ENCYCLOPEDISCH KERKELUK WOORDENBOEK ENCYCLOPEDISCH KERKELIJK WOORDENBOEK VERKLARING VAN WOORDEN EN TERMEN UIT HET KATHOLIEKE LEVEN MET INLEIDING VAN MAG. DR. J. B. KORS O. P., PROFESSOR AAN DE R. K. UNIVERSITEIT TE NIJMEGEN EERSTE DRUK DE GEMEENSCHAP - BILTHOVEN IMPRIMATUR RIJSENBURG. 6 APRIL 1938 G. HARTMAN N, CENSOR A.H.D. INLEIDING Het „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" is bedoeld als opvolger van het welbekende „Beknopt Kerkelijk Handwoordenboek", door lector M. C. Nieuwbarn O. P. samengesteld. Een opvolger is inderdaad noodig. Langen tijd heeft het „Beknopt Kerkelijk Handwoordenboek" als een uitstekende gids gediend voor al degenen, die naar de preciese beteekenis of het juiste gebruik van een katholieken term of uitdrukking zochten. Maar hoe verdienstelijk deze in 1910 verschenen uitgave ook is, toch mag gezegd woorden, dat zij momenteel, na 28 jaar, niet meer op de volledigheid en juistheid aanspraak kan maken, die voor een woordenboek onontbeerlijk zijn. Daarvoor is sindsdien te veel gebeurd. Alleen reeds de invoering van het nieuwe Kerkelijk Wetboek, de verschillende hervormingen aan de Romeinsche Curie en de gewichtige regeeringsdaden van de laatste Pausen, vragen noodzakelijk om aanvulling. Maar bestaat er alreeds geen opvolger? In 1910 kon lector Nieuwbarn in zijn voorbericht terecht schrijven: „dat voor de overgroote massa van beschaafde Katholieken nog menig wetenschappelijk werk op afdoening wachtte, en hiertoe behoorde, naar men zegde, inzonderheid een Beknopt Handwoordenboek als een eerste behoefte." Zijn werk was voor Nederland een primeur, des te verdienstelijker, naarmate de officieele onkunde omtrent de beteekenis en het gebruik van katholieke termen zoo ontstellend groot was, ook in de wetenschappelijk opgezette niet-katholieke groote encyclopaedieën. Nu is de toestand echter zoodanig gewijzigd, te onzen gunste, dat wij binnen afzienbaren tijd kunnen beschikken over een volledige en volwaardige Katholieke Encyclopaedie, waarvan reeds een indrukwekkend aantal deelen verschenen is. Bovendien zijn de uitgevers van niet-katholieke encyclopaedieën er tegenwoordig over het algemeen op uit, de katholieke onderwerpen door katholieke vakgeleerden te laten behandelen, zoodat de voorlichting van die zijde in vele gevallen betrouwbaar te noemen valt. Is er dan nti nog plaats voor een kerkelijk woordenboek? Ik meen van wel. Afgezien van alle overwegingen van financieelen aard en van handiger bruikbaarheid, ben ik overtuigd, dat vooral om zijn bijzonderen inhoud dit „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" zijn plaats in de bibliotheek en op het bureau ruimschoots verdient. Deze uitgave, heeft namelijk vele trefwoorden opgenomen, die men elders niet gemakkelijk zal vinden, ofschoon ze toch Roomsche aangelegenheden betreffen. In verscheidene gevallen ook, zal het voor de gebruikers een rijkere bron van inlichtingen vormen dan bestaande grootere werken, niet alleen, omdat méér Katholieke termen opgenomen zijn, maar omdat de verklaring daarvan tegelijk kernachtiger en fundamenteeler is. Vandaar dat ik dit „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" een hartelijke aanbeveling kan meegeven. Het zal den lezerskring, waarvoor het bestemd is, van groot practisch nut zijn. 3. B. KORS O.P. VERANTWOORDING Het „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" heeft tot doel een handige en betrouwbare gids te zijn voor al degenen, die de juiste beteekenis willen kennen van woorden, termen en uitdrukkingen, voorkomend in het katholieke leven. Met dit doel waren vanzelf de opzet en de wijze van bewerking in groote lijnen gegeven. Opgenomen moesten worden: 1. de woorden, die uitsluitend door Katholieken gebruikt worden, zooals aflaat, quatertemperdag; 2. de woorden, die in het katholieke leven een bijzondere, van het algemeen spraakgebruik afwijkende beteekenis gekregen hebben, zooals collecte, visitatie; en daarmee samenhangend: de woorden uit de geloofs- en zedenleer, die voor katholieken en andersdenkenden een verschillende beteekenis hebben, het woord priesterschap b.v. Men zoeke dus in dit woordenboek geen woorden uit de geloofs- en zedenleer, welker beteekenis algemeen bekend is. Grensgevallen hebben wij over het algemeen opgenomen, terwille van de volledigheid en grootere bruikbaarheid. Waar het om dezelfde redenen wenschelijk leek, hebben wij ook niet geaarzeld de omschreven grenzen te overschrijden. 3. volledigheidshalve werden ook opgenomen: de naam, de afkorting daarvan, en de inrichting van de voornaamste kloosterorden en -congregaties, en de meeste in het katholieke leven voorkomende symbolische voorstellingen. Dit wat den opzet betreft. Wat de wijze van bewerking aangaat: het „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" moest bruikbaar zijn voor Katholieken en voor andersdenkenden; zoowel voor personen van mindere als van ruimere ontwikkeling. Het moest een plaats vinden in de bibliotheek van parochiegeestelijken, op het bureau van journalisten, politici, bondsbestuurderen en andere publieke personen; in de studie-boekerij van Openbare Leeszalen en Bibliotheken. Maar evengoed in de huiskamer van minder-ontwikkelden. Vandaar dat er naar gestreefd is, den tekst zoo duidelijk mogelijk te houden, en overal verwijzingsteekens te plaatsen déér, waar een gebruikte term een volledige verklaring vroeg. Zoo behoefden wij niet te vervallen in een vlakke populariteit, en kunnen toch minder ontwikkelden van dit Woordenboek gebruik maken. Behalve dat wij overal verwijzingsteekens geplaatst hebben, waar dit ook maar even wenschelijk leek, hebben wij terwille van de duidelijkheid ook alle latijnsche termen vertaald en de uitspraak ervan aangeduid, zooveel mogelijk van alle vreemde termen een woordelijke verklaring gegeven, en gestreefd naar kernachtige definities, niet naar absolute volledigheid. Zoo komen wij vanzelf op de verhouding tusschen dit woordenboek en de grootere encyclopaedieën. Het „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" is geen uittreksel van de grootere encyclopaedieën. Het wil ze niet vervangen, kèn ze niet vervangen. Degene die omtrent een woord als b.v. Calvinisme volledige opheldering verlangt, zal tóch, na een eerste oriëntatie in dit woordenboek, grootere werken moeten opslaan. Wèl hebben wij dankbaar gebruik gemaakt van bestaande werken: de Katholieke Encydopaedie (voor zoover verschenen), het Lexikon für Theologie und Kirche (voor zoover verschenen), het Kirchliches Handlexicon, de Catholic Encyclopaedia en de Catholic Encyclopaedical Dictionary. Als onze verdere bronnen vermelden wij: het register van de Codex luris Canonici, het register van de voornaamste handboeken der dogmatiek, moraal en liturgie; het bekende werkje van Goulmy over het Bestuur der Katholieke Kerk; ten slotte den Katechismus en den Pius-almanak. Ook privé-inlichtingen waren een welkom hulpmiddel, om dit „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" tot op de laatste gegevens bij te werken. Gaarne betuigen wij in dit verband onzen bijzonderen dank aan den Zeer Eerwaarden heer M. English te Brugge, die ons de voor het gebruik in België noodzakelijke aanvullingen verschafte en aan wien wij ook overigens belangrijke aanwijzingen danken, vooral op liturgisch gebied. De tekst van het woordenboek is afgesloten in April 1938, zoodat eventueele, na dien datum gekomen trefwoorden, als nieuwe encyclieken enz., niet meer opgenomen konden worden. Het is daarom niet uitgesloten, dat na verloop van tijd een inlage verkrijgbaar zal worden gesteld, waarin latere gegevens zullen worden afgedrukt, tegelijk met eventueele aanvullingen, welke gewenscht mochten blijken naar aanleiding van correspondentie door den uitgever van de gebruikers van dit boek ontvangen. Moge het „Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek" velen tot nut zijn. DE REDACTIE. LIJST DER ARTIKELEN, BIJLAGEN ENZ. Bij kolom Algemeene Kerkvergaderingen ... ... 28 Attributen 94 Bisschopskeuze Boeken van de H. Schrift 132 Ceremoniën Encyclieken Heiligverklaring Hiërarchie der H. Kerk Kerkelijk 3aar 336 Kerkgebouw . . ■ * Kerkprovinciën van Nederland en België 34* Liturgische gewaden 396 Liturgisch vaatwerk 405 ion Maria-symbolen . • • • • • • • ■ • • Missiegebieden van de Nederlandsche en Belgische missionarissen 440 Onthoudingsdagen 481 Ordekleeding 488 Parabelen van den Zaligmaker 501 Patroonheiligen 512 Pausenreeks 518 Pauskeuze ... . • • 546 Roerende Feestdagen 593 Symbolen 50 Titulatuur 549 Vastendagen 660 WENKEN voor gebruik van hei Encyclopeedisch Kerkelijk Woordenboek 1« De trefwoorden staan in alfabetische volgorde; de ij volgt op de x. Wat men niet vindt onder as, c, f, zoeke men onder e, k, ph en omgekeerd. 2a Staande uitdrukkingen zijn in hun geheel opgeno¬ men; men zoeke dus een woord als Heilige Oliën niet onder Oliën, maar onder Heilige; Geur van heiligheid niet onder Heiligheid, maar onder Geur. 3« -*• duidt aan, dat het volgende woord als tref¬ woord is opgenomen en ter plaatse uitvoerig verklaard wordt. 4a Woorden tusschen haakjes achter het trefwoord zijn andere benamingen voor hetzelfde begrip. 3a Woorden tusschen haakjes achter het trefwoord maar voorafgegaan van het = teeken, geven een woordelijke vertaling van het trefwoord. Om onnoodige herhalingen te voorkomen is de vertaling van het trefwoord soms niet afzonderlijk tusschen haakjes gegeven, maar door aanhalingsteekens in den tekst van het artikel kenbaar gemaakt. 6a Afkortingen zijn vermeden; die toch gebruikt werden, zijn algemeen bekend. In den tekst van de artikelen wordt het trefwoord echter veelal met de beginletter(s) aangeduid, eventueel gevolgd door den uitgang van den meervoudsvorm. / . In vreemde woorden, Nederlandsche woorden van vreemde herkomst en waar zulks om andere redenen nog wenschelijk was, zijn de lettergrepen, waarop de klemtoon valt, aangeduid door een daarop volgende apostrophe (')■ Oa Waar verwezen wordt naar artikelen of bijlagen, zijn deze te vinden bij het overeenkomstige trefwoord. Men zoeke dus het artikel Kerkprovincie bij Kerkprovincie, de bijlage Titulatuur, bij Titulatuur enz. A A functie is tot heden bewaard gebleven (= Al’pha) in verbinding met $ (= aan het pauselijk hof, waar aan den Ome’ga), eerste en laatste letter van Apostolischen Aalmoezenier (-*■ Gehet Grieksche alphabet, een symbool, heim Aalmoezenier) het beheer is in de Grieksch schrijvende wereld toevertrouwd van de gelden, voor ontstaan, van God: het Begin en het liefdadige doeleinden bestemd. In Einde, de Eerste en de Laatste. Frankrijk en België is A. (aumónier) In de kerkelijke kunst worden beide ook de titel van kloosterbiechtvaders, letters meestal door een kruis, of door godsdienstleeraars aan middelbare het -*• Christusmonogram verbonden. scholen, en van geestelijken, die de _ zielzorg van gevangenen waarnemen. . A a"T7 \ t^'(\ Aalmoezeniers van den Arbeid, /\ i L Al (jJ •/ \~ een Belgische priestercongregatie, in ' 1894 te Luik gesticht. Zij geeft vak- Van links naar rechts: Hóófdletter Alpha onderwijs aan de mannelijke jeugd. en kleine letter Omega. De congregatie telt 12 huizen. Hoofdletters Alpha en Omega. ( Aanbidding Alpha en Omega, verbonden door t kruis. (Adoratie) beteekent in den strengen Alpha en Omega met Christusmonogram. ^ ^ ^ de in_ ^„^ge ^ * akt van vereering, waardoor het redelijk afkorting van Augustini ab Assump- schepsel Gods opperheerschappij en tione, zie Assumptionisten. zijn eigen volkomen afhankelijkheid ^ A S erkent (cul’tus latri’ae). Ze komt toe afkorting van — Acta Apostolicae Sedis. aan God, aan den Godmensch Jesus - _ Christus, en aan het H. Sacrament des n "• a r>. • • Altaars, omdat daarin Jesus Christus afkortina van ~► Anno Donuni. ' , ., . , i r*i y met Godheid en menschheid werkelijk *• P‘* tegenwoordig is. De -* vereering der aflcorting van -*• ad instar participan- j^gH{gen wordt cul’tus duli’ae genoemd, t^um* en daar de H. Maagd Maria als Moeder A. M. D, G.f van Q0d een bijzondere plaats onder afkorting van -► Ad Majorem Dei de Heiligen inneemt, heeft zij recht Gloriam. op een bijzondere vereering (niet A. S. S., aanbidding!), die cul’tus hy’perduli’ae afkorting van -*• Acta Sanctae Sedis. genoemd wordt. In wijderen zin wordt Aalmoezenier, het Latijnsche woord Adora’tio (niet in Nederland en België de titel van het Nederlandsche A.) gebruikt voor een priester, die belast is met de geeste- de huldiging van hoogwaardigheidslijke verzorging ofwel van de R. K. beldeeders (zie Adoratio Papae) en militairen van land-en zeemacht, ofwel door sommige oude kerkelijke schrij(in enkele bisdommen) van de arbei- vers voor de vereering der heiligen, ders. In het laatste geval heet hij die echter van de aanbidding van God in Nederland Aalmoezenier van den wezenlijk verschilt. Zie ook Aanroeping, Arbeid, in België Bestuurder van Cultus en Eeuwigdurende Aanbidding. Sociale Werken of Proost. Oor- Aanpassing spronkelijk een priester, belast met (Accomoda’tie) heet in de -*■ missiohet uitdeelen van aalmoezen. Deze logie de methode van geloofsprediking, 3 AANROEPING AARTSBISSCHOP 4 die zich zoowel wat den inhoud als wat de voorstelling der gepredikte leer betreft, zooveel mogelijk bij de bijzondere omstandigheden van het gemissionneerde volk aansluit. Het doel der A. is den overgang van een bepaald volk tot het Katholicisme te vergemakkelijken en de positie van de Kerk in het volksleven te verstevigen. A. is mogelijk door het feit, dat de Kerk een levend organisme is, gerechtvaardigd doordat ieder volk het recht heeft zijn eigen karakter naar de eigen omstandigheden te ontplooien, en gewenscht door het groeiend nationalisme in de missielanden. Terwijl over het beginsel der A. geen verschil van meening bestaat, heeft de toepassing ervan tot veel oneenigheid geleid. Zie ook Ritenstrijd. Aanroeping, het smeekgebed tot God om Zijn hulp te verkrijgen, of het inroepen van de voorspraak der Heiligen bij God, hetwelk dus wezenlijk verschilt van de —*• Aanbidding, die zich alleen tot God richt. Zie ook Vereering. Aanschouwing Gods zie Zalige Aanschouwing Gods. Aanverwantschap kan geestelijk of lichamelijk zijn. Geestelijke A. ontstaat door het toedienen van het H. Doopsel of het -*■ peter- en -* meterschap daarbij, en vormt een ongeldigmakend -* huwelijksbeletsel met den gedoopte. Lichamelijke A. bestaat tusschen de(n) echtgenoot(e) en de eigen bloedverwanten van de andere partij en vormt eveneens een ongeldigmakend huwelijksbeletsel, dat zich uitstrekt tot alle graden in de rechte linie (ouders, grootouders, kinderen, kleinkinderen) en tot en met den 2en graad in de zijlinie (broer of zuster, oom of tante, neef of nicht). Daar beide vormen van aanverwantschap een positief wettelijk, kerkelijk huwelijksbeletsel zijn, gelden ze alleen voor gedoopten en wordt er gemakkelijk in gedispenseerd. Zie ook Bloedverwantschap. Aartsabt (ook wel Abt-Prae’ses), de -* abt, die overste is van een -*• monastieke congregatie. Hij heeft een beperkte rechtsmacht, gewoonlijk alleen van -*• visitatie en beroep. Bij de Benedictijnen heet het hoofd der geheele orde de Abt-Pri’mas. Het hoofd van een der congregaties, waaruit de Orde bestaat, heet Aartsabt, in België Generaal-abt of Abt-Praeses. Soms is de titel louter titulair. Aartsbasiliek, titel van de groote -*■ basilieken. Aartsbisdom (Aartsdiocees), een -*■ bisdom, dat door een -*• aartsbisschop wordt bestuurd. Gewoonlijk vormt het met één of meer andere -+ suffragaan-bisdommen een -*■ kerkprovincie. Er zijn echter titulaire A-en. De waardigheid van A. is aan een bepaald bisdom verbonden. In Nederland bestaat sinds het herstel der -* hiërarchie (1853) het A. Utrecht, met de suffragaanbisdommen Breda, Haarlem, ’s-Hertogenbosch en Roermond; in België sinds het -*• Concordaat van 1801 het A. Mechelen met de suffragaanbisdommen Brugge (sinds 1834), Doornik, Gent, Luik en Namen. Aartsbisschop (Me’tropoliet’), de -* bisschop, die aan het hoofd staat van een -* aartsbisdom. Daar de waardigheid van aartsbisdom aan een bepaald bisdom verbonden is (in Nederland Utrecht, in België Mechelen), is hij, die voor dat bisdom benoemd wordt, tevens A. en Hoofd van de betreffende -*• kerkprovincie. Zijn rechtsmacht over de -* suffragaanbisdommen bestaat thans voornamelijk in het recht van toezicht in geestelijke rd 5 AARTSBISSCHOPPELIJK MUSEUM AARTSPRIESTER 6 en {disciplinaire aangelegenheden, van bijeenroepen en voorzitten van een -* Provinciaal Concilie, en het recht van beroep. Zijn voorrechten in de kerkprovincie bestaan hierin, dat hij het recht van voorrang heeft om pontificale plechtigheden te verrichten, en aflaten van ioo dagen kan verleenen (bisschoppen 50 dagen). Zijn onderscheidingsteekenen zijn: het -*• pallium, het A-pelijk kruis, dat denzelfden vorm heeft als het kardinaalskruis (zie afb. Kruisvormen) en een wapen, dat gedekt wordt door een hoed met aan beide zijden tien groene kwasten (bisschoppen zes). Enkele aartsbisschoppen hebben recht op de paramenten (zie Liturgische Gewaden) der -*■ kardinalen, n.1. de A. van Gnesen (en Posen) in Polen (behalve op den hoed), van Mohilef in Rusland, van Pisa in Italië, van Salzburg in het voormalige Oostenrijk en van Warschau in Polen (behalve op den hoed en kalot of -*• solideo). Er zijn verder A-en, wier zetel alleen een titulair Aartsbisdom is (dat dus geen suffragaanbisdommen heeft), en titulaire A-en, die ook geen bisdom besturen, maar den titel dragen van een feitelijk niet meer bestaand aartsbisdom (zie in partibus infidelium). De -*• nuntii en de hoogere -*• prelaten der -*• Romeinsche Curie zijn titulaire A-en. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk en het artikel Kerkprovincie. Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, verzameling van schatten op het gebied van oude kerkelijke kunst, ondergebracht in het gebouw „Centraal Museum” te Utrecht. In 1934 is een afdeeling van hedendaagsche katholieke religieuze kunst geopend, in een gebouw naast de Utrechtsche kathedraal. Zie ook Kerkelijke Musea. Aartsbisschoppelijk wapen, wapen, dat gedekt wordt door een hoed, met aan beide zijden 1 o groene kwasten. Aartsbisschoppelijk wapen Aartsbroederschap, -* broederschap, die bevoegd is, andere van dezelfde soort als lid aan te nemen. De verheffing van een broederschap tot A. en de toestemming tot verplaatsing van haar zetel is uitsluitend aan den -* Apostolischen Stoel voorbehouden.Er bestaan ook titulaire A-en. Aartsdiakon, vroeger de voornaamste medewerker van een -*■ bisschop (bij de Anglicaansche Kerk nog); in de katholieke Kerk thans alleen nog maar als eeretitel gebruikelijk, o. a. voor een der -•■kanunniken (soms de eerste) van de kathedrale -*■ kapittels der Belgische bisdommen. Aartsdiocoos zie Aartsbisdom. Aartsongolon, een van de -*■ Koren der Engelen. Volgens de H. Schrift is alleen Mikaël A. De traditie kent dezen titel ook toe aan Gabriël en Rafaël, ofschoon ze in de H. Schrift Engelen genoemd worden. Aartspriester (Ar’chipres’byter), titel van een kerkelijken waardigheidsbekleeder, die nu grootendeels door dien van deken verdrongen is. Alleen pastoors van een oude parochie krijgen nog wel eens van den paus dezen titel. In Nederland was het de titel van de priesters, die na de Hervorming en de opheffing van de kerkelijke -*■ hiërarchie tusschen den -»• Apostolischen Vicaris en de gewone 7 AARTSVADERS ABDIJ 8 pastoors stonden. Tot 1727 waren er 16, daarna stonden ze tot 1853 onder den -*• Internuntius van Brussel, die hun getal tot 9 beperkte en hun bevoegdheden uitbreidde. In België is A. soms de titel van een dignitaris in het kathedraal -*■ kapittel. Aartsvaders zie Patriarchen. Aartsvijand wordt soms in de liturgie en gebedenboeken de -*■ duivel genoemd. Ab'ba, Arameesch woord, dat „de vader” beteekent en in gebeden gebruikt werd als aanspraak tot God (mijn Vader). Abbé' ï. Fransch woord voor -*• Abt. 2. Fransche titel voor de -*■ seculiere geestelijken, onder den rang van -+ Monseigneur; mag dus in dat geval niet door „abt” vertaald worden, maar door Eerwaarde of door den naam van ambt of waardigheid. Abbrevia'tor (= af korter), ambtenaar der -*■ Romeinsche Curie, die door vastgestelde afkortingen uittreksels maakt uit verzoekschriften, en tevens de ontwerpen der -*■ rescripten gereed maakt. Zie ook Minutant. Abdis', overste van ’n zelfstandig vrouwenklooster (zie abdij). Zij wordt gekozen door haar stemgerechtigde onderdanen en moet sinds tien jaar geprofeste -*■ koorzuster zijn, 40 jaar oud en wettig geboren. Het - Pontificale Ro- Wapen van’n Abdis. manum heeft voor de A. een specialen zegen. Vele Ab¬ Abdis met borstkruis, staf en nng. dissen hebben door pauselijk privilege of door gewoonterecht den -*• kromstaf, den -* ring en het borstkruis. Abdij, ->- klooster, dat door een -*■ abt of -*• abdis bestuurd wordt en een grootere mate van zelfstandigheid bezit dan andere kloosters. Meestal behooren ze tot een grootere, oudere -*■ Orde (Reguliere kanunniken, Benedictijnen, Cisterciënsers en Cistercienses reformati of Trappisten). Oprichting en opheffing van een A., aansluiting bij of afscheiding van een -* monastieke congregatie zijn aan den -*• Apostolischen Stoel voorbehouden. In Nederland en België bestonden tijdens de Middeleeuwen zeer veel A-en, die het middelpunt waren van de godsdienstige en stoffelijke verzorging van het land in wijden omtrek („onder den kromstaf is het goed leven”), en die in den tijd der Hervorming of na de Fransche Revolutie verdwenen. Sommige, en in België vele, zijn sindsdien weer hersteld. 9 ABDIJSCHOOL ABT 10 Abdijschool, school voor geestelijke vorming, studie en handenarbeid, verbonden aan sommige abdijen. Zie ook Kloosterschool. Ablu'tie (= afwassching), de zuivering van den kelk, die den geconsacreerden wijn heeft bevat, en van den mond en de vingers van den priester, die de H. Hostie hebben aangeraakt. Zij heeft plaats na de H. Communie van den celebrant en gebeurt met wijn en water. Ablu'tievat of vaatje, klein vaatwerk, dat op het altaar staat voor de vingerwassching bij de ccmmunie-uitreiking buiten de H. Mis. Voor het drogen der vingers dient het ablutiedoekje. Ablu'tiewijn, een teug wijn, die vroeger op groote feestdagen aan de geloovigen gegeven werd na de H. Communie. Thans nog alleen aan wijdelingen en aan den priester onder de H. Mis. Ab'si*, overwelfde, halfronde, soms veelhoekige koomis in het kerkgebouw. In de absis is de plaats voor de geestelijkheid. Naast de hoofd-absis zijn er dikwijls kleinere bij-nissen, con’chulae genaamd. Zie ook afb. kerkgebouw. Absis. Buitenaanzicht en verschillende grondvormen. Zie ook de afbeeldingen bij kerkgebouw. Absolu'tie (= ontbinding), i. De kwijtschelding van zonden en -* censuren door den priester in het Sacrament der -*■ Biecht uitgesproken. Ze is dan alleen geldig, wanneer de biechteling aan de gestelde eischen voldoet. 2. Een liturgisch gebed, ook absoute genoemd, dat na de -*• Requiemmis voor den overledene wordt gezongen, maar geen zondevergeving inhoudt. 3. In de liturgie is ook sprake van een A., na het bidden van het -* Confiteor, en vóór zekere lessen. Deze A. is, evenmin als de -* Generale Absolutie een vergiffenis der zonden, maar een -* Sacramentale. Absolveeren, de -* absolutie (1) geven. Absou'te zie Absolutie 2. Abstinon'tia Vereeniging van priester-drankbestrijders in België. Zie ook Sobriëtas. Abstinen'tie (= onthouding), onthouding van sommige, vooral vleesch-spijzen, om godsdienstige motieven, tot beheersching der zinnelijkheid, verheffing van den geest en uitboeting van de zonden. Door de Kerk is onthouding van vleesch en jus uit vleesch voorgeschreven op alle Vrijdagen van het jaar en op alle Zaterdagen (in België Woensdagen) van de -* Veertigdaagsche Vasten (gewoonlijk wordt hierin gedispenseerd), -* Aschwoensdag, alle -*• quatertemperdagen, en de -* vigilies van sommige -* hoogfeesten (Pinksteren, Maria-Hemelvaart, Allerheiligen en Kerstmis). Abt, de overste van een zelfstandig klooster (-*• abdij) eener -*• monastieke congregatie, (Reguliere Kanunniken, Benedictijnen, Cisterciënsers) en van eenige -* collegiaalkerken. Men onderscheidt 11 ACCIDENT ACTA APOSTOLICAE SEDIS 12 regeerende en niet-regeerende A-en. De laatsten zijn titulair-abten of -» commenditair-abten. De A. is -*• exempt en wordt gewoonlijk voor het leven gekozen door het -* kapittel, zoo hij regeerend abt is, en gezegend (gewijd) door den bisschop van het diocees, waarin de abdij of de collegiaalkerk zich bevindt. Hij heeft rechtsmacht over zijn onderdanen, kan de vier -* kleine wijdingen toedienen, neemt rechtens deel aan een -* Diocesane Synode en heeft, niet als abt, maar door -* indult of privilege, verschillende bisschoppelijke onderscheidingsteekenen (zie Bisschoppelijke Insignia), behalve dat zijn kalot (zie solideo) niet van purper is, en zijn -* kromstaf met een strook stof is getooid, ter onderscheiding van den bisschoppelijken kromstaf (Bisschopsstaf). Een A., die op een bepaald territorium bisschoppelijke —► jurisdictie uitoefent over geestelijkheid en volk, heet Abt Nulli’us. Als deze geen bisschop is, heeft hij bijzondere volmachten met betrekking tot het toedienen der sacramenten. Voor Abt-Praeses en Abt-Primas zie Aartsabt. Accident' (= bijkomstigheid), iets, dat niet op zichzelf bestaat (zooals een zelfstandigheid), maar een ander als drager van zijn bestaan heeft. Het feitelijk gedragen worden door een zelfstandigheid behoort niet tot het wezen van een A., vandaar dat in de H. -*• Eucharistie de A-en van brood (geur, smaak, uitzien) kunnen bestaan, zonder dat de drager van die A-en (de zelfstandigheid van brood) aanwezig is. Acdama'tie (= toeroepen, bijvalsbetuiging), de goedkeuring van een voorstel zonder hoofdelijke stemming. Bij kerkvergaderingen, paus-, bisschops- en koningskeuze werd oorspronkelijk door een spontane acclamatie de beslissing genomen, later werd deze acclamatie vastgelegd in het ritueel dezer plechtigheden. Accommoda'tie zie Aanpassing. Accoord, verdrag tusschen den -*■ Apostolischen Stoel en een staat, tot regeling van een enkele of niet voorname aangelegenheid. Zie ook Kerk en Staat. Acolyth' (= volgeling), de -*■ clericus, die de laatste der vier -*• kleine wijdingen, het Acolythaat, ontvangen heeft. Deze wijding is geen sacrament, maar een kerkelijke instelling, die de bevoegdheid geeft bepaalde diensten te verkenen bij het opdragen der H.Mis. In de parochiëele practijk wordt de dienst der A-en door leeken, -*• misdienaars, waargenomen. Zie afb. Liturgische Gewaden. Ac'ta Aposto'licae Se'dic (= Handelingen van den Apostolischen Stoel), heet het officieel orgaan van den —► Apostolischen Stoel, waarin alle algemeene kerkelijke wetten en decreten worden afgekondigd. Ook worden er in opgenomen de pauselijke constituties, -*• breven en -*• concordaten; de instructies der -* Romeinsche Congregaties en alle andere stukken der -*• Romeinsche Curie, voor zoover de publicatie daarvan nuttig Wapens van een gemijterden Abt en een ongemijterden Abt. 13 ACTA MARTYRUM AD 14 wordt geacht; alsmede de pauselijke benoemingen, onderscheidingen en audiënties. Door Pius X in 1908 ter vervanging van de -*■ Acta Sanctae Sedis gesticht en 1 Januari 1909 voor de eerste maal verschenen. De A.A.S. worden uitgegeven door de Vaticaansche Drukkerij en verschijnen in den regel eens per maand. Ac'ta Mar'tyrum zie Martelaarsakten. Ac'ta Sanc'tae Se'dis (= Handelingen van den H. Stoel), maandblad, waarin de verhandelingen der -*■ Romeinsche Curie werden gepubliceerd. Gesticht door Pietro Avanzini in 1865, werden de A.S.S. eerst door Pius X in 1904 tot officieel orgaan van den —*• Apostolischen Stoel verklaard en 1 Januari 1909 door de -*• Acta Apostolicae Sedis vervangen. Ac'ta Sancto'rum (= Handelingen der Heiligen), oorspronkelijk de gerechtsprotocollen over de martelaren der eerste eeuwen, later in meer algerneene beteekenis de levensbeschrijving der Heiligen. De naam wordt gebruikt voor het groote, in 1629 begonnen werk van den Jezuiet Rosweyde, door J. Bolland en anderen overgenomen, en na den dood van Bolland door de Bollandisten voortgezet. De volgorde der levensbeschrijvingen valt samen met den kerkelijken kalender. Het laatst verschenen deel (1924) gaat tot 10 November. Zie ook Martelaarsakten. Actieve deugden, -*■ deugden, die behalve op de eigen vervolmaking, ook op het heil van anderen gericht zijn. Actieve orden, geestelijke orden, die zich aan de beoefening van de -*■ actieve deugden wijden: ziekenverpleging, opvoeding, onderwijs; in tegenstelling met de -» contemplatieve orden, die de zelfheiliging alleen door gebed en meditatie trachten te bereiken. Action' fran;ai'se, oorspronkelijk een nationaal-gerichte politieke partij in Frankrijk, in 1899 gesticht tegen de zwakheid der toenmalige regeering. Door den invloed van den letterkundige Charles Maurras ontwikkelde zij zich tot een positivistische wereldbeschouwing, die op politiek gebied den terugkeer tot de monarchie voorstaat. Mede door het feit, dat zij de Katholieke Kerk hoogacht en de anti-katholieke wetten veroordeelt, kreeg de A. F. een grooten aanhang onder den Franschen adel en de geestelijkheid. Haar sympathie voor het Katholicisme doet echter niets af aan het feit, dat de grondslag van deze beweging een met het Katholicisme niet vereenigbaar heidensch positivisme is, d. w. z. een wijsgeerig stelsel, dat alleen het door de zintuigen positief waargenomene als zeker erkent. Vandaar dat in 1905 reeds door Pius X tegen de A. F. gewaarschuwd werd. Na den wereldoorlog werd het conflict tusschen Kerk en A. F. acuut, met het gevolg, dat in 1926 de werken van Maurras op den -*• Index geplaatst werden en het den Katholieken verboden werd, het dagblad van de beweging te lezen. De A. F. heeft zich officieel niet onderworpen. Ad, in verbinding o. a. met den naam van bisschoppelijke eereteekenen (mijter, staf enz.), duidt de verschillende functies aan, die de assistenten bij de Pontificale Mis waarnemen. Ze hebben dan de zorg voor het betreffende eereteeken. Bijvoorbeeld ad li’brum (boek), ad ba’culum (staf), ad mi’tram (mijter), ad faldisto’rium (vouwstoeltje), ad gremia’le (->■ gremiale), ad can’delam (kandelaar), ad asperso’rium (wij - 15 AD CATHOLICI SACERDOTII ADSPIRANT 16 watervat), ad ampul’las (ampullen), ad thuri’bulum (wierookvat), ad intorti’tia (toortsen). Ad Catho'licl Sacerdo'tii [= tot (de waardigheid van) het katholieke priesterschap], beginwoorden van de -*• encycliek over het katholieke priesterschap, door Paus Pius XI in 1935 uitgevaardigd. Ad Caute'lam (=* voorzichtigheidshalve) wordt iemand het Sacrament der -*• Biecht en het -* Heilig Oliesel toegediend, als men gegronde redenen meent te hebben, dat zij den betreffenden persoon nog kunnen baten. Adelbertsvereeniging zie Sint Adelbertsvereeniging. Ad in'star participan'tium (= op de wijze van deelhebbenden), afgekort a. i. p., zie Protonotarius Apostolicus. Ad li'bitum (= naar keuze), liturgische formule, die aanduidt, dat de priester een bepaald gebed, bijvoorbeeld in de H. Mis, naar eigen voorkeur kan kiezen. Ad li'mina [= naar de drempels (van het bovennatuurlijk leven)] heet de pelgrimstocht naar de graven van de H.H. Petrus en Paulus te Rome (visita’tio ad limina), die de bisschoppen en de -*• apostolische vicarissen om de vijf jaar verplicht zijn te maken. Zij moeten dan tevens bij den paus verslag uitbrengen over den toestand van hun bisdom of vicariaat. Ad majo'rem De'i Glo'riam (= tot meerdere eer van God), formule, die vooral bekend is uit de -*■ constituties der -*■ Jezuieten-orde, die gesticht is tot meerdere eer van God, voor de persoonlijke volmaaktheid der leden en het heil der zielen. Van de afkorting A.M.D.G., al of niet verbonden met het Christusmonogram, maken de Jezuieten een veelvuldig gebruik. Ook: om’nia ad majorem Dei gloriam (= alles tot meerdere eer van God). Ad mul'tos an'nos (= nog vele jaren) luidt de zegewensch, welke op het einde der -* bisschopswijding driemaal en op telkens hoogeren toon gericht wordt door den nieuw gewijden bisschop tot den bisschop, die hem wijdde. Ook bij de abtswijding wordt deze heilwensch uitgesproken. Adora'tie zie Aanbidding. Adora'tie Cru'cis, de vereering van het onthulde (ontbloote) kruisbeeld op —► Goeden Vrijdag. Bij bijzonder decreet is ook toegestaan de ontbloote reliek van het H. Kruis te vereeren (wat historisch juister is), mits deze gevat is in een kruis (zonder corpus dus). Adora'tio Pa'pae heet de voetkus, waardoor de kardinalen den nieuw gekozen paus driemaal huldigen, namelijk in de kapel van het —*■ conclaaf, in de —*■ Sixtijnsche kapel en in de ->■ Sint Pieterskerk. Ado'ro Te (= ik aanbid U), naam van een bekende hymne ter eere van het H. Sacrament des Altaars, door den H. Thomas van Aquino (1264) gedicht. Ad perpe'tuam (re'i) memo'riam (= tot eeuwig aandenken, ter voortdurende gedachtenis), formule, die op gedenkteekens en in plechtige documenten voorkomt. Ad pi'ot u'sus (= tot godvruchtige doeleinden), ook ad pias cau’sas (zelfde beteekenis), noemt men goederen of gelden, die voor godsdienstige doeleinden, zooals opleiding van priesters, bestemd zijn. Adspirant’, degene, die zich als -* Novice in een -#■ kloostergenootschap opgeeft; ook 17 ADVENT AFFILIATIE 18 postulant (zie Postulaat) genoemd, hoewel de juridische positie van beiden verschillend is. Advent' [= komst (des Heeren)] heet in het kerkelijk jaar de periode, die het Kerstfeest voorbereidt. De A. begint in de -►Latijnsche Kerk met denZondag, die op of het dichtst bij het feest van St. Andreas (30 November) valt; deze Zondag is tevens het begin van het -* kerkelijk jaar. De A. duurt hoogstens vier volle weken. De liturgische stemming tijdens den A. is een mengeling van rouwmoedige boete en hoopvolle verwachting; vandaar de paarse kleur der -* Liturgische Gewaden, het wegvallen van -*■ Te Deum en -*• Gloria in excelsis Deo en het zwijgen van het orgel (het Alleluja blijft). Slechts éénmaal wordt deze rouwmoedige stemming getemperd, op den Zondag -* Gaudete. Van 17 December af overheerscht de verwachting, voornamelijk uitgedrukt in de z.g. -+ OAntiphonen. De rouw behoort niet tot het oorspronkelijk karakter van den A.; hij is er in gebracht in navolging van de Vasten. De A. is -* besloten tijd. AdvMitis'lM, een in 1831 in Engeland ontstane Protestantsche secte, die den spoedigen, zichtbaren terugkeer van Christus op aarde leert. Haar nieuwste, ook buiten Engeland en de Vereenigde Staten verspreide richting bevordert de viering van den Zaterdag als rustdag, in plaats van den Zondag. Vandaar: Zevende- Dags-Ad ventisten. Advents'krans, krans van dennengroen met 1, 2, 3 of (meestal) 4 kaarsen, overeenkomstig de vier weken van den advent. Op iederen Adventszondag wordt één kaars aangestoken, totdat zij op den laatsten Zondag voor Kerstmis alle branden. Advoca'tus De'i (= Godsadvocaat) is bij het proces der -*• zalig- en -*• heiligverklaring de nietofficieele titel van den -» prelaat, die tot taak heeft de moeilijkheden te weerleggen, die door den -* advocatus diaboli opgeworpen zijn. Hij is dus zooveel als de getuige a décharge in de burgerlijke rechtspraak. Advoca'tus Dia'boli (*= duivelsadvocaat) heet in den volksmond de -* prelaat, die bij het proces der -*• zalig- en -* heiligverklaring op het zondige en onvolmaakte in het leven van den -*• Eerbiedwaardige moet wijzen. De weerlegging geschiedt zoo mogelijk door den —*■ advocatus Dei Hij is dus zooveel als de getuige a charge in de burgerlijke rechtspraak. Ae'quiprobabilis'me heet in de -+ moraaltheologie het systeem, volgens hetwelk men in geval van twijfel alleen dan tegen de wet mag handelen, wanneer de gronden vóór de verplichting even waarschijnlijk zijn, als die er tegen pleiten. Zie ook Probabilisme. Aeter'ni Pa'tris Unige’nitus (= de Eeniggeborene des Eeuwigen Vaders), beginwoorden van de -*■ encycliek, door Leo XIII op 4 Augustus 1879 uitgevaardigd over de scholastieke wijsbegeerte (zie Scholastiek), en in het bijzonder over het systeem van den H. Thomas van Aquino. Over hetzelfde onderwerp verscheen van Paus Pius X het -» motu proprio „Doctoris Angelici” (29 Juni 1914), en van Pius XI de encyclieken „Officiorum omnium” (1 Aug. 1922) en „Studiorum Ducem” (29 Juni 1923). Affilia'tie heet het voorrecht, waardoor personen, die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor een -*■ kloostergenootschap, deelachtig worden aan de gebeden, -* goede werken en geestelijke verdiensten van 19 AFFIRMATIVE AFLAAT 20 dat genootschap. Alleen de kloosteroversten, die daartoe van den -*■ Apostolischen Stoel bevoegdheid hebben gekregen, kunnen de A. verleenen. Ook de aansluiting van de eene kerkelijke vereeniging aan de andere, eigenlijk -*■ aggregatie geheeten, wordt wel A. genoemd. Affirmati've (= ja), formule, waarmede de -*■ Romeinsche Congregaties de hun voorgelegde vragen bevestigend beantwoorden. Zie ook Negative. Afgescheidenen zijn de Christenen, die de gemeenschap met de Katholieke Kerk verbroken hebben, in tegenstelling met de geünieerden (zie Oostersche Kerken), die, met behoud van eigen organisatie en gebruiken, tot de Kerk zijn teruggekeerd. Afgoderij (= i’dololatrie’ of i’dolatrie’), goddelijke eer bewijzen aan een schepsel. Aflaat, de kwijtschelding van de tijdelijke straffen, die na de vergeving der zonden nog moeten worden uitgeboet. Deze kwijtschelding wordt door de Kerk buiten het Sacrament der Biecht aan de levenden verleend bij wijze van -»• absolutie en krachtens haar rechtsmacht; aan de overledenen echter bij wijze van -*• suffragium, d. w. z. zij biedt God een losprijs aan, Hem smeekend dien losprijs te aanvaarden. Tot het verleenen van A-en wordt de Kerk in staat gesteld door haar geestelijken schat, die bestaat in de oneindige voldoening van Christus en de overvloedige voldoeningen van de H.Maagd Maria en andere Heiligen. Men onderscheidt: i. a) Plaatselijke A-en, verbonden aan een plaats (kerk) of voorwerp in die plaats (altaar); b) persoonlijke A-en, verbonden aan iemands persoonlijk gebed of lidmaatschap van een godsdienstige vereeniging ; c) zakelijke A-en, verbonden aan een bepaald voorwerp (rozenkrans). 2. a) Pauselijke A-en, die door den paus verleend worden; b) A-en, die door kardinalen, aartsbisschoppen en bisschoppen gegeven worden. 3. a) A-en voor de levenden (deze kunnen nooit op andere levenden worden toegepast, geappliceerd, zie applicatie); b) A-en voor de overledenen (b.v. de -» toties quoties-aflaat op Allerzielen); c) A-en voor levenden en overledenen. Deze zijn op de -*• geloovige zielen toepasselijk. Onder deze categorie vallen alle pauselijke A-en, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald is. 4. Alle A-en kunnen zijn a) volle A-en, die, wanneer men er volledig aan deelachtig wordt, kwijtschelding verleenen van alle tijdelijke straffen, die nog waren uit te boeten; b.v. de jubilé-aflaat (zie Jubeljaar); b) gedeeltelijke A-en. Om een A. te verdienen, moet men 1. lid zijn van de Kerk, 2. meestal ook onderdaan van dengene, die de A. verleent, 3. de voorgeschreven werken verrichten, 4. in staat van genade zijn. Meer in het bijzonder geldt voor het verdienen van een vollen aflaat nog het volgende: 1. men moet in staat van genade zijn, tenminste op het oogenblik, waarop men de laatste daad voor het verdienen van een vollen aflaat stelt; 2. men moet de intentie hebben den vollen aflaat te verdienen. Met de voor altijd gemaakte intentie om alle aflaten te verdienen, kan worden volstaan; 3. alle voorgeschreven werken moeten persoonlijk en stipt worden volbracht. Goede trouw, onwetendheid en vergeetachtigheid, kunnen hierop niet als uitzondering gelden. Is het kerkbezoek op een bepaalden 21 AFLAAT AFVAL 22 dag voorgeschreven, dan geldt hiervoor een termijn van 36 uur, n.1. van 12 uur ’s middags daags tevoren tot middernacht van den eigenlijken aflaatdag. Wordt vereischt te bidden tot intentie van Z. H. den Paus, dan is men — tenzij een bepaald gebed is voorgeschreven — geheel vrij in de keuze der gebeden. Deze gebeden moeten met den mond, dus niet slechts inwendig worden verricht. Ten aanzien van de bepaling „na waardig gebiecht en gecommuniceerd te hebben”, valt het volgende op te merken. 1. Wat betreft de Biecht: a. wie dagelijks of bijna dagelijks (d. w. z. minstens vijf maal in de week) pleegt te communiceeren, behoeft tot het verdienen van aflaten niet te biechten; b. wie als regel tweemaal in de maand biecht, behoeft tot het verdienen van aflaten, niet afzonderlijk te biechten. Beide uitzonderingen gelden niet voor jubilé-aflaten. c. wie niet verkeert in een van de gevallen onder a of b genoemd, moet de vereischte biecht spreken op den aflaatdag zelf of binnen 8 dagen daarvoor of daarna. 2. Wat betreft de H. Communie: de H. Communie kan overal worden ontvangen op den aflaatdag zelf, den dag, die er onmiddellijk aan voorafgaat en gedurende het geheele octaaf, dat er op volgt. Deze ééne H. Communie is voldoende om op dien dag méér dan één vollen aflaat te verdienen. Iedere priester, die ter plaatse tot biechthooren bevoegd is, kan ook buiten de biecht de vereischten voor het verdienen van een vollen aflaat wijzigen, voor zoover de aanvrager tot het voldoen aan die vereischten door wettig beletsel niet in staat is. Aflaatbrief, ook biechtbrief genaamd, wel te onderscheiden van —*■ aflaatbul, werd op het einde der Middeleeuwen afgegeven tegen een geldelijke bijdrage voor een goed doel. Het voornaamste privilege, dat men door zoo’n A. verkreeg, was, dat men éénmaal in het leven, in het stervensuur, een -* biechtvader kon kiezen, die dan ten gunste van dien -*■ biechteling bijzondere volmachten verkreeg. Dat men, in het bezit van zoo’n A. zijnde, vrijelijk kon zondigen, is een bewering, die weerlegd wordt door de uitdrukkelijk in het formulier opgenomen bepaling, dat de volmacht van den biechtvader alleen van toepassing was op de zonden, die reeds begaan waren, voordat men den A. verkreeg. Daar echter de aflaatpredikers tot veel klachten aanleiding gaven, werd de A. door het Concilie van Trente in 1562 afgeschaft. Aflaatbul, het plechtig schrijven van den -*■ Apostolischen Stoel, waarbij aan de geheele Kerk wordt aangekondigd, dat bij een bepaalde gelegenheid, b.v. een -*• jubeljaar, een -*■ aflaat zal worden verleend. Afschaffing heet onder de katholieken de vorm van drankbestrijding, waardoor men zich verplicht geen gedistilleerde of sterke dranken te gebruiken en in het gebruik van gegiste dranken strikt matig te zijn. Afval (Apostasie’), de daad, waardoor men ofwel aan het geloof, ofwel aan het eenmaal voor altijd aangenomen kloosterleven verzaakt. Geloofsafvallige (apostaat) is hij, die het geheele Christendom verwerpt, positief door naar een anderen niet-Christelijken godsdienst over te gaan; negatief, door ongeloovig te worden. -» Ketters en 23 AFZETTING AGNUS DEI 24 -*• schismatieken zijn dus geen afvalligen, daar zij slechts een of ander geloofspunt verwerpen, of zich aan de eenheid der Kerk onttrekken. Openbare apostasie doet de excommunicatie beloopen. Kloosterafvallige is degene, die -» eeuwige geloften heeft afgelegd en op onwettige wijze het klooster verlaat met de bedoeling er niet weer terug te keeren, of die het op wettige wijze verlaat, maar met de bedoeling zich aan de kloosterlijke gehoorzaamheid te onttrekken. Afzetting (deposi’tie) is na de -»degradatie de zwaarste kerkelijke straf, die voor bepaalde misdrijven en met inachtneming van de regels van het kerkelijk strafproces aan een geestelijke (en aan hem alleen) kan worden opgelegd. De afgezette geestelijke behoudt de clericale privileges en verplichtingen, maar verliest zijn ambt, waardigheden, -*■ beneficies en aanspraken daarop. Afzwering. i. Als vertaling van het woord ab’renuntia’tio: de liturgische handeling bij het Doopsel, waardoor de doopeling, of de peter en -*■ meter voor hem, aan den duivel verzaakt. 2. Als vertaling van abjura’tio: de uitdrukkelijke verwerping der dwaling, welke door al degenen, die van het Christelijk geloof waren afgevallen (zie Afval), en door alle -* ketters en -*■ schismatieken bij hun terugkeer tot de Katholieke Kerk moet worden afgelegd ten overstaan van den diocesanen bisschop of van diens gevolmachtigde, en minstens twee getuigen. Bekeerlingen, die te goeder trouw hebben gedwaald en in de Katholieke Kerk worden opgenomen, zijn van die afzwering ontslagen, daar zij reeds vervat is in de door hen af te leggen geloofsbelijdenis. Aga'pe, gemeenschappelijk liefdemaal der. geloovigen in de eerste tijden der Kerk, ter herinnering aan het -» Laatste Avondmaal. A'gens, de -*■ celebrant bij het Kerkelijk —► officie (-*• Metten, -» Lauden, enz.). Agen'tia Fi'des, katholiek persbureau te Rome, in 1927 opgericht, in het bijzonder ook ter verzorging van de berichtgeving over de katholieke missiën. Het geniet de medewerking van het pauselijk liefdewerk tot voortplanting des geloofs (zie pauselijke missiegenootschappen), heeft correspondenten in de missielanden en verzendt aan zijn over de geheele wereld verspreide agentschappen (in Nederland de Katholieke Wereldpost te Breda) wekelijks missieberichten. Aggrega'tie. 1. Aansluiting van een -*■ kloostergenootschap met enkelvoudige -*■ geloften, of van een religieus genootschap zonder openbare —► geloften aan een reguliere -» Derde Orde, waarmede het in leefwijze, kleeding en naam overeenkomt. Daardoor wordt het genootschap deelachtig aan de geestelijke gunsten, niet aan de bijzondere privileges (zie exemptie) dezer Derde Orde. 2. Aansluiting van vrome vereenigingen aan -*• aartsbroederschappen met denzelfden naam en hetzelfde doel. Daardoor wordt de vereeniging deelachtig aan alle aflaten, voorrechten en verdere geestelijke gunsten van de aartsbroederschap. Deze aansluiting wordt ook -*■ affiliatie genoemd. Ag'nus De'i ( = -*• Lam Gods). 1. Beginwoorden van een liturgische smeekbede, die in de H. Mis en in litanieën in bijna denzelfden vorm driemaal herhaald wordt. In eenigszins gewijzigden vorm ook éénmaal voor het uitreiken der Heilige 25 AGRAAF ALGEMEEN OORDEEL 26 Agnus Dei Communie. 2. Medaillon uit was van de -*■ Paaschkaars vervaardigd, met afbeelding van het -*■ Lam Gods en den naam van den regeerenden paus aan de eene zijde, en van een Heilige aan de andere zijde; een -* sacramentale, door den paus gewijd in het eerste, en vervolgens in elk zevende jaar van zijn pontificaat. De wijding geschiedt door indompeling in wijwater, waaraan balsem en -» chrisma toegevoegd is. Agraaf' (forma’le), het rijk versierde sluitstuk, van edel metaal vervaardigd en met Agraaf steenen ingelegd, aan den -*• koorkap van een bisschop. Akte of oefening is de naam van een gebed, dat de uitdrukkelijke betuiging bevat van een deugd; b.v. A. van geloof, hoop, liefde, berouw of eerherstel. Albe (van: alba, wit), heet het lange, rondom gesloten en door den —► cingel opgeschorte -* liturgisch gewaad van wit linnen, dat tijdens de H. Mis en daarbij behoorende functies gedragen wordt door bisschop, priester, diaken en subdiaken. De A. heeft zich ontwikkeld uit de profane tuniek der Romeinen, en werd sinds de zesde eeuw speciaal voor de liturgie ingevoerd. De vorm van de A. is, evenals die van alle -* liturgische gewaden, in den loop der eeuwen herhaaldelijk gewijzigd. Nu wordt zij recht toe gesneden en bij den hals aan voor- en achterzijde of bij het middel ingerimpeld. Pas sinds de twaalfde eeuw wordt de A. versierd, oorspronkelijk met bewerkte randen, dan met 4 a 5 vierkante appliqué’s of geheele strooken van bewerkte en kostbare stof, voor en achter aan den onderrand, bij de polsen en soms op de borst. Sedert de 16e eeuw werd de kantversiering algemeen. De tegenwoordige A-en grijpen weer op de oude appliqué-versiering terug. De A. moet gezegend zijn. Zie ook Liturgische Gewaden. Atbigen'zen zie de tabel „Algemeene Kerkvergaderingen” bij Oecumenisch Concilie. Alcantarinerin'nen, zusters van de -*• Tweede Orde van den H. Franciscus. Zie ook Clarissen. Alexia'nen, Congregatie van -*• leekebroeders, in de 14e eeuw ontstaan en aldus genoemd naar de kerk van hun voornaamste klooster in Aken, ook bekend als Cellebroeders; zij verpleegden voornamelijk pestlijders. Na een groote verspreiding te hebben gevonden, ook in de Nederlanden, verloren zij daar na de Hervorming en de Fransche Revolutie hun terrein, maar zijn in 1914 teruggekeerd. Hun doel is de verpleging van mannelijke tuberculozen en krankzinnigen. In Nederland heeft de Congregatie één huis, in België negen. Algemeen Concilie, Algemeene Kerkvergadering, zie Concilie en Oecumenisch Concilie. Algemeen oordeel zie Laatste Oordeel. 27 A-LITURGISCH ALTAAR 28 A-liturgisch (= eigenlijk: zonder openbaren eeredienst, in dit geval: zonder Misoffer). In de Westersche Kerk (behalve van den -*■ Ambrosiaanschen ritus) is de -> GoedeVrijdag de eenige a-liturgische dag. Zie ook Missa Prae-sanctificatorum. Alleenzaligmakend noemt zich de Katholieke Kerk, omdat zij in het heilsplan van God en krachtens den uitdrukkelijken wil van Christus het gewone eigenlijke instituut der waarheid en genade uitmaakt. Daarom worden zelfs zij, die buiten de uitwendige organisatie van de Kerk staan, alleen door h&ar geestelijke functies zalig. Dat de Kerk A. is (ex’tra Eccle’siam nul’la sa’lus = buiten de Kerk geen zaligheid), beteekent dus niet, dat alle katholieken zalig worden en evenmin, dat alle niet-katholieken verloren gaan. Zie ook Katholieke Kerk. Allelu'ja (= looft God), i. Liturgische uitroep van Joodschen oorsprong, die in de kerk vooral tijdens den -*• Paaschtijd gezegd wordt. Het woord A. is samengesteld uit Halleloe, d. i. looft, verheft uw stem met vreugde en Jah., afkorting van den Godsnaam Jahweh. 2. Populaire naam van een -*■ toog zonder mouwen. Zie ook Priesterkleeding. Allerheiligen, gedenkdag van alle Heiligen en Zaligen in den hemel, in de -*■ Latijnsche Kerk den isten November gevierd. Allerheiligentocht, processie met fakkels en lampions, door de leden der vrouwelijke R. K. Jeugdbeweging ,,De —*■ Graal” in de voornaamste steden van het bisdom Haarlem op den vooravond van Allerheiligen gehouden, ter openbare herdenking van dit feest. Allerheiligste wordt de H. -*■ Eucharistie genoemd, voor zoover zij bewaard, ter aanbidding uitgesteld (zie expositie) of in processie rondgedragen wordt, en wanneer er de zegen mee wordt gegeven. Allerzielen, gedenkdag van alle -*• geloovige zielen in het vagevuur, den 2en November of, zoo deze op een Zondag valt, den 3en November met een plechtig -*■ doodenofficie gevierd. De priesters mogen dien dag drie maal de H. Mis lezen, voor hun eigen -*■ intentie, tot intentie van de geloovige zielen, en tot intentie van den paus. Op den aan A. voorafgaanden dag van ’s middags 12 uur af en op A. zelf kan men op de gewone voorwaarden (biecht, communie en voorgeschreven gebeden) een vollen -*■ aflaat verdienen voor de -»• geloovige zielen, zoo dikwijls men een kerk bezoekt. Zie ook Toties Quoties. Allocu'tie (= toespraak). Het woord wordt bijzonder gebruikt voor de toespraken van den paus in een Consistorie. Zie Pauselijk Consistorie. Al'ma Redempto'ris Ma'ter (= verheven Moeder des Verlossers), beginwoorden van een der vier groote —► Maria-antiphonen van het Romeinsche -* brevier. Zij wordt gebeden of gezongen van de —► Eerste Vespers van den eersten Zondag van den -*• Advent af tot en met de -*■ Completen van Maria Lichtmis (zie Maria Zuivering). De antiphoon is waarschijnlijk gedicht door Hermanus Contractus (1013—1054). Almavi'va, wijde, lange mantel, zonder mouwen (cape), veelal door priesters gedragen. Al'pha en Ome'ga Zie A. Altaar (= verhevenheid), in de kerken de tafel, waarop het H. -* Misoffer wordt Wij geven hierboven de afbeelding van een altaar, zooals dit in de meeste kerken nog voorkomt, omdat aan dit model de verschillende onderdeelen het best aan te toonen en veel voorkomende onjuistheden aan te geven zijn. In de nieuwere herken zijn de altaren veelal van eenvoudiger vorm en wordt de hooge opbouw gewoonlijk weggelaten, zoodat de altaren slechts bestaan uit de altaartafel {zie de afbeeldingen op de volgende bladzijde). A altaartreden, één vereischt, meerdere geoorloofd. B het eigenlijke altaar, (tafel, blok of tombe), met antependium. C altaardwaal tot den grond afhangend. Op de teekening aan één zijde opgerold om te laten zien, dat deze twee andere linnen doeken bedekt n.l.: D de tweede altaardwaal, E de derde altaardwaal, aan de voorzijde een weinig overhangend, hetgeen niet is voorgeschreven en in den regel aan het karakter van het altaar afbreuk doet. F lessenaar met missaal. G kaarsenbaak. H kandelaar. J liturgische (gewijde) waskaars. K retabel met gesloten vleugel, diptiek. L en M canonborden of altaartabellen. N tabernakel, dat met het conopeum behangen moet zijn, wanneer het Allerheiligste er in rust. O expositietroon of repositorium. Hierbij valt de meer voorkomende fout op te merken, dat de expositietroon vaststaand is. Deze behoort afneembaar te zijn en alleen bij uitstelling te worden gebruikt. P opengeslagen vleugel van retabel (diptiek). Q altaarkruis. De plaatsing in den expositietroon is rubricaal verboden. R ciborium boven expositietroon. S altaarbel. T suppedaneum (platform). 31 ALTAAR ALTAAR 32 Altaar met ciborium-overhuiving Altaar, waarboven baldakijn en omsloten door tetra-velum (gordijn) Sarcophaag-altaar Altaartafel. met rehekengraj Reliekengraf in altaartafel en dekplaatje (sigillum) opgedragen. Historisch onderscheidt men drie vormen: 1. de realistische vorm, overeenkomstig de tafel van het -* Laatste Avondmaal, in de Romeinsche huiskerken de huistafel, hetzij groote vierkante of klein ronde (drievoet). 2. De symbolische vorm, naar het voorbeeld der oudheid, steenen slachtbank of brandofferaltaar, waarbij meer de beteekenis van het sacrificie dein van het gastmaal naar voren komt. 3. De toevallige vorm, ontstaan in de eerste tijden van het Christendom, toen de Christenen het H. Misoffer opdroegen in de Catacomben boven de graven der Martelaren (zie Arcosolium). Vandaar het gebruik om in het A. steeds -*• relieken van -* Heiligen te bergen en aan het A. zelf soms den vorm van een tombe te geven, sarcophaagaltaar, (zie afb.). Geleidelijk 33 ALTAAR ALTAARGEHEIM 34 kwam het vaste A. van massieven steen in zwang, dat echter den tafelvorm nooit heeft kunnen verdringen. Liturgisch onderscheidt men: 1. alta’re fixum, vast A., waarvan blad (men’sa) en steunen één geheel vormen en waarvan de steunen minstens op de vier hoeken met de fundeering vast verbonden zijn. Van dit A. moeten het blad (uit één stuk, onversierd) en minstens de vier hoeksteunen uit natuursteen bestaan. In een te consacreeren kerk moet minstens één zoo’n altaar aanwezig zijn; 2. alta’re porta’tile, draagbaar A., een gewoonlijk vierkante, draagbare natuursteen, die in een niet geconsacreerd altaar wordt neergelaten of er boven op gelegd en die naar verkiezing kan verplaatst of medegevoerd worden (bijv. in de missies). Ook spreekt men van Hoog- of -*• hoofdaltaar en -*■ zij-altaar. Vele A-en hebben een achterbouw (zie retabel), soms aangebracht op beweegbare bladen, waarop gewijde onderwerpen zijn afgebeeld en die als deuren geopend (bij feesten) en gesloten kunnen worden (in rouw-en boetetijd). Feitelijk behooren hoog- en sacramentsaltaar een overhuiving te hebben, hetzij in den vorm van een op kolommen rustend -*• ciborium (oudtijds hing hierin de -+ Eucharistische duif) of in een boven het altaar hangende -*■ baldakijn. Soms is boven het altaar een altaarstuk aangebracht, gewoonlijk een groot schilderij, met religieuze voorstelling bijv. van de H. Drievuldigheid of van den -*■ kerktitel, wat meer overeenstemt met de rubrieken. In het altaarblad (mensa) of in den onderbouw of tusschen mensa en onderbouw, bevindt zich het, door een dekplaatje (sigillum) bij de -*• consecratie met gewijd cement afgesloten, relieken-graf, waarin zijn geborgen, in een (looden) vaatje, de lichamelijke relikwieën van twee Martelaren, waaraan mogen worden toegevoegd de relikwieën van andere Heiligen; voorts drie wierookkorrels en de wijdingsacte van het altaar. Ook de draagbare altaarsteen is voorzien van een graf (kleine holte), waarin bij de wijding relieken en wierookkorrels zijn geborgen. Op de vier hoeken en in het midden van altaarblad (mensa) of altaarsteen worden kruisjes gebeiteld. Deze kruisjes worden bij de consecratie met -*• Gregoriaansch water geteekend en met de -*• Heilige Oliën gezalfd. De liturgische uitrusting van het altaar bestaat a. uit drie gewijde linnen altaardoeken of altaardwalen. De twee onderste moeten alleen de geheele oppervlakte van den gewijden steen bedekken, de bovendoek moet aan weerszijden tot aan den grond afhangen. Om de altaardoeken van vochtigheid vrij te houden, legt men op den steen het -*■ Chrismale en men beschermt ze buiten de godsdienstoefeningen tegen stof door een dekkleed; b. -*■ antependium (niet verplicht); c. kruis; d. kandelaars met -*■ kaarsen. Slechts op één altaar, als er meerdere zijn, zal men een —► tabernakel aantreffen. Eén altaartrede is vereischt, meerdere zijn geoorloofd. Tijdens de H. Mis staan op het altaar: de altaartabellen(ook->-Canonborden genoemd) en de altaarlessenaar, waarop het -*• missaal. Is het —*• Allerheiligste uitgesteld, dan wordt dit tijdens de preek enz. door een altaar vaantje onzichtbaar gemaakt. Om de geloovigen op de belangrijkste momenten van het Misoffer attent te maken, dient de altaarschel. Altaargeheim wordt het —► H. Sacrament des Altaars genoemd, het geheim van het katho- 55 ALTAARONTBLOOTING AMBO 36 üeke geloof, zoo nauw met het altaar verbonden. Altaarontblooting, liturgische plechtigheid op -*■ Witten Donderdag, beduidend, dat het H. Misoffer is geschorst. Behoudens kruis en kandelaars met gedoofde kaarsen wordt alles van het altaar verwijderd, waarna de wassching van den altaarsteen behoort te volgen. De psalm 21 (Deus, Deus meus), welke tijdens deze plechtigheid wordt gebeden en in herinnering brengt, dat Christus van Zijn kleederen werd beroofd, heeft er in sommige plaatsen toe geleid, de plechtigheid na den morgendienst van Goeden Vrijdag te herhalen. Altaarprivilege zie Geprivilegiëerd Altaar. Altaarsacrament zie Heilig Sacrament des Altaars. Altaarsymboliek. Het altaar is een symbool van Christus, den Gezalfde, aan Wien alle eerbewijzen (liturgische kus, bewierooking) worden gebracht. De vijf in het blad gebeitelde kruisjes worden beschouwd als een symbool van de vijf H. Wonden. De altaartafel is een herinnering aan de tafel van het -*■ Laatste Avondmaal. De in het altaar verzegelde -*■ relieken herinneren aan de graven der Martelaren, waarop oudtijds het H. -*■ Misoffer werd opgedragen. Bij verdere toepassingen hoede men zich voor persoonlijke opvattingen en late men zich alleen leiden door de liturgische gebeden. Altaarwacht. 1. Diocesane vereeniging, die het -*• Mishooren op werkdagen en het veelvuldig -*• communiceeren wil bevorderen. 2. Een college van mannen, die ’s nachts om beurten de kerk bewaken. Altaarwijding (-consecratie), is de heiliging van het altaar voor het liturgisch gebruik. Zij is voorbehouden aan kardinalen, bisschoppen en sommige prelaten Er is een verschillende wijding voor de vaste en de draagbare altaren (zie Altaar). Altaren worden ontwijd door een belangrijke beschadiging, door verlies der -* relieken en door het onbevoegd openen van het reliekengraf (zie Altaargraf, onder Altaar), bovendien door scheiding van blad en steun. Altijddurende Aanbidding zie Eeuwigdurende Aanbidding. Am'bo of Am’bon (= opstijg) is in de oudchristelijke -*■ basilieken en Middeleeuwsche kerkgebouwen een gewoonlijk steenen verhooging, van waaruit gelezen, gezongen en ook wel gepreekt werd. Dikwijls waren er twee van deze verhoogingen, een grootere aan de noordzijde tot voorlezing van Ambo in de Basiliek van St. Clemens te Rome met kandelaar voor de Paaschkaars 37 AMBO AMERIKANISME 38 Ambo in een Middeleeuwsch Kerkgebouw Hedendaagsche Preekstoel het evangelie en een kleinere aan de zuidzijde tot voorlezing van het epistel. In de 12e en 13e eeuw ontstond uit de A. de -*■ preekstoel of -*■ kansel. Zie ook de afbeelding bij Kerkgebouw: interieur Basiliek. Ambrosiaansche Hym'ne heet de lofzang -* Te Deum, omdat zij volgens de legende door St. Ambrosius en St. Augustinus, bij gelegenheid van den doop van St. Augustinus geïmproviseerd zou zijn. In werkelijkheid is ze waarschijnlijk door bisschop Niceta van Remesiana (± 335—414) gedicht of bewerkt. Ambrosiaansche Ri'tus (Ambr. Liturgie), Westersche liturgie, afwijkend van de —*■ Romeinsche, bij de kerken van Milaan in gebruik. De voornaamste afwijkingen bestaan in het begin en de indeeling van het kerkelijk jaar, de volgorde der H. Mis, en den vorm van het -*■ Officie. Ambrosia'na heet ter eere van den H. Ambrosius de beroemde bibliotheek van Milaan, door kardinaal Frederico Borromeo in 1609 opengesteld. Paus Pius XI is prefect van^de A. geweest. Amon (= zoo sta het vast, zoo zij het), een aan het Hebreeuwsch ontleende liturgische uitroep, waarmede bijna alle gebeden, gezangen, zegeningen en andere liturgische formules besloten worden. Amerikanis'me, een richting, ontstaan onder de katholieken van Amerika en ook in Frankrijk en Duitschland verbreid, die om redenen van -*■ apostolaat de tegenstelling tusschen het katholieke geloof en de moderne wereld wilde overbruggen, door beperking van de geloofswaarheden tot een minimum, bevordering van interconfessionalisme, verzwakking van het gezag in de Kerk en bijna uitsluitende beoefening van de -*■ actieve deugden. 22 Januari 1899 werden door Leo XIII de op naturalisme uitloopende excessen van dit systeem veroordeeld. 59 AMICI ISRAËL ANGLICANISME 40 Ami'ci Israël heette een vereeniging van katholieke hoogere en lagere geestelijken tot bekeering der Joden, in 1926 te Rome gesticht. Zij kreeg een groote verspreiding vooral door den arbeid van eenige Nederlanders, maar ging in haar verdraagzaamheid tegenover het Jodendom te ver en werd daarom in 1928 door de Congregatie van het H. Officie verboden. Amict', een vierhoekige, linnen doek met een kruisje in het midden (of beter, in ’t midden van den bovenrand), die hals en schouders bedekt en door twee bandjes wordt vastgehouden; het eerste der -*• liturgische gewaden, waarmee de priester zich voor het H. Misoffer bekleedt. Ordensgeestelijken, die een -*• kapoets (capuce) dragen, binden de A. over de capuce en laten deze over de —►kazuifel neer, zoodat de A. zichtbaar is. Oudtijds werd de A. om het hoofd gedragen. Zie ook Liturgische Gewaden. Ampul'len, twee schenkkannetjes, gewoonlijk van glas, maar ook van tin of zilver, die de wijn en het water bevatten, benoodigd voor de H.Mis. Zie afb. LiturgischVaatwerk. Anabaptisten zie Wederdoopers. Anachoreten (= teruggetrokkenen), godvruchtige mannen uit de eerste tijden van het Christendom, die zich uit de wereld terugtrokken in de eenzaamheid, en in tegenstelling met de -*■ Coenobieten afzonderlijk leefden. Anathema (= vervloekt), beteekent in het kerkelijk recht de -*■ excommunicatie; de formule „anathema sit” (— hij zij in den ban) van de -*■ dogmatische canons wordt speciaal gebruikt tegen hen, die hardnekkig aan een dwaling vasthouden en beteekent dus: hij zij geëxcommuniceerd wegens ketterij. Andersdenkondo, katholieke naam voor geloovige nietkatholieken. Andreaskruis (Andrieskruis) wordt een kruis met schuinstaande X-vormige balken genoemd, omdat volgens betrouwbare berichten de H. Apostel Andreas tot den dood aan zulk een kruis veroordeeld zou zijn. Zie afb. Kruisvormen. Ange'licum, philosophische en theologische universiteit der Dominicanen te Rome. Angelologia' heet in de -► dogmatiek de leer over de -* engelen en -► duivelen. An'gelus, afkorting van An’gelus Do’mini (= De Engel des Heeren), beginwoorden van een gebed ter herdenking van de -► Menschwording, waartoe de katholieken driemaal daags door het Angelusluiden van de kerkklokken worden opgeroepen. Het bestaat uit driemaal het Wees Gegroet (zie Ave Maria), telkens ingeleid door een op de Menschwording betrekking hebbenden bijbelschen tekst, waarna een vers en een slotgebed. Tijdens den Paaschtijd wordt dit formulier vervangen door de —► antiphoon -*■ Pegina Coeli, met bijbehoorend vers en slotgebed. Sommige kerken hebben een afzonderlijke Angelusklok in een Angelustorentje, ook Juffertje genaamd. Anglicanis'me, een van de drie voornaamste stroomingen van het -► Protestantisme. Ontstond als -* schisma in 1531 tengevolge van het feit, dat paus Clemens VII aan koning Hendrik VIII de ontbinding weigerde van zijn wettig huwelijk met Catharina van Arragon, en 41 ANGLO-KATHOLICISME ANTICIPEEREN 42 groeide uit tot ketterij door de invoering van een nieuwe liturgie (Book of Common Prayer) en de 42 (39) geloofsartikelen van 1563. Nu is het georganiseerd in een machtige protestantsche staatskerk, Anglicaansche Kerk genaamd, van Engeland en de Engelsche koloniën, i 20 millioen leden. Hiërarchisch opgebouwd; aan het hoofd de koning. De Anglicanen behouden twee Sacramenten (Doopsel en Vormsel) en verwerpen de —*■ transsubstantiatie, de verdienstelijkheid der —*■ goede werken, het -*• vagevuur, heiligen- en reliekenvereering, en het -*■ primaatschap van den paus van Rome. Verdeeld in drie richtingen: a) de High Church, die zich gaarne Anglo-Katholieken noemen en in uiterlijke zaken het meeste van Rome overgenomen hebben; b) de Broad Church, het modernistische element; c) de Low Church of Evangelicals, meest Calvinistisch. Buiten de partijen staan de Moderates, waartoe ook de bisschoppen behooren. In de encycliek Apostolicae Curae van 1896 heeft Leo XIII verklaard dat de Anglicaansche wijdingen ongeldig zijn. An'glo-Katholicis'me, een in katholieke richting gaande beweging in de Anglicaansche Kerk. De vertegenwoordigers van deze richting behooren meestal tot de z.g. High Church (zie Anglicanisme); ze houden vast aan de -*• hiërarchie, de Apostolische opvolging en de genadewerking der Sacramenten. Angstvalligheid (scru’pulositeit), geestesgesteldheid, die zich kenmerkt door onredelijke en overdreven angst (scrupu’les), vooral op godsdienstig en zedelijk gebied. A'nlma, Priesterconvict (zie convict) te Rome van Nederlandsch-Duitschen oorsprong. Het geeft een kleine uitkeering aan den Nederlandschen student te Rome, heeft een Nederlander als kapelaan en een als bestuurslid. Anna te Drie(ën) of Gedrie zie Sint Anna te Drieën. An'no Do'mini, „in het jaar des Heeren”, na Christus’ geboorte. Annuai're général' du Clergé' zie Pius-almanak. Annua'rio Pontifi'cio, het sedert 1912 officieele „Pauselijk Jaarboek”, een overzicht van de -*■ hiërarchie der Kerk, de -*• Romeinsche Curie, de religieuze orden enz. Annuntia'tie zie Maria Boodschap. Anselmia'num college der -» Benedictijnen te Rome; zetel van den Abt-Primas. An'te beteekent in samenstellingen „voor”, tegenover -* post (= na). An’tepen’dium (= voorhangsel), oorspronkelijk bekleeding der vier zijden van de altaartafel, thans in den regel alleen van de voorzijde. Gewoonlijk is het een loshangende of op een raam gespannen doek in brocaat of de liturgische kleur van den dag. Zie afb. Altaar. Anti beteekent in samenstellingen „tegen”, tegenover —► pro (= voor). Antichrist (= tegen-Christus) heet de meestal als persoon opgevatte macht, die op het einde der tijden het Christendom met ongekende hevigheid zal bestrij den; vandaar ook gebruikt voor kerkvervolgers. Anticipee’ren (= voorafnemen) doet de Priester, die gebruik maakt van de -*■ faculteit, de —■ Metten en -*■ Lauden van zijn -* breviergebed daags voor den vereischten dag te bidden. Met privilege van 12 43 ANTICLERICALISME APOCALYPS 44 uur ’s middags, anders van 14 uur af geoorloofd. Ook in de liturgie spreekt men van geanticipeerde vieringen, Zondagen enz. Anticloricalis'me zie Clericalisme. Antimodernisten-esd, in 1910 door Pius X voorgeschreven, en in 1918 door de Congregatie van het H. Officie (zie Romeinsche Congregaties) wederom bekrachtigd, tegen de dwalingen van het -* modernisme. Zij moet worden afgelegd door alle candidaten voor de -*• hoogere wijdingen, door pastoors bij hun -» installatie, door doctorandi vóór hun promotie in de kerkelijke wetenschappen, en door kerkelijke professoren bij de opening van het studiejaar. Anti-papis'me, anti-katholicisme. De katholieken worden in dit geval als -» paap aangeduid. De oorspronkelijke beteekenis van paap is priester. Antiphona'le, ook antiphona’rium genoemd, heet het liturgische boek, dat de -*• antiphonen en meestal ook de -*• responsoria bevat, die bij de plechtige liturgie van H. Mis en —»■ Officie gezongen worden. Voor de H. Mis is daaruit het -*• Graduale afgezonderd. Antiphoon* (= octaafzang), refrein of keervers, dat oorspronkelijk na alle verzen van een psalm, nu alleen aan het begin en einde daarvan wordt gezegd of gezongen, behalve bij het -*■ Invitatorium. Sommige antiphonen hebben een zelfstandig karakter, o. a. de vier groote —*■ Maria-antiphonen. Zie ook O-anthiphonen. An’titype (= tegenbeeld) heet de vervulling in het N. Testament van een -* type uit het Oude Testament. De termen worden ook omgekeerd gebruikt. Zie ook Prototype. Antonia’num, philosophische en theologische universiteit der -*• Minderbroeders-Franciscanen te Rome. Antoniusbrood, een aalmoes ter eere van den H. Antonius van Padua, om diens voorspraak in te roepen. Antoniuskruis, een kruis in T-vorm, het —► attribuut (staf) van St. Antonius-abt. Zie afb. Kruisvormen. Apocalyps' (= onthulling), de naam van het laatste boek van het Nieuwe Testament. Door den H. Joannes Apostel geschreven. Het bevat de profetie over Jesus’ Kerk, haar strijd en zegepraal, de vernietiging harer vijanden, haar lotgevallen op aarde tot het einde der wereld, De Apocalyptische Ruiters, naar Albrecht Dürer 45 APOCRIEF APOSTELKRUIS3ES 46 en haar gelukzalige eeuwigheid in den hemel. Door de majesteit en geheimzinnigheid van de visioenen, die in de Apocalyps beschreven worden, heeft het woord apocalyptisch ook de beteekenis gekregen van overweldigend. De Apocalyptische Ruiters zijn symbolische voorstellingen van oorlog, pest, hongersnood en dood, ontleend aan de Apocalyps (6, i—8). Apocrief' (= verborgen) heeten de Joodsche en Christelijke geschriften, die den schijn gewekt hebben tot den Bijbel te behooren, maar door de Kerk niet in den -* canon der H. Schrift zijn opgenomen. Bij de Protestanten heeten zij Pseudepigraaf. Apologetiek' (Apologe’tica = verdediging), de wetenschap, die de geloofwaardigheid van de katholieke Openbaring wil aantoonen; wel te onderscheiden van de Apologie, die tot taak heeft bepaalde geloofswaarheden tegen aanvallen en moeilijkheden te verdedigen. De Apologetiek geldt dus zoowel voor geloovigen als ongeloovigen; de Apologie voornamelijk voor andersdenkenden en ongeloovigen. Apologetisch* Vereeniging Petrus Canisius zie Petrus Canisius. Apostaat', Apostasie' zie Afval. Apostelen (= gezondenen). De term wordt voornamelijk gebruikt voor de 12 leerlingen en gezanten van Jesus Christus, die Zijn leven, leer, lijden, dood en opstanding aan de wereld moesten verkondigen, en de pas gestichte Kerk besturen. Zij oefenden hun zending gezamenlijk uit onder het oppergezag van den H. Petrus, het hoofd der A.; hun zending wordt voortgezet door hun opvolgers, het college der bisschoppen onder den paus van Rome, opvolger van den H. Petrus en zichtbaar opperhoofd van Christus’ Kerk. Elk voor zich waren zij begiftigd met onfeilbaarheid in de leer, die zij predikten of schreven, met wondermacht en algemeene -*■ jurisdictie. Volgens de overlevering zijn alle A. den marteldood gestorven, behalve de H. Joannes. De 12 A., met -* attributen (zie ook Evangelisten) zijn: Simon Petrus, staf en sleutels; Andreas, -*■ Andreaskruis; Jacobus de Meerdere, lange pelgrimsstaf of reisstaf, schelp; Joannes, kelk met of zonder daaruit komende slang; Philippus, lang -* Latijnsch kruis; Bartholomeus, mes of afgetrokken huid over den arm; Mattheus, zwaard, hellebaard en geldzak; Thomas, lans, hellebaard, boek, winkelhaak of zwaard; Jacobus de Mindere, hamer of vollersstok; Judas Thaddeus, winkelhaak, stok, zaag of hellebaard; Simon, zaag, palm, neergeworpen godenbeeld; (Judas Iscarioth) geldbuidel; in zijn plaats kwam: Matthias, bijl en hellebaard. Later werden ook de H. Paulus (attributen: zwaard en boek) en de H. Bamabas tot het Apostolaat geroepen. Apostelkruisjes heeten de i2op de binnenwanden eener geconsacreerde kerk aangebrachte kruis¬ Apostelkruisje jes, die bij de kerkconsecratie door den bisschop met chrisma worden gezalfden waarvoorbij gelegenheid van -» kerkwijding en den jaardag daarvan, 47 APOSTOLAAT APOSTOLISCH DELEGAAT 48 kaarsen of lampen branden, z.g. apostellichten, als betuiging van eerbied voor de gezalfde muren. Apostolaat'. i. het ambt der 12 Apostelen en hun opvolgers; 2. het verspreiden van het Christelijk geloof en de bevordering van het leven naar dat geloof door onderricht en gebed. In dien zin is het A. taak van alle geestelijken, en meer of minder ook van alle geloovigen (-* leeken-apostolaat). Het A. onder de heidenen heet -*■ Missie. Apostolaat' der Hereeniging, godsdienstige vereeniging van hen, die door studie en gebed willen bijdragen tot de hereeniging met Rome van de afgescheiden christelijke Kerken (zie Afgescheidenen). Zij bidden dagelijks een Wees Gegroet voor ’t doel der Hereeniging, met de schietgebeden: „H. Maria, Moeder van Altijddurenden Bijstand, maak dat zij één zijn; H. Jozef, Patroon der Kerk, bescherm ons apostolaat”. Apostolaat* dor Zoe behartigt de godsdienstige en zedelijke belangen van alle zeevarenden, zonder onderscheid van ras, natie of sociale positie, door zeemanshuizen, schepenbezoek, goede lectuur, scheepsbibliotheken enz. Georganiseerd in havendistricten. De Stella Maris Broederschap (zetel O. L. V. Basiliek te Maastricht, voor België: van Dyckkade 2, Antwerpen) ijvert voor de uitbreiding van het Rijk Gods op zee, onder aanroeping van O. L. V. Sterre der Zee. Apostolaat' des Gebeds, godsdienstige vereeniging van hen, die door hun gebeden en andere werken van godsvrucht het -*■ apostolaat uitoefenen. In den tegenwoordigen vorm door Pater H. Ramière (1861) opgericht, heeft het zich over de geheele wereld verspreid, in Nederland sinds 1868, in België sinds 1865. Apostoliciteit', de eigenschap der Kerk, waardoor zij dezelfde mag genoemd worden, als die door de Apostelen is gesticht, dus een -*■ kenteeken der ware Kerk. Om als zoodanig te kunnen gelden, moet de A. in drievoudig opzicht aanwezig zijn, namelijk in oorsprong, in leer en bestuur, en in opvolging; d.w.z. de Kerk moet gesticht zijn door de Apostelen, moet altijd in wezen dezelfde leer en bestuur hebben als de door de Apostelen gestichte Kerk en bestuurd worden door werkelijke en rechtmatige opvolgers van de Apostelen. Apostolisch Aalmoezenier zie Aalmoezenier. Apostolisch Ablegaat', —► prelaat, die de kardinaalsbaret komt overhandigen aan de staatshoofden van die landen, die het recht hebben, een nieuw-gecreëerden -*• kardinaal de baret op te zetten. Apostolisch Administra'tor heet degene, meestal de -*■ metropoliet of naburige -*■ bisschop, die tijdelijk of voor altijd door den paus met h?t bestuur van een al of niet vacant —► bisdom wordt belast, zonder dat bisdom als -* titel te verkrijgen. Ziekte en ongeschiktheid van den zetelenden bisschop of politieke moeilijkheden kunnen de aanstelling van een A. A. noodig maken. Apostolisch Delegaat' heet de vertegenwoordiger van den -*■ Apostolischen Stoel in die landen, waarmede geen geregelde diplomatieke betrekkingen worden onderhouden (zie Pauselijke diplomatie). Hij heeft te waken over de kerkelijke toestanden en moet daarvan aan den paus verslag uitbrengen. Hij kan 49 APOSTOLISCHE CONSTITUTIE APOSTOLISCH MISSIONARIS 50 afhangen van de -*• Romeinsche Congregatie de Propaganda Fide (voor Missielanden), van de -* Romeinsche Congregatie voor Oostersche zaken (voor de Kerken van den Oosterschen Ritus) of van de -*• Romeinsche Congregatie van het Consistorie (voor landen met moeilijk bestuur). Zie ook artikel: Hiërarchie der H. Kerk (2 B, Missielanden) en artikel Missie-actie. Apostolische Constitu'tie zie Constitutie. Apostolische Datarie' zie Pauselijke Datarie. Apostolische Geloofsbelijdenis zie Twaalf artikelen des geloofs. Apostolische Gemeente, Christengemeente, door een van de Apostelen gesticht; b.v. Rome, Corinthe. Apostolische Kamer (Ca’mera Aposto’lica), administratief lichaam, dat de goederen en rechten van den -*• Apostolischen Stoel beheert. Aan het hoofd staat de kardinaal -*■ camerlengo, die tijdens het vacant zijn van den Apostolischen Stoel de hoogste waardigheid in de Kerk bekleedt. Apostolische Kanselarij (Can’cellari’a aposto’lica), pauselijk bureau voor de vervaardiging en registratie der -» bullen. Apostolischen, secte van Christenen, die als vele andere, de spoedige wederkomst van Christus verwachten en zich als de ware, geautoriseerde opvolgers van de Apostelen beschouwen. Stichter was Irving (gestorven 1832). Apostolische Penitentiarie', zie Penitentiarie. Apostolische school, inrichting van onderwijs, gewoonlijk onder leiding van ordegeestelijken, waar jongens tot missionaris opgeleid worden. De eerste A. S. werd door Pater de Foresta S.J. te Avignon gesticht; tegenwoordig zijn ’t opleidingsscholen voor bepaalde orden en congregaties. Apostolische Stoel, ook Heilige Stoel genaamd, de Romeinsche bisschopszetel, d.w.z. de Kerk van Rome met de daarbij behoorende inrichtingen, voor zoover zij aangesteld is als hoofd en moeder aller kerken; dus de Paus, en de -* Romeinsche Curie, het orgaan waardoor hij de bestuurszaken van de Katholieke Kerk regelt. Zie ook artikel: Hiërarchie der H. Kerk. Apostolische Vaders, een aantal schrijvers, uit de eerste en tweede eeuw na Christus, die aansluiten bij de Apostelen en voor een deel hun persoonlijke leerlingen waren. De bekendsten zijn: Clemens Roma’nus, Ignatius van Antiochi’ë, Polycar’pusvan Smyma, Papi’as van Hiëra’polis. Ook de onbekende auteurs van een aantal uit dien tijd dateerende geschriften, b.v. de Di’dache en Pas’tor van Her’mas worden tot de A. V. gerekend. Apostolische Zegen zie Pauselijke zegen. Apostolische Zendbrief zie Encycliek. Apostolisch Legaat* zie Pauselijke Diplomatie. Apostolisch Missionaris, eeretitel, gegeven door de -*• Romeinsche Congregatie de Propaganda Fide aan missionarissen, afkomstig van Pauselijke colleges, of door een bijzonder decreet aangenomen in uitsluitenden dienst in het gebied der Propaganda, ofwel rijk aan verdiensten. De titel, met daaraan verbonden volmachten, wordt ook wel verleend door de Congregatie van het H. Officie aan verdienstelijke predikers of aan volksmissionarissen na minstens tienjarigen arbeid. 51 APOSTOLISCH PREDIKANT APPROBATUR 52 Apostolisch Predikant is de titel van den priester, die elk jaar tijdens den advent en de 40-daagsche vasten in de troonzaal van het Vaticaan, de predikaties houdt, in tegenwoordigheid van den Paus, de -*• Curie-kardinalen, bisschoppen, generaals en procurators der orden, de biechtvaders van St. Pieter en van de Huis-prelaten des Pausen. Hij heeft verschillende voorrechten. Apostolisch Prefect', titel van den kerkdijken overheidspersoon, die aan het hoofd staat van een Apostolische prefectuur, d. w. z. van een missiegebied, dat nog geen zelfstandige kerkelijke -*• hiërarchie bezit, maar onder toezicht staat van de -» Romeinsche Congregatie de Propaganda Fide. De bestuursstadia, die zoo’n gebied doorloopt, zijn gewoonlijk: Missie-prefectuur (zie Missie-Prefect), Apostolische prefectuur, Apostolisch vicariaat, bisdom. De Apostolische Prefect wordt benoemd door een schrijven der Propaganda en is doorgaans geen -*■ titulairbisschop; zijn rechten en volmachten zijn echter dezelfde, als die van een -* Apostolisch Vicaris. Zie ook artikel: Hiërarchie der H. Kerk (2 B, Missielanden) en artikel Missie-actie. Apostolisch Vica'ris titel van den kerkdijken overheidspersoon, die aan het hoofd staat van een Apostolisch vicariaat, d. w. z. van een missiegebied, dat het laatste bestuursstadium doormaakt vóór de instelling van een volledige -*■ hiërarchie, dus voordat het -*• bisdom wordt. De A. V. wordt benoemd door een Apostolisch, van den paus uitgaand schrijven, en is in den regel -*• titulair-bisschop. Anders heeft hij voor zijn missiegebied en den duur van zijn ambt de voorrechten van een -*■ protonota’rius aposto’licus de nu’mero parti- cipan’tium. Hij heeft evenals de -» Apostolisch Prefect voor zijn ambtsgebied dezelfde rechts- en bestuursmacht als een diocesaan bisschop voor zijn -*• bisdom en, als hij geen bisschop is, verschillende bisschoppelijke wijdingsbevoegdheden. Zie ook artikel: Hiërarchie der H. Kerk (2 B: Missielanden) en artikel Missie-actie. Van 1592 af tot 1727 werd NoordNederland door een Apostolisch vicaris bestuurd. Applica'tie (= toepassing). 1. De H. Mis kan opgedragen worden voor bepaalde personen of tot een bepaalde —► intentie. In dat geval worden zekere vruchten van‘het Misoffer door den priester op dien persoon of voor die intentie toegepast (geappliceerd). 2. Over A. van aflaten, zie aldaar. Approba'tie (= goedkeuring). De term wordt voornamelijk gebruikt voor de machtiging tot het uitoefenen vandegeheele zielzorg of bepaalde handelingen daarvan; de erkenning van godsdienstige vereenigingen van geloovigen; de goedkeuring van kloostergenootschappen (door deze A. worden ze wettig opgericht en verkrijgen ze kerkelijke rechtspersoonlijkheid); tenslotte het kerkelijk verlof tot het laten drukken van bepaalde geschriften .Zie ook Boekenwet. Approba'tur [= (het geschrift) wordt goedgekeurd], staat afgedrukt in de geschriften, waarvoor de kerkelijke overheid verlof tot drukken heeft verleend (zie Boekenwet, Evulgetur, Imprimatur, Nihil obstat). Dit drukverlof is geen positieve aanbeveling van den inhoud; het zegt alleen, dat bij een van kerkelijke overheidswege ingesteld onderzoek in den inhoud niets gevonden werd, dat strijdig is met de katholieke leer. 53 ARCANUM DiVINAE SAPIENTIAE ASCEET 54 Arca'num dlvi'nae tapien'tiae (= het geheim der Goddelijke wijsheid), beginwoorden van de -encycliek door Leo XIII op io Februari 1880 uitgevaardigd over het Christelijk huwelijk. Zie ook Casti Connubii. Archief zie Pauselijke archieven, Bisschoppelijk Archief, Parochiëel Archief. Archimandriet', waardigheidsbekleeder in de Oostersche Kerken, voor kloosters te vergelijken met den -+ aartsabt in de Westersche Kerk, buiten de kloosters met den -*■ Vicaris-Generaal of -*■ Officiaal. De waardigheid kan ook titulair zijn. Arcoso'lium, in den wand uitgehouwen halfcirkelof boogvormig overwelfd graf in de -» Catacomben. Arianis'me zie de tabel „Algemeene Kerkvergaderingen” bij Oecumenisch Concilie. Ariënsvereeniging zie Dr. Ariënsvereeniging. Ar'ma Chris'ti zie Gregoriusmis. Armbestuur, college, dat belast is met de armenzorg in een parochie. De leden heeten armmeesters of armenvaders en worden op voordracht door den diocesanen bisschop voor een bepaalden tijd benoemd. Hun taak en bevoegdheden zijn door een Bisschoppelijk Reglement omschreven. Het instituut van het parochieel armbestuur is in België onlangs afgeschaft. De armenzorg wordt er waargenomen door de burgerlijke overheid en particuliere liefdadigheidsinstellingen, kloosters e. d. Het A. werd vroeger algemeen Heilige Geesttafel genoemd, in Vlaamsch-België heet het thans nog Disch. Arme Broeders van den H. Franciscus Sera'phicus, Congregatie van -* Broeders, in 1857 gesticht, door Philippus Höver, tot hulp aan maatschappelijk misdeelden, te Aken. In Nederland twee huizen. Arme Dienstmaagden van lesus Christus, Congregatie van -*• Zusters, in 1851 te Dernbach door Catharina Kasper gesticht. Doel: beoefening van liefdadigheid. De congregatie heeft in Nederland verschillende huizen. Armenbijbel (Bi’bliapau’perum), eenmiddeleeuwsch boek, dat aan de onwetenden (armen = pauperes) aanschouwelijk onderricht gaf in de geloofsleer door middel van bijbelsche prenten (houtsneden). Het bestaat uit 40 tot 50 platen, waarvan elk een voorstelling geeft uit het Nieuwe Testament, geflankeerd door twee voorafbeeldingen uit ’t Oude Testament; verder 4 borstbeelden, meestal van profeten en eenige regels tekst. Zie de afb. op de volgende bladzijde. Arme Zusters van het Goddelijk Kind, Congregatie van —► Zusters, in 1857, te Amsterdam gesticht door Pastoor Hesseveld en Mietje Stroot. Doel: verzorging van arme kinderen. Verschillende huizen in Nederland' en Nederlandsch-Indië. Armoede zie Vrijwillige Armoede. Artikelen des Geloofs, de geloofswaarheden, opgenomen in de geloofsbelijdenis der Apostelen (zie Credo). Artikel 177 zie Missie. Asceet', degene, die de ascese beoefent, d. i. de beoefening der deugd tot zelfheiliging, het streven naar de geestelijke volmaaktheid. Dikwijls verbonden met Armenbijbel 57 ASCHWOENSDAG OF ASCHDAG ASSUMPTIONISTEN 58 -*■ mystiek, als twee vormen van geestelijk leven, die hierin van elkaar verschillen, dat bij de ascese de nadruk gelegd wordt op de menschelijke werkzaamheid, in de mystiek op de goddelijke genade. Als zoodanig is de ascese een voorbereiding op de mystiek, die echter niet het noodzakelijke gevolg is van een ascetisch leven. Aschwoensdag of Aschdag, de Woensdag voor den eersten Zondag van de -*• Veertigdaagsche Vasten, aldus genoemd wegens de dan plaatshebbende aschwijding. Deze wijding van tot asch verbrande palmtakken (het vorig jaar op Palmzondag gewijd), geschiedt om de geloovigen tot boete en deemoed aan te sporen. De gewijde asch wordt in kruisvorm gestrooid op schedel of voorhoofd (vandaar de term een aschkruisje halen), onder het uitspreken in het Latijn van de woorden: „gedenk, o mensch, dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeeren”. De ceremonie is een overblijfsel van de boetepleging der openbare zondaars, die bij den aanvang van de Vasten, het hoofd bestrooid met asch en in een boetekleed gehuld, als onwaardigen de kerk uit werden gezonden. Op -+ Witten Donderdag werden zij plechtig met de Kerk verzoend. Met het verdwijnen dezer boetepleging is het gebruik van het opleggen der asch op de gewone geloovigen overgegaan. Asper'ges me (= besprenkel mij), beginwoorden van de aan psalm 50 ontleende -*• antiphoon, die in de kerk vóór de -»■ Hoogmis gezongen wordt, terwijl de priester een rondgang door de kerk doet om de geloovigen met -*■ wijwater te besprenkelen. Gedurende den -* Paaschtijd wordt deze antiphoon vervangen door het blijde -*• Vidi aquam, omdat hierin Zooveel duidelijker gezinspeeld wordt op het Doopsel, dat met de viering van het mysterie der Opstanding zoo innig verbonden is. De besprenkeling met -*• wijwater in het algemeen, wordt in de liturgie aspergie genoemd. Assistent' (= bijstaander), worden de geestelijken genoemd, die den —► celebrant als —► subdiaken, —*■ diaken of -*■ presbyter assistens bij zijn liturgische functie bij staan; ook worden in sommige -* Orden en -*■ Congregaties de raadslieden van den algemeenen overste aldus genoemd. Assistent-bisschop bij den pauselijken troon, de -* aartsbisschop of -* bisschop, die door den paus bij -*■ breve tot die waardigheid verheven wordt. Patriarchen zijn rechtens assistent-bisschop. Hun privileges bestaan in den voorrang in de —► pauselijke Kapel, de waardigheid van -*• huisprelaat, den adellijken rang van Romeinsch graaf enz. Associations' diocésai'nes heeten in Frankrijk de diocesane vereenigingen voor den katholieken eeredienst, die na de scheiding van Kerk en Staat alleen gerechtigd zijn kerkelijke goederen te bezitten en te beheeren. Assump'tie zie Maria ten Hemelopneming. Assumptionis'ten (Augusti’ni ab Assumptio’ne, afgekort A. A.). Priesters der Congregatie van O. L. V. Hemelvaart (Assumptie), in 1845 door Emm. d’Alzon gesticht. Zij volgen den regel van den H. Augustinus en zijn sinds 1929 bij de derde Orde van den H. Augustinus geaffilieerd; zij leggen zich toe op zielzorg in parochies en missies en op de bevordering van katholieke pers en onderwijs. Sinds 1915 in Nederland gevestigd in één huis, in België 8 huizen. Er bestaan ook congregaties van vrouwelijke religieuzen, onder den naam Assumptionistinnen. 59 ATHEÏSME AUTOCEPHAAL 60 Atheïs'me zie Theïsme. A'trium zie Artikel Kerkgebouw. Attribuut' heet in de beeldende kunst een kenmerk bij een figuur gevoegd, om daaromtrent iets aan te duiden, dus herkenningsteeken. Er zijn: i. algemeene A-en, die aan de afzonderlijke figuren van een bepaalde categorie gegeven worden (de -* nimbus om het hoofd der Heiligen, de palmtak en het werktuig der marteling bij de Martelaren, het boek bij de Kerkvaders). 2. persoonlijke A-en, die a) zinnebeeldig kunnen zijn, een symbool van het karakter van den heilige, b. v. het lam bij de H. Agnes; of b) geschiedkundig, ontleend aan hun leven of werken, b.v. de leeuw bij den H. Hieronymus. Voor de voornaamste heiligen met hun A-en, zie de bijlage Attributen; voor Maria, Apostelen en Evangelisten, zie de trefwoorden. Attri'tie zie Berouw. Audi'tor (= toehoorder), titel gevoerd door de rechters der Romeinsche -*• Rota, door den onderzoekrechter bij de bisschoppelijke rechtbank, door den helper of plaatsvervanger van den -*■ nuntius in de pauselijke nuntiaturen. Augustij'nen, mannelijke religieuzen, die den regel van den H. Augustinus volgen. Men onderscheidt: -*■ Reguliere Kanunniken (Augustijner Koorheeren) en Augustijner Eremieten, die in 1256 door paus Alexander IV uit verschillende groepeeringen van monniken tot een groote -*■ orde vereenigd zijn, en tot de groote Bedelorden behooren (Or’do Eremita’rum Sanc’ti Augusti’ni, afgekort O. E. S. A.). Hun vestiging in Nederland gaat terug op 1275, in de Zuidelijke Nederlanden op + 1200. In Nederland 15, in België 3 huizen. Zie afb. Ordekleeding. Augustines'sen, vrouwelijke religieuzen, die den 2en of 3en regel van den H. Augustinus volgen. Men onderscheidt meerdere -*• congregaties. Zie ook Zusters. Aureool', ook wel mandorla genoemd, ellipsvormige nimbus, die het geheele lichaam of de geheele figuur omsluit; meestal van binnen verguld en omgeven door een gekleurden rand, soms samengesteld uit banden van verschillende kleur. Komt voor bij Christus en bij Maria, die thans rpoHs in hnn lichaam verheer- ureoo lijkt zijn. Bij de Heiligen is daarom het aureool iconographisch foutief, daar hun lichamen eerst bij de algemeene opstanding en het laatste oordeel verheerlijkt zullen worden. Onder Hemelsch aureool (aureola) verstaat men een bijzondere vergelding voor martelaar- en doctorschap en voor den maagdelijken staat. Zie ook Nimbus. Authentiek' (= echt). Een oorspronkelijk boek is A., wanneer het geschreven is door dengene, die als auteur genoemd wordt; een vertaling is A. wanneer ze het oorspronkelijke geschrift getrouw weergeeft. Men spreekt dan van de authenticiteit van een werk of een vertaling. Autocephaal' worden in het Oosten de Kerken genoemd, die niet onder een der groote patriarchaten van Constantinopel, Alexandrië of Antiochië ressorteeren. A T T R I BUTEN I. Algemeen. Martelaren dragen als attributen een palmtak of het werktuig, waarmee zij gefolterd zijn. Belijders, n.1. Pausen, Bisschoppen, Priesters en kloosterlingen dragen hun specifiek gewaad. Vorsten: schepter, kroon en mantel, soms ook een kerk en vaan. Kerkleeraars: boek II. Enkele Heiligen Agatha, afgesneden borsten; Agnes, lam; Aloysius, lelie; Ambrosius, bijenkorf; Anna, twee kinderen voorstellende de H. Maagd en het Kind Jesus; zie Sint-Anna-te-Drieën; Antonius-abt, kruk en klok, zwijn, raaf, brood brengend, Antoniuskruis; Antonius v. Padua, Jesuskind in de armen, lelie, monstrans; Apollonia, tand met tang; Apostelen, zie aldaar; Augustinus, brandend hart; hart, met twee pijlen doorboord; Barbara, kelk met hostie, toren met drie vensters; Benedictus, beker met slang, raaf, brood brengend, gebroken zeef; Bernardinus van Siëna, I. H. S. in stralenkrans; Birgitta, I. H. S., in een hart; in de hand gedragen rood kruis; Blasius, kaars; Bonaventura, monstrans; Bonifatius, omgehouwen boom, door Evangelieboek gestoken zwaard; B r u»©,kruis met uitspruitende einden; Catharina v. Alexandrië, rad; Catharina v. Siëna, Jesuskind, verlovingsring overreikend, gestigmatiseerde non; Cecilia, orgel; Christina, molensteen; en schrijfveder. Ordestichters: het kleed hunner orde en het regelboek. Kluizenaars: een pij of dierenhuid. Maagden dragen een lelie, brandende lamp, bruidskroon of dergelijk attribuut. Weduwen hebben geen specifieke attributen. met hun attributen. Christophorus, Jesuskind op de schouders; Clara, monstrans; Cosmas, urineglas; Crispinus, schoenmakersgerei; Damianus, urineglas; Dominicus. hond (zwart en wit) fakkel in den bek; ster op borst van Dominicaan of kruis (dubbelkruis); Dorothea, rozen in korf; Eligius, hamer, paard; Elisabeth van Thüringen, bedelaar aan den voet van de heilige, rozen in mantel; Evangelisten, zie aldaar; Fabianus, paus met zwaard; Felix, priester met zwaard; Franciscus van Assisië, schedel, lelie, gestigmatiseerde monnik, kruis of dubbelkruis; Franciscus van Sales, brandend hart; Georgius, overwonnen draak; Gertrudis, muis, ratten en muizen; Gregorius de Groote, Jesus voor celebrant op altaar staande, duif; Gudula, lamp; Hedwig, schoen in de hand gedragen; Helena, keizerin met kruis; Hier on y mus, kardinaalsgewaad, leeuw, doodshoofd, boek; Hubertus, hert met crucifix tusschen gewei; Ignatius, S.J., brandend hart of I.H.S.; ATT R I B U T E N Isidorus, ploeg; Joachim, duif in korf gedragen; Joannes Chrysostomus, bedelaar aan den voet van den heilige; Joannes de Dooper, dierenhuid als gewaad, Lam Gods; Joannes Nepomucenus, vinger of slot op den mond, krans van sterren; Jozef, timmergerei, bloeiende staf, lelie, duif in korf; Kerkpatroon, met kerk; Laurentius, rooster; Leonardus, paard, kettingen; Lodewijk IX, doornenkroon, lelieschepter; Lucia, twee oogen op schotel; Margaretha, overwonnen draak; Maria, zie Mariasymbolen; Maria Magdalena, geheele lichaam omhullend hoofdhaar; reukvat, zalfpot; Martha, draak, sleutel aan gordel; Martinus, mantel doorsnijdend; bedelaar aan den voet van den heilige; gans; Nicolaas, anker, drie gouden appels; drie brooden op boek; drie kinderen in kuip; Norbertus, monstrans, kelk waaruit spin kruipt; lelie, geboeide duivel; Odilia, twee oogen op een boek; Petrus Canisius, katechismus; Petrus Damiani, kruis; Philomena, geesel, zwaard en olijftak; Remigius, oliekruikje, soms duif; Rochus, pestbuilen en hond, pelgrimsgewaad; Rosalia, krans met witte rozen; Rosa van Lima, roode rozen; Sebastianus, pijl; Silvester, paus met os; Stanislaus Kostka, Jesuskind in de armen; Stephanus, steenen; Theresia van Spanje, in extase verkeerende Karmelites, engel met vurige pijl, brandend hart; Theresia van het Kind Jesus, kruisbeeld en vallende rozen; Thomas van Aquino, kelk met hostie; Thomas van Kantelberg, hoofd waarin zwaard; Timotheus, knots; Urbanus, druif, paus met zwaard; Ursula, pijl; Veronica, doek met afbeelding van Christus; Vitus.olieketel, haan naast een jongen; Willibrordus.bisschop, kind op den arm. III. Attributen, symbolen en hun beteekenis. Akker = de wereld, de ziel; Appel = wereldsche verleiding, zonde, ook zaligheid; Bazuinen = het laatste oordeel; Beker met slang = vergiftiging; Bijenkorf = welsprekendheid; Boeien = kerkerstraf; Boek = het Nieuwe Testament, ordesregel, geschriften van den Heilige; Boekrol = het Oude Testament; Bron = de Goddelijke genade, Eeuwig Leven; Ciborie = de H. Eucharistie; Deur = Christus of Maria; Doodshoofd = vergankelijkheid; Duif = de H. Geest, Goddelijke ingeving of vrede; Ezel = zinnelijkheid; bij de kribbe, zinnebeeld der voor het evangelie niet ontvankelijke zielen; Fakkel = licht des Geloofs; Folterwerktuigen = marteling; Geesel = strenge boetepleging; Gordel = kuischheid, tucht; Granaatappel = vruchtbaarheid; Harp = lofzang; attributen Hart = liefde; Hart (brandend) = liefde van Christus; Hond = trouw, waakzaamheid; Hoofd (afgehouwen) = marteldood; Huid, (afgestroopt) = marteldood; Ivoor = reinheid van Maria; Kelk = priesterschap; Kerk(op de handen) = bouwen en beschermen van kerken; Klimop = trouw, eeuwig leven; Kogel = geluk, onbestendigheid; Krans = zegekroon, maagdelijkheid; Kring = eeuwigheid; Kroon = vorstelijke waardigheid op aarde of in den hemel; Kroon (aan de voeten) = versmading van wereldsche grootheid; Kruisbeeld (in de handen) = liefde tot het lijden; Lamp = licht der openbaring, maagdelijkheid; Leeuw = kracht, trots; Leeuw, die door brullen zijn doode jongen opwekt = opstanding der dooden; Leeuwerik = priesterlijke deemoed; Monstrans = liefde tot het H. Sacrament; Myrrhe = sterfelijkheid, menschelijke natuur van Christus; Olijftak = vrede; Omsloten tuin = de H. Maagd; Os bij de kribbe, = zinnebeeld van de voor het evangelie ontvankelijke zielen; Palmtak = zegepraal, bijzonder van het martelaarschap; Pauw = onsterfelijkheid; Pelikaan = liefde van Christus, voornamelijk in de H. Eucharistie; Phoenix = wederopstanding, onsterfelijkheid; Rad = Eeuwige kracht, Goddelijke almacht; Regenboog = genade, vergiffenis; Ring = eeuwigheid, trouw; Salamander = de zielen in het vagevuur; Schapen = de geloovigen; Slang = voorzichtigheid, boosheid, verleiding; Sleutel = macht tot vergeving der zonden; Spiegel = gerechtigheid, toekomst; Spin = boosheid; Staf = herderlijke of vorstelijke macht; Staf (bloeiend) = priesterschap, maagdelij kheid; Stier = vruchtbaarheid; Tetramorf — eenheid der vier Evangeliën; Toren = sterkte, reinheid, prediking; Vaan = zegepraal; Vinger (op den mond) = zwijgzaamheid; Vijgeboom = zinnebeeld der geestelijke onvruchtbaarheid; Vlam = liefde tot God; Vrouw (in gescheurde kleederen) — armoede; Water = reinheid, genade, ootmoed; Weegschaal = oordeel, gerechtigheid; Wereldbol = heerschappij; Wierook = het gebed, de Goddelijke natuur van Christus; Wonden (in handen en voeten) = stigmatisatie; Worm = berouw; Zee in sterke beweging = de zondige wereld; Zwaard = rijksmacht, lijden, marteldood ; Zwijn = ontucht; Zonnestraal (door glas dringend) = de Onbevlekte Ontvangenis. 67 AUTO-DA-FE AVONDMIS 68 Au'to-da-fé (= acte van geloof) heette een godsdienstige plechtigheid, voorafgegaan door een predikatie, waarbij in de Spaansche inquisitie de inquisiteur de onschuldig van ketterij aangeklaagden vrijsprak, berouwhebbenden boete oplegde en hardnekkigen naar den wereldlijken rechter verwees. Zie ook Pauselijke inquisitie. Autozegening, zegening van motorrijtuigen, om Gods bescherming en de voorspraak der Heiligen af te roepen over voertuig en inzittenden; meestal rond het feest van den H. Christoffel, die door autorijders gaarne als hun -*■ patroon wordt aangeroepen. Zie ook Christophorusmedaille. Auxiliair' Bisschop zie Coadjutor. Auxiliatri'cen (Zusters Auxiliatricen, Helpsters der zielen in het Vagevuur). Congregatie van religieuzen, die zich de lafenis en verlossing der zielen in het -*■ Vagevuur ten doel stelt, vandaar de naam „Auxiliatrices des Ames du Purgatoire”. Opgericht in 1856 te Parijs. De A. beoefenen de geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid, volgens de regels, kosteloos en voornamelijk onder de volksklasse. In Nederland heeft de Congregatie twee huizen, waarvan vooral het Amsterdams che bekend is, om het liefde¬ werk der zusters in den Jordaan. In België 4 huizen. A've Maria (= Wees gegroet, Maria), beginwoorden van de begroeting van den aartsengel Gabriël aan Maria. Daaruit heeft zich langzamerhand het kerkelijk gebed, het Wees Gegroet, ontwikkeld, dat in 1568 door Pius V in het Romeinsch -*■ brevier werd opgenomen en in den loop der 17e eeuw in het algemeen volksgebruik overging. A've Regi'na Coelo'rum (= Wees gegroet, Koningin des hemels), beginwoorden van een der vier groote -* Maria-antiphonen van het Romeinsch -*■ brevier, gebeden en gezongen van de -* Completen van Maria Lichtmis (zie Maria Zuivering) af tot en met de Completen van Woensdag in de -*■ Goede Week. Avondmaal zie Laatste Avondmaal. Avondmis. Met enkele uitzonderingen mag de H. Mis enkel van zonsopgang tot 12 uur ’s namiddags opgedragen worden. In het voormalige Oostenrijk trad een beweging op ten gunste van de H. Mis op Zondagavond, om degenen, die door hun ambt verhinderd zijn des morgens hun ->- Zondagsplicht te vervullen, daartoe ’s avonds in staat te stellen. Het kerkelijk wetboek verbiedt echter de A. Het Laatste Avondmaal, miniatuur uit een Middeleeuwsch Missaal te Cambridge o B., afkorting van Bea'tus of Bea’ta (= Zalige), respectievelijk mannelijke of vrouwelijke -* Zalige en -*■ Heilige. B. G.. afkorting van -*• Beminde Geloovigen. B. M. V., afkorting van Bea’ta Maria Vir'go (de Heilige Maagd Maria). B. V. O., afkorting van Bid(t) voor ons. Baccalau’reus of Baccalareus, degene, die het baccalaureaat heeft verkregen, den laagsten der academische graden in de wijsbegeerte, de verschillende takken van godgeleerdheid en kerkelijk recht. Zie ook Doctoraat en Licentiaat. Baldakijn, een overhuiving, i. Boven het hoofdaltaar, oorspronkelijk tegen neervallend stof bedoeld, later als eereteeken beschouwd. In Nederland zeer zeldzaam (zie afb. altaar). 2. Boven het -*■ Allerheiligste, wanneer dit in -» processie wordt rondgedragen. Het B. heeft dan soms den vorm van een scherm, dat kan worden toegeslagen (zie umbrella), soms van een uitgespannen witzijden doek op vier draagstangen bevestigd (zie afb. draaghemel). Dikwijls ook gebruikt bij de plechtige ontvangst van bisschoppen en pauselijke legaten. 3. Boven den troon van den paus, kardinalen, bisschoppen en sommige andere prelaten. Zie ajb. Bisschopstroon. Batnbi'no (II San’to Bambi’no), Italiaansche benaming voor het goddelijk Kind Jesus, bijzonder voor een beeld daarvan in de S. Maria de Aracoe’likerk te Rome, dat door het volk bijzonder vereerd wordt, vooral wanneer het in den Kersttijd in een kribbe wordt gelegd en er de z.g. kinderpreeken gehouden worden. Ba’mis (= Baaf-Mis), op den ien October ter eere van den H. Bavo opgedragen; ook betaaldag der pacht. Ban zie Excommunicatie. Baptis’ten, aanhangers van een protestantsche secte, die den kinderdoop verwerpen en de volwassenen doopen door algeheele onderdompeling. Ontstaan ten tijde van Luther en Zwingli, vooral in Engeland en Amerika verspreid en sinds 1834 weer in Duitschland. De secte telt 11 millioen aanhangers, die anti-katholiek zijn. Baptiste'rium (= doophuis), de ronde, zes-, achthoekige of vierkante ruimte, waar in de oude Kerk gedoopt werd, bestaande uit portiek, doopruimte en vormruimte (consignato’rium). Geleidelijk werden ze vervangen door een bij de kerk aangebouwde -*■ doopkapel. Sommige -» kapittelkerken hadden een bijkerk, waar werd gedoopt, de eerste H. Communie werd gedaan en die voor de geloovigen als parochiekerk diende (b.v. te Maastricht de St. Janskerk bij de St. Servaas; de St. Nicolaas bij de O. L. V. Basiliek). Baptisterium van de Basiliek van St. Jan van Lateranen te Rome. 71 BARMHARTIGE BROEDERS BEDEVAARTPLAATSEN 72 Barmhartige Broeders worden verschillende -*■ religieuze congregaties van -* Broeders genoemd, zich de zelfheiliging ten doel stellend door het verplegen van zieken. Zie Broeders van Barmhartigheid van den H. Joannes de Dep en Broeders van Liefde. Barrevoeters (Blootvoeters) heeten de kloosterlingen, die blootsvoets gaan (met of zonder sandalen, die den voet grootendeels vrijlaten). De reeds vroeger bestaande gewoonte werd ingeburgerd in de eerste en tweede Orde van St. Franciscus van Assisië. Bartholomaeusnacht, nacht van 23 op 24 Augustus I572> voorafgaande aan het feest van den Apostel Bartholomaeus, gedurende welken in Frankrijk talrijke Hugenoten werden vermoord. De moord werd door Karei IX gelast op aandringen van zijn moeder Catharina van Medici, die hem in den waan had gebracht, dat de Hugenoten een samenzwering tegen zijn leven hadden gesmeed. Deze valsche voorstelling van zaken werd ook aan de buitenlandsche hoven en aan den Paus bericht. Basiliek', ie. een kerk van bijzonderen vorm (zie Kerkgebouw), 2e. een kerk met bepaalde voorrechten, onderscheiden in groote(majo’res), waarvan er slechts vijf bestaan: St. Jan van Lateranen, St. Pieter, St. Paulus, St. Maria Maggiore te Rome en St. Franciscus te Assisi; en kleine (mino’res), waarvan er talrijke zijn. De onderscheidingsteekenen van de B. zijn hét -*• conopeum (of umbrella) en het -* tintinnabulum, dat evenals het conopeum in processies wordt meegedragen; en voor -*• kapittelkerken de -*• cappa magna als -*■ koorgewaad. Beatificatie Zie Zaligverklaring. Bedelorden heeten de Orden, wier leden (bedelmonniken) door bedelen in hun levensonderhoud moeten voorzien, ter verwerkelijking van de idee der navolging van de armoede van Christus. Tot de bedelorden worden gerekend de -* Minderbroeders, -*■ Dominicanen, -*■ Karmelieten, -*• Augustijner Eremieten enz. In strengen zin alleen de -* Minderbroeders Franciscanen, -*■ Conventueelen en —*• Capucijnen. Zie afb. Ordekleeding. Bedevaart. 1. Het groepsgewijze trekken van geloovigen naar een heiligdom, genadeoord (zie genadebeeld), om er te bidden en geestelijke gunsten te vragen. Men neemt dan aan, dat God aan bepaalde plaatsen een bijzondere zegening heeft verbonden en men daarheen moet gaan om die deelachtig te worden. Door de Kerk worden ze tot de goede werken gerekend, met -* aflaten verrijkt en soms als sacramenteele boete opgelegd. 2. De gezamenlijke bedevaartgangers. Zie ook Bedevaartplaatsen en Mariabedevaarten. Bedevaartplaatsen. De voornaamste en meest bezochte zijn in Nederland: Alkmaar (H. Bloed), Amsterdam (-* Stille Omgang, -*• H. Sacrament van Mirakel), Boxtel (Bloedwonder), Brielle (H. H. Martelaren van Gorcum), Dokkum (H. Bonifacius), Egmond (H. Adelbertus), Hasselt (H. Stede), Heilo (O. L.Vrouw ter Nood), ’s-Hertogenbosch (Zoete LieveVrouw), Maastricht (Heiligdomsvaart, O. L. Vr. Sterre der Zee), Roermond (O. L. Vr. in ’t Zand), Schiedam (H. Liduina), Susteren (Heiligdomsvaart) enz. In België: Brugge (H. Bloed), Brussel (H. Sacrament van Mirakel), Halle (Onze Lieve Vrouw), Hasselt (H. Sacrament), Hoogstraten (H. Bloed), Oostakker 73 BEDIENEN BEKEERING 74 (O. L. Vrouw van Lourdes), Scherpenheuvel (Onze Lieve Vrouw) en talrijke andere minder bekende. De meest bekende door Nederlanders bezochte bedevaartplaatsen in het buitenland zijn: Assisi (H. Franciscus), Kevelaer (D.) (Onze Lieve Vrouw), Lisieux (H. Theresia van het Kind jesus;, Lourdes (Unze Lieve Vrouw). Bedienen, een stervende voorzien van de genademiddelen der Kerk: de -*• laatste H. Sacramenten en den -* pauselijken zegen met vollen -*• aflaat in het oogenblik van sterven. Zoo iemand is dan ten volle bediend. In noodgevallen wordt een korter formulier gebruikt en vervalt de H. Communie. Zie ook H. Oliesel en Ziekentafeltje. Beeldenstorm, de vernieling van beelden, altaren, kerkramen, schilderingen, -* paramenten, boeken en kunstschatten in de katholieke kerken van Nederland en België door de zoogenaamde Hervormers (1566). Ook de Grieksche Kerk heeft haar beeldenstorm gehad, het Iconoclasme (zie Iconoclasten) in de 8e eeuw, hoewel minder heftig. Beeldenvereering, de godsdienstige vereering der beelden van God, Christus en de Heiligen. Daar het beeld niet vereerd wordt om zichzelf, maar om de vereerenswaardigheid van den persoon, dien het voorstelt, is de gelijkstelling van beeldenvereering met afgoderij ongegrond. Om een beeld te mogen vereeren is de kerkelijke wijding niet noodig, wel voor de openbare vereering. Voor dit laatste geval heeft de Kerk voorschriften gegeven omtrent de stof, de plaatsing, de omsluiering op zekere tijden (“*■ Passietijd), zegening en liturgische eerbewijzen. Zie ook \ereering en Heiligenvereering. Beeld Gods. In onderscheid met andere schepselen wordt de mensch B. G. genoemd. In de natuurlijke orde, omdat hij door zijn ziel eenige gelijkenis heeft met God, den zuiveren Geest; in de bovennatuurlijke orde, omdat hij door de genade eenige gelijkenis heeft met de goddelijke natuur en door zijn kennis van en liefde tot God met de H. -*• Drieëenheid. Bef zie Rabat. Begijn, lid van een godsdienstige gemeen- scnap zonaer eigenlijke kloostergeloften (zie geloften), voor vrouwen en weduwen. Zij wonen samen, afzonderlijk of gemeenschappelijk in Begijnhoven en trachten de -* Evangelische raden op te volgen door een ernstig godsdienstig leven, handenarbeid, werken van Begijn liefdadigheid en gebed, en doen voor den duur van haar verblijf op het Begijnhof de belofte van kuischheid en van gehoorzaamheid aan de overste. In Nederland kent men de Begijnhoven te Amsterdam en te Breda. In België o.m. inAntwerpen, Brugge, Gent, Lier, Kortrijk, Mechelen, Leuven, Oudenaarde, Dendermonde enz. Vele andere Begijnhoven bestaan nog, maar worden niet meer door de B.-en bewoond. Bekeering noemt men de daad, waardoor iemand van godsdienstige overtuiging verandert. Degene, die deze daad stelt, wordt door hen bij wie hij zich aan- 75 BEKEERINGSACTIE BELIJDENIS 76 sluit bekeerling (convertiet, proseliet), door hen, die hij verlaat apostaat, renegaat of -* afvallige genoemd. Bekeeringsactie. Het werk van de verschillende organisaties, die zich de bekeering van andersdenkenden tot het Katholicisme ten doel stellen, bestaat I. in het bidden voor de bekeering van de andersdenkenden, 2. in het bekend maken van de katholieke leer, speciaal met het oog op de vele misvattingen en vooroordeelen, die daaromtrent kunnen bestaan. Over het algemeen heeft deze actie meer een mformatorisch dan een propagandistisch karakter. De gebedsactie wordt gevoerd door i. het gebedenverbond voor de bekeering onzer dwalende broeders, in 1898 te Tilburg opgericht, waarvan de leden dagelijks een gebed naar keuze verrichten ; 2. de broederschap ter vereering van de H. H. Martelaren van Gorcum, in 1889 te Brielle opgericht, waarvan de leden door de aanroeping dezer martelaren in dagelijksch gebed, bijzondere godsdienstoefeningen en een jaarlijksche bedevaart voor de bekeering ijveren; 3• de aartsbroederschap voor de bekeering van Israël. Het informatorisch werk geschiedt door 1. conferenties voor niet-katholieken, door leden van verschillende religieuze Orden; 2. het -*• Sint Johanneswerk (Zonnehuis te Bilthoven), dat aan niet-katholieken de gelegenheid geeft, de leer en gebruiken der katholieke Kerk te leeren kennen; 3. het -* Gilde der Klare Waarheid, te Amsterdam gevestigd, bijzonder voor het uiteenzetten van de katholieke leer op openbare plaatsen; 4. de Inlichtingenbureaux voor niet-katholieken in de verschillende bisdommen; 5. de Apologetische Vereeniging -*■ Petrus Canisius; 6. het Sint Petrus Camsiusgenootschap, tot behoud en uitbreiding des geloofs, in 1926 te Nijmegen gesticht, dat moreelen en geldelijken steun verleent aan alle katholieke personen en instellingen, die op apologetisch terrein werkzaam zijn. Voor het bekeeringswerk onder de afgescheiden Christenen, zie Apostolaat der Hereeniging; voor het bekeeringswerk onder de heidenen, zie Missie. Bekoring, aanlokking tot zonde, veroorzaakt ofwel door uiterlijke omstandigheden (de duivel, de wereld) ofwel door de tot het kwade geneigde menschelijke natuur. Alleen indien de wil in de bekoring toestemt, ontstaat de zonde; wordt ze uit liefde Gods verworpen, dan is ze een aanleiding tot verdiensten. God bedoelt en veroorzaakt de bekoring niet, maar laat ze toe, omdat ze tot geestelijk voordeel kan leiden. De mensch kan zich door gebed en versterving tegen de bekoring wapenen. Belgische Kerkprovincie, opgericht 29 Nov. 1801 en bestaat uit het aartsbisdom Mechelen en de bisdommen Gent, Brugge (sinds 1834), Doornik, Namen en Luik, dat sedert 30 Juli 1921 een dubbel bisdom is met twee kathedralen, één te Luik en een in Eupen-Malmédy. Zie verder het artikel Kerkprovincie. Beloken Paschen (Domi’nica in Al’bis), de eerste Zondag na Paschen, de sluitdag van het achtdaagsche Paaschfeest. Beloken beteekent besloten (verg. oogluikend). Belijdenis, de rouwmoedige bekentenis van de bedreven zonden aan den priester in de -» biecht. Zij moet 1. volledig zijn, d.w.z. alle -» doodzonden omvatten, met getal en de omstandigheden, die het wezen der zonde veranderen; het vrijwillig verzwijgen daarvan maakt de biecht ongeldig, de dader bedrijft een—»' heiligschennis; 2. oprecht, 3. duidelijk. 77 BELIJDER BENEDICTUSKRUIS 78 Belijder (confes’sor) heeten de mannelijke heiligen, die geen -*■ martelaar zijn; him deugdenrijk leven was een belijden van het Evangelie. Hun feesten worden met witte -*■ paramenten gevierd. Beminde Geloevigen, de woorden, waarmede de predikant zich gewoonlijk tot zijn gehoor richt. In schriftstukken als -» herderlijk schrijven, vaak afgekort tot B. G. Benedica'mus Do'mino (= laten wij den Heer prijzen), liturgische formuul, gebruikt in het H. -> Misoffer, het -* breviergebed en bij zegeningen. Het antwoord luidt: De’o Gra’tias (Gode zij dank). Benedi'cite (= zegent, looft), i. beginwoord van het tweede gedeelte van den lofzang der drie jongelingen in den vuuroven (Daniël 3, 57-88 en 56), gebruikt in het -*■ breviergebed en als dankzegging van den priester na de H. Mis; 2. beginwoord van het -*■ liturgisch tafelgebed; 3. liturgische formule, waarmede de -*• diaken of -*■ subdiaken den -*■ celebrant in de H. Mis en de Vespers verzoekt iets te zegenen. Benedic'tie, het latijnsche woord voor zegening, vooral voor die, welke door den priester gegeven wordt, ter onderscheiding van de -* consecratie, welke door den bisschop wordt geschonken. Benedic'tiedoek, witte, versierde doek, waarmede de priester weleer den -> monstrans of de -* ciborie aanvatte, die het -*• Ons Heer bevatte, tot het geven van den zegen (benedictie) met het -*■ Allerheiligste. Het gebruik ervan is heden niet meer geoorloofd; voorgeschreven is het -*■ schoudervelum. Benedic'tus (= gezegend), beginwoord: i.van het gebed (het tweede gedeelte van den -*-Sanctus), dat door den priester onmiddellijk na den Sanctus gezegd, door de zangers meestal na de -*■ consecratie gezongen wordt; 2. van den lofzang van Zacharias (Lucas 1, 68— 79), deel van het -*■ breviergebed. Benedic'tuskruis (of Benedic'tusmedaille), een medaille, gewijd door een Benedictijnermonnik of een ander, daartoe Benedictus-jubilé-medaille gemachtigd priester, waaraan zeer rijke -*■ aflaten (verschillend voor de gewone medaille en voor die van het Benedictus-jubilé in 1880) verbonden zijn. Aan de eene zijde vertoont zij den H. Benedictus met het kruis in de hand, aan de andere zijde het Benedictuskruis, dat van eenige letters (afkortingen) voorzien is. In de vier hoeken: Crux Sanc’ti Pa’tris Benedic’ti, Kruis van den H. Vader Benedictus. Op de kruisbalken: Crux Sancta sit mi’hi Lux, Het H. Kruis zij mij een licht. Non Dra’co sit mihi Dux, De duivel zij mij niet tot leider. Rondom: Va’de re’tro Sa’tana Non Sua’de mihi va’na Sunt ma’la quae li’bas ip’se vene’num bi’bas Wijk terug Satan, fluister mij geen ijdele dingen in. 79 BENEDICTIJNEN BEROUW 80 Het is boosheid wat gij schenkt, drink zelf uw vergift. Bovenop de jubilé medaille: Pax (vrede). Bovenop de gewone medaille: - I. H. S. Benedictij'nen (Or’do Sanc’ti Benedic’ti, afgekort O. S.B.), kloosterlingen, die den regel van den H. Benedictus volgen, een —*• contemplatieve orde, met het devies Ora et Labora: „bid" (plechtige viering van de liturgische diensten in het — koor) en „werk” (vroeger lichamelijke, later geestelijke arbeid), gesticht door den H. Benedictus van Nursia. De kloosters zijn zelfstandig (zie abdij), maar vereenigd in 14 Congregaties, elk voorgezeten door een —► Aartsabt. In Noord-Nederland sedert de achtste eeuw gevestigd, in 1893 hersteld, in Zuid-Nederland sedert de zevende eeuw. In Nederland thans 3, in België 7 kloosters. Zie afb. Ordekleeding. Benedictinessen, vrouwelijke religieuzen, die den voor vrouwenkloosters aangepasten regel van den H. Benedictus volgen, volgens de overlevering door de H. Scholastica, zuster van den H. Benedictus, gesticht. Daarnaast verschillende Congregaties, die eveneens den regel van St. Benedictus als grondslag van haar —► constituties hebben, met het doel: de opvoeding van de vrouwelijke jeugd. In Nederland zijn 4 op zichzelf staande kloosters van Benedictinessen van het H. Sacrament; de zusters leiden een beschouwend leven met altijddurende aanbidding. In België zijn 13 kloosters van B. Zie afb. Ordekleeding. Bonefi'cie (= weldaad), kerkelijk ambt, waaraan het recht op stoffelijke voordeelen en inkomsten en gewoonlijk ook verplichtingen verbonden zijn. De inkomsten bestaan gewoonlijk in het vruchtgebruik van onroerende goederen, jaarlijksche vaste renten door anderen te betalen, offeranden der geloovigen en stoolrechten (zie Jura stolae). De begiftiging ermede is aan paus of bisschoppen voorbehouden. In Nederland zijn er geen andere beneficies meer dan die der kanunniken en pastoors. De inkomsten ervan bestaan in een jaarwedde door den staat betaald of door het -»• kerkbestuur verzekerd. De wettige inbezitneming van een beneficie wordt -* installatie genoemd. Degene, die een beneficie bezit is de beneficiant’. Be'ne Meren'ti (= voor wie zich verdienstelijk heeft gemaakt), pauselijke onderscheiding (geen ridderorde), ingesteld door Pius IX. Groote en kleine, gouden en zilveren medailles, gedragen aan geel-wit lint. Op de voorzijde der medaille staat een afbeelding van den Paus, op de keerzijde Bene Merenti. Zij worden voor elk pontificaat nieuw geslagen. Berechten zie Bedienen. Bemarduskazuifel of Borromëuskazuifel, moderne maar onjuiste naam voor een -* kazuifel van middeleeuwschen vorm. Zie afb. Liturgische gewaden. Bernardijnen zie Cisterciënsers. Bernul'phusgilde zie Sint-Bernulphusgilde. Berouw, een daad van den wil, die de zonde betreurt en verfoeit, met het voornemen van niet meer te zondigen, noodzakelijke voorwaarde voor de vergiffenis. Het moet waarachtig zijn (de zonde boven alle kwaad verfoeiend), algemeen (over alle -* doodzonden) en bovennatuurlijk in oorsprong en 81 BESCHERMENGEL BEWAARENGEL 82 beweegreden. Naargelang de bovennatuurlijke beweegreden, onderscheidt men een volmaakt berouw (contritio, uit liefde tot God) en onvolmaakt berouw (attritio, uit vrees voor de straf der zonde). Dit laatste is voor de -» biecht voldoende, het eerste vergeeft de zonden ook buiten de biecht, doch ontheft niet van de verplichting tot biechten van de -*• doodzonden, indien dit later mogelijk is. Beschermengel zie Engelbewaarder. Beschermheilige zie Patroon. Beschouwende Orden zie Contemplatieve Orden. Beschouwing zie Contemplatie. Besloten tijd heeten de perioden van het Kerkelijk Jaar, gedurende welke de plechtige huwelijksinzegening behoudens bijzondere vergunning niet geoorloofd is. De besloten tijd duurt van den eersten Zondag van den -*• Advent af tot en met den eersten Kerstdag en van -* Aschwoensdag tot en met den eersten Paaschdag. Besnijdenis des Heeren wordt liturgisch herdacht op den octaafdag van Kerstmis, dus den eersten Januari. Bestuur der Kerk zie Hiërarchie. Bestuursmacht (Jurisdic’tie) vormt tezamen met haar leeraarsambt’ de macht der Kerk, tezamen met de -*• wijdingsmacht de macht der bisschoppen en priesters. De bestuursmacht der Kerk is drievoudig: wetgevende macht, rechterlijke macht, uitvoerende of straffende macht. Betha'nië zie Vrouwen van Bethanië. Beuk (schip), het langwerpige deel van een kerk, waarvan de omtrek door muren of zuilen is aangegeven. Meerbeukige kerken hebben een middenbeuk of middenschip (van hoofdingang naar hoofdaltaar), en evenwijdig daaraan één of meerdere zijbeuken. Loodrecht op de lengtebeuk staat de dwarsbeuk (-* transept). Zie afb. Kerkgebouw, plattegrond. Beu'roner-kunst worden de voortbrengselen eener religieuze kunstschool genoemd, die door Dom Desiderius Lenz O.S.B. (18321928) in de Aartsabdij der Duitsche Benedictijner-Congregatie te Beuron in Hohenzollern werd gesticht. De Beuroner-school stelde zich ten doel in te gaan tegen den wansmaak, die op het gebied der kerkelijke kunst alom hoogtij vierde, als uitvloeisel van het individualisme en schijn-idealisme der romantiek. De voortbrengselen der „ , Beuroner-school, Beuronerkunst .... die voornamelijk monumentaal en decoratief zijn (reliëfs, fresco’s), ofschoon ook vrijstaande beelden, ornamenten, vaatwerk, miniaturen, devotieprentjes worden vervaardigd, onderscheiden zich door vromen zin, waardigheid, rust en overzichtelijkheid. De Beuroner-school inspireerde zich voornamelijk op de Oud-Grieksche en Egyptische kunst. Beurtpsalm. een psalm, waarvan de verzen door een voorzanger worden gezongen en het volk met een kort keervers antwoordt. Bewaarengel zie Engelbewaarder. 83 BEZETENHEID BIDWEEK 84 Bezetenheid, de toestand, waarin de mensch verkeert, van wiens lichaam de duivel bezit genomen heeft. B. kan voorkomen in verschillende graden (naar gelang de duivel het menschelijk organisme meer of minder misbruikt) en kan zoo erg zijn, dat den mensch het gebruik van het verstand en bijgevolg van den vrijen wil ontnomen wordt. Directe invloed op de geestelijke vermogens van den mensch is echter onmogelijk. B. mag niet beschouwd worden als een zonde of als straf voor de zonde; God kan dezen toestand, evenals andere physieke rampen, om verschillende redenen toelaten. Tegen de B. wordt door de Kerk het -*■ exorcisme toegepast. Bezoek aan het H. Sacrament (aan het Allerheiligste), de vrome gewoonte om, buiten de liturgische diensten, de H. -*■ Eucharistie voor eenigen tijd te gaan aanbidden. Bezoek van Maria aan Elisabeth zie O.L.V. Visitatie. Bezwering, het smeekend aanwenden van den naam van God, van heilige personen of zaken, om iemand er toe te brengen iets te doen of te laten. Een bezwering verschilt dus van den eed, die God aanroept als getuige van de waarheid, en van den vloek, die God aanroept om iemand te straffen. Wordt de duivel bezworen (altijd op gebiedende wijze), dan spreekt men van duivelbezwering (zie Exorcisme). Bi'blia Pau'perum zie Armenbijbel. Bidprentje, het plaatje, dat de gedachtenis aan een overledene levendig wil houden. De voorzijde toont een godsdienstige voorstelling, de achterzijde bevat een korte biografie en een opwekking tot gebed. Bidprentje door Harry Sterk Bidstoel, 1 stoel met een tot knielbankje verlaagde zitting of met opklapbare zitting en afzonderlijk knielbankje, te gebruiken bij het geknield bidden. Bid(t) veer ons Bidstoel zie Ora(te) pro nobis. Biduur, vrijwillig gekozen of in overleg met anderen (vereeniging) vastgesteld uur, gedurende hetwelk de geloovigen de H. -^Eucharistie aanbidden. Een bijzondere vorm daarvan is het -*■ Veertigurengebed. Bidweek zie Internationale Bidweek. 85 BIECHT BIECHTSTOEL 86 Biecht Het sacrament, waarin de zonden, die na het Doopsel gedaan zijn, door de priesterlijke macht vergeven worden. De biecht is door Christus ingesteld op den dag Zijner Verrijzenis, toen Hij tot Zijn apostelen zeide: „Ontvangt den H. Geest; wier zonden gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven; en wier zonden gij zult houden, hun zijn ze gehouden” (Johannes 20, 23). Wanneer de biechteling aan de gestelde vereischten van -*• berouw, -*• belijdenis en voldoening (zie penitentie) voldoet, verkrijgt hij door de biecht met de vergiffenis der zonden, die na het doopsel bedreven zijn, kwijtschelding van de eeuwige straf der zonden, geheele of gedeeltelijke kwijtschelding van de tijdelijke straffen, de heiligmakende genade of vermeerdering daarvan, de herleving van de verdiensten, die hij door een doodzonde verloren zou hebben en de genade van bijstand om niet meer te zondigen. Biechtbriefje (Biechtbewijs), een getuigschrift, waarin de biechtvader verklaart, dat een bepaald persoon bij hem te biechten is geweest (niet, of hij ook de -<• absolutie heeft gekregen). Tegenwoordig wordt het zelden meer gevraagd of afgegeven. Biechteling (Penitent’), degene, die het Sacrament der -*• Biecht wil ontvangen. Biechten, het Sacrament der -* Biecht ontvangen. Biechtgeheim, de verplichting van den -*■ biechtvader om de in de -* biecht vernomen zonden nimmer bekend te maken. Het laat geen enkele uitzondering toe, onder geen enkele omstandigheid. Alleen de instemming van den —► biechteling, vrij, wezenlijk en duidelijk gegeven, zou den biechtvader van deze verplichting ontslaan. Degene, die het biechtgeheim rechtstreeks zou schenden, begaat een doodzonde en valt in den kerkdijken ban (zie Excommunicatie), waarvan de opheffing allerspeciaalst aan den —*■ Apostolischen Stoel voorbehouden is. Biechthooren, de handeling van den priester, die den geloovigen gelegenheid geeft het Sacrament der -» Biecht te ontvangen. Biechtpenning, geldelijke tegemoetkoming in het levensonderhoud van den priester, bij gelegenheid van de biecht (dus niet b.v. als prijs der -* absolutie). Was vooral bij de -* Paaschbiecht gebruikelijk, vandaar ook -» Paaschpenning genoemd; is nu, behoudens in België, waar’t nog sporadisch voorkomt, algemeen afgeschaft. Biechtspiegel, een lijst van de meest voorkomende zonden, die in de gebedenboeken wordt opgenomen, om den biechteling het —*■ gewetensonderzoek te vergemakkelijken. Vroeger bestonden er ook biechtspiegels op geïllustreerde losse blaadjes, als wandplaten enz. Zie de afb. op de volgende bladzijde. Biechtstoel, een kerkelijk meubel, waarin de biecht Biechtstoel BIECHTSPIEGEL Eerste rij van links naar rechts: de eerste vijf der 10 geboden Gods: 1. Geloof in één God (de figuur stelt voor een aanduiding van bidden). 2. Gebruik den naam van God niet ijdel (figuur: het afleggen van den eed). 3. Heilig de (zon- en) feestdagen (de figuur stelt een klok voor). 4. Eer vader en moeder (figuur: ouders). 5. Niet dooden (figuur: wapenen). Hieronder: Dit zijn de tien geboden voor ongeletterde lieden. Tweede rij: van links naar rechts: de tweede vijf van de 10 geboden Gods: 6. Niet stelen (de figuur stelt een tafel voor, waarop gouden ketenen). 89 BIECHTVADER BIRGITTINESSEN 90 gehoord wordt. Bestaat uit een ruimte, waarin een zetel voor den -* biechtvader, aan een- of weerszijden voorzien van een met tralies doorbroken wand, waarachter de -*■ biechteling op een knielbankje plaats neemt. Volgens plaatselijk gebruik zijn die ruimten, ofwel met gordijnen of met deuren afgesloten. Biechtvader wordt de priester genoemd, die -*■ biecht hoort, omdat de -*• biechtelingen hem als een vader moeten beschouwen en hij zelf met vaderlijke goed- en strengheid tegenover zijn biechteling moet optreden. Biloca'tie, de gelijktijdige aanwezigheid van een lichaam op twee plaatsen. Wat men in de levens der heiligen als bilocatie beschouwt, is echter geen gelijktijdige aanwezigheid op twee plaatsen, maar bestaat hierin, dat zij op een plaats lichamelijk, op een andere plaats in 7. Niet onkuisch (figuur: haan, als zinnebeeld van de onkuischheid). 8. Wees geen valsche getuige (figuur: de naaste, die, door het valsche getuigenis, a. h. w. een stokslag in het gelaat krijgt). 9 en 10. Begeer niet des naasten vrouw of goed (figuur: 9 echtpaar, 10 schrijn met kostbaarheden en hart). Volgende regel: Dit zijn de vijf zinnen. Op de derde rij van links naar rechts een zinnebeeldige voorstelling van de vijf zintuigen. 1. Gezicht (figuur: een vrouw, die in een spiegel kijkt). 2. Gehoor (figuur: eenige muziekinstrumenten en een oor). 3. Smaak (figuur: een man, die van een ham proeft). 4. Reuk (figuur: een roos). 5. Gevoel (figuur: een duim). Volgende regel: Dit zijn de zeven werking, gelijkenis of verschijning aanwezig zijn. Bineeren, het tweemaal celebreeren der H. Mis op denzelfden dag. Met uitzondering van Kerstmis en Allerzielen mag de priester dit alleen, wanneer hij een -*■ indult van den -*■ Apostolischen Stoel heeft (missionarissen), of de plaatselijke kerkvoogd hem wegens de eischen der zielzorg machtigt, op Zondagen en —*■ geboden feestdagen een tweede H. Mis te celebreeren. Voor beide H. Missen mag hij echter slechts één -*■ stipendium aannemen. Birgittines'sen (Orde van de H. Birgitta, genaamd van den Allerheiligsten Verlosser). Contemplatieve Orde van vrouwelijke religieuzen, bestaande uit -* koorzusters en -» leekezusters en georganiseerd in zelfstandige kloosters. In Nederland heeft de orde twee huizen. doodzonden (bedoeld zijn de hoofdzonden). Vierde rij van links naar rechts: 1. Hoovaardigheid (figuur: pauw). 2. Gierigheid (figuur: wolf). 3. Onmatigheid (figuur: zwijn). 4■ Toom f figuur: leeuw). 3. Nijd (figuur: twee honden, die elkaar een been misgunnen). 6. Onkuischheid (figuur: haan). 7. Traagheid (figuur: ezel). In het midden onder zijn priester en biechteling in den biechtstoel afgebeeld. Rechts onder het stadswapen van Tegemsee, waar deze biechtspiegel verscheen. Opgemerkt moet worden, dat, ofschoon de reproductie hier één geheel schijnt te vormen, de tekst later op den afdruk van de oorspronkelijke houtsnede moet zijn ingeschreven. De biechtspiegel was immers bedoeld voor menschen, die niet konden lezen. Bisschop in vol ornaat. Boven: ring en borstkruis; onder: mijter en handschoen; rechts de kromstaf. De nederzettingen der B. in de Zuidelijke Nederlanden zijn alle in de Fransche revolutie ondergegaan en niet heropgericht. Bisdom (Diocees’), het kerkelijk rechtsgebied dat door een -*• bisschop wordt bestuurd. In den regel zijn allen, die binnen de grenzen van het bisdom wonen, aan de rechtsmacht van den plaatselijken bisschop onderworpen. Zie echter Exemptie. De oprichting, verdeeling, samenvoeging of grenswijziging van bisdommen is aan den -* Apostolischen Stoel voorbehouden, die echter meestal overleg pleegt met de betreffende landsregeering. Ze worden genoemd naar de plaats, waar de bisschoppelijke zetel gevestigd is. Ook de bisschoppelijke -*■ curie wordt wel bisdom genoemd. Bisschop, een -*• prelaat, toegerust met de volheid van het priesterschap, die krach¬ tens de rechtsmacht door de instelling van Christus aan zijn ambt verbonden, een bepaald gedeelte der Kerk (bisdom) in vereeniging met en afhankelijkheid van den paus als herder bestuurt. Als lid van het gezamenlijk college der bisschoppen is iedere bisschop opvolger der apiostelen. Zij worden onderscheiden in resideerende (diocesane) bisschoppen en -»■ titulaire bisschoppen. Ieder resideerend bisschop heeft I. wijdingsnacht, waardoor hij alle —*■ sacramenten en -*• sacramentalia kan toedienen en de liturgische functies kan uitoefenen, waarbij -*■ kromstaf en -*■ mijter gebruikt worden. Deze macht verkrijgt hij door de -*■ bisschopswijding. 2. rechtsmacht, waardoor de bisschoppen in afhankelijkheid van den paus, als opperste herders hun bisdommen besturen. De rechtsmacht omvat een zekere wetgevende en straffende macht; bestuursmacht en het leeraarsambt. De rechtsmacht krijgen de bisschoppen 93 BISSCHOPPELIJK ARCHIEF BISSCHOPSKEUZE 94 door de pauselijke aanstelling en zending, zij gaat pas in bij de -*■ intronisatie. Zie ook het artikel Hiërarchie der H. Kerk en het artikel Kerkprovincie. Bisschoppelijk archief. Op de bisschoppelijke -*• curie moeten de documenten, die het bestuur van het bisdom raken, zoowel in geestelijk als stoffelijk opzicht, zorgvuldig bewaard worden; met name wordt o. a. genoemd een lijst der gewijden en der geheime huwelijken en een duplicaat der kerkinventarissen uit de -*■ parochieele archieven. De inhoud van dit archief moet geinventariseerd zijn. Toegang tot dit archief heeft men alleen met toestemming van den bisschop, den vicaris-generaal of den kanselier (secretaris). Een tweede archief, eveneens geinventariseerd, bevat de documenten, die op strafzaken betrekking hebben. Dit archief is strikt geheim: er zijn gedetailleerde bepalingen over het bewaren der sleutels, speciaal tijdens een -*■ sedisvacatie. Bisschoppelijk Coadju'tor zie Coadjutor. Bisschoppelijke Cu'rie zie Curie 2. Bisschoppelijke insig'nia, waardigheidsteekenen van den -*• bisschop, die deels, door pauselijke vergunning, ook aan andere geestelijken geschonken kunnen worden. De voornaamste B. I. zijn: 1. het paars van -*• toog, -*• cingel en -+ collaar; 2. de -» mijter met twee afhangende slippen; 3. de -*• kromstaf; 4. het borstkruis (zie Bisschopskruis); 5. de -*• ring; 6. de blaker; 7. bij het celebreeren der pontificale mis, handschoenen, kousen en schoenen in de -*■ liturgische kleur van den dag; 8. een vaststaande troon achter of aan de evangeliezijde van het hoofdaltaar der kathedrale kerk; 9. het -*• rochet en 10. de ->cappa magna. Bisschoppelijk Museum zie Kerkelijke Musea. Bisschoppelijk Wapen bestaat uit een zelf gekozen wapen, bekroond met een groenen hoed met aan weerszijden zes kwasten. Het eigenlijke schild onder den hoed, draagt ofwel een Latijnsch kruis, ofwel mijter en staf, soms kruis met mijter en staf. Bisschopsconferentie. De Bisschoppen eener -»■ Kerkprovincie houden minstens om de 5 jaar, onder voorzitterschap van den Metropoliet of, bij ontstentenis van dezen, van den oudsten -*• Suffragaanbisschop (in wijdingsjaren) een Bisschopsconferentie, ten einde den toestand hunner Kerkprovincie te bespreken en het eerstvolgend -»■ Provinciaal Concilie voor te bereiden. Bisschopskeuze (benoeming) is tegenwoordig in den regel aan den paus voorbehouden, doch zoo, dat de gekozenen bij voorkeur genomen worden uit de candidaatslijsten, die op geregelde tijden door de bisschoppen van een -»■ kerkprovincie of staat bij den paus moeten worden ingediend. In Noord-Nederland is zij aldus geregeld, dat het -» kapittel van een vacant bisdom een lijst van drie candidaten opstelt, waarover de overige diocesane bisschoppen 95 BISSCHOPSKRUIS hun oordeel geven, en die naar Rome wordt gezonden. De paus is echter aan die candidaten niet gebonden. In België wordt de keuze, zonder tusschenkomst van het kapittel, rechtstreeks door Rome beslist. Bisschopskruis (Pectora’le), bisschoppelijk waardigheidsteeken, bestaande uit een metalen (gewoonlijk gouden) kruis, waarin een kruisreliek is opgesloten en dat bij de liturgische diensten aan een groen met goud doorweven koord op de borst gedragen wordt, buiten de liturgische diensten vaak aan een metalen ketting. Ook vele andere prelaten, zooals kanunniken, abten, ook abdissen enz. dragen met speciale pauselijke vergunning, veelal een borstkruis. Zie afb. bij Bisschop. Bisschopsmijter zie Mijter. Bisschopsring zie Ring. Bisschopsstaf zie Kromstaf. Bisschopstroon, zinnebeeld van het bisschoppelijk ambt, thans gewoonlijk aangebracht aan de -*• evangeliezijde van het -* priesterkoor, de oorspronkelijke plaats is echter achter het hoofdaltaar in de -* absis. Hij bestaat uit een vaststaande verhevenheid met drie treden (een abt heeft een losstaanden troon met twee treden); een zetel en een -*■ baldakijn (er behoort echter geen baldakijn boven den troon, als -*• ciborium of baldakijn boven het altaar ontbreken) en is in den rug en terzijde met zijden gordijnen behangen, in de liturgische kleur van den dag. De rugleuning of achtergrond van den troonhemel dragen het -*■ bisschoppelijk wapen. De Bisschop mag een vasten troon oprichten in zijn kathe- BISSCHOPSWI3DING 96 Bisschopstroon draal en in zijn paleis en een mobielen troon in alle onderhoorige kerken van zijn diocees, waar hij pontificeert. Zie ook Faldistorium. Bisschopswijding, liturgische plechtigheid, gedurende welke een benoemd bisschop met de volheid van het H. -* Priesterschap bekleed wordt. Altijd gedurende de H. Mis, bij voorkeur op Zondagen en Apostelfeesten. Het ceremonieel is opgenomen in het -*■ Pontificale Romanum. Korte samenvatting der plechtigheid. In de kerk, waar de wijding zal plaats vinden, zijn twee altaren gereed gemaakt, het hoogaltaar voor den wijdenden bisschop (consecrator) met zijn assistenten en een einder voor den benoemden bisschop, die bij het opdragen van de H. Mis door de twee mede-consecratoren geassisteerd wordt. Na een voorbereiding: voorlezing van den Apostolischen lastbrief (waarin getuigd wordt, dat de formaliteiten der keuze onderhouden zijn en deze door den paus is goedgekeurd), eedsafleg- 97 BISSCHOPSZETEL BLOEDVERWANTSCHAP 98 ging en onderzoek naar de geschiktheid van den wijdeling, begint de H. Mis, die tegelijk door den Consecrator en den wijdeling wordt opgedragen, ieder aan zijn eigen altaar. Na het -*• Graduale volgen de litanie van alle Heiligen, oplegging van het Evangelieboek, uitspreken van de wijdingsformule, wijdingsprefatie, -*• Veni Creator, zalving van het hoofd van den wijdeling met —► chrisma, daarna van de handen, ontvangst der bisschoppelijke onderscheidingsteekenen (staf, ring, evangelieboek, zie Bisschoppelijke insignia). Daarna voortzetting der H. Mis tot het Offertorium. Aanbieding van de offergaven door den wijdeling (twee brandende kaarsen, twee brooden en twee vaatjes wijn). Vervolgens zetten de Consecrator en de pas-gewijde bisschop de H. Mis voort aan hetzelfde altaar. Op het einde der H. Mis wijding en opzetting van mijter en aanbieding der handschoenen, waarna de -*Intronisatie: de Consecrator doet den pas-gewijde op den bisschoppelijken troon plaats nemen. Onder het zingen van het -*• Te Deum gaat de pas-gewijde, begeleid door de twee assisteerende bisschoppen, de kerk door, om zijn bisschoppelijken zegen te geven. Met den dankgroet -*■ Ad multos annos wordt de plechtigheid besloten. Bisschopszetel zie Bisschopstroon en Faldistorium. Bla'siuszegen, zegen, die den 3en Februari gegeven wordt, onder aanraking van den hals met twee, al of niet brandende kaarsen, gewijd ter eere van den H. Blasius, bisschop en martelaar, patroon vooral tegen keelziekten. Ook wordt brood gewijd ter eere van den H. Blasius (Blasiusbrood). Blauwe Knoop, naam van het insigne, gevoerd door de katholieke drankbestrijders, vandaar ook als naam voor de drankbestrijding zelf gebruikt. Zie ook Afschaffing en Sobriëtas. Bloedampul', glazen of aarden flesschen, kruiken of ampullen, gevonden in de oud-Christelijke graven der Romeinsche -* Catacomben of aldaar in den muur gemetseld. Zij bevatten een rooden neerslag, die door sommigen, hypothetisch, als het opgevangen bloed der martelaren verklaard wordt. Het meerendeel der deskundigen is echter een andere meening toegedaan. Bloeddoop zie Doopsel des Bloeds. Bloedgetuige (Geloofsgetuige) wordt een martelaar genoemd, omdat hij zelfs ten koste van zijn bloed en zijn leven voor de waarheid getuigd heeft. Bloedprocessie, processie te Brugge met de reliek van het H. Bloed, door graaf Dirk van den Elzas uit het H. Land meegebracht. Zij wordt thans gehouden op den Maandag na 2 Mei. Bloedverwantschap ontstaat tusschen twee personen, wanneer de een van den ander (rechte linie), of beiden van eenzelfden stamvader (zijlinie) afstammen. In het kerkelijk recht wordt de bloedverwantschap aldus berekend: rechte linie A ^ [ I ie graad B ie graad zijlinie E 2e graad C 2e graad zijlinie F I i l 3e graad D 3e graad zijlinie G ■1 ^ 4e graad H De B. vormt een ongeldig makend BLOED- EN AANVERWANTSCHAP g In de rechte lijn J3Ö mde zijlinie 101 BLOEDWONDER BOEKENWET 102 —► huwelijksbeletsel in alle graden van de rechte linie en tot en met den 3en graad van de zijlinie. In bovenstaand schema kan dus D met H huwen, ofschoon D zelf 3e graad is. Men zegt in dit geval, dat D en H bloedverwanten zijn in de zijlinie en de 3 e graad gemengd is met den vierden. In de rechte linie wordt door de Kerk nooit gedispenseerd; in de zijlinie vanaf den 2den graad, maar alleen om zeer gewichtige redenen. Bloedwonder, wonder, dat geschiedt met het bloed van een martelaar of anderen Heilige, ofwel het verschijnen van bloed, hetzij in een geconsacreerden kelk of uit een geconsacreerde hostie, kruisbeeld of beeld van Christus. Van het eerste geval is het bloedwonder van den H. Januarius te Napels het meest bekend (tweemaal per jaar wordt zijn in een ampul bewaard bloed vloeibaar), van het tweede dat van Bolsena, in Nederland van Boxmeer (zie Boxmeersche Vaart). Zie ook Gregoriusmis. Blootvoeters zie Barrevoeters. Blijde Boodschap zie Evangelie. Blijde Geheimen, de eerste vijf -*• Geheimen van den -*■ Rozenkrans, aldus genoemd, omdat zij vreugdevolle feiten uit het leven van Jesus en Maria herdenken. De vijf Blijde Geheimen zijn: 1. De Engel Gabriël brengt de Blijde Boodschap aan Maria. 2. Maria bezoekt haar nicht Elisabeth. 3. Jesus wordt geboren in een stal van Bethlehem. 4. Jesus wordt in den Tempel opgedragen. 5. Jesus wordt in den Tempel wedergevonden. Blijvend verband (Centraal R. K. Betrekkingen-Secretariaat van de Vereeniging „Blijvend Verband”). Nederlandsche vereeniging die zich ten doel stelt, in overeenstemming met de katholieke beginselen: 1. bestudeering van een blijvend verband tusschen werkgevers en R. K. werkzoekenden uit de niet-arbeidersklasse; 2. bevordering van tijdige en stelselmatige toepassing dier studiegegevens in het maatschappelijk leven; 3. het plaatsen van R. K. werkzoekenden uit de niet-arbeidersklasse. Het secretariaat is gevestigd te Den Haag. Boek der Boeken (allervoortreffelijkst boek) wordt de -*• Bijbel genoemd, omdat hij door de ingeving van den H. Geest God tot auteur heeft, een eigenschap, die aan geen enkel ander boek toegeschreven kan worden. Boekenwet der Katholieke Kerk heeten de op de natuurwet steunende bepalingen der Kerk aangaande boekenkeur en boekenverbod. De boekenkeur bestaat hierin, dat alle boeken (daaronder te verstaan alle uitgegeven geschriften en afbeeldingen van godsdienstigen of zedelijken aard) aan voorafgaande keuring door een —► censor onderworpen zijn. Bovendien hebben de geestelijken, die over ongewijde onderwerpen schrijven, toestemming daartoe noodig van hun kerkelijke overheid. Het boekenverbod verbiedt aan geestelijken en leeken het lezen, bewaren, vertalen en uitgeven, verkoopen en mededeelen van bepaalde boeken, wanneer deze vallen onder de algemeene categorieën, door het kerkelijk wetboek verboden of met name genoemd zijn op den -*■ index. Vrijstelling van het boekenverbod verleent de diocesane bisschop. 103 BOETEDAGEN BOVENNATUURLI3K 104 Boetedagen, de dagen der -* veertigdaagsche vasten, van den -*■ advent, de —► quatertemperdagen, de dagen der groote litanie (zie oude litanie) en der kleine litanie (zie kruisdagen) en de -►vigiliedagen. De boete bestaat in onthouding van vleeschspijzen, vasten, gebed en aalmoezen en komt ook tot uitdrukking in de paarse, op —► Goeden Vrijdag zwarte kleur der liturgische gewaden. Ook de onthouding van vleeschspijzen op de Vrijdagen van het jaar is een overblijfsel van een oorspronkelijken boetedag. Boetprocessie, -+ processie, waarvan het voornaamste doel is: een daad van boete ol eerherstel. Boetpsalmen, de zeven psalmen (6, 31, 37, 50, 101, 129, 142, genummerd volgens den -» vulgaat), die door de Kerk gekozen zijn als liturgische gebeden op dagen van boete, tegenspoed en rouw, verder bij de wijding van een kerk, een vast altaar, een kerkhof, bij abtswijding, het -* H. Oliesel en enkele andere minder voorkomende gelegenheden. Bollandis'ten zie Acta Sanctorum. Bondieuserie'. Deze uitdrukking van den Franschen schrijver J. K. Huysmans vat alle smakelooze producten der kerkelijke kunst samen. Bonila'tiusbroederschap (Broederschap van den H. H. Bonifatius en gezellen), gesticht 2 Juli 1925, ter bevordering van de devotie tot de te Dokkum gemartelde Heiligen. Bonnet', hoofdbedekking der geestelijken tijdens bepaalde gedeelten van de liturgische plechtigheden; een vierkante en lage baret, met drie aanvatsels, met of zonder pluim. Door priesters in zwart, door bisschoppen en enkele andere prelaten in paars, door kardinalen in rood en door den Paus in wit gedragen. Ook de -► Norbertijnen (Witheeren, Praemonstratensers) dragen een witte bonnet. Zie afb. liturgische gewaden. Boodschap dos Engels zie Maria Boodschap. Borrome'uskazuifel zie Bernarduskazuifel. Borstkloppen, een liturgische uiting van deemoedigheid en boete. Het begeleidt nu voornamelijk de woorden „mea culpa” (= door mijn schuld, 3 maal), „Agnus Dei” (= Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, 3 maal), „Domine non sum dignus” (= Heer, ik ben niet waardig, 3 maal) tijdens de H. Mis. Het borstkloppen tijdens de -► Consecratie en den zegen met het Allerheiligste is liturgisch niet juist. Zie ook Elevatie. Borstkruis zie Bisschopskruis. Boxmeersche Vaart, bedevaartweek naar de H. Bloedkapel te Boxmeer, waar een —► corporale met miraculeuze bloedvlekken bewaard wordt (zie Bloedwonder). Wordt 14 dagen na Pinksteren geopend; vijfmaal processie door de versierde straten. Bovennatuurlijk, datgene, dat niet als noodzakelijk bestanddeel tot de natuur (het specifieke wezen van een geschapen iets) behoort, wat niet noodig is tot verrijking van het doel van de natuur, wat boven de eischen en de kracht van de natuur ligt, maar wat als onverschuldigde gave door God aan de natuur wordt toegevoegd. Het kan naar zijn wezen bovennatuurlijk zijn (zie genade) of in wezen natuurlijk, maar bovennatuurlijk, wat betreft de manier, waarop het is of tot stand komt (wonderbare genezing). I 105 BOVENNATUURLIJKE DEUGD BROEDERSCHAP 106 Bovennatuurlijke deugd, een blijvende gesteltenis der ziel, door God bij het —*• doopsel ingestort, welke den mensch in staat stelt het bovennatuurlijk goede te doen. De bovennatuurlijke deugden worden verdeeld in -*■ Goddelijke deugden (geloof, hoop en liefde) en -* zedelijke deugden. Breking des Broods, term uit het Nieuwe Testament, die soms een gewone maaltijd, soms het H. -*• Misoffer en de deelneming aan de H. -*• Eucharistie beteekent. Bre've, pauselijke brief. Breven worden in eenvoudigen stijl op velijn geschreven, beginnen met naam en naamnummer van den paus en de woorden -*■ „ad perpetuam (futuram) rei memoriam”. Op het einde staat onder het motto -* „sub annulo piscatoris” het roode inktzegel afgedrukt, met de beeltenis van den H. Petrus, die het net ophaalt. Breven worden onderteekend door den -*• Kardinaal-Staatssecretaris, of zoo ze van minder belang zijn, door den -* Kanselier der Breven. Brevier*, het liturgisch boek, dat den volledigen tekst der kerkelijke -*■ getijden (zelf ook brevier genoemd) bevat; gewoonlijk in vier deelen volgens de jaargètijden. In zijn tegenwoordigen vorm dateert het Romeinsche brevier van 1911 (Pius X); sommige kerken en Orden hebben een brevier, dat van het Romeinsche afwijkt. Brevier'gebed (Offi’cium divi’num, getijden, koorgebed), liturgisch gebed, dat eiken dag gebeden moet worden door alle geestelijken, die een —► hoogere wijding ontvangen hebben, door plechtig geprofeste mannelijke en vrouwelijke religieuzen en door de houders van een kerkelijk -*■ beneficie. Het bestaat uit psalmen, hymnen, lezingen en gebeden, en is verdeeld over acht uren: Metten, Lauden, Priem, Terts, Sext, Noon, Vespers en Completen, die alle min of meer in verband staan met het -*■ Misoffer van den dag. Het is naar aard en oorsprong een gebed, dat gezamenlijk dient te worden gebeden, alhoewel het thans om practische redenen veelal privé verricht wordt. Zie ook Koorgebed en Getijden. Brielle (Den Briel), bekende Nederlandsche bedevaartsplaats. Vereerd worden de negentien Martelaren van Gorcum, die 9 Juli 1572 in een turfschuur nabij Brielle den marteldood leden voor de erkenning van den paus als opperhoofd der Kerk en van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament des Altaars. In April 1921 is op de plaats van de vroegere turfschuur een monument met kapel opgericht. Broeder (Frater) heeten de leden van een religieuze Orde of Congregatie, die geen priesterwijding hebben ontvangen. Sommige bereiden zich echter op die wijding voor, anderen hebben niet de bedoeling wijdingen te ontvangen; in het laatste geval wijden zij zich aan onderwijs of ziekenverpleging (ziekenbroeders) of aan huishoudelijke werkzaamheden in de kloosters (leekebroeders). Er is een groot aantal Broedercongregaties, waarvan de voornaamste afzonderlijk zijn opgenomen. Zie Broeders enz., Fraters enz. Voor verdere bijzonderheden raadplege men den —*■ Pius-Almanak. Broederschap (Confrater’nitas), een wettig opgerichte, godsdienstige vereeniging, die zich van andere vrome genootschappen hierdoor onderscheidt, dat de leden ervan 5 107 BROEDERS DER CHRISTELIJKE SCHOLEN - BROEDERS VAN HUYBERGEN 108 zich beijveren voor de uitbreiding van den openbaren eeredienst (Broederschap van het H. Sacrament enz.). Broeders der Christelijke Scholen, religieuze congregatie van -*■ Broeders, in 1680 door den H. Joannes Baptista de Lasalle te Reims gesticht voor de Christelijke opvoeding der armen. De Broeders geven lager-, middelbaar-, hooger- en vakonderwijs aan de mannelijke jeugd. In Nederland heeft de congregatie 9 huizen, in België 84. Bovendien zijn de B. werkzaam in de Missie van den Belgischen Congo. In het geheel heeft de Congregatie mim 18.090 leden in 1250 huizen. Broeders Maris'ten, religieuze congregatie van —► Broeders (wel te onderscheiden van de Priestercongregatie van denzelfden naam), in 1817 door Mare Champagnat gesticht tot onderwijs en opvoeding der jeugd. In Nederland heeft deze congregatie geen huizen, in België ongeveer 40 en verscheidene in den Belgischen Congo. Broeders van Barmhartigheid van den H. Joannes de Deo. Deze voornaamste Orde van -* Broeders voor de ziekenverpleging, door den H. Joannes de Deo in iS4° te Granada gesticht, is niet in Nederland en België werkzaam. De religieuzen, die in Nederland bekend staan onder den naam van Broeders van Joannes de Deo behooren tot de gelijknamige congregatie van Montabaur (D.), in 1856 te Dembach (D.) gesticht door den koopman P. Lötschert in overleg met Mgr. P. J. Blum, met het doel mannelijke zieken, zonder onderscheid van godsdienst, te verplegen in ziekenhuizen en particuliere woningen. In Nederland heeft deze congregatie 6 huizen, in Vlaanderen 2. Broeders van Dale, religieuze congregatie van -*■ Broeders, in 1761 te Kortrijk door den priester Jos. van Dale gesticht tot onderwijs en opvoeding van arme kinderen en voor de verzorging van weezen en arme, verlaten zieken in particuliere woningen. De congregatie is alleen in West-Vlaanderen werkzaam en heeft daar ongeveer 10 huizen. Brooders van den H. Hiëro'nymus Aemilia'nus, ook Hiëronymieten genaamd. Religieuze congregatie van —► Broeders in 1839 door Bisschop Delebecque tot verzorging van weezen, oudelieden en krankzinnigen gesticht te St. Nicolaas Waas (VI.). Nu nog slechts in het onderwijs werkzaam, in 6 huizen in Vlaanderen; in Nederland geen vestigingen. Broeders van Dongen (Congregatie der Broeders van O. L. Vrouw van Lourdes, ook genaamd Broeders van O. L. Vr. van Lourdes van Oostakker), religieuze congregatie van -*■ Broeders in 1830 te Ronse (België) gesticht door Modestus Stephanus Glorieux. Oorspronkelijk luidde de naam Broeders van Goede Werken. Doel: zelfheiliging, onderwijs, opvoeding van weezen en voogdijkinderen, verpleging van zieken, krankzinnigen, psychopaten en oude mannen. In Nederland heeft de congregatie 19, in Ned.-Oost-Indië 3, in België 17 huizen; ook in den Belgischen Congo is zij werkzaam. Broeders van Huybergen (Congregatie der Christelijke Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis der Allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria, te Huybergen), religieuze congregatie van —*■ Broeders, in 1854 door Mgr. van Hooydonk gesticht, met het doel den evenmensch nuttig te zijn door liefdewerken, in het bijzonder door opvoeding en onderwijs van 109 BROEDERS VAN LIEFDE BROEDERS XAVERIANEN 110 kinderen uit alle standen, doch vooral van armen en weezen. Ook verwaarloosde en zwakzinnige jongens worden door de congregatie verzorgd en opgevoed. Aantal huizen in Nederland 7 (waarnaast talrijke dagscholen), in Ned.-Oost-Indië 3. Broeders van Liefde (van Gent), Congregatie der Barmhartige Broeders van den H. Vincentius a Paolo, in 1807 door Kanunnik P. J. Triest te Gent gesticht met als doel: zelfheiliging door het verrichten van liefdewerken, als het onderhouden en verplegen van oude mannen, zieken en krankzinnigen, het herbergen van arme werklieden, het opvoeden en onderwijzen van kinderen uit alle standen, maar voornamelijk armen en weezen, jonge veroordeelden, doofstommen en blinden en heidenkinderen in de missielanden. In Nederland heeft de congregatie 6 huizen, in Ned.Oost-Indië 3, in België 40; ook werkzaam in den Belgischen Congo. Broeders van Maastricht. (Congregatie van de Broeders der Onbevlekte Ontvangenis van Maria), religieuze congregatie van -» Broeders, in 1840 door kapelaan Rutten en J. A. Hoecken gesticht, met het doel onderwijs te geven aan jongens. De Broeders geven o. a. ook onderricht aan doofstommen. De congregatie heeft in Nederland 23 huizen en bedient daarnaast vele dagscholen, in Ned.-Oost-Indië 5 huizen. Broeders van O. L Vrouw van Barmhartigheid, populair ook wel Scheppers genoemd. Een religieuze congregatie van -*• Broeders, in 1839 teMechelen gesticht door Kanunnik Scheppers. Zij zijn werkzaam in opvoedingsgestichten en ziekenhuizen. De Congregatie heeft in Nederland 1, in België 14 huizen. Broeders van O. L. Vrouw van het H. Hart, Religieuze congregatie van -► Broeders, in 1821 te Renteria (Spanje) gesticht tot onderricht van kinderen. De Broeders hebben ook eenige huizen in België. Broeders van O. L. Vrouw van Zeven Smarten te Voorhout, religieuze congregatie van -*■ Broeders, in 1850 door Pastoor P. J. Hesseveld gesticht, met als doel: zelfheiliging en opvoeding van bij voorkeur arme knapen en opleiding van dezen tot verschillende ambachten en land- en tuinbouw. In Nederland telt de Congregatie 7 huizen, in Ned.-Oost-Indië één. Ook in de missie in China is zij werkzaam. Broeders van Oostakker zie Broeders van Dongen. Broeders van St. Gabriël of Broeders der Christelijke leering van St. Gabriël. Religieuze congregatie van —*• Broeders voor kinderonderricht en opvoeding, in 1705 gesproten uit de Congregatie der Broeders van den H. Geest, door den gelukzaligen De Montfort gesticht; gereorganiseerd door Gabriël Deshayes. In België hebben de Broeders 5 huizen, in Nederland geen. Ook in den Belgischen Congo werkzaam. Broeders van St. Louis te Oudenbosch (Congregatie der Broeders van den H. Aloysius van Gonzaga), religieuze congregatie van -* Broeders, in 1840 door Pastoor W. Hellemons O. Cist. van Oudenbosch en Johannes Huybrechts gesticht, voor de opvoeding der rijpere jeugd in Nederland en Indië. In Nederland heeft de congregatie 8 huizen, in Ned.-Oost-Indië 5. Broeders Xaveria'nen, religieuze congregatie van -*• Broeders, in 1839 te Brugge gesticht, voor het 111 BRUIDSEXAMEN BURGERLIJK HUWELIJK 112 geven van onderwijs. In Nederland geen huizen, in Vlaanderen 6, bovendien werkzaam in den Belgischen Gongo, in Engeland en Amerika. Bruidsexamen zie Huwelijksexamen. Bruidsmis zie Huwelijksmis. Bruidsxegen, gebeden onder de H. Mis (na het —*■ Pater Noster en voor den Zegen), om Gods Zegen over het huwelijk af te smeeken. Zie ook Huwelijksmis. Bruid van Christus wordt de H. Kerk genoemd op grond van Paulus' Brief aan de Ephesiërs, (S, 22-32). Dezelfde naam wordt door de Kerk ook gegeven aan de aan God toegewijde maagden, de vrouwelijke kloosterlingen. Zie ook Maagd, (2). Buch’manbeweging, streven van Anglicaansche leeken (zie Anglicanisme), geïnspireerd door het I oo-jarig bestaan der -*• Oxfordbeweging en teruggaande op Frank Buchman, om den godsdienst tot een levendige macht te maken in het openbare leven. Het draagt een ondogmatisch en individualistisch karakter en is daarom, ondanks de snelle verbreiding — ook in Nederland — tot onvruchtbaarheid gedoemd. Buitengewoon Geheim Kamerheer, de -*■ Geheim Kamerheer van Z. H. den paus, die in tegenstelling met de II dienstdoende Geheim Kamerheeren, geen dienst doet aan het pauselijk hof. Zij hebben den titel van Monseigneur en dragen paars. Indien zij leek zijn worden zij B.G.K. met kap en degen genoemd. Buitenzuster, lid eener -*• contemplatieve vrouwenorde, dat niet onderworpen is aan de pauselijke —* clausuur en het contact met de buitenwereld onderhoudt, b.v. om aalmoezen in te zamelen, het z.g. op termijn gaan. Zie ook slotzuster. Bul, pauselijke brief van meer belangrijken inhoud, geschreven in plechtigen stijl op perkament, begint met den naam van den regeerenden paus, zonder zijn Zegel van een bul naamnummer en met de kernspreuk Epis’copus ser’vus servo’rum De’i (bisschop, dienaar der dienaren Gods); de Bul is onderteekend in sommige gevallen door den paus en alle betreffende kardinalen, in andere gevallen door den kardinaal -*• kanselier of den kardinaal, die ambtshalve bij het opmaken der oorkonde betrokken is. Het document is voorzien van een zegel, dat aan den eenen kant de hoofden voorstelt van St. Petrus en Paulus, een kruis flankeerend, en aan den anderen kant den naam des pausen draagt. Bulla’rlum, de verzameling, niet alleen van bullen, maar ook van andere pauselijke besluiten, zooals -*• breven en apostolische brieven. Er bestaan ook bullaria van afzonderlijke overheidsorganen, b.v. van de Propaganda (zie Romeinsche Congregaties) en van religieuze Orden. Burgerlijk huwelijk, het huwelijk, dat gesloten wordt voor den ambtenaar van den burgerlijken stand. Het wordt door de Kerk niet 113 BlfRSA BIJBELLEZING 114 als geldig erkend; in Nederland en België mag echter geen kerkelijk huwelijk gesloten worden, zonder dat er een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan. Bur'sa (beurs), een versierd foudraal, be¬ staande uit twee met zijde overtrokken bladen karton, in beursvorm met elkaar verbonden, waarin de -* Bursa corporale op het altaar wordt bewaard, wanneer zij niet in gebruik is. Zie ook afb. Kelk. Bussolan'ti, m toog gekleede dienaren aan het | pauselijk hof; in het bijzonder zijn zij belast met het dragen van de -*■ Sedia Gestatoria. Bijbel (Heilige Schrift), de verzameling van boeken, die onder ingeving van den H. Geest zijn geschreven en als zoodanig door de Kerk zijn erkend (zie canoniek). Ofschoon te boek gesteld door menschen, is door de ingeving van den H. Geest God de auteur van den Bijbel; vandaar dat de B. terecht Boek der Boeken genoemd wordt. Daarom is de Bijbel in alle zaken, die door de gewijde schrijvers bevestigd worden, onfeilbaar. De B. bevat mét de goddelijke Overlevering de geopenbaarde waarheden (het gesproken en geschreven Woord Gods). De authentieke uitleg van den B. berust bij het kerkelijk gezag. De B. bestaat uit twee gedeelten, het -» Oude en het -* Nieuwe Testament, naar gelang de boeken geschreven zijn vóór of na Christus, dus tot het Oude of Nieuwe Verbond behooren. De B. is oorspronkelijk geschreven gedeeltelijk in het Hebreeuwsch, het Arameesch en het Grieksch en in zeer veel talen vertaald. De Latijnsche vertaling van den H. Hiëronymus, de -*■ vulgaat geheeten, is door de Kerk als -* authentieken tekst aangenomen. Bijbelcommissie, Pauselijke commissie ter behartiging der Bijbelwetenschap onder de katholieken, ingesteld door Leo XIII, 30 October 1902. Zij bestaat uit eenige -*■ kardinalen en een veertigtal katholieke bijbelgeleerden (zie Consultoren). Haar -* decreten hebben dezelfde kracht als de beslissingen van de -* Romeinsche congregaties. Zij verleent de academische graden van -*• licentiaat en -+ doctoraat in de Bijbelkunde. Zie ook Bijbelinstituut. Bijbelconcordans* zie Concordans. Bijbelinstituut, pauselijke universiteit te Rome, opgericht door paus Pius X op 7 Mei 1909, ter bevordering van de bijbelwetenschap onder de katholieken en om geschikte professoren in de H. Schrift op te leiden. Het verleent de graden van -* licentiaat en -*• doctoraat in de bijbelwetenschap (lic. en doet. rerum biblicarum). Tegenwoordig is het, evenals het pauselijk instituut voor de Oostersche studiën, met behoud van eigen zelfstandigheid, met de -»■ Gregoriana verbonden. Zie ook Bij belcommissie. Bijbellezing, de lezing van de H. Schrift in de moedertaal, bijzonder van de -*■ Evangeliën, is herhaaldelijk door het kerkelijk gezag aanbevolen en zelfs met aflaten verrijkt. Zij is echter voor de geloovigen niet noodzakelijk en kan, wanneer het niet onder deskundige voorlichting geschiedt, voor sommige personen zelfs schadelijk zijn. Daarom heeft de Kerk aan de vertalingen in de 115 BIJGELOOF BIJZONDER OORDEEL 116 moedertaal dezen eisch gesteld, dat zij ofwel pauselijk goedgekeurd moeten zijn ofwel uitgegeven onder toezicht van de bisschoppen en voorzien van verklarende aanteekeningen, geput uit de Kerkvaders of andere katholieke deskundigen. De lezing van den Bijbel in den grondtekst of andere oude talen is iedereen geoorloofd, wanneer de uitgave door katholieken verzorgd is. Degenen, die theologische studiën maken, kunnen ruimere volmachten krijgen ten opzichte van de uitgaven, die niet door katholieken bezorgd zijn. Bijgeloof, zonde tegen de deugd van godsdienstigheid, wanneer men God en Zijn heiligen op ongepaste wijze aanbidt en vereert of aan woorden en zaken een bovennatuurlijke kracht toekent, welke zij niet bezitten. Bijkerk of hulpkerk, kerk, die gesticht wordt om een overbezette -* parochiekerk te ontlasten of ver weg wonende katholieken tegemoet te komen, doch die zelf geen parochiekerk is. Bijzonder onderzoek, het —► gewetensonderzoek, dat gericht is op een bepaalde deugd, die men wilde beoefenen of een bepaalde ondeugd, die men bijzonder wilde vermijden. Het regelmatig gehouden bijzonder onderzoek kan zeer nuttig zijn voor het geestelijk leven. Bijzonder Oordeel, het oordeel, dat de ziel terstond na den dood ondergaat en als gevolg waarvan zij ofwel naar den hemel, ofwel naar de hel, ofwel naar het vagevuur gaat. Zie ook Laatste Oordeel. Visioen uit de Apocalyps door Albrecht Dürer c Cap., afkorting van het latijnsche woord ca’put, d.w.z. hoofdstuk. C I. C, afkorting van -+ Codex Juris Canonici. C I. C. M., afkorting van Congrega’tio Immacula’tae Cor’dis Mari’ae (Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria), officieele naam van de -*• Missionarissen van Scheut. C M., afkorting van Congrega’tio Missio’nis (Congregatie der Missie), officieele naam der Paters -*■ Lazaristen. C. P.. afkorting van Congrega’tio Clerico’rum ex’calceato’rum Sanctis’simae Cru’cis et Passio’nis Do’mini nos’tri Jesu Christi (Congregatie van ongeschoeide religieuzen van het allerheiligst Kruis en het Lijden van Onzen Heer Jesus Christus), de officieele naam der Paters -» Passionisten. C. SS. cc, afkorting van Congrega’tio Sacro’rum Cor’dium (Congregatie der Heilige Harten van Jesus en Maria en van de Eeuwigdurende Aanbidding van het Allerheiligst Sacrament des Altaars), officieele naam van de -* Paters der H.H. Harten (van Picpus’). C. S. Sp.. afkorting van Congrega’tio Sanc’ti Spi’ritus (Congregatie van den Heiligen Geest), officieele naam van de -*• Paters van den H. Geest. C. SS. R., afkorting van Congrega’tio Sanctis’simi Redempto’ris (Congregatie van den Allerheiligsten Verlosser), officieele naam van de paters -*■ Redemptoristen. Cae'saropapis'me, streving, waarbij de keizer (caesar) in de rechten van den paus (papa) wil treden, dus bemoeiing met en overheersching van de staatsmacht in kerkelijke zaken. Een bekende vorm ervan is de -*■ Investituurstrijd, de jongere uitingen zijn -*• Gallicanisme, -*• Febronianisme en -*• Josephinisme. Calenda'rium zie Directorium. Calvarieberg. i. De plaats waar Jesus gekruisigd werd. 2. Een voorstelling van den berg met drie kruisen, ofwel met één kruis en ernaast de beeltenissen van de H. Maagd en den H. Joannes. Zie afb. Doksaal. Calvinis'me, de leer van den hervormer Calvijn. Zij stemt op vele punten overeen met de leer van Luther (-*• Lutheranisme), legt echter meer den nadruk op de absolute voorbeschikking (predestinatie), staat een anderen vorm van kerkbestuur voor n.1. het presbyteriale stelsel, volgens hetwelk de geloovigen de hen besturende macht of kerkeraad kiezen, wijkt verder dan Luther af van de katholieke Sacramentenleer, maar houdt meer vast aan de beoefening van de goede werken. Uitgegaan van Genève heeft het groote vorderingen gemaakt in Zwitserland, Nederland en Schotland. Aanhangers vond het ook in Frankrijk, Polen, Bohemen, Moravië, Hongarije, Transsylvanië en Duitschland. Ca'mera Aposto'lica of Pontifi'cia zie Apostolische Kamer. Camerlen'go der Roomsche Kerk, de -* kardinaal, die aan het hoofd staat van de eerwaarde -*• Apostolische Kamer en dus de zorg heeft voor de administratie van de goederen en rechten van den -» Apostolischen Stoel. Zijn 119 CAMILLIANEN CANON EPISCOPALIS 120 grootste rol speelt hij na den dood van den regeerenden paus, omdat zijn rechtsmacht, evenals die van den kardinaal-grootpenitencier (zie Penitendarie) en van den —*■ kardinaalvicaris doorgaat. Hij moet alle maatregelen treffen, die tijdens de -* sedisvacatie noodzakelijk zijn. Er is ook een, elk jaar door den paus benoemde Camerlengo van het college der kardinalen, die de administratie der goederen van het college verzorgt. Camillia'nen (Orde der Paters Camillianen, afgekort O. S. C.), religieuze orde, door den H. Camillus de Lellis gesticht (Rome 1586), met als doel: alle werken der naastenliefde, vooral bij zieken. In Nederland bezitten de C. 3 huizen (Duitsche Provincie), in België twee. Campani'le, toren, die het klokkenspel der kerk bevat. Gewoonlijk op vierhoekig of Rome), sedert 1876 ingericht als studiehuis voor gewijde oudheidkunde en kerkelijke geschiedenis. Cancellari'a Aposto'lica zie Apostolische Kanselarij. Cancel'li, afsluiting tusschen middenschip en priesterkoor in oud-Christelijke basilieken. Cani'siusvereeniging zie Petrus Canisius. Ca'iton (= lijst, regel), 1. het zoo goed als onveranderlijke hoofddeel van het -*• Misoffer, beginnend met de -*■ prefatie en eindigend onmiddellijk voor den -* Pater Noster; 2. de lijst van boeken, die door de Kerk beschouwd worden als behoorend tot de H. Schrift (Canon der H. Schrift, plechtig vastgesteld op het Concilie van Trente, 8 April 1546); zie ook Oude Testament en Deuterocanonisch. 3. de artikelen van den -* Codex Juris Canonici, worden eveneens C. genoemd. Ca'nonborden, de drie tabellen, die tijdens de H. Mis op het altaar staan, één in het midden en één aan eiken zijkant en waarvan de priester bepaalde gebeden a Heest, die hij moeilijk in het —*■ missaal kan opslaan. Zie ook Canon episcopalis. Canonborden. Campanile van de Basiliek van St. Laurentius te Rome. rond grondplan, oorspronkelijk los van de kerk gebouwd, later ook aan de kerk zelf, als westertoren. Cam'po San'to (= heilig oord), 1. kerkhof (b.v. te Genua en Pisa); 2. bekend -*■ Romeinsch college (Teutoonsch College bij de H. Maria in Campo Santo te | Ca'non episcopa'Iis, liturgisch boek, dat door bisschoppen gebruikt wordt in plaats van -*• canonborden. De C. E. is echter historisch 121 CANON-HEILIGEN CANONIEK 122 ouder dan de canonborden. Tijdens de H. Mis staat het boek opengeslagen midden op het altaar. Het bevat de vaste gebeden der Mis, met voorbereiding en dankzegging. Ca'non-heiligen, de Heiligen, die genoemd worden in den -*• canon der H. Mis. Het zijn de volgende. In het gedeelte van den Canon voor de -* consecratie: Petrus en Paulus (apostelen, die op denzelfden dag gemarteld zijn en altijd samen worden vereerd). Andreas (apostel en broeder van Petrus). Jacobus (de Meerdere, eerste apostelmartelaar). Joannes (apostel en schrijver van het 4e Evangelie, de jongere broeder van Jacobus den Meerdere en de geliefde leerling des Heeren). Thomas (Didymus, de „ongeloovige” ten opzichte van de Verrijzenis des Heeren). Jacobus (de Mindere, bloedverwant des Heeren, „de Rechtvaardige” genaamd, eerste Bisschop van Jerusalem, broeder van Judas Thaddeus en wellicht ook van Simon Zelotes). Philippus (apostel). Bartholomeus (apostel, waarschijnlijk Nathanaël). Mattheus (Levi, vroeger tolbeambte, schrijver van het eerste Evangelie). Simon en Thaddeus (apostel, de Ijveraar of Kananeeër genaamd). Linus (2e Paus). Cletus (3e Paus). Clemens (4e Paus). Xystus (8e Paus). Comelius (22e Paus). Cyprianus (eerste Bisschop van Carthago). Laurentius (Diaken). Chrysogonus (leek, evenals de vier volgenden). Joannes en Paulus (gebroeders). Cosmas en Damianus (gebroeders, in Arabië óf te Rome gemarteld). In het tweede gedeelte van den canon na de consecratie: Joannes (de Dooper). Stephanus (Diaken en eerste martelaar). Matthias (apostel, gekozen in plaats van den verrader Judas Iscarioth). Barnabas (met Paulus door den H. Geest uitverkoren tot Bisschop en apostel, vooral onder de heidenen). Ignatius (Bisschop van Antiochië, leerling van den apostel Joannes; te Rome in het Coliseum door de wilde dieren verscheurd). Alexander (7e Paus). Marcellinus (Priester). Petrus (-*• Exorcist). Felicitas en Perpetua (heilige vrouwen te Carthago gemarteld). Agatha (aanzienlijke Sidliaansche maagd en martelares). Lucia (aanzienlijke maagd en martelares uit Syracuse). Agnes (Romeinsch meisje, op 13-jarigen leeftijd gemarteld). Caecilia (Romeinsche maagd en martelares). Anastasia (Romeinsche maagd). Canoniek', in overeenstemming met of op grond van een kerkelijken canon. Vandaar canonieke boeken, de boeken, die opgenomen zijn in den canon der H. Schrift, onderscheiden in -*• protocanonische en -* deuterocanonische boeken; canonieke straffen, de straffen door het kerkelijk recht verordend; canonieke leeftijd, in het algemeen gelden de kerkelijke wetten voor degenen, die hun 7en verjaardag hebben gevierd. Bijzondere bepalingen: voor de onthoudingswet 7 jaar, de vastenwet van 21—59, het huwelijk 14 (de vrouw) en 16 (de man), het noviciaat 15, de 123 CANONIEKE UREN CAPSA 124 professie 16, de eeuwige professie 21; voor het ambt van bisschop 30, van kapittelvicaris 30, van vicaris generaal 30, van offïciaal en vice-officiaal 30, van hoogste superieur in een klooster- genootschap en overste van een kloos• 1 I ter van koorzusters 40, van anaere superieuren 30, van novicenmeester 35, van zijn socius 30, van kanunmkpenitencier 30, van biechtvader van zusters 40, voor het peter- en meterschap bij het doopsel 13, voor het ontvangen van het Sacrament des Vormsels ca. 7, van het Sacrament der Biecht de jaren des verstands (ook onder 7), van de hoogere wijdingen: subdiaconaat 21, diaconaat 22, priesterschap 24. Canonie'ke uren, de uren, waarop de kerkelijke -*• getijden gebeden moeten worden. Canoniek' recht, de oude en officieele benaming van het kerkelijk recht, aldus genoemd omdat het neergelegd is in ca’nones (bepalingen). Canonisa'tie zie Heiligverklaring. Ca'nonkaars zie Consecratiekaars. Canos’sa, kasteel op een rots, nabij het Italiaansche dorp Reggio, alwaar Hendrik IV aan paus Gregorius VII ontheffing kwam vragen van den kerkdijken ban (1077); vandaar de uitdrukking: naar Canossa gaan (zich onderwerpen aan het geestelijk gezag door degenen, die zich daartegen verzet hebben). Can'ticum, (= gezang), de liturgische gezangen, die aan de H. Schrift zijn ontleend en met de psalmen in het —► breviergebed opgenomen zijn. De meestbekende zijn het -*• Benedictus (tijdens de -*■ Lauden) en het -*■ Magnificat (tijdens de -»• Vesper). Can'tor (= zanger), degene, die in —koorkerken belast is met den solozang en de leiding van den koorzang. Zie ook Schola cantorum. Cap'pa mag'na, de ruime mantel met sleep (-* cauda), van voren tot de voeten afhangend, maar opgeplooid op de armen gedragen, en overdekt met een groote kap, die ’s winters van bont is: het waardigheidsteeken van -* kardinalen, -> bisschoppen en als privilege van andere -*prelaten; soms van -+ kanunniken, bij wie de C. M. van voren open is. De cappa magna van kardinalen is van roode zijde, die van anderen van paarse stof, die van religieuzen in de kleur van hun Orde (-»■ Minderbroeders in de oorspronkelijke kleur hunner orde: grijs). Cappel'la Pontifi’cia of Papa'le zie Pauselijke kapel. Cap'sa (Cap’sula), een sluitbaar doosje, uit hout, ivoor of metaal, tot bewaring van de H. Eucharistie of van relieken. Tegenwoordig vooral de naam van het, dikwijls fraai bewerkte kastje, waarin de in de H. Mis van —*• Witten 125 CAPUCE Donderdag geconsacreerde hostie op het rustaltaar bewaard en ter aanbidding uitgesteld wordt. Capsa of Capsula. Capu'ce zie Kapoets. Capuclnes'sen, 1. religieuzen van de -* Tweede Orde van den H. Franciscus, CapucinessenClarissen genoemd, die den eersten regel van de H. Clara volgen, welken deze in 1212 van den H. Franciscus ontving. De Orde der Capucinessen werd gesticht in 1538, door de Eerbiedwaardige Laurentia Lonza. Zij leven in strenge armoede van aalmoezen en handenarbeid en zijn contemplatief; zij hebben -*■ slotzusters en -* buitenzusters en haar kloosters staan ieder op zichzelf onder een -* abdis, enkele zijn onderworpen aan de jurisdictie van den Minister-Generaal der -*Capucijnen; de meeste zijn echter afhankelijk van den bisschop van haar diocees. De Capucinessen-Clarissen hebben in Nederland 2 kloosters, geaffilieerd aan de Orde der Minderbroeders- -*■ Capucijnen; in België 4 huizen. Zie ook Clarissen en afb. Ordekleeding. 2. Capucinessen-Tertiarissen, vrou¬ CARITAS 126 welijke leden van de reguliere -* Derde Orde van den H. Franciscus, met minder strenge observantie van den regel dan de Capucinessen-Clarissen, kortweg Capucinessen genoemd. Haar congregaties zijn gesticht of hervormd door -*■ Capucijnen. Capucij'nen (Or’doFra’trumMino’rumS. Francis’ci Capucino'rum, afgekort O. M. Cap.). De jongste der drie takken van de eerste Orde der -*• Minderbroeders, welke in 1209 door den H. Franciscus werd gesticht. Zelfstandig georganiseerd sinds 1528 door Lodewijk van Fossombrone. Zij volgen den regel van den H. Franciscus in zijn strengsten vorm. In Nederland gevestigd sinds 1585, thans 16 huizen; in België eveneens 16. Zie afb. Ordekleeding. Ca'put (afgekort cap.), latijnsche naam voor hoofdstuk. Ca'ritas 1. (== liefde), meestal gebruikt in den zin van naastenliefde en van de door de naastenliefde gewrochte werken; de vrijwillige en vrij georganiseerde hulp aan de verschillende noodlijdende lagen der Christenheid, uit bovennatuurlijke beweegredenen, n.1. de deugd van naastenliefde. De christelijke Caritas houdt rekening met de meest verschillende levensomstandigheden en beweegt zich dus op het terrein van armenzorg, ziekenverpleging, opvoeding, zedelijke verheffing (anti-alcoholisme, reclasseering, hulp aan gevallen meisjes en ongehuwde moeders), sociale verheffing (arbeiders, dienstboden, stationswerk, meisjesbescherming), godsdienstige verheffing (missiewerk, verschillende vormen van moeilijke zielzorg en -*• apostolaat der zee). 2. Naam van een Vereeniging van katholieke studenten-drankbestrijders in België. Zie ook Sobriëtas. 127 CARMELIETEN CATECHISMUS ROMANUS 128 Carmelie'ten zie Karmelieten. Carnaval' zie Vastenavond. Cartabel' (= aankondiging), een andere naam voor -* Ordo of -»• Directorium. Cas'tel Gandol'fo, plaatsje in de provincie Rome, waar zich het pauselijk zomerpaleis bevindt. Het behoort sinds 1596 aan den paus en is bij de regeling van de Romeinsche kwestie (zie Kerkelijke Staat) weer exterritoriaal geworden. Cas'ti Connu'bii [= (de waardigheid) van het reine huwelijk], beginwoorden van de -* encycliek door Paus Pius XI op 31 December 1930 uitgevaardigd, over het christelijk huwelijk. Zie ook Arcanum divinae sapientiae. Casua'lia (= toevalligheden), de toevallige baten, die de houder van een kerkelijk -*■ beneficie geniet. Zie ook Jura stolae. Casuïstiek', de wetenschap, die de beginselen der -*■ moraal-theologie op afzonderlijke gevallen (= casus) toepast. Op de juiste wijze beoefend, is de casuïstiek noodzakelijk en wetenschappelijk verantwoord. Zij kan echter gemakkelijk vervallen tot haarkloverijen of tot -* laxisme. Catacom'ben (= bij de glooiingen, nl. van den Appischen weg), onderaardsche begraafplaatsen, waarin eerst de Joden, later de Christenen (tot de 5e eeuw) hun dooden bijzetten en die in tijden van vervolging tot schuilplaats van de Christenen dienden. Eigenlijk caemeteria genaamd, maar catacomben genoemd naar de streek, waarin zij liggen. Zij bestaan uit een reeks van lange, planmatig aangelegde gangen en dwarsgangen of galerijen. De graven Kapel in de Catacomben. (loculi) werden naast en boven elkaar in de wanden der galerijen uitgehouwen of in kleine kamertjes (cubicula) geplaatst. Verder bevatten de Catacomben kapellen en -* baptisteria en zijn vaak met muurschilderingen versierd, die de voornaamste waarheden des geloofs in beeld brengen (getuigenis der catacomben). De Pauselijke Commissie voor Christelijke Archeologie leidt het wetenschappelijk onderzoek. Een nabootsing van de voornaamste Catacomben vindt men in Valkenburg (L.). Catecheet' zie Catechist. Cateche'se (= mondeling onderricht), het onderricht in de Christelijke leer, gegeven aan de gedoopten. Catechis'mus, het boekje, dat de -*• catechese bevat: een kort begrip in vragen en antwoorden van de Christelijke leer. Vandaar, dat het ook vragenboekje genoemd wordt. Catechis'mus Roma'nus, officieele titel: Catechismus Conci’lii Tridenti’ni, de catechismus, op last van 12? CATECHIST CELIBAAT 130 het Concilie van -*■ Trente, door den H. Carolus Borromeus in 1566 uitgegeven. Catechist*, speciaal gevormde inheemsche leeken, die in missielanden het werk van de priester-missionarissen voorbereiden (vestiging van contact), aanvullen en, voor zoover het niet-priesterlijke functies betreft, zooals onderwijs, ook zelf verrichten. Catechis'ten van den Eucharistischen Kruistocht, gemeenschap van vrouwen, die samenleven, zonder publieke geloften, maar gebonden door een belofte van trouw aan den dienst van de Kerk, met gelofte van zuiverheid. Het algemeen doel is door goedheid en onderlinge dienstvaardigheid zichzelf te heiligen en te vormen in de Goddelijke deugd van Liefde. Het bijzonder doel is apostolischen arbeid te verrichten. Zij verzorgen het vrouwelijk jeugdwerk (zie Katholieke Jeugd Vereeniging) in het Aartsbisdom Utrecht en de Bisdommen Breda en Roermond en in Joego-Slavië. Zij staan onder leiding van een priester-directeur. Zie ook Eucharistische Kruistocht. Catechumeen' (= onderrichte), degene die het -»• catechumenaat volgt: de verstandelijke en zedelijke voorbereiding van den niet-Christen op het doopsel. Oudtijds werden zij alleen tot het eerste gedeelte der H. Mis toegelaten, hun wegzending heette mis’sa catechumeno’rum, een term, die later op de geheele voormis werd toegepast (zie catechumenenmis). Catechumenaat', het tijdperk, gedurende hetwelk de geloofsleerlingen op het Doopsel worden voorbereid. Catechume'nenmis, het gedeelte van de H. Mis tot het offertorium, aldus genoemd omdat de -*• catechumenen in verband met de -*■ disciplinaarcani, alleen dat gedeelte mochten bijwonen. Zie ook Voormis. Catechume'nenolie, een der drie -* Heilige Oliën, die door den bisschop op Witten Donderdag worden gewijd. Ze bestaat uit olijfolie en wordt o.a. gebruikt bij de bereiding van het doopwater, voor de zalving van het hoofd van den doopeling, van de handen der priesters en bij de wijding van het altaar. Cate'nen (= kettingen), middeleeuwsche aaneenschakeling van uitspraken van gezaghebbende schrijvers ter verklaring van een tekst, vooral uit de H. Schrift. Ca'thedra zie Ex cathedra. Cau'da (= staart), de sleep der -* cappa magna. Die van kardinalen en bisschoppen wordt door een dienaar (caudatarius) achter hen aangedragen; de andere prelaten houden haar samengerold over den arm. Cel, het vertrek, dat aan een religieus in het klooster toegewezen wordt. Celebrant', de bisschop of priester, die in een liturgische plechtigheid, bijzonder, maar niet uitsluitend, in het -» Misoffer, de voornaamste functie uitoefent. Celebree'ren, de handeling van den -» celebrant. Celebret', officieel aanbevelingsschrijven voor een priester van zijn kerkelijke overheid, over te leggen, wanneer hij in een kerk, waar men hem niet kent, de H. Mis wil celebreeren. Celibaat', de ongehuwde staat. De term wordt bijzonder gebruikt omtrent de geestelijken der katholieke Kerk, voor wie deze staat voorgeschreven is. 131 CELLEBROEDERS CEREMONIëN 132 Cellebroeden zie Alexianen. Cena'kel (coena’culum — eetzaal), zaal, waar Jesus het —► Laatste Avondmaal hield en het -*• H. Sacrament des Altaars en het -> Priesterschap instelde. Volgens de overlevering op den Westelijken heuvel van Jerusalem gelegen, ten Z. van den tegenwoordigen stadsmuur. Cen'ior (libro’rum), degene, die door de kerkelijke Overheid is aangewezen om een geschrift te beoordeelen, dat onderworpen is aan de kerkelijke -4 boekenkeur. Censuree'ren, 1. met een kerkelijke —► censuur treffen; 2. het uitoefenen van de -* boekenkeur. Censuur* beteekent in het kerkelijk recht 1. de kerkelijke -*• boekenkeur; vooral echter 2. de straf (berooving van bepaalde geestelijke goederen), die een gedoopte oploopt, wanneer hij moedwillig een kerkelijk gebod overtreedt, en die eerst na een uitdrukkelijke -* absolutie wordt weggenomen. Er zijn drie soorten van censuren : de -» excommunicatie (ban), het persoonlijk -♦interdict en (alleen voor geestelijken) de -♦ suspensie. Centraal Katholiek Koloniaal Bureau, bureau, opgericht door de -*• Indische Missievereeniging om haar concreet doel, de indirecte missioneering van Indië, te bevorderen. Het C. K. K. B. is een consultatie- en propagandabureau voor de Ned. overzeesche gewesten, het behartigt de missiebelangen bij de regeering in Nederland, in nauw contact met het Centraal Missiebureau in Indië; het verzamelt gegevens over de missiën, het is een consultatiebureau voor katholieke leeken, die naar Indië gaan, biedt hulp voor de behartiging van de Nederlandsche belangen van hen, die in Indië zijn en verstrekt inlichtingen aan repatrieerenden, zulks in nauwe samenwerking met het -»• Katholiek Indisch Bureau. Het C. K. K. B. is gevestigd te Den Haag. Ceremoniale, liturgisch boek, dat de gebeden en aanwijzingen bevat, te gebruiken bij de -♦ ceremoniën. Ceremonia'le episcopo'rum, liturgisch boek, dat de voorschriften bevat, die in acht genomen moeten worden, zoodra de bisschop officieert (pontificale officies) en de overige geestelijkheid daarbij actief optreedt. Het is verschenen in 1600 op last van paus Clemens VIII, de laatste revisie dateert van 1886, tijdens paus Leo XHI. Ceremonia'nus (= ceremoniemeester), de geestelijke, die het toezicht heeft op de juiste uitvoering van liturgische plechtigheden. De C. draagt dikwijls een staf met beeldversiering. Ceremo'niën, handelingen, die het liturgisch gebed en het -*• Misoffer vergezellen, dikwijls met symbolische beteekenis. Het geheel der C-en vormt met de gebeden den -9 ritus. Men onderscheidt: 1. Houding van het lichaam: a. Staan, teeken van eerbied, vertrouwen, instemming of van macht; ook om practische redenen; b. Knielen, teeken van schuldbewustzijn, dringend smeeken, acte van aanbidding; c. Buigen van het geheele lichaam, zie knielen; Gedeeltelijke buiging (bovenlichaam, schouders, hoofd), teeken van eerbied; 133 CEROFERARIUS CHRISMALE 134 2. Houding der oogen: Opslaan der oogen, teeken dat wij ons met ons gebed in den hemel verplaatsen. 3. Houding der handen: a. Opheffen, betuiging van aandacht, smeekgebaar, uiting van blijdschap; b. Samenvoegen, aandachtig en vurig smeeken; c. Open vouwen der aaneengesloten handen, gebaar van uitnoodiging; d. Oplegging der handen, teeken van toewijding aan God, het overreiken van macht (mededeeling van den H. Geest), schenken van vergiffenis; e. Wasschen, vermaning tot reinheid van geest, bede om vergiffenis. 4. Kloppen op de borst, teeken van schuldbekentenis, berouw en van bereidwilligheid om de straf te dragen. 5. Kruisteeken, zie aldaar. 6. Kussen, teeken van onderlinge liefde, eerbied en vereering. Ce'rofera'rius (= kaarsdrager), de -* acolythen of -*• misdienaars, die in liturgische plechtigheden, vooral tijdens het H. Misoffer vanaf het Sanctus tot na de Communie, waskaarsen dragen. Certo'sa, naam voor de kloosters der -» Kartuizers. De bekendste C. is die van Pavia. Charac'ter sacramenta'lis zie Merkteeken. Chargé' d'affai'res zie Zaakgelastigde. Charis'ma (= genadegave) beteekent in strikten zin een bovennatuurlijke gave, die gegeven wordt niet voor de heiliging van wie ze ontvangt, zooals de heiligmakende genade en de deugden, maar voor de heiliging van andere menschen. B.v. de gave van genezingen, van profetie enz. In de eerste tijden der Kerk veelvuldig geschonken, ook later wel. Cha'ritas zie Caritas. Cherubijn, een van de negen -* Koren der Engelen. In het Oude Testament worden zij genoemd als begeleiders en dienaren Gods, als wachters bij heilige plaatsen. Chilias'me (Millenaris’me; chi’lioi en mil’le beteekent duizend), de leer van het Duizendjarig Rijk. Op grond van symbolisch bedoelde, maar letterlijk uitgelegde teksten, geloofde men in de eerste eeuwen van het Christendom, dat de -*• Antichrist op komst was en het einde der wereld nabij. Daarna zou Christus op aarde verschijnen en gedurende 1000 jaar daar verblijven met de verrezen uitverkorenen. In de late middeleeuwen en door toedoen van de -*■ hervorming weer opgeleefd, vooral in kleinere, moderne protestantsche secten als de -*■ Mormonen (de Heiligen der laatste dagen) enz. Chrit'ma, één van de drie -*■ H. Oliën, die door den bisschop op -*• Witten Donderdag gewijd worden. Het wordt bereid uit olijfolie en balsem en gebruikt na het doopsel tot zalving van den schedel van den doopeling, bij het vormsel, bij de wijding van bisschoppen, kerken, altaren, -*• kelk en -► pateen, klokken, bij de bereiding van het doopwater en van het water, waarin de -* Agnus Dei gewijd worden. Chrisma'le, 1. de doek of band, waarmede in verschillende streken het hoofd der volwassen doopelingen en der vormelingen omwonden wordt, nadat het met -*> chrisma gezalfd is; 2. een in was gedrenkte linnen doek, die onder 135 CHRISTELIJKE GROET CHRISTUS-MONOGRAM 136 de drie altaardoeken gelegd wordt om deze van vochtigheid vrij te houden. Christelijke Groet, de groet, waarmede openbare, nietkerkelijke bijeenkomsten van Katholieken veelal worden geopend. Zij luidt: „Geloofd zij Jesus Christus”; waarop de vergadering antwoordt: „in alle eeuwigheid, Amen”. Christelijke schrijvers zie Kerkelijke Schrijvers. Christelijke volmaaktheid bestaat hierin, dat men iedere vrijwillige zonde vermijdt en de deugd volmaakt beoefent. De weg om tot de volmaaktheid te komen is de navolging van Christus of het leven volgens den geest van Christus. Om tot de C. V. te komen moet ieder Christen gaarne bidden, vlijtig het woord Gods aanhooren, dikwijls de Sacramenten ontvangen, zichzelf standvastig beheerschen en verloochenen. Daarenboven heeft Christus nog buitengewone middelen aangeraden, de zgn. -* Evangelische Raden, waartoe men zich echter alleen na rijp overleg en met volle vrijheid mag verplichten. Chris'tian Sci'ence, pantheïstische en dus verwerpelijke godsdienstige beweging, gesticht door Mary Eddy-Baker (1821—1910), vooral verspreid in Noord-Amerika. De C. S. predikt het herstel van de eenheid van de wereld met God, waardoor de zonde, die op grond van een valsch begrip der eenheid bestaat en de oorzaak is van ziekte en dood, verdwijnen zal. Genezing van ziekte zoekt men te bereiken door gezondbidden en gezonddenken (autosuggestie). Christogram' zie Christus-monogram. Christologie' heet in de ,-*■ dogmatiek de leer over den Persoon van Jesus-Christus, den mensch geworden God. Christo'phorusmedaille, medaille, gewijd ter eere van St.Christophorus, den (niet-officieel erkenden) patroon der reizigers. Zie ook Autozegening. Christophorusmedaille. Christus (= gezalfde) wordt Jesus van Nazareth genoemd, omdat de Koning en Verlosser, dien de Joden verwachtten in het Oude Testament de Gezalfde wordt genoemd. Eigenlijk duidt de naam dus een waardigheid aan; pas later is het een eigennaam geworden (Jesus Christus of Christus Jesus). Christus-Eucharis'ticus wordt de in het -*• H. Sacrament des Altaars tegenwoordige Christus genoemd. Christus-Koning wordt Jesus Christus genoemd, voorzoover Hij als God-mensch koning is over de geheele schepping. De liturgische viering van Christus’ Koningschap, door Pius XI in 1925 ingesteld, geschiedt op den laatsten Zondag van de Octobermaand. Christus-monogram' (Christogram’), een afkorting van de naam Christus, door de, bijna altijd in elkaar gewerkte, Grieksche letters 137 CHRISTUS-ORDE CISTERCIëNSERS 138 X [Ch(i)] en P [R(ho)]. Soms verbonden met -* Alpha en Omega. Je ® ^ Christusmonogrammen. Chriitus-orde zie Pauselijke ridderorden, i. Christustypen uit het Oude Verbond zijn Aaron, Abraham, Adam (Christus de tweede Adam; de schedel, dien men vaak onder het kruisbeeld afgebeeld ziet, is die van Adam), Benjamin, David, Daniël in den leeuwenkuil, Elias (wegens de Hemelvaart van Christus), Eliseüs, Isaak (offer van Abraham is voorafbeelding van den kruisdood van Christus), Jakob, Job, Jonas, Josef van Egypte, Josuë, Juda de zoon van Jakob, Melchisedech, God voor Moses in het brandende braambosch (voorafbeelding van de geboorte van Christus), Moses, die water uit de rots slaat, Noë in de ark als redder van al het geschapene, Samson, die den leeuw doodde, SamSon met de poorten van Gaza (voorafbeelding van de Opstanding). Cibo'rie (= overhuiving) of pyxis, liturgisch ( vaatwerk, in den vorm van een —*■ kelk, maar met een deksel (waarop een kruisje) gesloten, voor het bewaren van het -*• H. Sacrament. Zij moet minstens van verguld koper zijn en voor het gebruik zijn gewijd door den bisschop of een daartoe gemachtigd priester. Zie afb. Liturgisch Vaatwerk. Cibo'rievelum, witte sluier, gewoonlijk van zijde, die uit eerbied over de -*• ciborie gehangen wordt, waarin zich het —> Ons Heer bevindt. Van boven wordt een opening gelaten voor het kruisje op het deksel van de -*■ ciborie. Cibo'rium, een overhuiving van het altaar, uitgevoerd in steen, hout of metaal, en rustend op kolommen om aan het altaar een grootere waardigheid te geven. Het is gewenscht voor hoog- en sacramentsaltaar, doch in Nederland vrij zeldzaam. Zie afb. Altaar. Cili'cium, een zakvormig boetekleed, waarin vroeger de openbare zondaars gekleed werden (vandaar de uitdrukking: „in zak en asch zitten”). Zie ook Aschwoensdag. Cingel (Cin’gulum), lang koord, dat als een gordel gebruikt wordt om de -* albe op te schorten. De C. mag uit linnen, hennep of zijde bestaan en uitgevoerd zijn in de liturgische kleur van den dag. In den regel ziet men hem echter uitgevoerd in het wit. Zie afb. Liturgische gewaden. Cisterciën'sers. In 1098 stichtte de H. Robertus, abt van het Benedictijnerklooster Molesnes, de abdij Cïteaux met het doel den Benedictijnerregel getrouwer en in zijn oorspronkelijke strengheid ' na te leven. Deze nieuwe stichting ontving onder de abten Albericus en Stephanus haar vorming als de nieuwe orde der C.-ers. De H. Bernardus van Clairvaux was er de groote verbreider van. Verslapping Wapen der Cister- van de regeltucht ciënserorde in de volgende 139 CLARISSEN CLAUSUUR 140 eeuwen had nieuwe hervormingsstrevingen ten gevolge. Die van Vargas en der Feuillanten scheidden zich van de orde af; die van Dionysius Largentier en van DeRancé, abt van de abdij „La Trappe”, bleef echter met de orde verbonden. De monniken van de abdij „La Trappe” trokken in 1790, tengevolge van de Fransche revolutie, met goedvinden van Clairvaux en onder leiding van Dom Aug. Lestrange, naar het voormalige Kartuizerklooster „Val Sainte”. De communiteit van „Val Sainte” toonde, door talrijke nieuwe stichtingen, een groote vitaliteit. Afstammend van „La Trappe”, heetten deze monniken in den volksmond -* Trappisten. Zij vertegenwoordigden als volgelingen van de strenge observantie, met de monniken der gewone observantie of Bemardijnen, één orde. De onderlinge band werd echter steeds losser, totdat in 1892, met goedvinden van Paus Leo XIII, de scheiding plaats vond. Zoo is dan de oude orde in twee orden verdeeld, ieder met een eigen generaal en bestuur. De Cisterciënsers van de gewone observantie of Bemardijnen (afgekort S. O. Cist.) hebben in Nederland één mannenklooster, in België 2 mannenkloosters en 4 vrouwenkloosters. De Cisterciënsers van de strenge observantie of Trappisten (afgekort O. C. R. of O. C. S. O.) hebben in Nederland 5 mannenkloosters en één vrouwenklooster, in België 6 mannenkloosters en 2 vrouwenkloosters. Zie afb. Ordekleeding. Claris'sen, religieuzen van de -*• Tweede Orde van den H. Franciscus, door dezen in 1212 in samenwerking met de H. Clara gesticht. Zij leiden een beschouwend leven. De ontwikkeling van den orde¬ regel, in verband met het onderhouden der armoede, is zeer ingewikkeld en leidde tot de volgende thans bestaande takken. 1. Clarissen (van de oorspronkelijke observantie); 2. Clarissen-Urbanisten, (een verzachting van den regel, in 1263 door Paus Urbanus IV ingevoerd, doch niet overal toegepast); 3. Clarissen-Colettinen (een strenge hervorming in 1471 door de H. Coleta ingevoerd); 4. Capudnessen-Clarissen (volgens den eersten regel van de H. Clara en in 1538 door de Eerbiedwaardige Laurentia Longa gesticht); 5. Alcanterinerinnen (naar de hervorming van den H. Petrus van Alcantara); 6. Conceptionisten. De Clarissen-Urbanisten hebben in Nederland 2 kloosters onder jurisdictie der -*• Minderbroeders; de ClarissenColettinen hebben in Nederland 3 op zichzelf staande kloosters met eigen noviciaat en postulaat. In België hebben verschillende takken der Clarissenorde 37 kloosters. Zie afb. Ordekleeding en Capucinessen. Claus'trum, afgesloten plaats in een klooster (kloosterhof), ook kloostergang of het klooster zelf. Zie ook Clausuur en afb. Klooster. Clausuur' (= afsluiting, slot), het verbod voor religieuzen, om zich te begeven buiten een bepaalde ruimte in het klooster, slot genaamd, of vreemdelingen daarin toe te laten. Men onderscheidt een pauselijke en bisschoppelijke clausuur. De eerste is voorgeschreven voor alle canoniek opgerichte kloosters van religieuzen, die plechtige -*■ geloften afleggen, en verbiedt in mannenkloosters het binnentreden van vrouwen, in vrouwenkloosters van mannen en vrouwen; verder verbiedt de pauselijke clausuur, dat de kloosterlingen zich zonder verlof buiten het 141 CLERESU CODEX JURIS CANONICI 142 slot begeven, voor vrouwen op straffe van ->• excommunicatie. De bisschoppelijke of algemeene clausuur geldt voor de overige religieuzen. Het verbiedt, dat personen van het andere geslacht het slot betreden; waarop echter de klooster-overste om een gegronde reden uitzonderingen kan toestaan, b.v. voor den geneesheer. Clereslj' zie oud-Katholieken. Clergó' wordt de gezamenlijke geestelijkheid genoemd in Frankrijk, ook wel elders. Zie ook Clerus. Clerica'le Orde, religieuze -* orde, waarvan de leden -* clericus zijn. Clericalis'me, streven om aan de geestelijkheid (clerus) meer macht toe te kennen dan haar rechtens toekomt, of de practijk, die naar die meerdere macht streeft. Aldus beschouwd is het clericalisme verwerpelijk. Onder de beschuldiging van clericalisme tracht men echter ook de geestelijkheid terug te dringen van die terreinen, waarop ze wel rechtsmacht heeft, direct of indirect, zoodat de strijd niet gaat tegen de macht, maar tegen de rechten der geestelijkheid. Dit anti-clericalisme is evenzeer verwerpelijk. Cle'rlcus (= die een erfgoed verkregen heeft), degenen of degene, die in den geestelijken stand opgenomen is, d.w.z. minstens de -* tonsuur ontvangen heeft. De gezamenlijke clerici vormen de -*• clerus, de -* clergé, tegenover de leeken. Opname in den geestelijken stand veronderstelt roeping van God en bevestiging daarvan door de kerkelijke overheid. Alle clerici moeten lid zijn ofwel van een bepaald bisdom (door -*• incardinatie), ofwel van een -*• kloostergenootschap (door -* professie). Dit lidmaatschap maakt hen deelachtig aan de verschillende clericale plichten, rechten en privileges. Cle'rus, latijnsche benaming van de geestelijkheid (Fransch: clergé). Tot de C. behooren de cle’rici, de geestelijken, d. w. z. degenen die door de -*• tonsuur of de religieuze -*> professie in den geestelijken stand zijn opgenomen. Coadju’tor [eigenlijk, (en in België nog algemeen gebruikt voor) hulppriester. Meestal gebruikt voor bisschoppelijk Coadjutor], degene die tot hulp of plaatsvervanging van een diocesaan bisschop is aangesteld, dikwijls met recht van opvolging. Heeft hij dit niet, dan noemt men hem -> Auxiliair of hulpbisschop. In België is het onderscheid vager. Men noemt er een C. met of zonder recht van opvolging algemeen hulpbisschop. Voor den C. zonder recht van opvolging, (zooals in het Aartsbisdom Mechelen, waar er altijd twee zijn), zegt men hulpbisschop of wijbisschop beide. Bisschoppelijk Coadjutor, Auxiliair bisschop en -* wijbisschop, zijn -» titulair-bisschop. De bisschoppelijke coadjutor wordt vrij door den paus benoemd, maar voor de keuze van een bisschoppelijk coadjutor met recht van opvolging gelden de regels der -»■ bisschopskeuze. Co'dex Ju'ris Cano'nici (afgekort C. J. C.), titel van het tegenwoordige officieele wetboek der Katholieke kerk van den -* Latijnschen Ritus. In 1904 werd op last van Pius X met de codificatie van het kerkelijk recht begonnen. De reeds bestaande omvangrijke en verstrooide wetsverzamelingen werden onder leiding van den lateren kardinaal Gasparri samen- 143 COELIBAAT COMMUNE SANCTORUM 144 gevat tot een methodisch geheel en naar gelang de omstandigheden dit eischten, gewijzigd. Het voltooide wetboek werd door Benedictus XV op 27 Mei 1917 afgekondigd en kreeg kracht van wet vanaf 19 Mei 1918. De G. J. C. bestaat uit vijf boeken (algemeene regelen, personen, zaken, proces- en strafrecht), onderverdeeld in titels, hoofdstukken, artikelen, paragrafen, enz. De wetsbepalingen heeten canones en zijn 2414 in getal. Toegevoegd aan den codex is een historisch overzicht, de -*■ promulgatie-bul en de geloofsbelijdenis, verder een aantal documenten, waarvan vier over de -*• pauskeuze. Ter authentieke verklaring van de C. J. C. is door Benedictus XV een commissie ingesteld. Coelibaat zie Celibaat. Coenoble'ten (= gemeenschappelijk levenden), asceten, die een gemeenschappelijk leven leidden, in tegenstelling met de kluizenaars of -* Anachoreten. Collaar', halsboord der geestelijken met de veelal daaraan verbonden bef of -* rabat. Colla'tie, (van con-ferre, d. w. z. wat samengebracht is). 1. Oorspronkelijk de benaming van de geestelijke lezing, die uit verschillende schrijvers bijeen was gebracht en bij het avondmaal in de kloosters werd voorgelezen. 2. De naam is overgegaan op het kloosterlijk avondmaal zelf, dat zeer sober was (veel vastendagen) en vandaar op het lichte avondmaal, dat op -*• vastendagen buiten den vollen maaltijd is toegestaan en dat ’s middags of 's avonds mag worden genuttigd. 3. Ook het overdragen van een kerkelijk ambt en een korte toespraak van geestelijken aard. Zie ook Vasten. Collec'ta-kerk zie Collecte. Collac’te (= verzameling), het gebed, dat de priester eertijds uitsprak in de Collectakerk, de kerk waar de geloovigen zich verzamelden en van waaruit men zich naar de -*■ Statiekerk begaf voor de viering der Heilige Geheimen; de benaming is bewaard gebleven voor het eerste gebed in de H. Mis. Ook een geldinzameling, tijdens kerkelijke plechtigheden, wordt collecte genoemd. Collegiaal'kerk, de kerk van een college van —► kanunniken, ook -* kapittelkerk genoemd, daar de kanunniken een -*■ kapittel vormen, en -* koorkerk, daar een van de verplichtingen der kanunniken het -*■ koorgebed is. Commemora’tie (= gedachtenis), de herdenking van een geloofsgeheim, Zondag, Heiligenof ander feest, door bepaalde gebeden in het H. -*■ Misoffer en het -»■ Officie van een ander, op denzelfden dag vallend feest. Ook de herdenking van alle -*• geloovige zielen op Allerzielen. Commenda'tio a'nimae (= aanbeveling der ziel), titel van de -*■ Gebeden der Stervenden, die in het -*■ Rituale Romanum zijn opgenomen. Commenditair' abt, degene, die een abdij in commende kreeg, d. w. z. die als abt de inkomsten genoot van de abdij, zonder dat hij daar resideerde of zich met de geestelijke zorg voor de kloosterlingen behoefde te belasten. Misbruik, dat veel afbreuk heeft gedaan aan de kloosterlijke tucht, vooral wanneer leeken als C. A. benoemd werden. Commu'ne Sancto'rum (= Gemeenschappelijke der Heiligen), een reeks van formulieren voor H. -► Misoffer en -♦Officie,te gebruiken op 145 COMMUNICANTES CONCELEBRATIE 146 feesten der Heiligen, die een eigen Mis en Officie geheel of gedeeltelijk missen. Zie ook Proprium Sanctorum. Communican'tes (= in gemeenschap met), beginwoord van een gebed in den -* canon der H. Mis, tot inroeping van de voorspraak der Heiligen. De genoemde Heiligen werden speciaal te Rome vereerd. Het is een van de weinige veranderlijke deelen van den Canon. Commiinica'tio in Divi'nis (of in Sa’cris), i. de deelname van Katholieken aan den eeredienst van niet-Katholieken of van twee nietKatholieke genootschappen onderling, b.v. van Anglicanen met Griekschorthodoxen. Indien deze deelname enkel bestaat in loutere aanwezigheid, b.v. bij begrafenis of huwelijk, is zij om goede redenen geoorloofd, mits daaraan geen gevaar voor het geloof of voor ergernis verbonden is. De actieve deelname is altijd verboden. Omgekeerd zijn van actieve deelname aan den Katholieken eeredienst uitgesloten de niet-Katholieken en geëxcommuniceerden. Communiceeren, de H. Communie ontvangen. Commu'nie, het derde voorname deel van de H. Mis; begint met het -* Pater Noster en eindigt met de —► H. Communie van den priester. Zie verder Heilige Communie, Geestelijke Communie, Kindercommunie. CommiTniebank, een hekwerk of balustrade, waaraan de geloovigen de -* H. Communie ontvangen. Aan deze bank is de Communiedwaal bevestigd, een witte linnen doek, die de geloovigen tijdens het. communiceeren onder de kin uitspreiden. Zie ook Communieschaal. Commu’nieschaal, een door de -*■ Romeinsche Congregatie der Sacramenten in 1929 voorgeschreven, gouden, zilveren of, indien van minder metaal, tenminste aan de bovenzijde vergulde schaal, te gebruiken bij de uitreiking van de -*■ Heilige Communie aan de geloovigen, tenzij om bijzondere redenen hierin wordt gedispenseerd. Commu'nio, de -*■ antiphoon, die in de H. Mis na de H. -*■ Communie gebeden (en gezongen) wordt. Ze ontstond uit het eertijds gebruikelijke psalm- en antiphoon-gezang tijdens de -*• Heilige Communie der geloovigen. Communiteit', de gezamenlijke bevolking van een klooster of —* seminarie. Zie ook Convent. Commuta'tie, de „verwisseling” van -*■ goede werken enz., die voor het verdienen van een afiaat vereischt worden, tegen andere goede werken, in overleg met den biechtvader. Comple'ten (ad Completo’rium = voltooiing), het allerlaatste gedeelte van het -*• breviergebed; het kerkelijk avondgebed, van monastieke herkomst (het gewone avondgebed zijn de -*■ Vespers). Concelebratie van de H. Mis bestaat hierin, dat priesters en ook bisschoppen gezamenlijk de H. Mis opdragen, gezamenlijk één hostie en kelk consacreerend en communiceerend. In de westersche kerk alleen nog maar gebruikelijk bij de wijdingsmis van priesters (die dan onder één gedaante knielend communiceeren) en bisschoppen (onder beide gedaanten en staande). In de Oostersche kerk nog veelvuldig in gebruik. Sporen van vroegere C. van 147 CONCEPTIONISTEN CONFERENTIE 148 bisschop en priesters worden nog gevonden bij de wijding der H. Oliën op -* Witten Donderdag, en, van priesters onderling, bij de handoplegging aan degenen, die priester gewijd worden. Conceptionis'ten, orde van vrouwelijke religieuzen naar den 2en regel van St. Franciscus. Zij hebben in België 3 kloosters, die onder -*■ abdissen staan. Zie ook Clarissen. Con'chula zie Absis. Conciliabuul* (Concilia’bulum), een onwettig, door den paus niet bijeengeroepen of goedgekeurd -*• concilie. Conciliaris'me, de theorie, opgekomen in de Middeleeuwen en vooral onder invloed van het ->• Westersche Schisma (crisis van het pauselijk gezag) verbreid, volgens welke een -*■ Oecumenisch Concilie hooger zou staan dan de paus. Het tegendeel werd op het $e Concilie van Lateranen (1512-1517) uitdrukkelijk vastgesteld. Conci'lie (Syno’de), kerkvergadering, gehouden tot vaststelling der zuivere kerkelijke leer, eventueel ook tot herstel der kerkelijke eenheid en regeling der kerkelijke tucht. Het kerkelijk recht onderscheidt 1. een —>■ Oecumenisch of algemeen concilie, 2. een -*• plenair concilie van enkele of meerdere -* kerkprovincies, 3. -* provinciaal concilie, van één kerkprovincie. Verder bestaan nog de -* diocesane synoden en -* prosynoden. Conclaaf', conda've (= afgesloten ruimte), het deel van het Vaticaansch paleis, waarin de kardinalen met hun gevolg en personeel wonen, tijdens de werkzaam¬ heden voor de keuze van een nieuwen paus. Ook de vergadering zelf der kardinalen, die voor de pauskeuze naar Rome zijn gekomen, en de tijd, die er aan besteed wordt. Het conclave staat onder strenge wetten, gegeven door Pius X (opgenomen in den -*■ Codex Juris Canonici) en aangevuld door Pius XI. Zie ook Pauskeuze. Concordaat', de overeenkomst gesloten tusschen Kerk en Staat, waarin de wederzijdsche verhouding (plichten en rechten) geregeld wordt voor alle gebieden, waarbij beide partijen betrokken zijn, eventueel voor een gedeelte daarvan. In landen, waarmee geen concordaat gesloten is, bestaat scheiding van Kerk en Staat, b.v. Noord-Nederland, waar het feitelijk nooit uitgevoerde concordaat van 1827 in 1852 ingetrokken werd. In België is de toestand in hoofdzaak geregeld volgens het C. van Napoleon, met weglating van de clausules, die de kerkelijke vrijheid belemmerden. Zie ook Kerk en Staat. Concordans', boek, waarin in alphabetische volgorde alle woorden en woordvormen zijn opgenomen, die in een bepaald boek (den bijbel b.v.) voorkomen, met opgave van de plaats en den contekst waar ze worden aangetroffen. Concurren'tie, het samenvallen van kerkelijke feesten op twee opeenvolgende dagen, zoodat de tweede Vespers van het eerste feest samenvallen met de eerste Vespers van het tweede feest. Voor de regeling van het -* officie in dergelijke gevallen wordt niet enkel gelet op den —>• ritus, maar ook op den voorrang. Zie ook Occurrentie. Conferen'tie, 1. kanselrede van bijzonderen inhoud (wetenschappelijk, ascetisch) in minder 149 CONFESSIO CONOPEUM 150 strengen vorm; 2. verplichte bijeenkomst van de hoogere of lagere geestelijkheid ter bespreking van kerkelijke zaken en theologische onderwerpen. Confes'sio (= belijdenis), latijnsche naam voor de -* Biecht. In de -*■ liturgie beteekent het ook de grafstede der martelaren, die hun geloof beleden hebben, de geheele onderaardsche grafruimte (zie crypte) en het daarboven gebouwde altaar; b.v. de Confessio der St. Pieterskerk te Rome. Confes’sor zie Belijder. Confirma'tio, Latijnsche naam voor het H. -*• Vormsel. Confi'teor (= ik belijd), beginwoord van de openbare en algemeene schuldbekentenis, die gebeden wordt voor verschillende liturgische plechtigheden: H. Mis en Communie, H. Oliesel, —*■ generale absolutie, —► pauselijken zegen, en tijdens het -*■ koorgebed bij de -*• Completen en soms bij de -*• Prime. De tegenwoordige tekst dateert van Pius V; sommige Orden, b.v. de Dominicanen, hebben een eigen C. of mogen den naam van hun stichter inlasschen. Confraterniteit' (confrater’nitas), Latijnsche naam voor -* Broederschap. Confrérie, Fransche naam voor -*■ Broederschap. Congrega'tie (= verzameling, officieele naam: Sodali’tium, Sodaliteit’), een bijzonder soort vrome vereeniging, met als doel het verrichten van godvruchtige of liefdadige werken. De congregatie onderscheidt zich van de gewone vrome vereeniging, doordat zij als organieke corporatie is ingericht, d. w. z. dat de leden (congreganisten) stemrecht of zeggenschap hebben; en van een -* broederschap, doordat zij tevens ter bevordering van den openbaren eeredienst is opgericht. De C.’s moeten door de bevoegde kerkelijke overheid zijn opgericht of goedgekeurd. Zie ook Romeinsche Congregaties, Religieuze Congregatie en Mariacongregatie. Conope'um (= muggennet), een der eereteekenen van -* basilieken, een zijden parasolvormig scherm met roode en gele Conopeum of Umbrella. banen, dat een vaste plaats in het priesterkoor heeft en in processies meegedragen wordt, ook umbrella genaamd. Ook heet conopeum de zijden of linnen sluier, die het -*■ tabernakel moet omhullen, uitgevoerd in wit of in de liturgische kleur van den dag, waarbij echter inplaats 151 CONRECTOR CONSUBSTANTIATIE 152 Tabernakel met conopeum en expositietroon. van zwart paars moet gebruikt worden. Tenslotte het zijden omhulsel van de -*■ ciborie en het -*• baldakijn boven het altaar. Con'rec'tor, titel van dengene, die tot hulp aan den -»• rector van een instelling is toegevoegd. Corvsacree'ren. i. Het uitspreken van de woorden der -*■ Consecratie over brood en wijn in het H. -*■ Misoffer. 2. Het wijden van personen, zaken en plaatsen tot den dienst van God, voorzoo ver deze wijding aan den bisschop voorbehouden is. Consecra’tle (= heiliging, toewijding). 1. C. heet in het H. -*• Misoffer de -* transsubstantiatie, teweeggebracht doordat de priester de woorden uitspreekt, daartoe door Christus in het -* Laatste Avondmaal gebruikt (de consecratiewoorden). Vandaar dat de consecratie het voornaamste deel van de H. Mis is. 2. C. is ook het latijnsche woord voor zekere wijdingen en zegeningen, die aan den bisschop zijn voorbehouden, in tegenstelling met de -*• benedictie, die door den gewonen priester wordt gegeven. Consecra'tiekaars (Sanc’tuskaars of Ca’nonkaars), de kaars, die in een -*• stille Mis aan de epistelzijde van het altaar dient te branden, van den -*■ Sanctus af tot na de -* Communie. Nog slechts in sommige kerken gebruikelijk. Consecra'tiekruis zie Apostelkruisjes. Consecra'tor, de bisschop, die de -* bisschopswijding, -*• kerkwijding of -*■ altaarwijding verricht. Consisto'rie zie Pauselijk Consistorie. Constitu'tie, een besluit der kerkelijke overheid. Het woord wordt vooral gebruikt voor een pauselijke verordening van rechtskundigen aard, die voor de geheele Kerk geldt. Daardoor onderscheidt zich de constitutie van het -* rescript, dat voor een bepaald geval gegeven wordt. Een dogmatische constitutie is een besluit betreffende geloofszaken. Ook worden constitutie genoemd de gezamenlijke rechtsbepalingen van kloostergenootschappen, tot aanvulling en uitwerking van den regel (zie Kloosterregel). Dit zijn de z.g. ordesconstitutiën. Con'substantia'tie, protestantsche dwaalleer over het -*■ H. Sacrament des Altaars, volgens welke de zelfstandigheid van het brood en den wijn niet veranderd zouden worden in de zelfstandigheid van het Lichaam en Bloed van Christus, maar er gelijktijdig mee zouden blijven bestaan. Ook impanatieleer genoemd, omdat de zelfstandigheid van Christus 153 CONSULTOR CONVENT 154 niet in plaats van het brood, maar in het brood (in pane) aanwezig zoude zijn. Zie ook Transsubstantiatie. Comul'tor (= adviseur), de vakgeleerden, die de -* Romeinsche congregaties van advies dienen. Zij zijn aangesteld bij de Congregaties van het H. Officie, van het Consistorie, der Sacramenten, van het Concilie, der Propaganda, der Riten en Studiën (Zie Romeinsche Congregaties). Ook pauselijke commissies, o.a. de -*■ bijbelcommissie, hebben consultoren. In missielanden moeten de —*■ apostolische vicarissen en prefecten minstens drie consultoren aanstellen en in gewichtige zaken raadplegen. In bisdommen zonder -* kapittel worden eveneens consultoren aangesteld voor drie jaar, met dezelfde rechten en plichten als het kapittel. Consumma'tum est (= het is volbracht, Joh. 19, 30), zesde der zeven -* Kruiswoorden van den Zaligmaker. Contempla'tie, de schouwing of beschouwing van God en het Goddelijke als de hoogste vorm van innerlijk gebed. Van den kant van het verstand is het een genietend vasthouden van het gekende, van den kant van den wil een felle werking, die het geziene bemint. De kloosterlingen, die deze contemplatie als eerste doel van hun leven stellen, heeten contemplatieven, zij leiden een contemplatief leven in -*■ contemplatieve orden. Contemplatie've orden, kloosterorden, die in tegenstelling met de -*■ actieve orden, allereerst de eigen vervolmaking door gebed en studie nastreven. Daar de meeste contemplatieve orden, met uitzondering van de -»■ Karthuizers en in den regel ook de -» Trappisten ook tot het actieve leven geroepen zijn, is het zuivere contemplatieve leven in hoofdzaak bij vrouwelijke kloosterlingen te vinden b.v. Benedictinessen, Cisterciënserinnen, Kartuizerinnen, Clarissen en Karmelitessen. Con'tra-reforma'tie, de beweging, die omstreeks het midden der 16e eeuw in de Kerk ontstond, om door een scherpe vaststelling van haar leer en grooter heiliging van haar leden het kerkelijk leven te vernieuwen en de reformatie (zie Hervorming) tot staan te brengen. In het middelpunt van de contra-reformatie staat het Concilie van Trente, waarvan de besluiten door verschillende pausen en vorsten, talrijke heiligen en nieuwe kloosterorden (Jezuiten en Capucijnen) in practijk werden gebracht. Aldus is de contra-reformatie erin geslaagd veel verloren terrein te herwinnen. Contri'tie (= vermorzeling), Latijnsche naam voor -*■ berouw. Bijzonder gebruikt voor het volmaakt berouw, in tegenstelling met het onvolmaakt berouw, dat attritie genoemd wordt. Controver'se, meeningsverschil over een niet-gedefinieerde waarheid. Zie ook Dogmatische Definitie. Convent* (= samenkomst), wordt voornamelijk gebruikt voor de verzamelde kloostergemeente. De dagelijksche gezongen -* Hoogmis, die tot het -*• Officie behoort, waartoe het convent verplicht is, wordt conventsmis of conventueele mis genoemd. Ook de ->• kanunniken der kathedrale -* kapittels zijn in het algemeen gehouden tot de dagelijksche conventsmis. (In Nederland zijn zij daarvan echter vrijgesteld, zie ook Kanonikale Hoogdienst). Ofschoon de woorden convent en communiteit door elkaar gebruikt 155 CONVENTBROEDERS CREDO 156 worden, is dit echter het verschil tusschen beide, dat het convent alleen de stemgerechtigde leden der kloostergemeente omvat, de communiteit alle leden. Conventbroeders, religieuzen, die in één -*■ convent samenwonen. Conven'tie, plechtige C., een overeenkomst tusschen den -*• Apostolischen Stoel en een Staat gesloten, wanneer eenerzijds niet alle aangelegenheden, die de verhouding tusschen Kerk en Staat betreffen, worden geregeld en er anderzijds reden is, om den naam -*• Concordaat, die in de ooren van andersdenkenden minder goed klinkt, te vermijden. Zie ook Kerk en Staat. Conventuee'ie mis zie Convent. Conventuee'len (= kloosterbewoners), heeten de leden van de Orde der -*■ Minderbroeders, die een eigen gematigde richting volgen in de onderhouding van den orderegel. Oorspronkelijk waren het de Minderbroeders, die de groote conventsgebouwen betrokken, in tegenstelling tot de strenger gezinden, die in kluizen (carceri of luogi) woonden. Hieruit groeide later de tegenstelling Conventueelen en ->• Observanten. Zie ook Kloosterregel, Minderbroeders-Conventueelen en afb. Ordekleeding. Convers'broeders zie Leekebroeders. Conver'sie (= bekeering), zie aldaar. Convertiet* zie Bekeering. Convict*, het huis, waarin meerdere priesters of toekomstige priesters samenwonen (convi’vere), zonder nochtans een kloosterlijke gemeenschap te vormen. Corpora'le (= lichaamskleed), een door den bisschop of daartoe gemachtigd priester gewijde witte linnen doek, waarop volgens voorschrift de H. —► Eucharistie moet rusten. De corporale wordt bewaard in de -* bursa. Voordat de corporale door leeken wordt gewasschen, moet zij evenals het -*■ ktlkdoekje eerst door een geestelijke gereinigd zijn. Zie afb. bij Kelk. Cor'pus (= lichaam), het Christusbeeld op een kruis bevestigd. Cor'pus Ju'ris Cano'nici, titel van de hoofdbron van het kerkelijk recht vóór de invoering van den nieuwen -* Codex Juris Canonici. Corrup'tio op'timi pes'sima (= het bederf van het beste is het ergste), woorden, die dikwijls gebruikt worden om te doelen op de groote gevolgen, die de af val van een hoogge¬ plaatst persoon ten gevolge kan hebben. Zie ook Ergernis. Crea'tie wordt de benoeming en aanstelling van -*■ kardinalen genoemd. Credens', 1. tafel aan de -*• epistelzijde van het altaar, waarop de voorwerpen geplaatst worden, benoodigd. voor de H. Mis, 2. muumis, die in stille missen voor hetzelfde doel gebruikt wordt. Cre'do (= ik geloof), eerste woord van de apostolische geloofsbelijdenis en van die van Nicea-Constantinopel. De eerste, kortere vorm wordt gebruikt bij het doopsel, het — koorgebed en de priesterwijding; de tweede in de H. Mis van feesten, die van hoogeren rang zijn, zooals apostelfeesten, of van feesten, die in verband staan met de openbaring, en bij sommige eeden; een derde vorm is gebruikelijk in de 157 CREDO PUGNO CURIALEN 158 -*■ Prime op -*• Drievuldigheids-Zondag en mindere Zondagen. Cre'do pug'no (= ik geloof, ik strijd), devies van Mgr. Dr. H. Schaepman. Cre'do qui'a absur'dum (= ik geloof, omdat het ongerijmd is). Deze tekst wordt door ongeloovigen dikwijls gebruikt om de z.g. ongerijmdheid van het geloof uit te drukken. In werkelijkheid wordt de spreuk in eenigszins anderen vorm gebruikt door Tertulliaan om de Goddelijkheid van het Christendom aan te toonen uit de ontoereikende natuurlijke middelen, waarmede het gesticht en gepropageerd werd. Cre'do ut intel'legam (= ik geloof, opdat ik begrijpe), een naar Thomistische opvatting niet houdbare formule, door den H. Anselmus van Canterbury opgesteld om de verhouding van geloof en weten te bepalen. Oorspronkelijk wil de formule echter die verhouding niet bepalen. Anselmus bedoelt alleen, dat het verstand dan pas met vrucht naar geopenbaarde waarheden zoekt, wanneer de mensch die eerst geloovig aanvaard heeft. Crucifix' (= op een kruis bevestigd), zie kruisbeeld. Crypte. Cryp'te (krocht), de onderaardsche gewelfde ruimte, meestal onder het priesterkoor, waarin oudtijds een heilige of martelaar begraven werd. Zie ook Confessio. Cryp'to-Katholiek, degene, die het Katholicisme als het ware geloof heeft aangenomen, maar zijn doopsel of de openlijke verklaring van zijn overtuiging uitstelt. Om gewichtige redenen kan dit uitstel eenigen tijd geoorloofd zijn, als er tenminste geen ergernis of gevaar voor het geloof uit voortkomt. Cul'tu*, de in- of uitwendige vereering van God, de heiligen of heilige zaken, bijzonder door gebed en offer. Met de ééne Kerk bestaat er maar één cultus, waarvan Christus door het H. -*• Misoffer en de -* sacramenten zelf den grondslag heeft gelegd en waarvan de Kerk den uitwendigen vorm (liturgie, gebruiken, versiering) heeft bepaald. De uitwendige cultus moet, wil hij goed zijn, altijd voortkomen uit den inwendigen cultus des harten. Onderscheiden worden een cultus latriae, een cul’tus duli’ae en hyperduli’ae (zie aanbidding). Een betrekkelijke, indirecte cultus komt toe aan zaken, die met Christus of de heiligen in verband staan, b.v. het H. Kruis. Cum licen'tia superio'rum (= met toestemming der overheid), formule, waarmede een geestelijke van zijn overheid verlof verkrijgt, een bepaald geschrift te publiceeren. Men vindt de woorden, met handteekening en datum, voor of achter in zoo’n geschrift afgedrukt. Cup'pa, de „kom” van den -*■ kelk. Bij oudere modellen hoog en smal, bij nieuwere breed en wijd, schaalvormig. Deze laatste is wellicht historisch de oudste vorm. Zie afb. bij Kelk. Curia'len, de lagere ambtenaren der -*-Romeinsche Curie; het zijn priesters enleeken; zij 159 CURIE CUSTOS 160 doen dienst als advocaten, procureurs, notarissen, vertalers en archivarissen. Cu'rie, het college van alle personen, die krachtens hun ambt den paus (pauselijke curie) of den bisschop (bisschoppelijke curie) ter zijde staan in het bestuur respectievelijk van de geheele Kerk of van het geheele bisdom. Tot de bisschoppelijke curie behooren: i. de -*■ vicaris-generaal, 2. de -*• officiaal en een aantal rechters, 3. eenige -* examinatores, 4. pastoor -*• consultores. Verder kan de bisschop zijn curie uitbreiden met een of meer secretarissen en andere functionarissen, ook leeken. Allen worden benoemd door den bisschop, moeten een ambtseed afleggen en het ambtsgeheim bewaren. Tot de pauselijke of -*• Romeinsche curie behooren: 1. de -*• Romeinsche of kardinaal-congregaties (vooral voor de bestuursmacht), 2. de —► pauselijke rechtbanken: Penitentiarie (voor gewetenszaken), de Romeinsche Rota, en de Pauselijke Signatuur (voor geschillen), 3. de bureelen of officies (vooral voor de uitvoerende macht): de -> Pauselijke staatssecretarie, de -*■ apostolische kanselarij, de -* Pauselijke datarie, de -*• apostolische kamer en het secretariaat der breven (zie Pauselijke Bureaux). Cu'rie-kardinaal, aldus worden de leden van het College van -*• Kardinalen genoemd, die in Rome resideeren. Curso’res Aposto'lici, pauselijke koeriers („loopers”), leden van de -*■ Curie, die tot taak hebben de uitnoodigingen tot pauselijke plechtigheden en audiënties te verzorgen en de pauselijke verordeningen aan te plakken. Zij zijn zeven in getal. Custo'dia (= bewaarplaats), metalen doos, van binnen verguld, waarin de -*• lunula met de H. -* Hostie bewaard wordt. Ook het doosje waarin de H. Hostie voor een ziekencommunie gelegd en meegedragen wordt, heet custo’dia, py’xis of vas’culum. Zie afb. liturgisch vaatwerk. Custo'die van het H. Land, eeretitel van die provincie der Franciscaner Orde (zie Minderbroeders), waaraan vooral de bewaking en verzorging der Heilige Plaatsen in Palestina en enkele nabije gebieden is toevertrouwd. Vroeger heetten alle provincies der Fransciscanen Custodie. Cus’tos heet in de Orde der -+ Minderbroeders en der -» Karmelieten degene, die de plaats vervangt van den -*■ provinciaal. Anker, lam en vredesduif uit de Calixtus-catacomben D D. O. M., afkorting van De’o Op’timo Max’imo ( = aan den Algoeden en Algrooten God). Dadelijke genade (Genade van bijstand), een bovennatuurlijke hulp, waardoor de H. Geest ons verstand verlicht en onzen wil sterkt, om het kwade te laten en het goede te doen. Zie ook Genade. Dag des Heeren wordt de Zondag genoemd, omdat hij bijzonder aan den dienst van God den Heer is toegewijd. Dagelijksche zonde, de overtreding van de Wet Gods in een kleine zaak of in een groote zaak, maar niet met volle kennis of met niet geheel vrijen wil. Zij doet ons in de liefde Gods verflauwen en brengt langzamerhand tot grootere zonden. Door de dagelijksche zonde verdient men tijdelijke straffen, die hier op aarde of in het -*• vagevuur ondergaan moeten worden. Dagen der week zijn toegewijd: Maandag aan den H. Geest; Dinsdag aan den Zoeten Naam Jesus; Woensdag aan de Engelen; Donderdag aan het H. Sacrament des Altaars; Vrijdag aan het Lijden des Heeren; Zaterdag aan de H. Maagd. Al deze devoties, behalve die van den Zaterdag, zijn van laat-middeleeuwschen oorsprong en door de liturgie niet erkend. Er is bovendien op dit punt geen eenvormigheid; men vindt b.v. voor den Dinsdag ook wel St. Antonius van Padua of St. Anna, Woensdag St. Jozef enz. Dageraadsmis, de tweede der drie H.H. Missen, die iedere priester op het Hoogfeest van Kerstmis mag opdragen, feitelijk in de vroege morgenuren. Zie ook Nachtmis en Dagmis. Dagmis, de derde der drie H.H. Missen, die iedere priester op het Hoogfeest van Kerstmis op een later uur mag opdragen. Zie ook Nachtmis en Dageraadsmis. Dag van Devo'tia, de feestdag, die wel niet als Zondag, dus met verplichting van Mishooren en Zondagsrust, gevierd behoeft te worden, maar toch met eenige plechtigheid wordt herdacht; b.v. Driekoningen. Dikwijls waren het vroeger -*■ geboden feestdagen. Zie ook Kerkelijke feestdagen Dalmat! ok', het liturgisch overkleed met mouwen, dat gedragen wordt door den -*■ diaken als opperkleed, behalve op -* boetedagen, alsmede door den bisschop en door hen, die recht op het gebruik der pontificale gewaden en onderscheidingsteekenen hebben, onder de —*• kazuifel, bij de pontificale H. Mis. Zie ook Tuniek en afb. liturgische gewaden. Dataris* zie Pauselijke Datarie. De'ambulato'rium zie Klooster. Decaloog' zie Tien Geboden Gods. Deci'sie (= beslissing) worden de uitspraken genoemd der -*■ Romeinsche Congregaties, bijzonder die van het H. Officie. Deco'rum clerica'le (geestelijk fatsoen), het geheel van welgevoeglijkheden, dat door de geestelijken overeenkomstig de waardigheid van hun wijding en ambt onderhouden moet worden. Decreet, de beslissingen, meestal van den -* Apostolischen Stoel, doch ook wel van een -*• Romeinsche Congregatie, waar- 163 DECRETALEN DELEGATIE 164 aan al de onderdanen van dengene, die het heeft uitgevaardigd, in geweten moeten gehoorzamen. Vroegere decreten zijn verzameld in de -*• decretalen; na de invoering van het kerkelijk wetboek (-* Codex Juris Canonici) is het uitvaardigen van decreten beperkt. Decreta'len, verzameling van oudere pauselijke wetten en besluiten van algemeene strekking. Door de invoering van het nieuwe kerkelijk wetboek (-*• Codex Juris Canonici) hebben zij alleen een historische en juridisch-interpretatieve waarde. Zie ook Bullaria en Corpus Juris Canonici. Dedica'tie (= toewijding), beteekent -*■ kerkconsecratie. De e'a (e'o), de liturgische naam van het -*■ Officie, dat niet uit het -*■ Eigen der heiligen, maar uit het -*■ Tijdeigen genomen moet worden. Volledig luidt de uitdrukking: de e’a feria of domi’nica (van den week- of Zondag), of de eo sab’bato (van den Zaterdag zelf). Defen'sor vin’culi (=verdediger van den huwelijks- of wijdingsband), degene, die bij kerkelijke processen over de al- of met geldigheid van huwelijken en -*■ hoogere wijdingen de geldigheid daarvan, dus het bestaan van den band te verdedigen heeft. Bij huwelijksprocessen wordt hij ook defensor matrimo’nii (verdediger van het huwelijk) genoemd. Defini'tie zie Dogmatische definitie. Defini'tor heeten in -*■ kloostergenootschappen de raadsleden en medewerkers der -«■provinciale en -* generale oversten bij het bestuur der Orde of Congregatie. Zij worden ook assistenten genoemd. Hun college heet Definito’rium. Degrada'tie, de zwaarste kerkelijke straf, waardoor een geestelijke en hij alléén getroffen kan worden. Hij wordt daardoor niet alleen afgezet van en ongeschikt verklaard voor alle kerkelijke ambten (dit gebeurt reeds bij de -*■ afzetting), maar hem wordt ten eeuwigen dage verboden het geestelijk gewaad te dragen. Hij vervalt daardoor tot den leekenstand. Voor de degradatie is een ceremonieel vastgesteld in het -*■ Pontificale Romanum. Deïsme zie Theïsme. Deken (deca’nus), titel van den bestuurder van een der districten (dekenaat), waarin een bisdom gewoonlijk verdeeld is en dat meerdere parochies omvat. Namens den bisschop oefent hij toezicht uit op de priesters en kerken in zijn ambtsgebied, waartoe hij ze op vastgestelde tijden visiteert. Minstens eens per jaar legt hij aan den bisschop verslag en rekenschap af over zijn dekenaat. Krachtens particulier recht kan hij nog andere bevoegdheden bezitten; zoo is hij in Nederland en België aangewezen om nieuwbenoemde pastoors te mstalleeren en verricht hij de uitvaart van overleden pastoors. In België heet ook een der -*■ kanunniken van sommige kathedrale -*■ kapittels Deken. Delegaat' zie Apostolisch delegaat. Delega'tie, de meestal tijdelijke overdracht van bevoegdheden aan een geestelijke, die deze niet krachtens zijn ambt of wijding bezit, door iemand, die ze wel heeft. Indien niet uitdrukkelijk anders bepaald is, kan iedereen zijn gewone macht delegeeren. Delegatie heeft echter meestal op jurisdictie, minder op -*• wijdingsmacht betrekking. 165 DE LICENTIA SUPERIORUM DEUTEROCANONISCH 166 De licen'tla Superlo'rum (= met verlof der Oversten). Deze formule, voorin een boek of geschrift afgedrukt, duidt aan, dat de schrijver voor het uitgeven daarvan de noodzakelijke toestemming heeft verkregen van zijn kloosteroverheid. De nu'mero participan'tium (=van het getal der deelhebbenden), de dienstdoende Apostolische -> Protonotarii, in tegenstelling met de buitengewone Protonotarii, de Protonotarii -*■ ad instar participantium en de titulaire Protonotarii. Denuntia'tie, plichtmatige aanklacht bij de kerkelijke overheid, b.v. in zake huwelijks- of wijdingsbeletselen. De'o gra'tias (= Gode zij dank), een liturgische formule, tot uitdrukking van dankbaarheid en daarom veelvuldig aan het eind van gebeden in het -*> officie en H. -*• Misoffer gebezigd. Depo'situm fi'dei (= schat des geloofs of der openbaring), het geheel van de geopenbaarde waarheden, die door Christus aan de Kerk zijn toevertrouwd ter bewaring, mededeeling en uitleg. Het is onveranderlijk, er kan niets bijkomen of afgaan. Wel kan het in dezen zin ontwikkelen, dat een bepaalde geloofswaarheid stilzwijgend in het depositum fidei vervat, maar nog niet als zoodanig geformuleerd, uitdrukkelijk aan de geloovigen te gelooven, wordt voorgehouden. Zie ook Dogmatische definitie. De profun'dis [= uit de diepten (roep ik tot U, o Heer)], beginwoorden van psalm 129 (geteld naar de -*■ Vulgaat), de zesde der -*-boetpsalmen. Hij wordt veelvuldig in de liturgie gebruikt, vooral in die der overledenen. De gelegenheid tot bidden bij een overledene wordt wel D. P. genoemd, omdat onder de verrichte gebeden gewoonlijk ook deze psalm is. Derde Orde, godsdienstige vereeniging van personen, die naar de Christelijke volmaaktheid willen streven onder de leiding en naar den geest van een bepaalde kloosterorde, hetzij als leeken in de wereld (wereldlijke of seculiere D. O.), hetzij in kloosterlijke gemeenschap (kloosterlijke of reguliere D. O.) levend. Zulks in tegenstelling met de leden der eerste (mannen-) en tweede (vrouwen-) orde, die hetzelfde uitsluitend in kloosterlijke gemeenschap trachten te bereiken. De meest bekende derde orden zijn: die van de Minderbroeders, Dominicanen, Augustijnen en Karmelieten. Dertiendag, Vlaamsche benaming voor het feest van -* Driekoningen. Deservi'tor (= helper, assistent), ook desservant’ geheeten, degene, die door den bisschop wordt benoemd om een vacante parochie tijdelijk te beheeren. De tu'to zie Heiligverklaring. Deugd, een blijvende gesteldheid en vaardigheid der ziel, welke de menschen in staat stelt het goede te doen. Men onderscheidt -* natuurlijke of verworven deugden, die verkregen zijn door een veelvuldige herhaling van goede daden; voorts -* bovennatuurlijke of ingestorte deugden, die door God onmiddellijk bij het doopsel zijn geschonken. Zie ook goddelijke deugden en zedelijke deugden. Deurbewaarder zie Ostiarius. Deu'terocano'nisch heeten die boeken der H. Schrift omtrent welker canoniciteit (zie cano- 167 DEVOTIE DIAKEN 168 niek) niet altijd en overal overeenstemming heeft bestaan. Als zoodanig worden zij onderscheiden van de -» protocanonische boeken. In canonische waardigheid doen ze echter voor de protocanonieke niet onder. Buiten de Katholieke Kerk worden ze dikwijls als -*• apocrief beschouwd. De deuterocanonische boeken zijn: van het Oude Testament: de boeken Tobias, Judit, Baruk, Wijsheid, Ecclesiasticus, i en 2 Maccabeën, en eenige gedeelten van de boeken Daniël en Ester. Van het Nieuwe Testament: de brief van Paulus aan de Hebreeën, de eerste en tweede brief van Petrus, de tweede en derde van Johannes, de brief van Jacobus, de Apocalyps en eenige verzen uit de Evangeliën van Marcus en Lucas. Deve'tie, de inwendige daad van de deugd van Godsvereering, waardoor de mensch zich met bereidwilligheid aan den dienst van God geeft. De uit deze devotie voortkomende geestelijke vreugde van verstand en wil, die dikwijls overgaat in het gevoelsleven en daar merkbare vertroostingen doet ontstaan, is voor de eigenlijke devotie bijkomstig. Deze bijkomstige devotie is niet noodzakelijk, maar kan een krachtig hulpmiddel zijn tot geestelijken vooruitgang. Ook wordt devotie genoemd de bijzondere vereering van een bepaald object (het H. Hart) of een bepaalde Heilige. Wil deze devotie werkelijk een nuttig hulpmiddel zijn tot den bloei van het Christelijk leven, dan moet zij goedgekeurd zijn door de Kerk en volgens haar geest beoefend worden. In dien zin spreekt men van devotiekapel, devotieprentje, devotiekaars, devotielicht. Zie ook Dag van devotie. Devo'tiekruis, het kruisbeeld, dat in katholieke landen dikwijls langs den openbaren weg staat opgesteld op kruispunten, tegen gevels en boomen, op pleinen en straten. Het doel van deze devotie is den eerbied voor en de gemeenzaamheid met het teeken van onze Verlossing te bevorderen. Devotiona'liën, verzamelnaam voor kruisen, beelden, -* rozenkransen, prentjes, medailles, -»■ scapulieren, gebedenboeken, enz., die bij de beoefening van de deugd der godsvereering (zie Devotie) dienstig kunnen zijn. Sommige daarvan worden door de Kerk als -*■ sacramentalia gezegend en met -» aflaten verrijkt. Gebedenboeken en prentjes moeten kerkelijk goedgekeurd zijn. Diaconie*, oorspronkelijk de dienst in opdracht der Kerk, tot prediking en bijzonder voor liefdadige werken (Hand. 6, i). Vandaar ging de naam over op de gebouwen, waarin deze dienst uitgeoefend werd. In Rome werden de D.-en door de pausen rijkelijk begiftigd; de kerken en kapellen werden -*■ titelkerken van de -*• kardinaaldiakens. Dia'ken, geestelijke, die het diakonaat’, een der -»■ hoogere wijdingen (orden) van het priesterschap heeft ontvangen; ook degene, die, hoewel reeds priester gewijd zijnde, de functie van den diaken in de plechtige Mis waarneemt. In de oudste tijden der Kerk vooral met de zorg voor de tijdelijke nooden der geloovigen belast, is zijn functie tegenwoordig van liturgischen aard, n.1. als voornaamste -*• assistent van den priester bij de kerkelijke plechtigheden. In sommige gevallen mag hij met toestemming van den bisschop of 169 DIARIO DISCIPLIEN 170 den pastoor de H. Communie uitreiken (en daarbij den zegen geven), plechtig doopen en, als hij daarvoor geapprobeerd is (zie Approbatie), preeken en begraven. Zijn liturgisch gewaad bestaat uit: -*• amict, -» albe, -*• cingel, -*• manipel, -*■ stool (over één schouder gedragen) en -*■ dalmatiek (oorspronkelijk -* kazuifel). Dia'rio (= dagboek). Volledige titel: Dia’rio Roma’no et Vatica’no, jaarlijks verschijnende, uitgebreide kerkelijke gids ten dienste van de geloovigen van Rome en, sinds 1930, van de Vaticaansche Stad. Dias'pora (= verspreiding), heet een streek, waarin een kleine en dikwijls nog verspreide minderheid van katholieken tusschen andersdenkenden woont. Dienaar Godi, titel van dengene, die het eerste stadium van een zaligverklaringsproces (zie Zaligverklaring) met goed gevolg heeft doorgemaakt. Dienaressen, zie Zusters. Di'es l’rae (= dag van gramschap), beginwoorden van de -*■ sequentie der -*• Requiemmis, waarschijnlijk gedicht door Thomas van Celano O.F.M. (f ca. 1255). Dignita’ris beteekent in ruimeren zin „waardigheidsbekleeder”; in strikten zin de leden van een -*■ kapittel, wier benoeming aan den paus is voorbehouden. Diocees' zie Bisdom. Diocesa'ne syno'de, de vergadering van de vertegenwoordigers der geestelijkheid van een *♦ bisdom (diocees), minstens om de tien jaar bijeengeroepen door den bisschop, ter behandeling van de bijzon¬ dere aangelegenheden van het diocees. De leden worden door het -+ kerkelijk recht aangewezen en hebben slechts een adviseerende stem. Diptiek' (= tweebladig), een uit twee bladen bestaand omslag, waarin werd opgenomen het calendarium (zie Directorium) van den dag of de namen dergenen, die in de ->■ Memento’s van het H. Misoffer herdacht moesten worden. Ook een deur of schilderij met twee vleugels, die over elkaar dichtgeslagen kunnen worden. Indien uit drie gedeelten bestaande: -*• triptiek, indien uit meer: te’traptiek, pen’taptiek, hex’aptiek, enz. of po’lyptiek. Diptiek. Directo’rium, (cartabel’, or’do, calenda’rium), een jaarlijks uitgegeven gids voor de geestelijkheid van een bisdom of orde, waarin voor eiken dag staat aangegeven welke H. Mis gecelebreerd en welk -*■ officie gebeden moet worden. Disciplien* (ook Hagel’lum = geesel genaamd), koord met knoopen e. d., dat in kloosters door religieuzen ter zelfkastijding gebruikt wordt. 7 171 DISCIPLINA ARCANI DOCTOR 172 Discipli'na Arca'ni (= methode van geheimhouding, geheimleer), practijk uit de eerste tijden der Kerk, volgens welke men voornamelijk uit vrees voor profanatie, de doopleerlingen zóó geleidelijk in de leer en liturgie van den godsdienst onderwees, dat sommige waarheden hun eerst na het doopsel bekend gemaakt werden en ze dan ook eerst bij de geheele H. Mis tegenwoordig mochten zijn. Vandaar, dat men ook nu nog spreekt van de Mis der doopleerlingen (zie Voormis) en de Mis der geloovigen. In de disciplina arcani speelde ook het ondei licht door symbolen een groote rol. Dispensa'tie, de ontheffing van een kerkelijke wet in een afisonderlijk geval verleend. Dispenseeren kunnen de paus (van alle kerkelijke wetten), de bisschoppen (voornamelijk van diocesane wetten), de pastoor [in de wet van Zondagsheiliging (zie Zondag) en de ->- vastenen onthoudingswet, alleen echter voor aizonderlijke personen en hun gezinnen £ van huwelijksbeletselen in stervensgevaar en tijd van nood], en de -* biechtvaders tijdens de biecht en eveneens in noodgevallen. Diuma'le of diur’num, een uittreksel van het brevier, dat alleen die getijden bevat, welke overdag gebeden moeten worden Dit gedeelte loopt van -*• Prime tot —» Completen. Zie ook Officie i en Getijden. Diutur'num il'lud [= deze langdurige (strijd)], beginwoorden en titel van de -*■ encycliek, door Leo XIII op 29 Juni 1881 uitgevaardigd over de macht der vorsten en andere staatshoofden. Divi'ni Redempto'ris (= van den goddelijken Verlosser), beginwoorden en titel van de -* encycliek, door paus Pius XI, in 1937 uitgevaardigd over het communisme. Dochters zie Zusters. Doc'tor (= leeraar). Verschillende Middeleeuwsche geleerden dragen dezen titel, met een nadere kwalificatie, ontleend aan het karakter van hun persoon of hun werken. Bekend zijn: Doctor ange’licus (Thomas van Aquino 1225—1274); Doctor christianis’simus (Jean Gerson, 1363—1429)- Doctor exta’ticus (Johannes Ruusbroec (1294—1381); (Dionysius de Kartuizer 1402—I471)Doctor fundatis’simus (Aegidius Colonna Romanus *j* 1316)* Doctor in vinei’bilis of singula ris (Willem van Ockham ± 1349— 1350). Doctor illumina’tus (Raymundus Lullus *j* 1315)- Doctor irrefraga’bilis (Alexander van Hales -f- 1245). Doctor maria’nus (Anselmus van Canterbury *]* 1109). Doctor melliflu’us (Bemardus 1090— ii53)- Doctor mira’bilis (Roger Bacon Ti294). Doctor sera’phicus (Bonaventura 1221 —1274)- 173 DOCTORAAT DOKSAAL 174 Doctor subti’lis (Johannes Duns Scotus *f* 1308). Doctor universa’lis (Albertus Magnus *j* 1280). Doctor exi’mius (Suarez 1548—1617). Doctoraat' (van doctor = leeraar), de hoogste graad, waardoor iemands wetenschappelijke vorming uitgedrukt kan worden. Het wordt meestal verkregen door een doctoraal examen efi de verdediging van een zelfstandig bewerkt geschrift (proefschrift of dissertatie). De plechtigheid, waarin het doctoraat verleend wordt, heet promotie. Doc'tor Eccle'siae zie Kerkleeraar. Dog'ma, een waarheid, die door God onmiddellijk in Schrift of Overlevering geopenbaard is en door de Kerk aan alle geloovigen als geloofswaarheid wordt voorgelegd; hetzij door een plechtige uitspraak (-* dogmatische definitie), of doordat de waarheid in de algemeene en gewone leer der Kerk vervat is. Uitdrukkelijk geloofd te worden behoeven slechts de algemeene dogma’s, de voornaamste waarheden; voor de andere volstaat men met de geneigdheid alles te gelooven, wat door de Kerk als zoodanig wordt voorgesteld. Dogmatiek', de wetenschap, die de theoretische geloofswaarheid tot uitgangspunt neemt, met uitsluiting van de praktische (de zedeleer, die in de -*• Moraaltheologie behandeld wordt). Zij kan worden onderverdeeld in verschillende tractaten, die handelen over God in Zich beschouwd, over God als Schepper van wereld, engelen (angelologie) en menschen, Bewaarder, Verlosser (soteriologie), Heiligmaker en Voleinder (eschatologie). Dogma'tische ca'non, onfeilbare definitie (-+ dogmatische definitie) van een geloofswaarheid, gewoonlijk in dezen vorm: „Indien iemand niet aanneemt (ontkent), dat , hij zij in den ban.” Dogma'tische defini'tie, een onfeilbare bepaling of uitspraak van de Kerk, waardoor zij beslist, welke waarheden van geloofs- en zedenleer door allen als geopenbaard moeten worden geloofd en welke tegenovergestelde ketterij (zie Ketter) verworpen moet worden. Een dogmatische definitie kan gegeven worden: door den paus (definitie -* ex cathedra), door algemeene kerkvergaderingen en door kerkvergaderingen, die weliswaar niet algemeen waren, maar die door den paus zijn goedgekeurd en waarvan de beslissingen door de geheele Kerk worden aangenomen. Een aldus vastgestelde waarheid wordt gedefinieerde waarheid genoemd. Dokkum, bekend als plaats van den marteldood van den H. Bonifatius en Gezellen (755)- Tegenover de Bonifatiusbron, waaraan de gedachtenis van de vereering van de Heiligen verbonden is, is een processiepark aangelegd en een bedevaartskapel gebouwd. Nationale en andere bedevaarten trekken er heen. Er wordt een gedeelte bewaard van den schedel van den Heilige. Doksaal' (Doxaal, Oxaal, Hoogzaal), een scheidingswand onder den -*■ triomfboog tusschen -*• priesterkoor en kerkschip (-»- beuk), door openingen doorbroken. Op het doksaal was soms een balkonvormige tribune ingebouwd, die oorspronkelijk diende tot het zingen van Epistel en Evangelie, en zich later ontwikkelde tot zangerstribune. Later werd elke zangerstribune, vooral die 175 DOM Doksaal met triomfkruis. boven den ingang van de kerk doksaal genoemd. Zie ook Jubée. Dom. i. (do’mus = huis), oude naam voor de woning van den bisschop, voor zijn kerk en voor den toren daarvan. Nederland heeft maar één kerk, die den naam Dom draagt, namelijk de oude kathedrale kerk van het Aartsbisdom Utrecht, waarvan het resteerende gedeelte thans als protestantsche kerk dienst doet. 2. (Do’minus = Heer), titel van de priesters van enkele oudere orden, b.v. de -> Benedictijnen. Do'mine non sum dig'nus (= Heer, ik ben niet waardig), beginwoorden van een gedeeltelijk aan het Evangelie (Matth. 8, 8) ontleend gebed, dat onder de H. Mis en voor het uitreiken der H. Communie, driemaal herhaald, gebeden wordt. Do'mine saTvum (salvam) fac re'gem (regi'nam) nos'trum (no*tram) [= Heer, behoed onze(n) koning(in)] beginwoorden van een gebed, dat ’s Zondags na de —► Hoogmis in elke katholieke kerk van Nederland gezongen wordt voor H. M. de Koningin. DONATEN 176 Ook in België gebruikelijk, met toevoeging van den naam des konings. Domi'nica in aCbis (depo'sitis), Zondag, waarop de witte (doop)kleederen werden afgelegd. Zie Witte Zaterdag en Zondag. Dominica’nen (Or’do Fra’trum Prae’dicato’rum, Orde der Predikheeren, afgekort O.P.), -*• bedelorde gesticht door den H. Dominicus en goedgekeurd door Honorius lil (1216). In Noord-Nederland gevestigd sinds 1232, telt de Nederlandsche provincie nu 4 kloosters en 18 parochies; in Zuid-Nederland heeft de Belgische provincie 7 kloosters en 5 vicariaten. Zie afb. ordekleeding. De tweede Orde heet Dominicanessen (in Nederland 1 klooster). De meeste Dominicanessen behooren echter tot de kloosterlijke -* Derde Orde van den H. Dominicus (zie Zusters). Er bestaat ook een wereldlijke Derde Orde. Do’minus vobis'eum (= de Heer zij met u), liturgische groet, voorbehouden aan bisschoppen (die echter bij sommige gelegenheden „Pax vobis” zeggen), priesters en diakens; en gezegd in de H. Mis, het -* Officie en andere liturgische plechtigheden. Het antwoord van het aldus toegesproken volk luidt: Et cum spi’ritu tu’o (= en met uw geest, d. i. en met u zelf). Domkapittel, het -* kapittel, dat aan een -► dom verbonden is; aan het hoofd staat de Domproost. Dom'nus (= Heer), wordt in de liturgie gezegd tot een menschehjken heer, ter onderscheiding van den Goddelijken Heer, die voluit Do’minus genoemd wordt. Dona’ten (= gegevenen), personen, die zichzelf met have en goed in dienst stelden van een klooster, een belofte van 177 DONKERE METTEN DOOPBORGEN 178 gehoorzaamheid aflegden aan den kloosteroverste en deelachtig waren aan de geestelijke verdiensten en privileges van het klooster. Zij zijn verwant met de -*■ Oblaten en de minder voorkomende Redditi (= overgegevenen). De termen worden dan ook dikwijls door elkaar gebruikt. Donkere Metten, ook treurmetten genoemd, de plechtige -*• Metten en -*■ Lauden van de drie laatste dagen der -*■ Goede Week, wellicht aldus genoemd omdat na elk der veertien psalmen een van de vijftien brandende kaarsen gedoofd wordt. Dit gebruik zou de groeiende verlatenheid van Christus bij Zijn lijden, verder Zijn dood en verrijzenis symboliseeren. Doodenofficie, het -*■ officie, waarin bijzonder de dooden herdacht worden. Het wordt gebeden, althans de -* Metten, -*• Lauden en -*■ Vespers ervan, bij plechtige begrafenissen, vooral van priesters en religieuzen. Het D. O. is in sommige kloostergenootschappen verplicht deel van het dagelijksch -*■ breviergebed of gedurende bepaalden tijd na het overlijden van een medebroeder. Zie ook Lijkdienst en Requiemmis. Dood Geloof zie Geloof. Doodzonde, de zonde waardoor de Wet Gods in een groote zaak met volle kennis en vrijen wil overtreden wordt. Aldus genoemd omdat zij ons berooft van de -*• heiligmakende genade, die het bovennatuurlijke leven der ziel is. Door de doodzonde verdienen wij de eeuwige straffen der hel. Doopbeloften, belofte, die de geloofsleerling voor zijn -*■ doopsel aflegt, om den duivel te verzaken en het geloof trouw te aanvaarden. Bij het doopsel van kleine kinderen, wordt de belofte namens hen afgelegd door -* peter en -* meter Veelal bestaat het gebruik, dat de kinderen hun doopbeloften hernieuwen op den dag van hun Plechtige -* H. Communie, wanneer zij, na het catechismusonderricht te hebben genoten, deze beloften zelf en welbewust kunnen herhalen. In België bestaat het gebruik jaarlijks op Pinksteren de D. gezamenlijk te hernieuwen. Doopbewijs (doopceel), getuigschrift van het ontvangen -*■ doopsel en eventueele bijzonderheden, bij bepaalde gelegenheden (huwelijk, intrede in een klooster, -» tonsuur) over te leggen. Doopboek, een in alle -*■ parochieele archieven aanwezig boek, waarin de namen der gedoopten worden opgeschreven, met vermelding van tijd, plaats, bedienaar, ouders, -* doopborgen en eventueele bijzonderheden. Het bevat verder alles wat den kerkdijken toestand van den gedoopte kenmerkt (ontvangen Vormsel, hoogere wijding, plechtige kloosterprofessie, huwelijk). Doopborgen, degenen, die zich bij het -» doopsel borg stellen voor de christelijke vorming van den doopeling. Afzonderlijk worden ze —► peter en —► meter genoemd. Uitgesloten zijn daarvan de ouders, echtegenoot(e), kinderen, religieusen en hoogere geestelijken, nietkatholieken en met-name-geëxcommumceerden. De doopborgen moeten bij den doop hun petekind aanraken of aanstonds daarna opnemen; vandaar de in Vlaanderen gebruikelijke uitdrukking doopheffen. Tusschen de D. en den doopeling bestaat het huwelijksbeletsel van geestelijke -*■ aanverwantschap. 179 DOOPKAPEL DOOPSEL 180 Doopicapei (-»• Baptisterium), de kapel, waarin het -*• doopsel op plechtige wijze wordt toegediend of de ceremoniën aangevuld, wanneer de doopeling elders gedoopt zou zijn. Zij bevindt zich gewoonlijk, en dit is het meest wenschelijk, bij den ingang der kerk, aan de Noordzijde (->■ Evangeliezijde), doch dit is geen voorschrift. Wel moet het een afzonderlijke kapel zijn of een afgesloten ruimte, en wordt aangeraden haar te versieren met een voorstelling van het doopsel van Christus. Doopkleed, de witte doek of sluier, die na het -»■ doopsel over den doopeling wordt gelegd, oorspronkelijk het witte feestkleed der doopelingen, een symbool van de onschuld, die het doopsel geeft en van de vreugde, die het lidmaatschap der Kerk verwekt. Zie ook Witte Zaterdag en Zondag. Doopleerli ng en zie Catechumenen. Doopnaam zie Naamdag. Doopprentje, prentje, ter gedachtenis aan het ontvangen van het H. —► Doopsel, dat tegelijk dient als aankondiging van geboorte en doop. Doopprentje door Lode Sengers. Doopsel, het -»■ sacrament, waarin door de afwassching met water en de aanroeping der Allerheiligste Drieëenheid de mpnseVi tot kind Gods en tot Christen verheven wordt (Doopsel des waters). Het doopsel geeft namelijk vergiffenis van de -*■ erfzonde en van de zonden, die voor het doopsel bedreven zijn, kwijtschelding van alle straffen der zonden, de -*• heiligmakende genade, de bovennatuurlijke deugden en genade van bijstand om een christelijk leven te leiden. Vandaar dat het doopsel het 181 DOOPSGEZINDEN DOXAAL 182 Toediening van het H. Doopsel eerste en noodzakelijkste sacrament is. Wanneer men niet in de gelegenheid is het doopsel des waters te ontvangen, kan het vervangen worden door het Doopsel des bloeds (het martelaarschap ter liefde Gods door een ongedoopte doorstaan) en door het Doopsel van begeerte (een akte van liefde tot God, met volmaakt berouw over de persoonlijke zonden. In die liefde is althans stilzwijgend het verlangen naar het doopsel begrepen.) De gewone bedienaar van het doopsel is de priester; in tijd van nood mag en moet een ieder doopen (water uitstorten over het hoofd van den doopeling of, zoo dit onmogelijk is, over een ander lichaamsdeel, en terwijl het water vloeit zeggen: Ik doop u in den Naam van den Vader en den Zoon en den H. Geest). In het laatste geval moeten zoo mogelijk later de doopceremoniën aangevuld worden. Vader en moeder mogen echter nooit hun kind doopen, indien dit door anderen geschieden kan. Doopsgezinden, protestantsche secte, gesticht door Menno Simonsz, vandaar ook Menno¬ nieten, Mennonisten of Mennisten genoemd, die, evenals de -* Baptisten, met wie zij intusschen niet verward mogen worden, den kinderdoop verwerpen. Van de andere protestantsche secten wijken zij af, doordat zij aan de werken veel meer waarde toekennen. In Nederland tellen zij 70.000 leden, in de Vereenigde Staten van NoordAmerika 200.000. Doopvont, bekken, staande in de -*• doopkapel, dat het -*■ doopwater bevat en steeds gesloten moet zijn, indien niet in gebruik. Doopwater. Bij den plechtigen doop in de kerk wordt gebruik gemaakt van water, dat op -* Paaschzaterdag en op de -*• vigilie van Pinksteren plechtig gewijd is door de indompeling met de -*• Paaschkaars en vermenging met een weinig Olie der Catechumenen (zie Heilige Oliën) en -*■ Chrisma. Er is ook voorzien in een wijding buiten de —*■ vigiliedagen van Paschen en Pinksteren, die zonder Paaschkaars, doch met de Heilige Oliën geschiedt. Buiten de kerk mag alle soort van water gebruikt worden, zoolang het maar natuurlijk water is. Wijwater is nooit vereischt. Doornenkroon, krans van doornen, die den Zaligmaker bij Zijn lijden op het hoofd gedrukt werd. De kroon, die bewaard wordt in de Notre Dame te Parijs, is een krans uit rietstengels gevlochten, zonder doornen. In Konstantinopel en andere kerken bewaart men doornen. Beide kunnen echt zijn, als namelijk de krans niet van moeilijk buigbare doomtakken gevlochten is geweest, maar van rietstengels met ingestoken doornen. Doxaal' zie Doksaal. 183 DOXOLOGIE DRIE-KAPITTELSTRI3D 184 Dox'ologie' (= lofprijzing) noemt men in de liturgie de slotformule van psalmen, hymnen enz., waarin God op bijzondere wijze geloofd wordt. Twee doxologieën zijn meer bekend: nl. het -* Gloria in Excelsis Deo (de groote —) en het -*■ Gloria Patri (de kleine doxologie). De uitgebreidste is het-*-Te Deum. Draaghemel, baldakijn in den vorm van een uit¬ gespannen, witzijden doek, op vier draagstangen bevestigd, voornamelijk gebruikt in de processie met het H. Sacra- Draaghemel ment of met relieken van Ons Heer; ook bij de ontvangst van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders. Zie ook Conopeum en Baldakijn. Drankbestrijding zie Kruisverbond. Dr. Ariëns-Vereeniging, vereeniging tot bevordering van het herstel van katholieke alcoholisten in Nederland. De Dr. A. V. heeft een centraal-bureau tot het geven van adviezen en inlichtingen omtrent de behandeling en redding van alcoholisten en over de organisatie van het reddingswerk. Zij verschaft verplegingsgelegenheid onder medisch en psychiatrisch toezicht; rustoorden. Drieëenheid of Drievuldigheid, het dogma van den éénen God in drie Personen. De eene goddelijke natuur is onderscheiden in drie goddelijke personen: Vader, Zoon en H. Geest, die elk de goddelijke natuur geheel bezitten, dus dezelfde goddelijke volmaaktheid. De ééne God van alle eeuwigheid bestaande, heeft van alle eeuwigheid aan Zichzelf gedacht en van Zichzelf een beeld gevormd, dat volkomen op Hem gelijkt. Vandaar dat de Zoon, als de gedachte van den Vader ook het Woord (uitdrukking H. Drieëenheid. van de gedachte) wordt genoemd. Vader en Zoon elkaar beschouwend en elkanders oneindige heerlijkheid ziende, hebben elkaar van alle eeuwigheid bemind en hun liefde, de H. Geest, is dus eeuwig gelijk de Vader en de Zoon. Het onderscheid tusschen de goddelijke personen bestaat dus hierin, dat de Vader van niemand voortkomt, de Zoon van eeuwigheid geboren wordt uit den Vader en de H. Geest van eeuwigheid voortkomt van den Vader en den Zoon. Alleen de tweede persoon der H. Drieëenheid heeft de menschelijke natuur aangenomen. Het mysterie der H. Drieëenheid is het fundamenteele dogma van het Christendom, het beheerscht geheel het kerkelijk leven (slotformules der liturgische gebeden!). Zie ook Sator tenet opera. Driehoekkandelaar of kaarsegge is de naam van de kandelaber met vijftien kaarsen, die tijdens de -*■ donkere metten gebruikt wordt. Zie ook Tenebraeluchter. Drie-Kapittelstrijd zie de tabel „Algemeene Kerkvergaderingen” bij Oecumenisch Concilie. 185 DRIEKONINGEN DROEVIGE GEHEIMEN 186 Driekoningen, feest, dat de verschijning (Epiphanie’) des Heeren ofwel de openbaring van Christus als God herdenkt, gevierd op 6 Januari. Een oorspronkelijk Oostersch feest ter viering van de openbaring van Christus als God (Theophanie’ = Godsopenbaring) door het getuigenis van den Vader bij Christus’ Doopsel in den Jordaan („Deze is Mijn welbeminde Zoon”) en door Zijn eerste wonder op de bruiloft van Kana; voorts van Zijn openbaring als mensch door Zijn geboorte. Het Westen heeft het feest overgenomen, doch daar het feest der geboorte er reeds gevierd werd op 25 December, werd het hoofdthema van het Westersche feest de openbaring van Christus aan de heidenen, de aanbidding der Wijzen. Deze Wijzen worden door de H. Schrift niet als koningen, maar als Magi, d. i. Perzische priesters gekenmerkt; de traditie kent hun namen: Caspar, Melchior en Balthassar; in Keulen worden hun relieken bewaard. In sommige streken wordt het Driekoningenfeest door de jeugd gevierd met optochten (in Vlaanderen sedert den oorlog met groote Koningsstoeten, die meestal ’s avonds rondtrekken en waarbij inzamelingen voor de Missies worden gehouden) en met kaarsjespringen, waarbij een Driekoningenkaars in den vorm van een driepuntige vork wordt gebruikt (zie de afb. bij Drielicht). Bekend zijn ook de vele Driekoningenliederen, het Driekoningenbrood, of (in Vlaanderen) Koningskoek met een erwt of boon er in; verder het in Vlaanderen en Zuid-Nederland nog zeer gebruikelijke Koningtrekken, waarbij de koning van het feest wordt aangeduid door het trekken van een erwt of boon. Drielicht, ■ij-, drietand of drie"j kaars, driearmige I kaars, die op -*• I Paaschzaterdag bij het zingen van ■ het „Lumen JJ Christi” wordt 0 ontstoken aan een kaars, welke op haar beurt aangestoken is aan het nieuwe vuur, dat buiten de kerk of bij den ingang is gewijd. Op den drietand wordt daarop het nieuw gewijde licht de kerk ingedragen. Historisch is dit Drielicht, ook Triker genaamd, een als fakkel samengestelde kaars om het dooven van ’t vuur bij het indragen in de kerk te beletten. Later en ook thans nog, werd het veelal beschouwd als symbool van de eenheid van het Goddelijk Wezen en de Drievuldigheid der Personen, alsook van de gelijkheid in Wezen der afzonderlijke Personen (tegen de ketterij van het Arianisme). De kaarsen moeten eigenlijk in den vorm van een gelijkzijdigen driehoek zijn opgesteld. Drievuldigheids-Zondag, feest van de H. Drievuldigheid, den eersten Zondag na Pinksteren gevierd. Zie ook Drieëenheid. Droevige Geheimen, het tweede vijftal van de -*• geheimen van den rozenkrans, aldus genaamd omdat zij droevige gebeurtenissen uit het leven van Jesus en Maria herdenken. Het zijn de volgende: 1. Jesus bidt in doodsangst tot zijn Hemelschen Vader; 2. Jesus wordt gegeeseld; 187 DUALISME DWARSSCHIP 188 3. Jesus wordt met doornen gekroond; 4. Jesus draagt Zijn kruis naar den berg van Calvarië; 5. Jesus sterft aan het kruis. Dualis'me zie Theïsme. Dubbel (du’plex), duidt de rangorde aan van een kerkelijk feest; onderscheiden in duplex ie en 2e klas en in duplex ma’ius (grootdubbel) en mi’nus (kleindubbel). Oorspronkelijk hadden de feesten van dien rang een dubbel officie, namelijk een gedeelte van het officie der -*• feria, waarop het feest viel en het eigen officie van het feest. Nu is de beteekenis tot enkele minieme verschillen met feesten van anderen rang beperkt. Zie ook Halfdubbel (.semiduplex) en Enkelvoudig (simplex). Dubbelkerk (-kapel), twee op hetzelfde grondplan boven elkaar gebouwde kerken of kapellen, die met elkaar in verbinding staan door een opening in den vloer van de bovenste. Gedeeltelijk dubbelkerk zijn ook die kerken, waarin boven een lage driebeukige overwelving een galerij gebouwd is. Dubbelkruis zie Lotharingsch kruis bij Kruisvormen Duifvat zie Eucharistische Duif. Duivel heeten de gevallen engelen, die gezondigd hebben en daarvoor moeten boeten met de straffen der hel. Zij verloren hun bovennatuurlijke gaven en zijn verhard in het kwaad, hebben echter de natuurlijke gaven van verstand en vrijen wil behouden en bezitten deze, als geesten, zelfs in hoogere mate dan de mensch. Hun bestaan is geloofsleer. Om de zonde van Adam heeft de duivel macht over den mensch. Weliswaar is deze macht door Christus gebroken, maar toch hebben de duivelen nog invloed, doordat zij den mensch tot zonde bekoren en hem lichamelijk letsel kunnen toebrengen, zelfs tijdelijk van diens lichaam bezit kunnen nemen. Zie ook Bezetenheid. Duivelbezwering zie Exorcisme. Duivelsadvocaat zie Advocatus diaboli. DuH'a (= onderdanigheid), eigenlijk cul’tus duli’ae, latijnsche naam voor de vereering, die aan de Heiligen toekomt. Zie ook Aanbidding. Du'plex zie Dubbel. Dwaal zie Altaar. Dwarsschip zie Kruiskerk. Zinnebeeld van de opstanding der dooden E EX, afkorting van -* Eucharistische Kruistocht. Ec'ce ho'mo (= zie den mensch), een afbeelding van den geboeiden Christus, met de doornenkroon op het hoofd en de Ecce Homo, naar het beeld op de Santa Scala te Rome purperen spotmantel om, dus zooals Jesus Christus door Pilatus aan het volk werd voorgesteld. Ec'ce lig'num cru'cis (= zie het hout des kruises), beginwoorden van een zang, die op -*• Goeden Vrijdag tijdens de -* Kruisontblooting driemaal door den priester (en gedeeltelijk door diaken en subdiaken) gezongen wordt. Wordt beantwoord met „Veni’te adore’mus” (= komt, laat ons aanbidden). Eccle'sia beteekent Kerk. Ecclesiologie' heet in de -*■ dogmatiek de leer over de Kerk, haar stichting, wezen en bestuur. Econoom', titel van dengene, die in kloosters, seminaria e.d., belast is met het toezicht op de huishouding en andere stoffelijke aangelegenheden. Edele Geheime Voorkamer van Onzen Allerheiligsten Heer den Paus, officieele naam voor een aantal hoogwaardigheidsbekleders aan het Pauselijk Hof, omvattende de vier -* Palatijnsche of Paleisprelaten en de elf dienstdoende -*• Geheim-Kamerheeren. Eden, de tuin of „lusthof", waarin de eerste menschen vóór den zondeval woonden. Soms ook de landstreek, waarin de tuin lag. Zie ook Paradijs. Eed, de daad (woorden en gebaar), waardoor men God tot getuige wil nemen, dat men de waarheid spreekt of zijn belofte volbrengen wil. Hij is geoorloofd, wanneer hij geschiedt om een gewichtige reden (is deze niet aanwezig, dan doet men dagelijksche zonde), omtrent een geoorloofde zaak (de eed, waardoor men zich tot iets kwaads verplicht, mag niet gehouden worden) en overeenkomstig de waarheid. Iets onder eede bevestigen, wat men zelf voor onwaar houdt of twijfelachtig; of iets beloven, wat men niet voornemens is te vervullen is meineed, en altijd groote zonde. Eenheid der ware Kerk zie Kenteekenen. 191 EENVOUDIGE GELOFTEN EEUWIGDURENDE AANBIDDING 192 Eenvoudige geloften, de openbare —» geloften, die in de jongere kloosterorden en -congregaties worden afgelegd, in tegenstelling met de -*■ plechtige geloften. Aan de eenvoudige geloften zijn niet, zooals aan de plechtige, bijzondere uitwerkingen verbonden. Zij zijn tijdelijk of eeuwigdurend. De laatsten mogen alleen afgelegd worden na volbracht noviciaat (zie Novice) en na drie jaar van -*• tijdelijke geloften. Eerbiedwaardig, titel van dengene, die in het proces der -*■ Zaligverklaring het eerste officieele onderzoek met goed gevolg doorloopen heeft. Zie ook Dienaar Gods. Eeredienst zie Liturgie. Eerekamerheer, kamerheer van Z. H. den Paus (zie Pauselijk Kamerheer), onderscheiden van de dienstdoende en de ->- GeheimKamerheeren. Indien zij leek zijn, luidt hun titel E. met kap en degen. Eerekanunnik, onderscheidingstitel, die soms aan lagere geestelijken wordt verleend. De titel geeft meestal enkele eere-rechten, b.v. een vaste plaats in het koor en het koorgewaad (meestal —► rochet of -*• superpli, voorts -*■ mozetta, cappa, soms het borstkruis en het paars en in sommige kapittels zelfs de mijter). Eereprelaat Zie Prelaat. Eereteekenen zie Insignia. Eerherstel, het herstel van de geschonden eer door den schenner zelf of door anderen. Hier wordt bijzonder bedoeld het herstel van de eer van God, die door de zonde geschonden is. Bijzonder daartoe geëigend is de devotie tot het -*• H. Hart van Jesus (Christus-Koning). Zie ook Genoegdoening. Eerste H. Communie zie H. Communie. Eerste Orde, de mannelijke tak der oudere kloosterorden. Zie ook Orden. Eerste Vespers, liturgische feesten van den rang van duplex 2e klas (zie Dubbel) af hebben, behalve de Vespers van den dag (zie Tweede Vespers) nog Vespers op den vooravond van het feest, de eerste Vespers, die herinneren aan de oude dagindeeling, zooals bij de Joden (van zonsondergang tot zonsondergang); daarom zijn de Eerste Vespers, altijd plechtiger dan de tweede.Zie ook Vesper. Eerste Vrijdag van iedere maand is toegewijd aan de devotie tot het -*■ H. Hart van Jesus, op grond van de belofte door den Zaligmaker aan de H. Margaretha Maria Alacoque gegeven (27 December 1674): „In de overmaat der barmhartigheid van mijn Hart beloof Ik u, dat Ik al degenen, die 9 achtereenvolgende maanden op den eersten Vrijdag zullen communiceeren, de genade der boetvaardigheid verleenen zal, dat zij niet in mijn ongenade zullen sterven, noch zonder de H. Sacramenten ontvangen te hebben." Eerwaarde wordt wel als aanspreektitel van de lagere geestelijken gebruikt. Zijn zij priester, dan is het juister hun den titel van hun ambt (Pastoor, Kapelaan, Rector) te geven. Eeuwigdurende aanbidding, de aanbidding van het -*■ H. Sacrament, zóó geregeld, dat de ononderbroken voortzetting daarvan verzekerd is. Zij is het doel van verschillende -* religieuze ' congregaties, vooral van Zusters en van de Vereemging der 193 EEUWIGDURENDE ROZENKRANS ELISABETHINNEN 194 E. A., in 1848 te Brussel gesticht. In Nederland is in 1859 de eerste afdeeling opgericht; hoofdzetel te Rome. Deze vereeniging voorziet ook arme kerken van altaarbenoodigdheden en -*• paramenten. Als gewoonte bestaat de E. A. evenwel al veel langer. Eeuwigdurende Rozenkrans, godsdienstige vereeniging, in 1635 gesticht, bestaande uit leden van de -*■ Broederschap van den -*■ Rozenkrans, die er onderling voor zorgen, dat de rozenkrans ononderbroken gebeden wordt. Eeuwige geloften mogen alleen worden afgelegd na volbracht noviciaat (zie Novice) en na 3 jaar —»-tijdelijke geloften. -*• Plechtige geloften zijn per se eeuwigdurend. Zij worden opgeheven door -*• secularisatie, echter niet, zooals de tijdelijke, door wegzending uit het klooster, tenzij anders bepaald mocht zijn. Eeuwige Stad, sinds de 4e eeuw de eeretitel van Rome, als zetel van het onvergankelijke Pausdom. Eeuwige straffen, de straffen der -*■ hel, aldus genoemd, omdat er geen einde aan komt. Eeuwige verwerping (verdoemenis) zie Hel. Eeuwige Zuiverheidi een der —> evangelische raden, de vrijwillige, levenslange belofte van onthouding niet alleen van ongeoorloofde zinnelijke genoegens, maar ook van de geoorloofde (als het huwelijk) om God onverdeeld toe te behooren. Een van de kloostergeloften. De gelofte van E. Z. moet ook afgelegd worden door den subdiaken. Zie ook Gelofte, Celibaat, Vrijwillige armoede en Vrijwillige gehoorzaamheid. Eeuwig leven, het einddoel van alle redelijke wezens. Het bestaat in de -* zalige aanschou¬ wing van Gods oneindige volmaaktheid in den hemel, waartoe uiteindelijk diegenen worden toegelaten, die in staat van genade gestorven zijn. Eigen der Heiligen (Pro’prium Sancto’rum) heet in het -*• Missaal en -*• Brevier het gedeelte, dat een tekst bevat, die aan bepaalde -*■ heiligenfeesten eigen is en niet uit het Gemeenschappelijke der Heiligen (-* Commu’ne Sancto’rum) gekozen moet worden. Eleemosyna'rius Aposto'licus zie Geheim Aalmoezenier. Eleva’tie (= opheffing) wordt in de liturgische taal voornamelijk gebruikt voor de opheffing van de geconsacreerde -*• Gedaanten (Hostie en Kelk) tijdens het H. -•> Misoffer. Zij wordt onderscheiden in 1. groote Elevatie, van beide gedaanten afzonderlijk, onmiddellijk na de -*• Consecratie van elk hunner, om de geconsacreerde gedaanten door de geloovigen te doen aanschouwen en aanbidden. Aan het godvruchtig opzien naar de opgeheven Gedaanten is door Pius X een aflaat verbonden van 7 jaren en 7 quadragenen, op voorwaarde dat men daarbij tenminste bidt: „Mijn Heer en mijn God”; 2. de kleine Elevatie, van beide gedaanten tegelijk, en lager, aan het einde van den -*■ Canon. Door deze laatste Elevatie wordt de aanbieding van het offer aan God vertolkt. Elisabethin'nen (Hospitaalzusters van de H. Elisabeth), zustercongregatie voor verpleging van zieken en zuigelingen en voor onderricht in bewaarscholen, handwerkscholen en huishoudscholen. De congregatie behoort tot de 3e Orde van den H. Franciscus en is geaffilieerd aan de Orde der -*• Minderbroeders-Franciscanen. Gesticht in 1622 door Apollonia 195 EUSABETHVEREENIGING ENCYCLIEK 196 Rademacher. In Nederland heeft de Congregatie twee huizen. Elisabethvereeniging zie Sint Elisabethvereeniging. Emancipa'tie (= vrijwording) — der katholieken in Nederland — is hun streven om religieus, maatschappelijk en cultureel in hun vaderland een plaats in te nemen, die gelijkwaardig is aan die van de nietkatholieken en waaruit zij door een eeuwenlange verdrukking werden verdreven. Embolis'me, het gebed „Li’bera nos quae’sumus, Do’mine”, een concrete uitwerking van de laatste bede van het —*■ Pater noster: „Sed li’bera nos a ma’lo” (== Maar verlos ons van het kwaad). Het wordt in de H. Mis gebeden na het Pater Noster, in de ->■ Missa Praesanctificatorum op luiden toon. Eme'ritus (= zijn tijd uitgediend) beteekent rustend, niet meer in functie zijnde. Het woord blijft voor bepaalde ambten (professor, pastoor, predikant) gereserveerd. Eminen'tie, de aanspreektitel van een —► kardinaal (zie de Bijlage Titulatuur). Empo're, verhooging, galerij, tribune. Een door zuilen of pijlers gedragen galerij in de zijschepen der kerken (zie Beuk); oudtijds dikwijls voor de vrouwen bestemd. Encycliek' (= rondgaand schrijven) heeten de gewoonlijk in het Latijn geschreven zendbrieven van den —*■ paus aan de —patriarchen, -* primaten, -» aartsbisschoppen, -* bisschoppen en andere kerkelijke overheidspersonen van de geheele wereld of van een bepaald land. Zij worden genoemd naar de begin¬ woorden van den tekst, b.v. -*• Rerum Novarum, -*• Quadragesimo Anno. De autoriteit der encyclieken is verschillend naar gelang hun inhoud; onfeilbare dogmatische beslissingen worden echter hoogst zelden in dien vorm gegeven. De voornaamste encyclieken van de laatste pausen worden hieronder vermeld; de meest aangehaalde worden onder hun beginwoorden afzonderlijk besproken. Paus Leo XIII Aeter’ni Pa’tris Unige’nitus, over de Christelijke Wijsbegeerte (1879), Arca’num divi’nae sapien’tiae, over het Christelijk Huwelijk en het Gezin (1880), Diutur’num il’lud, over den oorsprong van het wereldlijk gezag (1881), Auspica’to, over Sint Franciscus en zijn Derde Orde (1882), Huma’num ge’nus, over de Vrijmetselarij (1884), Immorta’le De’i, over den Staat (1885), Re’rum nova’rum, over de Sociale kwestie (1891), Providentis’simus De’us, over de H. Schrift (1893)Paus Pius X Pascen’di, tegen het Modernisme (1907). Paus Benedictus XV Pa’cem De’i mu’nus, over den vrede (1920), Spi’ritus Para’ditus, over de onfeilbaarheid van de H. Schrift (1920). Paus Pius XI U’bi arca’no De’i, over den vrede van Christus in het Rijk van Christus door de Katholieke Actie (1922), 197 ENGEL ENKELVOUDIG 198 Quas Pri’mas, over Christus’ Koningschap (1925), Re’rum Eccle’siae, over de Missieactie (1926), Morta’lium A’nimos, over de ware Eenheid van Godsdienst en de beginselen der Hereeniging (1928), Mens nos’tra, over het Retraitewerk (1929). Divi’ni illi’us magis’tri, over de Christelijke Opvoeding (1929), Cas’ti Connu’bii, over het Huwelijk (1930), Quadrage’simo An’no, over de maatschappelijke ordening (1931), Ad Catho’lici Sacerdo’tii, over het Priesterschap (1931), Non abbia’mo bisog’no, over de Katholieke Actie (1931), Vigilan’ti Cu’ra, over de film (1936), Divi’ni Redempto’ris, over het Communisme (1937), Mit brennender Sorge, over het Nationaal-Socialisme (1937), In gra’vis gen’tibus ma’lis, over den H. Rozenkrans van Onze Lieve Vrouw (1937). Engel, een onsterfelijke geest, door God geschapen. Van nature bezitten zij een uitgebreide kennis, een krachtigen vrijen wil en een groote macht tot uitvoering van hun wilsbesluiten. God heeft hen in de bovennatuurlijke orde verheven, daardoor bezitten zij de -* heiligmakende genade en zijn toegelaten tot de -* zalige aanschouwing Gods. Zij loven en dienen God en staan de menschen bij (-»■ Engelbewaarder). De Woensdag van elke week is in de volksdevotie aan hun vereering gewijd; deze devotie is echter door de liturgie niet erkend. Zie ook Koren der Engelen en Dagen der Week. Engelbewaarder (Beschermengel, Bewaarengel), -*■ engel, die bijzonder waakt over bepaalde groepen van menschen of over bepaalde menschen. Het is geloofsleer, dat God zijn engelen zendt om de menschen te beschermen; het is geen geloofsleer, maar wel algemeen aanvaard in de Kerk, dat over iederen mensch en vooral over iederen in Christus gedoopte een bijzondere engel waakt. Zij beschermen ons naar ziel en lichaam, sporen ons aan tot het goede, dragen onze gebeden aan God op en staan ons bij, vooral in het uur des doods. Onze plicht is, hen te vereeren, met vertrouwen aan te roepen en naar hun inspraken te luisteren. Feestdag der H. H. Engelbewaarders: 2 October. Engel des Heeren zie Angelus. Engelenkoren zie Koren der Engelen. Engelenmis, de votiefmis (zie Votief) ter eere van de H.H. -*■ Engelen, welke bij voorkeur gecelebreerd wordt, zoo de -*■ rubrieken het toelaten, bij de begrafenis van kleine kinderen. Deze H. Mis dient echter niet tot lafenis van de ziel van het kind, daar deze reeds in de eeuwige gelukzaligheid is opgenomen. Overigens zijn vooral de Maandag en de Dinsdag voor deze votiefmis aangewezen. Enkelvoudig (Sim’plex) werd oorspronkelijk het r* officie van den dag (feriaal-officie) genoemd, omdat men op zoo’n dag maar één officie te bidden had, in tegenstelling met het -*• dubbele en -*■ halfdubbele officie, dat uit het officie van den dag en dat van een heilige bestond, geheel of gedeeltelijk. Van deze beteekenis is de naam op heiligenofficies overgegaan. Voornaamste kenmerken: de -*■ Metten hebben één nocturne, de H. Mis van den dag mag meestal vervangen worden door een —» votief- of rouwmis. 199 EPACTA ERGERNIS 200 Epac'ta, het getal, dat aangeeft hoeveel dagen er op i Januari sinds de laatste nieuwe maan verloopen zijn. Dit is van belang voor de berekening van den Paaschdatum. Zie ook Zondagsletter. Epide'se (= aanroeping), de bijzondere bede om de nederdaling van den H. Geest, uitgesproken in den -*■ canon der H. Mis. De schismatieke Oosterlingen schrijven voornamelijk aan dit gebed, niet aan de consecratiewoorden, de -+ transsubstantiatie toe. Epiphanie' zie Driekoningen. Episcopaat', het ambt van -* bisschop (epis’copus), b.v. onder het episcopaat van Monseigneur X. Ook wordt het woord gebruikt voor de gezamenlijke bisschoppen van de geheele Kerk of van een bepaald land. Epis'tel (= brief), de liturgische bijbellezing of -zang, die in het H. -» Misoffer aan het -* Evangelie voorafgaat, aldus genoemd omdat zij meestal aan de Brieven der Apostelen ontleend is. In de plechtige H. Mis wordt het Epistel door den -*■ subdiaken gezongen. Zie ook Pericope. Epis'telzijde, de zijde van het -* altaar, waar tijdens het H. -* Misoffer het -* epistel gelezen of gezongen wordt. De Epistelzijde is links van het altaar, dus ten opzichte van de geloovigen de rechterzijde. In georiënteerde kerken (zie Oriëntatie) ligt zij aan den zuidkant. Epistola'rium (= epistelboek), het liturgisch boek, dat met uitzondering van de -*• Evangeliën (zie Evangeliarium), alle gedeelten van den -» Bijbel bevat, die in den loop van het jaar tijdens het H. -*• Misoffer gelezen worden. Aldus genaamd, omdat de epistels het grootste gedeelte ervan vormen. E'pus, afkorting voor epis’copus („opziener”, zie Bisschop). Eremiet* (kluizenaar), letterlijk „woestijnbewoner”. In de Oudheid leidden zij afzonderlijk en op afgelegen plaatsen een religieus leven, in tegenstelling met de -*• coenobieten, die meer gemeenschappelijk leefden. Nu wordt het woord ook in wijderen zin gebruikt en spreekt men van Augustijner-Eremieten, (zie Augustijnen). Erfzonde, de -* zonde van Adam in het Paradijs, aldus genoemd omdat zij van Adam op alle menschen overgaat. Wat dus in Adam een persoonlijke zonde was, is in de andere menschen een natuurzonde, een zonde, die verbonden is aan hun menschelijke natuur. Alleen de H. Maagd -»• Maria is door een bijzonder voorrecht van de erfzonde vrijgebleven (zie O.L.V. Onbevlekt Ontvangen). De gevolgen van de erfzonde zijn: het verlies van de -*■ heiligmakende genade, de vriendschap Gods en het recht op den hemel, de verduistering van het verstand, de geneigdheid tot het kwaad, de ellenden des levens en de dood. De erfzonde wordt alleen vergeven door het —*■ Doopsel (des waters, des bloeds, van begeerte). De kinderen, die ongedoopt sterven, worden opgenomen in het -*■ Voorgeborchte der Hel. Ergernis, een handeling, die uit zichzelf of door de omstandigheden, waaronder zij geschiedt, voor den naaste gelegenheid of aanleiding tot zonde is. Rechtstreeksch is de ergernis, wanneer zij 201 ESCHATOLOGIE EUCHARISTISCHE DUIF 202 als zoodanig is bedoeld; zijdehngsch, wanneer men de ergernis niet bedoelt, maar voorziet. De ergernis is een zonde tegen de naastenliefde en tegen de deugd, waartegen de naaste misdoet, zij is -*■ dood- of -*• dagelijksche zonde, naargelang het kwaad, waartoe zij de aanleiding was. Men is verplicht het gestichte kwaad zooveel mogelijk te herstellen. Met dit soort ergernis moet men niet verwarren het feit, dat iemand ergernis kan nemen aan een overigens goede of onverschillige handeling. In dat geval mag men de handeling stellen, als men daarvoor een voldoende reden heeft. Zie ook Corruptio optimi pessima. Es'chatologie' heet in de -*• dogmatiek de leer over de -*■ uitersten van eiken mensch afzonderlijk (dood, -* bijzonder oordeel, -*■ hemel, -*• hel, -* vagevuur) en van de menschheid in haar geheel (het einde der wereld, -*■ verrijzenis der dooden, -» wederkomst van Christus, -*■ laatste oordeel). Eucharistie' (= dankzegging), het geheim van de werkelijke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van Christus onder de -*• gedaanten van brood en wijn, Symbolische voorstelling van de H. Eucharistie. waarin Christus zich op onbloedige wijze aan den Vader offert en het bovennatuurlijk voedsel is voor de ziel. De H. Eucharistie is dus offer (zie Misoffer) en Sacrament (zie Heilig Sacrament des Altaars). Eucharis'tisch Congres wordt bijeengeroepen als een internationale (of nationale) hulde aan de H. -*■ Eucharistie en tot verdieping van het geloof in de Kerk. Op initiatief van Emilie Tamisier voor de eerste maal te Rijssel gehouden (1881), sindsdien 32 maal, éénmaal in Nederland (Amsterdam 1924), viermaal in België (Luik 1883, Antwerpen 1890, Brussel 1898, Namen 1902), het laatst te Boedapest (1938). Een Permanent Comité'verzorgt de E. C.-en. Eucharis'tische Bond, godsdienstige vereeniging, in 1916 opgericht en in 1924 door Pius XI goedgekeurd, die zich ten doel stelt op alle mogelijke wijzen de devotie tot de H. -+ Eucharistie te bevorderen, in het bijzonder door het veelvuldig en dagelijks communiceeren. Eucharis'tische Duif, -*■ ciborie in den vorm van een duif, Eucharistische Duif 1. het duif vat met geopend deksel. 2. het duifvat met geopende omhulling. 3. het duifvat, omhuld met een doek en boven het altaar aan een standaard opgehangen. 8 203 EUCHARISTISCHE KRUISTOCHT EVANGELISTEN 204 boven het altaar opgehangen. Het gebruik dateert uit de vroege -» Middeleeuwen en komt tegenwoordig nog maar zelden voor. Eucharis'tische Kruistocht (afgekort E. K.), een jeugdbeweging, die, op grondslag van de Commumedecreten van Pius X, door veelvuldige, goed voorbereide en benutte -*■ H. Communiën de leden wil opvoeden tot innige vereeniging met Christus, om in, door en met Christus te leven tot verheerlijking van den Vader en het welzijn der menschheid. Sinds 1914 in Frankrijk, sinds 1920 in België, vandaar via Breda naar Nederland gekomen. Eucharis'tisch Ziekentri'duum, driedaagsche geestelijke oefening ter eere van het -*• H. Sacrament des Altaars, in tegenwoordigheid en ten behoeve van zieken in een kerk gehouden. Het eerst in 1926 te Bloemendaal, in België in 1927 te Antwerpen. Evangelia'rium (= Evangelieboek), het -*• liturgisch boek, dat den tekst bevat der Evangeliepericopen (zie Pericope), die in den loop van het jaar tijdens de H. Mis gelezen of gezongen worden. Ook werd in de Middeleeuwen zoo genoemd het liturgisch boek, dat de vier volledige -» Evangeliën bevatte. Evangelie (= Blijde Boodschap). 1. De blijde boodschap der Verlossing, door Jesus Christus aan de wereld gebracht. 2. Naam van de geschriften, die het leven van Jesus en zijn blijde boodschap beschrijven. Vier ervan zijn als -* canoniek erkend, namelijk die van de Apostelen Mattheus en Joannes en van de twee Apostelleerlingen Marcus en Lucas. De overige worden -* aprocrief genoemd. 3. De bijbellezing, ontleend aan de vier Evangeliën, in het H. -*■ Misoffer en -+ koorgebed, bij klokkenwijding, —► exorcismen en in de gebeden bij zieken en stervenden. In de plechtige H. Mis wordt het door den -*• diaken gezongen aan de E.-zijde van het priesterkoor. Zie ook Laatste Evangelie, Pericope en Synoptici. Evangeliënharmonie', naam van een boek, waarin de teksten van de vier -*■ Evangeliën tot één doorloopend en chronologisch gerangschikt verhaal verwerkt zijn. Evangeliezijde, de zijde van -*■ altaar en altaarruimte, waar tijdens het H. -»• Misoffer het -♦Evangelie gelezen of gezongen wordt. Ten opzichte van het altaar ligt zij rechts, dus ten opzichte van de geloovigen links. In georiënteerde kerken (zie Oriëntatie) aan den Noordkant. Evangelische Raden, raadgevingen, door den Zaligmaker in het -*• Evangelie ter beoefening aanbevolen. Zij zijn voornamelijk drie in getal: vrijwillige armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid; en moeten wel onderscheiden worden van de geboden, die op zonde verplichten. -*■ Kloosterlingen verplichten zich door —*■ gelofte tot het onderhouden der E. R. De geest der E. R. moet echter aan alle Christenen als ideaal worden voorgesteld. Zie ook Eeuwige Zuiverheid, Vrijwillige armoede en Vrijwillige gehoorzaamheid. Evangelis'ten, de geïnspireerde schrijvers der vier —► canonieke -*• Evangeliën. Het zijn de Apostelen Mattheus en Joannes en de Apostelleerlingen Marcus en Lucas. In de kunst worden zij dikwijls symbolisch voorgesteld achtereenvolgens door een engel of mensch (Mattheus, omdat zijn Evangelie met de menschwording van Christus begint); een leeuw (Marcus, die met de prediking 205 EVULGETUR EXCELLENTIE 206 van Joannes den Dooper in den woestijn begint); een rund (Lucas, het offer van Zacharias); een adelaar (Joannes, wegens de verheven gedachten van den proloog van zijn Symbolische voorstelling van de vierEvangelisten: de engel (mensch) is Mattheus, de leeuw is Marcus, het rund is Lucas en de adelaar Joannes. Boven de figuren de duif als symbool van den H. Geest Evangelie). Meermalen worden deze vier attributen tot één gestalte met vier koppen (-*■ tetramorf) vereenigd, die de volkomen eenheid der vier Evangeliën symboliseert. Evulge'tur [= het (boek) worde verspreid]. Onder deze kwalificatie o. a. wordt een geschrift, dat aan de kerkelijke boekenkeur (zie Boekenwet) onderworpen is, voor publicatie vrijgegeven. Zie ook Imprimatur, Cum licentia superiorum, Nihil obstat. Ex beteekent in samenstellingen „vanuit” of „gewezen”. B.v. geëxcommuniceerd (= uit de communio of gemeenschap verbannen), ex-professor (= gewezen pr.). In losse uitdrukkingen beteekent het dikwijls „krachtens”, b.v. ex officio (= ambtelijk). Examina'tor synoda'lis, leden der bisschoppelijke -*■ curie, door den bisschop voorgesteld en door de diocesane synode benoemd, voor wie eventueele examens moeten worden afgelegd en rechtszaken in verband met een pastoorsbenoeming of -verplaatsing moeten worden behandeld; ook adviseeren zij den bisschop omtrent geestelijken, die zich misdragen. Exarch’ (= leider, letterlijk: beginner), waardigheid in de -*■ schismatieke kerken van den Oosterschen -*■ ritus. Hij staat in rang tusschen patriarch (zie Patriarchaat) en -*• metropoliet en is dus zooveel als -*■ primaat in de Westersche Kerk. Ex'cardina'tie (letterlijk: uit de hengsels van het bisdom), het ontslag van een geestelijke uit diocesaan verband. Zij kan niet plaats hebben, tenzij er een —*■ incardinatie in een ander -*■ bisdom of —» professie in een religieuze -*• orde of -* religieuze congregatie op volgt. Ex ca'thedra (= van den leerstoel af) spreekt de -* paus, als hij een onfeilbare beslissing wil geven. Daartoe moet de paus spreken als herder en leeraar van alle Christenen, krachtens zijn hoogste Apostolische gezag, over een leer betreffende geloof en zeden en met de bedoeling de geheele Kerk te binden. Ook de onfeilbare beslissing zelf wordt dan een definitie ex cathedra (->■ dogmatische definitie) genoemd. Excellen'tie, titel van bisschoppen, pauselijke nuntii e. a. Zie de Bijlage Titulatuur. 207 EXCOMMUNICATIE EX OPERE OPERANTIS 208 Excommunicatie, de kerkelijke -* censuur, waardoor een gedoopte buiten de gemeenschap der geloovigen wordt gestooten, in dien zin, dat hem bepaalde geestelijke gunsten, rechten en voorrechten worden ontnomen. Hij blijft echter lid van de Kerk. Men onderscheidt geëxcommuniceerden, die geduld en die vermeden moeten worden. De eersten worden uitgesloten van de -» Sacramenten, -*• aflaten, openbare gebeden der Kerk, kerkelijke begrafenis, peterschap (zie Peter), -*• wijdingen, actief en passief kiesrecht en, zoo zij geestelijke zijn, ook van het toedienen der Sacramenten. De laatsten, ook vitandi genaamd, komen minder voor en verschillen hierin van de eersten, dat zij zoo mogelijk effectief verhinderd moeten worden de godsdienstoefeningen bij te wonen, als zij dat toch zouden willen doen. De excommunicatie wordt opgeheven door -*■ absolutie in of buiten de biecht, gewoonlijk door dengene, die haar heeft uitgesproken. Het doel van de E. is de zondaars tot inkeer te brengen en den geloovigen ergernis te besparen, Ex'eat, bewijs van toestemming, dat de bisschop aan een -* clericus geeft, om het bisdom te verlaten of in het klooster te treden. Zie ook Ex- en IncoTdinotie. Exege'se (=uitleg). De term wordt voornamelijk gebruikt voor den uitleg van den -*■ Bijbel. De regels van den katholieken bijbeluitleg zijn: ie de algemeene regels, die van toepassing zijn op den uitleg van andere, niet geïnspireerde, profane boeken (studie van tekst, contekst en parallelplaatsen); 2e. de speciale regels, die afgeleid worden uit de geloofsleer en uit het feit, dat de H. Schrift geïnspireerd is, dus geen dwaling kan bevatten. Een uitleg dus, die den bijbel zou doen strijden met de katholieke geloofsleer of op een andere wijze zou laten dwalen, is daarom onjuist en onaanvaardbaar. Exemp'tie, Exempt'. Het privilege, waardoor een persoon of soms een plaats onttrokken wordt aan dè rechtsmacht van den diocesanen ->- bisschop en rechtstreeks aan den -+ Apostolischen Stoel onderworpen is, heet exemptie; de persoon of plaats zelf: exempt. Het wordt voornamelijk verleend aan religieuze -*■ orden en -*• religieuze congregaties, met het doel, de eenheid van bestuur te bevorderen. Exerd'tia Spiritua'lia (= Geestelijke Oefeningen), de Latijnsche titel van een werk, door den H. Ignatius te Manresa in het Spaansch geschreven (1522), waarin hij zijn methode voor de vorming van het geestelijk leven uiteenzet. De oefeningen zijn verdeeld over vier „weken”. Pius XI vaardigde 20 Juli 1922 een Apostolische -*• Constitutie en 20 December 1929 een -*■ Encycliek („Mens nostra”) uit over de beteekenis der E. S. voor onzen tijd. Ex e'pere operan'tis (= krachtens de daad van den dader) wordt een gevolg genoemd, wanneer het afhankelijk is van dengene, die de handeling stelt, welke tot het gevolg leidt. Een gebed b.v. werkt ex opere operantis: het gevolg ervan hangt uitsluitend af van de gesteldheid van hem, die bidt. Daaraan tegenovergesteld is het gevolg ex opere opera’to (= krachtens de gestelde daad), wanneer het namelijk niet afhankelijk is van dengene, die de handeling stelt. Aldus werken de -* Sacramenten de genade uit: krachtens de gestelde handeling, onafhankelijk van den persoon van den bedienaar. 209 EXORCISME EX VOTO 210 Exorcis'me (= bezwering), de duiveluitbanning. Het exorcisme in strikten zin bestaat uit handelingen en woorden, die tot doel hebben den duivel te drijven uit het lichaam van den bezetene. Zij is alleen geoorloofd met uitdrukkelijke machtiging van den -* bisschop. In ruimeren zin zijn het woorden, die gesproken worden over personen en zaken, die onder de heerschappij van den duivel staan, b.v. bij de doopliturgie, of kunnen staan b.v. zegening van water, olie enz. Exorcist’ (= duiveluitbanner), degene, die de tweede der vier -*■ Kleine Wijdingen (Exorcistaat) ontvangen heeft. De bijzondere macht van den E.mag slechts door priesters worden uitgeoefend en wanneer het gaat over exorcismen in strikten zin, alleen met uitdrukkelijke toestemming van den -*• bisschop. Exor’dium, het „begin” van een preek of andere redevoering, de voorbereidende inleiding op het eigenlijke betoog. Het doel ervan is, de hoorders welwillend te stemmen, hun aandacht op te wekken en duidelijk te melken, waarover de redevoering zal handelen. Exposi’tie, i. de „uitstelling” van het -* Heilig Sacrament des Altaars buiten het -* tabernakel in den -*■ monstrans, ter openbare aanbidding. Christus’ Koningschap vereischt, dat deze E. geschiedt in den Ëxpositietroon, Expositietroon. tenzij het altaar is overhuifd, dan mag de troon wegblijven. Indien het een korte E. is, b.v. na een processie, mag zij ook op het altaar geschieden. Dit alles is de z. g. exposi’tio pu’blica. 2. Er is ook een expositio priva’ta, waarbij het Heilig Sacrament, rustend in de -» ciborie in het geopende tabernakel blijft staan. Zie ook afb. bij Conopeum. Exsecra’tie zie Ontwijding. Exta’se (geestvervoering, geestverrukking), toestand, waarin de ziel als het ware | losgemaakt is van de zinnen en hunne werking. Zij kan natuurlijk zijn (vanzelf ontstaan of kunstmatig opgewekt), buitennatuurlijk (wanneer ze door den duivel wordt veroorzaakt) en bovennatuurlijk. In dat geval wordt ze door God geschonken en ontstaat door het mystisch schouwen, het visioen. Deze bovennatuurlijke extase is geen teeken of oorzaak van heiligheid, zij heeft echter wel beteekenis in het streven naar de volmaaktheid. Ex’tra beteekent in samenstellingen en losse uitdrukkingen „buiten”. Ex’tra Eccle'siam nul'la sa’lus beteekent: buiten de Kerk geen zaligheid, woorden van den H. Cyprianus. Zie ook Alleenzaligmakend. Ex vo’to [= (gave) krachtens een belofte], voorwerpen, die als bijzonder bewijs van dankbaarheid voor een verkregen gebedsverhooring e.d. in het openbaar, meestal in de kerk,worden opgehangen. F Faculteit'. een bepaalde bevoegdheid op het gebied van de wijdings- en rechtsmacht, voor eenmaal of langer door den -*■ Apostolischen Stoel, den -*• bisschop of den overste van een -> orde verleend. Het woord wordt ook gebruikt voor een universitaire studierichting, b.v. theologische faculteit. Fafda (= letterlijk vrouwenrok), pauselijk statiekleed, bestaande uit een witzijden rok, die door den -* paus bij bepaalde gelegenheden over de -*■ toog gedragen wordt. Falcfisto'rium (=vouwstoel), zetel zonder rugleuning, in de -*■_ liturgi¬ sche kleur bekleed, die door -*■ bisschoppen gebruikt wordt, wanneer zij wegens de aanwezigheid van hoogere -*■ prelaten of we- Faldtstonum gens het karakter van de liturgische plechtigheden (Requiemmis en Goede Vrijdag) niet van hun troon gebruik kunnen maken. Soms als -*■ bidstoel gebruikt. Fami'glia Pontifi'cia (= pauselijk gezin). De F. P. wordt gevormd door de leden der —► pauselijke hofhouding. Een deel van hen, de —*■ geheim- en -* eere-kamerheeren (zoowel geestelijken als leeken) en de geheim- en eere-kapelaans treden af bij den dood des pausen; de anderen, de protonotarii en —► huisprelaten, blijven. Een opsomming ervan vindt men in het jaarlijks verschijnende -*• Annuario Pontificio. Zie ook Pauselijke Familie. Famili'ares, de personen, die in een -* klooster wonen en daar dienstbaar zijn, zonder geloften af te leggen. Ook de inwonende huisgenooten, die aan den dienst van -*• kardinalen en -*• bisschoppen verbonden zijn, worden F. genoemd. De F. van den paus vormen de -*• Famiglia Pontificia. Fa'no (= doek, ook fano’ne genoemd), pauselijk statiekleed, bestaande uit twee langwerpig-ronde doeken van witte zijde, met roode en gouden strepen versierd en met een ronde opening in het midden. Het wordt aangetrokken over de -*• albe, zoo, dat de onderste doek hierop blijft liggen en de bovenste later over de —*■ kazuifel wordt uitgespreid. Fa'ther, term, waarmede Engelsch-sprekende volken den R. K. Priester aanspreken; te vergelijken met het Nederlandsche -*■ Eerwaarde. Febronianis'me, de leer van Justdnus Febronius (J. N. van Hontheim), neergelegd in het werk „De Statu Ecclesiae” (1763)- Zij streeft naar hereeniging van katholieken en protestanten en leert, dat de -»■ sleutelmacht der Kerk allereerst j aan de geloovigen is gegeven en alleen de uitoefening daarvan aan de -*■ bisschoppen is toevertrouwd. Vandaar dat alle bisschoppen gelijk zijn en de bisschop van Rome (de —*■ paus) slechts een eereprimaat heeft en onder een -► Oecumenisch Concilie staat. De bestuursvorm van de Kerk zou dus niet monarchaal, maar republikeinsch zijn. Deze leer is door Clemens XIII op 27 October 1764 veroordeeld. Feestdagen I zie Kerkelijke feestdagen. 213 FELICIS MEMORIAE FRANCISCANESSEN 214 Feli'cis memo'riae zie Piae memoriae. Fe'lix cul'pa (= gelukkige schuld) wordt de schuld van Adam (->■ erfzonde) genoemd in de „Exultet”, de wijdingsprefatie van de Paaschkaars, „omdat zij verdiend heeft zulk Een tot Verlosser te mogen krijgen”. Fe'ria heet in de liturgische taal de weekdag [feria pri’ma (ie), secun’da (2e) enz. behalve feria sep’tima (7e), die Sab’batum genoemd wordt], bijzonder de weekdag, waarop geen feest valt. Er zijn feriae majo’res (hoogere), n.1. die van den -«Advent en de —► veertigdaagsche Vasten, de Maandag der -* Kruisdagen, de Quatertemperdagen van September; onder deze hoogere F. zijn vier geprivilegieerde (-*• Aschwoensdag en de eerste drie dagen der -*■ Goede Week); voorts zijn er feriae mino’res (mindere) of gewone (commu’nes). Deze onderscheiding is van belang, wanneer feria en feest samenvallen. Alle feesten moeten namelijk voor geprivilegieerde feriae wijken. Zie ook Dubbel. Fe'rula, pauselijke kruisstaf. Zie ook Pauselijke insignia. Fes'ta mobi'lia (= bewegelijke feesten), -*• kerkelijke feestdagen, die niet op onveranderlijken datum vallen, maar afhankelijk zijn van den datum van het Paaschfeest. Zie ook Roerende feesten, Kerkelijke feestdagen en Geboden feestdag. Fetichis'me zie Theïsme. Filiaalkerk (hulp- of bijkerk), ondergeschikt aan de -*■ parochie- of moederkerk. Zij worden bestuurd door een —*■ rector of -*■ vicaris. Fis'tula, een vroeger algemeen, nu nog alleen in de plechtige -*■ pausmis gebruikelijk gouden buisje, waardoor de paus en de dienstdoende kardinaal-diaken het -*■ Heilig Bloed nuttigen. Flabel'lum, de waaiers uit struisveeren, die bij plechtige pauselijke optochten aan de zijde des pausen worden gedragen. Zie afb. Sedia Gestatoria. Flagerium (= geesel, disciplien), een voorwerp, bestaande uit touwen, waarin knoopen, dat ter zelfkastijding gebezigd wordt. Zie afb. disciplien. Forma'le zie Agraaf. Fra'gor, de liturgische naam voor het geraas, waarmede de -*■ Donkere Metten besloten worden. Het zou de natuurverschijnselen symboliseeren bij den dood des Heeren. Oorspronkelijk was het een teeken voor het beëindigen van het -*• officie, dat gegeven werd, sedert de Donkere Metten in het duister werden gezongen. Franciscaansche rozenkrans of kroon, een -*■ rozenkrans, bestaande uit zeven -* tientjes, ter eere van de Zeven -» Vreugden van Maria. Aan het bidden van den F. R. is een volle -*■ aflaat verbonden. Francisca'nen zie Minderbroeders. Franciscanessen, de algemeene benaming van een groot aantal -»■ religieuze congregaties van vrouwen, die tot de reguliere -*■ Derde 215 FRANCISCUS-LIEFDEWERK FUNDATIE 216 Orde van den H. Franciscus behooren. Zoo goed als alle hebben zij tot doel: het geven van onderwijs en verpleging van zieken en hulpbehoevenden, zoowel in het moederland, als in de missiën. De religieuzen der -*■ Tweede Orde van den H. Franciscus heeten doorgaans -+ Clarissen. Zie ook Zusters. Franciscus-Liefdewerk zie Sint Franciscus Liefdewerk. Fra'ter heeten de leden van een religieuze -*• orde of -*• religieuze congregatie, die zich nog voorbereiden tot het priesterschap, om hen te onderscheiden van de -* paters, die de priesterwijding reeds ontvangen hebben. Ook worden aldus genoemd de leden van een -* religieuze congregatie, die geen wijdingen ontvangen. Zie ook Broeder. Fraters van O. L Vrouw van hei Heilig Hart, -*• religieuze congregatie van -*■ broeders, in 1873 door Mgr. Schaepman en A. Vonk gesticht. Doel: opvoeding en onderwijs van knapen en jongelingen, vooral on- en minvermogenden in scholen, opvoedingsgestichten en patronaten en in de missiën. In Neder¬ land heeft de congregatie 5 huizen en een werkkamp voor werldoozen, in Ned. Oost-Indië 3 huizen. Fraters van Tilburg (Congregatie der Fraters van O. L. Vrouw Moeder van Barmhartigheid) -*■ religieuze congregatie van broeders, in 1844 door Mgr. Zwijsen en Petrus van de Ven gesticht. Oorspronkelijk een congregatie van priesters en broeders ; sinds 1916 alleen broeders. Doel: het geven van onderwijs in lagere scholen en kweekscholen en opvoeding in kostscholen, weeshuizen, voogdijgestichten, blinden- en doofstommengestichten. In Nederland heeft de congregatie 26 huizen, in Ned.Oost-Indië 7, in Ned. West-Indië (Suriname en Cura^ao, Aruba en Bonaire) 7 en in België 3 huizen. Funda'tie, het aan de kerk vermaakte roerend of onroerend goed, waarvan de rente of opbrengst dient als -*• stipendium voor H. Missen, officies en loven, of waaruit aalmoezen en/of huisvesting aan de armen moeten worden geschonken enz., alles tot -*■ intentie van dengene, die de F. stichtte. Orpfacns als zinnebeeld van Christus G G. G. G.f afkorting van -*■ Geert Groote Genootschap. Gallicaan'sche Ri'tus (Gallic. Liturgie), Westersche -* ritus, afwijkend van den Romeinschen, nog gebruikelijk in enkele kerken van Frankrijk. Op de definitieve vorming van den -*■ Romeinschen ritus heeft de G. R. een belangrijken invloed gehad. Gallicanis'me, het overdreven streven om het in Frankrijk (Gallië) levende deel der katholieke Kerk wegens zijn geschiedenis eenige voorrechten toe te kennen boven de algemeene Kerk. Het kwam tot uiting zoowel op dogmatisch gebied, waar het tot -*• conciliarisme en strijd om de pauselijke -*• onfeilbaarheid leidde, als op politiek terrein, waar het de pauselijke macht ten bate van het staatsgezag zocht te beperken. Het G. is opgekomen tijdens het -* Westersch Schisma, bereikte zijn hoogtepunt onder Lodewijk XIV en Napoleon, herleefde weer tijdens het Vaticaansch Concilie van 1870 en is momenteel praktisch uitgestorven. Garantiewet, de wet, die de voorrechten bevatte, die Italië na den roof van de pauselijke staten aan den -* paus toestond. De voornaamste artikelen waren: bescherming van den persoon des pausen, voorrang boven alle katholieke souvereinen (ook die van Italië), immuniteit der pauselijke paleizen, van het -*■ conclaaf en de -* concilies, vrijheid van post- en telegraafdienst, het houden van een gewapende lijfwacht, een belastingvrije jaarrente van ongeveer 3 millioen francs. De wet, die door den paus niet werd erkend, is opgeheven bij de regeling der Romeinsche kwestie (zie Kerkelijke Staat) door Pius XI en Mussolini. Gardiaan' (= wachter), titel van den kloosteroverste in de orden der -* Minderbroeders. Hij wordt voor den tijd van 3 jaar door den -* provinciaal en de provinciale -*■ definitoren benoemd. Gaude'te (= verblijdt u) heet de 3e Zondag van den -*• Advent, naar de beginwoorden van den -* Introitus. In tegenstelling met de andere Zondagen van den Advent draagt de liturgie van dezen dag een vreugdevol karakter: orgelspel is weer geoorloofd, evenals het dragen van -*■ dalmatiek en -*■ tuniek door -*■ diaken en -*• subdiaken; de kleur der -* paramenten mag in plaats van paars rosé zijn. Gaven van den Heiligen Geest. Het begrip Gaven van den H. Geest berust op Isaias 1 i, 2—3. Zij zijn zeven in getal, namelijk: wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap, godsvrucht en vreeze des Heeren. Gebed, de verheffing van de ziel tot God om Hem te loven (lofgebed), te danken (dankgebed), of genaden en gunsten van Hem te vragen (smeekgebed). Men onderscheidt het inwendig G. (meditatie, contemplatie) en het uitwendige G. (mondgebed; wel te onderscheiden van het lippengebed, dat geen G. is). Verder het liturgisch G. (H. Mis, Officie, andere openbare godsdienstoefeningen) en het privé-G. Het G. is het gewone middel om de genaden te verkrijgen, die noodig zijn ter zaligheid en dus noodzakelijk voor allen, die tot de jaren des verstands zijn gekomen. Het moet geschieden met eerbied en aandacht (zonder vrijwillige verstrooiing), met vertrouwen en volharding. Omdat deze voorwaarden niet in acht genomen worden of omdat men iets vraagt, dat niet 219 GEBED DES HEEREN GEESTELIJKE AFZONDERING 220 dienstig is ter zaligheid (tijdelijke zaken vallen daar niet per se buiten) wordt het gebed van velen niet verhoord. Wij behooren te bidden bij opstaan (morgengebed) en slapen gaan (avondgebed), voor en na het eten (tafelgebed), in de kerk en in bekoringen en gevaren. Zie ook Schietgebed, Koorgebed, Breviergebed. Gebed des Heeren zie Onze Vader. Gebedenboek, de boeken, die de formules bevatten, welke de geloovigen moeten helpen bij het bidden. Zij zijn alleen dan liturgisch, als de officieele liturgische gebeden der Kerk daarin opgenomen zijn (-*■ Missaal, -*■ Brevier, -*■ Pontificale Romanum, waarvan alleen de kleinere volksuitgaven G. worden genoemd). Zij bevatten biecht- en communiegebeden, gebeden voor den -* kruisweg, voor -* aanbidding en -*• lof, voor bijzondere -*■ devoties enz. Gebeden der Stervenden, reeks van gebeden, aanroepingen en lezingen, onder den titel Commenda’tio a’nimae in het -*• Rituale Romanum opgenomen. Zij worden volgens een vrome gewoonte bij het sterfbed der zieken gebeden. Geboden feestdag, de -*• kerkelijke feestdag, die als Zondag gevierd moet worden, dus met verplichting van -* Mishooren en onthouding van -» slafelijke werken. Het Kerkelijk Wetboek (-»■ Codex Juris Canonici) heeft er io vastgesteld, in Nederland en België zijn alleen Hemelvaartsdag, O.L.V. Hemelvaart (15 Aug.), Allerheiligen (1 Nov.) en Eerste Kerstdag (25 Dec.) verplicht. Zie ook Kerkelijke feestdagen en Roerende feesten. Gedaante. Na de -*• transsubstantiatie blijven in de H. -> Eucharistie alleen de acci¬ denten (bijkomstigheden) van brood en wijn over. Deze worden, als datgene, waardoor het brood en de wijn zich uiterlijk toonen, de gedaanten van brood en wijn genoemd. Gedefinieerde waarheid zie Dogmatische definitie. Gedialogeer'de Mis, een -* stille Mis,waarbij alle aanwezigen met den -*■ misdienaar luide antwoorden op de gebeden van den priester. Hiervoor is verlof noodig van den bisschop, die tevens kan toestaan, dat de geloovigen ook het -*• Gloria (in excelsis Deo), -*■ Credo, -* Sanctus (en -* Benedictus) en -* Agnus Dei meebidden. Geert Groote Genootschap (afgekort G. G. G.), een vereeniging in Nederland, die het uitgeven en verspreiden van katholieke lectuur beoogt. In 1921 door Mgr. Dr. Alfons Ariëns opgericht, nu ondergebracht bij de Apologetische vereeniging -» „Petrus Canisius”. Geesel zie Disciplien. Geestelijk Adviseer, titel van den -*■ priester, die door zijn overheid aan het bestuur van R. K. stands- en vakorganisaties of andere vereenigingen is toegevoegd om hen in vraagstukken van godsdienstagen en zedelijken aard van advies te dienen. Geestelijke (cle’ricus) wordt degene genoemd, die de -* tonsuur ontvangen heeft. Geestelijke afzondering (retrai’te), de daad, waardoor men zich voor een bepaalden tijd zooveel mogelijk uit het dagelijksch leven terugtrekt om door gebed, overweging en boetedoening uitsluitend zijn geestelijk heil te behartigen. Het Kerkelijk Wetboek (-* Codex Juris Canonici) schrijft voor bepaalde personen en gelegen- 221 GEESTELIJKE COMMUNIE GEHEIMEN VAN DEN ROZENKRANS 222 heden de G. A. voor. Zie ook Parochieretraite. Geestelijke Communie, een geestelijke deelname aan de H. -* Eucharistie, zonder sacramenteele nuttiging. Zij bestaat uit een innig verlangen naar de vereeniging met Christus in de -*■ H. Communie, verbonden met de oefeningen van geloof, hoop en liefde. Zij wordt bijzonder aanbevolen vooral bij de communie van den priester onder het H. -*■ Misoffer, waaronder men zelf niet communiceert en bij het -*■ bezoek aan het H. Sacrament. Geestelijke lezing, de lezing of overweging van een boek van geestelijken (godsdienstigen, ascetischen) inhoud. Geestelijke Oefeningen zie Exercitia Spiritualia. Geestelijke stand zie Clerus. Geestelijke vereenigingen, vereenigingen van leeken, met een geestelijk doel, door de Kerk erkend. Het Kerkelijk Recht onderscheidt: —*■ Derde Orde, —► Aartsbroederschap, -» Broederschap en vrome vereenigingen. Indien de G. V. als organisch lichaam zijn georganiseerd, heeten zij -» congregatie of sodaliteit. Geestelijke verwantschap zie Aanverwantschap. Geestelijke werken van barmhartigheid zijn de werken van barmhartigheid, die zich richten op de ziel van den evenmensch. Het zijn deze zeven: de zondaars vermanen, de onwetenden leeren, in moeilijkheden goeden raad geven, de bedroefden vertroosten, het onrecht geduldig lijden, de beleedigingen vergeven, voor levenden en overledenen bidden. Geestelijk leven zie Christelijke volmaaktheid. Geestelijk voorbehoud (restric’tio of reserva’tio menta’lis), een stilzwijgende aanvulling of beperking, waardoor de gesproken woorden een anderen zin krijgen, dan de hoorder eruit opmaakt. Kan dat voorbehoud onmogelijk worden opgemerkt, dan zegt men een leugen en, indien het een -*• eed is, maakt men zich schuldig éian meineed. Is zij in zichzelve of door de omstandigheden slechts dubbelzinnig, zoodat het voorbehoud kan bemerkt worden, dan is zij bij voldoend gewichtige reden (b.v. voor het bewaren van ’t ambtsgeheim) geoorloofd. Geheelonthouders, die klasse van drankbestrijders, die zich geheel onthouden van alle alcoholische dranken. Zie ook Kruisverbond. Geheim Aalmoezenier vétn Z. H. den Paus, een lid van de —► Edele, Geheime Voorkamer en eerste der elf dienstdoende -*• GeheimKamerheeren van Z. H. den Paus. Hij is meestal titulair-bisschop en cimbtshalve -*■ Troon-Assistent. De bediening is van zeer ouden datum. Aan den G. A. is de uitdeeling van aalmoezen en het bewijzen van weldaden opgedragen. Zoo noodig ook vervangt hij den -* Opperkamerheer Véin Zijne Heiligheid. Geheim consisto'rie, het -*• pauselijk consistorie, waarin de benoeming van -*■ kardinéilen en -*■ bisschoppen wordt gedaan of, zoo deze reeds geschied is, afgelezen. Geheimen van den Rozenkrans noemt men de feiten uit het leven van Jesus en Maria, die tijdens het bidden van den -*■ rozenkrans, worden overwogen. Nciar de 15 -> tientjes véin den rozenkrans zijn zij 15 in getal, verdeeld in -*■ Blijde, -» Droevige en -* Glorievolle Geheimen. 223 GEHEIM KAMERHEER GELOOF 224 Geheim Kamerheer, een klasse van -* Pauselijke Kamerheeren. Men onderscheidt dienstdoende en buitengewone (overtallige). De dienstdoende zijn hooge prelaten aan het pauselijk hof, elf in getal, namelijk de -*• Geheim Aalmoezenier, de secretaris van de breven aan de vorsten, de secretaris van het cijferschrift, de regent der -» Pauselijke Datarie, de secretaris der Latijnsche brieven, de schenker van Z. HL, de secretaris van de Ambassade, het hoofd van de kleedkamer, de koster van Z. H. en twee anderen, zonder eenig bijzonder ambt. De leeken, die de toevoeging „met —* kap en degen" achter hun titel voeren, zijn: de opperkwartiermeester van de pauselijke paleizen, de opperstalmeester en de postmeester-generaal. Zie ook Pauselijke Bureaux en Pauselijke Familie. Geheimleer zie Disciplina Arcani. Geldig wordt een -*■ sacrament toegediend, wanneer alle vereischten, wat betreft stof en vorm van het sacrament en wat betreft de macht van dengene, die het sacrament toedient en de geschiktheid van dengene, die het sacrament ontvangt, vervuld zijn. Geldig gewijd zijn de priesters der -»■ Grieksch-Orthodoxen, der Jansenisten (zie Jansenisme) en -*• OudRatholieken; niet die der Engelsche, Zweedsche en Deensche Kerken. Gelegenheid tot zonde, een persoon, zaak of omstandigheid, waardoor iemand tot -» zonde kan worden verleid. Er zijn naaste en verwijderde, noodzakelijke en vrijwillige gelegenheden. Uit den plicht, dat men de zonde moet vluchten volgt, dat men ook de gelegenheid tot zonde moet vermijden of, wanneer het gaat over een noodzakelijke gelegenheid, haar onschadelijk maken. Zondaars, die de naaste, vermijdbare gelegenheid niet willen vluchten, mogen niet geabsolveerd worden. Gelofte, een aan God gedane belofte, wanneer men namelijk jegens God de verplichting op zich neemt, vrijwillig iets te doen, dat beter is dan het tegenovergestelde. Krachtens de deugd van Godsvereering is men dan verplicht, de gelofte te houden. Men onderscheidt openbare geloften, door de Kerk in naam van God aangenomen, en particuliere geloften. Steeds openbare geloften zijn kloostergeloften, afgelegd in een religieuze -*• orde of -*• religieuze congregatie en door den wettigen overste der kloostergemeenschap in naam der Kerk aangenomen, waardoor men zich verplicht tot het onderhouden der -»• Evangelische Raden. Zij worden onderscheiden in -* plechtige en -♦ eenvoudige (enkelvoudige) geloften, die wat het wezen van de zaak betreft hetzelfde zijn, maar verschillen in de gevolgen, die de Kerk eraan toekent (plechtige g. maken de handelingen ertegen ongeldig, eenvoudige alleen maar ongeoorloofd) ; verder -»• tijdelijke en -*■ eeuwige g. Voor particuliere geloften raadplege men eerst zijn -* biechtvader. Geloof, de eerste der goddelijke deugden, een bovennatuurlijke gave Gods en een licht, waardoor de mensch, op gezag van God zelf, vast als waarheid aanneemt alles, wat God geopenbaard heeft en door de H. Kerk te gelooven voorhoudt. Het geloof is noodzakelijk ter zaligheid; het is echter niet noodzakelijk alle waarheden des geloofs te kennen; voldoende is, dat men gelooft alles wat God geopenbaard heeft en dat men de vier voornaamste waarheden des geloofs kent, namelijk: 225 GELOOFD ZD JESUS CHRISTUS GEMEENSCHAP DER HEILIGEN 226 i. dat er één God is, 2. dat er drie goddelijke Personen zijn, de Vader, de Zoon en de H. Geest, 3. dat God de Zoon voor ons is mensch geworden en aan het kruis gestorven, 4. dat God het goede loont en het kwade straft. Men is verplicht zijn geloof openlijk te belijden, wanneer de eer van God of het heil van den naaste dit vordert (bijzonder belijdenisteeken van ons geloof is het kruisteeken). Het geloof moet niet alleen beleden worden, maar ook in daden omgezet. Het geloof zonder de werken is een dood geloof. Het tegenovergestelde noemt men een levend geloof. Men zondigt tegen het geloof: 1. door ongeloof, ketterij (zie Ketter), vrijwilligen twijfel of onverschilligheid in het geloof, 2. door het bijwonen van vergaderingen, die voor het geloof gevaarlijk zijn, 3. door het lezen, verspreiden of begunstigen van geschriften, die met het geloof in strijd zijn. Geloofd zij Jesus Christus, het eerste gedeelte van den -*■ Christelijken groet. Het antwoord luidt: „In alle eeuwigheid. Amen.” Paus Sixtus V verleende er een -*■ aflaat aan van 50 dagen, bij veelvuldig gebruik een volle aflaat in het stervensuur. Geloof en Wetenschap, vereeniging in Nederland, die de algemeene ontwikkeling van haar leden wil bevorderen, voornamelijk in verband met het katholieke geloof. Haar middelen zijn het houden van lezingen en het verspreiden van goede lectuur. De eerste afdeeling is te Amsterdam opgericht in 1874. Geloofsbelijdenis der Apostelen zie Credo. Geloofsgeheim (mysterie) heeten de waarheden van het -*■ geloof, waarvan wij het bestaan met zekerheid kennen (door Gods openbaring), maar wier wezen wij slechts onvolmaakt of in het geheel niet kunnen begrijpen, b.v. het geheim der H. -*■ Drieëenheid. Geloofsgetuige (bloedgetuige) wordt de -*• martelaar genoemd, omdat hij tot getuigenis van zijn-*-geloof den marteldood onderging. Geloofsregel (re’gula fi’dei), de norm, die uitmaakt, welke waarheden door de geloovigen moeten worden aangenomen. Volgens de katholieke leer is deze norm de prediking der Kerk, die met haar onfeilbaar -*• leergezag aanwijst, wat al of niet tot het geloof behoort. Geloofsverdediging zie Apologetiek. Geloofsverkondigers zieNederlandsche geloofsverkondigers. Geloofsverzaking zie Afval. Geloovige zielen, de zielen in het -*• vagevuur. Zij zijn in de liefde Gods gestorven, maar moeten hun onvergeven zonden en straffen der zonden uitboeten; zij bevinden zich dus in een zuiveringstoestand, die een voorbereiding vormt tot de -*• zalige aanschouwing in den -*• hemel. Gelukzaligen, zij, die toegelaten zijn tot de —*■ zalige aanschouwing van God in den -*• hemel. In meer beperkten zin worden zoo ook genoemd degenen, die volgens de plechtige (onfeilbare) verklaring van den paus, deze aanschouwing Gods genieten. Ze mogen onder bepaalde voorwaarden vereerd worden. Eerst de -+ heiligverklaring geeft het recht op volledige en algemeene -*• vereering. Gemeenschap der Heiligen. Zij wordt gevormd door de drie 227 GEMEENSCHAPPELIJKE DER HEILIGEN GENADEBEELD 228 categorieën van leden van het mystieke T ir-haam van Christus, namelijk door degenen, die in den -* hemel de -* zalige aanschouwing Gods gemeten (zegepralende Kerk), die zich daartoe in het -*■ vagevuur voorbereiden (lijdende Kerk) en die het eeuwig leven op aarde trachten te verdienen (strijdende Kerk). Zij bestaat hierin, dat zij allen ledematen zijn van één Lichaam, waarvan Christus het hoofd is, en daarom aan elkanders geestelijke goederen deel hebben. Buiten de gemeenschap der heiligen staan de verdoemden, de niet-gedoopten, de -»• ketters, -» schismatieken, en die in den kerkelijken ban zijn. Gemeenschappelijke der Heiligen zie Commune Sanctorum. Gemeenschappelijk leven, gemeenschap van bezit, woning, maaltijden, recreatie en godsdienstoefeningen bestaat in de meeste -*■ kloosters, behalve bij de -*■ Kartuizers, die als regel alleen voor de godsdienstoefeningen samenkomen. Gemengd huwelijk, het huwelijk van een katholiek met een niet-katholiek, gedoopt of ongedoopt. Is de niet-katholieke partij gedoopt, dan bestaat het (niet ongeldig makende doch wel verbiedende) -* huwelijks beletsel van gemengden godsdienst. In deze beteekenis wordt de term vooral gebruikt. Is de nietkatholieke partij niet of ongeldig gedoopt, dan ontstaat het (ongeldig makende) huwelij ksbeletsel van verschil van eere-dienst. In beide gevallen kan om ernstige redenen gedispenseerd worden, wanneer tenminste door de niet-katholieke partij vóór het huwelijk en in den regel op schrift betrouwbare waarborgen worden gegeven, waardoor het naleven van de katholieke geloofsen zedenleer door de katholieke partij wordt verzekerd en op dezelfde wijze door beide partijen de verzekering wordt gegeven, dat zij alle kinderen zonder onderscheid katholiek zullen laten doopen en opvoeden. Sedert de uitvaardiging van het decreet „-»• Ne teroere" is ook het gemengde huwelijk tusschen een katholiek en een gedoopten niet-katholiek ongeldig geworden, zoodat sinds 19 April 1908 alle gemengde huwelijken, zonder dispensatie gesloten, ongeldig zijn. Genade, een bovennatuurlijke gave, die door God aan het redelijk schepsel gegeven wordt tot zijn zaligheid, zonder zijn verdiensten. Zij is voor ons verdiend door Jesus Christus. Zij wordt verdeeld in -* heiligmakende genade en dadelijke genade of genade van bijstand. Het geloof leert, dat de dadelijke genade voor allen volstrekt noodzakelijk is om iets ter zaligheid te bereiken; dat God aan alle menschen genoegzame genade ter zaligheid verleent, dat zij de menschelijke vrijheid niet aantast en dat de mensch met haar moet samenwerken. Genade, die geschonken wordt voor het heil van anderen, heet —*■ charisma. Genadebeeld, de voorstelling van een -» geloofsgeheim of heilig persoon, waaraan de herinnering aan buitengewone gebedsverhooringen verbonden is. Zoo spreekt men ook van genadeoord (b.v. Lourdes). De kerk of kapel, waarin een G. staat, heet Genadekapel. Uit zichzelf hebben die voorstellingen of plaatsen geen kracht, maar God kan door gebedsveihooringen aanwijzen, dat Hem de vereenng van een bepaald beeld op een bepaalde plaats, tijd en wijze bijzonder aangenaam is. Omgekeerd zullen die voorstellingen of plaatsen aanleiding zijn tot veelvuldiger en vuriger gebed, dat 229 GENADEMIDDELEN GEPRIVILEGIEERD ALTAAR 230 gemakkelijker door God verhoord wordt. In laatste instantie komt dus alles neer op het gebed, dat voor het genadebeeld of in het genadeoord gestort wordt. Genademiddelen, de middelen, waardoor genade wordt verkregen. Het zijn de -> Sacramenten (-*• ex opere operato) en de -*• sacramentalia, de -*• goede werken en het -» gebed (-*■ ex opere operantis). Genadeoord zie Genadebeeld. Genade van Bijstand zie Dadelijke genade. Generaal, titel van den algemeenen overste in vele mannelijke kloosterorden (zie orde) en -» religieuze congregaties. Hij wordt gewoonlijk door het generaal -*• kapittel gekozen voor 3 of 6 jaar, resideert meestal te Rome en staat onmiddellijk onder den paus. Zoo de orde of congregatie -*• exempt is, heeft de G. zitting en stem in de -*• oecumenische concilies. Generale absolu'tie, gewoonlijk geen —*■ absolutie in den zin van zondenvergeving, maar een ”* pauselijke zegen, waaraan een volle -*■ aflaat verbonden is, te verdienen in het uur des doods. Zij kan gegeven worden aan dengene, die in stervensgevaar verkeert, door den priester, die hem bijstaat. Voorwaarden: in ~* staat van genade zijn, lijden en dood gelaten aanvaarden tot uitboeting der zonden en minstens in den geest den H. Naam Jesus aanroepen. De generale absolutie, die op -*■ hoogfeesten in de vergaderingen, of, gedurende het -* octaaf van die feesten, in den biechtstoel, aan -*■ tertiarissen gegeven wordt, verleent kwijtschelding van overtredingen tegen den orderegel en tevens een vollen aflaat. Voorwaarden: —*• Biecht en -*• Heilige Communie. Er bestaat ook een G. A., die zonden vergeeft, wanneer namelijk een priester de absolutie uitspreekt over een aaneengesloten menigte, in gevallen, waarin de individueele biecht niet mogelijk is en allen in stervensgevaar verkeeren, b.v. voor en tijdens een veldslag, bij schipbreuken en soortgelijke rampen. Voorwaarde voor de vergeving der zonden is uiteraard, dat degenen over wie de absolutie wordt uitgesproken in de gesteldheid verkeeren, die voor het ontvangen daarvan noodig is. Generale Biecht een herhaling van de vroegere biechten over een bepaalde periode. Zij is noodzakelijk als de vroegere biechten ongeldig geweest zijn; nuttig en aanbevelenswaardig, als vrijwillige ascetische oefening, eens in het jaar of bij het aangaan van een levensstaat, behalve voor angstvallige personen. Genoegdoening (eerherstel). Voor de zonde als oneindige beleediging Gods, kan de mensch als eindig wezen niet genoegdoen. Alleen de Godmensch Jesus Christus kon daarvoor eerherstel geven. Deze voldoening van Christus is oneindig. Geoorloofd wordt een -»■ Sacrament toegediend, wanneer niet alleen aan de eischen van geldigheid is voldaan, maar ook aan bijzondere bepalingen, die omtrent de toediening van een Sacrament zijn vastgesteld. B.v. een leek doopt buiten geval van nood wel geldig, maar niet geoorloofd. Geprivilegieerd' Altaar (alta’re privilegia’tum), het -» altaar waaraan het meestal dagelijksche en altijddurende voorrecht verbonden is van een vollen -*■ aflaat voor de ziel, tot wier hulp het H. —► Misoffer wordt opgedragen. Het privilege moet (echter niet voor de geldigheid) in een opschrift vermeld zijn. 231 GEREFORMEERDEN GEWIJDE AARDE 232 Gereformeerden zie Protestantisme. Geschoeid heeten de leden van een kloosterorde, wanneer er nog een andere tak van diezelfde -* orde bestaat, die ongeschoeid gaat, b.v. de -*■ Karmelieten. Getijden, het officieele kerkelijke gebed, dat op bepaalde uren (tijden) gebeden moet worden en dat door de verdeeling van die uren over het etmaal een volledige dagheiliging vormt, gebaseerd op de Romeinsche tijdsindeeling, te welen de nacht, bestaande uit drie waken en de dag, bestaande uit drie stonden, het z.g. 3e, 6e en 9e uur. De Getijden beginnen met het nachtofficie, de -*• Metten, gewoonlijk bestaande uit drie nocturnen en onmiddellijk gevolgd door het dageraadsgebed, de -» Lauden; dan volgt de —► Terts om plm. 9 urn:, de -*• Sext omstreeks den middag, de -» None om plm. 3 uur en de -*■ Vespers, die het avondofficie vormen. Van kloosterlijken oorsprong zijn de -*■ Prime, het morgengebed, tusschen Lauden en Terts en de —► Completen, het slotgebed, eenige uren na de Vespers. Deze gebedsoefening is altijd de krans der dagheiliging geweest rondom het hoogtepunt van deze heiliging, het H. -* Misoffer, dat aldus zijn invloed over heel den dag uitstrekt en het is dus van belang de aangegeven tijdsorde te volgen, zooals in vele kloosters nauwkeurig geschiedt. Sommige uren worden nu eens vóór, dan weer na de conventsmis (zie Con¬ vent) gebeden. Dit is een gevolg van het feit, dat de conventsmis oorspronkelijk veelal verplaatst werd in verband met den aard van den dag, zoo kwamen op vastendagen b.v. de Vespers vóór de mis, omdat men, zooals bij Joden en Mohammedanen, tot ’s avonds vastte. De prime, de terts, de sext en de none noemt men de Kleine Uren. De indeeling van den dag naar de getijden heeft invloed gehad op de taal; zoo spreekt men van „noen” (none), d. i. middag; in Vlaanderen noemt men het lichte maal, dat om 4 uur gebruikt wordt (het z.g. goüter), vesperbrood; aan het feit, dat op gewone dagen de reciteertoon soberder en dus vlugger was dan op feestdagen, dankt de uitdrukking „korte metten maken” haar ontstaan. Geiinieer'de Kerken zie Oostersche Kerken. Geur van Heiligheid, de figuurlijke uitdrukking (geur = faam) van iemands algemeene erkenning als een heilige. De uitdrukking steunt op het somwijlen waargenomen verschijnsel, dat het lichaam van verschillende heiligen na hun dood, soms ook tijdens hun leven, een aangenamen geur verspreidt. Gewetensonderzoek, het onderzoek, waarbij men zich afvraagt, of en hoe men gezondigd heeft. Het is vereischt voor de -* biecht, ten einde de te biechten zonden te kennen. Het regelmatig herhaald gewetensonderzoek, onafhankelijk van de biecht is nuttig als deugdoefening, mits het geschiede zonder -» angstvalligheid en eindige met een acte van -* berouw. Zie ook Bijzonder onderzoek. Gewetensvrijheid, het recht om door persoonlijke overtuiging tot een bepaalden godsdienst te behooren, zonder dat men gedwongen is een bepaalden godsdienst aan te hangen. Iets verder gaat de -*• godsdienstvrijheid. Gewijde aarde. Voor de -*• kerkelijke begrafenis wordt het graf door den priester gewijd (indien het kerkhof zelf niet gewijd is). 233 GEWI3DE MAAGDEN GILDE VAN DE KLARE WAARHEID 234 Vandaar de uitdrukking: in gewijde aarde begraven. Gewijde maagden zie Maagd. Gezalfde des Heeren heeten de -* bisschoppen en -» priesters, omdat zij bij hun wijding met de -* Heilige Olie gezalfd zijn. Gezellenvereeniging (St. Joseph-), katholieke vereeniging van handwerkende jongemannen boven 17 jaar met het doel, hun een godsdienstig-zedelijke, sociale en cultureele opvoeding te geven op basis van de beroepsgedachte en in een milieu van familiegemeenschap. Bekend is de groet: God zegene het eerzame handwerk. In Duitschland gesticht en verspreid door Adolf Kolping (1868), in Nederland (voornamelijk het bisdom Haarlem) door jhr. O. van Nispen tot Sevenaer. Parochieel georganiseerd; de parochieele afdeelingen vormen districtsverbanden, deze een Centraal Verband. Gezelschap der Missionarissen van Afrika zie Witte Paters. Gezelschap van het Goddelijk Woord (Soci’etas Ver’bi Divi’ni, afgekort S. V. D.), gesticht in 1875 door Amold Janssen. Het oorspronkelijk doel is de bekeering van China, later tot andere missiegebieden uitgebreid. In Nederland hebben de paters vijfhuizen, in België één. De congregatie is werkzaam in de missiën van N.O. Indië (KI. Soenda-eilanden, Nieuw-Guinea), China, Japan, Voor-Indië, Brazilië, de Philippijnen en Argentinië. Gezelschap van Jesus zie Jezuieten. Gezelschap van lesus, Maria en lozef, (afgekort J. M. J.), vrouwelijke -*• religieuze congregatie, in 1822 te Amers¬ foort gesticht door Matthias Wolf S.J. voor onderwijs en liefdewerken. Sinds 1840 werd de oorspronkelijke stichting naar elders overgebracht en bleven te Amersfoort de Zusters van O. L. V. van Amersfoort. In Nederland hebben de Zusters van J. M. J. 75 huizen en scholen. Zij werken voorts in de Missiën van N. O. Indië (6 huizen) en Britsch-Indië. Gezelschap van Maria zie Montfortanen, Maristen. Gezongen H. Mis heet in tegenstelling tot de -*• stille Mis, de Mis, waarvan sommige gedeelten door den priester, andere door het koor (volk) gezongen worden. Gilde heette in de Middeleeuwen de orga¬ nisatie van al degenen, die hetzelfde ambacht uitoefenden. Zij waren op godsdienstigen grondslag georgani- ' seerd, hadden meestal een eigen altaar in de kerk en zeker een gildepatroon. De gedachte, die aan haar ordening ten grondslag heeft gelegen, heeft ook voor den tegenwoordigen tijd Gildeteeken beteekenis, hoewel zij in anderen vorm belichaamd moet worden (zichzelf besturende, publiekrechtelijke beroepsstanden). Gilde van de Klare Waarheid, R.K. vereeniging in Nederland, met het doel, kennis te verspreiden aangaande de R. K. geloofs- en zedenleer, zoowel onder katholieken als nietkatholieken. Zij tracht dit doel te bereiken door: ie. het uiteenzetten van de R. K. leer op openbare en besloten plaatsen, 2e. het organiseeren van 235 GLORIA IN EXCELSIS DEO GODDELIJKE DEUGDEN 236 cursussen ter verklaring van genoemde leer, 3e. het verkoopen van godsdienstige en andere apologetische lectuur, 4e. door alle andere wettige middelen. Zie ook Bekeeringsactie. Glo'ria in excel'sis De'o (= eere zij God in den hooge), aan het Evangelie (Luc. 2, 14) ontleende beginwoorden van het loflied, ook groote —► doxologie genoemd, dat in het begin van de meeste H. H. Missen gebeden of gezongen wordt. Glo'ria Pa'tri et FTlio et Spiri'tui Sanc'to (= eer aan den Vader, den Zoon en den H. Geest), beginwoorden en naam van een uit twee deelen bestaande lofprijzing van de H. -*• Drieëenheid (kleine -*■ doxologie). In de liturgie vooral gebruikt als besluit van -»■ psalmen, -* cantica en -*■ responsoriën. Giorievolle Geheimen worden de laatste vijf -» Geheimen van den -* Rozenkrans genoemd, daar zij glorievolle feiten uit het leven van Jesus en Maria herdenken. Zij luiden: 1. Jesus verrijst uit de dooden. 2. Jesus stijgt op ten hemel. 3. De H. Geest daalt neer over de Apostelen. 4. Maria wordt in den hemel opgenomen. 5. Maria wordt in den hemel gekroond. God, de oneindig volmaakte Geest, Schepper, Heer en Bestuurder van hemel en aarde, vanWien alle goed voorkomt. Wijsgeerig uitgedrukt is God het onbegrensde en door zichzelf bestaande Zijn, in tegenstelling met de schepselen, die een beperkt en afhankelijk Zijn bezitten. Uit dit wijsgeerig begrip worden afgeleid: 1. Gods eigenschappen, die echter niet in God onderscheiden zijn, maar alleen in de menschelijke beschouwing, voorzoover zij hetzelfde Zijn in andere betrekkingen beschouwt. Als zoodanig is God de Eeuwige, de Onveranderlijke, de Almachtige, de Alomtegenwoordige, de Alwetende; 2. Gods attributen, die met het wezen van het zijn samenhangen. In dien zin is God Eenheid, Goedheid, Schoonheid, Waarheid. Het bestaan van God kan door het menschelijk verstand, door de beschouwing van de geschapen dingen, dus op natuurlijke wijze gekend worden (geloofswaarheid!); bovennatuurlijke kennis van God bezit men door de Openbaring; over de kennis van God, die de zaligen in den hemel bezitten; zie Zalige Aanschouwing Gods. Goddelijke deugden, bovennatuurlijke, dus door God ingestorte -*• deugden, die God onmid- Symbolische voorstelling van de Goddelijke Deugden. Van links naar rechts: hoop, geloof en liefde dellijk tot voorwerp en beweegreden hebben. Het zijn de deugden van geloof, hoop en liefde. 237 GODDELIJKE OVERLEVERING GODSOORDEEL 238 Goddelijke Overlevering, de geopenbaarde waarheden, welke door de Apostelen wel gepredikt zijn, maar niet in den -* Bijbel geschreven staan; ook het middel, waardoor die waarheden ons ter kennis gekomen zijn. Goddelijke Voorzienigheid, de zorg van God voor het behoud en bestuur der wereld, waardoor de wereld blijft voortduren, zoolang het God behaagt en alles geleid wordt tot het doel, waartoe Hij het geschapen heeft. Godmensch heet Jesus Christus, omdat Hij waarlijk God en waarlijk mensch is: twee onderscheiden naturen (de goddelijke en menschelijke), en één goddelijke persoon. Godsadvocaat zie Advocatus Dei. Godsdienst i. Het geheel van de leerstellingen, die men over God belijdt en uit de betrekkingen tusschen God en het schepsel aileidt. In deze beteekenis wordt G. ook belijdenis genoemd, b.v. katholieke godsdienst. 2. Het geheel van de plechtigheden (gebed en offer), waarmede men God vereert, ook godsvereering genoemd. 3. De inwendige geneigdheid van den mensch, die aan God de eer geeft, welke Hem toekomt (godsdienstigheid, godsvrucht, vroomheid en in volmaakten vorm, heiligheid). Godsdienstvrijheid, het recht om een godsdienst te mogen Belijden en uitoefenen, afgezien van de vraag, of deze waar is of valsch. Natuurlijk heeft iedereen den plicht om uitsluitend den waren, door Christus gepredikten godsdienst aan te hangen. Zie ook Gewetensvrijheid. Godshuis wordt het katholieke kerkgebouw genoemd, omdat en in zooverre God daar werkelijk aanwezig is en woont, door de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het daar bewaarde -*■ H. Sacrament des Altaars. Ook inrichtingen van weldadigheid voor het verzorgen van armen en gebrekkigen worden wel eens G. genoemd. Iri Vlaanderen noemt men inrichtingen, waar armen ieder afzonderlijk hun kleine woning hebben, algemeen Godshuizen; meestal zijn het -* fundaties. Godslamp, de lamp, die dag en nacht in de nabijheid van het -* H. Sacrament des Altaars moet branden; aldus genoemd, omdat zij brandt voor den in het H. Sacrament aanwezigen God. Zij moet worden onderhouden met olijf- (althans plantaardige olie) of was. De G. wordt op -*■ Paaschzaterdag ontstoken met aan de -*■ Paaschkaars ontleend vuur. In sommige kerken bestaat de zinrijke gewoonte om het geheele jaar door de kaarsen met het vuur uit de G. te ontsteken. Godsoordeel (ordaal’), een gerechtelijke proef, vooral in de -*• Middeleeuwen toegepast, waarin op Gods tusschenkomst gehoopt werd om het recht te doen zegevieren. Ofschoon zij soms gepaard ging met kerkelijke plechtigheden, is deze rechtspleging door het Kerkelijk gezag nooit gebillijkt en verschillende malen verboden. 239 GODSPENNING GORDEL 240 Godspennfng, het handgeld, dat bij een mondeling huurcontract wordt aangenomen, als bewijs, dat men het gegeven woord gestand zal doen. Oorspronkelijk beteekende het een gift, die men om Godswille aan de armen gaf, bij het aangaan van huur of koop. In Vlaanderen is het woord nog gebruikelijk voor aalmoes. Godsvrede. In de -► Middeleeuwen werd er naar gestreefd, dat in het algemeen nietcombattanten buiten het oorlogsgeweld zouden blijven (= Pax, voor het eerst afgekondigd in 989). Verder het verbod om zich zelf recht te verschaffen op bepaalde dagen van de week (Woensdag tot en met Maandag) en bepaalde tijden van het jaar (Vasten en Advent) (Treuga Dei, voor het eerst bepaald in 1023), ter eere van het H. Lijden van Christus. Goede meening, het verlangen om door al zijn werken den wil van God te volbrengen. Zij maakt zelfs zedelijk onverschillige handelingen verdienstelijk; vandaar dat het raadzaam is de goede meening regelmatig te formuleeren. Goede Vrijdag, de herinneringsdag aan den kruisdood des Heeren. Dag van zwaren rouw, boete en versterving, zonder H. -+ Misoffer gevierd. De liturgische plechtigheden bestaan uit drie gedeelten: 1. lezingen uit de profeten en van het lijdensverhaal, benevens de plechtige gebeden; 2. de -*■ kruisontblooting onder het zingen van -*• Ecce lignum crucis en de -» kruisvereering tijdens het zingen der -» Improperia; 3. de -* Missa Praesanctificatorum. De -*• liturgische kleur is -*■ zwart. Goede Week (Stille Week, in de liturgische taal Heilige Week), de week voorafgaand aan het Paaschfeest, toegewijd aan de geheimen van ’s Heeren lijden en dood, ten deele door herdenking, ten deele door versterving. De eerste dag is de -*• Palmzondag, de drie volgende dagen zijn feriae majores privilegiatae (zie Feria), vervolgens -»■ Witte Donderdag, -*■ Goede Vrijdag en -*• Paaschzaterdag. Goede werken zijn in katholieken zin werken, die verdienstelijk zijn ter eeuwige zaligheid, de werken des heils. Het moeten vrijwillige, zedelijk-goede handelingen zijn, bovennatuurlijk om haar bewegereden en door de hulp der dadelijke genade, en gesteld in -*■ staat van genade. Dat de goede werken verdienstelijk zijn, steunt op de belofte des Heeren; dat de mensch er toe verplicht is, wordt herhaaldelijk in de H. Schrift gezegd. Goed-Volk-Bureau, bureau ter kostelooze verspreiding van R. K. godsdienstige propagandalectuur, gevestigd te ’s-Hertogenbosch. Gon'falon, kerkvaandel, dat aan een dwarsstok hangt en van onderen in twee of drie punten gesplitst is. Gong. De gong wordt soms bij liturgi¬ sche piechugne- _ , , den gebruikt als Gonfdon vervanging van de altaarschel, doch dit gebruik is uitdrukkelijk verboden. Gordel, symbool der zelfbeheersching. Religieuzen dragen aan den G. een koord met drie knoopen, ter herinnering aan hun drie —► geloften. Dezelfde symboliek komt bij den -*• cingel tot uiting. 241 GOUDEN ROOS GREGORIAANSCHE MISSEN 242 Gouden root, een roos van goud, die op Zondag -* Laetare door den Paus gewijd wordt, waarbij hij een in het hart aangebracht doosje met balsum en muscus vult. Zij Gouden Roos wordt als eereblijk gezonden aan hooge personen, colleges, landen en steden en symboliseert de deugden, die de overheid moet bezitten. Gouden Spoor zie Pauselijke ridderorden, 2. Graal (= schotel), 1. de beroemde talisman, meestal voorgesteld als beker of kelk bij het -* Laatste Avondmaal gebruikt of als de kelk, waarin Jozef van Arimathea het H. Bloed van den Gekruiste zou hebben opgevangen en naar welks bezit de ridders van de Tafelronde streefden; 2. de naam van de organisatie der vrouwelijke jeugd in het bisdom Haarlem. Haar doel is zelfheiliging en apostolaat van het katholieke meisje in godsdienstig, maatschappelijk en cultureel opzicht. Hoofdleidsters zijn de -*■ Vrouwen van Nazareth, onder leiding van een door den bisschop aangestelden directeur. Zie ook Eucharistische Kruistocht en Katholieke Jeugdvereeniging. Graduaal'psalmen (= trappsalmen) heeten psalm 119— 133 (telling volgens de Vulgaat), een door Pius X afgeschaft toevoegsel aan het -*• breviergebed; misschien zoo genoemd omdat zij door de Joden gezongen zouden zijn bij het opgaan naar Jerusalem. Gradua’le (= trapgezang, omdat men voor het zingen ervan de -* ambo besteeg), het -*• responsorium, dat in de Mis op het -* Epistel volgt. In de Vasten en op enkele andere dagen wordt het vervangen door den -» Tractus. Ook het boek, dat tekst en muziek dier responsoria bevat, heet Graduale. Nu staan in het Graduale alle misgezangen. Grafdoek van Christus, het nieuwe linnen windsel, waarin Jozef van Arimathea het gestorven lichaam des Heeren gewikkeld heeft. Zie ook Heilige Lijkwade. Gregoriaan'sche Missen, 1. Reeks van Missen, gedurende 30 achtereenvolgende dagen gelezen, tot lafenis van de -*• geloovige zielen, aldus genoemd, omdat de H. Gregorius de 243 GREGORIAANSCHE UNIVERSITEIT GREGORIUSVEREENIGING 244 Groote veel heeft bijgedragen tot ver»preiding van deze devotie. Het gebruik van het opdragen van H. H. Mitsen op 30 achtereenvolgende dagen schijnt verband te houden met wat de H. Schrift verhaalt over den dood van Mozes en Aaron: „Het geheele volk beweende Aaron gedurende 30 dagen”, Num. XX, 30, en: „De zonen Israëls beweenden Mozes gedurende 30 dagen”, Deut. XXXIV, 8. Omtrent de Gregoriaansche Missen heeft de H. Stoel de volgende verklaring afgelegd: „Bij decreet van deze Congregatie der Riten van 13 Maart 1884 werd het vroom gebruik erkend en goedgekeurd, alsook het bijzondere vertrouwen, dat de geloovigen hechten aan het opdragen van deze dertig Missen, als zijnde door Gods welwillendheid en de aanname der Goddelijke Barmhartigheid bijzonder krachtig tot de bevrijding der zielen uit de straffen van het vagevuur". 2. Gezongen Missen, waarvan de muziek volgens de Gregoriaansche melodieën (-»• Gregoriaansche zang) gezongen wordt, in tegenstelling met de -*■ muziekmissen. Gregoriaan'sche Universiteit zie Gregoriana. Gregoriaan'sche Zang, een éénstemmige zangmuziek, welke als officieele zang bij den eeredienst der katholieke Kerk gebruikt wordt. Zij wordt aldus genoemd, omdat zij door paus Gregorius den Groote (590—604) definitief geregeld is. De Gregoriaansche Misgezangen zijn opgenomen in het —*• Graduale, waarvan in 1907 de officieele Vaticaansche editie verscheen; die van de -* antiphonen in het -* Antiphonale (1912). Uit het feit, dat de G. Z. als officieele kerkmuziek is aangenomen, volgt niet, dat andere muziek verboden is, mits zij niet afwijkt van den geest van den G. Z. Zie ook Palestrijnsche muziek. Gregoriaansch' water, wijwater, gemengd met wijn, asch en zout, de symbolen van edelmoedigheid, boetvaardigheid en onbederfelijkheid, ten gebruike bij de wijding van kerk en altaar. Ten onrechte wordt het in verband gebracht met Gregorius den Groote. Gregoria'na, pauselijke universiteit te Rome, onder leiding van de -*• Jezuieten, aldus genoemd, omdat Gregorius XIII (1572— 1585) als een der belangrijkste stichters beschouwd kan worden. Bezit drie -*■ faculteiten (theologie, philosophie en recht) en een volledigen cursus in missiewetenschap en kerkgeschiedenis. Sinds 1928 zijn het -*■ Bijbelinstituut en het -*• Pauselijk Oostersch Instituut met haar verbonden. Grego'rius-mis, in de latere Middeleeuwen ontstane, allegorische voorstelling, waarbij Christus, tijdens de -► consecratie in het H. -*• Misoffer verschijnt aan Paus Gregorius I, den Groote (6e eeuw). Het motief als Eucharistisch wonder schijnt van Oosterschen oorsprong en vond in het Westen verspreiding door de Rome-pelgrims. Zie afb. Grego'riusorde zie Pauselijke Ridderorden, 4. Grego'riusvereeniging. De Nederlandsche St. Gregoriusvereeniging stelt zich ten doel: de bevordering der gewijde en liturgische muziek, volgens den geest der Kerk en met de stipte inachtneming der kerkelijke wetten. Opgericht 1874 te Haarlem. Sinds 1925 heeft zij een eigen kerkmuziekschool te Utrecht. GREGORIUS-MIS. Verschijning van Christus aan Paus Gregorius den Groote tijdens de consecratie in de H. Mis. Dit wonder vestigde de aandacht op het verband tusschen de Eucharistie en het Lijden van Christus. Vandaar, dat op de afbeeldingen het hoofdmotief omgeven is door de lijdenswerktuigen. In het middelnederlandsche onderschrift wordt een af laat toegekend aan den rouwmoedigen vereerder der lijdenswerktuigen. (Arma Christi = wapenen van Christus). 247 GREMIALE GROOT SEMINARIE 248 Gremia'le (= schootdoek), de doek, waarop -*■ bisschoppen en andere prelaten, ter bescherming hunner gewaden, i de handen leggen, I wanneer zij onder liturgische plechtigheden zitten. Ook de Dominicaansche ritus ge¬ bruikt in plechtige Missen het Gremiale. Grieksche Vaders zie Kerkvaders. Grieksch Kruis, een kruis met vier gelijke balken, aldus genoemd, omdat het in de Byzantijnsche kunst veelvuldig toegepast werd. Zie afb. Kruisvormen. Grieksch-Orthodo’xe Kerk heeft zich in 1054 van de eenheid met Rome afgescheiden. Zij volgt den Byzantijnschen —► ritus en wordt bestuurd door de H. Synode, waarvan de metropoliet te Athene voorzitter is. De G. O. Kerk telt 7 millioen leden. Degenen, die den Byzantijnschen ritus volgen, maar Rome getrouw zijn, vormen de Grieksch- Geünieerde of Grieksch-Katholieke Kerk. Haar bisschoppen oefenen hun gezag uit onder de -*■ Romeinsche Congregatie van de Oostersche Riten. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. Groen wordt als -*■ liturgische kleur gebruikt op de gewone Zondagen en feriae (zie Feria) van het jaar; neutrale middenkleur, niet schitterend, zooals wit en rood, en niet somber, zooals zwart en paars; later kreeg het groen de symbolische beteekenis van kleur der hoop. Groote litanie* zie Oude litanie. Groote Profeten, de profeten Isaias, Jeremias, Ezekiël en Daniël, aldus genoemd wegens den grooteren omvang van hun boeken. Zie ook Kleine Profeten. Groote Vasten zie Veertigdaagsche Vasten. Groot Penitencier*, de kardinaal, die aan het hoofd staat van de Apostolische — Penitentiarie. Hij dient den stervenden paus de -* Laatste H. Sacramenten toe en verleent hem den vollen aflaat, aan den pauselijken zegen verbonden; voorts hoort hij biecht gedurende de laatste dagen der -* Goede Week in verschillende basilieken te Rome. Groot Semina'rio, de afdeeling van het bisschoppelijk -► seminarie, waar jongelingen, die zich als -*• wereldgeestelijke aan den dienst van een ->• bisdom willen verbinden, hun wijsgeerige en theologische studiën maken. De studie duurt minstens zes jaar, waarvan twee jaar philosophie (Philosophicum) en vier jaar theologie (Theologicum). In Nederland zijn zij gevestigd: voor het Aartsbisdom Utrecht te Rijsenburg-Driebergen, voor het bisdom ’s-Hertogenbosch te Haaren, voor het bisdom Breda te Hoeven, voor het bisdom Haarlem te Warmond, voor het bisdom Roermond te Roermond. In België: in de stad waar de bisschop resideert. De Belgische Groot-Seminaries onderwijzen in het algemeen slechts de theologie, terwijl de philosophie reeds op de Klein-Seminaries wordt behandeld. Er zijn echter uitzonderingen. Zie ook Klein-Seminarie. Gremiale 249 GULDEN GETAL GULDEN MIS 250 Gulden Getal, getal, dat de plaats aangeeft, die een bepaald jaar in den loopenden negentienjarigen maancyclus inneemt; aldus genoemd, ófwel vanwege de beteekenis, die aan dit getal gehecht werd (grondslag voor het vaststellen van den kalender), ofwel wegens de gouden letters, waarmede het op kalenders aangeteekend werd. Gulden Jaar zie Heilig Jaar. Gulden legende (Legen’da Au’rea), bekende verzameling van Middeleeuwschen heiligenlevens en -legenden, in 1298 door Jacobus a Voragine geschreven. Gulden mili'tie, naam voor de leden van de Pauselijke Ridderorde van den Gouden Spoor. Zie ook Pauselijke Ridderorden, 2. Gulden Mis, de Mis ter gedachtenis aan de Blijde Boodschap des Engels aan Maria en ter herinnering aan de blijde verwachting van de H. Maagd op Quatertemperwoensdag (zie Quatertemperdagen) van den -*• Advent gezongen. De G. M. wordt gecelebreerd aan het Maria-altaar, in den vroegen morgen en met veel lichten. Zij kwam in de 14e eeuw in zwang, als een z.g. Noodmis, waarvan men — ook wel om bijgeloovige redenen — hulp verwachtte in allerlei nooden. Om deze bijzondere kracht, welke men haar toeschreef, werd zij Gulden Mis genoemd, d. i. krachtdadige mis. In sommige streken werd zij de „Krachtigste Mis” genoemd, ook wel „RorateMis”, naar het eerste woord van den ->■ Introitus of „Missus-Mis” naar het eerste woord van het —*■ evangelie, of ,,Messias-Mis”. Vroeger heette ze ook nog „Duivekedaalsmis”, omdat eertijds het gebruik bestond om bij het evangelie dezer mis een duif uit het gewelf der kerk neer te laten, als symbool van de nederdaling van den H. Geest over Maria, die in het evangelie verhaald wordt. Men kwam ertoe deze Maria-mis op Quatertemper-woensdag te vieren, omdat deze dag beschouwd werd als bijzonder aan Maria toegewijd. Inderdaad was de -*■ statie in de basiliek van Maria de Meerdere en in de misliturgie van dezen dag zijn verschillende deelen gewijd aan het aanstaand maagdelijk moederschap van Onze Lieve Vrouw, namelijk epistel, evangelie en communie. Madonna- voorstelling uit de Catacomben van de H. Agnes H Habijt, het lange opperkleed, dat door de leden van kloosterorden (Augustijnen, Dominicanen enz.) gedragen wordt. Zie ook pij. Ha'giographie' (= levensbeschrijving der —► heiligen), wetenschap, die zich toelegt op het bestudeeren, beschrijven en benutten van de levens der heiligen of van in -*■ geur van heiligheid overleden personen. Bekende hagiografen zijn de Bollandisten (zie Acta Sanctorum). Halfdubbel (Se’midu’plex), liturgische term, die de rangorde van een feest aanduidt. Zie ook Dubbel en Enkelvoudig. Halfvasten, de Donderdag der derde week van de -* veertigdaagsche vasten, die soms feestelijk gevierd werd. Later is de viering verplaatst naar den daarop volgenden Zondag -» Laetare. Hallenkerk, Gothische kerk, waarvan de zijschepen (zie Beuk) even hoog en soms ook even breed zijn als het -> middenschip. Bekende H-en zijn de St. Michielskerk te Zwolle en de St. Walburgiskerk te Zutfen. In Vlaanderen en langs de kust van Fransch Vlaanderen zijn zij zeer verspreid. HandeGngen dar Apostelen, een van de boeken van het -*■ Nieuwe Testament. Het bevat het verhaal van de stichting, ontwikkeling en lotgevallen van de jonge Kerk tot aan haar vestiging te Rome, en is geschreven door den H. Lucas, waarschijnlijk niet lang na de laatst-verhaalde gebeurtenissen, nl. na het tweejarig verblijf van den H. Paulus te Rome (dus in de jaren 60-70). Handoplegging, een liturgisch gebaar, dat zegening, mededeeling van den H. Geest, van goddelijke kracht en zending en genezing beteekent. Het maakt deel uit van de liturgie van het doopsel, het vormsel, de biecht, de wijdingen tot diaken, priester, bisschop, abt en abdis, verder bij -* exorcismen, -* ziekenzegen en de wijding van de -*• doopvont. In het H. Misoffer tijdens het gebed „Hanc igitur” (over de hostie en -*■ kelk). Handschoenen worden in de liturgie gebruikt tijdens de -►voormis (behalve van ->- requiemmissen), maar zijn voorbehouden aan -* bisschoppen, -*■ kardinalen en andere prelaten, die recht hebben op de -* bisschoppelijke insignia. Zij zijn van zijde, in de -► liturgische kleur van den dag en gewoonlijk met een kruis op den rug versierd, dat echter niet voorgeschreven is. Zie afb. bisschop. Handwassching, voor en onder de H. Mis, heeft de symbolische beteekenis van een algeheele zuivering des harten. Zie ook Lavabo. Hanze, bond van R. K. vereenigingen ter bevordering van den handeldrij venden en industrieelen middenstand in Nederland, naar R. K. beginselen. In 1902 te ’s-Hertogenbosch gesticht, in ieder bisdom afzonderlijk georganiseerd; in Utrecht, Breda en Haarlem als Hanze; in ’s-Hertogenbosch als R. K. Middenstandsbond, in Roermond als R. K. Limburgsche Middenstand. Het uitvoerend bureau „Nationaal Hanzebureau” is te Den Haag gevestigd. In België is de voornaamste R. K. Middenstandsorganisatie, de Landsbond van den Christelijken Middenstand. Heb'domada'rius heet in de kloosters en andere -► communiteiten degene, die tot een of 253 HEEMVAART HEILIGE ARMOEDE 254 anderen weekdienst is aangewezen, in het bijzonder de priester van de Conventmis (zie Convent) en de officiant (zie Celebrant) van het -*• koorgebed. Heemvaart, beweging onder katholieke Nederlandsche studenten tot verdieping van het godsdienstig leven en harmonischen opbouw van het geheele leven, in 1924 te Delft ontstaan. Ofschoon na enkele jaren reeds opgeheven, heeft de H. toch in wijderen kring invloed uitgeoefend, vooral door de zomerbijeenkomsten te Neerbosch. Heeroom, oom die -*■ priester of -*■ kloosterling is. Ook familiair gebruikt voor —*■ pastoor. Heerschappijen, een der negen -*■ Koren der Engelen. Heldendom (Paganis’me), samenvattende benaming voor alle godsdiensten, die buiten de ware openbaring staan of, in breederen zin, voor alle niet-monotheïstische godsdiensten (tegenover Christendom, Jodendom en Islam). In dezen zin bedraagt het aantal heidenen ca. 1072 millioen, waarvan ruim 213 millioen Boeddhisten, 257 millioen Confucianisten, 257 millioen Hindoes, 16 millioen Sjintoïsten, 126 millioen andere heidenen, 125000 onbekenden en 102 millioen godsdienstloozen. Daartegenover staan ruim 375 millioen katholieken, 183 millioen protestanten, en 143 millioen andere Christenen, 16 millioen Joden en 260 millioen Mohammedanen. Heiland wordt Jesus genoemd als Verlosser van het menschdom. Heilig Aanschijn zie Veronicadoek. Heiligavond, andere benaming voor -♦ Vigilie. Heilig Bloed, 1. het Bloed van den Verlosser, op Golgotha vergoten en in het H. -*• Misoffer geofferd, als de wijn door de transsubstantiatie veranderd is in de zelfstandigheid van het H. Bloed van Christus. -*■ Relieken van het op Golgotha vergoten Bloed worden in Rome, Mantua, Brugge, Boulogne enz. bewaard. 2. Het H. Bloed, dat op bovennatuurlijke wijze uit Eucharistische wonderen is voortgekomen, b.v. uit hosties, zooals te Augsburg, Brussel en Dijon, of uit miraculeuze beelden of dat tijdens de H. Mis gestort werd, zooals te Boxmeer en Hoogstraten (prov. Antwerpen). De H. Bloedrelieken worden vereerd, niet aanbeden, omdat de 2e persoon der H. —*■ Drieëenheid er niet —► hypostatisch mee verbonden is. Zie ook Bloedwonder. Heilig Bloedprocessie zie Bloedprocessie. Heilig College, het college der -»• kardinalen. Heiligdomsvaart, de 7-jaarlijksche plechtigheid in Maastricht, waarbij de -*• relieken uit den schat der St. Servaas en O. L. Vrouwekerk getoond worden. Sinds 1829 is de H. weer hersteld en wordt gehouden van den 2en tot den 4en Zondag van Juni, laatstelijk in 1937. Soortgelijke plechtigheden bestaan ook te Aken, Susteren en Tongeren. Heilige, degene die in heldhaftige deugdzaamheid heeft geleefd en aldus door de Kerk erkend is (-* Heiligverklaring). Zaken worden heilig genoemd, in zooverre zij door zegening aan het profane gebruik zijn onttrokken, toegewijd zijn aan den eeredienst en tot heiliging van den mensch dienen. Heilige Armoede zie Vrijwillige Armoede. 255 HEILIGE BOEKEN HEILIGE KERK 25Ó Heilige Boeken zie Oude Testament en Nieuwe Testament. Heilige Communie (= vereeniging), de sacramenteele nuttiging van de H. -*• Eucharistie, waardoor het H. Lichaam en Bloed van Christus wordt ontvangen onder de -*■ gedaanten van brood en wijn, tot voedsel der ziel. Zij vermeerdert de -*• heiligmakende genade, verzwakt de booze neigingen en geeft lust en kracht tot het goede, zuivert van de dagelijksche zonde en behoedt voor de -*■ doodzonde, is het onderpand van de glorievolle verrijzenis en eeuwige zaligheid. Degene die de H. Communie ontvangt moet in -*• staat van genade zijn en, behoudens enkele uitzonderingen, -* nuchter van ’s nachts 12 uur af. De priester communiceert onder beide gedaanten, de leeken onder de gedaante van brood. De H. Communie mag reeds door kinderen ontvangen worden, zoodra zij eenig begrip hebben van de voornaamste geloofswaarheden, in staat zijn het onderscheid te vatten tusschen gewoon brood en de H. —► Hostie en een zekere godsvrucht bezitten (zie Kindercommunie). De plechtige Communie wordt eerst op lateren leeftijd (10-12 jaar) gedaan, waarbij tevens de vernieuwing der -*• Doopbeloften plaats vindt. De H. Communie móét ontvangen worden eens in het jaar, (-»■ Paaschcommunie). Zie ook veelvuldige H. Communie. Heilige dag, in Vlaanderen Heiligdag, een kerkelijke feestdag, die als Zondag gevierd moet worden. Zie ook geboden feestdag. Heilige Deugd heet speciaal de -* deugd van kuischheid. Heilige Deur (vroeger ook Gouden Deur), uiterst rechtsche ingang der vier groote —► basilieken te Rome, die bij den aanvang en sluiting van een -+ Heilig Jaar plechtig geopend en dichtgemetseld wordt; die van de —► St. Pieterskerk door den -*■ paus, die van de andere basilieken door -*• kardinalen. Heilige Diensten, afkeurenswaardig synoniem voor het goede katholieke woord godsdienstoefening. Heilige Eucharistie' zie Eucharistie. Heilige Familie, 1. het heilig Huisgezin bestaande uit Jesus, Maria en Joseph; het feest ervan wordt gevierd op den Zondag onder het -» octaaf van -* Driekoningen. 2. Een godsdienstige vereeniging, in 1845 canoniek opgericht en in 1847 tot -►aartsbroederschap verheven, thans verspreid over verschillende landen. Heilige Geest, de derde Persoon van de H. —► Drieeenheid, waarlijk God, gelijk de Vader en de Zoon. Hem worden bijzonder de goddelijke liefde toegeschreven (omdat Hij van den Vader en den Zoon voortkomt door de liefde) en de uitdeeling der genaden (omdat dit het grootste bewijs is van Gods liefde tot ons). De H. Geest heiligt en bestuurt de -*■ H. Kerk en behoedt haar voor elke dwaling tot het einde der wereld; Hij verlicht, heiligt, sterkten troost de geloovigen. De H. Geest heeft zich vertoond in de gedaante van een duif bij den doop van Jesus in den Jordaan (Matth. 3, 16) en in de gedaante van vurige tongen op het eerste Pinksterfeest (Hand. 2, 1-14). Heilige Kerk wordt de katholieke Kerk genoemd, omdat zij een heilige leer predikt, alle middelen geeft om heilig te worden en altijd heiligen voortbrengt. Zie de afb. 257 HEILIGE KINDSHEID HEILIGENBEELDEN 258 De wagen der H. Kerk, getrokken door de vier figuren, die de Evangelisten symboliseeren en voortgeholpen door den Paus, de Bisschoppen en Kerkvaders. Op den wagen: Christus, aanbeden door de H. Maagd Maria. Heilige Kindsheid, een der drie -*• pauselijke missiegenootschappen, waarin zooveel mogelijk alle katholieke kinderen tot 12 jaar vereenigd worden om door hun gebeden en offertjes te helpen de heidensche kinderen tot Jesus te brengen. Heilige Lans, 1. de lans, waarmede de zijde van den Zaligmaker geopend werd. Door de H. Helena in 326 gevonden; de spits werd naar Constantinopel overgebracht en werd in 1492 bezit van den -*■ paus; de stok werd in 1239 naar Parijs vervoerd; 2. een mes in den vorm van een lansspits, dat in den Byzantijnschen -*■ ritus bij de toebereiding der Mis—► hosties gebruikt wordt. Heilige Unie, benaming voor de lengte-as van een georiënteerd, dus van West naar Oost gericht kerkplan. Zie ook Oriëntatie. Heilige Lijkwade van Turijn, linnenkleed, waarop een negatief beeld van een menschelijk lichaam ingedrukt staat, hetwelk vereerd wordt als dat van den Zaligmaker. Zie de afb. bij kolom 33% ■ Heilige Maagd wordt de H. -*• Maria genoemd, omdat zij altijd maagd is gebleven, ook bij de ontvangenis van Christus, en door het voorrecht van de Onbevlekte Ontvangenis de grootste is van alle heiligen. Zie ook O. L. V. Onbevlekt Ontvangen. Heilige Mis zie Misoffer. Heiligenbeelden, afbeeldingen of voorstellingen van degenen, die naar het onfeilbaar oordeel der Kerk heilig geleefd hebben en ons door haar ter vereering en navolging worden voorgesteld. De beelden worden slechts in zooverre vereerd, als zij de -» heiligen voorstellen. Zie ook Beeldenvereering en Heiligenvereering. 259 HEILIGEN DER LAATSTE DAGEN — HEILIGE STEDE VAN AMSTERDAM 260 Heiligen der laatste dagen zie Mormonen. Heiligenfeest, de liturgische viering der gedachtenis van een -»■ heilige op een vastgestelden dag. De viering komt tot uitdrukking in het H. -> Misoffer en het -»■ koorgebed. Bijna iedere dag van het -* kerkelijk jaar is aan een heilige toegewijd. De gedachtenis van alle heiligen tezamen wordt den ien November gevierd (feestdag van -*• Allerheiligen). Zie ook kerkelijke feestdagen. Heiligenver eering. De Kerk leert, dat het goed en nuttig is, de -* heiligen te vereeren om hun bovennatuurlijke volmaaktheid en hun van God verkregen buitengewone genadegaven; en hen aan te roepen om hun machtige voorspraak bij God te verkrijgen (cul’tus duli’ae). Onder de Heiligenvereering neemt de vereering van de H. Maagd een bijzondere plaats in, vanwege haar bijzondere heiligheid (cul’tus hyperduli’ae). De vereering uit zich in de -*• heiligenfeesten, de toewijding van kerken en kapellen aan hun gedachtenis, gebeden en gezangen ter eere van de Heiligen, -*■ bedevaarten naar hun heiligdommen, vereering van hun -*• relieken en beelden. Alle Heiligen tezamen worden vereerd op hun gemeenschappelijk feest (-* Allerheiligen: i November) en door hun gemeenschappelijke aanroeping, de —► Litanie van alle Heiligen. Zie ook Aanbidding en Heiligenbeelden. Heilige Oliën. Op ,-*■ Witten Donderdag wordt door den -* bisschop met assistentie van twaalf -*■ priesters, zeven -»• diakens en zeven -»■ subdiakens, zuivere olijfolie bereid en gewijd: de -*■ ziekenolie, catechumenenolie en, door toevoeging van balsem, het -*• chrisma. De symbolische zinder olie is verlichting, verwarming, verzachting en genezing. DeH. O. moeten bewaard worden in een uit 3 deelen bestaand -* oliebusje of beter in afzonderlijke busjes liefst van zilver, doch ook tin is geoorloofd. Oliebusje Heilige Rok, het ongenaaide onderkleed des Heeren, dat door de Romeinsche soldaten bij het kruis werd verloot (Joh. 19, 23-24). De H. R. zou door de H. Helena naar Trier zijn gezonden en wordt sinds 1196 in den Dom bewaard en bij sommige gelegenheden getoond; de laatste maal in 1935. Ook andere plaatsen eischen de eer op den H. Rok te bezitten. Heilige Roomcche Kerk is, blijkens de ambtelijke documenten, de officieele naam van de Roomsch Katholieke Kerk. Zie ook Heilige Kerk. Heilige Schrift zie Bijbel. Heilige Stede van Amsterdam, 1. Een kapel in 1345-46 gebouwd tusschen Rokin en Kalverstraat, ter herinnering aan het mirakel van 1345. Vandaar uit trok de Mirakelprocessie. Tot 1908 bij de Waalsche Kerk in gebruik, toen afgebroken. Zie ook Heilig Sacrament van Mirakel. 2. De H. S. van Hasselt (bij Zwolle) is een kapel, die in de eerste helft der 13e eeuw gebouwd werd, naar aanleiding van wonderbare gebeurtenissen rond het -*■ H. Sacrament des Altaars en in 1582 verwoest werd. Het terrein is sinds 1891 in handen der | katholieken, die er op den 3 en Zondag 261 HEILIGE STOEL HEILIG HUISJE 262 na Pinksteren een plechtige —► processie houden. Heilige Stoel zie Apostolische Stoel. Heilige Tafel, de -» Communiebank, aldus genoemd omdat daar de —► H. Communie genuttigd wordt, de geestelijke spijziging der ziel. Heilige Trap zie Santa Scala. Heilige Tijden zijn -» kerkelijke feestdagen, -*• onthoudingsdagen en -* vastendagen. Voor de geheele Kerk worden zij ingevoerd, verplaatst of afgeschaft door den -*• Apostolischen Stoel. Plaatselijke kerkvoogden kunnen slechts voor één maal en voor hun gebied H. T. afkondigen; zij kunnen echter in onthoudingsdagen en vastendagen dispenseeren. H. T. worden berekend van middernacht tot middernacht. Is er, om op een feestdag een -*• aflaat te verdienen, kerkbezoek voorgeschreven, dan kan dat gebeuren van den middag van den voorafgaanden dag af, tot aan middernacht van den bepaalden feestdag, dus gedurende 36 uur. Heilige Vader is de aanspreektitel van den -*• paus, Zie de Bijlage Titulatuur. Heilige Vaten zie Liturgisch vaatwerk. Heilig Graf. 1. De plaats te Jeruzalem, waar de gestorven Christus werd begraven en waar de Kruisvaarders de H. Grafkerk bouwden; 2. afbeelding, veelvuldig voorkomend in Frankrijk, België en Duitschland, bestaande uit een groote beeldengroep, die den dooden Christus in het graf voorstelt, omgeven door Maria, Joannes, drie Heilige Vrouwen, Nicodemus en Jozef van Arimathea; soms ook Christus alleen; 3. H. G. wordt in de kerken de plaats genoemd, waar de H. -*■ Hostie bewaard wordt, die op —*■ Witten Donderdag geconsacreerd is voor de plechtigheden van Goeden Vrijdag. Zie ook Capsa. Heilig Grafkerk (of -kapel). i.De boven het -*• Heilig Graf te Jeruzalem door de Kruisvaarders gebouwde kerk; 2. talrijke kerken, die min of meer getrouwe nabootsingen zijn van de eerstgenoemde, meestal centraalbouwen, in navolging van den Romeinschen rondbouw, die veelal voor grafmonumenten werd gebruikt. De —► Tempeliers bouwden gewoonlijk ronde grafkerken, b.v. Temple-Church te Londen en de kerk te Laon (Fr.). Er zijn er honderden. Ook de Heilig Grafzusters bouwden dergelijke centraalbouwen. Zie ook Koepelkerk. Heilig Grafzuster zie Kanunnikessen van het H. Graf. Heilig Hart van lesus. Voorwerp van vereering is het met de Godheid vereenigd lichamelijk Hart van Jesus, als symbool van de liefde van Jesus. Bijzonder opgekomen sinds de openbaringen aan de H. Margaretha Maria Alacoque (1674). De Eerste Vrijdag van elke maand en de Junimaand zijn aan de -*• devotie gewijd. Het feest van het H. Hart werd door Pius IX voor de geheele Kerk verplicht gesteld, door Pius XI tot -*• dubbel ie klas met -*■ octaaf verheven. Het wordt gevierd op Vrijdag na het -* octaaf van -*■ Sacramentsdag. De godsvrucht tot het Eucharistisch Hart van Jesus beteekent de vereering van het H. Hart als symbool van de liefde, waarmede Jesus de H. -*■ Eucharistie heeft ingesteld. Zie ook Intronisatie en Eerste Vrijdag. Heiligheid der ware Kerk zie Kenteekenen. Heilig Huisje zie Loreto. 263 HEILIG JAAR HEILIG SACRAMENT DES ALTAARS 264 Heilig laar (Jubeljaar), een jaar, waarin de katholieken door een —► bedevaart naar Rome en het bezoek van de aldaar aangewezen kerken krachtens een bijzonder pauselijk rondschrijven een vollen aflaat, jubilé-aflaat, kunnen verdienen. Sinds Paus Paulus III (i47S) om de 25 jaar en bij zeer bijzondere andere gelegenheden gevierd. De paus zelf opent het H. J. op den 24en December van het daaraan voorafgaande jaar door met een gouden hamer op de -*■ Heilige Deur te kloppen en door deze het eerst binnen te gaan; den 24en December van het jubeljaar sluit de paus zelf de deur weer. Dezelfde geestelijke gunsten, die door de bedevaart naar Rome verdiend kunnen worden, zijn gewoonlijk ook buiten Rome te verdienen, na afloop van het eigenlijke Heilige Jaar. Bij bijzondere gelegenheden wordt soms een buitengewoon Jubeljaar afgekondigd, dat meestal van korteren duur is en zwaardere voorwaarden stelt. Het laatste (buitengewone) Jubeljaar is in 1933 gevierd, ter viering van den 1900-jarigen herdenkingsdag van den kruisdood van den Zaligmaker. Heilig Land, Palestina, als plaats van Gods openbaring en van ’t leven en sterven van Jesus. Heilig-Landstichting, bijbelsch openluchtmuseum, gelegen in de Meerwijk bij Nijmegen. Door reconstructie niet alleen van heiligdommen, maar ook van het dagelijksch leven in Palestina wil het den bezoekers een grootere kennis van Jesus leer en leven bijbrengen. Officieel orgaan „’t Heilig Land”, populair-wetenschappelijk bijbeltijdschrift. Heiligmakende genade, een bovennatuurlijke gave, waardoor God den mensch van de zonde zuivert, aan zijn ziel een —► bovennatuurlijk leven schenkt, hem aanneemt tot Zijn kind en erfgenaam maakt van den hemel. Zij wordt voor het eerst ontvangen in het — Doopsel, vermeerderd door de -* Sacramenten, die men in -»• staat van genade ontvangt, en door ieder —* goed werk, dat in staat van genade ter eere Gods verricht wordt; zij gaat verloren door de -* doodzonde en wordt herwonnen door een volmaakt —*■ berouw en door het Sacrament der -*■ Biecht. Zie ook Genade. Heilig Misoffer zie Misoffer. Heilig Offi'cie zie Romeinsche Congregaties en Officie, 4. Heilig Oliesel, het —*■ Sacrament, dat door de zalving der vijf zintuigen met -* Heilige Olie en het gebed van den priester aan de zieken genade en sterkte geeft. Het moet toegediend worden aan de geloovigen, die tot het gebruik van het verstand zijn gekomen en wegens ziekte of ouderdom in gevaar van sterven verkeeren; maar mag slechts éénmaal in hetzelfde stervensgevaar ontvangen worden. Het moet ontvangen worden in —*■ staat van genade, tenzij de zieke niet meer in staat is te biechten, en heeft de volgende uitwerkselen: het vermeerdert de -*■ heiligmakende genade, vergeeft de —► dagelijksche zonden en ook de —» doodzonden, als de zieke niet meer tot -*■ biechten in staat is, het versterkt den zieke om het lijden geduldig te verdragen en de -*• bekoringen te overwinnen, het helpt hem tot gezondheid, als het hem zalig is. Zie ook Ziekentafeltje. Heilig putje, een populaire naam voor piscine of sacrarium. Heilig Sacrament des Altaars, het ->• Sacrament, waarin onder de 265 HEILIG SACRAMENT VAN MIRAKEL HEILIGVERKLARING 266 -*■ gedaanten van brood en wijn Christus zelf tegenwoordig is met Zijn Godheid en geheel Zijn Menschheid, dezelfde, die verheerlijkt in den hemel is. Het waardigste sacrament, door Christus ingesteld den avond vóór zijn Lijden, bij het -> Laatste Avondmaal, om ie. in het H. -* Misoffer zich voortdurend voor ons op te offeren en aldus Zijn offerdaad voort te zetten (sacrificie); 2. om in de H. Communie het voedsel onzer ziel te zijn (sacrament, d. i. heiligingsmiddel); 3. om altijd onder ons tegenwoordig te zijn en ons te herinneren aan Zijn H. Lijden (Emmanuel, d. i. God met ons). Christus komt in dit sacrament tegenwoordig door de woorden van de -*■ Consecratie, die de priester in het H. -* Misoffer over brood en wijn uitspreekt en blijft tegenwoordig zoolang de gedaanten van brood en wijn blijven. Het Heilig Sacrament wordt aan de geloovigen uitgereikt in de -*• Heilige Communie; ter aanbidding uitgesteld (zie expositie), gedurende het -» Lof, -♦Veertigurengebed of andere plechtigheid, of in processie rondgedragen; en overigens bewaard in het -♦ tabernakel. Heilig Sacrament van Mirakel, het wonder, waarbij men in 1345 te Amsterdam een H. -+ Hostie, door een zieke overgegeven en in het vuur geworpen, een dag later tusschen de vlammen van het vuur zag zweven. Men legde het H. Sacrament in een reinen doek, die in een koffer gesloten werd. Een dag later werd de H. Hostie met groote devotie en eer teruggebracht naar de Oude Kerk te Amsterdam. Ter herinnering aan dat wonder werd de -♦ Heilige Stede van Amsterdam gebouwd. Bekend zijn ook de vereering van het H. Sacrament van Mirakel te Brussel (Ste. Goedele), Hasselt (België) 10 Hasselt (bij Zwolle) en Herenthals. Zie ook Stille Omgang en Heilige Stede van Amsterdam. Heiligschennis, een onwaardige behandeling van heilige, dus aan God toegewijde of voor den godsdienst afgezonderde en bestemde personen, zaken en plaatsen. Het is een zonde tegen de deugd van Godsvereering, omdat men te kort schiet in eerbied voor God, aan wiens dienst die heilige personen enz. zijn toegewijd. Heilig Uur, een uur van -* aanbidding, dat verschillende personen op zich nemen ter gelegenheid van de uitstelling (-► Expositie) van het -* Heilig Sacrament des Altaars. Ook wordt aldus genoemd een uur van aanbidding en overweging van het Lijden des Heeren, op den avond van -* Witten Donderdag en soms ook een overweging van het H. Lijden in den middag van —► Goeden Vrijdag, ofschoon dit eigenlijk geen H. U. is, in den gebruikelijken eucharistischen zin van het woord. Zie ook Veertigurengebed. Heiligverklaring (canonisatie) is de plechtige en onfeilbare verklaring door den -»■ paus afgelegd, dat een -*■ dienaar Gods de hemelsche glorie deelachtig is en dus overal in het openbaar geëerd mag worden. Zij wordt voorbereid door een proces, dat tot de uitsluitende bevoegdheid van de -+ Romeinsche Congregatie der Riten behoort en hierin bestaat, dat twee (of drie) wonderen, die sedert de -* zaligverklaring van den dienaar Gods hebben plaats gehad en aan zijn voorspraak worden toegeschreven, door een -» postulator ter kennis gebracht van de congregatie en op hun echtheid worden onderzocht. Heeft de —► paus zelf in laatste instantie de echtheid der wonderen erkend, dan BEI 267 HEILO HERMENEUTIEK 268 vaardigt hij na het advies van -» kardinalen en -*■ consultoren te hebben ingewonnen, het z.g. —► decreet „de tuto” uit, volgens hetwelk „veilig kan worden overgegaan tot de plechtige heiligverklaring van den zalige”. Deze plechtigheid verloopt in drie gedeelten: ie: het driemaal herhaalde verzoek tot den paus gericht om tot de heiligverklaring over te willen gaan, met de daarop volgende voorlezing van de heiligverklaring; 2e het -*■ Te Deum aangeheven door den paus en besloten door den -*■ pauselijken zegen; 3e de pontificale H. Mis van den nieuwen Heilige. Heilo', een bekende -*• bedevaartplaats in Noord-Holland, waar -*• O. L. V. ter Nood bijzonder vereerd wordt. De oude -*• devotie is sinds 1902 krachtig herleefd, nadat het terrein, waarop de vroegere genadekapel gestaan had, in katholieke handen was overgegaan. De nieuwe kapel dateert van 1930. Zie ook Genadebeeld. Hel. In ruimen zin, b.v. in de uitdrukking „nedergedaald ter helle”, wordt onder dit woord ook verstaan het -* vagevuur en het -*• voorgeborchte; in strikten zin, de plaats, waar degenen, die om persoonlijke zonden verdoemd zijn (engelen en menschen) voor eeuwig van de -*• zalige aanschouwing Gods beroofd zijn en door een onuitbluschbaar vuur en andere straffen gefolterd worden Heldhaftige deugd, deugd, die in heldhaftigen graad beoefend is geworden, b.v. door een -* martelaar, die de deugd des geloofs op heldhaftige wijze beoefende. Heldhaftige Liefdedaad, de vrijwillige opoffering aan God van alle persoonlijke voldoeningen, die wij tijdens ons leven kunnen brengen, en van de voldoening, die na onzen dood door anderen voor ons gegeven wordt, opdat God deze naar Zijn welbehagen op de zielen in het -*■ vagevuur toepasse. De -* devotie werd in 1728 door paus Benedictus XIII goedgekeurd. Hamel, de plaats, waar de zaligen in alle eeuwigheid volmaakt gelukkig zijn door God te aanschouwen, te beminnen en te bezitten. Zie ook Zalige Aanschouwing Gods. Hemelsch Manna wordt de H. -* Eucharistie genoemd, omdat het een spijs is, die als het ware uit den hemel is nedergedaald. Hemelvaartsdag, het feest van ’s Heeren Hemelvaart, algemeen Christelijke feestdag, 40 dagen na Paschen als -*• dubbel ie klasse, met -» vigilie en -*■ octaaf gevierd. Bijzonderheid: na het -*■ Evangelie wordt de -*■ Paaschkaars, die Christus symboliseert, gedoofd. Hemelvaart van Maria zie Maria-ten-Hemelopneming. He'ortologie', het onderdeel der liturgische wetenschap, dat over de -*• kerkelijke feestdagen handelt. Herderlijke macht der Kerk, de macht, waardoor de Kerk haar leden hun levensdoel en den weg daarheen aanwijst. Zij bestaat uit het -*• leergezag der Kerk en de -*■ bestuursmacht. Herderlijk schrijven, schrijven van den -*• bisschop als herder der zielen. He'reslarch' (aartsketter), een ketter-leider, die een ketterij aanving en verbreidde. Zie ook Ketter. Heresie' zie Ketter. Her'meneutiek' (= uitlegkunde), het onderdeel van de Bijbelwetenschap, dat de regfels bevat, volgens welke de Bijbel verklaard moet worden. 269 HERNIEUWING DER DOOPBELOFTEN HlëRARCHIE 270 Hernieuwing der Doopbeloften zie Doopbeloften Hersteld Apostolische Gemeente Zie Protestantisme.. Hervorming (reformatie), de kerkelijke omwenteling der 16e eeuw, door Luther begonnen en door anderen voortgezet, die een groot deel van Europa van de Moederkerk afscheurde. In plaats van zich te onderwerpen aan het kerkelijk -*■ leergezag, door den Zaligmaker gewild, op het gebied van geloof en godsdienst in de eene en algemeene Kerk, heeft zij het hervormde deel der Kerk verbrokkeld tot kleine, gewoonlijk aan de staatsmacht onderworpen landskerken en het aannemen van de geopenbaarde waarheden ten slotte afhankelijk gemaakt van den persoonlijken uitleg van iedere secte en ieder lidmaat daarvan. De drie voornaamste stroomingen van de Hervorming zijn: het -*• Lutheranisme, het -*• Calvinisme en het -*• Anglicanisme. Zie ook Protestantisme. Herwonnen Levenskracht, R. K. Vereeniging tot bestrijding der tuberculose onder de arbeiders. Zij zendt patiënten uit naar het katholieke sanatorium „Berg en Bosch”, Bilthoven, instelling van het Roomsch-Katholiek Werkliedenverbond in Nederland. He'terodox', afwijkend van de rechtzinnige (orthodoxe) leer. Hexaë'meron (= zesdagenwerk), het verhaal van de schepping der wereld, uit het ie hoofdstuk van Genesis (zie Oude Testament); aldus genoemd, omdat het verloop van de schepping als ’n werk van zes achtereenvolgende dagen wordt voorgesteld. Hi'ërarchie', een uit verschillende rangen bestaande groep van menschen, die krachtens goddelijke instelling, door Christus ingevoerd, een heilige macht bezitten om dienst te doen bij de godsdienstoefeningen (-*• wijdingsmacht) en om de geloovigen te besturen (-» bestuursmacht of jurisdictie). Zij is de besturende macht in de Kerk, tegenover de bestuurde leden. De Kerk is dus een ongelijke maatschappij, waardoor zij zich onderscheidt van *♦ Protestantisme en -*• Febronianisme, en het bestuur is monarchaal, waardoor zij zich van het ->- Anglicanisme onderscheidt. Tot de H. der wijdingsmacht behooren krachtens goddelijke instelling: bisschoppen, priesters en diakens; krachtens kerkelijke instelling: subdiakens en minoristen. Tot de H. der bestuursmacht behooren krachtens goddelijke instelling: de paus (zie Primaatschap) en de bisschoppen; krachtens kerkelijke instelling zijn er later vele gezagsdragers bijgekomen. Deelhebbend aan de pauselijke bestuursmacht zijn degenen, die overgedragen pauselijke jurisdictie bezitten, dus de -*• Oecumenische Concilies, kardinalen, -*• Romeinsche curie, pauselijke legaten, patriarchen, primaten, metropolieten, aartsbisschoppen, bisschoppen, plenaire en provinciale -*■ concilies, -* apostolische vicarissen en prefecten, abten en prelaten nullius, oversten van —«- exempte clericale kloostergenootschappen. Deelhebbend aan de bisschoppelijke bestuursmacht, dus overgedragen bisschoppelijke jurisdictie bezittend of hun jurisdictie in ondergeschiktheid aan den bisschop uitoefenend zijn: de bisschoppelijke -* coadjutor, diocesane synode, bisschoppelijke -«curie, vicarisgeneraad, officiaal, kathedraal kapittel, diocesane -*• consultoren, kapittelvicaris, dekens, pastoors, rectoren van kerken. Zie ook de verschillende trefwoorden en het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. HIËRARCHIE D ER H. KERK Christus heeft het bestuur Zijner I H. Kerk opgedragen aan de Apostelen, onder het opperbestuur van den H. Petrus. Deze zijn opgevolgd door den Paus en de Bisschoppen. „Paus" en „Bisschop" zijn dus de eenige rangen in de „Hiërarchie” (het heilig bestuur), welke door Christus zijn ingesteld. Deze rangen en hun onderlinge verhouding zijn derhalve onveranderlijk. Iedere bisschop is krachtens de instelling van Christus voor zijn bisdom bekleed met een volledig eigen gezag, als leeraar, opperpriester en herder, dat alleen van den paus afhankelijk en aan dezen verantwoordelijk is. Om echter de eenheid der Kerk en het uitoefenen van het opperbestuur te vergemakkelijken, is in den I. De Oos In verband met de nationale eigenaardigheden der „Oosterlingen", waaraan deze zeer gehecht zijn, is „de Oostersche Kerk" weer onderverdeeld in verschillende onafhankelijke eigen ritussen, ook wel „Kerken” genoemd. Elk dezer Oostersche Kerken heeft haar eigen bestuursvorm, haar eigen wetten, haar eigen liturgie, die meest in de landstaal gevierd wordt. Wij onderscheiden in de Oostersche Kerk: De Armeensche Kerk, De zuiver-Koptische of EgyptischKoptische Kerk. De Ethiopisch-Koptische of Abessinisch-Koptische Kerk. De zuiver-Grieksche Kerk. De Rumeensch-Grieksche Kerk. De Grieksch-Rutheensche Kerk. De Grieksch-Melchitische Kerk. De Grieksch-Bulgaarsche Kerk. De zuiver-Syrische Kerk. De Syrisch-Chaldeeuwsche Kerk. loop der eeuwen een zekere indeeling en groepeering in het kerkelijk bestuur ontstaan, welke aldus kan worden aangegeven: De Kerk als geheel is ingedeeld in de Oostersche Kerk en de Westersche Kerk. Onder „Oostersche Kerk” worden begrepen die landen, waar het H. Geloof gepredikt en de H. Kerk gevestigd is ten tijde der Apostelen, vóórdat in Rome als zetelplaats van Petrus en diens opvolgers, het centraal-gezag vast gevestigd was. Het ligt voor de hand, dat dit maar een klein deel der wereld is. Tot de „Westersche Kerk” behooren die landen, welke middellijk of onmiddellijk van Rome uit gemissioneerd zijn; dat is dus het overgroote deel der wereld. tersche Kerk. De Syrisch-Maronitische Kerk. De Syrisch-Malabarische of Soriaansch-Malabarische Kerk. Elk van deze Kerken heeft als hoofd van haar hiërarchie in den regel een patriarch, door den paus benoemd, en als vertegenwoordiger des pausen, begiftigd met ware jurisdictie, aan welke de bisschoppen dier Kerk tot op zekere hoogte onderworpen zijn. Deze Oostersche Kerken hebben echter geen streng afgescheiden gebieden, maar wel heeft iedere Kerk eigen leden j wie eenmaal tot een bepaalden Oosterschen ritus behoort, kan alleen in bepaalde gevallen met verlof van het bevoegde kerkelijke gezag overgaan tot een anderen. Daar nu in de landen, waar de Oostersche hiërarchie bestaat, dikwijls ook latijnsche Katholieken wonen, en de H. Kerk juridisch scherp onderscheid maakt tusschen de onderdanen van Oostersche en Westersche Kerk, vindt HIËRARCH! E DER H. KERK men in vele streken van het Oosten de Oostersche en Westersche hiërarchie naast elkaar. Daarenboven heeft de emigratie van vele Oosterlingen, vooral naar NoordAmerika, het noodig gemaakt, dat ook voor deze in latijnsche landen eigen Oostersche bisschoppen werden aangesteld. Onder invloed van Oostersch volks¬ eigen en van politieke omstandigheden, is de Oostersche Kerk door vele scheuringen geteisterd. Dientengevolge bestaan naast de Oostersche Kerken, die in gemeenschap met den H. Stoel leven (daarom de „geunieerden” genoemd), verschillende schismatieke Kerken, die zich zelf den naam van „orthodox” toekennen. II. De We De Westersche Kerk wordt voor het bestuur verdeeld in twee groote groepen van Kerkressorten: a. die, welke aan het gewone recht onderworpen zijn; en b. de missielanden. A. Onder het GEWONE RECHT wordt verstaan, dat de Kerkorganisatie bestaat uit gevestigde en georganiseerde bisdommen, die — in afhankelijkheid van het pauselijk oppergezag — een eigen bestaan leiden. Deze bisdommen zijn weer onderling gegroepeerd in Kerkprovincies. Een Kerkprovincie bestaat uit een aartsbisdom (onder een metropoliet of aartsbisschop, d. i. eerste bisschop) en een of meerdere suffragaan- of onderhoorige bisdommen. De aartsbisschop heeft geen eigenlijke jurisdictie over zijn suffraganen. Deze hebben in hun bisdom volle bestuursmacht en zijn daarvoor verantwoordelijk direct aan den paus. De aartsbisschop heeft in de Kerkprovincie de eerste plaats, maar oefent slechts in bijzondere gevallen, door het algemeen kerkelijk recht nauwkeurig bepaald, of bij speciale volmachten omschreven, in naam des pausen eenig gezag uit over zijn suffraganen. Deze bisschoppelijke rang, welke van kerkelijke instelling is, brengt dus geen wijziging in de verhouding van paus tot bisschop, welke ersche Kerk. verhouding van goddelijke instelling is. Sommige aartsbisschoppelijke zetels hebben in den loop der eeuwen om verschillende redenen, vooral om hun eerbiedwaardigen ouderdom, een onderscheiding verworven, welke uitkomt in de titels van primaat en patriarch. Dit zijn echter in de Westersche Kerk alleen eeretitels. Ook kent het „gewone recht”, al of niet in verband van Kerkprovincies, abdijen of praelaturen „nullius”, d. w. z. abten of prelaten met kerkelijke bestuursmacht over een bepaald gebied, dat niet bij een bisdom ingedeeld is (zie Exempt). Buiten de groepeering in Kerkprovincies komen ook nog aartsbisdommen of bisdommen voor, die onmiddellijk en uitsluitend onder den H. Stoel staan. Indien in een of ander geval in een bisdom of in een deel van een bisdom een geregeld bisschoppelijk bestuur tijdelijk niet mogelijk is, wordt zulk een gebied gesteld onder een apostolisch administrator. Heel deze groepeering van patriarchen, primaten, aartsbisschoppen en bisschoppen te zamen, draagt den naam van de Kerkelijke Hiërarchie. Een enkel woord nog over de titulaire bisschoppen, -aartsbisschoppen en -patriarchen. H I Ë R A R CH1E DER H. KERK Is een bisdom eenmaal gesticht, dan wordt het door de Kerk juridisch niet meer opgehevenwel worden soms twee of meer bisdommen tot een samengevoegd, dat dan den dubbelen naam voert (b.v. in Frankrijk en Italië). Bij achteruitgang of vernietiging der Kerk in een diocees kan het echter wel voorkomen, dat de zetel onbezet moet blijven; dit is o. a. het geval met honderdtallen van bisdommen, die in de eerste eeuwen in Klein-Azië, Griekenland en Noord-Afrika werden opgericht. Van deze bisdommen, die feitelijk geen geloovigen meer hebben, wordt nu de titel toegewezen aan bisschoppen, die ófwel in Rome aan de Curie werkzaam zijn, ófwel naar de missies gezonden worden, ófwel als hulpbisschoppen in diocesen optreden, ófwel hun emeritaat verkrijgen. B. De MISSIELANDEN zijn geheel anders aeoraaniseerd. Deze staan alle rechtstreeks onder den H. Stoel en de paus is daarover de eenige ordinarius. Daar hij ze echter niet alle persoonlijk verzorgen kan, zendt hij (missio = zending) zijn vertegenwoordigers, om namens hem een bepaald missiegebied te besturen, in afhankelijkheid van de Romeinsche Congregatie tot Voortplanting des Geloofs. Dit systeem bezit een groote soepelheid. Naar omstandigheden kunnen verschillende bestuursvolmachten worden gegeven en daarenboven kan de paus deze kerkressorten naar eigen inzicht veranderen, verdeelen, ja zelfs opheffen. Langzamerhand kan aldus in de missielanden de hiërarchie groeien. Deze ontwikkeling kent de volgende phasen: De eenvoudigste vorm van kerkressort, welke de H. Stoel meestal gebruikt als in een nog niet bewerkte streek de geloofsprediking moet aanvangen, is die eener onafhankelijke missie, onafhankelijk n.1. van een andere missie of bisschop, maar onmiddellijk gesteld onder den H. Stoel; in den regel staat zulk een missie onder leiding van een eenvoudig priester. Belooft de missie voor de toekomst iets, dan wordt zij verheven tot Apostolische Prefectuur; een apostolische prefect is in den regel geen bisschop. Blijkt een prefectuur levensvatbaar, dan wordt zij omgezet in een Apostolisch Vicariaat, dat in den regel door een bisschop bestuurd wordt. Bij verdeeling van een bestaand apostolisch vicariaat wordt een of beide der vorige étappes dikwijls overgeslagen. Begint in eenig missieland de Kerk teekenen te toonen, dat zij zichzelf kan redden wat personen en hulpmiddelen aangaat, of meent de H. Stoel, dat een hoogere organisatie aan de positie der H. Kerk ten goede zal komen, dan wordt daar de hiërarchie ingevoerd en worden kerkelijke provincie(s), aartsbisdom(men) en bisdommen gevormd. Eerst echter als proefondervindelijk bewezen is, dat die hiërarchie zich zelf geheel en al redden kan, houdt het toezicht door de Congregatie tot Voortplanting des Geloofs op en komt dat deel der Kerk onder het „gewone recht”. Zooals blijkt, kent de organisatie der missielanden (behalve in het laatste stadium) geen groepeering in Kerkprovincies. Om toch onderling verband te leggen in een bepaalde streek en om beter de leiding van den H. Stoel tot zijn recht te laten komen, plaatst de paus ’n bepaalde groep missies onder een Apostolisch Delegaat. HIËRARCHIE DER H. KERK III. De Patriarchen. Volgens canon 271 van het Wetboek van het Kerkelijk Recht brengt de titel van patriarch, behalve het voorrecht van eer en het recht op voorrang op den primaat, geen enkele bijzondere rechtsmacht mede, tenzij door een bijzonder recht aangaande enkelen anders vaststaat. Dit laatste komt voor bij de Oostersche patriarchen. De patriarchen worden dus verdeeld in Westersche of Latijnsche en Oostersche patriarchen. De Westersche of Latijnsche patriarchen in groote en kleine patriarchen en beide weer in residentiëele en titulaire. De residentiëele, groote patriarchen n.1. zij, die een gebied hebben, zijn: De Patriarch van het Westen n.1. de Paus van Rome, De Patriarch van Jeruzalem. De titulaire, groote patriarchen n.1. zij, die geen gebied hebben en alleen den titel van een patriarchaat voeren (zij verblijven veelal te Rome en bekleeden een ambt bij de Curie), zijn die van Constantinopel, Alexandrië en Antiochië van Syrië. Behalve Constantinopel zijn alle groote patriarchaten van apostolischen oorsprong n.1. Rome en Antiochië van Syrië hebben den H. Apostel Petrus, — Alexandrië den H. Evangelist Marcus, een leerling van den H. Apostel Petrus, — Jeruzalem den H. Apostel Jacobus den Mindere tot uitgangspunt. Constantinopel werd de zetelstad der keizers van het Romeinsche, later van het Oost-Romeinsche Rijk. Ook de kleine patriarchen vallen in residentiëele en titulaire uiteen. De residentiëele zijn die van Venetië en van Lissabon; — de titulaire die van West-Indië en die van OostIndië, (de aartsbisschop van Goa). De Oostersche patriarchen, die alle residentieel zijn en speciale jurisdictie uitoefenen, zijn: De Patriarch van Alexandrië der Kopten. De Patriarch van Antiochië van Syrië der Syriërs te Mardin, thans met bijzondere volmacht te Beirut. De Patriarch van Antiochië van Syrië der Maronieten te Bikorchi op den berg Libanon. De Patriarch van Antiochië van Syrië der Melchieten te Damascus en Alexandrië. De Patriarch van Babylon der Chaldeeuwen te Mossul. De Patriarch van Cilicië der Armeniërs, te Beyrouth in Syrië. IV. De Primaten. Volgens Canon 271 van het Wetboek van het Kerkelijk Recht brengt de titel van primaat, behalve het voorrecht van eer en het recht op voorrang op den metropolitaan, geen enkele bijzondere rechtsmacht mede, tenzij door een bijzonder recht aangaande enkelen anders vaststaat. Primaten zijn thans: Antivari, primaat van Servië. Armagh, primaat van geheel Ierland. Bogota, primaat van Columbia. Carthago, primaat van Afrika, Gnesen, (en Posen) primaat van Polen. Goa, primaat van het Oosten. Gran, prms-primaat van Hongarije. Lima, primaat van Peru. Lyon en Vienne, primaat van Gallië. Mechelen, primaat van België. Pisa, primaat van Corsica en Sardinië. t HIËRARCHIE Praag, primaat van Bohemen. Rome, primaat van Italië en wel in hoedanigheid van aartsbisschop der Romeinsche kerkprovincie. Allerheiligste Verlosser van Bahia van Alle Heiligen, primaat van Brazilië. V. De Benoemin, Alle bisschoppen der Westersche Kerk worden onmiddellijk en vrij door den paus benoemd. Opdat de paus een geschikten persoon benoeme, gaan in den regel aan die benoeming voordrachten vooraf, welke opgemaakt worden door daarvoor in elk bisdom door den H. Stoel aangewezen colleges of instanties. In sommige gevallen komt krachtens vroeaere concordaten het recht van voordracht toe aan de staatsmacht en wel aan: Den president van Argentinië. Den president van Columbia. Den president van Frankrijk, voor zoover betreft de bisschoppelijke zetels van Metz en Straatsburg. Den koning van Hongarije. Het congres van Peru. Den koning van Spanje. Den president van de Vereenigde Staten van Venezuela. In de latere concordaten heeft de PER H. KERK Salemo, primaat van Napels. Salzburg, primaat van Duitschland. Tarragona, primaat van Spanje. Toledo, primaat van geheel Spanje sedert 1088. Venetië, primaat van Dalmatië. Warschau, primaat van Polen. der Bisschoppen. H. Stoel in den regel slechts aan de regeeringen toegestaan het recht, om aangaande de hun medegedeelde pauselijke candidaten voor vacante bisschoppelijke zetels bij den H. Stoel politieke bezwaren in te dienen. Dit recht hebben: De regeering van Beieren. De president van Frankrijk voor alle bisschopszetels, die van Metz en Straatsburg uitgenomen. De president van Letland. De president van Polen. De koning der Serven, Kroaten en Slovenen voor de 3 zetels van het oude Servië en Montenegro van vóór den wereldoorlog. De regeering van Tsjecho-Slowakije. De regeering van Italië. De regeering van Roemenië. De regeering van Pruisen. De regeering van Portugal voor de oude Padroudo-bisdommen in Portugeesch- en Engelsch-Indië. Bovenstaande gegevens zijn ontleend voorheen werden gepubliceerd en voor verschenen officieele jaarboek van den aan den Pius-Almanak, waarin deze zoover noodig, aangevuld uit het laatst H. Stoel, het „Annuario Pontificio”. 281 HlëRARCHIE DER ENGELEN HONGERDOEK 282 Hiërarchie' der Engelen zie Koren der Engelen. Hi'ëronymie'ten zie Broeders van den H. Hiëronymus Aemilianus. Ho'die mi'hi cras ti'bi [heden ik (aan de beurt), morgen gij], waarschuwend opschrift aan den ingang van kerkhoven, boven doodenlijsten in kloosters, enz. Hoed wordt voor versiering in de heraldiek gebezigd voor -*■ kardinalen (lage bol, breede platte rand, 2 maal 15 kwasten, alles rood), -* aartsbisschoppen (zelfde vorm, 2 maal 10 kwasten, alles groen), en -» bisschoppen (zelfde vorm en kleur, 2 maal 6 kwasten) en —*• abten (zelfde vorm, 2 maal 3 kwasten, alles zwart). Ook sommige andere prelaten (pauselijke -* protonotarii) hebben recht op een door een hoed met 2 maal 3 kwasten gedekt wapen. Hofken, Vlaamsche benaming voor het rustaltaar op Witten Donderdag. Zie ook Heilig Graf, 3. Homiletiek', het onderdeel van de -* pastoraaltheologie, dat de theoretische en prak¬ tische leer van het prediken, van het verkondigen van het woord Gods behandelt. Homilie’, een bepaald soort preek, bestaande uit een eenvoudige verklaring van de gedeelten van den -*• Bijbel, die in de H. Mis gelezen worden. Vele homilieën der -*• Kerkvaders zijn in het -* breviergebed opgenomen. Hongerdoek, ook wel vastengordijn. In de middeleeuwen bestond het gebruik om gedurende de —*■ veertigdaagsche vasten een wit linnen gordijn, dat gewoonlijk rijk versierd was, voor het priesterkoor te hangen, waardoor het altaar aan het oog werd onttrokken. Slechts onder de -*■ elevatie werd het opengeschoven; op Zondagen soms gedurende de heele H. Mis. Na de middeleeuwen is de H. langzaam verdwenen, behalve in Spanje, waar hij nog in gebruik is en in enkele andere streken, zooals Westfalen en Sicilië, waar men hem nog wel aantreft, zonder zin opgehangen in den top van den triomfboog. De H. is ook nog in gebruik bij de Cisterciënsers en Trappisten. Hongerdoek met de afbeeldingen van de lijdenswerktuigen. 283 HOOFDALTAAR HORAE CANONICAE 284 Hoofdaltaar (hoogaltaar), het voornaamste -*■ altaar in de kerk. Zie afb. Altaar. Hoofddeugden zie Zedelijke deugden. Hoofdkerk, noemt men in een bisschopstad de —*■ kathedraal (moeder en hoofd der andere kerken) en in andere plaatsen soms de voornaamste kerk; dit laatste is echter eigenlijk niet juist. Hoofdzonden worden de volgende zeven zonden genoemd, omdat zij oorzaak zijn van vele andere zonden: hoovaardigheid, gierigheid, onkuischheid, nijd, gulzigheid, gramschap en traagheid. Hoogaltaar zie Hoofdaltaar. Hoogdag, oude Noord-Nederlandsche naam voor -*■ hoogfeest; ook de dag, waarop men ten hoogtijd, d. w. z. ter -*• H. Communie gaat. In het Zuiden en in Vlaanderen is de benaming nog algemeen gebruikelijk. Hoogere wijdingen, de wijdingen van het subdiaconaat, diaconaat en priesterschap (zie Subdiaken, Diaken en Priester) aldus genoemd, ter onderscheiding van de -» kleine of mindere wijdingen. Zie ook majorist. Hoogfeest, naam voor een voornamen —► kerkdijken feestdag, b.v. Paschen, Pinksteren, Kerstmis. Zie ook Hoogdag. Hoogkoor, oude benaming voor de altaarruimte, aldus genaamd niet omdat zij hooger lag dan het overige gedeelte van de kerk, maar omdat het het voornaamste deel was. Zie ook Priesterkoor. Hooglied (Lied der Liederen), een der boeken van het -*■ Oude Testament, een aan¬ eenschakeling van liederen, die onder het beeld van de liefde van bruid en bruidegom de verhouding beschrijven van -*• Jahweh tot Zijn volk Israël. Hoogmis, eigenlijk iedere gezongen H. Mis; in het spraakgebruik dikwijls gebezigd voor de voornaamste of plechtigste H. Mis op Zon- en feestdagen, die gewoonlijk gezongen wordt. Zie ook Plechtige H. Mis. Hoogtijd, oude naam voor een feest in het algemeen, in het bijzonder voor bruiloften en vooral voor voorname -»■ kerkelijke feestdagen; zie Hoogdag. In de uitdrukking „ten hoogtijd gaan” beteekent het het ontvangen van de -*• H. Communie, die gewoonlijk met zoo’n feest verbonden was. Hoogwaardig, element in den titel van hoogere geestelijken ; Zijne Hoogwaardige Excellentie, de officieele titel van bisschoppen en aartsbisschoppen. Het Hoogwaardig Heer is de titel van den -*■ generaal der -*• Kruisheeren en van de -*• abten der -* Norbertijnen. Zie ook Titulatuur. In Vlaanderen noemt men het H. Sacrament des Altaars wel „Het Hoogwaardig”, overeenkomstig het NoordNederlandsche -* Allerheiligste. Hoop, goddelijke deugd, bovennatuurlijke gave Gods, waardoor wij met een vast vertrouwen van God verwachten de eeuwige zaligheid en «die middelen, die daartoe noodig zijn. De grond van onze hoop is de belofte van God wegens de verdiensten van Jesus Christus. Men zondigt tegen de hoop door wanhoop en door vermetel vertrouwen. Ho'rae cano'nicae (= geregelde uren), vroeger veel gebruikte benaming voor het —*■ brevier- en -*• koorgebed. Tegenwoordig 285 HOSPITAALBROEDERS, -ZUSTERS HUISBEZOEK 286 wordt de naam officium divinum gebruikt. Hospltaalbroeders, -zusters, algemeene benaming voor de zeer talrijke orden en congregaties van -*• broeders en -*• zusters, die zich van de Middeleeuwen af gewijd hebben aan den hospitaaldienst (ziekenverpleging). Hospi'tium (hospes = gast), gastenverblijf in een klooster buiten het -* slot; ook een klooster, dat voornamelijk voor gasten is. ingericht, zooals b.v. het klooster op den Grooten St. Bemard (Zwitserland). Hos'tie (= slachtoffer), het ongedeesemd offerbrood voor het H. -*■ Misoffer, dat geleidelijk den vorm heeft aangenomen van dunne ronde schijfjes (ouwels), in de Westersche Kerk grooter voor den priester, kleiner voor de geloovigen. Algemeen is het ge- Hostieijzer. bruik ze te versieren met een stempelindruk, door middel van een Hostieijzer, een soort tang, met aan het einde twee ijzeren bladen, waartusschen het deeg voor de hosties in het vuur wordt gebakken en waarin symbolen, betreffende de H. Eucharistie gegraveerd zijn. Thans is dit Hostie-ijzer veelal vervangen door electrisch ver- Electrisch verwarmd hakijzer voor hosties warmde hakijzers voor een grooter aantal H-s tegelijk. Hosties worden, zoolang zij niet geconsacreerd zijn, in een hostiedoos of -bus bewaard, na de consecratie in een pyxis of -*■ ciborie. Zie ook afb. kelk. Hubertusbrood. De H. Hubertus is de patroon van de jacht. Ouder nog is de vereering van dezen Heilige als beschermer tegen de hondsdolheid. Om hem als zoodanig te eeren worden op zijn feestdag, 3 November (waarop in 744 de verheffing van zijn relieken plaats had), brooden gewijd en door menschen en dieren genuttigd om door de voorbede van den Heilige behoed te worden voor de razernij. Vooral in België is de devotie tot den H. Hubertus, onder verschillende vormen zeer verspreid. Huisbezoek, De zielzorger heeft den plicht, de hem toevertrouwde geloovigen regelmatig, 287 HUISKAPEL HUWELUKSBELETSELEN 288 gewoonlijk eens per jaar, thuis te bezoeken. Huiskapel zie Kapel. Huiskapelaan, geestelijke, die de huiskapel (zie Kapel) van adellijke families bedient. Huisprelaat, kerkelijke waardigheidsbekleeder aan het pauselijk hof (zie Pauselijke Familie) verbonden. Ook als eeretitel aan andere geestelijken toegekend. Huisvestingscomité zie Nederl. R. K. Huisvestingscomité. Huiswijding, de zegening van het huis en zijn bewoners en de toewijding ervan aan God, door wijwater en gebeden, bij voorkeur op -* Paaschzaterdag. Huiszegen, een plaat, waarop een gebed om zegen over het huis en zijn bewoners staat afgedrukt, dikwijls in artistieke uitvoering. Zie de afb. Huiszegening, de zegening van een woning door gebeden, wijwaterbesprenkeling en soms bewierooking, al naar den tijd van het -►Kerkelijk Jaar, en veelal samengaande met de -* intronisatie. Hulpbisschop zie Coadjutor. Hu'merale, oude naam voor —► amict, tegenwoordig voor het -*• schoudervelum gebezigd. Huwolijk, een goddelijke instelling, door Christus tot -* sacrament verheven, waardoor man en vrouw zich tot echtgenooten verbinden en genade ontvangen om de plichten van den huwelijken staat naar behooren te vervullen. Het moet worden aangegaan in -*■ staat van genade en om geldig te zijn, gesloten worden voor den -+ pastoor der -* parochie of voor een priester door dien pastoor gemachtigd, en voor twee getuigen. De bedienaren zijn de huwenden zelf; de priester zegent het huwelijk in. Het huwelijk wordt in strikten zin voltrokken en voltooid door de huwelijksgemeenschap tusschen de partijen. Vandaar dat het juister is te spreken van huwelijksinzegening dan van huwelijksvoltrekking, als de kerkelijke plechtigheid bedoeld wordt. Het huwelijk wordt alleen door den dood ontbonden. De Kerk heeft het huwelijk beschermd door -* huwelijksbeletselen. De plichten der gehuwden zijn: in liefde en huwelijkstrouw samen te leven, elkander te helpen om heilig te leven en hun kinderen christelijk op te voeden. Huwelijksafkondiging, de openlijke bekendmaking van een voorgenomen -* huwelijk, gedurende drie achtereenvolgende Zondagen of -* geboden feestdagen onder de —► Hoogmis van den preekstoel afgeroepen (roep). Het doel is eventueel nog niet bekende -*• huwelijksbeletselen te achterhalen, daar de geloovigen krachtens kerkelijk voorschrift, verplicht zijn, de hun bekende huwelijksbeletselen tijdig aan -* pastoor of -*■ bisschop mede te deelen. -► Gemengde huwelijken worden zelden afgekondigd. Huwelijksbeletselen (impedimen’ten), omstandigheden, waarin een persoon zich bevindt en waardoor hij een -* huwelijk niet geldig kan of mag sluiten. Zij worden verdeeld in natuurwettelijke (b.v. lichamelijk onvermogen) en positiefwettelijke (zoowel burgerlijke als kerkelijke); in verbiedende (die het huwelijk niet ongeldig, maar ongeoorloofd maken), en ongeldigmakende. Huwelijksbeletselen vaststellen is een Huiszegen door H. Levigne. 291 HUWELIDKSEXAMEN HYPOSTATISCHE VEREENIGING 292 uiting van rechtsmacht over het huwelijk. Daarom heeft de Kerk uitsluitend het recht, huwelijksbeletselen vast te stellen voor het huwelijk van gedoopten. De verbiedende H. zijn: gelofte, gemengde godsdienst, wettelijke verwantschap (indien deze ook in de burgerlijke wetgeving ongeoorloofd makend is). Ongeldigmakende H. zijn: leeftijd, lichamelijk onvermogen, huwelijksband, verschil in eeredienst, heilige -*• wijding, plechtige kloostergelofte (zie Gelofte), gewelddadige ontvoering, misdaad, —► bloedverwantschap, ->■ aanverwantschap, openbare oneerbaarheid, geestelijke verwantschap, wettelijke verwantschap (indien deze ook in de burgerlijke wetgeving ongeldigmakend is). Dispensatie in natuurwettelijke H. kan noch de burgerlijke, noch de kerkelijke overheid verleenen, in de kerkelijke huwelijksbeletselen kan de paus om bijzondere redenen dispenseeren. Zie ook Gemengd Huwelijk en Paulijnsch voorrecht. Huwelijksexamen, het examen, waarbij de -» pastoor der -* parochie bruid en bruidegom ondervraagt, of er beletselen zijn tegen hun -*• huwelijk, of beide partijen vrij zijn in hun beslissing en of zij een voldoende kennis van de katholieke leer bezitten om het ->■ Sacrament des Huwelijks waardig te ontvangen en hun plichten als echtgenooten en ouders te volbrengen. Voor het huwelijk worden zij ook onderricht over de heiligheid van het huwelijk en de plichten, welke zij als gehuwden ten opzichte van zichzelf en van hun eventueele kinderen hebben (huwelijksinstructie). Huwelijksinzegening zie Huwelijk. Huwelijksmis, de H. Mis, die gelezen of gezongen wordt na de huwelijkssluiting. Zoo de -* rubrieken het toelaten, wordt een bijzonder formulier gebruikt. Ook wordt tijdens deze Mis de -* bruidszegen gegeven, behalve in den -* besloten tijd, aan een weduwe, die hem reeds eerder ontvangen heeft en aan een -* gemengd huwelijk. Huwelijkszegen zie Bruidszegen. Hym'ne, feestelijke en plechtige lofzang. Bekend is het —► Te Deum, de -*■ Ambrosiaansche Hymne. Hyperduli'a (= bovenonderdanigheid), de naam voor de vereering (cultus), die aan de H. Maagd boven alle andere heiligen toekomt. Zie ook Aanbidding. Hypostatische vereeniging, de vereeniging van de twee naturen van Jesus (de goddelijke en de menschelijke natuur) in den eenen Persoon Jesus. Visschen en eucharistische korenaar van een oud-christelijken zegelring I I. H. S., veel verbreid godsdienstig symbool, afkorting van den naam Jesus. Het bestaat namelijk uit de eerste drie letters van den naam: Jhesus, met door de letter h het streepje als aanduiding der afkorting. Ook wordt net wel eens verklaard, maar zonder wetenschappelijken grond, als Je’sus Ho’minum Salva’tor (Jesus, Verlosser der menschen), In Hoe Sig’no [in dit teeken (zult ge overwinnen)] enz. I. N. R. I., afkorting van Je’sus Nazare’nus Rex Iudaeo’rum (= Jesus van Nazareth, Koning der Joden), de latijnsche vorm van den —*■ kruistitel. I. P., afkorting van -> In Pace. L P. K afkorting van -*• in partibus infidelium. Ich'thus (= visch), Grieksch woord, waarvan de letters de beginletters vormen van de woorden Ièsous Christos Theou (H)Uios Sotèr (= Jesus Christus, Zoon van God, Verlosser). Door de eerste Christenen werd het als -► symbool van hun godsdienst gebruikt. Zie ook Disciplina arcani. Ico'nen, de voorstellingen van Christus en de Heiligen in de Byzantijnsch-Russische kunst, uitgevoerd in email, zilver, hout of brons. Zie ook Iconostasis. Iconoclas'ten (= beeldenbrekers), de beeldstormers in de katholieke kerken van het OostRomeinsche rijk (8e eeuw). Zie ook Beeldenstorm. Iconographie’, hulpwetenschap van de kunstgeschiedenis, die tot taak heeft, den inhoud van het kunstwerk te beschrijven, te verklaren en te classificeeren. De Iconologie’ verklaart, waarom de kunstenaar deze bepaalde vormen of zinnebeelden gebruikt heeft. Iconos’tacis (= beeldenopstelling), de wand in de Grieksche kerken tusschen het kerkschip en het priesterkoor, welke wand bezet is met beelden, die tijdens de liturgische plechtigheden door bewierooking en anderszins vereerd worden. Idololatrie' zie Afgoderij. Imita’tio Chris'ti (= Navolging van Christus), Latijnsche titel van een alom bekende verzameling overwegingen, dateerend uit de 15e eeuw, gewoonlijk toegeschreven aan Thomas a Kempis. Na den ->- Bijbel is de Imitatie het meest vertaald en gedrukt. Immanta’tie zie Pauskeuze. Icone 295 IMMORTALE DEI INDIFFERENTISME 296 Immorta'le Del [ = de onsterfelijke (weldaad) van God], beginwoorden van de —encycliek, den ren November 1885, door paus Leo XIII uitgevaardigd over de verhouding tusschen —► Kerk en Staat. Immuniteit' (= onvatbaarheid), het kerkelijk privilege, krachtens hetwelk geestelijke personen, plaatsen en goederen van sommige burgerlijke diensten en lasten (bijv. den militairen dienstplicht) vrijgesteld zijn. Zij steunt op het recht van de Kerk, in de vrije uitoefening van haar taak niet gehinderd te worden. De moderne staten erkennen meestal enkel de immuniteit van personen en dan nog maar gedeeltelijk. Impedimen'ten (= beletselen), zie Huwelijksbeletselen, in welke beteekenis het woord het meest gebruikt wordt. Impera'ta [= voorgeschreven (gebed)], gebed, onder het H. Misoffer, dat door de Kerkelijke Overheid in bijzondere omstandigheden wordt voorgeschreven en na alle andere gebeden verricht wordt. Imprima'tur [== het (boek) worde gedrukt] of Imprimi potest (= het kan gedrukt worden), formules, waardoor een geschrift, dat aan de kerkelijke censuur onderworpen is (zie Boekenwet), voor publicatie vrijgegeven wordt. Zie ook Nihil Obstat, Evulgetur, Cum licentia Superiorum. Imprope'ria (= versmadingen), de klaagzangen van den versmaden Heiland over den ondank van Israël. Zij worden in het Grieksch en Latijn tijdens de liturgische plechtigheden van -*■ Goeden Vrijdag gezongen. In beteekent „in”, „ten”, „ter”. Inamovi'bel is de kerkelijke waardigheidsbekleeder, die niet zonder zijn eigen toestemming verplaatst kan worden. Incardina'tie, de daad, waardoor iemand onder de geestelijkheid (letterlijk: in de hengsels) van een -*• bisdom wordt opgenomen. Zie ook Excardinatie. Incarna'tie zie Menschwording. InchTsen (reclusen), de mannelijke en vrouwelijke kluizenaars, die zich ter eere Gods of tot uitboeting van hun zonden voor hun leven of een gedeelte daarvan in een cel opsloten. Na de 15e eeuw is het instituut geleidelijk verdwenen. Incorpora'tie, de overdracht van het recht op de inkomsten van een kerkelijk —*■ beneficie aan een bepaalde instelling. -* Parochies werden bij een -*• bisdom, -*• klooster, universiteit, -* seminarie enz. geïncorporeerd. De I. wordt tegenwoordig niet meer verleend. In'dex Libro'rum Prohiblte'nim (= lijst van verboden boeken). Behalve de algemeene -» boekenwet, die het uitgeven en lezen van bepaalde soorten geschriften regelt, heeft de Kerk nog een lijst aangelegd van boeken, die met name verboden zijn. De eerste lijst werd in 1559 door Paulus IV gepubliceerd, de laatste door Leo XIII in 1900 (laatste uitgave 1929). Geschriften, die daarop voorkomen, mogen door katholieken, ook van den Oosterschen -* ritus, zonder dispensatie niet worden gelezen, zelfs al zou de lectuur hun geen schade doen. IndiHorontis'me, een dwaling, die leert, dat het onverschillig is, welken godsdienst men belijdt, zoolang hij maar aan den mensch voldoet, of zoolang hij op den bodem van het Christendom staat. 297 INDISCHE MISSIEVEREENIGING IN PETTO 298 Als strijdig met de Openbaring en de rede is deze dwaling door Pius IX verworpen. Indische Missievoreeniging. Deze Nederlandsche vereeniging heeft ten doel het verleenen van steun aan de beschaving van de inheemsche bevolking der Nederl. koloniën door bekeering tot het Christendom. Ter bereiking van dit doel komt de I. M. de Vicariaten en Prefecturen te hulp en steunt zij de propaganda door de Priester-Missieorden gevoerd. Zij bevordert de ordening en het herstel van de Indische samenleving op Christelijken grondslag. Daar dit het werk van leeken is, bevordert de I. M. het gaan van katholieke leeken naar Indië en dient daarbij van voorlichting. Tot dit doel der indirecte missioneering stichtte de I. M. het -»■ Centraal Katholiek Koloniaal Bureau. In du'biis liber'tas (= in twijfel vrijheid), gezegde, dat ten onrechte wordt toegeschreven aan den H. Augustinus, in wiens geschriften het nergens voorkomt. Voluit luidt het in du’biis liber’tas, in necessa’riis u’nitas, in utris’que cha’ritas, d.i. in twijfel vrijheid, in het noodzakelijke eenheid, in beide liefde. Indulgen'tie, Latijnsche term voor -* aflaat. Indult', een meestal door den paus verleend privilege, dat iemand van een wettelijke verplichting ontslaat.Ook het privilege, dat onafhankelijk van de wetgeving verleend wordt, heet soms indult. In fa'cie eccle'siae (= voor het front van het kerkgebouw) wordt gezegd van een huwelijk, dat ten overstaan van de Kerk, dus van een daartoe bevoegden priester en de getuigen gesloten wordt. In fo'ro (= voor het gerecht). In fo’ro exter’no ii I beteekent voor het zichtbare gerecht; in foro inter’no ( of in foro conscien’tiae) voor het inwendig gerecht, voor het geweten. In'fula zie Mijter. Ingeving zie Inspiratie. Inkleeding, de plechtigheid, waarbij postulanten het ordekleed of kloostergewaad ontvangen. Daarmee eindigt het-♦■postulaat en begint het noviciaat (zie Novice). Inlandsche geestelijkheid zie Missie. In pa’ce (ook in bona pace) beteekent in (goeden) vrede, en komt als grafschrift veelvuldig voor op de graven in de -*• catacomben, meestal afgekort tot i.p. In par'tibus infide’lium (= in de gebieden der ongeloovigen), afgekort i. p. i., een in 1882 afgeschafte titulatuur voor —*■ bisschoppen zonder -*• bisdom. Zij ontvingen dan den titel van een bisdom, dat in een vroeger katholiek land lag. Nu worden zij titulair-bisschop genoemd. Bij voorbeeld, vroeger: Mgr. X, bisschop van Z. i. p. i.; nu: Mgr. X, titulair-bisschop van Z. In perpe'tuam (re’i) memo’riam (= tot altijddurende gedachtenis van een feit) staat dikwijls op een gedenkplaat, -» ex-voto enz. In pet'te (= in den boezem) heet een -*■ kardinaal, die door den paus in een -* Geheim Consistorie in het geheim wordt gecreëerd, maar wiens naam nog niet wordt gepubliceerd, vanwege politieke moeilijkheden of anderszins. De naam bevindt zich echter in een gesloten couvert, bestemd voor ’s pausen opvolger. Ook de betrokken persoon weet dus niets van zijn benoeming. Vóór de publicatie kunnen deze kardinalen vanzelfsprekend niet de rechten 299 IN PONTIF1CALIBUS INSTRUMENTUM PACIS 300 en privileges der kardinalen genieten en sterft de paus, dan is de creatie in petto nietig geworden, d. w. z. zijn opvolger is niet verplicht de creatie over te nemen. De uitdrukking bestaat ook in de volkstaal: iets in petto houden. In pontHica'libus, in pontificaal gewaad. Inquisi'tie zie Pauselijke Inquisitie. Insig'nia, uiterlijke kenteekenen, die aan een kerkelijke waardigheid verbonden zijn. Zij zijn liturgisch, wanneer zij aangeven in hoeverre de drager aan het -*• sacrament des -*■ priesterschaps deel heeft: zoo kenmerkt de -» mam pel den -*• subdiaken, de schuin over de borst gekruiste -* stool den -*• diaken, de voor de borst gekruiste stool den -* priester, de recht voor de borst afhangende stool den -*• bisschop. Zie ook Bisschoppelijke Insignia, Pauselijke Insignia en Kardinaal. Inspira'tie (ingeving), een bovennatuurlijke invloed van God, die de vermogens van den mensch tijdelijk zoo aanzet en verheft, dat deze te boek stelt, datgene wat God wil, en op de manier, waarop God het wil. Onder deze ingeving is de -*■ Bijbel (het — Oude en — Nieuwe Testament) geschreven. Erkent de Kerk, dat een boek ingegeven (geïnspireerd) is, dan heet het -* canoniek. Installa'tie, de plechtigheid, waarbij een benoemd geestelijke in het bezit gesteld wordt van zijn ambt of -* beneficie. Van dat oogenblik af kan hij geldig zijn —» jurisdictie uitoefenen. De I. is voor verschillende ambten verschillend geregeld: de -* pastoor wordt in Nederland geïnstalleerd door den bisschop of zijn vertegenwoordiger (bijv.dendeken) met toepassing van eenig ceremonieel, dat de beteekenis van het ambt doet uitkomen. In België geschiedt de installatie altijd door den deken. Deze wordt zelf geïnstalleerd door den bisschop of den vicaris-generaal. Institut' Catholi'que, naam van de vijf katholieke hoogescholen in Frankrijk. Instruc'tie, bepaalde soort preek, die hoofdzakelijk bestaat in de uitlegging van den -» catechismus. In Nederland moet zij op alle Zon- en feestdagen in een der H. H. Missen gehouden worden; in België in alle openbare H.H. Missen op Zon- en feestdagen. In Nederland geldt deze bepaling sinds 1924. De I. moet eenvoudig van vorm zijn. In België werd het voorschrift in 1920 uitgevaardigd, met de bepaling, dat de I. niet langer dan een kwartier mag duren en de stof zoodanig gekozen moet worden, dat in zes jaar tijds de geheele catechismus behandeld is. Ook bepaalde uitingen van de->Romeinsche Congregaties worden I. genoemd. Instrumentenoverreiking, plechtige overhandiging bij de -» wijdingen van zekere, voor elk der wijdingen kenmerkende voorwerpen; over het geheel is dit een latere aanvulling van den oorspronkelijken ritus. Zie ook Investituur. Instnimen'tum pa'cis (osculato’rium = kustafeltje), gouden Instrumentum Pacis, Osculatorium of Kustafeltje 301 INSULA DEI INTERSTITIëN 302 tafeltje of schaaltje, waarop de —► pax, de symbolische vredeskus van den -* priester gedrukt wordt en overgebracht aan -*• assistenten en geloovigen. In'sula De'i (= eiland van God, Godswaard), een aan God toegewijde onafhankelijke plaats. De naam komt nu alleen nog voor in Arnhem (R.K. Oudeliedenhuis) Integralis'me, beweging, die als reactie op het -*• modernisme zich vooral uitte in een krampachtig vasthouden aan alle kerkelijke tradities zonder eenige uitzondering, waardoor men het menschelijk en veranderlijk element in de Kerk evenzeer miskende als de modernisten het goddelijk en onveranderlijk element miskend hadden. I. voerde dikwijls tot verdachtmaking en -* ketterjagen. De -*■ encycliek „Ad Beatissimi” vanBenedictus XV heeft radicaal een einde gemaakt aan het I. Integumen'tum (= bedekking), schap of foudraal ter bewaring van kostbare of veel gebruikte boeken (bijv. van het -* brevier); soms bij heiligenbeelden afgebeeld. Inten'tie (= bedoeling). Het H. ->• Misoffer kan worden opgedragen tot een bepaalde intentie, d. w. z. de vruchten der H. Mis, de afsmeekende en voldoenende kracht, kunnen door den wil van den -*• priester worden toegepast op een bepaald persoon, levend of overleden. Behalve in de gevallen, waarin hij verplicht is een bepaalde intentie (bijv. voor de -» parochie of het -» bisdom) te hebben, is de priester vrij en kan hij het H. Misoffer toepassen volgens eigen of door anderen gevraagde intentie. De aalmoes, -*■ stipendium, die in het laatste geval tot levensonderhoud van den priester gegeven wordt, wordt daarom ook wel intentie genoemd. Interdict' (= verbod), een kerkelijke straf, waardoor de paus of in sommige gevallen de bisschop, aan personen of plaatsen bepaalde geestelijke goederen ontzegt, met behoud van de kerkelijke gemeenschap. Door een locaal interdict worden gewoonlijk het toedienen der -» sacramenten en de plechtige godsdienstoefeningen in een bepaalde streek verboden. Het wordt tegenwoordig zelden toegepast en meer en meer vervangen door openbare oefeningen van -* eerherstel. Het persoonlijk interdict verbiedt den getroffene het deelnemen aan de godsdienstoefeningen, het ontvangen der sacramenten, het waarnemen van kerkelijke ambten en de —*■ kerkelijke begrafenis. Internationale Bidweek wordt gehouden van 18 Januari (feest van St. -» Petrus’ Stoel) tot 25 Januari (feest van St. Paulus’ bekeering) door katholieken en niet-katholieken, om van God de eenheid der Kerk af te smeeken. Het initiatief nam een Anglicaansch geestelijke in 1908. In 1909 door Pius X voor katholieken goedgekeurd. Internuntius, titel van den pauselijken vertegenwoordiger aan het hof van een kleineren staat (nu alleen in Nederland en Luxemburg). Ook degene, die den afwezigen -* nuntius vervangt. Hij is gewoonlijk ->■ titulair-aartsbisschop. In Nederland sinds 1829 gevestigd, behalve in de jaren 1899—1921. Zie ook Pauselijke diplomatie en Leo-Stichting. Intersti'tiën (= tusschenpoozen), de tijdsruimten, die krachtens ’t kerkelijk recht tusschen het ontvangen van twee -* wijdingen in acht genomen moeten worden, opdat de wijdeling aan zijn nieuwontvangen ambt kan wennen. Tusschen tonsuur en ostiariaat, volgens oordeel van den bisschop ; tusschen 303 INTROÏTUS ITINERARIUM 304 elk der -*• kleine wijdingen idem; tusschen laatste kleine wijding en subdiaconaat: i jaar; tusschen subdiaconaat en diaconaat: ■*■/s jaar; tusschen diaconaat en priesterwijding idem, tenzij de bisschop anders bepaalt. Introïtus (= ingang), het eerste gezang van de H. Mis, bestaande uit twee teksten, -► Gloria Patri en een herhaling van den eersten tekst. Waarschijnlijk bestond de I. uit een volledige psalm, die thans ingekort is tot een -*• antiphoon en een -► vers, door het koor gezongen bij het plechtig toetreden naar het altaar en door den priester aan de -* epistelzijde gelezen. Verschillende Zondagen worden naar het beginwoord van den I. genoemd, b.v. -*• Laetare en -*■ Gaudete. Intronisa'tie. i. De plechtigheid, waardoor de beeltenis van het — H. Hart van Jesus op den troon, de eereplaats van een huis, wordt verheven, dus huis en huisgezin bijzonder aan het H. Hart worden toegewijd. Ook van landen, steden en dorpen. In 1907 heeft pater Matteo het initiatief tot deze, nu veel verspreide plechtigheid genomen. Het nationaal-secretariaat der I. voor Nederland is gevestigd te Ginneken bij de Paters der Heilige Harten, voor België in het moederhuis derzelfde congregatie te ’s-Gravenbrakel. Zie ook Huiszegening. 2. Handeling, waardoor een prelaat, die -* jurisdictie heeft (ordinarius), in het bezit wordt gesteld van zijn zetel; deze ceremonie maakt tegenwoordig deel uit van het wijdingsformulier van alle bisschoppen en abten, ook wanneer deze slechts titulair zijn, en is dus van louter liturgischen aard. Zie ook Installatie. Investituur*, bekleeding met een waardigheid door het overreiken van voorwerpen, die de waardigheid symboliseeren. De aanmatiging van leeken op het gebied der kerkelijke investituur was aanleiding tot de Investituurstrijd, een strijd tusschen Kerk en Staat in de 10e—1 ie eeuw, door het —*■ Concordaat van Worms in 1122 beëindigd. Invitato'rium ( = opwekking), het gebed waarmede de ->• Metten beginnen, bestaande uit psalm 94 (telling volgens de -»• Vulgaat), onderbroken door aanroepingen, die met den aard van het feest wisselen. Inwendig leven (geestelijk leven), het leven der ziel, niet in haar natuurlijke functies, maar voorzoover dit door God geschonken wordt, en daarom bovennatuurlijk. Het bestaat in het bezit van de — heiligmakende genade. Inwijding zie Kerkconsecratie. I rregulariteit', een beletsel, waardoor het ontvangen van de heilige -* wijdingen of het gebruik maken van de ontvangen —► wijdingsmacht ongeoorloofd wordt. Irregulariteit kan ontstaan door een bedreven misdaad (ex delicto) of een lichamelijk gebrek (ex defectu) en wordt alleen door -*■ dispensatie opgeheven. |*te Mis'sa est (= gaat, het is wegzending), groet aan de geloovigen, waarmede het H. -♦ Misoffer besloten wordt. In Missen zonder —► Gloria wordt het door -* „Benedicamus Domino”, in -*• Requiemmissen door -♦ „Requiescat in pace” vervangen. Itinera'rium (= reisgebed, -verhaal), het liturgisch reisgebed, bestaande uit den lofzang Benedictus (Luc. 1, 68-79), met enkele gebeden. Men bidt het bij den aanvang van een reis. J Jaargetijde (jaardienst), het H. -*■ Misoffer, dat voor de zielerust van een overledene kan worden opgedragen op den verjaardag van zijn overlijden of op een anderen voor eens en voor altijd gekozen datum. Zie ook Maandstond en Weekdienst. lah'weh, de eigennaam van God bij de Israëlieten. Ook, maar foutief, als Jehova uitgesproken. Jansenisme, kerkelijke hervormingsbeweging in rigoristischen zin, in Frankrijk begonnen door Cornelius Jansenius, professor te Leuven, later bisschop te leper, en Du Vergier. Voornamelijk steunend op een onjuiste opvatting van natuur en bovennatuur, die tot verschillende dwalingen omtrent erfzonde, genade en voorbestemming leidde. Herhaaldelijk veroordeeld. Ten onzent zijn de Jansenisten vereenigd met de —*■ Oud-Katholieken. Jansenistenkruis, een kruis, waarvan het -* corpus de armen sterk verticaal omhoog heft en zich zooveel mogelijk van de aarde afwendt. Aldus genoemd, omdat men bij die voorstelling de Jansenistische leer vond uitgedrukt, dat Christus niet voor alle menschen gestorven zou zijn. De voorstelling is echter veel ouder dan het -*■ Jansenisme. Jansenistenkruis. laren van verstand, (jaren des onderscheids) zie canonieke leeftijd, onder Canoniek. Jeremia’de, andere benaming voor de Klaagliederen of -* Lamentaties van Jeremias, in het spraakgebruik toegepast op klachten in het algemeen. Jeugdwerk. Organisaties, die tot doel hebben: de vrije jeugdvorming, d. w. z. de vorming van de jeugd tot volwaardige leden der maatschappij, buiten huis¬ gezin en school. De katholieke jeugdorganisaties gaan daarbij uit van de katholieke levensbeschouwing en staan in het nauwste contact met de Kerk, die de jeugdvorming als een der plichten van zielzorg beschouwt.De organisatorische vorm is dan ook hiërarchisch, dus zooveel mogelijk parochieel en diocesaan, terwijl de diocesane verbanden een nationaal verband vormen. Naargelang het bijzonder doel, dat zij voorstaan, worden de jeugorganisaties onderscheiden in: 1. algemeen vormende (-*• Katholieke Jonge Meisjeswerk, -»■ Katholieke Jeugd Vereeniging, -» Graal, ->• Katholieke Jongens Centrale, Sint Joseph -*• Gezellenvereeniging, -» Verkenners), 2. sociale (de -» Jonge Werkman, Katholieke Jonge Middenstands Vereeniging, de ->■ Jonge Boeren, Katholieke Jonge Werkgeversvereeniging, ■* Jongstudentenvereeniging), 3. voor maatschappelijk verwaarloosden bestaan het —► Sint Franciscus Liefdewerk en het -* Sint Francisca Romana Liefdewerk, 4. het zuiver godsdienstige, sociale, politieke en sportieve wordt behartigd in organisaties, die niet exclusief voor de jeugd bestemd zijn, maar waarvan zij deel kunnen uitmaken. In Vlaanderen is het jeugdwerk centraal georganiseerd in het Jeugd Verbond voor Katholieke Actie, waarvan deel uitmaken: 1. Standsorganisaties als de Katholieke Arbei- 307 3ESUS JOZEFINISME 308 dersjeugd of Kajotters, de Boerenjeugd, de Middenstandsjeugd, Katholieke Studenten enz. 2. Godsdienstige organisaties, o. a. de —*■ Eucharistische Kruistocht (E. K.) en de —*• Manacongregaties. 3. Organisaties voor ontspanning, sportvereenigingen, patronaten, verkenners. In Waalsch-België bestaat een overeenkomstig jeugdverbond. Jesus zie Zoete Naam. Jezuïeten, gebruikelijke benaming van de leden van het Gezelschap of de Sociëteit van Jesus (Soci’etas Jesu), de Jezuietenorde. Gesticht m 1534 uoor Ignatius van Loyola en in 1540 door Paus Paulus III goedgekeurd; tijdelijk opgeheven (behalve in Rus- Embleem vande ^ Jezuiéten-Orde In Zuid-Nederland sinds 1542 gevestigd, in Noord-Nederland sinds 1592. De J. kennen geen tweede en derde orde; verschillende zustercongregaties hebben zich echter geheel aangepast aan den leefregel en den geest der Jezuieten. Zie afb. OrdeMeeding. Johannieten, Johannieter Orde zie Maltezerridders. Jonge Boeren, jeugdafdeeling van de drie groote R.K. landbouworganisaties in Nederland (behalve in het bisdom Haarlem, waar de jonge boeren lid zijn van andere, niet specifieke boerenorganisaties). Jonge Wacht zie Katholieke Jongenscentrale. Jonge Werkman, organisatie, gevestigd in de bisdommen Utrecht, den Bosch, Breda en Roermond, die de vorming van jonge arbeiders boven 17 jaar tot volwassen werklieden beoogt, in godsdienstig en maatschappelijk opzicht. De organisatie is zooveel mogelijk parochieel, de afdeelingen zijn in diocesaan verband vereenigd. Jongstudentenvereeniging, organisatie van de katholieke leerlingen der middelbare scholen in Nederland, vooral ten dienste van het vacantiewerk. In de bisdommen Den Bosch en Roermond zijn de afdeelingen, die met de scholen samenhangen, in diocesaan verband vereenigd. Josephgezelten zie Gezellenvereeniging. Jozef. De H. Jozef is de voedstervader (beschermer) van Christus en de maagdelijke echtgenoot van —► Maria. Feestdag 19 Maart. Als Beschermer van de H. Kerk wordt zijn feest gevierd (met -*• octaaf) op Woensdag na den 2en Zondag na Paschen. Het Jozefaltaar j staat in veel Nederlandsche kerken aan de Epistelzijde, dus in georiënteerde kerken aan den zuidkant. In België komt het slechts zelden voor. Jozefhuwelijk, huwelijk met vrijwillige onthouding van de huwelijksdaad, naar het voorbeeld van het maagdelijk huwelijk van Sint Jozef en -» Maria. Jozefie'ten, Congregatie van Priesters in 1817 door Kanunnik van Crombrugghe te Geeraardsbergen (VI.) gesticht voor de opvoeding van de jeugd. In België heeft de Congregatie 4 huizen, in Nederland geen. Zij doet missiewerk in den Belgischen Congo. Jozefinis’me (Jozefisme), beweging, verwant aan het -*■ Gallicanisme en -*• Febronianisme, welke de Kerk ondergeschikt wil maken aan den Staat, aldus genoemd naar den Oostenrijkschen Keizer Jozef II (1765—1790). die door vele 309 JUBE DOMNE BENEDICERE JUVENAAT 310 maatregelen het kerkelijk leven beknotte. Reeds tijdens zijn leven moest hij vele maatregelen intrekken. Ju'be Dom’ne benedl'cere (= heer, geef uw zegen), liturgische formuul, waardoor den -* zegen van den -*■ celebrant gevraagd wordt. Da formule wordt ook gebruikt in de -*■ Metten en -*■ Primen, alsmede bij het kerkelijk tafelgebed. Vraagt de celebrant den -* zegen van God, dan zegt hij Ju’be Do’mine benedi’cere. Zie ook Dommis en Jubée. lub ée* (afkorting van -*■ Jube Domne benedicere), het —► doksaal, met twee -» ambo’s of kansels, ten gebruike van diaken en subdiaken. De verbindingsbalk (trabes), die veelal wordt aangetroffen tusschen de zijwanden van het -*■ priesterkoor en waarop vaak een -* triomfkruis staat, wordt ten onrechte dikwijls aangezien als een overblijfsel van de J., doch is dit niet. Een oud-Vlaamsche naam voor deze balk is „reese”. Zie ook Doksaal. Jubeljaar zie Heilig Jaar. Jubilé-aflaat zie Heilig Jaar. Juffertje zie Angelus. Juliaantjes, populaire naam voor de zusters van de Congregatie der Liefdezusters van de H. Juliana van Falconieri, in 1915 door Pater J. Jorna S.J. in Den Haag gesticht met het doel, de huisgezinnen van armen te verzorgen. De Congregatie heeft drie huizen in Nederland. Ju’ra Sto'lae (= rechten van de stool), de rechten, welke verbonden zijn aan het kerkelijk ambt (gesymboliseerd door de stool), dat door iemand bekleed wordt, gewoonlijk de pastoorsrechten. In België spreekt men gewoonlijk van Jus stolae (stoolrecht). Ju're divi’no beteekent: naar goddelijk recht, ju’re huma’no: naar menschelijk recht, ju’re ecclesias’tico: naar kerkelijk recht. Jurisdic’tie. Voor de uitoefening der geestelijke waardigheid en het toedienen der -*■ Sacramenten is behalve de -*■ wijdingsmacht ook een geestelijke rechtsmacht noodig, jurisdictie genaamd. Zie ook Hiërarchie en Bestuursmacht. Juttemis zie Sint Juttemis. Juvenaat' wordt dikwijls de onderwijsinrichting genoemd, waar toekomstige leden van ■* religieuze congregaties hun eerste wetenschappelijke (gymnasiale) en ascetische vorming ontvangen. Gewelfschildering in de catacomben K K. A., afkorting van -* Katholieke Actie. K. J. C, afkorting van -»■ Katholieke Jongens Centrale. K. ). M., afkorting van -* Katholieke Jonge Meisjeswerk. K. J. M. V., afkorting van Katholieke Jonge Middenstands Vereeniging. K. J. », afkorting van —*■ Katholieke Jeugd Vereeniging. K.J.W.V., afkorting van Katholieke Jonge Werkgevers Vereeniging. K.R.O., afkorting van Katholieke RadioOmroep. LtA, afkorting van -♦ Katholieke Sociale Actie. K. W. P.. afkorting van Katholieke Wereld Post, zie Agentia Fides. Kaakslag (vroeger omhelzing) bij ’t H. —*Vo rinse 1 door den -* bisschop aan den vormehng gegeven, met de woorden „Pax tecum” (Vrede zij u), is een symbolische ceremonie, waardoor de officieele bevestiging van het lidmaatschap der H. Kerk beteekend wordt. De K. symboliseert dus niet de moeilijkheden, die men bij het standvastig belijden van zijn geloof zal ondervinden, doch is op te vatten als een vriendelijke en hoffelijke wegzending: ga in vrede. Kaarsegge zie Tenebraeluchter. Kaarsen, (brandend) worden gebruikt bij de -*■ stille en gezongen H. Mis (2 is voldoende, behalve bij een gezongen -*■ Requiemmis, waarbij er 4 voorgeschreven zijn); bij de -*• expositie (6 of meer); bij het -» koorgebed (2 is voldoende); bij H. — Wijdingen, — doopsel (doopkaars), -*■ processie, -*■ bedienen (sterfkaars). Ze zijn op de eerste plaats een eerbewijs en voorts een symbool van God Zelf, van Christus en van het geloof in en onze liefde tot God. Zij moeten vervaardigd zijn van was en wit van kleur zijn (geel in rouw). De kaarswijding geschiedt op plechtige wijze op het feest van Maria Lichtmis. Het is echter niet noodzakelijk, dat kaarsen gewijd zijn. Kaarsenbank, verhooging achter op het -*• altaar, waarop de —*• kandelaars gezet worden. Ook het onderstuk der -*• retabel wordt daarvoor gebezigd. Zie afb. Altaar. Kajot'ter, benaming voor de leden van de Belgische standsorganisatie der Katholieke (mannelijke) Arbeidersjeugd. Er I bestaat een overeenkomstige organisatie van de vrouwelijke arbeidersjeugd, Kajotsters. Kalenda'rium, andere naam voor —*• directorium of —» ordo, eigenlijk een lijst van alle vaste -* kerkelijke feestdagen en een tabel, waaruit de datum der veranderlijke feestdagen af te leiden is. Kalot'te, kalot, kalotje, zie Soli Deo. Kamerheer zie Pauselijk Kamerheer. Kandelaars moeten zich op het —* altaar bevinden, zes op het —* hoofd- of het —*■ sacramentsaltaar, twee op de -*• zijaltaren. Kandelabres (voor meerdere kaarsen) bevinden zich gewoonlijk in het priesterkoor. 313 KANONIKALE HOOGDIENST KAPEL 314 Kanonika'le Hoogdienst, gezongen Heilige Mis, voorafgaande aan de gewoonlijk maandelijksche vergadering van de kathedrale -*■ kapittels in Nederland. In België, waar dagelijks een koormis wordt opgedragen in alle kathedralen en waar de kanunniken eiken dag het koorgebed verrichten bestaat deze naam niet. Kansel (preekstoel) heeft zich ontwikkeld uit de -*■ ambo. Bestaat uit kuip, opgang en klankbord (dikwijls ongemotiveerd tot troonhemel ontwikkeld). De K. kan aan Evangelie- of Epistelzijde staan. Practische redenen zijn hier maatgevend. In kathedralen staat de K. b.v. aan de Epistelzijde om beter in het gezicht te zijn van den bisschoppelijken troon. Zie afb. Ambo. Kanselier. i. K. der H. Roomsche Kerk, de kardinaal, die aan het hoofd staat van de -*■ Apostolische Kanselarij. 2. K. der Apostolische Brieven, het hoofd van de afdeeling „Apostolische Brieven” der -*• pauselijke staatssecretarie. 3. K. van een diocees, degenen, die men gewoonlijk de secretarissen van het -*■ bisdom noemt. Hun taak is de handelingen van de bisschoppelijke -* curie in het archief te bewaren, volgens tijdsorde te rangschikken en te catalogiseeren. Ook vervullen zij het ambt van notaris. Kanun'nik, geestelijke, die lid is van een kathedraal, metropolitaan of collegiaal -*■ kapittel en die als zoodanig de rechten en plichten van het kapittel deelt. De -* seculiere kanunniken hebben dikwijls door erkend, eeuwenoud gebruik of door pauselijke vergunning recht op zekere —► bisschoppelijke insignia, b.v. het paars of het borstkruis, dat een bisschop voor zijn kathedraal kapittel kan aanvragen. Sommige kapittels hebben deze beide voorrechten. In andere weer dragen de kanunniken den mijter. -*• Eerekanunniken deelen eveneens in die voorrechten. De K. -en hebben vaste plaatsen in het -••priesterkoor, die kanunnikenbanken of koorgestoelte heeten. De K., die bovendien belast is met de prediking van het woord Gods in de kathedrale kerk heet kanunnik-theologaal; die er -*■ biecht moet hooren heet kanunnikpenitencier. In Nederland zijn beide krachtens pauselijke -+ dispensatie van deze speciale taak ontheven. K.-en worden benoemd door den bisschop, het kapittel gehoord. Het aantal kanunniken, dat het kathedraal kapittel vormt, is in de Nederlandsche bisdommen 8, in de Belgische 10 tot 14. Kanunnikes'sen van het Heilig Graf, congregatie van vrouwelijke religieuzen met als doel: zelfheiliging en apostolaat, dit laatste door de opvoeding der jeugd en door de beoefening van Christelijke kunst. In Nederland heeft de congregatie 2 kloosters, in België en den Congo 14. Ook de aanbidding van het H. Sacrament op de -*■ Heilig Landstichting te Nijmegen wordt door K. v. h. H. G. waargenomen. Zie afb. Ordekleeding. Kap, monnikskap, kraag of mantelkap, die hoofd en hals bedekt, ook kapoets of capuce genaamd. Zie ook Keuvel. Kapel, kleine ruimte, bestemd voor godsdienstoefeningen, ofwel als deel van een -* kerkgebouw (devotiekapel), ofwel zelfstandig (kapel aan den weg; oratorium enz.). De zelfstandige kapellen (oratoria) worden onderscheiden in openbare, die wel niet voor den openbaren eeredienst opgericht zijn, maar toch voor iedereen toegankelijk zijn, althans tijdens de godsdienst- 315 KAPELAAN KAPITTEL 316 oefeningen; half-openbare, in gestichten, ziekenhuizen enz., met verlof van den bisschop opgericht voor de personen, die tot die stichting behooren, maar waar iedereen geldig kan -*• Mishooren; huiskapellen, voor een bepaalden persoon of familie met vergunning van den —► Apostolischen Stoel opgericht. Zoo zij aan een kardinaal of bisschop behooren, kan iedereen er geldig Mishooren, anders niet. Kapelaan 1. Historisch: de beneficiant (zie beneficie) van een kapelanie; dit was een -* fundatie, gesticht aan een bijzonder altaar, waaraan de K. een bepaald aantal missen moest opdragen; 2. in België werden na den geuzentijd (plm. 1600) de kapelaans rekenplichtig aan den parochiepriester (pastoor) en allengs belast met de zielzorg. Van kapelaan werden zij -*■ onderpastoor, zooals zij in België in deze functie thans nog algemeen genoemd worden; in sommige gevallen is echter de benaming kapelaan blijven bestaan, en in geheel Nederland kent men zelfs geen andere voor den -*■ priester, die den ->• pastoor eener -*• parochie onder diens leiding in de zielzorg terzijde staat, ofwel voor de geheele parochie, ofwel voor een gedeelte daarvan, met eigen rectoraatskerk (zooals in Ned. Limburg); 3. In collegiale of kapittelkerken in België vormen de „kapelanen” een college van lageren rang dan dat der —*■ kanunniken. In alle Belgische kathedralen zijn nog „kapelanen”, die o.m. op gewone dagen de conventsmis (zie Convent) celebreeren en assisteeren; 4. Bij uitzondering zijn er nog kapelaans, verbonden aan een kapel (waarvan het woord is afgeleid) zoo b.v. aan de H. Bloedkapel te Brugge en in de H. Hart-basiliek te Koekelberg (Brussel). 5. Ook de priesters aan vorstelijke hoven of op kasteelen worden respectievelijk hofkapelaan en slotkapelaan genoemd. Zie ook Onderpastoor. Kapelanie', woonplaats of -* beneficie van een -* kapelaan. Kapelhoeven, kolonisatieposten in den Belgischen Congo door de -*• Jezuieten gesticht, waar de inboorlingen onder het oppertoezicht van de -*• missionarissen en de leiding van -*• catechisten bijeengebracht werden voor Christelijk onderwijs en vorming, en loonend handwerk verrichten. Tengevolge van de tegenwerking der niet-katholieken in 1912 opgeheven. Kap en Degen (met K. en D.), toevoeging aan de titulatuur van -*• Geheim- en —► Eerekamerheeren van Z. H. den Paus, als zij leek zijn. Kapit'tel. 1. Het college en de bijeenkomst der -*■ kanunniken. Het wordt collegiaal kapittel genoemd, indien de kanunniken niet, kathedraal of metropoli taan, indien zij wel aan een kathedraal of metropolitaankerk verbonden zijn. Zij moeten door hun dagelijksch -*■ koorgebed den eeredienst in voornamere kerken luister bijzetten. Het kathedraal of metropolitaan K. staat tevens den -► bisschop bij in het bestuur van het geheele —*• bisdom; hun koordienst is in Nederland beperkt tot de conventsmis (zie Convent) en een klein gedeelte van het -* officie op de (gewoonlijk maandelijks gehouden) vergaderingen. Het kathedraal of metropolitaan K. wordt opgericht en opgeheven door den -*■ Apostolischen Stoel. Het aantal kanunniken bedraagt in de Nederlandsche kathedrale kapittels 8, in de Belgische 10 tot 14. In Nederland heeft het K. zekeren invloed op de bisschopskeuze, in België niet. Het K. staat 317 KAPITTELKERK KARDINAAL GROOT-PENITENCIER 318 onder voorzitterschap van den Proost. In België zijn er nog andere digniteiten in de K.-s, namelijk de deken, de aartspriester, de aartsdiaken en de cantor. Zie ook het artikel Kerkprovincie. 2. Een orgaan uit verschillende (door de -* constituties aangewezen) leden van een religieuze —► orde of -* religieuze congregatie samengesteld, waaraan verschillende belangrijke bestuurszaken zijn voorbehouden, b.v. de benoeming der oversten. Aldus onderscheidt men het generale (algemeene), provinciale en het kloosterkapittel. Evenals bij dat der kanunniken wordt niet alleen het college, maar worden ook de bijeenkomsten en de plaats daarvan K. genoemd. Zie verder Schuldkapittel. Kapittelkerk (koorkerk), kerk, waaraan een -*• kapittel van -*• kanunniken verbonden is. Indien zij geen kathedraal of metropolitaankerk is, wordt zij ook -*■ collegiaalkerk genoemd. Kapittelmis zie Kanonikale Hoogdienst. Kapittelstokje, het stokje, waaraan de linten zijn bevestigd, die de hoofdstukken, kapittels, b.v. de feesten in een -* missaal of -*• brevier, aanwijzen. Kapittelvica'ris (vica’rius capitula’ris), degene, die een -*■ bisdom bestuurt tijdens de -* sedisvacatie of wanneer een -► bisschop daarin verhinderd, geen -*■ vicaris-generaal aanwezig is, en de -*■ Apostolische Stoel niet anders (b.v. door het aanstellen van een -* apostolisch administrator) heeft beschikt. De K. moet binnen acht dagen na het bekend worden der sedisvacatie door het -*• kapittel worden gekozen, oefent namens het kapittel de bisschoppelijke -*• jurisdictie uit en heeft de bisschoppelijke verplichtingen totdat de nieuwe bisschop zijn ambt aanvaard heeft. Aan hem moet hij rekenschap afleggen. Zijn titel is: Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid; hij heeft de eererechten van een -*■ protonotarius apostolicus. Kapoets' (capuce), monnikskap, kraag- of mantelkap, die hoofd en hals bedekt. Zie ook Keuvel. Kardinaal, titel van de hoogste kerkelijke waardigheidsbekleeders na den -*■ paus, die den paus helpen en raad geven in het bestuur der Kerk, vooral in en door de -» Romeinsche Congregaties. Zij kiezen ook den nieuwen paus. Hun waardigheid is van kerkelijke instelling. Het college van K.-en, -* Heilig College genaamd, telt sinds Sixtus V maximaal 70 leden, waarvan 6 kardinaal-bisschoppen (die een -» bisdom in de omgeving van Rome besturen), 50 kardinaal-priesters (die een -*• titelkerk bezitten in Rome), en 14 kardinaal-diakens (die een -* diaconie beheeren in Rome). Hun aanstelling wordt creatie genoemd en geschiedt in een -» Geheim Consistorie (zie ook In petto). De K., die te Rome resideeren, worden curie-kardinalen genoemd. Hun titel is: Eminentie, hun onderscheidingsteekenen: een rood-zijden (in den -* Advent en -* Veertigdaagsche Vasten paarse) toog, een saffieren -*■ ring, eert roode baret (->■ bonnet met 3 punten) en een roode kardinaalshoed met 15 kwasten aan weerszijden. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk en de afb. Kardinaalswapen. Kardinaal-Camerlen'go zie Camerlengo der Roomsche Kerk. Kardinaal-Data'rius zie Pauselijke Datarie. Kardinaal Groot-Penitencier' zie Penitentiarie. 319 KARDINAAL-PROTECTOR KARMELIETEN 320 Kardinaal-Protec'tor, beschermheer van -*• kloostergenootschappen en andere instellingen. De K. P. wordt op aanvraag van de betreffende instelling en met toestemming van den betrokkene door den —*■ paus benoemd. Hij heeft geen rechtsmacht (zie Bestuursmacht) in die instelling, maar geeft raad en bijstand en fungeert als tusschenpersoon tusschen de -* Romeinsche Congregaties en de instelling. Sommige kloostergenootschappen hebben geen protector, van andere is de paus zelf protector. Kardinaal-Staatssecretaris, minister van buitenlandsche zaken van de Vaticaanstad (-*• Kerkelijke Staat); -*• Prefect van de Congregatie voor buitengewone kerkelijke aangelegenheden (zie Romeinsche Congregaties) en bestuurder der —*• Pauselijke Staatssecretarie. De eenige kardinaal, die in het vaticaan woont. Kardinaalswapen bestaat uit een zelf gekozen wapen, waarboven een roode hoed met 15 roode kwasten aan weerszijden en een Wapen van een kardinaal-aartsbisschop kardinaalskruis, (zie afb. Kruisvormen), het is geflankeerd door mijter en staf als de kardinaal tevens bisschop is en het schild is versierd met het -*• pallium, indien hij tevens aartsbisschop is. Kardinaal-Vica'ris, de kardinaal, die den -* paus als -* bisschop van Rome vervangt in het bestuur van dat bisdom, behalve van de Vaticaanstad (-* Kerkelijke Staat). Hij is geheel zelfstandig, moet echter twee maal per maand aan den paus verslag uitbrengen van zijn bestuur. Kardinale deugden of Hoofddeugden, zie Zedelijke deugden. Kar'mel, naam voor een klooster van de Orde der Karmelieten(-itessen). Karmelie'ten (Or’do Fra’trum Beatis’simae Vir’ginis Mari’ae de Mon’te Car’melo, afkorting Wapen van de Orde der ongeschoeide Karmelieten. O.Carm.), -* Orde, die zich uit kluizenaarsnederzettingen op den berg Carmel ontwikkeld heeft, in 1240 naar Europa werd overgebracht en in twee takken voortleeft: de Geschoeide K. die een gematigden regel volgen, en de jongere of hervormde tak der Ongeschoeide K. met een strengeren regel. Sinds 1249 in Nederland gevestigd. De Geschoeiden hebben nu 9 kloosters in Noord-Nederland, geen in België; de Ongeschoeiden in Nederland 3 kloosters, in België 9. De geschoeide K. hebben missiestaties op Oost-Java en Madoera, onder een 321 KARMELITESSEN KATHEDRAAL KAPITTEL 322 Apostolisch Prefect, alsmede in ZuidAmerika. De vrouwelijke tak der orde heet -* Karmelitessen, ook in twee —» observanties gesplitst. De derde Orde heeft verschillende zustercongregaties geaffilieerd. Zie ook Karmelitessen en afb. Ordekleeding. Karmelites'sen. x. K. van het Goddelijk Hart, zelfstandige tak van de oude -*■ Orde van den Carmel (niet 3e Orde van den Carmel). Doel: beschouwing en werken van Christelijke Liefde, vooral opvoeding en onderricht van arme kinderen. In Nederland 4 huizen. 2. Nonnen van de 2e Orde der Allerh. Maagd Maria van den Berg Carmel, gesplitst in Geschoeiden en Ongeschoeiden (de laatste tak is ontsproten aan de hervorming van de oude Orde door de H. Theresia van Avila) met tezamen 16 zelfstandige kloosters in Nederland met eigen postulaat en noviciaat, in België 35. Doel: beschouwing. Deze K. zijn -► slotzusters. 3. Karmelitessen van het Goddelijk Hart van Jezus. Doel: opvoeding en onderwijs van arme kinderen, verpleging. In Nederland 4 huizen. Zie afb. Ordekleeding. Kartui'zers, -*■ contemplatieve orde, door den H. Bruno in 1084 gesticht en aldus genoemd naar hun eerste klooster: de Chartreuse in Frankrijk. De orde vormt een bijzondere verbinding tusschen -* coenobieten- en -*• eremieten¬ leven; hun kloosters bestaan dan ook uit enkele gemeenschappelijke zalen en afzonderlijke huisjes, waarin de Kartuizers zelf voor •vapgTj van de Orde “un onderhoud der Kartuizers. zorgen. De K. zijn de eenige orde, die nooit hervormd behoefde te worden. Hun kloosters worden „Certosa” genoemd. In de Nederlanden sinds 1314 gevestigd, maar tengevolge van de -* Hervorming, de bemoeiingen van keizer Jozef II (zie Jozefinisme) en de Fransche revolutie verdwenen. De -*■ Tweede Orde wordt gevormd door de Kartuizerzusters, rond 1150 gesticht. Zie afb. Ordekleeding. Katafalk', getimmerte ter opbaring van een overledene, soms ook een looze doodkist. Katafalk. in de kerk opgesteld onder een zwart lijkkleed en met brandende kaarsen omgeven. De priester verricht aan de K. de absoute (zie Absolutie, 2). Kathedraal' (Kathedrale Kerk), de bisschopskerk, waar zich de cathedra of -*■ bisschopstroon bevindt. Zie ook Dom. Kathedraal' Kapit'tel, -* kapittel, dat den koordienst in de -* kathedraal waarneemt en den -* bisschop bijstaat in het bestuur van het geheele -*■ bisdom. Als de bisschopszetel vacant wordt, gaat het bestuur van het bisdom aan het kapittel over, dat dan een -*■ kapittel-vicaris benoemt. In sommige landen (o.a. Nederland) heeft het een grooten invloed op de bisschopsbenoeming, doordat het een lijst van candidaten mag opstellen, welke van de bemerkingen van de overige bisschoppen voorzien, aan den -* 323 KATHOLICITEIT KATHOLIEKE KERK 324 paus wordt voorgedragen. De paus | benoemt echter rechtstreeks den nieuwen bisschop en is niet aan de voordracht gehouden. In Nederland zijn voor de vijf bisdommen door Pius IX vijf kapittels gesticht (1858), waaronder de -* Proost, de -» Kanunnik-Theologaal en de -* Kanunnik-Penitencier. Zij zijn zoo goed als geheel van den koordienst (-*■ officie) gedispenseerd. Zie ook Kanunnik en Kapittel. Katholiciteit', de eigenschap der ware Kerk, waardoor zij katholiek of algemeen is, zoowel in haar leer en inrichting (voor alle volken en tijden geschikt), als in haar prediking (die zich tot alle volken richt), en haar verspreiding. Zie ook Kenteekenen. Katholiek (= algemeen), de titel der ware Kerk, op grond van haar -*• katholiciteit. Katholieke Actie, afgekort K. A., de georganiseerde deelname van de leeken aan het hiërarchisch -> apostolaat der Kerk met en onder leiding der priesters, dus een vereeniging van zooveel mogelijk alle leeken, die onder eigen bestuur, van de Kerk de zending ontvangen als Apostel die taak te vervullen, welke door de geestelijke nooden het meest geboden is. Ofschoon het leekenapostolaat zoo oud is als de Kerk zelf, heeft Paus Pius XI er wegens den bijzonderen nood der tijden een nieuwen, meer gecentraliseerden organisatievorm aan gegeven en streeft hij er naar, zooveel mogelijk alle leeken aan het apostolaat te doen deelnemen. Vandaar dat de K. A. in Rome haar centrum heeft en diocesaan en parochiëel georganiseerd is. Iedere —► bisschop kan echter den vorm kiezen, die voor zijn -*• bisdom het meest geëigend is. De grondslagen voor de K. A. werden door Paus Pius XI uiteengezet in de -*■ encykliek „Ubi arcano Dei” van 23 Dec. 1922. Katholieke Jeugdvereniging, afgekort K. J. V., vereeniging voor de vrouwelijke jeugd tot 25 jaar, om haar te vormen tot haar toekomstige taak als echtgenoote en moeder, en tot het -» leekenapostolaat. Met uitzondering van Haarlem (zie Graal) in alle Nederlandsche -* bisdommen gevestigd. Organisatie: parochieele afdeelingen, districten, diocesane organisatie, nationale federatie. De vorming geschiedt door vaste leidsters, -*■ catechisten, de werken van apostolaat door de leden zelf. Zie ook Katholieke Jongemeisjeswerk. Katholieke Jongemeisjeswerk, afgekort K. J. M., jeugdvereeniging voor meisjes van 12—16 jaar, een van de apostolaatacties van de —► Katholieke Jeugdvereeniging. Katholieke Jongens Centrale, afgekort K.J.C., een parochieele jeugdvereeniging voor jongens van alle standen en maatschappelijke groepen, met als middelpunt een kernvorming in Jonge Wacht en Kruisvaart. Katholieke Kerk, de vereeniging van alle gedoopten, die onder gehoorzaamheid aan den —*■ paus van Rome de ware leer van Christus belijden. Zij is door Christus gesticht en zij alleen is bestemd het werk van Christus op aarde voort te zetten, door de menschen deelachtig te maken aan de verdiensten van Zijn kruisdood. Hoewel zij begrijpelijkerwijze in de twintig eeuwen van haar bestaan een zekere ontwikkeling heeft doorgemaakt, is zij in wezen (leer, heilsmiddelen en inrichting) dezelfde gebleven. Zij bestaat uit een zichtbare Kerk en onzichtbare Kerk. Tot de zichtbare (-» Lichaam der Kerk) behooren degenen, die in de katholieke 325 KATHOLIEKE KERK KATHOLIEKE SOCIALE ACTIE 32< Uritwikkeling van het kazuifel. A, 23, C en D hedendaagsche votmen. (A en B Nederlandsch en Duitsch, C Romeinsch en D Spaansch); E. Borromeus-kazuifel, 16e eeuw; F 14e eeuw; G Gothisch kazuifel, 15e eeuw. Kerk gedoopt zijn. Deze wordt bestuurd door een -*• Hiërarchie, die de leden op zichtbare wijze heiligt door haar leer, de norm van wat men moet gelooven, haar leiding, de norm van een christelijk leven, en haar -*■ genademiddelen: -*■ Sacramenten en -* sacramentalia. Zij telt ongeveer 300 millioen leden. Tot de onzichtbare (de Ziel der Kerk) behooren allen (dus ook de te goeder trouw dwalenden) die in -*■ staat van genade zijn. Ook zij behooren tot het mystieke Lichaam van Christus (zie Gemeenschap der Heiligen), omdat zij deel hebben aan de genade door Christus voor alle menschen verdiend. Beide groepen behooren tot de -*• gemeenschap der heiligen, die bovendien de zielen in het —*• vagevuur en de -*■ zaligen in den -*■ hemel omvat. De macht der Kerk, de middelen, die haar ten dienste staan om haar doel te bereiken, is tweevoudig: de —► wij¬ dingsnacht en de -*• herderlijke macht, bestaande uit -*■ leergezag en -* bestuursmacht. Katholiekendag, jaarvergadering van de katholieken van een land, gewest, provincie of —► bisdom, ter bespreking van een bepaald actueel probleem, vanuit katholiek standpunt. Katholieke Raad voor den Handel, een instelling, in 1933 opgericht en gevestigd in het Dominicanen-klooster te Nijmegen, welke tot doel heeft, het bevorderen van kennis omtrent en toepassing van de handelsmoraal naar Katholieke beginselen. Zij streeft dit doel na o. m. door het geven van advies aan hen, die erom verzoeken en het beslissen van geschillen tusschen hen, die deze daartoe voorleggen. Katholieke Sociale Actie, afgekort K.S.A., vereeniging in Nederland, die tot 1926 centrale leiding gaf H77 KATHOLIEKE WERELDPOST KELK 328 aan de sociale actie der katholieken, door enquêtes, documentatie, spreekbeurten, cursussen, lectuurverspreiding enz. Tegenwoordig is zij meer | op het gebied van de film werkzaam, ofschoon het bureau te Leiden nog vele van de vroegere functies voortzet. Katholieke Wereldpost zie Agentia Fides. Katholiek Indisch Bureau voor het verstrekken van inlichtingen aan hen, die gaan naar en komen van Nederlandsch-Indië. Het K. I. B. verleent ook medewerking bij het zoeken naar een werkkring in Nederlandsch-Indië. Zie ook Centraal Katholiek Koloniaal Bureau. Kazuifel, opperkleed, dat door -*■ bisschop en -*■ priester bij het celebreeren van het H. — Misoffer gedragen wordt. Het moet vervaardigd zijn van zijde of halfzijde, in de -»• liturgische kleur van den dag en gezegend zijn. De vorm heeft veel verandering ondergaan. De oorspronkelijke aan alle zijden even wijde klokvorm werd voortdurend aan de zijden versmald, zoodat na het Gothische en het Borromeus-K., modellen ontstonden, die alleen borst en rug bedekten (-> schapulier-, viool-, peervormig). Het weer in gebruik nemen van den historischen vorm is door een -» decreet van de —*• Romeinsche Congregatie der Riten (1925) van de toestemming van den —*• Apostolischen Stoel afhankelijk gemaakt.Zie afb. kolom 325 en afb. Liturgische gewaden. Kelk, liturgisch vaatwerk, dat door den -* priester onder het H. -*■ Misoffer gebruikt wordt voor het bewaren van den te consacreeren miswijn. Hij bestaat uit een kom (cuppa), welke van goud of inwendig van verguld zilver of tin moet zijn, den greep (nodus), de schacht en den voet. De vorm van Kelk met kelkdoekje, gedekt door pateen met hostie; boven den kelk de palla. Kelk, bedekt met kelkkleedje (velum), waarop de bursa met corporale. ■BiliiaiiiyiiiiiiiiiiiiiiwiimiiiimMiliMilyMwuaimMMWBWMa Kelk, bedekt met palla, op de uitgespreide corporale. Voor den kelk de hostie; rechts het opgevouwen kelkdoekje, waaronder de pateen nog gedeeltelijk zichtbaar is; links tegen de kaarsenbaak staat de bursa. 329 KELKDOEKJE KERKCONSECRATIE 330 den kelk heeft veel verandering ondergaan. Bij den kelk behooren: -* kelkdoekje (purificatorium), -* kelklepeltje (niet verplicht), -► pateen, -*■ palla, -*• kelkkleedje, ten slotte -*• bursa met -*■ corporale. Wegens hun nauwe aanraking met de H. -*• Eucharistie moeten kelk en pateen door den -* bisschop geconsacreerd zijn. Zij verliezen hun wijding, wanneer zij zoo beschadigd of veranderd zijn, dat zij niet meer den vorm hebben, waarin zij geconsacreerd zijn, verder wanneer zij onbruikbaar, misbruikt of publiek verkocht zijn geworden. Zie ook Liturgisch vaatwerk. Kelkdoekje (purificato’rium), van linnen, wordt tijdens het H. -* Misoffer gebruikt tot reiniging van den -* kelk en -*■ pateen en van de lippen en vingers van den priester. Ook na het uitreiken der -*■ Heilige Communie. Kelkkleedje (kelkve’lum), zijden sluier, die den —> kelk met toebehooren voor en na het gebruik in het H. -*• Misoffer bedekt, uitgevoerd in de -*■ liturgische kleur van den dag. Kelklepeltje, gouden of verguld lepeltje, dienend om het water, waarmede de miswijn vermengd moet worden, uit de -*■ ampul te scheppen. Niet verplicht, doch in Nederland en België gebruikelijk. Kenteekenen der ware Kerk, de eigenschappen, waardoor de Kerk als de ware Kerk kenbaar is, namelijk haar eenheid (waardoor zij altijd en overal een en dezelfde leer, dezelfde -*■ Sacramenten en een en hetzelfde opperhoofd bezit), haar heiligheid (waardoor zij een heilige leer predikt, alle middelen geeft om heilig te worden en altijd heiligen voortbrengt), haar -*■ apostoliciteit en haar -* katholiciteit. Kerkbelasting is in Nederland in de Katholieke Kerk niet gebruikelijk. In België wordt soms een of andere belasting opgelegd aan de pastoors. Kerkbestuur, het college van leeken, kerkmeesters genoemd, onder voorzitterschap van den -*■ pastoor der -» parochie, dat de stoffelijke en tijdelijke belangen van kerk en -*■ parochie moet behartigen (behalve de armenzorg, die onder het -♦Armbestuur valt). Het kan alle burgerlijke handelingen stellen namens de parochie, is echter onderworpen aan het Algemeen Reglement voor de Parochieele Kerkbesturen en moet eens per jaar aan den -*• bisschop rekening en verantwoording afleggen. De kerkmeesters worden door den bisschop benoemd, uit een voordracht van twee candidaten, door het K. opgesteld. In België wordt het K. algemeen -* Kerkfabriek genoemd. De pastoor maakt er van rechtswege deel van uit, doch behoeft geen voorzitter te zijn. De kerkfabrieken hebben beperkte rechtspersoonlijkheid. Ksrkboak zie Gebedenboek. Korkconsacra'ti», de kerkwijding, die door den -► bisschop geschiedt. Zij bestaat uit voorbereidende gebeden bij de -► relieken, inbezitneming van de kerk door besprenkeling met -» wijwater en doordat de bisschop op den met asch bedekten vloer met zijn staf in twee gekruiste lijnen het Grieksche en Latijnsche alfabet schrijft, het wijdingsgebed, overbrenging en bijzetting der relieken, zalving van altaartafel en kerkwanden, (zie Apostelkruisjes), zegening van de altaaruitrusting en wijdingsmis. Zie ook altaarwijding, (waarvan het ritueel in wezenlijke trekken met dat van de 12 331 KERKELIJKE BAN KERKELIJKE FINANCIëN 332 Kerkconsecratie overeenkomt) en Kerkwijding. Kerkconsecratie. Het Grieksche en Latijnsche alfabet worden in kruisvorm in de asch op den vloer geschreven. Kerkelijke ban zie Excommunicatie. Kerkelijke begrafenis, begrafenis, waarbij de gestorvene naar de kerk vervoerd en in het kerkschip geplaatst wordt op een -*■ katafalk (priesters met het hoofd naar het altaar, leeken met de voeten) tijdens een -*■ Requiem-mis en daarna in een gewijd graf begraven. De H. Mis 'behoort echter niet noodzakelijk bij de K. B. In Engeland b.v. hebben de meeste begrafenissen ’s middags plaats. De K. B. wordt geweigerd aan nietgedoopten, behalve -*■ catechumenen, aan kinderen, die in den moederschoot met de gedoopte moeder gestorven zijn, aan degenen, die openlijk van het Christelijk geloof zijn afgevallen of openlijk lid zijn van een kettersche, schismatieke, maijonnieke of andere secte van dien aard, degenen, die door een uitspraak of vonnis van -*■ excom¬ municatie of -*• interdict getroffen zijn, zelfmoordenaars, degenen, die in een duel zijn gedood of doodelijk gewond, die hun lijk laten verbranden en aan andere openbare en algemeenbekende zondaars. Kerkelijke diplomatie' zie Pauselijke diplomatie. Kerkelijke feestdagen, in strikten zin, zijn de herinneringsdagen aan heilige personen en gebeurtenissen, op een vastgestelden datum en op liturgische wijze, d. w. z. met H. -*• Misoffer en -*■ officie gevierd. Hun geordende opvolging vormt het -* Kerkelijk jaar. Zij worden onderscheiden in i. feesten des Heeren, van de H. Maagd en der Heiligen; 2. -*• geboden, en niet-geboden; 3. algemeene (voor de geheele Kerk) en bijzondere (voor bepaalde -* bisdommen of -*■ orden); 4. bewegelijke (-*• festa mobilia) en onveranderlijke (die steeds op denzelfden datum vallen). Zij hebben een verschillende liturgische rangorde, n.1. -*■ enkelvoudig, -* halfdubbel, -*■ dubbel (maius of minus); ie of 2e klasse; met of zonder -*• vigilie of -*■ octaaf. Zie ook Geboden feestdag, Festa mobilia en Roerende feesten. Kerkelijke financiën. De Kerk moet over de middelen beschikken, noodig ter uitoefening van den eeredienst, dus voor de oprichting van kerkgebouwen, aanschaffing van liturgische vaten en gewaden enz. Verder moet in het levensonderhoud der geestelijken en in de bestaansmogelijkheid van algemeen-kerkelijke instellingen (b.v. -*• seminaries) worden voorzien. De Kerk verkrijgt de daartoe benoodigde middelen door -*• kerkbelasting, opgelegd aan de geestelijken en kerkelijke rechtspersonen of van de geloovigen, naar draagkracht; vrijwillige bijdragen der geloovigen, Fotografisch negatief van de Heilige Lijkwade van Turijn. DE STAD VAN HET VATICAAN. I. Koepel van de St. Pieterskerk, 2. Sint Pietersplein met obelisk, 3. Vaticaan, Pauselijke vertrekken, 4. Bronzen deur, ingang van het Vaticaan, 5. Cortile di San Damaso, 6. Vaticaansch Museum, 7. Ingang van bibliotheek en archief, 8. Cortile del Belvedere, 9. Cortile del ia Pigna, io. Toegang tot de Vaticaansche Stad, 11. Sixtijnsche Kapel, 12. Vaticaansche Sterrenwacht, 13. Ringmuur van Paulus III, Radiostation, 14. Sacristie van Sint Pieter en woning der kanunniken, 15. Bastion, Kazerne der Zwitsers. 333 KERKELIJKE GEWADEN KERKELIJK HUWELIJK 334 daartoe dikwijls in vereenigingen georganiseerd (zie Sint Pieterspenning, Pauselijke Missiegenootschappen, LeoStichting); subsidie van het burgerlijk gezag; inkomsten van haar eigen bezittingen (zie Kerkelijk goed). Kerkelijke gewaden zie Liturgische gewaden. Kerkelijke kleuren zie Liturgische kleuren. Kerkelijke macht zie Katholieke Kerk. Kerkelijke Muse'a. 1. De bisschoppelijke musea zijn: in het aartsbisdom Urtecht het -* Aartsbisschoppelijk Museum; in het bisdom Haarlem het bisschoppelijk museum van kerkelijke oudheid, kunst en geschiedenis te Haarlem; in het bisdom ’s-Hertogenbosch het bisschoppelijk museum, gevestigd te 's-Hertogenbosch en in het bisdom Breda het bisschoppelijk museum, gevestigd te Breda. 2. Het museum „Amstelkring”, gevestigd te Amsterdam, voor kunst en kerkgeschiedenis vooral van Amsterdam. 3. De schatkamer van de St. Servaaskerk te Maastricht. In België is een aartsbisschoppelijk museum te Mechelen. Voorts hebben talrijke oude kerken afzonderlijke musea of schatkamers, zoo b.v. te Luik, Doornik, Namen en Tongeren. Kerkelijke organisatie - overheid zie Hiërarchie. Kerkelijke Rechtbanken zie Curie en Pauselijke Rechtbanken. Kerkelijke schrijvers omvatten -* Kerkvaders en kerkelijke schrijvers in strikten zin, d.w.z. de schrijvers uit de eerste 7 eeuwen der Kerk, die niet aan alle voorwaarden voor het Kerkvaderschap voldoen (b.v. door gebrek aan heiligheid, zooals Clemens van Alexandrië). Ontbreekt bovendien de zuiverheid in de leer (orthodoxie), zooals b.v. bij Origenes, dan spreekt men van -» Christelijke schrijvers. Zie ook Kerkleer aar. Kerkelijke Staat (Patrimo’nium Pe’tri = erfdeel van Petrus), het gebied, waarover de -* paus sinds de 8e eeuw wereldlijk souverein was en dat, min of meer varieerend, bestaan heeft uit de stad Rome met midden-Italië. In de jaren 1860—1870 werd het den paus ontnomen, de aanleiding van de z.g. Romeinsche kwestie, een conflict tusschen het pausdom, dat den roof van den kerkdijken staat niet wilde erkennen en het Italiaansche koninkrijk. Bij het verdrag van Lateranen, 11 Februari 1929 door Pius XI met de Italiaansche regeering afgesloten, werd de paus erkend als geheel onafhankelijk souverein over een eigen gebied: de Citta’ del Vatica’no of Stad van het Vaticaan. Het verdrag bevat tevens een -*■ Concordaat tusschen den paus als hoofd der Kerk en de Italiaansche regeering. Zie ook de afb. Kerkelijke straffen zie Censuur 2. Kerkelijk goed, de goederen, die het eigendom zijn van een kerkelijk rechtspersoon (-* Apostolische Stoel, -* bisdom, -*■ parochie, -*• seminarie, -*■ klooster enz.). Zij staan onder toezicht van den H. Stoel, meestal ook van den -*■ bisschop van het -» diocees en worden beheerd, zoo de schenker geen andere personen aangewezen heeft, door personen of lichamen door den bisschop benoemd. Deze zijn dan rekening en verantwoording verschuldigd. Kerkelijk Huwelijk. Op straffe van ongeldigheid moeten alle huwelijken van katholiek-gedoopten (ook wanneer de eene partij niet katholiek is) gesloten worden voor den eigen -* pastoor der -*■ parochie of 335 KERKELIJK HUWELIJK KERKELIJK JAAR 33Ó S chematische voorstelling van het Kerkelijk Jaar en zijn indeeling. De liturgische kleuren zijn: in den Advent: Paars, Kersttijd: Wit, Tijd na Driekoningen: Groen, Voorvasten en Vasten: Paars, Paaschtijd: Wit, Pinksterweek: Rood, Tijd na Pinksteren: Groen. een ander daartoe bevoegd priester, en voor twee getuigen. In verschillende landen worden aan dit K. H. burgerlijke rechtsgevolgen toegekend. Ook het huwelijk van niet-katholieken, maar geldig gedoopten, valt, daar ook dat huwelijk een -*• sacrament is, onder de rechtsmacht van de Kerk. Aan het K. H. moet voorafgaan een onderzoek of er geen beletsel bestaat tegen het voorgenomen huwelijk (zie Huwelijksbeletselen), dat het huwelijk ongeldig of ongeoorloofd zou maken; daartoe wordt het ook openlijk afgekondigd (zie Huwelijksafkondiging). Het eigenlijke huwelijk wordt gesloten in de kerk, meestal gevolgd door de -*■ Huwelijksmis, waaronder de -*• bruidszegen, (zie ook Besloten tijd). Bij -*■ gemengde huwelijken zijn kerkelijke plechtigheden meestal en het H. -* Misoffer altijd verboden. Kerkelijk Jaar, de geordende opvolging van de feesten en tijden, die de Kerk jaarlijks viert. Het K. J. begint met den eersten 337 KERKELI3K RECHT KERK EN STAAT 338 Zondag van den -*■ Advent en bestaat uit twee feestkringen: 1. de Kerstkiing, (viering van het Geheim der —► Menschwording), onderverdeeld in de voorbereiding op het Kerstfeest, den -*• Advent, den Kersttijd zelf, van Kerstmis tot den laatsten dag van het -* octaaf van -*■ Driekoningen en den natijd, de Zondagen na Driekoningen. 2. de Paaschkring (viering van het Geheim der -*■ Verrijzenis), onderverdeeld in de verwijderde voorbereiding op het Paaschfeest van Zondag -*• Septuagesima tot -*• Aschwoensdag, de nabije voorbereiding, de -* Veertigdaagsche Vasten, den feesttijd zelf, van -*■ Paaschzaterdag tot den laatsten dag van het -* octaaf van -*• Pinksteren en den natijd, de Zondagen na Pinksteren, tot den ien Zondag van den —*• Advent. Kerkelijk Recht (Canoniek Recht), het geheel der rechtsvoorschriften, door de Kerk uitgevaardigd, waardoor inrichting en bestuur der Kerk en de kerkelijke betrekkingen tussfhen de leden geregeld worden; in engeren zin, als het gaat over positief, door de Kerk ingesteld recht; in ruimeren zin, als ook de bepalingen omtrent de Kerk van natuurwettelijken en positiefgoddelijken oorsprong ertoe worden gerekend. Als volmaakte maatschappij, niet van zuiver geestelijken, maar ook gedeeltelijk van wereldlijken aard, heeft de Kerkelijke overheid de bevoegdheid wetten te maken, recht te spreken en dwangmiddelen toe te passen, waaraan de geloovigen zich moeten onderwerpen. Algemeen geldend recht schept de -* paus, het —► Oecumenisch Concilie door den paus bekrachtigd en de -* Romeinsche Curie; bijzonder of particulier recht, dat voor een bepaald territorium of instituut geldt, door de voor die territoria en gebieden bevoegde instanties, te weten: Nationale, Interprovinciale en Provinciale ->■ Concilies en de —*■ Diocesane Synoden. Het algemeene recht der Westersche Kerk is verzameld in den -* Codex Juris Canonici. Wat na de publicatie van dezen Codex aan algemeen recht tot stand komt, wordt in de -*• Acta Apostolicae Sedis gepubliceerd. Het particuliere recht (van —► kerkprovincies, -*■ bisdommen enz.) bevindt zich in de akten van de Plenaire en Provinciale —► Concilies en de —> Diocesane Synoden, bovendien in de bisschoppelijke wetten. De codificatie van het algemeen recht der Oostersche Kerk (geünieerde Kerk) bevindt zich sedert 1929 in een voorbereidend stadium. Kerkelijk tafelgebed (Benedic’tio men’sae), liturgische gebeden, die vooral in kloosters enz. voor en na den maaltijd gezegd worden. Kerkelijk Wetboek zie Codex Juris Canonici. Kerk en Staat De verhouding tusschen K. en S. in Nederland is die van scheiding. Alle burgers zijn dus staatkundig gelijk, ongeacht hun godsdienstige overtuiging, en bezitten volledige godsdienstvrijheid, mits men door de belijdenis van een bepaalden godsdienst niet met het strafrecht in aanraking komt. De kerkgenootschappen worden door den Staat gelijkelijk beschermd, zijn vrij in de regeling van hun inwendige aangelegenheden en in het houden van openbare godsdienstoefeningen binnen gebouwen en besloten plaatsen. Daarbuiten slechts in die plaatsen, waar het in 1848 gebruikelijk was (zie Processieverbod). De Staat betaalt alleen aan die geestelijken een tractement, wie 339 KERKFABRIEK KERKLEERAAR 340 standplaats reeds voor 1815 bestond, maar sluit nieuwe tractementen niet uit. In België bestaat een wezenlijk gelijke regeling, met dit verschil, dat de beperkende bepaling omtrent processies enz. niet bestaat en de Staat bovendien de tractementen en pensioenen van de bedienaars van den eeredienst op zich neemt. De -»■ Apostolische Stoel pleegt vier soorten van officieele overeenkomsten met staten te sluiten, namelijk: I. — Concordaat, 2. — Conventie, 3. -*• Modus vivendi en 4. -* Accoord. Kerkfabriek, kerkrechtelijke benaming voor het kerkgebouw, kerkvermogen (bezit en inkomsten) en kerkbestuur. In België is de naam K. algemeen gebruikelijk voor kerkbestuur. Voor het beheer van de K. van de -*■ Sint Pieterskerk te Rome is een afzonderlijke -*■ Romeinsche Congregatie ingesteld. Kerkgang, het (eerste) kerkbezoek van een moeder na de geboorte van haar kind. De vrouw wordt, vóór zij met brandende kaars door den priester als bijzondere huldebetuiging aan haar moederschap, de kerk wordt binnengeleid, met wijwater besprenkeld ter zuivering van de innige aanraking met het door de erfzonde bevlekte kind. Voor het altaar neergeknield, wordt de vrouw tot besluit der plechtigheid nogmaals met wijwater besprenkeld, nu ter mededeeling van Gods genade-hulp. De plechtigheid herinnert aan -*■ Maria Zuivering en geschiedt daarom bij voorkeur aan het Maria-altaar en wordt gewoonlijk gevolgd door het bij wonen der H. Mis. Kerkgebouw, gebouw, bestemd en ingencht tot uitoefening van den christelijken eere¬ dienst. Zie verder het artikel Kerkgebouw. Kerkhof, een christelijke begraafplaats, reeds ten tijde van de catacomben ontstaan, gewoonlijk met een martelaarsgraf als middelpunt, later vóór (atrium) of rondom de kerken. Tegenwoordig bevinden de kerkhoven zich veelal buiten den kom der gemeente. Het katholieke K. moet door den bisschop gewijd of door diens gevolmachtigde gezegend zijn, het moet gesloten zijn en zoo mogelijk afzonderlijk plaats bieden voor de lijken van geestelijken, leeken en kinderen. Midden op het K. staat een monumentaal Kerkhofkruis, soms in combinatie met de Kerkhoflantaren of Doodenlantaren. Degene die voor het kruis godvruchtig vijf Onze Vaders en vijf Wees Gegroeten bidt, verdient eenmaal daags een op de -»• geloovige zielen toepasselijken -»■ aflaat van vijf jaren. Kerklatijn, het latijn, zooals het zich in de katholieke Kerk als liturgische en geleerdentaal heeft ontwikkeld en aangepast. Kerkleeraar (Doctor Ecde’siae), titel door de Kerk verleend aan -*■ kerkelijke schrijvers, die om heiligheid, wetenschap en zuiverheid in de leer (orthodoxie) worden vereerd. Het zijn: Ambrosius, Augustinus, Gregorius de Groote en Hiëronymus (door Bonifacius VIII aldus genoemd). Verder in alfabetische volgorde en gevolgd door den naam van den paus, die hun den titel schonk: Albertus Magnus (Pius XI), Alphonsus de Liguori (Pius IX), Anselmus, Athanasius, Basilius de Groote, Beda (Leo XIII), Robertus Bellarminus (Pius XI), Bemardus (Pius VIII), Bonaventura (Xystus V), Cyrillus van Alexandrië (Leo XIII), Cyrillus kerkgebo u w Oost. Altaar. West. Grondvorm van een Basiliek, waaruit latere vormen zich ontwikkeld hebben. I. Vrije ruimte (somtijds met graven), omgeven door overdekte zuilengang (peristyle), plaats der openbare boetelingen — voorhof (atrium) met bron — voorhal, plaats der doopleerlingen (catechumenen). II. Schip, zooals ook nu nog gewoonlijk door zuilenrijen in drie deelen gesplitst. III. Sanctuarium (priesterkoor) met als uitbouw een van het middenschip afgescheiden ruimte voor de lagere geestelijkheid en het zangkoor. Tegen de achterzijde van de absis de bisschopszetel of cathedra, met de banken voor de hoogere geestelijkheid. Hiervoor in het midden het altaar. Zie ook de afbeeldingen op de volgende bladzijde. Hieronder: Plattegrond van een kerk (kathedraal). A. Voorkerk verdeeld in i. hoofdportaal met rechts en links zij-ingangen of met 2. doopkapel en 3. toren. B. Schip met 4. middenschip en 5■ en 6. zijschepen. C. Dwarspand of transept. D. Absis met altaar en priesterkoor. Tusschen priesterkoor en schip het doxaal of jübée. In het kerkgebouw van een bisschop, kathedraal geheeten, bevindt zich aan ie Evangeliezijde tusschen a. hoofdiltaaren b. het volks- of parochieiltaar de c. bisschopszetel, die ook, zooals oudtijds, achter ’t altaar mag staan. In den omgang rond ’t priesterkoor zijn le d. straalkapellen uitgebouwd. Exterieur van de Basiliek van St. Paulus te Rome. Op den voorgrond het atrium, in het midden waarvan zich by de oude basilieken een fontein bevond tot het reinigen der handen; ons wijwatersvat bij den ingang der kerk is hieruit ontstaan.Op den achtergrond de voorhal, waar de minder schuldige poenitenten en catechumenen verbleven. Interieur van de basiliek van St. Clemens te Rome. In het midden afgescheiden ruimte voor lagere geestelijkheid en zangkoor. In deze ruimte links de paaschkandelaar met ambo af kansel voor de evangelielezing, rechts de ambo voor de epistellezing. KERKGEBOUW Plattegrond van de kerk van St. Antonius Abt te Rotterdam In dit kerkgebouw zijn de in dezen tijd weer opbloeiende liturgische gedachten met bijzondere zorg toegepast. Onder ’t hoogst opgetrokken gedeelte van de kerk, dragend een kroon (zie zijaanzicht rechterbovenhoek), bevindt zich de Offerruimte en de woning van Koning Christus (het eigenlijke Huis Gods). In deze ruimte is hoog en eenzaam, gelijk ook Golgotha lag, het altaar H geplaatst, onder een van het hooge plafond neerhangend baldakijn (het teeken van het Koningschap). Door den vorm van het altaar (zie linkerbenedenhoek) is aangegeven, dat het is het slachtblok voor net Lam Gods en de tafel, waaraan, evenals bij het Laatste Avondmaal, het offer genuttigd wordt. Voor de deelname aan het offermaal door de geloovigen, zijn 4 tafels (communiebanken), 1, 2, 3, 4, gehouwen uit hetzelfde marmer als het altaar. B is de plaats, waar het Kruis geplant wordt, als de H. Mis wordt opgedragen. De priester staat dan op de plaats C, dus met het gezicht naar het volk. Bij een plechtige H. Misstaat de diaken een trede lager op de plaats D en de subdiaken twee treden lager op de plaats E. Moet de subdiaken het Epistel zingen, dan gaat hij naar de ambo G en de diaken voor het zingen van het Evangelie naar de ambo F. Het sacramentsaltaar I staat buiten de eigenlijke offerruimte, weliswaar een secundaire plaats, maar liggend in het middelpunt van de kerk, als meer in het bijzonder de woonplaats van God. Tegen den achterwand op J staat in een schelpvormige nis de preekstoel, waarboven een groot beeld van St. Antonius Abt, den patroon der kerk. Tegen dezen achterwand hangt ook een groote voorstelling van de H. Drieëenheid, aan Wie en voor Wie het offer gebracht wordt. A geeft de plaats aan, waar de zangers staan, terwijl in de ruimte L bij een uitvaart het lijk wordt geplaatst. In de zijgangen bevinden zich de biechtstoelen (K). M is de doopkamer, direct van buiten af te bereiken en uit paarsachtigen steen opgetrokken. N de doopkapel van blanken steen. O is de hoofdingang. 547 KERKMEESTER KERKVORST 348 van Jerusalem (Leo XIII), Efrem (Benedictus XV), Frandscus van Sales (Pius IX), Gregorius van Nazianze, Hilarius van Poitiers (Pius IX), Isidorus, Joannes Chrysostomus (Pius X), Joannes Damascenus (Leo XIII), Joannes van het Kruis (Pius XI). Leo I de Groote, Petrus Canisius (Pius XI), Petrus Chrysologus, Petrus Damiani (Leo XIII), Thomas van Aquino (Pius V). Zie ook Kerkvaders. Kerkmeester zie Kerkbestuur. Kerkmuziek zie Gregoriaansche zang. Kerk muziekschool zie Gregoriusveteeniging en Lem- mensgesticht- Kerk pa troon, de historische benaming van dengene, die het ^-Patronaatsrecht bezit. Ook wel gebruikt voor titelheilige (zie Kerktitel). Kerkprovincie, het kerkrechtelijk verband van meerdere -» bisdommen. Het wordt bestuurd door een —* aartsbisschop (metropoliet) en genoemd naar diens eigen -» titel. De overige bisdommen worden suffragaanbisdommen genoemd. De Nederlandsche Kerkprovincie (Utrecht) bestaat uit 5, de Belgische (Mechelen) uit 6 bisdommen. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk (2. De Westersche Kerk) en het artikel: Kerkprovincie. Kerkschat zie Schat der Kerk. Kerktaal zie Kerklatijn. KerktiteL Iedere kerk moet een titel hebben, d. w. z. toegewijd zijn aan een bepaald geloofsmysterie, Heilige (titelheilige) of Heilige Zaak. Kerktonen, : de acht toonladders, die de grondslag zijn van den -* Gregoriaanschen zang. Kerkvaaa (vexil’lum), een doek aan een beweegi baren dwarsstaf aan een kruis beves; tigd en gewoonlijk met godsdienstige I voorstellingen versierd. Zie ook Gonfalon. Kerkvaders, de -* kerkelijke schrijvers der eerste zeven eeuwen van het Christendom, die om hun uitmuntende leer en groote heiligheid door de Kerk worden beschouwd als degenen, die haar de leer van Christus en de Apostelen als een I vaderlijk erfdeel hebben overgeleverd. Wanneer zij eenstemmig een waarheid als geopenbaard beschouwen, is dit een zeker bewijs van de goddelijke overlevering. De bekendste Kerkvaders zijn in het Westen (Latijnsche Vaders): Ambrosius, Augustimis en Hiëronymus. Als laatste geldt de H. Bemardus. De K. van het Oosten is de H. Joannes Chrysostomus. Zie ook Kerkleer aar. Kerkvergadering I zie Concilie. Kerkvervolging, de pogingen om het Christendom gewelddadig te onderdrukken, bijzonI der die, welke tot aan keizer Constantijn door het Romeinsche rijk I ondernomen werden. : Kerkvisitatie zie Visitatie. Kerkvoogd I zie Ordinarius. Kerkvorst worden de -* bisschoppen genoemd, I omdat zij, met erkenning van het I -* primaatschap van den paus en in eenheid met den -» Apostolischen Stoel, in hun eigen bisdom souverein I zijn. KERKPROVINCIE I. De Nederlandsche of Utrechtsche Kerkprovincie. De Nederlandsche Kerkprovincie is opgericht 4 Maart 1853, door de Apostolische Constitutie „Ex qua die”. Daarmede was het geregeld bisschoppelijk bestuur, dat sinds het einde der 16e eeuw verstoord was, hersteld. De Nederlandsche Kerkprovincie bestaat uit één Aartsbisdom en vier suffragaan bisdommen. Zij hield haar eerste ProvinciaalConcilie in 1867, het tweede in 1924. Aartsbisdom De zetel is gesticht door St. Willibrord, in de 8e eeuw; in 1559 aartsbisdom geworden, is hij op het einde der 16e eeuw te niet gegaan, hersteld 4 Maart 1853. Bisdom van Voor het eerst opgericht in 1559; te niet gegaan op het eind der 16e eeuw; hersteld 4 Maart 1853. Patroon: H. Belijder en Bisschop Willibrordus. van Utrecht. Patroon: H. Belijder en Bisschop Willibrordus. Titelheilige der Metropolitaankerk: H. Maagd en Martelares Catharina. Wijdingsdag der Metropolitaankerk: 22 Augustus. Haarlem. Tweede Patroon: H. Martelaar en Bisschop Bonifacius en Gezellen. Titelheilige van de Kathedrale Kerk: H. Belijder Bavo. Wijdingsdag der Kathedrale Kerk: 2 Mei. Bisdom van ’s-Hertogenbosch. Voor het eerst opgericht in 1559; als bisdom te niet gegaan in 1629; hersteld 4 Maart 1853. Patroon: H. Apostel en Evangelist Joannes. Patroon der Kathedrale Kerk: H. Apostel en Evangelist Joannes. Wijdingsdag der Kathedrale Kerk: 24 Augustus. Bisdom van Breda. Opgericht 4 Maart 1853. Patrones: De Tenhemelopneming der Heilige Maagd Maria. Titelheilige der Kathedrale Kerk: H. Maagd en Martelares Barbara. Wijdingsdag der Kathedrale Kerk: 18 Februari. Bisdom van Roermond. Opgericht in 1559; opgeheven in 1801; hersteld 4 Maart 1853. Patrones: De Onbevlekte Ontvangenis der Heilige Maagd Maria. Titelheilige der Kathedrale Kerk: H. Martelaar Christophorus. Wijdingsdag der Kathedrale Kerk: 3 September. KERKPROVINCIE De benoeming der Bisschoppen. Niettegenstaande de Utrechtsche Kerkprovincie in 1908 onder het gewone recht is geplaatst, is voor de benoeming der Bisschoppen nog steeds van kracht de regeling, vastgesteld door de H. Congregatie tot Voortplanting des Geloofs, den I7en Juli 1858. Volgens deze regeling hebben de Kapittels der diocesen het voorrecht, bij meerderheid van stemmen den H. Stoel een voordracht van drie personen te mogen aanbieden. Deze voordracht — alphabetisch opgesteld — wordt doorgezonden aan het vereenigd Episcopaat, dat zijn advies daaraan toevoegt. Daarna wordt de lijst met het advies der Bisschoppen en de notulen der Kapittelvergaderingen, doorgezonden naar de H. Congregatie van het Consistorie, welke de benoeming door Z. H. den Paus voorbereidt. De H. Stoel blijft echter vrij, buiten de voordracht een benoeming te doen. Het Bestuur der Bisdommen. Iedere Bisschop heeft minstens een Vicaris-Generaal (algemeen plaatsvervanger), die tijdens zijn ambt „Protonotarius Apostolicus titularis” is. Door de ontslagname, verplaatsing of dood van den Bisschop, houdt zijn „volmacht” rechtens op. De opvolger is vrij in de keuze van een nieuwen vicaris-generaal. Iedere Bisschop wordt daarenboven bijgestaan door een raad van Kanunniken, Kapittel genaamd. Eigenlijk bestaat het Kapittel uit de geestelijkheid der Kathedraal, waar het iederen dag in koor de Kerkelijke Getijden moet bidden en de Conventueele H. Mis celebreeren. De Nederlandsche Kapittels kunnen echter, krachtens bijzonder indult van den H. Stoel, volstaan met één maandelijkschen koordienst. Zij behoeven daarom ook niet bij de Kathedraal te resideeren, doch missen dan ook het recht de Kathedraal te besturen. De Kanunniken fungeeren dus alleen als raad van den Bisschop, die in de gevallen, door het Kerkelijk recht omschreven, verplicht is hun goedkeuring of raad in te winnen. Bij het openstaan van den Bisschoppelijken zetel, gaat het bestuur van het bisdom over aan het Kapittel, dat echter verplicht is, daarvoor onmiddellijk een gevolmachtigde of vicarius capitularis aan te wijzen. De Nederlandsche Kapittels bestaan uit een Proost en acht Kanunniken, van wie één de Theologaal en een ander de Penitencier van het Kapittel is. De benoeming geschiedt óf door den H. Stoel óf door den Paus volgens speciaal door den H. Stoel gegeven regels. De Bisschop heeft ook het recht eere-kanunniken te benoemen, die echter geen deel uitmaken van den Bisschoppelijken Raad. De Bisdommen zijn ingedeeld in dekenaten onder een deken, en deze weer in parochies, die door een pastoor worden bestuurd al of niet (naar behoefte) bijgestaan door kapelaan(s), in België onderpastoors) genaamd. Het bestuur der Bisdommen is gebonden aan de regels, gesteld door het Algemeen Recht, dat voor de geheele Kerk geldt en vervat is in het Kerkdijk Wetboek (Codex Juris Canonici), aan de voorschriften van het Provinciaal Concilie, die voor de geheele provincie gelden, en van de Diocesane Synoden, die voor ieder bisdom kracht van wet hebben. De thans geldende Kerkelijke Wet schrijft voor, dat elke 20 jaren in iedere Kerkprovincie een Provinciaal Concilie moet worden gehouden, om de bijzondere toestanden der Provincie, binnen de grenzen van het algemeen K E R K P R O V I N C I E recht, te regelen. Dit is het laatst geschied in 1924. In het Provinciaal Concilie hebben alleen de Bisschoppen beslissende stem. Daarenboven houden de Nederlandsche Bisschoppen op gezette tijden een Bisschopsconferentie. In België wordt jaarlijks, in de maand Juli, een vergadering der Bisschoppen belegd te Mechelen. De Diocesane Synode moet in elk bisdom iedere tien jaar gehouden worden. De eenige wetgever is daar de Bisschop. Daarenboven wordt ieder jaar door den Bisschop een „Pro-synode” gehouden, in welke bijeenkomst met de kanunniken en eenige priesters van het diocees de Bisschop de bepalingen afkondigt, die hij noodig of nuttig acht. II. De Belgische of Mechélsche Kerkprovincie. De Belgische Kerkprovincie is opgericht den 29en November 1801, door de Bulla „Qui Christi Domini vices”. Zij bestond toen uit het Aartsbisdom Mechelen en vier suffragaanbisdommen n.1. Gent, Doornik, Namen en Luik. In 1834 echter werd het oude bisdom van Brugge hersteld, zoodat Aartsbisdom voor ’t eerst opgericht den i2en Mei 1559- Patroon: H. Rumoldus, Bisschop en Martelaar. Bisdom voor ’t eerst opgericht den i2en Mei 1559 en bevestigd den nen Maart 1560. Patroon: H. Bavo, Belijder. Bisdom gesticht in de 4e eeuw, vervolgens vereenigd met Noyon; afgescheiden in 1146. Patroon: H. Eleutherius, Bisschop en Belijder. de huidige Belgische Kerkprovincie uit één Aartsbisdom en vijf suffragaanbisdommen bestaat. Tusschen de jaren 1840 en 1843 hadden nog eenige grenswijzigingen plaats, die tot de huidige grenzen der bisdommen hebben geleid. Bisdom voor het eerst opgericht den i2en Mei 1559 en bevestigd den nen Maart 1560. Patroon: H. Albanus, Martelaar. Mechelen. Titelheilige van de Metropolitaankerk: H. Rumoldus. Wijdingsdag van de Metropolitaankerk: 28 April. Gent. Titelheilige van de Kathedrale Kerk: H. Bavo. Wijdingsdag van de Kathedrale Kerk: 7 Juli. Doornik Tweede Patroon: H. Piatus, Priester en Martelaar. Titelheilige van de Kathedrale Kerk: O. L. Vrouw. Wijdingsdag van de Kathedrale Kerk: 9 Mei. Namen Titelheilige van de Kathedrale Kerk: H. Albanus. Wijdingsdag van de Kathedrale Kerk: 20 September. kerkprov i n c i e Bisdom Luik gesticht te Tongeren in de 4e eeuw, overgeplaatst naar Maastricht rond 560, gevestigd te Luik in ’t jaar 720; hersteld den ioen April 1802; de tegenwoordige grenzen zijn vastgesteld op 16 September 1827. Op 16 November 1925 werden Eupen en Malmedy er aan toegevoegd. Patroon: H. Lambertus, Bisschop en Martelaar. Bisdom voor ’t eerst opgericht den I2en Mei 1559, bevestigd 11 Maart 1560; opgeheven en ingedeeld bij het Bisdom Gent in 1801; wederom hersteld den ien Juni 1834. Patroon: H. Donatianus, Bisschop en Belijder. De benoeming der Bisschoppen. Volgens het Kerkelijk Recht geschiedt de benoeming van een nieuwen bisschop rechtstreeks door den Paus, zonder tusschenkomst van het kathedrale kapittel of van de regeering. De Paus laat zich meestal voorlichten door Zijn nuntius. Het Bestuur der Bisdommen. Dit komt vanzelfsprekend in groote trekken overeen met die van de Nederlandsche Bisdommen. Slechts de uitgestrektheid en vooral de dichtheid van bevolking van de verschillende bisdommen brengt eemge wijzigingen met zich mede, zoodat b.v. in het Aartsbisdom Mechelen 6 VicarissenGeneraal zijn en in de overige bisdommen drie of twee. Vandaar dat de Kapittels der Kanunniken uitgebreider zijn: Mechelen telt 14 Kanunniken; de overige bisdommen van 10 tot 14. De Belgische Kapittels bestaan uit den Deken met de overige Kanunniken, van wie één de Theologaal en Tweede Patrones: O. L. Vrouw. Titelheilige van de Kathedrale Kerk: de Bekeering van den H. Apostel Paulus. Wijdingsdag van de Kathedrale Kerk: 7 Mei. Het Bisdom Luik is een dubbel bisdom met twee kathedralen, één te Luik en één in Eupen Malmedy. Brugge Tweede Patroon: Zalige Karei de Goede, Martelaar. Titelheilige van de Kathedrale Kerk: Allerheiligste Verlosser en de H. Donatianus. Wijdingsdag van de Kathedrale Kerk: 20 Juli. een ander de Penitencier van het Kapittel is. De benoeming geschiedt of door den H. Stoel of door den Paus volgens speciaal door den H. Stoel gegeven regels. Voor het overige geldt hetzelfde als voor de Nederlandsche bisdommen. Het Primaatschap. Door ’n bijzonder voorrecht van den H. Stoel wordt een van de Belgische Bisschoppen steeds door den Paus tot Kardinaal verheven, met den titel van „Primaat van België”. Dit Primaatschap is niet aan den Aartsbisschoppelijken zetel verbonden — alhoewel tot nu toe steeds de Aartsbisschop van Mechelen tot Kardinaal verheven werd — maar aan het geheele Belgische Episcopaat, zoodat iedere Belgische bisschop bij het overlijden van den Primaat, door Rome tot Primaat benoemd kan worden. De Primaat heeft als zoodanig geen enkele jurisdictie over de andere bisschoppen, wel echter het recht van voorrang. 357 KERKWIJDING KERST WIEGJE 358 Kerkwijding (kerkconsecratie), de liturgische ingebruikneming van een -*• kerkgebouw. Deze kan bestaan ofwel in een plechtige -*• consecratie door den -* bisschop (zie Kerkconsecratie) — ook -*• kardinalen en zekere -*• abten en -*• prelaten zijn daartoe bevoegd — ofwel in een inzegening door den gevolmachtigde van den bisschop. De kerkconsecratie wordt herdacht door het jaarlijksch feest van K., Dedicatie. Bij de wijding ontvangt de kerk tevens een —► kerktitel. Kerkzang zie Gregoriaansche zang. Kerstboom, een met kaarsen en sieraden opgetuigde dennenboom, die in den Kersttijd (gewoonlijk van Kerstavond tot Driekoningen) veelal in de huisgezinnen wordt geplaatst bij de -*■ Kerstkribbe en waarvan het licht de komst van Christus, het Licht der wereld, moet symboliseeren. Het gebruik ontstond in Duitschland omstreeks het jaar 1550 en vond veel verspreiding in het protestantsche noordelijke deel van dat land, doch is niet van protestantschen oorsprong. Het wortelt veeleer in de gebruiken van de Germanen, die in de donkere maand December den altijd groenen dennenboom, als teeken van de aanstaande herleving der natuur, met bijzondere feestelijkheden omringden. Dit heidensche gebruik werd later in verband gebracht met het zuiver christelijke gebruik van de z.g. Paradijsspelen in den voorhof der domkerk. De tooneelactie bewoog zich vooral rondom een met appelen behangen boom, die den levensboom van het paradijs voorstelde en die later op zijn beurt in verband werd gebracht met den Kruisboom, waaraan de levens- vrucht, Christus, hing. Lichten droeg deze boom oorspronkelijk niet, maar gaarne omringde men hem met kaarsen. Voor het volk werden nu de Paradijsboomen, Kruisboomen, Christusboomen, Kerstboomen. Van de kerk plantte het gebruik zich voort naar de huisgezinnen, waar de boom met geschenken werd behangen en wel bij voorkeur met gouden appelen, die nu niet meer aan den boom der kennis van goed en kwaad uit het paradijs herinnerden, doch aan Christus, de levensvrucht. Kerstkribbe, plastische voorstelling van het geheim van Christus’ geboorte in den stal van Betlehem. De K. zou voor het eerst opgesteld zijn door den H. Franciscus (1223), maar was al vroeger bekend, daar zich te Rome een -*• reliek van de kribbe in de basiliek van S. Maria Maggiore bevond, die aanleiding gaf tot het bijplaatsen van figuren tijdens de H. Mis op Kerstdag. Wel is onder invloed van de -* Minderbroeders het gebruik algemeen nagevolgd in kerk en huisgezin. De K. blijft in d$ kerken staan tot aan —*• Driekoningen of Maria Lichtmis (zie Maria Zuivering). Kerstkring zie Kerkelijk Jaar. Kerstmis, (= Christus-mis) het hoogfeest van de geboorte des Heeren, sinds de 4e eeuw op 25 December gevierd. De priester mag op dien dag drie Heilige Missen lezen, -+ Nachtmis, -»• Dageraadsmis en —► Dagmis. De 2e Kerstdag is het feest van den H. Stephanus, den eersten der zeven -»• diakens en eersten -* martelaar. Kerst wieg je, oudtijds gebezigd toen het „Kerst- 359 KETTER KIPA 360 Kerstwiegje. kindje”, ->• bambino, in de kerken gewiegd werd. Ketter, degene, die wel gedoopt is, maar een of meer waarheden van het katholieke geloof tegen beter weten in hardnekkig verwerpt. Hij maakt zich schuldig aan de zonde van ketterij (tegen de deugd van het geloof). Op deze formeele ketterij staat, behalve enkele andere juridische gevolgen, de kerkelijke ban (-► Excommunicatie), den -*■ paus bijzonder voorbehouden. Voor een verzoening met de Kerk is afzwering van de dwaling en -*■ absolutie van de beloopen -*■ censuren noodzakelijk. Degenen, die te goeder trouw dwalen, zijn slechts materieel ketter; zij doen geen zonde, op hen zijn dus bovengenoemde bepalingen niet toepasselijk. Ketterjagen, het liefdeloos zoeken naar en veronderstellen van neigingen tot ketterij. Zie ook Verketteren. Keuvel, wijde koormantel met mouwen, gedragen door de monniken (Benedictijnen, Cisterci ënsers), in tegenstelling met den koormantel, zonder mouwen, die gedragen wordt door de bedelorden (Minderbroeders, Dominicanen enz.). De Augustijnen, ofschoon leden eener bedelorde, dragen een gewaad, dat meer op den keuvel dan op den koormantel gelijkt. Voor de overeenkomstige vrouwelijke orden geldt hetzelfde. Kevolaor, meest bezochte bedevaartsplaats van Duitschland. Vereerd wordt sinds 1642 een afbeelding van Onze Lieve Vrouw Troosteres der bedrukten, een kunstvolle Belgische kopergravure, genomen naar het wonderdadige O.L.V.beeld van Luxemburg. Kindercommunie dagteekent uit de eerste tijden van de Kerk, toen aan de kinderen na het -*■ Doopsel dikwijls ook de -*• Heilige Communie gegeven werd. Sinds de ge eeuw kwam hierin verandering; totdat Pius X het gebruik om de kinderen reeds vroeg tot de H. Communie toe te laten, herstelde. Kindermis, het H. -* Misoffer, speciaal gecelebreerd voor kinderen, die tijdens de Dlechtigheid gezamenlijk bidden, zingen enz. Omdat de school hierin de leiding heeft, ook Schoolmis genoemd. In België bestaat een klein onderscheid tusschen kindermis en schoolmis. Schoolmis is de dagelijksche H. Mis, waarin de schoolkinderen aanwezig zijn; kindermis is een Mis op Zondag voor de kinderen, met oefeningen als boven omschreven. Kinderpreek, bijzondere preeken voor kinderen, in den Kersttijd gehouden bij het beeld van II Santo -*■ Bambino. Kindsheid zie Pauselijke Missiegenootschappen. Kipa, afkorting van Katholische Internationale Presse Agentur (Katholiek Internationaal Pers Agentschap), door 361 KLAAGLIEDEREN KLOOSTER 362 J. F. Rüegg in 1917 gesticht om een betrouwbaren berichtendienst over de katholieke Kerk en algemeene godsdienstige aangelegenheden te verzekeren. Sinds 1932 heet het persbureau Kipa, A. G. en is gevestigd te Freiburg (Zwitserland). Zie ook Agentia Fides. Klaagliederen (lamenta’ties), titel van een der boeken van het -* Oude Testament; het herdenkt in vijf klaagzangen de verovering en verwoesting van Jerusalem in 586 v. Chr. In de liturgie worden gedeelten van de K. tijdens het -* officie van de -* Goede Week gebruikt. Kleine Getijden van de H. Maagd (klein -* officie, officium parvum), votiefofficie (zie Votief) van de H. Maagd, van kleineren omvang dan het feestofficie, dat vroeger een onderdeel uitmaakte van het -<• breviergebed. Nu meestal het verplichte dagelijksche gebed vooral van broeders- en zusterscongregaties. Kleine litanie zie Kruisdagen. Kleine Profeten worden wegens den kleinen omvang van de door hen opgeteekende profetieën de profeten Osee, Joel, Amos, Abdias, Jonas, Mikeas, Nahum, Habakuk, Sofonias, Aggeüs, Zakarias en Malakias genoemd. Kleine Uren heeten vanwege hun geringeren omvang de gedeelten van het -*■ breviergebed, die op het ie uur (-+ Prime), 3e (-+ Terts), 6e (-» Sext) en 9e uur (-*• Noon) gebeden moeten worden. Zie ook Getijden. Kleine Wijdingen, (mindere orden), de vier wijdingen, die aan de -*• wijding van —► subdiaken voorafgaan, namelijk die van : deurbewaarder (ostia’rius), lezer (lec’tor), bezweerder (exorcist’), misdienaar (acolyth’). Het zijn -* sacramentalia, van kerkelijke instelling, en kunnen behalve door den -+ bisschop ook door priesters (->abt, -*• apostolisch prefect) worden toegediend. Klein Seminarie, de afdeeling van het bisschoppelijk -*■ seminarie, waar degenen, die voornemens zijn zich als priester aan den dienst van een —► bisdom te wijden, hun eerste (gymnasiale) opleiding ontvangen en in België daarnaast ook reeds philosophie studeeren. In het Aartsbisdom Mechelen zijn echter twee K. S., zooals in Nederland (alleen humaniora) en één K. S. uitsluitend voor de philosophie. De Nederlandsche K. S. zijn gevestigd voor het: Aartsbisdom Utrecht te Apeldoorn, Bisdom ’s-Hertogenbosch te St. Michielsgestel (Beekvliet), Bisdom Breda te Ginneken (Den IJpelaar), Bisdom Haarlem te Heemstede (Hageveld), Bisdom Roermond te Kerkrade-Rolduc. In België voor het: Aartsbisdom Mechelen te Mechelen, Hoogstraten en Waver, Bisdom Brugge te Roeselaere, Bisdom Gent te St. Niklaas, Bisdom Doornik te Bonne Espérance, Bisdom Luik te St. Roch en St. Truiden, Bisdom Namen te Floreffes en Bastenaken (Bastogne). Klokkendoop, de wijding der kerkklokken door den bisschop. De klokken worden bij deze wijding gezalfd met —► ziekenolie en -*■ chrisma en ontvangen den naam van een Heilige. Klooster, het gebouw, waar mannelijke of vrouwelijke religieuzen teruggetrokken van de buitenwereld verblijven. Meestal 363 KLOOSTERGELOFTEN 363 KLOOSTERGELOFTEN KLOOSTERLING 364 Kloosterhof, omgeven door kloostergang of kruisgang. gegroepeerd rond een of meerdere binnenhoven (kloosterhof), die omgeven zijn door een klooster- of kruisgang, de overdekte wandelgang. De andere ruimten heeten kloosterkerk, refecto’rium (eetzaal), dormito’rium (slaapzaal), de’ambulato’rium (wandelgang), het claus’trum (woonruimte, slot), kapittelzaal, boekerij en het -*• hospi’tium (gastenkwartier). Zie ook Clausuur. Kloostergeloften zie Gelofte. Kloostergemeente zie Convent. Kloostergenootschap, vereeniging van geloovigen door de kerkelijke overheid als kloostergenootschap goedgekeurd, welker leden door het afleggen van -*■ openbare geloften met God en met de vereeniging verbonden zijn. Onderscheiden in -*■ Orden (met -*■ plechtige) en -*• Religieuze Congregaties (met -> eenvoudige geloften) ; -* actieve, -* contemplatieve en gemengde orden; -*• exempte en niet-exempte. De verschillende Orden komen overeen in het hoofddoel: de heiliging der leden, maar verschillen door hun bijzonder doel of middelen en door den geest (de bijzondere deugd, die op den voorgrond wordt gesteld voor het bereiken van het hoofddoel). De voornaamste orden en congregaties worden onder de afzonderlijke trefwoorden behandeld. Kloosterhervorming was tengevolge van verslapte tucht enz. in verschillende kloosterorden enkele malen noodzakelijk. Kloosterling. i. Degene die de drie kloostergeloften (zie Gelofte) heeft afgelegd in een door de Kerk erkend -*• kloostergenootschap. 2. Degenen die zich op dat kloosterleven voorbereiden. 3. Degenen die in een klooster gemeenschappelijk leven, maar geen of niet alle geloften afleggen. Kluizenaars, -*• eremieten en -► anachoreten zijn dus, bij 365 KLOOSTERNAAM KOOR 366 gebrek aan gemeenschappelijk leven, geen kloosterlingen. Kloosternaam zie Naamdag. Kloosterorde zie Orde. Kloosterregel, regel, opgesteld voor het leven in kloosterlijke gemeenschap. De meest bekende zijn die van den H. Augustinus en den H. Benedictus. Kloosterschool (abdijschool), scholen, die in de vroege Middeleeuwen door de Kerk (bisschoppen, kloosters, abdijen enz.) werden opgericht, oorspronkelijk voor het onderricht van de catechumenen en voor de wetenschappelijke vorming der geestelijkheid, later voor algemeen en hooger onderwijs. Door de renaissance en reformatie verloren zij aan beteekenis. De contra-reformatie heeft het onderwijs opnieuw geregeld, voor de opleiding der geestelijkheid -+ seminaries voorgeschreven en de rechten der Kerk op het onderwijs gehandhaafd; met het algemeene onderwijs belastten zich talrijke -*■ orden en —► religieuze congregaties. Zie ook Abdijschool. Kloosterstast, leefwijze, waarin de geloovigen zich door de -*■ geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede verplichten, gemeenschappelijk de -*• Evangelische Raden te onderhouden en aldus naar de volmaaktheid te streven. Daarbij volgen zij een gemeenschappelijken regel en hebben een gemeenschappelijken overste. Kloosterzuster zie Non en Zuster. Klopje heetten in den tijd der verdrukking van het Katholicisme in Nederland de ongehuwde katholieke vrouwen, die de priesters terzijde stonden voor het behoud en de uitbreiding van het geloof; aldus genaamd omdat zij de geloovigen „klopten” voor de meestal geheime godsdienstoefeningen. Hun werkzaamheden waren echter veel uitgebreider. Zie ook Kwezels. Kluizenaar zie Eremiet. Kniebuiging, een daad van eerbied en aanbidding. Van eerbied, b.v. voor een -* bisschop; van aanbidding, b.v. voor het -*• Heilig Sacrament des Altaars. Is het H. Sacrament in het -»■ tabernakel, dan knielt men op één knie, behalve voor het rustaltaar op Witten Donderdag; is het H. Sacrament ter aanbidding uitgesteld ( -*■ expositie), dan knielt men op twee knieën; komt men voorbij een altaar tijdens de H. Mis tusschen consecratie en nuttiging, dan is knielen op één knie voldoende; men knielt echter weer op twee knieën, als men de plaats voorbijgaat, waar de H. Communie wordt uitgereikt. Koepelkerk, veelhoekig of cirkelvormig gebouwde kerk, bestaande uit een middenbouw of koepel op zuilen of pilaren, die gesteund werd door een lageren omgang; het altaar stond gewoonlijk midden onder den koepel. Deze bouwwijze is ontstaan uit den profanen Romeinschen rondbouw (rotonde), die veelal werd gebruikt voor grafmonumenten. Omdat deze stijl voor de kerken ondoelmatig was (geen priesterkoor) werd hij soms met den basiliekstijl verbonden. Zie ook Kerkgebouw (plattegrond basiliek) en Heilig Grafkerk. Koer (presbyte’rium), de plaats in het -► kerkgebouw, waar het koorgebed gebeden wordt. Het K. bevindt zich in de -*• absis, die dikwijls met een koorhek van het kerkschip afgescheiden 367 KOORD KOREN DER ENGELEN 368 is. De gestoelten in het K., bestemd voor de -*■ koormonniken of de -*• kanunniken, heeten koorbanken of koorgestoelte. Omdat het ook de plaats is der geestelijkheid, ook priesterkoor genaamd. Koord zie Gordel. Koorgebed, het liturgisch gebed, -* breviergebed, dat vooral in kloosters beurtsgewijze, in het rechter- en linkerkoor (zie Koor) gebeden wordt. Koorgewaad, het liturgische gewaad, voorgeschreven bij het bidden van het -* koorgebed. Zie ook Koorkap en Rochet. Koorheeren zie Reguliere Kanunniken. Koorhek, gewoonlijk sierlijk gesmeed hek, dat in sommige kerken het —*- koor afsluit van het schip. Het staat meestal onder den -* triomfboog. Koorhemd zie Superpli. Koorkap (pluvia’le = regenkleed), koor- of vespermantel, een tot aan de voeten afhangende, van voren open en met rugschild of, naar den oorspronkelijken vorm, —► kapoets voorziene mantel: Ontwikkeling van de oorspronkelijk aan de koorkap bevestigde kapoets, tot het tegenwoordige rugschild. eigenlijk het gewaad van den -*■ cantor, thans het opperkleed van den -»■ celebrant, tijdens -*• vespers, lof, -» processie enz. en van den -*■ presbyter assistens tijdens het H -* Misoffer. Gewoonlijk van zijde, in de liturgische kleur van den dag. Koorkerk, kerk, die op de eerste plaats dient voor het gezamenlijk bidden van het -*• koorgebed en het celebreeren der conventsmis (zie Convent), door -► kanunniken (seculiere of reguliere), of -*■ kloosterlingen. Koorknaap, i. de naam van de kinderzangers in de -*• schola cantorum; de kinderstemmen zijn in de liturgie altijd gebruikelijk geweest, de schola had steeds een afdeeling knapenzangers: 2. in afgeleide beteekenis de knaap, die in het -* priesterkoor den priester de H. Mis dient; andere benaming voor —>■ misdienaar. Koormantel zie Keuvel. Koormonnik, de -*■ kloosterling, die tot het gemeenschappelijk — koorgebed verplicht is. Koorstoelen, in Nederland wel gebruikt voor koorgestoelte (zie Koor); in België gebezigd als naam voor de -*■ sedilia. Koorzusters, de vrouwelijke religieuzen, die tot het -»• koorgebed verplicht zijn. In verschillende congregaties zijn naast de K. ook — werkzusters of leekezusters, die eveneens kloosterling zijn, maar niet verplicht tot het koorgebed. Zij dragen zorg voor de huishoudelijke werkzaamheden. Koren der Engelen. Veelal wordt aangenomen, dat de Engelen in negen koren onderscheiden kunnen worden, namelijk in Serafijnen, Cherubijnen, Tronen, Heerschappijen, Vorsten(dommen) of Over¬ heden, Machten, Krachten, -*• Aartsengelen en —► Engelen. De namen berusten op verschillende passages in de brieven van St. Paulus. 369 KOSTER KRUIN 370 Koster (van custos = bewaker, ook sacristijn genoemd), degene, die belast is met de zorg voor de liturgische -*■ paramenten en het —► liturgisch vaatwerk, het in orde houden der kerk en de bediening van den priester in de -*■ sacristie. In België is de koster in de gewone parochiekerken tevens -* cantor en organist. Koster van Z. H. den Paus, een lid van de -* Edele Geheime Voorkamer en een van de elf dienstdoende -*■ Geheim-Kamerheeren. Sedert 1497 wordt deze waardigheid bekleed door een lid van de Orde van de Eremieten of Kluizenaars van den H. Augustinus. Hij is altijd titulairbisschop, volgens de gewoonte, van Porphyreon, Assistent bij den Pauselijken Troon en ambtshalve -*• VicarisGeneraal van Z. H. den Paus voor den Staat van de Stad van het Vaticaan en heeft als zoodanig te zorgen voor alle liturgische zaken, plaatsen en plechtigheden, die rechtstreeks in verband staan met den Paus. Hij heeft het voorrecht den stervenden Paus het -* Heilig Oliesel, toe te dienen. Krachten, een van de negen -+ Koren der Engelen. Kribbe zie Kerstkribbe. Krocht zie Crypte. Kromstaf (bisschopsstaf), symbool van bisschoppelijke macht. Ook -* abten en gewijde -+ abdissen mogen den K. voeren. Bekend is de uitdrukking „Onder den K. is het goed leven”. Zie ook Abdij, Investituur en de afb. bij Bisschop. Kronieken zie Paralipomenon. Kroning van heiligenbeelden, daad van vereering, waarvoor paus Gregorius XVI een ceremonieel vaststelde. De toestemming er voor moet in Rome worden aangevraagd. Kroon-Kardinaal worden de nieuw benoemde Fransche, Oostenrijksche, Hongaarsche, Beiersche, Poolsche en Portugeesche -* kardinalen genoemd of de nieuw benoemde kardinalen, die pauselijk gezant zijn in de genoemde landen, omdat de staatshoofden dier landen hun de baret opzetten, nadat deze door een -*■ prelaat als -*■ Apostolisch Ablegaat aan die staatshoofden is overgebracht. Een edelgarde (zie Pauselijke Garde) brengt als kabinetskoerier dezen nieuw benoemden kardinalen de kalot of -> solideo. Later zet de Paus hun in een openbaar Consistorie (zie Pauselijk Consistorie) den hoed op. In Hongarije is sedert den val van de monarchie dit voorrecht van het staatshoofd geschorst, evenals in Oostenrijk en Beieren. In de andere landen maken de staatshoofden er niet altijd gebruik van. Kroontje van Maria's Onbevlekte Ontvangenis is een rozenhoedje ter eere van de Onbevlekte Ontvangenis van de -*■ Heilige Maagd (zie O. L. V. Onbevlekt Ontvangen), bestaande uit een aanroeping van de Onbevlekte Ontvangenis, één Onze Vader, vier Wees Gegroeten en éénmaal Eere zij aan den Vader; dit alles driemaal te bidden. Paus Pius IX heeft aan het bidden van dit Kroontje verschillende -*• aflaten verbonden. Kruin (van coro’na = kroon), oorspronkelijk den geschoren schedel van priesters en monniken, die het afstand doen van wereldschen tooi symboliseerde. De 371 KRUINSCHERING KRUISGANG 372 kruinschering, waarbij geen haar overblijft is niet meer in gebruik. Later werd niet meer al het haar weggeschoren, maar alleen dat van de kruin. Men onderscheidt: a. de groote kruinschering, die nog bij sommige orden in gebruik is en b. de kleine kruinschering, die grooter is naar gelang van den hiêrarchischen De kleine kruinschering van de priesters en de groote kruinschering, die bij sommige monnikenorden gebruikelijk is. rang, dus grooter voor een bisschop dan voor een priester enz. Zie ook Tonsuur. Kruinschering zie Tonsuur. Kruis zie Kruis des Heeren. Kruisbeeld (crucifix’), een kruis, waaraan bevestigd is de afbeelding van het lichaam des Heeren(corpus). Het wordt uitgevoerd in symbolischen zin als overwinnaar van den dood of in realistischen zin, als Man van Smarten. Zie ook Jan- Kruisbeeld. senistenkruis. Kruisdagen, de Maandag, Dinsdag en Woensdag voor het feest van ’s Heeren Hemel¬ vaart. Het zijn boetedagen, waarin gesmeekt wordt (vandaar -*■ Rogationes = smeekbeden genoemd), voor de vruchten der aarde. In sommige streken trekt men onder het zingen van de -*• Litanie van Alle Heiligen in processie door de velden, voorafgegaan door het kruis; vandaar de naam Kruisdagen. De -* processie der K., ook wel nieuwe of kleine litanie genoemd, is in 469 ten tijde van velerlei plagen in Zuid-Frankrijk ontstaan en omstreeks 800 algemeen, ook te Rome in zwang gekomen. De litanie van Alle Heiligen en de daarbij behoorende gebeden, dragen het karakter van smeekgebeden met het tweevoudig doel de door onze zonden verdiende straffen af te keeren en Gods Zegen over de vruchten der aarde, de geloovigen en de geheele Kerk af te smeeken. Zie ook Oude Litanie. Kruis des Heeren, het H. Kruis, waaraan Jesus op Golgotha stierf. Het had den vorm ofwel van een z.g. Latijnsch kruis (crux immis’sa, met langen stam) ofwel van een z.g. -*■ Antoniuskruis (crux commis’sa, in T-vorm; zie Kruisvormen). Het werd teruggevonden waarschijnlijk kort na 337. Aan deze Kruisvinding is de naam van de H. Helena verbonden; het feit wordt liturgisch den 3 en Mei herdacht. Nadat het K. van 614 af in bezit van de Perzen geweest was, keerde het naar Jerusalem terug in 628; liturgische herdenking den I4en September, feest van Kruisverheffing. Later gingen de groote stukken van het K. naar Constantinopel en de basiliek van het H. Kruis in Jerusalem te Rome. Voortdurend werden en worden er kleine fragmenten naar alle deelen der wereld verzonden (Kruisrelieken). Kruisgang zie Klooster. 373 KRUISGEBED KRUISSYMBOLEN 374 Embleem of wapen de zijn de Nederd" Nederlandsche landsche KruisKruisheer en. , ,. heeren (Or do Sanc’tae Cru’cis, afgekort O.S.Cr.), een Orde van —► reguliere kanunniken in 1210-1211 door Theodorus de Celles gesticht. Zij bezitten thans 12 huizen (6 in Nederland, 3 in België, 2 in de Ver. Staten, 1 in Rome); 3 missiegebieden (Minnesota in de Ver. Staten, Bondo in Belg. Congo en Bandoeng in Nederl.-Indië). Zie afb. Ordekleeding. Kruisheerenrozenkrans geeft voor elk Onze Vader en Wees Gegroet, zonder dat men den heelen -*■ rozenkrans bidt of de -* geheimen overweegt, een —► aflaat van 500 dagen, toepasselijk op de -* geloovige zielen. Kruiskerk, kerk, die gebouwd is in kruisvorm, dus waarin het kerkschip en het dwarsschip elkaar kruisen; het deel van de K., waar de schepen elkaar kruisen, noemt men het Kruispand, het dwarsschip wordt Transsept genoemd. Zie afb. Kerkgebouw. Kruisgebed, gebed, dat verricht wordt, terwijl de armen van den bidder uitgestrekt zijn als op een kruis. Kruisheer en (Kruisbroeders), de leden van meerdere tijdens de Kruistochten ontstane -*■ Orden en -*• Religieuze Congregaties, die den regel van St. Augustinus en eigen -*• constituties volgen. Oorspronkelijk wijdden zij zich aan prediking der Kruistochten en de geestelijke verzorging der Kruisvaarders, later aan zielzorg, onderwijs en -* missie. De meest bekende zijn de Neder- Kruisnagel, de nagels, waarmede Jesus aan het kruis werd geklonken. Volgens de overlevering zouden zij door de H. Helena, tegelijk met het H. Kruis gevonden zijn. Thans bevinden zij zich te Trier, Parijs, Rome en vele andere plaatsen. Veelal zijn deze nagels imitaties, waarin echter een partikel van de echter K.-s verwerkt is. Zie ook Kruis des Heeren. Kruisoffer. De kruisdood van Jesus was een offer, waarin Hij zich als vertegenwoordiger van geheel het menschdom aan den Hemelschen Vader aanbood als slachtoffer voor de zonden der wereld, als prijs voor de verzoening van de erfzonde. Vandaar dat het K. het hoogtepunt en de voltooiing is van het verlossingswerk. Aldus zegt men, dat Jesus ons door Zijn kruis heeft verlost en dat de kruisdood de algemeene oorzaak is van rechtvaardiging en heiliging. Zie ook Misoffer. Kruisontblooting, liturgische plechtigheid op -»■ Goeden Vrijdag, waarbij het altaarkruis onder gebed en zang ontdaan wordt van de paarse doek, waarmede het sinds -*• Passiezondag bedekt was. Kruisplanting zie Missiekruis. Kruisreliekon zie Kruis des Heeren. Kruisstaf zie Pauselijke Insignia. Kruissymbolen, middeleeuwsche voorstelling van het -*• Kruis des Heeren, omgeven door verschillende personen en attributen, die betrekking hebben op het lijden en den dood van den Zaligmaker, op het verlossingswerk en op de Kerk. Ook verstaat men onder Kruissymbolen de Grieksche letter Tau, het 575 KRUISTEEKEN KRUISTEEKEN 376 anker en den drietand, die veelvuldig worden aangetroffen in de symboliek der -*• catacomben. Zie de afbeelding. Kruisteek en, handgebaar in kruisvorm, over het eigen lichaam of over personen en zaken. Beide op twee manieren: het kleine kruis, met duim of wijsvinger, en het groote kruis, met de geheele hand. Een groot kruis, gemaakt op het eigen lichaam, onder het uitspreken van de woorden: „In den naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Amen” is een belijdenis van het geheim der H. -*■ Drieëenheid en der Verlossing (aflaat van 50 dagen, 100 dagen als men het met wijwater maakt). Het K. over personen en zaken is een zegenend gebaar, dat een beroep op Gods barmhartigheid omwille van het kruisoffer beteekent en veelvuldig in de liturgie wordt toegepast. Sommige voorwerpen worden blijvend met een K. gemerkt. In het grondplan der kerkgebouwen is sinds de 4e eeuw het kruis verwerkt (armen v.e. -*-kruiskerk). KRUISSYMBOLEN Ontleend aan de 12e eeuwsche Hortus Deliciarum van de kloosterzuster nerraa von Lannsperg, een geschrift, dat bij een brand te Straatsburg in 1870 verloren ging. Het kruis is een soort wijnpers. Onder het kruis het lijk van Adam; boven: zon en maan; aan weerszijden het vaneen gescheurde voorhangsel der Oude Wet. De teekening toont verder: , , links: de Kerk, in haar beker het bloed en water uit de zijdewonde opvangend. Zij is gezeten op een dier met vier koppen (de attributen der vier Evangelisten voorstellend) eenz.g. -*• tetramorf. Voorts de speerknecht Longinus, de H. Maagd en de goede moordenaar Dismas. , rechts: de geblinddoekte synagoge, gezeten op een neerstortend muildier en haar gevallen zegevaan toonend; de sponsknecht Stephaton, de H. Joannes en de slechte moordenaar Gesmas. Öp het voorplan staan eenige dooden ten leven op. 377 KRUISTITEL KRUISVORMEN 378 Kruistitel. De stippellijnen geven het thans nog bestaande en te Rome bewaarde gedeelte aan. Kruistitel of schandbord was bij de Romeinen een op een bord geschreven tekst, die aan het kruis gehecht werd, en de reden der veroordeeling aangaf. Deze was voor den Zaligmaker zijn koningschap, vandaar dat de titel luidde: „Je’sus Nazare’nus Rex Iudaeo’rum” = Jesus van Nazareth, Koning der Joden (afgekort I. N. R. I.). De tekst was geschreven van rechts naar links, in drie talen: Arameesch, Grieksch en Latijn. Kruisvaan, vaan in den vorm van een langen wimpel en opgehangen aan een kruisstaf, teeken van overwinning; vandaar dat de verrezen Christus dikwijls met een K. wordt afgebeeld. Kruisvaarders van Sint Jan, vereeniging van leekenapostelen (zie Leekenapostolaat) in Nederland, voor de opvoeding en opleiding van de religieus-verwaarloosde jeugd; gesticht in 1921, door Dr. J. van Ginneken S. J.. Na twee jaar noviciaat (zie Novice) verplichten de leden zich onder eede tot gehoorzaamheid, kuischheid en armoede. Kruisvaart zie Katholieke Jongenscentrale. Kruis van verdienste voor het H. Jaar, -*■ pauselijke onderscheiding, in 1925 en 1934 door Pius XI gesticht; bestaat uit vier klassen. Onderscheidingsteekenen: gouden en zilveren hals- of borstkruis. Kruisverbond, de organisatie van de R. K. mannelijke drankbestrijding, in diocesane bonden en plaatselijke afdeelingen. Tezamen met de vijf diocesane Mariavereenigingen (voor vrouwen), vormen zij de federatie ->■ Sobriëtas. Het K. is gesticht in 1895 en bestaat uit twee klassen van leden: -*■ geheelonthouders en afschaffers. In België is het K. de afdeeling voor mannen en jongens van -* Sobriëtas, dat op zijn beurt de Vlaamsche afdeeling is van de Federatie der Katholieke Matigheidsbonden van België. Naast het K. omvat de Belgische Sobriëtas nog andere afdeelingen. Zie ook Sobriëtas en Afschaffing. Kruisvereering, liturgische plechtigheid op -*• Goeden Vrijdag, na de -*• Kruisontblooting. Kruisverheffing zie Kruis des Heeren. Kruisvinding zie Kruis des Heeren. Kruisvormen. De voornaamste kruisvormen zijn de volgende : 379 KRUISWEG KUSTAFELTJE 380 Kruisvormen. Kruisweg, de weg, dien Jesus, Zijn kruis dragend, heeft afgelegd van het rechthuis van Pilatus tot den Calvarieberg; ook de Kruiswegoefening, die bestaat in het overwegen van den K. des Heeren langs de 14 kruiswegstaties in de kerk, die bijzonder treffende momenten uit den K. van Jesus in beeld brengen. Deze godvruchtige gewoonte is rechtstreeks afgeleid van het volgen der „via dolorosa” (weg van smarten) te Jeruzalem. Het aantal staties varieerde sterk, voordat men tot 14 kwam. Nog zijn in België b.v. kruiswegen van 7, 18 of meer staties. De afbeelding is echter niet noodzakelijk: een gewijd houten kruisje is voldoende en vereischt. De kruiswegoefening, openbaar of privé, is vooral door de Franciscanen bevorderd en verrijkt met zeer veel -*• aflaten, die door paus Pius XI opnieuw zijn vastgesteld. Om deze te verdienen is het voldoende, dat men langs de staties gaat en overweegt (mondgebed is niet noodzakelijk), of bij een open¬ bare kruiswegoefening, dat de priester langs de staties gaat. Kruiswoorden, de zeven woorden, die onze Zaligmaker aan het kruis heeft gesproken. Het zijn: 1. Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen (Luc. 23, 34). 2. Voorwaar, Ik zeg U: heden zult ge met Mij zijn in het paradijs (Luc. 23, 43). 3. Vrouw, ziedaar uw zoon; zoon, ziedaar uw moeder (Jo. 19, 26—27). 4. Ik heb dorst (Jo. 19, 28). 5. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten! (Matth. 27, 46). 6. Het is volbracht (Jo. 19, 30). 7. Vader, in Uw handen beveel Ik mijn geest (Luc. 23, 36). Kultur'kampf, de strijd tegen de Kerk en de verdediging van haar rechten tegen de verdrukking door den Staat, tusschen de jaren 1870 en 1890 voornamelijk in Duitschland en Zwitserland gevoerd. Kustafeltje zie Instrumentum Pacis. 381 KWEZELS KYRIE ELEISON 382 Kwezel* kwamen in Zuid-Nederland vrijwel overeen met de —► klopjes in NoordNederland. Gewoonlijk legden zij een gelofte van zuiverheid af. Van 18001850 zijn in België uit de kwezels talrijke bisschoppelijke congregaties gegroeid. De term heeft tegenwoordig de beteekenis gekregen van een overdreven-godsdienstig persoon, die over allerlei beuzelachtige dingen en moeilijkheden femelt. Kwijtschelding zie Absolutie. Kyriale (Ordina’rium Mis’sae), het liturgisch boek, dat voornamelijk de Gregoriaansche zangwijzen bevat van de onveranderlijke deelen der H. Mis; verder ook enkele andere Misformulieren (-*• Requiemmissen). Ky'rie elei'son (= Heer, ontferm u), liturgische smeekbede, als beurtzang gebeden of gezongen in den aanvang van het H. *♦ Misoffer, het officie en in -*■ litanieën. In de Middeleeuwen populair refrein van liederen, die daarom -*• leisen genoemd werden. De dierenriem als zinnebeeld der Apostelen L Laatste Avondmaal, avondmaal, dat Jesus met zijn apostelen hield in de -*■ Cenakelzaal te Jerusalem, den avond vóór Zijn Lijden, en waaronder Hij de H. —*■ Eucharistie en het -+ Priesterschap instelde. Laatste Evangelie, het -» Evangelie, met de lezing waarvan het H. -*• Misoffer sinds de 13e eeuw besloten wordt. Meestal de -» pericope Joannes 1, 1—14; soms vervangen door het Evangelie van een Mis, die op denzelfden dag gelezen moest worden, maar om liturgische redenen wegviel. Laatste Heilige Sacramenten, de -» Sacramenten, die aan een stervende worden toegediend. Indien volledig: -* Biecht, -*• Heilig Oliesel, -*■ Heilige Communie (Teerspijze of Via’ticum). In noodgevallen alleen de Biecht en het H. Oliesel. Zoo mogelijk besloten door den -» pauselijken zegen en de -^gebeden der stervenden. Zie afb. Heilig Oliesel en afb. Ziekentafeltje. Laatste Oliesel zie Heilig Oliesel. Laatste Oerdeel, het oordeel op het einde der wereld, waarin alle menschen gezamenlijk geoordeeld zullen worden. Daaraan zal voorafgaan een geweldige vervolging door den -+ Antichrist, een vuur, dat alles zal verbranden en de -*• verrijzenis des vleesches. Bij het laatste oordeel zullen de zaligen voor eeuwig in den hemel opgenomen, de verdoemden naar de -» hel verwezen worden. Zie ook Bijzonder Oordeel. Laeta're (= verblijd u) heet de 4e Zondag van de -* Veertigdaagsche Vasten naar het beginwoord van den —* Introïtus van dien dag. Hij onderscheidt zich van andere Zondagen in de Vasten door een minder rouwmoedige stemming. Orgelspel, bloemen en rosé -*■ paramenten, ook -* dalmatiek en ->■ tuniek, zijn geoorloofd. Zie ook Halfvasten. Lamenta'ties heeten de lezingen van de ie -*■ nocturne in het -*■ officie van -*• Witten Donderdag, -* Goeden Vrijdag en -* Paaschzaterdag, omdat zij ontleend zijn aan de -»■ Klaagliederen (Lamentaties) van Jeremias. Lam Gods wordt Jesus genoemd als zoenoffer; het lam wordt dan liggend voorgesteld ; ook als triomphator, het lam wordt dan staande voorgesteld op een rots, waaruit vier stroomen vloeien (de Evangeliën), of waarheen zich tweemaal zes lammeren spoeden (de Apostelen). Het lam wordt ook wel afgebeeld met een zegevaan. Landsdeken zie Stadsdeken. Lateraan', gebouwencomplex te Rome op den heuvel Celio, sinds 1929 exterritoriaal en behoorend tot de Vaticaansche Stad, bestaande uit een pauselijk paleis (nu museum), de -» basiliek van St. Jan van Lateranen (de pauselijke -* kathedraal en daarom de moeder en hoofdkerk van alle andere kerken der wereld) en enkele andere monumenten. Latri'a (= aanbidding), naam van de aanbidding, die alleen aan God toekomt. ZieookDulia, HyperduliaenAanbidding. Latijnsche Kerk (Westersche Kerk), het gedeelte van de katholieke Kerk, dat het Latijn als liturgische taal gebruikt in tegenstelling met de -*• Oostersche Kerken, die zich bijna alle van het Grieksch of een Oostersche taal bedienen. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. 385 LATIJNSCHE RITUS LECTIONARIUM 386 Latijntche ri'tus (Lat. liturgie), de -* ritus der -> Latijnsche Kerk, die het Latijn als liturgische taal bezigt. Men onderscheidt den -* Romeinschen, -*• Gallicaanschen, -+ Ambrosiaanschen en -* Mozarabischen Ritus, waarvan de eerste in de Latijnsche Kerk overheerscht. Latijnsche taal zie Kerklatijn. Latijnsche Vaders, de -* Kerkvaders, die zich in hun geschriften van de Latijnsche taal bediend hebben of tot de -*■ Latijnsche Kerk behoorden. De bekendste zijn: Augustinus, Ambrosius en Hiëronymus. Latijnsch kruis, kruis, waarvan de staande balk langer is dan de dwarse, dus een f vorm. Deze kruisvorm is het grondplan van vele katholieke kerken. Zie Kruiskerk en afb. Kruisvormen. Lau'da Si’on (= prijs, o Sion), beginwoorden van de -»• sequentie van -* Sacramentsdag, een hymne ter eere van het -*• Heilig Sacrament des Altaars, door den H. Thomas van Aquino gedicht. Lau'den (= lofprijzingen), gedeelte van de kerkelijke -*• getijden. Met de Metten vormen zij het nachtofficie (zie Nachtkoor). Lauretaan'sche Litanie zie Litanie. Laus ti'bi Chris'te (= U zij lof, o Christus), liturgische formuul, gebezigd als antwoord op de lezing van het -*• Evangelie. Lava'be (— ik zal wasschen), beginwoord en naam van het gebed, ontleend aan -*• Psalm 25, 6—12 (telling volgens de -* Vulgaat), dat de priester onder het H. -+ Misoffer tijdens de vinger- wassching bidt. Vandaar dat het blaadje, waarop het benoodigde water voor die wassching uitgestort wordt, Lavaboblaadje heet. Ook de vingerwassching zelve wordt aldus genoemd, eveneens een fonteintje of waschvat, tot zuivering der handen bestemd. Zie afb. Liturgisch Vaatwerk. Laxis'me, een systeem in de -*■ moraaltheologie, dat om lichtvaardige redenen de verplichtingen vermindert en de vrijheid van handelen vergroot. Als praktijk beteekent het de levenshouding van degenen (laxisten), die een lichtvaardig begrip hebben van hun verplichtingen en zich al te gemakkelijk van die verplichtingen ontslagen voelen. Zie ook Rigoristen. Lazaris'ten, leden van de Congregatie der Missie (Congrega’tio Missio’nis, afgekort C. M.), een congregatie van wereldpriesters, in 1625 door den H.Vincentius a Paulo gesticht, met het doel volksmissies te organiseeren op het platteland, de opleiding van toekomstige priesters te verzorgen en voor de heidenmissie. Aldus genoemd naar het moederhuis St. Lazare te Parijs. In Nederland sinds 1882 gevestigd; de Congregatie heeft er thans 6 huizen; in België 3, voorts verricht zij missiearbeid in N. O. Indië en in den Belgischen Congo. De zustercongregatie heet Zusters van Liefde (Filles de Charité) of Zusters van St. Vincentius a Paulo. Lec’tio (= lezing) zie Les. Lectiona'rium (= verzameling van lessen), het liturgisch boek, dat oorspronkelijk de lessen (en -»• epistels) bevatte, die in ’t H. -*■ Misoffer en het -*■ officie gebeden worden, later ook de —► evangeliën. 387 LECTOR LEGATUS NATUS 388 Lec'tor (= lezer), naam van den -*■ clericus, die de tweede der -*• kleine wijdingen ontvangen heeft (het lectoraat). Ook degene, die een graad behaald heeft in de kerkelijke wetenschappen (het lectoraat, gelijkstaande met het->• licentiaat). De titel is vooral bij religieuzen gebruikelijk, waar hij tevens de bevoegdheid tot het geven van onderwijs uitdrukt. Leefregel zie Kloosterregel. Leeftijd zie Canonieke leeftijd onder Canoniek. Leek, gedoopte geloovige, die rechten en plichten heeft in de katholieke Kerk, maar door goddelijk recht van den —*■ clericus onderscheiden is. Leekebroeder, iemand, die wel de kloosterlijke -» geloften aflegt, maar geen -* priester gewijd wordt. Hij draagt zorg voor de huishouding van het klooster (werkbroeders), of voor onderwijs en liefdewerken. Ook in kleeding gewoonlijk van de priesters onderscheiden. Zie ook Broeder en Frater. Leekenapostolaat, de medewerking van de -* leeken aan de uitbreiding van het Rijk Gods. Zie ook Katholieke Actie. Leekenkelk, de kelk met het -* Heilig Bloed, waaruit de leeken dronken toen ook zij, evenals nu nog de -* priesters, onder beide —► gedaanten communiceerden. Om praktische redenen en om de ketterij te bestrijden, als zou Christus niet onder de gedaante van brood geheel tegenwoordig zijn, heeft de Kerk de leekencommunie onder twee gedaanten afgeschaft. In de —► Oostersche Kerken is zij nog gebruikelijk. Leekexuster, een vrouwelijke religieuze, die wel de kloosterlijke -* geloften heeft afgelegd, maar niet tot het -*• koorgebed verplicht is. Zij wijden zich aan de huishouding in de kloosters (werkzusters) of aan onderwijs en liefdewerken. Zie ook Koorzuster. Leeraarsambt der Kerk zie Leergezag der Kerk. Leergangen zie Roomsch-Katholieke Leergangen. Leergezag der Kerk, het recht, dat de Kerk van God ontvangen heeft en waardoor zij van haar geloovigen eischen kan, dat dezen de door haar verkondigde leer op het gebied van geloof en zeden innerlijk als zekere waarheid zullen aanvaarden, op gezag van de Kerk. Men onderscheidt het gewone leergezag (de dagelijksche leiding der Kerk) en het plechtig leergezag, dat alleen door den -*■ paus en het -»• Oecumenisch Concilie met den paus wordt uitgeoefend bij definitieve, de geheele Kerk bindende uitspraken. Dan is het tevens onfeilbaar. Daartegenover staat voor de Kerk ook de plicht (het Leeraarsambt der Kerk), de geopenbaarde waarheid aan de geloovigen bekend te maken en uit te leggen. Samen met de -*■ bestuursmacht vormt het leergezag de -*■ herderlijke macht der Kerk. Leefhtg, populaire benaming voor het catechismusonderricht. Leerlingen des Hoeren. De 72 leerlingen des Heeren ontvingen onderricht en werden tot prediking uitgezonden, maar kunnen niet als stichters van het Christendom beschouwd worden, daar zij de voorrechten der -+ apostelen misten. Legaat' zie Pauselijke diplomatie. Legaat' a la'tere zie Pauselijke diplomatie. Lega'tus na'tus I (= geboren, ambtshalve legaat), titel, 389 LEGENDA AUREA LIBERA 390 die aan de metropolitane zetels van Gnesen (Polen), Gran (Hongarije), Keulen, Pisa, Praag, Reims en Salzburg toekomt; door het bestaan van een vaste -*• pauselijke diplomatie, is deze titel louter honorair geworden. Legen'de ou'rea (= gulden legende), titel van een verzameling van vrome heiligenverhalen en -legenden, opgesteld door Jacobus a Voragine (f 1298). Legenden zie Martelaarsacten. Legerbisschop, titel van dengene, die vooral in grootere katholieke landen (niet in Nederland en België) aan het hoofd staat van de -*• aalmoezeniers van leger en vloot. Lei'sen, Middeleeuwsche, godsdienstige gezangen, vaak beurtzangen, die in de volkstaal werden voorgedragen en aldus werden genoemd,omdat zij dikwijls met “*■ Kyrie eleison begonnen of eindigden. Lemmonsgesticht, Belgisch interdiocesaan instituut voor kerkmuziek te Mechelen, opgericht in 1879. Leostichting, opgericht in 1883 en genoemd naar Leo XIII; verschaft en onderhoudt een passende woning aan den vertegenwoordiger van den -* Apostolischen Stoel bij het Nederlandsche Hof. Door den aankoop van een huis, ten behoeve van de pauselijke intemuntiatuur te Den Haag, door het Vaticaansch Staatsdepartement, in 1938, zag de L.S. haar taak beëindigd en werd zij geliquideerd. Lepeltje zie Kelklepeltje. In het Oosten wordt een lepeltje ook gebruikt bij het uitreiken der -*■ Heilige Communie, onder de beide gedaanten van brood en wijn tegelijk. Les (lec’tio), gedeelte van den -*• Bijbel of uit de -*• kerkelijke schrijvers, dat voornamelijk in het H. -► Misoffer en het -* officie gebeden wordt. Levende Kruisweg, Genootschap van den L. R., bestaat uit afdeelingen van 14 personen, van wie ieder dagelijks één statie van den kruisweg overweegt en 3 maal Onze Vader, Wees Gegroet en Eere zij den Vader bidt. Onder de rechtsmacht van de —*■ Minderbroeders Franciscanen en in 1901 goedgekeurd. Lavende Rozenkrans, Genootschap van den L. R., bestaat uit groepen van telkens 15 deelnemers, die op de beurt een maand lang dagelijks één tientje van den -► Rozenkrans bidden. In 1826 door Pauline Jaricot gesticht, in 1832 door paus Gregorius XVI goedgekeurd, sinds 1877 onder de rechtsmacht van de paters -» Dominicanen. Levend geloof zie Geloof. Leviet', oorspronkelijk de naam van de bedienaars van den Joodschen eeredienst, afstammelingen van den aartsvader Levi. Figuurlijk wordt de term gebruikt voor degenen, die zich op het * priesterschap voorbereiden, ook voor -*■ diakens. Lezen, afkorting voor „de H. Mis lezen", opdragen. Li'bera [= bevrijd (mij, o Heer)], beginwoord en naam van een liturgische smeekbede voor de overledenen, die bij de -*■ kerkelijke begrafenis, gewoonlijk na de -* Requiemmis en vóór de absoute (zie Absolutie, 2) gebeden en gezongen wordt. Oorspronkelijk een -* responsorium uit het —► doodenofficie. 391 LIBERAAL (VRIJ) KATHOLIEKE KERK LIEFDE 392 Liberaal (vrij) Katholieke Kerk, theosophisch-pantheïstisch kerkgenootschap, in 1916 gesticht door Joannes Wedgwood, op instigatie van de presidente der Theosophische Vereeniging, Annie Besant (t 1932) en Charles Leadbeater. In haar eere-dienst bootst zij de Katholieke Kerk na, doch heeft overigens niets met Rome gemeen. Haar volgelingen mogen gelooven, wat zij willen en mogen volkomen ongeloovig zijn. Zij is dus consequent beginselloos. Wel stelt zij voor haar bisschoppen en priesters eenige „beginselen” op, die misleidend in katholieke terminologie zijn vervat, doch in wezen zuiver theosophisch zijn. De Liberaal Katholieke Kerk telt 6 a 7000 leden. Ook in Nederland heeft zij een bisschop en eenige gemeenten. Zie ook Theosophie. Li'ber Pontifica'lis (= pausboek), een oude verzameling van korte aanteekeningen over het leven en de daden der pausen, van St. Petrus tot aan het einde der 9e eeuw. De eerste redactie dateert van omstreeks 530, voor de latere pausen tot 900 aangevuld door ambtenaren van de -* Romeinsche Curie. Libro'rum cen’sor zie Censor. LibriJ'e, een oude kerk- of kloosterbibliotheek. Licentiaat* (van licen’tia docen’di = verlof tot onderwijzen) heet de tweede graad (volgend op den graad van -*■ baccalaureus) in de kerkelijke wetenschappen. Zij geeft onderwijsbevoegdheid. Ook degene, die den graad gehaald heeft, wordt licentiaat genoemd. Zie ook Lector en Doctoraat. Lichaam der Kerk, het zichtbare organisme der Kerk (gezag, sacramenten, liturgie). Tot het Lichaam der Kerk worden gerekend allen, die gedoopt zijn en het ware geloof belijden onder gehoorzaamheid aan den paus van Rome, mits zij niet door de Kerk zijn geëxcommuniceerd. Zie ook Katholieke Kerk. Lichamelijke werken van barmhartigheid, die -» werken van christelijke barmhartigheid, die zich richten op het lichaam van den evenmensch. Als zoodanig worden genoemd: de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleeden, de vreemdelingen herbergen, de zieken bezoeken, de gevangenen verlossen, de dooden begraven. Licht wordt in de liturgie gebruikt als lamp, —*■ godslamp en als kaarslicht. Het is een symbool van de Godheid (1 Jo. 1,5), de genade (Eph. 5, 8), van Christus (Jo. 8,12) en de Apostelen (Matth. 5,14). Lichtmis zie Maria Zuivering. Lid der Kerk. Lid van het -» Lichaam der Kerk: degene, die met de Kerk verbonden is door —*■ doopsel, geloofsbelijdenis, -*■ sacramenten en gehoorzaamheid aan den -*■ paus, tenzij hij door de kerkelijke —► excommunicatie uit de gemeenschap der geloovigen gestooten is. Lid van de Ziel der Kerk (zie Katholieke Kerk) zijn alleen de rechtvaardigen (degenen die in -*• staat van genade verkeeren, katholieken en te goeder trouw dwalenden). In den vollen zin is men dus dan pas lid van de Kerk, als men zoowel tot het Lichaam als tot de Ziel der Kerk behoort. Liefde, goddelijke deugd, bovennatuurlijke gave Gods, waardoor wij God boven alles beminnen en onzen naaste gelijk ons zelven uit liefde tot God. God moet boven alles bemind worden 393 LIEFDEGESTICHT LITURGIE 394 omdat Hij: i. ons hoogste Goed en onze grootste Weldoener is; 2. omdat Hij oneindig volmaakt en daarom alle liefde waardig is. Onze naasten moeten wij beminnen uit liefde tot God, omdat zij naar Gods beeld geschapen, door het Bloed van Christus verlost en tot de eeuwige zaligheid geroepen zijn. Ons zelf moeten wij beminnen (met uitsluiting van alle ongeregelde zelfzucht en eigenliefde) omdat alleen dan de vervolmaking van onze natuurlijke en bovennatuurlijke vermogens gewaarborgd is. Bijzonder worden in onze liefde aanbevolen: armen, weduwen en weezen en allen, die in lichamelijken of geestelijken nood verkeeren. Men zondigt tegen de liefde door elke -*■ doodzonde, maar voornamelijk door haat tegen God en afgekeerdheid van God en van godsdienstige zaken. Liefdegesticht heeten de instellingen, waar zieken, gebrekkigen en ouden van dagen door -*■ broeders of -* zusters worden verpleegd. Liefdewerk zie Caritas. Liefdewerk Oud Papier verzamelt oud papier e. d. tot werkverschaffing en geldelijken steun aan den -»■ paus en eenige R. K. instellingen; gesticht in 1874. Liefdezuster, in algemeenen zin een -*• zuster, die zich aan ziekenverpleging wijdt. Speciale naam voor de zusters van den H. Vincentius a Paulo. Zie ook Lazaristen. Lieve Vrouw, vertrouwelijke naam voor de -*• Heilige Maagd Maria, ook wel voor een beeld, dat haar voorstelt. Zie ook O. L. V. Ligoris'ten worden de -•■ Redemptoristen genoemd, omdat hun congregatie gesticht is door den H. Alphonsus de Liguori. Lim'bus zie Voorgeborchte der hel. Li'mina zie Ad Limina. Lim'pias, dorp in Spanje, waar zich een wonderbaar kruisbeeld zou bevinden. Ofschoon het een drukke bedevaartsplaats is geworden, heeft de Kerk nog geen uitspraak gedaan. Men staat eerder sceptisch tegenover de werkelijkheid der in 1919 geconstateerde feiten (beweging van het gelaat, afscheiden van bloed en zweet). Linie zie Heilige Linie. Litanie' (= smeeking), liturgisch beurtgebed, bestaande uit een reeks van korte aanroepingen en antwoorden, en besloten door een gebed. De door de Kerk officieel erkende litanieën zijn die van Alle Heiligen (1601), van de H. Maagd (de Lauretaansche Litanie, of Litanie van —► Loreto; 1601), van den Zoeten Naam Jesus (1862), van het H. Hart van Jesus (1899) en van den H. Jozef (1909). Ook de processies, waaronder de litanie van Alle Heiligen gebeden wordt, worden litanie genoemd: Litam’ae Majo’res (de processie op 25 April, zie Oude Litanie) en Litani’ae Mino’res (die op de -* Kruisdagen). Lit'terae Aposto'licae, (= apostolische brieven), Latijnsche benaming voor -* pauselijke brieven. Liturgie' (= openbare dienst), het geheel van de in hun kern op Christus zelf teruggaande, en door de Kerk aangenomen vormen van den openbaren eeredienst. De L. omvat alle godsdienstige handelingen, zoowel die zich tot God richten, als die, waarip wij iets van God ontvangen: H. —*■ Misoffer, -*• sacramenten, -*■ sacramentalia en -*• officie 14. 395 LITURGIEK LITURGISCHE GEWADEN 396 (koorgebed), en regelt daarvan den tijd, de plaats, de gebaren, de gewaden, de voorwerpen, de stoffen, de taal, tekst en zang der gebeden en de symboliek. In de katholieke Kerk hebben zich in den loop der eeuwen verschillende liturgieën, dus verschillende vormen van denzelfden openbaren eeredienst, ontwikkeld: de Oostersche (in verschillende vormen) en de Westersche. In deze Westersche liturgie of ritus kan men weer onderscheiden: de -* Romeinsche, de -*• Gallicaansche (te Lyon), de -*• Mozarabische (te Toledo), de -*■ Ambrosiaansche (te Milaan) en de eigen liturgie van sommige kloosterorden. De liturgische voorschriften zijn te vinden in de -» liturgische boeken, de decreten van de —*■ Romeinsche Congregatie der Riten en in de commentaren op beide. Zie ook Rubrieken. Liturgiek' (liturgie, liturgie-wetenschap), de wetenschap, die tot voorwerp heeft de deugd van openbare Godsvereering, in haar zintuigelijk waarneembare vormen beschouwd, dus die de -*• liturgie der Kerk beschrijft en haar oorsprong, ontwikkeling en beteekenis onderzoekt. Liturgische beweging, een streven onder de katholieken tot nauwere aansluiting van het persoonlijk godsdienstig leven aan de liturgische vormen der Kerk en daardoor tot inniaer deelname aan de kerkelijke plechtigheden, waartoe in het bijzonder Pius X aanspoorde. Zij ontstond voornamelijk daar, waar de liturgische taal, het kerklatijn, aan de geloovigen vreemd was en deelneming aan de liturgische diensten moeilijker maakte, dus vooral in het Noorden. Zij is nu overal verspreid en uit zich voornamelijk in talrijke tijdschriften, liturgische dagen, weken, congressen enz. Liturgische boeken zijn de boeken, die de regels der -*■ liturgie (ceremonieboeken), met den tekst der gebeden bevatten (tekstboeken) en door de Kerk voor haar openbaren eeredienst zijn goedgekeurd. Oudtijds waren er verschillende in gebruik (-»■ Sacramentarium, -*• Lectionarium, zangboeken), die nu in het —■ Missaal, het -+ Brevier, het 4 Martyrologium, het —*• Rituale Romanum, het -* Ceremoniale Episcoporum, het -* Memoriale Rituum, -*• Pontificale Romanum, en de zangboeken -*• Graduale en -» Vesperale vereenigd zijn. Litur'gische Eer, de eerbewijzen, die een wereldlijk of geestelijk persoon in de kerk officieel ontvangt (afhalen, bijzondere plaats, wegleiden, bewierooking,—pax). Litur'gische gewaden (paramenten), gewaden, die bij den openbaren eeredienst der Kerk over de gewone Weeding aangetrokken worden. Daartoe behooren: _ superpli T voor clerici-niet-priesters ; voor priesters alleen bij liturgische -» koorkap J functies buiten de H. Mis. -*■ amict I manipel subdiaken misgewaad —> tumek van den j 5^1 priester i' misgewaad van den bisschop -*■ dalmatiek -*• kazuifel —*■ sandalen -*• handschoenen LITURGISCH e gewaden Amict of schouderdoek, het eerste der liturgische gewaden. siioen. uit gewaad ontwikkelde zich uit de profane tuniek der vroege middeleeuwen. i. Amict. 2. Stool, te dragen in de liturgische kleur van den dag, 3. Cingel, 4- Albe, 5. Manipel, eveneens te dragen in de liturgische kleur van den dag. Cingel, een koord van linnen, hennep of zijde, waarmede de albe om het middel wordt opgeschort. De cingel mag, doch behoeft niet uitgevoerd te zijn in de liturgische kleur van den dag. ■ jUyjs' . I 0PVe™leed, dat bij het celebreeren van de H. Mis gedragen wordt ZtJ uTch£ kle“r VaP W Uit ten oorspronkelijk aan alk lfln even J den blokvorm ontstond eerst het Gothische of Borromaeus-kazuifel (rechts) en later de Romeinsche kazuifels (links). J ITURGISCHE GEWADEN Priester in misgewaad met gedekten kelk Bonnet, hoofdbedekking der geestelijken door seculiere priesters altijd in zwart door bisschoppen en eenige andere prelaten in paars, door kardinalen in rooi en door den paus in wit gedragen. Acoliet of misdienaar met i. toog, 2. superpli Dalmatiek, het opperkleed door den diaken, in de liturgische kleur van den dag gedragen. Hetzelfde kleed, in iets eenvoudiger uitvoering wordt ook door den sub-diaken gedragen en heet dan tuniek. Rochet, het korte koorhemd met nauwsluitende mouwendat alleen bij den koordienst en niet bij liturgische plechtigheden of het toedienen der Sacramenten mag worden gedragen door bisschoppen of anderen, die er door privilege recht op hebben. Pluviale of koorkap, het opperkleed van den celebrant tijdens vespers, lof, processie enz. en van den presbyter-assistens tijdens de H. Mis. De pluviale wordt gedragen in de liturgische kleur v.d. dag. 401 LITURGISCHE HOOFDBEDEKKING LOF 402 Voor den paus, zie Fano. Regels heeft de Kerk gegeven niet voor den vorm, wel voor de -* liturgische kleuren en de stof (zie de afzonderlijke trefwoorden). De misgewaden (ook de -*• palla, -*• corporale en altaardwalen) moeten gezegend worden. Zij verliezen deze zegening, wanneer zij niet meer aan hun eigen doel beantwoorden. Voor de andere paramenten is deze zegening passend, gewenscht en gebruikelijk. Onbruikbare paramenten moeten verbrand worden. Zie ook de afbeelding. Litur'gische hoofdbedekking. Oorspronkelijk moesten de mannen blootshoofds bidden. Langzamerhand kwam in het -* koorgebed de -* kapoets, sinds de ioe eeuw bij den altaardienst -* mijter, -*• bonnet en -+ pileolus in gebruik. Het gebruik blijft echter verboden bij alle uitdrukkelijke gebeden. Litur'gische kleuren voor de gewaden zelf (niet voor de versiering) zijn wit, rood, groen, paars, zwart en rosé; alle andere kleuren zijn verboden. Sommige ritussen en kerken in het Westen hebben echter ook het blauw. Goud en zilver gelden als wit; goud kan ook rood vervangen. Zie ook de afzonderlijke trefwoorden en, voor het gebruik der kleuren, de afb. Kerkelijk jaar. Litur'gische taal zie Kerklatijn. Litur'gische vereeniging, vereeniging in Nederland, in elk -*■ bisdom afzonderlijk georganiseerd, maar tot een federatie vereenigd, die ten doel heeft, de belangstelling voor en kennis van de -*• liturgie te vergrooten; in België op gelijke wijze georganiseerd in een Vlaamsche en een Waalsche federatie. Zie ook Liturgische beweging. Litur'gische zang zie Gregoriaansche zang. Litur'gisch tafelgebed. Van het gebed voor en na den maaltijd, dat geen Christen zal nalaten en dat op zich zelf niet aan bepaalde vormen gebonden is, bestaan twee liturgische vormen, voor de twee hoofdmaaltijden, die beginnen met Benedi’cite (= zegent); vandaar dat het L. T. dikwijls met Benedi’cite wordt aangeduid. Het formulier is ontstaan in kloosters, waar het luidop en gezamenlijk gebeden en soms gezongen wordt. De tekst staat afgedrukt in het Romeinsche -*■ brevier en ook wel in den catechismus. Litur'gisch vaatwerk, de liturgische vaten of heilige vaten, die direct of indirect met de H. -* Eucharistie in aanraking komen, namelijk -* monstrans, -* lunula, -*■ pyxis, -♦ kelk, -* pateen, —*■ ciborie, ziekenbusje (-»■ custodia), -* fistula. Ook het -*■ oliebusje, het —► wierookvat en het draagbare wijwatervat worden onder het liturgisch vaatwerk gerekend, doch nooit heilige vaten genoemd. Kelk en pateen moeten door den -* bisschop met —* chrisma gewijd, de andere door een gevolmachtigd -*■ priester gezegend worden. Deze wijding gaat verloren door breuk. Zonder genoegzame reden is het den -*■ leeken verboden ze met de bloote hand aan te raken, met handschoenen is het geoorloofd, echter dan alleen, wanneer ze ledig zijn. Zie ook den tekst bij de afbeeldingen. Lof. de namiddag- of avond-godsdienstoefening, die hierin bestaat, dat voor het uitgestelde -* Heilig Sacrament (zie Expositie) gebeden en gezangen worden verricht ter eere van het LITURGISCH VAATWERK EN TOEBEHOOREN Kelk. i. cuppa, 2. lepeltje, 3. nodus Open ciborie en met velum gedekte ciborie Monstrans. 1. lunula, 2. custodia oj vasculum met hostie in lunula, 3. me 1 velum gedekte custodia of vasculum Pateen met hostie Ampullen op lavaboblaadje. Links de waterampul (A=aqua,water), rechts de wijnampul ( V = vinum, wijn) wierookvat met scheepje Wijwatervat met kwast 405 LORETO LOURDES 406 Liturgisch Vaatwerk en toebehooren: Het vaatwerk, dat bij de liturgische diensten gebruikt wordt, onderscheidt men in: a gezalfd of geconsacreerd, b. gewijd of gebenediceerd en c. ongewijd vaatwerk. a. Door den Bisschop met H. Chrisma gezalfd zijn: 1. de kelk; 2. de pateen. b. Gewijd, door pastoor of rector zijn: 1. de ciborie; 2. de pyxis; 3. de custodia of het vasculum; 4. de lunula in den monstrans. c. Ongewijd zijn: 1. de ampullen en het lavaboblaadje: 2. de vaten voor de H.H. Oliën; 3. het wierookvat met scheepje; 4• het wijwatervat. Als algemeene regel geldt, dat alle voorwerpen, die onmiddellijk met het Allerheiligste in aanraking komen, ge¬ H. Sacrament, de -* Heilige Maagd en de heiligen, besloten door den zegen met het -* Allerheiligste. lore'te, beroemde bedevaartsplaats in Italië. Vereerd wordt het Heilig Huis (Santa Casa), waarin volgens de overlevering de -* Heilige Maagd de Boodschap des Engels ontvangen en de Heilige Familie gewoond zou hebben en dat door engelen naar Loreto overgebracht zou zijn. Over deze overlevering heeft het kerkelijk gezag geen uitspraak gedaan, zij is overigens zeer aanvechtbaar. Uit Loreto is afkomstig de Lauretaansche Litanie, of -* Litanie van Loreto. Los-von-Rom, slagwoord van een anti-katholieke beweging, in Oostenrijk omstreeks zalfd of gewijd moeten worden. Dit zijn de offervaten: kelk en pateen; de bewaringsvaten: ciborie, pyxis, custodia of vasculum; en het vaatwerk der uitstelling: de lunula in den monstrans. Voor al deze vaten worden edele metalen vereischt. Op zijn minst moet de binnenzijde van verguld zilver zijn. Kelk en pateen mogen na hun zalving, de gewijde H.H. Vaten na hun gebruik, door leeken niet meer met de bloote hand worden aangeraakt. Bevatten de H.H. Vaten het Allerheiligste, dan mogen zij door leeken en geestelijken beneden de waardigheid van diaken in het geheel niet meer worden aangeraakt. De Bisschop kan door een uitdrukkelijke toestemming uitzonderingen op deze regels toestaan, terwijl zij in geval van nood, b.v. brand, vanzelf komen te vervallen. Het kelklepeltje, dat enkel dient om water bij den wijn te voegen is niet verplichtend en wordt dan ook niet gezalfd of gewijd. 1893 ontstaan, om politieke redenen. Tijdens den wereldoorlog is de beweging verloopen. Lourdes, beroemde bedevaartsplaats in Frankrijk. Vereerd wordt de Onbevlekte Ontvangenis (zie O. L. V. Onbevlekt Ontvangen), die aldaar in 1858 meerdere malen verscheen aan Bemadette Soubirous. Het kerkelijk gezag heeft zich voor het bovennatuurlijk karakter van de feiten uitgesproken. Er ontsprong een bron, waarvan het water, zooals herhaaldelijk is vastgesteld, geen natuurlijke geneeskracht heeft (Lourdeswater). Het heeft echter aan zeer velen genezing gebracht, gecontroleerd door een (niet-katholiek) bureau. Het aantal pelgrims wordt per jaar op 1 millioen geschat. 407 LUNULA LIJKWADE 408 (= maantje), de gouden of verguld metalen (halfcirkelvormige ring, waarin de H. -*• Hostie gevat is, die in de -*• custodia wordt bewaard of in den monstrans wordt geëxposeerd. Zie ook Expositie. de leer van den hervormer Maarten Luther (afgevallen Augustijnermonnik, 1483-1546) en diens volgelingen. De verschilpunten tusschen het L. en het -* Calvinisme, beide stroomingen van het -*• Protestantisme, betreffen voornamelijk de H. -*• Eucharistie en de vrijheid van den menschelijken wil. De Lutheranen zijn voornamelijk verspreid over Duitschland, Denemarken en de Scandinavische landen. Het aantal Lutheranen bedraagt ongeveer 65 millioen. In Nederland zijn zij gesplitst: de Luthersche Kerk (70000 leden) en de Hersteld Evangelisch Luthersche Kerk (20000 leden). Lijdende Kerk, verzamelnaam voor die leden der Kerk, die in het -► vagevuur gelouterd worden. Zie ook Gemeenschap der Heiligen, Strijdende en Zegepralende Kerk. Ujdensmedita'tie (vastenmeditatie) heeten de bijzondere preeken tijdens de Groote of ->■ Veertigdaagsche Vasten, ter overweging van het Lijden des Heeren. lijdensrelie'ken zie Passierelieken. lijdensweek (Goede Week), de week van -*• Palmzondag tot -*■ Paschen, waarin speciaal op de laatste drie dagen (-* Witte Donderdag, -*■ Goede Vrijdag en -*■ Paaschzaterdag) het Lijden en de Dood des Heeren herdacht worden. Zie ook Goede Week. Lijdenswerktuigen, de voorwerpen, waarmede Jesus tijdens Zijn laatste Lijden op directe of indirecte wijze gepijnigd werd: kruis, nagelen, lans, ladder, speer met azijnspons, myrrhetakje, geeselkolom, koorden, doomenkrans, rietstaf, hamer, kleed zonder naad, dobbelsteenen, purperen mantel, zweetdoek van Veronica, graf en lijkwaden, -*■ kruistitel met INRI, dikwijls ook de haan van St. Petrus en de lantaarn der Romeinsche wacht. Geheel of gedeeltelijk afgebeeld worden zij bij den ->- Kruisweg voor den priester uitgedragen. Zie ook Passiekruis en afb. Hongerdoek. Lijkdienst, het geheel van de kerkelijke diensten, gehouden voor overledenen, bijzonder de -*• Requiemmis, waaronder het lijk gewoonlijk in de kerk aanwezig is. Zie ook Doodenofficie. Lijkkleed (baarkleed), het zwarte kleed, dat over de -►katafalk wordt gelegd. Een wit, paars of rood kruis kan hierop worden vastgehecht. Omtrent dit laatste bestaan geen voorschriften, daar de bepalingen, betreffende liturgische kleuren in het algemeen niet voor de versierselen gelden. Voor kleine kinderen wordt een wit lijkkleed gebruikt. Lijkwade zie Heilige Lijkwade. Lu’nula, Lunula Lutheranis'me, M M. S. C., afkorting van Missiona’rii Sacratis’simi Cor’dis Je’su, —► Missionarissen van het H. Hart. M. S. F., afkorting van Congrega’tio Missionario’rum a Sanc’ta Fami’lia, Missionarissen der H. Familie. Maagd, i. de vrouwen, die vereerd worden om het ongerept bewaren van haar maagdelijkheid. De H. Mis te harer eere wordt opgedragen in witte -* paramenten (symbool der maagdelijk¬ heid). Zie ook Heilige Maagd. 2. Gewijde of Godgewijde maagden noemt men de vrouwelijke kloosterlingen. Eertijds werden zij door een specialen ritus (maagdwijding) in den maagdelijken staat opgenomen. Zie ook Bruid van Christus. Maanden. Evenals de dagen der week zijn de 12 maanden van het jaar elk toegewijd aan de herdenking van een bepaald geloofsgeheim of de vereering van een bepaalden Heilige. Namelijk: Januari Goddelijk Kind Jesus, Februari -<■ Moeder van Smarten, Maart H. -* Jozef, April -*• Heilige Familie, Mei —*• Heilige Maagd, Juni -*■ Heilig Hart van Jesus, Juli Kostbaar Bloed van Jesus, Augustus H. Hart van Maria, September —► Engelbewaarders, October —*• Rozenkrans, November —*■ Geloovige zielen, December -> O. L, Vr. Onbevlekt Ontvangen. Deze toewijding der maanden is voor het grootste gedeelte, evenals die van de dagen der week, een volksdevotie, die niet officieel erkend is. Alleen voor de maanden Maart, Mei, Juni, October en November is het gebruik kerkelijk goedgekeurd. Maandstond, de liturgische naam (alleen in Nederland en niet in Vlaanderen gebruikt) voor het H. —*■ Misoffer, opgedragen voor een overledene, ofwel maandelijks ofwel op den 30en dag na zijn overlijden. Zie ook Weekdienst, Jaargetijde. Maand van Maria, de Meimaand, daar deze in de volksdevotie bijzonder aan de vereering van de -*• Heilige Maagd is toegewijd. Het gebruik is kerkelijk goedgekeurd. Maarschalk der Heilige Roomsche Kerk, de bewaker van het -*• conclaaf. De waardigheid is erfelijk in de vorstelijke Italiaansche familie der Chigi Albani della Rovere. Macchabee'ënboeken, twee historische boeken van het -* Oude Testament. Zij beschrijven den opstand van de Macchabeesche broeders tegen de Hellenistische overheersching van Palestina. Het eerste is geschreven in het Hebreeuwsch tusschen 104—63 v. Chr., maar alleen in het Grieksch bewaard gebleven; het tweede is oorspronkelijk in het Grieksch geschreven, tusschen 100 v-—20 n. Chr. De Protestanten beschouwen beide boeken als -*■ apocrief, voor de katholieken zijn zij -*• deuterocanonisch. Macedonianis'me Zie de tabel „Algemeene Kerkvergaderingen” bij Oecumenisch Concilie. Machten, een van de negen —► Koren der Engelen. Madon'na (= mijn Vrouwe), Italiaansche benaming voor -*■ O. L. V., dikwijls ook een beeld of schilderij, dat Onze Lieve Vrouw met het goddelijk Kind voorstelt. 411 MAESTA MALTEZERRIDDERS 412 Maestè' (= majesteit), afbeelding van Maria met Christus, in de glorie van haar moederschap; tegenstuk van de -*• Piëta. Maes'tro di Ca'mera zie Opperkamerheer van den Paus. Magerdag, Zuid-Nederlandsche benaming voor —► onthoudingsdag. Ma'gi zie Driekoningen. Magis'ter (= meester, Ieeraar), Middeleeuwsche titel, nu nog maar bij enkele Universiteiten en kloosterorden in gebruik, van dengene, die in de (gewijde) wetenschappen gepromoveerd was; praktisch hetzelfde als de tegenwoordige doctorstitel, behalve aan de uruversiteit van Leuven, waar het een hoogere graad is dan doctor. In sommige kloostergenootschappen is het ook de titel van den geestelijken leidsman van de -* novicen (novicenmeester), de -* fraters of de -*■ broeders. Magis'ter Sa’cri Pala'tii (= Magister van het heilig paleis), een van de vier -*■ Palatijnsche Prelaten en lid van de -*■ Edele Geheime Voorkamer. De M. is de pauselijke hoftheologant; hij is -*• censor van de in Rome verschijnende boeken en -*• consultor van verschillende -*■ Romeins che congregaties. Sinds de H. Domimcus die eerste M. was, is het steeds een Dominicaan. Magni'ficat, [= (mijn ziel) verheft (den Heer)], titel en beginwoord van de Latijnsche vertaling van den lofzang (dankgebed), door de Heilige Maagd -*■ Maria bij haar bezoek aan haar nicht Elisabeth uitgesproken (Luc. i, 46—55). Het M. vormt het hoogtepunt van de liturgie der -* Vespers, wordt evenals het evangelie staande gezongen, bij het begin ervan maakt men een kruis over zichzelf en op Zon- en feestdagen wordt het altaar onder het zingen van het M. bewierookt. Ook gebruikt in de -*• huiszegeningsplechtigheid op -*• Driekoningen en bij de plechtige kroning van een Mariabeeld. Majordo'mus van Zijne Heiligheid, de eerste van de vier -*• Palatijnsche Prelaten en lid van de -* Edele Geheime Voorkamer, gouverneur en bestuurder van het Apostolisch Paleis en gouverneur van het -» conclaaf. De waardigheid van M., die tot het kardinalaat kan voeren, dateert van het pontificaat van Pius II (1458—1464)Majorisf, de geestelijke, die een of meer -* hoogere wijdingen (or’dines majo’res) ontvangen heeft: het sub-diaconaat, diaconaat en priesterschap. Als zoodanig is hij tot het -*• celibaat en ->■ breviergebed verplicht. Zie ook Minorist. Malachi'as, een heilige aartsbisschop van Armagh in Ierland (ca. 1094—1148), aan wien valschelijk de zoogenaamde -*■ pausprofetie wordt toegeschreven, die echter niet zooals beweerd wordt uit 1143, maar uit circa 1590 dateert. Malaki'as (= bode van Jahweh), de laatste der twaalf Kleine Profeten, tevens naar de óverlevering, de laatste profeet van het Oude Verbond. Hij is vooral bekend om den tekst van het reine offer, dat over de geheele wereld zal worden opgedragen (Mal. I, 11). Malte'zerkruis of Johannieterkruis, zie Kruisvormen. Malte'zerridders (Johannieten), geestelijke ridderorde in 1113 door paus Paschalis II goedgekeurd, Maltezerridders genoemd, omdat zij van 1530—1798 hun zetel 413 MAMMON MARIA 414 hadden op het eiland Malta; Johannieter-Orde genoemd, omdat de H. Johannes de Dooper haar patroon is. Haar arbeidsterrein bestaat hoofdzakelijk in werkzaamheden van Christelijke liefdadigheid, vooral ziekenverpleging in oorlog en vrede, en het oprichten van ziekenhuizen. Er bestaat ook een Protestants che tak van de Johannieterorde. (Zie Johannieterkruis bij afb. Kruisvormen.) Mam'mon, een Arameesch woord, door den -» Bijbel overgeleverd, dat rijkdom beteekent; ook wel als personificatie gebruikt van den geldgod. Mammonisme is het najagen van rijkdommen om de rijkdommen, zoodat geen middel, goed of slecht, ongebruikt wordt gelaten, om ze te verwerven en te vermeerderen. Manda'tum (= gebod), Latijnsche naam van de plechtigheid der -*■ Voetwassching op -►Witten Donderdag, aldus genoemd naar het Evangelieverhaal, dat alsdan gezongen wordt. Mandement', officieel schrijven door een patriarch (zie Patriarchaat), -*■ primaat, -* aartsbisschop of -*■ bisschop aan de geloovigen van zijn territorium gericht, om hen omtrent een of ander gewichtig of actueel punt van geloof of kerkelijke tucht te onderrichten of te vermanen. Zie ook Vastenbrief. Mandor'la zie Aureool. Manl'pel (= handdoekje), liturgisch gewaad, in den vorm van een dubbelgevouwen strook halfzijde, met één of drie kruisjes versierd, dat door geestelijken van den rang van subdiaken af tijdens het H. —► Misoffer en enkele andere daarmede in verband staande litur¬ gische plechtigheden aan den linkeronderarm gedragen wordt. Waardigheidsteeken van den subdiaken, wordt bij de wijding overhandigd. Hij moet in de -* liturgische kleur van den dag zijn uitgevoerd en wordt door den bisschop of een daartoe bevoegden priester gezegend. Oudtijds was de M. een tranen- of zweetdoek (suda’rium). Zie afb. Liturgische gewaden. MaiTna (manhoe = wat is het?), het door -*• Jahweh aan de Israëlieten geschonken voedsel tijdens hun woestijntocht (Ex. 16, 3—36). In de psalmen en profeten wordt het „brood uit den hemel” genoemd, vandaar dat het veelvuldig wordt toegepast op de H.-> Eucharistie, het Hemelsch Manna. Mantolla’tan zie Servieten. Manua'lia, andere benaming van de -*■ stipendia, die door de geloovigen voor een of meerdere H. H. Missen aan de geestelijken worden gegeven; in tegenstelling met de -* fundatie. Manuter'gium, het doekje, waarmee de priester zich de vingers afdroogt bij het -*■ lavabo. Het is niet gewijd en behoeft niet noodzakelijk van linnen of hennep te zijn. Man van Smarten, de lijdende —► Heiland. Map'pa, Latijnsche naam voor altaardwaal; zie Altaar. Marcus-processie zie Oude Litanie. Maria, de uitverkoren Maagd en Moeder van Christus. De beteekenis van haar naam is niet zeker (zienster? heerscheres?). De weinige bijzonderheden, die omtrent haar leven bekend zijn, worden 415 MARIA MARIABEDEVAARTEN 416 gevonden in de -*■ Evangeliën en de -*• I Handelingen der Apostelen, bijzonder in de eerste twee hoofdstukken van Lucas. M. is i. de moeder van God naar Zijn menschelijke natuur. Door dit goddelijk moederschap treedt zij in een voor ieder andere geschapen persoonlijkheid onbereikbare betrekking tot den Drieëenigen God; vandaar dat zij boven alle anderen uitstekende genadevoorrechten heeft ontvangen en haar goddelijk moederschap voor haar het beginsel is van haar heiligheid. 2. Haar heiligheid bestaat in zondeloosheid en volheid van genade, a. Haar zondeloosheid omvat vrijdom van erfzonde (-» O. L. V. Onbevlekt Ontvangen) hetgeen tot dogma verklaard is; vrijdom van booze begeerlijkheid en vrijdom van persoonlijke zonden (twee theologisch zekere waarheden); b. haar volheid van genade is betrekkelijk, namelijk in verband met haar waardigheid als moeder van God. Deze volheid van genade en de daaruit voortvloeiende heiligheid kroont haar tot Koningin des Hemels. 3. Haar bijzondere deugd is haar maagdelijkheid, zoowel van geest en zinnen als van lichaam. Het is geloofswaarheid, dat Maria Christus op maagdelijke wijze heeft ontvangen en ter wereld gebracht en dat zij altijd maagd is gebleven, geen echtelijke betrekkingen heeft gehad met een man. 4. De overtuiging der Kerk, zooals deze zich uitspreekt in de liturgie, in de geschriften der Kerkvaders en van bijna alle theologen en geloovigen houdt, dat Maria’s lichaam na haar dood in den hemel is opgenomen en met haar gelukzalige ziel is vereenigd, (-*• Maria ten Hemelopneming). 5. Maria nam deel aan de objectieve verlossing (de verlossingsdaad), natuurlijk in subordinatie aan Christus, die de eenige Middelaar is tusschen God en de menschen, en neemt deel aan de subjectieve verlossing (de uitdeeling der genade), welke bemiddeling zij uitoefent bij wijze van voorspraak. Naar het gevoelen van vele theologen zijn deze beide overtuigingen rijp om tot dogma verheven te worden. Mariaal', op Maria betrekking hebbend, b.v. de Mariale dagen, drie studiedagen, die sinds 1931 jaarlijks te Tongerloo gehouden worden ter bespreking van de leer der Kerk over Maria en de Maria vereering. Maria-altaar, altaar, toegewijd aan de H. Maagd -*■ Maria. Dikwijls hoofdaltaar, indien de kerk aan de H. Maagd Maria is toegewijd; anders het voornaamste zijaltaar, dat aan de —* Evangeliezijde van de kerk behoort te staan of, in een —*■ koorkerk, achter het hoofdaltaar. Maria-antiphoon', vier korte lofgezangen ter eere van de H. Maagd -» Maria, die in het kerkelijk -*• officie van eiken dag gebeden worden. Het gebruik dateert van Paus Pius V (*j* 1572). Het zijn: -*• Alma Redemptoris Mater, -*■ Ave Regina Coelorum, -* Regina Coeli, -*■ Salve Regina. In sommige kloostergenootschappen met bijzondere plechtigheid gevierd. Mariab odevaarten, -» bedevaart naar een plaats waar de H. Maagd -* Maria bijzonder vereerd wordt. In Nederland : Heilo (O. L. V. ter Nood), Den Bosch (Zoete Lieve Vrouwe van Den Bosch), Sittard (O. L. V. van het H. Hart), Handel (Maria Hemelvaart), Tienray (KI. Lourdes), Oostrum (O. L. V. van Oostrum), Roermond (O. L.V. in ’t Zand), Uden (O. L.V. ter Linde), Meerveldhoven, (O. L. V. ter 417 MARIABEELD MARIA GEBOORTE 418 Eik), Thorn (Loretokapel), Maastricht (O. L. Vrouw Sterre der Zee), Renkum (O. L. V. van Renkum). In België: Alsenberg, Averbode, Banneux, Beauraing, Bonsecours, Chèvremont, Dadizeele, Foy-Notre-Dame, Hal, Hasselt, Kortenbosch, La Sarthe, Oostakker, Scherpenheuvel, Tongeren, Tongre-Notre-Dame, Walcourt. In Duitschland: -*-Kevelaar, in Frankrijk: -*• Lourdes, in Italië: -*-Loreto. Mariabeeld, beeld, dat de H. Maagd voorstelt. Er bestaan verschillende wijzen van voorstelling, zie Madonna, Maestè, Piëta, Moeder van Smarten. Maria Boodschap (Annuntiatie), herdenking van de blijde boodschap door den Engel Gabriël aan Maria gedaan: dat zij de moeder zou worden van den Verlosser (Luc. r, 26—38). Liturgische viering op 25 Maart of, indien deze datum in de -*• Goede Week valt, op den eersten vrijen dag na -*• Beloken Paschen. Ook gevierd als-*-GuldenMis op denQuatertemperwoensdag, van den -*• Advent. Mariacongroga'tio, godsdienstige vereeniging, die haar leden, welke uit alle rangen en standen gerecruteerd worden, wil vormen tot goede katholieken en leekenapostelen, door middel van een bijzondere vereering van de H. Maagd -* Maria. De M. staat onder leiding van een priester-directeur. Het aantal M-s. in Nederland bedraagt ruim 1700. Mariacongres', de nationale en internationale vergaderingen van bisschoppen, priesters en leeken, tot bevordering van de -*■ Mariavereering, op het voorbeeld van de -* Eucharistische Congressen.Nationaal voor het eerst te Livomo (1895), internationaal te Lyon (1900), voor het laatst te Trier (1912); vanwege den wereldoorlog onderbroken. Voor Noorden Zuid-Nederland in 1910, in 1912 om dezelfde reden het laatste. Daarna nog te Brussel (1921; Vlaamsch-Fransch) en Nijmegen (1932; Noord-Nederland). Mariadagen zie Mariafeesten. Mariadevo'tie zie Mariavereering. Mariafeesten (Mariadagen), feestdagen, waarop de voornaamste feiten uit het leven van of betrekking hebbend op de H. Maagd -* Maria liturgisch herdacht worden. De voornaamste zijn : -*■ Maria Zuivering of Lichtmis (2 Febr.), -*■ Maria Boodschap (25 Maart), Maria Visitatie (2 Juli), -*■ Maria ten Hemelopneming (15 Aug.), -» Maria Geboorte (8 Sept.), -*• Maria Onbevlekt Ontvangen (8 Dec.). De kleinere, algemeen gevierde zijn: O. L. V. Verschijning (te Lourdes) (11 Febr.), Maria Middelares aller Genaden (31 Mei), -* O. L. V. van den Berg Carmel (16 Juli), -*■ O. L. V. ter Sneeuw (5 Aug.), Maria’s Naam (12 Sept.), O. L. V. van Zeven Smarten (zie Weeën van Maria) (15 Sept.), -*■ O. L. V. tot Vrijkoop van Slaven (24 Sept.), Rozenkransfeest (7 Oct.), Maria’s Moederschap (11 Oct.), Maria Presentatie (21 Nov.). Er zijn nog kleinere, niet algemeengevierde feesten, zooals -*■ O.L.V. van Goeden Raad (26 April), -*• O.L.V. van Altijddurenden Bijstand (27 Juni). Verder zijn de geheele Meimaand en Octobermaand en iedere Zaterdag van het jaar aan Maria toegewijd. Maria Geboorte, groot Mariafeest ter herinnering aan de geboorte van de H. Maagd -* Maria, sinds de 8e eeuw uit het Oosten te Rome doorgedrongen, om onbekende redenen den 8en September gevierd. 419 MARIA HEMELVAART MARIASYMBOLEN 420 Maria Hemelvaart zie Maria ten Hemelopneming. Mariahym'nen, hymnen ter eere van de H. -* Maria. De meest bekende, in de liturgie gebruikelijke, zijn: „Ave Mans Stella” (in de -*■ Vespers), „Quem terra pontus sidera” (gedeeltelijk in de -*• Metten en -» Lauden), „Stabat Mater” (als —► sequentie in de H. Mis van O.L.V. van Zeven Smarten. Zie ook Mariaantifoon. Maria Lichtmis zie Maria Zuivering. Mariamaand, de Mei- en Octobermaand (Rozenkransmaand), omdat deze bijzonder aan de vereering van de H. Maagd -*■ Maria zijn toegewijd. Mariamonogram', naamteeken van de H. Maagd Maria. Het meest gebruikelijke is dat, hetwelk verkregen wordt, door ineenstrengeling van M Mariamonogram en R (MaRia). Maria'num, een van het gewelf der kerk afhangend uit twee ruggelings aan elkaar gehechte halve figuren bestaand Mariabeeld (Doppelt-madonna, Madonne a doublé face), staande op wolken of maansikkel, omgeven met stralen (= O. L. Vrouwe in die Sonne, het apocalyptisch beeld der Vrouwe uit de Openbaring). Oude Marianums bleven bewaard te Roermond (Munsterkerk), Amsterdam (St. Willibrord), Silvolde (andere helft in Anholt), Soest (thans Museum Utrecht) en elders. Vondel spreekt er over in de Gijsbrecht van Aemstel: „Het Marianum dat te pronck hing van ’t gewelf". Marianum Maria-offi'cie, het kerkelijk -» officie ter eere van de H. Maagd -*• Maria. Men onderscheidt het groot officie, dat op -*• Mariafeesten gebeden moet worden, en het klein officie (offi’cium par’vum), dat in verschillende -* religieuze congregaties van -» zusters en -*• broeders gebruikelijk is als dagelijksch gebed; het wordt dan in het Latijn of Nederlandsch gebeden. Maria Onbevlekt Ontvangen, feestelijke herdenking van het feit, dat de H. Maagd -*• Maria, in tegenstelling met andere menschenkinderen, onbevlekt, zonder de vlek der -*■ erfzonde ontvangen werd. Liturgische viering 8 December. Zie ook O. L. V. Onbevlekt Ontvangen. Mariasymbo'len zijn ontleend aan het Hooglied, de -*• apocriefe Evangeliën en de Litanie van Loreto. De voornaamste symbolen, resp. -*■ attributen van de H. Maagd Maria zijn: Aarons dorre amandelstaf, die ’s nachts tot bloei kwam (Num. 17). Adelaar, haar jongen naar de zon dragend. 421 MARIASYMBOLEN MARIA ZUIVERING 422 Aloë, de plant, die naar oude meening, slechts eensin de ioo jaren bloeit. Ark van het Verbond, waarboven God troonde, zinnebeeld van de overschaduwing der H. Maagd door den H. Geest. Brandend braambosch (soms versierd met witte rozen), dat volgens Ex. 3, 2 in de vlammen ongeschonden bleef. Bron. Ceder. Diamant. Dierenhuid van Gideon (Recht. 6, 37). Drie korenaren. Gabriël, de aartsengel, met drie of vier honden (geloof, hoop en liefde of waarheid, vrede, rechtvaardigheid en barmhartigheid) den anders ontembaren eenhoorn (Christus) in den schoot der H. Maagd drijvend. Een vooral in de middeleeuwen zeer geliefd symbool. Gesloten deur (Ez. 44, 2). Gesloten tuin, dien God betreedt zonder hem te openen (Hoogl. 4,12). Jacob’s ladder, die tot den Hemel reikte (Gen. 28, 12). Lelie of lelie onder doornen. Olijf. Paradijs. Regenboog, als verbinding tusschen aarde en hemel en als teeken van verzoening. Roos. Stad Gods. Sterre der Zee, omdat Maria als een ster oplichtte uit het duister van het Oude Testament. Spiegel, als zinnebeeld der reinheid. Toren van David en Ivoren Toren. Zeven rozen, als zinnebeeld der zeven vreugden van Maria. Zeven zwaarden in hart, als zinnebeeld der zeven smarten van Maria. Zwaard in borst, als zinnebeeld der zeven smarten van Maria. Zwaluw. Nog andere dan de hier opgesomde vindt men in de Lauretaansche -*• litanie. Als voorafbeeldingen van Maria gelden: Eva, Debora, Jahel, Ester, Judit, Sulamit, de Apocalyptische Vrouw (Openb. 12). Maria Ten Hemelopneming (Assumptie), ook Maria Hemelvaart geheeten, naar analogie van Christus’ Hemelvaart; feestelijke herdenking van het (nog niet tot dogma verheven maar algemeen in de Kerk aanvaarde) feit, dat de H. Maagd -*■ Maria na haar dood met haar lichaam in den hemel werd opgenomen, alwaar het met haar gelukzalige ziel vereenigd werd. Het eenige Mariafeest, dat nog als Zondag gevierd moet worden. Mariavereeniging zie Kruisverbond en Sobriëtas. Mariavereering, is van denzelfden aard als de -*• Heiligenvereering (geen -*■ aanbidding!), maar als de grootste onder de Heiligen komt Maria een bizondere vereering toe, cul’tus hyperduli’ae genaamd. Deze komt tot uiting in gebeden ( -*• Maria-officie, Ave Maria, -* Angelus, -*■ Litanie van Loreto, -*■ Rozenkrans), feesten (zie Mariadagen), toewijding van kerken, altaren, kloosterorden, gestichten; in -*• broederschappen, -*■ Maria-congregaties, -*• Maria-congressen, -*■ bedevaarten, enz. Maria Zuivering, feestelijke herdenking van het zuiveringsoffer, dat Maria volgens de Joodsche Wet (Levit. 12, 2—4) na de geboorte van Jesus moest brengen, van de opdracht van Jesus in den Tempel en Zijn ontmoeting met Simeon. Liturgische viering 40 dagen na Kerstmis, op 2 Februari. De naam Maria Lichtmis komt van de kaarsenwijding en de lichtprocessie voor de 423 MARICOLEN MARTELAARSCHAP 424 H. Mis, een kerstening van een heidensch gebruik, dat in het oude Rome in Februari in zwang was. Zie ook Kerkgang. Marico'len, godvruchtige vereeniging van vrouwen, die uitgegroeid is tot een -*■ religieuze congregatie. De eerste stichting was die door Pater Herman van Sint Jozef, in 1663 te Dendermonde, in 1667 volgde Brugge, 1671, Gent, 1672, Leuven enz. Thans zijn er veel verschillende congregaties. De M. houden zich bezig met onderwijs en liefdewerken en hebben in Vlaanderen 53 huizen, in Nederland geen. Marioiogie', het gedeelte der -*■ dogmatiek dat over de H. Maagd -*■ Maria handelt. Maris'ten (Soci’etas Mari’ae = Gezelschap van Maria, afgekort S. M.), -*■ religieuze congregatie door den Eerbiedwaardigen J. C. Colin in 1816 gesticht, in 1836 definitief pauselijk goedgekeurd, voor onderwijs en missiewerk. Sinds 1911 in Nederland gevestigd, alwaar de M. thans twee huizen hebben; in België drie stichtingen. De Nederlandsche M. verrichten missiearbeid in Noorwegen en Oceanië. Er zijn ook zusters Maristen, Maristen-Schoolbroeders en een wereldlijke -*• Derde Orde van M-en. Maronie'ten, Oostersche Christenen, die de veroordeeling van het monothelethisme (zie Monophysitisme) op het 6e Oecumenische Concilie (III Constantinopel, 680), niet aanvaardden. Waar hun naam vandaan komt is onzeker, misschien van een klooster S. Maro in Syrië. In de middeleeuwen (1142) met Rome vereenigd en orthodox in de leer geworden. Van alle Oostersche Christenen waren zij wel het meest trouw aan Rome. Tegenwoordig zijn er 187.000 M., in Syrië wonend, onder een patriarch van Antiochië. Martelaar, degene, die vrijwillig zijn leven gegeven heeft voor de verdediging van het ware geloof of van een christelijke deugd, hetzij dat hij de keuze had tusschen leven en sterven, hetzij hem geen keus gelaten werd, maar dat hij den dood gewillig onderging; zie Martelaarschap. Hun aantal valt niet te benaderen, het -* Martyrologium heeft hun namen zooveel mogelijk bewaard. De feesten van M-en (de oudste heiligenfeesten) worden gevierd op den verjaardag van hun dood of van de overbrenging van hun -*■ relieken; met roode -*■ paramenten. Het feest van Alle Martelaren is in het feest van -*• Allerheiligen opgegaan. Martelaarsacten, een genre der oud-Christelijke letterkunde, dat de martelie der Martelaren verhaalt van hun gevangenneming af tot hun dood. Er zijn drie soorten: de Acten, Ac’ta Mar’tyrum, historisch volkomen betrouwbare ambtelijke protocollen; de Passio’nes, niet ambtelijke verhalen van oor- en ooggetuigen, eveneens zeer betrouwbaar; de Legenden, weinig betrouwbare aanvullingen op de beide vorige soorten. Martelaarsboek zie Martyrologium. Martelaarschap, de hoogste daad van de deugd der sterkte (zie Zedelijke Deugden), waardoor men vrijwillig zijn leven geeft voor de verdediging van het ware geloof of een andere Christelijke deugd, om bovennatuurlijke redenen. Het geeft vergiffenis van alle zonden en straffen, mits de martelaar berouw hebbe; voor ongedoopten is het tevens het —► Doopsel des Bloeds. Omdat de martelaar voor dit heldhaftig sterven 425 MARTELAARSFEEST MEDAILLE 426 een bijzondere hulp van God noodig heeft, is het feit, dat de Kerk in alle tijden en landen een groot aantal martelaren gehad heeft een bewijs van haar goddelijkheid. Het bewijs van het martelaarschap zit dus niet in het persoonlijk getuigenis, maar in de hulp van God. Immers, wordt deze veelvuldig gegeven, dan blijkt zij bedoeld te zijn als getuigenis voor de leer, die de martelaren belijden. Martelaarsfeest Als feestdag van een martelaar wordt zooveel mogelijk de -*■ natalitia gevierd, d. i. de sterfdag, die voor den hemel hun geboortedag was; anders het kerkwijdingsfeest van een hun toegewijde kerk (Allerheiligen, vroeger Allermartelaren, was oorspronkelijk een -*■ dedicatie) of het feest van de overbrenging en verheffing der -+ relieken. Martelaren van Alkmaar. Vier paters en twee broeders der *♦ Minderbroeders werden in 1572 door de partij van Willem van Oranje gevangen genomen, naar Enkhuizen overgebracht en aldaar opgehangen om het geloof aan de H. -*■ Eucharistie; twee seculiere priesters volgden in 1573. Het proces der -> Zaligverklaring is aanhangig gemaakt. Martelaren van Gorcum, de negentien -+ seculiere en -* reguliere geestelijken, die na de bestorming van Gorcum in 1572 gevangen genomen werden en in den Briel gemarteld (opgehangen) zijn, om hun geloof in de H. -*• Eucharistie en het -» primaatschap van den paus. Zalig verklaard door paus Clemens X (1675), heilig door Pius IX (1867). Feestdag 9 Juli. Zie ook Brielle. Martyrolo'gium (= martelaarsboek), ->• liturgisch boek, dat in de kalenderorde van hun ge- | dachtenisviering de namen en een korte biographie van de -+ martelaren en andere heiligen bevat. De tegenwoordige editie werd door paus Gregorius XIII (1584) voor de geheele Westersche Kerk verplichtend gesteld; de laatste officieele editie dateert van 1913. Een gedeelte ervan (de kalenderdag) wordt in het -*• koorgebed onder de -*• Prime gelezen. Ma'ter Doloro'sa (= bedroefde moeder), de naam van -*■ Maria als -* Moeder van Smarten. Als zoodanig is aan de H. Maagd het feest der Zeven Smarten van Maria (O. L. V. der Zeven —*■ Weeën) gewijd, dat gevierd wordt op Vrijdag na Passiezondag en op 15 September. De M. wordt dikwijls voorgesteld haar gestorven Zoon in haar schoot dragende (->■ Piëta, -+ Nood Gods). Me'a cul'pa (= door mijn schuld), veelvuldig gebezigde woorden uit het -*• Confiteor, de liturgische schuldbekentenis. Mechitharis'ten, kloosterorde van katholieke (geünieerde) Armeniërs, in 1701 door Jan Manuk, op grondslag van den Antoniusregel gesticht en in 1711 op grondslag van den Benedictijnerregel door den paus goedgekeurd. Zij hebben een beroemden zetel in Venetië, middelpunt van Armeensch geestelijk leven. Nu in twee zelfstandige takken gesplitst, die van Weenen en van Venetië. Medail'le, gedenkmunt, die door de daarop aangebrachte voorstelling en tekst aan bepaalde Christelijke geloofswaarheden, gebeurtenissen uit het leven van Christus en de Heiligen, bedevaartplaatsen of personen herinnert. Sommige ervan worden gewijd en met -*■ aflaten verrijkt: Broederschapsme- 427 MEDE-CONSECRATOR MENDICANTEN 428 daille, -* Schapulier-medaille. Zie ook Miraculeuze Medaille. Mede-consecra'tor zijn de beide bisschoppen, die den —» consecrator bij een —*■ bisschopswijding assisteeren. Medische Missie Actie, medische cursus voor -*■ missionarissen om hun de voornaamste medische en hygiënische beginselen bij te brengen, alvorens zij vertrekken naar de missielanden, waar de geneeskundige hulp meestal onvoldoende georganiseerd is en zij op zich zelf zijn aangewezen voor medische hulp voor zich zelf (hoog sterftecijfer der missionarissen!), hun collega’s en de mlandsche bevolking. In Nederland georganiseerd door het Medisch Missie Comité. In België volgt men de cursussen van het Instituut voor Tropische Hygiëne te Antwerpen, waarvan de cursisten een door den Staat erkend diploma ontvangen. Medita'tie (overweging), een vorm van inwendig gebed, bestaande uit de overdenking of beschouwing van een godsdienstige waarheid, met het praktische doel van zelfheiliging. Zie ook Ltjdensmedidatie. Meimaand is bijzonder toegewijd aan de vereering van de H. Maagd -► Maria; vandaar ook -*• Mariamaand. Mela'niawerk, afdeeling van de Nederlandsch-Indische Missievereeniging, in 1921 gesticht met het doel: de inlandsche vrouw op katholieken grondslag voor haar taak als moeder en echtgenoote te vormen, door meisjesscholen, geneeskundige en sociale hulp. Het M. legt ook contact tusschen de inlandsche en de Europeesche vrouw. Melchie'ten (= keizerlijken), de Oostersche christenen, die de dwaling van het -* Mono- physitisme verwierpen en de beslissing van het onder keizerlijke bescherming staande Concilie van Chalcedon (451) aanvaardden. Van hen zijn de -* Maronieten afgescheiden. Een gedeelte is met Rome geünieerd sinds de 1 ^e eeuw; zij staan onder een patriarch (zie Patriarchaat), volgen den Byzantijnschen -*■ ritus, in de Arabische taal, en tellen plm. 200.000 leden. De afgescheiden „orthodoxe” Melchieten hebben drie patriarchen en staan sterk onder den invloed van Anglicanen en Protestanten. Memen'to (= gedenk), beginwoord van de gebeden van het H. -*■ Misoffer, waarbij de levenden (vóór de —*• consecratie) en overledenen (na de —*■ consecratie) herdacht worden. De priester kan deze gebeden uitbreiden met de namen van degenen, die hem aanbevolen zijn, of die hij persoonlijk wenscht te gedenken. Oudtijds werden die namen op wassen gedenktafeltjes (-*• diptieken) gegrift. Memen'to mo'ri (= gedenk te sterven), spreuk van Gregorius den Groote, door de —•■Trappisten overgenomen. Memora're (= gedenk), beginwoord van een bekend gebed tot de H. Maagd -> Maria, volgens de overlevering door den H. Bemardus samengesteld. Het dateert echter uit later jaren. Met -»■ aflaten verrijkt (300 dagen telkens; indien dagelijks gebeden, ééns per maand een volle aflaat). Memo'rie (commemora’tie), gebed ter gedachtenis van een -*■ Heilige enz., onder het H. -*• Misoffer of het -*• officie. Mendican'ten, Latijnsche naam voor Bedelmonniken (zie Bedelorden). 429 MENNISTEN, MENNONISTEN METROPOLIET 430 Mennis'ten, Mennonis'ten zie Doopsgezinden. Men'sa (= tafel) noemt men bij een altare fixum (zie altaar) den -* altaarsteen, waarin 5 kruisjes zijn gebeiteld, vier op de hoeken en één in het midden. In andere gevallen heet het blad van de altaartafel in zijn geheel mensa. De mensa wordt bedekt door het -» chrismale en de altaardwalen. Menschwording (incama’tie). God de Zoon heeft door een bijzondere werking van den Heiligen Geest de menschelijke natuur (een menschelijke ziel en een menschelijk lichaam) aangenomen, en is geboren uit de H. Maagd -* Maria. Christus heeft dus twee naturen, de goddelijke en de menschelijke, echter slechts één Persoon: de goddelijke. Het doel van de Menschwording van God den Zoon was, om voor de zonden der menschen aan God voldoening te geven, om de menschen door Zijn lijden en dood te verlossen en om hen door Zijn voorbeeld en leer den weg naar den hemel te wijzen. De Menschwording van Christus wordt liturgisch gevierd op ->- Kerstmis. Mère, Fransche benaming voor de -*• MoederOverste van een klooster, in sommige congregaties ook voor zuster. Merkteeken (charac’ter sacramenta’lis), een onuitwischbaar onderscheidingsteeken in de ziel van dengene, die een van de drie -* sacramenten: -*■ Doopsel, -*■ Vormsel of ->■ Priesterschap heeft ontvangen. Vandaar, dat die Sacramenten maar eenmaal ontvangen kunnen worden. Messiaan'sche profetieën. De komst van den Messias (Verlosser) is eeuwenlang voorspeld, voornamelijk door de profeten van het Oude Verbond. Hun voorspellingen zijn in vervulling gegaan in den Persoon en het leven en lijden van Jesus Christus. De bekendste Messiaansche profetieën zijn het Proto-Evangelie (Gen. 3, 15) en de profetieën van Isaias over den lijdenden Dienaar van God (Is. 53). Messi’as, een Hebreeuwsch woord, dat „gezalfde” beteekent en bij uitstek gebruikt wordt voor Dengene, Die de menschen zou verlossen. Vandaar dat Jesus dezen titel op zich toepast (Lc. 4, 21). De Persoon en het leven en lijden van den Messias zijn voorspeld in de -*• Messiaansche profetieën. Het geloof in den Messias sterkte de Israëlieten in de velerlei beproevingen. Onder politieken invloed is bij hen echter het beeld van den Messias zoodanig vervormd, dat zij Jesus niet als den beloofden Verlosser erkend hebben. Slechts bij enkelen bleef de zuivere Messiasvoorstelling bestaan. Messi'asmis, andere benaming voor -* Gulden-Mis. Meter, de geestelijke moeder (mater) van het kind bij -*■ Doopsel en -* Vormsel. Tusschen peter of meter en de(n) doopeling (niet meer den vormeling) bestaat het —► huwelijksbeletsel van geestelijke -* aanverwantschap. Zie ook Doopborgen en Peter. Metropoliet', de -*■ Aartsbisschop, die aan het hoofd staat van een —*■ kerkprovincie, die meerdere bisdommen omvat. In Nederland de Aartsbisschop van Utrecht. In België de Aartsbisschop van Mechelen. Over zijn bevoegdheden zie Aartsbisschop. Zijn -* kathedraal heet Metropolitaankerk, het -»• kapittel daarvan het Metropolitaan kapittel. Zie ook Suffragaanbisschop. 431 METTEN MINDERBROEDERS 432 Metten (matuti’nae), het eerste gedeelte van het kerkelijk -* officie. Het is verdeeld in meestal drie -*• noctumen (= nachtgebeden), elk bestaande uit ->■ psalmen, -*■ antiphonen, -*• lessen en -*• responsoria. Het wordt ingeleid door het -*• invitatorium en een hymne en meestal besloten door het Te Deum. In verschillende kloosterorden worden de Metten, zooals oorspronkelijk bedoeld, als -*> nachtkoor gebeden. Daar op gewone dagen de reciteertoon soberder (vlugger) was, spreekt men van „korte metten maken”. Zie ook Donkere Metten. Mi-carême, Fransche naam voor -*• halfvasten. Middelaar wordt Jesus Christus genoemd, omdat Hij in het Verlossingswerk de tusschenpersoon was tusschen God en de menschen. Voor zoover de -* Heilige Maagd Maria de door Jesus verdiende genade bemiddelt, wordt ook zij Middelares genoemd. Middeleeuwen, tijdperk van de 5e tot de 16e eeuw, waarin een op Christelijke beginselen berustende beschaving ontwikkeld werd. De groote gedachten en hooge ontwikkeling der Middeleeuwen zijn langen tijd miskend onder invloed van het -*• protestantisme, maar beginnen tegenwoordig steeds meer en juister waardeering te vinden. Middenschip, de ruimte in een kerk, van den ingang af tot het —► priesterkoor; de daarnaast gelegen gedeelten, al dan niet door kolommen afgescheiden, heeten zijschepen (zijbeuken). Het noorderschip (aan de -*■ evangeliezijde) is gewoonlijk voor de vrouwen, het zuiderschip (aan de —*• epistelzijde) voor de mannen bestemd. Mili'tie van Onzen Heer Jesus Christus. Naam voor de leden der ChristusOrde. Zie Pauselijke Ridderorden I. Miilen'nium, het duizendjarig rijk (mille anni = duizend jaar). Zie ook Chiliasme. Miil Hill, plaatsje nabij Londen, waar het -*■ moederhuis gevestigd is van het St. JozefMissiegezelschap, een congregatie van -*• seculiere priesters, door kardinaal Vaughan in 1866 gesticht en in 1908 door den -*■ Apostolischen Stoel definitief goedgekeurd, tot missiewerk in de Engelsche koloniën. Sinds 1890 in Nederland gevestigd. Ook een broeders- en zustersafdeeling. Minderbroeders (Fra’tres mino’res), de kloosterlingen die den isten regel van St. Franciscus volgen. In den loop der tijden gesplitst in: 1. Minderbroeders-Franciscanen, ook Observanten of van de Leonijnsche Unie genoemd; 2. Minderbroeders-Conventueelen, die sinds 15!7 een tweede familie vormen in de Minderbroedersorde en een milderen uitleg van den regel volgen en een zwart habijt dragen, in tegenstelling tot de beide andere, die een bruin habijt dragen. De oorspronkelijke kleur van het ordekleed van de Minderbroeders is grijs, vandaar dat kardinalen, die tot een hunner orden behooren, een grijze -*• cappa- magna dragen. Zie ook Coventueelen. 3. Minderbroeders-Capucijnen, zie Capucijnen. r.mhLeem van ae Orde der Minderbroeders. 433 MINDERE ORDEN MISDIENAAR 434 Het devies der orde luidt: „Ab’sit gloria’ri”, uit Paulus’ brief aan de Galaten (6, 14): „Het zij verre van mij Zegel van den Minister-Generaal van de Orde der Minderbroeders Conventueelen. op iets anders te roemen dan op het Kruis van Onzen Heer Jesus Christus’’. Zie afb. Ordekleeding. Mindere Orden zie Kleine Wijdingen. Minister heet in sommige kloosterorden en congregaties het hoofd van een provincie of klooster. Ook andere functionarissen worden zoo genoemd. Zie ook Procurator. Ministrant', andere benaming voor -» misdienaar. Minorist', degene, die een of meer —*■ kleine wijdingen (or’dines mino’res, mindere orden) ontvangen heeft. Zie ook Majorist. Minutant', titel van een beambte der -* Romeinsche Congregaties en der -* Pauselijke Staatssecretarie, die de concepten (minuta) der actestukken ontwerpt. Vroeger -*■ abbreviator genoemd. Miraculeu'ze beelden worden beelden genoemd, waarbij wonderbare gebeurtenissen plaatsgrepen, of die zelf een wonderbare geschiedenis hebben. Miraculeu'ze medaille, medaille, ontworpen op aanwijzing van de Zalige Catharina Labouré, een Miraculeuze medaille. kloosterzuster, die met vele verschijningen van Christus en Maria begenadigd was. Zij heeft een buitengewone verspreiding gevonden; het feest ervan wordt hier en daar op 27 November gevierd. Mirakel zie Wonder. Mirakelspel zie Mysteriespel. Mirakelstad wordt Amsterdam genoemd, vanwege het daar plaats gehad hebbende wonder, dat tot de vereering van het -*■ Heilig Sacrament van Mirakel leidde (1345). Mirakel van Amsterdam zie Heilig Sacrament van Mirakel. Mis zie Misoffer. Misdienaar, degene, die den priester tijdens het H. -*■ Misoffer antwoordt en bedient. (Zie ook Koorknaap). Deze functie komt eigenlijk toe aan de -> acolythen, degenen, die de vierde -* kleine wijding ontvangen hebben, maar wegens het groot aantal H. H. Missen en om andere praktische redenen, wordt hun plaats ingenomen door leeken, die echter in den regel in -*■ toog en -* superpli gekleed moeten zijn. Vrouwen 435 MISERERE MISSAAL 436 mogen geen misdienaar zijn. Wel mogen zij, in geval van noodzaak, van buiten het altaar den priester antwoorden. Zie afb. Liturgische gewaden. MUere're (= ontferm u), beginwoorden van Psalm 50 (telling volgens de -*■ Vulgaat), de in de Kerk veel gebeden -*■ boet- (= barmhartigheid), steunsel tegen de koorstoelen aangebracht, tot gemak van degenen, die tijdens het langdurige -»■ koorgebed moeten staan. Zie ook Koor. zie Liturgische gewaden. Mishooren doet degene, die het H. -* Misoffer bijwoont. Met de Zondagsrust vormt het de twee verplichtingen van Zondagsviering (zie Zondag en Zondagsplicht) en is dus voorgeschreven op Zondagen en op de z.g. -*■ geboden feestdagen, die als Zondag gevierd moeten worden. Mislezen doet de -* priester, die een -*■ stille (gelezen) Mis opdraagt. Mis met drie Heeren, H. Mis, die met assistentie van een -*• diaken en een -*■ sub-diaken wordt opgedragen. Zie ook Plechtige H. Mis. Misoffer, het onbloedig offer van het Nieuwe Verbond, waarin Jesus Christus Zichzelf onder de gedaanten van brood en wijn aan Zijn hemelschen Vader opoffert door den priester. In wezen hetzelfde als het -*• Kruisoffer; het verschil bestaat alleen hierin, dat het Kruisoffer een bloedig offer was en het Misoffer een onbloedig offer is, en dat door het Kruisoffer de genaden verdiend zijn en in het Misoffer op de geloovigen toegepast worden. Als zoodanig is het Misoffer een erkenning en aanbidding van God, een dankoffer voor Zijn weldaden, een zoenoffer voor onze zonden en een smeekoffer om vele genaden van God te verkrijgen (de Vruchten der H. Mis). De voornaamste deelen van het Misoffer zijn: de -* Offerande, de -* Consecratie en de -* Communie. Alleen de priester kan het Misoffer opdragen. De geloovigen zijn verplicht het bij te wonen op Zondagen en -*• geboden feestdagen. Zie ook Intentie en Stipendium, de verschillende met Mis- samengestelde trefwoorden en de afb. Opbouw der H. Mis. Missaal' (Missa’le), heet het liturgisch boek, dat de -* rubrieken van het H. -*■ Misoffer en den tekst der Misgebeden en -gezangen bevat, samengesteld uit de oude -*■ Sacramentaria, het -*• Lectionarium en het -* Graduale. Het bestaat uit vier deelen: de -* Canon der H. Mis, midden in het boek geplaatst; het -*■ Tijdeigen (Proprium Missaal de tempore); het -*• Eigen der Heiligen (Proprium Sanctorum) en het Gemeenschappelijke der Heiligen (—► Commune Sanctorum), met eenige andere algemeene Mis-formulieren (->• Votief- en —► Requiemmissen). Het geheel wordt psalm van David. Misericor'dia Misericordia Misgewaad OPBOUW DER H. MIS VOLGENS DOM ANSELM SCHOTT, O.S.B. 3. Laatste Evangelie j £2 I ] Wij gaan als kinderen van S > 2. Zegen j7 Wegzending / God, met Christus en zooals Z t. Ite Missa \ ) Christus aan onze dagtaak. . 4 est J | A 5. PostcommumEvi / . I De Vader schenkt ons Zijn 4. mmuftifto I offermaaltijd ( 2000 ‘n de H Communie; 3 NUTTI#GIRg nrï ”i »i» - God m God i, 412. AgnusDei I I in ons. — < 1. Pater Noster) \ *5- Gedachte nis der overledenen / *" öebed t lvoor ons zelf(nobi< I Christus verandert onze ga- _ quoque pcccatoribus) 1 » 0 4. Gedachte ni, aan h« Verte.- ” Lichaam en 5. «n8.w«,k van Chri..u. Offerhandeling ( „loedff W'>o{[ere" Hem en 3- CON< 1SECRATIE I (* voorname deel) H'> offert Z,chzelf- met Ons , f, , . . . . \ j en voor ons aan den Hemel- C/3 a. Gedachte 4 nis der levenden en 1 I , 5 der heiliflen / I schen Vader op. , 1. Prefatie <1 en Sanctus J [ (V 5. Secreta < 1 *' 7 . — fc, 4 Fratres Wij zijn bereid ons geheel O ■» t^i^isa Offer- aan God te schenken. Ten 2 OFFER 4’ voorbereiding ( teeken daarvan biedt de GEBEDEN j mw'ijnï-'"5* (,t voo,nlme dc*l) priester brood en wijn als ., __ S""" ( onze offergave aan. 1 .OnertonumO / \ Credo / O^Êvangelie l I Wij hooren wat Christus voor "" '—ƒ 3- Leermis ( ons heeft gedaan en wat wij si Gradualei> I voor Hem moeten doen. 2 1. Epistel 11 I 1 § 4. Collecfcu> ~ >. 3- Gloria# Wij bidden om de genaden, 2. Kyrie i ) 2. Gebeds-Mis / die Christus voor ons heeft l7fotroS55x> verdiend. Gebeden aan den Voorbereidende, Wïi ^°men’ 'fr>an9end "aar voet van het altaar 1 Gebeden \ 0x1 en V°1 ^rouw over J 1 onze zonden. II I .3 ) Uitwendige en Inwendige —f— T— Opbouw der Heilige Mis •ÏT / / a - - 439 MISSA PRAESANCTIFICATORUM MISSI EACTIE 440 ingeleid door een -»• kalendarium en een overzicht der rubrieken, en besloten door den tekst van enkele -*■ benedicties en plaatselijke Misformulieren. Het Romeinsch Missaal, dat in zijn tegenwoordigen vorm van 1570 dateert (laatste herziening 1920) is bijna overal in gebruik; enkele kerken (Milaan en Toledo) en Orden (Kartuizers, Norbertijnen, Karmelieten, Dominicanen) hebben afwijkende Missaais. Mis'sa Praesanetificato'rum [= Mis der vooraf geconsacreerde (gedaanten)], het laatste gedeelte der plechtigheden van -*■ Goeden Vrijdag, gedurende welke de priester de op -» Witten Donderdag’Jfgeconsacreerde -* Hostie nuttigt. In het ceremonieel heeft de M. P. overeenkomst met de liturgie der H. Mis. In den Milaneeschen ritus wordt eiken Vrijdag van de -* Veertigdaagsche Vasten een Missa Praesancti ficatorum gehouden. Mis'sie, I. De taak der Kerk, het Christelijk geloof te verkondigen en te verbreiden onder de ongeloovigen (-*• Bekeeringsactie). Wanneer de bekeeringsactie in niet-Christelijke landen wordt uitgeoefend, wordt zij M. genoemd. Missie in kerkrechtelijken zin, is een gebied, waar de kerkelijke hiërarchie nog niet is ingericht en hetwelk dan onder de -*• Romeinsche Congregatie de Propaganda Fide staat. Zie het artikel Hiërarchie der H. Kerk (2 B: de Missielanden). In de verkondiging en verbreiding van het Christelijk geloof mag de Kerk niet gehinderd worden door de burgerlijke overheid, hetgeen b. v. gebeurt door het beruchte artikel 177 der Indische Staatsregeling („De Christen- leeraars, priesters en zendelingen moeten voorzien zijn van eene door of namens den Gouverneur- Generaal te verleenen bijzondere toelating om hun dienstwerk in eenig bepaald gedeelte van NederlandschIndië te mogen verrichten. Wanneer die toelating schadelijk wordt bevonden of de voorwaarden daarvan niet worden nageleefd, kan zij door den Gouvemeur-Generaal worden ingetrokken”). De afschaffing van dit principieel niet te aanvaarden en ook uit anderen hoofde laakbare artikel, is de algemeene wensch der Indische kerkvoogden. Onder M. wordt verder verstaan de arbeid der missionarissen, het werk der geloofsverbreiding zelf, en het voorwerp en het gebied der missioneering. In den eigenlijken zin des woords zijn alleen de priesters missionarissen. Meerendeels zijn zij religieuzen of behooren zij tot congregaties van seculiere priesters. 2. Een meerdere dagen durende boeteprediking in een -*■ parochie: de geloofsverbreiding vooral onder diegenen, die weliswaar tot de Kerk behooren, maar innerlijk daarvan vervreemd zijn door zonde of ongeloof; zie ook Missiekruis. Mis'sieactie, de actie tot bevordering van de geloofsverkondiging onder de heidensche volken, door gebed en geldelijken steun. Officieel gecentraliseerd in de -»■ Pauselijke Missiegenootschappen (jaarlijksche opbrengst der laatste jaren in Nederland ca. 700.000 gulden), waarnaast veel particulier initiatief van missioneerende orden en congregaties of anderszins. Verder zijn in Nederland bijna alle seculiere priesters en seminaristen en een groot deel der reguliere geestelijkheid lid van den -*■ Priestermissiebond. De Missie zelf wordt vanuit Nederland ondernomen door 32 orden en congregaties van priesters en 64 zuster- en 10 broeder- 441 MISSIEACTIE MISSIEACTIE 442 congregaties, die met een gezamenlijk aantal van ca. 5200 uitgezonden personen 11 pet. van het totale aantal missionarissen leveren (bij dit getal zijn inbegrepen de Nederlanders, die door buitenlandsche instituten uitgezonden zijn). Bedoeling is echter, dat de zielzorg onder de inlanders zoo spoedig mogelijk door eigen geestelijken (inlandsche geestelijkheid) worde waargenomen, die daar uiteraard meer geschikt voor is dan niet-inheemschen. Voor de opleiding van den inlandschen clerus is opgericht het Sint Petrus Liefdewerk. Wat bijzonder de missie in Ned. Oost-Indië aangaat, daar zijn werkzaam 13 orden en congregaties van priesters, 7 van broeders en 36 van zusters, waaronder 2 contemplatieve orden. Het arbeidsterrein der priesters is aldus verdeeld (alfabetische volgorde): Capucijnen, Ap. Vic. v. Ned. Bomeo, Ap. Vic. v. Padang; Conventueelen, Ap. Vic. v. Batavia; Franciscanen, Ap. Vic. v. Batavia; Ap. Vic. v. Ned. Nieuw Guinea; Jezuieten, Ap. Vic. v. Batavia; Karmelieten, Ap. Pref. v. Ma- lang; Kruisheeren, Ap. Pref. v. Ban- doeng; Lazaristen, Ap. Pref. v. Soera- baia; Miss. H. Familie, Ap. Vic. v. Batavia; Ap. Vic. v. Ned. Bomeo; Miss. H. Hart v. Ap. Pref. v. Poer- Jesus, wokerto; Ap. Vic. v. Ned. Nieuw-Guinea; Ap. Vic. v. Menado; Paters H.H. Har- Ap. Pref. v. Banka ten, en Billiton; Priesters H. Hart, Ap. Pref. v. Benkoelen; Scheutisten, Ap. Pref. v. Makassar; Paters van 't God- Ap. Vic. van de delijk Woord, Kleine Soenda-eilanden; Ap. Vic. v. Ned. Timor. In Ned. Oost-Indië zijn één Grooten vier Klein-Seminaries. In Ned. West-Indië zijn werkzaam: de Dominicanen in het Ap. Vic. van Guraijao en omliggende Nederl. eilanden, de Redemptoristen in het Ap. Vic. Suriname. Verder zijn werkzaam in Cura£ao 3 Broeder- en 3 Zuster-congregaties; in Suriname 1 Broeder- en 3 Zustercongregaties. In België bestaat in groote lijnen dezelfde organisatie der M. Daar leverden de Pauselijke Missiegenootschappen in 1935 ca. 9 millioen francs op. De Missie in de Belgische koloniën en mandaten wordt door de volgende orden en congregaties (alfabetische volgorde) verzorgd: Assumptionisten, Beni; Benedictij nen, Katanga; Capucijnen, Oebangi; Dominicanen, Niangara; Franciscanen, Loeloea-Katanga; Jezuieten, Kisantoe, Kwango; Jozefieten, Opper Kasai; Kruisheeren, Bondo; Lazaristen, Bikoro; Mill Hill Basabkoesoe; Miss. H. Hart, Coquilhatstad; Montfortanen, Lisala; Oblaten Onbevl. Ontv. v. Maria Kwango; Passionisten, Opper Kasai, Tsjoembe; Paters H. Geest, N. Katanga; Paters H.H. Harten, Leopoldstad; 443 MISSIEBISSCHOP MISSIELANDEN 444 Premonstraten- Boeta, sers, Lolo; Priesters H. Hart, Stanley-Falls; Redemptoristen, Matadi; Salesianen, Opper-Loeapoela; Scheut, Leopoldstad, Boma, Lisala; Witte Paters, Rwanda, Oeroendi, Opper Congo, Kivoe, Albertmeer. Verder zijn er in den Congo 4 Groot- en 21 Klein-Seminaries. Onderwijsgevende Broeder-congregaties zijn er 6 werkzaam; in de Belgische missiën arbeiden 49 Zustercongregaties. Daar de indeeling der missiegebieden in Apostolische Vicariaten en Prefecturen, alsmede de arbeidsterreinen der verschillende orden en congregaties dikwijls verandering en uitbreiding ondergaan, wordt er op gewezen, dat bovenstaande gegevens dateeren van einde 1937. Voor latere en meer uitvoerige gegevens, betreffende de missiën, ook wat de nietNederlandsche missiegebieden aangaat, die door de Nederlandsche provincies van orden en congregaties bediend worden, raadplege men den -*■ Pius-Almanak. Inlichtingen worden voorts verstrekt door het -* Centraal Katholiek Koloniaal Bureau te Den Haag. Missiebisschop, -*• bisschop van een bisdom of -♦apostolische prefectuur in de missielanden. Zie ook Apostolisch Prefect, Apostolisch Vicaris en Missie prefect. Missiecollege zie Missiehuis. Missiegenootschappen zie Pauselijke Missiegenootschappen. Missiehuis, stichting tot opleiding van -» missionarissen of missiezusters. Mis'siekruis, 1. een kruis zonder -*• corpus, dat het pauselijk wapen draagt en de uitoefening van bijzondere -* sleutelmacht beteekent (-* dispensaties en zondenvergeving). Het dient bij het begin van een missie in een parochie (zie Missie 2) plechtig „geplant” te worden en is het eenige liturgische missiekruis; tegenwoordig wordt het echter zelden meer gebruikt. 2. In plaats van dit kruis, ziet men veelal het M. (met corpus) ter herinnering aan een gegeven missie, dat met aflaten verrijkt is en plechtig in of buiten het kerkgebouw wordt „geplant”. Volgens de aflatenvergunning moet het op een vasten voet staan, wat gewoonlijk niet het geval is bij de in gebruik zijnde kruisen. 3. M. noemt men ook het kruis, dat aan —► missionarissen wordt overgereikt, voordat zij naar de missie (zie Missie 1) vertrekken. Mis'sielanden, de landen, die onder de -» Romeinsche Congregatie de Propaganda Fide ressorteeren, hetzij zij hiërarchisch bestuurd worden of niet. De hiërarchisch georganiseerde M-en zijn in Europa: Albanië, Bulgarije en Griekenland (Nederland tot 1908), buiten Europa: de Australische Statenbond en NieuwZeeland, Britsch-Indië, Fransch-Indië, Irak, Japan, Palestina, Perzië, het Verre Oosten, Turkije, verder de Afrikaansche bisdommen voorzoover niet gelegen in Tunis, Algiers en de Spaansche en Portugeesche koloniën. De overige M-en worden niet hiërarchisch bestuurd; zij staan onder een -» Apxjstolisch Prefect, -*■ Apxjstolisch Vicaris, -*• Missieprefect enz. 445 MISSIEMUSEUM MISSIONARISSEN VAN SCHEUT 446 Mis'siemuseum, door Paus Pius XI gesticht in het -* Lateraan, ter bevordering van de ethnologische wetenschap omtrent de -*■ missielanden. Mis'sieprediker, zie Missionaris en Volksmissie. Mis’sieprefect, titel van den kerkdijken overheidspersoon van een missieprefectuur, d. w. z. een gebied, dat nog niet tot een Apostolisch Vicariaat (zie Apostolisch Vicaris) of Apostolische Prefectuur (zie Apostolisch Prefect) verheven is. Een M. is nooit bisschop. Mis'sie-procuur', centrale van propaganda enz. van missioneerende orden en congregaties. Mis'siesemina'rie, in algemeenen zin elk -*■ seminarie, waar toekomstige -*■ missionarissen opgdeid worden; bijzonder worden echter met M. bedoeld de seminaries voor -*• seculiere priesters, die zich voor een bepaalde -* Missie verbinden, zooals het College van de Voortplanting des Geloofs (zie Romeinsche Colleges), dat van Parijs en van Lyon. Mis'sio cane'nica (= kerkelijke zending) in zeer bijzonderen zin wordt uitgeoefend in het Bisdom Haarlem en bestaat in de kerkelijke zending tot het geven van godsdienstonderricht op scholen voor L. O. en U. L. O. door niet-priesters, die in het bezit zijn van een godsdienstdiploma, telkens voor 5 jaar. Missiologie', de wetenschap, die den grondslag, methode, geschiedenis, oogenblikkelijken stand en verdere problemen, die aan de geloofsverkondiging onder de heidenen verbonden zijn, behandelt. Missiona'ris, katholiek priester, die het geloof verkondigt onder de heidenen en anders¬ denkenden of die belast is met de zielzorg in -*■ missielanden. Zie ook Missie en Volksmissie. Missionarissen der Afrikaansche Missiën van Cadier en Keer (Soci’etas Lugdunen’sis pro Missio’nibus ad A’fros, afgekort S.M.A.), -*■ religieuze congregatie in 1856 te Lyon gesticht door Mgr. Marion de Brezillac, voor de Afrikaansche Missiën. De congregatie heeft in Nederland vijf huizen. Missionarissen der H. Familie (Congrega’tio Missionario’rum a Sanc’ta Fami’lia, afkorting M.S.F.), -*• religieuze congregatie in 1895 gesticht door J. Berthier, bijzonder voor opname van late roepingen tot priestermissionaris. In Nederland gevestigd sinds 1915, in 1936 tot Nederlandsche Provincie verheven; zes huizen. Missionarissen van het H. Hart (van Issoudun) (Missiona’rii Sacratis’simi Cor’dis Je’su, afgekort M.S.C.), -*• religieuze congregatie, gesticht in 1855 door J. Chevalier, voor zielzorg, retraite-werk in Europa en overzeesch missiewerk. In Nederland sinds 1882 gevestigd, alwaar de congregatie zeven huizen telt; in België vier huizen. Missionarissen van Marianhill (Religio’si Missiona’rii de Marianhill, afgekort R.M.M.), -*■ religieuze congregatie, die zich gevormd heeft uit de -*■ Trappisten, die Zuid-Afrika missioneerden. In Nederland 1 huis, dat bij de Zuid-Afrikaansche stichting is aangesloten. Missionarissen van Mill-Hill Zie Mill-Hill. Missionarissen van Scheut, Missiecongregatie van het Onbevlekt Hart van Maria (Congrega’tio Immacula’ti Cor’dis Mari’ae, afgekort C. I. C. M.), -*■ religieuze congregatie, gesticht in 1862 te Scheut (België) door Th. Verbiest, voor de bekeering der 447 MISSIONARISSEN VAN STEYL MOEDER VAN SMARTEN 448 heidenen vooral in China en den Belgischen Congo. In Nederland twee huizen, in België zeven. Missionarissen van Steyl zie Gezelschap v. h. Goddelijk Woord. Missionarissen voor Afrika zie Witte Paters. Mis'stipen'dium zie Stipendium. Misweek, een reeks oefeningen, waarin ’s morgens 2 of 3 vaste H.H. Missen biddende aan de geloovigen worden uitgelegd en ’s avonds een dogmatisch-historische uiteenzetting wordt gegeven over de H. Mis, gevolgd door een practische zangoefening, waarbij ook het „waarom”, de beteekenis van den zang, van de antwoorden enz. wordt uiteengezet. Miswijn, de wijn, die in het H. -*• Misoffer ter -*• consecratie gebruikt wordt. Hij moet wit zijn en mag slechts een zeer laag percentage alcohol bevatten. Modera'tor, titel van den geestelijke, die godsdienstonderwijs geeft aan middelbare scholen; ook van de geestelijke adviseurs van vereenigingen. Modernis'me, een geheel van wijsgeerige en theologische dwalingen omstreeks 1900 in de Katholieke (ook in de Protestantsche) Kerk opgetreden, dat theoretisch een aanpassing beoogde tusschen de leer en het leven van het Katholicisme aan de moderne wijsbegeerte en wetenschap, waarbij echter praktisch de geloofsleer werd prijs gegeven. Door Pius X werden in het -*• decreet Lamentabili (3 Juli 1907) 65 stellingen van het M. veroordeeld en 8 September 1907 werd de -*• encycliek -*■ Pascendi uitgevaardigd tegen het modernisme. Na de veroordeeling begon het Modernisme spoedig te verloopen. Zie ook Integralisme en Anti-modemisten-eed. Mo'dus viven'di, een regeling tusschen den -» Apostolischen Stoel en een Staat, die gesloten wordt, wanneer de toestand regeling behoeft, doch de sfeer niet gunstig genoeg is, om tot het sluiten van een verdrag over te gaan. Het allernoodzakelijkste wordt dan geregeld en voor het sluiten van een verdrag wacht men een gunstiger tijdstip af. Zie ook Kerk en Staat. Moeder Gods zie Maria. Moederhuis, Moederklooster, de eerste of voornaamste stichting van een -*■ kloostergenootschap, aldus genaamd, omdat daaruit de andere stichtingen zijn voortgekomen. Moederkerk. 1. De Roomsch-Katholieke Kerk, omdat zij in alle geestelijke behoeften van haar kinderen voorziet. 2. Een parochiekerk van welks territorium gedeelten worden afgescheiden tot stichting van een nieuwe -*■ parochie of van een -*■ bijkerk. In het laatste geval is de bijkerk afhankelijk van de M. 3. Zie Lateraan. Moedermaagd, benaming voor de H. Maagd -*■ Maria, welke haar twee hoogste eere-titels aangeeft: haar goddelijk moederschap en haar onbevlekte maagdelijkheid. Moeder-Overste, heet de bestuurster van een vrouwenklooster. Zie ook Abdis en Prior. Moeder van Smarten, O. L.V. van Zeven -►Weeën. Dikwijls afgebeeld in halffiguur met kap en mantel, de handen gevouwen, soms verbonden met het zwaard- Moeder van Smarten 449 MOEDERZEGEN MONSEIGNEUR 450 motief, een of zeven zwaarden, die in het hart van -*■ Maria steken, ofwel de H. Maagd is omgeven door zeven medaillons. Zie ook Piëta. Moederzegen, gebeden uit het -*■ Rituale Romanum, voor een vrouw in blijde verwachting, om van God een gelukkige geboorte af te smeeken. Mollnis'me, een katholiek theologisch systeem, gegrondvest door den Spaanschen Jezuiet Ludovicus de Molina, tot verklaring van de medewerking Gods met den vrijen wil van den mensch. Hierin staat het tegenover het -*■ Thomisme. Het wordt gevolgd door theologen van de Sociëteit van Jesus, en veel anderen. Monastie'ke Congrega'tie, vereeniging van meerdere zelfstandige kloosters van eenzelfde -* orde, onder een gemeenschappelijken overste, die dikwijls -*■ aartsabt genoemd wordt. Vooral bij de oudere monnikenorden, zooals de -* Benedictijnen, -* Reguliere Kanunniken, -► Cisterciensers, -►Trappisten. Monia'les, Latijnsche benaming van de -► slotzusters, die -* plechtige geloften afleggen, tegenover soro’res, de religieuzen, die -*• eenvoudige geloften afleggen. Evenals de -► monniken zijn de M. tot het -* koorgebed verplicht. Mo'nita secro'ta (= geheime vermaningen) zou de titel zijn van een verzameling z.g. geheime gedragslijnen en voorschriften, die cian de leden van de orde der -► Jezuieten door hun oversten zouden worden gegeven om de macht der orde te versterken. Zoowel geschrift als titel behooren tot den herhaaldelijk weerlegden anti-Jezuitischen laster. Monnik, oorspronkelijk de naam alleen van -*■ eremieten, later ook op andere -* kloosterlingen toegepast. Monnikencongregatie zie Monastieke congregatie. Monniken der Hereeniging, -+ Benedictijnen, die zich in opdracht van den paus speciaal wijden aan het •* Apostolaat der Hereeniging der afgescheiden Christenen van Oost en West, canoniek opgericht door Pius XI, klooster te Amay-sur-Meuse (België). Monnikenwerk, arbeid, die een mateloos geduld vergt, aldus genaamd, omdat in de Middeleeuwen de monniken zich bezig hielden met verschillende werken (copieeren van handschriften enz.), die inderdaad hun geduld op de proef stelden. Ook gebruikt voor noodeloos werk. Monogram', meestentijds door elkaar gevlochten beginletters van een naam, wensch, groet; zie Christogram, Maria-monogram. Mo'nophysitis'me (= één-natuurleer), de ketterij van Eutyches, kloosteroverste te Constantinopel, gesteund door Dioscuros, patriarch van Alexandrië, die in Christus slechts één natuur erkende: de godmenschelijke natuur, in plaats van twee naturen (de goddelijke en de menschelijke), zooals de orthodoxe leer luidt. Veroordeeld op het 4e Oecumenisch Concilie (Chalcedon 451). Een gevolg van deze dwaling was het Monothelethisme (= één-willeer), dat in Christus slechts één wil en werkzaamheid aannam, en op het 6e Oecumenisch Concilie (III Constantinopel, 680) werd veroordeeld. Monotheïs'me zie Theïsme. Monseigneur', de aanspreektitel van een prins, dus oorspronkelijk van de prinsen der 451 MONSTRANS MOZARABISCHE RITUS 452 Kerk; nu van de hoogere geestelijken van -*• Geheim- of -» Eerekamerheer en -*■ Huisprelaat af, tot en met patriarch. Monstrans', het liturgisch vaatwerk, waarin een H. -*■ Hostie op zichtbare wijze ter aanbidding wordt uitgesteld (-*■ Expositie). De M. is gewoonlijk van goud of zilver, maar mag ook van elk ander metaal of van hout zijn en moet een -* lunula bevatten. De M. wordt gewijd. Zie afb. Liturgisch Vaatwerk. Montforta'nen, (Soci’etas Mari’ae Montforta’na = Gezelschap van Maria, afgekort S. M. M.), -*■ religieuze congregatie, in 1715 door den Zaligen L. M. Grignon de Montfort gesticht te La Rochelle, voor binnen- en buitenlandsche missiën. Sinds 1881 in Nederland gevestigd (acht huizen), tot welke provincie Embleem van het ook de vier huizen Gezelfhap der ■ ^gië behoo- Montfortanen ren. Moraal* (-theologie), de zedenleer, die samen met de -*• dogmatiek de systematische -*• theologie vormt. Zij is gebaseerd op, en ontwikkeld uit de natuurwet, onder het licht van de -* Openbaring, gelijk deze door de Kerk wordt verklaard; zij omvat alle handelingen, die door den mensch met vrijen wil gesteld kunnen worden en die tot het gebied van het zedelijk goed en kwaad behooren. Mormo'nen (Heiligen der laatste dagen), in 1830 in N.-Amerika door Joseph Smith gestichte secte, welke haar naam ontleent aan den profeet Mormon, die in 420 na Christus den Mormonenbijbel zou hebben vervaardigd. Hun leer is een mengeling van allerlei godsdiensten. Zij dienen het doopsel toe na het 8e jaar en verwerpen het monogame huwelijk. Zij zijn vooral talrijk in de streek bij het Groote Zoutmeer in de Ver. Staten, waar zij de stad Salt Lake City stichtten en een groote tempel hebben. Hun aantal bedraagt 400.000, waarvan 300.000 in Amerika; in Nederland en België 1500. Zie ook Chiliasme. Morta'lium a'nimos (== de zielen der stervelingen), beginwoorden van de -» encycliek, die Pius XI in 1928 uitvaardigde over de ware eenheid van godsdienst en de katholieke beginselen der hereeniging. Mortifica'tie zie Versterving. Mo'tu pro'prio (= uit eigen beweging), een pauselijk schrijven, dat door den paus, met voorbijgaan van de kanselarijvormen, wordt afgezonden. Mozaïsche Wet, de Wet van het Oude Verbond, welke God door Mozes aan het uitverkoren volk van Israël had gegeven. Zij leerde wat goed en kwaad was, doch gaf uit zichzelf geen genade en kon uit zichzelf de menschheid niet tot zaligheid brengen. Zij, die haar volgden, konden met de genade welke God hun terwille van den toekomstigen -*■ Messias gaf, den hemel verdienen en met Christus de gelukzaligheid binnengaan. Zie ook Pentateuch. Mozara'bische ri’tus (Mozarab. Liturgie), de —► ritus, die gevolgd wordt in de kerken van Toledo, aldus genaamd omdat zij afkomstig is van de Mozaraben, Spaansche 453 MOZETTA MIJTERSTAD 454 Christenen uit het Jodendom of den Islam afkomstig. Mozet'ta, een schoudermanteltje, dat tot de bisschoppelijke kleeding behoort en over de -*■ toog wordt gedragen. In sommige landen, o. a. België en Frankrijk is de M. door speciale pauselijke vergunning in gebruik als (zomer-) kooraewaad der -*kanunniken. Mozetta. Munster [= monaste’rium = klooster(kerk)] werd oudtijds wel de hoofdkerk van een bepaalde plaats genoemd, vooral wanneer er een klooster aan verbonden was; anders -*• dom en -* kathedraal genaamd. In België zijn de benamingen dom en munster, die van Germaanschen oorsprong zijn, onbekend. Muziek-mis, H. Mis, waarvan de gezangen in meerstemmige muziek worden uitgevoerd, in tegenstelling met -*• Gregoriaansche Missen. Zie ook Palestrijnsche muziek. Myste'rie zie Geloofsgeheim. Myste'riën van den Rozenkrans zie Geheimen. Mysteriespel, middeleeuwsch tooneelspel, waarbij een mysterie van den godsdienst ten tooneele werd gevoerd en ontstaan uit de plastische uitbeeldingen der mysteriën in de kerkelijke plechtigheden; oorspronkelijk door den clerus, later door leekenbroederschappen gespeeld. Het oudste M. ten onzent is het „Maastrichtsch Paaschspel”, voorts „Die eerste Bliscap van Maria (± 1444). De M.-en zijn in de ne eeuw reeds in Frankrijk ontstaan. Is de stof aan een legende, een mirakel of heiligenleven ontleend, dan spreekt men van mirakelspel. Myste'rium (geheim des geloofs), een bovennatuurlijke waarheid, welker bestaan door den geschapen geest slechts door de goddelijke -*• Openbaring kan worden gekend en wier wezen ook dan nog niet begrepen kan worden, b.v. het geheim der H. Drieëenheid. Mystiek', de geheimvolle vereeniging van de ziel met God, door een buitengewone gave van beschouwing, soms met bijzondere geestelijke gunsten als visioenen en openbaringen, -* stigmatisatie, -» bilocatie enz. verbonden. Gewoonlijk telt men drie graden in het mystieke leven, die van zuivering, verlichting en vereeniging; het laatste is een volmaakte overgave van de ziel aan God, waarvan het hoogtepunt ook wel mystiek huwelijk wordt genoemd. Bekende Nederlandsche mystici zijn Joannes Ruusbroec, Thomas a Kempis en Lidwina van Schiedam. Mystiek' Lichaam van Christus zie Gemeenschap der Heiligen. Mijter (in’fula), de liturgische hoofdbedekking en een der eere-teekenen van kardinalen, bisschoppen, abten en protonotarii. Gevormd door twee opstaande, door stof met elkander verbonden schilden; onderscheiden in de pretio’ sa (met edelgesteenten versierde), auriphryga’ta (van goudbrokaat) en sim’plex (van wit linnen of zijde). Zie afb. bij Bisschop. Mijterstad, benaming voor de stad, waar een bisschop zetelt. N N. T., afkorting van -*■ Nieuwe Testament. Naamdag, de dag, waarop de katholiek den Heilige (naamheilige) herdenkt, dien hij bij zijn —► Doopsel (doopnaam), -*■ Vormsel (vormnaam) of intrede in het klooster (kloosternaam) tot -*■ patroon heeft gekregen. In zuiver katholieke streken wordt inplaats van den verjaardag (geboortedag) dikwijls de N. gevierd. Naaste gelegenheid zie Gelegenheid tot zonde. Nabiecht, het gebed, waarmede de —► biechteling de -*• belijdenis zijner zonden in het Sacrament der —► Biecht besluit: b.v. „deze en al mijn zonden zijn mij van harte leed; ik beschuldig mij daarvan en vraag ootmoedig de H. Absolutie. Nachtkoor, het nachtelijk bidden of zingen van de -*■ Metten en -*■ Lauden, door alle leden van een kloostergemeenschap. Bij verschillende religieuze -*■ orden (-*■ Benedictijnen, -* Trappisten, -*• Kartuizers, -* Capucijnen e. a.) is het in gebruik, in andere was het nooit gebruikelijk of werd het om practische redenen afgeschaft. Nachtmis, de eerste van de drie H. Missen, die elke priester op den isten Kerstdag mag opdragen. De term wordt vooral gebruikt voor de plechtige parochiëele H. Mis, die alsdan te middernacht opgedragen mag worden. Zie ook Dagmis, Dageraadsmis. Nachtofficie zie Nachtkoor. Namis, ' . de gebeden en handelingen, die in de H. Mis op de -* Communie van den priester volgen en waarmede de H. Mis besloten wordt Zie ook Voormis en Misoffer. Natali'tia [= geboortedag (namelijk voor den hemel)], de sterfdag van een -*• martelaar; deze dag is gekozen voor de liturgische viering. Nationaal Conci'lie, een ->• concilie der bisschoppen van een bepaald land. Natuurlijke deugd is de deugd, die is aangeboren of die men door natuurlijke kracht heeft verworven en slechts om een natuurlijk doel beoefent. Zij heeft geen verdienste voor de eeuwigheid. Zie ook Deugd. Natuurwet is het geheel der zedelijke beginselen, welke God den menschen heeft ingeschapen, opdat zij daardoor hun natuurlijke bestemming als zedelijk wezen zouden kunnen bereiken. Navolging van Christus zie Imitatio Chnsti. Nazare'ners, naam van een christelijke 19e eeuwsche Duitsche schildersschool (te Rome gesticht) en waartoe de meest bekende Duitsche schilders uit dien tijd hebben behoord; hun kunst gaf uitdrukking aan de natuur èn aan het godsdienstig zieleleven. Nederdaling ter helle. In deze uitdrukking beteekent „de hel” niet de strafplaats der verdoemden, maar het Limbus of -*■ Voorgeborchte der hel. Zie ook Hel. Nederlandsche Bedevaartplaatsen zie Bedevaartplaatsen. Nederlandsche Geloofsverkondigers. Als zoodanig worden de volgende heilige missionarissen vereerd, die o.a. in ons vaderland het geloof hebben verkondigd: Willebrordus (662-739, bijna het geheele land, feestdag 7 November), Bonifatius (ca. 675-754. Friesland, feestdag 5 Juni), Wilfried (f 709, Friesland, feestdag iaOct.), Wigbert, 457 NEDERLANDSCHE KERKPROVINCIE NEUM 458 (t 688, Friesland, feestdag 13 Aug.) Gregorius (754-775, Utrecht, feestdag 25 Aug.), Lebuinus (ca. 765-777, Overijsel en Gelderland, feestdag 12 Nov.), Marcellinus (f ca. 775, Drente, feestdag 14 Juli), Willehadus (f 789, Groningen, feestdag 16 Nov.), Ludger (ca. 744-809, Deventer en Groningsche Ommelanden, feestdag 26 Maart), Werenfridus (Betuwe, feestdag 14 Aug.), Plechelmus (f 732, Overijsel en Gelderland, feestdag 15 Juli), Adalbertus (f 741, Kennemerland, feestdag 25 Juni). Nederlandsche Kerkprovincie, ook Utrechtsche K. genaamd, is opgericht bij het herstel der bisschoppelijke -* hiërarchie den 4en Maart 1853 en bestaat uit vijf bisdommen: het aartsbisdom Utrecht en de suffragaanbisdommen Breda, Haarlem, 's-Hertogenbosch en Roermond. Sinds 1908 is zij aan het opperbestuur van de -+ Romeinsche Congregatie der Propaganda Fide onttrokken en dus geen -*• missieland meer. Zie ook het artikel: Kerkprovincie. Nederlandsche St. GregoriusVereeniging zie Gregoriusvereeniging. Nederlandsch (Nederduitsch) Hervormde Kerk zie Protestantisme. Nederlandsch R. K. Huisvestingscomité, vereeniging tot het verleenen van hulp bij groote rampen. In gewone omstandigheden richt haar arbeid zich vooral op het uitzenden van zwakke kinderen. Ne'gative, formule, waarmede het ontkennend antwoord gegeven wordt van een -*• Romeinsche Congregatie op een haar voorgelegde vraag. Zie ook Affirmative. l6 Ne'o beteekent in samenstellingen „nieuw” of „pas"; b.v. neophyt’ (= pasgedoopte), neomyst’ (= pasgezalfde = pas gewijd priester). Ne'oscholastiek’, een wijsgeerig stelsel, dat de beginselen der -* scholastieke middeleeuwsche wijsgeeren in eigentijdschen vorm wil poneeren en ontwikkelen. De neoscholastieke beweging is in de verschillende landen omstreeks de helft der 19e eeuw begonnen en door de -*• encyclieken der pausen (bijzonder -* Aetemi Patris Unigenitus) krachtdadig gesteund. Nestorianis'me Zie de tabel „Algemeene Kerkvergaderingen” bij Oecumenisch Concilie. Ne te'mere , [= opdat niet roekeloos (een huwelijk gesloten worde)], beginwoorden en naam van een decreet van Pius X, verschenen 7 Augustus 1907 en rechtsgeldig geworden van 1 April 1908 af, waardoor alle katholieken op straffe van ongeldigheid verplicht worden, hun huwelijk te sluiten voor hun pastoor of dengene, die daar kerkrechtelijk mee gelijk staat, met minstens twee getuigen. -*■ Gemengde huwelijken, na 1 April 1908 niet in dien vorm gesloten, zijn dus ongeldig. Neum' „teeken", waarmede men oorspronkelijk tot steun van het geheugen, globaal de heffingen en dalingen aanduidde van de melodie der kerkgezangen, zonder de volstrekte toonhoogte aan te geven. Eerst omtrent de 10e eeuw begon men de toonhoogte door lijnen nauwkeurig aan te duiden en ontstond het Gregoriaansche notenschrift, waarbij de verbinding van twee of meer noten tot een gesloten toongroep en ook de rijke melodie of cadans, die dikwijls op slotlettergrepen voorkomt, neum wordt 459 NIEUWE LITANIE NIMBUS 460 j' .. fj' r» ^ f .. j Jl * ' ' /. j. Sa. lui in 'Vrhr u-f fr ** 1 * ^s*1 r Ta tuit n Jo mi nuf crihimc» *wn>_. |>A df Aiprmapor» <:■ t rWf & i t üc u i, » k .kku* l w - i M Jy' fr£tr ^ 'um- ucfir Hl» £t ctrdoai dtrni taf in. 1 /' 1 Ufcfc «i (/«f _ «fr> | CCT nwn f(piAÉaf»tfcH»— H.Nkim**-&"ww* » 3 Melodie, door neumen aangegeven en dezelf ie melo¬ die in Gregoriaansch notenschrift, respectievelijk ongeveer uit de jaren iooo en 1200 fa I genoemd. Zie ook de afb. aan het slot van de letter N. Nieuwe litanie' zie Kruisdagen. Nieuwe Testament (Nieuw Verbond), de boeken van de H. Schrift, die geschreven zijn na de komst van den Verlosser, dus nadat het Oude Verbond door het Offer van het Nieuwe was opgeheven. Het omvat: de 4 Evangeliën (Mattheus, Marcus, Lucas, Joannes), de Handelingen der Apostelen, 14 brieven van St. Paulus, de brief van St. Jacobus, 2 brieven van St. Petrus, 3 brieven van St. Joannes, de brief van St. Judas, de Openbaring van St. Joannes (zie Apocalyps). Zie ook Oude Testament en Bijbel. Ni'hil ob'stat [= niets staat (de publicatie) in den weg], een van de formules, waarmede de -*■ censor een geschrift, dat aan de kerkelijke -*• boekenwet onderworpen is, voor publicatie vrijgeeft. Nim'bus heet in de kerkelijke kunst de gouden lichtkrans om het hoofd of het lichaam van de afbeeldingen van God, de Engelen en de Heiligen. De nimbus om het geheele lichaam heet Mandor’la. Levenden krijgen soms een vierkanten, de duivel een zwarten nimbus. Zie ook Aureool. 461 NOCTURNE NORBERTINESSEN 462 Verschillende vormen van den nimbus. Noctur'ne (= nachtwake, nachtgebed) zie Metten. No'dus zie Kelk. Non, populaire, van het Latijnsche woord nonna afgeleide naam voor een vrouwelijke -*■ kloosterlinge. Zie ook Zuster. Non abbia'mo bisog’no, beginwoorden van het schrijven van Pius XI (1931) over de -*■ Katholieke Actie. Non paschan’ten heeten de katholieken, die hun -*■ Paaschplicht niet vervullen. Non pos'sumus (= wij kunnen niet), uitdrukking van beginselvastheid en plichtsbetrachting, ontleend aan de Handelingen der Apostelen (IV, 20) en veel gebruikt door de Pausen, o. a. door Clemens VII tot Hendrik VIII, die zich van zijn wettige echtgenoote Catharina van Arragon wilde doen scheiden. Nooddoop, net —► doopsel, dat in gevaar van sterven wordt toegediend. Alsdan | mag en moet een ieder het doopsel toedienen. Ook niet-katholieken kunnen in deze omstandigheden geldig het doopsel toedienen, als zij tenminste de meening hebben te doen, wat de Kerk van Christus doet. Ouders mogen hun kind niet doopen, indien dit door een ander geschieden kan. Nooddruft beteekent in de vastenterminologie den vollen maaltijd, die op -*• vastendagen eens per dag gebruikt mag worden. Nood Gods. 1. In Zuid-Nederland en Vlaanderen naam van een voorstelling in de beeldende kunst, bestaande uit de zittende figuur van Maria met het lijk van Christus op de schoot, de z.g. Pietk; 2. in Noord-Nederland benaming van den doodsangst van Christus in den Hof van Olijven. Ter herdenking van dit feit ontstonden broederschappen, kapellen en voorstellingen. Noodzakelijkheid des Gebods beteekent, dat de katholieken iets moeten doen of gelooven, niet omdat het per se noodzakelijk is ter zaligheid, maar per accidens (zie Per), op grond van een goddelijk of kerkelijk gebod; b.v. het -*■ Mishooren op Zondag. Noodzakelijkheid des middels beteekent, dat het betreffende object per se noodzakelijk is ter zaligheid, onafhankelijk van eenig gebod; b.v. het ontvangen van het Doopsel. Noon (= negende uur), het laatste der -*• Kleine Uren van het -*• Breviergebed. Zie ook getijden. Norbertines’sen, zusters, die voornamelijk door haar contemplatief gebedsleven volgens den Regel van den H. Norbertus, door aoete en door handwerk (in zooverre 463 NORBERTIJNEN NUNC DIMITTIS 464 dit met haar beschouwend leven overeen te brengen is) de priesters moeten bijstaan in hun apostolischen arbeid. De leiding der zusters en de geestelijke zorg is toevertrouwd aan een -* Norbertijn, die Proost wordt genoemd. In Nederland hebben de N. één klooster, in Vlaanderen eveneens één huis. Norbertij'nen, (Praemonstratensers, Can’didus et Cano’nicus Or'do Praemonstraten’sis, afgekort O.Praem.), leden van de orde van Praemonstreit (Premontré), in 1120 door St. Norbertus gesticht. Orde van -*■ reguliere kanunniken, die den regel van den H. Augustinus volgen, georganiseerd in abdijen en prioraten. De oorspronkelijke traditie van de orde | (ascese en zielzorg) groeide uit tot liturgisch apostolaat. De N. hebben in Nederland één abdij, in België zeven. Er bestaat ook een Tweede Orde (-*- Norbertinessen) en een Derde Orde. Zie afb. Ordekleeding. Nove'ne (nove’na = negendagig), een godsdienstoefening, die hierin bestaat, dat men op negen achtereenvolgende dagen dezelfde gebeden verricht, om een gunst van God af te smeeken, een kerkelijk feest voor te bereiden, of bij het aangaan van een levensstaat. Dikwijls zijn zij met —► aflaten verrijkt. Novi'ce, degene, die in het klooster (het noviciaatshuis eener -*• orde of religieuze congregatie) wordt ingewijd in de kloosterlijke volmaaktheid in het algemeen en in de regels en geest van de betreffende orde of congregatie in het bijzonder. Deze inwijding, die tevens dient om de geschiktheid van den candidaat voor het kloosterleven te beoordeelen (vandaar ook proeftijd), heet noviciaat, en duurt minstens een vol, niet onderbroken kalenderjaar. Gedurende dien tijd staan de novicen onder een novicenmeester(es), en genieten zij alle privileges en geestelijke gunsten van het -*■ kloostergenootschap. Het noviciaat mag niet beginnen voor het 15e levensjaar, wordt voorafgegaan door het -*• postulaat en de -*■ ïnkleeding en, indien de candidaat geschikt bevonden wordt, besloten door de -*• professie. Nuchter. Degene die de —*• Heilige Communie ontvangt, dus ook de —*• priester, die het H. -*■ Misoffer opdraagt, moet nuchter zijn van spijs en drank van ’s nachts 12 uur af, gerekend naar den zonnetijd of openbaren plaatselijken of wettelijken tijd. Aan zieken, die reeds een maand bedlegerig zijn en geen zeker uitzicht hebben op spoedig herstel, kan zelfs al zouden zij reeds eenige uren per dag buiten het ziekbed doorbrengen — wanneer zij moeilijk nuchter kunnen blijven, dispensatie worden verleend, de H. Communie te ontvangen ook al hebben zij tevoren iets bij wijze van drank of als medicijn genuttigd. Hoeveel maal binnen een week van deze dispensatie mag worden gebruik gemaakt, is in onderscheiden bisdommen verschillend. Dezelfde dispensatie kan ook worden verleend aan 59 jarigen en zwangere vrouwen, in ’t Bisdom Breda ook aan moeders gedurende den tijd, dat ze zelf hun kind voeden. Nunc dimit'tis (= laat nu gaan), beginwoorden van het dankgebed van Simeon, bij het aanschouwen van het goddelijk Kind Jesus (Lc. 2, 29-32). Het wordt in het —, brevier onder de -•■ Completen opgenomen. 465 NUNTIATUUR NUTTIGING 466 Nuntiatuur', de residentie van een pauselijken -*• nuntius. Nun'tiut, titel van den permanenten vertegenwoordiger des pausen aan een buitenlandsch hof. Zijn volmachten strekken zich uit tot het diplomatiek verkeer met de betreffende regeering en het toezicht op de kerkelijke toestanden. Meestal heeft hij nog enkele andere (b.v. dispensatie-) volmachten. In den regel is hij ->• titulair-bisschop of -aartsbisschop en, naar oud gebruik, deken van het corps diplomatique. Als diplomatiek vertegenwoordiger staat hij onder de -* Pauselijke Staatssecretarie. Er zijn nuntiaturen ie klas (Parijs, Madrid en Lissabon, wier titularissen gewoonlijk -* kardinaal worden) en 2e klas. Zie ook Internuntius en Pauselijke Diplomatie. Nutfiging, de -*■ communie des priesters, het derde voorname deel van het H. -* Misoffer. o O. A. M. D. G, afkorting van Omma -* ad majorem Dei gloriam (= alles tot meerdere eer van God). O. Cap. zie O. (M.) Cap. 0.(Carm.) (C.), > afkorting van Or’do Carmelita rum (Calceato’rum), de Latijnsche naam van de Orde der (geschoeide) -► Karmelieten. O.C(arm.) (Disc.), afkorting van Or’do Carmelita rum (Dis’calceato’rum), de Latijnsche naam van de Orde der (ongeschoeide) —Karmelieten. O. Carth., afkorting van Or’do Carthusiano rum, officieele benaming van de Orde der -» Kartuizers. o. eist, afkorting van Or’do Cistercien sis, de Latijnsche naam van de Orde der -*■ Cisterci ënsers. O. C. R. of O. C. S. O., afkorting van Or’do Cistercien sium Reformato’rum of Or’do Cistercien’sium Severio’ris Observan tiae (Orde der hervormde Cisterci ensers of van de strenge observantie), officieele naam van de -* Trappisten. O. E.S.L, afkorting van Or’do Eremita’rum Sanc’ti Augusti’ni, officieele naam van de Orde der Augustijner-Eremieten. Zie Augustijnen. O. F. M., afkorting van Or’do Fra’trum Mino’mm, de Orde der -» MinderbroedersF ranciscanen. O. L V, afkorting van Onze Lieve Vrouw, de H. Maagd -*■ Maria. Voor de afzonderlijke titels, als b.v. O. L. V. Onbevlekt Ontvangen, zie O. L.V. enz. Zie ook Mariabedevaarten. O. (M.) C(ap.), afkorting van Or’do Fra’trum Mino’rum Capucino’ rum, officieele naam van de Orde der -*■ Capucijnen. O.M.C(onv.), afkorting van Or’do Fra’trum Mino’rum Conventua’lium, officieele naam van de Orde der -» MinderbroedersConventueelen. O. M. L, afkorting van de congregatie der Obla’ti Bea’tae Mari’ae Vir’ginis Immacula’tae, officieele naam van de — Oblaten der Onbevlekte Ontvangenis van Mana. O. P, afkorting van Or’do Fra’trum Praedicato’rum, orde der Predikheeren, officieele naam van de orde der Paters I -+ Dominicanen. O. S. B., afkorting van Or’do Sanc ti Benedic’ti, officieele naam van de Orde van den H. Benedictus, de Paters -*• Benedictijnen. O. S. C(am.), afkorting van Or’do Sanc ti Camil li, officieele naam van de Orde der Paters -► Camillianen. O. S. Cr., afkorting van Or’do Sanc tae Cru cis, officieele naam van de Orde der Kruisheeren. O. S. F. S., afkorting van de congregatie der Obla’ti Sanc’ti Francis’ci Sale’sii, de Oblaten van St. Franciscus van Sales. O. S. M„ afkorting van Or’do Servo'rum Mari’ae, Latijnsche naam voor de Orde der Paters -* Servieten. O. T., afkorting van -* Oude Testament. 469 O-ANTIPHONEN OCTAAF 470 O-Antiphonen, de zeven met den uitroep O beginnende -*• antiphonen van het Romeinsche *+ brevier, die van 17—23 December voor en na het -*■ Magnificat van de -*• Vespers gebeden worden en waarin het verlangen naar de komst van den Verlosser op ontroerende wijze wordt uitgedrukt. De O-Antiphonen vormen een acrostichon, d. i. een gedicht, waarvan de begin- of eindletters een naam of spreuk vormen. De beginletters van de O-Antiphonen, te beginnen bij de laatste en opklimmende tot de eerste, vormen de woorden „Ero cras”, „morgen zal ik (bij u) zijn”. Oberam'mergau, plaatsje in Duitschland (Beieren), beroemd om de -*■ passiespelen, die er om de tien jaar door de dorpsbewoners worden opgevoerd, volgens de overlevering ter inlossing van een gelofte, in !Ó33 gedaan om een pestepidemie af te weren. Obla'ten, personen, die zich en hun werk aan een -»• kloostergenootschap toewijdden en een belofte van gehoorzaamheid aflegden, die echter te allen tijde opgeheven kon worden. Verwant met hen waren de -*■ Donaten, die ook hun have en goed aan een klooster schonken. Herleefd in de Benedictijner-Oblaten, die ofwel een afzonderlijk klooster vormen, ofwel in of buiten het gewone klooster der orde leven. Met -* tertiarissen te vergelijken. Tegenwoordig bestaan er weer verschillende congregaties van Oblaten, zie -»■ O. M. I., -* O. S. F. S. Obla'tie zie Offerande. Observanten heeten in enkele -*■ orden de kloosterlingen, die aan den strengeren uitleg van den -*■ kloosterregel vasthouden, in tegenstelling met degenen, die verzachtingen aanvaarden. Voor de Minderbroeders-Franciscanen is de naam in 1897 officieel door Leo XIII opgeheven. Observantie, het opvolgen van den -»■ klooster- en ordesregel. Naar gelang dit volgens een strengeren of minder strengen uitleg gebeurt, spreekt men van strenge en gematigde of gewone O. De aanhangers daarvan vormen in de betreffende orde twee zelfstandige richtingen. Men vindt ze o. a. in de orden der Franciscanen, Karmelieten en Cisterciënsers. Occurrentie, het samenvallen van kerkelijke feesten op denzelfden dag. Voor de regeling van het —► officie wordt, in dergelijke gevallen niet alleen gelet op den —*■ ritus, maar ook op den voorrang. Zie ook Concurrentie. Octaaf' heet in de -* liturgie een periode van 8 dagen, ter naviering van een kerkelijk feest tot op den achtsten dag (di’es octa’va; octaafdag). Bij de Joden werd de 8e sluitingsdag van een feest gekenmerkt door een speciale plechtigheid; in de oud-christelijke kerk werd het onderricht der nieuw-gedoopten afgesloten met den 8en dag; in de christelijke zinnebeeldige getallen-beteekenis drukt de 8 de volheid en volmaaktheid uit: Christus heeft door Zijn Verrijzenis den 8en dag, die ook de eerste is (van de nieuwe week) geheiligd; daarom ook verzinnebeeldt deze dag de eeuwige rust, welke op het nieuwe leven der verrijzenis volgt. Tegenwoordig hebben een octaaf de algemeene feesten van den rang -*• dubbel ie klas en de particuliere feesten van -* kerkwijding, kerkpatroon en plaatselijken patroon. Onderscheiden in geprivilegieerde ie, 471 OECUMENISCH CONCILIE OFFICIAAL 472 2e en 3e klas (die altijd in H. Mis en Officie worden herdacht), gewone (die in sommige liturgische perioden vervallen) en eenvoudige (die alleen op den 8en dag herdacht worden). Oecume'nisch Conci'lie (Algemeene Kerkvergadering), een -*■ concilie, waarop de geheele Kerk vertegenwoordigd is, bijeengeroepen of achteraf bekrachtigd door den paus. In vereeniging met den paus heeft het de hoogste rechtsmacht over de geheele Kerk. Tot een Oecumenisch Concilie worden opgeroepen en.hebben stemrecht: Kardinalen, Patriarchen, primaten, aartsbisschoppen en bisschoppen, die hun zetel bezet hebben, ook al zijn zij niet gewijd. Indien -► titulaire bisschoppen worden opgeroepen, hebben zij beslissend stemrecht, Aartsabt en hoogere abten van monastieke congregaties, hoogste bestuurders van clericale orden, abten en prelaten nullius. Theologen en canonisten hebben adviseerende stem. Zie ook de tabel der Algemeene Kerkvergaderingen op de volgende bladzijde. Oefening (acte), gebed, waardoor een deugd beoefend wordt, b.v. oefening (acte) van geloof, hoop, liefde enz. Ook het —► lof, dat ter eere van de Heilige Maagd in de Meimaand gehouden wordt, noemt men wel Meimaandoefening. Voor de Geestelijke Oefeningen van den H. Ignatius zie Exercitia Spiritualia. Offer (sacrifi’cie), een zichtbare gave, die door een priester aan God wordt opgedragen, om Hem als onzen oppersten Heer te erkennen en te aanbidden. Het eenig offer van het Nieuwe Verbond is Jesus Christus Zelf, Die Zich aan het kruis op bloedige wijze aan den Vader geofferd heeft voor de zonden der menschen en dat offer door den priester, op onbloedige wijze, in het H. -* Misoffer herhaalt. Offerande (offerto’rium, obla’tie). 1. Het eerste hoofddeel van het H. —► Misoffer, de opdracht van brood en wijn, bestemd voor de consecratie. Vroeger werden deze offergaven door de geloovigen in natura geschonken. Dit gebruik is slechts hier en daar bewaard ge- . bleven en elders ontwikkeld tot het gebruik van -*• collecte, -*• stipendium, ->■ fundatie, enz. 2. De zang onder de O., een -*• antiphoon; vroeger een geheele psalm. Offerblok, kistje of kastje, bestemd voor het ontvangen van aalmoezen; in kerken enz. opgehangen. Offergang. Het aanbieden door het volk van brood en wijn bij de -*• offerande der H. Mis. Het gebruik, is nagenoeg spoorloos verdwenen. Ook wordt van den —► psalm, die in de 7e eeuw gedurende deze plechtigheid uitgevoerd werd, nog slechts de -+ antiphoon gezongen. In sommige kerken leeft het gebruik echter nog voort bij huwelijken, uitvaarten en enkele andere plechtigheden, maar het brood en de wijn zijn veelal door andere gaven (geld, was) vervangen. Offerto'rium zie Offerande. Officiaal', de geestelijke, die aan het hoofd staat van het Officialaat, de afdeeling der bisschoppelijke —► curie, die de rechtsgedingen behandelt (huwelijksprocessen enz.). Hij heeft gewone -* jurisdictie (beroep op den bisschop is dus niet mogelijk), moet priester zijn, OECUMENISCHE CONCILIES - ALGEMEENE KERKVERGADERINGEN Nr. Plaats Jaar Onder Paus Voornaamste onderwerp 1 Nicea I 325 Sylvester I Arianisme (loochent de ware Godheid van Christus). 2 Konstantinopel I 381 Damasus I Macedonianisme (loochent de Godheid van den H. Geest). 3 Ephese 431 Coelestinus I Nestorianisme (loochent, dat er mChristusslechts éénpersoon is). 4 Chalcedon 451 Leo I -*-Monophysitisme (loochent, dat er in Christus twee naturen zijn). 5 Konstantinopel II 553 Vigilius Drie Kapittelstrijd (over de ver- oordeeling van eenige Nestoriaansche geschriften). 6 Konstantinopel III 680/1 Agatho Monotheletisme (loochent, dat Christus in elk Zijner naturen een wil bezit). 7 Nicea II 787 Adrianus I -» Beeldenvereering 8 Konstantinopel IV 869/70 Adrianus II Schisma van Photius (Patriarch van Konstantinopel, scheidt zich af en bestrijdt primaatschap van Rome). 9 Lateraan I 1123 Calixtus II -*• Investituurstrijd. 10 Lateraan II 1139 Innocentius II Trof maatregelen tegen de machtsovertreaing van Rogier II van Sicilië, tegen den opstandigen Arnold van Brescia enz. 11 Lateraan III 1179 Alexander III Pauskeuze, hervormingsde- kreten (regeling van de verhouding tusschen Kerk en Staat in Duitschland), enz. 12 Lateraan IV 1215 Innocentius III Hervormingsbesluiten tegen in¬ geslopen misbruiken, Kruistochten, Waldenzen (streefden naar armoede en eenvoud, maar keerden zich tegen het gezag der Kerk) en Albigenzen (id., vervielen bovendien tot vele ketterijen, betreffende huwelijk, eigendom, gezag, zelfmoord). 13 Lyon I 1245 Innocentius IV Keizer Freaerik II in den ban, o. m. wegens zijn aanmatiging in geestelijke zaken. 14 Lyon II 1274 Gregorius X Hereeniging met schismatieke Grieken komt voor korten tijd tot stand. 15 Vienne 1311/2 Clemens V -+ Tempeliers. 16 Constanz 1414/8 (Johannes XXIII) Einde -*■ Westersch Schisma Martinus V door verkiezing van één Paus (Martinus); de ketter Hus (gezag der Kerk, Sacramenten) wordt veroordeeld; decreten over hervorming in Hoofd en leden der . Kerk. 17 Bazel, Ferrara, 1431/45 Eugenius IV (Tijdelijke) hereeniging met de Florence schismatieke Grieken. 18 Lateraan V 1512/7 Julius II, Leo X —► Hervorming. 19 Trente 1545/63 Paulus III, Pius IV -*• Protestantisme. 20 Vatikaan 1869/70 Pius IX Over het katholieke geloof en de Kerk van Christus (primaatschap I en onfeilbaarheid). 475 OFFICIANT O. L. V. VAN DEN BERG CARMEL 476 rechtskundige, 30 jaar oud en niet tegelijk -*• vicaris-generaal. Officiant' zie Celebrant. Offi'cie. 1. Als offi’cium divi’num, de officieele benaming van het -*• breviergebed. 2. Als Heilig Officie, een van de -► Romeinsche Congregaties. Ook de H. Mis wordt wel Heilig Officie genoemd. 3. Het kan ook een willekeurig kerkdijk ambt beteekenen. Oliebusje, liturgisch vaatwerk ter bewaring der -*• Heilige Oliën. Indien volledig, bestaat het uit drie deelen of drie afzonderlijke busjes en is gemerkt: voor de olie der zieken met O. I. (O’leum Infirmo’rum), voor die der catechumenen O. C. (O’leum Catechumeno’ rum) voor het chrisma S. C(hr.). (Sanc’tum Chris’ma). O. L V. Onbevlekt Ontvangen, eerenaam van de H. Maagd —► Maria, die omwille van haar goddelijk Moederschap en met het oog op de toekomstige verdiensten van haar goddelijken Zoon het voorrecht ontving, op geen enkel oogenblik van haar leven besmet te zijn geweest met de —► erfzonde. Dit voorrecht brengt tevens mee, dat Maria bevrijd bleef van elke zondige begeerlijkheid, zoodat zij nooit in eenige zonde gevallen is. De gedenkdag van dit voorrecht wordt liturgisch gevierd den 8en December (feest van Maria of O. L. V. Onbevlekt Ontvangen). Zie de afb. O. L V. Presenta’ti®, gedenkdag van de opdracht van de H. Maagd -* Maria door haar ouders in den Joodschen tempel. Liturgische viering 21 November. O. L V. ten Hemelopneming (Assump’tie, Maria Hemelvaart), gedenkdag van het (nog niet tot dogma verklaarde) feit, dat de H. Maagd na haar dood met ziel en lichaam in den hemel werd opgenomen. Liturgische viering 15 Augustus (verplichte feestdag) met —*■ vigilie en octaaf. O. L V. ter Nood, de H. Maagd Maria, aangeroepen als Hulp der Christenen. Onder dezen titel wordt zij bijzonder te Heilo vereerd. O. L V. ter Sneeuw, gedenkdag van de stichting van de kerk Santa Maria Maggiore te Rome onder paus Liberius (352-366), welker plaats door een wonderbaren sneeuwval op aanwijzing der H. Maagd zou zijn bepaald. Tevens kerkwijdingsdag. Liturgische viering 5 Augustus. O. L V. tot Vrijkoop van Slaven (Maria de Merce’de), oorspronkelijk een dankfeest van de Orde tot Vrijkoop van Slaven (Mercedariërs), op 24 September gevierd en door paus Innocentius XII voor de geheele Kerk voorgeschreven. O. L V. van Altijddurenden Bijstand, Mariafeest op verschillende dagen gevierd in verschillende orden en bisdommen, ter herinnering aan het beroemde genadebeeld van dien naam, dat in 1499 van Creta naar Rome kwam en dat zich bevindt in de kerk S. Alfonso. Zie de afb. O. L V. van den berg Carmel, een in de 14e-15e eeuw onder de -*• Karmelieten verspreid feest van dankbaarheid, ten slotte vastgelegd op 16 Juli, den dag, waarop volgens de overlevering de H. Simon Stock in 1251 het ->«chapulier ontvangen zou hebben. Het feest werd door Benedictus XIII Onze Lieve Vrouw van Lourdes of O. L. V. Onbevlekt Ontvangen Onze Lieve Vrouw van Goeden Raad Onze Lieve Vrouw van Altijddurenden Bijstand Onze Lieve Vrouw van den berg Carmél 479 O. L. V. VAN DEN ROZENKRANS ONFEILBAARHEID 480 over de geheele Kerk uitgebreid(i72ó). Zie de afb. O. L V. van den Rozenkrans (Rozenkransfeest), Mariafeest, gevierd op 7 October, den datum, waarop de processies werden gehouden van de Rozenkransbroederschappen, waaraan men in 1571 de overwinning op de Turken bij Lepanto toeschreef. In 1761 door Paus Clemens XI tot de geheele Kerk uitgestrekt. Zie ook Rozenkranszondag. O. L V. van Goeden Raad, Mariafeest, tot 1913 bijna algemeen gevierd (26 April), ter herinnering aan het genadebeeld van dien naam in het dorpje Genazzo bij Rome, waar het in 1467 bij verbouwingswerkzaamheden aan de Augustijnerkerk gevonden werd. Zie de afb. O. L V. van Zeven Smarten zie Moeder van Smarten, Mater Dolo- rosa en Weeën van Maria. O. L V. Visita'tie, gedenkdag van het bezoek van -> Maria aan haar nicht Elisabeth (Luc. 1, 39-56). Liturgische viering 2 Juli. O. L V. Zuivering (Maria Lichtmis), gedenkdag van het zuiveringsoffer, dat Maria na de geboorte van Jesus volgens de Joodsche Wet moest brengen. Liturgische viering 2 Februari. Ook worden dien dag de kaarsen gewijd. Ombrelli'no zie Umbrella. Omdracht (omgang), -* processie, bijzonder die, waarbij beelden of -* relieken van Heiligen worden meegedragen. Omgang (omdracht), kerkelijke -» processie. Zie ook Stille Omgang. Onberecht, niet voorzien van de -*■ Laatste H. H. Sacramenten (de Kerkerechten). In Noord-Nederland is de term niet gebruikelijk. Onbevlekte Ontvangenis. zie O. L. V. Onbevlekt Ontvangen. Onderkerk zie Crypte, Dubbelkerk. Onderpastoor, Zuid-Nederlandsche uitdrukking voor -*■ kapelaan. Onfeilbaarheid, het voorrecht, dat de leerende Kerk van Christus heeft ontvangen, nimmer te kunnen dwalen in zaken van geloofsen zedenleer; die leer onvervalscht te bewaren, met onfeilbaar gezag te verklaren, twijfels daarover te kunnen oplossen en dwalingen te veroordeelen. Dragers van de O. zijn 1. de paus, wanneer hij -*• ex cathedra een uitspraak doet omtrent geloof en zeden; 2. het college der bisschoppen, gezamenlijk en in vereeniging met den paus van Rome (als opvolgers van het college der Apostelen, die ieder voor zich onfeilbaar waren; iedere bisschop op zich is niet onfeilbaar); 3. de algemeene (-*■ Oecumenische) Concilies, bijeengeroepen door, of naderhand goedgekeurd door den paus. Het onfeilbaar leergezag strekt zich uit tot a. het vaststellen of een waarheid tot de openbaring behoort of niet; b. veroordeeling van een dwaling; c. datgene wat in noodzakelijken samenhang staat met openbaring of dwaling; d. philosophische systemen (als grondslag der waarheid), dogmatische feiten (dat in een geschrift een dwaling voorkomt), historische feiten (dat een ->• concilie wettige uitspraken gegeven heeft); e. goedkeuring van -*• religieuze orden; ƒ. -*• heiligverklaring. De O. strekt zich dus niet uit tot alles; evenmin staat O. gelijk met onzondigbaarheid. 481 ONGESCHOEID ONVERDRAAGZAAMHEID 482 Ongaichoefd worden de leden van sommige -*• orden (o. a. de Karmelieten) genoemd, die geen schoeisel dragen; in tegenstelling met een anderen tak van dezelfde orde, die dat wel doet. Zie ook Barrevoeters. Onnoozele Kinderen, de onschuldige kinderen van twee jaar en jonger, die volgens Matth. 2, 16-18 op last van Herodes te Bethlehem werden gedood, om onder hen ook den pas-geboren Zaligmaker te treffen. Hun aantal is vrij klein geweest (een dorp als Bethlehem telt weinig kinderen onder de twee jaar). Hun feest (28 December) wordt met paarse -* liturgische gewaden (rouw) gevierd, het -*■ octaaf met rood. In sommige streken heerscht het gebruik, dat op dien dag aan den jongste van het gezin de „macht” verleend wordt. Oni Heer, vertrouwelijke benaming voor de H. *♦ Eucharistie, in Vlaanderen ook voor Christus in het algemeen. In NoordNederland zegt men in het laatste geval Onze Lieve Heer. Onthouding van vleesch en jus uit vleesch is een daad van -*■ versterving, die van de katholieken, die den leeftijd van 7 jaar bereikt hebben op bepaalde dagen (-» onthoudingsdagen) gevraagd wordt. Onthouding moet dus niet verward worden met -*■ vasten, dat verbiedt meer dan eenmaal per dag een vollen maaltijd te gebruiken. Onthoudingsdagen, dagén, waarop de katholieken, die den leeftijd van 7 jaar bereikt hebben, zich moeten onthouden van vleesch en jus uit vleesch. Het zijn, voor de bisdommen van Nederland en België: 1. alle Vrijdagen van het jaar; 2. de vier -*■ Quatertemperwoensdagen en -*■ Aschwoensdag; 3. de vier Quatertemperzaterdagen en de Zaterdagen (in België Woensdagen) van de Groote of -*■ Veertigdaagsche Vasten (Paaschzaterdag tot 12 uur ’s middags); 4. de -* vigiliedagen, die de feesten van Pinksteren, -* O. L. V. ten Hemelopneming, -*■ Allerheiligen en Kerstmis voorafgaan. Ontnuchtering zie Nuchter. Ontwijding (exsecra’tie), het verlies van de eenmaal verkregen wijding door plaatsen en zaken. Kerk en openbare kapel worden ontwijd door verwoesting, algeheele instorting of teruggave tot profaan gebruik. Dan is een nieuwe -*• consecratie of -* benedictie noodig. Een vast ->- altaar door scheiding van -* mensa en steun (zelfs van tijdelijken aard); een nieuwe consecratie is noodig, die echter door een gevolmachtigden priester geschieden kan. Vaste en draagbare altaren door breuk in de mensa of van een gezalfde plaats, door het verwijderen van de -*• relieken uit het graf, de breuk daarvan of het openen door andere dan daartoe bevoegde personen. Liturgische vaten worden ontwijd door een zoo ernstige beschadiging, dat de oorspronkelijke vorm onherkenbaar is, voorts wanneer zij onbruikbaar geworden zijn, misbruikt of verkocht. Onuitwischbaar merkteekon zie Merkteeken. Onverdraagzaamheid. De Katholieke Kerk is onverdraagzaam, wat haar leer betreft, d. w. z. op het punt van geloofs- en zedenleer kent zij geen concessies. Was zij dogmatisch verdraagzaam, dan wankelde zij in de leer en hield zij op, de onvergankelijke waarheid te verdedigen. Tegenover den persoon der dwalenden 483 ONVOLMAAKT BEROUW OPENBARING 484 en zondaars is de Kerk echter niet onverdraagzaam. Zie ook Alleenzaligmakend. Onvolmaakt berouw (attri’tio), het ->- berouw, dat hoofdzakelijk voortkomt uit vrees voor God, Die ons om de zonden straffen zal. Voor het Sacrament der -»• Biecht is dit berouw voldoende; het is echter sterk aangeraden, te trachten een volmaakt berouw (contri’tio) op te wekken. Onze Lieve Heer, vertrouwelijke naam, eigenlijk voor Christus, soms ook voor God. Onze Lieve Vrouw, naam voor de H. Maagd -*• Maria. Gewoonlijk afgekort O. L. V. Zie voor bijzondere titels onder O. L. V. Onze Vader (Pater Noster), het voornaamste gebed omdat het ons door Christus geleerd is en alles bevat, wat wij van God hebben te vragen. De Bijbelsche tekst ervan staat in Matth. 6, 9 13 en Luc. 11, 2-4 (verkort). De kerkelijke tekst heeft er het woord Amen aan toegevoegd. In elke H. Mis en officie wordt het gebeden. Onzichtbaar Opperhoofd der Kerk is Jesus Christus; het zichtbaar opperhoofd is de —*• paus van Rome, de opvolger van den H. Petrus en plaatsbekleeder van Christus. Oostersche Kerken, de Christelijke Kerken, die in haar liturgie een -> Oosterschen ritus hebben, afgezien nog van de vraag, of zij met Rome geünieerd zijn of niet (orthodox); bijzonder wordt er de Grieksch-Orthodoxe Kerk onder verstaan. Zij is meer verdeeld dan de Westersche of Latijnsche, tengevolge van historische omstandigheden. Alles wat betreft personen, tucht en ritus van de O. K. staat onder de in 1917 opgerichte Romeinsche Congregatie voor de Oostersche Kerken. Van Rome afgescheiden zijn: de Grieksch-Orthodoxe, de Armeensch-Gregoriaansche, de Nestoriaansche, de Jacobitische, de Koptische, de Abessijnsche Kerk. Geünieerd zijn: 1. van den Byzantijnschen ritus: de Grieksch-geünieerden, de Melchieten, de Ruthenen, de Georgiërs; 2. van den Armeenschen ritus: de Armenen; 3. van den Alexandrijnschen ritus: de Kopten en Abessyniërs; 4. van den Antiocheenschen ritus: de Maronieten en Malankaren; 5. van den Chaldeeuwschen ritus: de Chaldeeuwsche Christenen; verder de Malabaren. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. Oostersche Ri'tus heeten de liturgieën, die in de -* Oostersche Kerken gevolgd worden. Hun kenmerk is conservatisme, maar zij zijn plechtiger dan de Westersche. Bekend zijn de Byzantijnsche, de Armeensche, Alexandrijnsche, Antiocheensche en Chaldeeuwsche ritus. Oostersch Schis'ma zie Schisma. Opdracht, de toewijding van een lid eener -► Maria-congregatie of van een communiekind aan de H. Maagd, ’t H. Hart enz. Zie ook O. L. V. Presentatie. Openbare Geloften zie Gelofte. Openbaring, het bekend maken met waarheden, die het menschelijk verstand kan achterhalen (natuurlijke openbaring), of die het menschelijk verstand niet kan achterhalen (bovennatuurlijke openbaring); deze vindt ook plaats, wanneer natuurlijke waarheden op bovennatuurlijke wijze geopenbaard worden. Met O. wordt gewoonlijk de boven- 485 OPENBARING DES HEEREN ORATORIANEN 486 natuurlijke bedoeld. Dragers der O. van het -*■ Nieuwe Testament zijn de Zaligfhaker en de Apostelen; bronnen: de -*■ Bijbel en de -*• Goddelijke Overlevering (het geschreven en gesproken woord Gods). Openbaring des Heeren zie Driekoningen. Opheffing (eleva’tie), het oogenblik in de H. Mis, waarop de priester de geconsacreerde -*• gedaanten van brood en wijn aan de geloovigen toont. Oppergezag zie Primaatschap. Opperhoofd der Kerk zie Zichtbaar en Onzichtbaar Opperhoofd. Opperkamerheer van Z. H. den Paus, een van de vier -* Palatijnsche Prelaten en lid van de -*• Edele, Geheime Voorkamer van Onzen Allerheiligsten Heer den Paus, ambtshalve het hoofd van de buitengewone Apostolische -*■ Protonotarii, en leider van het ceremonieel van het Pauselijk Hof. De functie bestond reeds onder Paus Xystus V in de 16e eeuw. Opperste Rechtbank der Segnatu'ra, in 1908 door paus Pius X opgericht, heeft tot taak het berechten van de -*• auditoren der H. Romeinsche -* Rota en het behandelen in hooger beroep van vonnissen door deze rechtbank gewezen, maar die als nietig beschouwd worden of naar aanleiding waarvan men algeheele restitutie of herstel eischt. Als prefect 6taat een -*• kardinaal aan het hoofd. Opstanding zie Verrijzenis des Vleesches. O'ra et labo'ra, (= bid en werk), oud devies der -*■ monniken, vooral der —* Benedictijnen. O'rans (= biddende), staande, meestal vrouwelijke figuur, met uitgestrekte armen en handen, dus in biddende houding. Soms verzinnebeelden zij ook de zielen der afgestorvenen of zijn zij personificaties van het gebed in het algemeen. Oranten komen zeer veel voor in de -* catacomben. Ora’rium zie Stool. Ora'te fra'tres (= bidt, broeders), liturgische aansporing tot gebed, door den priester tot de geloovigen gericht in het H. *♦ Misoffer, vóór de Stille Gebeden (->■ Secreta). O'ra('te) pre no'bis [= bid(t) voor ons], liturgische uitroep, vooral gebruikt in de -*■ litanieën der heiligen. Ora'tie (= gebed) wordt in strikten zin gebruikt voor de liturgische gebedsformulieren in de -*• voormis vóór het ->■ epistel (zie Collecte) en in het -*■ breviergebed. Zij worden ingeleid door het woord -*• Ore’mus (= laten wij bidden), en besloten door -*■ Amen. Oratoria'nen, twee -*■ congregaties van -» seculiere priesters. 1. De Italiaansche priesters van het Oratorium van den H. Philippus Neri, in 1564 gesticht. Zij leggen geen gelofte of eed af en zijn aan den diocesanen bisschop onderworpen. 2. De Fransche O., het Oratorium van Jesus Christus, in 1611 door Pierre de Bérulle gesticht, in 1852 opnieuw opgericht door L. P. Peletot als Oratorium van Jesus Christus en de 487 ORATORIUM ORDINARIUS 488 Onbevlekte Ontvangenis. Ook zij leggen geen geloften af, maar zijn aan een generaal-superior onderworpen. Beide congregaties hebben zich zeer verdienstelijk gemaakt voor de vorming der geestelijkheid, onderwijs en ascese. Orate'rium zie Kapel. Ordaal' zie Godsoordeel. Orde, vereeniging van personen van hetzelfde geslacht, die door drievoudige plechtige (dus eeuwige) -* geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid ( Evangelische Raden), volgens kerkelijk goedgekeurden orderegel en -» constitutiën naar de volmaaktheid streven in daartoe bestemde kloosters. De verdeeling in —► actieve en -*■ contemplatieve (beschouwende) orden is onvolmaakt, daar geen enkele orde of louter actief of louter contemplatief is. Stichting kan slechts geschieden met pauselijke toestemming; dit heeft voor nonnenkloosters de pauselijke -*■ clausuur tengevolge. De voornaamste orden zijn die der —► Reguliere Kanunniken, waaronder de Praemonstratensers of -*• Norbertijnen en de -*■ Kruisheeren; de -*■ Benedictijnen, de -*■ Cisterciensers en de hervormde tak dezer orde, de -*• Trappisten, de —► Kartuizers, de —*■ Dominicanen, de —*• Minderbroeders(Franciscanen, Conventueelen en Capucijnen), de -* Augustijnen, de -*• Karmelieten en de -*■ Jezuieten. De meeste dezer orden hebben correspondeerende (tweede) orden voor vrouwelijke kloosterlingen en -* derde orden voor leeken van beiderlei kunne. Zie ook Kloostergenootschap en Religieuze Congregatie. Ordegeestelijken zie Regulieren. Ordekleeding, de officieele kleeding van de leden van een religieuze -*■ orde, die zij* bij de -»inkleeding ontvangen. Zij is verplichtend voor alle religieuzen. Zie ook Pij, Habijt, Kap, Keuvel en afb. Ordekleeding. Orderegel zie Kloosterregel. Ordestichters, degenen, die een religieuze -*■ orde gesticht hebben. De voomaamsten zijn: in het Oosten, Basilius, in het Westen, de H.H. Benedictus, Robertus van Molesmes (Cisterciensers), Norbertus, Bruno (Kartuizers), Dominicus, Franciscus en Ignatius (Jezuieten). De H. Augustinus is geen Ordestichter, heeft echter een regel geschreven, die door vele orden en congregaties is aanvaard. Orde van da Gouden Spoor zie Pauselijke Ridderorden, 2. Orde van den H. Gregorius I den Groote zie Pauselijke ridderorden, 4. Orde van den Heiligen Paus Silvester I zie Pauselijke ridderorden, 5. Orde van het H. Graf zie Pauselijke ridderorden, 6. Orde van Plus IX zie Pauselijke ridderorden, 3. Ordina'rium Mis'sae (= gewone der H. Mis), de vaststaande deelen der H. Mis, gelijk die door den priester worden gelezen (tekst opgenomen in het -*■ Missaal) of door het zangkoor worden uitgevoerd (zang opgenomen in het -*• Kyriale). Ordina'rius, de persoon, die krachtens eigen ambt kerkelijke bestuursdaden kan stellen, in tegenstelling met degenen, die dat uit gedelegeerde macht doen. Men spreekt dan ook van Ordinarius loei, I plaatselijk kerkvoogd. Zij hebben die ORDEKLEEDING ORDEKLEEDING 489 ORDO OUDE TESTAMENT 490 macht ofwel uit eigen recht: de -*• paus (voor de geheele H. Kerk), de -* bisschop (voor zijn bisdom), een -+ abtof prelaat-nullius (voor zijn territorium), een abt (voor zijn klooster), -* generaals en -» provinciaal oversten van -*• exempte clericale orden en eenige andere, die persoonlijke -*• jurisdictie hebben, welke niet aan een bepaald territorium is gebonden; ofwel zij hebben die macht als plaatsvervanger [-»• Apostolisch Administrator, -* Apostolisch Vicaris, en -*■ Apostolisch Prefect (van den paus), -*• vicarisgeneraal (van den bisschop)]. Or'do (cartabel’, directo’rium, kalenda’rium), jaarlijks uitgegeven gids voor de geestelijkheid van een -*■ bisdom, “*■ orde of -* religieuze congregatie, waarin voor eiken dag staat aangegeven welke H. Mis gecelebreerd en welk -*■ officie gebeden moet worden. Ore'mus ( =laten wij bidden), liturgische formule waarmede gebeden worden ingeleid Zie ook Oratie. Organisatie der Kerk zie Hiërarchie. Orgel, het eenige door de liturgie toegelaten muziekinstrument ter ondersteuning van den kerkelijken zang. Alle andere instrumenten zijn uitgesloten. Oriënta'tie, het zich wenden naar het Oosten bij het gebed, bijzonder het bouwen van een kerk met haar lengte-as in westoostelijke richting, zoodat de ingang zich in het Westen, ’t hoofdaltaar zich in ’t Oosten bevindt. Zie ook Heilige Linie. Ornaat', liturgische dracht der geestelijkheid bij kerkelijke plechtigheden. Zie ook Liturgische gewaden. Orthodox' (= rechtgeloovig), degene, wiens leer overeenstemt met de officieele kerkelijke leer; in bijzonderen zin: de leden der -»Oostersche Kerken, die niet met Rome geünieerd zijn. Osciilato'rium zie Instrumentum pacis. Osservato're Roma'no (= Romeinsche Waarnemer), naam van het R. K. dagblad der Cittè. del Vaticano, in 1861 gesticht, het officieele orgaan voor ambtelijke publicaties van den -*■ Apostolischen Stoel; het bevat een geautoriseerde weergave en verklaring van pauselijke mededeelingen en in het niet-officieele gedeelte, berichten over de geheele katholieke wereld. Ostenso'rium zie Monstrans. Ostia'rius (= deurbewaarder), de clericus, die de eerste der -*• Kleine Wijdingen, het Ostiariaat ontvangen heeft. Oude litanie' (groote litanie), een bidprocessie van oudsher te Rome gehouden om door het bidden van de -*■ Litanie van Alle Heiligen Gods Zegen over de veldvruchten af te smeeken. Het gebruik werd bevestigd door den H. Paus Gregorius den Groote (590-604). De O. L. valt samen met het feest van den H. Marcus (25 April), maar houdt daarmede geen enkel verband. Zij wordt O. L. genoemd in tegenstelling met de Nieuwe of Kleine Litanie der -*• Kruisdagen, die eerst veel later, omstreeks 800 te Rome in zwang kwam. Oude Testament (Oud Verbond). De Heilige Boeken van het O. T. worden verdeeld in historische, profetische en didactische. De volgorde, waarin zij in den -* bijbel geplaatst zijn, is verschillend in het Hebreeuwsch, de oude Grieksche vertaling en de -* Vulgaat. De afzonderlijke boeken worden genoemd: 17 491 OUDE TESTAMENT OXFORDBEWEGING 492 i. Historische: afgekort: Ge’nesis \ Gen. Exodus / ^Penta. Exod' Levi’ticus \ teuch. Nu men \ Num. Deuterono’mium/ Deut. Jo’suë J08, Rechters Jdc- Rut Rut i en 2 Sa’muël Sam. i en 2 Koningen Kon. i en 2 Kronieken of Paralipo’- menon Kron. Es’dras Esdr. Nehemi’as Neh. Tobi’as Tob. Ju’dit Jud- Es’ter Est. i en 2 Makkabee’ën. . . . Makk. 2. Didactische: Job I°b Psalmen Es. Prover’bia (Spreuken) . . . Prov. Ecdesias’tes (Prediker) . . . Elccles. Ecclesias’ticus (Jesus Si’rach) Ecclus. Hooglied (Can’ticum) . . . Cant. Sapien’tia (Wijsheid) . . . Sap. 3. Profetische: Isai’as .Is. Jeremi’as, Ba’ruk en de Brief van Jeremi’as Jer.,Bar. Ep. Jer. Eze’kiël Ez. Da’niël Dan. Twaalf Kleine Profeten. Ook de Boeken van het Nieuw» Testament kunnen verdeeld worden ii historische, didactische en profetische 1. Historische: afgekort de 4 -► Evangeliën, Handelingen der Apostelen Hand. 2. Didactische: 14 Brieven van Paulus Brief van Jacobus, \ Jac- 1 en 2 Petrus, f yeke retr- 1, 2 en 3 Joannes, ( brieven ]ozn. Brief van Judas. ) Judas 3. Profetische: Boek der Openbaring (->■ Apocalyps’) Openb. Zie ook Nieuwe Testament en Bijbel. Oud-Katholieken, secte, die het ->• dogma der pauselijke —*• onfeilbaarheid en der Onbevlekte Ontvangenis (zie O. L. V. Onbevlekt Ontvangen), het —► celibaat en de leer der -*• aflaten verwerpt. Sinds 1889 verbonden met de -* Jansenisten. De oudste tak is de Nederlandsche (1723, de oud-bisschoppelijke Clerezij), die in Nederland 3 bisdommen heeft: het Aartsbisdom Utrecht en de bisdommen Haarlem en Deventer. Zij evolueeren in Protestantsche, bijzonder Anglicaansche richting. Oudvaders zie Patriarchen. Overheden, een van de negen —■► Koren der Engelen, ook Vorsten genoemd. Overlevering zie Goddelijke Overlevering. Overweging zie Meditatie. Oxaal' zie Doksaal. Ox'fordbeweging, geestesrichting in de Anglicaansche High Church (zie Anglicanisme), die de kerk zocht te bevrijden van liberalisme en staatsoverheersching en toenadering zocht tot de oude kerk door geschriften, liturgische beweging enz. Begonnen in 1833 door Keble. Bekende vertegenwoordigers Pusey (vandaar ook Puseyisten genoemd), Newman Velen hunner gingen tot de R. K. Kerk over, anderen bleven in de Anglicaansche Kerk als Ritualist en verlevendigden daar het kerkelijk leven. Ook Tractarianisten genoemd, daar zij hun denkbeelden in „Tracts for the Times” neerlegden. Zie ook Buchmanbeweging. p afkorting van -* Pater. P. B., afkorting van Pères Blancs (= -» Witte Paters), de naam, waaronder het Gezelschap der Missionarissen van Afrika bekend staat. P. M., afkorting van -* Pontifex Maximus. P. P.. afkorting van —*■ Pastor Pastorum. P. R., afkorting van Papa Rex, d. w. z., Paus-koning. Pr., afkorting van -*■ priester. Paap, oudtijds een gebruikelijke term voor priester. Na de -*■ Hervorming schimpwoord voor Roomschen of Roomschgezinden. Paar* wordt in de liturgie gebruikt als kleur van boete, derhalve tijdens den -+ Advent, de -*■ Veertigdaagsche Vasten, op -* Vigilie-, -*■ Kruis- en -*■ Quatertemperdagen, bij -*■ boetprocessies, -*■ exorcismen en de toediening van het Sacrament der -*• Biecht. Buiten de liturgie is paars de kleur van het gewaad van bisschoppen en (bij privilege) van andere hooge geestelijken (-*■ protonotarius, -+ kanunnik, enz.). Paatchblecht, de biecht voor de verplichte -*• Paaschcommunie. Paaschbriefje. Toen men nog verplicht was, zijn “*• Paaschbiecht te spreken in zijn eigen ** parochie, werd aan de geloovigen, die elders biechtten en het verzoek daartoe deden, een verklaring afgegeven door defi geestelijke, dat de betreffende persoon bij hem was geweest voor de Paaschbiecht; nu afgeschaft. Zie ook Biechtbriefje. Paaschcharter Paaschchar'ter, charter, oorkonde, die dikwijls aan de i-*-Paaschkaars wordt bevestigd, om het feit en den datum der wijding te vermelden. Paaschcommiinie, -*■ Heilige Communie omstreeks Paschen, waartoe alle katholieken, die hun eerste H. Communie gedaan hebben, krachtens kerkelijk gebod op straffe van doodzonde verplicht zijn. Paaschkaars, de groote versierde kaars, die op Paaschzaterdag wordt gewijd en gedurende den -*■ Paaschtijd tot na het Evangelie van ’s Heeren Hemelvaart aan de evangeliezijde van het altaar brandt. Ook gebruikt bij de wijding van het -*• doopwater op Paasch- en Pinksterzaterdag. Hij is een symbool van den verrezen Zaligmaker. In vijf kruisgewijze ingeboorde gaten, symbool van de vijf wonden des Heeren, worden vijf gewijde wierookkorrels vastgehecht, als symbool van vereering. 495 PAASCHKANDELAAR PALATIJNSCHE EEREGARDE 496 Paaschkandelaar, kandelaar voor de —► Paaschkaars. In de oude latijnsche basilieken is hij meestal van wit marmer en zeer hoog (2 tot S Meter). Hij dient feestelijk en rijk uitgevoerd te zijn en alle andere kandelaars en armluchters in pracht te overtreffen. Enkele zeer fraaie middeleeuwsche Paaschkandelaars zijn bewaard gebleven o. a. te Zout-Leeuw in Belgisch Brabant en St. Ghislain. Het gebruik van kunstvol versierde Paaschkandelaars, die de indrukwekkende symboliek van de Paaschkaars plechtigheid bij zetten, neemt de laatste jaren weer toe. Paaschkring, zie Kerkelijk Jaar. Paaschpenning, de gift, die in sommige streken tot onderhoud van de geestelijken door de geloovigen wordt geschonken, bij gelegenheid van hun Paaschbiecht. Zie ook Biechtpenning. Paaschplichf, de verplichting der katholieken, die tot de jaren van verstand (zie Canonieke leeftijd onder Canoniek) zijn gekomen om, krachtens kerkelijk gebod, gedurende den —*• Paaschtijd de H. Communie te ontvangen (zijn Paschen te houden). Paaschtijd, in liturgischen zin: de periode van het —► kerkelijk jaar van Paaschzaterdag tot den laatsten dag van het -*• octaaf van Pinksteren. Voor de liturgische bijzonderheden, zie Paschen. In het kerkelijk recht: de tijd bestemd voor het vervullen van den —*■ Paaschplicht, namelijk van -► Passiezondag af tot — Beloken Paschen. De bisschop kan die periode echter verlengen van den 4en Zondag van de Vasten af tot -v Drievuldigheidszondag. Paaschvuur, 1. het nieuwe vuur, dat op den ochtend van -*■ Paaschzaterdag, (zoo mogelijk) uit vuursteen — een symbool van de rots Christus — wordt geslagen en daarna gewijd, 2. ook een vreugdevuur in de open lucht, dat in sommige streken omtrent Paschen ontstoken wordt. Het omhoogstrevend, overal zichtbare vuur is een zinnebeeld van de Verrijzenis van Christus. Zie ook Paaschkaars. Paaschzaterdag, ook Heilige of Stille Zaterdag genoemd, vigiliedag (zie Vigilie) van Paschen, tot ’s middags 12 uur geboden -♦ vasten- en onthoudingsdag. De liturgische plechtigheden bestaan uit: 1. de wijding van de -► Paaschkaars (het nieuwe vuur en de wierookkorrels), 2. de lezing der profetieën; 3• de wijding van het water, in kerken waar een doopvont is. Nadat de litanie van Alle Heiligen in korten vorm gezongen is, volgt de Paaschmis, waaronder ook de -*■ Eerste Vespers van het Paaschfeest gezongen worden. Pacifica'le (osculato’rium) zie InstrumentumPacis. Paesberd zie Instrumentum Pacis. Pain b6nit' (= gewijd brood), brood, dat in sommige streken, o. a. in Frankrijk door de geloovigen geofferd en onder de H. Mis gewijd en rondgedeeld wordt. Palatijn'sche Eerogard», pauselijke eerewacht, samengesteld uit ig—30-jarige burgers van Rome of de Vaticaansche Stad (vrijwilligers), die met de Nobelgarde en de Zwitsersche garde voor den ordedienst en tot opluistering van pauselijke plechtigheden zorgen, in 1850 door Paus Pius IX opgericht. Zie ook Pauselijke Edelgarde. 497 PALATUNSCHE KARDINALEN PALMATORIA 498 Palatijn'sche kardinalen (paleiskardinalen), de kardinalen, die deel uitmaken van het pauselijk hof (zie Pauselijke Familie), namelijk de kardinaal-Datarius (zie Pauselijke Datarie) en de kardinaal-Staatssecretaris, (zie Pauselijke Staatssecretarie). Palatijn'sche prelaten (paleisprelaten), prelaten, die aan het hof van den paus zijn verbonden. Het zijn: de majordomus van den paus (gouverneur en bestuurder van het paleis en het -+ conclaaf); de opperkamerheer (die het ceremonieel regelt en leidt van het hof, de audiënties en de antichambre van den paus) ; de auditeur (nu secretaris van de -» opperste rechtbank der Segnatura en zonder eigenlijke bediening aan het hof); de Magister van het Apostolisch paleis, (zie Magister Sacri Palatii). Zie ook Edele Geheime Voorkamer. Palatijn'sche secretariaten, -*• pauselijke bureaux, aldus genoemd, omdat zij nauw verband houden met het paleis en de persoon des pausen, namelijk de -*■ pauselijke staatssecretarie, de secretarie van de breven aan de vorsten, die de correspondentie van den paus met vorsten en staatshoofden regelt; en de secretarie der Latijnsche brieven. Paleis-Prelaten zie Palatijnsche Prelaten. Palestrijn'sche muziek, muziek van of naar de richting van den toondichter van den klassieken a-capella-zang, G. P. da Palestrina, (gest. 1594 te Rome), die 900 grootendeels kerkelijke werken schreef. Zie ook Gregoriaansche Zang. Pal'la, een met linnen overtrokken vierkant stuk karton, waarmede de -*■ kelk gedurende de H. Mis van de Offerande tot aan de Nuttiging bedekt wordt, om den inhoud voor invallend stof te vrijwaren. Daar zij eertijds, en ook nu nog bij de -*• Kartuizers, deel uitmaakte van de -* corporale, wordt zij met hetzelfde formulier als de corporale gewijd. Zie afb. Kelk. Pal'llum, een witte band, geweven uit de wol van lammeren, die in de Sint Agneskerk buiten de Muren te Rome gewijd worden en bij de Benedictinessen van St. Cecilia in Transtevere, worden opgekweekt. Er zijn zes zwartzijden kruisjes ingeweven. Als teeken van omvangrijke jurisdictie en van de eenheid, die de metropolieten met den -* Apostolischen Stoel verbindt wordt het door den paus na de -*• Eerste Vespers van het feest van Petrus en Paulus gewijd en verleend aan patriarchen, primaten en aartsbisschoppen. Bisschoppen ontvangen het soms als eereteeken. Het wordt om de schouders gedragen, met voor- en achter afhangend einde, en gebruikt in plechtige missen. Het P. wordt met den drager begraven (onder het hoofd). Tot hun verzending worden de Pallia in de confessio van de Sint Pieterskerk bewaard. Palmato'ria, zilveren blaker voor de kaars, waarmede de bisschop in de pontificale H. Mis wordt bijgelicht. 499 PALMEZEL PANGE LINGUA 500 Palmezel. Het was een vroeg - Middeleeuwsch gebruik, om op —► Palmzondag den intocht van Christus in Jerusalem dramatisch voor te stellen. Eerst reed de priester op een ezelin in processie Palmezel naar de kerk, later werd daarvoor een uit hout gesneden ezel met Christusbeeld gebruikt, die werd rondgedragen. Het gebruik gaf aanleiding tot profanatie en is bijna geheel verdwenen; in Hoegaarden (aartsbisdom Mechelen) is de P. nog in gebruik. Enkele fraaie P-s zijn bewaard gebleven. Palmpaschen. 1. zie Palmzondag. 2. Oorspronkelijk grootere, later kleinere palmboompj es, welke bont versierd en met vruchtene.d. behangen in optocht of processie werden rondgedragen. Het Palmpaasch gebruik van de Palmpaasch is ontstaan uit de vermenging van twee gebruiken: palmprocessie en Meiboom. De Palmzondag viel samen met het begin van het lentefeest; zoo kon de verkleinde, maar steeds met rijke gaven behangen Meiboom de palmprocessie binnendringen. Als gever van de goede gaven, die den Meiboom sierden, trad nu de Zaligmaker op. Het gebruik begint op sommige plaatsen te herleven. Elders kent men alleen de eenvoudige palmtakjes, die in de kerk worden uitgedeeld. Palmwijding zie Palmzondag. Palmzondag, ook Palmpaschen genoemd, Zondag voor Paschen, waarop ter herinnering aan de palmen, waarmede Jesus bij Zijn intocht in Jerusalem begroet werd, palmen worden gewijd (Palmwijding), aan de geloovigen uitgedeeld en in processie (Palmprocessie) worden rondgedragen. Pandhof, binnenhof van een -* klooster. Panegyriek', lof-feestrede; lofprijzing van een der Zaligen in den hemel, tot voorbeeld en stichting van de nog strijdenden op aarde. Pan’ge lin’gua (= zing, o tong), beginwoorden van twee -*• hymnen, i. Pange lingua glorio’si cor’poris myste’rium (= bezing het geheim van het glorievolle lichaam), een Sacramentshymne door den H. Thomas van Aquino gedicht in 1263. Beroemd en veel gebruikt zijn de slotstrofen —► Tantum ergo en Genitori Genitoque. 2. Pange lingua glorio’si lau’ream certa’minis (= bezing de lauwerkrans van den glorieuzen strijd), een hymne ter eere van het H. Lijden van Jesus, gedicht door Venantius Fortunatus (J* ca. 600). 501 PANTHEÏSME PARAY-LE-MONIAL 502 Pantheïsme zie Theïsme. Papa'bilis wordt door de buitenwereld een kardinaal genoemd, dien men de meeste kans geeft, tijdens een —► conclaaf tot paus gekozen te worden of in wien men een geschikten candidaat ziet voor het pausschap. Papist', evenals Paap een scheldwoord voor katholieken of katholiek-gezinden; zie Antipapisme. Para’bei (= gelijkenis), een bekende waarheid uit de natuur of het dagelijksch leven of ook een didactisch verhaal, gebezigd om er een hoogere godsdienstige of zedelijke waarheid mede in beeld te brengen en daardoor bevattelijker voor te stellen. Vijf en twintig door den Zaligmaker gebruikte parabelen staan in het Evangelie beschreven: de arbeiders in den wijngaard (Matth. 20,1), de booze wijngaardeniers (Matth. 21,33), de onwillige bruiloftsgasten (Luc. 14.16) , de onvruchtbare vijgeboom (Luc. 13,6), het mosterdzaadje (Matth. I3»3I)< het zuurdeeg (Matth. 13,33), het onkruid (Matth. 13,24), de verloren zoon (Luc. 15,11), de Ponden (Luc. 19, 12), de zaaier (Matth. 13,3), de twee zonen (Matth. 21,28), het bruiloftskleed (Matth. 22,11), het vischnet (Matth. I3.47)»de barmhartigeSamaritaan (Luc. 10,30), deonbarmhartigeknecht(Matth. 18,23), de Farizeeër en de tollenaar (Luc. 18,9), de onrechtvaardige rentmeester (Luc. 16,1), de dwaze rijke (Luc. 12.16) , Lazarus en de rijke vrek (Luc. 16,19), de dwaze en de wijze maagden (Matth. 25,1), de goede herder (Luc. I5.3)# de verloren drachme (Luc. 15,8), de talenten (Matth. 25,14) enz. Paradijs, oorspronkelijk Perzisch woord, dat tuin beteekent en in de oude Grieksche vertaling der H. Schrift gebruikt wordt voor den tuin van -» Eden, waar de eerste menschen door God geplaatst waren. Het heeft in het spraakgebruik de term „tuin van Eden” verdrongen. Vandaar dat ook de hemel, de plaats waar de zaligen verblijven, P. genoemd wordt (het hemelsch P.). Parakleet' (= trooster), benaming van den -*■ Heiligen Geest, op grond van Joh. 15, 26. Paralipo'menon, een van de boeken van het -*• Oude Testament, ook Kronieken genaamd. Paramen'ten, Liturgische gewaden, zie aldaar. Paramentstoffen. 1. Zijde (of halfzijde) is voorgeschreven voor manipel, stool, kazuifel, kelkvelum, schoudervelum; passend voor koorkap, dalmatiek, tuniek. 2. Linnen of hennep is voorgeschreven voor amikt, albe altaardwaal, palla, communiedoek, corporale en kelkdoekje; passend voor den cingel. 3. Zilver- en goudweefsel is toegestaan voor manipel, stool, kazuifel, doch enkel voor wit. Goud kan naast wit ook rood (en groen) vervangen. Het ook nog wel voorkomend kantwerk aan een albe behoeft niet van linnen te zijn en mag een gekleurden ondergrond hebben, hoewel het gewenscht is, dat de kleur de liturgische kleur van den dag is of met die van toog of habijt overeenkomt. De cingel mag ook vervaardigd zijn uit wol of zijde, in de kleur van den dag. Paray'-le-Monial', bekende bedevaartsplaats in Frankrijk, waar Christus verschenen is aan de H. Margaretha Maria Alacoque, welke verschijningen veel hebben bijgedragen tot de verbreiding van de devotie tot het H. Hart van Jesus. 503 PAROCHIAAN PARTIKEL 504 Paray-le-Monial is het centrum van de H. Hartdevotie en de Eucharistische beweging. Ook het graf van de H. Margaretha Maria Alacoque wordt er door de bedevaartgangers bezocht. Zie ook Eucharistische Kruistocht. Parochiaan' zie Parochie. Paro'chie, het kerkelijk gebied, deel van een -» bisdom, waarover een priester of juridische persoon is aangesteld, om er, in opdracht van den bisschop, de zielzorg uit te oefenen. Deze priester wordt pastoor genoemd. De pastoor en zijn medehelpers (kapelaans) vormen tezamen de parochie-geestelijken. De katholieken, die in een bepaalde P. hun domicilie of quasidomicilie hebben, zijn de parochianen; zij moeten zich voor hun geestelijke aangelegenheden tot den pastoor der P. wenden. Een P. oprichten, veranderen of opheffen kan slechts de plaatselijke ordinarius (de bisschop van het diocees). In de Missie heet dit kerkressort quasi-P., een onderdeel van een Apostolisch vicariaat of prefectuur (zie Apostolisch vicaris en Apostolisch prefect). Paro'chie-altaar, benaming voor het altaar vóór in het —> priesterkoor van een kathedraal en sommige andere groote kerken, dat gebruikt wordt voor de gewone godsdienstoefeningen in plaats van het bisschoppelijk —► hoofdaltaar, dat voor groote plechtigheden gereserveerd blijft. In sommige kathedralen bevindt het P. zich in een zijkapel (b.v. te Mechelen en Namen). Parochieel' archief, Het -* kerkelijk recht schrijft voor, dat elke pastoor een archief moet hebben, waarin bewaard worden de boeken, die de namen der gedoopten (doopboek), gevormden, gehuwden en overledenen bevatten; de lijst van -* fundaties; een li’ber de sta tu anima’rum (overzicht van alle gegevens die den geestelijken parochiearbeid raken); verder de brieven van den bisschop en alle andere documenten, waarvan het bewaren nuttig of noodig geacht wordt; tenslotte een exemplaar van den kerkinventaris. Paro'chiehuis, gebouw, dat bij een -» parochie behoort, ten dienste van vereenigingen, vergaderingen, repetities, demonstraties, enz. Paro'chiekork, de kerk, die voor een bepaalde -*• parochie gebouwd is, waarin de godsdienstoefeningen worden gehouden en de parochianen de -*• Sacramenten worden toegediend (Doopsel, Eerste H. Communie, Plechtige H. Communie, Huwelijk) en hun uitvaart wordt gehouden. Ook de —> Laatste Heilige Sacramenten worden, zoo mogelijk, door de parochiegeestelijken toegediend. Paro'chie-retrai'te, moderne vorm van zielzorg, waardoor getracht wordt telkens een gedeelte der parochianen in hun parochiekerk ter retraite (zie Geestelijke Afzondering) bijeen te brengen, zoodat na eenigen tijd de geheele parochie bewerkt is. Intensief huisbezoek gaat met deze P. gepaard. Paroissien', titel van het algemeen gebruikelijke Fransche kerkboek, dat in inhoud vrijwel met onze -*■ volksmissaals overeenkomt. Parti'kel, deel(tje) van de H. —*■ Hostie. Ook de kleine hosties der leeken, tegenover de grootere hosties der priesters. Zie ook Species. 505 PARUSIE PASSIETIJD 506 Paru'sia ( = verschijning), de wederkomst van Christus bij het -*■ Laatste Oordeel. Als voorteekenen noemt de H. Schrift, de verspreiding van de geloofsprediking over de geheele wereld, de bekeering der Joden, een groote geloofsafval tengevolge van hevige vervolgingen en het optreden van den-»antichrist. De tijd is geheel onbekend. Pascen'di Domi'nici gre'gis (= de kudde des Heeren te weiden), beginwoorden der -* encycliek, den 8en September 1907 door Paus Pius X uitgevaardigd over de dwalingen van het -» Modernisme. Paschan’ten, de katholieken, die hun -*■ Paaschplicht vervullen. Zie ook Non-paschanten. Paschen, gedenkdag van de Verrijzenis des Heeren, liturgisch gevierd op den Zondag na de eerste volle maan op of na de lente-evening, (d.i. nooit vóór 22 Maart en nooit nó 25 April). P. is het middelpunt van het liturgische jaar. Daar het een feest is van overwinning, verlossing en vreugde worden in den -* Paaschtijd witte paramenten gebruikt en wordt staande gebeden. Het -»• Regina Coeli komt in de plaats van het -*■ Angelus Domini, -»■ Vidi Aquam in plaats van het -* Asperges me, dikwijls ook het -+ Te Deum, zelfs in -» Officies van enkelvoudigen rang. Het woord Paschen is ontstaan uit ’t Hebreeuwsch en beteekent „voorbijgang” of „doortocht”. Het Joodsche Paaschfeest herdacht den voorbijgang van den verderfengel (onder de Egyptische overheersching) en den bevrijdenden doortocht uit de slavernij van Egypte. Het christelijke Paaschfeest, herdenkt, hoe Jesus door Zijn Lijden (men leidt Paschen ook af van ’t Grieksche woord, .paschein”, dat lijden beteekent) van het sterfelijke leven overging tot het onsterfelijke en daardoor voor ons den overgang bewerkte van de slavernij van dood en duivel naar de ware vrijheid der kinderen Gods. Paichen houden, zijn -*• paaschplicht vervullen. Pas’sie, 1. het Lijden des Heeren. 2. Het Evangelisch verhaal van het Lijden des Heeren wordt tijdens de -* Goede Week gelezen, op -»• Palmzondag uit Mattheus, Dinsdag uit Marcus, Woensdag uit Lucas, Vrijdag uit Joannes. Pas’siekruis, kruis, waarop in plaats van het -► corpus de afbeelding voorkomt van de verschillende lij denswerktuigen, en dat bij de oefening van den -»■ Kruisweg voor den priester wordt uitgedra¬ gen. Passiekruis Pas'sierelie’ken. Volgens oude overlevering zijn de meeste -*• relieken van het Lijden des Heeren bewaard. De historische waarde van vele dier relieken is min of meer twijfelachtig. Die, welke voor den openbaren eeredienst zijn goedgekeurd, worden op bepaalde dagen (te Rome in de -*■ Goede Week en bij enkele andere groote plechtigheden) aan de geloovigen getoond. Pas’siespelen, spelen, die de lijdensgeschiedenis des Heeren dramatisch uitbeelden; de meest bekende worden, ingevolge een gelofte, om de 10 jaren te -*■ Oberammergau opgevoerd. Pas'sietijd, gedeelte van het -*■ kerkelijk jaar, bestaande uit de twee weken van -*■ Passiezondag tot -*• Paschen. 507 PASSIEWEEK PASTOR BONUS 508 Liturgische viering in nog meer uitgesproken rouw- en boetestemming dan in de voorafgaande weken van de Vasten. Kruisen (tot -* Goeden Vrijdag) en beelden (tot -*■ Paaschzaterdag) worden in den P. door paarse passiedoeken bedekt. Pas'sieweek andere benaming voor -*• Goede Week. Passiewerktuigen zie Lijdenswerktuigen. Passiezondag, de se Zondag van de -*Veertigdaagsche Vasten, het begin van den -» Passietijd. Passio'nes, zie Martelaarsacten. Passionis'ten, (Congrega’tio Passio’nis, officieel Cle’rici excalcea’ti S. S. Cru’cis et Passio’nis Do’mini Nos’tri Je’su Chris’ti, afgekort C. P.), strenge -*■ religieuze congregatie in 1720 in Italië gesticht door den H. Paulus van het Kruis, met het doel, de vereering van het H. Passionist Lijden te bevorderen, waartoe de P. behalve de drie gewone ook nog een 4e gelofte afleggen. In Nederland thans 3 huizen; in België 7 huizen. Dezelfde Heilige stichtte ook een strenge contemplatieve vrouwencongregatie, Passionistinnen (niet in Nederland, wel in België Embleem van de gevestigd). Andere Congregatie der actjeve congregaties Passiomsten zijn slechts los met de Passionisten verbonden. Pastoor, priester, die door den -♦ bisschop ambtelijk is aangesteld tot hoofd van een —► parochie. Ook een zedelijke persoon (b.v. kathedraal —► kapittel) kan P. zijn, in welk geval een parochiale -*• vicaris als P. optreedt. De P. heeft de volledige zielzorg over zijn gebied en is de aangewezen toediener van de sacramenten. Hij bezit beperkt dispensatierecht (Zondagsrust, Vastenwet) en is verplicht eenmaal per week en op bepaalde feestdagen de H. Mis voor zijn parochie op te dragen. In zijn werk wordt hij zoo noodig terzijde gestaan door tijdelijke of blijvende assistenten (de laatsten worden -*• kapelaans, in België -*■ onderpastoors genoemd). Stoffelijke belangen worden verzorgd in samenwerking met het parochiaal -*• kerkbestuur, waarvan de P. in Nederland ambtshalve voorzitter, in België lid is. In -+ missielanden, die door een -*■ Apostolisch prefect of -*■ Apostolisch vicaris bestuurd worden, heet hij quasi-pastoor. Pastoor consul’tor zie Curie. Pastoraarbrieven, de brieven van den H. Paulus aan Timotheus (2) en Titus (1), aldus genoemd, omdat zij handelen over de keuze, de plichten en de deugden van de Herders (Pastores) der Kerk. Pastoraal’theologie’, het onderdeel der practische -*■ theologie, dat over de zielzorg en den zielzorger handelt. Pastora'lia, de inkomsten, welke den -*■ pastoor krachtens zijn ambt toekomen. Zie ook Jura Stolae. Pas’tor bo’nus (= goede herder), een veelvuldig voorkomende voorstelling van Christus, op grond van Joh. 10, 11. 509 PASTORIE PATRIARCHEN 510 Pastorie', de woning van den pastoor (en eventueel van zijn -*■ kapelaans). Pas'tor Pasto'rum (= Opperherder, letterlijk Herder der Herders), afgekort P. P.; staat tusschen de handteekening van een paus en zijn naamcijfer, b.v. Pius P. P. XI. Pateen', (van het Grieksche woord patanè = schotel, Latijn: patina) klein, rond schaaltje van goud of minstens aan de binnenzijde verguld, waarop de -*• hostie rust tijdens het H. -»• Misoffer tot en met de -*■ Offerande van de hostie, en van het -* Libera tot aan de -* Communie. Tijdens de plechtige H. Mis (doch niet in requiemmissen) wordt zij door den -*• subdiaken met het -*• schoudervelum vastgehouden van de Offerande tot het -*• Pater Noster, en in de niet-plechtige H. Mis op het altaar gelegd, half onder de -»• corporale. De P. moet door den bisschop met —► chrisma geconsacreerd worden. Zie afb. Liturgisch vaatwerk en Kelk. Pater (= vader), een mannelijk -*■ kloosterling, die tevens -*■ priester is. Pa'ter Nos'ter (= Onze Vader), i. beginwoorden van het gebed des Heeren, het -*■ Onze Vader; 2. Zuid-Nederlandsche benaming voor den -* Rozenkrans en het -»• Rozenhoedje. Paters van de Heilige Harten van lesus en Maria en van de Altijddurende Aanbidding, (officieel geheeten Congrega’tio Sacro’rum Cor’dium, afgekort C.SS.CC., ook van Picpus genaamd, naar het vroegere moederhuis in de Rue de Picpus te Parijs). -*• Religieuze congregatie, in 1797-1800 gesticht door P. J. Coudrin, tot eerherstel, altijd¬ durende aanbidding en apostolischen arbeid (missiearbeid, melaatschenzorg; pater Damiaan!). In Nederland 5 en in België 5 huizen. Paters van den Heiligen Geest, (officieel geheeten Congrega’tio Sanc’ti Spi’ritus, afgekort C. S. Sp.), -*• religieuze congregatie, in 1703 te Parijs gesticht door Claude Poullart des Places, sinds 1848 verbonden met de Congregatie van het H. Hart van Maria, voor de buitenlandsche missiën. In Nederland sinds 1904 gevestigd, 4 huizen; 3 in België. Patriarchaat', de hoogste der hiërarchische graden van het episcopaat (bisschop, aartsbisschop, metropoliet, patriarch, paus), de drager ervan heet Patriarch. Hij volgt onmiddellijk in rang op de kardinalen; heeft groenen hoed met vijftien kwasten. De meeste (bijzonder de Westersche) P. zijn eeretitels geworden. De eerste patriarch van het Westen is de Paus van Rome, die van het Oosten de Patriarch van Jerusalem. In 1937 waren er tien P-en en vier titulaire. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. Patriarcha'le basilieken (patriarchaalkerken), vijf kerken te Rome: de St. Jan van Lateranen (van het Westen), St. Pieter (van Constantinopel), St. Paulus buiten de Muren (van Antiochië), S. Maria de Meerdere (van Alexandrië), alle z.g. groote —* basilieken; en de kleine basiliek St. Laurentius buiten de Muren (van Jerusalem). Patriar'chen, (aartsvaders, stamvaders, oudvaders), in het Oude Testament, de stamvaders van het volk Israël, die de -» Openbaring hebben overgeleverd. Het zijn Abraham, Isaac en Jacob en diens twaalf zonen. In het Nieuwe Testament 511 PATRIMONIUM PAUS 512 de hoogste hiërarchische waardigheidsbekleders; zie Patriarchaat. Patrimo'nium (= vaderlijk erfgoed), een der —*■ wijdingstitels, waarop iemand de -* hoogere wijdingen kan ontvangen. Patrimo’nium Pe’tri is de benaming voor het bezit van den vroegeren -* Kerkdijken Staat. Patristiek' of Patrologie’ (= de kennis der Vaders), het gededte der Christelijke literatuurgeschiedenis, dat de theologische schrijvers van het oude Christendom bestudeert. Van de -* Latijnsche Vaders tot Gregorius den Groote (f 604) of Isidorus van Sevilla (f 636), van de Grieksche Vaders (zie Kerkvaders) tot Joannes Damascenus (t 749). Patroci'nium, beschermfeest; zie Patroon. Patronaat', wereldlijk-geestelijke vereeniging van jongens of meisjes, te jong om tot de speciale christelijke vak- of standsorganisaties te behooren, onder leiding van priester en leeken. De uiterlijke vormen zijn naar omstandigheden verschillend. Patronaats'rechten, het geheel van de privileges (met verplichtingen verbonden), die door de Kerk verleend worden aan dengene, die een kerk, kapel of -*■ beneficie gesticht hebben, soms ook aan hun erfgenamen. Patrona’le, afbeelding van den patroonheilige (doop- of kerkpatroon), meestal in relief als plaket of wandtegel uitgevoerd. De aanschaffing van een P., ter bevordering van de vereering van den patroonheilige, wordt den laatsten tijd krachtig gepropageerd. Patroon (beschermheilige), de Heilige, die aangeroepen wordt als beschermer van kerken (titelheilige, zie Kerktitel), personen (zie Naamdag), steden, landen, beroepen, bedrijven enz., op grond van hun leven, -* attributen of soms om motieven van populairen aard (volksetymologieën enz.). Zie ook de lijst Patroonheiligen. Patroonsfeest, feestdag, waarop het feest van een —* patroon kerkelijk gevierd wordt. Paulijnsch voorrecht (privile’gium Pauli’num), de mogelijkheid, waarbij het huwelijk van twee menschen, gesloten toen ze beiden ongeloovig waren, ontbonden kan worden, indien, na het —*• doopsel van de eene partij de andere partij niet of niet vreedzaam met haar wil samenleven. De gedoopte kan daarna met een anderen gedoopte een nieuw, geldig huwelijk aangaan. Paus (Pa’pa = vader), de plaatsbekleeder van Christus op aarde, opvolger van den H. Petrus, den Vorst der Apostelen, opperpriester van de geheele H. Kerk, patriarch van het Westen (de Westersche of -* Latijnsche Kerk), primaat van Italië, aartsbisschop en metropoliet van de Romeinsche kerkprovincie, bisschop van Rome, souverein van den Staat van de Stad van het Vaticaan. Verder is de P. prefect van de -*• Romeinsche congregaties van het H. Officie, het Consistorie en voor de Oostersche Kerken. De eeretitels van den Paus zijn: Allerheiligste Vader, Papa (Paus) sedert de 5e eeuw, ook de benaming —*■ Apostolische Stoel is van dien tijd; Pontifex Max’imus, P. sum’mus, P. aposto’licus (Grootste, Opperste, Apostolische Hoogepriester), Vica’rius De’i, V. PATROONHEILIGEN Tot algemeen patroon der Kerk is uitgeroepen de H. Jozef, wiens feestdag gevierd wordt op Woensdag na den 2en Zondag na Paschen. Voorts volgt hieronder een opsomming van kerkelijk erkende Patroonheiligen: Aloysius van Gonzaga, Joannes de Deo, Camillus de Lellis, Paschalis Baylon, Thomas van Aquino, Joannes Vianney (Pastoor van Vincentius a Paulo, Joannes Chrysostomus, Franciscus van Assisi, Franciscus van Sales, Theresia van Lisieux, Franciscus Xaverius, O. L. V. van Loreto, Francisca Romana, Robertus Bellarminus, Carolus Borromeus, Bernardus van Mentone, Ignatius van Loyola, Petrus Claver, Leonardus a Portu Mauritio, zuiverheid, studeerende jeugd, 21 Juni. zieken en ziekenverplegers, 8 Maart, idem, 18 Juli. vereering van het H. Sacrament, 17 Mei. katholieke scholen, 7 Maart. Ars), pastoors en zielzorgers, 4 Augustus, liefdadige vereenigingen, 19 Juli. predikers, 27 Januari, katholieke actie, 4 October. katholieke pers en schrijvers, 29 Januari, alle missiën en missionarissen, 3 October. idem, 3 December. vliegeniers, automobilisten, 10 December, idem, 9 Maart, (zie Christophorusmedaille). alle werken en vereenigingen, die het onderricht in den Christelijken godsdienst bevorderen, 13 Mei. idem, 4 November. Alpenbewoners en Alpinisten, 15 Juni. retraiten en vereenigingen, die het retraitenwerk bevorderen, 31 Juli. missie onder de negers, 9 September, priesters, die volksmissies houden, 26 November. Patronen van landen. Argentinië, Beieren, België, Columbia, Duitschland, Engeland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Indië, Luxemburg, Monaco, O. L. V. van Lujan, feestdag 7 Februari. Maria, 14 Mei. Benno, 15 Juni. Jozef, 19 Maart. Ludovicus Bertrandus. Bonifatius, 5 Juni. Augustinus, 28 Mei, Joris, 23 April. Maria Ten Hemelopneming, 15 Augustus. Jeanne d’Arc, 30 Mei. Remigius, 1 October. Petrus, 29 Juni. Maria Ten Hemelopneming, 15 Augustus. Stephanus, 2 September. Patricius, 17 Maart. Franciscus Xaverius, 3 December. Maria, Troosteres der Bedrukten, 28 April Devota, 27 Januari. P A T R O ONHEIL1GEN Nederland, Peru, Paraguay, San Marino, Scandinavië, Schotland, Slaven, Spanje, Uruguay, Patronen van Apothekers, Architecten, Boogschutters, Geneesheeren, Gevangenen, Handelsreizigers, Kappers, Landbouwers, Musici, Overheidspersoneel, Politie-ambtenaren, Reizigers, Schilders en kunstenaars, Scholieren, Smeden, Spoorwegpersoneel, Textielarbeiders, Timmerlieden T ransportarbeiders, Visschers, Willibrordus, 7 November. Franciscus Solanus. O. L. V. van Lujan, 7 Februari. Marinus, 4 September. Agatha, 5 Februari. Anscharius, 3 Februari. Andreas, 30 November. Cyrillus en Methodius, 7 Juli. Jacobus de Meerdere, 25 Juli. O. L. V. van Lujan, 7 Februari. enkele beroepen e. d. Lucas, 18 October. Thomas, 21 December. Sebastianus, 20 Januari. Cosmas en Damianus, 27 September. Leonardus, 9 Juli. Christoffel, 25 Juli. Cosmas, 27 September. Isidorus, 4 April. Cecilia, 22 November. Paulus, 29 Juni. Michaël, 8 Mei. Christoffel, 25 Juli, Jacobus de Meerdere, 25 Juli, Driekoningen, 6 Januari. Lucas, 18 October. Nicolaas, 6 December. Eligius, 1 December. Rafaël, 24 October. Andreas, 30 November. Lambertus, 17 September. Jozef, 19 Maart. Bonifatius, 5 Juni. Petrus, 29 Juni. ■ 517 PAUSELIJK ALTAAR — PAUSELIJKE ACADEMIE VAN WETENSCHAPPEN 518 De Paus in vol ornaat. Chris’ti, V. Pe’tri (plaatsbekleeder, Stedehouder van God, van Christus, van Petrus), Ser’vus servo’rum De’i (Dienaar der Dienaren Gods) sedert de middeleeuwen. Over de pauselijke macht, zie Primaatschap. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. Pauselijk altaar, altaar, waarvan het gebruik alleen aan den paus toekomt; aan een anderen priester alleen met pauselijk -*• indult. Het zijn de volgende: het hoogaltaar in de -*• Sint Pieterskerk, St. Paulus, St. Jan van Lateranen, Maria de Meerdere te Rome, en in de basiliek van St. Franciscus te Assisië. Pauselijk Consisto'rie, vergadering van kardinalen en bisschoppen onder voorzitterschap van den paus, waarin de nieuw-benoemde kardinalen den rooden hoed ontvangen en de zaken der a. s. Heiligen worden bepleit (Publiek C.), het geschreven oordeel omtrent de opportuniteit enz. van een heiligverklaring wordt gevraagd en voorgelezen door kardinalen en bisschoppen (Half-Publiek C.), kardinalen en bisschoppen worden benoemd (gepreconiseerd) of bisschoppen eenvoudig afgelezen, als zij reeds te voren benoemd zijn (Geheim C., alleen toegankelijk voor kardinalen). Pauselijke Acade'mie der Adellijken, pauselijke school voor geestelijken uit den adelstand, die in de pauselijke administratie of diplomatie worden opgeleid. Opgericht door paus Clemens XI (1700); opgeheven 1764; door paus Pius VI in 1775 heropend. De P. A. der A. kan sinds 1815 graden in de H. Godgeleerdheid en de beide rechten, burgerlijk en kerkelijk, verleenen. Pauselijke Acade'mie van Wetenschappen stelt zich volgens de in 1937 hervormde statuten ten doel: „de bevordering van de studie en den vooruitgang van de natuurkundige, wiskundige en natuurwetenschappen en van hun geschiedenis”. Onder de 70 leden zijn ook Protestanten en Israëlieten. In 1937 telde de P. A. zes Nederlandsche leden en vijf Belgische. De P. A. v. W. werd oorspronkelijk in 1603 als „Academie der Lynxen” gesticht door Prins Frederico Cesi en zijn geestverwanten, onder wie de Nederlander Johan Ech uit Deventer; na 1630 verdween zij bijna geheel, doch werd in 1801 te Rome hersteld. In 1848 gaf Pius IX haar den titel: „Pauselijke Academie der Nieuwe Lynxen”. In 1870 bij het conflict tusschen de Kerk en den Italiaanschen Staat, gesplitst in de Koninklijke Academie der Lynxen en Pauselijke Academie der Nieuwe Lynxen. In 1937 door Pius XI hervormd, waarbij de naam veranderd werd in Pauselijke Academie van Wetenschappen. n F PAUSEN REEKS De Pausenreeks, welke hieronder volgt, is in de 5e eeuw onder Paus Leo I den Groote aangebracht op den Zuidwand van de patriarchale Ostiaansche Basiliek van St. Paulus buiten de Muren van Rome. Op bevel van Paus Benedictus XIV werd zij in 1751 bijgewerkt en te boek gesteld. In 1829 onder Paus Pius VIII had opnieuw een bijwerking plaats. Deze reeks geldt als een van de betrouwbaarste, die bestaan. De lijst telt tot nu toe 261 Pausen, onder wie: 78 Heiligen, 36 Martelaren, 2 Kerkleeraren tevens Kerkvaders, 7 Zaligen, 53 niet-Italianen, 208 Italianen. Onder de Pausen waS één Nederlander, Paus Adrianus VI (1522 1523)» Adrianus Florisz Boeyens van Utrecht, waar zijn naam nog voortleeft in Paushuize aan den Pausdam, dat op zijn last gebouwd, maar nooit door hem bewoond werd. Alleen de namen der tegenpausen en enkele andere bijzonderheden, welke in de lijst niet voorkwamen, zijn door de redactie van dit boek aan de reeks toegevoegd. 1. H. Petrus, Apostel en Martelaar, verbleef ruim 25 jaar te Rome, feestdag 29 Juni, Galileër, 2. H. Linus, Martelaar, feestdag 23 September, Italiaan, 67—78 3. H. Cletus, Martelaar, feestdag 26 April, Italiaan, 78—90 4. H. Clemens I, Martelaar, feestdag 23 November, Italiaan, 90 100 5. H. Anacletus, Martelaar, feestdag 13 Juli, Griek, 100—112 6. H. Evaristus, Martelaar, feestdag 26 October, Judeeër, 112—121 7. H. Alexander I, Martelaar, feestdag 3 Mei, Italiaan, 121 132 8. H. Xystus I, Martelaar, feestdag 6 April, Italiaan, 132 142 9. H. Telesphorus, Martelaar, feestdag 5 Januari, Griek, 142—154 10. H. Hyginus, Martelaar, feestdag n Januari, Griek, 154—158 11. H. Pius I, Martelaar, feestdag 11 Juli, Italiaan, 158—167 12. H. Anicetus, Martelaar, feestdag 17 April, Syriër, ? 175 13. H. Soter, Martelaar, feestdag 22 April, Italiaan, 14. H. Eleutherius, Martelaar, feestdag 26 Mei, van Epirus, ? 193 15. H. Victor I, Martelaar, feestdag 28 Juli, Afrikaan, 193—203 16. H. Zepherinus, Martelaar, feestdag 26 Aug., Italiaan, 203—221 17. H. Callistus I, Martelaar, feestdag 14 October, Italiaan, 221 227 H. Hippolytus, tegenpaus, feestdag 13 Augustus, 217 235 18. H. Urbanus I, Martelaar, feestdag 25 Mei, Italiaan, 227 233 19. H. Pontianus, Martelaar, feestdag 19 November, Italiaan, 233—238 20. H. Anterus, Martelaar, feestdag 3 Januari, Griek, 238—239 21. H. Fabianus, Martelaar, feestdag 20 Januari, Italiaan, 239 253 22. H. Comelius, Martelaar, feestdag 16 September, Italiaan, 253 255 Novatianus, tegenpaus, 251 25 23. H. Lucius I, Martelaar, feestdag 4 Maart, Italiaan, 255 257 24. H. Stephanus I, Martelaar, feestdag 2 Augustus, Italiaan, 257 260 25. H. Xystus II, Martelaar, feestdag 6 Augustus, Griek, 260 261 26. H. Dionysius, de eerste paus niet-martelaar, feest¬ dag 30 December, Griek, 261 272 27. H. Felix I, Martelaar, feestdag 30 Mei, Italiaan, 272—275 28. H. Eutychianus, Martelaar, feestdag 9 December, Italiaan, 275 283 DE PAUSEN REEKS 29. H. Cajus, Martelaar, feestdag 22 April, Dalmatiër, 283—296 30. H. Marcellinus, Martelaar, feestdag 26 April, Italiaan, 296—304 31. H. Marcellus I, Martelaar, feestdag 16 Jan., Italiaan, 304—309 32. H. Eusebius, Martelaar, feestdag 26 September, Griek, 309—311 33. H. Melchiades,Martelaar,feestdag 10 December, Afrikaan, 311—313 34. H. Silvester, feestdag 31 December, Italiaan, 314—337 35. H. Marcus, feestdag 7 October, Italiaan, 337—340 36. H. Julius I, feestdag 12 April, Italiaan, 341—352 37. Liberius, de eerste niet-heilig verklaarde paus, Italiaan, 352—363 38. H. Felix II, Martelaar, feestdag 29 Juli, Italiaan, 363—365 39- H. Damasus I, feestdag 11 December, Spanjaard, 367—384 Ursinus, tegenpaus, 366 367 40. H. Siricius, feestdag 26 November, Italiaan, 384—398 41. H. Anastasius I, feestdag 27 April, Italiaan, 399—402 42. H. Innocentius I, feestdag 28 Juli, Italiaan, 402—417 43. H. Zosimus, feestdag 30 December, Griek, 417—418 44. H. Bonifacius I, feestdag 25 October, Italiaan, 418—423 Eulalius, tegenpaus, 418—419 45. H. Coelestinus I, feestdag 7 April, Italiaan, 423—432 46. H. Xystus III, feestdag 28 Maart, Italiaan, 432—440 47. H. Leo I de Groote, de eerste paus kerkleer aar, de eerste paus met den bijnaam van den Groote, feestdag n April, Italiaan, 440—461 48. H. Hilarius, feestdag 10 September, Italiaan, 461—468 49. H. Simplicius, feestdag 2 Maart, Italiaan, 468—483 50. H. Felix III, feestdag 25 of 26 Februari, Italiaan, 483—492 51. H. Gelasius I, feestdag 26 November, Afrikaan, 492—496 52. Anastasius II, Italiaan, 496—498 53. H. Symmachus, feestdag 19 Juli, Italiaan, 498—514 Laurentius, tegenpaus, 498 505 54. H. Hormisdas, feestdag n Augustus, Italiaan, 514—523 55. H. Joannes I, Martelaar, feestdag 27 Mei, Italiaan, 523—526 56. H. Felix IV, feestdag 13 Februari, Italiaan, 526—530 57- Bonifacius II, Italiaan, 530—532 Dioscorus, tegenpaus, 58. Joannes II, Italiaan, 532—535 59. H. Agapitus I, feestdag 25 September, Italiaan, 535—536 60. H. Silverius, Martelaar, feestdag 20 Juni, Italiaan, 536—538 61. Vigilius, Italiaan, 538—555 62. Pelagius I, Italiaan, 555—560 63. Joannes III, Italiaan, 560—573 64. Benedrctus I, Italiaan, 574—578 65. Pelagius II, Italiaan, 578—590 66. H. Gregorius I de Groote, van het geslacht Anicia, de tweede en laatste paus kerkleer aar, de tweede paus met den bijnaam van den Groote, feestdag 12 Maart, Italiaan, 590—604 18 D E PAUSEN REEKS 67. Sabinianus, Italiaan, 604-606 68. Bonifacius III, Italiaan, 607 69. H. Bonifacius IV, feestdag 1 Juni, Italiaan, 608—615 70. H. Deusdedit I, feestdag 13 November, Italiaan, 615—619 71. Bonifacius V, Italiaan, 619—625 72. Honorius I, Italiaan, 625—638 73. Severinus, Italiaan, 640—640 74. Joannes IV, Dalmatiër, 640—642 75. Theodorus I, Grlek> 642—649 76 H Martinus I, de laatste paus-martelaar, feestdag 12 November, Italiaan, 649—655 77. H. Eugenius I, feestdag 2 Juni, Italiaan, 655—657 78. H. Vitalianus, feestdag 28 Januari, Italiaan, 657—672 79. Deusdedit II, Italiaan, 672—676 80. Donus I, Italiaan, 7 7 81. H. Agatho, feestdag 28 Januari, Italiaan, 82. H. Leo II, feestdag 3 Juli, Itahaan, 682—683 83. H. Benedictus II, feestdag 7 Mei, Italiaan, 684—685 84. Joannes V, Syriër, 685-686 85. Conon, Thraciër, 686-687 86. H. Sergius I, feestdag 9 September, Syriër, 6X7—701 Theodorus, tegenpaus, Paschalis, tegenpaus, 7 87. Joannes VI, Griek, 701 7°5 88. Joannes VII, Itahaan- 7°5-707 89. Sisinnius, Syriër, 7°8 90. Constantinus, Syriër, 7°8 7*5 91. H. Gregorius II, feestdag 13 Februari, Italiaan, 7r5 731 92. H. Gregorius III, feestdag 28 November, Syriër, 731—741 93. H. Zacharias, feestdag 15 Maart, Griek, 741—752 04 Stephanus II, het kortste pontificaat; drie dagen, Italiaan, 752 05. Stephanus III, Itahxm, 752-757 96. H. Paulus I, feestdag 4 Juli, Italiaan, 757—'767 Constantinus, tegenpaus, 7 7 7 Philippus, tegenpaus, 7 97. Stephanus IV, Italuan, 768-771 98. Adrianus I, Itihazn, 99. H. Leo III, feestdag 12 Juni, Italiaan, 795 81 ",_1LhJn„o V Italiaan, 816—817 100. Stephanus V, _ .. Qt„ o,, 101. H. Paschalis I, feestdag 14 Mei, Italiaan, 817 824 ,<*. Eremus n. “!"• 824 827 103. Valentinus, “'“n' f7 ,04. Gregorius IV, “““• 7 7, . Italiaan, 84,-847 105. bergius U, .. Sr., 106. H. Leo IV, feestdag 19 Juli, Itallaan> «47-855 DE PAUSEN REEKS 107. Benedictus III, Italiaan, 855—858 Anastasius, tegenpaus, 855 108. H. Nicolaus I de Groote, de derde en laatste paus met den bijnaam van den Groote, feestdag 13 November, Italiaan, 858—867 109. Adrianus II, Italiaan, 867—872 110. Joannes VIII, Italiaan, 872—882 111. Martinus II, Italiaan, 882—884 112. H. Adrianus III, feestdag 8 Juli, Italiaan, 884—885 113. Stephanus VI, Italiaan, 885—891 114. Formosus, Italiaan, 891—896 115. Stephanus VII, Italiaan, 896—897 116. Romanus, Italiaan, 897—898 117. Theodorus II, Italiaan, 898 118. Joannes IX, Italiaan, 898—900 119. Benedictus IV, Italiaan, 900—903 120. Leo V, Italiaan, 903 121. Christophorus, Italiaan, 903—904 122. Sergius III, van het geslacht der graven van Tusculum, Italiaan, 904—911 123. Anastasius III, Italiaan, 911—913 124. Lando, Italiaan, 913—914 125. Joannes X, Italiaan, 915—928 126. Leo VI, Italiaan, 928—929 127. Stephanus VIII, Italiaan, 929—931 128. Joannes XI, Italiaan, 931—936 129. Leo VII, Italiaan, 936—939 130. Stephanus IX, Duitscher, 939—942 131. Martinus III, Italiaan, 942—946 132. Agapitus II, Italiaan, 946—956 133. Joannes XII, Italiaan, 956—964 134. Benedictus V, Italiaan, 964—965 135- Joannes XIII, Italiaan, 965—972 136. Benedictus VI, Italiaan, 972—973 137. Donus II, Italiaan, 973 Bonifacius VII, tegenpaus, 974 138. Benedictus VII, van het geslacht der graven van Tusculum, Italiaan, 975—984 139. Joannes XIV, Italiaan, 984—985 140. Joannes XV, Italiaan, 985—996 141. Gregorius V, Sakser, 996—999 Joannes XVI, tegenpaus, 997—998 142. Silvester II, Franschman, 999—1003 ï43- Joannes XVI of XVII, Italiaan, 1003 I44- Joannes XVII of XVIII, sedert dezen paus veranderen de pausen van naam, eenigen uitgezonderd, Italiaan, 1003—1009 D E PAUSEN REEK S 145. Sergius IV, Italiaan- 1009—1012 146 Benedictus VIII, van het geslacht der graven van Tusculum, Italiaan, 1012-1024 Gregorius, tegenpaus, 147 Toannes XVIII, XIX, XX, van het geslacht der graven van Tusculum, Italiaan, 1024—1033 148. Benedictus IX, van het geslacht der graven van Tusculum; de eerste paus, die bedankte, Italiaan, 1033—1044 140 Gregorius VI, de tweede paus, die bedankte, Italiaan, 1044—104 Clemens II, Sakser *046-1047 1Si. Damasus II, Duitscher, 1048 IS2 H Leo IX, van het geslacht der graven van Daosburg-Egisheim, feestdag 19 April, Duitscher, 1049—1054 153. Victor II, ?fier’ *°SS-*0S7 154. Stephanus X, Duitscher, io57-ios8 Benedictus X, tegenpaus, 105 *9 155. Nicolaus II, Bourgondiër, to59-io6i 156. Alexander II, Itallaan- 'Z Honorius II, tegenpaus, 1064 157. H. Gregorius VII, feestdag 25 Mei, Italiaan, 1073-1085 Clemens III, tegenpaus, 1 jaar sedisvacaUe, 1084 1100 158 Z. Victor III, de eerste zalig verklaarde paus, feestdag 16 October, Italiaan, 1087 150. Z. Urbanus II, van het geslacht van Chatillon, QO 5 feestdag 3° M, F.amchm», , tj tt Italiaan, 1099—m8 l6°' Paschalis II, 1100—1102 Theodonk, tegenpaus, Albertus, tegenpaus, Silvester IV, tegenpaus, 1 3 , r1 1,.:,.. tt Italiaan, 1118—1119 161. Gelasius 11, tttS—T121 Gregorius VIII, tegenpaus, 162. Callistus II, van het geslacht der graven van Bourgondië, . Bourgondiër, ”*9-i*24 163. Honorius II, van het geslacht der Fagnaru, Italiaan, 1124 **3° Coelestinus II, tegenpaus, 1124 164. Innocentius II, van het geslacht der Papa- ^ u- Italiaan, 1130—H43 resem, ^ I g Anacletus II, tegenpaus, 113 3g Victor IV, tegenpaus, 165. Coelestinus II, .... £ 166 Lucius II, van het geslacht der Caccianmuci, Italiaan, H44 **45 167. Z. Eugenius III, feestdag 2! Juli, tahaan, ”45-* *53 Vo a tv Italiaan, H53—**54 168. Anastasius IV, „ , D .. IIC. IT,Q 169. Adrianus IV, van het geslacht Breakspear, Brit, H54 **59 170. Alexander III, van het geslacht der Bandi- ' „• Itallaan, H59—1181 nelli, ïjjg—1164 Victor I V, tegenpaus, DE PAUSEN REEKS Paschalis III, tegenpaus, Callistus III, tegenpaus, Innocentius III, tegenpaus, 171. Lucius III, van het geslacht der Allucingoli, 172. Urbanus III, van het geslacht der Crivelli, 173. Gregorius VIII, van het geslacht Morra, 174. Clemens III, 175. Coelestinus III, van het geslacht Boboni, 176. Innocentius III, van het geslacht der graven van Segni, 177. Honorius III, van het geslacht Savelli, 178. Gregorius IX, van het geslacht der graven van Segni, 179. Coelestinus IV, van het geslacht Castiglioni, Twintig maanden sedisvacatie. 180. Innocentius IV, van het geslacht Fieschi, 181. Alexander IV, van het geslacht der graven van Segni, 182. Urbanus IV, van het geslacht Pantaleon, 183. Clemens IV, van het geslacht Le Gros, Twee jaar en negen maanden sedisvacatie. 184. Z. Gregorius X, van het geslacht Visconti, feest¬ dag 3 Februari, 185. Z. Innocentius V, feestdag 22 Juni, 186. Adrianus V, van het geslacht Fieschi der graven van Lavagna, 187. Joannes XIX, XX, XXI, 188. Nicolaus III, van het geslacht Orsini, 189. Martinus IV, van het geslacht De Brie of Brion, 190. Honorius IV, van het geslacht Savelli, Dertien maanden sedisvacatie. 191. Nicolaus IV, Twee jaar en drie maanden sedisvacatie. 192. H. Coelestinus V, van het geslacht Morone, feestdag 19 Mei, de derde paus, die bedankte, 193. Bonifacius VIII, van het geslacht Caetani, 194. Z. Benedictus X of XI, van het geslacht Bocca- sini, feestdag 21 Juli, 195. Clemens V, van het geslacht De Got, Twee jaar sedisvacatie. 196. Joannes XX, XXI, XXII, van het geslacht d’Euse, Nicolaus V, tegenpaus, 197. Benedictus XI of XII, van het geslacht Foumier, 198. Clemens VI, van het geslacht Roger, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Franschman, Franschman, Italiaan, Franschman, Italiaan, Portugees, Italiaan, Franschman, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Italiaan, Franschman, Franschman, Franschman, Franschman, 1164—1168 1168—1179 1179—1180 1181—1185 1185—1187 1187 1187—1191 1191—1198 1198—1216 1216—1227 1227—1241 1241 1243—1254 1254—1261 1262—1264 1265—1268 1271—1276 1276 1276 1275—1277 1277—1280 1281—1285 1285-—1287 1288—1292 1294 1294—1303 1303—1304 1305—1314 1316—1334 1328—1330 1334—1342 1342—1352 de p a u s e n r e e k s 199. Innocentius VI, van het geslacht Aubert, Franschman, 1352—1362 200. Z. Urbanus V, van het geslacht Grimoard, feestdag 19 December, de laatste zalig verklaarde paus, Franschman, 1362 1370 201. Gregorius XI, van het geslacht Roger, Franschman, 1370—1378 202. Urbanus VI, van het geslacht Prignano, Italiaan, 1378—1389 Sedert 1389 is het gebruikelijk alleen kardinalen tot paus te kiezen. 203. Bonifacius IX, van het geslacht Tomacelli, Italiaan, 1389—1404 Benedictus XIII, tegenpaus, r394 *4*7 204. Innocentius VII, van het geslacht Migliorati, Italiaan, 1404—1406 205. Gregorius XII, van het geslacht Correr, de vierde paus, die bedankte, Italiaan, 1406 1409 206. Alexander V, van het geslacht Filargo, Cretenzer, 1409—1410 207. Joannes XXII, XXIII, XXIV, van het geslacht Cossa, de vijfde paus, die bedankte, Italiaan, 1410 I4I5 208. Martinus V, van het geslacht Colonna, Italiaan, 1417 I431 Clemens VIII, tegenpaus, 1424—1429 Benedictus XIV, tegenpaus, 209. Eugenius IV, van het geslacht Condolmieri, Italiaan, 1431—1447 Felix V, tegenpaus, r439 *449 210. Nicolaus V, van het geslacht Parentucelli, Italiaan, 1447 *455 211. Callistus III, van het geslacht Borgia, Italiaan, 1455—1458 212 Pius II, van het geslacht Piccolomini, Italiaan, 1458—1464 213. Paulus II, van het geslacht Barbo, Italiaan, 1464—1471 214 Xystus IV, van het geslacht Della Rovere, Italiaan, 1471—1484 215. Innocentius VIII, van het geslacht Cybo, Italiaan, 1484—1492 216 Alexander VI, van het geslacht Lanzol- Borgia, I^iaan> 1492-1503 217. Pius III, van het geslacht Todeschini-Picco- lomini, Italiaan, I5°3 218. Julius II, van het geslacht Della Rovere, Italiaan, 1503 *5*3 219] Leo X, van het geslacht der Medici, Italiaan, 1513—1521 220. Adrianus VI, van het geslacht Boeyens, de laatste niet-Italiaansche paus, Nederlander, 1522 1523 221. Hpmpng VII, van het geslacht der Medici, Italiaan, 1523—1534 222. Paulus III, van het geslacht Famese, Italiaan, 1534—1549 223. Julius III, van het geslacht Dal Monte of rWr-h» del Monte Sansavino, Italiaan, 1550 1555 224. Marcellus II, van het geslacht Cervini, Italiaan, 225. Paulus IV, van het geslacht Carafa, Italiaan, 1555 *559 226. Pius IV, van het geslacht der Medici, Italiaan, 1559—1565 227. H. Pius V, van het geslacht Ghislieri, de laatste heilig verklaarde paus, feestdag 5 Mei, Italiaan, 1566 1572 228 Gregorius XIII, van het geslacht Boncom- pagni, . ^iaan, 1572-1585 229. Xystus V, van het geslacht Peretti, Italiaan, 1585—1590 D E PAUSEN REEKS 230. Urbanus VII, van het geslacht Castagna, Italiaan, 1590 231. Gregorius XIV, van het geslacht Sfondrati, Italiaan, 1590—1591 232. Innocentius IX, van het geslacht Fachinetti, Italiaan, 1591 233. Clemens VIII, van het geslacht Aldobran- dini, Italiaan, 1592—1605 234. Leo XI, van het geslacht der Medici, Italiaan, 1605 235. Paulus V, van het geslacht Borghese, Italiaan, 1605—1621 236. Gregorius XV, van het geslacht Ludovisi, Italiaan, 1621—1623 237. Urbanus VIII, van het geslacht Barberini, Italiaan, 1623—1644 238. Innocentius X, van het geslacht Pamphily, Italiaan, 1644—1655 239. Alexander VII, van het geslacht Chigi, Italiaan, 1655—1667 240. Clemens IX, van het geslacht Rospigliosi, Italiaan, 1667—1669 241. Clemens X, van het geslacht Altieri, Italiaan, 1670—1676 242. Innocentius XI, van het geslacht Odescalchi, Italiaan, 1676—1689 243. Alexander VIII, van het geslacht Oltoboni, Italiaan, 1689—1691 244. Innocentius XII, van het geslacht Pignatelli, Italiaan, 1691—1700 245. Clemens XI, van het geslacht Albani, Italiaan, 1700—1721 246. Innocentius XIII, van het geslacht Conti, Italiaan, 1721—1724 247. Benedictus XIII, van het geslacht Orsini, Italiaan, 1724—1730 248. Clemens XII, van het geslacht Corsini, Italiaan, 1730—1740 249. Benedictus XIV, van het geslacht Lambertini, Italiaan, 1740—1758 250. Clemens XIII, van het geslacht Rezzonico, Italiaan, 1758—1769 251. Clemens XIV, van het geslacht Ganganelli, Italiaan, 1769—1774 252. Pius VI, van het geslacht Braschi, Italiaan, 1775—1799 253. Pius VII, van het geslacht Chiaramonti, Italiaan, 1800—1823 254- Leo XII, van het geslacht Della Genga, Italiaan, 1823—1829 255. Pius VIII, van het geslacht Castiglioni, Italiaan, 1829—1830 256. Gregorius XVI, van het geslacht Cappellari, Italiaan, 1831—1846 257. Pius IX, van het geslacht Mastai-Fcrretti, Italiaan, 1846—1878 258. Leo XIII, van het geslacht Pecci, Italiaan, 1878—1903 259. Pius X, van het geslacht Sarto, Italiaan, 1903—1914 260. Benedictus XV,van het geslacht Della Chiesa, Italiaan, 1914—1922 261. Pius XI, van het geslacht Ratti, Italiaan, 1922— Oud-christelijke lamp. voorstellende Petras als stuurman der Kerk 535 PAUSELIJKE ADEL PAUSELIJKE DATARIE 536 Pauselijke Adel. Behalve ridderorden en onderscheidingen verleent de —*■ Apostolische Stoel ook adeldom en wel de praedicaten van Hertog, Markies, Graaf, Baron en Patriciër of Burger van Rome. Pauselijke -*• troon-assistenten zijn ambtshalve Romeinsche graven. Pauselijke archieven. Het voornaamste P. A. is het Vaticaansch Archief, een verzameling van oorkonden, die betrekking hebben op het bestuur van de Kerk, ondergebracht in het Vaticaan, en door paus Leo XIII voor de historische wetenschap toegankelijk gemaakt. De tegenwoordige ordening gaat in hoofdzaak terug op paus Sixtus IV (1475)» die het A. ook een eigen plaats gaf; de eigenlijke stichter is paus Paulus V (1605-1621), die het materiaal, door de ongunst der tijden en andere oorzaken verspreid, trachtte te centraliseeren. Afgezien van documenten uit vroeger tijd, die slechts fragmentarisch bewaard zijn, dateeren de oudste, zoo goed als volledig bewaarde archiefstukken uit den tijd van paus Innocentius III (1198-1216). Naast dit eigenlijk-gezegde Vaticaansch Archief bestaan nog andere P. A-en, die der -» Romeinsche Congregaties bijvoorbeeld. Pauselijke brieven. Naar gelang hun inhoud worden gebezigd de -*■ bul, de -» breve, de pauselijke brieven (op briefpapier geschreven, door den paus alleen onderteekend en met privé-zegel gestempeld), het -* rescript en de -*• encycliek. Pauselijke Bureaux (secretariaten). 1. De -*■ Apostolische kanselarij. 2. De -*• Pauselijke Datarie. 3. De -*■ Apostolische Kamer (Camera Apostolica). 4. De -*■ Pauselijke Staats¬ secretarie. 5. De secretarie van de brieven aan de vorsten. 6. De secretarie der Latijnsche brieven. De laatste drie worden ook ->■ Palatijnsche secretariaten genoemd. Pauselijke Commissies, als het ware aanhangsels der -* Romeinsche Curie. Het zijn de commissies 1. voor de Bijbelsche studiën (zie Bijbelcommissie), 2. voor de authentieke verklaring van het wetboek van het kerkelijk recht (zie Codex Iuris Canonici), 3. voor de herziening en verbetering van de —► Vulgaat (i9I0> Pius X), 4. van de gewijde oudheidkunde (1851-1852, Pius IX, opnieuw georganiseerd door Pius XI, 1925), 5. voor gewijde kunst in Italië (1924, Pius XI),6. voor Rusland (1926,Pius XI). Niet-pauselijk zijn de volgende: 1. De kardinalencommissie voor de geschiedkundige studiën (1883 gesticht door Leo XIII, om de studiën, op het Vaticaan gedaan, te organiseeren). 2. De permanente commissie voor het bewaren van de geschiedkundige en kunstzinnige monumenten van den H. Stoel (1923, Pius XI). 3- De kardinalencommissie ter voorbereiding van de codificatie van het recht der Oostersche Kerk (1929, Pius XI). 4. De kardinalencommissie voor administratie van de goederen van den H. Stoel. 5- De Commissie voor de Heraldiek aan het pauselijk hof (1915. Benedictus XV). Pauselijke Datarie', bureau van de -*• Romeinsche Curie, dat een onderzoek instelt naar de geschiktheid van hen, die voor een -» beneficie, den H. Stoel voorbehouden en niet in een -*■ Geheim Consistorie te vergeven, in aanmerking wenschen te komen, en belast met het verzenden van de apostolische brieven daartoe. Aan het hoofd staat de Kardinaal-Datarius. 537 PAUSELIJKE DIPLOMATIE PAUSELI3KE INQUISITIE 538 ~ Pauselijke diplomatie*. De -*■ Apostolische Stoel bezit actief en passief gezantenrecht, d. w. z. hij kan buitengewone en vaste gezanten bij andere hoven aanstellen en aan zijn eigen hof accrediteeren. De leiding berust bij de —*■ pauselijke staatssecretarie. Het actief gezantenrecht wordt uitgeoefend door i. pauselijke legaten (legaten a latere, van de zijde des pausen genomen), in zeer bijzondere omstandigheden en altijd kardinalen; 2. buitengewone ambassadeurs, in minder buitengewone omstandigheden, zooals kroning, eeuwfeest enz., altijd prelaten; 3. door -*• nuntii ie en 2e klas; 4. door -* internuntii; 5. door -*• Apostolische ablegaten, prelaten, die den kardinaalsbaret overhandigen aan een monarch of staatshoofd, dat het recht heeft deze aan een nieuw-gecreëerden kardinaal op te zetten (zie KroonKardinaal); 6. kabinetskoeriers, leden der -» Pauselijke edelgarde, die de gecreëerde kardinalen buiten Rome de kalot of -* solideo komen overhandigen. Het passief gezantenrecht wordt uitgeoefend door ambassades en legaties van 35 mogendheden. Pauselijke edelgarde, corps van officieren, welks leden dienstdoende -*■ Pauselijke kamerheeren zijn met kap en degen, die uit den adel worden gerecruteerd; ingesteld door paus Pius VII (1801). Zoowel gedurende de audiënties, als wanneer de paus zijn appartementen verlaat, staat een detachement van de garde ter beschikking. Pauselijke familie, een groot aantal personen (geestelijken en leeken), die samen de hofhouding des pausen vormen. De voomaamsten zijn: de -*■ Palatijnsche of Paleiskardinalen; de zoogenaamde ->■ Edele Geheime Voorkamer van den paus, die uit de 4 -*■ Palatijnsche prelaten en de 11 dienstdoende -*• Geheim Kamerheeren bestaat; de grootmeester van het H. Hospitium, die vooral tot taak heeft de ontvangst en het rondlijden van vorsten en staatshoofden in de pauselijke paleizen; de dienstdoende Geheim Kamerheeren met kap en degen; de huisprelaten; de -* pauselijke edelgarde; verschillende andere geheim- en eerekamerheeren; de -* Zwitsersche garde, -*■ Palatijnsche Eeregarde en gendarmerie; verschillende lagere geestelijken; de apostolische predikant (die de Advents- en Vastenpreeken houdt voor den paus en het pauselijk hof en altijd tot de Minderbroeders Gapucijnen behoort); de biechtvader van de pauselijke familie; de geneesheer, kamerdienaar enz. Pauselijke garde bestaat uit: -*• Pauselijke Edelgarde, -* Palatijnsche Eeregarde, de -*• Zwitsersche garde en de pauselijke gendarmerie. Deze laatste is in 1816 opgericht en verzekert de openbare veiligheid in de pauselijke paleizen. Pauselijke gendarmerie* zie Pauselijke garde. Pauselijke gezanten zie Pauselijke diplomatie. Pauselijke hofhouding zie Pauselijke familie. Pauselijke Inquisi'tie, kerkelijke rechtbank, ingesteld om misdrijven van gedoopten tegen het geloof en de zeden te onderzoeken en te bestraffen, met geestelijke en zoo noodig lichamelijke middelen. De grondlegger ervan is paus Gregorius XI (1227—1241). In 1542 werd door paus Paulus III de -*• Romeinsche congregatie van het H. Officie opgericht, die alleen geestelijke tuchtmaat- 539 PAUSELUKE INSIGNIA PAUSELIJKE MISSIEGENOOTSCHAPPEN 540 regelen nam en die sindsdien tot heden toe de hoogste instantie is inzake ketterij. De Spaansche Inquisitie werd ingesteld door koning Ferdinand en Isabella, en in 1478 door paus Sixtus IV goedgekeurd. Het eigenaardige hiervan was, dat de rechters, ofschoon zij hun kerkelijke rechtsmacht van den paus ontvingen, door den koning werden aangewezen, zoodat de invloed van de burgerlijke macht zeer, soms te groot was. Eerste en meest bekende inquisiteur was Thomas Torquemada, van 1483 tot 1498. De slotacte van een Spaansch Inquisitieproces was een -►auto-da-fé. Pauselijke insig'nia (eereteekenen) zijn: de -*• tiaar; de rood fluweelen -*■ stool, waarop sleutels en tiaar; de roode mantel (mozetta), muilen en breedgerande hoed; de witte -» toog, kousen, -*■ cingel, simaar (overkleed), —* collaar en kalot (zie Solideo); de -* visschersring; de kruisstaf (ferula, een staf met kruis, wel te onderscheiden van de -*• kromstaf der bisschoppen en abten). Bij pontificale plechtigheden draagt de paus, behalve de ook aan andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders toekomende ->- liturgische gewaden de -*• falda, de -*■ fano en het -*■ subcinctorium. Verder heeft de paus den draagstoel (-> sedia gestatoria, met rood fluweel en goud bekleed, evenals de pauselijke troon), een draaghemel (baldakijn in roode of witte kleur, die bij een pontificaal officie boven het hoofd des pausen gedragen wordt) en heeft hij het recht op de voetkus (zie Adoratio Papae). Regeerende vorsten worden tot de handkus toegelaten. Pauselijke kanselarij zie Apostolische kanselarij. Pauselijke kapel (cappel’la pontifi’cia, papa’le), ver¬ zamelnaam voor degenen, die rechtens een vaste plaats hebben bij pauselijke plechtigheden, ook de plechtigheid zelf. In engeren zin ook de -*■ Sixtijnsche kapel, het koor, dat zich uitsluitend bij pauselijke plechtigheden doet hooren. Pauselijke kleuren. Geel (goud) en rood zijn de kerkelijke en burgerlijke, geel (goud) en wit (zilver) de militaire kleuren. De Pauselijke vlag, de vlag van den Staat van de Stad van het Vaticaan, bestaat uit een gele (gouden) baan langs den stok en daarnaast een witte (zilveren) baan, waarin de gekruiste sleutels met de -*■ tiaar. (De banen behooren dus niet dwars op den stok te staan, zooals bij de Nederlandsche vlag, gelijk men hier te lande meestal ziet). De Pauselijke vlag. Een Pauselijke wimpel bestaat officieel niet. Wil men er toch een gebruiken, b.v. aan de nationale vlag, dan dient in overeenstemming met de pauselijke vlag het geel boven aan het wimpelstokje en het wit onder bevestigd te zijn. Pauselijke missiegenootschappen zijn de volgende drie: 1. Pauselijk genootschap tot voortplanting des geloofs. Doel: te bidden en te offeren om de bekeering van de heidenen tot het ware geloof te verkrijgen. Het geld wordt besteed voor het onderhoud van missionarissen en katechisten, het 541 PAUSELIJKE ONDERSCHEIDINGEN PAUSELIJKE RIDDERORDEN 542 bouwen van kerken, scholen, ziekenhuizen enz. Alle katholieken van 12 jaar en ouder moeten volgens verlangen van Z. H. den Paus lid zijn. 2. Pauselijk liefdewerk van den H. Apostel Petrus. Doel: de opleiding van inlandsche priesters in de missielanden. Van de inkomsten wordt steun verleend aan seminaristen of geheele seminaries in de missielanden en wordt ook medegewerkt om het bouwen van seminaries mogelijk te maken. 3. Pauselijk Genootschap van de H. Kindsheid, voor alle katholieke kinderen tot 12 jaar, om door hun gebeden en offertjes te helpen aan de katholieke opvoeding van heidensche kinderen. Pauselijke onderscheidingen. geen ridderorden, maar medailles van verdienste. Het zijn: het kruis -» Pro Eccle’sia et Ponti’fice, door paus Leo XIII n d * *., , mgesteld, de ëtóiSÜS: ^ sia et Pontifice”. nc Meren’ti en het -*■ Kruis van verdienste voor het Heilig Jaar. Zie ook Pauselijke ridderorden. Pauselijke paleizen, het -*■ Vaticaan, het —*■ Lateraan en de villa te -*• Castel Gandolfo. Pauselijke rechtbanken zijn drie in getal: de Apostolische -*• Penitentiarie, de Heilige Romeinsche -*■ Rota en de -*■ Opperste Rechtbank der Segnatura. Pauselijke Ridderorden. 1. De hoogste orde van Christus of Militie van onzen Heer Jesus Christus (Christus-Orde), de hoogste pauselijke onderscheiding voor burgerlijke en militaire verdiensten. Oorspronkelijk van paus Joannes XXII afkomstig, is zij door paus Pius IX in 1847 gesticht en in 1905 door paus Pius X opnieuw be- De Christus-orde ves'tiQd., Ze heeft maar één klasse en wordt zelden verleend, gewoonlijk alleen aan staatshoofden of vorstelijke personen. De teekenen bestaan uit een rood émaille Latijnsch kruis met wit hartkruis en erboven een kroon, het geheel aan een gouden ketting gedragen; bovendien een zilveren ordester op de linkerborst. 2. Orde van de Gouden Spoor of Gulden Militie. Volgens de legende door paus Silvester I (314—337) gesticht, in 1841 met de nieuw-gestichte Silvesterorde vereenigd, sinds 1905 als afzonderlijke orde hersteld. De teekenen bestaan uit een achthoekig gouden kruis met Moeder Godsmedaillon en gouden spoor, die aan een gouden trofee gedragen wordt. 3. Piusorde, door Pius IX in 1847 gesticht, voor verdiensten voor Kerk en maatschappij. Zij bestaat uit vier klassen; de tweede en derde verleenen den persoonlijken, de vierde den erfelijken adel. De teekenen bestaan uit een achtstralige blauwe ster met gouden vlam tusschen de punten en het opschrift „Pius IX” en „Virtuti et Merito” (= voor Deugd en Verdienste), gedragen aan een donkerblauw lint met dubbelen rooden rand. 4. Gregoriusorde. Ingesteld door paus Gregorius XVI in 1831, ter eere van paus Gregorius den Groote. Zij heeft een burgerlijke en militaire afdeeling, een eigen uniform en bestaat uit drie graden: die van ridder, commandeur en grootkruis. De teekenen 543 PAUSELI3KE SECRETARIATEN PAUSELI3K HOF 544 Pauselijke ridderorden. Van links naar rechts de onderscheidingsteekenen van de Gregoriusorde, de Orde van het Heilig Graf, de Silvesterorde en de Piusorde. zijn een achtpuntig kruis met afbeelding van Paus Gregorius den Groote, gedragen aan een roodgeel lint. 5. ' Silvesterorde (Orde van den H. Paus Silvester I), in 1841 door paus Gregorius XVI gesticht, in 1905 zelfstandig geworden, nadat oorspronkelijk de Orde van de Gouden Spoor ermee vereenigd was. Telt vier klassen: ridder grootkruis, commandeur met en zonder ster, ridder. De teekenen zijn: een wit geëmailleerd kruis, aan een zwartrood gestreept lint gedragen. 6. Orde van het H. Graf. In 1868 ingesteld en 1907 hervormd. Zij wordt verleend door den Latijnschen patriarch van Jerusalem en bestaat uit vier klassen, als nr. 5- Z. H. de Paus is grootmeester. Op hun mantels dragen de ridders een krukkenkruis aan zwart lint. Pauselijke Secretariaten zie Pauselijke Bureaux. Pauselijke Staat zie Kerkelijke Staat. Pauselijke Staatssecretarie', het departement van buitenlandsche zaken van den —► Apostolischen Stoel, vanwaar de leiding uitgaat van de pauselijke betrekkingen met de mo¬ gendheden. Aan het hoofd staat de Staatssecretaris, die sinds 1700 steeds kardinaal is, de machtigste persoonlijkheid der -*■ Romeinsche Curie (de eerste was de H. Garolus Borromeus, in 1560). De P. S. is gesticht door Paus Pius IV (1560) en bestaat uit 3 afdeelingen: 1. voor de buitengewone zaken; 2. de gewone zaken en 3. de apostolische -*• breven. Zij is tevens de kanselarij van de pauselijke ridderorden. Pauselijke vlag en Pauselijke wimpel zie Pauselijke kleuren. Pauselijke zegen, de zegen, die door den paus bij bepaalde gelegenheden aan de geheele wereld (-*• Urbi et Orbi) gegeven wordt. Bisschoppen en priesters krijgen soms van den paus volmacht den P. Z. te verleenen (op het einde van een missie, retraite enz. of in gevaar van sterven). Daaraan is een volle —► aflaat verbonden. Pauselijk Genootschap tot Voortplanting des Geloofs zie Pauselijke Missiegenootschappen. Pauselijk Ho! zie Pauselijke familie. 545 PAUSELIJK KAMERHEER PAUSKEUZE 545 Pauselijk Kamerheer, geestelijken en leeken, die tot de pauselijke hofhouding behooren. Zij doen dienst bij openbare audiënties en andere plechtigheden. De geestelijken tellen 4 klassen: de dienstdoende -*■ Geheim-Kamerheeren, de boventallige (niet-dienstdoende) GeheimKamerheeren, de -*■ eerekamerheeren, en de eerekamerheeren buiten de Stad (Rome; aldus genoemd, omdat zij in Rome geen paars mogen dragen). De leeken tellen drie klassen: dienstdoende Geheim-Kamerheeren met -* kap en degen, overtallige Geheim-Kamerheeren met kap en degen, en eerekamerheeren met kap en degen. De meeste pauselijke kamerheeren verliezen hun ambt met de begrafenis van den regeerenden paus. Pauselijk legaat zie Pauselijke Diplomatie. Pauselijk Liefdewerk van den H. Apostel Petrus zie Pauselijke Missiegenootschappen. Pauselijk Oostersch Instituut, pauselijke hoogeschool, in 1917 door Benedictus XV te Rome opgericht, ter bevordering van de studie van het Oostersche Christendom. Pauselijk wapenschild Pauselijk Wapen, bestaat uit een persoonlijk gekozen wapen waarboven steeds de -*■ tiaar tusschen twee gekruiste met rood koord verbonden sleutels staat, één van goud (de geestelijke macht), één van zilver (de tijdelijke macht). Pauselijk Zouaaf', soldaat uit het vrijwilligerscorps dat den paus te hulp kwam, toen de pauselijke staten werden aangevallen door de troepen van Garibaldi (1870). Denaamkomt van Zouava, de plaats waar de Zouaven der Fransche legers (infanteriecorps in Turksche uniform) het eerst werden aangeworven (1832). Pausfabelen, middeleeuwsche verzinsels, waarvan het verhaal van pauzin Johanna het bekendste is, die historisch reeds lang veroordeeld zijn, maar in anti-katholieke literatuur nog geregeld opduiken. Ook de schepping van nieuwe P. gaat nog steeds door (Clemens XIV zou door de Jezuieten vergiftigd zijn, Pius IX zou tot de vrijmetselaars behoord hebben enz.). Pauskataloog', chronologische lijst der pausen van Rome. Officieel is er nooit een samengesteld. Er bestaan er verschillende; de bekendste is die van het -+ Liber Pontificalis. De bij het woord Paus in dit boek afgedrukte Pauslij st is overgenomen uit: P. Goulmy, Handboek van het Bestuur der Katholieke Kerk. Pauskeuze. De paus wordt gekozen door de kardinalen in een geheim —► conclaaf in 547 PAUSKRONING PAUSPROFETIE 548 het -* Vaticaan. Iedere mannelijke geloovige katholiek, die over het gebruik van zijn verstand beschikt, kan gekozen worden. Sedert Bonifatius IX (1389) worden slechts kardinalen gekozen, sinds Clemens VII (1523) slechts Italianen. De keuze kan geschieden door acclamatie (als alle kiezers onmiddellijk een persoon als paus uitroepen), door compromis (een gedelegeerde commissie van een oneven aantal kardinalen) of door geheime stemming met 2/3 meerderheid (uitgezonderd zijn eigen stem). Er wordt tweemaal daags, tweemaal ge- | stemd, totdat iemand gekozen is. Is een resultaat bereikt, dan vraagt de Deken der kardinalen of de gekozene de keuze aanvaardt. De gekozene, die onmiddellijk na zijn toestemmend antwoord de volledige pauselijke jurisdictie bezit, wordt bekleed met de —► pauselijke insignia, ontvangt de eerste hulde (-** adoratio Papae) der kardinalen en den —► visschersring. Gewoonlijk kiest hij een nieuwen naam (-*• pausnaam). Daarna wordt door den oudsten kardinaal-diaken de uitslag der keuze aan het volk bekend gemaakt en geeft de nieuwe paus zijn eersten zegen —► Urbi et Orbi. Spoedig na de keuze, op Zon- of geboden feestdag, heeft de —«pauskroning plaats. Pauskroning, liturgische plechtigheid op den eersten Zon- of geboden feestdag na de -*> pauskeuze. Als de paus naar het altaar gaat om de pontificale H. Mis op te dragen, worden voor hem driemaal eenige vlokken werk verbrand, onder de woorden: „Heilige Vader, aldus gaat de glorie der wereld voorbij!” Na het ->■ confiteor volgt een drievoudig wijdingsgebed en bekleeding met het —*• pallium en de kroningslitame. -► epistel en -* evangelie worden in het Grieksch en Latijn gezongen. De eigenlijke kroning geschiedt na de H. Mis doordat de kardinaal-diaken den paus de -*• tiaar opzet. Is de gekozen paus nog geen bisschop, dan wordt hij eerst door den kardinaaldeken tot bisschop gewijd. Pausmis (Mis’sa papa’lis), de plechtige gezongen H. Mis door den paus opgedragen. Verschilt van de gewone pontificale H. Mis voornamelijk doordat het ->• epistel en -*• evangelie in het Latijn en Grieksch gezongen worden; vóór de —«■ offerande (evenals in de bisschopsmis) de praegusta’tio verricht wordt (het keuren van het offerbrood, offerwijn en purificatiewijn en -water door den koster van den paus); de groote -*■ elevatie in drie richtingen plaats heeft; de paus op den troon communiceert (zie Fistula). De paus draagt over de paramenten van den aartsbisschop nog de -* fano, de -*■ falda en het -*• subcinctorium (een manipel vormig ornaat, aan den —► cingel vastgemaakt en aan de linkerzijde gedragen). Pausnaam. Reeds in 532 heeft paus Joannes II bij zijn keuze een nieuwen naam aangenomen. Het doorloopend gebruik dateert van Sergius IV (1009 1012), behalve bij Julius II, Adrianus VI, Marcellus II. De nieuwe naam wordt gekozen als program of persoonlijke devotie of om een andere bijkomstige reden. Pausprofetie', z.g. voorspelling, omtrent het aantal en het karakter van de pausen van Celestinus II af tot aan het einde der wereld, toegeschreven aan den H. Malachias, aartsbisschop van Armagh (1132). De profetie dateert echter van plm. 1595 en geen waarde. 549 PAX PENTATEUCH 550 Pax (= vrede), i. De liturgische vredeskus (omarming) tijdens de H. Mis en andere plechtigheden, zooals professie, priesterwijding enz., soms gegeven met het -*■ Instrumentum pacis. 2. Onderdeel van den liturgischen groet Pax te’cum (= de vrede zij met u), die gegeven wordt bij het -*■ Vormsel en in de H. Mis, en van den liturgischen groet -*■ Pax vobis. Pax Roma'na, internationale werkgemeenschap der katholieke studentenvereenigingen, tot bevordering van de Katholieke Actie onder de studenten. In 1921 gesticht, zetel te Freiburg (Zw.). Pax vo'bis mag als liturgische groet slechts door den Bisschop gezegd worden i. p. v. het -*■ Dominus vobiscum, echter alleen na de -> Gloria. Heeft een bepaalde Mis geen Gloria, dan zegt dus ook de Bisschop Dominus vobiscum. Pectora'le zie Bisschopskruis. Pecu'lium cierico'rum is een persoonlijk vermogen van de clerici, dat afgescheiden is van het kerkbezit. P. religioso’rum is een bepaald bedrag, dat aan religieuzen soms wordt toegestaan ter bestrijding van kleine uitgaven. Pe'dibus apostole'rum ie Per pe’des apostolo’rum. Pe'dum, andere benaming voor bisschopsstaf (zie Kromstaf). Pelgrim (van peregri’nus = vreemdeling), iemand, die deelneemt aan een pelgrimstocht of -* bedevaart. Penitencier', de door den bisschop aan de kathedraal aangestelde priester, die oorspronkelijk de openbare zondaars met de Kerk moest verzoenen en tegenwoordig de faculteit heeft, in gevallen, aan den bisschop gereserveerd, te dispenseeren. Hij is -*■ kanunnik, en heeft als titel: kanunnik-penitencier. De groote Romeinsche basilieken hebben kloosterlingen van een bepaalde orde als P. In Sint Pieter zijn het steeds -*• Minderbroeders-Conventueelen, in Sint Jan van Lateranen -*■ MinderbroedersFranciscanen, in Sint Maria de Meerdere, -* Dominicanen. Penitent' zie Biechteling. Penitentiarie', vroeger het college der -* penitenciers te Rome, nu een afdeeling van de -*■ Romeinsche Curie, zoowel voor de Oostersche als voor de Westersche Kerk, die alle kwesties behandelt, welke het geweten raken, zoowel wat het Sacrament der -* Biecht betreft als daarbuiten. Bovendien alles, wat met de -*■ aflaten samenhangt, behalve het dogmatische gedeelte daarvan, dat onder de —*■ Romeinsche Congregatie van het H. Officie ressorteert. De P. staat onder leiding van den kardinaalgroot-penitencier, geadviseerd door een raad van hoogere beambten. Plaatsvervanger is de kardinaal-propenitencier. Peniten'tie (voldoening), gebeden en goede werken door den -*■ biechtvader na de -*■ biecht aan den -* penitent opgelegd, tot uitboeting van de tijdelijke straffen der zonde, en een hulpmiddel om de zonde te vermijden. Wie vrijwillig nalaat de P. te volbrengen, doet zonde. Pentateuch* (= vijfrollenboek), naam voor de vijf boeken van Moses, waarmede het -* Oude Testament begint. Het zijn de boeken Genesis (= wording), 551 PER PETRUSKETTING 552 Exodus (= uittocht), Leviticus (= levieten), Numeri (= getallen) en Deuteronomium (= tweede wet). Zij bevatten de geschiedenis der wereld van de schepping af, en die van het volk van Israël tot aan den intocht in Palestina; verder de Mosaische wetgeving (tien geboden en burgerlijke en godsdienstige wetgeving voor de Israëlieten). Per beteekent wegens, door, uit. Per ac cidens, wegens bijkomstige omstandigheden (zie Accident); per se, uit zich zelf. Per Chris’tum Do'minum nos'trum (= door Christus onzen Heer). In dezen, of eenigszins uitgebreidenvorm, worden de liturgische gebeden besloten, die zich direct tot God richten (God den Vader, minder tot God den H. Geest). Door de formule wordt het middelaarschap van Jesus Christus tot uiting gebracht. Richt het gebed zich rechtstreeks tot Jesus Christus, dan is de slotformule Qui vi’vis et reg’nas • • in sae'cula saeculo rum, (Die leeft en heerscht in de eeuwen der eeuwen). Pire, Fransche benaming voor -*■ Pater. Perico'pe, gedeelte van den -*■ Bijbel, meestal in zich afgesloten, dat als —* evangelie of -*■ epistel in de H. Mis gezongen of gelezen wordt, en van den preekstoel in de moedertaal aan de geloovigen wordt voorgelezen. Periste'rium zie Eucharistische duif. Per pe'des apostolo'rum of pe’dibus apostolo’rum (= op de voeten der Apostelen), bekende omschrijving van de uitdrukking „te voet gaan”. Petekind, het kind, dat peter en meter (zie Doopborgen) ten doop gehouden hebben of lieten houden. Tusschen het kind en zijn doopborgen bestaat het huwelijksbeletsel van geestelijke aanverwantschap. Zie ook Vormsel. Peter, de geestelijke vader (pater) van het kind bij -*■ doopsel en -*■ vormsel. Tusschen peter en meter eenerzijds en de(n) doopeling(e) — niet meer de(n) vormeling(e) — anderzijds bestaat het -* huwelijksbeletsel van geestelijke —*■ aanverwantschap. Zie ook Doopborgen en Meter. Petrusbanden (Sint). Het feest van St. Petrus Banden (gedachtenis van zijn bevrijding uit den kerker, zie Hand. 12, 3-17) wordt liturgisch gevierd op den ren Augustus. Zie ook Petrusketting. Petrus Cani'sius, apologetische vereeniging, in 1904 opgericht ter verdediging en bekendmaking van het katholicisme bij andersdenkenden, door de uitgave van een apologetisch maandblad („Het Schild") en van brochures en boeken het verleenen van steun aan -* bekeeringsacties, het onderhouden van inlichtingenbureaux enz. De vereeniging heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt door de uitgave van een Nederlandsche Bijbelvertaling uit den grondtekst. Petrusketting, verkleinde nabootsing van de ketenen, waarmede de H. Petrus geboeid zou zijn geweest. Het origineel bevindt zich in de kerk van San Pie tro in Vin’coli te Rome en bestaat uit twee ketenen, een van 28 en een van 5 schakels. Er bestaan echter ook nog andere relieken. De Petrusketting wordt gedragen als horlogeketting, 553 PETRUSKRUIS, PIËTA 554 bijzonder door de leden van de Broederschap der Banden van St. Petrus, in 1866 te Rome gesticht. Petrusketting Petruskruis, omgekeerd -* Latijnsch kruis, waaraan de H. Petrus gestorven is. Zie afb. Kruisvormen. Petrus Stoel (Sint). Titel van twee feesten van den H. Petrus ter gedachtenis van zijn — traditioneel — episcopaat te Antiochië retrus at oei en zijn episcopaat te Rome. Het eerste wordt liturgisch gevierd op 22 Februari, het tweede op 18 Januari. Oorspronkelijk werd op de twee feesten de herdenking van hetzelfde feit gevierd, n.1. de bisschopswijding van den H. Petrus, meestal op 22 Februari, maar in sommige landen op 18 Januari, om -*■ concurrentie met de vasten te ver¬ mijden. Later werden het twee feesten met bovengenoemde verschillende beteekenissen. De bisschoppelijke stoel (ca’thedra) van Petrus wordt bewaard in de -* Sint Pieterskerk (waarschijnlijk een antieke pronkstoel); de Petrusstoel van Antiochië, in de kerk van San Pietro a Castello in Venetië bewaard, is niet in alle deelen oud. Philippuskruis, op zijn zijde liggend -*• Latijnsch kruis +-, waaraan de apostel Philippus gestorven is. Philoso'phicum zie Groot Seminarie. Pi'ae (feli'cis) memo'riae (= zaliger gedachtenis), op gedenkteekenen, begraafplaatsen e. d. vermeld. Pietè', beeld van de -*• Moeder van Smarten, die, zittend, het van het kruis afgenomen Piëta, naar ’n houtsnede van A. Wendling 555 PIETERSKERK PLEBAAN 556 Lichaam van Christus op den schoot | houdt. In Zuid-Nederland en Vlaanderen veelal —► „Nood Gods genoemd. Zie ook Maesta. Pieterskerk zie Sint Pieterskerk. Pieterspenning zie Sint Pieterspenning. Pileo'lus, rond, plat mutsje, door den Paus (wit), kardinalen (rood), bisschoppen (paars) en abten (zwart) gedragen, ook onder de H. hlis (tot het sanctus en na de communie). Pinksteren, de liturgische herdenking van de nederdaling van den H. Geest over de Apostelen en de werking van den H. Geest in alle geloovigen; 50 dagen na Paschen aevierd met -*■ vigilie en ge¬ privilegieerd —► octaaf ie klasse. Besluit van de Paaschviering. Roode paramenten, in de H. Mjs -* sequentie Ve ni Sanc’te Spi’ritus (zie Veni Creator). Pisci'ne zie Sacrarium en Lavabo. Plus-Almanak, jaarboek, waarin alle gegevens te vinden zijn omtrent de R. K. kerken en parochiën in Nederland, de geestelijkheid, onderwijsinrichtingen, liefdadige instellingen, stands- en vakorganisaties, jeugdwerk, enz. In België bestaat een soortgelijke uitgave: het AnnuairegeneralduClergé, dat jaarlijks verschijnt; voorts de Jaarboeken of Almanakken, die om de 2 jaar, door ieder bisdom afzonderlijk, officieel worden uitgegeven. Plus XI (Ambrogio Damiano Achille Ratti), onze roemrijk regeerende paus. Geboren 31 Mei 1857 te Desio bij Milaan, 20 December 1879 priester gewijd, Dr. phil., theol. en iur. can. In 1882 professor aan het seminarie te Milaan; in 1888 bibliothecaris, in 1907 prefect der —*■ Ambrosia na; in 1912 proprefect der Vaticaansche Bibliotheek, in 1914 prefect. In 1918 Apostolisch Visitator van Polen, 1919 nuntius te Warschau en titulairaartsbisschop van Lepanto; in 1921 aartsbisschop van Milaan en kardinaal, op 6 Februari 1922 tot paus gekozen. Het devies van Pius XI luidt: „Pax Chris’ti in reg’no Chris’ti” (= de vrede van Christus in het rijk van Christus). Bevorderaar van het religieus-kerkelijk leven (Katholieke Actie, nieuwe feesten, heiligverklaringen), missiewerk, contact met de Oostersche kerken, kunst en wetenschap, diplo¬ matieke activiteit (oplossing der Komeinsche kwestie). Pius-orde zie Pauselijke ridderorden, 3. Pla'cet, het door wereldsche vorsten aangematigde, door de Kerk nooit erkende recht, om besluiten van kerkelijke gezagsdragers te onderwerpen aan het onderzoek, of het staatsbelang de publicatie niet in den weg staat. De uitoefening van het P. wordt tegenwoordig bestraft met -*■ excommunicatie ipso facto, speciali modo aan den Apostolischen Stoel voorbehouden. Plakkaten, officieele verordeningen, die op de daartoe bestemde plaatsen werden aangebracht en bekend zijn uit den tijd van de protestantsche overheer- sching in Nederland (.17e en 10e eeuw; om hun dwangbepalingen ten opzichte van katholieken, kerken en priesters. Zie ook Schuurkerk, Schuilkerk. Plana'ta, Latijnsche benaming voor -»• kazuifel. Plebaan' (van plebs = volk), de priester, die in plaats van den bisschop optreedt 557 PLECHTIGE GELOFTEN PONTIFICALIA 558 als -*■ pastoor van de kathedrale kerk; aldus genaamd omdat hij inplaats van den bisschop de zielzorg over het volk uitoefent. Plechtige Geloften verschillen hierin van —► eenvoudige geloften, dat zij per se eeuwigdurend zijn en handelingen, strijdig met de geloften, ongeldig maken (de eenvoudige geloften maken deze alleen maar ongeoorloofd). Zij worden voornamelijk afgelegd in oudere Orden (Franciscanen, Dominicanen enz.). Zie ook Gelofte. Plechtige (H.) Communie zie Heilige Communie. Plechtigheden. Het woord wordt in Noord-Nederland als bijzondere term gebruikt voor de liturgische diensten van -*■ Witten Donderdag, -*■ Goeden Vrijdag en -*■ Paaschzaterdag. Plechtige H. Mis, H. Mis, opgedragen met assistentie van -*■ diaken en -*• subdiaken (en eventueele andere functionarissen), waarbij het altaar wordt bewierookt, het -*■ epistel door den subdiaken en het ->- evangelie door den diaken wordt gezongen. Plenair' Conci'lie, kerkvergadering (zie Concilie) van meerdere -*■ kerkprovincies, gehouden na gevraagd verlof van den paus, die zijn legaat aanwijst om het P.C. samen te roepen en te presideeren. Het komt tegenwoordig zelden voor. Pluvia'le, Latijnsche benaming voor -» koorkap. Poenitencier' enz. zie Penitencier enz. Polytheïsme zie Theïsme. Pon'tifex, bisschop; Pon’tifex max’imus, de hoogste bisschop: de paus van Rome. Pontificaal' (= op de wijze van een -<■ pontifex), plechtige liturgische dienst door den paus, een bisschop, of een prelaat, die ertoe gerechtigd is (abt, en de eerste drie klassen der -*• Protonotarii Apostolici), met zijn assistenten. Pontificaat', de regeering van een paus, den pontifex maximus; b.v. onder het pontificaat van Pius XI. Pontifica’le Roma'num, liturgisch boek, waarin de -*■ rubrieken en gebeden opgenomen zijn voor de bisschoppelijke liturgische functies buiten de H. Mis, dus voor het toedienen der sacramenten (-* Vormsel en -*■ Priesterschap), het verrichten van -*■ wijdingen en -*■ consecraties, het uitoefenen van de macht van -*■ jurisdictie (kerkvisitatie, synode). In zijn tegenwoordigen vorm dateerend van 1596, laatste revisie door Benedictus XIV in 1752, nieuwste editie Rome 1934. Zie ook Canon episcopalis. Pontifica'lia. 1. Alle bisschoppelijke functies, waarbij de bisschopsstaf en -mijter gebruikt moeten worden (pontificale H. Mis, toediening van -*■ hoogere wijdingen enz.). 2. Alle liturgische bevoegdheden en privileges van een bisschop: het gebruik van bisschoppelijke gewaden [schoenen, kousen, handschoenen, tunicella (zie tuniek), ->• dalmatiek, -* mozetta, -*■ cappa magna, -*■ rationale]; het dragen der -» bisschoppelijke insignia (-*■ mijter, -*■ ring, -*■ kromstaf, -*■ bisschopskruis, -* pallium) en het gebrmken van voorwerpen [-*■ palmatoria met kaars, canonboek, (zie Canon episcopalis), -*• bisschopstroon, -*■ faldistorium, baldakijn], 3. Het recht, alle niet exclusieve bisschoppelijke functies met bisschoppelijk ceremonieel uit te oefenen. Deze bevoegd- 559 PORTA SANCTA PRAEFATIE 560 heden hebben ook de kardinalen rechtens (behalve het toedienen van -» hoogere wijdingen, als zij geen bisschop zijn), abten en prelaten soms rechtens, soms bij privilege, maar altijd beperkt en altijd zonder het toedienen van de hoogere wijdingen. Por'ta Sanc'ta (= Heilige Deur, ook Gouden Deur genaamd), de uiterst rechtsche ingang van de vier —*■ aartsbasilieken te Rome, die bij den aanvang van een -*■ Heilig Jaar, op -*■ vigilie van Kerstmis, plechtig geopend en bij sluiting plechtig dichtgemetseld worden; die van den Sint Pieter door den paus, van de andere aartsbasilieken door kardinalen. Portiun'cula (= Hein deeltje, akkertje), Mariakerkje nabij Assisië, misschien uit de 6e eeuw. In 1207-1208 door St. Franciscus van Assisië hersteld, geliefkoosde verblijfplaats van dezen Heilige, die aldaar stierf. Stamklooster van de Orde der -*■ Minderbroeders. Beroemd door de Portiuncula-aflaat, volle —► aflaat op de geloovige zielen toepasselijk na biecht (en buiten de Portiunculakapel ook H. Communie), —► toties quoties te verdienen, als men de Portiunculakapel óf een Minderbroederskerk óf een kerk, waar een afrieelina van de —*■ Derde Orde van St. Franciscus haar zetel heeft, bezoekt van ’s middags 1 Augustus tot middernacht 2 Augustus of den volgenden Zondag, en zes maal het Onze Vader, Wees Gegroet en Gloria zij den Vader bidt tot intentie van Z. H. den Paus. De zou door den H. Franciscus afgesmeekt zijn op den dag, dat de P.-kapel ingewijd werd. Post beteekent in samenstellingen „na”, tegenover —*• ante (= voor). Post'commu'nio, wisselend dankgebed na de —*■ Heilige Communie in het H. -*■ Misoffer. In bouw gelijk aan de -*■ oratie, in inhoud bijzonder terugslaande op de H. Communie. Postulaat', de eerste proeftijd, waaraan de candidaat voor een ->■ kloostergenootschap vóór de -* inkleeding en het noviciaat (zie Novice) onderworpen is. De candidaat heet postulant(e). Het P. duurt minstens 6 volle maanden en kan (hoogstens met 6 maanden) door den kloosteroverste verlengd worden. Postula'tor, degene, die de aanvrage doet tot opening van een proces van —► heiligverklaring en aan de Romeinsche Congregatie der Riten een 01 meer wonderen rapporteert, die sinds de —*• zaligverklaring gebeurd zijn, met de bede om de volmacht tot wederopname van het door de zaligverklaring onderbroken proces. Practixeo'ren, zijn godsdienstige plichten waarnemen. Zie ook Paschanten en Non-paschanten. Prao beteekent in samenstellingen „voor” of „boven". Praeconisa'tie, plechtige ambtsoverdracht aan een bisschop door den paus in een -*■ geheim consistorie. De benoemde ontvangt daarover een apostolisch schrijven. Praefa'tie, de plechtigste vorm van het liturgisch gebed, zoowel in sis buiten net ri. —*■ Misoffer gebeden. In de H. Mis als inleiding op den -*• canon, vandaar ook Eucharistisch gebed genaamd; buiten de H. Mis bij voorname wijdingen en consecraties van personen en zaken. De praefaties munten uit 561 PRAEMONSTRATENSERS PRESBYTERIANEN 562 door verheven inhoud en prachtigen rhythmischen vorm. In het Romeinsch Missaal komen 15 verschillende praefatie-formulieren voor, voor de verschillende omstandigheden en tijden van het -* kerkelijk jaar. Praemonstraten'sers zie Norbertijnen. Prae'ses (= voorzitter), overste van een gesticht, -*• seminarie, klooster enz. Zie ook Aartsabt. Preben'de, het deel, dat een -*■ kanunnik uit het gezamenlijk inkomen van een -* kapittel kreeg, nu het zelfstandige -* beneficie van een kanunnik. Pre'ces (= gebeden), reeks van gebeden, die op bepaalde dagen in het kerkelijk -* officie worden ingelascht. Men onderscheidt preces dominica’les (van den Zondag), die in de Prime en de -*• Completen van -*■ halfdubbele en -*■ enkelvoudige feesten gebeden worden, en preces feria’les (van den dag), die in alle -*• getijden, behalve -*• Metten en -* Completen, van -*■ vigilies, -►feriae van den -«-Advent en ->Veertigdaagsche Vasten, enz. gebeden worden. Predel'la, een over de geheele lengte der altaartafel (zie Altaar) aangebrachte kast op Gothische altaren; een ontwikkeling van de -*■ retabel. Predestinatie zie Calvinisme. Predikheer zie Dominicaan. Preekstoel, kerkmeubel, dat zich uit de vroegere -* ambo ontwikkeld heeft en gebruikt wordt voor het aflezen van mededeelingen, van het epistel en evangelie (zie Pericope) en voor het preeken. Zie afb. bij Ambo. Prefatie zie Praefatie. Prefect, 1. titel van de voorzitters der -*■ Romeinsche Congregaties, 2. het hoogste leeken-bestuurslid eener -*■ Mariacongregatie, 3. persoon, belast met de handhaving der tucht in sommige (vooral Jezuieten-) colleges en seminaries. Prefectuur' zie Apostolisch1] Prefect. Prelaat, •wereld- of ordesgeestelijke, die een gewone rechtsmacht bezit. Hoogere prelaten met bisschoppelijke -*■ jurisdictie zijn patriarch (zie patriarchaat), -*■ primaat, -*■ metropoliet, -*■ aartsbisschop, -*■ bisschop; lagere prelaten hebben quasi-bisschoppelijke jurisdictie (-* abt-nullius). Eereprelaten zijn clerici zonder rechtsmacht, die titulair prelaat zijn. Er bestaan vier klassen, die elk in verschillende afdeelingen uiteenvallen, nl. -*■ protonotarii-apostoloci, -*• huisprelaten, -*• pauselijke kamerheeren en kapelaans. Curiale prelaten zijn de hoogere beambten van de -*• Romeinsche Curie, die met de kardinalen den paus bijstaan in het wereldbestuur der Kerk. Hun aantal, taak, rechten, volmachten en privileges zijn door Pius XI opnieuw vastgesteld in 1934 in de constitutie „Ad incrementum”. Presbyteraat', het -*■ Priesterschap. Pres’byter-assis’tens (= assisteerende priester), titel van een assistent in de -*■ plechtige H. Mis van een bisschop, pasgewijd priester of priester jubilaris enz. Presbyteria'nen in engeren zin zijn de Calvinisten (zie Calvinisme) uit de Engelschsprekende landen. 563 PRESBYTERIUM PRIESTERS VAN HET HEILIG HART 564 Presbyte'rium zie Priesterkoor. Prie-Diea zie Bidstoel. Priester, de geestelijke, die door de -*• priesterwijding het Sacrament des —► Priesterschaps ontvangen heeft. Priesterkleeding. De priesters der Katholieke Kerk zijn ook door hun kleeding van de leeken onderscheiden. Waar dat mogelijk is, dragen zij —*• collaar, -*■ toog en sjerp of cingel; in sommige streken ook nog -*■ rabat, manteltje en priesterhoed. Anders alleen het collaar en stemmige burgerkleeding. Voor de P. tijdens de liturgische diensten, zie liturgische gewaden. Priesterkoor, het gedeelte van het kerkgebouw, waar zich de plaats der priesters bevindt. Zie ook Koor en afb. Kerkgebouw. Priestermissiebond heeft ten doel onder de R. K. Priesters en door dezen onder de geloovigen kennis te verspreiden, belangstelling op te wekken en steun te verwerven voor het missiewerk. Georganiseerd in diocesane afdeelingen, ook diocesane missiecomité’s genoemd, die tevens belast zijn met het toezicht op alle missieactie buiten de kerk. Het dagelijksch bestuur fungeert tevens als nationaal comité, door den H. Stoel aangesteld, om de onderlinge verhouding en samenwerking met de -*■ pauselijke missiegenootschappen te bevorderen. Het bestuur van den Priestermissiebond werkt nauw samen met de -*• Vereenigde Missionarissen. Priesterschap, het —► sacrament, dat door de oplegging der handen en het gebed van den bisschop aan de bedienaren der H. Kerk de macht en genade verleent hun ambt naar behooren uit te oefenen. Alleen de bisschop kan het priesterschap toedienen. De priesters bezitten als voornaamste -*■ wijdingsnacht de macht het H. -*■ Misoffer op te dragen en de zonden te vergeven (in het sacrament der —► biecht; voor dit laatste hebben zij echter ook nog -*• jurisdictie noodig). Verder de toediening van het H. -*■ Doopsel op plechtige wijze en het -* Heilig Oliesel; en verschillende wijdingen van zaken en plaatsen. De candidaten tot het priesterschap worden opgeleid in -*■ seminaries en kloosters. Voor de voorwaarden waaraan zij moeten voldoen, zie Wijdingen. Priesters van het Heilig Hart, officieel geheeten: congrega’tio Sanc’ti Cor’dis Jesu, afgekort S. C. J.. -»■ Religieuze congregatie van Priesters in 1878 te St. Quentin (Frankrijk) gesticht door Kanunnik Léon Dehon. Doel der congregatie is de devotie tot het H. Hart te beoefenen en uit te Wapen van de Congregatie der Priesters van het Heilig Hart, met het devies „AdveniatRegnum Tuum,” („Uw Rijk kome”). breiden in eiken werkkring, waartoe de Voorzienigheid de leden roept. De congregatie is in 1923 d°°r Rome definitief goedgekeurd. De kleeding der leden is die van de seculiere geestelijkheid met bovendien een zwart wollen koord met drie knoopen en twee kwasten. Sinds 1889 in Nederland gevestigd; in 16 opleidingshuizen en paro- 565 PRIESTERS VAN HET HEILIG SACRAMENT PRIME 566 chiën en op het gebied der sociale jeugdzorg werkzaam. Voorts verrichten zij missiewerk in Noord-Brazilië, Finland en op Zuid-Sumatra. De Belgische provincie heeft 8 huizen en is werkzaam in de missie van den Belgischen Congo (Stanley-Falls). De Congregatie telt 7 Provincies en één vice-provincie, met ongeveer 1800 leden (einde 1937). Priesters van het Heilig Sacrament, officieel geheeten Soci’etas Sanc’ti Sacramen’ti of Congrega’tio Presbytero’rum a SS. Sacramen’to, afgekort S.S.S.. -*■ Religieuze congregatie in 1856 gesticht door den Zalige P. J. Eymard, om de godsvrucht tot het Allerheiligste Sacrament des Altaars te bevorderen; sinds 1902 in Nederland gevestigd. Ook in België heeft de Congregatie huizen. Priesterwijding, liturgische plechtigheid, waaronder de -*• diakens tot priester worden gewijd door den bisschop. Steeds onder de H. Mis vóór het evangelie. De pasgewijde priesters concelebreeren dan de verdere H. Mis met den bisschop. De P. bestaat uit een drievoudige handoplegging, het overreiken van de voorwerpen, die op hun wijding betrekking hebben, de zalving der handen, en tijdens de H. Mis cle uitdrukkelijke mededeeling van de sleutelmacht en het afleggen van de belofte van gehoorzaamheid. Priesterzaterdag, devotie, waardoor men den Zaterdag na den -*• Eersten Vrijdag der maand geheel en al, d. w. z. de H. Mis, H. Communie, gebeden, werken, vreugden, offers en lijden door de handen van Maria, de Middelares aller genaden, aan God opdraagt voor de heiliging der priesters en toekomstige priesters van geheel de wereld; uitgegaan van het bisdom Berlijn, in 1934 door den H. Vader in particuliere audiëntie gezegend en aanbevolen. Primaat', -*• metropoliet met zekere eererechten en recht van voorrang boven andere metropolieten of bisschoppen van een bepaald territorium. Tegenwoordig houdt de titel geen -*• jurisdictie in. De kathedraal van den primaat heet de primatiale kerk. Er zijn 20 primaattitels, afgezien van enkele omstreden aanspraken. Voor het primaat van den paus, zie Primaatschap. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. Primaatschap. De bisschop van Rome heeft niet alleen een eere-primaat over alle andere bisschoppen van het Westen, maar een primaat van -*• jurisdictie, waardoor hij de macht heeft de geheele H. Kerk te besturen. Als zoodanig heet hij de paus van Rome. Het P. van den paus steunt op de belofte van Christus aan den H. Petrus gedaan (Matth. 16, 16 en volgende verzen), wiens rechtmatige opvolger hij is. Het P. bestaat in het opperste kerkelijke leeraarsambt, de opperste priesterlijke macht, de opperste bestuursmacht, het opperste recht tot -»• visitatie, de opperste kerkelijk-rechterlijke macht, het opperste beheer van de kerkelijke goederen. Zie ook Onfeilbaarheid, Ex cathedra en het artikel Hiërarchie der H. Kerk. Pri'ma Prima'ria, eeretitel, door pauselijke uitverkiezing verleend aan een religieuze stichting, die daardoor wordt uitverkoren tot moeder- en hoofdzetel van alle gelijke stichtingen over heel de wereld. Pri'm», [= eerste (uur)], naam van het eerste der -+ Kleine Uren van het -* breviergebed. Het bestaat uit een -» hymne, 567 PRINS-BISSCHOP PROCESSIEVERBOD 568 3 of 4 psalmen en verschillende gebeden. In kloosters dikwijls besloten door het -*• kapittel. Zie ook Getijden. Prins-Bisschop zie Vorst-Bisschop. Prins der Apostelen, titel van den H. Petrus als Hoofd der Apostelen. Prins der Kerk, eeretitel van de —► kardinalen, die allen in rang gelijk staan met prinsen van den bloede. Pri'or (= eerste), titel van den kloosteroverste in verschillende religieuze orden (voor vrouwen: priorin). In dat geval heet het klooster priorij. Indien het klooster wordt bestuurd door een abt, is de P. aan dezen en zijn plaatsvervanger onderworpen. Privile'gium alta'ris, Latijnsche benaming voor altaarprivilege (zie geprivilegieerd altaar). Privile'gium Pauli'num zie Paulijnsch voorrecht. Pro beteekent in samenstellingen „voor”, tegenover -* anti (= tegen). Probabilis'me, systeem van de -*■ moraaltheologie, volgens hetwelk men in geval van twijfel ook mag handelen volgens een meening, die alleen maar waarschijnlijkheidsgronden heeft. Zie ook Aequiprobabilisme. Proces'sie, plechtige rondgang van geestelijkheid en geloovigen door de kerk of daarbuiten, met het -*• Heilig Sacrament des Altaars (Sacramentsprocessie), relieken of anderszins. De P. wordt voorafgegaan door het Processiekruis, dat oorspronkelijk het altaarkruis was, dat bij het opgaan naar het altaar voor de H. Mis vooruit gedragen en op het Processiekruis, processievaandel en processielantaren. altaar geplaatst werd (in sommige kerken keert men tegenwoordig tot deze gewoonte terug); naast het H. Sacrament draagt men de Processielantaarns, terwijl het geheel wordt opgeluisterd door Processievaandels. Processie van Hoogwaardig, benaming voor de processie van -*• Sacramentsdag o.a. te Mechelen. Zie ook Hoogwaardig. Processieverbod. Hieronder wordt verstaan het verbod om in Nederland op andere plaatsen dan in 1848 gebruikelijk was, processies te houden in de open lucht, buiten gebouwen en besloten plaatsen. Dit verbod berust op de interpretatie, welke de Hooge Raad aan art. 171 lid 2 der Grondwet heeft gegeven. De aanvankelijk strengere interpretatie, die de processies beperkte niet alleen tot „daar”, maar ook tot „zooals” zij in 1848 gebruikelijk waren, is door een arrest 569 PROCLAMATIE PROFICIAT 570 van den Hoogen Raad van 1918 komen te vervallen, zoodat processies in de bedoelde plaatsen thans, na overleg met het hoofd der gemeente, aan geen beperkingen van bepaalde dagen, te volgen weg en inrichting, of samenstelling zijn onderworpen. Op de andere plaatsen is het houden van processies alleen binnen gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, maar volgens de arresten van den Hoogen Raad van 1856 en 1857 is elke afsluiting voldoende; het is niet noodig, dat de processie van den openbaren weg af niet kan worden waargenomen. Godsdienstige optochten, waarbij de geestelijkheid niet het gewaad draagt dat bij kerkelijke plechtigheden gebruikelijk is, vallen niet onder het processieverbod. Prodama'tie zie Roep en Huwelijksafkondiging. Procura'tor (= verzorger), voornamelijk van de stoffelijke belangen van een klooster enz. ook wel provi’sor of syn’dicus genoemd. De Procurator van het Nederlandsch Episcopaat te Rome is de tusschenpersoon tusschen de -*• Nederlandsche Kerkprovincie en de -*■ Romeinsche Congregaties. Ook de groote kloosterorden hebben procurators bij den -*■ Apostolischen Stoel. De procurators der -*• bedelorden hebben een bepaalde rangorde bij de pauselijke diensten. Pro Eccle’sia et Ponti'fice (= voor Kerk en Paus), -* pauselijke onderscheiding in goud, door Leo XIII ingesteld. Geen ridderorde. Proefjaar, Proeftijd zie Novice. Profaan', wereldlijk, tegenover „gewijd”; soms heeft het de beteekenis van „laag”, „verlagen” (profaneeren). Profana'tie zie Heiligschennis. Profeet, heilige mannen van het Oude Verbond, die uit naam van God tot de menschen gesproken hebben. Zij predikten boete en bekeering, kondigden Gods strafgerichten aan en wezen op de gelukkige toekomst (-*• Messiaansche profetieën), als de menschen trouw bleven aan God. Sommigen hebben hun woorden te boek gesteld onder Gods ingeving (inspiratie), hun geschriften zijn opgenomen in de H. Schrift. Zij worden onderscheiden in -*■ Groote en -*■ Kleine Profeten. Zie ook Oude Testament. Profes'sie, het openbare afleggen van de kloostergeloften (zie Gelofte) in een -*■ orde of -*■ religieuze congregatie, waardoor men als lid van het -*■ kloostergenootschap wordt aangenomen. Zij wordt afgelegd na het noviciaat (zie Novice) en kan tijdelijk zijn (niet voor het 16e levensjaar af te leggen) of eeuwig (niet voor het 21e jaar, en nadat de tijdelijke professie gedaan is); eenvoudig of plechtig. Over de verschillen tusschen deze professies, zie Gelofte. Profetie' (voorzegging), de onfeilbare mededeeling van een toekomstige gebeurtenis, die door geen enkel geschapen verstand, dus noch door engelen en duivelen, noch door menschen, in haar natuurlijke oorzaken achterhaald kan worden, b.v. de vrije wilsdaden. De wetenschap daarvan kan alleen door God aan het geschapen verstand medegedeeld worden, vandaar dat een P. een allerzekerst kenmerk is van goddelijke openbaring. Zie ook Messiaansche profetieën, Profeten. Profi'ciat (= het strekke u tot voorspoed), Latijnsche gelukwensch. 571 PROMOTOR FIDEI pUSTITIAE) PROTONOTARIUS APOSTOLICUS 572 Promo'tor fi’dei (justi'tiae) zie Advocatus Dei. Promulga'tie, openbare bekendmaking van kerkelijke besluiten. Proosdij*! oude benaming voor de residentie van den -* proost van het kapittel. Ook kloosters van -* reguliere kanunniken of Benedictijnen heeten soms proosdij en slaan onder een -*• proost; de -*• Norbertinessen staan onder de geestelijke leiding van een Norbertijn, die den titel van Proost voert. Proost (= voorzitter), de eerste waardigheidsbekleeder van een -*■ kapittel, vandaar soms domproost genoemd, anders proost van het kathedraal of metropolitaan kapittel. In België noemt men ook den rector van een kapel (geen parochie) Proost, evenals de Bestuurders van Sociale Werken (zie Aalmoezenier). Ook sommige kloosteroversten voeren den titel van Proost. Propaganda zie Romeinsche Congregaties. Pro'prium (= eigen), dat wat in het -> breviergebed en de H. Mis eigen is aan bepaalde heiligen (Proprium Sanctorum of -*■ Eigen der Heiligen), een bepaalden tijd (Proprium de Tempore of -*• Tijdeigen), een bepaald bisdom of kloostergenootschap (de heiligen, die daar alleen of met grootere plechtigheid vereerd mogen worden). Zie ook Commune Sanctorum. Proseliet' zie Bekeering. Pro'synode, vergadering door den bisschop bijeengeroepen uit de geestelijkheid van zijn diocees, waarop verschillende vraagstukken besproken en zoo noodig bepalingen getroffen worden; eens per jaar gehouden. Protec'tor, zie Kardinaal-Protector. Protestantisme, samenvattende naam van alle secten, die zich door de —► Hervorming van 1517 en volgende jaren van de Moederkerk hebben afgescheiden. De voornaamste richtingen zijn: het -* Lutheranisme, -*• Calvinisme en -*• Anglicanisme; kleinere secten: Methodisten, Zevendedags Adventisten enz. Alle komen hierin overeen, dat zij i. de H. Schrift als eenige geloofsbron erkennen, dus de -*• goddelijke overlevering als geloofsbron verwerpen; en 2. het bestaan van een door Christus gewilde -*■ hiërarchie verwerpen. De gevolgen van deze fundamenteele dwalingen worden in de afzonderlijke trefwoorden uiteengezet. Pogingen tot vereeniging van de tallooze secten zijn nooit verder gekomen dan tot n samenwerking op praktisch gebied (geen geloofseenheid). Tegenwoordig zijn er circa 183 millioen Protestanten. In Nederland zijn de voornaamste groepeeringen: de Nederlandsch-Hervormden, de Gereformeerden, de Remonstranten, de Lutheranen, Doopsgezinden en de Hersteld Apostolische Gemeente. Pro'to heeft in samenstellingen de beteekenis van vóór, eerste; b.v. —*■ protonotarius. Pro'tocano'nisch heeten de boeken van de H. Schrift welker canoniciteit (zie Canoniek) nooit ernstig betwist is. Zie ook Deuterocanonisch. Pro'to-Evangelie (= eerste blijde boodschap), de eerste belofte van den -*• Messias, door God gedaan na den zondeval der eerste menschen (Genes. 3< t5)- °°k Messiaansche Profetieën. Protonota'rius Aposto'licus, de notarissen van den -*■ Apostolischen Stoel,verdeeld in: 1. de dienstdoende 573 PROTOTYPE PYXIS 574 (de nu’mero participan’tium), die een college vormen en de notarieele werkzaamheden van den H. Stoel verrichten. Zij zijn verbonden aan de -•■Apostolische Kanselarij. 2. de buitengewone, in vier klassen verdeeld, waarvan de derde klasse de Pr. Ap. -*■ ad in’star parti¬ cipan’tium zijn, die in eererechten gelijk staan met de dienstdoende. Zij worden tot die waardigheid per pauselijke -*■ breve benoemd. De vierde klasse wordt gevormd door de titulaire Protonotarissen; dit is de waardigheid van den -*■ kapittel-vicaris en den -*■ vicarisgeneraal tijdens hun ambtsduur. Pro'totype zie Type en Antitype. Proveniers'huis, huis voor degenen, die van proven (liefdegaven) leven; armhuizen. Providentis’simus De'us (= de alzorgende God), beginwoorden en titel van de -*■ encycliek door paus Leo XIII op 18 Nov. 1893 uitgevaardigd over de studie van de H. Schrift. Provinciaal’, titel van dengene, die een provincie van een religieuze -*• orde of -*■ religieuze congregatie bestuurt. Hij wordt gekozen op het provinciaal -*• kapittel, en meestal terzijde gestaan door -*■ definitoren. Provinciaal’ Conci’lie, vergadering van een -»• kerkprovincie, te houden minstens om de 20 jaar. Uitgenoodigd moeten worden (door den -* metropoliet of, als diens zetel vacant is, door den oudsten -* suffra¬ gaan-bisschop in ambtsjaren) de suffragaanbisschoppen, die allen een beslissende stem hebben (titulaire bisschoppen kunnen uitgenoodigd worden en hebben dan ook een beslissende stem). Verder worden uitgenoodigd met adviseerende stem: het kathedraal —*■ kapittel (2 leden), de hoogere oversten van -*■ exempte clericale orden en -* monastieke congregaties en andere vertegenwoordigers van de -* seculiere en -*■ reguliere geestelijkheid. Provi’sor zie Procurator. Psalmen, vrome liederen, voor den Israëlietischen eeredienst of privé-gebruik onder Gods ingeving gedicht, en in den Bijbel opgenomen. Psalmodie’, psalmgezang. Psalmodieeren is zingen op de wijze van psalmgezang. Psalte'rium, verzamelnaam van de 150 psalmen uit het -*■ Oude Testament. Het P. wordt in de liturgie veelvuldig gebruikt; het is het voornaamste deel van het -+ breviergebed. Pseudepigraaf zie Apocrief. Purificato’rium zie Kelkdoekje. Purper, de paars-roode kleur, teeken van de bisschoppelijke waardigheid; als opvolgers van de Apostelen-martelaren moeten de bisschoppen bereid zijn hun bloed te geven voor de Kerk en haar leer. Puseyis'ten zie Oxfordbeweging. PIJ. het lange opperkleed, dat door de leden van sommige kloosterorden gedragen wordt. Meer dan het -*■ habijt wekt het de bijgedachte aan ruwe, harige stof. Py’xis zie Ciborie en Custodia. Wapen van een Protonotarius Apostolicus. Q Quadrage nen, vroeger een strenge veertigdaagsche kerkelijke boete voor de zonden. In de tegenwoordige uitdrukking „een aflaat van (b.v.) 7 jaren en 7 Q.” beteekent Q. de kwijtschelding van zooveel tijdelijke straffen der zonde, als men vroeger door dien boetetijd verkreeg. Quadrage'sima [= veertigste dag (voor Paschen)], ! Latijnsche naam van de -*■ Veertigdaagsche Vasten, ook van den ien Zondag in de Veertigdaagsche Vasten. Quadrage’simo An'no (= in het veertigste jaar), beginwoorden en titel van de -* encycliek door paus Pius XI in 1931, veertig jaar na -*■ Rerum Novarum, over het sociale vraagstuk uitgevaardigd. Qua'si-domici'lie, verblijf in een plaats (kerkelijk rechtsgebied, b.v. parochie) met het doel daar eenigen tijd, doch niet blijvend te verwijlen. Quasimo'do [= als pas(geboren kinderen)] wordt, naar de beginwoorden van den -*■ Introitus, de ie Zondag na Paschen (Beloken Paschen) genoemd. Qua'si-parochie zie Parochie. Qua'si-pastoor zie Pastoor. Quatertem'perdagen (qua’tuor tem’pora = vier tijden), de viermaal, aan het begin van elk jaargetijde voorkomende reeks van -*• vasten- en -» onthoudingsdagen op Woensdag, Vrijdag en Zaterdag; om zegen af te smeeken over de jaargetijden en voor de priesters, die dikwijls op die dagen gewijd worden. De Q. vallen in de ie week van de -» Veertigdaagsche Vasten, de Pinksterweek, de week na Kruisverheffing (zie Kruis des Heeren), en in de 3e week van den -*■ Advent. Quietis'me, een reeds vroegtijdig opgetreden, in de 17e eeuw onder invloed van Molinos weer opgeleefde ontaarding van de —► mystiek; een streven naar opgang in God zonder eenige werkzaamheid van den kant van den mensch, in valsche innerlijkheid (qui’es = rust). In 1687 werd Molinos veroordeeld, in 1699 vele quietistische werken op den -* Index geplaatst. Quinquagesima [= vijftigste dag (voor Paschen)], naam van den Zondag voor —► Aschwoensdag. Quinquenna'lia, de buitengewone -*■ faculteiten, die de bisschop voor den tijd van vijf jaar (quin’que an’m) van de -*• Romeinsche Congregatie de Propaganda Fide ontvangt. Quirinaal', naam van een der zeven heuvelen van Rome, waarop het paleis van den Italiaanschen koning staat, dat vroeger een pauselijk zomerverblijf was. In den tijd van de Romeinsche kwestie (zie Kerkelijke Staat) werd het Quirinaal tegenover het -*■ Vaticaan gebruikt als symbool van de wereldlijke tegenover de pauselijke macht in Italië. R R. D., afkorting van Revcren’dus Do’minus (= Eerwaarde Heer). Zie ook Eerwaarde. R.I.P., afkorting van -* Requiesca(n)t in pace. R. K. S. P., afkorting van -► R. K. Staatspartij. R. P., afkorting van Reveren’dus Pa’ter (= Eerwaarde -> Pater of Vader). Rabat', befje, dat in Nederland over de -*■ toog wordt gedragen door de leden der Limburgsche geestelijkheid, die daartoe gerechtigd zijn. Ook veel gebruikt in Frank¬ rijk, vanwaar het afkomstig is. Rabbi (= meester), Hebreeuwsche aanspreektitel van een godsdienstleeraar; wordt in het Evangelie gebruikt tegenover Jesus en Joannes den Dooper. Daaruit ontstond het tegenwoordige rabbijn, het hoofd van de Joodsche godsdienstige gemeente. Radboudstichting, in 1905 onder medewerking van het Nederlandsch episcopaat gesticht, beoogt de instandhouding van een R. K. Universiteit en het vestigen van R. K. leerstoelen aan de Rijksuniversiteiten. Ratel, wordt in plaats van de meer feestelijk klinkende -*■ altaarschel gebruikt vanaf -*■ Witten Donderdag tot de Paaschmis van -*• Paaschzaterdag. Rationa'le, een op het -*■ pallium gelijkend bisschoppelijk schouderkleed, dat sinds de 10e eeuw door eenige bisschoppen tijdens pontificale plechtigheden over het -*• kazuifel gedragen mag worden. Rationalis'me, het systeem, dat het verstand (de ra’tio) als de voornaamste of eenige bron van waarheidskennis beschouwt, met voorbijzien van de zintuigelijke kennis, die de grondslag is van het verstandelijk kennen. Dit systeem, op den godsdienst en moraal toegepast, ontkent de mogelijkheid van openbaring, geloof, wonderen enz. en is oorzaak van velerlei dwalingen, bijzonder het -»■ Modernisme. Recitee’ren, zangerig spreken, declamatorisch zingen, b.v. in het koorgebed. Reclu'sen zie Inclusen. Recollec'tie (van re-colligere = opnieuw verzamelen of herdenken), godsdienstige oefening, die op regelmatige tijden de herinnering aan een gemaakte retraite (zie Geestelijke afzondering) wakker roept en door eenige uren van bezinning, gebed en stilzwijgen vruchtbaar tracht te maken. Rec'tor (= bestuurder), het hoofd van een nietparochieele kerk (rectoraatskerk), meestal in gestichten en inrichtingen van onderwijs; ook in de zielzorg werkzaam. In dat geval is hij voor verschillende aangelegenheden afhankelijk van den —*■ pastoor der -*■ moederkerk. Redemptoristen, populaire naam voor de leden van de Congregatie van den Allerheilig- 579 REDEMPTORISTINNEN REGULIEREN 580 sten Verlosser (Congrega’tio Sanctis’simi Redempto’ris; afgekortC.S.S.R.)> door den H. Alphonsus Maria de Liguori in 1732 gesticht en in 1749 door Paus Benedictus XIV goedgekeurd; met het doel: zelfheili¬ ging en buitengewone zielzorg (missies, retrai- Kedemptonst ten enz.). Smds 1831 in België gevestigd (14 huizen), sinds 1836 in Nederland (12 huizen). Wapen van de Congregatie van den Allerheiligsten Verlosser (Redemptoristen) Het devies luidt: „Bij Hem is overvloedige verlossing”. Redemptoristin'nen (Zusters Redemptoristinnen of Religieuzen der Orde van den Allerheiligsten Verlosser) , -*• religieuze congregatie van contemplatieven, in 1731 te Scala (Italië) door den H. Alphonsus Maria de Liguori gesticht, in samenwerking met de Eerbiedwaardige Zuster Maria Celesta Crostarosa. In Nederland heeft de congregatie 3 zelfstandige kloosters, in België 5 kloosters. Reese zie Trabes. Refecto'rium zie Klooster. Reforma'tie zie Hervorming. Refonn'katholicisme zie Amerikanisme, Modernisme. Refter (refecto’rium = plaats, waar men zich verkwikt), benaming van de eetzaal in kloosters, en van daar overgenomen voor de eetzaal in gestichten, seminaries enz. Regel zie Kloosterregel. Regest', inhoudsopgave van een oorkonde; een regestenverzameling is een chronologisch overzicht van de regesten over een bepaald historisch onderwerp (pauselijk, wereldlijk). Regi'na Coe'li (= Koningin des Hemels), beginwoorden en naam van een der vier groote -*■ Maria-antiphonen van het Romeinsche -*■ brevier; gebruikt tijdens den -► Paaschtijd. In dien tijd wordt ook het gewone gebed van de -* Angelus door het R. C. vervangen. De tegenwoordige tekst dateert uit de 13e eeuw, het vers en -* responsorium uit de 15e eeuw. Regulie're kanunniken, Priesterleden van sommige oudere kloosterorden (o. a. Norbertijnen, Kruisheeren, die als -► kanunnik verplicht zijn tot het -» koorgebed en als religieus tot het onderhouden van de kloosterlijke -* geloften. Zij leiden dus het '-*• reguliere (conventueele) leven, in tegenstelling tot de -* seculiere kanunniken. Regulie'ren, leden van ’n -» orde of -*• religieuze congregatie, aldus genoemd omdat ze volgens een kerkelijk goedgekeurden regel 581 REINILDAHUIZEN RELIEKSCHRIJN 582 (re’gula) leven (zie ook Kloosterregel). Over de geheele wereld verspreid zijn er ongeveer 250.000 mannelijke kloosterlingen, waaronder ruim 24.000 Jezuieten, 22.000 Franciscanen, 15.000 Broeders der Christelijke Scholen, 12.000 Capucijnen, bijna 11.000 Salesianen, ruim 9.000 Benedictijnen, 6.700 Dominicanen, 6.000 Maristen, 6.000 Redemptoristen, bijna 5.000 Oblaten van Maria, ruim 4.000 Minderbroeders Conventueelen en 4.000 Missionarissen van de Onbevlekte Ontvangenis. De overige ordesgeestelijken zijn verdeeld over Orden en Congregaties, die minder dan 4.000 leden tellen. Reinildahuizen, stichtingen van de actieve -* Vrouwen van Bethanië in de groote steden, voor de geestelijke verzorging van nietkatholieken. Relie'ken (relikwie’ën, reliqui’ae = overblijfselen), het lichaam van Heiligen of deelen daarvan, ofwel zaken, die met Christus of de Heiligen in aanraking zijn geweest (b.v. de -*• Heilige Lijk¬ wade, de —Petrusketting enz.). Zie ook Reliekenvereering. Relie'kengraf zie onder Altaar. Relie'kenvereering, vereering van de -* relieken van -*■ heiligen. Een op den -*■ Bijbel steunend gebruik, dat door de H. Kerk is goedgekeurd en aanbevolen, omdat het algemeen-menschelijk is, de overblijfselen van dierbare of beroemde personen — dus met meer recht nog van de uitverkorenen Gods — piëteitsvol te bewaren en te eeren. De echtheid van iedere reliek in het bijzonder is een historische zaak, welke niet onder de geloofsuitspraken van de Kerk valt; het officieele oordeel daaromtrent is cian den -*• Apostolischen Stoel of aan den -*■ bisschop voorbehouden. Dikwijls worden dezelfde relieken in verschillende plaatsen vereerd, waarbij dan veelal een deel voor het geheel werd genomen. Zie ook Heiligenvereering, Kruis des Heeren. Reliekschrijn, (reliquia’rium), kast in de meest verschillende vormen vervaardigd, Reliekschrijnen 583 RELIGIEUZE CONGREGATIE REQUIEMMIS 584 waarin de -* relieken van ->■ heiligen bewaard worden, dikwijls omkleed door | een metalen omhulsel, kostbaar en kunstig versierd. Religieuze Congrega'tie, -* kloostergenootschap, waarvan de leden alleen -*• eenvoudige geloften afleggen (tijdelijk of voor eeuwig). Daarin onderscheidt zich de R. G. van een religieuze —*■ orde, waarvan de leden -*■ plechtige geloften afleggen. In een R. C. kent men verder niet, zooals in een orde, de pauselijke —*■ clausuur en behouden de leden het eigendomsrecht van hun goederen, echter niet het beheer en het vrije beschikkingsrecht. Aan het hoofd van een R.C. wordt een generaal-overste gekozen, die gewoonlijk provinciale oversten benoemt. Na het noviciaat (zie Novice), gewoonlijk door een -*■ postulaat voorafgegaan, volgen de -*■ geloften voor meestal één jaar, waarna de mannelijke kloosterlingen veelal de eeuwigdurende geloften afleggen, de vrouwelijke meestal tijdelijke. Het uittreden uit een R.C. staat vrij, na afloop van den tijd der geloften; voor eeuwigdurende geloften wordt dispensatie van den paus vereischt. De in de laatste eeuwen opgerichte kloostergenootschappen zijn bijna alle als R. C.-s gesticht. Religieuze orde zie Kloostergenootschap, Religieuze Congregatie en Orde. Relikwieën, Reliqui'en zie Relieken. Reliquia'rium > zie Reliekschrijn. Remonstrant* zie Monstrans. Remonstran'ten zie Protestantisme. Renegaat' zie Bekeerling. Reparatri'cen (Zusters van de Congregatie van Maria Eerherstelster). Zustercongregatie in 1857 te Straatsburg opgericht door Moeder Maria van Jesus, met het doel in een deels contemplatief deels actief leven, eerherstel te brengen in vereeniging met en door de navolging van Maria. In de kloosters der congregatie is het -*• Allerheiligste dagelijks ter aanbidding uitgesteld. De congregatie heeft kloosters in Nederland, België en voorts in geheel WestEuropa, Afrika, N. en Z. Amerika. Reposito'rium (= rustplaats), de ledige ruimte in den -*■ monstrans (-*• custodia), waar de -*• lunula geplaatst wordt; ook de expositietroon (zie Expositie) en het -*■ rustaltaar worden R. genoemd. Re'quiem aoter'nam [do’na e’is Do’mine (= Heer, geef hun de eeuwige rust)], bekende liturgische formule uit de gebeden voor de overledenen (—* officie en -*• Misoffer). Zij stamt uit het 4e boek Esdras 2, 34. Re'quiem mis (H. Mis van Requiem), -* Misoffer, aldus genoemd naar het eerste woord van den -*■ Introitus, dat opgedragen wordt voor de overledenen (zielemis), en bijzonder de H. Mis die als -*■ uitvaart opgedragen wordt. De -*■ liturgische kleur is zwart. Er bestaan vier varianten van één misformulier: de drie missen op Allerzielen, de overlijdens- of begrafenismis, de verjaardag van het overlijden en de gewone mis der overledenen. Daar zij de oudste votiefmjssen (zie Votief) zijn, missen zij verschillende later ingevoerde deelen (psalm Judica, zegen) of feestelijk klinkende deelen (Gloria, Credo). 585 REQUIESCAT IN PACE RIDDERORDEN 586 Requies'cat in pa'ce [= hij (of zij) ruste in vrede], bekende liturgische formule uit de gebeden voor de overledenen, afgekort R. I. P. In de -* Requiemmis wordt het gezegd in plaats van het -* Ite Missa est. Re'rum Eccle'siae [= (het bestuur) der kerkelijke zaken], beginwoorden en titel van de -*• encycliek door paus Pius XI in 1926 uitgevaardigd over de katholieke missiën. Re'rum Nova'rum (= nieuwigheden), titel en beginwoorden van de -*• encycliek door Paus Leo XIII op 15 Mei 1891 uitgevaardigd over het sociale vraagstuk. Rescript' (= terugschrijven, antwoord), plechtig schrijven waarmede de -+ Apostolische Stoel of een -*■ ordinarius een gunst verleent of een rechtszaak beslist. Reserva'tie (= voorbehoud). De machthebber kan zich bij het delegeeren van zijn macht (verleenen v^n -* jurisdictie) de vergiffenis van bepaalde zonden of de kwijtschelding van kerkelijke straffen voorbehouden. Deze reservatie eindigt echter in geval, dat de penitent (zie Biechteling) stervende is; dan kan iedere priester van alle gereserveerde zonden en alle -*■ censuren absolveeren, met dien verstande, dat van de censuren, die door een bepaalden gezagsdrager of allerspeciaalst door den -*■ Apostolischen Stoel voorbehouden zijn, slechts provisorisch geabsolveerd wordt. In ander geval van nood kan de priester van alle censuren slechts provisorisch absolveeren. Reserva'tio menta'lis zie Geestelijk voorbehoud. Responso'rium (responso’rie), een liturgisch antwoord op eenige deelen uit het H. -* Misoffer of het —*■ officie. Datgene waarop geantwoord wordt heet soms vers. Het R. op het -* Epistel heet -*■ Graduale of -*■ Tractus. Het vroegere liturgische boek, waarin de responsoria verzameld waren, heette Responsoria’le. Restric'tio menta'lis zie Geestelijk Voorbehoud. Retabel' (= achtertafel), opstand achter het -*• altaar, van houten (soms steenen) paneelen, waarin ook -+ relieken van heiligen geborgen werden. Later heeft de R. zich ontwikkeld tot een over de geheele lengte van het altaar loopenden achterwand, dikwijls zeer rijk gebeeldhouwd. Zie afbeelding altaar. Retrai'te zie Geestelijke afzondering. Retrai'tehuis instituut, waar men de gelegenheid heeft, onder beproefde leiding en in een daartoe aangepaste omgeving, een retraite te maken (zie Geestelijke afzondering). Revela'tie zie Openbaring. Ridderorden (geestelijke), geestelijke vereenigingen, ook van vrouwen, die het ridderschap en den religieuzen staat verbonden, dateerend uit den tijd der Kruistochten. Het doel was de verdediging van de christelijke landen tegen de ongeloovigen, en het beoefenen van de werken van naastenliefde, vooral hospitaaldienst. Gewoonlijk legden zij één of meer kloostergeloften af, meestal volgens den regel van St. Augustinus, Benedictus, Bernardus of Basilius. Geleidelijk zijn zij opgeheven, enkele bestaan nog als streng religieuze orden, meerdere als wereldlijke of pauselijke orden van verdiensten of als orden van militairen aard (-*■ Maltezerridders). Zie ook Pauselijke ridderorden. 20 587 RIGORISTEN RITUS 588 Rigoris'ten, degenen, die in tegenstelling met de laxisten (zie Laxisme) een al te strengen uitleg van de verplichtingen geven of het aantal verplichtingen onnoodig uitbreiden. Ring, onderscheidingsteeken van -*■ protonotarius apostolicus, -*■ huisprelaat, -*• abt, -* bisschop, -*• kardinaal en -*• paus (zie Visschersring). Ook doctoren in de theologie mogen een ring dragen, behalve bij liturgische functies. Ring en -*■ kromstaf zijn de onderscheidingsteekenen, waardoor een bisschop met zijn ambt bekleed wordt. Zie ook Investituur. Ri'tenstrijd, geschil over de toepassing van het beginsel der accomodatie (zie Aanpassing) bij de missioneering van heidensche volken. Aanleiding was het initiatief van pater Ricci (1552-1610), die chineesche godsnamen en gebruiken in zijn prediking bij de Chineezen opnam. Tegenstanders waren de Dominicanen, Franciscanen, Lazaristen en de priesters van het Parijsche j Seminarie der Vreemde Missiën. De -*• bul „Ex quo” van paus Benedictus XIV beslechtte in 1742 den strijd ten nadeele van Ricci. Eenzelfde strijd over de Malabarische gebruiken tusschen Jezuieten en Capucijnen werd door paus Benedictus in 1744 beslecht, eveneens ten nadeele van de Jezuieten. Ritua'le Roma'num, het liturgisch boek, dat de gebeden en -* rubrieken voor den priester bevat bij de toediening der -* sacramenten en -*■ sacramentalia. In den tegenwoordigen vorm dateert het R. R. van Paus Paulus V (1614). Benedictus XIV heeft het vermeerderd en herzien. Leo XIII bezorgde de standaarduitgave (1884). Nu geldt als norm de uitgave van 1925, die aan de hand van den -*• Codex Juris Canonici herzien is. Zie ook Ceremoniale Episcoporum en Pontificale Romanum. Ritualis'me, de katholiseerende richting in de Anglicaansche Kerk (zie Anglicanisme), plm. 1850 ontstaan, tengevolge van de -*• Oxfordbeweging, vooral op het gebied van den eeredienst, waar veel Roomsche gebruiken zijn aangenomen (liturgie, biecht, laatste oliesel, heiligenvereering, broederschappen). Ondanks de tegenwerking van officieele zijde heeft het R. grooten aanhang gekregen en de geheele Anglicaansche Kerk beïnvloed, vooral omdat het streven gepaard ging met een verdieping van de theologische studiën en sociale hervormingen. Ook op ’t nieuwe Book of Common Prayer (in 1929 door het Engelsche Parlement verworpen) heeft het invloed uitgeoefend. Ritueel' beteekent: volgens den -*• Ritus. Ri'tus de gebruikelijke en door de -► rubrieken voorgeschreven wijze, waarop een liturgische handeling verricht wordt. Vandaar, dat men zegt, dat een feest volgens den —* dubbel-ritus (als duplex) gevierd moet worden. Vandaar is het woord uitgebreid op de liturgische systemen in de Kerk, de manieren, waarop afzonderlijke kerken (Lyonsche R.), religieuze Orden (Dominicaansche R.,’ Karmelieten-R., Kartuizer-R.) of geheele Kerken (Oostersche R.) den openbaren eeredienst hebben ingericht. In deze beteekenis staat R. niet alleen gelijk met liturgie (Oostersche liturgie), maar ook met het kerkelijk leven en kerkelijk recht. De katholieken behooren tot den R., waarin zij gedoopt zijn; alleen met toestemming van den -*• Apostolischen Stoel kan 589 R. K. BONDEN EN VEREENIGINGEN ROGATIONES 590 men van R. veranderen. De verschillende R.-en worden door de Kerk niet alleen geduld, maar ook beschermd (door de -*■ Romeinsche Congregatie der Riten voor de Latijnsche Kerk; door Rom. Congregatie voor Oostersche Kerken voor de geünieerde kerken van het Oosten). Zie ook Romeinsche Ritus, Latijnsche Ritus, Oostersche Ritus, Mozarabische Ritus, Ambrosiaansche Ritus, Gallicaansche Ritus en het artikel: Hiërarchie der H. Kerk. R. K. Bonden en Vereenigingen. Uit het zeer groote aantal kunnen slechts enkele genoemd worden. Eenige, welker naam zichzelf niet volledig verklaart, hetgeen dus niet wil zeggen, dat zij de voornaamste zijn, zijn als afzonderlijke trefwoorden behandeld. Voor een volledig overzicht moet men den -* Piusalmanak raadplegen. Men kan onderscheiden: stands- en vakorganisaties (vereenigingen van werkgevers, kunstenaars, middenstand, landbouwers, werknemende middenstand, overheidspersoneel, werknemers, ziekenverpleegsters, kraamverpleegsters); algemeen maatschappelijke organisaties (Katholiekendagen, -► K. S. A., Vrouwenbond, Bond van Groote Gezinnen, Vredesbond); cultureele organisaties (Geloof en wetenschap, -*• Sint Bemulphusgilde, -*• K. R. O., -*• Sint Adalbertsvereeniging); Jeugdvereenigingen. Zie ook Jeugdwerk, Studentenvereenigingen. R. K. Leergangen, stichting, gevestigd te Tilburg, met het doel aan studeerenden hun studievormmg te geven volgens den geest der R. K. Kerk, in het bijzonder als voorbereiding voor middelbare acten. R. K. Staatspartij, afgekort R. K. S. P., politieke organisatie van katholieken in Nederland, gegroeid uit den ouden Bond van R. K. Kiesvereenigingen. Rochet', het korte koorhemd, met sluitende mouwen, oorspronkelijk alleen door bisschoppen gedragen, later, met pauselijke vergunning, ook door abten en kanunniken. Het rochet alleen mag slechts in den koordienst, niet bij liturgische plechtigheden of toediening der Sacramenten gebruikt worden. Zie afb. Liturgische gewaden. Roep, populaire benaming voor de afkondiging van een voorgenomen huwelijk (-»■ huwelijksafkondiging; officieel -*• proclamatie) op drie achtereenvolgende Zondagen of geboden feestdagen. Roeping, het voornemen in den geestelijken of kloosterlijken stand te treden en de daaraan beantwoordende toestemming van den geestelijken of kloosteroverste. R. heeft dus een tweevoudig element: het subjectieve, wanneer men meent, dat men door God geroepen is en een overeenkomstig voornemen maakt; en het objectieve, wanneer de bevoegde autoriteit roept, d. w. z. het voornemen goedkeurt. Roerende feesten (-*• fes’ta mobi’lia), feestdagen, die zich richten naar den veranderlijken datum van het Paaschfeest. Zij vallen wel op denzelfden weekdag, maar niet op denzelfden maanddatum. Het -» Missaal geeft als roerende feesten op: -*■ Septuagesima, -* Aschwoensdag, -* Paschen, -*• Pinksteren, -*■ Hemelvaartsdag, -*■ Sacramentsdag, xe Zondag van den -* Advent. Zie ook Kerkelijke feestdagen en Geboden feestdag, en de Tabel aan ommezijde. Rogatio'nes, Latijnsche benaming voor de -»■ Kruisdagen. TABEL DER ROERENDE FEE S T D A G E N rv Tjr Zon- ▼ Zond. Septua- Asch- „ _ Pink- H. Sacra- dagen na ie Zondag Jaaf lett. gesima Woensdag Paschen steren mentsdag v. d. Advent 1938 b 13 Febr. 2 Maart 17 April 26 Mei 5 Juni 16 Juni 24 27 Nov. 1939 a S Febr. 22 Febr. 9 April 18 Mei 28 Mei 8 Juni 26 3 Dec. 1940 gf 21 Jan. 7 Febr. 24 Maart 2 Mei 12 Mei 23 Mei 28 1 Dec. 1941 e 9 Febr. 26 Febr. 13 April 22 Mei 1 Juni 12 Juni 25 30 Nov. jg42 d 1 Febr. 18 Febr. 5 April 14 Mei 24 Mei 4 Juni 26 29 Nov. 1943 c 21 Febr. 10 Maart 25 April 3 Juni 13 Juni 24 Juni 23 28 Nov. 1944 ba 6 Febr. 23 Febr. 9 April 18 Mei 28 Mei 8 Juni 26 3 Dec. 1945 g 28 Jan. 14 Febr. 1 April 10 Mei 20 Mei 31 Mei 27 2 Dec. 1946 f 17 Febr. 6 Maart 21 April 30 Mei 9 Juni 20 Juni 24 1 Dec. 1947 e 2 Febr. 19 Febr. 6 April 15 Mei 25 Mei 5 Juni 26 30 Nov. x948 dc 25 Jan. n Febr. 28 Maart 6 Mei 16 Mei 27 Mei 27 28 Nov. 1949 b 13 Febr. 2 Maart 17 April 26 Mei 5 Juni 16 Juni 24 27 Nov. 1950 a 5 Febr. 22 Febr. 9 April 18 Mei 28 Mei 8 Juni 26 3 Dec. x95i g 21 Jan. 7 Febr. 25 Maart 3 Mei 13 Mei 24 Mei 28 2 Dec. x952 fe 10 Febr. 27 Febr. 13 April 22 Mei 1 Juni 12 Juni 25 3° Nov. x9S3 d 1 Febr. 18 Febr. 5 April 14 Mei 24 Mei 4 Juni 26 29 Nov. 1954 c 14 Febr. 3 Maart 18 April 27 Mei 6 Juni 17 Juni 24 28 Nov. 1955 b 6 Febr. 23 Febr. 10 April 19 Mei 29 Mei 9 Juni 25 27 Nov. 1956 ag 29 Jan. 15 Febr. 1 April 10 Mei 20 Mei 31 Mei 27 2 Dec. x957 f 17 Febr. 6 Maart 21 April 30 Mei 9 Juni 20 Juni 24 1 Dec. i9S8 e 2 Febr. 19 Febr. 6 April 15 Mei 25 Mei 5 Juni 26 30 Nov. i939 d 25 Jan. 11 Febr. 29 Maart 7 Mei 17 Mei 28 Mei 27 29 Nov. 1960 cb 14 Febr. 2 Maart 17 April 26 Mei 5 Juni 16 Juni 24 27 Nov. 1961 a I 29 Jan. 15 Febr. 2 April 11 Mei 21 Mei 1 Juni 27 3 Dec. 593 ROMA LOCUTA RES FINITA ROMEINSCHE CONGREGATIES 594 Ro'ma lecu'ta re* finl'ta (== Als Rome gesproken heeft, is de kwestie uitgemaakt), woorden van St. Augustinus; kernspreuk van het pauselijk gezag. Romeinsche Adel zie Pauselijke adel. Romeinsche Colleges, kerkelijke colleges te Rome van de verschillende volken der wereld, als huisvesting en niet zelden als onderwijsinrichting voor de studenten uit die landen, die hun studiën aan pauselijke universiteiten doen of voortzetten. Er zijn er 31. Het Nederlandsche (Pauselijk Pio-Nederlandsch College) dateert van 1931, het Belgische van 1846. Volledige seminaria zijn: het Pauselijk Fransch Seminarie (1853), het Pauselijk Lombardijnsch Seminarie van den H. Ambrosius en Carolus (1854) en het Urbaansch College van de Voortplanting des Geloofs (1627, voor studenten van alle volken). Zie ook Anima en Campo Santo. Verder hebben ook vele Orden en Congregaties hun colleges te Rome, in het geheel 24. Zie ook Angelicum, Antonianum, Anselmianum, Gregoriana. Romeinsche Congregaties, de ministeries der katholieke Kerk, waardoor de paus bepaalde zaken en vraagstukken regelt, onderdeel van de -*■ Romeinsche Curie. Aan het hoofd staat een prefect (de paus zelf of een kardinaal), onder hem een secretaris (kardinaal of prelaat), een assessor (zoo noodig, een prelaat), verder ondersecretarissen, substituten en raadslieden, die prelaten zijn; tenslotte consultoren: seculiere of reguliere geestelijken. Kardinalen zijn de leden. Als de Paus zelf prefect is, is de secretaris praktisch het hoofd van de congregatie en de assessor praktisch secretaris. De eerste R. C. werd gesticht in 1542 door Paus Paulus IV (H. Officie). De sinds dien tijd gegroeide organisatie werd in 1908 door Pius X geheel hervormd. Nu zijn er 12, namelijk: 1. van het H. Officie (1542), beschermt de leer van geloof en zeden; de vroegere congregatie van den Index is daarin opgenomen, sinds 1917 met censuur van boeken en geschriften belast. 2. van het Consistorie (1588), behandelt de zaken, die kerkprovincies, bisdommen en de hoofden en kapittels daarvan betreffen. Hieronder ressorteeren ook eenige Apostolische Delegaties, (zie Apostolisch Delegaat). 3. van den Oosterschen Ritus, heeft de bevoegdheden van alle andere congregaties tezamen voor de geloovigen van den Oosterschen ritus; in 1917 van de congregatie der Propaganda afgescheiden. Hieronder ressorteeren eveneens eenige Apostolische Delegaties. 4. der Sacramenten (1908), alles wat betrekking heeft op de tucht der sacramenten, vooral huwelijksdispensaties. 5. van het H. Concilie (1908), behandelt de kerkelijke tucht onder de seculiere geestelijkheid en de geloovigen, die niet onder de Propaganda ressorteeren; verder het toezicht op nietalgemeene concilies enz. 6. der Kloosterlingen (1908), behandelt alle aangelegenheden der kloosterlingen van beiderlei geslacht. 7. de Propaganda Fide (1622), voor alle aangelegenheden in de missielanden en enkele gebieden met regelmatige kerkelijke hiërarchie; toezicht op kloosterlingen, die missionarissen zijn. 8. der Riten (1588), behandelt zaligen heiligverklaringen, eeredienst der Latijnsche Kerk, relieken van zaligen en heiligen. 595 ROMEINSCHE CURIE ROTA 596 9. van het Ceremonieel (1588), regelt de plechtigheden van de pauselijke kapel, ceremonieel bij de ontvangst van vorsten enz. 10. van Buitengewone Kerkajijke Aangelegenheden (1814), kwesties, die mede geregeld moeten worden door overeenkomst en onderhandeling met het wereldlijk gezag. 11. der Seminaries en Universiteiten (1588, 1915), voor studie-aangelegenheden deze inrichtingen betreffende. 12. van de Eerwaarde Kerkfabriek van St. Pieter, zorg en beheer over de patriarchale Vaticaansche Basiliek. In de congregaties 1 en 8 worden de zaken van gewicht eerst behandeld door de vergadering van consultoren, alvorens aan de kardinalen te worden voorgelegd. In de overige worden de gewone zaken door prefect en assistenten behandeld; moeilijke worden aan de consultoren voorgelegd, die hun votum geven, dat gedrukt aan de kardinalen der congregatie wordt rondgestuurd en eens per maand in behandeling komt. In de vergadering wordt met meerderheid van stemmen beslist en de beslissing voorgelegd aan den paus. Daartoe hebben prefect en secretaris vaste audiënties bij den paus. Romoinsche Cu'rie, het geheel van pauselijke bestuurslichamen, hetwelk het wereldbestuur der R. K. Kerk uitmaakt; ook de personen, geestelijken en leeken, die aan die bestuurslichamen verbonden zijn. De R. C. is gesplitst in drie deelen: de -* Romeinsche Congregaties, de -*■ Pauselijke Rechtbanken en de Pauselijke Bureaux of Secretariaten. Romeinsche kwestie zie Kerkelijke Staat. Romeinsche Ri'tus (Rom. Liturgie), -* ritus, die gevolgd wordt in het overgroote deel der Westersche Kerk. Zij is ontslaan te Rome, reeds voor de 5e eeuw te boek gesteld, maar eerst definitief vastgesteld in de 16e eeuw, nadat de -*• Gallicaansche Ritus er veel invloed op uitgeoefend had. Romeinsche Ro'ta zie Rota. Rood, liturgische kleur, die gebruikt wordt bij feesten van het lijden des Heeren, van den H. Geest en van martelaren. Symbolische kleur van het lijden en van de liefde. Ook de kleur der kardinalen. Roomsch, volgens de leerstellingen van den godsdienst, wier hoofd de Paus van Rome is. Roomsch Katholiek, behoorende tot de R. K. Kerk, overeenkomstig de R. K. leer. Roomsch Katholieke Kerk, het gedeelte der katholieke Kerk, dat onder den paus van Rome staat. De officieele naam is blijkens het -» Annuario Pontificio, Heilige Roomsche Kerk. Rosé, een lichter paars, is als -*• liturgische kleur toegestaan op den 3en Zondag van den Advent (Gaudete) en den 4en Zondag van de Groote Vasten (Laetare), omdat op die dagen de boetestemming, in de paarse paramenten gesymboliseerd, eenigszins getemperd wordt. Ro'ta (H. Romeinsche of Roomsche), gesticht door Paus Xystus IV (14711484), de pauselijke rechtbank, die tot taak heeft het behandelen van alle openbare burgerrechtelijke en strafrechtelijke processen in ie, 2e en 3e of laatste instantie. Aan het hoofd 597 ROTARY ROZENKRANS 598 staat de Deken. Aan de R. verbonden is een promotor justitiae (iemand die voor het recht opkomt) en een -* defensor vinculi. Ro'tary, organisatie van zakenlieden en vertegenwoordigers der vrije beroepen, die ten doel heeft: individueele hulpverleening, de bevordering van handel en welvaart en de dienstbaarheid aan de menschelijke maatschappij, zonder te letten op godsdienstige en politieke overtuiging. Georganiseerd in plaatselijke clubs, waarvan de eerste opgericht werd te Chicago door P. Harris (1905). In 1912 uitgegroeid tot een internationale liga. In 1937 telde de R. ca. 3692 clubs met 152.000 leden in 75 landen, voornamelijk Engelsche. Vanwege het feit, dat de R. uit vrijmetselaarskringen voortkomt en een levensbeschouwing voorstaat, die gebaseerd is op -*• indifferentisme en godsdienstlooze moraal staat de katholieke Kerk zeer gereserveerd te haren opzichte. Hoewel een algemeene veroordeeling tot heden nog niet uitgesproken is, hebben de bisschoppen van o.a. Frankrijk, Spanje (1929) en Nederland (1930) den katholieken het lidmaatschap verboden, en bepaalde de —► Romeinsche Congregatie van het Consistorie in 1929, dat bisschoppen hun geestelijken niet mogen toestaan lid van een R.-club te worden. De vrouwelijke Rotary-beweging, het Soroptimisme, evenals de Rotary van Amerikaanschen oorsprong, heeft het programma en de inrichting van de R. grootendeels overgenomen en staat ook onder invloed der -»■ Vrijmetselarij. Rouwmis zie Requiemmis. Rozenhoedje, bidsnoer, bestaande uit 5 of 15 maal 10 kralen, onderbroken door telkens een groote kraal en voorafgegaan door een kruisje, 2 groote en 3 kleinere Rozenhoedje kralen, waaraan de gebeden van den -►Rozenkrans verricht worden. Rozenkrans, reeks gebeden ter eere van de H. Maagd, bestaande uit 5 of 15 maal het Onze Vader, 5 of 15 maal tienmaal het Wees Gegroet en 5 of 15 maal het Glorie zij den Vader, waarmede de overweging van 15 -► geheimen van den Rozenkrans verbonden wordt, met enkele inleidende gebeden. Volgens de legende door Maria aan den H. Dominicus kenbaar gemaakt; in werkelijkheid is de R. ouder en eerst in de 2e helft der 16e eeuw in haar tegenwoordigen vorm opgekomen en erkend. Aan het bidden van den R. zijn vele -*■ aflaten verbonden. De voornaamste is een volle aflaat —► toties quoties, wanneer men, na waardig gebiecht en gecommuniceerd te hebben, voor het -*■ Heilig Sacrament een R. van 5 tientjes bidt. Om de aflaten te verdienen moet men een gewijden R. gebruiken, bij gemeenschappelijk gebed is één voldoende. Bij handarbeid of andere reden is het voldoende, den R. bij zich te dragen. De wijding gaat verloren door verkoop of ernstige beschadiging. De leden van de broederschap van 599 ROZENKRANSZONDAG RUSTALTAAR 600 den Eeuwigen Rozenkrans (1635 gesticht) bidden op bepaalde uren met telkens 24 medeleden den geheelen R., die van den Levenden Rozenkrans (1826 gesticht) met 15 deelnemers dagelijks een tientje. Verschillende andere Maria-devoties zijn op den Rozenkrans geïnspireerd, o.a. -*■ Franciscaansche Rozenkrans, -*• Kruisheeren-Rozenkrans, het -*■ Kroontje van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis en andere. Rozenkranszondag, de eerste Zondag van October, waarop het toegelaten is het feest van den Rozenkrans te vieren. Het Rozenkransfeest zelf valt op 7 October. Op Rozenkranszondag kan een vollen aflaat -*• toties quoties worden verdiend in kerken der Paters -*• Dominicanen of in kerken, waar de Broederschap van den Rozenkrans is opgericht. Zie ook O. L. V. van den Rozenkrans. Rozenkruisers, leden van verschillende geheime bonden, die de roos als zinnebeeld der opstanding en het kruis als zinnebeeld der verlossing vereerden. De bekendste bond werd gesticht in Duitschland, in het midden der 17e eeuw. Deze plaatste zich op grondslag van den Bijbel, maar was overigens volledig op de -*• Vrijmetselarij georiënteerd, zoodat alleen vrijmetselaars in leidende posities benoemd werden. Van Weenen uit in Germaans che en Slavische landen verbreid, met als tweede middelpunt Berlijn; totdat zij in 1793 in Oostenrijk, en spoedig na 1800 in Pruisen opgeheven werd. Rozenzondag wordt Zondag -*• Laetare genoemd, omdat de paus alleen op dien dag de -*■ Gouden Roos wijdt. Rubrie'ken, de door het kerkelijk gezag goedgekeurde voorschriften, die de liturgische handelingen regelen, aldus genoemd (ru’ber = rood), omdat zij volgens oud gebruik in de liturgische boeken gewoonlijk met roode letters zijn afgedrukt. Vroeger als aparte boeken uitgegeven, nu in en vóór den tekst van de liturgische boeken opgenomen. Russische Kerk, een tak van de -»■ Grieksch-Orthodoxe Kerk, die in 1589 zelfstandig is geworden, maar praktisch onder het oppergezag van den Tsaar der Russen stond. Tot 1721 berustte het bestuur bij een patriarch; deze werd door Peter den Groote vervangen door de „H. Synode”; daardoor werd de Tsaar ook formeel het geestelijk hoofd der Kerk. Betrouwbare gegevens omtrent de huidige organisatie en het aantal priesters en leden zijn sinds de marxistische revolutie en kerkvervolging niet te achterhalen. Rustaltaar, altaar, waar het Heilig Sacrament berust. De term wordt echter alleen gebruikt voor de altaren waar het H. Sacrament tijdelijk berust (bij -* processie). Zie ook Heilig Graf. dc -* Paters van de H. H. Harten (van Picpus). S. S. afkorting van Soci’etas Sanc’ti Jose’phi, officieele naam van het Gezelschap van St. Jozef, de Paters van -*• Mill-Hill. s. s. s., afkorting van Soci’etas Sanctis’simi Sacramen’ti of Congrega’tio Presbytero’rum a Sanctis’simo Sacramen’to, officieele naam van de -*■ Priesters van het H. Sacrament. S. V. D., afkorting van Soci’etas Ver’bi Divi’ni, officieele naam van het -* Gezelschap van het Goddelijk Woord. Sacrament, uitwending teeken door Christus ingesteld, waardoor genade wordt aangeduid en gegeven. Het uitwendig teeken bestaat uit een uitwendige handeling met de begeleidende voorgeschreven woorden. De genade door de sacramenten gegeven is tweevoudig: zij schenken de -*• heiligmakende genade of vermeerdering daarvan, en bijzondere genaden van bijstand, de sacramenteele genade geheeten (zie Dadelijke Genade), die verschillend is voor ieder sacrament. Zij wordt bewerkt -*■ ex opere operato voor hen, die de sacramenten geldig en waardig ontvangen. Wie een sacrament onwaardig ontvangt, maakt zich schuldg an heiligschennis. Drie sacramenten kunnen maar é nmaal ontvangen worden, omdat zij een onuitwischbaar merkteeken in de ziel drukken (-*■ doopsel, -*■ vormsel, -*■ priesterschap). Als deze geldig maar onwaardig ontvangen worden, herleeft de genade wanneer het beletsel, door de onwaardige ontvangst gesteld, weggenomen wordt. Christus heeft 7 sacramenten ingesteld: Doopsel, Vormsel, H. Sacrament des Altaars, Biecht, H. s S. B. M. V., afkorting van Ser’vi Beatis’simae Mari’ae Vir’ginis, officieele naam van de paters -> Servieten. S. C. J., afkorting van Sacerdo’tes Cor’dis Je’su, de leden van de Congregatie der -*• Priesters van het H. Hart. S. F. L, afkorting van -*■ Sint Franciscus Liefdewerk. S. I., afkorting van Soci’etas Je’su, officieele naam van het Gezelschap van Jesus, de -*■ Jezuieten. S. M., afkorting van Soci’etas Mari’ae, het gezelschap van Maria, officieele naam van de —► Maristen. S. M. A., afkorting van Soci’etas Missio’num A’fricae, het Gezelschap der Afrikaansche Missiën, officieele naam van de -*■ Witte Paters. 5. M. M., afkorting van Soci’etas Mari’ae Montforta’na, het Gezelschap van Maria, afficieele naam van de paters -*■ Montfortanen. S. O. Cist, afkorting van Sa’eer Or’do Cisternen’sis, officieele naam van de paters -*■ Cisterciënsers. 5. P. L, afkorting van Sint Petrus Liefdewerk, de Pauselijke Missiegenootschappen. S. S., afkorting van 1. Soci’etas Salesia’naof ïoci’etas Sanc’ti Francis’ciSale’sii, offi:ieele naam van de paters -* Salesianen; !. Soci’etas Sulpicien’sis, de in Nederand en België niet bekende congrejatie der priesters van Saint-Sulpice. s. s. c. c, afkorting van de Congrega’tio Sacro’'um Cor’dium, officieele naam van de -* Paters van de H. H. Harten (van Picpus). S. S. afkorting van Soci’etas Sanc’ti Jose’phi, officieele naam van het Gezelschap van St. Jozef, de Paters van -*■ Mill-Hill. s. s. s., afkorting van Soci’etas Sanctis’simi Sacramen’ti of Congrega’tio Presbytero’rum a Sanctis’simo Sacramen’to, officieele naam van de -*■ Priesters van het H. Sacrament. S. V. D., afkorting van Soci’etas Ver’bi Divi’ni, officieele naam van het -* Gezelschap van het Goddelijk Woord. Sacrament, uitwending teeken door Christus ingesteld, waardoor genade wordt aangeduid en gegeven. Het uitwendig teeken bestaat uit een uitwendige handeling met de begeleidende voorgeschreven woorden. De genade door de sacramenten gegeven is tweevoudig: zij schenken de -*• heiligmakende genade of vermeerdering daarvan, en bijzondere genaden van bijstand, de sacramenteele genade geheeten (zie Dadelijke Genade), die verschillend is voor ieder sacrament. Zij wordt bewerkt -*■ ex opere operato voor hen, die de sacramenten geldig en waardig ontvangen. Wie een sacrament onwaardig ontvangt, maakt zich schuldg an -*• heiligschennis. Drie sacramenten kunnen maar é nmaal ontvangen worden, omdat zij een onuitwischbaar merkteeken in de ziel drukken (-*■ doopsel, -*■ vormsel, -*■ priesterschap). Als deze geldig maar onwaardig ontvangen worden, herleeft de genade wanneer het beletsel, door de onwaardige ontvangst gesteld, weggenomen wordt. Christus heeft 7 sacramenten ingesteld: Doopsel, Vormsel, H. Sacrament des Altaars, Biecht, H. 603 SACRAMENTALIA SACRAMENTSHUISJE 604 Oliesel, Priesterschap, Huwelijk. Het doopsel en de biecht mogen in staat van -» doodzonde ontvangen worden. Zie ook Geoorloofd. Sacramentaria (= meervoud van sacramenta’le), genademiddelen, die hun ontstaan te danken hebben aan de instelling der Kerk, in tegenstelling met de -*• sacramenten, die van goddelijke instelling zijn. De Kerk kan over de genadeschatten van Christus beschikken en heeft de zending de geloovigen op alle mogelijke manieren tot heiligheid te brengen. Terwijl echter de sacramenten de -* heiligmakende genade onfeilbaar zeker geven of vermeerderen, wanneer zij geldig ontvangen worden, geven de sacramentalia alleen genade van bijstand (zie Dadelijke Genade), en op voorwaarde dat de geloovige, die ze ontvangt in goede gesteltenis verkeert en de gevraagde zaak voor hem nuttig of zalig is. De S. worden verdeeld in pauselijke (b.v. wijding van den -* Gouden Roos), bisschoppelijke (b.v. consecratie van een kerk) en priesterlijke (b.v. oplegging van het -*■ schapulier). Verder in persoonlijke en zakelijke, door -*• exorcismen, zegeningen en wijdingen. Tenslotte: zij zijn invocatief, wanneer alleen de zegening een sacramentale is (b.v. de zegening van water), en constitutief, wanneer het voorwerp zelf een sacramentale wordt (het —> wijwater zelf). Sacramenta'rium, liturgisch boek, dat de gebeden der H. Mis (collecte, secreta, postcommunie en prefatie) bevatte, met de gebeden, die bij de toediening der sacramenten in gebruik waren. Bekend zijn de sacramentaria, die naar Paus Leo (440-461), Gelasius (492-496) en Gregorius (590-604) genoemd zijn. Als afzonderlijk boek is het verdwenen, de inhoud is gedeeltelijk in het -<■ Missaal, gedeeltelijk in het Rituale en -*• Pontificale Romanum opgenomen. Sacrament der Boete zie Biecht. Sacrament des Altaars zie Heilig Sacrament des Altaars. Sacramenteel* genade zie Sacrament. Sacramenteel' karakter zie Merkteeken. Sacramenten der stervenden zie Laatste Heilige Sacramenten. Sacramentsaltaar, het altaar, waar het -*• Heilig Sacrament des Altaars bewaard wordt. In parochiekerken doorgaans het —► hoofdaltaar, in -*■ koor- en andere kerken een afzonderlijk zijaltaar. Sacramentsdag, plechtige herdenking van de instelling van het -* Heilig Sacrament des Altaars, die op -*■ Witten Donderdag tijdens het —► Laatste Avondmaal geschied is. Het boetekarakter van de -* Goede Week stond een feestelijke herdenking op den Witten Donderdag zelf in den weg. Daarom is in de Middeleeuwen een afzonderlijk feest ingevoerd, dat in 1264 in de kerk algemeen werd. Liturgische viering als -* dubbel ie klas met geprivilelegieerd -*■ octaaf van den 2en rang, op Donderdag na -* Drievuldigheidszondag. Sacramentshuisje, of Sacramentstoren, vroeger gebruikelijk als vrijstaande of in den muur ingebouwde kast, waarin het —*■ Heilig Sacrament des Altaars bewaard werd. Zie ook Eucharistische duif en Sacramentsaltaar. I 605 SACRAMENTSHYMNEN SALVUM FAC REGEM (NOSTRUM) 606 Sacramentshymnen, hymnen ter eere van het H. Sacrament des Altaars. De meest bekende zijn door den H. Thomas van Aquino op last van paus Urbanus IV gedicht, namelijk -*■ Pange lingua en -*■ Adoro Te, die in het -* Brevier, en Lauda Sion, dat als -*• sequentie van de H. Mis gebeden wordt. Sacramentskapel, kapel, waar in kathedralen, kloosterkerken e. a. het Heilig Sacrament des Altaars bewaard wordt. Zie ook Sacramentsaltaar. Sacramentstoren zie Sacramentshuisje. Sacra'rium (pisci’ne, heilig putje), een kleine zinkput tot opname van het water, dat bij liturgische wasschingen gebruikt is en voor de asch van verbrande gewijde voorwerpen. Sacré' Coeur, Fransche naam van het -+ Heilig Hart van Jesus. Naam van de bekende kerk op Montmartre te Parijs, door de Fransche nationale vergadering in 1873 als ,,van algemeen nut” verklaard; in 1875 begonnen en alleen door particuliere giften (60 millioen francs) gebouwd en voltooid. In 1919 geconsacreerd. 2. Naam van een zustercongregatie voor de opvoeding van meisjes. In 1800 te Parijs gesticht, in Nederland drie huizen. Sacrifi'cie zie Offer. Sacrile'ge zie Heiligschennis. Sacris'ta van Z. H. den Paus zie Koster van Z. H. den Paus. Sacristie', bijgebouw aan de kerk, waar de voorwerpen voor den eeredienst worden bewaard en de priesters zich voor de liturgische plechtigheden kleeden. De beheerder der sacristie heet sacristijn of -* koster. Sacristijn' zie Koster. Salesia'nan (Soci’etas Salesia’na ofSoci’etasSanc’ti Francis’ci Sale’sii, afgekort S. S.), -*■ religieuze congregatie, bestaande uit geestelijken en leeken, door den H. Don Bosco (1815-1888) te Turijn gesticht en door Pius IX in 1869 definitief goedgekeurd. De Salesianen hebben geen kloosternaam ; de geestelijke leden der congregatie gaan gekleed als wereldgeestelijken, de coadjuteurs of broeders als leeken. Doel: jeugdapostolaat en missiewerk. Er zijn ongeveer 12000 Salesianen, verspreid over 600 huizen in 50 landen. In Nederland vestigden zij zich in 1929 in een Rectoraat in de Limburgsche mijnstreek. Thans hebben zij in Nederland drie huizen. In België zijn de Salesianen sinds 1891 gevestigd. Salva'tor beteekent Redder, Heiland. Sal've Regi'na (= wees gegroet, Koningin), de langste der vier groote -*• Maria-antiphonen. Zij wordt gebeden of gezongen van de eerste -*■ Vespers van -*• Drievuldigheidszondag tot aan de -*■ Completen van den ien Zondag van den -»• Advent. Sal'vum fac re'gam (nos'trum) [= Heer, behoed (onzen) koning], gebed, dat in verschillende landen, ook in Nederland en België, ’s Zondags na de -* Hoogmis gezongen wordt voor het koninklijk huis. Soms zegt men in Nederland ook: regi’nam nos’tram (= onze koningin), terwijl in België de naam des Konings wordt toegevoegd. 607 SAMPIETRINI SATOR TENET OPERA 608 Sampietri'ni, Italiaansche benaming voor de arbeiders, werkzaam bij het onderhouden, versieren en waar noodig herstellen van de -*■ Sint Pieterskerk (San Pietro) te Rome. Sanctua'rium, (= heiligdom), naam voor het priesterkoor eener basiliek of voor de plaats, waar de -*■ relieken van een kerk worden bewaard; soms ook de geheele kerk. Sanc'tus (= heilig), driemaal herhaalde uitroep en begin van een lofzang ter eere van de H. Drievuldigheid, aan het slot van de -*■ praefatie der H. Mis gebeden. In een gezongen H. Mis na de praefatie gezongen. Sanc'tuskaars(en) zie Consecratiekaars. Sandalen worden gedragen door den bisschop in de pontificale H. Mis, in de liturgische kleur van den dag; en door den kloosterling, die blootsvoets gaat (zie Barrevoeters). San'ta Ca'sa zie Loreto. San'ta Sca’la, de Heilige Trap, een uit 28 treden bestaande trap, die door den Zaligmaker bestegen zou zijn, toen Hij aan het volk werd voorgesteld (zie Ecce Homo), geplaatst in de nabijheid van de basiliek van St. Jan van Lateranen te Rome. Zoo dikwijls de geloovigen de S. S. knielend bestijgen in gebed of overweging van Christus’ lijden verdienen zij een vollen -*• aflaat. Zie afbeelding hiernaast. Santenkraam, oorspronkelijk een kraampje met heiligenbeelden enz. Misprijzende uitdrukking voor de katholieke -* beeldenvereering. De Santa Scala bij de Basiliek van St. Jan van Lateranen te Rome. Santje, Vlaamsche naam voor een prentje met de afbeelding van een (mannelijken) Heilige; ook Santinnetje, voor prentje van vrouwelijke Heilige. Sarcophaag', steenen doodskist, gewoonlijk met figuren behouwen. Sarcophaag'altaar zie Altaar. Sa'tan, naam voor den -*• duivel. Sa'tor te'net o'pera, Een vermoedelijk oud-christelijke letterformule, die reeds ten tijde van de apostelen bekend was en wordt aangetroffen op kerkvloeren, stempels, in geschriften enz. Zij wordt gewoonlijk neergeschreven in den vorm van een z.g. magisch kwadraat, waarvan de letters in alle richtingen gelezen, dezelfde woorden vormen: 609 SATOR TENET OPERA SCHAPULIER 610 SATOR AREPO TENET OPERA ROTAS Volgens de laatste en meest aannemelijke opvatting, zou deze formule een diepzinnig geometrisch symbool zijn, dat een Pythagorisch geschoold christen der eerste tijden zou hebben uitgedacht om er zijn geloof in de H. Drieëenheid mede uit te drukken op een slechts voor ingewijden in de -*■ disciplina arcani begrijpelijke wijze. In de geometrische teekening der formule komen het vierkant, de gelijkzijdige driehoek en de cirkel voor. Het vierkant wordt aan alle vier de zijden beschreven door het woord „sator”, dat zaaier of vader beteekent en opgevat wordt als symbool van God den Vader. De driehoek is centraal in de figuur gelegen, met den top uitloopend in de letter T (Grieksche Tau, symbool van den Gekruisigde) en met de basis in de verbindingslijn tusschen de letters A(lpha) en O(mega), terwijl het binnenvierkant wordt gevormd door het woord P E R (= door), en gezien wordt als symbool van God den Zoon, door Wien wij verlost zijn en door Wien wij den weg tot den Vader vinden. De cirkel, alle letters A(lpha), O(mega) en T(au) omvattend wordt opgevat als symbool van den H. Geest. In dit teeken van den drie-eenen Schepper, Wiens naam met het woord Sator is ingezet, vinden wij overeenkomstig het (in de cijfersymboliek) aan den Schepper toegeschreven getal vier, vier maal het woord Sator (voor den vader), vier maal het T-symbool met vier maal het woord „per” (voor den Zoon) en vier maal de symbolische letters A(lpha) en O(mega) voor den H. Geest. Alleen reeds het woord Sator is het fundament van de trinitaire taal in den geest van de boven omschreven zienswijze. Immers in het woord Sator (vader) staat de T als symbool van den Zoon in het midden, terwijl het A en O-symbool van den H. Geest tusschen beide in staat. Er zijn nog andere, oudere verklaringen van de Sator-formule. Vermeldenswaard is nog, dat het kwadraat vertaald kan worden door: „De Schepper (Zaaier) houdt Zijn Schepping in stand (Sator tenet opera) en dat het kan worden omgezet in de woorden „Pater noster" in kruisvorm en tweemaal de letters —*■ Alpha en Omega. P A A T O E R PATER NOSTER O O S A T E R Schapulier' (= schouderkleed), wordt door verschillende, vooral oudere kloosterorden over het habijt gedragen. Ook 611 SCHAT DER KERK SCHOLASTIEK 612 wordt het S. in verkleinden vorm door leeken gedragen om den hals ofwel van stof, ofwel als medaille (schapuliermedaille). Eenmaal opgelegde schapulieren kunnen, volgens de beslissing van Pius X, vervangen worden door de S.-medaille, behalve dat van de -* Derde Orde. S. en 5.-medaille moeten dag en nacht gedragen worden. Het meest bekende S. voor leeken is dat van O. L. V. van den berg Carmel (feest 16 Juli). Kloosterling, gekleed in ha- Schapulier zooals het Bijt, waarover door leeken wordt schapulier. gedragen Schat der Kerk, het geheel van geestelijke verdiensten, waarover de H. Kerk beschikken kan en welke zij in den vorm van -» aflaten enz. aan de geloovigen uitdeelt. Zij bestaat uit de oneindige verdiensten van Christus en de overvloedige voldoeningen der Heiligen. Scheepje van Petrus, symbool van de H. Kerk. Ook als ark van Noë opgevat (als plaats van vrede). De wereld is de zee, waarop de Kerk, door St. Petrus en zijn opvolgers met vaste hand bestuurd, alle stormen te boven komt. Scheurmaker zie Schismatiek. Scheutis'ten zie Missionarissen van Scheut. Schietgebed, zeer kort gebed, aanroeping, verzuchting, belijdenis. Schip zie Beuk. Schis'ma [ = (kerk) scheuring] vindt plaats, wanneer een kerk zich met behoud van de ware geloofsleer aan de eenheid der Kerk, het gezag van den paus van Rome, onttrekt. Het meest bekende is het Oostersche Schisma van Photius (867), voltooid door Michael Caerularius (1054). Het -*• Westersche Schisma (1378-1417) was eerder een crisis van het pauselijk gezag dan een schisma der Kerk. Verder het Anglicaansch Schisma van Hendrik VIII (1553), dat later tot ketterij ontaardde; zie Anglicanisme. Zie ook de bijlage Algemeene Kerkvergaderingen bij Oecumenisch Concilie. Schismatiek zijn zij, die wel gedoopt zijn en de leer der ware Kerk belijden, maar gehoorzaamheid weigeren aan den paus van Rome. De Grieksche Kerk heeft zich sinds het Oostersche —► schisma aan het gezag van den paus onttrokken. Hereenigingspogingen slaagden tijdelijk, nooit blijvend. Voor de kerken, welke de Schismatiek—Grieksche (Grieksch-Orthodoxe) Kerk omvat, zie Oostersche Kerken. Scho'la Canto’rum, college van zangers, bijzonder, wanneer zij in liturgisch gewaad (-» toog en -*• superpli) aan de godsdienstoefeningen deelnemen. Scholastiek* (van scholas’ticus = geleerde), samenvattende benaming voor de in de Middeleeuwen gevormde en ontwikkelde philosophisch-theologische, speculatieve wetenschap, die dus zoowel de philosophie als de theologie omvat; 613 SCHOOLMIS SCHUURKERKEN 614 de philosophie, die vooral gebruikt wordt om dieper in de beteekenis der geloofswaarheid te kunnen doordringen; de theologie, die vooral gekarakteriseerd wordt door haar beredeneerde systematiek. Men onderscheidt de vroeg-scholatiek (ne en 12e eeuw), het bloeitijdperk (13e eeuw) met de drie richtingen: Augustijnsche, Franciscaansche (Bonaventura) en Dominicaansche (Thomas van Aquino) en het vervaltijdperk (14e eeuw). Een heropleving valt te constateeren sinds de 19e eeuw in de -*• Neoscholastiek. Schoolmis zie Kindermis. Schorselwoensdag, in sommige streken gebruikelijke benaming voor Woensdag van de -* Goede Week, welke voortgekomen zou zijn uit het „schorsen” van het klokgelui, dat in de Middeleeuwen reeds Woensdag voor -*■ Witten Donderdag plaats had. Schouderve'lum (ve’lum, humera’le), lange rechthoekige doek, die de schouders en de armen bedekt. In de plechtige H. Mis Schoudervelum wordt het gebruikt door den -*• subdiaken, die de -*• pateen moet vasthouden (behalve in -*■ requiemmissen) en buiten de H. Mis door den priester voor het geven van den zegen met het -*■ Allerheiligste onder het -*■ lof, bij -*• processies, het plechtig over¬ brengen der —► Heilige Communie aan een zieke en het aanvatten der reliek van het H. Kruis. Het S. moet van zijde zijn, maar behoeft niet gewijd te worden. Er is nog een ander, eenvoudiger schoudervelum, dat bij pontificale plechtigheden gebruikt wordt door de assistenten -*• ad mitram en ad baculum. Zie ook Benedictiedoek. Schrift, de Heilige Schrift, zie Bijbel. Schuifje. In sommige -*• biechtstoelen is, evenals bij een loket, een schuifje aangebracht, dat geopend wordt als de priester biecht hoort en dat na de Biecht door den priester wordt gesloten. Ook tijdens de biecht, als de priester meent een penitent niet te kunnen absolveeren (zie Absolutie, I). Vandaar de uitdrukking het schuifje krijgen (niet geholpen worden). Schuilkerk, de gelegenheden, waar de Nederlandsche katholieken in den tijd van de -* plakkaten en de protestantsche overheersching in het geheim de godsdienstoefeningen hielden. In Amsterdam zijn nog meerdere gewezen schuilkerken bekend. Zie ook Schuurkerk. Schuldkapittel, bijeenkomst van de leden van een kloostergemeenschap, waarin de uiterlijke fouten, overtredingen van den —► kloosterregel enz., openlijk worden beleden en symbolisch worden bestraft. Vandaar de uitdrukking iemand kapittelen. Schutspatroon (beschermpatroon) zie Patroon. Schuurkerkon, de armelijke kerken zonder kerkvorm, waarmede de Nederlandsche katholieken zich moesten behelpen, tijdens de protestantsche overheersching. Zie ook Schuilkerk. 615 SCRUPULE SEDIA GESTATORIA 616 Scrupu'le zie Angstvalligheid. Scruti'nium, Latijnsche naam voor stemming of een wijze van stemming, waarbij de meerderheid beslist, in het bijzonder gebruikt voor de stemming bij de -* Pauskeuze. Secre'ta (= stille gebeden), gebed(en) door den priester onder de H. Mis in stilte gezegd, onmiddellijk vóór de -*• prefatie. In opbouw en vorm geheel gelijk aan de -*■ oratie en de -*• postcommunie. Secretariaat der Breven zie Palatijnsche Secretariaten. Secta'ris, aanhanger van een secte, gewoonlijk in den zin van een benepen, onverdraagzaam iemand. Sec'te, groep of partij, die zich van de recht¬ matige kerkgemeenschap losscheurt. Zie ook Schisma. Secularisatie (= verwereldlijking), i. Het naasten door den Staat van kerkelijke eigendommen. Secularisatie wordt door de Kerk gestraft met -*■ excommunicatie. 2. Het -* indult, door den -» Apostolischen Stoel aan een religieus verleend, om buiten de orde of -* religieuze congregatie te leven. Seculier* (= wereldgeestelijke), geestelijke, die niet tot een kloostergemeenschap behoort, maar in de wereld leeft en aan een bisdom verbonden is om de zielzorg in dat bisdom mede waar te nemen. Se'dia gestato’ria, de draagstoel, waarop de paus bij officieele gelegenheden de -»■ Sint Pieterskerk wordt binnengedragen. Het dragen geschiedt door de zoogenaamde -*• Bussolanti. Zie ook Flabellum. De Pausop de sedia gestatoria, gedragen door de Bussolanti. Aan weerszijden de flabella. i 617 SEDILIA SERVIETEN 618 Sedi'lia, bekleede bank aan de -* epistelzijde van het altaar, ten gebruike van den -*■ celebrant en zijn assistenten, tijdens een plechtige H. Mis en plechtige -* Vespers (in requiemmissen onbekleed). Zij wordt gebruikt tijdens het zingen van het ->• Gloria, -*• Credo en eventueel de -*■ sequentie en de preek. Dikwijls zijn het drie afzonderlijke zetels; het gebruik daarvan is echter door de -*■ rubrieken uitdrukkelijk verboden. Het moet een bank zijn, zonder afzonderlijke plaatsen en zonder armleuningen, hoogstens mag zij een lage rugleuning hebben; desnoods mogen drie tabourets gebruikt worden, maar nooit zetels (armstoelen), waarvan het gebruik in de kerk aan den bisschop is voorbehouden. In Vlaanderen noemt men de S. koorstoelen, niet te verwarren met koorgestoelte (zie Koor). Se'disvaca'tie, het tijdelijk leegstaan van een bisschoppelijken zetel of van den -*• Apostolischen Stoel. Segnatu'ra zie Opperste Rechtbank der Segnatura. Se’midu’plex zie Halfdubbel. Semina'rie, studiehuis met internaat, waar degenen, die zich als -*• seculier priester aan den dienst van een bisdom willen wijden, hun godsdienstige vorming ontvangen en hun studies maken. Onderverdeeld in twee afdeelingen: -*■ Klein- en -*■ Groot-Seminarie. De leerlingen heeten Seminaristen. Ook sommige kloosterorden noemen hun studiehuizen seminaries. In Vlaanderen is het woord S. bovendien gebruikelijk voor een studiehuis met internaat voor niet-priesterstudenten, b. v. aan de universiteit te Leuven. Sen'sus catho'licus, een soort zesde zintuig, waardoor de katholiek als het ware aanvoelt wat katholiek is of niet en hoe een katholiek in bepaalde omstandigheden handelen moet. Alleen een langdurig en bewust beleefd lidmaatschap van de Kerk kan de S. C. tot ontwikkeling brengen, vandaar dat bekeerlingen hem vaak missen. Septuage'sima [= zeventigste dag (voor Paschen)], naam van den 3en Zondag voor de *♦ Veertigdaagsche Vasten. Daarmee begint de viering van den Paaschkring (zie Kerkelijk Jaar). Als voorbereiding op de Vasten worden paarse paramenten gedragen en blijven vreugdevolle gebeden achterwege (-*• Gloria, -*■ Alleluja). Het „Ite missa est” wordt vervangen door „Benedicamus Domino”. Zie ook Quadragesima, Quinquagesima, Sexagesima. Sepul'crum, reliekengraf; zie onder Altaar. Sequen’tie (=vervolg), hymnen in dichtvorm, die volgen op het —*■ Graduale of den -»■ Tractus. Het meest bekend zijn Vic’timae Pascha’li (Paaschfeest), Ve’ni Sanc’te Spi’ritus (Pinksteren), Lau’da Si’on (Sacramentsdag), Sta’bat Ma’ter (Zeven Smarten van Maria), Di’es I’rae (Requiemmissen). Serafijn', een van de negen -*■ koren der engelen. Serafijnsch beteekent betrekking hebbend op de Orde van H. Franciscus van Assisi, den Serafijnschen leeraar (-<■ Minderbroeders). Sermoen', verbastering van het Latijnsche woord sermo (= gesprek, preek). Servie'ten (Ser’vi Beatis’simae Mari’ae Vir’ginis, 619 SERVUS SERVORUM DEI SINT ADELBERTSVEREENIGING 620 afgekort S. B. M. V. of Or’do Servo’rum Mari’ae, afgekort O. S. M.), bedelorde volgens den regel van den H. Augustinus, in 1233 door zeven voorname burgers te Florence gesticht. De orde heeft kloosters in Italië, het voormalige Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, België (3 huizen) en Amerika. Er is ook een vrouwelijke tak, die voornamelijk beschouwend is. De 3e Orde, Mantellaten, voor de verpleging van vrouwelijke zieken en ouden van dagen heeft inrichtingen, ook voor onderwijs, in Europa, Afrika, Oost-Azië en Amerika. (Zie ajb. Ordekleeding). Ser'vus servo'rum De'i (= dienaar der dienaren Gods), ootmoedige zelfaanduiding door den paus, volgens de overlevering het eerst door Gregorius I gebruikt. Sexage'sima [= zestigste dag (voor Paschen)], naam van den 2en Zondag voor de —*■ Veertigdaagsche Vasten. Zie ook Quadragesima, Quinquagesima, Septuagesima. Sext [= het zesde (uur)], het 3e van de ->■ Kleine Uren van het -*• breviergebed, oorspronkelijk op het 6e uur van den dag gebeden. Sic tran'sit glo'ria mun'di (= zoo vergaat de aardsche glorie), bekende spreuk, o. a. gebruikt in het ceremonieel der -»■ pauskroning. Sigirium, Latijnsche naam voor het zegel van brieven en van het reliekengraf in den altaarsteen (zie Altaar). In afgeleiden zin, ook benaming voor het -*• biechtgeheim. Sig'la, afkortingen, waarbij alleen de beginletters van elk woord worden geschreven, bij voorbeeld -*■ I. N. R. I. Silen'tium, Latijnsche naam voor het stilzwijgen, dat op verschillende tijden in kloosters, gestichten, retraiten enz. voorgeschreven is, en waarbij particuliere conversatie verboden wordt. Sommige orden onderhouden bijna zonder onderbreking het S. (b.v. de -*■ Kartuizers). Silves'terorde zie Pauselijke ridderorden, 5. Sinteer*, Pauselijk overkleed. Zie ook Pauselijke insignia. Simonie', zonde, genoemd naar Simon den Toovenaar (Hand. 8, 18), waaraan men zich schuldig maakt, wanneer men geestelijke goederen, sacramenten, wijdingen, aflaten enz. verkoopt, of voor zaken, die gewijd zijn óm hun wijding een hoogeren prijs laat betalen. Op S. staat de -*■ excommunicatie ipso facto, aan den H. Stoel op eenvoudige wijze voorbehouden, de vervallenverklaring van bepaalde rechten en bij geestelijken de ->• suspensie. Het verkoopen van een gewijd voorwerp (rozenkrans) is dus op zich niet verboden, doch de wijding gaat door verkoop verloren. Sim'plex zie Enkelvoudig. Simultaan'kerk, kerk of kapel, die voor verschillende eerediensten gebruikt wordt, b.v. in de -*• diaspora, in gevangenissen of op schepen. Sinksen, Sinxen, Vlaamsche naam voor Pinksteren, ook Sinksendag. Sint (afgekort St.) beteekent de Heilige. De goede Sint is St. Nicolaas (Sinterklaas), feestdag 6 December. Sint Adelbertsvereeniging stands-organisatie voor katholieke leeken in Nederland, die door hun 621 SINT ADELBERTUSAKKER SINT 3ANSEVANGELIE 622 maatschappelijke, economische of staatkundige positie en door hun beschaving aangewezen zijn meer bijzonderen invloed op de samenleving uit te oefenen. De St. A. V. heeft ten doel de behartiging der godsdienstig-zedelijke, cultureele en maatschappelijke belangen van haar leden. Sint Adelbertusakker, te Egmond-Binnen, de plaats waar de grondslagen ontdekt zijn van de kerk waarin St. Adelbertus begraven lag. De St. Adelbertusput, in 1829 gerestaureerd, geeft de plaats aan van het altaar in de oorspronkelijke kerk, waarvan de omtrek nu in mergelsteen wordt aangeduid. Sinds 1922 is de plek weer in katholieke handen ; omstreeks 25 Juni, sterfdag van den Heilige, bezoeken veel bedevaarten deze plaats. Sint Anna te Drieën of Gedrie Sint Anna te Drieën ol Gedrie, veelvuldig voorkomende, populaire voorstelling in de beeldende kunst van de H. Anna, tezamen met Maria en het Kind Jesus. Gewoonlijk draagt de H. Anna op den eenen arm de H. Maagd en op den anderen het Kind Jesus ofwel zij heeft de H. Maagd op den arm, die op haar beurt het Kind draagt. Sint Bemul'pliusgilde, vereeniging in 1869 door Mgr. G. W. van Heukelum opgericht ter bevordering van den bloei der hedendaagsche kerkelijke kunst en het waardeeren van de oude. Dit doel tracht de vereeniging te bereiken door voordrachten, studiereizen der leden, tentoonstellingen en vooral door de uitgave van het tijdschrift „Het Gildeboek". Sint Elisabethvereeniging, vereeniging van vrouwen met het doel: hulp aan zieken en kraamvrouwen te verleenen. De vereeniging is plaatselijk of parochieel georganiseerd. Sint Francisca Roma'na Liefdewerk, het -*• Sint Franciscus Liefdewerk voor de vrouwelijke jeugd. De afdeelingen zijn federatief georganiseerd. Sint Franciscus Liefdewerk, afgekort S. F. L., beoogt de verheffing van de achterlijke en onverzorgde mannelijke jeugd en van de gezinnen waartoe deze behoort, bijzonder op godsdienstig, maar ook op maatschappelijk en cultureel gebied. Door leiders en (voor de kleinsten) vrouwelijke assistenten geleid. Vooral gevestigd in de groote steden van het bisdom Haarlem, in diocesaan verband georganiseerd. Sint Gregoriusvereeniging zie Gregoriusvereeniging. Sint lansevangelie, het gedeelte van het -* evangelie van den H. Joannes (Jo. 1, 1-14), dat gewoonlijk als —* laatste evangelie na de H. Mis gelezen wordt. 623 SINT 3ANSPROCESSIE SINT VINCENTIUSVEREENIGING 624 Sint Jansprocessie, openbare Sacramentsprocessie te Laren, gehouden op den feestdag van St. Jan den Dooper (24 Juni); de eenige openbare processie in de Noordelijke provinciën van Nederland. Sint Johanneswerk. Nederlandsche stichting met het doel aan niet-katholieken de gelegenheid te geven de leer en gebruiken der katholieke Kerk te leeren kennen. Deze gelegenheid wordt gegeven I. door niet-katholieken te ontvangen en zoo noodig gastvrijheid te verleenen, 2. door voordrachten, conferenties en cursussen te doen houden, 3 • door het contact met een priester te vergemakkelijken, 4- door een bibliotheek te stichten en te onderhouden. Het huis der stichting: „Zonnehuis”, is gevestigd te Bilthoven. Zie ook Bekeeringsactie. Sint Joseph-Gezellenvereeniging zie Gezellenvereeniging. Sint üut'temis, het feest van een niet bestaanden, door den volkshumor geschapen heilige, Sint Jutte. De uitdrukking „op Sint Juttemis” beteekent daarom „nooit”. Sint Marcusprocessie zie Oude Litanie. Sint Mala'niawerk zie Melaniawerk. Sint Petrus Banden zie Petrus Banden. Sint Petrus Canisius-genootschap zie Bekeeringsactie, 6. Sint Petrusliefdewerk zie Pauselijke Missiegenootschappen en Missie. Sint Petrus Stoel zie Petrus Stoel. Sint Pieterskerk, Vaticaansche Basiliek van den H. Apostel Petrus te Rome, zetel van het -*■ patriarchaat van Constantinopel, de grootste kerk der Christenheid. De kerk dateert in zijn oudsten vorm van Constantijn den Groote, in zijn tegenwoordigen vorm van Bramante, wiens plan (1506) echter niet geheel werd uitgevoerd. Voltooid en geconsacreerd in 1626. Het gebouw is 187 m. (met voorhal 211 m.) lang, 44 m. hoog (141 m. in den koepel, van Michelangelo). In het interieur bevinden zich o. a. de -*• confessio, de cathedra van den H. Petrus, vele grafmonumenten van pausen. Relieken: kruispartikel, zweetdoek van Veronica, H. Lans, hoofd van St. Andreas en Sebastianus, arm van Jozef van Arimathea en Longinus. Het Kapittel van Sint Pieter bestaat uit den aartspriester (het hoofd), 30 domheeren, waaronder verschillende bisschoppen, 33 domvicarissen, 26 clerici en 4 kapelaans, die met de zorg voor de relieken belast zijn. Sint Pieterspenning, vrijwillige gift tot ondersteuning van den paus, waardoor voor een deel de kosten, aan het bestuur van de algemeene Kerk verbonden, bestreden worden. In Nederland bepaald op 10 ct. per jaar en per parochiaan. Sint Vincentiusvereeniging, vereemging, die haar hoofddoel, het geestelijk welzijn harer leden, tracht te bereiken door te werken aan de geestelijke verheffing van armen, waartoe de verleening van stoffelijken steun het eerste middel is. In haar uitwendige verschijning dus een vereeniging voor liefdewerken, vooral armenzorg, door bezoek aan en ondersteuning van thuiszittende armen. In 1833 opgericht door Frédéric Ozanam. Hoofdzetel te Parijs, voor Nederland te ’s-Gravenhage. In 1846 is de Nederlandsche vereemging bij de internationale ingelijfd. De plaatselijke afdeelingen heeten confe- 625 SITIO SOLIDEO 626 renties, in Nederland zijn er ongeveer 470. Si'tio (= ik heb dorst, Jo. 19, 28), vierde der zeven —*■ Kruiswoorden van den Zaligmaker. Sixtijn'sche kapel, kapel in het Vaticaan te Rome, gebouwd door Paus Sixtus IV (1473), met de bekende gewelfschilderingen van Michelangelo. Ook een a-capellakoor, dat alleen in de S.k. optreedt. Slafelijke werken, de werken, die door de wet der Zondagsheiliging verboden zijn. Over het algemeen: de zware lichamelijke arbeid, vooral de akkerbouw. Volgens sommigen de arbeid, die door de slaven van de Grieksch-Romeinsche wereld verricht moest worden. Sleep zie Cauda. Sleutelmacht, de macht, welke door Christus aan den H. Petrus en de Apostelen beloofd is in Matth. 16, 13-19, en welke inhoudt de macht over alle zonden, de macht om die zonden werkelijk te vergeven; een macht, die bij wijze van rechtspraak uitgeoefend moet worden en werkelijk onderscheiden is van de macht tot doopen. Slot, Nederlandsche benaming voor -* clausuur. Slotzuster, vrouwelijke religieuze, onderworpen aan de pauselijke -*■ clausuur. Zie ook Buitenzuster. Sluier, symbool van ingetogenheid, eerbaarheid en maagdelijkheid, vandaar de hoofdbedekking der kloosterzusters (den sluier aannemen = in het klooster treden). Ook symbool van droefheid, vandaar dat van -»• Passiezondag tot -*■ Paaschzaterdag de beelden in de kerk met een paarsen sluier worden omhuld. De verhulling van het altaarkruis met een paarsen doek, is, historisch bezien, echter niet op te vatten als een uiting van droefheid, doch als een betuiging van diepen eerbied. Smarten van Maria, zie Weeën van Maria. Sobri'etas, In Nederland: de federatie van de mannelijke (-»• Kruisverbond) en vrouwelijke (Mariavereeniging) drankbestrijdersorganisaties. In België: de Vlaamsche federatie van de Federatie der katholieke Matigheidsbonden van België, waarin alle katholieke drankbestrijdersvereenigingen samenwerken. Als zoodanig omvat S. vijf afdeelingen: Abstinentia voor priesters, Kruisverbond voor mannen en jongens, Mariavereeniging voor vrouwen en meisjes, Caritas voor studenten en Hoop der Toekomst voor kinderen. Sociëteit van lesus zie Jezuieten. So'ciuc, Latijnsche naam voor collega, ambtgenoot; wordt dikwijls onder de geestelijkheid gebruikt. Sodaliteit zie Congregatie en Derde Orde. Sodali'tium, Latijnsche naam van die vrome vereenigingen van geloovigen, die als een organiek lichaam zijn georganiseerd, b.v. de -*■ congregatie. Solemneel', plechtig; b.v. een solemneele hoogmis. Solide'o of solidee [= voor God alleen (af te nem< n)], een kalotje, priestermutsje, dat alleen voor het -»■ Allerheiligste 627 SOU DEO GLORIA STABAT MATER 628 behoeft te worden afgenomen, wel te onderscheiden van den -* bonnet. Priesters dragen zelden een S.D., behalve sommige -* regulieren, zooals de -*■ Ca- Solideo pucijnen, die een bruine S.D. dragen. Door abten en bisschoppen wordt de S.D. bijna altijd gedragen, respectievelijk in zwart en paars, kardinalen rood, de paus wit. Alleen bij bepaalde gedeelten van de H. Mis wordt de S. afgezet, namelijk van Sanctus tot Communie en vóór het Evangelie. Ook -*■ broeders dragen wel een S. D. So'li De’o Glo’ria beteekent: alleen aan God zij glorie. Soroptimis'me zie Rotary. So'teriologie', het tractaat van de -» dogmatiek, dat over de Verlossing (Grieksch: soteria) handelt. Souta'ne zie Toog. Souter, andere benaming voor -»■ psalterium. Spaan scha inquisitie zie Pauselijke inquisitie. Spe'cies (= gedaanten), naam, bijzonder gebruikt voor de kleine -* hosties, die voor de leeken bestemd zijn. Spiritis'me het in verbinding treden met de geesten der afgestorvenen (schriftproeven, tafeldans, materialisatie). Naast de talrijke zoogenaamde spiritistische verschijnselen, die op natuurlijke wijze bleken verklaard te kunnen worden, blijft een betrekkelijk kleine rest over, die volgens den huidigen stand van de wetenschap ’t contact met de geesten als mogelijkheid niet uitsluit Het deelnemen aan spiritistische séances met of zonder medium, hetzij door vragen aan geesten of zielen te stellen, of door alleen te luisteren of door alleen maar tegenwoordig te zijn, ook wanneer men uitdrukkelijk of stilzwijgend te kennen geeft niets met booze geesten te maken te willen hebben, is door de Kerk verboden. Spi'ritus Para’clitus (= de Geest, de Vertrooster), beginwoorden en titel van de -»■ encycliek, door paus Benedictus XV op 15 September 1920 uitgevaardigd over de Bijbelwetenschap onder de katholieken, bijzonder over de onfeilbaarheid der H. Schrift. Zie ook Providentissimus Deus. Spon'dae, zijwanden tusschen de koorstoelen; (zie Koor). Springprocessie, boetprocessie tegen vallende ziekte en -*• Vitusdans, die jaarlijks te Echternach in Luxemburg wordt gehouden. Zij dankt haar naam aan de eigenaardige beweging der deelnemers (5 stappen vooruit, 3 achteruit op de maat der muziek). Staatssecretariaat zie Pauselijke Staatssecretarie. Staat van genade, staat, waarin de Christen verkeert, wanneer hij vrij is van de -* erfzonde of van -*• doodzonden. Sta'bat Ma'ter (= de Moeder stond), beginwoorden van een gezang ter eere van de -»• Moeder van Smarten, gedicht door Jacopone da Todi (1306). In de H. Mis op het feest der Zeven Smarten van Maria als -*■ sequentie gebeden, 629 STADSDEKEN STIGMATISATIE 630 buiten de H. Mis onder de Kruiswegoefening (zie Kruisweg). Stadsdeken, in België de benaming van den -*• deken van een bisschopsstad. De dekens van alle andere plaatsen, ook van steden, worden landsdeken genoemd. In de omgangstaal noemt men beiden kortweg Deken. Staf. i. zie Kromstaf. 2. Ook komt het hier en daar nog voor, dat de -*■ ceremonia’rius van de plechtige H. Mis een staf gebruikt, een rechten stok van hout of metaal, bekroond door een heiligenbeeldje (patroon der kerk) of een symbolische voorstelling. De —* cantor mag eveneens een S. dragen. Stal, aan het Fransch ontleende naam voor den vasten houten zetel in de reeks stoelen, die samen de koorbanken of het koorgestoelte vormen. Zie ook Koor. Standaarddrager der Heilige Roomsche Kerk, eeretitel, toekomend aan een bepaald lid van de -*• Pauselijke Edelgarde. De waardigheid is erfelijk in een markiezale Italiaansche familie. Standsorganisatie zie R. K. Bonden en Vereenigingen. Sta'tie, letterlijk: het stilhouden of stilstaan, i. Zie Statiekerk. 2. De plaatsen in de kerk, waar men stilhoudt om het Lijden des Heeren te overwegen; deze plaatsen zijn gewoonlijk 14 in getal en worden aangeduid door houten kruisjes tegen den wand. Om de aan deze overweging verbonden aflaten te verdienen moeten de staties canoniek zijn opgericht. Samen vormen zij den -* Kruisweg. 3. In afgeleide beteekenis noemt men ook de voorstelling uit het lijdensverhaal, die zich meestal bij deze kruisjes bevindt, doch die niet vereischt zijn, staties. Sta'tie-aflaat, -*• aflaat te verdienen door het bezoek aan een -*■ statiekerk. Sta'tiekerk, oude kerken te Rome, waar zich de eerbiedwaardige gedenkteekenen der Heiligen en Martelaren bevonden en waar oudtijds de geloovigen op voorname feestdagen bijeenkwamen (statie hielden) om de H. Geheimen te vieren. De oudste dezer staties houden echter geen verband met de Heiligenvereering, maar met het -*• tijdeigen (vastenstaties, quatertemperstaties). Deze feestdagen zijn in het Romeinsch ->■ Missaal aangegeven. De keuze der kerk was dikwijls van veel invloed op de misteksten. Ook in onze middeleeuwsche steden waren de statiekerken nog bekend. De interparochieele aard van de bijeenkomst is het voornaamste kenmerk van de statieviering. Stedehouder van Christus worden de H. Petrus en zijn opvolgers, de pausen van Rome genoemd, als plaatsbekleeders op aarde van Christus, het onzichtbaar opperhoofd der Kerk. Sticht (stift), een stichting, gebouw, klooster, abdij; het gebied van een bisschop of abt en de bewoners daarvan. Stigmatisa'tie, het ontvangen van de vijf wondeteekenen (stig’mata) van den Zaligmaker, of het lijden van de lichamelijke smarten van den Zaligmaker in het eigen lichaam met of zonder de wondeteekenen. Behalve de 5 wondeteekenen kunnen ook de doornenkroon of de geeselstriemen zichtbaar zijn. Van verschillende personen wordt de stigmatisatie vermeld o. a. van den H. Franciscus van Assisi en de H. Catharina van Siëna. De H. Kerk heeft 631 STILLE GEBEDEN STUDENTENVEREENIGING 632 over de al- of niet-bovennatuurlijkheid dezer verschijnselen officieel geen uitspraak gedaan. Stille Gebeden zie Secreta. Stille Mis, H. Mis, die gelezen wordt in tegenstelling met de gezongen Mis, waarvan verschillende gedeelten door priester en zangkoor of volk worden gezongen. Stille Omgang, stilzwijgende nachtelijke processie van mannen ter eere van het -*■ Heilig Sacrament van Mirakel, gehouden te Amsterdam, langs den weg, die vroeger door de plechtige Sacramentsprocessie gevolgd werd. Stipen’dium, aalmoes, die, volgens het uitdrukkelijk door de Kerk goedgekeurde gebruik, gegeven wordt aan een priester, met het verzoek de H. Mis tot -*■ intentie van den gever op te dragen. De priester, die dit stipendium aanneemt is onder doodzonde verplicht, aan het verzoek van den gever te voldoen. Zie ook Manualia en Fundatie. Stoel, symbool van gezag, vandaar de -* Apostolische, de Bisschopsstoel. Zie ook Ex Cathedra en Petrusstoel. Stool, lange plm. 8 c.m. breede band van zijde vervaardigd, met één kruisje als teeken van wijding versierd; dit kruisje bevindt zich in het midden, waar de S., alvorens de priester er zich mee bekleedt, gekust wordt; meer kruisjes, zooals men veelal ziet (aan de uiteinden), zijn noch vereischt, noch gewenscht. De S. wordt gedragen in de liturgische kleur van den dag en is een der misgewaden. Door den rliaken over één schouder gedragen, door den priester over beide schouders en voor de borst gekruist, door den bisschop op dezelfde wijze, maar recht voor de borst afhangend. Buiten de H. Mis wordt de stool gebruikt bij het toedienen der sacramenten, bij wijdingen en zegeningen, en wordt dan recht voor de borst gedragen. Van links naar rechts: de stool, zooals zij tijdens de H. Mis gedragen wordt door diaken, priester en bisschop. StraalkapeHen, een krans van kapellen aan de Oostzijde rond het -* hoogkoor in kerken, die een kooromgang hebben. Zie afb. Kerkgebouw. Strijdende Kerk, de geloovigen op aarde, aldus genoemd, omdat zij hun eeuwige zaligheid nog moeten verwerven. Zie ook Lijdende en Zegepralende Kerk. Studentenvereeniging, vereeniging voor de R. K. studenten aan de Nederlandsche hoogescholen, aangesloten bij de Unie van R. K. Studentenvereemgingen in Nederland, opgencht 1908. Het zijn: Garolus Magnus (Nijmegen), Sint Olof (Tilburg), Sanctus Thomas Aquinas (Amsterdam), Sanctus Virgilius (Delft), Albertus Magnus (Groningen), Sanctus Augustinus (Leiden), Sint Laurentius (Rotterdam), Veritas (Utrecht) en St. Franciscus Xaverius (Wageningen). De talrijke Vlaamsche en Waalsche katholieke studentenvereenigingen in België zijn vereenigd in de Fédération Beige des Etudiants Catholiques. 633 SUB SUMMA 634 Sub, afzonderlijk en in samenstellingen gebruikt, beteekent „onder". Tegenstelling is super „boven”. Sub an'nulo piscato'ris (= onder den visschersring), formule aan het eind van pauselijke documenten, die met het zegel van den -*• visschersring worden voorzien. Subclncte'rium, een pauselijk -* parament, soort -* manipel in de liturgische kleur van den dag, dat onder de H. Mis aan den -*• cingel gedragen wordt, aan de linkerzijde. Sub’delega'tio, het overdragen van de bevoegdheid, die men zelf van een ander gekregen heeft (gedelegeerde macht) aan een derde; het is in enkele gevallen, door het recht omschreven, mogelijk. Alleen dan wanneer dat uitdrukkelijk in de S. is aangegeven, kan de gesubdelegeerde zijn macht aan een vierde schenken. Sub'diaken, de geestelijke, die het Subdiakonaat ontvangen heeft: de laagste der -* hoogere wijdingen (in de Grieksche Kerk tot de kleine wijdingen behoorend). Zijn ambt bestaat voornamelijk in het assisteeren van den -» diaken, vooral in betrekking tot de altaarvaten (kelk, pateen) en in de liturgische voorlezing van het epistel; zijn liturgisch gewaad bestaat uit amict, albe, cingel, manipel en tuniek. Hij is verplicht tot het celibaat en het breviergebed. Subpri'or zie Supprior. Substituut', titel van het hoofd der afdeeling „Gewone Zaken” aan de -*■ pauselijke staatssecretarie. Sub tu'um praesi'dium (= onder uw bescherming), beginwoor en van een zeer bekend gebed tot d: H. Maagd. Suburbicair' Bisdom, een van de zeven bisdommen in de onmiddellijke omgeving van Rome (sub Urbe, onder den rook der Stad). Zij worden bestuurd door de zes kardinaal-bisschoppen en zijn: Os’tia, aan den Tiber, Alba’no, Frasca’ti, Palestri’na, Por’to, en San’ta Rufi’na, Sabi’na en Pog’gio Mirte’to, Velle’tri. De deken der Kardinaal-Bisschoppen heeft, behalve zijn suburbicairen zetel, nog dien van Ostia aan den Tiber. Succes'sie, opvolging. Belangrijk is de Apostolische Successie, de wettige opvolging van de bisschoppen van het Apostolisch tijdperk af. Zie ook Apostoliciteit. Suda'rium zie Manipel. Suffragaan' Bisschop, bisschop, die een suffragaan bisdom bestuurt, dat dus onderhoorig is aan een -* metropoliet en derhalve deel uitmaakt van een -*■ kerkprovincie. Zie ook het artikel: Hiërarchie der H. Kerk (2. de Westersche Kerk). Suffra'gium (= voorbede). 1. Aflaten worden bij wijze van S. door de H. Kerk op de overledenen toegepast. 2. In het breviergebed beteekent het een gebed om de voorspraak der heiligen. Suis'se (= Zwitser), ordebewaker in sommig kerken, aldus genoemd naar de Zwitsersche lijfwacht van den paus. Draagt gewoonlijk een uniform met steek en banderol, waarop de naam van de parochie, en een staf, ook wel hellebaard, en degen. Sum'ma (= totaal), bijzonder de Sum’ma Theolo’gica, het werk van den H. Thomas van Aquino, waarin hij de theologische wetenschap van zijn tijd verzameld heeft en geordend. Ook andere -►scholastieken hebben Summa’s geschreven. 635 SUPER SYNOPTICI 636 Su'per, afzonderlijk en in samenstellingen gebruikt, beteekent „boven”, „over”, in tegenstelling met „sub” onder. Superhumera’le, het bisschoppelijk -*■ Rationale. Supe'rior (= hoogste), overste, bijzonder van een kloostergemeenschap. Zie ook Prior, Gardiaan. Superpli', (koorhemd), wit linnen, tot aan de knieën reikend kleed met wijde mouwen, dat door den priester gedragen wordt buiten de H. Mis, b.v. bij het uitreiken der Heilige Communie; ook door de lagere geestelijken en de misdienaars. Zie ook Rochet en afb. Liturgische gewaden. Superstitiën zie Bijgeloof. Suppeda'neum (= voetbodem, ook altaarplat genaamd), het bovenstuk van de verhevenheid, waarop het altaar gebouwd is en waarop de priester staat tijdens de H. Mis. Zie afb. Altaar. Suppliek*, smeek- of verzoekschrift. Sup’prior (subprior = onderprior), degene, die onder den (abt en den) -» prior aan het hoofd staat van een kloostergemeenschap en hem vervangt. Sur'suin cor'da (= omhoog de harten), bekende Latijnsche woorden, aan de inleiding van de -*■ praefatie ontleend. Suspen'sie (= opheffing), kerkelijke straf, waardoor een geestelijke tijdelijk of voor altijd beroofd wordt van het recht de geestelijke functies aan zijn priesterlijk ambt verbonden, uit te oefenen (S. ab offi’cio), of van het recht op zijn -*• beneficie (S. a benefi’cio). Syl'labus (= lijst), verzameling van de voornaamste dwalingen van onzen tijd, 8 December 1864 door paus Pius IX uitgegeven tegelijk met de -* encycliek „Quanta Cura”, en waarin 80 dwalingen verworpen worden. Paus Pius X gaf 3 Juli 1907 met het decreet „Lamentabili” een nieuwe lijst van 65 te veroordeelen (modernistische) stellingen uit. Sylves'teravond, de Oudejaarsavond, daar op 31 December het feest van St. Sylvester gevierd wordt. Sylves'tarorde zie Pauselijke ridderorden, 5. Sym'bolum zie Credo. Symbool', zinnebeeldige voorstelling door den christelijken godsdienst gebruikt in den eeredienst en de kunst, ter veraanschouwelijking van en zinspeling op de waarheden van geloof en zeden. Het gedeelte van de -* iconographie, dat de beteekenis der symbolen verklaart, heet symboliek. Een opgave van de in de christelijke kunst en eeredienst gebruikelijke symbolen ligt buiten het bestek van dit boek, men raadplege daarvoor Bruno van Havere, „Het Zinnebeeld in de Christelijke Kunst” of het Duitsche werkje van Oscar Doering, „Christliche Symbole”. Syn'dicus zie Procurator. Syno'de zie Concilie. Synop'tici (= overzichtelijken) heeten de H. Mattheus, Marcus en Lucas als schrijvers van hun Evangeliën, omdat hun teksten onderling zoo afhankelijk zijn, dat ze, in drie kolommen naast elkaar geplaatst een overzicht (synopsis) geven van het ééne Evangelie. T Tabernakel, de altaarkast (safe), waarin het -*■ Allerheiligste bewaard wordt. Inwendig met witte zijde behangen. Het schuifgordijntje, dat zich gewoonlijk aan de voorzijde bevindt, wordt ook wel aangebracht op de helft van de diepte om er de Heilige Vaten achter op te bergen Geopend tabernakel bij een private expositie (zie expositie), als het Allerheiligste, rustend in de ciborie, in het geopende tabernakel ter aanbidding wordt uitgesteld. Uitwendig is het T. dikwijls versierd, beschilderd of gedreven, vooral de deuren. Er overheen moet een -*• conopeum hangen, wit of in de liturgische kleur van den dag. Indien deze zwart is, dan moet het conopeum paars zijn. Tafel des Heeren, de -*• communiebank, waar Jesus Christus zich in de —*■ Eucharistie als geestelijke spijs geeft voor de zielen. Talaar' zie Toog. Tan'tum Er'go [= dus een zoo groot (Sacrament)], beginwoorden van de voorlaatste strophe van het —*■ Pange lingua, met de laatste strophe (Genito’ri Genito’que) wel de bekendste en meest gebruikte —► Sacramentshymne, gezongen voor den -* zegen met het -*• Allerheiligste. Te De'um [= U God (loven wij)], lofzang (-►doxologie) ter eere van de H. Drievuldigheid, ook -*• Ambrosiaansche Hymne genoemd ; wordt gezongen in het -+ officie, verder als dankgebed bij plechtige feestvieringen en tot besluit van een —► Veertigurengebed, verjaardag van paus, koningin, enz. Teerspijze (op den weg naar den hemel), de -* Heilige Communie, die aan een stervende gebracht wordt, ook Via’ticum genoemd. Zie ook Laatste Heilige Sacramenten. Tegenpaus, onwettige paus, gekozen door nietstemgerechtigde of een minderheid der stemgerechtigde kiezers, tegen den rechtmatig gekozen paus. De eerste was Hippolytus (217-235), de laatste Felix II (1439-1449); gewoonlijk telt men er 35 tot 40; het juiste aantal staat niet vast. Tekst, woorden uit de H. Schrift, die tot thema dienen van een preek en die in het verloop daarvan worden uitgewerkt. Tempeliers', geestelijke ridderorde in 1119 te Jeruzalem gesticht voor de militaire en geestelijke verdediging van het H. Land, op grondslag van den regel van St. Bernardus. Na den ongelukkigen afloop van de Kruistochten naar Europa teruggetrokken, waar zij een ander terrein van werkzaamheid zochten en vonden, namelijk op financieel gebied. Door jaloezie en verslapte tucht als gevolg van den rijkdom 639 TENEB RAELUCHTER THEÏSME 640 ontstond er een ongunstige opinie over de Tempeliers, die mede de aanleiding geworden is, dat de orde in 1312 opgeheven werd na het beruchte Tempeliersproces. Te'nebraeluchter (ook kaarsegge of driehoekskandelaar genoemd), driehoekige luchter, gebruikt bij de -*• Donkere Metten, die 15 kaarsen draagt, waarvan er na eiken psalm één gedoofd wordt; de laatste kaars wordt onder het —► Benedictus achter het altaar gebracht. Termijn, in de zegswijze „op termijn gaan”, d. i. het rondgaan om aalmoezen in te zamelen door leden van —*■ bedelorden; thans alleen nog gebruikelijk bij de -* Minderbroeders-Franciscanen, -Conventueelen en -Capucijnen. Tertia'ris, lid van een wereldlijke —*• Derde Orde. Terts [van ter’tia = derde (uur)], het tweede van de -*• Kleine Uren van het -*• breviergebed, oorspronkelijk op het derde uur gebeden. Zie ook Getijden. Testament zie Oude en Nieuwe Testament. Te'tramorf (= viervormig), de vier-koppige wezens, beschreven in het visioen van Ezekiël 1, als symbolen op de vier -*• Evangelisten toegepast. Te'traptiek zie Diptiek. Tetrave'lum, een gordijn aan vier zijden van het altaar, aan de kolommen van het -*■ ciborium opgehangen. Waar geen ciborium is, vaak aan weerszijden van het altaar. Tha'bor, verhooging op het altaar zonder overhuiving, waarop de —► expositie van het -* Allerheiligste geschiedt; aldus genoemd naar den berg in Palestina, waar, volgens de overlevering, Jesus zich, ten aanschouwe van enkele leerlingen, verheerlijkte. De plaatsing van Thabor het -* Allerheiligste op den T. bedoelt een eerbetoon te zijn aan Christus’ Koningschap. Thaumaturg' (= wonderdoener), titel van enkele heiligen, bijzonder van den H. Gregorius v. Neocaesarea (feestdag 17 Nov.). Theïs'me, naam van alle theorieën, die leeren, dat het bestaan van God met zekerheid voor ons kenbaar is. Het Atheïsme ontkent de bewijsbaarheid of het feit van het bestaan van God (Godloochenaars); het Pantheïsme leert, dat God en wereld (de stof) één enkele zelfstandigheid vormen; deze oude en veelvuldig veroordeelde dwaling werd in nieuweren vorm verbreid door Spinosa, Kant, Fichte, Schelling, Hegel en anderen; zij voert logisch tot de ontkenning van goed en kwaad enz. Ook de -» Theosophie berust grootendeels op deze dwaling. Het Deïsme erkent, in tegenstelling met het Pantheïsme, wel een persoonlijken God, doch loochent Diens inwerking op de menschen en de wereld. Het Agnosticisme leert, dat het verstand niets bovenzinnelijks, dus ook niet het wezen van God of van de geschapen natuur kan kennen. Het Monotheïsme is de wijsgeerige en godsdienstige wereldbeschouwing, die één hoogste, persoonlijk, bovennatuurlijk Wezen 641 THEOCRATIE THEOSOPHIE 642 aanneemt, van Hetwelk alles afhankelijk is; de monotheïstische godsdiensten zijn Christendom, Jodendom, Mohammedanisme. Tegenover het monotheïsme staat het Polytheïsme, het veelgodendom der heidenen, hoofdzakelijk bestaande uit fetichisme (aanbidding van natuurkrachten), zoölatrie (van dieren), sabaisme (van sterren), anthropomorphisme (van góden, die verheven menschen zijn: mythologie), dualisme (van twee hoogste princiepen, één goed en één kwaad). Het overgroote deel van de menschheid is nog polytheïstisch. Theocratie', Godsregeering of regeering van Godswege, waarbij de geestelijke overheden tevens het Staatsbestuur leiden. Theodicee', de natuurlijke godsleer, die uit de natuurlijke gegevens het bestaan van God bewijst. Theologaal' zie Kanunnik. Theologant*, student in de -*• theologie aan een -*• Groot-Seminarie of in een klooster. Theolo'gicum zie Groot-Seminarie. Theologie' (Godgeleerdheid), de op de goddelijke Openbaring berustende wetenschap van God en van de schepselen, voorzoover zij met God in verband staan. Zij wordt verdeeld in i. fundamenteelen 2. dogmatische theologie. De eerste handelt over de fundamenten, waarop de Th. en de godsdienst steunen: het feit der goddelijke Openbaring en de wijze, waarop deze aan de menschen gegeven en door de menschen ontvangen wordt. De tweede handelt over de verschillende geloofswaarheden, die door de Kerk te gelooven worden voorgesteld. Op haar beurt wordt zij verdeeld in a. theoretische (eigenlijk gezegde dogmatische) Th., die da waarheden beschouwt onafhankelijk van het menschelijk handelen, en b. de praktische Th., die de menschelijke handelingen aan de theoretische waarheden toetst (moraal, ascese, mystiek en kerkelijk recht). Verder onderscheidt men, rekening houdend met de wetenschappelijke methode, die gevolgd wordt: i. positieve Th., die uit de bronnen der Openbaring het bestaan van de waarheden bewijst; en 2. de speculatieve (scholastieke) Th., die met behulp van de wijsbegeerte eenig inzicht in de geloofswaarheden tracht te verwerven en ze tot een geheel systematiseert. Zie ook Scholastiek. Theosophie' (= goddelijke wijsheid). De moderntheosophische beweging (neo-Boede dhisme) is gesticht door Mevr. Blavatsky in 1875 en beoogt het brengen van universeele broederschap en het naspeuren van waarheid en wetenschap, vooral langs occulte wegen. Het is een reactie op het materialisme en een toepassing van het beginsel der evolutie op de wereld van het onzichtbare. Het Godsbegrip is pantheïstisch (God met de wereld vereenzelvigend), het wereld- en scheppingsbegrip is sterk evolutionistisch getint; de leer over den mensch kan samengevat worden hierin, dat elke mensch zeven lichamen heeft, waaruit hij zich successievelijk moet bevrijden. De ethiek of zedenleer berust op het beginsel van de reïncarnatie, die geregeld wordt door het karma: de wet van oorzaak en gevolg, die een ieder zal vergelden overeenkomstig zijn daden, gewild of ongewild, zoodat ieder tenslotte het nirwana bereikt (den hemel) of het avitchi (de hel). 643 THERESIANEN TIENDE 644 De leden zijn in drie groepen onderscheiden: de gewone leden (oningewijden), de leerlingen (ingewijden) en de adepten of mahatmas (degenen, die na hun dood in het stadium van verheerlijking en vergoddelijking zijn gekomen). Twee zusterorganisaties beoogen de theosophische leer in andersgetinte religieuze kringen te propageeren: de Orde van de Ster in het Oosten (onder de adventisten) en deVrije of-*LiberaalKatholieke Kerk (onder de katholieken). De moderne theosophie is wetenschappelijk onhoudbaar en komt in flagrante tegenspraak met de openbaring en de leer der Katholieke Kerk. Daarom zijn in 1919 door paus Benedictus XV de hedendaagsche theosophische leeringen veroordeeld en is het lidmaatschap, alsmede het lezen van theosophische geschriften, voor katholieken verboden. Theresia'nen, andere benaming voor de Zusters ongeschoeide -*■ Karmelitessen. Thomas-luiden, oorspronkelijk heidensch gebruik in Friesland, in de nachten rondom de winterzonnewende (21 December), waarin zooveel mogelijk rumoer gemaakt moest worden om de geesten der duisternis te verdrijven en de overwinning van het licht te verzekeren. Men noemde dit „pluis” of „zuiver” luiden. Later werd het een ceremonie ter eere van den H. Thomas, wiens feest op 21 December valt en ging het er niet om zoo luid mogelijk maar zoo mooi en harmonisch mogelijk de klok te luiden. Het gebruik leeft nog in Friesland voort. Thomist*, aanhanger van het Thomis me, namelijk van de kritisch-realistische richting in de -*■ neoscholastiek, op de basis van de werken van St. Thomas van Aquino. Thu’rifera'rius (= wierookdrager), degene, die bij de kerkelijke plechtigheden de zorg heeft voor het —*• wierookvat. Tiaar*, de kroon van den paus, wit-zijden hoofdtooi met drie gouden kronen boven elkaar, bedekt door een wereldbol met kruis, en voorzien van twee op de schouders afhangende linten. Wordt nooitineenliturgischen dienst gedragen. De drie kronen worden verklaard als symbool van de drievoudige waardigheid des pausen als priester, koning en leeraar. Tegen¬ woordig bestaan er 5 tiaren, de gewone, en die geschonken zijn door keizer Napoleon I, koningin Isabella II, de stad Parijs en de stad Milaan. Tien Geboden Gods, verzameling van godsdienstige en zedelijke voorschriften, met enkele uitzonderingen tot de -»■ natuurwet behoorend. door God aan het Joodsche volk gegeven en door Christus bekrachtigd. Zij worden niet altijd op dezelfde wijze geteld. De GriekschKatholieke Kerk en de Protestanten splitsen het eerste gebod en tellen het 9e en roe als één. Dit verschil bestond reeds in de oudheid. Tientje, gedeelte van den -*■ Rozenkrans, bestaande uit één Onze Vader, 10 maal het Wees gegroet en één maal Eer aan den Vader. 645 TINTINNABULUM TOOG 646 Tintinna'bulum (= schel), onderscheidingsteeken van -*• basilieken. De schel is door verguld houtwerk omgeven en wordt in een processie in beweging gebracht. Boven de schel wordt in het vergulde houtwerk aangebracht het wapen van de basiliek of de beeltenis van den titelheilige der kerk. Tintinnabulum, bekroond door het conopeum of umbrella in verkleinden vorm Titel. Een bisdom of kerk als titeljhebben wil zeggen, dat men voor het bestuur van dat bepaalde bisdom benoemd (en gewijd) is. Zie ook Kerktitel. Titelheilige zie Kerkwijding. Titelkerk, i. Zie Titel. z. Oorspronkelijk het huis van een voornamen christen, dat in de tijden der vervolging als kerk werd ingericht; b.v. het huis, de kerk van de H. Cecilia. Titulair (aarts)bisschop, (aarts)bisschop, zonder rechtsgebied. Hij heeft den titel van een aartsbisdom of bisdom, dat vroeger heeft bestaan. Titulaire aartsbisschoppen ontvangen geen -*■ pallium. Vroeger werd het titulaire van de waardigheid uitgedrukt door i. p. i. (-»■ in partibus infidelium) achter den naam van het bisdom te plaatsen. Zie ook het artikel Hiërarchie der H. Kerk, (II, de Westersche Kerk). Titulatuur zie de bijlage hierachter. Toepassing zie Applicatie. Toewijding, het stellen onder de bijzondere bescherming van God of van de Heiligen. Zie ook Patroon en Intronisatie. Toleran'tie zie Verdraagzaamheid. Tombe zie Altaar. Tonsuur' (kruinschering), kerkelijke plechtigheid, waardoor men in den geestelijken stand wordt opgenomen en voorbereid tot het ontvangen der -* wijdingen. De geschoren kruin is een zinnebeeld van het afstand doen van wereldschen tooi. Behalve de bisschop kunnen ook abten de kruinschering toedienen. Zie ook Kruin. Toog (talaar’, souta’ne), kerkelijk opperkleed, van den hals tot de voeten reikend; zwart voor de lagere geestelijkheid, paars voor bisschoppen en kerkelidke tit u l a t u u r De kerkelijke waardigheidsbekleeders moeten in het Nederlandsch op de volgende wijze worden betiteld en aangesproken. Paus van Rome: Allerheiligste Heer, Zijne Heiligheid. Aanspreektitel: Uwe Heiligheid, Heilige Vader. Kardinaal: Eminentste en Hoogwaardigste Heer. Aanspreektitel: Eminentie. Patriarch, Primaat, Apostolische Nuntius en Internuntius, Apostolisch Delegaat, Aartsbisschop en Bisschop: Excellentste en Hoogwaardigste Heer. Aanspreektitel: Monseigneur, Excellentie. Abt, Prelaat Nullius, Protonotarius Apostolicus en Huisprelaat van Z. H. den Paus: Doorluchtige en Hoogwaardige Heer. Aanspreektitel: Monseigneur (voor Abten ook wel Vader Abt). Apostolisch Vicaris en Apostolisch Prefect: indien zij tevens Bisschop zijn, als dezen; indien zij geen Bisschop zijn, als Protonotarius Apostolicus. Geheim Kamerheer en Eerekamerheer van Z. H. den Paus: Hoogwaardige Heer. Aanspreektitel: Hoogeerwaarde of Monseigneur. Kanunnik: Hoogeerwaarde Heer. Aanspreektitel: Hoogeerwaarde. Deken: Zeereerwaarde Heer. Aanspreektitel: Zeereerwaarde of Deken. Pastoor, (Con)rector, Kapelaan: Weleerwaarde Heer. Aanspreektitel: Eerwaarde of Pastoor, Rector, Kapelaan. Professor Groot Seminarie: Zeereerwaarde, Hooggeleerde Heer. Aanspreektitel: Professor. Professor Klein Seminarie: Weleerwaarde, Zeergeleerde Heer. Aanspreektitel: Professor. R. K. Priester, doctor: de hem toekomende titel met Zeergeleerde. Secretaris van een Bisdom: Zeereerwaarde Heer. Aanspreektitel: Eerwaarde. Andeje geestelijken (ook zusters): Eerwaarde (Zuster). Generaal van een Orde of Congregatie: Hoogwaardigste Heer. Aanspreektitel: dezelfde of Pater. Provinciaal: Hoogeerwaarde Heer. Aanspreektitel: Hoogeerwaarde of Pater. Gardiaan, Prior, Rector of Overste van een klooster: Zeereerwaarde Heer. Aanspreektitel: Zeereerwaarde of Pater. Wereldgeestelijke of Priesterkloosterling: Weleerwaarde Heer of Pater. Aanspreektitel: evenzoo. Frater en Broeder: Eerwaarde Frater en Broeder. Aanspreektitel: Frater, Broeder. N.B. Men gebruike steeds de hoogste titulatuur, waarop iemand recht heeft. B.v. voor een Deken- Kanunnik, die van Kanunnik enz. 649 TOTIES QUOTIES TRAPPISTEN 650 prelaten, rood voor kardinalen (in de Vasten en Advent violet), wit voor den paus. Zie afb. Liturgische gewaden. To'ties Quo'ties (= zoo dikwijls als) wordt een volle -*■ aflaat genoemd, die men voor zichzelf of voor de -*• geloovige zielen kan verdienen, zoo dikwijls als men, na waardig gebiecht en gecommuniceerd te hebben, het voorgeschreven werk herhaalt. Gewoonlijk bestaat dit voorgeschreven werk in het bezoeken van al of niet met name voorgeschreven kerk(en) en het aldaar verrichten van— in tegenstelling met de gewone volle aflaat ■— bepaaldelijk voorgeschreven gebeden, meestal tot intentie van Z. H. den Paus. Een T. Q.-aflaat is te verdienen o. a. op -»■ Portiuncula, op -*■ Rozenkrans-Zondag en op -^Allerzielen (doch dan alleen voor de geloovige zielen), onder de gewone voorwaarden van biecht, communie, kerkbezoek en het bidden van zes Onze Vaders en Wees gegroeten en zes maal het Eer aan den Vader enz. Aan het bidden van een rozenhoedje (5 tientjes) in tegenwoordigheid van het H. Sacrament des Altaars, ter aanbidding uitgesteld, in het tabernakel bewaard of in processie rondgedragen, is eveneens onder de gewone voorwaarden van biecht en communie een T. Q.-aflaat verbonden. Zie ook Aflaat. Tra’bes (ook reese of tref genaamd), de verbindingsbalk tusschen de zijwanden van het -> priesterkoor. Zie ook Jubee. Tractarianis'me zie Oxfordbeweging. Trac’tus (= getrokken), liturgische tekst, dikwijls aan de psalmen ontleend, die op het -*• Graduale volgt in de H. Missen van -* Septuagesima tot -* Witten Donderdag en in -*• Requiemmissen, en die ononderbroken (zonder herhalingen) wordt gebeden of gezongen. Tradi’tie zie Goddelijke Overlevering. Transept' of Transsept', het dwarsschip in ->- kruiskerken. Transfigura'tie, de verheerlijking van Christus, verhaald in Matth. 17, 1-9, volgens de overlevering op den berg Thabor geschied. Transla'tie (= overdracht), wordt gezegd van een recht, een liturgisch feest, een bisschopszetel, relieken van Heiligen enz. Transsubstantfa'tie (= het overgaan van de eene substantie in de andere), de verandering van de zelfstandigheid van brood en wijn in de zelfstandigheid van het Lichaam en Bloed van Christus, door de woorden van de —*■ consecratie. Alleen de -*• gedaanten van brood en wijn blijven over. Na de Consecratie is dus Christus op het altaar tegenwoordig met Godheid en menschheid, ziel en lichaam, met goddelijke en menschelijke eigenschappen, gelijk Hij verheerlijkt is in den hemel. Trappis'ten, afgekort O.C.R. of O.C.S.O., de monnikenorde der Hervormde -*■ Cisterciënsers of Cisterciënsers van de strenge observantie. De Cisterciënser-communiteit van de Abdij „La Trappe”, trok in 1790, tengevolge van de Fransche revolutie naar Val-Sainte, onder leiding van Dom Aug. Lestrange. Na vele omzwervingen door Europa, toonde de communiteit van Val-Sainte een groote vitaliteit door haar talrijke nieuwe stichtingen. Afstammend van „La Trappe” 22 651 TRAPPSALMEN TRIOMFKRUIS 652 heetten de monniken in den volksmond Trappisten. Zij vertegenwoordigden echter als de strenge observantie, samen met de Cisterciënsers Wapen der Trappisten, oorspronkelijk het wapen van de abdij Ctteaux der gewone observantie, één orde. Steeds werd evenwel de onderlinge band losser, totdat de lang verbeide scheiding, tenslotte onder Paus Leo XIII in 1892 tot stand kwam. Zoo is de Cisterciënser-orde dan thans in twee zelfstandige orden, ieder met eigen generaal en bestuur, verdeeld. De T. hebben in Nederland 6 mannen- en 2 vrouwenkloosters, in België 6 mannen- en 3 vrouwenkloosters. Zie ook Cisterciënsers en afb. Ordekleeding. Trappsalmen zie Graduaalpsalmen. Tref, andere benaming voor -*• Trabes of Reese. Tront*, plaats in het tegenwoordige Italië, waar het beroemde Concilie van Trente gehouden is, het 19e —*■ oecumenische (1545-1563). Ook afkorting van het Concilie zelf (b.v. Trente leert. . .). Het luidde de -*■ contra-reformatie in; zijn verhandelingen en besluiten zijn de grondslag van de tegenwoordige kerkelijke tucht. Treu'ga zie Godsvrede. Treurmetten zie Donkere Metten. Tri'duum (= tres di’es = drie dagen), godsdienstoefening (gebeden, preek) op drie achtereenvolgende dagen, ter voorbereiding van een kerkelijk feest. HetTriduum Sacrum wordt gevormd door de laatste drie dagen van de -<■ Goede Week (Witte Donderdag, Goede Vrijdag, Paaschzaterdag). Trifo'rium, galerij in den wand van het middenschip van de kerk, dikwerf met drie poorten of bogen. Triforium Triniteit' zie Drieëenheid. Triomfboog, de gewoonlijk rijk versierde, groote boog in het kerkgebouw, die toegang geeft tot het —► koor. Onder den triomfboog staat het -*• doksaal of het -*• koorhek of bevindt zich de -» trabes. Triomfkruis, kruisbeeld onder den triomfboog, nederhangend uit het gewelf der kerk of geplaatst op —*■ koorhek, doksaal of op de verbindingsbalk tusschen de zijwanden van het priesterkoor (-*• trabes). 653 TRIPTIEK TIJDEIGEN 654 Triptiek', een uit drie gedeelten bestaand schilderij, waarvan de beide uiterste gedeelten tegen het middenstuk toegeslagen kunnen worden. Dit sluiten gebeurt vooral ten tijde van boete (Vasten) en rouw (lijkdiensten). Zie ook Diptiek. Triptiek Trisha'gion (= driemaal heilig), gebed uit de Oostersche liturgie, dat aan het -* Sanctus der Westersche Kerk herinnert. Tronen, een van de negen —*• koren der Engelen. Troon zie Bisschopstroon en Faldistorium. Troonassistenten, degenen, die den bisschop bij pontificale plechtigheden aan den troon assisteeren. Pauselijk troonassistent zijn degenen, die bij een pauselijke kapel het recht hebben aan den troon des pausen te staan. Rechtens zijn dit het college van de Patriarchen, Aartsbisschoppen en Assistent-bisschoppen bij den pauselijken troon, verder de -*■ Geheim-Aalmoezenier en de -+ Koster van Zijne Heiligheid. Troonhemel, beschutting of overhuiving boven een altaar (->■ baldakijn), het Allerheiligste in processie (->■ draaghemel), of den -*■ bisschopstroon. Tuniek', liturgisch opperkleed van den -* subdiaken in de plechtige H. Mis. Zij heeft, evenals de -*■ dalmatiek, mouwen, doch geen kruis of balk, zooals het -* kazuifel. De T. wordt ook wel Tunicella genoemd. De T. wordt, evenals de dalmatiek bij pontificale missen, onder het kazuifel gedragen door den bisschop en andere priesters, die recht hebben op de pontificale gewaden. Twaalf Artikelen des Gelooft (Geloofsbelijdenis der Apostelen), korte opsomming van de voornaamste waarheden, die de Christenen moeten gelooven, in 12 punten samengevat. Apostolische Geloofsbelijdenis genoemd, omdat de lijst volgens de overlevering van de Apostelen afkomstig is; zij dateert echter uit later tijd. Tweede Orde. Verschillende kloosterorden voor mannen (z.g. Eerste Orden) hebben ook een voor Vrouwelijke religieuzen bestemden tak, die de Tweede Orde genoemd wordt. Zij volgen met de noodige verschillen en aanpassingen den regel der Eerste Orde. De tak, voor leeken bestemd, heet -*■ Derde Orde. Tweede Vespers. Feesten van den rang van -+ dubbel en -*■ halfdubbel hebben twee eigen vesperofficies (zie Vespers), waarvan het eene op den vooravond van het feest (Eerste Vespers), het tweede op het feest zelf gebeden wordt (Tweede Vespers), als tenminste de -» rubrieken dit toelaten. Tijdeigen (pro’prium de tem’pore), het gedeelte van het -*■ Missaal en het -* Brevier, waarin de formulieren zijn opgenomen 655 TIJDELI3KE GELOFTEN TYPE 656 van de missen en —► officies, die den loop van het kerkelijk jaar volgen, in tegenstelling met het -* Eigen en Gemeenschappelijke der Heiligen (zie Commune Sanctorum), dat de heiligenfeesten bevat. Tijdelijke geloften zijn -*• geloften, die afgelegd worden na het volbrachte noviciaat (zie Novice), voor drie jaar of langer, tenzij de constituties van het betrokken kloostergenootschap den duur van één jaar voorschrijven. Zij kunnen worden afgelegd op 16-jarigen leeftijd. Tijdelijke straffen, de straffen der zonde, die hier op aarde door vasten, boete, -* aflaten enz. of in het ->- vagevuur uitgeboet moeten worden; in tegenstelling met de eeuwige straffen (der -*■ doodzonden), die, zoo zij niet door een volmaakt -* berouw of door de -*• biecht kwijtgescholden zijn, in de —*■ hel worden ondergaan. Type (= grondvorm), een voorafbeelding van het Oude Testament, ook prototype genoemd, waaraan een antitype beantwoordt, dat een feit of persoon uit het Nieuwe Testament is. De termen worden ook omgekeerd gebruikt. Zie ook Christus-typen. Wierookvat: het Hemebche Jenualem u U'bi arca'no De'i (= waar, door het geheim van God), beginwoorden van de -*■ encycliek door paus Pius XI op 23 December 1922 uitgevaardigd over de -*• Katholieke Actie. Uitbannen zie Exorcisme. Uitersten van den mensch zijn: dood, -* bijzonder oordeel, -*■ hemel en -*■ hel. Uitlichten, gewestelijke uitdrukking voor: een stervende bijstaan, waarbij men dezen in de laatste oogenblikken een gewijde kaars (sterf kaars) in de hand geeft en de -*• gebeden der stervenden verricht. Uitluiden, het luiden van de kerkklok gedurende de overbrenging van het lijk naar het kerkhof. Uitstellen, het toonen van het ->■ Allerheiligste ter openbare aanbidding 1. in den -*■ monstrans tijdens het -*• lof of na de H. Mis (expositio publica); 2. in de ciborie, staande in het geopende -* tabernakel (expositio privata). Zie ook Expositie. Uitvaart, de -*• kerkelijke begrafenis of ook wel de -*■ Requiemmis, als gebruikelijk onderdeel daarvan. Ultramonta'nen (ul’tra mon’tes = over de bergen, de Alpen), anti-kerkelijk slagwoord en benaming voor degenen, die de rechten van den paus (die over de Alpen woont) handhaven of er voor opkomen. Umbrel'la (ombrelli’no) wordt het -+ baldakijn genoemd, dat niet in den vorm van een -* draaghemel vervaardigd is, maar als scherm, dat toegeslagen kan worden. De U. is een van de onderscheidingsteekenen van een —*■ basiliek. Zie ook Conopeum en Tintinnabulum. Ur'bi et Or'bi [= aan de stad (Rome) en de wereld] beteekent, dat een pauselijke handeling (zegen, besluit, aflaat) in Rome geschiedt, maar voor de geheele wereld geldt. Uren zie Getijden. Ursuli'nen (Orde van de H. Ursula, Religieuzen Ursulinen van de Romeinsche Unie), congregatie van vrouwelij ke religieuzen, door de H. Angela van Merici in 1535 te Brescia gesticht en over de geheele wereld verspreid. Zij stelt zich de opvoeding van de vrouwelijke jeugd ten doel. Er bestaan nog andere congregaties met denzelfden naam en hetzelfde doel. Gezamenlijk hebben deze Ursulinen-congregaties in Nederland 41 en in België 59 huizen. Zij zijn ook werkzaam in de missiën van Ned. Oost-Indië en den Belgischen Congo Symbool van het Vormsel V vaatwerk zie Liturgisch vaatwerk. Vaca'tie zie Sedisvacatie. Vader Ons zie Onze Vader. Vaders zie Kerkvaders. Vagevuur, de plaats, waar de zielen der rechtvaardigen haar zondestraffen moeten uitboeten, voordat ze tot de -*• zalige aanschouwing Gods in den hemel kunnen worden toegelaten. Zij blijven Haar totdat zij haar zondestraffen geheel hebben uitgeboet of door de hulp van anderen worden verlost. Vakorganisaties zie R. K. Bonden en Vereenigingen. Va'nitas vanita’tum (= ijdelheid der ijdelheden), bekende woorden uit het boek Prediker of Ecclesiastes (i, 2). Vas'culum zie Custodia. Vasten, het beperken van het gebruik van spijzen tot een lichte ontnuchtering ’s morgens, één vollen maaltijd (de eenige, waarbij vleesch gebruikt mag worden, indien de vastendag niet tevens -*• onthoudingsdag is) en een -» collatie als derde maaltijd. Vastenavond, de vooravond van de Groote of -»■ Veertigdaagsche Vasten, op verschillende plaatsen op feestelijke wijze gevierd (Carnaval). In zijn ontstaan een heidensch jubelfeest om de weerkeerende lente, dat gevierd werd met een „char naval" of wagenschip en samenviel met den later ontstanen boetetijd der Veertigdaagsche Vasten. Zoo werd Carnaval het feest, waarop men zich nog eens te goed deed, alvorens den boetetijd in te gaan; vandaar dat men het woord Carnaval ging verklaren als „camivale” dit is: „vaarwel, vleesch!" Vastenbrief (vastenmandement’), herderlijk schrijven van den bisschop aan de geloovigen van zijn diocees, over een bepaald actueel onderwerp, bij gelegenheid van het afkondigen der -*■ Vastendispensaties. De V. wordt van den kansel voorgelezen op Zondag -*• Quinquagesima. Vastendag, dag, waarop de -*• vastenwet geldt. Het zijn in Nederland en België: 1. alle dagen van de -»• Veertigdaagsche Vasten, uitgezonderd de Zondagen en Paaschzaterdag na twaalf uur ’s middags. 2. De -*■ quatertemper-Woensdag, -Vrijdag en -Zaterdag van elk der vier jaargetijden. 3. De -*■ vigiliedagen van Pinksteren, Maria Ten Hemelopneming, Allerheiligen en Kerstmis, behalve als zij op een Zondag vallen. Vastendispensa'tie, ontheffing van de -»• vastenwet, aan bepaalde categorieën van personen en afzonderlijke personen om bijzondere redenen verleend. Vastengordijn zie Hongerdoek. Vasten mandement' zie Vastenbrief. Vastenmeditatie zie Lijdensmeditatie. Vastenve'lum zie Hongerdoek. Vastenwet, kerkelijke wet, die op bepaalde dagen (-» vastendagen) ->■ vasten voorschrijft, te onderhouden door alle 21-jarigen tot aan hun sgen verjaardag. 661 VATICAAN VEERTIGURENGEBED 662 Vaticaan, residentie van den paus, op den Vaticaanschen heuvel te Rome, aan den Westelijken oever van den Tiber, sinds 1378. Vóór dien tijd diende het -* Lateraan als residentie. Door verschillende uitbreidingen is het V. het grootste paleis ter wereld geworden (circa 55000 m2; 20 binnenhoven; plm. 11000 kamers). De bekendste ruimten zijn de Stanzen (zalen met de beroemde Stanzen van Rafaël), de kapel van Nicolaas V met de fresco’s van Fra Angelico, de Vaticaansche bibliotheek (->■ Vaticana), de Borgiaappartementen, het Belvedere. De laatste uitbreidingen dateeren van paus Pius XI (bestuurs- en dienstgebouwen en pinacotheek in de Vaticaansche tuinen). Met de -* Sint Pieterskerk en de omliggende bestuurs- en museagebouwen in de Vaticaansche tuinen vormt het V. de Vaticaansche Stad. Zie ook Kerkelijke Staat. Vaticaansch Conci'lie, het 20e -* Oecumenische Concilie, in 1869 door paus Pius IX te Rome bijeengeroepen en in 1870 wegens de ongunst der tijden verdaagd, zonder dat het zijn werkzaamheden beëindigd had. Vaticaansche archieven zie Pauselijke archieven. Vaticaansche Staat, Vaticaan-Stad zie Kerkelijke Staat. Vatica'na (Bibliothe’ca Vatica’na ■= Vaticaansche Bibliotheek), openbare bibliotheek in het -*■ Vaticaan, op den grondslag van Martinus V (1417) door Nicolaas V gesticht. Sixtus V liet in 1588 het tegenwoordige gebouw ervoor inrichten. Het oorspronkelijk fonds van 9000 deelen is door schenkingen en aankoop vergroot en telt nu ongeveer 55.000 handschriften en 500.000 deelen (waarvan 7.000 incunabelen.) Veelvuldige H. Communie was in de eerste eeuwen der Kerk zeer gebruikelijk, raakte echter langzamerhand in onbruik. De Kerk bepaalde toen als een verplicht minimum de jaarlijksche H. Communie. Wel wenschte het Concilie van -*■ Trente, dat degenen die bij de H. Mis aanwezig waren ook zouden communiceeren, en wekte de —*■ Catechismus Romanus op tot dagelijksche communie, maar Innocentius IX en Alexander VIII moesten later nog opkomen tegen Jansenistische en rigoristische strevingen, die het gebruik tegenwerkten. Paus Pius X heeft door zijn decreet „Sacra Tridentina Synodus” van 1905 aan den strijd over het nut en de geoorloofdheid van de veelvuldige H. Communie een einde gemaakt, en bepaald, dat de staat van genade en de goede meening voldoende zijn en niemand uitgesloten mag worden, maar dat de veelvuldige H. Communie geschieden moet met volle vrijheid, uit persoonlijke overtuiging, en met de grootst mogelijke zuiverheid van geweten, met behoorlijke voorbereiding en dankzegging en volgens den raad van den biechtvader. Veertigdaagsche Vatten (Groote Vasten), de 40 weekdagen voor het Paaschfeest, gedurende welke de —► vastenwet geldt, van -* Aschwoensdag tot —► Paaschzaterdag. In de liturgie komt het karakter van dezen boetetijd tot uiting in de paarse paramenten, het zwijgen van het orgel en het weglaten van alles, wat op een vreugdevolle stemming zou kunnen wijzen. Eenige verzachting is alleen op Zondag —*• Laetare toegestaan. Veertigurengebed, openbare aanbidding van het -* Heilig Sacrament des Altaars gedurende 40 uren. De devotie is ontstaan in Milaan in 1534 en werd krachtig verbreid 663 VELUM VERGIFFENIS 664 door de Orde en Broederschap van de -*• Eeuwigdurende Aanbidding. Paus Benedictus XIV verklaarde, dat het geoorloofd is, de aanbidding ’s nachts te onderbreken; de oefening duurt dan 3 dagen. Ve'lum (= verhulling). 1. zie Schoudervelum, 2. voorhangsel, dat gebruikt wordt om verschillende liturgische voorwerpen te overdekken, bijzonder de ->■ ciborie, gevuld met geconsacreerde -*■ Hosties. Venera'bel (= eerbiedwaardig), zie aldaar. Ve'ni Crea'tor (= kom, o Schepper), beginwoorden en naam van een hymne tot den H. Geest, toegeschreven aan Gregorius den Groote en Rhabanus Maurus (856). Zij wordt gebeden of gezongen in het -*• officie van -* Pinksteren en voor elke liturgische of andere plechtigheid, waarbij de bijstand van den H. Geest op bijzondere wijze wordt ingeroepen. Ve’ni Sanc’te Spi’ritus (= kom, o heilige Geest), gebed om de gaven des H. Geestes, als -+ sequentie in de H. Mis van Pinksteren en de Missen in het octaaf van Pinksteren. Veranderlijke feestdagen zie Roerende feesten, Kerkelijke feestdagen en Geboden feestdag. Verborgen Leven van Christus, de periode van Jesus’ aardsche leven, die Hij bij Zijn moeder Maria en Zijn voedstervader Jozef te Nazareth doorbracht en die geduurd heeft tot ongeveer zijn 30e jaar. Verdienstelijkheid voor den hemel bezitten alleen die zedelijk-goede werken, die bovennatuurlijk zijn van aard of beweegreden en die in -*■ staat van genade verricht worden. De goede werken, gedaan in staat van doodzonde, zijn niet geheel vruchteloos, en zijn voor den zondaar het gewone middel tot bekeering. Verdoemenis, de-»-hel, de plaats, waar de verdoemden gestraft worden. Verdraagzaamheid, de deugd, waardoor men de personen, die dwalen als zijn naasten liefheeft, terwijl men de door hen beleden dwaling veroordeelt. In den omgang met niet-katholieken moet men echter een al te groote gemeenzaamheid vermijden en geen deel nemen aan hun kerkelijke handelingen. Zie ook Onverdraagzaamheid. Verdrag van Latera’nen zie Kerkelijke Staat. Vereenigde Missionarissen, in 1920 gestichte vereeniging, bestaande uit vertegenwoordigers van verschillende missionee rende priesterorden en congregaties van Nederland. Het doel der vereeniging is door onderlinge samenwerking de missieactie in Nederland zoo krachtig mogelijk te bevorderen en alles te voorkomen wat haar gezonde ontwikkeling zou belemmeren. Het bestuur van de V. M. werkt nauw samen met den -*• Priestermissiebond. Vereenigingen zie R. K. Bonden en Vereenigingen en Studentenvereeniging. Vereering, de eer, die aan de Heiligen toekomt, in tegenstelling met de -*• aanbidding, die zich alleen tot God richt. ' Zie ook Beeldenvereering, Heiligenvereering en Reliekenvereenng. Vergiffenis der zonden. De -*■ erfzonde wordt vergeven door het —*■ doopsel, de -*■ doodzonden door de —*■ biecht of het volmaakte -*• berouw (waarna de verplichting tot biechten blijft bestaan, tenzij dit onmogelijk is), de dagelijksche 665 VERKENNERS VERSTROOIING 666 zonden door de biecht en ook door gebeden ■ en goede werken, met een rouwmoedig hart verricht. Verkenners. Het verkennen als jeugdbeweging heeft tot doel: mede te werken aan de opvoeding; het is dus niet zoozeer een organisatie, als wel een methode, die in verschillende organisaties kan toegepast worden. De methode zelf is gebaseerd op het jongensspel, geordend in het patrouille-systeem, en wordt beheerscht door een wet van ridderlijkheid, waarvan de algemeene bepalingen door enkele specifiek-katholieke regels aangevuld zijn. De patrouilles, waardoor de verkennerstroep gevormd wordt onder leiding van een verkennersleider, bijgestaan door een groepsgeestelijke, worden zooveel mogelijk parochieel georganiseerd, tenzij de jeugd door scholen of internaten anders gegroepeerd is. In ieder bisdom bestaat een eigen leiding van commissarissen en geestelijkheid, bijgestaan door een diocesanen raad. Verketteren, iemand voor ->• ketter uitmaken; vooral de overdreven zucht naar het vinden van kettersche uitingen bij anderen. Verlosser. De Zaligmaker heeft aan de menschen de Verlossing gebracht, d. w. z. aan God voor de zonde een voldoening gegeven van oneindige waarde. Hij heeft de -» erfzonde en de persoonlijke zonden van het menschdom op zich genomen, en door Zijn menschwording en leven, maar bijzonder door Zijn lijden aan God een losprijs gegeven van zoo hooge waarde, dat de menschen vergiffenis kunnen verkrijgen van al hun zonden, indien zij gelooven in de leer van den Zaligmaker, Hem beminnen en Zijn genademiddelen aanwenden. Christus is voor alle menschen gestorven; niet alle menschen zullen echter zalig worden, omdat velen niet met Gods genade medewerken. Vero'nicadoek, doek, waarin de ware afbeelding ( = ve’ra i’kon) van den Zaligmaker zou zijn afgedrukt. Volgens de legende zou Veronica (die echter een personificatie is van de vera ikon, de ware afbeelding) het gelaat van den Zaligmaker op den kruisweg daarmee hebben afgewischt. Verplichte feestdagen zie Geboden feestdag. Verrijzenis des Vleesches, de algemeene opstanding uit den dood, aan het einde der wereld. De lichamen der overledenen zullen door Jesus Christus wederom met hun zielen vereenigd worden en levend uit het graf opstaan. De lichamen der Zaligen in verheerlijkten toestand, gelijkend op het verheerlijkte Lichaam van Christus, de lichamen der verdoemden in schande, met het afschuwelijk merkteeken der eeuwige verwerping. Vers, liturgische formule, aanroeping, wensch enz., die in het kerkelijk -*■ officie veelvuldig voorkomt, en waarop met een -*■ responsorium geantwoord wordt. Versterving, de oefening van het geestelijk leven, waardoor men de beheersching der ongeregelde hartstochten beoogt. Uitwendige (lichamelijke) versterving bestrijdt de lichamelijke verlangens of bezorgt lichamelijken pijn; inwendige versterving beheerscht de ongeoorloofde (en soms ook de geoorloofde) begeerten. Verstrooiing, afleiding van de aandacht onder het gebed; zij is alleen zondig, als zij vrijwillig geschiedt. 667 VERZENEN VI Dl AQUAM 668 Ver'zMten beteekent hielen. De uitdrukking uit den Bijbel „de verzenen tegen de prikkels slaan” (Hand. 9,5) wil zeggen: zich tot eigen schade tegen Gods wil verzetten. V es'por (= avondoefening), een gedeelte van het -*■ breviergebed, dat meestal in den namiddag van het feest gebeden wordt (zie Eerste, Tweede Vesper). Bestaat uit 5 psalmen: de Vesperpsalmen (met welke uitdrukking gewoonlijk die van den Zondag bedoeld worden, ps. 109-113), een -*■ hymne, het -* Magnificat en eenige gebeden, besloten door een -*• Maria-antiphoon. Zie ook Getijden. Vespera'le, het liturgisch boek dat de psalmen van de -*• Vespers bevat. Vestia’rius, degene, die, vooral in een klooster, met de zorg voor de kleederen belast is. Ve'torecht, een recht, dat eenige landen (Oostenrijk, Spanje, Frankrijk) zich soms hebben aangematigd bij de pauskeuze, en waardoor zij de verkiezing van een hun minder welgevalligen candidaat uitsloten. De uitoefening ervan is definitief onmogelijk gemaakt door Pius X in de apostolische constitutie „Commissum nobis" van 20 Januari 1904, herhaald in de constitutie „Vacante Sede Apostolica” van 25 December 1904. Vexil'la Re'gis pro'deunt (= de banier des konings schrijd voorwaarts), hymne ter eere van het H. Lijden, gedicht door Venantius Fortunatus (plm. 600). Zie ook Pange Lingua. Via'ticum zie Teerspijze. Vicariaat* zie Apostolisch Vicaris. Vica'ris, eigenlijk plaatsvervanger, die een ambt voor den titularis waarneemt. De Vicaris- Oeconoom’ of Deservi’tor is degene, die een opengevallen -*• parochie beheert tot de inbezitname door den nieuwen pastoor; de Vicaris substitu’tus vervangt den pastoor bij afwezigheid; de Vicaris adju’tor, ten onzent veelal kapelaan of assistent genoemd, staat den pastoor in zijn werk terzijde; de Parochiale Vicaris treedt in het werk van den pastoor, als een zedelijk persoon, b.v. een kapittel het pastoraat uitoefent. Zie ook Apostolisch Vicaris, Kapittelvicaris, Vicaris-generaal. Vica'ris Aposto'licus zie Apostolisch Vicaris. Vica'ris Capitula'ris zie Kapittelvicaris. Vica'ris generaal, de helper van den ->- bisschop in het bestuur van zijn bisdom en de eerste waardigheidsbekleeder na hem, zijn plaatsvervanger bij gevangenschap, ballingschap, ziekte, tenzij de -*• Apostolische Stoel anders bepaalt (zie Apostolisch Administrator). Hij hangt geheel van den bisschop af, zijn ambt houdt dus op met den dood of anderszins van den bisschop. Gedurende de vervulling van zijn ambt is hij titulair ->- protonotarius apostolicus. In Nederland is er in den regel één vicarisgeneraal in elk bisdom. In België altijd meer dan een. Vlce (= in de plaats van), wordt gebruikt in samenstellingen, die een plaatsvervanger aanduiden. Vi'di a’quam [= ik heb water zien (vloeien)], gezang ontleend aan Ezek. 47, 1, dat om ■ 669 VIGILANTI CURA VOEDSTERVADER 670 zijn symbolisch verband met het op Paaschzaterdag toegediende doopsel gedurende den -*• Paaschtijd gezongen wordt, in plaats van het -*• Asperges me. Vigilan'ti Cu'ra, (= met waakzame zorg), beginwoorden der Encycliek door Pius XI den 29en Juni 1936 uitgevaardigd over de noodlottige gevolgen van de immoreele film. Vigi'lie (= wake), vooravond van een hoogfeest. De eerste Christenen brachten deze dagen door in gebed en boete. Tegenwoordig zijn in Nederland en België alleen nog de vigilies van Pinksteren, -*• Maria ten Hemelopneming, -*•Allerheiligen en -»• Kerstmis geboden -*■ vasten- en -*■ onthoudingsdagen. Vincantiaan’, lid van de -*• Sint Vincentiusvereeniging. Vincan'tiusveroeniging zie Sint-Vincentiusvereeniging. Vischdag, populaire benaming voor —onthoudingsdag. Visioen', een bovennatuurlijk schouwen van personen of zaken, die natuurlijkerwijze niet gezien kunnen worden. Het kan lichamelijk zijn, waargenomen met de oogen op bovennatuurlijke wijze, of op de verbeelding berusten (niet op inbeelding!), of op het verstand, wanneer de geest zonder zinnelijke indrukken bovennatuurlijke waarheden ontvangt. Visitandi'nen (Zusters religieuzen der Orde van O. L. Vrouw Visitatie). 1. Vrouwelijke -*■ contemplatieve orde in 1610 te Annecy in Savoye gesticht door den H. Franciscus van Sales en de H. Joanna Francisca de Chantal. 2. Naam van verschillende congregaties van vrou¬ welijke religieuzen voor onderwijs en liefdewerken. In Nederland 1 huis; in België 4. Visita'tie, (= bezoek), het ambtelijk in te stellen onderzoek van den -*■ deken naar den toestand van een -*■ parochiekerk in zijn dekenaat, van een bisschoppelijk gedelegeerde naar dien van een klooster, van reguliere oversten naar den toestand in hun onderhoorige kloosters of missiegebieden, van een missieoverste naar den toestand van een missie enz. Visita'tio ad li'mina zie Ad limina. Visita'tor, degene, die -► visitatie doet. Apostolisch Visitator zijn geestelijken, doorgaans bisschoppen, die door den -* Apostolischen Stoel gezonden worden naar een kerkressort of land, ten einde er de heerschende toestanden aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Visschersring, pauselijke zegelring, met de beeltenissen van den H. Apostel Petrus (het visschersnet optrekkend) en Paulus, zinspelend op Mt. 4, 19; Mc. 1. 17; Lc. S, 10. Wordt afgedrukt in roode en groene was en aan de -*■ bullen bevestigd. Vi'tusdans (Fieteldans), krampachtige zenuwaanval, waarbij de lijders de voorspraak inroepen van den H. Vitus. Zie ook Springprocessie. Voedstervader, titel van den H. Jozef als maagdelijke echtgenoot van de H. Maria, hoofd van het H. Huisgezin en beschermer van het Goddelijk Kind. Visschersring 671 VOETGEBED VOLMAAKTE GODSVRUCHT 672 Voetgebed zie Voetpsalm. Voetkus, een kus op het door den paus gedragen schoeisel, waarop een kruis geborduurd is. Dit blijk van vereering geldt uiteraard de pauselijke waardigheid, niet den persoon des pausen. Zie ook Adoratio Papae. Voetpsalm, Psalm 42, 1-5, ook wel Psalm Judica genoemd, die bij het begin van de H. Mis aan den voet van het altaar wordt gebeden, behalve in —► Requiemmissen en in den -*• Passietijd. Voetwassching (manda’tum), liturgische plechtigheid op -*■ Witten Donderdag, waarbij aan 12 of 13 personen door den dienstdoenden geestelijke de voeten worden gewasschen, ter herinnering aan de voetwassching der Apostelen door Jesus op den avond van het —► Laatste Avondmaal. Voldoening zie Penitentie. Volksbond (Nederlandsche Roomsch-Katholieke), standsorganisatie der R. K. arbeiders in het bisdom Haarlem. De V. vormt in genoemd bisdom, met de R. K. vakorganisaties, de R. K. arbeidersbeweging, waarvan het R. K. Werkliedenverbond in Nederland de centrale is. Voiksmissaal, uitgave van het —► Missaal, die naast den officieelen Latijnschen tekst ook de vertaling en verklaring daarvan geeft, en waarin ook de voornaamste dagelijksche gebeden opgenomen zijn, ten dienste van de geloovigen, die het H. Misoffer zoo nauwkeurig mogelijk willen volgen. Volksmissie, de prediking van het geloof door volksmissionarissen voor de katholieken, die weliswaar uiterlijk tot de Kerk behooren, maar door ongeloof en zonde daar innerlijk van vervreemd zijn. Bij de protestanten wordt deze vorm van apostolaat inwendige zending genoemd. Volkszang noemt men het onder den invloed der liturgische beweging herlevende gebruik, dat de gemeenschap der geloovigen, het „volk”, in afwisseling met den priester de „antwoorden” en in afwisseling met het koor, de vaste gezangen van Mis en Officie meezingt. Alleen de gezangen, die zich door eenvoud van melodie en rhythme daartoe eigenen, komen voor den V. in aanmerking. Praktisch zijn dit: 1. de „antwoorden" bij Mis en Officie, 2. de eenvoudige melodieën van het -»• Kyriale, 3. de eenvoudige vaste zangen van het -* Officie (Magnificat, Vespers en Completen van den Zondag), 4. de eenvoudige Latijnsche en Nederlandsche gezangen in het Lof. Volle aflaat zie Aflaat. Volmaakt Berouw zie Berouw. Volmaakte Godsvrucht tot de H. Maagd (Heilige Slavernij, Liefde-Slavemij) bestaat volgens den Zal. L. M. Grignion de Montfort, die deze devotie systematiseerde en verbreidde, hierin, dat men zich geheel aan Maria toewijdt met lichaam en ziel, inwendige en uitwendige goederen, en met de waarde van zijn goede werken, in de overtuiging dat deze volledige overgave van zichzelf in Maria’s handen zal strekken tot eer en verheerlijking van God. 673 VOLMAAKTHEID VORMSEL 674 Volmaaktheid zie Christelijke volmaaktheid. Voorbede zie Voorspraak der Heiligen. Voorbiecht, de inleiding op de belijdenis der zonden in het Sacrament der -*■ Biecht. Zij bestaat hierin, dat men den zegen van den biechtvader vraagt en de volgende of zinsgelijke woorden spreekt: „Ik belijd mijn schuld voor den Almachtigen God en voor u, Vader, mijn laatste biecht is geweest . . Voor Eer en Deugd, vereeniging tot bevordering en herstel der goede zeden. Opgericht door M. R. H. Corten (1844-1909) en gevestigd in de bisdommen Breda, ’s-Hertogenbosch en Roermond. Voorgeborchte der Hel (lim’bus), de plaats, waar de zielen der rechtvaardigen van het Oude Verbond hun verlossing door Christus moesten afwachten en waar de ongedoopte kinderen, die dus nog met de -*■ erfzonde besmet zijn, een natuurlijk geluk genieten, zonder evenwel tot het bovennatuurlijk geluk in den hemel te worden toegelaten. Voormis, de inleiding op het eigenlijke -*■ Misoffer, dat met de -*■ Offerande, het eerste voorname deel begint. Bestaat uit Voetgebed of -»• Voetpsalm, -*■ Introitus, -*• Kyrie eleison (-*■ Gloria), Gebed(en), -*• Epistel, -*■ Graduale, -*■ Evangelie (-»• Credo). Oudtijds werden de doopleerlingen alleen tot de V. toegelaten. Zie ook Catechumenenmis. Voorspraak der Heiligen. De Kerk leert, dat het goed en nuttig is de Heiligen te vereeren (zie Heiligenvereering) en aan te roepen. Deze aanroeping vertrouwt op de voorspraak der Heiligen, die berust op het -*■ dogma van de -*• gemeenschap der heiligen (waardoor er uitwisseling is van hulp en gebed tusschen de op aarde levenden en de zaligen in den hemel), anderzijds op de verheven plaats, die de Heiligen in den hemel innemen als begenadigden van God. Deze voorspraak doet niets af aan het Middelaarschap van Christus, omdat hun hulp gegrond is op dat Middelaarschap: wat de Heiligen verkrijgen voor dengene, die hun voorspraak inroept, verkrijgen zij op grond van de verdiensten van Christus. Voortplanting des geloots zie Pauselijke Missiegenootschappen. Voorvasten, de tijd van Zondag -*■ Septuagesima tot -*■ Aschwoensdag, de verwijderde voorbereiding op het Paaschfeest, onmiddellijk voorafgaande aan de Groote of -*■ Veertigdaagsche Vasten. Voorzegging zie Profetie. Voorzienigheid zie Goddelijke Voorzienigheid. Vormnaam zie Naamdag. Vormreis, reis, welke de bisschop of -*■ wijbisschop door zijn -*■ diocees onderneemt om het Sacrament des -*■ Vormsels toe te dienen. Vormsel, het Sacrament, dat door de handoplegging, de zalving met -*■ Chrisma, en het gebed van den bisschop vermeerdering der -*■ heiligmakende genade geeft, en waardoor de H. Geest op een bijzondere wijze met Zijn zeven gaven tot ons komt en ons met zijn genade sterkt om het geloof standvastig te belijden (sacramenteele genade). Alleen de bisschop kan het Vormsel toedienen, gewone priesters kunnen echter de volmacht daartoe 675 VORSTBISSCHOP VROUWENBOND 676 krijgen. Het Vormsel is niet noodzakelijk ter zaligheid, maar wie het uit nalatigheid niet zou ontvangen, berooft zich van groote genaden en maakt zich aan zonde schuldig. Vorstbisschop, bisschop, die oudtijds door de wereldlijke overheden met den titel van vorst begiftigd is en dezen nog voert, ook al wordt somtijds de titel niet meer erkend. Het zijn de volgende: In Duitschland de aartsbisschop van Breslau; in Hongarije de aartsbisschop van Gran; In Italië de bisschoppen van Acqui, Asti, Bologna, Brixen, Fermo, Florence, Gorizia, Novara, Ravenna, Reggio Emilia, Terano, Tortona, Trento; in Joegoslavië de bisschoppen van Laibach en Lavant; in het voormalige Oostenrijk de aartsbisschoppen van Salzburg en Weenen, de bisschoppen van Gurk en Zeckau; in Polen de aartsbisschop van Krakau; in Tsjecho-Slowakije de aartsbisschoppen van Olmütz en Praag. Vorsten, een van de negen -*■ koren der engelen, ook Overheden of Vorstendommen genoemd. Vo'ta, Latijnsche benaming voor -* geloften. Votief' (= beloofd), wat gebeurt omwille van een persoonlijke devotie of belofte. Votiefmis, de Mis, die niet het formulier van den dag volgt, maar dat van een mysterie of heilige, dien men daardoor bijzonder wil eeren. Votiefgeschenk (altaar, schilderij, afbeelding van genezen ledematen, krukken enz.), zie Ex-voto. Vragenboekje zie Catechismus. Vredeskus (pax) wordt in den vorm van een omarming in de plechtige H. Mis voor de H. Communie gegeven door den -*■ celebrant aan den -*■ diaken, door dezen aan den subdiaken, die hem op zijn beurt aan de overige assistenten (en de aanwezige geloovigen) doorgeeft. Soms maakt men daarbij gebruik van een osculatorium, of -*■ instrumentum pacis. Vreemde zonden, de zonden, waardoor men zich schuldig maakt aan de zonden van anderen. Zij geschieden door gebieden, aanraden, beschermen, deelnemen, prijzen, behagen nemen, niet-beletten, niet-straffen, niet-bekendmaken, als men daartoe verplicht is. Vreugden van Maria, vreugdevolle gebeurtenissen uit het leven van —* Maria. Men telt er zeven, evenals bij de -*■ Weeën van Maria: de blijde boodschap, het bezoek bij haar nicht Elisabeth, de geboorte van Christus, de aanbidding der drie koningen, de verrijzenis des Heeren, de nederdaling van den H. Geest, de kroning van Maria. Zie ook Franciscaansche Rozenkrans. Vroegmis, de H. Mis, die in de vroegte opgedragen wordt, in tegenstelling met de -*■ Hoogmis. De term is vanzelfsprekend het meest in gebruik daar, waar slechts twee H. Missen gecelebreerd worden. Vrouwenbeuk, vrouwenpand, vrouwenschip wordt het linker-schip van de kerk genoemd, omdat daar gewoonlijk de vrouwen zitten. Vrouwenbond. De R. K. Vrouwenbonden stellen zich ten doel de katholieke vrouw te voeren tot eigen volmaking en daadwerkelijke medewerking aan de ontwikkeling en den bloei van het godsdienstig en maatschappelijk leven, met uitsluiting van alle zuiver politieke actie. De vijf 677 VROUWENDAG VRIJMETSELARIJ 678 diocesane vrouwenbonden tellen 155 afdeelingen en zijn vereenigd in de Federatie van R. K. Vrouwenbonden in Nederland, die haar Centraal Bureau heeft te Utrecht. Vrouwendag, naam voor het feest van -*• Maria Zuivering. Vrouwen van Bethanië, -*• religieuse congregatie, in 1919 gesticht door Prof. Dr. Jac. van Ginneken S.J. Doel: geestelijke verzorging van niet-Katholieken in de beschaafde landen. Te onderscheiden zijn drie groepen, die alle dezelfde eeuwige geloften afleggen: 1. actieven, genaamd „Catechisten”, die in huizen-van-actie rechtstreeks het apostolaat der congregatie beoefenen, o.a. (maar niet uitsluitend) in -*■ Reinilda-huizen. 2. Contemplatieven, wier taak het is a) te bidden (zij reciteeren in koor het groot officie) en b) boetvaardigheid te beoefenen tot steun van het doel der congregatie, c) de catechisten op te voeden en te helpen. 3. z.g. Hulpcatechisten, die door huiselijken arbeid te verrichten op hare wijze meewerken aan het doel der congregatie. Vrouwen van Nazareth. Het Gezelschap der V. v. N. werd in 1921 gesticht door Prof. Dr. Jac. van Ginneken S. J. en bestaat uit leeken, die zich voor levenslang in kuischheid, gehoorzaamheid en apostolische armoede in dienst der Kerk stellen, om onder leiding der bisschoppen mee te helpen aan de uitbreiding van Gods Rijk. Zij leven in -*• communiteit volgens vaste -»■ constituties. De V. v. N. zijn belast met de organisatie en leiding der schoolvrije vrouwelijke jeugd in het bisdom Haarlem. Zie ook Graal. Vrije Katholieke Kerk zie Liberaal Katholieke Kerk. Vrijmetselarij, internationale vereeniging tot zedelijke veredeling van het individu en vorming van een algemeenen menschenbond op grondslag van humaniteit en verdraagzaamheid. Deze doeleinden worden in symbolen uitgedrukt, die het object vormen van geheime ritueele handelingen. Uit een oorspronkelijk Middeleeuwsche organisatie in Engeland ontwikkelde zij zich, na haar opheffing in 1547, in humanistischen zin en verkreeg in 1717 haar tegenwoordigen vorm. De Engelsche V. die zeer verspreid is, draagt een conservatieven geest en is geloovig. De V. in de Romaansche landen is den godsdienst vijandig gezind. In Germaansche landen berust zij op een christendom zonder dogma’s of een meer of min orthodox protestantisme, en is nationaal en onpolitiek georiënteerd. De Katholieke Kerk heeft herhaaldelijk de V. veroordeeld. Zij stelt haar gelijk met vereenigingen, die tegen Kerk en Staat werken en verbiedt het lidmaatschap op straffe van —*• excommunicatie. Zij doet dit, omdat de V. de Katholieke Kerk niet als Kerk van Christus erkent, door haar tolerantie het absolute karakter van het christendom loochent, rationalistisch is, en het gevaar in zich draagt van vrijdenkerij en godsdiensthaat. In 1931 waren er in: Europa: 8.357 loges met 741.735 broeders; Azië: 102 loges met 7.000 broeders; Noord-Amerika: 18.000 loges met 3.509.000 broeders; Middelen Zuid-Amerika: 953 loges met 85.000 broeders; Australië: 2.020 loges met 192.300 broeders. Sindsdien is de Duitsche V. opgeheven (722 loges en 76.360 broeders). 679 VRIJTHOF VIJF GEBODEN DER H. KERK 680 Vrijthof (Friedhof = kerkhof), verouderd woord voor omheinde plaats, voorhof van een tempel, binnenplaats, omheind park. Vrijwillige armoede (heilige armoede), een der -*> evangelische raden. Door de V. A. doet men afstand van het eigendomsrecht of het recht van beheer en het gebruiksrecht van zijn persoonlijke bezittingen, om bevrijd van de zorgen voor het stoffelijk bezit, des te onbekommerder naar de eeuwige goederen te kunnen streven. Een van de kloostergeloften (zie Gelofte). De V. A. wordt het strengste toegepast door de z. g. -* bedelorden. Zie ook Vrijwillige gehoorzaamheid en Eeuwige zuiverheid. Vrijwillige gehoorzaamheid, een der -* evangelische raden: het afleggen van den eigen wil, om onder een overste, wiens wil men belooft te gehoorzamen, den goddelijken wil te volbrengen. Kloosterlingen leggen deze -*■ gelofte af. Zie ook Vrijwillige armoede en Eeuwige zuiverheid. Vulgaat' (= algemeen verspreid), de Latijnsche vertaling van den -*• Bijbel, door den Werken van Barmhartigheid. Ramen in de Munsterkerk te Freiburg im Breisgau. H. Hiëronymus vervaardigd tusschen 384 en 405, die vrij spoedig algemeen in de Kerk gebruikt werd en op het Concilie van -» Trente -* authentiek werd verklaard. Zij is officieel uitgegeven door Paus Clemens VIII in 1592 (editio Sixto-Clementina); een nieuwe uitgave wordt voorbereid door een commissie van Benedictijnen, in 1907 door paus Pius X benoemd en in 1933 door paus Pius XI vereenigd in een abdij, die onmiddellijk van den paus afhankelijk is. Vijf Geboden der H. Kerk. De H. Kerk heeft het goddelijk recht, geboden uit te vaardigen en de geloovigen tot het onderhouden daarvan te verplichten, ook op straffe van doodzonde. Enkele geboden zijn samengevat in de „Vijf geboden der H. Kerk”, namelijk de volgende: 1. de verplichte feestdagen vieren als Zondag; 2. op Zondagen en verplichte feestdagen de H. Mis bijwonen en geen verboden werk doen; 3. op onthoudingsdagen geen vleesch gebruiken en op vastendagen vasten; 4. ten minste eenmaal per jaar biechten; 5. in den Paaschtijd de H. Communie ontvangen. w Waarborgenwet zie Garantiewet. Wade van Turijn zie Heilige Lijkwade. Waldenzen zie de tabel Algemeene Kerkvergaderingen bij Oecumenisch Concilie. Was zie Kaarsen. Waterstaatskerken, kerken, die in Nederland, in het begin van de 19e eeuw in een soort renaissancestijl werden gebouwd met rijkssubsidie, op voorwaarde, dat de bouw geschiedde onder goedkeuring en controle van het, in dit opzicht niet altijd even gelukkige, ministerie van waterstaat. Wederdoopers (Anabaptis’ten), leden van een protestantsche secte, die o. a. daarin van de eerste hervormers verschilden, dat zij alleen volwassenen, die hun geloof zelf konden belijden, tot den doop toelieten en dus gedoopte kinderen herdoopten. Ontstaan in Thüringen en Saksen, voornamelijk in NoordDuitschland verspreid, waar de W. echter binnen enkele jaren hun beteekenis verloren. In gematigden vorm leefden zij verder als -*■ Baptisten, een secte, die vooral in Engeland aanhangers vond. Wederkomst van Christus. Het is geloofspunt, reeds neergelegd in de Twaalf Artikelen des Geloofs, en steunend op bijbelplaatsen als Matth. 24 en 1 Thess. 4, dat Christus in al Zijn glorie zal wederkomen om levenden en dooden te oordeelen. Van het tijdstip dezer W. is niets anders met zekerheid bekend, dan dat het op het einde der wereld zal gebeuren; bepaalde aanwijzingen in de H. Schrift doen veronderstellen, dat dit niet zal plaats vinden dan na de komst van den -*• Antichrist, den terugkeer van den patriarch Henoch en den profeet Elias, de universeele prediking van het Evangelie, de bekeering van de Joden, en na groote natuurrampen. Weduwe. Voor feesten van deze categorie van heilige vrouwen is geen afzonderlijke H. Mis en geen officie vastgesteld. Zij vallen onder de niet-maagden. Evenals in het officie der maagden wordt er onderscheid gemaakt, of zij martelares geweest zijn of niet. Weeën van Maria (Zeven Smarten van Maria). Het martelaarschap van de -»■ Heilige Maagd wordt samengevat in de volgende 7 feiten, weeën genoemd: de lijdensvoorzegging door Simeon, de vlucht naar Egypte, het verlies van het goddelijk Kind in den tempel te Jerusalem, de ontmoeting met den kruisdragenden Zaligmaker, Maria onder het kruis, Maria ontvangt haar gestorven Zoon (->■ Piëta), Maria bij ’s Heeren graflegging. Zie ook Vreugden van Maria. Weekdienst, wekelijksche H. Mis voor een overledene. Wni gegroet zie Ave Maria. Wereldgeestelijke (wereldheer) zie Seculier. Werken van Christelijke barmhartigheid, de werken, waardoor men den naaste in zijn nood uit liefde tot God bijstaat. Men onderscheidt -* geestelijke en -*■ lichamelijke werken van barmhartigheid. Werkliedenverbond zie R. K. Bonden en Vereenigingen. Werkzuster, vrouwelijke religieuze, die wel lid is van een -*■ kloostergenootschap en in 23 683 WESTERSCHE KERK WITTE PATERS 684 kloostergemeenschap leeft, maar niet tot den koordienst (zie Koorgebed) verplicht is en het huishoudelijk werk in een klooster verricht. Westersehe Kerk zie Latijnsche Kerk. Westersch Schis’ma, crisisperiode in de Westersehe Kerk, toen het althans voor een deel van de Christenheid niet uit te maken viel, wie de wettig-gekozen paus was onder degenen die de pauselijke waardigheid voor zich opeischten.Tegen Urbanus VI (1378-1389), Bonifacius IX (13891404), Innocentius VII (1404-1406) en Gregorius XII (1406-1417) traden op: Clemens VII, Benedictus XIII, Alexander V, en in een tweede scheuring Joannes XXIII. De eenheid werd hersteld op het Concilie van Constanz (1414-1418), waar de wettige paus Gregorius afstand deed, de tegenpausen werden afgezet, en Martinus V werd gekozen. Wierookvat, liturgisch vaatwerk, waarin wierook gebrand wordt. Bewierooking geldt als teeken van aanbidding (voor God) en eerbied (in de H. Mis voor den priester, de assistenten en de geloovigen). Zie afb. Liturgisch Vaatwerk. Wit liturgische kleur, die de vreugde en de onschuld symboliseert; wit wordt daarom gebruikt op de meeste feesten van Christus, de H. Maagd en de feesten van heiligen, die niet-martelaar zijn. Goud en zilver mogen het wit vervangen. Wit-Geio Kruis, (in Limburg het R. K. Limburgsche Groene Kruis), R. K. vereeniging in Nederland, ter behartiging van de volksgezondheid, in het bijzonder voor verpleging van zieken aan huis, praenatale zorg, kraamzorg en zuigelingenzorg, tuberculosebestrijding, bestrijding van geslachtsziekten, zorg voor de geestelijke volksgezondheid en voor lichamelijk gebrekkigen, organisatie van Eerste Hulp bij Ongelukken. De middelen zijn wijkverpleging, huisbezoek, het beschikbaar stellen van verplegingsartikelen, consultatiebureaux, medewerking aan kinderuitzending en schoolartsendiensten, woningtoezicht, organiseeren van cursussen. De leden betalen gewoonlijk een vaste contributie per jaar. De provinciale afdeelingen zijn landelijk georganiseerd in de Nationale Federatie het Wit-Gele Kruis, met zetel te Utrecht. Witheer en zie Norbertijnen. Witte Donderdag, (= blijde, goede Donderdag), de Donderdag van de -*■ Goede Week, de gedachtenis aan de instelling van het -* Heilig Sacrament des Altaars (liturgische viering -*■ Sacramentsdag). Vandaar witte paramenten en kruisvelum, in afwijking met het in de Goede Week voorgeschreven paars. In iedere kerk is één H. Mis, waaronder de overige priesters commumceeren. Van de -* Gloria af zwijgen het orgel, de klokken en de altaarschel. In de H. Mis worden twee hosties geconsacreerd, waarvan de eene genuttigd, de andere bewaard wordt (zie Heilig Graf) en genuttigd onder de plechtigheden van —*■ Goeden Vrijdag (zie Missa Praesanctificatorum). In de kathedralen geschiedt bovendien de wijding der -+ Heilige Olién. Verdere plechtigheden zijn: de -*• altaarontblooting en de —► voetwassching. Witte Paters worden vanwege de witte kleur van hun kleeding de leden genoemd van 685 WITTE ZATERDAG EN ZONDAG WIJDING 686 het Gezelschap der Missionarissen voor Afrika, een gezelschap van -*■ seculiere priesters, die zich door een belofte voor hun leven aan het gezelschap binden. In 1868 gesticht door kardinaal de Lavigerie voordemissioneering van Afrika. De W. P. hebben in Nederland drie huizen, in België zes. Zij worden bijgestaan door Witte Zusters voor het apostolaat onder de heidensche vrouwen en kinderen en de verzorging van zieken in gasthuizen en in de hutten der inlanders. De Witte Zusters hebben twee huizen in Nederland, in België vier. Witte Zaterdag en Zondag (Sab’batum en Domi’nica in al’bis depo’sitis = Zaterdag en Zondag van de afgelegde witte gewaden) worden de Zaterdag en Zondag na Paschen genoemd, ter herinnering aan de witte kleur der doopgewaden, die oudtijds op die dagen door de op -*• Paaschzaterdag gedoopte -*■ catechumenen werden afgelegd. Wonder (mirakel), daad, die ofwel op zichzelf, ofwel op de manier, waarop zij gebeurt, de krachten van de geheele geschapen natuur te boven gaat, en die alleen door God, als Heer der Schepping kan gesteld worden. Wonderbeeld zie Genadebeeld. Wondeteekenen zie Stigmatisatie. Woord. Het Woord wordt de tweede Persoon van de Allerheiligste -+ Drieëenheid genoemd, als de uitdrukking van de gedachte, die de Vader zich van eeuwig heid gevormd heeft van zichzelf. Wraakroepende zonde. Eenige zonden worden aldus genoemd, omdat de H. Schrift zegt, dat haar boosheid naar den hemel om wraak roept. Het zijn: moedwillige doodslag, onkuischheid tegen de natuur, verdrukking van armen, weduwen en weezen, het onthouden van rechtvaardig loon aan werklieden. Wij heeft in bepaalde samenstellingen dezelfde beteekenis als gewijd; b.v. wijwater, wierook. Wijbisschop, hulpbisschop, wiens taak het is, den bisschop bij te staan in de uitoefening van zijn wijdingsmacht (het toedienen van het -*■ vormsel, van de lagere en hoogere -*• wijdingen, het consacreeren van kerken enz.), niet in het bestuur van het bisdom. Wijdeling, degene, die een Heilige -»■ Wijding gaat ontvangen. Wijding van personen, de handeling waardoor het Sacrament des -*■ Priesterschaps wordt toegediend (bisschops-, priesteren diakenwijding), of het ontvangen ervan wordt voorbereid (subdiakenwijding, -* Kleine Wijdingen). Zij zijn aan een bepaalden tijd en plaats gebonden. Tijd: de tonsuur kan toegediend worden iederen dag, de Kleine Wijdingen op de -*■ Quatertemperdagen en de Zaterdagen voor -*• Passiezondag en Paschen, de -* Hoogere Wijdingen op de Quatertemperzaterdagen en de beide laatstgenoemde Zaterdagen; de -*■ bisschopswijding op Zondagen en Apostelfeesten. De plaats is het kerkgebouw (kathedrale kerk) en tijdens de H. Mis, behalve voor de tonsuur en de Kleine Wijdingen, waar het altaar verondersteld, doch niet voorgeschreven wordt. De liturgie der wijdingen heeft in den loop der eeuwen sterke ontwikkelingen doorgemaakt; voor den tegenwoordigen ritus, zie Bisschopswijding 687 WIJDINGSMACHT WIJWATER 688 en Priesterwijding. De overige wijdingen bestaan essentieel in het overreiken van de voorwerpen, die de attributen zijn van de verkregen wijding, de diakenwijding bovendien met handoplegging. Ook zaken en plaatsen worden gewijd. Een overzicht daarvan geeft het -*• Rituale Romanum en het -*■ Pontificale Romanum; de plechtigheid bestaat meestal uit besprenkeling met -*■ wijwater en het verrichten van toepasselijke gebeden. Voor de wijding van het kerkgebouw, zie -*• Kerkwijding. WijcSngsmacht, de macht, waardoor de Kerk in staat is God te eeren en haar leden door de genade te heiligen. Zie ook Bestuursmacht. Wijdingstitols, titel (= reden), waaruit blijkt, dat op voldoende wijze voorzien is in het levensonderhoud van dengene, die tot de hoogere wijdingen wil toegelaten worden. Het zijn o. a. het bezit van een kerkelijk -*• beneficie, van een patrimonium (persoonlijk vermogen), het lidmaatschap van een kloostergemeenschap, onderhoud door de Congregatie de Propaganda Fide, dienstbaarheid aan een diocees enz. Wijgeschenk zie Ex voto. Wij kruis zie Apostelkruisjes. Wijwater, water, door den priester gewijd door gebed en vermenging met gezegend zout; het godvruchtig gebruik ervan is een -*• sacramentale. Symbool van geestelijke reiniging. Aan den ingang der kerken bevindt zich het wij wa t e r vat. De wijding geschiedt op bijzonder plechtige wijze op -*■ Paaschzaterdag en de -*■ vigilie van Pinksteren; ook voor de Hoogmis, (zie Asperges me). Wijwater wordi gebruikt bij bijna alle zegeningen; ook door de geloovigen thuis; bij het opstaan, slapen gaan enz., waartoe in de vertrekken een wij waterbakje opgehangen of geplaatst wordt. Wijwater bakje Alziend oog. als zinnebeeld van de alwetendheid Gods. X XPC. of XP. zeer oude afkorting van den naam Christus, die met Grieksche letters XPISTOZ geschreven wordt. Er zijn verschillende typen. Zie ook Christusmonogram. Xus., afkorting van den naam Christus; In Xo. is de afkorting van de uitdruk¬ king „in Christo”, in Christus. Beide afkortingen beginnen met de eerste letter van het Grieksche woord voor Christus, XPISTOS. Xaveria'nen i. Zie Broeders Xaverianen. 2. Geestelijke vereeniging met den H. Franciscus Xaverius als -*■ patroon. Voorstelling van het jaar en de maanden in een mozaikvloer in den Dom van Aosta. IJ IJsheiligen worden de H. H. Pancratius, Servatius en Bonifatius genoemd, omdat hun feestdagen (12, 13 en 14 Mei) dikwijls koude dagen zijn. In sommige streken wordt ook de H. Mamertus (feestdag 11 Mei) tot de IJ. gerekend. z X. g., afkorting van —► zaliger gedachtenis. Z. H., afkorting van —► Zijne Heiligheid. Z. H. Exc., afkorting van Zijne Hoogwaardige Excellentie, zie de Bijlage Titulatuur. Zaakgelastigde (chargé d’affaires). De apostolische —>• mmtius en —► internuntius wordt als hoofd van zending terzijde gestaan door raadsheeren en auditeurs van nuntiatuur, die bij afwezigheid of ontstentenis van het hoofd van zending als tijdelijk zaakgelastigde van den -*■ Apostolischen Stoel optreden. De pauselijke vertegenwoordiger bij de regeering van de republiek Nigeria heeft den titel van Zaakgelastigde van den H. Stoel. Zalige, een —*■ dienaar Gods, die in een kerkelijk proces zalig verklaard is en recht heeft op een beperkte openbare vereering. Zie ook Zaligverklaring. Zalige Aanschouwing Gods. Het wezen van het hemelsche geluk bestaat in het schouwen en genieten van het wezen van God en al zijn volkomenheden, de goddelijke personen, hun innerlijke voortkomst en hun betrekkingen. Dit schouwen gaat alle krachten der natuur te boven, is bovennatuurlijk; het schouwen is echter niet hetzelfde als doorgronden, hetgeen God alleen kan. Buiten God, secundair, aanschouwen de zaligen volgens het gevoelen der meeste theologen het gebeuren in de orde der genade, het gebeuren in het heelal, alles wat met hun staat verband houdt (de tot hen gerichte gebeden en vereering) en de lotgevallen van degenen met wie zij hier op aarde in betrekking stonden. In de zalige aanschouwing Gods bestaan graden, die afhangen van de mate van toebedeeling van het glorielicht. Het hemelsche geluk wordt accidenteel vermeerderd door de vereeniging van het lichaam met de ziel na de -*• verrijzenis des vleesches. Zalige Communie (Zalig Hoogtijd), zegewensch, waarmede de geloovigen iemand, die de -* Heilige Communie heeft ontvangen, begroeten. Ook op hoogfeesten is het onder katholieken gebruikelijk, elkaar een zalig feest toe te wenschen (Zalig Kerstmis, Zalig Paschen, enz.). Zaliger, achter den naam van een overledene, verkorte oude zegswijze voor „in -*■ zaliger gedachtenis". Zaliger gedachtenis, toevoeging achter den naam van een overledene, dien wij in „zaliger gedachtenis” houden. Afgekort z.g. Zalig Hoogtijd, wensch, die vooral gericht wordt tot degenen, die de -» Heilige Communie hebben ontvangen. Zaligmaker, Jesus Christus, de -*• Verlosser. Zaligsprekingen (zaligheden), de zegen, dien Christus in de Bergrede uitgesproken heeft over verschillende (8) categorieën van personen: de armen van geest, de zachtmoedigen, de treurenden, zij, die hongeren en dorsten naar de rechtvaardigheid, de barmhartigen, de zuiveren van harte, de vreedzamen, degenen, die vervolging lijden omwille der rechtvaardigheid. Zaligverklaring (beatifica’tie), de voorloopige verklaring, dat een gestorvene vanwege zijn heldhaftige deugden en de door zijn voorspraak verkregen wonderen voor zalig gehouden en als zoodanig vereerd mag worden. Het verschil met de -* Heiligverklaring bestaat hierin. 693 ZALVING ZELATEUR 694 dat de Z. voorloopig, de Heiligverklaring definitief is, en dat de Zalige op ’n gedeeltelijke, precies omschreven vereering recht heeft, de Heilige op een algemeene. Het proces der Z. komt in wezen met dat van de Heiligverklaring overeen; de plechtigheid der Z. bestaat, na de voorbereidende formaliteiten, uit een voorlezing van de -*■ breve der Z., het zingen van het -*• Te Deum, de onthulling van de beeltenis van de(n) Zalige, de vereering daarvan door de aanwezigen en tenslotte de plechtige H. Mis. Zalving, zinnebeeldige ceremonie, die een mededeeling, een overstorting van genade beteekent. Gezalfd worden personen (bij het Doopsel, Vormsel, H. Oliesel, Priesterwijding, Bisschopswijding, Koningskroning) en zaken (het doopwater, door vermenging met catechumenenolie en chrisma, kerken, altaren, klokken enz.). Zedelijke deugden, bovennatuurlijke, dus door God ingestorte deugden, die de zeden of het gedrag van den mensch ten goede richten. De voornaamste ervan, ook kardinale of hoofddeugden genoemd, zijn: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid. Zedenleer, Zedenwet zie Moraal. Symbolische voorstelling van de zedelijke deugden. Rechtvaardigheid (duif), matigheid (kameel), sterkte (leeuw) en voorzichtigheid (slang). Zegen, het afroepen van de bescherming van God, onder het maken van het kruisteeken over den persoon of de zaak, die gezegend moet worden, en (in zeer veel gevallen) het uitspre¬ ken van een liturgische formule. De zegen over personen wordt gegeven zoowel in als buiten de H. Mis; over zaken (zie Sacramentalia) meestal buiten de H. Mis. De latijnsche Z. (afb. A) wordt gegeven met uitgestrekten middel-, wijsvinger en duim; de beide overige vingers liggen in de hand. De grieksche Z. (afb. B) door middel- en wijsvinger; de andere worden in de hand gelegd. Zie ook Pauselijke Zegen. Zegepralende Kerk, de Zaligen in den hemel, die reeds over de moeilijkheden des levens gezegevierd hebben en voor eeuwig gelukkig zijn in den hemel in de -*• Zalige Aanschouwing Gods. Zie ook Lijdende en Strijdende Kerk. Zekere inten'tie. Tot z. i. worden gebeden verricht en H. Missen gelezen, als de verzoeker zijn -*• intentie niet nader aanduidt. Zelateur' (zelatri’ce), ijveraarster), werkend lid van een -*■ broederschap, vereeniging, missiegenootschap enz. 695 ZENDBRIEF ZIEKENTAFELTJE 696 Zendbrief zie Encycliek. Zetdagenwerk zie Hexaëmeron. Zetel zie Stoel. Zeven Smarten van Maria zie Weeën van Maria. Zeven Vreugden van Maria zie Vreugden van Maria. Zichtbaar Opperhoofd der Kerk, de -*• paus van Rome, de plaatsbekleeder op aarde van Christus, het onzichtbaar opperhoofd der Kerk. Ziekenapostolaat, liefdewerk, dat aan zieken troost tracht te brengen door hun lijden op te heffen tot een hooger plan en het krachtens de —■ gemeenschap der heiligen te maken tot een vruchtbaren steun voor het -*• apostolaat in het algemeen; gesticht te Bloemendaal in 1925. Bekend is het -* Eucharistische Ziekentriduum, waartoe het Z. het initiatief nam. Voor de toetreding tot het Apostolaat en de beoefening ervan is alleen noodig: a). de vaste wil en het krachtig besluit het lijden aan te nemen uit de hand van God; b). het te dragen volgens den wil van God, als christen in den geest van Christus; c). het aan te bieden als offer aan God voor het Rijk van God. De kracht van dit apostolaat wordt gericht op het Rijk Gods en wel op den inwendigen groei van het Rijk van God, n.1. de heiliging der zielen en de bekeer ing der zondaren, maar overeenkomstig den wensch van den bisschop vooral op den uitwendigen groei, n.1. de bekeering der nietkatholieken. Alle zieken van het zieken-apostolaat vereenigen zich in den geest tusschen 12 en 3 uur ’s middags om hun lijden op te offeren voor elkanders intenties en stille verlangens. Eiken dag blijven er dus 21 uur over om te offeren voor de algemeene belangen van het Rijk Gods. Van Nederland uit heeft het Ziekenapostolaat zich over de geheele wereld verspreid. Het is in 1934 door den Paus tot -* Prima Primaria verheven. Ziekenbeurs, foudraal of beursje, waarin het -*■ oliebusje met de -*■ ziekenolie en een -*■ custodia met het H. Sacrament geborgen worden, ten gebruike bij de bediening van zieken (zie Bedienen). Ziukenbusje zie Custodia. Zisken-communie, communie, die aan een zieke wordt uitgereikt. De priester behoort hierbij aan de huisdeur met een brandende gewijde kaars te worden afgehaald en naar het passend versierd ziekenvertrek te worden begeleid. Over de borst van den communiceerenden zieke behoort een witte dwaal te worden uitgespreid. Zie ook Ziekentafeltje. Ziekenlof, een -»• lof, dat door de radio wordt uitgezonden, speciaal voor de luisterende zieken. Ziekenelie (o’leum infirmo’rum), een der -* Heilige Oliën, bij het bedienen van zieken gebruikt. Ook bij den -*• klokkendoop. Ziekentafeltje, een met wit linnen bedekt tafeltje (niet te klein) met de benoodigdheden voor de -* zieken- communie en/of het -*■ H. Oliesel. Wordt alleen de H. Communie uitgereikt, dan bestaan deze benoodigdheden uit (minstens twee) brandende (gewijde) waskaarsen, een schaaltje of kommetje met wijwater 697 ZIEKENZEGEN ZIELZORG 698 en palmtakje, een ondiep, wijd glas of kopje met een weinig water en een doek of doekje voor de vingerreiniging van den priester. Het water moet door den zieke worden opgedronken. Het is gewenscht bij het communiceeren een wit linnen doek of dwaal over de borst van den zieke uit de spreiden. Ziekentafeltje met toebehooren. Voor het H. Oliesel moeten aan deze benoodigdheden nog worden toegevoegd een crucifix, een schotel of bord met watten (zes of zeven vlokken) om de zintuigen na de zalving te reinigen, een schotel of bord met een stuk wittebrood, waarmee de priester de H. Olie van zijn duim kan afwrijven. Voor het wasschen van zijn vingers is het gewenscht een kom water met handdoek bij de hand te hebben. Gebruikte watten en brood moeten worden verbrand. Ziekenzegen, gebeden, welke onder handoplegging over een zieke worden uitgesproken voor zijn geestelijk en — indien het hem zalig is — lichamelijk heil; niet te verwarren met het Sacrament des Oliesels (zie Heilig Oliesel). Men gebruikt voor den Z. het formulier uit het -* Rituale Romanum, of de gebeden, Evangeliepericopen en psalmen, die onder titel V staan afgedrukt. Ziel der Kerk zie Katholieke Kerk. Zielemis zie Requiemmis. Zielenaflaat, -*■ aflaat, die verdiend wordt voor de -* geloovige zielen. Zielenboek, register, waarop de overledenen eener parochie ingeschreven staan; het wordt periodiek van den preekstoel voorgelezen, om de overledenen in de gebeden der geloovigen aan te bevelen. Zielenherder, de zielzorger, -* pastoor, -* priester. Zielerust, het bereiken van de eeuwige zaligheid door de menschelijke ziel. Gebeden voor de zielerust van een bepaalden persoon worden verricht om zijn ziel de „eeuwige rust” te schenken. Zie ook Vagevuur, Gemeenschap der Heiligen, Suffragium. Zielzorg, de arbeid der katholieke geestelijken met betrekking tot het geestelijk heil der geloovigen. In strengen zin bestaat de Z. in het prediken der katholieke leer, het toedienen der -*• sacramenten en het houden van godsdienstoefeningen; in ruimeren zin manifesteert zij zich echter in zeer verschillende uitingen, die voorgeschreven zijn door omstandigheden van plaats en tijd en die voor steeds verdere ontwikkeling vatbaar zijn; dikwijls vallen deze uitingen der Z. samen met de werken der christelijke -*■ caritas. 699 ZIENER ZONDE 700 Ziener zie Profeet. De ziener van Patmos wordt de H. Joannes Apostel genoemd, die op het eiland Patmos de -*• Apocalyps schouwde en schreef. Zinnebeeld zie Symbool. Zinnespel, allegorisch tooneelspel uit de middeleeuwen, waarin gepersonifieerde zinnebeelden, d.i. personen, die een of andere deugd of ondeugd voorstellen, optraden. Zoete Naam, de H. Naam Jesus. (Hebreeuwsch: Heiland, Verlosser). Liturgisch wordt het feest ter eere van den Zoeten Naam gevierd op den Zondag tusschen de -»■ Besnijdenis des Heeren en -*■ Driekoningen of op 2 Januari. Zondag, de rustdag van het -*■ Nieuwe Testament, door de H. Kerk ingesteld als herinnering aan de Verrijzenis van Christus en de Nederdaling van den H. Geest over de Apostelen. De Zondag moet geheiligd worden (Zondagsheiliging) door het bijwonen van het H. -*■ Misoffer en het zich onthouden van verboden (slafelijke) werken. Bekende Zondagen zijn: -* Laetare, -» Gaudete, -*• Septuagesima, -*■ Sexagesima, -*■ Quinquagesima, -*■ Quasimodo, -*■ Drievuldigheidszondag, -*■ Rozenkranszondag. Zondag s-evangeiie zie Pericope. Zondagsletter (li’tera dominica’lis), letter, die aangeeft op welken datum de eerste Zondag van het jaar valt. Hiertoe wordt iedere periode van 7 dagen, aanvangende met 1 Januari, aangeduid door de letters a tot en met g. Valt dus de eerste Zondag van het jaar b.v. op 3 Januari, dan is voor dat jaar de Zondagsletter C. In een schrikkeljaar, dat uit 52 weken en één dag bestaat, geeft men den 23en en den 24en Februari dezelfde letter, waardoor zoo’n jaar twee Zondagsletters heeft, de eerste voor den tijd vóór, de tweede voor den tijd na 23 Februari. Daar b.v. in het schrikkeljaar 1940 de eerste Zondag valt op 7 Januari is alzoo tot 24 Februari de Zondagsletter g en daarna f. De Zondagsletter is met de -*■ epacta van belang voor de berekening van den Paaschdatum. Zie ook de tabel bij Roerende Feesten. Zondagsplicht, de plicht tot het bijwonen van de H. Mis op Zondag, die geldt voor alle katholieken boven de jaren des onderscheids (zie Canonieke leeftijd onder Canoniek) en de plicht tot onthouding van verboden (-»■ slafelijke) werken op Zondag. Zonde, vrijwillige overtreding van de wet Gods, door gedachten, begeerten, woorden of werken of door verzuim. Men onderscheidt: 1. Doodzonden, de groote zonden, die aldus genoemd worden, omdat zij ons berooven van de -* heiligmakende genade, die het leven der ziel is. Tevens verliest men de verdiensten van zijn -* goede werken. De doodzonde wordt bedreven, als men met volle kennis en vrijen wil de wet Gods in een groote zaak overtreedt. Zij wordt gestraft met de eeuwige straffen der —*■ hel. 2. De dagelijksche zonde, als men de wet Gods overtreedt in een kleine zaak, of in een groote zaak maar niet met volle kennis of niet met geheel vrijen wil. Zij berooft ons niet van de heiligmakende genade, maar doet ons in de liefde Gods verflauwen en brengt 701 ZONDEVERGEVING ZUSTERS 702 ons langzamerhand tot grootere zonden. Zij wordt gestraft met tijdelijke straffen. Zie ook Hoofdzonden, Zonde tegen den H. Geest, Wraakroepende zonden, Vreemde zonden. Zondenvergeving kan nimmer geschieden zonder berouw. Door een volmaakt berouw worden de zonden vergeven ook zonder het Sacrament der -*• Biecht, dat in de door Christus ingestelde genadeorde het gewone middel tot Z. is; met dien verstande echter, dat men verplicht is, ook na het verwekken van een volmaakt berouw de bedreven doodzonden te biechten, als men daartoe in de gelegenheid is. Zonde tegen den H. Geest, -*■ zonde, die bijzonder strijdt tegen de genade van den H. Geest, en daarom de bekeering zeer moeilijk maakt. Het zijn: aan Gods genade wanhopen, op Gods barmhartigheid vermetel vertrouwen, een gekende waarheid des geloofs bestrijden, den evenmensch Gods liefde en genade benijden, hardnekkig zijn in de boosheid, het berouw of de boetvaardigheid verachten. Zouaaf' zie Pauselijk Zouaaf. Zuivelgeld, Zuid-Nederlandsche benaming van het bedrag, dat men betalen moet, als men gebruik gemaakt heeft van de gelegenheid om op Zaterdagen in de -*• veertigdaagsche vasten vleesch te eten en men de daarvoor voorgeschreven gebeden niet heeft verricht. Zusters, vrouwelijke religieuzen. De orden en congregaties van vrouwelijke religieuzen, welker naam is afgeleid van den naam eener mannelijke orde of congregatie of die een anderen eigen naam hebben, niet samengesteld met het woord Zuster, Dochter of Dienares (zooals b. v. de Visitandinen, Vrouwen van Nazareth enz.), zijn als afzonderlijk trefwoord behandeld. Van de overige zeer talrijke orden en congregaties, volgen hieronder de meest verspreide, waar gewenscht nog aangevuld met nadere gegevens betreffende de eerstgenoemde, die reeds elders afzonderlijk zijn behandeld. Voor nadere inlichtingen raadplege met den -» Pius-Almanak. Arme Zusters van het Goddelijk Kind (Congregatie der —), ook genaamd Zusters van de Voorzienigheid. Doel: opvoeding van arme en verlaten kinderen, verpleging van oude lieden, en onderwijs. Verschillende huizen in Amsterdam, 24 daarbuiten, 2 in N.O.Indië. Augustinessen van Delft. Congregatie van vrouwelijke religieuzen, naar den regel van den H. Augustinus. Doel: ziekenverpleging. In Nederland 11 huizen. Dienaressen van den H. Geest (Congrega’tio Missiona’lis Serva’rum Spi’ritus Sanc’ti). Congregatie van vrouwelijke religieuzen, in 1889 te Steil gesticht. Doel: ziekenverpleging en onderwijs, vooral in de missielanden. In Nederland 11 huizen, missiewerk op de Kleine Soenda-eilanden en op Java. Dochters van Maria en Joseph, congregatie van vrouwelijke religieuzen, in 1840 te St. Michielsgestel gesticht voor onderwijs, liefdewerken en missie. In Nederland 32 huizen, 4 huizen in de missie van Mongolië. Dochters van O. L. Vrouw van het H. Hart, congregatie van vrouwelijke religieuzen in 1882 in Frankrijk gesticht voor onderwijs, missiearbeid en ziekenverpleging. In Nederland 13, in N. O. Indië 9 en in België 9 huizen; missiewerk in den Belgischen Congo. 703 ZUSTERS ZUSTERS 704 Dominicanessen van Bethanië. Zusters die den regel van den H. Dominicus volgen. Doel: Dagelijksche aanbidding van het Allerh. Sacrament; rehabilitatie van gevallen meisjes. In Nederland 2 huizen. Dominicanessen van Neerbosch. (Zusters Dominicanessen van de H. Familie). Doel: opvoeding en onderwijs, verpleging van hulpbehoevenden, wijkverpleging. In Nederland 15 huizen, in N. O. Indië 2. Dominicanessen van Venlo, klooster Mariënthal. Doel: contemplatief leven, vervaardiging van paramenten, ondersteuning van behoeftige kinderen. Dominicanessen van Voorschoten. Congregatie van de H. Catharina van Senen. Doel: beschouwing, opvoeding en onderwijs, verpleging van zieken en hulpbehoevenden. In Nederland 25 huizen, in N. W. Indië, Aruba en St. Martin 3 huizen en enkele bijstaties. Franciscanessen- Gasthui szusters v. Breda. Doel: verpleging van zieken en hulpbehoevenden. In Nederland 13 huizen. Op Curagao 3 missiestaties. Franciscanessen Missionarissen van Maria. Doel: uitsluitend werk aan de Missiën gewijd, op den grondslag van de liefdadigheid in haar ruimste beteekenis. In Nederland 3 huizen. Voorts 300 huizen verspreid over de geheele wereld, ook in N. O. Indië en den Belg. Congo. Franciscanessen van Bennebroek (Congregatie van de ReligieuzenPenitenten der Derde Orde van den H. Vader Franciscus). Doel: godsdienstig onderwijs en opvoeding. In Nederland 28 huizen, in N. O. Indië 3. Franciscanessen van Charitas (Gasthuiszusters der Congregatie „Charitas” te Roosendaal). Doel: ziekenverpleging en verzorging van hulpbehoevenden. In Nederland 10 huizen, in N. O. Indië 1. Franciscanessen van de H. Familie. Doel: onderwijs en ziekenverpleging, in Nederland 10 huizen. Franciscanessen van den H. Martelaar Georgius van Thuine. Doel: opvoeding en lager onderwijs, ziekenverpleging. In Nederland 19 huizen; missiewerk op Zuid-Sumatra. Franciscanessen van Dongen (Religieuze Penitenten-Recollectinen van de Reforme van Limburg). Doel: opvoeding en onderwijs, wijkverpleging en missie-arbeid. In Nederland 21 huizen, in N. O. Indië 2 huizen. Franciscanessen van Etten (Religieuze Penitenten-Recollectinen van de Derde Orde van den H. Franciscus van Assisië). Doel: opvoeding en onderwijs, wijkverpleging en missiearbeid. In Nederland 27 huizen, in N. O. Indië 2. Franciscanessen van het St. Elisabeth-Gesticht. Doel: verpleging van zieken en hulpbehoevenden, ook in gezinnen. In Nederland 14 huizen, in N. O. Indië 4 huizen. Franciscanessen van Heythuysen (Zusters van Boetvaardigheid en van de Christelijke Liefde van de Derde Orde van den H. Vader Franciscus). Doel: onderwijs en ziekenverpleging. In Nederland 33 huizen, in N. O. Indië 13, in België 1. Voorts zijn in Nederland nog 2 huizen van de Duitsche provincie der Congregatie gevestigd. Franciscanessen van Oirschot (Congregatie der Penitenten-Recollectinen van Oirschot). Doel: opvoeding en onderwijs, verpleging van hulpbe- 705 ZUSTERS ZUSTERS 706 hoevenden. In Nederland 26 huizen, twee huizen in Brazilië. Franciscanessen van Oudenbosch (Zusters Penitenten-Recollectinen van de Onbevlekte Ontvangenis van de Congregatie van Oudenbosch). Doel: opvoeding en onderwijs, wijkverpleging. In Nederland 23 huizen, in N. W. Indië (Suriname) 1 huis. Franciscanessen van Roosendaal [Zusters Penitenten - Recollectinen (Franciscanessen) van de Onbevlekte Ontvangenis van de Congregatie van Roosendaal]. Doel: opvoeding en onderwijs, verzorging van hulpbehoevenden, wijkverpleging. In Nederland 30 huizen; in N. W. Indië: Suriname 8 huizen, Cura?ao 9 huizen, Bonaire 3 huizen. Franciscanessen van SalzkottenAerdenhout (Zusters Franciscanessen, Dochters der H. H. Harten van Jesus en Maria). Doel: ziekenverpleging en onderwijs. In Nederland 24 huizen, in N. O. Indië 1, in België I. Franciscanessen van Schin op Geul (Barmhartige Zusters van den H. Franciscus van Assisië te Schin op Geul). Doel: opvoeding en onderwijs, verpleging. In Nederland 12 huizen, missiearbeid in Brazilië. Franciscanessen van Veghel (Congregatie der Zusters Franciscanessen van de Onbevlekte Ontvangenis der H. Moeder Gods, te Veghel). Doel: opvoeding, onderwijs en verpleging. In Nederland 36 huizen, in N. O. Indië 8; missiearbeid op de Philippijnen. Kleine Zusters van den H. Joseph. Doel: ziekenverpleging, onderwijs, missie- en retraitewerk. In Nederland 41 huizen, in België 8, in de Chineesche missiën 6. Liefdezusters van den H. Carolus Borromeus. Doel: ziekenverpleging en onderwijs. In Nederland 38 huizen, in N. O. Indië 9. Zusters der Christelijke Scholen. Doel: onderwijs; 18 huizen in Nederland, 2 in Indië. Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid. Doel: ziekenverpleging, onderwijs en sociale liefdewerken ook in de missie. In Nederland 30 huizen, in N. O. Indië 1. Zusters van de H. Kindsheid van Jesus. Doel: onderwijs en liefdewerken. In België 29 huizen, missiewerk in den Belg. Congo. Zusters van den H. Jozef Calasanctius. Doel: onderwijs. In België 120 huizen. Zusters van het Allerheiligst Hart van Jesus. Doel: ziekenverpleging en onderwijs. In Nederland 17 huizen, in N. O. Indië 3, in de missie van Finland 2. Zusters van het Arme Kind Jesus. Doel: werken van naastenliefde van allerlei aard, vooral onderwijs. In Nederland 14 huizen, in N. O. Indië één missiestatie, in België 7 huizen. Zusters van J. M. J. (Zusters van het Gezelschap van Jesus, Maria, Jozef te ’s-Hertogenbosch). In Nederland 56 huizen, in N. O. Indië 5. Missienederzettingen ook in BritschIndië. Zusters van Liefde van Jesus en Maria van Gent. Doel: alle soorten liefdewerken jegens noodlijdenden en kinderen, vooral ziekenverpleging en onderwijs. In Nederland 2 huizen (psychiatrische inrichtingen), in België 43, in N. O. Indië 3, in den Belgischen Congo 13. 707 ZWART ZIJSCHIP 708 Zusters van O. L. Vrouw van Amersfoort. Doel: de geestelijke en lichamelijke Werken van Barmhartigheid, vooral opvoeding en onderwijs der vrouwelijke jeugd. 43 huizen in Nederland, 4 in N. O. Indië. Zusters van O. L. Vrouw van Mülhausen. Doel: opvoeding en onderwijs. In Nederland 14 huizen, in N. O. Indië 2, in België 38. Missiewerk in den Belg. Congo. Zusters van Schijndel (Zusters van Liefde van Jesus en Maria, Moeder van Goeden Bijstand).. Doel: ziekenverpleging en onderwijs. In Nederland 36 huizen, in N. O. Indië 3, in Curasao 1. Zusters van St. Jozef van Amersfoort (Congregatie der —). Doel: ziekenverpleging, onderwijs en missiewerk. 19 huizen in Nederland, 2 in N. O. Indië. Zusters van Tilburg (Zusters van Liefde. Congregatie van O. L. Vrouw Moeder van Barmhartigheid). Doel: opvoeding, onderwijs, verpleging. In Nederland 81, in N. O. Indië 2, in Ned. West-Indië 3, in België 6 huizen. Zwart, liturgische kleur, die den rouw symboliseert en daarom gebruikt wordt op -+ Goeden Vrijdag, ->• Allerzielen, bij begrafenissen en -*• Requiemmissen. Zwartdag, benaming voor een dag, waarop men zich niet alleen van vleeschspijzen, maar ook van zuivel, melk en eieren had te onthouden. Als laatste Z. is ook de Goede Vrijdag afgeschaft. Zwarte Mis, andere naam voor rouwmis, —► Requiemmis. Zweetdoek zie Veronicadoek. Zwitsersche Garde, pauselijke paleiswacht, gerecruteerd uit Zwitsers; bestaande sinds 1505. Het corps is militair georganiseerd en is belast met de wacht bij pontificale officies, de appartementen van den paus en op verschillende plaatsen in de Vaticaanstad. Zwitser Zijaltaar. Behalve het -+ hoofdaltaar, midden in het priesterkoor, bevinden zich in de meeste kerken nog kleinere altaren, die terzijde van of achter het hoofdaltaar gelegen zijn, ook wel in de zijpanden van de kerk. Zijbeuk zie Beuk. Zijne Heiligheid, titel van den Paus, zie de bijlage Kerkelijke -*■ Titulatuur. Zijne Hoogwaardige Excellentie, titel van een (aarts)bisschop. Zie de bijlage Kerkelijke -* Titulatuur. Zijschip zie Beuk.