De Rijksweg, de Maasbrug, de Rivier de Maas en de stad Grave vanuit de lucht. •, Luchtfoto K.L.M. OUDE GRAVURE MET DE STAD GRAVE. GESCHIEDENIS VAN GRAVE Geschiedenis van Grave DOOR Fr. M. THEOD. ROELOFS met toevoeging van volledige gegevens en aanwijzingen over de nog bestaande merkwaardigheden in de stad Grave UITGAVE VAN Graafsche Drukkerij Wed. A. Verhaak N.V. (VOORHEEN Fa. A. F. G. VAN DIEREN) GEGRONDVEST 1792 Voorwoord Deze geschiedenis heeft volstrekt geen pretentie’s. Het is geen vrucht van jarenlange bronnenstudie, doch wil slechts in algemeene kring bekend maken, wat men tot dusver weet over de geschiedenis van Grave, de vroegere sterke vesting aan de Maas. Veel blijft er nog te onderzoeken, op tal van punten bestaat nog twijfel, voortgezette bronnenstudie zal steeds weer nieuwe feiten aan het licht brengen, of die onder een ander oogpunt doen beschouwen. Toch zijn de vaststaande gegevens nu reeds zoo belangrijk, dat het ons nuttig scheen, daarvan een populair overzicht te geven. Wij steunen in hoofdzaak op: Hendrix’ Geschieden Aardrijkskundige beschrijving der stad Grave; Op Paringet, Memoriaal of de stad Grave en den lande van Cuijk; op Wap, Geschiedenis van het land en der Heeren van Cuijk; op Sabron, de blokkade van Grave in 1813 — 1814 en Snoeck, Verhaal van het Blocus en overgave der vesting Grave in den aanvang van den jare 1814; op de Geschiedkundige schets door Pater Cyrillus, Minderbroeder Capucijn, De Minderbroeders Capucijnen, en de stad Grave, en Schutjes, Geschiedenis van het Bisdom ’s-Hertogenbosch. Ook hebben wij verschillende artikelen in tijdschriften en couranten geraadpleegd, zooals de belangrijke bijdrage van Mgr. Dr. Th. Goossens, Willem van Oranje, Heer van Grave, Historisch Tijdschrift, 12e Jaargang en Alberdingk Thijm, Verspreide Verhalen, Het Begijnenklooster te Grave en zijne stichteresse. Nog zijn er verschillende gegevens ontleend aan het Gedenkboek bij gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het R. K. Blindeninstituut „St. Henricus” te Grave en Van Dinteren, Zilver en Zegen, de missie-Congregatie van Pater Berthier 1895-1920. Zeer belangrijke mededeelingen mochten wij nog ontvangen van den Geneesheer-Directeur van het Rijkskrankzinnigengesticht, Dr. J. A. van Trotsenburg, van het Gesticht De Wijnberg en van mijn Confrater, Prater Paulinus, oud-Hoofd van de R. K. Jongensschool. Aan hen allen daarvoor mijn oprechten dank. Moge deze bescheiden poging iets bijdragen om de belangrijke historie van Grave meer bekendheid te geven. Fr. M. THEOD. ROELOFS. L. S. Met vreugde begroet ik deze uitgave, een beknopte samenvatting van feiten en gegevens betreffende Grave. Het is een boekje zonder eenige pretentie. De geschiedenis dezer stad is over zoovele geschiedboeken verdeeld, dat de behoefte werd gevoeld, deze in een kleine uitgave samen te vatten. Hoe dikwijls wil men iets weten over de eerste jaren der stichting van Grave, een vluchtig overzicht over de vroegere oorlogsjaren, de verhouding dezer stad met het Huis van Oranje. Men zoekt gegevens over kerken, gebouwen en gestichten. Deze kleine handige uitgave geeft ze U. Grave is weder garnizoensstad geworden. Dit feit is een vervolg op de oude geschiedenis van Grave. Moge de toekomst echter voor deze oude stad niet meer verstoord worden door oorlogen of belegeringen, maar moge de geschiedenis later boeken een krachtige wederopbloei dier stad. Dat zij, die belangstellen in deze plaats en hare geschiedenis in deze gids een overzichtelijke handleiding vinden. Grave, 9 Juli 1938. L. J. J. M. FICQ. Burgemeester van Grave. 1. De vroegste geschiedenis van Grave Reeds in den Romeinschen tijd Was Grave en omgeving bewoond. In Escharen heeft men zelfs praehistorische, gepolijste steenen bijlen gevonden, en ook enkele Romeinsche munten. In die dagen liep van Nijmegen een weg naar het Zuiden, die op enkele plaatsen teruggevonden is als een met een dikke laag. grint verharde baan. Waar die weg de Maas overging, ligt Cuijk, dat blijkens de belangrijke vondsten in Romeinsche graven in de tweede eeuw een niet onaanzienlijke plaats moet zijn geweest, waarschijnlijk van militair belang. Na den dood van Karei de Groote werd zijn rijk in een aantal grootere en kleinere staten verdeeld. Reeds in het midden der 9e eeuw was het land van Cuijk een graafschap. Door verschillende geschiedschrijvers van naam wordt Herman II, graaf van dat gewest voor den stichter van Grave gehouden. Floris, de broer van Dirk VI van Holland, begaf zich in 1133 naar het Utrechtsche gebied om daar met een familielid van Bisschop Andreas te huwen. Hij slaagde daarin niet gemakkelijk, want Herman van Cuijk en zijn broer Godfried verzetten zich tegen dit huwelijksplan. Er ontstond een strijd, die zich niet tot een familiegeschil beperkte. Ook Dirk van Holland steunde de wenschen van zijn broer. Hun oom, Keizer Lotharius, schijnt in dat complot betrokken te zijn geweest. In ieder geval stelde hij later den Bisschop in het ongelijk. Wel gelukte het den Heer van Cuijk den dapperen Floris te overvallen en te dooden, maar met de hulp des Keizers werden nu Utrecht en het land van Cuijk door de Hollanders verwoest en geplunderd. Herman en zijn broer werden in den rijksban geslagen. De keizer verklaarde hen van hun rechten op de heerlijkheid vervallen en ontnam hun zelfs den grafelijken titel. Het land van Cuijk moest het voornamelijk ontgelden. De bewoners werden uitgeplunderd, hun bezittingen verwoest, velen zélfs gedood. Het kasteel der grafelijke fa- milie te Cuijk werd tot den grond toe afgebroken en Herman uit zijn gebied verdreven. Na den dood van Keizer Lotharius in 1137 werd het geschil bijgelegd. De Heer van Cuijk moest de opperheerschappij van Holland erkennen en als zoenoffer voor den dood van Floris het klooster Mariënweerd bij Kuilenburg rijkelijk begiftigen. Sommige schrijvers beweren, dat de Heer en van Cuijk reeds voor de verwoesting van hun gebied een kasteel te Grave bezaten, dat zij na de verzoening van Graaf Dirk gingen bewonen en bij die gelegenheid het gerecht overbrachten naar hun nieuw verblijf. Waarschijnlijk is dit niet, want men kan zich moeilijk voorstellen, dat bij de verwoesting van het land die burcht gespaard bleef. Anderen zijn van meening, dat Herman van Cuijk, na zijn verzoening met Graaf Dirk opnieuw in het bezit kwam van zijn vroeger gewest en bij die gelegenheid het recht verkreeg een klein gedeelte daarvan te mogen afzonderen, om daarop ’n nieuw verblijf te stichten, dat hij en zijn nakomelingen als allodiaal goed mochten blijven bezitten. Al hadden de bewoners van het land van Cuijk en die van Grave niet dezelfde rechten, toch is het zeker, dat beide gebieden steeds door één Heer werden bestuurd. Het kasteel te Grave had een Kapel, die aanvankelijk ook door de bewoners uit den omtrek werd bezocht. De bevolking was sterk toegenomen sedert de heeren van Cuijk zich aldaar hadden gevestigd. Wij lezen' dan ook in „Henri I Duc de Brabant”, dat reeds in- Januari 1233 aan Grave privileges werden verleend. Waarschijnlijk heeft men daardoor het stadsrecht te verstaan, want uit andere gegevens blijkt, dat die plaats reeds voor 1290 in het bezit daarvan was. Vanaf die tijd had zij dus eigen bestuur en rechtspraak. Een der voornaamste begunstigers der nieuwe stad was Jan I, die van 1265 tot 1308 het land van Cuijk bestuurde. Aan hem dankt zij het Catharinagasthuis. In 1285 liet hij de stad versterken, want hij was bevreesd voor een beleg van den graaf van Gelder, die toen in oorlog was met Brabant. Wat hij gevreesd had, geschiedde. Nog in hetzelfde jaar verschenen de Gelderschen voor de stad Grave. Gelukkig kwam er hulp opdagen en de vijand moest aftrekken na een nederlaag te hebben geleden. Reeds onder Jan I móet Grave een plaats van beteekenis geweest zijn, waarin de handel bloeide, wat vooral aan hem te danken was. Hij wist in 1290 van Floris V voor haar burgers tolvrijheid te bekomen in geheel Holland en Zeeland. Een nog grootere gunst schonk hij kort voor zijn dood in 1308 aan Grave en het land van Cuijk. Op Zaterdag na Paschen van genoemd jaar verleende hij de bewoners zijner beide gebieden het vrije gebruik der gemeentegronden, grenzende aan Boxmeer en het land van Herpen. Dit voorrecht was voor hen van de grootste. beteekenis, vooral voor de minder gegoede landslieden, die voor hun vee die uitgestrekte gronden als weiland konden gebruiken. Jan I werd door zijn zoon Otto opgevolgd, die in 1320 al de voorrechten bevestigde, door zijn voorgangers aan Grave verleend. Hij beloofde zelfs ze nog te vermeerderen. De schepenen der stad kregen het uitsluitend recht om vonnissen te vellen, op voorwaarde, dat de burgerij ingeval van oorlóg onder zijn banier zou strijden. Hij zou voor hun uitrusting zorgen, terwijl ook van hen geen schatting gevorderd werd. Dat het land van Cuijk, de stad Grave uitgezonderd, in die dagen een leen was van de Duitsche vorsten, blijkt uit een leenbrief van Keizer Lodewijk uit het jaar 1323. Om geldgebrek was Otto van Cuijk in datzelfde jaar verplicht zijn allodium, de stad Grave, met al hare voorrechten af te staan, aan den Hertog van Brabant, maar ontving het als leengoed terug. Hiervoor werd hem een aanzienlijke som gelds uitbetaald. Grave was nu een leen van Brabant. Tijdens het bestuur van heer Otto bloeide in de stad de wolindustrie, die hij door privileges begunstigde. Jan III, heer van Cuijk, leidde een verkwistend leven. Om die reden was hij reeds in het tweede jaar van zijn bestuur genoodzaakt de stad Grave en de heerlijkheid Cuijk te verkoopen aan Jan van Wijtveld, die zich echter niet hield aan de gesloten overeenkomst, wat een strijd tusschen beiden ten gevolge had. Het gelukte den heer van Cuijk op zekere nacht met gewapend krijgsvolk in Grave te komen. De burgers kozen aanstonds zijn zijde en gezamenlijk vielen zij hun tegenstander aan. Wijtvliet verloor het leven en zijn strijders moesten de stad verlaten. Een overeenkomst werd gesloten met Johanna, hertogin van Brabant, en heer Jan kreeg opnieuw zijn voorvaderlijke goederen. Na zijn dood kwam aldaar heer Wenemer aan het bestuur, die in September 1382 alle rechten der burgers van Grave bekrachtigde. Ook wist hij van den hertog van Gelder voor hen tolvrijheid in geheel zijn gebied te verkrijgen. Uit dat privilege blijkt, dat zij reeds lang diezelfde voorrechten genoten in alle gewesten, die tot Brabant behoorden. Hieruit kan men met recht besluiten, dat in die dagen de handel voor de burgerij van Grave een voornaam middel van bestaan was. Tijdens de regeering van Wenemer van Cuijk ontstond er een twist tusschen Willem van Gelder en Johanna van Brabant over het bezit van Grave. Waarop Gelder zijn aanspraken grondde is niet duidelijk. Volgens Nijhoff is het niet onwaarschijnlijk, dat Wenemer, om zich een bondgenoot te verschaffen, aan Willem zijn heerlijkheid heeft overgedragen. Indien dit zoo is, dan wordt het duidelijker, waarom Johanna van Brabant in 1385 van hertog Willem de ontruiming van Grave verlangde. Hieraan werd niet voldaan en daarom begon een strijd om het bezit der vesting, waarin van vuurwapenen werd gebruik gemaakt. Hertogin Johanna, die op de hulp van Bourgondië kon rékenen, legde een sterke bezetting in ’s Hertogenbosch en liet vervolgens haar leger naar Grave optrekken. Dit geschiedde op 8 October in het jaar 1386. Dirk ,van Appeltern en Jan van de Velde, die in de stad het bevel voerden, sloegen eiken aanval der belegeraars af. Het gelukte aan een zekeren Van Heetveld, met enkele onverschrokken krijgers de muren te beklimmen, maar hun voorbeeld vond geen navolging. Zij werden naar beneden geworpen en vonden den dood in de grachten. Hierna deden de Brabanders geen aanval meer, maar bleven om de stad liggen en sloten haar steeds nauwer in. De hertog van Gelder riep de hulp in van zijn schoonvader, graaf Albrecht van Holland en verzocht hem. als bemiddelaar op te treden. Dit geschiedde en Johanna kwam weer in het bezit van Grave. Tevens werd bepaald, dat Wenemer van Cuijk in zijn waardigheid zou worden hersteld. Weldra bleek echter, dat Gelder zich niet aan de gesloten overeenkomst hield. Opnieuw werd er te ’s Hertogenbosch onderhandeld en Grave als een vroeger allodium der heeren van Cuijk aan Johanna toegewezen. De woelzieke hertog van Gelder brak toen de besprekingen af en wederom begon de strijd. De hertogin werd geholpen door Bourgondië en Frankrijk, de koning van Engeland koos de zijde van Gelder. Hertog Willem zag wel in, dat Grave weer zou belegerd worden en liet daarom de stad versterken en zond zijn dapperste soldaten derwaarts. Ook in Brabant werden alle mogelijke toebereidselen gemaakt, ’s Hertogenbosch was de algemeene wapenplaats. Edelen, heeren en ridders in grooten getale verzamelden zich daar. Ongeveer 40.000 strijders telde het leger, onder bevel van Reinoud van Valkenburg, Jan van Polanen en Hendrik van Bautersen, ridders van beproefde dapperheid. Stormtuigen en werpgeschut, steenbussen, kogels, pijlen en een groote voorraad van levensmiddelen werden van alle kanten aangevoerd. De Hertogin met haar hofstoet kwam naar ’s Hertogenbosch, om dat alles in oogenschouw te nemen. In ’t begin van 1388 begonnen de Brabanders met het beschieten van Grave. In de vesting zag het er treurig uit. Wel verdedigde zich de bezetting dapper, maar wat vermochten zij tegen zulk een overmacht? Om ook de stad van den rechteroever te kunnen aanvallen en alle toevoer van levensmiddelen af te snijden, werd er beneden de stad door de Brabanders een brug over de Maas geslagen. Als getergde leeuwen vielen des nachts de belegerden op dat bouwwerk aan, dat ze met hun geschut zoodanig vernielden, dat het geheel afbrandde. Toen de hertogin dit vernam, verzocht zij den beer van Ravenstein vrije overtocht over de Maas in zijn gebied voor 10.000 manschappen. Aan dat verzoek werd voldaan en weldra bevonden zich al die krijgslieden op den rechter Maasoever. Hertog Willem besloot om die reden naar Grave op te trekken, al telde zijn leger maar 500 manschappen. In de nabijheid der Maas ontmoette hij den vijand en besloot aanstonds tot den aanval. Zijn dapperen sprak hij moed in en beloofde hun de hulp van de H. Maagd, aan wie hij een belofte had gedaan. Met losse teugel en gevelde lans ging het op de Brabanders los, onder het geroep „Gelre, Gelre”. In het vijandelijk kamp ontstond een onbeschrijfelijke verwarring, want hierop had niemand gerekend. In allerijl namen allen de vlucht. Meer dan 3000 Brabanters werden in dien strijd gedood en 1200 verdronken in de Maas. De overigen vluchtten naar Grave en brachten daar aan de belegeraars de tijding van hun nederlaag. Ook onder hen ontstond een paniek. Velen wierpen hun wapens weg en namen zoo spoedig mogelijk de vlucht. In korten tijd was de legerplaats ontruimd en de Gelderschen maakten zich van de krijgsvoorraad en 17 vaandels meester, die in de St. Stevenskerk te Nijmegen als zegeteekenen werden opgehangen. Deze roemrijke overwinning werd bij het dorp Niftrik behaald. Hertog Willem stichtte aldaar uit dankbaarheid een kapel. Na deze nederlaag wendde zich hertogin Johanna tot den Koning van Frankrijk en verzocht zijn hulp, die zich uit wraak reeds van een Geldersch leen had meester gemaakt. Weldra vernam Willem dat de Fransche Koning met een leger bij Roermond was verschenen. Hij begaf zich naar die stad en verzocht genade voor zich en zijn zoon. Aan dat verzoek werd voldaan, op voorwaarde, dat het verdrag met den Engelschen Koning werd opgezegd. Het kostte den vader heel wat moeite om zijn zoon daartoe te bewegen, toch slaagde hij eindelijk. Ook Grave moest weer aan Brabant komen en de heer van Cuijk zou er mee beleend worden. Dat alles werd in 1388 beloofd en het Fransche leger trok daarop terug. Ongeveer een jaar later, 23 October 1389 werd de vrede van Ravenstein gesloten, waar opnieuw bepaald werd dat Jan V de stad Grave en het land van Cuijk in bezit zou nemen als een leen van Brabant. Johanna van Cuijk aanvaardde in 1394 het bestuur en beloofde bij die gelegenheid alle verworven rechten der burgers van Grave te zullen handhaven. Daarbij verleende zij hen vrijheid van tol in het land van Cuijk. Nog maakte zij een bepaling van veel belang voor de burgers van de stad. In dien tijd van veelvuldige burgertwisten kwam het vaak voor, dat iemand door zijn tegenstander werd gedood. Nu gold toen als algemeene wet, dat niet alleen de goederen van den schuldige, maar ook die van zijn verwanten in dat geval werden aangeslagen. Johanna van Cuijk bracht hierin voor haar burgers van Grave verandering. In ’t vervolg zouden alleen de bezittingen van den dader in beslag worden genomen. De vrede van 1389 was niet van langen duur, reeds in 1397 begon de strijd opnieuw en bestond voornamelijk uit strooptochten in eikaars gebied. Een geluk voor de bevolking, die daarvan zooveel te lijden had, was het, dat beide partijen in 1399 te Ravenstein weer begonnen te onderhandelen met het gevolg, dat in 1400 aan dien langdurigen strijd een einde kwam. Grave en ’t land van Cuijk kwamen als Brabantsche leengoederen aan den hertog van Gelder. Hiermee begint een nieuw tijdvak in de geschiedenis der stad. 2. Grave onder Gelder Op 15 December 1400 erkende het bestuur van Grave Willem I, hertog van Gelder, als zijn wettige heer. Reeds daags daarna bekrachtigde hij alle rechten der burgers. Zijn voortdurende oorlogen hebben 'het land uitgeput, al ontving hij bij herhaling groote geldsommen van Frankrijk. Zijn eenige broeder Reinoud IV volgde hem op. Al was. zijn regeering niet zoo onrustig als die van zijn broer, toch was hij dikwijls in allerlei bloedige twisten betrokken. De Hertog van Brabant verlangde in 1407 dat hij hem als leenheer van Grave en het land van Cuijk zou erkennen. Toen dit niet aanstonds geschiedde, verscheen er een Brabantsch leger om hem te dwingen. Reinoud besloot toen tot de hulde, die in Empel plaats had. Met een aanzienlijk gevolg van edelen en ridders verscheen hij aldaar en legde den eed van trouw af. Tijdens zijn bestuur werd Grave door een groote ramp getroffen. In den nacht van 19 Juni 1415 ontstond er brand, waardoor dè kerk, het raadhuis en vele woningen een prooi der vlammen werden. Vele giftbrieven, door vroegere heeren verleend en andere geschriften van groot belang gingen bij die gelegenheid verloren. Bij zijn dood liet Reinoud geen wettige kinderen na. Al vroeger had hij bepaald, dat Arnoud van Egmond hem in Gelder zou opvolgen, doch daardoor was die zaak niet beslist. Reeds in 1418 hadden de edelen en steden der vier kwartieren zich verbonden om slechts met gemeenschappelijk goedvinden een nieuwen hertog te aanvaarden. Kort na het overlijden van Reinoud kwamen zij te Nijmegen bijeen om een van de pretendenten te kiezen. Reeds 8 Juli 1423 viel de beslissing; de groote meerderheid verklaarde zich voor Arnoud van Egmond, die te Grave den uitslag afwachtte. Bij het vernemen er van, kwam hij ijlings naar die stad en werd als hertog van Gelder uitgeroepen. Toen GRIMMIGE WACHTERS IN-RUSTE AAN DE KADE. Foto M. Winter begaf hij zich naar de steden en ambachten van zijn gewest en liet zich overal op de gewone wijze huldigen en bevestigde de privileges, die zijn voorgangers hadden verleend. Hij ondervond slechts verzet in de Betuwe en in de omgeving van Roermond. Het bleef bij kleine schermutselingen, zelfs nadat Arnoud in ’t voorjaar van 1425 van Roomschkoning Sigismund tevergeefs de' beleening van zijn hertogdom had gevraagd. Deze beschouwde het leen als vervallen aan het rijk en schonk het aan Adolf van Gulik en Berg, den grootsten tegenstander yan Arnoud. Ook het bestuur van Grave ontving het bevel Adolf te erkennen, doch dit geschiedde niet. Arnoud bleef in ’t bezit van ’t hertogdom, zonder de beleening te hebben ontvangen. De twisten tusschen beiden bleven voortduren tot den dood van Adolf in 1437 en waren oorzaak dat het gewest in zware schulden kwam. Hertog Arnoud verbleef meestal op het kasteel te Grave en deed veel om de welvaart van de burgers te bevorderen. Hij schonk hen tolvrijheid in geheel zijn gebied. Hij bepaalde dat de jaarlijksche paardenmarkt niet meer op Zondag, maar op Donderdag, Vrijdag en Zaterdag na den derden Zondag in de Vasten zou gehouden worden. Verder schonk hij de stad nog twee veemarkten. In Gelder echter regeerde hij tot groote ontevredenheid zijner onderdanen. Gedurende 5 jaren werd er een strijd gevoerd tusschen Arnoud en de staten. Het kwam zelfs zoo ver, dat de steden en ridderschap geen directe belastingen meer betaalden en alle medewerking weigerden bij het opmaken van contracten. Door dat alles kwam hij zoozeer in geldverlegenheid, dat hij in 1447 zelfs zijn tafelgerei moest verpanden.' In zijn menigvuldige twisten werd Arnoud vaak geholpen door Philips de Goede. Toen hij zich echter verzette tegen de keus van David van Bourgondië tot bisschop van Utrecht, ontstond er een vinnige vijandschap tusschen hen. Philips wist ten slotte toch de benoeming van zijn zoon te verkrijgen. Ook 2 bood zich weldra een geschikte gelegenheid aan om zich op Arnoud te wreken. De gemalin van den hertog, Catharina van Kleef, die reeds eenigen tijd met haar gemaal in onmin leefde, begaf zich met haar zoon Adolf, een jongeman van 20 jaren, naar den Bourgondiër, om hem den ongelukkigen toestand van het land uiteen te zetten.. In 1457 stelde deze aan de staten van Gelder voor om Adolf tot ruwaard te benoemen, maar die stap scheen hen toen te voorbarig. De ontevredenheid nam steeds toe, zoodat op 11 Juli 1463 de steden Arnhem en Zutphen zich bij Nijmegen aansloten. Adolf stond met de ontevredenen steeds in contact. Toch scheen er in Maart van ’t volgend jaar schijnbaar een verzoening tusschen vader en zoon tot stand te zijn gekomen, want Adolf verbleef in 1464 gewoonlijk op hfit slot te Gr ave, waar omstreeks Kerstmis van dat jaar groote feesten plaats hadden. Ook Catharina van Kleef was toen aanwezig. Adolf echter had een samenzwering gevormd,. die hij in den nacht van 9 op 10 Januari 1465 liet uitvoeren. Enkele gehuurde krijgslieden drongen over de bevroren grachten het kasteel binnen, lichtten den hertog uit zijn bed en voerden hem half gekleed gevankelijk, naar Lobith en iater naar het slot te Buren! De; verontwaardiging, die zulk een afschuwelijke daad noodzakelijk wekken moest, wist Adolf te onderdrukken door allerlei lasterpraatjes over zijn vader te verspreiden. Reeds 14 Januari deed Arnoud afstand en de drie kwartieren van Nijmegen, Arnhem en Zutphen huldigden Adolf als hertog. In 1467 overleed Philips de Goede, en liet de oplossing der Geldersche kwestie aan zijn zooil over. Na de gevangenneming van Arnoud was Adolf bijna overal als hertog erkend geworden. Toch wekte zjjn ontaard, gedrag bij enkele edelen hoe langer hoe grooter afkeer, de ontevredenheid nam voortdurend toe en Arnhem werd zelfs door zijn tegenstanders bezet. Beide partijen trachtten eikaars gebied te schaden. Adolf behaalde echter de meeste successen en was dan ook niet bereid zijn vader vrij te laten, waartoe hem de Paus had aangespoord. Vertrouwende op zijn vroegere vriendschap met Bourgondië wendde zich Adolf tot Karei den Stouten. Deze bracht vader en zoon in zijn tegenwoordigheid bijeen en stelde voor, dat Adolf Gelder, zou besturen, terwijl de vader zich met den titel van hertog, de stad en het slot Grave en een jaargeld zou tevreden stellen; doch hierop ging de zoon niet in en hij beriep zich steeds op den wil der staten, die hem als heer verlangden, ’t Is duidelijk; dat hij nu de steun van Bourgondië verloren had. Hierom vluchtte hij als Franciscaner-monnik verkleed, doch werd in Namen herkend en gevangen gezet. Toen de Gelderschen hiervan kennis kregen, vernieuwden de vier kwartieren hun vroeger verbond en grepen naar de wapenen. Een Bourgondische legermacht bracht den ouden hertog Arnoud naar Gelder terug en hielp hem bij het veroveren van Grave en Roermond. Verder kon Arnoud zijn macht niet uitbreiden, wijl het leger werd teruggeroepen en hij aan zijn eigen zwakke krachten werd overgelaten. Ridderschap en steden bleven vastbesloten hem niet te erkennen en zich ook tegen Bourgondië te verdedigen. Arnoud was nu wel genoodzaakt zich in de armen van Karei den Stouten te werpen. In December 1472 verpandde hij zijn hertogdom aan zijn beschermer voor 300.000 Rijnsche guldens, die daardoor een rechtstitel verkreeg, waarop hij zich kon beroepen om dat gebied te veroveren. Wanneer de omstandigheden hem gunstig waren, zou hij zich met een leger naar Gelder begeven. Al spoedig deden die zich voor, want met Frankrijk had Karei een wapenstilstand gesloten. Toen kon hij zijn troepen tegen Gelder gebruiken. Hertog Arnoud verbleef na zijn bevrijding steeds op het kasteel te Grave, waar hij 23 Febr. 1473 onverwacht overleed. De plechtige uitvaart werd in de St. Elisabethskerk gehouden, • waar hij voor het hoogaltaar begraven werd. Daar ook richtte men een prachtig gedënkteeken voor hem op. De Gelderschen verdedigden hun grondgebied met groote dapperheid, toch waren zij niet bestand tegen het Bourgondische beroepsleger. Roermond en Grave vielen den Hertog spoedig in handen. Nijmegen hield iets langer stand, maar moest zich toch ook na een beleg van drie weken overgeven, toen de muren tot puin waren geschoten. Daarna verloren ook de overige kwartieren den moed en erkenden Karei den Stouten als landsheer. Hiermee was het Bourgondische huis in 1472 een nieuwen staat rijker geworden. 3 Grave onder het Bourgondische en Oostenryksche Huis. Reeds in December 1472 bekrachtigde Karei de Stoute al de rechten en vrijheden der burgers van Grave en beloofde die getrouw te zullen handhaven. Onmiddellijk na den dood van Arnoud zond hij een gezantschap naar de stad met een brief aan het stadsbestuur, waarin hij beval hem als zijn heer te huldigen. Op 27 Maart 1473 vaardigde hij het bevel uit, dat alleen in Grave bier mocht worden gebrouwen, in geen enkele andere plaats van het land van Cuijk mocht dat geschieden. Hierdoor kwam er weer welvaart in de stad. Van het aantal brouwerijen in die- dagen wordt nergens melding gemaakt, maar wel is bekend, dat er in 1536 niet minder dan 32 waren. Karei de Stoute sneuvelde in 1477. Zijn dochter Maria volgde hem in ’t bestuur op, maar Gelder wilde haar niet erkennen. De bewoners betwijfelden de wettigheid harer erfrechten, voor hen was hertog Adolf de eigenlijke erfgenaam. In een bijeenkomst te Nijmegen gehouden, werd besloten hem als hun heer te erkennen. Reeds een maand later was het gewest in opstand. Daar echter Adolf kort daarna sneuvelde, droeg men het bestuur op aan zijn zuster, Catharina van Gelder, die nog steeds op het kasteel te Grave verbleef. Zij zou gedurende de minderjarigheid van Adolf’s zoon, Karei van Egmond, in Gelder regeeren. Het huwelijk van Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk had voor deze gewesten gewichtige gevolgen. Zijn voornaamste zorg was Gelder aan zich te onderwerpen. De oorlog werd tot het einde van 1479 tamelijk slap gevoerd; de partijen beperkten zich tot zwakke pogingen om steden van elkaar te veroveren. Eerst in 1480 werd het ernst met den strijd, toen Maximiliaan in persoon de krijgsbedrijven leidde. Meer dan eens werd de vesting belegerd. Al aanstonds na het optreden van Maximiliaan verscheen er zijn leger. Wel poog- den de Gelderschen de bezetting 'te versterken, maar zonder succes. Alle toevoer van levensmiddelen werd met zorg belet, zoodat de bevolking niet enkel gebrek moest lijden, maar er zelfs een oproer uitbrak. De magistraat opende de stadspoorten en erkende Maximiliaan en Maria als hun wettige gebieders. Reeds in het begin van fret volgende jaar maakten zich de Gelderschen bij verrassing opnieuw van Grave meester. Niet lang daarna vernam men iri de stad, dat er wederom een aanslag werd voorbereid. Toen wendde men zich tot Nijmegen en vroeg om wapenen. Een aanzienlijk leger, yersterkt met het garnizoen van ’s-Hertogenbosch, verscheen er, omsingelde de vesting en bracht haar zoo in het nauw, dat zij zich moest overgeven. . In 1481 werd Maximiliaan als hertog van Gelder gehuldigd, maar het gewest werd als een veroverd gebied beschouwd en verloor alle privileges. Dit gold niet voor Grave, want in datzelfde jaar bekrachtigde de aartshertog de rechten en vrijheden aan de burgers verleend en de stad en het land van Cuijk werden van Gelder afgescheiden en weer gevoegd bij Brabant. Dit gaf aanleiding tot allerlei moeilijkheden en daarom berichtte Maximiliaa,n op 19 Augustus 1485 aan den magistraat, dat hij besloten had de stad met het land van Cuijk zoowel van Gelder als van Brabant af te scheiden en het als een neutraal gebied voor zich te behouden. Maria van Bourgondië overleed in 1482 in den blo,ei harer jaren. Haar zoontje Filips was toen nauwelijks vier jaren oud. Qm die reden trad Maximiliaan als zijn voogd op tot 1494, in welk jaar hij zelf de regeering aanvaardde. In het jaar daarop werd hij als heer van Grave en het land van Cuijk gehuldigd en wel in deh persoon van Cornelis van Zevenbergen, gouverneur van beide gebieden. Gelukkig voor Grave, dat het niet meer bij Gelder hoorde, want de strijd tusschen dat gewest en de vorsten van het Oostenrijksche huis zou nog ongeveer een halve eeuw blijven voortduren. Daardoor bleef dus de stad voor tal van rampen gespaard en zou opnieuw tot bloei komen. Zij en alle plaatsen in het land van Cuijk hadden niets te lijden van Karei van Gelder, die in 1494 met een aanzienlijk gevolg naar Grave kwam om bij keizer Maximiliaan zijn opwachting te maken. In dat jaar aanvaardde Philips de Schoone het bestuur over zijn gewesten en werd in 1495 door de Gravenaars als hun vorst erkend en kort daarna in al hun privileges bevestigd. Koning Philips overleed reeds in 1506 te Burgos. Toen ontving de magistraat van de stad bevel aan den jongen erfgenaam, Karei V den eed van trouw af te leggen, dat op 6 December in tegenwoordigheid van een groote menigte met veel plechtigheid geschiedde. In 1510 werd er te Grave aan de Noordzijde bij de Maas een tweede kasteel gebouwd „tot meerdere versterking en versekering van deselve, overmits de continuele oorlogen tuschen Gelderlant en Brabant”. Karei V aanvaardde in 1515 het bestuur over deze gewesten. Op de gebruikelijke wijze bekrachtigde hij in 1516 alle rechten en vrijheden, welke de stad van ouds had genoten. Ongeveer een jaar later verpandde hij Grave en het land van Cuijk aan Floris van Egmond voor 20.000 gulden. Deze werd door het stadsbestuur als pandheer erkend en gehuldigd. Aan hem is Grave veel verschuldigd. In de gerechtzaken en ook in het bestuur werden belangrijke verbeteringen aangebracht. Aan de dingbank schonk hij in 1528 een nieuw reglement. Ook liet hij zijn ambtman 17 Juni 1538 verschillende politieverordeningen in de kerk afkondigen in het belang van de orde en rust onder de burgers. Zijn zoon Maximiliaan volgde hij als pandheer op. De strijd met Gelder bleef steeds voortduren, maar de hertog moest het eene gebied na het ander aan Karei V afstaan. Ook Groningen en Drenthe wilden zijn gezag niet meer erkennen, en te Grave derden in December 1536 onderhandelingen met de landvoogdes gevoerd. Weldra werd men het daar eens en beide gewesten kwamen voor een aanzien- lijke geldsom aan den keizer. De heer van Grave en Guijk overleed in 1548 en zijn dochter Anna volgde hem in al zijn waardigheden op. Reeds in het begin van haar bestuur vaardigde keizer Karei een besluit uit, waarin bepaald werd, dat Grave en Cuijk weer bij Brabant zouden worden ingelijfd. De aflossing, groot 20.000 gulden is waarschijnlijk in Februari 1550 geschied. De stad had 4000 gulden bij te dragen. Door geldnood gedwongen, gaf Philips II in 1559 beide gewesten in pand aan Willem van Oranje. In Mei van het volgend jaar werd de prins er als heer gehuldigd. In 1566 begon in Vlaanderen de beeldenstorm. Reeds op 22 Augustus werden te ’s-Hertogenbosch de kerken bestormd en de beelden gebroken. Toen het gevaar zoo dichtbij was, wendde de regeering van Grave zich op 26 Augustus tot den Prins en vroeg hem, wat haar te doen stond en twee dagen later ontving zij van hem het antwoord. Zijn advies luidde, dat men op plaatsen, waar tot nóg toe geen predikanten geweest waren, men ze buiten moest houden, en dat men goed zoude doen, onmiddellijk alle kostbaarheden van kerken en godshuizen in veiligheid te brengen. Daar de Prins geweigerd had een nieuwe eed van trouw af te leggen, voelde hij zich hier niet meer veilig en besloot om die reden zich naar zijn familie in Duitschland te begeven. Op 22 April 1567 kwam hij te Grave. Volgens Hendrikx zou hij toen het stadsbestuur en de burgerij vermaand hebben om den koning trouw te blijven en hun oude godsdienst niet te verlaten. Dr. Goossens zegt hierover in het Historisch Tijdschrift 12e Jaargang: „Het eerste kan waar zijn: ook te Breda had hij hetzelfde gedaan. Het laatste klinkt wel wat onwaarschijnlijk en wordt ook niet bevestigd door berichten uit dien tijd”. Na de komst van Al va in ons land werd Peter van Quaderebbe tot ambtman van Grave benoemd, waardoor het bestuur van Oranje over die stad een einde nam. De schepenen en ambtenaren hadden den eed van trouw aan den koning van Spanje nog niet af- gelegd, toen door partijgangers van den prins onder aanvoering van Sander Turck ’n aanslag op de stad werd gepleegd. Hij verscheen met een schuit op de Maas, waarin hij zijn manschappen verborgen hield. Slechts drie dagen bleef Gr ave in zijn bezit, want toen Alva hiervan hoorde, zond hij een leger en nam Turck de vlucht. Op 4 October 1568 werd de eed van trouw aan Philips gezworen. De bewoners hadden veel van de Spaansche bezetting te verduren. Het kwam zelfs zoover, dat pastoor Greveraerdt in den kerker werd geworpen met de bedoeling om van de burgerij een groot losgeld te verkrijgen. Bisschop Lindanus kwam tusschenbeide en de pastoor werd in vrijheid gesteld, ’t Is goed te begrijpen, dat men er aan dacht, de Spanjaarden te verdrijven. De gouverneur werd door den magistraat op een feestmaal genoodigd en daar gevangen genomen. Van een gedeelte der troepen wist men voor een groote geldsom te verkrijgen, dat zij aftrokken en de overige soldaten werden door een legerafdeeling van Oranje daartoe gedwongen. Van 1576 tot 1586 bleef de stad in handen van Oranje. Al waren de katholieken nog verre in de meerderheid, toch hadden zij in die jaren veel te lijden. Toen de magistraat aan de Protestanten geen voldoende plaats voor hun prediking wilde toestaan, maakten zij zich meester van de groote kerk, waaruit zij de beelden verwijderden. Reeds in 1582 bevonden zich te Grave twee predikanten. In datzelfde jaar was het geheele stadsbestuur in handen der Hervormden en werd aan de Katholieken verboden hun godsdienstoefeningen in het openbaar te houden. Slechts negen jaren bleef deze toestand duren. In het voorjaar van 1586 verscheen een Spaansch leger voor Grave. De bevelhebber der stad, de jonge Geldersche edelman Lubbert Turck, rekende op de bezetting en den goeden geest der burgers en liet de vesting versterken. Van Mansfeld, die de krijgsverrichtingen der Spaanschen leidde, liet een zestal schansen opwerpen en boven en beneden de stad en iri de Maas een vast paalwerk slaan om daardoor de toevoer van levensmiddelen te beletten. In de nabijheid van Megen werd een brug geslagen om de troepen van Leicester, die in aantocht waren om de vesting te ontzetten, beter te kunnen bestrijden. Eindelijk verscheen ook Parma met een legermacht. Spoedig had men in de stad gebrek aan levensmiddelen. De bezetting verloor den moed en in Juni viel de belangrijke vesting, toen Leicester zich in haar nabijheid bevond. Lubbert Turck en twee zijner kapiteins moesten die overgave op het schavot boeten. De teleurstelling van den landvoogd over dat verlies, bewoog heih tot die strenge handelwijze. In den' vroegen morgen van 28 Juni werden zij te Utrecht ter dood gebracht. Het gebied van Grave en Cuijk stond nu weder onder de gehoorzaamheid van Spanje. Vooral in Grave hadden zich velen bij de Protestanten aangesloten. Reeds in de maand Augustus verscheen er bisschop Lindanus, die een dertiental preeken hield en niet minder dan 1300 afgedwaalden tot de kerk terugbracht. In het jaar 1587 werden op last van den gouverneur enkele burgers gevangen genomen, wien men ten laste legde, pogingen te hebben aangewend de stad weer onder de staten te brengen. Een hunner, Gerrit van Hijnsberg werd met den dood gestraft. Drie jaar later waagde van Hohenlo een aanslag op Grave. Op 9 Mei trok hij met een afdeelihg krijgsvolk naar de stad, maar de bevelhebber kreeg er kennis van en nam zijn maatregelen. Om die reden trok de vijand naar Ravenstein en Megen. In den zomer van 1602 drong Maurits diep in Brabant door. De krijgsmacht van den vijand, de ongunstige stemming der bevolking jegens het geuzenleger en de moeilijkheid om zich van levensmiddelen te voorzien, drongen den Prins tot den terugtocht, waarop hij eerst Helmond bemachtigde en daarna Grave ging belegeren, waar hij 13 Juli verscheen. Een groot aantal schepen, uit Holland gekomen, voerde een aanzienlijken voorraad van krijgsbehoeften en levensmiddelen aan. De loopgraven waren zoo breed, dat er een wagen kon doorrijden. De bezetting der stad stond onder bevel van Antonius Gonzales, een bekwaam krijgsman, die het garnizoen aanmerkelijk versterkt had, wijl hij een beleg vreesde. Het telde ruim 1500 strijders, behalve de 300 of 400 weerbare mannen der burgerij. Op 10 Augustus vernam men dat een leger tot hulp in aantocht was en zich reeds te Groot Linden bevond, waar een brug over de Maas was geslagen. Maurits nam toen, daar hij zich aan weerszijden bestookt zag, alle mogelijke voorzorgen. Bij herhaling vielen de belegerden den vijand aan, maar zonder veel succes. Grobbendonk, de bevelhebber van s-Hertogenbosch, had gehoopt, dat een Spaansche legerafdeeling, die Maurits vanuit het Zuiden gevolgd was, zich naar Ravenstein zou begeven om den toevoer van levensmiddelen uit Holland te beletten, maar die vertrok over Venlo naar Maastricht. Hierdoor verloren velen in de stad den moed en verlieten heimelijk de stad om zich over te geven. Al spoedig viel er niet meer aan het behoud der vesting te denken, want nauwelijks de helft der bezetting was nog in staat zich te verdedigen. De gouverneur liet toen door vuur en licht op den toren aan de omgeving bekend maken, in welke moeilijken toestand zich de bezetting bevond, in de hoop, dat er hulptroepen tot ontzet zouden komen. Dit geschiedde niet en om die reden liet hij aan Maurits weten dat hij wilde onderhandelen. Aanstonds ging de Prins hierop in, want de Maas begon te wassen en hij vreesde een overstrooming. Twee maanden had het beleg geduurd, op 19 September werd de overgave geteekend. Nog in diezelfde maand werd de Prins in de St. Elisabethskerk als pandheer van Gr ave en Cuijk gehuldigd. 4, Grave onder de Republiek. Aanstonds na de overgave der stad, wendde zich het stedelijk bestuur in naam der burgerij in een schrijven tot Maurits en verzocht hem: *„dat alle geestelijke persooonen, zoo mans als vrouwen, egeene uijtgescheijden, ook catholicque burgeren ende ingesetenen, sullen blijven in de exercitie van de catholicque religie, sonder verwijt van imanden levende in alle stilligheijt, ende dat hun daertoe sal worde verleent de kercke van den nieuwe Bagijnhoff St. Marien Graef' ten einde het matrimonium ende het doopsel onder den catholicquen niet en mach worden weghgenoomen”. Het bestuur ontving hierop ten antwoord: „De remonstranten sullen sonder recherche in alle billickheyt desen aengaende worden getracteert, als andere ingesetenen der vereenigde Nederlanden”. Die billijke behandeling bestond hierin, dat men de zusters niet uit haar klooster verdreef en de kloosterkerk aanvankelijk voor de katholieken openstond. De St. Elisabethskerk werd aan de Hervormden geschonken. Een zeer scherp plakkaat van 5 Maart 1603 verbood elke uitoefening van den Katholieken Godsdienst, zelfs hun bijeenkomsten zonder aanwezigheid van geestelijken werden beboet. Vele Gravenaars gingen dan naar Velp in het vrije gebied van Ravenstein, om de godsdienstoefeningen bij te wonen. In het begin liet men dit toe, maar reeds in 1605 werd verboden zich derwaarts te begeven om daar papistische missen, predikatieën en dergelijke superstitieën bij te wonen. Alle Katholieke gebruiken móesten verdwijnen en werden op last van den Magistraat verboden. O.a. het „klompen zetten” op het feest van St. Nlcolaas. Nog nauwer werd de band van Grave met Oranje, toen door de Staten Generaal in 1611 afstand werd gedaan van het recht , van lossing van het pandschap, waardoor de stad dus een erfleen werd. Het sluiten van het twaalfjarig bestand werd ook in Grave op 5 Mei plechtig gevierd. De voorgevel van ’t stadhuis was met Mei-takken versierd. De afkondiging der overeenkomst werd voorafgegaan en besloten met muziek. De blinde klokkenist bespeelde het carillon. Zooals op vele andere plaatsen in de Republiek bestreden in die jaren ook hier de Remonstranten en Contra Remonstranten elkaar. De predikant Paludanus en de onderwijzer Neurenborch werden beschuldigd zich bij de eersten te hebben aangesloten. Op last van Maurits werden beiden uit hun ambt ontzet en moesten de -stad in 1619 verlaten. De Katholieken vooral beleefden toen treurige dagen. Meer dan 30 jaren waren zij te Grave zonder priesters. In den zomer van 1633 kwam pater Basilius van Brugge, de laatste gardiaan van het Capucijnenklooster te ’s Hertogenbosch naar Ravenstein om den zieken pastoor zijn hulp te bieden. De faam van zijn ijver en bekwaamheid verspreidde zich spoedig in den omtrek. Nog in hetzelfde jaar kwamen de Gravenaars hem herhaaldelijk en dringend verzoeken hen in hun geestelijke nood te komen bijstaan. Hij meende niet te mogen weigeren en in November 1633 begon hij zijn gezegende werkzaamheden in Grave,- dat zoo onnoemlijk veel aan hem en zijn opvolgers te danken heeft. Hij was toen 42 jaren oud. Dertig volle jaren zou hij er werkzaam blijven. De toegang tot de stad werd hem echter ontzegd. Om die reden vestigde de nieuwe pastoor zich in het vrije gebied van Velp en in de kerk van die plaats las hij voor zijn parochianen de H. Mis en sprak hen moed en vertrouwen in. Frederik Hendrik was hem zeer genegen en stond hem zelfs toe de geestelijke verzorging van de zusters van Maria-Graf op zich te nemen. De Katholieken van Grave mochten die godsdienstoefeningen niet bijwonen. Wanneer hij zich aan de stadspoort vertoonde om naar het klooster te gaan, werden een paar manschappen ontboden, die hem met gevelde bajonetten derwaarts brachten. Zij bleven wachten tot de pater het Begijnhof verliet en deden hem op dezelfde wijze uitgeleide. Door zijn innemende manieren won P. Basilius ook de genegenheid van den commandant der stad. Hij stond hem dan ook toe zich vrij en alleen in zijn parochie te bewegen, zelfs mocht hij de zieken bezoeken en hun zijn geestelijke hulp verleenen. Hij verbleef vaak in de stad. De Hoogmogenden in Den Haag werden ingelicht. De gevolgen bleven niet uit, de gouverneur ontving een strenge berisping en in 1642 en 1643 werden strenge plakkaten tegen de katholieke burgers van Grave uitgevaardigd. De Algemeene Staten bepaalden zelfs, dat alle huwelijken, oók die der Katholieken in de. kerk der Hervormden in tegenwoordigheid van den predikant moesten voltrokken worden. De zoo lang gewenschte vrede werd in 1648 te Munster gesloten. Wat al teleurstellingen bracht die voor de Katholieke bevolking dezer gewesten. Stellig had men er op gerekend dat godsdienstvrijheid zou worden verleend en dat de Brabantsche steden in de Unie zouden worden opgenomen. Geen gewest had zooveel door den oorlog geleden. Handel en welvaart waren te niet gegaan, de inwoners tot armoede vervallen, hun eigendommen bezwaard. De gemeenten gingen gebukt onder zware schulden. Brabant verloor echter ah zijn staatkundige rechten, als een wingewest zou het door de Staten Generaal worden bestuurd. Om die reden kwamen de stadsbesturen van ’s-Hertogenbosch, Breda en Grave bijeen en besloten afgevaardigden naar ’s-Gravenhage te zenden om voor hun rechten op te komen. Dit alles mocht niet baten tot op het einde der 18e eeuw zou Brabant Generaliteitsland blijven. Alle geestelijke goederen werden aangeslagen, overal de Roomsche Kerken gesloten en de geestelijken verjaagd. Ook Grave had verschrikkelijk door dién langdurigen strijd geleden. De Magistraat kocht in 1649 een huisje naast het raadhuis gelegen voor 348 gulden. Men was niet in staat die som te voldoen en daarom werd aan de eigenaresse een obligatie ten laste der stad afgegeven. In 1656 ontsloeg men den torenwachter, wijl men hem niet meer kon bezoldigen. De leden van het stedelijk bestuur hadden in 1657 gedurende drie jaren geen salaris ontvangen. Drie jaren later was men genoodzaakt 8000 gulden op te nemen om kapitalen af te lossen, die onder bedreiging werden teruggevorderd. Alle nieuwspapieren waren reeds in 1654 om wille der onkosten afgeschaft. Den torenwachter kon men slechts een pensioen van 8 stuivers per week schenken. Een heer te Zutphen, die aan den magistraat een gewichtigen dienst had bewezen, moest zich met een kaas als loon vergenoegen. Pater Basilius van Brugge stond 31 jaren aan het hoofd der parochie Grave. Op 7 September 1664 overleed hij aldaar in de woning van Elisabeth van Ewick in de Hamstraat. Allerplechtigst was zijn uitvaart. Rijk en arm, jong en oud, andersdenkenden, zoowel als katholieken, bewézen hém de laatste eer. Zijn lijk, in het orde-habijt gekleed, werd door 12 jongelingen de stad uitgedragen om in de kloosterkerk van Velp begraven te worden. Achter de baar volgde een groot getal burgers, waaronder de voornaamsten van het protestantsch stedelijk bestuur, in zwarte mantels gehuld. In 1672 kwam ons land opnieuw in oorlog. Lodewijk XIV verscheen hier aan het hoofd zijner troepen en had weldra een groot gedeelte der Republiek in zijn macht. Om Grave te kunnen behouden, had-: den de Staten het bevel gegeven, Ravenstein en het Genniperhuis te ontruimen en met die bezetting de stad te versterken. Doch, omdat Turenne ’s-Hertogenbosch bedreigde, geboden de Staten-Generaal aan Walenburg, gouverneur van Grave, zich met zijn bezetting naar die vesting te begeven. Nauwelijks had dit Turenne vernomen, of hij zond enkele; manschappen derwaarts, om de stad op te eischen. Walenburg, die op bevel van Willem III aanstonds terugkeerde, moest na de nederlaag zijner troepen bij Reek de vesting overgevem Grave, dat een beleg van jaren had kunnen doorstaan, viel bijna zonder slag of stoot in de handen van den vijand. Aanstonds na de overgave kwamen er veranderingen in het stedelijk bestuur. Enkele voorname katholieken kregen als vertegenwoordigers der plaats ook zitting in alle vergaderingen. De St. Elisabethskerk kwam weer in katholiek bezit en de Hervormden mochten hun godsdienstoefeningen houden in de kapel van ’t gasthuis. De groote kerk moest opnieuw gewijd worden. Zoolang dit niet geschied was, mocht zij voor de godsdienstoefeningen niet gebruikt worden. Om die reden werd enkele dagen na de overgave op de markt een altaar opgeslagen om weer in ’t openbaar de H. Geheimen te vieren. De provinciaal der Capucijnen was juist in die dagen te Velp. Met assistentie der Graafsche Missionarissen droeg hij toen daar op luistervolle wijze het H. Misoffer op, terwijl de militaire muziek de grootsche plechtigheid opluisterde. Nu de geregelde kerkelijke toestand in de stad was teruggekeerd, vroegen de Capucijnen verlof, om naar hun klooster te Velp te mogen weder keer en, wat hun werd toegestaan. Ongeveer 40 jaren hadden zij onder de grootste moeilijkheden de katholieken daar met raad en daad bijgestaan en hadden den laatsten tijd hun geregeld verblijf in hun pastorie in de Begijnestraat. Uit dankbaarheid voor dat alles wilde de burgerij hun een klooster schenken, binnen de muren der vesting. Dit plan vond instemming bij Kerkelijke en stedelijke overheid, doch het volgende jaar ondervond men zulke onoverkomelijke bezwaren, dat het bij een plan is gebleven. Vooreerst bleven zij echter nog met de zielzorg over Grave belast. In den loop van April en Mei 1674 verlieten de Franschen de vestingen aan den Rijn en de Waal. Alleen Grave en Maastricht bleven door sterke legerafdeelingen bezet, als verre voorposten van het leger, dat op de Fransche grenzen werd bijeengebracht en onder Condé in de Spaansche Neder- DE St. ELISABETH-KERK. Inzet: Hoofdaltaar. Het geheel nieuwe grafmonument van Graaf Arnoud van Gelder (t 1473) in de parochieele St. Elisabethskerk te Grave. (Zie blz. 54). landen zou voortrukken. Half Mei begon Condé den veldtocht en 11 dagen later bereikte hij den omtrek van Maastricht, waar hij weldra 50.000 man bijeen had. In die dagen zétten de Staten er alles op, om Gr ave weer in hun bezit te krijgen en Rabenhaupt werd met een leger naar de stad gezonden. Toen begon een langdurig beleg, dat aan duizenden het leven zou kosten. De bevelhebber ontving voortdurend versterkingen en toch duurde het vier volle maanden eer de vesting in zijn macht was. Het scheen, dat men besloten had, de stad geheel en al te verdelgen. De bezetting onder den dapperen Chamilly verdedigde zich moedig. Geen enkel huis bleef onbeschadigd, de meeste waren geheel en al vernield. De bevolking zocht een schuilplaats in kelders en onderaardsche verblijven. Verschillende vrouwen begaven zich toen tot den bevelhebber en smeekten hem schreiende, de stad te mogen verlaten. Chamilly, door medelijden bewogen, liet toen door een tamboer aan kolonel Nieuwlandt verzoeken, met vuren op te houden, tot de vrouwen in veiligheid waren, voorgevende, dat de Staten Generaal dit verzocht hadden. Aanstonds voldeed de kolonel hieraan. Rabenhaupt vernam des avonds wat er gebeurd was. Hij liet toen Nieuwlandt gevangen nemen en beval al die vrouwen te dwingen in de vesting terug te keeren, doch gelukkig hadden zij in de naburige plaats een schuilplaats gevonden. De bevelhebber van het leger der Staten had zijn hoofdkwartier te Balgoy. Op 10 Augustus liet hij de St. Elisabethskerk beschieten, omdat vanuit den toren de bewegingen van zijn troepen werden bespied. Hierdoor werd het kerkgebouw zeer beschadigd en ging het schoone klokkenspel voor immer verloren. In den nacht van 22 op 23 September werden er 36 bommen in de stad geworpen, sommigen hadden een gewicht van 500 pond. Een gloeiende kogel viel in de kapel van het gasthuis, die toen geheel afbrandde. Niettegenstaande alle krachtsinspanning had Rabenhaupt slechts weinig succes. Om die reden zette stadhouder Willem III, 3. geholpen door den beroemden vestingsbouwkundige Coehoorn, in persoon de belegering met kracht voort. Op bevel van zijn koning moest de Fransche bevelhebber 27 October 1674 de stad na een dappere verdediging van 4 maanden overgeven. Ook het Staatsche leger had hierbij zware verliezen geleden. De verovering van Grave bevrijdde Gelderland voorgoed van de gevreesde nabijheid van den vijand. Aanstonds werd weer de openbare uitoefening van den katholieken godsdienst verboden en de groote kerk aan de Hervormden geschonken. Toen op 28 October de Fransche bezetting de stad had verlaten, verscheen Willem III met een aanzienlijken stoet in. de St. Elisabeth, om daar een dankpredikatie van zijn hofprediker De Roy bij te wonen. Opnieuw moesten de katholieken te Velp hun godsdienstoefeningen houden, maar het eenvoudige kloosterkerkje was te klein. Om die reden werd vóór die kapel een houten loods gebouwd, die nu de parochiekerk van Grave werd en ongeveer 10 jaren daarvoor bleef dienst doen. In 1683 wisten de Capucijnen van den gouverneur der stad te verkrijgen, dat ook oude en ziekelijke personen met hun dienstboden de H. Mis in de kloosterkapel van de Zusters mochten bijwonen. Zijn opvolger liet zelfs oogluikend toe, dat alle katholieken daar hun godsdienstplichten vervulden. Door die toegevendheid aangemoedigd, kochten zij een ruime schuur, om die tot kerkgebouw in te richten. Reeds was dat werk zeer ver gevorderd, toen zich de beide stadspredikanten daarover beklaagden. Uit voorzichtigheid staakte men het werk en bleef men tot 1690 de kapel der Zusters bezoeken. In dat jaar werd de schuurkerk voltooid en op 26 September droeg de pater Capucijn Columbanus van Leuven, daarin het H. Misoffer op. Die bleven de katholieken van Grave bezoeken tot 1804, toen de St. Elisabethskerk weer door hen in gebruik genomen werd. De schuurkerk met pastoorswoning lag in de Begijnestraat in de nabijheid van het huis, dat later gedurende zooveel jaren bewoond werd door den grooten strijder voor de katholieken, Le Sage ten Broek. Na het beleg van 1674 was de toestand der bevolking allertreurigst. Velen bezaten geen woning meer en konden slechts met moeitè de plaats terugvinden, waar zij eenmaal gestaan had. Meer dan 100 huizen waren geheel en al vernield en de overige verkeerden in zulk een staat, dat zij niet bewoond konden worden. De eigenaars waren niet in staat ze weer te laten opbouwen. Meer dan 20 jaren na het beleg was eerst het drie vierde deel der stad weer bewoond.' Nog voordat de stadhouder Grave verliet, werd Van Walenburg tot gouverneur der vesting en van Steenhuys tot ambtman der stad en van het land van Cuijk benoemd. Beiden kwamen de verarmde bevolking zoo goed mogelijk te hulp. De handel lag geheel stil. Om die reden was door de staten toegestaan, dat zij vooreerst geen belasting behoefden te betalen. De ambtman liet ook niets onbeproefd om het bestuur uit zijn financieele moeilijkheden te redden en de Staten verordenden* dat geen crediteur in de vier komende jaren van de magistraat de teruggave’ van een geleend kapitaal mocht vorderen. Van 1684 tot 1690 werden de vestingwerken der stad hersteld, wat aan tal van arbeiders werk verschafte. Ook de scheepvaart begon weer op te komen. Reeds in 1682 kwam er een geregeld verkeer tusschen Grave en Rotterdam tot stand en enkele jaren later met Dordrecht en ’s Gravenhage. Het verkeer van Nijmegen naar ’s Hertogenbosch was in die dagen druk. In 1682 waren er in Grave 7 voerlieden, die dagelijks om de beurt naar Heesch reden om daar de ladingen der vrachtkarren uit ’s Hertogenbosch over te nemen. Op het einde der eeuw werd er een reglement ontworpen, zoowel voor passagiers en goederen naar Nijmegen en andere plaatsen. Lodewijk XIV herriep in 1685 het Edict van Nantes. De magistraat liet toen de uitgewekenen in de Utrechtsche Courant uitnoodigen, zich in Grave te komen vestigen. Velen gaven hieraan gehoor en hun getal was in 1699 reeds zoo groot, dat de stadhouder toen voor hen een tweede predikant aanstelde. Zoóals te begrijpen is, had Grave gewoonlijk een groot garnizoen. Vooral na het beleg van 1674 was ’t voor het grootste deel bij de burgers ingekwartierd. Tevens hadden die te zorgen voor de stallen der paarden. De gouverneur der stad deed in ’t begin der 18e eeuw al het mogelijke om voor een behoorlijk verblijf der soldaten te zorgen. Vele huiseigenaars bleven onwillig om de kwartieren der krijgslieden in een behoorlijken staat te brengen. Toen geschiedde dat door de werklieden der stad, op last van den magistraat, maar de onkosten werden de burgerij in rekening gebracht. In ’t vervolg gold als algemeenen regel, dat de gehuwde militairen in de kazernes van het land verbleven en de ongehuwden een verblijf bij de burgers werd aangewezen. In 1735 had de stad haar vroeger aanzien nog niet terugbekomen. Zelfs drie jaren later werden nog erven, bij het beleg van 1674 verlaten, publiek verkocht. Om de burgers van den drukkenden last der inkwartiering te ontslaan, wendde de Raad van State zich in 1742 tot het stadsbestuur met het verzoek ruimschoots bij te dragen om nieuwe gebouwen op te trekken voor de militairen. Het wenschelijke hiervan werd wel ingezien, maar de middelen ontbraken. Na bekomen machtiging van de StatenGeneraal werden toen de noodige gebouwen voor 1200 manschappen opgetrokken. Uit de stedelijke notulen blijkt, dat dit werk in 1743 nagenoeg gereed was. De kosten beliepen ƒ43537, die door de burgers bij gedeelten moesten terugbetaald worden. In 1798 bleek, dat men toen ƒ11.000 te veel had gestort, welke som aan het stadsbestuur werd vergoed. In het begin van 1748 verkeerde men te Grave in de grootste ongerustheid, opnieuw vreesde men voor een beleg. Bergen op Zoom was reeds door de Franschen ingenomen. Reeds was, de burgerij aangezegd zich voor 6 weken van levensmiddelen te voorzien. Ook waren er al maatregelen genomen om de on- vermogenden uit de stad te laten vertrekken, maar geheel onverwachts kwam de blijde tijding, dat de vrede te Aken gesloten was. Had Grave vóór het rampjaar 1674 een tijdperk van bloei en welvaart beleefd, waarin handel en scheepvaart bloeiden, die gelukkige tijd keerde in de laatste helft der 18e eeuw terug. Dit was voor ’n gedeelte te danken aan de onvermoeide zorgen van het stadsbestuur. Reeds in 1760 wendde het pogingen aan bij den Raad van State om het garnizoen uit te breiden. Vooral Willem V, heer der stad, zorgde er voor, dat het Zwitsersche regiment in Grave werd geplaatst, waarvoor afzonderlijke godsdienstoefeningen gehouden werden. Voor de rechten der ambachtsgilden werd met de grootste zorg gewaakt. Aan vreemdelingen was het streng verboden, goederen, die doof de gilden vervaardigd werden, langs de huizen te koop aan te bieden. De scheepvaart bloeide, uit eigen beweging schonk een schipper voor zijn aanstelling 200 gulden als recognitiegeld. De handel in vee en granen bracht opnieuw welvaart binnen de wallen. De korenmarkt werd twee malen in de week gehouden en werd druk bezocht door de landlieden der omgeving. Op die van 22 Februari 1772 werden niet minder dan 233 wagens met graan aangevoerd. Op die dagen was niet enkel de markt maar ook de Rog- en Brugstraat aan beide zijdên met kramen bezet. Van 4e drukte, die er heerschte, kan men zich geen denkbeeld vormen. Door den oorlog met Engeland, die in 1780 uitbrak, werd het garnizoen van Grave aanmerkelijk uitgebreid. Alstoen werd zelfs de St. Elisabethskerk ais oefenplaats voor de jonge recruten gebruikt. Bij herhaling kwam het dan ook voor, dat de soldaten den nacht in de kerkgebouwen doorbrachten. Van de woelingen der Patriotten en Prinsgezinden, vooral na het ongelukkige einde van de vierde Engelsche oorlog, heeft Grave niet Veel te lijden gehad, wat vooral te danken is aan het krachtig optreden van den magistraat. Om wille der staat- kundige gebeurtenissen in Frankrijk vestigden zieh vele vreemdelingen in de stad. Opnieuw zouden moeilijke dagen voor haar gaan aanbreken. Kort na de terdoodveroordeeling van Lodewijk XVI verklaarde Frankrijk den oorlog aan den koning van Engeland en onzen stadhouder. De Franschen veroverden de Zuidelijke Nederlanden en in den winter van 1794 trokken zij onder Pichegru ons land binnen. Na den val van Nijmegen verschenen zij voor Grave, dat onder Generaal de Bons, een zwaar beleg van een maand moedig volhield. De geheele bezetting bestond uit ruim 1500 manschappen. Reeds 13 October hadden de Franschen de stad aan de landszijde geheel ingesloten. Op hooger bevel moest de schipbrug verbrand worden, wat in den nacht van 19 op 20 October geschiedde. Vervolgens werden de toren en verschillende huizen in Nederasselt omvergehaald en de dijk op vele plaatsen doorgestoken. Het vijandelijke leger was reeds een paar dagen vroeger over de Maas getrokken en bezette 22 October Over- en Neerasselt. Toen was de vesting geheel ingesloten en alle gemeenschap met de plaatsen der omgeving afgesloten, zoodat volstrekt geen levensmiddelen meer konden worden aangevoerd. Tien volle weken bleef die toestand duren en door het bombardement van 24 dagen was de stad geheel en al vernield. Geen enkele woning bleef onbeschadigd. Het verblijf van den gouverneur, de kazernen, de halve Maasstraat en tal van huizen waren een prooi der vlammen geworden. De bevolking had aan alles gebrek. Gedurende de 10 laatste dagen moest de burgerij uit den voorraad der bezetting gevoed worden. In de stad waren er meer personen omgekomen door ziekte dan door het onafgebroken vuren van den vijand, ofschoon de Franschen meer dan 3000 bommen in de vesting hadden geworpen. De bekwame kapitein der genie, Maximiliaan Jacob de Man, onderscheidde zich door zijn dapperheid. Steeds bevond hij zich op de wallen en wel op de gevaarlijkste plaatsen. Aan hem is het voornamelijk te danken, dat Grave het zoo lang volhield. In 1830 werd hij tot bevelhebber der stad aangesteld en overleed er 17 Juni 1838. Sedert Nijmegen in de macht der Franschen was, waren zij aan de Noordzijde tegen eiken aanval volkomen gedekt. De dijk werd hersteld, het geschut geplaatst en van die kant begon toen ook de beschieting. Daarbij kwam, dat daar alle geschut onbruikbaar was geworden en vele soldaten door ziekte en uitputting niet meer in staat waren zich nog te verdedigen. Alle levensmiddelen waren verbruikt. Door de strenge vorst waren de grachten en ook de Maas dichtgevroren, waardoor de vijand in de onmiddellijke nabijheid der wallen kon komen. Om al deze redenen was De Bons wel genoodzaakt te capituleeren. Hij meldde dit aan den stadhouder met de volgende woorden: „Ik heb de eer Uwe Hoogheid te berigten, dat ik op heden den 30en December 1794, verpligt ben geweest, de vesting Grave aan den vijand over te geven. Ik geloof derhalve, tenvolle aan de bevelen van Uwe Hoogheid voldaan te hebben, en dat U. H. over mijn dappere bezetting, wier moed boven allen lof verheven is, en mij zult tevreden zijn. Dit zal de beste belooning wezen voor de vermoeijingen, die zij in zulk een guur jaargetijde heeft moeten verduren, alsmede door een verblijf van verscheiddene weken in ongezonde kazematten”. 5. Grave na 1794 De Franschen hadden de omwenteling in ons land helpen bewerken, zij lieten zich duur betalen voor de vrijheid, gelijkheid en broederschap, die zij hier gebracht hadden. Nog in 1795 moesten wij met Frankrijk het Haagsch verdrag sluiten. Wij werden daarin verplicht 1Ö0 millioen gulden oorlogskosten te betalen, een gedeelte van ons land af te staan en een aanvallend en verdedigend verbond met dat land te sluiten. Tevens werd bepaald, dat ’s Hertogenbosch, Grave en Bergen op Zoom een Fransche bezetting zouden ontvangen bij vijandelijkheden aan den Rijnkant of in Zeeland. Aanstonds na de verovering door de Franschen nam het revolutionaire Comité Batave van heftige Patriotten het bestuur van Staatsch Brabant op zich. Vele regenten* officieren en schoolmeesters vluchtten naar het Noorden. Zij, die waren achtergebleven, werden af gezet. Dit Comité slaagde er niet in, hier weer orde en rust te brengen. Dit gelukte aan Portiez, die het Fransche leger vergezelde. In korten tijd schiep hij hier een geregelden toestand, door Brabant te voorzien van een meer gematigd gewestelijk bestuur. Ook stelde hij in alle gemeenten nieuwe plaatselijke regenten aan. Hierdoor was Brabant tot een zelfstandig gewest gevormd en voorloopig georganiseerd. Toch was men er niet gerust, want uit het Noorden kwamen geruchten, dat alles op den ouden voet zou hersteld wordenen dat wilde men in alle geval voorkomen De. commissie, die naar ’s Gravenhage werd gezonden, had succes, want daar werd bepaald, dat Staatsch Brabant voor altijd aan de oppermacht der Staten zou onttrokken blijven; de vrijheid van godsdienst en de afschaffing der recognitiegelden werden afgekondigd. In alle gemeenten van het gewest zou het volk zelf zijn municipalen kiezen. Met groote vreugde vernam men daar deze regelingen en reeds op 4 April begonnen de eerste volksverkiezingen. Weldra bleek, dat men zich niet zonder reden ongerust had gemaakt. Mochten echter de Staten aan Brabant zijn rechten blijven weigeren, dan zou het die nemen en handhaven. Pieter Vreede had ondertusschen afgevaardigden van alle steden en kwartieren opgeroepen naar Tilburg. Van uit Grave verschenen daar J. A. Krieger en G. Brederode. Ook deze beide heeren werden naar de Staten-Generaal gezonden om' de rechten van Brabant te gaan bepleiten. Wat men daar ook betoogde, het mocht niet baten; toch bleven de afgevaardigden volhouden en in den nacht van 29 Februari op 1 Maart 1796 kreeg de zaak haar beslag en Staatsch Brabant werd als achtste provincie erkend. Onder het gebulder van kanonnen en het luiden der klokken werd dat heuglijk feit in Brabant bekend gemaakt. Grave had door de laatste bezetting opnieuw verschrikkelijk geleden. Het nieuwe stadsbestuur liet niets onbeproefd om den nood naar best vermogen te lenigen. Reeds in den zomer van 1795 had het straten laten plaveien, wat ongeveer 6000 gulden kostte, doch hiermede waren ook al haar geldmiddelen uitgeput. In dezen nood wendde het zich tot de landsregeering met het verzoek in de voornaamste steden der republiek de liefdadigheid der bewoners te mogen inroepen, wat gereedelijk werd toegestaan. Om aan de bevolking gelegenheid tot werk te verschaffen, werd een fabriek opgericht. Pas op het einde der eeuw begon er weer welvaart in de stad te komen, voor een niet gering gedeelte te danken aan de, bemoeiingen van het stadsbestuur. In 1798 kreeg ons land zijn eerste grondwet. Die heuglijke gebeurtenis werd ook te Grave plechtig gevierd. Reeds vroeg in den morgen van 19 Mei was de municipaliteit in plechtgewaad op het Stadhuis aanwezig. Het garnizoen was ónder de wapenen. Om half tien kondigden twee kanonschoten het begin der plechtigheden aan. De leden van het stedelijk bestuur verlieten toen de raadszaal en onmiddellijk stelde de feeststoet zich in beweging. Men trok door de voornaamste straten en weer op de Markt gekomen, werd aldaar de vrijheidsboom geplant. De president der Municipaliteit, de burger F. van de Middegaal, hield toen een hooggestemde feestrede, waarna nog enkele vaderlandsche liederen werden gezongen; afgewisseld door ’t bulderen van ’t geschut. Daar nu alle kerkgenootschappen gelijke rechten hadden verkregen, kon het niet langer geduld worden, dat de katholieke kerken, vroeger door de Hervormden met goedvinden van den Staat in bezit genomen, in haar handen bleven. Artikel 6 der add. art. gaf dan ook een regeling ten aanzien van de kerkgebouwen en pastorijhuisen der voormaals heerschende kerk, voorzoover zij geen bijzondere en wettige eigendommen waren. Zij werden overgelaten aan de beschikking van ieder plaatselijk bewind en wel op de grondslag van het zielental der verschillende kerkgenootschappen. Dit geschiedde ook te Grave en reeds in 1799 kwamen de katholieken weer in ’t bezit hunner aloude St. Elisabeth. Vijf jaren verliepen ej; echter, eer de noodige herstellingen waren aangebracht en eerst op 20 Mei 1804 werd er het H. Misoffer weer opgedragen. In de Middeleeuwen hoorde Grave kerkelijk tot het bisdom Luik. Bij de oprichting der nieuwe kerkelijke hiërarchie in 1559 kwam de stad onder het bisdom Roermond en was een parochie van het dekenaat Cuijk. Bij het sluiten van het concordaat tusschen Pius VII en keizer Napoleon in 1801 werd het bisdom Roermond opgeheven. De bisschop, Mgr. Joannes, Baptista, Robertus Baron van Velde de Melroy en Sant Bomal, bleef toen het gedeelte van zijn vroeger diocees, dat tot de Bataafsche Republiek behoorde, besturen en vestigde zich in October 1802 te Grave. De dekenaten Cuijk, Nijmegen en Druten werden alstoen een zelfstandig apostolisch vicariaat. Zoodra Lodewijk Koning van Holland was geworden, benoemde hij Mgr. Van Velde tot koninklijk aalmoezenier. Om die reden verbleef hij vanaf dat jaar des zomer te Grave en in de wintermaanden te Amsterdam. Keizer Napoleon bood hem tot driemaal toe den zetel van ’s Hertogenbosch aan, maar hij weigerde telkens, hij bleef den Paus boven den keizer gehoorzamen. Napoleon verbood hem dan ook op straffe des doods naar Grave weder te keeren. Hij vestigde zich om die reden in 1811 bij zijn broer te Brussel. Aldaar overleed de eerbiedwaardige kerkvorst 22 Januari 1824 en werd volgens zijn uiterste wil in de St. Elisabethskerk te Grave op 27 Januari begraven. In den tijd der vervolging heeft hij duizenden gewijd en aan ongeveer een millioen geloovigen het H. Vormsel toegediend. Om in de geestelijke behoeften der zijnen te voorzien had Mgr. Van Velde reeds in 1813 Gerardus Hermans tot bisschoppelijk vicaris generaal benoemd. Na het overlijden van den bisschop werd hij met F. Consgen tot apostolisch vicaris generaal over de Nederlandsche districten van het vroegere bisdom Roermond aangesteld, welke hij vanaf 1827 alleen bestuurde, totdat hem om zijn hooge jaren in 1840 ontslag werd verleend. In datzelfde jaar werd het vicariaat Grave bij het apostolisch vicariaat ’s Hertogenbosch gevoegd. Op 24 Mei 1806 was Lodewijk Napoleon Koning van Holland geworden. Drie jarèn later maakte deze vorst een reis langs de Maas, om ziph persoonlijk op de hoogte te stellen van de toestand de : bevolking. Gedurende twee dagen verbleef hij te Grave. Plechtig werd hij door den magistraat ontvangen. Naar oud gebruik bood de heer Giebe hem op een zilveren schenkbord de sleutels der stad aan. De vorst nam zijn intrek bij Mgr. Van Velde, zijn aalmoezenier. Nauwkeurig liet de koning zich inlichten over het financieel beheer der stad, en besprak de verschillende middelen om de verarmde burgerij weer tot welstand te brengen. Hij beloofde een groot garnizoen in de vesting te plaatsen en alles aan te wenden om de welvaart te bevorderen. Bij beloften is het echter gebleven, want reeds in Maart 1810 werden Zeeland, Brabant en een deel van Gelderland bij Frankrijk gevoegd, omdat Lodewijk den inval der Engelschen niet had weten te beletten. Hierdoor kwam Grave rechtstreeks onder Fransch bestuur. Hetzelfde geschiedde nog in hetzelfde jaar met geheel ons vaderland. Veel hadden de burgers in de drie volgende j aren van de Fransche bezetting te verduren,' vooral op het einde van 1813, toen er generaal Molitor met zijn beruchte troepen, groot 4000 manschappen, binnenrukte. Groote ontsteltenis ontstond er in de stad, want men had reeds gehoord, op welke verschrikkelijke wijze zij in Woerden hadden huis gehouden. Gelukkig duurde hun verblijf slechts een zestal dagen. De nederlaag van Napoleon bij Leipzig beteekende ook voor ons land de bevrijding van de Fransche heerschappij. Van Hoogendorp en Van den Duyn van Maasdam namen voorloopig het bestuur op zich en zonden afgevaardigden naar Engeland, om den zoon van den laatsten stadhouder uit te noodigen naar ons land te komen. Deze landde 30 November 1813 te Scheveningen en werd twee dagen later tot souverein vorst uitgeroepen. De bevrijding van ons land ging geleidelijk en gemakkelijk, nadat de bondgenooten in Januari 1814 Napoleon- met groote overmacht in Frankrijk zelf aanvielen. Toch hielden de Franschen voorloopig nog enkele vestingen van ons land in hun macht, waaronder ook Grave. Aan het hoofd van het stedelijk bestuur stond in die dagen de Gravenaar Johan Wilhelm van Thielen. Stellig moet hij bij de burgerij in hooge achting hebben gestaan, anders zou men hem, als behoorendel tot de Ned. Herv. Kerk in een gemeente met een bijna uitsluitend katholieke bevolking niet tot maire hebben aangesteld. In 1813 werd het bevel over de vesting opgedragen aan een invalide, luitenantkolonel Lavalette, een welwillend en energiek commandant. Tot November viel er in Grave niets bijzonders voor, wel zag men bij herhaling wagencolonnes met gewonde en zieke ■ soldaten door de stad trekken, ongeveer 5500 in getal. Het zien van al die ongelukkigen was volstrekt niet geschikt om de bewoners van Grave en de omliggende dorpen geestdriftig te stemmen, voor den keizer. Daarbij kwam nog de gehate conscriptie en de ontstemming over de gevangenneming van Paus Pius VII. De opstand tegen de Franschen, die zich als een loopend vuur over geheel ons land verspreidde, had ten gevolge, dat Grave 15 December 1813 in staat van beleg werd verklaard ep kort daarop geheel ingesloten. Dit was vooral geschied op aandringen der bevolking van de omliggende dorpen, die zooveel te lijden had van de bezetting uit Grave. Wijl ons leger toen nog niet groot was, besloot men de landstorm op te roepen om de stad aan alle zijden in te sluiten en de Franschen te beletten de vesting te verlaten. Luitenant-kolonel ingenieur M. A. Snoeck stond aan het hoofd en had zijn hoofdkwartier te Reek. Van een eigenlijke belegering was dus geen sprake, want van hooger hand was bevolen geen enkel schot op de stad te lossen. De blokkade van Grave bleef duren tot in Mei. Reeds 11 April was Napoleon gedwongen afstand te doen. Toen het huis Bourbon weer op den troon hersteld was, werd het nog bezette gebied in ons land op bevel van Lodewijk XVIII ontruimd. Dit had te Grave plaats op 14 Mei 1814. Op dien dag verlieten de Fransche troepen de stad door de Hampoort en tegelijkertijd trok het Hollandsche leger onder bevel van kolonel D’Hauw de Brugpoort binnen en nam de vesting in bezit. Vijf volle maanden had de blokkade geduurd. De gouverneur van Gelderland aanvaardde op dienzelfden dag het opperbestuur in naam van den prins van Oranje. Een gedeelte der burgerij begaf zich naar de markt en vernielde het hek om den vrijheidsboom, aldaar ongeveer 16 jaren geleden geplant. Herhaalde bijlslagen deden dit zinnebeeld der vrijheid vallen. De stam werd door de joelende menigte langs de straten der stad gesleept en ten laatste in de Maas geworpen. Zoo spoedig mogelijk ruimde men alles op, wat nog aan het verblijf der Franschen herinnerde. In den zomer van 1815 verkeerde de bevolking van Grave opnieuw in groote zorg. Napoleon was op 1 Maart van dat jaar Elba ontvlucht en had zich opnieuw van den Pranschen troon meester gemaakt. Ook te Grave werden toen de noodige maatregelen getroffen om de stad in staat van verdediging te stellen. Gelukkig bleef het hierbij, want de Mogendheden behaalden op 18 Juni 1815 bij Waterloo de overwinning. De onlusten, in Augustus 1830 te Brussel hadden tot gevolg, dat het garnizoen te Grave aanmerkelijk werd uitgebreid. In die dagen bestond het uit ruim 2200 manschappen, waardoor de welvaart zeer bevorderd werd. In dat jaar werd luitenant-generaal Maximiliaan Jacob de Man, opperbevelhebber der vesting. Op 10 October verklaarde hij Grave in staat van oorlog, welke toestand tot 1839 bleef duren. Alle gezag was dus daar in die jaren in handen der militaire overheid. In den winter van 1830 vestigde zich te Grave de groote bekeerling Joachim, Q'eorge Le-Sage-TenBroek, de man aan wien Katholiek Nederland zooveel te danken heeft. Hij betrok daar een woning in de Begijnestraat, naast de Protestantsche kerk. Hoewel blind zette hij er zijn verdienstelijk werk voort tot aan zijn dood in 1847. Van toen af was het bureau van „De Godsdienstvriend” en van andere tijdschriften in deze stad gevestigd, ’t Is niet te verwonderen, dat hij zich hier bijzonder goed op z’n gemak gevoelde, hij vond er immers een gezonde lucht en een katholieke omgeving. Voor een wetenschappelijk man met een vaderlandsch hart als Le Sage moest Grave wel aantrekkelijk en eerbiedwaardig wezen. Haar oude St. Elisabethkerk, de eeuwenoude vestingwerken, véle openbare en bijzondere gebouwen verhaalden hem van de geschiedenis van ’t vaderland en waren tevens sprekende getuigen van de stormen, welke de valsche reformatie over ons land verwekt heeft. Na eenigen tijd volkomen rust genoten te hebben, verscheen er in 1835 van zijn hand een nieuw weekblad over godsdienst- staat- geschied- en letter- kunde „Catholijke Nederlandsche stemmen”. De beteekenis dezer verschijning is moeilijk te overschatten. Drie jaar later schreef hem Paus Gregorius XVI: „Het is ons zeer goed bekend, dat gij, beminde zoon, U zoowel door Uw geleerdheid als door Uw eerbied jegens den Apostolischen Stoel en door Uw godsdienstijver bij Uw Katholieke landgenooten zeer verdienstelijk maakt”. Dit weekblad heeft den weg bereid voor „De Katholiek” en „De Tijd”, die beiden van grooten invloed zijn geweest Qp de vorming der Nederl. Katholieken. Le Sage bleef tot aan zijn dood toe een voorbeeld van godsvrucht voor de Katholieken van Gr ave. Elke morgen liet hij zich naar de kerk geleiden en woonde daar dan twee H. H. Missen bij en naderde om den anderen dag tot de H. Tafel. Op Zondag 11 Juli 1847 stierf hij plotseling tengevolge van een beroerte. Hij had des morgens nog de H. Communie ontvangen. Zoo maakte de dood een einde aan zijn vruchtbaar leven van 72 jaren. Le Sage werd naast zijn vriend, den Apostolischen Vicaris Hermans, begraven. Op zijn graf werd een zwart geverfd houten kruis geplaatst met het' bekende opschrift, door hem zelf een jaar voor zijn dood gemaakt: ’k Verlang geen kostbaar praalgesteente, Geen ijd’le lofspraak op mijn graf, Maar ’t kruis alleen, dat me in dit leven De hoop op beter leven gaf. In den loop der jaren was dat kruis verdwenen en 50 jaren na zijn dood wist niemand met zekerheid te zeggen, waar de beroemde Le Sage rustte. Sommige vereerders bezochten het kerkhof en het trof hen zeer, dat zij het graf niet meer konden vinden van den grooten emancipator der Nederlandsche Katholieken uit de eerste helft der 19e eeuw. Op hun aansporen vormde zich in 1885 een commissie uit de geestelijkheid en het kerkbestuur van Grave, die zouden trachten een hem waardig monument op te richten. Dit geschiedde op het einde van dat jaar. Op de voorzijde van het voetstuk ziet men zijn buste. Op een der drie overige vakken leest men: „Hulde van de Nederlandsche Katholieken aan de nagedachtenis van Joachim George Le Sage ten Broek, den edelen bekeerling, den onvermoeiden strijder, den voorbeeldigen Christen”. Het huis, dat hij bewoonde, is van binnen en van buiten nog bijna onveranderd gebleven. Men wijst er den bezoeker nog steeds de trap, waarvan de groote man op den dag van zijn overlijden naar beneden viel. Sinds eeuwen bestond er te Grave een gasthuis, dat vanaf 1838 door kloosterzusters bediend wordt. Tien jaar later vestigde zich daar een nieuwe kloostergemeente om de vrouwelijke jeugd op te voeden en te onderrichten volgens Katholieke beginselen. Vooral aan de familie De la Geneste heeft dat gesticht veel te danken. In 1882 werden daarin enkele blinde meisjes opgenomen. Later groeide dat getal aan en tegenwoordig is de Wijnberg als gesticht voor vrouwelijke blinden door het geheele land bekend. Mejuffrouw Henriëtte de la Geneste leeft nog' immer in de gedachtenis van de Gravenaren voort om haar buitengewone deugd en liefdadigheid. Zoolang het Blinden-Instituut St. Henricus zal bestaan, zal ook die gedachtenis voortduren. Op het einde van haar leven vormde zij het plan iets blijvends voor haar noodlijdenden evenmensch tot stand te brengen. Als van zelf gingen haar gedachten uit naar de arme, noodlijdende en verlaten jongens van haar geboortestad. Zij vormde het besluit voor hen een inrichting te stichten. Reeds was men met den bouw begonnen, toen zich opeens een nieuw vergezicht opende, dat voor de toekomst der stichting van beslissend belang zou worden. Velen betreurden het, dat er in die dagen in Nederland geen Katholiek Instituut voor Blinden bestond. Aan den Superior der Fraters werd verzocht, zulk HET St. ELISABETH-RUSTOORD. HET RIJKSKRANKZINNIGEN-GESTICHT. Instituut voor Vrouwelijke Blinden „De Wijnberg”. Instituut voor Mannelijke Blinden „St. Henricus”. een inrichting te Tilburg te openen. Zoodra Mgr. Zwijsen er van hoorde, maakte hij het plan de nieuwe stichting te Qrave ook voor blinden open te stellen. Mejuffrouw Henriette keurde het aanstonds goed en reeds in September 1859 namen vijf Fraters hun intrek in het nieuwe gebouw en een paar dagen later arriveerde een vijftal blinden uit Maeseyck. Frater Baptista, de eerste Overste, heeft ook voor de parochie Grave een Katholieke school voor jongens gesticht, waarin het onderwijs door de Fraters wordt gegeven. Het eens zoo sterke Grave werd in de tweede helft der 19e eeuw van de lijst der versterkte steden afgevoerd; in 1876 werden de vestingwerken gesloopt. Eertijds waren er drie poorten, nu vindt men er nog de Hampoort, een der mooiste poortgebouwen, die in ons land nog over zijn. In 1895 vestigde zich een Fransch priester, Pater Berthier te Grave en legde er de grondslagen van de zoo bloeiende Congregatie der H. Familie, aan wier zorg thans verschillende missiegebieden in andere werelddeelen zijn toevertrouwd. Eeuwenlang was Grave een garnizoensplaats van beteekenis en had voor een niet gering gedeelte daaraan zijn welvaart te danken. Op het einde der vorige eeuw werd door de regeering besloten daarin verandering te brengen en in Mei 1892 verlieten de soldaten de stad. Kort daarna besloot het Rijk een nieuw gesticht voor Krankzinnigen op te richten. Vooral aan Burgemeester Friezen is het te danken, dat dit in Grave geschiedde. Vroegere militaire gebouwen werden daarvoor ingericht en reeds in 1898 kon het worden betrokken. Een feit van beteekenis'voor de geschiedenis van Grave is de opening der nieuwe Maasbrug in 1929, met recht een gebeurtenis van nationaal belang genoemd. 4 6. De St. Elisabeth’s Kerk De parochiekerk van Grave is toegewijd aan de H. Elisabeth van Thuringen. Bij gebrek aan oude oorkonden is het niet mogelijk het juiste tijdstip van haar stichting vast te stellen. Wel kan men met recht beweren, dat dit door een der heeren van Cuijk is geschied. Allerwaarschijnlijkst heeft Grave zijn opkomst te danken aan het kasteel aldaar. De eerste bewoners maakten gebruik van de slotkapel en de parochiekerk van Escharen was de moederkerk van Grave. Toen echter de bevolking bleef toenemen, werd de St. Elisabethskerk gebouwd. In hoofdzaak is zij van baksteen opgetrokken. In 1308 onder Jan van Cuijk kreeg zij een kapittel van 7 fc-cnnnniken. dat in 1602 in handen der Protestanten kwam. Hij deelt ons in de stichtingsakte mee dat de parochiekerk vroeger door zijn voorvaderen is gesticht en aan de H. Elisabeth toegewijd, die in 1235 heilig is verklaard. Volgens Schutjes is het niet uit te maken of zij in de 12e of in de 13e eeuw is gebouwd, anderen beweren, dat zij dagteekent uit de laatste helft der 13e eeuw. Eertijds had Gravé nog een tweede kapittel in de slotkapel, die onder de bescherming stond van den H. Georgius, dat in 1388 gesticht en in 1602 is opgeheven. Op 7 Dec. 1312 kreeg de kerk door tusschenkomst van Henricus Egidii van Grave, secretaris van Lodewijk Landgraaf van Hessen en bisschop van Münster, relikwieën van de H. Elisabeth, die door Agnes, zuster van genoemden bisschop uit Marburg naar Grave gezonden werden. Bij de brand in St. Servatiusnacht 1415 werd het godshuis een prooi der vlammen. Spoedig daarna begon men met de herstelling. De kerk werd van 1506 tot 1516 aanmerkelijk vergroot. Paus Leo X verleende verschillende geestelijke gunsten aan hen, die door aalmoezen dat werk steunden. In 1564 werden de kruisarmen verhoogd, waarvan het gevolg was,, dat men uit de lage toren de stad niet meer kon overzien en de torenwachter door een nachtwacht vervangen werd. Alstoen was de St. Elisabeth een der mooiste kerkgebouwen uit de geheele streek. Het fraaie kruisgebouw had daarbij nog 5 dwarspanden. De toren was niet alleen van een uurwerk, maar ook van een zeer schoon klokkenspel voorzien. In de kerk vond men in die dagen 17 altaren. Door de belegeringen in 1586, 1602 en 1674 geraakte zij in een deerniswaardigen toestand. Rabenhaupt het in laatstgenoemd jaar haar beschieten, omdat de belegerden vanuit den toren de bewegingen van zijn troepen gadesloegen. Weldra stortte die in en viel op het gewelf, waardoor het klokkenspel voor immer verloren ging. Opnieuw kwam toen het kerkgebouw in protestantsch bezit tot 1799. In 1699 lieten de Staten een collecte houden om het te herstellen. Aan de restauratie werkte men van 1699 tot 1705 en opnieuw in 1719 en 1739. De toren stond toen geheel vrij van de kerk, daar drie der lagere panden waren afgebroken. Onze Republiek kwam in 1780 in oorlog met Engeland. Om die reden werden toen in de verschillende vestingen de garnizoenen versterkt. Dit geschiedde ook te Grave, waar tevens de pas aangeworven troepen moesten geoefend worden. Zelfs bij de felste winterkoude werden de wapenoefeningen gehouden. Herhaaldelijk had Majoor Guericke het stadsbestuur verzocht, daarvoor de St. Elisabeths kerk te mogen gebruiken, wat eindelijk werd toegestaan. Bij het beleg van 1794 door de Franschen had Grave wederom veel te lijden. De toren der groote werk werd zwaar beschadigd, schier alle glasramen waren verbrijzeld, het orgel vernield en een der dwarspanden in een puinhoop veranderd. Voor godsdienstoefeningen was zij geheel onbruikbaar, evenals de schuurkerk der katholieken. De kerk van het Begijnhof, waarin de Lutherschen hun bijeenkomsten hielden had weinig geleden. Om die reden kregen de Hervormden verlof ook daar bijeen te komen. Met de komst der Franschen braken voor de katholieken van ons vaderland betere dagen aan. Ook zij kregen godsdienstvrijheid en konden onder zekere voorwaarden weer in ’t bezit komen hunner vroegere kerkgebouwen. Op veel plaatsen ging dat met groote moeilijkheden gepaard. Niet zoo te Grave. Reeds in 1799 werd een vergelijk getroffen tussehen de verschillende godsdienstige genootschappen, dat nog in dat zelfde jaar door het stadsbestuur werd goedgekeurd. In de stad verbleven in die dagen 1678 Katholieken, 250 Gereformeerden en 28 Lutherschen. De grijze Elisabeth kwam weer in katholiek bezit, maar daarvoor moesten de Katholieken aan het Gereformeerd Kerkgenootschap betalen 52 gulden, 8 stuivers en 1 penning en aan de Lutherschen 209 gulden, 6 stuivers en 14 penningen en hen nog 500 gulden ter hand stellen. Tevens werd er eén overeenkomst getroffen tussehen de Gereformeerden en Lutherschen. De kloosterkerk van het Begijnhof zou in het vervolg voor den Hervormden Eeredienst gebruikt worden. (Toen bij de Lutherschen in gebruik). Nog heden hebben aldaar hun godsdienstoefeningen plaats. Groot was de vreugde der Katholieken over deze schikking. Aanstonds werd dan ook begonnen met het herstellingswerk. Van een der lagere dwarspanden was na het beleg van 1794 slechts een puinhoop overgebleven, die in 1800 werd weggeruimd, wat ook geschiedde met het voormalig koor der Kanunniken, waardoor het kerkhof werkelijk vergroot werd. Langzaam vorderde het restauratiewerk en op Pinksterdag 1804 werd voor het eerst na 130 jaren een plechtig H. Misoffer in de St. Elisabethskerk opgedragen. Men kan zich de vreugde der katholieken van Grave bij die gelegenheid voorstellen. Op 3 Juli 1805 verleende Z. H. de Paus onder de gewone voorwaarden een volle aflaat aan allen, die op den feestdag van de H. Elisabeth of op de Zondag onder het octaaf de parochiekerk van Grave bezoeken. Nog een tweetal andere gunsten werd in 1813 aan de kerk geschonken. Elk jaar kan aldaar de aflaat van Portioncula verdiend worden en mag er op 2 Augustus een votief Mis gezongen worden ter eere van O. L. Vr. der Engelen. Ook het Vorstenhuis liet zich niet onbetuigd en schonk milde giften voor het herstel van het godshuis. In 1818 ontving het kerkbestuur voor dat doel van Koning Willem I 9000 gulden en in 1840 van zijn opvolger 10.000 gulden. In datzelfde jaar brachten de parochianen eenzelfde som van ƒ 10.000 bij elkaar voor een nieuw orgel. Grave werd in 1837 door een hevige storm geteisterd, ook aan de kerk werd toen groote schade toegebracht. Van Juni 1842 tot Februari 1843 werd de restauratie met krachtige hand voortgezet en daarvoor een bedrag van 15.000 gulden besteed. Het gewelf in het hoogkoor, alle ramen en het torentje werden toen vernieuwd.en het orgel geplaatst. Op Zaterdagmiddag 4 Augustus 1866 trof de kerk een nieuwe ramp. Een der vier zware steenen zuilen, waarop het middenschip, het dak en de zoldering van het overgebleven dwarspand rustten, stortte in. Gedurende verschillende maanden werden toen de godsdienstoefeningen voor de parochie in de kapel van St. Henricus gehouden. Op Woensdagmorgen 2 September 1874 sloeg de bliksem in den toren met het noodlottig gevolg, dat hij geheel afbrandde. Op een rapport van het gemeentebestuur om subsidie voor den wederopbouw werd ongunstig beschikt. Om die reden werd in 1876 het gedeelte dat was overgebleven, gesloopt. In de openbare raadsvergadering van 22 Mei van dat jaar werd besloten aan Gedeputeerde Staten machtiging te vragen tot het aanbrengen van een klok en uurwerk voor rekening der R. K. gemeente. De gevraagde goedkeuring werd verleend. Op het einde van 1876 was de restauratie der beide gevels voltooid, ook inwendig had het eerbiedwaardig gebouw een geheel ander aanzien gekregen. De vroegere witgekalkte muren en plafonds waren beschilderd, wat in 1903 en 1904 opnieuw is geschied. In October 1932 bleek, dat een der torenklokken was gebarsten. Zij was in 1732 door J. Petit gegoten. Nog in datzelfde jaar werd zij door een andere van de firma Eijsbouts te Asten vervangen. Door de zorgen van den Hoogeerw. Heer Deken Goossens heeft de - eerbiedwaardige St. Elisabeth zoowel inwendig als van buiten een veel fraaier aanzien verkregen. Nu nog het een en ander over de monumenten en kunstschatten 'van het godshuis. In 1473 overleed te Grav.e hertog Arnoud van Gelder. Hij werd in de Sint Elisabeth voor het hoogaltaar begraven. Karei de Stoute liet op zijn graf een prachtig monument plaatsen, dat bij het beleg van 1674 erg beschadigd werd. Enkele letters van het grafschrift waren niet meer leesbaar. Om verdere schending te voorkomen, liet Gerard Torsinck er een houten hek om plaatsen. Bij het bombardement door de Franschen in 1794 werd het geheel en al vernield. Enkele jaren later werd de kerk door het stadsbestuur hersteld. Op voorstel van den ambtman J. A. Krieger wendde het zich tot de landsregeering met het verzoek een ander gedenkteeken voor hertog Arnoud op te richten. Dit geschiedde in 1802. Toen werd in het priesterkoor tegen de muur een sarcophaag van geslepen arduinsteen geplaatst, waarop zich een naald verheft. Op de spits bevindt zich een urn met aan beide zijden vaandels, wapens en een helm. Mgr. Van Velde te Melroy, bisschop van Roermond, verbleef enkele jaren op de tegenwoordige pastorie van Grave. Hij overleed te Brussel 22 Jan. 1824 en werd op zijn uitdrukkelijk verlangen in het hoogkoor der parochiekerk begraven. Een prachtige zerk dekte zijn graf, die later bij de verhooging van de vloer door een eenvoudigen steen werd overdekt. Het hoogaltaar en de beide zijaltaren in het dwarspand zijn van hout en dagteekenen uit de eerste helft der 18e eeuw; het houten altaar in den zuidelijken arm uit het laatst van diezelfde eeuw. De eiken communiebank draagt het jaartal 1758. Van de twee eiken biechtstoelen is een gedateerd 1713. De gesneden eikenhouten preekstoel is een sieraad van de kerk en omstreeks 1700 vervaardigd. Waarschijnlijk is hij na de teruggave der kerk aan de Katholieken door het Kerkbestuur aangekocht van een opgeheven Franciscaner klooster. Het houten beeld van den H. Jacobus is uit de 16e eeuw en dat van den H. Antonius abt van omstreeks 1700, Over het oud Mariabeeldje, dat onlangs een vaste plaats in de kerk heeft gekregen, zijn geen verdere bijzonderheden bekend. Wel weten wij, dat het in vroeger dagen en ook nog tegenwoordig door de geloovigen op een bijzondere wijze wordt vereerd, wat blijkt uit de talrijke exvoto’s. Onder de schilderijen der kerk vindt men een memorietafel uit 1528 en een doek, waarop de Kruisiging is afgebeeld met den donator Jacob de Haen en de H. Elisabeth. Een eereplaats komt echter toe aan een kort geleden gerestaureerde Seghers, voorstellende een monstrans omgeven door een bloemkrans. Daniël Seghers is in 1590 te Antwerpen geboren. Na zijn overgang tot de katholieke kerk werd hij leekebroeder bij de Jesuieten. Hij bezocht Rome en overleed in 1661 in zijn geboortestad. Ook vindt men er nog gebeeldhouwde grafzerken, een uit 1540 en een priésterzerk van omstreeks 1600 met een voorstelling van de H. Elisabeth, een wapenschild houdend. Andere oude zerken zijn opgesteld tegen de bewaard gebleven wandgedeelten van het verwoeste schip. De Sint Elisabeth is in ’t bezit van een gedreven ten deele vergulde monstrans, vervaardigd in 1624 en een prachtige vergulden kelk, haar geschonken door den HoogEerw. Heer Gerardus Hermans, Vicaris Apostolicus en Pastoor, die op 23 Augustus 1841 te Grave overleed. Mgr. Van Velde de Melroy schonk haar een monstrans en een wit driestel met antependium en koor - kap, in 1900 gerestaureerd. Eveneens een rood driestel, dat op Pinksterdag 1804 werd gebruikt, toen voor het eerst na 130 jaren aldaar weer het H. Misoffer werd opgedragen. Datzelfde Misgewaad werd ook in 1904 bij gelegenheid van het eeuwfeest gebruikt. Nog bezit de kerk een gerestaureerd kazuifel uit het begin der 16e eeuw, waarop de aanbidding der drie Koningen, drie apostelen, de H. Maria Magdalena en Sinte Catharina staan afgebeeld. 7. De Ned. Hervormde Kerk Evenals vele andere plaatsen in ons land, had ook Grave vroeger een Begijn hof. Uit een schrijven van 1436 blijkt, dat het reeds op het einde der 13e eeuw onder Jan van Cuijk bestond. Aanvankelijk leefden de Begijnen volgens de gebruiken van het Groot Begijnhof te ’s-Hertogenbosch. Hertog Arnoud van Gelder schonk haar nieuwe statuten en bepaalde haar getal op 16. Het eigenlijke hof, waarnaar zulke stichtingen genoemd worden, lag vlak aan haar woningen, een weinig ten Noord Westen van de plaats, waar nu de kerk der Hervormden staat. Omstreeks het midden der 15e eeuw verlangden sommige Begijnen van Grave naar een strenge en meer afgezonderde levenswijze. Om die reden besloten zij in 1459 in ’t vervolg te leven volgens de derde regel van deh H. Vader Franciscus en het schijnt, dat bij die gelegenheid "Willem van Egmond, broeder van hertog Arnoud, haar zijn verblijf te Grave afstond. Op 16 Mei 1463 ontvingen de nieuwe religieuzen van Lodewijk de Bourbon, prins-bisschop van Luik, verschillende geestelijke voorrechten. Kort daarna werd besloten voor haar een nieuw klooster, Maria Graf geheeten, te bouwen met eigen kerk. Op 18 Augustus 1475 gaf de bisschop van Luik hiertoe verlof. Het godshuis werd daags voor het feest van St. Bartholomeus 1526 gewijd door den wij-bisschop van Luik, Peter van den Einde, eén Augustijnermonnik. Het was van baksteen opgetrokken en oorspronkelijk overwelfd. Van dan af bevonden zich in Grave twee gestichten naast elkaar, het Begijnhof en Maria Graf. Het eerste was een hoofdgebouw, misschien met een paar belendende woningen, later voor de soldaten gebruikt en bekend onder den naam van Begijnebarakken, benevens een kapel; het andere was een besloten klooster, met eigen kerk en zielzorger. Nog vele jaren bleven beide naast elkaar bestaan. Op 28 October 1639 werd er een overeenkomst gesloten over achterstallige roggerenten tusschen Aelken Hornkens, eene suster van den alden Bagijnhoff en Grietien van Middeler, mater, ende Metken van Kessel, procuratesse van het Clooster genaempt Mariengrave beyde gelegen binnen dese stadt Grave. Uit diezelfde overeenkomst blijkt, dat kort daarna het Begijnhof bij het klooster is ingelijfd. De kloostergebouwen lagen aan den stadswal, terwijl nog een paar huizen in de Begijnestraat aan de zusters behoorden. Het eigenlijke klooster bevond zich aan den Westkant van een vierhoek, waarvan de Oosten Zuidzijde aan de Hoofschestraat en de Begijnestraat uitkwamen. De kerk stond aan het eind van den hof, die zich voor het huis uitstrekte en aan de Noordzijde lag naast de Kerk het Kerkhof. De Spaansche troepen werden in 1577 door de burgers verdreven en eerst in 1586 maakte Parma zich weer van Grave meester. In 1580 kwam de St. Elisabethskerk in Protestantsch bezit, maar nergens vinden wij opgeteekend, dat dit ook met de kapel der zusters geschiedde. Het schijnt, dat zij in die jaren haar mochten blijven gebruiken. Bij het beleg van 1586 hadden de gebouwen veel geleden, zoodat een aanzienlijke som noodig was óm alles weer te herstellen. Na een beleg van ruim twee maanden werd Maurits in 1602 meester van. Grave. Het stadsbestuur had hem verzocht de kerk van het Begijnhof voor de Katholieken eeredienst te mogen gebruiken. Hierop werd goedgunstig beschikt, doch haar laatste rector, pater Willem Roelofs moest in 1612 zijn woning aan den Hervormden predikant af staan. Hetzelfde geschiedde ook met de kloosterkerk, wanneer dit plaats had, is bij gebrek aan gegevens niet met zekerheid te zeggen. Wel weten wij, dat zij in 1672 bij de komst der Franschen in het bezit was der Hervormden. Aanstonds na de overgave der stad werd zij aan de zusters teruggeschonken, die nog in datzelfde jaar aan het godshuis eenige noodige herstellingen lieten aanbrengen. Toen beleefden de zusters een paar jaren van rust. Het Fransch bestuur liet zelfs boven de kloosterpoort een steen plaatsen met het opschrift: „Sous la Sauveguarde du Roi de ’ Bij het beleg van 1674 waren zoowel Maria Graf als de belendende gebouwen zwaar beschadigd. Om die reden wendden de Zusters zich tot het bestuur der republiek om een geldelijke bijdrage voor het herstel. Hierop werd 11 October 1675 goedgunstig beslist, op voorwaarde, dat het klooster jaarlijks 100 gulden zou uitkeeren aan een der predikanten. In 1690 waren de kloostergebouwen weer in goeden staat, wat vooral te danken was aan de milde bijdragen van de burgers en van den Bisschop van Roermond. Na de opheffing van het edict van Nantes door Lodewijk XIV kwamen zich velen Hugenooten in Grave vestigen. Stadhouder Willem III schonk hen de kerk van het Begijnhof en daar hun aantal steeds bleef toenemen, werd in 1699 voor hen een tweeden predikant benoemd. Reeds vroeger hadden de zusters haar kerk moeten afstaan en om die reden een paar klooster vertrekken tot kapel ingericht. In 1683 werd aan oude en ziekelijke personen met hun dienstboden toegestaan, aldaar de H. Mis bij te wonen. Weldra werd dit zelfs aan alle Katholieken toegestaan. Hierdoor aangemoedigd kochten zij een ruime schuur om die voor kerk in te richten. Met die werkzaamheden was men al ver gevorderd, toen de twee predikanten zich hierover beklaagden. Tot 1690 nu ■bleven zij de kapel van het klooster bezoeken. Toen was de kerkschuur voltooid en op 26 September 1690 droeg de Capucijner-pater Columbanus van Leuven daarin het H. Misoffer op. Dat eenvoudig gebouw met pastoorswoning was gelegen in de Begijnenstraat. Daar bleef men ter kerke gaan tot 1804, toen de oude parochiekerk weer in gebruik genomen werd. Uit aanteekeningen van 1703 blijkt, dat het houten gebouw een ronde vorm had en groot genoeg was voor de ongeveer 1400 communicanten van Grave. Tevens wordt daarin vermeld, dat dit het netste kerkgebouw was uit de districten Cuijk en Nijmegen. De pastorie werd van de zusters gehuurd voor 50 gulden ’s jaars. Op 9 Juli 1802 werden de kloostergebouwen verkocht aan Ruth Dirks voor 405 gulden onder de voorwaarde, dat hij de ringmuren, alsmede de voorpoort zou laten staan, maar de „eijgentlijke kloostermuren alsook die van den zoogenaamden nieuwen refter tot den grond toe afbreken”. Hoelang de Refugié’s de kloosterkerk bleven gebruiken is niet bekend, wel weten wij, dat zij in 1799 bij de naasting der kerk door de Katholieken aan de Lutheranen behoorde. Alstoen werd een schikking getroffen tusschen hen en de Hervormden, waardoor deze laatsten in het bezit kwamen van het kerkgebouw, dat zij nog steeds voor hun godsdienstoefeningen gebruiken. De eiken preekstoel dagteekent uit de tweede helft der 17e eeuw. Ook bezit deze kerk een drietal koperen - kaarskronen van omstreeks 1650. 8. Het St. Catharina’s Gasthuis Onder de heeren van het land van Cuijk en de stad Grave, neemt Jan I een eervolle plaats in. Hij begon zijn bestuur in 1265 en overleed in 1308. Vooral Grave heeft veel aan hem te danken. Hij stichtte aldaar in 1290 het St. Catharina Gasthuis om zieken te verplegen en ouden van dagen te verzorgen. Nog in datzelfde jaar verleende hij een jaarlijksche cijns aan de nieuwe stichting en het volgende jaar liet hij daarin met goedkeuring van den pastoor der stad een altaar oprichten ter eere van de H. Catharina, waaraan de rector dagelijks de H. Mis mocht opdragen. Hieraan verleende Johan van Vlaanderen, bisschop van Luik in 1291 zijn goedkeuring. De edelmoedige stichter ging nog verder en schonk in 1294 aan het gasthuis de helft der tienden van zijn dorpen Cuijk, Beugen, Boxmeer en Sambeek, met hun onderhoorigheden. Bij vonnis der rechtbank van ’s-Hertogenbosch 23 October 1850, bevestigd 21 September 1852, werd dat recht op de helft der tienden in het oude land van Cuijk erkend. De opvolgers van Jan I volgden zijn voorbeeld en schonken aan het gasthuis belangrijke giften. Zijn zoon Otto begiftigde het in 1324 en 1334 met aanzienlijke renten. Jan III schonk het in 1353 een waard, gelegen tüsschen de Maas en den dijk. Vooral Jan V is door zijn weldadigheid bekend. In 1379 verleende hij aan het Gasthuis een koren-rente, alsmede in 1392 een malder rogge uit onderpanden in Escharen gelegen. Zijn zuster, vrouwe Johanna van Cuijk, breidde de bezittingen van ’t gesticht nog aanmerkelijk uit door het enkele landerijen te schenken. Toen in 1602 de stad in het bezit van de Republiek kwam, kreeg ook het Gasthuis een protestantsch bestuur. Slechts met veel moeite konden er nog katholieken in worden opgenomen. Dat bleef duren tot 1672, toen de Franschen, onder Turenne, zich van de vesting meester maakten. De St. Elisabethskerk kwam in dat jaar weer in katholiek bezit en het werd aan de Hervormden verboden hun afgestorvenen in die kerk of op het kerkhof te begraven. Enkele maanden later werd aan hen de kapel, van het gasthuis afgestaan om hun godsdienstoefeningen te houden en de tuin van dat gesticht om die in een kerkhof te veranderen. In November 1672 kreeg het gasthuis weer katholieke bestuurders door de benoeming van den licentiaat Verheijen tot provisor, doch reeds twee jaren later zou daarin opnieuw verandering komen. Tijdens het beleg der stad in 1674 door Rabenhaupt werden de gekwetsten in het gasthuis verpleegd, wat blijkt uit de verordening van den gouverneur, dat al het oud linnen aldaar gebracht moest worden. In den nacht van 22 op 23 September werden er 36 bommen in de stad geworpen, waarvan sommige 500 pond wogen. Een gloeiende kogel viel in de kapel van ’t gasthuis, die geheel afbrandde. Een paar dagen later werd daarin een Fransch luitenant begraven, die tijdens het beleg gesneuveld was, hetzelfde geschiedde nog in October met een drietal hooggeplaatste militairen. In welk een toestand dat gesticht zich in die dagen bevond, blijkt uit een verslag van 1690, toen de Staten Generaal van plan waren in deze streken nieuwe belastingen te heffen. Niet enkel hadden de gebouwen bij het beleg van 1674 veel geleden, maar ook bij het herstellen der vestingwerken kort daarna gingen veel landerijen van die liefdadige instelling verloren. In het midden der 18e eeuw moest een gedeelte van zijn inkomsten gebruikt worden, om arme huisgezinnen te ondersteunen. Door het beleg van 1794 had Grave veel geleden en waren tal van burgers tot armoede vervallen. Het bestuur van het gasthuis wendde zich in dien nood tot de municipaliteit en verzocht haar een handel te mogen beginnen om uit de baten de bewoners van Overasselt te kunnen voldoen, die tijdens het beleg aan arme burgers van Grave huisvesting en onderhoud hadden verleend. Hieruit mag men wel besluiten, dat het in die dagen met de geldmiddelen van het gesticht zeer treurig gesteld was. Vooral door het beleg van 1674 hadden de gebouwen veel geleden. In 1835 werden'zij gesloopt en op 27 Mei van het volgende jaar de eerste steen gelegd van een nieuw gasthuis, dat vanaf 30 Juli 1838 door religieuzen bediend wordt. Het was opgetrokken pp dezelfde plaats waar voor meer dan vijf eeuwen de liefdadige instelling van Jan van Cuijk was tót stand gekomen. De Congregatie der Gasthuiszusters van Breda bleef te Grave werkzaam tot Mei 1932. Zij verpleegden er de zieken, verzorgden ouden van dagen en voogdijkinderen. Tevens bestuurden zij in de stad het St. Elisabeths-Rustoord, een pension voor dames en heeren. De stichteres en eerste algemeene Overste der Gasthuiszusters, Moeder Theresia Saelmaekers, stond aan het hoofd van die kloosterinstelling tot 22 October 1842 en werd toen overste te Grave. Haar verblijf aldaar was maar van korte duur, zij vertrok vandaar naar Oosterhout. In 1932 werden de Gasthuiszusters van Breda in de beide gestichten van Grave vervangen door Duitsche Franciscanessen van Marienhaus. De fondsen van het gesticht zijn bestemd voor alle armen der stad, zonder onderscheid van godsdienst. 9. R. K. Blinden Instit. St. Henricus In het midden der 19e eeuw woonde te Grave Mejuffrouw Henriette de la Geneste, alom bekend om haar deugd en groote liefdadigheid. Op het einde van haar leven wilde zij nog iets grootsch en blijvends voor den noodlijdenden evenmensch tot stand brengen. Reeds in 1848 hadden de Zusters van Tilburg zich te Grave gevestigd en haar neef, Mgr. De la Geneste bekleedde de functie van Rector in het zustershuis. Voor de vrouwelijke jeugd was daarmede goed gezorgd en als van zelf gingen de gedachten van Mejuffrouw Henriette uit naar de arme en verlaten jongens van haar geboortestad. ■Zij vormde het plan voor hen een gesticht op te richten. Kort daarna had er te Grave een vergadering plaats onder voorzitterschap van Mgr. Zwijsen, bisschop van ’s-Hertogenbosch, waarop besloten werd zoo spoedig mogelijk met den bouw te beginnen. Mgr. de la Geneste schonk uit zijn bosschen al het benoodigde hout, terwijl de heer Hermans, president der Vincentiusvereeniging, zijn tuin afstond. De Congregatie der Fraters, in 1844 door Mgr. Zwijsen te Tilburg gesticht, zou de leiding op zich némen. Geheel onverwacht opende zich een nieuw vergezicht, dat voor de toekomst der stichting van beslissend belang zou worden. Kort tevoren was de Katholieke inrichting voor blinden te Laren opgeheven en de verpleegden naar het Instituut te Maeseyk in België gezonden. Velen in Nederland betreurden dit en daarom werd aan den Superior der Fraters verzocht voor hen te Tilburg zulk een inrichting te openen. Zoodra Mgr. Zwijsen hiervan hoorde, vatte hij het plan op de nieuwe stichting van Grave ook voor blinden open te stellen. Hij sprak erover met Mejuffrouw Henriette, die niet alleen dadelijk toestemde, maar ook nog een-nieuw kapitaal schonk om het gebouw te De Ned. Hervormde Kerk; voormalige Kapel van het Bagijnenhof. Ruïnes van de Bomvrije Kazerne. Door kijk in de Prinsenstal, het idyllische straatje. Missiehuis van de Missionarissen der H. Familie, de vroegere Kazerne. vergrooten. Zulk een prachtig liefdewerk aan het reeds ontworpene te kunnen toevoegen, maakte haar dubbel gelukkig. Hiermede was de goede God tevreden, begin April 1859 overviel haar een hevige, ziekte en reeds den 15e van dezelfde maand overleed zij. Op 22 September 1859 namen vijf Fraters hun intrek in het nieuwe gebouw, twee dagen later arriveerden vijf blinden uit Maeseyk. Mgr. de la Geneste verrichtte de plechtige inzegening en stelde het huis en zijn bewoners onder de bijzondere bescherming van den H. Henricus, den patroonheilige der stichteres. Reeds in de eerstvolgende jaren nam het aantal blinden zoozeer toe, dat in 1866 een nieuwe leerkracht noodig was. De Congregatie stond toen een harer bekwaamste leden aan Grave af in den persoon van Frater Chrysostomus van de Ven. Al aanstonds bracht hij naast uitbreiding ook meer wetenschappelijk systeem in het zoo moeilijke blindenonderwijs. Toen in 1885 Frater Baptista, de eerste Overste, stierf, telde het huis 15 Fraters, 30 blinden en 26 andere internen. Ook had hij voor de parochie een jongensschool gesticht die toen door 156 leerlingen bezocht werd. Voor de steeds groeiende bevolking van Sint Henricus werd het gesticht te klein, terwijl wegens terreingebrek uitbreiding haast onmogelijk scheen. De energieke Frater Willibrordus vatte toen het stoute plan op, de stadswal en het Oranje-bastion, waartegen het hoofdgebouw lag, door te- breken en ruimte te zoeken naar buiten, maar dat idee stuitte op heftige tegenstand en daarmede was. de zaak voorloopig afgedaan. Vóór het huis lag een kleine tuin en deze werd opgeofferd, om een nieuw gebouw op te trekken en een speelplaats aan te leggen. Al spoedig bleek, wat een ongerief het was geen tuin te hebben en opnieuw werden onderhandelingen aangeknoopt met het gemeentebestuur. Zelfs het Rijk werd in de zaak 5 betrokken en in 1891 mocht de Directeur zijn pogingen met succes bekroond zien. De gestadige uitbreiding van het aantal blinden, had natuurlijk stijging der onkosten ten gevolge, zelfs zoozeer, dat men vreesde, geen nieuwe verpleegden meer te kunnen opnemen, maar gelukkig kwam er uitkomst. Bij gelegenheid van het zilveren bestaansfeest van het Instituut, werd met goedkeuring van het Nederlandsche Episcopaat een circulaire om steun verspreid. Over de resultaten had men niet te klagen, zelfs werd die actie aanleiding tot een stichting, die een blijvende steun voor de katholieke blindenzorg zou worden. In 1886 stelde Mgr. Godschalk, bisschop van ’s-Hertogenbosch, een Commissie in, wier taak het zou wezen, gelden voor behoeftige blinden in te zamelen. De stichting van dit fonds is van groote beteekenis geweest voor de beide instituten van Grave, die voor een merkelijk deel daaraan hun bloei en uitbreiding te danken hebben. Het aantal verpleegde blinden bleef steeds toenemen, zoodat nieuwe uitbreiding noodzakelijk werd. Om die reden werd het pensionaat in 1902 opgeheven en de vrijgekomen lokalen door de blinde jongens ingenomen. Vanaf die tijd heeft het Instituut ,,Sint Henricus” uitsluitend blinden ter verpleging geherbergd. Vooral in de twintiger jaren, voelde men daar dat er iets moest gebeuren, want het heele Instituut leek een primitieve inrichting bij hetgeen elders tot stand kwam. Daarbij kwam opnieuw plaatsgebrek. Ruimte was er wel, want het vroegere terrein der Paters van Picpus en de huizen aan de Hoofschestraat waren één voor één eigendom der Fraters geworden. Toen dan ook in Augustus 1922 Frater Aurelius tot directeur werd benoemd, voelde iedereen, dat hij de bouwdirecteur zou worden. Er werd besloten de onderneming in vier gedeelten op te trekken, het eene na het andere, naargelang de geldmiddelen toelieten. Om deze te bekomen, zou men een grootsche propaganda op touw zetten, een loterij werd gehouden en men ging met de blinde musici op tal van plaatsen concerten geven met demonstraties van het blinden-onderwijs. Het resultaat was, dat 8 Februari 1928 de Zeer Eerw. Frater Tharcisio, Superior Generaal der Fraters, den eersten steen kon leggen van den nieuwen gevelbouw en dat midden 1930 ook de eerste vleugel voltooid was. Vanaf zijn komst in 1876 in Sint Henricus is Frater Adrianus daar de ziel geweest van het blindenleven en de stuwkracht van de innerlijke vooruitgang. Hij is de stichter van de Le Sage ten Broek bibliotheek, waaruit blinden gratis boeken ter leen kunnen ontvangen. Na zijn afsterven, 19 Juli 1930, vormden ,zijn talrijke oud-leerlingen het plan een gedenkteeken voor hem op te richten. Vele blinden droegen daarvoor hun offertje bij. De gedenkplaat, die in Sint Henricus geplaatst werd, draagt het volgende opschrift: Grati estote. Weest dankbaar. (Col. m, 16). Ter nagedachtenis aan den Eerw. Frater M. Adrianus Këmps, officier in de orde van Oranje Nassau, geb. te ’s-Hertogenbosch,, 9 Juli 1855, overleden in het Instituut ,St. Henricus” te Grave, 19 Juli 1930, die alhier gedurende 54 jaren met'geheel de liefde van zijn hart en met al de vindingrijkheid van zijn geest heeft gewerkt aan de verheffing , der blinden, is déze gedenkplaat als een blijvend getuigenis voor tijdgenoot en nageslacht, geplaatst door de dankbare blinden van Nederland. Ongeveer 120 blinden verblijven tegenwoordig in Sint Henricus en vinden daar niet enkel liefderijke verzorging, maar worden er ook onderwezen en opgeleid in verschillende vakken. In 1934 werd het 75jarig bestaansfeest van het Instituut allerplechtigst gevierd met medewerking der geheele bevolking. 10. De Wijnberg Op 18 April 1843 gaf Mejuffrouw Clara Jacoba'de Bruyn, overste van het Begijnhof te Turnhout, aan haar neef, den Eerw. Heer H. A. A. de la Geneste, subsidiaken, wonende op „Veenzicht” onder Velp bij Grave, volmacht, om het huis „De Wijnberg toen door de marechaussèe bewoond voor haar te verkoopen. In 1825 was dat gebouw een chocolademakerij en in 1834 diende het voor hospitaal. Ruim twee jaren later kwam de familie De la Geneste voor 2000 gulden in ’t bezit van dat gebouw. Ook werden nog verschillende huizen in de omgeving van het gebouw door haar aangekocht, om het geheel in te richten voor liefdegesticht en klaslokalen voor de vrouwelijke jeugd van Grave. Reeds in 1848 kon het door vier zusters uit Tilburg betrokken worden. In den vroegen morgen van 4 Augustus ontbood Mejuffrouw Henriette de la Geneste haar ouden stalhouder Jansen, om met een rijtuig de zusters voor Grave bestemd, in Tilburg af te halen. Het eenige, wat haar uit het Moederhuis werd meegegeven, was een schilderijtje van O. L. Vrouw. Het stelde de H. Maagd voor, vier maagden onder haar bescherming nemende. Jansen bracht de zusters eerst naar de woning van Mejuffrouw Henriette, die haar zeer hartelijk ontving. Aldaar gebruikten zij het middagmaal. Voor het vertrek trok zij Moeder Hieronymo even ter zijde en overhandigde haar een beurs met geld. In het gesticht aangekomen vond men daar alles in orde. De kasten waren voorzien van linnengoed, in de kelder was ruime provisie, boter in de pot, zelfs gemalen koffie in den trommel. In de refter vonden de nieuwe bewoonsters slechts twee schragen, waarover slechts enkele planken lagen en voor tafel moesten dienen. Men had daar iets anders verwacht, maar alles werd duidelijk, toen haar wérd meegedeeld, dat dit Monseigneur Zwijsen zoo verorderd had uit liefde voor de kloos- terlijke armoede. Boven de refter waren een viertal cellen in órde gebracht. Op 12 October werd de bewaarschool geopend voor 7 jongens en 7 meisjes. Nog in diezelfde maand begonnen de zusters met het onderwijs in de handwerken. Op 24 December ontving „De Wijnberg” bezoek van Mijnheer de la Geneste, die op Kerstdag het H. Misoffer in de kapel opdroeg. Deze weldadige geestelijke was in 1844 priester gewijd en was in 1846 een korte tijd kapelaan in het nabijgelegen Velp. In het begin van 1849 werd hij rector van het nieuwe gesticht en bleef aldaar werkzaam tot zijn dood in 1880. Om zijn vele verdiensten werd hij door Paus Pius IX tot geheim kamerheer en in 1861 tot protonotarius apostolicus benoemd. Zoodra de klaslokalen gereed waren, werd met het onderwijs in de meisjesschool begonnen. De liefdewerken bleven zich uitbreiden en vroegen nieuwe krachten. Op 13 October 1882 werden de eerste blinde meisjes opgenomen. In 1887 bedroeg dit getal 13, tien jaar later 31 en op het einde van 1834 was het gestegen tot 78. Al was „De Wijnberg” bij herhaling vergroot en uitgebreid, de gebouwen voldeden niet meer aan de eischen, die heden ten dage aan zulk een gesticht worden gesteld. Om die reden werd er besloten voor de meisjes een nieuw instituut op te richten. In 1932 was het buitengedeelte voltooid en werden reeds de kapel en de rectoraten betrokken. Het jaar daarop was de nieuwbouw geheel gereed en werd dan ook in gebruik genomen. Hoewel hoogst eenvoudig, wekt hij ieders bewondering. Volgens de verklaring van deskundigen is hij een meesterwerk van architectuur. Hij is werkelijk af, aan alles is gedacht. De waterwolf, die zoo menig jaar een ware plaag was voor de kelders, behoeft in de toekomst niet meer gevreesd te worden: Granietsterk betonwerk houdt hem zelfs bij den hoogsten waterstand buiten. Breede gangen, frissche lokalen, ruime klassen zijn gebouwd en overal en in alles is op de hygiëne bijzonder gelet. . Als men wandelt door de ruime gangen van het Instituut, doen de levendige, frissche kleuren van tegels en schilderwerk prettig aan en geven aan het geheel een vroolijke tint. Mag die kleurenrijkdom slechts een beeld zijn van de blijde opgewekte stemming, die er onder de blinde meisjes heerscht en zij de nieuwe Wijnberg nog voor talloos vele blinden een vriendelijk tehuis, waar het kruis der blindheid met berusting gedragen wordt. Aan Wien is dit alles te danken? Vooreerst natuurlijk aan den goéden God, den Vader der blinden, die zijn beproefde kinderen zoo zichtbaar beschermt en anderen opwekte ruimschoots mede te deelen. Vervolgens aan het Hoofdbestuur der Zusters van Tilburg, dat door zijn finantieele steun de nieuwe Wijnberg deed verrijzen. Het heeft getoond het schoone liefdewerk van de opvoeding en verzorging van blinde meisjes, dat aan de zorgen der Congregatie is toevertrouwd, op prijs te stellen. Niet het minst is dit alles te danken aan de bisschoppelijke Blindencommissie, die op zoo ruime wijze ’t hare bijdroeg. II. De Paters van de H. Familie Het Fransche dorpje La Salette wordt nog jaarlijks door tal van bedevaartgangers bezocht. Aldaar was in 1846 de H. Maagd aan twee herderskinderen verschenen en spoedig verrees er een schoone bedevaartskerk. Door den grooten toeloop van pelgrims bestond er weldra behoefte aan geestelijke leiders. Tot dat doel werd de Congregatie der Missionarissen van La Salette gesticht, wier leden zich ook aan de buitenlandsche Missieën gingen wijden. Kort na de stichting trad bij hen Pater Berthier in, die in 1862 de H. Priesterwijding ontving en enkele maanden later zwaar ziek werd. Toen hij eenigszins hersteld was, ried men den geleerden priester aan eenige ascetische werken uit te geven. Hij gaf gevolg aan die raad en achtereenvolgens verschenen 28 boeken en boekjes van zijn hand; sommige werden in zes verschillende talen overgezet en beleefden een oplaag van over de 100.000 exemplaren. Hierbij bepaalde zich echter zijn zielenijver niet. Nauwelijks geheel hersteld of de ijverige kloosterling begon zijn priesterlijken arbeid op den kansel en in den biechtstoel. Gedurende meer dan dertig jaren predikte hij in 16 bisdommen van Frankrijk tal van missies en retraites. Ondertusschen werd Pater Berthier gekozen tot lid van het hoofdbestuur van zijn Congregatie en tevens aangesteld tot overste van een stichting in Zwitserland. Vaak had hij jongelingen ontmoet, die op vergevorderden leeftijd nog vurig verlangden priester en missionaris te worden. Velen hunner had hij opgenomen in de apostolische school, waarvan hij een tijdlang overste was. Die proefneming slaagde uitstekend en om die reden werd zijn ideaal een Congregatie te stichten, die zich speciaal met de opleiding van zulke jongelingen zou belasten. Na veel gebed en overweging kwam bij hem dat plan tot rijpheid. In November 1894 bevond zich Pater Berthier te Rome en besprak aldaar zijn voornemen met Kardinaal Rampolla, die er Paus Leo XIII mee in kennis stelde. Hoe de H. Vader er over dacht, blijkt overduidelijk uit een brief van Kardinaal Langénieux aan de Missionarissen van La Salette, die toen juist voor een algemeen Kapittel vergaderd waren. De Kerkvorst schreef: „De H. Vader heeft het werk van Apostolische roepingen van den Wel Eerw. Pater J. Berthier goedgekeurd, geprezen, aangemoedigd en gezegend. Reeds tevoren had hij er met den Kardinaal - Staatssecretaris over gesproken, die het als een werk Gods beschouwde en er aanstonds met Zijne Heiligheid over sprak. Tijdens mijn audiëntie bemerkte ik aanstonds, dat de H. Vader reeds geheel en al op de hoogte was. Hij zeide mij: „Dat is een belangrijk werk en het is Mijn uitdrukkelijke wil, dat er zoo spoedig mogelijk mee begonnen wordt”. Bij diezelfde gelegenheid benoemde mij de Paus tot Protector der nieuwe Congregatie en beval mij den Pater in de uitvoering van zijn plan zooveel mogelijk te helpen.” - Na de sluiting van hét Kapittel, waaraan Pater Berthier nog had deelgenomen, trok hij zich in de eenzaamheid terug, om de regels vast te stellen, welke de leden zijner toekomstige instelling zouden hebben te volgen. Hij wilde jongelingen uit alle landen onder één dak samenbrengen om hen door een heilig en arbeidzaam leven voor te bereiden voor hun verheven taak. Waar nu dat eerste huis, dat de bakermat moest worden van de" Congregatie der Missionarissen van de H. Familie te openen? De politieke toestand van Frankrijk gaf daar weinig hóóp voor de toekomst. Om die reden richtte Pater Berthier zijn schreden naar het gastvrije Nederland. Hij vroeg en verkreeg een audiëntie bij Mgr. van de Ven, bisschop van s-Hertogenbosch, wien hij zijn plan mededeelde en die hem aanstonds toestond een geschikte plaats in zijn bisdom te zoeken. Onder de leiding van de Voorzienigheid kwam hij in het Maasstad je Gr ave èn vond daar een kazerne met een militair hospitaal, door de soldaten drie jaar tevoren verlaten. De burgemeester bood hem beide gebouwen met een exercitieveld te koop aan. Pater Berthier ging hierop in, na eerst den bisschop van het diocees te hebben geraadpleegd. Kort daarop togen ijverige vrienden aan het werk om de oude gebouwen bewoonbaar te maken. Reeds op 20 September verschenen de eerste studenten en vier dagen later kwam Pater Berthier zelf. Stipt onderhield hij met hen het voorgeschreven reglement. Op aangename wijze werd de studie afgewisseld door handenarbeid en gebed. Moeilijkheden en beproevingen bleven aan de nieuwe stichting niet gespaard. Het kruis, de stempel van alle werken Gods, zou ook op de nieuwe Congregatie zijn verheven merkteeken drukken. De stichter schreef later: „De eerste jaren werden besteed om met veel moeite een kern te vormen van godvruchtige, offervaardige jongelingen. Dezen immers moesten voor degenen, die na hen zouden komen een voorbeeld zijn. Een tweetal priesters van La Salette hielpen Pater Berthier in zijn zware taak. Een van hen stierf op 21 Augustus 1905 op het oogénblik zelf, dat de drie eerste priesters van de nieuwe stichting voor de eerste maal het H. Misoffer opdroegen. Op het werk van den heiligen stichter rustte zichtbaar de zegen van boven. Steeds meer studenten werden aangenomen en ieder jaar nieuwe priesters gewijd. Toen Pater Berthier in 1908 overleed, telde zijn Congregatie al 25 priesters en 13 diakens. Twee jaren later trokken zeven van zijn zonen naar hun eerste missiegebied in Brazilië. Thans zijn zij ook werkzaam in de Vereenigde Staten, Noorwegen en in onze Oost op Oost-Borneo en Java. Na den dood van den stichter werden nieuwe missiehuizen opgericht in België, Frankrijk, Duitschland, Zwitserland en Polen. In Grave, dat de nieuwe kloosterinstelling geboren zag worden en opgroeien, heeft, zij nog steeds haar Moederhuis. Ook te Kaatsheuvel, Goirle en Oudenbosch zijn na den dood van Pater Berthier succursaalhuizen gesticht. In 1920 werd het zilveren bestaansfeest der Congregatie herdacht. Zij telde alstoen 99 priesters, 88 scholastieken, 24 broeders en 26 novicen. Gods zegen bleef rusten op het werk van den eerbieawaardigen stichter, wat vooral blijkt uit de vele nieuwe missiehuizen en de uitbreiding van den arbeid in verschillende missiegebieden. In 1935 waren de zonen van Pater Berthier werkzaam in ruim 25 kloosters en op ongeveer 35 plaatsen in de verschillende missiegebieden aan de zorg der Missionarissen der H. Familie tbevertrouwd. De Congregatie telde in dat jaar 851 leden, 317 priesters, 293 scholastieken en novicen voor het H. Priesterschap en 241 broeders. 12. Het Rijks Krankzinnigen Gesticht In 1892 had het garnizoen Grave verlaten, een nadeel voor de welvaart van het stadje. Burgemeester Friezen deed al het mogelijke om dit verlies voor de plaats te ondervangen. Toen er dan ook kwestie was, dat het Rijk een tweede krankzinnigengesticht zou oprichten, wendde hij zich bij herhaling tot de regeering. Zes jaren later viel de beslissing en de nieuwe inrichting zou te Grave verrijzen. De pogingen van het hoofd der gemeente werden bijgevolg met succes bekroond. Aldaar zou een gesticht komen voor vrouwelijke krankzinnigen. De verlaten militaire gebouwen werden zooveel mogelijk voor dat doel ingericht. Een groot gedeelte van 1898 ging voorbij met alles in orde te brengen. Het oude arsenaal werd het eigenlijk gesticht, met de economische afdeeling en de woonkamers van den geneesheerdirecteur, de adjunct-directrice, de boekhoudster en het verplegend en dienend personeel. De kazematten waren omgebouwd in machinekamer en magazijnen voor levensmiddelen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen. Het vroegere kruithuis zou voor de Protestantsche en Katholieke eeredienst gebruikt worden. Het nieuwe gesticht had de vorm van een langwerpige driehoek met twee daarop staande rechthoeken. De verblijven der verpleegden waren doelmatig ingericht. Met de gemeente werd een overeenkomst gesloten voor het leveren van gas. Op het einde van 1898 was men met de inrichting van het gesticht zoover gevorderd, dat de eerste verpleegden konden worden opgenomen, want het personeel was reeds vroeger aangesteld. Op 3 December arriveerden dan ook te Grave een twintigtal patiënten uit het gesticht te Medemblik. Natuurlijk moest er ook voor hun godsdienstige belangen gezorgd worden en het bestuur wendde zich tot den predikant van Gr ave om de geestelijke verzorging der protestantsche patiënten op zich te nemen. Om verschillende redenen kon hij aan dat verzoek niet voldoen en Ds. Blok uit Cuijk nam die zórg op zich. De pastoor van Grave. de Zeer Eerw. Heer Sprangers was aanstonds bereid en reeds op 1 en 11 December werden de eerste godsdienstoefeningen in het gesticht gehouden voor de Protestantsche en Katholieke verpleegden. Op 20 Januari van het volgend jaar vertrokken opnieuw 20 patiënten uit Medemblik naar Grave en in het midden van April bevonden er zich een honderdtal. Wijl nu alle beschikbare plaatsen waren ingenomen, kon er tot een definitieve regeling worden overgegaan en de verpleegden gescheiden worden naar aard en werkzaamheden. Van 1911 tot 1922 bevonden zich onder de verpleegden ook enkele Israëlitische vrouwen. Voor haar godsdienstige belangen werd in die tijd zorg gedragen door de Wel Eerw. Heer Goldsmit, godsdienstleeraar der Israëlitische gemeente te Oss. Wijl haar aantal nog al gering was, werden zij in laatstgenoemd jaar overgeplaatst naar de krankzinnigengestichten te Woensel en Apeldoornsche Bosch. In het begin van 1936 bedroeg het aantal patiënten 180, daaronder ook hen gerekend, die in Graafsche gezinnen werden verpleegd. 13. De Hampoort Een der merkwaardigste bouwwerken van Grave is ongetwijfeld de Hampoort, zoo genoemd naar de Ham, buiten de vesting op staatsgebied gelegen. Aldaar stichtte Floris van Egmond, graaf van Buren en heer van Grave in 1533 de kapel van St. Joest op den Ham, die met het kerkhof in 1533 is gewijd. Reeds in 1285 werd de stad door Jan I versterkt. Oudtijds had zij drie poorten, de Maas-, Brug- en Hampoort. Enkele jaren na de vrede met Spanje beleefden de Katholieken van Grave .kommervolle dagen. Johan, Graaf van Hornes, de gouverneur van Grave, verbood op Zon- en Feestdagen de Hampoort voor hen te openen en wilde hen op die manier beletten alsdan de godsdienstoefeningen te Velp bij te wonen. Wel een vreemd verbod, want nu begaven zij zich door de Brugpoort naar Escharen en bereikten langs een omweg het vrije Velp. Om de veelvuldige moeilijkheden hieraan verbonden, werd dat zonderlinge voorschrift weldra opgeheven. Vooral tijdens het beleg van 1674 hadden de vestingwerken der stad veel geleden. Met het herstel werd in 1684 begonnen onder leiding van Menno van Coehoorn. Reeds in het jaar tevoren was bepaald, dat Grave daarvoor 5000 gulden moest bijdragen. Dat vond de magistraat al te bezwarend voor de verarmde burgerij en men beriep zich op privileges, in vroeger eeuwen door Karei V en Willem van Oranje verleend. Dit had tot gevolg, dat door stadhouder Willem III werd bepaald, dat de stad Grave 3500 gulden moest storten. Deze werkzaamheden, die aan heel wat handen werk verschaften, bleven duren tot 1690. De huidige Hampoort werd in 1688 gebouwd door den grooten vestingbouwkundige Coehoorn. Daarin konden eertijds twee bataljons voetvolk geborgen worden. In 1794 verschenen de Fransche troepen voor de vesting en lieten niets onbeproefd om zich zoo spoedig mogelijk van haar meester te maken. De bezetting verdedigde zich dapper. Op 15 December dienden de geneesheeren een uitgebreid verslag in, waarin zij wezen op het gebrek aan plaats in het gasthuis. Generaal De Bons deed al het mogelijke, om daarin te voorzien en bepaalde, dat een locaal onder de Hampoort voor de zieken moest worden afgezonderd. Uit een verslag van 24 December blijkt, dat zich toen aldaar 138 zieke soldaten bevonden. Eindelijk was de vesting genoodzaakt zich over te geven aan de Franschen. Het garnizoen moest 30 December 1794, des morgens om 8 uur de Hampoort uittrekken en na hun wapens en vaandèls aan de Franschen te hebben afgestaan, zich over ’s Hertogenbosch naar Antwerpen begeven. Tegelijkertijd zouden de troepen van den overwinnaar de Maaspoort binnentrekken. Tijdens de blokkade in 1814 werd vanaf het begin van Februari de Hampoort en Brugpoort van tijd tot tijd geopend om proviand binnen de stad te brengen. Vanaf April zond de bevelhebber bijna dagelijks eenige detachementen, vergezeld van timmerlieden en metselaars buiten de Hampoort om verschillende woningen tusschen Velp en de vesting af te breken. Onder deze werkzaamheden werden zij vaak door Nederlandsche troepen aangevallen. Eindelijk kwam het uitdrukkelijke bevel van den Franschen koning, de vesting aan de Nederlandsche troepen over te geven. Dit geschiedde op 14 Mei. Opnieuw zag de Hampoort het garnizoen de stad verlaten, terwijl de Hollandsche bezetting door de Brugpoort binnentrok. Het eens zoo sterke Grave behoort sinds 1876 niet meer tot onze vestingen. Gelukkeg bleef de monumentale Hampoort gespaard, al wordt haar doorgang tegenwoordig niet meer gebruikt, terwijl ook de brug over de stadsgracht ervoor is afgebroken. 14. De Maasbrug Toen Dr. C. Lely het initiatief nam voor het aanleggen van het Maas-Waalkanaal, als nieuwe verbinding van beide rivieren, vloeide daaruit noodzakelijk voort de doortrekking van de. Maaskanalisatie tot voorbij Mook. Alleen op die wijze zou een korte doorgaande verbinding verkregen worden van het Zuiden van Limburg met de Waal en de Duitsche Rijn. Eenmaal dit besluit genomen, kwam als vanzelf het plan naar voren, een stuw te bouwen even beneden Grave, opdat die plaats nog het voordeel zou kunnen genieten aan een groot scheepvaartwater te liggen. Als van bijkomend belang moet worden beschouwd, dat die stuw zoo kon worden ingericht, dat zij tevens zou kunnen dienen als overbrugging van de Maas. Eerst werd een schutssluis gebouwd, om de schepen te laten passeeren. Hiermede gereed, werd met de pijlers begonnen, die zoowel als de landhoofden zijn opgetrokken van ongewapend beton, waarvan de fundeeringen besloten zijn in damwanden van plm. 5 Meter hoogte. In 1925 werd met de brug begonnen: n.L de twee bogen boven de Maas en nog een op Graafsche grond. Aan die boven de rivier hangen de stuwjukken; ditzelfde kan ook nog geschieden aan de derde boog. Dit gedeelte van de brug is om die reden horizontaal. Het ijzerwerk van de eerste boog aan de kant van Grave weegt 550 ton en de negen jukken elk 17 ton. Die eerste boog heeft een lengte van 50 M. en de tweede is 65 M. lang. Toen de drie bogen in aanbouw waren, werd begonnen met de eerste stuwvloer. Daarvoor werd een gedeelte der Maas afgedamd van 100 M. bij 55 M. door ijzeren damwanden van plm. 12.5 M. lengte. Door electrische pompen werd meer dan een halve H.A. leeggepompt. De vloer, waarin de geconstrueerde ijzeren geraamten zitten, waarop de gegoten stalen aanslagen voor de jukken bevestigd zijn, bestaat uit ongewapend beton, dik 3 Meter en lang 20 Meter. In de vloer is een 0.4 Meter diepe stortkom gemaakt. Stroomopwaarts is over een breedte van 20 M. een kleiband ter dikte van 0.5 M. aangebracht, waarop zich betonsteenen bevinden, eveneens aan de bovenstroomsche zijde, begrensd door ijzeren damwanden. Stroomafwaarts van de vloer wordt de bodem tegep uitschuren beveiligd door dezelfde middelen, welkè ook bij de overige stuwen van de Maaskanalisatie werden toegepast. Staat de Maas 8.50 + A. P., dan zorgen twee electrische machines er voor, de jukken horizontaal tegen de brug te leggen, zoodat het verkeer dannie' door de sluis behoeft te geschieden. De zij vloer der brug, die 7 M. breed is, en het wandeltrottoir aan de benedenstroomsche zijde der brug zijn gemaakt van zwaar gewapend beton, waarvan na storting de bovenvlakten zijn bestreken met een oplossing van natrium-silicaat. De drie pijlers der stuwbruggen hebben ƒ204.900 gekost, de onder bouw der stuw, de vier overige pijlers, de twee landhoofden en het betonwerk op de stuwbruggen ƒ 519.870, de bovenbouw der stuwbruggen ƒ 639.545 en de overige 6 bogen ƒ 585.580. Met de sluis, toeleidingskanalen en bijbehoorende werkzaamheden werden de totale kosten ƒ3.000.000. Hierbij kwam nog de onteigening van gronden. De negen bogen der brug hebben een gezamenlijke lengte van ongeveer 550 meter. Zij haalt met de op- en afritten bijna 1500. meter. De vierde en vijfde spanning van den Gelderschen oever af gerekend, is geconstrueerd met de stuw; de zesde is zoodanig geconstrueerd, dat, indien zulks in de toekomst mogelijk mocht blijken, deze eveneens met een stuwinrichting kan worden verbonden. De schutssluis voor het scheepvaartverkeer is aan den Gelderschen oever gebouwd. Ten behoeve van de zalmvisscherij is in de middelste pijler een z.g.n. vischtrap aangebracht. Daardoor kunnen de zalmen, „ACHTER HET OUDE GASTHUIS”, naar een olieverf-schilderij van Hendrik van Bloem. (Fotobur. „Gelderland”) De Historische Raadzitting van 10 Maart 1938, waarin Burgemeester Ficq de mededeeling voorlas van het herstel van Grave als Garnizoensplaats. Foto M. Winter De intocht van het 15e R. I. op 29 Maart 1938. die stroomopwaarts trekken om kuit te schieten, de stuwhindernis voorbij komen. Met de voorbereidende werkzaamheden werd begonnen in 1923. Eerst werd een begin gemaakt met den bouw der sluisputten, naast de stuwbrug, welk werk tot 1927 duurde. Eerst daarna kon een aanvang gemaakt worden met den bouw van de eigenlijke stuw, een werk dat ongeveer twee j aren duurde. Naarmate het werk vorderde, werd voortgegaan met de overdekking van het brugdek, terwijl tenslotte de overspanning gemaakt werd. In den zomer van 1929 was men ermede gereed. Van Antwerpen tot Grave wordt nu beschikt over een uitstekend wegennet en door de opening van de brug te Nijmegen is tusschen Noord en Zuid een snelverkeer ontstaan als nimmer per spoor bereikt is kunnen worden. Op feestelijke wijze werd 5 October 1929 de brug bij Grave voor het publiek opengesteld. Tegen 12 uur arriveerde Z. Excellentie de Minister van Waterstaat, Mr. Paul Reymer te Nijmegen en reed met enkele departementsambtenaren naar Nederasselt, waar hij begroet werd aan het bureau van den bekenden ingenieur Moltzer, onder wiens leiding de brug gebouwd is. Onmiddellijk ging het hooge gezelschap, waarbij zich hadden aangesloten de Commissaris der Koningin in Noord-Brabant, leden der Ged. Staten van beide provincieën en de burgemeesters van Grave en omgeving, naar de brug. Als zij het midden van het nieuwe bouwwerk bereikt hadden, werden zij toegesproken door den hoofd-ingenieur-directeur van den Rijkswaterstaat te Maastricht, oud-minister König, die de beteekenis van de brug voor het verkeer te land en te water schetste. Z. Excèll. de Minister van Waterstaat beantwoordde de rede. Na de officieele toespraken knipte hij het lint door, dat de brug in twee gedeelten gescheiden had. Vervolgens zwaaide de stuwmeester met een vlag, ten teeken, dat de nieuwe verkeersweg voor het publiek 6 geopend was, waarvan dan ook druk gebruik gemaakt werd. Aan beide zijden stond een schier onafgebroken file auto’s, die onder luid getoeter de brug passeerden. Na afloop der openingsplechtigheid vereenigden zich autoriteiten en genoodigden aan een noenmaal te Grave, alwaar een echte feeststemming heerschte. Des avonds werd daar met een groote fakkeloptocht de plechtigheid besloten. GRAVE OPNIEUW GARNIZOENSTAD Steeds is ’t Maasstad] e Grave ’n strategisch punt van groote beteekenis geweest. Bij tal van krijgsverrichtingen, waarbij ons land in vroeger eeuwen is betrokken geweest, heelt het ’n rol van beteekenis gespeeld. Eeuwenlang verbleven er soldaten, maar de tijdsomstandigheden veranderden en de bewoners van Grave zagen in 1892 hen de stad verlaten. De nieuwe strijd- en verdedigingsmethodes maakten het echter noodig, dat op verschillende plaatsen van ons land versterkingen werden aangelegd. Om die reden hoopten de Gravenaars, dat ook hun stad wederom een garnizoensplaats zou worden. Maandenlang leefde men tusschen hoop en vrees. Burgemeester en Gemeentebestuur lieten niets onbeproefd om een gunstige beslissing te bekomen. Zij hadden succes en in den vroegen morgen van 10 Maart 1938 werd het te Grave bekend, dat het vaststond, dat het garnizoen na een afwezigheid van 46 jaren zou terugkeeren. Onmiddellijk na hfet bekend worden van het ministerieel besluit was het gansche stadje in feestdosch, van alle huizen wapperde de nationale vlag. Nog op den zelfden dag werd een plechtige raadsvergadering gehouden, waarvoor begrijpelijkerwijze de grootste belangstelling bestond. De publieke tribune was geheel bezet en buiten voor het stadhuis wachtte een talrijke menigte. Vroolijke gramofoonmuziek kortte het wachten. In de raadzaal was een microfoon opgesteld om hen, die buiten stonden in de gelegenheid te stellen het gesprokene te kunnen volgen. Om half acht opende de Edelachtbare Heer Burgemeester Picq de plechtige openbare vergadering met de volgende mededeelingen: „Zooals U reeds bekend is, heeft de Minister van Defensie bij schrijven d.d. 8 Maart j.1. thans ijl beginsel besloten tot vestiging van een garnizoen te Grave, dat uit een regiment Infanterie zal bestaan. In 1892 onder mijn geachten voorganger is het garnizoen uit Grave vertrokken. Bijzonder verheugend is het, dat het thans weder in onze stad terugkeert. Is het Grave’s historie,, of de strategische ligging, die de militaire overheid heeft doen besluiten de stad weer haar oude roem terug te schenken? Laten wij zorgen, dat Grave een waardige, mooie en prettige garnizoenstad wordt en blijve. Moge zij niet alle afwisseling en genoegen geven van een grootp plaats, moge echter de prettige geest, haar bijzondere historie, de. oude wallen en zooveel meer die nieuwe bewoners het verblijf hier aangenaam maken. Vele besluiten zullen den Raad ter goedkeuring worden voorgelegd over grondaankoop, woningbouw, . wegenaanleg, verlichting, waterleiding, rioleering en uitbreidingsplannen. Wat zal de toekomst Grave brengen? Al mogen er bezwaren bestaan, zonder twijfel zullen deze met bijzondere aandacht door ons worden beschouwd en getracht zal worden deze op te heffen. Ik wensch U vertegenwoordigers van de burgerij van Grave van harte geluk met de thans gevallen beslissing. Moge deze onder Gods bijzondere zegen strekken tot heil en bloei van Grave, van haar tegenwoordige en toekomstige inwoners”. Na de rede van den Burgemeester bracht het oudste raadslid dank aan het dagelijks bestuur van de gemeente voor al hetgeen het in de laatste maanden in !t belang van Grave had gedaan en dat nu met zulk een heerlijk succes was bekroond. Wethouder Vollenberg noemde de terugkomst van het garnizoen een historisch gebeuren, een gouden bladzijde in de geschiedenis der stad. Tevens herinnerde hij er aan, dat in 1830 de bezetting met ruim 2200 manschappen werd vermeerderd, waardoor volgens een geschiedschrijver, de welvaart van Grave zeer bevorderd werd. Nog merkte hij op, dat in 1876 de vestingwerken aldaar gesloopt werden met het gevolg, dat 16 jaren later de militairen Gr ave verlieten. De spreker herinnerde aan de oude voorspelling dat de stad in roem eenmaal zou herrijzen, wat op deze merkwaardige dag in vervulling ging. Na de vergadering werd een stoet gevormd, waarin verschillende transparanten werden meegedragen met opschriften als: „1892, Grave treurt’; 1938, Grave jubelt”; „Leve het Graafsche Garnizoen”; en „Leve het Stadsbestuur”. Voorop gingen de Edelachtbare Heer Burgemeester met de heeren wethouders en raadsleden en de Gemeentesecretaris. Achter hen volgden de harmonieën en een groote’ opgetogen volksmassa. Tot laat in den avond bleef de feestvreugde voortduren. Voor de Gravenaars was er wel reden tot feestvieren, want hun woonplaats, die ruim 2000 inwoners telt, zal door de komst van een regiment infanterie, bestaande uit twee bataljons en een regimentsstaf met 1000 personen en circa 60 gezinnen vermeerderd worden. Alleen reeds aan officiers- en onderofficierssalarissen komt dit neer op een vermeerdering van f 350.000 tot f 400.000. Wat dit voor Grave zeggen wil, behoeft geen verder betoog. Voorzeker men mhg er op een welvaart rekenen, aldaar nimmer te voren gekend. In verband met de politieke toestand in het buitenland besloot onze regeering de gewijzigde dienstplichtwet toe te passen op de onder de wapenen zijnde lichting. Om die reden was het noodzakelijk nog voor het einde van de maand Maart 1938 garnizoen in Grave te vestigen. Aanstonds begon men daar met de voorbereidende werkzaamheden. Het voormalige militaire hospitaal aan de Hoofschestraat werd in orde gebracht, eveneens de vroegere openbare school. Op de binnenplaats van het Gasthuis werden barakken gebouwd. Dat alles bracht heel wat bedrijvigheid en vertier in het stadje. Dinsdag 29 Maart was de historische dag, waarop Grave het Ilde Bataljon van het 15e Regiment, ongeveer 350 manschappen op feestelijke wijze binnen haar muren verwelkomde. Wel nergens in het land zal de ontvangst der militairen op zulke spontane en vreugdevolle wijze zijn geschied. Alle straten waren prachtig versierd. Overal hingen blauw-witte vlaggetjes, de regiments- en tevens stadskleuren. De Rog-, Maas- en Hoofschestraat hadden een overspanning van kleurige wimpels. Op tal van plaatsen hingen spandoeken met opschriften als „Hulde aan het Graafsche garnizoen’', „Welkom’’ en „Hulde aan het stadsbestuur”. Van heinde en verre waren belangstellenden toe' gestroomd om getuigen te zijn van de belangrijke gebeurtenis. Op het stadhuis wachtte de Edelachtbare Heer Burgemeester met het Gemeentebestuur de komst der militairen af. Omstreeks half drie hield het Bataljon, voorafgegaan door het muziekcorps uit Ede, halt voor het stadhuis, waar het ontvangen werd door Kolonel Van Andel en geïnspecteerd door Burgemeester Ficq, Baron van Hövell tot Westerflier, Kolonel Van Andel en Lt. Kol. G. Land uit Nijmegen. Na deze plechtigheid werd de Burgemeester toegesproken door den Garnizoenscommandant van Grave, Majoor C. A. van Keulen, die hem voor de buitengewone ontvangst in het oude stadje allerhartelijkst dankte. Hierna sprak het hoofd der gemeente namens den Raad: „De geschiedenis van de vesting Grave is vol van militair gebeuren. Van belegeringen en oorlogen heeft zij bij herhaling te lijden gehad. Ik mag U in herinnering brengen, dat nog in 1814 Grave door een blokkade werd getroffen en dat in genoemd jaar de Franschen de vesting hebben verlaten. Als tragische, maar voor de geschiedenis der stad typische bijzonderheid mag vermeld worden, dat nog jaarlijks door de inwoners van Grave rente moet worden betaald voor oude oorlogsschulden, thans teruggeloopen tot f60.000, welk bedrag is noodig geweest voor betaling van schattingen, soldijen en herstellingen. Dit alles schrikt de gemeen- tenaren niet terug om haar poorten open te stellen voor het nieuwe garnizoen. Door de internationale politieke verwikkelingen heeft de regeering besloten reeds thans de diensttijd te verlengen. Door dezen maatregel worden reeds nu de nieuwe garnizoensplaatsen betrokken. Verrassend vlug zijn wij voor het feit gesteld, U hier te mogen begroeten. Spontaan is door een ieder meegewerkt om U een hartelijke ontvangst te bereiden”. Daarna las de burgemeester een telegram voor van de dochters van den laatsten generaal, die te Grave verbleef. Het luidde: „De dochters van generaal Hingman bieden U hartelijke gelukwenschen aan met den blijden dag, dat nu na vele jaren het garnizoen, dat met onzen vader de stad verliet, is teruggekeerd”. Tot des avonds laat bleef de feestvreugde voortduren. Moge de eerste kennismaking tusschen burgerij en manschappen een waarborg zijn voor samenwerking en medeleven in de toekomst. Op 30 Maart ontving Burgemeester Ficq van den garnizoenscommandant het volgende schrijven: „Het is mij een behoefe UEdelachtbare en Uwe Gemeentenaren mijnen hartelijken dank te betuigen voor de waarlijk schitterende en sympathieke ontvangst, mij en mijn troepen bij de binnenkomst in Uwe Gemeente bereid. Het zou door mij op hoogen prijs worden gesteld, indien U dezen dank wel zoudt willen overbrengen aan de inwoners”. In de plaatselijke Courant werd het bekend gemaakt met een dankwoord van het Hoofd der Gemeente aan alle bewoners der stad. Ook aan de godsdienstige belangen der militairen werd in Grave.aanstonds de volle aandacht geschonken. Dit blijkt overduidelijk uit het feit, dat reeds in het begin van April een Tehuis voor R. K. Militairen werd geopend. Met eenige plechtigheid had dit plaats in tegenwoordigheid van geestelijke, burgerlijke en militaire overheid. De Hoogeerw. Heer Deken wees in zijn toespraak op de bescheidenheid van het ingerichte lokaal, dat, gézien de korte tijd van voorbereiding, zoo goed mogelijk was ingericht en sprak de hoop uit, dat de militairen er trouw gebruik van zullen maken. Moge met de komst van het garnizoen voor Grave een nieuw tijdperk van bloei en welvaart aanbreken. DE NIEUWSBRON VAN O O STEL IJK NOORD-BRABANT EN MAAS EN WAAL MET DE OUDE VESTING GRAVE ALS CENTRUM SEDERT 1851 MEEST GELEZEN BLAD VAN GRAVE EN VERRE OMGEVING 9 Onmisbaar bij het samenstéllen van iedere RECLAME-CAMPAGNE Graafsche Courant OPGERICHT 1851 Een der oudste bladen van Nederland! UITGAVE: Graafsche Drukkerij Wed. A. Verhaak N.V. ROGSTRAAT 21 - GRAVE - TELEFOON 1 „DE BAZAR'l I OPGERICHT 1877 i 1 A. M. KUERTEN I ra Hamstraat 25, GRAVE Tel. 38 ra f| Oudst en meest bekende magazijn van: |j §j Galanterieën, Speelgoederen, Lederwaren, Eau de Cö- ® || logne, Parfumerieën, Toiletartikelen, Rookersbenoodigd- || K heden, Pijpen, Schrijfbehoeften, Papierwaren, Kantoor- || ra boekhandel. Huishoudelijke en Religieuse artikelen, Sj Kerkboeken, Rozenkransen, Fotografiebenoodigdhedèn, si ra Chemicaliën, Eikenhouten Meubeltjes, Spiegels, Glas ® Ë? Porcelein en Aardewerk. na I HET IS VAN OUDS BEKEND: I 1 „DE BAZAR IS TOCH VOORDEELIGER” 1 Uw Adres BONDSHOTEL CAFÉ RESTAURANT „De Poort van Cleve” TELEFOON 8 Minzaam aanbevelend L. F. GEURTS Loodgietersbedrijf Magazijn van Huishoudelijke en Luxe Artikelen E. STEM HAMSTRAAT 9 - TELEFOON 41 - GRAVE Beter werk en betere waar voor 't zelfde geld Mode» w****»^ HENRI STERK-GRAVE ROGSTRAAT No. 2 Gouden en zilveren Horloges Gouden Trouwringen - Heerenkettingen Brillen, ook op recept, enz. enz. Je adres voor vakkundige reparatie van Rijwielen en Motoren is: HAMSTRAAT 11 — GRAVE Agentschap: Fongers, Union, Empo rijwielen enz, enz. gg) TOURINGCAR- EN TAXIBEDRIJF yy NIJMEGEN : MOLENSTRAAT 87-91, tel, 26000-2600i s-BOSCH : KONINGSWEG 131, tel. 2200 (2 lijnen) —^ GR AVE: KLINKERSTRAAT, telefoon 16 ARNHEM, BLOEMSTRAAT 64-68, tel. 20500-26500 fiO Onze firma exploiteert ook de volgende dagelijksche antobuslijnen W • NIJMEGEN - GRAVE - DEN BOSCH = • NIJMEGEN - GRAVE - UDEN - GEMERT ^ EINDHOVEN L • NIJMEGEN - HATERT - OVERASSELT5 • NIJMEGEN - GRAVE - ESCHAREN - MILL 5j ST. ANTHONIS - HELMOND BA • NIJMEGEN -GRAVE-BOXMEER «VENRAIJ yi O Nadere [inlichtingen, Reisgidsen [en dienstregelingen, 'zijn aan onze zaken te Nijmegen, ’s-Bosch, Grave en Arnhem [verkrijgbaar jj AutouethuutiMitMUtfr ^ en 7xudtedci$ Moderne ruime luxe auto’s voor 4 en 6 personen Vraagt prijsopgaaf voor toeren door geheel Europa Een wa ndeling door de oude vestingstad Grave met volledige gegevens en aanwijzingen over de nog bestaande merkwaardigheden derstad EEN WANDELING DOOR GRAVE Als men het oude stadje Grave vanaf de groote Maasbrug aan zijn linkerhand ziet liggen, lijkt het ingesloten door enkele groote gebouwen en kloosters, welke gedeeltelijk uit den huldigen bouwtijd datcsrcn« Massaal steekt de machtige oude St. Elisabethkerk boven alles uit. Zij beheerscht het geheele stadje, en is tot in verren omtrek zichtbaar. Men krijgt vanuit de verte niet den indruk, dat zulk een klein plaatsje nog zooveel bezienswaardigheden telt. Wij zullen deze hier in het kort laten volgen. Wij bezichtigen eerst de prachtige Maasbrug, die een lengte heeft van een halve Kilometer, met de machtige stuwwerken, welke voor een geweldigen waterval zorgen. Bij hoogen waterstand van de Maas worden de stuwen weggenomen, en heeft het scheepvaartverkeer over de volle breedte der rivier plaats. Voor een beschrijving der Maasbrug zie men voorgaande geschiedenis, hoofdst. 14, bladz. 79. Na de bezichtiging van dit prachtige werkstuk van Waterbouwkunde, begeven wij ons over den nieuw aangelegden Rijksweg in de richting der stad. Aan onze rechterhand valt het oog op het gemaal „Van Sasse”, dat aan de monding van het omgelegde riviertje „De Raam” gelegen is, en dat voor de bemaling van het rondom Grave gelegen polderland zorgt. Het Gemaal is speciaal gebouwd om het water, dat uit de Peel komt, en dat in vroeger jaren de rondom.Grave gelegen weilanden gedurendeméér dan de helft van het jaar onder water zette, in de rivier de Maas te loozen. Het gemaal is genoemd naar den Brabantschen Senator Jhr. van Sasse van IJsselt, die de eerste k De Dcoyist {/oh \JevUouwe*% Voor Drogerijen en Verfwaren Tevens Uw schilder voor ’t betere werk. JCS1DE1BKS-V. HEES ROGSTRAAT 12 TELEFOON 48 Dijkgraaf van het Waterschap „De Maaskant” is geweest en als zoodanig pioniersarbeid heeft verricht voor de watervrijmaking van Oostelijk NoordBrabant. Het gemaal heeft drie pompen, ieder met een capaciteit van 240 Kub. Meter per minuut bij drie Meter opvoerhoogte. Verder gaande, betreden wij, links af slaande, het eigenlijke stadje Grave, over een breeden toegangsweg, welke in de Hoofschestraat uitkomt. Deze toegangsweg was vroeger een smal straatje en heet nu nog Trompetterstraat. Aan onze linkerhand in de Hoofschestraat staan wij voor ’t groote Instituut voor mannelijke blinden „St. Henricus Dit Instituut is een bezoek overwaard. Iedere vreemdeling is er welkom. Men kan zien, hoe de blinden hier een gelukkig leven leiden, onder de voortreffelijke zorgen der Congregatie der Praters van Tilburg. (Zie Geschiedenis, hoofdst.9, bladz. 64.) Architect van dit gebouw was Constant Panis, Tilburg. Rechts van het St. Henricus-gesticlit, aan de overzijde van de Trompetterstraat, op het Kasteelplein, zien wij het ruime gebouw der Sociëteit „Tot Nut en Vermaak”, op de plaats van het vroegere Kasteel van de Heeren van Gelder, waaraan een rijke geschiedenis is verbonden. Van dit Kasteel uit werd immers Arnoud van Gelder over het ijs der vroeger daarachter gelegen gracht — thans gedempt — ontvoerd. (Zie Geschiedenis bladz. 18.) Wij begeven ons verder de Hoofschestraat in, en slaan de eerste straat links af, de Bagijnestraat. Hier zien wij de oude Kerk der Ned. Hervormde Gemeente, vroeger Kapel van het Bagijnenhof. (Zie Geschiedenis, Hoofstuk 7, bladz. 57.) Naast deze kerk vinden wij het huis, waar Le Sage ten Broek geleefd heeft, en waar deze ook gestorven is. (Geschiedenis, bladz. 48.) In deze -straat heeft ook de ronde, houten noodkerk gestaan, welke door de Katholieken in de 18e eeuw gebruikt werd. (Geschiedenis, bladz. 60.) 7 I | BOUWBUREAU GE-AU F J H KERKRADE - TELEFOON 2537 g| ■ ONTWERPEN - TAXATIE W MIJNSCHADE - BRANDSCHADE §| STAT.-BEREK, g| fH SPEKHOLZERHEIDE — GRAVERSTRAAT 117 j|5| — HEERLEN - BARON MACKAYSTRAAT 57 = GRAVE — KAZERNEPLEIN 2 en 1 LLHË: !_ — ! STEEDS VOORHANDEN: PROVINCIEKAARTEN REIS' en ZAKATLASJES voor automobilisten, fietsers en wandelaars. Ruime sorteering POSTZEGELS voor verzamelaars. I/eehaak's Boekhandel i- Electrische Brood- Beschuit- en Banketbakkerij G. JANSEN-GRAVE TELEFOON 42 - HAMSTRAAT 10 Bekroond in binnen* en buitenland met HOOGE ONDERSCHEIDINGEN Ons devies luidt: „Het dagelijksch brood moet zijn van prima kwaliteit”. Op den nu gesloopten stadswal, aan het eind van de Bagijnestraat heeft vroeger de houten standaardmolen gestaan, welke later verplaatst werd nabij de Pegelbrug, waar hij zich thans nog bevindt. Aan de overzijde der Bagijnestraat bevindt zich de Nieuwe Haven, welke in het midden der 19e eeuw aangelegd is. De monding dezer haven grenst aan een nog overgebleven stuk oude stadsmuur en stadswal, welke tegenwoordig als tuin dient voor de Missionarissen van de H. Familie. Op den gesloopten stadswal langs de Nieuwe Haven bevinden zich thans de voorloopige verblijven voor het nieuwe garnizoen van Grave. Wij gaan thans terug door de Bagijnestraat, en zetten onzen tocht voort door de Hoofschestraat. Aan onze linkerhand zien wij de oude Infirmerie, het voormalige Hospitaal uit de vroegere militaire periode. Thans is dit gebouw wederom ingericht als voorloopig verblijf voor een gedeelte van het nieuwe garnizoen. Komende uit de Hoofschestraat in de Ruyterstraat, staan wij voor een groot, massief gebouw. Dit gebouw is een getuigenis van Grave’s roemrijk verleden. Het is de oude kazerne, thans Moederhuis van de Missionarissen van de H. Familie (Zie geschied. hfdst. 11, bldz. 71). Wij wandelen verder naar de Maas, en slaan een oogenblik de bedrijvigheid gade aan den loswal. Het kan hier vaak zeer druk zijn. Sedert de rivier gekanaliseerd is, kan men het dikwijls treffen, dat kustvaarders van grooten omvang hun ladingen vóór Grave lossen. Het is de moeite waard even in een bootje te stappen en naar den overkant van de Maas te varen. Van daar heeft men een éénig gezicht op het oude stadje, vooral op de oorspronkelijke ommuring der stad aan de zijde van de Maas. De stadsmuren langs de Maas zijn eenige jaren geleden tot op halve manshoogte boven den beganen grond gerestaureerd. Op den Maasmuur zien we twee oude kanonnen HEERLIJK ZITJE met het mooiste gezicht op de stad Grave en omgeving Prachtige SPEELTUINEN met moderne attracties Sportvelden voor tennissent voetbal en zomersporten <3^e> Groote gezelschappen g e niet en reductie „de POORT VAN BRABANT* AAN „DE ELFT” — GRAVE-VELP (Exploitant % JOH. OPSTEEG) — Telefoon No. 32 (doorverb.) staan, rustig en vredig langs dëii waterkant. Zij dragen de namen van respectievelijk L’Intransigant en Le Partisan, uit de fabrieken te Douai, overblijfselen uit de Fransche. invasie eind 18e eeuw. Even verder staan wij voor de typische Oude Haven, een monument, zooals men ze in Nederland nog slechts zéér zelden vinden z^l. Gaan wij het smalle voetbruggetje over, dan bevinden wij ons op de zoogenaamde „Bomvrije ’, het terrein, waarop tot op het begin dezer eeuw de ruïnes waren te zien van de voormalige Bomvrije Kazerne. (Zie foto.) Thans vinden wij hier eenige moderne villa’s. Wij keeren dit moderne gedeelte den rug toe, en begeven ons weer via het bruggetje over de Oude Haven na'ar de oude stad. Ons oog valt hier direct op een hoogst typisch oud stadsgedeelte met boogingang. (Zie foto). Het is de Prinsenstal (Pauselijke staten) Doorloopend voorwerp voor schilders van oud-stedenschobn. Zulke oude hoekjes zijn er nog vele te vinden in Grave. Jammer genoeg moeten de meeste echter wijken voor moderne en hygiënischer nieuwbouw, wat van den anderen kant, met het oog op de volksgezondheid in een dichtbewoond stadje, weer is toe te juichen. • De Prinsenstal uitkomend, staan wij in de Oliestraat, waar onze bewondering wordt gaande gemaakt door de prachtige nieuwbouw van het Instituut voor Vrouwelijke Blinden „De Wijnberg”. (Zie geschied, hoofdst. 10, bldz. 68). Een bezoek aan deze inrichting zal eveneens de moeite loonen. Architect Ir. Deur, Nijmegen. Wij keeren op onze schreden terug en slaan halverwege de Oliestraat de Korte Rogstraat in. Op den hoek van beide straten staat het Kerkgebouw der Israëlitische Gemeente, een gebouw, wat ook zeker de bezichtiging overwaard is. ’t Werd gebouwd in ’t jaar 1871. Onzen weg vervolgend, komen wij uit op de Markt, waar direct onze aandacht valt op de massale vischsteenen, met in hun midden een natuursteenen r_ R. Walter Zoon i WIJNHANDEL 1 Opgericht 1815 11 GRAVE 111 I Telefoon 10 ■ Postgiro 8148 L- — — — — — — ___J WONINGINRICHTING - MEUBELHANDEL m STOFFEERING itt) HET AANGEWEZEN ADRES: J. K. VAM IL&WfSlEW Sigaren — Sigaretten — Tabak BRUGSTRAAT 7 - GRAVE pomp uit het jaar 1798, met motieven Lodewijk XVI. Dit plekje wordt overschaduwd door hooge, oude linden, en vormt een idyllisch oud stadsgezicht. Op het midden van de Markt staat een moderne muziek-kiosk. | U. U. JlooUew! \ Uwadres voor \ M Rogstraat 5, Grave SIGAREN J lf S IGAR ETTE N I ~ PIJ PEN 1A. Koninkx-v. Haren I RUIME SORTEERING 1 VOOR DEGELIJK SCHILDERWERK @ ,, Van ouds het beste adres 1 SCHILDERSBEDRIJF i 6. ÜÈMCÏrieAïiTEllI i RUIME SORTEERING BORSTELWERK ENZ. | KLINKERSTRAAT 9 • Tel. 78 • GRAVE ipisaiSfeaaeaaêSjaisyas^ I Beood van Itetecs | ® Qm%c etecs! |W. PETERS & Zn. 1 OPGERICHT 1898 | HAMSTRAAT 29 - GRAVE - TELEFOON 24 De St Elisabeth-Kerk De Markt wordt geheel beheerscht door de majestueuze grootheid van de oude St. Elisabethskerk. Typisch en teekenend voor een oud plaatsje, is het feit, dat eenige woningen tegen deze Kerk zijn aangebouwd. In deze kerk zijn zeer veel merkwaardigheden te bezichtigen. (Zie Geschied, hfdst. .6, bldz. 50). Uit- en inwendig vertoont deze kerk de talrijke wonden, als gevolg van de vele belegeringen in de oude geschiedenis der stad. Het schip, aan den Westkant der tegenwoordige Kerk is bij vroegere belegeringen geheel verwoest. Aan de uiteinden zijn nog gedeeltelijke ruïnes van den vroegeren grooten toren zichtbaar. De gevel van den Zuidelijken dwarsarm is ter zijde van den ingang en het zich daarboven bevindende spitsbogige dubbelvenster fraai versierd met bergsteenen pilaster-ordonnaties, waarboven een boogfries en een top met karyathidepilasters en voluten, mede in bergsteen. Deze gevel heeft wel het minste te lijden gehad van strijdgewoel in vroeger dagen. De baksteenen gevel van den Noordelijken dwarsarm bevat een groot, in reliëf bewerkt vierkant veld van bergsteenen met de eenige jaren geleden gerestaureerde beeltenis van de Blijde Boodschap. Tegen de zuidzijde van het koor bevindt zich een achtzijdige traptoren van baksteen ipet nissen en tusschen twee steunbeeren een sacristie met in windingen gemetselden schoorsteen. Beiden zéér merkwaardige bouwwerken. De kerk is geheel met stuc gedekt en zij bezit o.a.: een houten hoofdaltaar uit het begin der Achttiende eeuw, met beelden en een schilderij op doek: Kruisiging (School A. v. Dijk); twee kleinere houten altaren, eveneens uit het begin der Achttiende eeuw, in het dwarspand; houten altaar in den zuidelijken - arm, uit het : 1 3pyen ude jpruRRerij reeds in de oude vesting Grave bekend om haar degelijk werk 4c Staat thans nog aan despits! 'T' Speciaal ingericht voor groote werken en groote oplagen GRAAFSCHE DRUKKERIJ WED. A. VERHAAK N.V. (voorheen firma A. F. G. VAN DIEREN) Gegrondvest Anno 17 9 2 Rog straat 21, GRAVE, Telefoon 1 laatst der achttiende eeuw. Gesneden Communiebank, met jaartal 1758; Gesneden eiken tafeltje, plm. 1725. Twee gesneden eiken biechtstoelen (een gedateerd 1713). Gesneden eiken preekstoel (plm. 1700). Gesneden eiken orgelkast uit het begin der 19e eeuw. Marmeren grafmonument (1802) voor Hertog Arnoud van Gelder, opgericht nadat het vorige bij het bombardement van 1794 vernield was. Gebeeldhouwde grafzerken: een (1540), een priesterzerk (plm. 1600) met voorstelling van de H. Elisabeth, een wapenschild houdend; een (1594, herbezigd in 1824); voor den Spaanschen kapitein Diego Davila Calderon; een (1679, herbezigd in 1758). Andere oude zerken zijn opgesteld tegen de bewaard gebleven wandgedeelten van het verwoeste schip: 1518, 1540 (priesterzerk), 1617, 1621, 1628, 1631, en nog eenige uit de zeventiende eeuw, 1728, 1765, 1833. Houten beelden van den H. Jacobus de Meerdere uit de zestiende eeuw en van den H. Antonius Abt (plm. 1700); tien houten beelden en drie beeldgroepen, waaronder een Christus tusschen Maria en Johannes (begin 18e eeuw.) Schilderijen: een memorietafel (1528): Kruisiging met dona tor Jacob de Haen en H. Elisabeth; een doek (begin 18e eeuw). Zilverwerk: gedreven, ten deele vergulde monstrans (1624); gedreven, ten deele vergulde monstrans (laatst 18e eeuw); gedreven kelk (begin 19e eeuw); een stel gedreven lijsten (begin 18e eeuw) voor canonborden; Twee houten reliekhouders (eerste helft 18e eeuw) dienende als voetstukken voor beelden. Vier ebbenhouten reliekhouders (begin 19e eeuw) met zilveren beslag, in obelisk-vorm; Antependium, misstel en koorkap met opgelegd .................................. ■ GROENTEN-en ■ FRUITHANDEL ■ EIJSENBURGER - VOLLENBERG | Jè adres voor fijne groenten en fruit. ■ GRAVE — Telefoon 60 J NIJMEGEN - Telefoon 24490 ■ GIRO Nr. 2 6 5634 I 11 I Ihaaab Uwen winkeliee i 1 v f U alleen en uitsluitend || 1 „DE INDISCHE POST’ | | SIGAREN | | FABRIKANT 1 | M. G. Vollenberg, Grave | I 1 J U Telegram-Adres: Vollenberg j| % Telefoon 43 en 86, 1 Postgiro 69317 1 i ! i borduursel (laatst 18e eeuw) op nieuwe stof; Kazuifel met sterk gerestaureerde fragmenten van borduurwerk (begin 16e eeuw): aanbidding der drie Koningen, drie Apostelen, H.H. Maria Magdalena en Catharina. Een miraculeus Maria-beeldje van Palmhout en een beroemd schilderstuk van Daniël Seghers S.J. (Zie Geschied.) A, E WOLF : ‘ VOETKUNDIG SCHOENMAKER SCHOENEN NAAR MAAT! ■ le KLAS REPARATIE-INRICHTING Meermalen Bekroond met de Hoogste HAMSTRAAT 3 - GRAVE Onderscheidingen PONTANUSSTRAAT 41 NIJMEGEN - TELEFOON 24036 IE R.K. BLINDENINSTITUUT „St. H enricus” - Grave ( SCHOOL-en VAKONDERWIJS MODERNE TALEN • OPLEIDING: DICTAPHONIST - TYPIST - ORGEL-PIANO • BORSTEL- en M AN D E N M AK ER IJ - WEVERIJ M.WIMT1EK,- GEiVVE Rogstraat 20 TELEFOON 07 ZOTO-ATEUER EN AMATEURHANDEL SPECIAAL ADRES VOOR * Vergrootingen Het Stadhuis Verlaten we de kerk, dan staan wij tegenover het Stadhuis. Van buiten maakt dit gebouw den indruk van laten bouwstijl te zijn, waarin wellicht niet veel bizonderheden te vinden zijn. Het tegenovergestelde is echter het geval. Voor het stadhuis zien wij twee enorme kanonskogels liggen aan weerszijden van de monumentale trap. Zulke kogels maar dan kleiner, zijn in vele huizen in de muren gemetseld als een herinnering aan oude belegeringen. Het stadhuis bevat tal van bezienswaardigheden uit de oudheid en uit de geschiedenis der stad. In de Hal vallen direct verschillende oude werktuigen op, benevens een groote gevelsteen, afkomstig van de Bomvrije Kazerne. Aan den wand een schat van oude, ingelijste gravures, op belegeringen der stad betrekking hebbende, oude oorkonden en zilveren gildeteekens. (Oudste schild: 1591). Vermelding verdient o.m. een zilveren staf van het Kloveniersgilde. Interessant is de oude Raadszaal met verschillende bezienswaardigheden als eenige oude vaandels enz. In de secretarie bevinden zich: vier bewerkte zandsteenen balkconsoles (1600—1625); in de secretariskamer overblijfselen van een eikenhouten schepenbank (1550—1600) verwerkt tot een (thans geverfde) wandhetimmering. hotel »DE NACHTEGAAL« WED. J. G. PEULINGS GRAVE-VELP AAN DE WEG -S BOSCH-NIJMEGEN - TELEFOON INT. NUMMER 53 D.V. Gezicht op n gedeelte van den Tuin vanaf den panoramatoren sa SCHITTERENDE OMGEVING Speeltuinen met allerlei vermakelijkheden voor jong en oud GERENOMMEERDE KEUKEN DINERS EN PENSION AAN UITERST LAGE PRIJZEN Oude Gevels Vanaf het Stadhuis begeven wij ons naar de breede Rogstraat, waar ons bizonder opvallen de verschillende gevels. Moderne bouwstijlen wisselen hier af met trapgeveltjes en nog oudere. Op het gebied van oude geveltjes bezit Grave overigens nog zeef veel merkwaardigs. Op onze rondwandeling zullen wij er vele opmerken. Er zijn er een drietal met Late Gotiek, o.a. in de Gasthuisstraat (Hotel het Witte Huis) met gepleisterde gevel, (1575). Achter het stadhuis met trapgevel (16e eeuw);/ hoek Hoofschestraat-Begijnestraat (geboortehuis van den Graafschen oceaan-vlieger Jan Hondong). Nu wij het toch over de Graafsche oude geveltjes hebben, willen wij hierbij even stilstaan en de allermerkwaardigste even opnoemen, opdat er bij onzen voort te zetten tocht, tijdig het oog van den belangstellenden en kunstminnenden wandelaar op zal vallen. De meest opvallende geveltjes vinden wij die met den Renaissance-stijl. Grave telt een viertal, vrij goed bewaard gebleven exemplaren, met fragmenten van het Zuid-Hollandsch (Dortsch) type: baksteenen gevels met getoogde en geprofileerde vensternissen en tympan-versiering met driepassen, het gevelvlak boven en tusschen de nissen vooruitgemetseld en in de vensterdammen steunend op kraagsteenen met kopjes. Een dezer gevels bevindt zich in de Brugstraat, boven de etalageruit van het Meubelmagazijn van den Heer J. v. Langen. Deze dateert uit plm. 1600 en vertoont een geprofileerde' waterlijst en kopjes en rechte kroonlijst op oude kopjes. Deze gevel heeft typische gesmede muurankers. Een ander prachtig exemplaar vinden wij in de Oliestraat, ongeveer gelijk aan dat, wat wij zoojuist beschreven en waarschijnlijk uit hetzelfde bouw- - VrAW*' I ! ... nis. WW’ I [ VM/OV*^ jLGENEVACE) ! UW SLAGER I | BRUGSTRAAT 11 - Telefoon 5 - GRAVE | in iiiiiiiiiiiiiiiiuiiiii I iiiiiiiiniirai LUXE AUTO- en TOURINGCARBEDRIJF VOOR BINNEN- EN BUITENLAND • TEGEN CONCURREERENDE PRIJZEN GEBR. ARTS — GRAVE — Telefoon 34 Dag en nacht jaar, boven de timmerfabriek van L. van Strijp. Deze gevel vertoont tympanvullingen in mozaiek van bak- en bergsteen en natuursteenen, banden en blokken in de ontlastingsbogen. In de Hamstraat vinden wij nog twee van deze geveltjes, één boven de étalage-ruirnte van „De Bazar”, eveneens dateerend van plm. 1600. Hij vertoont o.m. twee bergsteenen leeuwenmaskers. Ongeveer tegenover dezen gevel boven de étalages van Ijzerhandel Emons vindt men een gevel met vrijwel dezelfde motieven, vermoedelijk uit dezelfde bouwperiode. Nog verdienen vermelding een trapgevel boven den winkel van Fa. J. J. Kloppert in de Hamstraat; een van de Fa. N. v. Hees in de Hamstraat met mozaiekversiering in zandsteen. Deze beide gevels dateeren uit het begin der 17e eeuw. Een bizonder opvallende gevel vindt men nog op de Markt, ongeveer tegenover den ingang van de St. Elisabethskerk. Deze vertoont een natuursteenen deur-omlijsting met de beeltenis van een rozenkrans (vandaar de benaming „Rozenkrans” voor dit huis). Behalve de opgenoemde, zijn er nog tal van andere karakteristieke geveltjes met gedeeltelijk intact gebleven fragmenten. Aardig is ook de gevelversiering van Schoenhandel Ekstijn op den hoek Rogstraat-Brugstraat, met in een nisje een zandsteehen beeld van St. Rochus. Verder verdienen aandacht de specimen van bovenlichten, zooals er die nog vele zijn te Grave, b.v. Rogstraat 1. (Empirestijl) e.a. Stappen wij van de opsomming van de verschillende geveltjes af en vervolgen wij onzen weg. Wij wandelen de Rogstraat uit, zonder nochtans verzuimd te hebben temidden van het plaveisel van de trottoirs gedeelten van oude grafzerken met onleesbare inscripties en resten van wapens te ontdekken. Ook de diverse hoeksteenen eischen onze aandacht op. De verweerde motieven op deze steenen wijzen op voormalige andere diensten dezer steenen. Wij slaan rechts af de Klinkerstraat in. Halver- Uw adres voor KRUIDENIERSWAREN COMESTIBLES WIJNEN LIKEUREN A* Maïs Hamstraat 12 — GR AVE — Telefoon No.-52 UITSTEKEND ADRES VOOR LOGIES GOEDE KEUKEN I HOTEL CAFÉ RESTAURANT c. V1E €5 IE IE IL Achter ’t Stadhuis - Telefoon No. 90 LEO VAN STMJP KLINKERSTRAAT 19 TELEFOON No. 95 Sigaren • Sigaretten • Tabak - • ELECTRISCHE TIMMERFABRIEK OLIESTRAAT No. 6 wege deze straat, aan onze linkerhand ligt de typische, kleine Botermarkt, met op het midden een oude pomp. Aan den overkant valt weer een eigenaardig oud straatje op, met boogoverspanning. Tegenover de Botermarkt bevindt zich het moderne Postkantoor, dat momenteel plm. 25 jaar oud is. Even verder in dezelfde straat zien wij aan onze rechterhand nog een paar zeer oude smalle straatjes welke tot vóór eenige jaren nog bewoond waren. Wij keeren op onze schreden terug en bevinden ons in het verlengde van de Klinkerstraat: de Brugstraat, zoo geheeten naar de Brugpoort, welke voorheen aan het einde dezer straat lag. Aan onze rechterhand op het einde dezer straat bevindt zich het ruime gebouwen-complex van het St. Catharina’s Gasthuis (Geschied. Hoofdst. 8 bldz. 61.) We slaan rechts af en komen in de St. Elisabethstraat, waar de voormalige Openbare Lagere School staat, thans voorloopig in gebruik bij de militairen. In deze straat vinden wij aan onze rechterhand eenige bizonder typische oude, wit-gepleisterde huizen, welke reeds menigen schilder verleid hebben dit hoekje op het doek te vereeuwigen. Aan onze linkerhand zien wij een prachtig, groot park met in het midden het St. Elisabeth-Rustoord, Pension en Rustoord. (Zie foto). Onze wandeling vervolgend komen wij op het einde der St. Elisabeth-straat bij het historische bouwwerk, de Hampoort (zie Geschied, hfdst. 13, bldz. 77). Wij zien van hier uit de ingang aan de stadszijde dezer Poort. Haar kolossaal dikke muren en robuste gewelven, de stevige poorten en tralies getuigen van den solieden bouwstijl van den maker van dit monument. Eèuwen gingen over dit trotsche bouwwerk, maar noch vader tijd met zijn scherpe tanden, noch de veelvuldige vijanden uit het verleden hebben de Hampoort noemenswaardig letsel kunnen toebrengen. Zij zal na vele eeuwen nog steeds een tastbare schakel blijven tusschen het nieuwe en het oude Grave. Even verder komen wij in de heerlijk koele Droge en warme voeten zijn een behoud voor Uw gezondheid \ DRAAGT DUS 12 UUR CONTROLEPROEF TOEGESTAAM R AV O geeft volledige garantie Ervaring sedert 1852 RAVO Leder- en Schoenfabrieken N. Vi RAVENSTEIN (N.-Br.) Kastan jelaan en zien aan onze rechterhand het Rijks-Krankzinnigen-Gesticht. (Geschied. Hfdst. 12, bldz. 75). Dit gebouw heeft voorheen eveneens tot verbliji van het vroegere Garnizoen, gediend. Tegen het gebouw aangeleund, zien wij nog een klein overgebleven gedeelte van den ouden stadswal. Deze wal geeft ons een idéé van de geduchte sterkte der oude vestingstad. Onder de lommerrijke kastanjes wandelend, nooden ons eenige banken tot rust en overpeinzing. Van hieruit hebben wij een prachtig gezicht op de voorzijde van de oude Hampoort, op een gedeelte van overgebleven resten van oude stadsgrachten, en op den grooten verkeersweg langs Grave, waar het moderne verkeer over raast. Voor den stadswal staat de nieuwe Maréchaussée-kazerne. Wij hebben hiermede onze omwandeling door Grave beëindigd. Wij noemden alléén de meest bekende bezienswaardigheden op. Voor den opmerkzamen toerist en historie-minner valt er echter nog zeer veel op te merken en te vinden in Grave’s oude straten. Er zijn nog tal van bekoorlijke oude hoekjes en plekjes, welke wij uiteraard moeilijk konden beschrijven, omdat deze beschrijving wellicht te overladen zou worden. Verlangt men méér te weten over de bezienswaardigheden der stad en over haar oude glorie, op onze wandeling zullen wij allicht verschillende oude wandelaars ontmoeten, die ons in sappig Graafsch interessante bizondérheden zullen willen vertellen. De omgeving van Grave is verder rijk aan prachtige wandelwegen. Langs den Rijksweg naar ’s Bosch vindt men eenige bizonder goed ingerichte Hotels, annex speeltuinen. In het dorp Velp, op nauwelijks een kwartier afstand bevindt zich een zéér oud Kerkje, tot voor korten tijd nog Parochiekerk van Velp. Deze kerk Het beste en voordeeligste adres VOOR MASSIEVE GOUDEN TROUWRINGEN. Graveeren gratis. — Kan op gewacht worden. Ruime voorraad monogram- en fantasieringen - Zilveren Rozenkransen enz., enz. Vertrouwdste adres voor het koopen en repareeren van alle soorten Uurwerken en Horloges Groote voorraad klokken, Regulateurs, Pendules, Wekkers, .Barometers, Brillen, (ook op Doietoraad voorschrift). REPARATIES SPOEDIG, SOLIED EN BILLIJK. STEEDS AAN HUIS TE ONTBIEDEN. A. W1ENTJENS, Grave HORLOGER, ROGSTRAAT, TELEFOON No. 96 Een gezellig zitje CjPvFIE ..BEATRIX.. HAMSTRAAT 30 • GRAVE AANBEVELEND, A. NEFKENS-FRANCISSEN is ten nauwste met de geschiedenis van Grave verbonden. Hier vervulden de Graafsche Katholieken in tijden van geloofsvervolging hun godsdienstplichten. (Zie Geschied, bldz. 77.) Het kerkje hééft evenals Grave, veel van het krijgsgewoel te lijden gehad. Het is verschillende malen door bombardementen beschadigd. Geschiedkundigen schatten de oorsprong van dit zéér merkwaardige gebouwtje uit de 14e of 15e eeuw. Er wordt momenteel getracht,. de aandacht van „Monumentenzorg’' op dit kerkje te trekken, opdat het als historisch monument, dat van zóó groote beteekenis is geweest voor de historie dezer streek en voor die van de stad Grave — speciaal voor het behoud van den Katholieken Godsdienst, — voor het nageslacht mag behouden blijven. Op korten afstand van deze oude kerk bevindt zich het Velpsche Capucijnenklooster, in het begin der 17e eeuw door Pater Basilius van Brugge gesticht. Dit eerbiedwaardige gebouw bezit eveneens tal van oude kunstschatten, die de gastvrije volgelingen van St. Franciscus gaarne aan den belangstellenden vreemdeling zullen toonen. Wil men nog meer bizonderheden uit de omgeving zien, dan raden wij aan een kijkje te nemen bij de onlangs gedichte kronkeling in de Maas vanaf Velp tot Neerloon, en de nieuw-gegraven rivier-arm, waardoor het dorp Keent op den Gelderschen oever een eiland geworden is. In de dorpen vindt mén nog tal van oude bezienswaardigheden. Neerloon heeft een zéér oud Kerkje. Verderop komt men in Ravenstein, eveneens een oud stadje, met een rijke historie. AANNEMERSBEDRIJF Firma G. van Hooren Beveelt zich beleefd aan voor alle bouwwerken SOLIED EN BILLIJK ADRES PIET JANSSEN Koper-, Lood-, Zink- en Ijzerwaren - Geëmailleerd Gegalvaniseerd, Gegoten Huishoudelijke Artikelen Fornuizen, Haarden, Kachels, Waschmachines en Wringers - Rijwielen en Onderdeelen. SHELL-BENZINEPOMP - ROGSTRAAT 45 - GRAVE r Voor Uw schoenen steeds naar w SCHOENMAGAZIJN 'juirtocm ID1EMID001P Rogstraat 13 - GRAVE . TELEFOON NUMMER 31 E. Degener-van Schaijk HAMSTRAAT 35 ■ G RAVE Dames- en Heerenkapsalons Vakkundig en billijk 1 NOORD BRABANTSCHE * | | R. K. BLINDENZORGVEREENIGING ' | I 99STe AOTÖNIU8 WAN PADUA” | p * RIJKSWEG 80-GRAVE-VELP 1 s Het adres van prima handwerk vervaardigd door || = de thuiswerkende blinden, als alle soorten g I BOMSTEL" MAT- EN MANDWE1K | • w 3»”6we ** J even binnenwippen in BROOD- BESCHUIT- EN BANKETBAKKERIJ »DE SNIP* - Adr. Leurs ROGSTRAAT NO. 8, TELEFOON NUMMER 7 . A. JAMS KORTE ROGSTRAAT 4 - TEL. 49 - GRAVE ERKEND ELECTRO-INSTALLATEUR Aanleg Electrische Licht- en Kracht -Installatie’s ALLE EIECTRISCHE VEREICHTffiGSARTIKEtEN lIllIllilailllllliiiiliiiiiiiBiiiiiiiBiiiiii 1 «I. v. Gemept HOOFDSCHESTRAAT 11 ~ TELEFOON 56 • is het adres voor Hu is water voorziening op eik gebied Bronboringen en Sanitair fFrits Jagers Jrl DAMES- EN HEERENKAPPER 1 j| Speciaal adres voor Lotions en Frictions I I EAU DE COLOGNE EN PARFUMS ï 1 Rogstraat 10 — Gr ave II IL I, VANOUDS BEKEND Magazijn voor DAMES- HEERENEN KINDERKLEEDING 1L 0 UI S ie r, s Oliestraat No. 10-12 —Tel. 40 —Opgericht 1918 Verzendt Uwe goederen per 11 A.T.0 ~ FIRMA A. H. JANSSEN & ZONEN BOREEL DE MAUREGNAULTSTRAAT 7 - GRAVE Fabrikanten van TOUW, KOE- EN PAARDENDEKKEN HET BESTE UIT HET BESTE! Comestibles HET FIJNSTE UIT HET FIJNSTE! Sigaren en Sigaretten HET GEURIGSTE UIT HET GEURIGSTE. P. SCHUIJFFEL ■ GRAVE HAMSTRAAT 31 Gediplomeerd Dames- en Heerenkapper Het juiste adres voor een goed permanent Vakkundig Watergolven en Onduleeren APARTE SALONS LET OP HET JUISTE ADRES M. Eijsenburger-Kraan HAMSTRAAT 3 Ui Koper- Lood- Zink- en Mastiekbewerker mi Aanleg van Gas en Water Sanitair Glas- Porcelein- en Aardewerk fa. Gebr. Kloppert GRAVE - TELEFOON 58 Gewapend Beton Water en Bouwwerken VOOR MELK en Zuivelproducten NAAR DE EERSTE GRAAFSCHE MODERN INGERICHTE MELKZAAK RAMSTRAAT 18 - TELEFOON 37 Daar vindt U een uitgebreide keuze in de alom bekende NUTRICIA producten, o.m.: KARNEMELKSPAP MET GORT KARNEMELKSPAP MET BLOEM HAVERMOUTPAP MET ZOETE MELK RIJSTEPAP MET ZOETE MELK CHOCOMEL, DE VOLKSDRANK BIJ UITNEMENDHEID. CACAODRANK, heerlijk van smaak. Gesteriliseerde en gepasteuriseerde Melk per heele en per halve flesch. Koffie en Slagroom en verder losse ■ melk, karnemelk, boter, eieren. SPECIALITEIT IN EERSTE KWALITEIT KAASSOORTEN. — Machinaal gesneden. Zuigelingenvoeding en voeding voor lijders aan Suikerziekte. ALLEEN NUTRICIA MAAKT CHOCOMEL - LET OP NAMAAK Minzaam aanbevelend, GER. VAN DIJK NUTRICIA DEPOT Hamstraat 18 - GRAVE - Telefoon No. 37. BLADWIJZER Voorwoord van den schrijver bldz. 5 Voorwoord van Burgemeester Ficq 7 Hfdst. 1. De vroegste geschiedenis van Grave n 9 „ 2. Grave onder Gelder „ i6 „ 3. Grave onder het Bourgondische en Oostenrij ksche Huis „ 21 4. Grave onder de Republiek .... „ 28 „ 5. Grave na 1794 ’ 40 ,, 6. De St. Elisabethkerk „ 50 » 7. De Ned. Hèrvormde Kerk 57 „ 8. Het St. Catharina’s Gasthuis .. „ 61 „ 9. R. K. Blinden-Instituut „St. Henricus 64 „ 10. De Wijnberg „ 68 „ 11. De Paters van de H. Familie ... „ 71 , „ 12. Het Rijks-krankzinnigen- gesticht „ 75 „ 13. De Hampoort „ 77 „ 14. De Maasbrug >f 79 Grave opnieuw Garnizoenstad „ 83 Een Wandeling door Grave 95