Tooneelfonds „ONS LEEKENSPEL", Bussum. Van Gabriel Smits PRIESTER DECLAMATORIUM. Voor jongens en meisjes. In prachtige verzen beeldt hier de auteur de rijke genadeschat die de mensch van kind tot volwassene, door zijn priesters ontvangt. Een prachtig declamatorium voor Priesterfeesten, met eenvoudige muziek van Herman Strategier. VIJF BLIJDE GEHEIMEN VAN MARIA. Een simpel spel vol kleur en diepte, vooral geschikt voor meisjes. Tientallen jeugdgroepeeringen oogstten reeds met dit spel — zoowel voor medewerkenden als toeschouwers — een rijk succes. Een spel voor jeugdgroepeeringen van Stad en Land. KERSTMIS. In beeldende verzen, afgewisseld door zang, geeft de dichter in dit spel een reeks van tafereelen over het blijde Kerstgebeuren. Een spel ook vooral geschikt voor ons meisjestooneel. GEDICHTEN DOOR HET KERKELIJK JAAR, samengesteld voor de Nederlandsche Katholieke Jeugd. „Het mooiste van hetgeen de Nederlandsche literatuur aan religieuze poëzie opleverde, vindt men hier vertegenwoordigd." (De Nieuwe Eeuw. C.G.S. Crone) TOONEELFONDS „ONS LEEKENSPEL" BUSSUM Recht tot uitvoering van dit werk: Jeugdgroepeeringen, aangesloten bij de Interdiocesane Jeugdcommissie, mogen dit werk geheel of gedeeltelijk uitvoeren wanneer zij 4 exemplaren a ƒ 1,25 hebben aangekocht. Her-opvoeringen uitsluitend aan te vragen bij: Intern. Bur. v. Auteursrecht „Holland", Alkmaar. Telefoon 2135. Giro 81356. Niet aangesloten vereenigingen betalen een hooger tarief naar gelang plaats van opvoering. Dit tarief vrage men aan bij: Tooneelfonds „Ons Leekenspel" te Bussum. Telefoon 3126. Giro 245871, GOEDE VRIJDAG LYRISCH -DR AM AT1SCE1E OVERWEGINGEN PROZA - KEES MEEKEL POEZIE - GABR1EL SMIT ONTWERP - ANTON SWEERS ILLUSTRATIE ARNOLD PIJPERS TER INLEIDING Deze uitgave bedoelt te voorzien in de behoefte aan een eenvoudige Passie-herdenking, welke niet den omvang heeft van een uitgewerkt Passie-spel en toch in sprekende beelden, ondersteund door een waar» diqen tekst, aan het wezen van het Passie-gebeuren uitdrukking geeft. Ofschoon in de hierachter afgedrukte staties aanwijzingen zijn gegeven voor groepen van een gemengde bezetting, is het ook mogelijk uitsluitend jongens of uitsluitend meisjes bij de opvoering te betrekken. Het is niet noodzakelijk alle staties uit te beelden; men kan desgewenscht een keuze doen. De speelruimte wordt door donkere gordijnen afgesloten. Drie-kwart van den achtergrond wordt ingenomen door een ongeveer 1.60 M. hoogen, vuil-grijzen muur, waarbij een laag poortje in schuine richting aansluit. Enkele treden voeren naar een verhooging. Rechts is eveneens een poortje. Achter den muur verrijst een hoog kruis. Tusschen de staties in wordt het voordoek niet gesloten. Het in de zaal opgestelde koor (eventueel met orgel) zorgt voor een gebonden geheel. Even voor den aanvang — onder zacht, preludieerend orgelspel — nemen de medespelenden, in halve cirkels zittend, rechts op de speelruimte plaats. Zij zijn gekleed in lange, sobere gewaden: donkerrood, geel, grijs, bruin, donkerbruin en zwart. De Voordrager en de ProloogEpiloog-zegger in 't paars. De Voordrager zit geheel rechts op den voorgrond, een weinig licht op hem. Hij draagt de proza-teksten van de staties vooral sober voor. Het geheel vormt een stille, meditatieve groep. Uit deze groep komen bij iedere statie de acteerenden door de poort rechts op de speelruimte en keeren vandaar weer naar hun plaats terug. Het verdient aanbeveling de verschillende deelen afzonderlijk in te studeeren, zoodat iedere statie bij de uitvoering door de andere medespelenden voor het eerst wordt gezien en gehoord. De met een *) aangegeven liederen zijn te vinden in den bundel „Liederen door het kerkelijk jaar", Uitg. Tooneelfonds „Ons Leekenspel", Bussum. Voor de liturgische gezangen verwijzen wij naar de bestaande melodieën. De illustraties geven enkele ideeën van tooneelbouw en groepeering. GOEDE VRUDAG KRUISWEG PROLOOG. (De proloogzegger staat in 't midden van de speelruimte.) Weer heeft het lijdensuur geslagen, Gods kruisgang, droef als ieder jaar; weer zal Zijn rug het schandhout dragen, weer breekt Zijn oog, zoo hel, zoo klaar — En zullen wij dit overwegen of lezen als een vroom verhaal? De wereld smeekt om dieper zegen en God sterft dagelijks duizendmaal — Zijn lijden is een eeuwig wonder, een ongebroken werkelijkheid: wie onzer heeft Hem niet in zonde opnieuw een Golgotha bereid? En steeds weer gaat Hij stil, geduldig, den droeven weg en stort Zijn bloed: Hij lijdt — en niemand is onschuldig aan wat Hij voor ons dragen moet — Zoo willen wij Zijn dood gedenken en gaan met Hem den zwaren gang: een offer, dat Hij steeds blijft schenken, een schuld, die blijft ons leven lang. (De proloogzegger verdwijnt door de poort links*) 1 STATIE De Voordrager! Een zwaar-ommuurde binnenplaats waarboven een hooge, lichte hemel. Dit noemt men de turksche kazerne — eens stond hier de antonijnsche burcht — het ziet er gevangenisachtig uit. Rekstokken en turn-toestellen staan leeg en vreemd als hooren ze hier niet. Het is vrijdag; een schaar vroom-zinnende menschen, voorafgegaan door 'n bruine franciscaan, begint de kruisstaties. De bidders nemen den weg dien Christus eenmaal ging, de Via Doloris; zij bidden en knielen en denken aan Hem. Hier misschien stond Hij voor Pilatus. Een paar onverschillige turken kijken toe. Er is eigenlijk niets veranderd. Pilatus staat verwonderd over dien Zwijger, die Jesus van Nazareth heet en niet waard is dat Hij leeft. Hij wascht zijn laffe handen en zegt: „Ik ben onschuldig, ik heb niets met Hem uit te staan." Misschien is hier de plaats waar dit gebeurde, misschien ook niet. Wat doet het er toe: hier, of 'n dertig meter dieper onder den grond, of 'n paar honderd el meer naar de oude plaats toe, die Tyropoeon heet? Er zijn menschen die medelijden met dezen Veroordeelde hebben, terwijl anderen zich heesch schreeuwen van afkeer: „weg met Hem!" Het zijn niet dezelfde muren als in Christus' tijd. De steenen zijn gevallen, ze zijn op de schreeuwers gekomen; en goeden en kwaden, misschien dertig meter er onder, slapen des doods en het bloed van den Onschuldige is over alles wat mensch heet en puin. Een der medespelenden is onder de laatste regels opgestaan en neemt in 't midden tegen den muur plaats. Een sterke bundel licht valt op deze figuur, terwijl het licht rond de groep gedempt is. leder tafereel wordt op deze wijze belicht. Aan 't slot van de lyrische teksten dooft het middenlicht langzaam. Nu gaat Hij sterven: hier begint Zijn dood, een grooter leed dan één van ons kan dragen, een grooter offer dan wij mochten vragen. — Een grooter diepte dan zich ooit ontsloot gaat hier v or onze droeve oogen open: Hij, Die het hemellicht tot woning heeft en Die in alle ding Zijn almacht weeft, zal straks vernederd naar den kruisberg loopen. Die met Zijn hand de sterren overspant en zetelt boven verten, boven tijden, zal straks om ons den kruisdood lijden en dalen in een graf, ten prooi aan alle schand' — Hier loopt Hij langs — voor ons, voor mij, om ieders zonden met Zijn kruis beladen. Pilatus schonk Hem, angstig, geen genade, Die schonk God óns — maar wat doen wij? Wij, die getuigen van Zijn sterven zijn en die het bloed zien vloeien langs Zijn leden, het bloed voor ons, voor onzen vrede — laat al Zijn smarten ook de onze zijn. Knielt neer en laat ons stil gedenken hoe groot dit wonder wel moet zijn: zie, al wat God aan liefde ons kan schenken, ons, arme zondaars, zal geschonken zijn. — Terwijl allen op de speelruimte voor hun zitplaats knielen en het hoofd licht buigen, zingt het koor! EK WIL MIJ GAAN VERTROOSTEN.* II STATIE De Voordragers Van dc rechtplaats met Hem naar Zijn kruis!" Stil en deemoedig daalt Hij de zonnige marmeren trappen af tusschen donkere beulen en Hij krijgt een kruis zwaardrukkend op de schouders. De zon staat recht en hoog in den hemel en zendt zijn stralen tot in de lage straat. Het is een straatje-van-niets, het lijkt op alle straatjes van deze zwaar-steenige stad: enge sloppen en zigzaggende stegen waar de woede van roepers en hooners niet wijd weergalmt. Dit is zeker niet dezelfde geul-van-'n-straat als in Zijn tijd, en toch doen die muren en steenen aan niets anders denken dan aan Hem en Zijn kruis. Is dit, omdat Hij zoo goed was en edel cn in ons hart leeft en in onze oogen... Omdat Hij onsterfelijk is en alles vult, zelfs deze wereld hoewel Hij niet van deze wereld is? Deze wereld is niet veel zaaks. Wat straten en stegen noemen we een stad, en een city is het hoogste en schoonste wat er is. Rook en rumoer en benzine langs alle huizen in een moderne stad, en hier in het oude Jerusalem een doodsche kilte in naden en kieren waar de zon niet komt. Neen, de wereld zou beter zijn en een straat meer wezen dan een steenen onbarmhartigheid waar Hij langs komt met Zijn kruis „ Vooruit Hij met dat hout! Vooruit!" Dat kruis is eigenlijk geen kruis maar onze wil, omdat Hij niet wil dat de wereld is zooals wij willen.... Een der medespelenden, bij voorkeur een jongeman in donker gewaad, «fagf starende tegen den muur en zegt langzaam overwegend. starende Hij is den zwaren tocht begonnen — O kruis, dat aan Zijn schouders rukt, met aller zonden zwaarte drukt, wie heeft zich gansch op u bezonnen? Een schandhout, ruw, gekerfd en grof, een plek voor het gemeenst gespuis wordt nu Zijn laatste rust, Zijn huis, en ons wordt het de hoogste lof: een teeken, glorieus geheven, een vuren zuil, een hel signaal, een wekroep tot de zegepraal, het brandmerk van ons nieuwe leven! Maar weet, hoe rijk het ons mag stralen, hier ving het aan in barren nood, in hoon en mart'ling tot den dood — En deze pijn blijft zich herhalen, want Jezus neemt nog iederen dag Zijn kruis en schenkt Zijn bloed, Zijn leven; wat wij Hem weigeren te geven om hoogmoed, lafheid, winstbejag, schenkt Hij in eindeloos geduld. Hij gaat langs vale, verre wegen en torst Zijn kruis den hemel tegen om onze zonden, onze schuld — En wie spaart Hem den hoon, die toen Zijn hart een dieper pijn deed lijden? Hoe fel Pilatus Hem kastijdde, de wereld blijft Hem schade doen. — ZANGKOOR: Vexüla Regls prodeunt; Fulget Crusis mysterlum, Qua vlta mortem pertulit, Et morte vitam protulit. Arbor decora et fulgida, Ornata Regls purpura, Electa dlgno stipite Tam sancta membra tangere. O Crux, ave spes unica Hoe Passlonis tempore PHs adauge gratlam, Reisque dele crimlna. Daar treedt des Konings standaard voor, Het Kruis met zijn mysteriegloor, Waaraan het leven leed den dood, En door zijn dood ons 't leven bood. O schoone boom zoo rijk omglansd Met 's vorsten purper hel omkranst, Uw eedle stam was uitgezocht, Dat hij zoo'n lichaam raken mocht. Gegroet, o Kruis, enz' hoop alleen! In dezen (passie)tijd verleen Den goeden meerder heiligheid, En scheld der zondaars zonden kwijt. 111 STATIE De Voordrager! De steenen zijn hard en de keien glad en ongelijk. Ze zijn stug voor de voet en liggen lastig, maar als je geen kruis draagt merk je dat zoo niet, want je zoekt de beste plekken. Doch met een kruis op je schouders — een borst-en-schouder-snoerend gewicht, dat je naar je doodplaats moet slepen — wordt elke ongelijke steen een ding om over te struikelen. En als je dan Christus heet, zwak en gegeeseld, en je oogen vol bloed....! De twee andere booswichten zijn veel flinker dan Hij, ze kijken tartend menschen en steenen aan, terwijl ze stappen met hun kruisen. Maar die Christus! Zwak is Hij, en veel kan Hij niet dragen! Volgens Hem zijn het onze naarheden en onze smarten? onze zonden en boosheden beweert Hij te torsen.... Ha! Hij slingert! Daar ligt Hij met Zijn kruis, met het onze! Haha! Neen, als Hij nu toch werkelijk God was, dan verhief Hij bij Zijn val de wereld....! Hier viel Hij. — In de kelder van de Dames de Sion heeft men opgravingen gedaan; er is een oude romeinsche weg gevonden — er zijn zelfs merken ei» inkepingen op de eeuwen-heugende steenen, waar romeinsche soldaten hun marella-spel hebben gespeeld. Iemand op die steenen, twintig meter onder de aarde, weet niet wat te zeggen. Denk je eens in: dat Hij neer is gevallen met het kruis, dat Hij van onze zonden noemt, op de plek waar je staat.... Zeven medespelenden zijn door de poort rechts gekomen; staand en knielend vormen zi), gebogen naar den grond, een stille groep. Zij, die den tekst voordragen, HWn ervoor te zorgen zooveel mogelijk met het gelaat naar de toeschouwers te staan. A. Zoo heeft Zijn hand gelegen, een edele, slanke hand — Hoe vreemd drukt in het zand dit teeken, ons ten zegen — B. En hier Zijn knie — geslagen Op dezen harden steen! Hoe moest Hij ook alleen den last der wereld dragen — C. Hoe licht zijn deze sporen al striemde Hem de pijn; nog kon Hij liefde zijn, al scheen het al verloren. A. Hij liet toch van Zijn strijden de sporen overal: in iedere stad Zijn val, in ieder hart Zijn lijden. B. Want waar nog menschen vallen ligt weer Zijn slanke hand, een goddelijk onderpand van opstand voor ons allen! C. En waar Zijn knieën braken, o menschheid, trotsch en blind, buig daar uw knie; gij vindt al wat u rijk kan maken, gelukkig als Gods kind. A. Hier viel Hij neer — Allen: Zie toe en weet wat Jezus lijdend voor ons deed. B. Zijn hand, Zijn knie — Allen: Denk aan Zijn pijn, en laat die niet verloren zijn. 2ANÓK00R: Attende, Domine, et miserere, qula peccavimus tlbi. Attende, etc. Dextera Patris, lapis angularls, via salutls, janua caelestls, ablue nostrl maculas delict!. Attende, Domine, et miserere, qula peccavimus tlbi. Attende, etc. Onder het zingen van het laatste couplet door de poort. Spaar ons, Heer, en ontferm U onzer, want wij hebben tegen U gezondigd. Spaar ons, Heer, enz. Rechterhand des Vaders hoeksteen, weg ter zaligheld deur des Hemels, reinig ons van de vlekken onzer zonden. Spaar ons, Heer, en ontferm U onzer, want wij hebben tegen U gezondigd. Spaar ons, Heer, enz. verdwijnen de medespelenden langzaam IV STATIE De Voordragen Volgens de traditie was Zijn moeder in de stad en ontmoette Hem op den weg van Zijn smarten. Via Doloris. De weg maakt hier een bocht en zij heeft niet gezien hoe Hij een veertig meter terug neersmakte met Zijn donker-zwaar kruis. j Komt Hij er aan? Is het waar wat ze zeggen: wordt haar Eén-geborene gestraft en gekruisigd? Zij staat tegen de muur, vlak bij een poort van 'n rijkelui's woning, zij houdt zich klein en stil en zij luistert. Er is bijna niets te hooren. De stemmen der roepers en hooners zijn kalmer geworden na Zijn val. Komt Hij er aan? Het is de stap van een arm dier. Een jongen houdt een touw in de hand en trekt, een kruisbalk is te zien en daar kromt zich iets onder. Het is de tred van een argeloos dier aan de hand van de slager, die het touw houdt — — een jong rund, dat soms licht-voetig, soms slepend mee gaat ter slachtplaats.... De straat wordt bijna te nauw voor wat er nadert. Opzij arme moeder, tegen de muur! Wat er aankomt moet voorbij. Niets in de wereld dat Dat kan tegenhouden, geen romeinsch soldaat, geen romeinsch rijk, geen moederhart.... niets. Het is de gang van Zijn liefde.... Hij bukt, Hij buigt, Hij boet — — en Zijn oogen kijken haar aan of ze niet meer zien, bloedomloopen en doorslagen. Dit is de Vrouw met het Zwaard door de ziel.... De armeniërs hebben hier een kapel die „de kramp" heet, om de buitengewone smart, om het krampschokkend lijden van de moeder van Hem. Een gesluierd meisje heeft zich aan den ingang van de poort links opgesteld, het hoofd steunend tegen den muur. Zij zegt: Zoo lang er moeders zullen zijn» blijft deze ontmoeting leven: welk moederhart voelt niet de pijn, die hier Maria's deel zou zijn? Welk hart zou hier niet beven? Zij ziet de nacht van Bethlehem, door engelenzang bewogen; zij zoekt Hem in Jeruzalem, zij hoort Zijn goddelijk lichte stem, en nü... Zijn droeve oogen... Hier lijdt een Kind de felste pijn, een goddelijk Kind, haar eigen — O moeders, wat uw lot mag zijn, het is bij deze droefheid klein: leer hier uw smart ontstijgen. Hoe menig kind kent niet zijn leed: gij gaat het helpend tegen, doch 't gaat voorbij, wat troost gij weet, Uw kracht blijft hulpeloos, onbesteed, het volgt zijn eigen wegen. — O hulpeloos lijdend moederhart, vind hier uw licht en vrede: Maria kende al uw smart en al het leed, dat U benart, wordt in haar glans beleden. ZANGKOOR: O quam tristis et afflicta Fuit illa benedicta Mater Unigeniti! O hoe droef, hoe vol van rouwe, Was die zegenrijkste Vrouwe Om Gods eengeboren Zoon! Quae maerebat, et dolebat, Pia Mater, dum videbat Nati poenas inclyti. Ach, hoe streed zij! ach hoe kreet zij! En wat folteringen leed zij, Bij 't aanschouwen van dien hoon! Quis est homo, qui non fleret, Matrem Christi si videret In tanto supplicio? Wie, die hier niet schreien zoude, Die het grievend leed aanschouwde, Dat Maria's ziel verscheurt? GOEDE VRIJDAG V STATIE Dc Voordrager! Op de hoek waar de kruisstoet naar Golgotha rechts af slaat, bevindt zich een hooge woning, die genoemd wordt het huis van de Slechte Rijkaard? de brasser, die gekleed in purper en fijn lijnwaad met zijn vrienden het er van neemt, die de neus optrekt voor de armen met de honden hunkerend aan zijn poort. Van zijn ruim-ziend huis kan hij die Jesus, die zoo oneerbiedig sprak over menschen van standing en geld, op z'n gemak bekijken. Bah! Bah! Weg met die Jesus! Hij zit onze cultuur in de weg, ons gemak en ons goud. Het gaat niemand aan, waar dat wat wij hebben, vandaan komt, dat, wat ons heilig is. Er is een onoverkoombare kloof tusschen Hem en ons! Weg met Hèm! Wat?! Kan Hij niet meer? Hij moet! Het moet! Hij is rechtvaardig veroordeeld, wèg, bij mijn huis vandaan! Hij irriteert; Hij vergalt met Zijn wonden ons geluk. Hij lijkt op Lazarus, de schooier voor mijn deur. Weg met Hem! Of anders de honden....! Mooi! Er komt een man aan van buiten, een sterke baas; kan hij niet een handje helpen? Juist romein, goed gedaan! Laat hem dragen. Weg met zwakkelingen, die niet sterk genoeg zijn! De man die Jesus helpt dragen heet Simon, het is iemand uit Cyrene. Hij wordt gedwongen door de soldaten; hij is geen leerling van Hem en hij schaamt zich om met Hem hetzelfde kruis te dragen. Hij helpt omdat hij moet.... Omdat het moet! Hij vult aan wat er aan Christus' lijden ontbreekt. En dat is het mede-lijden. De overdadige in zijn groot huis wil er niets van weten. Een zestal jongemannen in grijze gewaden stelt zich met een koorleider in rij op; de gezichten en profiel naar de zaal. Krachtig ingehouden zeggen zij het refrein met den koorleider mee» Koorleider: Wie helpt het kruis U dragen, wie draagt dit wonder uit? Ontelb're harten vragen en vielen in hun klagen den zwarten nacht ten buit. Hier gaat Gij met het teeken, dat van Uw liefde brandt — O vuur, waarom wij smeeken, uw gloed zal openbreken de verten van dit land! De horizonnen wijken, de duisternissen gaan — Dit goddelijk licht zal prijken al zal het hart bezwijken; geen nacht zal het verslaan. Koor Hier hebt Gij het gedragen, een vreemde hielp daarbij: hoe zouden wij niet vragen den zelfden last te schragen, den last voor u, voor mij? Koorleider: Hij legde in onze handen dit teeken immers neer? Opdat wij zouden branden droeg Hij het hout der schande, droeg Hij nog zooveel meer Draag zóó het in dc zielen, door liefdes vuur gebrand; draag uit naar hen, die vielen, en zegen hen, die knielen, geef hun dit onderpand. Koor: Hier hebt Gij het gedragen, een vreemde hielp daarbij: hoe zouden wij niet vragen den zelfden last te schragen, den last voor u, voor mij? ZANGKOOR: R. Ecce vidimus eum non habentem speciem, neque decorem: aspectus ejus in eo non est: hic peccata nostra portavlt, et pro nobis dolet: ipse autem vulneratus est propter iniquitates nostras: Cujus livore sanati sumus. V. Vere languores nostros tulit, et dolores nostros ipse portavit. Cujus livore sanati sumus. Ecce vidimus eum non habentem speciem (ibid. usque ad V.) R. Zie, wij zagen Hem zonder gedaante en schoonheid: zijn uiterlijk was in Hem niet meer te erkennen: Hij is het, die onze zonden heeft gedragen, en voor ons lijdt; Hij, Hij werd gewond om onze ongerechtigheden. Door zijne striemen werden wij genezen. V. In waarheid onze krankheden heeft Hij gedragen, en onze smart heeft Hij op zich geladen. (Men herhaalt) Door zijne striemen werden wij genezen. (daarna herhaalt men het begin): Zie wij zagen Hem (tot aan V.) Onder den zang keeren de spelers langzaam naar hun plaatsen terug* VI STATIE De Voordrager! Het straatje waar de kruisstoet nu door komt is zoo stil dat het wel een bagijnhof kon zijn, gras zou kunnen groeien tusschen de steenen. Bespuwd en bezweet is de Man om wie het gaat, geslagen, geoorvijgd, gegeeseld, gevallen en bezweken, dood-op en rood van bloed Zwermen vliegen gonzen om Hem en houden klittend aan Hem vast om bloed, om bloed — verwenschende menschen steken dreigend de vuist en willen niets van Hem weten dan Zijn bloed, Zijn bloed — — en de zon, de heete wit-gloeiende middag-zon brandt op Hem, Zijn wonden zijn volle hitte en stof en straatvuil en viezigheid bloed! bloed! Het is maar een smal steegje, je kan de breedte meten door je handen uit te steken, maar het zou in het niet der vergetelheid gevallen zijn, een ruïne geworden in een ruïne-van-een-stad: een heuvelende hoop puin en wit zand waarover stage zon en stof-drijvende wind — als Deze, de Schoonste onder de menschenkinderen er niet door werd geleid met Zijn kruis.... zooals Hij is deze dag, ter-dood-gaand als een verschoppeling, zonder schoonheid of menschheid meer in Hem. En haar naam zou niet bekend zijn, zij, die Hem niet kan zien zóó verschimpt en vervuild, dat er geen woorden voor Zijn ont-mensching te vinden zijn. Zij neemt haar sluier en droogt Zijn aangezicht af. Haar naam is Veronica; in deze stille straat kan het gebeurd zijn. En nu, na negentien eeuwen, kijk je naar muren en deuren, alsof zij zoo te voorschijn zal komen, houdend haar kostbare sluier, goddelijk versierd, in de handen.... Verbeelding, verbeelding....! En toch, wie had niet liever gedaan wat zij deed, dan dat van Pilatus, Caïphas, Herodes of iemand van die anderen? Een meisje overweegt, zittend in het midden op de trap, de volgende staties Zie dit gelaat, het heeft geleden méér dan een mensch ooit lijden kon. — Om alle ongerechtigheden sinds dit ontrouw geslacht begon, droeg het van smaad en hoon de pijnen, de zware, grondelooze smart — en zie: nog blijft het lichtend schijnen, nog treft de diepe glans ons hart. Geen onzer kon het nog herkennen, want wie herkent een kruiseling? De grofste spotlust mocht het schennen; scheen Hij niet weerloos en gering? Toen is die ééne vrouw gekomen, waarvan dit wonder wordt bericht: zij heeft een zachte doek genomen en droogde Zijn bebloed gezicht. O troost in dit verschrikkelijk lijden: een teere vrouwenhand, die helpt, een hand, die in het zwaarst der tijden den bloedstroom aller pijnen stelpt. Zie dit gelaat, en zie het lichten om pijn, die zoo werd weggedaan; aanvaard dit teeken, ken uw plichten, zoek allen, die het leed doet zwichten, en neem hen in haar liefde aan. — Non est species el, neque decor et vidimus eum, et non erat aspectus, et desideravlmus eum: Geen gedaante is aan hem en geen schoonheid, en wij zagen hem, en hij had geen aanzien, en wij begeerden hem. Despectum, et novissimum vlrorum, virum dolorum, et sclentem inflrmltatum: et quasi absconditus vultus ejus et despectus, unde nee reputavimus eum. Den versmade en den geringste der mannen, den man der smarten die weet wat lijden is; en als bedekt was zijn aangezicht, en hij was versmaad, weshalve wij hem ook niet geacht hebben. VII STATIE Dc Voordragert Het gaat naar de Poort-der-Gerechtigheid toe. Daar hangen de sententiën van de ter-dood-veroordeelden, en ze gaan door die poort naar de schandplaats. Ieder kan lezen dat Hij ter dood gaat aan een kruis: Jesus van Naza» reth. Hij heeft het hoofd maar te heffen. De oude stadsmuur is heen; de plaats die Calvarie heet en die buiten de muren lag, bevindt zich nu in de stad. De tijd is over heuvel en veste gegaan, op ruïnes en hellingen is een ander Jerusalem gebouwd. Alles is anders, zelfs de berg die hoog lag naast de muur, de heuvel van Golgotha, is geslecht en de diepten zijn gevuld. Handelaars en winkeliers staan hier met hun waar: ongedeesemd plat brood, kaas, knoflook, kemelsleeren schoenen, fezzen, abajen.... alles wat de mensch noodig heeft. Dit is de bazar. Hier stijgt de weg en valt Hij ter aarde bij de Poort-der-Gerechtigheid. Kan het prachtiger, o phariseërs? Hij, die ons en God heeft gelasterd! Hebben we Hem niet daarom veroordeeld en van Pilatus de uitvoering afgedwongen volgens romeinsche wet? Een zondaar, een zondaar! Neen, erger.... Hij is zonde geworden, een symbool, de steenen van de straat trekken zich terug onder Zijn voeten. Onrein! Onrein! De twee andere booswichten vallen niet, ze zijn recht en flink en feitelijk te goed om te worden gekruisigd.... Het is 'n straf een vrije man onwaardig! Hij staat op, Hij kreunt er bij zooals een kameel onder z'n last wanneer hij op moet. Kan het prachtiger, o phariseërs? De stoet gaat voort, nieuwsgierigen volgen Zijn kruis. Een paar jongens blijven staan op de plaats waar Hij viel. „Daar ligt bloed van Hem op die kei," zegt er een. „Bah!" minacht de ander en hij spuugt er op, „Bah! Hij moet een booswicht zijn die Jesus van Nazareth, al heeft Hij mij genezen toen ik blind was." Twee jongens, dof voor zich uitstarend naar de plek waar Jezus viel, zeggen met warme stem; A: Hier viel Hij — 't was de tweede keer. Al hielp men Hem het kruis te dragen, nog drukte Hem de last terneer, want telkens weer werd Hij geslagen. B: Hij zag een menschheid vol van haat en liefdeloosheid bovenmate, vol trots en list en eigenbaat — Wie zou dién breeden weg verlaten? A: En kinderen zag Hij, alle jeugd, de jonge kracht van alle tijden. O God, die toch ons hart verheugt, hoe deden wij U bitter lijden! B: Om alle jeugd, die viel, verloor, vielt Gij dien dag ten tweeden male .... Hoe kan het hart U ooit daarvoor de ware zekerheid betalen? A: De jeugd, die eens U vallen deed, zal in dien zelfden val herrijzen: o God, blijf ons nabij, Uw leed zal ons den weg tot vreugde wijzen. B: Een weg die, stijgend boven pijn en boven alle aardsche nooden, ons licht schenkt waar wij mogen zijn en waar wij ooit ook zijn ontboden. A: Laat ons herrijzen in Uw val, Uw droeve val ten tweeden male — B: Heer, neem ons hart, en eeuwig zal het om Uw zwaren kruisdood stralen! Tijdens het zingen liggen de beide jongens geknield. ZANGKOOR: Hic est qui venit per aquam et sangulnem, Jesus Christus: non in aqua solum, sed in aqua et sanguine. V. Tres sunt qui testimonium dant in caelo: Pater, Verbum, et Spiritus Sanctus: et hi tres unum sunt. Et tres sunt, qui testimonium dant in terra: Spiritus aqua, et sanguis: et hi tres unum sunt. Deze is het, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus: niet door het water alleen, maar door het water èn het bloed. Drie zijn er die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de H. Qeest, en deze drie zijn één. En drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed: en deze drie stemmen overeen. VIII STATIE De Voordragers Er zit een bedelaar op de grond, een waterzuchtige. Om medelijden op te wekken heeft hij hemd en abaje open geslagen en laat God en alle goeie menschen een bruine misvormde buik zien als van 'n boeddha-beeld. Een moeder met haar kind op de arm loopt haastig langs de onge' lukkige; zij draait het hoofd van hem af. Het kind op haar arm ziet er ziekelijk uit, om de oogleden van het wicht zit het vol vliegen — bekraald zijn ze van deze zwarte zuigers, die noch door de moeder noch door het kind worden verjaagd. Door de Poort-der-Gerechtigheid — o harde-harde-door-en-doorharde gerechtigheid, als je gaat met je kruis en Christus heet! — strompelt de Kruisdrager buiten de stad. Al moeilijker gaat het, het is de opgang naar de martelberg, de uithoek voor kruisen en moordenaars'straf. Verontruste vrouwen staan in een groep, hun gezichten vertrekken van medelijden om de smarten van Hem, die zij kennen als een Zacht' moedige, een Goede, een Genezer.... en nu onder donkere roovers wordt gerekend; zij weeklagen luid en houden wringend de handen. Het is of Hij hun geklaag niet kan verdragen, Hij die weet wat de stad die Hem uitstoot te wachten staat. En Hij spreekt woorden van ernst en medelij tot die vrouwen omdat Gods noodzakelijke rechtvaardigheid leeft.... want als dit met het groene hout geschiedt wat dan met het dorre.... nlo^T a f^'ei vr°uwen in donkere gewaden stelt zich op tegen de trap op het middenplein. Afwisselend zeggen zij de volgende strofen: As Hoe leed Hij — en toch vond Hij kracht om ook ons lijden te verlichten; het kruis trof Hem uit alle macht en nog wist Hij ons op te richten, B: Wie kan hiervan de diepten meten: o licht, dat grooter is dan pijn, dan alle pijnen, die wij weten, en dat niets kent dan: licht te zijn — C: Wie zag ooit een zoo bitter lijden, een schuldelooze zoo bebloed — en waar wij wankelden en schreiden kwam nog Zijn troost ons tegemoet. A: 'k Zie weer Zijn oogen, bloedbeloopen, Zijn wit gezicht, gestriemd, gewond, en daaruit bloeide een glimlach open veel zoeter dan ik ergens vond. B: Zóó sterk het diepste leed te dragen, den zwaarsten slag, den felsten strijd, en hooger dan het eigen klagen te zien hoe ook een ander lijdt — C: Dit teeken zal ik nooit vergeten, hoe duister ook de dagen zijn; steeds zal ik Zijn vertroosting weten, die sterker is dan alle pijn. A: Licht, aan de zwaarste smart ontstegen, B: En liefde, die elk lijden tart, C: God, overvloedig in Uw zegen, Allen: Woon eeuwig, eeuwig in ons hart. ZANGKOOR: R. Plange quasi virgo plebs mea: ululate, pastores, In cinere et cillclo: Quia venlt dies Domini raagna, et amara valde. V. Accingite vos, sacerdotes, et plangite, ministri altaris aspergite vos cinere. Quia venit dies. (ut supra) Plange quasi, (item usque ad V.) R. Weeklaag als eene maagd, gl], mijn volk: jammert, herders, In asch en boetekleed: Want gekomen is de dag des Heeren, de dag groot en bitter bovenmate. V. Trekt het boetekleed aan, gij priesters en weeklaagt gij, bedienaren des altaars, bestrooit u met asch. Men herhaalt: Want gekomen enz. Daarna herhaalt men het begin: Weeklaag enz. (tot aan het V.) IX STATIE De Voordrager! Tusschen tuinen, graven en steen-groeven opwaarts; uit de tuinen komt de heete geur van planten die smoren in de zon en een eenzame rt sti^e tak van een zilver-groene olijfboom. Verder is alles kaal en hard. Een plaats om te vallen als je omhoog moet en als je gebroken wordt met zwakheden en lijden, als je de Uitverkorene bent, de Vrijwillige met de schulden der menschen op je schuldelooze boetende schouders; als je het zwaarste hebt te dragen van een zwaar-dragend altijd-vallend geslacht, dat in z'n zonde woont als in zijn huis. — Is het te verwonderen dat Hij valt en dat de anderen, die niet vallen, schreeuwen en hoonen, terwijl hun sterke afkeer-kreten weerkaatsen tegen de stadsmuur? Zwaar-murige gebouwen staan nu waar toen helling was. Droefenis en verlatenheid lijken hier te huizen — geen levende bloeiende blijheid, waar eens tuinen waren en het beplante hof van Jozef van Arimathea. — Voorbij! Voorbij! Vergaan.... De plek waar zijn verguisd gelaat de bodem raakte, is met het stof der eeuwen bedekt en met puinen van veel-doorleden geslachten, die hechte huizen bouwden en muren» En tóch is het, of Hij neerviel juist hier waar je staat en de steenen warm zijn van een vreemde warmte — of er vuur uit de bodem zal breken — een bron van eeuwig-durend bloed elk oogenblik kan opwellen of iets als een brandend braambosch zal opschieten uit de harde steenen: een fonteinende rozenstruik, hoog en rood, waarvan de takken zullen scheuren om de koraal-roode last die ze torsen. Een groepje jongens in donkerroode gewaden — opstelling als bij de derde statie — antwoordt gedragen op de woorden van een hunnen Een: Weer viel Hij, 't was de derde keer, weer sloeg Zijn trillend lichaam neer — Allen: Weer viel Hij, voor ons allen — Een: En nog draagt Hij Zijn kruis, Zijn pijn, om zondaars als wij allen zijn — Allen: Nog steeds doen wij Hem vallen — Een: Hij valt in ieder, die vergeet wat Hij om onzentwille deed — Allen: Zwaar weegt Hem onze zonde — Een: Wie afdwaalt van het Vaderhuis drukt Hem zoo bitter als het kruis — Allen: En striemt Hem als Zijn wonden — Een: Leer allen, God, dit beeld verstaan, doe allen in Uw waarheid gaan — Allen: Geef kracht wie dreigt te vallen — Een: Uw derde val zij ons gebod niet te verslagen in ons lot, Allen: Want Gij vielt voor ons allen. R. Sicut ovis ad occlslonem ductus est, et dum male tractaretur, non aperuit os suum: tradltus est ad mortera, Ut vivificaret populum suum. R. Als een schaap is Hij ter slachting geleid, en toen Hij mishandeld werd, deed Hij zijn mond niet open: Hij is ter dood overgeleverd Om het leven te schenken aan zijn volk. V. Tradldit In mortem anlmam suam, et inter sceleratos reputatus est. Ut vlvlflcaret. (ut supra) V. Hij gaf zijn leven ten dood, en werd onder de misdadigers gerekend. Men herhaalt: Om het leven enz. X STATIE De Voordragers Het witte buitenlicht verlaat ik en ga het schemer in van de basiliek, die de kruisvaarders hebben gebouwd over de heilige plaats waar Hij is gekruisigd. Zijwaarts, rechts van den ingang waar de turksche wachters zitten, ga je achttien treden op van een nauwe steenen trap. Dat is Calvarie. Hier staat Hij, de beulen rukken de kleeren van Zijn lichaam. Schande en naaktheid zijn het deel van Hem, de Bouwer van alle schoonheid, van alle maat en getal. Wat moet de zon hebben gebrand in Zijn wonden, de felle zon van het oosten, die kan priemen als een brandglas. Deze statie van Zijn gemartelde naaktheid wordt aangeduid op de vlakke vloer in cirkels en mozaïk-figuren. Alle vunzigaards en alle gnuivers konden Hem hier bereiken met hun woorden en hun oogen.... Helaas, helaas, wat is de mensch in zijn slechte momenten? Nu knielen hier velen en kussen de steenen, terwijl een mystiek schemerdonker onder deze gewelven waart, alsof de zon verduisterd is. Ben jongeman in een wijnrood kleed, gebogen zittend op de treden Van de trap, zegt: Weerloos in hun schennend wreede handen, zacht, geduldig als een sneeuwwit lam, duldde Hij ook deze bittere schande, dat men Hem Zijn kleederen ontnam. Wat kon Hij op aard Zijn eigen noemen? Hij had geen rustplaats voor Zijn hoofd, geen wereldsch huis om op te roemen, alleen Zijn kleed — en dat werd Hem ontroofd. Een kleed zoo zonder smet geweven, dat zelfs Zijn beulen bleven staan: wie konden zij dien mantel geven? Zij dobbelden — en één is weggegaan. Weg met het zuiverst lijnwaad ooit gedragen — Sloeg hij het om de eigen leden heen? Hoe moesten hem de plooien knagen — Zou hij het durven? Dat weet God alleen — Zag hij niet steeds voor zijn gekwelde oogen hoe Jezus achterbleef, berooid en naakt? Heeft hem niet op het hart gewogen dit droevig beeld, dat ons zoo hevig raakt? Wij zien het nog: zij blijven Hem berooven, nog wordt gedobbeld om Zijn kleed: bezit verblindt wie moest gelooven, maar 't is een schande, schaamteloos, wreed — Al wat aan Jezus gierig wordt ontnomen is een bezit, dat nimmermeer gedijt. 't Is beter arm aan goud bij 't eind te komen dan Hem te schaden, Die ons hart verblijdt. Zangkoor: Toen Jesus op Calvariën kwam.* XI STATIE De Voordrager: Dit is het altaar der hamer-slagen en de doorspijkering van Zijn handen en voeten - het is een kruis-lengte ongeveer van de plaats waar Zijn kleederen werden afgerukt. Het is het altaar der latijnen. Zilveren lampen hangen zwaarmoediq en glinsterend, het ziet er uit als een hoek voor stille meditatieve smart. r trilt iets langs je ziel of harde hamers slaan op ijzeren bouten en ot die verscheurende dingen gedreven worden door handen en voeten van Iemand die nooit eenig kwaad heeft bedreven — die gearbeid heeft met die handen en gezegend, en met die voeten het goede gezocht door dorens en distelen heen. Verdofde schilderingen, blinkende snuisterijen en versiersels staan als onbeholpen kinderen om de plaats van Zijn doornageling .... vredig is alles en zachte glanzen loopen door de heilige donkere ruimte. Af-en-toe komt er een stemmig-uitziend mensch — stappend op de teenen om geen gerucht te maken in deze eeuwen-heugende stilte — knielt en buigt, bidt en vouwt de handen. Gestadig, geÜjk een uurwerk tikt, komt de een na de ander, oud en jong, man, vrouw, nu iemand uit de stad, dan een bestoven arabier uit het zonnig land of een van-ver-gekomen vreemdeling. De plaats van het oude Calvarie staat bijna niet leeg — hij wordt doornageld met zuchten en smeekingen en veel harten lijken hier iets bijzonders te dragen. Dat is om de smart die hier eenmaal werd geleden: de bovenmenschehjkheid van een liefde, die zich de handen liet splijten door spijkers en omhoog zich heffen* aan een kruis* Gedurende deze statie en de volgende wordt het kruis feller belicht. Bij elke volgende statie voere men het licht op, terwijl de speelruimte donker blijft. Drie jongemannen zeggen, in het donker geknield voor het lichtende kruis, den volgenden tekstt A: O slanke handen, wreed doorslagen, handen van licht en zegening, die op zoo menig voorhoofd lagen tot troost en kracht en leniging — Handen, die vol wondere krachten, zoovelen sterkten, keer op keer, die zooveel liefde en zegen brachten, — hoe ligt gij bloedend hier terneer — B: Hoe wordt door u het staal gedreven van afgunst, wrok en felle haat; hoe hard is het verloren leven, dat u zoo driest en bitter slaat! Cs En voeten, die de wegen gingen waar ook een hart verlangend riep; alleen Gods liefde bleef U dwingen, Gods eigen liefde, eindeloos diep — Voeten, die Hem steeds zoudt dragen naar allen die, in druk of nood, van niemand kracht meer konden vragen dan van den Meester, goddelijk groot — B: Hoe slaan ook U de blinde slagen, hoe slaan zij nog met hamers zwaar, gedreven door wie Hem belagen en Hem bestrijden, jaar na jaar. A: Nèg wil men Hem aan 't kruishout heffen, B: Nog Hem beschimpen in Zijn pijn — C: Weet, dat zij slechts zichzelven treffen en bidt voor hen, waar zij ook zijn. Zangkoor: O Heer, aan 't kruis.* Onder den zang gaan de drie spelers langzaam naar hun plaats terug. GOEDE VRIJDAG Xll STATIE Dc Voordragen Als er iets heilig is op aarde, is het hier bij dit altaar van dc grieken. Het is de plek waar het kruis in de rots stond? het gat is er nog, versierd en om-altaard. Een trouw zwart-baardig priester zit ter zijde en houdt de wacht. Op de knieën valt hier ieder mensch, bukt onder de altaar-tafel en kust een edelmetalen ster, die als een rooster ligt op de plaats waar het kruis stond. Hier is het! Die donker-kijkende schismatieke priester is getuige. Dit is de plaats van onze verheffing tot het kindschap Gods. Tusschen moordenaars hangt Hij drie uren lang en geeft op het laatst een groote kreet. Een schreeuw door het donker die aandoet als een bliksemflits — want Hij is óp en kan niet meer; Hij is van God de Vader en God de Heilige Geest en van Zijn eigen Godheid verlaten .... niets menschelijks is Hem vreemd! Mijn God, Mijn God, in Uw handen beveel Ik Mijn Geest. Hier ben Ik! Hij is dood. Het is hier donker in de basiliek, het lijkt op de middag van Zijn bloedroode liefde. Zijn kreet was zóó groot en Zijn dood zóó geweldig dat er rotsen van spleten bij het beven der aarde. De spleet in de rots van Golgotha is nog zichtbaar en spreekt zooals een steen kan spreken over Jesus van Nazareth. Want de rots van Calvarie is gespleten tegen de structuur van het gesteente in — verticaal — zooals een ieder kan zien die afdaalt naar de dieperliggende kapel van Sint-Helena, waar later Zijn kruis werd gevonden; haastig gesmeten in een steengroef, dat schandhout, omdat de Sabbath nabij was, die niets onreins kan verdragen. Twee vrouwen en een jongeman zeggen, staande onder het kruist A: De laatste drie, die bij Hem bleven en wachtten op Zijn laatsten snik — hoe zwaar moest in hun hart wel beven de weedom van dit oogenblik. B; Wat moest Zijn moeder hier doortrillen? Geen is er, die het zeggen kan, want al wat woorden zeggen willen is niet meer dan een schim ervan. C: En wat de andere vrouw? Haar oogen vergleden wezenloos en leeg langs Die hier bloedend aan het hooge kruishout als een vlam ten hemel steeg. A: En wat Joannes? Wel had hij het lijden van Die hem hef was, al gegist, maar dit verlaten en wanhopig strijden was grootscher dan ooit iemand wist. B: Zoo stonden hier de drie getrouwen en hielden nog het laatst de wacht; hoe fel Zijn dood hen ook mocht rouwen, zij bleven in Gods eigen kracht. C: Waakt zoo met Hem, al is het duister, ook als Hij gansch verlaten lijkt: Zijn eenzaamheid schenkt dieper luister dan in der wereld volheid prijkt. Zangkoor: Schoon boven alle schoonen** XIII STATIE De Voordrager: De moeder van den Overwinnaar. — Zij krijgt Hem bleek en uitgebloed op haar schoot, zij staart en start van inwendige smart. Zij kijkt met haar verbijsterde oogen of zij de toekomst indringt en aller eeuwen mensche-smarten aanschouwt — en ook, of zij de hemel open ziet waar Hij troont in het hooge licht, terwijl zij hier zit met Zijn arm verbrijzeld lichaam. Zij is de moeder van die Eeuwige Zoon. Hij was voor haar zóó goed en edel, en Hij was zóó heilig ook dat zij soms voor Hem beefde. Met goud en edelgesteenten, met snuisterijen en kostbaarheden heeft men haar beeltenis overladen, heeft men haar bijna gesteenigd — die „men", die mensch heet en een groot kind is en niet weet wat hij doet in zijn zonde en zijn liefde. Het is niet het goud, dat haar kan verblijden. Zij, de Mater dolorosa, bÜjft er even droevig onder en even edel. Het gaat om de ziel; klop op de ziel en de klank is van God. 1 Is er iets in de wereld van meer belang dan de ziel? Het is de maat waarmede God meet en het geheim ook van de zonsverduistering boven Calvarie. Geen ziel kan tegen de dood of het donker worden van Zijn Liefde. O moeder Maria, sterke moeder boven dood en lijden. Ave mater dolorosa, morituri te salutant! — Wat zou een zondig leven zijn zonder u en zonder Uw Zoon? Kaarsen branden om uw beeld en glinstering van arm kinderlijk-goud is uw deel.... Er is geen mensch in de wereld of wanneer hij het goed meent met zijn moeder, hij deelt in uw smart en houdt veel van u. Ave mater dolorosa van de Berg van Calvarie! Wrat zal het zijn voor u daar in het Land waar Hij woont? Een vrouw, zittend temidden van een groepje anderen, zegt den volgenden tekst: Nog eenmaal ligt Hij in haar schoot, een laatste maal, een hopelooze — Hoe wreed is dit bij 't vroeger poozen, toen zij haar knie tot spelen bood! Wat is hier nog van Bethlehem en nog van Nazareth gebleven? Hier ligt gestrekt haar gansche levens een lichaam zonder warmte of stem. O, al wat in haar warmte geeft, kon zij het maar doen overstroomen om Hem als vroeger te zien komen — Wat zou zij doen, opdat Hij leeft — ZANGKOOR: R. O vos omnes, qui transitls per viam, R. O gij allen, die voorbijgaat langs den attendite, et vidéte, Si est dolor simills weg, aanschouwt en ziet: Of er eene sicut dolor meus. smart is gelijk mijne smart. V. Attendite, universi populi, et vidéte V. Geeft acht alle volkeren, en aanschouwt dolorem meum. mijne smart. Si est dolor. (ut supra) Men herhaalt: Of er eene smart enz. Maar stierf Hij wel, die alle leven voor eeuwig van den dood bevrijdt? Heeft Hij niet tot in eeuwigheid het teeken van Zijn licht gegeven? O, dit als moeder vast te weten en streelen langs Zijn koude hoofd en zeggen: Kind, ik heb geloofd en zal Uw boodschap niet vergeten — Zij zal mijn droeve hart geleiden tot waar Gij heerlijk stralend troont, en in het licht, dat Gij bewoont, zal ik mij aan Uw liefde wijden. Ik zal hen voorgaan, die U smeeken, ik zal de stem van allen zijn voor wie Uw lijden en Uw pijn den hemel open wilde breken — Ik zal hen voorgaan naar Uw licht, ik zal hen Uwe zalen wijzen; daar zullen zij Uw glorie prijzen van aangezicht tot aangezicht — ZANGKOOR: Recordare, Virgo Mater, in conspectu Del, Denk er aan, o Maagd en Moeder, voor ut loquaris pro nobis bona, et ut avertat ons ten beste te spreken vóór Gods aan- indignationem suam a nobis. schijn, en te bewerken dat Hij zijn gram¬ schap van ons afkeere. XIV STATIE De Voordrager: Het eind van elke levensweg is de dood en het begin van de dood is een graf. Maar dit graf met zijn marmeren kiosk onder de hooge koepel van de basiliek, onder de wijkende welvende hemel — dit is geen graf. Dit graf is leeg. Hoe kon Hij hier blijven, die de Zoon des levens is, die de sterren met hun kiemen heeft gezaaid in het eindeloos heelal. Er zijn nu meer dan negentien eeuwen gegaan sinds Zijn kruisdood, sinds Zijn mensch-ge worden en gemartelde liefde.... Niets van dat alles wat hier staat was er dan de rotsen en de grondslag van dit graf. En kom nu met me mede, buig uw hoofd, sluit de buitenwereld af, want de dingen-van-buiten neem je niet mee in een graf. Buk — dit is de kleine plaats waar ze Hem hadden gelegd. Stille lampen en kaarsen, wat vazen en marmer en klein-menschelijke dingen, zilver en versiersels.... dingen van niets. En toch is dit alles wat de mensch kan geven als hij zijn ziel niet geeft. Zwijg stil en luister — leg een hand op uw hart en houd de ander voor uw oogen. Is het niet of er binnen ons een licht brandt? Leg uw hand op de marmeren plaat die de ruimte afsluit waar Hij eens heeft gerust, eens — zoolang, zoolang geleden.... En nu, waarom kust u dit marmer en waarom wordt uw oog troebel? De speelruimte is nu geheel donker, ook het kruis. Een in fel licht staande figuur zegt met omfloerste stemt Zij hebben Hem een graf bereid, Zijn koude lichaam neergevlijd; met tranen dekten zij Hem toe, zij waren zoo ontroostbaar moe: hier lag hun hoop, hun schoonste droom, het leek een somber, zwart fantoom — Wat werd van hun verlangen waar? Zij stonden zwijgend bij elkaar en staarden in het donker graf of het misschien een teeken gaf, een laatste woord, een enkele groet, — zij hadden het gehoopt, vermoed. Maar neen — de grafspelonk bleef stil, Zijn doode lichaam star en kil. Zij wentelden den zwaren steen en gingen somber zwijgend heen, een wereld in, die koud en hard, geen rust bood aan hun hunkerend hart — O laatste troost Hem toebereid, en laatste rustplaats, Hem gewijd — Wij zwijgen en bepeinzen stil het groote wonder van Gods wil. EPILOOG De straten waar Hij ging met Zijn kruis zijn niet meer — van de stad is geen steen op de andere gebleven — zelfs Zijn Heilig Graf heeft geleden. En Hij is er niet.. ♦. Wat is er dan gebeurd met onze zielen, wat heeft Hij gedaan met onze verwachtingen des levens, Hij die dood was en hier werd begraven? Dit: Hij is verrezen gelijk Hij gezegd heeft en Hij heeft door Zijn liefde ons de hoop op de onsterflijkheid gegeven en wij voelen de goddelijke last. Gedurende het zeggen van den prozatekst zijn alle medespelenden door de poort op de speelruimte gekomen. Het tooneel wordt steeds feller verlicht, het kruis het sterkst. Allen scharen zich rond den proloogzegger die door de poort links is gekomen. Hij draagt nu een lichte mantel over het paarse gewaad en begint nu met blijde stemu Hij is verrezen van den dood! Zie, waarlijk is Hij opgestaan: de kluisters van het graf te groot is Hij, met luister aangedaan, ontstegen aarde's donkeren schoot en heerlijk stralend opgegaan! De zware grafsteen hield Hem niet, geen wacht kon Hem weerstreven; Hij zou verrijzen en Zijn lied zou allen kracht hergeven: de aarde wordt een nieuw gebied, Zijn licht ons nieuwe leven! Hij rijst en heeft het al bevrijd, de macht der hel verslagent God schenkt ons hart een nieuwe tijd en glorievolle dagen! Hij heeft Zijn leven ons gewijd, wij zullen fier Zijn teeken dragen! Wij dragen het de wereld door, Zijn kruis is ons ten zegen, en, opgestaan, gaat Hij ons voor: wij volgen op Zijn wegen. O heerlijkheid, die Hij ons schenkt, o kracht, die ons bevrijdde: ons hart, dat jubelend Hem gedenkt en hunkert waar Zijn glorie wenkt, zal zich vol dank Hem wijden. Medespelenden, koor en zaal zingen; CHRISTUS DE HEER IS OPGESTAAN.* Evulgetur Warmond, Februari '39 J. H. Niekel ad hoe dep. Tooneelfonds „ONS LEEKENSPEL", Bussum. ZES BELANGRIJKE BUNDELS. Geschikt voor de geheele Nederland' sche Katholieke jeugd. Onmisbaar voor uw program. VERTELLINGEN DOOR HET KERKELIJK JAAR. Samengesteld door Dr. Anton van Duinkerken, omslagteekening Arnold Pijpers. GEDICHTEN DOOR HET KERKELIJK JAAR. Samengesteld door Gabriël Smit, omslagteekening Arnold Pijpers. LIEDEREN DOOR HET KERKELIJK JAAR. Samengesteld door Mart. M. Rijneke, geteekend door Jan Everts. VIJF GEDRAMATISEERDE VERTELLINGEN. Geschreven door Wim Snitker, omslagteekening en vignetten Arnold Pijpers. VROOLIJKE VERTELLINGEN. Samengesteld door Godfried Bomans. Omslagteekening Cuno v. d. Steene. VROOLIJKE GEDICHTEN. Samengesteld door Kees Spierings. Omslagteekening Cuno v. d. Steene. De prijs dezer bundels bij bestelling ineens bedraagt ƒ4.— plus 20 ct. porto. Om het bundeltje liederen door het Kerkelijk Jaar binnen het bereik van de geheele Nederlandsche Katholieke Jeugd te brengen, stellen wij, bij aankoop van 1 luxe-exemplaar, een eenvoudiger uitgave, eveneens door Jan Everts van teekeningen voorzien, bij afname van minstens 10 exemplaren beschikbaar a ƒ 0.20 p. st. 20 „ „ a ƒ0.17 „ „ 40 „ „ a ƒ0.15 „ „ 100 „ „ a ƒ0.13,, „