HET ESPERANTO IN TWINTIG LESSEN BEWERKT VOOR ZELFONDERRICHT, CURSUS- EN SCHOOLGEBRUIK DOOR A. BLOK, TE ROTTERDAM ZEVENTIENDE UITGAVE, HERZIEN DOOR M. DE WAARD ESPERANTO-LEERAAR EN BEËEDIGD TRANSLATEUR TE ROTTERDAM ROTTERDAM - 1936 - W. ZWAGERS EERSTE DRUK: NOVEMBER 1912 TWEEDE DRUK: FEBRUARI 1914 DERDE DRUK: AUGUSTUS 1916 VIERDE DRUK: DECEMBER 1916 VIJFDE DRUK: NOVEMBER 1917 ZESDE DRUK: OCTOBER 1919 ZEVENDE DRUK: OCTOBER 1920 ACHTSTE DRUK: AUGUSTUS 1921 NEGENDE DRUK: JUNI 1922 TIENDE DRUK: FEBRUARI 1923 ELFDE DRUK: AUGUSTUS 1925 TWAALFDE DRUK: AUGUSTUS 1927 DERTIENDE DRUK: FEBRUARI 1930 VEERTIENDE DRUK: OCTOBER 1931 VIJFTIENDE DRUK: JULI 1932 ZESTIENDE DRUK: OCTOBER 1936 ZEVENTIENDE DRUK: OCTOBER 1936 Boek' en Kunstdrukkerij van W. ZWAGERS. Rotterdam. VOORWOORD „De ondervinding is de beste leermeesteres Dit spreekwoord is niet te onpas bij het samenstellen van een Esperanto-leerboek. Waar tot nu toe voor cursuslessen dikwijls het leerboekje van den Heer Witterijck „Esperanto in 10 lessen als het geschiktst daarvoor, werd gebruikt, heeft de ondervinding geleerd, dat dit boekje, ofschoon volledig, te beknopt is, waardoor velen, die met ijver de studie van het Esperanto begonnen, spoedig deze ook weer staakten. De hoofdoorzaak hiervan is te vinden in het feit, dat het meerendeel der Esperanto-leerende menigte de schooljaren reeds geruimen tijd achter den rug heeft en dientengevolge de zoo hoognoodige Nederlandsche taalregels vergeten is. Dit heeft nrij op het denkbeeld gebracht, te trachten deze oorzaak weg te nemen, door aan de hand van Witterijck’s „Leerboekje in 10 lessen” een uitgebreider samen te stellen in 20 lessen, waarin de leerling, behalve over het Esperanto, ook een onmisbaar klein overzicht van de Nederlandsche taal krijgt, en niet geheel zal behoeven te steunen op datgene, wat de onderwijzer tijdens de lessen ervan vertelt, wat grootendeels toch weer vergeten wordt. Moge dit werkje een gunstig onthaal vinden bij onderwijzers en leerlingen en daardoor krachtig medewerken tot groei en bloei van de wereldhulptaal Esperanto. A. BLOK. Rotterdam, November 1912. BIJ DEN TWEEDEN DRUK. Gaarne voldeed ik aan het verzoek van den Uitgever, om een tweede druk van mijn leerboekje in gereedheid te brengen. Dankbaar heb ik van de op- en aanmerkingen mijner geestverwanten gebruik gemaakt en hier en daar een kleine wijziging of aanvulling aangebracht, welke door gebruikers van den eersten druk met geringe moeite in den tekst bijgeschreven kunnen worden. Ik hoop en vertrouw dat deze tweede oplage een even gunstig onthaal zal vinden als de eerste, welke getoond heeft in een behoefte te hebben voorzien, daar zij reeds in één jaar uitverkocht is. Rotterdam, Januari 1914. A. B. BIJ DEN DERTIENDEN DRUK. In dezen druk, waarin eenige kleine wijzigingen, voornamelijk wat betreft de uitspraak, zijn aangebracht, is gebroken met het oude lettertype, waardoor ik hoop, dat het leerboek nog aan duidelijkheid heeft gewonnen. Tevens betuig ik mijn dank aan eenige geestverwanten welke door hunne bemerkingen blijk hebben gegeven van hunne belangstelling in dit werkje. Rotterdam, Januari 1930. A. B. BIJ DEN ZEVENTIENDEN DRUK. „De ondervinding is de beste leermeesteres", schreef nu wijlen de heer A. Blok in 1912 en thans, 24 jaar later, is wel ten volle gebleken, dat dit devies juist is geweest. Nu immers heeft die ondervinding ons geleerd, dat het leerboek goed was en tevens, dat ook een leerboek rekening moet houden met de wijziging der tijden en zich hieraan moet aanpassen. Met genoegen heb ik mij van de opdracht van den uitgever gekweten om dit leerboek weer op de hoogte van onzen tijd te brengen. Gaarne spreek ik hier den wensch uit, dat nog velen profijt mogen hebben van het pionierswerk van den heer Blok, voor welks deugdelijkheid wel het meest pleit, dat zijn boek thans een zeventienden druk beleeft. Rotterdam, Zomer 1936. M. DE VfAARD. Verschenen de tweede herziene en vermeerderde uitgave van ZWAGERS' ESPERANTO ZAKWOORDENBOEK VOOR HET DAGELIJKSCH GEBRUIK EN TEN DIENSTE VAN HET ONDERWIJS SAMENGESTELD EN BEWERKT DOOR A. BLOK III Eerste gedeelte: ESPERANTO-NEDERLANDSCH bevattende: 5200 ESPERANTO-STAM WOORDEN ===== met de Nederlandsche vertaling Hl Prijs 40 ct. Tweede gedeelte: NEDERLANDSCH-ESPER ANTO bevattende: 6600 ^er meest voorkomende == NEDERLANDSCHE WOORDEN met de vertaling in Esperanto, gevolgd door een Lijst van Spreekwoorden en Zegswijzen, benevens een Lijst van Brieftitels e.d„ met de vertaling in Esperanto BEWERKT DOOR M. DE WAARD Prijs 40 ct. Te samen in één omslag 75 ct., gebonden 90 ct. Door uitmuntende bewerking, verdubbelden omvang, grooten druk en zeer lagen prijs, is ZWAGERS* ESPERANTO ZAKWOORDENBOEK het beste onder de goedkoope en het goedkoopste onder de beste Esperanto Woordenboeken Verkrijgbaar bij den Boekhandel en bij den Uitgever W. ZWAGERS, ROTTERDAM Nieuwe Binnenweg 460-462 — Telefoon 34809 — Postrekening 3809 Het Esperanto in twintig lessen* HET ALPHABET. VORM NAAM UITSPRAAK. A a a als de lange a in dagen. B b bo als in het Nederlandsch. (zie „o”) Cc co als ts in plaatsen. CC co als tsj in het Nederlandsch. D d do als in het Nederlandsch. E e e als de e in mes, pet. Ff fo als in het Nederlandsch. G g go als een zachte k met keelgeluid in zakdoek. C g go als dzj in het Nederlandsch. H h ho als in het Nederlandsch. fï h ho als ch in lachen. I i i als de lange i in titel (dus nooit als in pit). J j jo als in het Nederlandsch. J J Jo als zj in het Nederlandsch. K k ko als in het Nederlandsch. LI lo idem. M m mo idem. N n no idem. O o o als de o in mol, pot. Pp po als in het Nederlandsch. R r ro idem. Ss so idem. Ss so als sj in het Nederlandsch sjouwen; ch in chocolade. T t to als in het Nederlandsch. U u u als oe in koe, goed. V v vo als w ongeveer in het Nederlandsch. Z z zo als in het Nederlandsch. Aüj tweeklank, als au in het Nederlandsch pauw. Eü, idem als ew. Zooals men ziet mist het Esperanto alphabet de letters ij, g, w, z en y, welke niet gebruikt worden, doch heeft het méér de letters: c in cevalo, spreek uit tsjèwalö. § in gardeno, ,, dzjaardènö. h in hemio, „ chèmieó. j in jaüdo, „ zjauwdö. s in §erci, „ sjèrtsie. verder nog: aü in morgaü „ morgau. eü in neütrala ,, newtrala. Esperanto is phonetisch, d.w.z. iedere letter heeft haar eigen bepaalde klank en iedere klank wordt dus door slechts één letterteeken voorgesteld. Alle letters worden uitgesproken. De klemtoon valt altijd op den vóórlaatsten lettergreep, bijv.: patro = vader; cevalo — paard; soifo = dorst; hodiaü = heden. Bij samengestelde woorden valt de klemtoon op eiken vóórlaatsten lettergreep van de samenstellende deelen, bijv. kuracisfedzino = de vrouw van een geneesheer. Het afbreken van woorden aan het eind van een regel kan naar willekeur geschieden, doch de ondervinding beveelt aan, de woorden alleen af te breken na een woorddeel, dus bijv. na het stamwoord of na de samenstellende deelen: esper-anto, pa-rol-an-ta, ferm-il-aro. Uitspraakoefening.x) Patro, frato, felo, filo, nubo, valo, velo, cendo, cento, colo, car, carma, cefo, serci, dika, granda, griza, longa, gardeno, gusta, pago, pago, gui, horo, horo, tehniko, io, iu, neniu, juna, juri, gazo, kaso, raso, razi, salo, serci, uvulo, familio, historio, alia, ilia, scienco, scii, konscienco. Verdeel de woorden van bovenstaande oefening in lettergrepen. 1) De beteekenis van deze woorden wordt in de lessen geleerd. EERSTE LES. Het Lidwoord, (de, het). Het eenige lidwoord in Esperanto is la, onverschillig voor welk geslacht of getal: la patro = de vader, la patrïno = de moeder, la infano = het kind, la patroj = de vaders. Ons onbepaald lidwoord een (’n) blijft onvertaald, dus: een of ’n vader = patro, een of ’n kind = infano. Het Zelfstandig Naamwoord. Een zelfstandig naamwoord (z.n.w.) is de naam van een werkelijke zelfstandigheid of van datgene, wat als een zelfstandigheid wordt voorgesteld. Men kan er „de" of „het" voor plaatsen. Al zulke woorden eindigen in het Esperanto op o: tablo = tafel, patro = vader, rimedo = middel, espero = hoop. Het meervoud wordt gevormd door toevoeging van j achter den uitgang o: tabloj = tafels, patroj = vaders, rimedoj = middelen, infanoj = kinderen. •Het Bijvoeglijk Naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord (bijv. n.w.) drukt een hoedanigheid of een kenmerk van een zelfstandigheid uit en gaat in Esperanto altijd uit op a. Het zegt, hoe een zelfstandigheid is. Het krijgt tevens dezelfde uitgangen als het z.n.w., bijv.: bona patro = ‘een goed vader, bonaj patroj = goede vaders, bela arbo = een mooie boom, belaj arboj = mooie boomen. Het Werkwoord. Een werkwoord (w.w.) is een woord, dat een werking, handeling enz. uitdrukt, als: loopen, ontvangen, schrijven. Wij liepen komt van loopen. Hij ontving komt van ontvangen. Hij had geschreven komt van schrijven. Deze vormen loopen, ontvangen, schrijven, waarbij alleen de werking wordt uitgedrukt, zonder dat feitelijk gezegd wordt, wie de werking verricht of wanneer de werking verricht wordt, noemt Esperanto twintig lessen, 2 men de onbepaalde wijs van een werkwoord. Deze onbepaalde J wijs gaat in het Esperanto altijd uit op i. De tegenwoordige tijd der aantoonende wijs (welke later zal verklaard worden) eindigt voor alle personen, zoowel enkel- als meer- ] voud, op as, bijv.: mi batas ik sla gi batas het slaat ci batas jij slaat ni batas wij slaan li batas hij slaat vi batas gij slaat si batas zij slaat ili batas zij slaan Het Bijwoord, Zooals een bijv. n.w. een bijzonderheid aanduidt van een zelfst. n.w., zoo duidt een bijwoord een bijzonderheid aan -van een werkwoord en gaat altijd uit op e. Het zegt, hoe de' handeling geschiedt. Het heeft niet, zooals een bijv. n.w., een meervoudsuitgang, bijv.: kanti = zingen, bele kanti = mooi zingen, kuri = loopen, rapide kuri = vlug loopen. Een bijwoord kan ook een bepaling zijn van een bijv. n.w. of van een ander bijwoord, doch nooit van een zelfst. n.w., bijv.: even mooi zingen = same bele kanti. Woordvorming. Het Esperanto bestaat uit + 4000 stamwoorden, welke voor het meerendeel zijn genomen uit de moderne talen, en waarvan de andere woorden gevormd worden. Voor de woordvorming bedient men zich in het Esperanto van voor- en achtervoegsels. In iedere les zullen hiervan een paar behandeld worden. Als eersten volgen hier: Het voorvoegsel mal- en het achtervoegsel -in (o). Mal- drukt uit het tegengestelde van wat het grondwoord noemt: bona goed malbona slecht bela mooi malbela leelijk amiko . vriend malamiko vijand fermi sluiten malfermi openen -in(o) duidt het vrouwelijk geslacht aan: patro vader patrino moeder frato broeder fratino zuster sinjoro heer sinjorino dame Leer de volgende woordjes van buiten: familio familie, gezin azeno ezel avo grootvader granda groot patro vader bona goed filo zoon juna jong frato broeder gaja vroolijk nepo" kleinzoon felica gelukkig onklo oom kontenta tevreden nevo neef (kind van esti zijn broer of zuster) povi kunnen kuzo neef (kind van legi lezen oom of tante) skribi schrijven fianco verloofde (m.) devi moeten edzo echtgenoot, man veni komen viro man kanti zingen homo mensch ludi spelen sinjoro mijnheer, heer iri loopen, gaan knabo knaap, jongen kuri hardloopen fraülo vrijgezel* al naar; aan infano kind en in ( bloedverwant sur op parenco j familielid sub onder societo gezelschap de van amiko vriend kun met pajbaro buurman dum gedurende, servisto dienaar, knecht terwijl bediende kaj en Vertaling: Patrino, filino, fraülino, avino, nepino, onklino, edzino, virino, patroj, filoj, infanoj, patra, patrina, infana, malkontenta. Vertaal in Esperanto: Verloofde (vr.), oud, slecht, mevrouw, leelijk, nicht, juffrouw, droevig, tante, meisje, buurvrouw, ongelukkig, klein. Vertaling: La edzo legas, la edzino skribas. La infano ludas kaj kuras. La kuzino kantas bele. La bona patrino. La fraülino skribas al la amikino. La amikino estas malgaja. La juna fraülino ludas kun la infanoj de la najbaro. La knabo estas malkontenta. La avo skribas al la amiko. La avo iras. La juna infano estas malgranda. La amiko skribas bele. La maljuna viro estas malfelica. La malbona najbaro kuras kun la juna infano de la nevo. En la familio estas maljuna avo kaj juna knabino. La felicaj knaboj kantas, dum la malgajaj amikoj skribas. Vertaal in Esperanto: De jongen speelt. De jonge vriendin zingt. De goede tante leest. De juffrouw schrijft. Het kind is tevreden. De nicht speelt en de neef zingt. De vader schrijft aan den zoon. De zuster van de vriendin. De tante van den buurman. De goede grootmoeder van het jonge kind. De broeder van den jongen buurman is gelukkig. De familie is groot. De vader is gelukkig en tevreden. De vrouw zingt vroolijk, terwijl de man schrijft. De bloedverwanten komen. Het kleine meisje loopt naar de moeder. De dochter van den buurman is een tevreden en gelukkig kind. Een man en een vrouw zijn menschen. TWEEDE LES. Persoonlijke Voornaamwoorden. Persoonlijke Voornaamwoorden zijn die woorden, die in. de plaats komen van persoons-, dier- of zaaknamen. Zij noemen de zelfstandigheden niet, doch duiden die slechts aan. Het zijn de volgende: Enkelvoud le persoon mi = ik, mij. 2e „ ci = je, jij, jou. 3e „ li = hij, hem. 3e „ si = zij, haar. 3e (l gi = hij, zij, het (alleen voor zaken en dieren of personen, waarvan het geslacht onbekend is). Meervoud le persoon ni = wij, ons. 2e ,M vi = gij, u, jullie. 3e „ ili = zij (voor alle geslachten). Verder heeft men het onbepaalde en onveranderlijke voornaamwoord oni = men, en een wederkeerend voornaamwoord si = zich; beiden voor den derden persoon. Opmerking: d = jij, wordt zelden gebruikt; meestal gebruikt men den beleefdheidsvorm vi ook in het enkelvoud. Vi estas juna 11 bent jong, jij bent jong. Vi estas juna; Jullie zijn jong. De ontkenning. Om een ontkenning uit te drukken gebruikt men in het Esperanto het woordje ne, dat neen of niet of geen beteekent. Dit wordt meestal vóór het werkwoord geplaatst, dus niet zooals in het Nederlandsch, waar „niet" dikwijls achteraan komt, bijv.: ik loop niet = mi ne iras; de knaap leert niet — la knabo ne lernas. Vragende Zinnen. Vragende zinnen worden gevormd, door het woordje öu vóór aan den bevestigenden zin te plaatsen, dus niet zooals in het Nederlandsch door omzetting van den bevestigenden zin, bijv.: bevestigend: de vader komt = la patro venas. vragend: komt de vader? = cu la patro venas? Bij zinnen, die reeds met een vragend woord beginnen, is cu natuurlijk overbodig; bijv. zinnen, die beginnen met de vragende woorden wie, wat, welke, hoe, wanneer, waar. Bijv.: Wie loopt daar? = Kiu iras tie? Waar zijt gij? = Kie vi estas? De voorvoegsels bo- en ge-. Bo- noemt de verwantschap, die door het huwelijk ontstaat: patro vader bopatro schoonvader patrino moeder bopatrino schoonmoeder frato broer bofrato schoonbroeder, zwager Ge- vereenigt beide geslachten. Men plaatst het voor het mannelijke woord. De j komt er altijd achter voor het meervoud: patro vader gepatroj ouders frato broeder gefratoj broer(s) en zuster(s) edzo echtgenoot geedzoj echtpaar Leer van buiten: hundo hond kreski groeien kato kat flugi vliegen cevalo paard tiu die, dat ) (aanw. bovo rund tiu ci deze, dit V v.n.w.) birdo vogel tio dat (zelfst.) koko haan kiu? wie? welk? floro bloem kio? wat? arbo boom kia? wat voor een? stono steen kiel? hoe?, als, op sablo zand welke manier? §ardeno tuin ce bij kampo veld, land sed maar vilago dorp jes ja provinco provincie ne neen, niet urbo stad nun nu vetero weder (z.n.w.) ciam altijd, steeds varma warm ankoraü nog kara lief, dierbaar, ankaü ook duur hodiafi heden, vandaag afabla beminnelijk, baldaü spoedig vriendelijk ho! o! oh! sola alleen el uit fari doen, maken Vertaling: Bopatrino, bofilino, bofratino, geonkloj, geknaboj, geedzoj, gefiancoj, gesinjoroj, gepatra, kokino, bovino, malkara, malafabla, malvarma. Vertaal in Esperanto: Schoonzoon, schoonvader, dienstbode, zwager, ontevreden, bloedverwanten, kleinkinderen, grootouders, jongens en meisjes, jongelieden. 1 ; < 1-^! Vertaling: La onklinoj legas kaj la infanoj ludas kun la hundo kaj la kato. La urbo estas granda kaj bela. La vilago estas malgranda. La gardeno ne estas granda kaj bela. En la gardeno kreskas belaj floroj kaj grandaj arboj. En la urbo estas gardeno. La birdoj flugas en la gardenoj kaj kantas sur la arboj. La vetero estas bela kaj varma. La cevalo estas sur la kampo. La kato kaj la hundo kuras en la gardeno. La vetero ne estas varma hodiaü. La knabo ne legas, sed li skribas. Mi venas de la avo kaj mi kuras al la frato. Li estas en la gardeno. Vi ne estas granda, sed vi estas malgranda. Tiu ci hundo estas granda. Tiu homo estas felica. Kiu estas felica? Kiu kuras en la gardeno? Kiu infano ludas kontente? Kio estas sur la sablo? Kia estas la vetero? Cu la infano ludas kaj kuras? Cu la familio estas granda? Vertaal in Esperanto: In de stad zijn groote tuinen. In den tuin van de stad groeien mooie bloemen en vliegen vroolijke vogels. Het kind speelt met den hond en de kat. De grootouders zijn gelukkig en tevreden. De kleinkinderen zijn nog jong. De lieve ooms en tantes. De verloofden zijn op het veld. De jongens en meisjes zijn niet droevig, maar zij zijn vroolijk. De dienstbode is niet gelukkig. De hond is een vriend van den mensch. De kat is niet groot, maar klein. De paarden en de koeien loopen in het veld. De vogel vliegt. De haan kan ook vliegen *) maar niet zingen. Schoone bloemen en boomen groeien in den stadstuin. Het dorp is niet groot, maar mooi. Het weder is heden koud en slecht. Is de moeder jong en schoon? Is het weder heden niet slecht? Zijn de kinderen van de buurvrouw lief? Is zij alleen in den tuin? Zingen wij mooi? Deze kat en die hond zijn van de buurvrouw. Wie is tevreden? Welke jongen speelt in den tuin? Wat is schoon? Hoe zingt de vogel? DERDE LES. De werkwoorden drukken meestal een handeling of een toestand uit: loopen, springen, slapen, liggen. Het zinsdeel, waarin het werkwoord voorkomt, heet het gezegde: *) Evenals in het Nederlandsch in hij kan vliegen, hij uril schrijven de tijdsvorm in slechts één werkwoord wordt uitgedrukt, gebeurt dit ook in het Esperanto, dus li povas flugi, li volas skribi. De jongen leest het boek. De jongen kan het boek lezen. De jongen heeft het boek gelezen. In bovenstaande zinnen komt het werkwoord „lezen” in verschillende vormen voor, soms tezamen met nog een ander werkwoord. Deze verschillende vormen, die een werkwoord kan aannemen, heeten de vervoeging van het werkwoord. Wordt er nog een ander werkwoord bij gebruikt, dan heet dat tweede werkwoord een hulpwerkwoord. Hulpwerkwoorden zijn o.a.: hebben, zijn, worden. Koppelwerkwoorden. Er zijn ook werkwoorden, die aanduiden hoe of wat iemand of iets is, wordt, lijkt e.d. Dit zijn de koppelwerkwoorden. Het zijn: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heeten. Koppelwerkwoorden vormen tezamen met het volgende bijvoeglijke of zelfstandige naamwoord het naamwoordelijk gezegde: De jongen wordt groot. De jongen heet Piet. Lijdend voorwerp. Behalve het gezegde is er in een zin meestal ook een onderwerp en een lijdend voorwerp. Het onderwerp is het zinsdeel, dat de handeling, die in het gezegde wordt genoemd, verricht. Men vindt het onderwerp door voor het gezegde „wie” of „wat” te plaatsen. Het antwoord op de aldus ontstane vraag is dan het onderwerp: De jongen valt. Wie valt? de jongen = onderwerp. Het boek ligt op de tafel. Wat ligt? het boek = onderwerp. Van het onderwerp zegt men nu: het staat in den eersten naamval. D.w.z. het krijgt geen uitgang. Voorts is er in de zin vaak een lijdend voorwerp, d.i. het zinsdeel, dat de werking van het gezegde ondergaat. Het lijdend voorwerp vindt men gemakkelijk door te vragen: „wie wordt ? of: „wat wordt ?”. Hierachter vult men dan het gezegde in: De vader roept den zoon. Wie roept? de vader = onderwerp. Wie wordt geroepen? den zoon = lijdend voorwerp. Opmerking: Omdat het Nederlandsch niet zoo regelmatig is als Esperanto zijn er enkele uitzonderingen, waar men niet kan vragen: „wie of wat wordt ?”. Toch is het zinsdeel, dat op die werkwoorden volgt, het lijdend voorwerp. Dit is o.a. na hebben, bevatten, beteekenen. Van het lijdend voorwerp zegt men, dat het in den vierden naamval staat. Het lijdend voorwerp wordt in Esperanto aangeduid door bijvoeging van een letter n. De man slaat den jongen. La viro batas la knabon. Ik hoor muziek. Mi aüdas muzikon. De mensch heeft een hoofd. La homo havas kapon. Opmerking: In het Nederlandsch volgt ook na een voorzetsel een vierde naamval, bijv.: De zoon van dien man is dokter. In Esperanto krijgt echter alleen het lijdend voorwerp een n: La filo de tiu viro estas kuracisto. Mi aüdas belan muzikon. Ik hoor mooie muziek. Mi ne vidas lin. Ik zie hem niet. Behalve het lidwoord la krijgen alle woorden, die in het lijdend voorwerp staan, de letter n. Tweede en derde naamval. Er bestaat in het Nederlandsch ook een tweede naamval, die aangeeft, van wien iets of iemand is: De stoel des vaders. De ouders der kinderen. Deze tweede naamval kan men in het Nederlandsch ook omschrijven door: De stoel van den vader, de ouders van de kinderen. Op deze wijze vertaalt men den tweeden naamval dan ook in Esperanto: La sego de la patro; la gepatroj de la infanoj. Tenslotte is er nog een derde naamval, die aanduidt, naar of tot wie de werking van het gezegde gericht wordt: Ik schrijf hem een brief. Hier kan men in het Nederlandsch het woord „aan” tusschenvoegen: Ik schrijf aan hem een brief. In Esperanto moet dit „aan” vertaald worden: Mi skribas al li leteron. Bijstellingen. Een bijstelling is een nadere aanduiding van een reeds genoemde zelfstandigheid. Men plaatst haar in denzelfden naamval, als het zelfstandig naamwoord, waarbij ze behoort: Mijnheer Jansen, de onderwijzer, is een oude man. Sinjoro Jansen, la instruisto, estas maljuna viro. Kent U mijnheer Jansen, den onderwijzer? Citvi konas sinjoron Jansen, la instruiston? Achtervoegsels et en eg. Et kan achter alle woordsoorten worden geplaatst en noemt dan een sterke verkleining van het oorspronkelijke woord: knabo jongen knabeto jongentje filino dochter filineto dochtertje bela mooi beleta aardig varma warm varmeta lauw ridi lachen rideti glimlachen fali vallen faleti struikelen Eg is juist het tegenovergestelde van het voorgaande voorvoegsel, want het noemt een buitengewone vergrooting van het oorspronkelijke begrip. Indien eenigszins mogelijk is de Nederlandsche vertaling een nieuw woord: pluvo regen pluvego stortregen pordo deur pordego poort bela mooi belega prachtig varma warm varmega heet. ridi lachen ridegi schateren jeti gooien jetegi smijten „Groot” en „zeer groot” wordt vertaald door granda en tre granda. Vergelijk eens: boom — arbo, groote boom — granda arbo, zeer groote boom — tre granda arbo, woudreus — arbego, kleine boom — malgranda arbo, boompje — arbeto. Leer van buiten: korpo lichaam || parto deel haüto huid osto been viando vleesch ostoj beenderen sango bloed surda doof kapo hoofd, kop havi hebben haro haar rimarki bemerken haroj het haar vidi zien vizago gezicht rozo roos mieno gelaat rapida vlug, snel (de trekken) aüdi hooren brovo wenkbrauw aüskulti luisteren frunto voorhoofd flari ruiken (met okulo oog den neus) orelo oor odori ruiken vango wang (geuren) nazo neus gustumi proeven, buso mond smaken lipo lip konsisti bestaan dento tand diri zeggen lango tong ke dat palato gehemelte (voegwoord) blanka wit se indien, als nigra zwart aü of bruna bruin nur slechts, maar niga rood ofte dikwijls, vaak verda groen tro te, te veel flava geel ec • zelfs blua blauw per met, door pala bleek middel van blinda blind tre zeer, heel erg Vertaling: Fileto, infaneto, hundego, birdeto, gardeneto, grandega, boneta, belega, malbelega, flugeti, oreleto, okulego. Vertaal in Esperanto: Dochtertje, hondje, zeer groote tuin, zeer goed, wimpers (oogharen), snor (lipharen), mondje, zeer groote tanden, zeer kleine tong, neusje. Vertaling: La avo estas surda. La vizago de la fraülino estas pala; si havas brunajn okulojn kaj rugajn harojn. La cevalo de la onklo estas granda kaj bruna, gi kuras tre bone. La vetero estas hodiaü malvarmega. Mi venas de la avo kaj nun mi iras al la frato. Kiu diras, ke la vetero estas bela? Kia birdo ne povas kanti? La bela birdeto, kiun la knabo havas, kantas belege. Mi aüdas per la oreloj: mi flaras per la nazo. Malgrandaj infanoj havas nazetojn. Mi havas okulojn en la kapo. Vertaal in Esperanto: De oude grootvader en de jonge kleinzoon gaan naar de stad. De dochter van den buurman zingt prachtig. Het paard loopt zeer vlug. De kat en de hond zijn geen goede vrienden. Wij hebben prachtig witte, gele en roode rozen in den tuin. Wie loopt snel in den tuin? Het kleine meisje heeft bruine oogen en zwarte haren. Het kind bemerkt, dat het niet alleen is. De wangen van het meisje zijn rood. De zwarte oogen van dien man zijn leelijk. Wie heeft roode haren? Hij heeft bruine tanden in den mond. Hij is blind en kan ook niet loopen. De bek van het paard is zeer groot. Het bloed is in het lichaam en het is rood. Op het gelaat ziet men de wenkbrauwen. Een deel van het lichaam bestaat uit beenderen. VIERDE LES. Bezittelijke voornaamwoorden. De bezittelijke voornaamwoorden drukken, zooals de naam reeds aanduidt, een bepaling van een bezitting uit en worden gevormd van de persoonlijke voornaamwoorden door achtervoeging van a achter die v.n.w. De uitgang a duidt tevens ook aan, dat ze een bijvoeglijk karakter hebben en dus bij zelfst. n.w. gebruikt worden. Het zijn: mia, da, lia, §ia, gia, nia, via en ilia. Ze volgen ook, evenals de bijv. n.w., het zelfst. n.w. in meervouds- en voorwerpsuitgang. mia libro mijn boek gia libro zijn of haar boek cia libro jouw boek nia libro ons boek lia libro zijn boek via libro uw of jullie boek sia libro haar boek ilia libro hun boek Mi legas mian libron. Miaj libro/ estas belaj. Verder heeft men in Esperanto het bezittelijk voornaamwoord sia dat gebruikt wordt in plaats van lia, sia, gia of ilia om na een voorzetsel of in het lijdend voorwerp aan te duiden, dat het onderwerp van denzelfden zin de bezitter is. In plaats van mia libro zouden we kunnen zeggen: la libro de mi. Hieruit volgt dus, dat de ~a achter het persoonlijk voornaamwoord overeenkomt in beteekenis met het woord de (— van). Sia beteekent dan dus: de si: van zichzelf, terwijl lia beteekent: de li (van hem). De regel voor het gebruik van sia luidt dus: Men gebruikt alleen sia als men de Nederlandsche woorden zijn, haar of hun kan vervangen door van zichzelf. Anders vertaalt men lia, sia, gia of ilia. Voorbeeld: De moeder vergeet haar boek. (het boek van zichzelf) La patrino forgesas sian libron. De vader zit in zijn stoel, (in de stoel van zichzelf). La patro sidas en sia sego. De kat likt zijn poot. (de poot van zichzelf). La kato lekas sian kruron. De jongens wasschen hun handen, (de handen van zichzelf). Le knaboj lavas siajn manojn. Sia wijst het onderwerp van denzelfden zin als bezitter aan. Het staat dus zelf nooit in het onderwerp. Haar moeder huilt. Sia patrino ploras. Zijn moeder komt. Lia patrino venas. Hun ouders komen. Iliaj gepatroj venas. Men moet vooral in een samengestelde zin goed ontleden, of het zinsdeel met zijn, haar of hun geen onderwerp is: Hij zegt, dat zijn zoon ziek is. Wie is ziek? de zoon = onderwerp, dus: Li diras, ke lia filo estas malsana. Dus: 1. Staat zijn, haar of hun in het onderwerp, dan vertaalt men altijd: lia, sia, gia of ilia. 2. Staat zijn, haar of hun in het lijdend voorwerp of na een voorzetsel, dan vertaalt men sia als men er van zichzelf voor in de plaats kan zetten, in alle andere gevallen vertaalt men weder lia, sia, gia of ilia. Vervolg voorwerps n. In de derde les werd het gebruik van de letter n geleerd voor het lijdend voorwerp. Thans blijven er nog drie gevallen over, waarin eveneens aan het woord een n toegevoegd moet worden. 1. In de bepalingen van tijd als geen voorzetsel gebruikt is: Li venos mardon Hij komt Dinsdag. Li venos la sesan de Majo. Hij komt den zesden Mei. 2. in de bepalingen van hoeveelheid als geen voorzetsel gebruikt wordt: Hij blijft drie dagen. Li restas tri tagojn. Hij weegt honderd kilogram. Li pezas cent kilogramojn. Het boek kost drie gulden. La libro kostas tri guldenojn. De toren is honderd meter hoog. La turo estas alta cent metrojn. Hij is twee jaar ouder dan ik. Li estas du jarojn pli aga ol mi. Eerste opmerking: In het Nederlandsch zegt men „twee jaar , „honderd kilogram", „zes meter” e.d. In Esperanto moet men altijd regelmatig het meervoud aanduiden, dus: vijf gulden kvin guldeno;. zes meter ses metro/. acht kilogram ok kilogramo/. twee jaar du jaro/. Tweede opmerking: Men kan de n weglaten in deze bepalingen mits men er een voorzetsel voor in de plaats stelt: Mi venos mardon of mi venos je mardo. Mi restas tri tagojn of mi restas dum tri tagoj. 3. Om aan te duiden, dat een handeling in een bepaalde richting geschiedt, geeft men aan het woord de letter n: Mi flugas Parizon ik vlieg naar Parijs. Men kan echter ook weer gebruiken: Mi flugas al Parizo, en dan vervalt de letter n weer. Ook na een voorzetsel kan de letter n aanduiden, dat een handeling in een zekere richting geschiedt: Ik wandel in het park. Mi promenas en la parko. Ik wandel het park in. Mi promenas en la parkon. In het Nederlandsch plaatst men in zoo’n geval het voorzetsel vaak achter het zelfst. n.w. In Esperanto doet men dat nooit, maar gebruikt weer de letter n. Samenvatting van het gebruik van de letter n: Men gebruikt in Esperanto de letter n: 1. om het lijdend voorwerp aan te duiden. 2. om zonder voorzetsel een tijdsbepaling aan te duiden. 3. om zonder voorzetsel een bepaling van hoeveelheid aan te duiden. 4. om met of zonder voorzetsel een richting aan te duiden. Achtervoegsels an en id. An(o) duidt aan een bewoner, aanhanger, genoot of lid: Parizo Parijs Parizano Parijzenaar urbo stad urbano stedeling Kristo Christus Kristano Christen klubo club klubano clublid kurso cursus kursano cursist Id(o) duidt den afstammeling aan of van een dier het jong: re9° koning regido koningzoon, prins porko varken porkido big cevalo paard cevalido veulen safo schaap safido lam Leer van buiten: trunko romp kripla verminkt mentono kin paralizita lam kolo hals forta sterk membro. lid longa lang sultro schouder vera waar, echt brako arm diversa verscheiden mano hand multa of fingro vinger muite da veel ungo nagel 1 laüte luid laringo strottenhoofd dekstre rechts (bijw.) brusto borst palpi voelen, tasten koro hart tusi aanraken flanko zijde, zijkant ridi lachen ventro buik kisi kussen kruro been kredi gelooven genuo knie marsi gaan (stappen) piedo voet unu een sento zintuig du twee parolo spraak kvin vijf voco stem kiom (da) hoeveel koloro kleur por teneinde, voor, princo prins om te muta stom pro van, door, lama kreupel wegens Vertaling: Urbano, provincano, varmega, malvarmega, kapego, nazego, manego, vilagano, malforta, fortega, malrapida, mallonga, malvera, mallaüte, rideti, ridegi, bovido, regido. Vertaal in Esperanto: Handje, klauw, poot, spreken, rechtsche, linksche, weinig, bakkebaard (wangharen), kalf, kuiken, veulen, prinses. Vertaling: La maljuna virino estas blinda kaj iras kun sia nepo. La avo skribas al siaj parencoj, ke ili devas veni. La vilagano iras al la urbo. La patrino parolas gaje kun sia amikino, kaj la infanoj ludas kontente kun la hundo kaj la kato. Nia korpo konsistas el la kapo, la trunko kaj la membroj. Ni havas du okulojn por vidi, unu nazon por flari, unu buson por paroli kaj du orelojn por aüdi. En nia buso ni havas dentojn kaj langon. La birdego havas ungegojn. Ni havas la koron en la brusto, maldekstre. Tiu malfelica knabo estas lama, li ne bone povas marsi. La koloro de miaj haroj estas nigra. La ruga koloro de la haroj ne ciam estas malbela. Sur la verda kampo kuras multaj cevaloj. La knabineto kuras rapide al sia patrino kaj kisas sin. La infanoj de la najbaro iras ofte al la urbo. Viaj vangoj estas rugaj; cu tio estas pro la malvarmo? La stono havas multajn belegajn kolorojn. Kiom estas du kaj kvin? Vertaal in Esperanto: De zoon is met zijn vrienden in den tuin van den buurman. Ik geloof niet, dat de zoon van den buurman gelukkig is. Hij is bleek en zijn gelaat is droevig. De moeder leest en het jonge meisje luistert naar haar lieve stem. Wij hebben 4 ledematen: 2 armen en 2 beenen. Wij zien met de oogen en ruiken met den neus. Deze jongen kan niet spreken, hij is stom. Menschen, die (kiuj) niet kunnen spreken en ook niet kunnen hooren, zijn doofstom. De kleur van zijn wenkbrauwen is zwart en van zijn snor wit. Hun grootouders zijn zeer oud. In den tuin groeien vele bloemen. Wij gaan den tuin in. De tante kust haar nichtje en het kindje schaterlacht. De blinde menschen kunnen lezen door middel van het gevoel. Haar oom en zijn vrouw (echtgenoote) spreken met mijn grootvader en zijn vriend. Mijn vriend is in den tuin, maar ik zie hem niet. Mijn moeder is een vriendin van uw tante. VIJFDE LES. De Telwoorden. De telwoorden worden onderscheiden in: 1. Hoofdtelwoorden, welke zijn: nulo — 0, unu = 1, du = 2, tri = 3, kvar = 4, kvin = 5, ses = 6, sep = 7, ok = 8, naü = 9, dek — 10, cent = 100 en mil — 1000. Deze getallen zijn onveranderlijk. Esperanto 'twintig lessen. 3 Met deze hoofdtelwoorden worden alle andere gemaakt op de volgende wijze: 11 = 10 + 1 dek kaj unu of dek unu. 17 = 10 + 7 dek kaj sep of dek sep. Dit woord kaj wordt steeds weggelaten. 20 = 2 X 10 du foje dek of dudek. Dit woord foje wordt steeds weggelaten. 125 = 100 + 20 + 5 cent dudek kvin. 2345 = 2000 + 300 + 40 + 5 dumil tricent kvardek kvin. Men spreekt dus in Esperanto het getal uit: door van voor naar achter één voor één ieder cijfer op te noemen. In het Nederlandsch springt men vaak over een cijfer heen, bijv.: 1936: negentien honderd zes en dertig. In Esperanto dus: mil naücent tridek ses. Opmerking: unucent en unumil behoeft men niet te zeggen, doch kortweg cent en mil. De naam van ieder cijfer wordt steeds door één woord voorgesteld, dus: 30 tridek (één woord). 13 dek tri (twee woorden). 200 ducent (één woord). 102 cent du (twee woorden). Tusschen de verschillende deelen van een groot getal wordt geen streepje geplaatst. Geeft men aan de hoofdtelwoorden den uitgang o, dan worden het zelfstandige naamwoorden en volgen ze weer alle regels, die men daarvoor heeft geleerd. Bovendien worden ze dan gevolgd door het voorzetsel da. Ik heb tien boeken. Mi havas dek librojn. Ik heb een tiental boeken. Mi havas dekon da libroj. Na da volgt dus, omdat het een voorzetsel is, weer de eerste naamval. 2. Rangtelwoorden* welke bijvoeglijk gebruikt den uitgang a en bijwoordelijk gebruikt den uitgang e hebben. Bijvoeglijk gebruikt duiden ze een volgorde van iets aan, bijv.: Januaro estas la unua monato kaj decembro la dekdua = Januari is de eerste maand en December de twaalfde. Bijwoordelijk gebruikt geven ze een opsomming aan, bijv.: La libro ne placas al mi, unue gi estas tro granda, due gi estas malbela kaj trie, gi ne estas Esperanta libro = Het boek bevalt mij niet, ten eerste is het te groot, ten tweede is het leelijk en ten derde is het geen Esperanto boek. 3. Breukgetallen, welke een gedeelte van een eenheid aangeven. Zij worden aangeduid door twee getallen naast of onder elkander, gescheiden door een streepje. Het eerste of bovenste getal noemt men teller en het tweede of onderste noemer. De noemer noemt het aantal gelijke deelen, waarin het geheel is verdeeld en de teller noemt het aantal dier deelen. Ze worden in het Esperanto gevormd van de hoofdtelwoorden door toevoeging achter de noemer van het achtervoegsel on, met o als uitgang voor zelfst. n.w., a voor bijv. n.w. en e voor bijwoorden, bijv.: 3^2 = duono, Vg — sesono, % = kvin okonoj, 9/12 = naü dekduonoj. Zooals men ziet uit de voorbeelden, wordt de teller, wanneer hij 1 is, niet genoemd. Is de teller meer dan 1, dan krijgt de noemer den meervoudsuitgang. 4. Vermenigvuldiggetallen, welke gevormd worden door het achtervoegsel obl met den uitgang o, a of e, naar gelang ze zelfstandig, bijvoeglijk of bijwoordelijk gebruikt worden, bijv.: Het drievoud van twee is zes = La trioblo de du estas ses. Een dubbele tong = duobla lango. Ik moet driedubbel betalen = Mi devas pagi trioble. Herhalingsgetallen maakt men met het woordje foje, wat maal of keer beteekent, bijv.: eenmaal = unufoje, tweemaal = dufoje, enz. 5. Verzamelende telwoorden, welke gemaakt worden met het achtervoegsel op, bijv.: met z’n vieren = kvarope; met z’n zessen = sesope; zij komen met z’n achten = ili venas okope. Er bestaat verschil tusschen de zinnen: Zij loopen met z’n vieren en Zij loopen met vieren (vier aan vier). In het eerste geval zijn er slechts vier en vertaalt men volgens het bovenstaande: Ili marsas kvarope. In het tweede geval loopen zij bijv. in rijen van vier en gebruikt men bij de vertaling het woordje po: Ili marsas po kvar. Het woordje po, dat een voorzetsel is, wordt ook geplaatst vóór een bepaling van maat, prijs of gewicht en wil dan zeggen, dat die maat, prijs of gewicht slechts op één persoon of voorwerp betrekking heeft en kan in het Nederlandsch omschreven worden door de woordjes ieder, elk of per stuk, bijv.: La pomoj kostas po du cendoj = De appels kosten 2 centen (per stuk). La infanoj ricevas po du pomoj = De kinderen ontvangen 2 appels (elk of ieder). La cevaloj havas po kvar piedoj = De paarden hebben vier pooten (elk). Eenige voorbeelden van vermenigvuldiging, deeling, optelling en aftrekking. !du foje tri estas ses. duoble tri estas ses. du foje tri faras ses. duoble tri faras ses. ( duono de triono estas sesono. *12 X 1/3 | duono foje triono faras sesonon. !du kvinonoj foje tri kvaronoj estas ses dudekonoj. du kvinonoj de tri kvaronoj faras ses dudekonojn. Men ziet hieruit dus, dat na het w.w. fari de vierde naamval volgt en na het w.w. esti de eerste naamval. . ( ok dividita per du faras kvar. ®*2 — 4 < * i ok dividita per du estas kvar. (tri kaj kvar estas sep. 3 + 4 — 7 ï ’ ) tri plus kvar faras sep. ^ 3 ( ses minus tri estas tri óf i ses sen tri estas tri. Leer van buiten: vivo leven morto dood dormo slaap vekigo ontwaking 1 songo droom febro koorts doloro pijn mezo midden metro meter polico politie turo toren cirkaümano armband lasta laatste trankvila rustig, gerust alta hoog sana gezond eterna eeuwig nova nieuw doni geven meti stellen, plaatsen mezuri meten trovi vinden lacigi vermoeien * naskigi geboren worden kuraci heelen, genezen « farti varen (welvaren) interne inwendig ekstere uitwendig supre boven cirkaü rond, rondom almenaü ten minste tre zeer jam reeds, al je voorzetsel met on¬ bepaalde beteekenis Vertaling: Malsana, malsano, malsaneta, dormegi, kapdoloro, dormeti, policano, naskigo, malalta, malnova, malsupre. \ Vertaal in Esperanto: Met z’n zessen, met z’n achten, met z’n vieren, vier aan vier, twee aan twee, ongesteldheid, 2/6, 8/7, 7/io> 9/20> 1lo> 8/ioo> 28Uoo- Vertaling: La homo havas dek fingrojn. Duoble tri faras ses. Mi havas du guldenojn, si havas la duoblon. Ni venas okope. Kvardek ses kaj kvindek du faras naüdek ok. Hodiaü estas la naskigtago de mia patrino. La turo de ni|g^ estas alta sesdek kvar metrojn. Si ne estas malsana, sed si havas ofte kapdolorojn. Cu vi diras la veron? La cevalo havas grandan cevalidon. Sesmil kvarcent kvindek tri. Ducent sesdek ok. Ili faras tion sesfoje. Sesoble ok faras kvardek ok. Kvin naüonoj kaj tri naüonoj estas ok naüonoj. Mi vidas tri arbojn, unue mi vidas grandan arbon, due mi vidas arbegon, kaj trie mi vidas arbeton. Vertaal in Ksperanto: (Alle cijfers in woorden schrijven.) Hoeveel is 5 X 13? Dat is 65. 5 X 6 = 30; 25 is J4 van 100. Zij komen met hun zessen. Dit paard kost 300 gulden. Bij het ontwaken hoor ik de vogels op de boomen. De armband van uw zuster is zeer mooi. 4258; 392; 8643; 928; 98. Ik zie vele menschen. Duizenden menschen spreken reeds Esperanto. Nu zegt hij mij de waarheid. Zij droomt een schoone droom. De dienstbode plaatst de bloemen op de tafel. Hoe vaart u? Ik maak (het) zeer goed. 9X6 = 54; 12 is de helft van 24. Zij komen met z’n zessen. De kinderen loopen vier aan vier. Ik ben de eerste en hij is de derde. Hij moet dubbel betalen. HERHALING VAN LES 1 TOT 5. Vertaal in het Esperanto: Welke vogel vliegt in den tuin? Vliegt deze vogel den tuin in? Is de tuin groot? Het kindje heeft hooge koorts. Heeft het kindje koorts? 865,743; V7 X 6/i3 — 16/9i- Wij wandelen met ons zessen. Wij loopen twee aan twee. Zijn vader is een oude man. Hij zegt, dat zijn vader een oude man is. Haar kindje heeft al twee tandjes in haar mondje. De straat is tweeduizend meter lang. Het is een zeer lange straat. Ik moet vijf gulden betalen. Het boek kost vijf gulden. Kost het boek vier en een halve gulden? Ik geef haar de roos. Ik geef haar een tiental rozen. Zij geeft mij de hand. Luister je naar hem? Ik ga de straat op. Hij raakt haar met zijn linkerhand aan. Hij raakt met zijn linkerhand haar rechterarm aan. Hoeveel geld heb je? Vertaal in het Nederlandsch: La azenino iras kun sia azenido. Mi povas skribi. Vi devas paroli. La geonkloj estas maljunaj homoj. La geedzoj estas tre felicaj. Óu la gesinjoroj estas en la gardeno? La fraülino kantas malbelege. La najbarino estas surda, si ne povas aüdi. La bopatro estas la patro de la edzo. La bopatrino estas la edzino de la bopatro. La frato de la bopatro estas boonklo. La bovino kaj la bovidoj iras sur la kampo. Ne ciam la vetero estas varma. Mi flugas hodiaü al Parizo. Kiel vi fartas? Kia estas tiu libro? Tiu libro estas bela. La vilaganinoj iras al la urbo. Li estas malafabla urbano. ZESDE LES. De Tijd, de Datum, de Ouderdom. Ter aanduiding van den tijd heeft het Esperanto verschillende vormen. De Nederlandsche zin Het is 3 uur, vertaalt men: Estas la tria horo. Het woordje het wordt niet vertaald, terwijl men het) woord hor o gewoonlijk weglaat en dus alleen schrijft: Estas la tria. Om nu in het Esperanto te zeggen,, dat het 3.15 uur is, kan men de volgende manieren volgen: le. kan men zeggen, dat het is 3 uur en een kwartier, dus: Estas la tria kaj kvarono; 2e. kan men zeggen, dat het een kwartier over of na het derde uur is, dus: Estas kvarono post la tria. Het voorzetsel om vóór het uur wordt vertaald door je, bijv.: om 2 uur ss je la dua; om kwart over 2 = je kvarono post la dua. Het is 2.20 n.m. (namiddag) zou volgens de 2 bovenstaande manieren vertaald worden: Estas la dua kaj dudek minutoj. Estas dudek minutoj post la dua. Den datum kan men op tweeërlei manier aanduiden. Vraagt men bijv.: Welke datum is het heden? dan kan men dit vertalen door: Kiu dato estas hodiaü of: Kiun daton ni havas hodiaü. Beide zinnen zijn dus de vertaling van: De hoeveelste is het vandaag? In het eerste geval is kiu dato het onderwerp en in het tweede geval het lijdend voorwerp van den zin (zie de n). Het antwoord op bovenstaande vraag kan dan zijn bijv.: Hodiaü estas la kvara de aügusto, öf Hodiaü ni havas la kvaran de aügusto. Tusschen het getal en de maand krijgt men altijd het woordje de, wat als voorzetsel geen n na zich heeft. Hoe oud zijt gij? wordt vertaald alsof er stond: Welken leeftijd hebt gij? en wordt dus: Kiun agon vi havas? Het antwoord kan ook weer op twee manieren gegeven worden, bijv.: Ik ben 10 jaar wordt vertaald door: Mi havas dek jarojn, wat woordelijk beteekent: Ik heb 10 /aren. of door: Mi estas dekjara, wat woordelijk beteekent: Ik ben 10-jarig. Achtervoegsels aj en ec. A)(o) duidt concrete (tastbare) zaken aan, die de eigenschap bezitten door het grondwoord genoemd: bela mooi belajo iets moois rica rijk ricajo rijkdom, schat bona goed bonajo iets goeds amiko vriend amikajo vriendschapsdaad A)(o) achter een werkwoord geplaatst, beteekent „iets dat ” of „iets dat ge- wordt”. Bijv.: kreski groeien kreskajo iets dat groeit, gewas mangi eten mangajo iets dat gegeten wordt, voedsel trinki drinken trinkajo drank Ec(o) vormt abstracte woorden, die de eigenschap aanduiden van het grondwoord: bona goed boneco goedheid bela mooi beleco schoonheid patro vader patreco vaderschap frato broeder frateco broederschap Het verschil tusschen -a/o en -eco is dus: -ajo noemt iets dat is (iets dat goed is). -eco noemt het zijn (het goed zijn). Voorts maakt men van een bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord door enkele achtervoeging van o: sano, bono. Deze woorden beteekenen ook gezondheid, goedheid, evenals saneco en boneco. Het onderscheid is, dat de laatste de eigenschap noemen en de eerste die eigenschap als zelfstandigheid , voorstellen: Gezondheid is een groote schat. Sano estas granda trezoro. Zijn gezondheid is twijfelachtig. Lia saneco estas duba. Leer van buiten: tempo tijd tago dag momento oogenblik nokto nacht horo uur mateno morgen minuto minuut (ochtend) sekundo seconde vespero avond semajno week dato datum lundo Maandag ago ouderdom, mardo Dinsdag leeftijd merkredo Woensdag matura rijp jaüdo Donderdag pura zuiver vendredo Vrijdag agrabla aangenaam sabato Zaterdag grava belangrijk, dimanco Zondag ernstig monato maand fortika vast, stevig januaro Januari forta kloek, sterk, februaro Februari machtig marto Maart labori werken aprilo April dormi slapen majo Mei ami beminnen, junio Juni houden van julio Juli rigardi kijken aügusto Augustus plori weenen septembro September malvarmumi een verkoud- oktobro October heid vatten novembro November kosti kosten decembro December morgaü morgen (de jaro jaar volgende dag) sezono jaargetijde hieraü gisteren printempo lente, voorjaar frue vroeg somero zomer foje eens, keer aütuno herfst, najaar jam reeds, al vintro winter kompari vergelijken Vertaling: Tage, nokte, tagmezo, saneco, malsaneco, eterneco, novajo, matureco, malpura, malpurajo, jarcento, blankajo, vereco, infaneco, parenceco, amikajo, boneco, beleco, bovajo, kokajo, estajo. Vertaal in Esperanto: Mannelijkheid, vriendschap, iets schoons, gewas (iets dat groeit), geschrift, gezang, hoeveelste, kinderachtigheid, jeugd, oudheid, slechtheid, koude, ontevredenheid, zwakheid, vlugheid, ongerust, zuiverheid, oppervlakte (wat van boven is), omstreken, broederschap, vroolijkheid, gerustheid, binnenste (wat waar te nemen is). Vertaling: La semajno havas sep tagojn. Mia fratino havas dek naü jarojn (aü Mia fratino estas deknaüjara). Hodiaü estas merkredo. Cent jaroj estas jarcento. Kiun daton ni havas hodiaü? Kiu tago estos morgaü? Hodiaü ni havas la dekan (tagon) de la monato. Unu monato estas dekduono de jaro. Unu tago estas tricent-sesdek-kvinono de jaro. Kioma horo estas nun? Estas la dua; kvarono antaü la tria;, kvarono post la dua; duono antaü la tria; tri kvaronoj post la tria, tri kvaronoj post la sesa; kvarono antaü la sepa. Kiün agon vi havas? Bonan tagon, bonan vesperon. Januaro estas la unua monato de ld jaro kaj decembro la dekdua. Nokte la policanoj en Parizo iras duope. Somere je la tagmezo estas ofte tre varme. La kiso estas amikajo. Mi amas la cirkaüajojn de tiu urbo. Ni komparas la belecon de la printempo kun tiu de la aütuno. Vertaal in Esperanto: Een dag is het zevende deel van een week. Hoe laat (om welk uur) komt (venos) uw zuster? Den dertienden Augustus kom (venos) ik bij u en blijf (restos) drie dagen. De hoeveelste is het vandaag? Hoe oud is uw broeder? Hij is zestien jaar. De vriendschapsbetuigingen van dien man zijn onwaar. De jeugd is altijd gelukkig en vroolijk. De rustigheid van de omstreken van deze stad is zeer aangenaam in den zomer. De oppervlakte van dien steen is wit. Des daags moeten wij werken, ’s nachts kunnen wij slapen, ’s Zomers is het weder dikwijls zeer warm, in den winter zeer koud. Het is vandaag te koud voor (laü) het seizoen. In den zomer zijn de boomen groen. De een en dertigste December is de laatste dag van het jaar. Een uur heeft zestig minuten en een minuut heeft zestig seconden. Opmerking: Waar wij den tegenw. tijd van een werkwoord gebruiken, terwijl we over een handeling of werking in de toekomst spreken, gebruikt men in het Esperanto den toek. tijd, bijv.: ik kom morgen = Mi venos morgaü. ZEVENDE LES. De Werkwoorden. In de eerste les hebben we de onbepaalde wijs der werkwoorden reeds geleerd; deze gaat altijd uit op i. Ook kennen we reeds den tegenwoordigen tijd, welke uitgaat op as. Dit noemen we de tegenwoordige tijd van de aantoonende wijs, omdat deze een handeling aanduidt, die werkelijk geschiedt. Is een handeling voorbij of afgeloopen, dan noemt men dit den verleden tijd en moet een handeling nog geschieden, dan heet dit de toekomende tijd. De verleden tijd gaat in Esperanto altijd uit op is. De tegenwoordig toekomende tijd gaat altijd uit op os. De voorwaardelijke wijs, welke een voorwaarde aanduidt, gaat uit op us. De gebiedende wijs, welke een bevel, wensch, wil, begeerte, noodzakelijkheid, verdienste of verplichting uitdrukt, gaat uit op u. Deze uitgangen zijn voor alle personen enkel- en meervoud altijd dezelfde. Vervoegen we dus het werkwoord lerni = leer en, dan krijgen we de onderstaande vormen: Onbepaalde wijs: lemi = leeren. Aantoonende wijs, tegenwoordige tijd: mi lernas = ik leer; vi lernas = gij leert; li, si, gi, oni lernas = hij, zij, het, men leert; ni lernas = wij leeren; vi lernas = gij leert; jullie leeren; ili lernas = zij leeren. Aantoonende wijs, verleden tijd: mi lernis = ik leerde of ik heb geleerd; vi lernis = gij leerdet of gij hebt geleerd; li, si, gi, oni lernis = hij, zij, het, men leerde of heeft geleerd; ni lernis = wij leerden of wij hebben geleerd; vi lernis = gij leerdet of gij hebt geleerd; ili lernis = zij leerden of zij hebben geleerd. Aantoonende wijs, tegenwoordig toekomende tijd: mi lernos = ik zal leeren; vi lernos = gij zult leeren; li, si, gi, oni lernos = hij, zij, het, men zal leeren; ni lernos = wij zullen leeren; vi lernos = gij zult leeren; ili lernos = zij zullen leeren. Voorwaardelijke wijs: mi lemus = ik zou leeren; vi lernus = gij zoudt leeren; li, si, gi, oni lemus = hij, zij, het, men zou leeren; ni lernus = wij zouden leeren; vi lernus = gij zoudt leeren; ili lernus = zij zouden leeren. Gebiedende wijs: lernu = leer; leert, ni lernu == laten wij leeren. Zooals men bemerkt, kan de voltooid tegenwoordige tijd dei aant. wijs ik heb geleerd, juist vertaald worden als ik leerde. Denk in het vervolg altijd hieraan, dat in Esperanto het werkwoord hebben als hulpwerkwoord niet bestaat. Het eenige hulpwerkwoord in Esperanto is esti — zijn. Achtervoegsels ar, er en ej. Ar(o) vormt verzamelwoorden. Het wordt geplaatst achter zelfstandige naamwoorden en vormt dan den naam van een nieuwe zelfstandigheid, die bestaat uit een verzameling van hetgeen het grondwoord noemt: arbo boom arbaro bosch, woud dento tand dentaro , gebit osto jjeen óstaro geraamte, gebeente homo mensch homaro menschdom Er(o) duidt het kleinste samenstellende deeltje van een zelfstandigheid aan, dat nog op zichzelf kan bestaan: sablo zand sablero zandkorrel akvo water akvero waterdruppel fajro vuur fajrero vonk pluvo regen pluvero regendruppel Ej(o) duidt de plaats aan, die bestemd is voor datgene, wat het grondwoord noemde. Plaatst men het achter een werkwoord, dan noemt -ejo dus de plaats, waar de werking verricht wordt; achter zelfstandige naamwoorden noemt het de plaats, waar die zelfstandigheden zich bevinden: kuiri koken kuirejo keuken baki, bakken bakejo bakkerij lemi leeren lernejo school forgi smeden forgejo smederij soldata soldaat soldatejo kazerne bovino koe bovinejo koeienstal herbo gras herbejo grasveld cigaro sigaar cigarejo sigarenwinkel Leer van buiten: domo huis I sego stoel kastelo kasteel kanapo rustbank, muro muur canapé tegmento dak benko bank (zit-) korto binnenplaats banko bank kelo kelder (instelling) etago verdieping lito bed balkono balkon matraco matras stupo trede lulilo wieg cambro kamer sranko kast plafono plafond komodo ladekast planko vloer tirkesto lade pordo deur kameno schoorsteen, fenestro venster haard seruro slot fajro vuur slosilo sleutel tubo buis, pijp salono zaal spegulo spiegel tapiso tapijt tualeto toilet kurteno gordijn loko plaats kuseno kussen mono geld meblo meubel mastro heer des huizes tablo tafel gastheer hajlo hagel bruli branden strato straat mangi eten tero aarde lavi wasschen plezuro vermaak bani baden vasta uitgestrekt, yiziti bezoeken groot akcepti aannemen, larga breed aanvaarden proksima dichtbij manki ontbreken rica rijk prunti leenen oportuna gemakkelijk kies wiens, waarvan necesa noodig tie daar, op die ekzisti bestaan, zijn plaats konsisti el bestaan uit tien daarheen konstrui bouwen tie ci hier detrui verwoesten, tiam toen verdelgen hejme thuis logi wonen el uit kusi liggen gis tot fermi sluiten inter tusschen, in (dicht doen) apud bij, naast slosi sluiten, op slot pro wegens, door, doen ter wille van (met sleutel) pri over, omtrent, eniri binnengaan met betrekking eliri uitgaan tot, betreffende supreniri naar boven gaan post na, achter trovigi zich bevinden car want, omdat stari staan do dus kuiri koken, bereiden nek . . . nek noch . . . noch voli willen ne . . . plu niet . . . meer hejti verwarmen Vertaling: Homaro, arbaro, ostaro, hundejo, meblaro, fajrero, tualetejo, monero, logejo, enirejo, elirejo, pregejo, mangajo, mangejo mallarga, malproksima, malrica, dometo, cambreto, skribocambro, dormocambro, kastelano, supro, necesajo, vasteco, oportuneco, pordego, Stonego, spegulego, dentdoloroj. Vertaal in Esperanto: Badkamer, hagelsteen, trap, gebit, zandkorrel, speelplaats, onderste verdieping, tusschenverdieping, ontsluiten, naar beneden gaan, wiegje, armstoel (groote stoel), waschgelegenheid. Vertaling: Hodiaü estas merkredo, hieraü estis mardo, morgaü estos jaüdo. Hieraü mi vizitis vian patrinon kaj morgaü mi vizitos mian. Via nevino diris, ke si venos hieraü, sed mi ne vidis sin. Mi vidas la knabon, kiu ludas sur la sablo. La knabino kisis sian patrinon. Mia amikino venos morgaü. Iliaj geavoj logis en la dometo, kiun vi vidas tie. La enirejo de la domo ne estas tre larga. Mia frato konstruis tiun ci domon. Se la vetero estus bela, ni elirus. Kiu logas tie ci? Morgaü ni havos la dekduan de februaro. Mi malfermis la fenestron. Mi volis slosi la pordon, sed mi ne havis slosilon. Mi vidis nek mian onklon nek mian onklinon. Metu la segon apud la tablon. Slosu la pordon kaj fermu la fenestron. Mi skribus longan leteron al vi. Ni eniru la cambron. Kies estas tiu letero? Ói estas la mia. Sur la tegmentoj ni vidas kamentubojn. En la vilago ne malproksime de mia urbo logas mia amikino; mi iros tien la postmorgaüan tagon. Donu al mi nur unu monereton. La meblaro de tiu ci cambro estas malnova. Vertaal in Esperanto: De ouders en de bloedverwanten kwamen om 8 uur. Wij zullen morgen om tien uur bij u zijn. Wie woont hier? Van wien is dit huis? Van mijn zuster. Zij komen spoedig, zij zullen met hun vijven zijn. Geef den sleutel aan uw zuster, zij moet hedenavond de deur sluiten. Wascht uw handen, ze zijn vuil. De trap van ons huis is zeer hoog en smal. Ons gebit bestaat uit 32 tanden. De kinderen speelden tot 10 uur op de speelplaats en gingen toen naar binnen. Daar het heden zeer warm is, zal ik de vensters openen. Er stond een groote stoel voor het venster. Indien ik kan, zal ik u morgen om half zes bezoeken. Zullen uw zuster en haar vriendin ook komen? Ja, zij zullen reeds om 5 uur komen. Indien ik om half zes nog niet bij u ben, dan zal ik ook niet meer komen. Dr. Zamenhof werd geboren in het jaar 1859. ACHTSTE LES. Voorzetsels. De voorzetsels drukken verschillende betrekkingen uit tusschen twee zelfstandigheden. Dit kunnen betrekkingen zijn van tijd. plaats, oorzaak, bezit, enz. De voornaamste voorzetsels zijn: al naar, aan «4 sen zonder en* in por voor (doel), el uit ten behoeve ekster* buiten van, om te super* boven pro voor (reden), sur* op wegens, ter sub* onder wille van antaü* vóór de van post* na, achter da van apud bij (in de na- laü volgens, naar bijheid) om. malgraü niettegenstaande bij (ten huize de, ondanks van) o. dum gedurende, terwijl inter* tusschen, onder, preter* voorbij cirkaü* rondom, omstreeks krom uitgezonderd, kontraü tegen, tegenover behalve anstataü in plaats van ,1, gis tot kun met, mede, te tra* door, dwarsdoor zamen met trans* over, aan gene per door, door zijde van middel van, po naar verhou- met behulp ding van, per van, met stuk pri nopens, over, je verschillende met betrek- beteekenis king tot Woorden door een voorzetsel vooraf gegaan, krijgen geen n zoo ze geen richting uitdrukken. *) De met een sterretje aangeduide voorzetsels kunnen gevolgd worden door de richtings n. Indien het moeilijk valt het juist vereischte voorzetsel te kiezen, bezigt men het voorzetsel je, dat een onbepaalde beteekenis heeft. De voorzetsels worden in Esperanto niet zooals in het Nederlandsch met onjuiste beteekenis gebruikt. Het Esperanto gebruikt slechts de voorzetsels in de beteekenis welke ze werkelijk hebben. De uitdrukking op Maandag mag dus niet vertaald worden door sur lundo, maar door je lundo. Evenzoo om zes uur wordt je la sesa horo. Na de woorden, die een hoeveelheid aanduiden en geen telwoord zijn (zie vijfde les) plaatst men het voorzetsel da: botelo da vino een flesch wijn. funto da butero een pond boter. deko da ovoj een tiental eieren. Ook na bijwoorden, die een hoeveelheid aanduiden plaatst men da: muite da homoj vele menschen. sufice da mono voldoende geld. Dus: alle woorden, die op -o of -e eindigen en een hoeveelheid aanduiden, worden gevolgd door het voorzetsel da. Men zegt dus wel: dek ovoj, multaj homoj, sufica mono, maar niet: deko ovoj, muite homoj, sufice mono. Ook moet men letten op het verschil tusschen: botelo da vino en botelo de vino. Het eerste beteekent een flesch wijn (een hoeveelheid dus), het tweede beteekent een wijnflesch. In dit tweede geval mag men .ook zeggen: vinbotelo. Wanneer het Nederl. voorzetsel van de beteekenis heeft van uit, dan wordt dit in Esperanto vertaald door el, bijv.: Eén van mijn broeders = Unu el miaj fratoj. Indien het aanduidt uit welke stof iets gemaakt is, of uit welke stof iets bestaat, dan wordt het eveneens vertaald door el, bijv.: Het huis is van steen = La domo estas el stono. Esperanto twintig lessen. 4 Achtervoegsels estr, ist en il. Estr(o) wordt achter een zelfstandig naamwoord geplaatst en noemt dan het hoofd, den leider of den baas van hetgeen het grondwoord uitdrukte: lernejo school lernejestro hoofd der school urbo stad urbestro burgemeester (van een stad) vilago dorp vilagestro burgemeester (van een dorp) Ist(o) duidt den persoon aan, die het beroep, het ambacht of de dagelijksche bezigheid uitoefent, door het grondwoord bedoeld, bijv.: boto laars botisto laarzenmaker, instrui onderwijzen instruisto onderwijzer, pordo deur pordisto portier, porti dragen portisto drager. D(o) duidt het werktuig aan, waarmee men datgene doet, wat het grondwoord uitdrukt, bijv.: haki hakken hakilo hakmes, bijl. tranci snijden trancilo mes. flugi vliegen flugilo vleugel. Leer van buiten: objekto voorwerp funto pond afero zaak plata vlak, effen, plat forno kachel, oven, akra scherp fornuis plena vol poto pot kapabla bekwaam pato pan utila nuttig kaldrono ketel resti blijven kaserolo stoofpan balai vegen kruco kruik soveli scheppen pleto schaal tranci snijden plado schotel tondi knippen supujo soepkom haki hakken telero bord segi zagen forko vork falci maaien kulero lepel kudri naaien kesto kist gladi strijken pezi wegen (zwaai desegni teekenen zijn) gliti glijden [onoverg.] tiri trekken pesi wegen (gewicht preni nemen bepalen) lasi laten [overg.] teni houden pentri ■ schilderen kovri bedekken skulpti beeldhouwen kien waarheen Vertaling: Gardenisto. ludilo, flugilo, policestro, balailo, sovelilo, trancilo, tondilo , hakilo, glitiloj, malakra, malplena, malutila, utileco kapableco, mangilaro, skribilaro, desegnajo, skulptajo, pentrajo, florpoto, anstataüi, balaajo. Vertaal in Esperanto: Burgemeester (hoofd eener stad), maatstok, geneesheer, kamer' meisje, slotenmaker, meubelmaker, kok, keukenmeid, zaag, zeis, naald, naaister, strijkijzer, strijkster, gewicht, zwaar (veel wegend), schilder, beeldhouwer, tang (om te nemen), heft (om te houden), deksel, ontblooten. Vertaling: La trancilo trancas bone, car gi estas akra. Antaü du tagoj mi vizitis vian patrinon, kaj mia vizito faris al si plezuron. Cu vi jam trovis vian teleron? Tiu afero ne tusas min. La birdo flugis en la cambron, kiam mi malfermis la pordon. Nun gi flugas en la cambro. Kien vi iras? Mi iras en la gardenon. Mi metis la manon sur la tablon. Mi volis havi dekduon da ovoj. La trancilo estis tre malakra, mi ne povis tranci per gi la viandon. La skribilaro estas sur la skribotablo. La servistino metis la mangilaron antaü mi sur la tablon. Mi gratulis mian kuzinon pro la naskigtago de Sia patrino. La infanistino eniris kun la infanoj en la gardenon. Duinmalbela vetero oni povas facile malvarmumi. La hundo trakuris la straton. Kiam la gardenisto eniris la gardenon, li vidis grandan hundon, kiu ludis kun la infano de lia mastro. Tiu ludilo kostas du guldenojn. La birdoj flugas per la flugiloj. La malrica virino demandis por paroli kun li. Mi balais la malpurajojn sur la planko, kaj nun mi lavos la mangilaron. La tondisto tondis miajn harojn per la tondilo. Kiam ni vizitis la urbon, ni vidis belajn pentrajojn. La juna servistino anstataüos la maljunan, kiu estas mm tro maljuna por labori. Vertaal in Esperanto: De burgemeester van onze stad gaat ’s zomers gedurende drie weken naar het buitenland. De maatstok, welke ik u gegeven heb, heb ik niet meer gezien. De geneesheer zeide mij, dat mijn vader zeer ernstig ziek was (estas) en dat hij geen twee dagen meer zou leven (vivos). Het kamermeisje zal om 2 uur het middageten op de tafel zetten. De keukenmeid kookt het eten op het fornuis in de keuken. Het gewicht van deze koe is 500 pond. De schilder, die (kiu) het landhuis van mijn oom wil schilderen, kwam gisteravond met den laatsten trein. De broeder van den schilder is een bekwaam beeldhouwer. De kat sprong op de tafel en at van het eten, dat de meid daar plaatste. Morgen zullen wij met ons zessen uit de stad gaan. Wij zullen om 7 uur ontbijten en na het ontbijt naar mijn familie buiten gaan en daar den geheelen dag blijven. Indien het weer niet goed zou zijn, zouden wij ook gedurende den nacht kunnen blijven. Ik hoop dat het weer (of weder) goed blijft. NEGENDE LES. Trappen van vergelijking. Men kan personen, voorwerpen, enz. met elkaar vergelijken en dan kan men hebben: le. dat de personen enz. aan elkaar gelijk zijn. Men noemt dit de vergelijking van gelijkheid of stellende trap en drukt dit in Esperanto uit door de woorden tiel ... kiel = (even) zoo . . . als, bijv.: 'Li estas tiet granda kiel mi = Hij is even groot als ik. Verder kan men de volgende vergelijkingen nog hebben: Zulk een groot huis als dit is, heb ik nog nooit gezien = Tian grandan domon, kia estas tiu ci, mi ankoraü neniam vidis. Drink zooveel water als gij wilt = Trinku tiom da akvo, kiom vi volas. 2e. dat een persoon enz. een eigenschap in meerdere of mindere mate bezit dan een ander. Men noemt dit de vergelijking van ongelijkheid of de vergrootende trap, welke wordt gevormd door de woorden pli . . . ol = meer . . . dan, en malpli . . . ol = minder . . . dan; bijv.: Hij is grooter (meer groot) dan ik = Li estas pli granda ol mi. Hij is minder groot dan ik = Li estas malpli granda ol mi. Zegt men evenwel: Hij is kleiner dan ik, dan vertaalt men: Hij is meer klein dan ik = Li estas pli malgranda ol mi. 3e. dat een persoon enz. onder een aantal een eigenschap in de hoogste mate bezit, of wel een eigenschap bezit, die de eigenschappen van een aantal anderen overtreft. Dit noemt men de overtreffende trap en wel de betrekkelijk overtreffende trap, omdat die slechts betrekking heeft op een bepaald aantal en wordt gevormd door de woordjes la plej ... el = het meest . . . van, of la malplej ... el = het minst... van; bijv. Mijn broeder is de grootste van ons = Mia frato estas la plej granda el ni. Zooals men ziet moeten hiervoor minstens drie personen, voorwerpen enz. zijn, anders zou men kunnen volstaan met den vergrootenden trap. Wordt dus in het Nederlandsch de overtreffende trap gebruikt en heeft de vergelijking plaats tusschen twee personen of zaken, dan wordt in het Esperanto steeds de vergrootende trap gebruikt, bijv.: Van mijn twee broeders is Piet de grootste = El miaj du fratoj Petro estas la pli granda. Indien de overtreffende trap een bijwoordelijke beteekenis heeft, dan wordt het lidwoord het niet vertaald, bijv.: Hij schrijft het mooist = Li skribas plej bele. De volstrekt overtreffende trap wordt gevormd door middel van de woorden tre (zeer) en kiel eble plej = zoo ...... mogelijk, bijv.: Mia fratino estas tre bela = Mijn zuster is zeer mooi. Mia frato kuras kiel eble plej rapide = Mijn broeder loopt zoo vlug mogelijk. Achtervoegsels ing en uj. Ing(o) duidt het voorwerp aan, waarin men de zelfstandigheid die het grondwoord noemt, steekt. Gewoonlijk is er voor slechts één voorwerp plaats: plumo pen plumingo penhouder, ovo ei ovingo eierdop. kandelo kaars kandelingo kandelaar, fingro vinger fingringo vingerhoed. Uj(o) noemt de doos, het vat of in het algemeen het voorwerp, waarin de stof, die het grondwoord noemt, in zijn geheel in gaat: inko inkt inkujo inktpot, lakto melk laktujo melkkan, sukero suiker sukerujo suikerpot, mono geld monujo portemonnaie, beurs. Uj(o) noemt voorts de boom, waaraan de vrucht groeit: porno appel pomujo appelboom, frukto vrucht fruktujo vruchtboom. Opmerking: Men kan en mag in plaats van ujo ook arbo gebruiken: pomarbo, pirarbo, fruktarbo. Tenslotte wordt uj(o) gebruikt om de namen van landen te vormen. In dit geval voegt men het achtervoegsel achter den naam van den bewoner: belgo Belg Belgujo België, franco Franschman Francujo Frankrijk. svis° Zwitser Svisujo Zwitserland. In dit geval mag men ook lando gebruiken: Belglando, Franclando, Svislando. Alléén Holland, Groenland, Ijsland en Finland moeten worden vertaald Holando, Grenlando, Islando en Finlando, en daarom ook Hollander, Groenlander, IJslander en Finlander door Holandano, Grenlandano, Islandano en Finlandano. Leer van buiten: botelo flesch kuvo kuip karafo karaf sitelo emmer korko kurk skatolo doos glaso glas sako zak kaliko beker, kelk lampo lamp taso kopje lanterno lantaarn barelo vat, ton kandeio kaars vazo vaas horlogo uurwerk martclo hamer porti dragen □ajlo spijker komend beginnen pinglo speld fini eindigen Sraübo schroef difekti beschadigen ligno hout ekbruligi ontsteken, aan- karbo kool (brandstof) steken, aan- gaso gas maken alumeto lucifer estingi uitdooven porko varken bezoni noodig hebben safo schaap peti verzoeken pano brood deziri begeeren, salo zout wenschen, ovo ei verlangen sukero suiker respekti eerbiedigen pipro peper saluti groeten bombono lekkernij trinki drinken butero boter nutri voeden cigaro sigaar perdi verliezen dgaredo sigaret predpe vooral lerta behendig sufice genoeg estimata geacht cetere overigens tuta geheel subite schielijk, sata verzadigd plotseling dolca zoet nu nu, wel avara gierig ve helaas Vertaling: Karbujo, panujo, supujo, ovingo, ovujo, pirujo, bombonujo, sukerujo, salujo, piprujo, buterujo, cigaringo, cigarujo, malfresa, malsata, malavara, ovajo, safajo, safidajo, sukerajo, porkido, trinkajo, dolcajo, nutrajo, salero, korktirilo, lignejo, karbero, lerteco, mallerta, lavovazo, skatoleto. Vertaal in Esperanto: Varkenshok, kolenhok, kolenbak, houtloods, suikergoed, bakker, vaderland, kandelaar, vingerhoed, appelboom, sigarettenpijpje, honger, varkensvleesch, haardos, jager, stijgbeugel (voor den voet), geldbeurs. Vertaling: En la komenco de la printempo la tago estas tiel longa kiel la nokto. Somere la tago estas pli longa ol la nokto, do la nokto estas malpli longa ol la tago. La 21a de junio estas la plej longa tago. Vi estas granda, via frato estas pli granda ol vi, sed mi estas la plej granda el ni. Mi kuris rapide, mia frato kuris pli rapide kaj mia amiko kuris kiel eble plej rapide. Du homoj povas pli muite fari ol unu. Mi metis la panon en la panujon. La mangilaro estas jam sur la tablo, ankaü la salujo, la piprujo kaj la buterujo. Cu vi havas vian cigarujon ce vi? Mi volis fumi, sed mi vidas, ke mi ne havas cigarojn ce mi. Cu ankoraü ne estas tempo por la tagmango? Mi estas tre malsata, mi mangos pli ol hieraü. Ni tagmangos hodiaü je duono antaü la sesa. La kuvo estas pli granda ol la sitelo. La domo de mia frato estas la plej alta el ciuj domoj en la strato. Vertaal in Esperanto: Zij zette de flesch en het glas op de tafel. Deze tafel is grooter dan die van mijn broeder. Dit gebouw is hoog, de kerk is hooger, maar de toren is het hoogst. Van mijn broeders ben ik de grootste. Wat loopt het snelst? Ik verlangde den hamer en hij gaf mij de tang. Zoudt gij mij uw mes willen geven, want het is scherper dan het mijne. Het weer was zoo slecht, dat ik niet kon komen. Zij schrijft mooi, uw zuster schrijft minder mooi, maar uw vriendin schrijft het minst mooi. Gij loopt vlugger dan uw zuster. De jager ging in den vroegen morgen het bosch in. Ik heb mijn geldbeurs verloren. Ik schroefde het deksel van de kist. Gisteren was het weder schooner dan nu. Geef mij dien vingerhoed. Ik heb hem niet gezien. Hij ging in de houtloods en nam hout mee om het fornuis aan te maken. Ik waschte mijn handen beter dan gij. Het paard loopt het vlugst. Wanneer hebben wij den laatsten dag van de maand? TIENDE LES. Deelwoorden. Deelwoorden zijn van werkwoorden afgeleid en stellen de werking voor als een voorbijgaande eigenschap of toestand. De Nederlandsche taal heeft twee deelwoorden en wel het tegenwoordig deelwoord, dat de werking of handeling voorstelt als nog voortdurende en het verleden deelwoord, dat de werking voorstelt als afgeloopen. Het tegenw. deelwoord eindigt in ’t Nederlandsch op d en het verl. deelwoord begint meestal met ge, als: loopen, loopend, geloopen; leeren, leerend, geleerd; slaan, slaand, geslagen; zien, ziend, gezien; vernemen, vernemend, vernomen; begeeren, begeerend, begeerd. Het Esperanto nu heeft, behalve een tegenw. en een verl. deelwoord, ook nog een toekomend deelwoord, wat wij omschrijven met het woord zullende vóór het werkwoord, bijv. zullende loopen, zullende leeren, zullende slaan enz. Verder worden deze drie deelwoorden onderscheiden in bedrijvende en lijdende deelwoorden. De bedrijvende deelwoorden duiden aan, dat de persoon of het voorwerp, waarop zij betrekking hebben, de handeling van dat deelwoord zelf verricht: de zingende jongen (de jongen zingt zelf). het vallende paard (het paard valt zelf). het gevallen paard (het paard is zelf gevallen). De lijdende deelwoorden duiden aan, dat de persoon of het voorwerp, waarop zij betrekking hebben, de handeling niet zelf verricht, maar ondergaat: de geschreven brief (de brief schreef niet zelf), de geslagen jongen (de jongen sloeg niet zelf), de verwarmde kamer (de kamer verwarmde niet zelf). In het Esperanto worden de bedrijvende deelwoorden gevormd door achter den stam te plaatsen: voor het tegenwoordig deelwoord de uitgang anta. voor het verleden deelwoord de uitgang inta. voor het toekomend deelwoord de uitgang onta. De lijdende deelwoorden worden gevormd door achter den stam te plaatsen: voor het tegenwoordig deelwoord de uitgang ata. voor het verleden deelwoord de uitgang ita. voor het toekomend deelwoord de uitgang ota. De tegenwoordige deelwoorden (anta en ata) duiden aan, dat de handeling op een bepaald tijdstip aan den gang is. De verleden deelwoorden (inta en ita) duiden aan, dat de handeling op een bepaald tijdstip reeds geëindigd is. De toekomende deelwoorden (onta en ota) duiden aan, dat de handeling op een bepaald tijdstip nog moet beginnen. Hieronder volgt een voorbeeld hoe men deze verschillende toestanden in het Nederlandsch moet uitdrukken: la skribanfa knabo de schrijvende jongen, la skribinfa knabo de jongen, die geschreven heeft. la skribonfa knabo de jongen, die gaat schrijven. la skribafa letero de brief, die geschreven wordt. la skribffa letero de geschreven brief. la skribofa letero de brief, die nog geschreven moet worden. Al deze deelwoorden volgen, omdat ze de uitgang -a hebben, de regels van de bijvoeglijke naamwoorden: la ludanta/ infanoj de spelende kinderen, mi vidas la ludantan infanon ik zie het spelende kind. Uit enkele der bovenstaande voorbeelden blijkt duidelijk, dat in het Nederlandsch vaak een geheele omschrijvende zin moet worden gebruikt, waar men in het Esperanto één deelwoord toepast. Deelwoorden kunnen ook zelfst. n.w. worden en krijgen dan den uitgang o. Deze zelfst. n.w. duiden tevens aan of de persoon, die genoemd wordt, bezig is de handeling te verrichten (anto), of hij de handeling reeds verricht heeft (into), of dat hij deze nog verrichten moet (onto). Voor den lijdenden vorm zijn deze uitgangen resp. ato, ito en oto, bijv.: savanto = iemand die redt, dus een redder; savinto = iemand die gered heeft; savonto = iemand die zal redden; savato = iemand die gered wordt; savito = iemand die gered is; savoto = iemand die gered zal worden. Opmerking: Men verwarre de beteekenis van den uitgang anto niet met dien van het achtervoegsel isto. Waar isto een beroep of een ambacht te kennen geeft, duidt anto slechts een persoon aan, die een werking of handeling verricht, zonder daarvan een beroep te maken. Vergelijk: skribisto = beroepsschrijver, klerk, skribanto = iemand die schrijft; kantisto = beroepszanger, kantanto = iemand die zingt; hakisto = (hout)hakker van beroep, hakanto — iemand die hakt. Verder kunnen deelwoorden bijwoordelijk gebruikt worden (met uitgang e) als ze te kennen moeten geven, dat de handeling, die ze Uitdrukken, een andere handeling vergezelde, voorafging of volgde, bijv.: La virino laboras kantante = de vrouw werkt (al) zingende (terwijl zij zingt). Trovinte pomon, mi gin mangis = een appel gevonden hebbend, at ik hem op. (Toen ik een appel gevonden had, at ik hem op). Skribonte mi prenis mian plumingon = zullende schrijven nam ik mijn penhouder. (Alvorens te schrijven, nam ik mijn penhouder). Vokate, la knabo estis en la gardeno = De knaap, geroepen wordende, was in den tuin. (Toen de knaap geroepen werd, was hij in den tuin). Vokite, la knabo tuj venis = geroepen geworden zijnde, kwam de knaap dadelijk. (Toen de knaap geroepen [geworden] was, kwam hij dadelijk). Vokote, la knabo estis jam en la cambro = Geroepen zullende worden, was de knaap reeds in de kamer. (Toen de knaap geroepen zou worden, was hij reeds in de kamer). Een op deze wijze bijwoordelijk gebruikt deelwoord vervangt een zoogenaamden bijzin. Heeft dus de handeling van dien bijzin plaats tegelijkertijd met de handeling van den hoofdzin, dan gebruikt men ante of ate: De jongen huilde, toen of terwijl hij geslagen werd. Batafe la knabo ploris. Beeft de handeling van den bijzin plaats vóór de handeling van den hoofdzin, dan gebruikt men inte of ite: Nadat hij geslagen was, huilde de jongen. Batife la knabo ploris. Heeft de handeling van den bijzin plaats na de handeling van den hoofdzin, dan gebruikt men onte of ote: De jongen huilde al, voordat hij geslagen werd. Batofe la knabo jam ploris. N.B. Men mag alleen een bijzin vertalen door een bijwoordelijk deelwoord als het onderwerp in beide zinnen (hoofdzin en bijzin) dezelfde persoon is. Ik lees terwijl ik eet. Mi legas mangante. Ik lees terwijl hij eet. Mi legas, dum li mangas. Wanneer achter de w.w. zien, hooren, voelen, vinden enz. (waarnemingswerkwoorden) in denzelfden volzin een ander werkwoord volgt, dat in den Nederl. zin in de onbepaalde wijs staat, moet dit in Esperanto als deelwoord gebruikt worden, bijv.: Ik zag het paard vallen — Mi vidis la cevalon falanta. Wij hoorden hem spreken = Ni aüdis lin parolanta. Ik voel den regen vallen — Mi sentas la pluvon falanta. Het brengt eenige moeilijkheid mede of achter dit deelwoord een n geplaatst moet worden of niet. Neemt men nu eens het voorbeeld: Ik zag het paard vallen. Legt men nu den klemtoon op zag, dan wil het zeggen: Ik zag het paard, dat viel. Legt men den klemtoon op vallen, dan wil het zeggen: Ik zag dat het paard vièl. In de eerste beteekenis wordt het vertaald met een n, dus: Mi vidis la cevalon falantan, in de tweede beteekenis zonder n, dus: Mi vidis la cevalon falanta. Zooals men dus ziet, wordt het deelwoord gebruikt met een n, wanneer het aangeeft den toestand, waarin, of de omstandigheid, waaronder de persoon of zaak verkeert. Zonder n, wanneer men speciaal de werking aan wil duiden, die de persoon of zaak verricht. Inplaats van het deelwoord zonder n mag men ook de onbepaalde wijs gebruiken. Bijv.: ik zag hem loopen = Mi vidis lin kuranta, of Mi vidis lin kuri. Achtervoegsels ui en ad. UI(o) duidt personen aan, die het kenmerk bezitten door het grondwoord uitgedrukt, bijv.: juna jong junulo jongeling, maljuna oud maljunulo grijsaard, kontraü tegen kontraüulo tegenstander. Somtijds heeft ulo ook betrekking op dieren, bijv.: piedo voet kvarpiedulo viervoetig dier. korno hoorn kornulo hoorndier. Ad als achtervoegsel achter een werkwoord geplaatst, duidt aan, dat de handeling van langeren duur is, of altijd voortduurt: paroli spreken paroladi een redevoering houden. parolado redevoering. kanti zingen kantadi voortdurend zingen. Ad achter een zelfstandig naamwoord geplaatst, maakt daar den naam van een handeling van, die verband houdt met het grondwoord: broso borstel brosado geborstel. krono kroon kronado kroning, sango bloed sangado bloeding. Wanneer in het Nederlandsch een onbepaalde wijs door het lidwoord het > wordt voorafgegaan, gebruikt men in Esperanto eveneens ado: het werken vermoeide mij la laborado lacigis min. Leer van buiten: pano brood supo soep bulko broodje, kadetje kapro bok tritiko tarwe sinko ham faruno meel (bloem) lardo spek pasto deeg ansero gans anaso eend drinki overmatig meleagro kalkoen drinken kuniklo konijn (van sterken drank) leporo haas furni rooken fiso visch baki bakken besto dier, beest boli koken, aan de haringo haring kook zijn salmo zalm (onoverg.) sardelo sardine friti bakken ezoko snoek (braden) legomo groente rosti roosteren sanco kans casi jagen vagono wagon §teli stelen fresa versch diferenci verschillen ranca rans uzi gebruiken flandra Vlaamsch tremi beven mordi bijten verki schrijven sorbi slorpen, (van boeken) opzuigen tarnen nochtans, soifi dorst hebben echter, even¬ wel, toch Vertaling: Junulo, maljunulo, junulino, belulino, feliculo, malfeliculo, blindulo, riculo, malriculo, avarulo, casajo, terpomo, drinkejo, panisto, Stelisto, policejo, kantado, ridado, dormado, parolado, uzado. Vertaal in Esperanto: Lieveling, een doove, een slechtaard, jager, drank, drinkebroer, zoetigheid (iets zoets), een rooker, een schrijver, zanger, redder, dief, tarwekorrel, varkensvleesch. Vertaling: Mi mangis la rostitan panon. El la junuloj de mia vilago, la filo de la meblisto estas la plej bela. La maljunulo ekglitis, falis teren, kaj bela knabino helpis lin. La blindulo trovas la vojon per la palpo. Mi trovis lin dormanta sur la kanapo. Mi vidis sitelon staranta en la kuirejo. Mi vidis lin parolanta en la cambro. Salutante li foriris. Kiam mi skribas leteron, mi estas skribanto kaj kiam mi verkas libron, mi estas verkisto. Mi ne povis legi la skribitan leteron. La batota knabo estis en la gardeno. Mia en Roterdamo loganta amiko vizitos min morgaü. La konstruita domo estas tre bela. La konstruota domo estos tre alta. La sego staris antaü la fermita fenestro. Oni povas diri: „mi soifas” sed ne „mi havas soifon”. Knabineto, tremanta pro malvarmo, kuris sur la strato. Morgaü je la sepa vespere la parolonto venos en la urbon. Vertaal in Esperanto: Ik hoorde haar zingen (vertaal zingende) in den salon van mijn tante. Ik zie het kind spelen (vertaal spelende). De redder loopt met den geredde. Het brood in de broodbak is niet versch, het is oudbakken. Etende menschen spreken niet veel, slapende menschen spreken nog minder. Op de straat gekomen zijnde, zag ik een vrouw, weenende van de koude. Een bijtende hond. De beminnende moeder loopt met het beminde kind. Groetende kwam hij binnen. De jonge man en de jonge vrouw zijn op het veld, spelende met de kinderen. De ooms en tantes waren in den tuin en spraken over het mooie weder. Zingende kinderen zijn vroolijke kinderen. Brood is een voedsel voor mensch en dier. Hij zal veel geld geven aan de arme kinderen van de groote stad. Wie heeft den man zien loopen? Wie hoorde den jongen lachen? De redevoering was kort maar krachtig. Het voortdurend gezang van mijn buurman, den geheelen dag van den morgen tot den avond, is niet zeer aangenaam voor den hoorder. HERHALING VAN LES 1 TOT 10. Vertaal in het Esperanto: De Franschman at een gebakken snoek. Het rooken van sigaren is schadelijk voor de gezondheid. De jongelui wandelden met zijn tweeën het bosch in. Konijnen en hazen :zijn viervoetige dieren. Konijnen en hazen zijn viervoeters. Wie is de schrijver van dat mooie boek? Het kleine meisje huilde bedroefd, toen zij gevallen was. De geredde bedankte zijn redder. Op de straat lag een leeg sardineblikje. Wij eten geroosterde broodjes. Frankrijk is grooter dan België. Is België grooter dan Nederland? Is België even groot als Zwitserland? De uitgedoofde kaars staat in den kandelaar. Hij schreef mij: „geachte Heer”. Ik werd den negenden September 1912 geboren. Hoe laat is het? Het is vijf uur. Het is tien minuten voor acht. Het is halfzeven. Om zes minuten voor halfacht komt de trein aan. Het is nu drie minuten over halfelf. Vertaal in het Nederlandsch: La francoj mangis la bakitan panon. La fritata fiso kusas ankoraü en la kaserolo. Cu tiu sardelujo estas jam malplena? La malfresaj legomoj estas malutilaj por la sano. La mangado de malfresaj fisoj estas malutila por la sano. La stelisto metis la stelitan monon en sian kelon. Cu vi povus trinki barelon da vino? La avarulo ne donis monon al la malriculino. La portisto portis la sakon da pomoj. Fisoj estas utila nutrajo. Salutinte li eliris el la domo. Salutate ankaü mi salutis. Oni sendis al mi la petitan libron. Oni falcas per falcilo, kudras per kudrilo kaj oni pesas per pesilo. La bakisto bakas en la bakejo. La kuiristino kuiras en la kuirejo per kuiriloj. Sana, > sano, malsana, malsano, malsanulo, malsanulino, malsanulejo. La kuracisto ^curacis la malsanulinon sen kuraciloj. ELFDE LES. Samengestelde tijden. Tot hiertoe hebben we geleerd de werkwoordelijke uitgangen as, is, os en us. Dit noemt men de uitgangen der enkelvoudige tijden. Er zijn ook nog samengestelde tijden. De samengestelde tijden worden gevormd door verbinding van het hulpwerkwoord esd in de enkelvoudige tijden, met de deelwoorden. Het Nederlandsch kent vier hulpwerkwoorden: hebben, zijn, worden en zullen, waarmede dan de volgende tijden worden gevormd: Bedrijvend: ik heb geslagen. ik ben slaande, (ik ben aan het slaan), ik had geslagen. ik was slaande, (ik was aan het slaan), ik zal geslagen hebben, ik zou slaande zijn. (ik zou aan het slaan zijn). ik zou geslagen hebben, ik zou slaande zijn (ik zou aan het slaan zijn). Lijdend: ik word geslagen. ik ben geslagen, ik werd geslagen. ik was geslagen, ik zal geslagen worden, ik zal geslagen zijn. ik zou geslagen worden, ik zou geslagen zijn. Opmerking: In het Nederlandsch wordt het onderscheid tusschen bedrijvend en lijdend aangeduid door verandering van het hulpwerkwoord, daar in beide gevallen hetzelfde deelwoord („geslagen”) wordt gebruikt. In Esperanto is maar één hulpwerkwoord: esti, maar daarentegen zes deelwoorden, die reeds in de vorige les zijn geleerd. Om nu de Nederlandsche samengestelde tijden in Esperanto te kunnen vertalen, moet men eerst bepalen of de zin in den lijdenden Esperanto twintig leasen. 5 of in den bedrijven den vorm staat, of men dus eenerzijds de deelwoorden afa, ita, ota, dan wel anta, inta, onta noodig heeft. Een zin staat in den bedrijvenden vorm, als het onderwerp de werking van het gezegde zelf verricht: ik heb geslagen, ik ben slaande, ik ben aan het slaan. Een zin staat in den lijdenden vorm als het onderwerp de werking van het gezegde ondergaat: ik word geslagen, ik ben geslagen. Opmerking: Men kan ook uitmaken of een zin in den lijdenden vorm staat door hem aan te vullen met een bepaling met door: ik ben geslagen door mijn vader, ik word geslagen door mijn vader. Men kan echter niet zeggen: ik ben gekomen door mijn vader, ik heb gegeten door mijn vader. Dit zijn dus bedrijvende zinnen. Bedrijvende vorm: mi estas skribanta ik ben aan het schrijven, ik ben schrijvende. mi estis skribanfa ik was aan het schrijven, ik was schrijvende. mi estos skribanfa ik zal aan het schrijven zijn, ik zal schrijvende zijn. mi estus skribanfa ik zou aan het schrijven zijn, ik zou schrijvende zijn. Dus: „aan het ......” of ,,-ende” vertaalt men door anta. mi estas skribinfa ik heb geschreven, mi estis skribinfa ik had geschreven, mi estos skribinfa ik zal geschreven hebben, mi estus skribinfa ik zou geschreven hebben. Dus: In het Nederlandsch wordt „hebben” als hulpwerkwoord gebruikt, in Esperanto esfi gevolgd door het deelwoord -inta. mi estas skribonfa ik ben op het punt te gaan schrijven, mi estis skribonfa ik was op het punt te gaan schrijven, mi estos skribonfa ik zal op het punt zijn te gaan schrijven, mi estus skribonfa ik zou op het punt zijn te gaan schrijven. Dus: het deelwoord onta vertaalt men door „op het punt te ” Merk nu tenslotte nog op, dat overal het hulpwerkwoord in het Nederlandsch in denzelfden tijd staat als esti in het Esperanto: ik heb, ik ben, mi est as. ik had, ik was, mi est is. ik zal hebben, zijn, mi estos. ik zou hebben, zijn, mi es tas. Lijdende vorm. mi estas batata ik word geslagen, mi estis batata ik werd geslagen, mi estos batata ik zal geslagen worden, mi estus batata ik zou geslagen worden. Dus: als men in het Nederlandsch worden als hulpwerkwoord gebruikt, vertaalt men in Esperanto het deelwoord ata. mi estas batita ik ben geslagen, mi est is bat ifa ik was geslagen, mi estos batita ik zal geslagen zijn. mi estus bat/fa ik zou geslagen zijn. Dus: als men in het Nederlandsch zijn als hulpwerkwoord gebruikt, vertaalt men in Esperanto het deelwoord ita. mi estas batota ik ben op het punt geslagen te worden, mi est is batota ik was op het punt geslagen te worden, mi estos batota ik zal op het punt zijn geslagen te worden, mi estus batota ik zou op het punt zijn geslagen te worden. Dus: het deelwoord ota beteekent: „op het punt zijn te worden ” Merk nu weer op, dat ook in den lijdenden vorm de hulpwerkwoorden in beide talen in denzelfden tijd staan: ik ben, ik word mi estas ik was, ik werd mi estis. ik zal zijn, worden mi estos. ik zou zijn, worden mi estus. De deelwoorden worden weer als bijvoeglijke naamwoorden opgevat en als dus het onderwerp meervoud is, voegt men er de j aan toe: la infanoj estas ludanta In plaats van de samengestelde tijden „estas -inta” mag men kortweg gebruiken -is, bijv.: i.p.v, mi estas mangz'nfa zegt men altijd: mi mangis. Dit mag dus niet als er stond: mi estis! manginfa. Het woord door van den lijdenden vorm wordt vertaald met de: mi estas salutata de mia amiko ik word door mijn vriend gegroet. Leer van buiten: asparago asperge kafo koffie brasiko kool teo thee salato salade cokolado chocolade lentoj linzen akvo water bulbo ui vino wijn frukto vrucht biero bier citrono citroen brando brandewijn kuko koek pipo pijp piro peer objekto voorwerp cerizo kers estonteco toekomst frago aardbei linio lijn, linie frambo framboos loterio loterij daktilo dadel ondo golf nukso noot (vrucht) tendo tent juglando noot (okker- antaüdiri voorspellen noot) malfrui laat komen avelo hazelnoot fabriki vervaardigen peco stuk sveni bezwijmen mielo honig sopiri zuchten, oleo olie smachten vinagro azijn heredi erven mustardo mosterd dika dik lakto melk rekta recht servico servies sen zonder fromago kaas jen estas hier is, ziehier Vertaling: Laktujo, laktejo, pirujo, peceto, pipego, antaüdiro, senharulo, sopiro, heredajo, heredanto, kafejo, kafujo, kafopoto, safido, malrekta, maldika. Vertaal in Esperanto: Koffiehuis, bierhuis, kerseboom, theebus, theepot, voortdurend zuchten, kaaspakhuis, sigarettenpijpje, ontbijt, middagmaal, avondmaal, iemand die altijd te laat komt, iemand die dik is. Vertaling: La infano estas kisanta la patrinon. La infano estas kisata de la patrino. La knabo estis batanta la hundeton. La hundeto estis batata de la knabo. Li estos leganta mian leteron. Tiu letero estos legata de si. La knabino estis skribinta leteron al sia avino. Mi estas skribonta. Mi estas amata de mia patrino. Vi estas vidita en la gardeno de mia najbaro. Tiu ci domo estas konstruata de mia frato. La fenestro estis fermita dum longa tempo, sed mi malfermis gin. La tuta planko estis kovrita de malpurajoj. Mi estis skribonta longan leteron al vi, sed mi ne havis tempon. Kiam ni eliris la pregejon, ni estis vidataj de nia najbaro. Mi estas balainta la malpurajojn sur la planko kaj nun mi lavos la mangilaron. La policestro estis elironta, kiam malrica virino demandis por paroli kun li. Vertaal in Esperanto: Zoudt gij mij uw mes willen geven, want het is scherper dan het mijne. Water is de beste en gezondste drank. Het weer was zoo slecht, dat ik niet komen kon. Uw zuster zou niet zoo vroeg aangekomen zijn als gij, indien zij niet vroeger vertrokken was da" gij. In den tuin van mijn buurman staan vele appel- en pereboomen; zij dragen veel vruchten, welke spoedig rijp zullen zijn. Zeg aan de dienstbode, dat zij de theepot en het servies in den tuin brengt (portu). Wij kunnen met het schoone weer thee drinken in den tuin. Indien gij hongerig zijt, hier is kalfsvleesch, groenten en aardappelen; eet zooveel (tiom, kiom) gij wilt. Mijn dorst is grooter dan mijn honger. Hebt gij dorst, hier is water, bier en wijn. Toen ik gisteren thuis kwam bemerkte ik, dat ik mijn geldbeurs had verloren. Hebt gij ook gehoord, of (cu) ze gevonden is? Ik kan het u niet zeggen, maar ga naar het politiebureau en zeg het aan den politiebeambte, die daar is. Daar ik hard geloopen had, was ik zeer vermoeid. TWAALFDE LES. Onpersoonlijke Werkwoorden. Onpersoonlijke werkwoorden noemen een werking, die aan geen persoon of zaak wordt toegeschreven; zij geven alleen het bestaan, het plaats vinden van de werking te kennen, zonder te vermelden wie de werking verricht. De woordjes het, ’t of er die er vóór staan, worden niet vertaald, bijv.: het regent = pluvas, 't hagelt = hajlas, het stormt = ventegas. Het deelwoord van onpers. w.w. neemt den bijwoordelijken vorm aan, bijv.: estis pluvinte = het had geregend. Ook in andere volzinnen bezigt men den bijwoordelijken vorm, ; als het onpers. w.w. geen betrekking heeft op een zelfst. n.w., bijv.: Het is gevaarlijk = estas dangere. het is noodig == estas necese. het is warm == estas varme. Het wordt alleen vertaald als het op een voorwerp betrekking heeft: gi estas bela libro. Het woordje er in uitdrukkingen als: er is, er was, er zijn, er waren, enz., wordt niet vertaald en wordt dus alleen estas, estis. enz. Achtervoegsels ig en ig. Het achtervoegsel igi beteekent maken als het achter een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord wordt geplaatst: bela mooi beligi mooi maken, verfraaien, varma warm varmigi warm maken, verwarmen, plena vol plenigi vol maken, vullen, pura rein purigi rein maken, reinigen. Het achtervoegsel igi beteekent worden als men het achter een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord plaatst: riëa rijk ricigi rijk worden, dika dik dikigi dik worden, maljuna oud maljunigi oud worden, verouderen, edzo echtgenoot edzigi echtgenoot worden, trouwen. Zooals men uit verschillende voorbeelden ziet, heeft het Nederlandsch vaak een nieuw werkwoord: vullen, ledigen, reinigen e.d. Als men deze beide achtervoegsels achter een werkwoord plaatst kunnen ze niet altijd door maken of worden vertaald worden: veni komen venigi doen komen, laten komen, pendi hangen pendigi doen hangen, ophangen, fini eindigen finigi geëindigd worden, afloopen. Opmerking: Laten moet vertaald worden door lasi als het beteekent „niet verhinderen”: Laat het paard maar loopen Lasu la cevalon kuranta. Laten moet vertaald worden door het achtervoegsel igi als de handeling, die er op volgt, er een gevolg van is: Laat den dolcter komen Venigu la kuraciston. Voorts moet men igi = worden niet verwarren met het hulpwerkwoord worden, dat in de vorige les werd geleerd: de man wordt geprezen la viro estas laüdata, de man wordt oud. la viro maljunigas. In dit laatste geval is het het koppelwerkwoord worden, (zie 3e les). Dit koppelwerkwoord kan ook vaak vertaald worden door /ar igi. la junulo farigas soldato. ig(D dient ook om een werkwoord onovergankelijk te maken, d.w.z. dan kan er geen lijdend voorwerp bij komen: la vintro komencigas la 21an de decembro. de winter begint den 21 sten December. Wederkeerende werkwoorden. Dit zijn de werkwoorden, die een wederkeerendheid of terugwerking aanduiden en waarbij het onderwerp van den zin tevens het voorwerp der handeling is. Deze werkwoorden worden in het Esperanto in 3 groepen verdeeld, n.1.: Ie. Werkwoorden, die de wederkeerendheid in zich sluiten: goji = zich verheugen, mi gojas = ik verheug mij. enui = zich vervelen, mi enuas = ik verveel mij. kutimi = zich gewennen, mi kutimas = ik gewen mij. imagi = zich verbeelden, mi imagas = ik verbeeld mij. erari = zich vergissen, mi eraras = ik vergis mij. vengi = zich wreken, mi vengas = ik wreek mij. konduti = zich gedragen, mi kondutas = ik gedraag mij. rememori = zich herinneren, mi rememoras = ik herinner mij. rapidi = zich haasten, mi rapidas = ik haast mij. aboni = zich abonneeren, mi abonas = ik abonneer mij. honti = zich schamen, mi hontas = ik schaam mij. kompati == zich ontfermen, mi kompatas = ik ontferm mij. miri == zich verbazen, mi miras = ik verbaas mij. Achter deze werkwoorden wordt het persoonlijk voornaamwoord niet vertaald. 2e. Werkwoorden, die een handeling uitdrukken, die men zichzelf of een ander kan doen ondergaan, bijv.: lavi = wasschen (men kan zichzelf en een ander wasschen). De wederkeerendheid wordt uitgedrukt door de pers. voornaamwoorden in den lijdenden vorm, dus met n, bijv.: mi lavas min = ik wasch mij. li lavas sin = hij wascht zich (vergelijk 4e les), ni lavas nin = wij wasschen ons. 3e. Werkwoorden, waarbij het onderwerp door de werking, die het werkwoord voorstelt, in een bepaalden toestand komt. In dit geval gebruikt men het achtervoegsel ig, bijv.: zich nederzetten = sidigi (in zittenden toestand komen), zich nederleggen = ku§igi (in liggenden toestand komen), zich buigen = klinigi (in gebogen toestand komen). Leer van buiten: vesto kleedingstuk kravato halsdoek, das vesto mouwvest, vest cemizo hemd jako jasje maniko mouw pantalono broek manumo manchet gamaso slobkous kolumo boord robo jurk, japon stof o stof (voor jupo rok kleeding) mantelo mantel tolo linnen surtuto overjas tuko doek palto overjas postuko zakdoek strumpo kous ganto handschoen suo schoen kufo muts, kap soldato soldaat oraami versieren capelo hoed konsumi verbruiken poso zak naski baren brava dapper scii weten simila gelijkend malgraü niettegen- preta gereed, klaar staande gentila beleefd preskaü bijna carma bevallig aparte ter zijde, aceti koopen afzonderlijk pagi betalen kaj tiel plu en zoo voort, levi opheffen, op- (k. t. p.) enz. lichten paperujo portefeuille butonumi toeknoopen forlasi verlaten kombi kammen Vertaling: Grandigi, pligrandigi, plibonigi, junigi, plijunigi, paligi, rapidi, naskigi, devigi, farigi, purigi, dikigi, maldikigi, interesigi, sciigi. Vertaal in Esperanto: • Neusdoek, grooter maken, tevreden stellen, geruststellen, ongerust worden, rijk worden, beleefdheid, schoenmaker, versiersel, verbruik, handschoenendoos, een dapper mensch, jong maken, jonger maken, oud maken, ouder maken. Vertaling: La belaj vestoj ne estas bonaj por vi, vi malpurigos ilin en unu tago. Matene mi vekigas je la sepa. Tiu capelo plijunigas vin kelkajn jarojn. Via kantado malsanigos min. Kiam mia amikino aüdis, ke sia patrino estas tre malsana, si paligis kaj rapidis hejmen. Se vi ne estus devigita eliri, mi kredas, ke vi ciam restus hejme kaj vi bone scias, ke la kuracisto diris, ke vi devas eliri almenaü dum unu horo. Mi kredas, ke la vivado sur la kampo sanigas vin, vi dikigas kaj via vizago ne plu estas pala. Mia poshorlogo estas pli bela ol la via, car la mia estas pli nova ol la via, sed mi kredas, ke la via estas pli forta ol la mia. Mi gojas pri via felico. Mi lavas min en la lavovazo. Si lavis sian infanon en la kuvo. Mi kutimis mangi tre malmulte. Vi treege dikigas. Vi ne plu povas iri tra la pordo. Mi prenis mian surtuton kaj mi foriris. Mi sidigis sur la segon, starantan apud la pordo. Vertaal in Esperanto: De laarzenmaker maakt schoenen en laarzen. Hij wordt soldaat. In ons land bevinden zich geen bergen, maar slechts heuvels. In den zak van mijn broek draag ik een geldbeurs en in den zak van mijn overjas draag ik een portefeuille. In mijn schrijftafel bevinden zich vier laden. In plaats van koffie gaf hij mij thee. De hoorders verlieten de zaal. Hij liet den geneesheer komen. De versiering van de kamer was zeer mooi. De kamer zal vergroot worden. Hij wascht zich zonder water. IMijn overjas heeft me rijk gemaakt. De gierigaard is rijk geworden door gierigheid. De geslagen kinderen weenen. lylijn broek is te lang. Ik breng mijn schoenen naar den schoenmaker. Een dapper mensch is een dappere. Haar handschoenen zijn vuil, zij moet ze wasschen. Een mantel is een kleedingstuk voor vrouwen en meisjes. Ik had mijn manchet verloren, maar ik heb ze gevonden in den kist met gereedschappen. Ik zag een zeer groote stad, waarin zich aanhangers van onze vijanden bevonden. De 20ste Februari is de een en vijftigste dag van het jaar. Hij las: „ten vierde, de vogel vloog over het veld”. Al sprekende ging hij zitten. Hij sprak over een nieuwe taal. DERTIENDE LES. Korelativoj. De op achterin bijgevoegde tabel genoemde woordjes zijn verschillende soorten van voornaamwoorden of bijwoorden, die dienen als vragende v.n.w., bezittelijke v.n.w., vragende bijwoorden, enz. Deze woordjes noemt men korelativoj. De bovenste rij van de tabel, dus ia, io, iu, ie, ial, iam, iel, iom en ies noemt men de grondwoorden waarvan de andere gevormd worden. Ze worden in onbepaalde beteekenis gebruikt. Die welke beginnen met k zijn vragend; „ „ „ „ t „ aanwijzend; „ „ „ „ c „ alles omvattend; „ „ „ „ nen „ ontkennend. De korelativoj op ia en iu kunnen den meervoudsuitgang hebben, terwijl ia, iu, io en ie een n na zich kunnen krijgen. Eenige korelativoj worden ook wel zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt, bijv.: la kialo = het waarom == de reden; kioma = hoeveelste. Korelativoj op ia en io. Korelativoj op ia zijn bijvoeglijk en bepalen iets omtrent de hoedanigheid of de soort. Ia = de een of andere, een zekere, eenigerlei, bijv.: Ian tagon mi donos al vi la monon = De een of andere dag zal ik u het geld geven. Li acetis iajn nuksojn = Hij kocht de een of andere soort noten. Kia = hoe, wat voor een, welke soort van, bijv.: Kiajn nuksojn vi preferas? = Wat voor (soort van) noten verkiest gij? Tia = zoodanig, dusdanig, dergelijk, zulk een, zulk een soort, bijv.: Tia capelo kostas kvin guldenojn = Zoo’n (zulk een) hoed kost vijf gulden. Öa = elke soort van, iedere soort, allerlei, bijv.: Ciaj libroj kusas sur la tablo Allerlei boeken liggen op de tafel. Nenia = geen enkele soort van, geen enkel, geenerlei, bijv.: Li konas nenian floron = Hij kent geen enkele (soort van) bloem. Korelativoj op io zijn zelfstandig en worden alleen voor zaken gebruikt. Ze hebben dan ook nooit een zelfst.n.w. achter zich. Io = iets, het een of ander, bijv.: Io kusis sur la tablo = Iets lag op de tafel. Mi vidis ion = Ik zag iets. Kio = wat? (vragend voornaamwoord) bijv.: Kio povas mangi? = Wat kan eten? Kion vi vidas? = Wat ziet gij? Tio = dat. Tio estas bela = Dat is mooi. Mi vidis tion = Ik zag dat. Tio ci of ci tio = dit (in de nabijheid) bijv.: Tio ci devas esti bona = Dit moet goed zijn. Mi portos tion ci = Ik zal dit dragen, do = alles, alle, elk ding, bijv.: Cio estas en la butiko = Alles is in den winkel. Li sdas cion = Hij weet alles. Nenio = niets, niet een enkel ding, bijv.: Nenio falis = Niets viel. Mi aüdis nenion = Ik hoorde niets. Achtervoegsels em en ebl. Em(a) vormt woorden, die de neiging uitdrukken tot hetgeen het grondwoord (meestal een werkwoord) uitdrukt, of de gewoonte van de hoedanigheid, in het grondwoord gelegen, bijv.: lu-edi gelooven kredema lichtgeloovig. mensogi liegen mensogema leugenachtig, babili babbelen babilema babbelachtig. Ebl(a) drukt de mogelijkheid uit van hetgeen het grondwoord (altijd een werkwoord) beduidt, bijv.: vidi zien videbla zichtbaar. Icgi lezen legebla leesbaar, aüdi hooren aüdebla hoorbaar. I.p.v. leesbaar e.d. zegt men vaak: te lezen. Dat is niet te gelooven. Tio ne estas kredebla. Leer van buiten: butono knoop butiko winkel broso borstel bazaro bazar sapo zeep lukso pracht, luxe juvelo juweel truo 9at rubando lint speco soort galono boordsel elefanto olifant punto kant spongo spons kotono katoen broÊo borstspeld lano wol nngo ' ring silko zijde ceno ketting veluro fluweel galo§o overschoen argento zilver Êifono vod, lor oro goud fadeno draad bastono stok delikata fijn, teeder ombrelo scherm eleganta sierlijk pluvombrelo paraplu simpla eenvoudig sunombrelo parasol falsa valsch, magazeno magazijn vervalscht difektita beschadigd Sangi ruilen, ver- ebla mogelijk anderen, ver» aminda beminnelijk wisselen sindona dienstwillig juri zweren, interesi interesseeren een eed doen kompreni begrijpen, alia andere verstaan cetera overige intenci voornemens kelka » eenige, som- zijn, van plan kelke da J mige zijn tuta gansch, geheel preferi verkiezen kiu ajn wie het ook zij Vertaling: Eble, juvelisto, cenero, cifonisto, cifonujo, lana, kombilo, levilo, gentileco, edzigo, poshorlogo, falsisto, legebla, kredema, kredebla, dormema, trinkebla, drinkema, pagebla, uzebla, preferebla. Vertaal in Esperanto: Zilvergeld, eenvoud, jonge olifant, knoopsgat, school, leerling, schoolhoofd, onderwijzer, portefeuille, inktkoker, leerboek, leesboek, verstaanbaar, leerzaam, schrijver, werkzaam. Vertaling: Ou vi aüdis jam ion pri tiu afero? Ne, mi aüdis ankoraü nenion, sed se mi aüdos ion, mi sciigos tion al vi. Mi donos al vi cion, kion mi havas. Kiam (toen) mi estis en la urbo, mi vidis en la butiko de la juvelisto tiajn belajn cirkaümanojn, ke mi eniris la butikon, kaj volis scii, kiom ili kostas, sed mi povis aceti nenian. Io estas sub la tablo. Estas tempo por cio. Kio estas tio ci, kion mi vidos? Nenio estas preta; tio estas malagrabla. Estis truo en mia poso, car mi perdis mian monujon. Kia lukso estas en la salono de la riculo. En la butiko mi acetis pluvombrelon. Mi sciigis tion al vi. Donu ian fadenon al mi. Mi havas nenian argentmonon ce mi. Apud la silko kusas la kotona rubando. Vertaal in Esperanto: Iets ligt op de tafel. Hij hoorde iets. Een kat liep in de kamer. Een of andere vogel zat op den toren. Wat schoon is moet eenvoudig zijn. Dat, wat gebeurde, was goed. De arme knapen konden niets geven aan den armen grijsaard. Welke (wat voor soort) kant hebt gij aan uw japon? Wat zegt gij? Welk meisje is ongelukkig? Dat is niet waar. Wat voor noten eet gij? Hij kent geen enkele soort menschen. In allerlei (soort) steden bevinden zich dergelijke menschen. Welken ouderdom hebt gij? Ik had iets gezien, maar ik wist niet wat. Ik zou dit gelezen hebben, maar ik had geen tijd. Neem de zeep uit het zeepbakje en wasch uw handen. De ketting was van goud en de borstspeld van zilver. De gouden borstspeld is mooier dan de zilveren. Leg de borstel in de kast en knoop je jas toe. VEERTIENDE LES. Korelativoj op iu en ie. Korelativoj op iu kunnen zoowel voor personen als voor zaken gebruikt worden. In het eerste geval kunnen ze bijvoeglijk en zelfstandig gebruikt, en in het tweede geval alleen bijvoeglijk. Iu = iemand, eenig, de een of andere persoon of zaak, bijv.: Iu estas en la cambro = iemand is in de kamer. Iu viro estas en la cambro = een zekere man is in de kamer. Mi vidis iun = Ik zag iemand. Iu libro estas sur la tablo = Een zeker boek is op de tafel. Kiu = wie of welk (vragend), bijv.: - Kiu kuras en la cambro? = Wie loopt in de kamer? Kiu viro kuras en la cambro? = Welke man loopt in de kamer? Kiun vi vidas? = Wien ziet gij? Kiujn librojn li acetas? = Welke boeken koopt hij? Kiu = die, welke, dat (betrekkelijk), bijv.: La viro, kiu marsas en la strato, estas maljuna = De man, die in de straat loopt, is oud. La viro, kiun mi vidas, estas maljuna = De man, dien ik zie, is oud. La libroj, kiujn mi legas, estas belaj = De boeken, welke ik lees, zijn mooi. Tiu = die, dat, diegene, bijv.: Tiu (viro) sidas sur la sego = Die (man) zit op de stoeL Tiu libro kusas sur la sego = Dat boek ligt op de stoel. Li legas tiujn librojn = Hij leest die boeken. Tiu ci of ci tiu = deze of dit (in de nabijheid) bijv.: Tiu ci (virino) es tas en la domo = Deze (vrouw) is in het huis. Tiu ci krajono kusas sur la tablo = Dit potlood ligt op de tafel. Mi acetas tiujn ci pomojn = Ik koop deze appelen. Ciu = ieder, iedereen, elk een. Ciu (infano) ludas = Elk (kind) speelt. Ciun libron li havas = Elk boek heeft hij. Mi vidis ciujn = Ik zag allen. Neniu = niemand, geen, geen enkele, bijv.: Neniu estas en la domo = Niemand is in het huis. Li vidis neniun infanon = Hij zag geen enkel kind. Vi legas neniun libron = Gij leest geen enkel boek. Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt, dat het betrekkelijk voornaamwoord in Esperanto gelijk is aan het vragend voornaamwoord kiu. In het Nederlandsch is dat niet het geval. In deze taal is het betr. v.nw. gelijk aan het aanwijzend v.nw.: Dat boek is mooi. Het boek, dat daar ligt, is mooi. Die man is oud. De man, die daar zit, is oud. In Esperanto vertaalt men: Tj.u libro estas bela. La libro, kiu kusas tie, estas bela. Tiu viro estas maljuna. La viro, kiu sidas tie, estas maljuna. Men kan altijd gemakkelijk bepalen of die en dat betrekkelijk of aanwijzend zijn. In dit laatste geval kan men er n.1. deze en dit voor in de plaats denken: Dat boek en dit boek. Die man en deze man. Maar niet: Het boek, dit daar ligt, is mooi. In het meervoud krijgt ook het betrekkelijk voornaamwoord de j en in den vierden naamval de n: La libroj, kiuj kusas tie, estas belaj. La libro, kiun mi legas, estas bela. Korelativoj op ie zijn plaats bepalende bijwoorden. Ie = ergens, op de een of andere plaats, bijv.: Li devas esti ie = Hij moet ergens zijn. Ili marsas ien = Zij loopen ergens heen. Kie = waar, op welke plaats (vragend), bijv.: Kie vi logas? = Waar woont gij? Kien vi iras? = Waarheen gaat gij? Kie = waar (betrekkelijk), bijv.: Tie, kien ni iros, staras bela domo = Daar, waar wij heen gaan, staat een mooi huis. Tie = daar, op die plaats, ginds, bijv.: Tie staras sranko = Daar staat een kast. Cu vi iras tien? = Gaat gij daarheen? Tie ci of ci tie = hier, bijv.: Ci tie kusas la libro = Hier ligt het boek. Venu tien ci = Kom hier. Cie = overal, op alle plaatsen, bijv.: Cie mi aüdis birdojn = Overal hoorde ik vogels. Ni iras cien = Wij gaan overal heen. Nenie = nergens, op geen enkele plaats, bijv.: Nenie mi vidas segon = Nergens zie ik een stoel. Ni iras nenien = Wij gaan nergens heen. Achtervoegsel ind en voorvoegsel dis. Ind(a) beteekent waardig van wat het grondwoord uitdrukt, bijv.: kredi gelooven kredinda geloofwaardig bedaüri betreuren bedaürinda betreurenswaardig laüdi prijzen laüdinda prijzenswaardig Dis- beduidt verdeeling of verspreiding, bijv.: semi zaaien dissemi .rondzaaien (naar alle kanten zaaien). kuri loopen diskuri uiteenloopen. sendi zenden dissendi rondzenden. Leer van buiten: labori werken papero papier klaso klasse folio blad kajero schrijfboek, krajono potlood schrift ! libro boek pago bladzijde renkonti ontmoeten leciono les koni kennen progreso vooruitgang lemi leeren apatio onverschillig- instrui onderwijzen heid elparoli uitspreken fervoro ijver indulgi toegeven, ont- piedpilko voetbal zien, voor- muso muis zichtig zijn formiko mier met energio energie forgesi vergeten ordo orde pensi denken babili babbelen opinii van meening lingvo taal zijn, denken litero letter sanceli wankelen, letero brief schudden bileto biljet, plaats- obei gehoorzamen kaartje klopodi trachten adreso adres peni pogen justa oprecht, petoli stoeten rechtvaardig, -presi drukken juist (v. boeken) partio partij bindi binden facila gemakkelijk observi waarnemen korekta nauwkeurig veturi rijden atenta aandachtig taügi deugen inteligenta vernuftig boji blaffen severa streng okaze de ter gelegenheid nagi zwemmen van forveturi vertrekken (van treinen) Vertaling: Vidinda, akceptebla, dezirinda, respektinda, respektebla, acetebla, acetema, preferinda, observebla, malfacila, malatenta, malobei, malfervoro, atenteco, skribajo, adresaro, bindisto, presilo, memorinda, disiri, disdoni, diskuri, dissendi, dissemi. Esperanto twintig lessen. 5 Vertaal in Esperanto: Vergeetachtig, vergetenswaardig, onvergetelijk, denker, leugen* achtig, wetenswaardig, adresseeren, werkman, penhouder, de onderwezen wordende, papiermand, inktkoker, gemakkelijkheid, iets gemakkelijks, uitstrooien. Vertaling: Cu iu el vi scias la vojon? Iu persono devas sdi tion. Prenu iun libron kaj legu. Li vidis iun en la gardeno de nia najbaro. Kiu logas en Roterdamo? Kiu birdo ne povas kanti? Kiu estas tiu granda monumento? Glaso de vino estas glaso, en kiu antaüe trovigis vino, aü kiun oni uzas por vino; glaso da vino estas glaso plena de vino. La domo, en kiu ni trovigas, estis konstruata en 1750. Ie en la arbaro logis maljunulo. Kie via frato logas? Antaüe li logis tie, sed nun li logas tie ci. Kien vi metis la slosilon? Si diris al mi kiu kaj kie li estas. Kiu estas la monto, kiun mi vidas tie? Tie, kie vi logas, ankaü mi volus logi. Kiu estas la nomo de tiu, kiu vin sendis tien? Ciu homo povas erari. Ciu mezuras la aliajn per sia mezurilo. Ciu por si, Dio por ciuj. Cie kaj ciam esperantistoj estas amikoj. Dum la leciono ne estas permesate al vi rigardi cien. Neniu estis vidinta la infanon. Neniuj homoj estis ankoraü sur la strato. Nenie mi vidis mian plumingon. Cu vi rememoras, ke mi diris al vi: „iru nenien”? Vertaal in Esperanto: Heeft iemand mijn potlood gezien? Niemand zag het sinds gisteren. Vandaag ga ik nergens heen. Mijn hoed ligt ergens. Wie kent niet dit schoone boek? Hij, die tevreden is, is gelukkig. Die jongens, die deze appels stalen, gingen daarheen. Een blad papier uit dit schrijfboek. Vandaag ontmoet ik u overal. Kan iemand mij zeggen, hoe laat de laatste trein naar Z. vertrekt? Iedereen kan u dat zeggen. Daar ik niets van uw bezoek wist, zult gij u tevreden moeten stellen met ons eenvoudig middagmaal. Wat schoon is moet eenvoudig zijn. Omdat het avond werd en mijn zuster nog niet thuis was, werden wij ongerust. De salon in het huis van mijn rijken buurman was prachtig versierd ter gelegenheid van het huwelijk van zijn dochter. De een zei dit, de ander zei dat. Waar woont hij? Waarheen brengt gij dat boek? Wij gaan daarheen. Wij gaan overal heen. Wij gaan nergens heen. VIJFTIENDE LES. Korelativoj op ial en iam. Korelativoj op ial duiden reden of oorzaak aan. lal = ergens om, om de een of andere reden, bijv.: Ial li ne povis veni = Hij kon om de een of andere reden niet komen. Kial = waarom, om welke reden, bijv.: Kial li estis en la urbo? = Waarom was hij in de stad? Tial = daarom, om die reden, bijv.: Tial mi venis = Daarom kwam ik. Cial = overal om, om elke reden, bijv.: La knabo ridis cial — De jongen lachte overal om. Nenial = nergens om, om geen enkele reden, bijv.: Mi iras hejmen nenial = Ik ga nergens om naar huis. Korelativoj op iam hebben betrekking op den tijd. lam = eens, ooit, op zekeren tijd, op een of anderen tijd, bijv.: Iam vivis rego = er leefde eens een koning. Kiam = wanneer, op welken tijd, bijv.: Kiam vi venos? = Wanneer komt gij? Kiam = toen, in de beteekenis van als, wanneer, zoodra, bijv.: Kiam li venis, li estis bonvena = Toen hij kwam, was hij welkom. Ni estis elirontaj, kiam li alvenis — Wij zouden uitgaan, toen hij kwam. Tiam = dan, toen, op dien tijd, destijds, bijv.: Tiam estis tempo por foriri = Dan (of: toen) was het tijd om te vertrekken. Ciam = altijd, ten allen tijde, steeds, bijv.: Li laboras ciam = Hij werkt altijd. Nexdam = nooit, nimmer, op geen enkel oogenblik, bijv.: Li venas neniam = Hij komt nooit. Voorvoegsels ek- en re-. Ek- duidt een werking aan, die aanvangt of van korten duur is, bijv.: dormi slapen ekdormi inslapen. krii roepen ekkrio uitroep. kanti Zingen ekkanti aanheffen, beginnen te zingen Re- duidt een herhaling der handeling aan, bijv.: vidi zien revidi weerzien, veni komen reveni terugkomen, trovi vinden retrovi opnieuw vinden, weervinden Leer van buiten: koverto omslag, couvert admono vermaning historio geschiedenis dubi twijfelen fabelo vertelling konsili aanraden fablo fabel demandi vragen verso versregel respondi antwoorden poeto dichter silenti stilzwijgen poezio dichtkunst mensogi liegen teatro schouwburg prepari bereiden dramo drama montri toonen, verko werk (letter- aanwijzen, kundig) laten zien muziko muziek rakonti vertellen kolego ambtgenoot, kalkuli rekenen collega rekompenci beloonen majstro meester (in admiri bewonderen zijn kunst) puni straffen profesoro leer aar, ordoni gebieden professor parkere van buiten spirito geest vane tevergeefs animo ziel hazarde toevallig prudento rede, verstand prosperi bloeien, geluk- kapabla bekwaam ken, slagen diligenta vlijtig aroganta aanmatigend saga wijs perfidi verraden severa streng vitrokahelo glasruit antikva oud, antiek kapti vangen Vertaling: Reveni, revidi, rediri, retrovi, ekkanti, ekgliti, ekbruligi, ekkoni, rekoni, ekdormi, resendi, verkajo, verkisto, muzikanto, mensogulo, maldiligenta, sagulo, represi, ekpensi, rekomenci. Vertaal in Esperanto: Bewonderenswaardig, strafbaar, berekenbaar, pennedoosje, vertaler, begrijpelijk, gedicht, vertelling, begrijpelijk maken, wijzer, bezienswaardigheid, omstreken, bezoeker. Vertaling: Vivis iam rego, kiu havis du filojn. Kien vi iros morgaü? Kial vi plendas, vi devas esti gaja, car vi estas sana kaj rica, kaj tarnen vi ciam estas malgaja. Mi neniam vidis ankoraü tiajn belajn cirkaüajojn. Morgaü mi iros al amiko, kiu logas en domo ie sur la kampo, apud mia naskigurbo. Kial vi do foriras? La infaneto ploradis ial, sed la patrino ne sciis kial kaj ne povis trovi la kialon. Kiam mia amikino aüdis, ke si povas foriri, si rapidis hejmen. De tiam ili estas amikoj. Kiam vi vizitos vian fraton, tiam salutu lin de mi. En tiu tempo mi vizitis Parizon ciujare. Dek cigaroj kostas tridek cendojn, tial unu cigaro kostas tri cendojn. Tiu malsanulo cial estas malkontenta. Mi ciam levigas tre frue. Vi ciam estas malkontenta; vi ciam deziras ion muite pli belan. Mi ciam iras al la teatro. La infanoj ridas cial. En tiu cambro mi vidis nenian pentrajon. Malesperu neniam. Mi neniam vidis ion de via laboro. Mi nenial forlasos vin. La knabo batis sian fratinon nenial. La forkurinta infano nenie estis videbla. Vertaal in Esperanto: Eens zag ik een groote stad, waarin altijd groene boomen stonden. Waarom deedt gij dat? Komt gij ergens om (om een of andere reden)? Neen, ik kom nergens om. Wanneer men iets doen moet, wil men gaarne het waarom weten. Daarom kwam ik gisteren niet. Gij moet niet overal om lachen. Gij deedt beter nergens aan te denken. Wanneer ik u de geschiedenis zal verteld hebben, dan zult gij begrijpen, waarom hij dat deed. Zaagt gij ooit zulke schoone omstreken? Neen, ik ben nog nooit in Amsterdam geweest. Zijt gij ooit gestraft geworden? Muziek is altijd aangenaam als ze goed is. Toen ik was ingeslapen, begon ik te droomen. Zij heffen een lied aan. Na langen tijd sliep ik in en droomde een schoone droom. Herinnert gij u nog den dag, dat gij den eersten keer naar school gingt? Die dag is niet licht te vergeten (onvergetelijk). De onderwijzer staat voor de klasse en gebiedt den kinderen, dat zij zullen zwijgen (silentu). Indien de leerlingen zeer vlijtig zijn geweest, zal de onderwijzer hun een mooie geschiedenis vertellen. Hebt gij uw portefeuille verloren? Ik heb er een gevonden. U spreekt dat woord niet goed uit. Toon mij uw hand en ik zal u zeggen wie gij zijt. Verstaat gij mij? Neen, mijnheer, ik heb u niet verstaan. Ik moet hem bewonderen. Antwoord, wanneer men u iets vraagt. De leerlingen waren zeer vlijtig. Lees- en Vertaaloefening: MALFELICA KOMERCISTO. Juna homo, kiu en sia urbo havis nenian okupon, venis Londonon por serci helpon ce unu sia parenco. Tiu ci lasta donis al li kelkan nombron da capoj kaj konsilis al li stari sur la strato kaj vendi ilin. óoja, ke li nun povos iom perlabori, la junulo prenis la capojn kaj iris kun ili sur homplenan straton kaj sidigis en oportuna anguleto. Vespere li revenas al la parenco, kaj tiu ci demandas: Nu, cu vi muite vendis? Ha, malgaje respondas la junulo, ec unu capon mi ne vendis! Cu vi al neniu proponis? Kion do vi faris la tutan tagon? Mi tenis la capojn bone kasitajn en mia korbo, por ke la polvo ilin ne malbonigu, sed proponi al iu mi ne trovis okazon en la daüro de la tuta tago, car el la granda amaso da homoj, kiuj pasis antaü mi, ciuj havis jam capojn sur la kapoj. (El Fundamenta Krestomatio.) HERHALING VAN LES 1 TOT 15. Vertaal in het Esperanto: Ik raadde den leerling aan dat versje van buiten te leeren. Wie zijn de erfgenamen van dien overledene? De kleine kinderen hadden het vuile water gedronken. De rijpe frambozen werden door de bezoekster gegeten. Wie heeft U dat voorspeld? Het meisje maakte haar jurk vuil. Het meisje, dat haar jurk vuil gemaakt had, werd door haar moeder gestraft. De professor vergiste zich. Gij spreekt dat woord verkeerd uit. Het is vandaag erg warm. Gisteren was het kouder dan vandaag. De reizigers haastten zich naar den trein. Herinner je je dat niet meer? Met een kam kamt men zijn haar. Dat is wetenswaardig. Esperanto is waard om geleerd te worden. Hij wil altijd alles of niets hebben. De dame droeg een fluweelen japon met een gouden broche. Dat is niet mogelijk. Onder den brief schreef de afzender: „Uw dienstwillige dienaar”. Dat woord is bijna onuitspreekbaar. De leerlingen moeten het Fransche boek nog eens lezen. Waarom lacht gij? Ik lach nergens om. Er was eens een oude man, die zes groote honden had. Hij verveelde zich nooit. Vertaal in het Nederlandsch: Cu via patro enuas hejme? Kiu estis batata de la instruisto? Kio estis falinta en la akvon? Falante la stono tusis mian kapon. La batita knabo ploris laüte. La heredantino heredas grandan heredajon. La virino estis falonta, car si estis svenonta. La fromago estis mangata de la musoj. La porkoj marsas en la fruktarbejo. Neniu povas antaüdiri al vi vian estontecon. Tiaj vestoj maljunigas vin. La acetanto pagis la acetitan libron. La nova capelo falis sur la plankon kaj nun gi kusas sur la planko. Mi kompatis la infanon kun la rompita kruro. Malgraü la ventego ni ekpromenis. La maljuna profesoro estas tre respektinda sinjoro. T'ia varmega akvo ne estas trinkebla. La belega brusela punto de sia robo estas multekosta stofo. La drinkemulo perdis sian monujon kun ciu sia mono. La mensogema infano estis admonata de sia instruistino. La legindaj verkoj de tiu ci verkisto estas legataj de multaj legantoj. La birdo estis kaptata de la malbona knabo. Iru al la formikoj, vi maldiligentulo, rigardu ilian laboron kaj sagigu! ZESTIENDE LES. Korelativoj op iel en iom. Korelativoj op iel duiden de manier of wijze aan. Iel = op de een of andere wijze, bijv.: Iel li devis trovi laboron = Op de een of andere manier moest hij werk vinden. Kiel = hoe, op welke manier (vragend), bijv.: Kiel vi fartas? = Hoe vaart u? Kiel = als, zooals (betrekkelijk), bijv.: Diru gin, kiel vi volas = Zeg het, zooals gij wilt. Tiel = zoo, op die manier, derwijze, bijv.: Tiel vi devas uzi la plumon — Zoo moet gij de pen gebruiken, del = op elke manier of wijze, bijv.: Li povas skribi ciel = Hij kan op elke manier schrijven. Neniel = geenszins, op geen enkele manier, in het geheel niet, bijv.: Mi povis skribi al li neniel = Ik kon hem op geen enkele manier (in het geheel niet) schrijven. Korelativoj op iom hebben betrekking op de hoeveelheid en. worden gevolgd door da indien zij een zelfst. n.w. voorafgaan. lom = wat, een beetje, een weinig, bijv.: Pruntu al mi iom da mono = Leen mij een weinig geld. Kiom = hoeveel, welke hoeveelheid (vragend), bijv.: Kiom da mono vi havas? — Hoeveel geld hebt gij? Kiom = als (betrekkelijk), bijv.: Diru al mi tiom, kiom vi scias = Zeg mij zooveel, als gij weet. Tiom = zooveel, zulk een hoeveelheid, bijv.: Li havas tiom da mono = Hij heeft zooveel geld. dom = alles, de gansche hoeveelheid, bijv.: Li donis ciom = Hij gaf alles (van hetgeen hij had). Neniom = niets, niemendal, bijv.: Estis neniom de la meblaro en la domo = Er was niets van de meubelen in het huis. Het Nederlandsche woord hoe kunnen we nu op twee manieren vertalen, namelijk door Aria en door kiel. Men vertaalt Aria als men vraagt naar de soort en kiel als men vraagt naar de manier of wijze, waarop iets geschiedt: Hoe is dat boek? Kia estas tiu libro? Hoe zingt zij? Kiel si kan tas? Dit geldt eveneens voor zoo = tia, tiel. Is het boek zoo? Cu la libro estas tia? Zingt zij zoo? Cu si kantas tiel? Tiel wordt ook vaak vertaald door als, zooals: Zooals ik U al schreef. Kiel mi jam skribis al vi. Hij is even groot als ik. Li estas tiel granda kiel mi. Als = kiel, kia, kiom, se of kiam. AJs hij ziek was, zou hij thuisblijven. Se li estus malsana, li restus hejme. Als ik klaar ben, kom ik. Kiam mi estos preta, mi venos. Ik heb net zoon hond als hij. Mi havas tian hundon, kian li havas. Ik zing even mooi als hij. Mi kantas tiel bele kiel li Ik heb evenveel geld als hij. Mi havs tiom da mono kiom 11. Het achtervoegsel um. Het achtervoegsel um heeft geen vaste beteekenis, en het verdient daarom aanbeveling de onderstaande woorden, welke de meest voorkomende met um zijn, uit het hoofd te leeren. aerumi = luchten, akvumi = drenken, bevochtigen, amindumi = het hof maken, argentumi * = verzilveren, brulumo = ontvlamming, ontsteking, busumi = muilbanden, bu§umo = muilband, butonumi = toeknoopen. cerbumi = malen, tobben, piekeren, datumi * = dateeren, dagteekenen. gustumi = proeven, kalkanumo = hak (van een schoen), kolumo — boord, kraag, komunumo = gemeente, krucumi = kruisigen, kulerumi = opscheppen, laktumo = hom (afgeroomde melk), lotumi * — verloten. malvarmumi = kouvatten, malvarmumo = verkoudheid, manumo = manchet, martelumi * = behameren. *) Bij de met een sterretje aangegeven woorden mag um weggelaten worden: (pensii = pensiumi). mastrumi = huishouden. □azumo = lorgnet, knijpbril. ombrumi * = beschaduwen. orumi * = vergulden. palpebrumi = lonken, knipoogen. parazitumi * = schuimen, klaploopen. pensiumi * = pensioneeren. plenumi = vervullen. proksimume = ongeveer. sapumi = inzeepen. serpentumi = zich kronkelen. ventumi = waaien (met waaier), ventumilo = waaier. Leer van buiten: scienco wetenschap modesta zedig arto kunst jaluza afgunstig, gusto smaak, neiging jaloersch religio godsdienst egala gelijk pacienco geduld efektiva wezenlijk, pasio drift, hartstocht werkelijk kolero gramschap, agi handelen woede bapti doopen timo vrees beni zegenen humoro gemoedsge- pregi bidden steldheid, (tot God] luim, humeur permesi toestaan pastro priester saluti groeten almozo aalmoes voki roepen tombo graf prezenti aanbieden lego wet dand dansen rajto recht jugi oordeelen paco vrede savi redden komerco handel pafi schieten kilo kiel (van schip) inviti uitnoodigen potenca machtig konduki geleiden, fiera trotsch brengen *) Bij de met een sterretje aangegeven woorden mag um weggelaten worden: (pensii = pensiumi). gardi bewaken biplano tweedekker festi feestvieren hidrogeno waterstofgas kondamni veroordeelen aeronaütiko luchtscheepvaart milito oorlog aertrafiko luchtvaart vundi kwetsen piloto piloot surterigi landen direktejo cockpit remizo hangar kajuto cabine aviadilo vliegtuig pasagero passagier saltilo schakelaar monoplano eendekker fotelo fauteuil aerostato luchtballon helico propeller heliumo helium Vertaling: Dancejo, fiereco, militisto, militistaro, gardisto, pafilo, tombejo, malpermesi, singardema, ekpafi, devo, komercisto, Jaluzeco, almozulo, modesteco, saluto, kondukanto, kondamnito, milito. Vertaal in Esperanto: Rechter, verhinderen, gerechtsgebouw, gerechtshof, kunstenaar, feest, humorist, handelbaar, geestigheid, vreedzaam, kwetsbaar, kanon, salvo (aanhoudend schieten), schutter, schietbaan. Vertaling: Iel mi perdis mian postrancilon. Kial vi ne respondas? Respondu iel. Li estas iom fiera. La kafo estas iom tro malvarma. Cu vi volas doni al mi iom da akvo? Iel vi devas devigi tiun malobean knabon. Cu mi povas iel servi al vi? Kia estas la vetero? Kiel mia bofrato rakontis tion al mi, tiel gi estas. Mi ne scias kiel min savi. Kiom da pomoj vi volas havi? Je kioma horo vi deziras, ke la servisto veku vin? Donu tiom, kiom estas necese. Via onklo estas tiel malavara kiel afabla. Tiel perdi la tempon estas malagrable. Malfortuloj ciel devas vivi singardeme. Li volas vendi al mi ciom. Mi mendis tagmangon kaj formangis ciom. Li neniel atendis aüdi tian belan historion. Li skribis malbonege, oni neniel povas legi lian leteron. Mi komprenis nenion de tio, kion li diris. Kiu volas havi ciom, ofte akiras neniom. Hieraü ni vidis la vidindajojn de via urbo. Tiu akvo ne estas trinkebla, gi estas malpura. Mia frato estas tre kredema, li kredas cion, kion oni rakontas al li. Kiun libron vi preferas, tiun kun la verda kovrilo aü tiun ci kun la ruga kovrilo? Mi preferas la verdan al la ruga. Vertaal in Esperanto: Heb een weinig geduld. Op de een of andere manier moet gij ons helpen. Hij vertelde mij hoe trotsch zij was. Ik weet zelf niet hoe er over (over het) te denken. Hoeveel tijd hebt gij noodig om naar de stad te gaan? Op welke manier lezen blinde menschen? Zoo te handelen is zeer onvoorzichtig. Zooveel wijn kan ik niet drinken. Geef mij evenveel melk als koffie. Geef mij alles wat drinkbaar is. Esperantisten helpen elkaar op elke manier. Wij hebben dat heelemaal niet (in het geheel niet) noodig. Gij behoeft u geenszins te verontrusten. De zieke heeft gedurende twee dagen niets gegeten. Gelooft gij, dat hij geen geld bij zich heeft? Toen ik uw brief ontving, deelde ik alles aan mijn vriend mede, maar hij heeft mij nog niets geantwoord. Hebt gij uw lees- en rekenboek bij u? Neen, ik heb ze vergeten. Gij zijt zeer vergeetachtig. Hij is afgunstig op uw vooruitgang. De priester zegende de menigte. Gij handelt tegen den godsdienst door zoo te spreken. Hartstocht is een slechte eigenschap. Geduld is zulk een groote schat. Lees- en Vertaaloefening: ANEKDOTO DE SWIFT. Kiam Swift prenis novajn servantinojn, li ciam diradis al ili, ke ili en lia domo devas antaü cio observadi du aferojn: unue, fermi post si la pordon, kiam ili venas en cambron, kaj due — denove fermi la pordon, kiam ili eliras. Unu fojon servantino petis de li la permeson iri al la festo de edzigo de sia fratino. Tre volonte, diris Swift, mi ec donos al vi cevalon kaj servanton por akompani, kaj vi povas ambaü kune veturi. Tute ekster si de gojo, la servantino, elirante, lasis la pordon ne fermita. Kvaronon da horo post ilia forveturo Swift ordonis seli alian cevalon kaj sendis sur gi rapide alian servanton kun la ordono revenigi ilin. Tiu ci trovis ilin en la mezo de vojo, kaj cu ili volus aü ne — ili devis veturi retume. Tute depremita, la knabino eniris en la cambron de sia sinjoro kaj demandis, kion li ordonos. Nenion pli ol nur ke vi fermu post vi la pordon, li diris kaj lasis sin post tio ci denove forveturi. (El Fundamenta Krestomatio.) LA FLUGKAMPO. Pasintan semajnon mi vizitis kun mia patro la flugkampon de nia urbo. Tio estis tie interesa spektaklo. Multaj aeroplanoj surterigis aü supreniris. Precipe la flugmasinoj de la Rega Aertrafik-Kompanio estas belegaj. Ni rigardis ankaü la internon de remizo por aeroplanoj, en kiu ni estis kondukataj de la gvidisto, kiu klarigis al ni la funkciadon de la diversaj aparateroj. La piloto (aviadisto) bezonas ne nur siajn brakojn, sed ankaü siajn krurojn por direkti la aviadilon. En la direktejo oni vidas la instrumentan tabulon, sur kiu trovigas ciaj butonoj, saltiloj kaj montriloj. La direktisto devas atenti la altecan direktilon, la altecmontrilon, la rapidecmontrilon kaj precipe li devas ne forgesi la kontroladon, cu lia kvanto da benzino estas sufica por atingi la sekvantan surterigejon. Krom la aviadisto plej ofte kunflugas ankaü radiotelegrafisto kaj mehanikisto. En la kajuto trovigas aro da tre komfortaj foteloj por la pasageroj, kiuj tute ne estas genataj de la bruego de la motoroj. La flugmasino, kiu estas pli peza ol la aero, svebas sur siaj flugiloj kaj estas antaüenmovata de la helico. Oni distingas monoplanojn kaj biplanojn. Aerostatoj kaj aersipoj (zepelinoj) estas malpli pezaj ol la aero. Ui havas spacon, kiu estas plenigita per hidrogeno aü heliumo. En la lastaj jaroj oni penegas atingi per tia balono la stratosferon. Cion ci la gvidisto rakontis al ni kaj ni tre gojis, ke ni lernis iom pri la eksterordinare interesa aeronaütiko. ZEVENTIENDE LES. Korelativoj op ies. Korelativoj op ies geven een bezit te kennen, les = iemands, bijv.: Ies capelo falis en la akvon = Iemands hoed viel in het water. Kies = wiens (vragend), bijv.: Kies capelo estas tiu? = Wiens hoed is dat? Kies = wiens, wier (betrekkelijk), bijv.: La knabo, kies libro kusas tie ci, estas malsana = De knaap, wiens boek hier ligt, is ziek. Ties = diens, dier, bijv.: Ties laboro estas la plej bela = Diens werk is het mooist. Cies = ieders, elks, van ieder, bijv.: Li prenis cies proprajon = Hij nam ieders eigendom. Nenies, = niemands, van niemand, bijv.: Mi bezonas nenies helpon = Ik heb niemands hulp noodig. Het voorvoegsel fi en het achtervoegsel ac. geven beiden een minachtende beteekenis aan het stam" woord, waarvan fi op de innerlijke en ac op de uiterlijke eigenschap doelt, bijv.: ficevalo paard met streken cevalaco knol. fiviro man met slechte eigenschappen viraco vent, kerel fivirino vrouw met slechte eigenschappen virinaco wijf. Het achtervoegsel cj(o), dient om verkleinende, liefkoozende mannelijke persoonsnamen te vormen; men voegt den uitgang na den tweeden tot den vijfden letter van den naam, bijv.: Mihaelo Michiel Micjo Michieltje. Petro Pieter Pecjo Pietje. Het achtervoegsel nj(o) wordt gebruikt op dezelfde wijze als cj(o), doch dient voor vrouwelijke persoonsnamen, bijv.: Mario Marie Manjo Marietje Emilino Emilia Eminjo Emilietje. De uitdrukking Mosto is een beleefdheidstitel, die dient voor alle Nederlandsche titels als: Majesteit, Heiligheid, Excellentie, WelEdele, WelEdelgestrenge, Hoogedelgeboren, enz. Wanneer de waardigheid van den te noemen persoon het woord Mosto voorafgaat, dan neemt die waardigheid den vorm van het bijv. n.w. aan, bijv.: Zijne Majesteit de Koning Lia Rega Mosto. Zijne Excellentie Graaf Lia Grafa Mosto , Zijne Heiligheid de Paus Lia Papa Mosto. Leer van buiten: industrio nijverheid posto brievenpost signo teeken stacidomo station raso ras gento volksstam rego koning regno staat, rijk bieno goed, landgoed opinio meening perfekta volmaakt libera vrij pravi gelijk hebben certa zeker sama zelfde donaci schenken (een geschenk v . geven) ricevi ontvangen, krijgen gajni winnen akiri verkrijgen ofendi beleedigen plendi rich beklagen aparteni toebehooren posedi bezitten decidi besluiten, beslissen danki bedanken cagreno verdriet amuzi vermaken sin amuzi zich vermaken daüri duren cesi ophouden jeti werpen peli wegjagen, wegzenden sajai schijnen, blijken gratuli gelukwenschen envii benijden helpi helpen zorgi zorgen supren omhoog malsupren omlaag tuj dadelijk Jus juist, zooeven sendube ongetwijfeld adiaü vaarwel tro te, teveel jen . . . jen nu eens . . . dan weer ju pli . . . hoe meer . . . des pli des te meer pejzago landschap sudo zuiden sendilo zender laütparolilo luidspreker anteno antenne frekvenco frequentie kurento stroom propagigi zich voort¬ planten baterio batterij stopkontaktilo steker bobeno spoel konsistigi samenstellen, vormen studio studio sendstacio zendstation alterna kurento wisselstroom vibri trillen ondo golf kontinua kurento gelijkstroom kontaktingo stopcontact kondensatoro condensator Vertaling: Ekplendi, posedajo, postisto, ekjeti, mallibera, libereco, regino, regnano, malliberejo, domaco, parolaci, fikomercajo, hundaco, skribaci, fiinfano, disflugi, deflugi, forflugi, deiri, disiri, foriri. Vertaal in Esperanto: Gevangene, gevangenschap, gelukwensch, bedelaar, vreesachtig, bang maken, dankbaar, beklagenswaardig, betreurenswaardig, benijdenswaardig, uitstrooien (werpen naar alle kanten), terugroepen, overdenken, welvaren, kunstmatig, beginnen te lachen, beginnen te weenen, beginnen te klagen. Vertaling: les perdo ne ciam estas ies gajno. Cies ideo estas diversa. Kies plumon vi uzis? Nenies, (gi) estas mia. Ties opinio ne muite valoras. Cu estas ies tiu ci pinglo? Cu tiuj estas la gepatroj, kies infanoj ludas kun la viaj? La mono ne estas ties, kiu gin trovas. Cies traduko estis bona. Mi estas nenies malamiko. La fervoraj infanoj estos rekompencataj, sed la malfervoraj infanoj estos punataj. Cu vi scias kie estas la adresaro de Roterdamo? En mia libertempo de la antaüra jaro mi vizitis la plej sudan parton de nia lando, kaj admiris la belan pejzagon. Li ne povas kompreni min aü ne volas kompreni min. Kiam ni estis revidintaj nian fraton, ni estis tre felicaj, ke li estas en tia bonfarto. Car mi ne volis akcepti rekompencon pro mia konsilo, mi resendis al li la donacojn. Nenio estas perfekta. Mi tute ne estas certa, cu vi estas prava. Vi estas malprava. La verda stelo estas signo de Esperanto. Vertaal in Esperanto: Iemands hoed viel in het water. Is dit paard van iemand? Van wien is dit papier? De vrouw, wier zoon viel, is ongelukkig. De man, wiens kind in het water viel, sprong van de brug. De moeder zeide: Wie niet wil gehoorzamen, diens straf zal groot zijn. Wees niet allemans vriend. Over deze zaak wil ik gaarne ieders meening hooren. Niemands hoed lag meer op de tafel. Ik heb niemands hulp noodig. Waar hebt gij mijn penhouder gelegd? Ik legde hem juist bij het overige schrijfgereedschap. Kan iemand mij zeggen, wie gelijk heeft? Het boek, dat mijn vriend geschreven heeft, is waard om gelezen te worden. Hij kon niet komen wegens zijn werk. Wij hebben alle bezienswaardigheden van Amsterdam bezocht. De kinderen houden niet van stil zijn en zitten, maar loopen en stoeien gaarne den ganschen dag. Ik ben niet zoo lichtgeloovig uw leugenachtige woorden te gelooven, en ik raad u aan nooit meer over die zaak te spreken, want gij zoudt u vele vijanden maken. Ter gelegenheid van den verjaardag harer moeder leerde mijn nichtje een versje van buiten. Het geschenk van den koning was prachtig. Waarom draagt gij niet allen hetzelfde teeken? Lees- en Vertaaloefening. SEVERA BIBLIOTEKISTO. Ciu el la regimentoj, kiuj staras en Parizo, posedas propran bibliotekon, kies gardisto estas ordinare ia maljuna sub-oficiro, kiu estas muite pli kompetenta en aferoj militaj, ol en literaturo. Iu leütenanto de la maristaro sendis unu fojon en tiun bibliotekon sian servanton kun la komisio, ke li alportu al li el la biblioteko la naüan volumon de la vortaro de Larousse (kun la literoj I. J. K.). Post unu horo la soldato alportas al li la volumon unuan, raportante al li, ke la bibliotekisto ne povis doni la naüan volumon al persono, kiu ne legis la unuajn ok, kaj ke, traleginte tiujn ci, la leütenanto ricevos tion, kion li deziras. (El Fundamenta Krestomatio.) LA RADIO. Ni acetis radioaparaton kaj nun ni aüskultas ciuvespere la muzikon de la diversaj sendstacioj. Tarnen mi ankoraü ne tute bone komprenas, kiel estas eble, ke la muziko, kiun oni faras en la studio, venas sensange tra nia laütparolilo. Pro tio mi petis al amiko de mi, entuziasma radioamatoro, klarigon kaj tiu rakontis al mi: Sur certa loko de la tero trovigas sendilo (sendstacio) kun anteno, tio estas longa metala fadeno. En tiu anteno estas estigata alterna kurento de alta frekvenco. Tiu kurento produktas en la etero vibradojn, kiuj propagigas kiel ondoj. La distanco inter du tiaj ondoj nomigas ondlongo kaj oni parolas pri longaj kaj mallongaj ondoj. Esperanto twintig lessen. ^ Vi ja komprenas, ke la afero ne estas tiel .simplega, kiel mi nun rakontas al vi kaj ke necesas multaj aparateroj tiel en la ricevilo kiel en la sendilo. La plej gravan rolon ludas la elektro. Tiü povas konsisti el kontinua kurento aü el alterna kurento. La diferenco estas, ke la kurentdirekto de la kontinua kurento restas ciam la sama kaj de la alterna kurento gi sangigas ciumomente. Ni uzas nun tiun kurenton en nia ricevaparato, Cu pere de baterio. aü ni stopas la stopkontaktilojn en la kontaktingojn de la elektra lumigado. Tiam la kurento trairas la aparaton kaj la diversaj aparateroj, kiel lampoj, bobenoj kaj kondensatoroj povas funkcii. Estas interese foje klarigi, kiel tiuj diversaj eroj estas konsistigitaj kaj pro kio ili estas utiligataj. Tion mi rakontos al vi sekvantan fojon. (daürigota). ACHTTIENDE LES. Voegwoorden. De voegwoorden dienen, om zinnen of gelijke zinsdeelen met elkander te verbinden en duiden meestal eenigermate de betrekking aan, die er tusschen de zinnen bestaat. De voornaamste voegwoorden zijn: kaj = en. ke = dat. se = indien, als (voorwaardelijk). £u = of, indien (twijfelend, onrechtstreeksche vraag) car — want, aangezien, daar, omdat. tial ke = omdat, doordat. por ke = opdat (altijd met n-vorm). gis = totdat. dum = terwijl. almenaü = tenminste. sekve = dus, bijgevolg. do = dus. kontraüe — daarentegen, kvankam = alhoewel, ofschoon, kvazaü of kiel se = alsof. £u ... cu = hetzij (dat) .... hetzij (dat) kiam = toen. tuj kiam =: zoodra. post kiam = nadat. laü tio se = volgens dat, naar gelang. antaü ol = vooraleer, alvorens, vóórdat. anstataü = inplaats van. se ne ke = tenzij. esceptinte ke = behalve dat. malgraü ke = ondanks, niettegenstaande. tarnen = nochtans, evenwel, toch. sed = maar, echter. De voegwoorden worden gevolgd: a. door de aantoonende wijs (as, is, os), wanneer de werking als zeker wordt voorgesteld, bijv.: Kvankam li estas malsana = Ofschoon hij ziek is. b. door de voorwaardelijke wijs (us), wanneer de werking als verondersteld of voorwaardelijk opgegeven wordt, bijv.: Se vi estus malsana, mi irus al vi = Indien gij ziek waart, zou ik naar u toegaan. c. door de aanvoegende wijs (die den vorm heeft van de gebiedende wijs), wanneer de werking als doel voorgesteld wordt, bijv.: Ordonu, ke li venu = Gebied, dat hij kome. Estas necese, ke li iru = Het is noodig, dat hij ga. In het Nederlandsch wordt de aanvoegende wijs zelden meer gebruikt, doch is vervangen door de aantoonende wijs: Beveel hem, dat hij komt (of: moet komen). Ik wensch, dat gij dat doet. Hij is waard, dat men hem beloont. In Esperanto moet men in deze zinnen de aanvoegende wijs (uitgang u) gebruiken: Mi deziras, ke vi venu. Mi esperas, ke morgaü estu bela vetero. Li meritas, ke vi rekompencu lin. Anstataü en por worden altijd gevolgd door de onbepaalde wijs, bijv.: Anstataü babiladi, laboru = Inplaats van te babbelen, werk. Mi venas por vidi = Ik kom om te zien. Antaü ol kan gevolgd worden door de onbep. wijs, en door de aant. wijs, bijv.: Antaü ol foriri, li diris: = Alvorens weg te gaan zei hij: Antaü ol li foriris, li diris: = Alvorens hij weg ging, zei hij: Se wordt gevolgd door de voorwaardelijke wijs, wanneer men zich bevindt voor een twijfelachtige zaak, afhangende van een veronderstelling of voorwaarde, bijv.: Se vi volus, vi estus felica = Indien gij wildet, zoudt gij gelukkig zijn. Na se gebruikt men den uitgang us, als de zin in het Nederlandsch in den verleden tijd staat: Als hij ziek was, bleef hij wel in bed. Se li estus malsana, li restus en la lito. Na se gebruikt men den uitgang os» als de zin in het Nederlandsch in den tegenwoordigen tijd staat: Als ik tijd heb, kom ik vanavond naar je toe. Se mi havos tempon, mi venos al vi hodiaü-vespere. Por ke wordt altijd gevolgd door de aanvoegende wijs, bijv.: Por ke oni rekompencu vin, konvenas, ke vi gin meritu = Opdat men u beloone, betaamt het, dat gij het verdient. Opmerking: De voegwoorden, evenals de betrekkelijke voornaamwoorden, worden altijd door een komma voorafgegaan. Het is in het Esperanto regel, in den zin een komma te plaatsen, waar die ook in het Nederlandsch voorkomt. Wanneer het voorzetsel zonder gevolgd wordt door de onbepaalde wijs, dan wordt het vertaald door ne met het deelwoord, bijv.: Zonder te groeten ging hij heen = Ne salutante, li foriris. Uitdrukkingen met dan ook, zooals: wie dan ook, wat dan ook, waar dan ook, worden vertaald door ajn, bijv.: Kiu ajn faros gin = Wie het (dan) ook zal doen. Kion ajn vi faros = Wat gij (dan) ook zult doen. Kie ajn vi estos = Waar gij (dan) ook zult zijn. Voorvoegsels pra, cks en mis. Het voorvoegsel pra duidt aan, dat iets afkomstig is uit een tijd in het verre verleden: tempo tijd pratempo oertijd besto dier prabesto beest uit den oertijd patro vader prapatro voorvader Pra voor een woord, dat familieverwantschap aanduidt, noemt hiervan een graad verder dan het oorspronkelijke grondwoord: avo grootvader praavo overgrootvader onklo oom praonklo oudoom nepo kleinzoon pranepo achterkleinzoon Eks beteekent voormalig, gewezen, ex of oud, kapitano kapitein ekskapitano oudkapitein imperiestro keizer eksimperiestro ex-keizer ministro minister eksministro oudminister Het met mis- samengestelde woord (werkwoord) beteekent: slecht, verkeerd of bij vergissing doen datgene, wat het grondwoord aanduidt, bijv.: kompreni verstaan miskompreni misverstaan kunigi verbinden miskunigi verkeerd verbinden Leer van buiten: Dio God frosto vorst universo heelal nego sneeuw globo aardbol glacio ijs mondo wereld nubo wolk naturo natuur nebulo nevel, mist astro hemellichaam fulmo weerlicht suno zon vento wind radio straal maro zee lumo licht lago meer luno maan bordo oever, boord, stelo ster kust cielo hemel insulo eiland aero lucht monto berg horizonto gezichtseinder, valo dal, vallei horizon fonto bron temperaturo temperatuur rivero rivie konko schelp parfumi welriekend greno graan of koren maken, par- ponto brug f umeeren vojo weg, baan for weg dezerto woestijn elektrodo electrode leono leeuw vitra ampolo glazen bol tigro tijger lampingo lamphouder lupo wolf konekti verbinden vulpo vos krado rooster agio arend elektrono electron korvo raaf ampero ampère alaüdo leeuwerik potencialo potentiaal papago papegaai substanco stof rano kikvorsch kapacito capaciteit vermo worm farado farad serpento slang triodo triode insekto insect izoli isoleeren abelo bij (insect) kontaktilo contactpen araneo spin filamento gloeidraad muso vlieg plato plaat papilio vlinder intenseco stroomsterkte dangero gevaar tensio spanning droni verdrinken sargo lading penetri doordringen dielektriko diëlectricum fiziko natuurkunde Vertaling: Eksurbestro, praavo, praarbaro, eksoficiro, malluma, malseka, leonino, tigrino, azenino, lageto, rivereto, bestego, insulano, montano, leonido, azenido, stelaro, negero, glaciejo, glaciajo, glaciigi, insularo. Vertaal in Esperanto: Aanhoudende vorst, licht maken of verlichten, donker maken, donker worden, waterval, stralen (w.w.), lichtstraal, beginnen te vriezen, slangenbeet, boekwinkel, boekhandelaar, adresseeren, afzender, slijpen (scherp maken), slijpsteen, mogelijk maken. Vertaling: Si li scius, ke mi estas tie êi, li tuj venus al mi. Ordonu al li, ke li ne parolu. Se la lernanto scius bone sian lecionon, la instruisto lin ne punus. Estas necese, ke li venu. Kiam vl ekparolis, ni atendis aüdi ion novan, sed baldaü ni rimarkis, ke ni eraris. Li foriris, ne salutante. Permesu, ke me diru tiun malagrablan veron. Mi deziras, ke vi tuj respondu. Antaü ol ekparoli, oni devas pripensi. Ni revenos de la urbo je la sesa. Por ke mi aüdu viajn vortojn, estas necese, ke vi rediru ilin. Ne vidinte mian amikinon dum kvar jaroj, mi ne rekonis sin. Atentu, infanoj, ekkriis la patrino, tie estas granda hundo, kiu mordos vin. Mi neniam permesos, ke vi eliros ankoraü tiel malfrue. Estas via devo, ke vi restu hejme, kaj gardu la infanojn. Kiam la gardisto venis en la plej malproksiman parton de la gardeno, li aüdis ion, sed vidante nenion, li foriris. Kian ajn libron vi legas, legu atente. Vi devas foriri kien ajn. Li devas fari tion kiel ajn. Ne estas permesate diri gin al kiu ajn. Donu al mi ion, kion ajn. Vertaal in Esperanto: Opdat gij morgen niet te laat zult komen voor den eersten trein, zal ik u om 5 uur wekken. De arme vrouw, die uit honger een brood stal, werd door den rechter niet veroordeeld. De gevangene bracht den tijd van zijn gevangenschap door met lezen (lezende). Ik kon niet verhinderen, dat mijn broeder u beleedigde, maar gij zijt zelf de oorzaak daarvan. Ik deed den kunstenaar mijn hartelijke gelukwenschen en hij accepteerde ze vriendelijk. Wij geven niet aan bedelaars, die aan de deur komen. Indien men oud wordt, heeft men gaarne een vreedzaam tehuis. Ik ben u zeer dankbaar voor het geschenk, dat gij mij met mijn verjaardag hebt geschonken. Het is betreurenswaardig, dat gij zooveel uitgaat en zoo weinig aan uw werk denkt. Overdenk toch, dat gij nu den ouderdom hebt, op welken men het gemakkelijkst leert. Hij strooide de graankorrels naar alle kanten uit. Wilt gij de dienstbode nog eens roepen, het is noodig, dat ik haar iets beveel. Ik verzoek u dit te doen, hoe dan ook. Gij kunt het in de kamer zetten, waar dan ook. Een van u moet het gedaan hebben, wie dan ook. Gij moet uit den salon gaan, waarheen dan ook. Zoodra het kleine meisje haar vader zag aankomen, begon het te lachen. Lees- en vertaaloefening: MIRINDAJOJ. Okaze kunvenis kvar sinjoroj, grandaj majstroj kaj amantoj de mensogado. Longan tempon ili sidis silente, fine unu diras: — Cu vi aüdis, kian sukceson havis Aramburo? Mi mem vidis, ke en la teatro estis tiel malvaste, ke oni ne povis aplaüdi en horizontala direkto, sed aplaüdis en vertikala. — Tre povas esti, diris la dua; kaj mi unu fojon estis en teatro, kaj prezentu al vi, tie estis tiel plenege, ke oni ne povis ridi en horizontala direkto, sed ridis en vertikala ... — Cio ci estas malvera diris la tria; sed jen mi, kiam mi estis en Afriko, vidis negron tiel nigran, ke oni bezonis, por lin rigardi, ekbruligi kandelon. — Nu, tio ci ankaü estas malvera. diris la kvara; sed jen mi, kiam mi estis en Anglujo, mi vidis tiel maldikan fraülinon, ke si bezonis du fojojn eniri la cambron, por ke oni povu sin rimarki. (El Fundamenta Krestomatio.) LA RADIO (Daürigo). Kiel vi certe vidis, en la aparato trovigas kelkaj lampoj (tri gis ses), kiuj lumas malhele. En tia lampo trovigas tri gravaj partoj: la elektrodoj; pro tio tia lampo nomigas triodo. La tri eroj trovigas en vitra ampolo, kiu estas subtenata de izolita ampolingo, sub kiu trovigas la kvar kontaktiloj. Du el tiuj kontaktiloj estas konektitaj kun la ekstremajoj de la filamento, unu kun la krado kaj unu kun la plato. La elektronoj (t.e. la eroj da elektro) iras de la filamento al la plato tra la krado, kiu kapablas sangi la intensecon de la kurento. Intensecon de kurento oni mezuras per amperoj. Tensio aü diferenco de potencialoj inter du punktoj estas la diferenco de la elektra sargo, t.e. en la nombro da elektronoj. Tensio estas mezurata per voltoj. La sekva grava parto de la aparato estas la kondensatoro. Kondensatoro konsistas el du metalaj platoj, inter kiuj trovigas substanco, kiu ne tralasas kurenton, ekzemple aero, vitro aü parafinita papero. Tiu meza substanco estas nomata dielektriko. La kondensatoro estas kvazaü konservujo por elektro, kies unu plato estas sargita pozitive kaj la alia negative. La ebleco enhavi multajn aü malmultajn elektronojn, nomigas la kapacito de la kondensatoro kaj tiu estas esprimata per faradoj kaj mikrofaradoj. La nomo devenas de la angla fizikisto Faraday. (daürigota). NEGENTIENDE LES. Nog iets over het gebruik van voor- en achtervoegsels. Vóór- en achtervoegsels kunnen ook op zichzelf gebezigd worden, bijv.: ilo = werktuig; aro = verzameling; ano = lid; inda = waardig. Vóór- en achtervoegsels kunnen samen verbonden worden en dan nieuwe woorden vormen, bijv.: ilaro = gereedschap; ebligi = mogelijk maken; disigi = scheiden; fiigi = zich verachtelijk maken; inaro = vrouwenschaar, Bij gebruik van meerdere voorvoegsels tegelijk neme men in acht, dat het voorvoegsel, op welks beteekenis de nadruk moet gelegd worden, vooraan moet staan, bijv.: bogepatroj = schoonouders, in tegenstelling met natuurlijke ouders, terwijl gebopatroj beteekent: schoonvader en schoonmoeder samen. Bij gebruik van meerdere achtervoegsels tegelijk neme men in acht, dat het achtervoegsel, op welks beteekenis de nadruk valt, aan het eind van het samengestelde woord komt, bijv.: arbareto = klein bosch. arbetaro = een bosch van kleine boomen. Bijvoeglijk naamwoord. Het bijv. n.w. kan in Esperanto zoowel vóór als achter het zelfst. n.w. geplaatst worden. Men kan dus evengoed zeggen: La viro batas la knabon malfelican, als La viro batas la malfelican knabon. Het bijvoeglijk naamwoord volgt in getal en naamval het zelfstandig naamwoord, waarbij het behoort. D.w.z. het krijgt evenals het zelfst. n.w. in het meervoud een j en in den vierden naamval de n: La bela; rozoj estas en la vazo. Mi flaras la belajn rozojn. In het Nederlandsch mag men het bijvoeglijk naamwoord niet achter het zelfst. n.w. plaatsen, daar dan de zin van beteekenis verandert. Vergelijk eens: Ik vind den goeden wijn en: ik vind den wijn goed. Hij verft de tafel geel en: hij verft de geele tafel. Als in het Nederlandsch het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat, heet het praedicatief gebruikt, d.w.z. dan behoort het bij het gezegde. Het praedicatief gebruikte bijvoeglijk naamwoord staat in het Esperanto altijd in den eersten naamval: Mi trovas la vinon bona. Li kolorigas la tablon [lava. Mi faras la tabulon pura. Het praedicatief gebruikte bijvoeglijk naamwoord krijgt wel den meervoudsuitgang: Mi trovas tiujn librojn belaj. Ik vind die boeken mooi. Li kolorigas la segojn flavaj. Hij verft de stoelen geel. Dit zinsdeel heet de bepaling van gesteldheid. Deze bepaling kan ook een zelfstandig naamwoord zijn en dan geldt dezelfde regel: Ik noem hem een leugenaar. Mi nomas lin mensogulo. In de derde les hebben we geleerd, dat na een koppelwerkwoord altijd de eerste naamval werd gebruikt: li estas juna. Is er echter bij zoo’n koppelwerkwoord geen onderwerp of is het onderwerp een onbepaalde wijs, dan gebruikt men in plaats van een bijvoeglijk naamwoord een bijwoord: estas bone, ke vi venas. promeni estas agrable. Leer van buiten: herbo gras klara klaar, helder radiko wortel brila schitterend branco tak ebena glad, effen, plat burgono bot, knop profunda diep kverko eik fluida vloeibaar abio spar krei scheppen nesto nest (door God) arko boog tondri donderen fero ijzer flui vloeien seka droog blovi blazen amelo stijfsel I kom forto gerief, gemak nacio natie, volksstam medalo medaille gazeto ) krant kinino kinine jurnalo j pilolo pil regularo reglement frazo volzin kreto krijt carlatano kwakzalver akno puist, pukkel smiri smeer en digo dijk, dam, wal dorloti vertroetelen placo plein kroci aanhaken monumento gedenkteeken supozi veronderstellen sentaüga ondeugend raboti schaven valori waard zijn, gvidi leiden geldig zijn logi lokken barakti trappelen, trafi treffen spartelen abismo afgrond ponardo dolk bobeno spoel tabulo schoolbord fenomeno verschijnsel ardeztabulo lei cirkvito stroomkring vanta ijdel oscilcirkvito trillingskring taksi I schatten, detekti I gelijkrichten waardeeren transformi omvormen disciplo leerling, mikrofono microfoon volgeling fadenturno draadwinding fundo bodem indukto inductie sekreto geheim oscili oscilleeren, insulti beleedigen trillen apopleksio beroerte variebla variabel signifi beteekenen agordi afstemmen reciproke wederkeerig amplifi versterken k°ko haak, angel rezistanco weerstand Peni trachten telefono telefoon frostsentema kouwelijk Vertaling: Malklareco, profundeco, monteto, herbejo, aglonesto, vagonaro, maristo, maristaro, fervojo, blovilo, arego, malebligi, malsanetulo, malsanuleto, laüdindulino, paletigi, videbleco, pruvebleco, bedaürindege. . Vertaal in Esperanto: Vloeibaar maken, vloeibaar worden, duidelijk maken, verklaarbaar, vloeibaar te maken, schepper, beginnen te waaien, beginnen te donderen, weerschijn, schietboog, wegblazen, opvroolijken (vroolijk maken), de Esperantistenschaar, ziekenhuis, opnieuw vijand worden, opnieuw ziek worden. Vertaling: Promenante sur la strato, mi falis. La falinta viro ne povis sin levi. La pasinta tempo neniam revenos. La policanoj kondukis la malliberulojn tra la stratoj. Vidante, ke pluvegis, ni kunprenis niajn pluvombrelojn. Salutinte la gesinjorojn, ni foriris. Ridetante li salutis min. Dirinte tion, li foriris el la cambro. Kiam lernanto finis la studadon de Esperanto, venas al li la demando: Kian utilon havas por mi Esperanto? Pro la nebulo ni ne povis iri antaüen, sen timo fali en abismon. Elirinte la domon, ni vidis, ke la vetero estas tre malbela, blovegis kaj negis, kaj la stratoj estis tre malpuraj kaj glataj. Hieraü estis jam mallume je la kvara, la nego ekfalis kaj ekblovegis. Akvo estas klara fluidajo. Vidinte la leonon kaj la tigron, la infano ekploris. Fermu la fenestron, car estas tre malvarme kaj mi estas tre frostsentema. La sentaüga knabo prenis pecon da kreto kaj skribis sur la dorso de la maljunulo. La monumento staris sur la placo, kontraü la digo. En la lernejo vi povas trovi tabulon kaj ardeztabulojn. Li havas grandan aknon en la mezo de sia vizago. La carlatano diris, ke la smirajo, kiun li vendis, estas bona cial. Li batis la cevalon kripla. Li kolorigos la pordon verda. Vertaal in Esperanto: De aanhoudende vorst en de strenge koude dwingen ons thuis te blijven. Laten wij naar huis gaan, het wordt reeds donker. In den zomer, bij groote hitte en droogte, zien wij dikwijls, dat sommige riviertjes geheel droog zijn. Voor het raam van den boekhandelaar zagen wij verscheidene Esperantowerken en wij haastten ons den winkel binnen te gaan en er eenige te koopen. Gij adresseert dien brief niet goed. De persoon, aan wien gij schrijft, woont met meer in die straat, daar hij verhuisd is. Hij zal de groene deur verven. Doe uw werk goed. Hij vond den weg goed. Het is noodig, dat de bediende de messen slijpt, want ze zijn zeer bot. Gij hebt gelijk, hij zou het gisteren reeds gedaan hebben, maar de slijpsteen was defect. Het is jammer, dat het slechte weer en de vuile weg het ons onmogelijk maken, om naar u toe te komen, want wij zouden gaarne het feest bijgewoond hebben, In de diepte van de zee liggen prachtige schelpen. De verschrikkelijke afgrond was zoo diep, dat wij den bodem niet konden zien. Ik veronderstel, dat gij weet wat het waard is. Een beroerte had hem getroffen. De timmerman schaaft het hout, totdat het glad is als een spiegel. Lees- en vertaaloefening: LA KULERETO. En bona restoracio estas granda amaso da homoj, kiuj mangas kaj trinkas. Apud du tabletoj, proksime de la enirejo, sidas du sinjoroj, unu jam nejuna kun friponeta vizago; antaü li sur la tablo staras malplena glaseto kaj telero kun duono da pantranco kun sinko; la dua — juna homo, dande vestita, videble jus sidiginta apud la tableto; li detiris siajn samajn gantojn kaj disbutonumas la superveston. La nejuna sinjoro legas gazeton kaj de post gi li de tempo al tempo cirkaürigardas la publikon. — „Kelnero!” vokas la juna dando: „tason da kafo kaj pasteceton!” Post kelkaj minutoj la kelnero alportis. La juna homo komencas trinki la kafon, rigardas cirkaüen al ciuj flankoj kaj subite kasas la kulereton de sia kafo en la poson. Tion ci rimarkis la maljuna sinjoro. Li vokas la kelneren. Tiu ci aperas. (Daürigota.) LA RADIO (fino). Pri unu aparatero mi ankoraü volas rakonti ion al vi, nome pri la bobeno. Bobeno konsistas el nombro da fadenturnoj, kiuj kusas unu apud la alia. Tiuj fadenoj estas izolitaj. La tuto estas bazita sur la fenomeno de indukto. Indukto ni nomas la senfadenan transportadon de elektra energio. La fundamenta bazo de ciu radioaparato estas cirkvito, konsistanta el kondensatoro kaj bobeno, en kiuj la elektronoj konstante oscilas. Oni nomas tian cirkviton la oscilcirkvito. Antaüe mi jam diris al vi, ke la sendiloj funkcias je diversaj ondlongoj. Tio estas necesa por eviti, ke ili ciuj estas kune kaj samtempe aüdataj en la laütparolilo. Per la variebla kondensatoro kaj la bobenoj ni agotdas nun nian aparaton. La ricevitaj radiokurentoj estas detektataj, amplifataj kaj transformataj en elektromagnetajn kurentojn. En la radio estas uzataj muite da fakesprimoj, ekzemple: kristalricevilo, rezistanco, mikrofono kaj telefono, k. t. p. Mi tarnen ne povas rakonti al vi, kion ci cio signifas. Estas plej bone, se vi foje legos libron pri radio. Ekzistas bela Esperanta libro pri radio, titolita: „Fine mi komprenas la Radion!" <5i estas originale verkita en Esperanto, sed tradukita en la nederlandan lingvon de M. de Waard. Fino. TWINTIGSTE LES. Behalve de in de voorgaande lessen geleerde voor- en achtervoegsels worden in wetenschappelijke en technische werken nog enkele andere gebruikt, die men echter in de gewone omgangstaal niet moet toepassen. Het zijn: de voorvoegsels hiper-, retro-. Hiper- beteekent „in buitengewone mate”, „over-” of „hyper- . saturi verzadigen hipersaturi oververzadigen, moderna modern hipermoderna hypermodern. Retro- wordt weleens in de plaats van re- gebruikt in de beteekenis van „terug”, omdat re- zoowel een terugkeer als een herhaling van de handeling kan uitdrukken: pagi betalen retropagi terugbetalen, veni komen retroveni terugkomen. Is men echter bevreesd, dat de samenstelling met re- niet duidelijk genoeg is, dan gebruike men denove en returne. terugbetalen pagi returne. weer betalen pagi denove. de achtervoegsels iv, iz, oid en oz. iv vormt van een werkwoord een bijvoeglijk naamwoord, dat aanduidt, dat een zelfstandigheid in staat is de werking van het werkwoord te verrichten: konduki geleiden kondukiva isoleerend. izoli isoleeren izoliva geleidend. iz beteekent „voorzien van”: oro 9oud orizi vergulden, elektro electriciteit elektrizi electriseeren. Gewoonlijk gebruikt men urn. oid beteekent „-vormig”: sfero bol j sferoida bolvormig. oz beteekent „-houdend”, „-bevattend”: stono steen stonoza steenhoudend. ^ero ijzer feroza ijzerhoudend. In de laatste jaren wordt wel in de gewone omgangstaal gebruikt het nieuwe achtervoegsel enda, dat beteekent „wat gedaan moet worden”: lerni leeren lernenda wat geleerd moet worden, fari maken farenda wat gemaakt moet worden. Men verwarre het niet met inda, dat beteekent „wat waard is om gedaan te worden”. Leer van buiten: raso ras kalkano hiel mo riist pensio pensioen pelvo bekken, schaal, tombo graf k°m temo onderwerp metio ambacht, rimeno riem (leer) beroep apetito eetlust berk deserto dessert, na- fantomo spook geredlt onamo kaneel farmo hoeve kavo kuil. holte krepusko schemering kliento klant brido toom, teugel roso dauw fripono schurk gazo gaas bukedo ruiker, bouquet gaso 9as koto slijk, vuil vesperto vleermuis slimo modder falko valk kulo mug 660 eclM> pugno vuist simio aap limo grens vipo zweep kribri ziften, zeven aviadisto vliegenier filtri filtreeren vosto staart erpi eggen peco pek superi overtreffen bruto vee sveni bezwijmen celo doel halti stilhouden pasero musch ophouden fazeolo boon grimpi klimmen trabo balk vi§i vegen, wisschen streko streep fosi graven modesta bescheiden miksi mengen scivola nieuwsgierig enhavi bevatten nuntempe thans, tegen- arogi aanmatigen woordig tien kaj reen heen en weer freneza krankzinnig, trafiko verkeer gek trensipo trekschuit nuda naakt, bloot aeroplano vliegtuig griza grijs sargveturilo sleeperswagen nei ontkennen ponto brug carpenti timmeren fervojo spoorweg inciti prikkelen, velsipo zeilschip tergen piloto loods sufoki verstikken flosi drijven vagi zwerven argano hijschkraan turmenti kwellen, pijni- viadukto viaduct gen, martelen postveturilo postkoets buci slachten vagonaro trein fandi smelten, gieten kaleso rijtuig forgi smeden aütobuso autobus apogi leunen biciklo rijwiel tedi vervelen pramo veerpont civilizi beschaven reto net sonori klinken giganto reus fajli vijlen ilarprovizi outilleer en pumpi pompen doko dok plugi ploegen giceto loket linii linieeren tunelo tunnel nomi noemen Vertaling: Parfumisto, aera, brilo, brili, fluidajo, fulmotondro, duoninsulo, cielarko, sunsubiro, duonfrato, forgisto, bruligebla, misaüdi. Vertaal in Esperanto: Teruggaan, terugzenden, opnieuw zenden, terugbetalen, opnieuw betalen, zich belachelijk maken, een klein hongerig meisje, beschaving, krankzinnigheid, vervelend, schurkenstreek, muggebeet, bescheidenheid, ambachtsman. Vertaling: La patro dividis inter ili cion, kion li posedis. Si metis glacion en mian glason. Mi jus ricevis leteron de mia familio, kiu petas, ke mi tuj revenu hejmen. Sur la stuparon, kovritan per irtapiso, la servistino faligis la malpuran akvon. Kvazaü morta si falis teren. En somero la salmoj nagas en la riverojn; post kelkaj semajnoj ili renagas en la maron. Ili foriris dum la suno jetis sian lastan radiaron sur Ia kamparon. Laboradu, la laboro donas la plej certan renton. Si gajnis sufice por vivi per kudrado, lavado aü ia alia laborado. Simio estas tre scivolema kaj gi faras cion, kion gi vidas. Ne turmentu viajn instruistojn, sed klopodu, kontentigi ilin per via laborado. En Hindujo estas mangata muite da rizo. Por jugi juste, oni devas scii guste, kio okazis. La trompisto logis muite da klientoj, car li logis en belega domo. Tiu malsaga knabo metis pecon da peco en sian poson. La hundeto kuris tien kaj reen. Si rakontis la sekreton al unu el siaj fratinoj kaj tiam mi baldaü eksciis gin. Oni devas aerumi, car oni preskaü sufokigas tie ci pro la fumo. Vertaal in Esperanto: Door kouvatten heeft zij haar stem verloren. Hij is een vervelende vent. De man zeept zijn gezicht in en scheert zich daarna. Wilt gij mij uw manchetknoopen laten zien? Ik verzocht eenigerlei opheldering. Zeep zal een neger niet wit maken. Laat Johan komen om mijn koffer te dragen. Men richtte in het park een standbeeld van den koning op. Om de bloemen te plukken, bukte hij zich voorover. Een driedubbele draad zal niet spoedig breken (vaneenscheuren). De arbeid maakt de menschen moede en de menschen, Esperanto twintig leasen. 3 die werken, worden moede. Het meisje maakte haar wangen wit met krijt. Niet alle menschen hebben een edel karakter. Alle personen, die willen, kunnen zonder betaling binnengaan. Zwitserland zal altijd het mooiste land van Europa blijven. De vrouw zei, dat zij voorheen drie kinderen had, en nu geen enkel meer. Hij keek achterom en zag niemand. Als men tot hiertoe Esperanto geleerd heeft, moet men ook verder studeeren. Denk er om dat de examens voor Esperanto jaarlijks moeilijker worden. Lees- en vertaaloefening: LA KULERETO. (Daürigo kaj fino.) Tason da kafo kaj pasteceton! La postulitajo estas alportita. La sinjoro mangas. — Se vi volas, mi montros al vi jonglon, li diras al la kelnero, alvokinte lin. La kelnero ridetas. — Rigardu: cu tio ci estas kulereto? — Jes, sinjoro. — Kie do gi estas nun? demandis la sinjoro, rapide kasante la kulereton en la poson. — En via poSo. Ne, ne en la mia, sed en la poso de tiu ci juna sinjoro. La kelnero, senvole returnas sin al la dando. Tiu ci suprensaltas. Volu, sinjoro. elpreni la kulereton el via poso, turnas sin al li la nejuna homo. Vole-ne-vole la dando ensovas la manon en la poson kaj eltiras la kulereton. — Nu, vi estas vera jonglisto, li rimarkas konfuzite. — Jes. Prenu por la kafo; la brando estas pagita, diras la jonglisto, jetante moneron sur la tablon, kaj foriras, akompanata per salutoj de la mirigita kelnero kaj forportante la ka§itan kulereton. (El Fundamenta Krestomatio.) TRAFIKILOJ. La trafiko forte evoluis en la lastaj jaroj. Precipe la internaciaj interrilatoj tre muite pligrandigis. Antaüe oni vojagis per postveturiloj kaj trensipoj. Tiam la vojago de Roterdamo al Amsterdamo daüris kelkajn tagojn. Nun oni faras tion en unu horo per la elektra vagonaro aü en malpli ol horkvarono per aetoplano. En la urboj la kalesoj kaj sargveturiloj estas anstataüataj de aütomobiloj. Ankaü la promenanto malaperas kaj oni uzadas la tramon aü la aütobuson, se ne, ke oni iras bicikle. Super la grandaj riveroj oni konstruas pontojn, car transiro per pramo daüras tro longe al la rapidema aütomobilisto. La fervojoj formas largan reton sur la tuta terglobo. Trans la marojn oni ankoraü ciam vojagas per sipo. Sed ankaü tiuj estas grave modernigitaj. Anstataü velsipoj nun estas uzataj nur vapor- kaj motorsipoj. Inter tiuj ekzistas veraj gigantoj, kiuj povas transporti samtempe centojn da pasageroj. Kiam la sipo estas antaü la marbordo, la piloto sursipigas, kiu sendangere kondukas gin internen. La mondhaveno de Roterdamo estas tre moderne ilarprovizita. Oni trovas tie flosantajn dokojn, elektrajn arganojn kaj grenelevatorojri. Kiam ni deziras vojagi per la vagonaro, ni iras al la stacidomo, acetas bileton ce la giceto, preterpasas la kontroliston kaj envagonigas. La konduktoroj staras ankoraü sur la perono; ili fermas la vagonpordojn, la staciestro signalas kaj la lokomotivo ekmovigas. La vagonaroj veturas sur fervojdigoj kaj viaduktoj; kelkfoje ili iras tra tuneloj. En eksterlandaj urboj oni havas subterajn fervojojn. La plej moderna speco de vagonaroj estas la vagonaro, movata per Diesel-motoroj. Overzicht der Voorvoegsels. Voorvoegsel Geplaatst voor Beteekenis Voorbeeld bo zelfst.nw. huwelijksver- wantschap bofllo dis werkwoord verspreiding disdom ek werkwoord begin van de handeling ekdormi eks zelfst.nw. voormalig, gewezen eksrego fi werkwoord innerlijk fiparoli zelfst.nw. ongunstig fiviro ge zelfst.nw. vereeniging van 2 geslachten geavoj mal alle woordsoorten tegenstelling malbela mis werkwoord verkeerd, onjuist misuzi pra zelfst.nw. oeroud, veraf prakuzo re werkwoord opnieuw, terug resendi Overzicht der Achtervoegsels. Achtervoegsel Geplaatst achter Beteekenis Voorbeeld a£ werkwoord uiterlijk parolaci zelfst.nw. ongunstig viraêo ad werkwoord langdurige ridadi zelfst.nw. handeling brosado a} alle woordsoorten voorwerp pentrajo, belajo an zelfst.nw. aanhanger bewoner urbano, Kristano ar zelfst.nw. verzameling homaro £j zelfst.nw. liefkoozing (mannelijk) Pecjo ebl werkwoord mogelijk legebla ec alle woordsoorten eigenschap, toestand beleco, patreco eg alle woordsoorten enorme vergrooting bonega, pluvegi ej alle woordsoorten plaats voor lemejo, soldatejo em werkwoord neiging tot ridema end werkwoord verplichting pagenda er zelfst.nw. kleinste onderdeel akvero estr zelfst.nw. hoofd van urbestro Overzicht der Achtervoegsels (vervolg). Achtervoegsel Geplaatst achter Beteekenis Voorbeeld et alle woordsoorten verkleining dometo, rideti id zelfst.nw. nakomeling, jong grafido, bovido ig alle woordsoorten maken, veroorzaken purigi, pendigi ig alle woordsoorten worden, komen in een toestand purigi, finigi il werkwoord werktuig trancilo in zelfst.nw. vrouwelijk persoon patrino ind werkwoord waardig leginda ing zelfst.nw. voorwerp voor één ding plumingo ist alle woordsoorten beroep bakisto nj zelfst.nw. liefkoozing (vrouwelijk) panjo °bl telwoord voudig duobla on telwoord breuk duono °P telwoord verzameling duope uj zelfst.nw. voorwerp kafujo boom pirujo land Oanujo ul alle woordsoorten levend wezen dikulo u® alle woordsoorten onbepaalde beteekenis proksimume AFKORTINGEN. t. n. = tiel nomataj = zoogenaamde, z.g. k. — kaj = en. k. a. = kaj aliaj = en anderen, e.a. k. c. = kaj ceteraj = en overige, k. s. = kaj similaj = en dergelijke, e.d. k. sekv. = kaj sekvantaj = en volgende, k. t. p. = kaj tiel plu = enzoovoort, enz. ekz. = ekzemple = bijvoorbeeld, bijv. i. a. == inter aliaj = onder andere, o.a. t. e. = tio estas = dat wil zeggen, d.w.z. D-ro. = doktoro = Dokter; doctor, (Dr.). Ing. = ingeniero = ingenieur, (Ir.). Prof. = profesoro = professor. S-ro. = sinjoro = mijnheer. S-ino. = sinjorino = mevrouw. F-ino. = fraülino = mejuffrouw. K-do. = kamarado = kameraad. S-ano. = samideano = geestverwant. Esp-isto. = Esperantisto = Esperantist. Ges-oj. = gesinjoroj = Dames en Heeren. gld. = guldeno = gulden, (fl. —). sv. fr. = svisaj frankoj = Zwitsersche francs, fr. fr. = francaj frankoj = Fransche francs. R. M. = Reichsmark = Duitsche Mark. HERHALING VAN LES 1 TOT 20. Vertaal in het Esperanto: Ik zag eens een armen man. AI zijn kleeren waren versleten (verslijten = eluzi). Wat hij sprak kon niemand verstaan. Van overal kwamen kinderen aangeloopen om zoo’n vreemden man te zien. Ieder kind wilde hem het beste zien en gebruikte allerlei middelen, de anderen weg te drukken. Hij begon weer iets te spreken, maar daar hij te zacht sprak, kon men niets hooren. Iemand van de politie liep naar hem toe en vroeg hem, wie hij was, van waar hij kwam, hoe hij heette, wiens onderdaan hij was, waarom hij niet beter gekleed was, hoeveel kinderen hij had, wat zijn beroep was en wanneer hij hierheen gekomen was. De man keek den politieagent flink in de oogen en zei toen in het Esperanto: Ik spreek slechts de Spaansche taal en een weinig Esperanto. Gelukkig, zei de politieman, dat laatste spreek ik ook. Toen begon hij Esperanto te spreken en vroeg alles nog eens. Wat een geluk is dat voor mij, zeide de arme man; ergens ver van mijn vaderland met iemand te kunnen spreken. Daar, zeide hij, steeds wijzende naar het Zuiden, ligt mijn vaderland, mijn Spanje. Overal ben ik al geweest, doch nergens en nog nooit in zulke droevige omstandigheden als hier. Ik heb veel geld bij mij; ik zal u alles geven, zoodat ik niets overhoud. Zoo arm als gij misschien denkt, ben ik niet, doch ik heb een voorgevoel (antaüsento) dat men mij om de een of andere reden het geld zal ontrooven (forrabi). Op de een of andere manier zal men misschien trachten dit te doen. Ik ben echter niemands vijand, ik heb totaal geen vijand, daarom kan het gebeuren, dat men mij heelemaal geen kwaad doet. Maar ik zal uwe vragen beantwoorden. Ik ben een Spaansch hoveling. Gij kent koning Alfonso? Nu, diens onderdaan ben ik. Om geen enkele reden zal ik voor u de waarheid verzwijgen. Ik had een of andere boodschap voor den koning van Denemarken. Wegens de spoorwegstaking kon ik Madrid op geen enkele manier verlaten en op last van den koning moest ik op elke manier trachten, Madrid te verlaten. Ik deed mijn best, want de koning wordt overal direct boos om, en ik moest een geldzending overbrengen. Ik verliet Madrid door middel van een luchtballon (aerostato), hopende te kunnen landen (surterigi) daar, waar geen staking heerschte. Ik nam geen voedsel mee en droeg mijn beste kleeren. De ballon daalde niet, voordat ik deze stad bereikte. Ginds nabij dat kleine huis ben ik geland. De menschen beroofden mij van al mijn kleeren en gaven mij deze vodden terug en ook het geld. Daarom heb ik zooveel geld bij mij. Ik verzeker u, ik ben een ieders vriend en wil niets kwaads doen. Mag ik om iemands hulp verzoeken? Natuurlijk, zeide de politieman en leidde den man, die beefde van koude, honger en dorst, naar het politiebureau, waar men voor alles zorgde. Vertaal in het Nederlandsch: Kiam la polico alvenis, la homoj disiris. Li eksaltis, ekkantis kanton kaj poste foriris. Mi tuj revenos. La infaneto estas kisanta sian patrinon. Li mortigis du malamikojn per sia ponardo. Li plenigis la cambron per fumo. La domo estis plenigita per fumo. La maraero sanigas min. La maraero resanigis min. Mi resanigis tute pro la fresa sero. Ventegis la tutan nokton. Fajrero povas esti tre dangera. Bona amikeco estas tre agrabla. Nek mia patro, nek mia patrino sciis tion. La mangujo estas malplena. Tiu ci libro ne estas leginda. Liaj vortoj ne estas kompreneblaj. Ne estu tiel forgesema. Li metis la glavon en la glavingon. Cu vi iam aüdis ion tian? Ne, mi ankoraü neniam aüdis tion. La patro parolis pri sia infano. La infano, perdinta sian plumon, ne retrovis gin. Iliaj gepatroj estas mortintaj. Cu via hundo estas pli bela ol mia? Por ke vi ne veku la infanojn, estas necese, ke vi iru tre mallaüte. Cento da infanoj ludas sur la strato. Trioble tri estas naü: tri kvaronoj de tri kvinonoj estas naü dudekonoj. Triono foje triono faras naüonon. Kioma horo estas? Estas la naüa kaj dek kvin minutoj. La naüa kaj dek kvin minutoj estas kvarono post la naüa. Li estas la pli granda el la du fratoj. Li estas la plej diligenta el ciuj lernantoj de tiu instruisto. Tiu domo estas konstruita el brikoj. La pordisto malfermis antaü mi la pordon. Hieraü la trompanto estis punata de la jugisto. La Esperanto-kurso daüros kvin monatojn. Pasintan dinancon li vizitis min kun sia edzino kaj siaj kvin infanoj. La adresaro de Roterdamo estas dikega libro. ESPERANTO-EXAMEN 11 JULI 1931. Opgave Examen A. Ter vertaling: .!• Koopt nooit datgene, wat gij niet noodig hebt. 2. Beschouw de zaken steeds van haar goede zijde. 3. Vijfmaal zes is dertig; drie vierden van twaalf is negen. 4. In de vijftiende eeuw ontdekte Columbus de nieuwe wereld, die later de naam ontving van Amerika. 5. De olifant is de grootste viervoeter; maar de leeuw wordt de koning der dieren genoemd. 6. Ik had juist de deur dicht gedaan, toen een zware donderslag het heele huis deed schudden. 7. Geef mij een kop koffie uit die koffiekan; ’s morgens drink ik nooit thee. 8. De banken onzer school zijn te laag en te eng voor onze cursisten. 9. In elk dorp woont een smid, een schoenmaker, een kleermaker en een timmerman; gewoonlijk vindt men er ook een molen en soms ook een bierbrouwerij. 10. Het meisje ging den winkel in en zei: „Hoeveel kost die hoed met dat blauwe lint?" 11. De winkelier antwoordde: „Die hoed kost zestien gulden; maar ik heb nog andere zulke hoeden, die wat goedkooper zijn. 12. Van de vier jaargetijden is de winter het koudst, de zomer het warmst, de lente het mooist; de herfst geeft de meeste vruchten. 13. Den laatsten winter was het niet erg koud; in 1921 hadden we een veel kouderen winter. Toen de deugniet beloofde, dat hij beter zou oppassen, schonk de vader hem vergiffenis. 15. Kent gij de grootste diepte der zee? - Vóór eenigen tijd las ik in een krant, dat de zee bij Java een diepte heeft van 6000 meter. ESPERANTO-EXAMEN DEN HAAG, 4 MEI 1935. Opgave Examen A. Vertaal in het Esperanto: 1. De meeste leerlingen lezen te weinig. 2. Al lezende leert men woorden en begrijpt men de grammaticale regels. 3. Hoeveel boeken hebt ge al gelezen en hoeveel oefeningen hebt ge reeds vertaald? 4. Wat is het verschil tusschen: dat boek en zulk een boek? 5. Maandag ga ik naar een van mijn vrienden, bij wien een twintigtal Esperantisten samenkomt. 6. We zullen dan eenige moeilijke regels van de spraakkunst bespreken. 7. Jan wordt gestraft, omdat hij over een plank was geloopen. 8. Dit schijnt vreemd, maar die plank lag niet op den grond, maar tusschen twee hooge muren van een huis, dat men bouwde. 9. Als hij gevallen was, zou hij misschien zijn been gebroken hebben. 10. De officier beval den soldaat, dat deze zijn sabel zou schoonmaken. 11. De soldaat deed, wat de officier had bevolen en maakte de sabel van zijn meester schoon. 12. Niemand begrijpt dat kind. Het lacht overal om. Hij, die dat doet, is een dwaas. 13. Ziet ge die tafel? Ziet ge niet, dat haar pooten veel te lang zijn en dat haar kleur leelijk is? 14. De hoogste boomen dragen niet altijd de beste vruchten. 15. Werk langzaam en oplettend, dan zult ge niet veel fouten maken. ESPERANTO-EXAMEN ROTTERDAM, 15 JUNI 1935, Opgave Examen A, Vertaal in het Esperanto: 1. Dit jaar wil ook ik examen doen in de internationale taal. 2. Maar ik weet niet of ik slagen zal. 3. Ik heb echter gedurende twee jaar goed gestudeerd. 4. Toen ik gisteren avond naar bed ging, was ik erg moe. 5. Dezen morgen ben ik vroeg opgestaan, om niet te laat te komen. 6. Om zeven uur ongeveer ben ik al op reis gegaan. 7. Eerst ging ik per fiets naar de naburige stad. 8. Daar liet ik mijn fiets bij een vriend en ging naar het station. 9. In den trein ontmoette ik nog drie personen, die ook examen gingen doen. 10. Met z’n vieren verlieten wij het station en gingen te voet de stad in. 11. Niemand onzer kende den weg; toch vonden wij hem. 12. En nu zit ik hier bij mijn tafeltje; ik denk na en schrijf. 13. Ik hoop, dat het werk niet te moeilijk zal zijn. 14. Wat zal ik blij zijn, als alles klaar zal zijn. 15. Ik hoop, dat ook de andere candidaten hun diploma zullen krijgen. 16. Nooit had ik gedacht, dat ik ooit examen in Esperanto zou doen. ESPERANTO-EXAMEN ROTTERDAM, 15 JUNI 1935. Opgave Examen A. Ter vertaling: GRAVA AKCIDENTO. Pecjo, dekdujara knabo, logis en malgranda vilago en la suda parto de Nederlando, apud la belga landlimo. Tra tiu vilago kondukas granda vojo, sur kiu pasas multaj aütomobiloj, kiuj veturas de Eindhoven al Antverpeno aü revene. Pecjo estis malfelica knabo: antaü du jaroj mortis liaj du fratinetoj kaj antaü kelkaj monatoj li perdis sian karan patrinon. En la tempo, pri kiu ni nun parolas, la patro de Pecjo estis malsana kaj kusis en la lito. La patro kompreneble muite suferis pro la morto de la patrino. Nun lia tuta amo iris al liaj kvar infanoj, ciuj knaboj, precipe al Pecjo, kiu estis la plej aga. Li ja esperis, ke post kelkaj jaroj, Pecjo povos helpi lin en la multa laboro en la stalo kaj sur la kampo. Pecjo estis vigla kaj gaja knabo. Iun dimancan posttagmezon, proksimume je la dua, Pecjo staris antaü la lito de la malsanulo kun piedpilko (1) en la manoj kaj petis permeson por iri al la strato kun siaj fratetoj por piedpilkludi. La patro, kiu guis, rigardante sian vivoplenan kaj gajan filon, babiladis momenton kun li kaj poste volonte donis la petitan permeson. Óoje kaj gaje Pecjo saltetis eksteren, vokis siajn fratetojn kaj najbaran amiketon kaj tuj la ludo komencigis. Sed, ho ve, tio ne daüris longe. Apenaü pasis du, tri minutoj, kiam la patro, rigardante tra la fenestro, vidis preterpasi aütomobilon, kiu kaptis lian Pecjon, kuntrenis lin kaj je distanco de proksimume dudek metroj lin jetis en fosajon (2), flanke de la vojo. La patro, vidinte ci tion kaj ne plu pensante pri sia malsano, saltis el sia lito, jetis lanan litkovrilon sur siajn sultrojn, rapidegis al la strato kaj baldaü sidis flanke de sia morte vundita knabo, kiu kusis tie kiel amaseto de cifonoj. (‘) voetbal (*) sloot. — Pecjo, Pecjo, mia kara knabo! Vidu, ci tie estas via patro. Sed veine: Pecjo ne malfermis siajn okulojn, li nenion diris, ec ne unu vorton: li estis senkonscia! Imagu, se vi povas, la amaran doloron de la malfelica patro! Intertempe pluraj personoj estis alkurintaj; inter ili ankaü la aütomobilisto, kiu kaüzis ci tiun malfelicon. Li aspektis tute pala kaj larmoj ruligis sur liaj vangoj. Li mem sin prezentis por serci la pastron kaj la kuraciston per sia aütomobilo. La kuracisto post zorga esploro diris, ke ci tie ne plu ekzistas helpilo: la morto nepre baldaü sekvos. Kaj efektive, la saman tagon, je la naüa vespere, Pecjo mortis. La tuta vilago kompatis la malgojan patron kaj la enterigo estis ceestata de multaj personoj; ankaü la instruistoj kaj la kunlernantoj de Pecjo akompanis sian mortintan amiketon al lia lasta ripozejo. OVERZICHT KORELATTVOJ. KUNNEN VERANDEREN: —■ Plaats Soort Zaak Persoon Hoedanigheid S-; / S / Ia Io Ia Ic de (het) een iets, iemand, ergens, — . .. of andere, het een of eenig, op de een of n paa . ^ zekere, ander. de een of andere plaats, eenigerlei andere persoon of zaak. Kia Kio Kiu Kie Vragend. hoe- wat. wie' dlc' ™aar' Betrekkelijk. wat voor een» welke, dat, op welke plaats. Uitroepend. welke soort van. dewelke. Tia Tio Tia Tic zoodanig, dat. die, dat, daar, ginds, _ . dusdanig, diegene. op die plaats. Aanwijzend. dergelljk> zulk een, Tio Si Tiu ci Tic ci zulk een soort.