„PEGASUS" VREEMDE WOORDENBOEK SAMENGESTELD DOOR S. VAN PRAAG 1937 UITGEVERIJ PEGASUS, AMSTERDAM VOORREDE. De Nederlandse arbeider heeft bij het lezen van courant, tijdschrift en boek een dringende behoefte aan een eigen woordentolk, waarin vreemde woorden worden verklaard, die in deze geschriften voorkomen. In het bijzonder wordt die behoefte in de laatste jaren gevoeld, nu door de groei van de politieke belangstelling ook de literatuur zich uitbreidt en een grotere plaats in het leven van den arbeider gaat innemen. We willen natuurlijk geen pleidooi voeren voor het overmatig gebruik van vreemde woorden, ja, we raden iederen spreker en schrijver aan zich nauwkeurig af te vragen, of datgene, wat hij uitdrukken wil, niet met woorden van de eigen taal kan geschieden. Maar ook al streeft men er nog zo naar, bij voorkeur Nederlandse woorden te gebruiken, tal van woorden en uitdrukkingen, van vreemde oorsprong, hebben nu eenmaal burgerrecht verkregen en men maakt zich belachelijk als men dit feit niet erkent. De taal is steeds een levende grootheid geweest, die groeit en verandert met de tijden. Iedere periode heeft haar eigen nieuwe vreemde woord en zo verrijkte de overwinning van de arbeidersklasse in de Sowjet Unie ook onze taal met tal van tot dusver onbekende uitdrukkingen. Wij denken hier aan woorden als Sowjet, kolchos, sowchos en zovele andere. Aan de andere kant dient de arbeider ook de woorden te kennen, die vanuit het vijandelijk kamp tegen hem geslingerd worden; als hem de betekenis van fascisme, Ariër, swastica en dergelijke verborgen blijft, kan hij ook niet naar behoren de strijd tegen zijn klassevijand voeren. Het snelle tempo, waarin ons leven zich afspeelt, maakt het begrijpelijk, dat men voor te lange woorden en woordverbindingen naar afkortingen zoekt. Welnu, ook deze afkortingen zijn voor hem, die ze voor het eerst hoort, nog duister. Ze behoren dus in een woordenboek als dit opgenomen te worden. Het spreekt vanzelf, dat we, gezien de lage prijs van het boek, aan een bepaald bestek waren gebonden, vandaar dat we geen volledigheid hebben kunnen nastreven. Het is echter onze vurige wens dat het boek zijn nut moge afwerpen. Voor critiek en opmerkingen houden we ons ten alle tijde aanbevolen en we hopen daarvan in een mogelijke tweede druk, profijt te trekken. DE SAMENSTELLER DE UITGEVER. A A°. = anno, (Lat.), in het jaar. A.B.C. Staten = Argentinië Brazilië en Chili. A.C.O.P. r= Comité ter behartiging van de algemene Belangen, van het overheidspersoneel. A.C.V. = Algemeen Christelijk Vakverbond (België). A.D.U. — Algemeen Democratische Unie. A.J.C. = Arbeiders Jeugd Centrale. AK.U. — Algemene Kunstzijde Unie. A.M.V.J. — Algemene Maatschappij voor Jonge Mannen. A.N.A.V. — Algemeen Nederlands Arbeiders Verbond. A.N.DJB. = Algemene Nederlandse Diaman tbewerkersbond. AN.F. (B.) — Algemene Nederlandse Fascistenbond. A.N.F.O. r= Algemene Nederlandse Fascistische Omroep. A.N.R.O. — Algemene Nederlandse Radio Omroep. A.N.V. = Algemeen Nederlands Verbond. A.N.V.V. — Algemene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer. A.N.W.V. — Algemeen Nederlands Werklieden Verbond. A. & O. — Alpha en Omega, eerste en laatste letter van het Griekse alphabet begin en einde. A-O. Vaccin — voorbehoedmiddel tegen tuberculose. A.R. — Anti-Revolutionair. A.V.O. = Vereniging tot Bevordering van de arbeid voor onvolwaardige arbeidskrachten. A.V.R.O. = Algemene Vereniging Radio Omroep. è bon marché, (Fr.) goedkoop. a cape11a (It.), zang zonder begeleiding. a charge, (Fr.), ten laste; getuige k charge, getuige, die ten nadele van den beschuldigde spreekt. i conto, (It.) gedeeltelijk te betalen. i décharge, (Fr.), ter ontlasting; getuige a décharge, getuige, die ten voordele van den beschuldigde spreekt. a fortiori (Lat.) met des te meer reden, a jour (Fr.), opengewerkt, doorschijnend, a la baisse, (Fr.), (speculeren) op daling, a la bonne heure (Fr.), nu goed dan. & la carte, (Fr.) volgens de spijskaart, è la hausse (Fr.), (speculeren) op rijzing. & 1'improviste, (Fr.) onverwacht, onvoorzien. a posteriori, (Lat.), achteraf beschouwd, a priori, (Lat.), van te voren, niet op ervaring gegrond. & propos (Fr.), van pas, wat ik zeggen wilde. a quatre mains (Fr.), muziek voor vier handen. abat-jour (Fr.), 1. dakvenster, 2. lampekap, 3. soort dameshoed. abattoir, openbaar slachthuis. abces, o. ettergezwel. Abderiet, m. inwoner van de oude Griekse stad Abdera, vermaard wegens onnozelheid; onnozel mens, sukkel. abis (Mal.), leeg, op, klaar, af. abject, verachtelijk, gemeen. abnorm, abnormaal, afwijkend van de regel, abolitionist, m. afschaffer van slavernij of gereglementeerde prostitutie. abominabel, afschuwelijk, verfoeilijk, abondant, overvloedig, rijkelijk. aborigines, mv. inboorlingen, oorspronkelijke bewoners van een land. abortus, (Lat.), m. miskraam; abortus criminalis, afdrijving der vrucht door onbevoegden en zonder noodzaak; abortus procuratio, opzettelijke afdrijving van de vrucht; abortus provocatus, kunstmatige afdrijving der vrucht. abracadabra, o. onzin, taal, die niet te begrijpen is. abreviatie, v. abreviatuur, afkorting. abrupt, afgebroken, onsamenhangend, onverwacht, plotseling. abruptie, v. het plotseling afbreken (b.v. van muziek). absent, 1. afwezig 2. verstrooid. absentisme, o. voortdurende afwezigheid. Gewoonte der Ierse grondbezitters, .om buiten Ierland gevestigd te zijn. Ook gebruikt voor kamerleden, die zittingen zelden bijwonen. absolutie, v. kwijtschelding van zonden in de R.K. Kerk. absolutisme, o. onbeperkte alleen heerschappij. absoluut, volstrekt, onbeperkt. Abstecher (D.) m. uitstapje; uitweiding, abstinent, onthoudzaam. abstinentie, v. onthouding, spec. van spijs en drank. abstract, afgetrokken; op zichzelf beschouwd, abstract denken, het denken, dat het algemene zoekt. abstractie, v. afgetrokken denkbeeld; verstrooidheid; afzondering. abstraheren, uit iets afleiden. absurd, ongerijmd, onzinnig. abundant, overvloedig, rijkelijk. abusief, abusievelijk, bi) vergissing, academie, v. hogeschool; geleerd of letterkundig genootschap. accent, o. nadruk, op lettergreep of woord, klemtoon; teken op een lettïr; eigenaardige tongval van vreemde taal. accepteren, aannemen. acces, o. (Fr.) toegang, vergunning, toestemming. accidenteel, toevallig. accijns, o. verbruiksbelasting. acclamatie, v. duidelijke goedkeuring, toejuiching, vgl. bij acclamatie in een ver¬ gadering aannemen. acclimatisatie, v. het wennen aan het klimaat van een vreemd land. accolade, (Fr.) v. 1. omhelzing bij den ridderslag, tegenwoordig bij het uitreiken van orde-medaille; teken dat als verbindingshaakje wordt gebruikt. abstinentie, v. onthouding, spec. van spijs en Abstract denken, het denken, dat het strooidheid; afzondering. academie. ,v.. hoogeschool; geleerd of lettervan het ridderkruis; 2 haakjes ter verbinding van woorden of regels; (muziek) verbinding van notenbalken. accomodatie, v. aanpassing, inschikkelijkheid, accompagnateur (Fr.) m. (muziek) begeleider. accompagneren, vergezellen, begeleiden, accoord, o. verdrag, vergelijk, overeenstemming ook van klanken in de muziek; accoord gaan, instemmen met. accordeon, o. harmonica. accouchement, o. (Fr.) bevalling, verlossing, accountant, m, (Eng.) specialist in het inrichten van boekhoudingen. account-day, (Eng.) m. betaaldag, accrediteren, crediet verschaffen, vertrouwen doen verkrijgen. accumulator (Lat.) m. hulpbatterij, accumuleren, opeenhopen. accumulatie theorie, Marxistisch inzicht in de maatschappij, dat het kapitaal zich in steeds minder handen ophoopt. accuraat, nauwgezet, stipt. accusatief, vierde naamval, (lijdend voorwerp) Achilles-hiel, m. kwetsbare plek. achromatisch, het licht doorlatend zonder dat schifting van kleuren wordt veroorzaakt. achromatopsie, o. kleurenblindheid. acoustiek, v. klankvoortplanting. acquest, o. aanwinst, verwerving. acquisiteur m. klantenwerver van een VU' zekeringsmaatschappij of advertentiebedrijf. acquit (Fr.) o. 1. kwijting, ontvangbewijs. kwitantie; 2; uitstoot bij het biljarten. acre, (Eng.) v. morgen land. acrobaat, m. kunstenmaker, koorddanser, acte, v. bedrijf van toneelspel; bewijsstuk in rechten, stuk door overheid afgegeven, acteur, (Fr.) m. toneelspeler. actie, v. handeling; bewijs van aandeel, van inschrijving; in actie, in werking. actief, werkzaam, bedrijvig. activa, (Lat.) o. mv. geld, vaste panden, het tegoed, waren van een boedel, activist, m. propagandist van de daad in de Vlaamse beweging in België en voorstander van een scheiding van een Vlaams en Waals België. activiteit, v. bedrijvigheid. actrice (Fr.) v. toneelspeelster. actualiteit, v. de werkelijkheid, het thans bestaande, wat voor het ogenblik belangrijk is, vragen van den dag. actueel, werkelijk, tegenwoordig, van onmiddellijk belang. acuut, scherp, hevig; acute ziekte, plotselinge, snel verlopende ziekte. ad absurdum, (Lat.) tot in het ongerijmde, ad acta leggen, ter zijde leggen, ad extremum, (Lat.) ten leste, eindelijk, ad hoe (Lat.) daartoe, tot die zaak; commissie ad hoe, commissie, die tot die zaak benoemd is; ad hoe verantwoorden, rechtstreeks antwoorden. ad hominem, (Lat.), op den man af, zonder omwegen. ad infinitum, (Lat.), tot in het oneindige, ad interim, (Lat.), voorlopig, tijdelijk, ad libitum, (Lat.), naar verkiezing, ad patres gaan, (Lat.), sterven. ad rem, (Lat.), snedig, gevat. ad usum, (Lat.), ten gebruike van, volgens gebruik. adagio (Lt,), o.. langzaam, bedaard (muziek). adagissimo, (It.), zeer langzaam (muziek), adagium, (Lat.), o. spreekwoord, rechtsspreuk. adat, (Mal.), inlands gewoonterecht. Addison, ziekte van de bijnieren, additioneel, toegevoegd, bijgevoegd. adept, m. ingewijde in geheime kunst, wetenschap. adequaat, overeenkomstig het doel. adhesie, v. instemming, toetreding, erkenning adieu, (Fr.), vaarwel adjectief, 1. bijgevoegd; 2. o. bijvoeglijk naamwoord. adjudant, m. meehelper, toegevoegd officier, adjunct, toegevoegd ambtgenoot, administrateur, m. beheerder, bestuurder, N.-I. plantagebeheerder. admiraliteit, v. zeeraad, oppertoezicht over het zeewezen. admissie, v. toelating, vergunning. adolescent, m. aankomend jongeling. Adonai, (Hebr.), m. Naam voor God gebruikt, uit eerbied, ter vervanging van Jehova. Adonis, m. zeer schone behaagzieke jon.je man. adopteren, (als kind) aannemen. adoratie, v. aanbidding, verering, adres-debatten, o. mv. behandeling van het adres van antwoord op de troonrede, adspirant, m. (ook aspirant), dinger naar betrekking, graad. adverbium, (Lat.), o. bijwoord. advies, o. raad, bericht. adviseur, m. raadsman. advocaat-fiscaal, m. vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie bij het Hoge Militaire Gerechtshof. advocaat-generaal, m. plaatsvervangend vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie bij een gerechtshof. Aeolus, (Lat.), m. god der winden. Aeolusharp, windharp, harp waarvan snaren door de wind geluid geven. aeon, m. eeuw, wereldbestuur; aeonen, mv. onmetelijke tijd. aequator, (Lat.), m. evenaar, evennachtslijn, aequilibrist, m. kunstenmaker, die evenwichtstoeren doet. aera, v. jaartelling, tijdperk. Aëro-Arctic, Vereniging ter bevordering van Poolvluchten. aërochemie, v. scheikunde, die zic.i bezig houdt met giftgassen. aërogram, o. luchtpostbrief. aëroliet, m. meteoorsteen. aërometer, m. luchtmeter. aëronaut, m. luchtreiziger, luchtschipper. aëroplaan, m. vliegmachine, vliegtuig, aesthetica, (Lat.), v. schoonheidsleer, ook aesthetiek. aetiologie, v. leer van de oorzaken, spec, van ziekten. affaire, (Fr.), v. zaak, voorval. affect, o. gemoedsaandoening, hartstocht. Affenpincher, (D.), kleine ruige hond met spitse ooren. affiche, (Fr.), o. aanplakbiljet. affidavit, o. beëedigde verklaring. affiniteit, v. verwantschap. affreus, afschuwelijk. affront, o. belediging. affuit, v. onderstel van een kanon. after dinner, (Eng.), v. goede sigaar na den maaltijd. afternoon thee, (Eng.), v. namiddagthee. ageren, handelen; tegen iemand ageren, een campagne tegen iemand voeren. agence Havas, v. Frans persbureau. agenda, (Lat.), v. lijst van te verrichten werkzaamheden, zakboekje. agent. m. vertegenwoordiger van een handelsonderneming; politiedienaar. agenzia Stefani, v. Italiaans nieuwsagentschap. agglomeraat, o. samenhoping, uitwendige aanzetting, ook agglomeratie, v. aggregaat, o. ophoping. aggregatie-toestand, m. vast, of vloeibaar of gasvormig, één van de drie toestanden waarin een stof kan bestaan. agio, opgeld boven de vaststaande waarde van een munt; aandeel. Goudagio: Gewoonlijk in procenten uitgedrukt. Het procent dat goud meer waard is dan papier of zilver. agiotage, v. beursspel, windhandel met aandelen, fondsen. agitator, (Lat.), m. iemand die in de beweging de mensen oproept daaraan deel te nemen; schudder voor het raffineren van petroleum. agitprop, de personen in de revolutionaire beweging, die verantwoordelijk zijn voor de agitatie en propaganda. agitproptroep, arbeiderstoneel in dienst der propaganda. agnosticus, (Lat.), m. niet-weter; aanhanger van de leer dat de mens het ware wezen van God en de dingen niet kan kennen. Agnus Dei, (Lat.), m. en o. 1. Lam Gods; 2. gedeelte van de mis, waarbij het gebed Agn. Dei wordt gezongen. agonie, (Fr.), v. doodsstrijd. agrariër, m. politicus, die vooral bescherming van landbouw voorstaat. argarische bank, boerenleenbank. argrarische wetten, v. mv. akkerwetten der Romeinen, ook tijdens de Franse revolutie voorgesteld. agrégé, (Fr.), m. iemand, die leraars- of hoogleraarsbevoegdheid heeft in Frankrijk. agressief, aanvallend, vechtlustig, agricultuur, v. akkerbouw, landbouw, agronomist, m. wetenschappelijk gevormd landbouwer, ook agronoom. Aha-Autohilfe, (D.), Duitse organisatie ter hulpverlening bij auto-panne. Ahasverus, m. wandelende Jood. aigrette, v. vederbos; veer op hoed. air, (Fr.), o. gelaat, voorkomen, houding; zich een air geven, een houding aannemen; aria, lied. ajer blanda, (Mal.), sodawater. Ako-jongen, m. jongen in dienst van Algemene Kiosk Onderneming. Aktiengesellschaft, (D.), v. naamloze vennootschap. alang-alang, (Mal.), zeer hoog rietgras in Indonesië. alarmeren, wakker schudden, noodsein geven, verontrusten. albatros, m. stormvogel (aan keerkringen en Kaap). albinisme, o. het ontbreken van kleurstof in huid, ogenj en haar bij albino's. albino, (Sp.), m. witte neger; mens, die aan albinisme lijdt. Albion, Engeland. Alcazar, (Sp.), o. Moors lustpaleis, alchemie, v. kunst van het goud maken, steen der wijzen. alcohol, m. gezuiverde wijngeest, alcoholisme, o. drankmisbruik; ziekelijke toestand tengevolge daarvan. alderman, (Eng.), m. wethouder, schepen; de overheidspersonen die gezamenlijk den burgemeester van Londen kiezen, ale, (Eng.), o. ongehopt bier. alea jecta est, (Lat.), de teerling is geworpen. Alexandrijnen, mv. m. dichtregels van 12 en 13 lettergrepen, meestal bestaande uit 6 jambische voeten. algebra, v. stelkunde; rekening met letters, die echter geen vaststaande waarde hebben. Alhambra, o. Moors paleis te Granada. alias, (Lat.), anders genoemd. alibi, (Lat.),, elders; zijn alibi bewijzen, bewijzen dat men op het ogenblik dat een misdrijf gepleegd werd, ergens anders was. alienatie, v. vervreemding, verkoop, verpanding, afstand van rechten, eigendommen, verstandsverbijstering. alimentatie, v. voeding, verpleging; som die de curator den gefailleerde uitkeert voor levensonderhoud. alinea, v. nieuwe regel, zinsnede. alio-spree, v. soort spuitje voor vloeistof tegen de motten. alkoof, v. afgesloten slaapplaats in de kamer. Allah, m. naam van den God der Mohammedanen. allee, (Fr.), v. laan tussen twee rijen bomen, allegorie, v. zinnebeeldige voorstelling, allegretto, (It.), enigszins vlug te spelen (muziek). allegro, (It.), zo vlug mogelijk te spelen (muziek). Alleluja, loof den Heer. allergische ziekten, v. mv. ziekten van de luchtwegen. allez, (Fr.), ga heen, ga je gang, och kom. Alliance Franjaise, v. Vereniging ter bevordering der Franse taal en letterkunde in het Buitenland. alliantie, v. bondgenootschap. alligator, m. Amerikaanse krokodil. allons, (Fr.), komaan, och kom. allooi, o. gehalte muntspecie, gehalte, allopaath, m. voorstander van een geneesmethode, met tegenwerkende middelen bijv. kinine bij koorts, tegenstelling van homoepathie. all right, (Eng.), in orde, begrepen, all round, (Eng.), sportsman, sporter, die vele gebieden van sport beheerst. all's well, (Eng), alles wel. allure, (Fr.), v. gang, houding, gedrag, allusie, v. toespeling. alluvium, (Lat.), o. aanslibbing; jongste laag der aardkorst, gevormd tijdens het tegenwoordige klimaat. all-weather, (Eng.), open auto, die kan worden gesloten. alma mater, (Lat.), v. milde voedster, moe- der; universiteit. aloë, v. plantengeslacht, behoort tot de lelie familie, geneeskrachtig sap uit de bladeren getrokken. alpaca, (Sp.), v. bergschaap (Andes, Zuid- Amerika); namaak-zilver. alphabet, o. het a, b, c. alpha et omega, (Lat.), eerste en laatste letter van het Griekse alphabet; begin en einde. Alpinist, m. beoefenaar van de bergsport, alruinwortel, m. wortel der mandragora, met een vorm die aan een mensenfiguur herinnert. In de middeleeuwen kende men er een toverkracht aan toe. alt, v. tweede zangstem, lage vrouwenstem; strijkinstrument tussen viool en cel. alter ego, (Lat), andere, het tweede ik. alternatief, beurtelings, afwisselend; alternatieve keuze, gedwongen keus tussen twee dingen. Alting, v. Wetgevende vergadering op IJsland. altruïsme, o. mensenliefde, onzelfzuchtigheid, aluminium, (Lat.), o. uit aluinaarde verkregen metaal, licht en zilverkleurig, amalgama, (Lat.), o. mengsel van metaal en kwik; mengsel. amanuensis, (Lat.), m. helper in natuur- of scheikundig laboratorium. amateur, (Fr.), m. liefhebber; in de sport tegengestelde van beroepsbeoefenaar, amazone, v. strijdbare vrouw bij de Grieken; paardrijdster. ambassade, v. gezantschap, gebouw van het gezantschap. ambassadeur, (Fr.) m. gezant. amber, welriekende harsige stof. ambiëren, streven, dingen (naar een betrekking b.v.). ambitie, v. eerzucht, ijver. ambrosia, (ambrozijn), (Lat.), o. godenspijs, ambulance, (Fr.), v. veldhospitaal, ambulant, (Fr.), rondtrekkend; zonder eigen klas v. onderwijzer. ambulantisme, o. stelsel, waarbij de hoofden van de scholen geen eigen klas hebben, amelioratie, v. verbetering. amen, (Gr.), het zij zo. amende, (Fr.), v. geldboete; amende horo- rable, eerherstel. amenderen, verbeteren, wijzigen voorstellen van wetsontwerp. amendement, o. verbetering, wijziging voorstel van wetsontwerp. amenorrhoe, v. ziekelijk uitblijven der menstruatie. Americanisme, o. eigenaardige Amerikaanse zegswijze. Americanisation, (Am.), veramerikanisering, amicaal, vriendschappelijk. amice, (Lat.), m. vriend. ammoniak, m. vloeibare ammonia, ammunitie, v. wapenvoorraad. amnestie, v. algemene kwijtschelding van straf. amoebe, o. wisseldiertje, eencellig, als parasiet levende. amok, (Mal.), o. ten gevolge van opiummisbruik ontstane moordlustige razernij. Fig. zinneloos razen. Amor, (Lat.), m. liefdegod, zoon van Venus. amoreel, zonder zedelijk bewustzijn, amorph, vormloos. amortisatie, v. het ongeldig verklaren van waarde-papieren; rentedelging door regelmatige aflossingen. amourette, (Fr.), v. niet ernstig gemeende minnarij. ampel, breedvoerig. amper (Ind.), bijna, ternauwernood, amphibie, o. tweeslachtig dier, dat op het land en in het water leeft. amphitheater, o. halfronde schouwplaats, waar de zitplaatsen schuin oplopen, amputeren, een lichaamsdeel afzetten. Amtorg-Corporation, handelsvertegenwoordiging van de Sovjet-regering in de Ver- enigde Staten van Amerika. amulet, v. gelukaanbrengend voorwerp; voorbehoedmiddel (volgens het bijgeloof) tegen gevaar' en ziekten. amuseren, vermaken. anabaptisme, o. leer der wederdopers, anachoreet, m. kluizenaar. anachronisme, o. fout in de tijdrekening bij het opgeven van gebeurtenissen; begrip behorend tot een ander geschiedkundig tijdperk dan het behandelde. anaemie v. bloedarmoede. anaesthesie, v. verdoving van pijngevoelens. unalecta, (Lat.), o. mv. bloemlezing, verzameling van fragmenten. analogie, v. overeenkomst. analfabeet, m. iemand die niet lezen noen schrijven kan. analyse, v. ontleding, oplossing. analyst, m. scheikundig ontleder. analytisch, ontledend; analytisch onderzoek, nauwkeurig onderzoek, waarbij alle onderdelen goed werden bestudeerd, anapaest, m. versvoet van drie lettergrepen, klemtoon op de laatste. anarchie, regeringloosheid, grote wanorde, (anarchistische productie; productie zonder planmatigheid, zoals die onder het kapitalisme heerst). anarchisme, o. leer der anarchisten. anarchist, m. voorstander van regeringloosheid en omverwerping van elk gezag In de staat. anarcho-syndicalisme, het op anarchistische denkbeelden berustende syndicalisme (zie aldaar). anathema, (Gr.), o. vervloeking, banvloek, kerkban. aratomie, v. ontleedkunde; leer van de bouw van mens en dier. anciënniteit, v. rang naar het aantal dienstjaren. ancien régime, (Fr.), o. de oude staatsvorm, die door een revolutie vernietigd is, spec. de monarchie voor de Franse revolutie. Ancient Order of Foresters, (Eng.), v. liefdadigheidsloge, gesticht in 1745 te Yorkshire. andante, (It.), (muziek) gelijkmatig te spelen. androgyne, mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen in zich verenigend, andromanie, v. mansdolheid der vrouw, anecdote, (Fr.), v. kleine vertelling van aardig historisch voorval. anemie, v. bloedarmoede. Aneta, Algemeen Nieuws en Telegraaf Agenstschap. angelus, (Lat.), m. engel; R.K. gebed, ook klok die driemaal daags tot het gebed oproept. angina, (Lat.), v. keelontsteking; angina pectoris, v. hartziekte. Anglicaanse kerk. v. bisschoppelijke kerk. anglicisme, (Fr.), o. eigenaardige Engelse zegswijze. anima, (Lat.), v. ziel, geest. animaal, dierlijk. animalisme, o. dierlijke levensverrichting; het vereren van dieren door natuurvolkeren, animisme, o. geestenverering bij natuurvolkeren. animo, o. en v. moed, opgewektheid, lust. animositeit, v. vijandigheid. annalen, o.mv. geschiedwerken van chronologisch vermelde gebeurtenissen. annexatie, v. inlijving van grondgebied, annexeren, inlijven, bijvoegen. annihileren, voor nietig verklaren, vernietigen. anno, in het jaar. anno mundi, (Lat.), in het jaar der wereld, annonce, (Fr.), v. bericht, aankondiging, advertentie. annoteren, aan- of optekenen. annuïteit, v. jaarlijkse betaling van rente van een kapitaal, waarvan terzelfder tijd een gedeelte afgelost wordt. anomalie, (Fr.), v. afwijking van de regel, ongelmatigheid. anoniem, naamloos, niet genoemd, zonder naam. anopheles, malariamuskiet. anorganisch geen organen bezittend, in de scheikunde betrekkend hebbend op verbindingen zonder koolstof. Ansichtskarte, (D.), v. prentbriefkaart, antagonisme, o. vijandschap, tegenwerking, bestrijding. ante, (Lat.), voor. antecedent, o. geval van gelijke aard, dat voorafgaat; woord of zin, waarop het betrekkelijk voornaamwoord slaat, antediluviaans, van voor den zondvloed; zeer ouderwets. antenne, (Fr.), ontvang- en zenddraad voor radio; voelhoren van insecten. anthologie, v. mv. bloemlezing. anthraciet, o. zeer goede steenkoolsoort, glanskool. anthropocentrisch, den mens tot middelpunt en uitgangspunt hebbend. anthropoide, m. mensaap; mensvormig. anthropologie, v. menskunde. anthropometrie, v. het meten van het menselijk lichaam (b.v. bij de politie om misdadigers te herkennen), anthropomorphisme, o. (ant.iropomorphose) toekenning van menselijke eigenschappen aan de Godheid. anthropophaag, m. menseneter, anthroposophie, v. mystieke leer door Ru- dolf Steiner voorgestaan. anti, (Lat.), tegen. antichambreren, wachten voor men wordt toegelaten. Antichrist, m. tegen Christus, bestrijder van het Christendom. anticipatie, v. het vooruitlopen op iets; vervroeging. anticlericaal, gekeerd zijn tegen staatkundige invloed, vooral van de kerk. anticlimax, laagtepunt na een hoogtepunt, anticritiek, v. weerleggend antwoord op beoordeling. antidotum, (Lat.), o. tegengif. antiek, oud, ouderwets, uit de stijl van vroegere eeuwen; de Antieken, de Grieken, antifo, tegen fascisme en oorlog, antimakassar, v. gehaakt kleedje op rugleuning van stoel. antipapistisch, tegen de R.K. kerk gericht, den Paus vijandig gezind. antipathie, v. afkeer of tegenzin. antipoden, m. mv. tegenvoeters; fig. bestrijders, personen die tegenstelling vormen met elkaar. antipyrine, v. wit, kristallijn poeder, pijnstillend, verlaagt temperatuur. antiquiteiten, mv. v. oudheden, antieke voorwerpen» antirevolutionnair, m. tegenstander van een omwenteling; lid van een Ned. Prot. Christ. Staatspartij. antisemiet, m. Jodenhater. antisepsis, v. wondbehandeling. antithese, v. tegenstelling; de antithese, politieke tegenstelling tussen Christen en en Heiden. Leuze waar vooral Dr. A. Kuyper mee werkte. anti-toxinen, v. mv. middelen, die bacteriën- vergiften opheffen. anus, (Lat.), m. aarsopening. aorta, v. grote lichaamslagader. Apachen, m. mv. Noord-Amerikaanse Indianenstam; straatbandieten. (Parijs), apanage, o. jaarwedde van niet-regerende vorstelijke personen. apathie, v. gevoelloosheid, lusteloosheid, aperfu, (Fr.), o. kort overzicht. aperitief, o. eetlust opwekkend middel, bittertje voor het eten. apert, open. aphasie, v. onmacht zich in woorden uit te drukken. aphorisme, o. korte pittige spreuk. aphrodisiacum. (Lat.), o. middel, dat wellust prikkelt. Aphrodite, (Gr.) v. naam voor Venus, de godin der liefde. aplomb, o. loodrechte stand; zekerheid, durf bij optreden. Apocalypsis, v. Openbaring van Johannes. (laatste boek uit het Nieuwe Testament), apocrief geen onvoorwaardelijk geloof verdienend. apodictisch, onweerlegbaar, meesterachtig; apodictisch bewijs, afdoend bewijs. Apollo, god der zon, dicht- en toonkunst; ideaal van mannelijk schoon. apoplexie (Fr.), v. beroerte. apostel, m. naam van de eenste volgelingen van Jezus, geloofsbode; verdediger van leer of stelsel. apostrophe, v. teken voor één of meer weggelaten letters. apotheose, v. vergoding, schitterend slottafreel. apparaat, o. toestel, de hulpmiddelen van een bestuur, regering of partij, appartement, o. vertrek, gedeelte van een woning. appassionato, (It.), (muziek), naam van bekende sonate van Beethoven. appel, o. oproep, sein tot verzamelen van de soldaten; nominaal appel, afroepen der namen. «ppendance, v. bijgebouw (spec. hotel), appendicitis, (Lat.), v. ontsteking van het wormvorig aanhangsel van de blindendarm. appendix, (Lat.), o. en mv. aanhangsel, toevoegsel. appetijt, m. eetlust. applaudisseren, toejuichen, in de handen klappen. apporte, (Fr.), breng hier. appreciatie, v. waardering. approvianderen, van voedsel voorzien, après nous le déluge. (Fr.), na ons de zondvloed. Komen tijden, komen zorgen, apropos, van zijn — raken, van zijn onderwerp afraken. aqua destillata, (Lat.), gedestilleerd water, aquaduct, m. waterleiding. aquarel, v. waterverftekening. aquarium, (Lat.), o. waterbassin voor levende dieren en planten, ook gebouw, waarin waterdieren worden gehouden, arabeske, v. Arabische versiering aan huizen, meubelen enz., muziekstuk met grillige motieven. arak, v. rijstbrandewijn, arbeidersaristocratie, die groepen van arbeiders die door hun werkkring meer dan andere geprofiteerd hebben van verbeteringen in de arbeidswetgeving en die daardoor eerder geneigd zijn aan „geleidelijken vooruitgang" te geloven, arbitrage, (Fr.), uitspraak van den scheidsrechter; transacties, die het doel hebben, voordeel te trekken uit prijsverschillen aan de beurs. arboes, Russische meloen. Arcadië, het klassieke land van de herders en herderinnen, waar eenvoud en geluk heersen (Griekenland); herderlijke idylle, arceren, met evenwijdige streepjes, open vakken invullen. archaïsme, o. verouderde uitdrukking, archeologie, v. oudheidkunde. archief, o. bewaarplaats of verzameling van oorkonden, acten enz. archimandriet, m. hoofd van een Gr. Kath. klooster. archipel, m. eilandengroep. architectuur, v. bouwstijl, bouwkunst. arcor, arbeiderscorrespondent. areaal, o. oppervlakte. arena, (Lat.), v. strijdperk. argot, (Fr.), o. groepstaal. argument, o. bewijsgrond. argumentum ad hominem, (Lat.), een weerleggend argument, genomen uit de eigen principes van den tegenstander — ex analogia, bewijsgrond ontleend aan de overeenkomst van de gevallen. Argusogen rav. o. ogen, waaraan niets ontsnapt. arfot, arbeider-fotograaf. aria, (It.). lied voor één stem, met begeleiding. Ariadne, (draad van), middel om uit netelige omstandigheden te geraken. Ariër, m. Indo-Europeaan, iemand uit een groep naar hun taal verwante volkeren (hiertoe behoren Indiërs, Perzen en meeste Europeanen (niet Finnen, Hongaren, Turken, Joden) door de Nazi s als opperste mensenras beschouwd. Ariës, (Lat.), m. Ram, (sterrenbeeld), aristocratie, v. heerschappij der adellijken of voornamen; bevoorrechte stand, arithmetica, (Lat.), v. rekenkunde. armada, (Sp.), leger, krijgsvloot (1588 de onoverwinnelijke). armee, (Fr.), v. leger. Arminiaan, Remonstrant, aanhanger van Arminius kerkelijke groep gedurende 12jarigbestand 1609—1621. aroma, (Gr.), o. geur van spijzen en dranken, planten en kruiden. arrangeren, rangschikken, in orde brengen, arrest, o. verzekerde bewaring, arrière-pensée, (Fr.), v. bijbedoeling. arrivé, (Fr.), m. iemand die zich opgewerkt heeft. arrogant, (Fr.), aanmatigend, arrondissement, o. onderafdeling van een departement, schooldistrict, e.d. arsenaal, o. wapenlmagazijn. arsjin, v. Lussische el (0.711 M.). artek, ;.rbeider-tekenaar. artel, oude vorm van coöperatie (georganiseerde samenwerking) in Rusland, arterie, v. slagader. artesische put, m. geboorde welput, die het water uit een ader, die zeer diep ligt, naar boven haalt. articulatie, v. geleding; de duidelijke afscheiding der verschillende klanken bij het spreken. artillerie, v. geschut, troep, die met het geschut omgaat. Artis, naam van den dierentuin te Amsterdam, afkorting van Natura artis magistra, de natuur is de leermeesteres van de kunst. artist, m. kunstenaar. asbest, o. onbrandbare vezelsteen, steen- of bergvlas. asceet, m. iemand die zich onthoudt van het vleselijke en die zich vrijwillig aan een strenge levensregel onderwerpt, ascenseur, (Fr.), m. lift. Asen, m. mv. Noorse fabelleer: goden die afstammen van Odin. asepsis, v. behandeling van wond. om infectie te voorkomen. Asmodee, Asmodeus, m. vorst der demonen, (Boek Tobias); duivel der onkuisheid. aspect, o. aanblik, voorteken. asphalt, o. berg- of steenhars. asphyxie, verstikking. aspirant, dinger naar een betrekking. aspiratie, v. inademing; aangeademde uit spraak (h); (streven naar hoger), aspirine, v. tabletje of poeder tegen koorts en hoofdpijn. assemblee, (Fr.), v. vergadering; spec. van de Volkenbond, jaarlijks te Genève. assez, (Fr.), genoeg. assidu, (Fr.), vlijtig, volhardend. assignaat, (Fr.), o. papieren geld, ten tijde van de Franse revolutie. assimilatie, v. gelijkmaking, opneming cn verwerking van voedingsstoffen; gelijkmaken van opeenvolgende letters, (phonetiek); zich volledig aanpassen. assises, mv. v. openlijke rechtszittingen; hof van. assises, Frankrijk. — - - - assisteren, helpen, bijstaan, assistent, m. helper, plantage-employé in Ned.-Indië. assistent-resident, m. onderresident in Ned.Indië. associatie, v. verbinding, vennootschap, gedachtenassociatie (gedachte, die door een andere voorafgaande gedachte wordt opgewekt). assurantie, v. verzekering tegen schade. Assyrioloog, m. kenner van Assyrische oudheden en taal. Astarte, v. godin van de liefde bij de Phoeniciërs. asterisk, (Eng.), v. sterretje, verwijzingsteken. asthma, (Gr.), o. kortademigheid. astrakan, o. gekruld zwart bont van jonge steppenschapen in Astrakan (Rusland), astrologie, v. sterrenwichelarij. astronomie, (Fr.), v. sterrenkunde. asyl, plaats waar een vluchteling niet gegrepen mag worden; asylrecht, recht voor politieke gevangenen om in een bepaald land te blijven. asymptoot, steeds nader komende, echter nooit rakende lijn; iemand die voor de tweede keer op de K.M.A. het studiejaar overdoet. atavisme, (Fr.), o. gelijkenis op vroegere voorouders; teruggang in ontwikkeling, atax, m. taxameter-automobiel. atelier, o. werkplaats, spec. van een kunstenaar. atheïsme, o. godloochning. athenaeum (Lat.), o. school of inrichting van hoger onderwijs (voorloper van het gymnasium). Athene, (Gr.), v. godin der wijsheid, at. home, (Eng.), thuis; ontvangdag. Atlantis, o. groot eiland dat ± 12000 jaar geleden door de Atlantische Oceaan zou zijn verzwolgen. Aflas, (Gr.), drager van de wereldbol; ge-. bergte in N.-W. Afrika. atlas, (Gr.), m. verzameling landkaarten; halswervel; zware zijden stof. atmosfeer, v. dampkring; omgeving. atomist, m. aanhanger van de atomischo leer. atonaal, benaming van de muziek, die iedere betrekking der tonen tot een grondtoonsoort ontkent. atoom, o. ondeelbaar gedacht lichamelijk bestanddeel der stof, dat echter uit electronen bestaat. Atropos, (Gr.), v. één der drie schikgodinnen, Parcen. Zij moet de levensdraad doorsnijden. attaché, (Fr.), m. aan gezantschap toegevoegde leerling-diplomaat. attaque, (Fr.), v. aanval; aanval van ziekte, beroerte. attent, oplettend; kleine diensten bewijzend, attentaat, o. inbreuk op de rechten van een ander; aanranding; moordaanslag die mislukt. attest, o. (attestatie.v.) getuigschrift. Atticisme, o. Attisch spraakgebruik. Attisch zout, o. fijne scherts, geestigheid, attitude, (Fr.)^ v. houding. attorney, (Eng.), m. gemachtigde; procureur. attraperen, betrappen, misleiden. attribuut, o. onderscheidingsteken (ook zinnebeeldig); bijvoeglijke bepaling, au courant zijn, op de hoogte zijn. au fond, (Fr.), in het wezen der zaak. au revoir, (Fr.), tot weerziens. au-sérieux, (Fr.), in ernst aubade, (Fr.), v. ochtendhulde met zang. auctie, v. veiling, openbare verkoping, auctien bridge, (Eng.), o. soort gewijzigd bridge. auctor :deücti, (Lat.),' de bedrijver van een misdaad. auctor intellectualis (Lat.), geestelijke vader. ...i'. • . „ audiëntie, v. gehoorverlening, rechtszitting, auditeur, (Fr*), tn. toehoorder; -militair, openbaar aanklager bij krijgsraad, auditorium, (Lat.), o. gehoorzaal. Aufklarung. (D.), v. opheldering, geestesverlichting; geestelijke stroming in de 18e eeuw. Aufschwung, (D.), m. opleving. augur, (Lat), o. waarzegging, voorspelling uit voortekenen. aula, (Lat.), o grote vergaderzaal aan universiteiten. aureool, v. stralenkrans om heiligenhoofd. auriscoop, m. instrument voor ooronderzoek. Aurora, (Lat.), v. godin van de dageraad; morgenrood. auscultant m. toehoorder, jong rechtsgeleerde, die, ter lezing, rechtszitting bijwoont. auscultatie, o. onderzoek door het gehoor. Ausdauer, (D.), m. volhardingsvermogen, aus einem Guss, (D.), uit één stuk. auspiciën, o., mv. voortekens; bescherming, toezicht.. Austromarxisme, vorm van Oostenrijks reformisme, dat al vóór de oorlog door Otto Bauer, Max Adler e.a. verdedigd werd en dat- met zeer linkse, schijnbaar Marxistische leuzen een opportunistische practijk verdedigt, hetgeen vooral bleek bij Februari-opstand 1934. autarkie, v. zelfheerschappij, economische zelfstandigheid van een land, d.w.z. wat betreft de belangrijke industriën en levensmiddelen niet afhankelijk zijn van buitenland. auteur, (Fr.), m. schrijver. authentiek, echt, geloofwaardig; ambtelijk opgemaakt auto, v. rijtuig met eigen beweegkracht, autobiographie, v. eigen levensbeschrijving, autochrome plaat, v. lichtgevoelige plaat voor kleurenfotografie. autochtonen, m. mv. oorspr. bewoners van een land. autocratie, v. absolute heerschappij; staat door autocraat bestuurd. autocritiek, zelfcritiek. auto da fe, ketterverbranding bij de Inquisitie. autodidact(us), m. iemand die zich al zijn kennis zelf eigen heeft gemaakt, zonder leermeester. autograaf, v. copiëer-machine; eigenhandig schrift. auto-infectie, v. zelfbesmetting. automaat, m. machine, die vanzelf schijnt te bewegen; mens, die als machine handelt. autoped, m. treeplank op twee wielen met lange stuurstang, waarop één persoon zich staande kan voortbewegen, autopsie, v. lijkschouwing, vergunning, autorisatie, v. volmacht, vergunning. autoriteit, v. gezaghebbende; gezag, ge¬ stelde macht; getuigenis. autospirit, v. brandstof voor motoren, autosuggestie, v. zelf opgedrongen overtuiging. avancement, (Fr.), o. bevordering. avantage, (Fr.), o. voordeel, winst avant-garde, (Fr.), v. voorhoede; groep vooruitstrevende kunstenaars, avant-propos, (Fr.), o. voorrede, avant-scène, (Fr.), voorgedeelte van het toneel. Ave-Maria, (Lat.), o. Wees gegroet, Maria; klein gebed der R.K. avenue, (Fr.), v. brede laan met bomen, aviateur, m. vlieger. axioma, (Gr.), o. grondstelling, waarheid, die niet bewezen hoeft te worden, mpar dient als grondslag voor verdere rekening. Aya Sophia, heilige wijsheid, naam van beroemde hoofdkerk te Constantinopel. Azteken, m. mv. Mexicaans ras met be- langrijke cultuur, door de Spanjaarden met moeite onderworpen, toen zij Mexico B. B.A. == Burgerlijk Armbestuur. B.A.N.S. = Bond van Ambtenaren bij de Nederlandse Spoorwegen. B.B. = Binnenlands Bestuur, Ned.-Indië. B.B.C. = British Broadcasting Corporation, Engelse Omroepmaatschappij. B.B.N. = Bond van Bedrijfshouders in Nederland. b.i. = bouwkundig ingenieur. B.I.B. = Bank van internationale betalingen. B.O.V.A.G. = Bond van Autohandelaren en Garageho:uders. B.O.W. = Burgerlijke Openbare Werken. B.P.M. = Bataafse Petroleum Maatschappij. B.T.A. — Bataviaas Telegraaf Agentschap. B.U.M.A. = Bureau voor Muziek Auteursrecht. Baal, (Hebr.), heer, god, zonnegod der Pheniciërs. Babel, Babyion, spraakverwarring. Babelsberg (Neu), Ceotrum der Duitse filmindustrie. baboe, (Mal.), Indische kindermeid. baby, (Eng.), klein kindje. baccarat, (Fr.), o. hazardspel met kaarten, bacchanaliën, o.mv. Bacchusfeesten, drinkgelagen. bacil, m. staaf-vormige bacterie. back, (Eng.), m. achterspeler bij het voetbalspel. Backfisch, (D.), v. jong meisje. bacon, (Eng.), snel en licht gezouten varkens. bacove, v. banaan uit West-Indië. bacteriën, v.mv. microscopisch kleine organismen, die vaak ziekten verwekken, baedeker, m. reishandboek uitgegeven door Baedeker. bag, (Eng.), zak, tasje. ontdekten. azuur, hemelsblauw, blauw. bagatel, o.mv. nietigheid, kleinigheid. bagno, (It.), badhuis, gevangenis yoor galeislaven. baignoire, (Fr.), v. loge in parterre van de schouwburg. baisse, (Fr.), v. daling der prijzen van effecten en koopwaren. bajert, m. zoveel als chaos. balalaika, v. driehoekig Russisch tokkelin- strument, met twee of drie snaren, balans, v. evenwicht; weegschaal; slotrekening, afsluiting van handelsboeken. ■handelbalans, de verhouding van de in- en uitvoer van een land. bal champêtre, (Fr), bal in de open lucht, baldakijn, m. troonhemel. Balder, m. lichtgod (bij Germanen). Balfour-verklaring, v. verklaring, afgelegd op 2 November 1917 door Lord Balfour, in naam der Engelse regering, dat deze bereid was een nationaal tehuis voor de Joden in Palestina te vestigen. balie, v. leuning, hek, rechterlijke macht; mand. baljuw, m. drost, schout, landrechter, ballade, v. verhalend gedicht. ballast, m. waardeloze belasting van vaartuigen; zand- of grindbedekking van de spoorbaan; zandvoorraad van ballon, die uitgeworpen wordt. ballet, (Fr.), o. in koor uitgevoerde toneeldans. Ballhausplatz, (D.), benaming van het ministerie van Buitenlandse Zaken te Weenen, naar het plein, waar het gebouw staat. ballistiek, v. leer van de kogelbaan, ballotage, (Fr.), v. stemming over het aannemen van nieuwe verenigingsleden. bal masqué, (Fr.), o. gemaskerd bal. Baltisch, v. aan de Oostzee. balustrade, v. leuning van rechtopgaande stijlen. bamboe, (Mal.), o. hoog Indisch riet. bami, (Ind.), v- Chinese spijs, varkensvlees, vermicelli en groenten. ban, m. heer, oude rijkswaardigheid in Kroatië, Hongarije enz. banaal, alledaags, plat. banco, (It.), ffl. bankgeld. bandjir, (Mal.), m. plotseling, geweldige overstroming in Ned.-Indië. banier, v. vaandel, standaard, veldteken, banjo, v. Amerikaans negerinstrument. soort gitaar. bank-clearing, (Eng.), v. onderlinge verrekening der vorderingen; alleen de saldi worden door de bankiers in geld uitbetaald. banket, o. groot gastmaal; gebak. banknoot, v. bankbiljet. bankroet, o. staking van betalingen wegens onvermogen om schulden te betalen, banlieue, (Fr.), grondgebied van een stad, dat erbuiten ligt. bannaat, o. het onder een ban (zie ban) staand gebied. baptist, m. doper, doopsgezinde. bar, (Eng.), sluitboom; balie; bierhuis met toonbank; dure drinkgelegenheid. barbaar, m. (bij Grieken en Romeinen) buitenlanders; woesteling, ruw, wreed mens. bard, m. priester, zanger, dichter der oude Kelten. bargoens, o. geheime taal van dieren en landlopers e.d. gedeeltelijk ontleend aan Joodse en zigeunertaal. barin, (Russ.), m. heer, landjonker. bariton, m. stem tussen bas en tenor; de man die deze stem heeft; koperen blaasinstrument. barmaid, (Eng.), v. schenkster in een bar. Barnum, m. iemand die goed de kunst verstaat reclame te maken, handig impresario. baroe, (Mal.), nieuw aangekomen, nieuweling. barograaf, m. toestel, dat zelfaantekenend de barometerstand op een rol papier aangeeft. barok, vreemd, wonderlijk, grillig. barometer, m. weerglas. baronet, (Eng.), m. hoogste erfelijke titel van de Engelse adel. barricade, v. straatversperring ter verdediging. barrière, slagboom, hek, grensweer. barrister, (Eng.), m. advocaat, die voor de rechtbank pleit. Bartholomeusnacht, Parijse bloedbruiloft Aug. 1572; naam ook gebruikt voor gewelddadig, afrekening van Nazi-regerinj met vroegere vrienden (Roehm e.a.) op 30 Juni 1934. bascule, v. weegtoestel, ook wip. baseball, honkbal. Basedow, ziekte van — ziekte, beschreven door Basedow met uitpuilende ogen, gezwollen schildklier, hartkloppingen en versnelde pols. basis, (Gr.), grondslag, grondvlakte, voetstuk; grondlijn, grondgetal; hoofdbestanddeel van een scheikundig praeparaat. Basjkieren, m.mv. Mohammedaanse stam. van Tartaarse oorsprong, in Oost-Rusland. Basken, mv. volksstam op de grens van Spanje en Frankrijk. bas-relief, (Fr.), o. half verheven beeldhouw- of gietwerk. bassin, (Fr.), o. bekken, kom; dok; havenafdeling. bassist, m. contrabasspeler. basso, (It.), bas. basta, (It.), genoeg, halt! bastaard, m. onecht kind, dier of plant uit twee soorten ontstaan. Bastiaan, m. neger-opzichter over de slaven, in Suriname. Bastille, (Fr.), v. vroeger strafgevangenis te Parijs, vernield in 1789. Bataaf, m. Batavier; Nederlander; burger uit de Bataafse Republiek. bataljon, o. troepenafdeling van vier compagniën ongeveer ter sterkte van 800 man. bathometer, m. zeedieptemeter. bathos, (Gr.), het diepe, verhevene; tegenwoordig: lage, platte, kruipende schrijftaal, dicht- en spreekwijze. batik, (Mal.), v. weefsel, waarop door een wasproces, tekeningen in kleuren zijn aangebracht. batist, o. zeer fijne linnensoort. batterij, v. afdeling veldartillerie; geschutschans; rij van onderling verbonden elementen tot electrische wisselstroom. Bavaria, o. Beieren —, v. de Beierse Maagd, bazaar, (Fr.), ook bazar, Oostersche overdekte markt; warenimagazijn. Beata Virgo, (Lat.), Heilige Maagd, beatificatie, v. zaligspreking. beati possidentes, (Lat.), de zalig-zijnden. de bezitters. beau-geste, (Fr.), mooi, edel gebaar, beau-monde, (Fr.), de deftige stand, beau-sexe, (Fr.), m. het schone geslacht, beauté, (Fr.), v. schoonheid, mooie vrouw, mooi meisje. bébé, (Fr.), zuigeling klein kind. Bedlam,. (Eng.), krankzinnigengesticht te Londen. Bedoeïnen, m.mv. rondzwervende, roofzuchtige Arabieren. beef, (Eng.), rundvlees. Beëlzebub, m. opperduivel; soort aap. langstaart. Begeisterung, (D.), geestdrift, bezieling, begijnen, v.mv. geestelijke zusters, die gezamenlijk in een hofje leven, behaviorisme, psychologische richting, voor¬ al in Amerika, die de zielkundige reacties bestudeert van de mens op zijn omgeving. beige, (Fr.), geelgrijs, natuurlijke wolkleur. beignet, (Fr.), gebak van vruchtenschijfjes met meelbeslag. beitsen, hout donkerder kleuren met beits, bel canto, (It.), schone zang. B(e)landa, (Mal.), m. Hollander, blanke, bei-esprit, (Fr.), m. fraaie geest, iemand die op sierlijke wijze spreekt over allerlei onderwerpen. bel-étage, m. Ie verdieping van een huis aan de straat. belfort, o. wachttoren met alarmklok van middeleeuwse stad. Belga, (Fr.), Belgisch nieuwsbureau; Belgische munteenheid, (5 Fr.). Belial, m. hellevorst. belladonna, (It.), schone dame; nachtschade. bellefleur, m. soort appel. belles lettres, (Fr.), v.mv. fraaie letteren, belletrie, v. letterkunde. bellevue, o. schoonzicht. belvédère, (Fr.), schoonzicht, uitzichttoren. Benedictijn, m. monnik van een in 529 gestichte orde. Benedictus, (Lat.), o. R.K. gezegend gedeelte der Mis. benefiet, v. voorstelling ten voordele van toneelspeler of ^speelster. Bengaals vuur, o. mengsel van zwavel, salpeter enz., dat gekleurde vlam geeft. Benjamin, m. jongste zoon. benzine, v. brandbare vloeistof, door destillatie uit ruwe petroleum verkregen, benzoë, o. Indische reukhars. benzol, gebruikt in explosiemotoren, verkregen door droge destillatie van steenkolen. Beotiër, m. boer uit Beötië (Griekenl.) worden voor zeer dom gehouden, Beowulf held van een Angelsaksische hel- dendicht. Berbers, m. Hamietische stam in Afrika, berceuse, (Fr.), wiegenliedje. beri-beri, v. besmettelijke Indische ziekte. Berlitz-school, v. talenschool, waar dadelijk de te leren taal gesproken wordt. Berner Conventie, v. te Bern gesloten in 1886 en in 1908 herziene overeenkomst ter bescherming van auteursrechten. berrie, v. draagbaar. bertillonnage, (Fr.), v. volgens de methode van Bertillon misdadigers meten en fotograferen. bes, door een mol verlaagde si. besogne, (Fr.), v. bezigheid; lastig werk. besprisorni, verwaarloosde kinderen (in Sowjet Unie) treurige nalatenschap van oorlog en hongersnood, meer en meer verdwijnend. Bessemerstaal, o. uit ruw ijzer vervaardigd staal. bestiaal, beestachtig, dierlijk. best-seller, (Eng.), boek, waarvan er veel verkocht worden. bêta-stralen, m.mv. radio-actieve stralen, béte, (Fr.), v. beest; domkop; bijv. nmw. dom. betel, v. oude naam voor sirih, blad van ie betel-piper. béte noire, (Fr.), zwart beest; het zwarte schaap. Bethel, o. Huis van God. beton, o. soort metselspecie, die zelfs onder water steenhard wordt. Bey, vorsten titel in Tunis en Tripoli, bi — (Lat.), voorvoegsel? dubbel. bibelot, (Fr.), snuisterij. bibliograaf, m. boekenkenner. bibliomaan, m. iemand die op zeldzame uit. gaven verzot is; ijverige boekverzamelaar. bibliophiel, m. boekenliefhebber, bibliothecaris, m. beheerder van een boekerij, biceps, (Lat.), tweehoofdige bovenarmspier. bicycle, (Eng.), fiets. bidet, (Fr.), m. en o. hit; wasbekken op poten voor vrouw. bidon, (Fr.), m. blikken veldfles. bien public, (Fr.), m. gemenebest, algemeen welzijn. bigamie, v. dubbele echt. bigot, (Fr.), domvroom, kwezelachtig. bijou, o. juweel, kleinood. bilateraal, tweezijdig. Bildfunk, (D.), radio-fotografie. Billfy), afkorting van William. bill, (Eng.), voorstel, ontwerp van een wet; bewijs. billet doux, billet d'amour, (Fr.), o. minnebriefje. billioen, o. duizendmaal duizend millioen. bimetallisme, (Fr.), o. dubbele standaard, binocle, v. kijkglas voor twee ogen, toneelkijker. biochemie, v. scheikunde der levensverschijnselen. biogenetische wet, van Hackel, volgens welke de ontwikkeling van het individu een weerspiegeling is van de ontwikkeling van de soort. biograaf, m. levensbeschrijver. biologie, v. levensleer, leer der levende wezens in de natuur. biometrie, v. berekening van de gemiddelde levensduur. bioscoop, m. toestel voor het vertonen van bewegende beelden; theater waar deze vertoond worden. biplaan, m. tweedekker. bis, (Lat), tweemaal, nog eens. bisexualiteit, v. het tot twee geslachten behoren. bison, m. Noord-Amerikaanse buffel, bisseren, 'bis roepen, doen herhalen, bitumen, o. brandbare producten, die in de bodem voorkomen. bivak, o. nachtverblijf in de open lucht, bizar, zonderling, vreemd. blague, (Fr.), bluf, opsnijderij. blamage, v. schande, oneer. blanco, oningevuld, blank, blanco-endossement, o. endossement, waarop alleen de naam van den endossant voorkomt. blanco crediet, open crediet op persoonlijk vertrouwen gebaseerd, zonder dat credietgever gedekt is. blanca, (Mal), blanke, Hollander. blasé, (Fr.), door overmatig genieten beu. blasphemie, v. godlastering. Blauzug, Ueberrasschungszug, (D.), surprisetrein, die reizigers weekend of paar dagen, naar een plaats brengt, die tevoren niet bekend gemaakt werd. blazoen, o. wapenschild, veldteken. blesseren, wonden. bleu, blauw, bedeesd. blinderen, scherf- of bomvrij maken, pantseren. bloc, (Fr.), o. aaneensluiting van politieke partijen in een parlement, met het doel een bepaald programma af te werken, blockhouse, (Eng.), o. blokhuis, huis, gebouwd uit boomstammen. blo(c)ksysteem, o. stelsel, waarbij de spoorbaan in vakken is verdeeld. blocnotes v.mv. boekje van witte blaadjes die langs een geperforeerde rand kunnen worden afgescheurd. blokkade, blokkering, afsluiting van haven of kust, met oorlogsschepen. blondine, (Fr.), blond meisje. blue-stockinfl, (Eng.), blauwkous. blunder, (Eng.), fout, domheid. boa, v. reuzenslang; lange damesbont, boa-constrictor, (Lat.), mv. grote slang, niet vergiftig. Boanerges, (Gr.), m. zoon van de donder; bulderende redenaar of predikant. board, (Eng.), plank, tafel, kast; commissie, bestuur. Board of Trade, departement van Handel en Nijverheid. boarding-house, (Eng.), o. kosthuis. bobby, (Eng.), m. diender, politie-agent. bobbed hair, (Eng.), kort dameshaar. Boche, (Fr.), m. scheldnaam voor Duitser, bodega, (Sp.), wijnkelder, wijnhuis, bodemerij, v. geldlening, met schip als onderpand. body, (Eng.), o. lichaam. Boeddha, m. Stichter Aziatische godsdienst. Boeddhisme, o. verering van Boeddha. Boedi Oetoma, (Jav.), het schone streven, vereniging van aristocratische Javanen, die streven naar zelfstandigheid van Ned.Indië. boemerang, m. sikkelvormige houten staaf, die de Australiërs als werptuig gebruiken, boerlak, (Russ.), m. Wolgabootsleper. Bogor, (Soendanees), Buitenzorg. Bohème, (Fr.), v. zorgeloze studenten- en artistenwereld, vooral te Parijs. bojaen, m. adellijke grondbezitter in Slavonische landen. bokaal, v. grote drinkbeker. bolero, (Sp.), m. volksdans met castagnetten; Spaanse ronde hoed; kort, nauw dameslijfje. Bolivar, m. zilveren munteenheid van Venezuela. Bolsjewiek, letterlijk lid van de meerderheid, vanaf 1903 toen de meerderheid van de Russische socialisten, onder leiding van Lenin, zich losmaakte van de reformistische minderheid der mensjewiki. Bolsjewisering, het strijdbaar maken van de partij in bolsjewistische zin. Bolsjewisme, leer en practijk der Bolsjewiki, beogend de dictatuur van het proletariaat. Bolsjewistische zelfkritiek, scherpe zelfkritiek, die de weg aangeeft, om gemaakte fouten te herstellen. bombarderen, met bommen beschieten, bombast, hoogdravende taal. bona fide, (Lat.), te goeder trouw. Bonapartist, m. voorstander van een regering der Bonapartes in Frankrijk. bonbon, (Fr.), o. suikergoed, snoepgoed, bon gré, mal gré, (Fr.), willens of onwillens, bonheur, (Fr.), o. geluk; buitenkansje, bonhomie, (Fr.), v. goedhartigheid, bonhommes, (Fr.), m. goed en eenvoudig mens; sukkel, sul. bonjour, (Fr.), daag, goeden dag. bon marché, (Fr.), goedkoop. bon mot, (Fr.), o. kwinkslag, geestige zet. bonne, (Fr.), v. kindermeisje. bonnefooi, goed gelukt, goede trouw, bonneterie, v. winkel in gebreide of gewe- ven goederen. bonsoir, (Fr.), goeden avond. bon ton, (Fr.), beschaafde gezelschapstoon. bonus, (Lat.), m. toegift, premie extra uitkering. bon-vivant, (Fr.), m. vrolijke Frans, losbol, bon voyage (Fr.), goede reis! bonze (Port.), m. Japans en Chinees Boeddhapriester; iemand die in een politieke partij de lakens uitdeelt en die van do massa vervreemd is. bookmaker (Eng.), m. makelaar bij wien men wedt op renpaarden. boom, (Eng.), m. plotselinge sterke stijging der prijzen, plotselinge vraag naar een artikel. bootlegger, (Am.), dranksmokkelaar. Bordeaux, (Fr.), m. wijn uit Bordeaux en omgeving. bordeel, o. huis van ontucht. bordelaise, (Fr.), v. wijnvat, wijnfles; wijnhuis. borderel, o. lijst van waarden, van te innen kwitanties. boreaal, Noordelijk. Borussia (Lat.), v. verzinnebeelding van Pruisen. borzor, (Russ.), m. snel; russische hazewind, boss, (Am.), m. baas, voorman, partijleider boston, (Eng.), o. soort kaartspel; dans. botanicus, (Lat.), m. plantkundige. bottelier, m. hofmeester (op schepen). bottine, (Fr.), v. lage schoen. bouderen, pruilen. boudoir, (Fr.), o mooi damesvertrekje, bouffante, (Fr.), v. lange, dikke halsdoek voor een man. bouillon, (Fr.), m. vleesnat. boulangerie, (Fr.), v. bakkerij voor fijn brood. boulevard, (Fr.), m. bolwerk; walweg; brede straat met bomen. bourgeois, (Fr.), m. burger, die tot de heersende klas en de kapitalistische maatschappij behoort. bourgeoisie, kapitalistische klasse. bourtade, (Fr.), v. geestige uitval. Bovrii, o. extract van rundvlees. bowl, (Eng.), v. grote kom; drank uit vruchten met sterke drank. box, (Eng.), v. doos; schouwburgloge; afdeling voor 1 paard in een stal. boxcalf, (Eng.), kalfsleer. boxer, m. soort hond; lid van geheim Chinees verbond, vijandig gezind aan Christenen en Europeanen. In 1900 ontstond de boxersopstand. boy, (Eng.), m. jongen; inlandse huisbediende. boycot, (Eng.), m. uitsluiting, tevens wapen in klassenstrijd, wanneer de uitsluiting de macht van de bourgeoisie in eigen land ondergraaft b.v. boycot van besmet werk. boycot van fascistische winkeliers en wapentransporten. Brabansonne, (Fr.), v. Belgisch Volkslied, bracelet, (Fr.), m. armband. Braga (Bragi), m. God der dichtkunst. (Germanen). Brahma, godheid der Hindoes. Brahmanen, m.mv. Brahmapriesters. Braille-schrift, o. blindenschrift (puntletters). brancard, m. draagbaar om zieken te vervoeren. branche, (Fr.), v. vak, tak, afdeling, brandans, m. vuurtoren. brandy, (Eng.), v. brandewijn; cognac Ned.Indië. brani, (Mal.), dapper; durfal; opschepperij, brasserie, (Fr.), v. bierbrouwerij, café. Brau, (D.), m. bierhuis; brouwsel, bier. braune Haus, das — (D.), hoofdkwartier van Hitier te München. bravissimo! uitmuntend! bravo, (It.), m. goed. o. gehuurd sluipmoordenaar in Italië. bravour-aria, v. moeilijke aria, waarmee veel Succes kan worden ingelegd, breakfast, (Eng.), o. ontbijt. bretel, broekdraagband. Breton, (Fr.), m. inwoner van Bretagne. breve, (Lat.), v. vrijbrief; pauselijk schrijven; kalender der R.K. geestelijken. brevet, o. oorkonde, waarin iemand een gunst, titel e.d. wordt toegestaan; octrooi; getuigschrift. breviatuur, v. kort begrip, verkorting, bridge, (Eng.), o. kaartspel. brigade, (Fr.), v. legerafdeling; kleine afdeling marechaussee, politie, e.d. ook wel afdeling met bijzondere prestaties, zo in de Sowjet-Unie, stootbrigade. brigadier, m. aanvoerder van een brigade; korporaalsrang. brillant, schitterend, voortreffelijk; soort geslepen diamant. b>io, (It.), v. levendigheid, vuur. Brittannië, o. Engeland. broadcasting, (Eng.), o. omroep. brocaat, v. zijden stof met goud of zilver doorwerkt. broche, v. doekspeld. brochure, (Fr.), v. vlugschrift. broeder Jonathan, m. personificatie van Noord-Amerika, voorgesteld als lange magere persoon. bromium, o. vergiftige chemische grondstof, uit zeewater getrokken, roodbruin en slechte geur. bronchitis v. ontsteking der luchtpijptakken. brontosaurus, m. voorwereldlijke donderhagedis. broomkalium, o. verbinding van broom met kalium. brouhaha, (Fr.), o. wild gejuich, woest geschreeuw. brouilleren, onenig make, overhoop liggen, browning, (Eng.), m. soort pistool. Brumaire, (Fr.), v. nevelmaand (23 Oct.— 21 Nov.) de 18 Brumaire 1799 greep van Nap. I naar de macht die een einde maakte aan de Fr. revolutie, later door Nap. III nageaapt, 't welke gebeurtenis door Marr is beschreven. brunette, (Fr.), v. vrouw met donker haar. Brunhilde, v. één der Walkyren, dochter van Koning van Issland (Nibelungenlied). brusk (brusque), (Fr.), opvliegend; onverhoeds. brute, (Fr.), m. beestachtig mens. bruto, ruw; gewicht van handelswaar met verpakking. Bücherfunk, (D.), boekbespeking per radio, bucolisch, herderlijk. budget, (Eng.), o. raming, begroting van uitgaven en ontvangsten; kas. buffa, (It.), v. klucht, grap. bufferstaat, in. kleine staat, die tussen twee grote elkander vijandiggezinde landen ligt. buffet, o. schenktafel; koffiekamer. Bühnenfieber, (D.), plankenkoorts. bul, v. open brief van een Paus; oorkonde van een academische senaat. bulletin, o. dagbericht, legerbericht. bunkeren, kolen aan boord nemen. bureau, o. schrijftafel, kantoor. bureaucraat, m. heerszuchtig ambtenaar, bureaucratie, overdreven gewicht hechten in organisatie aan het voorbereidend kantoortoorwerk; doden van levensgeest, bureaulist, m. iemand die, aan een' station of schouwburg, kaartjes verkoopt, bureau-ministre, (Fr.), o. schrijftafel met knie-opening. burlesk, koddig, kluchtig. burschikos, (D.), studentikoos. business, (Eng.), v. zaak, zaken. buste, v. borstbeeld; vrouwenborst. butler, (Eng.), m. chef-huisknecht. Byzantinisme, o. slaafse vormelijkheid als C, als Romeins getal 100. Ca. _ circa, (Lat.), ongeveer. C, a d. — c'est a dire, (Fr.), dat wil zeggen, dat is. C.A.O. = Collectieve Arbeids-Overeenkomst C.A.M.B.O. = Comité van actie, uit de Bond van Marineschepelingen. C.Ci.R. = Comité Consultatif International des Communications Radio-électriques, Internationaal raadgevend Comité voor Draadloze verbindingen. C.D.U. = Christelijk Democratische Unie. cf of conf. = confer, conferatus (Lat.), men vergelijke. C.G.T.(U.) = Confédération générale du travail (Unitaire), algemeen arbeidersverbond (naar eenheid strevend). C.H. = Christelijk Historisch. c.i. = civiel-ingenieur. C.I.C.L = Commission Internationale de Coöpération Intellectuelle, Internationale Commissie voor Intellectuele Samenwerking. C.I.E. = Confédération Internationale des Etudiants, Studentenwereldbond. CJ.M.V. = Christelijke Jongemannen Vereniging. C.P.N. = Communistische Partij Nederland. c.s. = Cum suis, (Lat.), met de zijnen. cabaal, o. geheim verbond, samenspanning, geheime, sluwe tegenwerking. cabaret, (Fr.), o. herberg, kroeg; artistiek café-chantant. cabbala, v. mondeling overgeleverde leer bij de Byzantijnen. Byzantijnen, m.mv. inwoners van Byzantium of Constantinopel; geschiedschrijvers van het Oost-Romeinse Rijk (5—15e eeuw); munten van Byzantljnsche Rijk; slaafse hovelingen, vleiers. C. (zie ook K») der Joden; geheimleer. cabine, (Fr.), v. hut, kajuit. cabinet d'affaires, (Fr.), o. zakencabinet. cable, (Eng.), v. kabel, telegram; telegrafische betaling. cacaoboter, v. gezuiverd vet uit cacaobonen, cachemir, o. zeer fijne en zachte wol, van de Kashmirgeit. cachot, o. duistere kerker, gevangenis, cacographie, v. een stuk, vol taal- en stijlfouten. cacophonie, v. wanklank. cactus, v. (Lat.), tropische plant, met dikke, harde, stekelige bladeren. cadans, v. (ook cadence, cadenza) rythmische maat in dansen, zingen; kunstige inlassing in concertstuk. cadaver, o. lijk, dood lichaam. cadet, (Fr.), m. leerling van een militaire school; jongere zoon; leerling; lid van een vooruitstrevende partij in het Czaristische Rusland: de Constitutioneel-Democraten. caduc, (Fr.), bouwvallig, vervallen; broos. Caecilia, v. martelares (3e eeuw), patrones der kerkmuziek. caesarisme, o. op geweld berustende alleenheerschappij. caesaropapie, v. gezagsuitoefening van den wereldlijken vorst in kerkelijke aangelegenheden. café chantant, (Fr.), o. groot café waar men muziek en zang kan horen. café complet, (Fr.), m. koffie met alles wat er bij hoort. cafeïne, v. vergiftig bestanddeel van de koffie. Cagliostro, m. berucht kwakzalver uit 18de eeuw. cahier, o. schrift. Sa ira, (Fr.), woorden van een bekende volksmelodie, die in de Franse Revolutie gezongen werd; dat zal gaan! Caïssa, godin van het schaakspel. caisse, (Fr.), v. kas. cake, (Eng.), v. koek, spec. Engels gebak, cake-walk, (Eng.), m. Amerikaanse neger, dans, met als prijs een cake. calcium, (Lat.), o. kalkmetaal. calculatie v. berekening. calèche, v. Kales, licht, open rijtuig, met beweegbare kap. Caledonië, oude naam voor Schotland, calembour, (Fr.), m. geestige woordspeling, calligraaf, m. schoonschrijver. calmeren, doen bedaren, stillen. calorie, v. warmte-eenheid, hoeveelheid warmte, nodig om 1 gram water 1° Celsius te verwarmen. calorilère, (Fr.), v. grote kachel, toestel, dat door buizen de warmte verder leidt. Calvinisme, Leer van Calvijn democratischer dan leer van Luther. camaraderie, (Fr.), v. kameraadschappelijkheid. camarilla, (Sp.), v. geheime raad van een vorst; hofkliek. cambio, (It.), o. wisselbrief. camee, (Fr.), v. in relief gesneden edelgesteente. camelots du Roy, Koningsgezinde partij in Frankrijk, nauw samenwerkend met fascisten. camera, (Lat.), v. kamer, fototoestel, camouflage, (Fr.), v. het onzichtbaar maken van geschut door toedekking met bladeren en takken. campagne, (Fr.), v. buitengoed; werkseizoen; veldtocht. canaille, (Fr.), v. gespuis, kreng. canapé, (Fr.), v. rustbank. canard, (Fr.), m. eend; fopperij; vals krantenbericht. cancan, (Fr.), m. uitgelaten dans. cancer, (Lat.), m. kreeft (sterrenbeeld); kanker. canderen, konfijten in suiker. candidaat, m. hij, die naar een post dingt, zich aan een examen onderwerpt; titel als resultaat van een examen. cannibaal, m. menseneter; wreed mens. canoe, (Eng.), m. roeibootje. canon, (Lat.), regel, wet; jaarlijks bedrag bij erfpacht te betalen; gebeden. canoniek, volgens kerkelijke wetten, canonisatie, v. R.K. heiligverklaring in Italië, Canossa, o. oud kasteel, waar koning Hendrik IV zich in 1077 aan Paus Gregorius VII onderwierp. Wij gaan niet meer naar Canossa: Wij onderwerpen ons niet meer. cantate, v. plechtig zanggedicht. canticum, canticorum, (Lat.), o. Hooglied van Salomo. cantilene, v. zangerig gedeelte van lied. cantine, (Fr.), v. kist met keukengerij; verkooplokaal van verversingen, in kazerne of werkplaats. cantor, (Lat.), m. zanger, voorzanger, canvas, (Eng.), o. ruw linnen voor het herstel van fietsbanden. cauoutchouc, (Fr.), o. uitgedroogd melksap uit tropische bomen. capabel, bekwaam, geschikt. capaciteit, v. inhoudsgrootte; productievermogen; geschiktheid. capillaire buis, v. haarbuis. capitulatie, v. verdrag tussen belegeraars en belegerden van een plaats, betreffende de overgave. capriccio, (It.), grillig gecomponeerd muziekstuk. capricornus, (Lat.), m. steenbok (sterrenbeeld). capsule, v. hulsel, metalen dopje: gelatine bolletje met geneesmiddel gevuld. captain, (Eng.), m. kapitein, aanvoerder, voetbalclub. captatie, v. het najagen van een oogmerk door sluwe middelen. captie, v. tegenstribbeling. Capucijner, m. Franciskaner monnik met scherpe orderegel. caput, (Lat.), o. hoofd. carambole, biljartspel met één rode en twee witte ballen. caramel, (Fr.), v. ulevel van bruine suiker, kandij. carbol, ontsmettingsstof uit teer. carbon, m. zwarte diamant. carbonpapier, o. gekleurd afdrukpapier voor schrijfmachine-doorslagen. carburateur, m. vergasser; onderdeel van een ontploffingsmotor. carcasse (karkas), v. geraamte. cardiograaf, m. instrument ter registrering van de hartslag. carenzdagen, dagen waarop arbeiders en ambtenaren bij de spoorwegen, geen loon ontvangen, wanneer zij zich ziek melden, care of N., (Eng.), per adres den heer N. caresse, (Fr.), v. liefkozing. cargadoor, m scheepsbevrachter. cariatide, v. vrouwenfiguur als pilaster of schone zuil. caricaturist, m. tekenaar van spotbeelden, carillon, (Fr.), o. klokkenspel in toren; orgelregister; orkestinstrument. Carlist, m. aanhanger van Don Carlos in Spanje, 1833—1840 en 1872—1876. carmagnole, (Fr.), v. revolutionnair Frans lied en dans 1790; volbloed Jakobijn. Carmeliet, m. monnik. carnaval, o. Zondag, Maandag en Dinsdag vóór de 40-daagse vasten, met vreugde, in vermommingen gevierd. carnet, (Fr.), zakboekje, aantekenboekje carnivoren, o.mv. vleesetende dieren earogne, v. feeks, kreng. carré, (Fr.), o. vierkant. carreau, (Fr.), o. ruit, ruiten (speelkaart). carrefour, (Fr.), m. kruispunt van wegen, viersprong. carrière, (Fr.), v. loopbaan, levensloop, carroussel, o. ringrijden. carte, (Fr.), v. kaart, spijskaart in restaurant, carte blanche, (Fr.), v. papier, waar alleen een handtekening op geschreven is; onbeperkte volmacht. carthographie, (Fr.), v. kunst om landkaarten te tekenen. carton, (Fr.), o. modelblad. modeltekening; bijkaartje (in atlas). cascade, (Fr.), v. waterval. cash, (Eng.), baar geld; reken- en pasmunt in China en Engels-Indië. casino, (It.). o. societeit, clubgebouw. caxsh, (It.), v. kas. Cassandra, v. ongeiuksprofetes naar wie niemand luistert. cassatie, v. vernietiging van een vonnis; het wegjagen Uit de dienst. cassette, v. geldkistje. castagnet, v. handklepper (bij Sp. dansen gebruikt). Castor en Pollux, tweelingbroeders, onafscheidelijke vrienden. castorolie, v. wonderolie, purgeermiddel, castraat, ontmande, gesnedene. casu, (Lat.), toevallig, bij geval; in casu, in (dit) geval. casueel, toevallig, bij gelegenheid, onzeker, casuïst, m. godgeleerde, die zich met de beslissing van gewetensvragen bezig houdt, door iedere regel aan een bepaald geval te toetsen. casus, (Lat.), m. voorval, geval; toeval; naamval, casus belli, reden tot oorlog, cataclysme, (Fr.), o. hevige beroering, grote ramp. gehele ommekeer. catacomben, v.mv. onderaardse gewelfde begraafplaatsen. catafalk, R.K. met rouwkleden gesierde stelling, waarop lijkkist rust. catalepsie, toestand van algemene verstarring. catalogus, m. lijst of opsomming van voorwerpen bij tentoonstelling of bibliotheek, catapult, v. oorlogswerktuig voor zware stenen; schiettuig voor jongens. cataract, v. waterval; grauwe staar (oog), catarrh, v. ontsteking van een slijmvlies, catastrophe, v. grote ramp. catch as catch can, (Eng.), worstelpartij. waarbij alle grepen zijn toegelaten, catechisatie, v. godsdienstonderwijs. categorie, v. algemeen begrip, waaronder andere begrippen kunnen worden ondergebracht. categorisch, onvoorwaardelijk, stellig, catheder, m. spreekgestoelte, catheder-socialist, m. academische richting in 19e eeuw, die oplossing sociale vraagstuk zonder klassenstrijd trachtte te brengen, cauchemar, (Fr.), nachtmerrie. causa, (Lat.), v. oorzaak, grond; rechtszaak, causa efficiens, dadelijke oorzaak; causa finalis, eindoorzaak. causaal, oorzakelijk. causaliteit, v. oorzakelijkheid. cause célèbre, (Fr,), v. beroemd rechtsgeding. causerie, (Fr.), v. gezellig praatje; voordracht in de vorm van een praatje. cautie, v. borgtocht, onderpand. cavalerie, v. ruiterij. cavalier, m. ruiter, begeleider van dame. cayenne-peper, sterke kruiderij. cederen, afstaan, afstand doen van. cedel, ceel, v. briefje, lijst, bewijsstuk (van overlijden b.v.); huurcontract. ceder, m. soort naaldboom. cegetist, aanhanger van het algemeen ar- beidsverbond in Frankrijk. (C.G.T.) ceintuur, v. gordel. ceintuurbaan, v spoorlijn of tramlijn om een stad. cel, eenkamerige kluizenaarswoning, gevangenishok, holte in honingraat; omsloten ruimte in organisatie; de grondslag van de partijorganisatie van de communistische partij (bedrijfscel, straatcel). celebreren, vieren, feestelijk gedenken: opdragen van een Mis in de R.K. kerk. celebriteit, v. vermaardheid; kerkelijke plechtigheid. celibaat, o. ongehuwde staat. cellist, iemand die violoncel speelt. cello, violoncel. celluloid, o. mengsel van kamfer, pyroxiline en alcohol. cellulose, v. celstof, waaruit de wanden van plantaardige cellen in hoofdzaak zijn opgebouwd. cement, metselspecie, die in water en lucht hard wordt. censeren, beoordelen, oordeelkundig onderzoeken. censor, (Lat.), m. regeringspers. die te publiceren geschriften onderzoekt, ook brieven, census, (Lat.), m. cijns, belasting; schatting naar inkomen; volkstelling. censuskiesrecht, regeling waarbij kiesrecht afhankelijk is van bezit. censuur, toezicht door heersende klasse op geschreven en gesproken woord. centaiuus, m. monster, half mens, half paard, centenaar, 100 K.G. centime, (Fr.), m. munt in Frankrijk, België, Luxemburg en Zwitserland (1/100 fr.). centraal, in het middelpunt liggend; Centraal- Amerika, Midden-Amerika. Centralen de, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije, Turkije, van 1914—1918 in de wereldoorlog. centrifugaal, middelpuntvliedend. centripetaal, middelpuntzoekend. centrum, (Lat.), o. middelpunt, in Duitsland-, voormalige Duits Katholieke Staatspartij; gematigde partij. ceramiek, v. pottenbakkerskunst, plateelbakkerij. cerberus, (Lat.), m. driekoppige hond, bewaker van de hel. eerde, (Fr.), m. kring, club, societeit. cerebraal, v. op de hersenen betrekking hebbend. ceremonie, v. plechtigheid. Ceres, (Lat.), v. godin van de landbouw; planeet certificaat, o. getuigschrift, schrifelijke verklaring. Cesarenwitsch, m. vermoedelijke troonopvolger van den Russischen Tsaar vóór 1917. Ceskoslovenska Letecka Spolecuost, Tsjechoslowaakse Luchtvaartmaatschappij, c'est-a-dire, (Fr.), dat wil zeggen. re ter is paribus, (Lat.), onder overigens gelijke omstandigheden. chairman, (Eng.), m. voorzitter. chalet, (Fr.), o. alpenhut, landhuisje in Zwitserse stijl. chamber-cloak, m. wijde huisrok, champignon, (Fr.), m. eetbare paddenstoel, change, v. ruil, 't wisselen van vreemd geld. changeren, veranderen, ruilen. chansonnier, (Fr.), m. dichter-zanger. chantage, (Fr.), geldafpersing door bedreiging. chanteur, (Fr.) m. zanger; geldafperser, chanteuse, (Fr.), v. zangeres chaos, m. warboel. chapeau bas, blootshoofd; onderdanig, chapelle ardente, (Fr.), v. kamer, waarin lijk tentoongesteld is. chapiter, (Fr.), o. hoofdstuk; onderwerp van een gesprek. charade, (Fr.), v. lettergreep-raadsel. chargé d'affaires, (Fr.), m. zaakgelastigde, charitas, verpersoonlijking der liefdadigheid, charité, (Fr.), v. mildheid, liefdadigheid; ziekenhuis. charivari, (Fr.), spotternij, titel van een beroemd Frans geïllustreerd spotblad. charlatan, (Fr.), m. kwakzalver. charleston, v. Amerikaanse dans. Charlemagne, (Fr.), m. Karei de Grote, charmant, (Fr.), innemend, bekoorlijk, chartaal, o. munten en papiergeld, als wettig betaalmiddel aangewezen. Charta magna, (Lat.), v. oorsprong van de Engelse Grondwet (1215). Chartered Company, (Eng.), v. maatschappij, die voorrechten bij de regering heeft, charteren, schriftelijk huren van een schip door bemiddeling van een makelaar, chartisme, beweging, ontstaan in 1832 onder de Engelse arbeiders, toen de Reform Bill het kiesrecht onthield. chartreuse, (Fr.), v. Kartuizerklooster (bij Grenoble); likeur daar vervaardigd. Charwoche, (D.). de week voor Pasen, waarin Charfreitag (Goede Vrijdag) valt (ook Karwoche). charybdis, (Lat.), m. gevaarlijke draaikolk tussen Calabrië en Sicilië. chassis, (Fr.), o. raam, inschuif raampje aan fotografietoestel, onderstel van een auto. chateaubriant, (Fr.), m. dubbel dik geroosterd biefstukje. chaussée, (Fr.), v. straatweg, boslaan. chauvinisme, (Fr.), o. overdreven vaderlandsliefde; alles wat het vaderland voortbrengt als het beste te beschouwen. check, (Eng.), v. op vertoon betaalbare schriftelijke aanwijzing op een bank, kassierbriefje. cheer, (Eng.), hoezee-geroep. chef, (Fr.), m. hoofd, overste, baas, leider, directeur. chemicaliën, v.mv. scheikundig bereide stoffen of voortbrengselen. chemie, v. scheikunde. chequers, (Eng.), ambtswoning, buiten de stad, van den eersten minister van Engeland. cher, (Fr.), lief, waard; mon cher, mijn waarde. cherchez la femme, (Fr.), zoek de vrouw (als de onbekende oorzaak). cherub(ijn), m. hemelgeest, van de 2e rang. chester, (Eng.), Engelse kaas. chevalier, (Fr.), m. ridder. cheviot, v. en o. kamgaren. chez soi, (Fr.), tehuis. chic, (Fr.), smaakvol; zwier. chicaneren, uitvluchten gebruiken; het iemand lastig maken. chiffonnière, (Fr.), v. hoge latafel. chiffre, (Fr.), cijfer; schriftteken; geheim cijferschrift. chilisalpeter, natron salpeter uit Chili, soort kunstmest. chimarera, (Gr.), chimère (Fr.), v. hersenschim; droombeeld. chimpansé, m. mensaap uit Afrika, chinoiserie, (Fr.), Chinees sieraad; kleingeestig gedoe. chirologie, v. vingertaai. chiromantie, waarzeggerij uit handlijnen, chirurg, m. geneesheer, die opereert. chloor, scheikundig element, bestanddeel van zoutzuur en van de meeste gifgassen. Chloris, (Gr.), v. godin van de plantengroei, chloroform, v. chloorverbinding ter verdoving. choc, (Fr.), m. schok, verlammende zenuwschok. cholera asiatica, v. Aziatische besmettelijke braakloop. choleriek, galzuchtig, driftig (ook cholerisch). chömage, (Fr.), werkloosheid. choreographie, v. beschrijving van dansbewegingen; balletkunst. Chouan, (Fr.), m. aanhanger van de Bourbons, in het Westen van Frankrijk tijdens de Revolutie in 1789. chrestomathie, (Fr.), v. bloemlezing, spec. van prozaschrijvers. Christian Science, (Eng.), v. leer, volgens welke zieken door eigen wilskracht en ge¬ bed genezen. Christmas-cake, Kerstgebak. chromatisch, gekleurd; in halve tonen opgaand of dalend (muziek). chronique scandaleuse, (Fr.), v. schandaalgeschiedenis; kletspraatjes over schandaaltjes. chronische ziekte, v. slepende ziekte, chronologie, tijdleer, tijdrekenkunde, chronometer, m. tijdmeter. chroom, o. grijs metaalelement. chrysant (hemum), m. herfstsierplant. Chrysostomos, m. de welsprekende. Church of England, Episcopale (Staats)kerk in Engeland. chut, stil! zwijg! chylus, (Lat.), m. melksap ter opname in het bloed (chijl). cichorei, v. surrogaat voor koffie. Cid, m. heer, opperhoofd; Spaanse krijgsheld in de 11e eeuw. cider, m. appelwijn. ci-devant, (Fr.), eertijds, voorheen; lid van adellijke of vorstelijke familie van vóór 1789. ci-gït, (Fr.), hier rust. cilinder, m. rol; hoge zijden hoed. cilinderbureau, schrijftafel met halfronde af- schuifklep. cipier, m. gevangenisbewaarder. circa, (Lat.), ongeveer. circe, (Gr.), verleidster. circulaire, (Fr.), v. rondschrijven, circulatiebank, v. bank, die bankbiljetten mag uitgeven. circumcisie, v. besnijdenis bij Joden en Mohammedanen. circus, (Lat.), m. en o. ronde renbaar schouwplaats. cis, v. c-kruis of verhoogde c (muziek), cisterne, v. regenput, waterbak. citaat, o. aangehaalde plaats uit geschrift, citadel, v. burcht, stadsvesting. citas, taxi-onderneming in Amsterdam. cité ouvrière, (Fr.), v. blok arbeiderswoningen. citeren, aanhalen van een plaats in geschrift, citer, v. snareninstrument van de oude Grieken. cito, (Lat.), met spoed. ^ citoyen, (Fr.), m. burger (citoyenne, burgeres). City, (Eng.), v. binnenstad, waar de zaken gevestigd zijn. city bag, handreistas. civiel, burgerlijk (tegenover militair), beleefd; goedkoop. civilist, m. kenner van het burgerlijk recht, civiliseren, beschaven. civisme, o. burgerzin, burgerdeugd. Ciwa, één der hoofdgoden van de Hindoegodsdienst. claim, (Eng.), m. aanspraak, eis; bewijs van aandeel in de winst; bewijs van aandeel aan stuk grond, bestemd voor mijnontginnig. clair voyance, (Fr.), v. helderziendheid. clan, (Sch.), stam, geslacht; kliek, clandestien, heimelijk. claqueur, (Fr.), m. gehuurd toejuicher in schouwburg. classicisme, o. navolging van de stijl der classieken in kunst en letteren. classiek, classisch, tot model dienend, voortreffelijk. classificatie, v. rangschikking in klassen, clausule, v. toevoegsel bij contract, bepaling; zinsnede, zin. claviatuur, v. toetsenbord. claviger, (Lat.), portier. claxon, m. autotoeter. clean shaved, (Eng), glad geschoren, clearing, (Eng.), afrekening, likwidatie, vereffening van vorderingen. clementie, welwillendheid. clerezy, bisschoppelijk, Oud-Katholieke geestelijkheid. clericaal, geestelijk, kerkelijk, priesterlijk. clericalen, m.mv. aanhangers der geestelijkheid in de politiek. cliché, (Fr.), o. drukvorm, fotografisch negatief. clicheren, afgieten, afkloppen. cliënt, (Fr.), hij, die hulp van een advocaat aanneemt; klant. climax, (Lat.), m. opklimmende reeks, stijging. clinicus, (Lat.), m. geneesheer, die kliniek leidt. Clio, (Gr.), muze der geschiedenis. closet, (Eng.), o. kabinet, bestekamer, close-up, (Eng.), o. filmopname, waarbij een detail (b.v. gezicht) van dichtbij wordt opgenomen. clou, (Fr.), glanspunt. clown, (Eng.), m. hansworst, grappenmaker, club, (Eng.), v. besloten gezelschap; societeit. clysma, (Gr.), o. darmspoeling; lavement, spuit. coaching, (Eng.), oefenen voor examen of wedstrijd. coalitie, v. verbond tegen gemeenschappelijken vijand. coalitie van Weimar, in Duitsland, het Verbond van Centrum, Democraten en sociaal-democraten. cocagne, (Fr.), v. (pays de c.) luilekkerland, cocaïne, (Fr.), v. verdovend genotmiddel, cocarde, v. strik, lint, roos of band voor hoed of muts als partij- of nationaal teken, cockney, (Eng.), m. Londenaar uit de volksklasse en zijn dialect. cocktail, (Eng.), Amerikaanse drank. cocon, pop van nachtvlinder; weefsel, cocotte, (Fr.), v. snol. cocu, (Fr.), m. horendrager, bedrogen echtgenoot. code, (Fr.), m. wetboek; lijst van overeengekomen woorden, met behulp waarvan men in een kort telegram veel kan seinen. códe-civïelf burgerlijk wetboek. code Napoléon, het door Napoleon I gebrachte burgerlijk wetboek (in Nederland gegolden tot 1838). code pénal, wetboek van strafrecht, code-telegram, o. telegram in codewoorden, coeducatie, v. gemeenschappelijke opvoeding van jongens en meisjes samen, coëfficiënt, m. medewerkende factor', getal waarmee men algebraïsch getal vermenigvuldigt. coeur, (Fr.), hart; harten (speelkaart), coëxistentie, v. tegelijk aanwezig zijn. coffeïne, v. giftstof in koffie. cognossement, o. zeevrachtbrief. cohabitatie, v. echtelijke samenwoning, cohaerentie, samenhang, kracht die bijeenhoudt. cohaesie, onderlinge samenhang. coifferen, kappen; vleien. coiffeur, (Fr.), m. kapper. coin du feu, (Fr.), m. huisjasje. coïncidentie, v. samenloop van omstandigheden. coïtus, (Lat.), m. geslachtsgemeenschap, bijslaap. cokes, mv. steenkolen, waaraan gas is onttrokken. colbert, m. kort herenjasje. coleriek .driftig, opvliegend. coliseum, (Lat.), o. prachtige gebouwen voor openbaar vermaak in grote steden, collationneren, afschrift met origineel vergelijken. collecte, v. inzameling van giften, belastingen enz. collectief, samenvattend, verzamelend, gemeenschappelijk. collectief (een), verband van personen, dat gemeenschappelijk een arbeid verricht, collectivisme, (Fr.), o. socialistisch stelsel, waarbij de productiemiddelen aan de gemeenschap zullen behoren. collega, (Lat.), m. ambtgenoot. collége, (Fr.), m. gymnasium in Frankrijk. Collége de France, hogeschool te Parijs, college, collegium, (Lat.), o. gezelschap van ambtgenoten; les van een professor, collegiaal, ambtsbroederlijk. colli, (It.), o. kist, vat, baal, stuk ter verzending. Collie, (Eng.), m. Schotse herdershond, collier, (Fr.), m. halsketen, halssnoer, collisie, v. botsing; nood. colonne, (Fr.), v. zuil, pilaar, kolom; troepenopstelling. Colorado-kever, m. In N.-Amerika; aardappelkever. coloratuur, v. loopjes van solozang. colorist, m. schilder die uitmunt door schone kleuren. colosseum, (Lat.), o. groot theater te Rome. colportage, (Fr.), v. het rondventen, spec. met boeken en kranten. colporteur, m. rondventer (vlugschriften, kranten). colportrice, v. ronaventster. columbarium, (Lat.), o. duivenhok; gewelfde ruimte met nissen. combattant, m. strijder, militair die deel moet nemen aan gevecht. combinatie, verbinding van personen, zaken of begrippen. combination, (Eng.), hemdbroek. combine, landbouwmachine, die tegelijk maait en dorst. comble, (Fr.), o. overmaat, toppunt. comédie, (Fr.), v. blijspel. comestibles, (Fr.), v.mv. fijne eetwaren, comfort, (Eng.), o. gemak, behaaglijkheid, comicus m. komiek, blijspeldichter. Comintern, Kominteren. comité, (Fr.), o. verzameling, beraadslagende personen, die een bepaalde actie willen doorvoeren. en petit comité, met weinigen, onder ons. commandant, m. aanvoerder. commanditaire vennoot, m. stille geldschieter, commanditaire vennootschap, v. veniïoot- schap met geldschietende en werkende deelnemers. commc ci commc ca» (Fr.)» zo zo, tamelijk, comme il laut, (Fr.), zoals het behoort, in orde. commensaal, m. kostganger. commentaar, o. verklaring uitleg. c o mme ree, (Fr.), m. handel; soort kaartspel, commercieel, handels — in de handel, commies, m. ambtenaar bi] posterijen of ministerie. commissariaat, o. ambt en bureau van commissaris. commissaris, m. volmachthebbende; lid van college van toezicht van handelsonderneming. commissaris der koningin, hoofd van het bestuur van een provincie. commissie, v. last, taak; boodschap, bestelling; personen, die een bepaalde taak gemeenschappelijk uitvoeren, commis-voyageur, (Fr.), m. handelsreiziger, commitent, m. lastgever, volmachtgever, commode, (Fr.), v. latafel. common law, (Eng.), gewoonterecht, commonplace, (Eng.), gemeenplaats, commons, (Eng.), mv. afgevaardigden v. h. Lagerhuis; gewone aandelen. commun, (Fr), (al)gemeen, alledaags, ordinair. communaal, plaatselijk. communard (Fr.), m. medestrijder van de Parijse Commune in 1871. commune, (Parijse), revolutionaire gemeenteraad van Parijs, die in 1871 het bestuur over de stad in handen hadden, communiant (communicant) m. lid van de R.K. Kerk, die tot de H. Communie is toegelaten. communi consensu, (Lat.), met aller instemming. communisme, o. het volledig in practijk gebrachte socialisme, waarvan de eerste stap is de dictatuur van het proletariaat in samenwerking met de boeren en. staatseigendom van alle productiemiddelen. (grond, gebouwen, machines). :ommunis opinio, (Lat.), v. de algemene opvatting. :ommunist, m. aanhanger van het communisme. communistisch, volgens de beginselen van het communisme. communiqué, o. officiele mededeling aan couranten. communiteit, v. gemeenschappelijk bezit, commutatie, v. verwisseling. commutator, m. stroomwisselaar; omschakelaar. compact, vast, dicht, inelkaar. compact, o. overeenkomst, vergelijk, compagnie, v. gezelschap, vereniging; afdeling soldaten. compagnon, m. gezel, medewerker; handelsgenoot. comparant, m. de verschijnende partij in rechten. comparatief, vergelijkende trap. compartiment, (Fr.), o. spoorwegcoupé, compatriot, m. landgenoot. compendium, (Lat.), leerboek, leiddraad, compensatie, o. vereffening, vergoeding, compère, (Fr.), m. peetoom. competentie, v. bevoegdheid, recht van spreken. competitie, v. mededinging in wedstrijd, om een prijs te behalen. compilatie, v. verzamelwerk, bijeengebracht uit verschillende schrijvers. complement, (Fr.), o. aanvulsel. complet, (Fr.), o. een geheel costuum. complex, ingewikkeld; gezamenlijke massa, compliment, (Fr.), o. beleefdheidsbetuiging, plichtpleging. componeren, samenstellen, toondichten. componist, toondichter. compote, v. ingemaakte vruchten, compound, (Eng.), samengesteld. compres, vast, dicht inelkaar; wondomslag. compromis, o. minnelijke schikking, compromitteren, in opspraak brengen, aan gevaar blootstellen. comptabiliteit, v. boekhouding. comptant, (kontant), baar (geld). compte, (Fr.), v. rekening; rekenschap, comptoir, (Fr.), o. kantoor, werkkamer, con amore, met liefde. concentratie, v. vereniging in één punt; verdichting van een vloeistof; vereniging van het gezag in handen van één of meer personen. concentratie-kamp, massagevangenis van politieke gevangenen. concept, ruwe schets, ontwerp. concern, veelomvattende onderneming, concert, o. openbare muziekuitvoering, concertino, klein concert voor solo-instru- ment met begeleiding. concessie, v. verlof, vergunning. concierge, (Fr.), m. huisbewaarder, conciliant, (Fr.), verzoenend. concilie, o. R.K. Kerkvergadering, concipieren, ontwerpen; zwanger worden, conclave, o. afgesloten vertrek waar kardinalen een nieuwen Paus kiezen, concluderen, besluiten, een gevolgtrekking maken. concordaat, o. verdrag, spec. van wereldlijke .regeringspersonen met den Paus. concordia res parvae crescunt, discordia maximae dilabuntur (Lat.), door eendracht worden kleine dingen groot, door tweedracht vallen grote dingen uiteen, concours, (Fr.), o. samenloop, mededinging, vergelijkend examen; wedstrijd. concreet, werkelijk bestaand; concreet getal, benoemd getal. concretiseren, zich als werkelijkheid voorstellen. concubinaat, o. buitenechtelijke samenwoning van man en vrouw. concurrentie, mededinging, wedijver. concursus, (Lat.), m. samenloop. conditie, v. voorwaarde; toestand, dienstbetrekking. conditio sine qua non, (Lat.), onvermijdelijke voorwaarde. conditionalis, (Lat.), m. voorwaardelijke wijs. condoleren, deelneming betuigen bij een verlies. condor, m. reuzengier, conducteur, (Fr.), m. geleider, beambte op tram, trein, boot enz. conduite, (Fr.), v. gedrag, leiding. confectie, v. vervaardiging, vooral van kleren in fabrieken. confederatie, v. statenbond, tegenover het buitenland samen handelend, in het binnenland echter ieder zelfstandig. confer, conferatur, (Lat.), men vergelijke, confereren, beraadslagen, vergelijken, conferentie, v. beraadslaging, bespreking, confessie, belijdenis (inzake geloofsbelijdenis). confetti, (It.), m.mv. gekleurde papiersnippers, gebruikt bij feesten. confident, in. vertrouweling. configuratie, v. gesteldheid. confirmatie, v. bevestiging; opneming in Protestantse kerk. confiscatie, v. verbeurdverklaring, in beslagneming. confiseur, m. suiker- of banketbakker, confituren, v.mv. met suiker ingemaakte vruchten. conflict, strijd, botsing. conform, overeenkomstig met. conformateur, (Fr.), m. instrument om maat en vorm van een hoofd te bepalen, conformist, (Eng.), m. aanhanger der bisschoppelijke kerk in Engeland, confronteren, vergelijken, getuigen tegenover elkaar stellen. Confucius, m. Chinees godsdiensthervormer, ± 500 v. Chr. confusie, v. verwarring, verlegenheid. confuus, verlegen, verward. congé, ontslag, afscheid, vrijaf. congeniaal geestverwant. congestie, v. overmatige ophoping van het bloed naar het hoofd. conglomeraat, samenhoping. congregatie, v. geestelijke orde. congres, o. bijeenkomst tot gemeenschappelijke beraadslaging. congrueren, overeenkomen; gelijk en gelijk' vormig zijn. conjectuur, v. gissing, veronderstelling, conjugatie, v. vervoeging van werkwoorden, conjunctie, v. verbinding, voegwoord, conjunctivitis, v. ontsteking van het oogbindvlies. conjunctuur, de gezamenlijke invloeden, die het economisch leven beheersen; hoogconjunctuur, tijd dat er goede zaken worden gedaan. connexie, v. samenhang, invloedrijke betrekkingen. conquistador, (Sp.), m. Spaanse veroveraar in Amerika. conscientie, v. geweten, bewustzijn, consciëntieus, nauwgezet. conscriptie, v. loting voor de militaire dienst, consent, o. vergunning. consequent, uit het voorgaande volgend; zichzelf gelijkblijvend, overeenstemming met iemands beginselen. conservatief, behoudend (b.v. in politiek), conservatisme, o. behoudzucht. conservatoire, (Fr.), o. hogere muziekschool, conserveren, bewaren, inmaken inleggen, zich conserveren, zijn gezondheid in acht nemen. conserven, o. mv. verduurzaamde levensmiddelen. considerans, (Lat.), v. beweegreden, die leidt tot wet enz. consideratie, v. overweging; hoogachting; aanzien, consignatie, v. toezending van koopwaren tot verkoop voor rekening van den zender, consigne, (Fr.), o. wachtwoord, parool; aantekenboek voor vracht- en geleibrieven; consilieren, beraadslagen. consilium, (Lat.), o. beraadslaging. consistorie, o. kerkeraad; vergadering van kardinalen. console, (Fr.), v. wand- spiegeltafeltje; uitbouwsel, als steun. consolideren, vast en duurzaam maken, consols, o.mv. consolidated stocks, geconsolideerde schulden of fondsen. consonant, m. medeklinker. consorten, m.mv. deelnemers, soortgenoten, consortium, (Lat.), o. vereniging van bankiers. tot gezamenlijke uitvoering van financiële onderneming. conspiratie, v. samenzwering. constabel, m. artillerist bij de marine: politiedienaar in Engeland. constant, bestendig. constateren, vaststellen (na waarneming), constellatie, v. sterrenbeeld; onderlinge stand der sterren en hun vermeende invloed op het mensenlot; politieke verhouding van het ogenblik. consternatie, v. ontsteltenis, verslagenheid, constipatie, v. verstopping. constituante, (Fr.), v. wetgevende vergadering, belast met het ontwerpen van de grondwet. constitutie, v. staatsregeling, grondwet; vaststelling. constitutioneel, grondwettelijk. constructeur, (Fr.), m. bouwmeester, ontwerper of maker van werktuigen, constructie, v. samenstelling, bouw; woordschikking. consul, (Lat.), m. gevolmachtigde, die in het buitenland roet de behartiging van de handelsbelangen van zijn land belast is. consulent, m. deskundig raadgever, consul-generaal, m. hoofdconsul. consult, o. beraadslaging; raadpleging van dokter of advocaat. consultatiebureau o. bureau ter raadpleging, consumatie, v. (consumptie) verbruik, consumptie, verbruik van levensbehoeften; vertering in café. contact, o. aanraking, samenkomst van 2 lichamen. contant, in baar geld. contemplatie, v. beschouwing, bespiegeling, contemporair, gelijktijdig. content, tevreden. continent, o. vasteland. continentaal, vastelands. continentaal stelsel, o. afsluiting v. h. vasteland voor de Engelse handel door Napoleon I. contingent, o. verschuldigd aandeel of bijdrage. continu, voortdurend. conto, o. (H.), rekening. contour, (Fr.), m. omtrek. contra, (Lat.), tegen. contra-appèl. o. buitengewoon appèl, contrabas, v. grote basviool. contract, o. verdrag, overeenkomst, contradictio in adjecto, (Lat.), tegenspraak in het bijgevoegde, b.v. vierkante cirkel, contra-enquête, v. tegenverhoor. contrafuga, v. dubbelfuga met twee hoofdmotieven. contramine, v. tegenmijn; tegenlist. contraprestatie, v. tegenverplichting. contrapunt, o. noot tegen noot (in de muziek). contra-revolutie, v. tegenomwenteling, omverwerping; van de nieuwe toestand een herstel van de oude. contrast, o. tegenstelling. contrat-social, (Fr.), o. maatschappelijk verdrag (tussen vorst en volk) volgens Rousseau oorsprong van staat. contre-coeur, a — (Fr.), ongaarne, met tegenzin. contrei, (Fr. contrée) v. landstreek, contremarque, (Fr), o. tegenteken; contramerk. contre-ordre, (Fr.), v. tegenbevel. contribueren, bijdragen. contributie, v. bijdrage. controle, (Fr.), v. toezicht, opzicht. controleur, (Fr.), m. opzichter, ambtenaar, met het toezicht belast. controverse, v. geleerde strijd. convenantie, conventie, overeenkomst; gepastheid. convenieren, overeenkomen, passen. convent, o. samenkomst, vergadering (spec. van monniken); klooster. conventie, v. overeenkomst, vedrag, eis. conventioneel, wat op gewoonte berust; gebruikelijk. convergeren, toenaderend, naar één punt samenlopen. (lichtstralen, lijnen enz.); steeds kleiner worden (termen oneindige reeks), conversatie, v. gesprek; omgang tussen goede kennissen. conversie, v. omstempeling van munten; verandering van staatsschuldrente. convex, bolrond, gewelfd. convocatie, v. bijeenroeping (van vergadering). convoceren, bijeenroepen. coöperatie, v. samenwerking; vereniging van personen ter bevordering van de gemeenschappelijke materiële belangen, coöperatief, op samenwerking gegrond, coöptatie, v. verkiezing van nieuwe leden door de reeds gekozen leden, cepartnership, (Eng.), o. deelhebberschap in industriele onderneming van de werklieden en ambtenaren. copie, v. afschrift. copieboek, o. handelsboek met afschriften, copula, (Lat.), v. band; koppelwoord; koppeling der orgelklavieren. copyright, (Eng.), o. kopierecht. coquet, (Fr.), behaagziek. coram populo, (Lat.), in het openbaar, cordaat, kloek, flink, vastberaden. Cordelier, (Fr.), m. Franciskaner monnik, Cordeliers, politieke club in de Fr. Revolutie met aan het hoofd, Marat, Danton, Camille Desmoulins. cordiaal, hartelijk, hartsterkend. cordon, (Fr.), o. ring. cornea, (Lat.), v. hoornvlies v. h. oog. corned beef, (Eng.), Amerikaans vlees in blik. corner, (Eng.), m. hoeks; combinatie van handelaren, die door monopolie de prijzen opdrijven. corner ball, (Eng.), m. hoekbal (bij voetbalspel). corona, (Lat.)> v. krans, kroon; licht dat bij totale zonsverduistering de maan omgeeft, corporatie v. gilde, broederschap, corporatieve Staat, staatsgezag, gegrond op corporaties, waarin ook ondernemers vertegenwoordigd zijn en waarin dan hun belangen overheersen (beginsel der fascisten). corps, (Fr.), o. lichaam; vereniging van vele personen onder één hoofd; legerafdeling, corpulent, gezet, dik, zwaarlijvig. corpers, (Lat.), o. lichaam; het geheel; gezelschap; druklettersoort; romp van strijkinstrument. correct, zuiver, zonder fouten. correctie, v. verbetering; tuchtiging, corrector, (Lat.), m. verbeteraar van drukproeven. correlaat, o. wisselbegrip (groot en klein); wederzijds betrekkelijk begrip, corresponderen, in verbinding staan, briefnen). wisseling houden; aansluiten (van treicorridor, gang, smal grondgebied, dat staat, die afgesloten van de zee is, daarheen toegang verleent (Poolse corridor), corrigeren, verbeteren; afstraffen. cormpt, bedorven, zedeloos, omkoopbaar. corruptie, omkoperij. corsaar, (corsaire), (Fr.), m. zeerover; kaperkapitein; kaperschip. corset, (Fr.), o. keurslijf. Corsikaan, m. inwoner van Corsika. corso, (It.), v. koers, lopende prijs van het geld; rij- en wandellaan; renbaan. cortège, (Fr.), o. geleide; stoet, optocht. Cortes, m. mv. volksvertegenwoordiging in Spanje, Portugal en Mexico. corvee, (F.), v. herendienst; karwei, coryphée, (Fr.), m. en v. kooraanvoerder bij de Ouden; iemand die sterk uitmunt, cosmetiek, v. verfraaiïngskunst; schoonheidsmiddel. cosmisch, de wereld betreffend. cosmogonie, v. leer der wereldschepping, cosmographie, v. wereldbeschrijving, cosmopoliet, m. wereldburger. cosmos, (Gr.), m. orde; het heelal, costumeren, in een costuum steken; kleden in de dracht van een bepaald tijdvak, coterie, kleine groep, elkaar steunende personen. coulant, vlot. coulisse, v. verplaatsbare schermen op het toneel. couloir, m. wandelgang. coup, m. slag, stoot; coup d état, staatsgreep; coup de théatre. toneelkunstgreep, coupe, v. snit van kleren. coupé, m. afdeling in spoorwegrijtuig, coupeur, m. kleermaker. couplet, o. gedeelte van een lied. coupon, m. rentebewijs. coupure, v. schrapping uit een stuk. cour, hof. cour maken, het hof maken. courant, lopend, courante schulden, lopende schulden. courant, m. nieuwsblad. court d argent, slecht bij kas. couste, stil. couvade, v. zede heersend bij sommige vol keren, dat man ook in kraambed gaat liggen. couvert, o. briefomslag. cowboy, m. veedrijver in Westen van Amerika. crapule, o. liederlijk volk. cream, room. creatie, v. schepping. crèche, voerbak, kinderbewaarplaats. crediet, vertrouwen in handel geschonken, credit, tegoed in iemands boekhouding, crediteur, m. schuldeiser. credo, ik geloof. crematie, v. lijkverbranding. crematorium, o. plaats waar lijken verbrand worden. crème, room, het allerbeste. Creool, m. afstammeling van Europeanen in de tropen. creperen, dood gaan. crescendo, steeds sterker wordend. cretins, mensen, die aan schildklier lijden en die daardoor misvormd lichaam krijgen, cri, m. roep (Fr.), cri du coeur, innige verzuchting. cricket, (Eng.), o. slagbalspel. crimen, (Lat.), o. misdaad. crimen laesae malestatis, majesteitsschennis, crimineel, misdadig, lijfstraffelijk. crisis, v. keerpunt in een ziekte; bedenkelijke toestand; economische crisis, wanorde in economisch leven. criterium, (Lat.), o. toets, maatstaf, criticaster, m. onbeduidend recensent, criticus, (Lat.), m. recensent, kunstbeoordelaar. critiek, v. beoordeling. critiek, (critisch) de crisis betreffend; kunst- rechterlijk. croesus, (Lat.), m. zeer rijk man. croix, (Fr.), m. kruis. Croix de feu, Franse Fascistische organisatie. Cro-Magnon, (Fr.), gehucht, waar in 1868 2 skeletten werden gevonden uit het dlluvische tijdperk. croquet, (Eng.), o. hoepel-, bal- en slag- hamerspel. croquetje, o. rolvormig pasteitje, cross-country, (Eng.), m. hinderniswedloop, croup, v. besmettelijke ontsteking v. h. strottenhoofd. croupe, (Fr.), v. kruis v. h. paard. croupier, (Fr.), m. beambte van de speelbank. cru, (Fr.), rauw, ruw, grof, onkies, crucifix, o. kruisbeeld. crux, (Lat.), v. kruis. kubisme, o. richting in de schilderkunst, cui bono? (Lat.), tot wiens nut? cuique suum, (Lat.), ieder het zijne. cuisinier, (Fr.), m. kok. culinair, wat tot de kookkunst behoort. Cullinan, (Eng.), m. zeer grote diamant door Transvaal aan de Engelse kroon geschonken. culminatie, v. grootste hoogte. culpa, (Lat.), v. schuld; mea culpa, (door) mijn schuld. culte, (Fr.), v. eredienst, verering, cultivator, grondbewerkingsmachine, met dezelfde functie als egge. cultus, (Lat.), m. eredienst. cultuur, v. veldbouw; beschaving, veredeling van de geest. cultuur-bolsjewisme, verwildering in de cultuur door reactionairen aan bolsjewiki toegedicht. cultuurtistorisch, betrekking hebbend op de beschavingsgeschiedenis. cum, (Lat.), met. cum grano salis, met verstand, oordeel, cum laude, met lof. cum libello in angello, met een boekje in een hoekje. cum suis, met de zijnen. cumuleren, ophopen (v. ambten b.v.). Cunard-Iine, Engelse stoombootmaatschap- pi] te Liverpool. Cupido, m. Amor; minnegod. Curafao, m. likeur uit oranjeschillen, curatele, v. bevoogding. curator, m. toezichthouder op iemand, die zijn eigen zaken niet kan beheren, curatorium, voogdijschap; gezamenlijke curatoren. curie, (Roomse) hof van den Paus, alle pauselijk armbtenaren. curieus, zeldzaam, merkwaardig. currency, (Eng.), v. omloopmiddel, speciaal papieren geld. curriculum vitae, (Lat.), o. levensloop, cursief, schuins, lopend. cursorisch, achtereen, doorlopend. cursus, (Lat.), m. loop; leergang, lessenreeks. curve, o. kromme lijn. Curzon-lijn, v. in 1919 afgebakende Oostgrens van Polen. customs, (Eng.), douane. custos, (Lat.), m. opzichter, bewaker, koster; steekwoord. cyclisch, tot een cyclus behorend, op een circelomtrek liggend. cyclist, wielrijder. cycloon, m. in kringen draaiende wervel¬ storm. cyclostyle, m. machine die een groot aantal exemplaren van eenzelfde schrijven afdrukt. cyclus, m. kring; tijdkring, verloop van bepaald aantal jaren, waarna zich het zelfde weer voordoet; reeks afzonderlijke stukken (gedichten, sagen enz.), die één geheel vormen. cynicus, m. onverschillig, ongevoelig mens. cypres, v. altijd groene naaldboom in ZuidEuropa. cyrillische letters, v. mv. grondtypen van het Russische letterschrift. czar (Czaar), m. keizer, titel van de voormalige Russische keizers, van den Bulgaarsen koning. czardas, m. Hongaarse volksdans, czarewitsch, m. zoon van den voormaligen Russischen keizer, grootvorst, troonopvolger. czarewna, v. dochter van den voormaligen Russischen keizer, grootvorstin. czarina, v. titel der vroegere keizerinnen van Rusland; van de koningin van Bulgarije. Czech, m. Noord-Slaaf, speciaal in Bohemen. D. D, als Romeins getalmerk 500; afkorting Don. D.A.Z. = Deutsche Allgemeine Zeitung. D.L.H. = Deutsche Luft Hansa, Duitse luchtvaartmaatschappij. D.R.P. ang. = (D.), Deutsches Reichs- patent angemeldet (ingeschreven), dactylologie, v. vingerspraak. dactylus, versvoet, uit een lange en een korte syllabus bestaande. dadaïsme, o. moderne kunstrichting, gebaseerd op kindergestamel, opgekomen in 1917. Daedalus, m. bouwer van een doolhof op Kreta. daemon, m. geest, kwelgeest. daguerrotype v. kunst om lichtbeelden op metalen platen over te brengen. Daily News, (Eng.), o. dagelijks nieuws, krant. daïmio, m. adellijk grootgrondbezitter, vorst in Japan. Dajak(ker), m. inboorling van Borneo. dalai-lama, geestelijk opperhoofd in Thibet. Dalcrozelessen, lessen in lichaamsontwikkeling volgens Dalcroze. Dalton-stelsel, o. onderwijsstelsel, voor het eerst toegepast in Dalton (Amerika), dat op zelfwerkzaamheid der leerlingen berust. daltonisme, o. kleurenblindheid. damast, o. stof, die met sierfiguren doorweven is. Damocles (zwaard van), altijd dreigend gevaar. Damon en Phytias, twee boezemvrienden. Danaïden, (vat der) vullen, een vergeefse zware arbeid verrichten. dancing, m. het dansen; dansgelegenheid, dandy, (Eng.), m. fatje. Danebrog, v. Deense vlag. danse macabre, (Fr.), v. dodendans, danseur, m. danser. Dansk Samfund i Holland, Deens Genootschap in Holland. Daphne, (Gr.), v. door Apollo beminde nymph, die in een laurlierboom veranderde. Darbisten, m. mv. secte die het 1000-jarig rijk verwacht. Darwinisme, o. leer van Darwin, dat de verschillende soorten der levende wezens zich trapsgewijs ontwikkeld hebben uit eencellige kiemen, door aanpassing aan de omgeving. data, (Lat.), o. mv. dagtekeningen; gegevens. datief, m. gegeven. dato, heden. datum, (Lat.), m. dagtekening. Daventry, centraal zendstation voor draadloze telegrafie in Engeland. daviaan, m. veiligheidslamp voor mijnwerkers. dear, (Eng.), dierbaar, liefste; Dear Sir, waarde heer. de facto, (Lat.), werkelijk, feitelijk, de gustibus non est disputandum, (Lat), over de smaak valt niet te twisten, de mortius nil nisi bene, (Fr.), van de doden niets dan goeds. de jure, (Lat.), van rechtswege, de profundis, (Lat.), uit de diepten; één der 7 boetepsalmen, die met die woorden begint. debacle, (Fr.), v. ondergang. déballotage, (Fr.), v. afwijzing bij stemming. débat, o. twistgesprek; openbare gedachtenwisseling. debatingclub, (Eng.), v. genootschap tot oefening in het debatteren. debent, m. schuldenaar. debet, (Lat.), hij is schuldig; schuld; linkerzijde grootboek. debiteren, verkopen; verspreiden. débouché, (Fr.), o. uitweg uit nauwe pas; afzetgebied. debutant, m. beginner, nieuweling. debuut, o. aanvang; eerste optreden in het openbaar. decade, v. tijdperk v. 10 dagen (Fr. republikeinse kalender); tiental. decadent, in verval; achteruitgaand; kunstenaar die verslapt, overbeschaafd is. decaloog, in de tien geboden. decameron(e), v. verhalen van gebeurtenissen, die zich in 10 dagen afspelen, spec. verzameling van 100 verhalen van Boccaccio. Decabristen, m. mv. Russische opstandelingen van het jaar 1875, (officieren, hofadel, ambtenaren). decennium, (Lat.), o. tiental jaren. decent, gepast, eerbaar, fatsoenlijk, decentralisatie, v. opheffing van de centralisatie; zelfstandigheid van onderafdelingen (v. politiek lichaam e.d.). deceptie, v. teleurstelling, ontgoocheling, décharge, (Fr.), v. ontlading; vrijspreking van schuld; ontheffing. dechargeren, afladen, lossen, afvuren, decideren, beslissen, uitspraak doen. decimaal, tiendelig. decimaalteken, punt of komma, in een getal met tiendelige breuk. decimeter, m. een tiende meter. decisie, v. beslissing, besluit. declamatie, v. mondelinge voordracht, declaratie, v. verklaring, opgave, aangifte van koopwaren aan tolkantoor. déclassé, (Fr.), m. aan lager wal geraakte, declinatie, v. afwijking, spec. van magneetnaald. decorateur, m. versierder, sierkunstenaar, decorum, (Lat.), o. fatsoen; het vormelijke in de beschaafde omgang. decreet, o. besluit, rechts- of raadsbesluit; verordening. decrescendo, (It.). afnemend, van de sterke tot de zachte toon overgaand. dédain, (Fr.), o. minachting. dedicatie, v. opdracht (van boek of gedicht). deductie, v. aftrekking, aftrek van een som, afleiding, methode in de philosophie om van abstracte ideeën tot de werkelijkheid te komen. défaite» (Fr.), v. nederlaag. défaitisme, (Fr.), o. streven naar vrede, tot elke prijs, ook ten koste van de nederlaag. defect, onvolledig, onvoltallig; beschadigd; gebrek. defensie, o. verdediging; tegenweer. deficit, o. tekort, nadelig slot. défilé, (Fr.), o. het voorbijtrekken der troepen. definiëren, omschrijven, nauwkeurig bepalen. definitief, afdoend, uiteindelijk. deflatie, v. vermindering van het circulerende papieren geld. defloratie, v. ontmaagding; verkrachting, degeneratie, v. ontaarding. dégout, (Fr.), m. walging; afkeer, degradatie, v. ontneming, verlaging van rang. deïsme, o. geloof aan het bestaan v. c. God, zonder erkenning der openbaring, déjeuner, (Fr.), o. ontbijt; déjeuné a la fourchette, warm ontbijt. delegaat of gedelegeerde, m. afgevaardigde, delegatie, v. afvaardiging, de afgevaardigden, die volmacht ontvangen om voor anderen op te treden. delicaat, teder, fijn, kies, ook netelig, delicatesse, v. tederheid, kiesheid; lekkernij, delice, geneugte, wellust: uitgezochte lekkernij. delict, o. strafbaar feit. delirium, (Lat.), o. waanzin. delirium tremens, waanzin tengevolge van overmatig alcoholgebruik. deloyaal, oneerlijk, trouweloos. delta, (Gr.), v. Griekse D, eiland(en), gelegen aan riviermond, die met enige armen in zee loopt. demagogie, v. het streven, om de massa aan zijn zijde te krijgen, door op haar hartstochten te werken of door misleidende voorstellingen. demagogisch, volksleidend; volksverleidend, démasqué, (Fr.), o. het afdoen van een masker. dementi, (Fr.), o. logenstraffing. dementia praecox, (Lat.), v. vroegtijdige dementie. dementia senilis, (Lat.), v. kindsheid. demi, (Fr.), half. demi-mondaine, v. lichte vrouw, die schijnbaar tot de goed gesitueerden behoort. demi-saison, m. zomeroverjas. demissie, afdanking ontslag. demobilisatie, v. het terugbrengen van leger en vloot op vredessterkte. democraat, m. aanhanger van volksregering, democratie, regerings- of bestuursvorm, waarin de zeggenschap der massa tot zijn recht komt; burgelijke democratie, regeringsvorm, waarin zeggingschap der massa alleen in zoverre tot uiting komt, als vereisbaar is met het instandhouden van de kapitalistische uitbuiting; proletarische democratie, regeringsvorm, waarbij de macht is aan het proletariaat. demografie, v. statistische volksbeschrijving, demoiselle, (Fr.), v. juffrouw. demon, m. boze geest, duivel. demonstratie, v. betoog (ing). demonteren, uit elkaar halen (machines) onttakelen. demoralisatie, v. zedenbederf; morele ontmoediging. demos, (Gr.), m. het volk. dentaal-letters, m. mv. tandletters. dentist, m. tandarts. denunciatie, v. verklikkerij, kennisgeving, deo gratias, (Lat.), God zij dank! Deo Juvante, met Gods hulp. Deo Volente, met Gods wil. departement, o. ambts- of werkkring; naam van de verschillende afdelingen, die verdeeld zijn onder de ministers. dépêche, (Fr.), v. telegram, spoedboodschap. dépendance, (Fr.), v. bijgebouw van een hotel of pension. dépit, (Fr.), o. spijt, wrevel. deplaceren, verplaatsen, misplaatsen. deponeren, neerleggen, in bewaring geven, deportatie, v. verbanning naar een strafkolonie. deposito, o. bewaargeving tegen rente; storting. depót, o. in bewaring gegeven goed; bewaarplaats. depreciatie, v. waardevermindering, geringschatting. depressie, v. lage druk, verslapping, daling van de barometerstand. deputaat, m. afgevaardigde. deputatie, v. afvaardiging; de gezamenlijke afgevaardigden. déraciné, (Fr.), m. mens die van zijn ge¬ boortegrond is vervreemd. derailleren, ontsporen. Derby, (Eng.), m. kaasbollptje, Engelse hoedensoort; Derby-race, jaarlijkse wedren te Epsom. derma, (Gr.), o. huid. dermatologie, v. huidziekteleer. deroute, (Fr.), v. wanordelijke vlucht, nederlaag; plotselinge onregelmatige daling van de koers. derrière, (Fr.), o. achterste. Derrtra, v. Duits-Russische Handelsmaatschappij. derwisch, m. Mohammedaanse bedelmonnik, desavoueren, loochenen, niet erkennen, descendentie, v. afstamming, nakomelingdescriptief, beschrijvend. deserteren, weglopen uit het leger, naar den vijand overlopen. desespereren, wanhopen. déshabillé, (Fr.), o. ochtendgewaad, desillusie, v. ontgoocheling. desinfecteren, ontsmetten. desjatin, (Russ.), 109,25 are. desolaat, verlaten, woest. desorganisatie, v. ontbinding, ontreddering, desorienteren, het spoor bijster raken, desoxydatie, ontzuring, onttrekking van zuurstof. desperaat, radeloos, vertwijfeld. desperado, (Sp.), m. wanhopige waaghals, despoot, m. dwingeland. des Pudels Kern, (D.), (in Faust, Goethe), de zaak waarom het gaat. dessa, v. dorp op Java. dessein, (Fr.), o. voornemen, ontwerp, schets, dessert, o. nagerecht. dessin, (Fr.), o. tekening, schets. dessous, (Fr.), onderste, onder; damesondergoed. dessus, (Fr.), bovenste; opschrift. destroyer, (Eng.), torpedojager. destructief, vernielend, verwoestend, afbre- kend. detachement, o. troep soldaten, detail, o. bijzonderheid. detailhandel, kleinhandel. detective, (Eng.), m. speurder; agent van geheime politie. determinatie, v. bepaling, beschikking, besluit. determinisme, o. leer van de onvrije wil van den mens, die niet anders kan handelen, dan hij doet; economisch determinisme, leer dat het handelen van de mens bepaald wordt door economische omstandigheden; aldus wordt het historisch materialisme door sommige burgelijke geleerden aangeduid. Deus, (Lat.), m. God. deus ex machine, God uit de toneelmachine, d.w.z. onverwachte verschijning van een persoon, die een goede wending geeft aan een zaak. dcuteronomium, o. tweede wetgeving; het vijfde boek Mozes'. developperen, ontwikkelen, ontvouwen, deviatie, v. afwijking, afdwaling. devies, o. zinspreuk: wissel, betaalbaar in buitenlands geld. devoot, vroom, godvruchtig. dey, m. vroegere titel van Algiers vorst, diabetes, m. suikerziekte. diabolo, o. spel, waarbij voorwerp tussen een koord omhoog geslingerd en weer opgevangen wordt. diacones, v. protestantse pleegzuster, diaconie, v. kerkelijk armbestuur. diadeem, m. kroon, koninklijke voorhoofds- band, haartooisel. diadochen, m. mv. opvolgers van Alexander den Groten. diagnose, bepaling van een ziekte, diagonaal, v. hoekpuntslijn; dwars. diagram, o. schets, ontwerp, lijntekening, dialect, o. tongval. dialectiek, v. wereldbeschouwing, die al het bestaande in een voortdurende beweging ziet, de dingen in hun samenhang beschouwt en de ontwikkeling ziet in de vorm van zich in een hogere eenheid oplossende tegenstellingen. dialectisch materialisme, o. dialectische wereldbeschouwing, die de stoffelijke wereld tot uitgangspunt neemt en de geestelijke verschijnselen als daarvan afhankelijk beschouwt. Deze leer is door Marx en Engels ontwikkeld. dialoog, tweespraak. diameter, m. doorsnede. diametraal, lijnrecht tegenover elkaar staande. diaphaan, doorschijnend. diapositief, o. glazenplaten met fotografisch negatief. diaspora, (Gr.), v. verstrooiing; het verstrooid wonen der Joden tussen de volkeren. dicta, (Lat.), o. mv. aanhalingen uit geschriften. dictaat, o. een stuk. dat wordt voorgelezen. ter naschrijving dictaphoon, m. dicteermachine. dictator (Lat.), m. opperste regeringspersoon in het oude Rome. alleen in buitengewone omstandigheden door de Senaat benoemd; onbeperkt gezaghebber in staatsgevaar. dictatuur, heerschappij van een groep of klasse, die ontrechting van de overheersten medebrengt; dictatuur van het proletariaat, overgangstijdperk, waarin het proletariaat aan de uitbuitende klassen zijn wil oplegt tot deze groepen zijn opgelost. dictatoriaal, gebiedend, eigenmachtig, dictatuur, v. regering, waardigheid v. e. dictator. dictie, o. het neerschrijven van een voorgelezen stuk. dictionnaire, (Fr.), m. woordenboek. didactiek, v. onderwijskunst. dieet, o. eetregel; voorgeschreven ziekenkost. die-hard, (Eng.), m. lid van uiterste rechtervleugel van conservatieve partij. dies, (Lat.), m. dag; dies ater, ongeluksdag; dies irae, dag des toorns (R.K.). Dieselmotor, (naar Rudolf Diesel, 1858— 1913) krachtmachine met vloeibare, moeilijk verdampbare brandstoffen gedreven. Dieseltrein, trein met Dieselmotoren. Dieu et mon Droit, (Fr.), God en mijn Recht (staat op het Engelse wapen), differeren, verschillen; uitstellen, differentiaal, v. veranderlijke grootheid, met oneindig kleine toename. difficulteit, v. moeilijkheid. difform, misvormd, mismaakt. diffusie, v. volkomen vermenging van verschillende vloeistoffen of gassen, digereren, verteren van voedsel; verkroppen, slikken. digesta, o. m.v. verzameling van beroemde uitspraken van Romeinse rechtsgeleerden, digger, (Eng.), m. goudzoeker, spec. in Australië. digitaal, de vinger of tenen betreffend. digitalis, v. vingerhoedskruid. dignitaris, (Lat.), m. bezitter van ereambt of geestelijke waardigheid. Digoel, naam van concentratiekamp voor revolutionaire Indonesiërs op Nieuw Guinea, genoemd naar de rivier de Digoel. digressie, v. afwijking, uitweiding, buitensporigheid. dilemna, o. keus tussen twee moeilijke dingen, netelige positie. dilettant, m. iemand, die de kunst uit liefhebberij beoefent. diligent, naarstig, vlijtig, ijverig. diminuendo, (It.), langzaam verminderend, afnemend. dimorph, in twee vormen voorkomend. dinar, m. Servisch geldstuk. Dinarisch ras, krachtig gebouwd mensensoort, in de Dinarische Alpen. Dinaso's, de Diets-Nationale Solidaristen, die de Hitleriaanse-fascistische methode willen toepassen op Vlaanderen en die ook in ons land propaganda maken, dingo, m. inheemse Australische hond. dinosauriër, m. voorwereldlijke reuzenhagedis. diocese, v. bisdom. Dionysus, Bacchus. diphtong, v. tweeklank (b.v. ui). diploma, o. getuigschrift, oorkonde, diplomaat, m. politieke onderhandelaar, diplomatie, wetenschap der staatkunde, het regelen der betrekkingen tussen de staten, met grote omzichtigheid te werk gaan. direct, onmiddellijk, rechtstreeks; directe belastingen, belastingen op grond van de inkomsten. directie, v. bestuur, beheer; richting; ambtsgebied. directoire, (Fr.), o. staatsbestuur, spec. in Frankrijk 1795—1799. dirigeable, (Fr.), m. bestuurbaar luchtschip, dirigent, m. leider, aanvoerder spec. van orkest. disagio, (It.), o. nadelig verschil tussen nominale en werkelijke waarde. discipel, m. leerling; apostel. disciplinair, tucht betreffend. discipline, (Fr.), v. tucht, het onderwerpen van persoonlijke neigingen aan maatregelen, die noodzakelijk zijn in het belang van een groep; partijdiscipline onverwaardelijke onderwerping aan partijbesluiten, noodzakelijke voorwaarde om de klassenstrijd te kunnen voeren. disconteren, een wissel vóór de vervaldag verkopen tegen baar geld. disconto, o. aftrek van rente. discordantie, v. wanklank, twist. discours, (Fr.), o. gesprek, rede. discrediet, o. kwade roep. discreet, bescheiden, teer, kies. discursief, redenerend. discussie, v. gedachtenwisseling over het voor en tegen van iets. diseur, m. voordrager, diseuse, voordraagster. disharmonie, v. onenigheid, twist. disjecta membra, (Lat.), o. mv. verspreide overblijfselen. dispache, v. averijregeling, dispacheur, m. strandrechter, scheidsrechter van zeeschade. disparaat, ongelijksoortig, tegenstrijdig, dispensatie, v. ontheffing, vrijstelling van een verplichting. disponeren, beschikken, regelen. dispositie, v. schikking, aanleg, gemoedsstemming. disproportie, v. onevenredigheid, wanverhouding. disputabel, betwistbaar. disputeren, redetwisten, in het openbaar een twistgesprek houden. disqualificator, het betwisten van de hoedanigheid. dissectie, ontleding van een lichaam, lijkopening. dissensie. v. onenigheid. dissenters, (Eng), andersdenkenden; die niet tot de Episcoplae kerk behoren in Engeland. dissertatie, academisch proefschrift, dissonant, wanklinkend; wanklank. distantie, v. afstand. distinct, onderscheiden; duidelijk te verstaan, distinctie, v. fijne beschaafdheid. distributie, v. verdeling en toewijzing, distributie-bureau, kantoor voor verdeling en toewijzing van b.v. levensmiddelen, district, o. rechtsgebied, kiesgebied, departementsafdeling. dithyrambe, v. vers, lied ter ere van Bacchus. dito, hetzelfde, evenzeer. diva, (Lat.), v. goddelijke; beroemde zangeres. divan, m. Turkse staatsraad; lage sofa. divers, onderscheiden, verschillend, divertissement, (Fr.), o. ontspanning, klein ballet. divette, (Fr.), v. operette-zangeres. divide et imperea, (Lat.), verdeel en heers, dividend, o. evenredig winstaandeel. Divina Commedia, (It.), v. Goddelijke Comedie, een beroemd gedicht van Dante divisie, v. deling, afdeling legerafdeling, divorce, (Fr.), m. echtscheiding. dixi, (Lat.), ik heb gezegd. djeroek, (Mal.), v. zoete of zure oranjeappel. djinn, (Arab.), m. goede of kwade geest, die van gedaante kan veranderen, djongos, (Mal.), m. huisbediende in Indië, jongen. Dnjeprcstoi, grote dam in de rivier de Dnjepr, gereed gekomen in 1932 als deel van het vijfjarenplan. do, eerste toon in de octaaf do, re. Doberman pincher, (Eng.), m. soort Engelse hond. doceren, onderwijzen, leren. dociel, leerzaam, vatbaar, gedwee. doctor, (Lat.), m. hoogste academische graad; geneesheer (dokter). doctoraal, doctors —; laatste academische examen. doctoraal, o. graad van doctor. doctrine, v. leer, wetenschap. doctrinair, hardnekkig vasthoudend aan een leer. documentaire film, film, die belangrijke feiten, zeden, gewoonten, industrieën weergeeft. Doechaboren, godsdienstige secte van Russische oorsprong in W.-Canada, die weigeren kleren te dragen. doema, (Russ.), v. volksvertegenwoordiging in het tsaristisch Rusland (1906—1916). dog, (Eng.), m. hond. doge, m. hertog, vroeger het hoofd der regering te Venetië en Genua. dogma, (Lat.), o. leerstelling, geloofsartikel, dogmaticus, m. iemand die vast gelooft aan dogma. dokter djawa, m. inlandse geneeskundige in Indië. dolce far niente, (It.), o. het zalig niets doen. doleren, zijn bezwaren inbrengen; zich aansluiten bij de dolerenden. dolerenden, m. mv. bepaalde groep Protestanten. dolfijn, m. walvisachtig zoogdier, dolichocephaal, langschedelig. dollar, (Eng.), Amerikaans muntstuk (zilver). dolmen, v. hunnebed. Dolmetsch, (D.), m. tolk. dolomiet, o. soort kalksteen. dom, m. heer, titel in Portugal. dom (Kerk), m. kerk met koepeldak; bischopskerk; toren. domein, o. erf-, kroongoed. domesticatie, o. van wildedieren, huisdieren maken. domicilie, o. woonplaats, wettelijke verblijfplaats. dominant, heersend. dominante, v. grote kwint, hoofdtoon in koraalmuziek. Domine, (Lat.), Heer. dominee, m. predikant. domineren, heersen; domino spelen. Dominicaan, m. lid van de H. Dominicusorde. dominion, (Eng.), o. heerschappij, land, gebied; Engelse Kolonie met zelfbestuur. ■ domino, m. vermommingscostuum; dominospel. diluvium, (Lat.), o. overstroming, zondvloed; grond die aangeslibd is, in voor¬ historische tijd. dimensie, v. afmeting van het lichaam. (Lengte, breedte en dikte). don, (Sp.), m. heer, titel. dona, (Sp.), v. titel voor vrouwen. donateur, (Fr.), begunstiger. Don Juan, vrouwenverleider. Don Quichote, (Sp.), m. dolend ridder; on- practische idealist. doorgefourneerd, op en top. dormitorium, (Lat.), o. slaapzaal. Dornier, vliegschip, genoemd naar Duits ingenieur Dornier. Dornröschen, (D.), o. de schone slaapster in het bos. dos a dos, (Fr.), rug aan rug; Indisch rijtuigje. dosis, hoeveelheid. dossier, o. verzameling documenten. dotatie, v. begiftiging, schenking, bruidschat, douane, (Fr.), v. tol, tolwacht, tolkantoor, doublé, (Fr.), dubbel; doublé entente, tweeërlei betekenis. doublé, o. koper met dun laagje goud of zilver belegd. doublure, (Fr.), v. voering, opnaaisel; plaatsvervanger van een toneelspeler. douceur, (Fr.), v. zachtheid, geschenk, fooi. douche, (Fr.), v. stortbad. do ut des, (Lat.), ik geef, opdat gij geven zult. down, (Eng.), neerslachtig; platzak. Downing Street, (Eng), waar het Engelse ministerie van Buitenlandse Zaken is gevestigd; ook Ministerie van Buitenlandse Zaken. doyen, (Fr.), m. deken, 'oudste. draconisch, overdreven streng (naar Draco, Atheens wetgever der 7e eeuw v. Chr.). dragoman, m. Turkse tolk. dragonnade, (Fr.), bekering door militair geweld; drainage, (Fr.), v. drooglegging van land, door middel van onderaardse buizen. ■ drama, (Gr.), o. toneelspel, treurspel, draperie, (Fr.), v. plooiïng van gewaden, drastisch, hevig, ingrijpend. Dravida, mv. donkergekleurde oerbevolking van Voor-Indië. drawback, (Eng.), m. teruggave van betaalde rechten; nadeel. drawing-room, (Eng.), v. gezelschapskamer, dreadnought, (Eng.), zeer groot oorlogsschip. (betekent eigenlijk „geen vrees-kenner' ). dressuur, africhting, drilling. drill, o. Russisch linnen. drogman, m. Turkse tolk. droit, (Fr.), o. recht, belasting. drólerie, (Fr.), v. snaakse streek. Droschiki, (Russ.), v. klein open rijtuig, drost, m. baljuw, schout; rentmeester. Druïde, m. Keltisch priester. D-trein, m. trein met doorlopende gang. dualis, o. tweevoud. dualisme, o. leer, dat er twee tegenovergestelde beginselen zijn: geest en stof, lichaam en ziel, tegenovergestelde van monisme. dubieus, twijfelachtig, onzeker. duce, (It.), aanvoerder, legerhoofd; il Duce, de aanvoerder der fascisten, Mussolini. duel, o. tweegevecht. duet, o. dubbelzang, muziekstuk voor 2 personen. dukaat, m. goudmunt. dukdalven, m.mv. schoorpalen in het water, om schepen aan vast te leggen. Dulcinea, v. beminde (van Don Quischote). dum-dum, (Eng.), m. kogel met holle spits, dummy, (Eng.), m. blinde (bij kaartspel); model. dumping, het overstromen van een buitenlandse markt met goederen, die men beneden de kostprijs verkoopt om concurrentie uit te schakelen. duo, dubbelstuk; duo-sit, zitplaats voor 2 personen of voor de 2e persoon, duo-decimaal (systeem), twaalftallig (stelsel). duodecimo, o. boekformaat van 1/12 vel. dupe, (Fr.), m. en v. slachtoffer, bedrogene, duplex-papier, papier voor kaften, dat uit twee lagen bestaat duplex-stelsel, gelijktijdige overseining van 2 telegrammen op dezelfde draad, in dezelfde richting. duplicaat, dubbel afschrift, tweede exemplaar dur, (D.), grote terts. dvornik, (Russ.), m. portier, huisknecht. dynamica, (Lat.), v. leer der krachten. dynamiet, o. ontplofbare stof. dynamo, m. machine, die electrische stroom opwekt. dynastie, v. vorstenhuis. dyne, o. krachtseenheid; kracht die een snelheid geeft van 1 cm. per seconde, bij inwerking op 1 gram, gedurende 1 seconde, dysenterie, v. besmettelijke buikloop, dyspepsie, v. moeilijke spijsvertering. E. = eminentie, excellentie. e.a. — en anderen. e.d. = en dergelijke (n). ed. = editio, uitgave. E.H.B.O. = Eerste Hulp bij Ongelukken. E.M. = Edelmogende; vroeger: titel van de Generale Staten. e.o. = ex officio (Lat.), ambtshalve, E.R. — Economische Raad. etc. = enzovoort. Exc. = Excellentie. earl, (Eng.), m. adelaar gouden munt (10 Dollar) in N.-Amerika. eau des Carmes, karmelietenwater. eau de Cologne, Keuls reukwater. Eben Haëzer, (Hebr.), m. steen der hulpe. E. ebro, v. een voertuig in Ned.-Indië. ecarteren, verwijderen; verstrooien. ecce, (Lat.), zie! ecce homo, o. beeld van den Christus met doornen gekroond. ecclesia, (Gr.), v. de Kerk; ecclesia militans, de strijdende kerk. échec, (Fr.), o. schaak; tegenslag. echo, v. weerklank, galm. éclatant, schitterend; opzienbarend, eclecticisme, o. wijsbegeerte uit tal van verschillende stelsels samengesteld. eclips, v. verduistering (van zon en maan), ecliptica, v. zonneweg. école, (Fr.), v. school; école militaire, militaire academie. economie, v. huishoudkunde: staatshuishoudkunde, wetenschap die zich bezig houdt met de voorwaarden van voortbrenging en verdeling. economische ondergrond, de economische verhoudingen als grondslag voor staatkundig en geestelijk leven. economisch principe, grondstelling voor sommige scholen in de economie opgesteld, volgens hetwelk men naar maximale prestatie met minimale inspanning streeft, e contrario, (It.), integendeel. eczema, eczeem o. huiduitslag, dauwworm. Edda, v. heldendicht van de oude Scandinavische volken van Germaanse afkomst. Eddyisme, o. genezing door gebed volgens de leer van Mary Baker Eddy. Edeleer, lid van de Raad van Indië. Edelvaluta, v. geld, dat in een economische crisis niet of weinig in waarde is gedaald. Edelweiss, (D.), o. witte bloem in de bergen; soort Pullman-trein. Eden, o. paradijs, lusthof. editie, v. uitgave, druk (van een boek), effecten, goederen, schuldbrieven. effectief, werkelijk, wezenlijk. effectus civilis, (Lat.), wettelijke bevoegdheid, verbonden aan universitaire diploma's, effeminetie, v. verwijfdheid. effendi, m. Turkse rechtsgeleerde. efficiency, (Eng.), doelmatigheid; nuttig effect. effigies, (Lat.), v. beeltenis. egaal, gelijk; onverschillig. egalisator, m. gelijkmaker. égard, (Fr.), m. aanzien, achting, ontzag. églantine, (Fr.), v. wilde roos, eglantier. ego, (Lat.), ik. egocentrisch, het eigen ik middelpunt maken van alle aandoeningen, denken en handelen. egoïsme, o. zelfzucht, eigenbaat. egoïst, m. zelfzuchtig persoon. Egyptoloog, m. kenner of bestuurder van Egyptische oudheden. eh bien!, (Fr.), welaan! welnu! Eifeltoren, hoge metalen toren te Parijs, eigentümlich, (D.), eigenaardig. einheitlich, (D.), één geheel vormend. Einjahriger, (D.), m. in het voormalig Duitse leger: soldaat die zijn dienstplicht in één jaar volbrengen mocht. ejaculatie, v. uitspuiting; zaadlozing. ejectie, v. gewelddadige verwijdering. Ekki, o. Excecutief (uitvoerend) Komitee der Kommunistische Internationale. elan, (Fr.), o. zet, aanloop, geestdrift, elasticiteit, v. rekbaarheid. electie, v. keus, verkiezing. electricien, m. vakkundig werkman in het electrisch bedrijf. electriciteit, v. natuurkracht, die langs scheikundige weg, of door wrijving kan worden opgewekt. electrificeren, geschikt maken door electrische drijfkracht. electriseren, electriciteit opwekken of mededelen. electro-chemie, v. leer van de samenwerking van chemische en electrische verschijnselen. electrocutie, ter doodbrenging met electrici- telt. electrodynamica, v. leer van de werking der electrische stromen op elkaar, electro-magneet, m. weekijzer, omwonden met geïsoleerd metaaldraad, electro-metallurgie, v. proces der metaalwinning uit ertsen. electron, o. electrisch atoom; een legering van magnesium. electrotechnicus, m. beoefenaar der electro- techniek; electricien. electrotherapie, v. behandeling van zieken met electriciteit. élégance, (Fr.), v. sierlijkheid. elegie, o. klaaglied. element, o. enkelvoudige stof, vuur, water, lucht,, aarde, de elementen van de wetenschap, de eerste gronden; glazen vat waarin electriciteit wordt ontwikkeld; sfeer; plaats waar een mens zich thuis voelt. elementair, grondstoffelijk; de eerste grondbeginselen betreffende. elevator, m. hijstoestel. élève, (Fr.), v. en m. leerling(e). elfen, mv., kleine geesten uit sprookjes en fabels. Eli Eli, lama sabachtani, (Hebr.), mijn God. mijn God, waarom hebt gij mij verlaten, (één van de woorden door Jezus aan het kruis gesproken). Elim, o. rustoord. eliminatie, v. uitdrijving, uitschakeling; doorschrapping. elite, (Fr.), v. groep uitgelezenen. elixer, o. aftreksel; maagbitter. eijen, (Hong.), hoera; heil. ellips, v. langwerpig rond; weglating van zinsdeel Elmusvuur (Sint-), o. electrisch verschijnsel, vlammetje aan hoge, spitse voorwerpen. Eloah, m. de sterke, de Heer. Hebreeuwse naam voor God. elocutie, v. uitspraak, wijze van spreken, éloquent, (Fr.), welsprekend, bespraakt. Elysée, (Fr.), o. paleis van den president van de Franse Republiek. Elysium, (Lat.), o. Elysese velden, o.mv. land van de zaligen, paradijs Elzeviers, mv. beroemde Hollandse boekdrukkers; ook klassieke drukwerken door hen uitgegeven in de - 6e en 17e eeuw. email, o. smeltglas, glazuur. emanatie, v. onzichtbare uitstroming. emancipatie, v. ontheffing van beperking; vrijmaking. emballage, v. verpakking. embargo, o. tijdelijk beslag op schepen, embarras, (Fr.), o. verbijstering. embleem, o. zinnebeeld. embonpoint, (Fr.), o. zwaarlijvigheid, embryo, o. dier- of mensenkiem; wordende mensen vrucht. emeritaat, o. ambtsrust van predikant, emigrant, m. landverhuizer, die uit een land trekt. cmigré, (Fr.), m. uitgewekene. emigreren, uitwijken uit het vaderland, emir, m. Arabisch vorst. emissie, v. uitgifte van nieuwe aandelen enz. emolumenten, o.mv. bijverdiensten. emotie, v. gemoedsaandoening. empereur, (Fr.), m. keizer. empire, (Fr.), o. keizerrijk; style empire, modestijl onder Napoleon I; the British Empire, het Britse wereldrijk. emphase, (Fr.), v. nadruk; ophef. Empire Day, 24 Mei in Engeland, empiricus, m. hij, die zijn kennis proef- ondervinderlijk verkrijgt. empirische wetenschappen, wetenschappen die berusten op ervaring. employé, (Fr.), m. beambte, kantoorbediende. emporium, (Lat.), o. handelsstad; markt, en, (Fr.), in; en avant, voorwaarts. en bagatelle, als een kleinigheid. en bloc, in zijn geheel. en depót, in bewaring. en déshabillé, in huisgewaad. en détail, in bijzonderheden. en face, van voren, vlak tegenover, en familie, in de kring van het huisgezin. en général, in 't algemeen. en gros, in het groot. en masse, in menigte. en passant terloops. en petit comité, in besloten kring, en privé, particulier. en profil, van terzijde gezien. en tout cas, in ieder geval. en vogue, in de mode. encadreren, omlijsten. encanailleren (zich), zich verlagen door met minderwaardige mensen om te gaan. enclave, v. stuk land, dat ingesloten wordt door vreemd gebied. encore! (Fr.), nog eens, bis! encouragement, o. aanmoediging. encyclica, (Lat.), encycliek, rondgaand schrijven; R.K. omzendbrief. encyclopedie, v. algemeen woordenboek, encyclopedisten m.mv. bewerken van de grote Franse encyclopedie in de 18e eeuw (o.a. Diderot, en d'Alembest). endocrine klieren, v.mv. klieren met inwendige afscheiding. endogamie, v. inteelt, trouwen alleen van stamgenoten. endosseren, opschrift op wissel, aan de achterzijde, met het doel hem over te dragen aan een ander. Endymiron, (Fr.), m. zoon van Zeus en Calyce. energiek, v. leer van het behoud van het arbeidsvermogen. energie, werkkracht, arbeidsvermogen. enfant chéri, (Fr.), lieveling. enfant terrible, (Fr.), o. kind. dat dingen zegt, die beter verzwegen moesten worden. enfin, (Fr.), ten slotte. English spoken, (Eng.), men spreekt Engels. enigma, o. raadsel. Enka, Eerste Nederlandse Kunstzijde Associatie. enorm, ontzettend, verbazend. enquête, (Fr.), onderzoek, schriftelijke rondvraag. ensceneren, in scène brengen. enseigne, v. en m. uithangbord; vaandrig, ensemble, (Fr.), tezamen, het gezamenlijke, troep. entameren, aansnijden. entente, (Fr.), v. zin, betekenis, verstandhouding; entente in wereldoorlog, verbond Engeland, Frankrijk en Rusland, later ook Italië; entente cordiale, goede verstandhouding. de kleine entente, defensief verbond tussen 1 sjecho-Slowakije, Joego-Slavië, Roemenië en Polen. enthousiasme, o. geestdrift. entiteit, het wezen van iets, besloten eenheid. entomologie, v. insectenkunde. entomophylie, v. bestuiving door insecten, entourage, (Fr.), v. omgeving. en-tout-cas, (Fr), m. paraplu, die tegelijkertijd dienst doet als parasol. entr acte, (Fr.), pauze tussen de bedrijven. entrain, (Fr.), m. vaart, gang. entree, v. ingang. entrefilet, (Fr.), m. kort artikel in dagblad, entremets, (Fr.), o. tussengerecht. entre nous, (Fr.), onder ons. entrepöt, (Fr.), o. pakhuis. entresol, (Fr.), m. tussenverdieping. entrez! (Fr.), binnen! entropie, v. verlies van arbeidsvermogen bij arbeid, die door warmte verricht wordt, enunciatie, v. vermelding; uitspraak, voor- dracht. enveloppe, briefomslag. envers, (Fr.), o. keerzijde. eoceen, o. oudste onderdeel van het tertiaire tijdperk. eo ipso, (Lat.), vanzelf. eoliet, o. ruw bewerkte vuursteen, door voorhistorische mens als wapen gebruikt, epaulette, (Fr.), v. schouderbedekking, ephemeer, ééndaags; kortstondig. ephoren, m.mv. Spartaanse overheidspersonen. épicier, (Fr.), m. kruidenier. epicuristisch, volgens de leer van Epicurus, die als hoogste doel geestelijk en lichamelijk genot stelde. epicus, (Lat.), m. schrijver van epische gedichten. epidemie, v. plotseling uitbrekende besmettelijke ziekte, die een groot gedeelte van een volk aantast. epidermis, (Gr.), v. opperhuid. epigonen, m.mv. volgelingen, nakomelingen, iemand, die zonder originele gedachten voortbouwt op wat anderen geleverd hebben. epigraaf, v. opschrift. epigram, o. bijschrift, puntdicht. epilepsie, v. vallende ziekte. epiloog, m. slotrede. Epiphania, v. Driekoningenfeest. episcopaal, bisschoppelijk. episcopalen, m.mv. aanhangers bisschoppelijke kerk in Engeland. episcopische, verduisterend. episode, v. ingevoegd verhaal; kort tijdvak in de geschiedenis. epistel, m. brief. epitheet, o. bijvoegelijk woord. épopée, (Fr.), o. heldendicht. époque, (Fr.), v. tijdstip, epos, (Gr.), o. heldendicht. e pur si muóve, (It.), en toch beweegt de aarde! woorden toegeschreven aas Galileï in 1633, voor de Inquisitie të Rome, toen hij de leer van Copernicus moest afzweren. equiliber, o. evenwicht. equilibrist, m. koorddanser. équipe, (Fr.), v. ploeg, elftal. équivoque, (Fr.), dubbelzinnig, verdacht; dubbelzinnigheid. erectie, v. oprichting, bouw, overeind staan, eremiet, m. kluizenaar. erets, (Hebr.), land; Erets Israël, Palestina. ergo, (Lat.), dus, derhalve. erica, v. heidekruid. Erinyen, v.mv. wraakgodinnen. Eris, (Gr.), v. twistgodin. eristiek twistkunst. Erker, (D.), m. uitbouw aan huis. Erlkönig, (D.), m. elfenkoning, beroemd lied van Schubert. ermitage, kluizenaarsverblijf; beroemde Russische schilderijenverzameling te Leningrad. Eroïca, v. symphonie van Beethoven (3e). Eros, (Gr.), Amor, God van de liefde. erosie, afknaging, wegvreting van gesteente, eroticum, (Lat.), o. middel dat geslachtsdrift opwekt. erotisch, zinnelijk. erotomanie, ziekelijke geslachtsliefde. errare humanum est, (Lat.), het dwalen is menselijk, erratum, (Lat.), o. zetfout, fout. Ersatz, (D.), m. vervangingsmiddel. érudit, (Fr.), geleerde. eruptie, v. uitbarsting* erythemameter, toestel, waarmee de vatbaarheid van de huid voor het verbranden door de zon kan worden vastgelegd, es, v. e-mol. escader, vlootafdeling. escapade, v. zedelijke misstap. eschatologie, v. godsdienstig leerstuk over de laatste dingen, van wat gebeurt als de wereld ten einde loopt. escorte, (Fr.), o. beschermend geleide. Esculaap, m. God van de geneeskunde: geneesheer. eskader, o. smaldeel. eskadron, o. afdeling van 150 ruiters, esoterisch, alleen bestemd voor ingewijden, espagnole, (Fr.), v. Spaanse dans; Spaanse vrouw. Esperanto, o. wereldtaal, samengesteld door Dr. Zamenhoff (1881). esplanade, v. groot veld voor grote gebouwen. esprit, (Fr.), m. geest. esprit de 1'escalier, geestige zet die te laat komt esquire, (Eng.), m. schulddrager; titel: Wel. Ed. Geb. Heer. (Esq achter de naam), essai, (Fr.), o. essay, (Eng.), proef, opstel, essaieur, (Fr.), m. keurmeester voor goud en zilver. Esse!ërs, buiten de Joodse kerk staande vromen, in 2e eeuw v. Chr. die communistisch getint waren. essence, v. de kracht, het geestrijke uit vruchten, kruiden enz. essentieel, wezenlijk, volstrekt noodzakelijk, estafette, (Fr.), rijdende postbode, koerier, bij loop- of zwemwedstrijd ploegen van deelnemers. estaminet, (Belg., Fr.), o. herberg, bierhuis, estampe, Fr.), v. kopergravure, kunstprent, estate, (Eng.), m. plantage in Indië. est modus in rebus, (Lat.), alles heeft zijn maat. établissement, (Fr.), o. vestiging, instelling. nederzetting. étage, (Fr.), v. verdieping van een huis. étagère, (Fr.), v. plankjes om sieraden op te plaatsen. étalage, (Fr.), v. uitstalling. étalon, (Fr.), m. dekhengst. étappe, v. stapelplaats, dagmars. état, (Fr.), m. staat, lijst, overzicht. 1'Etat c'est moi, de staat ben ik (woorden door Lod. XIV misschien uitgesproken). Etats Généraux, Algemene Staten, étatisme, v. te ver doorgedreven staatsbemoeiing. et cetera, (Lat.), en zo voorts. ether, m. vloeistof van sterke reuk en smaak; stof, die naar men aannam, de hemelruimte vult. ethiek, v. zedekunde. ethnographie, v. volkenbeschrijving, ethnologie, v. volkenkunde. étiquette (Fr.), v. voorgeschreven omgangsvormen. Eton college, (Eng.), jongenskostschool te Windsor. Eton-pakje, o. Jongenspak, op Eton college gedragen. être, (Fr.), zijn, een —, een onmogelijk persoon. et tu Brute! (Lat.), ook gij Brutusl (woorden door Caesar even voor zijn dood gegesproken, zijt ook gij mij afgevallen), etymologie, v. woordafleiding. eubiotiek, v. gezondheidsleer. Eucharistie, v. R.K. lichaam en bloed van Jezus Christus, in de gedaante van brood en wijn. Eucharistisch Congres, o. R.K. samenkomst ter huldiging van Jezus Christus, euclidische meetkunde, meetkunde die met drie demensies werkt. eudaemonistne, o. gelukzaligheidsleer. eugenetiek, leer der rasverbetering. Eumeniden, vm. wraakgodinnen. eunuch, m. ontmande, vrouwenopziener in harem. euphemisme, o. verzachtende uitdrukking, euphonie, (Fr.), v. welluidendheid. Eurasion, (Eng.), m. halfbloed. eureka, (Gr.), ik heb het gevonden, (woorden door Archimedes gesproken). Eustachiaanse buis, verbindingsbuis tussen trommelholte en keel. Euterpe, (Gr.), v. muse van de lyrische dichtkunst. evacuatie, v. ontruiming. evangelie, o. het Nieuwe Testament; onbetwijfelbare waarheid. evenement, o. gewichtig voorval. eventueel, mogelijk. evident, (Fr.), klaarblijkelijk. evolutie, v. trapsgewijze ontwikkeling, ewiva! (It.), leve! ex, (Lat.), uit; ex animo, van harte; ex cathedra, van de Kansel; ex lege, buiten de wet, vogelvrij; ex libris, uit de boeken, behorende aan; kleine tekening; ex officio, ambtshalve; ex oriente, lux, uit het oosten komt het licht; ex tempore, voor de vuist. exact, stipt, nauwkeurig; exacte, wetenschappen, wis- en natuurkunde, exaltatie, v. geestvervoering, overspanning, examen, o. onderzoek, ondervraging. exarch, voormalig stadhouder van de Romagna en Ben.-Italië, ook Gr. = Kath. Aartsbisschop. excellent, uitmuntend. excellentie, v. voortreffelijkheid; titel van ministers. excentriek, buitenissig, zonderling. exceptie, v. uitzondering. exces, o. buitensporigheid, overdaad; gewelddadigheid. exchange, (Eng.), v. wissel; Beurs van koophandel. exclamatie, v. uitroep (ing). exclave, v. deel v. h. rijk, door vreemd gebied omsloten. exclusief, uitsluitend, niet inbegrepen, excursie, v. uitstapje. excusez, (Fr.), neem me niet kwalijk, excuus, verontschuldiging; uitvlucht executie, v. uitvoering, voltrekking, v. e. vonnis; gerechtelijke verkoop van boedel wegens iemands schuld. exegeet, m. bijbelverklaarder. exempel, o. voorbeeld. exemplaar o. afdruk; elk van een aantal gelijksoortige voorwerpen. exerceren, oefenen. exhibitie, v. tentoonstelling. exil, (Fr.), verbanning(splaats). existeren, bestaan; kunnen leven. exit, (Lat.), hij treedt af (v. h. toneel). Exodus, (Lat.), m. uittocht; 2e boek Mozes . exorbitant, overdreven; buitensporig, exorcisme, o. bezwering van duivels, exoterisch, voor oningewijden. expansie, v. uitzetting. expansief, uitzetbaar; mededeelzaam, expansiepolitiek, v. staatkunde die streeft naar gebiedsuitbreiding. expatriëren, het vaderland verlaten, expeditie, v. afzending van goederen of waren; krijgsonderneming; gerechtelijke uitvaardiging. experiment, o. proefneming, proef, experimentum crucis, (Lat.), beslissende proef; godsoordeel. expert, (Fr.), m. deskundige. expiratie, v. uitademing, afsterven; vervaltijd, einde. explicatie, v. verklaring. exploderen, ontploffen. exploit, o. daad, heldendaad; deurwaardersacte. exploitatie, v. ontginning, bebouwing; partij trekken (van iemands onwetendheid), exploratie, v. onderzoek van een tertrein); opsporingswerkzaamheden. explosie, v. ontploffing, knal. exponeren, blootstellen; uiteenzetten, exponent, m. aanwijzen. export, m. en o. uitvoer; het uitzetten over de grens. exposé, (Fr.), o. kort overzicht. exposeren, tentoonstellen; blootleggen, expres, uitdrukkelijk; met opzet expres, m. doorgaande sneltrein. expresse, m. spoedbestelling. expressie, v. uitdrukking. expressionisme, o. kunstrichting, die streeft naar de uiting der gevoelens door de indruk die innerlijk bij den kunstenaar gewekt wordt. expulsie, v. gewelddadige uitdrijving, exquis, (Fr.), uitgelezen, fijn. extase, (Fr.), v. geestesvervoering, exterieur, uiterlijk; buitenlands; — o. het uiterlijke; het buitenland. externaat, o. dagschool; het niet in een inrichting wonen. exterritorialiteit, v. naar wetten van het eigen land leven op vreemd gebied, (b.v. gezanten). extra, Lat.), buiten; bizonder. extract, o. uittreksel (kruiden, boeken), extraneus, (Lat.), m. vreemdeling; iemand, die zonder leerling der school te zijn, toch het eind-examen aflegt extraordinair, buitengewoon. extravagant, buitensporig. extréme, (Fr.), o. het uiterste, hoogste; les extrêmes se touchent, de uitersten raken elkaar. extremist, m. tot het uiterste gaande aanhanger van richting in kunst of politiek. F. (zie ook ph.) fabricage, v. vervaardiging. fabuleus, fabelachtig; ongelofelijk. lagade, (Fr.), v. voorgevel. face, (Fr.), v. gezicht; vóórzijde. facette, (Fr.), v. geslepen vlak van edelstenen. facile princeps, (Lat.), m. iemand die eerste plaats inneemt, ver boven vakgenoten uitsteekt. faciliteit, v. gemak; tegenmoetkomende inschikkelijkheid. fagonneren, fatsoeneren. facsimilé, o. afdruk of nabootsing van een tekening of geschrift. facta, o. mv. (Lat.), feiten, daden. factie, v. aanhang, kliek, politieke partij, factisch, feitelijk, werkelijk. factor, (Lat.), m. vermenigvuldigen of vermenigvuldigtal, mede-ooreaak, inwerkende kracht. factory, v. nederzetting v. e. handelsonderneming. factotum, o. iemand, die alles moet doen- factum, (Lat.), o. feit, daad. factuur, v. bouw; rekening, lijst afgeleverde waren met prijzen. facultatief, vrij, naar goedvinden. f. = fac. (Lat.), maak; fiat (Lat.), het geschiede! f of fee. = fecit (Lat.), hij heeft het gemaakt. f = fellow; in Engeland lid, b.v. F.R.S. — Fellow (of the) Royal Society = lid v. h. Koninkl. Genootschap. f of fem. = femininum, (Lat.), vrouwelijk, f of fl. — florin, gulden. f of fol. of fo. = Folio, blad. FJ.F.A. = Fédération Internationale de Football Association, Wereldbond voor Voetbal. FJ.N.A. = Fédération Internationale Nau- tique, Wereldbond voor Watersport FJ.T.C.A. = Fédération Internationale des Transports Commerciaux par Automobile, Wereldbond van Autotransportbedrijven. F.O.S.P. = Federatie van Verenigingen van Schrijvers in Sovjet-Rusland. fr. = franc (s) of franco. Fabian Society, (Eng.), socialistische vereniging, gesticht door Bernard Shaw e.a. (1888), die met vermijding van revolutie, hun einddoel trachten te bereiken; propaganda vooral onder de bezittende klasse. faculteit, v. natuurgave; geschiktheid; afdeling van hoofdwetenschappen aan Hogeschool; gezamenlijke hoogleraren aan de afdeling. faecaliën, v. mv. uitwerpselen, ontlastingstoffen. fagot, m. houten blaasinstrument. faïence, (Fr.), v. Italiaans aardewerk, failliet, faillissement, o. onvermogen om te betalen, ten gevolge waarvan men van het beheer der zaken ontheven is; faillietverklaring. fair, (Eng.), fatsoenlijk eerlijk. fait, (Fr.), o. voorval, feit; fait accompli, voldongen feit. fakir, m. arme; in Voor-Indië, kluizenaar, die boete doet en zichzelf tuchtigt, faliekant, mis, geheel verkeerd. fallacieus, bedriegelijk. falset, o. kopstem. Falstaffj (Eng.), m. grootsprekende, uit stukken van Shakespeare; bonvivant, vol humor. (Shakespeare). Fama, (Lat.), v. godin v. d. roem; faam. fameus, vermaard. familiariseren, (zich) zich gemeenzaam maken. fanulus, (Lat.), m. dienaar, handlanger van een geleerde. Fanarioten, m. mv. Griekse, meestal rijke, families te Konstantinopel. fanaticus, (Lat.), m. dweper. fancy, (Eng.), v. inbeelding, luim, inval, fancy-fair, v. liefdadigheidsbazar. fancy-prijs, m. buitensporige prijs, fantaseren, zijn verbeelding de vrije loop laten; onder het vertellen erbij verzinnen; ijlen; zijn gevoel geïmproviseerd in muziek vertolken. fantasmagoris, toverbeeld. fantoom, o. spook. farce, (Fr.), klucht; vulsel voor spijzen, farceur, (Fr.), m. grappenmaker. Fariseër, m. schijnheilige, aan Nieuw Testament ontleend. farm, (Eng.), v. pachthoeve. farniente, (It.), niets doen (zie dolce). farthing, (Eng.), m. penny. Far West, (Eng.), v. het verre Westen (v. N.-Amerika). fasces mo, (Lat.), stavenbundel met uitstekende bijl in het midden; zinnebeeld lijfstraffelijke rechtspleging bij de Romeinen; zinnebeeld der fascisten. Fasching, (D.), m. carnaval. fascinatie, v. verblinding, betovering, fascisme, o. beweging, die openlijke dictatuur van het groot-kapitaal voorstaat, steunend op bepaalde nationalistische stromingen (Italië, Duitsland) laatste uitweg van het kapitalisme dat niet in staat is de burgelijk democratie te handhaven tegenover de groeiende macht van het proletariaat. Wijze van optreden, die zonder te aarzelen de verworven rechten en vrijheden van een volk vernietigt in het belang van het groot-kapitaal. fashion, (Eng.), v. mode; de beau-monde. fata, (Lat.), o. mv., lotswisselingen. fataal, noodlottig, heilloos. fatalisme, o. geloof aan onvermijdelijk noodlot. fata morgana, v. luchtspiegeling meestal in de woestijn, gezichtsbedrog. faubourg, (Fr.), m. voorstad. fauna, (Lat.), v. de dieren v e. land. faute, (Fr.), v. fout, gebrek; faute dargent, uit gebrek aan geld; — de mieux, bij gebrek aan beter. faux, fausse, (Fr.), vals, onwaar; faussecouche, miskraam. faux-pas, misstap (fig.), favoriet, gunsteling; paard waarop het meest gewed wordt. febris, (Lat.), v. koorts. febris typhoïde, typheuse koorts. fecit, (fee. off.), heeft het gemaakt, fecunderen, bevruchten. federalisme, bondsbestuurlijk stelsel, federatie, bondgenootschap, statenbond, vakgroepafdeling b.v. de federatie van Bouwvakarbeiders van het N.A.S. feeërie, (Fr.), v. toverij, toverballet. feldyrau, (D.), veldgrijs; Feldgrauer, Duitse soldaat (1914—1918). Feldwebel, (D.), m. sergeant-majoor. Pelicitas, (Lat.), v. godin der gelukzaligheid. felis domesticus, v. huiskat. felix meritis, (Lat.), gelukkig door verdiensten. fellah, m. landbouwende eigenaar. fellow, (Eng.), m. gezel, makker, lid. feminisme, o. vrouwenbeweging. femme de chambre, (Fr.), v. kamermeisje. Fenian, m. lid geheim genootschap, dat Ierland vrij van Engeland wilde maken, feodaal, leenrechtelijk feodalisme het maatschappelijk stelsel aan het kapitalisme voorafgaande, waarin de adel de macht in handen had. ferment, o. giststof. ferry, (Eng.), v. veerboot. fertiel, vruchtbaar; winstgevend. fervent, (Fr.), ijverig. festijn, o. feest, gastmaal. festival, (Fr.), o. muziekfeest. fête, (Fr.), v. feest; fête de nuit, avondfeest met verlichting. fêteren, feestelijk vieren. fetisch, talisman, Marx beschrijft in het Kapitaal hoe de mens het voorwerp niet meer als gebruiksgoed, maar als ruilobject, als waar vereert en spreekt dan van het fetischisme van de waar. feudaal, leenrechtelijk. feu, (Fr.), m. vuur; feu sacré, heilig vuur geestdrift. feuille, (Fr.), v, blad. feuilleton, (Fr.), o. vervolgroman in dagblad; afdeling aan novellen, romans enz. gewijd. fez, v. rode wollen muts, 1826—1925 in Turkije als militaire dracht gedragen, fiasco, (It.). o. fles; mislukking. fiat, (Lat.), het geschiede!; fiat justitia et pereat mundus, de gerechtigheid moet haar loop hebben, al zou de wereld erbij vergaan. fiber, v. vezel; stof voor koffers. fichu, (Fr.), o. omslagdoekje. fictief, verzonnen, denkbeeldig. fideel, getrouw. fiducie, v. vertrouwen. Fifth Avenue, (Eng.), v. één der voornaamste straten in New-York. figaro, (It.), m. kapper; koppelaar; hoofdpersoon uit opera van Mozart. figurant, m. persoon, die stomme rol vervult. figuratie, v. vorming; voorstelling in beeld. figuurlijk, zinnebeeldig. file, (Fr.), v. rij wachtende mensen. filet, (Fr.), v. netweefsei. filiaal, o. bijhandelshuis. filigraan, o. werk van goud- of zilverdraad. Filister, (D.), m. Filistijn; niet-student, kleinburgerlijk persoon. fille, (Fr.), v. meisje. film, (Eng.), v. eigenlijk; vlies, fotografisch negatief; strook opnamen, die in bioscoop afgedraaid wordt. filmdiva, v. beroemde filmspeelster, filomeel, v. nachtegaal. filter doorzijgtoestel. finaal, slot; geheel en al. finaliteit, v. eindigheid, beginsel, volgens hetwelk alles met een doel is geschapen, finance, (Fr.), v. de financiën; la haute Finance, grote bankiers; invloedrijke geldmannen. fin de siècle, (Fr.), einde van de (19e) eeuw. fine fleur, (Fr.), v. bloem, keur v. e. bevolking. finesse, (Fr.), v. sluwheid; fijne bijzonder- held. finish, (Eng.), eindpunt. firma, v. handelsnaam, handtekening v. e. handelshuis. firmament, o. uitspansel. first rate, (Eng.), eerste rangs. fis, v. kruis (muziek); staatskas. fiscaal, wat den fiscus betreft. fit, (Eng.), klaar (voor de wedstrijd). fitter, (Eng.), m. werkman die gaspijpen aanpast. fittings, (Eng.), mv. afgewerkte onderdelen van auto's, rijwielen enz. five-o'clock tea, (Eng.), v. thee vóór het middagmaal. fix, (Fr.), vast, blijvend. fjord, v. smalle inham in rotsachtige kust (Noorwegen). flacon, (Fr.), m. flesje met glazen stop. flagellant, persoon, die zich voor begane zonden zelf geselt. flageolettonen, m. mv. hoge fluittonen op strijkinstrument flagrant, (Fr.), brandend, onloochenbaar, flagrante delicto, in flagranti delicto, (Lat.), en flagrant délit (Fr.), op heterdaad, flair, (Fr.), m. scherpe reuk; fijne neus. flambard, (Fr.), m. slappe vilten hoed met brede rand. Flamingant, m. aanhanger der Vlaamse beweging in België. flaneren, rondslenteren. flanel, o. lichte wollen stof. flankeren, van terzijde dekken. flat, (Eng.), verdieping: étagewoning, flatteren, vleien. flecteren, verbuigen of vervoegen (werkw.). flegma, o. slijm; fluim; lauwheid, natuurlijke onaandoenlijkheid. fletcheren, langdurig en langzaam kauwen (volgens Dr. Fletcher). fleur, (Fr.), v. bloem, bloei. flexie, flexuur, v. buiging. flirtation, (Eng.), v. speelse verliefdheid. Flora, (Lat.), v. bloemgodin; inheemse planten in een land. Floréal, (Fr.), m. 8e Frans-republikeinse maand (20 Apr.—20 Mei). floreren, bloeien, in welstand zijn. flottant, drijvend. flottille, v. kleine vloot. fluctuatie, dobbering; schommeling. fluïde, (Fr.), vloeibaar; vloeistof; magnetische uitstraling. flux de bouche, (Fr.), m. woordenvloed (eigenlijk speekselvloed). focus, (Lat.), m. brandpunt. foedraal, o. schede, koker. Foehn, (D.), sterke zoele zuidenwind in Zwitserland; haardroogtoestel. foetus, (Lat.), m. onvoldragen vrucht, foezel, (D.) v. slechte jenever. foi, (Fr.), v. geloof, trouw; de bonne foi, te goeder trouw. Fokker, v. vliegmachine, door Fokker ontworpen. folketing, o. volkskamer, Deense 2e Kamer, folklore, (Eng.), v. kennis van legenden, liederen, spreekwoorden, zeden, gebruiken en geloofsbegrippen v.e. volk. fond, o. achtergrond. fondant, (Fr.), m. zachte, smeltende bonbon. fonds, o. beschikbare gelden, kapitaal; uitkeringskas. foot, (Eng.), voet; Eng. voet =r 1ls ijard = 0,305 M. foot-ball, (Eng.), o. voetbalspel. force, (Fr.), v. kracht; force majeure, overmacht. forced labour, (Eng.), dwangarbeid. Foreign Office, (Eng.), o. ministerie v. buitenlandse zaken. forens, m. iemand die zijn werkkring heeft buiten de gemeente, waar hij woont, forensis, (Lat.), m. vreemde, buitenlander, spec. die grond bezit in het land. forensisch, gerechtelijk. formalisme, (Fr.), v. richting die de vorm zoekt en de inhoud over het hoofd ziet; vormendienst. formatie, v. vorming. formeel, naar de vorm; uitdrukkelijk, formidabel, vreselijk, geducht. formule, v. zegswijze, voorgeschreven voor bijzondere gevallen; rekenvoorschrift; vaste algebraïsche regel. formulier, o. regel door het gebruik in gevoerd; woordelijk voorschrift. forte, (It.), sterk te spelen. fortificatie, v. vestingwerk. fortissimo, (It.), zeer sterk. Fortuna, (Lat.), v. geluksgodin. forum, (Lat.), o. markt, plein; gerechtshof, forward, (Eng.), m. voorwaartsspeler (voetbal). fossiel, versteende, voorwereldlijk overblijfselen, die opgedolven worden uit de grond. fouilleren, iemand aan den lijve onderzoeken, op smokkelwaar. foulard, (Fr.), m. zijden doekje. foul play, (Eng.), o. oneerlijk spel. fountain-pen, (Eng.), v. vulpenhouder, fourageren, voeder of levensmiddelen halen. Fourierisme, (Fr.), o. socialistisch stelsel van Charles Fourier, (begin 19e eeuw), die de mensen in phalansterès of koloniën van 400 families, die elk een eenheid vormen, wilde indelen; bij Fourier beginsel der samenwerking op den voorgrond gesteld. fourneren, voorzien, leveren; inleggen (met fijn hout). foutief, niet juist, onnauwkeurig. fox-terrier, (Eng.), m. kleine gladharige hond. fox-trot, (Eng.), m. stapdans. foyer, (Fr.), m. haard; brandpunt; koffiekamer in de schouwburg, fra, ordebroeder; Fra Diavolo, bekend roverhoofdman, bekende opera. fractie, v. breking; breuk; deel; zich afzonderend deel v. e. politieke partij, dat zich van de partij afscheid! fractura, fractuur, v. breuk, beenbreuk, fragiel, breekbaar, broos. fragment, (Fr.), o. brokstuk. fraise, (Fr.), aardbeienkleur. frak, v. herenrok. framboesia, v. zich door framboosvormige zweren openbarende syphilisachtige ziekte, frame, (Eng.), o. fietsraam. franc, m. zilvermunt in België, Frankrijk en Zwitserland. Fran^aise, v. Franse vrouw, dans. franchement, (Fr.), vrijmoedig. Franciscanen m.mv. minderbroeders, Minorieten (orde van Fransiscus van Assisië, gesticht 13e eeuw). franc-magon, (Fr.), v. vrijmetselaar. franco, vrachtvrij, portvrij. Francophiel, m. vriend van de Fransen, franctireur, (Fr.), m. vrijwilliger in de oorlog, die niet onder militair commando staat. frank, vrij, ongedwongen. frankeren, vrachtvrij maken, door middel van het aanhechten van postzegels. Franskiljon, m. Fransgezinde (vooral van Belgen). frappant, (Fr.), treffend. Franscati, o. naam v. e. Italiaans stadje; zomerverblijf. frater, m. kloosterbroeder. fraude, (Fr.), v. bedrog, sluikhandel. free! kick, (Eng.), m. vrije schop bij het voetbalspel. free-trade, (Eng.), vrijhandel. freewheel, (Eng.), o. vrijwiel. fregat, o. licht snelzeilend oorlogsschip, fregnent, veelvuldig; druk bezocht. frère, (Fr.), m. broeder. fresco, (It.), vrolijk, levendig (muziek); muurschildering op verse kalk. Freya, Godin der geslachtelijke liefde en vruchtbaarheid (bij de Germanen), fricandeau, (Fr.), m. gelardeerd en gesmoord kalfsvlees. friction, (Fr.), v. inwrijving met haarwater, frigidaire, electrische koelkast. Frimaire, (Fr.), m. rijpmaand, 3e maand Frans-republikeinse kalender (21 Nov.— 20 Dec.). Frisco, (Amerik), San Francisco. friseren, het haar krullen, kappen. frivole, (Fr.), wuft. Fröbelschool, o. school voor voorbereidend lager onderwijs. fronde, (Fr.), v. slinger; politieke, partij (Frondeurs) in de 17e eeuw, in Frankrijk, front, o. voorhoofd; voorzijde, voorgevel; gevechtslijn. frontispice, (Fr.), o. voorzijde, voorgevel: titelblad. frontpartij, Belgische staatkundige partij, die streeft naar zelfbestuur voor Vlaanderen, frou-frou, (Fr.), soort biscuit. Fructidor, (Fr.), m. vruchtmaand, 12e maand van de Frans-republikeinse kalender (18 Aug—16 Sept.). frugaal, sober, matig. fuchsia, v. sierbloem. fueros, (Sp.), v. mv. vrijheden en voorrechten van (vooral Baskische) provincies in Spanje. fuga, (It.). v. veelstemmig muziekstuk. functie, v. ambtsverrichting; werkkring. functionaris, m. bekleden van een ambt. fundament, o. grondslag. fundamenteel, wezenlijk. funèbre, (Fr.), tot de begrafenis behorend; treurig somber, funest, verderfelijk. fungeren dienst doen; optreden als. fungus, (Lat.), m. paddenstoel. Funkbeamten, marconist. Funkpaedagogische Beratungen, (D.). pae- dagogische lezingen per i-adio. fureur, (Fr.), v. woede, razernij. Furie, v. één van de drie wraakgodinnen, furore maken, grote bijval verwerven. furor tentonicus, (Lat.), Duitse waanzinnige woede. furunculus, (Lat.), in. steenpuist. fuselier, m. gewoon soldaat, spec. in Ned.- Indië. (Jan Fuselier). fusilleren, doodschieten, (als krijgsstraf), futiel, nietig, armzalig. futurisme, (Fr.), o. nieuwe richting schilderkunst, licht- en toonkunst, door Marinetti, (It.), in 1908 gebaand. futurum, (Lat), o. toekomst; toekomende tijd (spraakkundig). G. — gram. G.E.B. — Gemeentelijk Electriciteits Bedrijf. G.G. = Gouverneur-Geneiaal. gage, v. onderpand; dienstloon. gala, o. groot feest. galant, ridderlijk, hoffelijk; minnaar, vrijer; smaakvol; galante ziekte v. geslachtsziekte door besmetting. Galathea, v. beeldschone zeenymph; beeldschoon meisje. galei, breed roeischip, dat door dwangarbei¬ ders wordt geroeid. galerij, o. overdekte plaats; veranda (N Indië). mijngang; kunstzaal; balcon in schouwburg. galjoen, o. Spaans oorlogs- en koopvaardijschip. Gallicaanse Kerk, v. zekere partij in de R.K. Kerk in Frankrijk, die onafhankelijkheid van Rome nastreefde. galon, (Fr.), o. goud- of zilverboordsel, galopperen, in galop rijden, lopen, dansen, galvanometer, m. instrument om de sterkte G. van een galvanische stroom te meten, gamba, gambe, knieviool. gambiet, v. bepaalde soort schaakpartij. Gambrinus, mythisch vorst, uitvinder v. h. bier. game, (Eng.), v. spel. gamelan, m. Javaans orkest van allerlei instrumenten. gamin, (Fr.), m. straatjongen, kwajongen, gamma, (Gr.), v. g in het Griekse alphabet; toonladder. gammastralen, radio-actieve stralen. gang, (Am.), misdadigersbende, troep, gangliën, o. mv. peesknopen. gangreen, o. koudvuur, versterf. gangster, (Am.), bendelid. gannef, (Hebr.), m. dief. garage, v. stalling voor automobielen, garanderen, waarborgen. garfon, (Fr.), m. knaap, jongmens; kelner, garde, (Fr.), v. en m. wachter, garde-champétre, veldwachter. garde-robbe, (Fr.), v. kleerkast, kleerkamer. of bewaarplaats. gardez-vous! (Fr.), wees top uw hoede! garneren, van het nodige voorzien; stofferen, garnituur, o. belegsel, versiering. garnizoen, (Fr.), o. krijgsbezetting v. e. stad; militaire standplaats. gasoline, v. petroleumproduct, voor verlichting. gastrilogie, v. buiksprekerij. gastronomie, v. verfijnde kookkunst. gauche, (Fr.), links, onbeholpen; v. linkerzijde in de politiek. gaudeamus, (igitur)! (Lat.), laten we (dus) vrolijk zijn. Studentenlied. gavotte, (Fr.), v. ouderwetse Franse dansmuziek. gazette, (Fr.), v. krant, nieuwsblad. gazeus, koolzuurhoudend. gazon, (Fr.), o. grasperk. Gea, (Gr.), v. aarde; godin van de aarde. geacheveerd, voltooid; er valt niets meer op aan te merken. geaffecteerd, gekunsteld gemaakt, geagregeerde, m. toegevoegd ambtenaar, geallieerden, m. mv. bondgenoten; in de wereldoorlog van 1914: Frankrijk, Engeland, België, Servië, aanvankelijk Rusland en later Italië. geanimeerd, opgewekt, druk. geavanceerd, vooruitgeschoven, gevorderd, bevorderd; politiek vooruitstrevend. Gebenedijde, v. gezegende (Maria), gebenscht, (Jiddisch), gezegend. geblaseerd, door overmatig en zonder moeite verkregen genot, ongevoelig geworden voor verdere aandoeningen. geborneerd, begrensd, beperkt; bekrompen van verstand. gecoiffeerd, vereerd, gevleid. gecommiteerd, aangewezen, belast, gecompliceerd, ingewikkeld. geconsolideerden, v. mv. fondsen of schulden, voor welker rentebedrag zekere staatsinkomsten zijn aangewezen, gedegenereerd, ontaard, een stervende klasse vertegenwoordigend. gedelegeerde, m. afgevaardigde. gedelegeerd commissaris, commissaris v. e. N.V. in het bijzonder door de gezamenlijke commissarissen, belast met het toezicht op de directie. gedeputeerde, m. afgevaardigde, lid v. h. dagelijks bestuur v. e. provincie, gedesillusioneerd, ontgoocheld. gedetacheerd, losgemaakt. gedetailleerd, omstandig, in bijzonderheden, gedetermineerd, bepaald; vastberaden, gedistilleerd, o. sterke dranken, gedistingeerd, zich onderscheidend, voornaam. geëmancipeerd, vrijgelaten, vrijverklaard, gefingeerd, niet werkelijk voorhanden, geforceerd, gedwongen, gewild, niet natuurlijk. Gehenna, o. hel. gein, (Hebr.), pret, plezier. Geiser, m. natuurlijk spuitende bron. geiser, m. badkachel. geisha, v. Japanse beroepsdanseres. gelatine, v. geleistof uit beenderen getrokken, vislijm. gemarineerd, ingemaakt in pekelsaus. gemütlich, (D.), gezellig, goedhartig. gênant, (Fr.), belemmerend, kinderlijk, gendarme, (Fr.), m. politiesoldaat. genealogie, v. geslachtrekenkunde, stamboom. generen, dwang aandoen, hinderen. geneer je niet, ga je gang maar. genen, dragers der eigenschappen in de celkern. generaal, algemeen. generaal-agent, hoofdagent. generaal-conto, hoofdberekening. generale stal, de hogere bevelvoering van een leger. Generalbass, (D.), v. baspartij, die door den speler zelf moet worden uitgewerkt, generaliteit, v. algemeenheid. generatie, geslacht (svoortplanting). genereren, voortbrengen; storend werken op antennen van naburige toestellen. genese, (Gr.), v. ontstaan, wording. Genesis, le boek Mozes'. genetica, o. mv. wat betrekking heeft op erfelijkheids- en afstammingsleer. geniaal, vernuftig, vol genie. genie,. (Fr.) o. vindingrijke, scheppende geest. genie, v. militaire ingenieurskunst. genitalia, (Lat.), o. mv. geslachtsdelen, genitief, m. 2e naamval. genius, (Lat.), m. schutsengel. genre, (Fr.), o. soort, geslacht, trant. gens, (Lat.), v. vereniging van patricische families bij de Romeinen. gentilhomme, (Fr.), m. edelman. gentle kint, (Eng.), m. zachte wenk. genteleman, (Eng.), echte heer, man van eer. gentry, (Eng.), kleine adel. genus, (Lat.), o. geslacht; soort, glocentrisch, met de aarde als middelpunt, geodesie, v. landmeter en waterpassen, geoguosie, v. kennis v. d. samenstelling v. d. vaste aardkorst. geograaf, m. aardrijkskundige. geographische of Duitse mijl, 7407.5 M. geologie, v. leer van de wording, vorm en bouw van de aarde. geometrie, v. vlakke meetkunde. geophysicer, v. leer v. d. physische verschijnselen in het binnenste v. d. aarde, geopolitiek, wetenschap, die geographische omstandigheden van de staat onderzoekt, om het gewonnen inzicht bij het politieke handelen toe te passen. georganiseerd, doelmatig ingericht, verbonden door een aangenomen standpunt, zodat het voeren van een gemeenschappelijke strijd mogelijk wordt, georganiseerde strijd tegenstelling tot anarchistische of persoonlijke strijd. Georgica, v. landelijk gedicht; boeken over de landbouw. Georgiër, m. persoon v. e. stam uit Georgië, gepeoe, voormalige staatspolitie in de Sowjet-Unie, die zowel de vijanden van de socialistische staat onschadelijk moest maken als moest meewerken om deze vijanden zo mogelijk voor het socialisme te winnen. geproportionneerd, evenredig naar. gequalificeerd, bevoegd. gequalificeerde arbeidskrachten, werkkrachten tot gecompliceerde arbeid in staat, geraffineerd, doortrapt, verfijnd. gérant, (Fr.), m. zaakvoerder, beheerder van hotel of café. Gereformeerde, m. lid der gereformeerde kerk, die zich in 1886 van hervormde kerk afscheidde. gerenommeerd, vermaard, met goede naam. gereserveerd, voorbehouden, bezet, zich op een afstand houden. Germaans, van oud-Duitse oorsprong. Germanisme, o. Duitse zegswijze, in strijd met de geest van onze taal. Germinal, (Fr.), m. kiemmaand (21 Mrt.— 21 April) de 7e maand v. d. Frans-republik. kalender, beroemd boek van Zola. geroutineerd, geoefend, bedreven. gerozilver, o. metaalmengsel, dat op zilver gelijkt. ges, v. g mol. Geschaft, (D.), o. handelszaak. gesitueerd, gelegen, toestand, waarin men zich bevindt. gesorteerd, in soorten bijeengevoegd, gestapo, Geheime Staatspolitie, spionnage- dienst van de Duitse Nazi-regering, geste, (Fr.), v. gebaar. gesticulatie, v. gebarenspel. gestileerd, in stijl gebracht. getroubleerd, niet goed bij het hoofd. geus, m. bedelaar: scheldnaam van Protestanten en van alle vijanden van Spanje, in de 80-jarige oorlog. Gewerbebund, (D.), Duits-Oostenrijkse middenstandsbond. ghetto, o. jodenwijk. Ghurka, m. inlands soldaat in het Brits- Indische leger. gidur, m. ongelovige (niet-Mohammedaan bij de Turken vooral). gibbon, m. Indische mensaap. gigant, reus. gilette, o. veiligheidsscheermes. gingerbeer, (Eng.), o. gemberbier. giovani fasciste, fascistische organisatie in Italië, voor meisjes van 18—22 jaar": Giovani Italiane, fascistsiche organisatie in Italië voor meisjes van 13—18 jaar. gipsy, (Eng.), heiden, zigeuner, heks, ook; brunette. gireren, een wissel aan een ander overdragen. girl, (Eng.), meisje. giro, o. omloop, geldsomloop; het overdragen van een wissel op een ander, giro-bank, v. overschrijvingsbank. Girondijn, m. aanhanger van de gematigde republikeinse partij in de Franse revolutie van 1789. gis, v. g. kruis. gitaar, v. tokkelinstrument. glacé, (Fr.), v. ijs. glacéhandschoenen, glacés, geglansd lerenhandschoenen. glaciaal, tot de ijstijd behorende. glacière, (Fr.), v. ijskelder; ijsemmer. gladiator, (Lat.), m. zwaardvechter, glazuur, o. verglaassel; glasstofbedekking. Gleichschaltung, (D.), v. feitelijk gelijkschakeling, het streven der Nazi's om alles en allen dienstbaar te maken aan hun doeleinden. gletscher, m. reusachtig ijsveld, dat langzaam van een bergrug afschuift. glissando, (It.), glijdend, zacht. globaal, ruw geschat. globe-trobber, (Eng.), m. wereldreiziger, gloria, (Lat.), v. roem, heerlijkheid; gloria in exelsis Deo, ere zij God in den hoge. glorieus, roemrijk. glorificatie, v. verheerlijking. glossarium, (Lat.), o. verklarende woordenlijst. glosse, v. duister woord; kanttekening, glüchauf, (D.), mijnwerkersgroet. glucose, v. zetmeel —, druivensuiker. glycerine, v. zoete olieachtige vloeistof, gneis, o. geslaagd gesteente, glimmer en kwarts. gnomen, m. mv. aardbeesten. gnosis, (Gr.), v. diepere mystieke kennis v. d. Christelijke Leer. go ahead, (Eng.), voorwaarts. goal, (Eng.), v. doelpunt (bij voetbal), gobelin, (Fr.), o. wandtapijt. goochem, pienter, slim. God save the King, (Queen.) (Eng.), God behoede den Koning (Koningin); het Engelse volkslied. goedang, (Mal.), m. magazijn; provisiekamer. goelasch, m. Hongaars vleesgerecht piet Spaanse peper. goeroe, (Mal.), m. leraar in de Moslemse wet; leraar. goesli, (Russ.), v. liggende harp. Gog en Magog, (Hebr.), vervaarlijke vijand. Goï (mv. gojim), AHebr.), niet-Jood. golem, (Hebr.), klomp; dom mens; menselijke figuur in de kabbalistische literatuur. Golgotha, gerechtsplaats bij Jeruzalem, waar Jezus aan het kruis werd geslagen. Goliath, m. reus die tegen David vocht. Gomarianen, tegenstanders van de Contraremonstranten, in de 17e eeuw. gondel, v. vaartuig in Venetië. gong, v. metaalbekken, waarop met stok wordt geslagen. gonorrhoe, v. druiper. good-bye, (Eng.), goedendag. good will, (Eng.), zaak met klandisie. Good will Day, (Eng.), 18 Mei gedenkdag der opening van de Haagse Vredesconferentie. Gordiaanse knoop, m. onontwarbare knoop. zeer ingewikkelde zaak. Gorgonen, v. mv. 3 vrouwelijke monsters, gorilla, m. grootste Afrikaanse mensaap, gospadin, (Russ.), Heer. Gotisch, oudduits; Gotische stijl, ontstaan in N.-Frankrijk (12e eeuw) en toen verbreid in andere landen. gourmand, (Fr.), m. gulzigaard, smulpaap, gotit, (Fr.), m. smaak. gouvernante, (Fr.), v. huisonderwijzeres, gouvernement, (Fr.), o. regering; bureaux van provinciaal bestuur. Gouverneur-Generaal, m. algemeen landvoogd in Ned.-Indië. graal, m. schotel waarin Jezus zich bij het H. Avondmaal zou hebben bediend en waarin het bloed van den stervenden Christus zou zijn opgevangen. gracelijk, bevallig. gradnale, o. R.K. onderdeel van de mis; boek met misgezangen. gradueel, trapsgewijze, graad. — graecus, (Lat.), m. wetenschappelijk be- studeerder van het Grieks. grammaire, v. spraakkunst. grammophoon, m. toestel tot vastleggen en ten gehore brengen van muziek. granaat, m. gering rood edelgesteente: vrucht v. d. granaatboom; projectiel, grande, (Sp.), m. hoogadellijke in Spanje, grandeur film, stereoscopische film. grandioos, groots. grand merci, (Fr.), zeer bedankt, grand-priax, (Fr.), m. grote prijs; voorjaarswedrennen te Parijs. graniet, o. korrelsteen. grape-fruit, (Eng.), pompelmoes. graphiek, v. schrijf-, teken-, schilderkunst, graphiet, o. koolstof; potlooderts. graphisch, beschrijvend, tekenend, door figuren voorgesteld. graphologie, het bestuderen van het menselijk karakter uit het handschrift. gratias, (tibi ago)! (Lat.), (ik zegt u) dank! ik dank u! gratie, o. genade; gunst; bevalligheid. de Drie Gratiën, de 3 bevalligheden, gratificatie, gift, toelage. gratis, kosteloos. gravamen, o. bezwaar. grave, gravemente, (It.). ernstig, plechtig, graveel, o. blaassteen. gravida, (Lat.), v. zwangere vrouw, graviteren, neiging tot overhelling vertonen, gravure, (Fr.), v. afdruk van een gegraveerde plaat. greenwich-tijd, m. tijd van Greenwich, 20 minuten later dan de Amsterdamse tijd. Gregoriaanse kalender, m. almanak, volgens de onder den Paus Gregorius ingevoerde tijdrekening. Gregoriaans jaar, o. jaar, vastgesteld door Gregorius XIII. grein, o. medicijngewicht, 0.65 gram. grenadier, m. handgranaat-werper; infanteriesoldaat. grenadine, v. drank uit granaatappelsap, griep, besmettelijke aandoening, influenza, griffie, v. bureau van een griffier. griffier, m. secretaris van een gerechtshof, grill-room, (Eng.), restaurant. grimassen, grijnzen, fratsen. grimeren, (zich), (zich) een kop maken voor een rol. grober Unfug, (D.). ernstige inbreuk op Je openbare orde. Grobian, (D.), m. vlegel. groeperen, in een groep bijeen plaatsen. Groesiers, volksstam in Kaukasië. grog, (Eng.), m. drank van water, rum en suiker. groom, (Eng.), livreiknecht. Groot-Kophta, de legendarische stichter v. d. Egyptische vrijmetselarij. Groot-Kophta, de legendarische stichter v. d. Groschen, (D.), m. voormalige Duitse munt. grosso mode, ongeveer. grotesk, wonderlijk, bespottelijk. grossier, m. groothandelaar. gruyère, (Fr.), m. Zwitserse kaas. guano, v. vogelnest op eilanden, spec. Peru. guerilla, (Sp.), v. ongeregelde bendenoorlog. guichet, (Fr.), m. loket. guide, (Fr.), m. gids, wegwijzer. guildh''1, (Eng.), raadhuis in Londen, guillotine, (Fr.), v. valbijl, onthoofding v werktuig. guinea, (Eng.), v. denkbeeldige goudmunt. guirlande, (Fr.), bloemslinger. gummi, o. slijmhars, gom. Gurkensalat, m. en v. komkommerslade. gutturaal, tot de keel behorende Gyges, (ring van) middel om zich ontzicht- baar te maken. gymnasiaal, van het gymnasium, gymnasiast, m. leerling van een gymnasium, gymnasium, o. Latijnse school, die opleidt voor de Universiteit. gymnast, m. beoefenaar van de gymnastiek, gynaecologie, v. leer der vrouwenziekten, gyromantie, v. waarzeggerij uit getrokken cirkels. H.C. = honoris causa (Lat.), eershalve. H.D.O. —- Hilversumse Draadloze Omroep. h.e. = hoe est, (Lat.), dat is. H.G, = hectogram, H.G.S. = Hervormd Gereformeerde Staatspartij. H.H. = Hare Hoogheid. HH. MM. Hunne Majesteiten. H.I.R.O. = Humanitaire en Idealistische Radio-omioep, uitgaande van de Verenigingen tot Dierenbescherming, opvoeding, vredesactie, theosofie, vegetarisme, rechten der vrouw, geheelonthouding, ziekenverpleging, staatspensionering e.a. H.J. — Hitlerjugend, (D.). H.K.I. z= Hollandse Kunstzijde Industrie te Breda. H.L. — Hectoliter. h.1. = hoe loco, (Lat.), op deze plaats. H.M. = Hare Majesteit. H.O.A.L. = Holland—Oost-Azië lijn. H.O.L.F.U. = Hollandse Film-universiteit, H.P. = horse power, (Eng.), paardekracht. H.S. = Heilige Schrift; handschrift H.V.A. = Handelsvereniging Amsterdam (suikerconcern). habent sua fata libelli, (Lat.), de boeken hebben hun lotgevallen. H, habiel, bekwaam, vaardig. habiteren, bewonen. habitué, (Fr.), m. vaste klant, stamgast, habitus, (Lat.), m. uiterlijk, gedrag, kleding, hachee, (Fr.), v. fijngemaakt vlees met uien. Hades, (Gr.), m. god der onderwereld; onderwereld. hadji, (Mal.), m. Mohammedaan, die naar Mekka is geweest. haemoroïden, v.mv. aambeien. Haff, (D.), o. ingesloten deel van de zee, aan riviermond gelegen. Hakatisten, (H.K.T.), Deutsche Ostmarkenverein, vereniging ter versterking v. h. Duitse element in Polen, door de Polen zo genoemd. Hakenkreuz, (D.), o. haakkruis. symbool der nationalistische, antisemietische partij in Duitsland. halcyon, (Lat.), m. ijsvogel. halcyonisch, gelukkig, rustig (na welbesteed leven). halfback, (Eng.), m. middenspeler bij voetbal. hallcast, (Eng.), m. kleurling. half-time, (Eng.), rust bij spel. Hallelujah! Looft den Heer! Hallstatter periode, v. de voorhistorische ijzertijd in middel-Europa en de Alpen, hallucinatie, v. zinsbegoocheling, geestesver- schijning. halma, o. een soort spel. halo, v. lichtkring om zon of maan. halter, m. hefgewicht. halveren, middendoor delen. Hamieten, ras waartoe een aantal Afrikaanse volkeren behoren. hamster, (D.), m. knaagdier, dat in onderaardse gangen grote graanvoorraden bij elkaar sleept. hamsteraar, m. voorraad inslaande persoon, handicap, m. wedren met voorgift. handicappen, achteruitzetten, dwarsbomen. hands off, (Eng.), laat af! hands up, (Eng.), handen omhoog. Hansa, Hanze, v. handelsverbond van de steden, in de middeleeuwen. hansom, tweewielig huurrijtuig, met den koetsier achterop. Hapag, (D.), Hamburg-Amerika-PacketAktien Gesellschaft, Hamburg-Amerika Lijn. hara-kiri, (Jap.), m. zelfmoord door het opensnijden van buik, alleen aan adellijken toegestaan. harem, m. vrouwenverblijf bij de Mohammedanen. hari-besar, (Mal.), betaaldag. harkal, (Hindoestan), rouwdag in BritsIndië. Harlequinade, v. klucht waarin harlekijn de hoofdrol speelt. harmonica, v. welluidendheidsieer: muziekinstrument, met blaasbalg. harmonicatrein, m. trein met ineenlopende rijtuigen, met zijgangen. harmonie, v. samenklank, overeenstemming, goede verstandhouding; bepaald soort muziekgezelschap. harmoniëren, goed met elkaar overweg kunnen, samenstemmen. harmonium, o. soort kamerorgel. harpij, v. heks, helleveeg. harpist, m. harpbespeler. harpoen, m. werpspies voor de walvisvangst. hartal, (Br. Ind.), staking, algemene rustdag. hasjisch, o. bedwelmend middel uit Indische hennep. Hausfrauenfunk, (D.), radiopraatje voor de huisvrouw. hausse, rijzing der fondsen. hautain, (Fr.), hoogmoedig, uit de hoogte, hauteur, (Fr.), v. hoogte, hoogheid, voornaamheid. haverij, v. zeeschade. Havas, telegrafisch nieuwsbureau te Parijs, hazard, o. toeval, kans, waagstuk. heavy weight, (Eng.), m. bokser van zwaar hearj (Eng.), bravo! gewicht. Hebe. (Gr.), godin van de jeugd; schenkster der goden. Hebraïca, (Lat.), mv. Hebreeuwse geschriften. Hecate, (Gr.), v. tovergodin der onderwereld. hecatombe, v. offerande van 100 dieren, hectare, v. tienduizend vierkante meter, hectisch, teringachtig. hectograaf, m. toestel om geschriften te vermenigvuldigen. hedonisme, o. levensphilosophie, volgens welke genet het hoogste goed is. hedschra, aanvang van de Mohammedaanse jaartelling. (622 n. Chr.). hegemonie, v. opperheerschappij, overwicht, leiding. heibel, (Hebr.), m. drukte, herrie. heiduk, m. lichtgewapend infanterist in Hongarije. Heimat, (D.), v. vaderland. heimwee, o. ziekelijk verlangen naar huis, of geboorteland. Heimwehr, (D.), burgerwacht in Oostenrijk. Helicon, (Gr.), m. Muzenberg, woonplaats van de zanggodinnen. hélicoptère, (Fr.), v. loodrecht opstijgende draadschroefvliegmachine. heliocentrisch, met de zon als middelpunt, heliograaf, v. werktuig om de zon te fotograferen. heliogravure, v. vermenigvuldiging van platen door lichtdruk. Helios, (Gr.), m. de zonnegod. heliotherapie, v. zonnekuur. heliotroop, welriekende paarse bloem, helium, (Lat.), o. zeer ijl gas. Hellas, het oude Griekenland. heller, v. voormalige Oostenrijkse munt. heloten, Spartaanse slaven. Helvetië, Zwitserland. hemi-, half. hemisfeer, v. halfrond van aarde of hemel, heptachord, o. toonafstand van 7 trappen. Heracliet, m. iemand die het leven van de droefgeestige kant bekijkt. heraldiek, v. wapenkunde. heraut, wapenbode, uitroeper. herbarium, o. verzameling van gedroogde planten. herbivoren, planten etende dieren, planteneters. Hercules, m. oud-Griekse held; zeer sterke man. hereditair, erfelijk. heremiet, m. kluizenaar. heres, (Lat.), m. erfgenaam. heresie, ketterij. Hermandad, v. broederschap; de heilige Hermandad, inquisitiegerecht in Spanje; tegenwoordig schertsend; de politie, hermaphrodiet, m. tweeslachtig wezen; bloem met meeldraad en stamper, hermelijn, o. grote wezel. hermeneutiek, v. (bijbel) uitlegkunde. Hermes, (Gr.), m. god van de handel, Mer- curius. hermetisch luchtdicht. Hernhutter, m. Moravische broeder. Protestantische secte, die in Zeist haar centrum in Nederland heeft. heroën, mv. m. halfgoden. heroïek, heldhaftig. heiostratisch, verlangen om van zich te doen spreken. Hertha, v. godin der aarde. hervorragend, (D.), uitstekend. Hesperiden, v. mv. fabelachtige meisjes, die gouden appelen in hun tuin hadden. Hesperië, o. het westelijk land, Spanje en Italië. Hesperus, avondster, avond; het westen, hetaera, v. oud-Griekse publieke vrouw. hetaerie. politieke bond van de nieuw-Grie- ken tegen de Turken. heterodox, ketters, niet volgens de leer. heterogeen, ongelijksoortig. heteronomie, v. onderworpen zijn aan van buitenaf opgelegde wetten. hetman, m. aanvoerder van kozakkenbende. Hetze, (D.). v. hardnekkige vervolging, heuristiek, v. uitvindingskunst. hexagoon, m. zeshoek. hexameter, zesvoetig vers. hexode, radiolamp met 6 electroden. hiaat, (Lat.), o. gaping, gebrek aan samenhang. Hibernia, (Lat.), o. Ierland. hidalgo, m. adellijke van lagere rang in Spanje. hiërarchie, v. priesterheerschappij, hiëroglyphen, beeldschrift van de oude Egyptenaren. high, (Eng.), hoog; High Church, Anglicaanse staatskerk; high life, de grote, voorname wereld. hilariteit, v. vrolijkheid, gelach. Hindoe, m. bewoner van Engels Indië, aanhanger van de Hindoegodsdienst. hint, (Eng.), m. wenk. Hinterland, (D.), o. achterland van een kuststreek. hippique, (Fr.), met paarden in betrekking staande. hippodroom, o. renbaan; paardenspel, hippopotamus, (Lat.), m. nijlpaard. Hispania, (Lat.), Spanje. Histadroeth, (Hebr.), v. Zionistische arbeidersfederatie in Palestina. histoire bataille, (Fr.), v. geschiedschrijving die slechts de oorlogen beschouwt, histologie, (Fr.), v. kennis van de bouw der weefsels van planten en dieren. historie, v. geschiedenis. historisch materialisme, o. leer door Marx en Engels verkondigd volgens welke het politiek en geestelijk leven in laatste instan¬ tie bepaald wördt door materiele productieverhoudingen. historiograaf, m. geschiedschrijver. histrion, m. toneelspeler. hobby (Eng.), stokpaardje. hobo, v. houten blaasinstrument. hoe anno, (Lat.), in dit jaar. Hochkonjunktur, (D.), v. grote bloei in handel en nijverheid. hockey, (Eng.), o. spel, met slaghout en bal, in de openlucht te spelen. hocus pocus, v. goochelarij. Holda, v. godin van het huwelijk bij de oude Germanen. holding company, (Eng.), maatschappij die controle op de handelingen der ondernemingen houdt. Holfu, Hollandse Filmuniversiteit. holiday, (Eng.), feestdag, vrije dag. home, (Eng.), o. huis, woning. Homerisch, als van Homerus; Homerisch gelach, o. daverend gelach; een Homerische strijd m., een grootse strijd, als beschreven door Homerus. Home Rule, (Eng.), zelfbestuur voor Ierland, homespun, (Eng.), in huis geweven stof. homiletiek, v. predikkunst. hommage, (Fr.), v, huldebetuiging. homme d'alfaires, (Fr.), m. zaakwaarnemer, homme d'esprit, (Fr.), m. geestig man. homoeopaath, m. voorstander van de homoeopathie, geneeswijze, die middelen die gezonde mensen een bepaalde kwaal doet krijgen, juist tegen diezelfde kwaal voorschrijft. homogeen, gelijksoortig. homo homini lupus, (Lat.), de ene mens ,s een wolf voor den anderen. Homo Javathropus Soloensis, mensentype, levend voor ongeveer 100.000 jaar, waarvan skelet op Java gevonden, homologeren, bekrachtigen. homoniemen, gelijkluidende woorden, van verschillende betekenis, b.v. anker (van schepen), anker (wijn). homo novus, (Lat.), ra. nieuw man, pas bevorderde. homophonie, v. samenklank, waarbij één stem de hoofdmelodie heeft. homosexueel, verliefd op het eigen geslacht kunnen zijn. homo sum, humani nihil a me alienum puto, (Lat.), ik ben een mens, niets menselijks is mij vreemd. homunculus, (Lat.), m. mensje, langs scheikundige weg verkregen mens, (Faust). honeymoon, (Eng.), wittebroodsweken, honneur, (Fr.), v. eer; honneur aux dames, dames gaan voor; de honneurs waarnemen: gasten de eer bewijzen. honni soit qui mal y pense, schande over hem, die er kwaad van denkt (devies van de Engelse orde van de Kousenband), honorabel, eervol, deftig. honorair, titel van een ambt hebben, doch geen bezoldiging. honorarium, (Lat.), o. ereloon, bezoldiging, honoris causa, (Lat.), terwllle van de eer. honved, m. Hongaarse landweerman. hora, (Lat.), v. uur; hora est, het uur is verstreken, het is tijd; hora ruït, de tijd vervliegt. Horecaf, bond van werkgevers in het hotel-, restaurant- en cafébedrijf. Horen, tijdgodinnen. horizon(t), m. gezichtseinder. horizontaal, waterpas. hormonen, stoffen, die inwendig door klieren worden afgescheiden en een of andere functie van een orgaan kunnen prikkelen of remmen. horoscoop, m. uuraanwijzer; lotvoorspeller, voorspelling. horribel, afschuwelijk. hors concours, (Fr.), buiten mededinging, hors d'oeuvre, (Fr.), v. bijwerk; Eoude voorgerechten. Horst Wessellied, lied van de nazi's, ge¬ zongen ter ere van Horst Wessel. hortus, m. tuin; hortus botanicus, kruidtuin, hosannah !, help toch ! hospes, (Lat.), m. gast; gastheer; waard, hospita, v. waardin, kamerverhuurster, hospitant, m. iemand die als gast wordt opgenomen; bijwoner van een les. hospitium, (Lat.), o. herberg; klein klooster ter herberging van doortrekkenden; ziekenhuis. hostiliteit, v. vijandigheid. hotel, (Fr.), m. groot herenhuis; groot logement; hotel de ville, stadhuis. houri, v. eeuwig jonge en schone maagd in Mohammeds paradijs. House of Commons, (Eng.), Lagerhuis. House of Lords, (Eng.), Hogerhuis, houwitser, m. kort kanon. Hromada, Wit-Russische boerenorganisatie in Polen. huano, v. vogelmest. Hugenoten, Protestanten in Frankrijk, humanisme, o. wetenschappelijke richting v. de Renaissance, volgens welke de studie van de classieken de basis van alle beschaving moet zijn. humaan, menselijk, menslievend. humanitair, in het belang van de mensheid, humbug, (Eng.), bluf; boerenbedrog, humeur, (Fr.), o. gemoedsstemming, luim. humiditeit, v. vochtigheid, nattigheid, humiliatie, v. vernedering. humor, m. vocht, sap; luim; luim met ernst gemengd. humoreske, v. luimig geschreven vertelling of muziekstuk. humorist, m. luimig schertsend schrijver, humus, (Lat.), m. mestaarde, hunger-marchers, (Am.), Amerikaanse oudstrijders die gezamenlijk naar Washington trokken, om de aandacht te vestigen op hun slechte toestand. Hurrapatriot, (D.), m. persoon, die zijn vaderlandsliefde slechts door uiterlijkheden aan de dag legt. Hussiet, m. aanhanger van den Boheemsen godsdienstleraar Johannes Huss, die in 1415 als ketter werd verbrand. hyacint, m. geelrode edelsteen; bekend bolgewas met sterk riekende bloemen, hybridisch, van tweeërlei afkomst. Hyde Park, (Eng.), o. groot wandelpark te Londen. hydra, (Gr.), v. veelhoofdig monster, hydraat, o. verbinding van een zuur met water. hydraulica, v. leer van de beweging en druk van de vloeistoffen. hydrographie, v. beschrijving van wateren, naar lengte, breedte enz. hydrophobie, v. watervrees, hondsdolheid, hydroplaan, m. watervliegtuig, hydrotherapie, v. watergeneeskunde. Hygea, (Gr.), v. godin van de gezondheid. dier, bekend als gravenschender Hygea, (Gr.), godin van de gezondheid, hygiene, v. gezondheidsleer. Hymen, m. huwelijksgod; huwelijk. hymen, o. maagdevlies. hymne, v. lofzang, feestlied. hyper-, (Gr.), over-, overdreven, hyperbolisch, overdreven. Hyperboreen, volkeren van de koude luchtstreek, van het Noorden; zonderling. Hyperion, m. één der Titanen, vader van de zon, de maan en het morgenrood, hypermodern, overdreven modern. Hypnos, (Gr.), o. god van de slaap, hypnose, v. kunstmatig door de wil van een ander opgewekte slaap. hypnotisme, o. leer of kennis van de veranderingen van de werkzaamheid van hersenen en zenuwen, verwekt door hypnotische middelen. hypochonder, m. zwaarmoedig (mens), hypocriet, m. huichelaar, schijnheilige, hypotenusa, v. schuine zijde van een rechthoekige driehoek. hypotheek, v. gerechtelijk beschreven onderpand, pandbrief. hypothese, v. aangenomen veronderstelling, hypothetisch, aangenomen, ondersteld, hysterie, v. zenuwziekte met geslachtelijke overprikkeling. hysteron-proteron, (Gr.), o. verwisseling van begrippen, het laatste eerst nemen. I.A.H. = Internationale Arbeidershulp. I.A.T.A. = International Air Trafic Association, intern, ver. voor luchtverkeer. ib., ibid. = ibidem, (Lat.), op dezelfde plaats. I.C.V. ±z Internationaal Christelijk Vakverbond. id. = idem, (Lat.), hetzelfde, dezelfde. i.e. — id est (Lat.), dat is. I.E.V. == Indo-Europees Verbond. I.E.V.O. = Indo-Europese Vrouwen Organisatie; doel; het bevorderen van de samenwerking tussen Europese vrouwen in Indië. LF.U.W. = International Federation of University Women, Intern. Verbond van Vrouwen met Academische Opleiding. I.K.P. = Indisch Katholieke Partij. I.L.P. = Independent Labour Party, (Eng.) onafhankelijke arbeiderspartij. I.O.O.F. = Independent Order of Odd Fellows. I.O.C. = Internationaal Olympisch Comité. I.R.H. =: Internationale Rode Hulp. I.S.F.C.M. = International Society for Contemporary Music, Intern. Ver. voor hedendaagse Muziek. I.S.S.A. = International Student Service, Intern. Ver. tot ondersteuning v. studenten. I» I.S.S.A. = Illustrissimus Senatus Studiosorum Amstelodamensium, senaat van het Amsterdams Studentencorps. I.T.F. = Internationale Transportarbeiders Federatie. I.V.R.O. = Israëlietische Vereniging Radio Omroep. I.V.V. =r Internationaal Verbond van Vakverenigingen. I.V.V.C. = Internationaal Verbond voor Vrijzinnig Christendom en Geloofsvrijheid. Iberië, v. Spanje en Portugal. ibidem, (Lat.), aldaar, ter zelfder plaatse, ibis, m. Nijlreiger, door Egyptenaren als godheid vereerd. Icarus, m. eerste vlieger; zinnebeeld van jeugdige overmoed. ice cream soda, (Eng.), roomijs met spuitwater. ichtyologie, v. kennis der vissen, iconoclasme, o. systematische vernietiging van voorwerpen v. verering. iconographie, v. beeldbeschrijving. ideaal, o. modelbeeld; droombeeld; als volmaakt gedacht; voorstelling van iets in de toestand van volmaaktheid. idealisme, o. wijsgerig stelsel; het streven naar het ideale. idealisme, o. wijsgerige school, die de idee een werkelijkheid toekent, terwijl de buitenwereld slechts product van het menselijk denkvermogen is. idealist, m. aanhanger van het idealisme; iemand die steeds streeft naar het ideale, idee, v. en o. voorstelling, begrip; gedachte, denkbeeld, inval. ideëel, denkbeeldig. idem, (Lat.), hetzelfde, dezelfde. identiek, volkomen gelijk. identificatie, v. vaststelling van de persoonlijkheid, op grond van bewijzen, identiteitsbewijs, o. bewijs, dat men de persoon is, waarvoor men zich uitgeeft, identiteitsplaatje, plaatje, aan koord om de hals gedragen, die naam en familiebetrekking vermeldt, dienende om gewonden en gesneuvelden te herkennen. ideologie, v. begripsleer. ideoloog, hij die zich bezig houdt met gedachten, die zich onafhankelijk slechts aan eigen wetten onderworpen zouden ontwikkelen. id est, (Lat.), dat is. idioom, o. tongval, taaleigen. idioot, zwak-, stompzinnig; domkop; dwaas, idioticon, (Gr.), v. woordenboek van een tongval van een streek. idiotisme, o. stompzinnigheid. Ido, o. nieuwste wereldtaal, verbeterd Esperanto. idole, (Fr.), m. afgodsbeeld. idus, (Lat.), in de Romeinse kalender de 15e van de maanden; Maart, Mei en Juli, October, bij de andere maanden de 13e. idylle, v. landelijk gedicht; bekoorlijk tafereel. igitur, (Lat.), dus, derhalve. ignobel, onedel, slecht, gemeen, laag. ignorant, onwetende, onkundige. Iliade, v. heldendicht van Homerus. illegaal, onwettig, wederrechtelijk. illegaal, organisatie-apparaat in tijden van hevigen druk, onmisbaar middel om doeleinden te verwerken die in meer normale tijden langs legale (wettelijke) weg bereikt moeten worden, iedere legale mogelijkheid moet in deze meer normale tijden steeds worden benut. illegitiem, onwettelijk. illicite, (Fr.), ongeoorloofd. illico, (Lat.), dadelijk, op staande voet illoyaal, ontrouw, oneerlijk. illumineren, feestelijk verlichten; versieren met gekleurde tekeningen. illusie, v. begoocheling, zinsbedrog, hersenschim. illustratie, v. opheldering; glans, roem. imaginair, denkbeeldig, vermeend. imam, m. geestelijk hoofd van een moskee, imbeciel, stompzinnig, onnozel; stommeling, imitatie, v. navolging; imitation, (Eng.) en (Fr.). immaculata concepüo, Onbevlekte Ontvangenis van Maria. immanent, inwonend, innerlijk bijblijvend. Immanuel, God met ons. immaterieel, onstoffelijk, onlichamelijk, geestelijk. immatriculatie, v. inschrijving. immediaat, onmiddellijk. immens, onmetelijk. immensurabel, onmeetbaar. immigrant, landverhuizer, met betrekking tot het land, waar hij zich vestigt. immigratie, vestiging in een land. immoreel, onzedelijk. immuun, vrij van belasting; niet vatbaar, impasse, (Fr.), doodlopende straat, slop; netelige toestand, waaruit men zich niel weet te redden. imperatief, gebiedend, dwingend; gebiedende wijs van de werkwoorden. imperator, m. oppergebieder, keizer, imperfect, onvolkomen, gebrekkig, imperfectum, (Lat.), o. onvoltooid verleden tijd der werkwoorden. imperialisme, o. keizerschap, onbeperkte heerschappij; sedert het midden van de vorige eeuw de drang naar een sterk, groter aandeel in de wereldheerschappij. Men spreekt dan ook van het tijdvak van het imperialisme. imperialist, m. aanhanger van het keizerschap; aanhanger van de uitbreiding van het rijk. imperium, (Lat.), o. opperheerschappij, machtig rijk. impersonalia, (Lat.), onpersoonlijke werkwoorden. impertinent, brutaal. implicatie, v. verwikkeling. impondorabilien, dingen, die niet gewogen kunnen worden; motieven die men niet onder woorden kan brengen. imponeren, opleggen; eerbied inboezemen, impopulair, bij het volk niet bemind. import, m. invoer. important, (Fr.) gewichtig. imposant indrukwekkend. impotent, onvermogend, onmachtig, impotentie, onvermogen; mannelijk onvermogen. impressario, (It.), m. ondernemer, spec. van concerten etc. impressie, v. indruk. impressionisme, o. richting in de schilderkunst, waarbij men er naar streeft, de indruk zo zuiver mogelijk weer te geven, improductief, onvruchtbaar. impromptu, o. onvoorbereid gezongen lied, voordracht. improvisatie, v. onvoorbereid gehouden rede; voordracht van een compositie, op het ogenblik, waarop deze ontstaat, impulsief, opwekkend; gehoor gevend aan de eerste opwelling. in abstracto, op zichzelf beschouwd, in bonis, goed bij kas. in casu, in geval. in cauda venenum, in de staart zit het vergif. in concreto, in een bepaald geval. in dubio, in twijfel, twijfelachtig geval. in duplo, in tweevoud. in extenso, in zijn geheel. in extremis (momentis), op sterven, in de laatste levensogenblikken. in infinitum, tot in het oneindige, in margine, in de kantlijn. in medias res, in het midden van de zaak, met de deur in huis vallend, in memoriam, ter nagedachtenis. in natura, in natuurlijke toestand, naakt, in nomine, in naam van; in nomine Dei, in naam van God. in nuce, in het kort samengevat. in optima forma, in de puntjes, in parenthesi, tussen haakjes. in petto, (It.), in voorraad. in pleno, in volledige vergadering, in propria persona, in eigen persoon. in spe, in de verwachting, toekomst. in statu nascendi, in staat van wording, in statu quo, in dezelfde toestand, als het tot nu toe was. in triplo, in drievoudig afschrift. in vino veritas, de waarheid ligt in de wijn, dronken mensen zeggen de waarheid, inactief, werkeloos, in rust. inaugurale rede, v. intree-rede van een hoogleraar. Inca. m. titel der oude koningen en prinsen van Peru. incapabel, onbekwaam. incassatie, v. het incasseren van geld. incasso, o. het innen van baar geld. inch, (Eng.), m. duimbreedte. incident, o. voorval, bijkomende gebeurtenis. inclinatie, v. helling, neiging, liefde, inclinatiecompas, o. compas, dat de hoek aanwijst, die een magneetnaald maakt met het vlak van de horizon. inclusief, insluitend, medegerekend. incognito, (It.), onbekend, onder een vreemde naam; onbekendheid. Income-tax, (Eng.), belasting op het inkomen. incomparabel, onvergelijkelijk, incompatibfliteit, v. onverenigbaarheid, incompetent, onbevoegd. incompleet, onvoltallig, onvolkomen, incongruent, niet gelijk en gelijkvormig; ongepast. inconsequent, zich zelf tegensprekend, inconstitutioneel, tegen de grondwet, incorporatie, v. inlijving, opname in een genootschap. incorrect, onjuist, niet behoorlijk, ïncrimineteren, beschuldigen van een mis¬ daad. incubator, m. kunstmatig broedsysteem. incunabelen, m. mv. eerste beginselen, spec. de eerste boeken, gedrukt in de eerste tijd van de boeddrukkunst. indecent, onbetamelijk, oneerbaar. inde ira, (Lat.), vandaar die toorn, indelicaat, onkies. indemniteits-bill, (Eng.), wet, die een eigenmachtige daad van een minister goedkeurt, independent, onafhankelijk. Independent Order of Odd Fellows, (Eng.), naam van een philantropische vereniging in Engeland en N.-Amerika, verder over de hele wereld verspreid. independenten, Engelse Protestantse secte. indeterminisme, o. leer van de onbeperkte wilsvrijheid. index, (Lat.), m. wijsvinger; register, inhoudsopgave; lijst van verboden boeken in de R.K. kerk. indexcijfers, cijfers die de prijs van een artikel aangeven; stelt men b.v. de prijs van een aantal artikten op een bepaalde datum op 100, dan zijn de indexcijfers voor de tijd die daarop volgd de getallen die aangeven hoeveel de prijzen stegen of daalden ten opzichte van die 100. India Rubber, (Eng.), v. gom-elastiek. indicateur, m. instrument, dat stroomspanning aangeeft; spoorboekje. indicatief (indicativus), m. aantonende wijs van de werkwoorden. indifferent, onverschillig. indigestie, v. gestoorde spijsvertering. indigo, v. blauwe kleurstof. indirect, niet rechtstreeks. indiscreet, onbescheiden, loslippig. individu, o. ondeelbaar geheel; kerel, vent. individualisme, o. stelsel, dat in de zelfstandigheid van 't individu het hoogste ideaal ziet en daardoor de belangen van de gemeenschap op de tweede plaats zet. Indo, m. halfbloed, met Europese vader en inlandse moeder. Indo-Germanen gemeenschappelijke naam voor een aantal Europese en West-Aziatische volkeren. indolent, lusteloos. Indoloog, m. kenner van Indië; student in de Indische vakken. Indonesië, v. naam van het Oost-Indische eilandenrijk, dat koloniaal bezit van Nederland is. Indonesia merdeka, voor een onafhankelijk Indonesië. inductief, langs de weg van het onderzoek, inductiestroorn, m. electrische stroom, opgewekt uit een geleiding. industrie, m. nijverheid, bedrijf. industriël, m. fabrikant. industrieschool, v. nijverheidsschool. inert, traag. infaam, eerloos, schandelijk. infant, m. infante, v. prins, prinses uit het koninklijk huis van Spanje en Portugal, infanterist, m. soldaat van de infanterie, infantilisme, o. toestand waarin er een overeenkomst is tussen geestesvermogens van volwassenen en kinderen. infecteren, besmetten. inferi, (Lat.), m. mv. de goden van de onderwereld; de schimmen van de afgestorvenen. inferieur, lager, ondergeschikt. infernaal, hels, duivels. infertiel, onvruchtbaar. infideliteit, v. ontrouw; ongeloof. infilator, m. werktuig om een draad, zonder de handen te gebruiken, in een naald te steken, bij operaties. infiltratie, v. inzuiging, intrekking van een vloeistof. infinitief, infinitivus, m. (Lat.), onbepaalde wijs van de werkwoorden. inflatie, v. overmatige vermeerdering van het niet door goud gedekte papiergeld, waardoor het geld in waarde daalt. inflexie, v. buiging van lichtstralen. influenza, v. griep. informatie, v. onderzoek, inlichtingen. infra, (Lat.) .onder, beneden. infra dignitatem, (Lat.), beneden iemands waardigheid. infusie, v. in- of opgieting. infusie-diertjes, afgietseldiertjes. ingenieur, m. afgestudeerde aan de technische hogeschool. ingenieus, vernuftig, vindingrijk. ingénu, (Fr.), natuurlijk, onbevangen, ingestie, v. inbrenging van voedsel in het lichaam. ingrediënt, o. bestanddeel. inhaerent, aanklevend. inhalatie, v. inademing, inzuiging. inhumaan, onmenselijk, wreed. initiaal, aanvangsletter. initiatief, o. eerste stoot, stap. voorstel, injectie, v. inspuiting. innocent, onschuldig. inopportuun, ongelegen, op een ongeschikt ogenblik komend. inquisitie, v. geloofsonderzoek; kettergericht in Spanje. insceneren, in scène zetten, toneeluitvoering voorbereiden. inscriptie, v. inschrijving; opschrift. insider, (Eng.), m. ingewijde, iemand die goed op de hoogte is. insigne, (Fr.), m. onderscheidingsteken, insinuatie, v. bedekte zijdelingse verdachtmaking. insolent, onbeschaamd. insolvent, onmachtig om te betalen, inspecteren, nagaan. inspecteur, m. controlerend opziener, inspiratie, v. inademing; bezieling, ingeving, inspireren, ingeven, inblazen, aanvuren, installateur, m. iemand die electrische geleidingen aanlegt. instantie, v. dringend verzoek; in eerste instantie, gezaghebbend lichaam bij de eerste of lagere rechtbank. instigatie, aansporing. instinct, o. natuurdrift, ingeboren neiging, instituteur, (Fr.), m. hoofd van een instituut. instructie, v. onderwijs; dienstvoorschrift; onderzoek van een zaak voor de behandeling bij den rechter. instrueren, onderwijzen, voorschriften geven, instrument, o. werktuig; speeltuig, instrumentatie, v. arrangeren van muziek voor bepaalde instrumenten. insubordinatie, v. weerspannigheid, verzet, insulair, de eilanden betreffende. Insulinde, v. eilandenwereld, naam van de Indische Archipel door Multatuli gegeven; naam van een Indisch nationalistische partij. insuline, v. middel tegen suikerziekte. intact, ongeschonden. integraal, volledig, geheel; Nederlandse staatsschuldbrief. integriteit, v. onomkoopbaarheid. intellect, o. verstand. intellectualisme, o. verstandelijkheid; leer dat alle kennis afgeleid is uit de zuivere rede. intellectueel, verstandelijk, schrander; intellectuele valsheid; het vals opgeven van een inhoud. intelligent, bevattelijk, schrander. Intendance, (Fr.), v. beheer over de verzorging van de troepen. intendant, m. officier, die belast is met de verzorging van de troepen. intensief, krachtig, sterk, levendig. intentie, v. oogmerk. intentionalisme, o. mening, dat het doel de middelen heiligt. inter, (Lat.), tussen, onder. inter alia, inter alias res, onder anderen, inter nos, onder ons. intercommunaal, tussen de gemeenten onderling (b.v. bij telefoneren), interconfessioneel, tussen de verschillende geloofsbelijdenissen onderling.. intercontinentaal, tussen vastlanden plaats hebbende. interdict, o. rechterlijk verbod; pauselijke kerkban. interessant, belangwekkend. interest, m. rente van een kapitaal, interferentie, v. inmenging, tussenkomst; wederzijdse werking van lichtstralen op elkaar. interieur, o. het inwendige; huiselijke kring; binnenhuisje. interim, (Lat.), tussentijd. interjectie, v. tussenwerpsel. intermediair, o. bemiddeling, tussenkomst, intermezzo, (It.), o. tussenspel, incident, intern, innerlijk; inwonend. internaat, o. kostschool. internationaal, tussen de volkeren onderling. Internationale, v. vereniging van arbeiders uit de verschillende landen ten einde gezamenlijk klassenstrijd te voeren. De eerste, door Karl Marx gestichte, Internationale vindt haar voortzetting in de Tweede, die echter gedurende de wereldoorlog haar plicht verzaakte. In 1916 werd de communistische Internationale opgericht, die thans te Moskou zetelt. internationalisatie, v. het internationaal maken. internationalisme, o. belangengemeenschap tussen de volkeren. interneren, een verblijfplaats aanwijzen aan vreemdelingen. internist, m. geneesheer, die zich speciaal bezig houdt met de ziekten van de inwendige organen. internuntius, m. gezant van den Paus. interparlementair, tussen de parlementen bestaande. Interparlementaire Unie, bond, gesticht in 1888 door Passy, die streeft naar ontwikkeling van democratische denkbeelden, en internationale vredesarbeid. interpellatie, v. verzoek om opheldering, buiten de agenda, van een volksvertegenwoordiger. interpolatie, v. inlassing van woorden of zinnen. interpreteren, uitleggen, vertolken, interpunctie, v. plaatsing van lees- en schrijftekens. interregnum, (Lat.), o. tussenregering. interrumperen, tijdelijk afbreken; in de rede vallen. interval, o. tussenruimte; afstand van een toon tot een andere (muziek), intervenieren, tussenbeide komen. intervieuw, (Eng.), o. persgesprek, vraaggesprek. intiem, vertrouwelijk, innig. intolerant, onverdraagzaam. intonatie, v. toonaangeving. intoxicatie, v. vergiftiging, zinsbedwelming. intra, (Lat.), binnen, inwendig. intransitief, o. overgankelijk werkwoord. intrigant, kuipend intrinsiek, tot het wezen behorende, introducé, (Fr.), m. iemand wien, in een besloten gezelschap, toegang verschaft wordt. introitus, (Lat.), m. inleiding van R.K. mis. introspectie, v. zelfbeschouwing. intuïtie, v. het vermogen om door het gevoel iets te begrijpen. inundatie, v. overstroming, het onder water zetten. invalide, onbruikbaar; m. gebrekkig soldaat, invasie, v. vijandelijke inval. invectief, v. scheldwoord. inventaris, m. lijst van een voorraad, boedelbeschrijving. inventie, v. uitvinding, verzinsel. inversie, v. het verplaatsen der woorden in een zin. invitatie, v. uitnodiging. lo! (Lat.), hoezee; Io vivat, hoezee hij leve! begin van bekend studentenlied. ion, m. electrisch geladen atoom. Iraniër, m. bewoner van Iran. Irene, v. vreedzame; godin van de vrede. iris, v. regenboog; regenboogvlies van het oogvlies. iris, v. regenboog; regenboogvlies van het oog; lis. iritis, v. ontsteking van het regenboogvlies, ironie, v. bedekte spot, waarbij men het tegenovergestelde zegt van dat wat wordt bedoeld. irrationeel, v. in strijd met de rede. irredenta, (It.), onverlost; Italia irredefita, onverlost Italië (Triëst, Trente, Tessino, Malta, Nizza, Corsica), streken, die volgens de chauvinisten bij Italië behoren, irrelevant, niet ter zake dienende. irrigateur, irrigator, m. spuit met glazen bak en slang, om lichaamsholten uit te spoelen. irruptie, v. inval, overval. ischias, v. heupjicht. Isis, v. Oud-Egyptische godin van de vruchtbare natuur. Islam in. de Mohammedaanse godsdienst. Isle de France, (eiland van Frankrijk) oude provincie, waarvan Parijs de hoofdstad was. isobaren, lijnen van gelijke jaarlijkse luchtdruk. isochimenen, lijnen van gelijke gemiddelde jaarlijkse winterkoude. isolatie, v. afzondering. isolator, m. niet-geleider van electriciteit isolement, o. afzondering. Iwan, (Russ.), m. Johannes. izba, (Russ.), v. kamer met haard, boerenhuis, hut. izvestja, (Russ.), mv. nieuws, krant, izvoschtchik, (Russ.), rijtuig. J. J.C. •= Jezus Christus. jr. = junior, (Lat.), de jongere. J.V.A. = Jongeren Vredes Actie. J.V.F. = Jongeren Vredes Federatie. Jack, Union —, Britse vlag. Jacobijn, m. lid van een club tijdens de Franse revolutie van 1789, die haar vergaderingen hield in een Jacobijnenklooster; zeer revolutionaire; Dominicaan. Jacquerie, (Fr.), v. boerenopstand tegen de edelen in Frankrijk, 1358. jacquet, o. pandjesjasje; korte damesmanteltje. jacta est alea, (Lat.), de teerling is geworpen. jajem, (Hebr.), m. jenever. jalousie de metier, v. beroepsnijd, broodnijd. jalouzie v. ijverzucht, naijver. jalouzieën, zonneblinden. jam, (Eng.), v. vruchtengelei. jambus, (Lat.), versvoet van een korte en een lange lettergreep. Jansenisten, Roomsen van de Oude of Bisschoppelijke Clerezie. Janus, m. Romeinse godheid met twee gezichten; Janus-politiek, v. onoprechte, weifelende staatkunde. japonoloog, m. beoefenaar van de Japanse taal. Jap(py), (Eng.), m. Japanner. jargon, (Fr.), o. koeterwaals. jarretelle, (Fr.), v. kous-, sokophouder. Jazz, (Eng.), Amerikaanse, snelle dans; jazzband, (Eng.), kleine muziekkapel, met exentrieke instrumenten, die de nieuwe dansen speelt. Jehova, m. de eeuwige God der Joden, je maintiendrai, (Fr.), ik zal handhaven (devies van het Nederlandse wapen). Jeremiade, klaaglied. Jericho, roos van —, woestijnplant, volgens de legende het eerst ontsproten, bij Jericho, waar Maria haar voet had neergezet. jeu, (Fr.), m. spel; jeu d'esprit, geestigheid. jeune fille, (Fr.), v. jong meisje. jeune premier, (Fr.), m. toneelspeler, die de rol van den jongen minnaar vervult, jioe-jitsoe, o. Japanse worstelkunst. Jezus; schijnheilige, huichelaar. Jiddisch, Joods-Duits, vermengd met Pools, Hebreeuws en andere talen. Jingoïsme, o. overdreven nationaliteitsgevoel, Engels chauvinisme. jinriksha, (Jap.), v. open klein tweewielig rijtuigje. jioe-jitsoe, o. Japanse worstelkunst, job, (Eng.), baantje. Jobsbode, m. ongeluksbode. Jobsgeduld, o. groot geduld. Jockey, m. renpaardberijder. jodium, o. een metalloïde uit as en zeewier, jodoform, ontsmettende stof, uit jodium. John Buil, (Eng.), m. bijnaam van het Engelse volk. Joint Peace Council, (Eng.), Verenigde Vredesraad, anti-militaristische wereldorganisatie. joint-stock company, (Eng.), maatschappij op aandelen. jomtof, (Hebr.), Bijbelse feestdag. jongleren, een aantal voorwerpen achterelkaar snel omhooggooien en dan weer zeer behendig opvangen. jota, (Gr.), v. Griekse i; geen jota, niets, niet het minste. joum-kippoer, (Hebr.) grote verzoendag, jour, m. dag; ontvangdag; jour fixe, vetste ontvangdag. journaal, o. dagboek, dagblad. Journal du Conseil, orgaan van de Internationale Raad voor het onderzoek der zee, journalisme, o. het dagbladwezen, de wereld der periodieke pers. joviaal opgeruimd, gul. joyeuse entrée, (Fr.), v. blijde inkomst; aanvaarding van de regering. jubilaris, m. jubelfeestvierder. jucht (leer), o. Russisch rood leer, met berketeer ingewreven en sterk riekend. Judaïsme, o. Jodendom. Judas, m. verrader; Judashaar, o. rood, rossig haar. judicieel, gerechtelijk. judicium, (Lat.), o. gerecht, rechtspleging. Jugendfunk, (D.), m. radiopraatje voor de jeugd. Juggernaut afgodsbeeld te Puri in VoorIndië jujubes, v. hoesttabletten van gom en zuiker. Juliaanse kalender, m. door Julius Gaesar verbeterde tijdrekening, later door Gregoriaanse vervangen. jumper, (Eng.), m. gebreide of gehaakte bloeze. junctie, v. samenvoeging, vereniging. junior, (Lat.), de jongere. Juno, v. Jupiters zuster en gemalin; fiere schoonheid. junta, (Sp.), v. staatsraad in Spanje en Portugal; volkscomité. jupe, (Fr.), v. onderrok. Jupiter, (Lat.), m. oppergod, dondergod, jura, (Lat.), v. rechtswetenschap. jure, (Fr.), m. lid van een jury, gezworene. jure et facto, (Lat.), rechtens en feitelijk. jure publico, (Lat.), volgens publiekrecht juridiek, juridisch, rechtsgeleerd, rechtskundig, rechtelijk. jurisconsultus, (Lat.), m. rechtsgeleerde, jurisdictie, v. rechtspraak, rechtsmacht jurisprudentie, v. rechtsgeleerdheid. Jury, (Eng.), v. rechtbank van gezworenen; commissie van beoordeling. jus, v. vleesnat, saus; vruchtensap, jus, (Lat.), o. recht. jus belli et pacis, recht van oorlog en vrede. jus civile, burgerlijk recht. jus criminale, strafrecht. jus gentium, volkenrecht. jus privatum, burgerlijk recht. jus promovendi, promotierecht. jus publicum, publiek recht, staatsrecht. jus talionis, recht van wedervergelding, van weerwraak. jusgu'auboutisten, partij in Frankrijk, die ondanks alle nederlagen de grote oorlog tot het einde toe wilde volhouden, justement, juist, nauwkeurig, billijk, juste-milieu, (Fr.), o. het juiste midden; spotnaam voor gematigde politieke partij. Justo tempore, (Lat.), te rechter tijd. justificatie, v. rechtvaardiging. Justitia, (Lat.), v. godin van de gerechtigheid. justitie v. gerechtigheid; recht, rechtbank, gerechtshof, rechtspleging. jute, v. vezelplant, waarvan de vezel gebruikt wordt voor het vervaardigen van stoffen en vooral zakken. j'y suis, j'y reste, (Fr.), ik ben er, ik blijf er. KJD.B. = Katholiek Democratische Bond. K.F.C. — Kath. Film Centrale. K.K.K. = Ku Klux Klan, Amerikaanse Fascistische organisatie K.LM. — Kon. Luchtvaart Maatschappij. K.M. = Koninkl., Keizerlijke Majesteit. K.M.A. = Koninklijke Militaire Academie. K.N.A.C. = Kon. Nederl. Automobiel Club. K.N.A.G. = Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap. K. K.N.A.U. i Kon. Ned. Athletlek Bond. K.N.I.L.M. = Kon. Ned.-Indische Luchtvaart Maatschappij. K.N.L.C. = Kon. Ned. Landbouw Comité. K N.V.B. = Kon. Ned. Voetbalbond. K.P.D. = Kommunistische Partei Deutschland. K.P.M. = Kon. Pakketvaart Maatschappij. K.R.O. = Kath. Radio Omroep. K.v.K. = Kamer van Koophandel. K.V.R.O. = Kath. Vlaamse Radio Omroep. K.W. = kilowattuur. kaballa, (Hebr.), v. de overlevering van de profeten; mystieke Joodse leer. Kabilen, volksstam in N.-Afrika. kabinet, o. vertrekje, werkkamer; de gezamenlijke ministers; verzameling van natuur- of kunstvoorwerpen; bestekamer, kabinetskwestie, v. probleem, waarvan het al of niet aanblijven van een kabinet afhangt. kabinetsstuk, o. iets zeldzaams in zijn soort; stuk uit kunstverzameling. kabouter, leerling-padvindster, 8—12 jaar, dwerg. kadaster, o. schattingsregister; openbaar register van onroerende goederen. kader, o. raam, lijst; officieren, onderofficieren en korporaals van een militair korps. Kadet, m. aanhanger van een liberale partij in Rusland, voor de wereldoorlog. kadi, m. rechter bij de Mohammedanen. Kaffers, negerstam in Zuid-Afrika. kaftan, m. lange en wijde Turkse overrok; erekleed. Kaiva Kuku, geheim genootschap in Brits Nieuw-Guinea. Kaiser, (D.), m. voormalige keizer van Duitsland. kajapoet-olie, v. geneeskrachtige, etherische olie. kales, lichte open wagen. kali, v. zoutkruid; potas. kali, (Mal.), v. rivier, water, haven, kaliber, o. bepaalde maat; gehalte. kalief, m. sultan, als stadhouder van Mohammed. kalle, (Hebr.), v. bruid, meisje. Kalmukken, volksstam, die aan de Wolgamond woont. kameleon, o. langtonglge hagedis, die verschillende kleuren kan aannemen, kameleontisch, veranderlijk, met alle winden meewaaiend. kamelot, m. stof van kemel- of geitenhaar, kamperen, legeren, in tenten of barakken legeren. kampioen, m. kampvechter, strijder; overwinnaar in een of andere tak van sport. Kanaan, o. het beloofde land, Palestina, kanalisatie, v. aanleg van kanalen. kanefas, o. voeringlinnen. kangoeroe, m. buideldier in Australië. Kanonenfutter, (D.), kanonnen vlees. kansel, m. spreekgestoelte. kaselarij, v. gerechtskamer; het bureau van een gezelschap, consulaat, enz. Kantianisme, o. wijsbegeerte van Kant. (Duits wijsgeer 1724—1804). kanton, o. afdeling van arrondissement of district. kanunnik, m. geestelijke, die deel uitmaakt van het kapittel. kapel, v. klein kerkje; de leden van een muziekcorps. kapitaal, voornaam, voortreffelijk. kapitaal, o. hoofdgeld; geldsom; grond- of hoofdvermogen; bezit, dat volgens de Marxistische analyse gebruikt wordt om meerwaarde te maken. Kapitaal-magnaten groep van grote kapitalisten, kapitaalvlucht, v. belegging van kapitaal in buitenlandse waarden, om belasting te ontduiken of een dalende valuta te ontgaan. kapitalisatie, kapitalisering, v. kapitaalvorming; berekening van het kapitaal naar de rente. kapitalisme, o. maatschappelijk stelsel, waarbij de productiemiddelen het eigendom zijn van particuliere personen of vennootschappen, die bezitloze loonarbeiders in dienst hebben, uit welke zij de meerwaarde weten te trekken. kapitalist, m. over veel kapitaal beschikkende persoon. kapiteel, v. bovengedeelte van een zuil. kapitein-luitenant, m. overste bij de marine. kapitein ter zee, m. kolonel bij de marine, kapitool, o. citadel in het oude Rome; parlementsgebouw te Washington. kapittel, o. hoofdstuk; geestelijken van een domkerk. kapittelen, iemand de les lezen. kapitulatie, v. overgave. kapok, v. soort boomwol uit Indië. kapot, gebroken, uitgeput, verslagen, kapotjas, v. soldatenoverjas. Karaat o. proefgewicht van goud. karabijn, v. geweer met korte loop. karakter, o. lettersoort; geaardheid; goede naam; kenmerkende eigenaardigheden van iets of iemand. karavaan, v. handelsoptocht van kamelen met hun drijvers in een woestijn. karbouw m. Javaanse buffel. kardinaal, m. R.K. kerkvorst. kardinaal, wat de hoofdzaak uitmaakt, voornaam. Karfreitag, (D.), m. Goede Vrijdag. karma, (Sanskrit) som van daden en gedachten van de mens, tijdens zijn aards bestaan, van invloed op de wijze waarop de mens zal worden herboren. karmozijn, purperrood. karonje, v. kreng, feeks. karos, v. koets, staatsiewagen. kartel, o. vergelijk tot uitlevering; vereniging van handelaren, die door gezamenlijk optreden trachten een monopolistische positie op de markt te verkrijgen. kartets, v. met kogels gevulde bus, dié reeds in de loop van het kanon uitschiet. karton, o. bordpapier. karthoteek, v. verzameling kaarten. kassian, (Mal.), uitroep van medelijden, kassian-stelsel, o. systeem om uit medelijden, in Ned.-Indië, ook minder geschikte ambtenaren in dienst te houden. kaste, v. volksafdeling, erfelijke stand of stam, vooral in Voor-Indië en Egypte, kastengeest, m. verlangen om zich angstvallig binnen de besloten kring van zijn stand te houden. kastrol, v. komvormige koperen braadpan, katalyse, v. verschijnsel, dat een stof een scheikundig proces beïnvloedt, zonder van samenstelling te veranderen. katheder, m. leerstoel van een hoogleraar; katheder-socialisten, voorstanders van gedeeltelijke verwezenlijking van socialistische eisen zonder klassestrijd. kathedraal, v. domkerk. katheten, rechthoekszijden van een rechthoekige driehoek. Katholicisme, o. het Katholieke geloof, de Katholieke leer. katholiek, tot de Roomse kerk behorend, katjang, (Mal.), v. peul, boon; scheldnaam voor Indische jongen in Holland; katjanggoreng, geroosterde olienootjes. katorga, (Russ;), dwangarbeid in de Siberische mijnen. Katowifard, lid van een vereniging van radioluisteraars, gesticht te Kattowice, met het devies: vrede en vriendschap en het doel de luisteraars der gehele wereld tot elkaar te brengen. Katzenjammer, (D.), m. katterigheid. kauri, m. schelpmunt (bij negers b.v.). kauscher, (Hebr.), rein, zuiver, ritueel: pluis. in de haak. kaviaar, v. gezouten steurkuit. Kawitaal, v. Oud-Javaanse taal. kazak, m. mantel, lang vrouwenjak. kazemat, v. bomvrij gewelf onder de vestingwallen. keeper, (Eng.), m. doelverdediger bi] voet bal of cricket. Kellog-pact, (Eng.), o. verdrag, tot stand gekomen, op initiatief van den Amerikaan Kellog, waarbij de verschillende staten zich verplichten te trachten onderlinge geschillen, niet door oorlog, doch door vreedzame middelen te beslechten. Kelten, vroegere bewoners v. West-Europa, kelvinator, m. electrische koelkast. Kemalist, m. aanhanger van Kemal. den president van de Turkse republiek, kemenade, v. verwarmd vertrek in een Germaanse woning. kennel, (Eng.), m. hondehok; stel honden, kepi, militaire pet. Keren Hajesod, (Hebr.), o. Opbouwfonds voor Palestina. khaki, o. stofkleur; geelbruine stof voor uniform- en jachtkleding. khan, m. Tartarenvorst. Khedive m. titel van vooxmalige onderkoning van Egypte. kick, (Eng.), schop, trap. kick-off, (Eng.), m. aftrap. kilo(gram), o. 2 Nederlandse ponden, 1000 gram. kilogrammeter, m. eenheid van arbeidsvermogen, arbeid om 1 K.G. 1 meter op te heffen. kilometer, m. 1000 meter, 1 Ned. mijl. kilowatt, v. 1000 watt = 1.36 paardekracht. kimono, (Jap.), v. lang Japans gewaad. Kinabu, Centr. Commissie tot uitzending v. Nederl. kinderen naar buiten. Kinderharten, (D.), m. kinderbewaarplaats, fröbelschool. kineast, m. filmspelleider, maker van films, kinematograaf, v. bioscoop. kinetiek, v. bewegingsleer. kinine, v. korstwerend middel, uit kinabast. kino, m. bioscoop. kiosk, v. gebouwtje waar kranten, bloemen, dranken enz. worden verkocht; soort muziektent. Kirgiezen, Mohammedaanse volksstam in W.-Siberië. klabak, m. politie-agent. klamboe, (Mal.), v. gazen muskietennet, klandizie, v. beklanting. klapper, (Mal.), m. kokosnoot. klarinetist, m. klarinetblazer. klassiaan, m. gestrafte soldaat van de tuchtklasse. klassikaal, volgens klassen, verdeeld in klassen. Klatsch, (D.), m. geklets, praatjes. klavier, o. piano. kleptomaan, m. iemand met ziekelijke steelzucht. klewang, (Jav. Mal.), m. breed, kort houw- zwaard der Atjehers. kliek, v. zeer gesloten groepje van soortgenoten. klimatologie, v. klimaatleer. kliniek, v. ziekenhuis ter behandeling en v. onderzoek, waar de patiënten tevens voor het geneeskundig onderwijs gebruikt worden. klisteer, v. lavement. Hovenier, m. schutter. knaak, m. rijksdaalder. Kneipe, (D.), v. kroeg, bierhuis. Kneippkuur, v. koudwaterkuur (volgens pastoor Kneipp). knickerbocker, (Eng.), m. afstammeling v. de oude Hollanders in New-York; wijde kniebroek. knight, (Eng.), m. ridder. knock-out, beslissende laatste slag bij het boksen. knoet, (Russ.), m. zweep of karwarts. Kobold, (D.), m. berggeest, aardmannetje. Kodak, (Eng.) m., bekend merk fototoestel, koedoe, m. soort gestreepte antiloop. koefnoea, (Hebr.). kost nleti; koefnoener, m., iemand met een vrijblljet. koelak, (Russ.), rijke boer met eigen grondbezit. koelatsjertwo, (Russ), klasse der Koelaken. koelie, m. inlandse lastdrager of dagloner in Oost-Indië. Koco min tang, Chinese nationale partij, koeomintsjoen, v. het z.g. nationale Chinese leger. Koerden, Aziatisch herdersvolk in Koerdistan. koerier, m. renbode (te paard); persoon, door de regering aangesteld, die staatsstukken naar het buitenland brengt. koers, in procenten van de oorspronkelijke waarde uitgedrukte muntprijs, waartegen effecten worden verhandeld; richting v. e. schip. koeterwaals, o. slecht verstaanbare taal, kromtaal. kohier, o. aanslagregister van de belasting, kokkie, (mal.), v. en m. keukenmeid, kok. Kol Nidree, (Aramees), gebed, waarmee de Grote Verzoendag begint kolchosy, (Russ.), collectief staatsboerenbedrijf op aan de Sovjetstaat behorende grond. koliek, o. en v. darm- of buikkramp. kolom, v. zuil, pilaar. kolonel, m. hoofdofficier, aanvoerder van regiment. koloniaal, m. soldaat bij de koloniale troepen; de koloniën betreffend. kolonie, v. overzeese bezitting; gezamenlijke landgenoten in een vreemde stad; vacantiebuitenverblijf voor stadskinderen, kolonisatie, v. het nederzetten v. e. kolonie, kolonist m. planter, industrieel in de koloniën. koloriet, o. kleurenmenging, kleurenharmonle. kolorist, m. bekwaam kleurmenger, kleurschakeerder. kolos, m. reuzengevaarte, reuzenbeeld, kombuis, v. scheepskeuken. komedie, v. blijspel, schouwburg, geveinsd doen. komeet, v. staartster. komiek, grappig, lachwekkend. Komintern, derde communistische Internationale. komische Alte, (D.), v. toneelspeelster der grappige oudevrouwenrollen. komitadzji, leden van een soort vrijbuitersbende uit de laatste Balkanoorlogen, komma, v. leesteken. kommies, m. ambtenaar bij de belastingen, die tegen ontduiken moet waken. kompas, o. windroos. kommiesbrood, o. soldatenbrood. kompenie, (Mal.), Ned.-Indische regering (vroeger de Compagnie). komplot, v. samenspanning. kompres, o. omslag, verbandstof om ontstoken lichaamsdelen. Komsomol, Kommoenititsjeskoi sojoes molodych, (Russ.), Communistisch verbond v. Jongeren. Komsomolets, lid van het Komsomol. kongsi, (Chin.), v. geheim Chinees Verbond in Indië; handelsvennootschap; •kliek. konstabel, m. artillerist bij de marine, konterfeiten, afbeelden, schilderen. Konversations-lexicon, (D.), o. verklarend woordenboek, encyclopedie. konvooi, o. begeleiding door gewapende macht. komenij, v. kruidenierswinkel. koor, rondedans, veelstemmig gezang; plaats voor zangers in een kerk. kopeke, v. Russische bronzen munt, honderdste roebel. kopij, v. handschrift, afschrift. Kopten, afstammelingen der Oude Egyptenaren. koraal, o. kerkelijk gezang; koraalstof. Koran, m. Heilig Boek der Mohammedanen, kornet, m. vaandrig; neepjesmuts. kornis, v. lijstwerk. korporaal, m. laagste met rang beklede militair. korps, o. vereniging van vele personen onder één hoofd; legerafdeling. Kosewort, (D.), o. vleinaam. kraal, v. dorp of gehucht van Hottentotten en negers. Krach, (D.). m. hevige crisis in zaken, aan de beurs. krakowiak, Poolse nationale dans. kramat, (Mal.), heilig graf in Ned.-Indië. Krasnaya Ploshad, (Russ.), het Rode Plein (te Moskou). krater, vulkaantrechter. kraton, (Jav.), m. paleis van sultan of vorst. krediet, o. geloof, vertrouwen in iemands betaalvermogen. krek, juist, precies. Kremlin, o. vesting; vormalig keizerlijk paleis te Moskou, thans zetel v. d. Sowjetregering. Kretenzen, inboorlingen van Kreta. Kreutzer, (D.), m. Oostenrijkse kopermunt, kris, (Jav.), v. gebogen, soms gegolfde dolk. kristal, o. doorschijnend lichaam uit het mineraalrijk; soort glas. kritiek, hachelijk, zorgelijk. kroepoek, (Jav.), in olie gebakken karbouwenbinnenhuid. Kromo, (Jav.), bijnaam voor Javaan, vooral Javaans soldaat. kroniek, v. geschiedverhaal. Kronos, (Gr.), m. god van de tijd, Saturnus. krontjong, (Mal.), v. soort Indische guitaar. kroon, v. rekenmunt in verschillende landen, krypton, o. zeer ijl gas in de dampkring, krystallose, v. gemakkelijk oplosbare verbinding van sacharine met natrium, kubiek, dobbelsteenvormig. Ku-Klux-Klan, (Am.), v. geheim fascistisch getint genootschap, dat streeft naar blijvende overheersing der blanken, vooral in Amerika. Kultur, (D.). v. de Duitse beschaving door anti-Duitsers ook ironisch gebruikt voor alles wat barbaars en onmenselijk is. Kulturgeschichte, (D.), v. geschiedenis van de beschaving. Kulturkampf, (D.), m. De strijd tussen R.K. Kerk en staat in Duitsland, 1872—1880. kummel, m. met komijn gekruide likeur, kuras, o. pantser. Kurhaus, (D.) o. voornaamste gebouw van een badplaats, ontspanningsgelegenheid. Kursaal, (D.), m. zaal in Kurhaus, waar de badgasten bijeen komen. Kurzarbeiter, (D.), m. arbeider, die slechts enige dagen per week werkt, wegens gebrek aan werk. kwadraat, o. vierkant; product van met zichzelf vermenigvuldigd getal. kwaker, m. aanhanger van een secte de „Vrienden" of „Quakers". kwartier, o. vierde gedeelte van een uur; aflossingstijd van de wacht; herberging van soldaten; stadswijk. kwarts, o. zuiver kiezel, rots- of bergkristal, kwas, een Russische volksdrank. kwestie, v. vraag, geschil. kwibus, m. zot, kwast, gekke vent. kynologie, v. kennis der hondenrassen. Kyrie Eleison, (Gr.), o. Heer, erbarm U; eerste der vaste gezangen van de Mis R.K. L. L. = als Romeins getal 50. L. of lvr. = Livre, pond. l.c. = loco citato, (Lat.), te aangehaalder plaatse. L.I.B.R.A.D.O. = Liberale Radio Omroep (voor Vlaams België). L.O. = lager onderwijs; lichamelijke opvoeding. L.P. = Labour Partij, (Eng.), Arbeiderspartij. L.S.C. = Leids Studenten Corps L.U.C.I. Les Universités Cinégraphiques Internationales, leerorganisatie van leeren ontwikkelingsfilms. lab, o. afkorting van laboratorium. label, (Eng.), etiket; adreskaartje, dat aan goederen kan worden gehangen. labiel, onvast. laborant, m. scheikundige, die in een laboratorium werkt. laboratorium, o. schei- en natuurkundige werkplaats. labour, (Eng.), werk, arbeid, arbeidskracht, labourpartij, (Eng.), arbeiderspartij in Engeland met socialistische programma, labyrint, o. doolhof; verwarde zaak; een inwendig deel van het oor. laconiek, pittig, kort en bondig, lacto-vegetarier, m. iemand, die geen voedsel gebruikt van dode dieren, maar wel melk en eieren. lacune, v. leemte, gaping; ontbrekende plaats. lady, (Eng.), v. dame. lady-killer, (Eng.), m. don Juan, lieveling der vrouwen. laederen, beschadigen, benadelen. Lager, (D.), o. lager bier; magazijn, depót, lago, (It.), o. meer. lagting o. wetgevend lichaam van Noorwegen. lagune, (It.), v. ondiep strandmeer, vooral aan de Adriatische Zee. laissez faire, laissez passer, (Fr.), laat maar waaien politiek, 'het oude liberale standpunt, dat zich tegen alle inmenging van de staat in het economisch leven kant. laiterie, (Fr.), v. melkerij, melkinrichting. melkhuis. lake, (Eng.), meer. lama, (llama), Peruaans kameelschaap. Lamaïsme, o. vorm van Boeddhisme, die voornamelijk in Thibet voorkomt, lambrizering, v. paneelwerk, houten beschot als gedeeltelijke muurbekleding. lamentatie, v. gejammer, klaaglied. lampet, o. kan of waterkruik bij de waskom, lampion, v. papieren lantaren. lancaster o. bepaald soort gordijnstof. Lancaster-school, v. school waar de leerlingen elkaar onderwijs geven. lanceren, werpen, slingeren, afschieten, landauer, (D.), m. rijtuig met vier wielen en kap. landlady (Eng.), v. kostjuffrouw, hospita, landlord, (Eng.), m. landheer, grondeigenaar. Landsting, o. Deense Eerste Kamer. landtax, (Eng.), grondbelasting. Laodicier, m. lauw, onverschillig mens in geloofszaken. lapidair-schrift, o. in steen geschreven letters. lapidair-stijl, m. de stijl van gedenktekenen en grafschriften, korte stijl met veel inhoud. Lappo-beweging, v. Beweging, begonnen in Lappo (Finland) in 1930, tegen het communisme gericht. lapsus, (Lat.), v. val, fout. lapsus linguae, het verspreken, spreekfout. larderen, met spekreepjes opvullen, larghetto, (It.), enigszins breed. largo, (It.). langzaam. lariefarie, o. klets, onzin. larve, v. insect vóór zijn ontwikkeling. larynx, ra. strottenhoofd. Laskaren, Indische matrozen, soldaten van den keizer van Ceylon. Lassalleaan, m. aanhanger van Lassalle. lasso, v. werpstrik, om wilde paarden te vangen. last not least, (Eng.), het laatst maar niet het minst. latent, verborgen, sluimerend. Lateraan, o. paleis van den Paus te Rome. zetel van de R.K. regering. latifundium, (Lat.), o. groot-grondbezit. latinist, m. kenner van de Latijnse taal. latrine, (Fr.), v. privaat, bestekamer op het veld. Latter-day Saints, (Eng.), de Mormonen; Heiligen der laatste dagen. Latvija, Letland. laudanum, o. slaapwekkend middel. laureaat, m. bekroond dichter. lava, v. gloeiende stoffen uit een vulkaan, die zeer hard worden bij afkoeling, lavabo, v. wastafel. lavatorium, o. wasbekken. lavatory, (Eng.), v. toilet, W.C. laveren, zigzagswijze tegen de wind opzeilen. lavement, o. darminspuiting. lavendel, o. welriekend gewas, waaruit men lavendelwater maakt. lawine, v. sneeuwstorting van een berg. lawn-tennis, (Eng.), soort balspel op een vlak veld. lazaret, o. ziekenhuis. lazuur, hemelsblauw. leader, (Eng.), m. leider, vooral van een politieke partij. teading article, (Eng.), o. hoofdartikel in dagblad. league, (Eng.), Engelse mijl (1609 M.), zeemijl, (1855 M.). Lebemann, (D.), m. iemand, die goed van het leven geniet, boemelaar. lector, (Lat.), m. voorlezer; hulphoogleraar, lectrice, (Fr.), v. vrouw, die voorleest, legaal, wettig. legaat m. schenking bij uiterste wil; titel van Rooms gevolmachtigde. legaliseren, wettigen. legatie, v. gezantschap. legéren, nalaten, vermaken; samensmelten van metalen. legende, v. overlevering, muntomschrift; beschrijving van heiligenleven. leges, (Lat.), wetten. legio, (Lat.), legioen; grote menigte. legioen, o. Romeinse legerafdeling. légion étrangère, (Fr.), v. vreemdelingenlegioen. legitiem, wettig, wettelijk. legitimatie, v. wettiging, verklaring, dat iets echt is. legitimist, m. aanhanger van het principe, dat de vorstelijke waardigheid een erfelijk recht is, onafhankelijk van de volkswil, lei, Roemeense rekenmunt. Leistung (D,), v. prestatie. Leitmotiv, (D.), o. leidende gedachte; weerkerend motief in muziekstuk vooral in muziek van Wagner. lemma, o. hulpstelling- of leer; devies. Lemurie, o. in zee verdronken werelddeel, waar van Madagaskar o. a. een overblijfsel zou zijn. lendemain, (Fr.), m. de volgende dag. Leninisme, o. het Leninisme is volgens de definitie van Stalin het Marxisme van het tijdperk van het imperialisme en de proletarische revolutie. Leninist, m. aanhanger van Lenin. Lento, (It.), langzaam. Leo, (Lat.), m. leeuw, sterrenbeeld, leonisch contract, (Lat.), o. overeenkomst, waarbij één partij alle voordelen en de andere slechts de nadelen heeft. lepra, v. melaatsheid. leproos, melaats. les affaires sont les affaires, (Fr.), zaken zijn nu eenmaal zaken. Lesbische liefde, v. geslachtelijke aantrekking van vrouwen onderling. les extrêmes se touchent, (Fr.), de uitersten raken elkaar. letaal, dodelijk. lethargie, v. slaapzucht, onverschilligheid. Lethe, (Gr.), v. de rivier der vergetelheid. Letten, bevolking van Letland. Icttre, (Fr.), v. brief, letter; lettre d'affaires, koopmansbrief, zakenbrief. leucaemie, v. witbloedigheid: ziekte van het bloed. leucoplast, o. witte hechtpleister. leucorrhoe, (Gr.), v. witte vloed. Levant, m. het Oosten, Morgenland. levée, (Fr.), v. heffing; levée en masse, volkswapening. leviathan, m. monsterachtig waterdier. Leviet, m. lid van de stam Levi. leviraat, o. huwelijk van een persoon met de kinderloze weduwe van zijn broer. Levificus, m. 3e boek Mozes'. lex, (Lat.), v. wet. lexicograaf, m. woordenboekschrijver. lexicon, o. woordenboek. li, o. Chinese afstandsmaat, 422 M. liaison, (Fr.), v. ongeoorloofde liefdesverbintenis. lianen, slingerplanten. libel, o. klaagschrift, smeekschrift. libel v. waterjuffer. liberalisme, o. de leer, vooral in de 19e eeuw door het groot-kapitaal verkondigd, waarbij een minimum van staatsinmenging bij een maximum van vrijheid voor de kapitalisten werd opgeëist. liberaliteit, v. vrije, ruime opvatting in denken en handelen. Libertas, (Lat.), godin der vrijheid. liberté, égalité, fraternité, (Fr.), vrijheid, gelijkheid en broederschap, (leus in de Franse revolutie aangeheven). libertijn, m. lichtmis. liberty, (Eng.), vrijheid. liberum arbitrium, (Lat.), o. vrije wil. libido, m. lust, begeerte; libido sexualis, geslachtsdrift. libre, (Fr.), vrij; libre-penseur, vrijdenker, libretto, (It.), opera- of operette-tekst. licent, m. vergunning. licet, (Lat.), het is geoorloofd. lichen, m. korstmos, huiduitslag, liebenswürdig, (D.), beminnelijk. Liebesgabe, (D.), v. gift in kleren, levensmiddelen enz. aan soldaten of noodlijdenden. Liernurstelsel, o. stelsel van Liernur voor het afvoeren van faecaliën. lieue, v. Franse mijl, 4444 M. lieue mari- time, Franse zeemijl, 5556 M. list, (Eng.), hijskamertje. Lignes Farman, Franse Luchtvaartmaatschappij te Parijs. ligue, (Fr.), v. verbond. likwidateur, m. likwidatorendom, o. stroming in de Russische arbeidersbeweging, die dc illegale sociaal-democratische partij wilde opheffen, door Lenin bestreden. In uitgebreiden zin: hij, die terugwijkend voor moeilijkheden, revolutionaire bewegingen of organisaties wil opheffen. Liliput, o. fabelachtig land uit Gullivers Reizen van Swift, waarvan de bewoners, de Liliputters, zo groot zijn als een vinger limbus, (Lat.), m. zoom, rand, strook, limerick, (Eng.), m. versje, waarvan regel 1, 2, 5 en ook 3 en 4 onderling rijmen, limiet, v. grens. limited, (Eng.), beperkt; limited liability company, naamloze vennootschap, limousine, (Fr.), v. gesloten auto met glazen zijwanden. linea, (Lat.), v. lijn; linea recta, in rechte lijn, rechtstreeks. lineair, lijnvormig. lingerie, (Fr.), v. linnengoed; zaak waar linnengoed wordt verkocht. linguïst, m. taalkundige. liniaal, v. latje, dienende om rechte lijnen te trekken. linie, v. streep, lijn; evenaar; troepen, die in slagorde staan; geslachtslijn. linieschip, o. groot oorlogsschip. linietroepen, geregelde troepen. linoleum, o. waterdicht zeildoek, voor vloerbedekking, waarop lijnolie en fijngemaakte kurk is aangebracht. linotype, (Eng), v. zetmachine. liquet, (Lat.), het blijkt. liquide, vloeibaar, helder, ook beschikkend over voldoende geldmiddelen om dadelijk aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. lira, (It.), lire, Italiaanse munt. lita, Litause munteenheid. litanie, v. R.K. smeekgebed; gezang, literatuur, v. letterkundige producten van een volk; letterkunde. lithochromie, v. steendruk in kleuren, lithograaf, m. steendrukker. lits jumeaux, (Fr.), twee bij elkaar horende ledikanten. liturgie, v. kerkgebruik. livre, (Fr.), o. rekenmunt; livre sterling, pond sterling. livrei, v. dienstkleding. Lloyd, (Eng.), m. zeevaartmaatschappij; zeeverzekeringsmaatschappij; Lloyd's list, particuliere classificatie van zeeschepen, die van grote betekenis is voor te betalen premie bij zeeverzekering. lobby, (Eng.), v. wandelgang van het parlement. locaal, plaatselijk. locaalspoorweg, buurtspoorweg. localiseren, plaatselijk maken, beperken binnen bepaalde grenzen. local option, (Eng.), plaatselijke keuze, stemming van de bewoners van een gemeente over de wenselijkheid van alcoholverkoop. locanda, (Lat.), v. te huur staande kamer, lock-out, (Eng.), o. uitsluiting door de werkgevers. loco, op de plaats; plaatsvervangend. loco citato, op de aangehaalde plaats, loco-burgemeester, waarnemend burgemeester. locomobiel, van plaats kunnende veranderen; verplaatsbare stoommachine. locus, (Lat.), plaats; locus communis, (Lat.), gemeenplaats. loetafoon, toestel tot het weergeven van klankfilms, zo genoemd naar den uitvinder Loet C. Barnstijn. loyarithme, v. de exponent van de macht, waartoe een zeker getal moet worden verheven, om het eerste getal tot uitkomst te krijgen. logé(e), iemand, die ten huize van een ander, tijdelijk, vertoeft. loggia, (It.), v. overdekte galerij, langs een bovenverdieping. logica, (Lat.), v. denkleer. logos, (Gr.), m. woord, rede. Loki, m. boze god der duisternis bij de oude Noorse volken. lombard, (lommerd), m. bank van lening. Lombard Street, (Eng), Londense effectenbeurs. lombok, (Mal.), v. Spaanse peper, longitude, v. geografische lengte. long passing, (Eng.), op een bepaalde wijze, met grote trappen, door de verdediging trachten heen te breken, bij het voetbalspel. lord, (Eng.), m. hoge Engelse adellijke titel; lord-chancellor voorzitter' van het Hooggerechtshof en het Hogerhuis, Lordmajor, titel van den Londensen burgemeester, bovendien van de burgemeesters van 14 andere steden in Engeland. Lorelei, hoge rots aan de Rijn; gedicht van Heinrich Heine. lorette, (Fr.), v. snolletje. lorgnet, o. knijpbril, toneelkijker. lorrie, v. werkwagentje op spoorbaan. löss, v. Limburgse klei. lottospel, kienspel. lotus, m. Aziatische en Egyptische waterlelie. louche, (Fr.), scheel; verdacht. loudspeaker, (Eng.), m. luidspreker. louis d'or, m. Franse goudmunt van 20 frank. lounge, (Eng.), v. overdekte hotelhal. loupe, v. vergrootglas. Louvre, (Fr.), o. museum te Parijs, vroeger koninklijk Paleis. love, (Eng.), liefde. Lovelace, m. verleider, Don Juan. lowland, (Eng.), laagland; de Lowlands; het lage gedeelte van Schotland. loyaal, eerlijk, open. lucide, (Fr.), helder. Lucifer, m. vorst van de duisternis, lucratief, winstgevend. Lucretia, (Lat.), v. kuise vrouw, die zich doorstak, toen ze onteerd was. Iuctor et emergo, (Lat.), ik worstel en kom boven, devies van het wapen van Zeeland. Lucullisch, weelderig. Luddisten, eerst verschijnsel van opstandigheid van arbeiders tegen voortschrijdend kapitalisme, zich uitend in het vernielen van machines. Dit verschijnsel naar Ludd genoemd, treedt vooral in Engeland in het begin van de 19e eeuw op. luës, syphilis. luguber, somber. lumbago, v. spit. lumen mundi, (Lat.), licht van de wereld; wordt gezegd van iemand met veel verstand. lumineus, lichtend. luna, (Lat.), v. de maan. Lunapark, o. tuin, waarin soort kermis wordt gehouden. lunarium, o. toestel, dat de beweging van de maan om de aarde voorstelt. lunatiek, maanziek. lunch, (Eng.), twaalfuurtje. lune de miel, (Fr.), v. wittebroodsweken, lunette, (Fr.), v. oogglas. 1'union fait la force, (Fr.), eendracht maakt macht. lupanarium, o. bordeel. lupine, (Fr.), v. gele vlinderbloemige plant, lupus, (Lat.), m. wolf; huidziekte. Lusitania, (Lat.), Portugal; grote passagiersboot, die in de wereldoorlog, door een duikboot in de grond werd geboord. luster, m. glans; kroonkandelaar; stof voor herenjas. lustrum, (Lat.), tijdsduur van 5 jaren. Lutèce, Lutetia, Parijs. Lutheraan, m. aanhanger van de leer van Luther. lux, (Lat.), lucht; lux in tenebris, licht in de duisternis. luxe, (Fr.), v. weelde. Luxus-Umsatzsteuer, (D.), belasting op het verkopen van weelde-artikelen. lycée, (Fr.), v. staatsgymnasium in Frankrijk. lyceum, (Lat.), o. school met H.B.S. en Gymnasium-opleiding. lymphe, v. weefselvocht. lynchen, ter dood brengen zonder gerechtelijk onderzoek, (vooral in Amerika op negers toegepast). lynx, m. los, verscheurend dier, dat zeer scherp ziet. lyra, (Gr.), v. lier. lyriek, v. leer der dichtkunst. lysol, v. ontsmettingsmiddel. M. Romeins getal 100. masc. = masculinum, (Lat.), mannelijk. MJD. = Medicinae Doctor, (Lat.), doctor in de medicijnen. M.d.s. = misce detur signetur, (Lat.), receptaanwijzing; meng, stel, neem. Messrs. = messieurs, Mijne Heren. Mgr. = Monseigneur. M.G.M. = Metro Goldwyn Mayer, filmmaatschappij in Hollywood. Mlle = mademoiselle, mejuffrouw. MM. = Messieurs, mijne heren. Mme - Madame, mevrouw. M.O. Middelbaar Onderwijs. M.P. Member of Parliament, (Eng.), lid van het Parlement. Mr. = Monsieur, (Fr.), Mis ter, (Eng)., mijnheer; meester in de rechten. Mts. = Mistress, (Eng.), mevrouw. MS (mv. MMS) = manuscript. M.T.S. = Middelbaar Technische School. M.U.L.O. = Meer Uitgebreid Lager Onderwijs. M.U.Z. = Maatschappij tot uitvoering van Zuiderzeewerken. macaroni, (It.), v. volksspijs in Italië, meelpijpen. macchiavellisme, o. staatsleer van Macchiavelli; sluwe staatkunde, waarbij het doel de middelen heiligt. machine, (Fr.), v. werktuig, toestel; 1'Homme machine, werk van La Mettrie, die beweert, dat de mens ook een machine is. machinatie, v. iets sluws bedenken. ma(On, (Fr.), m. metselaar; vrijmetselaar. macrocosmos, (Gr.), m. het heelal. Madame, (Fr.), v. mevrouw. made in Germany, (Eng.), vervaardigd in Duitsland. Mademoiselle, mejuffrouw. Madonna, (It.), de heilige Maagd, Maria. Maecenas, (Lat), m. beschermer van kunst en wetenschap. maestoso, (It.), plechtig, verheven. maestro, (It.), m. meester, componist, kapelmeester. maffia, (It.), v. geheim genootschap op Sicilië, dat zich door het vermoorden van de burgers wreekt op de landswetten, waartegen zij zich verzetten. ma foi! (Fr.), mijn eer! waarachtig! magazine, (Eng.), magazijn; tijdschrift. Magdalena, boetvaardige zondares. Magdaleniën, laatste tijdperk van de rendiertijd. maggi, v. verduurzaamde soep, groente enz. in tabletvorm. magie, v. toverkunst. magisch, betoverend. magister, (Lat.), m. meester; magister artium liberalium (M.A.L.) meester der vrije kunsten. magistraat, m. overheidspersoon, overheid, spec. van een stad. magnaat, m. rijksgrote in Hongarije en Polen. magneet, m. magnetisch stuk ijzer of staal, dat ijzerhoudende lichamen aantrekt, magnesium, o. zilverwit metaal, geeft bij verbranding sterk licht. magnetiseren, magnetisch maken; magnetische kracht bij de mensen opwekken en daardoor zieken genezen; bezielen, magnifiek, prachtig. Magog, naam van een geheimzinnig volk in het Noorden. magot, (Fr.), m. staartloze aap. Magyaren, Hongaren. Mahabharata, nationaal epos der Indiërs mahatma, m. (Sanskrit) grote geest; denkbeeldig persoon met astrale invloed in de theosophie; bijnaam van Ghandi. Mahdi, m. profeet, die door de Muzelman- M. nen wordt verwacht. Mali-jong, (Chin.), Chinees spel met 144 stenen of kaarten. Mahlzeit, (D.), eet smakelijk! mahoniehout, o. zeer hard hout van de mahagonieboom in Zuid-Amerika en de West-Indische eilanden. maiden speech, (Eng.), v. de eerste rede, vooral in het parlement. mail, (Eng.), v. valies; rijdende post, brievenmaal, overzeese brievenpost. Mailand, (D.), Milaan. maintenee, v. meisje, dat door een heer onderhouden wordt. maire, (Fr,), m. Franse burgemeester, mairie, (Fr.), v. ambt van burgemeester, raadhuis. maïs, v. Turkse tarwe. maïtre, (Fr.), m. meester, heer, baas. maïtresse, (Fr.), v. meesteres, vrouw des huizes; minnares. maïzena, v. maïsmeel. majestueus, koninklijk, statig. majeur, (Fr.), grote terts toonladder, majoor, m. hoofdofficier. Majoor-Chinees, m. eerste hoofd van de Chinezen van een bepaalde plaats, major, (Lat.), grotere, oudste van twee broeders, senior. majoraat, O. voorrecht, dat de oudste van een familie heeft. majoriteit, v. meerderheid; meerderjarigheid, malaga, m. zoete Spaanse wijn. malaise, (Fr.), v. onbehaaglijkheid; slapte in de handel. mal-a-propos, (Fr.), ongelegen, te onpas, malaria, (It.), koorts met tussenpozen, veroorzaakt door een bloedparasiet, die door een bepaald soort muskiet, de anopheles, wordt overgebracht. malcontent, ontevreden. malentendu, (Fr.), o. misverstand. malheur, (Fr.), o. ongeluk. Maltezer, m. bewoner van Malta. Malthusianisme, o. leer van Malthus, dat de geslachtelijke zelfbeheersing het volk moet behoeden voor een te sterke aanwas; streven om geboorten te beperken en te regelen. Nieuw Malthusianisme, richting die kindertal niet dooi geslachtelijke zelfbeheersing, maar door voorbehoedmiddelen wil beperken. maltraiteren, mishandelen. malversatie, v. knoeierij in geldelijk beheer. Mammeluk, m. lijfwachter van den Egyptischen Sultan, slaaf die Christen ouders had, doch Mohammedaans werd opgevoed; afvallige. mammon, m. geldgod. mammouth, in. voorwereldlijke reuzenolifant. manager, (Eng.), m. bestuurder, leider van toneel- en sportgezelschappen. manchester, (Eng.), katoenen fluweel. Manchesterschool of -partij, v. vrijhandelspartij. manchetten, verlengstukken van mouwen, manco, o. gebrek, tekort. mandaat, o. bevel, last; politieke opdracht aan vertegenwoordiger, afgevaardigde, mandaat, o. gebied, dat in beheer wordt gegeven aan grote mogendheid. mandarijn, m. hoge Chinese staatsbeambte, mandiën baden, door zich met water te begieten, zoals b.v. in Indië. mandoer, (Mal.), m. inlandse ploegbaas over koelies. mandoline, (Fr.), tokkelinstrument. mandril, (Sp.), soort baviaan. manége, (Fr.), v. rijschool. mangga, (Mal.), v. Indische vrucht met sappig oranje vlees. mania, (Gr.), v. verstandsverbijstering op een bepaald punt. manicure, v. iemand die zich met het verzorgen van handen belast; werktuigjes voor de verzorging der handen. manie, v. overdreven neiging. manifest, blijkbaar; openlijk; verklaring over (staats) aangelegenheden. manifestatie, v. bekendmaking; openbare betoging om te protesteren of adhaesi te betuigen. manilla, v. soort sigaar. mail in the street, het publiek, in het algemeen. manipulatie, v. toepassing van bepaalde handgrepen; handelwijze. mankement, o. gebrek, fout. manna, o. brood dat uit de hemel valt, de Israëlieten leefden er van in de woestijn. mannequin, (Fr.), in. ledepop; meisje of vrouw, die de nieuwste modes dragen, om ze te laten zien. Mannheimerstelsel, stelsel, waarbij de leerlingen op school, verdeeld worden in groepen naar aanleg. manoeuvre, (Fr.), v. handeling; veldoefe- ning; sluwe streek. Mansion-House, (Eng.), ambtelijke woning van den Londensen lord-mayor. man spricht Deutsch, (D.), men spreekt Duits. mansarde, (Fr.), v. zolderkamertje. mantille, (Fr.), v. damesmanteltje. mantri, (Mal.), m. inlandse opzichter of politie. Mantsjoekwo, vroeger Mantsjoerije, sinds 1932 quasi zelfstandige staat, doch in werkelijkheid onder Japanse heerschappij staande. manufacturen, linnen, zijden of wollen stoffen. inanufacturier, m. vervaardiger of verkoper van manufacturen. manufactuur, v. atelier waar manufacturen vervaardigd worden; productiestelsel, waarbij een aantal arbeiders in een werkplaats van een werknemer werken, zonder moderne machines; overgangsvorm tussen het middeleeuwse handwerk en de moderne industrie. manuscript, o. handschrift. Maori, m. oorspronkelijke inboorling van Nieuw-Zeeland. mappe, (Fr.), v omslag van karton; soort brieventas. maquette, (Fr.), v. gebouw, of beeldhouwwerk in verkleind model Maraan, m. scheldnaam voor de Spanjaarden tijdens de 80-jarige oorlog. Marathonloop, wedloop over 40.2 K.M. op de openbare weg, vooral bij Olympische Spelen gelopen. marchanderen, handel drijven. marche funèbre, (Fr.), v. treurmars. Marconi-telegrafie, v. draadloze telegrafie, marechaussee, v. militaire rijkspolitie. mare clausum, (Lat.), gesloten zee. maremmen, ongezonde en moerassige Italiaanse kuststreken. margarine, v. kunstboter uit vetsoorten. marge, (Fr.), v. rand van boek enz. marginale aantekening, aantekening in de kantlijn mariage (Fr.), m. huwelijk; manage ie raison, huwelijk uit berekening. Marianne (Fr.), Frankrijk. marinade, (Fr.), gekruide pekelsaus. marine, v. zeemacht; zeedienst. marionetten, poppen, die bewogen worden aan draden; poppenspel. maritiem, betrekking hebbend op de zee. mark, v. merkteken; grens(gebied); Duitse munt. markant, tekenend, kenmerkend. marketent (s) ter, v. man of vrouw, die de soldaten verversingen verkoopt. markeur, teller bij biljartspel. markies, markiezin, titel van adellijke rang in Frankrijk en Engeland. marmelade, v. gesuikerd vruchtensap, marokijn, fijn geiteleer. maron, m. bosneger in Suriname. marqueren, merken, stempelen. marquise, (Fr.), v. markiezin; soort parasol ter wering van de zon. Mars, (Lat.), m. god van de oorlog; de oorlog; planeet van die naam. marsland, o. moerassig, laag land. marsroute, v. weg, waarlangs de tocht gaat. Marseillaise, (Fr.), v. Frans volkslied. Marsyas, (Gr.), m. sater. martiaal, krijgshaftig. Marxisme, o. het stelsel der opvatting en leerstelling van Karl Marx (1818—1883): het moderne materialisme en het moderne wetenschappelijk socialisme als de theorie en het program van de arbeidersbeweging in alle beschaafde landen' (Lenin). Marxist, m. aanhanger van de leer van Marx. Maryland, (Eng.), o. tabaksoort uit Mary- land (N.-Amerika). mas, (Java), m. adellijke titel op Java. mascotte, (Fr.), v. voorwerp dat veronderstelt wordt geluk aan te brengen, masculini generis, (Lat.), van het mannelijk geslacht. maskeren, een masker voordoen; verbergen, masochist, m. man, die zich uit wellust door een vrouw laat pijnigen. massa, v. menigte; het geheel. massaal, een geheel vormend, in massa, massacre, (Fr.), v. gruwelmoord, bloedbad, massage, (Fr.), v. kneden der lichaamsspieren. massief, sterk. vast. master, (Eng.), m. meester; baas-kapitein van koopvaardijschip. mastiff, (Eng.), m. bulhond. mastodon, m. voorwereldlijke reuzenolifant. masturpatie, masturbatie, zelfbevlekking, masurka, mazurka, Poolse dans. maszregeln, (13.), drillen, de wet voorschrijven. matador, (Sp.), m. stierendoder in Spanje. Metafo, middel tegen mond- en klauwzeer, uitgevonden door van den Berg, een Nederlander. mata hari (Mal.), zon, oog van de dag. match, (Eng.), v. wedstrijd. matelot, (Fr.), m. matrozenhoed. mater, (Lat.), v. moeder; moeder-overste in een klooster; mater dolorosa, smartvolle moeder, Maria; mater familias, huismoeder. materiaal, o. ruwe grondstof. materialisatie, het verstoffelijken van geest volgens de spiritisten. materialisme, o. wereldbeschouwing, die van de materie (het stoffelijke) uitgaat en het geestelijke daarvan afhankelijk beschouwt, materialist, m. aanhanger van het materialisme. materia medica, (Lat.), v. geneesmiddelenleer. materie, v. grondstof; onderwerp om over te spreken, te schrijven. materieel, lichamelijk. mathematicus, (Lat.), m. wiskunstenaar. Mathesis Scientiarum Genetrix, (Lat.), wiskunde is de stammoeder der wetenschappen, naam van een Leids genootschap, matinee, (Fr.), v. morgen, voormiddag, ochtendvoorstelling, middagvoorstelling; ochtendjapon. matineus, vroeg opgestaan. matriarchaat, o. stelsel, waarbij de moeder stamhoudster is, komt voor bij vele natuurvolkeren. matrijs, v. koperen vorm, door het inslaan van een stempel ontstaan. matrone, (Lat.), v. Romeinse dame, vrouw op jaren. maturiteit, v. rijpheid. matze, (Hebr.), v. Paasbrood. matuschka, (Russ.), moedertje. Mauser, m. snelvuurgeweer. mausoleum, (Lat.), o. praalgraf. mauvais sujet, (Fr.), m. losbol. mauve, (Fr.), lichtpaars. maxim, (Eng.), v. mitrailleur, die snel afvuurt. maximaal, een maximum uitmakende, maxime, (Fr.), v. grondstelling, grondregel, mayonnaise, (Fr.), v. saus van ei met olie en azijn. mayor, (Eng.), m. burgemeester. mazzel, (Hebr.), buitenkansje, winst, geluk, mbret, m. titel van den Albanesen vorst, mechanica, v. werktuigkunde, bewegingsleer als toegepaste wiskunde. mechanicus, (Lat.), m. werktuigkundige, mechaniek v. inrichting der machines, mechanisme, o. inwendige samenstelling van een werktuig. mechanisch materialisme, leer dat de wereld uit stoffelijke deeltjes in beweging bestaat, mechanotherapie, v. geneeswijze door heilgymnastiek, massage etc. medaille, v. gedenk- of erepenning. medaillon, (Fr.), m. grote gedenkpenning; sieraad, dat soms opengeklapt kan worden en aan kettinkje kan worden gedragen. mediair, middelste. medicament, o. geneesmiddel. medicina forensis, (Lat.), gerechtelijke geneeskunde. medicus, (Lat.), m. geneesheer. mediis tranquillis in undis, (Lat.), rustig te midden der golven. medio, in het midden. meditatie, v. overpeinzing, bespiegeling, medium, (Lat.), o. middel; persoon die beweert als bemiddelaar tussen geest van afgestorvenen en mensen te zijn. médoc, (Fr.), m. rode lBordeauxwijn. medulla, (Lat.), o. merg. Medusahoofd, o. hoofd van Medusa, schrikbeeld. mensjewik, (Russ.), m. aanhanger van de rechtervleugel der vroegere Russische sociaal-democratische partij. Betekent aanhanger van de minderheid. De mensjewiki vormden namelijk op het congres van 1903 een minderheid tegenover de bolsjewiki, de aanhangers van de meerderheid. meeting, (Eng.), v. openbare vergadering, mega, (Gr.), voorvoegsel, dat groot betekent. megafoon, m. geluidversterker. Megera, v. boosaardige furie. melancholicus, m. zwaarmoedig mens. Melanesië, v. het eilandenrijk der zwarten, de West-Australische eilanden. mélange, (Fr.), v. mengsel. melati, (Jav.), Indische jasmijn. melioratie, v. verbetering. melodie, v. zangwijs. melodrama, o. toneelspel, begeleid door muziek, bij tussenpozen; tegenwoordig: sentimenteel drama. melos, (Gr.), v. gezang, lied. Melpomene, (Gr.), v. Muze van het treurspel. membraan, o. vlies. memento, (Lat.), gedenk! memento mori, gedenk dat ge sterven moet. mémoires, (Fr.), gedenkschriften, herinneringen. memorabilia, (Lat.), gedenkwaardige dingen. memorandum, o. gedenkboek; nota. memoriaal, o. herinneringsgeschrift; één van de drie grootboeken. memorie, v. geheugen; gedenkschrift; schriftelijke verklaring van de redenen, die leidden tot een wetsvoorstel. ménage, (Fr.), v. huishouding; zuinigheid; soldatenkeuken; ménage a trois, man, vrouw en huisvriend. ménagère, (Fr.), v. huismoeder, huishoudster. menagerie, v. diergaarde. Mendelisme, o. theorie der overerfelijkheid, gevonden door Mendel, 1822—1884. menestreel, m. minstreel, 'begeleider der troubadours. mene mene, tekel upharsin, gewogen en te licht bevonden. menhir, m. voorhistorische grote zuil. menie, v. loodvermiljoen. meningitis, v. hersenvliesontsteking. Menist, m. doopsgezinde. mens sana in corpore sano, (Lat.), een gezonde ziel in een gezond lichaam, menstruatie, v. maandstonde. mensuur, v. maat; tweegevecht van Duitse studenten. mentaliteit, v. geestesgesteldheid, wijze van voelen en denken. menthol, v. pepermuntkamfer. mentor, (Gr.), m. raadgever en leidsman, menu, (Fr.), o. spijslijst. menuet, (Fr.), v. langzame oud-Franse dans. Mephisto(pheles), m. de boze vijand, de duivel, hoofdpersoon in Goette's Faust. mer a boire, (Fr.), een werk, waar niet doorheen te komen is. mercantiel betreffende de handel, doortrokken van handelsgeest. mercantilisme, economisch stelsel van de 17e en 18e eeuw, dat het hele economische leven door de staat geleid wil zien. Mercurius, (Lat.), m. Mercuur, god van de handel der dieven en bode der goden, mère, (Fr.), v. moeder, kloosterzuster, meretrix, (Lat.), v. publieke vrouw, meridiaan, m. middagcirkel. merinos, (Sp,), schapen met fijne wol. mérite, (Fr.), v. verdienste; de mérites van een zaak, de waarde, het gewicht, de voordelen ervan. mesjoege, (Hebr.), gek. mesmerisme, o. dierlijk magnetisme, mesquinerie, (Fr.), v. kleingeestigheid, bekrompenheid. mess, (Eng.), gemeenschappelijke (officiers) tafel. messagerie, (Fr.), v. bevrachtingskantoor; messageries maritimes, scheepvaartmaatschappij. Messalina, v. schaamteloze viouw. Messe, (D.), v. jaarbeurs. Messias, m. gezalfde, Verlosser. messieurs, (Fr.), mijne heren. messing, o. geel koper. mesties, m. afstammeling van een blanke en een Indiaanse kleurling. metacritiek, v. beoordeling van een beoordeling. metalliek, metaalachtig. metallieken, staatsschuldbrieven, die alleen in metaal af te lossen zijn. metallurgie, v. bereiding van metalen uit ertsen. metamorphose, v. gedaanteverwisseling, metaphoor, v. gelijkenis, vergelijkend beeld, metaphorisch, in beeldspraak. metaphysiek, v. leer van het bovenzinnelijke, metastasis, (Gr.), v. verplaatsing van een ziektestof van het ene gedeelte van het lichaam naar een ander. metempsychose, v. zielsverhuizing. meteoor, m. luchtverschijnsel. meteorograaf, baro-thermo- hydrograaf, een instrument, dat aerologische en vliegtechnische metingen zelf registreert, meteorologie, v. weerkunde. methode, v. werkwijze; leerwijze. Methodisten, Secte van Evangelische Christenen in Engeland. Methusalem, m. persoon uit de Bijbel, die 969 jaar oud zou zijn geworden, vandaar zeer oude man. metriek, v. versmatenleer. metriek, metrisch, wat behoort tot de meter; metriekstelsel het tiendelig meetstelsel met de meter als grondslag. metro, afkorting van metropolitain, ondergrondspoorweg. metropolitaan, m. aartsbisschop, die bisschoppen bestuurt. metropool, v. moederstad; hoofdstad; wereldstad. metrum, (Lat.), versmaat; maat. Mettray, o. landbouw-strafkolonie voor verwaarloosde jongens. mezzosopraan, v. halfsopraan. mezguita, (Sp.), Moorse moskee. imasme, o. schadelijke uitwasemingen, die zich in de lucht verspreiden. mica, o. glimmer. microbalans, v. balans om voorwerpen van 1/1000 gram en minder te wegen, microbiologie, v. levensleer der kleinste organismen. microcosmos, (Gr.), de wereld in het klein; de mens. micron, o. een duizendste milimeter. Mieronesië, v. kleine eilandjes, die onderdeel van Polynesië vormen. microphoon, m. toestel dat het waarnemen van zeer zwakke geluiden; geluidsversterker. microscoop, m. instrument met sterke lenzen, waarmee men kan waarnemen, wat men met het blote oog niet ziet. Mi das, m. rijke domkop. Middel Europese tijd, m. tijd van de 15de meridaan oostelijk van Greenwich, 40 minuten verschil (later) met Amsterdam, midinette, (Fr.), v, Parijs naaistertje, mignon, (Fr.), m. lieveling. migraine, (Fr.), v. schele hoofdpijn, migratie, v. volksverhuizing. mijter, m. bisschopsmuts. Mikado, m. titel van den Japansen keizer, mikmak, m. moeilijkheid; onenigheid, milicien, (Fr.), m. loteling of soldaat bij de militie. milieu, (Fr.), o. midden; omgeving waarin men leeft. militairisme, het op de voorgrond stellen der militaire doeleinden. militant, strijdvaardig; socialist van de daad. milizia, (It.), fascistische weermacht. mille, (Fr.), duizend. millennium, (Lat.), o. duizend jaar; duizendjarig rijk. milliade, v. reeks van duizend jaren, milliard, (Fr.), o. duizend millioen. Millikanstralen, stralen, die door 2 M. dik lood gaan. millimeter, m. duizendste meter. milimetenen, zeer kort knippen. Milo, eiland van de Griekse achipel; Venus van Milo, beroemd beeld, in het Louvre te Parijs, dat te Milo werd gevonden, milord, m. aanspreektitel van Engelse adellijke. mime, (Gr.), v. bij de Grieken en Romeinen klucht, die slechts door gebarenspel werd weergegeven. mimicry, v. eigenschap bij verschillende dieren, om kleur en vorm van de omgeving aan te nemen. mimiek, v. gebarenspel. mimosa, v. soord acacia met kleine gele bloemetjes. minaret, v. moskee-toren. mine, (Fr.), v. gezicht (uitdrukking); mijn. mineraal, o. delfstof, erts; delfstoffelijk, ertshoudend. mineralogie, v. delfstofkunde. Minerva, (Lat.), v. godin der wijsheid, mineur, (Fr.), m. mijnwerker; in kleine tertstoonladder; in mineur, droef gestemd, miniatuur, v. gekleurde sierletter; kleine gekleurde tekening of portret. miniem, zeer klein; laag. minimum, (Lat.), o. kleinste hoeveelheid van iets; laagste prijs. minister, (Lat.), m. dienaar; hoogste staatsambtenaar. ministerie, v. ambt; staatsbeheer; departement van het bestuur onder een minister; openbaar ministerie, (O.M.), openbare eiser bij een rechtbank. minjan, (Hebr.), vereniging van tien kerkelijk-meerderjarigen. minor, jongere. Minos, m. koning van Kreta. Minotaurus, m. monster, dat zich met mensenvlees voedde. minutieus, tot in zeer kleine bizonderheden. minuut, zestigste deel van een uur. van een graad; orgineel van een acte. mioceen, op één na de jongste tertiaire formatie. mir, (Russ.), vroegere Russische dorpsgemeenschap met gemeenschappelijk grondeigendom. mirabile dictu, (Lat.), wonderlijk om te vertellen. miraculeus, wonderbaarlijk. miradsch, m. Mohammeds hemelvaart, of de herdenkingsdag daarvan. mirage, (Fr.), m. luchtspiegeling. mirakel, o. wonder. mir nichts dir nichts, (D.), zo maar, zonder verlegenheid. Mis, voorgeschreven gebeden en plechtigheden in de R.K. Kerk. misanthroop, m. mensenhater. mise, (Fr.), v. inzet bij loterij of spel; mise en scène, inrichting van het toneel voor een voorstelling. miserabel, ellendig, jammerlijk. misère, (Fr.), v. ellende grote armoede, miskrediet, o. slechte naam, verminderd vertrouwen. misogyn, vrouwenhater. miss, (Eng.), mejuffrouw. missa solemnis, (Lat.), plechtige R.K. mis. (beroemd muziekwerk van Beethoven), missie, v. opdracht, last; zending ter bekering van niet-gelovigen of andersdenkenden. missing link, v. de overgangsvorm die gezocht wordt tussen mens en aap. missionaris, m. zendeling. missive, v. zendbrief. mistletoe, (Eng.), v. marentak. mistral, koude Noordwestenwind in Zuid- Frankrijk. Mistress, Mrs., (Eng.), mevrouw. Mithra, m. god van de zon en het licht bij de oude Perzen. mitigatie, v. verzachting, leniging, mitrailleur, m. machinegeweer. Mitropa, v. Middel-Europese slaap- en restauratie-wagenmaatschappij. mixed, (Eng.), gemengd; mixed pickles, ingemaakte groenten, gemengd zuur. mixtum compositum, (Lat.), o. mengsel, mixtuur, v. mengsel. Mizrach, (Hebr.), Oosten. Mizrachi, vereniging van wetsgetrouwe orthodoxe Zionisten. Mnemosyne, (Gr.), v. godin der herinnering. moeder van de Muzen. mnemotechniek, mnemoniek, herinneringskunst. mobiel, bewegelijk. mobile perpetuum, (Lat.), onophoudelijk, tot in de eeuwigheid, bewegend uurwerk, mobilisatie, v. het mobiliseren, in voor de oorlog uitgeruste staat brengen. mobiliteit, bewegelijkheid. modaal, volgens een wijze. modeleren, boetseren. moderaat, gematigd. moderados, (Sp.), gematigde politieke partij in Spanje. modern, nieuwerwets; de moderne talen, Frans, Duits en Engels. modernisme, o. nieuwe godsdienstleer-richting, veroordeeld door den Paus. modest, zedig, bescheiden. modificatie, v. wijziging. modiste, (Fr.), v. maakster en verkoopster van dameshoeden. modulatie, v. stemovergang naar andere toonaard. modus, (Lat.), m. wijze, manier; modus vi- vendi, voorlopige schikking. moejik, (Russ.), m. boer. moeloed, feestdag, verjaardag van Moham- med. moesson, heersende wind gedurende één der twee jaargetijden in Ned.-Indië. Mogol, m. titel der vroegere Mongoolse heersers van Hindostan. mohel, (Hebr.), m. kerkelijk besnijder. Mohicanen, uitgestorven Indianenstam; de laatste der Mohicanen, de laatste van zijn geslacht. mokka, geurige Arabische koffie. Mokum, m. (Hebr.); stad. mol, m. verlagingsteken in de muziek, moleculen, kleinste deeltjes, waarin een stof verdeeld kan worden. molest, schade door moedwil. molestatie, v. overlast door handtastelijkheden. molières, (Fr.), lage veterschoenen. molo, dam, havenhoofd. Moloch, m. afgod der Moabieten en Ammonieten. molto, sterk, zeer (muziek). molton, o. zachte dikke wollen stof. moment, o. ogenblik; hoofdomstandigheid, moment-opname, v. foto, waarvoor de gevoelige plaat slechts een ogenblik wordt belicht. monarch m. allenheersend vorst. monarchie, v. regeringsvorm, waarbij de oppermacht aan een erfelijk vorst is opgedragen. onbeperkte monarchie, wanneer de monarch de wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht bezit; beperkte (constitutionele monarchie), de monarch deelt de oppermacht met de volksvertegenwoordiging. mondain, (Fr.), werelds. mon Dieu! mijn god, goede hemel! monetair, betrekking hebbende op de munten. money, (Eng.), o. geld. monisme, o. eenheidsleer, die alles tot één enkel beginsel terug brengt; tegenstelling met dualisme (tweeheidsleer). moniteur, (Fr.), m. vermaner; officieel Belgisch dagblad. monitor, (Lat.), m. vermaner; soort pantserschip voor de verdediging van de kust. monkey, (Eng.), m. aap. mono-, een. monocle, (Fr.), v. kijkglas voor één oog. monogamie, (Fr.), v. huwelijk met één vrouw. monogenie, v. leer dat de mens zich van één plaats van de aarde uit heeft ontwikkeld. monoloog, alleenspraak. monomanie, v. soort waanzinnigheid, die zich aan één enkel voorwerp houdt, monometallisme o. stelsel met één metaal als standaardmunt. monoplaan, m. ééndekker. monopolie, v. recht om bepaald bedrijf in een bepaalde staat alleen te drijven, monorail-spoorweg, m. spoorweg met slechts één rails. monotheïsme, geloof aan één God. monotoon, eentonig. Monroe-leer, v. stelsel, dat iedere Europese invloed in Amerika moet worden geweerd. Monseigneur, (Fr.), m. doorluchtig heer, titel van hoge geestelijken. monsieur, (Fr.), m. mijnheer. monstrueus, monsterachtig. montage, (Fr.), v. het inelkaar zetten van machines. montagnard, (Fr.), m. bergbewoner; lid der revolutionaire Bergpartij, in de Franse nationale conventie 1792. montagnes russes, (Fr.), rutschbaan. Mont-Blanc, (Fr.), wite berg; hoogste Alpentop. monteren stijgen, bemannen, van het nodige voorzien; optuigen; voorbereiden van een toneelstuk; machine in elkaar zetten; rangschikken fotografiëen. Montessorischool, v. school volgens het stelsel van de Italiaanse Dr. Maria Montessorie, waar alle kinderen zich vrij naar hun aanleg kunnen ontwikkelen, monument, o. gedenkteken. monumentaal, groots. moraal, zedenleer. moral insanity, (Eng.), morele krankzinnigheid, het ontbreken van morele denkbeelden. moratorium, o. wettelijk uitstel van uitbetaling van schulden. morbiditeit, v. ziekelijke toestand; ziektecijfer. moreel, o. zedelijkheidsgevoel, gedisciplineerd gevoel van zelfvertrouwen. more majorem, (Lat.), naar het gebruik der voorvaderen. mores, (Lat.), zeden, gebruiken. moré, (Hebr.), leraar, rabbijn, soort doctorale titel. morganatisch huwelijk, o. huwelijk van vorstelijk persoon met niet-vorstelijke. Morgue, (Fr.), v. tentoonstelling van onbekende lijken, te Parijs. morituri te saluant, (Lat.), zij die sterven, groeten u! woorden door Romeinse gladiatoren uitgesproken, als ze langs de loge van den Keizer trokken. Mormonen, godsdienstige secte in Amerika, gesticht door Smith, leden mogen meer dan één vrouw hebben. Morpheus, god van de slaap. morphine, v. opiumzuur. pijnstillend slaapmiddel. morphologie, v. vormleer. Morseschrift, o. telegrafisch schrift, mortaliteit, v. sterfelijkheid, sterftecijfer, mortier, o. grote vijzel; kort kanon, mos, (Lat.), m. gebruik, zede. Moscovisch gebak, o. luchtig eiergebak. moskee, Mohammedaans bedehuis. Moskoviet, m. bewoner van Moskou. Moslim, m. aanhanger van Mohammed, motet, koit eenstemmig kerkgezang, met La¬ tijnse tekst. motie, v. uitspraak van een vergadering, die geen bindend besluit is. motief, reden, beweeggrond; grondmelodie van kunstwerk. motor, m. beweger, machine die doet bewegen. motto, (It.), o- zinspreuk. mousseren, schuimen van dranken, mousseline, (Fr.), v. fijn dun neteldoek, mozaïek, o. ingelegd werk, van verschillende kleuren. Mozaïsme, o. Joodse godsdienst. much ado about nothing, (Eng.), veel geschreeuw om weinig wol. mulat (tin), kleurling (e) uit negers en blanken geboren. multiform, veelvormig. multimillionair, m. personen die vele malen millionair is. mulpiplaan, m. veeldekker. multiplicatie, v. vermenigvuldiging. mummie, v. gebalsemd en gedroogd lijk der oude Egyptenaren. Mundaneum, (Lat.), o. wereldpaleis, stichting van de Unie van Internationale vereniging, waarin zich een intern, museum, een intern, universiteit en bibliotheek zullen bevinden. mundus vult decipi, (Lat.), de wereld wil bedrogen worden. municipaal, de gemeenteregeling betreffend, munitiedepot, o. opslagplaats van schietvoorraad. muscus, m. sterk riekende stof, afgescheiden door het muscusdier. museum, (Lat.), o. Muzentempel; gebouw, waarin kunstwerken worden ten toon gesteld. musicoloog, m. schrijver over muziek. musis sacrum, (Lat.), aan de Muzen gewijd. musketier, m. voetsoldaat, gewapend met musket. mutatie, v. verandering; overplaatsing van ambtenaren. mutator, (Lat.), m. toestel om electrlsche stroom van richting te doen veranderen. Muzelman, m. gelovige Mohammedaan. Muzen, zanggodinnen; schone kunsten en wetenschappen. muzikaal, aanleg hebbende voor de muziek; welklinkend. myoop, bijziende. myriade, tienduizendtal, ontelbare menigte. myriameter, m. 10.000 Meter. myrrhe, v. bitter geneeskrachtig gomhars van Oosters struikgewas. mysterie, v. verborgenheid; geheimleer; middeleeuws kerkelijk toneelstuk. mystiek, duister, verborgen, geheimzinnig; leer der verborgen, bovennatuurlijke krachten. mystificatie, v. handige manier om voor de gek te houden. mythe, v. sage, volksoverlevering, mythologie, v. fabelleer. N.A.K. = Nederl. Algemene Keuringsdienst. N.A.S. = Nationaal Arbeids Secretariaat. N.A.O. Nederlandse Artisten Organisatie. NB. = nota bene, (Lat.), let wel; Noorderbreedte. N.B.G. Ned. Bijbelgenootschap. N.C.A. = Ned. Christelijke Arbeiderspartij. N.C.G.O.V. = Nationale Christen Geheel Onthouders Vereniging. N.C.R.V. = Ned. Christ. Radio Vereniging. N.D.O. = Ned. Draadloze Omroep. N.E.F.R.O. = Ned. Fascistische Radio Omroep. N.E.P. = Nieuwe Economische Politiek (Sovjet Rusland). n.f. = ni fallor (Lat.), indien ik mij niet vergis. N.H.M. Nederlandse Handel Maatschappij. N.I.L.O. = Nederl. Instituut voor Lichamelijke Ontwikkeling. N.I.O.G. = Ned. Ind. Onderwijzers Genootschap. N.I.P.A. = Ned. Ind. Pers Agentschap, N.I.R. Nationaal Instituut voor Radio Omroep. N.I.R.O.M. = Ned. Ind, Radio Omroep Maatschappij. NJ.V. = Ned. Instituut voor Volksdans en Volksmuziek. N.I.V.A. = Ned. Instituut voor Architecten. N.I.V.B. Ned. Ind. Vrijzinnigen Bond, N.J.H.C. — Ned. Jeugd Herberg Centrale. N.J.V. = Ned. Jongelings Verbond; Nationaal Jongeren Verbond. N.K.B. = Ned. Korfbalbond. N.M.O.F. Nooit Meer Oorlog Federatie. N.N. ^ nomen nescio, (Lat.), ik weet de naam niet. No. — numero, nummer. N.O.G. Ned. Onderwijzers Genootschap. N.O.R.A.G. Norddeutsche Rundfunk Aktien Gesellschaft N.V. Noord-duitse Radio Omroepmaatschappij. N.O.T. Ned. Overzee Trustmaatschappij. De maatschappij aan welke in de wereldoorlog de controle op de overzeese handel was opgedragen. N.O.V. Ned. Omroep Vereniging. N.P.B. Ned. Protestanten Bond. N.P.V. Ned. Padvinders Vereniging. N.R.V. = Ned. Reisvereeniging. N.S.B.O. Nationaal Socialistische Bedrijfscellen Organisatie. N.S.B. Nationaal Socialistische Bewe- g'ng- N. N.SJD.A.P. National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei. N.S.F. = Ned. Seintoestellen Fabriek. N.S.N.A.P. Nationaal Socialistische Ned. Arbeiders Partij. N.S.P.C.C. National Society for Prevention of Cruelty to Children, Nation. Ver. tot bestrijding van Kindermishandeling. N.S.V. Ned. Syndicalistisch Vakver■ bond. N.S.P. Nationaal Socialistische Partij. N.T.B. Ned. Trekkers Bond. Nto. netto, zuiver. N.U.B. Ned. Uitgevers Bond. N.V.A.T.O, Naaml. Venn. Algem. Transport Onderneming. N.V.C.J.C. Nation. Vrijzinnig Christelijk Jongeren Comité. N.V.V. -- Ned. Verbond van Vakverenigingen. N.V.V.R. Ned. Ver. voor Radiotelegrafie. N.Y.K. lijn = Nippon Yusen Kaisha lijn, stoomvaartlijn van Rotterdam en Antwerpen naar China en Japan. N.Z.B. Nederlandse Zwembond; Nederlandse Zionisten 'Bond. nabob, m. bevelvoerder in Oost-Indië; zeer rijk man. nagaika, (Russ.), soort knoet. naïef, ongekunsteld. nanking, o. Chinese geelachtige katoenen stof. naphta, v. vloeibare, brandbare witte aardolie. Napoleontisch, van Napoleon. Narcissus, (Lat.), m. schone jongeling, die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld, narcose, v. kunstmatige bedwelming, narodniki, (volksmannen), revolutionairen in het Rusland van 1870—1880, die onder de boeren werkten, gingen later over in de sociaal-revolutionairen. narwal, (Deens), soort rob. nasaal, door de neus gesproken (letter); nasaal geluid, neusgeluid. nassi, (Mal.), v. gekookte rijst; nassi goreng, gebakken rijst, vlees, eieren en Spaanse peper. nataliteit, v. geboortecijfer. natie, v. volk, inwoners van een land, met gemeenschappelijke taal en oorsprong, nationaal, vaderlands-. nationaliseren, nationaal maken, in natie opnemen. nationalisme, o. het streven om het eigen volk in alles de voorrang te geven, nativiteit, v. geboorte-uur. Natten, nationalistische Zuid-Afrikaanse partij. natura, (Lat.), v. natuur; in natura, in natuurlijke toestand, naakt. naturalisatie, v. het verkrijgen van een andere nationaliteit. naturalisme, o. natuurgodsdienst; in de kunst richting die de werkelijkheid getrouw nabootst. natural, selection, (Eng.), natuurkeuze volgens Darwin. nausea, (Lat.), v. zeeziekte. nautiek, scheepvaartkunst. navigatie, v. scheepvaart; acte van navigatie, (Eng.), v. scheepvaartwet, in 1651 uitgevaardigd door Cromwell. navrant, (Fr.), hartverscheurend. navy, (Eng.), v. vloot. Nazare(n)er, m. man van Nazareth, Jezus Christus. Nazi's, Afkorting van National Sozialisten. De Duitse vorm van het fascisme, dat met een bijzondere onmedogenheid de cultuur verwoest en de arbeidersbeweging tracht te doden. Neanderthal, (D.), o. dal met grot bij Mettmann, Düsseldorf, waar in 1856 de eerste fossiele resten van voorhistorische mensen werden gevonden. nécessaire, (Fr.), noodzakelijk; reisétui mei toiletbenodigdheden. nee plus ultra, (Lat.), het hoogst bereikbare. necrologie, v. korte levensgeschiedenis van een overledene. nectar, (Gr.), m. godendrank. Nederland-Express, m. speciale trein Den Haag—Genua voor de passagiers van de Mij. Nederland. Neerlandicus, m. student in de Nederlandse letteren; leraar Nederlands. negatie, v. ontkenning. negatief, ontkennend; kleiner dan nul; omgekeerd beeld op glas of film, waarvan foto's afgedrukt worden. negeren, ontkennen, doen alsof men iemand niet kent. négligé, (Fr.), o. huiskleren. negorij, v. kleine plaats, die zeer afgelegen is, vooral in Ned.-Indië. negotie, v. koopmanschap; goederen, waren van kleinen koopman. negus, m. keizer van Abessinië. Nemesis, (Gr.), v. godin van de wrekende gerechtigheid. nemo, (Lat.), niemand. neo, (Gr.), nieuw. neologisme, o. nieuw gevormd of gebruikt woord. neomalthusianisme, o. leer om het kindertal te beperken door voorbehoedmiddelen, neon, gas dat in geringe mate in de lucht voorkomt. neonlamp, v. soort electrische lamp. nepotisme, o. bevoordeling van bloedverwanten en vriendjes. neptunist, m. aanhanger van het neptunisme, de mening dat de aarde door de werking van het water haar tegenwoordige gedaante heeft. Neptunus, (Lat.), god van de zee; planeet. Nereus, (Lat.), m. ondergod van de zee. Nero, m. wrede dwingeland; keizer van Rome. nerveus, zenuwachtig. nervus, (Lat.), m. zenuw; nervus rerum, de ziel van alles, het geld. Nestor, m. wijze grijsaard uit de Homerische gedichten. netto, zuiver (zuiver gewicht zonder verpakking) . neurasthenie, v. zenuwzwakte en ziekelijke overgevoeligheid. neuropathie, v. zenuwziekte. neutraal, onzijdig. neutrum, (Lat.), onzijdig geslacht, woord. New-Foundlander, (Eng.), m. grote langharige hond van New-Foundland. nexus, (Lat.), m. samenhang. Nibelungenlied, (D.), o. oud-Duits heldendicht. nicotine, v. vergiftige stof uit tabak, nigger-song, (Eng.), Amerikaans negerliedje. nihil, (Lat.), niets; nihil humania me alienum puto, niets menselijks acht ik mij vreemd; nihil obstat, er staat niets in de weg. nihilisme, o. anarchistisch revolutionaire beweging in het Tsaristisch Rusland, nikker, m. duivel; beul. nil, (Lat.), niets; nil novum sub sole, (Lat.), niets nieuws onder de zon. nimbus, (Lat.), stralenkrans om het hoofd van een heilige; regenwolk. nimf, v. halve godin. n'importe, (Fr.), het doet er niet toe. Nimrod, m. jager. Nippon, Japan. Nippon Hoso Kyokao, Japanse Radio Omroep. Nirom, Ned. Ind. Radio Omroep Mij. Nirwana, (Sanskrit), o. uitwaaiïng; bij de Boeddhisten, het zalig opgaan in de oneindigheid. nitroglycerine, v. zeer ontplofbare vloeistof, nitschewo, (Russ.), het is niets. niveau, (Fr.), m. waterpas; peil. njonja, (Mal.), v. dame, mevrouw; njonja besar, de vrouw van den GouverneurGeneraal. Nobelprijs, m. prijs van 200.000 Zweedse kronen, waarvan er jaarlijks vijf worden uitgereikt, voor geneeskunde, bevordering van de vrede, natuurkunde, scheikunde en letterkunde. noblesse, (Fr.), v. adeldom; noblesse oblige. adel legt verplichtingen op. nobody, (Eng.), niemand. nocturne, (Fr.), v. nachtserenade. Noël, (Fr.), m. Kerstfeest; kerstlied; kerstgeschenk. nolens volens, (Lat.), willens of onwillens, non, (Fr.), m. naam; nom de plume, schrijversnaam. nomaden, rondzwervende (herders)volken. nomenclatuur, v. naamlijst. nomen, (Lat.), m. naam; nomen est omen, de naam is een voorteken. nominaal, de naam betreffend; in naam, doch niet werkelijk. nominatie v. benoeming. nominatief, volgens de namen; eerste naamval. non-actief, niet in werkelijke dienst, nonchalance, v. achteloosheid, non-combattant, m. niet-vechtend soldaat, voor hospitaal of trein. noncoöperation, (Eng.), v. weigering tot samenwerking met de koloniale regering, systeem der nationalistische partij in Engels Indië. non-interventie, v. het onzijdig blijven, niet tussenbeide komen. nonsens, m. onzin. non troppo, (It.), niet te zeer. nonvaleur, (Fr.), m. oninbare post; persoon die niets waard is. nonna, (Mal.), kleurlinge; juffrouw, meisje, noriet, o. zwart koolstofpoeder bij maagaandoeningen gebruikt. norm, v. stelregel, richtsnoer. normaal, regelmatig, gewoon; normale werkdag, m. wettelijk vastgestelde dagelijkse werktijd. Nomen, schikgodinnen. nosographie, v. ziektebeschrijving. nostalgie, (Fr.), v. heimwee. nota, (Lat.), v. teken, rekening; nota van iets nemen, op iets letten, met iets rekening houden. notabelen, voornaamste burgers van een plaats. nota bene, let wel! notarieel, door een notaris opgemaakt, notie v. begrip, voorstelling. notitie, v. aantekening; geen notitie van iets nemen, zich niets aantrekken van iets. Notre-Dame, (Fr.), v. Onze Lieve Vrouw; kathedraal te Parijs. notulen, aantekeningen, die verslag vormen van vergadering. nous verrons, (Fr.), we zullen zien. nouveautés, nieuwe modeartikelen. nova, (Lat.), nieuwigheden. novelle, v. nieuwigheid; klein verhaal. Novial, internationale hulptaal. novice, m. en v. nieuweling, vooral in klooster. novus homo, (Lat.), een nieuwe man, die peis naam begint te krijgen. nuance, (Fr.), v. schakering. nulliteit, v. nietigheid; onbeduidende persoonlijkheid. numerair, naar het getal; numeraire waarde, v. getalwarde. numerus clausus, m. regeling volgens welke slechts een bepaald getal of percentage van een bepaalde groep aan de hogeschool kan studeren. nuncius, (Lat.), m. gezant van den Paus. numismatiek, v. muntkunde, penningkunde, nutritief, voedzaam. nymphomanie, v. ziekelijk, vrouwelijk verlangen naar den man. O. o.a. = onder anderen. O.A.D.G. = omnia ad Dei gloriam, (Lat.), alles ter ere God. O.F.M. = Ordo Fratrum minorum, (Lat.), Franciscanerorde. OJ. = Oost-Indië. O.I.C. = Oost-Indische Compagnie. o.l. = op last. o.l.v. = onder leiding van. O.L.V.E.H. = Onderlinge Levensverzekering van Eigen Hulp. O.M. = Openbaar Ministerie, o.m. = onder meer. O.P. = Ordo predicatorum, (Lat.), orde der Dominicanen. Op., opus, werk van kunstenaar (vooral in muziek gebruikt). O.T. = Oude Testament. % = per cent, ten honderd. O.W. = oorlogswinst. oase, v. vruchtbare plek, met water, midden in een woestijn. obelisk, spits, zuil, gedenknaald. ober (kellner), (D.), m. eerste kellner. Oberon, m. elfenkoning. object, o. voorwerp. objectief, zakelijk, onbevooroordeeld, buiten ons bestaande, tegenstelling van subjectief. obligaat, o. hoofdstem in veelstemmig muziekstuk. obligatie, v. verplichting; verbintenis; verbintenis; schuldbekentenis. obsceen, schuin, gemeen. obscurantisme, o. verduisteringszucht; streven om een volk onwetend te houden, observatie, v. waarneming; naleving van wetten of regels; inachtneming, observatorium, o. station ter waarneming van natuurverschijnselen. obstakel, o. hinderpaal, belemmering, obstetricus, m. verloskundige. obstructie, v. verstopping, hardlijvigheid; politieke systematische tegenwerking van minderheid in een parlement, om het werk te vertragen of te belemmeren, ocarino, v. stenen of metalen Italiaanse fluit. occasion, (Fr.), v. gelegenheidskoopje. Ocddent, o.i het Westen. occult, verborgen, geheime. occupatie, v. bezetting; het in bezit nemen van gebieden. oceaan, m. wereldzee. Oceanië, eilanden die bij Australië behoren. Oceanus, (Lat.), god der zee. Ochlocraat, m. volksmenner, volksaanvoerder. Ochrana Narodna, (Servisch), v. Nationale Bescherming. Ochranka, (Russ.), geheime politieke politie onder het Tsaristisch bewind. octaaf, o. omvang van 8 tonen. octavo, boekformaat van 16 blz. per vel. Octobristen, gematigd constitutionele partij in Rusland, onder het Tsaristisch bewind. octrooi, o. uitsluitend recht tot het drijven van handel. oculair, het oog betreffend. odd fellows, (Eng.), philantropisch genootschap tot onderlinge hulp. ode, v. lofzang; lofgedicht odeon, (Gr.), o. muziektempel. odeur, (Fr.), v. geur, reuk; reukwater, odieus, hatelijk, schandelijk. Odin, opperste God van de Scandinaviërs in de Vikingtijd. odium, (Lat.), haat, vijandschap. odol, o. ontsmettend tandwater. Odyssee, beroemd heldendicht van Homerus. oecumenisch, de gehele aarde betreffend, oedarnik, m. stootbrigadier, de beste werker in een gesocialiseerd bedrijf. Oedipus, m. doodde zijn vader en huwde zijn moeder, stak zich daarna uit wanhoop de ogen uit. oekase, bevelschrift van den voormaligen Russischen Tsaar. Oekraine, v. gebied ten Noorden van de Zwarte Zee, deel uitmakend van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken, oeuvre, (Fr.), o. werk, gezamenlijke werken van kunstenaar; oeuvres complètes, de volledige werken. offensief, aanvallend. offerte, v. aanbieding. office, o. handelskantoor, bureau. officier van justitie, v. openbaar aanklager van een arrondissementsrechtbank, officieel, ambtelijk, van de regering uitgaande. officieus, half-officieel, een mededeling van de kant der regering, doch zonder dat deze er zich voor verantwoordelijk stelt, off-side, (Eng.), speler tussen de voetbal en het doel van de tegenpartij. Okhrana, (Serv.), v. geheime politie, old, (Eng.), oud; old Jack, de Britse vlag. oleographie, v. namaakschilderij, gedrukte plaat. oligarchie, v. regering van weinigen. olim, (Lat.), eertijds. Olympiade, v. tijdsruimte van 4 jaren bij de Grieken; internationale sportwedstrijden, die om de 4 jaren in een andere stad worden gehouden. Olympische Spelen, plechtige openbare volksspelen in het oude Griekenland, die, evenals tegenwoordig weer, om de 4 jaren werden gehouden. Olympus, (Lat.), m. woonplaats van de hemelgoden, berg in Thessalië. omega, (Gr.), laatste letter (o) van het Griekse alphabet. omelet, v. eierpannekoek; omelette aux confitures, eierpannekoek met jam; omelette aux fines herbes, eierpannekoeken met fijngemaakte kruiden. omen, (Lat.), o. voorteken. omineus, onheilspellend. omnia, (Lat.), alles; omnia vincit amor (labor), liefde (arbeid) overwint alles, omnipotent, almachtig. omnium consensu, (Lat.), met aller toestemming. omnivoren, alleseters (zowel vlees- als plantaardig voedsel). onanie, v. zelfbevlekking. on dit, (Fr.), men zegt; gerucht, praatje, ondulatie, v. golving. one step, (Eng.), éénstapdans, ongefundeerd, ongegrond. on parle Francais, (Fr.), er wordt Frans gesproken. on-side, (Eng.), speler achter de voetbal, tegenover het doel van de tegenpartij, onus, (Lat.), last. opera, v. muziekdrama. opera omnia, (Lat.), volledig werken, operatie, v. onderneming; medische bewerking, verricht door chirurg. operette, (Fr.), kleine opera. opthalmologie, v. oogheelkunde. opinie, v. mening. opinion publiqe, (Fr.), openbare mening, opium, o. sap van slaapbollen, sterk verdovend middel. opiumregie, v. staatsbeheer van de opiumverkoop. opponent, m. bestrijder in twistgesprek, debat, iemand die tegenspreekt, opportunisme, o. politiek, die alleen rekening houdt met het ogenblik. Dit soort politiek offert daarom al te vaak het grote doel op voor vermeende successen van het ogenblik. opposant, m. tegenstander, weerstrever. oppositie, v. tegenstand; tegenpartij, oppressie, v. onderdrukking, beklemming, opsonotherapie, v. behandelen van infec- tieziekten door inspuiting van dode bacteriën, van het soort, die de ziekte veroorzaken. optant, ra. iemand die heeft moeten kiezen tot welke nationaliteit hij wilde behoren in de daartoe, na de grote oorlog, aangewezen gebieden. opticien, (Fr.), m. brillemaker. optiek, v. gezichtskunde. optimisme, o. streven om alles van de de goede zijde te zien (tegenstelling van pessimisme). ora et labora, (Lat.), bid en werk. orakel, o. godspraak. orang, (Mal.), m. man, kerel. orangisten, aanhangers van het Huis Oranje, orang-oetan, (Mal.), bosmens, grote mensaap. orang-pendek, (Mal.), klein of kort mens, mensaap op Sumatra. oranjerie, broeikas van uitheemse planten, oratio, (Lat.), rede; oratio pro domo, een pleidooi voor zijn aangelegenheden, oratorio, (It.), oratorium, o. soort bedehuis; dramatisch toonwerk, voor zang geschreven. oratorisch, als een redenaar, met redenaarstalent. orchestrion, o. muziekinstrument dat kunstmatig orkest nabootst. orchidee v. tropische plantenfamilie, met veelkleurige bloemen. ordinair, gewoon, alledaags. ordinarius, (Lat.), m. bezoldigd hoogleraar, ordonnans, oppasser. ordre, (Fr.), v. bevel, order; orde. öre, v. Scandinavische kopermunt. orgaan, o. zintuig, stem, vertolken van meningen van een bepaald lichaam, b.v. een krant van een bepaalde richting, organiek, van organen voorzien. organisatie, v. inrichting die rekent op samenwerking van de delen onderling, organisme, o. stelsel van samenhang. organische samenhang van kapitaal. Marx' benaming voor de verhouding van het kapitaal, dat in de productiemiddelen is gestoken, tot het kapitaal, dat voor loonbetaling dient. orgasme, o. sterke bloedsaandrang, vooral naar de geslachtsdelen; sterke aandrift, orgie, v. nachtelijk drinkgelag. Oriënt, het Oosten, het Morgenland, oriëntalist, m. kenner van Oosterse talen, oriënteren, (zich), zich op de hoogte stellen van ligging, toestand en omgeving, originaliteit, v. oorspronkelijkheid. origineel, oorspronkelijk, zonderling. Orion, m. schitterend sterrebeeld. orkestreren, muziek bewerken voor orkest. Orleanist, m. aanhanger van het Huis van Orleans. ormuzd, m. het goede beginsel in de leer van Zoroaster. ornament, o. sieraad. ornithologie, v. vogelkunde. Orpheus, (Lat.), m. Griekse lierspeler en zanger. orthodox, streng gelovig, rechtzinnig; een leer in haar volle omvang aanvaarden, orthographie, v. spelling. orthologie, v. kunst om zich goed uit te drukken. orthopaedie, v. mechanische behandeling van vergroeiingen en verkrommingen, os, (Lat.), o. mond, been. o sancta simplicitas, o, heilige onschuld! oscillatie, v. schommeling. Osaf, (D.), m. Oberster Sturm Abteilung.s Führer, commandant van Nazi-stormafdeling. Osiris, zonnegod der Egyptenaren. Oslo, overeenkomst van Oslo, waarbij de Scandinavische landen en Nederland zich wederzijds verplichtten de tolmuren niet hoger op te trekken. osmose, v. het doordringen van vloeistoffen door poreuze wanden en hun vermenging daarna. Osmaanse Rijk, o. het Turkse keizerrijk, osramlampen, soort electrische lampen, ostensief, pralend. osteologie, v. leer van de beenderen. Ostjaken, in Noord-West Siberië wonende volksstam. ostracisme, o. schervengericht, waardoor in Athene de te machtige burgers voor 19 jaar verbannen werden. Osvia, (Ind.), opleidingsschool voor inlandse ambtenaren. o tempora, o mores, (Lat.), o. tijden, o. zeden! Othello, m. ijverzuchtig echtgenoot. otium, (Lat.), o. lege tijd. ottomane, v. Turks rustbed. Ottomanse Porte, v. voormalig Turks hof van den sultan. Ouchy, verdrag van Ouchy, internationale overeenkomst tot verwijdering van economische belemmeringen. outcast,. (Eng.), m. uitgestoten persoon, outillage, v. uitrusting. outlaw, (Eng.), m. iemand, die vogelvrij is verklaard. outsider, m. buitenstaander, oningewijde, ouverture, (Fr.), v. opening, begin, (vooral van muziekstuk). ovaal, langwerpig rond. ovarium, (Lat.), eierstok. ovatie, v. openlijke huidebetoging. Oversea League, vereniging, gesticht door Sir Wrench, met het doel de Engelsen, overal in de wereld aan het moederland te binden. oxyderen, met zuurstof verbinden. ozon, o. gecondenseerde zuurstof. p., pag., bladzijde. p.c., par couvert, onder omslag (op adressen); pour condoléance, met rouwbeklag. P.D. = Pro Deo, kosteloos, gratis (vooral bij advocatenhulp). p.e. = par exemple, bijvoorbeeld. P.E.N., (Eng.), = internationale club van dichters, novellenschrijvers en romanschrijvers. pi. = pour féliciter, met gelukwensen, p.g. = Protestantse godsdienst; partijgenoot. P.I. =perhimpenan Indonesia, Indonesische Vereniging. P.K.H. = Perserikatan Kommunist Hindia, Communistische Vereniging Indië. p.m. = pro mille (fr.) per duizend; piae memoria, zaliger nagedachtenis. P.N.I. = Persaikatan Nasional Indonesia, Nationaal-Indonesische Vereniging, p.p. = piu piano, (It.), zachter. P.O.R. = Plicht, Orde en Recht. P.P.K. = Perhimpoenan Politiek Katholiek, Katholieke Indische Partij, p.p.p. = pianissimo, (It.), zeer zacht. P.P.P.K.J. = Permoefakalan Perhimpoenan Politiek Kebangsaan Indonesia, Federatie van Indonesische Nationaal Politieke Verenigingen. P.R.I. = Perserikatan Rajat Indonesia, Indische Volkspartij, die streeft naar dominion status, langs parlementaire weg. p.s., post scriptum, (Lat.), naschrift; pond sterling. P.S.L = Partij Sarekat Islam. P.T.T. = Post Telegraaf Telefoon. paal, m. afstandsmaat in Ned.-Indië. pacha, m. hoog Turks ambtenaar, pacificatie, vredestichting. pacifisme, o. beweging, die de vrede voorstaat. Pacifist, m. voorstander van de vrede; vaak zijn dit edele, goed-willende mensen, die echter niet altijd genoegzame werkelijkheidszin bezitten. P. Pacific-Railway, (Eng.), grote Amerikaanse Spoorweg, tussen de kusten van de Stille en Atlantische Oceaan. pacteren, bij een pact (overeenkomst) bepalen. pacte leonin, (Fr.), leeuwenovereenkomst, voorwaarde, waarbij één der vennoten alle voordelen geniet. pactum, (Lat.), o. overeenkomst, verdrag, padi, (Mal.) v. rijst in de aar, die nog op het veld staat. paedagogiek, v. opvoedkunde. paederast, m. knapenschender. paediatrie, v. leer der kinderziekten, paedologie, v. wetenschappelijke kinderstudie. paganist, m. heiden, ongelovige. page, (Fr.), m. edelknaap; bladzijde. pagina, (Lat.), v. bladzijde. pagode, v. afgodstempel. Chinees poppetje met beweegbaar hoofd. pain de luxe, (Fr.), fijn brood. pair, m. gelijke, iemand van gelijke rang; Hogerhuislid. pait, (Mal.), bitter(tje). paladijn, m. ridder bij Karei den Groten; vandaar onvermoeid verdediger door alles heen van een persoon of beginsel, palaeographie, v. kennis van de handschriften der Ouden. palaeologie, v. kennis der oudheid, palaezoölogie, v. kennis der fossiele dieren, palankijn, m. Oostindische draagstoel. Palestina, o. het heilige land, het beloofde land; Kanaan. palet, v. verfbordje met gat voor de duim, mannen van het palet betekent kunstschilders. paletot, (Fr.), m. winterjas. palfrenier, m. koetsier in livrei, stalknecht. Pall, o. heilige Boeddhistische taal. palingenesie, v. wedergeboorte. palissade, v. schanspaal, paalheining. Pallas Athene, (Gr.), v. Minerva. palliatief, o. verzachtingsmiddel voor het ogenblik. palpabel, tastbaar. pamflet, o. vlugschrift. pan, voorvoegsel: alles. Pan, (Gr.), m. Griekse herders- en veldgod, panacee, (Fr.), v. middel tegen alle kwalen, panama, fijne stroohoed. Panamerikanisme. Het streven om de staten van Noord- en Zuid-Amerika onder leiding van de Verenigde Staten te brengen, pancreas, o. vleesklier. pandecten, alles omvattende boeken; samenvatting van het Romeinse recht, pandemonium, o. algemene tempel der demonen en halfgoden. pandoeren, soort kaartspel. Pan do ra, (Gr.), v. schoon meisje, dat een doos met alle rampen bi] zich had; uit nieuwsgierigheid opende zij de doos en allerlei rampen verspreidden zich over de wereld, behalve de hoop, die achterbleef (fabelleer). panegyricus, m. plechtige lofrede. Pan-Europa-beweging, beweging, die teil doel heeft economische en staatkundige aaneensluiting in Europa, initiatief van graaf Coudenhove-Calergi. pangenesis, v. leer, volgens welke elk organisme zijn oorsprong heeft in een enkele cel. pangermanisme, o. het streven naar de vereniging van alle Duitsers. panharmonicon, o. muziekinstrument, dat vele 'blaasinstrumenten verenigt. paniek, v. plotselinge en algemene beroering teweegbrengende schrik. panislamisme, o. streven naar de vereniging van alle Islambelijders. panne, (Fr.), v. onderweg een deffect aan een auto krijgen. panopticum, o. verzameling wassen beelden van bekende personen. panorama, o. rondlopend schilderij met echte voorgrond; vergezicht. panslavisme, o. streven van alle Slavische volksstammen om zich politiek meer te verenigen. pantalon, (Fr.), m. lange broek. panta rhei, (Gr.), alles stroomt, pantheïsme, o. stelsel, dat God vereenzelvigt met de natuur. pantheon, (Gr.), o. tempel gewijd aan alle goden. pantomime, v. gebarenspel. papaal, pauselijk. Papageno, priester in „Die Zauberflöte", opera van Mozart; papagenofluit, herdersfluit. papaver, v. slaapbol, klaproos. paperassen, papieren, rommel van een schrijftafel. papier, (Fr.), m. papier-maché, hard papier voor dozen. papillot, (Fr.), v. krulpapiertje. papisme, o. pausdom. Papoea, m. bewoner van Nieuw-Guinea. Pappenheimer, (D.), m. Hij kent zijn Pappenheimers, hij kent zijn mensen, paprika, v. Hongaarse rode peper, papyrus, (Gr., Lat.), m. oud-Egyptisch beschreven papier. par, (Lat.), gelijk. paraaf, v. handmerk. paraat, gereed, bereid. parabel, v. gelijkenis. parabool, v. kegelsnede, gevormd door een vlak, evenwijdig aan een raakvlak van de kegel. parachute, (Fr.), m. valscherm. parade, (Fr.), v. vertoning, wapenschouw, paradigma, voorbeeld. paradox, v. schijnbare tegenstrijdigheid, paraffine, v. witte wasachtige vetstof, paragraaf, v. afdeling in een geschrift (§). paralipomena, (Gr.), v. bijvoegsel tot een werk. parallel, evenwijdig. parallelogram, o. vierzijdig, vlakke figuur met evenwijdige en twee aan twee gelijke tegenovergestelde zijden. paralyse, v. verlamming, beroerte, paranimf, m. bruidsjonker; speelgenoot; begeleider van een doctorandus bij zijn promotie. paranoia, (Gr.), v. vorm van krankzinnigheid met bepaalde waandenkbeelden, paraphrase, (Fr.), v. verklarende omschrijving. parapluie, (Fr.), paraplu. parapsychologie, v. psychologie van de occulte verschijnselen. parasiet, m. klaploper; woekerplant of -diertje; mens die op een ander teert, parasol, (Fr.), v. zonnescherm. parate executie, v. onmiddellijke voltrekking van een vonnis. pardessus, (Fr.), m. lichte overjas. pardon, (Fr.), o. vergiffenis, kwijtschelding van straf; neem me niet kwalijk, pareren, afweren, (aanval met wapen); versieren. parenthesis, (Gr.), inlassing. pares, (Lat.), gelijken, gelijkgezinden, vin gelijke stand. par excellence, (Fr.), bij uitnemendheid, par expresse, (Fr.), door een ijlbode, parfum, (Fr.), o. aangename reuk; reukwerk. par hasard, (Fr.), toevallig. pari, gelijk, van gelijke waarde. paria, m. en v. Hindoe van de laagste klasse in Indië; verschoppeling, paris-appel, v. twistappel. Parisienne, (Fr.), v. vrouw uit Parijs, pariteit, v. gelijkheid; rechtsgelijkheid; gelijkheid in koers. parkeren, een auto tijdelijk plaatsen op een terrein, dat daarvoor bestemd is. parket, o. afgezonderde ruimte in gerechtszalen; bureau van het Openbaar Ministerie; zitplaatsen achter de stalles in een schouwburg; ingelegde houten vloer; in een moeilijk parket, in een moeilijke situatie. parlement, o. wetgevend lichaam, volksvertegenwoordiging. parlementair, behorend tot de volksvertegenwoordiging; uitgedrukt volgens de vormen; onschendbaar onderhandelaar, ia de oorlog, uitgerust met de witte, parlementaire vlag. parlementair stelsel — verantwoordelijkheid van de regering tegenover het parlement. Parnas(sus), (Lat.), m. berg der Muzen, parochie, v. kerkelijke gemeente. parodie, v. kluchtige nabootsing van een ernstig stuk, dat zodoende bespot wordt, parole d'honneur, (Fr.), woord van eer. parool, o. woord, erewoord; wachtwoord, leus. Parseval, m. bestuurbaar luchtschip van het slappe stelsel. parten, streken, poetsen, kuren. parterre, v. gelijkvloers gedeelte van een schouwburg; gelijkvloerse verdieping van een huis. participatie, v. deelneming, het aandeel hebben in de winst. participium, (Lat.), o. deelwoord, particularisme, o. het stellen van eigen belang boven algemeen belang. partie, (Fr.), v. partij; deel; partie remise, onbeslist spel. partieel, gedeeltelijk. parti-pris, (Fr.), m. vooroordeel, vooringenomenheid. partisaan, lid van een ongeregelde troep gewapenden, vooral in de burgeroorlog, partituur, v. alle partijen van een compositie. partner, (Eng.), deelhebber. partout, (Fr.), overal. partus, (Lat.), m. geboorte, bevalling. parvenu, (Fr.), m. iemand, die van arm rijk is geworden. pascha, Israëlietische Pasen. paskwil, o. schotschrift; iets zots. paspoort, o. vrijgeleidebrief. passaat (wind), m. twee winden, die tussen de keerkringen, afwisselend, naar gelang van het jaargetijde, waaien. passabal, dragelijk. passage, v. plaats, gedeelte van geschrift, muziekstuk enz.; doorvaart. doortocht; met glas overdekt soort straat, met winkels. passant, (Fr.), m. doorreizende; voorbijganger. passé, (Fr.), voorbij. passe-partout, (Fr.), m. loper; kaart die tot alle voorstellingen vrije toegang geeft, passer, (Mal.), m. markt; passer malem, avondjaarmarkt. passez-moi le mot, (Fr.), neem mij het woord niet kwalijk. passie, v. hartstocht, hartstochtelijke liefhebberij; lijden, vooral het lijden van Jezus; passiepreek, lijdenspreek; passieweek, lijdensweek, voor Pasen. passief, lijdend, lijdelijk; passieve schulde, ~~ schuld, die men moet betalen; passieve tegenstand, m. lijdelijk verzet. passim, (Lat.), overal. passus, (Lat.), m. schrede; voorval; plaats in een boek. pasta, o. deeg, vaste zalf. pastel, o. kleurstift, droge verfstift; tekening in pastel uitgevoerd. pasteuriseren, koken ter vernietiging van gistingskiemen. pastille, (Fr.), v. soort flik, uit suikergoed of chocolade. pastoraal, herderlijk, landelijk; behorende tot de pastorie. pastorie, v. woning van een geestelijke, pat, bepaalde stand van het schaakspel, pate, (Fr.), v. pastei. patent, o. open brief; acte van aanstelling; vrijbrief met voorrechten voor uitvinder, patent, naar behoren, betrouwbaar. pater, (Lat.), m. vader; pater familias, huisvader. paternoster, o. het Onze Vader; rozenkrans, pathephoon, v. soort gramofoon met weergever. pathetisch, hartroerend. pathogeen, ziekmakend, schadelijk voor de gezondheid. pathologisch, behorend tot de ziekteleer, pathos, (Gr.), o. gezwollenheid. patience, (Fr.), v. geduld; geduldspel met kaarten. patiënt fe), zieke die door arts wordt behandeld. patih, (Jav.), m. hoofd van een regentschapsafdeling, plaatsvervanger van den vorst. patisserie, (Fr.), v. pasteigebak; banket. patois, (Fr.), o. landspraak. patres, (Lat.), m. vaders, kerkvaders; naam voor de oud-Romeinse senatoren, patriarch, m. stamvader, familiehoofd, patriarchaat, o. stamvaderschap; stelsel waarbij de vader de macht over de familie in handen heeft. patriciër, m. adellijk burger; aanzienlijke van oude familie. patrijs, v. stempel voor de matrijs, patrijspoort, klein rond raampje in scheepshut. Patrimonium, (Lat.), o. vaderlijk erfgoed; naam van de Christelijke Vakvereniging in Nederland. patriotisme, o. vaderlandsliefde. patristiek, v. kennis van de leer der kerkvaders. patronaat, o. beschermheerschap; R.K. vereniging ter bescherming van jongens en meisjes. patroon, m. beschermer, schutsheer; beschermheilige; meester, heer. patrouille, v. wachtronde, loopwacht, kleine afdeling soldaten. pauke, v. keteltrom. pauperisme, o. armwezen; blijvende algemene armoede. pause, pauze, v. rust. paviljoen, (Fr.), o. tentdek; zijgebouw, bijvleugel; zomerhuisje. pax, (Lat.), v. vrede; pax intrantibus, vrede zij met de binnentredenden! pax vobiscum, vrede zij met u! paying guest, (Eng.), m. betalend logé. paysagiste, m. landschapsschilder. peccavi, (Lat.), ik heb gezondigd. Pech, (D.), o. ongeluk, tegenslag. pecunia, (Lat.), v. geld; pecunia nervus belli, geld is de zenuw van de oorlog, pecunia non olet, geld stinkt niet. pedaal, voetregister; treden aan harp of piano; fietstrapper. pedant, verwaand, schoolmeesterachtig, pedel, m. bode van hogeschool en rechtbank. pedestal, o. voetstuk. pedicure, (Fr.), voetverzorg(st)er. peer, (Eng.), gelijke; edelman, lord; lid van hoge Engelse adel. Pegasus, m. dichterros, fabelachtig gevleugeld paard; zijn Pegasus bestijgen, gedichten maken. peignoir, (Fr.), m. ochtendjapon. peine, (Fr.), v. moeite, nood, straf, peinture, (Fr.), v. het schilderen. peis, v. vrede. Pelagiaan, m. aanhanger van Pelagius, (5e eeuw) die de erfzonde loochende en beweerde, dat de mens uit eigen kracht zalig kan worden. Pelasgen, volksstam in het oude Griekenland. pêle-mêle, (Fr.), doorelkaar, verward, pélerine, (Fr.), v. pelgrimskleed, schoudermanteltje. pelgrimage, v. bedevaart. pelikaan, m. kropgans. Peleponesisch, van de Peleponesus, het tegenwoordige Morea (Z.-Griekenl.). Peloton, (Fr.), m. afdeling voetvolk, penaliteit, v. strafwetgeving, straf. penaten, huisgoden van de Romeinen, pence, (Eng.), Engels geldstuk. pendant, o. tegenhanger, tegenstuk. pendule, (Fr.), v. slinger; slingeruurwerk. Penelope, v. de vrouw van Ulysse, beroemd om haar trouw. pénétration pacifique, (Fr.), v. vredelievende binnendringing. pengö, (Hong.), Hongaarse munteenheid, penibel, moeilijk. penis, (Lat.), m. mannelijke roede. penitent, m. boeteling. penny, Engelse penning. penny wise and pound foolish, (Eng.), zuinig in kleinigheden en verkwistend in grote zaken. pension, (Fr.), o. jaargeld; pensioen; kosthuis. pensionaris, m. raadgevend advocaat bij de stedelijke regeringen onder de republiek der Verenigde Nederlanden; raadpensionaris, m. opperste staatsdienaar van de algemene staten; hoofd van de Bataafse Republiek. pensum, (Lat.), o. opgelegde taak. pentagram, o. vijfhoek in één trek getekend. Pentateuch, m. de vijf boeken Mozes. penurie, v. groot gebrek, nijpende behoefte, pepsine, v. ferment in het maagsap. pepton, o. eiwitstoffen veranderd door de vertering; licht verteerbaar eiwit, per, (Lat.), door, wegens, voor, bij, uit. per aspera ad astra, (Lat.), langs ongebaande wegen naar de sterren, door moeilijkheden tot resultaat. per fas et nefas, (Lat.), door recht en onrecht. per pedes (apostolorum), (Lat.), te voet. per saldo, als tegoed; ten slotte. per se, (Lat.), met alle geweld, vanzelf. perceel, o. pand. percent, o. ten honderd. percentage, o. gedeelte van een geheel. perceptie, v. ontvangst, voorstelling met bewustzijn. perdu, (Fr.), verloren. peregrinatie, v. omzwerving in een vreemd land. Père-Lachaise, kerkhof te Parijs, perenakan, (Mal.), kind van een inlandse moeder. père noble, m. vaderrol. perfect, volkomen (in orde). perfectum, (Lat.), o. volmaakt verleden tijd. perfide, (Fr.), trouweloos, verraderlijk, perforeren, doorboren, gaatjes in papier slaan, om het afscheuren gemakkelijk te maken. periculeus, gevaarlijk, hachelijk. perihelium, o. dichtste stand van planeet of komeet bij de zon. perikel, o. gevaar. periode, v. tijdvak. periodiciteit, v. geregelde terugkeer na bepaalde tijdruimte. peripateticus, m. aanhanger van Aristote- Ies' leer; liefhebber van wandelen, peripheer, zich aan de buitenzijde van het lichaam bevindende. periscoop, m. toestel om in duikboten boven het wateroppervlak te kunnen zien. perjurium, (Lat.), o. meineed. perkament, dun schrijfleer, trommelvellen, perkara, (Mal.), v. geschil, rechtszaak, permanent, blijvend. permanent waving, (Eng.), het aanbrengen van haargolf, die enige maanden houdt. permissie, v. verlof, vergunning. permutatie, v. verwisseling, verplaatsing, pernicieus, schadelijk, verderfelijk. peroratie, v. slotrede. perpendiculair, loodrecht. perpetueren, altijd doen voortgaan, perpetuum mobile, (Lat.), o. toestel dat eeuwigdurend in beweging is. perplex, verlegen, onthutst. perron, (Fr.), o. stoep, bordes. Perseiden, groep vallende sterren, in de richting van het sterrenbeeld Perseus. persianer, o. fijnste Astrakanbont, van lammerruggen. persiflage, (Fr.), v. fijne bespotting, persisteren, volharden, aandringen. persona, (Lat.), v. persoon; persona grata, bemind persoon, die gaarne gezien is. personage, v. persoon, aanzienlijk persoon, personalia, (Lat.), persoonlijkheden; mededelingen betreffende personen in een krant. personeel, persoonlijk; personen waaruit een bureau bestaat. personificatie, v. voorstelling van een zaak als persoon. perspectief, o. vergezicht; doorgezicht, persuaderen, overreden, overtuigen, pertinent, stellig. Perubalsem, m. verzachtend middel tegen hoest. Peruviaans, van Peru. pervers, (Fr.), verdorven, tegennatuurlijk, pes, (Lat.), m. voet. pesach, (Hebr.), Paasfeest. peseta, v. Spaanse munteenheid. pessimisme, o. van alles de donkere zijde zien, tegenovergestelde van optimisme, petit, (Fr.), klein. petit-four, (Fr.), m. klein gebakje. petitie, v. verzoekschrift. petitionnement, verzoekschrift, dat door zeer velen getekend is. petitio principii, (Lat.), het aanvoeren van iets als bewijs, dat juist bewezen moet worden. peu a peu, (Fr.), langzamerhand, peut-être, (Fr.), misschien. Pfennig, (D.), m. Duitse munt. phaenologie, v. leer van de anorganische invloeden op het planten- en dierenrijk. Phaëton, (Gr.), m. zoon van een zonnegod, bekend door zijn val; sterrebeeld; keerkringsvogel. phalanstère, v. groep van samenwerkenden, zoals die door den Fransen socialist Fournier werd beschreven. phalanx, v. gesloten krijgsbende der Ouden; keurbende. phallos (phallus), mannelijke roede, zinnebeeld van teelkracht der natuur. Pharao, m. Oud-Egyptische koning, pharizeër, m. schijnheilige. pharmaceut, m. apotheker. pharmacopoea, wettelijke vastgestelde artsenijbereiding; handboek voor apothekers. pharos, pharus, m. vuurtoren. pharynx, v. keel. phase, (Fr.), v. schijngestalte van de maan; ontwikkelingstrap. Phebus, (Phoebus), zonnegod. phenix, (phoenix), m. fabelachtige vogel met schitterende veren, die na een leven van 500 jaar zich liet verbranden, maar weer oprees uit de as, verjongd; iets zeldzaams. phenomeen, o. verschijnsel; bizondere gebeurtenis; bizonder mens. philantroop, m. mensenvriend. philatelie, v. het verzamelen van postzegels, philharmonisch, de toonkunst beminnend. Philhellenen, vrienden van de Grieken, philippica, (Lat.), v. krachtige rede ter bestraffing. philippine, v. dubbele amandel; weddenschap, aan het gezamelijk eten daarvan, verbonden. Philister, (D.), m. Philistijn; platburgerlijk mens; niet-student. philologie, v. liefde voor taalstudie, philosoof, m. wijsgeer. philosophaster, m. schijnwijsgeer. phiool, v. buikvormige glazen fles. phobie, v. lijden aan aanvallen van angst, b.v. pleinvrees, angst voor een bepaald dier enz. Phohi, Philips Omroep Holland-Indië. phonetisch, de klank betreffend. phonograaf, m. toestel, dat geluiden opneemt en later weer weergeeft. phonola, v. machinaal te bespelen piano, phosphaten, phosphorzure zouten, phosphoresceren, in het duister vanzelf licht geven. phosphorus, (Gr.), m. morgenster; in het duister lichtgevende stof. photo, v. portret, kiekje. photograaf, m. maker van photo's. photographie, v. kunst om lichtbeelden voort te brengen op metalen platen, phototherapie, v. toepassing van de werking van de scheikundige stralen van het licht in de geneeskunde. phrase, (Fr.), v. spreekwijze; hol gepraat, phrasering, v. muzikale interpunctie, phraseur, (Fr.), m. praatjesmaker; mooiprater. phtisis, v. tering. phylloxera, v. druifluis. physica, (Lat.), v. natuurwetenschap, physical culture, (Eng.), v. veredeling van de lichaamsvormen door middel van gymnastiek, massage enz. physical research, (Eng.), natuurwetenschappelijk onderzoek. physiocratisch systeem, o. stelsel, volgens welke de landbouw de belangrijkste factor is in de volkswelvaart, physiognomie, v. kunst om iemands karakter te leren kennen uit zijn gezichtsuitdrukking. physiologie, v. leer van de natuurlijke gesteldheid der natuurlijke lichamen, phytogeen, ontstaan uit planten. pi, (Gr.), het getal IL == 3.1415826 de omtrek van een cirkel, uitgedrukt in de op 1 gestelde middellijn. pia fraus, (Lat.), vroom bedrog; een leugen om bestwil. pia vota, (Lat.), vrome wensen, pianissimo, (It.), zeer zacht. piano, (It.), zacht te spelen. piaster, m. rekenmunt van verschillende landen. picador, (Sp.), m. lansvechter bij stierengevecht. piccalili, (Eng.), zuurtjes, fijngesneden groenten met mosterdsaus. piccolo, (It.), m. klein; dreumes, kleine bediende. Pickelhaube, (D.), v. Duitse punthelm; Duits soldaat. pickles, (Eng.), in azijn ingemaakte toespijzen. picnic, (Eng.), m. uitstapje, waarbij de eetwaren in de open lucht genuttigd worden. pictura, (Lat.), schilderkunst. pictures, the — (Eng.), de bioscoop. pidgin English, (Eng.), verbasterd Engels, zoals dit in Oost-Azië wordt gesproken, pièce, (Fr.), stuk; pièce de résistance, hoofdschotel, voornaamste gedeelte. pied a terre, (Fr.), o. optrekje, verblijf, waar men slechts voor korte tijd komt. piedestal, (Fr.), o. voetstuk voor zuil, standbeeld. pier, (Eng.), v. havenhoofd, dat op pijlers rust. pierrot, (Fr.), m. onnozele, altijd voor de gek gehouden hansworst; pierrotkostuum. Piéta (It.), v. afbeelding van Maria met het lijk van Jezus in haar armen. Pieterspenning, m. R.K. offerbijdrage voor den Paus. pigment, o. kleurstof in het dierlijk weefsel. pikant, stekend, prikkelend. pikeur, m. jager te paard; paardenafrichter; vrouwenjager. piko(e)l, o. handelsgewicht op Java. piloot, m. vliegtuigbestuurder. pinacotheek, v. verzameling schilderijen, pince-nez, (Fr.), m. knijpbril. pincet, o. kleine tang, voor geneeskundig gebruik. pincher, m. (Eng.), soort Eng. hond met scherp gebit. pindanootje, o. apennootje. ping-pong, (Eng.), o. tafeltennis. pinguïn, v. vetgans uit de poolstreken; duiker. pinxit, (Lat.), hij heeft geschilderd. pion, m. schijf op het dambord, boer of loper in het schaakspel. pioniers, (Eng.), baanbrekers; eerste kolonisten in het verre Westen van Amerika; lid der communistische kinderorganisatie, pionier, m. geniesoldaat; baanbreker. piqué, (Fr.), v. heimelijke haat: piek, spies; schoppen (kaartspel). piraat, m. zeerover. piramide, v. spitszuil. pirouetteren, draaisprong maken; zich op één hiel geheel omdraaien. pisang, (Mal.), v. banaan. Pisces, (Lat.), v. de Vissen (sterrenbeeld), pissoir, (Fr.), o. waterplaats. pistool, o. gouden munt in verschillende landen; vuurwapen. pithecanthropus erectus, (Lat.), m. voorwereldlijke aap, gevonden door Hollandsen geleerde Dubois op Java, die heel dicht hij den mens stond. pittoresk, schilderachtig. pin, (lt.), meer; piu adagio, wat langzamer: piu forte, wat sterker. Pius vereniging, v. in 1848 opgericht, om te waken voor het gezag van de Kerk. pjatiletka, vijfjarenplan in de Sowjet-Unie. plafond, o. zoldering; hoogste punt, dat vliegtuig, bij normale atmosferische toestand kan bereiken. plagiaat, o. letterdieverij. plaid, (Eng.), v. reisdeken. plaisant, (Fr.), vermakelijk, grappig. plait-il? (Fr.), wat belieft u? plakaat, o. aangeplakte aankondiging; bevelschrift. plan, o. vlak; ontwerp; platte grond. plan de campagne, (Fr.), o. veldtochtplan. planeet, v. hemelbol, die het licht van de zon ontvangt. planetarium o. werktuig dat loop der planeten om de zon voorstelt. plano, vlak, in plano, niet gevouwen, plantage, v. plantsoen; terrein met tabak; rijst, suiker enz. beplant in O.- en W.» Indië. planton, m. als wachtpost dienst doende soldaat. Planwirtschaft, (D.), v. economisch stelsel, waarin de productie, volgens een plan, geregeld wordt. plaquette, (Fr.), v. kleine metalen gedenkplaat. plasma, o. beeldwerk; vloeibaar, voedend bestanddeel van het bloed. plastiek, v. boetseerkunst; het herstellen van lichaamsdelen door middel van operatie, plat, (Fr.), v, schotel, plat du jour, dagschotel. plateau, (Fr.), o. hoogvlakte; theeblad, platform, o. plat huisdak; terras; trambalcon; beginselprogramma bij de Engelse verkiezingen; grondslag, waarvan een bepaald beginsel uitgaat. platitude, v. platheid; triviale opvatting, platonisch, wat de leer van Plato betreft; Platonische liefde, v. van het zinnelijke ontdane liefde. Platonische republiek, v. volkomen staatsinrichting, naar Plato's ontwerp, plausibel, aannemelijk, geloofwaardig. play, (Eng.), o. spel. plebejer, m. burger, in het oude Rome; man uit het volk; proleet. plebisciet, o. volksstemming. plebs, de verachte menigte. Plejaden, het zevengesternte. pleidooi, o. verdedigingsrede. plein-pouvoir, (Fr.), volmacht. Pleistoceen, diliuvium. pleite, (Hebr. peleito) vlucht; pleite zijn, failliet zijn. plenair, voltallig. plenipotentiaris,, (Lat.), m. gevolmachtigd minister of gezant. pleonasme, o. woordenovervloed; het bijeen plaatsen van woorden die dezelfde betekenis hebben, b.v. een jonge jongeling. pleura, v. borstvlies. pleuris, pleuritis, v. borstvliesontsteking, pleyela, v. toestel, dat men op een piano kan plaatsen, om kunstmatig muziek voort te brengen. plioceen, o. nieuwe tertiaire aardvorming, plisseren, fijn plooien. plomberen; met lood stempelen; het vullen van holle kiezen. plorabière, (Fr.), v. ijs met geconfijte vruchten. pluche, o. wollen fuweel. plumeau, (Fr.), m. vederdek; veren stoffer. plumpudding, (Eng.), v. pudding met rozijnen. plurale tantum, (Lat.), woord waarvan alleen het meervoud bestaat, b.v. de kosten. pluralis, (Lat.), meervoud; pluralis majetatis, meervoudsvorm, door vorsten gebruikt; Wij Wilhelmina, enz. pluriformiteit, v. veelvormigheid. plus, (Lat.), meer; plus minus, min of meer, ongeveer. plusquamperfectum, (Lat.), o. meer dan volkomen verleden tijd. plus royaliste que le roi, (Fr.), koningsgezinder dan de koning; overdreven ijverig. Pluto, (Lat.), m. hellegod, god van de on¬ derwereld. plutocratie, v. geldheerschappij. Plutus, (Lat.), m. god van het geld, de rijkdom. pluviometer, m. regenmeter. pneumatiek, v. luchtbewegingsleer, pneumatisch, tot de luchtbewegingsleer behorend; het ademen betreffend; pneumatische band, m. luchtband: pneumatische machine, v. luchtpomp. Poale Zion, v. de socialistische arbeidersgroep in de Zionistische beweging. poco, (It.), weinig; poco allegro, een weinig vrolijk; poco piano een weinig zacht, podagra, (Gr.), o. voetjicht, pootje, podesta, m. machthebber; landvoogd, podium, (Lat.), o. voetstuk, verhoging om op te staan. poëet, m. dichter. poena, (Lat.), v. straf, boete. poenale sanctie, v. in Ned.-Indië. strafsanctie, waarbij wanneer inlandse arbeiders contractbreuk plegen, zij gestraft kunnen worden (zelfs lichamelijk). poepoetan, massa-opoffering, op Bali en Lombok, van vrouwen en vorsten, wanneer de vorst zich geen raad meer weet. perdah, (Br.-Ind.), sluier, door de vrouwen voor het gezicht gedragen. poerim, (Hebr.), v. Joods feest; drukte, poesta, v. Hongaarse steppe. poeta laureatus, (Lat.), m. gelauwerd dichter, hofdichter, (vooral in Engeland), poetaster, m. rijmelaar, slechte dichter, poëzie, v. dichtkunst; dichterlijkheid, pogrom, (Russ.), o. verwoesting, piundering; Jodenvervolging, die georganiseerd is. poids, (Fr.), o. gewicht; zedelijk overwicht, poilu, (Fr.), m. Frans soldaat. point, (Fr.), m. punt; steek; point d'honneur, punt van eer; point d'orgue, rustpunt (muziek). point du tout, (Fr.), in het geheel niet. pointe, (Fr.), v. geestige zet. poker, (Eng.), o. soort Amerikaans kaartspel. polair, de pool betreffend, tegenovergesteld. Polak, m. Pool. polarisatie, v. wijziging in de eigenschappen der lichtstralen; proces bij electrolyse. polemiseren, wetenschappelijk twisten; pennestrijd voeren. poliep, v. veelvoet, straaldier; gesteeld gezwel. polikliniek, v. inrichting aan ziekenhuis, tot behandeling op spreekuur, dikwijls tevens opleidingsinstituut voor a.s. geneesheren. polis, v. verzekerings- of assurantie-bewijs, politicus, (Lat.), v. staatkundige, staatsman; politiek mens. politiek, v. staatkunde. politoer, o. glans; glansmiddel, polytonaliteitmuziek, gecomponeerd volgens het beginsel, waarin enige melodiëen in verschillende toonaarden naast elkaar optreden. polka, bekende dans. pollutie, v. bevlekking; onwillekeurige nachtelijke zaadvloeiïng. polo, o. soort balspel. polonaise, (Fr.), v. Poolse wandeldans; schuimtaart. polyandrie, v. veelmannerij; het bezitten van veel meeldraden. ponton, (Fr.), vlak ijzeren schuitje voor schipbrug; drijvende aanlegplaats, polychromatisch, samengesteld uit verschillende spectrale kleuren. polygamie, v. veelwijverij, veelmannerij. polygenisme, o. leer dat de mens zich van meer dan één plaats in de wereld uit heeft ontwikkeld. polyglotte, v. persoon die veel talen kent. polygraaf, m. veelschrijver; toestel om een aantal tekeningen te krijgen. polyhistor, m. veelweter. Polyhymnia, (Lat.), v. muze van het godsdienstig gezang en de welsprekendheid. Polynesie, o. het rijk der vele eilanden, in de Stille Oceaan, bij Australië behorend, polyphonie, v. veelstemmigheid, waarbij elk der stemmen gelijkwaardig is aan de anderen en niet tot begeleiding dient, polytheïsme, o. veelgodendom. pomerans, v. oranje-appel. pommade, v. haarzalf. pommes (de terre) frites, (Fr.), rauw in stukjes gesneden, gebakken aardappelen, pomologie, v. leer der vruchten. Pomona, (Lat.), v. godin der vruchten en der tuinen. pompeus, statig; pralerig. ponctueel, stipt. ponderabel, weegbaar, wat geschat kan worden (een invloed, voor- of nadeel), pond sterling, o. Eng. muntwaarde, poneren, stellen. ponem, (Hebr.), gezicht. poney, (Eng.), m. hit. ponjaard, m. korte dolk. Ponsonby-affaire, v. actie om jongemensen vanaf 16 jaar aan te sporen, om elke regering die oorlog voert, de dienst te weigeren, de stichter is Ponsonby een Engelse oud-minister. pontianak, (Ind.), bosspook, dat het vooral op kinderen en zwangere vrouwen heeft gemunt. pool, v. aspunt van de aardbol, hemelbol; punt of plaats die de zetel van tegenovergestelde krachten of eigenschappen zijn; uiteinden van een magneet. pool, (Eng.), vereniging van handelaren, die ernaar streven de prijzen op te drijven, in Amerika. pope, m. priester van de Griekse kerk in Rusland. populair, volks-; volksmatig; bij het volt bemind. poriën, openingen, zweetgaatjes, in lichamen en planten. Porkopolis, varkensstad, Chicago, centrum van de varkenshandel. pornographie, v. onzedelijk geschrijf. port, o. porto; m. portwijn. portaal, o. hoofdingang van kerk of groot gebouw, afgesloten ruimte; ruimte tussen gang en deur. portabel, draagbaar. Porte, de, v. voormalig Turks hof. porte brisée, v. (Fr.), gebroken deur, dub- belopenslaande deur. portee, (Fr.), v. draagwijdte; bereik, doel. portefeuille, v. brieventas. portie, v. deel, aandeel, hoeveelheid spijs, portière, (Fr.), v. portierster; gordijn voor deuren of ramen. porto, (It.), o. brievengeld; draagloon; porto franco, portvrij, vrij van frankeerkosten. portuur, o. tegenpartij, die vrijwel gelijkwaardig Is. pose, v. aangenomen houding, aanstellerij, posé, (Fr.), gezet, geposeerd. Poseidon, (Gr.), m. opperste zeegod, poseur, m. aansteller. positie, v. stelling, ligging; toestand; maatschappelijke plaats stand; zwangerschap, positief, vastgesteld; gewis. positivisme, o. wijsgerig stelsel van Auguste Comte (Fr.), dat het weten zich beperkt tot dat wat men met de zintuigen kan waarnemen. possessief, betreffende het bezit, possibilisme, o. socialistische leer, die slechts het „mogelijke" wil bereiken. post, (Lat.), na, later dan; post Christum (natum), na (de geboorte) van Christus. postdateren, een. latere datum invullen, post festum, (Lat), na het feest, te laat. post scriptum, (P.S.) naschrift. postbox, (Eng.), v. postbus, verhuurde brievenbus in een postkantoor, postcheque, v. cheque, die de postdienst uitbetaalt. post-restante, (Fr.), op het postkantoor blijvende (om te worden gehaald), posterieur, jonger, volgend, later. posteriori, zie a posteriori. postillon, (Fr.), m. postknecht, postrijder; postillon d'amour, liefdebode. postulaat, o. zonder bewijs aangenomen stelling. postuur, o. gestalte, lichaamsbouw. potage, v. soep. potator, (Lat.), m. drinker, zuiplap, pot-au-feu, (Fr.), vlees met bouillon en groenten. pot de chambre, (Fr.), kamerpot. potent, vermogend, machtig. potentaat, m. machthebber. potentiaal, voorhanden, doch nog niet werkend; v. kracht. potentie, v. macht. potpourri, o. gemengde spijs, mengelmoes; muziek van allerlei brokstukken. poudre, (Fr.), v. poeder, poudre de riz, rijstpoeder, blanketsel. poularde, (Fr.), v. vetgemest hoen. poulet, v. soepvlees van de kalfsborst; bereide kip. pound, (Eng.), pond. pour, (Fr.), voor, om; pour féliciter om geluk te wensen; pour passer le temps, tot tijdverdrijf. pourboire,, (Fr.), o. fooi. pourparler, (Fr.), o. onderhoud, bespreking. pousseren stoten, voorthelpen, bevorderen, practicus, m. iemand die ervaren is in de uitoefening van zijn vak. practijk, v. vakoefening; toepassing van de theorie. pradjoerit, (Lat.), m. Indandse politiesol- daat in Ned.-Indië. prado, m. lusthof; wandelweg; grote dier- j gaarde en schilderijenverzameling te Madrid. prae, voor, vooruit, ook pre. pragmatiek, pragmatisch, algemeen leerzaam, leerrijke oplossing gevend; pragmatische geschiedschrijving, leerrijke geschiedschrijving, waarbij de feiten in hun ■werkelijke, politieke samenhang, worden beschreven. prairie, (Fr.), v. weide, binnenland van Noord-Amerika, boomloos en met welig gras. prakkezeren, nadenken, piekeren. praktijk, v. vakuitoefening. Prater, o. wandelpark te Weenen. Prawda, officieel orgaan der communistische partij in Rusland, (woord betekent ,,Waarheid"). preadvies, o. voorlopige raad. prealabel, voorlopig, voorafgaand. prebende, v. prove, jaarlijks inkomen van een geestelijke stichting. precair, hachelijk, zorgwekkend. precedent, v. vroegere beslissing; voorafgaand geval, dat tot richtsnoer dient voor een volgend. precept, v. voorschrift. preciosa, (Lat.), kostbaarheden. preciseren, nauwkeurig zeggen, opgeven, nader omschrijven. predestinatie, v. voorbeschikking. predlcaat, o. datgene wat er van iets gezegd wordt. predispositie, v. aanleg, voorbeschikking, preëxisteren, vroeger, vooraf bestaan, prefect, stadhouder, landvoogd, hoofd van Frans departement. preferabel, verkieselijk. preferent, bevoorrecht; preferent aandeel, o. aandeel waaraan zekere voordelen zijn toegekend. preferente schulden, schulden, die bij een faillissement eerst volledig worden uitbetaald, vóór de andere schulden hun deel krijgen. prefix (um), voorvoegsel. preformatie, v. voorafgevormdheid der planten en dieren in de geslachtscellen, pregnant, rijk aan gedachten. prehistorisch, voorhistorisch, voorwereldlijk, prelaat, m. kerkvorst, pauselijk hofgeestelijke. preliminair, voorafgaand, inleidend. prelude, (Fr.), vóórspel. prematuur, voortijdig, ontijdig, vroegrijp, premie, v. toelage, buitengewoon loon, verzekeringsgeld; bijwinst. premie affaire, v. soort speculatie, premier (Fr.), eerst, de eerste, eerste minister. première, (Fr.), v. eerste voorstelling van een toneelstuk. preparaat, o. bereide artsenij. prepareren, voorbereiden, klaarmaken, prepositie, v. het voorop plaatsen, voorzetsel. Preraphaelisme, o. Engelse schilders 19e eeuw, die voorgangers van de schilder Raphael tot voorbeeld kozen. Presbyterianen, Protestanten in Engeland, die geen bisschop erkennen. prescriptie, v. voorschrift; verlies van een recht door verjaring. presens, (Lat.), tegenwoordige tijd. present, o. geschenk, aanwezig. presentabel, toonbaar. presentie, v. tegenwoordigheid. presentiegeld, o. honorarium voor het bijwonen van een vergadering. preses, (Lat.), m. voorzitter. presidium, o. voorzitterschap. presideren, voorzitten. pressant, (Fr.), drukkend, knellend, presse-papier, (Fr.), o. voorwerp om op papieren te zetten, om ze vast te houden, pressie, v. drukking, drang, geldelijke dwang. prestatie, v. kwijting, betaling van schuld: het volbrengen van iets van belang, prestige, o. zedelijk overwicht. prestissimo, (It.), zeer snel. presto, haastig. pretenderen, voorgeven, aanspraak maken op iets. pretendent, m. dinger naar kroon, naar een meisje e.d. pretentie, v. aanspraak, aanmatiging. pretext, o. voorwendsel. prevalent, de voorrang hebbend. preventief, voorkomend, verhoedend, voorlopig. Priesnitzverband, o. verband van natte doeken, bedekt met waterdichte stof. prima, voornaamste, beste, eerste; prima donna, v. eerste zangeres of toneelspeelster. prima vista, op zicht (wissels), a prima vista, van het blad (muziek spelen), primaat, m. eerste aartsbisschop van een rijk. primair, eerste, beginnend, grond-. primeur, (Fr.), v. eersteling eerste voorjaarsgroente. primitief, allereerst, oudste zeer ruw, eenvoudig en nog gebrekkig. primula veris, (Lat.), v. sleutelbloem. primus, eerste; primus inter pares de eerste onder zijns gelijken. princeps, (Lat.), m. eerste, aanvoerder, vorst. principaal, m. hoofdpersoon, heer, meester, werkgever, baas, hoofdzaak; principale crediteur, m. eerste of voornaamste schuldeiser. principe, (Fr.), o. grondslag grondbegrip, principieel, in beginsel. printed by (Eng.), gedrukt door Prinzipienreiterei, (D.), v. doordraverij, prior, eerste, kloostervoogd. prioriteit, v. het ouder zijn; de voorrang bezitten. prise, (Fr.), vangst buit, snuifje. prisma, o. driezijdig geslepen glas. privaat, niet openbaar, ambteloos', beste kamer. privaat-docent, m. leerkracht, die slechts privaat-lessen geeft; onbezoldigd leraar aan universiteit. privatissimum, (Lat.), o. les aan een beperkt aantal studenten, gegeven door een hoogleraar, die dit echter onverplicht doet. privé, (Fr.), W.C.; privé-kantoor, niet voor het publiek toegankelijk; privé-leven, niet-ambtelijk leven. privilege, o. voorrecht. Privy Council, (Eng.), geheime raad van den koning. Prix, (Fr.), m. prijs; prix de Rome, beurs toegekend aan kunstenaars, na een prijskamp, waarmee ze te Rome kunnen studeren. prix d'excellence, prijs van uitnemendheid. prix fixe, vaste prijs. pro. (Lat), voor, tot; pro Deo, (Lat.), om Godswil, kosteloos (vooral bij advocaten) pro et contra, (Lat.), voor en tegen. pro forma, (Lat.), voor de vorm. pro justitia, (Lat.), om der wille van de gerechtigheid. pro juventute, (Lat.), voor de jeugd, pro patria, (Lat.), voor het vaderland, pro secundo, (Lat.), ten tweede, pro senectute, (Lat.), voor de ouderdom, probaat, afdoende, beproefd. probatum est, (Lat.), het is beproefd gebleken. proberen, beproeven, trachten. Probiermamsell, (D.), v. pasjuffrouw, probleem, o. vraagstuk, niet opgeloste zaak. procédé, (Gr.), o. handelwijze, bereidingswijze. procederen, te werk gaan, een proces voeren. procent, ten honderd. proces, o. voorgang, ontwikkelingsgang, rechtsgeding. processie, v., kerkelijke ommegang. proces verbaal, o. bekeuring; schriftelijke vastlegging van een gebeurtenis, proclamatie, v. afkondiging. procreatie, v. voortteling, verwekking van kinderen. procuratie, v. volmacht om uit naam van anderen te handelen. procureur, m. zaakvoerder; pleitbezorger; procureur-generaal, hoofd van het parket. produceren, voortbrengen, opleveren, producent, m. voortbrenger, productieverhoudingen, de omstandigheden, waaronder mensen en klassen in een bepaalde maatschappij tegenover elkaar staan. productief, voortbrengend, vruchtbaar, profaan, oningewijd, werelds. professeur, (Fr.), m. leraar, hoogleraar, professie, v. belijdenis beroep. professional, (Eng.), m. iemand die de sport als beroep beoefent. professoraat, o. hoogleraarsambt. profetie, v. voorspelling. profiel, o. tekening van terzijde, half gezicht in doorsnede. profijt, o. voordeel. Profintern, Rode Vakverenigings-internationale. profiteren, voordeel trekken van. progenituur, v. kroost. prognose, v. voorstelling omtrent het verloop van een ziekte. program(ma), o., werklijst, lijst van genoegens, gehouden op feest, lijst van muziekstukken, die gespeeld worden enz.; systematische opstelling van eisen door een partij gesteld. programmamuziek, v. muziek, die een tekst volgt of deze illustreert. progressie, v, voortgang. progressief, voortgaand, gelijkmatig opklimmend. prohibitie, v. verbod. prohibitionist, m. voorstander van verbodsbepalingen; aanhanger van de bestrijding van de verkoop van alcoholische dranken in Amerika. projecteren, ontwerpen, in projectie brengen. projectie, v. worp, schets van schijnbare ligging en gedaante van een voorwerp, vooral bij landkaarten. projectiel, o. voorwerp om te werpen, bom, granaat. projet de loi, (Fr.), o. wetsontwerp, prolegomena, voorafgaande opmerkingen, proleet, m. proletariër, vaak in verachtelijke zin gebruikt proletariaat, o. de klasse der proletariërs, proletariër, m. arme burger in het oude Rome die alleen door zijn kinderen (proles is kroost) betekenis voor de staat had; mens, die geen productiemiddelen bezit en die moet leven van zijn arbeidskracht, die hij aan de kapitalisten verkoopt. proletariseren, tot proletariër maken, prologos, (Gr.), m. inleiding. prolongatie, v. termijnverlenging, geldverstrekking tegen rente, met effecten ais onderpand, tegen bepaalde voorwaarden, promenade, v. wandeling, wandelweg, promenadedek, o. wandeldek. promesse, v. belofte, orderbriefje. Prometheus (Gr.), m. mythisch persoon, die de mensen het vuur teruggebracht heeft, dat Zeus van hen had weggenomen. promiscuïteit, v. aanstotelijke vermenging der sexen. promotie, v. bevordering tot hogere rang, bevordering tot doctor. promotiewedstrijd, m. bevorderingswedstrijd, promotor, m. bevorderaar, hoogleraar, die student voordraagt tot bevordering van doctor. prompt, stipt, snel. pronomen, (Lat.), o. voornaamwoord, prononceren, uitspreken, beslissen, sterk naar voren doen komen. pronunciamento, opstandsverklaring van officieren, vooral in Spanje en ZuidAmerika. proof, (Eng.), v. proef, bestand tegen, propaedeutisch, voorbereidend. propaganda, v. verbreiding van leerstellingen, propaganda maken, ijveren voor de verbreiding van een mening, leden werven. propagandist, m. persoon, die propaganda maakt. propeller, (Eng.), m. schroef van een stoomschip, vliegtuig. prophylaxe, v. voorbehoeding. proponent, m. voorsteller, candidaat bij de Protestanten. proportioneel, evenredig, naar verhouding, propositie, v. voorstel. prorector, m. plaatsvervangend rector, proscenium, (Lat.), o. toneel (bij de Romeinen), gedeelte van het toneel voor het gordijn. proscriptie, v. vogelvrijverklaring. prosector, m. ontleder, assistent van den ontleedkundigen professor. proseliet, m. nieuw-bekeerde. prosit! (Lat.), op uw gezondheid! prosodie, (Fr.), v. leer van de tijd- en toonmeting in de muziek. prospect, o. aanblik, vergezicht. prospectus, o. voorlopige aankondiging van werken, met opgave van prijs, prosperiteit, v. voorspoed. prostituee, v. publieke vrouw. protagonist, m. voorvechter. protectie, v. bescherming. protectionisme, o. stelsel van bescherming van de handel, nijverheid en landbouw van eigen land, door middel van invoerrechten. protectoraat, o. beschermheerschap; gebied dat door een ander land beheerd wordt en geen buitenlandse vertegenwoordiging heeft. protégé, (Fr.), m. beschermeling. protest, o. tegenspraak; verzet. Protestanten, Luthersen, die in 1529 tegen de R.K. besluiten protesteerden te Spiers, later de hervormden. protesteren, verzet aantekenen tegen; openlijk in verzet komen tegen. Proteus, m. zeegod, die vele gedaanten kon aannemen. protocol, o. gerechtelijke acte; schriftelijke vastlegging van uitspraken van ondervraagde personen; uitvoerig verslag van vergadering. protoplasma, o. levende celstof. prototype, o. oermodel. protozoën, eencellige oerdiertjes. Protz, (D.), m. bluffer. prove, v. lijfrente. Provengaal, m. bewoner van Zuid-Frank- rijk, de Provence. proverbium, (Lat.), o. spreekwoord, proviand, v. mondvoorraad. provinciaal, uit de provincie, gewestelijk; Provinciale Staten, bestuurscollege, dat in elke provincie gewestelijk wordt gekozen, kiescollege voor de Eerste Kamer. provincialisme, o. woord, dat alleen in bepaalde provincie gebruikt wordt; kleinsteeds gedoe. provisor, (Lat.), m. opziener. provisorisch, voorlopig. provocateur, m. uitlokkend, uitlokkende persoon. provocatie, v. uitdaging, uittarting; door uitdaging verleiden tot een strafbare daad. provoost, m proost; strafverblijf voor de soldaten. proximaal, het dichtst gelegen bij het aan- hechtingspunt. proza, o. niet dichterlijke stijl, alledaagsheid, nuchterheid. prozaïsch, in proza; alledaags, nuchter, prude, (Fr.), preuts, nuffig. prudens, (Lat.), voorzichtig bedachtzaam, prud'homme, (Fr.), m. rechtschapen man, scheidsman in Franse fabrieken, ter minnelijke schikking bij geschillen tussen werkgevers en werknemers. prurigo, v. sterk jeukende huidziekte, pruritus, m. huidjeuking zonder uitslag, psalm, m. plechtige zang ter ere God. pseudo, vals, onecht, nagemaakt, pseudoniem, schuilnaam. psittacisme, o. zekere vaardigheid in het gebruik van woorden, die men zelf niet begrijpt; papegaaiachtig praten. psyche, v. ziel, gevoels- en denkwijze; geliefde van Amor; grote staande toiletspiegel. psychiater, m. zenuwarts. psychisch, de ziel betreffend. psychoanalyse, v. zielsontleding. volgens Freud; onderzoek naar de invloeden van het onderbewuste leven op de geestesgesteldheid van mensen. psychologie, v. zielkunde. psychopaath, m. zielszieke. psychotherapie, v. behandeling van zielszieken. puberteit, v. geslachtsrijpheid. pubes, (Lat.), v. schaamstreek. publicatie, openbare aankondiging, uitgave van blad of boek. publicist, m. kenner van het staatsrecht; schrijver over polittieke vragen; redacteur. pucelle, (Fr.), v. maagd, la Pucelle, Jeanne d'Arc. pud, (Russ.), gewicht van 40 Russ. pond = 16.381 K.G. puddelen, ijzer tot smeedijzer verwerken, pudding, (Eng.), m. meelspijs van allerlei bestanddelen. pudeur, (Fr.), v. kuisheid, schaamtegevoel, pugilaat, o. vuistgevecht, bokspartij. pulchri studio, (Lat.), ter beoefening van het schone. Pullman-car, (Eng.), salon-spoorwegrijtuig, pull-over, (Eng.), soort wollen gebreide bloeze. pulsatie, v. polsslag, hartslag. pulsimeter, m. instrument om snelheid van de polsslag te bepalen. punaise, (Fr.), v. wandluis; hechtstift. punctum, (Lat.), o. stip, punt, afdeling van een geschrift, het is nu genoeg, punctualiteit, v. nauwkeurigheid. punctuatie, v. puntzetting. pupil, pleegkind, oogappel. puree, (Fr.), v. brij van erwten enz. purgatorium, o. vagevuur. purgeren, reinigen, afvoeren van ontlasting, zuiveren. Purim(feest) o. Hamansfeest der Joden, purisme, o. taalzuivering. Puriteinen, strenge Calvinisten, (voornamelijk in Engeland). pur-sang, (Fr.), volbloed, rasecht, pus, (Lat.), o. etter. pusta, v. Hongaarse steppe. putrefactie, v. verrotting. Putsch, (D.), onverwachte aanslag, gewapende opstand van een kleine groep, puur, zuiver. puzzle, (Eng.), m. behendigheidsspel; raadsel. pygmee, m. dwerg. pyjama, nachtgewaad, uit broek en jasje bestaande. Pylades, (Gr.), m. trouw vriend, die zich opoffert. pyramide, v. lichaam begrensd door platte, in één punt uitlopende vlakken, pyrologie, v. leer van het vuur. pyromanie, v. ziekelijke neiging tot brandstichting. pyrometer, m. werktuig tot meting van zeer hoge temperaturen; pyroscoop. pyrosis, v. zuur, branding in de maag. pyrrhonisch, twijfelzuchtig. Phyrrus-overwinning, v. schijnoverwinning. Phytagorische stelling, v. het vierkant van de schuine zijde van een rechthoekige driehoek is gelijk aan de som van de vierkanten op de rechthoekszijden. Pythia, v. waarzegster, profetes, priesteres van Apollo. python, m. fabelachtige drank niet vergiftige reuzenslang. Q.E.D. quod erat demonstrandum. (Lat.), hetgeen te bewijzen was. q.1. = quantum libet, (Lat.), zoveel als men belieft. q.q. = qualitate qua, (Lat.), in kwaliteit van. Q.S.T. algemeen oproepteken voor draadloze telegrafie voor schepen, qua, (Lat.), als; in hoedanigheid van. quadraat, o. vierkant tweede macht van een getal. quadratuur, v. van de cirkel, verandering van de cirkel in een vierkant van gelijke grootte, iets onmogelijks dus. quadrille, (Fr.), v. dans met tegenover- elkaar staande paren. quaestie, v. vraag, strijdpunt, twist, pijnbank. quaestor, (Lat.), m. penningmeester. Quai d'Orsay, kade te Parijs, waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gevestigd. Quakers, (Eng.), kwakers, zekere Protestantse secte (vooral in Amerika), qualificatie, v. toekenning van een eigenschap, bevoegdheid. qualificeren, eigenschappen toekennen, benoemen, betitelen, bevoegd maken, qualitatie qua, (q.q), (Lat.), in zijn hoedanigheid van. qualitatief, naar het gehalte. qualiteit, v. deugdelijkheid, titel, rang, hoedanigheid. quant a moi, (Fr.), wat mij betreft, quantitatief, volgens de hoeveelheid, quantiteit, v. hoeveelheid, aantal. quantité négligeable, (Fr.), iets of iemand, die buiten beschouwing kan blijven, quantum, (Lat.), o. hoeveelheid, maat bedrag, aandeel. quarantaine, (Fr.), v. ligtijd van 40 dagen van schepen en personen, die uit plaatsen komen, waar besmettelijke ziekten heersten; inrichting daarvoor. quartet, o. muziek voor 4 personen. quarto, ten vierde, zeker formaat van papier. quasi, (Lat.), als het ware, schijnbaar, quatre-mains, (Fr.), v. pianostuk voor vier handen. queen, (Eng.), v. koningin. Queens Bench, oppergerechtshof te Londen, querulant, m. zich verongelijkt achtende klager, iemand die grieven zoekt. queue, (Fr.), v. staart, biljartstok; queue maken, in een lange rij staan om ergens toegang te verkrijgen. qui, (Lat. en Fr.), wie. qui s'excuse, s'accuse, (Fr.), wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich. quick, (Eng.), levendig, vlug. quid? (Lat.), wat? quid novi? wat voor nieuw is er? quietisme, o. volkomen berusting van het gemoed in God; godsdienstige secte in de 17e eeuw. Q. quinine, v. koortsstillend raiddel uit kina. quint, v. 5e toon van de grondtoon; E-snaar op de viool. quintessens, v. het beste, wezenlijkste, de ziel van iets. Quirinaal, o. paleis van den Italiaansen koning te Rome. quitantie, v. kwijtbrief, kwijting. quitte, (Fr.), vrij, vereffend. qui-vive? (Fr.), wie daar? op zijn qui-vive zijn op zijn hoede zijn. quod, (Lat.), wat, quod erat demonstrandum, wat bewezen moest worden; quod licet Jovi, non licet bovi, wat Jupiter past, past den os niet quorum, (Lat.), wettelijk vereist aantal leden van een college, dat aanwezig moet zijn om besluiten te kunnen nemen. quos ego, (Lat.), wacht, ik zal ze. quota, (Lat.), evenredig aandeel. quot capita, tot sensus, (Lat.), zoveel hoofden, zoveel zinnen. quoteren, nummeren, tekenen; van volgnummers voorzien. quotiënt, o. uitkomst van een deling, quo vadis? (Lat.), waarheen gaat gij? R. = op recepten, recipe, (Lat.), neem. R.A.I. = Nederl. Vereniging Rijwiel- en Automobiel Industrie. R.C. = Rooms Catholiek. R.C.B. = Radio Catholique Beige, Katholieke Radio-omroep voor Waals België. R.E.S.E.F. Radio Emission Socialiste en Flandre, Socialistische Radio Omroep voor Vlaams België. R.G. = rijksgrens, rijksgrond. R.H.B.S. Rijks Hogere Burgerschool. R.I. = Rotary International (zie Rotary). R.I.P. = requiescat in pace, (Lat.), hij ruste in vrede. R.K. Rooms Katholiek. R.K.V. Rooms Katholieke Volkspartij. Rn. r= Raden, (Jav.), R.S.F.S.R. Russisch Socialistische Federatieve Sovjet Republiek. r.s.v.p. réponse s'il vous plaït, (Fr.), verzoeke antwoord. R.v.A = Raad van Arbeid. R.V.B. = Rijksverzekeringsbank. R.V.U. = Radio Volks Universiteit. rabat, o. korting op de vastgestelde prijs; bef voor geestelijken of rechters. rabbi, (Hebr.), m. rabbijn, Joods leraar. Rabfak, Rabotsjieje Fakoeltjety, (Russ.), arbeidersfaculteit. rabulist, m. rechtsverdraaier, advocaat van slechte zaken. race, (Eng.), v. wedren. rachitis, v. Engelse ziekte. racket, (Eng.), o. slagnet voor tennisspel; raket. radéren, wegkrabben; etsen. raden, m. titel van Javaanse prinsen, radiator, m. toestel tot verhoging van het uitstralingsvermogen van de buizen der centrale verwarming. radicaal, grondig, (feitelijk van de wortel af), tot het uiterste gaande. radicalisatie, v. het steeds meer opschuiven naar links. radio-activiteit, v. het vermogen stralen te kunnen uitzenden die inwerken op electrische plaat en gassen electrisch geleidend maken. radio-televisie, v. televisie door middel van de radio. radiotherapie, v. geneeswijze door middel van x-stralen (Röntgen-stralen). radium, o. element, ontdekt door Curie, dat radio-actieve stralen uitzendt en door de voorwerpen heen licht verspreidt. radjah, (Sanskr.), m. inlands vorst bij de R. Hindoe's. raffinade, v. geraffineerde, gezuiverde suiker. raffinement, (Fr.), o. overdreven verfijning, overbeschaving; sluwheid, spitsvondigheid, doortraptheid. raffraichisseur, (Fr.), m. spuitinstrument, om reukwater te doen sproeien. rage, (Fr.), v. woede; verzotheid op iets. ragout, (Fr.), m. kleingeneden vlees of vis met gekruide saus. ragtime, (Eng.), v. tijdmaat of danswijs met gesyncopeerde muziek. raid, (Eng.), m. strooptocht; plotselinge in- valstocht in vijandelijk land. Raiffeisenbank, v. onderlinge boerenleenbank. railleren, schertsen, beetnemen. raison, (Fr.), v. rede, verstand, raison, d'être, reden van bestaan; raison d'état, reden van staatsbelang. raket, v. vuurpijl met knallading; slagnet voor tennisspel. raketauto, v. auto voortgedreven door ontploffing van vuurpijlen. rallieren, weer verenigen. Ramayana, nationaal epos der Indiërs, de geschiedenis van Rama. rampe, (Fr.), v. leuning; voetlicht van het toneel. ramschen, (Jidd.), partij goederen voor heel weinig geld verkopen of inkopen. rancune, (Fr.), v. wrok, haat. Randglosse, (D.), v. kanttekening. rangeren, schikken, in orde brengen, rantsoen, o. losgeld; hoeveelheid voedsel, die dagelijks beschikbaar is. rapiditeit, v. snelheid. rappel, (Fr.), o. terugroeping(ssein); herinnering. Rappen, (D.), m. Zwitserse centime, rapport, o. bericht, verslag; wederzijds verband; overeenkomst. rara avis (in terris), (Lat.), een zeldzame vogel, een zogen, „witte raaf". ras, m. vorst, stadhouder in Abessinië. raseren, scheren; met de grond gelijk maken. raskolnik, (Russ.), m. ketter. rata, v. evenredige bijdrage of aandeel van ieder apart. ratificatie, v. ambtelijke bekrachtiging; oorkonde van bekrachtiging. ratiné, (Fr.), o. wollen gekrulde stof. ratio, (Lat.), v. rede, oorzaak. rationalisatie, v. het volgens een vast plan opvoeren van productiviteit en intensiviteit van de arbeid in een bedrijf. rationalisme, o. wijsgerige richting die rede als enige richtsnoer erkent, vooral in het Frankrijk van de He eeuw sterk vertegenwoordigd. ravijn, o. bergkloof, holle weg. rayon, (Fr.), o. straal; afdeling in een warenhuis; verstingsbereik. razzia, v. strooptocht van Franse troepen in Noord-Afrika; drijfjacht en inhechtenisneming van vele personen tegelijk, door de politie. reaal, zakelijk, werkelijk. reactie, v. terugwerking door een actie in het leven geroepen; het opzettelijk tegengaan van de vooruitgang in het staatsleven, het terugvoeren tot een oudere, minder goede, toestand. reading-room, (Eng.), v. leeszaal. ready, (Eng.), gereed; soort vloerveegma- chine, rolbezem. reageerbuisje, o. cylindrisch glazen buisje, dat van onderen gesloten is, voor het gebruik van scheikundige proeven, reageren, tegenwerken, terugwerking uitoefenen; op iets ingaan. realiseren, verwezenlijken; te gelde maken van effecten enz. reallife-film, (Eng.), film waarbij het principe der stereoscopie wordt toegepast, (zie grandeur-film). Realpolitik (D.), v. politiek, die op de voordelen uit is, zonder idealen te hebben. Realschule, (D.), v. Duitse school, ongeveer gelijk aan de HjB.S. rebbe, (Hebr.), m. wijsgeer, huisleraar. rebél, m. oproerling. rebus, m. beeldraadsel. recalcitrant, weerspannend, tegenstrevend, recapitulatie, v. korte herhaling van de hoofdinhoud. receiver, (Eng.), m. ontvanger. recenseren, beoordelen; onderzoeken. recent, uit de laatste tijd, onlangs gebeurd, recepis, o. ontvangbewijs. recept, o. artsenijvoorschrift door een dokter gegeven; voorschrift ter bereiding van spijzen. receptie/ v. ontvangst van gelukwensen, b.v. bij een verloving. reces, o. schriftelijk verdrag; nog verschuldigde som; op reces gaan, het uiteen gaan van parlement voor een bepaalde tijd. recette, (Fr.), v. inkomst van gelden voor een concert b.v.; ambt van ontvanger, recherche, v. onderzoek, opsporing; politie, die zich bezig houdt met het opsporen, rechercheur, (Fr.), m. politiebeambte belast met speurdienst; in Indië douanebeambte, recidive, v. het weer terugkomen van een ziekte; het opnieuw bedrijven van een misdaad; herhaling. recipieren, in een gezelschap opnemen; bezoekers ontvangen. reciprociteit, v. wederkerigheid. recital, (Eng.), m. voordracht, concert van één enkele persoon. recitatie, v. voordracht van gedicht of proza, recitatief, o. op zangtoon gesproken verhalend gedeelte van oratorium of opera, reclamatie, v. terugvordering; indiening van bezwaren. reclame, v. openlijke aanprijzing, aanbevereclameren, terugeisen, aanspraak maken op iets; zijn bezwaren indienen. reclassering, v. het opnieuw indelen in klassen; maatschappelijk herstel (na gevangenisstraf b.v.). recognitie, v. gerechtelijke erkenning van persoon, zaak of geschrift. recognitiegelden, gelden, die de erfpachter aan den grondeigenaar betaalt en waarmee hij diens eigendomsrecht erkent, recognosceren, voor echt erkennen; op verkenning uitgaan; onderzoeken, recommanderen, aanbevelen. reconstructie, v. vernieuwde samenstelling; wederopbouw. reconvalescent(e), m. en v. herstellende, record, o. archiefstuk; het hoogste, wat er in de sport te bereiken is. recours, (Fr.), o. teruggang; toevlucht; recht van schadeverhaal. recreatie, v. ontspanning. recruteren, troepen werven; personen werven voor bepaalde betrekking. recruut, m. soldatennieuweling. recta-wissel, m. onoverdraagbare wissel, rector, m. bestuurder, hoofdleraar aan een gymnasium of lyceum, priester in een gesticht. refu, (Fr.), o. schriftelijke ontvangbewijs, reculeren, wijken, teruggaan. reculer pour mieux sauter, (Fr.), achteruitgaan om des te beter te kunnen springen, redacteur, m. opsteller van de inhoud van een dagblad, tijdschrift enz. redactie, v. het opstellen van dagbladen, tijdschriften enz., de daarmee belaste personen. redactioneel, tot de redactie behorende, ervan uitgaande. redigeren, opstellen van berichten, bevelen lende aankondiging. enz. redingote, (Fr.), v. geklede jas. redivivus, (Lat.), herleefd, uit de dood opgestaan. Red Star, (Eng.), v. Belgische stoomvaarï- lijn tussen Antwerpen en Philadelphia. reduceren, herleiden, terugvoeren; verminderen. reductie, v. terugvoering, herstel tot vorige vorm; herleiding in de rekenkunde; kortingspercentage op vastgestelde prijs, reductiegetallen, vaste omrekeningskoersen voor effecten, genoteerd in buitenlandse munt. reductio ad absurdum, (Lat.), v. herleiding tot het ongerijmde. reduplicatie v. verdubbeling, reëel, werkelijk, feitelijk, zakelijk. refactie, v. korting voor beschadigde waren, referaat, o. verslag, bericht. referendaris, m. ambtenaar die verslag doet van de inhoud van acten bij een rechtscollege. referendum, o. volksstemming. referent, m. verslaggever; inleider van een onderwerp bij een vergadering; verslaggevende aankondiger van nieuw verschenen werken. reflectant, m. iemand die zich als gegadigde heeft gemeld, vooral naar aanleiding van een advertentie. reflector, m. weerkaatser, straalkaatser. reflex, v. onwillekeurige overbrenging van prikkels van één zenuw op een andere; terugkaatsing. reflexbeweging, v. onwillekeurige beweging, die op een bepaalde prikkel volgt. reform, v. omvorming. reformisme, de leer, die pl.m. 1900 in de rechtervleugel der sociaal-democratie opkwam (vooral door Bernstein verdedigd), volgens welke het heersend kapitalistisch stelsel door hervormingen zodanig kon worden gewijzigd, dat de overgang naar socialisme zonder revolutie mogelijk is. reformist, m. aanhanger van die leer. reform-kleding, v. dameskleding naar de natuurlijke eisen van de lichaamsbouw, zonder corset. refractie, v. straalbreking. refrein, o. verzen, die aan het einde van een couplet worden herhaald. refugié, (Fr.), m. uitgewekene, vluchteling om het geloof, vooral onder Lodewijk XIV. refus, (Fr.), o. weigering, weigerend antwoord; afwijzing van huwelijksaanzoek, regaal, o. orgelregister, dat de mensenstem nabootst; boekenplank; soort grote drukletter; gastmaal. regard, (Fr.), m. blik, aanblik, achting; re- gard slaan, letten op. regeneratie, v. wedervoortbrenging; genezing, herstel; wedergeboorte; hernieuwd zedelijk leven. regent, m. rijksbestuurder; gestichtsbestuurder; diamant in vorstelijke kroon. Regentenbond, m. nationale vereniging van Indische regenten. regie, (Fr.), v. spelleiding op het toneel; beheer van bepaalde staatsmonopoliën, régime, (Fr.), o. leefregel; regeringsstelsel; ancien régime, oude regeringstoestand, vooral van de Bourbons voor de Fr. Revolutie. regiment, o. bewind, bestuur; troepenafdeling, die uit enige bataljons bestaat. regio, (Lat.), région, (Fr.), landstreek, register, o, alphabetische bladwijzer; acten- boek, gerechtsboek; orgelschuif. registered, (Eng.), aangetekend (van brieven). registratie, v. het inschrijven van acten in wettelijk register. reglement, o. verordening, richtsnoer. regres, o. teruggang, verhaal. regresrecht, o. recht van den houder van een wissel tegen vroegere houders en trekker, in geval de wissel niet wordt betaald. regressief, teruggaand, terugwerkend, regulariteit, v. regelmatigheid. regulateur, regulator, m. regelaar; werktuig ter verkrijging van regelmatige luchtstroom bij blaasinrichtingen; zeer regelmatig lopende hangklok. regulier, regelmatig, geregeld. rehabilitatie, v. eerherstel; in vorige staat. Reichsmark, (D.), v. Duitse rekeningseenheid, 100 pfennige. Reichswehr, (D.), v. vrijwillige weermacht der Duitse Republiek, gevormd door Reichsheer(leger) en Reichsmarine. reïncarnatie, v. weer tot vleeswording; terugkeer van een geest in een ander lichaam na de dood. reine du bal, (Fr.), v. balkoningin, mooiste meisje van 'het bal. reine