Encycliek Divini Redemptoris Van onzen Heiligen Vader Pius XI, door de Goddelijke Voorzienigheid Paus, Over het GODLOOZE COMMUNISME TWEEDE DRUK Uitgave Naamlooze Vennootschap Drukkerij De Tijd Encycliek Divini Redemptoris Encycliek Divini Redemptoris Van onzen Heiligen Vader Pius XI, door de Goddelijke Voorzienigheid Paus, Over het GODLOOZE COMMUNISME TWEEDE DRUK Uitgave Naamlooze Vennootschap Drukkerij De Tijd Als zakelijk getrouwe vertaling, goedgekeurd. Dr. G. VAN NOORT, a. h. d. Amsterdam, 2 April 1937 INHOUD. Blz. INLEIDING 7 L DE HOUDING DER KERK TEGENOVER HET COMMUNISME. Vroegere veroordeelingen 8 Handelingen van het huidige Pontificaat 9 Een nieuw document 9 D. LEER EN VRUCHTEN VAN HET COMMUNISME. De leer. Een valsch ideaal 10 Het evolutionistisch materialisme van Marx 11 De opvatting van den mensch en het gezin 12 Het beeld der maatschappij 13 De verbreiding. Vroegere wegbereiders 15 De propaganda. De pers in gebreke 15 De droeve vruchten: Rusland en Mexico 16 Spanje 16 Natuurlijke vruchten van het stelsel 17 Strijd tegen alles wat Goddelijk is 17 De les van Rusland 18 Een vaderlijke gedachte aan het Russische volk .... 18 ra. DE AAN HET COMMUNISME TEGENOVERGESTELDE LEER DER KERK. De hoogste werkelijkheid: God 19 De mensch en het huisgezin 19 "Wat de maatschappij is. Wederkeerige rechten en plichten tusschen mensch en maatschappij 20 BIz. De economisch-sociale orde 21 Sociale hierarchie en prerogatieven van den Staat 22 De schoonheid van deze leer der Kerk 23 Heeft de Kerk niet gehandeld volgens haar leer? 25 IV. MIDDELEN TER VERDEDIGING EN GENEZING. Vernieuwing van het christelijk leven. Het fundamenteele geneesmiddel 27 Onthechting van de aardsche goederen 28 Christelijke naastenliefde 30 Plichten van strikte rechtvaardigheid 31 Sociale rechtvaardigheid 32 Studie en verspreiding van de sociale leer 34 Zich wapenen tegen de hinderlagen van het Communisme 35 Gebed en boetvaardigheid 36 V. DIENAREN EN HELPERS BIJ DIT SOCIALE WERK. De Priesters 37 De Katholieke Actie 39 Hulporganisaties. Klasse-organisaties. Beroep op de katholieke arbeiders 41 Noodzakelijkheid van eendracht onder de Katholieken. Beroep op allen, die in God gelooven. Plichten van den Christelijken Staat. De Kerk helpen 43 Maatregelen van algemeen welzijn 43 Wijs en sober bestuur 44 Vrijheid laten aan de Kerk 44 Vaderlijke oproep tot de verdwaalden. SLOTWOORD. De H. Jozef, voorbeeld en patroon 46 Aan de Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen, Bisschoppen en alle andere Ordinarii, die in vrede en vereeniging met den Apostolischen Stoel leven. Eerbiedwaardige Broeders, HEIL EN APOSTOLISCHE ZEGEN INLEIDING. 1. De belofte van een Goddelijken Verlosser beschijnt de eerste bladzijden van de geschiedenis der menschheid en een vertrouwvolle hoop op betere tijden lenigde aldus het leed over het verloren paradijs en begeleidde het menschelijk geslacht op zijn doornigen weg, totdat, in de volheid der tijden, de Heiland der wereld, op aarde komende, de verwachtingen vervulde en het aanschijn gaf aan een nieuwe, universeele beschaving, de christelijke beschaving, die onmetelijk verheven is boven die, welke de menschheid voordien in enkele bevoorrechte naties moeizaam had bereikt. 2. Maar als droeve nalatenschap der erfzonde, bleef de strijd tusschen goed en kwaad op de wereld bestaan; de oude verleider heeft nimmer opgehouden de menschheid met bedrieglijke beloften te misleiden. Daarom zijn in den loop der eeuwen de beroeringen elkaar opgevolgd tot aan de omwenteling van onze dagen, waarvan men kan zeggen, dat ze of wel overal reeds in gang is of ernstig dreigt en welke in omvang en geweld alles overtreft, wat men in vroegere vervolgingen tegen de Kerk heeft ervaren. Gansche volken bevinden zich in gevaar om terug te vallen in een barbaarschheid, welke ernstiger is dan die, waarin het grootste deel der wereld bij het verschijnen van den Verlosser zich nog bevond. 3. Dit zoo dreigende gevaar, Eerbiedwaardige Broeders, is, zooals gij reeds begrepen hebt, het bolsjewistische en atheïstische communisme, dat beoogt de maatschappelijke orde omver te werpen en de grondslagen te ondergraven. L DE HOUDING DER KERK TEGENOVER HET COMMUNISME. Vroegere veroordeelingen. 4. Tegenover zulk een bedreiging mocht de Katholieke Kerk niet zwijgen en Zij heeft niet gezwegen. Met name zweeg niet de Apostolische Stoel, die weet, dat Zijn eigenste zending is: de verdediging der waarheid, der rechtvaardigheid en van alle eeuwige goederen, die het communisme miskent en bestrijdt. Reeds sedert den tijd, toen ontwikkelde kringen voorgaven de menschelijke maatschappij te willen bevrijden uit de banden van moraal en godsdienst, hebben Onze Voorgangers openlijk en uitdrukkelijk de aandacht der wereld gevestigd op de gevolgen van een ontkerstening der menschelijke maatschappij. Wat het communisme betreft, sprak reeds in 1846 Onze vereerde Voorganger Pius IX z.g. een plechtige veroordeeling uit, later in den Syllabus bevestigd, tegen „de verderfelijke leer van het z.g. Communisme, welke in de hoogste mate strijdig is met het natuurrecht en welke, eenmaal toegelaten, zal leiden tot de volkomen omverwerping van aller rechten, bezit en eigendom en van de menschelijke maatschappij zelf" (Encycliek Qui pluribus, van 9 November 1846: Acta Pii IX, vol. 1, p. 13. Vgl. Syllabus § IV: A. A. S. vol. III, p. 170). Later heeft Onze Voorganger Leo XIII, onsterfelijker gedachtenis, in de encycliek Quod apostolici muneris het communisme omschreven als „een verderfelijke pest, die door het merg der menschelijke samenleving aan te tasten, haar ten verderve zou leiden" (Encycliek Quod apostolici muneris van 28 December 1878: Acta Leonis XIII, vol. 1, p. 46) en met helder inzicht toonde Hij aan, dat de atheïstische beweging onder de massa's in het tijdperk der techniek haar oorsprong had in een philosophie, welke reeds sedert eeuwen de wetenschap en het leven van het geloof en van de Kerk trachtte te scheiden. Handelingen van het huidige Pontificaat. 5. Ook Wij hebben gedurende Ons Pontificaat herhaaldelijk en met nadruk tegen den dreigenden groei der atheïstische stroomingen gewaarschuwd. Toen in 1924 Onze ondersteuningscommissie uit de Sovjet-Unie terugkeerde, hebben wij in een bijzondere, tot de geheele wereld gerichte toespraak Ons tegen het communisme uitgesproken (Toespraak van 18 December 1924: A. A. S., vol. XVI (1924), p. 494495). In Onze Encyclieken Miserentissimus Redemptor (8 Mei 1928: A. A. S., vol. XX (1928), p. 165-178), Quadragesimo Anno (15 Mei 1931: A. A. S., vol. XXIII (1931), p. 177-228), Caritate Christi (3 Mei 1932: A. A. S., vol. XXIV (1932), p. 177-194), Acerba animi (29 Sept. 1932: A. A. S., vol. XXIV (1932), p. 321332) en Dilectissima Nobis (3 Juni 1933: A. A. S., vol. XXV (1933), p. 261-274) hebben Wij een plechtig protest verheven tegen de vervolgingen, welke nu in Rusland, dan in Mexico, dan in Spanje werden ontketend en nog is de algemeene weerklank niet verstorven van de toespraken, welke Wij het vorig jaar hebben gehouden bij gelegenheid van de opening der Wereldtentoonstelling van de Katholieke Pers, bij de audiëntie der Spaansche vluchtelingen en bij de Kerstboodschap. De meest verbitterde vijanden der Kerk, die van Moskou uit dezen strijd tegen de christelijke beschaving leiden, getuigen zelf door hun voortdurende aanvallen in woord en daad, dat het Pausdom ook in onze dagen de verdediging van het heiligdom van den christelijken godsdienst getrouw voortzet en vaker en overtuigender dan eenig ander openbaar gezag op aarde, de aandacht gevestigd heeft op het communistisch gevaar. Een nieuw document. 6. Doch niettegenstaande deze herhaalde vaderlijke waarschuwingen, die door U, Eerbiedwaardige Broeders, tot Onze groote voldoening zoo trouw aan de geloovigen zijn overgebracht en toegelicht in talrijke, ook gemeenschappelijke herderlijke brieven van den laatsten tijd, groeit het gevaar door het drijven van vaardige agitators nog steeds, van dag tot dag. Daarom achten Wij het Onzen plicht opnieuw Onze stem te verheffen in een nog plechtiger Schrijven, zooals dat de gewoonte is van den Apostolischen Stoel, den Leeraar der Waarheid, en zooals de gansche Katholieke wereld dat verwacht en verlangt. Wij vertrouwen, dat de weerklank van Onze stem vernomen zal worden overal, waar onbevooroordeelde menschen zijn en harten, die eerlijk het welzijn der menschen verlangen. En dit te meer, omdat Onze woorden heden een smartelijke bekrachtiging vinden in den aanblik van de bittere vruchten der revolutionnaire ideeën, vruchten, die Wij hebben voorzien en voorspeld en die zich schrikwekkend vermenigvuldigen, zij het in feite in de reeds door het communisme overheerschte landen of als dreigend gevaar in alle andere landen ter wereld. 7. Daarom willen Wij dus nog eens, als in een kort overzicht, de beginselen van het godlooze communisme, zooals dit zich vooral in het bolsjewisme uit, zijn methoden van actie, ter beteugeling ervan uiteenzetten, om tegenover die valsche bespiegelingen de lichtbrengende leer der Kerk te stellen en opnieuw met nadruk de middelen aan te wijzen, waarmede de Christelijke beschaving, welke de eenige, waarlijk menschelijke beschaving is, kan gered worden van dezen satanischen geesel en tot hooger ontwikkeling kan worden gebracht voor het ware welzijn der menschelijke samenleving. II. LEER EN VRUCHTEN VAN HET COMMUNISME. DE LEER. , Een valsch ideaal. 8. In het hedendaagsche communisme verschuilt zich op een meer uitgesproken wijze dan in dergelijke bewegingen van het verleden een valsch verlossingsbegrip. Een pseudo-ideaal van rechtvaardigheid, gelijkheid en broederschap in den arbeid doortrekt zijn gansche leer en zijn gansche werkzaamheid met een zekere valsche mystiek, welke de menigte, door bedriegllijke beloften aangelokt, een aanstekelijk élan en enthousiasme geeft, vooral in een tijd als de onze, waarin door een gebrekkige verdeeling van de goederen dezer aarde een meer dan gewone nood is ontstaan. Men roemt zelfs, dat dit pseudo-ideaal de drijfkracht geweest zou zijn van een zekeren economischen vooruitgang, die echter, wanneer hij werkelijk bestaat, uit geheel andere oorzaken moet verklaard worden; bijvoorbeeld uit de toename van de indusstrieele productie in landen, die daarvan bijna geheel verstoken waren, met gebruikmaking van grooten natuurrijkdom en ook met aanwending van ruwe methoden, om groote werken uit te voeren met geringe krachten. Het evolutionistisch materialisme van Marx. 9. De leer, welke het Communisme onder vaak zoo verleidelijken schijn verbergt, grondt zij nog heden in hoofdzaak op de reeds door Marx verkondigde beginselen van het dialectische materialisme en het historische materialisme, waarvan de theoretici van het bolsjewisme de eenig echte verklaring beweren te bezitten. Deze leer betoogt, dat er slechts één werkelijkheid bestaat, n.1. de stof met haar blinde krachten, die door evolutie plant, dier en mensch wordt. Ook de menschelijke maatschappij is niets anders dan een verschijning en een vorm van stof, die zich ontwikkelt en door een onontkoombare noodzakelijkheid in een voortdurend conflict van krachten streeft naar de slotsynthese: een maatschappij zonder klassen. In deze leer is klaarblijkelijk geen plaats voor het Godsbegrip, bestaat geen verschil tusschen geest en stof, noch tusschen ziel en lichaam; men erkent geen voortbestaan van de ziel na den dood en dus geenerlei hoop op een ander leven. Den nadruk leggend op de dialectische zijde van hun materialisme, beweren de communisten, dat de tweestrijd, die de wereld naar de slotsynthese voert, door de menschen kan bespoedigd worden. Daarom trachten zij de tegenstellingen, die tusschen de verschillende klassen der maatschappij rijzen, scherper te maken en de klassenstrijd met zijn haat en zijn vernieling neemt de gedaante aan van een kruistocht voor den vooruitgang der menschheid. Daarentegen moeten alle krachten, welke dat ook zijn, welke weerstand bieden aan deze systematische gewelddadigheden, vernietigd worden als vijanden van het menschelijk geslacht. De opvatting van den mensch en het gezin. 10. Bovendien berooft het Communisme den mensch van zijn vrijheid, het beginsel van zijn zedelijk handelen, en ontneemt aan de menschelijke persoonlijkheid alle waardigheid en elk zedelijk houvast tegen de aanvallen der blinde driften. Den mensch als individu wordt tegenover de collectiviteit geenerlei natuurlijk recht der menschelijke persoonlijkheid toegekend, daar deze laatste in het Communisme slechts een rad in het raderwerk van het systeem is; in de onderlinge betrekkingen der menschen wordt het beginsel van absolute gelijkheid gehuldigd, met ontkenning van elke rangorde en door God gesteld gezag, dat der ouders inbegrepen. Alles wat er tusschen de menschen bestaat aan zoogenaamd gezag en ondergeschiktheid wordt afgeleid uit de collectiviteit als eerste en eenige bron. Ook wordt aan het individu geenerlei eigendomsrecht op de goederen der natuur of de productiemiddelen toegekend, omdat het bezit van deze, wijl zij de bronnen van andere goederen zijn, zou kunnen leiden tot macht van den eenen mensch over den anderen. Juist daarom moet elk soort van privaat eigendom radicaal worden vernietigd als de bron van alle economische slavernij. 11. Een dergelijke leer, die aan het menschelijk leven alle gewijd en geestelijk karakter ontzegt, maakt natuurlijk het huwelijk en het gezin tot een zuiver kunstmatige en burgerlijke instelling oftewel de vrucht van een bepaald economisch systeem. Het bestaan van een huwelijksband van rechtelijken en zedelijken aard, die aan de willekeur van het individu en van de collectiviteit is onttrokken, wordt ontkend en bijgevolg ook de onontbindbaarheid daarvan. In het bijzonder bestaat voor het Communisme geenerlei band, die de vrouw met het gezin en het huis verbindt. Het Communisme verkondigt het beginsel van de vrijmaking der vrouw en onttrekt haar aan het huiselijk leven en de zorg voor de kinderen om haar in dezelfde mate als den man in het openbaar leven en de collectieve productie te werpen, terwijl de zorg voor haard en nakroost op de collectiviteit wordt afgewenteld. Tenslotte wordt aan de ouders het recht van opvoeding ontzegd, daar dit wordt opgevat als een uitsluitend recht der gemeenschap, in wier naam en op wier last de ouders het slechts kunnen uitoefenen. Het beeld der maatschappij. 12. Wat moet er van de menschelijke maatschappij geworden, gebaseerd op zulke materialistische grondslagen? Ze zou zijn een collectiviteit zonder andere rangordening dan die van het economisch stelsel. Zij zou als eenige taak hebben de productie van goederen door collectieven arbeid en tot doel het genot van de goederen der aarde in een paradijs, waarin ieder „zou geven volgens zijn krachten, en ontvangen volgens zijn behoeften." Aan de collectiviteit kent het Communisme het recht of liever de onbeperkte willekeur toe om de individuen onder het juk van den collectieven arbeid te spannen zonder aanzien van hun persoonlijk welzijn, ook tegen hun wil en zelfs met geweld. In die maatschappij zouden de rechtsorde en de zedenwet slechts een voortbrengsel zijn van het tijdelijke economische stelsel, dus van aardschen oorsprong, veranderlijk en vergankelijk. In het kort wil men een nieuw tijdperk en een nieuwe beschaving invoeren, welke slechts de vruchten zijn van een blinde evolutie: Een menschheid zonder God. 13. Wanneer tenslotte allen de collectieve mentaliteit zouden hebben verworven, in een utopistischen toestand van een maatschappij zonder eenig klassenverschil, zou de politieke Staat, die heden slechts beschouwd wordt als een werktuig van de overheersching der kapitalisten over de proletariërs, elke bestaansreden verliezen en „zich oplossen"; zoolang echter deze gelukzalige toestand nog niet verwerkelijkt is, is de Staat en de Staatsmacht voor het Communisme het krachtigste en meest universeele middel om zijn doel te bereiken. 14. Ziedaar, Eerbiedwaardige Broeders, het beweerde nieuwe evangelie, dat het godlooze en bolsjewistische communisme aan de menschheid verkondigt als een boodschap van heil en verlossing! Een systeem vol dwalingen en sofismen, strijdend zoowel met de rede als met de Goddelijke Openbaring; een omwenteling van de maatschappelijke orde, omdat het gelijk staat met de vernieling van haar grondslagen; een miskenning van den waren oorsprong, de natuur en het doel van den Staat; een ontkenning van de rechten der menschelijke persoonlijkheid, haar waardigheid en haar vrijheid. DE VERBREIDING. 15. Maar hoe is het mogelijk dat een dergelijk stelsel, wetenschappelijk sinds lang verouderd, en door de practische werkelijkheid weerlegd, zich zoo snel kon verbreiden in alle deelen der wereld? De verklaring ligt in het feit, dat slechts zeer weinigen de ware natuur van het Communisme hebben doorschouwd; de meesten daarentegen laten zich vangen door de listige bekoring van zijn schitterende beloften. Voorgevende, dat men slechts het lot der arbeidersklasse wil verbeteren, werkelijke misstanden, uit de liberale economie ontstaan, wil wegnemen en een billijker verdeeling der aardsche goederen wil bereiken (doeleinden, die ongetwijfeld volkomen wettig zijn) en partij trekkend van de economische wereldcrisis, weet men ook groepen der bevolking, die elk materialisme en elk terrorisme uit principe verwerpen, onder de invloedssfeer van het Communisme te brengen. En daar elke dwaling steeds een deel waarheid bevat, kon dit zoo even genoemde aspect van waarheid te gelegener tijd en plaats listig naar voren gebracht worden om, waar gewenscht, de afstootende ruwheid en onmenschelijkheid van de beginselen en methoden van het Communisme te verbergen en aldus zelfs edeler geesten op hun beurt verkondigers van die waarheden werden tegenover jongere menschen, die er de innerlijke dwalingen nog niet van kunnen onderkennen. De verkondigers van het Communisme weten bovendien ook partij te trekken van den naijver der verschillende volkeren, de contrasten tusschen verschillende politieke stelsels en zelfs van de stuurloosheid, die op het gebied van de wetenschap-zonder-God heerscht, om binnen te dringen in de universiteiten en de beginselen van hun leer met schijnwetenschappelijke argumenten te steunen. Vroegere wegbereiders. 16. Om te verstaan, hoe het Communisme door een groote massa van arbeiders, zonder onderzoek, kon worden aanvaard, dient men verder te bedenken, dat deze er reeds ontvankelijk voor geworden waren door de godsdienstige en zedelijke verwaarloozing, waarin de liberale economie hen had gelaten. Een arbeidsindeeling, die den Zondag niet respecteerde, liet hun geen tijd om zelfs de noodzakelijkste godsdienstige plichten op de feestdagen te vervullen. Men dacht er niet aan kerken bij de fabrieken te bouwen en het werk der priesters te vergemakkelijken. Integendeel bevorderde men positief het laïcisme. Daarom erft men heden de nalatenschap van die dwalingen, die Onze Voorgangers en Wij Zelf reeds zoo vaak hebben gebrandmerkt; en het kan niet verwonderen, dat in een reeds in groote mate ontkerstende wereld de communistische dwalingen zich verbreiden. DE PROPAGANDA. 17. Bovendien is de snelle verbreiding der communistische ideeën, die ingang vinden in alle landen, groot of klein, ontwikkeld of minder beschaafd, zoodat geen hoek der aarde er meer vrij! van is, te verklaren door een waarlijk duivelsche propaganda, zooals de wereld wellicht nog nimmer heeft gezien: een propaganda, die vanuit één middelpunt geleid wordt en zich uiterst geschikt aan de omstandigheden der verschillende landen weet aan te passen, een propaganda die beschikt over groote financieele middelen, reusachtige organisaties, internationale congressen, tallooze goed geoefende hulpkrachten, een propaganda door middel van vliegende blaadjes en tijdschriften, door bioscoop, theater en radio, in school en universiteit, een propaganda, die geleidelijk ook in de beste kringen der bevolking doordringt, bijna zonder dat zij zelf het gif bemerken, dat steeds meer in hun zielen en harten binnenkomt. De pers in gebreke. 18. Een derden machtigen steun vindt de verbreiding van het Communisme in een ware samenzwering van stilzwijgen van een groot deel der niet-katholieke wereldpers. Wij spreken van een samenzwering, want niet anders is het te verklaren, dat een pers, die zoo gretig is om ook de kleinste voorvallen van het dagelijksche leven in het licht te stellen, zoolang heeft kunnen zwijgen over de gruwelen, die in Rusland, Mexico en in een groot deel van Spanje bedreven zijn en betrekkelijk zoo weinig spreekt over een zoo uitgebreide wereld-organisatie als die van het Moskousche Communisme. Dit stilzwijgen komt ten deele voort uit overwegingen van een niet vèr-ziende politiek; het wordt begunstigd door verschillende verborgen krachten, die sinds lang de Christelijke sociale orde trachten te vernietigen. DE DROEVE VRUCHTEN: Rusland en Mexico. 19. Intusschen staan Ons de droeve uitwerkingen van deze propaganda voor oogen. Waar het Communisme zich heeft kunnen doorzetten en heerschen — Wij denken hier met bijzondere Vaderlijke liefde aan de volken van Rusland en Mexico — daar heeft het alle middelen aangewend om, zooals het ook openlijk verkondigt, de Christelijke beschaving en godsdienst in den grond te vernietigen en elke herinnering daaraan in de harten der menschen en vooral van de jeugd uit te dooven. Bisschoppen en priesters zijn verbannen, tot dwangarbeid veroordeeld, gefusilleerd en op onmenschelijke wijze ter dood gebracht. Eenvoudige leeken zijn, wijl zij den godsdienst beschermden, gekweld, vervolgd, in de gevangenis geworpen en voor het gerecht gebracht. Spanje. 20. Ook daar, waar, zooals in Ons dierbare Spanje, de geesel van het Communisme nog niet den tijd heeft gehad om alle uitwerkingen van zijn theorieën te doen gevoelen, heeft het zich helaas met een des te woedender geweld ontketend. Niet een of andere kerk, niet een of ander klooster werd vernietigd, maar waar men kon, vernielde men alle kloosters en alle kerken en elk spoor van den Christelijken godsdienst, al was dat verbonden met de edelste monumenten van kunst en wetenschap. De communistische woede bepaalde zich niet tot het dooden van bisschoppen en duizenden priesters, kloosterlingen en religieuzen, waarbij men in het bijzonder die geestelijken en zusters zocht, die zich met den meesten ijver aan de arbeiders en armen wijdden, doch het maakte een nog veel grooter aantal slachtoffers onder de leeken van alle kringen, die tot op heden toe, men kan zeggen dagelijks, in scharen gedood worden om de eenige reden, dat zij goede Christenen of althans tegen de communistische godloosheid zijn. En deze verschrikkelijke verwoesting wordt uitgevoerd met een haat, een barbaarschheid en wreedheid, die men in onze eeuw niet mogelijk zou geacht hebben. Geen verstandig denkend individu, geen verantwoordelijk staatsman of hij siddert bij de gedachte, dat wat heden in Spanje gebeurt, zich misschien morgen in eigen land of in een ander zal voordoen. Natuurlijke vruchten van het stelsel. 21. Men kan werkelijk niet zeggen, dat deze gruwelen een voorbijgaand verschijnsel zijn, zooals dat elke groote omwenteling pleegt te begeleiden of alleenstaande excessen van woede, die in eiken oorlog voorkomen. Neen. Het zijn de natuurlijke vruchten van een stelsel, dat geen enkele innerlijke rem kent. Een rem is noodig voor den mensch als individu zoowel als in de maatschappij. Ook de barbaarsche volkeren hadden die rem in de natuurwet, die God in de ziel van eiken mensch heeft gegrift. En waar deze natuurwet het best is in acht genomen, ziet men de antieke volkeren oprijzen tot een grootheid, die nog heden, zelfs meer dan juist is, sommige oppervlakkige beschouwers der geschiedenis verblindt. Doch indien men het Gods-begrip zelf uit de harten der menschen rukt, leidt dit noodzakelijk door de menschelijke hartstochten tot wreedheid en barbaarschheid. Strijd tegen alles wat Goddelijk is. 22. En dat is het helaas, wat Wij heden zien: voor de eerste maal in de geschiedenis zien wij een koelbloedig opgezetten en nauwkeurig voorbereiden strijd van de menschen tegen alles wat Goddelijk is. (Vgl. II Thessal. II, 4). Het Communisme is van nature anti-godsdienstig en het beschouwt den godsdienst als „opium voor het volk", omdat de godsdienstige beginselen, die van het leven hiernamaals spreken, het proletariaat afleiden van het streven naar de verwerkelijking van het Sovjet-paradijs, dat van deze aarde is. De les van Rusland. 23. Doch niet ongestraft vertreedt men de wetten der natuur en haar Maker. Het Communisme heeft zelfs op enkel economisch gebied zijn doel niet bereikt.Weliswaar kan het er in Rusland toe hebben bijgedragen om menschen en dingen uit een eeuwenlange traagheid op te wekken en kan het, alle middelen gebruikend en vaak niets ontziend, eenig materieel succes hebben behaald. Maar Wij weten uit onverdachte getuigenissen ook van den laatsten tijd, dat het in feite ook daar niet het doel bereikt heeft, dat het had beloofd, zonder nog te spreken van de slavernij en terreur, die het millioenen menschen heeft opgelegd. Ook op economisch gebied zijn tenslotte een moraal, eenig gevoel van zedelijke verantwoordelijkheid noodig, hetwelk echter geen plaats vindt in een volstrekt materialistisch stelsel als Communisme. Om die zedelijkheid te vervangen, blijft niets anders over dan de terreur zooals Wij die heden in Rusland zien, waar de vroegere samenzweerders en strijdgenooten elkaar wederkeerig verscheuren: een terreur, die er toch niet in slaagt het bederf der zeden en zelfs niet het uiteenvallen van den maatschappelijken samenhang te verhinderen. Een vaderlijke gedachte aan het Russische volk. 24. Hiermede willen Wij echter op geenerlei wijze een algemeene veroordeeling uitspreken over de volkeren van de Sovjet Unie, voor wie wij de warmste Vaderlijke genegenheid koesteren. Wij weten immers, dat velen van hen zuchten onder het juk, dat hun met geweld is opgelegd door mannen, die voor het grootste gedeelte vreemd zijn aan de ware belangen van het land, en Wij erkennen, dat vele anderen misleid werden door bedrieglijke verwachtingen. Wij veroordeelen het stelsel, zijn scheppers en zijn begunstigers, die Rusland gekozen hebben als het meest geschikte terrein om er een reeds sedert tientallen jaren uitgewerkt stelsel in practijk te brengen en die van daaruit voortgaan het in de gansche wereld te propageeren. m. DE AAN HET COMMUNISME TEGENOVERGESTELDE DUIDELIJKE LEER DER KERK. 25. Na aldus de dwalingen en de gewelddadige en bedrieglijke methoden van het bolsjewistisch en godlooze Communisme te hebben uiteengezet, is het thans tijd, Eerbiedwaardige Broeders, om hier in het kort tegenover te stellen het ware begrip van de Civitas humana, de menschelijke maatschappij, zooals de rede en de Openbaring het ons door de Kerk, de Leerares aller volkeren, leeren en zooals gij die reeds kent. De hoogste werkelijkheid: God! 26. Boven elke andere realiteit staat het verheven, eenig hoogste Wezen, God, de almachtige Schepper van alle dingen, de alwijze en rechtvaardige Rechter van alle menschen. Deze hoogste werkelijkheid, God, is de meest absolute veroordeeling van de onbeschaamde leugens van het Communisme. Immers, niet omdat de menschen gelooven, bestaat God, maar omdat Hij is, daarom gelooft in Hem en bidt tot Hem ieder, die niet vrijwillig de oogen sluit voor de waarheid. De mensch en het huisgezin. 27. Wat den mensch betreft, de fundamenteele punten, welke de rede en het geloof over hem zeggen, hebben Wij in de Encycliek over de christelijke opvoeding (Divini illius Magistri, 31 Dec. 1929: A. A. G., vol. XXII, 1930, p.p. 49-86) uiteengezet. De mensch heeft een geestelijke en onsterfelijke ziel; hij is een wezen, door den Schepper op bewonderenswaardige wijze voorzien van lichamelijke en geestelijke gaven, een ware „microcosmos", zooals de ouden terecht zeiden, een wereld in het klein, welke immers veel meer waard is dan de geheele ontzaglijke onbezielde wereld. Hij heeft in dit en in het andere leven slechts God tot laatste doeleinde; hij wordt door de heiligmakende genade verheven tot kind Gods en opgenomen in het Rijk Gods, in het Mystieke Lichaam van Christus. Dientengevolge heeft God hem begiftigd met veelvuldige en verschillende voorrechten: het recht op het leven, op de integriteit van zijn lichaam, op de noodzakelijke middelen voor het bestaan; het recht om zijn laatste doel na te streven langs den weg door God aangegeven; het recht op vereeniging, op eigendom en het gebruik van den eigendom. 28. Evenals het huwelijk en het recht op het natuurlijk gebruik ervan van Goddelijken oorsprong zijn, zoo zijn ook de instelling en de fundamenteele grondrechten van het huisgezin bepaald en vastgesteld door den Schepper zelf, en niet door menschelijk goeddunken of door economische factoren. In de Encycliek over het Christelijk huwelijk (Casti connubii, 31 Dec. 1930: A. A. S., vol. XXII, 1930, p.p. 539-592) en in Onze andere, boven genoemde Encycliek over de opvoeding, hebben "Wij uitvoerig gesproken over deze aangelegenheden. WAT DE MAATSCHAPPIJ IS. Wederkeerige rechten en plichten tusschen mensch en maatschappij. 29. Maar God heeft tegelijkertijd den mensch ook gericht op de burgerlijke maatschappij, een eisch van zijn natuur zelf. In het plan van den Schepper is de maatschappij een natuurlijk middel, waarvan de mensch zich kan en moet bedienen ter bereiking van zijn doel, zoodat de menschelijke maatschappij er is voor den mensch en niet omgekeerd. Dit moet niet worden verstaan in den geest van het individualistische liberalisme, dat de maatschappij ondergeschikt maakt aan het egoïstisch gebruik van het individu, maar slechts in dezen zin, dat het door middel van de organische verbinding met de maatschappij allen mogelijk gemaakt wordt door wederzijdsch samenwerken het ware aardsche geluk te verwerkelijken; en verder in dien zin, dat in de maatschappij alle individueele en sociale gaven hun ontwikkeling vinden, welke in de menschelijke natuur zijn neergelegd, en welke, daar zij het onmiddellijk belang van het oogenblik te boven gaan, in de maatschappij de Goddelijke Volmaaktheid weerspiegelen, terwijl dat in den alleenstaanden mensch niet mogelijk is. Maar ook dit laatste doel is tenslotte op den mensch gericht, opdat hij deze afspiegeling der Goddelijke Volmaaktheid moge erkennen en in vereering en aanbidding aan den Schepper teruggeven. Alleen de mensch, de menschelijke persoonlijkheid, en niet een of andere maatschappij is begiftigd met rede en zedelijk-vrijen wil. 30. Evenals dus de mensch zich niet mag onttrekken aan de door God gewilde plichten tegenover de burgerlijke maatschappij, en de vertegenwoordigers van het gezag het recht hebben, wanneer hij op onrechtmatige wijze hieraan niet voldoet, hem te dwingen tot de vervulling van zijn plicht, zoo kan de maatschappij den mensch niet zijn persoonlijke rechten ontnemen, welke hem door den Schepper zijn gegeven, en waarvan de meest belangrijke door Ons hierboven zijn genoemd, noch het gebruik daarvan in beginsel onmogelijk maken. Het is derhalve in overeenstemming met de rede en door haar gewild, dat ten allerlaatste alle aardsche zaken zijn gericht op de menschelijke persoon, opdat deze door haar tusschenkomst den weg vinde tot den Schepper. En op den mensch, de menschelijke persoon, is dus van toepassing, wat de Apostel der Heidenen schreef aan de Corinthiërs over het christelijke verlossingsplan: „Alles is het uwe, gij zijt Christus, Christus is van God" (Cor. III 23). Terwijl het Communisme de menschelijke persoon verarmt en de verhouding tusschen den mensch en de maatschappij omkeert, verheffen de rede en de openbaring hem tot deze hoogte. De economiscb-sociale orde. 31. Betreffende de economisch-sociale orde zijn de leidende beginselen uiteengezet in de sociale Encycliek van Leo XIII over het arbeidersvraagstuk (Rerum Novarum, 15 Mei 1891: Acta Leonis XIII, vol. IV, p.p. 177-207); en in de Onze over den weder- opbouw der sociale orde (Quadragesimo Anno, 15 Mei 1931: A. A. S., vol. XIII, 1931, p.p. 177-228) zijn zij in deze dienstig gemaakt aan de eischen van den tegenwoordigen tijd. Daarna, opnieuw inprentend de eeuwenoude leer der Kerk betreffende het individueele en sociale karakter van den privaat-eigendom, hebben Wij nauwkeurig omschreven het recht en de waardigheid van den arbeid, de betrekkingen van wederkeerigen steun en hulp, welke moeten bestaan tusschen hen die het kapitaal in handen hebben en hen, die arbeiden, en het loon, dat rechtmatig verschuldigd is, aan den arbeider voor hem en zijn gezin. 32. In Onze zelfde Encycliek hebben Wij aangetoond, dat de middelen om de huidige wereld te redden uit het droeve verval waarin het a-moreele liberalisme ons heeft gestort, niet bestaan in klassenstrijd en in terreur, en ook niet in het autocratisch misbruik van de Staatsmacht, maar in het dóórdringen van de sociale rechtvaardigheid en van het gevoel der christelijke liefde in de economische en sociale orde. Wij hebben aangetoond, hoe een gezonder welvaart moet worden opgebouwd volgens de ware beginselen van een gezond corporativisme, dat de vereischte sociale hierarchie eerbiedigt, en hoe alle corporaties zich moeten vereenigen in een harmonische eenheid, geleid door het beginsel van het algemeen welzijn der maatschappij. En de zuiverst-natuurlijke en voornaamste zending van de openbare en burgerlijke macht bestaat juist in het op effectieve wijze bevorderen van deze harmonie en de coördinatie van alle sociale krachten. Sociale hierarchie en prerogatieven van den Staat. 33. Met het oog op deze organische samenwerking tot rustige orde eischt de Katholieke leer voor den Staat de waardigheid en de autoriteit van een waakzaam en vooruitziend verdediger van de Goddelijke en menschelijke rechten, waarop de Heilige Schrift en de Kerkvaders zoo vaak aandringen. Het is niet waar, dat allen gelijke rechten hebben in de burgerlijke maatschappij en dat er geen wettige hierarchie bestaat. Het is Ons voldoende te verwijzen naar de Encyclieken van Leo XIII, boven genoemd, vooral die over de macht van den Staat (Diuturnum illud, 20 Juni 1881: Acta Leonis XIII, vol. I, p.p. 210-222) en die over de christelijke constitutie van den Staat (Immortale Dei, 1 Nov. '85: Acta Leonis XIII, vol. II, p.p. 146-168). In deze vindt de katholiek op duidelijke wijze de grondbeginselen van verstand en geloof uiteengezet, welke hem in staat stellen zich tegen de dwalingen en de gevaren van de communistische staatsgedachte te beschermen. De ontrechting en de verslaving van den mensch, de ontkenning van den eersten en bovenzinnelijken oorsprong van Staat en staatsmacht, het afschuwelijk misbruik van de openbare macht in dienst van het collectivistische terrorisme zijn juist het tegendeel van dat, wat overeenkomt met de natuurlijke ethica en den wil van den Schepper. Zoowel de mensch als de burgerlijke maatschappij hebben hun oorsprong in den Schepper en zijn door Hem wederkeerig voor elkander bestemd; derhalve kan geen van beiden zich onttrekken aan de wederzijdsche verplichtingen, noch de rechten van de andere zijde loochenen of beknotten. De Schepper zelf heeft deze wederzijdsche betrekkingen geregeld in haar fundamenteele lijnen en het is een wederrechtelijke aanmatiging zoo het Communisme zich verstout, in plaats van de Goddelijke wet, gebaseerd op de onveranderlijke beginselen der waarheid en naastenliefde, een politiek partijprogram op te stellen, dat uit menschelijke willekeur voortkomt en vol haat is. De schoonheid van deze leer der Kerk. 34. De Kerk heeft bij het onderwijzen van deze duidelijke leer geen ander oogmerk dan te verwezenlijken de gelukkige Boodschap, welke de Engelen boven de grot van Bethlehem zongen bij de geboorte van den Zaligmaker: „Glorie aan God en vrede aan de menschen" (Lucas II, 14). Een waren vrede en waar geluk, voor zoover die hier op aarde mogelijk zijn, in de verwachting van en in voorbereiding tot het eeuwig geluk, doch aan de menschen van goeden wil. Deze leer der Kerk staat even ver van alle uitersten der dwaling als van alle overdreven zucht en streven van politieke partijen; zij houdt zich steeds aan het evenwicht van waarheid en rechtvaardigheid; zij eischt dit evenwicht in de theorie, zij wendt het aan en propageert het in de practijk. Zoo verzoent de Kerk de rechten en plichten der eenen met die der anderen, het gezag met de vrijheid, de waardigheid van het individu met die van den Staat, de menschelijke persoonlijkheid van den onderdaan en de aan de overheid verschuldigde gehoorzaamheid met de taak van hen, die het goddelijk gezag vertegenwoordigen; zoo vereenigt zij geordende liefde tot zich zelf, tot het eigen gezin en vaderland, met de liefde tot andere gezinnen en tot andere volkeren, op grond der liefde tot God, den Vader van allen, uit Wien allen voortkomen en tot Wien allen als tot hun einddoel moeten streven. Zij scheidt niet de gerechtvaardigde zorg voor tijdelijke dingen van het ijverig streven naar de eeuwige goederen. Wanneer zij het eerste aan het tweede ondergeschikt maakt naar het woord van haar Goddelijken Stichter: „Zoekt eerst het Rijk Gods en Zijne gerechtigheid, en al het overige zal u worden toegeworpen" (Matth. VI, 33), is zij er toch ver van verwijderd zich te desinteresseeren van de menschelijke belangen, te verhinderen den cultureelen en economischen vooruitgang, welken zij veeleer op de verstandigste en meest effectieve wijze steunt en bevordert. Ofschoon de Kerk op economisch en maatschappelijk gebied nooit een bepaald systeem heeft aanbevolen, daar dit niet op Haar weg ligt, heeft zij toch duidelijke lijnen en punten aangegeven, die naar de verschillende omstandigheden van tijd, land en volk op verscheidene wijzen kunnen worden verwerkelijkt, doch steeds den zekeren weg wijzen om de maatschappij tot een hooger en gelukkiger beschaving te brengen. 35. De wijsheid en het hooge nut van deze leer worden dan ook erkend door allen, die haar leer kennen. Terecht konden groote staatslieden verklaren, dat zij, die de verschillende sociale stelsels bestudeerd hadden, niets wijzers gevonden hadden dan de beginselen van deze leer uiteengezet in de encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno. Ook in niet-Katholieke en zelfs niet-Christelijke landen wordt door velen erkend, hoe nuttig de maatschappelijke leerstellingen der Kerk voor de menschelijke maatschappij zijn. Zoo heeft nauwelijks een maand geleden een eminent staatsman uit het Verre Oosten, die geen Christen is, niet geaarzeld te verklaren, dat de Kerk met haar leer van vrede en christelijke broederschap hooglijk bijdraagt tot bevestiging en behoud van den werkzamen vrede op de wereld. En uit betrouwbare berichten, die het middelpunt der Christenheid bereiken, weten Wij, dat zelfs de Communisten, zoo ze niet geheel verdorven zijn, wanneer hun de sociale leer der Kerk wordt uiteengezet, haar superioriteit erkennen, boven de leerstellingen van eigen leeraren en leiders. Alleen zij, die door haat en hartstocht verblind zijn, sluiten de oogen voor de waarheid en bestrijden haar hardnekkig. Heeft de Kerk niet gehandeld volgens haar leer? 36. Doch de vijanden van de Kerk, die gedwongen zijn de wijsheid van Haar leer te erkennen, verwijten Haar, dat Zij niet overeenkomstig die beginselen heeft weten te handelen, en verklaren, dat daarom een andere weg moet gezocht worden. De gansche geschiedenis van het Christendom bewijst echter de valschheid en de onrechtvaardigheid van deze beschuldiging. Om slechts enkele karakteristieke punten aan te duiden: Het was het Christendom, dat het eerst met een kracht en een volstrektheid, welke vroeger eeuwen nooit hadden gekend, de ware en universeele broederschap van alle menschen van eiken rang en stand verkondigde, en daardoor machtig bijdroeg tot afschaffing der slavernij, en dat niet door bloedige opstanden, maar door de inwendige kracht van Haar leer, welke de trotsche Romeinsche patricische haar slavin als een zuster deed omhelzen. Zoo heeft ook het christelijk dogma, dat ons leert, den Zoon Gods te aanbidden, die uit liefde tot de menschen mensch geworden is en de zoon van een timmerman en zelf een timmerman was (vgl. Matth. XIII, 55; Mare. VI, 3) den menschelijken arbeid tot zijn waardigheid verheven, die vroeger zoo veracht was, dat zelfs een zoo verstandig en billijk man als Marcus Tullius Cicero, de algemeene opinie van zijn tijd samenvattend, niet aarzelde deze woorden te schrijven, waarover heden ieder socioloog zich zou schamen: „Alle handwerkers oefenen verachtelijke beroepen uit, want de werkplaats kan niets edels hebben" (M. T. Cicero: „De officiis", Liber I. Cap. 42). 37. Trouw aan deze beginselen, heeft de Kerk de menschelijke maatschappij hervormd; onder Haar invloed zijn wonderbare werken van liefdadigheid en machtige gilden van handwerkers en arbeiders van alle soorten tot stand gekomen, welke weliswaar door het liberalisme van de vorige eeuw als middeleeuwsche uitvindingen werden veracht, maar heden de bewondering onzer tijdgenooten vinden en in vele landen in diverse pogingen weer herleven. En wanneer tegenstrijdige stroomingen het werk der Kerk belemmeren en Haar heilzamen invloed in den weg stonden, heeft zij tot op onze dagen nooit opgehouden de dwalenden te vermanen. Het is genoeg om er aan te herinneren, met welk een vastheid en volharding Onze Voorganger Leo XIII voor de arbeiders het recht van vereeniging opeischte, dat het in de machtigste staten heerschende liberalisme hun wilde ontnemen. Ook heden ten dage is deze invloed van de leer der Kerk sterker dan het menigeen mag toeschijnen, want groot en vast, hoewel moeilijk af te meten, is de heerschappij van den geest over de feiten. 38. Men kan dan ook in waarheid zeggen, dat de Kerk, daarin aan Christus gelijk, weldoende aan allen door de eeuwen gaat. De dwalingen van communisme en socialisme zouden niet zoo verspreid zijn, indien degenen, die de volkeren regeeren, de leerstellingen der Kerk en haar moederlijke vermaningen niet hadden veracht. Zij daarentegen trachtten op den grondslag van het liberalisme en laïcisme, dat zij huldigden, een maatschappelijke ordening op te bouwen, die eerst wel grootsch en machtig scheen, maar waaraan spoedig de hechte grondslagen bleken te ontbreken, en die de een na de ander ellendig ineenstortten: zooals alles ineenstort wat niet rust op den hoeksteen, die Christus is. IV. MIDDELEN TER VERDEDIGING EN GENEZING. 39. Aldus, Eerbiedwaardige Broeders, is de leer der Kerk; de eenige, die, gelijk overal, zoo ook op maatschappelijk gebied het ware licht kan brengen en redding bieden tegenover de communistische ideologie. Maar daartoe is noodig, dat deze leer steeds beter in de practijk des levens wordt omgezet, volgens de vermaning van den H. Apostel Jacobus: „Weest werkers van het woord, en niet slechts hoorders, die zichzelf bedriegen" (Jacobus I, 22). Wat heden het meest dringt, is dan ook, krachtig alle geschikte middelen aan te wenden om daadwerkelijken weerstand te bieden aan de dreigende omwenteling, welke wordt voorbereid. Wij hebben het vaste vertrouwen, dat de hartstocht, waarmee de zonen der duisternis dag en nacht werken voor hun materialistische en godlooze propaganda, althans een heiligen prikkel zal vormen voor de kinderen des lichts, om eenzelfden en nog grooteren ijver te ontplooien voor de eer van Gods Majesteit. 40. Wat staat er dus te doen; welke middelen moeten dienen om Christus en de christelijke beschaving te verdedigen tegen den verderfelijken vijand? Gelijk een vader in zijn gezin, zoo zouden Wij als in intiemen kring met U willen spreken over de plichten, welke de groote strijd van onze dagen aan alle zonen der Kerk oplegt, terwijl Wij Onze vaderlijke vermaning ook richten tot die zonen, die het vaderhuis hebben verlaten. VERNIEUWING VAN HET CHRISTELIJK LEVEN. Het fundamenteele geneesmiddel. 41. Zooals in alle stormachtige tijden van de historie der Kerk, zoo bestaat ook heden het fundamenteele redmiddel in een oprechte vernieuwing van het private en publieke leven volgens de beginselen van het Evangelie in allen, die zich beroemen tot den Schaapstal van Christus te behooren, opdat zij waarlijk het zout der aarde vormen, dat de maatschappij voor zulk een bederf behoedt. 42. Vervuld van dankbaarheid jegens den Vader van Het Licht, van wien „alle goede dingen en alle volmaakte gaven" komen (Jacobus I, 17), zien Wij overal reeds verblijdende teekenen van die geestelijke vernieuwing, niet alleen in vele uitverkoren zielen, die in de laatste jaren tot de verhevenste heiligheid zijn opgestegen, en in vele anderen, die in steeds grooter getal grootmoediger hetzelfde doel nastreven, maar ook in een weer opbloeiende, diepgevoelde en levendige godsvrucht in alle, ook de hoogst ontwikkelde kringen der maatschappij, zooals Wij onlangs in Ons Motu proprio „In multis solaciis" van 28 October 1.1. bij de nieuwe inrichting der Pauselijke Academie van Wetenschappen hebben opgemerkt (A. A. S., vol. XXVIII 1936, pp. 421-424). 43. Toch moeten Wij erkennen, dat er op dit gebied der geestelijke vernieuwing nog veel te doen overblijft. Ook in Katholieke landen zijn nog al te velen, die slechts in naam katholiek zijn; al te velen die, ook als zij min of meer getrouw de voornaamste practijken volgen van den godsdienst, waartoe zij zich beroemen te behooren, zich toch geen moeite geven om dien godsdienst beter te leeren kennen en er een inniger en dieper overtuiging van te verwerven, en minder nog om te zorgen, dat aan het uiterlijke vernis de innerlijke glans beantwoordt van een goed en zuiver geweten, dat al zijn plichten begrijpt en vervult voor het oog van God. Wij weten, welk een afschuw de Goddelijke Verlosser had van ijdele en bedrieglijke uiterlijkheid, Hij die wilde, dat allen den Vader zouden aanbidden „in geest en waarheid" (Joh. IV, 33). Wie niet waarlijk en oprecht leeft volgens het geloof, dat hij belijdt, zal heden, nu de storm van strijd en vervolging zoo heftig waait, niet lang staande kunnen blijven, maar ellendig worden meegesleept door den nieuwen zondvloed, die de wereld bedreigt; en terwijl hij zichzelf den ondergang bereidt, zal hij ook het Christendom blootstellen aan bespotting. Onthechting van de aardsche goederen. 44. In het bijzonder willen Wij, Eerbiedwaardige Broeders, den nadruk leggen op twee lessen van den Heer, welke bijzonder verband houden met den huidigen toestand van het menschelijk geslacht: de onthechting van de aardsche goederen en het gebod der naastenliefde. „Zalig de armen van geest", zoo luidden de eerste woorden, die bij de Bergrede van de lippen van den Goddelijken Meester kwamen (Matth. V, 3). Deze les is dringender dan ooit in deze tijden van een materialisme, dat dorst naar de goederen en de genietingen der aarde. Alle christenen, rijken en armen, moeten steeds hun blik op den hemel gericht houden, bedenkend dat „wij hier geen duurzame woonstede hebben, maar een toekomstige zoeken" (Hebr. XIII, 14). De rijken mogen hun geluk niet zoeken in de dingen dezer aarde, noch aan het verwerven daarvan hun beste krachten besteden; zij moeten zichzelf slechts als beheerders van die goederen beschouwen, die weten, dat zij er rekenschap van moeten afleggen aan den Oppersten Heer en ze gebruiken als kostbare middelen, welke God hun verleent, om wèl te doen; en zij mogen niet vergeten aan de armen te verdeelen, wat hun overschiet, volgens het voorschrift van het Evangelie (vgl. Lucas XI, 41). Zooniet, dan zal over hen en hun rijkdom het zware vonnis bewaarheid worden, dat de H. Apostel Jacobus uitspreekt: „Welnu, gij rijken, weent en krijscht om de ellende, die over u zal komen. Uw schatten zijn verrot en uw kleederen door de mot verteerd. Uw goud en zilver is verroest, en die roest zal tegen u getuigen en uw vleesch als een vlam verteren. Gij hebt u schatten van toorn verzameld voor de laatste dagen...." (Jac. V, 1—3). 45. Maar ook de armen moeten, hoezeer zij zich, met inachtneming van de wetten van naastenliefde en rechtvaardigheid, mogen inspannen om in hun behoeften te voorzien en ook om hun toestand te verbeteren, toch op hun beurt ook altijd „armen van geest" blijven (Matth. V, 3) en de geestelijke goederen hooger schatten dan de goederen en genietingen der aarde. Zij moeten ook bedenken, dat men er nimmer in slagen zal, ellende, leed en beproevingen uit de wereld te doen verdwijnen, en dat ook degenen, die uiterlijk gelukkiger schijnen, daaraan onderworpen zijn. Voor allen is daarom geduld noodig, dat christelijke geduld, dat de harten omhoog heft naar de goddelijke beloften van een eeuwig geluk. „Weest dus geduldig, o broeders — zeggen Wij nog eens met den H. Jacobus — tot aan de komst des Heeren. Ziet, de landbouwer wacht op de kostbare vruchten der aarde, en hij wacht met geduld, tot hij de eerstelingen en de laatrijpende ontvangt. Weest ook gij geduldig, en houdt uw hart sterk, want de komst des Heeren is nabij" (Jac. V, 7—8). Zóó alleen zal de troostende belofte van den Heer vervuld worden: „Zalig de armen!" En dit is geen ijdele troost en belofte, zooals die der communisten; het zijn woorden des levens, welke een verheven werkelijkheid bevatten en die zoowel hier op aarde als hierna in de eeuwigheid volledig bewaarheid worden. Hoevele armen vinden toch in deze woorden en in de verwachting van het rijk der hemelen, dat reeds hun eigendom genoemd wordt — „want aan u is het Rijk Gods" (Lucas VI, 20) — een geluk, dat zoovele rijken, steeds onrustig en steeds begeerig naar méér, in hun rijkdom niet vinden. Christelijke naastenliefde. 46. Nog gewichtiger als middel tegen het hier behandelde euvel, of althans meer rechtstreeks op de genezing er van gericht, is het gebod der naastenliefde. Wij denken daarbij aan die christelijke naastenliefde, die „geduldig en welwillend" is (I Cor., XIII, 4), die elk gebaar van vernederende bescherming en uiterlijk vertoon vermijdt; die liefde, welke van den aanvang van het Christendom af de armsten der armen, de slaven, voor Christus heeft gewonnen; en Wij brengen hier dank aan allen, die in de instellingen van liefdadigheid, van de conferenties van S. Vincentius a Paulo af tot aan de groote organisaties van maatschappelijken bijstand van den laatsten tijd, de werken der geestelijke en lichamelijke barmhartigheid hebben beoefend en nog beoefenen. Hoe meer de arbeiders en de armen aan zichzelf zullen ondervinden, wat de geest van naastenliefde, door Christus' kracht bezield, voor hen doet, des te meer zullen zij zich bevrijden van het vooroordeel, dat het Christendom zijn kracht zou hebben verloren en dat de Kerk zou staan aan de zijde van degenen, die hun arbeid uitbuiten. 47. Doch wanneer wij aan den eenen kant een menigte van behoeftigen zien, die door verschillende oorzaken buiten hun toedoen waarlijk onder ellende gebukt gaan en daarnaast aan den anderen kant zoovelen, die zich zorgeloos vermaken en enorme sommen uitgeven voor nuttelooze dingen, dan kunnen Wij niet anders dan met smart vaststellen, dat niet alleen de rechtvaardigheid niet goed in acht genomen wordt, maar dat ook het gebod der christelijke naastenliefde niet diep genoeg wordt beseft en niet in de practijk van het dagelijksche leven wordt omgezet. Wij verlangen daarom, Eerbiedwaardige Broeders, dat dit goddelijk gebod, dit kostbare herkenningsteeken, dat Christus aan Zijn ware leerlingen naliet, in woord en geschrift steeds meer wordt behandeld en toegelicht: het gebod, dat ons leert in de lijdenden Jezus-zelf te zien en onze Broeders te beminnen, zooals de Goddelijke Verlosser ons bemind heeft, dat wil zeggen tot aan het offer van ons goed en zoo noodig zelfs van ons eigen leven toe. En mogen dan allen dikwijls de eenerzijds troostende, maar anderzijds schrikwekkende woorden overwegen van het eindvonnis, dat de Opperste Rechter op den laatsten oordeelsdag zal uitspreken: „Komt, o gezegenden Mijns Vaders... want ik was hongerig en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en gij gaaft Mij te drinken. ... in waarheid zeg ik u, eiken keer dat gij iets gedaan hebt aan een van deze minsten van Mijn broeders, hebt gij het aan Mij gedaan" (Matth. XXV, 30—40). En daartegenover: „Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur.... want Ik had honger, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; ik had dorst, en gij gaaft Mij niet te drinken.... Ik zeg u in waarheid, eiken keer, dat gij iets niet gedaan hebt aan een van deze minsten onder Mijn broeders, hebt gij het niet gedaan aan Mij" (Matth. XXV, 41—45). 48. Om zich het eeuwige leven te verzekeren en de behoeftigen daadwerkelijk bij te staan, is het dus noodig terug te keeren tot een bescheidener leven; te verzaken aan de dikwijls ook zondige genoegens, die de wereld heden in zulk een overdaad biedt; en zichzelf te vergeten uit liefde tot den naaste. Een goddelijke herscheppingskracht ligt in dit „nieuwe gebod", zooals Jezus het noemde, der christelijke naastenliefde (Joh. XIII, 34); zijn trouwe naleving zal in de harten een vrede instorten, welken de wereld niet kent, en daadwerkelijke genezing brengen aan de kwalen, waaronder de menschheid lijdt. Plichten van strikte rechtvaardigheid. 49. Maar de liefde zal nooit ware liefde zijn, als zij niet altijd rekening houdt met de rechtvaardigheid. De Apostel leert: „Wie den naaste bemint, de wet vervuld heeft"; en hij zegt waarom:„Want het gebod „Gij zult geen overspel bedrijven, gij zult niet dooden, gij zult niet stelen..." en welk ander gebod dan ook is samengevat in deze woorden: „Gij zult uw naaste beminnen als u zeiven" (Rom. XIII, 8—9). Indien dus, volgens den Apostel, alle plichten kunnen worden teruggebracht tot het ééne gebod van de ware naastenliefde, ook derhalve die plichten, welke tot de strikte rechtvaardigheid behooren zooals het niet dooden en niet stelen, dan is een naastenliefde welke den arbeider zijn loon onthoudt, waarop hij recht heeft, geen naastenliefde, maar een ijdel woord en een zinledige schijn. De arbeider behoeft niet als aalmoes te ontvangen, wat hem rechtens toekomt. Het is onmogelijk, zich van de groote plichten der rechtvaardigheid vrij te koopen door kleine giften van barmhartigheid. Liefde en rechtvaardigheid leggen verplichtingen op, welke dik- wijls dezelfde zaak betreffen, echter onder verschillend gezichtspunt; en de arbeiders zijn, wat de plichten der anderen tegenover hen betreft, terecht zeer fijngevoelig, uit het bewustzijn van hun eigenwaarde. 50. Daarom wenden Wij ons op bijzondere wijze tot u, Christelijke patroons en fabrikanten, wier taak dikwijls zoo moeilijk is, omdat gij de zware nalatenschap draagt van de dwalingen van een onrechtvaardig economisch stelsel, dat zijn ruïneuzen invloed generaties lang heeft uitgeoefend: weest zelf uw verantwoordelijkheid indachtig. Het is maar al te waar, dat de wijze van handelen in zekere katholieke kringen er toe heeft bijgedragen het vertrouwen der arbeiders in den godsdienst van Jezus Christus te schokken. Die kringen wilden niet begrijpen, dat de Christelijke naastenliefde de erkenning van zekere rechten opeischt, welke aan den arbeider verschuldigd zijn en welke de Kerk hun uitdrukkelijk heeft toegekend. Hoe moet men oordeelen over het optreden van die katholieke patroons, die er op sommige plaatsen in geslaagd zijn, de voorlezing van Onze Encycliek Quadragesimo Anno in hun patronaatskerken te verhinderen; of over die katholieke industrieelen, die zich tot nu toe tegenstanders hebben getoond van een arbeidersbeweging, door Ons zelf aanbevolen? En is het niet te betreuren, dat het eigendomsrecht, door de Kerk erkend, somtijds misbruikt is om den arbeider zijn rechtvaardig loon en zijn sociale rechten te onthouden? Sociale rechtvaardigheid. 51. Bovendien bestaat er naast de ruilrechtvaardigheid nog de sociale rechtvaardigheid, welke ook verplichtingen oplegt, waaraan noch patroons, noch de werklieden zich kunnen onttrekken. Het is juist de eigenschap van de sociale rechtvaardigheid, van de enkelingen te eischen wat noodzakelijk is voor het algemeen welzijn. Evenals in het levend organisme niet voor het geheel wordt gezorgd, indien men niet aan elk deel en aan elk van de ledematen alles geeft wat zij noodig hebben om hun functies uit te oefenen, zoo ook kan men niet voor het sociale organisme en het welzijn van de geheele maatschappij zorgen, indien men niet aan elk deel en aan alle ledematen, dat zijn hier: menschen, begiftigd met per- soonlijke waardigheid, alles geeft wat zij noodig hebben voor hun sociale functies. Indien men dan ook aan de sociale rechtvaardigheid voldoet, zal een intense activiteit van heel het economisch leven, dat zich ontwikkelt in rust en orde, hiervan de vrucht zijn en deze zal de gezondheid van het sociale lichaam bewijzen, zooals men de gezondheid van het menschelijk lichaam kan kennen aan een onverstoorde en tegelijkertijd volle en vruchtbare activiteit van het geheele organisme. 52. Men kan evenwel niet zeggen, dat aan de sociale rechtvaardigheid is voldaan, zoo de werklieden hun eigen onderhoud en dat van hun huisgezin niet met een daartoe voldoende loon verzekerd zien; zoo men voor hen niet de gelegenheid vergemakkelijkt om een bescheiden fortuin te verwerven, waardoor de ziekte van het universeele pauperisme wordt voorkomen; zoo men geen voorzieningen voor hen treft door openbare of particuliere verzekeringen tegen ziekte, ouderdom en werkloosheid. In één woord om te herhalen wat Wij in Onze Encycliek Quadragesimo Anno reeds hebben gezegd: Eerst dan zal het sociaal-economisch organisme goed gevestigd zijn en zijn doel bereiken, wanneer zoowel de gemeenschap als de individuen zullen deel hebben aan al de goederen, welke door de schatten en de hulpmiddelen der natuur, door de techniek en door de sociale organisatie van het economisch leven kunnen worden geboden; en de maat van die goederen moet toereikend zijn om in het noodzakelijke en in een passend comfort te voorzien, en tevens om de menschen te brengen tot gelukkiger levensomstandigheden, welke, mits verstandig gebruikt, niet alleen geen belemmering zijn voor de deugd, maar haar veeleer krachtig bevorderen (Quadragesimo Anno). 53. En indien, zooals het geval zich meer en meer in ons loonstelsel voordoet, de rechtvaardigheid niet meer door afzonderlijke personen kan worden in acht genomen, tenzij op voorwaarde dat allen overeenkomsten sluiten om haar gezamenlijk te beoefenen door middel van instellingen, welke de werkgevers onderling verbinden om een onderlinge concurrentie te vermijden, welke met de rechtvaardigheid tegenover de arbeiders onvereenigbaar is, dan is het voor de ondernemers en de patroons een plicht deze noodzakelijke instellingen te steunen en te bevorderen, welke aldus het nor- male middel worden om hun plichten van rechtvaardigheid te vervullen. Doch ook de werklieden moeten hun plichten van naastenliefde en rechtvaardigheid jegens hun werkgevers indachtig zijn en zij mogen er van overtuigd zijn, dat zij hierdoor ook hun eigen belangen het best waarborgen. 54. Indien men derhalve, zooals Wij hebben aangegeven in Onze Encycliek Quadragesimo Anno, het economisch leven in zijn geheel beschouwt, kan men de samenwerking tusschen rechtvaardigheid en naastenliefde in de economisch-sociale betrekkingen niet doen heerschen, tenzij door middel van een stelsel organisaties van één of meerdere beroepen, organisaties gebouwd op den stevigen grondslag der christelijke leer, die, aangepast aan de verschillende omstandigheden van plaats en tijd, datgene vormen wat men corporaties pleegde te noemen. Studie en verspreiding van de sociale leer. 55. Teneinde aan deze sociale actie een grootere kracht te geven, is het zeer noodzakelijk om de studie der sociale problemen in het licht van de leer der Kerk te bevorderen en ze door onderrichtingen onder leiding van het door God in de Kerk zelf gestelde gezag, te verspreiden. Indien de handelwijze van zekere katholieken te wenschen heeft overgelaten, dan kwam dit vaak hieruit voort, dat zij de leer der Pausen over dit onderwerp niet voldoende hebben gekend en overdacht. Daarom is het buitengewoon noodzakelijk, dat men in alle rangen der maatschappij een krachtige sociale vorming bevordert, welke beantwoordt aan de verschillende graden van verstandelijke ontwikkeling en dat men met alle zorg en ijver streeft naar een zoo wijd mogelijke verspreiding van de leer der Kerk, ook onder de arbeidersklasse. Mogen de geesten verlicht worden door het veilige licht van de katholieke leer en moge hun wil bewogen worden om die leer te volgen en toe te passen als norm voor een juiste levenswijze en voor de consciëntieuze vervulling van de veelvuldige sociale plichten, in tegenstelling met dat gebrek aan consequentie en eenheid in het Christelijk leven, waarover Wij verscheidene malen geklaagd hebben, waardoor zekere personen oogenschijnlijk trouw zijn in de vervulling van hun godsdienstplichten, maar op het gebied van arbeid, industrie of beroep, in handel of betrekking uit een betreurenswaardige tweeslachtigheid van geweten een leven leiden, dat al te zeer afwijkt van de zoo duidelijke normen der rechtvaardigheid en Christelijke charitas. Aldus geven zij zware ergernis aan de zwakken en verschaffen aan de boosaardigen een gemakkelijk voorwendsel om de Kerk zelf in discrediet te brengen. 56. Tot deze vernieuwing kan de katholieke pers zeer veel bijdragen. Zij kan en moet in de eerste plaats er voor zorgen op verscheidene en aantrekkelijke wijzen de sociale leer beter te doen kennen, nauwkeurig maar ook met de noodige uitvoerigheid inlichten over de activiteit der tegenstanders, wijzen op die middelen om hen te bestrijden, welke in verscheidene streken het krachtdadigst zijn gebleken, nuttige aanwijzingen geven en waakzaamheid wekken tegen de intriges en listen, waarmee de communisten pogen en er reeds in geslaagd zijn, menschen die te goeder trouw waren, tot zich te trekken. Zich wapenen tegen de hinderlagen van het Communisme. 57. Op dit punt hebben Wij reeds gewezen in Onze Allocutie op den 12 Mei van het vorig jaar, maar Wij achten het noodzakelijk, Eerbiedwaardige Broeders, hierop nogmaals op bijzondere wijze uwe aandacht te vestigen. Het Communisme toonde zich aanvankelijk in al zijn ware perversiteit, maar spoedig bemerkte het, dat het op deze wijze de volken van zich afstiet en daarom veranderde het van tactiek en trachtte de massa's aan te trekken met allerlei listen, terwijl het zijn eigen plannen verborg achter ideeën, welke in zich goed en aantrekkelijk zijn. Het algemeen verlangen naar vrede waarnemend, doen de leiders van het Communisme alsof zij de ijverigste begunstigers en propagandisten van de beweging voor den wereldvrede zijn; maar tegelijkertijd hitsen zij aan tot een klassenstrijd, welke stroomen bloed doet vloeien, en gevoelend, dat zij geen inwendigen vredeswaarborg bezitten, nemen zij hun toevlucht tot onbegrensde bewapeningen. Zoo stichten zij, onder allerlei namen, welke zelfs niet aan het Communisme herinneren, vereenigingen en tijdschriften, die alleen maar ten doel hebben hun ideeën te doen binnendringen in kringen, die anders niet gemakkelijk voor hen toegankelijk zouden zijn: zelfs trachten zij onder valsche voorwendsels binnen te dringen in katholieke en godsdienstige vereenigingen. Zoo noodigen zij op sommige plaatsen de katholieken uit, zonder ook maar in het minst af te wijken van hun perverse principes, om met hen samen te werken op zoogenaamd humanitair en charitatief gebied, waarbij zij soms ook dingen voordragen, welke geheel in overeenstemming zijn met den Christelijken geest en de leer der Kerk. Elders weer drijven zij de huichelarij zoo ver, dat zij het doen voorkomen, alsof het Communisme in landen, waar het geloof dieper geworteld is of de beschaving hooger is, een ander, meer gematigd karakter zal aannemen, de uitoefening van den godsdienst niet zal verhinderen en de vrijheid van geweten zal respecteeren. Ook zijn er, die met een beroep op zekere wijzigingen, die onlangs in de Sovjet-wetgeving zijn ingevoerd, daaruit concludeeren dat het Communisme op het punt staat zijn program van strijd tegen God te laten varen. 58. Zorgt er voor, Eerbiedwaardige Broeders, dat de geloovigen zich niet laten misleiden. Het Communisme is in zijn innerlijke kern slecht en men mag op geen enkel gebied de samenwerking er mede aanvaarden, van de zijde van wie dan ook, als men de Christelijke beschaving wil redden. En wanneer zekere in dwaling gebrachte personen tot de overwinning van het Communisme in hun land zouden bijdragen, dan zouden juist zij als eerste offer van hun dwaling vallen. Hoe meer een land, waarin het Communisme weet binnen te dringen, door de oudheid en grootheid van Christelijke cultuur zich onderscheidt, des te verwoestender zal zich dan de haat van de lieden „zonder God" openbaren. Gebed en boetvaardigheid. 59. Maar „indien de Heer de stad niet bewaart, waakt hij, die haar bewaakt, vergeefs" (Psalm CXXVI). Daarom bevelen Wij als laatste en machtigste middel aan, Eerbiedwaardige Broeders, op de meest effectieve wijze in uwe diocesen den geest van gebed te zamen met de Christelijke boetvaardigheid te bevorderen en aan te vuren. Toen de Apostelen aan den Zaligmaker vroegen, waar- om zij niet den boozen geest uit een bezetene hadden kunnen uitdrijven, antwoordde de Zaligmaker: „zulke duivels worden slechts uitgedreven door gebed en vasten" (Matth. XVII, 20). Ook het kwaad, dat thans de menschheid kwelt, kan slechts worden overwonnen door een algemeenen heiligen kruistocht van gebed en boetedoening; en Wij bevelen heel in het bijzonder den contemplatieven orden, zoowel mannelijken als vrouwelijken aan, hun gebeden en hun offers te verdubbelen, om van den Hemel voor de Kerk sterkte en bijstand af te smeeken in den huidigen strijd; af te smeeken ook de machtige voorspraak van de Onbevlekte Maagd, die, zooals zij eens den kop van de oude slang verpletterde, ook altijd was en is de zekere steun en de onoverwinnelijke „Hulp der Christenen". V. DIENAREN EN HELPERS BIJ DIT SOCIALE WERK DER KERK. De Priesters. 60. Voor het wereldwerk des heils, dat Wij U in groote trekken hebben geschetst en voor de toediening der geneesmiddelen, die Wij in het kort hebben aangewezen, zijn de priesters in de eerste plaats de bedienaren en Evangelische werklieden, door den Goddelijken Koning Jezus Christus aangesteld. Aan hen is door een bijzondere roeping, onder leiding der Bisschoppen en in eenheid van kinderlijke gehoorzaamheid aan den Plaatsbekleeder van Christus op aarde, de taak gegeven, de fakkel des geloofs in de wereld brandend te houden en den geloovigen dat bovennatuurlijke vertrouwen in te storten, waarmede de Kerk in den naam van Christus heeft gestreden en zoovele andere slagen heeft gewonnen: „Dit is de zegepraal, die de wereld overwint, ons geloof" (I Joh. V, 4). 61. Op bizondere wijze herinneren Wij de priesters aan de zoo vele malen herhaalde aansporing van Onzen Voorganger Leo XIII, om tot den werkman te gaan; een aansporing, welke Wij tot de Onze maken en aldus aanvullen: „Gaat tot den arbeider, vooral tot den armen arbeider en in het algemeen: gaat tot de armen", hierin de voorschriften volgend van Jezus en Zijn Kerk. De armen worden inderdaad het meest belaagd door de onruststokers, die van hun ellende gebruik maken om haat en afgunst tegen de rijken aan te wakkeren en hen aansporen met geweld zich toe te eigenen, wat hun door de fortuin onrechtvaardig onthouden schijnt; en als de priester niet naar de armen gaat om hen te vrijwaren en te waarschuwen tegen de vooroordeelen en valsche theorieën, dan zullen zij een gemakkelijke prooi worden voor de apostelen van het Communisme. 62. Wij kunnen niet ontkennen, dat reeds veel in dit opzicht is gedaan, in het bijzonder na de Encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno; en met Vaderlijk welgevallen begroeten Wij den herderlijken ijver van zoovele Bisschoppen en priesters, die voortdurend, zij het met de noodige voorzichtigheid, nieuwe methoden uitdenken en beproeven van apostolaat, welke meer in overeensteming zijn met de eischen van onzen tijd. Dit alles echter is nog te weinig voor hetgeen thans noodig is. Evenals, wanneer het vaderland in gevaar verkeert, alles, wat niet strikt noodzakelijk is of niet direct behoort tot de dringende behoefte der gemeenschappelijke verdediging, op de tweede plaats komt, zoo ook moet thans elk ander werk, hoe voortreffelijk en goed ook, wijken voor de levensnoodzakelijkheid, om de grondslagen van het geloof en de Christelijke beschaving te redden. Daarom moeten in de parochies de priesters, ofschoon zij natuurlijk den noodigen tijd aan de gewone zielzorg der geloovigen moeten blijven wijden, het meeste en het beste van hun krachten en activiteit bewaren om de massa's der arbeiders voor Christus en de Kerk terug te winnen en den Christelijken geest te doen doordringen in die kringen, welke er het meest van vervreemd zijn. Zij zullen dan in de volksmassa's een onverwachte tegemoetkoming en een overvloed van resultaten vinden, welke hun zullen vergoeden voor het eerste, moeilijke ontginningswerk; Wij hebben dat gezien en zien het nog in Rome en in vele andere wereldsteden, waar bij den bouw van nieuwe kerken in de buitenwijken zeer ijverige parochieele vereenigingen ontstaan zijn en waar wonderen van bekeeringen gemaakt worden onder een bevolking, welke van den godsdienst niets wilde weten, alleen omdat zij hem niet kende. 63. De meest effectieve wijze van apostolaat onder de massa's der armen is echter het voorbeeld van den priester, het voorbeeld van alle priesterlijke deugden, welke Wij in Onze Encycliek (Ad Catholici Sacerdotii, 20 December 1935: A. A. S., vol. XXVIII, 1936, p.p. 5—53) beschreven hebben. Maar vooral is thans een goed voorbeeld van een nederig, arm en belangeloos leven noodzakelijk, gelijkend op dat van den Goddelijken Meester, die met Goddelijke onbeschroomdheid kon zeggen: „De vossen hebben hun holen en de vogels in de lucht hebben hun nesten, maar de Zoon des Menschen heeft niets om zijn hoofd op neer te leggen" (Matth. VIII, 20). Een priester, die werkelijk evangelisch arm en belangeloos is, doet wonderen van goed onder het volk, zooals een H. Vincentius a Paulo, een Pastoor van Ars, een Cottolengo, een Don Bosco en talrijke anderen; terwijl een gierig en baatzuchtig priester, zooals Wij in de reeds aangehaalde Encycliek uiteen hebben gezet, ook indien hij niet zooals Judas in den afgrond van het verraad stort, minstens zal zijn een ijdel „rinkelend bekken" en een nutteloos „rammelend cymbaal" (I Cor. XIII, 1), en al te vaak eerder een hinderpaal dan een werktuig van genade onder het volk. Ook wanneer de seculiere of reguliere priester door zijn plicht van staat tijdelijke goederen moet besturen, moge hij bedenken, dat hij niet alleen nauwgezet onderhouden moet wat de liefde en rechtvaardigheid eischen, doch dat hij zich vooral werkelijk een vader der armen moet toonen. De Katholieke Actie. 64. Na deze woorden tot de geestelijkheid, richten Wij tot Onze dierbaarste kinderen onder de leeken een Vaderlijk verzoek om te strijden voor en met de Katholieke Actie, welke Ons zoozeer ter harte gaat en welke wij reeds op een ander tijdstip (12 Mei 1936) hebben aangeduid als een „steun, door Gods bijzondere Voorzienigheid geschonken" in den arbeid der Kerk, welke in deze tijden zoo zwaar en moeilijk is. De Katholieke Actie is inderdaad een sociaal apostolaat, dat er voor ijvert het rijk van Jezus Christus bij de individuen, de huisgezinnen en de gemeenschap te verbreiden. Boven alles dient zij er dan ook op te letten, dat zij haar leden voor een heiligen strijd voor God vormt en voorbereidt. Tot dit vormingswerk, thans meer dan ooit dringend noodzakelijk, en dat moet voorafgaan aan den rechtstreekschen en daadwerkelijken arbeid, zullen vooral dienen studiekringen, sociale weken, conferenties en al dergelijke initiatieven, welke de kennis van de oplossing in Christelijken zin der sociale vraagstukken bevorderen. 65. Aldus voorbereide en onderrichte strijders voor de Katholieke Actie zijn de voornaamste en eerste apostelen onder hun mede-arbeiders en zij zijn tevens ook de meest aangewezen helpers van den priester bij het verspreiden van het licht der waarheid en de leniging van de ontstellende stoffelijke en geestelijke ellende in al die kringen, welke den arbeid der priesters van God weigeren öf door ingeworteld vooroordeel tegen de geestelijkheid öf ten gevolge van een beklagenswaardige religieuze apathie. Op deze wijze werkt men mede, onder de leiding van bijzonder ervaren priesters, aan de zielzorg voor de werkende klasse, welke Ons zoozeer aan het hart ligt als het geschiktste middel om deze, Ons bijzonder dierbare kinderen te behoeden voor communistische valstrikken. 66. Buiten dit persoonlijk apostolaat, dat vaak verborgen, doch buitengewoon nuttig en effectvol is, heeft de Katholieke Actie tot taak mondeling en schriftelijk de fundamenteele principes te propageeren, welke dienen tot den opbouw van een Christelijke sociale orde, zooals deze blijken uit de Pauselijke documenten. HULPORGANISATIES. 67. Rondom de Katholieke Actie scharen zich die organisaties, welke Wij reeds eerder als haar hulptroepen hebben begroet. Met Vaderlijke liefde sporen Wij ook deze verdienstelijke organisaties aan, zich te wijden aan de belangrijke zending, welke Wij hier behandelen en welke in dit oogenblik alle andere zendingen door haar levensbelang overtreft. KLASSE-ORGANISATIES. 68. Bovendien denken Wij aan de klasse-organisaties van werklieden, landbouwers, technici, geneesheeren en patroons, van studenten en anderen, van mannen en vrouwen, die leven in dezelfde cultureele omstandigheden en, als het ware, natuurlijkerwijze in homogene groepen worden vereenigd. Deze groepen en deze organisaties juist zijn het, welke aangewezen zijn om de ordening in de maatschappij te bewerken, zooals Wij die bedoeld hebben in Onze Encycliek Quadragesimo Anno en om op die wijze de erkenning van Christus' Koningschap op de verschillende gebieden van cultuur en arbeid te verbreiden. 69. Indien echter door de gewijzigde omstandigheden van het economisch en sociale leven, de Staat meende verplicht te zijn tusschen beide te komen om rechtstreeks dergelijke instellingen door bijzondere wettelijke bepalingen te regelen, en dit met den verschuldigden eerbied voor de menschelijke vrijheden en het particulier initiatief is geschied, dan kan ook in zulke omstandigheden de Katholieke Actie zich niet buiten de werkelijkheid stellen, maar moet zij met wijsheid het hare bijdragen: in de ideeënwereld door de bestudeering van de nieuwe problemen in het licht der Katholieke leer, in de practijk door loyale en ijverige deelname harer leden aan de nieuwe vormen en instellingen, daarin den Christelijken geest binnendragend, welke altijd een beginsel van orde en van wederkeerige en broederlijke samenwerking is. Beroep op de Katholieke arbeiders. 70. Tot Onze dierbare katholieke arbeiders, jeugdigen zoowel als volwassenen, willen Wij hier een bijzonder vaderlijk woord richten. Zij zijn het, die, misschien als loon voor hun in deze moeilijke tijden soms heldhaftige trouw, een zeer edele doch ook zware zending hebben gekregen. Zij moeten onder leiding van hun Bisschoppen en priesters die ontzaglijke massa van hun broeders in den arbeid, die, verbitterd omdat zij niet begrepen werden of niet behandeld met de waardigheid, waarop zij recht hadden, zich van God hebben verwijderd, terugvoeren tot de Kerk en tot God! Dat de Katholieke arbeiders door voorbeeld en woord aan die verdoolde broeders bewijzen, dat de Kerk een liefdevolle Moeder is voor allen, die werken en lijden en dat zij nooit is te kort geschoten, noch ooit te kort schieten zal in haar heiligen Moederplicht haar kinderen te verdedigen. Die zending, welke zij hebben te vervullen in de mijnen, in de fabrieken, in de werkplaatsen en overal waar gewerkt wordt, zal vaak groote offers vragen; zij mogen dan indachtig zijn, dat de Verlosser der wereld zelf niet alleen het voorbeeld heeft gegeven van den arbeid, doch ook van het offer. NOODZAKELIJKHEID VAN EENDRACHT ONDER DE KATHOLIEKEN. 71. Tot al onze kinderen van alle sociale klassen, alle nationaliteiten, alle religieuse en leekengroepen in de Kerk, zouden Wij verder een nieuwen en nog dringender oproep tot eendracht willen richten. Dikwijls was Ons Vaderlijk hart bedroefd door de verdeeldheid, vaak klein in haar oorzaken, maar altijd treurig in haar consequenties, die de kinderen van een en dezelfde moeder, de Kerk, met elkaar in strijd brengt. Men ziet dan, dat de revolutionnairen, die niet zoo groot in aantal zijn, die tweedracht uitbuiten, haar toespitsen en er ten slotte in slagen de katholieken onderling tegen elkaar op te zetten. Na hetgeen de laatste maanden is voorgevallen, zou Onze waarschuwing overbodig moeten schijnen, maar Wij herhalen haar nogmaals voor hen, die haar niet hebben begrepen of misschien niet willen begrijpen. Zij, die tweedracht onder de Katholieken brengen, nemen een vreeselijke verantwoordelijkheid op zich tegenover God en tegenover de Kerk. BEROEP OP ALLEN, DIE IN GOD GELOOVEN. 72. Doch in dezen strijd, welken de machten der duisternis tegen de Godsgedachte zelf voeren, hopen wij gaarne, dat naast al degenen, die trotsch gaan op den naam van Christen, ook alwie nog in God gelooft en Hem aanbidt (en dat is de overgroote meerderheid der menschheid) krachtige tegenweer zal bieden. Daarom herhalen wij den oproep, dien Wij reeds vijf jaar geleden tot de wereld richtten in onze Encycliek Caritate Christi, opdat ook zij eerlijk en van hun kant van ganscher harte medewerken „om van de menschheid het groote gevaar te keeren dat allen bedreigt." Immers, zooals Wij toen zeiden, omdat het geloof in God het onwrikbaar fundament van elke sociale ordening en van iedere verantwoordelijkheid op aarde is, moeten allen die geen anarchie en geen terreur willen, al hun krachten inspannen, opdat de vijanden van den godsdienst niet het doel bereiken, dat zij openlijk hebben bekend gemaakt (Encycliek Caritate Christi, 3 Mei 1932: A. A. S., vol. XXV, 1932, p. 184). PLICHTEN VAN DEN CHRISTELIJKEN STAAT. De Kerk helpen. 73. Aldus hebben Wij, Eerbiedwaardige Broeders, de positieve taak in de theoretische en in de practische orde aangegeven, die de Kerk op zich neemt krachtens de haar door Christus zelf opgedragen zending, n.1. de christelijke maatschappij op te bouwen en, in onze tijden, de aanvallen van het communisme te weerstaan en te breken; en Wij hebben daartoe een beroep gedaan op alle klassen van de maatschappij. Echter moet ook de christelijke staat positief medewerken aan dit geestelijke werk van de Kerk; hij moet de Kerk hulp verkenen met de hem eigen middelen, die hoewel het uiterlijke middelen zijn, toch in de eerste plaats op het heil der zielen gericht zijn. 74. De staten zullen daarom alles moeten doen om te verhinderen, dat een atheïstische propaganda, welke alle grondslagen van de orde vernietigt, op hun grondgebied verwoestingen aanricht, daar er geen gezag op aarde meer zal zijn, als niet wordt erkend het gezag van de Goddelijke Majesteit, noch een eed kracht zal hebben, als men niet zweert in den naam van den levenden God. Wij herhalen, wat Wij dikwijls en met zooveel nadruk hebben gezegd, met name in de Encycliek Caritate Christi: „Hoe kan welke overeenkomst dan ook in stand blijven, en welke waarde kan eenig verdrag hebben, als elke gewetenswaarborg ontbreekt. En hoe kan men spreken van gewetenswaarborg, als elk geloof in God, elke vrees voor God verdwenen is. Wanneer men deze basis wegneemt, valt daarmee elke zedelijke wet en bestaat er geen enkel middel meer, dat den geleidelijken maar onvermijdelijken ondergang van de volken, van gezin en staat, ja de menschelijke beschaving kan beletten (Encycliek Caritate Christi, 3 Mei 1932: A. A. S., vol. XXV, 1932, p. 190). Maatregelen van algemeen welzijn. 75. De staat moet bovendien alle zorg aanwenden, om die materieele levensvoorwaarden te scheppen, zonder welke een geordende maatschappij zich niet kan handhaven; en om werk te verschaf- fen vooral aan de vaders van huisgezinnen en aan de jeugd. Daarom moet men de bezittende klasse er toe brengen wegens de dringende noodzaak voor het algemeen welzijn die lasten op zich te nemen, zonder welke de menschelijke maatschappij niet geholpen en dus ook zij zelf niet gered kan worden. De maatregelen echter, die de staat hiertoe neemt, moeten zoodanig zijn, dat zij werkelijk diegenen belasten, die inderdaad de grootste kapitalen in handen hebben en deze zonder ophouden vergrooten, tot ernstig nadeel van anderen. Wijs en sober bestuur. 76. De staat zelf, die zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van God en de gemeenschap indachtig is, dient door een verstandig en sober beleid een voorbeeld te zijn voor alle anderen. Thans meer dan ooit eischt de zware wereldcrisis dat zij, die over reusachtige fondsen beschikken, welke de vrucht van den arbeid en van het zweet van millioenen burgers vertegenwoordigen, steeds alleen het algemeen welzijn voor oogen hebben en hun best doen dat zooveel mogelijk te bevorderen. Ook de ambtenaren van den staat en alle beambten zijn in geweten verplicht trouw en belangeloos hun plichten te vervullen, in navolging van de groote voorbeelden van beroemde mannen van den ouden en den nieuwen tijd, die met onvermoeiden arbeid hun geheele leven voor het welzijn van het vaderland ten offer brachten. Tenslotte moet men er in het verkeer tusschen de volken ijverig naar streven alle kunstmatige belemmeringen van het economische leven, die uit gevoelens van wantrouwen en haat voortvloeien, weg te nemen, bedenkend dat alle volkeren der aarde een zelfde gezin van kinderen Gods uitmaken. Vrijheid laten aan de Kerk. 77. De staat moet echter te gelijker tijd de volle vrijheid aan de Kerk laten, om haar Goddelijke en volkomen geestelijke zending te vervullen, teneinde daardoor machtig te kunnen bijdragen tot redding der volkeren uit de verschrikkelijke beproevingen van het oogenblik. Overal doet men in dezen tijd een angstig beroep op de zedelijke en geestelijke krachten, en dit zeer terecht, daar het kwaad, dat bestreden moet worden, vóór alles, wanneer men het in zijn eersten oorsprong beschouwt, een kwaad is van geestelijken aard, en uit dezen oorsprong alle monsterachtigheden van het communisme met duivelsche logica voortkomen. Onder alle zedelijke en godsdienstige krachten nu staat de Katholieke Kerk onbestrijdbaar in den voorsten rang en dus eischt het welzijn der menschheid zelf, dat geen hinderpalen aan haar werkzaamheid worden gesteld. 78. Indien men anders handelt en tevens beweert het gestelde doel met zuiver economische en politieke middelen te kunnen bereiken, is men het slachtoffer van een gevaarlijke dwaling. En wanneer men den godsdienst uit de school, uit de opvoeding en uit het openbare leven verbant, indien men de vertegenwoordigers van het Christendom en zijn heiligen eeredienst aan bespotting prijsgeeft, bevordert men dan niet juist dat materialisme, waaruit het communisme ontspringt? Enkele kracht, hoe goed ook georganiseerd, en aardsche idealen, hoe groot en edel ook, kunnen nimmer een beweging onderdrukken, welke haar wortels juist heeft in een overschatting der aardsche goederen. 79. Wij vertrouwen, dat zij, die het lot der volken in handen houden, zoo zij eenig besef hebben van het uiterste gevaar, dat thans de volkeren bedreigt, steeds beter zullen begrijpen, dat het hun allergrootste plicht is de Kerk niet te hinderen in de vervulling van haar zending, en dit temeer omdat zij bij de vervulling daarvan, strevend naar het eeuwig geluk van den mensch, toch ook onafscheidelijk arbeidt voor het ware tijdelijke welzijn. VADERLIJKE OPROEP TOT DE VERDWAALDEN. 80. Wij kunnen echter deze Encycliek niet beëindigen zonder ook een woord te richten tot diegenen onder Onze kinderen, die reeds geheel of bijna door het kwaad van het communisme zijn besmet. Dringend sporen Wij hen aan te luisteren naar de roep- stem van hun liefhebbenden Vader en Wij smeeken God, dat Hij hen verlichten moge, zoodat zij het glibberig pad verlaten, dat naar een vreeselijken ondergang leidt en ook zij inzien, dat de eenige Verlosser is Jezus Christus, onze Heer: „Want onder den hemel is er geen andere naam gegeven aan de menschen, waardoor wij kunnen hopen zalig te worden" (Handelingen IV, 12). SLOTWOORD. DE H. JOZEF, VOORBEELD EN PATROON. 81. Om den door allen zoozeer verlangden „Vrede van Christus in het Rijk van Christus" (Encycliek Ubi Arcano; 23 December 1922: A. A. S., vol. XIV, 1922, p. 691) te bespoedigen, stellen Wij ten slotte de groote actie der Katholieke Kerk tegen het godlooze wereldcommunisme onder de bescherming van den machtigen schutspatroon der Kerk, den H. Jozef. Hij ook behoorde tot den werkenden stand en hij heeft voor het heilige gezin, waarvan hij het liefdevol en zorgzaam hoofd was, den last der armoede getorst. Hem werd het Goddelijk Kind toevertrouwd, toen Herodes zijn sluipmoordenaars op Hem afzond. Door een leven van de allertrouwste dagelijksche plichtsbetrachting heeft hij een voorbeeld nagelaten aan allen, die hun brood met handenarbeid moeten verdienen en hij was waardig, de Rechtvaardige genoemd te worden, als een voorbeeld van die Christelijke rechtvaardigheid, welke het sociale leven beheerschen moet. 82. Ons geloof aanschouwt, opziende naar boven, de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waarvan Onze eerste Voorganger, de H. Petrus, spreekt (2 Petrus III, 13; vgl. Isaias LXV, 17; LXVI, 22; Apoc. XXI, 1). Terwijl de beloften der valsche profeten op deze aarde ondergaan in bloed en tranen, glanst met hemelsche pracht de grootsche profetie uit het Boek der Openbaring over den Verlosser der wereld: „Zie, ik maak nieuw alle dingen" (Apoc. XXI, 5). Ons rest thans nog slechts, Eerbiedwaardige Broeders, Onze Vaderlijke handen omhoog te heffen om den Apostolischen Zegen te doen nederdalen over U, Uwe geestelijkheid en volk en over heel de Katholieke familie. Gegeven te Rome bij Sint Pieter op het feest van den H. Jozef, patroon der universeele Kerk, den 19den Maart 1937, in het zestiende jaar van Ons Pontificaat. DE CROOTE VRAAGSTUKKEN VAN ONZEN TIJD BEHANDELD IN DE PAUSELIJKE ENCYCLIEKEN Afgehaald DIVINB REDEMPTORIS = TZ over het Communisme . . 0.25 0.28 MIT BRENNENDER SORGE over den toestand van de Kath. Kerk in Duitschland . 0.20 0.23 QOADRAGESIMO ANNO over het herstel der Soc. Orde 0.30 0.33 CASH C0NN0BII over het Christelijk Huwelijk 0.30 0.33 AD CATH0LICI SACERD0TII 1 over het Kath. Priesterschap 0.20 0.23 f 1.25 f 1.40 In brochurevorm verkrijgbaar in den boekhandel en bij de uitgeefster N.V. DRUKKERIJ „DE TIJD" DRUKKERIJ T KASTEEL VAN AEMSTEL N.Z. VOORBURGWAL 65-73 AMSTERDAM POST GIRO 22884