DE INHEEMSCHE RECHTSPRAAK IN DE ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN TER OOSTKUST VAN SUMATRA DE INHEEMSCHE RECHTSPRAAK IN DE ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN TER OOSTKUST VAN SUMATRA DOOR Dr. h. d. von meyenfeldt H. VEENMAN & ZONEN — WAGENINGEN — 1936 INHOUD. Blz. Inleiding 9 § 1. Overzicht van de bestuursindeeling .... 9 § 2. Bestuur 21 a. Sultanaten en andere landschappen ... 21 b. Rechtsgemeenschappen 26 c. Sultansambtenaren of volkshoofden ... 27 § 3. Politie 28 § 4. Landschapsonderhoorigen 35 § 5. Onderscheid tusschen civiele en strafzaken . 39 Hoofdstuk I: De bestaande landecbaperecb topraak. . 43 § 1. Dorpsrechtspraak 47 § 2. Godsdienstige rechtspraak 50 § 3. Eigenlijke landschapsrechtspraak 53 a. Regelingen 53 b. Toe te passen recht 55 c. Samenstelling van rechtbanken en gerechten 57 d. Bevoegdheid van rechtbanken en gerechten 60 e. Het proces 70 1. algemeen 70 2. burgerlijk proces 72 3. strafproces 75 7 Bk. f. Vonnis en uitspraak 76 g. Rechtsmiddelen 76 h. Hooger toezicht 77 i. Ten uitvoerlegging 80 Hoofdstuk II: Hervormingsplannen 82 a. De inheemsche rechtspraak in direct bestuurd gebied als prototype 82 b. Beginselenstrijd 83 c. Hoofdlijnen der ordonnantie in staatsblad 1932 no 80 87 d. Landschapsrechtspraak. Gevolgen van de nieuwe regeling 89 Bijlagen. I. Overzicht der geraadpleegde zelfbestuurs- verordeningen 93 II. Schema III. Zelfbestuursverordening van Deli van 1 Maart 1906 94 IV. id. van Deli van 10 December 1919 . . 102 V. id. van Deli van 4 Februari 1922 no 135 . 107 VI. id. van Deli van 25 Juli 1929 no 110/P.K. 114 VII. id. van Batoe Bara van 15 Mei 1919 no 40 117 VIII. id. van Batoe Bara van 17 September 1931 no 107 . . . 119 IX. Overzichtskaart Literatuurlijst 123 Zakenregister 124 INLEIDING. § 1. Overzicht van de bestuursindeeling. Het gewest Sumatra’s Oostkust bestaat bijna geheel uit zelfbesturende landschappen. Slechts het eiland Bengkalis, de gewestelijke hoofdplaats Medan met uitzondering van de verblijfplaats van den sultan van Deli en den kedjoeroean van Pertjoet en de afdeelingshoofdplaats Pematang Siantar, met uitzondering van de verblijfplaats van den radja van Siantar, behooren tot het rechtstreeks bestuurde gebied. Het kenmerk dier zelfbesturende landschappen is, dat hun, hoewel integreerende deelen van N.I. vormend, een belangrijke mate van eigen meesterschap is gelaten. De grenzen daarvan zijn afgebakend door de politieke contracten, die het gouvernement sloot met de landschappen Asahan, Deli, Koealoe en Ledong, Langkat, Pelalawan, Serdang en Siak Sri Indrapoera. x) 1) De geldende politieke contracten zijn: Opgenomen in de bijlagen der handelingen van de 2e Kamer der St. G. van het zittingjaar: Asahan, gesloten op 23 Augustus 1907. 1908—1909 onderwerp 1 no 39 gewijzigd op 22 Maart 1913. 1913—1914 „ 345 no 10 „ „ 11 October 1916. 1918-1919 „ 217nol4 „ „28 Juli 1920. 1924-1925 „ 237 no 4 zie vervolg noot volgende blz. Voor de overige landschappen, wier verhouding tot het gouvernement van N.I. beheerscht wordt door de zgn. korte verklaring, vindt men de afbakening dier grenzen in de Zelfbestuursregelen 1927 (Ind. S. 1927 no 190) 1). Naar de bekende westersche indeeling omvat dit eigen meesterschap zoowel bestuur als rechtspraak en wetgeving. Voor de inheemsche maatschappij ter Sumatra’s Oostkust is deze onderscheiding van niet meer dan theoretische waarde. In haar gedachtengang vormt de overheidstaak een eenheid en is deze te omschrijven als de handhaving van de van de voorouders geërfde in- Deli gesloten op 2 Juni 1907. 1908—1909 onderwerp 1 no 36 gewijzigd op 2 Juni 1913. 1914r-1915 „ 345 no 8 „ „ 14 October 1916.1918-1919 „ 217nol3 Koealoe- gesloten op 23 September 1907. 1908—1909 ,, 1 no 40 Ledong gewijzigd op 25 Maart 1913. 1913—1914 „ 345noll „ „22 October 1916.1916-1919 „ 217nol6 „ „28 Juli 1920. 1924-1925 „ 237 no 6 Langkat gesloten op 6 Juni 1907. 1908—1909 „ 1 no 37 gewijzigd op 27 Maart 1913. 1913-1914 „ 345 no 9 „ „14 October 1916.1918-1919 „ 217nol5 Pelalawan, gesloten op 29 December 1906. 1908-1909 „ 1 no 35 gewijzigd op 8 April 1913. 1913—1914 „ 345 no 7 „ „20 October 1916.1918-1919 „ 217nol7 Serdang, gesloten op 11 Juni 1907. 1908—1909 „ 1 no 38 gewijzigd op 14 Maart 1910. 1910—1911 „ 309 no 7 „ „ 29 Mei 1913. 1914-1915 „ 411 no 8 „ „11 October 1916.1918-1919 „ 217nol2 Siak Sri Indrapoera, gesloten op 24 Mei 1916. 1917—1918 „ 166 no 4 Behalve in de bijlagen der handelingen zijn deze contracten ook te vinden in de Mededeelingen van de Afdeeling bestuurszaken der Buitengewesten van het Departement van Binnenlandsch Bestuur. Serie A no 3, getiteld: „Overeenkomsten met de Zelfbesturen in de Buitengewesten'', Landsdrukkerij, Weltevreden 1929. x) Deze korte verklaringen zijn, evenals de politieke contracten, opgenomen in de bijlagen der handelingen van de 2e Kamer der St. G. van verschillende zittingjaren. Ben overzicht van de afgelegde korte verklaringen is te vinden in de in de vorige noot genoemde mededeelingen, blz. 545 e.v. Zie ook de Regeeringsalmanak 1935, blz. 125 en 126, deel 1. richting der maatschappij en vooral het instandhouden der traditie en van harmonie in de samenleving. Er bestaat dus verband tusschen het rechtswezen en het bestuur der landschappen. Daarom dient een overzicht van de bestuursindeeling aan de beschrijving van de organisatie van het rechtswezen vooraf te gaan. Sumatra’s Oostkust telt 34 van dergelijke landschappen. Zij vallen in drie groepen uiteen, t.w. de vijf sultanaten (Asahan, Deli, Langkat, Serdang en Siak Sri Indrapoera), de maleische en de bataksche landschapsgroepen. De sultanaten omvatten vooreerst een rechtstreeks door den sultan bestuurd gebied en daarnaast een grooter of kleiner aantal ommelanden, waar de oude adatrechtelijke bestuursvoering min of meer intact is gebleven. Als zoodanig kent Deli een viertal oeroengs x) en een drietal onderhoorigheden a). Deze oeroengs, met deels maleische, deels bataksche bevolking, zijn de gebiedsdeelen waar de sultan, vanuit Atjeh gekomen, vermoedelijk in de 17e eeuw, het eerst invloed kreeg. Hij vestigde zich aan de monding van de Deli-rivier te Laboean Deli en trok van hieruit het binnenland in op beide oevers van deze rivier een strook gebied onder zijn direct bestuur brengende. De strook op den rechteroever behoorde deels tot het gebied van Pertjoet — dat *) Hampenan Perak (of XII Kota), Serbanjaman (of Soenggal), Soekapiring (of Kampong Baroe) en Senembah Deli. 2) Pertjoet, Padang en Bedagei. later een onderhoorigheid van Deli werd •—• en deels tot de oeroeng Soekapiring. De strook op den linkeroever behoorde tot de oeroeng Hampenan Perak (of XII Kota). Ten slotte werd Medan de definitieve sultansverblijfplaats. De onderhoorigheden zijn onderworpen gebieden. De aanspraken van Deli zijn niet steeds erkend; ze werden door Serdang betwist. Ten slotte zijn de geschillen door tusschenkoxnst van het gouvernement in voor Deli gunstigen zin beslecht. Ook de andere sultanaten zijn op dergelijke wijze tot stand gekomen. 1). De besturen der ommelanden verloren door den invloed der sultans een deel van hun macht. Deze sultans beschouwden zich nl. bevoegd om gronden uit te geven aan landbouwondernemingen, hoewel het beschikkingsrecht over den grond aan de ommelanden zelf toekwam. Hierdoor rezen moeilijkheden; ten slotte is het recht der ommelanden toch weer gedeeltelijk erkend en ontvangen ook de hoofden een aandeel van den door de landbouwondernemingen verschuldigden cijns. Het bestuur over de aldus tot stand gekomen sultanaten droeg een federatief karakter en werd gevoerd 1) Het landschap Asahan bestaat uit: a. eigenlijk Asahan, b. Boentoe Panei, c. Haboko, d. Panei. Het landschap Langkat bestaat uit: a. eigenlijk Langkat, b. Stabat, c. Bingei, d. Selesai, e. Bohoroq, ƒ. Lepan, g. Besitang. Het landschap Serdang bestaat uit: a. eigenlijk Serdang, b. Senembah Serdang met Tandjong Moeda, c. de Timor batak doesoen, d. Serbadjadi, t. Perbaoengan, f. Denai. Het landschap Siak Sri Indrapoera bestaat uit: a. eigenlijk Siak, b. het gebied van den voormaligen Datoek Laksamana, c. Mandau, d. Pekan baroe, c. Tratah Boeloeh, ƒ. de eilanden, g. Tapoeng kanan, h. Tapoeng kiri, L. Tanah Poetih, j. Bangka, k. Koeboe. door den sultan en de hoofden der ommelanden, tezamen den rijksraad vormende. Dit karakter bleef echter niet overal gehandhaafd. Het gouvernement drong aan op de invoering van een éénhoofdig sultansbestuur. Zulks geschiedde in de landschappen Asahan, Langkat en Siak Sri Indrapoera. Daarmede gepaard ging de invoering van een districtsbestuur. x) De districtshoofden zijn dan niet langer leden van het zelfbestuur, maar plaatselijke vertegenwoordigers van den zelfbestuurder, rechtstreeks aan dezen ondergeschikt. Bij de bepaling der grenzen der districten en onderdistricten heeft men de bestaande grenzen der ommelanden behouden en dan, waar noodig, gesplitst. Tot de maleische landschapsgroepen behooren: de Batoe Barasche, de Laboean Batoesche, de Rokan, de Kampar Kiri landschappen 1 2) en het landschap Pelalawan. 1) Het landschap Asahan is verdeeld in de districten: Tandjoeng Balei, Kisaran en Bandar Poelau. Het landschap Langkat is verdeeld in drie gebieden (loehaks): Boven Langkat, Beneden Langkat en Teloek Haroe. Het eerste omvat de districten: Bindjei, Kebon Lada, Selesai, Bohoroq, Soengei Bingei en Selapian. Het tweede omvat de districten: Tandjoeng Poera, Stabat, Bingei, Tjempa, Pantei Tjermin, Inei, Padang Toealang, Teroesan, Sitjanggang en Gebang. Het derde omvat de districten: Babalan, Besitang, Lepan, Poelau Koempai en Poelau Sembilan. Het landschap Siak Sri Indrapoera is verdeeld in de districten: Siak (omvattend de onderdistricten: Siak, Mempoera en Mandau), Boekit Batoe, Tapoeng Kanan, Tapoeng Kiri, Tanah Poetih, Koeboe en Bangka (Reg. Alm. 1935, dl. I, blz. 143, 144). 2) De Batoe Barasche landschappen heeten: Indrapoera, Soekoedoea, Tanahdatar, Pasisir en Limapoeloeh. De Laboean Batoesche landschappen heeten: Koealoe en Ledong, Kota- Naar de wijze waarop hef besfuur over deze landschappen georganiseerd is, kan men deze groepen nog weer onderscheiden in landschappen met disfrictsbestuur en landschappen waar het adatbesfuur intact bleef. De beide eerste groepen en Pelalawan voerden het districtsbestuur in, terwijl men in de Rokan en KamparKiri groepen het adatbestuur aantreft. De bestuursorganisatie van het landschap Pelalawan vertoont veel overeenkomst met die van de sultanaten. Het bestaat uit een viertal gebieden *), thans districten, vereenigd tot één zelfbestuur onder het voornaamste hoofd als zelfbestuurder. De bestuursorganisatie der Batoe Barasche en Laboean Batoesche landschappen wijst op menangkabausche herkomst. Zij zijn samengesteld uit soekoe's (sedert eenige jaren districten). Dit begrip beteekent hier niet, zooals gewoonlijk, óf geslachten (sfamdeelen) dus een bloedgemeenschap, óf unies van onderling niet verwante groepen, doch groepen van kolonistenfamilies, afkomstig uit éénzelfde oord. Hef zijn dus oneigenlijke soekoe's 2), territoriale begrippen. Zij stonden aanvankelijk onder hun eigen hoofden; het ambt van soekoehoofd was erfelijk. De voornaamsten onder hen werden als vorsten beschouwd. Een zuiverder menangkabausch beeld vertoonen de pinang. Panei en Bila. De Rokan landschappen heeten: IV Kota Rokan Kiri, Koentodoressalam, Rambah, Kapanoehan, Tamboesai. De Kampar-Kiri landschappen heeten: Goenoeng Sahilan en Singingi. l) Langgam, Pangkalan Koeras, Boenoet, Serapang. a) Prof. v. Vollenhoven, Het adatrecht van N.I., dl. 1, blz. 164. bestuursorganisaties der Rokan en Kampar-Kiri landschappen. Ook hier treft men de soekoe-indeeling aan, maar meer in de oorspronkelijke beteekenis van geslachten-unies. Deze landschappen omvatten een aantal negerien, dat zijn territoriale gemeenschappen, waar leden tot verschillende soekoe’s behoorend, bijeenwonen. De leden der verschillende soekoe's wonen hierin verspreid dooreen. In elke negeri is één soekoe de heerschende; uit deze wordt het negeri-hoofd genomen. In de Kampar Kiri landschappen zijn deze negerien vereenigd tot bonden, aan het hoofd waarvan stedehouders staan. Ten slotte bevat het gewest nog twee groepen bataksche landschappen: de Karo-groep en de Simeloengoensche groep x). De landschappen tot de Karo-groep behoorende, bestaan ieder uit een aantal gebiedsdeelen, die den naam dragen van oeroengs, perbapaans of dorpenbonden. Een dergelijke bond is een vereeniging van een of meer moederdorpen met de door deze elders gestichte nederzettingen. Bij de vestiging van het gouvernementsgezag in de Karolanden waren deze bonden de hoogste bestuurseenheden. Het gouvernement achtte het aantal dezer bonden te groot voor een goede bestuursvoering; het bracht daarom verdere centralisatie door de vereeniging dezer bonden tof landschappen. Men maakte hiertoe *) De eerste groep omvat de landschappen: Lingga, Baroesdjahe, Soeka, Sarinembah en Koeta Boeloeh, de tweede de landschappen: Tanahdjawa, Siantar, Panei, Raja, Dolok (Silau), Poerba en V Koeta (Si Lima Koeta). gebruik van een instelling, dateerend uit den tijd dat de bonden de suprematie van Atjeb erkenden. Deze erkenning bestond hierin dat de vier voornaamste oeroenghoofden zich als zoodanig lieten bevestigen door het atjehsche vorstenbestuur. Deze vier hoofden behoorden tot verschillende stammen. Er was nog een vijfde stam, die deze gewoonte nooit gevolgd had. Het gouvernement heeft deze gewoonte weer toegepast en stelde vijf landschappen in. x) De invloed van maleische vorsten was hier van weinig beteekenis. Grooter was deze in de Simeloengoensche landschappen, waar in de verschillende landschappen een eenhoofdig gezag ontstond dat de dorpenbonden, die hier vermoedelijk ook bestonden, verdrong. De vorsten gaven, zooals elders ook geschiedde, deelen van hun gebied als apanages aan familieleden. Deze apanagehouders wisten een groote mate van onafhankelijkheid te verkrijgen. In plaats van dorpenbonden bestaan deze landschappen dus uit een gebied onder den zelfbestuurder en uit een of meer onderhoorigheden. Alleen in het landschap Si Lima Koeta, dat een deels karosche bevolking telt, bleven de oorspronkelijke instellingen intact a). !) Het landschap Lingga bestaat uit de oeroengs: Teloe Koeroe, XII Koeta, Si Empat Teran, Si Lima Senina, Tiga Pantjoer en Tiga Nderdet. Het landschap Baroes Djahe bestaat uit de oeroengs: Si Pitoe Koeta en Si Enam Koeta. Het landschap Soeka bestaat uit de oeroengs: Si Pitoe Koeta Tjengging Karo, Si Pitoe Koeta Tjengging Toba, Soekapiring en Soeka. Het landschap Sarinembah bestaat uit de oeroengs: Sepoeloeh Pitoe Koeta, Perbesi, Djoehar en Koeta Bangoen. Het landschap Koetaboeloeh bestaat uit de oeroengs: Nomahadji en Liang Melas. 2) Tot het landschap Tanah Djawa behooren de onderhoorigheden: Dolok In dit verband dient nog iets gezegd te worden over de deels bataksche bevolking der delische oeroengs. Niet alleen Deli, maar ook Langkat, Serdang, de Batoe Barasche landschappen hebben een gedeeltelijk bataksche bevolking, wonend tusschen de kuststrook en den voet van het hooggebergte. Prof. van Vollenhoven noemt deze streken den batakschen achterwalx). De tot Deli en Langkat behoorende bataksche achterwal is gekoloniseerd vanuit de Karolanden en behield den band met het land van oorsprong, totdat de maleische invloed zich deed gelden. Deze was het sterkst in de benedenstreken, de Senoean boenga (waar vroeger kapok geplant werd). Later drong die invloed ook door in de moeilijker begaanbare bovenstreken, de Senoean gambir (waar men vroeger gambir plantte). De voornaamste der kampongbestuurders in ieder van deze streken werd de schakel tusschen het oeroenghoofd en de kampongbestuurders. Men zou hen onder-oeroeng-hoofden kunnen noemen. In Langkat zijn enkele voorname kamponghoofden (anak soerambik), die rechtstreeks contact bleven behouden met het oeroenghoofd. De bevolking van den serdangschen achterwal behoort, Periboean, Simpang Bolon en Girang. Tot Siantar behooren: Bandar, Sidepmanik en Si Polha. Tot Panei: Dolok Batoe Nanggar, Goenoeng Maryah, Dolok Sariboe en Si Poldas. Tot Raja: Boeloeh Raja. Tot Dolok: Oeroeng Silau. Tot Poerba: Kinalang. *) Het Adatrecht van N.I., dl. 1, blz. 294. 2 evenals die der simeloengoensche landschappen tot de timoer bataks, die in veel grooter mate dan de karobataks den maleischen invloed ondergingen. Hierdoor werd minder rekening gehouden met de bataksche instellingen. Zij kwamen onder het eenhoofdig gezag van een vertegenwoordiger van den sultan. Het sterkst verworden zijn de bataksche instellingen in de Batoe Barasche landschappen en Asahan, niet alleen tengevolge van den invloed van het vorstenbestuur, maar ook door de vermenging met maleiers en bataks uit andere streken. x) Onder de hiervoren besproken deelen waaruit de landschappen bestaan, vindt men de dorpen. Naar de mate waarin deze dorpen beïnvloed zijn door de buitenwereld, hebben zij hun karakter van geestelijke eenheid verloren. Het sterkst is dit in die streken die den invloed ondergingen van vreemd vorstengezag, later van de europeesche cultures. In een regeeringspublicatie van het jaar 1918 1 2) wordt gezegd dat in vroeger tijden het dorpsbestuur waarschijnlijk op veel hechter grondslag heeft gestaan dan thans het geval is. De macht der maleische vorsten en rijksgrooten en later in het cultuurgebied de innerlijke ontwrichting door de vestiging in de kampongs van talrijke vreemde elementen, die zich niet onderhoorig achtten aan de dorpshoofden, waren oorzaak, dat het tegenwoordige kampongbestuur der maleische streken bijna niet meer fungeert als vertegen- 1) Mededeelingen van het Encyclopaedisch bureau, dl. II, afl. 3, le stuk. 2) Mededeelingen van het Encyclopaedisch bureau, deel II, aflevering 3, le stuk, blz. 164. woordiger der dorpsgemeenschap tegenover de centrale overheid, doch slechts eenigen invloed bezit als haar lastdrager binnen de kampong. Het bestuur trachtte daarom te geraken tot werkelijke dorpsgemeenschappen met een vrij groote mate van autonomie. Geleidelijk herstel van het oude kampongbestuur, waarbij het kamponghoofd weer geheel zijn oorspronkelijke plaats zou innemen, nl. die van volkshoofd naar binnen, tevens vertegenwoordiger der kamponggemeenschap naar buiten, was het einddoel. Hierbij stond het bestuur voor oogen het beeld dat de karo-dorpen op de hoogvlakte vertoonen, waar de gezonde, krachtige, kleinste inheemsche rechtsgemeenschap of belangenkring: de „•wijk”, vertegenwoordigd door den pangoeloe kesain (wijkhoofd) met de pangoeloes roemah (familiehoofden), samengegroeid zijn tot het dorp, de „koeta”, met zijn pangoeloe koeta bijgestaan door de wijkhoofden, uit welke dorpen op hun beurt de dorpsbond, de „oeroeng” groeide met den sibajak, bijgestaan door de dorps-pangoeloes, aan het hoofd. Hier derhalve een gezonde opbouw met de kleinste rechtsgemeenschap als grondslag, tegenover de verdwijning van dien grondslag in het maleische gebied voor het autocratische, centrale gezag der vorsten. In het maleische gebied komt het er derhalve op aan door de zelfbesturen regelingen te doen treffen, welke in beginsel de autonomie van de kleinste inlandsche belangensfeer herstellen, d.w.z. aan die gemeenschappen het recht verleenen desgewenscht de inwendige regeling harer eigen belangen over te nemen. Het is hier niet de plaats in den breede op deze kwestie in te gaan. Volstaan wordt met de opmerking, dat zij ons plaatst voor het probleem dat Prof. Boeke behandelt in zijn „Dorp en Desa”, nl. de vastkoppeling van het begrip „dorpsgemeenschap” aandatvan,,inlandsche gemeente”. Deze kan niet dienstbaar zijn aan het herstel van de eerste 1). De praktijk wijst dit uit. Nog steeds zijn de kampongs niet verder gekomen op den weg, die naar de bedoelde autonomie leidt. Hoewel den zelfbesturenden landschappen in belangrijke mate eigen meesterschap gelaten is, zijn zij in de uitoefening hiervan toch niet geheel vnj. Behalve de afbakening van de grenzen van dit recht in de politieke contracten en de zelfbestuursregelen, vindt men hierin ook bepaald dat het bestuur wordt gevoerd in overleg met en naar de aanwijzingen van den resident en de betrokken ambtenaren (art. 8 der contracten) of, zooals art. 12 le lid der zelfbestuursregelen (S. 1927 no 190) het uitdrukt, dat de regeling en het bestuur der aangelegenheden van het landschap onder leiding van het hoofd van gewestelijk bestuur en, volgens diens aanwijzingen, onder die van de hun ondergeschikte ambtenaren, overgelaten worden aan het zelfbestuur. Er moet dus een voortdurende aanraking zijn tusschen het zelfbestuur en het europeesch bestuur. Om deze mogelijk te maken is het gewest gesplitst in een vijftal afdeelingen, die ieder weer gesplitst zijn in een !) Prof. Dr. J. H. Boeke, Dorp en desa, blz. 52 e.v. aantal onderafdeelingen. *) Deze organisatie is noodig in het belang van een goede taakverdeeling. De onderafdeelingshoofden hebben dagelijks contact met de zelfbesturen, de afdeelingshoofden houden hier toezicht op en komen in direct contact met de zelfbesturen, wanneer zich bijzondere vragen voordoen. Slechts zelden is er een onmiddellijke aanraking van het hoofd van gewestelijk bestuur met de zelfbesturen. § 2. Bestuur. a. Sultanaten en andere landschappen. De overheidstaak wordt in de zelfbesturende landschappen verdeeld tusschen het zelfbestuur en het bestuur der verschillende deelen, waaruit de landschappen bestaan. Daar de rechtspraak een onafscheidelijk onderdeel van de bestuurstaak is, zijn beide bekleed met een bepaalde rechterlijke bevoegdheid. In de sultanaten berust het bestuur bij den sultan, 1) De afdeeling Dell en Serdang. Onderafdeelingen: Beneden Deli en Boven Deli (landschap Deli), Serdang (landschap Serdang). De afdeeling Langkat (landschap Langkat). Onderafdeelingen: Beneden Langkat, Boven Langkat en Pangkalan Brandan. De afdeeling Asahan. Onderafdeelingen: Asahan (landschap Asahan), Batoe Bara (de Batoe Barasche landschappen), Laboean Batoe (de Laboean Batoesche landschappen). De afdeeling Simeloengoen en de Karolanden. Onderafdeelingen: Simeloengoen (de Simeloengoensche landschappen), Karolanden (de Karosche landschappen). De afdeeling Bengkalis. Onderafdeelingen: Selat pandjang (landschap Pelalawan), Bengkalis, Siak en Bagan Si Api1 2 (landschap Siak Sri Indrapoera), Rokan (de Rokan landschappen), Kampar Kiri (de Kampar landschappen). die tevens voorzitter is van het hoogste rechterlijke college. In het rechtstreeks door den sultan bestuurde gebied is de leiding van den dagelijkschen gang van zaken toevertrouwd aan een vertegenwoordiger van den sultan. In Deli zijn er zelfs twee, één te Medan en één te Laboean Deli. Hier en in Serdang dragen zij den titel van wazir (vizier). De hoofden der ommelanden voeren verschillende titels. Die van de Delische onderhoorigheden Padang en Badagai heeten radja, dat van Pertjoet en van de oeroeng Senembah Deli, kedjoeroean. De hoofden der andere oeroengs dragen den titel van datoek (XII Kota, Serbanjaman en Soekapiring). In Serdang is de titel van kedjoeroean gebruikelijk voor de hoofden der ommelanden. Het gebruik van den titel kedjoeroean duidt op atjehschen invloed *), die van datoek is van menangkabausche herkomst. Of de titel radja van bataksche herkomst is, valt niet te zeggen. In de sultanaten waar een districtsbestuur werd ingevoerd dragen de districtshoofden eveneens den titel van datoek (Asahan, Langkat en Siak Sri Indrapoera) en kedjoeroean (Langkat). In laatstgenoemd landschap heeten de loehakhoofden 1 2): pangeran. Al deze hoofden hebben ook een taak op het gebied der rechtspraak. 1) Mededeelingen Encyclopaedisch bureau, dl. 2, afl. 3, 2e stuk, blz. 177 noot 1. 2) Zie blz. 13 noot 1. In de maleische landschapsgroep dragen de zelfbestuurders verschillende titels: Datoek *), Radja a), Soetan1 * 3), Jangdipertoean 4 5 б), Jangdipertoean besar 8), Toeangkoe Maharadja ®) of Toengkoe besar 7). Al deze zelfbestuurders oefenen een bepaalde rechterlijke bevoegdheid uit en voor zoover de landschappen in groepen vereenigd zijn, heeft iedere groep een rechtbank met grooter bevoegdheid dan die der afzonderlijke onderdeden. De zelfbestuurders zijn de leden van die gemeenschappelijke rechtbank. In Pelalawan hebben ook de districtshoofden rechtsprekende bevoegdheid. De lagere bestuursorganen in de Batoe Barasche en Laboean Batoesche landschappen, de tongkats, hebben geen, die in de Rokan en Kamparlandschappen, resp. de bandahara’s en chalipah’s, wel een bepaalde rechtsmacht. In de bataksche landschapsgroep dragen de zelfbestuurders den titel van sibajak (Karolanden) en van radja (Simeloengoen). De rechtsmacht is hier op dezelfde wijze geregeld als in de maleische landschapsgroepen. Zoowel in de Karolanden als in Simeloengoen oefent de raad van zelfbestuurders de hoogste rechtsmacht uit. 1) In de Batoe Barasche landschappen. а) In IV Kota Rokan Kiri. 3) In Tamboesai en Singingi, Bila en Panei. 4) In Koealoe-Ledong, Kotapinang, Koentodoressalam en Goenoeng Sahilan. 5) Ram bah. б) Kapanoehan. 7) Pelalawan. Bovendien heeft iedere zelfbestuurder in zijn eigen landschap een zekere rechtsmacht. De hoofden der karosche oeroengs, de radja’s oeroeng, de hoofden der senoean boenga en senoean gambir in de bataksche achterwal van het landschap Deli en de perbapaans, dat zijn de hoofden der simeloengoensche onderhoorigheden, oefenen eveneens een bepaalde rechterlijke bevoegdheid uit. Uit hetgeen opgemerkt werd omtrent het karakter der dorpen volgt, dat de dorpshoofden in de sultanaten, de pangoeloe's, feitelijk niet anders zijn dan lasthebbers van het zelfbestuur, die in hoofdzaak belast zijn met de inning van belasting, terwijl zij moeten zorgen voor het opkomen der heerendienstplichtigen, gesteld dat deze de voorkeur geven aan het verrichten van arbeid boven afkoop in geld. In de Batoe Barasche en Laboean Batoesche landschapsgroepen dragen de kamponghoofden den titel van ketoea, in Siak batin balang en in de Kampar landschappen poetjoek negeri. Over het bataksche dorpsbestuur werd reeds eerder gesproken. x) Het dorpsbestuur oefent overwicht uit op de door het dorp gestichte nederzettingen, die wanneer zij voldoende belangrijk zijn, op dezelfde wijze bestuurd worden als de moederdorpen. Het moederdorp vormt tezamen met de nederzettingen een dorpsbond. 1) Zie hiervoor blz. 19. Iedere batak heeft, ook als hij de functie van hoofd bekleedt, twee adatborgen, de anak beroe en de senina. De anak beroe is de zoon van een vrouwelijk familielid. Aangezien huwelijken in denzelfden stam verboden zijn, huwen de vrouwelijke familieleden dus met lieden uit een anderen stam. De anak beroe behoort dus tot een anderen stam. De senina behoort wel tot denzelfden stam, maar behoeft niet in nauwe verwantschap te staan tot dengene, wiens senina hij is. Bij bestuur en rechtspraak komt vooral de anak beroe op den voorgrond, omdat hij in alles de vervanger van den pangoeloe is x). De rechtsmacht van het wijkhoofd is niet, die van het dorpshoofd is wel erkend door het Gouvernement 1 2 *). Eveneens bleef de dorpsrechtspraak bestaan in Simeloengoen en den batakschen achterwal van Deli en Serdang. In Langkat werd ze afgeschaft. Het is de vraag of de dorpsrechtspraak ooit weer hersteld zal worden. Zijn de dorpen vroeger geestelijke eenheden geweest 8), dan hadden zij tevens rechtsprekend gezag over de inwoners. Er zijn teekenen die erop wijzen dat vroeger de dorpsrechtspraak, zoowel in de sultanaten als in de maleische landschapsgroepen, algemeen voorkwam. De laatste mededeelingen omtrent in onbruik geraken dan wel afschaffing van dit instituut 1) Mededeelingen Encyclopaedisch bureau, dl. 2, afl. 3, le stuk, blz. 167. 2) Adatrechtbundel 35, blz. 216. 8) Prof. Dr. J. H. Boeke, Dorp en desa, blz. 54. stammen uit Asahan, Laboean Batoe en Pelalawan. En dit is te wijten aan dezelfde oorzaak, nl. het verdwijnen van de geestelijke eenheid en het ontstaan eener samenleving deels gebonden aan de traditie, deels moderner levensopvattingen aanhangend. Het zal afhangen van de nieuwe eenheid waartoe het dorp zich in de toekomst ontwikkelt, welk gezag het over zijn inwoners zal uitoefenen. b. Rechtsgemeenschappen. Zooals bleek, zijn de zelfbesturen ontstaan uit een grooter of kleiner aantal lagere rechtsgemeenschappen, waarin de samenleving zich had geordend. Hier heerschten bepaalde regels ter verzekering van de orde en er was gezag om op de naleving dier regels toe te zien. De vestiging en de uitbreiding van de macht dezer zelfbesturen is van grooten invloed geweest op deze gemeenschappen. De overheidstaak is voor een groot deel op de zelfbesturen overgegaan, er ontstond in den loop der jaren een nieuwe ordening, ook op het gebied van de rechtspraak. Maar hierin komt nog steeds uit hoe de zelfbesturen zijn opgebouwd. De rechtsgemeenschappen waaruit deze gemeenschappen bestaan, zijn: in de sultanaten, de dorpen en de ommelanden (event. districten); in de maleische landschapsgroepen, de soekoes (event. districten), de nagaries en bonden van nagaries; in de bataksche landschapsgroepen, de wijken, koeta’s, de dorpenbonden. c. Sultaruambtenaren of volkshoofden. De organen, die als hoofden der hier besproken gemeenschappen belast zijn met de uitoefening van bestuurs- en rechtsmacht, kunnen onderscheiden worden in een tweetal categoriën: sultansambtenaren en volkshoofden. Dit onderscheid hangt samen met de bestuursorganisatie. In de landschappen, waar de van ouds bestaande organisatie in stand bleef, al werd zij ingepast in het hoogere zelfbestuursverband, bleef het hoofdschap voorbehouden aan hiervoor geschikte afstammelingen uit de families, waaruit de hoofden steeds voortkwamen. De erfelijke opvolging met electie bleef dus voortbestaan, uiteraard onder voorwaarde van bekrachtiging door het zelfbestuur en het europeesch bestuur. In de eigenlijke sultansgebieden en in de zelfbesturen waar het districtsbestuur werd ingevoerd, bestaat dit erfelijke systeem niet of niet meer. Het zelfbestuur wijst hier de hoofden aan, de keuze is hier dus niet zoo beperkt, al zal deze zich bepalen tot candidaten uit vooraanstaande families, die aan de gestelde eischen voldoen. Hetzelfde onderscheid vertoont zich ook t.a.v. de dorpshoofden. Daar waar de dorpen het minst zijn aangetast in hun karakter van geestelijke gemeenschap, is het dorpshoofd het meest volkshoofd gebleven en wordt de omvang van zijn gezag en zijn aanwijzing geheel door de adat beheerscht. Aantasting van het dorpskarakter heeft verandering van de positie van het dorpshoofd tengevolge, hij wordt van volkshoofd zelfbestuursambtenaar. Om zijn gezag zoo sterk mogelijk te maken zal het zelfbestuur zijn keuze doen uit de voornaamsten in de dorpen, die zoo groot mogelijken invloed hebben. Maar de dorpsbewoners hebben op die keuze niet den minsten invloed. § 3. Politie. De opsporing en vervolging van strafbare feiten behoort ingevolge art. 18 van de politieke contracten tot de taak van den zelfbestuurder en de landsgrooten. Ook de kamponghoofden zijn, ieder in hun eigen ressort, hiermede belast. Het artikel zegt dat bestuurder en landsgrooten aansprakelijk zijn voor de handhaving van orde en rust onder hunne onderhoorigen 1). Klaarblijkelijk moet hieronder ook de opsporing en vervolging van strafbare feiten verstaan worden. Immers het derde lid van het aangehaalde artikel zegt dat, wanneer hun eigen middelen daartoe te kort schieten, zij bevoegd zijn t.a.v. *) Het contract bezigt den term „onderdanen". Deze term wordt sedert de wet van 10 Februari 1910 (N. S. 1910 no 55), nl. de wet op het Nederlandsch onderdaanschap, gebezigd ter regeling eener aangelegenheid, die het geheele koninkrijk betreft. Gebruik van het woord „onderdaan" ter aanduiding van een staatsrechterlijke verhouding binnen een der deelen van het Koninkrijk, i.c. Ned. Ind., kan tot verwarring leiden. Hoewel tot heden in de politieke contracten (niet in de zelfbestuursregelen) de term onderdanen blijft voorkomen, zal hier in de plaats daarvan de juistere term ,,onderhoorigen" gebruikt worden. ■ die politiezorg de hulp van het europeesch bestuur in te roepen. Hetzelfde bepaalt het 2e lid van art. 16 der Zelfbestuursregelen 1927 (S. no 190). De „eigen middelen” van de zelfbesturen zijn intusschen van weinig beteekenis. Wel hebben zij politie in dienst, maar deze corpsen verrichten, althans in het grootste deel der landschappen, practisch geen politiediensten in den zin van repressief optreden tegen strafbare feiten. In hoofdzaak zijn zij belast met het bewaken van zelfbestuurskantoren en -gevangenissen en het overbrengen van dienstbrieven. Zij zijn in den loop der tijden niet uitgegroeid tot instituten, die van eenig belang zijn voor het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. De oorzaak van dit verschijnsel ligt in de omstandigheid dat na de vestiging van de westersche cultures ter Oostkust al spoedig allerlei vreemde elementen als werklieden daar binnenkwamen, die na een zekere periode gedeeltelijk weer vertrokken en vervangen werden door andere. Die elementen leefden daar onder geheel andere omstandigheden dan in het land waar zij vandaan kwamen, waren gedwongen met elkaar een nieuw verband te vormen en geregelden, vrij zwaren arbeid te verrichten onder poenale sanctie. Dit bracht nadeelen mede. Velen konden aan den nieuwen toestand, waarin zij geplaatst werden, niet gewennen en trachtten door weg te loopen zich te onttrekken aan den arbeid, waartoe zij zich hadden verbonden. Af en toe kwam het tot verzet tegen degenen die de gedwongen arbeid hadden te leiden. Waar een belangrijk gedeelte van de bij de westersche cultures betrokkenen, gouvernementsonderboorigen waren, met name de buitenlandsche werkkrachten, bracht dit mede dat het bestuur de zorg kreeg voor de handhaving van orde en rust onder dit deel der ingezetenen en zoo ontwikkelde zich al spoedig een goed geoutilleerd politiecorps, dat gemakkelijk ook de zorg voor de zelfbestuurspolitie voor zijn rekening kon nemen. De wijze van legering der politie werkte dit in de hand. Elke onderafdeeling toch kreeg haar eigen detachement, gelegerd ter hoofdplaats. Bovendien behoorde bij elk detachement een aantal posten, bezet door eenige manschappen. Deze posten, voorzien van telefoon, werden gevestigd in de nabijheid van één of soms meer ondernemingen. Zij waren bovendien voor de kamponghoofden gemakkelijk bereikbaar en zoo was dus bij voorkomende gelegenheden politiehulp spoedig in te roepen, vooral toen de gewapende politie, een semimilitair corps, dat geen opsporingsbevoegdheid had, vervangen werd door veldpolitie — met volle politioneele bevoegdheid •—< welk corps beschikte over snelle vervoermiddelen. Het is dus geen wonder dat al gauw de gouvernementspolitie, in opdracht van het Europeesch bestuur en met toestemming van het zelfbestuur, geregeld haar hulp ging verleenen ook bij de vervolging van strafbare feiten, door zelfbestuursonderhoorigen gepleegd. Men zag de groote voordeelen, verbonden aan deze werkwijze, in. Immers waren noch de kamponghoofden, noch de landsgrooten op politioneel gebied voldoende ervaren en het was voor een kamponghoofd, b.v. door een verren afstand, moeilijk contact te krijgen met den landsgroote, onder wien hij ressorteerde. Zooals reeds werd gezegd, is de veldpolitie zeer mobiel, zij kan geregeld patrouilleeren en heel wat strafbare feiten achterhalen. Zij maakt van de door haar onderzochte misdrijven de door de rechters gevraagde uitvoerige stukken van voorloopig onderzoek op, zoo noodig verduidelijkt door schetsteekeningen van de plaats des misdrijfs. De behandeling dezer zaken ter terechtzitting wordt hierdoor in belangrijke mate vergemakkelijkt. De hier uiteengezette oorzaken hebben tot gevolg dat bijna alle door de zelfbestuursrechtbanken en rechters behandelde zaken door de veldpolitie worden aangebracht. Niet alleen de veldpolitie, maar ook de algemeene politie te Medan en te Belawan Deli (de stadspolitiekorpsen) heeft bemoeienis met de opsporing en vervolging van door zelfbestuursonderhoorigen gepleegde strafbare feiten. De hoofdplaats Medan bestaat voor een deel uit rechtstreeks bestuurd gouvernementsgebied en voor een deel uit indirect bestuurd gebied, nl. de kampongs Kota Matsoen, waar de sultan van Deli zijn verblijf heeft en de kampong Soengei Kerah, waar het hoofd van de delische onderhoorigheid Soengei Kerah gevestigd is. Zoowel in het directe als in het indirecte bestuurde gebied treedt de stadspolitie op, omdat het zelfbestuur, zooals gezegd, niet over een behoorlijk politiekorps beschikt en omdat in het indirect bestuurde gebied vele gouvernementsonderhoorigen gevestigd zijn. Belawan Deli, een belangrijke oceaanhaven, eischt de aanwezigheid van een behoorlijk sterke gouvernementspolitiemacht. Hier komt nog bij dat deze plaats door het zelfbestuur van Deli afgestaan is aan het gouvernement, toen dit het havenetablissement ging inrichten. De inlanders, gevestigd binnen de grenzen van het afgestane gebied, behooren ingevolge art. 15, lid 1, sub d van het politiek contract tot de rechtstreeksche onderhoorigen van het gouvernement, een aanleiding temeer tot de legering van gouvernementspolitie. Van deze status verandering is overigens in de praktijk weinig merkbaar geworden. Ook na den afstand bleef het zelfbestuur de hier gevestigde inlanders als eigen onderhoorigen beschouwen. Toen de havendirectie in later jaren te Belawan de malaria-bestrijding ter hand nam en daartoe terreinen, grenzende aan het aan het gouvernement afgestane gebied, ging opspuiten, bleek het noodig een daarop voorkomende kampong te doen ontruimen. De bewoners — zelfbestuursonderhoorigen —- verhuisden grootendeels naar het gouvernementsgebied, waar inmiddels goede huizen gebouwd waren. Er is nooit aan gedacht dat deze lieden door hun verhuizing ook van status veranderden, althans het zelfbestuur ging door met hen aan te slaan in de eigen belastingen. Later viel de aandacht van de inspectie van financiën te Medan op de zaak; men trachtte toen in oude archiefstukken de verklaring van dezen toestand te vinden. Uit een gevoerde briefwisseling bleek dat de regeering reeds geruimen tijd tevoren had verklaard in de aldus gegroeide verhouding te zullen berusten. De hier uiteengezette verhouding te Medan en Belawan Deli heeft voor europeesch bestuur en politie consequenties, die men vaak aarzelend trekt. De bevolking in indirect bestuurd gebied leeft onder andere regelen dan die in direct bestuurd gebied. Wat hier toegelaten is, behoeft het daarom ginds nog niet te zijn. Duidelijk bleek dit toen een politieke vereeniging, die door haar gestes de aandacht op zich had gevestigd, een besloten vergadering wilde houden. In het direct bestuurde gebied kon dit niet verboden worden, doch het zelfbestuur, dat bezwaar had tegen het houden van die vergadering, verbood haar in het eigen gebied en riep de hulp van de gouvernementspolitie in om een eventueele overtreding van het verbod tegen te gaan. De politieambtenaren, die niet dagelijks met zelfbestuursaangelegenheden te maken hadden, aarzelden aan dit verzoek gevolg te geven, niettemin was datgene wat van hen gevraagd werd, volkomen rechtmatig. Uit het vorenstaande blijkt de noodzakelijkheid om de politieke contracten te herzien en in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid. Gedurende het voorloopig onderzoek worden de verdachten aangehouden, hetzij ten kantore van de stadspolitie, hetzij in het kampement van de veldpolitie. Er is geen termijn voor deze aanhouding bepaald. Is het voorloopig onderzoek beëindigd —* waarbij in dringende gevallen, ter beoordeeling van den met het vooronderzoek belasten ambtenaar, b.v. wanneer een getuige zwaar ziek is of op sterven ligt of bij vertrek naar elders, 3 dien getuige den eed kan worden afgenomen 1) —- dan wordt de verdachte met de op zijn zaak betrekking hebbende stukken aan het zelfbestuur overgegeven. Dit stelt den verdachte, indien hiervoor termen zijn, in voorloopige hechtenis; hij wordt dan opgenomen in de landschapsgevangenis. Niet in alle landschappen heeft men een regeling, waarbij is vastgesteld in welke gevallen de voorloopige hechtenis toegepast mag worden 2) (vgl. art. 498 van het Rechtsreglement voor de Buitengewesten). Daardoor loopt de praktijk in de verschillende gebieden uiteen. Over het al of niet verder vervolgen van een aanhangig gemaakte zaak beslist het zelfbestuur zelfstandig. Als regel wordt het europeesch bestuur hierin niet gemengd. De toezending van verdachten en stukken van voorloopig onderzoek door de politie aan het zelfbestuur geschiedt dan ook gewoonlijk rechtstreeks, zonder dat het europeesch bestuur hierbij zijn bemiddeling verleent en gelegenheid heeft eerder dan het zelfbestuur van de onderzochte zaak kennis te nemen. In de praktijk wordt de gouvernementspolitie niet gemengd in zaken, die de godsdienstige wetten en instellingen raken, b.v. klachten wegens overspel e.d. Deze klachten worden ingediend bij de ambtenaren van het !) Een dergelijke regeling is ingevoerd in de landschappen: Deli, Serdang, de Batoe Barasche, Karosche en Simeloengoensche landschappen. 2) Een dergelijke regeling is ingevoerd in het landschap Langkat, De Batoe Barasche, Karosche en Simeloengoensche landschappen. o.m. bij de zelfbestuursrechtbanken o£ bij de hoofden en door dezen onderzocht. § 4. Landschapsonderhoorigen. Artikel 14 van de politieke contracten en artikel 13 van de zelfbestuursregelen 1927 (S. no 190) bepalen over welke personen de macht van het zelfbestuur zich uitstrekt. Eerstgenoemd artikel bepaalt dat als landschapsonderhoorigen worden beschouwd alle personen die in een landschap gevestigd zijn en niet krachtens artikel 15 tot de rechtstreeksche onderhoorigen van den lande worden gerekend. Als rechtstreeksche onderhoorigen van den lande worden beschouwd: a. europeanen en met dezen gelijkgestelden; b. vreemde oosterlingen (met inlanders gelijkgestelde personen); c. inlandsche landsdienaren; d. inlanders, gevestigd binnen de grenzen der terreinen, die door het Zelfbestuur ter beschikking van den lande gesteld of aan den lande afgestaan zijn of zullen worden; (nl. voor het leggen van bezetting, het opwerpen van versterkingen en het oprichten van etablissementen). e. inlandsche christenen, zoodra en voor zoover zulks door den Gouverneur-Generaal zal worden bepaald; ƒ. inlanders van buiten het gewest, die zich tijdelijk in het landschap bevinden. g. inlanders, die krachtens met hunne werkgevers op den voet der bestaande wettelijke bepalingen gesloten werkcontracten werkzaam zijn op de ondernemingen van handel, landbouw of nijverheid, zoomede bij de openbare werken en den aanleg en de exploitatie van spoor- en tramwegen in het gewest. Het in de tweede plaats genoemde artikel bepaalt dat het gezag van de zelfbesturen zich slechts uitstrekt tot zijne onderhoorigen, d.z. de personen, die niet vallen onder een der navolgende groepen: a. europeanen en met dezen gelijkgestelden; b. vreemde oosterlingen, met uitzondering van vreemde oosterlingen, die zich zoozeer met de inheemsche bevolking hebben vermengd, dat zij geacht kunnen worden daarin geheel te zijn opgegaan en van afstammelingen van leden van het zelfbestuur; c. inlandsche landsdienaren; d. alle personen, gevestigd binnen de grenzen van door het landschap aan het land afgestane of ter beschikking van het land gestelde stukken grond; e. inlanders van buiten het gewest, die zich tijdelijk in het landschap bevinden; ƒ. inlanders, die met hunne werkgevers werkovereenkomsten hebben aangegaan op den voet van de regelingen in zake de onderlinge rechten en verplichtingen van werkgevers en werknemers. Uit deze bepalingen blijkt dat een groot aantal groepen aan het gezag der zelfbesturen en dus ook aan de jurisdictie der zelf bestuursrechtspraak onttrokken is. Voor sommige groepen is dit begrijpelijk, nl. voor die, welke onderworpen zijn aan een geheel ander recht als in de zelfbesturen geldt, de europeanen en —> behoudens enkele wettelijke uitzonderingen, die zich ter Oostkust niet voordoen •— de vreemde oosterlingen. Mede is de onttrekking begrijpelijk t.a.v. de inlandsche werknemers, die met hun werkgevers werkovereenkomsten sloten en werkzaam zijn op ondernemingen van handel, landbouw of nijverheid, zoomede bij de openbare werken en den aanleg en de exploitatie van spoor- en tramwegen. Hun verhouding toch tot de werkgevers, wordt niet door de zelfbesturen, maar door het gouvernement geregeld. En niet alleen deze verhoudingen, maar alles wat op dergelijke werknemers betrekking heeft, wordt beheerscht door westersche opvattingen en staat in de nationale en internationale belangstelling. Bovendien komen deze werknemers uit een ander deel van den archipel, staan dus vreemd tegenover de zelfbestuurssfeer en worden door den aard van hun werkzaamheid ook niet zoo licht daarin opgenomen. Deze redenen leiden ertoe dat het gouvernement zich hun lot rechtstreeks aantrekt en dat zij gouvernementsonderhoorigen blijven. Minder sprekend is de uitzondering ten opzichte van de inlandsche landsdienaren gemaakt. Zij kunnen onderscheiden worden in twee groepen. Onder de eerste zijn te rangschikken de landsdienaren, die: öf financieel verantwoordelijk zijn aan het gouvernement, óf belast zijn met het toezicht op de naleving van door het gouvernement vastgestelde bepalingen en de uitoefening der politie, óf werkzaam zijn bij de landsverdediging. Onder de tweede groep zijn te rangschikken de landsdienaren, die zuiver administratieve werkzaamheden verrichten. Het ligt voor de hand dat de tusschen het gouvernement en de in de eerste plaats bedoelde landsdienaren bestaande band en de verantwoordelijkheid, die zij hierdoor dragen, het gevolg medebrengt dat zij onderhoorigen van het gouvernement worden. Voor de in de tweede plaats genoemde ambtenaren bestaat dezelfde verantwoordelijkheid niet; hun kwaliteit rechtvaardigt de onttrekking dus niet. Ook de uitzondering van de inlanders, gevestigd binnen de grenzen van ter beschikking van den lande gestelde of aan den lande afgestane terreinen lijkt minder noodig, omdat de regeling van en de voorziening in de belangen dier inlanders ook van zelfbestuurswege geschieden kan. Het bleek dan ook dat de praktijk zich aan deze uitzondering niet stoort. x) In de zelfbestuursregelen 1919 (S. no 822), thans vervangen door die van 1927 (S. no 190), was evenals in het boven aangehaalde artikel uit de politieke contracten, de mogelijkheid opengelaten om de inlandsche christenen aan het gezag der zelfbesturen te onttrekken. De zelfbestuursregelen van 1927 bevatten deze mogelijk- !) Zie blz. 32. heid niet meer, omdat het aannemen van een anderen godsdienst niet van overwegenden invloed is op het recht, waaronder men leeft. De uitzondering t.a.v. inlanders van buiten het gewest, die zich tijdelijk in het landschap bevinden, mag eveneens minder noodzakelijk geacht worden. Wanneer zij gedurende dit tijdelijke verblijf met den rechter in aanraking komen, zal er wel nimmer sprake zijn van toepassing van regelen uit het adatrecht van de streek, waar zij thuis behooren en die het zelfbestuur van het landschap, waar zij zich tijdelijk ophouden, onbekend zijn. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er aanleiding bestaat om de hier besproken bepalingen te herzien en alleen aan het gezag der zelfbesturen te onttrekken die categorieën van personen, voor wie zulks bepaald noodig is om de bovenaangegeven redenen, t.w. de europeanen, de vreemde oosterlingen, bepaalde categorieën van inlandsche landsdienaren, alsmede de werknemers, die werkovereenkomsten aangingen onder poenale sanctie, een overigens uitstervende groep. Alle andere categorieën waren te rangschikken onder de zelfbestuursonderhoorigen. §5. Onderscheid tusschen civiele en strafzaken. Prof. van Vollenhoven wijst erop *) dat een der grondgedachten van het wetboek van strafrecht voor Ned. Indië is dat het strafbare feit de overheid en het 1) Het Adatrecht van N.I. dl. 2, blz. 746. landsbelang raakt. M.a.w. het staat niet aan den gelaedeerde om te beoordeelen of zijn belangen door het tegen hem gepleegde strafbare feit zoodanig getroffen zijn dat hij de hulp van de overheid inroept om het te bestraffen. Op een enkele uitzondering na •—• de zgn. klachtdelicten, artt. 72-75 van genoemd wetboek •—> staat zulks ter beoordeeling van de overheid. Krenking van persoonlijke belangen is in dezen gedachtengang tot algemeen belang gemaakt, waartegen de overheid waakt. Naar indonesisch recht staat echter, evenals in civiele zaken, het persoonlijke belang van den gelaedeerde voorop, vandaar dat de inheemsche samenleving geen onderscheid ziet tusschen strafzaken en civiele zaken. Ter Oostkust van Sumatra is weinig meer merkbaar van deze opvatting. Hoe is dit te verklaren? Elders zegt Prof. van Vollenhoven dat in den schaars bevolkten maleischen rechtskring, met vele bijwoners, een krachtig en volledig adatrecht niet kan worden verwacht. *) Het kan dus niet verwonderen dat van dit adatrecht weinig naar buiten bleek en dat onder den invloed van het gouvernement vele westersche opvattingen werden overgenomen. Voortdurend drong het bestuur bij de zelfbesturen aan op maatregelen, die een zoo groot mogelijke concordantie beoogden tusschen zelfbestuurs- en gouvernementsbepalingenz), hetgeen echter nog niet zeggen wil dat al die bepalingen van vreemden oorsprong tot levend recht werden. Dit zal 1) Het Adatrecht van N.I., dl. 2, blz. 290. 2) Zie het overzicht, bijlage I. in het vervolg nog blijken. Er is echter geen strijd gevoerd, die leidde tot het verdringen van den adat. Veeleer moet het gemis aan krachtig levende adatregels de oorzaak zijn van het — zij het uiterlijk —> aanvaarden van regelingen van vreemden oorsprong. Dat dit verschijnsel bij het civiele proces meer tot uiting komt dan bij het strafprocesrecht, is hieraan toe te schrijven dat, zooals werd opgemerkt in § 3, het vooronderzoek in strafzaken zoo goed als geheel in handen is van gouvernementsambtenaren en hun wijze van onderzoek voldoende waarborgen biedt dat met een hoofdzakelijk hierop gebaseerd vonnis genoegen kan worden genomen, al valt over de zwaarte van de straf soms te twisten. Die waarborgen bestonden niet t.a.v. het civiele procesrecht en deze leemte heeft men gemeend te moeten aanvullen door de invoering van gouvernementsregelingen te bevorderen. Toch zijn er wel aanwijzingen waaruit blijkt dat de oude opvatting niet geheel verdwenen is. In de landschappen Asahan, Deli en de onderhoorigheid Padang, Langkat, Serdang en de Batoe Barasche landschappen wonen de djaksa's alle zittingen van de groote kerapatans bij, zoowel die in strafzaken als die in civiele zaken. Bij den gouvernementsrechter wonen de djaksa’s alleen de strafzittingen bij. Hieruit blijkt dat een onderscheid tusschen beide soorten zaken niet gevoeld wordt en dat naar inheemsche opvatting de overheid in beide soorten van zaken een overeenkomstige taak heeft. In overeenstemming hiermede bepalen de rechtsregelingen voor de landschappen Deli (en de onderhoorigheid Padang) en Langkat, dat de djaksa een onderzoek moet instellen in alle bij de groote kerapatans ingediende klachten, zoowel civiele als crimineele. De djaksa moet beschouwd worden als een door de landschapsoverheid ingesteld orgaan, waarbij men in eerste instantie zijn beklag kan doen en dat verder zorgt dat de ontvangen klachten klaargemaakt worden voor behandeling door den rechter. In dit opzicht lijkt de rol, die den djaksa toebedacht is, op een deel van dien van den president van den landraad. Ook bij de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken gewezen, is een zekere bestuursbemoeienis waar te nemen, dus weer anders dan bij de gouvernementsrechtbanken die, althans in beginsel, geen bestuursbemoeienis kennen. In het landschap Langkat zijn de drie pangerans, vertegenwoordigers van den sultan in de drie loehaks, belast met de tenuitvoerlegging van civiele vonnissen. Elders is wel bepaald dat het zelfbestuur deurwaarders voor dit doel benoemt, maar in de praktijk zijn dit toch steeds personen, die werkzaam zijn op de inlandsche bestuurskantoren. HOOFDSTUK I. DE BESTAANDE LANDSCHAPSRECHTSPRAAK. Als algemeene regel geldt dat alle onderhoorigen van het zelfbestuur, voor alle zaken, onderworpen zijn aan zijn rechtspraak (art. 19 der politieke contracten, art. 17 der zelfbestuursregelen 1927). Op dezen regel zijn uitzonderingen gemaakt (art. 16 der politieke contracten en het 2e lid van het genoemde art. 17 der zelfbestuursregelen); de landschapsonderhoorigen staan voor den gouvernementsrechter terecht wegens: a. misdrijven en overtredingen tezamen met gouvernementsonderhoorigen gepleegd; b. misdrijven tegen het gouvernement of zijn rechtstreeksche onderhoorigen, dan wel t.a.v. zijn eigendommen of die zijner rechtstreeksche onderhoorigen gepleegd. De uitzondering gemaakt t.a.v. misdrijven tegen de rechtstreeksche gouvernementsonderhoorigen en hun eigendommen is vervallen in de politieke contracten van Asahan, Koealoe, Ledong en Siak Sri Indrapoera en komt ook niet voor in de zelfbestuursregelen; c. misdrijven en overtredingen t.a.v. de gouvernementsinkomsten; d. overtreding van de bepalingen op den in- en uitvoer en doorvoer van vuurwapenen, buskruit en ammunitie; e. misdrijven en overtredingen met betrekking tot telegraaflijnen en -kabels, hetzij deze liggen binnen het landschap, hetzij daarbuiten; f. overtreding van door den indischen wetgever vastgestelde of nader uit te vaardigen verordeningen en bepalingen, die voor hef landschap en zijn onderhoorigen van verbindende kracht zijn. In de zelfbestuursregelen zijn de onder djf opgesomde uitzonderingen samengevat tot: overtreding van algemeene verordeningen en gewestelijke kermen, die voor het landschap van verbindende kracht zijn. Het hoofd van gewestelijk bestuur kan nl. de door hem vastgestelde keuren van toepassing verklaren in de landschappen met korte verklaring (art. 16 der zelfbestuursregelen 1927). In de landschappen met politiek contract doen de zelfbesturen dit op verlangen van genoemd bestuurshoofd (art. 18 der politieke contracten). Wat betreft de burgerlijke zaken werden uitgezonderd de rechtsvorderingen: a. waarin een of meer gouvemementsonderhoorigen als medegedaagden betrokken zijn; b. welke gegrond zijn op de aan de rechtsmacht van den zelfbestuursrechter onttrokken misdrijven en overtredingen. In de zelfbestuursregelen worden bovendien nog uitgezonderd de rechtsvorderingen tegen een landschap, zoomede die waarbij een vermogen dat gezamenlijk aan meerdere landschappen, of een dat aan een gedeelte van een landschap toebehoort, is betrokken. Deze regelingen bakenen dus een tweetal terreinen af, dat van den gouvernementsrechter en dat van den zelfbestuursrechter. Aan den eerste zijn voorbehouden alle rechtsgedingen ter zake van regelingen, die bet gouvernement voor de zelfbesturen vaststelde. En bovendien de berechting van alle misdrijven en overtredingen, waarin het gouvernement zelf, zijn eigendommen of inkomsten of waarin gouvernementsonderhoorigen als medegedaagden of medebeklaagden betrokken zijn. De vraag doet zich evenwel voor of deze onderscheiding bestemd is om altijd gehandhaafd te blijven, of hier niet een weg open ligt om de positie der zelfbesturen te verstevigen door de grenzen der bevoegdheid van den gouvernementsrechter minder ruim af te bakenen. Met name zou het gezag van den zelfbestuursrechter winnen, wanneer men diens bevoegdheid uitbreidde en hem ook overliet de berechting der gedingen wegens overtreding van de door het gouvernement vastgestelde en voor de landschappen geldende regelingen. Deze uitbreiding lijkt uitvoerbaar, mits een behoorlijk toezicht op deze rechtsbedeeling gewaarborgd is. Aan den gouvernementsrechter blijven dan opgedragen de berechting der strafbare feiten, gepleegd tegen den lande, zijn inkomsten en eigendommen, omdat de hierbij betrokken belangen uitgaan boven die der zelfbesturen, die een locaal karakter dragen. Ook dient aan deze voorbehouden te blijven de berechting der ge- dingen waarin een of meer gouvemementsonderhoorigen tezamen met zelfbestuursonderhoorigen betrokken zijn. Een uitzondering zou op dit punt gemaakt kunnen worden voor een aan de rechtsmacht van den zelfbestuursrechter onderworpen schuldenaar, die een gouvemementsonderhoorige tot borg heeft, een zgn. strooborg. Zij zouden ieder aan hun eigen rechter onderworpen kunnen blijven. Vergelijkt men beide regelingen met elkander, dan blijkt verder dat, behalve een verschil in woordkeus, de zelfbestuursregelen bepalen dat rechtsvorderingen tegen een landschap, of die, waarbij het vermogen van een gedeelte van een landschap of die, waarin een landschap medegedaagde is, aan de rechtsmacht van den zelfbestuursrechter onttrokken zijn. Deze bepaling ontbreekt in de politieke contracten. Bovendien bleek dat de contracten, onderling vergeleken, ook niet gelijkluidend zijn. Verder missen zoowel de contracten als de zelfbestuursregelen een regeling voor het veelvuldig voorkomend geval dat iemand, die een strafbaar feit beging, daarna van status verandert en eerst gouvemementsonderhoorige dan zelfbestuursonderhoorige wordt of omgekeerd. Logisch lijkt het in een dergelijk geval zijn status op het tijdstip van het plegen van het strafbare feit den doorslag te laten geven. Al zou men de nog bestaande bevoegdheidsgrens tusschen gouvernements- en zelfbestuursrechter in beginsel ongerept willen laten, dan geven deze laatste opmer- kingen nog voldoende aanleiding tot een herziening van de hier besproken regelingen. § 1. Dorpsrechtspraak. Na hetgeen medegedeeld werd omtrent de dorpen als rechtsgemeenschappen zal het duidelijk zijn dat alleen in die streken, waar de dorpen hun karakter als rechtsgemeenschap het meest ongerept behielden, waar de invloed van het vorstengezag het dorpsleven het minst aantastte, de dorpsrechtspraak als erkend instituut voorkomt. Dit zijn de bataksche landschappen en de bataksche achterwal der sultanaten, behalve die van het sultanaat Langkat. De in 1893 hier nog voorkomende dorpsrechtspraak is sedert verdwenen x) en wordt in de voor dit landschap geldende rechtsregeling van 20 Juni 1905 niet meer genoemd. Maar ook in de streken waar de dorpsrechtspraak voorkomt, bleef zij niet onaangetast. Wortelend in het adatrecht en dus oorspronkelijk uitgeoefend door alle inlandsche rechtsgemeenschappen, werd zij onder gouvemements- en zelfbestuursinvloed gedeeltelijk afgeschaft. Zoo erkent men de rechtsprekende bevoegdheid der bataksche wijkhoofden niet meer 1 2 * * *). Maar zij blijkt een taai leven te hebben, want in de Karolanden komt zij nog voor als bemiddelende rechtspraak 8). 1) Mededeelingen van het Encyclopaedisch Bureau, dl. II, afl. 3, le stuk. Oostkust van Sumatra, blz. 188. . . *) Mededeelingen van het Encyclopaedisch Bureau, dl. II, afl. o, le stuk. Oostkust van Sumatra, blz. 189. *) Adatrechtbundel 33, blz. 216. Aanvankelijk is deze rechtspraak geheel in het adatrecht geregeld. Doch toen de invloed van het europeesch bestuur en der zelfbesturen zich in deze streken deed gelden, werd de regeling van de dorpsrechtspraak in zelfbestuursverordeningen vastgelegd. *) Ook voor de dorpsrechtspraak geldt, zooals in de politieke contracten en in de zelfbestuursregelen in het algemeen voor de zelfbestuursrechtspraak is bepaald, dat zij geschiedt volgens de bestaande volksinstellingen en gebruiken. Dit komt in de bedoelde verordeningen dan ook tot uiting, het duidelijkst in die van Deli en de Simeloengoensche landschappen. Zij bepalen dat de dorpsrechtbanken, behalve burgerlijke zaken, ook overtredingzaken behandelen, waarop volgend den adat der batakd geen hooger boete is gesteld dan van f 4,—• (vier grilden). Hier wordt dus geen ander recht toegepast dan het adatrecht. In hoofdzaak is de dorpsrechtspraak geregeld als volgt. In de Karosche en Simeloengoensche landschappen wordt de dorpsrechtspraak uitgeoefend door een dorpsrechtbank, waarvan de wijkhoofden (panghoeloe's kesain) bijgestaan door hun adatborgen (anak beroe en senina) lid zijn. Bestaat het dorp slechts uit één wijk, dan is het wijkhoofd alleensprekend rechter. Het oudste wijkhoofd is voorzitter. Zijn er meerdere wijkhoofden van gelijke anciënniteit, dan zijn zij om de beurt voorzitter. i) Deli:1909. Si mei oengoen: 20 Maart 1910. Karolanden: 18 Februari 1928; zie Adafrechtbundel 38, blz. 467 e.v. De zelfbestuursverordening van Serdang is niet gepubliceerd. De dorpsrechtbank neemt kennis van: a. alle burgerlijke zaken, waarvan de waarde in geschil niet meer bedraagt dan £ 25,—> (vijf en twintig gulden.) b. alle overtredingzaken, waarop volgens den adat der bataks geen hooger boete is gesteld dan van f 4,—* (vier gulden). In Deli en Serdang, waar geen wijkhoofden voorkomen, is het dorpshoofd bijgestaan door zijn adatborgen, alleensprekend rechter. In Simeloengoen zijn de hoofdpanghoeloe’s voorzitter van de dorpsrechtbank van de dorpen waarin zij wonen. Hun bevoegdheid gaat in overtredingzaken dan tot f 10,-—* (tien gulden) boete. *) Van alle uitspraken der dorpsrechtbanken is hooger beroep toegelaten op den naasthoogeren rechter. Dit is in Deli, Serdang en in de Simeloengoensche landschappen de hoofdpanghoeloe en in de Karosche landschappen de Kerapatan oeroeng. Voor het wettig houden eener zitting is vereischt, behalve de aanwezigheid van den voorzitter, die van ten minste twee leden. Burgerlijke zaken worden ingediend bij de rechtbank van het dorp in welks gebied de gedaagde woont, overtredingzaken bij die van het dorp in welks gebied het strafbare feit werd gepleegd. Het eerste doet westersch aan. Aannemelijker is het dat men zoowel burgerlijke als strafzaken bij zijn eigen dorpshoofd aanbrengt. *) J. Tideman, Simeloengoen, blz. 242. 4 Doet een dorpsrechtbank de aangebrachte zaken niet met de noodige voortvarendheid af, dan mogen de belanghebbenden de naasthoogere rechtbank hiermede in kennis stellen. Deze geeft de betrokken dorpsrechtbank opdracht de zaken binnen een bepaalden termijn af te doen. Geeft deze aan die opdracht geen gevolg, dan doet zij de zaken zelf af. Zij die voor de dorpsrechtbank moeten verschijnen, doch dit zonder geldige reden nalaten, worden beboet met f 2,— (twee gulden) en kunnen bovendien met behulp van den sterken arm voorgeleid worden. De opgelegde boeten en verschuldigde gerechtskosten worden verdeeld onder de leden van de dorpsrechtbank, in dier voege dat het aandeel van den voorzitter dubbel zoo groot is als dat van een lid. In de Delische batakdoesoen heeft de klager in strafzaken recht op 25% van de opgelegde boete. In de Simeloengoensche landschappen kwam dit gebruik vroeger eveneens voor. x) §2. Godsdienstige rechtspraak. Prof. van Vollenhoven vermeldt dat ter S.O.K. godsdienstige rechtspraak ontbreekt. 2) In de sultanaten Asahan en Serdang komen echter colleges voor die öf geschillen waarin de godsdienstige gewoonten en gebruiken betrokken zijn, beslissen (Asahan) öf tot taak hebben in dergelijke geschillen advies uit x) J. Tideman, Simeloengoen, blz. 243. 2) Het Adatrecht van N.I , dl. 1, blz. 298. te brengen aan den gewonen rechter, die de beslissing geeft (Serdang). In Asahan is de godsdienstige rechtspraak opgedragen aan den „raad agama” *), die belast is met de beslissing van alle geschillen, gerezen tusschen mohammedaansche onderhoorigen van dat landschap over: a. huwelijken, b. echtscheiding, verstooting en herroeping van verstooting, c. boedels. De raad agama bestaat uit een voorzitter (kadli) en leden aan wie de eisch gesteld wordt dat zij voldoende kennis bezitten van de mohammedaansche wetten en instellingen. Zij worden benoemd door het zelfbestuur. Voor het nemen van wettige beslissingen is de tegenwoordigheid vereischt van den voorzitter en tenminste twee leden. De raad kan echter niet zelfstandig optreden. Indien iemand in een zich voordoend geschil de beslissing van den raad agama wil vragen, moet hij beginnen de zaak aan te geven bij den op elke districtshoofdplaats bescheiden moskeebeambte, den imam. Deze stelt een voorloopig onderzoek in en geeft de zaak over aan het districtshoofd, dat haar doorzendt aan den sultan. Het staat aan dezen om uit te maken of de zaak al of niet door den raad beslist zal worden. In het eerste geval kunnen belanghebbenden van Zelfbestuurs verordening van 28 December 1925. 's raads beslissing in hooger beroep komen bij den gewonen rechter (groote kerapatan). De afhankelijkheid van den godsdienstigen rechter t.o.v. het zelfbestuur blijkt nog sterker in Serdang. *) Hier bestaat geen permanent college voor de berechting van godsdienstige geschillen, maar de gewone rechter beslist deze. Heeft de laatste de voorlichting noodig van deskundigen dan benoemt de voorzitter van de groote kerapatan een raad oegama, bestaande uit een voorzitter en eenige leden. Deze raad heeft dus een adviseerende taak. In de andere landschappen is zelfs een raad agama als adviescollege onbekend. De gewone rechter wint in geschillen van godsdienstigen aard het gevoelen in van een ter terechtzitting aanwezigen mohammedaanschen geestelijke, de kadli. In het landschap Deli kent men bovendien den kadli toeankoe, den sultanskadli, die het zelfbestuur van advies dient in godsdienstige kwesties van buitengewoon belang. Het is echter niet gebruikelijk dat hij de terechtzittingen der kerapatan bijwoont. Acht het zelfbestuur zijn advies noodig dan wordt dit schriftelijk uitgebracht en op de terechtzitting voorgelezen. Deze organisatie van de godsdienstige rechtspraak is alleen verklaarbaar uit het karakter van het vorstenbestuur, dat naast zich niet een andere instantie erkennen kan, die mede bevoegd zou zijn beslissingen te geven 1) Adatrechtbundel 28, blz. 332. van belang voor de instandhouding van een harmonische samenleving. Want, al heeft een aparte godsdienstige rechtspraak haar bevoegdheid op een speciaal gebied, zij zou als zelfstandig instituut een beteekenis krijgen, die de beteekenis van het zelfbestuur gaat evenaren. De inheemsche maatschappij ter S.O.K. is —• uitgezonderd de bataksche bevolking — overtuigd mobamTnpdaAnsch. Zij behoeft dus veelvuldig beslissingen naar het mohammedaansche recht, voor zoover dit in het eigen recht is opgenomen. Zoo moeten de zelfbesturen ertoe gekomen zijn de deskundigen op dat speciale gebied te bezigen als adviseurs voor den gewonen rechter. Zooals bleek geschiedde dit niet overal op dezelfde wijze. Het zelfbestuur van Asahan ging hierin al heel ver, maar het kon er toch ook niet toe komen de godsdienstige rechtspraak zelfstandig te maken. In de praktijk blijkt tegen de hier besproken organisatie geen bezwaar te bestaan, omdat deze voldoende waarborgen biedt voor een bevredigende rechtsbedeeling in kwesties van godsdienstigen aard. Er is dan ook geen aanleiding om bij de zelfbesturen aan te dringen op de instelling van godsdienstige rechtbanken in den geest der Javaschepanghoeloegerechten(S. 1931, no 53). §3. Eigenlijke landschapsrechtspraak. a. Regelingen. Behalve door het adatrecht wordt de landschapsrechtspraak beheerscht door geschreven bepalingen. Dit is verklaarbaar doordat de landschappen gegroeid zijn uit lagere gemeenschappen en de overheidstaak, dus ook de rechtspraak, tusschen hoogere en lagere gemeenschappen is verdeeld. Toen de regeering in de politieke contracten de voorwaarde stelde dat haar ambtenaren toezicht zouden uitoefenen op de landschapsrechtspraak, gingen de zelfbesturen, op aandringen van het europeesch bestuur ertoe over verordeningen uit te vaardigen. Hierin werden de bevoegdheid der verschillende rechtbanken en rechters en ook regels van materieel en formeel privaatrecht vastgelegd. Men bereikte hiermede dat ten aanzien van dit punt orde en regelmaat werd verkregen en dat de praktijk in overeenstemming werd gebracht met terzake geldende gouvernementsbepalingen. Zoo vinden we in regelingen van 1889, die nu nog van kracht zijn in de landschappen Asahan en Deli, bepalingen op de vervangende hechtenis bij wanbetaling van opgelegde geldboeten, de te betalen gerechtskosten bij het aanhangig maken van burgerlijke zaken en de gijzeling. In verordeningen van later datum (b.v. in die van Deli van 1 Maart 1909) vindt men bepalingen op het leggen van conservatoir beslag ter verzekering van de rechten van den eischer in een civiel geding en op de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken. Daarnaast ook bepalingen, die bevoorrechte schulden aanwijzen en de bij geldleeningen te bedingen maximale rente vaststellen. Bovendien wordt in dezelfde verordening het kantoor van den sultan als notariskantoor aangewezen. Alle schuldbewijzen voor aangegane geldleeningen, waarvoor grond als zekerheid gegeven wordt, moeten op dat kantoor opgemaakt worden. In een dergelijk schuldbewijs moet de schuldenaar verklaren dat de als zekerheid gestelde grond: a. niet reeds dient als zekerheid voor een andere schuld, b. zijn onbetwist eigendom is. De houder van een schuldbewijs dat niet op deze wijze tot stand kwam, is strafbaar. Het kan in dit geval alleen door den rechter van kracht verklaard worden, wanneer de schuldenaar het bestaan der schuld erkent. In de latere verordeningen had geen vermenging van materieel en formeel recht meer plaats. Zij bevatten uitsluitend formeel recht en kwamen tot stand in de periode, waarin men een zoo groot mogelijke gelijkenis wenschte tusschen de gouvernements- en de landschapsrechtspraak. Hierop wordt later nog teruggekomen. x) b. Toe te pateen recht. Het toe te passen recht is in hoofdzaak adatrecht. Een tweede bestanddeel vormen de zelfbestuursverordeningen, die zich in hoofd zaak ertoe bepalen, door den algemeenen wetgever en door locale wetgevers voor de gouvernementsonderhoorigen vastgestelde bepalingen op de zelfbestuursonderhoorigen van toepassing te verklaren. !) Zie blz. 56. Het toe te passen recht is niet voor alle zelfbesturen gelijk. Dit geldt zoowel voor het adatrecht als voor het verordeningenrecht. Wat het eerste betreft, dit valt, zooals Prof. van Vollenhoven uiteenzette *), onder drie rechtskringen: den maleischen, den batakschen en den menangkabauschen rechtskring. Tot den eersten rechtskring behooren de sultanaten, met uitzondering van den reeds genoemden batakschen achterwal, de Batoe Barasche en Laboean Batoesche landschappen en Pelalawan. Tot den tweeden rechtskring behooren de Karosche en Simeloengoensche landschappen en de bataksche achterwal. Tot den derden rechtskring behooren de Rokan en Kampar Kiri landschappen en de bovenstreken van Siak Sri Indrapoera 2). In al deze rechtskringen vertoont het adatrecht kenmerkende trekken, die het van de andere doet verschillen. De afwijkingen in het verordeningenrecht zijn toe te schrijven aan de hierna te noemen oorzaak. Er is een tijd geweest dat men dacht dat de inheemsche rechtspraak niet dezelfde rechtszekerheid kon bieden als de gouvemementsrechtspraak, wanneer de in acht te nemen regelen niet van denzelfden aard waren. Vandaar dat men de zelfbesturen ertoe bewoog heele stukken civiel gouvernementsprocesrecht in te voeren. Het strafprocesrecht is veel minder beïnvloed door gouvernementsbe- 1) Het Adatrecht van N.I., dl. 1, blz. 247, 288, 294. 2) Zie de Overzichtskaart, bijlage IX. palingen. In het civiele proces toch treden herhaaldelijk personen als eischende partij op, die niet gewend zijn aan het geldende adatrecht. Bij hen doen afwijkingen van het recht, waaraan zij gewend zijn, zich makkelijk gevoelen als mindere rechtszekerheid, waaraan het gouvernement meende tegemoet te moeten komen. Men kan veilig aannemen dat het overnemen van het gouvernementsrecht niet van harte geschiedde; het Wetboek van Strafrecht is slechts ingevoerd in Asahan en de Bafoe Barasche landschappen, met uitzondering van den eersten titel van het eerste boek (omvang van de werking der wettelijke strafbepalingen), den veertienden titel van het tweede boek (misdrijven tegen de zeden). Voorts nog in de Simeloengoensche landschappen. Zelfs al is het adatrecht officieel vervangen, dan dient men er toch rekening mee te blijven houden, omdat het in de praktijk nog steeds gevolgd wordt. Dit blijkt het geval te zijn in het landschap Deli, waar het burgerlijk adatprocesrecht vervangen heet door gouvernementsrecht. Het laatste wordt echter niet toegepast en vraagt men waarom, dan blijkt de reden te zijn dat de zelfbestuursrechter die bepalingen te bezwaarlijk vindt voor de justitiabelen. Hij houdt zich daarom liever aan hef adatrecht. c. Samenstelling van rechtbanken en gerechten. Het verband tusschen bestuur en rechtspraak -1) heeft als gevolg dat de samenstelling van de rechtbanken en x) Zie Inleiding, § 2a. gerechten gelijkenis vertoont met die van het bestuur over de landschappen en de deelen, waaruit deze bestaan. Een uitzondering op dezen regel vormen de hoogste rechtbanken in de sultanaten. Hiervan zijn niet alleen de sultans, maar ook de hoofden der ommelanden lid. Aanvankelijk toch bestond het bestuur over de sultanaten uit de sultans en hun rijksgrooten. Deze zijn in meerdere of mindere mate (het sterkst door de invoering van het districtsbestuur) uit de sultanaatsbesturen gedrongen. Maar dit had niet ten gevolge dat zij nu ook uit de hoogste rechterlijke colleges verdwenen; deze behielden hun collegiale samenstelling. In het rechtstreeksche sultansgebied en in elk der ommelanden vormt resp. de vertegenwoordiger van den sultan en het hoofd een gerecht (kerapatan rol, kerapatan oeroeng of kerapatan district). Evenzoo in Langkat de hoofden der drie loehaks, waarin dit landschap verdeeld is. In Asahan en Siak Sri Indrapoera hebben de districtsgerechten een collegiale samenstelling, hetgeen vermoedelijk nog een restant is uit den tijd toen het bestuur over de deelen, waaruit deze landschappen bestaan, gevoerd werd door een raad van soekoehoofden. Deze bestuursvoering is sedert lang in onbruik geraakt. Ook de rechtbanken in de maleische landschapsgroepen bestaan uit de zelf bestuurders en de hoofden der districten, of der nagarien of der nagaribonden. Hierbij valt nog op te merken dat de Batoe Barasche landschappen tezamen een hoogste rechtbank hebben; de zelfbestuurders zijn lid van dit college. Zij fungeeren om de beurt als voorzitter. In de bataksche achterwal der sultanaten komt bijna uitsluitend collegiale rechtspraak voor. Het hoogste college (kerapatan doesoen) is hier een rechtbank waarin zitting hebben de sultan, de oeroenghoofden en de voornaamste hoofden der dorpenbonden uit de bovenen uit de benedenstreken van iedere oeroeng. Hierop volgen de kerapatans oeroeng, waarin zitting hebben het oeroenghoofd en alle hoofden der dorpenbonden vermeld inde vorige alinea. Dan de kerapatans balei of kitik, in iedere oeroeng één in de boven- en één in de benedenstreken. Leden zijn alle hoofden der dorpenbonden. Als voorzitters fungeeren die hoofden, die zitting hebben in de kerapatan doesoen. Ten slotte nog het dorpsgerecht bestaande uit den pangoeloe. In de karobataksche landschappen treffen we de volgende organisatie aan. De hoogste rechtbank is de kerapatan balei radja ber ampat, waarvan de vijf zelfbestuurders lid zijn. Deze benaming komt niet overeen met het aantal leden dat dit college telt. De van ouds bestaande naam is evenwel in gebruik gebleven, ook nadat een nieuwe bestuursindeeling tot stand kwam. x) Zij treden om de beurt op als voorzitter van dit college. Dan in ieder landschap een kerapatan balei radja, bestaande uit den zelfbestuurder als voorzitter en de oeroenghoofden als leden. !) Zie blz. 16. Iedere oeroeng heeft een kerapatan balei oeroeng, bestaande uit het oeroenghoofd als voorzitter en eenige kamponghoofden als leden. De laagste rechtbank is de kerapatan balei koeta, bestaande uit de gezamenlijke wijkhoofden, waarvan de voornaamste voorzitter is. De simeloengoensche landschapsgroep telt twee hoogste rechtbanken (kerapatan na bolon). De eene, gevestigd te Pematang Siantar, is voor de landschappen: Tanah Djawa, Siantar, Panei en Raja. De andere, gevestigd te Seriboe Dolok, is voor de landschappen: Poerba, Dolok (Silau) en Si V Koeta. De zelfbestuurders zijn lid van deze rechtbanken, de oudsten treden op als voorzitter. Ieder landschap heeft zijn kerapatan oeroeng; de zelfbestuurder is voorzitter van dit college, bepaald aangewezen hoofden van dorpenbonden zijn leden. In ieder dorp is een dorpsgerecht; rechter is het dorpshoofd. d. Bevoegdheid van rechtbanken en gerechten. In het landschap Aóahan oordeelen de diótrictékerapatanó over: a. burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 280,—• (tweehonderd tachtig gulden); b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf dan drie maanden hechtenis of geldboete van f 100,'—> (één honderd gulden) is gesteld. Van alle uitspraken is hooger beroep toegelaten op de groote kerapatan. De bevoegdheid van de groote kerapatan strekt zich uit tot: a. burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer dan f 280,'—■ (tweehonderd tachtig gulden) bedraagt; b. de strafbare feiten waarop een zwaardere straf dan drie maanden hechtenis, of gevangenisstraf of geldboete van meer dan f 100,'—• (één honderd gulden) is gesteld; c. de aan hooger beroep onderworpen uitspraken der districtskerapatans. In het landschap DeLi oordeelen de kerapatans oeroeng over: a. burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 150,—>. b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf dan f 80,'—• (tachtig gulden) boete is gesteld. Hooger beroep op de groote kerapatan is toegelaten van de uitspraken in burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 50,'—> en in strafzaken, wanneer de opgelegde boete meer bedraagt dan f 24,'—> (vier en twintig gulden). De kerapatarurol te JHedan en Laboean DeLi x) oordeelen over: Alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde l) Vgl. blz. 22 en 68. in geschil niet meer bedraagt dan resp. f 375,'—■ en £ 625,—•; alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf dan drie maanden hechtenis of f 80,-—* boete is gesteld. Hooger beroep op de groote kerapatan is toegelaten van de uitspraken in burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 87,50 en in strafzaken, wanneer een zwaardere straf dan twee maanden hechtenis of f 48,-—* boete is opgelegd. De panghoeloe ó in den batakschen achterwal van het landschap Deli berechten: a. burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 25,—>; b. strafbare feiten waarop boete van ten hoogste f 4,'—• is gesteld. Van alle uitspraken is hooger beroep toegelaten op de hoofdpangboeloe ó in die streken, die bovendien berechten: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer dan f 25,'—* doch minder dan f 50,—- bedraagt; b. alle strafbare feiten waarop een geldboete van meer dan f 4,—< doch minder dan f 10,-—* is gesteld. Van hun uitspraken in eersten aanleg is hooger beroep toegelaten op de kerapatan kitik, die bovendien oordeelt over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer dan f 50,-—* doch minder dan f 100,— bedraagt; b. alle strafbare feiten waarop een geldboete van meer dan f 10,■—- doch minder dan f 20,—• is gesteld. De uitspraken van de kerapatan kitik zijn vatbaar voor hooger beroep bij den kerapatan oeroeng, welke bovendien oordeelt over: a. alle burgerhjke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer dan f 100,'—* bedraagt; b. alle strafbare feiten waarop boete van meer dan f 20,-—• doch minder dan f 60,'— is gesteld. c. jurisdictiegescbillen tusschen lagere gerechten. Van de uitspraken der kerapatans oeroeng is hooger beroep toegelaten op de kerapatan doesoen, wat betreft burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 250,'— De kerapatan doehoen oordeelt bovendien over: a. alle burgerhjke rechtsvorderingen door maleiers ingesteld tegen bataks; b. jurisdictiegeschillen tusschen kerapatans oeroeng; c. strafbare feiten waarop boete van meer dan f 60,'—■ is gesteld, benevens die waarin zoowel maleiers als bataks betrokken zijn. In de onderhoorigheid Padang van het landschap Deli oordeelt de kerapatan radja over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil minder bedraagt dan f 625,'—•; b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf dan drie maanden hechtenis of boete van f 80,'—• is gesteld. Van deze uitspraken is hooger beroep toegelaten op de kerapatan negri Padang, wat betreft burgerhjke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan £ 125,—• en wat betreft strafzaken, wanneer een zwaardere straf dan twee maanden hechtenis of geldboete van meer dan f 48,— is opgelegd. Bovendien oordeelt deze kerapatan over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 625,—*; b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf is gesteld dan een jaar gevangenisstraf. Van deze uitspraken in burgerlijke rechtsvorderingen in eersten aanleg is hooger beroep toegelaten op den kerapatan sultan, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 1250,'—■. De kerapatan eultan oordeelt bovendien over alle strafbare feiten waarop een zwaarder straf is gesteld dan één jaar gevangenisstraf. Over de onderhoorigheid Bedagai van het landschap Deli zijn geen gegevens beschikbaar. In het landschap Langkat oordeelen de diétrictégerecbten over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 80,— b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere boete is gesteld dan f 80,'—* of f 40,-—■. *) Van deze uitspraken is hooger beroep toegelaten op de rol loehak i) 2). Van uitspraken in burgerlijke rechts- i) Deze districtsgerechten worden onderscheiden in twee groepen, waarvan de eene een grootere bevoegdheid heeft dan de andere. Ook bij het hooger beroep wordt dit tot uiting gebracht. *) Zie blz. 68. vorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 25,■—• of f 50,'—•, van uitspraken in strafzaken als de opgelegde geldboete meer bedraagt dan f 16,— of f 24,—. !) De pangerarw oordeelen bovendien over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 80,'—> doch minder dan f 375,'—; b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf dan acht dagen gevangenisstraf of drie maanden hechtenis of boete van ten hoogste f 120,—■ is gesteld. Van de uitspraken der pangerans in eersten aanleg is hooger beroep toegelaten op de groote kerapatan. In burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 125,— en in strafzaken, wanneer hechtenis voor langer dan één maand is opgelegd. Behalve deze hoogerberoep-zaken behandelt de groote kerapatan in eersten aanleg alle grootere zaken dan de reeds genoemde. In het landschap Serdang nemen de kleine kerapatanó kennis van: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 250,—<; b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf is gesteld dan drie maanden hechtenis of f 80,—■ boete. Van alle uitspraken is hooger beroep toegelaten op de groote kerapatan, die bovendien de grootere zaken behandelt. 1) Zie noot 1 op blz. 64. 5 In het landschap Siak Sri Indrapoera oordeelen de onderd'utricUgerechten over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 50,'— b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf is gesteld dan geldboete van f 25,—- en de zgn. lichte misdrijven. Van deze uitspraken is hooger beroep toegelaten op de districtsgerechten. In burgerhjke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 25,—> en in strafzaken, wanneer een boete van f 10,—< of meer is opgelegd. Behalve van deze zaken nemen de districtsgerechten in eersten aanleg kennis van: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer dan f 50,—* en minder dan f 500,—* bedraagt; b. alle strafbare feiten waarop een geldboete van meer dan f 25,—• en minder dan f 100,'—* is gesteld; c. burgerlijke rechtsvorderingen tegen mindere hoofden, geen leden van de districtskerapatans zijnde en die niet tot de bevoegdheid van de groote kerapatan behooren. Van deze uitspraken is hooger beroep toegelaten op de groote kerapatan. Wat betreft burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 250,— en wat betreft strafzaken, wanneer de opgelegde boete meer bedraagt dan f 50,—•• Bovendien behandelt de groote kerapatan alle grootere zaken dan de hier genoemde, de burgerlijke en strafvorderingen tegen bloed- en aanverwanten van den sultan, tot den vierden graad ingesloten, alsmede tegen de districts- en onderdistrictshoofden en leden der districtsgerechten en jurisdictiegeschillen tusschen de lagere gerechten. In het landschap PelaLawan oordeelen de districtsgerechten over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f500,—•• b. alle overtredingzaken waarop geldboete is gesteld van ten hoogste f 100,'—■. Van deze uitspraken is hooger beroep toegelaten op de groote kerapatan. Wat betreft burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 250,— en wat strafzaken betreft, wanneer de opgelegde boete meer bedraagt dan f 50,'—•. Bovendien oordeelt de groote kerapatan over alle misdrijfzaken en de zaken die niet tot de bevoegdheid van de districtsgerechten behooren. De bloed- en aanverwanten van den zelf bestuurder, tot den vierden graad ingesloten, genieten hier hetzelfde forum als die van den sultan van Siak. x) In de Batoe Ba.ra.Mhe landschappen oordeelen de zelfbestuurders over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen; b. alle strafbare feiten waarop geen zwaardere straf is gesteld dan geldboete van f 160,— Van alle uitspraken is hooger beroep toegelaten op *) Zie boven. de groote kerapatan *), die bovendien oordeelt over alle misdrijfzaken en de overtredingzaken, die niet tot de bevoegdheid van de kleine kerapatans behooren. Over de Laboean Batoeécbe landschappen zijn geen gegevens beschikbaar. In de Kampar Kiri landschappen oordeelt de kleine kerapatan over: a. alle burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 250,—'. b. alle overtredingzaken waarop geen zwaarder straf is gesteld dan geldboete van f 100,—* en de lichte misdrijven. Van deze uitspraken is hooger beroep toegelaten op de groote kerapatan. In burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 100,-—< en in strafzaken, wanneer de opgelegde boete meer bedraagt dan f 50,—•. Behalve deze hoogerberoep-zaken behandelt de groote kerapatan: a. de burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 250,—’. b. de misdrijfzaken, uitgezonderd de lichte misdrijfzaken. De bloed- en aanverwanten van de zelf bestuurders, tot den vierden graad ingesloten, genieten hetzelfde forum als die van den sultan van Siak. a) !) Zie blz. 68. ») Zie blz. 67. Over de Rokan Landschappen zijn geen gegevens beschikbaar. In de Karolanden oordeelen de dorpsrechtbanken (kerapatan balei koeta), over: a. schuldzaken, wanneer de vordering geen grooter waarde heeft dan f 25,'—•; b. overtredingzaken, waarop geen zwaardere straf is gesteld dan geldboete van f4,.—>. Van alle uitspraken is hooger beroep toegelaten op de kerapatan balei oeroeng, die bovendien oordeelt over: a. schuldzaken, wanneer de vordering meer dan f 25,— en minder dan f 100,—- bedraagt; b. overtredingzaken, waarop geldboete is gesteld van meer dan f 4,.—- en minder dan f 20,— Van hun uitspraken in eersten aanleg is hooger beroep toegelaten op de kerapatan balei radja. Deze oordeelt bovendien over: a. schuldzaken, wanneer de vordering meer dan f 100,— en minder dan f 200,'—* bedraagt; b. overtredingzaken, waarop geldboete is gesteld van meer dan f 20,—> en minder dan f 60,'— Van de uitspraken in eersten aanleg is hooger beroep toegelaten op de kerapatan radja berempat. Deze neemt bovendien kennis van alle zaken, die niet tot de bevoegdheid der lagere rechters behooren. In de Si meloengoensche landschappen nemen de dorpsrecbtbanken kennis van: a. alle burgerlijke zaken, waarvan de waarde in geschil niet meer bedraagt dan f 25,—>; b. alle overtredingzaken waarop geen zwaardere straf is gesteld dan geldboete van f 4,—>. Van alle uitspraken is hooger beroep toegelaten op de kerapatan kitik, die bovendien kennis neemt van: a. alle burgerlijke zaken, waarvan de waarde in geschil meer bedraagt dan f 25,—* en niet meer dan £75,—-; b. alle overtredingzaken waarop geldboete is gesteld van meer dan f 4,—- en niet meer dan f 20,-—■. Van de uitspraken in eersten aanleg is hooger beroep toegelaten op de kerapatan oeroeng, die ook berecht: a. alle burgerlijke zaken, waarvan de waarde in geschil meer bedraagt dan f 75,—> en niet meer dan f 150,—; b. alle overtredingzaken waarop geldboete is gesteld van meer dan f 20,-—• en niet meer dan f 60,-—■. Hooger beroep is toegelaten op de kerapatan na bolon, de hoogste rechtbank, waarin de gezamenlijke zelfbestuurders zitting nemen. Deze berecht bovendien alle zaken, die niet tot de bevoegdheid der lagere rechters behooren. Een overzicht van een en ander geeft het schema, dat als bijlage II hierachter is opgenomen. e. Het proces. 1. Reeds eerder werd opgemerkt x) dat de landschapsrechtspraak geen groot onderscheid maakt tusschen burgerlijke en strafzaken. Uiterlijk bestaat een derge- *) Inleiding, § 5. lijk onderscheid wel; het burgerlijke proces is voor vele landschappen in verordeningen geregeld. Het strafproces wordt zoo goed als niet beheerscht door geschreven regelingen. Maar omdat het geschreven recht in het burgerlijk proces niet wordt toegepast, wordt dit en ook het strafproces beheerscht door het geldende adatrecht. Van belang zijn de volgende algemeene regels. De rechtbanken en gerechten houden zitting ter hoofdplaats van hun rechtsgebied. Wanneer dit om gewichtige redenen noodig is, mogen de zittingen ook op andere plaatsen gehouden worden. Vaste zittingdagen zijn niet vastgesteld. Er worden maandelijks zooveel zittingen gehouden als in verband met het aantal aanhangige zaken noodig zijn, uitgezonderd gedurende de poeasamaand. Zoowel de civiele als de strafzittingen zijn openbaar. In bijzondere gevallen •—• b.v. de berechting van een zedendelict •— kan de zitting met gesloten deuren gehouden worden. Leden van rechtbanken en gerechten kunnen gewraakt worden of zich verschoonen, wanneer er zaken aanhangig zijn, waarin zij zelf of hun naaste bloed- of aanverwanten betrokken zijn. De voorzitter houdt hier toezicht op. In alle zaken wordt hoofdelijk gestemd. Nadat het advies van den moh. adviseur en het gevoelen van het o.m. ingewonnen is, brengen de als rechters zittende lands- en rijksgrooten hun oordeel uit. In het landschap Deli is het gebruikelijk dat de eersten hun stem uitbren- gen in de volgorde van de belangrijkheid van het gebied, waarover zij gesteld zijn, de laatsten in den opgaanden graad van voornaamheid. De vonnissen houden de gronden in, waarop zij rusten en noemen in strafzaken het misdrijf of de overtreding waarvoor gestraft werd. Zij worden onderteekend door de rechters die aan de berechting der zaak deelnamen, den moh. adviseur, het o.m. en den griffier. De presidenten der rechtbanken en gerechten handhaven de orde op de terechtzittingen, leiden de beraadslagingen en spreken de vonnissen uit. Het o.m. is belast met de verdere vervolging van strafbare feiten, de tenuitvoerlegging van strafvonnissen en de verantwoording van geïnde geldboeten. De griffiers houden aanteekening van alles wat op de terechtzittingen voorvalt, zij stellen de vonnissen op en houden de registers van aanhangig gemaakte zaken bij. Algemeen geldt een termijn van 15 dagen voor het instellen van hooger beroep. 2. Wie een burgerlijke zaak aanhangig maakt, moet 10% van de waarde in geding storten bij de betrokken rechtbank of het gerecht (wang medja). Wordt de eisch toegewezen, dan betaalt de gedaagde dit bedrag aan eischer terug. Ook de eischer in hooger beroep moet wang medja storten en wel 5 % van de waarde in geding. Wordt het vonnis te zijnen gunste gewijzigd, dan ontvangt hij dit gestorte bedrag terug. Kostelooze procedure is mogelijk. Nadat het o.m. een voorloopig onderzoek ingesteld heeft 1) worden de partijen met hun event. getuigen opgeroepen om voor de rechtbank of het gerecht te verschijnen. Voldoen zij of een hunner niet aan de oproeping, rlan wordt de zaak tot een lateren datum uitgesteld. Het is vrij algemeen gebruikelijk dat partijen zich laten bijstaan, hetzij door een advocaat en procureur, hetzij door een zaakwaarnemer, met den engelschen naam van „lawyer” aangeduid. In navolging van art. 38 van Ind. S. 1932 no 80 is thans vrij algemeen door de zelfbesturen de nuttige regel vastgesteld dat zaakwaarnemers van de terechtzitting kunnen worden geweerd, indien de rechter zulks tot ontdekking van de waarheid noodig acht. Niet alleen de in de vorige alinea genoemde advocaten en zaakwaarnemers krijgen gelegenheid den eisch te verdedigen, event. te bestrijden, ook de partijen moeten op verlangen van den rechter persoonlijk inlichtingen geven. De gang van het proces is als volgt: de eischer of diens gemachtigde draagt den eisch voor, de gedaagde of diens gemachtigde antwoordt, de wederzijdsche getuigen worden gehoord, ook de getuigen, die de rechter zelf wenscht te hooren, naar aanleiding van de getuigenverklaringen mogen de partijen nog weer opmerkingen maken, waarbij de gedaagde het laatste woord krijgt. Hierna volgt de beraadslaging. Het kan voorkomen dat een civiele zaak niet beslist kan worden, tenzij een der partijen of haar getuigen den 1) Inleiding, § 5. eed afleggen ter bevestiging hunner verklaringen. In de landschappen Deli, Serdang, de Batoe Barasche, de Karosche en de Simeloengoensche landschappen is een eedsregeling ingevoerd van den volgenden inhoud. Getuigen kunnen op verzoek van een der partijen beëedigd worden. De rechter moet dit verzoek toestaan. De eischer kan gedaagde en omgekeerd kan deze aan eischer den eed opdragen om hiervan de beslissing van de zaak te laten afhangen. De gedaagde, die weigert een eed af te leggen of ook weigert eischer den eed te laten afleggen, terwijl gedaagde zelf verzocht werd den eed af te leggen, wordt in het ongelijk gesteld. Evenzoo wordt eischer in het ongelijk gesteld, indien hij weigert den eed af te leggen, nadat eischer verzocht heeft, dat gedaagde den eed aflegt en gedaagde dezen eed aan hem terugwijst. De hier geschetste gang van zaken wijkt af van de officieel vastgestelde regeling. Deze schrijft den rechter naar het voorbeeld van de gouvernementsbepalingen een lijdelijke houding voor. Indien nl. de eischer, behoorlijk opgeroepen zijnde, niet ten bepaalden dage voor de kerapatan verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch voor vervallen gehouden en de eischer veroordeeld in de kosten, behoudens het recht om na voorafgaande betaling van de kosten zijn vordering opnieuw voor te brengen. Wanneer de verweerder, behoorlijk opgeroepen zijn- de, niet verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch toegewezen, tenware het aan de kerapatan mocht blijken dat deze is onrechtmatig of ongegrond. Dit vonnis wordt den verweerder aangezegd, hij mag hiertegen in verzet komen. Een dergelijke gang van zaken strookt niet met de geldende rechtsorde, die ook in civiele zaken een verstoring ziet van de harmonie in de samenleving. Tegen deze verstoring komt de gemeenschap in het geweer. Zij heft haar op, is dus actief, haar optreden is gericht op het herstel van deze harmonie. Een beslissing die automatisch genomen moet worden, alleen tengevolge van het niet verschijnen van een der partijen, is hiermede in strijd. Zoo kunnen deze regels van vreemden oorsprong nooit opgenomen worden in het eigen recht. 3. Het strafproces verloopt als volgt: Zoodra de stukken van het voorloopig onderzoek ontvangen zijn door het o.m., geeft dit hiervan kennis aan den betrokken voorzitter. De datum der terechtzitting wordt vastgesteld èn de beklaagde èn de getuigen krijgen opdracht om aanwezig te zijn in het gebouw, waar de zitting gehouden wordt. Verzuimen zij hieraan gevolg te geven en blijkt dat dit aan onwil te wijten is, dan worden zij gestraft. Is de verdachte in voorloopige hechtenis genomen, dan wordt hij ongeboeid, doch wel onder bewaking, voor den rechter geleid. De zitting wordt geopend, de djaksa leest de beschuldiging voor, waarna de voorzitter den verdachte in ver- hoor neemt. Hierna volgen de getuigen, waarop verdachte gelegenheid krijgt op de getuigenverklaringen te antwoorden. Acht de rechter de zaak voldoende onderzocht, dan volgt de beraadslaging, waarbij dezelfde regelen in acht genomen worden als bij de beraadslaging in burgerlijke zaken. f. Vonnis en uitspraak. Het resultaat der beraadslaging, neergelegd in het vonnis, wordt na heropening der openbare zitting, in het openbaar bekend gemaakt. Er is dan nog geen gelegenheid geweest om het vonnis op schrift te stellen, zoodat alleen de overwegingen, waarop het vonnis rust en de uitspraak zelf worden medegedeeld. Na de terechtzitting worden proces verbaal en vonnis opgemaakt. Na onderteekening door den voorzitter, de leden, den moh. adviseur, het o.m., den griffier en den europeeschen ambtenaar, die bij de terechtzitting tegenwoordig was, volgt indiening voor hooger toezicht. g. Rechtsmiddelen. In vele gevallen, kunnen partijen wanneer zij met een uitspraak geen genoegen nemen, in hooger beroep gaan bij een hoogeren rechter. Welke deze gevallen zijn blijkt uit de zelfbestuursverordeningen, die de bevoegdheid der rechtbanken en gerechten regelen. Van de uitspraken der hoogste rechtbanken is geen hooger beroep meer mogelijk. Op deze uitspraken kan Tl alleen invloed uitgeoefend worden middels het hooger toezicht. h. Hooger toezicht. Aan het slot van de inleiding x) werd opgemerkt dat de zelfbesturen bij de uitoefening van het eigen meesterschap niet geheel vrij zijn. De bestuursorganen, die het gouvernement in die gebieden heeft ingesteld, geven bij hun bestuursdaden leiding en oefenen toezicht daarop uit. Dit geldt ook t.o.v. de rechtspraak in de zelfbesturen. De politieke contracten en de zelfbestuursregelen (art. 17) bepalen dan ook dat de rechtspraak zal plaats vinden onder leiding en toezicht van het europeesch bestuur. Hef laatste artikel bevat een uitvoerige regeling van dit toezicht. In geval een vonnis van een inheemsche rechtbank veroordeeling inhoudt tot een vrijheidsstraf voor langer dan één jaar of tot geldboete van meer dan f 100,— (één honderd gulden), wordt het voor de ten uitvoer legging onderworpen aan het oordeel van het hoofd van gewestelijk bestuur, dat daarin zoodanige wijzigingen ten voordeele van den veroordeelde vermag aan te brengen als hem billijk en rechtvaardig voorkomen. Indien het hoofd van gewestelijk bestuur zulks in het belang van de rechtsbedeeling noodig acht, kan hij het vonnis vernietigen en een nieuwe behandeling van de zaak gelasten door een inheemsche rechtbank met an- *) Zie blz. 20. * dere of meer leden dan die, welke hef vonnis heeft gewezen. Het hoofd van gewestelijk bestuur heeft deze zelfde bevoegdheid f.a.v. vonnissen, waarbij vrijheidstraf voor één jaar of minder, dan wel geldboete van f 100,'—> (één honderd gulden) of minder is opgelegd, zoolang het vonnis nog niet is ten uitvoer gelegd. In burgerlijke zaken wordt, indien een der partijen binnen veertien dagen na van de uitspraak kennis genomen te hebben, den wensch daartoe mondeling of schriftelijk aan den voorzitter of leider der rechtbank te kennen geeft, een over een geschilwaarde van meer dan f 100,— (één honderd gulden) loopend vonnis eener inheemsche rechtbank niet ten uitvoer gelegd dan na bekrachtiging door het hoofd van gewestelijk bestuur, dat bevoegd is het vonnis te vernietigen en een nieuwe behandeling van de zaak te gelasten door een rechtbank met andere of meer leden dan die, welke het eerste vonnis heeft gewezen. Het hoofd van gewestelijk bestuur heeft de hem in de voorafgaande vier leden toegekende bevoegdheid alleen t.o.v. vonnissen, waartegen hoogere voorziening bij een inheemschen rechter of een inheemsche rechtbank niet of niet meer openstaat. Het politiek contract bevat een dergelijke uitvoerige regeling niet. Opvallend is de redactie van art. 19 van het Asahan-contract, volgens hetwelk de rechtspraak geschiedt onder leiding en toezicht van het europeesch bestuur, volgens de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid. Voorts volgens de regelingen van het zelfbestuur en de door den gouverneur vast te stellen bepalingen betreffende de bemoeienis van het europeesch bestuur met die rechtspraak, o.a. in zake wijziging of vernietiging van door den inheemschen rechter gewezen vonnissen en het doen herbehandelen van zaken. Voor zoover mij bleek, zijn deze bepalingen niet vastgesteld, zoodat voor geen der landschappen onder politiek contract precies vastgelegd is waaruit leiding en toezicht bestaan en alleen de praktijk dit punt geregeld heeft. Zulks geschiedde echter niet tot tevredenheid van de beide partijen, noch van het europeesch bestuur, noch van de zelfbesturen. Het eerste mist hier de vrijheid, die het wel heeft in de landschappen onder korte verklaring en is dus gebonden door de gewilligheid, waarmede de zelfbesturen zijn inzichten willen volgen. De zelfbesturen toonen de neiging om bij gebrek aan een behoorlijke regeling iedere inmenging van bestuurswege in den vorm van hooger toezicht als te veel en een onrechtmatige aantasting van hun macht te beschouwen. Regeling van het hooger toezicht, zooals het Asahancontract dit voorschrijft, liefst onder goedkeuring der regeering, is dus wel gewenscht. De strijd in de landschappen onder politiek contract loopt niet in alle alleen over de vonnissen der hoogste rechtbanken. Er zijn landschappen, die toezicht voorschreven ook op de vonnissen van lagere rechters, al wordt hiervan geen hooger beroep aangeteekend door partijen. In dit toezicht is ook het europeesch bestuur ingeschakeld. Gedurende de laatste jaren gelukte het ook in de andere landschappen gelijk toezicht in te voeren. Het bepaalt zich echter tot het maken van op- en aanmerkingen met verzoek aan de betrokken rechters daarmede in de toekomst rekening te houden. i. Tenuitvoerlegging. Wanneer geen enkel middel van verzet meer tegen een vonnis mogelijk is, kan het ten uitvoer gelegd worden. De tenuitvoerlegging van vonnissen, gewezen in burgerlijke zaken is voor sommige landschappen geregeld in zelfbestuursverordeningen, waarin men terug vindt de ter zake voor de landraden geldende bepalingen. Onder deze landschappen behoort ook het sultanaat Deli. Men leeft hier echter de vastgestelde bepalingen niet na. De djaksa is belast met deze tenuitvoerleggingen. Deze regeling wijkt af van de landraadprocedure, waarin de djaksa geen bemoeienis heeft met burgerlijke zaken. De tenuitvoerlegging heeft ook niet plaats op verzoek van de winnende partij, maar deze volgt haast vanzelf op het vonnis; de rechter heeft hierbij een meer actieve rol dan de gouvernementsrechter. De wijze van tenuitvoerlegging van vonnissen komt overeen met het streven van de inheemsche rechtsbedeeling. De tenuitvoerlegging van strafvonnissen geschiedt ten deele door het zelfbestuur, ten deele door het gouvernement. De geldboeten, die opgelegd worden bij von- nis van een landschapsrechter komen ten bate van de landschapskas. Opgelegde vrijheidstraffen voor den duin* van minder dan dne maanden worden ondergaan in de landschapsstrafinrichtingen, die van drie maanden tot één jaar in een strafinrichting binnen het gewest, hiertoe aangewezen door het hoofd van gewestelijk bestuur en die van langer dan één jaar in een hiertoe door den directeur van justitie aangewezen inrichting. Deze regeling stemt overeen met die van het gouvernement, waarvan de bedoeling is dat zij die gestraft worden wegens zwaardere vergrijpen, hun straf zullen ondergaan in een vreemde omgeving. Ten aanzien van de doodstraf bevatten èn politiek contract (art. 19) èn de zelfbestuursregelen (art. 17, lid 11) de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, voordat de gouverneur-generaal in de gelegenheid is gesteld van het recht van gratie gebruik te maken. De voltrekking van deze straf geschiedt op de in de gouvernementslanden voorgeschreven wijze. Tot dusver is niet geregeld hoe de tenuitvoerlegging van door een zelfbestuursrechter gewezen vonnissen in civiele zaken buiten het landschap dient te geschieden. In de praktijk is hiervoor wel een oplossing gevonden. Het europeesch bestuur roept hiertoe de medewerking in van de deurwaarders, die ook de vonnissen van gouvernementsrechters ten uitvoer leggen. Deze medewerking wordt steeds verleend. Toch verdient het aanbeveling deze werkwijze officieel vast te leggen. 6 HOOFDSTUK II. HERVORMINGSPLANNEN. a. De inheemsche rechtspraak in direct bestuurd gebied als prototype. Er is over het voortbestaan der inheemsche rechtspraak, ook in zelfbesturend gebied, een jarenlange strijd gevoerd, waarin haar verdedigers de overwinning behaalden. In artikel 1 van de ordonnantie van 18 Februari 1932, afgekondigd in staatsblad 1932 no 80 (in werking getreden op 1 Juli 1934 en gewijzigd en aangevuld bij staatsblad 1933 no 333) is bepaald dat de inheemsche rechtspraak in de daar met name genoemde gewesten gehandhaafd blijft. Deze ordonnantie, die zich beperkt tot rechtstreeksbestuurd gebied, zegt uiteraard niets over de inheemsche rechtspraak in de zelfbesturende landschappen, doch is ook voor de landschapsrechtspraak van principieele beteekenis. Deze werd in de volksraadstukken, die op deze regeling betrekking hebben, ook met name genoemd. De ontwerp-ordonnantie werd den volksraad aangeboden gedurende de zitting 1928—1929. Het afdeelingsverslag hierop bevat o.m. de vraag of het niet wenschelijk was mede in het aangeboden ontwerp de inheemsche rechtspraak te regelen in de zelfbesturende landschappen met korte verklaring. 2) Er rezen overigens verschillende bezwaren tegen het ontwerp; de regeering nam het opnieuw in studie en eenige jaren later werd den volksraad een nieuw ontwerp aangeboden (zitting 1931-1932) dat het staatsblad bereikte. In de daarbij gevoegde memorie van antwoord deelde de regeering op bovenbedoelde vraag mede dat wanneer eenmaal over de in het ontwerp neergelegde beginselen beslist was, de doorvoering daarvan in de andere in soortgelijke omstandigheden verkeerende streken zonder vertraging kon volgen. 2) De beginselen der regeling van de inheemsche rechtspraak in rechtstreeks bestuurd gebied dienen dus als prototype voor dergelijke regelingen in zelfbesturend gebied. b. Beginselen*} trijd. Welke beginselen waren in den strijd over de inheemsche rechtspraak betrokken? De voorstanders van de afschaffing van dit instituut namen het volgende standpunt in. Het vertoont vele gebreken en de vervanging door gouvernementsrechtspraak stuit eigenlijk alleen af op gebrek aan personeel. De bezwaren die anderen tegen de gouvernementsrechtspraak inbrengen worden niet gezien als bezwaren tegen dit instituut op zichzelf, maar tegen bepalingen en voor- 1) Gedr. stukken Volksraad 1928/1929, ond. 25, stuk 5, § 3. 2) Gedr. stukken Volksraad 1931/1932, ond. 24, stuk 1, § 3. schriften, tegen methodes. Deze zijn voor verbetering vatbaar. Men mag niet vergeten dat zij alle tezamen waarborgen vormen voor volledig onpartijdig onderzoek, welke juist veelal bij de inheemsche rechtspraak ontbreken. De bezwaren tegen de gouvernementsrechtspraak rechtvaardigen nooit de handhaving van de inheemsche rechtspraak. Dit geldt niet enkel omtrent het rechtstreeks bestuurd gebied, maar ook omtrent de landschappen, waar ook thans reeds regelingen zijn tot stand gebracht, hetzij door het gouvernement, hetzij door de landschapsbesturen, deels de rechtspraak nagenoeg geheel bij het gouvernement is overgebracht. *) Voor afschaffing van deze rechtspraak en haar vervanging door gouvemementsregelingen en organen pleitte o.m. jarenlang Prof. Carpentier Alting. 2) Daartegenover werd Prof. van Vollenhoven niet moede voor het behoud van het hier besproken instituut op te komen, hoewel hij daarbij tevens de fouten, die het in den loop der jaren was gaan vertoonen en de middelen tot verbetering aanwees. Reeds in de vergadering van het Indisch Genootschap, gehouden op 8 October 1908 de inheemsche rechtspraak besprekende, onderscheidde hij haar in twee deelen, de Lagere, die gelaten is ongeveer op den ouden voet, doch die vele gebreken vertoont en de hoogere rechtspraak, die 1) Verslag van de commissie tot herziening van de staatsinrichting van N.Ï., ingesteld bij G. B. van 1,7 December 1918 no 1. Landsdrukkerij, Weltevreden *) Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting, Grondslagen der rechtsbedeeling in N.I., blz. 301. gebracht is bij een meestal door ons (d.w.z. het bestuur) gemodelleerden raad van de bijeengetrokken hoofden uit één bestuursressort. Deze laatste heet wel gehandhaafde rechtspraak in oud-inheemschen trant, maar ze is het niet. Ze is alleen een „vrije” rechtspleging. Deze loopt echter gevaar te westersch te worden, doordat de europeesche leiders ertoe overgaan al meer voor de gouvernementsrechtspraak geldende bepalingen toe te passen, die door de hoofden niet begrepen worden. Deze nemen zoodoende practisch steeds minder deel aan de inheemsche rechtspraak, die langzamerhand controleursrechtspraak wordt. Prof. van Vollenhoven stelde zich de oplossing der moeilijkheden voor door regeling van de beide deelen der inheemsche rechtspraak en zoodoende de gebreken van de lagere weg te nemen en te voorkomen dat de hoogere inheemsche rechtspraak te westersch zou worden. *) Deze oplossing deed Prof. Carpentier Alting de vraag stellen of de landsreglementeering in het wezen der zaak niet de eigen volksinstellingen terzijde zou stellen en leiden tot invoering overal van de landsrechtspraak? 2) Vele jaren lang heeft de strijd zoo in als buiten de 1) Zie de notulen der genoemde vergadering in de verhandelingen van het Indisch Genootschap van het jaar 1908. Hieraan is toegevoegd een door den inleider opgestelde proeve eener ordonnantie op de inh. rechtspraak, zoowel in rechtstreeks als in zelfbestuursgebied. Vierentwintig ontwerpen van Indisch recht door Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting e.a. 1909, blz. 109 e.v. Proeve van een staatsregeling voor N.I. door Mr. J. Oppenheim e.a. 1922. 2) Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting. Grondslagen der rechtsbedeeling in N.I., blz. 304. landsbureaux voortgewoed. Eerst met de indiening van laatstgenoemd ontwerp naderde de oplossing. In een lezenswaardig en overtuigend tijdschriftartikel x) wees Prof. ter Haar er destijds op dat een tegenstelling als door Prof. Carpentier Alting geformuleerd, niet gemaakt mag worden. Het gaat niet om de keuze tusschen gouvernementsrecht en inheemsch recht. Dit heeft een eigen grondslag, waarop men moet voortbouwen om het te ontwikkelen in plaats van te trachten het toch altijd vreemde, westersche recht aan te passen aan de behoeften der inheemsche rechtspraak. In den strijd om de beginselen koos de regeering eerst de zijde van hen, die meenden dat de inheemsche rechtspraak vervangen moest worden. Al dadelijk na de instelling van den volksraad sprak zij deze meening uit. 2) De stemming onder de leden van dit college was verdeeld. Sommigen stemden met het standpunt van de regeering in, omdat de inheemsche rechtspraak niet vrij was van willekeur of omdat de bestuursambtenaren over onvoldoenden tijd beschikten om achterstand te voorkomen. Andere leden zagen echter een bezwaar in het formalisme van de gouvernementsrechtspraak3), hetgeen de regeering destijds echter niet kon toegeven. 4) Er was echter geen personeel beschikbaar om de gewenschte vervanging tot stand te brengen. 6) Zoo gingen !) Prof. Mr. B. ter Haar Bzn., Koloniale Studiën, Juni 1928. Een keerpunt in de Adatrechtpolitiek. Toekomstbeschouwingen. a) Handelingen volksraad 19181, blz. 48. ®) Gedr. stukken volksraad, 1918*, ond. 1, stuk 32, blz. 14 en 15. 4) Handelingen Volksraad 1918, blz. 51. 5) Gedr. stukken Volksraad 1918*, ond. 1, stuk 15, blz. 8. de jaren voorbij zonder dat een beslissing genomen werd. Inmiddels was de regeering ertoe overgegaan plaatselijk onderzoek naar de inheemsche rechtspraak te laten instellen, waartoe het gewest Tapanoeli gekozen werd. Het rapport over dit gewest wekte de verwachting, dat de inheemsche rechtspraak zoodanig te verbeteren zou zijn, dat zij aan de rechtsbehoeften kon voldoen en wees aan in welke richting de regeling gaan moest. x) Men mag aannemen dat dit rapport een belangrijk aandeel heeft gehad in de wijziging, welke de inzichten der regeering blijken te hebben ondergaan, zooals uit de hoogergenoemde memorie van antwoord aan het licht treedt. c. Hoofdlijnen der ordonnantie in Staatsblad 7932 no 80. De ordonnantie van staatsblad 1932 no 80 handhaaft principieel de inheemsche rechtspraak en het daaraan ten grondslag liggend adatrecht. Zij grijpt op sommige punten in en stelt gouvernementsrecht ernaast. Want het adatrecht beheerscht niet alle gebieden, die het gouvernementsrecht beheerscht. Het is gericht op de handhaving van de harmonie in de samenleving. Harmonie is aanwezig wanneer het leven verloopt langs de banen, die het altijd koos. Wordt echter de samenleving opgenomen in een grooter en nieuw geheel, dan bestaat voor dit laatste geen adatrecht, maar moet 1) J. C. Vergouwen, Verslag omtrent den toestand der inheemsche rechtspraak in Tapanoeli. Weltevreden 1930. Mededeelingen van de afdeeling Bestuurszaken der Buitengewesten van het departement B.B. Serie A no 10. nieuw recht zich ontwikkelen in en door dat nieuwe geheel, naar gelang van de zich daarbinnen voordoende verhoudingen. Het nieuwe geheel kan zijn öf geheel Nederlandsch Indië öf de deelen, die hierbinnen te onderscheiden zijn. De samenleving voor welke de inheemsche rechtspraak, geldt heeft dus verschillende bronnen van recht. De plaats, die het adatrecht herkregen heeft, komt duidelijk tot uiting in de wijze waarop het wetboek van strafrecht voor Ned. Indië op de aan de inheemsche rechtspraak onderworpen bevolking is toegepast. Voor haar geldt een aantal artikelen niet, omdat het adatrecht de daarbij betrokken belangen met eigen middelen voldoende beschermt. Andere artikelen, buiten de groep van het adatrecht zelf gelegen, kwamen als overheidsvoorschriften wel voor letterlijke toepassing in aanmerking. *) Ingegrepen in het adatrecht wordt alleen, wanneer het betreft regels, die strijden met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid (art. 42, verbod tot het aanwenden van godsoordeelen). De regeling der inheemsche rechtspraak is, voor wat de hoofdbeginselen betreft, voorbehouden of aan de regeering of (voor de uitwerking der beginselen) aan het hoofd van gewestelijk bestuur; in beide wordt naar een uitbouw van het adatrecht gestreefd. De rechtspraak wordt uitgeoefend onder leiding en toezicht van gouvernementsambtenaren . *) Gedr. stukken Volksraad 1931/1932, ond. 24. Memorie van Antwoord, pag. 4. d. Landócbapórechtópraak. Gevolgen van de nieuwe regeling. Hoewel het resultaat van de eenigen tijd geleden met de zelfbesturen gevoerde besprekingen over de wijziging der politieke contracten nog niet bekend is, mag toch verwacht worden dat t.z.t. blijken zal dat hierbij ook de door de regeering voorgenomen toepassing der hier besproken beginselen op de rechtspraak der zelfbesturen aan de orde is geweest en dat deze toepassing in de naaste toekomst haar beslag zal krijgen. Indien deze verwachting werkelijkheid wordt, dan zullen dus in de politieke contracten —• en straks ook in de zelfbestuursregelen .—- de voornaamste bepalingen uit de evengenoemde ordonnantie op de inheemsche rechtspraak moeten overgaan en zal met name worden bepaald dat ook in de zelfbesturende landschappen het adatrecht, zoowel het materieele als het formeele, gehandhaafd blijft en dat daarnaast ander ■—«aanvullend —• recht kan voorkomen. Het gevolg hiervan zal zijn dat alle tot dusver tot stand gekomen zelfbestuursverordeningen aan een nauwgezet onderzoek onderworpen dienen te worden. Alle daarin voorkomende bepalingen, die niet in overeenstemming blijken te zijn met het gehandhaafde adatrecht, dan wel niet passen in het nieuwe stelsel, komen voor afschaffing in aanmerking. Ik denk hier aan de verordeningen die aan gouvernementsrecht ontleend procesrecht bevatten en aan welker totstandkoming vergeefsche arbeid is besteed, omdat zij in de praktijk toch niet nageleefd worden. Voorts aan het in sommige land- schappen ingevoerde wetboek van strafrecht, dat ten aanzien van vele onderwerpen op onnoodige wijze het eigen recht verdringt. Geschiedde de uitwerking der in de ordonnantie van staatsblad 1932 no 80 opgenomen beginselen in alle betrokken gebieden bij residentsregelingen, de regeling der zelfbestuursrechtspraak is ter S.O.-kust steeds door de zelfbesturen zelf tot stand gebracht, onder goedkeuring van het hoofd van gewestelijk bestuur. De laatste methode zal ook voortaan in dit gewest gevolgd kunnen blijven. Als belangrijke verbetering mag een regeling van de leiding bij en het toezicht op deze rechtspraak worden tegemoet gezien. Ten slotte zou een herziening van de bevoegdheidsgrenzen der verschillende rechters in overweging genomen kunnen worden. Zooals uit bijlage II moge blijken, bestaat op dit punt een groote mate van verscheidenheid, waarin n.b.m. eenige uniformiteit wel op haar plaats is. Zoo zal, evenals voor de inheemsche rechtspraak in rechtstreeks bestuurd gebied, voor de landschapsrechtspraak een grondslag gelegd worden, waarop voortgebouwd kan worden, zoodat zij geleidelijk steeds beter zal voldoen aan de eischen, die aan een goede rechtspraak gesteld mogen worden. BIJLAGEN Bijlage I OVERZICHT DER GERAADPLEEGDE ZELFBESTUURSVERORDENINGEN, BETREKKING HEBBENDE OP DE RECHTSPLEGING1) Datum en nummer der verordeningen j Onderwerp ASAHAN 1. 4 Dec. 1899 zonder no Rechtsregeling. 2. 11 Dec. 1918 zonder no Wijziging van 1. 3. 1 Aug. 1909 no 9 Regeling van het conser¬ vatieve beslag enz. 4. 13 Juli 1919 no 26 Toepasselijkverklaring van het W. v. S. 6. 1 Oct. 1919 no 30 Behandeling van burgerl. zaken door de Kerapatans. 6. 9 Febr. 1920 no 32 Toepasselijkverklaring van art. 460 Rechtsregl. voor S.O.K. (art. 702 Rrb.); uitsluiting van rechters. DELI 8. 1899 Rechtsregeling. 9. 1 Mrt. 1906 Zie no 3. 10. 10 Dec. 1919 Zie no 5. 11. 16 Jan. 1920 Zie no 6. 12. 4 Febr. 1922 no 135 Regeling van de tenuit¬ voerlegging van civiele vonnissen. 1) Zij werden beschikbaar gesteld door den Gouverneur der Oostkust van Sumatra. Datum en nummer der verorderingen I Onderwerp DELI 13. 25 Juli 1929 no 110 P.K. Regeling der eedsaflegging. 14. 23 Mei 1932 no 99 P.K. Regeling op de heffing van 8 Juni 1933 no 94 P.K. tafelgeld. LANGKAT 15. 20 Juni 1905 r> r „ 16. 31 Dec. 1916 Rechtsregeling. 17. 15 Aug. 1906 Zie no 3. 18. 15 Dec. 1931 Toepasselijkverklaring van art. 498 Rrb. (preventieve hechtenis). PELALAWAN 19. niet vermeld Rechtsregeling. 20. 20 Juni 1932 no 38 Zie no 14. SERDANG 21. 1 Aug. 1886 Rechtsregeling 20 Juni 1933 rcecntsregenng. 22. 1 April 1920 no 51 Zie no 4. 23. 14 Juni 1920 Zie no 6. 24. 28 Aug. 1930 no 30/13 Zie no 12. 25. 11 Oct. 1932 no 9 Wering van zaakwaarne¬ mers van de terechtzittingen. 26. 14 Oct. 1933 no 14 Zie no 13. SIAK SRI INDRAPOERA 27. 15 Aug. 1916 I RechtsregeW 28. 11 Aug. 1932 no 193 | g S' BATOE BARA 29. 17 Febr. 1900 no 8 Rechtsregeling. 30. 15 Mei 1919 no 40 Zie no 4 31. 28 Febr. 1920 no 42 Zie no 6. 32. „ 1920 no 44 Zie no 5. Datum en nummer der verorderingen Onderwerp BATOE BARA 33. 17 Sept. 1931 no 107 Zie no 18. 34. 1 Juni 1932 no 125 Zie no 14. 35. 28 Oct. 1932 no 142 Zie no 25. 36. 30 Nov. 1932 no 147 Zie no 13. LABOEHAN BATOE 37. 1920 Zie no 6. 38. 1920 Zie no 5. 39. 1932 Zie no. 14. KAMP AR 40. niet vermeld | Rechtsregeling. KAROLANDSCHAPPEN 41. 16 Juli 1921 no 12 Zie no 6. 42. 18 Febr. 1928 no 40 Rechtsregeling. 43. 2 Sept. 1931 no 58 Zie no 18. 44. 23 Apr. 1932 no 86 Zie no 14. 45. 15 Oct. 1932 no 90 Zie no 25. 46. 15 Nov. 1932 no 93 Zie no 13. SIMELOENGOENSCHE LANDSCHAPPEN 47. 14 Nov. 1921 no 19 Zie no 6. 48. 6 Aug. 1931 no 68 Zie no 18. 49. 21 Oct. 1932 no 37 Zie no 26. SCHEMA Bijlage II BEVOEGDHEIDSGRENS BEVOEGDE RECHTERS ,,, , Asafinn Deli Bataksche streken , , 0 , Waardegrens /tsanan --- . —— 7- , „ Langkat Serdang Siak Sri Indrapoera Pelalawan Batoe Bara Kampar Kiri Maleisen Onderhoorigheid Padang A. Deli. B. Karolanden. C. Simeloengoen Bur- tot f 25,— A. de panghoeloe’s met onbeperkt h.b. op de hoofd- de zelfbestuurders behangerlijke panghoeloe’s. delen alle burgerlijke za- zaken . de kerapatan balei koeta met onbeperkt h.b. op de ken. Van hun uitspraken is kerapatan balei oeroeng. onbeperkt h.b. toegelaten C. de dorpsrechtbanken met onbeperkt h.b. op de op de groote kerapatan. kerapatan kitik. van f 25,— tot f 50,— . • • • • A. de hoofdpanghoeloe’s met onbeperkt h.b. op de kerapatan kitik. van f 25,— tot f 75,— ..;••• C. de kerapatan kitik met onbeperkt h.b. op de kera¬ patan oeroeng. van f25,— tot f 100,— ■■■■ B. de kerapatan oeroeng met onbeperkt h.b. op de kerapatan balei radja. tot f 50,— onderdistrichtsgerechten met h.b. op de districhtsge- rechten indien waarde hooger dan f25,—. van f 50,— tot f 100,— • ■ • A. de kerapatan kitik met onbeperkt h.b. op de kera¬ patan oeroeng. van f 50,— tot f 500,— • • • districhtsgerechten met h.b. op de groote kerapatan indien waarde hooger dan f 25,—. van f75,— tot f 150,— C. de kerapatan oeroeng met onbeperkt h.b. op de kerapatan na bolon. tot f80,— districtsgerechtenmeth.b. op de rol pangeran indien waarde hooger dan f 25,— of f50,—. van f 80,— tot f 375,— • • • • rol pangeran met h.b. op de groote kerapatan indien de waarde meer dan f 125,—. van f 100,— tot f200, . • • • B. de kerapatan balei radja met onbeperkt h.b. op de erkapatan balei radja berempat. tot f 150,— kerapatan oeroeng met h.b. op de groote kerapatan indien waarde hooger dan f50,—. , tot f 250, de kleine kerapatan met de kleine kerapatan met onbeperkt h.b. op de groo- h.b. op de groote kerapa- te kerapatan. tan indien waarde hooger tnt f 280 districtskerapatan met on- dan f 100,—. ’ beperkt h.b. op de groote kerapatan. tot f 375,— . • • ■ kerapatan rol Medan met h.b. op de groote kerapatan indien waarde hooger dan f87,50. tot f 500, districtsgerechten met h.b. op de groote kerapatan indien waarde hooger dan f250,—. tot f 625,— kerapatan rol Laboehan kerapatan radja met h.b. Deli met h.b. op de groote op de kerapatan negri inkerapatan indien waarde dien waarde meer dan meer dan f87,50. f 125,—-. onbeperkt meer dan: a. f 100,— b. f 150, . ■ A. kerapatan oeroeng met h.b. op de kerapatan doe¬ soen, indien waarde hooger dan f250,—. De laatste behandelt bovendien alle vorderingen door maleiers tegen bataks ingesteld. c. f 200, C. b. de kerapatan na bolon. B. c. de kerapatan balei radja berempat. d. f250,— , de groote kerapatan. de groote kerapatan. e. f 280,— . de 8roote kerapatan. 6, ƒ en ft de groote kera¬ patan. ƒ. f375,— de groote kerapatan. g. f 500,— de groote kerapatan. de groote kerapatan. h. f 625,— kerapatan negeri met h.b. op de kerapatan soeltan indien waarde hooger dan f1250,—. (A. de panghoeloe’s met onbeperkt h.b. op de hoofd- zaKen . panghoeloe’s. Maximum straf: B. de kerapatan balei koeta met onbeperkt h.b. op tot f 4,— boete de kerapatan balei oeroeng. C. de dorpsrechtbanken met onbeperkt h.b. op de kerapatan kitik. van f4,— tot f 10, boete. . . A. de hoofdpanghoeloe’s met onbeperkt h.b. op de kerapatan kitik. (B. de kerapatan balei oeroeng met onbeperkt h.b. op de kerapatan balei radja. C. de kerapatan kitik met onbeperkt h.b. op de kerapatan oeroeng. van f 10,— tot f20,— boete . . A. de kerapatan kitik met onbeperkt h.b. op de ke¬ rapatan oeroeng. /A. de kerapatan oeroeng. B. de kerapatan balei radja met onbeperkt h.b. op de van f 20,— tot f 60,— boete . . J kerapatan radja berempat. C. de kerapatan oeroeng met onbeperkt h.b. op de kerapatan na bolon. rA. de kerapatan doesoen, die bovendien kennis neemt van alle strafzaken, waarin maleiers en bataks be- meer dan f 60,— boete trokken zijn. B. de kerapatan balei radja berempat. . , .. IC. de kerapatan na bolon. tot f 25,—boete en lichte misdrijven onderdistrictsgerechten met h.b. op de districtsgerechten indien boete hooger dan f 10.—. van f25,— tot f 100, boete. . districtsgerechten met hb op de groote kerapatan indien boete hooger dan f50.—. tot f 80,— (f 40,—) boete . . . districtsgerechten met h.b. op kerapatanrol indien boete hooger dan f24,— of (f 16,—). tot f 80,— en 1. kerapatan oeroeng met h.b. op groote kerapatan indien boete hooger dan f24,—. 3 maanden hechtenis 2. kerapatan rol met h.b. kerapatan radja met h.b. kleine kerapatan met on- op id. indien boete hooger op kerapatan negeri in- beperkt h.b. op de groote dan f48,— of hechtenis van dien boete hooger dan kerapatan. meer dan 2 mnd. f48,— of hechtenis van meer dan 2 mnd. van f 80,— (f40,—) tot f 120,— boete Pangeranrol met h.b. op 8 dagen gev.str., 3 mnd. hechtenis de groote kerapatan in¬ dien hechtenis van meer dan 2 maand. tot f 100,— en 3 mnd. hechtenis districtskerapatans, met districtsgerechtenmeth.b. kleine kerapatan met h b onbeperkt h.b. op de groo- op de groote kerapatan op de groote kerapatan te kerapatan. indien boete hooger dan indien boete hooger dan f 50, • Geen hechtenis. f 50- en lichte misdrij¬ ven. tot f 160,— en 3 mnd. hechtenis de zelfbestuurders met on¬ beperkt h.b. op de groote kerapatan. onbeperkt meer dan: a. f 80,— en 3 mnd. hechtenis . de groote kerapatan; bo- de kerapatan negeri en de groote kerapatan; bovendien alle zwaardere gevangenisstraf tot 1 jaar. vendien alle zwaardere vrijheidstraffen dan de vrijheidsstraffen dan de hierboven genoemde. hierboven genoemde. b. f 100,— en 3 mnd. hechtenis . de groote kerapatan. de §(00te kerapatan; bo- de groote kerapatan, bo- de groote kerapatan; bovendien alle zwaardere vendien alle zwaardere vendien alle zwaardere straffen dan de hierboven vrijheidstraffen dan de straffen dan de hierboven genoemde. hierboven genoemde. genoemde. c. f 120,— en 3 mnd. hechtenis . de groote kerapatan; bo¬ vendien alle zwaardere straffen dan de hierboven genoemde. d. f 160—, en 3 mnd. hechtenis . de kerapatan sultan ge- de groote kerapatan; bo- vangenisstraf van langer vendien alle zwaardere dan 1 jaar. straffen dan de hierboven genoemde. Bijlage III BESLUIT VAN HET INLANDSCH ZELFBESTUUR VAN DELI (Deze verordening ie oorspronkelijk inde Afaleiecbe taal uitgevaardigd. De nederlandecbe vertaling ie opgenomen in Adatrecbtbundel P\blz. 30 e.v.) Zijne Hoogheid Soeltan Maarnoen Alrasjid Perkasa Alam Sjah, vorst van Deli, heeft in overeenstemming met den resident der Oostkust van Sumatra de volgende regelingen vastgesteld in zake de rechtspleging in burgerlijke zaken in bet landecbap Deli en onderboorigbeden. Artikel 1 1. Wanneer een schuldeischer een civiele vordering bij een der rechtbanken van het zelfbestuur heeft ingediend en, tijdens die vordering in behandeling is, bij den schuldeischer het vermoeden rijst dat er bij den schuldenaar geene of niet genoeg goederen voorhanden zijn om de voldoening zijner vordering te verzekeren, kan hij van den schuldenaar eischen, dat deze een borgtocht of andere voldoende zekerheid stelt. 2. De schuldenaar zal alsdan categorisch opgeven, welke goederen hij als borgtocht of zekerheid zal stellen in afwachting dat de zaak door de kerapatan wordt berecht. 3. Wanneer er geen voldoende zekerheid is gesteld, geeft de kerapatan op een daartoe strekkend verzoek van den schuldeischer last tot het voorloopig in beslag nemen der roerende goederen van den schuldenaar, geldsommen en geldswaardige papieren daaronder begrepen, welk beslag ten hoogste één maand mag duren. 4. Waimeer na verloop van een maand de eisch wordt toegewezen en het beslag van waarde wordt verklaard, worden de in beslag genomen goederen in het openbaar aan den meestbiedende verkocht. 5. Wanneer gedurende den hiervoren genoemden tijd van 7 één maand ook andere schuldeischers zich tot de kerapatan wenden met hunne vorderingen tegen denzelfden schuldenaar, zullen ook deze vorderingen door de kerapatan in behandeling worden genomen en bij gegrond bevinding pondspondsgewijze deelen in de opbrengst van de verkochte goederen. 6. Worden na verloop van den hiervoren gestelden termijn van één maand nog meer vorderingen tegen denzelfden schuldenaar ingesteld, dan deelen deze vorderingen niet mee in de opbrengst der verkochte goederen, doch kunnen deze schuldeischers alleen het hun bij vonnis van de kerapatan toegewezen geheele of gedeeltelijke aandeel der vordering bekomen wanneer er na de verdeeling hierboven sub alinea 5 vermeld, nog gelden of goederen zijn overgebleven. 7. Preferent boven alle in dit artikel vermelde schulden zijn: a. de door den schuldenaar verschuldigde huur van den winkel, alwaar het beroep werd uitgeoefend of van het huis waar hij het laatst gewoond heeft. b. de door den schuldenaar nog niet uitbetaalde loonen aan zijne bedienden of de nog door hem verschuldigde kostgelden. c. de door den schuldenaar verschuldigde gerechtskosten. d. de door den schuldenaar nog niet voldane doktersrekeningen. e. de begrafeniskosten van den overleden schuldenaar. Deze schulden moeten in de eerste plaats worden betaald uit de opbrengst der verkoopingen hierboven sub alinea 4 en 5 vermeld. Eerst daarna kunnen de schuldeischers hunne aanspraken op het overblijvende gedeelte der opbrengst doen gelden. . Deze regeling geldt ook ten opzichte van iemand die vermist wordt of overleden is, zonder orde te hebben gesteld op het beheer van zijne goederen en die geen erfgenamen of gemachtigde heeft nagelaten. Artikel 2 1. Wanneer bij de behandeling der zaak op de kerapatan de beslaglegging ongegrond wordt bevonden, wordt het beslag opgeheven en de goederen aan den geëxecuteerde teruggegeven. 2. Wanneer de schuldenaar in bovenvermeld geval een eisch tegen den schuldeischer instelt tot vergoeding van kosten en schaden door hem geleden ten gevolge der beslaglegging, zal de schuldeischer bovendien veroordeeld worden tot het betalen aan den schuldenaar eener zoodanige schadevergoeding als door den rechter zal uitgesproken worden. Artikel 3 Wanneer iemand bij rechterlijk vonnis tot betaling eener civiele vordering is veroordeeld, zal de veroordeelde het geheele bedrag in het vonnis vermeld moeten voldoen. Heeft hij daartoe niet voldoende contanten, of bezit hij niet genoeg roerende goederen, waarop de schuld kan worden verhaald, doch bezit hij een aandeel in een tuin, een huis of in poesakagronden, die nog niet tusschen de erfgenamen verdeeld zijn, dan kan de kerapatan in dat geval een commissie van twee leden benoemen teneinde plaatselijk de waarde van het geheele poesakabezit te schatten, teneinde daarop volgens de voorschriften van de adat, ieders aandeel onder de verschillende erfgenamen te bepalen. De mede-erfgenamen worden alsdan in de gelegenheid gesteld om de waarde van het aan den schuldenaar toegewezen aandeel, aan den schuldeischer uit te betalen, waarop bedoeld aandeel weder poesakabezit wordt van alle medeerfgenamen, die aan die uitbetaling hebben deelgenomen. Zijn de mede-erfgenamen tot voormelde uitbetaling niet genegen, dan wordt de onverdeelde poesakabezitting door den rechter in het publiek verkocht en de opbrengst daarvan volgens de voorschriften van de adat onder de erfgenamen verdeeld. Artikel 4 Hij die geld uitleent tegen rente mag daarvoor niet meer berekenen dan één procent 's maands of twaalf procent ’s jaars. Artikel 5 Wanneer door den geldleener borgtocht of inpandgeving wordt gesteld, moet hij door bewijzen kunnen aantoonen dat het goed, dat tot borgtocht of pand zal moeten strekken, vrij en onbezwaard is. Kan de geldleener door overlegging van bewijsstukken of van een soerat-keterangan evenwel niet aantoonen dat hij inderdaad de bezitter is van goederen, die hij als borgtocht of in pand wil afgeven, dan mag tot zoodanige handeling niet worden overgegaan. Is het gevorderde bewijs daarentegen wèl geleverd, dan moeten beide partijen, zoowel geldschieter als geldopnemer, een ten kantore van de kerapatan opgemaakte verbintenis teekenen, waarin alle voorwaarden duidelijk zijn gesteld. Dit stuk moet dan ten teeken van echtheid mede onderteekend worden door een daartoe door mij gemachtigd persoon, ten overstaan van wien, ook de uitkeering der opgenomen gelden aan den geldopnemer zal moeten plaats vinden. Artikel 6 Bij geschillen omtrent het bedrag der geleende som dan wel over de bedongen rente, beslist de kerapatan. In geen geval mag meer rente worden Berekend dan in artikel 4 van deze regeling is bepaald. Artikel 7 Bij geschillen omtrent verbintenissen met borgtocht of pandgeving, welke buiten voorkennis van de kerapatan of van de landshoofden zijn opgemaakt, en welke niet voldoen aan de voorwaarden gesteld bij artikel 5 hierboven vermeld, kan de houder van een zoodanige verbintenis door de kerapatan gestraft worden met betaling eener geldboete van 2 tot 5 thail *) bedragende. Het werkelijk opgenomen geld moet in zoo’n geval door den geldleener aan den geldschieter terugbetaald worden, echter zonder bijberekening van eenige rente. Artikel 8 Wanneer het gebleken is dat een geldschieter een verbintenis heeft doen opmaken waarbij de verschuldigde rente al dadelijk bij het geleende kapitaal is gevoegd, zoodat uit dat stuk niet meer kan blijken, hoeveel rente er gevraagd is, dan !) D.i. f 16,— tot £ 40,—, zal ingeval er naar aanleiding hiervan een geschil mocht ontstaan, door de rechtbank moeten onderzocht en bepaald worden hoeveel het geleende kapitaal heeft bedragen, terwijl voor de verschuldigde rente nimmer meer mag berekend worden dan in artikel 4 is bepaald. Artikel 9 Die een zaak aanhangig maakt bij de kerapatan en daarvoor een advocaat of procureur neemt, betaalt zelf alle kosten van dezen advocaat of procureur, de tegenpartij mag nimmer tot betaling van zoodanige kosten veroordeeld worden. Artikel 10 De eischer, die zijne vordering ter terechtzitting indient, betaalt dadelijk 10% tafelgeld over het bedrag zijner vordering. Deze betaling wordt niet geëischt van een onvermogenden eischer, mits hij een door den rechter afgegeven bewijs van onvermogen kan vertoonen. Bij toewijzing van den ingestelden eisch, wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van alle proces- en beteekeningskosten. Wordt de eisch slechts gedeeltelijk toegewezen, dan heeft de gedaagde ook slechts over dit gedeelte de proces- en beteekeningskosten te dragen. Gedaan op den lsten Maart 1906, of den 3den van de maand Moeharram van het mohammedaansche jaar 1324. Soeltan Maamoen Alrasjid Perkasa Alam Sjah In overeenstemming met mij, De Resident der Ooótkuót van Sumatra. Deze regeling is ook ingevoerd in Langkat, Serdang en Asahan. Bijlage IV BESLUIT VAN HET INLANDSCH ZELFBESTUUR VAN DELI (Deze verordening is in bet maleiseb en bet nederlandscb uitgevaardigd. Alleen de nederlandscbe vertaling ie bier overgenomen.) Overwegende dat het wenschelijk is t.a.v. de rechtspleging in burgerlijke zaken bij de Kerapatans in het Maleische gebied van het Landschap Deli eenige bepalingen vast te stellen met betrekking tot de behandeling dier zaken op de terechtzitting. Heeft beslot en als vo lgt: Artikel 1 Partijen kunnen zich desverkiezende doen bijstaan of vertegenwoordigen door gemachtigden tot dat einde van eene bijzondere schriftelijke machtiging voorzien, ten ware de lastgever in persoon tegenwoordig mocht zijn. (Dit artikel ontbreekt in de regelingen voor Asahan en de Laboean-batoesche landschappen.) Artikel 2 Wanneer de eischer, behoorlijk opgeroepen zijnde, niet ten bepaalden dage voor den Kerapatan verschijnt noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch voor vervallen gehouden en de eischer veroordeeld in de kosten, behoudens het recht om na voorafgaande betaling van de kosten zijn vordering opnieuw voor te brengen. Artikel 3 (1) Wanneer ten dage dienende de verweerder behoorlijk opgeroepen zijnde, niet verschijnt noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch bij verstek toegewezen, ten ware het aan den Kerapatan mocht blijken dat deze is onrechtmatig of ongegrond. (2) Ingeval van toewijzing van den eisch wordt het vonnis van den Kerapatan op last van den president door een daartoe bevoegden beambte aan den veroordeelde aangezegd waarbij hij tevens wordt indachtig gemaakt aan zijn recht om binnen den tijd en op de wijze bij art. 7 bepaald tegen het vonnis verzet te doen bij dezelfde rechtbank. (3) Aan den voet van het vonnis wordt door den djaksa aangeteekend aan wien deze verrichting is opgedragen geweest en wat deze persoon daaromtrent schriftelijk of mondeling heeft gerelateerd. Artikel 4 In de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen voorzien, kan de Kerapatan, alvorens eenige uitspraak te doen, gelasten dat de niet verschenen partij ten tweeden male zal worden opgeroepen tegen eenen naderen, door den president op de terechtzitting aan de opgekomen partij bekend gemaakten rechtsdag voor wie deze mededeeling als oproeping geldt. Artikel 5 Indien van meerdere gedaagden een of meer niet verschijnen, noch niemand van hunnentwege doen verschijnen, wordt de behandeling der zaak uitgesteld tot een naderen zoo min mogelijk verwijderden rechtsdag. Dat uitstel wordt ter terechtzitting aan de verschenen partijen medegedeeld, voor wie deze mededeeling als oproeping geldt, terwijl de President de niet verschenen gedaagden tegen dien rechtsdag opnieuw doet oproepen. Alsdan wordt de zaak behandeld en daarna tusschen alle partijen uitspraak gedaan bij een en hetzelfde vonnis, waartegen geen verzet is toegelaten. Artikel 6 (1) De vonnissen bij verstek gewezen kunnen niet ten uitvoer worden gelegd dan na verloop van veertien dagen na de aanzegging in artikel 3 bedoeld. (2) Ingeval van dringende noodzakelijkheid zal de tenuitvoerlegging voor den afloop van dezen termijn mogen bevolen worden, hetzij bij het vonnis, hetzij door den President na de uitspraak of mondeling of schriftelijk verzoek des eischers. Artikel 7 (1) De gedaagde, die bij verstek is veroordeeld en niet in het vonnis heeft berust, kan daartegen verzet doen. (2) Indien de aanzegging van het vonnis is gedaan aan een veroordeelde in persoon, is het verzet ontvankelijk binnen 14 dagen na die aanzegging. Is het vonnis aan den veroordeelde niet in persoon aangezegd, dan is het verzet ontvankelijk x) tot en met den achtsten dag nadat de president van den Kerapatan, bij onwil of nalatigheid om in der minne aan den inhoud van de uitspraak gevolg te geven, op verzoek van de partij in wiens voordeel de uitspraak is gewezen, hem voor zich heeft doen roepen en hem heeft aangemaand om alsnog binnen een door den president te stellen termijn van ten hoogste acht dagen aan de uitspraak te voldoen of bij niet verschijnen na behoorlijke oproeping tot en met den veertienden dag na de tenuitvoerlegging van den door den president van den Kerapatan uitgevaardigden schriftelijken last om beslag te leggen op de roerende c.q. onroerende goederen van den veroordeelde. Artikel 8 (1) Indien de eischer de rechtmatigheid zijner vordering of de verweerder de gegrondheid zijner verdediging door ge- 1) Het vervolg van dit artikel (art. 6) van de zelfbestunrsverordeningen regelend de behandeling van civiele vorderingen in Asahan en de Laboehan Batoesche landschappen luidt: ...zoolang de tenuitvoerlegging nog niet begonnen is. 3. De vordering in verzet wordt ingediend en behandeld op de gewone wijze voor burgerlijke vorderingen voorgeschreven. 4. De vordering in verzet bij den president van de kerapatan besar of kerapatan soekoe stuit de tenuitvoerlegging, tenzij deze bevolen is niettegenstaande verzet. 5. De opposant die zich de tweede maal bij verstek laat vonnissen wordt niet ontvankelijk verklaard, indien hij opnieuw verzet aanteekent. tuigen wenscht te staven, doch door de onwilligheid van dezen of uit anderen hoofde niet in staat is geweest om zich overeenkomstig het bepaalde bij artikel 1 door hem te doen vergezellen, bepaalt de Kerapatan eenen naderen rechtsdag, waarop het verhoor zal plaats hebben, en gelast dat de getuigen, die niet vrijwillig ter terechtzitting hebben willen verschijnen en voor zoover zij daartoe verplicht kunnen worden, door een bevoegd beambte tegen dien rechtsdag zullen worden opgeroepen. (2) Eene gelijke oproeping geschiedt aan de getuigen wier verhoor door den Kerapatan ambtshalve is bevolen. Artikel 9 (1) Wanneer de aldus opgeroepen getuige ten bepaalden dage niet verschijnt, wordt hij door den Kerapatan veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten en in eene boete niet te boven gasinde vijf en twintig gulden. (2) Hij wordt opnieuw te zijnen koste opgeroepen. Artikel 10 (1) Indien de opnieuw opgeroepen getuige andermaal in gebreke blijft te verschijnen, wordt hij ten tweeden male veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten en daarenboven in eene boete, niet te boven gaande vijftig gulden, en tot vergoeding der schade door zijn wegblijven aan partijen veroorzaakt. (2) De President kan wijders bevelen dat de niet opgekomen getuige door de openbare macht voor den Kerapatan gebracht worde om aan zijne verplichting te voldoen. Artikel 11 Indien de niet opgekomen getuige bewijst dat hij door wettige redenen verhinderd is geweest om aan de oproeping te voldoen, ontheft de Kerapatan hem na het afleggen zijner verklaring van de tegen hem uitgesproken veroordeelingen. Gedaan te Medan, den lOden December '19. Het Inlandsch Zelfbestuur van Deli. Goedgekeurd: Medan, den 10 Februari 1920. De Gouverneur der Oostkust van Sumatra. In de verordening van het landschap Serdang van 1 April 1920, goedgekeurd bij besluit van den Gouverneur van Sumatra’s Oostkust van 26 April 1920, regelend de rechtspleging in burgerlijke zaken voor den Kerapatan, luidt artikel 10: 1) Getuigen, die volgens de Serdangsche adatinstellingen niet voor den Kerapatan mogen verschijnen, worden als zoodanig opgeroepen en ondervraagd op de hun volgens hunne positie aangewezen plaatsen. 2. Wanneer de aldus opgeroepen getuige ten bepaalden dage niet verschijnt, wordt hij door den Kerapatan veroordeeld overeenkomstig artikel 9, alinea 1. 3. Indien hij opnieuw opgeroepen andermaal in gebreke blijft te verschijnen, wordt hij ten tweeden male veroordeeld volgens bovengenoemd artikel 9 alinea 1. 4. De president kan wijders bevelen dat de niet opgekomen getuige door de openbare macht op de voor hem volgens zijn positie aangewezen plaats gebracht wordt om aan zijn verplichting te voldoen. Een verordening gelijkluidend aan de bovenstaande is behalve in het landschap Serdang, ook ingevoerd in het landschap Asahan bij zelfbestuursverordening van 1 October 1919 no 30, goedgekeurd bij besluit van den gouverneur van S.O.-kust van 19 Mei 1920 en in de Batoe Barasche landschappen bij zelfbestuursverordening van onbekende dagteekening no 44, goedgekeurd bij besluit van den gouverneur van S.O.-kust van 19 Juli 1920. Bijlage V BESLUIT VAN HET INLANDSCH ZELFBESTUUR VANDELI No 135 (Deze verordening ie in bet maleiecb en bet nederlandecb uitgevaardigd. Alleen de nederlandecbe vertaling U bier overgenomen.') Het Inlandsch Zelfbestuur van Deli stelt vast de volgende verordening. Van de ten uitvoerlegging van vonnieeen in Burgerlijke Zaken. Artikel 1 De gerechtelijke tenuitvoerlegging van de vonnissen in burgerlijke zaken, heeft plaats op last en onder leiding van den President van den Kerapatan op de wijze in de volgende artikelen aangegeven. Artikel 2 (1) Bij onwil of nalatigheid van den veroordeelde om in der minne aan den inhoud van de uitspraak gevolg te geven dient de partij, in wier voordeel de uitspraak is gewezen, bij den President van den Kerapatan, bedoeld in artikel 1, het mondeling of schriftelijk verzoek tot tenuitvoerlegging in. (2) De President van den Kerapatan doet de veroordeelde partij voor zich roepen en maant hem aan om alsnog binnen een door hem te stellen termijn van ten hoogste acht dagen aan de uitspraak te voldoen. Artikel 3 (1) Indien na verloop van den gestelden termijn niet aan de uitspraak is voldaan dan wel de veroordeelde partij hoe- wel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen, vaardigt de President ambtshalve een schriftelijken last uit om zoovele roerende goederen, en bij niet bevinding dan wel blijkbare ongenoegzaamheid daarvan, zoovele onroerende goederen van den veroordeelde in beslag te nemen als vermoedelijk noodig zullen zijn om het bedrag der veroordeeling en bovendien de kosten der tenuitvoerlegging te verhalen. (2) Het beslag wordt gelegd door een tot het doen van exploiten bevoegden persoon, daartoe bijgestaan door een door den President daarvoor aan te wijzen ambtenaar of beambte van het Zelfbestuur. (3) Van de inbeslagneming wordt proces-verbaal opgemaakt en de strekking daarvan aan den beslagene, indien hij tegenwoordig is medegedeeld. (4) De inbeslagneming der roerende goederen van den schuldenaar, geldsommen en geldswaardige papieren daaronder begrepen, zal ook kunnen omvatten de lichamelijke roerende zaken, welke onder anderen berusten, en mag zich niet uitstrekken tot het vee, dat en de gereedschappen welke volstrekt benoodigd zijn voor de uitoefening van het persoonlijk bedrijf van den veroordeelde. (5) De tot het doen van exploiten bevoegde persoon zal naar omstandigheden de roerende goederen of een deel daarvan ter bewaring aan den beslagene overlaten dan wel die goederen of een gedeelte daarvan naar eene geschikte bergplaats doen overbrengen. In het eerste geval geeft hij daarvan kennis aan het dorps- of kamponghoofd, welke zorg draagt dat geene goederen worden weggevoerd. Inlandsche opstallen mogen niet worden overgebracht. Artikel 4 Bij inbeslagneming van onroerende goederen draagt de persoon, belast met de inbeslagneming, aan het dorpshoofd of ander hoofd op om ter plaatse op de aldaar gebruikelijke wijze aan het gelegd beslag de meest mogelijke bekendheid te verschaffen. Artikel 5 Te rekenen van den dag der openbaarmaking van het proces-verbaal van beslag, zal de partij tegen welke het beslag is gedaan de in beslag genomen goederen niet mogen vervreemden, bewaren of verhuren. wel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen, vaardigt de President ambtshalve een schriftelijken last uit om zoovele roerende goederen, en bij niet bevinding dan wel blijkbare ongenoegzaamheid daarvan, zoovele onroerende goederen van den veroordeelde in beslag te nemen als vermoedelijk noodig zullen zijn om het bedrag der veroordeeling en bovendien de kosten der tenuitvoerlegging te verhalen. (2) Het beslag wordt gelegd door een tot het doen van exploiten bevoegden persoon, daartoe bijgestaan door een door den President daarvoor aan te wijzen ambtenaar of beambte van het Zelfbestuur. (3) Van de inbeslagneming wordt proces-verbaal opgemaakt en de strekking daarvan aan den beslagene, indien hij tegenwoordig is medegedeeld. (4) He inbeslagneming der roerende goederen van den schuldenaar, geldsommen en geldswaardige papieren daaronder begrepen, zal ook kunnen omvatten de lichamelijke roerende zaken, welke onder anderen berusten, en mag zich niet uitstrekken tot het vee, dat en de gereedschappen welke volstrekt benoodigd zijn voor de uitoefening van het persoonlijk bedrijf van den veroordeelde. (5) De tot het doen van exploiten bevoegde persoon zal naar omstandigheden de roerende goederen of een deel daarvan ter bewaring aan den beslagene overlaten dan wel die goederen of een gedeelte daarvan naar eene geschikte bergplaats doen overbrengen. In het eerste geval geeft hij daarvan kennis aan het dorps- of kamponghoofd, welke zorg draagt dat geene goederen worden weggevoerd. Inlandsche opstallen mogen niet worden overgebracht. Artikel 4 Bij inbeslagneming van onroerende goederen draagt de persoon, belast met de inbeslagneming, aan het dorpshoofd of ander hoofd op om ter plaatse op de aldaar gebruikelijke wijze aan het gelegd beslag de meest mogelijke bekendheid te verschaffen. Artikel 5 Te rekenen van den dag der openbaarmaking van het proces-verbaal van beslag, zal de partij tegen welke het beslag is gedaan de in beslag genomen goederen niet mogen vervreemden, bewaren of verhuren. Overeenkomsten in strijd met dat verbod aangegaan kunnen tegen bet inbeslagnemen niet worden ingeroepen. Artikel 6 (1) De verkoop der roerende goederen geschiedt na tijdige bekendmaking volgens plaatselijk gebruik, door tusschenkomst van het vendu-departement of door zoodanige ambtenaren of beambten als daartoe bevoegd zullen zijn of worden verklaard, op de gewone voorwaarden in het openbaar aan den meestbiedende. Hij mag niet voor den achtsten dag na de inbeslagneming plaats hebben. (2) De veroordeelde is bevoegd om de orde aan te wijzen naar welke de in beslag genomen goederen worden verkocht. (3) Zoodra de opbrengst der verkochte goéderen zooveel bedraagt als de som waarvoor de ten uitvoerlegging geschiedt en de op den verkoop vallende kosten, wordt de verkoop gestaakt en worden de overige goederen onmiddellijk aan den veroordeelde teruggegeven. (4) Indien gelijktijdig met roerende goederen onroerende goederen zijn in beslag genomen en geen der roerende goederen aan spoedig bederf onderhevig is, zal de verkoop met inachtneming van den aangegeven voorrang gelijktijdig geschieden, doch alsdan slechts na twee met een tusschenruimte van vijftien dagen op elkander volgende bekendmakingen, op de wijze in de voorgaande alinea's aangegeven. (5) Bij inbeslagneming uitsluitend van onroerende goederen worden de in de voorgaande alinea genoemde formaliteiten op den verkoop daarvan toegepast. (6) De rechten van den geëxecuteerde op de verkochte onroerende goederen gaan krachtens de toewijzing daarvan aan den kooper, op dezen over, zoodra hij aan de voorwaarden van den koop heeft voldaan. Van die voldoening zal hem door het vendukantoor dan wel door den ambtenaar of beambte met den verkoop belast een schriftelijk bewijs worden uitgereikt. (7) Indien de geëxecuteerde weigert het onroerende goed te ontruimen, vaardigt de President een schriftelijken last uit op een tot het doen van exploiten bevoegd persoon om bijgestaan als bij het vorig artikel voor het leggen van beslag is voorgeschreven, desnoods met behulp van den sterken arm, het goed door den geëxecuteerde met de zijnen te doen ontruimen en ledig te maken. Artikel 7 (1) De tenuitvoerlegging van uitspraken strekkende tot betaling eener som het bedrag van f 250,— ongerekend de proces-kosten niet te boven gaande heeft plaats zonder voorafgaande aanmaning. (2) De President draagt de uitvoering op aan het Hoofd van hem, tegen wie de uitvoering moet geschieden of, bij ontstentenis van zoodanig hoofd, aan een ander daartoe door hem aan te wijzen beambte. (3) Hij die ingevolge de voorgaande alinea met de tenuitvoerlegging is belast, maant den veroordeelde vooraf aan om binnen de eerstvolgende acht dagen aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling te voldoen. ^ (4) Indien hij na verloop van dien termijn niet heeft voldaan, brengt de met de tenuitvoerlegging belaste persoon zulks ter kennisse van den President van den Kerapatan, die ten ware hij reden vindt om nog eenig uitstel te verleenen, gelast dat zooveel roerende goederen van den veroordeelde worden in beslag genomen als vermoedelijk noodig is om de uitvoering van het vonnis te verzekeren. (5) De inbeslagneming geschiedt in tegenwoordigheid van twee getuigen en zoo mogelijk in het bijzijn van den veroordeelde door den met de tenuitvoerlegging belasten persoon. (6) Indien binnen twee dagen na de inbeslagneming nog niet aan het vonnis is voldaan, worden de in beslag genomen goederen tot het beloop van de uitgesproken veroordeeling in tegenwoordigheid van twee getuigen in het openbaar om gereed geld aan den meestbiedende verkocht. (7) De veroordeelde is bevoegd om de orde aan te wijzen naar welke de in beslag genomen goederen zullen worden verkocht. . (8) Zoodra de opbrengst der verkochte goederen zooveel bedraagt als de som waarvoor de tenuitvoerlegging geschiedt en de op den verkoop vallende kosten wordt niet met den verkoop der overige in beslag genomen goederen voortgegaan. (9) Deze worden onmiddellijk aan den veroordeelde teruggegeven. . ,. , , , (10) De inbeslagneming mag zich niet uitstrekken tot net vee, dat, en de gereedschappen, welke volstrekt benoodigd zijn tot de uitoefening van het persoonlijk bedrijf van den veroordeelde. (11) "Wanneer er niet genoeg roerende goederen gevonden worden, zullen op ambtshalve uit te vaardigen schriftelijken last van den President ook de onroerende goederen van den schuldenaar voor zooveel noodig op de in artikel 3 aangegeven wijze en met inachtneming van het bepaalde bij artikel 4 inbeslag genomen, met inachtneming van de bij het vorige artikel voorgeschreven formaliteiten, verkocht worden. (12) De met de tenuitvoerlegging belaste persoon geeft onmiddellijk na den afloop daarvan kennis aan den President op wiens last hij hieft gehandeld. Artikel 8 (1) Het verzet van den schuldenaar tegen de uitvoerlegging, zoowel in geval van beslaglegging op roerende goederen als van inbeslagneming van onroerende goederen, wordt door hem, die zich verzet, hetzij schriftelijk hetzij mondeling gebracht bij den President van de Kerapatan, die, wanneer het verzet mondeling wordt gedaan, daarvan aanteekening houdt of doet houden. (2) De zaak wordt gebracht in de eerstkomende vergadering van den Kerapatan om door dezen na verhoor of behoorlijke oproeping van partijen, beslist te worden. (3) Het verzet stuit of schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de President op wiens last het beslag is geschied zulks gelast. (4) Van dien last maakt hij melding op het verzoekschrift of op de door hem van het mondeling verzoek gedane aanteekening. Artikel 9 De bepalingen van het voorgaande artikel zijn mede van toepassing op het geval dat een derde zich tegen de tenuitvoerlegging verzet op grond van beweerden eigendom der in beslag genomen goederen. Artikel 10 De tot het doen van exploiten bevoegde personen en hun ressorten worden door het Inlandsch Zelfbestuur van Deli bij besluit aangewezen. Artikel 11 De kosten der tenuitvoerlegging van de vonnissen in dit besluit bedoeld worden door den President Kerapatan met inachtneming van de Gouvernementsregeling begroot. Gedaan te Medan den 4den Februari 1922. Het Inlandóch Zelfbestuur van Dell. Medan, 9 Maart 1922. Goedgekeurd. De Gouverneur der Oostkust van Sumatra. Voor het landschap Asahan x) en de Laboehan Batoesche landschappen2) is de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken gewezen, geregeld als volgt: Artikel 11 De president van den Kerapatan doet de veroordeelde partij voor zich roepen en maant hem aan alsnog binnen een door hem te stellen termijn van ten hoogste acht dagen aan de uitspraak te voldoen. Artikel 12 Indien na verloop van den gestelden termijn niet aan de uitspraak is voldaan dan wel de veroordeelde partij, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen, vaardigt de president ambtshalve een schriftelijken last uit om ^ zooveel roerende goederen, bij niet bevinding dan wel blijkbare ongenoegzaamheid, zooveel onroerende goederen van den veroordeelde in beslag te nemen, als vermoedelijk noodig zullen zijn om het bedrag der veroordeeling en bovendien de kosten der tenuitvoerlegging te verhalen. Artikel 13 De persoon belast met de oproeping van eischer, gedaagde en getuigen alsmede met het beteekenen van het vonnis wordt door den president aangewezen. 1) Het zelfbestuursbesluit van 1 October 1919, goedgekeurd door den Gouverneur van Sumatra’s Oostkust van 19 M.ei 1920. 2) Het zelfbestuursbesluit van onbekenden datum, goedgekeurd door den Gouverneur van Sumatra’s Oostkust van 19 Juli 1920. Artikel 14 (1) Van aanzegging of beteekening wordt binnen 3 X 24 uren rapport uitgebracht aan den president, of bij afwezen aan den djaksa kerapatan. (2) De president of djaksa kerapatan houdt hiervan aanteekening in het register. (3) Van de gemaakte kosten wordt een declaratie in duplo ingediend, de kosten worden door den president begroot. 8 Bijlage VI BESLUIT VAN HET INLANDSCH ZELFBESTUUR VAN DELI No 110 P.K. (Deze verordening ie in het maleiech en het nederlandech uitgevaardigd. Alleen de nederlandeche vertaling ie hier overgenomen.) Zelfbeetuure-Verordening regelende eedeaflegging. Artikel 1 Indien de rechtbank het noodig acht kunnen getuigen zoowel in burgerlijke ale in etraf zaken worden beëedigd, ter beveetiging van de door hen af gelegde getuigenieeen. Artikel 2 De eedsaflegging geschiedt ter terechtzitting; indien er, naar het oordeel der rechtbank, redenen bestaan, kan deze geschieden in een moskee, huis of een daartoe bestemde plaats. Artikel 3 De eedsaflegging moet zoo mogelijk geschieden in tegenwoordigheid der wederpartij of diens gemachtigde, of nadat deze daartoe volgens de regelen, is opgeroepen. In etraf zaken Artikel 4 a. Na het verhoor kunnen getuigen in strafzaken den eed, volgens hunne godsdienstige gezindheid, worden afgenomen, ter bevestiging van de door hen afgelegde verklaringen. b. In dringende gevallen, ter beoordeeling van den met het vooronderzoek belasten ambtenaar, b.v. wanneer een getuige zwaar ziek of op sterven ligt of bij vertrek naar elders enz., kan een getuige tijdens het vooronderzoek den eed worden afgenomen. c. Indien uit andere bewijsmiddelen de schuld van beklaagde niet komt vast te staan, kan door de rechtbank of rechter beklaagde bevolen worden een eed af te leggen. Bij weigering van beklaagde den eed af te leggen, wordt deze weigering beschouwd als een vermoeden van zijn schuld. In burgerlijke zaken Artikel 5 a. De getuigen kan, ter bevestiging van hunne verklaringen, de eed worden opgelegd en zulks op verzoek van een der partijen, welk verzoek door de rechtbank dient te worden toegestaan. b. De eischer kan gedaagde verzoeken een eed af te leggen, om de beslissing der zaak daarvan te laten afhangen. De gedaagde heeft ook het recht zulks aan den eischer te verzoeken. c. De gedaagde, die geweigerd heeft een eed af te leggen, of eveneens weigert eischer een eed te laten afleggen, terwijl de gedaagde zelf verzocht is een eed af te leggen, wordt in het ongelijk gesteld. Evenzoo wordt eischer in het ongelijk gesteld, indien hij weigert den eed af te leggen, nadat eischer verzocht heeft, dat gedaagde den eed aflegt en gedaagde dezen eed aan hem terugwijst. Artikel 6 Hij die onder eede, bedoeld in de art. 4 en 5 opzettelijk een valsche verklaring aflegt, wordt, als schuldig aan meineed, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaar. Indien de onder eede valsche afgelegde verklaring, in strafzaken ten nadeele van beklaagde of verdachte strekt wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaar. Gedaan te Kola Meimoen (Medan), den 2öen Juli 192 9. Het Inlandécb Zelfbestuur van Dell. Goedgekeurd. JUedan, den löen Januari 1930. De Gouverneur der Oostkust van Sumatra. Deze verordening geldt ook voor: de Batoe Baraschelandschappen: zelfbestuursverordening van 30 November 1932, no 147, goedgekeurd bij besluit van den Gouverneur van Sumatra’s Oostkust van 24 Augustus 1933 no 48; de Karo landschappen: zelfbestuursverordening van 15 November 1932 no 93, goedgekeurd bij besluit van den Gouverneur van Sumatra’s Oostkust van 24 Augustus 1933 no 44; de Simeloengoensche landschappen: zelfbestuursverordening van 18 November 1932 no 11, goedgekeurd bij besluit van den Gouverneur van Sumatra’s Oostkust van 5 December 1932. De aanhef van de voor het landschap Serdang vastgestelde eedsregeling luidt anders dan die van de eedsregelingen, welke in andere landschappen geldt, nl.: In het algemeen worden getuigen niet beëedigd, zulks in overeenstemming met godsdienst en adat, behoudens uitdrukkelijken wensch van den rechter. In verband echter met de eischen des tijds dient de mogelijkheid geopend te worden om getuigen te kunnen beëedigen, met inachtneming van godsdienst en adat van het landschap Serdang. Artikel 1 Indien de rechtbank het uitdrukkelijk noodig acht kunnen getuigen ter bevestiging van door hen afgelegde getuigenissen, zoowel in burgerlijke als in strafzaken, beëedigd worden, met dien verstande dat voor de beëediging van de Tengkoe Parmaisoeri *), Xengkoe Poetra Alahkota ®), landsgrooten, rechters en hun respectievelijke echtgenooten toestemming noodig is van Z.H. den Sultan. Artikel 2 enz. (Zie vorige bijlage.) !) De echtgenoote van den Sultan. a) De opvolger van den Sultan. Bijlage VII BESLUIT VAN DE INLANDSCHE ZELFBESTUREN VAN BATOE BARA No 40 (Deze verordening ie in het maleiech en het nederlandech uitgevaardigd. De nederlandeche vertaling ie hier overgenomen.) Artikel 1 Het zelfbestuur van Batoe Bara besluit dat voor zoover niet anders bij schriftelijke zelfbestuursverordening is of zal worden bepaald, de bepalingen van het wetboek van strafrecht voor Nederlandsch-Indië voor zijn onderhoorigen, met uitzondering van hen die tot de inheemsche bataksche bevolking van dit gewest behooren, van kracht zullen zijn, voor zoover die bepalingen dit ook in verband met de bevoegdheden van het zelfbestuur toelaten en behoudens het bepaalde in het volgende artikel. Artikel 2 Van het bepaalde bij artikel 1 is uitgezonderd de le titel van het le boek van het wetboek van strafrecht voor Nederlandsch-Indië. 1) Artikel 3 Van het bepaalde bij artikel 1 zijn uitgezonderd: a. de XVIe titel van het 2e boek 2) van meergenoemd wetboek van strafrecht, indien de daarin vermelde feiten zijn ge- *) Omvang van de werking der wettelijke strafbepalingen. *) Beleediging. pleegd tegen den zelfbestuurder, diens wettige echtgenoote(n) of diens bloedverwanten tot in den derden graad. b. artikel 284 x) in de gevallen dat de beide overspeligen of een hunner behooren tot de inheemsche bevolking van het gewest. Artikel 4 De bepalingen die volgens het wetboek van strafrecht voor Nederlandsch Indië toepasselijk zijn op de ambtenaren in dienst van het gouvernement, gelden tevens ten aanzien van de ambtenaren in dienst van het landschap Batoe Bara. Artikel 5 "Waar in meergenoemd wetboek van strafrecht gesproken wordt van „het hoofd van plaatselijk bestuur”, wordt daarvoor in de plaats gelezen „het bevoegde gezag”. Laboehan Roekoe, den 15den Mei 1919. Het Inlandsch Zelfbestuur vd. Afedan, 5 Augustus 1919. Goedgekeurd. De Gouverneur der Oostkust van Sumatra. De invoering van het wetboek van strafrecht op dezelfde wijze als in Batoe Bara, geschiedde in Asahan bij zelfbestuursverordening van 13 Juli 1919 no 29, goedgekeurd bij besluit van den gouverneur van S. O.-kust van 5 Augustus 1919. 1) Overspel. Bijlage VIII BESLUIT VAN DE INLANDSCHE ZELFBESTUREN VAN BATOE BARA No 107 (Deze verordening ie in het maleiech en het nederlandech uitgevaardigd. Alleen de nederlandeche vertaling ie hier overgenomen.) De Inlandeche Zelfbeeturen van Batoe Bara, Gelezen het schrijven van den Gouverneur der Oostkust van Sumatra ddo. 30 Juni 1931 no 8868/4 en het schrijven van den Assistent-Resident van Asahan ddo. 17 Augustus 1931 no 7819/4. Overwegende dat het wenschelijk is van de van Zelfbestuurswege plaats vindende preventieve hechtenisstelling van Landschapsonderhoorigen, regelen vast te stellen concordaat aan artikel 498 Rechtsreglement Buitengewesten. Gelet op haar besluit van 15 Mei 1919 no 40 goedgekeurd door den Gouverneur der Oostkust van Sumatra ddo. 5 Augustus 1919. Nog gelet op de adat. Hebben besloten, Vaet te etellen de navolgende verordening: Artikel 1 Wanneer de Zelfbestuurders of daartoe door hen belaste personen bij de ondervraging gedurende het vooronderzoek van oordeel zijn dat er genoegzame grond bestaat tot vervolging van den door hen ondervraagden verdachte en dat het ten laste gelegde feit behoort tot de kennisneming van den kerapatan besar, kunnen zij in overleg met den Controleur van Batoe Bara gelasten dat de verdachte, wanneer deze is aangehouden, in voorloopige hechtenis zal blijven of anders daarin zal worden gesteld, indien het feit strafbaar is met een gevangenisstraf van ten hoogste 5 jaren of indien het feit valt in de termen van de artikelen 282, laatste lid, 296, 303, 335, eerste lid onder le. 351, eerste lid, 353, eerste lid 372, 378 en 480 van het wetboek van strafrecht of oplevert medeplichtigheid aan of poging tot de feiten in dit artikel vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen persoon, die voor het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij artikel 47 van het wetboek van strafrecht. Artikel 2 In alle andere gevallen tenzij de van ouds gebruikelijke zeden en gewoonten, de adat, zulks voorschrijft of aannemelijk maakt, mag geen bevel van gevangenhouding worden gegeven en zal de verdachte, als hij in hechtenis is, dadelijk op vrije voeten worden gesteld. Artikel 3 De in artikel 1 bedoelde personen zijn echter, zoolang zij de stukken niet hebben verwezen naar den kerapatan besar, steeds bevoegd de verdachten, in het eerste lid bedoeld, in vrijheid te doen stellen, wanneer zij de aanhouding of de voorloopige hechtenis niet meer noodig achten en verdachten, wier inhechtenisstelling kan worden bevolen, doch die voorloopig op vrije voeten zijn gelaten, alsnog in preventieve hechtenis te stellen. Artikel 4 Indien bij het onderzoek in het volgende lid bedoeld blijkt, dat zij het feit ten onrechte hebben aangemerkt als een bedoeld in het eerste lid, gelasten zij de onmiddellijke invrijheidstelling van den verdachte. Artikel 5 (1) De in artikel 1 bedoelde personen zijn wijders verplicht tot het houden van een nader onderzoek, ingeval het feit met de doodstraf of met levenslange gevangenisstraf dan wel tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren kan worden gestraft, en daartoe bevoegd in alle zoodanige andere gevallen waarin zij zulks noodig achten. (2) De Zelfbestuurders gelasten daartoe de betrokken getuigen op te roepen om te verschijnen op den voor in het eerste lid van dit artikel genoemde onderzoek vastgestelden datum en uur. (3) Indien de getuige: a. behoorlijk opgeroepen zijnde niet voor hen verschijnt, kunnen zij hem voor zich doen brengen. b. voor hen verschenen of gebracht zijnde zonder wettige redenen weigert getuigenis der waarheid af te leggen, kunnen zij bevelen, dat de onwillige getuige in gijzeling zal worden gebracht en gehouden, totdat deze aan zijne verplichting heeft voldaan. (4) Waanneer een getuige schadeloosstelling vraagt, wordt deze door den djaksa kerapatan volgens de daarvoor bestaande tarieven begroot en den getuige daarvan een bewijsstuk uitgereikt. (6) Wanneer een getuige, door verklaring hetzij van een geneeskundige, hetzij van zijn hoofd een politiebeambte doet blijken dat hij door ziekte of lichaamsgebreken buiten staat is op de hem gedane oproeping te verschijnen, begeven de ambtenaren, door de zelfbestuurders daartoe aangewezen, zich naar zijne woning of dragen aan de daartoe geschikte beambten op hem onder eede op vraagpunten te hooren. (6) Indien getuigen moeten worden gehoord die woonachtig zijn of verblijf houden buiten het landschap, zenden de personen, genoemd in artikel 1, de ontworpen vraagpunten aan den Magistraat te Laboehan Roekoe met verzoek te willen handelen overeenkomstig artikel 504 no 1 Rechtsreglement Buitengewesten. Artikel 6 Deze regeling treedt in werking 30 dagen na dien der goedkeuring van den Gouverneur der Oostkust van Sumatra. Opgemaakt te Laboehan Roekoe op heden den 17den September 1931. Afedan, 9 Januari 1932. No 11. Goedgekeurd: De Gouverneur der Oostkust van Sumatra. Een dergelijke regeling werd ook ingevoerd in het landschap Langkat (zelfbestuursverordening van 15 December 1931 no 227, goedgekeurd bij besluit van den gouverneur der Oostkust van Sumatra van 9 Januari 1932 no 5), de Karolandschappen (zelfbestuursverordening van 2 September 1931 no 58, goedgekeurd bij besluit van den gouverneur der Oostkust van Sumatra van 9 November 1931 no 4) en de Simeloengoensche landschappen (zelfbestuursverordening van 6 Augustus 1931 no 68, goedgekeurd bij besluit van den gouverneur der Oostkust van Sumatra van 17 Augustus 1931). LITERATUURLIJST Adatrechtbundels V, XXVIII, XXXIII, XXXV, XXXVIII. Boeke, Dr. J. H., Dorp en desa. Carpentier Alting, Mr. J. H., Grondslagen der rechtsbe- deeling in N.I. , , Carpentier Alting, Mr. J. H„ e.a. Vierentwintig ontwerpen van indisch recht. ^ Mededeelingen van de afdeeling bestuurszaken der buitengewesten van het departement van Binnenlandsch Bestuur. Serie A no 3. _ _ Mededeelingen van het Encyclopaedisch bureau, deel 11, aflevering 3, le en 2e stuk. Oppenheim, Mr. J., e.a., Proeve van een staatsregeling voor N.L Regeerings-almanak voor N.I., 1935, deel 1. Ter Haar, Mr. B., Een keerpunt in de adatrechtpolitiek. Toekomstbeschouwingen (Koloniale Studiën, 19281). Tideman, J., Simeloengoen. Verhandelingen van het Indisch Genootschap 1908. . _ Verslag van de commissie tot herziening van de staatsinrichting van N.I., ingesteld bij G.b. van 17 Dec. 1918 no 1. Landsdrukkerij, "Weltevreden 1920. V olksr aadstukken 1918*, 1928/1929, 1931/1932. Vollenhoven, Mr. C. van, Het adatrecht van N.I. ZAAKREGISTER Achterwal: 17, 24, 25, 47, 56, 59, 62. adat: 28, 40, 48, 53, 55, 56, 57, 87 e.v. — borg: 25, 48. afdeeling: 20. onder —: 21. ambtenaren: 20, 27, 28, 33, 41, 54. anak beroe — senina: 25. apanagehouder: 16. Asahan: 9, 11, 12, 13, 16, 18, 21, 22, 25, 41, 43, 50, 51, 53, 54, 57, 58, 60, 78, 79. Atjeh: 11, 16. atjeehsch: 22. autocratisch: 19. autonomie: 19, 20. adviseur: moh. —: 71. Bandahara: 23. Batak: 25. — karo: 18. — timoer: 18. bataksch: 22, 23, 53. — landschappen: 11, 15, 47. batin balang: 24. Batoe Bara: 13, 14, 17, 18, 21, 23, 24, 41, 56, 57, 58, 67. Bedagai: 11, 22, 64. belangenkring: 19. — sfeer: 19. belasting: 24. Belawan Deli: 31, 32, 33. Bengkalis: 9, 21. beraadslaging: 76. beschikkingsrecht: 12. bestuur: 10, 11, 12, 13, 14, 19, 20, 21, 25, 40, 57, 58. districts -: 13, 22, 27, 58. dorps —: 17, 18. europeesch —: 20, 27, 29, 30, 33, 34, 48, 77, 81. h.v.g. —: 20, 21, 77 e.v. kampong—: 19. sultans —: 13. vorsten —: 16, 18, 52. zelf -: 20, 21, 24, 26, 27, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 43, 44, 48, 51, 53, 89 e.v. bestuursindeeling: 11. — macht: 27. — organisatie: 14, 27. — voering: 11, 15. bevoegdheid: (rechterl.): 21, 23,24, 60 e.v boete: 80. bevolking: 11, 16, 23. (bataksche): 17, 24. bond: 15. dorpen —: 15, 16, 19, 24, 27, 59, 60. burgerlijke zaken: 60 e.v. Chalipah: 23. Christenen (inl.): 35, 38. cultures: 18, 29, 30. cultuurgebied: 18. cijns: 12. Datoek: 22, 23. Deli: 9, 10, 11, 12, 17, 21, 24, 25, 32, 41, 48, 49, 54, 57, 61, 62, 63, 71. deurwaarder: 81. direct bestuurd gebied: 33, 82. district: 14, 26. onder —: 13, 14. districtsbestuur: 13. — gerecht: 58, 64 e.v. — hoofden: 58. djaksa: 41, 42, 75, 80. dorp (kampong, koeta): 18, 19, 24, 25, 26. moeder —: 15, 24. dorpsbewoners: 28. — rechtspraak: 47, 48, 62, 69, 70. Eed: 33, 74 e.v. electie: 27. erfelijke opvolging: 27. Federatief: 12. forum: 67, 68. Gebiedsdeel: 15, 16, 19. geldboete: 54, 60 e.v. gemeenschap: 15, 19, 26, 27, 54. bloed —: 14. dorps —: 19, 20. rechts —: 19, 26, 47. gemeente: 20. geslacht: 14. geslachtenunie: 15. gevangenisstraf: 60 e.v. godsdienstige wetten en in¬ stellingen: 34, 78 84 e.v. gouvernement (van N.I.): 10, 12, 13, 15, 23, 32, 37, 38, 40, 44. gouvemementsrecht: 56, 57. gouverneur generaal: 81. gratie: 81. grooten. rijks —: 18. lands -: 28, 30, 71, 72. gijzeling: 54. Hechtenis: 60 e.v. voorloopige —: 34. heerendienst plichtige: 24. afkoop van —: 24. hoofden: 13, 27, 58, 59. kampong—: 17, 18, 19, 24, 25, 27, 28, 30, 49. loehak —: 22. volks —: 19, 27, 28. wijk —: 25. hooger beroep 61 e.v. Imam: 51. indirect bestuurd gebied: 31, 33. Jangdipertoean: 23. — besar: 23. jurisdictie: 36, 63. Kadli: 51. Kampar Kiri: 13, 14, 15, 21, 23, 67. Karo: 15, 17, 21, 23, 24, 48, 49, 56, 69. Kedjoeroean: 9, 22. Kerapatan: 41, 49, 52, 58, 59, 60 e.v. ketoea: 24. klacht: 34, 40. — delict: Koealoe en Ledong: 9, 10, 13, 43. kolonistenfamilies: 14. korte verklaring: 10, 83. Kota Matsoen: 31. Laboean Batoe: 13, 14, 21, 23, 24, 25, 56, 68. Laboean Deli: 11, 61. land: 35, 44. landsdienaar: 37, 38. landbouwondernemingen: 12. landschapsgroepen: 11, 13, 22, 23, 25, 26, 27. Langkat: 9, 10, 11, 12, 13, 17, 21, 22, 41, 47, 58, 64. Boven-, Beneden-: 21, 25. Maleische landschappen: 11, 13. Medan: 9, 12, 31, 33, 61. menangkabausch: 14, 22. Nagari: 15, 26, 58. — bond: 58. — hoofd: 15. Oeroeng: 11, 15, 19, 24. — hoofd: 16, 17, 59. radja —: 24. o.m.: 35, 72 e.v. ommelanden: 11, 12, 13, 22, 26, 58. onderdanen: 28. (wet op het Ned. onderdaanschap): 28. onderhoorige: 28, 35, 38, 39, 43, 46, 55. gouvernements —: 30, 31,32. zelfbestuurs-: 30, 31, 32. onderhoorigheden: 11, 12, 16, 22, 24. overtreding: 33, 67. Padang: 11, 22, 41, 63. pangeran: 22, 65. pangoeloe: 24, 62 e.v. — gerecht: 53. — kesain: 19, 48. — roemah: 19. — koeta: 19, 27. hoofd —: 49. Pelalawan: 9, 10, 13, 14, 21, 23, 25, 56, 67. Pematang Siantar: 9. perbapaan: 15, 24. Pertjoet: 9, 11, 22. poenale sanctie: 29. poetjoek negeri: 24. politie: 28, 29, 33, 38. — ambtenaar: 33. — corps: 30, 31. — zorg: 29. algemeene —: 31. gewapende —: 30. gouvernements —: 30, 32, 33, 34. stads —: 31, 33. veld —: 30, 31, 33. zelfsbestuurs —: 30. politieke contracten: 9, 20, 28, 32, 33, 35, 38, 43, 54, 77, 89. proces straf-: 41, 70 e.v. Radja: 22, 23. — van Siantar: 9. rechtbank: 23, 24, 48, 49, 54, 57, 58, 59, 60, 76, 77. zelfbestuurs —: 31, 44. rechterlijk college: 22. rechtsbedeeling: 77. — kring: 40, 56. — macht: 23, 24, 25, 27, 46. — middelen: 76. rechtspraak: 10, 21, 22, 25, 26, 36, 43, 47, 48, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 70, 77, 82'e.v. dorps —: 25, 49. godsdienstige —: 50 e.v. rechtsregeling: 47. — reglement: 34. rechtstreeks bestuurd gebied: 9, 31. rechtswezen: 11. resident: 20. Rokan: 13, 14, 15, 21, 23, 69. rijksraad: 13. Serdang: 9, 10, 11, 12, 17, 21, 25, 41, 49, 50, 52, 65. Siak Sri Indrapoera: 9, 10, 11, 12, 13, 21, 22, 43, 58, 66. Siantar: 17. sibajak: 19, 23. Simeloengoen: 15, 16, 21, 23, 25, 48, 49, 56, 57, 60, 69. soekoe: 14, 15, 26. - hoofd: 14, 58. — indeeling: 15. soetan: 23. stam(deel): 14, 16, 25. stedehouder: 15. straf: 80. strafbare feiten: 60 e.v. (opsporing en vervolging van —): 28. strafzaken: 60 e.v. Sultan: 11, 12, 13, 18, 21, 22, 58, 59. Sultanaten: 11, 12, 14, 21, 22, 24, 25, 26, 56, 58. Taak: 10, 21, 26, 53. overheids —: 19. bestuurs —: 21. tenuitvoerlegging: 54, 77, 80 e.v. territoriaal: 14, 15. Timor batak doesoen: 12. Toeankoe maharadja: 23. — besar: 23. toezicht: (hooger —): 77. tongkat: 23. Uitspraak: 75. unie: 14. Vereeniging (politieke): 33. vergadering: 33. verordening: 54, 55, 56. vertegenwoordiger: 18, 19, 22, 58. verwantschap: 25. volksraad: 82 e.v. vonnis: 72, 76 e.v. vorst: 14, 16, 18, 19. 'W’azir: 22. wetboek van strafrecht: 39, 40, 57, 88. wetgever: 55. — geving: 10. wijk: 19, 27, 48. I — hoofd: 19, 48. Zelfbesturende landschappen: 9, 11, 13, 14, 15, 16, 19, 20, 21 23 24. zelfbestuurder: 13, 14, 16, 22, 23, 28, 58, 59, 60. zelfbestuursregelen: 10, 20, 28, 29, 35, 38, 43, 44, 48, 77, 89.