te zijn aan hunne drie H. Beloften dewelke ons zoo dierbaar zijn, waarvoor de Overste eene strenge rekening, zal gevraagd worden. Ik durf er niet aan denken maar ik leef nu op goede hoop, terwijl Monseigneur Paredis en de Zeereerw. Heer Secretaris Boermans te Roermond, onze H. Regelen en Statuten nu omtrent drie maanden in handen hebben om te overzien wegens de drukfouten en ze ons dan over te zenden,opdat we ze hier kunnen laten drukken,maar helaas, wanneer onze Zeereerw.Heer P. A. van Baer, Oprichter en Directeur van ons klooster, en in het 19de jaar met mij gezorgd en gearbeid had, de Regels en Statuten gemaakt en verzonden had en met het grootste geduld van jaar tot jaar en van maand tot maand er naar gewacht had, werd eindelijk ziek en zeer lijdende. Dit duurde bij de drie maanden en na met de meesten godvruchtigen ijver en liefde tot God de laatste H. H. Sacramenten ontvangen te hebben, is Hij altijd' voorbeeldig gebleven in Zijn lijden, want Hij heeft menigen slapelozen nacht overgebracht en alhoewel hij hevig van aard was, heb ik Hem al den tijd, dat Hij zièk was niet eens hooren klagen. Hetgeen Hem het meest aan. het hart lag, dit waren de zaken van de kerk en van,ons klooster. De goede God heeft Hem nog de ;gratie gedaan, van Hem het jubilé hetwelk door Z. H. vergund was in December 1854 en in 1855 den 28sten Januari met een vurig verlangen van nog eens te communieeeren, 's morgens^ ten half zeven uren, godvruchtig in den Heer overleden. Dat Hij ruste in vrede. Amen. Hij heeft mij zeer dikwijls goeden raad gegeven, vooral in Zijne laatste ziekte. Dé laatste avond dat ik bij Hem was, Zijn aanspraak tot my was deze "Mijn kind, ik heb U nog iets te zeggen, ik ga nu naar den Hemel 6ii'. gij zult mij volgen, ga geen stipje af van hetgeen ik uw leider voorgeschreven heb; houd de hand aan het werk, de grondslagen die gelegd zijn, zal 0.1.Heer -voortdurend zesenen. " 6 Eenige 'dagen of misschien twee of drie weken voorheen, nadat Hij eene h©vige -benauwdheid onderstaan had en een weinig tot zich zeiven kwam, gaf Hij mij deze les, wegens het bestuur der Zusters, dat ik aanhoudend moest bidden en met God raadplegen tot dat ik eenen plaatsvervanger zoude tekoomen, welke ons in Gods plaats zoude besturen en in alles helpen en voornamelijk in het geestelijk bestuur, dat ik als Overste met de grootste voorzichtigheid, geduld en ernst moest omgaan, naar den aaazd,. inborst, en karakter van iedere Zuster en aanhoudend een wakend oog op alles hebben, zoowel voor het tijdelijke als voer het geestelijke, dit was voor mij geene kleine zaak, alhoewel ik op die negentien jaaren nog al wat' ondervonden had, maar altijd eenen getrouwen helper aan onzen Eerw. Heer van Baer heb gehad, in de allergrootste vertrouwelijkheid, alhoewel Hij mij niet en spaarde en door eene bijzondere voorzichtigheid niet te toegevend met mij was, want ik moet bekennen, dat ik zeer dom en plomp was. Er zouden nochtans nooit geene Zusters hoegenaamd durven bij Hem gaan, zonder het mij eerst gevraagd te hebben, om Mijn-, heer Commissaris eens te gaan spreken of buitentijds eens té biechten \ o± over iets te raadplegen met Hem. Dit is voor liefdezusters soms . wel ( eens hoog noodig en dit moet eene / Overste altijd in het oog houden en / toelaten, want de conscientie moet li-) ber wezen. / Ach, hoe gelukkig is het in eene kloostergemeente, als de hoofden één zijn, ik wil zeggen als zij elkander behulpzaam zijn, te samen raadplegen om met vrucht te werken voor God, opdat de H. Regelen en Statuten stipt onderhouden worden, dewelke aan de 0versten zooveel traanen en gebeden gekost hebben en aan onzen Eerw. Heer Commissaris Zaliger zooveel arbeid, waarvoor wij aan den goeden God zooveel dankbaarheid schuldig zijn, want het is voorwaar geen kleinigheid aan zulke arme sloeren, zulk eene gunst te verleenen; hiervoor kunnen wij den goeden God niet genoeg loven en danken. Dat Zijnen H. Naam in eeuwigheid gebenedijd zij. Amen. In de ziekte van onze Eerw. Heer Commissaris Zaliger, verzocht Hij den Eerw. Pater Vermeulen, welke toen Rector der Eerw. Paters Jezuiten was, om onze geestelijke gemeente te bestieren en biecht te hooren in ons klooster. Wat waren wij toch goed geholpen, wat had ik eenen goeden raadgever in Hem gevonden. Ha den dood van onzen Eerw. Heer Commissaris Zaliger,dit was voor mij en voor al onze Eerwaarde Zusters een uitnemend geluk, want wy waren weezen. De Eerw. Pater Rector raadde mij aan, dat ik eene reis zoude doen naar Roermond, om eens met Monseigneur Paredis ever de zaken van ons klooster te spreken. Zuster Anna, welke toen en nu nog Moeder is op het Gesticht Calvarieberg, had ik met ge— nomen. Monseigneur ontvangde - ons zeer vriendelijk, hoorde ons aan en gaf ons raad in al hetgeen wij Hem voorstelden.. Ik-verzocht Hem, ter liefde Gods, dat wij toch voorloopig door een der Paters Jezuiten zouden bestierd worden. Hij antwoordde mij, dat dit niet meer dan billijk was, dat Religieuzen door Religieuzen bestierd worden, zoodat Hij hiermede zeer tevreden was, tot onze grootste voldoening. Hij was ook met ons in de grootste verwachting naar onze Regeien en Statuten, dewelke toen nog niet van Rome terug waren. Hij beloofde mij er nog eens voor te zullen schrijven naar de H. Vergadering te Rome. Zijn Eerwaarde was toch zoo goed met ons, gaf mij tijd om al mijnen nood te klagen, wegens al onze kloosterlijke omstandigheden. Den 29 Maart 1855 heeft onze samenspraak met Zijn Eerw. plaats gehad. Onze Waarde Zuster Philomena is geprofest 26 Eebr. 1840 en na eene korststondige ziekte, voorzien van de laatste H. Sacramenten der Stervenden, godvruchtiglijk in den Heer overleden 18 November 1844 in den ouderdom van 25 jaaren en 6 maanden, geb. Maria Catharina Meijs in Opgeleen. Onze Waarde Zuster Francisca is geprofest 28 Febr.1839 en na eene lange ziekte voorbeeldig geleden te hebben en meermalen met de H. Sacramenten der H. Kerk gesterkt, godvruchtiglijk in den Heer overleden in den ouderdom van 44 jaren den 30sten Mei 1855, geb. Anna Maria Duijsens te Sint G-eertruid. Onze Waarde Zuster Agnes is geprofest in 1840 den 26 Febr. en na een langdurige en pijnlijken kanker meer maals gesterkt door de H, Sacramenten der Stervenden is Zij met een allervurigst verlangen om ontbonden te zijn, den 14den October op den vooravond van den Feestdag van de H.Theresia in den Heer overleden 1856, geb. Anna Maria Aussems te St. Maartensvoeren. Onze Waarde Zuster Servatia heeft hare professie afgelegd den 4-den April 1843. Deze goede Zuster heeft hare ijver getoond aan de legerstöèB der lijdenden in het hospitaal, hun vertroostende en verzorgende, voor ziel en lichaam. Zij is ziek naar *t Moederhuis teruggekomen met de tering"ziekte? heeft zeer voorbeeldig geleden tot stichting' van ons allen,meermaals voorzien van de genademiddelen der H. Kerk en godvruchtig overleden den 8sten October 1859, geb. te Slenaken* f Onze Waarde Zuster Agatha is geprofest den 20sten Mei 1844 en uit eene afdeeling te Sittard met eene bloedspuwing teruggekomen zijnde, na eene langdurige teringziekte meermaals gesterkt door de H.Sacramenten en gewapend met voorafgaande liefdewerken bij de legersteden der kranken ' en stervenden, overleden den 24ste:.April 1861, oud 50 jaren, geb. Maria Steefs uit Hoensbroek. Onze Waarde Zuster Philomena is geprofest den 2den Mei 184-9. Deze goede Zuster heeft in Sittard "bij arme kranken hare liefdewerken verricht en aangetast door eene hevige koorts van Gangelt teruggekomen, 5 weken voorbeeldig geleden, met liefde en devotie de H. Sacramenten ontvangen, in den Heer overleden den 22sten Nov. 1862. Zij was 38 jaren oud, geb. Maria Helena Hübertina Snits uit Erkelens. Nu kom ik nog eens terug op page 9, daar heb ik gesproken van mijn vaderlijk erfdeel. Ik herinner mij nog heel goed, dat ik mijnen nood eens ging klagen bij den Eerw. Heer Deppen, welke in dien tijd alhier Kapelaan was in de St. Servaaskerk, alhoewel hij mijn biechtvader niet was. Na dat ik mij gebiecht had, begon ik mijn hart aan Hem te openen en te kennen te geven, dat ik gedurig verlangde om toch ergens in een klooster opgenomen te kunnen worden voor werkzuster, of Hij toch niets wist voor mij. Die 'goede Heer kende mij n>et, Hij was verwonderd van mijne uitdrukkingen en mijn verlangende klachten, want als G-od in het hart spreekt, dan zwijgt de liefde niet. Hij mocht ook wel denkei} dat ik niet wijs was. Hij "begon mij .te spreken van de middelen welke daartoe noodig waren..Ik antwoordde Hem dadelijk met een vlammend hart, - "de H. Petrus had niets verlaten als zijn vaartuig en Zijne netten, dit was Zijnen heelen rijkdom en Zijne "broodwinning, nocgtans heeft Hij alles verlaten en is Jezus Christus gevolgd" - dat kan ik met de gratie Gods ook. Maar laat ons nu eens zien wat ik te verlaten en op te offeren had van mijn erfdeel. Het vierde part van vier stukken land, het vierde part van twee groene weiden en het vierde deel van een leemen huis, mij dunkt, dat ik met den H. Petrus wel kan optrekken of pronken, ik weet al niet wat. Het is genoeg. De goede God heeft er Zijn behagen in genomen en alles ruimschoots gezegend. De Eerw. Heer Deppen, waarvan ik hierboven gemeld heb, is tegenwoordig Wijbisschop van 's Bosch.. De H. Apostelen Petrus en Paulus neb ik altijd bijzonder lief gehad en ^ 0m ^r^-e redenen. Eerstens in en vóór en na en lang né. mijne generale biecht,heb ik zulk een berouw en leedwezen des harten bekomen, zoodat ik mijn brood dat ik at en mijnen drank gedurig met tranen besproeide, in den nacht op mijn hoofdkussen ook al beken van tranen en dit deed mij aan de H.Petrus denken,byzonder in mijne betrachtingen over de goedheid van God en de leelijkheid der zonden. Het wonderde mij geenszins dat Hij zoo bittere tranen stortte, want in het overdenken van de liefde van Jezus Christus, zou een steenen hart moeten bewogen worden. Ik voegde mij dikwijls in den geest bij die twee H. Apostelen- bijzonder als dat H. Yuur der Goddelijke liefde in mijn hart begon te werken, dan, dan volgt ook ijver en liefde met wederliefde te beantwoorden, dan is ge ene ^ boetvaardigheid te zwaar of te moeilijk, dan begint men ook al wat sterker te worden in de vervolging en tegenspraak, want men heeft mij al meer dan eens voor folie, ignorante en imbécile uitgescholden en mij willen met een arm op straat werpen, zooals men wel eens doen zoude met iemand, die dronken of slecht van gedrag is. Dit konde mij niet doen wankelen, maar mij nog al meer en meer vestigen in de liefde Gods, om voor een kruisbeeld onder een vloed van tranen mijne gebeden voor hen te storten en vergiffenis te vragen voor degenen, welke mij vervolgden en lasterden. Mij dunkt niet, dat ik hier moet aanhalen, hoe dat de goede God diegenen bijstaat, die Hem getrouw blijven in Zijnen H. Dienst. Dit is voor geleerde mannen genoeg te begrypen, alsook door de ondervinding, maar ik zal toch wat aanhalen. De goede God schijnt niet meer te gedenken aan mijn vorig trouweloos gedrag in Zijnen dienst, hetwelk oorzaak was, dat ik Hem zoo dikwijls vergramd had. Dit alles scheen Hij niet meer te ..gedenken, maar het was mij ook zeer leed en ik heb het in mijne overwegingen bitterlijk beweend. Hij opende mij eensklaps de drie wegen in het geestelijk leven, te weten: hoe plomp en dom ik was en niet kon begrijpen van onbeschaamdheid wat al in mijn hart omging tot groote verwondering van mijn biechtvader, bij wien ik twee jaaren van te voren eene generale biecht gesproken had,, dewelke kapelaan was in de gewezene Sint Nicolaaskerk, waar ik mij omtrent veertien jaaren aan gebiecht heb, De goede God bracht mij van tijd tot tijd ook al eens in Zijnen wijnkelder en maakte mij zoo dronken van den goddelijken wijn, dat al degenen waar ik bij woonde, besloten hunne bierkelder te sluiten, denkende, dat ik aan het oud bier pimpelde en dat ik daarvan zoo roodverwig was. Dit hoorde ik tegen elkander heimelijk zeggen en inderdaad, zij hebben voor mij een vaatje van het allerslechtste bier laten komen, wat te bekomen was, omdat ze dachten, dat ik dronken was van het oud bier. Ik loofde en dankte God, dat ik om de liefde van Jezus Christus wat te lijden had, want daar was ik in dien tyd niet .in te verzadigen. Ik prepareerde mij om met eene juffrouw naar een klooster van a la Irappe te reizen 100 uren ver en om my hierin sterk te maken, nam ik's nachts mijne rustplaats op den planken vloer, maar alles te vergeefs, de inzichten 'van God waren gansch anders, ik moest nog al die jaaren welke hierboven op page 6 gemeld staan, in tranen,zuchten en aanhoudende gebeden doorbrengen in het midden van de wereld in het grootste gevaar van mijnen lieven God doodelijk te vergrammen,maar alsdan sloeg ik mijne oogen naar den Hemel en tegelijk met de discipelen op zee riep ik met gevouwen handen tot God "Heere, Heere, behoud mij, of ik moet vergaan en toch was ik al wat verflauwd in het gebed en geen wonder, want in dezen tijd woonde ik in een gansch wereldsch huis, onder militairen met hunne bedienders, men hoorde soms niets als den goeden God lasteren, ontucht en dronkenschap was daar gemeen. O God, o God, wat heb ik geleden, ik deed bittere klachten aan den Eerw. Heer Defresne, welke kapelaan was in de St.Wicolaaskerk, aan wien ik twaalf jaaren te voren mijne generale biecht gesproken had. De goede Herder raadde mij aan het huis te verlaten, of wel met meer ijver het gebed hernomen en alle dagen eene H. Mis gaan hooren, wat vroeger opstaan enz. maar ja,dit moest ik doen, dat Mijnheer niet mocht weten, want hij was zeer tegen den Godsdienst, alhoewel hij Roomsch was. God weet ook wat ik voor Hem gebeden en traanen gestort heb voor Zijne bekeering. Het is dezelfde Heer Wijpels en zijne huisvrouw, waarover ik op page 16 gesproken heb. Heol Maastrichtwas verheugd, dat Hij zich bekeerd had, want Hij had in veel jaaren niet meer te biechten geweest. Dit groot geluk wilde men aan. mij toeschrijven,ik antwoordde aan eenieder, dat dit wel mogelijk was, maar dat het aan God alleen bekend, ik weet het niet, maar dat ik door traanen én gebeden den Hemel geweld heb aangedaan, dit zal ik niet afstrijden, want ik zou mijnen lieven Jezus gaarne tot dienst wezen, om te. bidden voor kerk en staat en voor de bekeering der zondaren en voor de lijdende zielen in het Vagevuur. . Het is vandaag de vooravond van Paulus bekeering. Deze groote Apostel zullen wij vereeren met eene H. Communie met onze geheele Gemeente, opdat Hij. ons helpe bidden voor het welvaren der H.Kerk. Ja, ik heb al dikwijls uitgeroepen als ik in groote bedruktheid en vervolgingen was: om de liefde van Jezus Christus en mijn hart telkens gloeiend werd door de brand der goddelijke liefde, dan riep ik uit met den grooten Apostel: "Wie zal mij scheiden van de liefde Gods, noch tribulaties, noch..... .noch noch vuur, noch zwaard", niets is bekwaam om mij te scheiden van de liefde Gods, ook wel soms met de H.Magdalena: "Vele wateren zullen de liefde niet doorbreken,de liefde is sterker dan de dood", dit waren mijne geestelijke wapenen, toen ik nog in de wereld zweefde. 0 lieve God, verleen mij nu toch wat meer deugd, bizonder de zachtmoedigheid en voorzichtigheid, zonder welke eene Overste in het bestuur der Zusters nooit iets goeds zal teweeg brengen. Heer, ik zal mijn vertrouwen stellen in dengenen, welken Gij in Uwe plaats gesteld hebt om mij te besturen en te helpen, opdat ik toch geene van die zielen, welke Gij mij toevertrouwd hebt mag misleiden. Heer, voor ü zijn mijne begeerten en mijne zuchten zijn voor U niet verborgen. De eerste uitbreiding van deze oprichting 1 Augustus 1843, heb ik met goed en wijselijk overleg met onzen Eer.Wo Heer Commissaris van Baer, vijf Zusters naar het Gesticht "Calvarieberg" begeleid om daar de arme ledematen van Jezus Christus te verplegen en te troosten naar ziel en lichaam. Dit waren: Zr. Maria, Zr.Birgitta, Zr.Agatha, Zr.Philomena en Zr. Alphonsa als Moeder der Zusters en der zieken, maar wat dit gekost heeft om dit geluk aan de arme lijdenden te bekomen is aan God alleen bekend. Vooreerst de Heeren Regenten waren er niet vóór. De Directeur spande al zijne krachten in om 'ons tegen te werken. De Heeren Regenten verbeelden zich, dat wij dit uit intrest wilden onder nemen, Nu werd ik door Mijnheer Commissaris zaliger gezonden bij de Heeren in de Vergaderingskamer, dan weder bij den Secretaris van het Gesticht, zelfs bij een Protestant Mijnheer, van Vloten genaamd, maar bij' den dieën heb ik wat naar mijn hoofd gekregen.. Hij deed mij eene opmerking dat onze religieuze kleeding;genoeg was een lydende ziek te maken en zeide mij ronduit, .'dat zoolang hij aan het' hoofd zoude wezen, wij op het Gesticht- Calvarië niet zouden komen. • 1 Maar niet lang daarna komt Mijnheer van Vloten te sterven. Wij alwederom. nieuwen moed geschept en gebeden met onze weinige Zusters, om die arme ledematen van Calvarië onder an— ze vleugelen te krijgen en alwederom geraadpleegd met onzen Eerw. Heer Commissaris en de Heeren Kapelanen, die de arme kranken moesten bedienen in Hunne laatste ziekte, drongen van dag tot dag meer aan om onze Zusters op Calvarieberg te krijgen, want dezen vonden de noodzakelijkheid door de dagelijksche ondervinding het allerbest, bizonder wat het zielenheil betreft. Men hoorde niets anders onder die arme lieden als afgekeerdheid, haat -en nijd en verwijtingen onder elkander en zoo trok de eene vóór en de andere né. naar de eeuwigheid. Kortom, de Eerw. Heeren welkers beurt het ook was, om hunne maandelijksche of wekelijksche bediening uit te oefenen bij de arme lijdenden en bij goede ondervinding van geestelyk gebrek, ogidat er geen vrede ender hen bestond, waren omtrent alle dagen bij mij in ons .nieuw klooster, on met mij te raadplegen en te overlegggjc, want hoe het ging of niet, ik moest zorgen dat op Calvarië liefdezusters kwamen. Wat mij nu betreft, ik had die stem neg in de wereld zijnde,mogelijk tien of twaalf garen geleden, aïLs er nog niemand aan dacht,, in mijn hart gehoord, want als ik Zondags een weinig tijd had, ging ik naar die arme menschen den Rozenkrans "bidden-.. Te huis komende en in mijne: bezigheden zijnde, waren mij die arme menschen voor ocgen en zweefden voor- ■ mijnen gee-st, dan deed ik met vele traanen mijn gebed "aan den Hemel, om bij die ellendigen cp het Gesticht Calvarieberg mijne liefdewerken te kunnen uitoefenen, maar helaas, het was nog te vroegtijdig, want dit had plaats in 1825 en ons klooster is begennen in April 1837 en dan Calvarieberg hebben wij beklommen 1 Augustus 1843> zooals ik boven vermeld heb. Nu keer ik terug naar page 59. Er was geen ander middel om in ons voornemen te slagen, of-ik moest mij nog eens in de "Vergaderingszaal vertoonen, waar al de Heeren Regenten van het Gesticht Calvarieberg vergaderd waren om te raadplegen over hunne zaken. Niemand dacht aan mij en nog veel minder aan mijne bedoeling. Ik' belde kloekmoedig aan. Ik dacht, alles ter liefde Gods. Binnen komende in de Raadkamer gaf ik de begeerte mijns harten te kennen, te weten, dat ik mij al zeer lang genegen had gevoeld om de arme kranken van het Gesticht Calvarieberg door onze Zusters te laten oppassen. Ze waren allen verwonderd, ze stonden allen cp en ik stond ex- wie een arm wicht en ik deed mijn woord zoo mij dunkt op mijn beste, zoodat zij mijne vraag wel niet afkeerde maar beloofde mij er eens over te denken, en ons verder hunne gevoelens te laten bekend maken0 Ik nam met eerbied mijn afscheid,, maar toen ik buiten de deur kwam, toen overviel mij eene groote schaamte, hoe dat ik, onnuttig mensch zoo. vrijpostig durfde wezen van zulks te durven vragen en dat bij zulke deftige Heeren en wat zal men van mijne vrijpostigheid, van mijne verworpenheid zeggen, maar ik antwoordde aan den bekoorder, die mij zulks wilde inblazen om mij kleinmoedig te ma- leen, dat ik geweldig zou over de tong rijden door mijne vrijpostigheid, ik geef hem voor antwoord bij mij zelve dat 'ik dit alleen deed uit liefde voor God en dat ik ter liefde van Jezus Christus heel gaarne wilde over de tong rijden en heen en weer over de.hekel getrokken worden-en gemalen worden als tarwe, als ik die arme kranken' maar konde verkwikken en hulp konde brengen, dan was ik rijk genoeg met de gratie en de liefde Gods. Met dit verslag en antwoord van de Heeren ging ik bij Mijnheer Commissaris. Ik verhaalde alles wat men mij tot tegenwerking en alle soorten van inconvenienten voorgesteld hadde, alsof ze wilden zeggen, dat het niet zoo groot noodig was, dat die arme menschen geen gebrek aan oppassing hadden, maar zij wezen mij niet gansch af, mijne hoop was niet verloren. Intusschen bekwamen wij van alle zijden goede voorspraak. Geestelijke Heeren en Dames, de goede God begon de harten op te wekken en alles kwam zoo ver in werking om met vijf Zusters te beginnen, welke gemeld staan page 58 met dag en datum; maar hoe wij en wat wij ondervonden en gevonden hebben in de eerste jaaren, dit zoude mij wel niet mogelijk wezen te repeteeren. lijden en zwijgen, geduld en opgeruimdheid, manhaftige moedigheid waren er hoogstens noodig. Eenige dagen voor onze intreed hadden wij een groot Kruisbeeld er naar toe gebracht. Het was alles wat ik onder mijne mantel kon bergen door de grootte en de zwaarte en op de dag der intïeede op den lsten Augustus 1843» heb ik de vijf Zusters met het Kruisbeeld voorop gaande op hunne voorbereide woning gebracht, dewelke zeer bekrompen was, want men had met alle voorzichtigheid per voet afgemeten -en van één kamer twee gemaakt. Dit. was voor te beginnen eene eetkamer en ook spreekkamer en de rest met een onderslag afgemaakt, dit moest dienen voor slaapkamertje voor vijf Zusters, maar die goede zielen waren zoo tevreden dat zij die arme lijden- den dag en nacht .konden bijstaan- -en voornamelijk voor. h&t zielenheil, want als zij eens op vasten grond waren, begon al wat meer vrede te heerschen en men hoorde van generale biechten, buitengewone bekeeringen; dan werd een protestant Roomsch, dan wederom een jodin met haar eerstgeboren kind gedoopt, dan wederom een verouderde zondaar of zondares met alle omzichtigheid tot bekeering' gebracht,■kortom dit ging van dag tot dag vooruit met goede hulp van de Eerw. Heeren Geestelijken, dewelken zeer tevreden waren van hunnen geestelijken oogst, Intusschen ging men ook eens in de kapel, daar waar O.L.Heer rustte. 0 dit had geen comparatie met de woning van onze Zusters, nog niet al de bekrompenheid, maar ook groot gebrek aan gerief en zindelijkheid jegens het H. Altaar en Misgewaad...... Hier moet ik een weinig vertoeven en niet diep nadenken of de traanen zouden mij overstroomen als men denkt, dat de goede God zoo weinig geacht, zoo weinig gekend is onder de zijnen. 0....lieve Jezus wat zijt Gij toch goed en lankmoedig. • • • hoe koude men zich daar het stalletje van Bethlehem verbeelden, alwaar het Kindeke Jezus zonder gerief, verlaten en van de menschen vergeten Was, want het Misgewaad en het linnen dat er nog was, het weinige dat er nög bestond, dit was omtrent verrot door de vuiligheid, maar onze goede Zusters begonnen hun te begeven tot reparatie, te verzuiveren en bij te maken, maar dit ging niet zonder beedelen. Er moesten rijke dames opgezocht worden, om alle oneer en smaad, vergetenheid en zorgeloosheid den goeden God aangedaan te herstellen, want inderdaad, alles was zoo onderkomen en veronachtzaamd, dat men het zonder traanen te storten niet konde beschouwen, of men moest geenen eerbied of liefde voor God hebben, maar onze Waarde Zusters gedreven door ijver en liefde tot God, hebben van dien tijd af tot heden toe, altijd gezorgd, gerepareerd en bijgemaakt voor Gods Huis. Intusschen deed men van tijd tot • tijd. eene opwerping voor eenèeandere en betere kapel, maar dit werd nogal wat uitgesteld, maar toch niet heel lang. Er stierven van tijd tot tijd al een van de Heeren Regenten en de goede God wekte alweer andere harten op om ons ter hulp te komen. Er werd geraadpleegd en grond bijgekocht met de kerk, welke voorheen voor kloosterkerk gediend had, opgericht door de EerWo Moeder Elisabeth Strouven, in 1600, maar nu al vele jaaren gediend heeft voor soldaten en peerdenstallen, magazijnen van hooi en stroo. Daar was ook nog een huis en grooten tuin bij. Dit was gekocht geworden fioor eenen ouden Franschman, welke daarin woonde met zijne zuster; hij noemde zich Eréture, daarbij zeer ongodsdienstig. Maar hoort eens, welke eene vrijpostigheid van mij en tegelijkertijd eene dommigheid. Ik was nog in het midden van de wereld, maar ik bad en verzuchtte naar Calvarieberg. Ik had kennis met eene Juffrouw Schils van Bilsen, eene zuster van Mijnheer den Deken van Visé en Zr. Clara, wij zoch- ten alle drie het Rijk Gods, ik wil zeggen een klooster. Ik had vernomen, dat Mijnheer Fréture met zijne zuster, dit huis en tuin wilde verkoopen op lijfrente, te zeggen op dubbelen intrest en ik eens in het gebed zijnde, wierd aangedreven om dit eens te gaan vragen bij gemelden Heer, of hij zijn huis wilde verkoopen. Op den 2den Pinksterdag ging ik met mijn twee gemelde vriendinnen in dit huis aanbellen. De juffrouw kwam opendoen en beschouwde ons met verwondering. Ik moest het woord doen en mijne vraag voordragen. Na haar vriendelijk gegroet te hebben begon ik te vragen; "Mejuffrouw, we hebben zijdelings vernomen, dat ge dit huis en tuin wildet verkoopen op lijfrent, is het waar of niet.dan zullen wij het U afkoopen." De juffrouw beschouwde ons met verwóndering en konde met recht denken ....wat drie onnoozele kooplieden. Mejuffrouw Stiels was juffrouw Stiels, maar Maria Brilmans, en nu met haar kloosternaam, Zr. Clara en ik, wy had- den met ons "beiden om zoo te zeggen geen geld; kortom'wij kregen voor antwoord, dat het niet zoo was, dat het huis niet te koop was. Ze bezag ons met groote oogen en zeer stuursch als ze ook gelijk had, want als ik er nog aan denk, dan moet ik nog lachen, en ziet hoe wonder, in hetzelfde jaar is ons klooster begonnen, gelijk op page 2l vermeld staat. 0 goedertieren en barmhartige God., hoe ondoorgrondelijk zijn Uwe oordeelen, hoe' onnaspeurlijk Uwe wegen, Gij, die de begeerten der armen niet versmaad ën ons jaaren en jaaren op de proef stelt, om ons meer te vestigen in die zcete hoop op Uwe oneindige barmhartigheid. Dat toch Uwe H.Naam iu eeuwigheid gebenedijd zij. Amen. Nu kom ik wederom naar de Calvarieberg. Er werden ons van tijd tot tijd Zusters bij gevraagd, bij ondervinding, dat dit voor de lijdenden goed was. Het zinnelooshuis hetwelk gevestigd was in de Looierstraat, werd ook overgebracht naar het Gesticht Oalvarieberg. Er werd om te beginnen éene Zuster gevraagd, om aan.het hoofd te zijn van eenige wereldlijke oppassers, maar dit ging niet. Ik moest een brief scnryven aan de Vergadering, dat bijaldien geen andere maatregelen gemaakt wierden jegens die oppassers, dat wij dan genoodzaakt waren, de Zusters terug te nemen. Dit drong door. In weinige dagen, ol de volgenden dag, ik v/eet niet meer juist, zo kreeg ik van de achtbare Heeren een heel vriendelijk antwoord: dat ze dit alles ock wel goed inzagen en dat er bondige redenen genoeg bestonden. Ik zou op zijn spoedigste eene tweede en derde Zuster bezorgen, dat we ons dan brave dienstmeiden en knechten zouden bezorgen, opdat die arme zinneloozen bij gebrek aan oppassing niet verwaarloosd wierden. • n -kee:f"k zich vermeerderd tot vijf Zusters,zoodat nu in het Gesticht alvarieberg 21 Zusters in werking zyn. Wat nu de kapel betreft, deze is merkelijk verbeterd in alle opzichten. Vooreerst de plaats is veel grooter, den autaar, waar het Allerheiligste rust, wordt door eene Zuster in orde gehouden, te zeggen, het linnen en voor het overige Altaargewaad en voor Zon- en Feestdagen heeft men gezorgd voor schoon Misgewaad, voor mooie versiersels . Wij hebben ook jaaren gebeden en verzucht, geschreven aan Zijnhoogw. Monseigneur Paredis om eenen vasten Priester in het Gesticht te bekomen, opdat door verrassing geenen kranken zou sterven zonder bediend te zijn en voorbereid tot eenen zaligen dood. Hierin heeft de lieve God voorzien en er is na veel jaaren gebeden en gewacht te hebben, de Eerw. Heer Meuffels als Rector benoemd geworden, dewelke Kapelaan was in St. Mathiaskerk, een geluk waarvoor wij den goeden God niet genoeg konden bedanken, want Hij is zeer zorgvuldig om het kwaad uit te roeien en het goed zaad in de harten te zaaien, want Hij toont eene groote liefde tot God in den ijver der zielen, Onze Waarde Zusters hebben op het Gesticht Calvarieberg nog een groot en bizonder geluk, dat is dat zij door eenen der Eerw.Paters Jezuïten nog alle dagen eene H. Mis hebben zoodat ze zich goed kunnen afwisselen en de lijdenden nooit ongeholpen en de Zusters nooit-zonder H..Mis behoeven te blijven, dewijl ze alle dagen twee H. Missen hebben. Nog verder. Wekelijks komt de Eerw. Pater Rector de biecht hooren bij onze Zusters in het Gesticht Calvarieberg en ook hier in ons klooster. Verders hebben wij het geluk, maandelijks van den Eerw. Pater in beide Gestichten eene hartroerende onderrichting tot onzen geestelyken voortgang te ontvangen, een geluk,waarvoor wij den Algoeden God niet genoeg kunnen danken,neen dit geluk en die gratie, dat hier in opgesloten is,dit kan ik met de pen niet uitdrukken,de-lieve God zal cp den dag der vergelding de vruchten van Uwen a::"oér_d honderdvoudig beloonen en wij zullen nooit ophouden-voor U, Eerw. Paters te "bidden met dankbare harten, want dit verschaft ons allen eene groote geestelijke blijdschap en wat mij betreft,ik stel er meer belang in dan in al- de rijkdommen van heel Maastricht, want ik zit veel liever van tijd tot tyd bij mijnen lieven vermoeiden Jezus bij 'den put van Jacob' met de Samaritaansche vrouw en ik zeg Hem zo dikwijls: '"Heer, ik heb dorst, geef mij van dat levendmakend water, maar. helaas,ik heb mi'jn wittebroodje voorafgègeten, ik zwerf nu in den duisteren nacht, maar toch met kloeken moed, op het woord van mijn geestelijken Leidsman, werp ik alle dagen het net uit. Dat de Naam des Heeren in alle eeuwigheid gebenedijd zij. Nu moet ik nog eens aanhalen, de veranderingen en verbeteringen van het Gesticht Calvarieberg. Het huis en tuin waarvan ik page 57 gemeld heb, dit hebben de Heeren Regenten by het Gesticht aangekocht en nog al meer er bij, nu dienende voor kapel, zinne- looshuis en onze vijf Zusters, dewelke aldaar hare liefdewerken verrichten. De overige gehouwen van het Gesticht en de zalen der lijdenden, de apotheek, de vertrekken en slaapkamers voor onze Waarde Zusters, de keuken, de bakkerij, de stallen voor het vee, de kelders, kortom, dit alles is zoo verbeterd en in zoo goede orde, dat men den goeden God niet genceg kan bedanken en isroor die achtbare Heeren bidden, dewelke na eens alles goed nagevorscht en overwogen te hebben, deze onverbeterlijke veranderingen aan dit gesticht hebben toegebracht. Maar dit was nog niet alles. Er heerschten ook zielenverdervers, menschen zonder geloof en zonder zeden. Hunne oogen, hunne tong betoonden niets anders als vuiligheid en dit heeft nog al eenige jaaren geduurd, tot groote droefheid en achterdenken, raadgeven en bidden, dat de goede God er toch eens in zoude voorzien en den Heer zij^gedankt, eensklaps werd den eenen vóór en den anderen na uit het Gesticht verbannen, ja, ja verbannen, want zulke kwaadstichters moeten verbannen worden, voornamelijk in een Gesticht, waar ■ zooveel goed kan en moet gedaan worden, waar zooveel zielenheil van af hangt. Gebenedijd zij God in al Zijne Engelen en geheiligd in al Zijne werken. Amen. Naast God, die cb\t alles in handen heeft, hebben wij dit te danken aan de achtbare Heeren Regenten, te wetens den Heer Burgemeester Pijls als President van het Gesticht, den Heer Marckx, Secretaris, den Heer Beekman, Regent. Dit zijn de drie mannen geweest, dewelke het menschelijk opzicht -niet zijn te rade gegaan, maar -ze hebben met vlijt en geestkracht de hand aan het werk geslagen. Ze hebben het vergiftig kruid uitgeroeid en verdelgd, te weten: vier mannen, die daar in functie waren in krankenzalen en apotheek enz. enz., dit waren heeren zonder geloof en zeden. Al onze waarde Zusters zijn met mij verheugd en verblijd en wij loven den goeden God nog dagelijks, dat Hij ona van die zielenverdervers verlost heeft. Dat de Naam des Heeren in eeuwigheid gebenedijd zij. Amen. Het Roomsch Katholiek Weeshuis hebben wij begonnen met ééne Zuster den lsten Maart 1£39. Het was Zr.Cpleta. Deze is na twee jaaren geweest te zijn, door Zr.Agnes afgelost geworden. In 1847 is Zuster Agnes afgelost door Zr.Alphonsa, Zr.Vincentia en Zr. Seraphine, maar dit heeft nog al wat gekost met onze arme Zusters. In den beginne waren de kinderen opgestookt en ten kwade geraden, zoodat de • eerste Zuster, Zr. Coleta en daarna Zr. Agnes bitter geleden hadden met eene weduwe, die alsdan Moeder was van de Weeskinderen en die hun altoos tegen de Zusters opstookte, dat ze aan de Zusters niet zouden gehoorzamen en dit ging zoo ver, dat er geen vrede of eendracht in het Weeshuis te vinden was. Wij gaven de Zusters al goeden raad, wij wekten hun al op tot geduld, maar helaas,er heerschten niets anders als twist en tweedracht. In dien tijd waren ook nog Dames zoogenaamde buitenmoeders of Regentessen. Dezen kwamen van "tijd tot tijd alles nasnuffelen en kijven en dat van alles te veel opging, dat hier wat te kort en daar wat te lang was, zoodat wij Zuster Alphonsa als Moeder benoemd hadden over de twee Zusters Vincentia en Seraphine en over de Weeskinderen. De weduwe, welke alsdan Moeder was, is in 1847 uit het Weeshuis vertrokken. Aldus hebben onze drie Zusters met die moeilijke Dames, de Heeren Regenten en Regentessen, met al wat zij. deden en zich dag en nacht opofferden, gelijk ook hunne plicht was, voor die arme Weezen hun zielenheil, alsook voor het tijdelijk welzijn te zorgen, niettegenstaande die Dames Regentessen kwamen om de waarheid te zeggen, op eene onbehoorlijke wijs de Zusters vervolgen, dit was voor Mijnheer P.A. van Baer, dewelke onze Zusters voor het welzijn der kinderen daar geplaatst had en voor mij.... een groot torment, onze Waarde Zusters op zulke wijze te zien behandelen. . Het beste wat men hierin doen konde, was hun aanmoedigen tot geduld en haar den lijdenden Jezus voor oogen te stellen, dewelke voor al Zijne weldaden en liefde voor ons, met de allergrootste versmaadheid en schande is beloond geworden. Dit is voer mij ten minste altijd de beste medicijn in zulke omstandigheden. Dit heeft geduurd tot 1857,omtrent twee jaaren na den dood van onzen Zeereerw. Heer P. A. van Baer. Als de Eerw.Heer Pastoor Schrynen, als Pastoor en Deken in St. Servaaskerk benoemd werd in de maand Juli 1£>53' Als nu die goede Herder, den handel en den ijver en goede meening van onze Zusters in het Weeshuis eens goed nagevorscht en onderzocht had, heeft Hij met de Heeren Geestelijken er over geraadpleegd en ze hebben eenparig goedgevonden en besloten, dat er geene Regentessen meer noodig waren, dat onze liefdezusters zich wel van haare plichten zouden kwijten, zoowel voor het geestelijk als voor het tijdelijk welzijn der Weeskinderen; dit heeft nu reeds plaats gehad van 1857 bij afwisseling der Zusters, zoodat tegenwoordig Zr. Hieronyma als Moeder der Weezen is en der Zusters te weten: Zr.Carolina, Zr.Jacoba en Zr« Barbara .25 April 1862. -1 : De Heer zij gedankt en geloofd in al Zijne Heiligen. Ach, hoe moeten toch de Oversten bedacht wezen, om als er eene afdeeling hier of 'daar moet plaats hebben, hetzij buiten of in de stad of elders hoegenaamd, dat men bedacht of bezorgd is, -om eene goede Moeder, welke bezield is met die hoedanigheden , welke vereischt worden om eenen goeden grond te leggen, vooreerst, men moet zelf goed weten te gehoomaamen, alvorens men aan anderen moet verzoeken of gebieden en dan moet het nog altijd gepaard gaan met medelijden, en liefde. Men mag hoegenaamd in niets zich zelve zoeken, om in het allerminst geen toon te geven van te willen heerschen. Ik wil icx niet zeggen- dat mén soms niet eens met ernst moet spreken- aan onvatbare gemoederen, of om beter te zeggen, wat meer op het hart drukken. Ach, wat moet een Overste veel bidden en dikwijls verzuchten, . om - in alles zooveel mogelijk het middenpunt te houden, maar als het medelijden ontbreekt en de hebzucht heerscht dan beklaag ik de arme Zusters in zuDke afdeelingen. Ze kwijnen en-worden ziek en sterven. Degenen,- die er al eens geweest zijn, hebben geen lust om er nog eens terug te gaan, als uit eene gedwongene gehoorzaamheid.' Onze H. Regelen en Statuten zeggen ons ook, dat de Onderoverste in of buiten het Moederhuis aan den Directeur en aan de generale Overste moet onderworpen blijven en niets ondernemen als met raadplegen en goedkeuring der Overste. Zoolang als dit plaats heeft, blijft de zorg van. het bestuur en al hetgeen er moet gedaan of gelaaten worden,voor het welzijn der Zusters, het onderhouden der Regelen en Statuten, volstrekt aan de Overste en den Directeur van het Moederhuis, maar als de rechtzinnigheid, de openhartigheid en de geest van armoede ontbreekt, de arme generale Overste hare waarschuwingen worden niet gelooid, noch in .. aanmerking genomen. Wat moet men hierin doen?.. Wat mij betreft. Lijden en zwijgen..en alles in de Handen van den goeden God overgeven, bidden om geduld, dikwijls onze oogen vestigen op het Kruisbeeld dan komt alles te recht, men heeft niets meer noodig Wat te zeggen? Alles spreekt van zelf, dat de Saam des Heeren in eeuwigheid gebenedijd zij * In 1857 in de maand October hebben wij eene afdeeling begonnen te Cittard met vijf Zusters, te weten: Zr.Seraphine als Moeder, Zr. Dorothea, Zr.Magdalena, Zr. Coleta, Zr» Josepha, met eene werkzuster genaamd Zr. Chriatina. In dien tusschentijd hebben_ nog al verscheidene malen afwisselingen plaats gehad met verschillende Zus- ters. Het heeft in dien tussehentijd nog al gehaperd en het hapert nog. In 1857 zijn onze Zusters te Sittard een succursaaihuis begonnen, maar in 1859 zijn zij, met goedkeuring van den Bisschop van Roermond,op zich zelf begonnen, zoodat dit huis niet meer aan het Moederhuis behoort. Hier eindigt de door Moeder Elisabeth zelf geschreven geschiedenis van het begin van de Congregatie.