KRAMERS KLEINE KURSUS DUITS Kramers Kleine Kursus VOOR ZELFONDERRICHT W. J. A. ROLDANUS Jr. DUITS UITGEVERIJ V. A. KRAMERS - 's-GRAVENHAGE INHOUD Lettertekens 7 UITSPRAAK 8 Klinkers 8 Medeklinkers 12 Klemtoon 14 GRAMMATICA 15 Woordschikking 15 Het lidwoord 16 Bepalend lidwoord 17 Onbepalend lidwoord 17 Einkaufe machen 21 Het zelfstandig naamwoord .... 24 Geslacht 24 Verbuiging 30 Meervoudsvorming 32 Bepalende woorden 40 Der menschliche Körper 41 Mein Zimmer 41 Die Familie . . 42 Die Schule 43 Het voorzetsel 44 Het bijvoeglijk naamwoord 56 Verbuiging 56 Trappen van vergelijking 61 Als en wie 64 Adjectieven met 2de en 3de naamval . 65 Die deutsche Familie 68 Het telwoord .73 Rekenkunde 76 Die Teile der Zeit 78 Stenographie 81 Fliegentod 82 Het werkwoord 83 Hulpwerkwoorden 83 Der menschliche Körper 95 Vervoeging van het werkwoord ... 97 De heer en de dief 106 Post, Telegraph, enz 106 Der Konjunktiv 109 De reddende regen 112 Naar de weg vragen 115 Onbepaalde wijs en deelwoord . . .116 Bij een kleermaker 119 Wederkerende werkwoorden . . . .120 Rektion der Zeitwörter 123 Galilei 127 Voornaamwoorden 128 Persoonlijke voornaamwoorden . . .128 Grote geesten onderling 131 Bezittelijke voornaamwoorden . . . .132 Aanwijzende voornaamwoorden . . .133 Vragende voornaamwoorden , . . .135 Verkehrsmittel 136 Betrekkelijke voornaamwoorden . . .139 Onbepaalde voornaamwoorden . . .140 Een vleespastei 141 Het bijwoord 142 Het voegwoord 142 De bedrogen schoenmaker 144 Woordenlijst 146 Sleutel 174 ft a $ï A 6 b 93 B cc (£ C b d $ D c e (SE ff 3 F g g © G f> h § H t i 3 1 i J * K t k 2 L ii m M mm 9Ï N tt n 0 0 00 $ P jj p & Q q q 9ï R c r <3 S Ï5 s X T t t U U u u SS V b v SB W trj w XX 5 x DY 9 7 8 z 1 2 LETTERTEKENS. Behalve de lettertekens, die de meeste Europese talen gebruiken, heeft de Duitser ook nog z.g. Gotische letters, die voor schrijf- en drukletters weer onderling verschillen. Wij laten hiernaast en hierachter het alphabet volgen en wel eerst de druk- en dan de schrijfletters. - ^ / / /w v / 5? J a£ y ~r s & x w J — einer Tat, zich een daad verstouten. sich unterwinden ) sich wehren (sich seines Lebens wehren, zijn leven verdediaen). Datief. Een groot aantal werkwoorden, die in het Nederlands transitief zijn of een voorzetsel regeren, worden in het Duits door een datief gevolgd. De voornaamste laten wij hier volgen. ahneln begegnen danken dienen drohen folgen fluchen glauben gleichen grollen helfen huldigen nahern (sich nützen schaden schmeicheln trauen trotzen weichen winken gelijken op (er ahnelt seiner Schwester). ontmoeten (Ich bin ihm begegnet; er ist mir begegnet). danken (Ich danke Ihnen bestens). dienen (womit kann ich Ihnen dienen? Dem Staate dienen). dreigen (der Dieb drohte mir mit einem Messer). volgen (einem Aufruf folgen). vervloeken (das Madchen fluchte ihrem Verführer). geloven (seinen Augen nicht glauben). gelijken (sie gleichen sich wie ein Ei dem anderen = zij gelijken als twee druppels water op elkaar). wrokken (man soll dem Beleidiger nicht grollen = men moet geen wrok koesteren tegen iemand, die beledigd heeft). helpen (das half mir nichts). huldigen (der Königin huldigen). nahern) naderen (das Heer naherte sich der Hauptstadt). baten (nützt es mir nicht, schaden wird es mir auch nicht). schaden. vleien (einem mit freundlichen Worten schmeicheln). vertrouwen (dem ist nicht zu trauen). trotseren (der Kal te, der Warme trotzen). wijken voor (der Nebel weicht der Sonne). wenken (er winkte mir = hij gaf mij een wenk). Ook enkele ingevoerde woorden als gratulieren, kondolieren, applaudieren, imponieren regeren de datief. Verder regeren de datief alle werkwoorden, die samengesteld zijn met het voorvoegsel wider (uitgezonderd widerlegen — weerleggen) en vele werkwoorden, die samengesteld zijn met ab, an, auf, bei, ein, ent, entgegen, nach, ob, unter, vor, voran, zu. Een paar voorbeelden: Dem Bösen absagen. Het kwaad afzweren. Einem anlegen etwas zu tun. Iemand dringend verzoeken iets te doen. Einem aufwarten. Iemand zijn opwachting maken. Einer Versammlung bei- Een vergadering bijwonen, wohnen. Einem etwas einpragen. Iemand iets inprenten. Einer Sache entsprechen. Aan een zaak beantwoorden. Einer Antwort entgegensehen. Een antwoord tegemoet zien. Einer Pflicht nachkommen. Een plicht nakomen. Einer Sache obliegen. Zich met ijver op iets toe¬ leggen. Einer Last unterliegen. Onder een last bezwijken. Einer Versammlung vorstehen. Een vergadering presideren. Einem vorangehen. Iemand voorgaan. Der Flasche zusprechen. De fles aanspreken. Ten slotte vindt men de datief bij enkele onpersoonlijke werkwoorden, als: Es bangt mir (ik ben bang), es ekelt mir (ik heb een walging), es mangelt mir (het ontbreekt mij), es schwindelt mir (het duizelt mij), es ahnt mir (ik heb een voorgevoel), es traumt mir (ik droom), enz. Deze werkwoorden kunnen echter ook persoonlijk gebruikt worden. Die Sache ekelt mich. Ik walg van die zaak. Ich habe davon getraumt. Ik heb daarover gedroomd. Accusatief. De accusatief wordt in het Duits vrijwel op dezelfde wijze gebruikt als in het Nederlands. Er zijn echter enkele verschillen. De voornaamste zijn de werkwoorden fragen, bitten en lehren, die een accusatief regeren, terwijl zij in onze taal een datief hebben. Men lette op het verschil tussen fragen en bitten. Fragen is vragen naar iets, dat men weten wil, bitten is vragen om iets, dat men hebben wil. Wir fragten das Kind nach seinem Namen. Wij vroegen het kind zijn naam. Einen um etwas Feuer bitten. Iemand wat vuur vragen. Er lehrte mich wie ich mich zu verhalten hatte. Hij leerde mij hoe ik mij gedragen moest. Ook vindt men de accusatief in enkele onpersoonlijke uitdrukkingen als: es dünkt mich (mij dunkt), es friert mich (ik heb het koud), es dürstet mich (mij dorst), es hungert mich (ik heb hunger), es juckt mich (ik heb jeuk), enz. Ook deze werkwoorden kunnen persoonlijk gebruikt worden. Men lette speciaal op de accusatief na: Es gibt (er is). Es gibt einen Gott. Er is een God. Een dubbele accusatief regeren de werkwoorden nennen, heiBen, schelten, schimpfen en glauben. Man nennt ihn einen Betrüger. Men noemt hem een bedrieger. Man schalt ihn einen Betrüger. Men schold hem uit voor een bedrieger. Man glaubte ihn einen ehr- Men hield hem voor een eerlijk lichen Mann. man. Vertaal nu eens: Galilei. Galilei was een der grootste mannen, die Italië voortgebracht (hervorbringen) heeft. Hij werd de 15de Februari 1564 te Pisa geboren. De natuurkunde, de wiskunde, de sterrenkunde hebben hem verschillende belangrijke ontdekkingen te danken (te danken hebben — verdanken). Maar deze ontdekkingen, die zijn aandenken vereeuwigen, bezorgden (zuziehen) hem tegen het einde van zijn leven de afschuwelijkste vervolgingen, die men zich denken kan. Hij werd naar Rome ontboden (bescheiden), waar hij eerst (zuerst) onderdanig vergiffenis vragen (Abbitte tun) moest, dat hij de beweging der aarde geleerd had, en waar hij dan in de ouderdom van zeventig jaar door een vergadering van kardinalen (Kardinalversammlung) veroordeeld werd de rest van zijn dagen in de gevangenissen van de Inquisitie door (zu) te brengen, waarin hij reeds verscheidene maanden gesmacht had. Maar men had de welwillendheid (Gnade w.) dit ten hemel schreiend vonnis (Urteil s.) te verzachten (mildern) en men vergenoegde er zich mede hem binnen de grenzen van de gemeente (Gemeinde w.) Aceti, niet ver van Florence, te bannen. Hier bracht de eerwaardige grijsaard zijn laatste levensjaren door, gedurende welke hij het gezicht en het gehoor verloor. Bij (zu) deze rampen (Uebel) kwam (sich gesellen) nog de jicht en slapeloosheid. Desniettemin (Dessenungeachtet) bleef zijn geest voortdurend (unausgesetzt) werkzaam. Hij stierf in hetzelfde jaar (1642), waarin Newton geboren werd. § 12. PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN. (Persönliche Fürwörter) Verbuiging. De verbuiging der persoonlijke voornaamwoorden is: Singular. lste Pers. 2de Pers. 3de Pers. 1 ich du er sie es 2 meiner deiner seiner ihrer seiner 3 mir dir ihm (sich) ihr (sich) ihm (sich) 4 mich dich ihn (sich) sie (sich) es (sich) Plural. 1 wir ihr sie 2 unser euer ihrer 3 uns euch ihnen (sich) 4 uns euch sie (sich) De Höflichtkeitsform is voor enkel- en meervoud: Sie, Ihrer, Ihnen, Sie. De tussen haakjes geplaatste vormen van de 3de persoon zijn de vormen van het wederkerend voornaamwoord. Behalve de genitieven meiner, deiner en seiner komen bij dichters en in enkele oude uitdrukkingen ook de vormen mein, dein, sein voor. VergiB mein nicht. Gedenke mein. Als versterking van het persoonlijk voornaamwoord wordt selbst (selber) gebruikt, dat onveranderlijk is. Ich selbst (selber) habe es gesagt. Ik zelf heb het gezegd. N.B. Selbst kan ook zelfs betekenen. Om iemand toe te spreken gebruikt men de voornaamwoorden du (enkelvoud), ihr (meervoud) en Sie (enkel- en meervoud) als beleefdheidsvorm. De daarbij behorende bezittelijke voornaamwoorden zijn dein, euer en Ihr. Du (ihr) wordt alleen gebruikt: 1. In gesprekken tussen bloedverwanten (ook kinderen tegen ouders enz.), intieme vrienden (ook kinderen onderling) en tegen dieren. 2. In het gebed. 3. Wanneer niet een bepaalde persoon toegesproken wordt. Was du nicht willst, daB dir geschieht, das tu auch einem anderen .nicht. Kramers Kleine Kursus, Duits 9 9 Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet. In alle andere gevallen gebruikt men Sie. Na de nominatief van het betrekkelijk voornaamwoord (der, die) wordt het persoonlijk voornaamwoord van de 1ste en 2de persoon herhaald, wanneer het antecedent een persoonlijk voornaamwoord van de 1ste, 2de persoon of een substantief in de vocatief is. Ich, der ich so viel gearbeitet habe. Du, der du dich nicht schamst. Sie, der Sie zo gut gewesen sind. Uns, die wir gewarnt haben, hat man ausgelacht. Vater unser, der du bist im Himmel. Ik, die zoveel gewerkt heb. Jij, die je niet schaamt. U, die zo goed geweest zijt. Ons, die gewaarschuwd hebben, heeft men uitgelachen. Onze Vader, die in de hemelen zijt. In plaats van het persoonlijk voornaamwoord wordt dikwijls derselbe (of ook wel dieser) gebruikt ter wille van de welluidendheid, om dubbelzinnigheid te vermijden en wanneer het op zaken betrekking heeft. Sie lasen die Zeitungen nicht mehr, weil dieselben sie nicht interessierten. Zij lazen de couranten niet meer, daar zij hen niet interesseerden. Der Vater schrieb seinem Sohne, derselbe müsse nach London kommen, er sei krank. De vader schreef zijn zoo.n, dat deze naar Londen moest komen, omdat hij ziek was. Gib mir dein Messer; ohne dasselbe kann ich das Buch nicht aufschneiden. Geef mij je mes; zonder dat kan ik het boek niet opensnijden. Es wordt behalve in dezelfde gevallen als in het Nederlands ook nog gebruikt ter vertaling van ons er in zinnen als: Es wird getanzt. Er wordt gedanst. Es kommen Menschen. Er komen mensen. Es kommt ein Vöglein geflogen. Er komt een vogel gevlogen. Het Duits gaat in dat opzicht nog verder en laat zinnen toe als: Es rast der Wind. De wind loeit. Es lebe die Freiheit. Leve de vrijheid. Es sind dies die Früchte Dat zijn de vruchten van zijn seiner Arbeit. arbeid. Onze uitdrukkingen: Hij, die: zij, die mogen in het Duits nooit vertaald worden door Er, der: sie, die. Daarvoor gebruikt de Duitse taal Wer of derjenige, der enz. Wer etwas verspricht muB es auch tun. Hij, die iets belooft, moet het ook doen. Het wederkerige voornaamwoord einander wordt in het Duits dikwijls door het wederkerende voornaamwoord vervangen, wanneer er geen misverstand kan ontstaan. Wir schreiben uns. Wij schrijven elkaar. Sie sehen sich taglich zweimal. Zij zien elkaar dagelijks tweemaal. Sie gaben einander die Schuld. Zij gaven elkaar de schuld. Sie gaben sich die Schuld. Zij gaven zichzelf de schuld. Vertaal nu eens: Grote geesten onderling. Voltaire en Rousseau plachten elkaar, ondanks de hen verbindende vriendschap, dikwijls ongenadig (rücksichtlos) te plagen (aufziehen). Toen Rousseau op een goede dag met Voltaire at (speisen) en oesters (Auster w.) op de tafel gebracht werden, merkte de schrijver (Verfasser) van „Emile" op, nadat hij zich reeds flink bediend had (tüchtig zulangen): „Ik zou evenveel oesters kunnen verslinden (verschlingen) als Simson Philistijnen (Philister) versloeg." „Ook met hetzelfde wapen (Waffe w.)?" (d.w.z. = das heiBt, met een ezelskinnebak) vroeg Voltaire, ondeugend (verschmitzt) glimlachend. Rousseau vergat de op zijn kosten gemaakte grap (Scherz m.) niet zo gauw en keek uit (spahen) naar de gelegenheid (om) zich te wreken (rachen). Na enige tijd kwam Voltaire, terwijl Rousseau afwezig was, in diens huis. Daar hij de deuren open vond, ging hij naar (in) de studeerkamer (Arbeitszimmer), maar zag hier alle boeken in grote wanorde (Unordnung) en met stof bedekt rondslingeren (umherliegen). Onmiddellijk schreef hij met de vinger op de band van een boek (Buchdeckel m.) het woord Cochon (zwijn). De (Am) volgende dag ontmoette hij zijn vriend en zei deze, dat hij gisteren in zijn huis geweest was zonder hem aan te treffen. „Ik weet het," antwoordde Rousseau, „ik hem immers (ja) je visitekaartje (Visitenkarte) gevonden (vorfinden)." § 13. BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN. (Besitzainzeigende Fürwörter) De bijvoeglijk bezittelijke voornaamwoorden zijn: mein, dein, sein (ihr), unser, euer, ihr en Ihr en worden in het enkelvoud als het onbepalend, in het meervoud als het bepalend lidwoord verbogen. De zelfstandig bezittelijke voornaamwoorden zijn: der (die, das) meine, meinige; deine, deinige; eure, eurige enz,, die als een zwak adjectief verbogen worden. Deze vormen worden met een kleine letter geschreven, wanneer ze betrekking hebben op een reeds genoemd substantief, anders met een hoofdletter. Unser Haus ist gröBer als das ihre (ihrige). [ch habe das Meinige getan. Gib jedem das Seine. Die Ihrigen. Ons huis is groter dan het hunne. Ik heb het mijne gedaan. Geef ieder het zijne. De uwen, Uw familie. In plaats van het bezittelijk voornaamwoord gebruikt de Duitse taal dikwijls — ook om misverstand te voorkomen — de genitief van het aanwijzend voornaamwoord der (die). Der Mann kam mit seinem Sohn zu uns um dessen Angelegenheiten (des Sohns) zu regeln. Der Krieg und dessen Folge. Maak voor u zelf nu eens het verschil uit tussen: Der Vater schrieb seinem Sohn, er freue sich, daB er dessen Brief noch früh genug erhalten habe. en Der Vater schrieb seinem Sohn, er freue sich, daB dieser seinen Brief noch früh genug erhalten habe. AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN. (Hinweisende Fürwörter) De aanwijzende voornaamwoorden dieser (deze, dit) en jener (die, dat) worden zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt en vervoegd als het bepalend lidwoord. In de nominatief en accusatief wordt dieses dikwijls samengetrokken tot dies. Het aanwijzend voornaamwoord der onderscheidt zich, bijvoeglijk gebruikt, van het bepalend lidwoord alleen doordat er sterker de nadruk op gelegd wordt. Den Mann kann ich nicht Die man kan ik .niet uitleiden. staan. Zelfstandig gebruikt in de verbuiging aldus: der die das die dessen deren dessen deren dem der dem denen den die das die Enkele voorbeelden van het gebruik van der. Ein schlechter Kerl! Den achtet niemand. Een slechte kerel! Dien respecteert niemand. Wehe der, die einmal seine Frau wird, deren Los ist zu beklagen. ' Wee haar, die eens zijn vrouw wordt, haar lot is te beklagen. Erinnerst du dich dessen nicht? Herinner je je dat niet? O, diese vielen Arbeitlosen! Die sind zu beklagen, deren Los ist nicht zu beneiden. O, die vele werklozen! Die zijn te beklagen, hun lot is niet te benijden. Verdere aanwijzende voornaamwoorden zijn: Derjenige (dat ook, in tegenstelling met het Nederlands, bijvoeglijk gebruikt wordt), degene. Derjenige Schüler, der nicht eifrig gewesen ist. Die leerling, die niet ijverig geweest is. (Zie ook het bij het persoonlijke voornaamwoord opgemerkte omtrent hij, die). Derselbe, dezelfde en dezelve (zie persoonlijk voornaamwoord) . In de verbinding ein und derselbe = een en dezelfde blijft ein altijd onverbogen. Solch, zulk wordt bijvoeglijk en zelfstandig gebruikt. Solches Fleisch. Zulk vlees. Solches zu tun ziemt einem Zoiets te doen past een man Mann nicht. niet. Dergleichen, dergelijke is onveranderlijk. Nahen, stricken und der- Naaien, breien en dergelijke, gleichen. Wordt het bijvoeglijk gebruikt, dan volgt er altijd een substantief in het meervoud op: Dergleichen Dinge geschehen Dergelijke dingen geschieden alle Tage. dagelijks. Maar: Een dergelijk boek. Ein derartiges, solches Buch. VRAGENDE VOORNAAMWOORDEN. (Fragende Fürwtörter) De vragende voornaamwoorden zijn: zelfstandig, wer, was, welcher; bijvoeglijk, welcher en was für ein. Wer, wessen, wem, wen wordt zowel voor het manlijk en vrouwlijk als voor het enkel- en meervoud gebruikt. Wer hat es getan? Wie heeft (hebben) het ge¬ daan? Wessen Geld ist es? Wiens (wier) geld is het? Wil men beslist aanwijzen, dat een meervoud bedoeld is. dan voegt men er alles aan toe. Wer alles kommt da? W^ie komen daar allemaal? Het spreekt vanzelf, dat in zinnen als: „Wer sind diese Damen?" het werkwoord zich naar het erachter staande onderwerp schikt. Was is het onzijdig van wer en vraagt naar zaken. De genitief (wessen) komt zelden, de datief nooit voor. Ook hier is versterking met alles mogelijk. Na voorzetsels als für, vo.n, zu enz. verandert was in wo en komt de prepositie daar achter. Dus: Wofür, womit, wovon, wozu enz. Welcher, welke wordt zelfstandig en bijvoeglijk gebruikt en wordt verbogen als dieser. Zelfstandig vraagt het naar personen en zaken in het algemeen en heeft het, evenals es, das en dies, steeds de vorm welches. Welches ist mein Bleistift? Wat is mijn potlood? Welches ist meine Feder? Wat is mijn pen? Bijvoeglijk heeft het natuurlijk dezelfde vorm als dieser. Welchen Leuten folgen wir? Welke mensen volgen mij? Weche Menschen kommen da? Welke mensen komen daar? Was für ein, wat voot een. Für heeft geen invloed op ein. Ein wordt verbogen als bepalend lidwoord, wanneer er geen substantief op volgt; als het onbepalend lidwoord, wanneer het er wel op volgt. Was ist es für einer? Wat voor iemand is het? Was für einem Mann bist Wat voor een man heb je du begegnet? ontmoet? V crkehrsmittel. Ein Eisenbahnzug besteht aus einer Anz'ahl Eisenbahnwagen (waggons) für die Reisenden, einen Gepackwagen, der Lokomotive und dem Tender (der das Heizmaterial für die Lokomotive enthalt). Man unterscheidet Personenzüge und Güterzüge. Die Personenzüge fahren entweder ziemlich langsam und halten dann an allen oder an fast allen Stationen der Strecke, oder sie haben ein beschleunigtes Fahrtempo. Die langsamen Züge nennt man gewöhnlich Züge, Personenzüge. Die Züge mit beschleunigter Fahrgeschwindigkeit heiBen Eilzüge, Schnellzüge (D-Züge) und Luxuszüge (L-Züge). Die D-Züge führen auch Speisewagen und nachts Schlafwagen mit. Die Züge fahren auf Gleisen (Schienen). Die Strecke wird von Bahnwartern überwacht. Der Uebergang von einem Gleis zu einem andern wird durch Weichen vermittelt; die Weichen werden von Weichstellern bedient. Auf den deutschen Bahnen gibt es drei Wagenklassen. In der ersten und zweiten Klasse sind die Sitze gepolstert, die dritte Klasse hat Holzbanke. Alle Wagenabteile haben Türen, Fenster, eine Decke mit Leuchtkörper, ein Netz fürs Handgepack und eine Notbremse. Bei Dunkelheit werden die Wagen mit Elektrizitat beleuchtet. Im Winter werden sie mittels Röhren, die mit heiBem Dampf gefüllt und unter den Sitzen angebracht sind, erwarmt. Das Zugpersonal besteht aus dem Lokomotivführer (Maschinisten), dem Heizer und den Schaffnern. Bei schönem, nicht zu kaltem Wetter hat eine Wasserfahrt ihren besonderen Reiz. Die Luft auf dem Wasser ist frischer und reiner als im Eisenbahnwagen. Freilich geht es zu Wasser nicht so schnell vorwarts wie auf der Eisenbahn; und oft ist bei stürmischer Fahrt die Seekrankheit eine unangenehme Zugabe. Auf einem groBen Ozeandampfer ist eine Seereise ein wahres Vergnügen. Besonders die Schnelldampfer werden wegen ihrer flotten Fahrt, ihrer behaglichen und geschmackvollen Einrichtung von allen Reisenden gerühmt. Die innere Ausstattung solcher Schiffe ist über alles Lob erhaben: die Kajütspassagiere haben ihre elektrisch beleuchteten Kabine (Koje) mit mehreren Betten; groBe und kleine Salons, Badezimmer, Lesezimmer, Café-Restaurants, Spielzimmer, Rauchzimmer, kurz, jeder moderne Komfort steht jedermann zur Verfügung. Speisen und Getranke sind vorzüglich. Auch eine Schiffskapelle ist an Bord. Auf jedem gröBeren Dampfschiff ist eine vielköpfige (zahlreiche) Besatzung (Schiffsmannschaft), u.a. der Kapitan, der erste und der zweite Offizier, der Steuermann, die Matrosen, die Maschinisten, die Köche, mehrere Aufwarter (Stewards) und ein Schiffsarzt. Wenn ein Schiff in einen Haf en ankommt, geht es zu Anker (es wirft Anker); nachdem es einige Zeit vor Anker gelegen hat, lichtet es die Anker und dampft wieder ab. In den meisten gröBeren Stadten wird der innere Verkehr u.a. durch StraBenbahnen, Omnibussen und Droschken vermittelt. Wer ein Fahrrad besitzt wird sich vorzugsweise dieses verbreitesten aller Verkehrsmittel bedienen. Auch das Automobil ist dem Geschaftsverkehr dienstbar gemacht. Freiballonfahrten verfolgen vorwiegend wissenschaftliche Zwecke; die Luftschiffe und Flugzeuge haben für den eiligen Personenverkehr eine hervorragende Bedeutung. Das wichtigste Verkehrsmittel ist heute das Automobil (Kraftfahrzeug, volkstümlich: das Auto), weil es dem Automobilfahrer die Möglichkeit bietet mit Schnelzugsgeschwindigkeit, unabhangig von Eisenbahnen, durch die Welt zu sausen und nach Belieben haltzumachen. Automobile werden von ihrem Besitzer oder einem Chauffeur gefahren und durch Motoren getrieben. Auch das Luftschiff ist jetzt in die Reihe der Verkehrmittel eingcrückt. Lange Jahre hindurch blieb es bei eifrigen Versuchen, bittern Enttauschungen und unscheinbaren Erfolgen vereinzelter Enthusiasten (unter ihnen Graf Zeppelin). Es wollte nicht gelingen, das Fahrzeug bei jedem Winde nach dem Willen des Führers zu lenken. Erst mit der Vervollkommnung der Explosionsmotoren wurde das Problem der Lenkbarkeit im Jahre 1908 gelost. Seither haben Luftschiffe den Ozean überflogen und dienen dem Post-, Personen- und Warenverkehr. Die groBartige Entwickelung der Motorluftschifffahrt ist auch dem Flugwesen zugute gekommen. Was man sich nicht traumte, jetzt ist es Ereignis: die Menschen können fliegen, wenn sie den niötigen Mut, das nötige Flugzeug und die nötige Uebung haben. Es gibt heute mehrere Arten von Flugzeugen: Eindecker, Zweidecker und Wasserflugzeuge. § 14. BETREKKELIJKE VOORNAAMWOORDEN. (Beziehende Fürwörter) Als betrekkelijke voornaamwoorden gebruikt de Duitse taal het aanwijzende voornaamwoord der, die, das en de vragende voornaamwoorden welcher, wer en was. De verbuiging van der is als volgt (men lette goed op het verschil met het Nederlands: die, wiens, wien, dien). Manlijk enkelvoud: der, dessen, dem, den. Vrouwlijk enkelvoud: die, deren, der, die. Onzijdig enkelvoud: das, dessen, dem, das. Meervoud: die, deren, denen, die. Der en welcher. Het verschil in het gebruik tussen deze twee voornaamwoorden is niet scherp te omlijnen: zij worden door elkaar gebruikt, hoewel over het algemeen gezegd kan worden, dat de voorkeur gegeven wordt aan der. Enkele aanwijzingen zijn echter wel te geven. De genitief van welcher komt zo goed als .nooit voor. Der moet gebruikt worden na eigennamen en een vocatief, na persoonlijke, onbepaalde en vragende voornaamwoorden. Napoleon, der der groBte Feldherr aller Zeiten war. Napoleon, die de grootste veldheer aller tijden was. Unser Vater, der du bist im Himmel. Onze Vader, die in de hemelen zijt. Ich, der ich dir geholfen habe. Ik, die je geholpen heb. Wer, der die Matthaus Passion einmal gehort hat, kann sie je wieder vergessen? Wie, die de Mattheus Passion gehoord heeft, kan haar nooit meer vergeten? Keiner, der die Shirley Temple einmal gesehen hat, kann sie je wieder vergessen. Niemand, die Shirley Temple eenmaal gezien heeft, kan haar ooit weer vergeten. Daarentegen moet welcher gebruikt worden, wanneer het antecedent uit de hoofdzin in de bijzin overgebracht wordt en wanneer er een opeenhoping van dezelfde woorden zou komen. Schiedam, welche Stadt in der ganzen Welt bekannt ist. Schiedam, welke stad in de gehele wereld bekend is. Der Mann, welcher der Frau begegnet ist. De man, die de vrouw ontmoet heeft. Wer = degene; hij, die, heeft dus geen antecedent. Wer A sagt muB auch B Wie A zegt moet ook B sagen. zeggen. Was = datgene, wat, heeft evenals wer geen antecedent. Was du tuest, tue es gut. Wat ge doet, doe het goed. In tegenstelling met wer kan was echter wel een adjectief, een voornaamwoord en een gehele zin als antecedent hebben. Das Schönste, was man sehen Het mooiste, dat men zien kan. kann. Alles, was Odem hat lobe Alles, wat adem heeft, love den Herrn. den Heer. Er vernachlassigte seine Pflichten, was er spater bereute. Hij verwaarloosde zijn plichten, wat hem later berouwde. Is het antecedent geen persoon, dan wordt het betrekkelijk voornaamwoord, voorafgegaan door een voorzetsel, meestal veranderd in wo, waar het voorzetsel dan achter komt. (Zie vragende voornaamwoorden). Das Haus, wovon wir sprachen. Het huis, waarover wij spraken. Maar: Die Frau, von der wir sprachen. De vrouw, waarover wij spraken. ONBEPAALDE VOORNAAMWOORDEN. (Unbestimmte Fürwörter) Over de onbepaalde voornaamwoorden valt weinig te zeggen. Over het algemeen komen zij met de Nederlandse overeen. Slechts een paar opmerkingen. Inplaats van jemand en niemand = iemand en niemand wordt in de spreektaal meestal einer en keiner gebruikt. Einer fragte es, aber keiner Iemand vroeg het, maar niewuBte es. mand wist het. Etwas wordt zelfstandig (in de betekenis van iets) en bijvoeglijk (in de betekenis van wat, een beetje) gebruikt en dikwijls tot was afgekort. Er gab mir etwas. Hij gaf mij iets. Er gab mir etwas Zucker. Hij gaf mij wat suiker. Ich habe dir was zu sagen. Ik heb je iets te zeggen. Vertaal nu eens: Een vleespastei. Wij kunnen andere mensen op (in) verschillende wijzen laten weten, waaraan wij denken, zonder het hun in woorden te zeggen. Een middel is door tekens, zoals wanneer wij met het hoofd knikken inplaats van ja te zeggen, of het hoofd schudden inplaats van neen te zeggen. Een Engelsman, die geen Chinees kende, reisde eens door China. Op een goede dag dineerde hij in een restaurant (Restauration w.) en de kellner bracht hem een vleespastei (Fleischpastete, w.). Daar hij erge honger had (= zeer hongerig was), at hij die op en dacht, hoe lekker die smaakte, maar hij kon niet bedenken (erraten), waaruit die bestond; dus wees (deuten) hij op de lege schaal en kwaakte (quaken) als een eend. De kellner schudde dadelijk zijn hoofd en blafte (bellen) als een hond. Zo wist de Engelsman, dat hij hondenvlees gegeten (speisen) had, en ging hij als een bedroefder, maar wijzer man weg (davon). § 15. HET BIJWOORD. (Das Adverbium, Umstandswort) Over de trappen van vergelijking hebben wij reeds bij de adjectieven gesproken. Wij zullen nu nog iets over enkele bijwoorden zeggen, en dat doen in verband met HET VOEGWOORD. (Die Konjunktion, das Bindewort), omdat dit voor de praktijk het meeste gemak biedt. Ons anders wordt op twee wijzen in het Duits vertaald, n.1. anders = op andere wijze en sonst in de betekenis van verder, anders, overigens, vroeger. Wir haben es anders getan Wij hebben het anders gedaan als sie. dan zij. Sonst noch etwas? Anders nog iets? Es ist nicht alles mehr wie Het is niet meer zoals vroeger, sonst. Gehen Sie, sonst werfe ich Ga, anders gooi ik je eruit. Sie heraus. Dat als voegwoord wordt dasz geschreven, men verwissele het niet met das, het bepalend lidwoord en het betrekkelijke voornaamwoord. Er sagt, daB er das tun werde. Hij zegt, dat hij dat doen zal. Dan is dann in de betekenis van in die tijd, in dat geval, en denn in de betekenis van een versterking. Morgen komme ich zu dir, dann wollen wir weiter über die Sache sprechen. Morgen kom ik bij je, dan zullen wij verder over de zaak spreken. Haben Sie das denn nicht begriffen? Hebt u dat dan niet begrepen? Maar wordt in de regel vertaald door aber, doch door sondern, wanneer in de eerste zin een ontkenning staat en de inhoud van de tweede zin in volkomen tegenstelling met die van de eerste is. Wir gehen nicht aus, sondern bleiben daheim. Wij gaan niet uit, maar blijven thuis. Waarom zegt men echter: Er ist zwar nicht reich, aber doch nicht unbemittelt. Hij is weliswaar niet rijk, maar toch niet onbemiddeld. N.B. Men zegt echter altijd: nicht allein... sondern auch. Toen is als bijwoord dann, Damals gab es noch keine Luftschiffe. Erst dann bin ich abgereist. Als er mich sah, drehte er sich um. damals en als voegwoord als. Toendertijd waren er nog geen luchtschepen. Toen pas ben ik vertrokken. Toen hij mij zag, keerde hij zich om. Wanneer is wenn in de betekenis van indien, als: als tijdsbepaling is het warni. Seit wann grüBt er dich nicht mehr? Sedert wanneer groet hij je niet meer? Wenn es regnet, bleiben wir daheim. Wanneer het regent, blijven wij thuis. Let nu eens goed op het zinnetje: Der Arme iBt, wenn er etwas hat; der Reiche wann er will. Of moet op verschillende wijzen vertaald worden. Wissen Sie auch ob wir Tee oder Kaffee trinken? Weet u ook of wij thee of koffie drinken? Ob is dus rangschikkend. Oder is dus nevenschikkend. Nauwelijks ... of = Kaum ... als (so, da). Het scheelde niet veel of = es fehlte nicht viel, so. Of in de betekenis van indien niet — es sei denn, daB. Er gebeurt niets of hij weet het. Es geschieht nichts ohne das er es weiB. Her en hin. Her betekent een beweging naar de plaats, waar de spreker zich bevindt; hin drukt het tegendeel uit. Ditzelfde geldt voor alle samenstellingen van her en hin. „Kommen Sie herein!" „Ich kann nicht hinein, die Tür ist verschlossen, kommen Sie zu mir heraus!" Vertaal nu eens: De bedrogen schoenmaker. Op een avond, dat (als) Philips de Goede, hertog van Bourgondië, in Brugge ging wandelen, vond hij op een openbaar plein een man, die op de grond lag en diep ingeslapen was. Hij liet hem opnemen en in zijn paleis dragen, waar men, nadat men hem van zijn lompen ontdaan (entledigen) had, hem een fijn hemd aantrok, een welriekende nachtmuts opzette en hem in een vorstelijk bed legde. Deze dronken man (Trunkenbold) was bij zijn ontwaken niet weinig verbaasd (erstaunt), toen hij zich in een prachtige alcoof (Alkoven, m.) dóór rijk geklede kamerdienaars omgeven zag. Men vroeg hem, welk kleed Zijne Hoogheid op die dag wilde aantrekken. Die vraag verwarde hem helemaal (vollends); doch nadat hij duizendmaal verzekerd had (beteuern), dat hij maar een arme schoenmaker en volstrekt geen (keineswegs) vorst was, voegde hij zich ten slotte in zijn lot en liet hij zich goedwillig alle eerbetuigingen bewijzen, waarmede men hem overstelpte (überhaufen). Toen hij aangekleed was, bracht (führen) men hem in de hertogelijke kapel, om de mis aan te horen, en bij het weg- gaan (Herausgehen) liet hij zich geduldig de hand kussen. Hierop bracht men de goede schoenmaker naar een rijkelijk voorziene (besetzen) tafel (Tafel w.), dan op de wandeling, naar het spel en naar andere vermakelijkheden (Ergötzlichkeiten). Na het avondeten gaf men voor hem een bal. De eerlijke man, die zich nooit bij een dergelijk feest bevonden had, nam de wijn, die men hem aanbood, zo rijkelijk tot zich, dat hij weldra zijn bezinning verloor; toen naderde de comedie haar ontknoping (Lösung w.). Terwijl hij zijn roes (Rausch m.) uitsliep, liet de hertog hem zijn oude lompen weer aantrekken en hem naar dezelfde plek (Ort m.) dragen, waar men hem opgeraapt (aufheben) had. Nadat hij de gehele nacht door (hindurch) diep geslapen had, ontwaakte hij eindelijk en keerde naar huis terug, waar hij zijn vrouw vertelde, welk een heerlijke droom hij gehad had; want hij hield voor een vergissing (Tauschung w.), wat hem werkelijk overkomen (begegnen) was. Kramers Kleine Kursus, Duits 10 A. aal Aal m. aardig hübsch aalbes Johannis- aardrijks- Geographie beere w. kunde w. aalmoes Almosen s. abrikoos Aprikose w. aambeeld AmboB m. acht acht aan an achting Achtung w. aanbevelen empfehlen adel Adel m. aanbidden anbeten adem Atem m. aanbieden anbieten ader Ader w. aandacht Aufmerk- adres Adresse w. samkeit w. advocaat Advokat, aangaande im Betreff Anwalt aangenaam angenehm afdeling Abteilung w. aangezicht Angesicht s. afschuwelijk abscheulich aankleden ankleiden afsnijden abschneiden aankomen ankommen afspraak Verabredung aankomst Ankunft w. w. aankijken angucken afstand Entfernung aanmerking Bemerkung w. w. aanraden anraten agent van Polizeidiener, aansteken anzünden politie Schupo aanvallen angreifen akker Feld s. aanvangen anfangen alleen allein aanwezig anwesend Allerheiligen Allerheiligen aap Affe m. alles alles aar Aehre w. altaar Altar m. aardappel Kartoffel w. altijd immer aardbei Erdbeere w. amandel Mandel w. aarde Erde w. ambacht Handwerk s. ambt Amt s. artikel Artikel m. Amsterdam Amsterdam arts Arzt andere andere as (door ver- Asche w. andijvie Endivie w. branding) antwoord Antwort w. asperge Spargel m. apotheek Apotheke w. augurk Gurke w. appel Apfel m. Augustus August April April auteur Schriftsteller arbeid Arbeit w. automaat Automat m. arend Adler m. avond Abend m. arm Arm m. avondmaal Abendessen s. arm arm avontuur Abenteuer s. armoede Armut w. azijn Essig m. B. baard Bart m. bedelaar Bettler baars Barsch m. bederven verderben bad Bad s. bedoeling Absicht w. badplaats Badeort m. (oogmerk) bagage Bagage w. bedoeling Bedeutung w. bakkebaard Backenbart (betekenis) m. beek Bach m. bakker Backer been Bein s„ Kno- banaan Banane w. chen m. bank Bank w. beer Bar m. bankbiljet Banknote w. beginnen anfangen banketbakker Konditor begraafplaats Friedhof m. bankier Bankier begroeten begrüBen barbier Barbier begrijpen begreifen, barones Baronin verstehen bed Bett s. behandeling Behandlung bedanken danken w. bedekken bedecken behanger Tapezierer behoren gehören bevriezen befrieren beide beide bevrijden befreien bek Maul s. bewaren bewahren beker Becher m. bewegen bewegen beklagen beklagen bewering Behauptung bekoorlijk reizend w* bekwaamheid Fahigkeit w. bewonen bewohnen bel Klingel w. bewustzijn BewuBtsein s. belasting Steuer w. bewijzen beweisen beledigen beleidigen bezem Besen m. beleefd höflich bezi9 beschaftigt bellen klingeln bezoek Besuch m. benijden beneiden b'er s< bepaald bestimmt biljet Zettel s. beperken beschranken binden binden berg Berg m. bioscoop Lichtspiel- berouw Reue w. haus, Kino beschermen beschützen , s' ui-. tt . , . , bitter bitter beslissing Entsche.d„„g ^ ^ ^ w« besmettelijk ansteckend blaffen bellen bestaan bestehen blauw blau bestellen bestellen blazen blasen bestrating Pflaster s. bleek bleich bestuur Verwaltung bliksem Blitz m. w. blind blind betalen bezahlen bloed Blut s. betekenen bedeuten bloem Blume m. beter besser bloemist Blumist betreuren bedauern bloemkool Blumenkohl betwijfelen bezweiflen m' beurs Börse w. bli)'sPel Komödie w. bevel Befehl m. bliiven bieiben bevolking Bevölkerung bode Bote w. bodem Boden m. boeiend fesselnd bouwen bauen boek Buch s. braadpan Bratpfanne w. boekhande- Buchhandler brand Feuer s. laar branden brennen boekhouder Buchhalter brandspuit Feuerspritze boemeltrein Bummelzug w. m. breed breit boer Bauer breken brechen boer (kaart- Bube brengen bringen spel) breuk Bruch m. boerderij Meierei w. brief Brief m. bok Bock m. brieven- Brieftrager bokking Bücking m. besteller bont (pels) Pelzwerk s. brievenbus Briefkasten m. boodschap Botschaft w. bril Brille w. boom Baum m. broeder Bruder boomgaard Baumgarten broek Hose w. m. brons Bronze w. boot Boot s. brood Brot s. bord Teller m. brug Brücke w. borduren sticken bruid Braut borreltje Schnaps m. bruidegom Brautigam borst Brust w. bruiloft Hochzeit w. borstel Bürste w. bruin braun bos (van Wald m. buik Bauch m. bomen) buitenlands auswartig bot (vis) Butte w. buiten- Landgut s. bot stumpf plaats boter Butter w. C. cacao Kakao m. canapé Sofa s. café Café, Kaffee- ceintuur Gürtel m. haus s. centrale Zentrale w. chaos Chaos s. cockpit Führerraum chef Chef, Prinzi- m. pal conducteur Schaffner chemie Chemie w. courant Zeitung w. Chinees Chinese crematie Kremation, w. chocolade Schokolade w. crisis Krise, Krisis cholera Cholera w. w. Christus Christ cycloon Zyklon m. citroen Zitrone w. cypres Zypresse w. cliënt Klient m. D. daad Tat w. denken denken daar da deugd Tugend w. dadelijk augenblick- deur Tur w. lich dichtbij dichtbei dag Tag m. dichter Dichter dagblad Tageblatt s. dief Dieb dagelijks taglich dienaar Diener dak Dach s. dienst Dienst m. dal Tal s. diepte Tiefe w. dame Dame dier Tier s. dank Dank m. dik dick dans Tanz m. dikwijls oft dapperheid Tapferkeit w. Dinsdag Dienstag dans Halsbinde w. dobbelen würfeln datum Datum s. dochter Tochter dauw Tau m. doen tun December Dezember dokter Arzt deel Teil m. dolk Dolch m, deel (boek) Band m. dominee Pastor deken Bettdecke w. donder Donner m. deksel Deckel m. Donderdag Donnerstag donderslag Donnerschlag drinken trinken m. drogen trocknen dood (adj.) tot drogist Drogist dood(subst) Tod m. dromen traumen doodkist Sarg m. dronkaard Trunkenbold doof taub druif Traube w. doofstom taubstumm druk beschaftigt dooien auftauen drukker Drucker doop Taufe w. duif Taube w. door durch, von duim Daumen m. doorn Dom m. duin Düne w. doos Schachtel w. Duitser Deutsche dopen taufen duivel Teufel dorp Dorf s. duren dauern douane Zollambt s. durven wagen dozijn Dutzend s. duur teuer draad Faden m. dwaasheid Torheit w. draaien drehen dwerg Zwerg dragen tragen dij Schenkel m. drank Getrank s. dijk Damm m. drie drei E. echo Echo s. eenvoudig einfach echtgenoot Ehemann eenzaam einsam echtscheiding Ehescheidung eer Ehre w. w. eergisteren vorgestern eclips Finsternis w. eerlijk ehrlich edelsteen Edelstein m. eetlust Appetit m. eed Eid m. eetwaren Eszware w. eend Ente w. eetzaal Speisesaal m. eendekker Monoplan m., ei Ei s. Eindecker m. eigendom Eigentum s. eiK niche w. engel bngel m. eiland Insel w. enkel Knöchel m. einde Ende s. erfgenaam Erbe m., eindelijk endlich Erbin w. eindigen enden erwt Erbse w. eis Forderung w. eten essen eksteroog Hühnerauges. ets Radierung w. elleboog Ellbogen m. examen Prüfung w. emmer Eimer m. ezel Esel m. F. Fabel Fabel w. fluisteren flüstern fabriek Fabrik w. fluit Flöte w. familie Familie w. fluiten pfeifen Fatsoenlijk anstandig fluweel Sammet m. fazant Fasan w. fonkelen funklen Februari Februar fooi Trinkgeld s. feest Fest s. forel Forelle w. Fiets Fahrrad s. fornuis Kochofen m. Fietsen radfahren fout Fehler m. Film Film m. framboos Himbeere w. flanel Flanell m. fris frisch Elauwte Ohnmacht w. fruit Obst s. Fles Flasche w. fijn fein G. jaan gehen gans Gans w. jaar gar garnaal Garnele w. jaarne gern garneersel Garnitur w. }al Galle w. garnizoen Garnison w. jang Korridor m. gas Gas s. gast Gast geloven glauben gat Loch s. geluid Klang m. gebaar Gebarde s. geluidsfilm Tonfilm m. gebakje Gebackchen s. geluk Glück s. gebed Gebet s. gelijk gleich gebeuren geschehen gemak Bequemlich- gebeurtenis Ereignis s. keit w. gebit GebiS s. gemeen gemein gebod Gebot s. gemeenzaam vertraut geboorte Geburt w. gemengd gemischt gebruik Gebrauch m. gems Gemse w. gedachte Gedanke m. genade Gnade w. gedeelte Teil m. geneesmiddel Heilmittel s. gedenkteken Denkmal s. genezen genesen geduld Geduld w. genieten genieBen gedurende wahrend genoeg genug geel gelb genoegen Vergnügen s. geest Geist m. geraamte Gerippe s. geestdrift Begeisterung gerecht Gericht s. w. gereed bereit, fertig geestelijke Geistliche gerst Gerste w. geheim Geheimnis s. geschenk Geschenk s. gehemelte Gaumen m. geschieden geschehen geheugen Gedachtnis s. geschiedenis Geschichte w. gehoorzaam gehorsam geslacht Geschlecht s. gehoorzamen gehorchen gesprek Gesprach s. gehuwd verheiratet getal Zahl w. geit GeiBe w. getrouwd verheiratet gek Narr getuige Zeuge gelaat Gesicht s. gevaar Gefahr w. geld Geld s. geval Fall m. gelegenheid Gelegenheit gevangenis Gefangnis s. w. gevecht Gefecht s. gelofte Gelubde s. gevel Giebel m. geven geben graan Getreide s. gevoel Gefühl s. gracht Graben m. gezag Autoritat w. graf Grab s. gezant Gesandte grammo- Schallplatte gezicht Gesicht s. phoonplaat w. gezondheid Gesundheit w. grap SpaB m. gezwel Geschwulstw. gras Gras s. gierig geizig gravin Grafin gierigaard Geizhals grendel Riegel m. gierigheid Geiz m. grens Grenze w. ginds dort groeien wachsen gisteren gestern groen grün glas Glas s. groenten Gemüse s. God Gott groet GruB m. godsdienst Religion w. grond Grund m. goed gut groot groB Goede groothertog GroBherzog Vrijdag Karfreitag grot Grotte w. goedkoop billig grijpen greifen gordijn Gardine w. grijs grau goud Gold s. grijsaard Greis graaf Graf gunst Gunst w. H. haag Zaun m. halen holen haai Haifisch m. hals Hals m. haan Hahn m. halsboordje Kragen m. haar, het Haare (pl.) hamer Hammer m. haard Herd m. hand Hand w. haas Hase m. handel Handel m. haasten sich beeilen handelaar Handelsmann haat HaB m. handschoen Handschuh m hagedis Eidechse w. handwerks- Handwerker hagel Hagel m, man hangen hangen herinneren sich erinnern hard hart herkennen erkennen haring Hering m. herleven wieder auf- hart Herz s. leben hartelijk herzlich hersenen Gehirn s. hartstocht Leidenschaft herstel Besserung w. w. herstellen reparieren haten hassen hert Hirsch m. haven Hafen m. hertog Herzog haver Hafer m. heten heiBen hazelnoot HaselnuB m. heuvel Hügel m. hebben haben hevig heftig heden heute hiel Ferse w. heer Herr hier hier heerlijk herrlich hitte Hitze w. heester Strauch m. hoe wie heet heiB hoed Hut m. heide Heide w. hoedenmaker Hutmacher heilig heilig hoek Ecke w. hel Holle w. hoesten husten helaas leider hoeveel wieviel held Held hof Hof m. helder reinlich, klar hond Hund m. helft Halfte w. hondsdagen Hundstage helpen helfen (pl.) hemel Himmel m. honger Hunger m. hengelen angeln hoofd (leider) Haupt s. hengst Hengst m. hoofd Kopf m. hennep Hanf m. (lichaamsdeel)) herberg Wirtshaus s. hoogachten hochachten herder Hirt hoogheid Hoheit w. herderin Schaferin hooi Heu s. herfst Herbst m. hoop Hoffnung w. herhalen wiederholen hoop (stapel) Haufen m. horen horen huisheer Mietherr horizon Horizont m. huishouding Haushaltung horloge Uhr w. w. houden halten hulp Hülfe w. houden van lieben humeur Laune w. hout Holz s. huren mieten huichelaar Heuchler hut Hütte w. huid Haut m. huwelijk Heirat w. huilen weinen huwen heiraten huis Haus s. hij er L iedereen jedermann inhoud Inhalt m. iemand jemand inkt Tinte w. iets etwas inktkoker TintenfaB s. ik ich inleiding Einleitung w. inboorling Eingeborene inlichting Auskunft w. inbraak Einbruch m. inmiddels mittlerweil inderdaad in der Tat inschenken einschenken indringer Eindringling inschrijving Subskription inenting Einimpfung w. w. inwoner Einwohner ingenieur Ingenieur ivoor Elfenbein s. ingewanden Eingeweide s. J- jaar Jahr s. jarig zijn Geburtstag jaarlijks jahrlich f eieren jager Jager jas Rock m. jaloers eifersüchtig jeugd Jugend w. Januari Januar jeuk Jucken s. japon Kleid s. jicht Gicht w. jong jung juffrouw Frau jongen Knabe (gehuwd) jood Jude jurk Rock m. juffrouw Fraulein juweel Juwel s. (ongehuwd) juwelier Juwelier K. kaak Backen m. karper Karpfen m. kaal kahl karpet FuBteppichm. kaap Kap s. kast Schrank m. kaars Kerze w. kasteel SchloB s. kaart Karte w. kat Katze w. kaas Kase m. katoen Kattun m. kabeljauw Kabeljau m. kauwen kauen kachel Ofen m. keel Kehle w. kajuit Kajüte w. keizerrijk Kaiserreich s. kalf Kalb s. kelder Keiler m. kalfsvlees Kalbfleisch s. kennis Kenntnis w. kalkoen Truthuhn s. kennis Bekannte m. kam Kamm m, (bekende) kameel Kamel s. kerk Kirche w. kamer Zimmer s. kerkhof Friedhof s. kameraad Kamerad kers Kirsche w. kamp Lager s. Kerstmis Weihnachten kanaal Kanal m. (pl.) kant Seite w., keuken Küche w. Rand m. Keulen Köln kant (stof) Kante w. kiespijn Zahnweh s. kantoor Büreau s. kiezen wahlen kantoorbe- Kommis kin Kinn s. diende kip Henne w. kapitein Kapitan klant Kunde kapper Haarschnei- kleermaker Schneider der klein klein klerenkast Kleider- kopen kaufen schrank m. koper Kupfer s. kleur Farbe w. kort kurz klimaat Klima s. kost Kost w. klimop Epheu m. kostbaar kostbar klinken klingen kosten kosten klok Glocke w. koud kalt knap gescheidt koude Kalte w. knevel Schnurrbart kous Strumpf m. m. kraam Bude w. knie Knie s. kraan Hahn m. knielen knieen kramp Krampf m. knippen schneiden krant Zeitung w. knoop Knopf m. kreeft Krebs m. knots Knüttel m. kreupel lahm koe Kuh w. kroon Krone w. koek Kuchen m. kropsla Kropfsalat m. koekoek Kuckuck m. kruid Kraut s. koetsier Kutscher kruidenier Gewürz- koffer Koffer m. handier koffie Kaffee m. kruier Dienstmann koken kochen kruipen kriechen kolonel Oberst kruis Kreuz s. kolonie Kolonie w. kruit Pulver s. komen kommen krijgen bekommen komkommer Gurke w. kuit (been) Wade w. kommies Zollbeamte kunstenaar Künstler koning König kunsten- Gaukler koningin Königin maker koninkrijk Königreich s. kust Küste w. konijn Kaninchen s. kwaad schlecht, kool Kohl m. böse koopman Kaufmann kwartier Viertelstun- koorts Fieber s. de w. L. laag niedrig lepel Löffel m. aars Stiefel m. leren (van) lernen laat spat leren (aan) lehren lachen lachen letter Buchstabe m. adder Leiter w. leugen Lüge w. ak Siegellack m. leunen lehnen iaken Tuch s. leven leben lam Lamm s. lever Leber w. lam lahm leveren liefern !amp Lampe w. lezen lesen lamsvlees Lamms- lichaam Körper m. fleisch s. lid Glied s. land Land s. lied Lied s. lang lange lief lieb langzaam langsam liefelijk lieblich lantaarn Laterne w. liefhebben lieben laten lassen liegen lügen laurier Lorbeer m. liggen liegen leeftijd Alter m. limonade Limonade w. leerling Schüler linnen Leinen s. leeuw Löwe lip Lippe w. leeuwerik Lerche w. locomotief Lokomotive leger Heer s. w. leggen legen lompen Lumpen pl. lei Schliffertafel long Lunge w. w. lood Blei s. leider Führer loods Schuppen m. lelie Lilie w. (schuur) lenen (van) borgen loods (zee) Lotse lenen (aan) leihen loon Lohn m. lengte Lange w. loop Lauf m. lente Frühling m. lot Los s. lucht Luft w. luidspreker Lautsprecher luchtballon Luftballon m. m. luchtschip Luftschiff s., luis Laus w. Zeppelin m. luisteren lauschen luchtvaart Luftfahrt f. lijden leiden luchtvloot Luftflotte w. lijk Leiche w., lucifer Zündhölz- Leichnam s. chen s. lijkkist Sarg m. lui faul lijster Drossel w. luiden lauten M. maag Magen m. manufactuur- Manufaktur- maagd Magd winkel laden m. maaien mahen markt Markt m. maaltijd Mahlzeit m. marmer Marmor s. maan Mond m. matras Matratze w. maand Monat m. matroos Matrose Maandag Montag mazelen Masern (pl.) maar aber, sondern w. Maart Marz mededeling Mitteilung w. maat MaB s. meel Mehl s. machine Maschine w. meer See m. magazijn Magazin s. meest meist mager mager Mei Mai majesteit Majestat w. melk Milch w. maken machen menigte Menge w. man Mann mening Meinung w. man (echtge- Ehemann mens Mensch m. noot) merel Amsel w. manier Art w. mes Messer s. mantel Mantel m. metaal Metall s. metselaar Maurer meubelstuk Möbel s. moeder Mutter middag Mittag m. mogen dürfen middel Mittel s. molen Mühle w. middernacht Mitternachtw. molenaar Müller mier Ameise w. mond Mund m. millioen Million s. mooi schön milt Milz w. moordenaar Mörder ministerie Ministerium s. mossel Muschel w. minnaar Liebhaber mosterd Senf m. misschien vielleicht muis Maus w. misselijk zijn übel sein mus Sperling m. mist Nebel m. muts Mütze w. mode Mode w. muur Mauer w. N. na nach natie Nation w. naaien nahen natuur Natur w. naakt nackt nauwelijks kaum naald Nadel w. neef (ooms- Vetter naam Name m. kind) naar nach, zu neef (oom- Neffe naast nachst zegger) nacht Nacht w. neen nein nachtegaal Nachtigall w. negen neun nadeel Nachteil m. neger Neger nagel Nagel m. nek Nacken m. najaar Herbst m. nemen nehmen nalatenschap NachlaB m. nest Nest s. namelijk namentlich net Netz s. namiddag Nachmittag neus Nase w. m. nicht (oom- Nichte, nat naB zegster Kusine Kramers Kleine Kursus, Duits nicht Base nooit niemals niemand niemand Noorden Norden m. nier Niere w. noot NuB w. niet nicht November November niets nichts nu jetzt nieuw neu nul Null w. nodig hebben brauchen nuttig nützlich noemen nennen nijd Neid m. nog noch nijlpaard Nilpferd s. nood Not w. nijverheid Industrie w. O. ochtend Morgen m. ondeugend unartig October Oktober onduidelijk undeutlich oester Auster m. ongeduld Ungeduld w. olie Oei s. ongehuwd unverheiratet olifant Elefant m. ongeluk Unglück s. olijf Olive w. ongelijk Unrecht s. omdat weil onheil Unheil s. omlijsten umrahmen onherstelbaar unheilbar omroeper Ansager onmacht Ohnmacht w. omstreken Umgegand w. onmiddellijk sogleich onaangenaam unangenehm onschuld Unschuld w. ondanks trotz ontbijt Frühstück s. onder unter ontkennen verneinen onderdaan Untertan ontmoeten begegnen onderschei- unterschei- ontvangen empfangen den den ontwaken erwachen onderwerp Subjekt s. ontwikkeling Entwicklung onderwijzen unterrichten w. onderwijzer Lehrer onvriendelijk unfreundlich onderzoek Untersuchung onweer Ungewitter s. w. onzin Unsinn m. ondeugd Laster s. ooft Obst s. optellen aufzahlen oog Auge s. optreden auftreten oogst Ernte w. opvoeding Erziehung w. ooievaar storch m. orde Ordnung w. ook auch os Ochs m. oom Oheim, ossevlees Ochsenfleisch Onkel s. oor Ohr s. oud alt oordeel Urteil s. ouderdom Alter s. oorlog Krieg m. ouders Eltern pl. Oosten Osten m. overheid Obrigkeit . openen öffnen overjas Ueberrock m. opera Oper w. overledene Verstorbene opgaan aufgehen overstroming Ueber- opleiding Bildung w. schwem- oplichter Gauner, mung w. Hochstapler P. paar Paars. Pasen Ostern (pl.) paard Pferd s. w. pad Pfad m. passer Zirkel m. paddestoel Pilz m. pastei Pastete w. paleis Palast m. patrijs Rebhuhn s. paling Aal m. paus Papst palmboom Palme w. peer Birne w. pan Pfanne w. peet Pate pantalon Beinkleider pen Feder w. pl. pendule Pendeluhr w. papegaai Papagei m. peper Pfeffer m. papier Papier s. perzik Pfirsich w. paraplu Regenschirm pet Mütze w. m. pil Pille w. piloot Pilot Pinksteren Pfingsten pook Schüreisen s. (pl.) m. post Post w. plaats Platz m. postelein Portulak m. plagen plagen postpapier Briefpapier s plank Brett s. praten Briefmarke ^ plant Pflanze w. postzegel plaudern plegen pflegen predikant Pastor pleister Pflaster s. prins Prinz plicht Pflicht w. proberen probieren ploeg Pflug m. proces Prozess m. plooi Falte w. proef Probe w. plukken pflücken prooi Beute w. poging Versuch m. pruim Pflaume w. pokken Blattern (pl.) prijs Preis m. w. punt Spitze w. pols Puls m. pijn Pein w. pond Pfund s. pijp Pfeife w. Q. quaestie Frage w. | quitantie Quittung w. R. raad Rat m. rheumatiek Rheumatis- radio-omroep Rundfunk m. mus, m. recept Rezept s. riem Riemen m. regel Regel w. ring Ring m. regen Regen m. roepen rufen regeren regieren rok Rock m. reis Reise w. roken rauchen reizen reisen rond rund rekening Rechnung w. rood rot repareren reparieren roodvonk Scharlach m. reuk Geruch m. roofvogel Raubvogel m. Schüreisen s. Post w. Portulak m. BrïVfnAniVr c rook Rauch m. ruw roh room Rahm m. ruzie Zank m. roosteren rosten rij Reihe w. roven rauben rijden reiten, fahren rover Rauber rijgen schnüren ruiker StrauB m. rijkdom Reichtum m. rund Rind s. rijst Reis m. rundvlees Rindfleisch s. rijtuig Wagen m. rust Ruhe w. S. salon Saai m. schort Schürze w. samen zusammen schotel Schüssel w. schaakbord Schachbrett schouder Schulter w. s. schouwburg Theater s. schaap Schaf s. schreeuwen schreien schaar Schere w. schreien weinen schapevlees Schaffleisch s. schrijnwerker Tischler schedel Schadel m. schrijven schreiben schelm Schelm schudden schütteln schepper Schöpfer schuilhoek Schlupfwinkel schepping Schöpfung w. m. schepsel Geschöpf s. schuld Schuld w. scheren rasieren schuldeiser Glaubiger scheuren reiBen schuldenaar Schuldner schieten schieBen schijnen scheinen schilder Maler September September schilderij Gemalde s. sigaar Zigarre w. schoen Schuh m. sinaasappel Orange w. school Schule w. sissen zischen schoonbroer Schwager slaan schlagen schoonvader Schwieger- slager Fleischer vater slapen schlafen schoorsteen Kamin m. slecht schlecht slechts nur splijten spalten sleutel Schlüssel m. spoeden eilen sloot Graben m. spons Schwamm m. sluier Schleier m. spoorweg Eisenbahn w sluipen schleichen spreekwoord Sprichwort s sluiten schlieBen spreken sprechen slijpen schleifen springen springen smaak Geschmack m. spruitjes Kohlsprossen smeken flehen spuwen speien sneeuw Schnee m. spijker Nagel m. snel schnell staaf Barre, snoeien beschneiden Stange w. snoek Hecht m. staan stehen snor Schnurrbart staat Staat m. m. stad Stadt w. snijbonen grüne Bohnen stappen schreiten snijden schneiden steen Stein m. sober maBig steenkolen Steinkohlen soep Suppe w. steken stechen sofa Sofa s. stelen stehlen sok Socke w. stem Stimme w. som Summe w. ster Stern m. somber düster sterven sterben soms vielleicht stevig tüchtig souper Abendessen s. stier Stier m. souvenir Andenken s. stil still Spanje Spanien s. stille Stille w. specerijen Gewürz s. stoel Stuhl m. speelgoed Spielzeug s. stof Staub, Stoff speld Stecknadel w. m. spiegel Spiegel m. stok Stock m. spier Muskei m. stoken brennen spinazie Spinat m. stoker Heizer spinnen spinnen stom stumm stoom Dampf m. stromen Stromen storm Sturm m, strooien streuen stortbui Schauer m. student Student stoten stoBen stuiver Stüber m. straat StraBe w. stukadoor Stückar- strelen streicheln beiter streven sich bestre- suiker Zucker m. ben T. taai zahe terugkomst Rückkehr w. taal Sprache w. terwijl indem tabak Tabak m. tevreden zufrieden tafel Tisch m. thee Tee m. tak Zweig m. timmerman Zimmermann tamelijk ziemlich tocht Zug m. tand Zahn m. toegang Zugang m. tandarts Zahnarzt toen als, damals tang Zange w. toertje Ausflug m. tante Tante toeschouwer Zuschauer tapijt Teppich m. toestaan verleihen tarbot Steinbutt m. tong Zunge w. te zu tong (vis) Sohle, Zunge teen Zehe w. w. tegen gegen tot zu tehuis zu Hause touw Tau s., Seil s. teken Zeichen s. traan Trane w. tekenen zeichnen trap Treppe, Stufe tentoonstel- Ausstellung w. ling w. treffen treffen tering Schwindsucht trein Zug m. w. treuren trauern terug zurück trillen zittern trouw treu tussen zwischen trouwen heiraten twee zwei tuberculose Tuberkulose tweedekker Zweidecker, w. Biplan m. tuin Garten m. tijdperk Zeitraum m. tuinboon groBe Bohne tijger Tiger m. w. typhus Typhus m. U. ui Zwiebel w. uitputting Erschöpfung uil Eule w. w. uit aus uitvinden erfinden uitdrager Trödler uitvinding Erfindung w. uitgeven ausgeben universiteit Universitat w uitgever Verleger uur Stunde w. uitleggen erklaren uw Ihr, euer V. vaak manchmal vee Vieh s. vaandel Fahne w. veel viel vaas Vase w. veer Feder w. vacantie Ferien (pl.) vegen fegen w. vel Haut w. vader Vater veld Feld s. valk Falke m. venster Fenster s. vallen fallen ver weit van (achter- Geschlechts- veranderen verwandein naam) name m. verandering Verwandlung vangen fangen w. varken Schwein s. verbaasd erstaunt varkensvlees Schweine- verband Verband m. fleisch s. verbergen verbergen vechten fechten verbieden verbieten verlaten verlassen verbinden verbinden verlies Verlust m. verblijfplaats Aufenhalts- verliezen verlieren ort s. verlof Urlaub m. verboden verboten verloren verloren verbranden verbrennen verloven, zich sich verloben verder weiter vermaak Vergnügen s. verdienen verdienen vermenigvul- vervielfal- verdieping Stock m. digen tigen verdragen ertragen vermetel dreist verdriet VerdruB m. vermoeden vermuten verdrinken ertrinken vermoeien ermiiden verdwalen sich verirren vermogen Vermogen s. verdwijnen verschwinden vermijden vermeiden verf Farbe w. vernietigen vernichten vergeten vergessen veroordelen verurteilen vergeven verzeihen verrassen überraschen vergif Gift s. vers Vers m. vergissing Irrtum m. vers (nieuw) frisch verhalen erzahlen verscheidene mehrere verhemelte Gaumen m. versieren zieren verheugen, sich erfreuen verspreiden zerstreuen zich verstaan verstehen verhuizen ausziehen verstand Verstand m. verjaardag Namenstag, versterkende starkende Geburtstag middelen Mittel pl. m. verstuiken verrenken verkeer Verkehr m. vertalen übersetzc verkopen verkaufen vertellen erzahlen verkoudheid Schnupfen m. verteren spenden verkwikking Auffrischung (uitgeven) w. vervelen langweilen verlamd gelahmt verwoesten verwüsten verlangen Verlangen s. verwonden verwunden verwonderen verwundern vloer Boden m. verwijderen entfernen vluchten fliehen verwijten vorwerfen vlug schnell verzegelen versiegein voeden nahren vier vier voedsel Nahrung, vieren feiern Speise w. vierkant viereckig voelen fühlen vinden finden voet FuB m. vinger Finger m. vol voll vink Fink, m. volk Volk s. vis Fisch m. vonk Funke w. visitatie Visitation w. voor für, vor visite Besuch m. voorhoofd Stirn w. vlam Flamme w. voornamelijk hauptsach- vlechten flechten lich vlees Fleisch s. voorschrijven vorschreiben vlegel Flegel m. vooruit vorwarts vleien schmeicheln voorwerp Gegenstand vleugel Flügel m. m. vlieg Fliege w. vordering Forderung w. vliegboot Flugboot s. vork Gabel w. vliegdemon- Schauflug m. vorst Fürst stratie vorst (vrie- Frost m. vliegen f liegen zen) vlieger Flieger vos Fuchs m. vlieghaven Flughafen m. vraag Frage w. vliegkunst Flugkunst w. vracht Fracht w. vliegmachine Flugmaschine vragen fragen w. vreemd fremd vliegveld Flugfeld s. vreemdeling Fremde vlinder Schmetter- vrek Geizhals m. ling m. vriendelijk freundlich vloeien flieBen vriendschap Freundschaft vloeken fluchen w. vriezen frieren vulpenhouder Füllfeder w. vrouw Weib s. vuur Feuer s. vrij frei vijand Feind Vrijdag Freitag vijf fünf vrijheid Freiheit w. vijg Feige w. vuist Faust w. vijver Teich m. W. waaien wehen weldra bald waar wahr wenen weinen waar? wo? wensen wünschen waarde Wert m. wereld Weltw. waarheid Wahrheit w. werkloos arbeitslos wachten warten werpen werfen walvis Walfisch m. Westen West m. wandelen spazieren wet Gesetz s. wandeling Spaziergang weten wissen m. weven weben wang Wange w. wie wer wanneer wenn, wann wieg Wiege w. want denn wiel Rad s. waren ^Vare w. willen willen warmte Warme w, wind Wind m. wassen waschen winden winden water Wasser s. winkel Laden m. weder Wetter s. winnen gewinnen weduwnaar Witwer winter Winter m. week Woche w. woede Wut w. weer wieder woedend wutend wees Waisen Woensdag Mittwoch weg Weg m. wol W^olle w. weinig wenig wolf Wolf m. wekken wecken wolk Wolke w. wond Wunde w. wringen ringen wonder Wunder s. wij wir wonen wohnen wijn Wein m. worden werden wijze Weise w., Art wrak Wrack s. w. wreef FuBbiege w. wijzen zeigen wreken rachen Y. ij^el eitel ijsbeer Eisbar m. ijken eichen ijver Eifer m. Üs Eis s. ijzer Eisen s. Z. zaad Same m. zelf selbst zaaien sahen zelfs sogar zaak Sache w. zenden senden, zacht zart schicken zakdoek Taschentuch zendstation Sendestation s- w. zalf Salbe w. zetten setzen zalm Lachs m. ziek krank Zaterdag Samstag, ziekbed Krankenbett Sonnabend s. m. ziekenhuis Spital s. zee Meer s. ziekte Krankheit w. zeelt Schleie w. ziel Seele w. zeep Seife w. zien sehen zeggen sage 1 zingen singen Jeker sicher, ge- zinken sinken wiB zitkamer Wohnzimmer melden selten s. zitten sitzen zout Salz s. • zoeken suchen Zuiden Siiden m. zoet süB zuster Schwester zoldering Decke w. zwaaien schwingen zolderkamer Dachstube w. zwaard Schwert s. zomer Sommer m. zwak schwach 20n Sonne w. zwemmen schwimmen Zondag Sonntag zweren schwören zonder ohne zweten schwitzen zonsver- Sonnen- zweven schweben duistering finsternis w. zijde Seite w. zoon Sohn zijde (stof) Seide w. zorgen sorgen zijn sein SLEUTEL. § 1. Wat is er van uw dienst? U wenst? Zou ik uw ansichten eens kunnen zien? Hebt u ook fotografische ansichten van Berlijn en omgeving? Een paar handschoenen graag. Mag ik u verzoeken mij een paar solide koffers te laten zien? Wat kost de grote reiskoffer in de etalage daar? Zoals ik in de advertentierubriek van de courant gelezen heb, verkoopt u overhemden van 7.50 mark. Zou ik die eens kunnen zien? Deze kleur bevalt mij niet erg. Wilt u mij andere laten zien? Ik zou een nog lichtere kleur willen hebben; hebt u die ook? Deze lijken mij wat te nauw, wat te wijd; mag ik een handschoen passen? Hoeveel kost dit paar? En wanneer ik zes paar neem, wat is dan de prijs? Dan geeft u toch zeker rabat? Dat lijkt mij wel wat hoog. Dat is echter werkelijk duur. Zoveel kan ik niet betalen. Waar kan ik betalen? Ik moet u verzoeken dit biljet van honderd mark te wisselen, ik heb het op het ogenblik niet kleiner. I I I ( i 2 1 5 f 1 i ii n 1 E t ei s! i § 2. Het menselijk lichaam. Het menselijk lichaam heeft een hoofd, een romp, twee armen, twee handen (de rechter en de linker hand) en twee benen. Het hoofd heeft twee delen: het gelaat en de schedel. Ik heb een voorhoofd, twee ogen, een neus, een mond met twee lippen, een kin, twee wangen, twee slapen, twee oren. De armen hebben verschillende delen: de schouder, de elleboog, een pols en de hand met de vijf vingers, welke zijn: de duim, de wijsvinger, de middelvinger, de ringvinger en de pink. De benen hebben als hoofddelen de knieën en de voeten met de vijf tenen. Wir haben einen Kopf, zwei Arme, zwei Hande und zwei Beine, Der Kopf hat zwei Teile, welche sind: das Gesicht und der Schadel. Der menschliche Körper hat eine Stirn, zwei Augen (das rechte Auge und das linke Auge), eine Nase. Der Mund hat als Hauptteile: die Lippen und die Zahne. Wir haben zwei Schultern, zwei Ellbogen, zwei Handgelenke. Die Hand hat fünf Finger, der FuB hat fünf Zehen. Mijn kamer. Hier is mijn kamer. Ik ben in mijn kamer. Zij is klein, maar zij is mooi en gezellig. Zij heeft vier muren, een zoldering en een vloer. De zoldering is wit, op de vloer ligt een rood tapijt. Tussen de twee ramen staat een sofa. Ik heb een kleine tafel en drie stoelen. Op de tafel ligt een mooi kleed. Een kleine pendule staat op de kast, waarin mijn linnengoed ligt. In een hoek staat een kachel. In een andere hoek staat een kleine étagère voor mijn boeken en mijn cahiers. In een slaapkamer zijn een bed, een kleine tafel en een kast voor mijn kleren. Ich bin in einem kleinen Zimmer. Mein Zimmer ist ange- d nehm und hübsch. Es hat zwei Fenster. Es befinden sich ein t Sofa, ein Tisch und drei Stühle in den Zimmer. Zwischen den Fenstern ist ein Schrank für meine Wasche. In einer l Ecke ist das Bücherbrett, auf dem ich meine Bücher und !< meine Hefte habe. In einer anderen Ecke befindet sich ein s Ofen. In dem Schlafzimmer ist ein Bett, ein Tisch und ein f Schrank, in welchem ich meine Kleider habe. Auf meinem t Tische befindet sich ein rotes Teppich. ; De Familie. Het hoofd der familie is de vader. De moeder is de vrouw I van de vader. De vader is de echtgenoot van de moeder. De vader en de moeder zijn de ouders. Papa en mama zijn mijn ouders. De vader is een man, de moeder is een vrouw, i Mijn ouders hebben vijf kinderen, twee zoons en drie dochters. De ouders van mijn vader en mijn moeder zijn mijn grootouders, mijn grootvaders en mijn grootmoeders. Ik heb > ook vier neven en twee nichten. Mijn oom is de broeder van mijn vader. De zuster van mijn vader of mijn moeder is een i tante. Ik ben de neef en mijn zuster is de nicht van mijn oom. Mein Vater ist das Haupt unserer Familie. Meine Mutter ist das Weib meines Vaters. Ich bin das Kind (der Sohn, , die Tochter) meiner Eltern. Ich habe zwei Brüder und drei i Schwestern. Meine GroBeltern sind die Eltern meiner Eltern. . Zwei Vettern und eine Kusine sind bei uns, sie sind die : , Kinder meines Onkels. Dieser Onkel ist der Bruder meiner : Mutter. Einer meiner GroBvater, der Vater meines Vaters, . ist gestorben. Mein anderer GroBvater ist noch im Leben. 1 1 De school. Wij zijn leerlingen. Wij gaan naar school. Wij hebben strenge leraars. Wij betreden het schoollokaal door een deur. In de muur heeft men ramen gemaakt. Wij zitten op banken, waarin gaten met inktkokers zijn. Er is inkt in de inktkokers, wij hebben goede inkt en wit papier. De leraar heeft rode inkt, de inkt van de leerlingen is zwart. In een klein doosje hebben wij een spons en krijt. Met het krijt schrijven wij op het bord. Wij lezen in onze boeken kleine fabels en mooie verhalen. Wij schrijven in onze schriften met pennen of potloden. Wij hebben tassen voor o.nze boeken en onze schriften. Wir hatten Butter und Kase. Ihr hattet Fleisch und Eier. Hier ist Brot und Milch. Meine Schwester hat Mehl und Brot gekauft. Mein Sohn hat Aepfel und Bir.nen, meine Töchter hatten Pflaumen und Nüsse. Ich gab meiner Mutter Blumen und Früchte. Gibt es Tinte in deinem TintenfaB? Sie haben Lehrer, welche streng sind. Der Gewürzhandler hat Kaffee und Zucker verkauft. Wir geben den Schülern Bücher, Bleistifte und Feder.n. § 3. Er tat es kraft seines Amtes. Er tat es um seines Freundes Willen. Infolge Mangels an Nahrungsmitteln starben viele Personen. Durch das Steuerrad lenkt man das Schiff. Nachst der Kirche ist die Schule das gröBte Gebaude im Dorfe. Berlin hat auBerhalb und innerhalb der Stadt viele schö,nen Gebaude. Die Stadt ist infolge des Bombardements ein Trümmerhaufen. Trotz des Verbotes ging er aus. Wahrend des Weltkrieges sind die Niederlande neutral geblieben. Es steht beim König Krieg und Frieden zu erklaren. Kramers Kleine Kursus. Duits 12 Entgegen den Wünschen unserer Elter.n sind wir ins Theater gegangen. Unserer Verabredung gemaB haben wir ihr einen StrauB Rosen gegeben. Meine Tochter ist gestern mit einer Tochter niedergekommen; ich bin nun zum ersten Male GroBvater, die Junggeborene ist meine Enkelin. Er muBte nach Wörtern ringen um seine Dankbarkeit auszudrücken. Seiner Aussage nach hat er durch Spekulationen seine: Reichtümer verloren. Seit einem Jahre habe ich ihn nicht mehr gesehen. Dieses Buch handelt von den verschiedenen Weltreli*, gionen. Der Kranke war von Sinnen und wühlte rastlos in seinem Bette. Er geht nach der Stadt zu seinem Bruder. Der Dieb sprang zum Fenster hinaus und verschwand in der Finsternis in das Dickicht. Seine Krafte reichen zu dieser Arbeit .nicht aus. Wir haben unserm Nachbarn zu dem Tode seines Sohns kondoliert. König Philipp II lieB den Prinzen von Oranien durch einen Meuchelmörder umbringen. Der Vater des Vaterlands wurde von Balthasar Gerardts erschossen. Die Eltern tun alles für die Kinder. Der Arzt fürchtet für das Leben seines Patienten. Dankbarkeit gegen ihre Eltern ziemt den Kindern. Er ist um hundert Gulden reicher als ich. Fluch um Fluch kam über seine Lippen. Auch die Naturvölker glauben an einen Gott. Sich am Fenster niedersetzen. Sich auf die Ferien freuen. Es muBte nicht nötig sein uns an unsere Versprechungen zu erinnern. Der Jager legt auf das Wild an. Früher schwuren die Menschen auf die Bibel. Sich etwas hinter die Ohren schreiben. Du solist keine andern Götter haben neben Mir. Er fiel mir in die Rede. In dem Garten grub ich ein Loch in die Erde. Der Aufruf des Königs fand in alle Herzen Widerhall. Einem etwas in die Schuhe schieben. Das geht über meinen Horizont. Der König von England herrscht über ein grofies Land. Er wuBte den Sieg über den Feind zu erfechten. Unter einem heftigen Gewitter kamen wir an. Das ist unter aller Kritik. Er verteilt das Geld unter die Armen. Sie wurde dunkelrot vor Freude und konnte eine Stunde lang vor Herzklopfen nicht einschlafen. § 4. Wir sind uns unserer groBen Verantwortlichkeit vollkommen bewuBt. Die schonen Blumen, ein grüner Rasen, zwei rote Buchen und einige hohen Tannen bildeten ein reizendes Ganze. Ich bin all dieses Geredes mehr als satt. Man muB immer Gleiches mit Gleichem vergleichen. Von allen Madchen schreibt sie am schö.nsten. Wut ist ein Beweis. daB man seiner selbst nicht machtig ist. Dieser schweren Arbeit waren wir nicht gewachsen. Nach dem Ende des Krieges wurde Wilhelm II des Thrones verlustig erklart. Er hat es auf eigener Faust getan. Das Luftschiff umkreiste den hohen Turm in einem schonen Bogen. Der Gegenstand des Streites wurde über dem Streite als solchem ganz vergessen. Er zuckte zusammen wie vor etwas Unerwartetem. Der arme Kranke war als unheilbar so gut wie gestorben. Zu kaltes Wasser, zu starken Kaffee, zu warmen Tee muB man nicht trinken. Die Germanen verehrten ihre Götter in heiligen Hainen. Sa etwas Schönes und Erhabenes zeugt wohl von dei groBen Kunstliebe früherer Geschlechter. Die beiden Freunde sind gleich alt. Niemand als er kann es getan haben. Der Feind ist am gefahrlichsten, wenn er schmeichelt. Die Hollander sind vieler Sprachen machtig (kundig). De Duitse familie. Onze familie is tamelijk talrijk, wij zijn in het geheel met ons negenen, n.1. vader, moeder, vier zoons en drie dochters. Tot mijn blijdschap leven mijn ouders nog. Mijn vader is de man van mij.n lieve moeder en deze laatste is de echtgenote van mijn vader. Ongeveer dertig jaar geleden zijn zij met elkaar getrouwd. Ongeveer zeven jaar geleden hebben wij hun zilveren bruiloft gevierd en ik hoop, dat zij ook hun gouden en diamanten bruiloft beleven zullen. Mijn voornaam is Ulrich. Mijn achternaam is Weber. Ik ben de oudste van ons kinderen, maar de kleinste van ons broeders. Mijn jongste broer Martin is een heel hoofd groter dan ik. Mijn tweede broer Frits is in de leer bij een groothandelaar, de derde, Ernst, gaat nog op school, evenals mijn beide jongste zusters Henny en Susi. Mijn oudste zuster Elise, die twee jaar na mij gekomen is, maakt zich in de huishouding nuttig, maar zal ons weldra verlaten. Drie maanden geleden heeft zij zich verloofd met een knappe, voorname jonge man, die sedert dat ogenblik haar bruidegom is; hij heet Karl Becker. De volgende maand zullen zij trouwen en dan zal mijn lievelingszuster Frau Becker heten. Het bruidspaar houdt natuurlijk heel veel van elkaar. De twee passen voortreffelijk bij elkander. De bruidegom komt bijna iedere avond bij ons, om met mijn ouders en met zijn bruid de maatregelen voor de bruiloft te bespreken. Onze familiestamboom loopt tot in de tijd van de dertigjarige oorlog. In o.nze eetkamer hangen de portretten van verschillende van mijn voorouders; deze oude mensen zien er in hun ouderwetse dracht heel eigenaardig uit, maar zij moeten zich allen op hun wijze onderscheiden hebben. Mijn overgrootvader bijvoorbeeld was een beroemd generaal en heeft onder Blücher tegen Napoleon I gevochten. Mijn grootouders (twee grootvaders en twee grootmoeders) zijn al meer dan tien jaar dood. Een oudoom van mij leeft ,nog; hij is over de negentig, maar nog kerngezond. Bovendien heb ik een aantal nabije en verwijderde bloedverwanten, n.1. twee ooms, vier tantes en ongeveer een dozijn neven en nichten. Een van mijn tantes heeft haar man verloren en is derhalve weduwe. Haar kinderen zijn mijn neven en nichten en tegelijkertijd de neven en nichten van mijn ouders. Kinderen, die beide ouders verloren hebben, zijn wezen; zij hebben tot hun meerderjarigheid een voogd. Een oom van mij was sedert jaren weduwnaar, maar is kort geleden weer getrouwd. Zijn tweede vrouw is heel goed voor haar stiefkinderen en behandelt deze niet als een stiefmoeder, maar als was zij hun echte moeder. Mijn tante Grete is ongetrouwd gebleven, zij is daarom een zogenaamde oude jongejuffrouw. Oom August is eveneens nog ongetrouwd en geeft er de voorkeur aan vrijgezel te blijven. Wanneer mijn zuster trouwt, krijg ik een zwager, n.1. Karl Becker, haar man. Mijn ouders noemen Herr Becker dan hun schoonzoon en deze krijgt in mijn vader zijn schoonvader, in mijn moeder zijn schoonmoeder, in hen beiden zijn schoonouders. Mijn zuster wordt door haar huwelijk de schoondochter der ouders van Herr Becker. Ik verheug mij zeer op de bruiloft van mijn zuster. De volgende Zondag zal het aanstaande echtpaar voor het eerst in de kerk afgekondigd worden; een tweede en derde afkondiging heeft op de beide volgende Zondagen plaats. In de loop van de daaropvolgende week. waarschijnlijk op Zaterdag, zal de bruiloft plaats hebben. De burgerlijke trouw geschiedt voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand, dat wil zeggen in kleine plaatsen voor de burgemeester, daags te voren op het stadhuis, en 's avonds wordt een kleine voorfeestelijkheid gegeven, de zogenaamde Polterabend. Het kerkelijk huwelijk voltrekt onze dominee op de huwelijksdag in onze parochiekerk. Op het kerkelijk huwelijk volgt het bruiloftsmaal. Tegen de avond vertrekt het jonggehuwde paar in stilte en brengt de eerste weken (wittebroodsweken) op de huwelijksreis door, die dikwijls naar Italië of Scandinavië gaat. Op de huwelijksdag draagt de jonge vrouw een wit kleed en een myrthenkrans in het haar; ook de bruidsmeisjes zijn in feestgewaad. Maar ook bij andere gelegenheden worden familiefeesten gevierd. Wanneer b.v. een kind geboren is, heeft na enkele weken de doop in de familiekring plaats. De geestelijke doopt de nieuwe wereldburger of in het ouderlijk huis of in de kerk. Verschillende bloedverwanten en vrienden houden het kind ten doop en geven hun petekind een waardevol souvenir, b.v. een zilveren beker of ook wel op iedere verjaardag een zilveren lepel tot het dozijn vol is. Wanneer een kind ongeveer veertien jaar oud is en het zogenaamde catechetisch onderwijs bij de geestelijke van de gemeente genoten heeft, wordt het in de kerk door de geestelijke aangenomen en neemt dan voor het eerst aan het Heilig Avondmaal deel. Een feestmaal in de familiekring bezegelt deze eerste levensperiode van de opgroeiende knaap of het opgroeiend meisje. In de Katholieke kerk wordt de aanneming de eerste heilige communie genoemd. Een niet zeer aangename aanleiding voor het samenkomen met talrijke bloedverwanten en vrienden biedt een sterfgeval in de familie. Zodra iemand gestorven is, wordt aan alle bloedverwanten en kennissen van het treurig voorval mededeling gedaan, aan de nabestaanden mondeling of per brief, aan vrienden en ververwijderde bloedverwanten door een gedrukte rouwkaart, die per post verzonden of ook wel in de courant gepubliceerd wordt. Dag en uur van de begrafenis, de bijzetting of verassing (bij crematie) worden onderaan de aankondiging aangegeven, en de meeste vrienden verzuimen niet de gestorvene persoonlijk de laatste eer te bewijzen, nadat zij te voren schriftelijk of mondeling hun deelneming aan de achtergeblevenen betuigd en mogelijk ook een krans of een palmtak voor de kist gezonden hebben. Wanneer de worgengel een slachtoffer in een familie heeft opgeëist, wordt het lijk van de gestorvene op een baar en later in een kist gelegd, om na drie dagen begraven te worden. Op de dag der begrafenis volgen de achtergebleven bloedverwanten, de vrienden en de geestelijkheid de lijkwagen naar het kerkhof. De kist wordt in het familiegraf bijgezet of in een door de doodgraver gegraven graf neergelaten. Van de parochiekerk, waartoe de overledene behoorde, wccrdt tijdens de plechtige handeling de klok geluid. De geestelijke houdt eerst in het sterfhuis een lijkdienst en later bij de groeve een grafrede. De achtergeblevenen en naaste bloedverwanten nemen voor een jaar de rouw aan, en wel in het eerste halfjaar de zware rouw, dat wil zeggen geheel in het zwart, daarna de halve rouw, d.w.z. in het donkergrijs. Voor de overledene wordt bovendien als een blijvend gedenkteken een gedenksteen uit marmer of ander gesteente opgericht. Op deze gedenksteen wordt een grafschrift gebeiteld, dat met de woorden „Hier rust" begint en verder de naam, geboorteen sterfdag van de overledene en soms ook een tekst bevat. Klimplanten (klimop) en bloemen worden dikwijls om de grafsteen geplant, en ook wel een treurwilg of treures, die het graf overschaduwt. Vele mensen geven er de voorkeur aan zich na hun dood te laten verassen en bepalen dat dan uitdrukkelijk in hun testament. Crematoria vindt men in alle landen. De verassing van een volwassene duurt een goed uur; de witte as weegt ongeveer twee kilo en wordt in een urn bewaard. De urn wordt of in het familiegraf of in het columbarium van het crematorium bijgezet. De meeste volwassenen maken, voor zover zij enig vermogen hebben, vóór hun dood een testament, waarin zij bepalen wie hun erfgenamen zijn moeten en wat ieder afzonderlijk erven zal. In de regel worden alleen bloedverwanten in het testament bedacht; maar toch worden ook dikwijls legaten voor maatschappelijke en liefdadige doeleinden vermaakt. § 5. De delen van de .tijd. De delen van de tijd zijn het jaar, de maand, de week, de dag en het uur. Het gewone jaar heeft 365 dagen. Om de vier jaar heeft het jaar 366 dagen, het zogenaamde schrikkeljaar. Honderd jaren zijn een eeuw en duizend jaren een Jahrtausend. Het jaar telt 12 maanden. De namen dier 12 maanden zijn: Januari, Februari, Maart, enz. 7 maanden hebben 31 dagen: het zijn Januari, Maart enz.; 4 maanden hebben 30 dagen: April enz. Februari heeft 28 dagen, in schrikkeljaren 29. Het jaar wordt ook nog verdeeld in 52 weken en een of twee dagen. De week heeft 7 dagen: Zondag enz. Wij werken gedurende 6 dagen van de week; het zijn de werkdagen. De Zondag is de rustdag of de dag des Heren. De dag wordt verdeeld in 24 uur. Het uur heeft 60 minuten, de minuut heeft 60 seconden. Den wievielsten haben wir heute? Heute ist der neunundzwanzigste April neunzehnhundert sechsunddreiBig. Wann sind Sie geboren? Ich bin am sechzehnten Juni achtzehnhundert neunundneunzig geboren. Wann ist Ihr Bruder geboren? Er ist am ersten Mei achtzehnhundert dreiundachtzig geboren. Wie spat ist es? Es ist ein Viertel auf sechs oder halb sechs. Ludwig der Vierzehnte war König von Frankreich; er wurde am fünften September sechzehnhundert achtunddreiBig geboren und starb am ersten September siebzehnhundert fünfzehn. Drei Drittel machen ein Ganzes. Geben Sie mir drei und ein halbes Pfund Kaffee und ein Viertel Pfund Tee. Wann sind Sie in Berlin angekommen? Icb bin am neunzehnten November in dieser Stadt angekommen. Alexander von Humboldt wurde zu Berlin im Jahre siebzehnhundert neunundsechsig geboren und starb im Jahre achtzehnhundert neunundfünfzig im Alter von neunzig Jahren. Wann starb Kaiser Karl der Fünfte? Kaiser Karl der Fünfte starb am einundzwanzigsten September fünfzehnhundert achtundfünfzig. Kaiser ^Vilhelm der Erste mit dem Beinamen der GroBe wurde am zweiundzwanzigsten Marz seibzehnhundert siebenundneunzig geboren. Er war erst dreizehn Jahre alt, als er seine Mutter Luise, Königin von PreuBen, verlor. Nach dem Tode seines alteren Bruders wurde er König von PreuBen am zweiten Januar achtzehnhundert einundsechsig. Er regierte siebenundzwanzig Jahre und wurde in Versailles am achtzehnten Januar achtzehnhundert einundsiebzig zum Kaiser ausgerufen. Wir wissen, daB dieser ruhmvolle Kaiser am Freitag, den neunten Marz achtzehnhundert achtundachtzig, im Alter von neunzig Jahren starb. Sein Sohn Friedrich der Dritte stieg nach ihm auf den Thron, aber dieser unglückliche Fürst regierte nur neunundneunzig Tage. Er starb am fünfzehnten Juni achtzehnhundert achtundachtzig. Sein Sohn Wilhelm der Zweite, geboren am siebenundzwanzigsten Januar achtzehnhundert neunundfünfzig, folgte ihm nach. Stenografie. Enige leden van een bemanning van een Duits schip hadden gelegenheid een werf in Engeland te bezoeken en in de loop van hun bezoek gingen zij een loods binnen, waar twee Ieren werkten. De bezoekers spraken in hun eigen taal met elkander tot grote verwondering van de arbeiders en eindelijk kon een hunner zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. „Mike," zei hij tegen zijn kameraad, „weet je wat die kerels zeggen?" „Pat, antwoordde de andere, „laat toch je onwetendheid niet zien. Zij spreken stenografie." Vliegendood. Twee vliegen vlogen op een tafel, waarop zich lekkernijen en ingelegde vruchten naast een glas bevonden, dat bier bevatte. Beide hadden honger en dorst, want zij hadden nog niet ontbeten. Toen zei een van haar tegen haar kameraad: „Ik zal een beetje van dit bier drinken. Wat zal jij eten?" „Wat mij betreft," antwoordde de andere, „ik geef de voorkeur aan die lekkernijen." Maar hoe meer de laatste daarvan at, des te onlekkerder begon zij zich te voelen en eindelijk viel zij dood neer. Haar kameraad stierf eveneens daarna. Op dat ogenblik vliegt een derde vlieg op de tafel. Als zij de twee andere dood naast de ingelegde vruchten en het glas ziet, zegt zij tot zichzelf: „Wat? Zouden die arme dieren van de levensmiddelen gegeten hebben en zouden die vervalst zijn? Waarvan zal ik nu eten? Ik zal mij met deze broodkruimels tevreden stellen." Maar deze waren eveneens vervalst en zij stierf ook. Daarop naderde haar een vierde vlieg, die uitriep: „Omdat het onmogelijk is op een aarde te leven, waar de gewoonste levensmiddelen tot zulk een graad vervalst worden, zal ik van deze Vliegendood eten. Dan zal ik het snelst sterven. Zij at ervan, maar vreemd genoeg stierf zij niet, want dat papier was eveneens vervalst. § 6. Wir sind fortgefahren. Ich habe fortgefahren zu lesen. Die Bombe ist in die Kirche geschlagen. Wir haben den guten Weg eingeschlagen. Der Blitz hat in die Eiche geschlagen. Er ist gestürzt. Ich habe ihn ins Unglück gestürzt. Der Fei.nd ist in die Stadt gedrungen. Wir haben darauf gedrungen zu bleiben. Das Wasser ist gefroren. Es hat gefroren. Die Laden haben nach acht Stunden wieder geöffnet (n.1. ihre Türen). Und ich rauche doch. Jawohl Herr, aber wenn die Herren rauchen wollen, würde es kaum höflich sein sie daran zu hindern. Und wenn sie Trinkgelder anbieten wollen? Es würde kaum höflich sein dieselben nicht ann^hmen zu wollen, mein Herr. Ach ja! Nun, bringen Sie mir eine halbe Flasche guten Bordeauxweins; ich möchte lieber Burgunder trinken, will aber den hohen Preis nicht bezahlen, den Sie dafür verlangen. Het menselijk lichaam. Ieder mens heeft een hoofd, een romp en ledematen. Het hoofd bestaat uit de schedel en het gelaat. De schedel is met haar bedekt en bevat de hersenen, de zetel van het t verstand. Het gelaat bestaat uit het voorhoofd, de ogen, de • neus, de aren, de slapen, de wangen, de mond met de lippen i en de kin. De gelaatskleur kan zijn: fris, rood, gezond, bleek, donker, gebruind, geelachtig. In het gelaat van vele mensen I ziet men een kuiltje in iedere wang en soms ook in de kin. Het oog is het gezichtsorgaan; het ligt in de oogkas. Het belangrijkste gedeelte van het uiterlijk oog is de oogappel met de pupil. De oogleden met de wimpers (die op de rand van de oogleden groeien) en de wenkbrauwen dienen tot bescherming tegen stof. Vele mensen hebben zwakke ogen en moeten een bril dragen; anderen zijn blind aan één oog, zij zijn eenogig; weer anderen zijn helemaal blind van hun geboorte af en heten blindgeboren, of zij zijn tengevolge van een ziekte of een ongeval blind geworden. De neus is het reukorgaan; hij bestaat uit twee neusvleugels links en rechts van het neusbeen. De mond is de opening tussen beneden- en bovenlip. Met de mond spreken wij; door de mond nemen wij ons voedsel tot ons. In de mond bevinden zich 32 tanden (16 in iedere kaak, snij-, hoektanden en kiezen), waarmee wij de spijzen kauwen. De tong en het gehemelte, die zich eveneens in de mond bevinden, zijn de organen van de smaak. De tong is ook het belangrijkste orgaan bij het spreken. Vele mensen hebben weliswaar, evenals de dieren, een tong, maar zij kunnen niet vloeiend spreken; zij stotteren; anderen weer zijn met kleinere spraakgebreken behept; zij lispelen, spreken door de neus of zij kunnen bepaalde letters (de 1 en r) niet uitspreken. Het oor is ons gehoororgaan. Veel mensen kunnen niet horen: zij zij.n doof. Degenen, die van kindsaf doof zijn, kun- t nen ook niet spreken en worden doofstom genoemd. Het onderste vlezige gedeelte van het uiterlijk oor, het [ gedeelte, waarin men de oorbellen doet, heet het oorlelletje. c Het gelaat van een man is in de regel met een baard be- c groeid. Vele mannen dragen een volle baard, andere alleen een snor, een korte bakkebaard, een spitse baard; een kleine sik (aan de onderlip) wordt dikwijls tegelijk met de snor gedragen. Wie geen baard draagt, moet zich van tijd tot tijd scheren of laten scheren. De verbinding tussen hoofd en romp is de hals. Het voorgedeelte van de hals is de keel, waarin de adamsappel enigszins naar voren steekt. Het achterste gedeelte van de hals wordt nek genoemd. In de hals bevinden zich twee kanalen: de slokdarm (die het voedsel naar de maag brengt) en de luchtpijp (deze doet de lucht in de longen treden). Het bovengedeelte van de luchtpijp is het strottenhoofd; de laatste bevat de stembanden, door welker trillingen de stem gevormd wordt. Aan beide zijden van de hals breiden zich de schouders met het sleutelbeen en de schouderbladen uit. De romp omvat de borst, de rug met de ruggegraat en de buik. In de borst bevinden zich de ademhalingsorganen: het hart en de longen. De buik bevat de maag (die het voedsel opneemt en verteert), de lever, nieren, milt en ingewanden. De ledematen — de beide armen en benen — zijn met de romp verbonden door gewrichten, zenuwen en spieren. Aan iedere arm onderscheiden wij de bovenarm, de elleboog, de onderarm, de pols en de hand. Iedere hand heeft vijf vingers; het zijn de duim, de wijsvinger, de middelvinger, de ringvinger en de pink. De vingertoppen zijn met nagels bedekt en dienen tot tasten en voelen. Wanneer de hand samengetrokken is, noemt men haar vuist. De delen van ieder van onze benen zijn: de dij, de knie, het scheenbeen en de kuit, het voetgewricht en de voet. Aan iedere voet onderscheidt men de zool, de hiel, de voetbeentjes, de wreef en de vijf tenen met nagels op iedere teentop. Het menselijk lichaam bestaat niet uitsluitend uit vlees en bloed; een geraamte, het skelet, met de ruggegraat als middelpunt loopt van het hoofd naar beneden, om de weke delen te steunen en licht kwetsbare organen te beschermen. De beenderen zijn met vlees (spieren) en met een huid bedekt, waarop haartjes groeien. § 7. Der Herr und der Dieb. Ein Herr verlor eines Tages den Schlüssel zu seinem Geldschrank. Am Abend jenes Tages hörte er ein Gerausch in dem Zimmer, wo dieser Geldschrank sich befand. Er betritt das Zimmer und ist sehr erstaunt, einen Dieb zu sehen, welcher den Geldschrank aufzubrechen versucht. Der Dieb, welcher seinerseits überrascht ist, sich von dem Herrn beobachtet zu sehen, will entfliehen. Aber er wird von dem Letzteren aufgehalten, der zu ihm sagt: ,,Sie sind sehr gütig diesen Geldschrank für mich öffnen zu wollen. Seien Sie ruhig; Sie werden nicht bestraft werden, sondern Sie werden sehr gut bezahlt werden, wenn Sie ihn öffnen können, da ich den Schlüssel verloren habe!" Post, telegraaf, kabel, telefoon, radio. Op bepaalde uren doet de brievenbesteller in zij.n wijk de ronde van huis tot huis. Hij steekt de brieven, briefkaarten of het drukwerk in de brievenbus van de geadresseerde, indien deze een dergelijke bus aan de deur van zijn huis of etage heeft laten aanbrengen. Ook geldzendingen, aangetekende brieven en pakketten worden in de woning van de geadresseerde afgeleverd, wat, zoals algemeen bekend is, niet in alle landen het geval is. In grote steden hebben dagelijks verscheidene bestellingen door de brievenbestellers plaats. Even dikwijls worden de door de posterijen op straat en aan de postkantoren aangebrachte brievenbussen, waarin men correspondentie ter verzending doet, gelicht. Voor ik brieven of briefkaarten op de bus doe, moet ik ze natuurlijk eerst schrijven en postklaar maken. Daarvoor neem ik een vel postpapier en pen en inkt. Ik schrijf eerst plaats en datum rechts bovenaan, dan het opschrift, bv. „Lieve vriend", „Zeer geachte Heer", „Hooggeachte Frau Doktor" enz. enz. Achter het opschrift zet de Duitser meestal een uitroepteken. Wanneer ik de eigenlijke brief, d.w.z. datgene, wat ik wilde meedelen, geschreven heb, voeg ik aan het slot een der talrijke beleefdheidsformules en mijn handtekening toe. Nadat ik mijn schrijven klaar gekregen heb, steek ik het in een gegomde enveloppe, maak de gom vochtig en sluit de enveloppe. Soms verzegel ik de brief met lak en druk met mijn zegel de beginletters van mijn naam en voornaam of mijn familiewapen daarop. Vervolgens plak ik er een postzegel op. Voor onvoldoend gefrankeerde brieven moet de geadresseerde strafport betalen. Ten slotte komt het adres. Aanwijzingen op de enveloppe zijn bijvoorbeeld: „Per adres" of „In handen van mijnheer N.M.," d.w.z., dat de zending aan deze heer persoonlijk afgegeven moet worden. Indien deze op reis is gegaan, kan men er bijvoegen: „Opzending verzocht." Heeft hij geen vaste woonplaats, dan verzendt men de brief poste restante en adresseert: „Mijnheer F. K. Berlijn N.W. II poste restante;" in zulk een geval zal de geadresseerde op het postkantoor aan het loket voor poste restante brieven informeren of er iets voor hem is en de zending dan persoonlijk in ontvangst nemen. In de linkerbenedenhoek of op de achterzijde van de enveloppe schrijf ik mijn naam en volledig adres. Nog zekerder is het de zending met een aantekenporto te laten aantekenen; men schrijft dan op de brief: „Aangetekend". Behalve brieven, boeken, couranten, tijdschriften en ander drukwerk onder kruisband, worden ook monsters zonder waarde (open) door de post besteld. Telegrammen worden door de electrische telegraaf over- • gebracht. De electrische stroom wordt hier, evenals ook elders, door metalen, meestal koperdraden geleid; deze draden lopen langs de spoorbanen of landwegen over hoge telegraafpalen. Brieftelegrammen worden 's nachts telegrafisch overgebracht en de volgende morgen als gewone brieven besteld. De draadloze telegrafie is telegrafie zonder draden. De overbrenging geschiedt door zenders, die open en cijfertelegrammen naar de ontvangststations overbrengen. Op de meeste kusten zijn radiostations opgericht, waardoor het radiotelegram overgebracht wordt. Kabeltelegrammen worden als telegrammen van Europa naar overzeese gebieden overgebracht. In het zakenverkeer zijn ook de televisie en de beeldzender, die zelfs letters, tekeningen, films enz. telegrafisch of draadloos overbrengt, van groot belang geworden. De telefoon maakt het telefoneren met de menselijke stem mogelijk, eveneens door middel van een draad en electrische stroom. De telefoondraden worden tot dusverre nog speciaal over de daken der huizen geleid en lopen samen in een telefooncentrale; vandaaruit worden de gevraagde verbindingen door manlijke of vrouwlijke telefonisten of automatisch tot stand gebracht. In grote steden heeft men intussen voornamelijk ondergrondse lijnen, daar de grote uitbreiding van het telefoonwezen een ongunstige uitwerking uitoefende op de bovenaardse leiding der draden. Behalve de voor particulieren ingestelde aansluitingen bestaan ook publieke telefoonstations, telefoonautomaten, waar ieder tegen betaling met een aangesloten abonné spreken kan. Het radio-telefoonwezen is populair geworden door de draadloze omroep. Vele duizenden zijn blij om het genot door hun ontvangtoestellen door middel van de koptelefoon of van de luidspreker lezingen en concerten te horen, die naar hen overgebracht worden door een zender, welke zich in hun woonplaats bevindt of ook wel duizenden mijlen daarvan verwijderd is. § 8. Ich schicke meinen Sohn auf die Universitat, damit er etwas lerne, was ihm spater zu statten kommen kann (könne). Sorge dafür, daB man uns nicht überrasche. Er will, daB du bleibst und deine Aufgabe machst. Was er auch sage, man glaubt ihm nicht. Was er auch tat, es half ihm nichts. Wenn er mir geholfen hatte, hatte ich es tun können. Ich kenne niemand, der es wüBte. Ich kenne keinen Menschen, der vollkommen glücklich ist. Er tut als hatte er nichts gesehen. Der rettende Regen. Ein Kaufmann ging eines Morgens zum Markte. Als er aufbrach, regnete es alsob man mit Muiden göBe. Seine Frau murrte über das schlechte Wetter und besonders über den Regen. Aber als der Kaufmann am Abend zurückkehrte, sagte er zu seiner Frau: „Heute morgen murrten wir über das schlechte Wetter. Aber wenn der Regen nicht gefallen ware, würae ich nicht mehr leben, und unsere Kinder würden keinen Vater mehr haben." Als die Frau dies hörte, ware sie vor Schrecken beinahe gestorben. Aber der Kaufmann erzahlte ihr: „Bei meinem Rückkehr vom Markte kam ich durch den Wald, welcher sich zwischen unserm Dorfe und der Stadt befindet. Nach einigen Minuten hörte ich ein Gerausch hinter mir, und ich sah einen Rauber, die Pistole in der Hand, mir schnell folgen. Er würde einen SchuB auf mich abgegeben haben, und da würdest du mich verloren haben, wenn der Regen das Pulver seiner Pistole nicht naB gemacht hatte. Wir wollen Gott preisen, welcher mich gerettet hat, indem er den Regen schickte." Kramers Kleine Kursus, Duits 13 Vragen naar de weg en dergelijke. Voor een vreemdeling is het niet altijd makkelijk in het labyrinth van straten ener grote stad de weg te vinden. Een plattegrond met een makkelijk te hanteren stratenlijst is voor de reiziger onontbeerlijk. Eenvoudiger is het weliswaar een voorbijganger of een agent naar het gezochte te vragen. De vragen moeten beleefd, maar duidelijk en kort zijn. 1. Naar de goede weg vragen. Vragen. Pardon, brengt deze straat mij naar de diergaarde? Zoudt u zo vriendelijk willen zijn mij te zeggen waar de universiteit is? Hoe kom ik van hier het snelst naar de stadsschouwburg? Hoe lang is het van hier tot aan de Rijksdag? Neem mij niet kwalijk, ben ik op de goede weg naar het raadhuis? Zoudt u zo vriendelijk willen zijn mij de weg naar het raadhuis te zeggen? Antwoorden. Ja zeker, loopt u maar steeds recht door en dan door de Brandenburger poort. Met genoegen. Loop deze straat recht door, tot u Unter die Linden komt; vraag dan verder aan een agent. Steeds rechtuit tot aan het open plein, dan de eerste straat rechts. Nu, een goed kwartier. Neen, u gaat precies verkeerd. U moet weer naar het SchloB en vandaar langs het Kurfürstendenkmal en over de Koningsbrug en de Koningsstraat ten einde lopen. Dan ziet u rechts een groot rood gebouw van tichelsteen; dat is het raadhuis. § 9. Bei einem Schneider. Wollen Sie mir MaB zu einem Anzug nehmen? GewiB mein Herr, wie wollen Sie ihn gemacht haben? Machen Sie ihn nach der jetzigen Mode. Wollen Sie sich hierher bemühen? Ich werde Ihnen unsere neuesten Muster zu Anzügen vorlegen. Dieses Zeug gefallt mir am besten, ich werde dieses wahlen. Wie wünschen Sie Ihre Weste und Beinkleider zu haben? Die Beinkleider dürfen nicht zu eng sein und machen Sie die Weste nicht zu kurz. Was für Knöpfe wünschen Sie? Irgend welche, die passen. Wann soll ich zum Anprobieren kommen? Sagen wir nachsten Mittwoch. Schön. Wann wünschen Sie den Anzug fertig zu haben? Ich muB ihn nachsten Freitag haben. Wie weit wünschen Sie die Beinkleider? Nicht zu eng, so wie diese. Es ist Mode sie eng zu tragen. Ja, ich liebe es aber nicht. Sie sollen ganz nach ihrem Wunsche sein und ich garantiere, sie werden gut sitzen. Vergessen Sie nicht, ich muB den Anzug nachsten Freitag haben. Sie können darauf rechnen nicht getauscht zu werden. § 10. Friedrich der GroBe und der kleine Prinz. Friedrich der GroBe liebte die Kinder sehr. Wenn er in seinem Kabinett arbeitete, spielten die Kinder des Kron- 13* prinzen oft um ihm herum, ohne daB er sie daran hinderte. Eines Tages, als der alteste dieser Prinzen bei ihm spielte, fiel der Ball, den er in die Luft geschleudert hatte, auf den Tisch des Königs, der ihn nahm, dem Knaben zuwarf und weiterschrieb. Der kleine Prinz dankte ihm dafür. Aber kaum hatte er sein Spiel wieder aufgenommen, so fiel der Ball wieder auf den Tisch. Der König warf ihn wieder zurück, nicht ohne durch einen gestrengen Bliek den kleinen Spieier zu strafen, welcher versprach, daB dies nicht mehr geschenen werde. Unglücklicherweise fiel der Ball zum dritten Male auf den Tisch, auf welchem Friedrich schrieb. Der König nimmt den Ball und steekt ihn in seine Tasche. Indem er dehmütig um Verzeihung bittet, ersucht der kleine Prinz den König, ihm den Ball wiederzugeben. Man verweigert es. Obgleich er seine Bitten verdoppelt, hört man ihn nicht. Endlich, des Bittens müde, sagte der kleine Prinz, indem er stolz auf den König zuging und seine beiden Fauste in seine beiten stemmte, mit drohender btimme: ,,lch verlange meinen Ball; wird Ew. Majestat ihn mir zurückgeben? Ja oder nein?" Der König zog lachend den Ball aus seiner Tasche und sagte, indem er ihm denselben wiedergab: ,,Du bist ein braver Junge, man wird dir Schlesien nicht wiedernehmen." § 11. Galilei. Galilei war einer der gröBten Manner, welche Italien hervorgebracht hat. Er wurde zu Pisa am 15 Februar 1564 geboren. Die Naturlehre, die Mathematik, die Stemkunde verdanken ihm mehrere wichtigen Entdeckungen. Aber diese Entdeckungen, welche sein Andenken verewigten, zoigen ihm gegen das Ende seines Lebens die abscheulichsten Verfolgungen zu, die man sich denken kann. Er wurde nach Rom beschieden, wo er zuerst untertanigst Abbitte tun muBte, daB er die Bewegung der Erde gelehrt hatte, und wo er dann in einem Alter von siebzig Jahren von einer Kardinalversammlung verurteilt wurde, den Rest seiner Tage in den Gefangnissen der Inquisition zuzubringen, in denen er schon mehrere Monate geschmachtet hatte. Doch hatte man die Gnade dieses himmelschreiende Urteil zu mildern und man begnügte sich ihn innerhalb der Grenzen der Gemeinde Arceti, nicht weit von Florenz, einzubannen. Hier brachte der ehrwürdige Greis seine letzten Lebensjahre zu, wahrend welcher er das Gesicht und das Gehör verlor. Zu diesen Uebeln gesellte sich noch die Gicht und Schlaflosigkeit. Dessenungeachtet blieb sein Geist unausgesetzt tatig. Er starb in demselben Jahre (1642), in welchem Newton geboren wurde. § 12. GroBe Geister unter sich. Voltaire und Rousseau pflegten sich, trotz der sie verbindenden Freundschaft, oft rücksichtlos aufzuziehen. Als Rousseau eines Tages mit Voltaire speiste und Austern auf den Tisch gebracht wurden, bemerkte der Verfasser des „Emile", nachdem er schon tüchtig zugelangt hatte: „Ich könnte ebenso viele Austern vertilgen wie Simson Philister erschlug." — „Auch mit derselben Waffe? (d. h. mit Eselskinnbacken) fragte Voltaire verschmitzt lachelnd. Rousseau vergaB den auf seine Kosten gemachten Scherz nicht so bald und spahte nach der Gelegenheit sich zu rachen. Nach einiger Zeit kam Voltaire, wahrend Rousseau abwesend war, in dessen Haus; da er die Türen offen fand, ging er in das Arbeitzimmer, sah aber hier alle Bücher in groBer Unordnung und mit Staub bedeckt umherliegen. Sofort schrieb er mit dem Finger auf einen Buchdeckel das Wort „Cochon" (Schwein). Am nachsten Tage begegnete er seinem Freunde und sagte diesem, er sei gestern in seinem Hause gewesen, ohne ihn anzutreffen. „Ich weiB es," erwiderte Rousseau, ,.ich habe ja ihre Visitenkarte vorgefunden. §13. Verkeersmiddelen. Een trein bestaat uit een aantal wagons voor de reizigers, een bagagewagen, de locomotief en de tender, die de brandstoffen voor de locomtief bevat. Men onderscheidt personentreinen en goederentreinen. De personentreinen rijden of tamelijk langzaam en stoppen dan op alle of bijna alle stations van de lijn, of zij hebben een versneld rijtempo. De langzaam rijdende treinen noemt men gewone treinen, personentreinen. De treinen met verhoogde snelheid heten sneltreinen (D-treinen) en luxetreinen (L-treinen). De D- en L-treinen hebben ook restauratiewagens en 's nachts slaapwagens. De treinen rijden op rails. De lijn wordt door baanwachters bewaakt. De overgang van de ene rail op de andere geschiedt door middel van wissels; de wissels worden door wisselwachters bediend. Op de Duitse spoorwegen zijn er drie klassen. In de eerste en tweede klasse zijn de zitplaatsen bekleed, de derde klas heeft houten banken. Alle coupé s hebben deuren, ramen, een plafond met verlichting, een net voor handbagage en een noodrem. Als het donker is, worden de wagens electrisch verlicht. In de winter worden zij door middel van buizen, die met hete stoom gevuld en onder de zitplaatsen aangebracht zijn, verwarmd. Het treinpersoneel bestaat uit de machinist, de stoker en de conducteurs. Bij mooi, niet te koud weer heeft een tocht op het water zijn bijzondere bekoring. De lucht op het water is frisser en zuiverder dan in een spoorwagen. Weliswaar komt men op het water niet zo vlug vooruit als in een trein en dikwijls is bij een stormachtige overtocht zeeziekte een onaangenaam bijverschijnsel. Op een grote oceaanstomer is een zeereis een waar genoegen. Speciaal de snelle stoomschepen worden wegens hun vlotte vaart, hun comfortabele en smaakvolle inrichting door alle reizigers geroemd. De inwendige uitrusting van dergelijke schepen is boven alle lof verheven: de eerste klas passagiers hebben hun electrisch verlichte kajuiten met meerdere bedden; grote en kleine salons, badkamers, leeszalen, café-restaurants, speelzalen, rookzalen; in het kort alle moderne comfort staat tot ieders beschikking. Spijzen en dranken zijn voortreffelijk. Ook een scheepskapel is aan boord. Op ieder groot stoomschip is een veelkoppige bemanning, onder anderen de kapitein, de eerste en tweede officier, de stuurman, de matrozen, de machinisten, de koks, verschillende stewards en een scheepsdokter. Wanneer een schip in een haven binnenvalt, gaat het voor anker; nadat het enige tijd voor anker gelegen heeft, licht het de ankers en stoomt weer weg. In de meeste grote steden heeft het binnenverkeer plaats door trams, omnibussen en huurrijtuigen. Wie een fiets bezit, zal zich bij voorkeur van dit populairste van alle verkeersmiddelen bedienen. Ook de automobiel is aan het zakenverkeer dienstbaar gemaakt. Tochten met vrije ballons hebben hoofdzakelijk wetenschappelijke oogmerken; de luchtschepen en vliegtuigen hebben voor een snel personenverkeer een zeer belangrijke betekenis. Het belangrijkste verkeersmiddel is tegenwoordig de automobiel, omdat die de rijder de mogelijkheid biedt mét de snelheid van een sneltrein onafhankelijk van treinen door de wereld te razen en naar willekeur te stoppen. Automobielen worden door hun eigenaars of door hun chauffeurs gereden en door motoren gedreven. Ook het luchtschip heeft nu zijn plaats in de rij der verkeersmiddelen ingenomen. Jarenlang bleef het bij ijverige pogingen, bittere teleurstellingen en kleine successen van afzonderlijke enthousiasten (waaronder graaf Zeppelin). Het wilde niet gelukken het luchtschip bij iedere wind naar de wil van de commandant te besturen. Eerst met de vervolmaking der explosiemotoren werd het probleem der bestuurbaarheid in 1908 opgelost. Sedert dien hebben luchtschepen over de oceaan gevlogen en dienen het post-, personen- en goederenverkeer. De grootste ontwikkeling van de motorluchtscheepvaart is ook aan de aviatiek ten goede gekomen. Wat men nooit heeft durven dromen, is thans werkelijkheid: de mensen kunnen vliegen, wanneer zij de nodige moed, het nodige vliegtuig en de nodige oefening hebben. Er bestaan thans verschillende soorten van vliegtuigen: eendekkers, tweedekkers en watervliegtuigen. § H. Eine Fleischpastete. Wir können andere Menschen in verschiedener Weise wissen lassen woran wir denken, ohne es ihnen in Worten zu sagen. Ein Mittel ist durch Zeichen, wie wenn wir mit dem Kopf nicken, anstatt Ja zu sagen, oder den Kopf schütteln anstatt Nein zu sagen. Ein Englander, der kein Chinesisch sprechen konnte, reiste einmal durch China. Eines Tages aB er zu Mittag in einer Restauration, und der Kellner brachte ihm eine Fleischpastete. Da er sehr hungrig war, aB er dieselbe auf und dachte wie gut sie schmeckte, konnte aber nicht erraten woraus sie bestand. So deutete er auf die leere Schüssel und quakte wie eine Ente. Der Kellner schüttelte sofort den Kopf und bellte wie ein Hund. So wuBte der Englander, daB er Hundefleisch gespeist hatte, und ging davon als ein traurigerer, aber klügerer Mann. § 15. Der betrogene Schuster. Eines Abends, als Philipp der Gute, Herzog von Burgund, in Brügge spazieren ging, fand er auf einem öffentlichen Platze einen Mann, der am Boden lag und tief eingeschlafen war. Er lieB ihn wegnehmen und ihn in seinen Palast tragen, wo, nachdem man ihn seiner Lumpen entledigt hatte, man ihm ein feines Hemd anzog, eine wohlriechende Nachtmütze aufsetzte und ihn in ein fürstliches Bett legte. Dieser Trunkenbold war bei seinem Erwachen nicht wenig erstaunt, als er sich in einem prachtigen Alkoven von reich gekleideten Kammerdienern umgeben sah. Man fragte ihn, welches Kleid Seine Hoheit an diesem Tage anziehen wolle. Diese Frage verwirrte ihn vollends; doch nachdem er tausendmal beteuert hatte, er sei nur ein armer Schuster, und keineswegs ein Fürst, fügte er sich zuletzt in sein Schicksal und lieB sich gutwillig alle Ehrenbezeichnungen erweisen, womit man ihn überhaufte. Als er angekleidet war, führte man ihn in die herzogliche Kapelle, um die Messe anzuhören, und beim Herausgehen lieB er sich geduldig die Hand küssen. Hierauf führte man den Schuster an eine reichlich besetzte Tafel, dann auf den Spaziergang, zum Spiel und zu anderen Ergötzlichkeiten. Nach dem Abendessen gab man ihm einen Ball. Der ehrliche Mann, der sich niemals bei einem solchen Fest befunden hatte, nahm den Wein, den man ihm anbot, so reichlich zu sich, daB er bald seine Besinnung verlor; da naherte sich die Komödie ihrer Lösing. Wahrend er seinen Rausch ausschlief, lieB der Herzog ihm seine alten Lumpen wiede anziehen und ihn an denselben Ort tragen, wo man ihi aufgehoben hatte. Nachdem er die ganze Nacht hindurc tief geschlafen hatte, erwachte er endlich und kehrte nac Hause zurück, wo er seiner Frau erzahlte, welch einen herr lichen Traum er gehabt habe; denn er hielt für ein Tauschung was ihm wirklich begegnet war. De tijd dat Engels, Frans en uun> waren is voorbij. Door de groeiende eenwording van Europa, de expansie van de inter-Europese handel en de ononderbroken stroom van buitenlandse toeristen over onze grenzen, wordt de kennis van één of meer van deze talen voor velen, voor wie dit vroeger overbodig scheen, een dringende noodzakelijkheid. Lang niet iedereen die zich het Engels, Frans of Duits alsnog wil eigen maken, is in de gelegenheid om 'terug naar de schoolbanken' te gaan. Juist' voor hen zijn de deeltjes uit KRAMERS KLEINE KURSUS VOOR ZELFONDERRICHT bij uitstek geschikt. Opzet zowel als indeling van deze boeken zijn zeer gelukkig gekozen. De leerstof is zo overzichtelijk ingedeeld, dat ieder zijn eigen leermeester kan zijn. Zij die deze kursus serieus bestuderen zullen reeds na korte tijd in staat zijn om een gespre' vreemde taal te voeren, en couranten, ti ten en romans te lezen. 275 / 50