PRUISSEN,C.van, Het bindwerk voor de open■ bare leeszaal en h^hiiothppif I Leeszafrlwerk ijl. de uitleentermijn loopt af op: 70420 - NBLC© HET BINDWERK VOOR DE OPENBARE LEESZAAL EN BIBLIOTHEEK Dit boekje wil geenszins zijn een handleiding voor den binder. Het bedoelt slechts — door nauwkeurige beschrijving der verschillende werkzaamheden in de juiste volgorde — aan bibliotheekpersoneel een inzicht te geven van de wijze, waarop eenvoudig en degelijk bindwerk verkregen kan worden. Demonstratie dezer werkzaamheden door een vakman is voor goed begrip van het hier geschrevene onmisbaar. HET INGENAAIDE BOEK Machinaal gebonden boeken zijn niet duurzaam, door het onvoldoend sterke naaiwerk en ook door het slechte verband tusschen boek en boekband; derhalve verdient het aanbeveling voor bibliotheekgebruik de boeken gebrocheerd te koopen en vervolgens in te naaien of in te binden. Het losmaken. Het gebrocheerde boek moet eerst los gemaakt worden. De omslag wordt met de linkerhand afgetrokken, terwijl met de rechterhand het boek op de tafel gedrukt wordt. Nu wordt binnen in het eerste vel het garen doorgesneden en dit vel afgetrokken, terwijl men de buitenbladen goed vasthoudt ten einde inscheuren te voorkomen. Dit losmaken moet voorzichtig geschieden, zoodat de rug der vellen niet noodeloos gescheurd wordt. Met een mes of met den nagel verwijdert men de lijm, die aan den rug der vellen achtergebleven is. Onder aan elk vel vindt men een volgnummer (soms een letter), signatuur genaamd. Door hierop te letten onderscheidt men nauwkeurig elk nieuw vel en voorkomt dat de bladzijden, welke niet bij het vel behooren, mee worden afgetrokken. Het voorwerk (titel) omvat titel, voorwoord, inhoud en is niet van zoo'n signatuur voorzien; dit wordt, indien bet niet meer dan 4 pagina's bevat, aan het eerste vel geplakt, of anders als een afzonderlijk vel behandeld. Den bovenkant der vellen noemt men kop, den onderkant staart, den gevouwen kant rug. Deze termen gelden ook voor het boek. Is het boek met nietjes verbonden, dan worden deze opengebogen en verwijderd, daarna kunnen de vellen afgetrokken worden. Mocht de rug van het boek met gaas of papier beplakt zijn, dan moet dit eerst verwijderd, desnoods met stijfsel afgeweekt worden. Het repareeren. Zijn alle vellen los, dan wordt nagezien of er iets aan gerepareerd moet worden. Dit geschiedt met dun, sterk papier, waarvan men strookjes snijdt van pl.m. 1 c.M. breedte. Het vel wordt dus opengelegd en met stijfsel wordt een strookje of stukje van dit papier op de gescheurde plaatsen in den rug geplakt. Is het boek sterk beschadigd, dan is het beter niet alle plaatsen met strookjes te repareeren, maar b.v. alleen de binnenste bladen van elk vel, terwijl men de buitenste bladen met een smal randje stijfsel aanplakt. Hierdoor voorkomt men dat de rug te dik wordt. De eerste en laatste Jca t e r n (of vel) hebben het meest te houden. Men plakt daarom ml deze vellen een strookje dun katoen en voorkomt hierdoor het inscheuren. Moet er iets in den tekst gerepareerd worden, dan gebeurt dit met dun vloei of Japansch papier. Losse platen. Losse platen worden met een strookje katoen of papier, bij voorkeur om het vel of de bladzijden, waarbij zij behooren, geplakt (Zie fig. 1—3). Alleen bij aanwezigheid van veel platen worden deze smal aangesmeerd en op de vellen geplakt; dit eveneens om te voorkomen, dat de rug te dik wordt. Nu plakt men om de voorzijde van het eerste en de achterzijde van het laatste vel een strook wit of bedrukt papier, de werkstrook genaamd. Men zorgt daarbij dat een witte kant omgeplakt wordt, zoodat deze binnenin komt. Men smeert deze strooken Vi cM. breed aan met stijfsel, legt het vel waar de strook om moet, er op en trekt door middel van een velletje papier het gesmeerde kantje om de katern. Vervolgens laat men het geheel drogen. Is de rug van het boek door het repareeren te dik geworden, dan moet deze, door omlaag kloppen met den hamer of door persen, wat minder dik gemaakt worden. Nu wordt eerst nagezien of alle vellen in de juiste volgorde liggen (collationneeren). Men neemt het boek daartoe bij den kop in de rechterhand, en slaat met den duim van de linkerhand, de vellen één voor één om, daarbij tegelijkertijd oplettende of de signatuur onder aan de vellen de juiste volgorde aangeeft. Nu stoot men alle vellen aan rug en kop gelijk en zet ze dan tusschen twee planken in de pers, den rug iets buiten de planken Het inzagen. Men zaagt nu ongeveer 1 */» cM. van kop en staart een zaagsnede juist diep genoeg, dat men binnen in de vellen even de gaatjes kan zien. Deze dienen voor de kettingsteken. Hier tusschen verdeelt men nu den rug in 6 ongeveer even groote deelen en neemt daarop de buitenste en middelste lijn van deze verdeeling voor zaagsneden voor de touwen. Deze sneden zaagt men zoo groot, dat het touw er juist in kan; niet grooter, daar de touwen dan te los zitten en er lijm door de overblijvende ruimte in de vellen binnendringt. Meerdere boeken van hetzelfde of bijna hetzelfde formaat kunnen op elkander genaaid worden. Men spant dus 3 touwen op de naaibank (zie fig. 4) op de maat der zaagsneden, voor elk boek zooveel touw, dat behalve de dikte van den rug nog 2 maal een stukje van 3 cM. overblijft, ’t welk later het boek aan den band verbindt. Men neme goed uitvlasbaar touw en voor het naaien gebruike men uitsluitend garen van goede kwaliteit, daar een breuk in een draad bij een boek, dat geheel klaar is, veel last veroorzaakt. De dikte van het garen regelt men naar verhouding van het te naaien boek. Heeft men een boek van weinig of van dikke vellen, dan neemt men dik garen. Bij veel en dunne vellen is daarentegen gebruik van dun garen aangewezen, daar anders de rug door het garen te veel opdikt. Meest gebruikte nos. garens zijn nos. 20, 25, 30, 35, 40. Het naaien. Men begint nu te naaien bij het laatste vel, dat men geopend achter de touwen legt, zoodat deze juist in de zaagsneden komen. Men steekt nu de naald door de zaagsnede van den kettingsteek rechts, naar binnen, grijpt de naald dan met de linkerhand, welke steeds binnen in het vel blijft, en steekt naast het touw naar buiten door de zaagsnede, vervolgens aan den anderen kant van het touw naar binnen, zoodat een steek om het touw komt te liggen, en zoo vervolgens tot het eind, steeds zonder in het touw te steken. Dan wordt het tweede vel genaaid van links naar rechts en aan het einde gekomen knoopt men den draad aan het eindje garen bij het begin. Volgende vellen evenzoo, waarbij men echter aan de uiteinden der vellen den kettingsteak maakt, door den draad tusschen de voorgaande vellen door te halen en naar omhoog iets aan te trekken. Hoewel de draad steeds goed strak getrokken moet worden, moet het aantrekken van den kettingsteek niet te sterk geschieden, daar het boek anders aan de uiteinden lager wordt. Door steeds den kettingsteek door te halen, eenige vellen lager dan het vel dat men heeft genaaid, bereikt men dat deze geleidelijk oploopt en geen ongelijke dikten krijgt. Bij de laatste vellen haalt men den draad door de lus, welke bij het maken van den kettingsteek ontstaat, en knipt bij het eind af. Een volgend boek komt hier evenzoo boven op, indien het van het zelfde formaat is; zoo niet, dan de touwen wat losser spannen en een plank leggen op het boek dat genaaid is. De touwen komen dan bij het naaien van het volgende boek wel op de maat van de zaagsneden. Half doornaaien. Boeken, die niet veel gebruikt worden of uit veel vellen bestaan, kunnen ook wel half doorgenaaid worden (zie flg. 5). Dit gaat vlugger, maar is minder sterk. Men naait dan minstens 2 of 3 vellen geheel door, vervolgens naait men van het volgende vel den eersten steek, dan van het daarop volgende vel den tweeden steek, nu weer van het voorgaande vel den derden steek, dan weer van het volgende den vierden steek en maakt dan den kettingsteek. Bij half doornaaien haalt men bij het maken van den kettingsteek den draad eenige vellen lager door dan bij heel doornaaien geschiedde, daar de draad anders wel eens niet goed vast komt te zitten. Gedurende het naaien drukt men den rug steeds naar omlaag en naait aan het eind minstens 2 of 3 vellen weer geheel door. Voor het gemakkelijk vinden van het midden der vellen bij half doornaaien gebruikt men een hartvormig stukje karton of perkament, waarin een kleiner hart bijna is losgesneden, hetwelk men op de vellen schuift zooals b.v. sommige leesteekens. Heeft men nu den eersten steek gemaakt van het vel, waar met half doornaaien wordt begonnen, dan schuift men het hartje opdat gedeelte van het vel, dat omhoog staat; vervolgens schuift men van het volgende vel de helft ook onder het hartje. Hierdoor grijpt men zonder zoeken steeds het midden van het vel. Half doornaaien past men ook toe bij boeken, die uit veel vellen bestaan en in den rug te dik zouden worden bij heel doornaaien. Is het formaat der boeken grooter dan 8° (octavo), dan naait men op 4 of 5 touwen. Als regel kan men dus vrijwel aannemen; veel vellen en vellen van dun papier, half doornaaien of met dun garen naaien; weinig vellen geheel doornaaien en bij dik papier desnoods nog iets dikker garen gebruiken. Naaien op band. Ingenaaide boeken kan men ook op band naaien (zie flg. 6). Dit verdient b v. aanbeveling bij muziekboeken en plaatwerken, daar deze dan goed vlak openliggen. Het boek behoeft nu niet ingezaagd te worden. Men spant dan grijs linnen band op de naaibank (3 of meer banden naar gelang der grootte van het boek) en steekt de naald Vs mM. naast de banden. Eerst naar binnen bij den kettingsteek, dan naar buiten bij het band, vervolgens naar binnen naast het band, zoodat een steek over het band ligt (zie flg. 6). Is het boek genaaid, dan wordt het touw of band losgemaakt van de naaibank, waarbij men zorg draagt zoo af te knippen, dat aan eiken kant van het boek pl.m. 3 cM. touw of band is. Zijn meerdere boeken tegelijk genaaid, dan wordt het bovenste zoover opgeschoven, dat er nog 3 c.M. touw of band boven is en knipt men ook 3 cM. onder het boek af. Zoo vervolgens alle boeken. Het is dus noodig goed op te letten, dat bij het naaien niet door de touwen gestoken wordt, daar de boeken dan niet meer langs de touwen kunnen opschuiven. De rug der boeken wordt nu op de tafel goed gelijk gestooten en wanneer te veel dikte is ontstaan, tengevolge van het opdikken van het garen, wordt dit eenigszins met den houten hamer weggeklopt, waarna de touwen of bandjes weer strak worden getrokken, b.v. met een buigtang. Opvlassen» De uiteinden der touwtjes worden nu met het vouwbeen of den rug van een mes op een vlasblikje opgevlast. Schutbladen. Nu kunnen de schutbladen gesneden worden, voor eenvoudig werk van wit of effen gekleurd papier: een dubbel gevouwen blad papier ter grootte van het boek (bij glanzend papier de gladde kant binnen gevouwen). Deze schutbladen worden nu met de gevouwen kanten pl.m. ’/i cM. uit elkander gelegd op een stuk smeerpapier, bovenop ook een stuk papier ’/j cM. uit den rugkant van het laatste schutblad en dan met stijfsel aangesmeerd. Nadat even geweekt is*), worden zij op het boek onder de werkstrook geplakt waarbij dient te worden toegezien, dat zij aan den rug en den kop van het boek goed gelijk gehouden worden. Vervolgens worden de uitgevlaste touwen of de bandjes met stijfsel op de werkstrook geplakt (de touwen waaiervormig uitgestreken). De borden. De borden, die gebruikt zullen worden, snijden wij wat de lengte betreft gelijk aan die van het boek, de breedte 1 cM. minder dan de breedte van het boek. De dikte van de borden regelt men naar de dikte en grootte van het boek. Voor gewoon 8° formaat en bij dikte van pl.m. 2 cM. gebruike men stroobord no. 30, voor dunnere boeken no. 35 of no. 40, voor dikke en grootere no. 25. Men kan ook wel grijs bord gebruiken, dat het sterkst is; maar dit heeft het bezwaar, dat het mes van de snijmachine er spoedig bot van wordt. Van de borden wordt nu een willekeurige strook (maar zooveel, dat in elk geval de touwen bedekt worden) met stijfsel aangesmeerd en hiermede wordt *) N.l. stijfsel iets ingetrokken. :lk bord, ongeveer 1 cM. uit den rug, op de werkstrook gejlakt — aan den kop goed gelijk — en dan tusschen 2 planken joed aangeperst, den rug van het boek buiten de planken. Enkele Doeken tegelijk kunnen zoo geperst worden. Den kant tusschen bord en rug noemt men de kneep, het gedeelte bord op boven- en onderkant van het boek, het plat. Het lijmen. Nu kunnen de ruggen gelijmd worden. Men legt ïnkele boeken met de ruggen goed gelijk op elkaar op de tafel, ander en boven een plank, en drukt met de hand het stapeltje omlaag, terwijl nu met warme dunne lijm de ruggen ingesmeerd worden. Het is de bedoeling, dat de lijm goed tusschen de vellen onderling indringt en niet een laag op den rug vormt, daar die later breekt en gaping tusschen de vellen onderling doet ontstaan. Zijn de ruggen goed ingesmeerd, dan worden zij met den vooraf warm gemaakten rechten kant van den hamer nog eens goed nagewreven en het geheel dan, voordat de lijm te veel gedroogd is, met den kwast zonder lijm even gelijk gestreken. Neem daarna de boeken van elkander en leg ze om en om te drogen; is er lijm tusschen de boeken onderling gekomen dan wordt die eerst weggeveegd. Is een rug niet mooi gelijk uitgevallen, dan kan dit nu nog eenigszins verholpen worden, door dezen flink op de tafel gelijk te stooten. Afsnijden. Zoodra de lijm droog is, kunnen de boeken gesneden worden. Men snijdt eerst den voorkant, dan den staart en het laatst den kop van het boek. Sneekleuren. Nu kan de snede gekleurd of gesprenkeld worden. Dit is voor het minder spoedig vuil worden van de snede aan te bevelen. Voor het kleuren zet men het boek (of meerdere met de ruggen om en om) tusschen een paar planken in de pers, draait deze goed aan en bestrijkt met een plat penseel de sneden met snee-inkt. Als de sneden droog zijn, kunnen zij met een borstel of een waslapje wat worden opgewreven, waardoor zij zacht glanzend worden. Men bedenke echter, dat ongelijmd papier (b.v. courantenpapier) en kunstdrukpapier niet gekleurd kan worden. Het eerste vloeit uit; het tweede plakt door het vocht aan elkander. Wil men deze sneden niet wit laten, dan kunnen zij gesprenkeld worden. Men gebruikt hiervoor een kort borsteltje en een s p r e n k e 1raampje. IVTet een weinig s n e e-i n k t aan het borsteltje wrijft men over het raampje. Men beproeft dit eerst boven een stuk papier; zijn de spatjes gelijkmatig en fijn, dan sprenkelt men op de boeksnede. Dit behoort goed gelijkmatig te geschieden, wil het er netjes uitzien. Linnen rug. Het snijden van linnen voor den rug en de hoeken is nu aan de orde; voor den rug een stuk, dat aan beide zijden pl.m. 2 cM. langer is dan het boek en zoo breed als de dikte van het boek -f- 2 maal 3 a 4 cM., welke op het plat komen. Het loszittende gedeelte der werkstrook wordt nu uitgescheurd en dezen naast den rug iets ingeknipt. Men smeert dan den linnen rug met warme, niet te dikke lijm gelijkmatig in, maakt den rug van het boek iets vochtig of smeert dezen ook in, en zet dan het boek juist midden in den aangesmeerden rug. Het linnen wordt nu aan beide zijden over het bord getrokken. Vervolgens wrijft men het linnen op den rug goed aan, terwijl tegelijkertijd met den duim de kneep van het boek in het linnen gewreven wordt. Nu zet men het boek op den rug, de borden plat op tafel liggend. Met de linkerhand licht men het boek op, tegelijkertijd met den duim en wijsvinger de borden op tafel drukkend (waardoor voldoende ruimte ontstaat om het linnen tusschen rug en borden in te vouwen) en terwijl nu het boek iets buiten de tafel uitsteekt, vouwt men met de rechterhand den inslag tusschen rug en borden. Men krijgt dus aan den kop en staart het linnen dubbel. Alles wordt nu nog eens goed aangewreven. Het linnen op het plat wrijft men het laatst aan; men voorkomt daardoor, dat de borden terugtrekken. Deze geheele bewerking moet vlug geschieden, daar de lijm spoedig droogt. Men kan ook na deze bewerking den voorkant van het boek afsnijden; men is dan zeker dat de borden niet terugtrekken, In dat geval moet de voorsnede echter afzonderlijk gekleurd worden. Linnen hoeken. Na den rug worden nu linnen hoeken omgeplakt. Een stukje linnen ongeveer even breed als de linnen rug wordt 2 maal diagonaalsgewijze omgevouwen, zoodat 4 hoekjes ontstaan. Dit wordt met lijm ingesmeerd, op de vouwen doorgeknipt en de 4 stukjes zóó op de hoeken van de borden geplakt, dat een inslag overblijft even groot als bij den rug. Men knipt nu van den inslag, welke buiten het bord uitsteekt, den hoek af, zóó dat er nog enkele mM. buiten de punt van het bord uitkomen, slaat dan den zijkant in, drukt met den nagel of het vouwbeen het hoekje in, slaat vervolgens den voorkant in en wrijft alles goed glad of klopt met den hamer den inslag neer. De inslagen moeten goed aansluiten, zoodat de hoeken van het bord geheel beschermd zijn. Nu kan papier of marmer gesneden worden en wel zoo groot, dat een inslag van pl.m. 2 cM. oversteekt en slechts enkele mM. op linnen rug en hoeken komen. Het papier kan met stijfsel of dunne lijm aangesmeerd worden; chagrijn papier alleen met lijm, daar anders de persing verdwijnt. Wrijf alles goed aan — vooral ook de kanten van het bord — of pers het geheel even aan. De schut- bladen worden nu met stijfsel ingesmeerd (ook goed in de kneep!), de borden dichtgeslagen en iets naar voren gelijk getrokken en het boek tusschen 2 planken aangeperst (de rug buiten de planken). Eenvoudig innaaien. Een eenvoudige afwerking voor ingenaaide boeken is ook de volgende: men naait het boek, plakt de schutbladen op en daarop de uitgevlaste touwtjes, zoodat geen werkstrook gebruikt wordt. Vervolgens plakt men de borden geheel op het schutblad en perst het boek goed aan. Hierna kan de rug gelijmd worden. Nu wordt linnen omgeplakt maar niet ingeslagen (dus boven en onderkant gelijk houden) terwijl ook de hoekjes achterwege blijven. De omslag, die bij het boek behoort, of anders papier of marmer, wordt op het plat geplakt (eveneens niet ingeslagen) en aangeperst. Is alles droog, dan kan het boek worden afgesneden. Deze manier is voor eenvoudige boekjes of tijdschriften, die weinig gebruikt zullen worden, zeer voldoende. Wel is waar wordt niet een verzorgd geheel verkregen, want het bordpapier blijft aan de kanten zichtbaar. HET GEBONDEN BOEK (HALF LINNEN BAND) Dc bewerking is aanvankelijk gelijk aan de voorgaande. Met naaien wordt er echter goed op gerekend, dat de rug door het garen iets dikker moet worden, waardoor het boek gemakkelijker kan worden rondgezet en goed openligt, terwijl de kettingsteken worden gemaakt door den draad door de lus te halen, zooals ook gedaan werd met de laatste vellen bij het ingenaaide boek. Schutbladen worden ingeplakt. Het smalle strookje, dat van de werkstrook zichtbaar is achter het eerste en voor het laatste vel, wordt aangeplakt en het boek gelijmd. Na het drogen worden de touwtjes uitgevlast, maar niet opgeplakt. Bij het afsnijden van kop en staart, wordt nu een snij bord je gebruikt: een stuk bord van pl.m. 1 cM. dik met afgeronden kant, dat tegen de kneep wordt aangelegd en voorkomt, dat bij het aanpersen van de snijmachine, de kneep weggeperst wordt. Rug rondkloppen. Is het boek gesneden, dan wordt de rug rond gezet. Dit gaat het best, zoolang de gelijmde rug niet al te droog is. Is dit echter reeds het geval, dan kan men hetzelfde bereiken door den rug wat vochtig te maken. Men legt bij voorkeur het boek nu op een steenen plaat met de voorsnede naar zich toe. Men drukt met de linkerhand het boek goed omlaag, terwijl men met den duim de voorsnede tegenhoudt, en klopt met den houten hamer op den rug tegelijk de bovenzijde iets overhalend. Men past deze bewerking toe, eerst aan één zijde, daarna evenzoo aan de andere zijde, totdat de rug een goede ronding heeft en de voorkant een goede holle snede krijgt: als juiste maat hiervoor kan men aanhouden */* van een cirkel (ziefig. 11). Te weinig rond staat niet mooi en wordt bij het gebruik van het boek weer spoedig geheel vlak, terwijl te veel ronding maakt, dat het boek moeilijk openligt. Het kneepen. Heeft men een goede ronding ■— aan beide zijden evenveel — dan zet men het boek tusschen twee planken (met goede rechte kanten) in de pers, den rug iets buiten de planken (zie fig. 12). Het gedeelte buiten de planken moet de kneep worden, dus mag het niet breeder zijn dan de kneep hoog wordt. Deze regelt men weer naar de dikte der borden, die gebruikt zullen worden. Men gebruikt in dit geval bij voorkeur grijs bord, omdat dit belangrijk sterker is dan stroobord; voor boeken van gewoon formaat no. 12 of no. 10 — voor dikke boeken en boeken van grooter formaat no. 8. Is het boek (of meerdere tegelijk) goed recht in de pers gezet en aangeperst, dan klopt men met den hamer of het casseerijzer van uit het midden van den rug over de geheele lengte naar de zijkanten toe, zoodat het gedeelte van den rug, dat kneep moet worden over de planken heen gaat staan (zie fig. 12). Is voor deze bewerking het casseerijzer gebruikt, dan klopt men met den scherpen kant van den hamer voorzichtig het laatste gedeelte der kneep op de plank neer, draait de pers om en behandelt de andere kant op dezelfde wijze, zoodat aan beide zijden een gelijke kneep op de planken komt. Door het rondzetten en kneep aankloppen is de lijmverbinding tusschen de katerns verstoord, om nu een nieuw verband te krijgen wordt de rug met wat stijfsel ingesmeerd en, na even geweekt te zijn, met wat snippers of papier afgewreven, waardoor de lijm opweekt en zich tot een nieuw bindmiddel vormt. Laat nu het boek in de pers drogen. De borden. Vervolgens kunnen de borden worden gesneden; zij moeten zoo groot zijn, dat aan boven- en onderkant enkele mM. over het boek uitsteken en aan den voorkant ongeveer 1 cM. Men legt nu het bord goed tegen de kneep aan, plakt de uitgevlaste touwtjes met stijfsel op het bord en strijkt deze met het vouwbeen waaiervormig uit, smeert er nog wat stijfsel op en legt er dan een dubbel gevouwen stuk papier op; daarna zet men het boek tusschen planken in de pers en laat het drogen (zie fig. 13). Wanneer het droog is, wordt het overtollige papier van de borden afgescheurd. De boeksnee kan daarna gekleurd of gesprenkeld worden evenals bij het ingenaaide boek. Kapitaalband. Men neemt nu het boek uit de pers en plakt met stevige lijm een kapitaalbandje aan boven en onderkant van den rug, zóó dat het gekleurde koordje juist boven de snee uitkomt, en niet verder dan juist tot aan de borden, en wrijft het bandje op den rug goed aan. Tusschen deze koordjes wordt nu de geheele rug met lijm ingesmeerd en van het eene bord juist tot aan het andere een sterk stuk papier opgeplakt en goed aangewreven. Bij dikke ruggen is het nog beter eerst gaa^of dun katoen over te lijmen en daarna papier. Na het drogen is een aldus bewerkte rug goed stevig en toch niet zoo hard, dat hij breekt. Nu snijdt men een dunnen kartonnen rug, van grijs bord no. 60 of no. 80, juist zoo lang als de borden van het boek en zoo breed als de rug. Hierbij op te letten, dat‘de rekkant van het bord in de lengte loopt, omdat deze rug anders niet goed rond gezet kan worden. Voor dikkere boeken kunnen twee dergelijke ruggen in elkander geplakt worden, waarvan de binnenste aan beide kanten 1 mM. smaller moet zijn. Men neemt nu voor het ronden van dezen rug een rond stokje van pl.m. 35 cM. lengte en pl.m. 2 cM. middellijn, waaraan een sterk stuk linnen of moleskin gelijmd is. Hierin rolt men den te ronden rug en laat dezen even liggen, waarna hij goed rond is. Als materiaal voor ruggen van gebonden boeken wordt bij voorkeur geen gewoon linnen gebezigd, maar buckram, art-canvas of dubbel linnen. Van dit materiaal wordt nu een stuk gesneden, gelijk aan de lengte van het boek +twee maal 2 cM. voor inslagen en zoo breed als de rug + twee maal pl.m. 5 cM., die op de platten komen. Met niet te dunne warme lijm wordt het linnen nu aangesmeerd, de geronde kartonnen rug juist in het midden gelegd en de boekrug daar zóó ingezet, dat de kanten van den lossen rug juist tegen de borden aansluiten. Het linnen wordt daarna over de borden getrokken en ingeslagen tusschen rug en borden — juist als bij het ingenaaide boek — en alles goed aangewreven. Bij buckram en art-canvas perst men het linnen op den rug even aan. Bij het aanwrijven is het beter niet rechtstreeks op het linnen, maar over een stuk papier aan te wrijven; dit voorkomt krassen op het linnen. Nu wordt de voorkant van de borden op maat gesneden, iets meer overstekend als boven- en onderkant en daarna worden de hoeken opgeplakt. Bij meer accuraat werk worden de hoeken afgeteekend. Een goede verhouding van rug tot hoeken is deze; het plat verdeele men in drie gelijke deelen. Een deel wordt de breedte van den rug. Nu zet men deze maat ook uit aan voorkant en onderkant van den hoek en trekt daartusschen een lijn. Vervolgens wordt dezelfde maat ook schuin uit den hoek uitgezet en op deze maat eveneens een lijn getrokken. De eerste maat is nu iets te klein en de tweede wat groot, hier tusschen is de juiste maat voor de hoeken gelegen (zie fig. 9). Voor groote formaten geeft 'U van het plat een betere verhouding. Voor de hoeken wordt dan de maat van den rug op den hoek uitgezet. De inslagen neme men vooral groot genoeg, zoodat zij door het schutblad nog bedekt worden. Papier of linnen kan nu opgeplakt worden; linnen wordt met lijm geplakt, omdat anders de persing verdwijnt. Voor de inslagen rekent men op dezelfde maat als bij rug en hoeken. Men plakke niet meer dan enkele mM. over het materiaal van rug en hoeken. Hier geldt de stelregel, dat geen duurder materiaal door goedkooper, meer dan noodig bedekt wordt. Schutblad aanplakken. Het schutblad wordt nu eenigszins anders aangeplakt als bij het ingenaaide boek, om te bereiken, da) het bij het openslaan vlak blijft liggen. Men legt het boek voor zich met opengeslagen bord (zie fig. 14) en scheurt dewerkstrook uit, die nog tusschen bord en schutblad aanwezig is. Met het vouwbeen verwijdert men langs den kant van de borden mogelijke resten lijm en papier. Nu smeert men het schutblad aan met stijfsel en laat het iets intrekken. Men neemt daarna met de linkerhand het schutblad en trekt het over het bord en wrijft tegelijkertijd met duim en wijsvinger van de rechterhand de kneep aan langs het bord en het schutblad, dat vlak op het boek blijft liggen, waarna het schutblad op het bord goed wordt aangewreven. Nu legt men een plank op het boek goed tegen de kneep aan en keert het dan om. De andere kant wordt op dezelfde wijze aangeplakt. Men laat het boek daarna open drogen. Als de kneep van het schutblad droog is, legt men twee dunne bordjes op het schutblad goed tegen de kneep aan, slaat het boek dicht en perst het even aan; dit bevordert het goed openliggen der borden. Goed aansluitende borden verkrijgt men, als binnen de borden, b.v. vóór deze aangezet worden, een stuk kardoespapier geplakt wordt; hierdoor gaan de borden hol staan, maar sluiten daardoor later des te beter om het boek aan. Linnen kneep. De schutbladen voor gebonden boeken kunnen ook nog eenigszins anders gemaakt worden, n.1. met linnen kneep. Dit is vrij wat sterker, daar de plaats waar het meest slijtage voorkomt, nu met linnen versterkt is. Men snijdt eerst een dubbel vel wit papier op de maat van het boek. Verder een strook linnen, overeenkomend met het schutblad of met de kleur van het linnen van den band, op een breedte van pl.m. 3 cM. en de lengte van het vel wit. Deze strook wordt zóó gevouwen, dat het eene gedeelte 1 cM. en het andere 2 cM. is. Nu worden de witte schutbladen aan den gevouwen kant bijna 1 cM. breed aangesmeerd en geplakt op den 1 cM. breeden kant van de linnen strook zoo, dat beide vouwen gelijk zijn (goed aanwrijven!). Men snijdt daarna een vel fantasie-schutblad, iets kleiner dan één zijde van het witte schutblad, en plakt dit geheel op het wit, iets over de linnen strook, zoodat dus nog pl.m. 2 mM. linnen te zien blijft; wrijft dit goed aan en laat het dan (door iets bezwaard) drogen (zie fig. 7). Dit schutblad wordt nu, vóór het snijden, met den witten kant onder, op het boek geplakt. Is het boek zoo ver klaar dat het schutblad aange- plakt zal worden, dan plakt men alleen de linnen strook van 2 cM. op het bord, evenals anders het schutblad (zie flg. 8); vervolgens snijdt men een gelijk stukje fantasie-schutblad als reeds opgeplakt is en plakt dit op de binnenzijde der borden, juist evenveel van het linnen zichtbaar latende, als op het schutblad te zien is. Enkele aanwijzingen voor sterk bindmerk: Men naait bij voorkeur geheel door, tenzij dit in verband met de dikte van het boek bezwaar oplevert. Het garen voor het gebonden boek over een stukje was halen, is ook wel aan te bevelen. Men gebruike voor gebonden boeken een sterkere soort linnen dan gewoon linnen, b.v. bugkram, art-canvas, dubbel linnen of kunstleer (pegamoid). Tegen de geringe meerdere kosten per band weegt de langere houdbaarheid van het boek ruimschoots op. Het gebruik van leer is weliswaar zeer goed, maar de kosten hiervan zijn vrij hoog en de bewerking vrij wat tijdroovender. Men plakke papier bij voorkeur met stijfsel, chagrynpapier uitsluitend met lijm, alle linnensoorten met lijm. Bij het aanwrijven van betere soorten papier en linnen, het vouwbeen steeds over een stuk papier heen gebruiken. Losse banden. Het komt herhaaldelijk voor, dat bij een boek — b.v. in afleveringen verschenen — een stempelband geleverd wordt. Wil men dezen gebruiken, dan is de bindwijze eenigszins anders. Men let eerst op of het boek (zonder omslagen en eventueele advertenties) goed past in den rug van den band. Het komt n.1. veel voor, dat de rug te ruim of te smal is; iets ruimer moet hij zijn, immers het boek wordt door het naaien iets dikker. Naarmate de breedte van den rug het toelaat, zal men het werk naaien met dun of dikker garen. Is het zoover dat het boek gesneden kan worden, dan lette men op de maat. Men legt het daartoe in den band, zooveel over het bord dat de boekrug tegen den kartonnen rug van den band komt en teekent dan de maat af, waarop gesneden kan worden. Na het snijden: rondzetten en kneep aankloppen. Is de rug goed droog, dan kunnen de uitgevlaste touwtjes op de werkstrook geplakt worden. Het kapitaalband wordt op de gewone wijze aangebracht en de rug wordt overlijmd met een stuk gaas of beter nog dun katoen, dat pl.m. 5 cM. breeder is dan de rug, zoodat aan beide kanten een stuk oversteekt; verder wordt gewoon overgelijmd met papier. Is dit alles droog, dan wordt de werkstrook op ongeveer 5 cM. weggeknipt en van boven en onder 1 cM. schuin naar den rug bijgeknipt. Van den lossen band wordt nu eerst de rug rond gemaakt, door dezen op een stukje hout met ronden kant (rondspalt) heen en weer te trekken of over den kant van de tafel. Nu legt men het boek in den band en probeert of leze goed past; smeert dan met stijfsel aan (eerst tusschen het schutblad en het gaas of katoen, vervolgens tusschen katoen en werkstrook, dan verder het overige deel van het schutblad) en slaat den band dicht. Den anderen kant behandelt men op dezelfde wijze in zet dan het boek tusschen planken in de pers, den rug buiten Je planken. Is de losse band wat ruim, dan kan bij het aanpersen ien koordje juist in de kneep meegeperst worden, waardoor de overtollige ruimte wat omlaag geperst wordt en het boek veelal ook beter open ligt. Is een stempelband te nauw en wordt het boek, zelfs met dun garen genaaid, nog te dik, dan wordt geen of heel weinig kneep aangeklopt. Is daarentegen de band te wijd, en door het naaien met dik garen nog geen passende rug verkregen, dan kan dit nog eenigszins verholpen worden, door de kneepwat grooter aan te kloppen. Machinaal gebonden boeken liggen dikwijls na korten tijd reeds uit den band, daar aan de verbinding tusschen band en boek meestal te weinig zorg is besteed. Is de band en ook het naaiwerk nog goed, dan kan het boek weer in denzelfden band gezet worden. Men verwijdert van het boek en den band het schutblad, repareert aan het boek wat noodig is en plakt er nieuwe schutbladen op, welke juist op maat zijn. De rug wordt nu met stijfsel ingesmeerd, waarna het week geworden papier of gaas met den rug van het mes afgekrabd kan worden. Ter bespoediging kan de ingesmeerde rug even verwarmd worden. Is de rug schoon, dan wordt zoo noodig nieuw kapitaalband aangebracht en de rug met gaas of katoen overlijmd, daarna met papier als boven omschreven bij den lossen band. Men verwijdere uit den ouden band vooral de kanten van het schutblad, opdat deze niet buiten het nieuwe schutblad uitkomen, en zette vervolgens het boek in den band op de wijze als boven toegelicht. ENKELE VAKTERMEN Een gebrocheerd boek is (gewoonlijk) machinaal genaaid en beplakt met omslag. Een gekartonneerd boek: evenzoo, maar met bordpapier in den omslag. Een ingenaaid boek: op touw of band genaaid, borden niet overstekend, linnen rug en hoeken, verder papier. Een gebonden boek: de rug rond gezet, de borden overstekend. Half-linnen band: gebonden boek, waarvan een gedeelte van het plat met papier beplakt is. Heel-linnen band: rug en borden geheel met linnen in één of twee kleuren beplakt. Fransche band: de methode zooals hier beschreven bij het gebonden boek. Scharniering van het bord van buiten. Duitsche band: met ingestreken kneep, de touwtjes niet op het bord, maar op de werkstrook geplakt. Scharniering van het bord dus van binnen.