EEN ANDERE DYNAMIEK door ERNEST MICHEL Smest JVtlcket <5,ea aadere ^^aamlelc Het Zuidelijk Uitgevosbedriif „De Christophore" Gennep (L.) „het christendom wederstellen in zijn prophetische nieuwheid". INHOUD: Dit werk handelt over : DE GROOTE AFWEZIGHEID DE HYGIENE DER BEGEERTEN EEN ANDERE ASCESE EEN NIEUW TYPE VAN HEILIGHEID HET EVANGELIE ALS ORAKEL DE GEHEIME WIJSHEID DER BERGREDE DE DYNAMIEK DER ARMOEDE DE MYSTIEK VAN COMMUNISME EN FASCISME DE ZIN VAN „POSITIEF CHRISTENDOM" DE KRACHT DIE SLAAT EN DE KRACHT DIE LIJDT DE LEER VAN GANDHI HET LEVEN DER ENGELSCHE DISTRIBUTISTEN DE GEDUCHTHEID VAN EVANGELISCHER STRIJDMIDDELEN 1 Temidden van dit rumoerige Europa heerscht een gigantische stilte. Het is de stilte van een groote afwezigheid, die als lood op deze wereld weegt. De groote afwezige : het christendom. Toch wandelen, denken en handelen in millioenen exemplaren de „christenen" in deze wereld om. Maar in geen der Europeesche Staten heerscht: christendom. De waarachtige christen is het zout der aarde. Maar de christenheid van het Westen blijkt smakeloos geworden. En wijl ze niet meer ademt in haar eigen Evangelie, niet meer luistert, met nieuwe o o r e n, naar dit ORAKEL der Eeuwige Ongeschapen Wijsheid, weet ze het schitterend geheim van het leven niet meer. En de christenheid verwondert zich er over, dat ze „door de menschen vertreden wordt", gelijk van het smakeloos geworden zout geschreven staat, dat nu hier, dan ginds in een vuur geworpen wordt van alles verslindenden haat. 2 Waar het zout der Wijsheid als een sneeuw verdwenen is, waar de witte smaak van het zout verging, daar is de wereld grijs en grauw geworden van verveling en van flauwte. En daar komen de zwarte stormen op — met het draconisch geweld van een meer dan vier eeuwen uitgehongerd hongeren. 3 Wij — zoogenaamde „christenen" van Europa — wij dragen een naam die geen uitwerking meer heeft, een naam dien wij niet meer verwezenlijken. De heidenen getuigen van onze afwezigheid, van de afwezigheid van alle christendom, van alle christelijke liefde en christelijke beslistheid, van alle christelijke standvastigheid en rechtvaardigheid. Heidenen getuigen met recht tegen het laffe misdrijf van ons slaperig en angstig compromis met alle onrecht, van onze practisch valschegetuig e n i s over onszelf, en tenslotte van het vervuild en vervaald „geweten" dat ons nog „vrede" verschaft in een zelfgenoegzame en pseudo-vroome vlucht u i t deze wereld. 4 Er hongert een diepen afgrond tusschen de leeringen der Heilige Kerk en de maatschappelijke zeden onzer zoogenaamde christenheid. En het is déze afgrond die brult — die brult van honger naar verzadiging — in de ingewanden van den europeeschen mensch. 5 Neen, niet de léérende Heilige Kerk treft hier schuld. Maar wel de onderwezen Kerk, gelijk Daniël Rops opmerkt. Want de Heilige Kerk als verkondigster der Eeuwige Waarheid heeft alles gezegd. Elk waarachtig woord dat door communisten of fascisten naar ons hoofd wordt geslingerd, is reeds eeuwen eerder door de Heilige Kerk zelve uitgesproken. Wat de anderen ons verwijten, heeft tegen het getuigenis der „teksten" geen enkelen zin, maar wèl tegenover het gedrag der christenen, zoowel geestelijken als leeken ; wèl tegenover onze gansche officiëele en officieuse christelijke wereld van heden. 6 Wat ons vooral ontbreekt, is de moed te erkennen, dat de géést der „eerste christentijden" wel degelijk en precies evengoed de onze dient te zijn, wijl die eerste christentijden precies hetzelfde Evangelie hadden als waarop wij ons nog steeds plegen te beroepen. De „moderne" tijd vraagt van den christen niet een anderen géést dan die der Apostelen, maar wel een andere techniek. 7 De christelijke oudheid kon het accent van religieus leven laten vallen op een afgezonderdheid van de wereld, zónder dat tegelijkertijd een vanzelfsprekende aanwezigheid i n de wereld ophield daarvan de exponent te zijn. Dat thans het accent alleréérst moet vallen op een nieuwe aanwezigheid, om er weer het zout der aarde te kunnen zijn, toont de toestand van het Westen méér dan duidelijk aan, en is overigens iets waarvan reeds de voorspellingen van Onze Lieve Vrouw te La Salette overduidelijk getuigen, inclusief de daarbij gegeven regel voor ,,de apostelen der laatste tijden" — tenminste voor de ooren die verstaan kunnen hoezeer die „laatste tijden" er a 11 ij d zijn. Daarmee wordt niet de minste afbreuk gedaan aan „het contemplatieve leven" van bepaalde bestaande kloostergemeenschappen, voorzoover tenminste hun gedrukte regel nog een lévende regel blijkt te zijn. Want de „afbreuk" is ook hier reeds lang door henzelf geschied. 8 Voor die in het volle maatschapelijke leven tegenwoordig dienen te zijn als christenen, wordt een andere ascese, een andere „oefening" gevraagd, „die hemelsbreed verschilt van die welke onze ascetische en mystieke boeken en geschriften doorgaans aangeven, die juist geschreven zijn voor en door menschen die zich van de wereld afzonderde n". „Wij moeten in de huidige wereld komen tot een nieuw type van heiligheid. De heilige der nieuwe tijden moet opstaan en gaat opstaan. De nood van deze tijden zal leiden tot de schepping van nieuwe christenengemeenschappen naast de oude bestaande orden en kloosters. Deze nieuwe gemeenschappen blijken een eisch der nieuwe tijden en zullen het geëigende middel bieden ter volbrenging der cultureele taken die het heden oplegt", schrijft de catholieke Prof. Dr. Rademacker uit Bonn in zijn te Brussel in het fransch verschenen boek „Religion et Vie", zonder dat hij waarschijnlijk wist hoe frappant dit samentreft met de voorspellingen van een Grignon de Montfort, en zonder dat het zijn bedoeling wil geweest zijn, zich aan te sluiten bij de ietwat „vervaarlijker' voorzeggingen te La Salette. Dat zulk een hernieuwde christelijke gemeenschapsgeest niet alleen reeds onder nobele jonge catholieken van Argentinië, België, Duitschland, Zwitserland en Frankrijk met name in krachtige groepen begint te leven, in een geest die mentaal volledig „gedane zaak" maakt met gansche officiëele werelden van geestelijkheden en geloovigen — doch dat ook in ons land die gemeenschapsgeest in al de grootheid van een nieuwe ascese begint dóór te bloeien, valt niet meer te ontkennen, wanneer wij in een inleiding van Herman Reuser gehouden op 8 Aug. 1937 te Utrecht voor eenige catholieken over de vraag : „Waartoe zijn wij op aarde" de volgende merkwaardige passage (éen uit vele) lezen, die in al haar sublieme kinderlijke eenvoud van een groote en grootsche realiteit getuigt: !) ,,Laten wij het besluit nemen, om roekeloos, spontaan, voortdurend datgene te doen wat wij als goed zien, altijd opnieuw ons afvragend : hoe zou Christus in deze omstandigheden hebben gehandeld ? En dan weet ik zeker — om op dit dansen, café-bezoek enz. terug te komen, dat Christus niet zoo maar met een meisje zou gaan dansen om een voorbijgaand pretje. U zult zich misschien zelfs niet kunnen voorstellen, dat Christus zou dansen. Ik wel Hij zou in zeer bepaalde omstandigdhe- den dit heel persoonlijke en heel intieme contact gebruiken om dat meisje voor zich te winnen — wij dus dat meisje voor Hem, Christus, te winnen. We hebben alles te zien en te gebruiken voor de uitbreiding van het Rijk van God." De voorname wijze waarop het leven in het aangezicht gezien wordt en waarin weer teruggekomen wordt op de naakte waarde van menschen en dingen blijkt in dezelfde uitgave eveneens uit een alinea (ook éen uit vele) van Piet Bruna, vol wijze werkelijkheidszin : „Het Rijk van God in de zielen is ons werk zoogoed als van de priesters. De priesters hebben alleen (bovendien) nog gaven, die hen op bijzon- 1) Uit den gecyclostyleerden tekst, verschenen bij „Ideaal". Noordeinde 4, Leiden. dere wijze tot onze dienaars maken, gaven van genade en leer. Daarom mogen wij ook hooge eischen aan hen stellen, zooals men dat van dienaars, die voornaam werk verrichten, doet, n.1. dat zij ons inderdaad dienen, hun taak niet licht opvatten. Ook dat ze hun neigingen tot heerschen bestrijden, waar Christus ze zoo voor gewaarschuwd heeft, want dat is de gevaarlijke bekoring die elke knecht ondergaat, als hij weet dat hij onmisbaar is. Verder hebben ze het heele leven met ons gemeenschappelijk. Men mocht wel verwachten dat ze meer levenswijsheid en menschenkennis hadden, maar het is verstandig daar niet te veel op te vertrouwen. In het gewone leven zijn zij niet meer en niet minder dan leeken, kunnen wij van hen leeren, en kunnen zij van ons leeren. Wij moeten hardnekkig blijven bestrijden in onszelf en in anderen ,dat de priesters geëerd worden in dié dingen, waarin ze geen eer verdienen. Daardoor brengen wij ze in groot gevaar, wanneer wij hun hardvochtigheid of heerschzucht goedpraten met: hoog houden van hun waardigheid, onbeheerschte activiteit met zielenijver enz. Wij kunnen alleen ten volle samenwerken met priesters die zich hierin niet moedwillig hooqer stellen dan ze zijn en ook van leeken graag willen leeren. Wij leeken moeten daarentegen, geloof ik, nog veel meer dan we gewend zijn, rekening houden met de bijzondere moeilijkheden die ook goedwil- lende priesters bij hun werk ondervinden. Zooals wij dat geen mensch moeten doen, moeten wij ook hen niet afstooten, om ze ook zoo niet in gevaar te brengen. Hoeveel zwakke, maar goede wil is er misschien niet onder hen verongelukt door hardvochtige critiek van onzen kant, terwijl zij van hun kant misschien zaten te wachten op een blijk van meeleven en meelijden." Het is zonder twijfel déze geest van onverbiddelijke oprechtheid, déze geest van probleemstelling en van schifting, deze harde en heldere liefde, die in den schoot van Europa een nieuw christendom bouwt, te weten doorbreekt, dwars door de verheerlijkte illusie, die eenige vermolmde resten aspirine-devotie ons nog steeds blijven geven. 9 Alles wat wij de laatste eeuwen aan „godsdienstigheden" bedreven hebben, en vooral onze geheele innerlijke en uiterlijke methode van „deugdzaam" en „devoot" zijn (schijnen), moeten wij moedig willen schrappen als van nul en geener waarde. Het deugt zelfs niet als „kladje" voor de toekomst. 10 Wanneer wij vandaag in onszelf niet van den grond af een geheel nieuw christendom kweeken, als een nieuwe spruit uit de eeuwige vrucht- baarheid van Christus' Bergrede, dan doen wij niets anders dan hóógstens het oude bestendigen met— nieuwe goede bedoelingen. 11 Wij meenen nu overal in Europa ijverig een „jeugd" (en een „deugd") aan het „formeeren" te zijn, doch wij „formeeren" slechts de verdorvenheid der ouderen in jongere lichamen (de oude ondeugd in een nieuwe huid), omdat wij nog steeds de realiteiten van de Bergrede niet aandurven. 12 De geheele wereld — en ook een niet-officiëele catholieke — vraagt zich vandaag terecht af: „de leerlingen van Christus, wat zijn dat eigenlijk voor lieden ?" De Handelingen der Apostelen geven daar (in 17, 5) een antwoord op. waar de Joden een zekeren Jason en eenige andere christenen voor het stadsbestuur sleepten en riepen : „Die menschen die de heele wereld in opschudding brengen, zijn nu ook hier." Alle ware christenen, leerlingen van Christus, zijn inderdaad menschen „die de heele wereld in opschudding brengen". Daarom zijn natuurlijk nog niet alle menschen die de heele wereld in opschudding brengen ware christenen en leerlingen van Christus. Maar wanneer er meer ware leerlingen van Christus waren vandaag die de heele wereld in opschudding brachten met hun eenvoudige aanwezigheid als lévende woorden en experimenten uit de Bergrede, dan waren er wellicht niet zooveel andere menschen die thans de heele wereld in opschudding brengen voor „eigen" doeleinden. 13 Wij „redden" geen volk zonder deze „opschudding" die ook Christus' Bergrede maakte. Het is de opschudding eener heerlijkheid Gods, waarnaar het hart van volk en jeugd onbewust verlangt en hunkert. En waar deze afwezig blijft, storten de harten zich in andere „heerlijkheden". Enkel dit laatste te willen temperen of remmen, is slechts de gevolgen willen voorkomen van oorzaken die we niet aan willen, niet aan durven. 14 Een volk vr ij maken uit die oude wereld van verwording, waaruit w ij z e 1 f, wij allen, geboren zijn, is een „MISSIE" maar niet slechts als beeldspraak en vergelijking. Het is een missie, die oneindig veel moeilijker en primitiever werkt dan een missie op Borneo. Het is namelijk een missie waarin wij niet éen woord kunnen uitspreken dat wij niet éérst zélf gelééfd hebben 15 Wij verkondigen met zijn allen een Evangelie wat wijzelf, wij allen, niét léven, en nimmer geleefd hébben. Wij houden slechts goedbedoelde phrases voor, aan onszelf en aan anderen. De werkelijke uitwerking daarvan is precies gelijk aan de uitwerking die wij kunnen verkrijgen door de tafel van vermenigvuldiging op te zeggen. Het Evangelie staat ver buiten onszelf — ver buiten Europa en Amerika — slechts de wóórden ervan, ja, liggen ons allen o zoo gemakkelijk voor het grijpen, want ze staan gedrukt. Maar de magische muziek ervan, die méésleept naar het volle gelóóven, naar dat onvergelijkelijke licht waarnaast het daglicht duisternis is — die magische muziek, zeg ik, kunnen alleen z ij grijpen en dóórgeven, die het léven die het ademen, die het 1 ij d e n Het Evangelie loopt niet weg, het staat op papier, maar het licht niet uit onze gezichten, het leeft niet in onze harten en werkt niet in onze werken. En daarom gelóóft niemand meer in al dat „fraais". 16 Wat betéékent dat tweeduizend jaar lang „bekende" Evangelie nog anders voor ons dan een uit de oudheid overgebleven monument, waarop zoo nu en dan een publieke opinie zich beroept met een gebaar, alsof wij het zelf gemaakt hadden, alsof wij het uit ons eigen vleesch en bloed hadden opgetrokken ? Welk beeld heeft toch dat honderdduizendmaal herhaalde Evangelie van Christus in ons geheugen, in ons hart, in onze geest, in onze ziel geprent ? Het ajgemeene beeld is, dat tweeduizend jaar geleden de Zoon van God op aarde verschenen is, waar hij zeer mooie en liefderijke dingen zei tegen de menschen en tegen de kinderen. Tegen de „slechte menschen" heeft hij vervloekingen uitgesproken — niet tegen ons, maar tegen de „slechte" menschen, die toen phariseeën heetten. Ook heeft Christus veel nare en akelige dingen gezegd, zooals bijvoorbeeld : „Zalig zijn de armen van geest", maar dat heeft Hij voor de „heiligen gezegd, niet voor ons, maar voor de „heiligen", die gewoonlijk niets anders dan nare en akelige dingen doen. „Verkoopt alles wat gij bezit... schijnt Christus ook eens tweeduizend jaar geleden in Galilea tegen een troep kreupelen en lammen gezegd te hebben. En een ander maal heeft Hij een groep straatschuim vermaakt met te zeggen, dat als men op de eene wang geslagen werd, men de andere óók moest aanbieden.... Maar Hij heeft natuurlijk ook wel dingen gezegd voor ons. Zóó is t niet. Voor ons heeft Hij bijvoorbeeld gezegd : „Komt allen tot Mij die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken". Dit algemeene beeld nu, dat wij, christenen in gansch Europa, practisch van het Evangelie in ons omdragen, bewijst dat wij het niet gelóóven, dat wij niet één letter ervan gelooven. Dit beseffen wijzelf niet eens meer. Maar wij bewijzen overal ons eigen ongeloof, in alle omstandigheden, en het meest van al nog waar wij vermeende tegenstanders of „vijanden" tegenwoordig gewend zijn met ditzelfde Evangelie (dat wij persoonlijk in het geheel niet leven) om de ooren te slaan, en dit heusch niet op éen wang, maar direct op alletwee tegelijk en nog één op het „smoel" toe, gelijk de techniek der vernietiging dat eischt wanneer men eenmaal met slaan begint. 17 De aanval op feitjes en de aanval naar buiten, dat zijn de twee goedkoopste soorten van aanval, vaak niets anders dan een ontsporing van de eigenlijke aanval die plaats had moeten hebben, en dikwijls slechts een ventileering van „ontevredenheden", waarbij men zelf uit den tocht blijft staan. Maar de aanval naar binnen — die geeft onmiddellijk 'n ernstig gedrang van „weidenkenden", een verkeers-opstopping van „weidenkenden , die allen den prijs willen halen met te beweren, dat b.v. bovenstaande zaken schromelijk „overdreven zijn en in elk geval veel te „generaliseerend". Maar ik beweer (en constateer), dat we niet generaliseerend genoeg kunnen zijn. Ik beweer dat onze heele officiëele christelijke rattaplan vandaag tot die onevangelische europeesche christenheid behoort die, bewust of onbewust, medegeholpen heeft het aanschijn der aarde te veranderen in.... het aanschijn van Satan. Ik beweer, dat wij, geheel beheerscht en overheerscht door de dienaren van den Mammon, die „niet-menschen", „on-menschen", „anthropoïeden", geen christenen meer durven zijn ; dat ook wij ons gehaast hebben „ons menschelijk gezicht te verliezen, om even o n persoonlijk te worden als deze önmenschen , gelijk Merejkovsky opmerkt. 18 Wanneer wij morgen door andere machten, die genoeg hebben van onze schijnheiligheden, ter verantwoording geroepen worden — niet over wat we allemaal gezegd en voorgelezen hebben, maar over wat we gedaan hebben — dan blijkt natuurlijk dat we allemaal feitelijk als „heiligen geleefd hebben, die nu „gemarteld" worden voor ons „geloof . Dan ontvangen wij ineens de „kroon" op ons „deugdzaam geloofsleven . Wanneer wij namelijk de „macht en het „aanzien" verliezen, met eenige klappen op den koop toe, dan zijn wij onmiddellijk „martelaren Christi". Is in dit licht bezien onze tegenwoordig overal hoorbare strijdkreet: „Leve Christus-Koning" dan eigenlijk niet bedoeld als een collectieve hulde aan het Commissariaat van Politie, dat de communisten uit de buurt houdt ? 19 Wanneer wij in het aangezicht van deze huidige christenheid, dat wil zeggen : in deze krant, in deze publieke opinie (want het aangezicht van onze christenheid is niets anders meer dan een krant) een vraag plaatsen, om een „flink persoon" die genegen zou zijn zich voor het heil van Europa ten doen kruisigen, dan zullen wij niet bezwijken onder de offerten. Gij vindt dit een dwaze vraagstelling. Maar het éenige wat Europa noodig heeft, zijn mannen die andere kruisen willen dragen dan die van goud, andere lasten willen torsen dan die van den jacht naar geld en goed, in andere successen durven ge~ looven dan de onmiddellijk stoffelijk zichtbare; mannen die zoo noodig niet bang zijn alles te verkoopen wat zij bezitten, die hun vijanden durven beminnen, die geen vrees hebben hun andere wang, ja zelfs hun heele huid, aan te bieden om de bittere slagen van het kwaad zonder het stellen van een tegenkwaad op te vangen. Welke andere beteekenis toch heeft, vraag ik, die roemruchte leus, dat „alleen Christus het heil der wereld" is ? Die leus, die prent, die plaat, dat beeld en dat boek zijn toch zeker niet het „heil der wereld" ? ! 20 Op den catheder kan de Waarheid van het Evangelie ónderwezen worden. B e-wezen kan zij alleen worden met de be-keering, de omkeering, de uitkeering uit die wereld van „önmenschen", u i t die anthropoïede geldmachten, zonder er nochthans vandóór te gaan naar die pseudo-vroome ,,vrede" en vrijheid van vruchten-looze vegetatie. Het christendom van Europa heeft bijvoorbeeld geen behoefte aan nog meer van die kloosters, waarvan de gedrukte regel reeds lang staat te schimmelen, terwijl deze zelfde wereld er slechts het colbert verwisseld heeft met een toga. Europa heeft mannen noodig die Christus niet tweeduizend jaar geléden hooren spreken, maar die heden hooren voor HEDEN; die niet het Evangelie kennen als een gewoonte, maar er elk moment het diepe ongehoorde ORAKEL in durven beluisteren en uit weten te verstaan, waarmee HEDEN de wereld gered kan worden ; mannen die er lévend en lijdend aan ontrukken en uit weg-leven het MIRAKEL van het vinden dat verliezen blijkt, en van het verliezen dat een winnen blijkt, van het eerste dat het laatste is, en van het laatste dat het eerste komt Dan eerst gaan wij éenigermate beseffen dit woord van een Denis de Rougemont : „elk moment het christendom wéderstellen in zijn prophetische nieuwheid". 21 Zoolang wij van den ,,geest van armoede" een „akelig" en „naar" visioen hebben, bewijzen wij nog niet te weten wat „zalig" is, wat héérlijk is, wat „onafhankelijk" is. Dan weten wij nog niet wat in natuur en leven „rots" formeert. Dan hebben wij nog geen kaas gegeten van de eigenlijke héérlijkheid van het heerschen, van het koninklijke heerschen over de schepping. Dan zijn wij nog volmaakte onwijzen, precies even onwijs als de anderen, als die slaven van „een goed leven" in de leegte. Dan zijn wij nog die volkomen afhankelijke hansworsten waardoor dit Europa „geregeerd" wordt, te weten : gedirigeerd wordt naar haar eigen afgrond. Dan zijn wij nog die „gevoeligen", die mede-lijders en -leiders van het kwaad. 22 Wie bang is arm te zijn, roepe niet om „verandering". Want wie sterk genoeg wil zijn, om iets daadwerkelijk te ver-anderen, moet niet alleen zichzelf en zijn bezit, maar bijgeval óok nog zijn „eer" weten te verliezen — te ver-anderen. 23 Ieder verlangt nu naar alles „wat hij nog niet heeft verkregen" (in dit régime) en meent dat hij „straks" (in dat régime) met het eindelijk verkregene „de rechtvaardigheid" bezit. Maar rechtvaardigheid is niet te verkrijgen, die moet men géven. 24 De rijke kan „geld en goed" geven, maar geen „rechvaardigheid". Om rechtvaardigheid te kunnen geven, moet men arm zijn, te weten : „verlost" zijn van wat er „te verdeelen" valt. 25 „Voor een christen — schrijft Zerapha in zijn „Appèl aux Riches — beteekent het menschelijk geluk : gerechtigheid, de strijd tegen het onrecht, de verdediging van den zwakke en den verdrukte. Onze rechtvaardigheid is niet de rechtvaardigheid voor ons eigen lichaam, maar het is de rechtvaardigheid voor de ziel van den ander, terwijl wij zijn lichaam hier onafscheidenlijk verbonden zien met zijn ziel. Want het gaat er voor den mensch niet om, rijk of arm te zijn. Het gaat er voor hem om, te leven het ware leven, het volle leven. Niet het begrensde leven van het dier, niet het kunstmatige leven van den afgoden-dienaar dezer eeuw, maar het totale diepe en mysterieuze leven dat in God is." 26 Een evangelische taak i n de wereld : zijn armoede verwerven. En — handhaven, als een burcht van sterke onafhankelijkheid. Wie de armoede verworven heeft, weet veel armzaligs te weigeren, en kan weinig meer „verleid" worden. 27 De toepassing van het Evangelie moet opnieuw een experiment voor ons worden. Het gelóóf moet experimenteeren om in het bezit dier Waarheid te komen. Die Waarheid zal den verkoop van ons bezit en dien slag op de andere wang waard blijken, anders zou de Waarheid dit ORAKEL niet verkondigd hebben. Voornaam en nobel levende heidenen kunnen ons terecht vragen hoe het ons bevalt: éérst het Rijk Gods te zoeken, en ons niet te bekommeren om kleeding en eten. Of het namelijk waar is, dat ,,al het overige" ons wordt toegeworpen. En de europeesche christenheid moet heden elk overtuigend antwoord schuldig blijven, want ze zócht nimmer Gods Rijk. Ze praatte er alleen maar eens over, bóven haar geestelijken stand, buiten haar ervaring. Ze zocht zelfs niet ,,al het overige", want daar vocht ze voortdurend om, gelijk honden op den mesthoop van het „hebben". Ze heeft haar Evangelie wel gehóórd, maar in feite niet gelóófd en nimmer onderzocht in het aangezicht van haar eigen leven. Daarom ként deze christenheid het Evangelie niet — en stellen de heidenen ons vandaag een vraag die wij onszelf nimmer gesteld hebben. Van de eerste christenen kon men constateer e n, dat zij, gelijk Paulus getuigt, armen waren die velen rijk maken, bezitloozen die alles bezaten. Tegenover de wereld van geld en goed waren zij naakte rotsen van onafhankelijkheid, reine rotsen van geloof, hoop en liefde, rotsen van een onverplaatsbare hooge vreugde in het zwoegende landschap van de heuvels en dalen dezer wereld. Hun z ij n was het getuigenis van hun geloofsexperiment en daardoor het getuigenis van de Waarheid, waartegen de leugen en het zelfbedrog eener gansche wereld niets vermochten, doch slechts te pletter liepen. Christus spreekt niet voor niets over een rots waarop de Kerk gebouwd is. 28 Verstaan wij het ORAKEL : „Wie zijn leven verliest, zal het vinden" ? Wat wij allen „vreezen", is iets te verliezen, van het kleinste te beginnen tot „het leven toe. Wie zich voor den strijd wil oefenen in m o e d, moet daarom alles willen verliezen (eveneens te beginnen met het kleinste). En de „vrees" zal inkrimpen, naarmate wij verliezen. Dan zullen wij ééns, aan een einde, kunnen zeggen met Christus : „Ik heb den dóód overwonnen". 29 Moesten wij niet „de bekoring vluchten"? Wanneer wij maar zorgen, weer „thuis" te komen ! Maar zien wij toch ook — alvorens een hondsche vlucht te ondernemen — die bekoring eens in het aangezicht. Onderzoeken wij eens, met welk niets wij in deze maatschappij zoo al ,,bekoord" worden — wat ons zoo al bekoort, behaagt Wij leeren onszelf kennen. En de tijd komt spoedig, dat de bekoring op de vlucht slaat — voor ons verveeld gebaar. Zien wij haar uit het venster van een rijke en schoone armoede na. Heerlijk visioen ! 30 Geest van armoede : hygiëne der begeerten. In onszelf herstellen : de evangelische verachting van het geld. 31 Zoolang onze christelijke godsdienst, en bepaaldelijk onze catholieke godsdienst, in Europa zich voor hare uitoefening niet weder opnieuw „een budget van armoede" aanlegt, zullen geestelijkheid en geloovigen in den strik der geldmachten blijven, en het Evangelie al evenmin kunnen verkondigen als zij het beleven. ,,In een ongeloovige wereld, zegt Pierre Henri Simon,, dient de Heilige Kerk als een bedelaresse door het leven te gaan die niet haar Kruis aan Caesar verkoopt". Waar wij zelfs uit het beeld van het huidige Europa niet willen lééren, daar verdienen wij „vervolgd" te worden. En de vervolging zal een zégen zijn, omdat ze ons dwingen zal weder arm te worden. Velen zullen dan roepen, dat wij „martelaren" zijn ; maar die nog rechtvaardig kunnen denken, zullen weten dat wij eeuwen lang slechts een troep leugenaars zijn geweest die thans door Gods vreeswekkende Barmhartigheid tot de orde geroepen worden — tot de orde van zijn Evangelie. GEBED : God, wees ons barmhartig, en verhoor ons spoedig, opdat wij niet langer in de ellende van onze macht en onzen rijkdom blijven, niet langer in dezen hoogmoed en zelfverblinding, niet langer in de onkuischheid dezer economieën, maar help ons, opdat wij, waar wij niet anders schijnen te vermogen of te willen, althans doorheen uw straffende Liefde boetvaardigheid doen, en wij weer met het eerekleed der armoede, dat wij afwierpen, bekleed mogen worden door uwe Rechterhand, Jezus Christus, onzen Breker en onzen Maker. 32 „Indien aan de armen den Hemel behoort, die het Rijk Gods is in de eeuwigheid — zegt Bossuet — dan behoort ook aan hen de Kerk, die het Rijk Gods in dezen tijd is. Het waren ook de armen die er het eerst intraden. De Kerk van Jezus Christus was een bijeenkomst van armen. En in haar eerste stichting ontdeden de rijken, voorzoover zij er toegelaten werden, zich terstond van hunne goederen en wierpen ze aan de voeten der apostelen, opdat zij binnen de Kerk verblijven kónden, die de „Stad der Armen was met het kenmerk van de armoede. ' „Het Nieuwe Verbond heeft slechts water, brood en wijn noodig om haar bronnen van Genade te doen vloeien, hare mysteries te vieren. Dat is om aan de rijken dezer wereld te doen zien dat de Kerk noch hen, noch hunne schatten van noode heeft, tenzij om er de armen mee te dienen." 33 Armoede, indien ze bemind wordt, is altijd rijk, ruim, overvloedig en vrij. Rijkdom, indien ze bemind wordt (gekoesterd, voorzichtig bewaard wordt) is altijd armer dan alle armoede bij elkaar. Ze is : schraal, schriel, onrustig en gebonden. 34 Er zijn veel armen die niet den „geest" der armoede hebben, die even begeerig naar alles zijn als de rijken verzadigd. Ze zijn wel arm, maar toevallig, noodgedwongen en zonder liefde. En wij, „christenen", zijn de schuld van deze „hard" geworden armen — wij, die zelve leven als vrekkige welgestelden en die geen mond meer durven opendoen over de heilige eerbaarheid van de armoede. Wij, „christenen ", die elkander slechts naar de kleeren en het aanzien der wereld bekijken, die onze huizen vol hebben staan met duizenden overbodige, nuttelooze warenhuis-vuiligheden en andere aangeprezenheden ; die veel geld uitgeven voor veel leelijks ; die in alle opzichten meedoen aan deze „cultuur' van behoeften-scheppen, van geld- en tijd- en gedachten-verslinden ; WIJ zijn de schuld dat er zooveel „hard" geworden armen zijn. En toch, wij, die „christenen" heeten, wij die „het zout der aarde" moesten zijn, wij zijn de éénige aangewezenen, de éenige verantwoordelijken, de éenige geroepenen ook, om onszelf en anderen te lééren hoe gelukkig en VRIJ en onbevlekt en licht als het Licht van God de armoede zijn kan. Ja, dat de éenig waarlijk vrijen en sterken en machtigen en persoonlijken op deze wereld dié armen zijn, die het juk der nutteloosheden en nietigheden der steeds onmételijker wordende „behoeften" dezer eeuw van zich hebben afgeworpen, en die alle eerbetuigingen verachten waarmede deze europeanen zichzelf verheffend elkander verplichten. Wij, „christenen' , wij beseffen niets meer van dien koenen en koelen „geest van armoede" die, als ze goed begrepen wordt, vrijgevig is over alle grenzen van vrijgevigheid heen. Vrijgevig en VRIJ. Vrij van alle zwaarte en triestheid der burgerlijke vrekkigheden dezer eeuw. Die geest, die niets „verplicht" blijft aan deze wereld, maar voortdurend verschuldigd is aan God en aan zijn naaste. Die geest, die immer weer vrij en licht is als een pasgeboren vreugde, en beseft den OVERVLOED die zulk een armoede bevat aan licht en ruimte, aan horizonnen van liefde. Deze armoede toch is onuitputtelijk aan wijsheid, inzicht, vrijheid, kracht, vindingrijkheid, geduld. Zij schept licht en ruimte uit die mysterieuze kracht van haar wezen : het arme, het Christus-lijke, het christelijke. Wij, „christenen ", wij moesten dit zout der aarde zijn, om onszelf en anderen te helpen LEVEN, als vorstelijke zonen van den Eeuwigen Arme, Jezus Christus — te helpen léven in die opvlucht, in die onmételijke VRIJHEID, als ongenaakbare rotsen van heilige onafhankelijkheid en van onverwoestbare vreugde in Gods Licht. 35 Hoe weinig weten wij, dat w ij, „christenheid .verantwoordelijk zijn voor den toestand van Europa, wij, die niet het zout meer willen zijn van een verheugde armoede, welke éérste voorwaarde is om onafhankelijk en sterk genoeg te zijn de Waarheid te verkondigen. 36 Wanneer wij het Evangelie hooren voorlezen van de genoodigden op het bruiloftsmaal, meenen wij heimelijk tot de uitverkorenen te behooren, die reeds veilig met onze veelvuldige Communie s etc. in ons bruiloftskleed zitten. Maar „de tollenaars en de zondaressen , zegt Christus ons, „zullen eerder in het Rijk der Hemelen binnengaan dan gij". Wij begrijpen dat niet, omdat wij het niet graag begrijpen, omdat wij niet het fijne óór meer hebben voor het ORAKEL, omdat wij meer in onszelf gelooven dan in Christus, omdat wij onszelf niet meer kennen en niet meer volstandig Christus als toetssteen dürven aannemen om ons geweten te onderzoeken. Deden wij dat, wij bemerkten spoedig dat w ij z e 1 f de oorzaak zijn waarom anderen „tollenaars" en „zondaressen" werden. 37 Ik geloof nog altijd dat wij heden meer dan ooit met Christus bij de tollenaars en zondaressen moeten zijn, om er zielen uit te winnen voor Christus, om een nieuwe loot christendom te doen opschieten. Het christendom is begonnen met de bekeering van menschen als Zacheus, den tollenaar, Maria Magdalena, de overspelige vrouw, de Samaritaansche die vijf minnaars gehad heeft, en die honderden lammen, kreupelen, melaatschen, bezetenen en blinden. Allen, menschen die van een oude wereld van verworpenheid overgingen in een nieuwe, in het leven van de Bergrede. 38 Een nieuw leven : gelóóvend leven in de alles ont-zettende Waarheid van geheel het ORAKEL der Bergrede. Indien wij dit met de onmetelijke vrijheid der armoede opnieuw durven beginnen, doen wij wonderen — de wonderen die de huidige officiëele christenheid niet kent en niet begrijpt en... waartegen zij woeden zal — gelijk er zooveel „woedt" in deze wereld. 39 Ook Christus heeft zich hier op aarde afgevraagd : „waarmee zullen wij het Rijk van God vergelijken? Omdat het inderdaad niet met aardsche maatstaven te vatten is. Omdat het omgekeerd evenredig is aan al onze normen, omdat het dwars-door-alles-heen-is wat ons menschelijk verstand „wijs" meende. Omdat het niets is van alles wat wij allemaal aan het doen zijn, maar juist datgene wat wij allemaal niét doen : gelóóven, zóo gelooven-en-leven-in-éenen, in éen zelfde hooge hevige ademhaling, dat wijzelf een schepping zijn uit het Evangelie, en omscheppen in dien geest van licht en waarheid alles wat binnen ons creatief bereik komt. 40 W^ij kunnen niet meten met de maatstaven die ons vandaag worden voorgelegd door allerlei kerkelijkbureaucratische instanties — instanties die zich al lang gecompromitteerd hebben en met handen en voeten gebonden zijn aan al onze politieke geldmachten. Wij kunnen niet met hun maatstaven meten, wijl Christus geëischt heeft anders te meten. En dat nu moeten wij uit zijn ORAKEL durven 1 e e r e n : te meten zooals Hij wil dat wij meten — ook al wordt daar om „gewoed", of al moesten wij ervoor de gevangenis in. Gaan wij zóó meten, dan eerst gaan wij zielen trekken, omdat de zielen van dézen maat in hun diepste diepten de waarheid en de vrijheid en de héérlijkheid beseffen. Dat besefte ook onmiddellijk de rijke tollenaar Zacheus, toen hij zeide : „Zie, Heer, de helft van mijn vermogen schenk ik aan de armen ; en zoo ik iemand tekort heb gedaan, geef ik het vierdubbel terug". — Deze man, deze zondaar, deze wereldling, trad hiermede uit een oude wereld en ging over naar het nieuwe leven van Christus' Bergrede, omdat hij besefte de héérlijkheid van Christus' prediking en de vrijheid van Christus' goddelijke armoede. Intusschen : „allen zagen het ; ze begonen te morren en zeiden : bij een zondaar heeft Hij zijn intrek genomen . Dat was de publieke opinie, de goe-gemeente, de „krant" van toen — hetgeen Christus niet belette om te doen wat Hem goeddacht en te zeggen dat Hij gekomen was „om te zoeken en te redden wat verloren was," en wat inmiddels aan vele zielen opnieuw de héérlijkheid van zijn maatstaven openbaarde. 41 Christus als het werkelijke „heil" der wereld" durven beschouwen. Niet als een phrase op den catheder en niet als een leuze voor een politieke partij, maar als een véél wézenlijker werkelijkheid dan de centjes en de baantjes, dan de economietjes en de revolutietjes, dan de koningsschappen, de parlementen, de staatspartijen, de corporaties, de republieken en de dictaturen, de oorlogen en de vredes. In dit alles toch is op zichzelf precies even veel „heil der wereld" als in een buil met wind. Elke economie, elke geldmacht, elk parlement, elke partij, elke dictator, elke oorlog ook en elke vrede, die in de „mystiek" van zijn of deszelfs practijk Christus f e i t e 1 ij k vervangt of weg-schaduwt, is niets meer of minder dan het heil van Satan. 42 Indien wij Christus wérkelijk beschouwen als „het heil der wereld", dan ontkomen wij niet aan de onontbeerlijke wijsheid van zijn Bergrede, met alle consequenties van dien. Het is juist deze Wijsheid die het Westen van heden verloren is. De Bergrede in het bijzonder werd voor ons een phrase, zoowel een uitnemende phrase als een phrase bij uitnemendheid, een phrase om-er-uit-te-nemen, de bekende „evangelische raad" immers die niemand der „beminde geloovigen" behoeft op te volgen. Dat de Bergrede echter die onontbeerlijke wijsheid bevat zonder welke het „christendom" een onwijsheid en een onwaarheid wordt, ja zonder welke er überhaupt geen christendom bestaan kan, noch bestaat, dat is ons totaal ontgaan. Maar met het verloren gaan dezer wijsheid, is Europa volslagen onchristelijk en volslagen onwijs geworden. 43 Onze „eigen" kranten getuigen alleen maar hoe on-bekeerd en anti-evangelisch w ij z e 1 f leven, praten en slapen. 44 De zelfverzekerde wijze waarop over alle oorzaken, die den communist tot zijn huidige wereldbeschouwing gebracht hebben, door ons wordt heengeloopen, is nog altijd even stupide. Wanneer wij in een missieblaadje lezen, dat „onlangs" in China een communist tegen een gevangengenomen priester zeide : „Gij kunt de rijken niet aanvallen, daarom kunt gij China niet redden", dan moesten wij, inplaats van verontwaardigde commentaren, eens overwegen hoe dat ware woord van dien communist ook door Christus zelf had kunnen gesproken worden, en dat ook waarachtige christen-menschen precies hetzelfde n'importe waar in dit vervuilde Westen kunnen zeggen tegen allerlei machten en menschen die nu zoo strijdhaftig aan den kant der „christelijke beschaving" meenen te staan. 45 Met on-evangelische en anti-evangelische methoden zullen wij Europa niet „redden", en strooien wij zelfs niet éen korrel waarlijk vruchtbaar zaad uit, wijl de kiem geen schaduw eigenlijke liefde bevat, alleen maar een slordige en haastige haat en partipris, die getuigen dat men ook zijn zoogenaamde „vijanden" niet eens waarlijk wil leeren kennen. 46 De christenen van Europa zijn veel ernstiger verantwoordelijk voor de mystieke successen van de communismen en fascismen bij de menigten, dan dat deze verantwoordelijk zouden zijn voor de zoogenaamde „verzwakking van het christendom in de moderne wereld." Immers deze „omwentelingen" zijn alleen maar een gevolg van de reeds eeuwenlange afwezigheid van waarachtig christendom in Europa. Daarom bevatten de verwijten van de anderen aan de christenheid als zoodanig in veel opzichten méér waarheden dan een officiëele christenheid heden durft voorhouden. 47 Het „fascisme" — waar het op zijn „best" is — ziet met meer gezond verstand economische en sociale verhoudingen, doch niet om den mensch, maar slechts als een gunstige en bruikbare factor voor de bepantsering van een Staat, een Dictator. Met deze goede waar in zijn ransel, marcheert het evengoed naar het verderf. Het fascisme bevat slechts een dynamischer en daarmede glanzender en meesleepender „wereld" van zelfbedrog, zelfverheerlijking en hoogmoed. Het debuut van alle fascismen is de verzameling der „nationale" angsten rond den „redder" — angsten voor de communistische dynamiek, en voor het stoffelijk en geestelijk dynamiet, niet te vergeten, dat het communisme tot zijn beschikking blijkt te hebben. Het communisme is in de burgerlijke landen van Europa de tot terrorisme geworden eisch om gerechtigheid. Men wil deze eisch practisch zoo min m o g e 1 ij k inwilligen. Ieder heeft immers teveel te „behouden". Maar men wil wèl zélf óók een gerechtigheids-mystiek uitoefenen, en.... reeds is het fascisme geboren, dat feitelijk het communisme „vervangen" moet en daartoe een ander terrorisme van noode heeft, een „beschaafder" terrorisme, een „intelligenter" terrorisme, een slimmer terrorisme. Zoo is het fascisme de methole der volmaakte liefdeloosheid tegenover het communisme. (De doodere bourgeoisie is namelijk alleen maar minder volmaakt in haar liefdeloosheid). Tegenover communistische haat staat nu fascistische haat. En hiermede zijn wij nog precies even ver van alle gerechtigheid verwijderd. Wanneer wij de Bergrede (die door religieuze communisten wel gevoeld werd als een onuitroeibaar en onuitsterfbaar heimwee, doch niet begrépen werd naar geest en waarheid) wanneer wij de Bergrede in zijn vollen glans aan onszelf durven voorhouden, slechts dan treden wij op het pad der gerechtigheid, slechts dan bouwen wij. Naar binnen-in-ons het Rijk van God. Naar buiten banen wij den weg naar een nieuwe Staat-vanzaken, naar dien Staat die althans een waarachtig besef van „gerechtigheid" kan hebben. Dan doen wij gansch ander werk dan dit huidige alle pennen en zwaarden in beweging zetten tegen menschen, die voor 90% gelijk hebben, en voor de rest een onwetendheid bezitten waaraan WIJZELF de gróótste schuld hebben. 48 De beslissing ligt in deze vraag : zullen wij als christenen spreken, of als gewone mediocre wereldlingen? Zullen wij in het huidige Europa als christenen denken of als leeghoofden ? Indien wij christenen waren, zouden w ij de éérsten zijn om te erkennen, dat WIJ de hoofdschuldigen zijn van de wanorde die er heden in de wereld heerscht, waar wij onszelf en onze eigen interpretaties, maar niet eerlijk het Evangelie naleven — wij in geen enkel opzicht meer het zout der aarde zijn. Men kan aan de overzijde immers nauwelijks meer gelooven, dat het Evangelie — en dies : het christendom — iets waars, iets oprechts, zuivers en edels is, gezien toch het stompzinnige leven dier „millioenen" menschen die met hun kruisen, gebeden en congressen beweren dat zij ER in gelooven en naar leven. Eerst wanneer wij dit groote CONFITEOR aanheffen, voor God, engelen en menschen, erkennend dat WIJZELF de grootste, de allergrootste schuld hebben aan de ellende van deze wereld — eerst dan zullen de oogen der menschen zich vergrooten, groot-opengaan, als van kinderen die vertrouwen gaan en liefde geven, omdat zij daar eene waarheid ontvangen die k 1 a a r b 1 ij k e 1 ij k is en die wéérklinkt en dóórklinkt in de harten en in de zielen. 49 „Het is een essentiëele wet van het christelijk dyna-^ misme — zegt Maritain 1) — om al zuiverend te assumeeren wat er op elke plaats van de bewoonde wereld aan waarachtigs gezegd wordt. Het volgt uit de idee van catholiciteit (algemeenheid), dat alle rechtvaardigen van niet-christelijke benaming, onzichtbaar deel uitmakend van de Kerk en slechts gered wordende op dezen titel, dat het tot de zichtbare leden dezer Kerk behoort om elk werk van rechtvaardigheid dat op de aarde volbracht wordt, 1) De in dit werk voorkomende citaten van" Jaques Maritain zijn vertaald uit diens boek: „Du Régime Tempore! et de !a Liberté" (uitg. Desclée de Brouwer et Cie, Paris.) en wel speciaal uit het hoofdstuk: „De la Purification des Moyens". 1 usschen haakjes geplaatste cijfers geven de paragraphen aan. goed te ontvangen, als medetellende in hun gemeenschappelijk goed : een ontvangst die eerlijk gezegd een inwendige strijd is op alle fronten, en die van hen het zekerste doctrinaal apparaat eischt, opdat zij bezitten en niet bezeten worden, opdat zij medevoeren in de eenheid en niet wórden medegevoerd in de vermenging der meeningen en stelsels", (par. 12). Wijl het europeesche christendom deze heden even noodzakelijke als grootsche taak niet meer vervult, grijpen inmiddels de groote veranderingen der geschiedenis plaats buiten en zelfs tégen ,,het christendom", dat wil zeggen : in de duisternis, in de dwalingen van communisme, anarchisme, fascisme, racisme, staatsvergoding, machtsvergoding, natievergoding, techniekvergoding, natuurvergoding, enz enz. 50 Ook dié vormen van fascisme welke zich tegenwoordig aandienen onder de leus van het „positief „christendom" te willen vestigen, acht ik wel verleidelijk, maar niet waar. Ook ik heb mij hierdoor een tijd lang laten meesleepen en bedriegen, doch moest en mocht tot de ervaring komen, dat alle fascistische suggesties over de zoogenaamde „grootheid" van den mensch (in de natuur), die als uit eigen kracht tot zoowat alle „grootheid" en „deugd" in staat zou zijn, in zichzelf funest is en vele jonge geesten naar een zeer aberratieve, onware en hoog- moedige wijze van denken en leven voert, terwijl de leuze „positief christendom", welke in zich even schoon als vaag is, en hetgeen men altezeer op het zwaard vertrouwend meent te kunnen vestigen, er een der verleidelijkste vormen van zelfbedrog uitmaken. En wat hier vooral door veel viriele en eerlijke jonge christenen nog over het hoofd gezien wordt, is dat het prachtigste „program" eerst waarde en norm krijgt door de wijze van uitvoering. Immers, van gewicht is slechts : h o e een dergelijk program i n de practijk van het Staatsleven geïnterpreteerd wordt. Dit hangt bij een dictatuur geheel af van den persóón van den dictator. Wanneer deze persoon, deze dictator, niet persoonlijk in beginsel en naar vermogen denkt en lééft op een basis van christelijke metaphysiek en christelijke spiritualiteit, dan kan hij, ook al moge hij overigens nog zoo een geniaal politicus zijn, toch in werkelijkheid niets op deze aarde op een christelijke wijze interpreteeren. Dan is zijn eigen program-artikel : „positief christendom" slechts een prachtig paradepunt, waarop hij wel velen zich kan doen blindstaren, velen kan meesleepen en begeesteren, maar dat hijzelf als practisch niet-christen niet in het minst naar waarheid kan interpreteeren of doen interpreteeren, eenvoudig wijl hij uiteraard niet het minste begrip of besef heeft van wat er voor een „positief christendom" vereischt wordt. Vanzelfsprekend behoort een waarachtig christen die niet tevens een bekwaam politicus is, evenmin aan het hoofd van een Staatsbestuur te staan. „Om een goed politicus te zijn, is het niet voldoende, zegt Maritain, vroom te zijn, rechtvaardig en heilig. Noodig is nog de kennis der technieken die nuttig zijn in dienst van het gemeengoed. Maar ook en vooral nog is noodig de kennis der menschelijke en moreele waarden, die in dit gemeengoed verwikkeld liggen, de kennis van het veld van sociale en politieke verwerkelijking, en van het politieke aangezicht der gerechtigheid der broederlijke vriendschap, van den eerbied voor de menschelijke persoon en voor de andere eischen van het zedelijke leven." Maar een bekwaam politicus die niet tevens een waarachtig christen is, brengt op dezen europeeschen bodem zeker niets beters dan een banaal heidendom. „Om een goed politicus te zijn — gaat Maritain voort — is het niet voldoende rechtvaardig te zijn, doch de rechtvaardigheid is een noodzakelijke voorwaarde van alle goede politiek als zoodanig: in dier voege dat 't volgens St. Thomas noodzalijk is dat de prins, om GOED te regeeren, moet zijn BONUS VIR, zuiver en eenvoudig, een deugdzaam man over heel de lijn" (Maritain : „Humanisme Intégral", chap. VI, 1). 51 Waar men dezelfde leus „positief christendom", nu ook (als echo) uit kampen dier totaal verflenste christenheid van het uitgebeende compromis hoort opstijgen, daar is ze natuurlijk niet meer „verleidelijk , doch alleen maar lachwekkend, een ironie. Immers, het is niet „aan déze partij lieden — gelijk Denis de Rougemont opmerkt — om te breken met het onrecht waarvan ze zichzelf tot steun gemaakt heeft en dat vervolgens haar relatief succes verzekert. Een „gegrondveste" christenheid, op haar beurt een orde van onrecht vestigend en daarop steunend, heeft geen recht van spreken meer". 52 Waar Marx, Lenin, Stalin, Hitier en Mussolini uiteindelijk zichzelf bedrogen en bedriegen, waar de communistische en fascistische „gedachte" elk hun mystieke macht uitoefenen op de geesten en zielen der menschen, daar is dit omdat het christendom heden geen mystiek meer uitstraalt in de wereld, zich volkomen vereenzelvigd heeft met de dorheid van dit gedegenereerd Europa, niet meer het zout der aarde vertegenwoordigt en dies : geen smaak meer heeft. Communisme en fascisme winnen in gansch Europa voornamelijk door hunne mystiek. Terwijl de christenheid is ingeslapen boven een stelletje verwaterde moraalregels (en eenige late snoepgoeddevoties), blinkt, leeft en glanst ginds eene mystiek, die voor velen datgeen vervangt wat een christenheid niet meer gééft en niet meer belééft. Daar nu iets gaan tegenóver-stellen, is alleen maar een door angst ingegeven dwaasheidje, waardoor de hedendaagsche christenheid b e w ij s t dat zij niets meer beleeft. „Wij aanschouwen vandaag de zonderlinge zotheid — merkt Denis de Rougemont op — van „de verdediging van het christendom", deze tactiek, die inmiddels het schandaal de hand reikt, het christendom tot zoo iets lamentabels makend, dat men tenslotte moet „pleiten" om het te redden !" Een levend christendom stelt niets tegenóver, het „stelt" überhaupt niet, het lééft, het leeft bóven alles uit: de mystiek van het christendom — die mystiek die vervat is in de Bergrede van Jezus Christus, en waarmede wij in de wereld eenvoudig niet meer durven voor den dag te komen, wijl wijzelf — en daaronder de nobelste geesten — zijn gaan meenen dat dit „naif" is, dat het „buiten de realiteit" staat, dat het een naieve verwarring is van het geestelijke met het wereldlijke etc. Maar i n d i é n dit n a ï f is..., welnu, dan zijn wij niet naïf genoeg meer om aan onze bestemming van christen te beantwoorden. Zoodra iemand het waagt, vandaag Christus' Bergrede op „profanen" grond te verkondigen, wordt hij onmiddellijk door allerlei „belanghebbenden" ervan beschuldigd, als zou hij nu het „Rijk Gods tot iets van deze wereld droomen — alsof met een eenvoudige (en toch niet zóó eenvoudige, maar uiterst moeilijke en moeizame) „christelijke hernieuwing in den tijd" de verwarring gemaakt werd, dat dan notabene het Rijk Gods op menschen-beenen kwam te staan, of dat het Rijk Gods een tijdelijk régime zou zijn ! Christenen — hier verknocht (of verkocht) aan een Staatspartij, of ginds het ware meenend gevonden te hebben in een fascistisch verbond dat „positief christendom' belooft — blijken (waar zij zoowel in de eene als in de andere categorie met evenveel sophismen Christus' Bergrede terugdringen naar de binnenste binnenkamers) hun „profane" belangen slechts belegd te hebben in de gangbare munten van eenige zeer onzuivere methoden, om daarmee een practisch christendom als zoodanig geheel voorbij te zien en.... inderdaad „onmogelijk" te maken voorzoover dit van henzelf zou afhangen. „Een christelijke hernieuwing — waarschuwt Maritain — vraagt vanaf den beginne, dat menschelijke vrijheden hun energieën geheel en al verpanden aan het welslagen, en dat zij nochthans van dit welslagen onthecht zijn. Onthecht, niet uit onverschilligheid, maar uit edelmoedigheid. Niet uit schraalheid van gemoed, maar uit overvloed van liefde. Onthecht, maar verpand. De onthechtheid belet niet de gave en de werkzaamheid, maar volmaakt ze. De onthechting van het zichtbare welslagen heeft voor den man van actie iets kruisigends. Doch werken aan een christelijke hernieuwing in den tijd zonder er als christen aan te werken, zou datgene verspillen zijn wat deze hernieuwing in zichzelf is en wat haar innigste werkelijkheid doet zijn. Het zou de meest verraderlijke manier zijn om haar te verraden". (par. 2) 53 „Wat aan de materialistische revolutie haar grootste verleidingskracht over de zielen geeft, is vervat in het verzadigen zelf van de oude behoeften aan hoogmoed en geweld — schrijft Maritain — èn in de exaltatie der Statie-grootheden : de onverwoestbare geestelijke aantrekking van de Gerechtigheid, de Armoede en het moedige Lijden. Deze Gerechtigheid wordt echter slechts als illusie gemanifesteerd, terwijl de Armoede en het Lijden wel reëel ondergaan, maar niet bemind worden. Nochthans kronen die drie geestelijke aantrekkelijkheden met een zinsbegoocheling van goddelijke deugden deze „Groote Trappisterij zonder God" — terwijl ze tevens aantoonen ,,op welk punt alle doeltreffende arbeid tot sociale verandering afhangt van het bestaan van een zeker heldhaftig ideaal. Hierin is de les van den ouden Sorel, zoowel door het communisme als door het fascisme verstaan geworden." En Maritain vraagt zich vervolgens terecht af, of dan ook de meest waarachtige en volmaakte heldhaftigheid, de heldhaftigheid van de liefde, namelijk de christelijke heiligheid, niet o p hetzelfde terrein te arbeiden heeft, waar de verbijzonderde helfdhaftigheid van sikkel en ha- mer, of van de fascio, of van het hakenkruis arbeiden? „Is het niet tijd dat de heiligheid neerdale i n de dingen van de profane wereld en van het aardsch regiem der menschheid, en sociaal en politiek werk doet ? Ja zeker — op voorwaarde dat zij heiligheid blijve, en zich onderweg niet verlieze. Daar is het probleem". „Er zijn voor de christelijke gemeenschap in een tijd als de onze twee tegenovergestelde gevaren : het gevaar van de heiligheid slechts te zoeken in de woestijn ; en het gevaar : de noodzakelijkheid van de woestijn voor de heiligheid te vergeten. Het gevaar om de heldhaftigheid die de heiligheid aan de wereld moet uitdeelen, enkel te beperken in het klooster van het inwendig leven en van de private deugden. En het gevaar om deze heldhaftigheid, wanneer ze op het sociale leven overstroomt en zich toelegt dit te veranderen, alsdan slechts te begrijpen op de wijze van zijn materialistische tegenstanders en naar een geheel uitwendig type, hetgeen ze doen ontaarden en verspillen is. De christelijke heldhaftigheid heeft niet dezelfde bronnen als de andere heldhaftigheden. Neen, de c h r i s t e 1 ij k e heldhaftigheid komt voort uit het Hart van een gegeeselden en bespotten God, gekruisigd buiten de poorten der stad. Het wordt tijd dat deze heldhaftigheid opnieuw de hand legge aan de dingen der aardsche samenleving, doch wèl wetend dat haar kracht en haar grootheid èlders zijn en van een andere orde. Voor het oogenblik is het al te klaar, en dit is een ergernis voor velen, dat de zichtbare grootheden, de fanfares en de tambourijnen der glorierijke ondernemingen overgehuisd zijn naar den vijand ; onzuivere grootheden, maar gróótheden, zooals het vleesch en de wereld deze kunnen voorstellen. Het avontuur van het Vijfjarenplan of de Opmarsch naar Rome evenaarden wel het standbeeld van een Nabuchodonosor." (par. 3 en 4). 54 Dat er langs fascistischen weg en methode, gelijk deze heden bekend zijn, onmogelijk een „positief christendom" kan gevestigd worden, toont wederom Maritain duidelijk aan : „Indien onze eeuw eenige kansen heeft een christel ij ke gedaanteverandering der stoffelijke orde bij te wonen, dan is het in elk geval ónmogelijk dat deze op dezelfde wijze en door dezelfde middelen wordt voortgebracht als de andere omwentelingen in den tijd. Ze is essentiëel functie van de christelijke heldhaftigheid. Een sociale christelijke hernieuwing zal werk zijn van heiligheid of ze zal niét zijn. En deze eisch richt zich vóór alles tot het betrekkelijk beperkt aantal van hen door wier poging een dergelijke verandering zou kunnen ontstaan. (Het beteekent niet: alvorens het sociale regiem te veranderen, moeten eerst alle menschen bekeerd zijn geworden tot de deugd. Aldus begrepen zou het slechts een pharizeeïsch voorwendsel zijn om elke poging tot sociale verandering te ontduiken . De omwentelingen zijn het werk van een betrekkelijk kleine groep mannen die er alle krachten aan wijden. Tot dié mannen richt zich dit woord)" (par. 3 en 4). „Vóór alles moet gevraagd worden te strijden met de wapenen van de christelijke heldhaftigheid, dat is dus : van de heiligheid. Slechts zij zullen zich over deze schijnbare paradox verwonderen, die de innerlijke en essentiëele afhankelijkheid van het politieke en sociale t.a.v. het moreele, en van het wereldlijke t.a.v. het geestelijke ontkennen, en die nog niet begrepen hebben, dat de kwalen waaraan de dingen der menschen heden lijden, ongeneeslijk zijn indien niet de goddelijke dingen gebracht worden in de diepten van het menschelijke zelf, van het wereldlijke en van het profane" (par. 5). Wie zich niet te spoedig tevreden stelt met een „corporatieven" of anderen „nieuwen" Staat, nieuwen staat-van-zaken, van uitwendige zaken vooral, naar de mode van de laatste staatsgrepen, mythen en methoden, maar die integendeel voor een toekomst werken wil die wel een martyrium van lijden, van innerlijke sterkte, van gelóóf en verguizing waard is, midden in de europeesche plas der pleonastische vergissingen, midden het spotgelach van oude en nieuwe „realisten — die kan in bovenstaande eischen den zwaren grondslag vinden voor een wérkelijk „positief christendom". 55 Mogen jonge schoone christenen, die zich reeds in de machtsgelederen van veel christelijks belovende fascismen hebben ingelijfd, op het moment dat ook zij overtuigd geraken van de waarheid die in bovenstaande vervat ligt — een waarheid die misschien een lang moment hard en verschrikkelijk, pijnlijk en vernietigend, vernederend en beschamend, vereenzamend en verduisterend werkt — — nochthans den moed hebben volstandig in het licht hunner overtuiging te treden zonder aanzien van personen, van vriendschappen en liefdes. En wanneer zij z i e n, en toch aarzelen, bedenkend hoe waarachtig en weldoordacht en eerlijk en moedig zij hun leven gevonden hadden, wellicht dat zij dan nog éénmaal opnieuw, met nieuwe ooren, luisteren naar die Stem die zegt: „Wie zijn leven vindt, zal het verliezen —- en wie om Mij zijn leven verliest, zal het vinden." En wanneer sommigen onder hen dan zóó innig heerlijk verliefd en verknocht zijn geworden aan dien trouwen sterken vriend van alle a-sentimenteele denkers : Friedrich Nietzsche, laten z ij dan nog minder vrees hebben een vergissing, een „menschliches allzumenschlich" te erkennen waar deze meester zelf dorst te toetsen : „Hij alleen is mij verwant, die zich instaat toont te veranderen". Laten z ij als een groote winst aanvaarden dit hun stilste, hun diepste, en misschien hun donkerste, uur, zeggend met Zarathustra : „Wat gebeurde mij, mijne Vrienden ? Gij ziet mij verstoord, voortgedreven, onwillig-volgzaam, bereid te gaan < ach, van u allen weg te gaan ! Ja, nog éénmaal moet Zarathustra in zijn eenzaamheid : maar met onlust gaat ditmaal de beer terug in zijn hol ! Wat gebeurde mij? Wie gebiedt dit? — Ach, mijn toornige gebiedster wil het zoo. Zij sprak tot mij. Noemde ik u reeds haar naam ? Gisteren tegen den avond sprak tot mij m ij n stilste uur: dat is de naam mijner vreeselijke gebiedster. En zoo geschiedde het — want alles moet ik u ze9gen, opdat uw hart zich niet verharde tegen den plotseling scheidende ! Kent gij den schrik van den inslapende ? Tot in de teenen toe schrikt hij ervan, dat hem de bodem wijkt en de droom begint. Toen sprak het zonder stem tot mij : „G ij weet het, Zarathustra?" En ik schreeuwde van angst bij dit fluisteren, en het bloed week uit mijn gezicht : maar ik zweeg. Toen sprak het nogmaals zonder stem tot mij : „Gij weet het, Zarathustra, maar qij zeqt het niet!" En ik antwoordde eindelijk als een trotsche : „Ja, ik weet het, maar ik wil het niet zeggen !" Toen sprak het wederom zonder stem tot mij : „Gij wilt niet, Zarathustra ? Is dit ook waar ? Verbergt u niet in uw trots !" En ik weende en sidderde als een kind en sprak : „Ach, ik wilde wel, maar hoe kan ik het! Onthef mij hiervan slechts ! Het is boven mijn kracht!" Toen sprak het wederom zonder stem tot mij : „Wat is er gelegen aan u, Zarathustra ? Spreek uw woord en breek !" En ik antwoordde : „Ach, is het m ij n woord ? Wie ben i k ? Ik wacht den waardigeren. Ik ben niet waard daaraan zelfs maar te breken". Toen sprak het wederom zonder stem tot mij : „Wat is er gelegen aan u ? Gij zijt mij nog niet deemoedig genoeg. De deemoed heeft de hardste huid". („Also sprach Zarathustra"). Mogen zij hier gaan beseffen, hoe dit eerste woord, dit hóóge woord, het moeilijkst is, waartegen duizend argumenten opstaan, waaraan zoetste vriendschappen sterven gaan, en dat alle mistbanken van misprijzen op u aantrekt, over u hééntrekt... En met Zarathustra kan men zeggen : „Zij bespotten mij, toen ik mijn eigen weg vond en ging ; en in waarheid sidderden toen mijn voeten". Maar met nog één laatste argument, nog één laatste angstkreet van ontspoorde nederigheid in gretig zelfbedrog kan men zichzelf weerhouden, roepend : „mij ontbreekt des leeuws stem tot alle bevelen". Doch ook dan nog zal het niet dit fluisteren kunnen smooren, dat zegt: „De stilste woorden zijn het, die den storm brengen. Gedachten, die op duivenpoot e n komen, regeeren de wereld". „Ziet, wie hiervan overtuigd is geraakt, temidden van de spijkers met koppen en de argumenten met vuisten, zal hèt onverklaarbare woord uitspreken en daarna zeggen : „Nu hoordet ge alles, en waarom ik in mijn eenzaamheid terugmoet. Niets verzweeg ik u, mijne Vrienden." „De wereld en de zielen — zegt Maritain — zijn binnengaan in een zóne van gevaar en van nacht, waarin de geest van duizeligheid en de andere duistere geesten waarvan St. Johannes van Het Kruis spreekt, hen gemakkelijk kunnen aanvallen. Maar dezelfde heilige leert ons, dat deze groote nachten van doodsangst ook zuiverende nachten zijn, die hen die er van weten te profiteeren inleiden naar hoogere levensvormen" (par. 19). 56 „De zuiverheid van een christelijke hernieuwing in den tijd staat slechts middelen toe die zelve zuiver zijn", zegt Maritain. Maar is zij niet van dan tot mislukking gedoemd ? „Het zou kunnen zijn dat deze vraag geen ander antwoord oproept dan een woord van het Evangelie: „Wanneer de Zoon des menschen komen zal, zal hij nog geloof op de aarde vinden ?" „Een christelijke omwenteling kan slechts slagen door middelen waartoe juist de anderen niet instaat zouden zijn. Indien het geloof de bergen verzet, is het dan onmachtig de zetels der machtigen te verplaatsen ? Indien christenen, mannen van geloof in hun particuliere leven, beginnen met niét te gelooven vanaf dat het om zaken van sociaal en politiek leven handelt, blijft hen slechts over s 1 a v e n te zijn, die door de geschiedenis op sleeptouw worden genomen", (par. 6). 57 Het kan voor velen in dezen tijd, waarin de groote mystiek van een innerlijk sterk christendom, ja zelfs alle christelijke dynamisme i n deze wereld totaal afwezig is, vaak moeilijk zijn, zelfs menschelijkerwijze onontkoombaar schijnen, niet onder den haast bedwelmenden invloed en betoovering te geraken van groote geniale geesten als een Lenin, een Nietzsche en een Mussolini — wijl er anders, zoo zou men kunnen zeggen, haast niets de moeite van het ademhalen meer waard is op deze aarde. Maar het is niet zonder wijsheid tevens, om ook dié „idealen , welke vandaag als fanatieke suggesties over Europa varen, met „handschoenen aan" te onderzoeken, opdat men niet geïnfecteerd worde met de smetstoffen van dien eeuwig jongen demoon, die ook hoogmoed en heerschzucht als d e u g d e n weet te doen schitteren. Er zijn hooggeroemde „realismen", die slechts het bereiken beoogen (in casu : van den Staats- greep) waartoe practisch alle middelen geoorloofd en geëigend schijnen, die in bepaalde omstandigheden „realistisch" genoeg zijn in dezen kringloop van „realisme , terwijl alles rechtvaardig schijnt wat nuttig is. En onze levensdriften vereenzelvigen zich gemakkelijk met langzame en als onnaspeurbaar toegediende giffen. En wij zijn in zulk een „school" spoedig perfect voorbereid om „naar omstandigheden (of „nuttigheden") gewetensvol tot alles instaat te zijn, zonder zelf meer te weten waar en waarom wij onrechtvaardig zijn, geen ander recht meer kennend dan „bereiken", „heerschen" en „handhaven". 58 Waarin de fascistische leiders inmiddels gelijk hebben, is, dat in de naaste toekomst niet programma's en ideologieën, doch alleen personen gelden gaan. En dat nu moeten wij moedig en koel óók op henzelf weten toe te passen, beseffend dat bijvoorbeeld aan een geniaal, maar a-christelijk, respectievelijk heidensch persóón als practisch Staatshoofd, een christen zeker weten kan wat diens „program" waard is, en wat diens beloften van „sociale rechtvaardigheid" en van „positief christendom" behelzen zullen en.... geenszins behelzen zullen. Men moet ontelbare malen de bekoring tot een halve overwinning weten te weigeren, om die totale en ware overwinning te behalen waartoe wij geroepen zijn. „Elke poging van christelijke verwezenlijking in deze stoffelijke wereld — herhaalt Maritain — moet zich eerst verdedigen tegen de aantrekkelijkheid van een zichtbaar succes dat slechts gekocht mocht zijn tenkoste juist van haar innigste werkelijkheid. Zoo ook : waar de omwentelingen gewoonlijk hun zuiverheid verliezen vanaf dat zij geslaagd zijn, slagen zij eerlijk gezegd slechts dóór deze zuiverheid zelf (slechts voorzoover zij zuiver zijn). „De zuiveren zijn de sterkstendit woord drukt de wet van doeltreffendheid uit van alle historische hernieuwing. Van belang is alleen, dat zij die een christelijke orde in de wereld willen herstellen, voor wat hen betreft de ontzaglijke draagw ij d t e van deze wet van doeltreffendheid meten." (par 2). 59 Wij moeten vandaag naïever zijn dan de naïeven, met die reine sterke door-alles-heenziende naïviteit, die bijvoorbeeld begrijpt — zoo klaar als een kind ziet — dat een intelligent aspirant-dictator uit de school van Machiavelli en Nietzsche practisch tot alles instaat is, en nergens anders rekening mede houdt dan met zijn bereiken (en z ij n bereiken). Dat wanneer zoo een de Kerk „gebruiken" kan, of wanneer „God" in diens program voordéélig is voor zijn bereiken, hij verstandig, koel en oplettend genoeg is om dit niet na te laten. Dat al staan diens redevoeringen vol „echt christelijke en „positief-christelijke' versnaperingen, wij nog naïf genoeg moeten zijn om dit schoone spel te doorschouwen. Om zulk een reine en sterke naïviteit voortdurend te kunnen inschakelen, moeten wij onszelf allereerst ongeïnt eresseerd en „verlost" maken van de hoogmoeds- machts- en bezitswanen dezer wereld. (Anders zien wij nóg niets dan óf het oogenschijnlijke voordeel van onze huidige positie óf het komende „voordeel" dat met „mee-doen" voor ons verbonden is aan die nieuwe situatie). Zonder deze innerlijke vr ij making zien wij niets, zoo verstandig als wij dan ook denken te zijn. Wij meenen nog steeds met z'n allen dat wij heel goed buiten den „geest van armoede" kunnen, dat wij het zóó óók wel klaarspelen in deze wereld. Maar buiten dezen geest bespeelt slechts menschelijke slimheid de snaren van onze heimelijkste egoïsmen. Rn geen duisterder slimheid dan deze die altijd nog door gróóter slimheden (gróóter duisternissen) overtroefd wordt.... 60 De christenheid van Europa meent heden dat Hitier met zijn openlijke godsdienst-vervolging méér heidensch is dan Mussolini. Zoete waan. Hitler's allure is slechts on-diplomatischer en romantischer ; en Mussolini een intelligenter staatsman, die het Vati- eo caan eenvoudig den mond stopt met in de civiele wet „verplicht godsdienstonderwijs voor de lagere school" voor te schrijven. Hij weet immers zeer goed dat dit voor de door z ij n idee geschoolde jeugd niet méér beteekent, niet meer doet, niet meer uitwerkt (noch in-werkt) dan een verplichte tafel van vermenigvuldiging erbij. Na deze verveling, weet hij, smaakt de muzikale gymnastiek op het „Forum Mussolini" des te beter. Mussolini ziet de naakte, werkelijke toestanden veel reëeler dan HitIer, die allerlei dramatische gezichtsbeelden en prikkels noodig heeft, om zijn zaken te kunnen blijven overzien. Mussolini wéét dat het christendom in Europa niet meer naar geest en waarheid lééft, en dat het pieus en verstandig is de dooden met rust te laten. Hij wéét dat de italiaansche jeugd met een nieuw élan aan z ij n voeten ligt en dat in de oogen van déze jeugd h ij z e 1 f per slot van rekening het „heilig hart" van Italië uitmaakt. Hij weet dat z ij n mystiek gelééfd wordt. En het Vaticaan beteekent in zijn oogen en voor hem persoonlijk niet méér dan een groot lijkenhuis waaruit zoo nu en dan veel lawaai komt. Maar hij weet óók dat ditzelfde Vaticaan een m a c h t is naar buiten. Voor Mussolini beteekent die zichtbaar groote macht slechts een fraai stuk speelgoed, waaraan hij bij verdrag een postkantoor en een trein toevoegt, ja, er een Staat van maakt: de geographisch kleinste Staat van de wereld. Hij heeft dat Vaticaan nog méér zichtbare „macht" gegeven, om het in werkelijkheid des te minder te doen beteekenen. Tegenover de heilige Armoede en de heilige Kracht van den Apostel Petrus, is de mystiek van een Mussolini maar een armzalige lawaaimuziek. Doch tegenover het huidige Vaticaan is Mussolini een mensch, en.... een gróót mensch. Begrijpen wij niet, dat iemand die „macht" ontvangt altijd kleiner is dan degene die die macht gééft, wegschenkt ? ! Zóó heeft Mussolini het Vaticaan klein gemaakt, met gróóte gaven Om den géést van een Mussolini te overwinnen, moeten wij heel iets anders doen dan onszelf verheerlijken moeten wij dien anderen „geest" in ons incarneeren, die de „geest van armoede" heet, want déze (maar deze ook alléén) is machtiger dan de „machtigen". 61 HET CYNISME van ongeloovigen tegenover al het „fraais" onzer godsdienstigheden, die immers in de practijk van ons politieke en sociale leven „ook maar öngeloovigheden" zijn gebleken, werd meer en meer overgedragen niet alleen op God en godsdienst, maar op alle uitgesproken „idealen" en „leuzen die uit den mond des menschen komen, en zoo tenslotte op den heelen mènsch. En hierin zit een natuurlijke, onvermijdelijke en onverbiddelijke logica. Want er is in waarheid maar éen héélen mensch, maar éen volstandig mensch, maar éenen £A MENSCH : Christus, en in Hèm de christen. Is déze mensch weg, is de christen als zoodanig uit onze samenleving verdwenen, dan zijn wij allen tezamen niet veel meer dan een troep automaten. En dit is op het oogenblik in Europa vrijwel het geval. Dit blijkt alleen reeds uit het feit, dat óok de christenheid datzelfde cynisme in de practijk des levens heeft overgenomen en eveneens heeft overgedragen op den mensch. Het cynisme waarmede de christenheid haar eigen Bergrede, en daarmede heel het christelijk „ideaal is gaan bekijken, na een lang leven n a a s t en t egenoverde Bergrede, heeft ze nu ook, als ongemerkt op den mènsch toegepast. Ze gelóóft niet meer in den mensch. En op dit punt gekomen kunnen wij twee wegen inslaan, twee wegen waarin wij dit ongeloof tot een „geloof' maken. We kunnen namelijk : óf christen worden (herworden), door te begrijpen, dat wij niet in den mensch kunnen gelooven, zelfs niet moeten gelooven, gelijk ook christus niet in den onverlosten mensch geloofde, en hem daarom verloste ; óf: fascist worden, of iets dergelijks (Machiavellist, Nietzscheaan) door ons eigen cynisme niet te begrijpen, niet te doorschouwen, en eenvoudig de realiteit van den „Verlosser" en van de „Verlossing" over het hoofd te zien, vol- maakt waardeloos te stellen, hetzij bewust oi onbewust, hetzij nog niet in vooropgezet principe of theorie, dan toch reeds in practische practijk. Dit cynisme: niet-meer-in-den-mensch-gelooven, d.w.z. niet meer in den Verlosser gelooven, niet meer in de Verlossing gelooven, niet meer in het reëele heil van Genade en Waarheid gelooven, is practisch een der hoofdzonden van de fascismen, waardoor hun „heil" een volmaakt heidensch heil is. Juist in dit ongeloof zijn zij, tegenover het christendom, nu juist geen graad beter dan het door hen zoo verachte jodendom. (En het jodendom heeft dan toch nog altijd dit voor, dat het religieus gesproken, tenminste nog een verlosser verwacht.) De noblesse onder fascisten — en er i s persoonlijke noblesse daar, en zéér veel (dat moeten wij zoo vrij zijn goed in het gelaat te zien) de noblesse onder fascisten is dupe geworden van d i t cynisme. En dit cynisme kan nu juist alléén maar overwonnen worden ~ er is geen andere uitweg meer — dan door die hooger genoemde opnieuw verworven n a ï v it e i t. En deze is niet anders te verwerven dan door dien „geest van armoede over heel de linie, door die hygiëne van gansch het gamma onzer materiëele en geestelijke begeerten. 62 Wij zijn heden aan alle kanten ingesloten door de groote blauwe magneten van den leugen — die hemels-blauwe magneten van den leugen. „Om de immense kwantitatieve energieën van de meening der massa's en van hun hartstochten in beweging te zetten" moeten de nieuwe realisten der communismen en fascismen ( en daartegenover nu weer van den „weeromstuit" ook de oude realisten der compromissen) „de massa's op een steeds ruimere schaal ophitsen tot een hevige beroering van de ziel dezer hartstochten zelve , doorschouwt Jacques Maritain. „De overmoedige, onbevreesde leugen, de leugen, die zeker is van zichzelf, ferm als de kolonnen van Hercules, onverzettelijk als de rots van waarheid, wordt de kracht bij uitnemendheid waarop politieke formatie een beroep doet op de openbare meening . (par. 9). Maar het merkwaardige is, dat niet z ij óórzaak zijn van deze leugenmethode. De eerste óórzaak zijn WIJ, zoogenaamde „christenen". De anderen toch stellen slechts tegenover de zachte en schemerige leugen onzer eeuwige compromissen, thans de hèrde en ondoordringbare leugen der „afdoening : het volmèakte cynisme. Hiermede nu gaat men al onze geheimste materiëele en geestelijke begeerigheden uit de tenten lokken en inpalmen met de omhelzingen van dien „heer-lijken" hoogmoed die ons in den vorm (en het uniform) van virtueele eigenschappen en mannelijke deugden met „fierheid tegemoet komen. Dié „macht nu is veel geweldiger dan alle materiëele overmachten waarvoor het christelijk Europa van heden zulk een vrees blijkt te hebben. Want dié macht is de magneet die alle materiëele machten tót zich trekt. Dié macht is niet te ontkomen of te overwinnen met nog een paar jaartjes zelfverheerlijking en geginnegap. Neen, dié macht: het volmaakte cynisme, is slechts te overwinnen met de volmaakte Waarheid. Of : wij gaan er z e 1 f aan tenonder. 63 Het gaat er evenmin om, de communismen en fascismen in een zelfgenoegzame zelfverheerlijking, t e rz ij d e te gaan, waarmede wij slechts bewijzen : niet te zien, of niet te willen zien : de onvermijdelijkheid van de diepgaande veranderingen die de geschiedenis reeds voorgevormd heeft. Wij moeten niet denken dat wij het woelen en willen der lévende (levends te) geesten in Europa kunnen „bezweren met de fanfares onzer zelfverheerlijkingen wat harder te laten spelen. Het christendom ontkomt niet door de vlucht. Het kan zélfs niet ontkomen door een vlucht i n de fascismen. Het ontkomt überhaupt niet. Het wordt met de haren voor het gerecht van dezen tijd gesleept om te getuigen — te getuigen of het de Waarheid weet of niet, en of het de Waarheid bezit of niet, en of het de Waarheid naleeft of niet. Er helpen geen leugens meer, geen uitvluchten meer, geen compromissen meer. Ons ZIJN wordt geconfronteerd met zichzelf, onze daden aan onze leer. 64 Nimmer is er zooveel gesproken over „heerschen" als in dezen tijd — en nimmer is zoo weinig kenn i s van een wérkelijk heerschen aanwezig geweest. Nimmer ook hebben de heerschenden zwaarder materiaal noodig gehad om hun wil wet te doen zijn. Super-geesten van het fascistische genre mogen al voorzien dat de wereld spoedig nog slechts geregeerd zal worden door „enkele menschen, heerschers, met een natuurlijke wijsheid", het blijkt vooralsnog dat die „wijsheid in elk geval nog niet dién graad bereikt heeft, die beseft dat het ware heerschen, inplaats van zich slechts in die gummie stilte van den opgeheven knuppel te kunnen manifesteeren, in werkelijkheid vooral een innerlijke kracht is, een werkdadige invloed van het goede en wijze en sterke dat uitstraalt op den intellectueelen wil van den mensch. Maar de „volkswil wordt tegenwoordig gemakshalve niet meer als een realiteit beschouwd, feitelijk enkel en alleen omdat men inderdaad niet meer over een gezonde en reine tech- niek beschikt om dien wil naar waarheid te doen resulteeren en representeeren. Maar nog meer dan de reine techniek, is er een reine materie noodig, waaróver de m e n s c h, het volk, zich dient te kunnen uitspreken. En dit vooral wordt aan alle fronten en in alle partijen, met verblindend-demagogische programma's in de hand, over het hoofd gezien. Het is de meest cynische wedstrijd geworden : wié de gróótste demagoog is. O, „realisme" ! ! ! 65 Om over te mediteeren in den tempel der Armoede, aan het Kruis van een actief geduld : INTEGRAAL HUMANISME (het woord is van Maritain). Een catholieke partij ? „De dood zonder schoonheid noch leedwezen van het Duitsche Centrum is voldoende zegt Maritain — om aan hen die de essentiëele inconveniënten van die tweeslachtige conceptie die tot de verleden eeuw behoort, niet reeds zouden hebben bemerkt, duidelijk te doen uitkomen. Een catholieke politieke part ij, uit zichzelf en direct naar het stoffelijke geordend (voorzoover ze politieke partij is) en gespecifiëerd door den godsdienst (voorzoover ze catholieke partij is) loopt zoowel gevaar het goed van het catholicisme als der zielen in de zaken der wereld te compromitteeren. Ze loopt gevaar het geestelijke te verwereldlijken, te particulariseeren en te onteeren, den godsdienst te doen verwarren met het gedrag en de politiek van een part ij." (par. 5). „Een formatie die een omwerking van het sociale regiem volgens de beginselen van het integrale humanisme („positief christendom") wil doen rijpworden, zal een formatie van déze soort zijn . een politieke broederschap, die er geen aanspraak op zou maken om d e catholieken als zoodanig te groepeeren, noch alle catholieken, maar catholieken die dat bepaald begrip van het te volgen historisch ideaal en van de te gebruiken middelen hebben : en die er geen aanspraak op zouden maken om uitsluitend catholieken, noch zelfs uitsluitend christenen te groepeeren, maar al diegenen die zich in feite zullen willen toewijden aan die bepaalde historische onderneming. — Dat deze onderneming zelve onder de catholieke metaphysiek en onder de catholieke spiritualiteit zou ressorteeren en dat zij bijgevolg catholieke leiders zou vragen, is een andere kwestie. Zij moet zijn wat zij is, en dat op de meest volledige wijze. Daarna roept zij eiken arbeider van goeden wil tot het werk." (par. 5). 66 Wat wij opnieuw moeten leeren : niet en nergens vrees hebben voor de naakte waarheid. De waarheid is één, en daarom is de waarheid altijd héérlijk ,— ook al ontnuchtert ze. Ze opent opnieuw de schoonheid, ook al is deze verschrikkelijk — schrikwékkend schoon. De grootste vertroebeling van den geest is „de dingen slechts te zien — zegt Bossuet ' zooals wij ze graag willen zien, inplaats van ze te willen zien zooals ze z ij n". Waarom zullen wij bijvoorbeeld langer zwijgen over het verschrikkelijk geheim van Paus Pius X's dood, sinds de cryptographische archieven de misdaden van 1914 steeds duidelijker aan het daglicht brengen ? Wat bezitten wij aan die phrase, dat Paus Pius X gestorven is „van verdriet om het uitbreken van den oorlog , terwijl alle welingelichte kringen van Europa uit de documenten weten, dat Paus Pius X op de geheimzinnigste wijze omgebracht is geworden door zijn eigen kardinalen. Het is nuttig de nuchtere feiten : den grooten moed van dien Paus, te weten, om te beseffen in wat voor tijd en toestanden wij heden leven. Het bleek geen phrase van Paus Pius X, toen hij 2 Augustus 1914 des avonds om vijf uur in een audiëntie aan fransche monnikken die onder de wapenen moesten, op de hem gestelde vraag of de oorlog lang zou duren, zonder meer antwoordde : „Het is niet aan ons de dagen van dezen verschrikkelijken oorlog te tellen, onze taak is : er een einde aan te maken, en wel zoo spoedig mogelijk". En reeds 13 Augustus, den dag der inbezitneming van Luik, schreef Pius X eigenhandig (zonder verder acht te slaan op de afwijkende adviezen van den Staatssecretaris, Kardinaal Merry del Val) onderstaanden verschrikkelijken brief aan Keizer Frans Jozeph 1): Rome, 13 Augustus 1914. Aan Zijne Majesteit Frans Jozeph Keizer van Oostenrijk-Hongarije WEENEN. Persoonlijk Aan mijn allerlief sten zoon Frans Jozeph. Ik schrijf u thans niet als Paus, maar als vader, een vader die u liefhad als de liefste zijner zonen en die u vandaag nog méér bemint omdat ge de ongelukkigste der menschen zijt. Niet door tusschenkomst der kanselarijen, noch via de ambassadeurs heb ik u willen spreken, doch mijn hart wendt zich onmiddellijk tot üw hart. En uw vader, die Christus op aarde vertegenwoordigt werpt zich voor u op de knieën. Ik kus uw voeten, u smeekend dezen oneerlijken oorlog stop te zetten, deze verschrikkelijke ongerechtigheid, deze schande voor het Evangelie, de afschuwelijke vlek die den schoot van onze moeder de uwe en de mijne, onze Heilige Moeder de Kerk, besmeurt. O, zoon, die verdwaald zijt en bedekt met bloed, gedrenkt in de tranen der moeders, der weduwen en wezen, rood van het bloed der martelaren en bruiden Christi, der priesters die geen ander bloed l)~Üït de publicatie» van den cryptogr.pholoog Robert Boucard: „La Guerw cryptogrophique" - „Gringoire" 30.4/37 e.v. kennen dan dat van den Verlosser dat op het altaar stroomt voor het heil van uw ziel en de mijne. O tezeer beminde zoon, zie hoe ongelukkig ik ben. Ik kus de hand van die het bloed van mijn kinderen doet vloeien. Ik omhels uw voeten en ik laat u niet los vóór ge mij gezworen hebt den vrede te bevelen, gelijk gij den oorlog bevolen hebt. Gij hebt het bevel gegeven het kleine Servië te verpletteren, en reeds hebt ge België in asch gelegd. Ben ik niet de herder der lammeren ? Ik bemin ze nog meer dan de schapen, want hoe kleiner ze zijn, hoemeer ze een moeder noodig hebben. Per agoniam et passionem suam, per sanctam crucem suam, bij het bloedend zweet van Christus te Gethsémani, bij zijn doodstrijd die de mijne is in dit uur, bij dien gal waarmede Hij gelaafd werd, bij zijn voor ons doorboord Hart, bij zijne Mater Dolorosa, de uwe en de mijne, o zoon, zoon verstrikt in de netten van de hel door de leugens en de list der ketterij, heb medelijden met uw geestelijken vader, heb medelijden met uw ziel. Werp u in de armen van den Vorst des Vredes. Vrees niet, uw kroon te verliezen ; Hij die eeuwige kronen schenkt, ontneemt niet die voorbijgaan. De bliksems der Kerk zijn verschrikkelijk, gij weet het. Ik zal u niet treffen, want ik heb mijn leven voor u aangeboden. Eerder dan gestreng tewerk te moeten gaan, heb ik God gevraagd, mij van deze aarde weg te nemen. Op het feest van St. Joannes' Onthoofding zal ik met den Dooper zijn die tegen Herodes wist te zeggen : N o n 1 i c e t: het is niét geoorloofd. En mijn oogen zullen het licht der wereld niet meer zien. Maar waar ik u niet excommuniceer, daar zal de vervloeking van den Hemel zelve op uw hoofd wegen. Ik heb het dezen morgen in het Boek der Psalmen gelezen : ,,Hij heeft de vervloeking bemind en de vervloeking zal over hem komen. Ze zal als olie door zijn beenderen vloeien. Ze zal zijn gordel zijn". Ik zal dus uw slachtoffer zijn. Moge het t laatste zijn. Gijzelf zult mijn sententie uitspreken. Allerliefste zoon, ik zegen u vandaag, want nóg ben ik uw vader. Morgen zal het te laat zijn : gij zult vervloekt zijn. In de vrede van Christus en met de vergiffenis van zijn oneindige barmhartigheid. (qeteekend) PONTIFEX MAXIMUS PIUS X „Na verscheidene dagen vergeefs antwoord uit Weenen gewacht te hebben, besloot Pius X zonder dralen zijn plan uit te voeren, namelijk : zich persoonlijk naar het slagveld te begeven, tusschen de strijdende legers in, in pontificale kleedij, de tiara op het hoofd, voorafgegaan door zijn kardinalen, gardes-nobles, Zwitsers, kamerheeren, gevolgd door heel zijn pauselijk Hof. (Wat ? — meende hij tegenover de zich heftig verzettende kardinalen — waren de processies met het Kruis voorop dan alleen maar goed om in tijd van vrede door paisible dorpjes te zingen, of zijn ze niet veel eerder bestemd om metterdaad de rampen af te weren die een gansche christenheid ontvolken !) ,,Pius X blijft bij zijn plan : zijn opperherderlijk Statiekruis midden op het slagveld te planten en te roepen tot alle menschen van goeden wil het onsterflijke woord van Christus : „Steek uw zwaard in de schede, want wie zich van het zwaard bedient, zal door het zwaard omkomen." „18 Augustus 1914 ontbiedt Pius X ten einde raad Kardinaal Ferrata bij zich en laat hem door een geheime deur in zijn privé-appartementen. Zij omhelzen elkander. Ferrata is het met Pius X innig eens, dat indien een geste den vrede zou kunnen brengen, ook al zou die geste ietwat theatraal schijnen, deze geste tot eiken prijs beproefd moet worden. „Nauwelijks heeft Ferrata plaats genomen om het dictaat der orders van Pius X op te nemen, of Kardinaal Merry del Val, de officiëele Staatssecretaris, ongetwijfeld langs andere zijde ingelicht over dit onderhoud buiten het protocol, stoot plotseling de deur open. Merry del Val gaat recht op Ferrata toe. Deze laatste staat op, buigt diep voor den Staats- secretaris, en wil reeds naar de deur gaan, doch Pius X, met een zoo bevelende stem als men nog nimmer van hem vernomen had, beval Ferrata zijn plaats te hernemen. Merry del Val verbleekt en zegt vervolgens : — Dan ben ik het die mij moet verwijderen. Wilt mijn ontslag aanvaarden. — Ik aanvaard het! roept Pius X. „Den nacht die volgde op het ontslag van Kardinaal Merry del Val als Staatssecretaris werd Pius X na een vroegtijdig ontbijt door hevige en onverklaarbare pijnen aangegrepen. Den volgenden avond, 19 Augustus, om acht uur, begon zijn doodstrijd. En precies 20 Augustus gaf hij (naar zijn eigen voorspelling — herzie den brief aan Keizer Frans Jozeph) zijn ziel aan God. „De geneesheeren Marchiafava en Amici hebben verklaard : ,,Wij kunnen geen enkele diagnose vaststellen". „Inmiddels riep Kardinaal Ferrata door heel Rome : „Men heeft zijn Heiligheid vermoord !" (Hetgeen overeenkomt met wat het eenvoudige volk rond het Vaticaan nog steeds vertelt en waarom ditzelfde volk, waarin Gods stem spreekt, nog jaar-in, jaaruit, d a g e 1 ij k s versche bloemen brengt op het graf van Pius X onder den St. Pieter.) „Maar dien kreet heeft Ferrata niet straffeloos geroepen. 20 October 1914 schreef Ferrata eigenhandig een condoleance-brief aan de familie van Albert de Mun, terwijl zijn kamerdienaar, Baldini, hem een kop koffie bracht. Nog had Ferrata zijn koffiekop in de hand, toen hij door verschrikkelijke brakingen werd aangegrepen. Reeds den volgenden avond om vijf uur overleed hij. Het onderzoek bracht uit, dat er in de keuken een bocaal gebroken was, waarmede de t o e v a 11 i g e aanwezigheid van fijngesplinterd glas in den suikerpot van den kardinaal „verklaard" werd. Een ondubbelzinniger verklaring bleek inmiddels de overhaaste vlucht van den kamerdienaar Badini . (Volg : „Les secrets du chiffre par Robert Boucard). De ontdekking van deze dingen moge „verschrikkelijk zijn. Maar verschrikkelijk schóóner is hiermede onze wetenschap geworden van Pius X's groote en grootmoedige en moedige heiligheid. En daarnaast: veel verblindende illusies vallen als ieege en holle phrasen uiteen. Wij weten dat het Vaticaan als politiek en diplomatiek apparaat niets met 'spausen onfeilbaarheid heeft uit te staan. Maar wij weten óók, en klaarder thans hoe ditzelfde Vaticaan den Paus verhinderen kan zijn onfeilbaarheden u i t te spreken, ja, heel zijn opperherderlijk ambt uit te oefenen. De Voorspellingen van La Salette naderen snel. Als rollende raderen razen de rampen aan. En de tijd staat voor de poort dat de opvolger van Petrus zich zal moeten verlossen uit een hol van hyena s. Alleen een werkelijke Armoede, een Heilige Armoede, door Christus gepredikt, kan hier de Kerk verlossen. 67 Wij hebben reeds vele geslachten lang onze ergste zwakheden gecultiveerd en gevleid, en ons volgestopt met de meest onware en verblindende illusies. En overal waar een ontwaakte wil, die klaarheid wil, ons onze illusies voor den neus wegneemt, daar schreeuwen wij van alle kanten dat het ,,niét-waar zal zijn. Wij willen zelfs de feiten dreigen en smeeken om als 't u belieft niét-waar te zijn, opdat wij ongestoord kunnen blijven voortsluimeren en voort-vegeteeren in dit niet-leven van aangename en verdoovende illusies. Het sluimert zoet op de zachte kussens van oude en nieuwe illusies. Docht eerst z ij weten heden te waken, die er niet tegen opzien om in dezen tijd desnoods „zelfs geen steen" meer te hebben waarop zij hun hoofd te rusten kunnen leggen — zelfs geen steen zichtbare steun, uitkomst, vriendschap en ideaal meer, dan den onzichtbaren God alleen. 68 Wie innerlijk nog bang is zijn „schoonste illusies" te verliezen, weet nog niets van de onnoembare en onuitsprekelijke SCHOONHEID der naakte waarheid en weet nog niet hoe wij door oude en nieuwe „machthebbers met illusies worden volgestopt, niet alleen om juichend te kunnen slapen, maar om zelfs slapend te kunnen juichen. En neen, dit is geen wetenschap uit „pessimisme" (gelijk de zooveel honderdduizend illusionisten van deze maatschappij het gretigst willen aannemen), doch het is een wetenschap die opwiekt uit heel de diepevreugde van een onuitsprekelijke naaktheid. Driewerf gezégend de dieven die (kwaadaardig of goedaardig) ons heden berooven van onze „schoonste" illusies. Eenmaal gezegend voor God, eenmaal voor henzelf en eenmaal voor ons. Maar.... wij hebben zulk een vrees, om een tijd lang, of misschien een heel leven, alleen te moeten staan. Doch wat beteekenen zelfs duizend levens alléén staan, vergeleken bij de onverwoestbare ondeelbaarheid der Waarheid ? O, opnieuw durven naakte graankorrel te zijn, bezittend in zich dien van God verkregen schat van het eetbare brood — opnieuw deszelfs nobele sterven aan te gaan om opnieuw te ontkiemen 69 Het woord is aan Maritain. In herboren gewetens wordt heden ook een groote behoefte gevoeld aan evangelischer strijd- middelen, maar welker practische geduchtheid van kracht men nog altezeer in ons Westen onderschat. Hierover nu zij eens in het nederlandsch het woord gegeven aan Jacques Maritain : „Christenen, die u met goed recht revolutionnairen gevoelt, maar die niet genoeg revolutionnairen zijt (want gij gelooft nog aan veel menschelijke fabels, en de ware revolutionnair is hij die slechts gelooft in God), gij zwakke lammeren, boven wie het mes reeds geheven is en die tracht te blaten, ziet toe, met welke vijanden gij te doen hebt, en vraagt u, of het ook maar denkbaar is dat gij ze verslaat met hün wapenen", (par. 10). „De kracht die slaat, strekt tot vernietiging van het kwaad met behulp van een ander (physiek) kwaad aan de lichamen aangedaan. Vandaar zal het kwaad, hoe gering ook, nog doorgaan van den een naar den ander, en dat zonder einde, volgens de wetten van de overgankelijke werkzaamheid. Want de getroffene, tenzij deze den ontvangen slag begrepen en geaccepteerd heeft — hetgeen zeldzaam is en juist afhangt van de zielssterkte — de getroffene zal reageeren met vormen van min of meer geniepig kwaad. De kracht der middelen van vrijwillig lijden en geduld daarentegen, de kracht die verdraagt, strekt tot vernietiging van het kwaad door het te ontvangen en het uit te putten in de liefde, het absorbeerend in de ziel in den vorm van toegestemde smart. Daar komt het kwaad tot stilstand, gaat het niet verder dóór . „Aldus blijft de kracht die slaat, en die, waar die noodzakelijk is, waar die goed is, het kwaad niet belet te groeien en het tegenhoudt, blijft die kracht nochthans onbekwaam het kwaad uit te dooven, en is die kracht uit zichzelf minder sterk en minder volmaakt dan de kracht die verdraagt. Deze laatste toch is inderdaad, wanneer zij „geformeerd" is door de liefde, uit zichzelf instaat het kwaad uit te dooven dat de vrije krachten niet ophouden in de wereld voort te brengen. Men begrijpt, dat deze kracht die verdraagt, van nature een beter verlossingsinstrument is", (par. 15) „De te verdragen middelen van den moed zijn het eigendommelijke der „sterken onder de sterken." Zij trekken hun macht uit datgene juist wat in heel de natuur het meest weerstaat, uit een niets dat een universum is, uit de onzichtbare persoonlijkheid". „De andere middelen trekken hun macht uit hetgeen de persoon evengoed dienen als verdrukken kan, uit de energieën van het materiëele universum, uit de wereld van de quantiteit". „En ongetwijfeld kunnen zoowel de middelen van geduld als de middelen van strijdlustigheid evenzeer voor het kwaad worden aangewend als voor het goed (er zijn martelaren van den duivel). Maar er is dit merkwaardige, dat het maximum van macht waartoe in zich de middelen van geduld strekken, gelegen is in de souvereine vrijheid van een géést, die superieur is aan alle vreeswekkendheden van de natuur en van den dood, en (in dit maximum) vereenigd is met het vuur van de ongeschapen heiligheid." (par. 14) „Het is nuttig hier het getuigenis te onderzoeken dat GANDHI heeft bijgedragen. Dit getuigenis is bijzonder beteekenisvol voor de christenen, aan wie het waarheden herinnert die zij tot zending hebben vruchten te doen voortbrengen. Het voorbeeld van Gandhi is geëigend ons beschaamd te maken. Niet dat dit voorbeeld zonder critiek of voorbehoud aanvaard moet worden. Maar het is bedroevend, catholieken te hooren spreken over Gandhi met een misprijzende lichtzinnigheid, en een zoogenaamde weldenkende pers hem te zien bedekken met sarcasmen en spotternijen." (De eenige eigenlijke fout van Gandhi is namelijk, dat hij op een absolute manier het gebruik van alle stoffelijke middelen bij voorbaat veroordeelt en uitsluit), (par. 12) „Maar zou de techniek van Gandhi, geheel ophoudend exclusief te zijn, niet haar waarheid behouden? Verbeterd en geheel toepasselijk gemaakt, kan men zich afvragen of deze techniek niet, gelijk hijzelf het zoo dikwijls verklaard heeft, zou kunnen worden toegepast zoowel in het Westen als in het Oosten, m en er den stoffelijken strijd om de menschelijke persoon en de vrijheid kunnen hernieuwen." (par. 13) ,,De in 1920 door Gandhi zelf geredigeerde uitleg der leer van de Satyagraha geeft ons een authentiek exposé van deze in den loop van een dertigjarige ervaring meer en meer uitgewerkte leer. Men zal er zien dat, indien zij al verkeerdelijk (ongetwijfeld grootendeels onder den invloed der ideeën van Tolstoï) elk gebruik van het dwangmiddel (verward met het geweld) verwerpt, zij daartegenover bevestigt op een wijze die in elk geval noopt om zich ernstig de kwestie te stellen, de waarde (als middel van politieke en sociale actie) van de „kracht der liefde" of „kracht van de ziel" en van de „kracht der waarheid : het geduld en het vrijwillig lijden, „de opvordering van de waarheid, niet meer door het toebrengen van lijden aan den tegenstander, maar aan zichzelf , zijnde „het wapen der sterken onder de sterken". „De Satyagrahiis slechts afhankelijk van zichzelf. Hij verlangt niet de toestemming van den tegenstander alvorens te kunnen optreden. In waarheid geeft hij eerst zijn volle schittering wanneer de tegenstander weerstaat. Hij is dus onweerstaanbaar. Een Satyagrahi weet niet wat mislukking is, want hij strijdt voor de waarheid zonder er zijn krachten te verliezen. De dood in den strijd is een bevrijding, en de gevangenis een wijd-geopende poort naar de vrijheid.... En daar een Satya- «n g r a h i nimmer kwaad doet aan zijn tegenstander, en altijd een beroep doet hetzij op zijn verstand, door argumenten zonder ruwheid, hetzij op zijn hart door het offer van zichzelf, isdeSatyagraha tweemaal gezegend : ze zegent hem die haar in toepassing brengt en hem tegen wien ze in toepassing wordt gebracht " (Denken wij ons éven in, hoeveel juister en machtiger en klaarder wij zóó met de leer van Christus, met het Evangelie, met de Bergrede konden doen, konden léven, strijden, zégenen!) Dat men dus recht geve aan Gandhi, niet zonder zijn tekortkomingen op te merken." (par. 13 en 14). „De originaliteit van Gandhi is geweest: de middelen van geduld en van vrijwillig lijden afzonderlijk te nemen en ze systematisch te organiseeren in een bijzondere techniek van politieke activiteit . „Misschien zullen mannen die verknocht zijn aan de geestelijke waarden (en die overigens door de westersche civilisatie en vooral door de catholieke Kerk beveiligd zijn gebleven voor een valsch idealisme en mysticisme) tegen wil en dank (hetzij op de manier van Gandhi, of op een andere manier die uit te vinden blijft) naar een oplossing van dezen aard gevoerd worden. En dit omdat de stoffelijke strijdmiddelen (hetzij deze naar de handen van hun vijanden gegaan zijn, hetzij dat ze hen nog slechts door de zonde de overwinning kunnen verzekeren) voor hen minder en minder den eersten rang kunnen behouden. Wellicht dat aldus nieuwe methoden van politieke activiteit ontdekt worden", (par. 15) ,, Dat men zich een politieke broederschap indenke van mannen die besloten zijn om onder verschillende modaliteiten (voor zooveel zij hun toevlucht moeten nemen tot strijdmiddelen) de methoden te hernemen getransponeerd in de tijdelijke orde — der christenen van vroeger en der apostelen van alle tijden. Zij gebruiken vóór alles middelen van organischen opbouw, zich moeite gevend bijvoorbeeld, wat er ook voor partij disputen voor de regeering van den Staat zijn, in het volk organen en nieuwe methoden te scheppen van politiek en economisch leven. Verwijzen wij hier als zeer bijzonder voorbeeld naar de merkwaardige poging van kolonisatie der aarde, die zich heden afteekent bij de engelsche distributisten. Zij gebruiken niet alleen alle gewone middelen die de wet tot hunne beschikking stelt en die eigenlijk gezegd geen strijdmiddelen zijn, doch zij maken wanneer het moet den strijd met het vrijwillig lijden. Zij brengen de armoede in practijk, zij accepteeren de onteerende pijnen, zij loopen er op vooruit, roepen de waarheid uit, gelegen of ongelegen, in bepaalde gevallen weigerend mede te werken aan het civiele leven of initiatieven nemend t e r z ij d e de wetten, niet om den Staat te ontwrichten of hem in gevaar te brengen, maar om de afschaffing van een onrechtvaardige wet te verkrijgen, om te getuigen voor een recht, om veranderingen op te dringen die de rede als noodzakelijk erkend heeft, om beetje voor beetje de transformatie van het tijdelijk regiem voor te bereiden, tot op het oogenblik waarop de charge ervan in hun handen zal kunnen vallen. Al deze zichtbare daden zijn voor hen slechts punten van vereffening en van onderzoek van een geestelijk leven, georiënteerd naar de volmaaktheid van de ziel. In het v o 1 b r e n g e n daarvan, in het met geduld ondergaan van de slechte behandelingen die men hen aandoet, trachten zij zonder haat en zonder hoogmoed te blijven. Zij oefenen een strenge controle op zichzelf uit, teneinde nimmer in gebreke te blijven aan de rechtvaardigheid, niet toestaande dat de leugen of iets wat den mensch degradeert hun actie zou komen besmeuren" (en hoeveel politieke leugens, zelfs goedgepraate, zoogenaamde noodwendige leugens worden er in de parlementarismen, communismen en fascismen verkocht, elke dag en elke gelegenheid opnieuw !) „Zij hebben werkelijk degenen lief tegen wie zij strijden, zooals zij werkelijk degenen liefhebben vóór wie zij strijden. Al het kwaad dat men hen aandoet, wordt verslonden in hun liefde. Alvorens naar buiten te getuigen tegen het kwaad, heeft de liefde het verbrand in hun hart. Hun kracht is groot op de wereld, want terwijl zij ongerechtigheid lijden in dingen waarin de ongerechtigheid vroeg of laat moet worden gewroken op de aarde, verplichten zij om zoo te zeggen de souvereine Macht om te strijden voor hèn. Want zij stapelen op het hoofd van hun vijanden vurige kolen van liefde, die het slechte willen verteeren of het kastij- den. Want de energie van de liefde is een uitstralende energie, die de menschen overtuigt en meesleept". ..Aan wie onzen tijd beschouwt, kan de energie van den haat meesleepender lijken, maar naar waarheid is de partij niet gelijk". „Velen worden van geestdrift vervoerd te strijden met de wapenen van liefde en geduld. Wijl dergelijke middelen echter correspondeeren met een verheven graad van de deugd van sterkte, zijn de meeste menschen niet instaat er uit zichzelf zich meester van te maken, maar ze kunnen worden onderwezen en geleid. En hiervoor zouden misschien eenige heldhaftige zielen voldoende zijn." „Ook wel is men slechts voorzichtig bij wijze van illusie, wanneer men vreest om aan de menschen vóór alles moeilijke dingen te vragen. De paradox van de menschelijke natuur is echter, dat zij, vol zwakheid en misère, zich nochthans gemakkelijker overdraagt op het bóvenmenschelijke dan op het menschelijke". „De jonge burgerlijke revolutionnair brengt in de revolutie de eischen van snel welslagen en een bedrijvig positivisme mee, dat hij heeft overgehouden uit de gewoontes van zijn klasse. Maar de armoede bereidt vóór om de geheime werkzaamheid te begrijpen van de middelen van geduld en van den moed om te verdragen", (par. 16) 70 Een beetje meer geweten en zelfkennis dan de stem van onze „eigen" krant, en wij zouden reeds vóór alles vermijden, om bijvoorbeeld de communismen in dezelfde termen aan te vallen als de burgerlijke reacties dat plegen te doen. Immers, de communist! sche objectie houdt onmiddellijk op objectie te zijn waar de i n h o u d van ons Evangelie begint. Daarom is de waarachtige, dus in-staat-van-leven zijnde christelijke objectie van onvergelijkelijke waarde. Maar onze hedendaagsche christenen maken geen christel ij ke objecties meer, doch alleen maar óf burgerlijke reacties, óf fascistische reacties, precies gelijk de anderen. 71 Wat in laatste instantie het „mystieke" succes van de communismen en fascismen verklaart, is die uitgesproken, concrete en onmiddellijke wil om ALLES te veranderen. In den franschen tekst van de communistische „Internationale , dit Onze Vader der atheïsten, gelijk Merejkovsky opmerkt, staat een diep woord, een alles-meesleepend woord : „Du passé faisons table rase" : laten wij met het verleden gedane zaak maken. Maar zóó is ook Christus' Bergrede begonnen „gedane zaak met het verleden" te maken : „Gij hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is maar Ik zeg u „wie zegt „dwaas", zal strafbaar zijn " „geen weerstand te bieden aan het onrecht, maar als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe" ; „wil iemand u het onderkleed nemen, laat hem ook den mantel" ; dwingt iemand u duizend schreden, ga nog tweeduizend" ; bemint uw vijanden en bidt voor wie u lasteren en vervolgen" ; Maar wij b e g r ij p e n daar niets van, wij vinden dit „naïf", wij beseffen heelemaal niet de „tweemaal gezegende" kracht van elk dezer handelingen, noch de dubbele klap van een niet-wéergegevene. „We zijn te s 1 i m geworden om goede menschen te kunnen zijn", zegt Jeanne van de Putte. „Faisons table rase ", óok met al onze heidensche s 1 i m h e i d j e s van vandaag. Naakt en naïf zijn éérste voorwaarde om de diepte van de Bergrede te verstaan. 72 Exaltatie ? — Meenen wij dan soms de materialistische exaltaties dezer eeuw te overwinnen met onze gezonde blonde „redelijkheden", met onze menschelijke wijsheidjes ? De exaltatie der verdoemenis kan alleen verslagen worden met de exaltatie der gelukzaligheid. Aartsengel tegen Aartsengel. Heilige tegen Beest. Naïviteit contra Cynisme. Zegt Maritain niet ergens dat in de huidige wereld nog slechts twéé categorieën kunnen leven: Heiligen en Beesten ? Dit is het meest wijze wat een wijsgeer vandaag ooit heeft kunnen zeggen. COLOPHONE Dit boek werd gedrukt in opdracht van HET ZUIDELIJK UITGEVERSBEDRIJF „DE CHRISTOPHORE" te Gennep in het voorjaar van 1938. Van denzelfden schrijver verscheen reeds : HET MES ZWARTE VERZEN ANTI HOMO DE GELOOFSOVERTUIGDE BEWEGING PARALYSE EX PARADISO (uitverkocht) MARIANAPOLIS (uitverkocht) NEO-COMMUNISTEN (tweede druk) EUROPEESCHE JEUGD (tweede druk) DE BISSCHOP (tweede druk) NIEUW LAND (tweede druk)