LIBELLEN-SERIE Nr. 160 Prijs van één nr. 45 cent. Vier nrs. per nr. 40 cent. Acht of meer nummers per nr. 35 cent. Voor dubbele nummers dubbele prijzen. Baron Pierre de Coubertin, vader der herleefde Olympische Spelen. MÊ De ideale athleet der oudheid. Discuswerper van Myron. kome gasten uit alle deelen van een wereld, die in dien tijd minder dan thans aanleiding scheen te geven tot pessimistische bespiegelingen; een feest waarmee inderdaad iets van het beste uit de traditie der klassieke oudheid herleefd was. Herrijzenis eener gedachte. Een halve eeuw geleden kwam een jonge Franschman, baron Pierre de Coubertin, op het denkbeeld de Olympische spelen te laten herrijzen. Het is uitsluitend aan zijn initiatief te danken, dat dit inderdaad is gebeurd en dat de „Olympiade" zooals wij haar thans kennen, vrijwel alle volken der wereld omvat. Dertig jaar lang is De Coubertin voorzitter geweest van het Internationaal Olympisch Comité en de stuwende kracht van de moderne Olympische gedachte. Wat hij hiermede heeft bedoeld is in het kort gezegd het volgende: vriendschapsbanden scheppen en versterken tusschen de beschaafde volken der wereld door regelmatige vriendschappelijke ontmoeting op het terrein van sportieven wedijver; de sport zuiveren van smetten zooals winstbejag, onrechtvaardige methoden en regels. Kortom in elk opzicht bevorderen van „fair play"; en zooveel mogelijk een geest scheppen, waardoor het accent komt op het spel en den wedstrijd zelf en niet zoozeer op het feit van de overwinning. Hoe was de Coubertin daartoe gekomen? In het jaar 1889 gaf het Fransche departement van onderwijs den jeugdigen klassicus de opdracht een internationaal congres bijeen te roepen ter bespreking van algemeene vraagstukken van lichamelijke opvoeding. Hij maakte een studiereis naar Amerika, en kwam tot de ontdekking, dat met de opkomende neiging der menschheid weer wat meer aandacht aan lichaamsbeweging en meer tijd aan gezonde ontspanning in de buitenlucht te wijden, bedenkelijke misbruiken en een nieuwe vorm van corruptie zich ontwikkelden, die bestreden moesten worden door het jonge sportleven een edeler karakter te geven, naar het voorbeeld der Grieken in den bloeitijd van hun be>schaving. In 1893 werd het door De Coubertin voorbereide congres bijeen geroepen. Alle sportbonden der wereld werden uitgenoodigd afge- vaardigden te zenden en De Coubertin wist zijn plannen zoo overtuigend voor te dragen, dat onder voorzitterschap van den Griek Bikelas een internationaal comité werd gevormd, dat terstond overging tot het organiseeren van een Olympisch feest. Aan Griekenland werd de eer gegeven op zijn door de traditie geheiligden bodem in 1896 de moderne Spelen in te wijden en dank zij den invloed van den Kroonprins en de vrijgevigheid van een Atheenschen burger, gelukte het de Grieksche hoofdstad, de eerste Olympiade in het geheel gerestaureerde antieke marmeren stadion tot een overtuigend succes te maken, al waren er nog niet meer dan 12 landen vertegenwoordigd en al haperde er het een en ander aan de organisatie. De hoofdzaak was, dat het enthousiasme was gewekt, en dat de sportieve wereld inzag hoeveel goeds er in den opzet school. In later jaren is de deelneming uitgebreid tot nagenoeg alle landen. „Pro patrio est, dum ludere videmur." (Het is voor 't vaderland, al schijnen wij te spelen). De moderne Olympische Spelen zijn principiëel internationaal: de spelen der oudheid waren nationale feesten, Dit is een belangrijk verschil. Het voornaamste is het niet, want in politiek opzicht geleek de groep Grieksche volken met hun eindelooze onderlinge oorlogen veel op het huidige Europa. Van grooter belang is het onderscheid in de opvattingen van onze op Christelijke begrippen gebaseerde cultuur en de opvattingen der oude Grieken; spreken wij van beschaving, van cultuur, dan stellen wij ons daarbij bijna uitsluitend geestelijke waarden voor. Voor een Griek zou het onbegrijpelijk geweest zijn, dat de mensch uit twee elementen zou bestaan van ongelijke waarde, en dat de taak den geest te ontwikkelen van grooter belang geacht zou moeten worden dan de ontplooiing van lichamelijke capaciteiten. Harmonie tusschen lichaam en geest, en niet ontwikkeling van het eene ten koste of met verwaarloozing van het andere, was het doel; wij weten van vele eminente Grieken, dat zij voortreffelijke athleten Nurmi toont geen teekenen van vermoeidheid Amateurisme, een oude voorwaarde. De leiding der spelen berustte bij een comité van burgers uit Elis. Drie van hen organiseerden de wagenrennen, drie anderen den vijfkamp en nog drie de overige wedstrijden. Zij hadden ook toe te zien op de inschrijving van de deelnemers. Hierbij moesten zij er ten scherpste op letten, dat geen onwaardige zich toegang verschafte tot het strijdperk. Alleen mannen van vrije geboorte en zuiver Grieksche afkomst en wat wij zouden noemen „onbesproken levenswandel" mochten worden toegelaten. Toen eens de zoon van een Macedonischen koning, neef van Alexander den Groote zich aanmeldde, werd zijn naam niet ingeschreven, voordat hij het bewijs had geleverd dat zijn vorstenhuis uit Griekenland afkomstig was. De antecedenten van eiken athleet werden nauwkeurig nagegaan en bleek er een vergrijp tegen de religie, schending van den heiligen wapenstilstand of moreel wangedrag dan was hij onherroepelijk afgewezen. Uit deze regelingen blijkt dat de Olympische spelen in hun bloeitijd een sport van de aristocratie en tevens van het zuiverste „amateurisme" waren. Het uiterlijke kenteeken der overwinning, de krans, had geen geldelijke waarde. Het ging voor strijders zoowel als voor de scheidsrechters om de eer. Tegen een uitspraak der scheidsrechters kon een protest worden ingediend bij den Olympischen raad en bleek dit protest gerechtvaardigd, dan werd de onrechtvaardige beoordeelaar met een boete gestraft. Veelal waren de scheidsrechters zelf ook athleten van naam. De Grieken werden „in naam van den Olympischen Zeus naar Olympia genood door boodschappers, die, waar zij kwamen, den heiligen wapenstilstand afkondigden; gedurende een maand was het een ieder verboden wapens te dragen en ieder kon zich veilig naar het feest begeven. Wie het gebod overtrad werd gestraft met hooge boete. De landstreek Elis was neutraal gebied. Geen muur beschermde den heiligen grond en wie hem wilde betreden moest aan de grens zijn wapens in bewaring geven. Wanneer een buitenlandsche vijand het gebied bedreigde, achtte elke Grieksche staat het zijn plicht dit plekje grond tot het uiterste te verdedigen. De lat is niet geraakt1 Lecne en Van Dijk bij den eindspurt. In grooten getale stroomden deelnemers en toeschouwers naar OQympia om te zien en om gezien te worden; voor ijdelheid en vertoon bestond ondanks den plechtigen achtergrond der spelen alle gelegenheid; in een belangrijk opzicht verschilde het Grieksche sportfeest echter van huidige mondaine sportieve gebeurtenissen zooals de rennen van Ascot en Longchamp: vrouwen werden bij de Olympische Spelen niet toegelaten, ook niet als toeschouwer. Pronken met schitterende wapenrustingen, den trots van elke vrije, was tengevolge van de strenge bepalingen onmogelijk en dus, om een indruk te geven van hun rijkdom en verheven stand, brachten de edelen dikwijls het fraaiste en kostbaarste mee wat zij bezaten. Kunstwerken, edelsmeedwerk, prachtige dieren, die zij aan Zeus en de andere goden wijdden en offerden. Zoo werd Olympia een verzamelplaats van kunstwerken van ongekenden rijkdom. Tientallen altaren en honderden beelden tooiden de terreinen tusschen de tempels en de renbanen; in den Tempel van Zeus bevond zich het ontzagwekkende 15 meter hooge beeld van den god, door Phidias van ivoor en goud gebeeldhouwd, een van de wereldwonderen der oudheid, waarvan Epictetus zeide: „een ieder beschouwt het als een groot ongeluk, wanneer hij sterven moet zonder het meesterwerk gezien te hebben." Er was dus meer wat de Grieken naar Olympia dreef dan belangstelling voor de sport, en het is te begrijpen, dat de bijeenkomsten van zoovele aanzienlijken uit het heele land ook een groote aantrekkingskracht moest oefenen op handelaars en zakenlieden, zoodat de spelen naast hun religieuse, sportieve en mondaine karakter, ook iets konden hebben van een internationale jaarbeurs. Dit behoeft van onze moderne spelen niet gezegd te worden. Kunnen wij eenerzij ds aan de beoefening der sporten, zelfs in den edelsten vorm, geen religieuze, dikwijls ook geen hooge ethische beteekenis toekennen, anderzijds kan niet worden ontkend, dat het Internationaal Olympisch Comité en de deelnemende landen ervoor waken, dat de spelen hun zuiver sportieve karakter behouden. Bij de zeer groote gelijkenis die de klassieke spelen vertoonen met de huidige, moet men nimmer uit het oog verliezen het verschil in geestesgesteldheid tusschen ons en onze geestelijke voorvaderen van I60.II vechters elkaar te lijf, probeerden eikaars vingers en armen uit te rukken of elkander te worgen. Gelukte het een van hen den ander op den grond te krijgen, dan kon hij op zijn tegenstander gaan zitten en hem naar hartelust mishandelen. Voor deze tak van sport meldden zich meestal maar weinig liefhebbers aan. De meesten gaven zich op voor de hardloopwedstrijden en den vijfkamp (Pentathlon), waarmee de spelen plachten te beginnen, na een plechtig offer aan den Olympischen Zeus en den Olympischen eed. De eed werd afgelegd door de deelnemers, en ook door hun broeders en vaders, die moesten verzekeren, dat de athleten niet zouden zondigen tegen de Olympische regels, en getuigen, dat zij zich zorgvuldig gedurende tien maanden op de spelen hadden voorbereid. Deze traditie is in eenigszins gewijzigden vorm in onzen tijd weer overgenomen. Bij de opening der spelen leggen de deelnemers gezamenlijk een belofte af, bij mondevan een hunner, die den volgenden tekst uitspreekt: „Wij beloven dat wij ons als eerlijke mededingers voor de Olympische Spelen aanmelden, de reglementen, die daarvoor van kracht zijn, zullen eerbiedigen en op ridderlijke wijze aan de spelen zullen deelnemen voor de eer van onze landen en van de sport." De man, wien de eer te beurt valt deze belofte tot uitdrukking te brengen uit naam van allen, houdt in zijn linkerhand de vlag van zijn land en is omringd door vertegenwoordigers van al de andere naties, dragers elk van de kleuren, die zij zullen verdedigen in den kamp om de Olympische eereteekenen. 200 M. „de snelste afstand." Daarna begint het Sportfeest, dat thans, evenals eertijds in Griekenland, inzet met de eigenlijke (lichte) athletiek, waarvan het voornaamste nummer ook nu is het hardloopen. Om het hardst loopen, de volle lengte van het Stadion af, (192,27 M.) was de oorspronkelijke en eenvoudigste vorm van wedijver. Tegenwoordig is 100 M. de kortste afstand die bij athletiekwedstrijden geloopen wordt (al heeft men ook wel eens getracht een lengte van 60 M. in te stellen). De „beste tijden", die in onze eeuw door menschenbeenen zijn gemaakt bewijzen, dat de Grieken groot gelijk hadden ongeveer 200 M. te kiezen voor hun krachtmeting, want op dezen afstand kan de grootste snelheid worden ontwikkeld. Een grootere afstand geeft, door grootere vermoeidheid ongunstiger resultaten. De beste praestatie over 100 M. is 10.4 seconden, over 220 Yard (201J4 M.) was de snelste tijd 20.6 seconden (R. A. Locke in 1926). De zoogenaamde „Diaulos" was een wedloop over het dubbele van dezen afstand, dus overeenkomende met onze 400 M. hardloopen. Bovendien werd er in den „Dolichos" geloopen over grootere afstanden (tot ± 4500 M.). Dit is vermeldenswaard, omdat hieruit blijkt, dat op het gebied van sporten, waarbij regels en techniek nauwelijks aan verandering onderhevig zijn, de Grieken reeds opvattingen hadden, die ook in onzen tijd als volkomen juist worden erkend. De Marathonloop, deze buitengewoon zware praestatie bij de moderne spelen die steeds zoo sterk tot de verbeelding van het publiek spreekt, is pas in onzen tijd tot een wedloop gemaakt. Velen zijn zelfs van oordeel, dat een zoodanige wedstrijd voor de Grieken der oudheid, die onze systematische en wetenschappelijk gefundeerde trainingsmethoden niet kenden, te zwaar zou zijn geweest. Zij namen bij hun wedstrijden geen tijden op, het ging er voor hen alleen maar om, wie zijn tegenstanders overwon, en de absolute waarde van de praestatie interesseerde hen veel minder. Onze record-jagerij zouden zij nauwelijks begrepen hebben; maar voor zoover men de resultaten die zij bereikten kan nagaan, bijvoorbeeld op het punt van verspringen, blijkt, dat hun athleten bij de misschien meer gespecialiseerde moderne verspringers, discuswerpers etc. belangrijk achterstonden. Men heeft kunnen berekenen, dat een wijd en zijd geroemde sprong van zekeren Chionis uit de 7de eeuw voor Christus ongeveer 5 M. 55 bedroeg, d.w.z. 70% van het huidige wereldrecord van 7 M. 89. Een topprestatie discuswerpen van Phayllos — 28 M. 17 — is zoowat 58% van het wereldrecord — 48 M. 20; (zelfs een vrouw, Mej. Copeland, wierp te Los Angeles in 1932 de discus 40 M. 58). Speerwerpen vertoont een soortgelijk beeld met 66% van het moderne record van 70 M. De ljeld van Marathon. Men hoort, wanneer van den Marathonloop sprake is, dikwijls de meening uiten, dat dit een echt oud-Grieksch nummer is in het program der Spelen. Deze opvatting is onjuist. De Grieken hebben nimmer geloopen over een zoo grooten afstand (42 K.M. 195 M.) Althans niet in Olympia. De oorsprong van den Marathonloop is historisch: in het jaar 490 v. Chr. overwonnen de Grieken bij Marathon een tienvoudig overmachtig leger der Perzen. Om deze roemrijke zegen te melden liep een Griek zonder onderbreking den afstand van het slagveld tot aan het eerste huis der stad Athene. Daar vond hij nog juist genoeg kracht om de woorden uit te spreken: „Verblijdt u, ook wij verblijden ons!" Toen viel hij dood neer. Te zijner eere is thans op de Olympische Spelen de Marathonloop ingevoerd; en tot ongekende vreugde zijner 19e eeuwsche nazaten werd in 1896 bij de Ie Olympiade in Athene dit nummer tot een groot nationaal succes. Toen het Internationale Olympische Comité besloten had de Spelen in Griekenland te laten herleven, bleken er tal van moeilijkheden te bestaan in den vorm van binnenlandsche politieke verwikkelingen. Deze moeilijkheden werden overwonnen, men wist belangstelling te wekken, het oude stadion werd herbouwd, maar aan de organisatie ontbrak ondanks alle inspanning nog veel. De verzorging der athleten was in menig opzicht jammerlijk, de loopbanen voldeden niet aan moderne eischen. Nochtans waren vele prestaties verrassend en het publiek was geestdriftig. Vooral de Amerikanen blonken uit; de Grieken zelf hadden echter nog geen enkelen prijs bevochten toen voor het eerst de deelnemers aan den Marathon de startplaats verlieten. Het scheelde weinig of een Franschman had dit hoofdnummer gewonnen. Hij kwam zijn tegenstanders 3 K.M. voor en behield de leiding tot 33 K.M., maar kreeg plotseling kramp en moest den strijd opgeven. Nu zag een Griek, de schaapherder Luïs, zijn kans schoon; hij kwam als winnaar het stadion binnenloopen, waar hij als een held werd ontvangen; de koning en de kroonprins deden hem de eer aan, de laatste, binnen het Stadion af te leggen ronde, met den overwinnaar mee te loopen. Het is merk- waardig thans, na 40 jaren, dezen man te hooren vertellen van den dag, die door hem tot een feest werd voor zijn volk. Aan trainen had hij natuurlijk niet gedacht. Hij had over den wedstrijd hooren praten. Waarom zou ook hij zijn geluk niet eens beproeven? Bij ieder weer, in de gloeiendste hitte, had hij achter zijn schapen aangeloopen zonder de kilometers te tellen en vol vertrouwen begaf hij zich met de anderen op weg. Na eenigen tijd loopt hij alleen — de anderen zijn achtergebleven. Dit duurt niet lang. Drie athleten passeeren hem. Hij wordt moe. Daartegen helpt maar één ding: even uitrusten en een flink glas wijn drinken. Intusschen zijn de concurrenten reeds bij hun 36ste kilometer, doch geheel opgefrischt haalt hij hen in. Een ruiter brengt de boodschap naar het Stadion en als hij binnen komt loopen, ziet hij een menigte, joelend en dansend in wilde vervoering. De rol van Luïs is ook nu, in 1936, nog niet uitgespeeld. Bij het begin der Spelen te Berlijn zal door een grootschen estafette-loop het „heilige vuur" van de oude gewijde plaats Olympia naar Berlijn worden gebracht. Met dit vuur zal 1 Augustus 1936 te vier uur op den toren van het Stadion de Olympische vlam, die zoo lang de Spelen duren blijft branden, worden ontstoken, terwijl de eereschoten zullen weerklinken. De Olympiaklok zal worden geluid. De vlag met de vijf dooreengestrengelde kleurige ringen, symbool van vriendschap der vijf werelddeelen, zal ten aanschouwe van honderdduizenden worden geheschen; dan zijn de Spelen geopend. Het zal Luïs, de overwinnaar van 1896 zijn, die met zijn brandende fakkel de eerste etappe zal aflegggen van de 3000 K.M. langen weg door zeven landen van Olympia over Athene, Delphi, Saloniki, Sofia, Belgrado, Boedapest, Weenen en Praag naar Berlijn. Ongeveer 3000 personen zullen aan dezen estafetteloop deelnemen. Gedurende de elf dagen, die de tocht zal duren worden in alle groote steden Sportfeesten gearrangeerd waarin de moderne Olympische gedachte tot uiting komt. De Amsterdamsche Olympische Spelen bestonden eigenlijk uit twee, of welbeschouwd drie gedeelten, daar aan de hoofdnummers in Augustus reeds de winterspelen en de voetbal- en hockey-wedstrijden waren voorafgegaan. De winterspelen waren in hun geheel door St. Moritz in Zwitserland overgenomen, daar op ons ijs nu eenmaal geen staat gemaakt kan worden, al heeft ook de winter van 1928 gedaan wat hij kon. De koude elfstedentocht van dat jaar, begonnen in den nacht toen het Leidsche stadhuis in vlammen was opgegaan, zal menigeen nog heugen! Het is betreurenswaard, dat het steeds weer onmogelijk blijkt internationale schaatswedstrijden van eenigen omvang te organiseeren in de unieke omstandigheden die de Friesche meren bieden temidden van een omgeving, zoo karakteristiek voor ons land en zoo afwijkend van het winterlandschap der Zwitsersche of Beiersche bergen. De schoonheid van ons land in den zomer hebben echter duizenden tijdens de Amsterdamsche Spelen leeren waardeeren. De zeilwedstrijden, de roeiwedstrijden, een deel der ruiter- en wielerwedstrijden brachten de toeschouwers naar de Zuiderzee, naar Sloten, naar het Gooi en andere streken, waarvan het landschap de gasten kon bloeien gedurende den tijd die tusschen de nummers verliep. Het betrekkelijk zeer gunstige weer bevorderde de goede stemming, de bevolking van Nederland was er trotsch op dat de Spelen door haar vrijwillige gaven waren mogelijk gemaakt, van crisis hoorde men nog niet spreken, en heel het land, dat een periode van welvaart had gekend, maakte een blijden indruk. Men geve er zich voorts rekenschap van, welk een beteekenis, naast de voortdurende belangstelling van H. M. de Koningin en de Koningin-Moeder, de veelvuldige tegenwoordigheid van Prins Hendrik, eere-voorzitter van het Olympisch Comité, heeft gehad voor den luister der feestelijke dagen en het algemeene succes der Spelen. Het is om vele redenen zeer gelukkig te achten, dat Nederland juist voor de IXe Olympiade aan de beurt was gekomen. Aan de beurt was Amsterdam eigenlijk al veel vroeger; reeds in 1912 had het lid voor Nederland van het Internationaal Olympisch Comité, wijlen F. W. C. H. baron van Tuyll van Serooskerken, Ritmeester de Kruyff bij een meesterlijken sprong. De Kemphaan, roemrijke mededinger in de 6 meter klasse. daarin krachtig gesteund door den toenmaligen voorzitter van dat Comité, baron De Coubertin, de candidatuur van Amsterdam gesteld. Tengevolge van den oorlog zouden de eerstvolgende Spelen eerst in 1920 worden gehouden. Het intusschen gevormde Nederlandsche Olympisch Comité was gereed de organisatie op zich te nemen, doch deed edelmoedig afstand ten behoeve van Antwerpen, dat gaarne de eerste Spelen na den oorlog wilde herbergen. De candidatuur werd echter gehandhaafd voor 1924, voor welk jaar tevens de steden Lyon, Havanna en Rome reeds in aanmerking kwamen. Intusschen rijpte bij de Coubertin het plan de Spelen van 1924 te Parijs te laten houden, ter herdenking van het feit, dat 30 jaar tevoren de Olympische gedachte nieuw leven was ingeblazen. Uit referentie voor den stichter besloot het N.O.C. in deze wensch toe te stemmen op voorwaarde, dat 1928 voor Amsterdam werd gereserveerd. Dit voorstel werd aangenomen, al was er nog steeds eenige sprake van Rome en Los Angeles. Voor Rome gold echter de moeilijkheid, dat het klimaat er niet toelaat de Spelen in den zomer te houden, wat vele bezwaren met zich meebrengt; tegen Los Angeles pleitte de groote afstand van Europa, in de oogen van de verarmde Europeanen van 1921 een onoverkomelijk beletsel. Voor Amsterdam was echter veel te zeggen, het had bovendien de oudste rechten en was zoo welwillend geweest tot tweemaal toe met de wenschen van anderen rekening te houden. Deze geste gaf den doorslag en zoo werd onze hoofdstad gedurende eenige weken het sportieve centrum der wereld en het doel van duizenden touristen. „Haarden van Olympisch vuur." Voordien was deze eer reeds aan zes steden te beurt gevallen. Ie Olympiade: Athene 1896; Ile Parijs 1900; Ille St. Louis 1904; IVe Londen 1908; Ve Stockholm 1912; de Spelen der Vle Olympiade, die in Berlijn zouden zijn gehouden moesten door den wereldoorlog vervallen; Vlle Antwerpen 1920; VlIIe Parijs 1924. We brachten de Spelen in Athene reeds in het kort ter sprake. Het spreekt vanzelf, dat de instelling der Olympische Spelen nog te 160.III ]an Wils, Olympisch prijswinnaar, bouwer van het Stadion te Amsterdam. ball-ploeg in de zomervacantie eenige wedstrijden had gespeeld op uitnoodiging van een hotelhouder, die den spelers reis en verblijf aanbood en in ruil daarvoor de bij de wedstrijden gemaakte recetten opstreek. Zonder zich bewust te zijn iets ongeoorloofds te hebben gedaan, dacht Thorpe bij inschrijving voor de Olympische Spelen er niet aan, dat hij door aldus te handelen zijn qualiteit van amateur had ingeboet. Het was hem niet om de reis- en verblijfkosten te doen geweest, te minder omdat hij welgesteld was. Maar een van de bepalingen van de International Amateur Athletic Federation luidt: „Alle vergoedingen voor reis- en verblijfkosten moeten aan den betrokken bond van het land van den athleet uitgekeerd worden en niet aan hemzelf." Thorpe had in strijd hiermede gehandeld en was daardoor onbewust beroepsspeler geworden. Het werd ontdekt en aan het Comité der Zweedsche Spelen geseind, met het verzoek Thorpe's naam te schrappen. Hij had intusschen op schitterende wijze den vijfkamp gewonnen, door 7,07 Meter ver te springen, den speer ruim 49 M. ver te werpen, de 200 M. in 229/10 sec. te loopen en de 1500 M. in 4 min. 444/5 sec. Voor den tienkamp liep hij de 100 M. in llVs sec., de 110 M. hindernis in 15,6 sec., de 400 M. in 521/5 sec., de 1500 M. in 4 min. 401/1q sec.; hij sprong daarbij 6.79 M. ver, 1,87 M. hoog, bereikte met den polsstok een hoogte van 3,25 M., wierp de discus 36,98 M. en de speer 45,70 M. ver. Uit deze getallen blijkt, dat hij in vrijwel ieder nummer den besten Nederlandschen athleten uit die dagen de baas zou zijn geweest. Hoe onrechtvaardig in dit geval de strenge regels voor het amateurisme ook mogen hebben gewerkt, het is toe te juichen, dat zij streng zijn. Bij de Olympische Spelen gelden de amateursbepalingen der verschillende internationale sportfederaties. Een zeiler moet dan voldoen aan de bepalingen der „International Yacht Racing Union," een gewichtheffer aan die van de „Fédération Internationale Halterophile". Het Olympische Comité dat de athleten inschrijft ontvangt van de betrokken bonden de verklaring, dat de deelnemer inderdaad amateur is. Controle wordt er niet verder op uitgeoefend. De bepalingen der bonden zijn echter zeer streng, daarbij komen dan nog eenige voorschriften speciaal geldend voor de Olympische Spelen. Aan de Spelen mag niemand deelnemen, die ooit de een of andere tak van sport als beroep heeft uitgeoefend. Een gerehabiliteerd beroepspeler kan dus nooit aan de Olympische Spelen deelnemen. Dit voorschrift is hard, maar noodzakelijk om onbillijke concurrentie uit te sluiten. Voorts zijn van deelneming uitgesloten zij, die vergoeding wegens tijdverlies hebben ontvangen. Deze bepaling heeft vóór het voetbaltournooi te Amsterdam groote moeilijkheden opgeleverd. De F.I.F.A., de wereldvoetbalbond, was n.1. van meening, dat het in sommige gevallen noodig is den spelers vergoeding voor loongemis te geven. Na langdurige onderhandelingen heeft in 1928 het I. O. C. de door de F. I. F. A. voor de Belgische voetballers in dezen zin gemaakte uitzondering goedgekeurd. Sport en kunst. Het was te Stockholm, dat naar oud-Grieksch voorbeeld kunstwedstrijden aan de Olympische Spelen werden toegevoegd. Werken op het gebied van bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst, literatuur en muziek, welke in zeker verband behooren te staan tot de sport, zouden voortaan worden beoordeeld en bekroond. Toegelaten worden bouwkundige ontwerpen voor stadions, sportterreinen, zweminrichtingen e.d., letterkundige werken die zich bezig houden met eenige vorm van sport, in dichtvorm of verhalend behandeld, enz. De kunstwerken moeten worden ingezonden en aan de beoordeeling van speciale jury's onderworpen. Het is twijfelachtig of het inderdaad zal gelukken door deze kunstwedstrijden weer iets van den levenden samenhang tusschen kunst en sport zooals de Grieken dien kenden te voorschijn te tooveren. Een kunsttentoonstelling en een voetbalwedstrijd zijn voor ons voorstellingen, die nauwelijks iets met elkander te maken kunnen hebben, en deze twee bijeen te brengen in een gemeenschappelijk verband doet aan als geforceerd. Niet zoo was het eertijds in Olympia. Dichters en beeldhouwers waren veelal zelf athleten; zij zagen onmiddellijken samenhang tusschen gymnastiek, ethica en religie, zij bezochten de Spelen, dichtten er hun lofzangen en plaatsten er afbeeldingen der overwinnende helden, bouwden er tempels. Als vanzelf werd ook de kunstprestatie hier tot wedijver en kwam men ertoe ook in dezen geestelijken wedstrijd prijzen toe te kennen. Waar de zegevierende athleet gehuldigd werd, daar werd ook den dichter een krans op de slapen gedrukt; daarin schuilt een van de voornaamste waarden der klassieke Spelen, een waarde, die de Grieken, hoe graag men het ook moge verbloemen, op ons voor hebben en die vermoedelijk niet is terug te winnen door gelijktijdig sportwedstrijden en kunsttentoonstellingen in te richten. Stelt men zich worstelaars en boksers voor in een museum voor moderne kunst? Het spreekt echter vanzelf dat er dikwijls uitmuntende inzendingen voor de kunstwedstrijden worden ontvangen. Bij de Amsterdamsche Spelen had Nederland het voorrecht er twee eerste prijzen mee te behalen: het Stadion te Amsterdam, de schepping van den architect Jan Wils werd bekroond en een schilderstuk van Is. Israëls, voorstellende een ruiter in rooden rok. Deze twee kunstenaars brachten daarmede het aantal eerste prijzen door Nederlanders verworven op 8 en hielpen ons land als zesde plaatsen in de rij der winnaars, achter de Vereenigde Staten met 24, Duitschland met 11, Finland met 10, Zweden met 9 en Frankrijk met eveneens 8 eerste prijzen (waarvan één voor kunst). Antwerpen 1920. Tusschen 1912 Stockholm en 1928 Amsterdam liggen de Antwerpsche en de Parijsche Spelen. De Spelen in Antwerpen waren niet in elk opzicht Olympisch te noemen; België had de overwonnen mogendheden niet uitgenoodigd tot het feest der verbroedering, wat, zoo kort na den oorlog, wel begrijpelijk mag heeten, maar toch tijdelijk grooten afbreuk heeft gedaan aan het beginsel, temeer daar ook te Parijs in 1924 de Duitschers nog ontbraken. Over het algemeen stonden de verrichtingen te Antwerpen op het gebied der athletiek achter bij wat Stockholm te zien had gegeven; dit kan misschien geweten worden aan de gesteldheid der banen, die te lijden hadden onder het weer, dat Amsterdam 8 jaar later zoo veel gunstiger gezind zou blijken. Het regende zelfs herhaaldelijk, wat op de prestaties der athleten steeds een nadeeligen invloed moet hebben. Bovendien had de oorlog de rijen der athleten danig gedund, terwijl de jongeren in de benarde tijden die achter hen lagen weinig gelegenheid hadden gehad zich voor te bereiden. Geen wonder dat het wederom de Amerikanen waren die met de meeste eerste prijzen gingen strijken. Nergens kwam de Amerikaansche suprematie zoo duidelijk tot uiting als bij het zwemmen. Een ware keurpïoeg sloeg zijn tegenstanders met 53 punten in het eindklassement tegen Zweden 21, Engeland 8, Australië 3 punten De besten onder de Amerikanen waren wel de Hawaiers Kahanamoku en Kealoha. Al noteerden hun mededingers op de 100 M. vrije slag ook heel behoorlijke tijden (de Nederlander Korsten zwom den afstand in 1 min. 5,2 sec), tegen hen kon niemand op. Kahanamoku vestigde het Olympisch record op 1 min. 1,4 sec., zijn landgenoot zwom den afstand in 1 min. 2,6 sec. Te Amsterdam zou later de vermaarde Amerikaan Weissmuller 100 M. zwemmen in den verbijsterenden tijd van 58,6 sec.! Ook de Amerikaansche dames, die in 1920 voor het eerst hun zwemkunst op de Olympische Spelen toonden, (terwijl reeds te Stockholm eenige dameswedstrijden waren ingevoerd) bleken onbetwist te heerschen in het water. Er was nog niets te bespeuren van den reusachtigen strijd, dien zij later tegen haar Hollandsche mededingsters zouden moeten aanbinden. Miss Bleibtreu verbeterde al dadelijk het wereldrecord 100 M. vrije slag en bracht dit op 1 min. 14,4 sec.; in de finale overtrof zij zichzelf en zwom er 1 min. 13,6 sec. over. Te Parijs was het vier jaar later al evenzoo. Haar prestaties leken ongelooflijk. Meisjes als Ethel Lackie, en de later als kanaalzwemster beroemd geworden Gertrud Ederle zwommen haast zoo snel als mannen. Een krachtige elegante slag, een startsprong vol élan, geen spoor van nervositeit, dat waren de eigenschappen, die de Hollandsche zwemsters haar toen moesten benijden. Iedere concurrentie was vruchteloos en zelfs Marie Baron, die later wereldrecordhoudster op 200 M. schoolslag zou worden, kon er niet tegenop. Zij maakte een tijd van 3 min. 22,6 sec. Er was De Amerikaansche Kampioen Desjardins boeit de aandacht van het publiek in Amsterdam, 1928. d De zegevierende Nederlandsche ruiterequipe in het strijdperk: Kapt. G. F. de Kruyff Jr.; Lt. A. v. d. Voort van Zijp; Lt. Pahud de Mortanges. voor de Europeesche dames veel van te leeren. Dat onze zwemsters zich deze les ten nutte hebben gemaakt is ons allen bekend. Wij willen in het kort, ons beperkende tot de Olympische wedstrijden, releveeren, wat zij er in 1928 en 1932 van hebben terechtgebracht. Met haar overwinning in het nummer 100 M. rugslag (in 1 min. 22 sec.) bezorgde Mej. Zus Braun Nederland te Amsterdam een eersten prijs en in 400 M. vrije slag een tweeden prijs. Marie Baron werd tweede in de 200 M. schoolslag in 3 min. 15y5 sec. Te Los Angeles handhaafde Willy den Ouden den nu gevestigden roem der Nederlandsche zwemsters. Zij overtrof zichzelf door in nieuwen Olympischen recordtijd haar demi-finale 100 M. vrije slag te winnen met een tijd van 1 min. 7,6 sec., en klopte daarmee haar sterkste Amerikaansche rivalen. Het 14-jarige meisje werd ondanks de overweldigende concurrentie 2de in de finale! Corrie Laddée hield zich eveneens kranig, doch bereikte de finale niet. Mej. Vierdag werd uitgeschakeld. Mevrouw Philipsen—Braun bereikte op eervolle wijze de finale op de 100 M. rugslag, doch moest opgeven tengevolge van een kwaadaardigen insectenbeet. Puck Oversloot startte niet in de demifinale 400 M. vrije slag. Al blijft het steeds gewaagd optimistische veronderstellingen te uiten voor toekomstige wedstrijden, en al bezorgt men er zichzelf dikwijls teleurstellingen mee (zoo was het met onze athleten te Los Angeles!), de successen der Hollandsche meisjes, ook in den allerlaatsten tijd (men denke aan de jeugdige zwemsters Rie Mastenbroek en Tini Wagner) wettigen het vertrouwen, dat zij ook te Berlijn bij den komenden scherpen strijd tegen Amerikaansche, Japansche en Engelsche dames, den voortreffelijken naam die zij ons waterland op haar terrein hebben verschaft, nieuwen luister zullen bijzetten. Om tot de Antwerpsche Spelen terug te keeren: onze voetballers verloren, en niet geheel onverdiend. ,,De schande van de Schelde" noemde de Nwe. Rott. Courant het optreden van eenige Nederlandsche spelers, die op den avond voor den beslissenden strijd hun plichten vergaten en zich niet hebben ontzien pret te gaan maken in de Antwerpsche café's en cabarets! Hun spel leed eronder en niet 160.1 V minder hun prestige. Door het krachtige optreden van het bestuur van den N. V. Bond is zooiets voor de toekomst vrijwel onmogelijk gemaakt. België ging met een gemakkelijke voetbaloverwinning strijken. Onze skiffeur Eyken had evenmin succes als Haas en Veth in de dubbel scull. De eerste Nederlandsche deelnemer aan de ruitersport bij de Olympische Spelen, luitenant baron Sirtema van Grovestin liet weliswaar een zeer goeden indruk na te Antwerpen, maar was door een weigering van prijzen uitgesloten. Deze schade zouden onze ruiters in de drie volgende Olympische wedstrijden schitterend inhalen! Onze schermers verdedigden de Nederlandsche kleuren met vaardigheid en enthousiasme. Op de floret sneuvelde echter ons viertal; op degen legde onze equipe het af tegen het sterke Italië. De sabelwedstrijden brachten den Nederlanders de voldoening van een derden prijs. De eerste lauwerkrans. Zoo zou Nederland ook de Vilde Olympiade hebben verlaten zonder een prijs te behalen, had niet Maurice Peters op zijn rijwiel het snelst van allen de 100 M. afgelegd! Deze merkwaardige man was op zijn 32ste jaar met wielrennen begonnen; op een leeftijd dus dat anderen ermede plegen op te houden! Drie weken vóór den Olympischen wedstrijd had hij den Grand Prix te Parijs gewonnen en pas twee dagen tevoren het wereldkampioenschap over 1 K.M.! Wat de overwinning van Peters voor de Hollanders te Brussel beteekende zal men begrijpen uit het gebaar van den toenmaligen voorzitter van het N.O.C., wijlen baron v. Tuyll van Serooskerken; bevend, met uitgestrekte handen daalde hij de hooge trappen der tribune af en kwam hij het middenterrein oploopen. Hij was zoo gelukkig, dat hij bijna niet spreken kon. Maar eindelijk kwam het er uit: Dank, Peters, dank. Ik ben blij dat wij een winnaar hebben, nu hebben wij er tenminste één. Nu heb ik iets om mee voor den dag te komen!" De Hollandsche wielrenners hebben hun greep op de Olympische prijzen niet meer losgelaten; te Parijs, te Amsterdam en te Los Angeles, telkens hebben zij een eersten prijs weten te behalen. Zij zorgen er voor, dat heel de wereld ons leert kennen niet alleen als het volk van tulpenkweekers en klompendragers, maar ook in de moderner gedaante, die den meesten onzer beter staat, van fietsers. In 1924 volgde Nederland zijn renners met groote belangstelling. Men verwachtte althans één overwinning. Het werd niet de sprintwedstrijd over 1 K.M., doch de 50 K.M. zonder gangmaking. En Holland had, naar het oordeel van J. van den Berg ook den achtervolgingswedstrijd kunnen winnen, indien onze ploeg maar beter geïnstrueerd was, en stellig ook het tandemnummer, als de stuurman (Peeters) niet het slachtoffer was geworden van een truc van een der deelnemers. Voor de 50 K.M. (100 ronden) waren 38 man in de baan gekomen, waaronder de Nederlanders Willems en Maas. Dezen hadden, zooals bij de Olympische Spelen wel meer voorkomt, een afspraak gemaakt. Maas zou telkens uitloopen en de tegenstanders daardoor vermoeien, terwijl Willems rustig zijn gang zou gaan en zijn krachten sparen tot het laatst. Op zulk een combinatie is natuurlijk uit zuiver sportief standpunt wel iets aan te merken, maar het is nu eenmaal gewoonte! De opzet gelukte en Willems won op verpletterende wijze tegen internationale krachten van den eersten rang in 1 uur en 18 min. Maas werd zevende. De wielerwedstrijden van 1928 zullen vele liefhebbers zich nog herinneren. In de 1 K.M. tijdrit werd Jhr. G. Bosch van Drakenstein tweede achter den Deen Falck Hansen in 15,1 sec. Mazairac eveneens tweede in de 1 K.M. sprint. De tandemploeg Leene—Van Dijk won de 2 K.M. van Engeland, Duitschland en Italië. Voor dit tweetal ging de Nederlandsche vlag omhoog en weerklonk het Wilhelmus! J. J. van Egmond tenslotte zorgde ervoor dat deze klanken ook in de Nieuwe Wereld gehoord werden. Als eerste kwam hij aan in den sprint te Los Angeles, als tweede in de tijdrace. Wij mogen van onze wielrenners verwachten, dat zij ook in Berlijn kranig voor den dag zullen komen en bewijzen dat een Hollandsche jongen, als het op fietsen aankomt voor niemand uit den weg gaat. Het,,Olympische dorp" te Berlijn, waar de deelnemers aan de spelen 1936 hun intrek nemen. De weg van de vlam uit Olympia. De klok, die de Olympische Spelen 1936 te Berlijn zal inluiden. Tegelijk werden aan de drie prijsmasten geheschen in het midden de Nederlandsche, rechts de Amerikaansche en links de Fransche vlag, een zinnebeeldige voorstelling van de huidige, de toekomstige en de verleden Olympische Spelen. De Olympische vlag kwam voor den duur van vier jaren in het bezit van de stad Amsterdam, die haar in 1932 overhandigde aan het gemeentebestuur van Los Angeles. Zoo worden de Spelen besloten volgens het reeds door traditie geheiligde, bij protocol voorgeschreven ceremonieel. Wijding der Spelen. Niet minder plechtig verloopt de opening der Spelen. Men moet steeds duidelijk voor oogen houden, dat de Olympische Spelen meer willen zijn, dan een sportieve krachtmeting. Zij willen de vriendschap onder de volken dienen, en dit duidelijk tot uitdrukking brengen, vandaar de gebiedende voorschriften voor de uiterlijke verzorging, de „regie" der plechtige opening en sluiting. Op grond van het protocol geschiedt de opening door het Hoofd van den Staat. Hare Majesteit had het Comité doen weten, dat Z. K. H. de Prins der Nederlanden namens Haar de opening zou verrichten. Met het gebruikelijke ceremonieel werd Prins Hendrik in het Stadion ontvangen en begroet door het volkslied. Daarop verschenen achtereenvolgens de delegaties der deelnemende landen, Griekenland voorop, terwijl Nederland den stoet sloot als gastheer aller naties. Nadat alle delegaties op de voorgeschreven wijze waren opgemarcheerd met het front naar de eeretribune, sprak wijlen dr. J. Th. de Visser een wijdingswoord. Wij willen hier eenige zinsneden uit deze schoone rede aanhalen, omdat daarin een opvatting tot uiting is gekomen, welke ook hen, die vinden, dat aan sport, geheel gedachteloos, te veel tijd en inspanning worden gewijd, weer sympathie kan doen opvatten voor de Olympische Spelen, waarbij juist gepoogd wordt aan de athletische, lichamelijke verrichtingen op het sportveld een hoogeren zin te geven, haar in dienst te stellen van een verheven gedachte. een mooi werk waren eertijds de Olympische Spelen en is I60.V de herhaling ervan. Pindarus, die in zijne onsterfelijke Oden eens den roem der overwinnaars in de Grieksche worstelspelen en wedstrijden zoo heerlijk bezong, zegt van deze laatste, dat zij alle andere overtreffen, gelijk het bronwater alle andere schatten der aarde overtreft. En dien lof verstaan wij als wij ons goed indenken, waarom het daarbij eigenlijk ging. Werkelijk niet om stoffelijken rijkdom of winst. De prijs, die den triomfator werd uitgereikt bestond immers slechts uit een vergankelijken bladerenkrans. Ook ging het niet om het verkrijgen van bijzondere eereambten. Hij die den zege had behaald, trad straks als gewoon burger in de rij der burgers terug. Neen, het was alleen en uitsluitend te doen om het grijpen naar een ideaal, hetwelk de Grieksche wereld als een hoogste menschelijk ideaal vereerde: de volkomen harmonie tusschen zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling; het bezit van een schoon gevormd en gezond lichaam als tempel van een rijk gestoffeerden geest; de eenheid in het individu, het zuivere kenmerk zijner persoonlijkheid waarlijk de bezielende kracht der Olympische Spelen was een ideaal der eer en der schoonheid, een visioen, een doei, een vaderlandslievend en sociaal verlangen, een idee!" Een idee, een ideaal zelfs van uitbeelding in het lichaam van wat de geest des menschen vermag. Hoe reiner die geest is des te zuiverder zal die uitbeelding zijn. Hier is het punt waar de religie de sport raakt. Want hoe meer de geest des menschen het Hoogste zoekt, des te vuriger zal hij wenschen zijn lichaam in harmonie te brengen met dit geestesleven." Daarop sprak de voorzitter van het N.O.C. woorden van welkom en de Prins verrichtte de openingsplechtigheid in naam van de Koningin. Een lid der Nederlandsche delegatie, de voetballer H. Denis sprak de woorden van den Olympischen eed uit. De Spelen konden beginnen. Program der wedstrijden. Er is sedert Amsterdam in de samenstelling der Olympische wedstrijden wat de hoofdtrekken betreft weinig verandering ge omen. Hier moge een kort overzicht volgen van de voornaamste nummers. Lichte athletiek. 100 M., 200 M., 400 M., 800 M., 1500 M., 5000 M., 10.000 M. hardloopen en de Marathon van 42 K.M. 195 M., 3000 M. steeple chase. Hordenloop van 110 M. en 400 M. Hoogspringen met aanloop, verspringen met aanloop, hink-stap-sprong, polsstokhoogspringen, speerwerpen, discuswerpen, kogelstooten, kogelslingeren, tienkamp bestaande uit een combinatie van voormelde nummers; voorts 400 M. estafette en 1600 M. estafette. Voor dames: hardloopen, hoogspringen, discuswerpen, estafette. Boksen. Deze sport heeft in ons land nog niet zooveel liefhebberij gevonden als elders. De groote verruwing van het boksen der professionals en de daarbij heerschende corruptie heeft velen er afkeerig van gemaakt. Daar de zeer strenge amateursbepalingen het gevaar van woeste praktijken in de amateurssport zeer beperken, verdient hij veel grootere waardeering; er is wel geen sport, waarbij het geheele lichaam zoo zeer in actie wordt gehouden en waardoor moed, slagvaardigheid en tactiek voortdurend worden geëischt. Gewichtheffen. Een sport die vooral de spieren tot ontwikkeling brengt, waarbij een sterk gestel en volmaakte gezondheid der inwendige organen voorwaarde zijn. De gewichten worden van den grond geheven en geleidelijk (drukken), ofwel met een ruk (stooten) boven het hoofd getild. Te Amsterdam werden eenige wereldrecords gevestigd, in de wedstrijden middengewicht bijv. 142 kg. voor tweehandig stooten. Zwaargewichtheffers weten meer dan 150 kg. te tillen! Gymnastiek. Hierbij worden oefeningen aan paard, beugels, ringen, rek en brug verricht alsook vrije oefeningen. Moderne Vijfkamp. Deze samengestelde wedkamp stelt de volgende eischen: Schieten op 25 M. afstand uit revolver of pistool. Zwemmen, vrije slag. Schermen. Veldloop van 4 K.M. Paardrijden. Roeien, (skiff, doublé scull, twee met en zonder stuurman, vier met en zonder stuurman, Acht). Zeilen. 8 M. klasse, 6 M. klasse, jollen, e.a. klassen. Schermen (floret, degen, sabel). Wielrennen. Verschillende baanwedstrijden, achtervolgingsrit, sprint, tandem en wegwedstrijd. Worstelen. Grieksch, Romeinsch en vrij worstelen, ingedeeld naar gewichtsklassen. Zwemmen. 100 M., 400 M. en 1500 M. vrije slag, 100 M. rugslag, 200 M. schoolslag, estafette (4 X 200 M.), Schoonspringen en Torenspringen. Voor dames: 100 en 400 M. vrije slag, 100 M. rugslag. 200 M. schoolslag, schoonspringen en torenspringen en estafette (4 X 100 M. vrije slag). Waterpolo. Hockey. Voetbal. Korfbal; in 1928 door Nederlandsche twaalftallen gedemonstreerd, zal te Berlijn worden gespeeld. Schieten. Polo, dat reeds eenmaal (in 1908 te Londen) op het program der Spelen heeft gestaan zal thans in Berlijn weer worden geplaatst. Paardrijden. De ruitersport, (en het polospel in nog hoogere mate dan springen en dressuur) neemt in de Olympische Spelen een geheel aparte plaats in; een gevolg vooral van de buitensporig hooge kosten die met de beoefening ervan gemoeid zijn. Bij deze sport heeft men te doen met levend materiaal en wel met zeer edele en kwetsbare dieren, die voortdurende zorg vereischen en zorgvuldige africhting. Slechts zeer weinigen zijn meer in staat zich de weelde te veroorloven de volle en liefst uitsluitende beschikking over paarden te hebben die aan de hooge eischen van een modern concours voldoen, en den noodzakelijken tijd te besteden aan de oefening en opvoeding der dieren. Wanneer hierbij zoo strenge amateursbepalingen golden als bij andere sport, zouden er niet veel ruiters in het Stadion kunnen verschijnen. Inderdaad wijken de bepalingen nogal af. Het is een oude gewoonte hierbij geldelijken steun in eenigerlei vorm toe. te laten. Een goed paardenras in stand te houden is niet alleen een sportief, doch ook een landsbelang, uit welvaarts- en nijverheidsstandpunt; de fokkerij wordt door de meeste staten bevorderd en gesteund. Het is dus noodzakelijk hier andere regels te laten gelden. Zoo worden beroepsofficieren, die niet in den sporttechnischen zin „amateurs" kunnen worden genoemd, toch als amateurs tot de Spelen toegelaten. Los Angeles 1932. Aan deze regels danken wij het onder andere, dat Nederland op het punt van Olympische ruitersport een zoo eervolle plaats inneemt. Te Los Angeles redden het paard en zijn antipode de fiets, de situatie. Zoo konden wij toch met het resultaat in de jongste Olympiade tevreden zijn. De mooiste overwinning was ongetwijfeld die van Pahud de Mortanges. Hij werd eerste bij de samengestelde wedstrijden, en droeg ertoe bij den tweeden prijs in den teamwedstrijd voor Nederland te winnen. Van Egmont won de sprint en werd tweede in den rit „tegen het horloge." De tandem Van Egmont—Leene moest zich terugtrekken wegens een defect. Bij de athletiekwedstrijden te Los Angeles werden velen der Nederlanders uitgeschakeld. Mej. Gisolf bereikte de finale hoogspringen en werd No. 4. W. Peters werd 5de in de finale hink-stapsprong. De estafette team werd 4de in de finale 4 X 100 M. De zwemsters weerden zich goed. Willy den Ouden kreeg den tweeden prijs op 100 M. vrije slag. Mevrouw Philipsen—Braun moest zich helaas wegens ziekte terugtrekken uit de demi-finale 400 M. vrije slag. De zwemmers der estafette 4 X 100 M. werden tweede. Onze roeiers, twee zonder stuurman, kwamen tweede in de finale. De zeilers hadden pech. Bob Maas in de Monotype-klasse, die zich reeds als eerste geplaatst zag, kwam tengevolgde van een protest, dat werd aangenomen, op de tweede plaats. De „Star" boot werd in haar klasse 5de. Mej. J. de Boer wist het op floret tot 6de te brengen. In den modernen vijfkamp werd Lt. van Rhijn 16de. De resultaten zijn als geheel beschouwd eervol, hoewel niet zoo brillant als de te Amsterdam behaalde. Dat de thuisblijvers, die in Holland hun krant lazen, voor hun nationalen trots te weinig voedsel vonden, lag niet zoozeer aan de prestaties der Nederlandsche vertegenwoordigers op zichzelf, als wel aan het feit dat met den grooten vooruitgang in het buitenland, vooral in Amerika, niet voldoende rekening was gehouden. Men kan het betreuren, dat in de moderne Olympische Spelen de „records" een rol zijn gaan spelen, er is niets aan te doen en we kunnen niet terug naar de Grieken, voor wie elke Olympiade haar eigen standaard stelde van snelheid en behendigheid, omdat men geen tijden mat met de geperfectionneerde chronometers van thans, en met automatische fototoestellen, die op het oogenblik van het overschrijden der eindstreep vanzelf afgaan en tegelijk den tijd noteeren. Berlijn 1936. Het is wel zeker, dat de Duitschers in geen enkel opzicht zullen willen onderdoen, nu zij aan de beurt zijn, en de verzorging der Spelen zullen opvoeren tot nog hooger peil, op gevaar af, dat het herbergen der Olympische wedstrijden spoedig onbetaalbaar zal worden voor een kleiner land, vooral wanneer het, zooals bij ons het geval was, de noodige fondsen uit vrijwillige bijdragen moet vormen en niet op bevel van een machthebber, alle hulpbronnen van een groot rijk ter beschikking van het Olympische Comité kan stellen. Wat te Los Angeles door de athleten der wereld vertoond is was reeds bijna bovenmenschelijk. De Grieken zouden denken, dat de tijden van Achilles en Hector waren teruggekeerd. Toch is er alle aanleiding om te verwachten, dat ook in Berlijn wereldrecords zullen wankelen. De grens der athletische perfectie schijnt nog niet bereikt te zijn. En hoe staat Nederland er nu voor? Gunstiger dan in 1932 ongetwijfeld. Voorspellingen leiden tot noodelooze teleurstelling, maar eenig vertrouwen kunnen wij hebben in de eerste plaats (en niet uitsluitend uit ridderlijkheid) in onze zwemsters. Zij zijn, aangevuld door jonge krachten, onder flinke leiding, van de hoogste internationale klasse. Wij kunnen dit ook zeggen van onze ruiters, onze wielrenners, onze zeilers en onze voetballers. Wat de anderen zullen presteeren is voorloopig haast niet te zeggen, maar we hebben geleerd, dat elke verrassing mogelijk is. We zullen haar dankbaar aanvaarden. De Olympische winterspelen zijn ondanks het uitblijven van een behoorlijken winter bij het uitkomen van dit boekje reeds geëindigd. De belangstellenden zullen uit de bladen reeds meer hierover hebben vernomen, dan den schrijver bekend kon zijn. De eigenlijke Spelen worden gehouden van 1 tot 16 Augustus in het machtige nieuwe Stadion te Berlijn. De leiding en verantwoordelijkheid — ook financieel — van de Spelen berusten overeenkomstig de reglementen geheel bij het Duitsche Olympische Comité. Dit Comité heeft zich daarbij strikt aan de internationale voorschriften te houden, zooals zij bepaald zijn bij verschillende Olympische congressen. Het beginsel is, dat de internationale federaties der afzonderlijke sporten de geheele technische leiding hebben, zij beoordeelen ook, zooals wij reeds gezien hebben, wie amateur is en wie niet. Voor elke tak van sport wordt een tweetal jury's aangewezen, en wel een, die de leiding der wedstrijden heeft en een, die beslist bij protesten. Ook deze jury's worden door de Federaties benoemd. De aanwijzing der scheidsrechters is een delicate zaak, daar zij, ook onbewust, nimmer partijdig moeten zijn. Het uitvoerend Comité van het I.O.C. is tijdens de Spelen Eere-jury. Deze jury heeft tot taak in alle niet-technische geschillen uitspraak te doen. Zij kan ook uit eigen beweging ingrijpen. Protesten kunnen worden ingediend, als de scheidsrechter naar de meening van een der partijen de regels niet heeft gehandhaafd. Om misbruiken te voorkomen is bepaald, dat protest vergezeld moet gaan van een geldelijke storting, die teruggegeven wordt als het protest gegrond is gebleken. De winnaar, de tweede en de derde, krijgen medailles en diploma's. Bovendien worden de namen der winnaars gegraveerd in de muur van het Stadion, waar de Spelen gehouden zijn. Het organiseerend Comité komt niet tegemoet in de kosten der deelnemers. Wel is het verplicht tegen zekere vooraf vastgestelde betaling desgewenscht een verblijf en voedsel te verschaffen, alsmede voor behoorlijke medische hulp te zorgen. Dit laatste vooral is van groote beteekenis. Volgens het oordeel van een gezaghebbenden Nederlandschen medicus begrijpen vele besturen en leiders het gewicht van hun hygiënischen taak nog niet voldoende. Op de eerste plaats staat veelal nog de „sporteer" van hun club of hun land. Streng keuren is geboden. Als belangrijkste, uit het oogpunt van hygiëne beste sport beschouwt deze medicus het loopen over korte (50—200 M.) en middelmatige (400—1500 M.) afstanden. (Dit laatste is echter een buitengewoon groote inspanning, daar het reeds een combinatie is van snelheids- en duuroefening; de athleet moet hier reeds bij het begin zijn krachten juist schatten en indeelen.) Deelnemen aan wedstrijden zonder behoorlijke vooroefening is ontoelaatbaar. Hieraan zal trouwens geen der deelnemers aan de Olympische Spelen meer denken. De tijd dat een Grieksche schaapherder onvoorbereid den Marathon kon winnen is (helaas?) voorbij. In alle landen wordt hardnekkig geoefend. De Duitschers doen alles om op eigen terrein te winnen en om de wereld te laten zien, waartoe zij ook in ander dan sportief opzicht in staat zijn. Men kent de grootschheid waarmee zij massale plechtigheden weten te regisseeren. Wanneer het „Olympische vuur" op den toren van het Stadion ontstoken is, zal Hitier de Spelen openen. De witte vlag met de vijf ringen zal wapperen en de ..Olympiaklok", de grootste stalen klok ter wereld, zal haar machtige geluid doen hooren. ,,Ich rufe die Jugend der Welt" is haar devies. Ik roep de jongelingschap der wereld. Wij willen hopen, dat de jongelingschap der wereld bezield zal zijn met den waren Olympischen geest, en dat de wensch door dr. Lewald uitgesproken op den dag dat de klok op het Stadion was gebracht, bewaarheid zal worden. ,.Deze klok," zoo sprak hij, „moge zich Schillers woorden herinneren: Freude sie der Stadt bedeute, Friede sei ihr erst Gelaute." OLYMPISCH SPEL WAT BRENGT DE X|E OLYMPIADE? S! Eigent v n . KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE STRIJDKRACHTEN DOOR C. MORTIMER UITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUNING, BAARN Olympisch Spel. Toen de koning der Perzen de legers van het morgenland over den Hellespont had gebracht, Thessalië bezet en door verraad den poort tot het Grieksche land, de engte van Thermopylae voor zich geopend zag, kon hij slechts meenen, dat nu alle verzet gebroken was, en dat de Helleenen der Zuidelijke Grieksche landen in angst en vreeze wachtten op hun gruwelijke lot. Toen kwamen overloopers uit Arcadië naar zijn kamp, gewetenlooze lieden, door de nood steeds derwaarts gedreven, waar iets te verdienen viel. Men bracht hen voor den koning om uit te vorschen wat de benarde Helleenen wel deden. „Zij vieren het feest van Olympia", was het onverwachte antwoord: „zij slaan wedstrijden en wagenrennen gade;" en toen de koning vroeg om welke belooning er gestreden werd, antwoordden zij: „om den lauwerkrans." Toen sprak een der Perzische grooten woorden vol edele wijsheid, al meenden velen er lafheid in te hooren. Want toen hij vernam van den lauwerkrans, kon hij niet zwijgen doch zeide luide in tegenwoordigheid van allen: „Helaas, Mardonius, tegen hoe voortreffelijke mannen voert gij ons ten strijde, die niet kampen om goud en zilver, maar om mannelijke deugden en eer." HERODOTUS. De geest van Olympia herleeft in Amsterdam. De Amsterdamsche Olympische spelen van 1928 liggen ons nog versch in het geheugen, al zijn wij sindsdien weer twee Olympiaden ouder geworden. Heel Nederland heeft eenige weken lang geleefd in de sfeer van dat grootsche internationale sportfeest en waarlijk niet alleen sportmaniakken en trouwe bezoekers van eiken voetbalwedstrijd, om niet te spreken van het steeds nog te geringe deel van ons volk, dat actief deze of gene sport beoefent, hebben toen met spanning het verloop van de krachtmeting gevolgd en zijn trotsch geweest op de verrichtingen der Nederlandsche athleten op de renbaan en op het groene veld in Amsterdams voortreffelijke stadion. Voor velen van deze „buitenstaanders" zijn de spelen aanleiding geweest zich af te vragen of niet ook in hun eigen bestaan de sport een plaatsje behoorde te krijgen, anderen „gingen over tot de orde van den dag"; maar bij allen was belangstelling gewekt en duidelijk was gebleken, dat het bij uitstek vredelievende en nuchtere volk warm kon loopen voor dezen vorm van internationalen strijd. De Olympische spelen sloegen in, zij werden „populair". In belangrijke mate was dat ook te danken aan de uitmuntende organisatie door het Nederlandsche Olympisch Comité, dat de groote verdienste heeft de spelen gered te hebben van de ontaarding waardoor zij bedreigd waren na den wereldoorlog. De moderne volken hadden blijk gegeven den waren Olympischen geest der oude spelen nog niet te bezitten, toen zij in 1920 en 1924 de overwonnen mogendheden uitsloten van het gemeenschappelijke feest; de Grieken plachten in de oudheid niet alleen hun politieken naijver te vergeten, wanneer de tijd van de spelen was gekomen, maar zelfs hun onderlinge oorlogen, al waren zij in vollen gang, voor den duur der wedstrijden op te schorten. Nederland was wel een zeer geschikte plaats om een einde te maken aan de onrechtvaardigheid te Parijs en te Brussel begaan en de spelen in ons land waren gekenmerkt door een waarlijk sportieven geest, die, meer dan de prestaties van onze kampioenen, het aanzien van ons land ten goede is gekomen, en die bij ons de herinnering heeft achtergelaten aan een blij zomerfeest gevierd met vele wel- een kleine honderd generaties geleden en wij moeten ons niet verbazen over wat ons thans onbegrijpelijk ruw lijkt in de sportzeden der overigens toch zoo gevoelige Grieken, daarbij vergetende, welke barbaarsche gebruiken in onze beschaving voortleven. In het program der spelen waren sporten opgenomen, die bij de voorgeschreven regels of bij gebrek aan regels noodzakelijk moesten leiden tot grove wederzijdsche mishandeling in veel bedenkelijker vorm, dan thans zelfs bij wedstrijden van beroepsboksers voorkomt. Niet zelden vonden vuistvechters en worstelaars den dood of werden zij deerlijk verminkt van het strijdperk gedragen. Bij het worstelen bijvoorbeeld waren alle grepen geoorloofd, men mocht „beentje lichten", den tegenstander bij de keel pakken, aan zijn neus en ooren trekken, etc. Van een worstelaar, die niet op een behoorlijker wijze wist te overwinnen wordt verteld, dat hij den streek verzon, zijn tegenstander een voor een de vingers te breken, tot deze gedwongen was den strijd op te geven. Ten onrechte wordt dus het tegenwoordig beoefende worstelen Grieksch-Romeinsch genoemd. Het in Amerika populaire „Catch as catch can" lijkt er eerder op. Ook het vuistvechten was een sport waar Camera of Schmeling zich niet aan zouden wagen. Tegenwoordig dragen boksers veelal zeer dikke handschoenen, zij bepalen voor den wedstrijd het aantal ronden, waarin zij zich met elkaar zullen meten, in de pauzes daartusschen worden zij verzorgd en opgefrischt. De Grieksche vuistvechters omwonden hun handen met harde riemen, dikwijls bezet met metalen knoppen. In later tijd, toen beroepsathletiek begon op te komen, hielden de vechters een metalen of steenen kogel in hun hand. Nu kwamen de slagen met zulk geweld aan, dat de tegenstanders elkaar letterlijk aan flarden scheurden. Men vocht tot er een den strijd opgaf. Het begrip „onbeslist" bestond niet; voortijdig opgeven werd beschouwd als lafheid; het is dus te begrijpen, dat het gevecht, tot het bittere einde toe vervolgd, dikwijls een fatalen afloop had. Nog gevaarlijker was het „Pankration". een combinatie van worstelen en vuistvechten, waarbij letterlijk elk middel om te overwinnen was toegestaan. Met handen, voeten, ellebogen, knieën, zelfs met de tanden gingen de De Olympiade der vriendschap. Eén belangrijke voorwaarde is aan deelneming aan de Spelen verbonden: een ieder die zich aandient moet amateur zijn. Dat wil zeggen, voor hem moeten aan de beoefening van de Sport, hoeveel tijd en kosten er ook aan besteed mogen worden, geen materieele belangen verbonden zijn, en de bate die hij bij een overwinning vinden mag, moet zich beperken tot de eer en het genoegen, die hij daarvan ondervindt en welker betrekkelijke waarde hij zelf moet schatten. En het is dit karakter van onbaatzuchtigheid en tamelijke onafhankelijkheid van publiek en pers wat aan de Olympische wedstrijden hun blijde stemming en dikwijls een ontegenzeggelijke verhevenheid verleent. Deze stemming heeft Amsterdam gekend in 1928. In de geheele wereld had men zich jarenlang voorbereid op de Amsterdamsche Olympiade. De Amerikanen, die steeds onbetwist de eerste plaats hadden ingenomen, hadden ingezien, dat zij thans op Europeesche tegenstanders moesten rekenen die het hun moeilijk zouden maken. Reeds bij de Spelen te Parijs had het kleine Finland bewezen, dat met zijn athleten niet te spotten viel. Engeland had te Parijs kans gezien beslag te leggen op eenige hoofdnummers, de 100, 400 en 800 M. hardloopen. Het feit dat ook Duitschland weer mee zou doen maakte de spanning nog grooter. Er was nieuw enthousiasme in alle kampen. De Amerikanen hadden in hun universiteitsjeugd uitstekend materiaal. Engeland en Frankrijk haalden hun koloniën in Afrika, Azië en Australië erbij. De Finnen, trotsch op hun successen, hadden duchtig getraind. Zelfs uit het verre Oosten kwamen zich talrijke deelnemers aanmelden. De geheele wereld wapende zich voor den strijd te Amsterdam, die met recht in de herinnering der deelnemers is blijven voortleven als de „Olympiade der Vriendschap." Sedert de Amsterdamsche Spelen leeft de Olympische gedachte sterker dan ooit tevoren; geen enkel incident, geen wanklank heeft de voornaamste wedstrijden ontsierd, en er is slechts de herinnering blijven bestaan aan tallooze verheffende oogenblikken, die voor de deelnemers en toeschouwers onvergetelijk zijn. jong was om bij de volken reeds goed bekend te zijn en naar haar volle waarde geschat te kunnen worden. Van de 34 landen, die aan het Parijsche congres hadden deelgenomen, waren er slechts 12 vertegenwoordigd. Weliswaar waren de Spelen een succes, zooals men nauwelijks had kunnen verwachten, maar de sportieve prestaties overtroffen die van een behoorlijk plaatselijk kampioenschap nauwelijks: over 100 M. liep de snelste Amerikaan 12 sec. (Olympisch record is 10.6 sec.); 800 M. liep de Australiër Flack in 2 min. 11 sec. (Meredith, Amerika, in 1912 1 min 51,9 sec.). Tegen de organisatie waren ook wel eenige bezwaren te maken. De Grieken hadden het goed bedoeld: de feestelijkheden naar aanleiding van de Spelen dreigden de wedstrijden in den schaduw te stellen. Fakkeloptochten, vuurwerk, concerten, banketten en nachtfeesten volgden elkaar op. Bovendien konden vele athleten de inheemsche kost niet goed verdragen. Onvolmaaktheden in de organisatie echter zijn in den loop der 40-jarige geschiedenis der moderne Spelen geleidelijk weggenomen en de verzorging der menschen, de constructie der wedstrijdbanen, de opmeting der tijden enz. zijn geperfectioneerd met behulp van vrijwel alle vormen van wetenschap. De beurt was in 1900 aan Parijs. Men had verwacht, dat de groote wereldtentoonstelling die er tegelijkertijd werd gehouden ook de belangstelling voor de Olympische Spelen zou dienen. Dit bleek een grove misrekening. De tentoonstelling overheerschte zoozeer, dat de sport zich met een ondergeschikte plaats moest tevreden stellen. Het werd in zekeren zin een mislukking, temeer omdat de Spelen niet in elk opzicht goed waren voorbereid. Zoo was de totale duur der Spelen veel te groot; wel drie maanden verliepen tusschen de opening en de sluiting. Ook te Parijs waren Amerikanen de eersten in de athletiek. Britten en Australiërs wonnen de zwemnummers, terwijl de Franschen de leiding hadden bij het schermen en turnen. De vooruitgang der prestaties was sedert Athene aanzienlijk. De tijden voor hardloopen bijv. waren 10 a 12% beter. In 1904 ontving St. Louis de Olympische gasten. Het waren er echter niet veel. Uit Europa kwamen slechts enkele kleine groepen. Het gevolg was dan ook, dat de 26 athletiek-nummers alle door Amerikanen gewonnen werden. Ook in 1904 beging men de fout de Spelen te combineeren met een wereldtentoonstelling. Intusschen waren de sportieve resultaten zeer goed, er werden eenige wereldrecords gemaakt. Alleen de Marathon mislukte geheel. Hij werd gewonnen met de geringe gemiddelde snelheid van 12.300 M. per uur. Twee jaar later, in 1906, organiseerden de Grieken „tusschenspelen" te Athene. Het was een poging een tweede traditie te scheppen, door telkens om de vier jaar tusschen de andere Olympische Spelen door, een internationaal sportfeest in Griekenland te arrangeeren. Van deze traditie is door het verzet uit andere landen niets gekomen. Merkwaardig bij deze spelen was vooral het eerste verschijnen der Finnen, die eenige nummers wonnen en er den grondslag legden voor hun lateren roem. Zij wisten o.a. een specifiek Atheensch nummer dat nergens anders ter wereld was beoefend, een bijzondere vorm van discuswerpen, te winnen van de Grieken! Nederland in het strijdperk. De Spelen te Londen in 1908 verdienen meer onze aandacht. Hier trad voor het eerst ook Nederland op. Geleidelijk werd de deelneming aan de Spelen waarlijk universeel, het aantal vertegenwoordigende landen groeide steeds. Voor de Nederlandsche sport was Londen een keerpunt: Geen enkele Nederlander wist een prijs te behalen, en men zag in, dat meer oefening en meer ernst bij de zaak geboden waren. Het programma van Londen was veel uitgebreider dan dat der vorige Spelen; voor het eerst werden vrijwel alle internationaal bedreven takken van sport opgenomen. (Zoo werd er bijv. voor het eerst gevoetbald, waarbij het Nederlandsche elftal 3e werd). Ook het aantal deelnemers was niet gering: 2666 man van 22 nationaliteiten streden om de overwinning in 109 wedstrijdnummers. Stockholm in 1912 bracht een hoogtepunt. Voortreffelijke regeling, sportieve geest, ongekende gastvrijheid, een uitmuntend nieuw stadion, alle omstandigheden werkten mede aan dit ideale sportfeest, dat tot 1928 het voorbeeld is gebleven van hoe een Olympisch feest moet zijn. Uit 27 landen kwamen 4742 deelnemers, van wie velen tot prestaties in staat bleken, die men toen onmogelijk had geoordeeld. Hier slaagde de opzet van De Coubertin voor het eerst volkomen. Zooals steeds was de lichte athletiek ook te Stockholm het voornaamste nummer. Onvergetelijke strijd werd hier geleverd. Het is moeilijk te zeggen wat de beste prestaties waren. De jonge Amerikaan Craig won de 100 èn de 200 M. Zijn 19-jarige landgenoot Meredith vestigde een record voor de 800 M., dat pas in Amsterdam werd verbeterd. Een van de boeiendste wedloopen was die over de 5000 M., waarin de Franschman Bouin en de Fin Kohlemainen tot vlak voor het doel vrijwel gelijk bleven. Ten slotte ging de Fin als eerste door de eindstreep, een wereldrecord vestigend met 14 min. 36,6 sec. Ook hier in Stockholm behielden de Amerikanen de leiding. Zij wonnen in 16 van de 30 athletiek-wedstrijden en behaalden in het geheel 26 eerste prijzen. De Nederlanders presteerden er niet veel. Onze eenige deelnemer aan de athletiek-wedstrijden werd in zijn serie voor de 100 M. geslagen. Zijn serie over 200 M. eindigde hij als tweede. In den halven eindstrijd verloor het Nederlandsche voetbalelftal van de Denen, die op hun beurt door Engeland werden geslagen. Aan de wielerwedstrijden nam Nederland niet deel. Onze schermers redden de eer van het oranje blanje bleu: zoowel de degenals de sabeléquipe slaagde erin den derden prijs te behalen, wat gezien het groote aantal deelnemende landen een succes te noemen was. Op de Amerikanen volgden de Zweden met 22 eerste prijzen, daarna kwam Engeland met 10 en Finland met 9 overwinnaars. Zij, die bij de Spelen te Stockholm tegenwoordig zijn geweest, hebben onvergetelijke prestaties gezien. Met het grootste enthousiasme hoort men hen gewagen van den Amerikaanschen athleet Thorpe. Men zal dezen naam echter tevergeefs zoeken in lijsten van Olympische winnaars, waarop hij aanvankelijk een eervollen plaats had gekregen, daar Thorpe op onverdiende wijze het slachtoffer is geworden van de strenge bepalingen omtrent amateurisme, die bij de Olympische Spelen gelden en van een al te rigoureuse toepassing van deze regels. Eenige maanden na de Stockholmsche wedstrijden bleek namelijk, dat Thorpe geruimen tijd tevoren als student met zijn base- H. M. de Koningin en Prinses Juliana slaan in het Olympisch Stadion te Amsterdam den Olympischen strijd gade. Het Olympische Stadion te Amsterdam tijdens een voetbalwedstrijd. Parijs 1924. Thans nog eenige woorden over de Parijsche Spelen. De eenige wanklank was hier de afwezigheid van Duitschland. Het had geen uitnoodiging ontvangen. De wedstrijden hadden een schitterend verloop in het stadion van Colombes; 45 volken hadden 7000 deelnemers uitgezonden; de Olympische records tuimelden een voor een en er waren nummers, waarbij de wereldrecords tot driemaal toe werden verbeterd! Zoo bijvoorbeeld bij de 400 M. hardloopen. De Zwitser Imbach bracht het record op 48 sec., de Brit Liddel verbeterde dit eerst tot 47,8 sec. en in den eindstrijd tot 47,6 sec. Nurmi, die reeds in Antwerpen een fraai figuur had geslagen, kwam hier in zijn besten vorm en dreigde zelfs door zijn overwinningen Amerika den eersten plaats te betwisten. Op één dag won hij de 1500 en de 5000 M. in recordtijd. Wat hij het verbaasde publiek toen leverde is waard verteld te worden. Hij start in den eindwedstrijd over de 1500 M. tegen de beste loopers ter wereld. Hij neemt dadelijk de leiding en legt rustig met zijn chronometer in de hand ronde na ronde af. De Amerikaan Baker weet hem een tijd op de hielen te blijven. Telkens controleert Nurmi zijn tijd even op het uurwerk. Bij het ingaan van de laatste bocht kijkt hij nog even naar den tijd, werpt den chronometer in het gras en zet een spurt in. Gemakkelijk wordt hij eerste, terwijl achter hem verwoed wordt geloopen om de tweede plaats. Als Nurmi de finish is gepasseerd kijkt hij even hoe zijn tegenstanders uitgeput binnenkomen of in elkaar zakken, en weggedragen worden en loopt daarna op een draf naar de bocht om zijn horloge op te halen! Hij had in 3 min. 53,6 sec. gewonnen. Als een half uur later de concurrenten van dezen wedstrijd zich nog onder verplegershanden bevinden om bij te komen van de ontzaglijke inspanning, staat Nurmi alweer bij de start gereed om de 5000 M. in de wacht te sleepen. Zijn langenoot Ritola won de 10.000 M. Het waren deze twee taaie Finnen, die de moordende cross country over 10 K.M. bij ondragelijk warm weer hebben gewonnen en zonder schade hebben doorstaan, terwijl van de 40 mededingers slechts 11 het tot het einde uithielden en in deerniswekkenden toestand in het Stadion terug keerden. Een Spanjaard, die het Stadion binnen kwam ging in een kringetje rondloopen: hij had een zonnesteek opgeloopen en was niet meer wel bij het hoofd. Een Franschman zakte kort voor de finish in elkaar. Een van de Zweedsche deelnemers heeft er noode het leven afgebracht. Deze dag bewees, van hoeveel beteekenis oordeelkundige regels zijn en hoe gevaarlijk het is, het aan de athleten, die met uiterste wilskracht volharden, over te laten te beoordeelen wat nog wel en wat niet meer mogelijk is. Een cross-country in den zomer bleek een te groote inspanning te zijn. Tot besluit wonnen de Finnen ook nog evenals in 1920 den Marathon. Onze voetballers kwamen te Parijs tegenover Uruguay te staan, ook in 1928 hun geduchte tegenstanders, en speelden met zulk een ongekende geestdrift, dat het hun nu en dan gelukte de Urugueezen geheel van streek te brengen. Aan het samenspel ontbrak echter veel en hieraan, als ook aan de betwistbare rechtvaardigheid van den scheidsrechter was het te wijten, dat Uruguay met 2—1 won. Den Nederlanders restte de eer het beste resultaat tegen dit sterke elftal te hebben behaald. Te Parijs kwamen voor het eerst de Nederlandsche tennissers eenigszins op den voorgrond. De toen sterkste spelers waren mej. Bouman, van Lennep, Timmer, van der Feen, Leembruggen. Geen van hen bracht het echter verder dan tot de tweede ronde. Wij kunnen over deze wedstrijden kort zijn, temeer, daar sedert dien lawntennis van de lijst der Olympische Sporten is verdwenen. De jaarlijksche vergadering van de Féderation Internationale de Lawn Tennis te Parijs besloot namelijk in 1927 ondanks aandringen van Nederlandsche zijde niet aan de Olympische Spelen mede te werken. Aanleiding was, dat het I.O.C. eenige eischen van de F.I. L.T. niet had ingewilligd; het betrof onder andere een conflict over een bestuurszetel en andere prestige quaesties, waarover veel is getwist en geschreven, met het gevolg, dat deze algemeen beoefende sport bij de Spelen der IXe en der volgende Olympiaden niet meer is gezien. De schermers bereikten ook te Parijs goede resultaten en deden zich kennen als goede sportsmen. Op sabel veroverde Nederland zich een plaats onder de vooraanstaande naties. Te Amsterdam bereikten eenige Nederlandsche deelnemers de finale, doch zij legden het af tegen de sterke Franschen (op degen en floret), de Hongaren (sabel) en de Italianen. Onze resultaten te Los Angeles bieden voor het peil van de Nederlandsche schermsport evenmin als voor de meeste andere takken van sport geen goede basis van vergelijking, omdat Nederland daar door de groote onkosten slechts zeer onvolledig vertegenwoordigd kon zijn. Te Parijs behaalden Nederlandsche roeiers eindelijk een Olympische overwinning. De Delftsche studenten Rössingh en Beynen maakten den naam Laga beroemd door de Fransche stuurmanlooze twee met één lengte verschil te slaan. (De Triton-twee, die 8 jaar later naar Los Angeles ging, zou minder gelukkig zijn. De Utrechtenaren zagen zich al spoedig uitgeschakeld). De eervolste Nederlandsche overwinningen van 1924 waren echter die der ruiters. De Nederlandsche ruiters hebben een goede kans gehad te Parijs en zij hebben er gebruik van gemaakt. Aan het springconcours namen zij niet deel. Immers zij hadden zich nog niet gespecialiseerd op hooge hindernissen. Wanneer men in ons land publiek wilde trekken bij een concours hippique, dan organiseerde men springconcoursen met vele deelnemers, dus niet te zware eischen. Een gevolg was dat er geen geschikte paarden waren voor een zwaar springconcours. In 1928 zou dat anders worden. Toen konden Nederlandsche ruiters in alle wedstrijden uitkomen. Te Parijs schreven eenige Nederlandsche officieren in voor het Championnat Equestre. Men begon met dressuur, daarna — op één dag — afstandsrit, steeplechase en cross-country, terwijl besloten werd met een springconcours. Er waren zeer vele deelnemers, dertien landen waren vertegenwoordigd door hun beste ruiters. Onder deze omstandigheden was het een overweldigend succes, dat voor dressuur de eerste 4 plaatsen van de 44 aan Nederland kwamen en wel in de volgorde. 1. Ritmeester Colenbrander. 2. Lt. Pahud de Nlortanges. 3. Lt. van der Voort van Zijp. 4. Lt. De Kruyff. De totale uitslag luidde, nadat Lt. van der Voort van Zijp een foutloos parcours had afgelegd bij het springconcours en daarmee den eersten plaats individueel veroverde, terwijl Lt. Pahud de Mortanges 4de en Lt. de Kruyff 6de was geworden: le prijs Nederland met 5309 punten; 2e prijs Zweden met 4543 punten; 3e prijs Italië met 4511 punten. Dezelfde Nederlandsche épuiqe won ook in in 1928 den samengestelden ruiterwedstrijd met 5865 punten, toen Pahud le was en de Kruyff 2de. Amsterdam 1928. Wie het geluk heeft gehad op den dag der sluiting in het Amsterdamsche Stadion aanwezig te zijn, toen na afloop van den laatsten beklemmend snellen en boeienden wedstrijd der hindernisruiters, de equipes één voor één in hun kleurige uniformen zich opstelden op het schelgroene veld vlak voor de eeretribune, vanwaar de Koningin de wedstrijden had gadegeslagen, zal nimmer dien indruk vergeten. Met moeite hielden de ruiters hun van den strijd nog brieschende, koortsige dieren in bedwang als zij het eeresaluut kwamen brenqen en dwongen zij de paarden tot onberispelijke strakke houding. Wel bij geen anderen wedstrijd had het publiek zoo genoten en zooveel nieuws geleerd. Na twee dagen ruiterwedstrijden was het of het Stadion gevuld was met louter paardenkenners. Een fraaie sprong werd beloond met een uitbarsting van enthousiasme, men hield den adem in, als een ruiter voor een nieuwe hindernis gekomen was, en eens, toen een nerveuze toeschouwer het niet kon laten een gilletje te slaken even voor een moeilijken sprong, zag hij de volkswoede tegen zich ontketend, omdat hij paard en ruiter erdoor had in gevaar gebracht. Het publiek was zoo vertoornd, dat het den schuldige binnen enkele seconden hardhandig van de tribune verwijderde! Onze ploeg, winnaars in den samengestelden wedstrijd, ontving de eereprijzen uit de handen van Hare Majesteit. Zij hadden de meeste punten behaald bij een combinatie van verrichtingen bestaande uit: le een dressuurproef. 2e een uithoudingsproef,(verdeeld in: 7 K.M. langs wegen of paden in den tijd van 29 min. 10 sec. af te leggen. Een steeple-chase van 4 K.M., af te leggen in 6 min. 40 sec., 15 K.M. langs den weg in 1 uur 2 min. 30 sec., Cross country met hindernissen van 8 K.M., in 17 min. 46 sec. af te leggen, 2 K.M. vlak in galop in 6 min.); 3e. een springconcours. Ook de andere winnaars van eerste prijzen begaven zich naar de Koninklijke tribune om de medailles in ontvangst te nemen. Onder hen makers van wereldrecords, Nurmi de snelle Fin, die 10.000 M. in 30 min. 184/5 sec. had geloopen, de Amerikaan Hamm, die 7 M. 73 ver had gesprongen en de jeugdige Zus Braun, die bij de 100 M. rugslag had gezegevierd met 1 min. en 21 s/5 sec. Ook de Nederlandsche meisjes, die met haar achten den groepwedstrijd turnen hadden gewonnen ontvingen haar prijs van de Koningin, evenals de tandemploeg Leene—van Dijk, de bokser (pluimgewicht) van Klaveren, Jan Wils, architect van het Stadion en Iz. Israëls, schilder van het bij den kunstwedstrijd bekroonde stuk. Acht Olympische eerste prijzen voor Nederland! Ook in dit opzicht zagen de vaderlandsche sportvrienden hun offervaardigheid en initiatief beloond. Op het veld voor de eeretribunes was intusschen een tafel opgesteld, waarachter Prins Hendrik en Graaf de Baillet Letour, de huidige voorzitter van het I.O.C. plaats namen om de tweede en derde prijzen uit te reiken. (Nederland ontving 9 tweede en 5 derde prijzen, Amerika 24 eerste, 17 tweede en 15 derde, Duitschland 11 eerste prijzen, Finland 10, Zweden 9 en Frankrijk 8). Van eenige der Finsche deelnemers wordt verteld dat zij mopperden, omdat de hun uitgereikte medailles niet alle van louter goud waren, doch ook verguld zilver. Wat zou de Perzische veldheer van dezen hebben gezegd? De Spelen waren ten einde. De voorzitter van het I.O.C. betrad de koninklijke loge om overeenkomstig den eisch van het protocol vandaar in het Fransch een rede te houden, waarin hij dank bracht aan het hoofd van den Staat en aan de gemeente Amsterdam. Bazuingeschal weerklonk. Vijf saluutschoten werden afgegeven en langzaam daalde de Olympische vlag ten teeken, dat de Spelen der IXe Olympiade waren geëindigd, begeleid door de klanken van „Wilt heden nu treden."