LIBELLEN-SERIE Nrs. 158-159 Prijs van één nummer 45 cent. Vier nrs. per nr.40 cent. Acht of meer nrs. per nrs. 35 ct. Voor dubb. nrs. dubb. prijzen. Inleiding. „De Matthaus-passion van Bach? Neen, die is me te zwaar. Daar kan ik werkelijk niet bij. Die muziek overweldigt mij en ik kan de vele mooie momenten, die er in moeten schuilen, niet ontdekken noch in mij opnemen, omdat ik, als leek, er vreemd tegenover sta. Het geheel is me te grootsch en te machtig. Er zit geen perspectief voor mij in. Ik ben er niet op ingesteld " Deze meening wordt, ondanks alle streven der verschillende oratorium- of Bach-vereenigingen, nog steeds onder ons gehoord. In vele gevallen is zij niet ongegrond, daar de bestaande tekstboekjes weinig of niets over de muziek zelf openbaren, zoodat het voor de(n) gemiddelde(n) concertbezoeker(ster) bezwaarlijk is zich eenigszins in deze materie in te werken. Om aan dit euvel tegemoet te komen, is dit boekje samengesteld. Laten wij mèt u deze Passion nader mogen bezien, de verschillende onderdeelen op den voet volgend en zoo mogelijk toelichten, om zoodoende de rijke schoonheid en symboliek, die Bach bij Gods genade in deze schepping heeft mogen leggen, er uit te puren en u eigen te doen worden. Wij zullen in dit kort bestek slechts vluchtig hier en daar op excellente momenten de aandacht kunnen vestigen en ons geleide zal niet zonder subjectivisme kunnen zijn. De aandachtige luisteraar naar deze Passion zal, zoo mogelijk met het klavier-uittreksel (Edition Peters b.v.) in de hand, zelf wellicht nóg treffender oogenblikken kunnen noteeren. Niets zal ons liever zijn. Onze opzet is niet Bach te „populariseeren", want dat heeft deze begenadigde Cantor niet noodig. Slechts is ons streven dit muzikale monument, waarin Bach op verheven wijze de diepe rijkdom van het Evangelie verklankt heeft, nader tot den luisteraar te brengen. Wij schreven dit boekje voor hen, die geen muziekgeschiedenis gestudeerd hebben en slechts een enkele maal een uitvoering bijwonen, zonder zich op de hoogte te kunnen stellen van het karakter en de beteekenis der uit te voeren composities. Moge de opzet van dit „vademecum" slagen, opdat de belangstelling onder ons verdiepe voor Bachs gewijde kunst, die toch één der allerhoogste openbaringen van een in waarheid christelijke kunst genoemd mag worden. Wie was Johann Sebastian Bach? Laten wij zijn leven in 't kort mogen memoreeren: Hij werd in 1685 te Eisenach geboren en was de zoon van den stadsmusicus Johann Ambrosius Bach, een lid van een zeer uitgebreide, maar vooral muzikale Thüringsche familie. De vader ontdekte al spoedig bij zijn zoon een uitzonderlijk muzikaal talent en hij wakkerde hem dan ook terdege aan in de muziekstudie. Toen de kleine Bach op 10-jarigen leeftijd wees werd, nam zijn broer Johann Christoph de taak van lesgeven over en die opvolging was niet nadeelig, daar Johann Christoph zelf een goede muzikale opleiding genoten had bij den bekenden musicus Pachelbel. Als jongen van 15 jaar werd Bach sopranist van het Michaëlisklooster te Lüneburg, vanwaar hij op vrije middagen naar Hamburg trok om Reinke, den toen befaamden orgelmeester, te hooren. Orgelspel had zijn voorliefde en zijn vreugde kende geen grenzen, toen hij zich de functie van organist te Amstadt zag toegewezen. De 19-jarige kwam daar o.a. in aanraking met den orgelcomponist Buxtehude. Het meesterschap van den jongen organist werd in juiste banen geleid. De organist van Amstadt toog vervolgens naar Mühlhausen, waar hij huwde met Maria Barbara Bach, de dochter van Michael Bach uit Gehren. Te Weimar werd hij hoforganist en kamermusicus bij Hertog Wilhelm Ernst, later concertmeester en, daar hij gepasseerd werd bij de benoeming van kapelmeester, ging hij als hofkapelmeester naar Cöthen, waar zijn taak was voor kamermuziek te zorgen, zoodat zijn kerkmuziek en orgelspel wat op den achtergrond geraakten. Zijn vrouw overleed daar, doch tegen het einde van het volgend jaar huwde hij opnieuw, met Anna Magdalena Wulken. Zijn eerste vrouw heeft hem zeven, zijn tweede vrouw dertien kinderen geschonken. In 1723 werd hij (na eenige malen gepasseerd te zijn) waardig geacht de functie van Cantor der Thomaskirche te Leipzig van Kuhnau over te nemen. Deze taak vervulde hij tot zijn dood toe en als zoodanig heeft hij zeer veel voor de protestantsche kerkmuziek gedaan. Deze Thomasschool was verdeeld in zeven klassen, waarin muziek moest geleverd worden voor de verschillende kerken van Leipzig. De taak van Bach was aldus: hij moest zeven zanglessen per week geven; in het 3e en 4e leerjaar Latijn doceeren; hij had het toezicht op het internaat en moest eenmaal per week de leerlingen ter kerke geleiden. Volgens de instructie diende hij daamevens(l) steeds nieuwe composities te leveren voor de godsdienstoefeningen op Zonen feestdagen, moest die werken instudeeren en zorg dragen, dat er altijd een uitgebreid repertoire ter uitvoering gereed was. Met de 55 leerlingen waarvan, naar zijn eigen zeggen, 17 bruikbaar, 20 nog niet bruikbaar en 18 zoo ondeugdelijk waren, dat zij niet eens behoorlijk een heele noots-afstand konden zingen, moest hij dag in dag uit oefenen. In dit kader beschouwd, stijgt de bewondering voor den grootmeester, die in zulke omstandigheden toch nog gelegenheid vond om composities te maken, wier waarde voor het huidige geslacht nog even groot, ja zoo niet meer erkend is dan in de dagen van 1723. Zoo arbeidde deze devote kunstenaar, in wiens kunst zou teruggrijpen de muziek van allen, die na hem de muziek zouden beoefenen. Gedurende dezen tijd schreef hij een schat van composities, zooals de „Matthaus"-, de „Johannes"-Passion, tweehonderd kerkelijke cantaten, het zg. Weihnachts-oratorium; Kerst-, Paasch-, en Hemelvaart-oratorium; de groote B-moll-mis en een vijfstemmig „Magnificat"; het „Wohltemperierte Klavier"; de „Goldberg Variationen"; vele fugas, sonaten, toccatas, concerten enz. Op hoogen leeftijd verminderde echter zijn gezicht, zoodat hij tenslotte nagenoeg blind was. Den 28sten Juli 1750 is hij te Leipzig gestorven. Het ontstaan van de Matthaus-Passion. In 1728 zette Bach zich tot het componeeren van het lijdensverhaal van den Heere Jezus, om het werk te doen uitvoeren in de Thomaskirche. De eerste uitvoering ervan vond plaats op den 15en April 1729, doch niet het geheele werk werd ten gehoore gebracht, om de eenvoudige reden dat het nog niet af was. Bach hield er wel niet van om onvoltooide composities voor het publiek te brengen, maar hij moest. Hem was, na het sterven van den vorst, opgedragen de treurmuziek te componeeren, maar zijn arbeid aan de Matthaus-Passion had hem geen gelegenheid gelaten een dergelijke treurzang saam te stellen. Hij stond toen eenige fragmenten van zijn Passion ten gebruike af, voorbij hij sommige woorden veranderde, om ze meer passend aan het droeve feit te doen zijn. De muziek maakte bij de hoorders weinig indruk; men vermocht niet de zeldzame wijding en waarde ervan te constateeren. Bovendien was er in de Nieuwe Kerk op dienzelfden Goeden Vrijdag op hetzelfde uur een veel „aantrekkelijker" uitvoering. Een Passion van een zekeren Gottlieb Fröber, die solliciteerde naar de plaats van cantor aldaar, zou voor het eerst uitgevoerd worden. Dat was dè muzikale gebeurtenis van den dag en de upperten van de stad togen natuurlijk daarheen. De volledige Matthaus-Passion is eerst in 1740, dus elf jaar later, uitgevoerd en wel in twee deelen, waarvan het eerste in den voor- en het tweede in den namiddag van den Goeden Vrijdag, met een tusschenpoos van drie uur, in de godsdienstoefening wel te verstaan. Het was de gewoonte in die dagen, in de zgn. „Stille Week" in de kerken het lijdensverhaal van Christus samen te gedenken. Een voorganger psalmodieerde dan gedeelten uit het Evangelie, weer een ander zeide de woorden van den Heiland en daartusschendoor gaf de gemeente uiting aan wat er in haar omging. Daarvoor werden bekende koralen gebruikt. Hoewel, onder invloed van de in opkomst zijnde Italiaansche opera, de dramatiek van het lijdensverhaal wel eens te zeer werd opgeschroefd, ging er toch van dergelijke godsdienstoefeningen een groote wijding uit. Deze Matthaus-Passion is echter in het vergeetboek geraakt, voornamelijk door de Handel-cultus uit die dagen. Eerst in 1829 „ontdekte" Felix Mendelssohn Bartholdy het handschrift. Toen deze het plan opvatte de door hem gevonden Passion te Berlijn uit te voeren, was de naam van den componist voor het gros van het publiek nietszeggend en zonder attractie. Mendelssohn, die een goed psycholoog was, zag dit in en ging zeer omzichtig te werk. Hij greep eigenmachtig in het werk in, liet de meeste „langweilige" aria's weg, a capella koren gaf hij een (zware) begeleiding, en bracht een zeer groot aantal executanten op het podium. Zoo formeerde hij een koor van liefst 400 leden en dirigeerde het werk vanaf de vleugel, daarbij slechts de inzetten aangevend. Desniettemin verdient Mendelssohn de dank van het nageslacht, dat hij deze Passion uit de stofhoeken van de Thomasschool heeft tevoorschijn gehaald en de aandacht heeft gevestigd op den grooten componist Bach. Tientallen van jaren duurde deze conventioneele opvatting van de wijze van uitvoering voort. De uitgaven van de Matthaus-Passion uit dien tijd geven dan ook een typisch eigendunkelijke bewerking te zien. Toen er met de jaren een streven ontstond de uitvoering van een compositie zooveel mogelijk te doen overeenkomen met de intenties van den componist, veranderden deze misstanden gaandeweg en nu kan er zoo langzamerhand van een juiste kennis inzake Bachs werk en stijlinzichten gesproken worden. Natuurlijk zullen er nog duisterheden blijven, vooral daar de juiste intentie van Bach in een sluier gehuld is. Daarenboven zal de opvatting en de muzikale aard van den dirigent een eigen cachet geven aan de weergave van het werk. Bij klassieke muziek, als hier geboden wordt, schept de componist en de uitvoerders hebben weer te geven. Dit kan congeniaal, dus even meesterlijk uitvallen; het kan ook volkomen mislukken en verknoeid worden, de weergever kan op zijn minst de bedoelingen van het neergeschrevene negeeren. Dit laatste komt nog maar al te dikwijls voor. Er zijn dirigenten, die van deze Passion een superieure koorcultuur maken en op gigantische wijze al de noten opbouwen tot een effectvol monument, in elke maat een zeer dramatische spanning leggend. Dat dit Bachs bedoeling niet geweest is, behoeft geen betoog. Dit werk moet uitsluitend gezien worden in zijn liturgische schoonheid en rijkdom, waarin niet de muziek doch de evangeliewoorden de voornaamste plaats innemen. De kracht van deze boodschap ligt besloten in het geheim, hetwelk slechts verstaan kan worden in het licht van het „Het is volbracht" (waarbij de dankbare toevoeging mag komen: „Ook voor mijl") en niet in den zin van „Ik heb het volbracht!", m.a.w. de Matthaus-Passion mag nimmer als een technisch concert beschouwd worden, doch als een godsdienstoefening, zij het dan ook dat de toehoorder passief moet blijven, vanwege het huidige manco aan die kennis en beoefening der kerkmuziek als in de dagen van Bach. Bach heeft de bedoeling gehad het eerste deel van deze Passion op Palm-Zondag en het tweede op den Goeden Vrijdag te doen uitvoeren, vandaar dat men er toe overgegaan is het werk in twee gedeelten op den Goeden Vrijdag te geven. Opmerkelijk, maar vooral verheugend is het, dat ieder jaar opnieuw blijken mag, dat het streven naar een volmaakte uitvoering van Bachs Matthaus-Passion weerklank vindt. De voorbereidende arbeid (om maar in ons land te blijven) van mannen als Johan I Schoonderbeek, Evert Cornelis en Mengelberg, is niet zonder resultaat gebleven. De belangstelling voor de uitvoeringen, die — zonder dat wij andere gelegenheden geringer willen achten — hun culminatiepunt vinden in die der Nederlandsche Bachvereeniging te Naarden, groeit, ondanks den druk der tijden. Hoewel er wellicht een categorie bezoekers is, die slechts uit sleur of mode komt, mag toch geconstateerd worden, dat de groote meerderheid met gewijde aandacht het Lijdensevangelie beluistert. Deze Goede Vrijdag-traditie heeft een geheel eigen karakter en is vrij van alle uiterlijke praal of menschenverheerlijking. Van heinde en ver komen de hoorders, en zitten in de morgen- en middaguren in de intimiteit der Groote kerk neer, teneinde de (niet bepaald „lichte") Passionsmuziek te beluisteren. Niets van applaus of solistenvereering. De uitvoerenden zijn zelfs voor het meerendeel aan het gezicht onttrokken en staan opgesteld achter het koorhek. Deze omlijsting van Bachs MatthausPassion beantwoordt wel zeer aan de oorspronkelijke opzet en bedoeling. Waar echter tal van plaatsen niet over een dergelijk kerkgebouw beschikken, of om practische redenen van het gebruik ervan moeten afzien, zijn de uitvoerenden wel aangewezen op een concertzaal. Wat het zwaarste is moet het zwaarste wegen. Doch dan dient men ieder „concertgedoe" te weren, opdat de hoorders niet afgeleid worden van den kern van de Passion: de verheerlijking Gods, die Zijn eigen Zoon in de wereld gezonden heeft om door Diens kruisdood die wereld te verlossen. Dan vallen alle bezwaren, die velen in deze dagen nog koesteren tegen een „uitbeelding" van Jezus' lijden weg. De uitvoering wordt juist één indrukwekkende Evangelieverkondiging. De persoon van de solisten, de koren, de dirigent, ja alle uitvoerenden treden op den achtergrond, het Lijdensverhaal is hèt middelpunt. Zóó heeft Bach het gewild. „Niet ik; als Hij er maar door verheerlijkt wordt" zei hij eens na een orgelconcert tegen iemand, die hem over zijn spel complimenteerde. Dót is de drijfveer geweest, die hem tot het componeeren van de Matthaus-Passion bracht; het is zijn diepste verlangen geweest. Wat hij zelf mocht ervaren, trachtte hij aan anderen mee te deelen. Hij wilde wijzen op het verzoenend lijden, dat Christus volbracht heeft als Middelaar. Bach zelf gevoelde daar de rijke steun van en wist uit de volheid van zijn geloovig hart in het gezongen Woord den Man van Smarten ook aan anderen te brengen. Hij heeit door Gods genade zijn prediking in zulk een schoonen en pieuzen vorm mogen gieten. En in dat licht moeten èn uitvoerenden èn hoorders dit werk zien- Alle critiek zwijgt dan, en heel de uitvoering wordt één devote beleving van het lijden van den Heiland, die een onuitwischbare indruk achterlaat en een steun wordt op den veelal donkeren levensweg. De bouw van de Passion. De Passionen van Bach zijn, wat vorm en inhoud betreft met weinig andere werken te vergelijken. Zij zijn geen oratoria in den zin van de „Elias , „Paulus , „Messias**, „Schöpfung** of dergelijke werken van godsdienstigen inhoud. Het orkest vervult in een oratorium een begeleidende functie. Geheel anders is dit met de MatthausPassion. Bach spreekt niet van „soli, koor en orkest", maar van Choro I en Choro II, d. w. z. hij beschouwt de uitvoerenden als twee ensembles, ieder bestaande uit vocalisten en instrumentalisten Volgens de gewoonten van Bachs tijd, traden afwisselend zangers en instrumentalisten uit het koor naar voren om hun zgn. obligaatpartijen te zingen of te spelen. In den loop der jaren is met het voortgaan der techniek hierin eenige verandering gekomen. In vele geschriften wordt gepropageerd deze Passion muziekhistorisch-verantwoord weer te geven. Al meer breekt men dan ook met de conventioneele negentiende-eeuwsche opvatting van Bachs meesterwerk, volgens welke het in zijn oorspronkelijke gedaante niet meer zou voldoen aan onzen smaak en slechts geromantiseerd voor uitvoering in aanmerking zou komen. Wij zeiden het reeds: men bracht vroeger veranderingen in tekst of muziek aan, welke niet berustten op juiste, doch integendeel op geheel foutieve inzichten in de intenties en stijl van Bachopinies die van geslacht op geslacht klakkeloos werden overgenomen, met het droeve gevolg dat er gedeelten uit de Passion eigenlijk in misvormde gedaante bekend werden. Het zou ons te ver voeren om de verschillende vraagpunten, die er nog omtrent de wijze van uitvoering (clavecimbel of piano; coupures; grootte der koren, e.d.) bestaan, hier in te gaan. Het kader van dit boekje staat zulks niet toe. In de hierachter genoemde beknopte literatuuropgave kan men werken vinden, die deze kwesties uitvoeriger behandelen. De tekst van de Matthaus-Passion heeft Bach ontleend aan, gelijk de naam het reeds zegt, het Evangelie naar de beschrijving van Matthaeus, en wel van hoofdstuk 26 tot en met 27. De overige tekst is geschreven door drie auteurs: een zekere Brockes, een senator-dichter uit Hamburg; Henrici, een postambtenaar, die onder den schuilnaam van Picander schreef; en dan Bach zelf, die de tekst polijstte en de toepasselijke koralen uitzocht. De tekst zou verdeeld kunnen worden in 24 scènes, omsloten door een proloog en epiloog, met daartusschen in, als rustpunten, een aantal koralen. Telkens wordt het evangelieverhaal door solostemmen of door het „koor der geloovigen" (d.i. de gemeente) onderbroken. De taal (van Picanders madrigaal-teksten b.v.) is veelal niet van den eersten rang, eerder literair zwak, maar kennelijk heeft Bach juist van deze verzen willen gebruik maken om zijn Passion zooveel mogelijk te doen aansluiten aan de volkstaal en het volkshart. Het reciet van den Evangelist wordt door een tenorsolist gezongen, in een zgn. „seccorecitatief", d.i. een levendige melodisch-karakteristieke declamatie, die een sterk individueel karakter draagt. Een clavecimbel ondersteunt de woorden, hier en daar met begeleiding van celli. De tempi wisselen naar gelang van de situatie, waarbij de zanger zich dient te wachten voor teveel melos of valsche dramatiek. De woorden van Jezus worden door een baszanger weergegeven. Deze partij is van een grootsche verhevenheid, vol wijding en zonder pathos. Bach gaf haar een schoone muzikale omlijsting, bestaande uit strijkorkest „con sordino", soms ondersteund door het orgel, waardoor de woorden van den Heiland sterker tot den hoorder spreken en de nagedachtenis van Zijn persoon met een devote stralenkrans van klanken omgeven wordt. Een andere belangrijke plaats in deze Passion nemen de koralen in. In de Protestantsche kerken vormde van oudsher het kerklied, 't koraal, het hoofdbestanddeel van het muzikale gedeelte der liturgie. Bach heeft derhalve geen der koralen van deze MatthausPassion zelf geschreven, doch nam bekende melodieën, die alle leefden in de gemeente. Hij verkoos daartoe eenige vaststaande wijzen, die hij harmoniseerde. Straks zullen wij hierop nader terugkomen. In de koralen spreekt de gemeente zich reflecteerend uit, zij het dan ook dat — „bij gebrek aan beter" — vierstemmige koren ze verklanken. Tusschen deze reeds genoemde partijen treden „Stemmen" op den voorgrond, als 't ware zich uitende toeschouwers, die op den lijdensweg naar Golgotha den Heiland zien gaan. Varieerende uitingen (sopraan, alt, tenor en bas), een ieder met eigen kleur en timbre, waaruit juist de verscheidenheid der individueele geloovigen spreekt. Deze lyrische ontboezemingen houden een nauw verband met de handeling van het gebeuren, en zijn steeds reacties op de mijlpalen van den Kruisweg. De koren zijn van een contrasteerende verscheidenheid, levendig van opzet en brengen de gevoelens der massa of van bepaalde groepen, als overpriesters e.d., tot uiting. De proloog zoowel als de epiloog, worden door de koren gezongen en zijn een indrukwekkend begin en een ontroerende bekroning van de Matthaus-Passion. Naast de hooidfiguren zijn er nog eenige bijfiguren als Petrus, Judas, Pilatus, hoogepriester (allen bas), Pilatus' vrouw en twee dienstmaagden (sopraan). Wat de instrumentatie betreft: in de partituur komen geen koperinstrümenten of slagwerk voor, daar deze instrumenten in de kerk gedurende de „Stille Week" verboden waren. Daarentegen maakte Bach gebruik van fluiten, hobo's, soms fagotten, 2 strijkorkesten, 2 orgels en een clavecimbel (het kern-verschil tusschen vleugel en clavecimbel is, dat bij eerstgenoemd instrument de snaar wordt aangeslagen en bij laatstgenoemd de snaar wordt aangetrokken). Ieder koor heeft zijn eigen orkestbegeleiding. De twee orgelpartijen zijn later samengevoegd. Meestal treden de orkesten afzonderlijk op, doch in enkele gevallen, bij groote ensembles, gezamenlijk. Eenige der aria's worden begeleid door solofluiten of solo-violen. Genoemd dienen nog te worden de oude instrumenten, die Bach speciaal voorschreef: de oboë d'amore, de oboë di caccia, en de viola di gamba, die een speciale kleur aan deze Matthaus-Passion geven. No. 1. Licht, maar breed van opzet, vangt het orkest (bestaande uit fluiten, hobo's en strijkers) het Voorspel op het Inleidingskoor aan. De melodie, door fluiten weergegeven, heeft iets onrustig-golvends, met in den ondertoon een voortdurend donker en droevig bassenbeweeg. Wij worden als 't ware meegevoerd in de bonte warreling der toeschouwers op den kruisweg naar Golgotha. Dan komt de eerste groep der beide koren vertolken wat er in de harten der „gemeente" leeft en klagend klinkt het: Het „koor der dochteren Zions" wekt het „koor der geloovigen" op tot klagen en een uitzien naar den Bruidegom. Maar het tweede koor weet niet wat en waar het zoeken moet. Zacht en kort, bijna gespannen-abrupt vraagt het: Koor i EERSTE DEEL No. 1. D opp e 1-Chor. Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen. Sehet — wen? — den BröuUgam, Sehet ihn — wie? — als wie ein Lamm, Sehet — was? — seht die Geduld, Seht — wohin? — auf unsre Schuld. Sehet ihn aus Lieb' und Huid Holz zum Kreuze selber tragen. C h o r a 1 (Dritter Chor, unisono). O Lamm Gottes, unschuldig Am Stamm des Kreuzes geschlachtet, Allzeit eriund'n geduldig, Wiewohl du warest verachtet. AU Sünd' hast du getragen, Sonst müssen wir verzagen. Erbarm' dich unser, o Jesul No. 1. Dubbel koor. Komt, gij docht'ren, helpt mij klagen. Ziet — wie? — den Bruidegom, Ziet hem — hoe? — als een lam. Ziet — wat? — ziet het geduld. Ziet — waarheen? — op onze schuld. Ziet Hem, uit liefde en gena. Zelf het hout des kruises dragen. Koraal (derde koor, eenstemmig). O Lam Gods, onschuldig Aan het hout van 't kruis geslacht. Altijd geduldig gevonden. Hoewel Gij werd veracht. Alle zonden hebt Gij gedragen, Anders moesten wij versagen. Erbarm u onzer o Jezusl Eenigen tijd duurt deze klaagzang voort, tot opeens, hoog boven de jammervolle klacht uit, de belijdenis opklinkt: „O Lamm Gottes, unschuldig", weergegeven door het zgn. cantus iirmus. Bach toonzette deze melodie voor „soprano dit ripieno", d.i. sterk bezette nevenstem voor sopranen, waarvoor in onze dagen een jongenskoor genomen wordt. Doordringend met een hoog, haast schel timbre, klinkt het op, dat de Bruidegom is als een lam, dat onschuldig maar geduldig voor onze zonden het kruis uit liefde en genade draagt. En terwijl uit pure jongenskelen dit geloovig zeker-weten opstijgt, boven het zoeken van de gemeente uit, zetten de beide koren, nu gezamenlijk, hun droeve zang voort. Het vragen wordt echter minder, totdat tenslotte het achtstemmige slotaccoord betuigt: „....als wie ein Lamm." No. 2. Direct daarop vangt de Evangelist (tenor) aan met het verhaal van de lijdensgeschiedenis, beginnende bij Mattheus 26. Zijn „recitatief" is een eenvoudige, levendige, melodische zegging (als 't ware een zingende spreektoon) van de evangeliewoorden, hier en daar ondersteund of beëindigd door simpele accoorden van de „continuo-bas", waarvoor tegenwoordig een clavecimbel gebezigd wordt met toevoeging van één of meer celli. Dan zet de bas, die Jezus' woorden weergeeft, in. De strijkinstrumenten, door zacht orgelspel gesteund, nemen de taak van het, altijd eenigszins „harde", clavecimbel over en geven wijding aan de woorden van den Heiland, die Zijn kruisdood Zijn discipelen aankondigt, waarbij een innige nadruk valt op het „dass er gekreuziget werde".... No. 3. De weerslag van deze verkondiging wordt onmiddellijk bij de gemeente gevoeld, die zich ontzet afvraagt wat de Heiland misdaan heeft. De vierstemmige koraalmelodie, dezelfde als die van No. 55 („Wie wunderbar ist doch diese Strafe") is een harmonisatie van een melodie van Joh. Crüger (1640). Even is er een bezonken mediteeren, een rustpunt in het hevige begin, dat het lijden met één slag op den voorgrond plaatste. No. 2. Evangelist Da Jesus diese Rede vollendet hatte, sprach er zu seinen Jiingern: Jesus. Ihr wisset, dass nach zween Tagen Ostern wird und des Menschen Sohn wild überantwortet werden, dass er gekreuziget werde. No. 2. Evangelist. Als Jezus deze woorden geëindigd had, sprak Hij tot Zijne discipelen: Jezus. Gij weet dat na twee dagen het Pascha zal zijn en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden. No. 3. C h o r a 1. Herzliebster Jesu, was hast du ver- brochen, Dass man ein solch hart Urteil hat gesprochen? Was ist die Schuld, in was iür Missetaten Bist du geraten? No. 3. Koraal. Liefste Heer Jezus, wat hebt Gij misdaan Dat men een zoo hard vonnis heeft gewezen? Wat is Uw schuld? In wat voor misdaden Zijt Gij gevallen? No. 4. Evangelist. Da versammelten sich die Hohenpriester und Schriftgelehrten und die Aeltesten lm Volk, in dem Palast des Hohenpriesters, der da hiess Kaiphas. Und hielten No. 4. Evangelist. Toen kwamen de overpriesters en schriftgeleerden, en de oudsten des volks bijeen in het paleis des Hoogenpriesters, genaamd Kaiaphas; en hielden raad. No. 6. De Evangelist memoreert de daad van Maria Magdalena. De jongeren gaan twisten (No. 7) over deze verkwisting, vertolkt door Koor I, vol onrust in het telkens vragen „wozu?", met een treffende wending naar c-mineur bij het ,,.... und den Armen gegeben werden." No. 8. Deze liefdedaad van Maria Magdalena ziet Jezus als een goed werk; vol wijding zingt de bas deze woorden van den Heiland. Met nadruk volgt de belofte: „W a h r 1 i c h, ich sage euch." No. 9. Nu treedt de altsoliste naar voren: een stem, die aanvangt uiting te geven aan de gewaarwording die bij één der vrouwen opwelt, bij het tafereel van de twistende discipelen en Maria Magdalena, die desondanks voortgaat met het zalven van Jezus' voeten. Zij slaakt de verzuchting, dat ook zij zoo gaarne dat gedaan zou hebben. Stil en vrouwelijk-zachtmoedig is dit verlangen uitgedrukt in de muziek, met begeleiding van twee teere fluiten en een eentonig simpel pizzicato van de continuo-bas: Rat, wie sie Jesum mit Listen grillen und töteten. Sie sprachen aber: No. 5. C h o r. Ja nicht aui das Fest, auf dass nicht ein Auiruhr werde im Volk. No. 6. Evangelist. Da nun Jesus war zu Bethanien, im Hause Simonis des Aussötzigen, trat zu ihm ein Weib, das hatte ein Glas mit köstlichem Wasser, und goss es aui sein Haupt da er zu Tische sass. Da das seine Jiinger sahen, wurden sie unwillig und sprachen: hoe zij Jezus grijpen en dooden zouden. En zij spraken: No. 5. Koor. Maar niet op het ieest, opdat er ondei het volk geen oproer ontsta. No. 6. Evangelist. Toen nu Jezus te Bethanië was, in het huis van Simon den melaatsche, kwam tot Hem een vrouw, hebbende een ilesch met kostelijke zali, en goot die uit op Zijn hooid, toen Hij aan taiel zat. Als Zijne discipelen dat zagen, namen zij 't haar kwalijk en zeiden: No. 7. C h o r. Wozu dienet dieser Unrat? Dieses Wasser hatte mögen teuer verkauit, und den Armen gegeben werden. No. 7. Koor. Waartoe deze verkwisting? Deze zali had duur verkocht en den armen gegeven kunnen worden. No. 8. Evangelist. Da das Jesus merkete, sprach er zu ihnen: No. 8. Evangelist. En Jezus, dit hoorende, sprak tot hen: Jesus. Was bekümmert ihr das Weib? Sie hat ein gut Werk an mir getanl Ihr habet allezeit Arme bei euch, mich aber hat ihr nicht allezeit. Dass sie dies Wasser hat aui meinen Leib gegossen, hat sie getan, dass man mich begraben wird. Wahrlich, ich sage euch: Wo dies Evangelium geprediget wird in der ganzen Welt, da wird man auch sagen zu ihrem Gedachtnis, was sie getan hat. No. 9. Eine Stimme (Alt). Rezitativ. Du lieber Heiland du, Wenn deine Jiinger töricht streiten, Dass dieses iromme Weib Mit Salben deinen Leib Zum Grabe will bereiten; Jezus. Wat maakt gij U zorgen over die vrouw? Zij heeit een goed werk aan mij gedaan. De armen hebt gij altijd bij u, maar mij hebt gij niet altijd. Dat zij deze zali op mijn lichaam gegoten heelt, heeit zij gedaan tot mijn begraienis. Voorwaar, ik zeg u: Waar dit evangelie gepredikt wordt in de gansche wereld, daar zal men tot haar gedachtenis verkonden, wat zij gedaan heeit. 'No. 9. Een stem (Alt). Recitatie!. Gij lieve Heiland gij. Wanneer Uw jong'ren dwaas'lijk strijden, Wijl deze vrome vrouw Met zali Uw lichaam 158-11 No. 10. De altstem zet die gemoedsstemming-uiting voort en vangt een donkergetimbreerd „Buss und Reu" aan, eveneens door twee fluiten geaccompagneerd. Deze geven in het puntige het vallen van de droppelen aan. No. 11. De Evangelist noemt het verraad van Judas (welke parti] door een anderen bas gezongen wordt, dan die de woorden van Jezus vertolkt). So lasse mir inzwischen zu, Von meiner Augen Tranenflüssen Ein Wasser auf dein Haupt zu giessen. Ten grave wil bereiden; Zoo laat mij intusschen toe. Van mijner oogen tranenvlieten Een zalve op Uw hooid te gieten. No. 10. A r i e. Buss' und Reu, Knirscht das Sündenherz entzwei, Dass die Tropfen meiner Zfihren Angenehme Spezerei, Treuer Jesu, dir gebahren. No. 10. A r i a. Boete en rouw, Brijzelt het hart in twee. Mogen de dropp'len mijner tranen Aangename specerij Voor U, o trouwe Jezus, wezen. No. 11. Evangelist. Da ging hin der Zwölfen Elner, mit Namen Judas Ischarioth, zu den Hohenpriestern, und sprach: Judas. Was wollt ihr mir geben? Ich will ihn euch verraten. Evangelist. Und sie boten ihm dreissig Silberlinge. Und von dem an suchte er Gelegenheit dass er ihn verriete. No. 11. Evangelist. Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters, en sprak: Judas. Wat wilt gij mij geven? Ik wil Hem U verraden. Evangelist. En zij gaven hem dertig zilverlingen. En van toen aan zocht hij naar een gelegenheid, om Hem te verraden. Direct daarop valt, na een korte inleiding van het orkest, de sopraan in met een teer „Blute nur" (No. 12). Opvallend is o.a. aan het slot van deze aria het scherpe: es ish zu Schlan .ge worgden. Na het slotaccoord herbegint (da capo) de sopraan de regel „Blute nur, du liebes Herz", als om nog eens haar liefde voor het hart van den Heiland uit te zingen. No. 13—14. Ten tweede male worden de discipelen, door Koor I, weergegeven in het haastig vragend: „Wo, wo willst du, dass wir bereiten das Osterlamm zu essen?" No. 15. Op sobere wijze doet Jezus mededeeling dat één Hem zal verraden, waarbij een berustend: LA No. 12. Eine Slimme (Sopran) Arie. Blute nur, du liebes Herzl Ach, ein Kind, das du erzogen, Das an deiner Brust gesogen, Droht den Pfleger zu ermoiden, Denn es ist zur Schlange worden. ■ \ No. 13. Evangelist. ) Aber om eisten Tag der siissen Brot' traten die Jünger zu Jesu, und sprachen zu ihm: No. 14. Chor. Wo willst du, dass wir bereiten das Osterlamm zu essen? No. 15. Evangelist. Er sprach: J e s u s. Gehet hm* in die Stadt zu einem, und spricht zu ihm: Der Meister lasst dir sagen: Meine Zeit ist hier, ich will bei dir die Ostern halten mit meinen Jüngern. Evangelist Und die Jünger taten wie ihnen Jesus beiohlen hatte, und bereiteten das Osterlamm. Und am Abend setzte er sich zu Tische mit den Zwölien, und da sie assen, sprach er: Jesus. Wahrlich, ich sage euch: Einer unter euch wird mich verraten. Evangelist. Und sie wurden sehr betrübt, und huben an, ein jeglicher unter ihnen, und sagten zu ihm: No. 12. Een stem (Sopraan). Aria. Bloed nu maar, geliefd hart! Ach, een kind, dat gij hebt getogen. Dat g' aan Uw borst hebt gevoed, Dreigt dien verzorger te vermoorden Want het is tot een slang geworden. No. 13. Evangelist. En op den eersten dag der ongehevelde brooden, kwamen de discipelen tof Jezus en spraken tot Hem: No. 14. K o o r. Waar wilt Gij, dat wij U het Pascha bereiden? No. 15. Evangelist. Hij zeide: Jezus. Gaat heen in de stad tot eenen, en zegt tot hem: de Meester laat u zeggen: Mijne ure is nabij, ik wil bij u het Pascha houden met mijn jong'ren. Evangelist. En de discipelen deden gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het Pascha. En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalve, en als zij aten, sprak Hij: Jezus. Voorwaar, ik zeg u: Eén van u zal mij verraden. Evangelist. En zij werden zeer bedroefd, en een iegelijk van hen begon tot Hem te zeggen: In dramatisch-geagiteerde zang volgt terstond daarop het radde vragen der discipelen (Koor I): Hierbij moet gelet worden op de fijne trek, die Bach daarin aangebracht heeft, door slechts elf jongeren te doen vragen (Judas zwijgt), en wel drie in de sopraan, drie in de alt, drie in de tenor en twee in de bas. Het koraal No. 16 antwoordt daarop, in reflex. Het is dezelfde melodie als koraal No. 44 (comp. Hein Isaak, 1490). De begeleiding door het orkest (hobo's en strijkkwartet) verdient de aandacht. No. 17 behandelt de aanwijzing van Jezus, dat Judas hem verraden zal. In antwoord op Judas' vraag: „Bin ich's. Rabbi?" klinkt het aangrijpend getoonzette: „Du s a g e s t's", waarbij een plechtige onderstreeping door de strijkinstrumenten. Bijzonder treft het plechtige „Nehmet, esset....", waar de instrumentatie, vol wijding, in breede accoorden het machtige feit van Jezus' Heilig Avondmaal-inzetting accentueert. Chor. Herr, bin ich's? Koor. Heere, ben ik het? No. 16. ChoraL Ich bin's, ich sollte büssen, An Handen und an Fttssen, Gebunden in der Höll'1 Die Geisseln und die Banden, Und was du ausgestanden. Das hat verdienet meine Seel'. No. 17. Evangelist. Er antwortete und sprach: J e s u s. Der mit der Hand mit mir in die Schüssel tauchet, der wird mich verroten. Des Menschen Sohn gehet zwar dahin, wie von ihm geschrieben stehet; doch wehe dem Menschen, durch welchen des Menschen Sohn verroten wird. Es wdre ihm besser, dass derselbige Mensch noch nie geboren wdre. Evangelist. Da antwortete Judas, der ihn verriet, und sprach: Judas. Bin ich's. Rabbi? Evangelist. Er sprach zu ihm: J e s u s. Du sagest's. Evangelist. Da sie aber assen, nahm Jesus das Brot, dankete und brach's und gab's den Jilngern, und sprach: Jesus. Nehmet, esset; dass ist mein Leib. No. 16. Koraal. Ik ben 't, ik moest boeten. Aan handen en aan voeten Gebonden in de heil Die slagen en die banden En wat gij hebt verdragen. Dat heelt mijn ziel verdiend. No. 17. Evangelist. Hij antwoordde en zeide: Jezus. Die de hand met mij in den schotel indoopt, die zal mij verraden. De Zoon des menschen gaat wel henen, gelijk van Hem geschreven is; doch wee dien mensch, door welken de Zoon des menschen verraden wordt. Het ware hem beter, zoo die mensch nooit geboren ware geweest. Evangelist. En Judas, die Hem verried, antwoordde en sprak: Judas. Ben ik het. Rabbi? Evangelist. Hij zeide tot hem: Jezus. Gij zegt het. Evangelist. En als zij aten, nam Jezus het brood, en gedankt hebbende, brak Hij het en gaf het den discipelen, en zeide: Jezus. Neemt, eet; dat is mijn lichaam. No. 18. De sopraan mediteert over het groote voorrecht, dat Jezus de teekenen en zegelen van Zijn dierbaar lichaam en bloed heeft willen geven. De zang wordt licht begeleid door twee oboë d'amore. Om dan over te gaan in de stralende aria (No. 19): „Ich will dir mein Herze schenken", met als verklanking van het zich-geheel-willenovergeven, een reeks opwaartsche tertsen. No. 20. De Evangelist zet het lijdensverhaal voort, waama de bas Jezus' woorden weergeeft. Sterk grijpt hier het strijkkwartet in bij de suggestieve schildering van het: „zerstreuen der Schafe der Herde." De onderstreeping van het „Wenn ich aber auferstehe" is breed en majestueus (let op de donkere orgeltoon). Evangelist Und er nahm den Kelch, und dankete, gab ihnen den, und sprach: J e s u s. Trinket alle daraus; das ist das Blut des neuen Testaments, welches vergossen wird iür Viele, zur Vergebung der Sünden. Ich sage euch: Ich werde von nun an nicht mehr von diesem Gewachs des Weinstocks trinken, bis an den Tag, da ich's neu trinken werde mit euch in meines Vaters Reich. No. 18. Eine Stimme (Sopran). Rezitativ. Wiewohl mein Herz in Tranen schwimmt Dass Jesus von uns Abscheid nimmt, So macht mich doch sein Testament erireut. Sein Fleisch und Blut, o Kostbarkeit! Vermocht er mir in meine Hande, Wie er es aul der Welt mit denen Seinen, Nicht böse könne meinen, So liebt er sie bis an das Ende. No. 19. A r i e. Ich will dir mein Herze schenken, Senke dich, mein Heil, hinein, Ich will mich in dir versenken, Ist dir gleich die Welt zu klein. Ei, so solist du mir allein Mehr als Welt und Himmel sein. No. 20. Evangelist. Und da sie den Lobgesang gesprochen hatten, gingen sie hinaus an den Oelberg. Da sprach Jesus zu ihnen: Jesus. In dieser Nacht werdet ihr euch alle örgern an mir. Denn es stehet geschrieben: Ich werde den Hitten schlagen und die Schaie der Herde werden sich zerstreuen. Wenn ich aber auferstehe, will ich vor euch hingehen in Galilaam. Evangelist En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gai hun dien zeggende: Jezus. Drinkt allen daaruit; dat is het bloed des nieuwen testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. Ik zeg u: ik zal van nu aan niet meer van deze vrucht des wijnstoks drinken, tot op den dag, dat ik ze nieuw drinken zal met u, in mijns Vaders rijk. No. 18. Een stem (Sopraan). Recitatiei. Hcewel mijn hart in tranen baadt, Dat Jezus van ons aischeid neemt. Zoo verheugt mij toch zijn testament. Zijn vleesch en bloed, o kostbaarheid! Vermaakt Hij mij in mijne handen. Gelijk Hij 't op de aarde met de Zijnen, Alleen het goede voor had. Zoo heeft Hij hen tot 't einde lief. No. 19. A t i a. Ik wil U mijn harte schenken, Kom zelf, o Heil, in mij. Ik wil in U geheel verzinken; Is voor U de weer'ld te klein. Ei, zoo zult gij mij alleen Meer dan d' aard en hemel zijn. No. 20. Evangelist. En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. Jezus sprak tot hen: Jezus. In dezen nacht zult gij allen aan mij geërgerd worden. Want er staat geschreven: Ik zal den Herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Wanneer ik echter ben opgestaan, zal ik U voorgaan naar Galilea. No. 21. Het daaraan sluitende koraal „Erkenne mich, mein Hüter" neemt de gedachte van den Goeden Herder over. De melodie is één van de vijf in de Matthaus-Passion voorkomende bewerkingen van Hasslers„Herzlich thut mich verlangen", dat zich telkens in een andere toonsoort vertoont, en die het meest bekend is in het innige: „O Haupt voll Blut und Wunden" (de vier andere koralen zijn: No. 23 in Es dur; No. 53 in D dur; No. 63 in F dur; en No. 72 in A mol). No. 22. Nadat de verloochening van Petrus en diens ontkenning daarvan, zijn verkondigd, waarbij zeer expressief het: valt het „koor der geloovigen" weer in met: „Ich will bei dir stehen," op dezelfde melodie als het voorgaande koraal. No. 21. Cboial. Erkenne mich, mein Hiiter, Mein Hirte, nimm mich an! Von dir, Quell' aller Güter, Ist mir viel Gut's getan. Dein Mund hat mich gelabet Mit Milch und süsser Kost, Dein Geist hat mich begabet Mit mancher Himmelslust. No. 22. Evangelist. Petrus aber antwortete, und sprach zu ihm: Petrus. Wenn sie auch alle sich an dir örgerten, so will ich doch mich nimmermehr argern. Evangelist Jesus sprach zu ihm: J e s u s. Wahrlich, ich sage dir: In dieser Nacht, ehe der Hahn krahet, wirst du mich dreimal verleugnen. Evangelist. Petrus sprach zu ihm: Petrus. Und wenn ich mit dir sterben miisste, so will ich dich nicht verleugnen. Evangelist Desgleichen sageten auch alle Jiinger. No. 23. Choral. Ich will hier bei dir stehen. Verachte mich doch nichtl Von dir will ich nicht gehen, Wenn dir dein Herze brichtl Wann dein Herz wird erblassen, lm letzten Todesstosz, Alsdann will ich dich lassen In meinem Arm und Schoss. No. 21. Koraal. Erken mij, mijn Behoeder, Mijn Herder neem mij aanl Door U, o Bron van alle goed, Is mij veel wèl gedaan. Uw mond heeft mij gelaaid Met melk en zoete spijs. Uw geest heelt mij begiftigd Met rijke hemelvreugd. No. 22. Evangelist. Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Petrus. Al zullen zij ook allen aan U geërgerd worden, ik zal nimmermeer aan U geërgerd worden. Evangelist Jezus sprak tot hem: Jezus. Voorwaar, ik zeg u: In dezen nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij mij driemaal verlooch'nen. Evangelist. Petrus zeide tot Hem: Petrus. Al moest ik ook met U sterven, zoo zal ik U niet verloochenen. Evangelist Desgelijks zeiden ook alle discipelen. No. 23. Koraal. Ik wil hier bij U staan. Veracht gij mij toch nietl Van U wil ik niet heengaan. Wanneer U 't harte breekt! Wanneer Uw hartebloed vervloeit In 's doodes laatsten strijd. Dan wil ik U omvatten In mijnen arm en schoot No. 24. Zeldzaam innig klinken in dit gedeelte de woorden van den Heiland in het „Meine Seele ist betrübt": vol expressie en ingehouden smart, waaraan de strijkinstrumenten, met het orgel op den achtergrond, een donker relief geven, dat in zijn mild en kalmeerend werkt. No. 25. Een stem (tenor) zingt zijn smart uit over het ieit, dat ook hij (toeschouwer) schuldig is aan het lijden van den Heiland. De intervallen in de zangmelodie geven de felle ontroering aan. De fluiten en oboë-di-caccia zingen tragisch mede; in de bas een tremolo-orgelpunt. En daartusschen door heft het „koor der geloovigen" zijn klaagzang aan, niet als een vraag- en antwoordspel met den tenor, maar subjectieve gevoelsuitingen, als van een andere groep toeschouwers bij het lijden van Jezus. Ulo. 24. Evangelist. *Da kam Jesus mit ihnen zu einen Hofe, der hiess Gethsemane, und sprach zu seinen Jüngern: Jesus. Setzet euch hier, bis dass ich dort hingehe, und bete. Evangelist Und nahm zu sich Petrum, und die zween Söhne Zebedai, und fing an zu trauern und zu zagen. Da sprach Jesus zu ihnen: Jesus. Meine Seele ist betrübt bis in den Tod; bleibet hier und wachet mit mir. No. 24. Evangelist. Toen ging Jezus met hen in een Hof, genaamd Gethsemané, en sprak tot Zijne jongeren: Jezus. Zit hier neder, totdat ik heenga en daar zal gebeden hebben. Evangelist. En Hij nam met zich Petrus, en de twee zonen van Zebedeus, en begon bedroefd en beangst te worden. Toen zeide Jezus tot hen: Jezus. Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij. No. 25. Eine Stimme (Tenor). Hezitativ und Chor. O Schmerzl hier zittert das gequdlte Herz. Wie sinkt es hin, wie bleicht sein Angesichtl No. 25. Een stem (Tenor). Recitatief en Koor. O smart! hier siddert het gekwelde hart. Hoezeer vervalt, hoe verbleekt Zijn aangezichtl ChoraL Was ist die Ursach' aller solcher Plagen? Koraal. Wat is de oorzaak van al deez’ plagen? No. 26. De tenorsolo duurt voort, nu met tusschenzangen van het Koor II. In de inleidende maten van het orkest klinkt het hobothema: als een waaksignaal. Fluiten begeleiden het koor en de strijkinstrumenten geven een stillen, wat doezeligen ondergrond, als om het inslapen te accentueeren. Het Koor besluit met een in verschillende stemmen-hoogten (om de bewogenheid uit te drukken) gezongen herhaling van den regel „so schlafen unsre Sünden ein." No. 27 schildert het bittere lijden van den Heiland in den Hof van Gethsemané, door Bach diep ernstig uitgebeeld door de milde donkerheid van Bes-dur in de eerste helft; dan door de ernst van de g-moll, waarbij treft de hooge ligging van het: „ist möglich", met het Eine Stimme. Der Richter führt ihn voor Gericht, Da ist kein Trost, kein Heller nicht. C h o r a 1. Ach, meine Sünden haben dich ge- schlagenl Eine Stimme. Er leidet alle Höllenqualen, Er soll lür iremden Raub bezahlen. C h o r al. Ich, ach Herr Jesu, habe dies ver- schuldet. Was du erduldetl Een stem. De rechter voert Hem ten gericht. Er is geen troost, geen helper. Koraal. Ach, mijne zonden hebben U geslagenl Een stem. Hij ondergaat alle hellekwellingen. Hij moet voor and'rer schuld betalen. Koraal. Ik, ach Heer Jezus, ben schuldig aan Wat Gij dulden moetl Eine Stimme. Ach, könnte meine Llebe dir, Mein Heil, dein Zittern und dein Zagen Vermindern oder hellen tragen. Wie gerne blieb' ich hierl No. 26. Eine Stimme (Tenor). Arie mit Chor. Ich will bei meinem Jesu wachen. Chor. So schlalen unsre Sünden ein. Eine Stimme. Meinen Tod Büsset seiner Seelen Not; Sein Trauern machet mich voll Freuden. Chor. Drum muss uns sein verdienstlich Leiden, Recht bitter, und doch süsse sein. Een stem. Ach, kon mijn lieide U, Mijn Heil, Uw bevingen en Uw plagen Verminderen oi helpen dragen, Hoe gaarne bleet ik hierl No. 26. Een stem (Tenor). Aria met Koor. Ik wil bij mijnen Jezus waken. Koor. Zoo slapen onze zonden in. Een stem. Voor mijn dood Boet Zijn ziele-nood; Zijn droeiheid maakt mijn hart vol vreugde. Koor. Dies moeten ons Zijn dienstbaar lijden Wel bitter, maar toch zoete zijn. No. 27. Evangelist. Und ging hin ein wenig, liel nieder aul sein Angesicht, und betete, und sprach: No. 27. Evangelist. En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, bad en zeide: terugkeerende hooge „ich", het accent op „du" en het „sondem": No. 28. De bas (toeschouwer) tracht een weergave te geven van het angstig-droeve gebeuren in den Hof, met een tegenstelling in den zang tusschen het „erhebt" en „fallt nieder", en de omfloerste straling in het „Er ist bereit", waarna het warme (let op den orgelklank) van het Bes-dur in „weil es dem lieben Gott gefallt." No. 29. De daaraansluitende aria voor bas in g-moll, slechts gesteund door de eerste en tweede violen (ook wel door het orgel), is zeer melodieus en bewogen. No. 30. Jezus vindt Zijn discipelen wederom slapend en een diepe rust en overgave klinkt in de woorden: „Der Geist is willig, aber das Fleisch ist schwach", om dan te komen tot de volkomene gewilligheid van het: „ich trinke denn". De melodie van deze woorden is nagenoeg dezelfde als die van No. 27, maar de rust van het Een bladzijde uit de partituur der Matthüus-Passion. Thomaskirche te Leipzig. J e s u s. Mein Vater, ist's möglich, so gehe dieser Kelch von mir; doch nicht wie ich will, sondern wie du willst. ] e z u s. Mijn Vader, indien mogelijk, laat dezen drinkbeker van mij voorbijgaan, maar niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt. No. 28. Eine Stimme (Bats). Rezitativ. Der Heiland föllt vor seinem Vater nieder; Dadurch erhebt er mich und Alle Von unsrem Falie Hinaul zu Gottes Gnade wieder. Er ist bereit, Den Kelch des Todes Bitterkeit zu trinken, In welchen Sünden dieser Welt Gegossen sind und hösslich stinken, Weil es dem lieben Gott gefallt. No. 28. Een stem (bas). Recitatie!. De Heiland valt voor Zijnen Vader neder. Daardoor verheft Hij mij en allen Uit onze val Tot Gods genade weder. Hij is bereid, Den kelk des bitt'ren doods te drinken. Waarin de zonden dezer wereld gegoten zijn en gruwlijk stinken. Omdat de lieve God het wil. \ No. 29. A r i e. lGerne will ich mich bequemen Kreuz und Becher anzunehmen Trink' ich doch dem Heiland nach. Der mit Milch und Honig fliesset, Hat den Grund Und des heidens herbe Schmach Durch den etsten Trunk versüsset. No. 30. Evangelist. Und er kam zu seinen Jüngern, und iand sie schlafend, und sprachen zu ihnen: J e s u s. Könnet ihr denn nicht eine Stunde mit mir wachen? Wachet und betet, dass ihr nicht in Anfechtung iallet. Der Geist ist willig, aber das Fleisch ist schwach. Evangelist. Zum andern Mal ging er hin, betete und sprach: No. 29. A r i a. Gaarne wil ik mij gereede maken Kruis en beker aan te nemen, Drinke ik die den Heiland na. Die van melk en honing vloeit, Heeft den grond En wrange smaak van 't lijden Door den eersten teug verzoet. No. 30. Evangelist. En Hij kwam tot Zijn discipelen en vond ze slapend, en zeide tot hen: I e z u s. Kunt gij dan niet één ure met mij waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt. De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. Evangelist. Ten andere male ging hij heen, bad en sprak: 158-10 is hier bereikt. No. 31. Het „koor der geloovigen" sluit zich direct daarbij aan en bidt rustig-verzekerd het: „Was mein Gott will, das gescheh allzeit." No. 32. De Evangelist verhaalt hoe Jezus Zijn jongeren slapend vindt en Zijne ure aankondigt, met de trefiend-majestueuze inzet van het (let op de stijging bij de strijkinstrumenten): J e s u s. Mein Vater, ist's nicht möglich, dass dieser Kelch von mir gehe, ich trinke ihn denn; so geschehe dein Wille. Jezus. Mijn Vader, indien het niet mogelijk is, dat. deze drinkbeker aan mij voorbijgaat, ik zal hem dan drinken; Uw wil geschiede. No. 31. C hor al. Was mein Gott will, das g'scheh all'zeit, Sein Will' ist stets der beste; Zu helfen den'n er ist bereit. Die an ihn glauben feste; Er hilit aus Not, Der fromme Gott, Und ziichtiget mit Massen, Wer Gott vertraut, Fest auf ihn baut, Den wird er nicht verlassen. No. 32. Evangelist. Und er kam und fand sie aber schlafend, und ihre Augen waren voll Schlaf's. Und er liess sie, und ging abermals hin, und betete zum drittel Mal, und redete dieselbigen Worte. Da kam er zu seinen Jüngern und sprach zu ihnen: J e s u s. Ach! Wollt ihr nun schlaien und ruhen? Siehe, die Stunde ist hier, dass des Menschen Sohn in der Sünder Hande überantwortet wird. Stehet auf, lasset uns gehen; siehe, er ist da, der mich verröt. No. 31. Koraal. Wat mijn God wil, geschiede altijd. Zijn wil is steeds de beste. Tot helpen is Hij steeds bereid Die vast op Hem gelooven. Hij helpt in nood, De goede God, Hij tuchtigt, doch met mate. Wie op God vertrouwt. Vast op Hem bouwt. Dien zal Hij niet verlaten. No. 32. Evangelist. En Hij kwam en vond ze wederom slapend, want hunne oogen waren bezwaard. En hen latende, ging Hij wederom heen en bad ten derde male, zeggende dezelfde woorden. Toen ging Hij naar Zijne discipelen en zeide tot hen: Jezus. Ach! wilt gij nu slapen en rusten? Ziet, de ure is daar, dat de Zoon des Menschen in handen der zondaren wordt overgeleverd. Staat op, laat ons gaan: ziet hij is daar, die mij verraadt. waarna Judas zijn groet brengt, hoog schijnheilig-lief gezongen. Eenigzins ironisch klinkt dan van Jezus het: No. 33. Een duet voor sopraan en alt, alsof twee toeziende vrouwen meewarig klagen over de gevangenneming van Jezus. De korte inleiding der strijkers is prachtig van instrumentatie en geeft de opwinding, die er op den weg heerscht, weer. De violen en alten vormen daarbij den ondergrond van den zang der beide vrouwen, die, gelijk opgaand en donker van timbre, de stille weemoed van den droeven stoet in de schemering van den avond weergeven. En daar tusschen door werpt plots het „koor der geloovigen" de verschrikte kreet: „Lasst ihn, haltet, bindet nicht," scherp afgebeten en fel van rhythmiek, om dan tenslotte £en stem te verheffen in het aangrijpende: „Sind Blitze, sind Donner," ingezet door de bassen, en ondersteund door diepe orgeltonen. Beide koren barsten los. De woede op den verrader moet zich uiten, eindigend in de aangrijpende climax: Evangelist. Und als er noch redete, da kam Judas, der Zwölfen einer, und mit ihm eine grosse Schaar mit Schwertern und mit Stangen, von den Hohenpriestern und Aeltesten des Volks. Und der Verröter hatte ihnen ein Zeichen gegeben, und gesagt: Welchen ich küssen werde, der ist's, den greitet. Und alsbald trat er zu Jesum und sprach: Judas. Gegrüsset seist du. Rabbi! Evangelist. Und kiissete ihn. Jesus aber sprach zu ihm: Jesus. Mein Freund, warum bist du kommen? Evangelist. Da traten sie hinzu, und legten die Hande an Jesum, und griften ihn. No. 33. Duett und Chor. (Sopran und Alt). So ist mein Jesus nun gefangen. Chor. Lasst ihn, haltet, bindet nichtl Zwei Stimmen. Mond und Licht Ist vor Schmerzen untergangen, Weil mein Jesus ist gefangen. Sie fiihren ihn, er ist gebunden. Chor. Sind Blitze, sind Donner in Wolken verschwunden? Eröffne den feurigen Abgrund, o Holle! Zertrümmre, verderbe, verschlinge zerschelle, Mit plötzlicher Wut Den falschen Verröter, das mördrische Blut. Evangelist. En als Hij nog sprak, kwam Judas, één van de twaalven, en met hem een groote schare met zwaarden en met stokken, van de overpriesters en oudsten des volks. En de verrader had hun een teeken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, die is het; grijpt hem. En terstond ging hij tot Jezus en zeide: Judas. Wees gegroet, Rabbil Evangelist. En kuste Hem. Jezus echter zeide tot hem: Jezus. Mijn vriend! waartoe zijt gij gekomen? Evangelist. Toen traden zij toe en sloegen de handen aan Jezus, en grepen Hem. No. 33. Duet en Koor. (Sopraan en alt). Zoo is mijn Jezus dan gevangen. Koor. Laat hem, halt, bindt Hem niet! Twee Stemmen. Maan en licht Zijn van droefheid ondergegaan. Omdat mijn Jezus is gevangen. Men leidt Hem weg. Hij is gebonden. Koor. Zijn de bliksems, is de donder in de wolken verdwenen? Open uw vuur'gen afgrond, o helle! Stoot neer, verderf, verslind. Met plotselinge woede Den valschen verrader, het moordbeluste bloed. Ver^ra.ter,das,mör.dri-5che BIuM Indruk maakt niet het minst het plotselinge afbreken (orgelpunt) na het „in Wolken verschwunden". Er treedt een contrasteerende stilte in, die bijna huiveringwekkend aandoet, terwijl direct daarop de storm opnieuw losbreekt. No. 34—35. Na de dreuning van het „Sind Blitze" wordt de rustige weergave van het lijdensverhaal door den Evangelist en Jezus zelf voortgezet, waarna in aansluiting daarop het „koor der geloovigen" zeldzaam eenvoudig, maar des te ontroerender inzet het: „O Mensch bewein' dein' Sünde gross", voorafgegaan door een inleiding van het orkest. De fluiten en oboë-d'amore geven de eigenlijke melodie van de koorzang reeds aan in het: No. 34. Evangelist. Und siehe, Einer von denen, die mit Jesu waren, reckete die Hand aus, und schlug des Hohenpriesters Knecht, und hieb ihm ein Ohr ab. Da sprach Jesu zu ihm: J e s u s. Stecke dein Schwert an seinen Ort, denn wer das Schwert nimmt, der soll durch's Schwert umkommen. Oder meinest du, dass ich nicht könnte meinen Vater bitten, dass er mir zuschicke mehr denn zwöli Legionen Engel? Wie würde aber die Schriit eriüllet? Es muss also gehen. Evangelist. Zu der Stund' sprach Jesus zu den Schaaren: Jesus. Ihr seid ausgegangen als zu einem Mörder, mit Schwertern und mit Stangen, mich zu iahen; bin ich doch tüglich bei euch gewesen und habe gelehret im Tempel und ihr habt mich nicht gegriifen. Aber das ist alles geschehen, dass eriüllet würden die Schriiten der Propheten. Evangelist. Da verliessen ihn alle Jünger, und ilohen- No. 34. Evangelist. En zie, een van degenen die met Jezus waren, strekte de hand uit en sloeg des hoogenpriesters knecht, en hieuw hem een oor ai. Toen zeide Jezus tot hem: Jezus. Steek uw zwaard in de scheede, want wie het zwaard neemt, zal door het zwaard omkomen. Oi meent gij, dat ik mijn Vader niet kan bidden, dat Hij mij meer dan twaalf legioenen engelen zende? Maar hoe zouden dan de Schriften vervuld worden? Het moet alzoo geschieden. Evangelist. Te dier stond' sprak Jezus tot de scnare: Jezus. Gij zijt uitgegaan als tot een moordenaar, met zwaarden en met stokken, om mij te vangen; dagelijksch ben ik bij u geweest, leerende in de Tempel, en gij hebt mij niet gegrepen. Doch dit alles is geschied, opdat de Schriiten der Proleten vervuld zouden worden. Evangelist. Toen verlieten Hem alle discipelen en vloden. Dan zetten de sopranen met het „Cantus firmus" (het knapenkoor) het koraal „O Mensch, bewein' dein' Sünde gross" (welke melodie overeenkomst vertoont met die van Psalm 36) in: met welke belijdenis het EERSTE DEEL besloten wordt. No. 35. Cïoial. O Mensch, bewein' dein' Sünde gross, Darum Christus sein's Vateis Schoss Auessert', und kam auf Erden. Von einer Jungirau rein und zart Filr uns er hie geboren ward, Er wollt' der Mittler werden. Den Toten er das Leben gab, Und legt' dabei all' Krankheit ab, Bis sich die Zeit herdrange, Dass er iür uns geoplert würd' Trüg' unsrer Sünden schwere Bürd' Wohl an dem Kreuze lange. No. 35. Koraal. O mensch, beween uw zonden groot. Omdat Christus Zijns Vaders schoot Verliet, en kwam op aarde. Uit eene maagd, rein en zacht Werd Hij voor ons geboren. Hij wilde de Midd'laar worden. Den dooden gaf Hij het leven. En bande ook de ziekten uit. Totdat de tijd genaakte Waarop Hij voor ons geofferd werd. Droeg onzer zware zondenlast Al aan het kruishout lange. Einde Eerste Deel. No. 36. Het TWEEDE DEEL opent met een Aria voor altstem, waarin als t ware een vrouw haar angst over het lot van Jezus uitzingt. Zacht en droevig zetten de violen en oboë d'amore in: met treurrhythmen in den baskant. De alt begint klagend haar langaangehouden „ach!" Daarop mengt zich het „koor der geloovigen" in den klaagzang en wendt zich met een „Wo ist denn dein Freund hingegangen?" tot de vrouwe (waarschijnlijk is hiermede Maria bedoeld), innig van toon en melos. Koor en alt wisselen elkander af in vraag en wedervraag. No. 37. De volgende recitatieven schilderen het verhoor van Jezus in de zaal van Kaiaphas. Op het liegen van de valsche getuigen, reageert de „gemeente" met het Koraal No. 38: „mir hat der Welt trüglich gericht't". TWEEDE DEEL No. 36. Eine Stimme (Alt). Arie mit Chor. Ach, nun ist mein Jesus hinl Chor. Wo ist denn dein Freund hingegangen, o du Schönste unter den Weibern? Eine Stimme. Ist es möglich, kann ich's schauen? Chor. Wo hat sich dein Freund hingewandt? Eine Stimme. Ach, mein Lamm in Tigerklauen, Ach, wo ist mein Jesus hin? Chor. So wollen wir mit dir ihn suchen. Eine Stimme. Ach, was soll ich der Seele sagen, Wenn sie mich wird angstlich fragen: Ach! wo ist mein Jesus hin? No. 37. Evangelist. Die aber Jesum gegriifen hatten, führeten ihn zu dem Hohenpriester Kaiphas, dahin die Schriitgelehrten und Aeltesten sich versammelt hatten. Petrus aber folgete ihm nach von ierne, bis in den Palast des Hohenpriesters, und ging hinein, und setzte sich bei den Knechten, auf dass er sahe wo es hinaus wollte. Die Hohenpriester aber und Aeltesten und der ganze Rat suchten ialsches Zeugnis wider Jesum, aui dass sie ihn töteten, doch landen keines. No. 38. C h o r a 1. Mir hat die Welt triiglich gericht't Mit Lügen und mit falschem G'dicht, Viel Netz' und heimlich' Strikken, Herr, nimm mein wahr in dieser G'fahr, B'hüt mich vor ialschen Tückenl . No. 36. Een stem (Alt). Aria met Koor. Ach, nu is mijn Jezus weg! Koor. Waar is dan uw vriend heengegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Een stem. Is het moog'lijk, kan ik 't aanschouwen? Koor. . Waar heeft zich uw vriend heengewend? Een stem. Ach, mijn Lam in tijgerklauwen. Ach, waar is mijn Jezus heen? Koor. Wij willen met u Hem zoeken. Een stem. Ach, wat moet ik mijn ziele zeggen, Als zij angstig mij zal vragen: . Ach! waar is mijn Jezus heen? No. 37. Evangelist. Die nu Jezus gegrepen hadden, voerden Hem tot den Hoogenpriester Kaiaphas, alwaar zich de Schriftgeleerden en oudsten verzameld hadden. Petrus echter volgde Hem van verre tot in de zaal des Hoogenpriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, opdat hij den afloop zou kunnen zien. De overpriesters en de oudsten en de geheele Raad zochten valsche getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem dooden mochten, doch vonden niets. No. 38. Koraal. Mij heeft de wereld valsch'lijk gericht Met leugen en met valsch verdicht, Met sluwe en heimelijke lagen. Heer, neem mij waar in dit gevaar. Behoed mij voor valsche listen. No. 39. De Evangelist zet zijn verhaal voort, om onderbroken te worden door de twee valsche getuigen, met eenigszins onzeker en „rammelend": „er hat gesagt", en tot slot het eenvoudige: van den Evangelist. No. 40. De hierop volgende tenor-solo (door een ander gezongen dan door hem die de Evangelist-partij weergeeft) geeft weer het wondere zwijgen van den Heiland, als de valsche getuigen Hem belasteren, welke zelfverloochening in hemelsch licht wordt gezet. Zeldzaam rustigstemmend is de ondersteuning der hobo-staccato's, die de „verklaring" waarom Jezus zwijgt, nog heerlijker doen uitkomen: (let op het nadrukkelijke „üm"). No. 41 bevat de voorzetting (aria) van de tenorsolo, doch thans alleen met orgel-steun. No. 39. Evangelist. Und wiewohl viel falsche Zeugen herzutraten, landen sie doch kein's. Zuletzt traten herzu zween falsche Zeugen, und spiachen: Zeugen (Alt und Tenor). Er hat gesagt: Ich kann den Tempel Gottes abbrechen und in dreien Tagen denselben bauen. Evangelist. Und der Hohepriester stand auf und sprach zu ihm: Hohepriester. Antwortest du nichts zu dem, dass diese wider dich zeugen? Evangelist. Aber Jesus schwieg stille. No. 40. Eine Stimme (Tenor). Rezitativ. Mein Jesu schweigt zu lalschen Lügen stille, Um uns damit zu zeigen, Dass sein erbarmensvoller Wille, Für uns zum Leiden sei geneigt, Und dass wir in dergleichen Pein Ihm sollen dhnlich sein, Und in Verfolgung stille schweigen. No. 39. Evangelist. En hoewel vele valsche getuigen toetraden, vonden zij toch niets. Maar tenlaatste kwamen twee valsche getuigen, en zeiden: Getuigen (Alt en Tenor). Hij heeft gezegd: Ik kan den Tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen. Evangelist. En de Hoogepriester stond op en zeide tot Hem: Hoogepriester. Antwoordt gij niets op hetgeen dezen tegen u getuigen? Evangelist. Doch Jezus zweeg stil. No. 40. E e n s t e m (Tenor). Recitatief. Mijn Jezus zwijgt op valsche leugens stille, Om ons daarmede te toonen. Dat Zijn erbarmingsvolle wille. Voor ons tot lijden is geneigd. En dat wij in zulk een pijn Hem moeten eender zijn. En in vervolging stille zwijgen. No. 41. Arie. Geduld, Geduld 1 Wenn mich falsche Zungen stechen. Leid ich wider meine Schuld, Schimpf und Spott, Eil so mag der liebe Gott Meines Herzens Unschuld rachen. No. 41. A r i a. Geduld, geduld! Wanneer mij valsche tongen steken. Moet ik lijden zonder schuld. Schimp en spot, Eil dat dan de goede God De onschuld van mijn harte wreke. No. 42. Het reciet van den Evangelist vindt voortgang en Jezus' antwoord aan Kaiaphas op diens vraag, of Hij de Zone Gods is, straalt in het „und kommen in den Wolken des Himmels": waarbij een gedragen onderstreping door strijkinstrumenten. No. 43. Na de woorden van den Evangelist, zetten beide koren plotseling het „Weissage" in, groepsgewijs na elkaar. De stemmen zijn onrustig en drastisch hoonend: Weis.sa.ae. weis.sa.qe, weis.sa. .... . - ... .... No. 42. Evangelist. Und der Hohepriester antwortete, und sprach zu ihm: Hohepriester. Ich beschwöre dich bei dem lebendigen Gott, dass du uns sagest, ob du seiest Christus, der Sohn Gottes. Evangelist. Jesus sprach zu ihm: J e s u s. Du sagest's. Doch sage ich euch: Von nun an wird's geschehen, dass ihr sehen werdet des Menschen Sohn sitzen zur Rechten der Kraft, und kommen in den Wolken des Himmels. Evangelist. Da zerriss der Hohenpriester seine Kleider und sprach: Hohepriester. Er hatt Gott gelastert, was dürfen wir weiter Zeugnis? Siehe, jetzt habt ihr Beine Gottesldsterung gehöret. Was dünket euch? Evangelist. Sie antworteten und sprachen: C h o r. Er ist des Totes schuldig! No. 42. Evangelist. En de Hoogepriester antwoordde en zeide tot Hem: Hoogepriester. Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, oi gij zijt Christus, de Zoon van God. Evangelist. Jezus zeide tot hem: Jezus. Gij hebt het gezegd. Doch ik zeg ulieden: van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien, zittende ter rechterhand der kracht (Gods) en komende op de wolken des hemels. Evangelist. Toen scheurde de Hoogepriester zijn kleederen en zeide: Hoogepriester. Hij heelt God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van noode? Ziet, thans hebt gij zijne godslastering gehoord. Wat dunkt gijlieden? Evangelist. Zij antwoordende, zeiden: Koor. Hij is des doods schuldig. No. 43. Evangelist. Da speieten sie aus in sein Angesicht, und schlugen ihn mit Fausten. Etliche aber schlugen ihn in's Angesicht, und sprachen: Chor. Weissage uns, Christe, wer ist's der dich schlug? No. 43. Evangelist. Toen spuwden zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten. En anderen gaven Hem kinnebakslagen en zeiden: Koor. Profeteer ons, Christus, wie is het die u sloeg? Doch, in tegenstelling met vorige koren, komt de aanvankelijke wilde spot langzamerhand tot rustiger ordening, totdat het F-dureinde komt van het „Wer ist's, der dich schlug?", alsof er toch even berouw door de harten der ruwe spldaten flitst. No. 44. Het „koor der geloovigen" sluit zich direct daarop aan met het „Wer hat dich so geschlagen", teer en edelgevormd van melodie, dezelfde als van No. 16, doch de behandeling is bij beiden gansch anders. Het week-teere (bij de tenoren) van het „Missethaten" is ontroerend. No. 45. De verloochening van Petrus tegenover de twee maagden volgt, welke laatste partijen gezongen worden door twee vrouwenstemmen uit de koren zelve. Direct op de woorden van den Evangelist, zet een klein koor in (Choro II), alsof de omstanders, buiten het rechthuis van Pilatus, aan het twistend-schelden slaan. De fluiten in het orkest accentueeren het felle der beschuldigingen. No. 44. Choral. Wer hat dich so geschlagen, Mein Heil, und dich mit Plagen So übel zugericht't? Du bist ja nicht ein Sünder, Wie wir und unsre Kinder, Von Missetaten weisst du nicht. No. 45. Evangelist. Petrus aber sass drausen im Palast, und es trat zu ihm eine Magd und sprach: Erste Magd (Sopran). Und du waresi auch mit dem Jesu aus Galilüa. Evangelist. Er leugnete aber vor ihnen allen, und sprach: Petrus. Ich weiss nicht was du sagest. Evangelist. Als er aber zur Tür hinausging, sahe ihn eine andere, und sprach zu denen, die da waren: Zweite Magd (Alt). Dieser war auch mit dem Jesu von Nazareth. Evangelist Und er leugnete abermals, und schwur dazu: Petrus. !ch kenne den Menschen nicht No. 44. Koraal. Wie heelt U zoo geslagen. Mijn Heil, en met plagen U zooveel kwaads gedaan? Gij toch zijt geen zondaar. Gelijk wij en onze kind'ren. Van euveldaden weet Gij niet. No. 45. Evangelist. En Petrus zat buiten in de zaal, en een dienstmaagd kwam tot hem en zeide: Eerste dienstmaagd (sopraan). En gij waart ook met dien Jezus uit Galliea. Evangelist Hij loochende het voor allen, zeggende: Petrus. Ik weet niet wat gij zegt. Evangelist. Maar toen hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere, en zeide tot hen, die daar waren: Tweede dienstmaagd (alt). Deze was ook met Jezus, den Nazarener. Evangelist. En hij loochende het wederom, en zwoer zelfs: Petrus. Ik ken den mensch niet. 158-IV No. 46. En nadat Petrus met stijging in de declamatie ontkend heeft Jezus te kennen, valt aangrijpend het: van den Evangelist in, om te eindigen met het expressie-volle: Evangelist. Und über eine kleine Weile traten hinzu, die da standen, und sprachen zu Petro: C h o r. Wahrlich, du bist auch einer von denen, denn deine Sprache verrat dich. No. 46. Evangelist. Da hub er an sich zu veriluchen und zu schwören: Petrus. Ich kenne des Menschen nicht. Evangelist. Und alsbald krahete der Halm. Da dachte Petrus an die Worte Jesu, da er zu ihm sagte: „Ehe der Hahn krahen wird, wirst du mich dreimal verleugnen," und ging heraus und weinete bitterlich. Evangelist. En een weinig daarna, die daar stonden, toeloopende, zeiden tot Petrus: Koor. Waarlijk, gij zijt ook een van die, want uw spraak verraadt u. No. 46. Evangelist. Toen begon hij zichzelf te vervloeken en te zweren: Petrus. Ik ken den mensch niet. Evangelist. En terstond kraaide de haan. En Petrus werd het woord indachtig, dat Jezus tot hem gezegd had: „Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij mij driemaal verloochenen." En, naar buiten gaande weende hij bitterlijk. No. 47. Petrus' driematige verloochening vindt haar naklank in deze lange aria. De inleiding geeft reeds de melodie aan, waarbij de zangrijke melodie van de soloviool de innige sfeer verhoogt. De altstem zingt woorden van erbarming, en drukt haar diepe rouw in donker timbre gevoelvol uit: slechts ondersteund door strijkinstrumenten met zachte pizzicati der bassen. No. 48. Het „koor der geloovigen" reageert met het „Bin ich gleich von dir gewichen, steil ich mich doch wieder ein." li\ No. 47. Eine Stimme (Alt). Arie. Erbarme dich, Mein Gott, Um meiner Zahren willen! Schaue hier, Herz und Auge weint von dir Bitterlich. No. 47. Een stem (alt). Aria. Erbarm U toch. Mijn God, Ter wille van mijn tranenl Aanschouw mij nu. Hart en oog weent voor U Bitterlijk. No. 48. C h o r a 1. Bin ich gleich von dir gewichen. Steil' ich mich doch wieder ein. Hat uns doch sein Sohn verglichen, Durch sein' Angst und Todespein. Ich verleugne nicht die Schuld, Aber deine Gnad' und Huid Ist viel grösser als die Sünde Die ich stets in mir befinde. No. 48. Koraal. Hoe 'k ook van U ai mocht dwalen. Toch wil ik weer bij U zijn. Heeft toch voor ons Uw Zoon geboet. Door Zijn angst en doodespijn. Ik verloochen niet de schuld. Maar Uw g'nade en geduld Is veel grooter dan de zonden Die ik steeds in mij bevind. kort afgebetene „was gehet uns « • de zilverlingen in :'"Ss:ssïï rgT2w"Ó7dr“rb^rld j:; (lo. op do schijnontSêuoSta do tremolo op hot laototo „Blutgold 1). , .. f~> j11T\ oriënt met een inleiding van No. 51. Deze arm ™°r bas (in ')vi?olsolo. De muziek is ten- het strijkorkest, waarbl> ® uPdie als9't ware het wegwerpen van het slotte vol beweeg en staccati, aie ais „Mörderlohn" weergeven. 'No. 49. Evangelist. Des Morgens aber hielten alle Hohenpriester und die Aeltesten des Volks einen Rat über Jesum, dass sie ihn töteten. Und banden ihn, iühreten ihn hin, und iiberantworteten ihn dem Landpfleger Pontio Pilato. Da das sahe Judas, der ihn verroten hatte, dass er verdammt var zum Tode, gereuete es ihn und brachte er wieder die dreissig Silberlinge den Hohenpriestern und Aeltesten, und sprach: Judas. Ich habe übel getan, dass ich unschuldig Blut verroten habe. Evangelist Sie sprachen: Chor. Was gehet uns das an? da siehe du zu. No. 50. Evangelist. Und er warf die Silberlinge in den Tempel, hub sich davon, ging hin, und erhangete sich selbst. Aber die Hohenpriester nahmen die Silberlinge und sprachen: Zwei Priester (Bösse). Es taugt nicht, dass wir sie in den Gotteskasten legen, denn es ist Blutgeld. No. 51. Eine Slimme (Bass). Aile. Gebt mir meinen Jesum wieder! Seht, das Geld, den Mörderlohn. Wirit euch der verlor'ne Sohn, Zu den Füssen nieder. No. 49. Evangelist. Des morgens nu hielden de overpriesters en de oudsten des volks raad over Jezus, dat zij Hem dooden zouden. En zij bonden Hem, en voerden Hem weg en gaven Hem over aan den Stadhouder Pontius Pilatus. Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij tot den dood veroordeeld was, kreeg hij berouw, en hij bracht de dertig zilverlingen terug aan de overpriesters en de oudsten en zeide: Judas. Ik heb gezondigd, verradende onschuldig bloed. Evangelist Zij spraken: Koor. Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien. No. 50. Evangelist. En hij wierp de zilverlingen in den Tempel en stond op, en heengaande, verhing hij zich. Maar de overpriesters namen de zilverlingen, en zeiden: Twee priesters (bassen). Het betaamt niet, dat wij ze in de oiier kist doen, want het is bloedgeld. No. 51. Een stem (bas). Aria. Geei mij toch mijn Jezus weer! Ziet, het geld, dat moord'naarsloon. Werpt U de verloorne zoon Voor de voeten neer. No. 52. De Evangelist zet het lijdensverhaal voort, totdat op Pilatus' vraag: „of Jezus de Koning der Joden is" het indrukwekkend sobere weerklinkt. Wanneer Jezus op Pilatus' tweede vraag niets antwoordt, verwondert deze zich zeer: No. 53. Het „koor der geloovigen" reageert met het „Befiehl du deine Wege", in de melodie van het bekende „Herzlich thut mich verlangen", welke melodie Bach in tien verschillende harmonisaties in zijn Passion doet voorkomen. No. 52. Evangelist. Sie hielten aber einen Rat, und kauiten einen Töpiersacker dafür, zum Begrabnis der Pilger. Daher ist derselbige Acker genennet der Blutacker bis aui den heutigen Tag. Da ist eriilllet, das gesagt ist durch den Propheten Jeremias, da er spricht: Sie haben genommen dreissig Silberlinge damit bezahlet ward der Verkauite, welchen sie kauiten von den Kindern Israël; und haben sie gegeben um einen Töpiersacker, als mir der Herr befohlen hat. Jesus aber stand vor dem Landpileger, und der Landpfleger iragte ihn, und sprach: P i 1 a t u s. Bist du der Juden König? Evangelist. Jesus aber sprach zu ihm: Jesus. Du sagest's. Evangelist Und da er verklagt ward von den Hohenpriestern und Aeltesten, antwortete er nichts. Da sprach Pilatus zu ihm: P i 1 a t u s. Hörest du nicht, wie hart sie dich verklagen? Evangelist. Und er antwortete ihm nicht au! ein Wort, also, dass sich auch der Landpileger sehr verwunderte. No. 53. C h o r a 1. Befiehl du deine Wege, Und was dein Herze krönkt, Der allertreusten Pilege Des, der den Himmel lenkt; No. 52. Evangelist. Zij hielden raad en kochten daarmede den akker des pottenbakkers tot een begraaiplaats van vreemdelingen. Daarom is die akker geheeten de akker des bloeds, tot op dezen dag. Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den proieet Jeremia, toen hij zeide: Zij hebben de dertig zilverlingen genomen, waarmede de Verkochte betaald was, die zij van de kinderen Israëls kochten en hebben die gegeven voor den akker des pottenbakkers; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeit. Jezus nu stond voor den Stadhouder, en de Stadhouder vraagde Hem, zeggende: Pilatus. Zijt gij de Koning der Joden? Evangelist. Jezus zeide tot hem: Jezus. Gij hebt het gezegd. Evangelist. En als Hij beschuldigd werd door de overpriesters en oudsten, antwoordde Hij niets. Toen zeide Pilatus tot Hem: Pilatus. Hoort gij niet, hoe zwaar zij u beschuldigen? Evangelist. En hij antwoordde hem niet op eenig woord, alzoo, dat de Stadhouder zich zeer verwonderde. No. 53. Koraal. Beveel gerust uw wegen. En wat u 't harte deert Der trouwen hoed' en zegen Van Hem, die 't al regeert. No. 54. Pilatus vraagt den Joden wien hij hun zal loslaten. Zijn vrouw komt hem waarschuwen vanwege haar droom (welke woorden gezongen worden door één der vrouwelijke koorleden). Dan stelt Pilatus de keus: „Barrabas of Jezus", waarbij in de muziek het zelfbewuste van zijn macht overtuigd-zijn uitkomt. Dan plotseling het 8-stemmige dubbelkoor-antwoord van het volk: het allerkortste koor uit de geheele Matthaus-Passion, maar tevens het meest aangrijpende en felle. Het orkest zwijgt, alleen de machtige dreuning van het orgel laat zich hooren. Der Wolken, Luit und Winden Gibt Wege, Lauf und Bahn, Der wird auch Wege finden. Da dein Fuss gehen kann. No. 54. Evangelist. Aui das Fest aber hatte der Landpfleger Gewohnheit, dem Volke einen Gefangenen loszugeben, welchen sie wollten. Er hatte aber zu der Zeit einen Gefangenen, einen sonderlichen vor Andern, der hiess Barabas. Und da sie versammelt waren, sprach Pilatus zu ihnen: Pi 1 a t u s. Welchen wollef ihr, dass ich euch losgebe? Barabbam oder Jesum, von dem gesagt wird, er sei Christus? Evangelist. Denn er wusste wohl, dass sie ihn aus Neid überantwortet haften. Und da er auf dem Richtstuhl sass, schickete sein Weib zu ihm und liess ihm sagen: Pilati Weib. Habe du nichts zu schaffen mit diesem Gerechten, ich habe heute viel erlitten im Traum von seinetwegen. Evangelist. Aber die Hohenpriester und die Aeltesten überredeten das Volk, dass sie um Barabbam bitten sollten, und Jesum umbrachten. Da antwortete nun der Landpfleger und sprach zu ihnen: Pilatus. Welchen wollt ihr unter diesen zweien, den ich euch soll losgeben? Evangelist. Sie sprachen: Die wolken, lucht en winden Wijst spoor en loop en baan Zal ook wel wegen vinden Waarlangs uw voet kan gaan. No. 54. Evangelist. En op het feest was de Stadhouder gewoon den volke een gevangene te laten, welken zij wilden. En hij had toen een beruchte gevangene, genaamd Barabbas. En toen zij bijeenvergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Pilatus. Welken wilt gij dat ik u zal loslaten? Barabbas of Jezus, die genaamd wordt Christus? Evangelist. Want hij wist wel, dat zij Hem uit nijd hadden overgeleverd. En toen hij op de rechterstoel zat, zond zijn huisvrouw iemand tot hem, die hem moest zeggen: Pilatus' vrouw. Hebt toch niets te doen met dien Rechtvaardige, want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. Evangelist. Maar de overpriesters en de oudsten overreedden de scharen, dat zij zouden Barabbas begeeren en Jezus dooden. De Stadhouder antwoordende zeide tot hen: Pilatus. Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? Evangelist. Zij spraken: Koor. Barabbas! C h o r. Barabbam! Ook het verdere antwoord der Joden op de vraag van Pilatus, wat hij dan met Jezus zal doen, is (in korte canonvorm) in dubbelkoor weergegeven, in scherpe en nerveuze opwinding. No. 55. Het koor zingt daarop, zich verwonderend: „Wie wunderbarlich ist doch diese Strafe", dezelfde melodie als Koraal 3. No. 56. Pilatus vraagt het simpele: „Was hat er denn Uebels getan?" No. 57. De sopraan-solo, die direct daarop volgt, somt nu alle groote weldaden van den Heiland op, die Hij voor de Zijnen verricht heeft, om te besluiten met het ontroerend-eenvoudige: „Sonst hat mein Jesu nichts getan." De toonzetting van deze solo is subliem, twee fluiten en twee oboë-di-caccia ondersteunen. No. 58. De sopraan vervolgt met de aria: „Aus Liebe will mein Heiland sterben." Na een korte inleiding (met dezelfde instrumentatie als het voorgaande recitatief) klinkt dan het stralende en langaangehouden „Aus Liebe...." Evangelist. Pilatus sprach zu ihnen: P i 1 a t u s. Was soll ich denn machen mit Jesu, von dem gesagt wird, er sei Christus? Evangelist. Sie sprachen alle: Chor. Lass ihn kreuzigenl Evangelist. Pilatus sprak tot hen: Pilatus. Wat moet ik dan doen met Jezus, van welken gezegd wordt dat hij den Christus is? Evangelist. Zij spraken allen: Koor. Laat Hem gekruisigd wordenl No. 55. C h o r a 1. Wie wunderbarlich ist doch diese Strafei Der gute Hirte leidet für die Schafe, Die Schuld bezahlt der Herre, der Gerechte Für seine Knechte. No. 56. Evangelist. Der Landpfleger sagte: Pilatus. Was hat er denn Uebels getan? No. 57. Eine Stimme (Sopran). Rezitativ. Er hat uns allen wohlgetan, Den Blinden gab er das Gesicht, Die Lahmen macht' er gehend. Er sagt' uns seines Vaters Wort, Er trieb die Teufel fort; Betrübte hat er aufgericht't; Er nahm die Sünder auf und an; Sonst hat mein Jesus nichts getan. No. 55. Koraal. Hoe wonderbaarlijk is toch deze straf! De goede Herder lijdt voor Zijne schapen, De schuld betaalt de Heere, de Gerecht'ge Voor Zijne knechten. No. 56. Evangelist. De stadhouder zeide: Pilatus. Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? No. 57. Een stem (sopraan). Recitatief. Hij heeft ons allen welgedaan, Den blinden gaf Hij 't gezicht, De lammen deed Hij gaan. Hij leerde ons Zijns Vaders Woord, Hij dreef de duiv'len uit. Bedroefden heeft Hij opgericht. Hij nam de zondaars op en aan; Iets anders heeft mijn Jezus niet gedaan. No. 58. A r i e. Aus Liebe will mein Heiland sterben, Von einer Sünde weiss er nichts, Dass das ewige Verderben, Und die Strafe des Gerichts Nicht auf meine Seele bliebe. No. 58. A r i a. Uit liefde wil mijn Heiland sterven. Van zonden weet Hij niet. Opdat de eeuwige verderving En de straffe des gerichts Niet op mijn ziele blijft. No. 59. Na het korte reciet van den Evangelist, verheft het „kruisigingskoor" opnieuw den stem, doch nu één toon hooger (in H mol) om de woede nog meer tot uiting te laten komen. Als Pilatus zich de handen in onschuld gewasschen heeft, antwoordt het gansche volk met een heftig en dramatisch: Sein Blut kom _ _ _ me u- Sein Blut kom me ü ber bec uns und uns.re Kin_ _ _ _ urvs und uns.re Kin .der, u_ber uns und uns_re No. 59. Evangelist. Sie schrieen aber noch mehr und sprachen: Chor. Lass ihn kreuzigenl Evangelist Da abei Pilatus sahe, dass er nichts schalfete, sondern dass ein viel grösser Getümmel ward, nahm er Wasser und wusch die Hönde vor dem Volk, und sprach: Pilatus. Ich bin unschuldig an dem Blute dieses Gerechten. Sehet ihr zul Evangelist. Da antwortete das ganze Volk, und sprach: Chor. Sein Blut komme über uns und unsre Einder! Evangelist. Da gab er ihnen Barabbam los; aber Jesum liess er geisseln und überantwortete ihn, dass er gekreuziget wurde. No. 59. Evangelist. Zij schreeuwden echter des te meer en zeiden: Koor. Laat hem gekruisigd worden! Evangelist. Als nu Pilatus zag, dat hij niets vorderde, maar veel meer, dat er een groot rumoer ontstond, nam hij water en waschte zich de handen vóór het volk en sprak: Pilatus. Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen. Ziet gijlieden toel Evangelist. Toen antwoordde het gansche volk en zeide: Koor. Zijn bloed kome over ons en onze kinderen! Evangelist. Toen liet hij hun Barabbas los. Maar Jezus liet hij geeselen en gaf Hem over, om gekruisigd te worden. No. 60. Nadat de Evangelist verhaald heeft, dat Pilatus Jezus overgeeft om gegeeseld en gekruisigd te worden, begint de alt haar aria „Erbarm' es Gott." De gemoedsstemming, die de smadelijke geeselingen van den Heere op een der toeschouwsters opwekt, is in een ontroerende toonzetting door Bach weergegeven. Men hoort in de telkens onderbroken melodie de tranen van de vrouw. De rhythmen van de strijkinstrumenten en de bewogen moduleering accentueeren de geeselstriemen. No. 61. De alt zet haar klagende zang in een aria voort, innig van melodie, maar met iets onrustigs-verlangends. De strijkers gaan met hun strakke rhythmen van het voorgaande recitatief door; de eerste en tweede violen (unisono) bewegen zich al meer bóven de bassen uit. No. 62. Als de krijgsknechten Jezus een doornenkroon op het hoofd gezet hebben, bespotten zij Hem, en vol hoon klinkt het Ge>_ qr'u sseh, ge_qrü _ sseh Ge cjr’ü S5e+ waarbij de fluiten en de tenoren met trillers het bespotten verscherpen. Met tot slot de climax van het fel-hoonend uitgestooten: „Judenkönigl" No. 60. Eine Stimme (Alt). Rezitativ. Erbarm' es Gottl Hier steht der Heiland angebunden. O Geisselung, o Schlag', o Wundenl Ihr Henker, haltet einl Erweichet euch der Seelenschmerz, Der Anblick solchen Jammers nicht? Ach ja, ihr habt ein Herz, Dass muss der Martersöule gleich Und noch viel harter sein. Erbarmt euch, haltet einl No. 60. Een stem (alt). Recitatief. Erbarm U Godl Hier staat de Heiland vastgebonden. O geeseling, o slage', o wonden! Gij beulen houdt nu opl Vermurwt u dan de zielesmart, Deez' jammerlijke aanblik niet? Ach ja, gij hebt een hart, Dat moet de martelpaal gelijk En nog veel harder zijn. Erbarmt u, laat nu afl No. 61. Arie. Können Tranen meiner Wangen Nichts erlangen, O, so nehmt mein Herz hineinl Aber lasst es bei den Fluten Wenn die Wunden milde bluten Auch die Opferschale sein. No. 61. Aria. Kunnen tranen van mijn wangen Niets erlangen, O, zoo neem mijn hart tot UI Maar laat het bij het vloeien Als de wonden rijk'lijk bloeden Ook de oiierschale zijn. No. 62. Evangelist. Da nahmen die Kriegsknechte des Landpflegers Jesum zu sich in das Richthaus, und sammelten über ihn die ganze Schaar, und zogen ihn aus und legeten ihm einen Purpermantel an und flochten eine Dornenkrone, und setzten sie aui sein Haupt, und ein Rohr in seine rechte Hand und beugeten die Knie vor ihm und spotteten ihn und sprachen: Ch o r. Gegrüsset seist du, Judenkönig! Evangelist Und speieten ihn an, und nahmen das Rohr und schlugen damit sein Haupt. No. 62. Evangelist. Toen namen de krijgsknechten van den Stadhouder Jezus met zich in het rechthuis, en beraadslaagden over Hem de gansche bende, en ontkleedden Hem en deden Hem een purperen mantel om en vlochten een doornenkroon, zetten die op Zijn hoofd en een rietstok in Zijn rechterhand en bogen hunne knieën voor Hem en bespotten Hem, zeggende: Koor. Wees gegroet, gij Koning der Joden] Evangelist. En zij spuwden op Hem en namen een rietstok en sloegen daarmee op Zijn hoofd. 158-V No. 63. Het „koor der geloovigen" antwoordt hierop met het bekende en geliefde koraal: „O Haupt voll Blut und Wunden", welke melodie — wij zeiden het reeds — in tien verschillende harmonisaties in de Matthaus-Passion voorkomt. No. 64. De Evangelist vervolgt zijn reciet. Jezus wordt weggevoerd, opdat zij Hem No. 65. De bas vangt een recitatief aan, een reciet van Simon van Cyrene. De begeleiding wordt verricht door de viola-di-gamba, gesteund door twee fluiten. No. 63. C h o i a 1. O Haupt voll Blut und Wunden, Voll Schmerz und voller Hohnl O Haupt, zu Spott gebunden Mit einer Dornenkron! O Haupt sonst scbon gezieret Mit höchster Ehr' und Zier, Jetzt aber hoch schimpiieret, Gegrüsset seist du mir! Du edles Angesichte Vor dem sonst schrickt und scheut Das grosse Weltgerichte, Wie bist du so bespeitl Wie bist du so erbleichet, Wer hat dein Augenlicht, Dem sonst kein Licht nicht gleichet, So schandlich zugericht't? No. 64. Evangelist. Und da sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Mantel aus, und zogen ihm seine Kleider an, und führeten ihn hin, dass sie ihn kreuzigten. Und indem sie hinausgingen, tanden sie einen Menschen von Kyrene, mit Namen Simon; den zwangen sie, dass er ihm sein Kreuz trug. No. 63. Koraal. O hoofd vol bloed en wonden. Vol smarten en vol hoonl O hoofd ten spot ombonden Met eene doornenkroon! O hoofd, eertijds zoo schoon gesierd Met d' hoogste eer en pracht. Thans echter laag bespot. Wees nu van mij gegroet! O edel aangezicht Waarvoor eens schrik en angst Bestaan zal in het eindgericht, Hoe zijt Gij nu bespuwd! Waartoe zijt gij zoo bleek. Wie heeft Uw oogenlicht, Waarbij elk licht verbleekt. Zoo schand'lijk aangetast? No. 64. Evangelist. En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en trokken Hem Zijn kleederen aan, en leidden Hem weg, om gekruisigd te worden. En uitgaande, vonden zij een man van Cyrene, met name Simon; dezen dwongen zij, dat hij Zijn kruis droeg. No. 65. Eine Slimme (Bass). Rezitativ. Ja, freilich will in uns das Fleisch und Blut Zum Kreuz gezwungen sein; Je mehr es unsrer Seele gut. Je herber geht es ein. No. 65. Een stem (bas). Recitatief. Ja waarlijk wil in ons het vleesch en bloed Naar 't kruis gedwongen zijn; Hoe meer het onze ziele wèl doet, Des te wranger wordt de pijn. No. 66. De daaropvolgende aria, eveneens voor bas, is een zang vol deernis, met een suggestieve viola-di-gamba-ondergrond, waarin de moede stappen van den Kruiseling worden gesymboliseerd. No. 67. De Heiland hangt aan het Kruis, Zijn kleederen worden verdeeld en boven Zijn hoofd staat geschreven, dat Hij de „Koning der Joden" is. Maar het volk dat nieuwsgierig langs trekt, spot (dubbelkoor): Der du den Tem--pel Goh—les zen Koori. . • Der du dén Tem.pel GoL-les zenbnchsr und Dau waarbij treft het nadrukkelijke „absteigen", als alle stemmen, in elkaar-kruisende rhythmen, geleidelijk afdalen in toonaard. Nog een andere symboliek heeft Bach in dit koor gelegd, n.1. bij het „der erlöse ihn nun." De Joden zeiden dit in hoon, maar in de muziek heeft Bach juist het tegengestelde uitgedrukt, omdat de geloovigen dat „erlöse" juist als hun redding en eenig houvast beschouwen. Dit komt tot uiting in de wisselwerking in de thema's van de sopranen en tenoren: sopraan lener all der er— lö se, er_ lö— met tot besluit het unisono gezongen (koor, orkest en orgel): „Ich bin Gottes Sohn." \ r,.\ , \ W Nb. 66. Arie. Komm, süsses Kreuz, So will ich sagen, Mein Jesu, gib es immer her, Wird mir mein Leiden einst zu schwer, So hilf du mir es selber tragen. No. 67. Evangelist. Und als sie an die Stfitte kamen mit Namen Golgatha, dass ist verdeutschet: Schadelstatt, gaben sie ihm Essig zu trinken mit Gallen vermischet; und da er's schmeckete, wollte er's nicht trinken. Da sie ihn aber gekreuziget hatten, teilten sie seine Kleider und warien das Los darum; aui dass erfüllet wurde das gesagt ist durch den Propheten: Sie haben meine Kleider unter sich geteilet, und über mein Gewand haben sie das Los geworfen. Und sie sassen alle da, und hiiteten sein. Und oben zu seinem Haupte hefteten sie die Ursache seines Todes beschrieben, namlich: „Dies ist Jesus, der Juden Königl" Und da wurden zween Mörder mit ihm gekreuziget, einer zur Rechten und einer zur Linken. Die aber voriibergingen, lasterten ihn, und schüttelten ihre Kopie und sprachen: CJ»or. Der du den Tempel Gottes zerbrichst und bauest ihn in dreien Tagen, hilf dir selber! Bist du Gottes Sohn so steige herab vom Kreuzl Evangelist Desgleichen auch die Hohenpriester spottetën sein, samt den Schriftgelehrten und Aeltesten, und sprachen: C h o r. Andern hat er geholfen und kann sich selber nicht hellen. Ist er der König Israels so steige er nun vom Kreuz, so wollen wir ihm glauben. Er hat Gott vertrauet, der erlöse ihn nun, lüstet's ihn; denn er hat gesagt: Ich bin Gottes Sohn. No. 66. A r i a. Kom, o zoet Kruis, Zoo wil ik vragen Mijn Jezus, laat het immer hier zijn. Wordt mij mijn lijden eens te zwaar, Zoo helpe Gij zeli mij 't dragen. No. 67. Evangelist. En gekomen zijnde tot de plaats Golgotha, dat is overgezet: Hoofdschedelplaats, gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien geproefd had, wilde Hij dien niet drinken. Toen zij Hem nu gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleederen, het lot werpende, opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door de proleten: Zij hebben mijn kleederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over mijn gewaad geworpen. En zij nederzittende, hielden de wacht over Hem. En zij stelden boven Zijn hoofd Zijne beschuldiging geschreven: „Deze is Jezus, de koning der Joden." En met Hem werden twee moordenaars gekruisigd, één ter rechter en één ter linkerzijde. En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hunne hoofden, zeggende: Koor. Gij die den Tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Zijt Gij de Zone Gods, kom dan af van het kruisl Evangelist En desgelijks ook de overpriesters, de schriftgeleerden en de ouderlingen bespotten Hem en zeiden: Koor. Anderen heeft Hij geholpen. Hij kan zichzelf niet verlossen; indien Hij de Koning Israëls is, zoo kome Hij nu af van het kruis en wij zullen Hem gelooven. Hij heeft op God vertrouwd, dat die Hem nu verlosse, wanneer Hij het wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. No. 68. De Evangelist zegt dan, bijna kil-simpel: „dat de moordenaren, die met Hem gekruisigd zijn, hetzelfde spotten." No. 69. Het recitatief voor alt, wordt weer ondersteund door de oboë-di-caccia, die het snikken aangeven, boven de doffe pizzicati van de bassen. In deze zang komt de dramatiek van het lijden donker en aangrijpend uit. No. 70. De alt zet haar treurzang voort in een aria. De hobo's zijn ook nu haar geleide. Het koor werpt daar telkens de korte, zachtgezongene vragen „Wohin?" of „Wo?" tusschendoor, schuchter, maar vol ingehouden belangstellend meeleven. No. 68. Evangelist. Desgleichen schmaheten ihn auch die Mörder, die mit ihn gekreuziget wurden. No. 69. Eine Stimme (Alt). Rezitativ. Ach Golgatha, unsel'ges Golgathal Der Hen der Herrlichkeit muss schimpilich hier verderben. Der Segen und das Heil der Welt Wird als ein Fluch an's Kreuz gestellt. Dem Schöpfer Himmels und der Erden Soll Erd' und Lult entzogen werden; Die Unschuld muss hier schuldig sterben Das gehet meiner Seele nah'; Ach Golgatha, unsel'ges Golgathal No. 68. Evangelist. En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd werden. No. 69. E e n s t e m (alt). Recitatief. Ach Golgotha, onzalig Golgothal De Heer der Heerlijkheid moet smaad'lijk hier verderven, De zegen en het heil der wereld Wordt als een vloek aan 't kruis gehangen. De Schepper van hemel en aarde Moet hier tusschen aard' en luchten hangen; De Onschuld moet hier schuldig sterven, Dat gaat mij zeer aan 't harte; Ach Golgotha, onzalig Golgotha! No. 70. Eine Stimme (Alt). Arie mit Chor. Sehet, Jesu hat die Hand Uns zu fassen ausgespannt, kommt Chor. Wohin? Eine Stimme. In Jesu Armen, sucht Erlösung, Nehmt Erbarmen, suchet . Chor. Wo? Eine Stimme. In Jesu Armen, Lebet, sterbet, ruhet hier. Ihr verlass'nen Küchlein, ihr, bleibet Chor. Wo? Eine Stimme. , In Jesu Armen. No. 70. Een stem (alt). Aria met Koor. Ziet, Jezus heeft de hand uitgestrekt, om ons te vatten, komt Koor. Waarheen? Een stem. Zoekt in Jezus' armen lossing. Vat de erbarming, zoekt IKoor. Waar? Een stem. In Jezus' armen. Leef, sterf, rust dan hier. Gij verlaten kiekens, blijft Koor. Waar? Een stem. , In Jezus' armen. No. 71. Een der meest aangrijpende gedeelten uit deze Passion: Jezus' roep aan het Kruis (let op de donkere orgelklanken; de violen en celli zwijgenl): met de vertaling van den Evangelist: Meirt CotK mein CoH.wa.rum hasl du mich ver. tassen welke momenten voor zichzelf spreken en waarbij ieder „verklarend" adjectief overbodig en ontoereikend is. Het koor spot desondanks met het korte: „Der rufet den Elias", des te schrijnender in de ontroering van het oogenblik; en het: „Halt, halt, lass sehenl" No. 72. Direct daarop aansluitend heft het „koor der geloovigen" het: „Wenn ich einmal soll scheiden" aan, de zoo bekende melodie, nu in a-mol. No. 73. Op schilderachtige wijze wordt hier het reciet van den Evangelist ondersteund, als hij verhaalt hoe de aarde scheurt en No. 71. Evangelist. Und von der sechsten Stunde an ward eine Finsternis iiber das ganze Land, bis zu der neunten Stunde. Und um die neunte Stunde schrie Jesu laut und sprach: I e s u s. Eli, Eli, lama sabachtani? Evangelist Das ist: Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen? Etliche aber, die da standen, da sie das höreten, sprachen sie: Chor. Der rulet den Elias. Evangelist. Und bald liet einer unter ihnen, nahm ein Schwamm und iüllete ihn mit Essig, und steckete ihn aui ein Rohr, und trünkete ihn. Die Andern aber sprachen: Chor. Halt, lass sehen, o'b Elias komme und ihm helfe. Evangelist. Aber Jesus schrie abermals laut, und verschied. No. 72. Chor. Wenn ich einmal soll scheiden, So scheide nicht von mirl Wenn ich den Tod soll leiden, So tritt du dann herlürl Wenn mir am allerbangsten Wird um das Herze sein, So reiss mich aus den Aengsten Kraft deiner Angst und Pein. No. 73. Evangelist. Und siehe da, der Vorhang im Tempel zerrisse in zwei Stück', von oben an bis No. 71. Evangelist. En van de zesde ure aan werd er duisternis over de geheele aarde tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jezus luid en zeide: Jezus. Eli, Eli, lama sabachtani? Evangelist. Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? En sommige die daar stonden, zulks hoorende, zeiden: Koor. Deze roept Elias. Evangelist En terstond een van hen toeloopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak hij ze op een rietstok en gaf Hem die te drinken. Doch de anderen zeiden: Koor. Houdt op, laat ons zien of Elias komt om hem te helpen. Evangelist. En Jezus wederom luide roepende gaf den geest. No. 72. Koor. Als ik eenmaal moet scheiden. Scheidt Gij dan niet van mij! Als ik den dood moet lijden. Treedt Gij mij dan nabij! Als het 't allerbangste Om 't harte mij zal zijn, Trek mij dan uit mijn angsten Door de kracht van Uw angst en pijn. No. 73. Evangelist. En zie, het voorhangsel des Tempels scheurde in tweeën van boven af tot on- de heiligen uit de graven herrijzen. Scherp is hier de declamatische expressie; huiveringwekkend de weergave door het orgel en clavecimbel. Waarna het koor (de soldaten) erkent: „Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen," kort en gedrongen van bouw, maar van een wijdingsvolle verzekerdheid. No. 74. De laatste solo, voor bas. Josef van Arimathea heeft van Pilatus verlof gekregen het lichaam van den Heiland te begraven. In dit recitatief geeft Bach een zinvolle meditatie over de zonden der menschheid. De woorden zijn simpel, maar spreken des te meer. Alles is schemerig en omhuld van de mildheid van den avond. De violen zijn een stil-rouwend geleide, met een diepe ondertoon van het orgel. unten aus. Und die Erde erbebete, und die Felzen zerrissen, und die Grüber taten sich aui, und standen auf viel Leiber der Heiligen, die da schliefen; und gingen aus den Grabern nach seiner Auferstehung, und kamen in die heilige Stadt und erschienen Vielen. Aber der Hauptmann und die bei ihm waren und bewahrten Jesum, da sie sahen das Erdbeben und was da geschah erschraken sie sehr und sprachen: Chor. Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen. Evangelist. Und er waren viel Weiber da, die von terne zusahen, die da waren nachgeiolgt aus Galilüa und hatten ihm gedienet; unter welchen war Maria Magdalena, und Maria, die Mutter Jacobi und Joses, und die Mutter der Einder Zebedai. Am Abend aber kam ein reicher Mann von Arimathia, der hiess Joseph, welcher auch ein Jilnger Jesu war. Der ging zu Pilato, und bat ihn um den Leichnam Jesu. Da belahl Pilato, man solle ihm ihn geben. No. 74. Eine Stimme (Bass). Rezitativ. Am Abend, da es kühle war, Ward Adams Fallen oilenbar. Am Abend drücket ihn der Heiland nieder, Am Abend kam die Taube wieder, Und trug ein Oelblatt in dem Munde. O schone Zeit, o Abendstundel Der Friedensschluss ist nun mit Gott gemacht, Denn Jesus hat sein Kreuz vollbracht. Sein Leichnam kommt zur Ruh'. Ach, liebe Seele, bitte du, Geh', lasse dir den toten Jesum schenken, O heilsames, o köstlich's Angedenkenl deraan toe. De aarde beefde, de rotsen scheurden en de graven openden zich, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; en uit de graven uitgegaan zijnde na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen. En de hoofdman over honderd en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving en de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd en zeiden: Koor. Waarlijk, deze was Gods Zoon. Evangelist. En daar waren vele vrouwen van verre toeziende, die Jezus waren gevolgd van Galilea en Hem hadden gediend; onder welke was Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus en Joses, en de moeder van de zonen van Zebedeiis. En als het avond geworden was, kwam een rijke man van Arimathea, met name Joseph, die ook een discipel van Jezus was. Deze ging naar Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus dat men het hem geven zoude. No. 74. Een stem (bas). Recitatief. Des avonds, als het koele waar'. Werd Adams valle openbaar. Des avonds boog zich de Heiland ter neder, Des avonds kwam de duive weder. En droeg een olijfblad in den mond. O schoone tijd, o avondstond! De vreê is nu met God tot stand gebracht, Want Jezus heeft Zijn kruis volbracht. Zijn lichaam komt tot rust. Ach lieve ziele, zoo 't u lust. Ga, en laat u den dooden Jezus schenken, O heilzaam, o kostelijk aandenken! No. 75. In een aria gaat de bas vooit, vol bewogenheid en nobele goedheid: „Welt, geh' aus, lass Jesum einl" No. 76. Nog eenmaal verschijnen de overpriesters en farizeeërs (Koor I en II, nu tezamen) bij Pilatus en verlangen een wacht voor het graf van Jezus. In dit koorgedeelte komt duidelijk naar voren de sluwe „bezorgdheid": „und werde der letzte Betrug arger denn der erste." De toonsoorten houden nauw verband met den tekst en de plastiek van het geheel is meesterlijk, vooral in het canonische Ich will nachdrei_en 1a_qen wie_de>r auf_ en No. 75. A i i e. Mache dich, mein Herze, rein! Ich will Jesum selbst begraben, Denn er soll nunmehr in mir Für und fiir, Seine süsse Ruhe haben. Welt, geh' aus, lass Jesum einl No. 75. A r i a. Maak, mijn hart, u rein van zin. Ik wil Jezus zeli begraven. Want Hij zal voortaan in mij Meer en meer Zijne zoete ruste hebben. Weer'ld ga uit, laat Jezus in! No. 76. Evangelist. Und Joseph nahm den Leib, und wickelete ihn in ein' rein Leinwand. Und legte ihn in sein eigen neu Grab, welches er hatte lassen in einen Fels hauen; und walzete einen grossen Stein vor die Tüi des Grabes, und ging davon. Es war aber allda Maria Magdalena und die andere Maria, die setzten sich gegen das Grab. Des andern Tages, der da iolget nach dem Rüsttage, kamen die Hohenpriester und Pharisaer samtlich zu Pilato, und sprachen: C h o r. Herr, wir haben gedacht, dass dieser Verführer sprach, da er noch lebete: Ich will nach dreien Tagen wieder auferstehen. Darum beiiehl dass man das Grab verwahre bis an den dritten Tag, auf dass nicht seine Jünger kommen und stehlen ihn, und sagen zu dem Volk: Er ist auierstanden von den Toten, und werde der letzte Betrug örger denn der erste. Evangelist. Pilatus sprach zu ihnen: P i 1 a t u s. Da habt ihr die Hüter; gehet hin und verwahret's, wie ihr wisset. Evangelist. Grab mit Hütern, Sie gingen hin, Stein. und versiegelten den und verwahrten das No. 76. Evangelist. En Jozef nam het lichaam en wond het in een zuiver lijnwaad en legde het in zijn eigen nieuw graf, dat hij in een rots had laten uithouwen; en hij wentelde een grooten steen voor de deur des grafs en ging heen. En aldaar was Maria Magdalena en de andere Maria, zittende tegenover het graf. Des anderen daags nu, na den sabbat, kwamen de overpriesters en de farizeeërs tezamen tot Pilatus en zeiden: Koor. Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider gezegd heeft, toen Hij nog leefde: Ik zal na drie dagen weder opstaan. Beveel daarom dat men het graf bewake tot aan den derden dag, opdat Zijn discipelen niet komen en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de dooden; want zoo ware de laatste dwaling erger dan de eerste. Evangelist. Pilatus zeide tot hen: Pilatus. Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het, gelijk gij 't verstaat. Evangelist. Zij gingen heen en bewaakten het graf met een wacht, en verzegelden den steen. No. 77. Wij naderen den Slotzang, bij het graf van den gestorven Jezus. In korte recitatieven, met daartusschen koorfragmenten, nemen de verschillende solostemmen afscheid. Eerst de bas, dan de tenor, de alt en tenslotte de sopraan. Een ieder geeft uiting aan wat er in zijn of haar hart voor den Heiland leeft, en uit het „koor der geloovigen" klinkt telkens op een vertrouwend: „Mein Jesu, gute Nacht." No. 78. Zacht en vredig-rustig, in diepen ernst, maar ook in het geloovig weten dat dit graf niet het einde is, vangen de beide koren, na een kort orkestvoorspel, de machtige slotzang aan met de majestueus-golvende melodie: Wir S6+_ zen uns mit Thra _ nen nfe der, Dit slot mag, wat het religieuze betreft, typisch Bach genoemd worden. De geest, die de Matthaus-Passion ademt, is die van verzoenende Liefde. Het is een uitbeelding van het smartelijk lijden van den Heiland om de zonden der menschheid. Bach wilde Christus brengen aan allen, door het gezongen Woord. Doch dit slotkoraal bewijst, dat, hoe pieus, grootsch en overweldigend schoon hij ook dit lijden heeft weergegeven in de muziek, hij bij de tragiek van het sterven ophoudt. De geloovigen blijven bij het graf terneer-zitten en komen niet verder dan het „Rust zacht." No. 77. Eine Stimme (Bass). Chor und Soli. Nun ist der Herr zu Ruh' gebracht. C h o r. Mein Jesu, gute Nacht. Eine Stimme (Tenor). Die Müh' ist aus, die unsre Sünden thtw gemacht. Chor. Mein Jesu, gute Nacht. Eine Stimme (Alt). O selige Gebeine, ■ Seht, wie ich euch mit Buss' und Reu' beweine, Dass euch mein Fall in solche Not gebracht. Chor. Mein Jesu, gute Nacht. Eine Stimme (Sopran). Habt Lebenslang Für euer Leiden tausend Dank, Dass ihr mein Seelenheil so wert geacht't. Chor. Mein Jesu, gute Nacht. No. 77. Een stem (bas). Koor en soli. Nu is de Heer ter rust gebracht. Koor. Mijn Jezus, goede nacht. Een stem (tenor). De moeiten zijn voorbij, die onze zondenlast Hem bracht. Koor. Mijn Jezus, goede nacht. Een stem (alt). O zalig gebeente. Ziet, hoe ik U met boete en rouw beween. Dat mijn val U in zulk een jammer bracht. Koor. Mijn Jezus, goede nacht. Een stem (sopraan). Hebt levenslang Voor al Uw lijden duizendmaal dank. Dat Gij mijn zieleheil dót waardig hebt geacht. Koor. Mijn Jezus, goede nacht. No. 78. Schluss Chor. Wir setzen uns mit Tranen nieder Und ruien dir im Graben zu: Ruhe sanitel Sanite Ruh'! Ruht, ihr ausgesognen Glieder! Euer Grab und Leichenstein Soli dem angstlichen Gewissen Ein bequemes Ruhekissen, Und der Seelen Ruhstatt sein. Höchst vergnügt schlummern da die Augen ein. Und rufen dir in Grabe zu: Ruhe sanite, sanfte Ruh'! No. 78. Slotkoor. Wij zetten ons met tranen neder En roepen in 't graf U toe Rust nu zacht! Zoete rust! Rust nu afgetobde ledenl Want Uw lijk- en grafgesteent' Zal voor 't angstige geweten Een behagelijke peluw. En der ziele rustplaats zijn. Inverg'noegd sluimeren daar d' oogen in. Wij zetten ons in tranen neder En roepen in het graf U toe: Rust nu zacht, zoete rust! Men moet hierbij echter bedenken, dat Bach deze Passion schreef ter uitvoering vóór den Paaschdag, op Goeden Vrijdag. De herdenking van de Opstanding, die de verlossing van zondaren inhield, moest nog plaats vinden. Dat Bach zélf verder wist te zien dan het graf, blijkt wel uit zijn „Tohannes-Passion", die, zij het ook muzikaal misschien met zoo rijp en rijk als de Matthaus-Passion, het lijden meer liefelijk en inniger verklankt en over dood en graf heenreikt naar de Opstanding, wat tot uiting komt in het Slotkoor: „Alsdann vom Tod' erwecke mich, dass meine Augen sehen dich, in aller Freud', o Gottes Sohn, mem Heiland und Genadethron!" . , . Wij leggen hierop expresselijk den nadruk, om te voorkomen dat zekere criticasters Bach zullen beschuldigen (1) van zoetelijke droefheid en mijmering over het lijden van den Heiland, zonder verwijzing naar de heerlijke eind-triomf van Jezus zoenoffer. - Doch zou er niet ook iets voor de hoorders moeten overblijven, om na te denken! Zij móéten immers zelf wel, na het beluisteren van deze hooggestemde Passionsmuziek, vérder grijpen. Indien zij dit niet doen, hebben zij de zin van Bachs Passion niet voldoende gevat. EINDE. Naschrift. Uiteraard moest onze toelichting zeer beknopt en populair-eenvoudia blijven. Wie echter verlangt dieper ingeleid te worden in de stmctuur van deze Passion, verwijzen wij naar het uitstekende werkje van A de Wal, „De Matthaus-Passion" (uitg. J. Philip Kruseman, Den Haag), en naar het typische boekje „ProblemenbijMatthaus-Passionuitvoeringen" door M. A. Brandts Buys (uitg. N.V. Van Loghum Slaterus, Arnhem), die ook door ons o.m. geraadpleegd werden. Voorts zal bij iederen goeden muziekhandel nog andere, meer uitgebreide literatuur over Bachs persoon en composities te bekomen zijn.