DE MODERNE STAATSGEDACHTE IN HET LICHT DER JONGSTE ENCYCLIEKEN DOOR DR. A. J. M. CORNELISSEN -TT \/\' \ i \ , ' Mf-—: b DE MODERNE STAATSGEDACHTE IN HET LICHT DER JONGSTE ENCYCLIEKEN DE MODERNE STAATSGEDACHTE IN HET LICHT DER JONGSTE ENCYCLIEKEN DOOR DR. A. J. M. CORNELISSEN 1938 N. V. GOOI & STICHT - HILVERSUM VOORWOORD Het beeld van Rome als vuurtoren temidden van de branding der eeuwen, is oud, maar thans wellicht méér dan ooit toepasselijk. De gedachte, in deze beeldspraak uitgedrukt, heeft mij tot het schrijven der volgende bladzijden gebracht. Wanneer deze of gene mocht meenen, dat ik teveel citaten uit de encyclieken in mijn betoog heb ingevlochten, dan moge hij bedenken, dat een meer juiste en klare weergave van de hedendaagsche stroomingen als ook een scherpere uiteenzetting van het Katholiek standpunt dan Mit brennender Sorge en Divini Redemptoris geven, niet mogelijk is. Wellicht ook vormen deze aanhalingen voor sommigen een aanleiding de rondschrijvens zelf ter hand te nemen, waarmede het aantal dergenen, die over de pauselijke encyclieken spreken zonder ze te hebben gelezen, een gelukkige vermindering zou ondergaan. Nijmegen, December 1Q37- A. J. M. CORNELISSEN. INHOUD Oude waarkeid over den nieuwen tijd .... 7 Eenkeid der dwaling 19 Het verlangen naar verlossing 3° De kuidige zielsziekte 47 De moderne staat . . . 55 Levenstotaliteit en staatstotaliteit 6o Natuur en teckniek 75 Er is nog koop 8a Imprimatur Dr. P. de Jong, censor a. k. d. Driebergen, 17 Dec. 1957 0503—31637 OUDE WAARHEID OVER DEN NIEUWEN TIJD De tijd, dat pauselijke encyclieken in niet-KathoIieke kringen ongelezen bleven, is voorbij. Wat Pius XI in Quadragesimo Anno naar waarheid van Rerum Novarum, bet beroemde rondschrijven van Leo XIII, getuigt, dat nl. de daarin vervatte waarheden niet slechts in nietKatholieke dagbladen en boeken, maar ook in de parlementen en in de gerechtshoven herhaaldelijk werden aangehaald en verdedigd, geldt ook van zoovele encyclieken van den thans regeerenden Paus, niet in het minst van de laatste drie, die tegen het godloos Communisme (Divini Redemptoris), over den toestand der Katholieke Kerk in Duitschland (Mit hrennender Sorge) en de positie van het Katholicisme in Mexico (Firmissimam constantiam)1). Vijfentwintig jaar geleden was het niets bijzonders, wanneer men niet-KathoIieke schrijvers minachtend hoorde spreken over Leo XIII, die, blijkens zijn encycliek Rerum Novarum, bewezen zou hebben van het moderne arbeidersvraagstuk niets te begrijpen. Toen stemde de Duitsche geschiedschrijver Ziegler, in zijn boek over de geestelijke en sociale stroomingen in de negentiende eeuw, in met de kritiek van den Engelschman Blatchford, die sprak van een tragikomisch mengsel van inconsequenties en dwalingen en van een stelsel van individualistische concurrentie, door godsdienst verzacht. Tegenwoordig staat men anders tegenover de uitspraken van Rome. Zeker, de belangstelling, waarmede sommigen van de encyclieken plegen kennis te nemen, gaat niet altijd uit boven den graad van intensiteit, waar- x) Wij bezigen de vertalingen van De Tijd met aanduidingen van de nummering (Divini Redemptoris) en de bladzijde (Mit brennender Sorge). Van de Mexico-encycliek is geen vertaling in bet Nederlandscb verschenen. mede men een gelegenheidsbrochure doorneemt. Velen ook laten de encyclieken ongelezen, hetzij uit onwetendheid hetzij, in sommige landen, gedwongen door een burgerlijke overheid, welke, begrijpelijkerwijze, vrees koestert voor de waarheid. In moderne grondwetten echter zijn gedachten uit de pauselijke brieven toegepast; de sympathie van menigen staatsman voor Rome’s visie op het hedendaagsch wereldgebeuren en voor de door haar aangewezen oplossing is bekend.2) En ook in het wetenschappelijk betoog wordt aandacht geschonken aan de leer, door de pausen ontwikkeld, zooals het symptomatisch mag heeten, dat een niet-KathoIiek Nederlandsch weekblad, na het verschijnen van de jongste encyclieken, een algemeene verkrijgbaarstelling bepleitte. Van de encycliek Mit brennender Sorge werd verklaard, dat zij een teeken was, dat de menschheid nog niet verloren is; voor den Nationaal-Socialistischen leider evenwel heette zij een Mene Tekel. De oorzaken van deze verandering in de houding der niet-KathoIieke wereld tegenover de woorden van het Vaticaan zijn vele. Op één moge hier in het bijzonder de aandacht gevestigd worden. Het is reeds sinds jaren, dat men spreekt van een crisis in de wetenschap. Een rustelooze boekenproductie, een ten top gevoerde technische verzorging, een steeds verder zich ontwikkelend specialisme, dat zich bedient van een machtig apparaat van documenten en gegevens, — al deze teekenen van een uiterlijken bloei der wetenschap zijn niet in staat het trieste feit te verdoezelen, dat de wetenschap van het leven is vervreemd. De oude wijsheid, dat men niet voor de school, doch voor het leven leert, is vergeten; naast de leuze: ,,L art pour I art doet ook het devies: ,,De wetenschap om de wetenschap zelve opgeld. Deze éénzijdige, in den grond hoogmoedige wetenschapsbeoefening bevredigt in steeds mindere mate groote groepen van intellectueelen en ook voor het gewone volk 2) Men vergelijke wat de Paus, met gerechtvaardigde voldoening, in Divini Redemptoris (35) opmerkt over de belangstelling in niet-Katholieke kringen voor Quadragesimo Anno. bleef deze onvruchtbaarheid van het wetenschappelijk beroep geen geheim. Het ontzag voor den ,,geleerde daalt zienderoogen; het gezonde verstand van den leek wordt zichzelf bewust en waagt, aanvankelijk aarzelend, doch spoedig vrijmoediger, kritiek op het betoog, dat in de collegezaal wordt gehouden. Nu worden pauselijke encyclieken niet gestoken in het deftig ornaat van een academische verhandeling, omzoomd door reeksen van voetnoten en afgesloten door een indrukwekkende litteratuurlijst. Maar toch, encyclieken zijn kwartslampen, waarmede iedere vervalsching van leer en praktijk der godsdienstige of zedelijke orde wordt opgespoord; menig wetenschappelijk werk is, daarmede vergeleken, niet méér dan een zielig kaarsenstompje, dat flakkerend spookgestalten toovert op de muren van het studeervertrek. Dat ontdekken steeds meer geesten, wien de „wetenschappelijke” vormendienst, zonder daaraan beantwoordenden inhoud, te machtig wordt en daarom omzien naar waarheden van het gezond verstand, naar het natuurlijk recht, de natuurwet, de rechte rede en de onafhankelijk van den mensch bestaande orde der dingen.®) Enkele karakteristieke trekken der encyclieken mogen hier een korte aanduiding vinden. Zij bewijzen, in welke bijzondere mate Rome oude waarheid weet te formuIeeren in moderne bewoordingen en toe te passen op hedendaagsche problemen. Dat deze taal meer en meer weerklank vindt bij de menschheid, is een hoopvol teeken en vormt, in de duisternis van heden, een lichtende plek. Tegenover het zéér individueel spraakgebruik van talrijke wetenschapsbeoefenaars steekt de weloverwogen, consequent doorgevoerde en aan de gezonde taalopvat- 3) Een oordeel van Pius XI, oud-bibliothecaris van de Ambrosiana te Milaan, vindt men in Divini Redemptoris (15): ,,De verkondigers van het Communisme weten bovendien ook partij te trekken van den naijver der verschillende volkeren, de contrasten tusschen verschillende politieke stelsels en zelfs van de stuurloosheid, welke op het gebied van de wetenschap-zonderGod heerscht, om binnen te dringen in de universiteiten en de beginselen van hun leer met schijnwetenschappelijke argumenten te steunen.” ting der massa beantwoordende terminologie van de encyclieken gunstig af. Hoe duister zijn niet vaak de betoogen, welke van den katheder klinken; de verstaanbaarheid is niet zelden gering, soms geheel zoek. Zóóver is het hier en daar reeds gekomen, dat luidruchtig ingezette geschillen, waarbij aan beide zijden mannen met een grooten, wetenschappelijken naam streden, verschrompelden tot een ijl spiegelgevecht om termen, wijl met een zelfde woord verschillende begrippen waren aangeduid en dienaangaande, van stonde af, misverstand bestond. Weldadig doet, te midden van dit woordenspel, de, reeds vóór vijfenzeventig jaren door Paus Pius IX geuite, vermaning (allocutie van 18 Maart 1861: Iamdudum cernimus) aan: Men geve aan de dingen weder hun juisten naam terug en de H. Stoel zal zich steeds gelijk blijven als bescherming en toevluchtsoord dei ware beschaving. Voor een gave, constante terminologie stonden de pausen steeds op de bres. Zoo waarschuwt Mit brennender Sorge tegen den verkeerden uitleg, welke aan heilige woorden en begrippen gegeven wordt. Het Ieege spel met woorden, bedoeld als misleiding van argeloozen, geeft den Paus aanleiding tot het strenge oordeel: Wil hij geen Christen zijn, dan moest hij minstens nalaten den woordenschat van zijn ongeloof uit de Christelijke begrippen te verrijken. Een tweede karaktertrek der encyclieken is de continuïteit, welke haar met vroegere uitspraken, door Rome gedaan, verbindt. Vormt, in de wereld der officieele wetenschap, menig auteur een school op zich; ) ziet men 4) Zoo waar is de opmerking van Pius X in zijn encycliek tegen het Modernisme, aan het adres van de specialisten in de wetenschap gericht: „Tenslotte hebben hunne vakstudie’s hen ertoe gebracht, dat zij geen gezag meer erkennen, zich geen beperking meer willen laten welgevallen; zoo hebben zij hun eigen geweten misleid en willen zij zoo graag waarheidsdrang noemen, wat in werkelijkheid slechts hoogmoed en hardnekkigheid is. daar een bovenmatige beoefening der oorspronkelijkheid, zoodat nieuwe theorieën niet groeien uit oude, maar naast deze worden opgebouwd —, geheel anders is het gesteld met de uitspraken van Rome. Zooals de encyclieken van denzelfden paus één geheel vormen, gedragen door dezelfde gedachten, zoo loopt ook door de geheele reeks der uitspraken van de opeenvolgende opperherders een zelfde lijn. Toen in het begin van deze eeuw in de Kerk het Modernisme den kop opstak, trad Pius X tegen deze strooming op, o.a. met zijn rondschrijven van 8 September 1907: Pascendi dominici gregis, waarin hij, hij herhaling, den zucht naar oorspronkelijkheid, waarvan de Modernisten blijk gaven, becritiseerde: Zij hebben een nieuw systeem gevestigd en in een wilde, teugellooze jacht naar iets nieuws vergeten zij de waarheid te zoeken, waar hare zekere zetel is. En als de paus gaat spreken over de Modernisten als hervormers, dan brandmerkt hij hun grenzenlooze, brandende zucht naar nieuwigheden opnieuw. Eerbied voor de traditie, iets wat den modernen mensch zoo ver ligt, draagt ook de encycliek van Leo XIII van 4 Augustus 1879, getiteld: Aetemi Patris, waarin de paus voorschreef, dat de scholastieke wijsbegeerte van Thomas van Aquine in het kerkelijk onderwijs moest worden gevolgd. Maar deze negentiendeeuwsche getuigenis voor de onvergankelijke waarde der Middeleeuwsche philosophie is in geenen deele een blijk van conservatisme. De resultaten van het moderne, wetenschappelijke onderzoek worden volledig aanvaard en in hun volle waarde erkend. Omdat de houding van Rome ten aanzien van de scholastieke wijsbegeerte en theologie nog zoo vaak wordt misverstaan en tevens, wijl de hieromtrent gegeven richtlijnen een zoo sprekend voorbeeld zijn van een opvatting der wetenschap, waarin erkenning van de overgeleverde waarheden en behoefte aan rusteloos verder onderzoek harmonisch vereenigd zijn, mogen hier eenige aanhalingen uit de genoemde encycliek van Leo XIII volgen: In plaats van de oude leer, werd hier en daar een nieuwe soort wijsbegeerte ingevoerd, welke niet de gewenschte en heilzame vruchten bracht, welke de Kerk en de burgerlijke gemeenschap zelf ervan verwacht hadden. Onder het aandrijven der hervormers van de zestiende eeuw, begon men te philosopheeren zonder op het geloof acht te slaan en over en weer stond men elkander toe zijn gedachten te laten gaan volgens eigen lust en inzicht. Het gevolg daarvan was natuurlijk, dat de wijsgeerige systemen zich bovenmatig vermenigvuldigden en dat er allerlei, onderling strijdige meeningen ontstonden, zelfs over de meest belangrijke onderwerpen der menschelijke wetenschappen. Van de veelheid der meeningen kwam men gemakkelijk tot aarzelingen en tot twijfel: welnu, van den twijfel tot de dwaling, — wie beseft dat niet? is de val gemakkelijk Inderdaad, deze veelvoudige systemen, enkel steunend op het gezag en het oordeel van iederen meester afzonderlijk, hebben slechts een veranderlijken grondslag en kunnen mitsdien, in plaats van een zekere, vaste en stevige wetenschap, gelijk de oude (scholastieke) was. enkel een wankele philosophie zonder bestendigheid vóórtbrengen. Spreekt kier het gevoel voor de traditie, in de volgende passage is de vooruitstrevendheid aan het woord: Terwijl wij verklaren, dat van harte en dankbaar iedere wijze gedachte, iedere gelukkige uitvinding en iedere nuttige ontdekking, van welke zijde zij ook komen, aanvaard moet worden, sporen wij U op de meest nadrukkelijke wijze aan, — en dit voor de verdediging en de eer van het Katholieke geloof, voor het welzijn van de maatschappij, voor den vooruitgang van alle wetenschappen, — de kostbare leer van den heiligen Thomas toe te passen en zoo goed mogelijk te verspreiden. Wij zeiden: de leer van Sint Thomas, want als bij de scholastieke leeraars wordt aangetroffen een of andere al te subtiele kwestie, een onbedachtzame verzekering of iets, wat niet overeenstemt met de beproefde leerstellingen van latere eeuwen of wat van iedere waarde ontbloot is, dan bedoelen wij geenszins dit ter navolging voor onzen tijd voor te houden. Dezen geest ademen ook de jongste encyclieken van Pius XI, waarin voortdurend naar vroegere uitspraken van hemzelf en van zijn voorgangers verwezen wordt. Zoo leest men in Divini Redemptoris (31): Betreffende de economisch-sociale orde zijn de leidende beginselen uiteengezet in de sociale encycliek van Leo XIII over het arbeidersvraagstuk (Rerum Novarum); en in de Onze over den wederopbouw der sociale orde (Quadragesimo Anno) zijn zij aan de eiscben van den tegenwoordigen tijd dienstig gemaakt. Daarna, opnieuw inprentend de eeuwenoude leer der Kerk betreffende bet individueele en sociale karakter van den privaat-eigendom. hebben Wij nauwkeurig omschreven bet recht en de waardigheid van den arbeid, de betrekkingen van wederkeerigen steun en hulp, welke moeten bestaan tusschen hen, die het kapitaal in handen hebben en hen, die arbeiden, en het loon, dat rechtmatig verschuldigd is, aan den arbeider voor hem en zijn gezin.5) Beteekent deze eerbied voor de traditie een evenwichtige waardeering van het oude én het nieuwe, dezelfde geestelijke evenwichtigheid typeert de leer der Kerk over de geheele linie. In de Communisme-encycliek (34) staat de volgende passage, getuigend van een diepwortelenden afkeer voor iederen vorm van extremisme en radicalisme: Deze leer der Kerk staat even ver van alle uitersten der dwaling als van alle overdreven zucht en streven van politieke partijen; zij houdt zich steeds aan het evenwicht van waarheid en rechtvaardigheid: zij eischt dit evenwicht in de theorie, zij wendt het aan en propageert het in de praktijk. Dit door Rome steeds verdedigde „juiste-midden” en deze „gulden middenweg” is niet een opofferen van de helft der waarheid, maar een waarheid, welke tusschen twee dwalingen ligt.8) Vandaar dan ook, dat de groote B) Op grond van deze continuïteit in de leer, welke van de Eeuwige Stad uit wordt gepredikt, citeeren wij in dit geschrift behalve de jongste encyclieken ook de oudere rondschrijvens van Pius XI en van vroegere pausen. ) Men zie bijv. Quadragesimo Anno, wanneer het karakter van den eigendom besproken wordt: „Twee uitersten moeten daarom zorgvuldig vermeden worden. Terwijl men nl. door de ontkenning of verzwakking van het sociaal en publiek karakter van het eigendomsrecht vervalt tot het zgn. individualisme, of daar dicht bij komt, zoo loopt ook de algeheele of gedeeltelijke ontkenning van het particulier en individueel karakter ervan onvermijdelijk uit op het collectivisme, of minstens op een toenadering tot zijn beginselen.” nadruk, op het gulden midden gelegd, vergezeld gaat van een even sterke beklemtoning der totaliteitsgedachte. Leeft in onzen tijd bij velen een grondige verachting voor evenwichtigheid, totaliteit daarentegen is een hij uitstek modem begrip. Dat in wijden kring nog steeds het inzicht ontbreekt, dat ware totaliteit zonder evenwichtigheid, in den aangegeven zin, onbestaanbaar is, kan niet geloochend worden, doch anderzijds moet worden vastgesteld, dat een juister besef dienaangaande begint te gloren. Ongetwijfeld onder invloed van de praktische toepassing der valsche totaliteitsidee op politiek gebied in sommige landen, gaan steeds meerderen inzien, dat een werkelijke totale wereldbeschouwing de verscheidenheid der afzonderlijke levenssferen niet krenkt en verminkt, doch intact Iaat, ja, dat een hierarchische orde de noodzakelijke voorwaarde voor een totale levensvisie en praktijk vormt. Dezulken worden aangetrokken door den eisch, welke de Duitschland-encycliek (25/26) aan de priesters stelt: De eerste, de natuurlijkste liefdegave van den priester aan zijn omgeving is het dienen der waarheid en wel de gansche waarheid, de ontmaskering en weerlegging der dwaling, in welken vorm, onder welk mom, onder welke gedaante zij dan ook mag binnendringen. Het afzien hiervan zou niet slechts een verraad jegens God en uw heilige roeping beteekenen, doch ook een zonde tegen de ware welvaart van uw volk en vaderland. Dezelfde beschouwingswijze doet den Paus in dezelfde encycliek spreken van een harmonische ontwikkeling van lichaam èn geest (24), gelijk, in nog algemeeneren zin, Pius’ encycliek over de Christelijke opvoeding der jeugd, Divini illius Magistri van 22 Februari 1930, vastlegt: Werkelijk, nooit mag men uit het oog verliezen, dat het subject der Christelijke opvoeding is de geheele mensch, de ziel met het lichaam verbonden in eenheid van natuur, met al zijn natuurlijke en bovennatuurlijke vermogens, gelijk wij. hem kennen door gezond verstand en openbaring. TotaliteitI Daarom schrijft Mit brennender Sorge (23/24): Niemand denkt er aan, om aan de Duitsche jeugd moeilijkheden te bereiden op den weg, die haar voeren moet tot verwezenlijking van ware volksgemeenschap, tot beoefening van edele vrijheidsliefde, tot onverbrekelijke trouw jegens het vaderland. Waartegen wij ons richten en ons richten moeten is de gewilde en stelselmatig aangewakkerde tegenstelling, welke men opwerpt tusschen deze opvoedingsdoeleinden en de religieuze. Totaliteit als éénheid van verscheidenheden, dat is het fundament van het woord uit Rerum Novarum: In elk opzicht heeft dè eene klas de andere noodig; geen kapitaal kan bestaan zonder arbeid, noch arbeid zonder kapitaal, en, in niet mindere mate, van het allergewichtigste grondbeginsel, in Quadragesimo Anno ontwikkeld: Evenals datgene, wat de individuen op eigen initiatief en door eigen energie kunnen tot stand brengen, hun niet ontnomen' en niet in handen eener gemeenschap mag gesteld worden, zoo is het ook een onrechtvaardigheid en tevens een ernstig nadeel, ja een verstoring üer goede orde, datgene, wat door kleine lichamen van ondergeschikten rang kan verricht en verschaft worden, over te dragen op grootere van hoogere orde; want iedere sociale werkdadigheid moet uiteraard de ledematen van het sociale lichaam steunen, maar mag nooit, met vernietiging hunner individualiteit, hen doen opgaan in het geheel. Totaliteit, dat is hierarchische opbouw en corporativisme: Wij hebben aangetoond, hoe een gezonder welvaart moet worden opgebouwd volgens de ware beginselen van een gezond corporativisme, dat de vereischte sociale hiërarchie eerbiedigt, en hoe alle corporaties zich moeten vereenigen in een harmonische eenheid, geleid door het beginsel van het algemeen welzijn der maatschappij. En de zuiverst-natuurlijke en voornaamste zending van de openbare en burgerlijke macht bestaat juist in het op effectieve wijze bevorderen van deze harmonie en de coördinatie van alle sociale krachten, verklaart de encycliek tegen het Communisme (32), daarmede de oude lijn doortrekkend. . Het zuiver afgestemde woordengebruik, de eerbied voor de traditie, de continuïteit, welke men in de opeenvolgende encyclieken kan waarnemen, de voorliefde voor de Thomistische theologie en philosophie, de totaliteitsgedachte en de evenwichtigheid, — al deze eigenschappen wortelen tenslotte in één karaktertrek van fundamenteele beteekenis, waaraan thans enkele opmerkingen mogen worden gewijd. Wanneer Leo XIII Thomas van Aquine als leidsman bij de wijsgeerige en godgeleerde studie aanwijst, dan wordt deze voorkeur gemotiveerd met de overweging, dat zijn leer geheel af gestemd is op de werkelijkheid. Thomas doctrine is realiteitsleer. Eerbiedige waarneming en nauwgezette ontleding van al het bestaande heeft hem behoedt voor subjectieve vervorming van de levensproblemen. Niet de mensch, aldus Thomas’ devies, maar God en de natuur zijn de maatstaf van alles, d.w.z. in de schepping moet de mensch, onbevooroordeeld en zonder bijmenging van eigen gedachtenproducten, trachten te lezen den zin en het doel, dat God, de auteur der schepping, erin gelegd heeft. Dit ware realisme vormt ook de kern der jongste encyclieken. Zoo leest men in Divini Redemptoris (aó): Boven elke andere realiteit staat het verheven, eenig hoogste Wezen, God. de almachtige Schepper van alle dingen, de alwijze en rechtvaardige Rechter van alle menschen. Deze hoogste werkelijkheid, God, is de meest absolute veroordeeling van de onbeschaamde leugens van het Communisme. Immers, niet omdat de menschen geIooven, bestaat God, maar omdat Hij is, daarom gelooft in Hem en bidt tot Hem ieder, die niet vrijwillig de oogen sluit voor de waarheid. Geen ander geluid Iaat de encycliek over Duitschland hooren (20): Het uitleveren der zedenleer aan subjectieve, met de tijdstroomingen wisselende menschelijke meeningen, in plaats van haar te verankeren in den heiligen Wil van den eeuwigen God en in Zijn geboden, opent wagenwijd de deur voor ontbindende krachten. Zoo liggen de zedenwet en dientengevolge alle wetten omtrent het staatsleven verankerd in de natuur,7) gelijk Rerum Novarum uiteenzet: Maar het is alleen de zedenwet, welke, gelijk zij ons beveelt, bij al ons doen en laten ons te richten naar ons hoogste en laatste doel, ons ook verplicht, in elke afzonderlijke orde van zaken rechtstreeks dat doel na te streven, waarvan ons verstand zegt, dat het door de natuur, of liever door God, den Schepper der natuur, voor die bepaalde orde van zaken is vastgesteld, en dat bijzondere doel dan telkens in de juiste verhouding ondergeschikt te maken aan het ééne einddoel. De leer der encyclieken is de leer van de realiteit van het doel. Niet de mensch is de maatstaf voor de doelmatigheid; er bestaat een doelmatigheid onafhankelijk van hem. Hij moet zich aan die doelmatigheid aanpassen, anders vervalt hij in willekeur, onnatuur en onredelijkheid. De mensch is, uit hoofde van zijn zooveel verhevener plaats, bestemd om over de redelooze en Ievenlooze schepping te heerschen. Daarin bestaat zijn roeping als mensch. Dit doel kan hij slechts bereiken door eigen doelstreven aan te passen aan de natuur-doelmatigheden, door te luisteren naar de eischen, welke in zijn natuur zelf zijn gelegen. Slechts wie dienaar is en niet schepper der waarheid, onderdaan van het doel en niet de autonome auteur, is mensch in alle grootheid. Slechts een wetenschap, welke deze visie huldigt, is wetenschap in den waren zin des woords, is wijsheid. Tot in den treure heeft men tegen deze opvatting van de wetenschap het verwijt gericht, dat de, als een axioma verheerlijkte, „Voraussetzungslosigkeit hier met voeten getreden wordt. Wie de wetenschap op de geschetste wijze beoefende, heette niet onbevooroordeeld te staan tegen de werkelijkheid. Zulke wetenschap kon alleen phantasieën en hersenschimmen baren. Hierop zij geantwoord, dat „Voraussetzungslosigkeit 7) In dit licht moet men verstaan het woord van Leo XIII (Libertas praestantissimum): „Het oordeel en het algemeen gevoelen van alle menschen, welke voor ons zeker de stem der natuur zijn, hen nen enz." wel een indrukwekkende term is, maar dat zij niet bestaat. De leuze der liberale wetenschap is zelf bet beste bewijs hiervoor. Immers, zij, die deze leuze aanbeffen, gaan van een veronderstelling, en wel van de valscbe veronderstelling uit, dat alleen ervaringsfeiten werkelijkheid zijn. Reeds met deze leuze, dus nog vóórdat zij aan bet onderzoek tijgen, hebben zij al een bepaalde positie tegenover de realiteit ingenomen. Zij miskennen, op voorband en op onbewijsbare gronden, dat er objectieve doelmatigheid in de natuur bestaat; zij aanvaarden geen werkelijkheid, onafhankelijk bestaande van ’s menschen wetenschap. Zij leggen in de werkelijkheid allerlei subjectieve elementen, kortom zij „maken” werkelijkheid en zulk een wetenschap noemt men dan „voraussetzungslos”.8) Deze schets van verschillende karaktertrekken der encyclieken moge het bewijs geleverd hebben, dat zij, zooals de titel van dit hoofdstuk luidt, oude waarheid over den nieuwen tijd bevatten. Zoo geven de jongste encyclieken eeuwige, onveranderlijke beginselen, toegepast op de nieuwe nooden van onzen tijd en aangepast aan de veranderde toestanden.9) 8) Wij verwijzen hier naar onze studie: Democratie. Einde of opgang? Nijmegen, 1937 p. 67 vlg., waar wij eenige beschouwingen aan dit punt hebben gewijd. 9) Vergelijk de motiveering, welke Pius XI in Quadragesimo Anno (40) geeft van deze encycliek, hoewel Rerum Novarum van Leo XIII toch de Magna Charta der sociale orde is. EENHEID DER DWALING De jongste encyclieken van Pius XI openbaren ons opnieuw de éénheid en geslotenheid der waarheid. Tegelijkertijd echter verschaffen zij ons moderne stof ter overweging van het thema, dat Augustinus, vijftien eeuwen geleden, in zijn De civitate Dei behandelde: de éénheid der dwaling. Leo XIII heeft de visie van dezen kerkvader in zijn encycliek over de vrijmetselarij, Humanum genus (20 April 1884), overgenomen: Deze twee koninkrijken, Augustinus heeft ze gezien en met groote scherpzinnigheid beschreven onder den vorm van twee, tegenover elkander staande steden, zoowel, wat de in ieder heerschende wetten, als wat het ideaal, dat zij nastreven, betreft; met een scherpe gebondenheid heeft hij het wezensbeginsel van ieder in de volgende woorden doen uitkomen: „Twee liefdes hebben aan twee steden het leven geschonken: de aardsche stad komt voort uit de eigenliefde, opgevoerd tot Godsverachting; de hemelsche stad ontstaat uit Godsliefde, gaande tot zelfverachting toe.” In de geheele rij der voorafgaande eeuwen, hebben beide steden elkander zonder ophouden bestreden, gebruik makend van alle soorten strijdwijzen en van de meest verschillende wapenen, zij het niet steeds met hetzelfde vuur noch ook met dezelfde onstuimigheid. Onuitgesproken vormt ditzelfde beeld den achtergrond van Divini Redemptoris en Mit brennender Sorge. Wie Rome’s liefde kent voor de welsprekende taal der zwijgende feiten, zal op juiste waarde schatten, dat het Vaticaan slechts vijf dagen liet verloopen tusschen het uitvaardigen van beide rondschrijvens. Maar niet enkel dit; menige passage uit de Communisme-encycliek is letterlijk toepasselijk op het Nationaal-Socialisme, zooals méér dan één uitspraak uit de Duitschland-encycliek zonder wijziging op het Communisme toegepast kan worden. Als de Paus verklaart, dat heele volkeren zich in gevaar bevinden terug te vallen in een barbaarschheid, welke erger is dan die, waarin het grootste gedeelte der wereld was bij het verschijnen van den Verlosser. dan glijdt onze geest, hij het lezen van dit woord uit Divini Redemptoris (a), vanzelf over de staatkundige westgrenzen van het Russische Rijk heen naar het land, waar de Wodansdienst wordt gepropageerd. En als Pius XI neerschrijft woorden als: vernietigenden godsdienststrijd, uitdagenden Prometheusgeest van de godloochenaars, godsverachters en godshaters, Judaseisch tot uittreden uit de Kerk e.d., dan bestrijkt dit vonnis uit Mit hrennender Sorge geheele werelddeelen. Deze kwalificatie s van de Nationaal-Socialistische mentaliteit beantwoorden overigens geheel aan de omschrijvingen, waarmede de Communistische geestesgesteldheid in de andere encycliek wordt getypeerd: satanische geesel, nieuwe zondvloed, duivelsche logica enz. Worden dus beide stroomingen als geestelijk verwant gekenmerkt en met dezelfde nadrukkelijkheid en nauwelijks bedwongen verontwaardiging afgewezen, dieper inzicht in de innerlijke dwaling van beide moderne dwalingen wordt verworven, wanneer men ze plaatst in het licht van de geestesgeschiedenis der menschheid. Het is Leo XIII, die in verschillende zijner encyclieken dezen ontwikkelingsgang heeft geschetst. Telkens moet men constateeren, dat deze paus teruggaat tot het begin der nieuwe geschiedenis, tot de zestiende eeuw. Zoo leest men in Diuturnum (29 Juni 1881): De beweging, welke men Hervorming noemt, had, als helpers en leiders der menschen, mannen, die door hun leerstellingen, de twee machten, de geestelijke en tijdelijke, ten onderste boven keerden; plotselinge troebels, brutale omwentelingen, vooral in Duitschland, volgden op deze nieuwigheden en burgeroorlog en moord woedden er met zulk een hevigheid, dat er nauwelijks één streek was, welke niet aan woelingen en moordpartijen was overgeleverd. Uit deze ketterij ontstond in de vorige eeuw (de achttiende eeuw) zoowel de valsche wijsbegeerte als wat men het nieuwe recht noemt als ook de volkssouvereiniteit en die losbandigheid zonder rem, waarin velen bij uitsluiting de ware vrijheid zagen. Vandaar is men voortgeschreden tot de jongste dwalingen, het Communisme, Socialisme en Nihilisme, afschrikkende monsters, welke de schande der maatschappij zijn en haar dood dreigen te worden. Niet anders heeft dezelfde paus zich uitgesproken in zijn encycliek Immortale Dei over de Christelijke inrichting der staten (1 November 1885): Dan de noodlottige en betreurenswaardige zucht naar nieuwigheden, welke in de zestiende eeuw ontstond, ging, na eerst op het gebied van den Christelijken godsdienst verwarring te hebben aangericht, weldra als langs een natuurlijken weg op philosophisch gebied over en vandaar op alle klassen der burgerlijke samenleving. Aan deze bron ontvloeiden die moderne beginselen eener teugellooze vrijheid, uitgedacht gedurende de groote omwentelingen der vorige (achttiende) eeuw en verkondigd als de principes en grondslagen van een nieuw recht, dat tot dusverre onbekend was en in meer dan één opzicht verschilt niet alleen van het Christelijk, maar ook van het natuurlijk recht. Zoo ziet Leo XIII in de zestiende eeuw het kritieke punt. Uit Reformatie en Humanisme is de vrijgeesterij der achttiende eeuw gegroeid om dan, na de Fransche Revolutie van 1789, in de negentiende en twintigste eeuw zich verder te ontwikkelen en uit te breiden • over alle terreinen van het menschelijk leven. Van de religieuse crisis der zestiende eeuw naar de staatkundige omwenteling op het eind der achttiende,10) gevolgd door de economische revolutie onzer dagen, is de moderne mensch gekomen tot die algeheele verwarring, waarin wij ons 10) In zijn boek: Les origines intellectuelles de Ia révolution francaise. 1715—1787. Paris, 1954 (tweede druk), komt Mornet tot de slotsom, dat de geest, welke een diepgaande hervorming van den staat voorbereidde en eischte, op de eerste plaats een godsdienst-vijandige is geweest. thans bevinden. Toen de mensch zich, in het begin der Nieuwe Geschiedenis, éénmaal had los gemaakt van de Kerk, had hij den eersten stap gezet op een weg, welke hem steeds nader bracht tot gezagsontkenning en gezagsondermijning, d.w.z. tot een steeds toenemende verheerlijking van eigen persoon, tot een immer sterker en dieper ingrijpend individualisme, dat thans, in intensiteit en in werkingssfeer, zijn hoogtepunt heeft bereikt. De mensch is maatstaf van alle dingen; onbegrensd is zijn vrijheid. Zeer velen, aldus Leo XIII in Libertas praestantissimum (26 Juni 1888), Lucifer volgende, van wien bet onheilbrengend woord: Ik zal niet dienenl afkomstig is. jagen onder den naam van vrijheid een dwaze en onbeperkte losbandigheid na. Tot deze soort behooren de aanhangers dezer zoo wijd verbreide en zelfs machtige leer, welke, hun naam van de vrijheid afleidend. Liberalen genoemd willen worden. Inderdaad hetzelfde, wat in de wijsbegeerte de Naturalisten en Rationalisten begeeren, beoogen in het zedelijke en staatkundige de voorstanders van het Liberalisme, welke de beginselen, door de Naturalisten gesteld, in de zeden en daden van het leven overbrengen. Nu is het hoofdbeginsel van het geheele Rationalisme: heer¬ schappij van de menschelijke rede, welke, de verschuldigde gehoorzaamheid aan de goddelijke en eeuwige rede weigerend, en zich als zichzelf genoegzaam beschouwende, zich tot hoogste beginsel en bron en rechter der waarheid verheft. De Engelsche industrieele revolutie van het begin der vorige eeuw en de Manchesterschool werkten de individualistische gedachte uit ook voor het economisch leven. Het eigenbelang, de individueele zelfgenoegzaamheid werd de spil van het economisch leven en van de economische theorie. Ongebreidelde concurrentie werd het groote slagwoord. Toen, zoo kan men in Rerum Novarum lezen, in de vorige eeuw (achttiende) de vroegere gilden waren afgeschaft, zonder dat nieuwe hulpmiddelen in de plaats kwamen en bovendien de staatsinstellingen en de wetten zich hadden losgemaakt van den voorvaderlijken godsdienst, vielen de arbeiders, niet vereenigd en onverdedigd als zij waren, langzamerhand ten prooi aan onmensche- lijke praktijken van hun meesters en aan een bandelooze concurrentiezucht. In Quadragesimo Anno klinkt ons geen andere gedachte tegen: Maar al te lang heeft het „kapitaal” zich teveel kunnen toeëigenen. De totale opbrengst, de geheele winst, werden geregeld door het „kapitaal” opgeëischt, terwijl het den arbeider ternauwernood datgene liet, wat tot herstel en vernieuwing van zijn arbeidskracht voldoende was. Want krachtens een onvermijdelijke economische wet, •— zoo heette het stapelde het kapitaal zich op, uitsluitend bij de gefortuneerden, terwijl krachtens diezelfde wet de arbeiders voor eeuwig veroordeeld waren tot gebrek of minstens tot een armzaligen levensstandaard. Weliswaar werd deze theorie van de z.g. Manchester-Iiberalen niet altijd en overal in de praktijk doorgevoerd, maar het valt toch niet te ontkennen, dat de economisch-sociale instellingen een gestadige neiging daartoe vertoonden.11) Als dan de mensch een ongebonden vrijheid geniet op alle terreinen van het leven, dan eischt een consequente toepassing van dit valsche vrijheidsbeginsel, dat niet enkel de volwassen mensch, maar ook het groeiend menschelijk wezen, het kind autonoom verklaard wordt. Die gevolgtrekking is door de hedendaagsche opvoedkunde inderdaad aanvaard en toegepast. In Divini illius Magistri keert Pius XI zich tegen het paedagogisch naturalisme, d.w.z. tegen die systemen, welke zich op een voorgewende autonomie en onbegrensde vrijheid van het kind beroepen, die het gezag en het werk van den opvoeder beperken of zelfs uitsluiten, terwijl zij “) Op een andere plaats in deze encycliek leest men: Door die leer (van Leo XIII) toch werden de afgodsbeelden van het Liberalisme onverschrokken aangegrepen en omvergeworpen, met ingewortelde vooroordeelen werd geen rekening gehouden, en op den tijd werd onverwacht snel vooruitgeloopen, met het gevolg, dat de tragen van geest weigerden, met deze nieuwe sociale wijsbegeerte zich vertrouwd te maken, en de kleinmoedigen ervoor terugschrokken, zulk een hoogte te beklimmen. Anderen hadden wel bewondering voor dit ideaal, maar beschouwden het als een utopie, als iets, wat men wel mocht wenschen, maar niet kan verwachten. aan het kind hij het werk zijner opvoeding den uitsluitenden voorrang in initiatief en een van elke hoogere natuurlijke en goddelijke wet onafhankelijke werkzaamheid toekennen. Tot onder lidmaten van de Kerk zelf maakte de valsche vrijheidsleer slachtoffers. Op wijsgeerig en theologisch gebied was dit het Modernisme, waartegen Pius X optrad; in zijn encycliek Pascendi dominici gregis vat hij zijn ontleding van het wezen dezer dwaling aldus samen, daarmede blijk gevend ten aanzien van den oorsprong geen andere opvatting te zijn toegedaan dan Leo XIII: Doch dit is genoeg om méér dan duidelijk aan te toonen. hoe alle wegen van het Modernisme tot het atheïsme en tot de vernietiging van allen godsdienst voeren. Het Protestantisme was de eerste schrede; dan vo Igt het Modernisme: het einde is het atheïsme.12) Aldus is Rome’s oordeel over het huidig tijdsgewricht, zooals het gegroeid is in de eeuwen na het einde der Middeleeuwen. Het is goed op deze diagnose bijzonderen nadruk te leggen, omdat de tijdgenoot van het Nationaal-Socialisme en Communisme zoo gemakkelijk slachtoffer wordt van een geestelijk gezichtsbedrog. Hij leest het NationaalSocialistisch slagwoord: Gemeinnutz geht voor Eigennutz. De naam: Communisme bergt een geheel hervormingsprogram, waarvan de gemeenschap het begin en het einde vormt. De phase der Liberalistische ongebondenheid schijnt overwonnen, zoo moet het aanvankelijk oordeel van menigeen wel luiden. Waar vertegenwoordigen de Liberalen nog een politieke macht van eenige heteekenis? Ziet men niet in alle wetenschappen stroomingen optreden, welke verklaren anti-Liberalistisch te zijn ingesteld? Het zijn weer pauselijke encyclieken, welke dien waan 1S) In Quadragesimo Anno wijst Pius XI met vermelding van zijn encycliek: Ubi arcano (24 December 1922). op het gevaar van het moreele, juridische en sociale modernisme. Dit modernisme wordt evengoed als het dogmatisch modernisme veroordeeld. Het zijn alle vruchten van denzelfden boom. ■ verbreken. Aan de band van de encyclieken Mit brennender Sorge en Divini Redemptoris kan men bet geestelijk watermerk van Hitler s boek Mein Kampf en van de Communistische geschriften ontcijferen. Het blijkt bet oude merk der mensebelijke, ongebonden autonomie te zijn. Nationaal-Socialisme en Communisme, — de boven aangebaalde passages uit verschillende rondschrijvens van Leo XIII wezen zulks, voor wat dit laatste betreft, reeds uit —, openen geen nieuwe periode, doch sluiten een oud tijdperk af. Zij zijn de wachters bij de poort, waaruit de menscbbeid, naar men mag hopen, de periode, welke zij binnentrad door Renaissance, Humanisme en Reformatie, weder gaat verlaten. Zoo bestempelt de Communisme-encycliek (16) bet Liberalisme als den baanbreker van bet Communisme in deze bewoordingen: Men Kaalt dus tegenwoordig de nalatenschap binnen van die dwalingen, welke onze voorgangers en wijzelf reeds zoo vaak hebben gebrandmerkt; en het kan niet verwonderen, dat in een reeds in groote mate ontkerstende wereld de Communistische dwalingen zich verbreiden. De Duitschland-encycliek (20) sluit zich, wat bet Nationaal-Socialisme aangaat, geheel aan bij dit oordeel, waarin bet Liberalisme de vader van bet Communisme wordt genoemd. De hierdoor begonnen prijsgave der eeuwige richtlijnen van een objectieve zedenleer ter scholing van het geweten, ter veredeling aller levensdomeinen en Ievensordeningen is een zonde ten opzicht van de toekomst der volken, waarvan de komende geslachten de bittere vruchten zullen moeten proeven. Op een andere plaats in Divini Redemptoris (32) beeft Pius XI de moderne Laocoön-groep: Het Liberalisme met zijn beide zonen, Nationaal-Socialisme en Communisme, gewurgd door de slangen van verval en verwarring, in dezer voege geteekend: In onze zelfde encycliek (Quadragesimo Anno) hebben wij aangetoond, dat de middelen om de huidige wereld te redden uit het droeve verval, waarin het a-moreele Liberalisme ons heeft gestort, niet bestaan in klassenstrijd en in terreur, en ook niet in het autocratisch misbruik van de staatsmacht Het politieke en diplomatieke woordenduel tusschen Berlijn en Moskou is, wat zijn eigenlijke beteekenis betreft, te doorzichtig; bet wordt hoogtijd de moderne stroomingen niet langer te beoordeelen, naar wat staatslieden daarover oreeren. Houvast geven de encyclieken. De woorden: Zij daarentegen trachtten op den grondslag van het Liberalisme en Iaïcisme, dat zij huldigden, een maatschappelijke ordening op te bouwen, welke eerst wel grootsch en machtig scheen, maar waaraan spoedig de hechte grondslagen bleken te ontbreken en welke de een na den ander ellendig ineenstortten, staan wel in de Communisme-encycliek (38), maar hebben een algemeene strekking, want de regeerders der volkeren, — deze beeft de Paus bier op bet oog —, die zicb lieten leiden door de valscbe beginselen der menscbelijke autonomie en door bet „Diesseitigkeit -ideaal, bebben schier overal de leiding gehad. Wanneer men de verschillende encyclieken van Leo XIII, tegen bet Liberalisme uitgevaardigd, leest, dan zijn gebeele stukken letterlijk op de moderne systemen toepasselijk. Een enkel voorbeeld ter illustratie. In Libertas praestantissimum treft men dit oordeel aan: Wanneer de onderscheiding van het ware en goede eenig en alleen van de menschelijke beoordeeling wordt afhankelijk gesteld, wordt het eigenlijk onderscheid tusschen goed en kwaad weggenomen: dan is het schandelijk e van het eervolle niet langer in wezen, maar alleen door de meening en het oordeel van bijzondere personen verschillend: wat behaagt, zal ook geoorloofd zijn; nadat een zedenleer zal zijn ingevoerd, welke tot het beteugelen en matigen van de wilde stormen des geestes bijna geen kracht bezit, zal als vanzelf de deur voor alle bedorvenheid des levens geopend worden. Wat verder de openbare zaak aangaat, wordt de macht om te heerschen gescheiden van het ware en natuurlijke beginsel, waaruit het alle kracht put om het algemeen welzijn te bewerken; immers het vaststellen der wet, bepalende hetgeen te doen of te vermijden is, wordt overgelaten aan de meerderheid der menigte, hetgeen de weg is, welke leidt tot tyrannieke overbeerscbing. Bij het lezen van deze woorden uit het jaar 1888 waant men een werkelijkheidsgetrouwe schildering vóór zich te hebben van den huidigen toestand. Dictatuur en massaheerschappij, dertig Juni 1934 en Stalin’s zuiveringsactie, Uebermensch en kuddedier, devaluatie van alle geestelijke waarden...... Er is dus continuïteit tusschen de moderne richtingen en het oude subjectivisme. Communisme en NationaalSocialisme betéekenen geen principieelen breuk met de onmatige vrijheidsleer. ) In het Communistisch Manifest klinkt de Liberale vrijheidsidee duidelijk door, niet als een op zich staand overblijfsel van een overigens verworpen beschouwing, doch als symptoom van innerlijke verwantschap: „In plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen”, aldus schetst het Communistisch manifest het ideaal der toekomstmaatschappij, „treedt een vereeniging, waarin de vrije ontwikkeling van een ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is.” In andere opzichten moge Marx een nieuwe periode hebben geopend; hij kende de vrijheid toe, niet, als het Liberalisme, aan een klein getal bevoorrechten, de bezittende klasse, doch hij eischte haar voor allen op; hij heeft de tegenstelling tusschen de individuen, welke in de Liberale leer van de onbeperkte concurrentie tot uitdrukking kwam, gesocialiseerd en omgezet in de tegenstelling tusschen klassen en zóó den strijd tusschen kapitaal en arbeid toegespitst; hij heeft de nationale beperking, waardoor het Liberalisme gekenschetst wordt, opgeheven en vervangen door het Communistisch internationalisme. Maar hij heeft nimmer het niveau der oude vrijheidsgedachte zelf verlaten. 18)„Laten allen er aan denken, dat de vader van dit KultuurSocialisme wel geweest is bet Liberalisme, maar dat de erfgenaam zal zijn bet Bolcbewisme”. (Quadragesimo Anno). En het Nationaal-Socialisme? Zijn nationalistische instelling heeft het gemeen met het Liberalisme; het keert zich tegen het internationalisme van Marx. Met het Communisme staat het op één lijn, in zooverre het binnen de nationale grenzen, voor alle rasgenooten de gelijkheid van vrijheid predikt en zich dus den tegenstander toont van de Liberale leer van uitverkoren vrijen en onvrije bezitloozen. Maar dat alles zijn slechts karakterkenmerken van secundairen aard. De heerschende opvatting omtrent het wezen van den mensch heeft het gehandhaafd; dezelfde vrijheidsgedachte, welke in de vervlogen vier eeuwen de geesten in steeds sterkere mate heheerschte. leeft ook in de leer van „Blut und Boden”. Ja, in Nationaal-Socialisme en Communisme heeft deze opvatting haar hoogtepunt bereikt. Het valt bij het lezen der encyclieken op, dat de Paus, hij herhaling en met nadruk, de geestelijke crisis als een culminatiepunt of, indien men wil, als het niet meer te overtreffen Iaagtepunt, aanduidt. In den loop der eeuwen zijn de beroeringen elkander steeds opgevolgd, doch van de omwenteling onzer dagen kan men, aldus Divini Redemptoris (2), zeggen, dat zij in omvang en geweld alles overtreft, wat men in vroegere vervolgingen tegen de Kerk heeft ervaren. En verderop in dezelfde encycliek noemt de Paus de gebeurtenissen van onzen tijd een novum (22): Voor de eerste maal in de geschiedenis zien wij een koelbloedig opgezetten en nauwkeurig voorbereiden strijd van de menschen tegen alles wat Goddelijk is. Men zou kunnen spreken van een kringloop, welks begin rond 1500 ligt en welks einde wij thans beleven. Dezelfde principieele conflicten, welke toen aan de orde waren, benauwen ons thans ook, alleen is het front tegen de Kerk verbreed en is het radicalisme, waarmede praktisch en theoretisch de tegenstellingen worden verscherpt, veel grooter geworden. Met het steeds verder afdrijven van de kust neemt het heimwee naar het land toe. Zoo is er tegelijk met den groei van het autonomie-principe een steeds sterker verlangen naar de oude, vergeten waarheid ontstaan. Het menschelijk afhankelijkheidsgevoel wortelt te diep dan dat men het volkomen het zwijgen kan opleggen. Autonomie, maar ook behoefte aan verlossing! Voor dat parallel-verschijnsel in het Nationaal-Socialisme en Communisme vragen wij thans de aandacht. HET VERLANGEN NAAR VERLOSSING De behoefte aan verlossing beeft altijd in s menscben ziel geleefd. Uit de algemeene ervaring van bet lijden, wat, van de wieg van bet mensebelijk geslacht tot bet buidig oogenblik, als een schaduw individu en gemeenschap beeft vergezeld, is, van de vroegste tijden af, zonder onderbreking, bet verlangen en zoeken naar een verlossing ontsproten. De inleiding van Divini Redemptoris (1) constateert: De belofte van een goddelijken Verlosser beschijnt de eerste bladzijden van de geschiedenis der menschheid en een vertrouwvolle hoop op betere tijden lenigde aldus het leed over het verloren paradijs en begeleidde het menschelijk geslacht op zijn doomigen weg, totdat, in de volheid der tijden, de Heiland der wereld, op aarde komende, de verwachtingen vervulde en het aanschijn gaf aan een nieuwe, universeele beschaving, de Christelijke beschaving, die onmetelijk verheven is boven die, welke de menschheid voordien in enkele bevoorrechte naties moeizaam had bereikt. Maar als droeve nalatenschap der erfzonde, bleef de strijd tusschen goed en kwaad op de wereld bestaan; de oude verleider heeft nimmer opgehouden de menschheid met bedriegelijke beloften te misleiden. Hoe verschillend ook de opvatting en vorm der verlossingsidee in de opeenvolgende periodes en bij de onderscheiden volkeren geweest is; of die idee zich uitsprak in telkens herbaalde, acute reacties op de lange reeks van afzonderlijke onheilen als dood, oorlog, mislukking van den oogst enz.; dan wel of zij voortkwam uit een wereldangst, welke verstand en wil in een verlammende depressie neerdrukte —, naar verlossing beeft de menseb steeds gesnakt. De verlossingsbehoefte beantwoordt aan bet algemeen-menschelijk verlangen naar bevrijding van nood, ongeluk, ziekte en dood, ja, ook van zonde en schuld. Geen periode in de oude menschheids geschiedenis, of men treft er de gestalte van een verlosser aan, hetzij de mythische figuur van een dier, van een mensch of van een god met een menschelijk schijn-lichaam, hetzij in een historischen persoon vertegenwoordigd als Pythagoras, Boedha, Augustus of Mahomed. Nog steeds vormt het een voorwerp van kultuurhistorisch en theologisch onderzoek, dat de roep om verlossing onder de heidensche volkeren juist ten tijde van de geboorte van Hem, die voor den Christen de éénige ware Verlosser is, sterker en sterker weerklonk. Zoo weerspiegelt Vergilius vierde Ecloga het verlangen van de verscheurde antieke wereld naar een verlosser. Wat de diepste en eigenlijke verklaring ook moge zijn van dit gedicht, waarin aan den vriend van Antonius, M. Asinius PoIIio, de woorden worden toegezongen: „Onder Uw consulaat zal de heiland van de wereld geboren worden, die de zoo hartstochtelijk verwachte gouden eeuw zal brengen —, de dichter vertolkt hier geen nieuw verlangen. De geheele oudheid droomde van een gulden tijdperk zonder ongeluk, van een verlosser-koning, die, zooals de Egyptenaren verwachtten, „verkoeling op het brandende” zou brengen. Wat Theodor Haecker van Vergilius heeft gezegd: „Von der Ewigkeit verwundet”, is toepasselijk op zoovele geesten uit de antieke wereld. De Messias-verwachting, vóór Christus als goddelijke belofte gebonden aan de bedding van Israël’s nationale bestaan, werd, met het Christendom, als verwezenlijkte belofte het deel van alle volkeren. De Middeleeuwen vormen de periode, waarin het geheele leven, het particuliere zoowel als het openbare, rond de Christus-idee was opgebouwd. Dan vallen, in het herfsttij der Middeleeuwen, tengevolge van innerlijke ontaarding en door de rukvlagen van valsche wijsgeerige en godgeleerde richtingen, — in het bijzonder van het Nominalisme —, vele Christelijke beginselen af. Toen zette het seculariseeringsproces, dat het voorwerp van onderzoek in het voorafgaande hoofdstuk vormde, in. Een nieuwe geest breidde zich over «Je menschheid uit. Met Colombus ontdekking plegen sommigen de Nieuwe Geschiedenis te laten beginnen. Maar grooter dan deze ontdekking is, gelijk wij hebben gezien, de vaart in het rijk des geestes geweest. En toch, men moet zich, als men den ontwikkelingsgang der laatste eeuwen overziet, de vraag stellen, of alles wel anders is geworden, of niet ook veel gebleven is gelijk voorheen. Columbus en zijn schepelingen waanden zich een oogenblik wel in een andere wereld, maar zij ontmoetten er toch menschen, zij het met een andere gelaatskleur en andere gewoonten en andere taal. Hun natuur immers was menschelijk, niet anders dan die der ontdekkers. Zoo bleef de mensch der nieuwe geschiedenis toch mensch. Hebben wij, in het voorafgaande hoofdstuk, den nadruk gelegd op het nieuwe, dat rond 1500 ontstond, nu moeten wij wijzen op het oude, dat bleef. En zoo moge dan het groote feit der Nieuwe Geschiedenis hierin bestaan hebben, dat de mensch zichzelf autonoom verklaarde, vrij van alle objectieve normen, ongebonden van machten buiten zich; hij moge zichzelf gemaakt hebben tot maatstaf van waarheid, moraal, recht, kunst, politiek en geloof; de Nieuwe Geschiedenis moge zijn het tijdvak van den Uebermensch, van het heldendom, van ongebonden vrijheid, van individualistische machtsexpansie, van het vrije spel der persoonlijke krachten —, hoe sterk hij zich ook tot middelpunt van de wereld maakte, hij bleef de behoefte aan een verlossing gevoelen. De verlossingsgedachte is geen trekvogel, welke den mensch, bij het aanbreken van een nieuw jaargetijde, verlaten gaat. De jongste encyclieken zijn ook hier weer een leiddraad. Uit de vele aspecten, welke deze documenten, rijk aan inhoud en brillant van zeggingskracht, ons bieden, treft één in bijzondere mate. Beide leggen zij, zoowel in de uiteenzetting van het eigen, Katholieke standpunt als in de kritiek op de moderne levensbeschouwingen, nadruk op de verlossingsgedachte. Voor den Paus vormt de verIossingsidee het punt, waarom het geheele conflict onzer dagen draait. Zoo getuigt de encycliek Divini Redemptoris van het Communisme (8): In het hedendaagsch Communisme verschuilt zich op een meer uitgesproken wijze dan in dergelijke bewegingen van het verleden, een valsch verlossingsbegrip. Een pseudoideaal van rechtvaardigheid, gelijkheid en broederschap in den arbeid doortrekt zijn gansche leer en zijn gansche werkzaamheid met een zekere valsche mystiek, welke de menigte, door bedriegelijke beloften aangelokt, een aanstekelijk élan en enthousiasme geeft, vooral in een tijd als de onze, waarin door een gebrekkige verdeeling van de goederen dezer aarde een meer dan gewone nood is ontstaan. En op een andere plaats in de encycliek (15) staat geschreven: Wanneer tenslotte allen de collectieve mentaliteit zouden hebben verworven, in een utopischen toestand van een maatschappij zonder eenig klassenverschil, zou de politieke §taat, die heden slechts beschouwd wordt als een werktuig van de overheersching der kapitalisten over de proletariërs, elke bestaansreden verliezen en „zich oplossen”; zoolang echter deze gelukzalige toestand nog niet verwerkelijkt is, is de staat en de staatsmacht voor het Communisme het krachtigste en meest universeele middel om zijn doel te bereiken. Leg daarnaast de encycliek Mit brennender Sorge, waarin het Nationaal-Socialisme, wegens een gelijksoortige misvorming der Christelijke verlossingsleer, als volgt wordt gediskwalificeerd (12): Het in het Evangelie van Jesus Christus bereikte hoogtepunt der Openbaring is definitief en verplicht voor altijd. Deze Openbaring kent geen toevoegsels door menschenhand, kent heelemaal geen surrogaat en vervanging door de „openbaringen”, welke bepaalde woordvoerders van den tegenwoordigen tijd willen afleiden uit de zoogenaamde mythe van bloed en ras... ... Wie in heiligschennende miskenning der wezensverschillen, welke gapen tusschen God en schepsel, tusschen den Godmensch en de kinderen der menschen den een of anderen sterveling, ook al ware hij de grootste aller tijden, naast Christus zou durven stellen, of zelfs boven Hem en tegen Hem, Koude het zich voor gezegd, dat hij een valsche profeet is. op wien op schokkende wijze het woord der H. Schrift van toepassing is: ,,Hij, Die in den hemel woont, lacht om dezulken” (Ps. II, 4). Nergens nebben de beide brieven zulk een dynamiek van argumentatie en woorden, als waar stelling genomen wordt tegen bet moderne verlossingsideaal. De titels der beide encyclieken: Mit brennender Sorge en Divini Redemptoris geven, als uitdrukking van de brandende bezorgdheid des Pausen om bet Christelijk dogma der verlossing, den gebeelen inboud in bet kort weer. In den heksenketel van hysterische verdwazing en psycbopatologiscbe tegennatuur vermengen zich Communisme en Nationaal-Socialisme tot bet brouwsel van een zelfde principieele vijandigheid tegen bet gronddogma van bet Christendom. Het wezenlijke van beide richtingen, dus bet merg van bare innerlijke verwantschap, is juist hierin gelegen. In bet gedeelte, waar de Paus handelt over bet anti-semitisme van bet'NationaalSocialisme, staat bet volgende oordeel, waarmede de kern getroffen wordt (12): Wie wenscht, dat de Bijbelsche Geschiedenis en de opvoedende wijsheid van het Oude Verbond uit kerk en school zullen worden verbannen, smaalt het woord Gods, smaalt het heilsplan van den Almachtige, maakt klein, beperkt menschelijk denken tot rechter over de goddelijke plannen in de geschiedenis. In bet andere schrijven luidt bet (22): Het Communisme is van nature anti-godsdienstig en het beschouwt den godsdienst als „opium voor het volk”, omdat de godsdienstige beginselen, die van het leven hiernamaals spreken, het proletariaat afleiden van het streven naar de verwerkelijking van het Sovjet-paradijs, dat van deze aarde is. In uitspraken als de geciteerde, waar bet hoogtepunt der Christelijke leer wordt geplaatst tegenover bet hoogtepunt der Communistische en Nationaal-Socialistische beschouwing, wordt wel bet meest klemmende bewijs geleverd van de éénheid der moderne dwalingen. Wie dan ook meent zich met enkel juridische middelen of met zuiver sociologische maatstaven een beeld te kunnen ontwerpen van het Communisme en Nationaal-SociaIisme, bedriegt zich. Bij deze verschijnselen is de staatsgedachte en maatschappijleer niet meer dan de vorm, waarin zich een levensbeschouwing uitspreekt. Verschillend gekleurde mantels van juridisch en sociaal maaksel bedekken dezelfde naakte, fundamenteele dwaling. Zeker, als men den ontwikkelingsgang der antichristelijke verlossingsidee nagaat, kan men twee stroomen onderscheiden, ieder met een eigen accent, maar ook met niet meer dan een accent. Wanneer iemand als Sombart, die tal van werken over het Socialisme en Communisme heeft geschreven, betoogt, dat in het modeme proletarische Socialisme geen ademtochtje van Duitschen geest te bespeuren valt, dan kan een dergelijke misvatting slechts verklaard worden uit een te beperkte exegese van Marx’ en Engels’ geschriften. De pauselijke encyclieken werpen krachtiger lichtbundels in het verleden; de analyse van Rome gaat dieper, tot het hart. Wanneer men, zonder opgave van het geschrift, waaraan zij zijn ontleend, de woorden leest: „De god van een volk, tenminste zijn werkelijke god, die wel te onderscheiden is van den god zijner dogmatici en godsdienstwijsgeeren, is niet anders dan zijn nationaliteitsgevoel ’, dan heeft men alle reden tot de veronderstelling, dat deze woorden geciteerd zijn uit Mein Kampf of een ander Nationaal-Socialistisch geschrift. Zij passen immers geheel in de denkwijze van het Nationaal-Socialisme. Toch zijn zij niet uit den kring van Hitler en Je zijnen afkomstig; men vindt ze bij Feuerhach, den wijsgeer, die op Marx en Engels heslissenden invloed heeft gehad. Met dezen Duitschen wijsgeer is die andere Duitsche denker, Hegel, de geestelijke vader van Marx, grondlegger van het Communisme. De groote stuwing in de heide stroomingen, welke men de Westersch-Duitsche en de Oostersch-Russische zou kunnen noemen, ging uit van de verlossingsgedachte. En deze heeft heide richtingen in den loop der jaren steeds dichter bij elkander gebracht, zóó, dat men niet ten onrechte het Nationaal-Socialisme een nationaal Communisme en het Communisme een internationaal Nationaal-Socialisme zou kunnen noemen. Hoe gering het verschil in accent overigens is en hoe dicht het nationalisme van de één ligt hij het internationalisme van de ander, treedt duidelijk naar voren, als men heide verschijnselen plaatst tegen den achtergrond der historie. Aan den wordingsgang van het moderne verlossingsideaal mogen daarom enkele beschouwingen worden gewijd; zij zullen tevens scherper doen uitkomen, met welk een treffende juistheid de encyclieken de verwereldlijkte verlossingsgedachte van Nationaal-Socialisme en Communisme als centraalpunt der hedendaagsche dwaling heeft geplaatst tegenover het Christelijk dogma der Menschwording. In het licht van het Russisch Messianisme, aldus Berdjajew in zijn boek: Waarheid en leugen van het Communisme, schijnt de Russische revolutie, gedragen door de internationale proletarische gedachte, niettemin een Russische nationale daad. De Communistische religie is niet van Russischen oorsprong; zij heeft echter een eigenaardige stralenbreking in de Russische religieusiteit ondergaan en zich met haar vermengd. Mogelijk gemaakt werden deze ontmoeting en vermenging door de eschatologische gezindheid van het oorspronkelijk Marxisme. Want aan de Russische religieusiteit was de eschatologische verwachting van het Rijk Gods op aarde van oudsher eigen. Na den val van Konstantinopel in 1453 begon in Rusland de opvatting te ontstaan van Moskou als het derde Rome. In het begin van de vijftiende eeuw schreef de monnik Philotheos: „Twee Rome s zijn gevallen, het derde staat rechtop; een vierde zal niet geboren worden ’ (R ome-Byzantium-Moskou). Het is niet anders dan een uiting van ditzelfde bewustzijn omtrent de goddelijke zending, welke het Russische volk in de geschiedenis der menschheid heeft te volbrengen, als Dostojewski in zijn dagboek vol begeestering schrijft: De Russische natie is in de geheele wereldgeschiedenis een uitzonderlijk verschijnsel. Rusland heeft het instinct van de wereldmenschelijkheid; het bezit het vermogen cosmopoliet te zijn, het talent te verbinden en te verzoenen. Daarmede predikte hij, gelijk trouwens andere Russische denkers als Tsaadajew, Kriejewski, Solowjew en meerderen, het oude Russisch messiasideaal, maar dan in verwereldlijkten vorm en niet in zijn oorspronkelijke, zuiver religieuse gedaante. Het Russische Messianisme bleef in het volk leven, doch onderging in den loop der tijden een aantal gedaanteverwisselingen. Na de tragische crisis van het religieuse schisma van de zeventiende eeuw, aldus Berdjajew, leidde het een onderaardsch bestaan in de maximalistische secten. In de negentiende eeuw werd het overgenomen door de leidende denkers en dichters. In geseculariseerden vorm beleefde het een renaissance bij de Russische revolutionairen van de negentiende eeuw en ging in een nieuwe gedaante over bij den anarchist Bakoenin. In zijn Iaatsten, meest radicalen en volslagen verwereldlijkten vorm verschijnt het Russische Messianisme tenslotte in het Bolchewisme. Beschouwt men de geestesontwikkeling in WestEuropa, dan ziet men een steeds grootere toenadering tot deze mystiek en een groeiende ontvankelijkheid voor dit utopisme. Nooit week het verlossingsideaal geheel uit den geest van het Westen. De behoefte aan verlossing gaf het aanschijn aan het Chiliastisch Rijk, dat de Wederdoopers te Münster onder de zinspreuk: Omnia simul communia, hebben willen stichten. Campanella s Zonnestaat, Bacon’ Nova Atlantis en andere utopische visioenen zijn van deze allermenschelijkste verlossingsgedachte de uiting. De Prometheusgeest, waarvan Mit brennender Sorge spreekt (10), zweefde over alle eeuwen. Kant s ideaal van een eeuwigen vrede is daaraan ontsproten, zooals het initiatief van Alexander I tot de Heilige Alliantie van 1815 en de Haagsche vredesconferentie van 1899, op aanstichting van Nicolaas II van Rusland bijeengeroepen, zulks deden. In de wijsbegeerte van een Spinoza, Schelling, Schopenhauer e.a. was de verlossingsgedachte het hoofdmotief. Door kennis, welke zich afkeert van de zintuigelijk waarneembare werkelijkheid en door onderdrukking van den levensdrang, moet de menscK zichzelf trachten te verlossen. Het verlossingsideaal was ook het draagvlak van het Duitsche idealisme, van Kant, Fichte e.a., die de plichtsvervulling en zelfheheersching op den voorgrond stelden. Verlossing hehben gepredikt Marx, Engels en de andere Socialistische en Communistische schrijvers. Feuerbach heeft het in lapidairen vorm gezegd: in plaats van het hiernamaals, over ons graf, in den hemel, moeten wij stellen, over ons graf heen, het aardsche, das Jenseits, de historische toekomst, de toekomst der menschheid. In dat toekomstrijk zal de verlossing plaats grijpen, welke het karakter draagt van een verzoening tusschen liefde en egoisme. In dat toekomstrijk zal, naar Trotzki’s verklaring, — Trotzki is meer de koele berekenaar dan de dweepzieke zeloot, zoodat wij zijn woord min of meer West-Europeesch en niet zuiver Russisch gedacht meenen te kunnen noemen —, de mensch onvergelijkelijk sterker zijn, wijzer en vrijer; zijn lichaam harmonischer, zijn bewegingen rythmischer, zijn stem muzikaler; de vormen van het bestaan zullen een dynamische theatraIiek winnen. De doorsnee-mensch zal zich verheffen boven het peil van een Aristoteles, Goethe en Marx. En boven dezen bergrug zullen zich nieuwe toppen verheffen. In een heiligen, laatsten strijd moet dit duizendjarig rijk worden veroverd. Dat rijk zag Bebel in een profetisch visioen verwezenlijkt vóór het einde van de negentiende eeuw. De wijsgeer van het Socialisme, Dietzgen, teekende in een formule, welke herinnert aan de Christelijke terminologie, het Socialistisch ideaal aldus: ,,De gecultiveerde menschelijke gemeenschap is het hoogste wezen, waarin wij gelooven; op haren sociaal-democratischen vorm berust onze hoop; zij eerst zal de liefde voor de waarheid maken.” Engels heeft wel getracht aan te toonen, dat met Marx en hemzelf het Socialisme zich ontwikkeld heeft van utopie tot wetenschap, maar de utopie van een verlossing op aarde is niet geweken, doch vormt den sluitsteen van hun systeem. Het is deze utopie, welke het Socialisme en Communisme tot die merkwaardige inconsequentie heeft gedwongen, welke hierin bestaat, dat zij een om- slaan van de toekomstige, klassenlooze maatschappij in haar tegendeel afwijzen. Er is geen redelijk argument aan te voeren voor hun stelling, dat de dialectische ontwikkelingsgang en de tweestrijd, welke de wereld naar die toekomstige phase voert, een einde neemt en dus niet doorzet, wanneer die periode éénmaal is bereikt. Waarom treedt, na den rusteloozen strijd, rust en stilstand in de evolutie in? Waarom is er een einde aan de evolutie van het maatschappelijk leven? In de gedachtensfeer van het Communisme en Socialisme past een slotsynthese niet. Dat deze niettemin wordt aanvaard, kan slechts verklaard worden uit een utopische instelling, tengevolge waarvan men zich neerlegt hij het geloof, dat achter de mystieke schemering van de jaren der kapitalistische overheersching een paradijs ligt. Heinrich Heine s Lied der Verheiszung en niet een wetenschappelijke argumentatie besluit den gedachtengang van het historisch materialisme: Ein neues Lied, ein besseres Lied O Freunde, will’ ich Euch dichten: Wir wollen Kier auf Erden schon Das Himmelreich erricnten. Ook Nietzsche, één der groote pioniers van de Nationaal-Socialistische wereldbeschouwing, kent een verlossing, hoe onvereenigbaar dit begrip ook schijnt met zijn doctrine van den Uebermensch. Hij heeft een verlossingsgodsdienst gepredikt voor geestelijk werkzame menschen, wier bevrijding daarin bestaat, dat zij het verlossingswerk ter hand nemen. Hier is de zelfverlossing verbonden met de verlossing van de wereld uit de huidige ellende, om een nieuwe aarde en nieuwe menschen in het leven te roepen. Hij stelde zijn „Diesseits -godsdienst tegenover het Christelijk „Jenseits -geloof, hij plaatste tegenover de Christelijke levensbeschouwing een verheerlijking van de wereld naar antieke, Grieksche opvatting; hij koos, zooals een schrijver het heeft uitgedrukt, voor Dionysos tegen den Gekruiste. ) 14) Richard Wagners muziek staat in de nauwste betrekking tot bet verlossingsideaal. In verband daarmede zij opgemerkt. Wanneer men de voornaamste geschriften der Nationaal-Socialistische beweging leest, dringt zich op onweerstaanbare wijze de overtuiging op, dat de basis dezer leer gelegen is in de verlossingsbehoefte en hare bevrediging door de rassengedachte. De tegenwoordige Nationaal-Socialisten bouwen voort op Chamberlain's stelling, dat de nordische Europeanen onloochenbaar de dragers der wereldgeschiedenis geworden zijn. Zoo schrijft Hitler, dat hetgeen wij thans aan menschelijke kuituur, aan resultaten op het gebied van kunst, wetenschap en techniek vóór ons zien, vrijwel uitsluitend het product van Arische scheppingskracht is. De Ariër is het oertype van hetgeen wij onder .mensch” verstaan. Hij is de Prometheus der menschheid. uit wiens klare voorhoofd de goddelijke vonk van het genie in alle tijden te voorschijn sprong, steeds opnieuw dat vuur ontstekend, dat als kennis den nacht der zwijgende geheimen verlichtte en zoodoende de menschen den weg tot heerschappij over de andere wezens der aarde liet opgaan. Schakelt men hem uit — en diepe duisternis zal wellicht reeds na weinige duizendtallen van jaren wederom op aarde nederdalen, de menschelijke beschaving zal vergaan en de wereld verlaten worden. De wanverhouding tusschen de hoogte der visionnaire stijging en de innerlijke, wetenschappelijke armoede van Mein Kampf wordt slechts overtroffen door den Mythus des 20. Jahrhunderts. Latere geslachten zullen van dit boek enkel kennisnemen om zich een beeld te vormen van het trieste verval der beschaving en wetenschap rond 1950. Ter typeering van het utopistisch karakter van dit Nationaal-Socialistisch evangelie geven wij één citaat: „Zoo stort een geheele wereld ineen. Het resultaat van den wereldoorlog beteekende een wereldrevolutie en toonde het ware gezicht van de negentiende eeuw, beaat Rosenberg in zijn Mytbus van Wagner’s muziekopvatting verklaart: „Das Wesentliche aller Kunst des Abendlandes ist aber in Ricbard Wagner offenbar geworden: dasz die nordiscbe Seele nicbt kontemplativ ist, dasz sie sicb aucb nicht in individuelle Psychologie verliert, sondern kosmisch-seelische Gesetze willenhaft erlebt und geistig-architectonisch gestaltet.” Iaden met alle chaos der duizendtallen van jaren. Waarden en zeden en gebruiken, welke nog schenen te leven, zonken weg, zijn ook innerlijk reeds overwonnen, slechts een zonder richting gebleven massa bidt nog tot de bouwvallen der oude afgodentempels. Uit het puin verheffen zich echter thans machten, welke begraven schenen, welke voor een nieuw levens- en tijdgevoel strijden. De nordische ziel begint weder, van haar centrum, het eerbewustzijn, uit, te werken. En zij werkt geheimzinnig, gelijk toen zij Odin schiep, toen eens de hand van Otto den Groote te bespeuren viel, toen Bach in tonen dichtte, toen zij Meester Eckhardt voortbracht, toen Frederik de Groote over de aarde schreed. Een nieuwe tijd der Duitsche mystiek is aangebroken, de mythe van het bloed en de mythe van de vrije ziel, ontwaakt tot nieuw, bewust leven.” In deze gedachtenwereld is geen plaats voor de erkenning van den Middelaar uit het Evangelie. Een nieuwe godsgedachte is uitgevonden; het Christendom is voor den Ariër een „Fremdreligion”. Wij beleven, aldus het Nationaal-Socialisme, de „Germanisierung van het Christendom, waardoor een einde gemaakt wordt aan een tweeduizendjarige geschiedenis van het dualisme tusschen goed en kwaad. De verlossing, welke de Communist in de toekomst ziet, beleeft de Nationaal-Socialist thans reeds, in wat Hitler noemt het natuurlijk regeneratieproces der rassen. Hauer, de voorman van de Deutsche Glaubensbewegung constateert, dat niet slechts duizenden jaren terug de openbaring plaats greep. „Wij staan er midden in. Zij geschiedt aan ons en door middel van ons, wanneer wij ons met goeden wil vereenigen met God, die niet ver van ieder onzer af staat en die ook heden met kracht schrijdt door het gebied en de geschiedenis van ons volk. En op een andere plaats in zijn boek: Deutsche Gottschau; Grandzüge eines Deutschen Glaubens, leest men: „Niets ligt hem (den deutschglaubigen mensch) verder, dan den sluier van dit geheim (het leven na den dood) te willen verscheuren. Alle heimwee naar de toekomst zinkt weg in zijn geloovige overgave aan het oogenblik. Volgens de Nationaal-Socialistische wereldbeschouwing bestaat zonde in rasvermenging; de zondige menseb is de bastaard; de verloste menseb is de bloedzuivere deelgenoot van bet „schöpferische ’ ras. Ligt voor den Communist de verlossing in een economiscb paradijs, voor den Nationaal-Socialist is de redemptio de regeneratio van bet ras. Bovenstaande beschouwingen samenvattend, komen wij tot bet besluit, dat bet verlangen naar verlossing de basis vormt zoowel van bet Communisme als van bet Nationaal-Socialisme. Beide stelsels staan op materialistiseben grondslag en propageeren dienovereenkomstig een verlossing in en door de materie.15) Beide bebben deze visie op de meest radicale wijze ontwikkeld. Het Westen is in de laatste vier eeuwen steeds rijper geworden voor bet Russisch Messianisme, omdat bet zich steeds verder verwijderde van de Christelijke verlossingsleer. In onzen tijd ontmoeten Oost en West elkander. Hierin ligt de verklaring van bet feit, dat men, met den Paus, den nood onzer dagen grooter moet noemen dan éénige vroegere omwenteling. Noch de Christelijke tijden, noch de inzet der Nieuwe Geschiedenis, noch de periode der Franscbe Revolutie kende een dergelijk aanééngesloten 1B) In dit verband zij gewezen op de volgende woorden uit Quod apostolici muneris (28 December 1878) van Leo XIII: „Nadat men, als strijdig met de rede, de bovennatuurlijke geloofswaarheden bad bestreden en verworpen, beeft men vervolgens den Maker en Verlosser van het mensebelijk geslacht geleidelijk en langzamerhand uit de studie s aan de universiteiten, lycea en colleges en tevens uit alle openbare betrekkingen van het menschelijke leven verbannen. Na de eeuwige belooningen en straffen van het toekomstige leven aan de vergetelheid te hebben overgeleverd, werd het brandend verlangen naar geluk binnen de grenzen vari bet aardsche leven gelegd. Moet het, bij de verbreiding van deze Ieeringen allerwege en bij de groote vrijheid van denken en doen. welke op deze wijze overal ontstond, verwonderen, dat de menschen van lageren stand, zij, die slechts een armoedige behuizing of een poovere werkplaats bezitten, zich vol afgunst op willen werken tot het bezit van de paleizen en bet bezit der rijken? Is het verwonderlijk, dat er geen rust meer is in het openbare en particuliere leven en dat het menschelijk geslacht schier tot zijn ondergang genaderd is?” front der dwaling en een dergelijken diepgang. De wortels reiken tot den bodem van ’s menscben wezen. De laatste consequentie s van een eeuwenoude dwaling worden in dezen tijd getrokken en in bet practische leven toegepast. De onrust, waarvan de wereld vervuld is, vreet aan de basis van bet mensebelijk bestaan. Zoo draagt ook de strijd tusschen Kerk en staat een bijzonder karakter. De verdedigers der Nationaal-Socialistiscbe en Communistische staatsgedacbte zijn niet tevreden met een scheiding van beide gemeenschappen, gelijk het Liberalisme van de vorige eeuw deze voorstond. Voor de nakomelingen van het Liberalisme is deze leer te halfslachtig. Hun radicalisme eischt meer, méér zelfs nog dan de vernietiging der Kerk. Zij keeren ook hier de bestaande orde der dingen om. De staat wil kerk, de éénige kerk zijn. Mit brennender Sorge (9) duidt dit Nationaal-SociaIistisch streven aan, als zij schrijft: Wie het ras, of het volk, of den staat, of den staatsvorm, de dragers van de staatsmacht of andere eerste waarden van menschelijke gemeenschapsvorming, — welke binnen de grenzen der aardsche ordening een wezenlijke en eerbied eischende plaats innemen —, uit deze, hare aardsche waardebepaling losmaakt, ze tot de hoogste norm van alle waarden, ook de godsdienstige, maakt, en ze met afgodendienst verafgoodt, hij keert de door God geschapen en door God bevolen orde der dingen om en vervalscht haar. Zoo iemand staat ver af van het ware Godsgeloof en van de levensopvatting, welke aan zulk een geloof beantwoordt. Verderop (18) legt hij den vinger op één der symptomen van deze verheffing der staatsleer tot theologie en van den staatsdienst tot godsdienst: Onsterfelijkheid in den Christelijken zin is het voortleven des menschen na den dood als persoonlijk wezen, tot eeuwig loon of tot eeuwige straf. Wie met het woord onsterfelijkheid niets anders wil aanduiden dan het gemeenschappelijk mede-voortleven in het voortbestaan van zijn volk voor een onbepaald lange toekomst in het aardsche, hij verdraait en vervalscht één der grondwaarheden van het Christelijk geloof, raakt aan de fundamenten van iedere godsdienstige, een zedelijke wereldorde eischende wereldbeschouwing. Een zelfde verwereldlijking en overplanting van den godsdienst in de staatsrecfitelijke en sociale sfeer wordt door Nationaal-SocialistiscHe schrijvers ook t.a.v. andere Christelijke begrippen gepropageerd: Gelooven is het voor-zekere-waarheid houden, wat God geopenbaard heeft en ons door de Kerk te gelooven wordt voorgehouden Het vreugdevolle en fiere vertrouwen op de toekomst van zijn volk, dat ieder dierbaar is, beteekent iets geheel anders dan geloof in den godsdienstigen zin. Het eene tegen het andere uitspelen, het eene door het andere willen vervangen en op grond daarvan verlangen, door den overtuigden Christen als „geloovig” erkend te worden, is een leeg spel met woorden of bewuste uitwissching van grenzen, of erger. Evenals „geloof” wordt ook „genade” tot een sociaaljuridisch element vervalscht: Genade in den eigenlijken en Christelijken zin des woords omvat de bovennatuurlijke bewijzen van goddelijke liefde, de gunst en het werken van God, waardoor hij den mensch verheft tot die innerlijke levensgemeenschap met zichzelf, welke het Nieuwe Testament het kindschap Gods noemt Het weigeren van dezen bovennatuurlijke verheffing door de genade met een beroep op den zoogenaamden Duitschen wezensaard is een dwaling, een openlijke oorlogsverklaring tegen een kernwaarheid van het Christendom. Zoo is voor het geopenbaarde, Christelijke geloof een ander geloof in de plaats getreden. Op den Partijdag te Neurenberg 1936 verklaarde Hitler, dat de Christelijke godsdienst ééns een groote rol gespeeld heeft, namelijk in de tijden der volksverhuizing. Thans echter is het Christelijk tijdperk door het Nationaal-Socialistische vervangen. En Rosenberg schrijft in zijn Mythus, dat een nieuw geloof ontwaakt: de mythe van het bloed, het geloof, met het bloed ook het goddelijk wezen des menschen te verdedigen, het geloof, dat het Nordische bloed dat mysterie vormt, hetwelk de oude sacramenten vervangt en overwonnen heeft. Met het Communisme is het niet anders gesteld. De diepste grond, aldus Somhart in zijn: Deutscher Sozialismus, waarop de Socialistische overtuiging berust, is niet de ethische waardeering, gezwegen van het wetenschappelijk inzicht: het is het geloof, dat het Socialisme komen zal, een geloof, dat des te levendiger was en des te sterker alle andere zielkundige verschijnselen verdrong, naarmate het gemoed van den proletarischen Socialist Ieeger werd aan waarlijk religieuse ideeën. Omdat ook het Communisme een „religion a rebours” is, is Berdjajew s karakteristiek van den Communistischen staat treffend juist: De Communistische staat onderscheidt zich scherp van den gewonen, wereldlijken, geseculariseerden staat. Hij heeft een „geheiligd”, een „theocratisch karakter en neemt de functie s over, welke aan de kerken eigen zijn. Hij matigt zich aan, de zielen te vormen, levert ze een verplichte hoeveelheid stof, maakt zich van geheel het innerlijke en uiterlijke leven des menschen meester en verlangt van de inwoners niet alleen, hetgeen „des keizers”, maar ook hetgeen „van God” is. Zoo oordeelt ook Divini Redemptoris (22): Het Communisme is van nature anti-godsdienstig en het beschouwt den godsdienst als „opium voor het volk”, omdat de godsdienstige beginselen, welke van het leven hiernamaals spreken, het proletariaat afleiden van het streven naar de verwerkelijking van het Sovjet-paradijs, dat van deze aarde is. Dat alles is geheel overeenkomstig Feuerbach’s woord: „Keine Religion — ist meine Religion” en strookt geheel met Marx’ bewering: „De opheffing van den godsdienst, immers het illusoir geluk van het volk, is de begunstiging van zijn werkelijk geluk . Dat is niet anders dan de consequentie van het radicaal materialistisch standpunt, door het Communisme ingenomen (Mit brennender Sorge 9): Deze leer betoogt, dat er slechts één werkelijkheid bestaat, nl. de stof met haar blinde krachten, welke door evolutie plant, dier en mensch wordt. Met deze woorden is overigens niet enkel het Com- munisme gekenschetst. In alle talen is dit barre materialisme gepropageerd De Duitscber Feuerbacb orakelde: „Der Menseb ist, was er iszt , de Franscbman Zola verkondigde: „L bomme un produit de I’air et du sol comme Ia plante . Het materialisme is een algemeen verschijnsel en daarom leeft ook de utopie van een verlossing door de materie allerwege. DE HUIDIGE ZIELSZIEKTE De lectuur der encyclieken geeft aanleiding tot tal van overwegingen. Eén kenmerk van deze monumenten treft den beschouwer wel in het bijzonder, vooral als hij zich daarbij den persoon van den schepper voor oogen stelt, een tachtigjarigen grijsaard. Dat is de brandende taal, de felle bewogenheid, waarmede beide zendbrieven zijn geschreven. Zij vormen een vernietigende kritiek op de zoo vaak geuite meening, dat Rome louter cerebraal en zonder temperament staat tegenover de groote historische vraagstukken. De Communisme- en Duitschland-encycliek bewijzen, op schier ieder bladzijde, het tegendeel. De beginselen en methoden van het Communisme worden „afstootend ruw en onmenschelijk genoemd” (15); ) a&n bepaalde Nationaal-Socialistische instantie’s wordt het verwijt gericht(l5): Waar de ijver voor hervormingen niet uit den reinen schoot van persoonlijke zuiverheid werd geboren, maar de 1S) Vergelijk Divini Redemptoris (21): „Men kan werkelijk niet zeggen, dat deze gruwelen een voorbijgaand verschijnsel zijn, zooals dat elke groote omwenteling pleegt te begeleiden of alleenstaande excessen van woede, welke in eiken oorlog voorkomen. Neen. Het zijn de natuurlijke vruchten van een stelsel, dat geen enkele innerlijke rem kent. Een rem is noodig voor den mensch als individu zoowel als in de maatschappij. Ook de barbaarsche volkeren hadden die rem in de natuurwet, welke God in de ziel van eiken mensch gegrift heeft. En waar deze natuurwet het best is in acht genomen, ziet men de antieke volkeren oprijzen tot een grootheid, welke nog heden, zelfs meer dan juist is, sommige oppervlakkige beschouwers der geschiedenis verblindt. Doch indien men het Godsbegrip zelf uit de harten der menschen rukt, leidt dit noodzakelijk, door de menschelijke hartstochten, tot wreedheid en barbaarschheid.” uitdrukking en de uitbarsting was van harts toch te lijke bevliegingen, beeft deze verwarring gesticht in plaats van helderheid gebracht. In Divini Redemptoris (57) wordt tot tweemaal toe het Communisme als pervers gekwalificeerd, terwijl in Mit hrennender Sorge (20) gesproken wordt van een legio getal dwazen, die bouwen op het waaiende stuifzand van menschelijke normen. Van welk een dynamiek is niet het vonnis uit dezelfde encycliek, waar de leer van het Duitsche heldendom wordt geanalyseerd (19): In het oppervlakkig geredeneer over Christelijken deemoed als zelfvernedering en onheldhaftige houding, stelt de weerzinwekkende hoogmoed van deze nieuwlichters zichzelf aan de kaak. Met deze citaten beoogen wij nog iets anders dan enkel te wijzen op de kracht der bewoordingen. Uitdrukkingen als: afstootend ruw, onmenschelijk, barbaarsch, pervers, dwaasheid, met zichzelf spottende, weerzinwekkende hoogmoed, zijn termen, welke het beeld van een zwaarerfelijk belasten misdadiger, eerder nog, dat van een geesteszieke oproept. Zoo is het ook: onze tijd is geestesziek. Uiterlijke omstandigheden hebben de psychopatologische chaos in denken en handeling bevorderd: De beproevingen en het lijden, dat uw volk in de jaren na den wereldoorlog heeft medegemaakt, zijn niet zonder een spoor na te laten aan zijn ziel voorbijgegaan. Zij hebben spanningen en bitterheden nagelaten, welke eerst langzaam kunnen helen (Mit brennender Sorge 35)- Maar daarnaast bestond reeds sinds lang een innerlijke dispositie. Het conflict, waarin de moderne mensch zichzelf plaatste, door zich, éénerzijds, als autonoom centrum uit te roepen en deze zelfgenoegzaamheid steeds meer te cultiveeren, doch, anderzijds, te blijven streven naar een verlossing, moest onherroepelijk tot een zielkundige catastrophe leiden. Het ideaal van een zelfverlossing is, logisch een dwaasheid, theologisch een ketterij en beteekent psychologisch innerlijke verscheurdheid, ziekelijke zelfanalyse, bittere ontgoocheling met daarop volgende wraakneming op anderen, hetzij individuen, klassen, instellingen of volkeren. In zijn encycliek Divini illius magistri heeft Pius XI het geestelijk conflict, waarin de mensch met zichzelf verkeert, geschetst met betrekking tot de heerschende opvoedingsidealen. Wat daar voor dit onderdeel van het levensvraagstuk is uiteengezet, kan, als algemeene typeering, voor alle zijden van het moderne bestaan gelden: Waarlijk, nooit heeft men zooveel over opvoeding geredeneerd als in den tegenwoordigen tijd. Daarom vermenigvuldigt zich het getal leermeesters van nieuwe paedagogische theorieën. Er worden methoden en middelen uitgedacht, voorgesteld en met instemming of afkeuring besproken, niet alleen om de opvoeding gemakkelijker te maken, maar om een nieuwe opvoeding te scheppen van onfeilbare uitwerking, een opvoeding, die in staat moet zijn om de komende geslachten te vormen voor het zoo vurig verlangde geluk op deze aarde. Na dit feit van een overproductie van paedagogische richtingen, — op ander terrein is de verscheidenheid niet minder groot —, te hebben geconstateerd, geeft de Paus de volgende verklaring van het verschijnsel: De oorzaak van dit verschijnsel is deze: De menschen, door God naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen, en voor Hem, de Oneindige Volmaaktheid bestemd, worden thans meer dan ooit, bij al den overvloed van den hedendaagschen stoffelijken vooruitgang, gewaar, dat de aardsche goederen niet voldoende bieden om aan de eenlingen en aan de volkeren het ware geluk te verschaffen. Tegelijk gevoelen zij levendiger in zich den drang naar een hoogerIiggende volmaaktheid, een drang door den Schepper in hun redelijke natuur zelf neergelegd en zij willen die volmaaktheid vooral door de opvoeding bereiken. Maar velen onder hen hechten zich, om zoo te zeggen, teveel aan den oorspronkelijken zin van het woord en beweren, dat het mogelijk is de opvoeding uit de menschelijke natuur zelf te halen en haar te verwezenlijken met de enkele krachten der natuur. Vandaar dat zij hierbij heel licht in dwaling vervallen. Immers, in plaats van hun doelwit te zoeken in God, eerste begin en laatste einde van het heelal, wenden zij zich tot zich zelven en blijven zij op zich zelf gericht, terwijl zij zich uitsluitend aan de aardsche en tijdelijke dingen hechten. Zoodoende leven zij in een voortdurende, eindelooze onrust Deze karakteristiek van de psyche van den modernen mensch is toepasselijk op alle hedendaagsche „kuituur uitingen. In weerwil van zichzelf kwelt het eeuwige den mensch. Hij heeft zich verschanst in den burcht van zijn eigen persoonlijkheid; een geestelijke autarkie is zijn ideaal, doch het utopistische van dit doelwit blijkt te duidelijk in het verloop van eigen, persoonlijke leven en in de onbevredigende resultaten van deze levenshouding daarbuiten, in het verkeer met anderen, in het maatschappelijke en staatkundige leven, in nationale en internationale verhoudingen, welke, juister, wanverhoudingen genoemd kunnen worden. In plaats van nu eigen positie in het groote geheel te verleggen en het subjectieve, egocentrische standpunt te verlaten voor een finalistische, doelgerichte levensvisie, waarin hij eigen beperktheid en afhankelijkheid van het groote levensdoel buiten zich, erkent, zoekt de teleurgestelde mensch naar steeds nieuwe wegen tot een oplossing en verlossing, met onverminderde handhaving nochtans van het oude vrijheidsbeginsel. De teleurstelling groeit uit tot bitterheid; het inzicht gaat schemeren, dat de angstvallig bewaakte grenzen van de persoonlijke sfeer belemmeringen in plaats van beveiligingen zijn en dat het huis van eigen zieleleven een getraliede kooi is. En dan slaat het gevoel van machteloosheid om in haat en wrok. Wanneer Edgar Alexander in zijn boek: Der Mythus Hitler, telkens terugkomt op het ressentiment van den leider van het Duitsche Nationaal-Socialisme, dan heeft hij daarmede meerdere staatslieden van onzen tijd geteekend. Wrok is een bij uitstek modem psychologisch verschijnsel. Dichters vertolken, hetgeen in een bepaalde periode leeft, grijpbaarder dan de man van de wetenschap of de politicus. Zij reageeren eerder en dieper. Ter kenschetsing van de hedendaagsche psyche heeft het daarom zijn waarde, wanneer men het zieleleven tracht te peilen van een dichter onzer dagen. En dan komt het mij voor, dat KIoos, de pionier der nieuwe kunst in ons land, wiens invloed nog immer nawerkt, in zijn bekende sonnet „Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten , op de meest zuivere wijze eigen en anderer levenshouding heeft geschetst. Anthonie Donker, die dit gedicht het meest representatieve van KIoos poëzie noemde, karakteriseert den man van 80 aldus: KIoos is vooral de trotsche, ongenaakbare kunstenaar, die met zichzelf in dit lage leven geen weg weet, die zijn goddelijke heerlijkheid aan de wereld niet wil prijsgeven, maar, aan den anderen kant, tegen zijn aardsche hartstochten niet op kan. Er is in hem een onophoudelijke verterende onrust, een aanhoudende tweestrijd tusschen trots en verlangen, afkeer en liefde. Hij is de geslingerde tusschen passie, verdoemenis en trots. Heeft deze onrust hij KIoos o.a. geleid tot scheldverzen, welke niet meer liggen op het terrein van normale reactie s, tot volledige explosie s van haat en wraak en tot tragischer gevolgen heeft een zelfde innerlijke spanning gevoerd hij den dichterlijken wijsgeer Nietzsche, één der groote wegbereiders van het Nationaal-SociaIisme. De philosoof van het , .Uehermenschtum heeft zich geestelijk gezelfmoord. Dat moest het einde zijn van den auteur van „AIso sprach Zarathrustra”, waarin het heet: Hebt gij moed, mijn broeders? Zijt gij vastbesloten? Geen moed tegenover getuigen, maar den moed der eenzamen, den moed der adelaars, waarvan geen God meer toeschouwer is? Koude zielen, muilezels, blinden en dronkaards hebben niet, wat ik een hart noem. Hij heeft een hart. die de vrees kent, maar die vrees bedwingt, die den afgrond ziet, maar met trots. Die den afgrond ziet, maar met adelaars-oogen, — die met adelaarsklauwen den afgrond aangrijpt; die heeft moed. Strijd tusschen cfe staten, strijd tusschen de verschillende klassen, strijd tusschen de politieke partijen, strijd tusschen de leden van het gezin, — zoo teekent Pius XI in zijn encycliek Ubi arcano (24 December 1922) het tijdsbeeld. Achter de moderne kuituur rijst de schim op van den Griekschen wijsgeer Heraclites, die, in de prille jeugd van de Europeesche beschaving, dat donkere en dreigende woord gesproken heeft: „Ho polemos pater pantoon” (De oorlog is de vader van alle dingen). Een eeuwige stroom van ontstaan en vergaan; een onafgebroken verandering zonder rust; veelheid zonder éénheid; overheersching van de kwantiteit; „Indien gij den vrede wilt, bereidt dan den oorlog , — dat is het geestesmerk van dezen tijd. Met dit thema zet Rerum Novarum in: De eenmaal opgewekte omwentelingszucht, die zoolang reeds het politieke leven beroert, moest wel van het staatkundige naar het aangrenzende sociaal-economische terrein overslaan. Inderdaad, de ongekende groei der industrie, de verandering der bedrijfstechniek, de wijziging in de onderlinge verhoudingen tusschen patroon en arbeiders, de opeenhooping van rijkdom bij weinigen en het gebrek bij de groote massa, voorts eenerzijds het grooter zelfbewustzijn der arbeiders, en anderzijds hun nauwere onderlinge aaneensluiting, bovendien het groeiend zedenbederf, — al deze factoren hebben den strijd doen ontbranden. Heraclites dwaling is thans tastbare realiteit geworden. De oorlog de vader van alle dingen! Geen actueeler titel voor een hoek dan: MeinKampf; geen leuze moderner, — en daarom vindt men ze ook telkens terug hij Marx, Engels, Lenin, Trotzki, Hitler, Rosenherg e.a. —, dan Darwin s woord: „The struggle for Iife”. De onweerswolk van een vernietigenden godsdienststrijd, welke hoven Duitschland zichtbaar is (Mit hrennender Sorge 7)» en de nieuwe zondvloed, welke de wereld bedreigt (Divini Redemptoris 43), naderen uit hetzelfde stormcentrum. Als in reinkuituur vindt men de strijdidee in het evolutionistisch materialisme van Marx, door de Communisme-encycliek (9) aldus weergegeven: Deze leer betoogt, dat er slechts één werkelijkheid bestaat, nl. de stof met haar blinde krachten, die door evolutie plant, dier en mensch wordt. Ook de menscheIijke maatschappij is niets anders dan een verschijning en een vorm van stof, die zich ontwikkelt en door een onontkoombare noodzakelijkheid in een voortdurend conflict van krachten streeft naar de slotsynthese: een maatschappij zonder klassen Den nadruk leggend op de dialectische zijde van hun materialisme, beweren de Communisten, dat de tweestrijd, welke de wereld naar de slotsynthese voert, door de menschen bespoedigd kan worden. Daarom trachten zij de tegenstellingen, die tusschen de verschillende klassen der maatschappij rijzen, scherper te maken en de klassenstrijd met zijn haat en zijn vernieling neemt de gedaante aan van een kruistocht voor den vooruitgang der menschheid. Voor het Nationaal-Socialisme, dat zich haseert op den regel, dat recht is, wat voor het volk nuttig is en daarbij iederen zedelijken maatstaf verwaarloost, is Heraclites beginsel al van even centrale beteekènis. Gewezen worde op Mit brennender Sorge (21): Van dezen zedelijken maatstaf losgemaakt, zou deze stelling in het leven tusschen de staten een eeuwige oorlogstoestand beteekenen. Veelbeteekenend is, in dit verband, de zinsnede uit het slotwoord van Hitler’s Mein Kampf: Een staat, welke zich in het tijdvak der rassenvergiftiging wijdt aan de verzorging van zijn beste ras-elementen. moet ééns de meester der aarde worden. Voor het Nationaal-Socialisme zijn, trots rassenleer en nationale instelling, alleen de grenzen van de wereld de grenzen van zijn rusteloozen strijd. De sfeer der encyclieken is een geheel andere. Overeenkomstig de van oudsher verkondigde leer stellen zij de vredesgedachte in het centrum. Vrede, niet als de rust van werkeloosheid, maar als de rust der orde, dus de rust van een veelzijdig individueel en maatschappelijk leven, is het groote doelwit der Katholieke levensbeschouwing. Den socialen vrede beoogen Rerum Novarum en Quadragesimo Anno, zooals de bemoeiingen van Benedictus XV den internationalen vrede (Pacem Dei munus van 28 Mei 1920) wilden bewerkstelligen. Dienzelfden geest ademen ook de jongste encyclieken. Transigeeren met de dwaling doen zij niet, doch wel streven zij naar een vrede. met de dwalenden, aan wie zij voorhouden, dat innerlijke en uiterlijke rust slechts bereikt kunnen worden bij toepassing en beleving van de Katholieke leer. Omdat de vrede en niet de strijd als de vader van alle dingen wordt aangewezen, kan men de pauselijke rond- schrijvens ook noemen geneesmiddelen tegen de geestesziekte onzer dagen. Tegenover den waanzin stellen zij een evenwichtig idealisme of, wat hetzelfde is, een verheven realisme. Deze mentaliteit, aan tallooze tijdgenooten volkomen vreemd, spreekt uit de volgende passage van Mit hrennender Sorge (29), waar tevens de diepste grond der huidige geestelijke spanningen en tevens het éénige remedie wordt aangewezen, nl. de hedendaagsche en de werkelijke verlossingsidee: Zooals andere tijden der Kerk, zal ook deze de voorbode zijn van een nieuwen opgang en innerlijke loutering, indien de wil om Christus te bekennen en de bereidheid om Christus te belijden, bij de getrouwen van Christus groot genoeg is om tegen de physieke kracht der belagers van de Kerk de beslistheid van een innig geloof, de onverwoestbaarheid van de zekere hoop op het eeuwig leven en de alles bedwingende macht van een daadkrachtige liefde te stellen. DE MODERNE STAAT Dat in een geschrift, getiteld: De moderne staatsgedachte in het licht der jongste encyclieken, eerst thans een hoofdstuk volgen gaat, welks opschrift een juridischen klank heeft, verwondert wellicht dezen of genen lezer. Maar ten onrechte, want de verklaring, welke tevens een rechtvaardiging is, werd eigenlijk in de voorafgaande bladzijden reeds gegeven. Daar toch is gebleken, dat de moderne staatsidee niet een rechtsgeleerd vraagstuk, doch een theologisch probleem vormt. Het centrale dogma van het Christendom, de Verlossing, is daarbij onmiddellijk betrokken. De vele staatsrechtelijke aspecten van de huidige staatsgedachte moet men beoordeelen in het licht van hoogere normen, daarbij bedenkend, dat, overeenkomstig Pascal s woord: „Ne pouvant fortifier Ia justice, on a justifié Ia force”, het niveau der samenleving afgezakt is tot de sfeer van de brute kracht. Uit de verloochening van het recht is geboren de rechtvaardiging, de verlossing door het geweld. Boven de Zweedsche vertaling (uit het jaar 1848) van het Communistisch manifest stond, gelijk Sven Helander bericht: „De stem van het volk is de stem van God”. Zooals hetgeen in de Nationaal-Socialistische litteratuur als erkenning van de hooge waarde van het Christendom wordt voorgedragen, in den grond slechts het benutten van Christelijke begrippen en formules voor een geseculariseerde verlossingsidee is, zoo staat de geest, welke inspireerde tot het geciteerde motto boven het Communistisch Manifest, ver af van den geest, welke in het Middeleeuwsch document, den Saksenspiegel, leefde en waarvan de woorden getuigen: „Gott ist selber Recht; ^Ver Recht minnet, minnet Gott . Voor wien zijn gehoor geoefend heeft, zijn alle Nationaal-Socialistische en Communistische getuigenissen voor Christendom en moraal dissonanten, of, om termen uit de encyclieken te hezigen: Oratorisch gebruik, zinledig etiket, systematische vermomming, valsche munt, leeg spel met woorden. Men moet mitsdien, om het wezen van de moderne staatsidee te peilen, niet afgaan op termen, maar zijn geheele onderzoek plaatsen tegen den achtergrond der hedendaagsche verlossingsgedachte. En dan komt men tot het hesluit, dat de staat, — zoowel de NationaalSocialistische als de Communistische —, een verlossingsapparaat is geworden. In den Nationaal-Socialistischen staat, in de, op de ware bloedgemeenschap berustende gemeenschap van het volk, heeft de verlossing plaats. In dit licht wordt duidelijk, wat anders in den mond van een aanhanger der totale staatsleer een onbegrijpelijkheid schijnt, dat nl. het Nationaal-Socialisme den staat een middel noemt. Hitler schrijft toch: „De staat vormt geen doel, doch een middel . Hij is weliswaar de voorwaarde van de vorming eener hoogere menschelijke kuituur, doch niet de oorzaak. Deze ligt veel meer uitsluitend in de aanwezigheid van een ras, tot kuituur in staat. Hiermede toont het Nationaal-Socialisme zich opnieuw nauwer verwant aan het Communisme dan een, aan de buitenzijde der dingen blijvende, analyse uitwijst. Immers ook voor het Communisme is de staat geen einddoel, maar slechts een voorbijgaand middel. De staat wordt genoemd een knuppel, te gebruiken in den strijd voor de overwinning van het proletariaat. Beide constructie s toonen aan, dat er achter en boven den staat nog iets anders is; beider staatsidee werdt beheerscht door de verlossingsgedachte. Dit verschil is er, dat de staat, volgens Communistische opvatting, bestemd is om af te sterven, hetgeen geschieden zal als het wereldimperium van het Communistisch ideaal zal zijn bereikt (Divini Redemptoris 13), terwijl de staat, volgens den Nationaal-Socialistischen gedachtengang, het hulsel zal blijven van het duizendjarig rijk der geh eiligde bloedgemeenschap. De völkische wereldbeschouwing, aldus Hitler in zijn Mein Kampf, moet er in den völkischen staat tenslotte in slagen, dat edele tijdperk te verwezenlijken, waarin de menschen niet meer in een steeds hoogere veredeling van Konden, paarden en Katten Kun taak zien, maar in de verKeffing van den menscK zelf, een tijdperk, waarin de ééne erkennend zwijgt en afstand doet, de andere vreugdevol offert en geeft. In Ket IicKt van deze mystieke Keteekenis van den staat moet men ook de Fükrer-gedackte van Ket NationaalSocialisme zien. In zijn Koek: Der Mytkus Hitler scKrijft Edgar Alexander, dat Ket Leiderschap van Hitler gevestigd is en in diepste wezen leeft op de idee van een verwereldlijkt verlosserscKap, welks fanatisme slecKts één doel kent: de onvoorwaardelijke onderwerping van de wereld aan de uitsluitende KeerscKappij van Ket Nationaal-SocialistiscKe macKtssysteem. In Ket Koofd van den nationalen staat, zoo zouden wij Ket willen formuleeren, is de verlossende kracKt der gemeenscKap samengebracKt en gesymboliseerd. De moderne dictator is niet de dictator uit vroegere jaren, de politieke tyran; Kij is méér en acKter zijn verschijning ligt een Keele wereld van utopisme. Hij is de profeet, ja, de messias, immers de volmaakte Ariër, met wien alle genooten van Ket mystieke lichaam der rassenéénheid zich door geheimzinnige handen verbonden weten en gevoelen. Theoretisch kent Ket Communisme een dergelijke concentratie van almacht en verlossende kracht in één persoon niet. Daar valt de klemtoon meer op Ket geheel dan op den éénling als den exponent van Ket geheel. PractiscK echter projecteert ook de Communist zijn sociaal ideaal in de figuur van Kern, die de hoogste leiding in den staat heeft. De geschiedenis van Sovjet-Rusland levert hiervan het duidelijke bewijs. Bovendien ligt dit geheel in de lijn van het materialisme, dat het stoffelijke, dus het concrete aanbidt en daarom nimmer los komt van den individueelen mensch van vleesch en bloed. Algemeenheden als „het ras en „de gemeenschap kunnen niet de laatste grootheden zijn, waarmede de materialist werkt. Deze algemeene begrippen vragen om een concrete uitbeelding en samenvatting in een zintuigelijk-waameembaar, con creet gegeven, welke is de Leider. De encycliek over den toestand der Kerk in Duitschland raakt in een passage, welke met een van veront- waardiging bevende hand geschreven moet zijn, den dieperen zin der moderne dictatuur aan: Wie in heiligschennende miskenning der wezensverschillen welke gapen tusschen God en schepsel, tusschen den Oodmensch en de kinderen der menschen, den een ot anderen sterveling, ook al ware hij de grootste aller tyden, naast Christus zou durven stellen, of zelfs hoven Hem en tegen Hem, houde het zich voor gezegd, dat hij een valsche profeet is. op wien, op schokkende wijze, het woord der H. Schrift van toepassing is: „Hij. Die in den hemel woont, lacht om dezulken” (Ps. II, 4). In plaats van de menschwording van God, de godwording van den mensch. De staat het instrument ter heiliging en verlossing! Onder dezen gezichtshoek moet men ook dat merkwaardige, moderne verschijnsel van jarenplannen zien. Nadat Sovjet-Rusland was voorgegaan, volgde Duitschland met een „jarenplan . Deze vier- of vijfjarenplannen zijn veel méér dan onschuldige, practische hulpmiddelen ter voorziening in economische behoeften. Zij hebben een dieperen zin. Reeds de overweging, dat door de verwereldlijking van den godsdienst en door de vergoding van de stof, de techniek en machine een centrale plaats in het moderne leven zijn gaan innemen, moet ons achterdochtig maken, wanneer deze plannen louter als opportunistische maatregelen worden voorgesteld. Er is alle aanleiding een nauwe verbinding te leggen met de wereldbeschouwing van Nationaal-Socialisme en Communisme. Want, al heeft de moderne mensch, gelijk wij zagen, zich autonoom verklaard, toch is voor hem de nood van het leven realiteit. Ook het Nationaal-Socialisme en Communisme kent een „zondeval en daarom kunnen zij niet buiten een „verlossing , beide, — het zij nog eens herhaald —, tot in den grond verstoffelijkt. Het ideaal wenkt: het verlangen dringt: men wil forceeren, wat slechts, onder begunstiging van een ware zedenleer en een juiste Godsovertuiging, groeien kan. Daarom grijpt men naar jarenplannen, welke zijn heilsplannen op materialistische basis. Het zijn pogingen om in enkele jaren, volgens een bepaald schema, te realiseeren, wat wilde droomen heb- ben gephantaseerd over een paradijs op aarde. In plaats van frisscbe, jonge bracht, welke eigen volk een zelfstandige plaats onder de natie s wil scheppen, spreken zij ons van onrust en twijfel aan de vervulling van het zelf gevormde ideaal. Het zijn de producten van een wereldbeschouwing, welke indruischen tegen s menschen wezen. De techniek kan de natuur niet vervangen; idealen bouwt men niet op binnen een vooraf vastgestelden termijn; de stof heeft geen verlossende kracht; verlossing wordt terreur. Met deze lijnen is de algemeene karakteristiek van den modernen staat gegeven. Het blijkt, hoe ingrijpend de verandering in de opvattingen is. Dezelfde begrippen en uitdrukkingen hebben een geheel anderen inhoud gekregen. Wij zullen in het volgende hoofdstuk van deze revolutie in het denken nog meerdere voorbeelden ontmoeten. LEVENSTOTALITE1T EN ST AATSTOTAL1TEIT Voor onderstaande beschouwingen nemen wij als uitgangspunt de volgende passage uit Mit brennender Sorge (9): Deze God heeft in souvereinen vorm Zijn geboden gegeven. Zij gelden onafhankelijk van tijd en plaats, van land en ras. Zooals Gods zon schijnt over alles, wat een menschelijk aanschijn draagt, zoo kent ook Zijn wet geen voorrechten en uitzonderingen. Regeerders en geregeerden, gekroonden en ongekroonden, hoog en laag, rijk en arm zijn in gelijke mate onderworpen aan Zijn woord. Uit de totaliteit van Zijn rechten als Schepper vloeit ontologisch de totaliteit voort van Zijn aanspraak op gehoorzaamheid van de enkelingen en van alle soorten van gemeenschappen. Deze aanspraak op gehoorzaamheid strekt zich uit over alle levensgebieden, waarop vraagstukken van zede.lijken aard toetsing aan de wet Gods eischen, en daarmede een ordening van de veranderlijke menschelijke voorschriften in het geheel van de onveranderlijke ordening van God. De moderne menseb, tot overhaastig concludeeren geneigd, besluit uit deze omschrijving van de Katholieke totaliteitsidee, dat daarin geen plaats is voor de verschillende levensaspecten als nationalisme, economische welvaart, wetenschapsbeoefening, kortom voor de verscheidenheden der natuurlijke orde. Immers, aldus zijn snel getrokken conclusie, de totaliteit van Gods rechten kent, gelijk de geciteerde woorden aangeven, geen staatkundige grenzen, geen rasonderscheid, geen rijkdomsverschilien noch armoedsgraden. De onderworpenheid des menschen aan de goddelijke souvereiniteit strekt zich uit over alle levensgebieden. Reeds het beeld, wat de Paus, ter illustratie van zijn betoog, bezigt, leert, hoe onjuist een dergelijke vertolking der Kathol ieke totaliteitsleer is. Pius XI tock spreekt van de zon, welke over alles, wat een menschelijk aanschijn draagt, schijnt, wat er dus op duidt, dat Gods alomvattende heerschappij de omtrekken van het veelvormig samengestelde aardsche leven niet verdoezelt, doch integendeel sterker beschijnt en duidelijker doet uitkomen. De encyclieken zijn kerkelijke documenten, afkomstig van den Paus als opperhoofd der Katholieke Kerk; het zijn plechtige schrijvens, zooals dat de gewoonte is van den Apostolischen Stoel, den Leeraar der Waarheid, wanneer deze zijn stem wil richten tot alle geloovigen. Mit brennender Sorge behandelt het thema van den lijdensweg der Kerk en de toenemende benauwenis van de Haar in gezindheid en met der daad trouw blijvende belijders en belijdsters in het land en bet volk, waaraan Sint Bonifacius eenmaal de Licht- en Vreugdeboodschap van Christus en het Rijk Gods gebracht heeft (5). Het onderwerp van Divini Redemptoris is van niet minder religieusen aard, nl. het dreigend gevaar van het Bolchewistisch en atheïstisch Communisme, tengevolge waarvan gansche volkeren zullen terugvallen in een barbaarschheid, welke ernstiger is dan die, waarin het grootste gedeelte der wereld bij het verschijnen van den Verlosser zich nog bevond (2 en 3). Maar bij aandachtige lezing van de encyclieken treft het, dat de Paus zich niet alleen opwerpt als verdediger van de rechten van God en van de Kerk, maar ook voor de ongerepte handhaving en eerbiediging van de natuurlijke orde, van het gezin, den staat, de wetenschap, de economische welvaart in de bres treedt. Zoo betoogt de Paus in de Communisme-encycliek (34): Zij scheidt niet de gerechtvaardigde zorg voor tijdelijke dingen van het ijverige streven naar de eeuwige goederen. Wanneer zij het eerste aan het tweede ondergeschikt maakt naar het woord van haar Goddelijken Stichter: „Zoekt eerst het Rijk Gods en Zijne gerechtigheid, en al het overige zal u worden toegeworpen” (Matth. VI, 53), is zij er toch ver van verwijderd zich te desinteresseeren van de menschelijke belangen, te verhinderen den kultu- reelen en economischen vooruitgang, welken zij veeleer op de verstandigste en meest effectieve wijze steunt en bevordert. Ofschoon de Kerk op economisch en maatschappelijk gebied nooit een bepaald systeem heeft aanbevolen, daar dit niet op Haar weg ligt, heeft zij toch duidelijke lijnen en punten aangegeven, die naar de verschillende omstandigheden van tijd, land en volk op verscheidene wijzen kunnen worden verwerkelijkt, doch steeds den zekeren weg wijzen om de maatschappij tot een hooger en gelukkiger beschaving te brengen. Rome, de schatbewaarder der eeuwige waarheden, heeft steeds begrip getoond voor het vergankelijke en veranderlijke. In zijn schrijven aan de geestelijkheid en de Katholieken van Frankrijk (16 Februari 189a) sprak Leo XIII van den tijd als van „dien grooten veranderaar van alles hier beneden”. Dit Roomsch gevoel voor het rythme der historie is ook door niet-KathoIieken niet onopgemerkt gebleven; dezen plegen dan van aanpassingsvermogen en elasticiteit te spreken. Tegen deze kwalificatie s bestaat geen bezwaar, mits daarmede maar niet iets minderwaardigs wordt bedoeld. Want Rome’s houding tegenover de geschiedkundige evolutie en bonte verscheidenheid van het aardsche leven heeft niets gemeen met het platvloersche assimilatievermogen eener geestelijke bourgeoisie noch ook met de sluwheid van den diplomaat, voor wien ieder gesproken woord een Iooper is om nieuwe deuren te openen. Rome s opportunisme zou men een principieel opportunisme kunnen noemen; het heeft wortels in zijn wereld- en levensbeschouwing. Wanneer men dan ook in de pauselijke encyclieken slag op slag het woord: natuur of natuurrecht, natuurlijke ethica of natuurlijke orde ontmoet, dan voeren al die passage s terug naar het groote beginsel, dat de genade de natuur niet opheft, doch veredelt. Een diepen zin heeft dan ook ’s Pausen woord uit Mit brennender Sorge (15b Iedere ware en duurzame hervorming ging tenslotte altijd van het Heiligdom uit.17) 17) Op de navolgende wijze heeft Pius XI, in Quadragesimo Anno, het standpunt van Leo XIII tegenover het sociale probleem geteekend: „Noch aan het Liberalisme, noch aan het En geen ijdele rketorica is Het, als Pius XI in Divini Redemptoris (38) op de vraag: Heeft de Kerk niet gehandeld volgens Haar leer? met een verwijzing naar de Historie antwoordt: Men kan dan ook in waarheid zeggen, dat de Kerk weldoende .aan allen door de eeuwen gaat. Zoo is Het ook volkomen gerechtvaardigd, zoowel met Het oog op de leer der Katholieke Kerk als in Het licht der geschiedenis, wanneer dezelfde encycliek voor de Kerk vrijheid opeischt terwille van Het eeuwig èn Het tijdelijk welzijn der menschheid (79): Wij vertrouwen, dat zij, die het lot der volkeren in handen houden, zoo zij eenig besef hebben van het uiterste gevaar, dat thans de volkeren bedreigt, steeds beter zullen begrijpen, dat het hun allergrootste plicht is de Kerk niet te hinderen in de vervulling van haar zending, en dit te meer, omdat zij bij de vervulling daarvan, strevend naar het eeuwig geluk van den mensch, toch ook onafscheidelijk arbeidt voor het ware tijdelijke welzijn. De Katholieke totaliteitsgedachte is niet wereldvreemd. De werkelijkheid wordt niet uitgeschakeld noch ook Socialisme vroeg hij (Leo XIII) daarbij hulp; het eerste immers had zijn volslagen onvermogen, om het maatschappelijk probleem op behoorlijke wijze op te lossen, reeds bewezen en het tweede schreef een geneesmiddel voor, dat veel erger was dan de kwaal en zou dan ook de menschelijke samenleving aan nog veel verschrikkelijker rampen hebben prijsgegeven. En hierbij ging de Paus zijn bevoegdheid stellig niet te buiten en was hij terecht van oordeel, dat de bewaking van den godsdienst en de leiding van het daarmede nauw verbondene hem op de eerste plaats was toevertrouwd. En nu het hier een geval betrof, waarvoor geen, althans geen aannemelijke oplossing kon gevonden worden, tenzij met behulp van den godsdienst en de Kerk, greep hij in, en, steunend alleen op de onveranderlijke beginselen, geput uit de schatkamer der natuurlijke rede en der goddelijke openbaring, omschreef en verkondigde hij onverschrokken, en als één, die gezag heeft, de rechten en plichten, waardoor de onderlinge verhouding van bezittenden en proletariërs, van hen, die kapitaal verschaffen, en hen, die arbeid presteeren, moet beheerscht worden, en ook, welke taak hier was weggelegd voor de Kerk, voor het staatsgezag en voor de betrokkenen zelf.” streeft het Katholicisme een doel na, dat slechts verwezenlijkt kan worden met onderdrukking of vermindering der natuurlijke vermogens. Geen verzaking aan de werken voor het aardsche leven, zegt Divini ilïius magistri; doel en eindpunt der Christelijke opvoeding is niet vreemd aan het gemeenschapsleven en den tijdelijken voorspoed, tegenstrijdig met iederen vooruitgang in letteren, wetenschappen, kunsten en alle ander beschavingswerk. Op zulk een opwerping, gemaakt door de onwetendheid en het vooroordeel der heidenen, ook der ontwikkelden van dien tijd, een opwerping, in den modernen tijd nog vaker en hardnekkiger herhaald, heeft reeds TertulIianus geantwoord: „Wij staan niet vreemd tegenover het leven. Wij zijn wel indachtig, dat wij aan God onzen Heer en Schepper dank verschuldigd zijn: geen enkele vrucht van Zijne werken versmaden wij: wij beheerschen ons slechts om er geen onmatig of verkeerd gebruik van te maken. En zoo leven wij met u tezamen in deze wereld, niet zonder forum, niet zonder slachthuis, niet zonder badinrichtingen, huizen, winkels, stallen, uwe markten en alle andere handelszaken. Evenals gij, beoefenen ook wij scheepvaart en krijgsdienst, bebouwen wij de velden en drijven wij handel. Wij hebben dus dezelfde beroepen als gij en stellen u onze werken ter beschikking. Hoe wij nutteloos voor uw zaken kunnen schijnen, waaraan wij meedoen en waarvan wij leven, ik zie het werkelijk niet.” Doek niet enkel vormt ket geloof geen beletsel voor ket naleven van de natuurlijke plickten, de bevrediging van de natuurlijke, mensekelijke kekoeften en den bloei van alles, wat tot de natuurlijke orde bekoort, dat alles wordt door den godsdienst in kooge mate bevorderd. Tereckt sekreef Pius X in zijn encycliek over de Katkolieke actie: II fermo proposito (11 Juni 1905): De beschaving der wereld is eene Christelijke beschaving; zij is des te waarachtiger, duurzamer en rijker in kostelijke vruchten, naarmate zij meer Christelijk is; zij geraakt meer in verval, tot het allergrootst nadeel van de maatschappelijke welvaart, naarmate zij zich aan de Christelijke denkbeelden onttrekt. De grondoorzaak van deze harmonie tusschen geloof en wetenschap, kovennatuurlijke en natuurlijke orde, Kerk en staat, geestelijk welzijn en tijdelijke welvaart is hierin gelegen, dat beide van God afkomstig zijn, die zich niet kan tegenspreken. Beide sferen verleenen elkander wederkeerig hulp en vullen elkander, als het ware, aan in evenredigheid met het wezen en de waardigheid van beide. Zoo beteekent totaliteit naar Katholieke opvatting éénheid en verscheidenheid, orde in het veelzijdige leven, centralisatie naast decentralisatie. Stelt irfen daartegenover de totaliteitsvisie van de moderne stroomingen, dan moet men juist het tegendeel constateeren. Met volledige miskenning van de eigenlijke beteekenis van het woord „totaliteit”, mitsdien ook hier weer een term vervalschend, staan Nationaal-Socialisme en Communisme een leer voor, welke éénzijdig, althans niet alzijdig is. Beter dan de uitdrukking „totaliteit” zou hier passen „partialiteit . Het complex der Katholieke wereldbeschouwing is een museum, waarin, naar een juist beginsel van orde, alle waarheden een plaats hebben gevonden. De eeuwenoude taktiek der dwaling is één dier waarheden te copieeren. Vaak is de nabootsing zóó bedriegelijk, dat velen zich laten misleiden. Die afzonderlijke waarheid wordt tentoongesteld en het is psychologisch zoo verklaarbaar, dat zij de aandacht trekt van hen, die, onder invloed van allerlei materialistische invloeden, het begrip voor orde en harmonie hebben verloren. Hun afgestompt zedelijk en religieus schoonheidsgevoel geeft aan het afzonderlijke beeld de voorkeur boven de rijkgeschakeerde veelheid van de Katholieke waarheid. Maar deze psychologische verklaring is nog geen rechtvaardiging; gehandhaafd blijft, dat in iedere dwaling tevergeefs gezocht wordt naar totaliteit in den aangegeven zin van éénheid in de veelheid. Iedere, tegen de Katholieke doctrine indruischende levensbeschouwing geeft slechts een brokstuk van het geheel, mitsdien slechts een stuk totaliteit en dus geen totaliteit. Is de Katholieke totaliteit rijkdom, wat Nationaal-Socialisme en Communisme als totaliteit aandienen, is armoede. Wanneer dan ook van die zijde gesproken wordt over totaliteit op politieke of eco'nomische basis, is dat een innerlijke tegenspraak. Politiek en economie zijn slechts deelen van het leven en kunnen dus nimmer de accolade vormen, welke alle levensgebieden vereenigt. Alleen wie zich boven het leven plaatst, dus de schepping beziet in het licht van een hoogste Oorzaak en Doel, verheven boven al het aardsche, kan tot de ware totaliteitsidee komen. i^°°^S Gr nU is tusschen geloof en weten¬ pij15’ ) Kerk en staat,19) dus tusschen de bovennatuurlijke en de natuurlijke orde, zoo treft men in de afzonderlijke. lagere sferen der natuurlijke orde, diezelfde éénkeia aer veclkeid telkens aan. En ook kier vindt men de diagnose van de moderne totaliteit als partialiteit steeds opnieuw bevestigd. Als men de kritiek der beide encyclieken op de verschillende leerstukken van het NationaalSocialisme en Communisme wil samenvatten, zou men kunnen zeggen, dat de Katholieke denkwijze is: en — 1S) In het Vaticaansch Concilie werd de Katholieke leer dienaangaande aldus gedefinieerd: „Het geloof en de rede kunnen niet alleen elkander nooit tegenspreken, maar zij verleenen elkander wederkeerige hulp, omdat de gezonde rede de grondslagen van het geloof bewijst en door het licht van het geloof bestraald, de wetenschap der goddelijke dingen beoefent, terwijl het geloof de rede bevrijdt van dwalingen en er tegen beschermt en haar met veelvuldige kennis verrijkt. Daarom is de Kerk er ver van af zich tegen de beoefening der menschelijke kunsten en wetenschappen te verzetten, maar veeleer helpt en bevordert zij deze op velerlei wijze. Immers, zij ontkent of veracht niet de voordeelen, welke uit de kunsten en wetenschappen voor het leven der menschen voortvloeien: zij erkent integendeel, dat deze, als komende van God, den Heer der wetenschappen, bij juiste behandeling met Gods genade tot God leiden. Zij verbiedt volstrekt niet, dat deze wetenschappen, elk op haar terrein, gebruik maken van haar eigen beginselen en haar eigen methode: maar onder erkenning van deze rechtmatige vrijheid waakt zij er ijverig voor, dat zij misschien niet, door in tegenspraak te komen met dè goddelijke leer, in dwalingen vervallen, ofwel met overschrijding van haar eigen grenzen binnendringen op het terrein des geloofs en daar verwarring teweegbrengen.” 19) De verhouding tusschen Kerk en staat heeft Leo XIII in zijn encycliek Immortale Dei op klassieke wijze geteekend: „God heeft het bestuur van het menschdom verdeeld tusschen twee machten: de kerkelijke macht en de burgerlijke macht; gene is gesteld over de goddelijke, deze over de menschlijke dingen. en, terwijl de andere is: of — of. De Katholiek onderscheidt zonder de éénheid en samenhang te verbreken; Nationaal-Socialist en Communist scheiden en constraeeren telkens tegenstellingen. Totaliteit is het „harmonisch evenwicht” tusschen persoonlijk recht en sociale verplichting, waarvan Mit brennender Sorge (21) spreekt, want zóó wordt gehandhaafd zoowel de vrijheid van den onderdaan als het gezag van de overheid, terwijl heide van deze harmonie een bevruchtende werking ondervinden. In den waarachtigen zin van totaal is de beschouwing, welke Divini Redemptoris (30) wijdt aan de wederkeerige rechten en plichten tusschen mensch en maatschappij: Evenals dus de mensch zich niet mag onttrekken aan de door God gewilde plichten tegenover de burgerlijke maatschappij en de vertegenwoordigers van het gezag het recht hebben, wanneer hij op onrechtmatige wijze hieraan Elk dezer twee is souverein in haar soort: ieder is ingesloten binnen bepaalde grenzen, in overeenstemming met beider natuur en naaste doel Maar omdat beider gezag zich uitstrekt over dezelfde onderdanen, kan het gebeuren, dat een en dezelfde zaak, zij het op verschillenden grond, behoort tot de bevoegdheid en rechtsmacht van beide machten; alzoo moet het geschied zijn, dat God, die beide heeft ingesteld, in zijne voorzienigheid beider wegen juist en ordelijk heeft afgebakend Het is dus noodzakelijk, dat er tusschen de beide machten een ordelijk verband bestaat, hetwelk niet ten onrechte wordt vergeleken bij de vereeniging, welke er is in den mensch tusschen ziel en lichaam. Men kan zich geen juist denkbeeld vormen van de natuur en de kracht dier verhoudingen, tenzij men Iet op de natuur van elk dier twee machten en tevens rekening houdt met de verhevenheid en den adel harer doeleinden, daar de ééne tot naaste en bijzondere doel heeft het verzorgen der aardsche belangen en de andere het verzorgen van de hemelsche en eeuwige goederen. AI wat derhalve in de menschelijke dingen op eenigerlei wijze heilig is, al wat het heil der zielen en de vereering van God betreft, hetzij als zoodanig uit zijn natuur, hetzij in betrekking tot zijn doel, dat alles behoort tot de macht en de bevoegdheid der Kerk. Wat aangaat de overige zaken, welke de burgerlijke en politieke orde omvat, het is recht, dat zij onderworpen zijn aan het burgerlijk gezag, dewijl Jesus Christus heeft bevolen den Keizer te geven, wat des Keizers is en aan God, wat Godes is.” niet wldoct, hem te dwingen tot de vervulling van zijn plicht zoo kan de maatschappij den mensch niet zijn persoonlijke rechten ontnemen, welke hem door den Schepper zijn gegeven. Slechts naar het woord, niet naar den inhoud, totalitair gedacht daarentegen is het, wanneer het Communisme, gelijk Divini Redemptoris (10) het uitdrukt, den mensch als individu tegenover de collectiviteit geenerlei natuurlijk recht der menschelijke persoonlijkheid toekent, of, als naar Nationaal-Socialistischen trant, het principieele feit wordt miskend (Mit hrennender Sorge ai), dat de mensch als persoonlijkheid van God ontvangen rechten bezit, welke geen enkele inbreuk, welke ten doel heeft, deze te loochenen, op te heffen of onbruikbaar te maken, van den kant der gemeenschap kunnen dulden. De scherpe aanvallen des Pausen tegen het nationalisme der Nationaal-Socialisten berusten al evenzeer op de totaliteitsidee als zijn kritiek op het internationalisme van het Communisme. De door den Verlosser gestichte Kerk is er een voor alle volkeren en naties, verklaart de Duitschland-encycliek (13), wat in geenen deele een tegenspraak vormt met het betoog uit de Communisme-encycliek (29): Maar God heeft tegelijkertijd den mensch ook gericht °P burgerlijke maatschappij, een eisch van zijn natuur zelf, want, zoo leest men in hetzelfde schrijven (34): Zoo vereenigt zij (de Kerk) geordende liefde tot zichzelf, tot eigen gezin en vaderland, met de liefde tot andere gezinnen en tot andere volkeren, op grond der liefde tot God, den Vader van allen, uit Wien allen voortkomen en tot Wien allen als tot hun einddoel moeten streven. Éénzijdig internationalisme en onevenwichtig nationalisme daarentegen, dus, een de totaliteit van het leven verwaarloozend, standpunt wordt ten krachtigste bestre- den. Een dergelijke verheerlijking van eigen natie beteekent een gevaar voor den vrede, zooals het nivelleerend internationalisme het zelfstandig, nationale bestaan der afzonderlijke volkeren bedreigt.20) Nog in een ander opzicht blijken Nationaal-Socialisme en Communisme slechts een totaliteitsideaal naar den klank en niet naar het wezen te huldigen. Voorzeker zijn er in de geschiedenis der staatstheorieën weinig systemen aan te wijzen, welke zóó nadrukkelijk en ióó herhaaldelijk den eisch stellen, dat aan de belangen van het nageslacht aandacht besteed moet worden. De éénheid van het volk en van het menschelijk geslacht in verleden, heden en toekomst is een geliefkoosd modern thema. Het Nationaal-Socialisme gaat in deze richting zelfs zóó ver, dat het aan het begrip onsterfelijkheid een geheel nieuwe °) Ter illustratie van dit standpunt zij gewezen op de missioneeringsmethode der Katholieke Kerk. In deze periode van ontwakend nationalisme, /— in het verre Oosten verzet van het gele ras tegen de overheersching der Westersche volkeren; de figuur van Gandhi in Indië; van Kemal Pascha (Artaturk) in Turkije; de leuze: Afrika voor de Afrikanen; het negervraagstuk in Amerika en tenslotte de tallooze nationalistische bewegingen in het Avondland , geeft de Kerk blijk de teekenen des tijds te verstaan, niet alleen door te bevorderen, dat de bouwstijl, schilderkunst e.d. wordt aangepast aan de inheemsche kuituur der te missioneeren volkeren, doch vooral, door aan te dringen op de vorming van een nationalen clerus met een inheemsche hiërarchie. Zoo schrijft Maximum illud (30 November 1919) van Benedictus XV, waarnaar Rerum ecclesiae (28 Februari 1926) van Pius XI verwijst: ,,Eindelijk behooren allen, die aan het hoofd eener Missie staan, er op de eerste plaats voor te zorgen, dat zij uit het volk zelf-, waaronder zij leven, priesters opvoeden en vormen; daarvan vooral mag de stichting van nieuwe missiën worden verwacht. Een inlandsche priester toch, juist, wijl hij door zijn afkomst en karakter, door zijn gemoeds- en geestesleven zoovéél overeenkomst heeft 'met zijn Iandgenooten, vermag wonderbaar veel om het geloof bij hen ingang te doen vinden”. En dat deze erkenning van het nationale element allerminst afbreuk doet aan het internationaal karakter der Kerk, blijkt uit de volgende passage: „Gelijk de Kerk Gods katholiek en voor geen enkel volk of natie een vreemdelinge is, zoo past het ook, dat uit elk volk priesters voortkomen, die door hun landgenooten als leeraren der goddelijke wet en als leiders op den weg des heils worden gevolgd.” beteekems hecht, ontleend aan zijn visie op de roeping van het Arische ras. Hierover kan men in Mit hrennender oorge (18) lezen: Wie met het woord onsterfelijkheid niets anders wil aanduiden dan het gemeenschappelijk mede-voortleven in het voortbestaan van zijn volk voor een onbepaald lange toekomst in het aardsche. hij verdraait en vervalscht een der grondwaarheden van het Christelijk geloof, raakt aan de fundamenten van iedere godsdienstige, een zedehjke wereldorde eischende wereldbeschouwing. Evenals het Nationaal-Socialisme laat het Communisme zijn beginsel van een volledige onderwerping der enkelingen aan de collectiviteit vergezeld gaan van een kleurrijke schildering der paradijsachtige toekomst zonder -tengezag. Slechts in de hoop en verwachting van dit vrijheidsrijk, waarin de menschelijke autonomie in vollen bloei zal staan, offeren de burgers van hunne persoonlijkheid tot vemietigens toe. In deze constructie, welke rechtstreeks op de geseculariseerde verlossingsgedachte steunt, vieren Nationaal-Socialisme en Communisme het hoogtij van hunnen totaliteitscultus, d.w.z. bereikt hunne valsche levensbeschouwing een culminatiepunt. Want, evenmin als hunne vertolking van totaliteit elders de juiste is, evenmin is het hier tusschen heden en toekomst gelegd verhand een totale. De door het Nationaal-Socialisme en Communisme gevolgde politiek is een oogenbliksstaatkunde. Ook in deze kwasi-historische zienswijze zijn zij erfgenamen van het Liberalisme. Evenals de individueele Liberaal slechts aan zichzelf dacht, niet trad buiten de sfeer van eigen persoonlijkheid, in het ijdel vertrouwen, dat uit het vrije spel der krachten een gave maatschappij zou voortkomen, zoo was, onder de Liberale heerschappij, de aandacht van iedere generatie slechts op zichzelf, op het heden gericht. Men mag zich niet laten misleiden door Nationaal-Socialistische en Communistische leuzen, doch moet, door dit woordenspel heen, het wezen van de moderne staats gedachte peilen en dan constateert men een zelfde verheerlijking van ieder afzonderlijk oogenblik, zonder dat de historische continuïteit wordt erkend en geëerbiedigd. Alleen een overheid, welke in de geschiedenis een afstraling ziet van de eeuwigheid, waarop immers de historie der menschheid en iedere periode in de historie gericht is; alleen een gezag, dat zich Iaat leiden door de eeuwige beginselen en zijn politieke werkzaamheid verricht in het licht der Christelijke verlossingsleer, kan begrip hebben voor de houding, welke het Vaticaan inzake de Concordaatskwestie tegenover Duitschland inneemt en waarvan de Paus in Mit brennender Sorge een verantwoording geeft. Daar (7 en 8) vindt men een uiteenzetting van de ware gezagsdeugden, van het juiste historische besef, van de echte totale visie op de geschiedenis : De door ons ondanks alles betoonde matigheid was niet ingegeven door overwegingen van aardsch voordeel of zelfs door onbetamelijke zwakheid, doch enkel en alleen door den wil, tezamen met het onkruid niet misschien waardevol gewas uit te rukken; door de bedoeling, niet eerder openlijk te oordeelen, voordat de geesten voor de onontkoombaarheid van dit oordeel waren rijp geworden; door het besluit, de trouw aan het verdrag van anderen niet eerder beslist te ontkennen, voordat de harde taal van de werkelijkheid het omhulsel uiteenreet, waarin een systematische vermomming den aanval op de Kerk had weten te verhullen en dit nog weet Wij zullen ook in het vervolg niet moede worden bij de leiders van Uw volk de verdedigers van het geschonden recht te zijn en ons — onbekommerd over het welslagen of de mislukking van het oogenblik — alleen aan ons geweten en onze herderlijke zending gehoorzamend, tegen een geesteshouding te verzetten, die geschreven recht door openlijk of bedekt geweld tracht te worgen. Hier is de voorzichtigheid aan het woord, de deugd der regeerders, zooals Thomas Aquinas haar noemde. Hier wordt het cfoel als norm gesteld; hier ziet het gezag vooruit, wat inzicht veronderstelt in den samenhang tusschen alle levensverschijnselen en eerbied voor het hoogste doel, dat het rustpunt is voor alle menschelijke strevingen. Hier verklaart de Paus onbekommerd te zijn over het welslagen of de mislukking van het oogenblik; hier wordt geen oogenblikstaktiek gevolgd, wat te dieperen indruk moet maken, nu de nood van het oogenblik zoo groot is. Hier is tenslotte de ware totaliteitsidee aan het woord, onbereikbaar voor iedere atheïstische autoriteit, omdat het menschelijk gezag niet alleen van God uitgaat, maar zijn geheele activiteit ook op God moet richten. Het conflict tusschen het Vaticaan en de Duitsche regeering, — en datzelfde geldt ook van den strijd tusschen Moskou en Rome —, levert ook in de wijze, waarop beide partijen optreden, dus wat de sfeer van hare activiteit betreft, een bewijs, dat hier wereldbeschouwingen hotsen. Aan de ééne zijde een macht, welke, in den waren zin van het woord, totalitair is ingesteld en mitsdien eeuwigheid èn tijdelijkheid erkent, maar in hare verschillende waarden; aan den anderen kant systemen, welke luide spreken van totaliteit, maar met uitschakeling van het hiernamaals en met een volledige verbrokkeling der historie, van oogenblik tot oogenblik leven. Eerbied voor het historisch-gegroeide is vrucht der ware totaliteitsgedachte. Omgekeerd echter geldt, dat aanhangers van een schijn-totaliteit revolutionairen zijn. Bij het woord: revolutie pleegt men gemeenlijk te denken aan straatsgevechten, barricades, bezetting van regeeringsgebouwen e.d. Altijd, of bijna altijd, is dit het eind van het lied, doch men vergete niet, dat oo k hij revolutionair is, die in zijn studeerkamer een nieuwe orde van zaken projecteert, welke niet gegroeid is uit het oude, maar als een splinternieuw gebouw, uit geheel nieuw materiaal en in volkomen nieuwen stijl, opgetrokken moet worden op maagdelijken bodem. Revolutionair zijn zulke geesten, omdat zij afkeerig zijn van een ombuiging der oude lijn in nieuwe richting. Zij gelooven, dat slechts van een a/breken dier lijn en van een nieuwe jaartelling en andere uiterlijke nieuwigheden heil te verwachten is. En in dezen zin zijn de Nationaal-Socialisten even revolutionair als de Communisten, die te vuur en te zwaard alles willen verwoesten. Beide komen hierin overeen, dat zij het begrip voor de ware totaliteit missen. Deze totaliteit, welke vooruitstrevendheid en matiging, kracht en voorzichtigheid, verleden en toekomst bindt, treft men aan in de Katholieke leer' van hel recht tot revolutie. In zijn Mexico-encycliek heeft Pius XI dit actueele probleem behandeld. Wanneer men de voorwaarden, waaraan de omverwerping van een bestaand gezag moet voldoen, wil zij geoorloofd zijn, beschouwt, blijkt, dat men een Katholiek alléén conservatief kan noemen in dien zin, dat hij, steunend op het dogma van s menschen zondeval, alle politieke reformatieplannen met een zeker scepticisme tegemoet treedt, omdat hij alle hervormingen en revolutie’s één zaak onveranderd blijft, nl. de gevallen menschelijke natuur. De oorsprong van alle kwaad ligt in den mensch. De mensch is de eerste figuur op het tooneel des levens: Het is derhalve in overeenstemming met de rede en door haar gewild, dat ten laatste alle aardsche zaken gericht zijn op de menschelijke persoon, opdat deze door haar tusschenkomst den weg vinde tot den Schepper (Divini Redemptoris 30). Zoekt de Katholieke leer de schuld mitsdien eerst in den geest van den mensch en daarna hij andere instantie s, dus bijv. hij het gezag, zulks neemt niet weg, dat zij in bepaalde omstandigheden revolutie als een gewettigden opstand beschouwt. Dat is het geval, wanneer de overheid het algemeen belang niet nastreeft, dus wanneer het gezag tyranniek is. Maar daarbij dient in het oog gehouden te worden, dat revolutie slechts een middel mag zijn en nimmer een doel in zich; dat de revolutionaire daden niet in zich slecht mogen zijn, maar geoorloofd moeten wezen; dat er tusschen de toegepaste geweldmaatregelen en het doel een juiste verhouding zij, opdat er uit de omwenteling niet een grooter nadeel voortkome dan de schade, welke men juist wil verhelpen. In deze constructie bespeurt men de ware totaliteitsgedachte van de Katholieke leer: de volle werkelijkheid; hiërarchische orde en waardeering van alle belangen overeenkomstig elks waarde voor het geheel; overkoepeling van het geheele leven door het doel. Daartegenover worden de hedendaagsche zoogenaamde totaliteits- systemen gekenmerkt door partialiteit, gelijkschakeling en nivelleering, verbrokkeling en tegenstelling. Nationaal-Socialisme en Communisme zijn de tastbare resultaten van deze geestelijke oplichterij, waarvan de menseb de dupe is geworden. Want, — dit vormt het thema van het volgende hoofdstuk —, voor beide geldt, wat Divini Redemptoris (50) verklaart: En op den mensch, de menschelijke persoon, is dus toepasselijk, wat de Apostel der Heidenen schreef aan de Corinthiërs over het Christelijk verlossingsplan: Alles is het uwe, gij zijt van Christus, Christus is van God (I Cor. 3, 33). Terwijl het Communisme de menschelijke persoon verarmt en de verhouding tusschen den mensch en de maatschappij omkeert, verheffen de rede en de openbaring hem tot deze hoogte. Ook hier vormt, gelijk men ziet, de Christelijke verlossingsgedachte den sluitsteen van het betoog. NATUUR EN TECHNIEK De vervalsching van het ware totaliteitsbeginsel door Nationaal-Socialisme en Communisme heelt niet enkel de ontkerstening van het menschelijk bestaan en, in het bijzonder, van de staatsgemeenschap ten gevolge gehad. Ook de natuurlijke orde, dus ook de staat als natuurlijke organisatie is verkracht. Zooals een echtscheiding aan beiden, man én vrouw, iets ontneemt; zooals een bandjir, welke bruggen vernielt, beide oevergebieden isoleert en, zonder tijdige hulp, hongersnood beteekent, zoo is met den modernen totaliteitscultus niet alleen God, maar ook de mensch uit het leven verdwenen. Opnieuw blijkt, hoe diep het Nationaal-Socialistisch en Communistisch verlossingsideaal, dat het Christelijk dogma van een verlossing door den Godmensch moet vervangen, de wereldorde en daarmede de staatsorde heeft verstoord. De hedendaagsche systemen hebben het staatkundige en sociale leven in een knekelhuis herschapen. Ongegrond noemt Divini Redemptoris (8) het, als het Communisme erop roemt, dat zijn pseudo-ideaal de drijfkracht is geweest van een zekeren economischen vooruitgang; onmiddellijk na den Communistischen strijd tegen alles, wat goddelijk is, te hebben geschetst (22), vraagt de Paus aandacht voor de „les van Rusland ; Doch niet ongestraft vertreedt men de wetten der natuur en haar Maker. Het Communisme heeft zelfs op enkel economisch gebied zijn doel nie». bereikt. Weliswaar kan het er in Rusland toe hebben bijgedragen om menschen en dingen uit een eeuwenlange traagheid op te wekken en kan het, alle middelen gebruikend en vaak niets ontziend, eenig materieel succes hebben behaald. Maar wij weten uit onverdachte getuigenissen ook van den Iaatsten tijd, dat het in feite ook daar niet het doel bereikt heeft, dat het beloofd had, zonder nog te spreken van de slavernij en terreur, welke het millioenen menschen heeft opgelegd. Ook op economisch gebied zijn tenslotte een moraal, eenig gevoel van zedelijke verantwoordelijkheid noodig, hetwelk echter geen plaats vindt in een volstrekt materialistisch stelsel als het Communisme is. Om die zedelijkheid te vervangen, blijft niets anders over dan de terreur, zooals wij die heden in Rusland zien, waar de vroegere samenzweerders en strijdgenooten elkander wederkeerig verscheuren; een terreur, welke er toch niet in slaagt het bederf der zeden en zelfs niet het uiteenvallen van den maatschappelijken samenhang te verhinderen. Deze les van Rusland is overigens niet meer dan één enkel hoofdstuk uit de wereldgeschiedenis. Het heeft een dieperen zin, wanneer de Paus in Mit brennender Sorge (ai), als hij te spreken komt over de miskenning van het natuurrecht en kritiek uitoefent op het heden allerwege gehuldigde beginsel, dat recht is, wat voor het volk nuttig is, verwijst naar de uitspraak van een heiden uit de Oudheid: • Intusschen heeft reeds het oude heidendom erkend, dat de stelling, om volkomen juist te zijn, eigenlijk omgekeerd moet worden en luiden: „Nooit is iets nuttig, wanneer het niet tevens zedelijk goed is. En niet, omdat het nuttig is, is het zedelijk goed, maar omdat het zedelijk goed is, is het nuttig (Cicero, De officiis III, 30). Wat voor het Christendom het gemeengoed van vele geesten was, omdat het in de tafelen van het menschenhart gegrifd was, wordt in de twintigste eeuw der Christelijke jaartelling verwaarloosd, dat nl. de miskenning der natuur zich wreekt en wel wreekt juist daarin, waarin haar geweld wordt aangedaan. Zoo heeft het paedagogisch naturalisme juist het tegendeel gebracht, van wat het beloofde, omdat het geroep „natuur, natuur” slechts een ijdele klank wfl-,. Dat constateert Divini illius magistri: Zij bedriegen zich jammerlijk, als zij beweren het kind te bevrijden, gelijk zij zeggen. Zij maken het veeleer tot slaaf van zijn blinden hoogmoed en zijn ongeregelde hartstochten, daar deze, in logische gevolgtrekking uit deze valsche systemen, vergoelijkt worden als wettige eischen der zich autonoom noemende natuur. Hetzelfde constateert Mit brennender Sorge (20), wanneer daar, als gevolg van het naturalistische waandenkbeeld, dat dwang en staatsgeweld duurzame impulsen vormen voor het maatschappelijk en openbaar leven, wordt voorspeld, dat voor talloozen het eindresultaat zal zijn niet de versterking van den plicht, maar de vlucht voor den plicht. Overwaardeering voert tot onderschatting, teveel leidt tot teweinig, overspanning tot verlamming: Enkele kracht, hoe goed ook georganiseerd, en aardsche idealen, hoe groot en edel ook, kunnen nimmer een beweging onderdrukken, welke haar wortels juist heeft in een overschatting der aardsche goederen. anneer wij den diepsten grond van dfïze zelfmisleiding en zelfpijniging der moderne menschheid trachten te peilen, komen wij terecht hij de volgende uiteenzetting van Leo XIII in zijn encycliek Lihertas praestantissimum: Omtrent deze zaak heeft de Engelachtige Leeraar (Thomas Aquinas) op verschillende plaatsen veel in het midden gebracht, waaruit begrepen en afgeleid kan worden, dat het vermogen om te zondigen geen vrijheid is, maar slavernij. Met groote scherpzinnigheid wordt door hem naar aanleiding van het woord van Christus: ,,Die de zonde bedrijft is de slaaf der zonde” het volgende opgemerkt: „Alles vindt zijn grond van bestaan in datgene, wat met zijn natuur overeenkomt. Wanneer het derhalve door iets anders buiten zichzelf bewogen wordt, handelt het niet uit zichzelf, maar onder den indruk van iets anders, wat slafelijk is. De mensch nu is volgens zijn natuur een redelijk wezen. Wanneer hij volgens de rede bewogen wordt, wordt hij bewogen door eigen beweging, hetgeen het wezen der vrijheid uitmaakt; als hij zondigt daarentegen, handelt hij in strijd met de rede en wordt dan, als het ware, door iets anders bewogen, hij wordt door een vreemde macht bedwongen: derhalve: „Wie de zonde bedrijft is een slaaf der zonde . Zelfs de heidensche wijsgeeren (zoo voegt Leo XIII er dan aan toe) hebben dit vrij helder ingezien, vooral diegenen, welke leerden, dat alleen de wijze vrijheid bezat: een wijze nu noemden zij, zooals bekend is, dengene, die geleerd had voortdurend overeenkomstig de natuur, dat willen zeggen, betamelijk en deugdzaam te leven. Dat is de vrijheidsleer van den Katholiek. Deze vrijheid is onbesmet van ieder element van willekeur en losbandigheid. De vrijheid is gebonden, gebonden aan duurzame normen. In het vrijheidsleven is een vaste lijn. Universeel als de eerste koningskroon des menschen, de redelijkheid, even universeel is de tweede, welke zijn hoofd siert, de vrijheid. Slechts op deze redelijk-gebaseerde vrijheidsgedachte kan de mensch voor zichzelf een levensplan vormen en is een sociaal levensprogram mogelijk. Verloochent men het redelijk karakter der vrijheid, dan valt het leven van enkeling en gemeenschap uiteen in losse daden zonder innerlijk verband; dan blijft slechts pragmatisme, utilitarisme, Realpolitik, techniek. Onder de leuze de menschelijke waardigheid te willen herstellen en te bevrijden van de vermeende gezagspsychose der Middeleeuwen, heeft de Nieuwe Geschiedenis het vrijheidsideaal gecultiveerd. De gebondenheid aan rede en goddelijke wet gevoelt de moderne mensch als een ondragelijke en onwaardige beperking. Aan de verlokking van het ,,Gij zult Gode gelijk zijn”, wist hij niet te weerstaan. En als een hernieuwde zondeval volgde de vernedering van den mensch tot zelfs beneden het dier. De heerschappij van den mensch is slavernij geworden. De techniek is niet meer een middel, door den geest gehanteerd, doch de tiran, welke den mensch regeert. Het Liberalisme, de vaandeldrager van het vrijheidsideaal, is er schuld aan, dat arbeiders als waren het zaken, worden uitgeschultvoor eigen gewin (Rerum Novarum). Quadragesimo Anno aarzelt niet te schrijven, dat zéér vele werkgevers hun menschen als werktuigen gebruikten en in een schrille samenvatting teekent dezelfde encycliek de hedendaagsche vertechniseering van den mensch: Terwijl de Ievenlooze stof veredeld de fabriek verlaat, worden de menschen daar bedorven en verlaagd. Wat is in onze dagen nog te bespeuren van arbeid als menschelijke bandeling, dus als de daad van een geestelijk wezen, dat boven de stof staat en deze beheerscht? Het klinkt als een weergave van lang vervlogen tijden, als Quadragesimo Anno aldus den arbeid definieert: Want wat is werken anders, dan de lichamelijke en geestelijke vermogens op die natuurgaven toe te passen en bij den arbeid zich ervan te bedienen? Voor onzen tijd schijnt juist omgekeerd te moeten worden, wat Leo XIII in Rerum Novarum heeft geschreven: Daar de mensch de inspanning van zijn geest en de krachten van zijn lichaam ten beste geeft, om zich de goederen der natuur te verwerven, ontstaat juist hierdoor een band tusschen hem en dat deel van de stoffelijke natuur, dat hij bewerkt heeft en waarop hij den stempel van zijn persoonlijkheid als het ware heeft ingedrukt. Immers de mensch drukt niet den stempel van zijn persoonlijkheid op de stof, doch de stof drukt met hare onpersoonlijke massa op den mensch En dat geldt niet alleen van het economische leven. Reeds de innige samenhang, welke er bestaat tusschen economie en politiek doet veronderstellen, dat de techniek ook in het staatsleven de natuur heeft verdrongen. Ook in het staatsleven heerscht de techniek oppermachtig. Het is méér dan een parallellisme, het is een wederkeerige beïnvloeding van het economische en staatkundige leven, wanneer men in onzen tijd zoowel een politieke dictatuur als de despotische overheersching van enkelen in het economische waarneemt. Pius XI omschrijft in Quadragesimo Anno deze economische dictatuur als het onvermijdelijk resultaat van het Liberale principe der ongebreidelde concurrentie: Deze dictatuur neemt de verschrikkelijkste vormen aan bij hen, die, omdat zij de geldmacht in handen hebben en beheerschen, ook de macht bezitten over het credietwezen, en over het verleenen van credieten eigenmachtig beslissen; zij regelen dan ook als het ware den bloedsomloop van heel het economisch organisme, en hebben, 1 zoo te zeggen, het economisch leven zóó zeer in hun macht, dat tegen hun wil niemand zelfs maar kan ademhalen. Deze concentratie van macht en invloed, welke als het ware het karakteristieke kenmerk is van de jongste economische ontwikkeling, is de natuurlijke vrucht van de onbeperkte concurrentie-vrijheid, waarin alleen de kapitaalkrachtigste, of, wat vaak hetzelfde is, die het minste menschelijk gevoel en de meeste gewetenloosheid aan den dag leggen, overblijven. Deze typeering is ongewijzigd toe te passen op de moderne dictatuur en gezagstheorieën, welke immers ook het product zijn van de Liberale vrijheidsverheerlijking. Niet ten onrechte spreekt Pius XI ter plaatse van de onnatuurlijke combinatie en vermenging der staatkundige en economische sfeer. Te verwonderen is het dan ook allerminst, dat dezelfde vertechniseering, industrialisatie, met als gevolg een zelfde kwantitatieve machtsconcentratie en doodende nivelleering, in de staatsgemeenschap waarneembaar zijn. De moderne staat is geen organisme, doch een mechanisme. Staatsbestuur is de techniek der formule s, welke de gedachten bedekken, is organisatie volgens een éénheidsprocédé. Propaganda-ministerie’s, massa-bijeenkomsten, welke enkel het psychologisch effect, niet de innerlijke waarheid en de ware rechtvaardigheid beoogen, zijn in den politieken toonaard getransponeerde reclametechniek. Van het Communisme verklaart de Paus (Divini Redemptoris li): Een dergelijke leer, welke aan het menschelijke leven alle gewijd en geestelijk karakter ontzegt, maakt natuurlijk het huwelijk en het gezin tot een zuiver kunstmatige en burgerlijke instelling oftewel de vrucht van een bepaald economisch systeem. Dezelfde kunstmatigheid, waaraan het Communisme zich krachtens zijn historisch materialisme schuldig maakt, bedrijft ook het Nationaal-Socialisme met zijn rassenleer. Hier vindt het natuurrecht evenmin erkenning als daar; beide kennen enkel nuttigheidsoverwegingen en geen rechtsoverwegingen. Op het Communisme is in niet min- dere mate dan op het Nationaal-Socialisme toepasselijk, wat Mit brennender Sorge (21) verklaart: Menschelijke wetten, welke met ket natuurrecht in onvereenigbare tegenspraak zijn, lijden aan een beginselfout, welke door geen dwangmiddel, geen uiterlijke machtsontplooiing verholpen kunnen worden. Natuurlijkheid en zakelijkheid, ziehier weer een andere zijde van de fundamenteele tegenstelling tusschen de Katholieke staatsgedachte en de moderne.21) 21) Wij verwijzen nog naar Divini Redemptoris (4): „Later heeft onze voorganger Leo XIII in de encycliek Quod apostolici muneris het Communisme omschreven als een verderfelijke pest, welke door het merg der menschelijke samenleving aan te tasten, haar ten verderve zou leiden en met helder inzicht toonde hij aan, dat de atheïstische beweging onder de massa’s in het tijdperk der techniek haar oorsprong had in een philosophie, welke reeds sedert eeuwen de wetenschap en het leven van het geloof en van de Kerk trachtte te scheiden.” ER IS NOG HOOP Titel en inhoud, argumentatie en toon der encyclieken verraden al te duidelijk, hoe somher de Paus de toekomst inziet. In dezelfde encycliek, waarin hij, als getuigenis van de nauwgezetheid en mildheid van zijn oordeel, heeft geschreven: Ieder woord van dezen zendbrief hebben wij gewogen op de weegschaal der waarheid en der liefde (Mit brennender Sorge 28), staan hij herhaling woorden te lezen, welke geen twijfel laten aan Rome's meening, dat de inzet van den strijd is: To be or not to be. Hier is bet punt bereikt, waar het om bet laagste en hoogste, om redding of ondergang gaat (16). Doch men leest de encyclieken verkeerd, indien men daarin geen enkele uiting van koopvol vertrouwen op betere tijden zegt te bespeuren. De fatalistische mentaliteit, welke het aanschijn gaf aan een boek als SpengIer’s Untergang des Abendlandes, is niet de geest der encyclieken. Er is nog hoop, niet enkel voor de Kerk, die, krachtens de haar gegeven belofte, de zekerheid heeft deze crisis, zooals de voorafgaande, te zullen overleven. Ook voor de staten, naties en volkeren, welke thans aan de grootste verwarring ten prooi zijn, blijft de Paus op lichtere tijden vertrouwen. In het hoofdstuk over de Ievenstotaliteit konden wij vastleggen, hoe na ook de natuurlijke welvaart der menschheid den Opperherder der Kerk aan het hart ligt; daar wezen wij op de totaliteit van bovennatuurlijk en natuurlijk leven als den dieperen grondslag van deze zorg. In dit slothoofdstuk willen wii aandackt vragen voor enkele uitingen in de encyclieken, welke erop wijzen, dat de Paus nog koop keeft op een kerleving in de natuurlijke orde. Overal, aldus Divini Redemptoris (77), doet men in dezen tijd een angstig beroep op de zedelijke en geestelijke krachten, en dit zéér terecht, daar het kwaad, dat bestreden moet worden, vóór alles, wanneer men het in zijn eersten oorsprong beschouwt, een kwaad is van geestelijken aard Hiermede constateert de Paus een feit, dat ziek voordoet zoowel in wetensekappelijke kringen als kij de groote massa. Het tijdperk van een zielkunde zonder ziel en van een recktswetensckap zonder reckt is voorbij. En als dit teveel zou zijn gezegd, dan kan in ieder geval de bewering staande worden gekouden, dat de eb van deze materialistische stroomen inzette. Datzelfde verklaarde de Paus, naar kij memoreert in de Communisme-encycliek (42), in zijn Motu proprio In multis solaciis van 28 October 1936 bij de nieuwe inrichting der Pauselijke Academie van Wetensekappen. Er leeft bij velen een instinct, dat kun zegt, dat zonder de zedelijke en godsdienstige kracht der Kerk een herstel niet mogelijk is. Reeds vroeger, in zijn encycliek over de Christelijke opvoeding der jeugd (Divini illius Magistri), gebruikte de Paus dat woord „instinct”: De geschiedenis is er getuige voor hoe, met name in den modernen tijd, de door den Schepper aan het gezin verleende rechten door den Staat geschonden werden en worden, maar die geschiedenis bewijst ook op schitterende wijze, hoe de Kerk die rechten altijd heeft beschermd en verdedigd. Het beste feitelijke bewijs daarvoor is wel gelegen in het bijzonder vertrouwen, dat de gezinnen in de scholen der Kerk stellen, gelijk wij onlangs in onzen brief aan den Kardinaal Staatssecretaris schreven: „Het gezin heeft terstond gemerkt, dat het zoo is, en van de eerste dagen van het Christendom af tot op onze dagen toe, zenden vaders en moeders, ook als zij weinig of in het geheel geen geloof bezitten, hun kinderen bij millioenen naar de door de Kerk gestichte en bestuurde opvoedingsinrichtingen.” Dat komt, omdat het vaderlijk instinct, dat van God afkomstig is, zich met vertrouwen tot de Kerk wendt, in de zekerheid daar de bescherming der gezins- rechten te vinden, kortom, die onderlinge overeenstemming, welke God in de ordening der dingen heeft neergelegd. Met beslistheid vermeldt de Paus in Divini Redemptoris (35), dat zelfs in Communistische kringen begrip bestaat voor de sociale leer der Kerk: En uit betrouwbare berichten, welke bet middelpunt der Christenheid bereiken, weten wij, dat zelfs de Communisten, zoo zij niet geheel verdorven zijn, wanneer bun de sociale leer der Kerk wordt uiteengezet, baar superioriteit erkennen boven de leerstellingen van eigen leeraren en leiders. Zulke uitingen van Rome geven het recht te spreken van optimisme, hoe somber het heden ook moge zijn. Maar er zijn nog andere redenen tot hoop op een nieuwen opgang. Elke dwaling, zoo roept de Paus ons in herinnering (Divini Redemptoris 15), bevat steeds een deel waarheid. Vraagt men, welke waarheid, zij het dan ook verminkt en vervormd, in het Communisme en Nationaal-Socialisme schuilt, dan moet daarop geantwoord worden, dat zij, in tegenstelling tot vroegere systemen, besef toonen voor de gemeenschaps gedachte. Hoewel uit het Liberalisme voortgekomen, welks individualistische beginselen zij tot de laatste consequentie’s hebben ontwikkeld, beteekenen Nationaal-Socialisme en Communisme toch niet in alle opzichten een verdere verwijdering van rede en openbaring. Zij blijven een verderfelijke dwaling; een principieele kloof houdt hen van de Christelijke gedachte gescheiden. Maar in zeker opzicht staat hunne dwaling toch dichter bij Rome dan de Liberale hoogmoedskultuur der negentiende eeuw. Zeker, de Liberalen van de zuiverste observantie gunden de groote massa haar geloof, omdat daardoor de afstand tusschen hen zelf — het denkend deel der natie I — en het gewone volk geaccentueerd werd. De kleine, selecte groep van Stoicijnsch ingestelde enkelingen, de, een Epicuristisch salonleven leidende, élite beschouwde de zelfverlossing des menschen als een zéér individueele levensroeping, te volbrengen in de enge beslotenheid van eigen zieleleven. Deze aristocratische vertolking van het moderne verlossingsideaal heeft afgedaan en plaats gemaakt voor een democratische interpretatie. De eeuw, welke wij zullen binnentreden, zal in waarheid de periode der massa s zijn, schreef de massapsycholoog Le Bon in zijn boek: Psychologie der Foules (1895). Dienovereenkomstig heeft ook de verlossingsidee een massaal karakter gekregen. Niet meer in de stille sfeer van het individueele leven, maar in de sociale gebondenheid van het wereldproletariaat of in de mystieke éénheid van bloed en ras wordt zij gezocht. Een collectieve bevrijding in plaats van een individueele. De zelfverlossing, welke ook de vorm is, waarin zij wordt gedacht plaats te grijpen, blijft een waandenkbeeld, doch de hedendaagsche visie beteekent, om de geschetste reden, een relatieven vooruitgang. De Nationaal-SociaIistische leer van den totalen staat moet worden afgewezen, doch bij onze kritiek moeten wij toch niet vergeten, dat, naar het geciteerde woord uit de pauselijke encycliek, in iedere dwaling een deel waarheid, schuilt. Zou het niet kunnen zijn, zoo vragen wij dan, dat de terugkeer van het individu uit zijn isolement naar het sociale leven, de sterkere beklemtoning van het gezag, de grootere nadruk op het gemeenschapsleven, hopen laten op een uiteindelijk doorbreken van het inzicht in de waarheid der Katholieke totaliteitsgedachte, der Katholieke sociale leer? Zou het niet kunnen zijn, dat de huidige sociale crisis een onvermijdelijke phase is in het sociale ziekteproces? Hevig woedt de storm, groote stukken land worden weggeslagen; angst beklemt de menschheid. Maar de hoop is niet onredelijk, dat, na het bedaren van dezen totaliteitsstorm, op het onvruchtbaar gebied van het individualisme een laag slib zal achterblijven, waarop de ware, de menschelijke persoon eerbiedigende totaliteitsgedachte wortel zal kunnen schieten. Is het te vermetel te veronderstellen, dat aan de pauselijke encyclieken overwegingen van dezen aard ten grondslag liggen? Wanneer men het vierde deel van de encycliek Divini Redemptoris (57 vlg.), waarin de middelen ter verdediging en genezing worden besproken, aandachtig beschouwt, dan treft de groote en steeds herhaalde nadruk, welke op de sociale verplichtingen van den Katholiek en den mensch gelegd wordt. Onthechting van de aardsche goederen, Christelijke naastenliefde, plichten van strikte rechtvaardigheid, sociale rechtvaardigheid, shidie en verspreiding van de sociale leer —, het zijn alle oude waarheden, reeds herhaaldelijk door Rome in den loop der eeuwen uiteengezet. Doch nu worden zij zoo nadrukkelijk op den voorgrond geplaatst, omdat, zoo meenen wij, de Paus een hrug wil slaan, niet tusschen Communisme —Nationaal-Socialisme en Katholicisme, dus niet tusschen de dwaling en de waarheid, maar wel tusschen de dwalenden en het Katholieke ge- J L kgt ^iCn overgang ^aar, waar de dwaling het dichtst bij de waarheid ligt. De Paus plaatst tegenover de taktiek der hedendaagsche stroomingen de zijne. Richten Communisme en Nationaal-Socialisme zich rechtstreeks tegen het Christelijk dogma der Verlossing, Rome verdedigt dit centrale punt van zijn leer, maar het beperkt zich niet tot dezen afweer. Begrip voor de nooden van dezen tijd, inzicht in de psychologie der dwalenden, onvergelijkelijk strategisch talent hij onverbiddelijke handhaving van eigen beginselen, weten ook hier de uitingen der van nature Christelijke ziel te ontdekken. Immers, aldus Quadragesimo Anno, indien op den bodem van het menschelijk hart, ook bij de meest verdorven personen, als vonken onder de aseb, nog zulke wonderbare neigingen sluimeren naar bet geestelijke, — een ondubbelzinnig bewijs, dat de menschelijke ziel van nature Christelijk is hoeveel te meer dan in de harten van die ontelbaar-velen, die veeleer door onnadenkendheid of uiterlijke omstandigheden op den dwaalweg geraakt zijn. Er is nog hoop, want, aldus Divini Redemptoris (37), ook heden ten dage is deze invloed van de leer der Kerk sterker dan het menigeen mag toeschijnen, want groot en vast, hoewel moeilijk af te meten, is de heerschappij van den geest over de feiten.