H l T v door W. FABER Inspecteur van Politie 1s,e Klasse Chef der Atd. Verkeerswezen te Utrecht A. W. BRUNA & ZN's UITG.-MIJ N.V. - UTRECHT Of % > s é $ \ Koninklijke Bibliotheek 2640 4878 HET A.B.C. VAN DE WEGENVERKEERSWET HET A.B.C. VAN DE WEGENVERKEERSWET DOOR W. FABER Inspecteur van Politie le klasse Chef der Afd. Verkeerswezen te Utrecht Met teekeningen van W. DUIJFFJr. Architect te Utrecht A. W. BRUNA& ZOON'S - UITGEVERS MIJ. - UTRECHT IN A-wegen aanhangwagen motorrijtuigen aanhangwagen rijwielen aanrijdingen ......... aansprakelijkheid voor schade aansprakelijkheid voor strafbaar feit....... achtdaagsch rijbewijs.. achterlichten achterspatborden rijwielen achteruitrijden asdruk autobussen B-wegen bakfietsen bermlichten. bestuurder motorrijtuig bestuurderszitplaats ,.. brandweerauto bruggen en viaducten Cushionbanden Dag ................ doorrijverbod ........ dronken bestuurder ... Garagelicht ......... geluidsignaal motorrijtuig .............. geluidsignaal rijwiel .. geneeskundige verklaring Hoofdwegen hoorn huurauto's zonder chauffeur Indeeling wegen inhalen internationaal bewijs en rijbewijs invalidewagentjes ..... Kampeerwagens ..... keerverbod .......... OUD V kenteeken motorrijtuigen en aanhangwagens .............. 23 kenteekens, bijzondere 25 kenteekens nationaliteit 26 kermis- en circuswagens 28 knipperlicht 29 knippersignaal ....... 29 koplichten 30 Lading ............. 30 landbouwkrachtwerk- tuigen 33 lengtelicht 33 luchtbanden ......... 34 Marschcolonnes ...... 34 massieve banden...... 34 maximum-snelheid ... 34 militaire colonnes ..... 35 motorrijtuigen ....... 35 motorwalsen ......... 36 Nacht 37 nationaliteitskenteeken. 37 nummerbewijs ....... 37 Oefenvergunning ..... 37 onbeheerd motorrijtuig 37 ontheffingen 38 ontzegging motorrijtuigen te besturen .... 39 onverlichte voertuigen 39 oprijteeken politie .... 40 opsporingsambtenaren. 40 opstellen wielrijders .. 40 Parkeerlichten ....... 41 parkeerverbod........ 44 politiebevoegdheden .. 47 portier openen 47 Rechts houden 47 rem aanhangwagen.... 48 rem rijwiel.. 49 remmen motorrijtuigen 49 remtabel ............ 50 remonderzoek ....... 51 richting aangeven .... 51 richtingaanwijzers .... 53 H 1 1 3 3 4 5 5 6 6 7 7 8 8 9 10 10 10 11 11 12 12 13 13 14 14 15 15 17 17 17 18 18 22 23 23 23 VI INH rupsbanden ......... 55 rijbewijs 56 rij- en trekdieren en vee 59 rijvaardigheidsbewijs 60 rijwielen ............ 63 rijwielpaden 64 Signaal geven 66 sluiting van wegen .... 67 snelheidsbeperking.... 68 snelheidswedstrijden .. 70 spiegel 71 stadslichten 71 stationneerverbod .... 71 stilstaan 72 stoom- en motorwalsen 73 stoplicht 73 stopteekens bestuurders 74 „ politie .... 75 stopverbod 76 stuurtoestel motorrijtuig 77 Tramwagen 77 tripleeren 78 Uitlaat motorrijtuig ... 78 uitwijken 79 uitzicht 80 Vaartuigtrekkers 80 vee-auto's 80 veegeleiders 81 verblindende verlichting 81 verhuiswagens ....... 83 verkeersborden....... 84 verkeersgevaarlijk rijden 84 verkeersheuvels 85 IOUD verkeersseinen ....... 85 verkeersteekens politie 87 verlichting aanhangwagens .............. 90 verlichting auto's 92 „ motortwee- wieiers 95 verlichting rijwielen .. 96 verlichting rijwielen met zij- en achterspanwa- gen en bakfietsen .. 98 verlichting wagens .... 100 verwarring stichtende verlichting 101 voertuigbewijs 101 voertuigen.. 104 voetgangers 104 voetpaden 105 voorrang 106 voorrangswegen 108 voorruit motorrijtuigen 108 Wagens 108 wedstrijden 109 wegbeschadiging ..... 110 wegen 110 wegindeeling 110 wegsluiting 110 wielbasis 110 wieldruk 111 Ziekenauto 111 zijlichten ............ 111 zijspanwagen motorrijtuigen 112 zijspanwagen rijwielen 112 zijwegen 112 VERKLARING DER AFKORTINGEN VII EN TEEKENS Wet = Wegenverkeerswet. Regl. = Wegenverkeersreglement. Besch. = Wegenverkeersbeschikking. Art. = artikel. Artt. = artikelen. * = verwijzing naar het desbetreffend onderwerp A-WEGEN — AANHANGWAGEN A-Wegen. Alle wegen, die niet als B-wegen * zijn aangeduid zijn A-wegen. Over deze wegen mag, in tegenstelling met Bwegen, gereden worden: I. met motorrijtuigen en aanhangwagens: a. met een wieldruk van hoogstens 3600 kg.; b. met inbegrip lading tot een breedte van 2.35 m (autobussen 2.40 m); II. met wagens *: met inbegrip van lading tot een breedte van 3 m en beladen met ongedorscht graan, vlas, hooi en stroo 3.50 m. De max.-snelheid op A-wegen is voor: a. autobussen boven 2400 kg. wieldruk .......... 60 km per uur; b. vrachtauto s boven 2400 kg. wieldruk . .45 c. aanhangwagens op luchtbanden boven 350 kg wieldruk . . 45 d. auto's en aanhangwagens op cushionbanden ..... 20 e. aanhangwagens op massieve banden ......... 12 (Art. 33 lid 2 d. Regl.). Aanhangwagen-motorrijtuigen. Onder aanhangwagens worden verstaan alle omschrijving voertuigen, welke door een motorrijtuig worden voortbewogen, met uitzondering van motorrijtuigen, die niet rijklaar zijn, welke door een ander motorrijtuig worden voortbewogen uitsluitend met het doel om een plaats van berging of herstel te bereiken of om het motorrijtuig rijklaar te maken. tt tt tf yy yy yy yy yy yy yy yy yy AANHANGWAGEN MOTORRIJTUIGEN bevoegdheid Een aanhangwagen mag alleen door een motorrijtuig worden voortbewogen, indien dit uit het voor het motorrijtuig geldend voertuigbewijs * blijkt. (Art. 17 Regl.) aantal Door een motorrijtuig, met uitzondering van een stoom- of motorwals en een landbouwtractor e.d., mag slechts één aanhangwagen worden voortbewogen. Door een samenstel van trekker met oplegger mag geen aanhangwagen worden voortbewogen. (Art. 12 lid 1 n Regl.). Bij een deugdelijk remsysteem, goed sporen en een deugdelijk geheel der aanhangwagens mag een motorrijtuig twee aanhangwagens en een trekker met oplegger één aanhangwagen voortbewegen, mits het met de afgifte van voertuigbewijzen belaste gezag daarvan aanteekening heeft gehouden op het voertuigbewijs. (Art. 19 Besch.). moet voorzien Een aanhangwagen moet voorzien zijn: z'in a. aan de achterzijde van een kenteeken *, vermeldende lettergroep en nummer van het voertuigbewijs; b. aan de achterzijde van een kenteeken gelijk de modellen 3, 4 en 5 der bijlage, voor breede en zware aanhangwagens; c. van goed werkende draagveeren; d. van een krachtig werkende rem (zie Remaanhangwagen). andere eischen Andere eischen zijn o.a.: a. in voldoenden staat van onderhoud verkeeren; b. geen zwaardere wieldruk dan 3600 kg; c. geen grootere overbouw dan 1/5 radstand + 2 m (zie voor uitzondering „Kampeerwagens"); AANHANGWAGEN RIJWIELEN — AANRIJDING d. met inbegrip lading niet breeder dan 2.35 m, niet hooger dan 3.50 m en niet langer dan 9 m, met dien verstande dat de totale lengte, met inbegrip lading, van het motorrijtuig met één aanhangwagen niet meer dan 18 m mag bedragen; e. een sterke koppeling, waardoor zijdelings uitwijken zooveel mogelijk wordt voorkomen. (Art. 12 lid 1 en 3.) Zie ook „Kermiswagens", „Lading", Landbouwtractoren", „Stoom- en motorwalsen", „Veeauto's", en „Verhuiswagens". Aanhangwagen rijwielen. Met een samenstel van rijwiel met achterspan- ri'verbod wagen (aanhangwagen) mag niet gereden worden °P: a. een rijwielpad; b. een weg gesloten voor onbespannen wagens. (Art. 44 Regl.) De maximum breedte is met inbegrip lading max. breedte 1.50 m, evenals voor een bakfiets, een rijwiel met zijspanwagen en een onbespannen wagen. (Art. 13 lid 2b Regl.) Aanrijding. Na een botsing, aan- of overrijding mag de bestuurder van een motorrijtuig, rijwiel, rij- of voertuig, die daarbij betrokken is geweest en waarbij een slachtoffer is te betreuren of schade is toegebracht aan eenig goed van een ander dan een inzittende, niet door- of wegrijden, tenzij: a. die bestuurder, of het betrokken motorrijtuig, bekend is; b. de bestuurder zich spoedig na het ongeval meldt bij de politie. AANSPRAKELIJKHEID VOOR SCHADE De bestuurder mag het slachtoffer nimmer opzettelijk in hulpeloozen toestand laten. (Art. 30 Wet.) Aansprakelijkheid voor schade. De eigenaar, c.q. houder van een motorrijtuig, ook indien hij doet of laat rijden, is ingeval van botsing, aanrijding of overrijding aansprakelijk voor de schade toegebracht aan personen en goederen, tenzij: a. hij aannemelijk maakt, dat de botsing, aan- of overrijding is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen schuld van iemand, voor wien de eigenaar of houder niet aansprakelijk is; b. de schade is toegebracht aan in dat motorrijtuig vervoerde personen en goederen; c. de schade is toegebracht aan losloopende dieren of aan een ander rijdend motorrijtuig of aan daarin vervoerde personen en goederen. overmacht De overmacht, waarvan hier sprake is, wordt aangenomen, indien de eigenaar of houder kan aantoonen, dat hij en/of degeen voor wien hij aansprakelijk is (de bestuurder van het motorrijtuig) heeft gehandeld, zooals hij hoorde te handelen, en alle voorzichtigheid in acht heeft genomen, schadevordering De benadeelde kan ingevolge de Wegenverkeerswet alleen schade vorderen binnen één jaar na het ongeval. Bij schade aan goederen is in het algemeen het bedrag der schadevergoeding niet hooger, dan de waarde van het aanrijdende motorrijtuig op het oogenblik van de aanrijding. Geacht wordt, dat het in ieder geval een minimum waarde heeft van 500 gulden. In alle gevallen blijft de uit het gemeene recht AANSPR.H. V. STRAFBAAR FEIT — ACHTD. RIJB. voortvloeiende aansprakelijkheid bestaan. D.w.z., als de benadeelde: le. de schade wil vorderen na afloop van den termijn van één jaar; 2e. een hooger bedrag aan schade wil vorderen dan 500 gulden; 3e. de schade wil vorderen als hiervoren genoemd onder c; dan moet hij de vordering instellen op grond van onrechtmatige daad. In dat geval moet de schuld van den eigenaar, en/of houder en den bestuurder worden bewezen. (Art. 31 Wet.) Aansprakelijkheid voor strafbaar feit. De eigenaar of houder van een motorrijtuig is aansprakelijk voor de door den bestuurder gepleegde verkeersovertredingen of -misdrijven, tenzij: bekend is wie de bestuurder is of deze aan den Ambtenaar van het O.M. op diens aanmaning is bekend gemaakt, of de eigenaar of houder aannemelijk maakt, dat tegen zijn wil van het motorrijtuig is gebruik gemaakt en hij dat gebruik niet heeft kunnen beletten. (Art. 40 Wet.) Achtdaagsch rijbewijs. Aan een bestuurder van een motorrijtuig met een buitenlandsch kenteeken, niet in het bezit van een internationaal rijbewijs, kan bij inkomst in Nederland door de douane een rijbewijs worden verstrekt, geldig voor 8 dagen, te rekenen van den dag van afgifte. Het buitenlandsch kenteeken moet op het bewijs staan vermeld. ACHTERLICHTEN — ACHTERSPATBORD gewone rijwielen Fig. 1 Het rijbewijs kost ƒ1.—. (Artt. 21 Wet en 86 Besch.) Achterlichten. Motorrijtuigen op meer dan twee wielen en aanhangwagens moeten bij nacht één en mogen twee achterlichten voeren en de overige voertuigen moeten één achterlicht voeren, met dien verstande, dat een auto gevolgd doot een aanhangwagen, of een aanhangwagen gevolgd door een anderen aanhangwagen, geen achterlicht behoeft te voeren. Het achterlicht moet achterwaarts, duidelijk zichtbaar voor het achteropkomend verkeer, helder rood licht uitstralen. Zie verlichtingstabel nrs 12 t/m 16, 32, 37, 38 en 39. Achterspatbord rijwielen. Van een gewoon rijwiel moet het ondereinde van het achterspat- bord over een lengte van minstens 30 cm geheel helder wit zijn of van een helder witte bedekking zijn voorzien. Heeft het rijwiel twee achterwielen dan geldt dit voor beide achterspatborden. Het .witte vlak moet goed X 1 T 3 J. L WIT Fig. 1. Achterspatbord rijwiel. ACHTERUITRIJDEN — ASDRUK zichtbaar zijn voor het achteropkomend verkeer. Het witte gedeelte geldt eveneens voor alle spat- bakfietsen e.d. borden van een bakfiets, voor de spatborden van een Fig. 2. Achterspatborden bakfiets. achterspanwagen en voor het spatbord van den zij- F,g' 2 spanwagen van een rijwiel. Achteruitrij den. Elk motorrijtuig op meer dan 3 wielen met een grooteren radstand dan 2 m of zwaarder dan 350 kg, moet voorzien zijn van een inrichting om achteruit te rijden. Alvorens achteruit te rijden moet de bestuurder uitkijken zich tevoren er van overtuigen, of dit kan geschieden, zonder dat daardoor de verkeersvrij heid wordt belemmerd of de veiligheid op den weg in gevaar wordt gebracht. (Artt. 12 lid 2 1 en 28 Regl.) Asdruk. Onder asdruk wordt verstaan de som van de wieldrukken (zie wieldruk) der wielen aan één as. Liggen de assen in eikaars verlengde, zooals bij z.g. pendelassen, of liggen zij achter elkaar op 2 m of BERMLICHTEN — BESTUURDERSZITPLAATS Bermlichten. Alleen motorrijtuigen mogen berm-, richt-, mist- en dergelijke lichten voeren. Zie Verlichtingstabcl nrs. 33, 36, 38 en 39. Bestuurder Motorrijtuig. Onder bestuurder van een motorrijtuig wordt verstaan: a. hij, die bestuurt; onder toezicht b. hij, die dit onder zijn onmiddellijk toezicht doet besturen, mits: le. hij naast dengeen, die bestuurt een zoodanige plaats inneemt, dat hij voldoende kan ingrijpen; 2e. het motorrijtuig op luchtbanden staat en niet zwaarder weegt dan 3500 kg.; 3e. indien het motorrijtuig op luchtbanden zwaarder is dan 3500 kg., degeen, die dit bestuurt, in het bezit is van een geldig rijbewijs * voor het besturen van motorrijtuigen op meer dan twee wielen met een eigen gewicht van ten hoogste 3500 kg.; 4e. degeen, die het motorrijtuig bestuurt, niet de bevoegdheid is ontzegd om motorrijtuigen te besturen. (Artt. 1 sub 3 Wet, 1 le lid i en 2 Regl. en 59 lid 2 Besch.). Zie ook Oefenvergunning. Bestuurderszitplaats. De bestuurder van voertuigen *, w.o. ook rijwielen, moet voldoende voor- en zijuitzicht hebben. Voor den autobestuurder wordt een vrije zitplaatsruimte berekend van 60 cm en voor elk der naast hem zittende personen 40 cm (per- uitzicht ruimte BRANDWEERAUTO — BRUGGEN sonen beneden 12 jaar 30 cm), een en ander gemeten tusschen de wanden langs de voorzijde van de zitting. Naast of voor den bestuurder mogen zich alleen personen op de daarvoor bestemde plaatsen bevinden, mits de bestuurder behoorlijk uitzicht behoudt. Op de schoot van een naast den bestuurder uitzondering gezeten persoon mag echter een kind beneden 5 jaar plaats nemen. (Artt. 11 sub a, 12 lid 2 m en n Regl.). Brandweerauto. Brandweerauto's mogen in plaats van den voorgeschreven hoorn voorzien zijn van een sirene. (Art. 12 lid 2c-II Regl.) Zij genieten steeds voorrang. Voor deze gelden niet het doorrijverbod, het stopverbod, het inhaalverbod, de sluiting van wegen en de maximum snelheid. De tramwagens mogen door brandweerauto's links en rechts gepasseerd worden. (Art. 22 Besch.) Bruggen en Viaducten. Bruggen en viaducten, evenals op- en afritten van veren kunnen gesloten verklaard worden voor voertuigen, welke een bepaalden asdruk te boven gaan. Deze geslotenverklaring wordt aangeduid door bord nr. 46 der bijlage. (Art. 5 lid 5 Regl.) Voor bruggen en viaducten kan een maximum max. snelheid snelheid van niet lager dan 6 km per uur worden vastgesteld voor voertuigen, die een asdruk hebben van meer dan 2400 kg. De aanduiding geschiedt door bord nr. 20 der bijlage. (Art. 6 Regl.). CUSHIONBANDEN — DAG Cushionbanden. Cushionbanden zijn rubberbanden, welke i.v.m. hun elasticiteit als cushionbanden zijn te beschouwen en als zoodanig in den handel worden gebracht, mits de bandhoogte minstens 7.5 cm is (gemeten van de binnenzijde van den montagering af), de wieldruk hoogstens 120 kg. per cm bedraagt en de banden van een der volgende merken zijn: Overman- cushion; Vredenstein-cushion; Macintosh N.A.P. Pneumatic-tyre; Goodrich; Henley-Air; Automatique-Ducasble; Automatique-Ducasble-Armeerband. Continantal- cushion; United-States-cushion; Reithoffer-Luchtkamer band; Peters-Union A.G. Band; Fulda-Parabel Luft-kammer-Reifen (ook onder de benaming Fulda-cushion-band of Fulda Reuzen cushionband in den handel gebracht); Overman-Arbenz Cushionband, voor zoover voorzien van een luchtkanaal van omstreeks 20 mm in doorsnede; Firestone Removable Maxi Cushion-band; Pirelli-Cushionband; Vorwerk-Gollert-band; Vorwerk-Elastik Hochprofil-band; Cellastic-cushion of Pneu-Cellastic. (Artt. 1 lid 1 m Regl. en 16 Besch.) Dag. Onder dag wordt verstaan de tijd tusschen DOORRITVERBOD — DRONKEN BESTUURDER een half uur voor zonsopgang en een half uur na zonsondergang. (Art. 1 lid 1 u Regl.) Doorrijverbod. Bij een plaatselijke vernauwing in den weg (b.v. een smalle brug of een opbreking in den weg), moet het verkeer aan de zijde waar bord nr. 66 der bijlage is aangebracht, wachten op het verkeer, dat aan de andere zijde nadert of dat zich reeds in die vernauwing bevindt. De andere zijde zal doorgaans aangeduid zijn door bord 77 der bijlage. (Art. 9 lid 1 f Regl.) Bij een tijdelijk doorrijverbod (uitvoering van wer- voorloopige aan- ken of dreigend gevaar) mag het verbod zoonoodig duiding op een andere, mits duidelijk, wijze aangeduid worden. (Art. 10 lid 2 Regl.) Dronken bestuurder. Strafbaar is, het als bestuurder van een motorrijtuig, rijwiel of ander rij- of voertuig verkeeren onder zoodanigen invloed van het gebruik van alcoholhoudenden drank, dat hij niet meer in staat moet worden geacht, het voertuig naar behooren te besturen. Het besturen van een motorrijtuig onder toezicht van zoodanig iemand is eveneens strafbaar. (Art. 26 Wet.) De motorrijtuigbestuurder moet in boven- afgifte rijbewijs staande gevallen op vordering van een opsporingsambtenaar zijn rijbewijs of rijbewijzen aan dezen afgeven, welke bewijzen door den Ambtenaar van het O.M. kunnen worden achter gehouden, totdat het rechterlijk vonnis van kracht is. Het motorrijtuig kan op kosten van den bestuur- bewaring motorder in bewaring worden gesteld, indien geenn,tuIg anderen bestuurder beschikbaar is. (Art. 27 Wet.) GARAGELICHT — GELUIDSIGNAAL Garagelicht. Een auto mag aan de achterzijde een achterwaarts wit licht uitstralende lantaarn voeren, mits de schakeling zoo is, dat de lantaarn alleen kan branden, wanneer de versnelling voor achteruitrijden is ingeschakeld. Zie Vcrlichtingstabel nrs. 34, 37, 38 en 39. Geluidsignaal Motorrijtuig. hoom Een motorrijtuig moet voorzien zijn van min¬ stens één ééntonigcn hoorn. uitzondering Ziekenauto's mogen voorzien zijn van een drietonigen hoorn. Brandweerauto's en uitrukauto's der politie van een sirene. (Art. 12 lid 2c Regl.) verplicht signaal Wanneer de veiligheid op den weg het beslist vordert: I. moet de bestuurder geven: a. bij dag * een geluidsignaal met den hoorn; b. bij nacht * tot 22 uur: óf een geluidsignaal, óf een knippersignaal (bestaande uit het éénmaal of meermalen knipperen met de koplichten of b.v. met het bermlicht); c. bij nacht * na 22 uur: een knippersignaal; toegelaten signaal ^^• liicig de bestuurder geven: a. bij dag en bij nacht tot 22 uur: buiten de bebouwde kom een geluidsignaal met de klaxon of mechanische fluit i.p.v. den hoorn; b. bij nacht na 22 uur: slechts bij hoogste noodzaak een signaal met GELUIDSIGNAAL — GENEESK. VERKLARING den hoorn, doch tevens gepaard gaande met behoorlijke snelheidsvermindering. Bestuurders van ziekenauto's mogen steeds van uitsondering den drietonigen hoorn en de bestuurders van brandweerauto's en van uitrukauto's der politie van de sirene gebruik maken. Zooveel mogelijk moet vermeden worden, dat voorzichtigheid door het geven van geluid- of knippersignalen rijof trekdieren of vee kunnen schrikken. Geen geluid- of knippersignaal mag gegeven verbod worden, indien de veiligheid op den weg dit niet beslist vordert. (Art. 25 Regl.) De geluidssterkte van een hoorn moet min- geimdssterkte stens 70 en mag hoogstens 90 decibels bedragen. Het meten geschiedt op 7 m vóór de geluids- metins bron. Muren, boomen, struiken e.d., die door terugkaatsing of opslorping van het geluid storend kunnen werken, moeten 14 m of meer van de geluidsbron verwijderd zijn. (Art. 14 Besch.) Geluidsignaal rijwielen. Een rijwiel moet voorzien zijn van een bel. Het belgeluid moet op minstens 50 m duidelijk geluidssterkte i 1 •• verplicht signaal hoorbaar zijn. De wielrijder is verplicht van de bel gebruik te maken, wanneer de veiligheid op den weg dit beslist vordert. Niemand mag van de bel gebruik maken, wanneer verbod de veiligheid op den weg dit niet beslist vordert. Overigens mag geen ander geluidsignaal gegeven worden dan met de bel. (Artt. 13 lid lc en 26 Regl.) Geneeskundige verklaring. Bij een aanvrage om een rijbewijs * moet o.m. GENEESKUNDIGE VERKLARING een geneeskundige verklaring worden overgelegd. Het geneeskundige onderzoek moet worden verricht door een geneesheer verbonden aan het Districtsbureau. (Art. 60 lid 2 c en d Besch.) aanvrage Een aanvrage daarom wordt schriftelijk gericht aan dat bureau. Hierin wordt mededeeling gedaan van a. den naam van zijn (huis)arts of artsen der laatste 5 jaar; b. voor welke categorie(ën) van motorrijtuigen een rijbewijs wordt verlangd en c. 5 aldrukken van een welgelijkend portret (4x3 cm) van den aanvrager met op de achterzijde zijn naam. (Art. 63 Besch.) Het geneeskundige onderzoek mag niet worden verricht door den behandelenden arts of huisarts van den aanvrager of die in de laatste 5 jaar deze arts geweest is. De onderzoekende geneeskundige kan voor een nader onderzoek verwijzen naar een specialist. Steeds is specialistenonderzoek vereischt, indien de aanvrager wil besturen een autobus, taxi, huurauto (personen vervoeren tegen vergoeding), vrachtauto, of motorrijtuig met aanhangwagen (geen kampeer- of kofferwagen). (Artt. 64 en 65 Besch.) De geneeskundige verklaring wordt afgegeven, indien het Districtsbureau van oordeel is, dat geen lichamelijke of geestelijke ziekten of gebreken zijn gebleken, welke den aanvrager ongeschikt zouden maken tot het besturen van motorrijtuigen. (Art. 66 Besch.) Bij afkeuring kan aanvrager in beroep bij den huisarts specialist afgifte afkeuring HOOFDWEGEN — HUURAUTO'S Minister van Waterstaat binnen 30 dagen, nadat hem de afkeuring is medegedeeld. (Art. 68 Besch.) Hoofdwegen. Wegen, welke door het bevoegd gezag langs den weg zelf door borden nr. 8 der bijlage of door oranjekleurige 10 cm breede banden of boveneinden op langs den weg staande palen zijn aangeduid, zijn hoofd- of voorrangswegen. * Hoorn. Een motorrijtuig moet voorzien zijn van minstens één ééntonigen hoorn. De geluidssterkte moet minstens 70 en mag hoogsten 90 decibels bedragen. Ziekenauto's mogen voorzien zijn van een drietonigen hoorn en brandweerauto's en uitrukauto's der politie van een sirene. (Art. 12 lid 2c Regl.) Zie Geluidsignaal. Huurauto's zonder chauffeur. Motorrijtuigen, welke zonder chauffeur worden verhuurd, moeten zijn goedgekeurd door personen of instellingen door den Minister van Waterstaat aan te wijzen. Indien niet blijkt, dat de auto niet aan de ge- keuringsbewijs stelde eischen voldoet, wordt een bewijs afgegeven, dat niet langer geldig is dan 3 maanden. Dit bewijs moet op eerste aanvrage van den opsporingsambtenaar * aan dezen behoorlijk ter inzage afgegeven worden. Het rijden met een zoodanig, ongekeurd, motor- verbod rijtuig is strafbaar. (Art. 18 Regl.) 2 INDEELING WEGEN — INHALEN aangeduid inhaalverbod Indeeling wegen. Wegen kunnen van overheidswege worden ingedeeld in de A-klasse of in de B-klasse, kortweg A-wegen * of B-wegen * genoemd. Niet ingedeelde wegen worden beschouwd als A-wegen. B-wegen worden aangeduid door bord nr. 44 der bijlage. Het einde van een B-weg door bord nr. 73 der bijlage. (Artt. 4 Regl. en 27 Besch.) Inhalen. Het inhalen van voertuigen * rii- of trekrliVrpn of vee mag slechts links geschieden. Het inhalen en voorbijgaan mag niet plaats vinden: a. bij daartoe niet beschikbare wegbreedte; b. indien het uit tegengestelde richting naderende verkeer dan wordt belemmerd of in gevaar gebracht; c. in bochten binnen de bebouwde kom op de linkerweghelft, tenzij stilstaande voertuigen moeten worden gepasseerd; Fig. 3 d. in bochten buiten de bebouwde kom, waar het uitzicht niet vrij is, tenzij stilstaande voertuigen moeten worden gepasseerd; Fig. 4 e. bij het naderen van kruispunten of verenigingspunten van wegen, tenzij gereden wordt op een voorrangsweg; f. op wegen, welke zijn aangeduid door bord 65 der bijlage, welk verbod uitsluitend geldt voor motorrijtuigen onderling. tripieeren Met een voertuig mag een tweede voertuig, dat op zijn beurt tot het inhalen van een derde voertuig naar links is uitgeweken, niet gepasseerd worden, zoolang het tweede voertuig het derde Fig. 4. Inhaalverbod nabij kruising. INHALEN Fig. b niet voorbij is. Dit slaat niet op gewone rijwielen. Degeen, die ingehaald wordt door hem, die het verlangen daartoe behoorlijk heeft kenbaar ge- ingehaald worden Fig. 5. Tripleerverbod uitgez. voor rijwielen. Fig. 6. Wielrijders achter elkaar. maakt, moet zooveel mogelijk rechts rijden, totdat de ander voorbij gereden is. Bij motorrijtuigen onderling mag de ingehaald wordende geen snelheid vermeerderen. INHALEN Naast elkaar rijdende wielrijders moeten bij wielrijder» tegenkomen of ingehaald worden van ander verkeer, achter elkaar gaan rijden (de linksrijdenden achter de rechtsrijdenden), indien de noodige F|g- 6 ruimte tot passeeren anders niet beschikbaar zou zijn. (Artt. 19, 20 en 52 Regl.) Verkeersheuvels moeten rechts gepasseerd worden. Alleen verkeersheuvels voorzien van een ver- verkeersheuvels keerszuil met een groen vierkant in kop en daaronder twee groene rechthoeken (nr. 88 der bijlage), mogen met een motorrijtuig ook links gepasseerd worden. (Art. 23 Regl.) Aan het voetgangersverkeer moet zooveel moge- voorbijgaan lijk behoorlijk ruimte worden gelaten. (Art. 19 voetgangers lid 2 Regl.) Het inhalen en voorbijgaan van een tramwagen inhalentrammoet rechts geschieden als daartoe behoorlijk wagens ruimte bestaat. Is dit niet het geval, dan mag de tramwagen Fig. 7 Fig. 7. Passeeren tramwagen. Fig. 8. Passeeren tramwagen. INTERN. BEWIJS EN RIJBEWIJS links gepasseerd worden, als ter rechterzijde onvoldoende wcgbrecdte aanwezig is en voldoende rekening wordt gehouden met de verkeersomstandigheden. Fig- 8 Een tramwagen, stilstaande tot het in- of uitstiistaande tram- laten van pasagiers, mag aan de zijde van het inwagen Qf uitstappen niet voorbij gereden worden, tenzij er langs de trambaan een verkeersheuvel aanwezig is. (Art. 22 Regl.) brand- De weggebruikers zijn verplicht voorzoover weerauto's door een brandweerauto van een sirene gebruik gemaakt wordt, terstond behoorlijke ruimte tot voorbijgaan te laten. (Art. 25 lid 6 Regl.) Internationaal bewijs en rijbewijs. buitenlanders Voor den in het buitenland wonenden eigenaar of houder van een motorrijtuig vervangt het internationaal bewijs het Ned. voertuigbewijs * (nummerbewijs) en voor den in het buitenland wonenden bestuurder daarvan vervangt het internationaal rijbewijs het Ned. rijbewijs. Maakt een in Nederland wonende eigenaar of houder van een motorrijtuig gebruik van een geldig voertuigbewijs, dan mag het motorrijtuig worden bestuurd door een in het buitenland wonenden bestuurder, voorzien van een geldig internationaal rijbewijs, Maakt een buitenlandsche eigenaar of houder van een motorrijtuig gebruik van een geldig internationaal bewijs, dan mag het motorrijtuig bestuurd worden door een in Nederland wonenden bestuurder, voorzien van een geldig Ned. rijbewijs. (Art. 23 Wet). Nederlanders Uitsluitend ten behoeve van het verkeer met INVALIDEWAGENTJES — KENTEEKEN motorrijtuigen in het buitenland, kunnen door de verkeersbonden A.N.W.B., B.B.N., K.N.A.C. en K.N.M.V. aan den eigenaar of houder van een motorrijtuig, in het bezit van een geldig Ned. voertuig(nummer)bewijs en rijbewijs, een internationaal bewijs en rijbewijs, en aan den bestuurder, in het bezit van een geldig Ned. rijbewijs, een internationaal rijbewijs verstrekt worden. (Artt. 23 lid 4 Wet en 4 en 7 Intern. Verdrag 1926.) De geldigheidsduur der bewijzen is één jaar. geldigheidsduur Zie ook Kentccken nationaliteit. Invalidewagent j es. Met invalidewagentjes, geen motorrijtuigen zijnde, mag, evenals met kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, over een voetpad gereden worden. (Artt. 1 lid la en 55 lid 2 Regl.) Kampeerwagens. Bij kampeerwagens, als aanhangwagens gebezigd, mag de achter overbouw niet meer bedragen, dan V5 radstand + 2 m., doch niet meer dan 2.75 m. (Art. 12 lid ld Regl.) Keerverbod. Op wegen, ten aanzien waarvan een stopverbod geldt en welke zijn aangeduid door bord nr. 47 der bijlage, is het verboden met eenig voertuig, ook met een rijwiel, dan wel met een rij- of trekdier of vee te keeren. (Art. 46 lid 2 Regl.) Op wegen, aangeduid door bord nr. 71 der bijlage mag niet met motorrijtuigen gekeerd worden. Kenteeken motorrijtuigen en aanhangwagens. Het kenteeken van een motorrijtuig en een aan- KENTEEKEN MOTORRIJTUIGEN prov. letter opgave aangebracht hangwagen bestaat uit een nummer van hoogstens 4 cijfers en een lettergroep van 2 letters. De eerste letter duidt aan de provincie waar de eigenaar °f houder, aan wien het kenteeken vanwege den Minister van Waterstaat is opgegeven, woont. (Artt. 9 lid 1 Wet, 12 3e lid Regl. en 2 Besch.) De eerste letter is voor: Groningen A, Friesland B, Drenthe D, Overijssel E, Noord-Holland G, Zuid-Holland H, Zeeland K, Utrecht L. Gelderland M, Noord-Brabant N, Limburg P. a. Aan hem, die niet in Nederland woont, wordt het kenteeken met den provincialen letter H afgegeven. (Art. 6 Besch.) De opgave van een kenteeken geschiedt door afgifte van een voertuigbewijs. * Het kenteeken moet aangebracht worden in witte onuitwischbare teekens op marineblauwen achtergrond: bij een motorrijtuig op meer dan twee wielen aan voor- en achterzijde door aanhechting in vasten stand van (nagenoeg) verticaal geplaatste rechthoekige metalen platen, dan wel door schildering op (nagenoeg) verticaal rechthoekige velden; bij een motorrijwiel op twee wielen in de lengterichting vooraan, ter weerszijden zichtbaar op een metalen plaat, recht en ongeveer horizontaal vooruitstekend, en aan de achterzijde op een metalen plaat aan zadel, bagagedrager, achterspatbord of duozitting; bij een aanhangwagen aan de achterzijde als KENTEEKENS, BIJZONDERE bij een motorrijtuig, terwijl in dat geval het kenteeken aan de achterzijde van het motorrijtuig kan vervallen. (Art. 4 Besch.) De teekens moeten minstens zijn: afmetingen hoog 88 mm, breed naar gelang welke letter of cijfer 50 tot 77 mm, doch de letter W 110 en het cijfer 1 22 mm en dik ongeveer 10 k 12 mm, De letters staan: hetzij vóór hetzij midden boven het nummer. Zie nrs. 1 en 2 der bijlage. Voor motorrijtuigen op twee wielen zijn deze afmetingen tot twee-derde verlaagd. (Artt. 3 en 4 Besch.) Bij nacht* moet het kenteeken aan de achterzijde verlichting van het motorrijtuig of den aanhangwagen helder verlicht zijn door beschijning of bij wijze van transparant. (Art. 7 Besch.) Het ingevolge de Motor- en Rijwielwet opge- oude kenteekens geven kenteeken en vermeld op het nummerbewijs, blijft geldig tot en met de maand in 1940, welke overeenkomt met de maand, in welke het nummerbewijs is afgegeven. (Art. 46 lid 1 Wet.) Kenteekens, bijzondere. Motorrijtuigen en aanhangwagens breeder dan breede voertui2.10 m moeten voorzien zijn van een kenteeken, ®en als bedoeld in bijlage onder nr. 3. (Artt. 12 lid lh Regl., en 18 Besch.) Motorrijtuigen en aanhangwagens boven 2400 zware voertuigen kg. wieldruk moeten het kenteeken voeren, als bedoeld in bijlage onder nr. 4, of indien zij bovendien breeder zijn dan 2.10 m, bord nr. 5. Is voor het motorrijtuig of den aanhangwagen KENTEEKEN NATIONALITEIT vanwege den Minister van Waterstaat een maximum wieldruk voorgeschreven, dan vermeldt het kenteeken dat maximum. (Artt. 12 lid li Regl. en 18 Besch.) vee-auto's Motorrijtuigen en aanhangwagens, waarmede herkauwende dieren, eenhoevige dieren of varkens worden vervoerd, moeten voorzien zijn van het kenteeken, als bedoeld in bijlage onder nr. 6. (Artt. 12 lid lk en 18 Besch.) aangebracht Al deze kenteekens moeten zijn aangebracht, bij motorrijtuigen aan de vóór- en achterzijde en bij aanhangwagens aan de achterzijde op (nagenoeg) verticaal geplaatste platen, dan wel door schilderen op (nagenoeg) verticale vlakken. (Art. 18 Besch.) rijden met aan- Ectl ÏÏlOtOrriitlllV. fiat PPn aanVisnorwacron J CJ7 —— - ".1 Utvu YUWll beweegt, moet, geplaatst bovenop en anders aan de voorzijde van het motorrijtuig, voorzien zijn van een kenteeken, dat bestaat uit een gelen driehoek op blauw veld, gelijk nr. 7 der bijlage. Dit moet voor het tegemoetkomend verkeer duidelijk zichtbaar zijn. (Artt. 12 lid 2a Regl. en 20 Besch.) Kenteekenen Nationaliteit. Het nationaliteitskenteeken moet zijn aangebracht aan de achterzijde van het motorrijtuig in zwarte letters op witten achtergrond op een ovale plaat van 30 X 18 cm (voor motorrijwielen 18 X 12 cm), of in dien vorm en kleur op het motorrijtuig zelf aangebracht. Bij het ontbreken van daglicht moet het kenteeken zijn verlicht. (Art. 4 en bijlage C Intern. Verdrag 1926.) Zie Internationaal bewijs en rijbewijs. hangwagen nationaliteitsletters aangebracht verlicht KENTEEKEN NATIONALITEIT Het nationaliteitskenteeken A L Albanië, Q B Q A D N Aden, Q B J B België, Q B M B Q Bulgarije, Q B Y B H Britsch Honduras, Q B Z B l Britsch-Indië, Q R B L Basutoland, H B P Bechuanaland, H K B R Brazilië, l C Cuba, C B Belgische Congo, I N C H Zwitserland, I R C L Ceylon, I R Q C O Columbia, I S C U Curafao, J A C Y Cyprus, D Duitschland, D A Danzig, Johor D K Denemarken, K D E Spanje, K L E A Kenya, Noord. Rho- L desië, Nyasaland, L R Oeganda, Tanganyi- L T ka-gebied en Zanzi- M bar (Br. Protectora- M C ten en Mandaten), M E E T Egypte, M E X E Q Equador, M O C E W Estland, M S F Frankrijk (met de IVIT meeste koloniën en N bezittingen), N F F L Liechtenstein, N L FM de Gefedereerde P MaleischestatenNe- P A gri, Pahang, Parak, PAN Selangor en Sem- P E bilan, P L Q Guatamala, P R Q B Groot Brittanië en P S Noord-Ierland, P Y Q B A Alderney, R is voor: Guernsey, Jersey, Man, Malta, Gibraltar, Griekenland, Hongarije, Hong-Kong, Italië (met koloniën en bezittingen), Nederlandsch- Indië Iran, Irak, IJsland, Jamaica (met de Turksche Caicos- en Kaaimaneilanden, Johore, Kedah, Kelantan, Luxemburg, Letland, Lithauen, Palestina, Monaco, Spaansch Marokko, Mexico, Mozambique, Mauritius, Tanger, Noorwegen, Newfoundland, Nederland, Portugal, Panama, Angola, Peru, Polen, Perzië, Perlis, Paraguay, Roemenië, KERMISWAGENS snelheid R A Argentinië, R C China, R C H Chili, R H Haïti, R S M San Marino, S Zweden, S D Swasiland, S E Iersche Vrijstaat, S F Finland, S H S Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen, S L Syrië en Libanon, S IVI Siam, S M E Suriname, S N B Britsch Noord-Borneo, S P Britsch Somaliland, S R Zuid-Rhodesië, S S Straits-Settlements, S U Rusland, S WA Zuid-West-Afrika, S Y Seychellen, T C T D T R T T T U U U S V WA i WA L WA N WQ W L W V Y Z A Fransch Kameroen, Trinidad en Tobago, Turkije, Territoire Togo (Fr. Mandaat), Trenggenau, Uruguay, Vereen. Staten van Amerika, Vaticaansche Staat, Dsjanti, Gambia- en Goudkust kolonie en Togo, Siërra Leone, Nigeria, Britsch Kameroen, Grenada, Santa Lucia, St. Vincent, Joego-Slavië, Zuid-Afrikaansche Unie. Kermis- en circuswagens. Een aanhangwagen, die uitsluitend in het kermisof circusbedrijf wordt gebezigd: I. behoeft niet voorzien te zijn van een rem; II. mag voorzien zijn van wielen met metalen banden van minstens 80 mm breedte; III. mag met inbegrip lading niet zijn: langer dan 10 m, breeder dan 2.60 m en hooger dan 3.80 m; IV. mag in de gevallen II en III geen grooteren wieldruk hebben dan 2400 kg. (Art. 12 lid 8 Regl.) De snelheid is beperkt tot 6 km. per uur, tenzij voorzien van wielen met rubberbanden en van een reminrichting, in welk geval de maximum snelheid 12 km per uur bedraagt. KNIPPERLICHT — KNIPPERSIGNAAL Alleen de wegen, verbinding vormende tus- wegen schen het kermis- of circusterrein en het spoorwegstation c.q. de haven- of aanlegplaats, mag worden gevolgd. Deze verbinding mag niet meer dan 25 km. afstand bedragen. (Art. 41 Regl.) Knipperlicht. Een auto, c.q. aanhangwagen, mag in plaats van een tweede stel richtingaanwijzers * of vaste pijlen aan den achterkant ter weerszijden voorzien zijn van een oranje of rood knipperlicht aangebracht niet lager dan 1 m en niet hooger dan 1.25 m boven het wegdek. Het mag alleen ontstoken worden gelijktijdig met den seinarm aan de zijde, welke zal worden ingeslagen. (Art. 11 lid 2 Besch.) Knippcrsignaal. Wanneer de veiligheid op den weg het beslist vordert: a. moet de bestuurder van het motorrijtuig een knippersignaal geven bij nacht * na 22 uur; b. mag de bestuurder in plaats van een geluidsignaal een knippersignaal geven bij nacht vóór 22 uur. Een knippersignaal bestaat uit het éénmaal of meerdere malen knipperen met de koplichten of met b.v. het berm-, richt- of mistlicht. Geen knippersignaal mag gegeven worden, in- geen signaal dien de veiligheid op den weg dit niet beslist vordert. Zooveel mogelijk moet vermeden worden, dat door het geven van knippersignalen rij-, trek- KOPLICHTEN — LADING dieren of vee kunnen schrikken. (Art. 25 lid 1 en 2 Regl.) Koplichten. Koplichten zijn de hoofdlantaarns der voertuigen *. Aanhangwagens mogen geen koplichten voeren. aantal Bij nacht moeten gevoerd worden: I. één koplicht door: a. motortweewielers; b. gewone rijwielen; II. twee koplichten door: a. motorrijtuigen op meer dan twee wielen; b. bakfietsen; c. rijwielen met zijspanwagen; d. wagens; III. drie koplichten door: rijwielen met achterspanwagen. kieur Zij moeten voorwaarts öf helder geel öf helder wit licht uitstralen. Zie Verlichtingstabel nrs 1 t/m 6, 32, 36, 38 en 39. Lading. I. Motorrijtuigen en aanhangwagens, afmetingen De lading van motorrijtuigen en aanhangwagens mag: a. op A-wegen * niet breeder zijn dan 2.35 m. (voor autobussen 2.40) en op B-wegen * niet breeder dan 2.10 m; b. niet hooger dan 3.50 m boven den weg reiken; c. achterwaarts niet meer uitsteken dan 2 m, met dien verstande, dat: le. de afstand van de achterzijde der lading tot de LADING I* * n t~'gy80~i a iitna + // WIH0AHJ. ~^J 'U h,h'l Fig. 9. Afstand achterzijde lading tot hart achteras. achteras niet meer bedraagt dan 1/5 radstand + Fig. 9 2 m; 2e. de afstand van de achterzijde der lading tot de voorzijde van het voertuig niet meer bedraagt dan 9 m en bij een trekker met oplegger niet meer dan 14 m; d. voor wat motorrijtuigen betreft aan de voorzijde niet uitsteken; e. voor wat personenauto's betreft niet buiten den zijkant daarvan uitsteken. (Artt. 12 lid le, f, g, 1, lid 2k en 37 lid la Regl.) Zie voor uitzonderingen Kermiswagens, Land- uitzonderingen bouwtractoren en Verhuiswagens. Indien de lading achterwaarts meer uitsteekt dan lange lading hierboven onder c bedoeld, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan. 1. De lading moet zijn in lang gerekten vorm, niet kunnen kantelen verschuiven of groote trillingen kunnen teweeg brengen en mag de stabiliteit van het voertuig niet in gevaar brengen. 2. De lading mag niet in aanraking kunnen komen met het wegdek en niet meer dan 5 m buiten de achteras uitsteken. 3. Aan de, het meest naar achteren uitstekende lading moet als kenteeken aangebracht zijn: LADING J—4 n f-MAX.) H.—\ 'tspj—fo> " "Tor bood I I CM T ROODE DRIEHOEK afmetingen algemeene bepaling Fig. 10. Uitstekende lange lading. bij dag* een roode gelijkzijdige driehoek, waarvan de zijden 30 cm, aan één der hoeken opgehangen, bij nacht* een naar alle zijden rood licht uitstralende lantaarn. 4. De snelheid mag niet grooter zijn dan 20 km per uur en in bochten niet meer dan 10 km per uur. 5. Het voertuig moet minstens twee assen hebben. (Art. 17 Besch.) II. Wagens, bakfietsen, enz. De lading bij wagens * mag: a. op A-wegen * niet breeder dan 3 m en in geval van ongedorscht graan, vlas, hooi en stroo 3.50 m, en op B-wegen * resp. 2.60 en 3 m; b. niet hooger boven het wegdek reiken dan 3.80 m. De lading bij onbespannen wagens, bakfietsen en rijwielen met een zijspan- of achterspanwagen mag niet breeder zijn dan 1.50 m. (Artt. 13 lid 2b, 14 lid la en b en lid 2, en 37 lid 3 Regl.) Voertuigen *, waaronder ook rijwielen, mogen niet zoodanig zijn ingericht of beladen, dat de bestuurder geen voldoende voor- of zijuitzicht heeft of dat er gevaar bestaat voor het afvallen der lading of een deel er van. (Art. 11 sub b Regl.) LANDB.KRACHTWERKTUIGEN — LENGTELICHT Landbouwkrachtwerktuigen. Landbouwtractoren of andere motorrijtuigen bestemd om buiten de wegen te worden gebruikt, uitsluitend gebezigd ten behoeve van of in onmiddellijk verband met die bestemming: I. moeten voorzien zijn van een speciale reminrichting. II. mogen o.a. voorzien zijn van minstens 10 cm breede metalen wielbanden (evenals de aanhangwagens) of van rupsbanden, mits van rubber of glad metaal; III. mogen met inbegrip van lading 2.60 m (de aanhangwagens 2.80 m) breed zijn; een en ander voorzoover geen grootere wieldruk dan 1200 kg. (voor de aanhangwagens 2000 kg.) naar gelang de breedte der banden. De snelheid is beperkt tot 6 km per uur en het snelheid vervoer mag niet bij nacht plaats vinden. (Artt. 12 5e lid en 40 Regl.) Het aantal aanhangwagens mag 3 bedragen met aanhangwagens een gezamenlijk aantal van niet meer dan 5 wielassen. (Art. 12 lid 6 Regl.) Voor het besturen van landbouw tractoren wordt geen rijbewijs geen rijbewijs vereischt. (Art. 84 sub 6 Besch.) Lengtelicht. Het lengtelicht bestaat uit een lantaarn, welke achterwaarts, duidelijk voor het achteropkomend verkeer, helder rood licht uitstraalt. Van een lengtelicht moet voorzien zijn: a, een auto langer dan 9 m (meestal een trekker met oplegger); b. een aanhangwagen, indien de achterzijde hiervan tot de voorzijde van het trekkend motorrijtuig meer dan 9 m. is. 3 LUCHTBANDEN — MAXIMUM SNELHEID aangebracht Het moet aangebracht zijn minstens 15 en hoogstens 25 cm verticaal boven het (linker)achterlicht. Zie Vcrlichtingstabel nrs. 17 t/m 20, 32, 37, 38 en 39. Luchtbanden. Luchtbanden zijn rubberbanden (buiten- en binnenband), waarin meer dan atmosferische spanning en waarbij de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van den binnenband minstens 9/10 gedeelte bedraagt van de oppervlakte van de totale dwarsdoorsnede van buiten- en binnenband. Een en ander onder normale spanningstoestand in onbelasten toestand. (Artt. 1 lid 11 Regl. en 15 Besch.) Marschcolonnes. Marschcolonnes behoeven geen gebruik te maken van voetpaden terwijl zij evenmin gebonden zijn aan de oversteekregeling voor voetgangers. Zie Voetgangers. Massieve banden. Onder massieve banden worden verstaan alle rubberbanden, welke niet zijn lucht- of cushionbanden.* (Art. 1 lid ln Regl.) Maximum-snelheid. De maximum-snelheid voor motorrijtuigen bedraagt t.a.v. wegen binnen de bebouwde kom 45 km per uur. Zij worden aangeduid door bord nr. 18 der bijlage. De maximum-snelheid geldt niet t.a.v. die wegen, welke zijn aangeduid door bord nr. 72 der bijlage. (Art. 32 Regl.) Zie voorts Snelheidsbeperking. MILITAIRE COLONNES — MOTORRIJTUIGEN Militaire colonnes. Militaire colonnes hebben op kruispunten en voorrang vereenigingspunten van wegen steeds voorrang, evenals een begrafenisstoet, brandweerauto's en uitrukauto's der politie, voor zoover door de bestuurders van die auto's gebruik gemaakt wordt van een sirene. (Art. 24 lid 2a en b Regl.) Militaire colonnes te voet mogen loopen op te voet wegen, welke voor voetgangers gesloten zijn. Militaire colonnes per rijwiel mogen rijden per rijwiel op wegén, welke voor wielrijders gesloten zijn. (Art. 35 Regl.) Een militaire colonne wordt bij een regeling door middel van verkeersseinen als één weggebruiker aangemerkt. (Art. 42 lid 1 Besch.) Zie voorts Marschcolonnes. Motorrijtuigen. Onder motorrijtuigen worden verstaan alle rij- omschrijving of voertuigen, bestemd om uitsluitend of mede door een mechanische kracht op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen. (Artt. 1, sub 2e Wet en 1 lid lb Regl.) Motorrijtuigen moeten voorzien zijn: moeten voorzien a. aan de voor- en achterzijde van een kenteeken *, zi>n vermeldende lettergroep en nummer bij het voertuigbewijs opgegeven; b. van lucht- of cushionbanden*; c. van goed werkende draagveeren; d. van een deugdelijke stuurinrichting; e. van twee krachtig werkende remmen*; f. van tenminste één ééntonigen hoorn*; g. bij nacht van koplicht * (en) en achterlicht*; MOTORRIJTUIGEN h. van een behoorlijk geluiddempende inrichting voor den afvoer van de afgewerkte gassen; i. van een achteruitkijkspiegel*; j. van een stoplicht*; k. voor wat betreft auto's van een stel richtingaanwijzers *; 1. van de vermelding van den naam van het chassis, het chassisnummer en het motornummer op een gemakkelijke plaats en goed leesbaar; m. m.i.v. 1 Jan. 1941 van een voorruit van veiligheidsglas van een door den Minister van Waterstaat goedgekeurde soort; n. als bij a van een kenteeken gelijk de modellen 3, 4 en 5 der bijlage voor breede en zware motorrijtugen (zie Kenteeken, bijzondere); o. van een kenteeken model 7 der bijlage, ingeval een aanhangwagen wordt voortbewogen (zie kenteeken, bijzondere). andere eischen Andere eischen zijn: a. in voldoenden staat van onderhoud verkeeren; b. geen grootere wieldruk dan 3600 kg; c. geen grootere overbouw dan 1/5 radstand + 2 m (zie Lading); d. met inbegrip lading niet breeder dan 2.35 m (autobussen 2.40 m); niet hooger dan 3.50 m en niet langer dan 9 m, voor trekker met oplegger 14 m; e. geen grootere geluidssterkte voortbrengen dan 80 decibels; f. voldoende uitzicht in voorwaartsche en zijwaartsche richting. (Artt. 11 en 12 Regl. en 14 lid 1 Besch.) Motorwalsen. (Zie Stoomwalsen.) NACHT — ONBEHEERD MOTORRIJTUIG Nacht. Onder nacht wordt verstaan: de tijd gelegen tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang. (Art. 1 lid lv Regl.) Nationaliteitskenteekens. Zie Kenteekcns Nationaliteit. Nummerbewijs. Het ingevolge de Motor- en Rijwielwet afgegeven nummerbewijs blijft geldig tot en met de maand in 1940, overeenkomende met de maand, in welke het nummerbewijs is afgegeven. (Art. 46 lid 1 Wet.) Daarna moet het vervangen worden door een voertuigbewijs *. Oefenvergunning. Ten behoeve van het leeren rijden met een motorrijtuig op twee of drie wielen, kan door of vanwege den Burgemeester der gemeente waar de leerling woont, een oefenvergunning worden verstrekt. De vergunning is hoogstens 30 dagen van kracht en geldt alleen voor die wegen, welke op de vergunning staan vermeld. Geen vergunning wordt gegeven, indien het motorrijtuig zoo is ingericht, dat men naast den bestuurder kan plaats nemen en vanwaar voldoende ingrijpen mogelijk is. (Art. 84 sub d Besch.) Onbeheerd Motorrijtuig. Indien een motorrijtuig zonder voldoend toezicht (onbeheerd) op den weg staat, moet de motor in rust zijn gebracht. (Art. 47 Begl.) ONTHEFFINGEN Ontheffingen. Ontheffing kan verleend worden: I. voor de Rijkswegen door of vanwege den Minister van Waterstaat; II. voor de provinciale wegen en andere wegen (geen Rijkswegen) buiten de bebouwde kommen gelegen door of vanwege de Gedeputeerde Staten; III. voor de overige wegen door of vanwege Burgemeester en Wethouders, o.m. in de volgende gevallen: a. t.a.v. voertuigen * van het rijverbod op afgesloten wegen; b. t.a.v. motorrijtuigen en aanhangwagens van het bepaalde omtrent: le. de maat der banden; 2e. den wieldruk; 3e. den maximum over bouw; 4e. lange lading; 5e. de maximum lengte, breedte en hoogte; 6e. het aantal aanhangwagens; c. van de bepalingen betreffende kermiswagens, landbouwtractoren, stoom- en motorwalsen en verhuiswagens; d. t.a.v. onbespannen wagens, bakfietsen e.d. van het bepaalde omtrent de maximum breedte; e. t.a.v. bespannen wagens van het bepaalde omtrent: le. de maximum breedte en hoogte; 2e. den maxumum wieldruk; 3e. het aantal aanhangwagens. De Minister van Waterstaat kan van de verkeersbepalingen ontheffing verleenen: a. voor voertuigen bij openbare diensten in gebruik; ONTZEGGING MOTORRIJT. TE BEST. — ONVERL.VOERT. b. voor voertuigen gebezigd bij de verbetering of onderhoud van wegen of bermslooten of bij de herstelling of verbetering van dijken. In geval van ontheffing ontvangt de belangheb- ontheffingsbende een bewijs hetwelk desverlangd behoorlijk bewiis ter inzage moet worden gegeven aan den opsporingsambtenaar*. Ontzegging Motorrijtuigen te besturen. In geval van verkeersgevaar lijk rijden, in dronkenschap een motorrijtuig besturen, schuld aan zwaar lichamelijk letsel of den dood van een ander, en in geval van het besturen van een motorrijtuig, terwijl de bevoegdheid daartoe is ontzegd of het rijbewijs ongeldig is verklaard, kan de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen door den rechter worden ontzegd voor den tijd van 5 jaar en bij herhaling binnen 5 jaar zelfs voor den tijd van 10 jaar. In vele andere gevallen, waaronder overtreding van bepalingen van het Reglement, is de ontzeggingstermijn ten hoogste 2 jaar en bij herhaling binnen 2 jaar zelfs 4 jaar (Art. 38 Wet.) Onverlichte voertuigen. Motorrijtuigen op meer dan twee wielen, aanhangwagens, bakfietsen, rijwielen met zijspan- of achterspanwagen en wagens mogen bij nacht binnen de bebouwde kom onverlicht geplaatst worden a. binnen 30 m van de brandende straatverlichting; b. op kenlijk als zoodanig aangeduide parkeerplaatsen. Fig. 11 Op andere plaatsen moeten die voertuigen de voorgeschreven verlichting voeren. Zie Verlichtingstabel 24 t/m 32,37, 38 en 39 en Parkeeren. OPRIJTEEKEN POLITIE — OPSTELLEN DER WIELR. Fig. 11. Onverlicht stilstaan. Oprijteeken Politie. Het oprijteeken der politie bestaat uit het nagenoeg horizontaal strekken van een arm in de richting van het verkeer en daarna omhoog brengen van den onderarm in de richting naar den schouder en het vervolgens weer strekken van den arm. Het gestopte verkeer moet dan oprijden. (Art. 41 Regl.) Zie Verkeersteekens politie. Opsporings-ambtenaren. Met de opsporing van de verkeersovertredingen en -misdrijven zijn naast de algemeene opsporingsambtenaren belast: de ambtenaren van de Rijks- en gemeentepolitie; de ambtenaren van de Rijks- en Provinciale Waterstaat; de ambtenaren van de Provinciale verkeersinspecties. Opstellen der wielrijders. Wielrijders moeten daar, waar het verkeer moet halthouden, zich uiterst rechts van den weg opstellen. Zij mogen daarbij niet links van een motorrijtuig of een wagen staan. De linkerweghelft mag Fig. 12 nimmer ingenomen worden. (Art. 43 Regl.) PARKEERLICHTEN Fig. 12. Parkcerlichten. Parkeerlichten mogen alleen gevoerd worden door: a. motorrijtuigen op meer dan twee wielen; b. aanhangwagens; c. bakfietsen; d. rijwielen met zijspan- of achterspanwagen; e. wagens. Het aantal is één of twee. aantal Bij rechts parkccren mogen deze voertuigen «chts parkeein plaats van de voorgeschreven verlichting: ren le. aan de linkerzijde één parkeerlicht voeren, dat voorwaarts een helder wit licht en achterwaarts een helder rood licht uitstraalt; PARKEERLICHTEN aan de linkerzijde twee parkeerlichten voeren, waarvan de voorste voorwaarts een helder wit licht en de achterste achterwaarts een helder rood licht uitstraalt; het linkerkoplicht (auto's eventueel het linker stadslicht en aanhangwagens het linkerzijlicht) en het (linker)achterlicht* voeren. linies parkeeren Bij links parkeeren moeten deze voertuigen: le. aan de rechterzijde één parkeerlicht voeren, dat voorwaarts een helder rood licht en achterwaarts een helder wit licht uitstraalt, of Fig. 15 2e. aan de rechterzijde twee parkeerlichten voeren, waarvan de voorste voorwaarts een helder rood licht en de achterste achterwaarts een helder wit licht uitstraalt. Zie Verlichtingstabel nrs 24 t/m 32, 37, 38 en 39. 2e. Flg. 13 3e. Flg. 14 BEIDE KOP- OF I LINKEE L1NICEB KOP-Of I LINKEU 1TA01.1.ICHTEH I ACHTEKLICMT bTAOb LICHT j ACHTE&UCHT Fig. 13. Rechts parkeeren. WIT —— BüOB EEN PA R KEER L ICMT TWEE PftRK.EERLlC.HTEN ÉÉN PA »KEER 1. ICWT °fcr WIT "j" bF E3 OF TWEE PARKE&ttLlCHTfcN boo1>^T!-—1 "f w'r Fig. 15. Links parkeeren. PARKEERVERBOD Fig. 16 Flg. 17 Fig. 18 Fig. 19 Fig. 20 Parkeerverbod. Het doen of laten staan van een motorrijtuig, een aanhangwagen, een bakfiets, een rijwiel met zijspan- of achterspanwagen dan wel een wagen, is behalve tot het onmiddellijk uit- of inlaten of uit- of instappen van personen of tot het onmiddellijk laden of lossen van goederen verboden: a. voor een uitrit indien daardoor het gebruik gehinderd wordt; b. binnen 8 m van een aangeduide autobus-halteplaats; c. binnen 8 m van een hoek van wegen; d. binnen 8 m van een verkeersheuvel, tenzij naast den verkeersheuvel de rijbaanbreedte minstens 5 m bedraagt; e. in een bocht, waar het uitzicht niet vrij is; f. op een weg of weggedeelte, aangeduid door een der borden nr 53, 54, 55, 59, 60, 61 of 62; Fig. 16. Parkeerverbod. PARKEERVERBOD g. langer dan gedurende een bepaalden tijd, aan- te lang pargeduid door één der borden nr 56, 57, 58 of 62. ke«en (Artt. 9 lid lc en 45 lid 2 Regl. en 29 Besch.) Zie ook Stopverbod en Stationneerverbod. Fig. 18. Parkeerverbod. PARKEERVERBOD GEEN PARKEERVERBOD Fig. 19. Fig. 20. Parkeerverbod. POLITIEBEVOEGDHEDEN — RECHTSHOUDEN Politiebevoegdheden. De opsporingsambtenaren* zijn bevoegd: le. den weggebruiker te bevelen of aanwijzingen te geven in het belang van de verkeersvrijheid of de veiligheid op den weg (zie Verkeersteekens politie); 2e. den min of meer dronken bestuurder van een voertuig te verbieden verder te rijden (Art.28 Wet.); 3e. van den min of meer dronken bestuurder van een motorrijtuig diens rijbewijs* (rijbewijzen) in beslag te nemen en diens motorrijtuig in bewaring te stellen (zie Dronken bestuurder); 4e. ter inzage de afgifte te vorderen van de rijen voertuigbewijzen, een bewijs van goedkeuring autoverhuur zonder chauffeur of van een bewijs van ontheffing (Artt. 27 lid 1 Wet en lid 18 lid 2 en 64 lid 7 Regl.); 5e. het voertuig te onderzoeken en de medewerking te vorderen van den bestuurder (Art. 33 lid 2 en 3 Wet); 6e. ter onderzoek van het motorrijtuig of den aanhangwagen dit te voeren of te doen voeren naar een nabijgelegen plaats. (Art. 33 lid 2 Wet.) Portier openen. Strafbaar is het openen of het open laten van een auto- of rijtuigportier, indien daardoor de verkeersvrijheid of -veiligheid wordt belemmerd of in gevaar gebracht. (Art. 29 Regl.). Rechts houden. Het rijverkeer moet rechts houden en wel zoo uiterst rechts dicht nabij den kant van den weg als redelijkerwijze mogelijk is. '9' 48 REM AANHANGWAGEN Hetzelfde geldt t.v.a. rijbanen, die door aan duiding bord nr. 66 der bijlage als afzonderlijke wegen worden aangemerkt. Zie inhalen en voetgangers en voor uitzondering Vaartuigtrekkers. marschcolonnes Marschcolonnes* moeten steeds zooveel mogelijk rechtshouden. ingehaald Indien het verlangen worden daartoe behoorlijk is kenbaar gemaakt, moet men bij het ingehaald worden geheel rechts rijden, totdat het inhalen en voorbijgaan heeft plaats gehad. Daarbij mag bij motorrijtuigen onderling de ingehaald wordende geen snelheid vermeerderen. (Art. 19 Regl.). verkeer- Verkeersheuvels moeten altijd rechts gepasseerd heuvels worden. Alleen verkeersheuvels voorzien van een verkeerszuil met groen vierkant in kop en daaronder twee groene rechthoeken (zie no. 88 der bijlage), mogen met een motorrijtuig ook links gepasseerd worden. (Art. 23 Regl. ). Rem aanhangwagen. De reminrichting van een aanhangwagen* moet behooren tot een vanwege den Minister van Waterstaat goedgekeurde soort. (Art. 12 lid 3a Regl. en 13 Besch.). REMMEN MOTORRIJTUIG Geen rem is vereischt voor: a. éénassige aanhangwagens met een wieldruk van hoogstens 350 kg; b. aanhangwagens gebezigd bij militaire oefeningen; c. aanhangwagens voortbewogen door een stoomof motorwals* of een landbouwtractor*; d. verhuiswagens,* kermis- en circuswagens;* (Art. 12 lid 3a, 4, 6 en 8 Regl.). Rem rijwielen. Van een krachtig werkende rem moet voorzien zijn: a. een rijwiel met een vrijwiel-inrichting; b. bakfietsen en rijwielen met zijspan- of achterspanwagen. (Art. 13 lid lb en 2a.) Remmen motorrijtuig. Een motorrijtuig moet voorzien zijn van twee onafhankelijk onafhankelijk van elkaar werkende remmen. De werkende rembedieningstoestellen (bedrijfs- en parkeerrem) men moeten zich onmiddellijk onder bereik van den bestuurder bevinden. (Art. 12 lid 2d. Regl.). Een der remmen moet rechtstreeks werken op: a. bij motorrijwielen, tenminste op één wiel of op onmiddellijk daarmede verbonden remschijven of -trommels; b. bij auto's, tenminste op twee aan dezelfde as verbonden wielen of op onmiddellijk daarmede verbonden remschijven of -trommels. (Art. 12 lid 3 Besch.). De parkeerrem mag alleen mechanisch werken parkeerrem zonder eenige hulpkrachtinrichting anders dan langs mechanischen weg. De parkeerrem moet in aangezetten stand kunnen worden vastgezet. (Art. 12 lid 2 Besch.). REMTABEL andere remin- Het motorrijtuig mag in plaats van het vorenstaannchtmg de voorzien zijn van een andere reminrichting van een door den Minister van Waterstaat goedgekeurde soort. De bedieningstoestellen moeten dan onafhankelijk van elkaar werken en wel zoo, dat, indien een deel der reminrichting, dat practisch onklaar kan raken, onklaar wordt, met één der bedieningstoestellen: bij motorrijwielen tenminste één wiel en bij auto's tenminste twee wielen geremd kunnen worden. In bijzondere gevallen kan de Minister afwijking toestaan. Overigens moet de reminrichting rechtstreeks werken op één of meer wielen of onmiddellijk daarmede verbonden remschijven of -trommels als in het vorenstaande onder a en b genoemd. (Art. 12 lid 4 en 5 Besch.). Zie Remtabel. Rcmtabel. Bij gebruik , Bij gebruik bednjfsrem parkeerrem Snelheid voor alle au- . , T7 ,, voor motor- , voor vracht- in km. Voor alle .. . . to's behalve rijwielen , . auto's met per uur motornj- . vrachtauto's . ,, , . . . met of zon- . ,, , wieldruk bo- tuigen , met wieldruk , der zijspan , ven 2400 kg. boven 2400 kg 10 3 m l%m lm 2 m 15 6 m 3 m 2J4 m 4 m 20 llm 5m 4m 6 m 25 16 m 8 m 6 9 m 30 23 m 12 m 9 m 13 m 40 41 m 21 21 16 m 23 m REMONDERZOEK — RICHTING AANGEVEN Remonderzoek. De automobilist, motorrijder of wielrijder moet toestaan, dat de opsporingsambtenaar* de remmen onderzoekt en moet de noodige medewerking daartoe verleenen. (Art. 33 Wet). 40 K.M. SfltlHtlD, ITOP | ^—MAX. 16 H. "j VRACHTAUTO, STOP MFPkDXH nA*' V- 1 ITOP norOQRy win, -o=H—MAX. 21 it Fig. 22. Remafstand. Richting aangeven. Kicnung aangeven. Fig. 22 Van het voornemen om van richting te veranderen, moet tijdig een teeken daartoe gegeven worden. Dit teeken bestaat: a. voor den autobestuurder, uit het goed zicht- richting-aanhaar horizontaal uitsteken van een verlichten w'izers richtingaanwijzer*; RICHTING AANGEVEN armteeken b. voor den motorrijder (met of zonder zijspan rijdend) uit óf het ontsteken van een vaste verlichte pijl, óf het goed zichtbaar ongeveer horizontaal uit¬ steken van een arm, of een stok of ander voorwerp; Fig. 23 c. voor den wielrijder, wagenbestuurder en bestuurder van rijdieren uit het ongeveer horizontaal uitsteken van een arm of een stok of ander voorwerp. Fig. 23. Rechts af-teeken. geen teeken Geen teeken is noodig bij richtingverandering als gevolg van een onvermijdelijke wijziging der rijinrichting i. v. m. verbreeding, vernauwing of kromming van den weg. voorzichtigheid Een teeken van richtingverandering geeft nog geen aanspraak op voorrang. aangegeven De aangegeven richting moet gevolgd worden, richting volgen Een andere richting volgen dan het teeken redelijkerwijs mocht doen verwachten, is verboden. RICHTINGAANWIJZERS Tot andere teekens dan het voorgeschreven stopteeken (langzaam-rijteeken) of teeken van het richtingveranderen kunnen de bestuurders niet worden verplicht. (Art. 27 Regl.). Richtingaanwijzers. Een auto moet zijn uitgerust met een paar richtingaanwij zer s. Zij moeten aan de volgende eischen voldoen: eischen le. Zij moeten zijn aangebracht: aangebracht a. ter weerszijden van den auto; b. in uitgestoken stand niet hooger dan ter schouderhoogte van den bestuurder doch niet hooger dan 2 m; c. niet verder van de voorruit dan 1.20 m. Fig. 24 2e. Zij moeten in uitgestoken stand zoowel voor het tegemoetkomend als het achteropkomend Fig. 24. Richting aanwijzer auto. RICHTINGAANWIJZERS verkeer goed zichtbaar horizontaal buiten den auto uitsteken. 3e. De seinarmen moeten langwerpig zijn, de breedte hoogstens 1/3 van de lengte. 4e. Uitgestoken moeten de seinarmen over het kleur grootste deel der lengte rood of oranje licht geven. 5e. De seinarmen moeten na gebruik direct terugvallen, mogen dan geen licht geven en mogen in gesloten toestand niet meer dan 5 cm buiten den auto uitsteken. uitzondering De seinarmen behoeven in uitgestoken toestand geen oranje of rood licht te geven, indien de auto niet voorzien is van een electrische installatie. twee paar rich- Er mag een tweede stel richtingaanwijzers op tingaan wijzers den auto gebezigd worden. Zij moeten bevestigd zijn aan de achterzijde van den auto, eventueel aanhangwagen, en gelijktijdig met de voorste richtingaanwijzers buiten den auto uitsteken, niet lager dan 1 m en niet hooger dan 2 m boven het wegdek, vaste pijlen Eventueel kan voor het tweede stel in den achterwand vaste pijlen aangebracht worden, niet lager dan 1.25 m en niet hooger dan 2 m boven het wegdek en niet meer binnenwaarts dan 40 cm. De richting aangevende pijl moet over zijn geheele lengte oranje of rood licht geven. Knipperlichten. In de plaats van het tweede stel richtingaanwijzers of van de vaste pijlen mogen ook een stel oranje of roode knipperlichten worden aangebracht, niet lager dan 1 m en niet hooger dan 1.25 m boven het wegdek. Het mag alleen ontstoken worden gelijk- RUPSBANDEN tijdig met den seinarm aan de zijde, welke zal worden ingeslagen. Het tweede stel richtingaanwijzers, de pijlen en de knipperlichten moeten voor het achteropkomende verkeer duidelijk zichtbaar zijn. Bij het gebruik van een enkel stel richtingaanwijzers moet dit zoowel voor het tegemoetkomende als het achteropkomende verkeer duidelijk zichtbaar zijn. Maakt een motorrijder (met of zonder zijspan motorrijwielen rijdende) gebruik van richtingaanwijzers, dan moeten deze bestaan uit vaste pijlen, aangebracht zoowel aan de voor- als aan de achterzijde. De richting aangevende pijl moet over zijn geheele lengte oranje of rood verlicht zijn. De pijlen moeten voor het tegemoetkomende en het achteropkomende verkeer duidelijk zichtbaar zijn. (Art. 11 Besch.). Rupsbanden. Als wieldruk* wordt t.a.v. elk der rupsbanden wieidruk aangemerkt 1/3 van den druk, door de rupsband op het rijvlak uitgeoefend, wanneer het voertuig in rust is. Als asdruk*, de druk, welke door het paar rups- asdruk banden tezamen op het rijvlak wordt uitgeoefend, wanneer het voertuig in rust is. (Art. 1 lid 1 o en p Reg1-)' Een rupsband wordt gelijkgesteld met 3 wielen. (Art. 1 lid 5 Regl.). Op rupsbanden mogen zijn uitgerust landbouw- gebruik krachtwerktuigen en andere motorrijtuigen, bestemd om buiten de wegen te worden gebruikt, mits die banden van rubber of glad metaal zijn en het totaal gewicht van het motorrijtuig met RIJBEWIJS inbegrip lading hoogstens 4800 kg. bedraagt. (Art. 12 lid 5a en 7 Regl.) Rijbewijs. Voor het besturen van een motorrijtuig wordt een rijbewijs verlangt, t.w. soorten a. rijbewijs I voor motortwccwielers; b. rijbewijs II voor motorrijwielen met zijspanwagen; c. rijbewijs III voor driewielige motorrijtuigen uitgezonderd: le. motorrijwielen met zijspanwagen, 2e. autobussen (motorrijtuigen voor vervoer van meer dan 6 personen buiten den bestuurder), 3e. taxi's of huurauto's (personenvervoer tegen vergoeding), 4e. vrachtauto's, 5e. met aanhangwagen geen kampeer- of kofferwagen zijnde; d. rijbewijs IV voor alle motorrijtuigen uitgez. motorrijwielen met zijspanwagen; e. rijbewijs V voor personenauto's op 4 of meer wielen met een eigen gewicht van hoogstens 3500 kg. en op luchtbanden uitgezonderd: le. ingericht voor vervoer van meer dan 6 personen buiten den bestuurder, 2e. taxi of huurauto's en 3e. met aanhangwagen geen kampeer- of kofferwagen zijnde; f. rijbewijs VI voor personen en vrachtauto's op 4 of meer wielen met een eigen gewicht van hoogstens 3500 kg. en op luchtbanden uitgezonderd: de onder c le, 2e en 3e genoemde motorrijtuigen, benevens trekker met oplegger; VERBETERING. Op blz. 56 te lezen: onder d. rijbewijs IV voor alle driewielige motorrijtuigen, uitgez. motorrijwielen met zijspanwagen; onder f. rijbewijs VI voor personen en vrachtauto's op 4 of meer wielen met een eigen gewicht van hoogstens 3500 kg. en op luchtbanden uitgezonderd: de onder e le en 3e genoemde motorrijtuigen, benevens trekker met oplegger; RIJBEWIJS g. rijbewijs VII voor alle auto's op 4 of meer wielen, met of zonder aanhangwagens; h. rijbewijs VIII voor motorrijtuigen ingericht voor een bestuurder met een lichamelijk gebrek. Het rijbewijs wordt afgegeven door den Commissaris der Koningin in de provincie waar de aanvrager woont of anders door den Minister van Waterstaat tegen betaling der daarvoor verschuldigde kosten, onder overlegging van: a. een bewijsstuk, waaruit de datum van ge- bewijsstukken boorte van den aanvrager blijkt; b. twee welgelijkende fotografische portretten (ongeveer 4x 3 cm) van den aanvrager, op de achterzijde zijn naam vermeld; c. een geneeskundige verklaring *; d. een rijvaardigheidsverklaring *, tenzij de aanvrager in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waarvoor hij het aanvraagt, dan wel dat zijn ingevolge de motor- en Rijwielwet afgegeven rijbewijs B voor rijbewijs I en rijbewijs A voor de rijbewijzen II, III, IV, V, VI of VII niet ouder is dan 5 jaar. (Artt. 9 lid 1 sub 3e Wet en 60 Besch.) Geen rijbewijs wordt afgegeven aan hem, weigering le. die den leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt; 2e. die niet aan de gestelde eischen betreffende lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot en bekwaamheid in het besturen van motorrijtuigen van de categorie(ën,) tot het besturen waarvan een rijbewijs wordt aangevraagd voldoet; 3e. wien de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is ontzegd, gedurende den duur der ontzegging; RIJBEWIJS 4e. gedurende den tijd, dat het rijbewijs is ingenomen, ingeval van dronken achter het stuur. Voorts kan de afgifte geweigerd worden, indien er nog geen twee jaar verloopen zijh, dat de aanvrager zich heeft schuldig gemaakt aan openbare dronkenschap. (Art. 16 Wet.) geldigheids- De geldigheidsduur van een rijbewijs is 5 jaar, duur na verloop waarvan men weer een nieuw rijbewijs moet aanvragen en men zich opnieuw aan een geneeskundig onderzoek moet onderwerpen, vermoedelijke Tusschentijds kan op vordering van: ongeschiktheid a> de hoofdcommissarissen, commissarissen, hoofdinspecteurs en inspecteurs der gemeentepolitie; b. de officieren en onderofficieren der marechaussee; c. de brigadiers-majoor en de brigadiers van de Rijksveldwacht; op vermoeden van ongeschiktheid een onderzoek worden ingesteld naar de geschiktheid tot en bekwaamheid in het besturen van het motorrijtuig. Dit geschiedt door tusschenkomst van het Districtsbureau. ongeldig ver- Bij onvoldoende geschiktheid of bekwaamheid, klaren Qf bij weigering zich aan het onderzoek te onderwerpen, kan het rijbewijs door dengeen, die het afgaf, ingetrokken worden. inlevering Binnen 20 dagen nadat het rijbewijs zijn geldig¬ heid heeft verloren, moet het worden ingeleverd bij dengeen, die het heeft afgegeven. Het niet voldoen hieraan is strafbaar. Deze verplichting tot inlevering bestaat ook in het geval, de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is ontzegd. (Artt. 18, 19 en 35 lid 3 Wet). duplicaat Indien het rijbewijs is verloren geraakt, versie- RIJ- EN TREKDIEREN ten, geheel of deels onleesbaar of te niet gegaan is, wordt een duplicaat afgegeven. (Artt. 21 Wet en 64 Besch.) Op vordering van een opsporingsambtenaar * ter inzage geven moet de bestuurder het motorrijtuig tot stilstand brengen en o.m. het rijbewijs behoorlijk ter inzage afgeven. (Art. 33 lid 1 Wet.) In geval van dronken achter het stuur kan de overgifte opsporingsambtenaar terstond de overgifte van het rijbewijs vorderen. De ambtenaar van het Openbaar Ministerie kan deze bewijzen onder zich houden, totdat uitspraak is gedaan. (Art. 27 Wet.) De ingevolge de Motor- en Rijwielwet afgegeven rijbewijzen blijven geldig gedurende twee oude rijbewijjaar na den dag van afgifte. (Art. 46 lid 2 Wet.) zen Zie ook Achtdaagsch rijbewijs en Internationaal rijbewijs. Geen rijbewijs is noodig voor het besturen van: a. stoom- en motorwalsen; geen rijbewijs b. landbouwtractoren; nood« c. motortweewielers, waarmede niet sneller kan worden gereden dan 30 km per uur en welke ook bestemd zijn geen grootere snelheid te ontwikkelen; d. een motorrijtuig op 2 of 3 wielen ingeval een oefenvergunning * is afgegeven voor het leeren rijden daar op. Rij- en trekdieren en vee. Geleiders van vee moeten bij nacht een lan- lantaarn taarn bij zich hebben, welke naar alle zijden een helder wit licht uitstraalt. De hoeven van rij- of trekdieren mogen niet scherp beslag voorzien zijn van scherp beslag, waardoor de weg kan worden beschadigd. Het gebruik van RIJVAARDIGHEIDSBEWIJS scherp beslag is toegestaan bij gladheid van den weg tengevolge van ijs of sneeuw. (Art. 15 Regl.) geleiden Het per rijwiel geleiden van een rij- of trekdier is verboden (Art. 42 d Regl.) Rijvaardigheidsbewijs. Voor het verkrijgen van een rijbewijs * is o.m. noodig een rijvaardigheidsbewijs, hetwelk schriftelijk aangevraagd wordt aan het Districtsbureau, onder mededeeling welk rijbewijs verlangd wordt en onder overlegging van 3 afdrukken van goedgelijkende foto's van den aanvrager, tenzij reeds overgelegd bij de aanvrage om een geneeskundige verklaring. Aan het onderzoek naar de rijvaardigheid gaat het geneeskundig onderzoek vooraf. Zie geneeskundige verklaring. onderzoek Het onderzoek naar de rijvaardigheid wordt verdeeld in een theoretisch en practisch gedeelte, waarvan de duur respectievelijk minstens 15 en 30 minuten bedraagt. theoretisch ge- Het theoretisch gedeelte omvat grondige kennis deelte van; ° ° «ïschen I. hetgeen in de wet is bepaald omtrent: de kenteekens *, rijbewijzen *, voertuigbewijzen *, het houden van wedstrijden*, het verkeersgevaarlijk rijden *, het alcoholgebruik, het opvolgen der politie bevelen en het gedrag bij aanrijdingen * met de strafbaarheid; II. hetgeen in het Regl. met Besch. is bepaald omtrent: de verlichting * (zie tabel), het rechts houden *, uitwijken en inhalen * en voorbijgaan, de voorrangsregeling *, het signaal geven *, het stopteeken * geven, richting aangeven *, het achteruitrijden *, het portier RIJVAARDIGHEIDSBEWIJS openen *, de snelheidsbeperking *, het stilstaan *, het berijden van een rijwielpad * en daarenboven voor zoover dat betrekking heeft op de categorie motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd, de aan die motorrijtuigen * gestelde eischen; III. de verkeersborden *, palen en zuilen, de verkeersteekens * der politie en de verkeersseinen*; IV. de meest voorkomende oorzaken van verkeersongevallen, alsmede de middelen tot voorkoming daarvan. Het practisch gedeelte, bestaande uit het afleggen p«ctisch van een proefrit met een daarvoor geschiktdeelte motorrijtuig van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt gevraagd, stelt de volgende eischen: 1. op juiste wijze starten, inschakelen en zonder eischen schokken en stooten wegrijden; 2. behoorlijk overschakelen (versnellend en vertragend) en op juiste wijze regelen van den gastoevoer; 3. goed bedienen van ontkoppelings- en remorganen; 4. niet verkeersgevaarlijk of hinderlijk rijden; 5. voorzichtig en zeker rijden, zich aanpassende aan de verkeersomstandigheden met voldoende stuurvastheid en behoorlijk meester zijn van het motorrijtuig; 6. op juiste wijze en veilig wegrijden, rechtshouden en van richtingverandering; 7. op juiste wijze rijden van bochten naar rechts en links; 8. op juiste wijze handelen bij kruising of vereeniging van wegen; RIJVAARDIGHEIDSBEWIJS 9. de juiste gedragingen bij inhalen, voorbijgaan en ingehaald worden; 10. juiste toepassing van verkeersteekens en signalen, het hiermede rekening houden en geen overbodige of verboden signalen geven; 11. het inachtnemen van de verkeersteekens der politie en van de aanwijzingen d.m.v. verkeersborden en seinen gegeven; 12. tijdig, juist en veilig snelheid verminderen of stoppen; 13. foutloos op een helling stilstaan en weer optrekken; 14. behoorlijk recht en in aangegeven bochten achteruitrijden (auto's); 15. behoorlijk rijden van aangegeven opeenvolgende linker- en rechterbochten (motorrijwielen); 16. op aangegeven plaats auto neerzetten (parkeeren in file); 17. achterwaarts in een (denkbeeldige) garage plaatsen; 18. vlot en foutloos met auto keeren op niet te breeden weg; 19. voortdurend letten op het overige verkeer. Het practisch gedeelte volgt na het theoretisch gedeelte ook al is dit onvoldoende. De proefrit wordt gestaakt bij ver keer sgevaarlijk rijden. heronderzoek Is een van de beide gedeelten onvoldoende dan kan binnen één maand het onderzoek tot dat deel beperkt blijven. Bij voldoen aan de eischen wordt het rijvaardig' heidsbewijs afgegeven. (Artt. 71 t/m 75 Besch.) deskundige Op uitdrukkelijk verlangen kan het onderzoek naar de rijvaardigheid verricht worden door een RIJWIELEN door den Minister van Waterstaat aan te wijzen deskundige. De overlegging van een rijvaardigheidsbewijs uitzondering is niet vereischt indien de aanvrager in het bezit is: a. van een geldig rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waarvoor hij het aanvraagt of b. van een ingevolge de Motor- en Rijwielwet afgegeven rijbewijs B voor rijbewijs I en rijbewijs A voor de rijbewijzen II, III, IV, V, VI of VII, niet ouder dan 5 jaar. Niettemin kan de afgifte van het rijbewijs afhankelijk gesteld worden van de overlegging van vermoedelijke een rijvaardigheidsbewijs op vermoeden van onge- ongeschiktheid schiktheid en onbekwaamheid. (Artt. 77 en 78 Besch.) Rijwielen. I. Rijwielen moeten voorzien zijn: moeten voor- a. van een deugdelijke stuurinrichting (art. 13 *ien lid la Regl.); b. van een krachtig werkende rem, tenzij het betreft een gewoon rijwiel zonder vrijwielinrichting (art. 13 lid lb Regl.); c. van een bel, waarvan het geluid op minstens 50 m duidelijk hoorbaar is (zie Geluidsignaal rijwielen); d. bij nacht * van de voorgeschreven verlichting (zie Verlichting rijwielen); II. mogen niet voorzien zijn: mogen niet a. van verblindende verlichting; voorzien zijn b. verwarring stichtende verlichting. Met een bakfiets, een rijwiel met een zij- of bakfietsen enz. achterspanwagen, of met twee naast elkander gekoppelde rijwielen, dan wel met een rijwiel met RIJWIELPADEN twee naast elkaar aangebrachte zitplaatsen, mag niet gereden worden of te voet worden voortbewogen: rijverbod a. op rijwielpaden; b. op wegen afgesloten voor onbespannen wagens. Op wegen gesloten voor rijwielen doch openstaande voor onbespannen wagens mag met deze voertuigen wel gereden worden. (Art. 44 Regl.) Zie Verlichtingstabel kolom VI. ma*, breedte Bakfietsen en rijwielen met een zij- of achterspanwagen mogen met inbegrip lading niet breeder Zijn dan 1.50 m. (Art. 13 lid 2b Regl.) Rijwielpaden. omschrijving Onder rijwielpaden worden verstaan: alle paden, ongeacht of zij deel uitmaken van een weg, aangeduid door bord 70 der bijlage (in welk geval de rijweg voor wielrijders verboden is en op het rijwielpad moet worden gereden), of door bord 85 der bijlage. (Artt. 1 lid lg Regl. en 32 Besch.) recht» houden Qok op rijwielpaden moet rechts gehouden worden. (Art. 49 lid 2 Regl.) linker rijwiel- Zijn aan beide zijden van den weg rijwielpaden pad gelegen, dan mag buiten noodzaak het — ten opzicht van de rijrichting — links gelegen rijwielpad niet worden bereden, tenzij het rijwielpad is aangeduid door bord 66 der bijlage .(Artt. 51 Regl. en 33 Besch.) uitwijken De uitwijkregeling is ook van toepassing op rijwielpaden, met dien verstande, dat de wielrijder, die op een ten opzichte van zijn rijrichting links gelegen en met den rijweg gemeen liggend rijwielpad rijdt, bij het ingehaald worden, het rijwielpad niet behoeft te verlaten. (Art. 49 lid 2 en 3 Regl.) RIJWIELPADEN Rijden wielrijders naast elkaar en is er bij het naast elkaar tegenkomen of inhalen van andere wielrijdersniden geen voldoende ruimte, dan moeten de links rijdenden achter de rechts rijdenden gaan. Op een rijwielpad voor beide richtingen be- over voiie stemd, moet zoo gereden worden, dat niet de volle breedte rijden breedte door de in één richting rijdende wielrijders wordt inbeslag genomen. (Art. 52 Regl. De regel rechts gaat voor (zie Voorrang) voorrang geldt bij: a. kruising van rijwielpaden, deel uitmakende van een verharden weg, geen voorrangsweg zijnde; b. kruising van rijwielpaden, geen deel uitmakende van een verharden weg; c. kruising van een rijwielpad, geen deel uitmakende van een verharden weg, met een onverharden weg; Kruist een rijwielpad, geen deel uitmakende van een verharden weg, een verharden weg, dan moet aan het verkeer op dien verharden weg, zoowel komende van rechts als van links, voorrang verleend worden. Het rijwielpad is dan vóór de kruising aangeduid door bord 9 der bijlage. (Artt. 24 lid 1, en 54 Regl. en 25 lid 5 Besch.) Een ieder die zich op het rijwielpad bevindt, ander verkeer moet dit op tijdige waarschuwing van een wiel- °p «iwieipad rijder verlaten. Buiten noodzaak mag een rijwielpad niet worden bereden door: motorrijtuigen, wagens, bakfietsen, rijwielen met zij- of achterspanwagen, naast elkaar gekoppelde rijwielen of rijwielen, voorzien van naast elkaar aangebrachte zitplaatsen. (Artt. 44 en 53 Regl.) Voor het rijden met een tweewielig motorrijtuig ontheffing SIGNAAL GEVEN kan ontheffing worden verleend t.a.v. rijwielpaden, niet gelegen langs een verharden weg. (Art. 64 lid 4 Regl.) Signaal geven. motorrijtuigbe- Wanneer de veiligheid op den weg het beslist stuurder vordert: verplicht sig- I. moet de bestuurder van een motorrijtuig geven: naal a. bij dag * een geluidsignaal met den hoorn; b. bij nacht * tot 22 uur óf een geluidsignaal, öf een knippersignaal met het koplicht of b.v. bermlicht; c. bij nacht na 22 uur een knippersignaal; toegestaan sig- H. mag de bestuurder geven: naai a. bij dag en bij nacht tot 22 uur buiten de bebouwde kom, een geluidsignaal met de klaxon of mechanische fluit in plaats van den hoorn; b. bij nacht na 22 uur slechts bij hoogste noodzaak een signaal met den hoorn, doch tevens gepaard gaande met behoorlijke snelheidsvermindering. Zooveel mogelijk moet vermeden worden, dat door het geven van een signaal rij- of trekdieren of vee kunnen schrikken. verbod Geen signaal mag worden gegeven, indien de veiligheid op den weg dit niet beslist vordert. (Art. 25 Regl.) Zie Geluidsignaal motorrijtuigen. rijwielbestuurder De wielrijder is verplicht van de bel gebruik te maken, wanneer de veiligheid op den weg dit beslist vordert. SLUITING VAN WEGEN Niemand mag van de bel gebruik maken, wan- verbod neer de veiligheid op den weg dit niet beslist vordert. Overigens mag geen ander geluidsignaal gegeven worden dan met de bel. (Artt. 13 lid lc en 26 Regl.) Sluiting van wegen. Wegen kunnen in het belang der verkeersvrij heid en -veiligheid van overheidswege geheel of gedeeltelijk in één of in beide richtingen worden gesloten verklaard voor alle rij verkeer en voor rijen trekdieren en vee of een gedeelte van het rijverkeer en voor het voetgangersverkeer. Het gesloten zijn wordt aangeduid door borden aanduiding nrs. 21 t/m 46, 68 en 71 der bijlage. Bij tijdelijke sluiting kan zoonoodig met een tijdelijke siuiandere wijze van duidelijke aanduiding worden tin« volstaan. (Art. 28 lid 1 Besch.) Bij een rijwielverbod voor den rijweg en bij rijwielpaden aanwezigheid van (een) tot dien rijweg behoorend rijwielpad(en) wordt bord nr. 70 der bijlage gebezigd. Aanduidingen door bord nr. 85 der bijlage, mits vóór 1 Januari 1933 geplaatst, mogen blijven gehandhaafd tot 16 Juli 1939. (Art. 28 lid 2 Besch.) In het belang van de verkeersvrij heid en —Iinksaf en veiligheid kan het links- of rechts afslaan voor alle rechts 31 rijverkeer en rij- en trekdieren en vee van overheidswege worden verboden. Dit wordt aangeduid door borden nrs. 63 en 64 der bijlage. B-wegen * zijn gesloten voor: B-wegen I. motorrijtuigen en aanhangwagens met: a. een zwaarderen wieldruk dan 2400 kg; b. met inbegrip lading breeder dan 2.10 m; II. wagens * met inbegrip lading breeder dan SNELHEIDSBEPERKING 2.60 m en geladen met ongedorscht graan, vlas, hooi en stroo 3 m. Onder deze sluiting vallen niet kermiswagens *, landbouwkrachtwerktuigen *, motorwalsen, stoomwalsen * en verhuiswagens * mits deze aan bepaalde voorschriften voldoen. aanduiding De aanduiding geschiedt door bord no. 44 der bijlage, het einde van den B-weg door bord no. 73 der bijlage. lagere wieidruk B-wegen kunnen in het belang van de instandhouding dier wegen gesloten worden verklaard voor voertuigen met een lageren wieldruk dan 2400 kg, eveneens aangeduid door bord nr. 44 der bijlage doch met vermelding van een lager getal dan 2400 kg. bruggen, viaduc Jn het belang van het instandhouden van brugafrittenTan"1 ^en' viaducten en op- en afritten van veren, kunveren nen van overheidswege gesloten worden verklaard voor voertuigen, welke een bepaalden asdruk te boven gaan. Dit wordt aangeduid door bord nr. 46 der bijlage. (Art. 5 lid 4 en 5 Regl.) bakfietsen Op wegen gesloten voor onbespannen wagens en op rijwielpaden mag niet gereden worden met bakfietsen, met rijwielen met een zijspan- of achterspanwagen, naast elkaar gekoppelde rijwielen of rijwielen voorzien van twee naast elkaar aangebrachte zitplaatsen. Deze rijwielen mogen daarover evenmin te voet worden voortbewogen. (Artt. 1 lid 2 en 44 Regl.) Snelheidsbeperking. Een motorrijtuigbestuurder is altijd verplicht de snelheid zoodanig te regelen naar den afstand waarover hij den weg voor het motorrijtuig kan overzien, dat de verkeersvrij heid niet wordt be- SNELHEIDSBEPERKING lemmerd en de veiligheid op den weg niet in gevaar kan worden gebracht en dat hij in ieder geval binnen dien afstand kan stoppen. (Art. 30 Regl.) Elke voertuigbestuurder moet de snelheid verminderen, dan wel stoppen, telkens wanneer de veiligheid op den weg zulks vordert. (Art. 31 Regl.) De algemeene maximum snelheid voor motor- maximum sneirijtuigen op wegen binnen de bebouwde kommen heid bedraagt 45 km per uur, aangeduid door bord no. 18 der bijlage. Deze maximum snelheid geldt niet t.a.v. wegen, uitzondering welke zijn aangeduid door bord nr. 72 der bijlage. (Art. 32 Regl.) In de volgende gevallen zijn of kunnen bijzon- bijzondere snelderc snelheids-beperkingen getroffen worden, heidsbeper- kingen le. T.a.v. binnen een bebouwde kom gelegen drukke wegen wegen, waarop in het algemeen een zeer groote drukte heerscht, kan een maximum snelheid worden bepaald van 15 km per uur. De aanduiding geschiedt door borden nr. 18 der bijlage met vermelding 15 km. (Art. 7 Wet.) 2e. T.a.v. bruggen en viaducten kan een maxi- bruggen en mum snelheid bepaald worden van niet lager viaducten dan 6 km per uur voor voertuigen met een hoogeren asdruk dan 2400 kg. De aanduiding geschiedt door bord nr. 20 der bijlage. (Art. 6 Regl.) 3e. De maximum snelheid voor A-wegen * be- A-wegen draagt voor: a. autobussen boven 2400 kg wieldruk ....... 60 km per uur; b. vrachtauto's boven 2400 kg wieldruk . 45 „ „ „ ; SNELHEIDSWEDSTRIJDEN c. aanhangwagens op lucht¬ banden en boven 350 kg wieldruk . ...... 45 km per uur; d. motorrijtuigen en aanhang¬ wagens op cushionbanden 20 „ „ „ ; e. aanhangwagens op massieve banden 12 „ „ „ . B-wegen 4e. De maximum snelheid op B-wegen* bedraagt voor: a. autobussen , ...... 40 km per uur; b. vrachtauto's 30 „ „ „ ; c. aanhangwagens op lucht¬ banden en boven 350 kg wieldruk 30 „ „ „ ; d. motorrijtuigen en aanhang¬ wagens op cushionbanden 20 „ „ „ ; e. aanhangwagens op massieve banden 12 „ „ „ . (Art. 33 Regl.) bijzondere voer- 5e-De maximum snelheid bedraagt t.a.v. alle tuigen wegen 6 km per uur voor: a. stoom- en motorwalsen *; b. landbouwkrachtwerktuigen *; c. verhuiswagens * als aanhangwagen op rub¬ ber of metalen banden; d. kermis- en circuswagens * als aanhang¬ wagen op metalen banden. Indien de onder d genoemde wagens zijn voorzien van rubberbanden en van een reminrichting is de maximum snelheid 12 km per uur. (Artt. 39 sub b, 40 sub a en 41 sub a Regl.) Snelheidswedstrijden. Zonder vergunning van het bevoegde gezag mogen geen wedstrijden met motorrijtuigen of SPIEGEL — STATIONNEERVERBOD rijwielen op wegen worden gehouden. Zie wedstrijden. Spiegel. Motorrijtuigen moeten voorzien zijn van een motorrijtuigen spiegel, waardoor de bestuurder van zijn zitplaats het links achterliggende weggedeelte kan overzien. Daarbij mag de lading niet zoodanig zijn, dat dit overzicht wordt belemmerd. Bespannen wagens moeten eveneens van een bespannen waZoodanigen spiegel voorzien zijn, uitgezonderd: sen a. indien de bestuurder van zijn plaats het ver- uitzondering keer op het links achterliggende weggedeelte gemakkelijk kan waarnemen; b. indien een spiegel bezwaarlijk op den wagen kan worden aangebracht of bevestigd kan blijven. (Artt. 12 lid 2g en 14 lid lg Regl.) Stadslichten. Motorrijtuigen op meer dan twee wielen moeten aantai bij nacht twee stadslichten voeren, indien de koplichten meer dan 40 cm binnenwaarts van de zijkanten dan wel van de zijwaarts uitstekende lading zijn aangebracht. Deze motorrijtuigen mogen twee stadslichten voeren, indien de hiervoren genoemde afstand der koplichten 40 cm of minder bedraagt. Een motortweewieler mag één stadslicht voeren. De stadslichten moeten voorwaarts een helder kleur wit licht uitstralen. Zie Verlichtingstabel nrs. 7 t/m 11, 32, 36, 38 en 39. Stationneerverbod. Indien een weg is aangeduid door bord nr. 47, STILSTAAN 48 of 49 der bijlage, is het verboden daarop een motorrijtuig, aanhangwagen, bakfiets rijwiel met zijspan- of achterspanwagen of een wagen te doen of te laten staan anders dan tot het onmiddellijk uit- of inlaten of uit- of instappen van personen. (Artt. 9 lid lb Regl.) Zie ook Stopverbod en Parkeerverbod. Stilstaan. stilstand-ver bod Het verbod ^ van stilstaan wordt onderscheiden in stop-, stationneer- en oarkeerv^rhnrl. onverlicht Bij nacht * mogen voertuigen, uitgezonderd motorrijwielen en rijwielen, niet op den weg onverlicht stilstaan, tenzij in de bebouwde kom binnen 30 m afstand van een brandende straatlantaarn en op door bord nr. 75 der bijlage aangeduide Fig. 25 parkeerterreinen. Zie Onverlichte voertuigen. onbeheerd motorrijtuig portier openen Fig. 25. Onverlicht stilstaan. Van op den weg onbeheerde motorrijtuigen moet de motor in rust gebracht zijn. (Art. 47 lid 1 Regl.) Het openen van een portier van een voertuig dan wel het open laten van het portier, mag niet geschieden, indien daardoor de verkeersvrijheid of -veiligheid in het gedrang komt. (Art. 29 Regl.) STOOM EN MOTORWALSEN — STOPLICHT Stoom- en Motorwalsen. Met stoom- en motorwalsen mag worden gereden, mits aan de volgende eischen wordt voldaan: a. geen grooter eigen gewicht dan 16000 kg; b. op een B-weg * of op een weg van een klinkerverharding voorzien geen grooter eigen gewicht dan 6000 kg; c. geen grootere hoogte dan 3.50 m, lading inbegrepen; d. een deugdelijke stuurinrichting; e. geen hinderlijke rook, damp of walm; f. een behoorlijke geluiddempende inrichting; g. geen lading, welke aan de voorzijde of aan de zijkanten uitsteekt; h. een inrichting om achterwaarts te rijden; i. geen grootere snelheid dan 6 km. per uur. De door een stoom- of motorwals voortbewogen aanhangwagens aanhangwagens kunnen in zoover afwijken van de voor aanhangwagens gestelde eischen, dat o.m. a. de wielen van ijzeren banden mogen zijn voorzien; b. het aantal aanhangwagens het gezamenlijk aantal wielassen van 8 niet overschrijdt; c. de druk van eenig wiel niet meer is dan 2400 kg; d. het gezamenlijk gewicht der aanhangwagens plus lading niet meer bedraagt dan 10.000 kg. (Artt. 12 4e lid en 39 Regl.) Voor het besturen van stoom- of motorwalsen geen riibswi's wordt geen rijbewijs vereischt. (Art. 84 sub a Besch.) Stoplicht. Indien een motorrijtuigbestuurder voornemens is te stoppen of plotseling vaart te verminderen, STOPTEEKEN BESTUURDERS voetrem aangebracht kleur dan moet hij dit tijdig kenbaar maken door het doen ontsteken van een stoplicht. Dit ontsteken moet automatisch geschieden Zoodra hij de voetrem gebruikt. Het stoplicht moet zijn aangebracht aan de achterzijde van het motorrijtuig of den aanhangwagen op hoogstens 30 cm van het (linker)achterlicht. Bij twee stoplichten moet het tweede op hoogstens 30 cm van het rechterachterlicht zijn aangebracht. Het moet achterwaarts door gekleurd doorzichtig materiaal een duidelijk waarneembaar oranje licht uitstralen. (Art. 10 Besch.) Stopteeken Bestuurders. Van het voornemen om te stoppen of om plotseling vaart te verminderen moet tijdig daartoe een teeken gegeven worden. STOPlldHT TE(j EN OF OP „1 \ T.a lid 1 en 3 Regl.) Zie ook Stationnecrverbod en Parkeerverbod. Stuurtoestel Motorrijtuigen. Elk motorrijtuig moet voorzien zijn van een deugdelijk stuurtoestel. (Art. 12 lid 2a Regl.) De bestuurder moet toelaten, dat de opsporings- onderzoek ambtenaar * de stuurinrichting onderzoekt. Hij moet de noodige medewerking daartoe verleenen. (Art. 33 2e lid.) Tramwagen. De verkeersbepalingen zijn niet van toepassing op tramwagens. T.a.v. tramwagens moet echter het volgende in acht genomen worden. Het passeeren van een tramwagen moet rechts rechts passeeren geschieden, indien daartoe behoorlijke ruimte aanwezig is. Flg. 29 J) In het algemeen wordt een speling in het stuurwiel van meer dan 45 graden als niet-toelaatbaar beschouwd. TRIPLEEREN — UITLAAT links passeeren Is dit niet het geval, dan mag de tramwagen alleen links gepasseerd worden, als tot het rechts voorbijgaan geen voldoende wegbreedte aanwezig is en de verkeersomstandigheden het links passeeren toelaten. stilstaande tram- Een tramwagen mag men aan de zijde waar inwagen of uitgestapt wordt niet voorbijgaan, tenzij: a. de trambeambte toestemming geeft; b. er een verkeersheuvel (tramvluchtheuvel) aanwezig is. (Art. 22 Regl.) Tripleeren. Met een voertuig mag een tweede voertuig, dat op zijn beurt tot het inhalen van een derde voertuig naar links is uitgeweken, niet gepasseerd worden, zoolang het tweede voertuig het derde uitzondering niet voorbij is. Deze bepaling is niet van toepassing op gewone rijwielen. (Art. 19 lid 4 Regl.) Uitlaat motorrijtuigen. Een motorrijtuig moet voorzien zijn van een behoorlijk geluiddempende inrichting, waardoor de afgewerkte gassen moeten worden afgevoerd en voldoen aan de volgende eischen: eischen a. goed onderhouden; b. over de geheele lengte gasdicht; c. bij auto's reiken tot aan de achterzijde daarvan, en bij een trekker met oplegger tot aan de achterzijde van den trekker. Van het vermelde onder c kan de Minister van Waterstaat voor bepaalde categorieën van motorrijtuigen ontheffing verleenen. (Artt. 12 lid 2e Regl. en 64 lid 3 Besch.) geluidssterkte De inrichting mag geen grooter geluid voortbrengen dan 80 decibel, gemeten: UITWIJKEN a. bij stilstaande motorrijtuigen op een afstand van 20 m van de uitlaatopening, met beurtelings langzaam en snel werkenden motor; b. bij rijdende motorrijtuigen op een afstand van 7 m en terzijde van de baan van het voertuig. Muren, boomen, struiken e.d., die door terugkaatsing of opslorping van het geluid storend kunnen werken moeten in geval a minstens 20 m en in geval b 14 m van de geluidsbron verwijderd zijn. (Artt. 12 lid 2f Regl. en 14 lid 2 Besch.) Uitwijken. Men is verplicht: a. behoorlijk naar rechts uit te wijken bij het tegenkomen van ander rijverkeer of van rijof trekdieren of vee; b. behoorlijk naar links uit te wijken, bij het inhalen van onder a genoemd verkeer; c. geheel naar rechts uit te wijken bij het ingehaald worden van dat verkeer; d. in geval van naast elkaar rijden van wielrijders, bij het tegenkomen of ingehaald worden van ander rijverkeer, achter elkaar te gaan rijden (de links rijdenden achter de rechts rijdenden), indien de noodige ruimte tot passeeren anders niet beschikbaar zou zijn; f. aan het voetgangersverkeer de noodige ruimte te laten; g. behoorlijke ruimte tot voorbijgaan te laten aan brandweerauto's en aan uitrukauto's van de politie, voorzoover van de sirene wordt gebruik gemaakt. (Artt. 19 en 25 lid 6 Regl.) Zie ook Rechtshouden en Inhalen. UITZICHT — VEEAUTO'S Uitzicht. De bestuurder van eenig voertuig moet van zijn zitplaats voldoende uitzicht naar voren en naar de zijkanten hebben, terwijl hij als bestuurder van een motorrijtuig of van een wagen middels een spiegel* het links achterliggende weggedeelte behoorlijk moet kunnen overzien. (Artt. 12 lid 2g en 14 lid lh Regl.) Vaartuigtrekkers. Op het rijden met motorrijtuigen of het geleiden (besturen) van trekdieren, waarmede vaartuigen worden voortbewogen, zijn de bepalingen omtrent het rechts houden, en het inhalen en het uitwijken niet van toepassing, indien van overheidswege daartoe ontheffing is verleend. (Art. 19 lid 7 Regl.) kenteeken In dat geval moet bij links houden het motorrijtuig aan de voorzijde midden bovenaan zijn voorzien: a. bij dag van een blauwe schijf met witten rand (diameter schijf 30 cm); b. bij nacht van een lantaarn, die voorwaarts een helder blauw, niet verblindend, licht uitstraalt. In geval b moet het motorrijtuig aan de voorzijde de gewone verlichting blijven voeren en aan de achterzijde in plaats van het (de) roode achterlichten), voorzien zijn van een lantaarn, die ten dienste van het achteropkomende verkeer een wit, niet verblindend, licht uitstraalt. (Art. 21 Besch.) Veeauto's. In auto's en aanhangwagens mogen alleen herkauwende dieren, eenhoevige dieren of varkens VEE GELEIDEN — VERBLINDENDE VERLICHTING vervoerd worden, indien dit in het voertuigbewijs * staat vermeld. (Art. 12 lid lk en 17 lid5c Regl.) Vee geleiden. Geleiders van vee moeten bij nacht * een lantaarn bij zich hebben, welke naar alle zijden een helder wit licht uitstraalt. (Art. 15 Regl.) Verblindende verlichting. Verblindende verlichting mag nimmer gevoerd worden door aanhangwagens, rijwielen en wagens. Motorrijtuigen mogen geen verblindende ver- motorrijtuigen lichting voeren: a. binnen de bebouwde kom ter plaatse, waar de weg door kunstlicht verlicht is; b. op een weg, welke door een verlicht bord met het opschrift stadslichten is aangeduid; c. bij stilstand; d. op het moment, dat een tegenligger zich binnen de gerichte stralenbundels der lantaarns bevindt. (Verlichtingstabel nrs. 36 en 37) Als verblindende verlichting voor motorrijtuigen wordt aangemerkt verlichting door: le. koplichten *, bermlichten * e.d., waarmede de weg afwisselend over een grooteren en kleineren afstand kan worden verlicht, zoolang die lichtbundel wordt uitgestraald, welke den weg het verst verlicht; 2e. koplichten, bermlichten e.d., waarvan de gerichte stralenbundel op 10 m afstand niet minstens 10 cm lager boven het wegdek reikt dan de afstand van het middenpunt der lantaarn tot het wegdek. Dit wordt gemeten, door den stralenbundel te projecteeren op een grijze schijf (door- Fig. 30 6 VERBLINDENDE VERLICHTING Fig. 30. Niet verblindend licht. snee 40 cm) op 10 m vóór het midden van het motorrijtuig verticaal geplaatst. De scheidingslijn tusschen licht en donker geeft den bovenkant van den gerichten stralenbundel aan; 3e. electrische lantaarns op motortweewielers van 60 cm3, waarvan de gerichte stralenbundel niet kenlijk naar het wegdek is gericht; 4e. lantaarns, waarin niet zijn aangebracht gloeilampen met hulpspiraal, welke door een metalen napje is afgeschermd, uitgezonderd de onder 3e. genoemde lantaarns; 5e. koplichten, bermlichten e.d., m.i.v. 1 Jan. 1942 niet behoorende tot een door of vanwege den Minister van Waterstaat goedgekeurde soort, of niet voorzien van het vastgestelde merk, en waarvan de gloeilampen niet behooren tot een goedgekeurd soort en waarop geen vastgesteld merk, met dien verstande, dat deze eischen reeds van toepassing zijn op nik 31 December 1938 hier te lande ingevoerde of vervaardigde motorrijtuigen. Deze eischen gelden niet voor de onder 3e genoemde lantaarns; 6e. verlichting door electrische stads-, zij- en parkeerlichten,* het achter-, lengte- en garagelicht* en het kenteeken van een autobus*: VERKEERSWAGENS a. met een grooter verbruik dan 672 watt; b. met geen grooter verbruik dan 61/2 watt, doch waarbij het glas der lantaarn niet geëtst is of op een andere wijze de helderheid daarvan is opgeheven, terwijl het lichtpunt zich in het brandpunt van een optisch stelsel bevindt. 7e. lantaarns aan de voorzijde, (uitgezonderd stadslichten), welke hooger dan 1.20 m boven het wegdek zijn aangebracht. Het electrische of gas-koplicht van een rijwiel rijwielen wordt verblindend geacht, indien de gerichte stralenbundel niet kenlijk naar het wegdek gericht is. De verlichting der aanhangwagens, wagens en Fig. 31 de achterlichten der rijwielen worden in dezelfde gevallen verblindend geacht als hiervoren onder sub 6e a en b, bij motorrijtuigen vermeld. (Art. 9 Besch.). V erhuiswagens. Een gesloten aanhangwagen die uitsluitend als verhuiswagen wordt gebezigd en bestemd om per spoor of per schip te worden vervoerd: behoeft niet voorzien te zijn van een rem; mag voorzien zijn van wielen met metalen gladde banden van minstens 10 cm breedte; VERKEERSBORDEN — VERKEERSGEVAARLIJK RipEN snelheid wegen afstand mag met inbegrip lading niet langer zijn dan 10 m, niet breeder dan 2.60 m en niet hooger dan 3.80 m, en mag dan geen grooteren wieldruk hebben dan 2400 kg. (Art. 12 lid 8 Regl.). De snelheid is beperkt tot 6 km per uur. Alleen de wegen, verbinding vormende tusschen de plaats van lading, ontlading of stalling en het spoorwegstation, de haven- of aanlegplaats mogen worden gevolgd. Deze verbinding mag niet meer dan 25 km be¬ dragen. (Art. 41 Regl.). Verkeersborden. i beteekenis van De verkeersborden zijn in bijlage opgenomen, vorm en kleur De vorm en kleur der verkeersborden hebben de volgende beteekenis; rond met rooden rand = een verbod, driehoek met rooden rand = gevaar, rond, blauw = een gebod en vierkant of rechthoekig, blauw = een aanwijzing. Borden of kenteekens, welke door vorm of anderszins gelijken op de officiëele verkeersborden en -kenteekens en daardoor verwarring kunnen stichten, mogen niet op, langs of boven de wegen worden aangebracht. (Art. 60 Regl.). Verkeersgevaarlijk rijden. Het rijden met eenig voertuig * op zoodanige wijze, met zoodanige snelheid of zoodanig beladen, dat de verkeersvrij heid wordt belemmerd of de veiligheid op den weg in gevaar kan worden gebracht, is strafbaar. (art. 25 Wet); Ook is strafbaar: a. het als voorrangsgerechtigde den voorrang wijze of snelheid voorrang eischen VERKEERSHEUVELS — VERKEERSSEINEN eischen, terwijl de verkeersomstandigheden dit niet toelaten (art. 24 lid 3 Regl.); b. het bij het doen blijken van het voornemen om van richting te veranderen aanspraak maken op voorrang, terwijl de verkeersomstandigheden dit niet toelaten (art. 27 lid 5 Regl.); c. het als bestuurder verkeeren onder zoodanigen dronkenschap invloed van het gebruik van alcoholhoudenden drank, dat hij niet in staat moet worden geacht het motorrijtuig, rijwiel of rij- of voertuig naar behooren te besturen. Het besturen, onder toezicht van een in dien toestand verkeerenden persoon, is ook strafbaar. (Art. 26 Wet). Zie ook Snelheidsbeperking. Het is een wielrijder verboden: wielrijders a. zich door een ander voertuig te doen of te laten voortbewegen; b. te rijden met beide handen los van het stuur; c. een rij- of trekdier of vee te leiden. (Art. 42 Regl.). V erkeersheuvels. Verkeersheuvels moeten rechts gepasseerd worden. Verkeersheuvels voorzien van een verkeerszuil uitzondering met een groen vierkant in kop en daaronder twee groene rechthoeken, mogen door motorrijtuigen ook links gepasseerd worden. (Art. 23 Regl.). Verkeersseinen. De ter regeling van het verkeer gebezigd wordende lantaarns zijn zooveel mogelijk of op de rechterzijde van den weg of midden boven de rijbaan aangebracht. VERKEERSSEINEN beteekenis der De kleuren der seinen zijn opvolgend groen, kleuren geel, rood, groen, geel, rood, enz. Ie. Groen licht beteekent op- en doorrijden voor het verkeer aan de zijde waar dit licht schijnt. 2e. Geel licht beteekent voor het verkeer aan de zijde van dat licht stop, voorzoover dit verkeer zich nog vóór de stopstreep bevindt en daarvóór redelijkerwijs niet meer kan stoppen. Fig. 32 3e. Rood licht beteekent voor het verkeer aan de zijde van dat licht stop, totdat het groene licht ontbrandt. groen rood geel Fig. 32. kleurblinden Het groene licht is onder het gele en dit weer onder het roode licht aangebracht, zoodat voor kleurblinden de plaats van het licht de volgende beteekenis heeft: VERKEERSTEEKENS POLITIE het onderste licht op- of doorrijden, het bovenste licht stop en het middelste als onder 2e omschreven. Bij een opstelling in vakken (linksaf, rechtuit en pijlen rechtsaf, doorhalen of gedeeltelijk gecombineerd) kan voor het desbetreffende vak een groene pijl ontbranden ten teeken van door- en oprijden in de richting welke de pijl aangeeft. Voor het rechtuitgaande verkeer moet deze pijl omlaag wijzen. Voor het oprijdende verkeer kan door middel van tramsein een rooden transparant een waarschuwingssein worden gebezigd, bestaande uit een driehoek met verticale balk, waaronder het woord tram, ten teeken, dat een tramwagen dat oprijdende verkeer gaat kruisen. Indien ter regeling van het voetgangersverkeer voetgangerslantaarns worden gebezigd, wordt er slechts van seinen twee lichtsoorten gebruik gemaakt t.w.: Ie. groen licht, aangevende dat oversteken door voetgangers veilig kan geschieden; 2e. rood licht, aangevende dat oversteken door voetgangers niet veilig kan geschieden. Het roode licht verschijnt in de lantaarn boven de plaats van het groene licht. (Art. 42 Besch.). Verkeersteekens politie. Het collectief-stopteeken ter regeling van het coUectict verkeer, bestaat uit het ongeveer horizontaal uit- st°Pteeken strekken van één der armen loodrecht op de rijrichting van het verkeer of beide armen loodrecht op de rijrichtingen van het verkeer dat stopppen Fig. 33 moet. Voor dit verkeer kan ook een rood bord, waarop stopbord Fig. 33. Collectief stopteeken. Fig. 34. Individueel-stopteeken. Fig. 35. Op- en doorrij teeken. VERKEERSTEEKENS POLITIE Fig. 36. Teeken sneller rijden. duidelijk het woord stop, gebezigd worden. Het indivudueel-stopteeken bestaat uit het individueel nagenoeg loodrecht omhoog heffen van één der stopteeken armen, daarbij gericht naar den weggebruiker, voor Fig. 34 wien het teeken bestemd is. Het gestopte verkeer mag eerst oprijden, indien oprijteeken het oprijtceken is gegeven. Dit bestaat uit het nagenoeg horizontaal strekken van een arm in de richting van dat verkeer en daarna omhoog brengen van den onderarm in de richting naar den schouder en het vervolgens weer strekken van den arm. Fig. 35 Bij gebruik van een stopbord moet als oprijteeken een groen vlak naar het op te rijden verkeer gericht worden. versnelIen Het teeken sneller rijden bestaat uit het heen en weer brengen van den onderarm aan die zijde van het lichaam, welke gericht is naar het rij- Fig. 36 dende verkeer, dat versnellen moet. Het teeken langzamer rijden bestaat uit het op langzamer rijden en neer brengen van een gestrekten arm dwars op de rijrichting van het rijdende verkeer, dat langzamer moet. (Art. 41 Besch.). Fig. 37 VERLICHTING AANHANGWAGENS voorgeschreven I, verlichting Fig. 38 Eig. 39 Fig. 40 toegestane verlichting Fig» 37. Tccken langzamer rijden. Verlichting aanhangwagens. Een aanhangwagen: moet bij nacht* de volgende lichten voeren: a. één achterlicht*, in dien hij niet door een anderen aanhangwagen wordt gevolgd; b. één lengtelicht*, indien de afstand van de achterzijde van den (achtersten) aanhangwagen tot de voorzijde van het motorrijtuig meer dan 9 m bedraagt; c. twee zijlichten,* behalve voor éénassige aanhangwagens niet breeder dan het trekkend motorrijtuig en niet verder dan 3 m daarachter reikend; d. één parkeerlicht* bij links parkeeren; II mag de volgende lichten voeren; a. twee achterlichten*; b. één of twee parkeerlichten, dan wel de gewone verlichting of het linker zijlicht met VERLICHTING AANHANGWAGENS Fig. 38. Achteraanzicht aanhangwagen. Fig. 39. Vooraanzicht aanhangwagen. Fig. 40. Bovenaanzicht aanhangwagen. lichting het linker achterlicht, bij rechts parkeeren; c. twee parkeerlichten bij links parkeeren; d. een garagelicht; TTT ma er nipt vnprpti; verboden a. verblindende verlichting*; b. verwarring stichtende verlichting*: le. door middel van lantaarns welke, voorzoover het tegendeel niet is voorgeschreven of toegestaan, naar haar zijkanten anders dan geel of wit licht en achter- VERLICHTING AUTO'S waarts (achter het voertuig zichtbaar) licht uitstralen; 2e. door meer lichten te voeren dan is voorgeschreven of toegestaan; geen verlichting IV. behoeft geen verlichting te voeren: a. bij parkeeren in de bebouwde kom binnen 30 m van een brandende straatlantaarn; b. bij parkeeren op door bord nr. 75 der bijlage aangeduide parkeerterreinen binnen de bebouwde kom; c. indien gebezigd bij militaire oefeningen, voorzoover afwijking is gelast. Zie Verlichtingstabel kolom IV en Verblindende verlichting. Verlichting auto's. :n motorrijtuig op meer dan twee wielen: moet bij nacht* de volgende lichten voeren: a. twee koplichten*; b. twee stadslichten*, indien de koplichten meer dan 40 cm binnenwaarts van de zij- Ee voorgeschreven I. verlichting Fig. 41 Fig. 42 Fig. 41. Koplichten auto. VERLICHTING AUTO'S Fig." 42. Motorrijwiel met zijspan. Fig. 43. Stadslichten auto. kanten dan wel van de zijwaarts uitstekende Fig. 43 lading zijn aangebracht; c. een achterlicht* indien het niet door een aanhangwagen wordt gevolgd; d. een lengtelicht* indien de auto langer dan 9 m is (meestal trekker met oplegger); VERLICHTING AUTO'S Fig. 44. Achterlichten auto. e. twee zijlichten* indien de auto breeder dan twee m is; f. één parkeerlicht* bij links parkeeren; toegestane ver- II. mag de volgende lichten voeren: lichting a< twee stadslichten indien de onder Ib ge¬ noemde afstand 40 cm of minder bedraagt; Fig. 44 b. twee achterlichten; één of twee parkeerlichten, dan wel de gewone verlichting of het linkerkoplicht met het linkerachterlicht, bij rechts parkeeren; twee parkeerlichten bij links parkeeren; berm*-, richt-, mist- en dergelijke lichten; één garagelicht; verboden ver- III. mag niet voeren; lichting a> verblindende verlichting*: le. bij het rijden binnen de bebouwde kom ter plaatse waar de weg door kunstlicht verlicht is; 2e. bij het rijden op een weg met kunstverlichting en aangeduid door een verlicht bord met het opschrift „stadslichten"; b. c. d. e. f. VERLICHTING MOTORTWEEWIELERS 3e. bij stilstand; 4e. bij het tegenkomen van ander rijverkeer; 5e. door middel van achterlichten, lengtelichten, zijlichten, parkeerlichten en garagelicht; b. verwarring stichtende verlichting*: le. door middel van lantaarns welke, voorzoover het tegendeel niet is voorgeschreven of toegestaan, naar haar zijkanten ander dan geel of wit licht en achterwaarts (achter het voertuig zichtbaar) licht uitstralen; 2e. door meer lichten te voeren dan is voorgeschreven of toegestaan; IV. behoeft geen verlichting te voeren: geen verlichting a. bij parkeeren in de bebouwde kom binnen 30 m van een brandende straatlantaarn; b. bij parkeeren op door bord nr 75 der bijlage aangeduide parkeerterreinen binnen de bebouwde kom; c. indien gebezigd bij militaire oefeningen, voorzoover afwijking is gelast. Zie „Verlichtingstabel" kolom II en „Verblindende verlichting". Verlichting motortweewielers. Een motortweewieler: I. moet bij nacht* de volgende lichten voeren: voorgeschreven a. één koplicht*; verlichting b. één achterlicht*; II. mag de volgende lichten voeren: a. één stadslicht*; toegestane ver. b. berm-,* richt-, mist- en dergelijke lichten; lichting VERLICHTING RIJWIELEN verboden ver- III. mag niet voeren: lichting a verblindende verlichting: le. bij het rijden binnen de bebouwde kom ter plaatse waar de weg door kunstlicht is verlicht; 2e. bij het rijden op een weg met kunstverlichting en aangeduid door een verlicht bord met het opschrift „stadslichten"; 3e. bij stilstand; 4e. bij het tegenkomen van ander rijverkeer; 5e. door middel van het achterlicht*; b. verwarring stichtende verlichting*: le. door middel van lantaarns welke, voorZoover het tegendeel niet is voorgeschreven of toegestaan, naar haar zijkanten ander dan geel of wit licht en achterwaarts (achter het voertuig zichtbaar) licht uitstralen; 2e. door meer lichten te voeren dan is voorgeschreven of toegestaan. geen verlichting IV. behoeft geen verlichting te voeren: a. bij stilstand; b. indien gebezigd bij militaire oefeningen, voorzoover afwijking is gelast. Zie Verlichtingstabel kolom III en Verblindende verlichting. Verlichting rijwielen. Een gewoon rijwiel; voorgeschreven I. moet bij nacht * de volgende lichten voeren: verlichting a. één koplicht *; Fig. 45 b. één achterlicht *; VERLICHTING RIJWIELEN Fig. 45. Achterlicht rijwiel. II. mag geen andere lichten voeren dan onder I geen andere genoemd; verlichting III. mag niet voeren: verboden ver- a. verblindende verlichting *; lichting b. verwarring stichtende verlichting* door middel van de koplantaarn en achterlantaarn welke naar haar zijkanten ander dan geel of wit licht en voor wat betreft de koplantaarn achterwaarts (achter het rijwiel zichtbaar) licht uitstralen; IV. behoeft geen verlichting te voeren: geen verlichting a. bij stilstand; b. indien gebezigd: le. bij militaire oefeningen of bij den dienst der politietroepen; 2e. bij dienstverrichtingen der rijks- of gemeentepolitie of van ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, een en ander voorzoover afwijking is gelast. VERLICHTING RIJW. (BAKFIETSEN ENZ.) Zie „Verlichtingstabel" kolom V en „Verblindende verlichting". Verlichting rijwielen met zij- of achterspanwagen en bakfietsen. Een rijwiel met zij- of achterspanwagen en een bakfiets: voorgeschreven I. moet bij nacht * de volgende lichten voeren: verlichting a. twee koplichten * (een rijwiel met achter¬ spanwagen drie); Fig. 46 b. één achterlicht *; Fig 48 c* Parkeerlicht * bij links parkeeren; II. mag de volgende lichten voeren: toegestane ver- Y, r 0 i i- i i i 1 lichting a' een °f twee parkeerhchten, dan wel de gewone verlichting of het linkerkoplicht met het achterlicht bij rechts parkeeren; b. twee parkeerhchten bij links parkeeren; III. mag niet voeren: verboden ver- a. verblindende verlichting *; lichting b. verwarring stichtende verlichting *: le. door middel van de koplantaarns en achterlantaarn welke naar haar zijkanten ander dan geel of wit licht en voor wat betreft de koplantaarns, achterwaarts (achter het rijwiel zichtbaar) licht uitstralen; 2e. door meer lichten te voeren dan is voorgeschreven of toegestaan; geen verlichting IV. behoeft geen verlichting te voeren in de gevallen vermeld in punt IV bij „Verlichting auto's". Zie „Verlichtingstabel" kolom VI en „Verblindende verlichting". VERLICHTING RIJW. (BAKFIETSEN ENZ.) Fig. 46. Verlichting driewielige bakfiets. Fig. 47. Verlichting rijwiel met zijspanwagen. Fig. 48. Verlichting rijwiel met aanhangwagen. VERLICHTING WAGENS verlichting Fig. 49 toegestane verlichting Fig. 49. Verlichting wagens. Verlichting wagens. Een bespannen of onbespannen wagen: voorgeschreven I. moet bii nacht * de volgende lichten voeren: a. twee koplichten *; b. één achterlicht *: c. één parkeerlicht * bij links parkeeren; II. mag de volgende lichten voeren: a. één of twee oarkeerlichten. dan wel de gewone verlichting of het linkerkoplicht met het achterlicht bij rechts parkeeren; b. twee parkeerhchten bij links parkeeren; verboden ver- III. mag niet voeren: lichtin« a. verblindende verlichting *; b. verwarring stichtende verlichting *: le. door middel van koplantaarns en achterlantaarn, welke naar haar zijkanten ander dan geel of wit licht1) en voor wat betreft de koplantaarns achterwaarts (achter den wagen zichtbaar) licht uitstralen; J) Behalve, indien de lading meer dan 2 m. buiten de achterzijde van den wagen uitsteekt, in welk geval het achterlicht naar alle zijden rood licht moet uitstralen. VERWARRING STICHTENDE VERL. — VOERTUIGBEW. 2e. door meer lichten te voeren dan is voorgeschreven of toegestaan; IV. behoeft geen verlichting te voeren in de gevallen vermeld in punt IV van „Verlichting 6een verhchtms auto's". Zie „Verlichtingstabel" kolom VII en „Verblindende verlichting". Verwarring stichtende verlichting. Als verwarring stichtende verlichting wordt beschouwd: I. verlichting door lantaarns, welke le. naar haar zijkanten een ander licht dan geel of wit licht uitstralen, uitgezonderd het lange-lading-licht, dat aan alle zijden rood licht moet uitstralen (art. 17 sub 4 Besch.); 2e. naar haar achterzijde geen, achter het voertuig zichtbaar, licht uitstralen uitgezonderd: a. het achterlicht; b. het parkeerlicht; c. het garagelicht; d. het stoplicht; e. de richtingaanwijzers, vaste pijlen of het knipperlicht. II. het voeren van meer lichten dan voor de voertuigen * zijn voorgeschreven. Zie Verlichtingstabel nr. 16 kolom VII en de nrs. 38 en 39. Voertuigbewijs. Het voertuigbewijs, ter vervanging van het nummerbewijs, behoort bij het motorrijtuig. Het vermeldt het kenteeken van dat motorrijtuig de technische omschrijving van het motorrijtuig, en VOERTUIGBEWIJS eventueel een rijverbod voor B-wegen, een maximum wieldruk, het voortbewegen van aanhangwagens en bijzondere eischen. Het kan dienst baar gemaakt worden aan de motorrijtuigenbelasting. (Art. 9 Wet en 17 Regl.) In bijzondere gevallen kan een voertuigbewijs behooren bij een aanhangwagen. (Art. 17 lid 2 Regl.) aanvragen Het voertuigbewijs wordt aangevraagd door den eigenaar of houder van het motorrijtuig aan een speciaal daarvoor aangewezen belastingambtenaar of aan het bureau in het district waar hij woont of gevestigd is, door inlevering van een ingevuld en onderteekend aanvraagformulier, De aanvrager stort het verschuldigde bedrag op de postrekening van het Districtsbureau. (Art. 47 Besch.) afgifte De afgifte geschiedt door den Inspecteur- Generaal van het verkeer en vindt alleen plaats indien het motorrijtuig of de aanhangwagen aan de gestelde eischen voldoet. (Artt. 12 Wet en 45 lid 1 Besch.) vernieuwing Het voertuigbewijs moet vernieuwd worden: a. indien het motorrijtuig, de aanhangwagen of de oplegger door verandering niet meer beantwoordt aan de omschrijving in het voertuigbewijs; b. wanneer een oplegger of aanhangwagen wordt voortbewogen, welke niet in het voertuigbewijs staat vermeld; c. wanneer geen aanhangwagen of oplegger meer wordt gebezigd en aanspraak wordt gemaakt op vermindering van motorrijtuigenbelasting. (Art. 54 Besch.) VOERTUIGBEWIJS Overschrijving kan plaats vinden bij verandering overschrijving van eigenaar of houder. (Art. 53 Besch.) Voor bepaalde gevallen kan door nader aan te beperkte geldigwijzen ambtenaren voertuigbewijzen worden afge- heidsduur geven met een beperkten geldigheidsduur, indien de motorrijtuigen aan de gestelde eischen voldoet. (Art. 57 Besch.) Voor fabrikanten en handelaren in motorrij- fabrikanten en tuigen kunnen voertuigbewijzen worden afgegeven handelaren uitsluitend geldig voor het rijden met een motorrijtuig, dat deel uitmaakt van hun handelsvoorraad, doch alleen voor zoover het in de uitoefening van hun bedrijf als fabrikant of handelaar van motorrijtuigen wordt gebezigd. (Art. 58 Besch.) In geval van een verloren geraakte, versleten of duplicaat geheel of deels onleesbaar of teniet gegaan voertuigbewijs wordt een duplicaat uitgereikt. (Artt. 21 Wet en 64 Besch.) Het voertuigbewijs moet op eerste vordering vertoonen van een opsporingsambtenaar * aan dezen behoorlijk ter inzage worden afgegeven. (Art. 31 lid 1 Wet.) Het voertuigbewijs is ongeldig: ongeldig a. indien het is ingevorderd; b. niet behoorlijk leesbaar is; c. het motorrijtuig niet beantwoordt aan de omschrijving in het bewijs. (Art. 9 lid 1 sub 2e Wet.) Indien het gezag, dat het bewijs afgaf, dit on- inlevering geldig verklaard heeft, moet het bewijs binnen 20 dagen na de mededeeling worden ingeleverd. (Art. 17 lid 9 Regl.) Eveneens moet het voertuigbewijs worden ingeleverd, indien het motorrijtuig blijvend buiten VOERTUIGEN — VOETGANGERS gebruik is gesteld of indien men geen eigenaar of houder daarvan meer is, en wel binnen 20 dagen na genoemden toestand. (Art. 15 Wet.) invordering Invordering van het voertuigbewijs kan geschieden door bepaalde ambtenaren, indien naar hun oordeel het motorrijtuig of de aanhangwagen niet voldoet aan de gestelde eischen of niet beantwoordt aan de omschrijving in het bewijs. (Art. 17 lid 6 Regl.) nummerbewijs pjet ingevo]ge de Motor- en Rijwielwet afge¬ geven nummerbewijs blijrt geldig tot en met de maand in 1940, welke overeenkomt met de maand, in welke het nummerbewijs is afgegeven. (Art. 46 lid 1 Wet.) Voertuigen. Onder voertuigen worden verstaan alle motorrijtuigen, rijwielen en andere rij- of voertuigen, uitgezonderd die, welke langs spoorstaven worden voortbewogen, en kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen. (Art. 1 lid la Regl.) Voetgangers. Indien langs den rijweg zich een voetpad bevindt, moet een voetganger van dat voetpad gebruik maken, tenzij het gebruik hem door andere voetgangers, of anderszins, wordt belemmerd. Is geen voetpad aanwezig of is gebruik van het voetpad belemmerd, dan moet hij zooveel mogelijk den kant van den weg houden, hetzij links, hetzij rechts. (Art. 56 lid 1 Regl.) Door het rijverkeer moet aan het voetgangersverkeer zooveel mogelijk behoorlijk ruimte gelaten worden. (Art. 19 lid 2c. Regl.) Bij gebruik van een rijwielpad, moet dit op loopen op voetpad loopen op rijweg loopen op rijwielpad VOETPADEN — VOORRANG tijdige waarschuwing van den wielrijder terstond verlaten worden. (Art. 53 Regl.) Het oversteken van den rijweg moet zooveel oversteken mogelijk haaks en zonder onderbreking geschieden. Is er in de nabijheid een kennelijk als zoodanig aangeduide oversteekplaats voor voetgangers, dan moet de voetganger, tenzij noodzaak aanwezig, daarvan gebruik maken. (Art. 56 lid 2 en 3 Regl.) Wegen welke voor voetgangers verboden zijn, verboden wegen zijn aangeduid door bord nr. 33 of 36 der bijlage. (Art. 5 lid li Regl.) Noch het gebruik van voetpaden noch de over- marschcoionnes steekregeling is van toepassing op marschcoionnes. (Art. 56 lid 4 Regl.) Voetpaden. Onder voetpaden worden verstaan: alle wegen omschrijving of weggedeelten, geen voor het openbaar rijverkeer openstaande wegen of weggedeelten zijnde. (Art. 1 lid lh Regl.) Een voetpad mag niet met eenig voertuig worden rijverbod bereden. Evenmin mogen daarover rij- of trekdieren of vee worden bestuurd of geleid. Wel mag daarover gereden worden met een uit2ondering invalidewagentje (geen motorrijtuig zijnde) en voorzoover daarvoor door het bevoegde gezag ontheffing is verleend, met gewone rijwielen. (Art. 55 en 64 lid 5 Regl.) Een voetganger moet van het voetpad gebruik voetganger, maken, als hem het gebruik daarvan niet door andere voetgangers of anderszins wordt belemmerd. (Art. 56 Regl.) Voorrang. Bij nadering van een kruising of vereeniging van kruisingen VOORRANG wegen moet aan het verkeer van rechts, dat vrijwel gelijktijdig dat punt is genaderd, den doorgang vrij gelaten worden, zoo noodig door langFi9- 50 zamer te rijden of te gaan of te stoppen. voorrangsweg Bij nadering van een voorrangsweg moet aan het verkeer daarover den doorgang vrij gelaten Fj 51 worden, ongeacht of dit van rechts dan wel van links komt. onverharde weg Het verkeer op een verharden weg heeft steeds voorrang boven het verkeer op een onverharden weg (b.v. zandweg). uitrit en rij- Hetzelfde geldt voor het verkeer op een verharden meipad weg ten opzichte van: a. het verkeer op een uitrit, geen openbare rijweg zijnde; b. het rijwielverkeer op een rijwielpad niet tot een verharden weg behoorde. altijd voorrang Begrafenisstoeten, militaire colonnes en brandweerauto's en uitrukauto's der politie, deze laatste groepen auto's voorzoover de bestuurders van een sirene gebruik maken, hebben steeds voorrang, voorzichtigheid Op dengeen, die voorrang heeft, rust de verplichting om een zoodanige voorzichtigheid in VOORRANG Fig. 51 acht te nemen, dat de verkeersvrijheid niet wordt belemmerd en de veiligheid op den weg niet in gevaar wordt gebracht. Bij richtingverandering is men verplicht zoo richtingverannoodig door langzamer te rijden of te gaan of door dering te stoppen, den doorgang voor zich langs vrij te houden: a. voor het tegemoetkomende verkeer; b. voor het verkeer, dat zich naast hem mocht bevinden; c. voor het inhalende verkeer, dat bij het inhalen reeds naar links is uitgeweken, een en ander voorzoover dit verkeer de richting van den weg volgt. (Art. 24 Regl.) Bij nadering van een plaatselijke vernauwing aangeduide in den weg (b.v. smalle brug of bij een opbreking), voorrang en aangeduid door de borden 66 en 77 der bijlage, VOORRANGSWEGEN — WAGENS gaat het verkeer aan de zijde van bord 77 voor. Voor het verkeer, behalve brandweerauto's, aan de zijde van bord 66 geldt een doorrij verbod. (Artt. 9 lid lf en 22 Regl.) In gevallen van tijdelijken aard mag een andere aanduiding, mits duidelijk, gebezigd worden. (Art. 10 lid 2 Regl.) Voorrangswegen. aanduiding Voorrangswegen zijn die wegen, welke door het bevoegde gezag langs den voorrangsweg zijn gekenmerkt door borden nr. 8 der bijlage of door oranjekleurige 10 cm breede banden of boveneinden op langs den weg staande palen. Het beginpunt wordt steeds aangeduid door bord nr. 8 der bijlage. Het eindpunt, zoomede een kruising of vereeniging van voorrangswegen onderling, wordt aangeduid door borden nr. 10 en 11 der bijlage. zijweg De kruising of vereeniging „voorrangswegzijweg" wordt langs den zijweg aangeduid door bord nr. 14 der bijlage; de kruising of vereeniging rijwielpad „verharden weg — rijwielpad geen deel uitmakende van een verharden weg", wordt langs het rijwielpad eveneens aangeduid door bord nr. 14. (Artt. 3 en 54 Regl.) Voorruit motorrijtuigen. De voorruit van motorrijtuigen moet met ingang van 1 Januari 1941 van veiligheidsglas zijn van een door den Minister van Waterstaat goedgekeurd soort. (Art. 12 lid 2h Regl.) Wagens. omschrijving Onder wagens worden verstaan: alle voertuigen, geen motorrijtuigen, aanhangwagens of rijwielen zijnde. WEDSTRIJDEN Op wielen of rollen geplaatste voorwerpen of werktuigen worden als wagens aangemerkt. (Art. 1 lid ld Regl.) Wagens moeten voordien zijn: moeten voor- a. van de voorgeschreven verlichting; zien zijn b. voor wat bespannen wagens betreft, van een achteruitkij kspiegel. Andere eischen zijn o.a.: andere eischen I. voor bespannen wagens: a. met inbegrip lading niet breeder dan 3 m en geladen met ongedorscht graan, vlas, hooi en stroo zelfs 3.50 m; b. met inbegrip lading niet hooger dan 3.80 m; c. geen grootere wieldruk dan 120 kg per cm bandbreedte met een maximum van 2400 kg; d. geen ijzeren wielbanden met uitstekende deelen (uitgezonderd landbouwwerktuigen minder wegende dan 500 kg); e. de wielen moeten van klei en modder ontdaan zijn; f. slechts één wagen mag er achter gekoppeld zijn, mits stevig er aan verbonden, goed sporende en niet teveel uitzwaaiend; II. voor onbespannen wagens: met inbegrip lading niet breeder dan 1.50 m. (Artt. 11 en 14 Regl.) Wedstrijden. Voor het houden van of het deelnemen aan motorrijtuigen wegwedstrijden met motorrijtuigen is vergunning noodig van den Minister van Waterstaat. Voor wegwedstrijden met rijwielen is vergunning rijwieien noodig van den Minister of van de Gedeputeerde Staten, naar gelang deze gehouden worden op Rijkswegen dan wel op andere wegen. WEGBESCHADIGING — WIELBASIS voorwerpen slepen opvijzelen voertuigen omschrijving Onder wedstrijd wordt verstaan: elk rijden met motorrijtuigen of rijwielen ter vaststelling of vergelijking van prestaties, hetzij van de deelnemers, hetzij van de motorrijtuigen of rijwielen, hetzij van onderdeelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen. (Art. 24 Wet.) W egbeschadiging. Eggen, ploegen e.d., boomen en andere voorwerpen, waardoor weg en werken kunnen worden beschadigd, mogen niet over een verharden weg sleepende worden vervoerd. Het opvijzelen van voertuigen op een verharden weg mag niet zoodanig geschieden, dat de wegverharding wordt beschadigd. Evenmin, indien de wielen van het voertuig zijn weggezakt naast de verharding van den weg. (Art. 48 Regl.) Wegen. Onder wegen worden verstaan, alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden; de in de wegen of paden liggende bruggen en duikers maken deel daarvan uit; de tot de wegen behoorende paden en bermen of zijkanten maken deel van den weg uit. (Artt. 1 sub le Wet en 1 lid le Regl.) Wegindeeling. Wegen worden verdeeld in A-wegen en B-wegen. Zie „Indeeling weg". Wegsluiting. Zie Sluiting wegen". Wielbasis. De wielbasis of radstand is de afstand tusschen WIELDRUK — ZIJLICHTEN hart vooras en hart achteras, of bij meer dan tweeassige voertuigen, de afstand tusschen hart vooras achterste as, waaraan geen bestuurbare of verstelbare wielen .Overigens kan de radstand in het voertuigbewijs zijn aangegeven. (Art. 1 lid ls en lid 3 Regl.) Wicldruk. Onder wieldruk wordt verstaan de druk door een wiel op het rijvlak uitgeoefend, wanneer het voertuig in rust is. Een samenstel van wielen op één naaf gemonteerd, wordt daarbij als één wiel beschouwd. Voor motorrijtuigen op rupsbanden wordt als rupsbanden wieldruk aangemerkt 1/3 van den druk door den rupsband op het rijvlak uitgeoefend, wanneer het voertuig in rust is. (Art. 1 lid 1 letter o Regl.) Zie ook Asdruk. Ziekenauto. Motorrijtuigen, kennelijk en uitsluitend ingericht voor het vervoer van zieken en gewonden, mogen in plaats van den voorgeschreven hoorn voorzien zijn van een drietonigen hoorn, voldoende aan door den Minister gestelde eischen. (Art. 12 lid 2c I Regl.) Zijlichten. Twee zijlichten moeten bij nacht * gevoerd worden door: a. auto's welke met inbegrip lading breeder zijn dan 2 m.; b. aanhangwagens *, uitgezonderd éénassige, welke niet breeder zijn dan het trekkend motorrijtuig en verder dan 3 m. daarachter reiken. BIJLAGE. VERLICHTINGSTABEL. Kolom II. Kolom III. Kolom IV. Kolom V. Kolom VI. Kolom VII. g „ Bakfietsen en rijwielen £ Motorrijtuigen op meer dan twee wielen. iviotor- Aanhangwagens. Rijwielen. met zij- of achterspan- Wagens. ^ tweewieiers* wagen, 1. Twee» L Eén» \ Eén L Bakfietsen: twee» ie. Twee; het voeren van Rijwielen met zijspan- wt wagen: twee en met gen achter een andeachterspanwagen: drie. ren^wagen is gekop- 2. Moeten voorwaarts beide helder geel of 2. Moet voor- 2. Als in kolom 2. Als in kolom II. 2. Als in kolom II. beide helder wit licht uitstralen. waarts hel- ni. der geel of helder wit licht uitstralen. 3. Van gelijke grootte en gelijke of nage- ~ ~ . , . TT noeg gelijke verlichtingssterkte; dit geldt 3. Als in kolom 11. 3. Als in kolom II. niet voor motorrijtuigen met zijspanwagen en voor motorrijtuigen op drie wielen, ingericht voor het vervoer van ^ goederen. £ ——— jïï- 4. Moeten m.i.v. 1 Jan. 1942: 4. Als in kolom tj behooren tot een door of vanwege den II. Min: van Waterstaat goedgekeurde soort ^ èn voorzien van een vastgesteld merk, pj evenals de gloeilampen der koplichten. O Het bovenstaande is reeds van toe- W passing op na 31 Dec. 1938 hier te lande ingevoerde of vervaardigde motorrijtuigen. Thans reeds mogen alleen gebezigd worden gloeilampen, met hulpspiraal, welke door een metalen napje is afgeschermd. Een en ander is niet van toepassing: a. t.a.v. het koplicht van motortweewieiers met een cylinderinhoud van hoogstens 60 cm.3 b. indien een motorrijwiel met zijspanwagen of een motorcarrier voorzien is van koplichten van ongelijke verlichtingssterkte, t.a.v. het koplicht dat de geringste verlichtingssterkte heeft. 5. In de gevallen, bedoeld in punt 36, on- 5. Als in kolom der a, b en c, behoeven geen koplichten II. gevoerd te worden, mits de stadslichten ontstoken zijn. VERLICHTING STABEL. ^ Kolom II. Kolom III. Kolom IV. Kolom V. Kolom VI. Kolom VIL g Bakfietsen en rijwielen j2 Motorrijtuigen op meer dan twee wielen. Motor- Aanhangwagens. Riiwielen. met zij- of achterspan- Wagens, o tweewielers. ' wagen. 6. Aangebracht op gelijke hoogte, minstens 6. Aangebracht: 6. Aangebracht op 60 cm, hoogstens 120 cm boven het weg- a. bij een bakfiets aan gelijke hoogte dek. uiterste linker- en ter linker- of Op gelijke hoogte is uitgezonderd voor rechterzijde van den rechterzijde v. motorrijtuigen met zijspanwagen. bak of opbouw, of bij den wagen of terzijde uitstekende van de terzijde lading, aan de lading; uitstekende la's- b. bij een rijwiel met ding, doch niet J2, zijspanwagen één voor- meer dan 40 cm H aan aan rijwiel en één binnenwaarts W vooraan aan de verst van den uiterst van het rijwiel ver- sten zijkant van £-1 wijderde zijde van den wagen of laO bak of opbouw; ding. X c. bij een rijwiel met achterspanwagen één vooraan aan het rijwiel en de twee andere vooraan aan de uiterste linker- en rechterzijde van den bak of v opbouw. 7. Twee (niet verplicht in het geval, be- 7. Eén (niet doeld aan het slot van punt 11). verplicht). 8. Moeten voorwaarts helder wit licht uit- 8. Moet voorstralen. waarts helder wit licht uitstralen. g _ P 9. Van gelijke grootte en gelijke of nageld noeg gelijke verlichtingssterkte. U HH 10. De lichtbron mag geen grooter gebruik 10. Als in kolom p hebben dan 6% Watt. Zich in het II. < brandpunt van een optisch stelsel be- ^ vindend, moet de helderheid van het lichtdoorlatend gedeelte van de lantaarn of lamp door etsen of anderszins op doeltreffende wijze zijn verminderd. VERLICHTING STABEL. 1-1 Kolom II. Kolom III. Kolom IV. Kolom V. Kolom VI. Kolom VII. g Bakfietsen en rijwielen .2 Motorrijtuigen op meer dan twee wielen. Motor- Aanhangwagens. Rijwielen. met zij- of achterspan- Wagens. tweewielers, wagen. 11. Aangebracht op gelijke hoogte ten hoogste 160 cm boven het wegdek en niet *5" meer dan 40 cm binnenwaarts van den -S uitersten linker- en rechterzijkant van het motorrijtuig dan wel van de lading, g indien deze ter zijde buiten het motorm rijtuig uitsteekt; bij samenstellen van 55 trekker en oplegger, aangebracht aan Q den trekker. Zijn de toplichten aangebracht als in dit punt voor stadslichten is aangegeven, dan behoeven geen stadslichten te worden gevoerd. 12. Een of desgewenscht twee; indien het 12. Eén. 12. Eén of desge- 12. Eén. 12. Eén. 12. Eén; indien achmotorrijtuig door een aanhangwagen wenscht twee; ter den wagen wordt gevolgd, behoeft het geen achter- indien achter een °fmeer an_ licht te voeren. den aanhang- dere wagens , wagen een vol- zijn gekoppeld gende aanhang- behoeft alleen wagen is gekop- de achterste wa- peld, behoeft gen een achter- de eerste geen licht te voeren, achterlicht te "g* voeren. H U >—< - 13. Moet(en) achterwaarts, duidelijk zicht- 13. Als in kolom 13. Als in kolom II. 13. Als in kolom II. 13. Als in kolom II. 13. Als in kolom II. H baar voor het achteropkomend verkeer, II. ffi helder rood licht uitstralen. U ten aanzien van een rechts op den weg voertuig het koplicht en het ach- m stilstaand voertuig, waarvan het linker linker zijlicht terlicht branden. -3,3 koplicht of stadslicht en het (linker) en het (linker) > cj achterlicht branden. achterlicht g u branden. | 28. Eén of twee; verplicht wanneer het voer- 28. Als in kolom II. 28. Als in kolom II. 28. Als in kolom II. g tuig links op den weg stilstaat, en in an- h dere gevallen niet geoorloofd. « p — w 29. Wordt één parkeerhcht gevoerd, dan 29. Als in kolom II. 29. Als in kolom II. 29. Als in kolom II. Q moet dit, duidelijk zichtbaar voor het 30. Aan te brengen aan de rechterzijde van 30. Als in kolom II. 30. Als in kolom II. 30. Als in kolom II. 1z het voertuig, niet hooger dan 1.75 m boven het wegdek. H U 31. Een links op den weg stilstaand voertuig 31. Als in kolom II, 31. Als in kolom II. 31. Als in kolom II. J3 mag geen andere lichten dan het (de) Pi in punt 29 bedoelde parkeerlicht(en) [Jj voeren. M K < p. VERLICHTING STABEL. " Kolom II. Kolom III. Kolom IV. Kolom V. Kolom VI. Kolom VII. p Bakfietsen en rijwielen J2 Motorrijtuigen op meer dan twee wielen. Motor- Aanhangwagens. Rijwielen. met zij- of achterspan- Wagens. Q tweewielers. wagen. HH 32. De in deze tabel voorgeschreven lichten 32. De in deze 32. Als in kolom II. 32. Geen verlich- 32. Als in kolom II. 32. Als in kolom II. behoeven niet te worden gevoerd door: tabel voor- ting behoeft a. stilstaande voertuigen, die zich in een geschreven te worden ge- „5 bebouwde kom bevinden binnen een lichten be- voerd door: " afstand van 30 m van de plaats van hoeven niet a. stilstaande S den weg, waarboven een ontstoken te worden rijwielen; 5 lichtpunt, behoorende tot de open- gevoerd door b. door rijwie- § bare verlichting, aanwezig is; a, stilstaan- len, gebezigd bij ^ b. stilstaande voertuigen, die zich be- de motorrij- militaire oefe- g vinden op kennelijk als zoodanig aan- wielen; ningen; w geduide parkeerterreinen binnen be- b. motorrij- c. door rijwie- bouwde kommen; wielen, ge- len, gebezigd bij S c. voertuigen, gebezigd bij militaire bezigd bij dienstverrich- m oefeningen, voor zoover afwijking is militaire oe- tingen der Rijks- ïd gelast. feningen en gemeente- pq voor zoover politie; > afwijking is d. door rijwie- £ gelast. len, gebezigd bij W dienstverrich- S v tingen van ambtenaren van in- 5 voerrechten en < accijnzen; ^ e. door rijwielen, gebezigd bij g den dienst der politietroepen, < een en ander w voor zoover ^ door het bevoegde gezag afwijking is gelast. q 33. Bermlichten, richtlichten, mistlichten en 33. Als in kolom m dergelijke mogen worden gevoerd, mits II. zij geen ander dan geel of wit licht uitW stralen en behoudens het bepaalde bij £ punt 36. Zij moeten zijn aangebracht pi niet hooger dan 1.20 m boven het weg- >-* dek. H-J § w 03 VERLICHTINGSTABEL. Kolom II. Kolom III. Kolom IV. Kolom V. Kolom VI. Kolom VII. 3 , » Bakfietsen en rijwielen .2 Motorrijtuigen op meer dan twee wielen. Motor- Aanhangwagens. Rijwielen. met zij- of achterspan- Wagens. tweewielers. wagen. 34. Aan de achterzijde van het voertuig mag 34. Als in kolom II. pq . een achterwaarts wit licht uitstralende O lantaarn worden gevoerd, mits daarvan de schakeling zoodanig is ingericht, dat §j w die lantaarn slechts kan branden, wanÜ neer de versnelling voor achteruitrijden is ingeschakeld. g 35. Motorrijtuigen, gebezigd voor het on§ g' derhouden van autobusdiensten, mogen g | als onderscheidingsteeken een transparant t>|> voeren met witte letters op blauw of g § zwarten achtergrond, of blauwe of zwarte W letters op witten achtergrond. j 36. Een motorrijtuig mag, behoudens bij 36. Als in kolom het geven van een knippersignaal aan II. de voorzijde niet een verblindende verlichting voeren voor zoover: a. de weg is gelegen binnen een bebouwde kom ter plaatse waar deze door kunstlicht verlicht is; Ü b. de weg in verband met den aard van § zijn kunstverlichting door Onzen H Minister is aangewezen als een weg K waarop met beperkte verlichting ge- y reden moet worden en zulks aan de J weggebruikers kenbaar is gemaakt door middel van een kenteeken, be> staande uit het opschrift „stads- w lichten", dat bij nacht duidelijk Q zichtbaar moet zijn; is een motor- £ rijtuig van stadslichten voorzien, dan ® mag het in het bedoeld geval aan de g voorzijde geen andere dan deze lich- M ten voeren; d c. het motorrijtuig stilstaat; & d. het motorrijtuig een ander voertuig W of een rij- of trekdier tegemoet komt ^ van het oogenblik, dat dit zich bin¬ nen de gerichte stralenbundels van de lantaarns van het motorrijtuig bevindt, tot het oogenblik waarop een ontmoeting heeft plaats gehad'). i) i) VERLICHTING STABEL Kolom II. Kolom III. Kolom IV. Kolom V. Kolom VI. Kolom VII. g Bakfietsen en rijwielen .2 Motorrijtuigen op meer dan twee wielen. tweewielërs Aanhangwagens. Rijwielen. met zij- of achterspan- Wagens. ' wagen. 37. De verlichting door middel van de ach- 37. De verlich- 37. Geen van de 37. Als in kolom IV. 37. Als in kolom IV. 37. Als in kolom IV. "O terlichten, het lengtelicht, de zijlichten, ting door lichten mag veraf \n de parkeerlichten, het garagelicht en het middel van blindend zijn. "§ -g kenteeken voor autobussen mag niet ver- het achter- 3 blindend zijn. licht mag £ « niet verblin- > dend zijn. u 38. De lantaarns van voertuigen mogen, 38. Als in kolom 38. Als in kolom II. 38. Als in kolom II. 38. Als in kolom II. 38. Als in kolom II. •o voor zoover het tegendeel niet bij of II. § krachtens de Wegenverkeerswet is voor- £ m geschreven of toegestaan, naar haar zij- -ö -S kanten geen ander dan geel of wit licht w £ en naar haar achterzijde geen, achter het ca voertuig zichtbaar, licht uitstralen. | > 39. Voertuigen mogen niet meer lichten voe- 39, Als in kolom 39. Als in kolom II. 39. Als in kolom II. 39. Als in kolom II. 39. Als in kolom II. t ren dan bij of krachtens de Wegen- ' jj, jSJ verkeerswet is voorgeschreven of toegestaan. x) Zie „Verblindende Verlichting" blz. 81—83 VERKEERSBORDEN GERANGSCHIKT NAAR HUN SOORT EN BETEEKENIS. De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven aan de nummers der modellen, opgenomen in de bijlagen der Wegenverkeersbeschikking. Kenteekens Motorrijtuigen. 1 (2) Nummerplaat motorrijtuigen (lettergroep voor het nummer). 2 (3) Nummerplaat motorrijtuigen (lettergroep boven het nummer). 3 (4) Rijverbod voor B-wegen. 4 (5) Max. wieldruk in kg. 5 (6) Rijverbod voor B-wegen en max. wieldruk. 6 (7) Ingericht voor veevervoer. 7 (8) Motorrijtuig gevolgd door aanhangwagen. Voorrangsborden. 8 (/3) Voorrangsweg. 9 (14) Zijweg, kruist of komt uit OP voorrangsweg- 10 (75) Eindpunt voorrangsweg.]) 11 (16) Eindpunt voorrangsweg °P 150 m.!) 1) Thans wordt nog gebezigd bord nr. 17 met onderschrift „einde voorrangsweg . Gevaarsborden. V erbodsborden. 18 (9) Verboden sneller te rijden dan 45 km per uur. (Zie ook no. 72). 19 (10) Achterzijde bord no. 18. 20 (11) Max, snelheid 20 K.M. voor motorrijtuigen boven 2400 kg. asdruk. 21 (29) Verboden voor alle rijverkeer in beide richtingen. 22 (30) Verboden voor alle rijverkeer in één richting. 23 (18) Verboden voor motorrijtuigen op meer dan 2 wielen. 24 (19) Verboden voor motortweewieiers. 25 (20) Verboden voor rijwielen. (Zie ook nr. 70). 28 (23) Verboden voor motortweewieiers en rijwielen. 29 (24) Verboden voor motorrijtuigen met aanhangwagen. 30 (25) Verboden voor bespannen wagens. 31 (26) Verboden voor handwagens. 32 (38) Verboden voor rij- en trekdieren en vee. 33 (iO) Verboden voor voetgangers. 34 (28) Verboden voor alle wagens. 38 (32) Verboden voor auto's en aanhangwagens langer dan 4.30 m. (lading inbegrepen) 39 (33) Verboden voor auto's en aanhangwagens breeder dan 2.20 m. (lading inbegrepen) 40 (34) Verboden voor voertuigen hooger dan 3.10 m. 41 (35) Verboden voor wagens breeder dan 2.20 m. 42 (36) Verboden voor wagens langer dan 4.30 m. 43 (37) Verboden voor wagens breeder dan 2.20 m of langer dan 4.30 m. 44 (76) B-weg. Verboden voor auto s boven 2400 kg. wieldruk o{ breeder dan 2.10 m. (Zie ook nr. 73). 35 (39) Verboden voor wagens en rijen trekdieren en vee. (Zie ook nr. 71). 45 (46) Verboden voor voertuigen boven 2000 kg, wieldruk. 48 (49) Stopverbod voor linkerzijde. 49 (50) Stopverbod voor rechterzijde. 50 (5/) Stationneerverbod (verboden met voertuigen, behalve rijwielen, stil +« dan oLaan ——- tot het onmiddellijk - 0f uitstappen van personen. 51 (52) Stationneerverbod voor linkerzijde. 52 (52) Stationneerverbod voor rechterzijde. in 53 (53) Parkeerverbod (verboden met voertuigen, behalve rijwielen, stil te staan anders dan tot net onmiddellijk jn- °f uitlaten van personen of onmid aei«)n. iaden lossen). 54 (56) Parkeerverbod voor linkerzijde. 55 (56) Parkeerverbod voor rechterzijde. of 58 (57) Verboden langer dan 2 uur te parkeeren voor rechterzijde. 59 (55) Parkeerverbod van 8—-19 uur. 60 (58) Parkeerverbod van 8—19 uur voor linkerzijde. 61 (58) Parkeerverbod van 8—19 uur voor rechterzijde. 62 (65) Parkeerverbod voor linkerzijde, langer dan 2 uur voor rechterzijde. 63 (44) Linksaf slaan verboden. 64 (45) Rechtsaf slaan verboden. 65 (66) lnhaalverbod voor motorrijtuigen. Gebodsborden. 12 (72) Uitholling overdwars, 13 (73) Gevaarlijke bocht. 14 (74) Gevaarlijk kruispunt. 68 (42) Verplichte rijrichting naar rechts. 69 (43) Verplichte inrij aan rechterzijde. 15 (75) Bewaakte spoorwegovergang. 16 (76) Onbewaakte spoorwegovergang. 17 (77) Ander gevaar. Opgelet! 70 (68) Verplicht rijwielpad (rijweg verboden voor rijwielen). 71 (50) Hoofdrijbaan = autoweg. Ie Gesloten voor rijwielen, wagens, rij- en trekdieren en vee. 2e Stopverbod, Aanwijzingsborden. 72 Ity Grens bebouwde kom op weggedeelten waar max- snelheid niet geldt. 73 (17) Einde rijverbod B-weg. 74 Einde van de parkeerverbodszöne. 75 (87) Parkeerplaats. 76 (83) Waar het rijverkeer voor anderen gevaar of hinder kan veroorzaken. 77 (87) Verkeer uit tegengestelde richting moet wachten. 80 (^1 Rijbaan (parallelweg), welke ook ®an de zijde van "et bord mag worden ingereden. 81 (71) Rijwielpad, welke ook aan de zijde van het bord mag worden ingereden. 82 (85) Oversteekplaats voor voetgangers. 83 (86) Oversteekplaats voor wielrijders. 84 (89) Verkeersstremming. 85 (69) 26 (21) Verboden voor alle motorrijtuigen. 36 (41) Verboden voor wagens, voetgangers en rij- en trekdieren en vee. 46 (47) Verboden voor voertuigen boven 4000 kg asdruk. 56 (S4) Verboden langer dan 2 uur te parkeeren. 66 (67) Doorrijverbod bij nadering van een tegenligger, (Zie ook nr. 77), 78 tSf> Hulp- of eldmgspost. 86 (80) 27 (22) Verboden voor alle motorrijtuigen en voor rijwielen. 37 (31) Verboden voor auto's en aanhangwagens breeder dan 2.20 m. (lading inbegrepen) 47 (48) Stopverbod. (Zie ook nr. 71). 57 (57) Verboden langer dan 2 uur te parkeeren voor linkerzijde. 67 (79) Doorrijverbod bij nadering van een douanekantoor. 79 (82) Richtingsaanduiding. Verkeerszuilen. 87 (96) Verkeerszuil, welke uitsluitend rechts voorbij gereden mag worden. 88 (98) Verkeerszuil, welke alleen door motorrijtuigbestuurders links voorbij gereden mag worden. 89 (99) Achterkant van verkeerszuil no. 88; overstekende voetgangers opgelet. Gerangschikt en van onderschriften voorzien door W. FABER Inspecteur van Politie le klasse Chef der Afd. Verkeerswezen Utrecht Uitgegeven door: A. W. BRUNA 6 ZOON'S UITGEVERS MIJ. N.V. UTRECHT 2.371.203 llllllllllllllllllllllllllll