VAN SCHEEPJE-ZEILEN EN SCHUITJE-VAREN DOOR D. J. VAN DER VEN UITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUN1NG N.V., BAARN LIBELLEN-SERIE Nr. 267 Prijs van één nummer 45 cent. Vier nummers per nr. 40 cent. Acht of meer nummers per nummer 35 cent. Voor dubbele nummers dubbele prijzen. VAN SCHEEP JE-ZEILEN EN SCHUITJE-VAREN „Ken jo it lan, dat tweintich ieuwen Syn selde namme halde koe. Dat ald, skiër lan, fol skiente en greatheit Dar foar elts each as pronkbyld bleat leit?” JAN GELINDE VAN BLOM Ik zou het u allen willen vragen met den Drachtster dichter, wiens woorden ik tot motto heb gekozen: Kent gij wel het wondermooie land der Stanfriezen met zijn bloemige kievitsweiden en heerlijke watervlakten, vol drijvende gele plompen, overtogen met sluiers van waterranonkels en duitblad, met zijn geuren van kalmoes en zijn glorie van rosé „Swanneblommen?” Weet ge wel, dat nergens elders in ons waterrijke landje altijd zooveel wolken en zeilen in „het wetter” blinken en dat Friesland het land is der wijde luchten en der rustige stemmingen met zijn silhouetten tegen den gezichtseinder van pyramide- en stjelphoeven en statige zadeldaktorens? Friesland stalt er zijn landseigen schoonheid het mooist uit langs het water en wij moeten die intieme schoonheid en die genoegelijke dorpsaantrekkelijkheid ook benaderen, komende van over het water. Friesland is immers het Mekka van het Nederlandsche water-tourisme, het gelukkige gewest, waar de ziel van den grootestadsmensch in zomersche vacantievrijheid als ’t ware doordrongen wordt met een zalige tevredenheid, waarin ieder die op een „tjotter” vaart, kan komen in een onvermoede sfeer van een blijmoedige rust en waar gij, luisterend naar het „rusjen fen it roakjend reid” ver achter u weet de dagelijksche beslommeringen en de jachtende drukte van werkplaats of kantoor, zoodat gij zonder u er rekenschap van te geven, eerst mee gaat neuriën, wat later, met volkomen negatie van phonetische onoverkomelijkheden, zoo goed en zoo kwaad als mogelijk, zelfs mee gaat zingen die populaire Friesche zeilerszangen. Want, als ooit de kamergeleerden de plank hebben misgeslagen, dan is het wel, toen zij het „Frisia non cantat” verkondigd hebben. Wordt er in één provincie wel zooveel gezongen als in Friesland? En kent gij joliger, zanglustiger volkje dan de Friesche zeilers? Wie het niet gelooven wil, kan zich iederen „Pinkstermondei” overtuigen, wanneer naar aloude traditie het zeilers-seizoen wordt ingezet in het centrum van de Friesche watersport, zoo innig vertrouwelijk in het Friesche taaleigen bekend als „üs Grou”, „’t alde Grou in it lan fen Dokter Om”. En zoolang Friesland nog zijn Doktor Om Eeltje eert als één zijner vele Friesche volksdichters, zoolang zal het op het Pikmeer en in den thans door „It Fryske Gea” als natuurmonument geconserveerde Prinsenhof, door de blijde luchten weer klinken: „Rölje, rólje wetterweagen Rol je en brüs om ’t alde Grou Myriaden foar us eagen Fleagen stauwen om üs Grou. Rölje, rölje üs forby Hearde Friezen blieuwe wy.” Zou Friesland geen wonderland moeten zijn, om als „us Heitenlan te worden verheerlijkt overal in den vreemde, waar Friezen onder hun lijfspreuk „Fryslan Boppe!” bijeen komen en hun verknochtheid tot den grond der vaderen, tot het Friesche leven en denken, tot de Friesche cultuur * ' zich het schoonste uitend in de Friesche taal — vertolkt vinden in dat veelzeggende. ' „Fryslan, Fryslan, dy forjitte Ken ’k allinne yn ’t tjustre grêf.” In het hart van Friesland ligt nu een oord, ik noemde het reeds, „De Prinsenhof ”, dat ondanks zijn eeuwenlang isolement, thans vereerd wordt als het schoonste plekje van Frieslands waterdorado. Het is een wondermooie wereld van blinkend water en geheimzinnige wilgenboschjes, dichte rietvelden en oude veen-eilandjes; „een oord, naar de woorden van den Wargaster Predikant R. J. de Stoppelaar, „van ongeschonden leven, onbesnoeiden bloei, vrij Gods land waarover de wind mag waaien, de zon mag schijnen, zooals zij wil en veer en vin, pels en wiekje mag minnen en zinnen, streven en weven in ongebreidelde begeerte De prachtige Sneeker Waterpoort is een monumentaal renaissance-bouwwerk van 1613, de „are triomphale” van het Friesche waterland. Maar nu dan ook geen oogenblik langer gewacht! Op zoek naar een ,,skip”. Dat gaat in het Friesche wetterlan aan den vooravond van een zomersch weekend niet zoo heel gemakkelijk, want het aantal tjotters is beperkt, terwijl iederen Zaterdagavond in Sneek en Grouw zich drommen liefhebbers aanmelden. De veiligste weg voor hen, die niet de bevoorrechte eigenaar zijn van een tjotter of botter, schouw of cano, is wel zich rechtstreeks in verbinding te stellen met de Vereeniging voor Vreemdelingen Verkeer te Sneek of Grouw of wel zich te wenden tot het Provinciale Verkeers Bureau voor Vreemdelingen te Leeuwarden, die u alle mogelijke medewerking zullen verleenen om u zekerheid te geven bij aankomst in Snits of de Joure of Ylst het ideaal van uw zomervacantieplannen zeilklaar te vinden. Met een bevaren skipper bemand zal het u kunnen brengen in de wonderlijke rustigheid van het Friesche waterland, zal het met u varen of stilliggen, zal het met u schutten en op kalm zomer-avontuur uitgaan, maar het zal u tevens ook tegelijk moeten dienen als ideaal vervoermiddel en ideaal verblijf. ^Vant, wie er van spelevaren en zeilen over de Friesche meren droomt op zijn derde woningetage van een Amsterdamsche burgermansstraat, moge wel voor alles herinnerd worden aan het diepzinnig, wijze woord van „den Schoolmeester", een orakelspreuk, die de nuchtere werkelijkheid schuift voor de fantastische romantiek: „Verzint eer gij begint.” En weet, dat evenals aan den vasten wal, aan boord dient te worden geslapen, ontbeten, gemiddagmaald en thee gedronken. Men kan zelfs op een Friesche tjotter in „de Oude Venen en Eernewoude niet louter en alleen leven van lucht, water, liefde en vacantie-droomen! Daarom, voor en aleer te komen in het paradijs van het „dolce far niente”, dat ge mogelijk ergens ontdekken zult in- of op de golfdeinende Brekken van het Snitsche waterdorado, eerst de sensatie zelf te zorgen voor het materieele eten en drinken van den, zelfs ook in Friesland, materialist blijvenden stadsmensch op het water. En daaraan zit meer vast, dan een bleekneuzige stedeling zoo wel vermoedt. Toch is dat huiselijke „inkoopen doen” op zich zelf het eerste contact dat hij met de bevaren wereld heeft. lederen Zaterdagavond in de zomervacantie geven Sneeks bedrijvige straatjes het ongewone schouwspel te zien van inkoopen doende watertoeristen. Urenlang kunt ge ze zien draven en sjouwen over het Groot Zand, winkel in, winkel uit. Wel tien keer in een uur passeert zoo n adspirant zeiler, die om zich als toekomstige Friesche waterleeuw te presenteeren, reeds zijn keurig gestreken en in de plooi zittende witte zeilersbroek heeft aangetrokken, zijn jentige blauwe blazer heeft aangeschoten en de altijd op landrotten indruk makende kwieke zeilerspet heeft opgezet, het Schaapmarktplein met de Eierbrug. Hij leert de Nieuwe Burchtstraat, den Oosterdijk met het Kleinzand, den Leeuwenburcht en de Marktstraat kennen; *— in het kort, de proviandeering voor een weekend-dooltocht in het Friesche waterland brengt ieder watertoerist in zoo wat alle winkelstraten van het bedrijvige stedeke. En het wonderlijke is wel, dat daarbij winkels lokken met uitstallingen van de meest heterogene voorwerpen, die overal elders in het Nederlandsche toeristengebied met souvereine minachting door voor hun plezier uitzijnde grootstedelingen worden genegeerd, maar die in Friesche waterstadjes en -dorpen een magnetische aantrekkingskracht uitoefenen, zelfs op heeren van geposeerden leeftijd en allerhoogste standing, die er zich in de plaats van hun inwoning wel voor zouden wachten hun eigen pondjes koffie, thee en suiker, hun busje Nergens in ons vaderland ziet men zooveel blanke wolken en zeilen als in Friesland. cacao, hun flesschen port en oude klare, Berenburger en whisky, hun maggiblokjes en soeptabletten, hun aardappelen, groenten, brood, eieren, worst, ham, vleesch en kaas, jam, hagelslag, ja, wat niet al, bij den kruidenier of den komenijsbaas, den tapper of den groentenboer te gaan halen en er geduldig in de rij te staan wachten met Zaterdagavond-babbelzieke vrouwen en nog ouderwetsch-degelijke dienstboden ,,in het bloote ooriezer”. Een wonderlijk-grappige bedrijvigheid kan er op Zaterdagavond in Snits heerschen en wie er goed op let zal heel wat Hollandsche deftigheid zien sjouwen met victualiën naar de aanlegplaats der gehuurde tjotters, die wel een kombuis met volledig eetservies, kopjes, potten en pannen, kooktoestellen met primusbranders hebben, maar de proviandeering overlaten aan de tijdelijke eigenaars. Als gij dan Sneek ziet in hét late licht van een heerlijken zomeravond en in de voorpret van een zeiltocht over de Friesche meren, dan komt misschien ook gij in die ontvankelijke stemming, waarin gij in Sneek de sfeer van het „Jong Frisia” te Grouw. Het bestuur van de bootjes-zeilvereeniging Skandinavische Noorden aanvoelt, zoo goed als gij in Limburgs romantisch Zuiden iets van Italië kunt bespeuren. Gij moogt vrij lachen om deze vergelijkingen, ze aanvaarden als een grillige gedachten-associatie van een fantastischen geest, maar ik weet bij ondervinding, dat ook anderen dan ik, iets in de Friesche koele sfeer van Sneek hebben aangevoeld, dat aan Zweden en Noorwegen herinnert. Immers hier konden een Ibsen en een Strindberg gewoond hebben Tevens is Sneek de „port of outfit”. En de toegangspoort tot het Friesche vacantie-dorado is er de wereldberoemde Sneeker Waterpoort, dateerend van het jaar 1623, welke tot taak had, het Hoogeind van de Geeuw af te sluiten. Het is een unicum van strategische architectuur uit de bloei-periode der Hollandsche renaissance en het is geen doode stadspoort, [die, uit haar verband gerukt, als historisch curiosum 1109 wordt geconserveerd, wunt onze oneeker waterpoort vervult haar functie nog met gratievolle waardigheid. De subtiele schoonheid van deze torenpoort, als t ware oprijzend uit het water, is in haar historisch geheel een beeld van waakzame kracht en spreekt eerst in het totaal aspect en in de details, wanneer men haar ziet vanaf een tjotter of botter in haar architectonische verhouding tot het Sneeker grachtbeeld, varende langs de Geeuw. En wie Sneek op een Dinsdagschen marktdag bezocht heeft, weet, dat er wel een 150 stoombooten en een 100-tal vracht- en beurtschepen de verbinding te water onderhouden tusschen Sneek als marktcentrum en de tallooze omliggende meerdorpen en dat alle vaartuigen de stad binnenvaren onder de fraai-gewelfde ellipsboog van Snits Waterpoort. Maar wie als zomersche watertoerist het Friesche merenland wil ingaan, zal de Sneeker Waterpoort eeren als de Are de Triomphe van de elyseesche velden, het Friesche wetterlan mei syn romten en fierten. Een heele vloot vaart er iederen Zaterdag door de Geeuw en de Kerksloot, de Zwarte en Witte Brekken, door de Westerbrugsloot en over het witgekuifde Sneeker meer en de oude Schouw in de richting van het Grouwster waterlabyrinth, het lokkende Eden van den Frieschen zeiler! Daar kunt ge den steven richten naar de Volkertsloot, de Groene Deken, de Kruiswaters of Hooidammen of de Venen. Al oorden van elzen- en wilgenboschjes, van gouden iris- en lischdodden, oorden van bloemen, water en riet, waartusschen op vrije „hoantjerids” vurige kemphaantjes hun minnestrijd uitvechten onder den klokslag van den stoeren wachter St. Pieter, die elk jaar op Pinkstermondei het wijd en zijd verkondiqt In afwachting van de muziek staat de jeugd op het schoolplein. 267-11 dat met den Pinster-zeilwedstrijd van Lyts-Frysia het zomer-zeilseizoen wordt ingevaren. Als ge ooit een Grouwster hardzeilwedstrijd hebt meegemaakt en ge ziet al die Friesche schuiten als kiel- en midzwaardjachten, regenboogjachten, vrijbuiters, tjotters, schouwen en visschersbooten in harden wedkamp door het schuimende water van het Pikmeer klieven, och, dan moet het je van het hart. dat zoo n zeilwedstrijd op de Hollandsche plassen of de Zaan, toch feitelijk maar een min of meer geciviliseerd genoegen voor grootestadsmenschen is op het water en niet een feestelijk volksvermaak. Pinkstermondei-zeilen in Grouw is geen vermaak voor enkele bevoorrechten maar voor Jan en alleman en dat bleek mij ook uit de dichterlijke taal, waarin op strooibiljetten de uitnoodiging gericht werd: Fryske herten, Fryske sin, O, byld fen „Fryske trou”, Fryske faem en Fryske feint, Nou op nei 't alde Grou. To Pinksterlied fen blomt en nocht! In dei fen blide fleur Vorwachtseje wij jimm’ allegaer Dos stel üs net toleur. En, alsof dat nog niet voldoende was, stond er op dat biljet nog eens met groote letters: „Wij rekkenje Pinksternmoandei op jimme komst. Er gaat iets zóó huiselijks, iets zóó van gezellig onder-ons-zijn van deze woorden uit, dat een dergelijke uitnoodiging op zichzelven reeds een groote aantrekkingskracht op je uitoefent en je feitelijk je wat gevleid gevoelt er ook toe te mogen behooren. Althans zoo ging het één van mijn, naar Grouw meegetroonde Hollandsche kennissen, die mij zeide: „Het is net, of iemand amicaal op je schouder tikt, je vertrouwelijk bij je arm neemt en zegt: „Kom kerel, nu heb ik iets heel moois voor je, dat moet je gaan zien, om mij een plezier te doen,” en wanneer ze je dat zoo vriendelijk vragen, zou je al een barbaar moeten zijn om te weigeren.” Het is nu al weer een vijftien jaar geleden, dat ik deze Grouwster Pinksterzeilvreugde in mijn lentefilm van „Neerland s Volksleven vereeuwigde. En Allemaal even trotsch op hun zelfgemaakte scheepjes! van geen enkele filmopname heb ik meer pleizier beleefd dan van deze filmreportage der Friesche Pinkstervreugd. Van ongekende frissche feestelijkheid is het schouwspel op het Pikmeer en de Wijde Ee. Als je die honderden zeilen op het water ziet en al die Friesche plompeblarenvlaggen, dan is dat wel het mooiste, wat een Fries zich denken kan. En hoe schoon is het te zien, hoe Frieslands beste zonen er ieder jaar kampen om de eer van een ,,pries” en hoe zij die, met aanwending van al hun zeil- en stuurmanskunst, pogen te bemachtigen, hoe er met eerbied wordt opgezien naar bekende zeilers en hoe schippers, als de oude Kalsbeek, die wel meer dan 100 prijzen heeft behaald en in zijn tachtiger jaren nog een geduchte tegenstander bleek, geëerd worden in „Het Land van Dokter Om Eeltje.” Grouw en het water zijn één! En een gezonde sportzin voor het „hirdsilen” wordt de jeugd reeds bijgebracht in het z.g. „skypke silen”, waarin de jonge Grouwsters bewijzen, dat ook een eenvoudig hol of bol klompstuk bijzondere nautische kwaliteiten kan bezitten. Het maken van „skipkes” is gebleken het beste middel te zijn om de jongens tusschen 7 en 15 jaar belangstelling en liefde bij te brengen voor het zeilen. Trotsch op hun prestaties zongen dan ook de jongens op het eerste Lustrum van de Zeil-Vereeniging „Jong Frysia” op de wijze van het liedje van Koppelstok, den veerman: ’k Waerd greater en kaem fen ’e fiif op ’e tsjien, En hie do mei help fen myn broer, In klomp fen üs heit ta in skipke bisnien; ’t Kryg’ seilen en swirden en roer. En as ik it driuwkjen en hobbel jen seach, Den wier ’t hast as tilde myn hert mei de weach, Hwent o, op dy weach foer myn skip! Toch reeds in 1907 werd op voorstel van den heer Pisi in de ledenbijeenkomst van Lyts Frysia goed gevonden om „troch ’t halden fen in Berneskipkesylderij ek by de bern de syldersnocht oan to fiterjen”. Eerst in 1923 werd deze onderafdeeling een zelfstandige Jongens-Vereeniging, waarvan het lidmaatschap de civiele prijs van een kwartje per jaar alle jongens van Grouw in staat stelde daarin het vervaardigen en zeilen met skipkes actief te bedrijven. Onder de verschillende klassen, waarin vaartuigen voor scheepjes-zeilwedstrijden worden ingeschreven, neemt het klompstuk nog altijd de eerste plaats in. Dat vindingrijke geesten uit een eenvoudigen klomp heel wat kunnen fabriceeren, bewijzen de souvenirswinkels, die met hun wonderlijke producten in het buitenland zulk vreemde indrukken helpen verbreiden over ons wijdebroeken-, Goudsche pijpen- en boerenklompenlandje. Maar het aardigste resultaat wordt wel verkregen in Grouw, waar de jongens als adspirant waterleeuwen met groote technische vaardigheid een alledaagschen klomp kunnen omtooveren in een rank zeilend vaartuigje, dat als hol of bol klompstuk zijn waterwaardigheid heeft te bewijzen in de spannende scheepjes-zeilwedstrijden, die ieder jaar te Grouw door „Jong Frysia” worden uitgeschreven. Dat scheepjesbouwen is een uiterst secuur werkje! De dekken bijv. mogen niet open zijn, al staat dat voor een landrot nog zoo aardig. Immers, bij het eerste het beste rukwindje schept zoo’n salon-bootje water in het ruim en dan keldert het direct, want er is natuurlijk niemand om aan het hoosvat te staan. En wat een trotsche namen deze Grouwster klompscheepjes kunnen voeren! Ik herinner mij, naast de gemoedelijke benaming „de jonge Pieter”, „de Storm- De jaarlijksche optocht der Skipsilers door „’t alde Grou”, het centrum der Friesche watersport. vogel” en zelfs ,,de Zwaan”. Maar nog wonderlijker was de benaming „Zola” voor een eenvoudig klompscheepje, dat in 1928 den derden prijs verwierf in de eerste klasse. Het liet „De Twee Gebroeders” en zelfs „De Vier Gebroeders” evenals „Sitske” en den fieren „Albatros” ver achter zich. Bij het afwerken van klompscheepjes moet er een minutieuse zorg aan besteed worden. Vooral ook worden spijkertjes met kleine kopjes genomen en dient er voor gezorgd, dat de dekplankjes zoodanig zijn, dat de naden van het hout in de lengte van het scheepje liggen, wat het effect verhoogt. Denk er aan, het zeil niet om, maar langs den mast te naaien, deze niet te zwaar maken, de zeilen vlak te laten staan en de giek of boom niet naar beneden te laten hangen. Vergeet nooit, masten en gieken duchtig te lakken, want ongelakt hout is in het water spoedig vuil. Adspirant scheepjesbouwers moeten er ook op bedacht zijn, dat lijm in water oplost, zoodat je die niet aan je scheepje kunt gebruiken. En dat zijn nu nog maar een paar van de zeer vele dingen waaraan je moet denken, wanneer je een model-zeiljacht vervaardigt, zooals dat deftig heet in den titel van een boek, dat geheel aan dit onderwerp gewijd is en waarvan de schrijver niemand anders is dan de Vice-Admiraal B. D. F. Baudin. In dat werk, groot 158 blz., vindt men een volledige handleiding om allerlei model-zeiljachten te maken en verwijzing hiernaar ontslaat mij dus van veel technische toelichting, die mij trouwens ook buiten de beperking van dit Libelle-boekje zou voeren. Te meer, omdat ik hier er op wil wijzen, hoe dit scheepjes-zeilen, dank zij de reeds hierboven genoemde folkloristische lentefilm, ook in Amsterdam populair is geworden. Na een voorstelling, die ik in 1921 mocht geven in „Ons Huis”, Rozenstraat, Amsterdam, heeft de Directrice Mej. van Asperen van der Velde, terecht dit scheepjeszeilen gepropageerd in de Jordaankringen, waar al een zeer ontvankelijke bodem voor dit echte jongensvermaak aanwezig bleek te zijn. Na enkele jaren kon men reeds spreken van een „Ons.Huis-vloot”, waarvan de bekende zeilmaker de heer H. Kersken, in de wandeling „de Admiraal” werd genoemd. Ook in „Ons Huis” te Wormerveer werd spoedig het Amsterdamsche voorbeeld gevolgd en tot mijn niet geringe vreugde constateerde ik in 1925, dat ook in het idyllische Laag-Keppel, zoo schoon gelegen aan den ouden Ysel, ter gelegenheid van de Kermis aldaar, een schuitjes-wedstrijd was uitgeschreven. In den folkloristisch merkwaardigen Kermisoptocht, die er elk jaar wordt gehouden, liepen tal van jongens als miniatuur scheepjesbouwers trots met hun producten op den schouder mee. De heele vacantie hadden ze besteed om toch maar vooral goed met hun scheepje uit te komen. Er waren prachtmodellen De start van de groote holle plankstukken onder den klokslag van St. Pleter is altijd een gewichtig moment. bij, getooid met bloemen en heidekruid, fraai geschilderd met rooden inkt of waterverf, die op het „droge” een voortreffelijken indruk maakten. Doch, konden deze pracht-producten ook zeilen? De eerste vraag, die een jongen uit het Friesche waterland en van den Zaan-kant stelt, maar die in het Geldersche bosch- en heideland van Keppel niet zoo dadelijk onder oogen was gezien. Men had meer op uiterlijk effect gewerkt dan op innerlijke waterwaardigheid. Toen de prijsuitdeeling moest plaats hebben in het zaaltje van Kets Overtuin en schrijver dezes de eer genoot met den burgemeester en Baron van Pallandt de jury te vormen om de drie beschikbaar staande prijzen te verdeden, merkte ik spoedig, dat mijn medejuryleden ook de nautische kwaliteiten niet het eerst aansloegen. Toen meende ik te mogen aanvoeren, dat een schuitje toch vóór alles moest kunnen varen en dat de oude Ysel een prachtig proefbassin kon vormen om inderdaad deze schuitjes ook op hun waterwaardigheid te controleer en. Na wat heen en weer gepraat schenen de Baron en de Burgemeester dit denkbeeld nog 200 gek niet te vinden en toen ging het in een neergutsenden regen naar den Ysel-oever. Weldra zag men tientallen witte zeiltjes flapperen op de rivier, waar al heel spoedig bleek, dat juist de modellen, die in den optocht het meest de bewondering trokken, het eerst uit de vaart moesten worden ge¬ nomen. Maar heel genoegelijk zeilde en laveerde er een simpel schuitje, gemaakt van een ouden klomp, dat op het onverwachts met algemeene instemming den eersten prijs verwierf. De belangstelling in het scheepjevaren was echter opgewekt en in 1928 waren er al meer jongens, die „’m geschoten” hadden, hoe een rivier-waardig bootje te construeeren. Toch, bij gebrek aan de noodige organisatie, of mogelijk, omdat de belangstelling der ouderen geheel gericht is op een ander soort schuitjesvaren <—• n.1. op de unieke gondelvaart — hebben deze scheepjes-wedstrijden nog niet den omvang aangenomen als bij betere organisatie ongetwijfeld bereikt kon worden. Want in het schuitjesmaken en een daaraan verbonden gratis opgezetten scheepjes-wedstrijd, ligt een schitterende opgave besloten voor een jongensfeest, dat bewijst ieder jaar weer in Grouw de dag van het „skipsïle”. Vroeg in den ochtend wordt er dan in ieder huisgezin waar een „Jelle” of „Tjibbe” is van 8 tot 15 jaar, de laatste zorgzame hand gelegd aan het plankstik, dat ,,hol” of „bol” kan zijn, al naar gelang het scheepje vervaardigd is van een uitgehold of een massief stuk hout. Beide typen worden weer onder- Groep uit de klasse kleine volle plankstukken. verdeeld in twee klassen, zoodat wij 5 klassen in totaal hebben, n.1.: Ie de groote holle, langer dan 55 cm., waarbij de boegspriet buiten beschouwing blijft; 2e. kleine holle, tot 55 cm.; 3e. groote volle, meer dan 55 cm.; 4e. kleine volle, minder dan 55 cm.; en ten 5e de klasse klompen, die niet aan een bepaalde maat gebonden is, doch waarin de schuitjes meestal niet veel langer dan 30 cm. zijn. De skipkes zijn „los”. Tegen het uitgaan van de kerk wordt hier en daar nog een kleurig vlaggetje bijgestoken of een touwtje aangehaald om het blanke zeiltje mooi strak te spannen, ginds met wat klatergoud een boegspriet opgehaald. En dan is het groote moment gekomen, dat met plechtstatige schreden de gewichtige bode van Lyts Frysia, die als teeken zijner waardigheid het notulenboek onder den arm draagt, verschijnt, spoedig gevolgd door een veldwachter en de leden van het muziekkorps „Apollo”, die elk jaar gaarne hun medewerking verleenen om dezen optocht te maken tot een blijden jdngensommegang, waarin ieder zijn prachtig opgetuigd miniatuurschuitje vol trots ronddraagt naar de gemeenteschool. Daar worden zij aan de strenge keuring van een deskundige jury onderworpen. Jarenlang heeft bakker Hiemstra als een gevreesd maar rechtvaardig deskundige het voorzitterschap dezer jury bekleed. In 1914 was er een eerste tentoonstelling van kinderscheepjes, en dat toen reeds de ,,Berneskipkesylderij zich in een groote populariteit mocht verheugen, bleek wel uit het feit, dat de twee lokalen der bewaarschool nog te klein waren om alles te kunnen bergen. Fokke Hiemstra, sedert 1904 voorzitter van Lyts Frysia, opende plechtig 267-III de tentoonstelling en de „skrieuwer” Homme Dijkstra vertolkte in de notulen zijn woorden weinig eerbiedig, maar goedmoedig in: „Fokke praette mar ta en de jongens songen dearnei det se er blau fen om ’e haolle wearden.” Voor een dubbeltje was alles te kijk en ruim 1000 menschen maakten ervan gebruik, zoodat er 116 gulden en 61 cent gebeurd kon worden en het jaar 1914 kon sluiten met een „oerskot” van ƒ 115.62. „Wier det net reik? vraagt in zelfverrukking de „skrieuwer” zich af! Des middags heeft dan onder belangstelling van oud en jong de hardzeilwedstrijd van al die ranke vaartuigjes plaats, welke soms voortschieten als de beste tjotters, dan weer op prachtige wijze laveeren en in het „hirdsilen de liefde voor de zeilsport en het Grouwster waterland met zijn Pikmeer en met zijn Tyne, met de breede waterstraten van de Wijde Ee bij de jeugd aankweeken op zeer aantrekkelijke en geheel lokale wijze. Toen eens een journalist één der meest welgestelde inwoners van Grouw vroeg, of hij nooit behoefte had om in de stad te gaan wonen, keek hij hem even aan, alsof dat een onmogelijke vraag was en hij wees met breed armgebaar öp het meer. „Daarop zeil ik in den zomer, jaag ik in den herfst en rij ik schaats in den winter. Dacht u nu werkelijk, dat ik het water ooit voor een stad wilde ruilen? Neen, ik merk wel, u weet nog niet, wat het water voor een geboren en getogen Grouwster beteekent . En omdat die liefde voor het water en de zeilsport zoo eerlijk is, zullen zij u onder het genot van een Berenburgertje — de echte ouderwetsche pikante De kleine holle plankstukken in feilen wedstrijd. zeilersdrank van „us Grou” —' vol vuur vertellen van al het feestelijke en van al het schilderachtige, dat bijv. eigen is aan het Pinkster hardzeilen. En als dan op een mooien zomeravond een lekker koeltje de wateren van Pikmeer • en Wijde Ee rimpelt, dan kan men ook thans nog wel de „Idylle” beleven, die een bekend Grouwster dichter in den Groninger Modelvaartuigjes en zeilschepen op het Pikmeer. Studentenalmanak van 1890 beschreef, en die nog steeds actueel is: Mijn broertje dacht slechts om het zeil En of de boot wel snel De golfjes spleet en achterliet: De boot liep wonderwel. Wij zaten samen aan het roer In lachend oogenspel, En drukten zacht elkaar de hand: De boot liep veel te snel. Wij zagen ’t blauwe water nauw, Elkanders oogen wel, Als hij nu eens naar achtren keek En zag ons oogenspel! Maar broertje dacht slechts om de boot, Zij liep hem nooit te snel, Ik kuste stillekens haar wang En ’t was ons wonderwel. Iedereen met gevoel voor het schoone zal moeten erkennen, dat er moeilijk in Nederland iets mooiers in de herinnering is mee te dragen dan het visueele beeld van die tallooze blanke witte zeilen, welke over het breede watervlak scheren, van al die gepavoiseerde huisbooten langs de rietomruischte oevers en van al die rijk met Friesche vlaggen getooide jachten. Een lentefeest van waarlijk opperste Friesche schoonheid, dat echter steeds weer nieuwe vereerders vindt in het opkomende geslacht, omdat daarin de Berneskipkesylderij wordt gepropageerd als het beste middel om liefde voor het /Friesche waterland aan te kweeken. „Haal op!” Uit de jonge skipkesilers groeien de beste hirdsilers. Deze wordt ook gedemonstreerd in de vele ingelijste foto’s en teekeningen van zeilschepen, welke men in ieder Friesch huisgezin aantreft. Als herinneringen aan glorierijke zeilwedstrijden bezitten deze verbleekte foto’s voor velen een groote gemoedswaarde en in zekeren zin mogen wij het „skip” dan ook aanvaarden als het symbool van ons stoere Hollandsche volk aan den waterkant. Zelfs op merkpatronen, zooals die vooral op het eiland Marken nog de trots uitmaken van de spreitjes en pronkbedden, komt het scheepjesmotief met de matroosjes voor. En als wij onze gedachten terug laten gaan tot het begin onzer cultuur, dan Een spannend moment in een hardzeilen) op het Pikmeer. zullen wij verrast zijn te constateeren, hoe reeds op de Zweedsche rotsteekeningen van het steenen tijdperk, het scheepsmotief een veelzijdige, symbolische beteekenis bezit. Meer dan toevallig lijkt daarbij de groote overeenkomst met de scheepjes, zooals wij die op de oudste zegels onzer havensteden afgebeeld vinden in de z.g. „apostelkoggen”. Ik volsta slechts hier op pag. 28 af te drukken een bijzonder belangwekkenden merklap van het jaar 1670, in het bezit van Dirk de Waard, den ouden Marker beurtschipper. Hierop komt reeds het Marker scheepje met de matroosjes voor, dat ik ook verwerkt vond in vele moderne borduurpatronen, waarvan ik er op pag. 27 een uit 1924 reproduceer. tsootj es-weds trij d van de „Ons Huis -vloot op de Zaan. Het onderschrift, dat wij stereotiep bij deze matrozen-scheepjes geborduurd zien, herinnert aan middeleeuwsche voorstellingen van de „Blauwe Schuit” en aan de bij vele zeevarende volken voorkomende verhalen over de 12 Apostelen met Jezus in een roerloos schip aan de golven prijs gegeven. Een NoordHollandsche variant hiervan vinden wij in de „13 mannekes” die wij op de oudste schepenzegels van de stad Medemblik aantreffen en waarover de Heer P. A. de Lange in zijn boekje over de Noord-Hollandsche gemeentezegels het volgende schreef: „Toen Radboud uit Friesland was vertrokken, liet Karei de Groote de Friezen bijeenkomen. Hij beval, dat zij de wijsten uit heel Friesland zouden kiezen, om hun wetten in schrift te brengen. Zij kozen nu twaalf der wijste mannen uit de Tentoonstelling van zelfgemaakte bootjes in „Ons Huis”, Rozenstraat, Amsterdam. zeven Zeelanden, aan wie de koning beval, wetten op te stellen. De twaalf vroegen een dag om zich te bedenken en zeiden, nadat die dag voorbij was: ,,Heer Koning, wij willen bij de oude wetten blijven, die onze voor~ vaderen altijd mondeling hebben bewaard en wij kunnen uw bevel niet opvolgen.” Karei gaf hun weer een dag tijd om zich te bedenken en dit tot zeven dagen toe, maar telkens weigerden de twaalf wijzen. Toen werd Karei toornig. Hij gaf hun keuze uit drie dingen. Hun allen zou het hoofd worden afgeslagen, of zij zouden als slaaf verkocht worden, of in een schip zonder riem en roer aan de woeste wilde zee worden prijsgegeven. Zij kozen het laatste. Daar dreven zij voor wind en weer op de wilde zee. Na een vertooning in „Ons Huis” van de Lentefilm van Neerlands Volksleven werd het scheepjezeilen ook populair onder de Amsterdamsche Jordaanjeugd. Doch een wonder geschiedt, als een der opvarenden de twaalf Apostelen in herinnering brengt. Plotseling stond een man achter op het schip, die hen in veiligheid bracht. De dertiende leerde den twaalf, wat zij voor landrecht moesten kiezen uit de verschillende plaatselijke rechtsopvattingen. Zij gingen tot Koning Karei, die niet dacht, dat zij nog in leven waren. Nu werden de artikelen van het landrecht door Karei bevestigd, om die ten eeuwigen dage te houden en wie de Friezen hierin krenkt, valt in ongenade des romeinschen keizers.” Doch keeren wij tot het „silen” als meest nationaal Nederlandsch jongens- wa^or°wd «TSifete ^er^hU^eeS5eï^&S5e^vlSUde,1' ermaaK terug. JNa Grouw is men ook in Leeuwarden en Bergen beqonnen met „de kleine watersport” en ik heb al eens het plan qeopperd tot hJ! rgamseeren van een nationale hardzeilerij met kleine schuitjes.? Maar daaraan schijnen grootere moeilijkheden verbonden te zijn dan een Set Ver?°edt’ 200318 mij d£ h£er C’ P’ Hoekema namens het reedsln Se Na , f '°n9T g^ormde bestuur der scheepjesvereeniging, medeech er Uw12l T tec,hnische bezwaren te hebben öpgesomd. besloot hij dafhet’hnTd™ 21)n wij sympathiek gezind en wij zien ook wel in het skipSe” 21 f°° VeilwfdStrijd e£n reuze"Propaganda zou zijn vo”; "sklPkesile - ook ln andere plaatsen, waar de gelegenheid daartoe bestaat. 267-IV Dud gemeente-zegel van Medemblik met een scheepskogge, waarin 13 man zitten. Wanneer onze bezwaren uit den weg konden worden geruimd, zijn wij gaarne bereid onze volle medewerking toe te zeggen”. Welk een aantrekkelijk schouwspel zou het anders zijn, honderden van die kleine klompscheepjes te zien uitvaren en des avonds mogelijk al deze scheepjes te verlichten en er een miniatuur gondelvaart van te maken! Ik denk hier ook aan het poëtische „Lichtelschwammen”, zooals dat in vele Zwitsersche dorpen tot kinderen volksvermaak verheven werd. In het vroege voorjaar brengt de jeugd daar des avonds tal van kleine scheepjes, ook wel uitgeholde pompoenen en zelfs notendoppen met brandende kaarsjes naar snelstroomende beken, die dan naar lager gelegen oorden afdrijven. In Duitsch-Bohemen is „das Lich¬ telschwammen” eveneens zeer verbreid, waarbij kaarsjes, gestoken in noten, allerlei voorspellingen doen over vrijen en trouwen, en een bijzondere soort van winter-uitdrijven bestaat in het gebruik van Thurgau om op ZondagLaetare kleine scheepjes van dennenhout met daarin geplaatste brandende kaarsjes te doen afdrijven. Het volksbijgeloof geeft een diepere beteekenis aan dit „Lichtelschwammen” en meent, dat de ziekten van den winter tevens wegdrijven. Een meer nuchtere verklaring zegt, dat men na den dag van het „Lichtelschwammen” niet meer des avonds bij lamplicht behoeft te werken. En zoo werd dit vermaak gebonden niet alleen aan de voorjaarsdata zooals van St. Jozef, 19 Maart te Schaffhausen en van St. Fridolinus, 6 Maart te Glarus, waaraan ook de „Trompeter von Sackingen” herinnert, maar tevens aan St. Maarten, wanneer in Heiligenstadt de Geisslede schemert van de honderden beverige lichtjes, die er op houten plankjes wegdrijven. Ook in het Züricher Oberland op den len April en in Rotersweil bij Luzern op Witten Donderdag, is het lichtjes,.zwemmen” een groot volksfeest. In sommige dorpen als in Pfaffikon bij Zürich worden de lichtjes eerst feestelijk in een optocht rond gedragen, hooggeheven op lange staven, om ze daarna in het water te werpen. In Winterthur bouwt men kleine met vetpotjes versierde schuitjes en in Hogi maakt men huizen en kerken en andere voorstellingen op kleine vlotten, die aan de golven van de smeltwaterbeken worden prijsgegeven. Hier zien wij dus in het klein hetzelfde geschieden, wat ieder jaar te LaagKeppel plaats vindt in de vermaarde gondelvaart, die zulk een luisterrijk slot geeft aan het jaarlijksche kermisfestijn. Ook het oude stedeke Bredevoort is in den Gelderschen Achterhoek vermaard om het organiseeren van gondelvaarten, die een groot vreemdelingenbezoek trekken en waarom zou iets der gelijks in de lokale sfeer van menig Nederlandsch waterdorp ook elders niet evenveel succes hebben? In Delft als in Laag-Keppel, in Grouw als aan de Zaan, leent „the Spirit of the Place” zich voor derqe- Het scheepje met de matroosjes komt als >orduurpatroon veel voor op Marker bedipreitjes. lijke experimenten en wanneer dan aan de oevers der rivieren of aan de boomen der stadsgrachten duizenden lampions worden opgehangen, dan kan een baldakijn van lichtjes het schouwspel overhuiven en menige gracht zal dan kunnen worden omgetooverd in een wijdsche openluchtfeestzaal. Toekomstmuziek? Best mogelijk, maar de vrome wensch van heden kan reeds de werkelijkheid van morgen zijn. Juist voor het afdrukken van dit 10e deeltje mijner folkloristische Libellen-reeks, wordt dit optimisme geschraagd door de oprichting van een „Nationaal Comité tot het Bevorderen van Belangstelling in de Nederlandsche Scheepvaart door het Bouwen van Scheepsmodellen”. Wat ik jarenlang voor het skipkesile in woord, beeld en film heb gepropageerd, wordt thans „grootscheeps” nader tot verwezenlijking gebracht door Op een merklap van 1670 ziet men ook reeds het scheepje met de matroosjes. genoemd Comité, dat zijn Secretariaat gevestigd heeft te Amsterdam, Damrak 83 en waarin de meest vooraanstaande personen der Nederlandsche Scheepvaart zitting hebben genomen, o.a. de heeren: N. van Zalinge, oud PresidentDirecteur der N.V. Koninklijke Paketvaart Mij., in Nederlandsch-Indië, Voorzitter der Kon. Vereeniging „Onze Vloot”, te ’s Gravenhage, Voorzitter; A. F. Bronsing, Directeur der N.V. Stoomvaart Mij. „Nederland , te Amsterdam: Penningmeester; Ernst Crone, Voorz. Kon. Verbonden Nederl. Watersportver., te Aerdenhout; D. C. Endert Jr., Directeur der N. V. Rotterdamsche Droogdok Maatschappij, te Rotterdam; D. Goedkoop Dzn. Dir. der N. V. Neder landsche Scheepsbouw Maatschappij te Amsterdam; J. W. J. Baron van Haersolte, Voorzitter van deVereeniging „Het Nederlandsche Zeewezen”, te Rotterdam; B. E. Ruys, Lid der firma Wm. Ruys & Zonen, Directie van de N. V. Rotterdamsche Lloyd, te Rotterdam; W. Voorbeytel Cannenburg, Directeur van het Nederlandsch Histo¬ Vier plankstukken doorklieven de wijde watervlakte van het Pikmeer te Grouw. risch Scheepvaart Museum, te Amsterdam. Dit comité houdt blijkbaar niet van praten, maar van doen. Dadelijk na de oprichting in November 1937 heeft men voor de Nederlandsche adspirantscheepsbouwers een handleiding met drie bouwteekeningen verkrijgbaar gesteld en wel voor den prijs van drie kwartjes. Men heeft daarvoor de keuze laten vallen op het nieuwe motorpassagiersschip „Oranje”, dat in miniatuur (lengte 1 m„ breedte 16 cm. en hoogte tot den bovenkant 21 cm.) vervaardigd werd door Ir. H. N. Prins, scheepsbouwkundig ingenieur der N.V. Stoomvaartmaatschappij „Nederland” te Amsterdam. Er is geen twijfel aan, gezien de scheeps- en watergezinde geest'onder Hollands jeugd, of het bouwen van zulk een mooi model, dat ook zelfs van electrische voortbeweging kan worden voorzien, zal aan vele handige jongens bijzonder groot genoegen verschaffen en het uiteindelijk bezit van een zelfvervaardigde getrouwe afbeelding van het motorschip „Oranje” den daaraan besteden tijd en ijver en het daarbij vereischte overleg ruimschoots vergoeden. Het bovenbedoeld comité is gevormd uit mannen van de praktijk en heeft over heel ons land reeds ter zake kundige personen bereid gevonden de leiding op zich te nemen bij het stichten van plaatselijke clubs. Bij het schrijven van dit boekje bestonden er reeds dergelijke werkgemeenschappen in Amersfoort, Het eerste model motorschip „Oranje" van het Nationaal Comité voor het bouwen van scheepsmodellen. Baarn, Bennekom, Bloemendaal, Bussum, Delfzijl, Den Haag, Haarlem, Heemstede, Heerenveen, Hilversum, Huizen, Laren, Naarden, Nijmegen, Rijswijk, Voorburg, Wassenaar, Wageningen en Zwolle. 1) Het feit, dat in de eerste maanden reeds meer dan twee duizend handleidingen zijn aangevraagd, is wel een bewijs, dat met dit streven voorzien wordt in een gevoelde behoefte van de jeugd der zgn. vlegeljaren. Het aloude nationale volksvermaak der jeugd vindt hier zijn moderne voortzetting. In volkscultureelen zin kan hier nog veelzijdig werk worden verricht. Zoo ijvert o.a. het bedoelde comité ook krachtig voor het aanleggen in de parken van verschillende Nederlandsche steden van speciale voor het scheepje-zeilen 1) Het comité is nog verder gegaan: het stelt het vereischte materiaal, verf en motortje ter beschikking. Prijzen en verdere inlichtingen aan het Secretariaat van het comité. Damrak 83, Amsterdam Centrum. Tewaterlating van het model-motorschip „Oranje”. en^schuitje-varen bestemde vijvers, waar de jeugd haar belangstelling voor de scheepvaart kan uiten en haar kennis op scheepvaartgebied kan ontwikkelen zonder eenig gevaar. Amsterdam zal voor Nederland'hierin voorgaan door in het Park Zuid en in het Boschplan speelvijvers op te nemen. De overgroote animo voor het schuitje-varen, zooals die zich in de hierboven vermelde ontwikkeling der scheepjeswedstrijden van „Ons Huis” zoo treffend demonstreert, maakte ook de vijvers bij het Van Heutz-monument tot domein van den spelevarenden kwajongen. En wat meer zegt: deze belangstelling werd voor den dienst der publieke werken te Amsterdam aanleiding om volle aandacht te wijden aan de oplossing van het vraagstuk: „Schenk speelvijvers voor scheep je-zeilen en schuitje-varen aan de Amsterdamsche jeugd!” Zoo zie ik mijn hierboven uiteengezette jarenlang gekoesterde plannen om- trent nationale bootjes- en scheepjeswedstrijden in de naaste toekomst verwezenlijkt. Mogen duizenden jonge water-enthousiasten in den bouw van scheepsmodellen het bewijs leveren, dat Neerlands glorie nog altijd op het water ligt. Doch moge daarbij nimmer worden vergeten, dat het scheepje-zeilen en schuit je-varen zijn bakermat heeft te eeren in het alde Grou, waar meester Wielsma van zijn schooljongens kon getuigen: ,,It plankstiksilen fen de bern, Dat men hjir daagliks sjocht, Dat seit it sin üs fen it folk: Oan silen ha wy nocht!” Grouw toch is het waterdorp van de echte Friesche hardzeilers, die reeds geslachtenlang Eeltje Halbertsma’s zeilerslied hebben laten schallen over de wijde watervlakten van het „Fryske Gea”: „Skipkesile, skipkesile, Dêrnei stiet üs Fryske sin. Skipkesile, skipkesile, Salang as ik tögje kin.” MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE O c z. c 03 m r- O Z > z Q P 6 UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING N.V. TE BAARN • LIBELLEN-SERIE Nr. 267