WILLEM ELSSCHOT L IJ M E N Koninklijke Bibliotheek^^^^ ^ 2615 8698 LIJMEN WILLEM ELSSCHOT LIJMEN Versierd door HENRI VAN STRATEN AMSTERDAM P. N. VAN KAMPEN & ZOON N.V. *s ♦ ▼ HOOFDSTUK I DE ONTMOETING Y K had den man, die één tafel verder tegenover mij zat, reeds een paar keer aangekeken, want hij riep herinneringen in mij wakker, al wist ik zeker dat ik nooit met zoo iemand had omgegaan. Hij zag er voorspoedig en burgerlijk uit, als een man van zaken, en toch deed hij mij denken aan Vlaamscheleeuwenvlaggen en Guldensporenslagen, aan jongens met baarden en vilthoeden. In zijn knoopsgat zat een decoratie en naast hem, op de tafel, • lagen een paar keurige handschoenen. Neen, ik had nooit omgang gehad met menschen van dat soort en toch kon ik mijn blik niet van hem afwenden. Waar, waar, waar? HOOFDSTUK I — Kellner, vroeg hij opeens, heb je echte Guinness stout? — Jawel, klonk het rustige antwoord. — In Dublin gebotteld? Zonder gekheid? De kellner gaf geen verder bescheid, keerde hem den rug toe en riep donderend: — Un stout, un! Toen de man „zonder gekheid" zei, wist ik dat hij Laarmans heette, want zijn stemklank was niet veranderd en tien jaar geleden had hij dezelfde woorden precies zoo uitgesproken. — Hoe maak je 't, Laarmans? vroeg ik, terwijl hij zijn stout proefde. Hij zette zijn glas neder, keek mij aan en herkende mij dadelijk. —- Wel, heb ik van mijn leven! Een oogenblik later zat hij aan mijn tafeltje en bestelde 'n tweede flesch stout, zonder te vragen of ik er trek in had. Afgaand op mijn verleden, vond hij blijkbaar dat dat van zelf sprak. Toen ik de flesch echter nadenkend aankeek, want ik dacht dat ik nu op mijn beurt zou moeten tracteeren en ik vond die Guinness nog al duur, toen vroeg hij dadelijk of ik soms de voorkeur gaf aan een glas wijn, ,,of zoo iets". Wat was die Laarmans veranderd! Ik had hem gekend als een havelooze voorvechter, met lang haar dat de kraag van zijn jas vettig maakte, een groote pijp met een kop die een doodshoofd ver- HOOFDSTUK I beeldde, en een zwaren knuppel, waarmede hij dreigend zwaaide wanneer hij gedronken had of in een optocht liep. Niemand kon toen als hij „Vliegt de Blauwvoet! Storm op Zee!" roepen en hij was dan ook, bij mijn weten, tweemaal door de politie ingerekend voor dingen die hij niet gedaan had, alleen maar omdat hij er zoo gevaarlijk uitzag. Hij haalde een zilveren koker uit zijn zak en bood mij een „gold tipped" cigaret aan, Abdullah geloof ik, in ieder geval een fijn goedje. — Wat voer je tegenwoordig toch uit, Laarmans? waagde ik eindelijk. Hij dacht even na en lachte. — Wat of ik uitvoer? vroeg hij terug. Ja, wat zal ik je zeggen? Makkelijk om te vertellen is dat niet en nog minder om 't zoo maar dadelijk te snappen. Dat vroeg ik tien jaar geleden aan Boorman ook en hij probeerde 't mij duidelijk te maken. Maar ik had maanden praktijk noodig om de zaak te begrijpen. Nog een stout? En hij bestelde werkelijk nog twee flesschen. — Ik betaal alles, stelde hij mij gerust. — Decoratie? vroeg ik. Hij wierp een blik op de kleurige rozet, die zijn verschijning nog merkwaardiger maakte. — Neen, antwoordde hij onverschillig en luid op. Ik keek naar links, vreezend dat twee heeren, DE ONTMOETING die niet ver van ons af zaten, het gehoord mochten hebben. — Dat geeft niks, zei Laarmans met een rustigen blik op de menschen in kwestie, 't Is geen decoratie, heb ik je gezegd. Was het er wél een, ja dan.... Neen, dat doe ik niet, want daar krijg je vroeger of later moeilijkheden mede. Nu, 't is misschien toch een decoratie, want er zijn er zooveel dat je moeilijk een lintje kan opsteken zonder in plagiaat te vervallen, al kies je ook de onmogelijkste kleuren. Laarmans had altijd vlot gesproken, maar nu was zijn radheid alleszins merkwaardig, evenals de gevatheid waarmede hij antwoordde op dingen die ik aan t denken was, maar nog niet gezegd had. — En je lang haar, Laarmans? vroeg ik weer. En je verzen? Schrijf je geen verzen meer? En mijn pijp? ging hij voort. Weet je nog wel? Wat een pijp, mijnheer! Wat een heerlijke pijp! En die vilthoed! En mijn knuppel! O God, die stok! En wat je niet te zien kreegt dan, zooals mijn hemd! Hij keek voor zich uit, als wierp hij een blik in het verleden. — Weg, alles weg, mompelde hij. En na een poos: Hoe staat het met de Vlaamsche zaak en de politiek in 't algemeen? HOOFDSTUK I Ik dacht dat hij in den vreemde gewoond had en antwoordde dat er bij mijn weten weinig veranderd was, dat bankiers en mannen van zaken nog steeds Fransch spraken, evenals de meeste flaminganten wanneer zij niet aan den weg timmerden, dat de liberalen nog steeds alle betrekkingen bij de gemeente kregen en de katholieken die bij den Staat. Ja, dat wist hij net zoo goed als ik, want hij woonde in de stad. — Maar de Vlaamsche zaak, drong hij aan. Je weet wel.... Optochten met stokken en vilthoeden, verduiveld. En herrie, of ten minste lawaai, als op de kermis. Doen ze daar nog aan en ben jij nooit meer van de partij? Ik gaf een ontwijkend antwoord en vroeg weer wat hij nu eigenlijk uitvoerde. — Lijmen, antwoordde hij. Hij zag dat ik met zijn antwoord weinig opschoot. — Nu ja, lijmen. De menschen bepraten en dan doen teekenen. En als zij geteekend hebben, krijgen zij het ook werkelijk thuis. —■ Wat krijgen zij dan thuis, Laarmans? vroeg ik, want ik wilde alles weten. — Hun exemplaren, zei de man. Hy lachte weer. — Exemplaren van het Wereldtijdschrift, verklaarde hij nader. DE ONTMOETING En op zijn stout wijzend: — Zij is lekker. — Even kijken, vervolgde hij. 't Is morgen Zondag en dat artikel kan ik Maandag wel in elkaar flansen. Als je er werkelijk belang in stelt, zal ik het je vertellen, want ik hield indertijd veel van je. Kom mij morgen een bezoek brengen, dan krijg je een lekkere flesch. Vindt je 't goed, ouwe jongen ? Boulevard du Japon, 60. Laat je niet afschrikken door de naamplaat. Van drie uur af ben je vreeselijk welkom. HOOFDSTUK II BOORMAN IK heb Boorman ontmoet, begon Laarmans, zooals wij elkaar gisteren ontmoet hebben, namelijk in een café, geheel onverwachts, maar nog iets later in den avond. Ik had lusteloos achter een vlag geloopen, 'k weet zelf niet meer ter eere van wie. Een liberaal of iets van dien aard. In ieder geval 'n man dien wij om de tien minuten moesten toejuichen en die dan telkens met een valschen lach aan de omstanders allerlei beloofde. Op een gegeven moment stond ik moederziel alleen op den boulevard, met mijn knuppel in de hand en mijn pijp in den mond. En toen zag ik mijzelf voor het eerst zooals ik werkelijk was: een ver- BOORMAN loren schaap in de samenleving. Het had een beetje geregend en mijn leelijke hoed kleefde onbehaaglijk aan mijn voorhoofd. Ik maakte met mijn knuppel nog een werktuiglijk moulinet, dat niemands aandacht trok, want er was niemand meer. Laarmans, sprak ik tot mezelf, je bent een ezel. Ik werd overvallen door een stemming die 'k nog nooit had ondergaan, zoo diep was de neerslachtigheid, die mij plotseling als een nevel omhulde. Zacht verwijtend noemde ik wel tienmaal mijn naam, maar ik kreeg van mijzelf geen antwoord. Ik zag niets anders dan een man met een vettigen jaskraag, een vilthoed, een pijp en een knuppel. Het kwam mij voor dat ik in de verte het zingen nog hoorde van de manifestanten met wie ik had rondgeloopen en toen ik een zijstraat insloeg om ze niet weer te ontmoeten, stond ik voor een café dat nog verlicht was. Je weet dat ik altijd van bier heb gehouden en ik ging dan ook binnen, bestelde een pint, legde mijn stok en mijn hoed op de bank en begon na te denken. Ik verdiende met typen honderd vijf en twintig frank in de maand en ik had mijn dertigste jaar bijna achter den rug. Bleef ik doen wat ik deed, dan zou ik over tien jaar misschien tweehonderd verdienen, over twintig jaar honderd vijftig, over dertig weder honderd vijf en twintig, en dan.... En al dien tijd zou BOORMAN ik brieven schrijven die zouden beginnen met „nous vous accusons réception de votre honorée", „we duly received your favour" en „wir bestatigen den Empfang", en die eindigen zouden met „recevez. Messieurs, nos salutations distinguées", „yours truly" en „hochachtungsvoll"! Toen ik in het bijzonder aan de „salutations distinguées" dacht die 'k over dertig jaar typen zou, keek ik rond of soms niemand de vrees zat te bekijken die op mijn gezicht te lezen stond, dat voelde ik wel. Er zat nog slechts één klant in 't café, tegen den muur aan d'overkant, en die keek mij werkelijk aan, zooals ik gevreesd had. Het was een korte, stevig uitziende man van een jaar of vijftig, die op Beethoven leek, althans op dat gipsen masker, dat boven de meeste piano's hangt. Hij had een ontzaglijk hoofd voor zoo'n kleinen man, met een beweeglijk voorhoofd waar geen eind aan kwam, vooral ook omdat het zoo van op een afstand bijna versmolt met zijn kalen schedel, die alleen iets blanker was. Hij had, net als ik, een glas bier voor zich staan en dat zijn maag voor de mijne niet onderdeed, bleek uit de groote teugen die hij nam. Telkens als hij zijn glas neerzette, ging zijn blik in mijn richting. En welk een blik, waarde vriend! Het spijt me daarom alleen reeds dat je geen kennis met hem maken kan. Hij scheen de kracht er van te beseffen, want hij keek niet zoozeer op mij als HOOFDSTUK II door mij heen, zeker opdat ik niet zou omvallen, wat niet wegnam dat het bloed mij dadelijk naar het hoofd steeg. Niet dat de man mij vrees aanjoeg, integendeel, maar ik had een gevoel alsof hij mijn hemd kon zien en mijn voeten, die in geen weken gewasschen waren. Na mij nog even te hebben aangesteld alsof ik mij bijzonder op mijn gemak voelde, dronk ik mijn laatste bier op, nam mijn knuppel in de hand, zette dien hoed weer op, weet je nog wel, en verliet het café, waar de klok half twee sloeg. Buiten komend werd ik begroet door een rukwind die mij bijna weder binnen smeet en die, toen ik zwenkte, mijn vilthoed medenam tot aan de eerste verdieping en een paar huizen verder in 't slijk smakte. Na het twee keer gemist te hebben, want het liep verder, raapte ik het ding weder op, waarbij mijn pijp uit mijn mond viel, doch zonder te breken. Toen moest ik mijn woede koelen en wel terstond. Gelukkig dat Boorman op dat oogenblik niet naast mij liep, anders had ik zijn Beethovenkop misschien aan scherven geslagen en dan had ik nu nog steeds voor andermans rekening gedistingeerde salutaties zitten typen. ... Er stond echter een ijzeren fietsenrek en daarop sloeg ik, aan 't slot van een gecompliceerden vloek, mijn politieken knuppel aan stukken, waarna ik mijn zakdoek kreeg en mijn hoed begon schoon te maken. BOORMAN — Mooi gedaan, jongen, zei een stem, en de man van 't café kwam naar mij toe. En dadelijk vervolgde hij: — Nu je baard. . . . — t Is niet om mee te spotten, mijnheer, heusch niet, gaf ik neerslachtig ten antwoord, want met mijn knuppel was ook mijn woede gebroken. — Ik spot niet, zei de man. Kijk maar. Hoe gek zijn „kijk maar" ook klonk, toch moest ik erkennen dat er aan de heele verschijning geen zweem van een glimlach zat. Hij zag er integendeel verduiveld ernstig uit. — Wat scheelt er aan? vroeg hij. Meteen nam hij mijn hoed van mijn hoofd, gaf hem een origineele deuk, zoodat hij er werkelijk veel netter uitzag en zette hem mij weder op. Hij handelde met mijn eigen hoofd precies alsof ik het van hem slechts in huur had. —Wat er aan scheelt? vroeg ik terug. En na hem aangekeken te hebben, als was ik eene heele piet, zei ik bitter: Yours truly, salutations distinguées en hochachtungsvoll. Zoo, zei de man. En ik geloof werkelijk dat hij mij begrepen had. Hier zullen wij nog één biertje drinken, besloot hij. En hij loodste mij om den hoek een nieuw café binnen, waar een meid bezig was de tafels Lijmen 2 HOOFDSTUK II op elkaar te zetten en in een hoek te rangeeren. — Mijnheer Boorman? vroeg zij, waarop mijn gezel twee Guinness stout bestelde. — Echte, in Dublin gebottelde, Marie, riep hij haar na, toen zij 't gevraagde halen ging. — Weet je nog dat ik gisteravond tegen dien kellner hetzelfde gezegd heb? Dat is het eenige niet dat ik van Boorman overgenomen heb, maar alles, alles, of toch ten minste zooveel als ik tijdens onze samenwerking heb kunnen slikken. En ik heb er mij goed bij bevonden, zooals je ziet. Alles is echter gelogen, want zijn voorraad was te groot voor hersens als de mijne. Toen de stout gebracht was, haalde hij dezen koker uit zijn zak, dien hij mij later cadeau heeft gegeven, en dwong mij een heerlijke gold-tipped cigaret op te steken. Daar ik echter nog een beetje gegeneerd was, haalde ik mijn pijp te voorschijn en maakte aanstalten om ze te stoppen. — Zoudt u daarmede niet alvast afrekenen? vroeg de man met een blik op mijn fornuis. Ik legde mijn pijp op den grond, zette er mijn hiel op en drukte den kop tot gruis. Het gaf een gekraak, dat de geeuwende meid deed opkijken. —Nu weet je dat ik altijd een zwak heb gehad voor pijpen en deze was mijn lieveling, omdat ze zoo origineel was. Wat had die vent reeds een invloed op mij, dat hij me dat vonnis had kunnen BOORMAN doen voltrekken, zonder dat ik ook maar een ocgenblik geaarzeld had! ■— 't Is jammer, sprak hij, mijn blik volgend, die een laatsten groet bracht aan de scherven, maar het moest. Had het gekund, dan had je er mee mogen doorgaan. Die woorden deden mij goed, omdat zij bewezen dat Boorman op zijn manier een gevoelsmensch was en ik, in mijn zwakheid, zonder gevoel nog niet over de baan kon. — Hoe heet je? vroeg Boorman nu, waarop ik natuurlijk Laarmans antwoordde. — Dat gaat niet, zei de man. Neen, Laarmans is onmogelijk, vooral in een land waar de klanten zelf eenvoudig Mosselmans, Biermans en Borremans heeten. Je heet voortaan Teixeira de Mattos; dat is nog eens een naam, vindt je niet? Maar geen naamkaartjes laten drukken, hoor, want je moet oppassen. Ik zal je alleen zoo noemen, omdat Laarmans er beslist niet door kan. Nu dan, mijnheer de Mattos, je hoeft mij niets te vertellen. Je bent een jaar of dertig, is 't niet? Dan kan het nog gaan. Was je veertig, dan zou ik het niet met je probeeren. Dit is mijn voorstel. Je komt bij mij in de leer met een of anderen titel. Ik zal maar zeggen secretaris of hoofdredacteur. Zoek zelf maar eens naar een titel die in je smaak valt en vooral in den smaak van de cliënteele. Of HOOFDSTUK II je getrouwd bent of niet kan mij niet schelen, evenmin wat je tot dusver hebt uitgevoerd. Maar je moet doen wat ik zeg. Wat ik zeg.... En niet alleen moet je doen wat ik zeg, maar je moet doen zooals ik doe, praten zooals ik praat en zwijgen zooals ik zwijg. Wij maken een contract, waarbij bepaald wordt dat je van heden af duizend frank in de maand krijgt gedurende niet langer dan twaalf maanden. Na dien tijd, of vroeger, wordt je er uitgetrapt of ik doe mijn zaak aan je over, en in dat geval werk je twintig jaar lang voor mijn rekening tegen vijftig procent van de winst. Ben je geschikt, dan kan die helft vijftigduizend frank per jaar bedragen. Ja, twintig jaar is voldoende, anders wordt het gekheid. En na dien tijd is de heele boel voor jou, ook de heele winst en dan ben je pas vijftig. — Ik ben vijftig, sprak hij met klem. Nu, op dit moment, zooals ik hier zit. En er ging weder zulk een kracht van hem uit, dat ik een eindje opschoof om niet met hem in aanraking te komen, want hij leek mij wel een dynamo. Duizend frank in de maand! Ik vond het zoo'n ontzaglijke som, dat ik dadelijk aan niet te overkomen moeilijkheden dacht, aan onmogelijke talen en aan trigonometrie. — Maar denkt u dat ik zal kunnen volbrengen wat u mij zult opdragen? vroeg ik ongerust. Hij keek mij nog eens aan, met een blik die mijn zwaarte tot op een pond na schatte. Ja, verzekerde hij. Als je maar kan willen. Het willen is in mijn zaken moeilijker dan het doen. Ik vind het goed, sloeg ik toe, niet zonder waardigheid en ook niet geheel zonder een beklemmend gevoel, als verkocht ik mijn ziel. — De quoi écrire! riep Boorman, waarop de meid wakker schoot en naar ons toekwam. — Mijnheer, sprak zij met een blik op de klok, wij gaan sluiten. Stel dat schrijven maar uit tot. Verder kwam zij niet, want Boorman stopte haar twee frank in de hand, waarop zij het gevraagde dadelijk bracht. Een oogenblik later had Boorman, op papier met het hoofd ,,Brasserie du Lion Royal", in tweevoud een contract opgesteld, waarvan de termen volkomen klopten met wat wy mondeling waren overeengekomen. — Hier, wees hij aan, waarop ik de pen in de hand nam. Laarmans natuurlijk, zei Boorman, en ik zette een handteekening met een zwierige krul. — Ik zal een nieuwe handteekening voor je zoeken, beloofde mijn patroon, terwijl hij het door mij geteekende exemplaar in zijn portefeuille opborg, want die krul is ouderwetsch en niet krach- HOOFDSTUK II tig genoeg. Je handteekening moet de menschen zoo al niet doen schrikken, dan toch ontzag inboezemen. Een dikke, stijve letter, zonder eenig gekrul. En je teekent natuurlijk altijd Laarmans, nooit Teixeira de Mattos, maar zoo dat geen mensch het lezen kan, want je naam is al te lokaal.... Kom nu maar mee. HOOFDSTUK III HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT HET was een tegenvaller voor Boorman dat hij dien avond gedronken had, anders had hij er misschien wel iets beters op gevonden, maar hij had het bier nu eenmaal op. Bij 't verlaten van 't café snoot hij krachtig zijn neus, zooals alleen energieke menschen dat doen, duwde zijn hoed in zijn nek om de uitwerking van 't bier door afkoeling van zijn hoofd te neutraliseeren, waarna hij even tegen een schutting ging staan om te wateren. — Je woont bij mij in, zei Boorman, doch je moet elders gaan eten. Je mansarde wordt morgen HOOFDSTUK III in orde gebracht, maar je kan alvast blijven slapen. Schud je bed vandaag zelf maar wat op. — Wat voer je daar uit, kerel? klonk het barsch van achter zijn rug. Mijn patroon antwoordde niet, want alleen de vorm was vragend, terwijl de blaffende klank hem daarentegen het zwijgen oplegde. — En je gaat er maar mee door, vriendje? vroeg nog gauw dezelfde stem, want je kon zien dat de man klaar was. Hij zakte ten minste al door zijn knieën, keerde zich om en daar stonden wij voor twee agenten van politie, die ons vijandig aankeken. — Neen maar, ik geloof dat.... waarachtig, wij hebben mijnheer Boorman te pakken! zei opeens de grootste van de twee. — Boorman, of geen Boorman, vooruit met hem, kefte de andere, een wurm van een mannetje, dat onder zijn helm schuil ging als onder een paraplu. — Ben je bedonderd? bromde de slungel tegen zijn collega. Leer nou eerst onze wijk een beetje kennen, zeg, dan kan je misschien meepraten. Hij lachte vertrouwelijk tegen Boorman en gaf keurig het saluut. — Als u soms opnieuw wilt beginnen, mijnheer de directeur, ga dan uw gang maar, hoor! Wij houden zoo lang de wacht wel. En zonder HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT dat jij je tanden zal laten zien, is 't niet, Lauwers? — Vriend 116, zei Boorman, je bent een toonbeeld en je gaat met me mee, want ik tracteer op een fijnen borrel. — En die paddestoel mag ook eens proeven, vervolgde hij, op 't agentje wijzend dat hem te lijf had gewild. Deze gewaagde onderweg nog even van nachtdienst en van plichtsbesef, doch gaf 116 ten slotte gelijk, toen die begon te schelden op den commissaris en op heel 't verwenschte gemeentebestuur. — Denk je soms dat ze er je dankbaar zullen voor zijn? zei de lange vent minachtend. Neen, dat wist Lauwers ook wel, maar een agent was dan toch een agent. — Nou dan, zei de groote. Het huis van Boorman onderscheidde zich door een inrijpoort met een groote koperen firmaplaat waarop bij 't licht van een lantaarn te lezen stond: ALGEMEEN WERELDTIJDSCHRIFT voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen. Opgericht in 1864 Direkteur-generaal: Ch. A. Boorman — Verduiveld, zei de paddestoel, getroffen. HOOFDSTUK III — Niet te veel leven maken, heeren, verzocht Boorman, want ik heb een lastige meid, die ik niet gaarne wakker zou maken.... Mijn vrouw is naar Gent, vervolgde hij. Naar hare zuster toe, die ongesteld is. Hij opende de poort, liet ons binnen en draaide een contact om, zoodat een ruime gang verlicht werd, die aan den linkerkant een suite van vijf deuren vertoonde. — Directie, verklaarde hij bij deur één. — Administratie, ging hij voort, toen wij bij nummer twee kwamen. — Redactie. — Kas. Al die benamingen werden geconfirmeerd door groote koperen platen, waarvan er een op iedere deur zat. Ten slotte werd nummer vijf bereikt. — Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche voortbrengselen, zei Boorman, op een schitterende plaat wijzend, die zijn woorden staafde. Hij bleef staan tot ons aller zielen door den tekst bevrucht waren en liet ons toen binnen. Het was een ruim vertrek, ingedeeld als een warenhuis, met een paar toonbanken en talrijke glazen uitstalkasten, en van onder tot boven met vlaggetjes versierd als de groote hall van een jaarbeurs op den dag van de opening. In 't midden HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT stond een borstbeeld van een man met een langen baard en daaronder alweer een plaat met het opschrift : LEOPOLD II Koning der Belgen Beschermer van Handel en Nijverheid — Carrarisch marmer. En Boorman wees Leopold aan. Toen wij, volgens hem, voldoende genoten hadden, wendde hij zich naar links en raakte eene vleugelpiano aan, die in 's konings nabijheid stond. — Steinway. Massief ebbenhout. Voor de piano lag een pels, die zijn muil wijd opensperde en star uit zijn glazen oogen keek. — Koningstijger. Uitheemsch, verklaarde Boorman. Na een pauze stapte hij tot voor een machine. — Dieselmotor van tien paardekracht. — Wees nu maar zoet, of je wordt geëlectrocuteerd waar je staat, zei 116 tegen Lauwers. Deze keerde de machine minachtend den rug toe. — Ik vind dat hij zoo weinig van dien lekkeren borrel zegt, meende 't mannetje. Op den motor volgden drie Engelsche bedden, HOOFDSTUK III twee fietsen, een zestal grasmaaiers, vier clubfauteuils, twee Amerikaansche bureaux, drie gaskachels, een waschmachine, een groote mangel, een pianola, een heele serie camera's, talrijk keukengerei en vaatwerk, twee naaimachines, stapels manufacturen, corsetten en paraplu's, een volledige badinrichting, minstens dertig paar schoenen, groote en kleine koffers en valiezen, jachtgeweren, groenten en vleesch in blikjes, zes schrijfmachines en diverse voorwerpen waarvan 't gebruik mij nog onbekend was, alles voorzien van kaartjes met den naam van den fabrikant, of van den winkelier die er handel in dreef. — Alles te koop, behalve 't beeld van onzen geliefden koning, zei Boorman met een circulairen blik. In weerwil van de plaat op de deur van 't muzeum, bleken de inlandsche waren bij verre in de meerderheid te zijn, want behalve de tijgerpels was er aan uitheemsche produkten niets anders in voorraad dan een kris, een ouderwetsch pistool, dat ook wel inheemsch kon wezen, een Congoleesche werpspeer, een stapeltje kokosnoten, de dop van een struisvogelei, een afgodje en een brok rubber, die onder 's konings neus op een afzonderlijke tafel neergelegd waren. — Wil u daar even een flesch uitzoeken, mijnheer de Mattos, verzocht Boorman, waarop ik HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT mij een weg baande tusschen de fietsen en grasmaaiers tot bij een buffet, waarop flesschen en kruiken van allerlei kleur en vorm stonden. Ik nam een flesch en bekeek de strook die er dwars opzat. — Dat is eigelijk dinges. ... zei Boorman. — Kummel, verklaarde Lauwers met beslistheid, alhoewel hij er een eindje afstond. — Dat kan best, gaf Boorman toe. — En die daar is Chartreuse, zei de paddestoel weer, op een sympathieke flesch wijzend, die half verscholen stond achter een kruik oude klare. — Wat drinken jullie nu liever, Kummel of Chartreuse? vroeg onze gastheer. Je hebt maar te kiezen. — 't Is ons om het even, mijnheer de directeur. Wij lusten alles, is 't niet Lauwers?. . zei 116. Lauwers keek verontwaardigd tegen zijn collega op. — Wel neen. Wij lusten alles, wij lusten alles. Ja, natuurlijk lusten wij alles. Maar als mijnheer ons kiezen laat, dan kies ik toch Chartreuse, want Chartreuse gaat boven Kummel, in al de landen van de wereld. Maar als het jou dan toch om het even is, kies dan ineens water. — Een kruiper ben je, besloot hij iets zachter. Er ging van het mannetje zulk een bevoegdheid uit, dat het pleit meteen beslecht was, want Boor- HOOFDSTUK III man haalde vier flinke wijnglazen uit de afdeeling „keukengerei en vaatwerk" en ging ons voor door kas, redactie en administratie tot in de directiekamer. Deze was geheel centralisatie: huistelefoon met schakelbord, drukknopjes, grammofoon om brieven te dicteeren en een kaartensysteem, mijnheer, als voor den burgerlijken stand van Londen. Dat Boorman zijn tijd bij 't lood woog, bleek uit spreuken die den wand versierden, als daar waren: Gij die hier voor zaken klopt, Wees in Godes naam beknopt. Bondigheid in zaken Is zeker niet te laken. Hou niemand van zijn werk, Hetzij patroon of klerk. Lorsque vous aurez tout dit, Levez-vous et partez d'ici. Ne consacrez a chaque affaire Que le temps strictement nécessaire. Een paar andere getuigden dat hij een voorstander was van rechtschapenheid: HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT Onze vaderen werden nooit geknecht: Zij waren eerlijk en oprecht. Hebt ge zakenbloed in d'aderen, Wees dan correct als onze vaderen. Een reine zaak hoeft niet beschreven, Als 't jawoord eenmaal is gegeven. Ook erkende hij ronduit dat hij gesteld was op contante betaling: Uw woord zij waar, Uw geld zij baar. Payez comptant, Soyez content. Terwijl dè groote politieagent de opschriften las alsof hij er werkelijk belang in stelde, keek Lauwers halsstarrig naar de flesch, die ik, op een wenk van Boorman, probeerde open te maken door de kurk met mijn zakmes bij brokjes uit den hals te pulken, want wij hadden geen kurkentrekker. Ik had mijn hoed op de schrijftafel gelegd, hield de flesch tusschen mijn dijen en deed vreeselijk mijn best, want ik had gaarne op Boorman een goeden indruk gemaakt met dit eerste karweitje. Ik wist HOOFDSTUK III toen nog niet dat hij zoo volkomen vrij was van kleingeestigheid. Eindelijk werd het Lauwers echter te machtig, want nadat zijn hoofd een tijdlang al mijn bewegingen had meegemaakt, nam hij mij de flesch tusschen de dijen uit, zette ze op zijn knie en trok een flinke revolver uit zijn gordel. Geen gekheid asjeblieft, verzocht Boorman. De paddestoel stak den loop van zijn wapen in den hals en met een enkelen duw dreef hij t restant van de kurk de flesch in, waarna Boorman de glazen vulde. 't Is ons om 't even, wij lusten alles, sarde Lauwers, die zag dat ii;6 de Chartreuse een heelen tijd kauwde voor hij ze doorslikte. Het gesprek liep eerst over de accijnzen en het alcoholisme, en over de bedrijven die met het alcoholvraagstuk in verband staan, zooals stokerijen en slijterijen, waarna Lauwers belangstellend vroeg hoe groot het aantal inteekenaren op het Algemeen Wereldtijdschrift wel was. Boorman antwoordde niet dadelijk. Ik zag dat hij van de flesch naar de agenten keek en van dezen weder naar de flesch, waarna hij een lade opentrok en een kist sigaren bij de glazen zette. Het aantal abonnenten van het Algemeen Wereldtijdschrift? herhaalde hij langzaam. Ja, wat zal ik u zeggen? HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT Met dat al zei hij niets, maar keek Lauwers aan met dien blik, die mij in 't café bijna van de bank had gelicht. 't Agentje had echter een dikke huid, want hij voelde niets en na nog even van zijn likeur geproefd te hebben, herhaalde hij zijn vraag, als vreesde hij dat men hem niet goed begrepen had. 't Figuur van Lauwers scheen Boorman ten slotte toch voldoening te geven. — U bedoelt natuurlijk het aantal lezers, niet? vroeg hij. En er glom iets als een lach op zijn gezicht. — Nou ja, kefte Lauwers, lezers dan. Lezers of abonnenten is toch precies hetzelfde, zou ik denken, mijnheer de directeur. Ik begon belang te stellen in de kwestie, want ik voelde dat die verband hield met het contract dat mij verlost had van toekomstige gedistingeerde salutaties. — Neen, ontkende Boorman, na een nieuwe mijmering, dat is niet hetzelfde, mijnheer de directeur. Het aantal abonnenten is nihil. — Hoeveel zegt hij? vroeg Lauwers zacht, mij aankijkend. — Ik heb geen abonnenten, hernam Boorman. Ik wil geen abonnenten. Geen enkel. Abonnenten beteekent weinig geld, veel last en nog meer praats. Dank je wel, hoor. Maar lezers, die zijn Lijmen 3 HOOFDSTUK III er misschien wel. Die zijn er zooveel men wil. Men, dat zijn mijn kliënten. Soms wel honderd duizend. — Eens zijn er tweehonderd vijftig duizend geweest. Tweehonderd vijftig duizend lezers, mijnheer de Mattos. Ik knikte belangstellend. — Er waren ten minste tweehonderd vijftig duizend exemplaren, verklaarde hij droomerig.... Dus tweehonderd vijftig duizend geadresseerden, indien Lipton ze allemaal verzonden heeft, wat ik betwijfel. Maar het kan, want die Engelschen zijn tot alles in staat. Er waren precies tweehonderd vijftig duizend vijf en twintig exemplaren, waarvan vijf en twintig voor mijn eigen gebruik. De lange agent knikte nu ook, vol bewondering, doch Lauwers had zijn oogjes bijna geheel dichtgeknepen van slimheid en uit al zijn poriën straalde 't verlangen om te begrijpen. — Tweehonderd vijftig duizend vijf en twintig exemplaren en geen abonnenten.... Het Wereldtijdschrift wordt dus gevent, als een krant, overwoog het mannetje hardop. — Neen, zei Boorman, ik geloof het ten minste niet. Lipton, Singer, Cockerill, Kwatta of wie dan ook, doen natuurlijk met hun voorraad wat zij willen. Dat kan mij niet schelen. Ik heb echter nog nooit gehoord dat iemand een nummer gekocht had. Evenmin dat er ooit ergens een te HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT koop is geweest. Kom, drinken jullie je borrel nog maar eens uit. — Maar die Lipton of die Kwatta, drong Lauwers aan, die moeten dan toch.... Er zijn dus geen abonnenten, of hoe was het ook alweer? En 't Wereldtijdschrift wordt niet gevent.... Om de waarheid te zeggen, ik snap het niet. En hij keek zijn langen konfrater aan als wilde hij zeggen: als jij 't soms snapt, vertel het dan maar. — Dat hoeft ook niet, Lauwers. Je zoudt er toch niet mee gebaat zijn. Snap liever nog een borrel, daar heb je ten minste nog wat aan, troostte Boorman. — Vrienden, vervolgde hij, vergeet nooit dat het Algemeen Wereldtijdschrift geen inteekenaren heeft. De direkteur heeft het jullie formeel gezegd, is 't waar of niet? Hij maakt er dus geen geheim van. Wel integendeel, want in naam van de vriendschap die wij vannacht met Chartreuse bezegeld hebben, verzoekt hij u beiden aan de heele wereld te vertellen dat hij van geen abonnenten hooren wil. Waar ik zeg de heele wereld, bedoel ik alleen je collega's, maar geen menschen van zaken. En mochten jullie ooit door eenigen rechter gedagvaard worden om daarvan te getuigen, steekt dan kordaat twee van je ambtenaarsvingers op, sleept den Heiland er bij en zweert tot hij aan zijn kruis van kleur verschiet.... Begrepen ? HOOFDSTUK III Zijn stem groeide aan als een naderend geluid en toen hij „begrepen?" zei, bemerkte ik voor het eerst dat ook Lauwers, zijn dikke huid ten spijt, werkelijk geraakt werd, want zijn lichaam schudde onder de klem van 't laatste woord. — Als jullie weer eens trek hebben in Chartreuse of Kummel, vervolgde Boorman zachter, en in een lekkere sigaar, komt dan zonder omslag hier aanbellen. Mocht ik niet thuis zijn, loopt Kato dan onderstboven, gaat recht naar 't Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen en zoekt je flesch maar uit. U denkt er wel om, niet waar, mijnheer Teixeira de Mattos? Niets is te goed voor die heeren. — Hoe heet jij ook alweer, vriend 116 ? vroeg hij. Dan zal ik Kato waarschuwen. Het onderstboven loopen is dan overbodig. — Lodewijk Hendrickx, zei de lange man. — Die voornaam hoeft niet. Dus Hendrickx en Lauwers, herhaalde Boorman. Hij nam twee gele kaarten van een stapel, schreef op de eene Hendrickx en Lauwers (agenten 116 en 204), op de andere Lauwers en Hendrickx (agenten 204 en 116) en daaronder „Abonnentenkwestie, getuigen", waarna hij de eene onder H en de andere onder L in zijn kaartensysteem opborg. De flesch was nu tot op enkele borrels na ledig. HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT De agenten hadden elkanders helm opgezet en Lauwers, die een eerste komiek was, droeg in sordino een lied voor, dat hij zelf gemaakt had bij gelegenheid van een gouden bruiloft. Vijftig jaren trouw bijeen zonder oor- of andere vijgen te geven of te krijgen, zonder 't breken van een been. Hij dikte zijn gedempten zang aan door met zijn lichaam alles in beeld te brengen wat bij de liefde hoort, zooals het jagen van den minnaar, het wederstreven en toegeven van de bruid, de inmenging van de moeder en de tastbare gevolgen van de min, terwijl hij ondertusschen nog 't blaffen van een hond nabootste en 't kraaien van een haan. Het kraaien lukte niet erg best, omdat hij niet genoeg geluid dorst geven. Toen hij zweeg, verzocht Hendrickx nog om den Franschen tekst, waarop Lauwers weer begon: Six cents mois, cinquante années, cu a cu et nez a nez sans se battre ou s'embêter, cela vaut bien qu'ils soient fêtés! Plotseling zweeg hij en bleef roerloos staan alsof bij luisterde. HOOFDSTUK III — Vooruit! drong Hendrickx aan, die beweerde dat het leukste nog komen moest. — Hooren jullie niets? fluisterde Lauwers. In de nachtelijke stilte klonk werkelijk een gekraak, als van iemand die een trap afkomt, en daarop een menschelijke stem, die „Karei!" riep. De bazuin van 't laatste oordeel had ons niet schielijker kunnen doen opstaan. Boorman verliet de directiekamer en begon in de gang gedempt te praten met een verschijning waarvan de witte japon een oogenblik voor het deurgat fladderde. Hij stelde eenige vragen, waarop de andere een heelen tijd aan 't woord bleef. Het was een gemompel vol gelatenheid, als een gebed, dat eindelijk onderbroken werd door luidere uitroepingen van Boorman. — De Korthals veertien! klonk het duidelijk. Een oogenblik later hoorden wij dat hij akelig lachte en tot viermaal toe „gebalsemd!" riep, waarop hij binnenkwam en de deur sloot. Wij zullen maar liever heengaan, niet waar, mijnheer de directeur? vroeg Hendrickx, die niets op zijn gemak was, dat zag ik wel. — Neen, hier blijven, zei Boorman. Met gekruiste armen stond hij voor zich uit te kijken, alsof hij iets zocht. — Mijnheer de Mattos, sprak hij na een poos met nadruk, ik word op 't oogenblik van uit HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT Gent verneukt door een kerel, die Korthals heet en die 't lijk van mijn schoonzuster in zijn bezit heeft. Mijn vrouw is van ochtend alleen vertrokken, om haar een bezoek te gaan brengen, want ik wist niet dat het arme mensch de dood zoo nabij was, anders was ik mede gegaan. Zij kwam echter te laat. En daar zij van avond thuis wilde zijn, heeft zij het stoffelijk overschot aan dien Korthals toevertrouwd, want zij wil dat haar eenige zuster hier begraven wordt. Zij heeft hem met alles belast, alles, zonder eenigen prijs te bedingen, zelfs niet nadat de kerel van balsemen gesproken had. Hij is een specialiteit, zegt zij maar. Stel je voor dat iemand mij tienduizend exemplaren van het Wereldtijdschrift bestelt en 't bepalen van den prijs aan mijn goeddunken overlaat. Eerst balsemen en dan per motorlijkkoets Korthals XIV hier naar toe brengen. Besef jij ten volle wat dat beteekent, de Mattos? Ik antwoordde dat ik 't gevaarlijke van den toestand duidelijk inzag en dat was ook zoo, maar Boorman luisterde niet, want hij stond weer te denken. — Volgens de wet, overwoog hij luidop, heeft de eigenaar in ieder geval het recht de aan hem toebehoorende zaak van iederen houder terug te vorderen, dus ook van Korthals, in den staat waarin zij zich bevindt. En aan een dergelijke HOOFDSTUK III terugvordering moet desverlangd onmiddellijk gevolg gegeven worden. Terwijl hij over zijn eigen woorden nadacht, klaarde zijn gezicht even op, om dadelijk weer te betrekken. — Maar de bezitter, vervolgde hij, heeft het recht tot terugvordering van de noodzakelijke uitgaven, tot behoud en ten nutte der zaak aangewend. En dat ellendige balsemen is wel degelijk te verklaren zoo al niet als zijnde ten nutte, dan toch zeker als dienende tot behoud der zaak. Hij veegde zich het zweet van het voorhoofd en begon mompelend in de kamer op en neer te loopen. — Weet jij er iets op? vroeg hij, mij aankijkend. En zonder op antwoord te wachten: — Heeren, ik ga dien baas opbellen om te probeeren balseming en transport per Korthals XIV af te bestellen. Indien hij luisteren wil tot ik de kans schoon zie om hem te zeggen dat ik niet akkoord ga met zijn verneukerij, dan ben ik klaar en dan zal hij te keer gaan als de baarlijke droes. Maar de kans is klein. Ik zou ten minste geen antwoord geven. In ieder geval heb ik getuigen noodig, die later kunnen komen bevestigen dat het afbestellen werkelijk in hun bijzijn heeft plaats gehad. HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT — Begrijp je wat ik bedoel? vroeg Boorman heftig, toen hij zag dat de blik van Lauwers even afdwaalde. — Best, hoor, antwoordde de paddestoel. — Nu dan, vervolgde Boorman. Pak aan, de Mattos. Druk dat ding tegen een van je ooren aan en luister dien vent de ziel uit zijn lijf. Hij zocht even in het telefoonboek, kwam naast mij zitten, belde de Centrale op en sloot de oogen. — Brussel, zei een neusstem. — Gent! riep Boorman, naar het toestel snappend als een hond naar een been. Er volgde een gegorgel, dan een bruischen als van de zee en daarop een helsch gestamp en geratel. — Een fabriek, zei Boorman zacht, toen ik opschrikte. Het stampen verzwakte van lieverlede tot een liefelijk geluid, zwol opnieuw aan om dan met een ruk te verstommen. Een stilte trad in, die zoo volkomen was, dat ik mijzelf verbleeken voelde. — Geen stroom meer, lispelde Boorman. Opeens een gegil en gedaver dat in een windvlaag aansnelde en dan wegstierf in de verte. — Een trein. Hij wierp even een smartelijken blik op Hendrickx en Lauwers, die daar nog steeds rechtop stonden, zonder iets te verrichten. HOOFDSTUK III — Goed opletten, heeren, verzocht hij. Krijg ik hem aan 't praten, dan zal ik zijn woorden telkens herhalen voor ik antwoord geef, zoodat je 't heele gesprek volgen kunt. Daarop sloot hij de oogen weer. — Hotel de France? vroeg eindelijk een vrouwenstem. Boorman verroerde niet. Hij zat ineengedoken, de handen aan de ooren en de ellebogen op de tafel rustend, als iemand die sluimert. — Hötel de France? vroeg nogmaals diezelfde stem. En toen opeens: — Gent hier, dat mij toeklonk zooals „schip in 't zicht" klinken moet na dagenlang zwalkens. — 1728, zei Bohrmann met nadruk, de oogen opslaand en zijn stoel dichter bij de tafel schuivend als om vaster te zitten. Hij keek met gefronste wenkbrauwen naar he*E ellendige toestel en hield de tanden op elkaar geklemd onder 't verstrijken van een nieuwe stilte. — Bent u klaar? vroeg de stem van „Gent hier" na een heelen tijd. — Neen, zei Boorman. Zeventienhonderdacht en twintig heeft nog steeds niet geantwoord. Wil u nog eens bellen? En vooral niet verbreken, alsjeblieft. HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT Ik luisterde weer. Over yiaanderen hing een doodsche stilte. — Wie is daar? werd opeens gevraagd, toen ik dacht dat er niets meer komen zou. — Heb ik de eer met de firma Korthals en Zonen te spreken ? vroeg Boorman terug, zijn vrije hand opstekend als een profeet, om 't noodlot te weren. De Gentenaar scheen na te denken. Althans, hij antwoordde niet dadelijk en vroeg toen opnieuw „wie is daar"? Zijn stem klonk weifelend, als van iemand die 's nachts opschrikt en een vraag richt tot de duisternis. — U spreekt met Boorman uit Brussel, mijnheer. Ik ben u ten zeerste verplicht voor den bijstand die u mijn vrouw wel hebt willen verleenen, indien ik ten minste de eer heb met den heer Korthals te spreken, aaide Boorman met een stem, waarin al de tonen van een orgel zongen. Er kwam geen antwoord. — Hallo! Mijnheer Korthals, van de bekende firma Korthals en Zonen? vroeg hij nogmaals, met een smartelijken trek om den mond. Niets verroerde. De mensch die tweemaal „wie is daar"? gevraagd had, was weg of stond zwijgend aan 't ander eind van den draad. — Bent u klaar? HOOFDSTUK III — Juffrouw, smeekte Boorman, wil u een laatste maal bellen? Het is voor een zaak van het hoogste gewicht. Ik ben een oogenblik in gesprek geweest, doch de aansluiting is plotseling verbroken of anders wil 1728 niet antwoorden. Bent u in dat laatste geval bereid om te getuigen dat ik. . — Ik zal nog éénmaal bellen. En kort daarop: — 1728 geeft geen antwoord meer. Boorman schreeuwde nog een paar radelooze zinnen terug, doch ik hoorde niets anders meer dan een geborrel, dat eindigde in een snik. — Brussel hier. Klaar met Gent? — 't Is goed zoo, antwoordde de man, het toestel van zich afduwend. — Gaat het niet? vroeg Lauwers. Doch Boorman was verzonken in gedachten en scheen ons allen vergeten te zijn.... Hij keek langs de agenten heen naar den wand, als iemand die weet dat geen mensch hem helpen kan, en slikte herhaaldelijk. — Mij dunkt dat het tijd wordt, meende Hendrickx, die weg wilde, zeker omdat de aanblik van Boorman hem hinderde. Ik zelf werd onlekker, want ik had kort te voren iemand zien sterven die aan 't kaarten was, en daar moest ik nu telkens aan denken. — Hem in zijn hol gaan opzoeken? mompelde Boorman. Er gaat een trein om 5 uur 16. Maar HET ALGEMEENE WERELDTIJDSCHRIFT het nest is natuurlijk ledig, of wel is alleen de vrouw thuis en die weet van niets. Daar moet u met mijn man over spreken, mijnheer. Telegrafeeren ? Lusteloos nam hij een velletje papier en schreef: Korthals, begrafenissen, Gent. Afbestel balsemen en vervoer per Korthals XIV. Brief volgt. (Get.) Boorman. — Wil jij dat nog even aangeteekend voor mij verzenden, Lauwers? Je gaat toch langs de telegraaf. Ik ben moe en ga naar bed. Er stond werkelijk zweet op zijn gezicht en water in zijn oogen, dat hij met zijn zakdoek verwijderde, waarna hij de agenten ieder nog een sigaar gaf. Toen Lauwers het telegram bij zich wilde steken, nam Boorman het hem weer uit de hand, las het geschrevene nog eens over en verfrommelde het vel tot een balletje, dat hij zwierig in de prullemand smeet. — Laat maar. Het komt toch te laat. Onze heer Korthals was bij de ontvangst van uw geacht telegram op reis enzoovoorts. En dan een paar dagen nadien een persoonlijken brief vol U Edeles, met de rekening bij wijze van postscriptum. De oude geschiedenis. Trouwens, begin van uitvoering en daartegen kan niets baten, zie je, niets, niets. De Singernaaimachines hebben het met mij ook geprobeerd. Ik wed dat zij morgen hier is. HOOFDSTUK III — Neen, de Mattos, besloot hij, toen de agenten buiten waren, ik zal betalen. Betalen zal ik, contant en zonder korting te bedingen. Maar ik zal haar wreken. Wel te rusten. Je kamer is op de tweede verdieping. En morgen ochtend om 9 uur op kantoor. HOOFDSTUK IV DE KORTHALS XIV EN XV D EN volgenden morgen werd zij werkelijk | gebracht, zooals Boorman voorspeld had. Ik was nog geen tien minuten be¬ neden, toen de Korthals XIV voorreed en 'n man in t zwart zich aanmeldde, die Boorman een omslag overhandigde, waarin behalve de rekening, een briefje zat, dat den houder volmacht verleende om 't bedrag in ontvangst te nemen. — Twee duizend vijfhonderd frank. Dat kan er nog al door, zei Boorman met een stalen gezicht. Ik zal u dadelijk een chèque geven. — En dit is voor u, voegde hij er bij, den lijkbidder twintig frank in de hand stoppend. HOOFDSTUK IV Het bedrag van de fooi verraste den man, dat kon je zien. — Ik krijg die chèque straks wel, mijnheer, antwoordde hij beleefd, waarna hij Boorman verzocht de groote poort open te maken. Hij zou den wagen in de gang zetten, want de buurvrouwen begonnen al samen te scholen. — Smeerlappen! riep een boodschappertje van de telegraaf, toen zoo ongevraagd aan 't kijken een einde werd gemaakt. — Ik ga aan de firma Laporte een paar menschen vragen om bij 't lossen te helpen, zei de lijkbidder. Over een half uur ben ik terug. Toen hij weg was kwam Boorman uit de directiekamer en inspecteerde de Korthals XIV, die er werkelijk goed uitzag. De zijwanden waren versierd met zwarte gordijntjes, waarop zilveren tranen blonken, terwijl de achterwand gebouwd was in den vorm van een dubbele deur, met het oog op het laden en het lossen. — Waartoe die gordijntjes, vriend? vroeg Boorman aan een armoedigen vent die aan t stuur zat en het voorkomen had van iemand, die niet tevreden is met zijn lot. De man antwoordde niet. Hij scharrelde even onder een deken dat zijn beenen bedekte, haalde een schaftzak te voorschijn en kreeg er een dikke boterham uit. Nadat hij een paar happen naar DE KORTHALS XIV EN XV binnen had gewerkt, wierp hij een blik op Boorman, die nu op zijn hurken zat en onder den wagen probeerde te kijken, en vroeg of hij geen slokje water kon krijgen om eens door te spoelen. — Haal een flesch wijn uit het muzeum, de Mattos, en een groot glas. Een bierglas, beval Boorman dadelijk. — Smaakt het? vroeg hij een oogenblik later, toen de man een teug nam. Deze knikte bevestigend, mompelde iets als een dankbetuiging en ging door met eten. Boorman bekeek het wezen nu aandachtiger, betastte zijn geld in zijn broekzak en na de fooi even gewikt te hebben gaf hij den man vijf frank. — Pak aan, sprak hij, hem het groote stuk in de hand stoppend, dat is voor jou. Maar waartoe die gordijntjes, vriend? Nu brak de man los. — Hij heeft u zeker te pakken gehad, mijnheer? Gebalsemd, is 't niet? Ik heb ten minste gehoord wat een pret ze hadden. Pas nu maar op, want het lossen is niet in den prijs begrepen. En als u hem laat betijen, dan krijgt u dadelijk nog een apart rekeningetje, dat de baas al vast klaar heeft gemaakt en dat die zuursmoel in zijn zak heeft. Hij zou ongetwijfeld nog een heelen tijd doorgegaan zijn, maar Boorman vroeg weer waartoe Lijmen 4 HOOFDSTUK IV die gordijntjes eigenlijk dienden.... Hoe hij op die vraag kwam weet ik niet en ik twijfel er aan of hij het zelf wel wist. Maar later heb ik honderdmaal ondervonden dat hij zich, als bij instinct, tot bet zwakke punt van zijn klant of van zijn tegenstander aangetrokken gevoelde. — Waartoe die gordijntjes dienen, mijnheer? Om de vensters onzichtbaar te maken. Kijk maar, zei de man. Meteen maakte hij een van de betraande gordijntjes los en lichtte het op, zoodat een matte ruit zichtbaar werd, waarop in 't midden een rood kruis geschilderd was. — U begrijpt zeker niet waartoe vensters in een lijkwagen noodig zijn, mijnheer? vervolgde de man, het gordijn weer dichtmakend. En na Boorman nog eens goed te hebben aangekeken : — Als u er mij maar niet in betrekt, ziet u. — Je kan huizen op mij bouwen, vriend, zei mijn patroon. — Huizen, huizen! mopperde de chauffeur. Zonder eenig antwoord te geven, stopte Boorman hem een tweede vijffrankstuk in de hand. — Bekijk u dit al vast eens aandachtig, zei de man nu. En hij overhandigde Boorman een velletje dat een prospectus bleek te zijn, opgeluisterd met twee kiekjes van motorwagens. Onder 't eene prentje stond, bij wijze van motto: „De motor- DE KORTHALS XIV EN XV lijkkoets Korthals XIV vertrekt uit Gent om het stoffelijk overschot van Gravin X. . . . naar Parijs te vervoeren" en onder 't ander: ,,De motorziekenwagen Korthals XV verlaat Gent om gravin Y. . . naar Baden-Baden te brengen". — Wel, mijnheer, wat denkt u er van? Hebt u 't nog niet in de gaten? En daar Boorman en ik ons suf stonden te denken, gaf de man ons de pap in den mond met de woorden: — Kom nou. Deze die hier voor u staat is.... ? — De Korthals XIV natuurlijk, gaf ik ten antwoord. — Juist, zei de chauffeur. Na een hap in zijn boterham maakte hij 't roodekruisvenster met een ruk opnieuw zichtbaar — En nu, mijnheer? Wij gaven geen antwoord. — En nu is het de Korthals XV. Hip, hip, hoera! hoonde de man, die aan zijn tweede glas bezig was, dat hij zelf maar had volgeschonken. — Verduiveld goed gevonden. Ik moet je patroon mijn compliment maken, zeide Boorman met een bewonderenden blik op de circulaire. Toen bedacht hij zeker dat de chauffeur met recht op een smadelijke instemming rekende: — Een echt schandaal, vriend, een ongehoor- HOOFDSTUK IV de bedriegerij. Aan de kaak moet jouw Korthals, verklaarde hij pathetisch. — Als u er mij maar niet in betrekt, ziet u. Boorman zei nogmaals iets van huizen bouwen en tastte alweer in zijn zak. — Neen, dat hoeft niet, weerde de man af, die den moed niet had om ten derden male geld aan te nemen. Als hij een lijk te pakken krijgt, dan gaan die doekjes voor de vensters, een kruis achterop en klaar is de veertien. Moet er een zieke in, dan ga ik aan 't goochelen: kruis en doeken worden in die kast hier gestopt, binnen wordt een hangmatje vastgesjord en de vijftien steekt van wal, alsof hij de veertien nooit gekend had, mijnheer. Uit zijn „mijnheer" waarvan de slotletter als een trommel roffelde, sprak al de haat dien hij in dienstbaarheid van Korthals sedert jaren vergaard had. Hij kneep de wijn uit zijn snor en keek zelf zijn wagen nog eens aan. — Ik ben al zestien jaar bij hem in dienst, mijnheer, en ik mag zeggen dat ik zijn man van vertrouwen ben. 's Ochtends een lijk en na den middag soms een zieke, mijnheer, of een oude die niet meer loopen kan. En als er niets van dat alles op de markt is, dan maar een piano of zoo. Ik heb vier kinderen. . maar och, dat doet eigenlijk niets ter zake, sloeg hij moedeloos door. DE KORTHALS XIV EN XV En met een blik die de toekomst tegemoet ging: •—Wat zou het een bons geven, indien het bekend werd! Intusschen bestudeerde mijn patroon nog steeds halsstarrig de circulaire, als zocht hij iets, en maakte eindelijk de opmerking dat op de eene prent aan den wagen een plaat zat met het nummer 11.714, terwijl op de plaat van het tweede cliché nummer 11.715 voorkwam. — Ja, dat zie ik nu ook, erkende chauffeur, maar wij hebben maar één wagen en ons nummer is 11.714. — Weet je niet wie de Korthals XV gefotografeerd heeft? vroeg Boorman. Jawel, want hij had aan het stuur gezeten met een nieuwe pet op, zooals in de circulaire te zien was. Die van de Hoogpoort was het geweest. — Ken je zijn naam niet? drong mijn patroon aan. Op dat oogenblik werd er gebeld. — Zijn naam, vriend, zijn naam! De chauffeur stond hopeloos te denken. Van verontwaardiging over zich zelf had hij de armen gekruist en keek naar den grond. — Er woont misschien maar één fotograaf? vroeg Boorman. Dan is de naam niet bepaald noodig. Ja, er woonde maar één fotograaf. Er stond een HOOFDSTUK IV levensgroot portret van den Kardinaal van Mechelen voor de winkelruit. — Wat spreken zij samen? wilde Boorman nog weten. Men belde weer, ditmaal iets harder. — Wie? vroeg de chauffeur, die zichtbaar ongerust werd. — Wie? Wie? Korthals en zijn fotograaf, verdomd. .— Ja, zei de man. Waar zij over spreken? Dat hangt er natuurlijk van af — Neen, vent. Wat spreken zij samen. . Vlaamsch of Fransch? — Fransch mijnheer, Fransch. Vooral sedert hij dezen moterwagen gekocht heeft. Maak de poort open! commandeerde Boorman. De lijkbidder kwam binnen, vergezeld van drie helpers. Hij zei terloops aan den chauffeur dat hij voor de thuisreis een vrachtje schilderijen gevonden had, waarna zij met zijn vieren de kist uit den wagen namen en Boorman's schoonzuster voorloopig opsloegen in 't Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen, onder 't oog van Leopold II, naast de rubber en 't negergodje. — Parmentier, zei de chauffeur nog gauw, voor de vier in de gang stonden. De helpers gingen dadelijk heen, terwijl de ver- DE KORTHALS XIV EN XV tegenwoordiger van Korthals, na eenig doelloos gebaar en gekuch, op Boorman afkwam en hem twee kwitanties presenteerde, een voor de hoofdsom en een tweede van vijf-en-zeventig frank, voor 't lossen. — Steek die dingetjes maar weer in je zak, zei mijn patroon, na de kwitanties even bekeken te hebben. Ik zal dat een dezer dagen met mijnheer Korthals wel in orde maken. De lijkbidder keek verbaasd op en ik zelf begreep niets van dien plotselingen ommekeer, want Boorman was werkelijk van plan geweest direct te betalen, daar was ik zeker van. — U zei over een uur toch, begon de man uit Gent.... — Jawel, onderbrak mijn patroon, maar ik ben intusschen van meening veranderd. En praat er nu niet meer over, want het helpt toch niet. Wat wil je doen ? Mede terugnemen ? Ga je gang. Maar dan is de dienst niet gepresteerd en vervalt de rekening, die nu volkomen in orde is. En als ik dan wacht? Ja man, het prachtige remboursprincipe is op die waren niet van toepassing, wat wel jammer is voor je patroon, maar ik kan het niet helpen. — U betaalt dus niet, mijnheer? vroeg de lijkbidder, die 't nog steeds niet gelooven kon en die nu ook naar mij begon te kijken. Boorman antwoordde nu heelemaal niet. — Mijnheer de Mattos, sprak hij, mij eenige brieven, kaarten en drukwerk overhandigend, dit is de post van dezen morgen. Voortaan licht u zelf de bus en maakt de brieven open, dan is dat alvast klaar als ik beneden kom. Hier hebt u een sleutel. Is er een brief bij die eenig antwoord vereischt, wat zelden voorkomt, dan kunt u dat meteen typen. U stoot maar iets aaneen, dan zal ik het tegen halftien wel even doorkijken. Maar niet te veel brieven schrijven, weinig brieven, zeer weinig, en als 't kan heelemaal geen brieven. Daar u zich beklaagd hebt over die duizenden „salutations distinguées" die u al achter den rug hebt, vind ik het best dat u er eens iets anders op bedenkt. Deze post zullen wij dadelijk samen afhandelen. En hij ging zitten. — Mijnheer, zei de afgevaardigde van Korthals, mag ik u doen opmerken.... — De Mattos, commandeerde Boorman, maak de poort open, dan kan die man er uit. En de wagen ook. De Gentenaar ging eindelijk heen, te verwonderd om ruzie te maken. Toen ook de wagen buiten was, bleef hij nog even voor den gevel staan, zette zijn hoed recht, wierp nog een blik op de groote naamplaat en ging eindelijk naast den chauffeur zitten. — De Mattos, zei mijn patroon, kijk dadelijk HOOFDSTUK IV DE KORTHALS XIV EN XV hoe laat er een trein naar Gent gaat. Ik geloof om twee uur. Nu dan, om tien minuten vóór tweeën aan 't station, bij de loketten. Je hebt nog net den tijd om eerst te gaan eten. Jammer dat je nog niet geschoren bent, maar bij dien Korthals kan het ook wel met je baard. A propos, het staat wel niet in ons contract, want zoo iets wordt nu eenmaal niet beschreven, maar hij moet er morgen af, hoor. En een groot stuk van je snor moet ook weg. En kijk in het telefoonboek onder Parmentier of die soms geen telefoon heeft, want dat zou prachtig zijn. Wij kwamen precies te gelijk aan het station en ik zag dat mijn stiptheid hem genoegen deed. — Ik houd niet van menschen die te vroeg komen, zei Boorman toen wij gezeten waren. En te laat komen gaat heelemaal niet, dat spreekt van zelf. Heeft hij telefoon? Ja, de fotograaf was aangesloten. Ik had het nummer genoteerd. — Ik bof. Zonder de telefoon was het haast niet te doen. Twee duizend vijfhonderd franco thuis, plus vijf en zeventig voor 't lossen, maakt twee duizend vijfhonderd vijf en zeventig frank, dus twee duizend zeshonderd met het drinkgeld van die twee heeren. Plus wat de exemplaren rnjj kosten, zeshonderd frank, totaal generaal drie duizend tweehonderd en geen cent minder, al staat HOOFDSTUK IV hij op zijn kop. Wat zal die man opkijken! Als wij de foto's maar krijgen! Toch gaan wij Korthals ook zonder de foto's opzoeken, hoor! Maar de wetenschap dat je gewapend bent, geeft een kracht die anders moeilijk te bereiken is. Nu is t ook best mogelijk dat Korthals, nadat het eerste kiekje gemaakt was, op 't idee gekomen is de echte plaat werkelijk door een valsche te vervangen. En dan dienen de foto's tot niets. Enfin, wij zullen zien. Wij namen in Gent een taxi en Boorman gaf als adres rue du Haut-Port, Nr. i op. Mijn opmerking dat de fotograaf volgens het telefoonboek in nummer vier en zestig woonde, bleef onbeantwoord. — Laten wij de straat nu even doorloopen om te zien of hij werkelijk den kardinaal uitgestald heeft, want ik zou niet graag bij iemand gaan aanbellen die niets met de wagens van Korthals te maken heeft gehad. In een stadje als Gent moet je oppassen. ... En met zwier ging het door de rue du Haut-Port, waar in nummer vier en zestig werkelijk een reusachtig kardinaalsportret voor de vitrine stond. — Doorloopen, zei Boorman. —. Hierin, gebood hij. En wij gingen een café binnen, op den hoek van de eerste dwarsstraat. Mijn patroon bestelde twee glaasjes port, dronk DE KORTHALS XIV EN XV het zijne dadelijk uit, verzocht mij hetzelfde te doen en betaalde. — Zie zoo, zei Boorman. Nu kunnen wij weggaan, zoodra je getelefoneerd hebt, zonder opspraak te verwekken. Want als je een groot glas bier neemt en je laat het staan omdat je haast hebt, dan kijken de menschen je na en willen er meer van weten. Bel den fotograaf nu op, zeg dat je Korthals et Fils bent, dat je twee heeren naar hem toe hebt gezonden, aan wie hij een afdruk van de twee negatieven van den motorlijkwagen ter hand mag stellen, en anders niets, tenzij je door zijn gevraag tot verder antwoorden gedwongen wordt. Maar zoodra je zeker bent dat hij je begrepen heeft, bel dan af of zeg brrr in de telefoon. Ik zou het zelf wel doen, maar ik ben mijn vreemd accent nog niet geheel kwijt. Het valt mee dat hij Fransch spreekt, want de Gentsche tongval van Korthals zal wel niet na te bootsen zijn. En schiet nu op. Probeer eerst nog even waar ik bij ben, maar niet te luid. Nu, ik ben de fotograaf, en ik vraag: ,,Qui est la?" — Korthals et Fils. C'est pour dire que j'ai autorisé un de mes clients a venir prendre chez vous un exemplaire des deux photos de mon corbillard automobile. II setó chez vous dans un instant. En ik bel af. — Uitstekend, zei Boorman. Vooruit nu. HOOFDSTUK IV Ik ging de cel binnen, vroeg dertien twintig en kreeg aansluiting met een meisjesstem, die na mijn tirade eenvoudig „bien, monsieur" antwoordde, waarop ik afbelde en verslag ging geven. Boorman stond dadelijk op en ik volgde hem weer door de rue Haut Port tot bij Parmentier, waar wij binnen vielen als kwamen wij alles koopen wat er in voorraad was. — C'est pour les deux fotos du corbillard automobile, mademoiselle, zei Boorman tegen een aardig meisje, dat in een groote doos aan 't rommelen was. — Je les cherchais justement, monsieur. En zij deed een greep in de doos. — Pourvu qu'il en reste, zei 't kind. Mais alors nous pourrions vous les faire, bien entendu. Ah, les voila. Vous avez de la chance. — Combien? vroeg Boorman. — Six francs, monsieur. Hij betaalde en wij verlieten den winkel. Zoodra wij den hoek om waren, bekeek Boorman ons koopje en zijn gezicht verhelderde. — Uitstekend, was zijn eenig commentaar, en toen hij mij de afdrukken overhandigde, zag ik dat op de twee foto's waarachtig hetzelfde nummer stond. De man met de boterhammen had de waarheid gezegd. Korthals woonde gelukkig niet ver, maar hij DE KORTHALS XIV EN XV was niet thuis. Of wij dan maar in zijn bureau wilden komen? vroeg een zenuwachtige jongen, die ons achter den winkel in een kantoortje bracht. — Laten wij maar gaan zitten, zei mijn patroon, het voorbeeld gevend. De jongen draaide een tijdlang aan een copieerpers, blies een sissend liedje op den scherpen kant van een briefkaart en ging toen op een schrijfmachine hangen als om verstoppertje te spelen. — Daar heb je pa, meldde hij aan, en een oogenblik later deed Korthals zijn intrede, terwijl de jongen zich uit de voeten maakte. — Mijnheer Korthals zelf? vroeg Boorman, nadat zij elkanders decoratie hadden aangekeken. — Jawel, mijnheer, om u te dienen. Met wien heb ik de eer? Boorman kruiste de beenen. — Ik ben de directeur generaal van het Algemeen tijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen en mijnheer Teixeira de Mattos is mijn secretaris. Doch, gaat u zitten. Op verzoek van diverse medische kringen heeft de directie besloten in een van de eerstvolgende nummers een studie te publiceeren over moderne transportmiddelen voor het vervoer van lijken. En ik geloof wel dat ik voor betrouwbare inlichtingen op dat gebied aan 't goed adres ben, niet waar, mijnheer? HOOFDSTUK IV Bii die vraag, die gesteld werd met een gezicht — ** w . dat droop van deferentie, raakte Korthals tot driemaal toe verward in het koordje van zijn lorgnet. Nadat hij zich losgeworsteld had, vouwde hij de handen en begon verward te doceeren: Mijnheer, ik keur uw initiatief volkomen goed, vol-komen, vooral ook omdat over die kwestie totnogtoe slechts geschreven werd door menschen die er geen benul van hebben en er feitelijk geheel buiten staan. Geloof maar niet dat die krantenlui zich de moeite geven de meening te vragen van een vakman. Neen, mijnheer, zij schrijven maar raak. Ik kan u vooral goed inlichten over eerste-klasse-begrafenissen, want dat is mijn specialiteit. Er is in de laatste jaren heel wat getwist over die klassen en u weet natuurlijk dat de socialen vorstanders zijn van kale uitvaarten. Zij kunnen niet velen dat onze geliefden behoorlijk ter aarde worden besteld, zooals alleen een eersteklasse firma dat kan inpikken. Maar als zoo n haantje-de-voorste van ze doodgaat, een die jaren lang zonder boord geloopen en een paar keer in de kast gezeten heeft, dan zijn ze er als de kippen bij met vaandels, kransen en muziek. En dan maar zuur kijken, alsof ze met de heele wereld wat te verrekenen hadden. Ik behoef u natuurlijk niet te zeggen dat Korthals en Zonen in hun vak sedert jaren aan de spits staan. DE KORTHALS XIV EN XV —• Kookt die melk niet over? vroeg de schrille stem van iemand die niet te zien was. Korthals verliet even het kantoor, zeker om naar de keuken te gaan, keerde mompelend terug en sloot de deur, na een kat te hebben weggetrapt, die hem voor de voeten liep. — Zoo'n huishouden heeft wat in, sprak hij met een gemaakten lach. Hij kuchte en begon opnieuw: — Korthals en Zonen staan sedert jaren aan de spits. En wanneer ik dat zeg, ligt het niet in 't minst in mijn bedoeling concurrenten te kleineeren. Hij trok een lade open en haalde er zijn circulaire uit, die hij Boorman aanreikte. — Dit zijn onze nieuwe motorwagens, de Korthals XIV en XV, chassis Renault. De veertien is gebouwd voor 't vervoer van lijken van de eene stad naar de andere en de vijftien voor het overbrengen van zieken. Vroeger werden onze lieve dooden gewoon per spoor verzonden, net als haring. Zij werden gewogen, mijnheer, en moesten op een vrachtbrief, tot eindelijk onze veertien aan dien gruwel een einde heeft gemaakt. — Zie je nu wel, de Mattos, dat wij bij Korthals en Zonen moesten zijn om iets te hooren dat de moeite waard is? vroeg Boorman, mij tot getuige nemend. En zich naar Korthals toe keerend: HOOFDSTUK IV — Mijnheer, ik keur uw initiatief volkomen goed, even vol-ko-men als u het mijne. Dat uw streven naar verbetering door de massa niet steeds gewaardeerd wordt is de schuld van een schraapzuchtigen kerel, die niet terugschrikt voor misdadig geknoei. Ja, mijnheer, misdadig. Luister liever. Er is een firma, of u 't gelooft of niet, die maar één enkelen motorwagen bezit, waarin zij zoowel lijken als half-lijken vervoert. Of het vrachtje dood, lam of slechts ziek is, dat kan haar geen bliksem schelen. Alles gaat er in, ook schilderden en piano's. Die vent is speciaal ingericht op het verspreiden van typhus en pest en dan nog wel onder de vlag van den zoon Gods. Moest die niet gehangen worden, mijnheer? Er lag een verontrustend crescendo in de stem van Boorman. Een tijdlang was Korthals echter blijven liggen zooals hij gaan liggen was om zijn eigen toespraak te houden. Maar toen Bohrmann die vraag stelde, met denzelfden nadruk waarmede hij mij dien eersten avond gezegd had: i k ben pas vijftig, nu, op dit moment, zooals ik hier zit, — toen kwam de man in zijn stoel overeind en sloeg de oogen neer, in zijn inktpot. Boorman liet hem even zitten en ging dan door. — De vent in kwestie is bovendien een bedrieger. Hij heeft zijn motorwagen eerst als zieken- DE KORTHALS XIV EN XV coupé gefotografeerd en dan nog een tweede kiekje gemaakt na hem geschminkt te hebben met een kruis en met tranen op doek. Hij heeft er alleen niet aan gedacht voor de tweede foto een bordje met een ander nummer te gebruiken. En daarom wordt hij nu door het Wereldtijdschrift gehangen, mijnheer, tenzij.... — Tenzij wat? vroeg Korthals zacht. Mijn patroon haalde zwijgend een rood formulier uit zijn binnenzak, vulde er iets op in, en gaf het aan Korthals. — Kan het niet minder? lispelde deze, na het papier te hebben ingekeken. En daar Boorman zijn zwijgen niet verbrak, bracht hij nog iets uit waarin „schandelijk" voorkwam, maar 't was een onsamenhangende zin, zonder werkwoord, en de zwakheid stond hem op het gezicht. Star op 't roode formulier kijkend, nam hij langzaam een pen in de hand en teekende. — Geef mijnheer Korthals zijn foto's nu maar, zei Boorman, nadat hij de roode strook had opgeborgen. En zich tot Korthals wendend: — U hoeft slechts zeshonderd frank in geld te betalen. Voor 't restant zendt u mij de kwitantie van 't balsemen en het transport van mijn schoonzuster. Mijn naam is Boorman, van Brussel. Tot genoegen, mijnheer. Lijmen 5 HOOFDSTUK IV — Dat is toch weer in orde, zei mijn patroon, toen wij in den trem zaten. En hij krijgt toch twintigduizend exemplaren van het Wereldtijdschrift met een beschrijving er in van zijn twee motorwagens. Je moet morgen het artikel schrijven, dat is dan tevens een oefening voor toekomstige studies. Hij haalde de roode strook uit zijn zak en stelde ze mij ter hand. — Berg dien bon op in de speciale bonnetjesknip, de Mattos. Ik vouwde het papier open en las: Ik verklaar dat ik het artikel, waarin t k belang stel, gelezen heb en goedkeur. Gelieve mij van de brochure, waarin het opgenomen wordt, twintig duizend exemplaren te leveren, tegen den prijs van zestien centimes per exemplaar, betaalbaar onmiddellijk na levering. Ik erken dat een afschrift van deze bestelling ter hand werd gesteld. Opgemaakt in tweevoud te Gent, den /5 September 1922. De leverancier, De Kooper, BOORMAN KORTHALS DE KORTHALS XIV EN XV In de marge stond nog, in vreeselijk kleine drukletters: Clichés worden berekend tegen 0.50 fr. per vierkanten centimeter. — Laat je nu van avond scheren, zei Boorman, na mij nog eens bekeken te hebben. Je baard heelemaal weg, maar van je snor kon je in 't midden wel iets laten staan. Kijk, maak er zoo iets van. En toen de trein even stil stond, nam hij een potlood en schetste vrij behendig een behoorlijken kop met een korte stekelige snor. — Zoo ongeveer moet je er uitzien, besloot hij. En ga naar de „Galeries Internationales" om een nieuw pak. Hier heb je een kaartje, dan hoef je niet te betalen. Hij schreef op een van zijn naamkaartjes: „bon pour un costume", en stak het zelf in mijn zak. — Eerst het kostuum uitzoeken, dan den prijs vragen en dan pas de kaart in betaling geven, zei Boorman nog. Desnoods vraag je den directeur te spreken. Monsieur Delattre. Dat scheren is een gebeurtenis geweest, waaraan ik ben blijven denken als aan 't afsterven van mijn vader, 't Is nu tien jaar geleden en wanneer ik 's avonds, zooals een mensch dat wel eens doet, HOOFDSTUK IV een blik werp op den baaierd die reeds achter mij ligt, dan flikkert nog steeds dat scheren als een baak in mijn herinnering op. Ik liep zoolang rond tot ik een coiffeurtje vond dat zijn zaak had opgeslagen in een verlaten straat en waar op dat oogenblik geen enkele klant in huis was. Toen ik voor zijn winkelruit stond en mijn baard in een spiegel zag, kon ik niet nalaten hem nog even glad te strijken. Na een korten strijd ging ik binnen, sloot gauw de deur om een razende bel tot zwijgen te brengen, zette mij neer in een leuningstoel en commandeerde „scheren" als gold het een doodgewone zaak. De kapper aarzelde toch even en drong aan op een confirmatie, waarop ik nog eens „baard af zei en mijn oogen dicht deed. Ik heb dan ook niets gezien, maar alleen de zweethanden van den man gevoeld en 't fluiten gehoord van zijn schaar. De ellendige vent kon over baarden niet zwijgen. Hij had het onder 't knippen niet alleen over den mijne, maar ook over die van sommige klanten en eindelijk over den baard van Leopold II, omdat die zoo typisch was. En hij vond het heel gewoon dat ik geen antwoord gaf. Eindelijk voelde ik zijn natten kwast over mijn kaken loopen en toen ik kort daarop de oogen opsloeg, zat ik daar zooals ik hier nu voor je zit. Ik deed mijn snor bewerken volgens 't ontwerp van Boorman en nadat mijn DE KORTHALS XIV EN XV haar, dat in een scheiding lag, geknipt en rechtop gezet was, kon ik betalen. Ik kwam nog net op tijd in de Galeries Internationales, want zij gingen sluiten, trok een paar kostuums aan en koos een donkerblauw, dat wel een beetje deftig stond, maar 't was mooie stof en 't paste precies. Van mijn oude plunje liet ik een pakje maken, nadat ik de zakken geledigd had, en toen gaf ik met een gevoel van beklemming het naamkaartje van Boorman in betaling. De bediende, die mij tot dusver met veel égards behandeld had, fronste de wenkbrauwen, en ging naar een kassier, die in een hoek op een verhevenheid zat. Deze bekeek het kaartje nu ook, keerde het om en haalde zijn schouders op. Ik stond vlak onder een booglamp en er keken nu al vijf of zes bedienden in mijn richting. Een man en een jongen, die ook iets gekocht hadden en die op weg waren naar den uitgang, bleven staan en deden alsof zij belang stelden in een étalage aan mijn rechterhand. Eindelijk wenkte de kassier dat ik naar hem toe moest komen, wat ik onmiddellijk deed. Ik voelde mij zoo lijdzaam en ontzenuwd als een soldaat die kruipen moet voor een meerdere. De man zette een streng gezicht op en vroeg wat of dat beteekende. DE KORTHALS XIV EN XV — Dat beteekent niets, gaf ik beleefd ten antwoord. — Natuurlijk beteekent het niets. — Niets anders dan wat er op staat, verbeterde ik. Mijnheer Delattre weet er van. En ik pakte naar mijn baard, maar die was er niet meer. — Ja, dat zal wel 't beste zijn. Ga er mee naar den directeur, zei de kassier tegen den man die mij het pak had aangetrokken. En ik achter hem aan, door den heelen winkel, waar geen einde aan kwam en eindelijk een kamer binnen, waar de directeur gereed stond om weg te gaan. Hij wierp een blik op Boorman's kaart en keek mij aan. — Nom de Dieu de nom de Dieu! Je ne serai donc jamais quitte avec cette revue du diable, barstte hij los. D'ailleurs commencez par öter votre chapeau, monsieur. De waardigheid waarmede ik mijn hoofd ontblootte stemde hem zachter. — Voila ce qu'il me reste encore de votre saleté, vervolgde hij, tegen een grooten stapel Wereldtijdschriften trappend, die in een hoek lag. — Vous pouvez les avoir. Que voulez-vous que j'en fasse, de ce papier de malheur? Hij keek de stofferige massa nog eens meewarig aan en vroeg dan door de telefoon, zeker aan HOOFDSTUK IV een boekhouder, hoe 't met de rekening van de Revue Mondiale stond. — Encore neuf cents francs? herhaalde de directeur. Etes-vous bien sur? Et tous ces costumes et pardessus qu'il est déja venu prendre! Est-ce que vous n' oubliez pas tout bonnement de les marquer ? Enfin, il n'y a rien a faire, rien. — C'est en règle, zei hij kortweg tegen mijn kornak, die mij nu vrijliet en terugkeerde naar zijn standplaats, terwijl ik in mijn pak onder de booglampen doorschoot, den winkel uit. HOOFDSTUK V WILKINSON *E ziet er goed uit, de Mattos, verklaarde Boorman den volgenden morgen, toen ik hem de post voorlegde. Ik heb gevreesd dat je baard het winnen zou en dat je niet zoudt terugkomen. Ga eens in 't midden van 't kantoor staan! Hij schrikte blijkbaar terug voor zijn eigen werk, want ik hoorde hem „Jezus" mompelen. De Mattos, sprak hij, toen ik tegenover hem zat, mijn vrouw en mijn meid wonen boven, zooals je zeker al gezien hebt. Jij hebt boven niets te maken, maar zij hebben daartegen hier niets te vertellen. Kato heeft alleen toegang tot het Muzeum, waar zij 't noodige weghaalt om den voor- HOOFDSTUK V raad van 't huishouden aan te vullen, in hoofdzaak vaatwerk en blikjes groenten en zoo. Je moet notitie houden van wat er in gebracht wordt door klanten en van wat Kato er uithaalt, dan weet ik altijd wat er in voorraad is. Ik neem wel eens goederen in betaling aan, begrijp je? Of een levensverzekering. Om de situatie precies te kennen, moet je in de eerste plaats een inventaris van 't Muzeum opmaken.... Raakt er iets op, dan moet je mij waarschuwen en dan probeer ik een zaak te doen met een firma die in zoo n soort goederen handelt. Verder kijk je de oude bonnetjes eens door en je leest al de nummers van den laatsten jaargang. Laat je niet afschrikken, al komt een zelfde studie telkens weer voor, met geen ander verschil dan dat er sprake is van een andere firma. Lees alles, dan kom je er in. Hij trok een lade open, die vol papieren rollen zat. Dit zijn studies, waarop de menschen, voor wie ik ze geschreven heb, niet in zijn gegaan. Die moet je eens klasseeren, als je tijd hebt. Niet volgens de firmanamen die er in voorkomen, maar wel volgens de artikelen die er in beschreven worden. Bij voorbeeld: accordeons, aciéries, assurances, bandagistes, banques, brasseurs enzoovoort. En nu de post. Er was een briefkaart gekomen van een onder- WILKINSON wijzer uit Poperinge, die een abonnement vroeg. — Gooi die maar weg, zei Boorman. Dan was er een brief van een ingenieur uit Luik, die de aandacht vestigde op een technische vergissing, die voorkwam in de beschrijving van een locomotief. Er was een lange algebraïsche berekening bij ingesloten. Boorman scheurde kaart en berekening stuk en gooide ze in de prullemand, bij den onderwyzer. Dan was er nog een kaart van een beddenfabrikant, die beweerde betere en goedkoopere bedden te vervaardigen dan die van de firma waarover in een van de laatste nummers van het Wereldtijdschrift gesproken werd. — Daar is misschien een zaak te doen. En hy stak de kaart in zijn zak. Verder was er nog slechts eenig drukwerk, dat Boorman eveneens in de mand smeet. — Ik geef je een week tijd om je in mijn rommel een beetje in te werken en dan ga je mee de menschen bezoeken, want je moet vooral leeren lijmen. Met het lijmen staat of valt het heele Wereldtijdschrift. Boorman was pas de deur uit, of daar ging de telefoon. — Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën et cetera? werd gevraagd. HOOFDSTUK V — Jawel, mijnheer, gaf ik moedig ten antwoord. — Renault hier. Wil u mijnheer Colman even aan het toestel roepen? Ik vroeg of hij soms mijnheer Boorman bedoelde. — Goed. Boorman dan. Hij had een onaangename stem, zooals menschen die te rijk zijn of te zeker van hun zaak. Ik zei dat mijnheer Boorman uitgegaan was en vroeg of ik de boodschap niet kon aannemen. — Zeker, zei Renault. Zeg maar aan mijnheer Boorman dat ik die tienduizend exemplaren niet hebben moet. 't Is allemaal wel heel mooi wat hij me verteld heeft, maar toen hij weg was heb ik er nog eens goed over nagedacht en ik zal ze maar niet nemen. Zend u mij dat bonnet je, dat ik geteekend heb, eenvoudig met de post terug, alsjeblieft. — O, zei ik. U moet de bonnetjes dus niet hebben. Ik bedoel dat u. . . . — De bonnetjes, onderbrak Renault grommend. Er is geen sprake van bonnetjes. Die tienduizend exemplaren van het Wereldtijdschrift voor dinges.... voor financiën geloof ik en... . enfin, van dat tijdschrift van mijnheer Boorman dan, die wensch ik niet te ontvangen. Beschouw die dus als afbesteld. Bonnetjes, bonnetjes. Er is WILKINSON maar één bon en dien heb ik voor een paar dagen geteekend. Maar dat was bij verrassing. Zend mij dien dadelijk terug. Begrepen? — Ja, mijnheer, zei ik. En ik voelde dat ik onder 't keffen van Renault een kop kreeg als een boei. — Goed zoo, zei de man nog, en 't was uit. Verdwaasd bleef ik nog even zitten, tot het bloed weer uit mijn hoofd teruggetrokken was en voelde mij dan diep vernederd, omdat ik tegen dien vent, die zoo rustig gescholden had, slechts „O" en „ja mijnheer" gezegd had. Nu besefte ik ten volle wat een vod mijn baardperiode, met haar tienduizend salutations distinguées, van mij gemaakt had. 's Namiddags, toen Boorman even kwam kijken, zei ik dat Renault getelefoneerd had over tienduizend exemplaren. — Die moet hij zeker niet hebben? zei mijn patroon dadelijk. — Juist. Hij heeft ze niet noodig. En of u dat bonnetje zonder fout met de post wilt terugzenden? — Zeker, zeker. Eenvoudig met de post terugzenden, grinnikte Boorman. Hij trommelde even op zijn schrijftafel en zei met zachte strengheid: — De Mattos, je moet oppassen met de tele- HOOFDSTUK V foon. 't Beste is nog dat je heelemaal geen antwoord geeft, dan worden zij 't bellen gauw moe. Men bestelt mij nooit iets per telefoon en als ik opgebeld word, dan kan het alleen maar zijn om te probeeren een afgesloten zaak nog gauw ongedaan te maken. En als ze getuigen nemen, zooals ik dien nacht met Korthals geprobeerd heb, en je geeft antwoord .... Dan is 't nog niet doodelijk, want anders was een aangeteekendc brief ook goed, maar enfin, je kan nooit weten. Ik zou er heelemaal geen telefoon op nahouden, maar een Wereldtijdschrift zonder telefoon maakt de menschen achterdochtig. Laat ze voortaan bellen tot zij er genoeg van hebben, en wordt er naderhand nog over gerept, dan krijgen de juffrouwen van de Centrale de schuld. Ah, monsieur, cette administration, ne m'en parlez pas. En intusschen zijn wij alweer een paar dagen verder, begrijp je? — Je moet die dingen niet uit het hoofd leeren, hoor, zei Boorman nog, voor hij t kantoor verliet, want hij zag dat ik de laatste tijdschriften bij elkander gezocht en klaar gelegd had. Lees zoo maar een beetje, tot je goed begrijpt dat het heele ding niets om het lijf heeft, maar dan ook niets. . . En pas op voor de telefoon. Ik bracht den namiddag verder door met het lezen van het ^Wereldtijdschrift, waarvan ieder nummer twee en dertig pagina's groot was en WILKINSON twee of drie beschrijvingen bevatte van particuliere zaken, zooals fabrieken, pensionaten, klinieken, transportondernemingen en dergelijke. De meeste waren ook royaal geïllustreerd met talrijke clichés, waarvan sommige de heele oppervlakte van twee tegenover elkander staande bladzijden in beslag namen. Den volgenden morgen ging ik met lezen door en 't viel mij op dat de studies verbazend op elkander geleken, vooral wanneer het over zaken van denzelfden aard ging. In nummer vier van den laatsten jaargang stond een beschrijving van een kostschool die bestuurd werd door de heilige ,,Soeurs de Marie" en toen ik las ,,la jeune fille est une argile que des mains vertueuses et savantes doivent savoir malléer en une forme idéale", kwam het mij voor dat ik daags te voren reeds een paar maal hetzelfde gelezen had. Ik sloeg nummer drie weer open en vond een studie over een pensionaat van de „Sceurs du Sacré Coeur de Marie , waarin het heette: ,,la jeune fille est une argile que des mains savantes et vertueuses peuvent malléer en une forme idéale". En na eenig zoeken vond ik in het eerste nummer, dat slechts een maand ouder was, een beschrijving van een dergelijke inrichting, ditmaal een van de heilige „Soeurs de Saint Vincent de Paul", waarin verklaard werd dat „des mains vertueuses et savantes HOOFDSTUK V peuvent malléer la jeune fille, la femme de demain, en une forme idéale". Ik lei de nummers i, 2 en 4 van den loopenden jaargang nu naast elkander om beter te kunnen vergelijken en vond bij de „Sceurs de Sainte Marie": Cette culture donne a la jeune fille, avec une religion pleine d'élans vers la bonté, des connaissances multiples, un esprit pratique, un savoir faire et un raisonnement que nécessite impérieusement son avenir social. Bij de „Sceurs du Sacré Cceur de Marie" heette het: Cette culture donne a la jeune fille, avec une bonté pleine d'élans vers la religion, un savoir faire multiple, un esprit pratique, des connaissances et un raisonnement que son avenir social nécessite impérieusement. Terwijl bij de „Sceurs de Saint Vincent de Paul" gezegd werd: Cette religion donne a la jeune fille une culture pleine d'élans vers la bonté, de multiples connaissances, un raisonnement pratique, un savoir faire et un esprit impérieusement nécessités par son avenir social. WILKINSON Ik wist waarlijk niet welke van de drie teksten ik de mooiste vond en ik was nog een en al bewondering voor Boorman's varianten, toen ik bij de „Soeurs de Sainte Marie" alweer 't volgende aantrof: La jeune fille fa$onnée chrétiennement sacre profondément le foyer, oü elle apporte des vertus éprouvées, un mélange de respect, de douceur et de tendresse. Bij de „Sceurs du Sacré Cceur de Marie" vond ik: La jeune fille chrétiennement fagonnée sanctifie profondément le foyer, oü elle apporte des vertus a toute épreuve, un mélange de douceur, de tendresse et de respect. De „Sceurs de Saint Vincent de Paul" hadden zich tevreden moeten stellen met: Fagonnée chrétiennement, la jeune fille sacre le foyer profondément. Elle y apporte des vertus éprouvées, un mélange de tendresse, de respect et de douceur. Ik ging nu met de grootste belangstelling aan Lijmen 6 HOOFDSTUK V 't snuffelen en vond in nummer drie een beschrijving van een steenhouwerszaak, waarin gezegd werd: De tous les matériaux de 1'architecture, marbre est certes celui qui offre les plus admirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration. Terwijl Boorman in nummer vijf, in een studie over een cementkoopman, staande hield dat: Le ciment est certes, de tous les matériaux de 1'architecture, celui qui offre au prodigieux et inépuisable thème de la décoration les plus admirables ressources. Ik sloeg nu de knip open waarin ik den bon van Korthals geborgen had en vond na eenig zoeken de drie bonnetjes, waarbij de „Sceurs de Sainte Marie", de „Sceurs du Sacré Cceur de Marie" en de „Soeurs de Saint Vincent de Paul", respectievelijk vijf duizend, tien duizend en vijf en zeventig duizend exemplaren van het Wereldtijdschrift besteld hadden. Terwijl ik die bewijzen van Boorman's activiteit vol eerbied stond te bekijken, hield een auto voor het huis stil. Ik deed de poort open en stond voor een heer met een hoogen hoed en witte handschoenen, die er aanzienlijk uitzag. Dat het een WILKINSON Engelschman was merkte ik dadelijk, want hij had een sproetig gezicht, geschoren tot op het been, en een adamsappel waarvan ik den blik niet meer kon afwenden toen ik hem eenmaal in de gaten Tiad. Zijn broekspijpen hingen niet, maar stonden overeind op twee vouwen, die als een dubbele ruggegraat het heele gevaarte recht hielden. Met kleeren en al kon hij geen vijftig kilo wegen. De bezoeker tastte in zijn binnenzak en overhandigde mij een kaartje op naam van J. WILKINSON, Continental Agent of Cross and Blackwell Ltd. Hij zei goeden morgen, zonder zijn sigaar uit den mond te nemen, en vroeg of mijnheer Boorman thuis was. Ik had mij voorgenomen mijn woorden met de uiterste voorzichtigheid te wikken en te wegen, maar moest toch zeggen dat hij er niet was. Hij scheen even na te denken en vervolgde dan joviaal: — All right. Does not matter. Ik zal de bestelling voor hem gereed schrijven. En hij ging ons directiekantoor binnen, waarvan de deur openstond. Nu ja, een bestelling kon in ieder geval geen kwaad, dat begreep ik dan toch al. Trouwens, Wilkinson bewoog zich met de rustige zekerheid WILKINSON van iemand die overal komt, ging zonder omslag aan Boorman's bureau zitten en vroeg een velletje papier. Daar hij van bestellen gesproken had, dacht ik dadelijk aan onze blanco bonnetjes, maar ik wist niet waar Boorman die opborg. Terwijl ik laden doorzocht, keek Wilkinson eens rond in ons hoofdkwartier. — Wat een tucht er bij die Belgen toch beerscht! merkte hij op. Dat doet niemand ze na. Zoo stil als het hier is... . Bij ons is er op alle krantenkantoren een leven als een laatste oordeel. — Dit zal het doen, riep hij opeens, terwijl ik nog steeds wanhopig aan 't rommelen was. Hij had de hand gelegd op een block-notes en zat al te schrijven. Na een regel of vier hield hij even op en begon te tellen: — Vijftig duizend voor Frankrijk en tien duizend voor België, dat maakt zestig duizend. Voor België is tien duizend voldoende, omdat al uw abonnés de beschrijving toch al te lezen krijgen. Hoeveel zijn er ongeveer? Ik had met iemand te doen die niet kleingeestig was, want toen hij mij zag denken, gaf hij mij den raad er maar een slag in te slaan. Nu, misschien dacht hij ook dat het aantal te groot was om het zoo maar in eens uit te spreken. HOOFDSTUK V Ik zat zoo in 't nauw dat ik weer eens naar mijn baard pakte, maar toen schoot mij gelukkig het gesprek van Boorman met dien kleinen agent van politie te binnen. — Het aantal lezers, of liever het aantal exemplaren bedraagt soms meer dan honderd duizend, mijnheer, gaf ik manmoedig ten antwoordt; maar Wilkinson was alweer aan 't rekenen. — Zestig duizend. Waar wordt verder nog Fransch gesproken, mijnheer? In Zwitserland een beetje, geloof ik. Nou, vijf duizend, om ook die bergbewoners tot Cross en Blackwell te bekeeren, maakt vijf en zestig duizend. Dan een kleine voorraad, laten wij dus zeggen zeventig duizend, zei Wilkinson. En hij schreef door. — Zie zoo, besloot hij, dat is alweer in orde. O ja, ik moet in de studie nog een paar kleine dingen veranderen, daar waar het gaat over den invloed van onze „piccalilly" op de spijsvertering. Wil u eventjes een van de redacteuren ontbieden? — Een van de redacteuren, mijnheer? zei ik hem na, om tijd te winnen. — Iemand van de redactie, herhaalde de man, met de studie over Cross en Blackwell Ltd, die mijnheer Boorman mij op het kantoor is komen voorlezen. WILKINSON Ik staarde Wilkinson aan als was hij een luchtverschijnsel. — All right. Don 't trouble.... Ik zal wel zelf gaan.... Twee kamers verder, is 't niet ? zei de vriendelijke Continental agent, die met één oogopslag de naamplaten op al de deuren gelezen moest hebben, want hij was maar even in de gang geweest. Voor ik iets zeggen of doen kon, stond hij uit zijn zetel op, opende de deur die toegang verleende van de Directie tot de Administratiekamer en ontwaarde de groote suite, die als een grafkelder voor zijn voeten lag. Het was een vreeselijk gezicht. Niemand, niets. Geen mensch, geen meubels, geen geluid. Een groote leegte boven een linoleumvlakte, die zich uitstrekte tot aan 't Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen. De Engelschman nam zijn hoed af, en stiller sprekend vroeg hij of er iets gebeurd was en of de bedienden uit waren. Had hij dat niet gezegd, dan had ik er misschien zoo iets op gevonden. Maar nu ging het zeker niet. Daar ik echter tot eiken prijs aan de beklemming een einde wilde maken, nam ik opeens het besluit een beroep te doen op zijn breedheid van inzichten. Ik dacht dat ik er dat op wagen kon met iemand die dan toch gezegd had: „Sla er maar een slag in". HOOFDSTUK V — Mijnheer Wilkinson, zei ik ernstig, er zijn hier geen andere bedienden dan ik. Maar dat neemt niet weg dat het Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Kunsten en Wetenschappen werkelijk.... geen slecht tijdschrift is. Ik was met „mijnheer Wilkinson" begonnen, omdat ik dacht dat het noemen van iemands naam altijd een verteederende uitwerking heeft. Doch het tweede gedeelte, dat bij voorbaat ontkende wat hij nog niet beweerd had, hoorde ik zelf klinken als een gebed der stervenden. Trouwens, hoe ik mij ook inspande om een zakelijken toon aan te slaan, toch onderging ik den invloed van Wilkinson's rouwbedrijf en sprak even gedempt als hijzelf gedaan had bij 't kijken in de leegte. — Zoo. ... Er zijn hier geen bedienden, herhaalde de bezoeker met een heel andere stem, die mij een gevoel gaf alsof de mis uit was. En nog iets mompelend dat ik niet verstond, waagde hij zich in de Administratie, van daar tot in de Redactiekamer en dan in de af deeling ,,Kas", zonder dat er op zijn tocht eenig teeken van leven voor hem opdook. Eindelijk barstte hij los in een schrijnende lachkramp, die onderbroken werd door diverse uitroepingen in zijn moedertaal. WILKINSON — Dit is dus het hol van die oude rot. En dat daar is zeker zijn muzeum? vroeg Wilkinson, met zijn wandelstok wijzend. Behoedzaam als een ooievaar schreed hij tot bij de tafel met het brok rubber en het negergodje, bleef daar even staan, zette een lorgnet op en las aandachtig den tekst op 't voetstuk van Leopold II, waarna hij statig zwenkte en onder 't brommen van „ongehoord, ongehoord" naar de Directiekamer terugkeerde. —■ De algemeene werelddrukkerij is zeker boven? vroeg hij nog, maar ik gaf geen antwoord. Hij keek nog eens rond en las op den wand: Lorsque vous aurez tout dit, Levez-vous et partez d'ici. — That is what I am going to do. En met een grijns nam hij 't pas door hem beschreven velletje van Boorman's schrijftafel, stopte het in zijn zak en zette zijn hoed op. — Komplimenten aan mijnheer Boorman, sprak hij. Zeg hem maar dat zijn heele organisatie mij diep getroffen heeft en dat ik over die exemplaren later nog wel eens schrijven zal. En dat ik voor een paar maanden op reis ga. Hij liep den gang door, maakte zelf de straatdeur open en ging heen. HOOFDSTUK V Niet zoodra was ik alleen, of er kwamen mij allerlei dingen in het hoofd, die ik had moeten zeggen of doen, maar die ik gezegd noch gedaan had. En de schrik sloeg mij om het hart, wanneer ik aan Boorman dacht, aan wien ik alles zou moeten vertellen. En dan te weten dat het zoo weinig gescheeld had! Ik was een oogenblik van plan eenvoudig weg te gaan en niet meer terug te keeren, maar nam ten slotte het wijze besluit te wachten op wat komen zou. Immers, indien ik niets vertelde, dan was het niet zeker dat mij door Boorman iets gevraagd zou worden. Ook vond ik dat het onverstandig was op zoek te gaan naar een andere betrekking, voor dat ik aan den dijk was gezet. Den volgenden morgen zag Boorman er afgetrokken uit. Hij keek rond naar een pen, die vlak voor zijn neus lag en zat een tijdlang voor zich uit te staren met een doosje lucifers in de hand, zonder zijn sigaret op te steken. Na eenig geknutsel belde hij 113-48 op, vroeg naar mijnheer Wilkinson, maar kon niet met hem in gesprek komen. — Op reis, op reis... . Ik zeg dat hij in de rue Royale op zijn kantoor zit, verklaarde hij gedecideerd. Hij drukte mij nogmaals op het hart dat ik toch WILKINSON vooral moest oppassen met de telefoon en verliet daarop het kantoor. Ik begrijp er niets van, zei Boorman na den middag. Die vent lijkt wel behekst. Want toen ik hem voor 't laatst ben gaan lijmen, was hij zoo goed als gaar, en dan nog wel voor minstens vijftig duizend exemplaren. En nu lijkt het wel alsof voor zijn deur de wacht gehouden wordt, speciaal om mij den toegang te versperren. En fluisteren dat ze doen, mijnheer! Met wassende aandrift bleef Boorman speuren, alsof hij de waarheid op de hielen zat, en twee dagen nadien barstte de bom. Terwijl hij nog boven was, hoorde ik hem al te keer gaan en zijn gedonderjaag overstemde 't kraken van de trap, toen hij naar beneden kwam. Vreemd genoeg, maar nu ik het hoorde naderen, was ik niet bang meer. Het zou nu toch dadelijk achter den rug zijn. Indien het bij 't sterven net zoo gaat, dan is het zoo heel erg niet. — Ze - ven - tig dui - zend ex - em - pla - ren, scandeerde hij. En iedere trede joeg er een lettergreep uit. — Zeventig duizend, schreeuwde hij nogmaals, toen hij 't kantoor binnen kwam. Ik had mijn nieuw hoedje opgezet en stond gereed om op te donderen. Dat getal deed hem blijkbaar etter en bloed HOOFDSTUK V zweeten. Zijn onderlip trilde na en zijn halsaders waren gezwollen. — Je moest je zeventig duizendmaal dood schamen, de Mattos, sprak hij, toen ik geen antwoord gaf en bij wijze van afscheid de kap op de schrijfmachine zette. — Mijn nieuw pak moet ik zeker teruggeven, mijnheer? vroeg ik gelaten. Hij begreep volkomen wat er in mij omging. — Hang je hoed maar weer aan den kapstok, gebood hij streng. Ik zal je er niet uittrappen. Het is mijn eigen schuld, 'k Had je hier nooit alleen moeten laten, want Kato staat de bezoekers heel aardig van uit het venster te woord, zoodat zij ten minste niets te zien krijgen. Maar hoe kon je zoo stom zijn, de Mattos! Hadt je hem nog iets anders getoond: den kelder, den zolder, je achterste, wat je maar wil, maar de suite! Lijm dan maar, Boormannetje, lijm jij maar, dag in, dag uit! Drie- of viermaal wandelde hij 't kantoor rond, zich inspannend om 't restant van zijn woede naar binnen te werken, bleef toen staan en sloeg met zijn zware vuist op de tafel. — Luister, waarschuwde hij, want als het na dezen weer gebeurt, dan moet je er werkelijk uit, zooals je zeker wel begrijpen zult. Komt er nog ooit een bezoeker wanneer ik niet thuis ben. dan WILKINSON zeg je hem: „Mijnheer Boorman is met zyn heelen staf naar Rijsel voor de internationale conferentie." Niemand heeft toegang tot de suite, niemand. Ze mogen alleen maar in de gang komen, omdat ze dan de vijf deuren kunnen zien en de vijf naamplaten. Het doet er niet toe wat ze vragen of vertellen: mijnheer is met zijn staf enzoovoort. ... Wat voor soort conferentie, daar weet jij niets van af. Internationaal is alles wat je ter oore gekomen is. Trouwens, niet laten uitvragen, de Mattos, en vooral geen pootjes geven. Schud de menschen als rupsen van je af, dan pas kruipen ze naar je toe. Als je praat, praat dan uit de hoogte, maar ga in geen geval buiten je conferentie. En dan Rijsel, en niet Luik, Gent of Antwerpen, want sommigen zouden aan 't telefoneeren kunnen gaan, of t misschien wel in hun hoofd krijgen, mij even na te rijden. Rijsel is over de grens, minder bekend en toch niet te ver, zoodat zij mij 's avonds weer op den boulevard kunnen ontmoeten zonder stuipen te krijgen. Dus Rijsel, niet? Voor meerdere zekerheid zal ik het voor je opschrijven. Hij ging naar 't Muzeum, kwam terug met een stuk zeep in de hand en schreef met groote drukletters RIJSEL op den spiegel. Zijn zeventig duizend exemplaren bleven den heelen morgen overal doorheen klinken en pas tegen den middag werd er eenige afneming merk- HOOFDSTUK V baar, als van koorts die begint te zwichten. Eindelijk vroeg hij mij dan toch hoe de ramp zich had toegedragen. Ik sloeg de oogen neer en gaf met den dood in 't hart een omstandig verslag van Wilkinson's bezoek. Wat er aan fierheid nog in mij smeulde, kwam geweldig in opstand, toen ik aldus gedwongen werd mijn lamme houding zelf aanschouwelijk te maken. Toch verzweeg ik niets, ook niet dat hij werkelijk een bestelling van zeventig duizend exemplaren had klaargemaakt. Dat was dus alleen voor Frankrijk, België en Zwitserland, zei Boorman, die weer begon te koken. Weet je dan niet dat er ook in Canada Fransch gesproken wordt, en in Algerië, Egypte, Turkije en wat weet ik al? Trouwens, de studie kan best in twee talen verschijnen, links het Fransch en rechts een Engelsche vertaling, vervolgde hij in den onvoltooiden tijd, alsof de zaak nog hangend was, in plaats van reddeloos verloren. Dat kan best. In zes talen ook, indien het verlangd wordt. Dat kan m\j niet schelen, als die vent maar betaalt. En wat is er na 't schrijven van de bestelling dan verder gebeurd? onderbrak hij zichzelf. Toen alles verteld was, bleef Boorman zwijgend zitten. Hij trok zijn schouders op en stak de handen naar den vloer uit, als stelde hij zich- WILKINSON zelf een wanhopige vraag. En zooals hij daar zat, ineengedoken, met groeven om zijn mond, leek hij nog beter op Beethoven dan dien avond toen hij mij met zijn goedkeuring overviel, na 't stukslaan van mijn knuppel. HOOFDSTUK VI BUSINESS EN volgenden morgen hield hij zijn LJ Om blunders te voorkomen als die met Wilkinson, is het noodig, de Mattos, dat je volkomen begrijpt hoe ik met het Wereldtijdschrift aan den kost kom. Als je dat maar eenmaal goed beet hebt, dan zal je althans de grofste bokken spoedig vermijden. In de eerste plaats moet je weten wat ik ben en wat jij worden zal, indien je cr niet wordt uitgetrapt. Ja, wat ben ik eigenlijk? Ik zag dat hij werkelijk nadacht over zijn eigen status. „Het Wereldtijdschrift", verklaarde hy, is groote toespraak. BUSINESS een ingenaaide circulaire met een mooien titel, waarin gezegd wordt dat een bepaalde firma eenig is in hare soort, een bepaalde naaimachine beter dan eenige andere, of dat een kostschool boven alle andere kostscholen uitblinkt door directie, licht, lucht en hygiëne. Het Wereldtijdschrift is dus geen tijdschrift, de Mattos, zooals blijkt uit den tekst van de bonnetjes, waarin spraak is van brochures. Het idee tijdschrift stelt abonnés voorop, waarvan de ontstentenis, indien zij bewezen werd, mij door een of ander rouwenden kliënt, zooals Renault, als een strop om den hals zou gedaan worden. Daarom gaan die enkele verzoeken om een abonnement de prullemand in. Mijn toestand is nu gezonder dan met een dertigtal van die menschen, die betaald zouden hebben om mijn ding iedere maand te ontvangen en die geestdriftig tegen mij zouden getuigen, indien er wat aan te verdienen was. Neen, geen uitgeverszaken. Ik ruil papier tegen geld en ik ben dus eigenlijk koopman in bedrukt papier. De kooper krijgt een baal of een heelen wagen exemplaren thuis en daarmede is de waar geleverd. Dan volgt direct de factuur en het incasseeren. Tot op heden heb ik alles alleen klaargespeeld: het lijmen van de klanten, het schrijven van de studies en 't afsluiten van de zaken, maar nu ben jij belast met het redactiewerk. Je bent dus hoofdredacteur, chef-binnenland, chef- Lijmen 7 HOOFDSTUK VI buitenland, overzichtschrijver, verslaggever, corrector en bovendien incasseerder. Aan dat incasseeren zal je plezier beleven want de meesten beseffen pas waar het om gaat wanneer je ze een kwitantie onder den neus houdt. Dan voelen zij zich als bij een wandeling in een bosch met een beminnelijken gezel die onder t kouten een pistool uit zijn gordel trekt. Zoolang je liegt en glimlacht zijn ze tevreden, maar de waarheid doet ze rilllen. En 't incasseeren is de waarheid, net als de dood. Dat je ten slotte om hun geld komt zie je, dat vergeven zij je nooit. Er zijn er nog al die kunnen velen dat je alles zegt wat je van hen denkt, al is dat niet aan te raden, maar je vindt er haast geen die er tegen bestand zijn dat je je eigen ziel voor ze blootlegt, want je ziel is als een dag met een lange schemering: zwarter naar gelang je vordert in de richting van den eeuwigen nacht. En een blik in dien afgrond maakt hen misselijk, als t zicht van gulpend bloed. Een joviale begroeting, een aardige stem die veel belooft, een paar handschoenen en een eerbiedige buiging: a la bonne heure, meer wordt niet van je verlangd. Onder t lijmen zal ik het wel eens over „de redactie" hebben, als zaten onze redacteuren in de kamer hiernaast werkelijk aan dubbele rotten te pennen, en dan mag je niet schrikken, ten minste niet zoo dat de menschen het merken, 't Is alles zeer eenvoudig BUSINESS en over een paar maanden ben je er doorheen, dat zal je zien. En gaat het niet, dan moet de uittrappingsclausule van ons contrakt in werking treden. Morgen ochtend gaan wij er voor het eerst samen op uit. Je krijgt 'n mooie lederen tasch onder den arm om de zoogenaamde „documenten" in te bergen. Ieder stuk papier, bedrukt, beschreven en desnoods blanco, dat je machtig wordt bij 't bezoeken van een firma, is een „document". Ik praat met de menschen en onder 't lijmen neem, krijg of vraag ik catalogussen, prijscouranten, circulaires en dergelijke, en jij stopt alles zwijgend, maar waardig, in je tasch. Af en toe mag je zachtjes „zeer interessant" zeggen, maar dat is ook alles. Voor de redactie heb je weinig aan dien rommel, want ik bezit een vijftigtal typische studies, die ik steeds maar weer laat verschijnen. Ze werden 30 jaar geleden door mijn voorganger geschreven en dat was een Franschman, zoodat je er niet al te veel aan knoeien moet. Maar de menschen voelen zich gevleid als je tuk bent op hun papieren, waar gewoonlijk hun fabriek op staat, of hun vader of zoo. Ook moeten zij tot na de betaling bewaard worden, omdat het bescheiden zijn die tot op zekere hoogte bewijzen dat de menschen in kwestie ons werkelijk met het schrijven van een studie hebben belast. Onder 't gesprek mag je ook nota's nemen, zooals den datum van oprichting, het aantal werklieden, BUSINESS leerlingen, kamers, piano's, locomotieven, kazen of potten konserf die een firma in dienst heeft, onderwijst, verhuurt, vervaardigt of verkoopt, hoelang het de vader van den tegenwoordigen firmant aan 't hoofd van de zaak heeft uitgehouden, in welk jaar hij ten slotte aan zijn einde kwam en den datum waarop de oude zijn eerste bescheiden roeiboot timmerde, liefst op dezelfde plaats waar nu iedere maand een reuzenstoomboot van stapel loopt, want veel verhuizen is voor een firma geen aanbeveling. Een serieuze zaak moet kleven als een pleister, zuigen als een vampier en hare tent niet om de vijf of tien jaar elders gaan opslaan. Een goed hengelaar zoekt zijn plek uit en blijft dan zitten, wat donder! Heb je nu met trekmieren te doen, die hun verhuizingen niet kunnen verantwoorden, dan zeg je in de studie dat de kerels nergens kunnen blijven omdat de opstal wegens de reuzenzakeH overal dadelijk te klein wordt. Reuzenschepen, reuzenzaken, reuzenzuivel fabrieken, reuzenzeepziederijen, reuzenmetaaldraadgloeilampenfabrieken, vooruit maar, — je bent nu toch eenmaal hoofdredacteur. De firma die je beschrijft is natuurlijk hypermodern, omdat zij zoo op en top in alles „bij" is en toch van den ouden stempel wegens de groote degelijkheid. De firmanten zijn te algemeen bekend om over hen uit te wijden, en daarop laat je gerust de onmo- HOOFDSTUK VI gelijkste bijzonderheden volgen, want gewoonlijk weet niemand iets van ze af. Je zegt bij voorbeeld hoe laat Hooikaas junior opstaat, dat hij slechts water drinkt, wat zeker merkwaardig is voor iemand die een uitstekenden wijnkelder heeft, dat hij er een zeer bijzonderen stijl op nahoudt om bevelen aan zijn personeel te geven, en dat de Heer hem begunstigd heeft met een adelaarsblik, die de concurrentie te recht doet beven. Dan een en ander over de producten. O, die heerlijke producten van die reuzenfirma! Zoo bijzonder, zie je! Zoo afgewerkt. Zoo heel anders dan het courante. Het verschil merk je pas in 't gebruik. Jubilarissen mogen niet vergeten worden, want een eersterangsfirma houdt er altijd een stuk of wat van die dingen op na. Je moet dan ook met een hartelijk woord gewagen van den ouden Jan of Klaas, die nu reeds twee en zestig jaren lachend aan den blaasbalg staat en niet weg wil van de plek, waar de firma groot en hijzelf suf geworden is. Die wordt dan door ons gefotografeerd, of hij wil of niet. Een enkel woord over 't gouden horloge „met inscriptie" en de zielige enveloppe „met inhoud". Stel je den kop van Klaas even voor bij 't krijgen van een enveloppe „zonder inhoud"! Heeft men op 't oogenblik geen jubilaris in voorraad, dan haal je een paar anecdoten aan van een die dood is. Zijn dienstjaren kan je dan gerust een beetje aandikken. BUSINESS Dan de snoezige werkmanswoninkjes met de frissche tuintjes, de keurig nette schaftlokalen met de lekkere soeplucht, de fabrieksfanfare en het koor van dankbare werklieden. Soms een paar vleiende woorden over boekhouder of chef-ingenieur, indien zij wat te vertellen hebben. En dat merk je dadelijk, want dan worden zij geraadpleegd, of komen staan luisteren en mengen zich zoo maar in het gesprek. Mocht er onder 't lijmen soms niets verteld worden dat de moeite van 't opschrijven waard is, doe dan toch maar alsof je stenografeert .... Maar kom vooral in 't gesprek niet binnengevallen, want een nieuw geluid brengt een heele omwenteling teweeg .... Dat breekt de stemming en iedereen zwijgt dan om naar 't orakel te luisteren. En heb je dan niets te vertellen, dan is het vreeselijk. Alleen maar, bij wijze van aanvulling, ,,zeer interessant, zeer interessant", wanneer er te lang gezwegen wordt, want stilte is gevaarlijk. Stilte onder 't lijmen komt overeen met het adem scheppen van een drenkeling. En wanneer ik het over ,,de redactie", ,,de administratie" of „den raad van beheer" heb, kijk mij dan niet aan, zooals je Wilkinson moet aangekeken hebben. Groote goedheid, zeventig duizend exemplaren! Was je toen maar op 't idee gekomen hem.... Het overige ging verloren in een gemompel als HOOFDSTUK VI van een eenzaam man, die terugdenkt aan kansen die verkeken zijn. — De Mattos, zei Boorman, toen hij weer opsteeg uit de diepte, je moet iederen Zaterdag een reisplan opmaken voor de volgende week. Je kijkt in de dagbladen, of je slaat een adresboek op en zoekt een twintigtal firma's uit, waarvan de helft in Brussel en de helft buiten de stad. De laatste dagen van de week gaan wij dan naar Antwerpen, Luik, Gent, Namen, Brugge en zoo. Je schrijft de namen in een notitieboekje netjes onder elkander en naast iederen naam geef je met een paar woorden de broodwinning aan. Alle vakken komen voor het Wereldtijdschrift in aanmerking en alles wat je opschrijft is dan ook goed. Maar de grootste advertenties verdienen toch de voorkeur, want dat zijn menschen die vooruit willen en die van meening zijn dat publiciteit de wereld regeert. Kijk, op deze manier. Onachtzaam liet hij een dik adresboek openvallen en noteerde: Hotel Washington. — iioo chambres. — Electricité. — Salles de bains. — Lifts. — Téléphones 16305, 16306, 16307, 16308, 16309, 16310. — Je merkt aan alles dat die geschikt zijn voor BUSINESS het Wereldtijdschrift. Die elfhonderd kamers zijn teekenend, want als je nu tellen gaat, dan zijn er hoogstens driehonderd. Toch zouden die lui wel elfhonderd reizigers onder dak brengen, hoor, maar achthonderd zouden bij burgermenschen in de buurt gestopt worden. Zij stellen hun advertenties echter zoo, dat de lezer zich één enkelen doolhof voorstelt, waarin hij zich zonder gids met wagen kan. En dan die telefoonnummers. Zij hadden net zoo goed kunnen drukken 16305 tot en met 163x0, maar zooals het er nu staat komt er geen eind aan en je hoort dan ook 't bellen en 't schreeuwen al bij 't aankijken van hun advertentie. Handige bliksems zijn het. En dan die geyellengte op hun cliché, mijnheer! Meer dan de helft van de vensters behooren tot de Galeries Internationales, waar je een kostuum gehaald hebt, maar ze hebben zoo geknoeid aan de foto dat de heele straat Hotel Washington geworden is. Daar doe ik vast een zaak, dat zal je zien. Compagnie Continentale d'Assurances Générales sur la Vie et de Rentes Viagères. Montant payé d ce jour: 378.356.207.27 fr. Sous le controle du Gouvernement Libérien. Zeer modern, zei Boorman, maar moeilijk te lijmen, want die menschen zitten zelf vol lijm. HOOFDSTUK VI Hun „Continentale" en hun „Générales" zijn van dezelfde familie als de „Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen" van ons Algemeen Wereldtijdschrift. En dan die zeven en twintig centimes. Prachtig! Wat de regeering van Liberia betreft, die is wel leuk, maar beslist een fout, want ik heb immers maar bij den Consul te Antwerpen langs te gaan. Waarom niet „sous le controle du Gouvernement Républicain", want er zijn wel honderd republieken, of wel „sous le controle du Gouvernement Général"? Dat was nog eens een mooie vondst geweest. Stel je dat even in druk voor: „Gouvernement Général" of „Gouvernement Central". Wij zullen ze continentalen, wacht maar! 't Is anders een heerlijke naam, die altijd even mooi blijft, hoe je hem ook draait en keert. Compagnie Générale d'Assurances Continentales zou net zoo goed zijn. Ook wel Assurances sur la Vie Générales et Rentes Continentales Viagères. Of nog beter: Assurances Continentales sur la Vie et Rentes Générales Viagères. En dit dan, de Mattos: Compagnie Viagère Continentale de Rentes et d'Assurances Générales. Ha, ha! Maar Liberia is niet in orde. Indien „Gouvernement Général" er niet door kon, dan hadden zij toch „sous le controle de divers gouvernements" kunnen drukken, of alleen maar „controle gouvernemental". Zouden zij soms werkelijk met de regee- BUSINESS ring van Liberia . . . ? Ja, die negers. Maar het lijkt niet waarschijnlijk. Of zou die consul misschien gestopt worden ? Ik wed dat ze al hun advertenties na ons bezoek veranderen, zoo zullen zij schrikken. Die assurantiemenschen zijn anders merkwaardige kerels, die 'k wel lijden mag. Leven en dood zijn meevallers of tegenslagen, naar gelang je een kapitaal hebt gestort om ieder jaar wat te trekken of ieder jaar wat stort om ineens een kapitaal te trekken. In t eerste geval moet je minstens kuchen en geel zien, in t laatste mag je in October niet zonder winterjas loopen, of je wordt nagezet door een inspecteur, die beweert dat je doende bent zelfmoord te plegen. Sanatorium Général des Sept Fontaines. Docteur J. Glorieux, des Höpitaux de Paris. Air. — Lumière. — Bains. — Sapinières. Section spéciale pour allénés et neurasthéniques. On n'accepte pas de tuberculeux. — Schrijf op, zei Boorman, want die Glorieux moet er aan gelooven. Zoo'n „algemeen" sanatorium verdient een plaats in het Algemeen Wereldtijdschrift. Air et Lumière. Ja, natuurlijk, lucht en eenig licht vindt je overal. Maar of zijn meervoudige baden gewettigd zijn, dat moet ik HOOFDSTUK VI eerst zien, want je hebt het ondervonden met de Korthals XIV en XV. Teringlijders worden niet opgenomen. Jawel, je zal ze hooren te keer gaan, de teringlijders. Maar Glorieux zegt vast dat al dat hoesten van zenuwachtigen aard is en volstrekt geen kwaad kan, integendeel. „Des hópitaux de Paris" is beter dan het gouvernement van Liberia, al is Liberia nog zoo ver. Je kan er niet achter komen, want die Parijsche hospitalen antwoorden eenvoudig niet. Toch is het geen kranige advertentie, want hij durft niet eens reppen van cellen en zoo, noch van de meest volstrekte geheimhouding, die niettemin gegarandeerd is, daar kan je staat op maken. De lui van de Compagnie Continentale d'Assurances Generales weten het wel, maar particulieren en familieraden zijn minder goed op de hoogte en wel eens bedeesd. „Discrétion absolue" of iets van dien aard zou een lichtbaak zijn ten dienste van al wie genezing zoekt voor eenigen broer of zuster die recht heeft op een kindsdeel of voor een ouden gek van een vader die hertrouwen wil. Je moet de menschen de pap in den mond geven, dat zeg ik. . . . Wij moeten zijn inrichting een bezoek brengen en er voor den vorm met Glorieux eens in rondloopen. Hij toont ons vast een „salon bleu" of „salon rouge" waar zoo n gek even in neergezet wordt als een van zijn vrienden, of iemand van de familie, het in zijn hoofd BUSINESS krijgt hem een bezoek te brengen, want je hebt van die menschen. En als ze daar zoo zitten, en je weet niet dat ze versch uit de cel naar boven zijn gebracht, dan kan het er nog al mee door. Als we thuis komen, zoek je maar eens in de la, want daar zitten drie of vier beschrijvingen van sanatoria in, waarvan je er dan een overtijpt, rekening houdend met Glorieux en Sept Fontaines. Stoffels, Dupuis ö Co. Lits anglais. Seuls représentants de Collingwood Ltd. Exigez la marqué ,,Motpheus — Wij hebben die Stoffels nog wel geen bezoek gebracht, de Mattos, maar onthoud al vast dat dit je ware ijzeren bedden zijn en dat een ijzeren bed in 't algemeen: 1) gezonder is dan een houten, waarom weet ik niet meer, maar dat vertelt Stoffels ons wel. 2) zindelijker, want ijzer wordt nooit wormstekig, en ook niet geschikt om door wandluizen als „Algemeen Sanatorium" gebruikt te worden voor een overwintering. 3) duurzamer, want ijzer is sterker dan hout, daar gaat niets van af. HOOFDSTUK VI Kijk, die doet ook in bedden, maar dit zijn houten, zei Boorman. Schrijf maar weer op: Charles Van Ganzen Meubles anciens et modernes Spécialité: Chambres a couchec style Louis XV. Denk er vast om dat een houten bed: 1) gezonder is dan een ijzeren, omdat ijzer te koud is en rhumatiek veroorzaakt. 2) zindelijker, want ijzer roest. 3) duurzamer, want die gietijzeren langsliggers zijn broos als glas. Die stijl Louis XV is uitstekend. Maar niet verwarren met Korthals XV, want dat is mij al overkomen. Zoo'n stijl is een prachtig thema, waarmede je best een paar bladzijden vullen kunt. Je begint bijvoorbeeld: ,,De tous les matériaux de 1'architecture, le bois est certes celui qui offre les plus admirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration . Zoek maar eens in de la, onder „marmer" en „cement", daar vindt je wel iets. Boorman sloeg weer een bundel bladen om, en alsof het noemen van Korthals hem te voorschijn had geroepen, werd een groote advertentie zichtbaar, in een breede zwarte lijst, als een doodbrief: Korthals et Fils, Gand. Transport de cadavres par l'automobile spéciale Korthals XIV et de malades par l'automobile spéciale Korthals XV. Embaumements. Médailles d'or. — Membre du Jury. Ik had hem eigenlijk best een paar duizend exemplaren méér kunnen doen slikken, zei Boorman, met een blik op de advertentie. Hij keek nu de laatste bladen van 't adresboek in, waar allerlei vennootschappen, consortiums, alleenstaande kooplieden en industrieelen op speciale roode velletjes als haring op elkaar gepakt stonden. Daar waren er van een heele, een halve, een kwart, een achtste en zelfs van een nietig zestiende van een pagina, waarop dan toch nog iamand zijn best deed om zich naar voren te werken. Een koffiebrander had zijn heil gezocht in een onderstboven gedrukte advertentie. Een pianofabrikant had een heele pagina gehuurd, waarop in t midden niets anders stond dan ..oianos Dupré , in den vorm van een pretentieuze hand- teekenmg, terwijl de rest blanco was gelaten. Een van zijn concurrenten stond vlak naast hem en had er een mop op gevonden: BUSINESS BUSINESS Automobilistes! Achetez tous une auto. . . -piano Mignon! Dan had je een kleermaker die onderaan stond en slechts één regel in beslag nam, maarr dan wel op twintig bladzijden, en een hoedenfabrikant die zijn tekst omringd had met een lijfwacht van vraagteekens. Alles spartelde, alles snakte naar lucht. Het was een gewriemel als van een wanhopige menigte, waarboven duizend armen tot redding zijn uitgestoken. Zij boden een ontzettend schouwspel, door hun massa en door de dichtheid van hun gelederen. Opeens kwam er eenige opluchting in den vorm van een advertentie in kleurendruk, die twee meisjes voorstelde, waarvan d'eene „Pillules de 1'abbé Robert" nam, terwijl d'andere nederig erkende dat zij zulks had nagelaten. Die de pillen nam was als uit één stuk gegoten en de onderdeelen dienden slechts om 't geheel te schragen. Bij de tweede daarentegen waren borsten, billen, buik en krop als aan een kapstok opgehangen. Eindelijk kwam het reisbureau „Oriënt", dat een vel voor zijn rekening had genomen, waarvan de eerste bladzijde uitsluitend diende om de aandacht te vestigen op de keerzijde, waar de advertentie stond. Lijmen 8 HOOFDSTUK VI — Schrijf dat reisbureau maar op, zei Boorman. Bureau de voyages ,,Oriënt". Voyages de plaisir en Oriënt, Suisse, Italië, Norvège, Espagne, Maroc, etc. Voyages autour du monde. Voyages d'agrèment et d'ëtudes. Confort moderne. Hotels de premier ordre. Guides expérimentés. Les voyages forment la jeunesse! — Sluwe lui, doorkneed in publiciteit, maar toch zal ik het met ze probeeren, omdat het nu de geschikte tijd is wegens de in aantocht zijnde vacantie. Confort moderne. Af en toe krijg je in de stad een plukje van die Orientmenschen te zien, in een of anderen Jan Plezier. Die midden in zitten hooren de stem van den gids wel, maar kunnen niets onderscheiden en die aan den buitenkant worden beregend, of snakken naar drinken als de zon schijnt. In aller oogen staat te lezen hoe ze naar huis verlangen, maar dat gaat niet, zie je, want de heele tocht is vooruit betaald en zij moeten mee, weken of maanden lang, tot het bittere einde. Wanneer zii zich bij Oriënt aanbieden om BUSINESS over een vacantietochtje te praten, dan krijgen de stakkerds heerlijke platen in kleurendruk te zien, met bergen als zilver, meren van louter azuur en zonsondergangen om van te huilen. Hoe verder het land, des te mooier de prent, want aan lange reizen wordt het meest verdiend. Een gezelschap van honderd vijftig menschen, dat voor een plezierreis van dertig dagen uitgezonden wordt, levert een extraatje van duizend frank op, indien Oriënt er in slaagt één ei per dag en per man uit te sparen. Misschien zet ik zelf nog wel eens zoo'n reisbureau op. — Hier zoo. Dat sympathieke jodenpaar mag zeker niet vergeten worden. Mayer et Strauss. Ameublements et articles de ménage. Vêtements a louer. Crédit a tous! — Tout a crédit! — Heerlijke menschen zijn dat. Zij lusten natuurlijk alles, maar azen bij voorkeur op paartjes die op trouwen staan of die pas getrouwd zijn en nog geen meubels hebben. Vooral zijn ze gesteld op ambtenaars en menschen met een vaste betrekking, omdat er dan een salaris loopt, waarop zij beslag kunnen leggen. Zijn de jongelui nog niet HOOFDSTUK VI vereenigd, zoodat hij 't nog vertikken kan, dan brengen zij 't meisje aan 't verstand dat niets een jongen zoo degelijk bindt als een gesloten koop, die in ieder geval betaald moet worden, want gaat hij niet mee naar den burgemeester, wat moet hij dan met die meubelen beginnen? Zij solferen die menschen dan eerst een slaapkamer en een salonnetje op, waarvoor zij slechts drie frank in de week moeten betalen. Dan een volledige uitrusting voor een keuken: fornuis, gascomfoor, pannen en vaatwerk, voor één enkelen frank per week, en wat geeft het nu of je vier dan wel vijf frank betaalt? Dat voel je niet eens. Dan een piano, twee frankjes per week, dus zeven in plaats van vijf, een naaimachine voor vijftig centimes, maakt zeven en een half tegen zeven en een grammofoon voor vijf en twintig centimes, slechts twaalf en een haiven cent, jonge dame, dus voor zeven frank en vijf en zeventig centimes kunnen zij in zee gaan, en dan nog wel met muziek, maar die moeten dan ook jaren, jaren lang betaald worden, van eeuwigheid tot amen. En als je een paar keer niet betaalt, dan haalt Mayer zijn rommel terug, behoudt de reeds gestorte termijnen voor sleet en moeite en verkoopt alles opnieuw aan een ander paar, dat getrouwd wil zijn. Zij geven iedere maand een fooi aan een bediende van den burgerlijken stand en krijgen op die manier naam en adres van al wie op BUSINESS het stadhuis de eerse lettergreep van „trouwen" durft uitspreken. Soms blijft het niet bij meubelen, want Mayer levert ook het bruidskleed en 't zwarte pak voor den jongen. Hij kijkt ook naar beneden, want onder 't volk gebeurt dat wel, en sleept er dan dadelijk een wieg, een kinderstoel en kanten luiers bij. In t Museum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen staat nog een bed dat afkomstig is van een van Mayer's concurrenten, die ik te pakken heb gehad. Hij heette Weinstein en had eens een pelsmantel van veertienhonderd frank aan een mosselvrouw verkocht, die het ding weer had moeten afstaan, omdat zij 't betalen slechts vier jaar had volgehouden. Er werd beslag op gelegd op den rug van 't mensch, toen zij een danszaal wilde binnengaan en wat zij ook riep, dat zij vier jaren lang betaald had, het mocht niet baten. Zij klampte zich vast aan haren pelsmantel als aan een eenig kind en moest een heele straat meegesleept worden voor men er in slaagde het ding van de vrouw te scheiden Ik kwam daar toevallig langs en vroeg wat er aan de hand was, waarop haar dochter me alles vertelde, want de mosselvrouw zelf kon geen woord meer uitbrengen. „Regardez ma mère, monsieur. Ce sont ces juifs de la rue Sainte Cathérine", zei 't meisje, terwijl de moeder zichzelf stond aan te kijken. Ik heb dan direct een bezoek gebracht aan Weinstein HOOFDSTUK VI en die heeft een bon geteekend, want hij vertrouwde mij niet. Hier, zei Boorman. Dat schoenfabriekje moet ook op de lijst, omdat hij zijn advertentie met een vogelvlucht illustreert. Die is nog sterker dan het Hotel Washingon. Zie je dat woud van schoorsteenen, die alle tot aan de wolken reiken? Nu, ik ken toevallig zijn krocht. Een enkel schoorsteentje van niks zit er aan en al d andere behooren tot een aanpalende gasfabriek, evenals die zee van loodsen die zich uitstrekt tot aan den horizon. Dat is weer een die gelijmd moet worden met reuzenschoenen, reuzenleer en reuzenstatistieken. Je schrijft bijvoorbeeld, dat door aanrijging van al de schoenen, die Laroche, Claessens ö Co sedert hun oprichting vervaardigd hebben, een reuzenketting verkregen zou worden, lang genoeg om Parijs met Wladiwostock te verbinden; dat die schoenen, indien ze opeengestapeld werden, een reuzenzuil zouden vormen met een grondvlak van een vierkanten meter en niet minder dan tien duizend meter hoog, dus duizend meter hooger dan de hoogste top van den Himalaya, en ten slotte dat het leder van diezelfde schoenen, indien het ijzer was, voldoende zou zijn om er twintig schepen van dertigduizend ton uit te maken. Wij zullen die fameuze vogelvlucht de broek afstrijken met kiekjes van kantoren en werkplaatsen zooals BUSINESS Laroche er nog nooit heeft durven droomen. Eerst het kantoor. Zijn twee en een halve klerk moeten op den voorgrond zitten en mogen opkijken, en verder op vullen wij aan met stiksters, verpakkers en dergelijke, ieder met een pen of een brievenknip in de hand, en allen naar den grond starend, opdat je ze niet zoudt herkennen. Dan de werkplaatsen. Hiervoor halen wij onder schafttijd een paar honderd menschen van de gasfabriek, laden hun ieder een ledige kist op den schouder, doen ze in één rij loopen, en maken een cliché met het onderschrift: „het werk van één dag wordt naar Zuid-Afrika verzonden". — Die leukerd van een behanger is de laatste, besloot Boorman. Schrijf op: Jean Lamborelle Ainé. Tapisserie de luxe. La maison n'a pas de succursales. — Doorgrond jij dien man zijn stijl, de Mattos? De geurigheid van dat Ainé ? Door het toevoegen van Senior, Junior, Pere et Fils, of Frère et Sceur, of ook wel door den naam van hun vrouw achter zich aan te sleepen, verheffen die menschen zich tot een adelstand, waar alle beursgangers hun hoed voor afnemen. Zooals een ander pocht op HOOFDSTUK VI zijn filialen in Londen, Parijs en Amsterdam, zoo snijdt Lamborelle op met zijn gebrek aan filialen, en de man heeft gelijk.... Een filantroop mag immers opsnijden met het geld dat hij niet meer heeft? En een koopman die zijn vak verstaat voelt zich altijd de meerdere van zijn concurrenten, het doet er niet toe of zijn zaak de grootste dan wel de kleinste van het land is. Zijn zaak overtreft al de andere omdat zij is zooals zij is, en wanneer Lamborelle uitbazuint dat hij er geen filialen op nahoudt, dan beteekent zulks dat hij, Lamborelle, met al dat filialengeknoei niets te doen wil hebben, dat geld verdienen voor hem eigenlijk bijzaak is, als hij maar kunstwerken mag voortbrengen, dat hij zijn vak in eere houdt en veeleer werkt voor de geslachten die nog geboren moeten worden, terwijl menschen met filialen altijd rekening houden met extra-kortingen en commissieloon voor allerlei verdachte tusschenpersonen, die tot alles in staat zijn en desnoods buitengevels zouden behangen. De studie zal gauw genoeg klaar zijn. Je begint bijvoorbeeld met iets als dit: ,,De tous les matériaux de 1'architecture, le papier est certes celui qui offre les plus admirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration". In de la vindt je wel iets. Onder marmer of cement, geloof ik. —■ Zet er die bank óók nog bij, de Mattos. 1 BUSINESS Banque Nationale et Internationale. Toutes transactions en général: commerciales, industnelles, intercommunales et rêgtonales. Opérations de bourse, de change et autres. Epargne. Encaissements. Escompte. Réescompte. Arbritage. — Je begint met een huis te huren, de Mattos. Niet zoo maar een huis in zoo maar een straat, maar een „algemeen" huis in een of andere „continentale straat, met een zegeboog van een poort. Binnen verander je al het schamele metselwerk in marmer en je richt een brandkast op als een altaar. Dan ontbiedt je Jean Lamborelle Ainé die geen filialen heeft en Charles Van Ganzen. Jean doscht de muren uit en Charles moet alles vullen met meubles anciens et modernes et met een dozijn portretten van ons geliefd vorstenpaar. Over 't geheel een flinke laag verguldsel en voor het nog is opgedroogd noodig je de pers uit en zorgt dat die zich flink bezuipt. De verslagen kan je zelf vooruit klaar maken en ieder reporter smeert cr dan wel een begin en een slotzinnetje bij. Eindelijk geef je een dikke aalmoes aan de oorlogsblinden, want met gewone blinden heb je minder succes, en je koopt in al de dagbladen een tennisveld van een advertentie die aan 't heele vaderland HOOFDSTUK VI vertelt wat je allemaal doen kan en dan wacht je maar. Het wordt dan vanzelf een heerlijke hutspot van rekening-couranten, cheques, bankbilletten, aandeelen en coupons, telegrammen, autos, leeningen met en zonder premiën, mijnontginningen, gegallonneerde boodschappers en 't graf van den onbekenden soldaat. Dat alles kookt gezellig en wordt afgeschuimd door een paar direkteurs die fluisteren en glimlachend de beurs beloopen. Zijn zij met hun tweeën, dan doet de kale energiek en de harige als een aartsvader. Wij moeten daar gul en luidruchtig aankomen en dadelijk erkennen ,,que de tous les matériaux de 1'architecture.... ik bedoel „que de tous les rouages économiques la banque est certes celui qui offre au prodigeux et inépuisable thème du développement national les plus admirables ressources". Want de opvolging van onze „tous", „certes", „prodigieux", „inépuisable en „admirable", slaat in als de bliksem, het doet er niet toe wat je er tusschen in lascht: marmer, cement, papier of maarschalk Foch. Probeer maar eens: ,,de tous les maréchaux de la grande guerre, le maréchal Foch est certes celui qui offre au prodigieux et inépuisable thème de la gloire nationale les plus admirables ressources. Daarop zeggen wij confidentieel dat men zich op het Ministerie ongerust begint te maken. Waarover, dat komt er niet op aan. Dat weten zij op die bank misschien wel. BUSINESS En dat ons Wereldtijdschrift een onderzoek heeft ingesteld. Als wij zóóver zijn krijgen wij sigaren en porto en worden de deuren dicht gedaan. En per slot van rekening klopt de direkteur op mijn buik, zegt dat ik een beste kerel ben en snoert mij den bek met een flinke bestelling. — Dat alles komt van de ijdelheid, de Mattos. Ieder wil nummer één zijn of ten minste doorgaan voor nummer één. De meesten gaan er nog liever voor door dan zij er op gesteld zijn het werkelijk te wezen. Jezus-Christus, die gepraat heeft als had hij de wijsheid in pacht, heeft daar niets aan veranderd. En daar de massa van dien duivel bezeten is, richten de sluwe jongens van de negocie er zich op in. Ieder van hen slaat ergens zijn tent op, steekt een bord uit als een regenboog en brengt de gramophoon van de publiciteit aan 't zingen. Alles schittert, alles is goed, alles is beter dan elders. Af en toe gaat er wel een naar den kelder, maar met een slag van zijn staart komt hij weer naar de oppervlakte, zoolang er eenige veerkracht in zit. En van die piendere broederschap moet ik het nu hebben. In ga van d'een naar d'ander, als reuzendirecteur van het reuzentijdschrift. Sommigen luisteren niet, verdiept als zij zijn in cijfers en overwegingen, een hoogst enkele wordt kwaad omdat hij mijn tijdschrift doorgrondt. Nog anderen zitten te krap. Maar altijd HOOFDSTUK VI vindt je er weer die het doen, als je maar lang genoeg blijft zoeken. Z ij verkoopen wel. Waarom zouden wij niet verkoopen? Je praat er maar op los, zonder te luisteren naar wat zij zelf te vertellen hebben. Immers, hun confidenties hebben wij niet noodig, maar wel hun bestellingen. Zijn zij 't met ons eens, des te beter. En zijn zij 't niet met ons eens, dan kunnen wij het niet helpen. Ontboezemingen geven dan toch niets en 't is dus maar 't beste niet te verstaan wat zij zeggen, 't Is trouwens onzinnig om over geld te twisten wanneer d'eene het heeft en d'andere het hebben wil, want beiden hebben immers gelijk ? Bedelaars begrijpen dat wel. . . . Die vragen geld, en vraag je nu terug, naar hun vrouw en kinderen, dan vragen zij nog eens geld, niet tot zij merken dat je 't al of niet met ze eens bent, maar wel tot zij 't hebben of tot zij weten dat je 't niet geeft. En dan maar gauw een ander aangeklampt. Je doet zoo iemand meer plezier met dadelijk en beslist ,,neen" te zeggen dan met tranen te storten aan zijn borst. Je moet met alles tevreden zijn, want kleine dingen bestaan in zaken niet. Een zaak is een zaak en steeds een overwinning voor een van de partijen, 't Bedrag is meer toeval dan iets anders. Hoe ver een klant springt hangt af van den aanloop dien hij neemt. Maar begin altijd met een groote zaak voor te slaan, en laat de menschen het BUSINESS V dan met zichzelf uitvechten. Laat echter niet blijken dat je 't zelf een groote zaak vindt, want dan wordt je allicht geminacht. Spreek je daarentegen even luchtig van een flink bedrag als van een nietigheid, dan gaan ze je de loef afsteken met een totaal gebrek aan consideratie voor al Gods mooie geld, al moet het ook uit hun zak komen. Toon ook niet dat je blij bent als ze hun pen opnemen om te teekenen, want zij zijn slecht. Doe liever alsof het je hindert want sommigen zijn in staat je een bestelling te geven, in de hoop dat je aan de uitvoering er van heelemaal dood mag gaan. Tracht zelf te gelooven wat je vertelt, dan vooral ^ werkt je betoog overtuigend. En de overtuiging, zie je, die moet je er trachten in te krijgen, want dan gaan de menschen soms over tot daden, waar zij een uur later voor zouden terugschrikken. Ik heb eens een bankdirekteur het heilig vuur ingeblazen, zonder dat ik het zelf gemerkt had, want zijn gezicht was te suf om er iets op te lezen. En toen opeens brak het los. Hij sprong overeind, sloeg op de tafel en bestelde mij een millioen exemplaren met een beschrijving van zijn bank. Ieder Belgisch gezin moest er een krijgen, beweerde hij, 1-.1 « Jf ieeK mij wel een kruisvaarder, in 't zicht van Jeruzalem. En daar ik aarzelde, want ik durfde het niet aan met mijn drukkertje van niks, kwam hij met een schok weer tot zichzelf en deed mij er HOOFDSTUK VI uit zetten. Hou vooral moed, ook al loopt het je weken lang tegen. Betrouw niet op God, de Mattos. Wees beleefd tegen je klanten, want het zijn je vijanden, vergeet het niet. Zij laten slechts los wat je ze ontwringt en behouden alles waar je niet voor opkomt met je leven. HOOFDSTUK VII CHARLES VAN GANZEN DES NAMIDDAGS bracht Boorman een zwartlederen tasch mede, die hij mij onder den arm stopte, waarna ik met jas aan en hoed op, nog eens in 't midden van de Directiekamer moest gaan post vatten. Ik begin al aan je te wennen, de Mattos, verzekerde hij geruststellend. Boorman schreef nog een paar adressen op en nam mij mede de stad in. Wij zouden eerst Jean Lamborelle een bezoek brengen, en bleef er ons nog tijd genoeg over, dan zouden wij ook het Bureau de Voyages Oriënt nog gauw even aan den tand gaan voelen. HOOFDSTUK VII Bij 't omslaan van een hoek liep ik Verhaegen tegen het lijf. Je herinnert je Verhaegen van de Liberale Jonge Wacht nog wel, is 't niet? De man die zoo spotten kon, en die beweerde dat hij den laatsten pastoor in België met eigen handen zou opknoopen. Die was het. Een paar weken te voren had ik nog met hem gebiljart. Zijn plotselinge verschijning trof mij als de bliksem en ik bleef staan, want aan ontkomen viel niet te denken. Welnu, hij vroeg verschooning, groette alsof ik de burgemeester was en verzwond in de menigte. Kijk, hier woont waarachtig Charles van Ganzen, meubles anciens et modernes. Spécialité de chambres a coucher Louis XV. Laten wij even kijken of die niet bijt, zei Boorman, en wij traden binnen. Het was een ruime winkel met een grooten voorraad bedden, waartusschen een half dozijn winkeljuffrouwen op koopers zaten te wachten. Een van haar stond op en kwam naar ons toe, glimlachend als een madonna. — Mijnheer? Boorman zei dat hij mijnheer Van Ganzen verlangde te spreken, en gaf de juffrouw een kaartje, waarop Ch. A. F. D. Boorman stond, en daaronder „Directeur-Generaal van het Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen". Daarop schoof hij een stoel naar mij toe, CHARLES VAN GANZEN ging zelf zitten, kruiste zijn beenen en keek naar een Louis XV-bed. De juffrouw wist blijkbaar niet wat zij met het keurige naamkaartje beginnen zou, want eerst stapte zij op, keerde dan aarzelend terug, draaide om ons heen als een muis om de val, bleef eindelijk staan en vroeg met een weifelend stemmetje naar het doel van ons bezoek. Boorman nam zijn hoed af, gebruikte die als een waaier, stak een hand in zijn broekzak en zweeg, alsof de juffrouw niets gevraagd had. Mag ik zoo vrij zijn naar het doel van uw bezoek te informeeren, mijnheer? waagde het meisje ten tweede male. Het gezicht van mijn patroon kreeg een uitdrukking van moeheid en verrassing. Dan, als met inspanning van al zijn krachten, keek hij opnieuw de juffrouw aan. — Het doel van mijn bezoek is mijnheer Van Ganzen te spreken, jonge dame. En Boorman wendde zijn blik af om naar het plafond te kijken, een marschtempo op zijn hoed tokkelend. Nogmaals droop de jonge dame met haar visitekaartje af, raadpleegde onderweg een oudere juffrouw, die misschien wat meer ondervinding had en verdween eindelijk achter in den winkel door een deur, die zeker toegang verleende tot de kantoren. Lijmen 9 CHARLES VAN GANZEN Ik had tot dusver niets begrepen van wat mij later, door de praktijk, zoo vreeselijk duidelijk is geworden, doch ik voelde niettemin dat zich in den winkel een spanning condenseerde zooals in die kleerenzaak, toen ik eindelijk had moeten bekennen dat ik het nieuwe pak niet met geld betalen zou, maar met een naamkaartje. Ik geloof dat ze eigenlijk wilde weten waarom u mijnheer Van Ganzen verlangt te spreken, mijnheer, waagde ik fluisterend. Zeker, jongen, antwoordde Boorman zacht. Maar ik kan toch niet antwoorden dat ik kom om Van Ganzen te lijmen, dat het er mij om te doen is hem een pak exemplaren van het Wereldtijdschrift te verkoopen, hem dus papier aan de hand te doen tegen zijn goeie geld, of voor een deel tegen een paar van die bedden, want bruikbare of verhandelbare koopwaar neem ik ook wel in betaling aan, zooals je weet, of behoorde te weten. Neen, jongen, dat gaat niet. Kijk, daar komt al een gezant, die door Van Ganzen afgevaardigd is om nog eens naar 't doel van ons bezoek te vragen. Een jong kereltje, in een stofjas, kwam als de bliksem tusschen de bedden doorgeslingerd en vroeg werkelijk, reeds van op afstand, naar het doel van Boorman's bezoek. Mijn patroon liet het mannetje naderbij komen. HOOFDSTUK VII geeuwde zwierig en vroeg toen met opgetrokken wenkbrauwen of hij heusch de eer had met mijnheer Charles Van Ganzen te spreken. Er lag zooveel verwondering en achterdocht in Boorman's wedervraag, dat de jongen een geweldige kleur kreeg. — Neen, mijnheer. Ik ben slechts een bediende van mijnheer Van Ganzen, maar mijn patroon heeft mij opdracht gegeven u te vragen wat eigenlijk het doel van uw bezoek is. IJt verlang eigenlijk niets anders dan mijnheer Van Ganzen te spreken, jongen, antwoordde Boorman gemoedelijk. Meteen stak hij een sigaar op en reikte den stofjas zijn koker aan. — Rookt u? Het mannetje zette een gezicht op als een jonge meid die iets weigert, nam toch maar een sigaar, dankte Boorman voor de gift, maar vroeg niettemin schuchter „over welk onderwerp mijnheer eigenlijk verlangde te spreken". — Eigenlijk over zaken, jongen, zei Boorman. En schiet nu wat op, want ik heb niet veel tijd. Het gezantje verwijderde zich moedeloos, zei toch met een kranig knipoogje „voor zaken" tegen de juffrouw, die eerst geprobeerd had en verdween door de deur, waaruit hij te voorschijn was gesprongen. CHARLES VAN GANZEN Het viel mij op dat vier van de winkeljuffrouwen intusschen samengeschoold waren. Zij staken de koppen bijeen en keken fluisterend in de richting van de kantoordeur, als verwachtten zij dat er iets gebeuren zou. Nog een die naar het doel komt hengelen, waarschuwde Boorman, toen een man op jaren verscheen, die de deur voorzichtig achter zich dicht deed, zijn neus nog gauw snoot als om geheel slagvaardig te zijn en met de keel schrapend op ons afkwam. Trommel met je voeten iets op de vloer, alsof je 't op de zenuwen krijgt, beval Boorman, zonder mij aan te kijken. Dadelijk bracht ik mijn voeten in beweging op de maat van de Marseillaise. Mijnheer Van Ganzen ? vroeg Boorman voor dat de man, die op een paar meter afstand behoedzaam voor anker was gegaan, een woord had kunnen uitbrengen. — Ik ben de boekhouder, mijnheer, luidde het antwoord. Mijnheer Van Ganzen heeft het zeer druk en zou willen weten met welk doel. Lo siento tanto mas que hubiera celebrado mucho el aprovechar esta ocasion para activar nuestras relaciones, onderbrak mijn patroon. — Wat zegt mijnheer? vroeg de boekhouder, zich tot mij wendend. HOOFDSTUK VII — Zeg aan Van Ganzen dat ik over een uur naar Rijsel vertrek, en dat ik heusch niet langer wachten kan. Indien hij mij spreken wil, dan moet hij dadelijk komen. Met deze woorden brak Boorman 't onderhoud af. Hij stond op en wandelde tot bij een van de vitrines, den rug toekeerend aan den winkel, waarvan ik nu, moederziel alleen, het centrum bezet hield. Het werd doodstil in de meubelzaak. De juffrouwen, die zeker wisten dat de voorraad tusschenpersonen uitgeput was, staakten haar gefluister en na een laatsten blik op de kantoordeur, trokken zij zich terug tusschen de Louis XVbedden, waar zij bescheiden op hare krukken gingen zitten, ieder op de plaats die haar voor 't wachten op de klanten was voorgeschreven. — Ik wed dat Van Ganzen ditmaal zelf komt, voorspelde mijn patroon, die even langs kwam wandelen. — Zal hij niet boos zijn omdat wij zoo hebben aangedrongen? vroeg ik, want ik vreesde dat Van Ganzen politie zou laten roepen om ons er uit te drijven. — Misschien wel, erkende Boorman. Sommigen winden zich vreeselijk op maar dat geeft niets. Indien hij onhandelbaar is, dan gaan wij weg en komen misschien later wel eens terug, als hij I CHARLES VAN GANZEN beter gehumeurd is. Maar komen moet hij, want met klerken en zoo komen wij niet verder. Ditmaal duurde het wachten niet lang, want pas was de boekhouder uit het gezicht, of we hoorden deuren slaan en de wassende stem van een tierend man, die in aantocht was, waarop een ventje verscheen, in zijn hemdsmouwen en de handen in zijn broekzakken. — Dat is hij, zei Boorman zacht. Alleen mijnheer zelf mag hier zijn jas en zelfs zijn broek uittrekken. De anderen moeten zweeten en zwijgen. — Waar is hij, verdomd? schreeuwde Van Ganzen tegen 't meisje dat eerst met ons in contact was gekomen. Voor deze eenig antwoord kon geven, had Van Ganzen ons al in de gaten en kwam morrend naderbij. Heb ik de eer met. , begon Boorman weer, precies zooals hij met de anderen gedaan had. — Jawel, beet Van Ganzen 't zinnetje af. — Aangename kennismaking, zei Boorman. — Maak het in Godsnaam kort, waarschuwde het Louis XV-mannetje, dat een en al zenuwen was en zichtbaar kookte. — Mag ik u mijn secretaris voorstellen? En Boorman wees mij zwierig aan, waarop ik mij onmiddellijk aan zijn zijde kwam scharen. In de kerkelijke stilte hoorde ik, heel in de verte, de kantoordeur piepen en toen ik over Van Gan- HOOFDSTUK VII zen heen keek, bemerkte ik dat de kantoorjongen zijn hoofd behoedzaam in den winkel stak. Ziende dat zijn patroon hem den rug toekeerde, stak hij zijn sigaar op, blies een wolk uit als een locomotief stuurde mij een knipoogje toe, en trok zijn hoofd weer binnen. Bij Boorman's brutale voorstelling wierp Van Ganzen een hatelijken blik op mijn nieuw pak. Even kwam er een wilde flikkering in zijn oogen, doch hij vermande zich door zijn prachtigen beddenvoorraad aan te kijken, baggerde in zijn broekzakken en vroeg opnieuw wat Boorman nu eigenlijk verlangde. — Mijnheer Van Ganzen, zei mijn patroon vertrouwelijk, het is u ongetwijfeld bekend dat het Ministerie van Nijverheid ten zeerste verontrust is door de nakende crisis in de meubelfabrikatie. Langzaam maar zeker worden de klassieke houten bedden door de ijzeren opgeslurpt, wat vooral jammer is, omdat houten in ons eigen landje vervaardigd worden, terwijl de ijzeren afkomstig zijn uit Engeland, dat niet alleen de zeeën beheerscht, maar ons bovendien die ijzeren prullen aanlijmt, die roesten, rhumatiek veroorzaken, en waar stijl, geur noch zaligheid aan is. Zij houden er hier eene bende handlangers op na, zooals Stoffels Dupuis en Co., kerels die voor niets staan en tot alles bereid zijn. CHARLES VAN GANZEN — Stoffels, Dupuis en Co zijn zeer nette lui, correct in zaken en alleszins betrouwbaar, onderbrak Van Ganzen. — Zeker, erkende Boorman, zeer nette lui zijn het, dat weet ik best. — U sprak toch van kerels, dunkt mij, zei het meubelfabrikantje scherp. — Flinke kerels, mijnheer, bevestigde mijn patroon onverstoorbaar. Kranige kerels, bedoel ik. — Die tot alles bereid zijn, grinnikte Van Ganzen. — Tot alles wat correct is, wees Boorman terecht. Maar nu houden al die ijzerenbedfirma's staande dat hare bedden sterker zijn dan houten en bovendien goedkooper en zindelijker! vulde hij smadelijk aan. — Daarin hebben zij gelijk, meende Van Ganzen, want het is volkomen waar. O ja, stemde Boorman in, zeker is het waar, en juist omdat het waar is rijdt het ons zoo leelijk in de wielen. Gelukkig is een houten bed sierlijker, fraaier en smaakvoller dan zoo'n ijzeren kooi. — Dat is een kwestie van smaak, zei Van Ganzen hoofdschuddend. Ikzelf slaap in een ijzeren bed en ik wil van geen houten meer weten, heusch niet! —• Zeer merkwaardig, meende mijn patroon, vooral omdat u zelf al die meesterstukken van HOOFDSTUK VII stijl voortbrengt. En hij wees met zijn stok de omringende Louis XV-bedden aan. Nu liet Van Ganzen zijn stugheid geheel varen en begon hartelijk te lachen. — Die meesterstukken, mijnheer de directeur van.... Hij zweeg even om een blik te werpen op 't visitekaartje. — ... .van het Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen, vervolgde hij gemoedelijk. Die meesterstukken, zegt u? God beware mij. Rommel is het, mijnheer, gemeen fabriekswerk, dat bij duizenden gemaakt wordt. Alles machinaal. In die Mechelsche fabrieken gaat het hout er hier in en daar komen de bedden er uit. Louis XV of een andere Louis, wat u maar wilt. Het gaat daar net als in de bekende slachterijen van Chicago. — Kom, kom, zei Boorman vaderlijk. U bent al te bescheiden en zult ten slotte nog beweren dat u niet in staat bent een behoorlijk Louis XVbed te vervaardigen. Och, mijnheer, en Van Ganzen's stem klonk nu bijna vriendelijk, wat zal ik u zeggen? Die Louis XV-bedden zijn niet na te bootsen. Al doe je 't nog zoo goed, een vakman merkt toch dadelijk dat er een luchtje aan is. De menschen uit dien tijd werkten anders, niet beter, maar anders, ziet u. Die echte Louis XV-bedden zijn CHARLES VAN GANZEN wel mooi, maar onpraktisch en ook niet comfortabel. Ik zou nooit iemand den raad geven zich zoo'n bed op den hals te halen. Lodewijk XV is dood en zijn bedden moeten in museums begraven worden, onder de hoede van slapende wachters, in een ouderwetsch pak. Maar deze goedkoope spullen vinden nog wel aftrek.... Boorman, die zeker voelde dat hij snel wegzonk in de diepte, stak Van Ganzen opeens de hand toe bij wijze van afscheid. — Mijnheer, verklaarde hij gedecideerd, het doet me genoegen dat u belang stelt in de kwestie die mij zoo na aan het hart gaat en waarover men zich in de Afdeeling Nijverheid van het Ministerie het hoofd zoo warm maakt. Als de zaak rijp en voor uitvoering vatbaar is, kom ik u vast nog een9 opzoeken, hoor. — Wel zeker, stemde Van Ganzen toe, u kunt gerust nog eens een praatje met mij komen voeren, maar dan na vijven, anders heb ik het te druk. Maar aan publiciteit doe ik op 't oogenblik niet, besloot hij met een blik op mijn lederen tasch. Hij geleidde ons tot aan de deur, waar mijn patroon nog een kranig „tot genoegen" uitbracht. Zeg u aan t Ministerie dat zij zich niet ongerust hoeven te maken en doe ze de complimenten, zond Van Ganzen ons nog na. Hij bleef even in zijn deurpost staan, als om te zien of wij niet bij zijn buurman binnen gingen en verdween eindelijk in zijn winkel. Ik liep zwijgend naast mijn baas, want ik voelde de nederlaag als een persoonlijke beleediging. Toen ik twintig jaar was, heb ik in een weiland eens een vriend uitgedaagd om te worstelen, alleen maar om aan een meisje te toonen, dat ik de sterkste was, maar ik werd verslagen waar zij bijstond, en moest goedvinden op mijn rug te liggen met dat gehate lichaam boven op mij. En wat ik toen gewaar werd, welde ook nu in mij op. — Er is met dien man op 't oogenblik niets te beginnen, zei Boorman. Die Van Ganzen behoort tot een zeldzaam geslacht, dat slechts te lijmen is met eenvoud en oprechtheid; maar toen wij kwamen wist ik dat niet, en ik kon onmogelijk zoo opeens van 't een uiterste in t andere vallen, zonder gevaar te loopen Van Ganzen voor goed te bederven.... Later loop jij nog wel eens bij hem aan, maar nu ik hem eenmaal beroerd heb, moet hij minstens een jaar lang bezinken. Ik begrijp alleen niet hoe die adresboekmenschen een advertentie van hem losgekregen hebben. HOOFDSTUK VII HOOFDSTUK VIII DE FIRMA LAUWEREYSSEN ATEN wij maar eens inloopen bij dien behanger die er geen filialen op nahoudt, Jzei Boorman, zonder in 't minst blijk te geven van eenige ontmoediging. Hoe heet hij ook alweer ? Nadat ik naam en adres in mijn lijstje opgezocht had, liep mijn paroon de rue de Flandre in, die naar de voorstad leidde waar Jean Lamborelle zijn behangerstent had opgeslagen. Halverwegen bleef Boorman plotseling staan en keek met gespannen aandacht naar een verweerd uihangbord, dat op den gevel van een vervallen huis gespijkerd was, en waarop nog te lezen stond: HOOFDSTUK VIII Pier re Lauwereyssen, Forgeron. Fabrique d'ascenceurs. Een van de e's was zoo goed als onzichtbaar en de u was in den vorm van een v geschilderd, zooals bij onze vaderen gebruikelijk was. Boven het uithangbord stonden een paar vensters open. waaruit de bonte vanen wapperden van een grooten wasch en er onder gaapte een gang, die zeker naar de werkplaats leidde. — Wat - is - me dat? mompelde Boorman. Laten wij even gaan kijken. En hij liep de gang in, waar vijf of zes honden bezig waren elkaar te overstelpen met betuigingen van sympathie. De beesten schenen daar thuis te zijn, want zij hadden de ziltige muren waarop schimmel en mos stond, rijkelijk besproeid, en lieten ons pas door, toen mijn patroon gebruik maakte van zijn wandelstok. — Zouden wij niet terugkeeren mijnheer? vroeg ik. Het ruikt hier zoo, vindt u niet? Hier kan toch bezwaarlijk iemand wonen die geschikt is om.... — Eerst kennis maken met Lauwereyssen, zei Boorman gedecideerd. Na een honderd stappen draaide de gang naar DE FIRMA LAUWEREYSSEN links en liep uit op een groote poort, waarachter Lauwereyssen blijkbaar het smidsvak uitoefende, want wij hoorden 't krassen van vijlen en 't dreunen van hamers op een aanbeeld. — Jaag die verdomde beesten weg, beval mijn patroon, terwijl hij zelf de krukdeur bewerkte. Ik zag nu dat de honden ons gevolgd waren als om te zien wat wij kwamen uitvoeren, en toen Boorman de poort deed rammelen, begon de heele troep te blaffen. Het was duidelijk dat zij Lauwereyssen wilden waarschuwen op zijne hoede te zijn. Na een paar vruchtelooze pogingen kregen wij de poort open en traden binnen. Het was een smokerige loods met glazen dak. In een hoek stonden een paar smeden, die een leven maakten als een laatste oordeel; in 't midden lag een voorraad hoek- en plaatijzer op den vloer, terwijl zes of zeven bankwerkers, draaiers en monteurs zich tegen de muren een plaats hadden uitgekozen. Toen wij plechtig aantraden en Boorman aanstalten maakte om den centralen stapel te beklimmen, verstomde plotseling het geraas en tien gezichten keerden zich naar ons toe. Wij werkten onszelf behoedzaam over het ijzer heen en stonden nu voor een houten schot, met een deur en twee kleine vensters, waardoor een schrijftafel met copieerpers zichtbaar was, en HOOFDSTUK VIII diverse andere voorwerpen die op kantoren in gebruik zijn. Terwijl mijn patroon even naar binnen loerde, kwam een oudachtig man achter zijn werkbank uit, stapte op Boorman toe, nam zijn pet af en zei gemoedelijk ,,dat ze dadelijk zou komen . Het was een vervallen mannetje, eenigszins gekromd en met vermoeide oogen. Zijn ouderdom kon ik niet schatten, want zijn gezicht zag te zwart. Vriend, zei Boorman, ik zou meester Lau- wereyssen willen spreken. Geef hem dit kaartje en zorg jij eens dat hij dadelijk hier komt. En hij stopte den man een naamkaartje en een royale fooi in de hand. De monteur stak beide dingen aarzelend in zijn zak en keek door zijn bril tegen Boorman op, als had hij gaarne nog iets gezegd. De beschroomdheid snoerde hem echter den mond, want hij draaide zijn pet om, vertrok zijn gezicht en bewoog de lippen, doch bracht geenerlei geluid uit. piet! riep van op een afstand een basstem, zou ik er geen U-ijzertje tegen aan klinken, liever dan die slappe bulb-hoek? Ik kom direct, antwoordde de man met den bril. Jawel, zei Boorman, maar roep nu eerst meester Lauwereyssen, alsjeblieft. DE FIRMA LAUWEREYSSEN — Mijnheer, zei het mannetje verontschuldigend, ik ben Lauwereyssen. Gaat u maar in 't kantoor en wacht even. Mijn zuster zal zoo meteen beneden komen. — Aangename kennismaking, was alles wat Boorman kon uitbrengen. Lauwereyssen deed de kantoordeur open, gebruik makend van zijn schootsvel, om den deurknop niet zwart te maken, zette zijn pet weer op en ging naar den man toe die geroepen had, om het probleem van 't U-ijzer en den bulb-hoek te helpen oplossen. Wij gingen binnen. — Ik kom dadelijk, mijnheer! verzekerde een vrouwenstem die van boven kwam. — Ga zitten, zei mijn patroon, het voorbeeld gevend. Als je zit ben je moeilijker buiten te krijgen, want iemand die rechtop staat, moet alleen zijn beenen nog maar in beweging brengen om in aftocht te zijn. Ik keek nu eens rond. De schrijftafel van de firma Lauwereyssen bestond uit twee schragen, die met planken waren belegd, waarop een ontzaglijke voorraad boeken, facturen, brieven en technische blauwdrukken op en over elkander lagen, alles volkomen ordeloos, en als bij manden aangebracht en uitgeschud. Een paar stapels waren met een flinke stoflaag bedekt Lymen 10 HOOFDSTUK VIII en blijkbaar sedert lang niet meer aangeraakt, terwijl nergens brievenknippen te bekennen waren, noch eenig ander voorwerp, dat dienen kon om oude papieren in op te bergen. Voor de tafel stond een leuningstoel, met hoogen rug, zooals mijn grootmoeder gebruikte. Door de zitting was een van de veeren zichtbaar en door den rug kwam op een paar plaatsen zeegras kijken. Achter den stoel vertoonde zich een wenteltrap die naar een bovenkamer voerde, waarin zich een levend wezen ophield, te oordeelen naar 't gestommel dat doordrong tot beneden in 't kantoor. Wat een boel! fluisterde Boorman vol bewondering. En toch zit hier eenig geld, want zij werken met tienen. Mijn kop af als wij hier met ledige handen buitengaan. En na mij even aangekeken te hebben: Je maakt geen slecht figuur. Maar je moet een lintje in je knoopsgat dragen. En houd je hoofd recht. Denk er om dat je zwijgt of ten minste niets anders zegt dan „zeer interessant", indien er stilte mocht intreden. Daar komt ze. Hier ben ik, sprak de stem van boven, en daarop begon de nederdaling van wat een dikke vrouw bleek te zijn, die aan iets leed. Ik zag haar boven voor de trap staan als voor een afgrond. Zij keek niet naar ons, maar in de diepte, als dacht zij een plan uit. Toen zwenkte zij, zoodat DE FIRMA LAUWEREYSSEN zij met den rug naar de ruimte gekeerd stond, pakte krampachtig de leuning beet, en kwam in beweging. Trap voor trap kwam zij lager, steeds met het linkerbeen, terwijl zij het rechter telkens behoedzaam zakken liet, tot op de trede die door 't linker bereikt was. Na een paar keer halt te hebben gemaakt, om adem te scheppen, geraakte zij eindelijk beneden. Nu zwenkte zij nog eens, zoodat wij ze van voren te zien kregen, en na een laatste, goed berekende schrede, bereikte zij den zetel, waarin zij zich behoedzaam neerliet met een grimas, die optrok als een nevel, nadat zij een oogenblik stil had gezeten. Zij kon vijftig, misschien zestig jaar oud zijn, was zeer zwaarlijvig, en had een jak aan, waarvan slechts de helft der knoopen gesloten waren. Haar rok scheen niet goed vast te zitten, want zij haalde in haar lenden een band aan, nam een snuifje en zei toen vriendelijk: „Dag heeren". Vond Boorman zijn gebruikelijke inleiding niet geschikt voor dit speciale geval? Ik verwachtte Ministeries en Departementen, maar hij zweeg en zat dik als een kip, met diepe rimpels in zijn voorhoofd. — Ik raak het nooit meer kwijt, vervolgde zij, zonder op eenig antwoord te wachten. Na een bekommerden blik op de mestvaalt, voor haar op de tafel, bukte zij moeizaam, stroop- HOOFDSTUK VIII te hare linkerkous af en vertoonde een hobbelig, gezwollen been als van een drenkeling, dat met een bruin goedje was ingesmeerd. Met hare duimen drukte zij een paar deuken in het vleesch, als om te voelen of het gaar was en begon ingetogen haar kuit te wrijven. Ze zei niet: „komt u maar eens voelen, heeren , maar noodigde Boorman eindelijk toch uit om naderbij te komen, want hij moest er zich, of hij wilde of niet, met eigen oogen van overtuigen, dat het geen gekheid was met dat been. — Neem mij niet kwalijk, zei 't mensch. Ik had het boven wel gedaan, maar ik kon u niet langer laten wachten. Zaken gaan voor, niet waar heeren? Hier zit het, verklaarde zij. Hier, hier. En daar ook, vervolgde zij, haren enkel betastend. Boorman stond op, kwam naderbij en na den zieken stam met even veel bezorgdheid te hebben aangekeken als gold het een van zijn eigen ledematen, vroeg hij of ze dan niet dokterde. Dokteren, mijnheer, antwoordde 't mensch, ik heb er mij bijna dood aan gedokterd, maar dat is uit, en nu ben ik, Goddank, mijn eigen dokter. Dit is nu weer wonderzalf uit de abdij van Negenbergen, waar die madonna staat die flerecijn geneest. Ik zou er eigenlijk zelf naar toe moeten DE FIRMA LAUWEREYSSEN gaan, maar kan ik hier weg? 't Zal mij benieuwen, of dit helpen zal. Boorman begreep zeker hoe gevaarlijk het was een dergelijk mensch zoo plotseling met zijn tijdschrift te lijf te gaan. Een enkel woord of gebaar kon voldoende zijn om argwaan te wekken in een ziel waarvan de eenvoud blijkbaar nog niet geknakt was, ziekte en tegenspoed ten spijt. Hij zei dus nog maar iets over haar been en, zeker veronderstellend dat zij godvruchtig was omdat zij Abdijzalf gebruikte, voegde hij er aan toe dat zij den moed niet mocht laten zinken, maar bouwen moest op dien zelfden God waartegen hij mij zoo uitdrukkelijk gewaarschuwd had. Zij had haar kous intusschen weer opgestroopt. — 's Ochtends druk, 's middags geluk en 's avonds min, dat brengt de spinnekop in... . En 't is bijna middag, zei 't mensch met een hemelschen glimlach. En van een van de stapels nam zij behoedzaam een stofferig boek, waaraan een spin hing te turnen. Zij werkte zichzelf overeind, maakte de deur open en zette het beest in de smederij. — Ik heb een zwak voor dieren, verklaarde zij schuchter en toch gedecideerd. Hebt u mijn honden niet gezien, toen u binnenkwam? Ze zitten nu vast in de gang op een kluifje te wachten. Boorman zei dat hij de lieve dieren inderdaad HOOFDSTUK VIII ontmoet had, en vroeg toen maar wat eigenlijk de specialiteit van de firma Lauwereyssen was. — Keukenliften, mijnheer, zei de dikke vrouw. In tijden van slapte neem ik alle smeedwerk aan, maar keukenliften zijn onze specialiteit. Er trad een stilte in. Na een korten strijd vermande ik mij, en liet plotseling een ,,zeer interessant" los, — waarvan ik zelf schrikte. Mevrouw, verklaarde Boorman daarop dadelijk, ik was eigenlijk gekomen om u inlichtingen te vragen omtrent den toestand van het smidsvak in Brussel en voorsteden, vooral in verband met het hooge werkloon, de vakbonden en de duurte van den grond, waardoor de meeste fabrieken de wijk moeten nemen uit het centrum, waar uitbreiding zoo goed als onmogelijk is. Het departement van Nijverheid maakt zich, niet ten onrechte, hierover zeer ongerust, en daar ik uw firma dikwijls heb hooren roemen wegens haar groote degelijkheid, ben ik op 't idee gekomen u in deze te raadplegen. Ik heb namelijk op mij genomen, den wantoestand in kwestie grondig te onderzoeken en mijn bevindingen dan saam te vatten in een studie, waarvan het eerste hoofdstuk over enkele weken in het licht gegeven wordt. U moet weten dat ik directeur ben van het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen en tevens van DE FIRMA LAUWEREYSSEN het Muzeum van Inlandsche cn Uitheemsche Voortbrengselen, die u natuurlijk beide bekend zijn. Mijnheer hier is mijn secretaris. Toen Boorman zei dat het tijdschrift en 't muzeum haar natuurlijk bekend waren, kreeg het mensch een kleur. — Neem me niet kwalijk, mijnheer, maar ik ken het Wereldtijdschrift niet en 't Muzeum evenmin. Ik behoorde ze te kennen, dat spreekt van zelf, maar als u wist in wat voor een toestand ik hier werk, dan zou mijn onwetendheid u zeker verklaarbaar voorkomen. Toen u binnenkwam hebt u met mijn broer gesproken, is 't niet? Ja, Boorman had werkelijk het genoegen gehad met meester Lauwereyssen kennis te maken, net als met de lieve dieren. — Mijn broer, mijnheer, trekt zich van de zaken weinig aan. Ik heb zoo goed als niets aan hem, behalve dan dat hij hard medewerkt als gewoon monteur, maar een patroon zou er immers op uit moeten gaan, vooral omdat ik hier met dat been zit. Daar werd de deur van de werkplaats open gemaakt en meester Lauwereyssen kwam binnen, om iets te vragen. Hij praatte echter zoo zacht, dat ik niets verstaan kon. — Je hebt altijd wat nieuws aan de hand, mopperde zijn zuster. Zij ploeterde daarop in een hoop papieren rollen, keek er drie of vier even In, en vouwde eindelijk een blauwdruk open. — Hier heb je den uitslag, Pieter. Meteen kreeg zij een passer en een duimstok uit haren rommel, nam een paar maten, en begon op de tafel iets uit te rekenen. — Dupont wil een bulb-hoek gebruiken zei meester Lauwereyssen nog. — Negen en vijftig.... maal zeven gedeeld door drie komma vier, zei 't mensch kordaat. Dupont is mal. Kijk maar. Geen kwestie van een bulb-hoek. Dat U-ijzer geeft een viervoudige zekerheid en dat is voldoende. Dupont, Dupont. Die deed beter zich niet zoo te bedrinken. Meester Lauwereyssen vond zeker dat hij het daar voorloopig mee doen kon, want hij trok zich terug zooals hij gekomen was, aarzelend en een beetje gebogen. Hij was nauwelijks in de werkplaats of 't hameren en 't vijlen verstomde en t gerucht van een wassenden twist drong tot ons door. Ik onderscheidde eerst twee stemmen, toen veel door elkaar als op een politieke meeting. Mijn patroon wilde iets zeggen, maar moeder Lauwereyssen legde hem met een gebaar het zwijgen op. — Hoort u dat, mijnheer? vroeg het mensch zachtjes, na een tijdlang met een afkeurend hoofdschudden geluisterd te hebben. Dat gaat op die manier soms een half uur door, eerst over dat HOOFDSTUK VIII DE FIRMA LAUWEREYSSEN U-ijzer en dan over de kapitalisten. Roept het geen wraak ? — U schijnt een beslagen technicus te zijn, mevrouw, zei Boorman bewonderend. — Wel neen, mijnheer. Van die weerstanden en zoo bestaan tabellen, waar je 't maar in na te kijken hebt. Maar toch weet ik er door de praktijk wel iets van. Ik moet trouwens wel, want mijn broer... Och, hij heeft er eigenlijk nooit veel aan gedaan, maar sedert hij op zijn hoofd is gevallen, gaat het heelemaal niet meer. Na even gedubd te hebben, vervolgde zij ernstig: — Het doet mij genoegen te hooren dat onze liftjes nog op prijs gesteld worden, want ik wist het waarachtig zelf niet, alhoewel ik mijn best doe om de dingen stevig te maken en goed af te werken. Ja heusch, ik wist het zelf niet, mijnheer, want ik kom bijna nooit buiten met dat been, zoodat wij hier soms op bestellingen zitten te wachten, terwijl andere constructeurs de klanten voortdurend op de hielen zitten. Het doet mij werkelijk genoegen zoo iets te hooren van een vooraanstaande officieele persoonlijkheid, zooals u bent. — En uit haar dik gelaat sprak duidelijk hoe zalig zij te moede was. Zij dacht even na. — Ja, mijnheer, het wordt tijd dat het Ministerie de zaak in handen neemt, want wij maken hier HOOFDSTUK VIII een moeilijken tijd door. U had het zooeven over hun vakbonden. Nu dan, die vakbonden.... Zij stond op om de deur van de werkplaats, die op een kier was blijven staan, goed dicht te maken. — Die vakbonden jagen ons den dood op t lijf, mijnheer. U hebt onze menschen gezien, toen u binnenkwam, niet waar, en zeker niets aan ze gemerkt? Ja, 't is Zaterdag en ze zijn nu goed gehumeurd, omdat ze morgen niet werken. Maar nu zoudt u ze Maandag moeten zien, als ze Maandag ten minste komen, want ze durven ook wegblijven tot Dinsdag en soms nog langer. En dan moet een mensch nog zwijgen, of ze slaan den boel stuk. Wat mevrouw ons vertelt is van het hoogste gewicht, mijnheer de Mattos. Dus, alles noteeren. Ga door, mevrouw. — Soms kijken zij elkander aan, fluisterde 't mensch, zonder dat mijn broer of ik snappen wat er aan de hand is, en als bij afspraak wordt het gereedschap neergegooid en gaan die heeren vloekend aan 't staken. En wat je dan ook praat, het baat niet. Zij eischen verkorting van werktijd en verhooging van loon, zonder zich af te vragen of wij het betalen kunnen. En zoo brutaal als ze dan zijn! En ik zit dan met.... Zij zweeg weer even en luisterde. — Met dat been, natuurlijk, zei Boorman. DE FIRMA LAUWEREYSSEN — Ik dacht dat er iemand stond te luisteren, vervolgde zij. Zooals u zegt, mijnheer, met dat ongelukkige been. Anders ging ik waarachtig zelf aan de draaibank staan. Pas twee maanden geleden zat ik mij boven te kammen, toen ik hoorde dat de poppen aan 't dansen gingen. Zij scholden mijn broer voor schijthuis en bloedzuiger. Hij een bloedzuiger, mijnheer! De sukkelaar is de goedheid zelf, dat ziet u toch wel. Ik hoorde hoe hij de kerels aansprak met „kom, kom", en „wees nu bedaard", en hoe hij ze Frans en Jozef noemde, om ze te paaien, maar dat was olie op het vuur. Ze vloekten dat je 't buiten hooren kon. Zij hield op, want er kwam een leerjongen binnen, die zei dat er schuurpapier noodig was. — Haal eerst een bon bij mijnheer, gebood het mensch. — Een bon voor zoo'n paar vellen schuurpapier? vroeg de jongen smalend. — Ja, een bon voor zoo'n paar vellen schuurpapier. Het ventje verwijderde zich met een grijns en kwam een oogenblik later met het gevraagde terug, waarop mevrouw Lauwereyssen hem uit de kas eenig geld ter hand stelde. De kas was een zeer groote, ouderwetsche portemonnaie, die zij van onder hare japon te voorschijn haalde. Toen de HOOFDSTUK VIII jongen weg was, borg zij 't ding weer op en legde 't bonnetje op de mestvaalt. — Hoe ik toen beneden gekomen ben weet ik niet, maar ze waren nog aan 't schelden toen ik al in de werkplaats stond. Ik zei dat het schande was zoo te keer te gaan tegen een man als mijn broer, die altijd gereed is om hen van dienst te zijn, en die jaarlijks vijftig frank betaalt als eerelid van hun spaarvereeniging, waarvan het kasgeld geregeld wordt opgedronken, zoodra het honderd frank bedraagt. Ik doelde vooral op Dupont, diezelfde die zoo den Jan uithangt en die een bulb-hoek wil gebruiken, wanneer het voorgeschreven profiel een viervoudige zekerheid geeft. U moet weten dat die kerel reeds twintig jaar bij ons werkt, en dat wij hem altijd goed behandeld hebben. Toen hij getrouwd is, heeft mijn broer hem nog geld voorgeschoten om meubelen te koopen. In de hoop dat hij de anderen tot bedaren zou brengen, keek ik hem aan, terwijl ik sprak. En weet u wat hij mij toeriep, mijnheer? Zij keek ons beiden ondervragend aan en nadat Boorman met een levendige beweging van zijn wenkbrauwen te kennen had gegeven dat hij gretig luisterde: 't Is erg hoor, waarschuwde zij. De naakte waarheid, mevrouw. Vooruit maar. DE FIRMA LAUWEREYSSEN — Welnu dan, ouwe hoer, mijnheer, zei 't mensch, een kleur krijgend en toch niet zonder eenige coquetterie. Nu vraag ik u toch! U begrijpt dat er met hen niet te redeneeren viel. Zij hadden trouwens hun jassen al aangetrokken, en als zij eenmaal zoover zijn, dan zijn die heeren van meening dat zij niet terug kunnen, of 't zou er den schijn van hebben alsof zij geslagen waren. Trouwens, zij vinden het prettig, mijnheer, en al wisten zij vooruit dat zij er niet bij gebaat waren, dan deden zij het toch nog af en toe, want 't is telkens een eenige gelegenheid om ongestraft aan den zwier te gaan. Zij zeggen thuis dat er staking is uitgeroepen en dan heeft de vrouw niets te vertellen. Een oogenblik later zaten zij dan ook aan den overkant van de straat, bij dikke Jeanne, te zuipen, als ik het zoo leelijk zeggen mag. Hebt u ze niet gezien, bij 't binnenkomen? Ze zit anders gewoonlijk voor 't venster, want ze weet dat hare klanten dan niet voorbij durven gaan. Enfin, een mensch waar iedereen bij 't binnenkomen in knijpt, en die hen onder 't tappen maar steeds gelijk geeft. Zoo jongens, zijn jullie aan 't staken? Je hebt gelijk. Wat drinken de jongens? Zoo, jongens, staken jullie niet meer? Je hebt gelijk. Wat zullen de jongens gebruiken ? Ik ben er waarachter ziek van geweest, mijnheer. En 't mooiste van de grap is wel dat ik Dupont weder in dienst heb moeten HOOFDSTUK VIII nemen, want ze hadden zich met hem solidair verklaard. Zij hebben twee bondsleden op mij afgezonden, menschen van hun metaalbewerkersbond of hoe het dan ook heeten mag. U hadt ze moeten zien, mijnheer. Noch vleesch noch visch. Zij hadden een hoed op en een boordje aan, maar ze stonken naar drank en voerden een taaltje om van te ijzen. Toen ik zei wat die kerel zich vermeten had mij toe te voegen, toen lachten zij en beweerden dat zoo iets in een werkmansmond niets te beteekenen had. De een verklaarde dat „gezel Dupont" met oude hoer slechts bedoeld had dat ik wel eens zanik. En de andere klopte mij brutaalweg op den schouder en gaf mij den raad eieren voor mijn geld te kiezen. Drie weken lang heb ik nog weerstand geboden, maar toen moest ik wel toegeven, want ik had twaalf liftjes in de maak voor den aannemer van het Hötel de 1 Europe, met een strafclausule van vijftig frank per dag voor te late levering. En nu zitten wij nog steeds met dien Dupont en komen nooit meer van hem af. Zij praatte hoe langer hoe zachter, wierp af en toe een blik in de werkplaats, en bracht de laatste zinnen in een gelispel uit, dat haast niet te verstaan was. Nadat Boorman haar een poos had laten droomen, vroeg hij of de firma niet te klagen had over slapte. DE FIRMA LAUWEREYSSEN — Dat gaat wel, mijnheer, verzekerde zij. Wij hebben tegenwoordig nog al werk, maar er wordt te weinig aan verdiend. Wij hebben een staande machine die te veel stoom verbruikt, en die riemtransmissie naar de werkplaats is veel te sleetsch en zou geëlectrificeerd moeten worden. Maar ik kan niet, ik kan waarachtig niet meer met dat been, en dan al dien last. Was mijn broer maar wat flinker, dan zou ik het nog wel aandurven. Maar u begrijpt, mijnheer, ze noemen hem Piet in plaats van meester. Ik zou onze zaak wel willen overdoen of ze omzetten in een vennootschap, indien ik een paar flinke menschen met kapitaal kon vinden. Als het goed aangepakt wordt, dan is hier veel geld te Verdienen, verzekerde zij met een overtuiging die aanstekelijk werkte. Boorman stond op. — Mevrouw Lauwereyssen, sprak hij met nadruk, ik dank u voor uw zeer interessante inlichtingen. Op het omzetten van uw zaak, in een naamlooze vennootschap of zoo, kom ik eventueel later misschien wel eens terug, want ik heb veel vrienden. — O ja, mijnheer, denk daar nog eens over. Ik zou u zeer dankbaar zijn en uw vrienden zouden een goede zaak doen, daar kunt u staat op maken. Maar u moet er zelf ook wat aan verdienen, hoor. Zoudt u ons de eer niet willen aan- HOOFDSTUK VIII doen het ambt van commissaris te aanvaarden ? Wij zullen zien, lachte Boorman tegemoetkomend. Maar eerst moet mijn studie in 't licht. Ik zal zoo vrij zijn u over een paar dagen het eerste hoofdstuk te komen voorlezen. U kunt zelfs een voorraad exemplaren krijgen van het nummer van het Wereldtijdschrift, waarin spraak zal zijn van de firma Lauwereyssen. Bent u iederen ochtend te spreken, mevrouw ? — Natuurlijk wél, mijnheer, antwoordde t mensch. Waar zou ik heen gaan met dat been? O God, daar hadt je 't weer. Telkens dat been. Goed, zei Boorman. Dus tot Maandag. Hoe gauwer hoe liever, verzekerde zij. En nu krijgen mijn vrienden hun dagelijksch kluifje, want ze komen van heinde en verre en zitten hun tijd af te wachten. Dag, heeren! Na een laatsten groet verlieten wij 't kantoor en nadat meester Lauwereyssen ons tot aan de poort had gebracht, werkten wij ons tusschen de lieve dieren Soor en bereikten de straat, waar ons van aan den overkant een groet werd toegezonden door dikke Jeanne, die waarachtig voor haar venster zat. HOOFDSTUK IX DE BESTELLING ƒ""" OEN ik na den middag op kantoor kwam, zat Boorman al aan zijn bureau, _ en ik zag dadelijk dat hij goed gehumeurd was. — Wij moeten direkt de studie voor Lauwereyssen schrijven, verklaarde hij, want dat wordt een zaak, een fameuze zaak, dat zal je zien. Jammer dat morgen Zondag is en dat wij tot Maandag moeten wachten om er heen te gaan. In acht en veertig uur gaat er soms heel wat om in zoo'n hoofd. Ze voelen iets en gaan zitten denken als iemand die zijn geweten onderzoekt. En opeens heb je daar het dwaallicht van den twijfel dat uit Lijmen 11 HOOFDSTUK IX de nevelen opstaat. Het glimt en danst, het wil niet blijven, maar het wil niet weg. Ze kunnen er niet afkomen, ook niet als je ze helpt. Honderden malen heb ik patiënten bijgestaan in hun strijd, met al de kracht die ik putte uit de kans om een zaak af te sluiten, maar te vergeefs. De twijfel bleef ons steeds de baas. Als hij eenmaal opdoemt, blijft hij spoken tusschen jou en je klant en je gaat dan beiden naar hem slaan, hoe langer hoe wilder, tot alles wat je opgebouwd hadt in duigen valt. Dan krijg je de bittere beleefdheid, de laffe hartelijkheid, die 't scheiden voorafgaan, en een oogenblik later sta je om den hoek je ledige handen te bekijken. Nu, vooruit maar, de Mattos. Vooruit, jongen. Geef maar hoog en breed op van prima keukenliften, degelijke afwerking, voorhistorische betrouwbaarheid, knappe leiding van mevrouw Lauwereyssen, menschlievendheid van haar broer, en meer van dien aard. Onder „marbreries vindt je in de lade een studie waaruit je een en ander kan overnemen. Ze begint met: ,,De tous les matériaux de 1'architecture, le marbre est certes celui qui offre les plus admirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration . Vervang marbre maar door f e r, want die zin valt overal in den smaak, en wat er op volgt ook. Alleen zit er aan die liftjes weinig decoratie, geloof ik. Kijk dan maar liever onder piano's. Die korte DE BESTELLING getijpte studie. Juist, dat is ze. Nu, daar kan je een en ander uit overschrijven. Maar je vervangt De Peuter telkens door Lauwereyssen en piano's door keukenliften. Van prachtigen klank spreek je natuurlijk niet en 't massief ebbenhout laat je ook weg. Maar de lange zinnen kan je ongerept laten. Ik zal ze rood onderstrepen. Wij moeten echter voor moeder Lauwereyssen een inleiding en een slot maken, en alles moet over een uur klaar zijn, want ik moet om vier uur naar de club om te kegelen. Schrijf maar even op. Hij begon in de directiekamer op en neer te loopen. — Eerst de titel. Zet maar: „Moderne keukenliften van Belgische fabricage". Of liever: „Het uitwijken der fabrieken in verband met de duurte van den grond in 't Centrum van Brussel". Nou, laat „modern" staan, want dat maakt altijd opgang, vooral bij ouderwetsche menschen. Dus: „Het uitwijken der moderne fabrieken" enzoovoort. En nu ga je aan den gang: „De vreemdeling die door 't centrum van Brussel slentert en die, verdoofd door de drukte en de herrie, ergens bij de Beurs op een bank gaat uitrusten, vermoedt zeker niet dat er vlakbij nog een fabriek in werking is, die niet moet onderdoen voor die van het Waalsche land of van het Ruhrgebied. Hij verbeeldt zich nu eenmaal dat het centrum van die HOOFDSTUK IX weelderige stad alleen uit hotels, koffiehuizen, patisserieën en parfumeriewinkels bestaat en dat er geen plaats meer is voor volgelingen van Pluto, voor menschen met zwarte gezichten, die met vuur en ijzer spelen. Lezer, die vreemdeling heeft het mis. Wel zijn de meeste constructeurs uit het centrum verjaagd door de belastingen en hebben met hun zwart volkje de wijk moeten nemen naar een of ander veilig oord, waar ge voor een appel en een ei nog eens een lekker stuk grond kunt koopen, maar toch zijn niet allen heengegaan.... Eén althans heeft stand gehouden, en wel een die een nadere kennismaking overwaard is. Kent gij de rue de Flandre, lezer? Zoek daar dan maar eens naar een fabriek, een echte moderne smederij, waar nog gevijld, geboord en gedraaid wordt en waar de beukende voorhamers donder en bliksem in 't leven roepen. Gij staat daar zoo beteuterd, lezer. Niets gevonden? Kom dan maar mee. Ziet ge dat uithangbord? Pieter Lauwereyssen, Meester-smid. Loop die gang gerust door, want er liggen voetangels noch klemmen. En breng den volgenden keer een kluifje mee voor de beschermelingen van Mevr. Lauwereyssen, want die beesten beelden zich in dat zoo'n lezer even goedhartig is als 't vrouwtje. O, Vereeniging voor Dierenbescherming, wees mij genadig, en zend nu geen fanfarecorps naar de rue de Flandre, want zij zou DE BESTELLING het mij nooit vergeven, indien zij wist dat ik schuld had aan 't ruchtbaar maken van hare barmhartigheid. ,.Zoowat veertig jaar geleden begon meester Lauweryssen, die tot dusver het smidsvak slechts in t algemeen beoefend had, zich toe te leggen op het vervaardigen van keukenliften, een specialiteit die geleidelijk door hem tot den hoogsten trap van volmaking opgevoerd werd." — Nu volgt de studie over die pianofabriek, en dan een slot. Schrijf maar op: ,.Lezer, gij hebt nu een hoekje van Brussel bezocht, waarvan gij het bestaan niet vermoed hadt, en gij zijt ons dankbaar, niet? Want geen gids ter wereld, ook niet het reisbureau Oriënt, dat anders van aardige hoekjes wel wat afweet, had er u ooit heengebracht. En vertel nu maar gerust aan vrienden en kennissen, aan alle aannemers, architecten en hotelhouders, dat daar, en niet elders, in alle stilte en zonder reclame, de beste keukenliften vervaardigd worden." s Maandags ochtends las Boorman de studie vluchtig over, haalde er nog een paar piano's uit, deed mij de velletjes opbergen in mijn tasch, en nam mij mede naar een donkere straat bij de beurs, waar Piepers woonde. — Loop die trap op, tot je heelemaal boven bent, zei Boorman. Zes hoog. Klop aan de eer- HOOFDSTUK IX ste deur links, en zeg aan Piepers dat hij beneden komt met zijn toestel en twaalf platen. Als hij zich niet genoeg haast, beloof hem dan een borrel. Er werd opengedaan door een man die pas uit bed kwam, want hij stond op zijn sokken en trok zijn bretels vaster aan. Zware zakken hingen hem onder de oogen en hij was magerder dan eenig ander man dien ik ooit te voren gezien had, Wilkinson niet uitgezonderd. Kom binnen, geeuwde Piepers, ik ben zoo klaar. Boorman's fotograaf bewoonde een grooten zolder met één enkel dakvenster en dan nog wel van rood glas, waardoor alles er uitzag als bloed: Piepers zelf, zijn bed, zijn kleerkast en al zijn verdere rommel. Op een tafel stond een keteltje en een spirituslamp, een droogrek voor negatieven en eenig vaatwerk, dat nog afgewasschen moest worden, terwijl de muren bedekt waren met afdrukken van talrijke clichés. Dat ellendige afwasschen, mompelde Piepers, met een moedeloozen blik op zijn stilleven. Hij slurpte een laatste kliekje koffie op, deed een boordje en een das aan, daarna zijn schoenen en sleepte eindelijk een zwaar toestel met drievoet uit een hoek te voorschijn. Hij keek het ding aan en geeuwde weer. 't Is pas kwart over negen. Hij moet een DE BESTELLING dikke aan de lijn hebben. U bent zeker zijn bediende? vroeg bij, mij van terzij aankijkend. Voor 't eerst van mijn leven deed dat „bediende" mij onbehaaglijk aan. — Pardon, wees ik terecht, ik ben secretaris en hoofdredacteur van het Wereldtijdschrift. En pas had ik dat gezegd of ik besefte in welke mate Boorman's lijmen in mijn magere pesoonlijkheid reeds had ingevreten. Piepers stak nu zijn hoofd door een draagriem, als een vaandrig, en lichtte gedecideerd zijn toestel van den grond, zoodat zijn linker schouder onder de vracht dadelijk een eind wegzakte. — Dat geeft géén viervoudige zekerheid, merkte ik op. U moet er bij Lauwereyssen een U-ijzertje tegenaan laten klinken. — Waar tegenaan? vroeg Piepers. — Tegen uw sleutelbeen, zei ik, want ik wilde dat „bediende" maar dadelijk vereffenen. Mevrouw Lauwereyssen werd in haren zetel verrast, terwijl zij doende was een ruigen apostel te verbinden, die op drie pooten stond. — Dag, heeren, groette zij onder het zwachtelen. Er scheelt iets aan zijn poot. Ik geloof dat onze halfwas er een stuk ijzer tegen aangegooid heeft, omdat ik hem dat bonnetje voor schuurpa- HOOFDSTUK IX pier heb doen halen, want die slungel deed al te bekommerd, toen ik hem naar den apotheker zond om vaseline en een zwachtel. Zoo n onschuldig beest! Zoo, dat is z\ weer in orde. Pieter, laat hem even uit. En meester Lauwereyssen nam den hond in ontvangst, die zich inspande om zijn poot van t verdachte doekje te bevrijden. En uw studie, mijnheer? Hebben mijn arme liftjes u werkelijk kunnen bezielen? vroeg zij vriendelijk. Sta mij toe dat ik eerst en vooral naar den toestand van uw been informeer, mevrouw, want ik heb waarachtig gedroomd dat er eenige beterschap was ingetreden, sprak Boorman deelnemend. Die woorden deden het dikke mensch stralen van genoegen. O, mijnheer, hoe aardig van u! U houdt mij toch niet voor den gek, hoop ik? Nu, ik moet erkennen dat uw bezoek mij geen ongeluk heeft bijgebracht, hoor, want sedert gisteren kan ik iets beter loopen, dunkt mij. En zij betastte lachend het kranke been, als om te voelen of de beterschap aanhield. Mijnheer is mijn fotograaf, zei Boorman, met zijn duim over zijn schouders naar Piepers wijzend, die zijn wapens had afgelegd. Ik heb hem DE BESTELLING doen medekomen omdat de studie geïllustreerd moet worden. Mijn secretaris zal nu eerst den tekst voorlezen, want het is niet onmogelijk dat u hier of daar iets wenscht te veranderen. Ik zal u maar vast waarschuwen dat het stuk niet van technischen aard is, mevrouw. Technische dingen zijn te droog en in onzen tijd haast niet meer te verteren. Het is veeleer een intermezzo, dat ingelascht zal worden tusschen twee drogere hoofdstukken en dat voor doel heeft van hoog tot laag de aandacht op uw verdienstelijk streven naar volmaking in de liftenfabricage te vestigen. Lang genoeg hebben wij ons koest gehouden en lijdzaam toegekeken, terwijl gewetenlooze concurrenten, mestal onbeholpen nieuwelingen in 't vak, in ministeries en zoo het vet van de soep schepten en dan nog praats maakten als werd hun onrecht aangedaan. Maar nu is 't genoeg. Schitterend treedt de waarheid naar voren en geen booze macht die haar nog stuiten kan. En eens te meer zal het Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen een baanbreker geweest zijn. Vooruit, mijnheer de Mattos. Terwijl Boorman sprak, had ik de studie uit mijn tasch gehaald en de volgorde der velletjes nog eens nagekeken, zoodat ik, bij 't eerste signaal van mijn patroon, dadelijk inviel. — Het uitwijken der moderne fabrieken in ver- band met de duurte van den grond in 't centrum van Brussel. Zoo is het precies, lispelde mevrouw Lauwereyssen. — De vreemdeling die door 't centrum van Brussel slentert en die, verdoofd door de drukte en de herrie, ergens bij de Beurs op een bank gaat uitrusten, vermoedt zeker niet dat vlakbij nog een fabriek in werking is, die niet moet onderdoen voor die van het Waalsche land of van het Ruhrgebied. Ik had gehoord dat mijn stem, bij 't lezen van den titel, weifelend en eenigszins gedempt had geklonken. In mijn rug voelde ik de kilte van de machtige schaduw die Boorman in 't kantoor wierp en voor mij glom de aureool van moeder Lauwereyssen, die, met dien broer en dat been op sleeptouw, jaar in jaar uit, tegen den storm bleef optornen. Echter, naar gelang ik vorderde, werd mijn stem vaster, want ik besefte dat ik voor mijn brood las, en ik galmde „Ruhrgebied uit, alsof ik er jaren gewoond had. — Neem mij niet kwalijk dat ik u even onderbreek, mijnheer, sprak opeens de belanghebbende, met een blos als een meisje, maar doelt u hier op onze smederij? —• Zeker, mevrouw, bevestigde Boorman, U hebt er toch niets tegen, hoop ik? HOOFDSTUK IX DE BESTELLING — Maar, mijnheer, zei de vrouw schuchter, u kunt onze werkplaats, dunkt mij, toch niet vergelijken met die groote fabrieken, zooals dinges ... . —Kom, kom, geen praatjes, onderbrak Boorman streng. Overdreven bescheidenheid. Misplaatste bescheidenheid, zou ik haast zeggen. Er wordt hier goed werk geleverd, van 't allerbeste werk, is 't niet? — Jawel, beaamde 't mensch, dat met een strakken blik haar lange loopbaan overzag en tevens die van haar been, onze liftjes worden goed afgewerkt, dat is wel waar.... — Nou. daar heb je 't al, lachte Boorman. Onze vergelijking slaat alleen op de kwaliteit van 't werk en niet op het aantal werklieden, noch op het kapitaal. Vooruit, mijnheer de Mattos! En ik begon weer: — Hij verbeeldt zich nu eenmaal dat het centrum van die weelderige stad alleen uit hotels, koffiehuizen, patisserieën en parfumeriewinkels bestaat, en dat er geen plaats meer is voor volgelingen van Pluto, voor menschen met zwarte gezichten, die met vuur en ijzer spelen. Lezer, die vreemdeling heeft het mis. Wel zijn de meeste constructeurs uit het centrum verjaagd door de belastingen en hebben met hun zwart volkje de wijk HOOFDSTUK IX moeten nemen naar een of ander oord, waar ge voor een appel en een ei nog een lekker stuk grond kunt koopen, maar toch zijn niet allen heengegaan. Eén althans heeft stand gehouden, en wel een die een nadere kennismaking overwaard is. Kent gij de rue de Flandre, lezer? — Maar, mijnheer, waagde mevrouw Lauwereyssen, wat zal men op het.... hoe zei u ook weer. ... op het Departement van Nijverheid wel denken? Onze zaak is daar totaal onbekend, en nu opeens zoo'n beschrijving in een Wereldtijdschrift ! — Wat zij zullen denken, mevrouw? Dat weet ik niet. Maar ik weet wel dat ze vreeselijk in de war zullen zitten. Zij zullen merken dat wij haar op de tanden hebben en vast besloten zijn voortaan van ons af te spreken, wat u jaren geleden reeds had moeten doen. Vooruit, mijnheer de Mattos. Ik sloeg weder aan: — Zoek daar maar eens een fabriek, een echte moderne smederij, waar nog gevijld, geboord en gedraaid wordt en waar de beukende voorhamers donder en bliksem in 't leven roepen. Gij staat daar zoo beteuterd, lezer. Niets gevonden? Kom dan maar mee. Ziet gij dat uithangbord? . . . ■ Pieter Lauwereyssen, Meester-smid. — Groote goedheid, met naam en al! zei 't DE BESTELLING mensch weer, met een hand voor den mond. — Ja, bevestigde Boorman, met naam en al. En hij gebood mij door te zingen. — Loop die gang gerust door, want er liggen voetangels noch klemmen. En breng den volgenden keer een kluifje mee voor de beschermelingen van mevrouw Lauwereyssen, want die beesten beelden zich in dat zoo'n lezer even goedhartig is als 't vrouwtje. O, Vereeniging voor Dierenbescherming, wees mij genadig, en zend nu geen fanfarecorps naar de rue de Flandre, want zij zou het mij nooit vergeven, indien zij wist dat ik schuld had aan 't ruchtbaar maken van hare barmhartigheid. — Maar, mijnheer, wierp zij zwakjes tegen, zoo iets kan toch niet gedrukt worden, dunkt mij... . Ik zweeg en keek op. De toespeling op haar straathonden had de dikke vrouw in beroering gebracht. Zij liet nu hare kuit met vrede, omklemde de leuning van haren stoel en neeg voorover, naar mij toe, opdat geen woord van hetgeen volgen moest haar zou ontgaan. Het eerbetoon dat zoo onverwachts over haar uitgestort werd, bracht haar blijkbaar een geur als van bloemen en wierook en 't was haar aan te zien dat zij zich voelde opleven als een versleten mensch die, na jarenlange plichtsbetrach- HOOFDSTUK IX ting, eindelijk door vrienden of buren toch eens gehuldigd wordt. — Doorlezen, klonk het achter mijn rug. — Zoowat veertig jaar geleden begon meester Lauwereyssen, die tot dusver het smidsvak slechts in 't algemeen beoefend had, zich toe te leggen op het vervaardigen van keukenliften, een specialiteit die geleidelijk door hem tot den hoogsten trap van volmaking opgevoerd werd, zoodat wij in geweten kunnen verklaren dat de werkplaats van Pieter Lauwereyssen op 't oogenblik niet alleen een van de oudste, maar tevens de degelijkste keukenliftenfabriek van ons land is. Hij zelf is een wroeter en staat nog den ganschen dag bij zijn menschen in de werkplaats, zoodat niets aan zijn vorschenden blik ontsnapt. Het werk gaat hier niet af op bazen die maar raak doen, zooals dat in de meeste fabrieken het geval is. Neen, lezer, er wordt hier geen nagel geklonken, geen sluitring gemonteerd, zonder dat meester Lauwereyssen gewikt, gewogen en goedgekeurd heeft. Met dat al een gouden hart, een ware vader voor zijn nederige helpers. . . . Ja, waarachtig, lispelde 't mensch, dat goedkeurend zat te knikken, een gouden hart heeft hij. Spijtig genoeg dat die schobbejakken er zooveel misbruik van maken. Was hij maar wat harder! die dan ook beseffen, viel ik in, dat DE BESTELLING Lauwereyssen's fabriek een waar industrieel paradijs is. Wie er eenmaal werkt gaat niet meer weg, zoodat dezelfde menschen reeds jarenlang dezelfde taak verrichten en zich geleidelijk hebben opgewerkt tot een weergalooze bedrevenheid. Het mag dan ook gezegd worden dat Lauwereyssen's piano's.... — Keukenliften, verbeterde Boorman kortaf. — ... dat Lauwereyssen's keukenliften, hervatte ik als de bliksem, voor geenerlei verbetering meer vatbaar zijn. Ligging en indeeling van de fabriek zijn alleszins merkwaardig. Men gelieve te bedenken dat de grond, hier in 't centrum, ontzaglijk duur is en dat daarom van iederen vierkanten voet partij getrokken moest worden. Links staan de smeden en draaiers, rechts de bankwerkers en monteurs, terwijl de kantoren en de technische afdeeling, die onder de leiding van mevrouw Lauwereyssen staan, in een afzonderlijk gebouwtje zijn ondergebracht. — Maar, mijnheer, zei 't mensch, dat geheel bedwelmd scheen en nog slechts slapjes tegenspartelde, om nu ook mijn naam zoo maar te vermelden, dat is nu toch een beetje.... — Lezer, vervolgde ik, gij hebt nu een hoekje van Brussel bezocht, waarvan gij 't bestaan niet vermoed hadt, en ge zijt ons dankbaar, niet? Want geen gids ter wereld, ook niet het reisbureau Oriënt, HOOFDSTUK IX dat anders van aardige hoekjes wel wat afweet, had er u ooit heengebracht. En vertel nu maar aan vrienden en kennissen, aan alle aannemers en architecten, dat daar, en niet elders, in alle stilte en zonder reclame, de beste keukenliften vervaardigd worden. Ik bracht de slotakkoorden aandoenlijk en zangerig uit, met lange rustpunten bij de komma s en forte's op „daar", „elders en „beste . Na „vervaardigd worden" viel een stilte in, die mij koud maakte, iets als 't zwijgen in de kerk onder de nuttiging. De eerste die geluid gaf was mevrouw Lauwereyssen. Zij scharrelde overeind, maakte de deur van de werkplaats open, en gilde den naam van haar broer met een kracht, die den man dadelijk van zijn werkbank haalde. — Je moet even luisteren, Pieter, want ik ga iets voorlezen, verklaarde zij geheimzinnig. Meteen nam zij mij de beschreven velletjes uit de hand en maakte haren bril schoon, terwijl de meester-smid zijn schamel hoofd ontblootte en zeer handig een pruim uit zijn mond haalde, die hem onder 't spreken had kunnen hinderen. Een althans heeft stand gehouden.... Neen, dat is 't begin niet, zei mevrouw Lauwereyssen, die overmand werd door de losse velletjes. Zal ik u even helpen, mevrouw? En Boor- DE BESTELLING man maakte zich meester van de studie, rangschikte de blaadjes, stelde ze mij weder ter hand en gebood mij 't heele ding, ter eere van den meester-smid, ten tweeden male voor te dragen. — Pas op voor de piano fluisterde hij. Aangezien ik den tekst nu bijna uit het hoofd kende, las ik de studie ditmaal niet alleen zonder één enkele piano, maar met evenveel pathos als droeg ik de „Overwintering der Hollanders op Nova-Zembla" voor. Je zag den vreemdeling slenteren, de honden kluiven en de constructiewinkels in een jammerlijken optocht het centrum verlaten om de Vaal over te trekken. — Nou, Pieter, hoe vindt je dat? vroeg mevrouw Lauwereyssen, nadat ik, met de overtuiging van een profeet, nog eens beweerd had dat daar, en niet elders, in alle stilte en zonder reclame de beste keukenliften vervaardigd werden. De meester-smid wierp een moedeloozen blik op de technische mestvaalt, keek van daar naar Boorman en eindelijk naar zijn eigen figuur, dat hij probeerde op te luisteren door aan zijn verwaaide snor te draaien. Zijn mangel aan geestdrift ergerde zijn zuster geweldig, dat kon je zien. — Is het niet gewoon prachtig, Pieter? vroeg zij. Zeg dan toch eens iets, man. Jij bent toch de hoofdfiguur. Lijmen 12 HOOFDSTUK IX De toegesprokene deed zich blijkbaar geweld aan om er wat op te vinden en na zijn broek te hebben opgetrokken, gaf hij bescheiden als zijn meening te kennen, dat er bij de Beurs geen banken stonden. Er volgde een ontzettend moment, 's Mans verklaring bleef in 't kantoor hangen als een donderwolk, hoe vernietigend zijn zuster hem ook aankeek, en ik verwachtte dat er iets barsten zou, iets dat de paradijslucht zou verpesten, die onder 't voorlezen uit onze heerlijke studie was opgestegen. In al haar afschuwelijkheid stond de waarheid in ons midden. Maar Pieter toch, klonk het eindelijk zacht verwijtend, uit den mond van de technische af deeling, wat komt er dat nu op aan ? En zij wierp ons een blik toe, waarin te lezen stond dat hij wel een broer van haar was, maar dat zij t niet helpen kon. Mijnheer Lauwereyssen moet dadelijk zijn zin krijgen, sprak Boorman vaderlijk. Verander de bank in een terras, mijnheer de Mattos. Mevrouw, onze chef-redacteur heeft het woord bank gebruikt omdat bank het meest klassiek en dichterlijk is, wanneer er uitgerust moet worden. Maar een terras is praktisch net zoo goed, misschien nog beter, want daar kan men niet alleen uitrusten, maar tevens een biertje drinken. DE BESTELLING Eerst lachte de leelijke fotograaf, die tot dusver zijn tijd volkomen geluidloos had zitten afwachten en dadelijk daarop werd de atmosfeer verder gereinigd door een hartelijken lach van moeder Lauwereyssen zelf. Ik oordeelde het wenschelijk nu ook op mijn beurt iets te doen, en bootste zoo goed mogelijk de grimas na, die door mijn politieken vriend gemaakt werd telkens als hij zijn toehoorders wilde doen denken dat hij lachte. Je weet wel, die man waar ik in den nacht van mijn kennismaking met Boorman achteraan had geloopen. Ons trio bracht mijn patroon een verdiende hulde: Piepers met zijn verstikt gegichel, mevrouw met haar vol geluid en ik met mijn lachtrek naar hem toegekeerd. Alleen meester Lauwereyssen lachte niet, maar wierp af en toe een blik in de werkplaats, als vreesde hij dat zijn menschen er iets zouden merken. Toen Boorman dacht dat de meester-smid voldoende geïsoleerd was, vroeg hij of hij verder op de redactie nog iets aan te merken had. — Och, zei de man, 't kan mij weinig schelen, maar ik zou liever niet zeggen dat zij zwarte gezichten hebben, want als zij 't ooit te lezen krijgen, dan zal je wat zien. En hij keek zijn zuster aan alsof hij haar reeds bij voorbaat beteekende dat zij 't dan maar moest opknappen. HOOFDSTUK IX — Mijnheer doelt zeker op de passage waarin het heet dat de meeste constructeurs met hun zwart volkje de wijk hebben moeten nemen en zoo voorts? vroeg ik zoo bescheiden mogelijk. Juist, mijnheer, zei de dankbare smid. Maar ik dacht dat er zwarte gezichten stond, in plaats van zwart volk. Ze zullen beweren dat wij ze voor negers schelden, begrijpt u? Mijnheer de Mattos, sprak Boorman terechtwijzend, alsof ik het tegendeel had gezegd, de opmerking van meester Lauwereyssen is volkomen gegrond. Zwart volkje is wel iets heel anders dan zwart volk, want die „je" maakt er een compliment van, maar ze zouden het niet begrijpen. Laten wij geen paarlen voor de zwijnen gooien en verander dat „zwarte" in een ..werkzaam" volkje. Of laten wij zeggen, in een „kranig volkje, want werkzaam is te slaafsch, terwijl kranig insluit dat zij er flink uitzien, bang zijn voor niemand en dikke spierballen hebben, dikkere spierballen dan de werklieden van eenig ander land. Ik corrigeerde dadelijk mijn tekst en dacht dat de onzalige smid nu definitief ingedijkt was. Maar ik had het mis, want toen mijn patroon hem manmoedig de vraag stelde of hem soms nog iets anders was opgevallen, toen zei de vent waar- DE BESTELLING achtig weer, dat er al heel wat de werkplaats verlaten hadden. — Liftjes, meester Lauwereyssen ? vroeg Boorman. De studie kan natuurlijk aangevuld worden met allerlei statistische gegevens, stelde hij gerust. — Neen, mijnheer, werklieden, zei de smid. Boorman keek ons aan, of soms iemand 't orakel verklaren kon. — Wat bedoelt eigenlijk uw geachte broeder, mevrouw ? vroeg hij, sprekend als van een doofstomme of voor zijn minst als van iemand die de landstaal niet machtig was. — Wel ja, zei de smid, nederig, maar volkomen bedaard, er staat toch in dat wie hier eenmaal werkt nooit meer weggaat. Nu, dat is niet waar. En zich tot zijn zus wendend: — Je weet immers wel dat die rooie Wauters pas drie maanden geleden opgedonderd is. En 't zou mij verwonderen indien onze halfwas de volgende week nog terugkwam, want hij steekt zijn tong naar je uit, en loopt iets te zingen van schuurpapier en bonnetjes. Mij dunkt dus.... — 't Is goed, Pieter, ga jij maar weer aan je werk, onderbrak hem mevrouw Lauwereyssen, die zich dood schaamde onder Boorman's blik. De meester-smid liet zich niet bidden, maar HOOFDSTUK IX maakte zich dadelijk op, met pet en pruim, om het veege lijf achter zijn werkbank in veiligheid te brengen. Neem het hem niet kwalijk, mijnheer, verontschuldigde zijn zuster, maar hij begrijpt die dingen niet zoo. Dat ellendige been begint weer te steken. Ik zal op hoop van zegen nog een laatste potje wonderzalf van de Abdij gebruiken en als dat opgesmeerd is, dan weet ik er waarachtig niets meer op. Na hare kuit even bevoeld te hebben, vervolgde z«: . , • Het stuk is prachtig. Mooier dan eenige mij bekende studie of beschrijving, en ik moet u dan ook mijn compliment maken, mijnheer. Nu mijn arme broer ook eens wat gezegd heeft, zult u beter begrijpen in wat voor toestand ik mij hier bevind. En toch moet de winkel loopen, ziet u. Terwijl zij praatte had Piepers, op een wenk van Boorman, zijn toestel weer over zijn schouder gehangen en was de werkplaats ingegaan, 't wanhopige mensch bij ons beiden achterlatend. Mevrouw, sprak Boorman nu, net aoei mij genoegen dat de studie u bevalt en eerlijk gezegd, vind ik het zelf ook een mooie brok, die in de handelswereld en in de onderscheidene Departementen ongetwijfeld opgang maken zal. Wij zullen een zeker aantal exemplaren van het nummer l) DE BESTELLING waarin het wordt opgenomen voor u meedrukken en die kunt u krijgen tegen den kostenden prijs. Bij ieder exemplaar krijgt u een band van het Wereldtijdschrift, zoodat de dingetjes onder onze vlag de wereld ingaan, ook al worden zij door u verzonden. De geadresseerde vermoedt natuurlijk niet dat het nummer door u op hem is losgelaten en hij veronderstelt dat onze administratie komt kloppen om een abonnement of een advertentie. U hebt het bijvoorbeeld op een aannemer voorzien, die een groot gebouw moet optrekken waarin liftjes te gebruiken zijn. Nu, dan schiet u ten gepaste tijde eenvoudig een exemplaartje onder onzen band op hem af. En terwijl de goeie man er zich suf over denkt, aan wien hij de bestelling geven zal. . . . pats! daar valt me die prachtige beschrijving van uw modelsmederij als een bom te midden van de bestekken en begrootingen van uw radelooze concurrenten. Hij trok zijn stoel dichter bij de mestvaalt, zoodat hij nu naast haar kwam te zitten, klopte haar hartelijk op den schouder en kreeg een kaart uit zijn zak, die hij op de schrijftafel nederlegde, nadat hij eerst een stapeltje rommel had opgeruimd. Zet uw bril nu maar eens op, mevrouw, want het is waarachtig de moeite waard. Het mensch gehoorzaamde gretig en las: HOOFDSTUK IX SPECIAAL TARIEF voor exemplaren van het WERELDTIJDSCHRIFT voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen. 500.000 exemplaren (of meer) frs. 0.08 p. exemp. 250.000 — 0.09 100.000 — o.10 75.000 — 011 50.000 — 0.12 40.000 — 0.13 30.000 — 0.14 20.000 — 15.000 — 0.16 0.18 10.000 — 0.20 8.000 — 0.23 5.000 — 0.30 4.000 — °-35 3.000 — 0.40 2.000 — 0.50 1.000 — 0.70 500 — °-95 — Zooals u ziet, mevrouw, kunt u zooveel exemplaren krijgen als u wilt. Het zetwerk is dan toch gemaakt en als de drukker eenmaal aan t DE BESTELLING trekken is, dan komt het er op een paar riem papier niet op aan. Zijn stem was toonloos geworden en ik onderschepte opeens een blik als van een kat op een vogel. — Wordt nu vooral niet te lekker, hoor, vervolgde Boorman, en neem er niet te veel. Mij dunkt dat u aan honderd duizend exemplaren wel genoeg zult hebben, vindt u ook niet, mevrouw? Het mensch keek de cijferladder nog steeds aan. Reeds een paar keer was haar vinger tot in de buurt van 500 afgedaald, doch telkens door de steeds hooger wordende prijzen automatisch weer naar boven gejaagd. Haar poot scharrelde nu rond tusschen 50.000 en 500 en kwam eindelijk in de buurt van 20.000 tot rust. Honderd duizend exemplaren, mijnheer de directeur, wat zou ik met zoo'n voorraad in Godsnaam beginnen ? vroeg zij angstig. Ja, zei Boorman, voor mijn part hoeft u er heusch zooveel niet te nemen. Hoe minder hoe liever, zou ik haast zeggen. Maar in uw eigen belang zie k mij verplicht u den raad te geven de kans te baat te nemen, mevrouw. Laten wij even kijken. Hoeveel aannemers zijn er wel in ons land? Nemen wij zes duizend. En minstens evenveel architecten. Plus zoowat vijf duizend gemeentehuizen, waar uw liftjes dossiers kunnen vervoeren, HOOFDSTUK IX maakt zeventien duizend. Dan een tien duizend hotels, samen zeven en twintig duizend. Nemen wij nu verder aan dat er slechts dertig duizend particulieren zijn die huizen bewonen welke voor 't gebruik van uw liftjes in aanmerking komen, dan krijgt u al een totaal van zeven en vijftig duizend. Dan het buitenland: Frankrijk, met zijn reusachtig aantal hotels, Nederland, dat zoo op comfort gesteld is, Zwitserland, mevrouw! Dit alles in de veronderstelling dat u niet bij de pakken wilt blijven zitten doch werkelijk verlangend zijt uw smederij tot een wereldzaak op te werken. Met uw honderd duizend exemplaartjes kunt u op zijn best een paar jaar toekomen. Voor dat ze getrokken worden zal ik den datum uit het zetwerk doen wegnemen, zoodat uw voorraad nooit verouderen zal. En dan, hoe meer u er bestelt, hoe minder ze kosten. Nu, wat denkt u er van? Hebt u aan honderd duizend stuks genoeg? — Natuurlijk wel, mijnheer. U moet bedenken dat ik niet jong meer ben en dat ik gaarne de smederij zou overdoen, zooals u weet. Mij dunkt, lachte Boorman, dat uw tijdschriften in dat geval een van de mooiste posten van uw inventaris zullen zijn. Er werd even gezwegen. Honderd duizend exemplaren, mompelde t mensch, wat een geld zouden die niet kosten! En DE BESTELLING nogmaals daalde zij angstig de ladder af, vluchtend voor de grootere getallen, waar al die nullen aan vastzaten. Onderaan schrikte zij echter weer terug voor de wassende eenheidsprijzen en kroop daarom maar opnieuw naar de lagere prijzen toe, zoodat zij ten slotte toch weer boven bij de groote getallen terecht kwam. — Tien centimes, zei Boorman. En omdat u mij in vertrouwen verteld hebt van uw strijd en uw kommer, en dan van uw broer en van dat been, krijgt u ze voor negen en halven centime, want ik ben met u begaan. Maar u moet mij op uw woord van eer beloven er aan niemand iets van te zeggen, want voor geen geld ter wereld zou ik willen dat er iets van uitlekte op een van de Departementen, of bij den Board of Directors of the United States General Press Corporation. Onder t praten had hij twee roode bonnetjes uit zijn zak gehaald en op beiden honderd duizend, negen en halven centime en den datum ingevuld. Hij stopte 't mensch daarop zijn vulpen in de hand en wees haar de stippellijn onder „de kooper" aan, waar zij teekende. — Over 't omzetten van uw zaak in een naamlooze vennootschap hoop ik u spoedig eventueel nog nader te kunnen berichten, verzekerde hij. — Maar negen duizend vijf honderd frank is voor ons een heel bedrag, mijnheer, dat wij be- HOOFDSTUK IX zwaarlijk in eens kunnen betalen, verzekerde mevrouw Lauwereyssen. Kom, kom lachte Boorman, dat weet ik wel beter.... Ik merk immers aan alles dat de firma Lauwereyssen er warmpjes in zit. Trouwens klagers geen nood, pochers geen brood. Nu ja, overwoog het mensch, niet zonder een zekere fierheid, als het moest zou ik er wel wat op vinden, want ik heb al andere karweien afgedaan. Maar wij hebben op 't oogenblik nog al wat geld in materiaal zitten en zijn dikwijls gedwongen krediet te geven aan onze klanten, begrijpt u? Betaal dan maar de helft bij de levering, en verder in zes maandelijksche termijnen, stemde mijn patroon toe. En na de betalingsconditiën op de bonnetjes genoteerd te hebben: De studie wordt natuurlijk keurig geïllustreerd en ik neem de foto's voor mijn rekening. Clichés volgens gebruikelijk tarief. Piepers is waarachtig al aan 't werk! Gaat u niet mee kijken, mevrouw ? Hij stopte een der bestelkaarten in zijn zak, stond op en maakte de deur van de smederij open. Meester Lauwereyssen had post gevat in t midden van de werkplaats, met een moker op den DE BESTELLING schouder, en omringd door zijn heele personeel, zijnde de negen knechts en de half-was. Als pauwen zoo trots stonden zij daar, roerloos, het hoofd in den nek, de handen op de heupen en star in de richting van Piepers kijkend, die onder zijn doek zat, en van wien alleen de magere beenen nog zichtbaar waren. Een dikke monteur stroopte nog gauw even zijn mouwen op, stak dan zijn handen opnieuw in zijn zijde en spande zich geweldig in om zijn spierballen op zijn voordeeligst te doen uitkomen, 't Was ongetwijfeld een van de zaligste oogenblikken van hun leven en het was hun aan te zien dat ze bereid waren te poseeren tot den jongsten dag, zonder te mopperen. Zij dorsten hun oogen niet meer dicht knijpen, al zat er nog geen plaat in het toestel, en de arme halfwas, die door de ouderen naar achter was verwezen, deed zijn uiterste best om op zijn teenen te blijven staan, want hij was iets korter dan de anderen. Alleen Lauwereyssen zelf, die nochtans met zijn voorhamer in 't centrum stond en aldus de spil van 't geheel vormde, hield zich minder kranig dan zijn menschen en was er niet in geslaagd de moedeloosheid geheel van zijn gezicht te wisschen. Met zijn afgematte oogen en hangenden knevel stond het mannetje daar, knikkend onder zijn zwaren moker, als een nieuwe Christus onder zijn kruis. — Kijk toch niet zoo zuur, Pieter, en hou je HOOFDSTUK IX hoofd recht, riep zijn zus, die ongetwijfeld de tegenstelling tusschen baas en werkvolk bij t binnenkomen als een beleediging had gevoeld. Wat zou men in de Departementen wel denken, fluisterde zij Boorman toe. En dan, t zou voldoende zijn om de klanten af te schrikken, want hij kijkt als op een begrafenis. Lauwereyssen lei den zwaren hamer op zijn anderen schouder, streek zijn knevel op, vermande zich en slaagde er eindelijk in een gezicht te zetten, dat nog wel niet zoo feestelijk was als dat van de anderen, maar dat er nu toch mee door kon. Piepers had zich intusschen van onder zijn doek uitgewerkt en wierp een laatsten blik op het ensemble. Nu de studie voorgelezen was, voelde ik mijzelf een groote nul. En de nabijheid van die zwarte menschen, die hard werkten voor hun brood, hinderde mij geweldig. Om mij een air te geven, liep ik dus statig op den fotograaf toe en vroeg hem losjes of het marcheerde. 't Fotografeeren neem ik voor mijn rekening, voegde Piepers mij zachtjes toe. U zoudt intusschen uw laatste piano's kunnen uitzoeken, vindt u dat zelf ook niet? En zich zonder overgang tot mevrouw Lauwereyssen wendend: Wij konden mijnheer wel een hoed opzet- DE BESTELLING ten, stelde hij voor, dan zou iedereen dadelijk zien wie de baas is. — Zeker, keurde de zuster goed, hij moet een hoed opzetten. En nog wel zijn hoogen hoed. Ga hem halen, Pieter! Hij zit in die kartonnen hoedendoos, achter mijn bed. — Och kom, verzette zich de meester-smid, maak nu niet zoo'n omhaal. Of ik een pet op heb dan wel een hoed, wat komt er dat nu op aan? — Niet op aan? herhaalde zijn zuster, die zeker aan de honderd duizend exemplaren en de maandelijksche termijnen dacht, waar Pieter nog niets van afwist. Als ik je nu zeg dat alles op het spel staat. Kom, Pieter, maak voort. Verkleed je maar heelemaal, want een hoed staat niet met je werkpak! — Heeft hij soms geen decoratie? vroeg Boorman, toen de smid langs kwam. — Zeker wel, zei mevrouw Lauwereyssen. Hoe gek dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Hij heeft een ridderkruis gekregen toen hij vijf en twintig jaar smid was. En Pieter naroepend: — Vergeet je decoratie niet! Ze ligt in de bovenste la van de waschtafel. Intusschen stond Lauwereyssen's lijfwacht nog zoo goed als onbeweeglijk en ik zag dat de dikke HOOFDSTUK IX monteur met de uiterste voorzichtigheid een van zijn beenen plooide en gauw even zijn enkel krabde zonder uit zijn verticale houding te vallen. De smid had spoed gemaakt, want na een paar minuten kwam hij de wenteltrap af en vertoonde zich in zijn zwart pak, met zijn hoogen hoed op en een Belgisch lint in zijn knoopsgat. Zijn gelaatsuitdrukking was dezelfde gebleven, maar t was nu toch een heel andere man. Piepers deed hem zijn oude plaats weer innemen en daar de moker nu niet paste bij den staatsierok, haalde hij een papieren rol van de mestvaalt, stopte hem die in de hand en gaf een stevigen werkman den zwaren hamer op. En toen, terwijl zij hun adem inhielden, werden zij na een laatste hocus-pocus van Piepers gefotografeerd, onder 't kloppen van hun elf harten. Nu de smeden, zei Boorman, waarop Piepers dezelfde bende bij den blaasbalg en om het aambeeld opstelde en ze ten tweede male kiekte, ditmaal bij magnesiumlicht, waarvan de helsche schijn de menschen zichtbaar ontroerde. Dat vuurwerk krijgt u ook gratis, verklaarde Boorman. En hij dreef het volk naar de draaibank toe, waar een derde foto werd gemaakt. — Nu de monteurs. Om niet steeds dezelfde gezichten te vertoonen, werden zij ditmaal met hun ruggen naar het toe- Lijmen 13 HOOFDSTUK IX stel geplaatst, waarna Piepers in een ommezien klaar was met nummer vier. Daarna werd de werkplaats gefotografeerd zonder de menschen, toen de verticale stoommachine die de drijfkracht leverde, toen een oud diploma van een locale tentoonstelling, dat Piepers ontdekt had, toen een keukenliftje dat zoo goed als klaar was, toen de meester-smid moederziel alleen op een stoel, en daarna de technische afdeeling, zijnde 't hok van Mevrouw Lauwereyssen met de mestvaalt en den zetel. Nu de chef van de technische afdeeling, zei Boorman. En hij maakte en buiging voor mevrouw Lauwereyssen. Toen haar zoo opeens werd aangezegd dat hare beurt gekomen was, keerde t mensch zich met een hemelschen glimlach naar ons toe. Mij in het Wereldtijdschrift opnemen, mijnheer? Dat meent u zeker niet? fluisterde zij. Doch toen de schrale Piepers haar met zacht geweld in den ouden zetel duwde, maakte zij de opmerking, dat zij dan eerst toch een beetje toilet moest maken. Nu, daar viel niets tegen in te brengen, want het was haar aan te zien dat zij den heelen dag in haar stofferig hok zat en bijna voortdurend met zalf en zwachtels goochelde. Na 't vermaken van haar been, veegde zij hare handen gewoonlijk aan haar jak af en daar het stof DE BESTELLING van haar vreeselijke schrijftafel in 't vet bleef vastzitten, was haar bovenlijf met een grijze korst bedekt, waaronder hier en daar geen grond meer te bekennen was. Zij strompelde de trap op en bleef boven een tijdlang stommelen, maar toen zij dan eindelijk beneden kwam, kon ik mij nauwelijks weerhouden haar toe te juichen, want zij had den meestersmid met zijn hoogen hoed en zijn staatsiefrak de loef afgestoken. Zij zat in een zwartzijden kleed met gitten franje en droeg om den hals een antieken gouden ketting met groot medaillon. Bij nadere beschouwing zag ik dat zij zich met zorg gekapt had, want om hare ooren bengelden krullen, die er niet geweest waren toen zij de trap was opgegaan. — Zie ik er nu beter uit? vroeg zij aan Boorman, niet zonder behaagzucht. — Veel te mooi voor een technicus, verzekerde mijn patroon, die meteen de mestvaalt begon op te ruimen. — Zorg dat mijn papieren niet door elkaar raken, mijnbeer, anders word ik er nooit meer uit wijs, zei 't mensch angstig. Stapels facturen, wissels, brieven, teekeningen, zwachtels en ledige zalfpotjes werden nu zorgvuldig opgetild en onder haar toezicht op stoelen en in een hoek gelegd, tot het ding ten slotte weer HOOFDSTUK IX eenigermate op een schrijftafel begon te lijken. Daarop moest de technicus zijn zetel in. De blauwdruk van een keukenlift werd voor haar opengespreid en men gaf haar in de eene hand een passer en in de andere een duimstok. Piepers adjusteerde haar hoofd en slaagde er in haar gelaat die scherpe, strenge uitdrukking te doen aannemen, die aan portretten van beroemdheden eigen is. Daar het hok slechts weinig licht ontving, moest het mensch anderhalve minuut poseeren en dat deed zij zonder een vin te verroeren. Toen de kap al op de lens zat, staarde zij nog steeds, als onder hypnose, op haren duimstok, en werd pas gewekt toen Piepers zijn rammelend toestel van den grond lichtte. Nog eens ten voeten uit? vroeg de fotograaf onverstoorbaar. Ik heb nog een plaat. Vooruit dan maar, stemde Boorman toe. Ze gaven haar nu ook maar een rol in de hand, net als aan haar broer, waarna 't vrouwmensch in een staande pose immobiel gemaakt werd. Toen Piepers zei dat alles klaar was, stak Boorman haar een hand toe. Tot genoegen, mevrouw. U krijgt spoedig een drukproef en daar kunt u dan naar hartelust in schrappen of aan toevoegen, zonder prijsverhoo- ging' • -Ar Mevrouw Lauwereyssen scheen in te zien dat DB BESTELLING dit het einde van de pret was en nu, bij 't scheiden van de markt, deed zij een poging om 't overdoen van hare zaak en de levering van de Wereldtijdschriften te consolideeren. En t omzetten in een naamlooze vennootschap, mijnheer? Welk plan hebt u gemaakt? vroeg zij opeens. Zij scheen bij t teekenen van 't bonnetje niet eens gehoord te hebben dat hij hoopte haar over die kwestie ,.misschien spoedig eventueel nog nader te kunnen berichten". Boorman knoopte zijn jas dicht, als om het bonnetje te beschutten en ging met den rug tegen de deur staan. Het beste zou zijn, meende hij, dat de op te richten naamlooze vennootschap uwe zaak kocht voor een door u te bepalen som. Het aandeelenkapitaal zou iets minder moeten bedragen dan het dubbele van uwen verkoopprijs en behalve de verkoopsom zoudt u de helft plus één van de volgestorte aandeelen aan toonder ontvangen. Op die manier blijft u de baas, want met dat ééne aandeeltje hebt u de meerderheid op de vergadering van aandeelhouders, draagt u 't voorzitterschap van den raad van beheer aan u zelf op en de directie aan uw broeder.... En u wordt onze commissaris, onderbrak mevrouw Lauwereyssen. HOOFDSTUK IX Dat scheen zij zich niet uit het hoofd te willen zetten, want tijdens ons eerste bezoek had zij het daar ook al over gehad. U moet natuurlijk een bevrienden notaris onder den arm nemen, vervolgde Boorman, het aanbod ontwijkend, want de oprichting, de betaling van uwe fabriek en de verdeeling van de aandeelbewijzen moeten op 't zelfde oogenblik hun beslag krijgen. Immers, uw geldschieters moeten het heele kapitaal fourneeren en toch krijgen zij slechts een bewijs voor iets minder dan de helft van 't kapitaal.... Hij was los en onbevangen van stapel geloopen, maar praatte nu reeds vrij langzaam en keek rond als zocht hij niet alleen een slot, maar ook een uitweg, en 't kwam mij voor dat het ergste nog gebeuren kon. Hij kon immers niet blijven spreken, dat stond vast. En als het mensch zich dan eens losrukte en aan 't schreeuwen ging, dan kwamen die elf kerels met hun mokers en zoo. En dan zou Boorman zijn jas wel opengaan. In strijd met de instructies, die luidden dat ik alleen af en toe „zeer interessant" mocht zeggen, brak ik plotseling de toespraak af. Mijnheer de directeur, zei ik verontschuldigend, ik heb bet project nog niet verder kunnen uitwerken. De beschrijving van deze fabriek en die DE BESTELLING van de firma Korthals hebben al mijn tijd in beslag genomen. Boorman bedreigde mij met den vinger, als vond hij dat ik een stoute jongen was, beval mij t project onverwijld weder ter hand te nemen en zette zijn hoed op. En na een stevigen handruk, die beloofde voor de toekomst, ondernamen wij den aftocht, staken den voorraad plaatijzer over en bereikten ongehinderd de poort, die in de gang met de lieve dieren uitkwam. — Denk er om dat ik beslag op u leg als commissaris, riep het helsche wijf ons nog na, waarop Boorman iets terugschreeuwde van „misschien" „later", „vrijblijvend" en „eventueel", en de poort achter ons dichtsloeg. HOOFDSTUK X REDACTIEWERK WIJ liepen zwijgend huiswaarts. Een zijdelingsche blik op Boorman liet mij volkomen in het duister wat zijn gedachtengang betrof, maar ik zelf herkauwde voortdurend mijn verstomming over "t gebeurde met de familie Lauwereyssen. Hoe heet je ook weer, de Mattos? vroeg mijn patroon, toen wij veilig 't kantoor bereikt hadden. Ik vreesde een oogenblik dat hij mij met een getuigschriftje aan den dijk ging zetten, omdat ik mij niet aan 't voorgeschreven „zeer interessant gehouden had en ik zei dan ook kortaf „Frans REDACTIEWERK Laarmans", zonder er eenige flauwiteit aan toe te voegen. — Jammer dat het zoo vulgair is, zei Boorman. Ik kan het ook niet helpen, maar voortaan zal je Laarmans heeten, de Mattos. Eerlijkheid boven geld en goed, want je kan niet weten of je nooit door een of andere Lauwereyssen als getuige tegen mij gedagvaard wordt, en dan met die twee namen.... Je hebt nooit de Mattos geheeten, begrepen? Laarmans is de naam waar je mee door zee moet en dat God je er genadig mee weze. Maar verder blijf je zooals je bent, dus baardeloos en behoorlijk geschoren. Ik zei hem dat ik borg stond voor een kale kin en vroeg of hij soms vreesde dat Lauwereyssen iets tegen hem ondernemen zou. Boorman schudde het hoofd. — Ik vrees juist dat Lauwereyssen heelemaal niets doen zal. Betalen ook niet. Je tegenstander ligt daar, maar hij heeft de centen in zijn zak. Als hij zich stilhoudt moet ik den meester-smid dan niet doen dagvaarden? En komen wij in dat geval niet spiernaakt voor zoo'n kerel te staan, die nauwelijks luistert, die op 't zicht van 't bonnetje uitspreekt dat hij betalen moet, maar die zijn ooren spitsen zou, indien men niet wijs werd uit Laarmans en de Mattos? Ik vraag mij af hoe wij de levering zullen inpikken, want al is het een vod HOOFDSTUK X van zestien pagina's, toch zal je aardig opkijken als je de honderd duizend bij elkaar zult zien en ik kan niet gelooven dat de smid ze goedschiks in ontvangst zal nemen. Weet je wel, Laarmans, dat die smid door zijn zuster onderschat wordt? Die man is mij mee-, ik bedoel, tegengevallen. Hij heeft meer gezond verstand dan de technische afdeeling, daar kan je zeker van zijn. Nu moet eerst en vooral de bestelling naar den drukker, want die heeft misschien niet genoeg papier en moet daar dan direct voor zorgen. Schrijf op: „Mijnheer A. De Jans, drukker te Lokeren, Oost-Vlaanderen. Hiermede bestel ik u honderd twintig duizend tien exemplaren van nummer zeven van dit jaar , in letters en in cijfers, Laarmans, ,,te verzenden als volgt: twintig duizend per spoor aan Korthals et Fils, entrepreneurs de funérailles, Chaussée d Anvers, 10, a Gand, honderd duizend per spoor aan P. Lauwereyssen, forgeron, rue de Flandre, 62, a Bruxelles, en tien per post aan onze redactie. De honderd duizend en de twintig duizend stuks te leveren zonder datum, onder brand en verpakt in kisten van vijfhonderd, zooals gewoonlijk. Ik sluit hierbij den tekst in van het eerste artikel en zie een proef in drievoud per omgaand tegemoet. Met twaalf clichés, ieder driekwart pagina groot, moet deze tekst veertien pagina's vullen. „Hij moet dat weten, Laarmans, om het lettertype te kunnen be- REDACTIEWERK palen. „De tekst voor de overige twee pagina's volgt spoedig, alsook de twaalf clichés. Vriendelijke groeten. „Die brief moet dadelijk op de post, Laarmans, maar met de studie van Korthals kan tot morgen gewacht worden, want het wordt laat. Tegen dertig frank per duizend, kosten de twintig duizend stuks van Korthals mij zeshonderd frank; wij konden hem wel voorstellen zeshonderd frank minder te betalen, dus slechts twee duizend zeshonderd, in de plaats van drie duizend tweehonderd en dan zou hij heelemaal geen exemplaren in ontvangst hoeven te nemen. Misschien heeft hij dat liever. Maar per brief vertrouw ik het niet en ik vertik het om er voor naar Gent te reizen. Neen, laat de bestelling aan de Jans maar doorgaan. Toch is het jammer voor dien Korthals, want hij raakt ze nooit kwijt, en zal nog jaren lang zijn hart opvreten, telkens als hij ze ziet liggen. En twintig duizend Wereldtijdschriften, die zie je liggen, geloof dat maar. De Galeries Internationales, waar je dat nieuwe costuum vandaan hebt, zitten ook sedert twee jaar met twintig duizend stuks, waarvoor ik betaling in goederen geaccepteerd heb. En wat ze ook verzenden, het baat niet. Zij zien hun stapel niet kleiner worden en telkens als ik er een jas of een pak ga halen, word ik bij hun voorraad gebracht. Alsof ik van dat papier iets anders maken kon. HOOFDSTUK X Toen ik den volgenden morgen binnenkwam, zat Boorman al te denken. — Hoe zullen wij in 's hemels naam twee pagina's vullen met die Korthals XIV en XV ? vroeg hij dadelijk. Ik heb al studies geschreven over mijnen, pensionaten, banken en fabrieken, maar nu zoo'n bloote lijkkoets. Twee pagina's, enkel tekst, de Mattos, ik bedoel Laarmans, want wij hebben geen clichés. Zie jij geen begin? Een goed begin is 't halve werk. Ik stelde voor in de eerste plaats te boekstaven dat de firma Korthals et Fils zich niet langer bedient van ouderwetsche lijkkoetsen, die ons doen denken aan de diligences van onze vaderen, maar wel van een speciaal gebouwden modernen motorwagen. Dat was in ieder geval een feit, want wij hadden zelf met de Korthals XIV kennis gemaakt. — Ja, dat is een feit, zei Boorman, maar geen begin. Dat is het slot. Als we dat gezegd hebben, dan zijn wij uitgekakt, want meer weet ik van Korthals niet te vertellen. Of wij moesten het over zijn balsemen hebben. Trouwens, die diligences zijn wel aardig, maar zulk een vergelijking mist het plechtige, dat deze studie kenmerken moet. Neen, Laarmans. Schrijf maar eens op: „Eert de Dooden". Dat is de titel. ,,De katholieke godsdienst, die in het sterven niets anders ziet dan de dageraad van het eeuwige leven, heeft wijselijk REDACTIEWERK voorgeschreven dat de teraardebestelling de grootste plechtigheid moet zijn waarmede de kinderen Gods op aarde vereerd worden. Ons geloof omringt het stoffelijk overschot van den mensch, bij zijn uitvaart, met een praalvertoon, dat wel verschilt volgens stand en loopbaan van den afgestorvene, maar toch steeds een verheven uitdrukking is van eerbied voor wie pas uit dit leven is gescheiden, en van ontzag voor de wilsbeschikkingen van den Schepper. Het treffend ceremonieel, dat het toevertrouwen aan den schoot der moederaarde voorafgaat, het prangend Dies Irae ..." Je moet eens nakijken, Laarmans, of het Dies Irae bij een lijkdienst gezongen wordt, anders zetten wij iets anders, Requiem of zoo. En daar ik zoekend het kantoor rondkeek: — In 't adresboek vindt je dat niet. Laarmans. Je moet in een kerkboek kijken en anders vraag je t aan een pastoor. Of liever aan een koster, want die weet dat even goed, en aan een pastoor kan je onder t vragen geen sigaar geven. „Het prangend Dies Irae", dus, of eventueel „Requiem" of „Kyrië-Eleïson dat moet je dan nog zien, maar „prangend" moet je aanhouden, — „ontrukt de weenenden aan hun aardsche smart en roept hun toe dat de doode leeft en dat de levenden sterven moeten. De klove tusschen die daar ligt en die er omheen staan wordt gedempt door de HOOFDSTUK X majesteit van de elevatie. Geen leed zoo groot, of het wordt geheeld door het manna van het vertrouwen op de eindelooze goedheid en rechtschapenheid Gods". Maar hoe komen wij bij Korthals? „Het geleiden van een dierbaar familielid naar zijn laatste rustplaats moet niet alleen met liefde, maar tevens met de uiterste zorg volbracht worden, onder inachtneming van het volledig ceremonieel, dat door de kerkelijke wet en door eeuwenoude gebruiken geheiligd is. Maar juist dan, wanneer kalmte en nauwgezetheid het meest noodig zijn, ontbreekt het ons dikwijls volkomen aan tegenwoordigheid van geest. Wij gaan geheel op in onze smart, onze gedachtengang brengt ons telkens weer bij de sponde waar het wezen rust dat aan onze aardsche liefde is ontrukt en wij voelen ons niet in staat te denken aan de tallooze nietigheden, waarvan toch geen enkele mag worden nagelaten." Boorman staakte zijn dictaat want er werd gebeld, zoodat ik opstond en de groote poort ging openmaken. Het was meester Lauwereyssen in zijn mooi pak, met hoogen hoed en decoratie, ongeveer zooals wij hem gekiekt hadden. Ik noemde hartelijk zijn naam onder 't groeten, waarop hij zich in de gang waagde, waar de deuren van onze suite op uitgaven, en op mijn vraag, aan welk gelukkig toeval wij 't genoegen van zijn be- REDACTIEWERK zoek te danken hadden, vroeg hij terug of die heer er niet was. Het gebeurde met Wilkinson had mij schuw gemaakt, zoodat ik hem verzocht een oogenblik te wachten. Ik zou dan telefoneeren en hem spoedig bescheid geven. Zeker een van de twee Lauwereyssens ? vroeg Boorman. — De meester-smid zelf, zei ik zacht. Hij vraagt of u thuis bent. — Direct laten binnenkomen, meende Boorman, want officieel weten wij nog niet dat zij de exemplaren liever niet zouden krijgen. Ik ging den smid dus halen en bracht hem in het kantoor, waar hij geestdriftig onthaald werd, want Boorman stond dadelijk op, drukte den man hartelijk de hand, duwde hem in onzen besten zetel en hield hem de kist sigaren onder den neus. — Mijnheer, zei de smid, ik dank u, maar ik was eigenlijk gekomen. . . . Eerst een sigaar, meester Lauwereyssen, eischte Boorman. Ik zie immers wel dat u gekomen bent en t doet mij plezier ook, geloof dat maar. Steek op, want ze zijn lekker. Nog een restje van een betaling in goederen, maar met lifties gaat dat niet. De meester-smid aarzelde nog even. Hij vreesde HOOFDSTUK X zeker dat die sigaar hem dwars zou zitten bij 't afleggen van zijn belijdenis, maar hij kwam er niet op, te zeggen dat hij niet rookte. Laat u niet bidden, flauwe vent, zei mijn patroon, want ik kan niet converseeren met iemand die de vredespijp afstoot. Hij knipte zelf het puntje af, gaf den smid de sigaar in de hand en streek een lucifer aan. Hoe maakt het uwe zuster? vroeg hij, toen onze bezoeker pafte. Is haar been vandaag iets beter ? Och, mijnheer, zei de smid, ze zit daar al jaren mee. Vandaag wat slechter, morgen weer beter, maar genezen doet dat toch niet. Ik had u willen vragen.... Neem ook een sigaar, mijnheer Laarmans, zei Boorman. Weet u wat ik er van denk? Dat zij moest uitscheiden met al die zalf en een tijdlang buiten gaan uitrusten. Dat kan niet, wegens het werk, meende Lau- wereyssen hoofdschuddend. Dan moet zij in ieder geval een specialiteit raadplegen, verklaarde Boorman gedecideerd. Ik zal het haar zeggen, beloofde de smid, Mijnheer, begon hij weer, ik was gekomen.... Om exemplaren bij te bestellen, giste Boorman. Dat is te laat, meester Lauwereyssen. Hoe REDACTIEWERK gaarne ik u en uwe zuster ook van dienst zou zijn, toch zou ik er u voor geen gele ter wereld duizend meer kunnen bezorgen dan de bestelde hoeveelheid, want het papier is geleverd en de oplaag onherroepelijk bepaald. De smid verbleekte lichtjes en glimlachte bitter. En na even voor zich uitgekeken te hebben: — Dan is het zeker ook te laat om er... . wat minder te leveren, vroeg hij. Geen had hem op de tong gelegen, maar hij had het ingeslikt. Net toen Boorman zou antwoorden werd er voor de tweede maal gebeld en even later maakte ik de poort open voor Piepers, die dadelijk vroeg ,,of ik ze gevonden had". Vermoedend dat hij de piano s bedoelde, gaf ik geen antwoord, en vroeg op mijn beurt wat hij kwam uitvoeren, er bij voegend ,,dat mijnheer Boorman doende was met iemand te confereeren". — Zeg hem maar eventjes dat ik de afdrukken van die smederij in mijn zak heb, raadde de leelijke vent, dan komt hij wel kijken, dat zal je zien. Hij had gelijk, want de baas verzocht mij Piepers dadelijk binnen te laten. — Wat toevallig dat de fotograaf juist nu komt, zei Boorman tegen den smid, u kunt nu de foto's nog zien voor u naar huis gaat, mijnheer Lauwereyssen. Lijmen 14 HOOFDSTUK X Piepers stelde hem een enveloppe ter hand, waaruit Boorman gretig de proeven haalde. Hier is uwe zuster, meester Lauwereyssen. Kijk hoe prachtig zij er op staat. En wat een uitdrukking van wilskracht, mijnheer! Een wonder dat ze zoolang heeft kunnen poseeren. En hier ten voeten uit. Ook mooi. Haast nog mooier dan de zittende, zou ik zeggen. En hier heb je t diploma. Kijk toch, hoe scherp. De tekst komt duidelijker uit dan op 't origineel! En hier is meester Lauwereyssen zelf. Uitstekend geslaagd! U staat er zelfs beter op dan u er op t oogenblik uitziet. Ik maak u mijn compliment, mijnheer Piepers, en dank voor de vlugge afwerking. Piepers ging heen en Boorman liet de laatste foto's rondgaan. De smid bekeek zichzelf met iets als verachting op zijn gezicht, reikte mij dan zijn portret aan, en legde zijn handen moedeloos op zijn knieën. Mijn zuster heeft over de zaak nog eens nagedacht, verklaarde hij na een korte mijmering, en zij zou gaarne wat minder exemplaren ontvangen, als het kon. 't Is wel jammer, zei Boorman, dat zij dat gisteren niet dadelijk gezegd heeft, dan had ik alles nog kunnen arrangeeren, terwijl ik nu het onmogelijke heb moeten doen om haar t gevraagde te bezorgen, wat mij dan toch gelukt is. Maar REDACTIEWERK ik kan er nu niets meer aan veranderen, mijnheer Lauwereyssen. — Natuurlijk niet, beaamde de smid. Aan die dingen is nooit iets te veranderen. Ik heb haar vanmorgen gezegd dat mijn bezoek tot niets zou dienen, maar ik moest gaan, begrijpt u, want zij slaapt er niet van. Maar of zij nu beter zal slapen, daar twijfel ik aan. En daar moest ik mij voor kleeden, en een halven morgen verzuimen, besloot hij met een zwartgalligen blik op zijn jas. Hij maakte zich los uit zijn zetel, zette zijn hoogen hoed op met een beweging als had hij meer dan genoeg van dat hoofddeksel, en na een stillen groet verliet hij 't kantoor. Op een wenk van Boorman deed ik hem uitgeleide tot aan de poort, die ik voor hem openmaakte, met al den eerbied dien zijn smart mij afdwong. Ik keek hem op de stoep nog eens aan, en wij begrepen elkander volkomen. Het kwam mij voor dat hij nog iets wilde zeggen, maar hij haalde alleen zijn schouders op en ging heen. — Wat moeten wij nu doen? vroeg Boorman, toen ik binnenkwam. De hand aan ons zeiven slaan? Zijn wij een inrichting van liefdadigheid? Wat moesten Mayer en Strauss doen, toen die mosselvrouw niet meer betaalde? Den pelsmantel afschrijven op winst en verlies? Waarom dan niet hun winkel gesloten? Neen, Laarmans, wij moeten HOOFDSTUK X de Wereldtijdschriften leveren of afstand doen van alles en in een klooster gaan. Honderd duizend is veel, zeer veel, nog veel meer dan zij vermoeden, dat geef ik toe. Want het is wel gauw uitgesproken, maar als je ze dan voor je ziet liggen, dan is het nog iets heel anders. En toch moet ik ze leveren, omdat de bon geteekend is. En jij zal iedere maand de termijnen gaan ontvangen. Dat zal een goede school voor je zijn, want het is hard, Iedere maand wordt het harder en je kan uren lang om den hoek in twijfel staan, of je binnen zal gaan of niet. Tot het dan eindelijk weer tot je is doorgedrongen, dat het je plicht is. En plicht kan hard zijn, Laarmans. Denk maar aan die arme deurwaarders en aan den beul. En lees nu den laatsten zin van de Korthals-studie nog eens op. „Wij gaan geheel op in onze smart, onze gedachtengang brengt ons telkens weer bij de sponde waar het wezen rust dat aan onze aardsche liefde ontrukt is en wij voelen ons niet in staat te denken aan de tallooze nietigheden, waarvan toch geen enkele mag worden nagelaten. Die woorden zijn goed, zei Boorman, vindt je dat ook niet? Zij passen bij allerlei omstandigheden. Daar heb je nu Lauwereyssen. Die gaat geheel op in zijn smart en er is niet eens iemand dood, en zijn gedachtengang brengt hem telkens weer bij die honderd duizend exemplaren. REDACTIEWERK En ikzelf voel mij waarachtig niet in staat te denken aan de tallooze kleinigheden, die in deze studie te pas zouden komen. Ik denk, verdomd, ieder oogenblik aan dien smid en aan 't been. Hij liep een tijdlang het kantoor rond en begon eindelijk toch weer te dicteeren. — Waarvan dus geen enkele mag worden nagelaten. „In die omstandigheden gevoelen wij een dringende behoefte aan hulp, die wij alleen verwachten kunnen van iemand die buiten den draaikolk staat, waardoor wij meegesleurd en ontzenuwd worden. Slechts een derde kan ons overal voorafgaan om al de formaliteiten te vervullen, die niet mogen worden over het hoofd gezien en waarvan het realisme zulk een schrijnend contrast vormt met den smartelijken droom, waarin wij tastend rondwaren. — Laat „tastend" maar vallen, Laarmans, „rondwaren" is al erg genoeg. „En hoeveel moeilijker nog is de toestand van iemand, waarvan een familielid in een andere stad of in den vreemde sterft! „De zuivere waarheid, Laarmans. 't Is erg als je liefste sterft, waar dan ook. Maar doet zij het in een andere stad of op reis, dan is het nog erger. Hebben wij niet zoo pas ondervonden wat mijn vrouw zich in Gent met baar zuster op den hals heeft gehaald? Je hebt geen tijd om te prakkezeeren, want een doode kent geen opportuniteit. Terwijl je jezelf in 't nauw HOOFDSTUK X cijfert gaat hij ruiken. Hij geeft geen raad maar stank. Doch laten wij doorgaan. „Men komt dan als het ware voor een muur te staan, waarin geen deur te bekennen is. En toch moet alles binnen enkele dagen volbracht zijn, of men krijgt moeilijkheden met de autoriteiten, die zich immers niet kunnen of willen verdiepen in eenig particulier geval, hoe eigenaardig de omstandigheden ook zijn mogen, waarin het zich voordoet. „Onze stijl is nu voldoende verslapt om Korthals ten tooneele te voeren, vindt je ook niet, Laarmans? „Dan pas ondervindt men dat de bekwaamheden van de meeste ondernemers van begrafenissen voor hun taak te kort schieten. Naast enkele eerbiedwaardige persoonlijkheden, vindt men onder hen een massa menschen met een zeer gebrekkige opvoeding, terwijl toch een verzorgde, zoo al niet verfijnde opvoeding, een eerste vereischte is om dergelijke ondernemingen tot een goed einde te kunnen brengen, zonder ergernis te verwekken of ook maar aanstoot te geven aan de aanwezigen, waarvan de gevoelens soms zoozeer verschillen en die vaak in strijd zijn met elkander, doordat hun belangen niet overeenstemmen. Enkele begrafenisondernemers bezitten wel de vereischte bekwaamheid en ondervinding, doch beschikkken niet over het kapitaal, dat tegenwoordig vereischt wordt om een dergelijke firma op modernen voet te kunnen uit- REDACTIEWERK rusten. „Daar gaat hij eindelijk, Laarmans." Bij de recente begrafenis van een bekende politieke persoonlijkheid, waarvan wij den naam zullen verzwijgen, want de naam doet niets ter zake, werden wij getroffen door de voorbeeldige wijze, waarop het geheele ceremonieel door de van ouds bekende firma Korthals et Fils, van Gent, ingepikt was." Neen. Verander „ingepikt was" in „geleid werd". „Vooral viel ons hun nieuwe motorlijkwagen op, de Korthals XIV, die speciaal gebouwd is voor het vervoer van lijken van de eene stad naar de andere, en die ook uitstekende diensten bewijst bij het overbrengen van een afgestorvene naar een begraafplaats die, zooals in de meeste groote steden, ver buiten het centrum gelegen is. Het gebruikelijk stapvoets rijden, waarvan met paarden onmogelijk kan afgezien worden, en dat de overspannen zenuwen van de aanwezigen op zulk een zware proef stelt, kan vervangen worden door een snelheid van 20 tot 30 km. per uur, zonder eenig opzien te baren. Met paarden is zulks onmogelijk, doordat de kadens moet aangehouden worden." Dat is waar, Laarmans, want een dravend paard ziet er vroolijk uit, en dat mag niet. „Voorop bevindt zich een drie-persoons-coupé, waarvan twee plaatsen uitsluitend gereserveerd zijn voor familieleden, die zelfs bij 't overbrengen naar een andere stad, van 't stoffelijk overschot niet HOOFDSTUK X willen scheiden. Deze coupé is volkomen afgezonderd van 't overige van den wagen." Dat moet gezegd, Laarmans, anders konden zij vreezen dat zij bij den doode moeten zitten. ,,De snelheid kan tot 80 km. per uur opgevoerd worden. Wij kunnen hier nog aan toevoegen dat dezelfde firma sedert eenigen tijd een tweeden motorwagen in dienst heeft, de Korthals XV, die speciaal is ingericht voor het transport van zieken en gekwetsten. Deze wagen is uitgerust met een hangmat en voorzien van speciale veeren, die de zwakste schokken zoo volkomen opnemen, dat de patiënt er niet in t minst door gehinderd wordt. Om beide innovatiën wenschen wij de firma Korthals et Fils van harte geluk." Zie zoo, dat is voldoende. Korthals heeft immers toch al geteekend, dat hij de studie gelezen heeft en goedkeurt? Zendt dat nu maar aan den drukker, Laarmans, en vraag per omgaande proef in drievoud. Rond half twaalf werden wij opgebeld door mevrouw Lauwereyssen, die 't nog eens per telefoon wilde probeeren. Mijn broeder heeft u voorgesteld de bestelling te annuleeren, maar dat is de bedoeling niet, mijnheer. Ik neem dolgraag een paar duizend exemplaren, maar honderd duizend is te veel, dat moet u zelf toch ook inzien. Al die hotels en die architecten .... Ik heb de adressen niet, en wie zou REDACTIEWERK zich met de verzending bezighouden? jammerde zij. — Een oogenblikje, mevrouw. En ik herhaalde wat zij gezegd had. Bohrmann stond op, deed ,,brr" in 't mondstuk en belde af. En toen even later weer gescheld werd, gaven wij geen antwoord meer. — Laat ze maar bellen, zei mijn patroon. Dat is voor haar nog de minst pijnlijke manier om geheel tot het besef van de werkelijkheid te komen. Het stuit mij trouwens tegen de borst, telkens weer te moeten zeggen dat het niet kan, dat het te laat is en dat zij ze krijgen zal, al belde zij den baarlijken duivel op. HOOFDSTUK XI DE LEVERING ~~rr A den middag kregen wij 't bezoek van een chic heertje, dat per auto gekomen was. Hij bekeek de gang, zag dat er Directie" op de eerste deur stond, en ging onge¬ vraagd het kantoor binnen, als een die wist wat hij wou. Ik achter hem aan, nog net op tijd om hem van uit de hoogte aan Boorman te hooren vragen: — Uw oplage? Hij stond kaarsrecht, met zijn hoed op en een notaboekje in de hand. En al droeg hij wapens noch uniform, toch zag hij er verduiveld gevaarlijk uit. DE LEVERING Boorman, die doende was geschikte adressen op te zoeken voor een nieuwen tocht, keek even op en verzocht hem een stoel te nemen. Het heertje keek vluchtig ons kantoor rond, en ik zag dat zijn blik een oogenblik op het bord rustte, dat de bezoekers, die voor zaken klopten, verzocht in Godesnaam beknopt te zijn. — Komen er werkelijk wel eens uit eigen beweging? grijnsde hij. — Nooit, verzekerde Boorman. — Mijnheer, zei de bezoeker koud, ik geef u den raad uw zaak niet erger te maken dan ze reeds is. Misschien kan alles nog in der minne geschikt worden, indien mijn cliënt er in toestemt. Uw oplage bedraagt? En hij hield zijn potloodje gereed. — Kom, stel u eerst eens voor, mijnheer, zei mijn patroon vriendelijk, dan zal ik u alle inlichtingen geven die u verlangen kunt, waarop de man een kaartje uit zijn zak haalde, dat Boorman mij ter hand stelde, na 't even bekeken te hebben. Er stond op: ,,Jean de Liedekerke, avocat prés la Cour d'Appel". — Berg het op, beval mijn baas. — Werkt u voor Korthals of voor Lauwereyssen! vroeg hij aan 't heertje. En meteen bood hij hem een sigaar aan, die energiek geweigerd werd. — Ik treed hier op als advocaat van Mevrouw HOOFDSTUK XI Lauwereyssen, erkende de bezoeker nu. En ik geef u nogmaal den raad onomwonden op mijn vragen te antwoorden. Eerst en vooral uw oplage?.... — Tien stuks, zei Boorman geeuwend. De Liedekerke was zoo verwonderd, dat er niet de minste beweging in zijn potlood kwam. — Kijk u eens, mijnheer, vervolgde mijn patroon gemoedelijk. Ik begrijp dat u voor een lastig geval staat, maar ik zal het u duidelijk maken. Ik ben koopman in bedrukt papier, waarvan mij een zekere hoeveelheid in brochurevorm door uwe cliënte besteld is en die zij betalen moet. Zij zal be-ta-len, mijnheer, tot den laatsten stuiver. Maar als u niet terugkomt, dan zal ik de twaalf clichés iets kleiner maken. U bent daar misschien nog niet van op de hoogte, maar die zijn per vierkanten centimeter gecontracteerd, zooals u op t bonnetje zien kunt, en daar kan ik dus veel in geven en nemen. Breng hun dat maar eens aan 't verstand, want ik twijfel er aan of zij 't wel weten, dan heeft uw bezoek toch tot iets gediend, is 't niet? En jaag die menschen nu niet op kosten, met processen en zoo, want hun bestelling is op zichzelf al erg genoeg. Daags nadien kwamen de proeven, die aan Korthals en Lauwereyssen gezonden werden met een aangeteekend briefje, waarin gezegd werd: „Ingesloten doe ik u de drukproef geworden van den door u goedgekeurden tekst, u beleefd ver- DE LEVERING zoekend om terugzending binnen de drie dragen. Is de door u gecorrigeerde proef binnen dien termijn niet in mijn bezit, dan worden uwe exemplaren getrokken na correctie door mij. Ik ben in dat geval niet verantwoordelijk voor drukfouten die ik niet zou hebben opgemerkt. Vriendelijke groeten." Beide proeven kwamen tijdig en vreedzaam binnen, die van Lauwereyssen zonder eenig commentaar, terwijl Korthals zijn studie zoo mooi gevonden had, dat hij waarachtig zijn adres achter zijn naam had ingelascht. In de marge, daar waar gezegd werd dat hard rijden met paarden niet te doen was, had iemand „zeer wel" genoteerd, en naderhand gebrekkig uitgewischt. Bovendien had Korthals een cliché van zijn XIV gezonden voor 't illustreeren van den tekst. — Die advocaat is een eerlijk man, zei Boorman. Hij heeft zijn plicht gedaan, dat zie je aan 't lijdzaam terugzenden van de proef. Hij had die Lauwereyssen net zoo goed het hoofd op hol kunnen brengen. Ik begin te gelooven dat zij zullen betalen. Ik zond beide proeven naar Lokeren en toen werd alles stil. De telefoon zweeg en Jean de Liedekerke keerde niet terug, evenmin als de smid. Ik moest er weder met Boorman op uit voor 't volgend nummer en bezocht met hem tientallen HOOFDSTUK XI van fabrieken, winkels en kantoren, met één woord, alles wat overdag zijn deur niet op slot deed. Eens stonden wij waarachtig in een echte afdeeling van een Ministerie, die in een gewoon huis was ondergebracht, en hij merkte t pas toen hij al aan 't lijmen was. Hij zei weer iets van het „Departement van Nijverheid en Handel", en hoe of ze zich daar het hoofd zaten te breken over den toestand van onze industrie, waarop de toegesprokene ons 't adres van dat Departement gaf, zeggend dat zij een afdeeling waren van Financiën. Wij sloten twee zaakjes af, een van drie duizend en een van vijftien duizend exemplaren, en toen kwam er bericht uit Lokeren, dat nummer zeven verzonden was, honderd twintig duizend per spoor en tien met de post. Deze laatste werden een paar uur later gebracht en ze zagen er, eerlijk gezegd, niet slecht uit. Wel een beetje dun, maar t viel mij toch mee. De smid en zijn zuster, alsmede hun kranige helpers, werden op twaalf groote clichés aan 't publiek voorgesteld en daaromheen had de drukker vrij handig den mageren tekst gevlochten, zoodat er op iedere pagina toch iets te lezen stond. Achteraan kwam de Korthals XIV. — Nu de fakturen, zei Boorman. Schrijf op: „De firma Korthals et Fils enz. DEBET aan J. Boorman, voor levering van twintig duizend brochures, volgens bon Nr. 374, de somma van DE LEVERING drie duizend twee honderd frank". Zijn eigen rekening bedroeg twee duizend vijfhonderd, plus vijf en zeventig voor 't lossen, zoodat je zeshonderd vijf en twintig frank door de post moet laten incasseeren, begrepen, Laarmans? En nu Lauwereyssen. Dezelfde tekst, maar dan honderd duizend brochures en negenduizend vijfhonderd frank. Verder twaalf clichés van 25 X 15 centimeter, dus 375 vierkante centimeter elk, samen 4520 vierkante centimeter, tegen o.5ofr. per vierkanten centimeter, maakt 2260.— fr., samen 11.760.— fr., in woorden en in letters, Laarmans. De faktuur van Korthals mag op de post, want die betaalt zeker, maar houd die van Lauwereyssen in tot wij zeker weten dat hij zijn voorraad in ontvangst genomen heeft. Daags nadien kwam er een telegram uit Lokeren: „Lauwereyssen heeft zending geweigerd. Exemplaren liggen station Brussel. Zend instructies". — Daar heb je 't gedonder, zei Boorman. Zou die advokaat soms.... Neen, die man is te verstandig. Dat is een persoonlijk initiatief van de technische afdeeling. Laarmans sein terug als volgt: „Adresseer zending aan mij, dan zal ik ze zelf afhalen. Boorman". Het duurde twee volle dagen voor dat er bericht kwam van het spoor, dat er een zending uit Loke- HOOFDSTUK XI ren tot onze beschikking lag, en Boorman gaf toen opdracht aan een vrachtrijder, de kisten af te halen en op te slaan, wat terstond gedaan werd. — Mijnheer Laarmans, zei mijn patroon ernstig, nu moet u eens toonen dat u een flinke kerel bent, die een moeilijke opdracht behoorlijk volbrengen kan. Bedenk dat u spoedig alleen zult staan en dat u dan moet kunnen handelen zonder er ieder oogenblik den ouden Boorman bij te halen, want die gaat buiten wonen. Ga naar dat café, over de werkplaats van Lauwereyssen, dikke Jeanne heet zij, geloof ik, verteer daar flink wat en zorg dat je weet of die breede gang met de lieve dieren een publieke weg is dan wel eigendom van Lauwereyssen. En hoe laat de smederij iederen morgen begint te werken.... Zoodra je terug bent, zal ik je verder instrukties geven. Een half uur later zat ik met Jeanne op mijn schoot en in minder dan geen tijd had ik dertig frank te betalen. Tegen vijf uur keerde ik terug met het bericht dat de gang van den smid was en dat het smeden iederen ochtend om acht uur aan den gang ging. Dat valt mee, zei Boorman. Ik zal even met den vrachtrijder telefoneeren. Als je luistert, weet je meteen wat je te doen hebt. Die De Leeuw is een man van vertrouwen, maar je moet hem niets vertellen. DE LEVERING Een oogenblik later had hij De Leeuw aan den draad, vroeg hem hoe hij 't maakte en, na een paar ruwe moppen, die verband hielden met het vrachtrijdersbedrijf, gaf Boorman hem opdracht den volgenden morgen precies om zeven uur met de exemplaren voor nummer 62 van de rue de Flandre te staan. — Nu ja, zei Boorman, dan maar twee wagens. Kan ik het helpen dat de kisten niet op één wagen kunnen? Je zal daar mijn secretaris aantreffen en je moet precies doen wat hij zegt. Zorg voor de noodige menschen om de heele vracht in hoogstens een half uur te kunnen lossen. Je moet zelf medekomen, De Leeuw, en bij mijn secretaris blijven, tot die ook klaar is, want die zou klappen kunnen krijgen. Je bent gelukkig een stevige vent, De Leeuw, en dat boezemt respect in. Als alles goed afloopt, betaal ik een lekker diner. De Leeuw zei nog iets terug, dat Boorman schateren deed. — Mijnheer Laarmans, zorg dat u er om zeven uur bent, anders weten die menschen niet wat te beginnen. Je rijdt de wagens de gang in tot bij de poort van de werkplaats en daar los je de kisten. Leg ze netjes op den grond tegen de muren aan en wacht dan tot meester Lauwereyssen de poort komt openmaken. Na 't lossen zendt je de ledige wagens direct weg, want je moet de kisten Lijmen 15 HOOFDSTUK XI den terugtocht afsnijden. Als ze morgen maar weer niet staken, want dan zou je den smid misschien niet te zien krijgen. Je toont hem de kisten, je zegt iets, dat je de exemplaren gebracht hebt bijvoorbeeld, al ziet hij dat wel, en dan ga je maar weg. Niet naar 't been van zijn zuster vragen, want dat gaat nu niet meer, dat voel je zeker ook wel. Krijg je eerst mevrouw Lauwereyssen te zien, dan handel je net eender. Komen er eerst van hun kranige jongens in 't zicht, begin dan met hun een sigaar te geven, en toon hun desnoods een exemplaar, want ze zullen het leuk vinden dat zij er werkelijk in staan. Steek dus een van onze tien nummertjes op zak. En zorg dat alles goed afloopt, want wij kunnen haast niet incasseeren voor wij geleverd hebben. Dan werd het een zaak met experten en dan kwam er geen eind aan. Hier heb je twintig sigaren en honderd frank, want geld maakt recht wat krom is. Het was een gure morgen. Nog een geluk dat het niet regende, maar een snerpende noordenwind blies mij in 't gezicht, toen ik om half zeven buitenkwam. Ik zette mijn kraag op, stapte flink door en bereikte om vijf minuten voor zeven de rue de Flandre. Daar het in de gang van Lauwereyssen nog al tochtte, ging ik schuilen op de DE LEVERING stoep van Dikke Jeanne en wachtte daar De Leeuw af. De duisternis begon te wijken voor den komenden dag, maar de straat was nog eenzaam. Alleen een paar melkboeren reden langs en af en toe stapte een werkman voorbij. Na misschien vijf minuten begaf de deur zich plotseling in mijn rug en viel ik in de armen van Jeanne, die blijkbaar pas uit bed kwam. — Frangois! En na een korte verstomming, gaf zij mij een zoen. — Sta je daar al lang? Toen ik niet antwoordde, lachte zij, als begreep zij de toedracht. — Je hebt toch zeker niet den heelen nacht in die kou gestaan? Malle jongen. Waarom dan niet gescheld? Zij keek de straat even in. Er was op dat oogenblik niemand te zien. — Kom maar binnen, sprak zij, en pakte mij beet. Ik kreeg juist mijn twee wagens in 't zicht die krakend uit een zijstraat kwamen. — Nu niet, Jeanne, smeekte ik. Ik kan niet. Maar van avond kom ik vast. Zij geloofde mij niet. — Je kan niet, je kan niet . . Dat heeft nog HOOFDSTUK XI nooit een man tegen mij gezegd. Heb je geen centen meer? Dat doet er niet toe. Kom maar. — Nu niet, liefste Jeanne, bad ik weer. Maar van avond. O ja, van avond wel, als je 't dan goedvindt. Achter mij waren de wagens tot rust gekomen en een van de voerlieden klapte met zijn zweep. Zij scheen nu opeens te voelen dat het werkelijk niet kon, want na even nagedacht te hebben, vroeg zij of ik dan tot den volgenden morgen blijven zou, wat ik beloofde. En daarop geeuwde zij, krabde haar hoofd met een kam en begon haar vensterluik op te draaien alsof ik nooit bestaan had. Mijn wagens stonden klaar en De Leeuw, die my zeker niet had willen storen, kwam mij nu een paar stappen te gemoet. Hij had menschen medegebracht, die op de kisten zaten. — Wij moeten die gang in, sprak hij, maar dat is geen kleinigheid, hoor. Je kan hier haast niet zwenken. Ik bedacht gelukkig dat mevrouw Lauwereyssen boven 't kantoor sliep, en haar broeder misschien ook, zoodat er gevaar bestond hen te wekken, indien wij die vier paarden met hun zware wagens over de keien tot aan de poort joegen. Je hoeft er niet in, zei ik, als je menschen de heele vracht in een half uur tijds lossen en tot aan 't eind van die gang kunnen brengen. Als zij DE LEVERING om half acht klaar zijn, krijgen zij ieder vijf frank drinkgeld. Ik keek om en zag dat Jeanne waarachtig niet op de loer stond. Zij was tenminste geheel onzichtbaar. In een kamer achter 't café brandde licht en ik vermoedde dat zij koffie zette. Bij die gedachte werd ik nog kouder, want ik had nog niets in mijn maag. De Leeuw wenkte zijn acht menschen, die van de kisten op den grond sprongen en vertolkte mijn mededeeling in een speciale vrachtvoerderstaal en ook in 't Fransch, want er was een Waal onder. En dadelijk werd iedere wagen door vier kerels aangepakt als ging het om hun leven. Ik liep den eersten man voor tot bij de poort en wees hem de plaats aan waar hij zijn kist moest nederleggen. De tweede werd op de eerste gestapeld, de derde op nummer twee en de vierde bovenop. Vijf werd naast één op de keien gelegd en kreeg zes tot acht dagen. En zoo ging het door. Toen ik zag dat zij 't begrepen hadden, ging ik weer naar de wagens toe. Een politieman kwam langs, bleef even staan, maar liep door toen hij zag dat wij niets weghaalden, maar wel iets brachten. Toen de laatste van de tweehonderd kisten versjouwd werd, was het vijf minuten over half acht. Ik gaf niettemin iederen man zijn vijf frank en evenveel aan ieder van de twee voerlieden, want die be- HOOFDSTUK XI gonnen te mopperen, toen ik het geld uit mijn zak haalde, waarna de twee wagens en het werkvolk op een teeken van De Leeuw aftrokken. — Laten wij bij de kisten blijven, raadde ik. En De Leeuw volgde mij tot bij de poort. Daar het nog bijna een half uur duren kon, nam de stevige vrachtrijder zonder veel moeite twee kisten van den stapel, zette zich neer op de eene, wees mij d'andere aan en stak een pijp op. Ja, hij zag er wel uit als iemand, waar je op rekenen kon. Ik hoorde dat er in de rue de Flandre nu meer leven kwam en 't was ook veel lichter geworden. Een groote hond liep de gang in, recht op ons af, besnuffelde den stapel en hief zijn poot op. t Was datzelfde beest dat door mevrouw Lauwereyssen verbonden was en dat zijn best zoo gedaan had om van zijn zwachtel af te komen. De Leeuw bukte zich nog net op tijd, als raapte hij een steen op, waarop de bezoeker even aansloeg, maar toch dadelijk tot aan de straat achteruitstoof en ons verder met vrede liet. Verrekt koud was het. Om vijf voor achten kwamen die zware monteur en de halfwas de gang in en slenterden tot bij onzen stapel, even later gevolgd door drie anderen. Zij keken ons aan en de halfwas herkende mij, want nadat hij iets gezegd had, kwamen zij mij samen begroeten. Ik deelde de eerste sigaren uit DE LEVERING en toonde hun de geïllustreerde studie, waarin zij zulk een goed figuur maakten. En toen kreeg de halfwas een klap, want die wilde bij 't kijken nummer één zijn. — Wat zijn dat? vroeg hij mij vertrouwelijk, op de kisten wijzend. Toch geen sinaasappelen? Hij besnuffelde den stapel, net als die hond, en ik vreesde een oogenblik dat ook hij zijn poot zou opheffen. Ik antwoordde dat het allemaal exemplaren waren en hij bracht de boodschap dadelijk over, waarop het heele personeel zich vol bewondering naar de kisten toekeerde. — Zij doen het in 't groot, constateerde de monteur. — Nu zie je wel dat ze geld hebben, al klaagt hij voortdurend, zei een smid. En een gemompel, dat rondliep, bewees dat allen zijn meening deelden. — Daar is hij, verzekerde de halfwas, die een scherp gehoor scheen te hebben, want een oogenblik later werd de poort werkelijk door meester Lauwereyssen opengemaakt. Het bleek nu dat De Leeuw hem kende, want zij kwamen wel eens in 't zelfde café, maar de vrachtrijder wist niet waar de smid woonde en ik had zijn naam niet genoemd, zoodat het nu nog iets had van een aangename verrassing. HOOFDSTUK XI — Wel verduiveld, zei De Leeuw joviaal, en hij legde zijn klauw op Lauwereyssen's schouder, hoe maak je 't? We hebben je kisten gebracht, hoor. Hier liggen zij. Precies tweehonderd. Tel ze maar even na. — Mijn kisten? was alles wat de meester-smid zeggen kon. — Zij bevatten uw exemplaren van het Wereldtijdschrift, mijnheer, verklaarde ik. En na een buiging liet ik den man bij den stapel achter en ging heen. Ik hoorde dat De Leeuw hem nog voorstelde samen een borrel te gaan drinken, wat zeker niet werd aangenomen, want de vrachtrijder haalde mij in, voor ik de straat bereikte. Toen wij de gang uitkwamen, zat mijn vriendin voor haar venster, en wenkte mij bij haar te komen. —• Vooruit, zei mijn zware kameraad, die in ieder geval drinken wilde, met of zonder smid, ik tracteer. En voor ik een uitvlucht gevonden had, stonden wij bij Jeanne die dadelijk haar electrische piano deed werken. HOOFDSTUK XII HET INCASSEEREN IK walg nu nog van 't incasseeren. De eerste helft ging nogal. Toen had zij 't nog over haar naamlooze vennootschap, waarvan zij de plechtige intrede, dag in dag uit, zat af te wachten. Maar van den derden termijn af, toen de twijfel begon te knagen, en nadat het volkomen tot haar was doorgedrongen wat honderd duizend beteekende, toen werd het ontzettend. Ik zat soms een heel uur lang bij Jeanne te drinken, voor ik den moed had de werkplaats in te gaan, precies zooals Boorman voorspeld had. Was haar been nu nog gebeterd, maar daar scheen weinig verandering in te komen, en zij hield het mij pralend voor, als een vervloeking. HET INCASSEEREN Ik trachtte mij te troosten met de gedachte dat haar lijden op Boorman's hoofd zou neerkomen en niet op het mijne. Maar dan zag ik mijzelf terug, zooals ik daar gestaan had toen ik tot tweemaal toe mijn heele ziel in 't voorlezen van die schandelijke studie gelegd had. En ieder oogenblik stond mij dat tooneel voor den geest, toen zij dien ruigaard verbonden had en hoorde ik opnieuw hare vraag ,,of hare liftjes ons hadden kunnen bezielen". Daar had zij nu toch het bewijs van. Ik deed het onmogelijke om haar leed te verzachten, bracht geschikte adressen mede voor 't zenden van exemplaartjes en vulde eigenhandig eenige bandjes in, waar zij bijstond. Maar ik hield daarmee op, omdat de vijf of zes stuks, die ik bij ieder bezoek postklaar maakte, een al te pijnlijk contrast vormden met de rustende massa die de helft van de technische afdeeling in beslag nam, want Lauwereyssen had de kisten in zijn smederij niet geduld. Toch had mijn mannelijk voorbeeld tot iets gediend, want terwijl zij hare tijdschriften de eerste maanden geheel ongebruikt had laten liggen, als om zichzelf te tergen, was zij later toch aan 't verzenden gegaan. Eerst aan hare klanten en toen aan diverse aannemers. De adressen zocht zij echter op in eenig verouderd werk, te oordeelen naar HOOFDSTUK XII het groot aantal dat reeds door de post als onbestelbaar was teruggebracht. En ik berekende dat haar voorraad, als zij zoo doorging, over tachtig jaar nog niet uitgeput zou zijn. Stilaan echter begon men in de smederij de exemplaren ook voor andere doeleinden te gebruiken, en dat hielp dan toch ook alweer een beetje. Onuitstaanbaar werd zij mij, als een waar slachtoffer. Zij scheen te merken dat het incasseeren mij tegenstond en martelde mij bij ieder bezoek zoo lang mogelijk door een tijd boven te blijven en mij zoo telkens een tête-a-tête met den kistenberg op te dringen. Had zij gekund, dan had zij er mij aan vastgeketend, tot mijn laatsten dag. — Tel ze goed na, mijnheer, sprak zij uit de hoogte wanneer zij de bankbiljetten op de mestvaalt nederlegde. Ik deed dan alsof ik ze natelde. Ja, wat kon ik anders doen? Ik begon met mijn vingers nat te maken, want hare biljetten kleefden meestal aan elkander en ik was er nog banger voor te veel in ontvangst te nemen dan te weinig te krijgen. Trouwens, er was niet te weinig, dat wist ik maar al te goed. Nog even trachtte ik onbevangen te doen en staarde hare kin of strot aan, want haar precies in de oogen kijken was mij onmogelijk, maar eindelijk moest ik dan toch mijn klauwen uitsteken naar het geld. Het zweet kwam op mijn HET INCASSEEREN slapen staan, mijn ooren suisden en ik wist dat zij stond te genieten als van een triomf. — ,.Volkomen in orde, mevrouw", zei ik dan telkens, want wat ik ook zocht, iets beters vond ik er niet op. En toch was er niets in orde. Zij gaf het geld en ik nam het in ontvangst. Dat was alles. Daarop ging ik heen, na een poovere buiging waarmede ik hoopte nog eenigen eerbied af te dwingen. Eens heb ik in mijn radeloosheid gezegd „tot de volgende keer, mevrouw" maar dat heeft mij vervolgd als een ongehoorde grofheid. Als ik maar eenmaal de technische afdeeling uit was, dan kon de rest mij niet meer schelen, ook het oversteken van de werkplaats niet. Want de verwijtende blik van den meester-smid werd goedgemaakt door een sympathiseerende strooming die van de knechten uitging. — ,,Heb je ze vast?" vroeg de halfwas eens, toen hij langs mij heen liep. Ik trachtte Boorman te overreden 't project voor die naamlooze vennootschap op zijn pooten te zetten en waarachtig, bij mijn volgend bezoek kreeg ik het mee. En ik moet erkennen dat het goed in elkander zat. Er ontbrak niets aan, behalve het geld. — Nog meer papier, zei mevrouw Lauwereys- HOOFDSTUK XII sen bitter, toen zij begreep dat zij 't kapitaal zelf zou moeten zoeken. Toen ik den zevenden en laatsten termijn zou gaan ontvangen, riep Boorman mij terug. — Laarmans, sprak hij, je bent een flinke jongen. Ik zie dat je jezelf geheel onder de knie hebt en voor ik uit de zaak treed, wil ik je een plezier doen. Je mag deze laatste kwitantie aan Lauwereyssen geven zonder hem te doen betalen, t Is anders verkeerd en je wordt voor die dingen niet beloond.... Stank voor dank, dat zal je zien. En terwijl ik 't papier in mijn zak opborg: — Je mag het bedrag ook voor je eigen rekening incasseeren, want je hebt een flinke fooi verdiend. Dat moet je nu maar zelf weten. Ik ging langzaam op weg in de richting van de smederij en toen ik een eindje geloopen had, werd ik gewaar dat wij met ons drieën waren. Aan mijn rechterhand liep mijn schutsengel, en links werd ik een donkere gedaante gewaar. Eerst zwegen beiden, maar eindelijk werd het mijn zwarte gezel te sterk. — Ne-gen-hon-derd tach-tig frank, siste hij. En zooals het gezegd werd kwam de som mij nog driemaal grooter voor dan zij was. — Een glimlach van dat half verrotte mensch, zei de engel zacht. HET INCASSEEREN En 't was mij opeens alsof ik een derde stem hoorde, die van Boorman. Hij zei dat het onzin was, en dat ik zoowel den glimlach als het geld kon krijgen, als ik het maar handig genoeg inpikte. — Je hoeft alles niet naar dikke Jeanne te dragen, kerel. Zet de hoofdsom op mijn bank, dan zal zij aandikken .... Hi, hi, hi, grinnikte de duisternis. Het stralend wezen zei niets meer, maar zijn zwijgen lichtte mij plotseling als het ware van den grond en ik zette het op een loopen. Ik was toen nog zoo heel anders. Eigenlijk nog een broekje. Dikke Jeanne begreep zeker niet, waarom ik ditmaal niet bij haar voor anker kwam, voor ik de smederij aandeed. Ik vloog de werkplaats door, tot in de technische afdeeling, en riep luid „mevrouw Lauwereyssen!", want zij was boven. — Ja, mijnheer, wees gerust, het ligt gereed, riep zij terug, want zij kende mijn gehate stem. Zij liet mij nog wat staan, kwam eindelijk beneden en maakte haar groote portemonnaie open. Ik gaf haar de kwitantie en zei opeens: — U hoeft niets meer te betalen, mevrouw. Mijnheer Boorman scheldt u het saldo kwijt. En ik moest mij geweld aandoen, om haar niet te omhelzen. HOOFDSTUK XII Zij keek mij aan, dacht even na, en legde haar geld op de schrijftafel. — Neen, mijnheer, ik kan van mijnheer Boorman geen cadeau aannemen sprak zij hoofdschuddend. En toen ik aandrong, zeggend dat ik het haar gaf: — Steek het geld op, mijnheer, of ik roep mijn broer. Ik voelde dat ik een geweldige kleur kreeg, terwijl ik mij onderwierp, en daar zij geen woord meer uitbracht, verliet ik 't verwenschte hol en ging mijn vernedering bij Dikke Jeanne verdrinken. Alles mag mij hiernamaals overkomen, als ik dat incasseeren maar niet moet overdoen. Mijn relaas verwonderde Boorman niet in t minst. — Natuurlijk, meende hij, wat kon zij anders doen? Maar hoe zit dat nu tusschen ons? Je hebt niet geïncasseerd, want je hebt haar t geld gegeven, en je hebt het haar niet gegeven, want het zit in je zak. Daarop gaf hij mij de helft van t bedrag als fooi, zijnde vierhonderd negentig frank, omdat ik zoo'n flinke jongen was. En toen ik tevreden bleek en zijn aandeel begon af te tellen, gaf hij mij de andere helft ook nog, omdat ik niet gereclameerd had. HET INCASSEEREN — Mijnheer Laarmans, zei Boorman een paar dagen later, nummer zeven heeft 11760 plus 3200 frank opgeleverd, samen 14960, want of de bon van Korthals nu al verrekend is met een begrafenis, dat doet niets ter zake. De exemplaren hebben 3600 frank gekost, zonder de drie centimes van onze tien stuks, en de clichés van Lauwereyssen 316 fr. 40 tegen zeven centimes per centimeter. De winst bedraagt dus elfduizend drie en veertig frank en zestig centimes, maar daar moeten dan de onkosten van De Leeuw nog af. Je zal nu wel niet dikwijls honderd duizend stuks ineens verkoopen, al heb ik er eens tweehonderd vijftig duizend aan Lipton geleverd, maar als je ieder jaar twintig a dertig nummers uitgeeft, met een gemiddelde winst van slechts drieduizend frank, dan ben ik tevreden. Trouwens, die groote leveringen zijn niet voordeeliger dan die van tien duizend stuks en 't risico is te groot. Morgen begin je alleen, en de volgende week ga ik buiten wonen. Je kan mij dagelijks per brief raadplegen, en iederen Woensdag en Zaterdag kom ik naar Brussel. Van drie tot vijf in het Café de la Bourse, waar je mij spreken of telefoneeren kunt. Hoe minder je mij lastig valt, en hoe meer ik aan je verdien, hoe liever ik het heb. Ikzelf begin een zaak in pillen tegen den hoest, en 't is best mogelijk dat ik spoedig exemplaren bestel, maar daarom geen Lijmen 16 HOOFDSTUK XII honderd duizend en zeker niet volgens het tarief. Ik krijg dan wel speciale condities van je. Denk er om: groote clichés en veel clichés, want dat rendeert. Je betaalt zeven en rekent vijftig. Laat Piepers niet los, al is het een vervelende vent, want hij werkt goed en goedkoop. En als de drukker zijn prijzen verhoogen mocht, dan neem je een andere. Ik heb er de laatste twintig jaar niet minder dan vijftien gehad, maar De Jans is goed. Geef bij gelegenheid een sigaar en een borrel aan de agenten van deze wijk, want op zoo'n bureau komen de menschen wel eens informeeren. Ik zal nog eens nadenken over de billijkste manier waarop wij de goederen kunnen deelen, die je in betaling mocht aannemen. Denk er om, alleen bruikbare waar of iets dat verkocht kan worden. Wat op 't oogenblik in 't museum zit, blijft mijn eigendom. En doe je best, anders zet ik een nieuw tijdschrift op, het Algemeen Continentaal Tijdschrift voor Handel en Industrie of zoo. En ik begin kalm weg met den twee en veertigsten jaargang. Begrepen? Hij heeft toen mijn tuig nog eens tot in de kleinste onderdeelen geïnspecteerd en is vertrokken. En den volgenden dag ben ik alleen aan 't zeulen gegaan, geheel en al volgens de termen van 't contract, dat wij in den Lion Royal geteekend hadden, 't Is nu tien jaar geleden, zoodat de helft van den weg achter mij ligt.... En hier sta ik. HOOFDSTUK XIII HET AFSCHEID ^VT" AARMANS zweeg. Zijn lang verhaal had hem blijkbaar vermoeid, want hij zag bleek. Hij keek een tijdlang door 't venster, zeker naar de ondergaande zon, stond toen op en schonk nog twee groote borrels in. Op 't oogenblik kon ik zijn baard weer aan zijn kin denken en ik zag hem nu terug ongeveer zooals ik hem jaren geleden gekend had, toen hij, desnoods geheel alleen, het Vlaamsche volk wilde verlossen uit de slavernij van de regeering. — Maak je geen verzen meer, Laarmans? vroeg ik innemend, want hij had indertijd werkelijk talent. HOOFDSTUK XIII Hij nam een slok uit zijn borrel en schudde ontkennend het hoofd. — Alleen nog maar studies voor het Wereldtijdschrift, gaf hij even later ten antwoord.... Ik doe alles alleen, 't lijmen, 't redactiewerk en 't voorlezen. Je maakte anders goede dingen, zei ik. Hoe was het ook alweer? Ik heb het jaren onthouden. Nadat ik even had nagedacht, kwam het mij weder voor den geest. Ik heb gedroomd, o moeder, dat gij op sterven laagt en voor het al te sluiten mij lang in d'oogen zaagt. Gij spraakt van eerlijk blijven, van recht door 't leven gaan, hebt toen nog eens geglimlacht en alles was gedaan. — Zij maakt het goed, onderbrak Laarmans, en de jouwe? Ik zweefde nog in Laarmans verzen, en kon niet zoo gauw op den grond komen. — Mijn wat? vroeg ik eindelijk. — Je moeder, zei mijn vriend. Toen scheen hij toch te vinden dat hij iets goed HET AFSCHEID te maken had, want nadat ik hem de verzekering had gegeven, dat zij wel kraakte, maar, Goddank toch nog liep, verzocht hij mij vriendelijk dan maar door te gaan met zijn gedichtje. Uit beleefdheid voldeed ik aan zijn verlangen, alhoewel ik voelde dat toegeven aan den nieuwen Laarmans een helling afvoerde, aan den voet waarvan het Wereldtijdschrift zijn monsterachtigen muil opensperde. 'k Wou om vergeving smeeken: waarom, dat wist ik niet, en bij u neder knielen: mijn knieën bogen niet. En 'k zag dat ik u nimmer, nog iets vergelden kon: uw stem deed mij ontwaken in 't klare licht der zon. 't Was nog niet uit, maar 't overige schoot mij niet te binnen, zoodat ik bleef steken. — Weet jij de rest niet meer, Laarmans? — Neen, zei mijn gewezen vriend. Alleen nog maar studies voor het Algemeen Wereldtijdschrift. — Voor Financiën, Nijverheid, Handel, Kunsten en Wetenschappen, vulde ik aan. — Juist, zei Laarmans. HOOFDSTUK XIII Ik wierp een scherpen blik in 't verleden en t slot rees opeens weder voor mij op: Daar blonken groote tranen van heil en droefenis. En 'k voelde diep in 't harte wat eene moeder is. Laarmans zei niets. Hij had zeker niets te zeggen. En zijn zwijgen had zulk een verkillende uitwerking, dat ikzelf het gesprek maar weer op het Wereldtijdschrift bracht. — Heb je later nooit meer iets van Lauwereyssen vernomen? — De zaak bestaat nog, verzekerde Laarmans, zoodat zij aan de exemplaren toch niet dood zijn gegaan, 't Uithangbord hangt tenminste nog op zijn plaats en 't opschrift is niet veranderd, 't Is dus nog steeds geen naamlooze vennootschap. En jij, kerel, maak jij 't goed?.... Hij monsterde mijn pak en ik voelde dat ik gewogen werd. — Dat gaat wel, Laarmans. Mijn tevredenheid scheen hem niet erg te bevallen. — Zoo. Hij keek opnieuw naar mij en daar hij zeker vreesde dat ik zijn bedoeling niet begrepen had: HET AFSCHEID — Niet wegens je gezondheid, want dat zie ik wel. Maar of je flink geld verdient? — En dikke Jeanne? vroeg ik weer, trachtend zijn blik van mij af te schudden. — Heeft die werkmansbuurt verlaten. Na hare kennismaking met mij wilde die alleen nog maar met heeren te doen hebben. Jij bent zeker nog steeds bij de Gemeente? En zit je nog altijd op diezelfde kruk met datzelfde groene kussentje? Hoeveel verdien je nu eigenlijk per dag, of liever per krukuur? — Wat bedoel je met dat krukuur, Laarmans? — Wel krukuur beteekent een uur, dat je effectief op je kruk doorbrengt. Iets als kilowatt, begrijp je? — Een merkwaardig man, erkende ik ontwijkend. Leeft hij nog?.... — Boorman ? Dat zou ik denken. Maar je geeft mij geen antwoord, kerel. — En is haar leed op zijn hoofd neergekomen? — Wel neen, zei mijn vriend. Tot op heden tenminste niet. Hij komt nog iedere week afrekenen, of beter gezegd, hij komt iedere week, en dan moet ik afrekenen. Hij verdient bovendien veel geld met zijn pillen, die ingeslagen zijn, en nu zijn oude dag verzekerd is, begint hij aan den arme te geven. Laarmans stond op en begon te wandelen. HOOFDSTUK XIII — Ik doe 't nu alleen, verklaarde hij. 't Opstellen en 't voorlezen. Heb ik dat zooeven al niet gezegd? Ik heb geen geheugen meer, behalve voor lijmbare adressen. Eigenlijk zou ik best een secretaris kunnen gebruiken, als Boorman het goedkeurt. Heb jij soms geen zin om ... Onder 't lijmen heb je niets anders te zeggen dan „zeer interessant". Verder eenig redactiewerk: de tous les rouages économiques, respectievelijk matériaux de 1'architecture of généraux de la grande guerre, la banque, respectievelijk le marbre of le maréchal Foch, est certes celui qui offre au prodigieux et inépuisable thème du développement économique, respectievelijk de la décoration of de la gloire nationale, les plus admirables ressources. Ben je soms dronken en lees je bij vergissing ,,de tous les matériaux de 1'architecture le maréchal Foch est certes celui qui offre au prodigieux et inépuisable thème du développement économique les plus admirables ressources", dan is het nog zoo heel erg niet. De meeste klanten hooren dat niet eens, medegesleept als zij worden door de cavalcade van onze bijvoeglijke naamwoorden. Trouwens, je weet het wel, want ik heb je alles verteld. Je hoeft niet bang te wezen, hoor. 't Incasseeren neem ik op mij, als je er voor terugschrikt, 't Zijn immers allemaal geen moeder Lauwereyssens! Hij bleef vlak voor mij staan, haalde een be- HET AFSCHEID schreven vel uit zijn binnenzak en stopte het mij in de hand. — ,,Volkomen in orde" verklaarde hij. „Teeken maar. 't Is een afschrift van 't verbond dat ikzelf indertijd in den Lion Royal heb aangegaan. Bekommer je maar niet om je kruk op 't gemeentehuis. Daar komt spoedig genoeg een ander achterste op te zitten." En hij legde een hand op mijn knie. Ik sidderde onder zijn aanraking, sprong overeind, stiet hem met geweld van mij af en vluchtte de trap af en het huis uit. Toen ik buiten kwam werd boven een venster opengemaakt. — „Als ik ze terugvind sta ik mijn gedichten aan je af, vriendlief", schreeuwde hij mij na. „En ik beloof je vrijblijvend dat wij eventueel misschien bijna niets van je baard zullen afnemen!" VERTALING VAN FRANSCHEN TEKST Pag. 79 ..Zusters van Maria en toen ik las. ,,het jonge meisje is als klei waaraan deugdzame en ervaren handen een idealen vorm weten te geven." „Zusters van het Heilig Hart van Maria" waarin het heette ,,het jonge meisje is als klei waaraan ervaren en deugdzame handen een idealen vorm weten te geven." Pag. 80 „Zusters van den Heiligen Vincentius a Paolo" waarin verklaard werd dat „deugdzame en ervaren handen het jonge meisje, de vrouw van morgen, kneden kunnen tot een idealen vorm." „Zusters van de Heilige Maria": „Deze opleiding wapent het jonge meisje niet alleen met een godsdienstige overtuiging vol opwellingen naar het goede, maar bovendien met rijke kennis, een praktischen geest, welgemanierdheid en een bedachtzaamheid die voor hare sociale toekomst onmisbaar zijn." VERTALING VAN FRANSCHEN TEKST Bij de „Zusters van het Heilig Hart van Maria" heette het: _ ... „Deze opleiding wapent het jonge meisje met alleen met een goedheid die vol is van opwellingen naar een godsdienstige overtuiging, maar bovendien met een welgemanierdheid, een praktischen geest, wetenschappelijke kennis en een bedachtzaamheid, welke onmisbaar zijn voor hare maatschappelijke toekomst." Terwijl bij de „Zusters van den Heiligen Vincentius a Paolo" gezegd werd: „De godsdienst wapent het jonge meisje met een kuituur vol opwellingen naar het goede, met rijke kennis, met een praktische beredeneerdheid en een welgemanierdheid die zij dringend noodig heeft om hare sociale roeping te volbrengen." Pag. 81 ... .bij de „Zusters van de Heilige Maria" alweer 't volgende aantrof: „Is het jonge meisje kristelijk opgeleid, dan heiligt zij het gezin door hare onwrikbare deugdzaamheid, hare zachtmoedigheid en hare grenzelooze toewijding." Bij de „Zusters van het Heilig Hart van Maria vond ik: „Kristelijk opgeleid zal het jonge meisje het gezin heiligen door hare onwrikbare toewijding, hare zachtmoedigheid en hare grenzelooze deugdzaamheid." De „Zusters van den Heiligen Vincentius a Paolo hadden zich tevreden moeten stellen met: „Het kristelijk opgeleide jonge meisje heiligt het gezin want zij bezit een schat van deugden in een hart vol teederheid, eerbied en zachtmoedigheid." Pag. 82 „Onder al de in het bouwvak gebruikte materialen, is marmer ongetwijfeld het meest geschikt als grondstof voor de tallooze vormen van de moderne sierkunst." VERTALING VAN FRANSCHEN TEKST Pag. 82 ... staande hield dat: „Cement is ongetwijfeld van al de in het bouwbedrijf aangewende materialen datgene dat zich het best leent tot de uitvoering van de tallooze vormen van de hedendaagsche sierkunst." Pag. 105 Continentale Maatschappij van Algemeene Levensverzekeringen en Lijfrenten. Uitgekeerd bedrag tot op heden: frs. 378.356.207,27. Onder toezicht van de Regeering van Liberia. Pag. 107 Algemeen Sanatorium „De Zeven Fonteinen". Doctor J. Glorieux van de Hospitalen van Parijs. Licht — Lucht —- Baden — Dennenbosschen. Speciale afdeeling voor krankzinnigen en zwaarmoedigen. Geen teringlijders. Pag. 109 Stoffels, Dupuis ö Co. Engelsche bedden. Eenige vertegenwoordigers van Collingwood Ltd. Eischt het merk „Morpheus". Pag. 110 Charles Van Ganzen Oude en nieuwe meubelen. Specialiteit: Slaapkamers in Louis XV stijl. Pag. ui Korthals ö Zonen, Gent Vervoer van lijken met de speciale motorwagen Korthals XIV en van zieken met de speciale motorwagen Korthals XV Balsemen. Gouden medailles. Lid van de Jury. Pag. 1 j 3 Autorijders! Koopt allen een auto .... -piano Mignon! Pag. 114 Reisbureau „Oriënt" Plezierreizen naar het Oosten, Zwitserland, Italië, Noorwegen, Spanje, Marokko enz. Studiereizen. Modern comfort. Eerste rangs hotels. Ervaren gidsen. Het reizen vormt de jeugd! VERTALING VAN FRANSCHEN TFKST Pag. 115 Mayer en Strauss. Meubelen en huishondartikelen Verhuring van kleederen Krediet voor allen! — Alles op krediet! Pag. U7 „Bezie mijn moeder, mijnheer. Dat hebben die joden van de rue St. Catherine haar aangedaan", zei 't meisje. Pa2- 119 Jean Lambofelle Senior Luxe-behanger. Deze firma heeft geen filialen. Pag. 121 Nationale en Internationale Bank. Alle gebruikelijke verhandelingen. Industrie. Handel. Intercommunaal. Regionaal. Beurs-, Wissel- en andere transacties. Spaarbank. Incasso. Disconto. Arbitrage. Pag. 122 erkennen^ „dat van alle architektonische materialen .... ik bedoel „dat van al de raderwerken van de moderne economie een bank ongetwijfeld de heerlijkste rol speelt in de ontwikkeling van de moderne sierkunst. Ik bedoel van den nationalen welstand , want de opvolging van onze „ongetwijfeld, heerlijkste en nationale" slaat in als de bliksem enz. enz Probeer maar eens: „Van al de maarschalken van den grooten oorlog, heeft maarschalk Foch ongetwijfeld de heerlijkste rol gespeeld in de ontwikkeling van het nationaal ge- • voel."