SERIE: STEDEBOUW • ARCHITECTUUR • INRICHTING ONDER REDACTIE VAN IR A. BOEKEN EN A. ELZAS architectuur door IR A. BOEKEN met 113 foto's teekeningen en montages VAN HOLKEMA & WARENDORF N.V. o AMSTERDAM • 1936 INHOUD 1. Inleiding in de nieuwe wereld van den architect 2. Oriënteering 3. De architect en de eischen der bestemming 3a. Een nieuwe eisch: licht, zon en lucht. Een nieuwe architectuur 3b. Nieuw weten. Bewuste vormbepaling 4. Bouwen is ruimte omsluiten. Nieuwe mogelijkheden 5. De architect en de industrie 6. Rondom een werk 7. Nawoord 1 Succesrevue: „Een lach en een traan”; Gevel parade INLEIDING IN DE NIEUWE WERELD VAN DEN ARCHITECT iVSous les toits d'Amsterdam Rechtvaardiging Zoolang nog de nieuwe buitenwijken van Amsterdam met haar architectonische motieven, accenten en overgangen gelden als het summum van „moderne architectuur" en „men" afgaande op deze beschaafde schijnvertooningen, gelooft dat de Hollandsche architecten — gevelkunstenaars en straatwanddecorateurs — verreweg aan de spits van de hedendaagsche bouwkunst staan, zoolang „men" daarentegen in zijn woningen zich ergert aan de gebrekkigheid van indeeling, dagverlichting, uitrusting, — om maar in het geheel niet te spreken van doorgeregende behangsels, en door alle muren heen slaande radio en gramofoons van de buren — en de daareven verheerlijkte architecten in gebreke meent te moeten stellen, zoolang „men" — maar nu een meer selecte „men" zich met een paar verchroomde stoelen, een spiegelglazen tafel en een lamp van melkglas zich heelemaal hypermodern, „zeitgemasz" en „nieuw en zakelijk" gevoelt, zoolang „men" — en dit is nu weer een andere „men" — van den hedendaagschen architect een voorstelling heeft, waarin nuchterheid van geest, armoede aan schep- „Men moet toch met zijn tijd meegaan, nietwaar." De groote mode. Plus £a change ...! pingskracht, onontvankelijkheid en onverschilligheid voor alle hoogere waarden de eenige elementen zijn, terwijl men zelf beklemd zit tusschen „artistieke" vooroordeèlen en onbegrepen associaties, en gesloten voor werkelijke menschelijke waarden opgaat in ledige illusies, zóó lang zal het nuttig zijn door eenige algemeene beschouwingen en een aantal sprekende afbeeldingen te trachten een einde te maken aan de verwarring die er thans heerscht in de waardeering van het werk van den architect, en klaarheid te brengen in wat de hedendaagsche architect, — en dat is dan niet de gevelartist, noch de opperstoffeerder, noch de man van de mode der nieuwe zakelijkheid, maar de architect der geestelijke, voorhoede — eigenlijk wil. Ik wil daarom den lezer van deze regelen, inleiden in zijn wereld van problemen, gedachten en idealen. Daar zoovele oude problemen in den nieuwen tijd inééngeschrompeld zijn en plaats hebben gemaakt voor nieuwe, daar zoovele gedachten geheel nieuwe vormen hebben aangenomen en zoovele idealen in dezen tijd pas tot volle bewustheid zijn gekomen, zal deze inleiding zijn een inleiding tot de „nieuwe" wereld van den architect. Principe, practijk en de goedgeloovige leek Indien ik dan om te beginnen vaststel dat het werk van den architect in dezen tijd is, het, al bouwende, voldoen aan de eischen die de mensch en vooral de samenleving der menschen hem stellen, gebruik makende van de middelen en mogelijkheden die deze tijd hem geeft, dan is dit in eersten aanleg zoo van zelf sprekend, dat het slechts weinig tegenstand zal ondervinden. Indien dan in de practijk echter de architect in plaats van iets dat rechtstreeks aan de gestelde eischen voldoet, waarbij hij zoo goed mogelijk gebruik maakt van de geboden mogelijkheden, iets geheel anders gaat geven: een architectonische compositie, met bepaalde, geheel buiten de opgave vallende formeele bedoelingen, of een decoratief ingedeelden gevel en een hoog, ja vooral een hoog, zoogenaamd beschuttend-uitziend dak, of een toren — zie onze woonwijken — wiens centenaarsgewicht alleen maar dient als straatbeeldafsluiting en heeft ooit een mensch of de tegenwoordige samenleving te kennen gegeven daaraan een werkelijke behoefte te hebben, of indien hij gaat koketeeren met bouwmaterialen uit eeuwen toen men nog geen betere maken kon, zooals de primitieve maar toch dure Romaansche dakpannen, of de nog primitivere rietbedekking, of, wanneer hij vooral bij wil zijn, zich te buiten gaat aan zoogenaamde moderne materialen als glas en ijzer op plaatsen waar deze geenszins nuttig zijn en in een mate die schadelijk is voor de bestemming van het bouwwerk, dan blijkt dat het hierboven gestelde algemeene principe en veel van de practijk van het werk van den architect elkaar niet geheel dekken. Indien dan ten slotte de leek, d.w.z. de gebruiker, de bewoner, al deze vreemde en niet ter zake doende dingen accepteert — en betaalt — in de meening dat dat allemaal „architectuur" is of wanneer hij consciëntieus is aangelegd omdat hij gaarne erkent er geen verstand van te hebben, terwijl de kunstcriticus in tijdschrift en dagblad gereed staat voor hem de schoonste intellectueelaesthetische verklaringen van dat al te dichten, dan blijkt dat wij met bovenstaand beginsel nog volstrekt niet uit de verwarring zijn. Preciseering Maar deze verwarring verdwijnt zoodra ik bovenstaande werkopvatting preciseer, in dien zin dat het werk van den architect is het met alle mogelijkheden, die deze tijd biedt, rechtstreeks, zoo ruim en goed mogelijk — goed niet alleen in den materieelen zin, maar ook en vooral in den geestelijken zin van orde en klaarheid — voldoen aan de door den mensch en de samenleving gestelde eischen, zonder concessies aan vooropgestelde formeele verlangens, noch aan opzettelijke associaties, symboliek of andere illusies. Al deze elementen, de traditioneele ontleend aan vroegere maatschappelijke verhoudingen, vroegere bestemmingen en werkwijzen, de individualistischë geboren uit louter decoratieve neigingen, zijn zoo strijdig met den vorm, groepeering en materiaal, zooals deze thans uit de opgaven zelf voortkomen en anderdeels zoo strijdig met de door de hedendaagsche constructies en materialen geboden mogelijkheden, dat ze niet anders dan belemmerend kunnen werken, op hun best een architectonische karakterloosheid tot resultaat kunnen hebben of slechts dienen moeten tot camouflage van gebrekkige oplossing der gestelde opgaven. In dezen asketischen vorm is ze dan ook niet te accepteeren door de moderne gevelkunstenaars, noch door de decoratieve torenbouwers of de massa-plastici van tegenwoordig, die voor nieuwe levensvormen rondom hen veelal al heel weinig oog hebben, evenmin door de snobbisten die met de „nieuwe zakelijkheid" mee doen. Geen zwaarwichtigheden .... De leek behoeft hierbij niet meer een intellectueele voorlichting over bouwstijl of artistieke richting. Evenmin wordt er gespeculeerd op de mogelijkheid hem met veel zwaarwichtigen schijn voor den gek te houden. Wijgelooven niet dat de architectonische massawerking van deze school iets met onderwijs te maken heeft Wij weten zeker dat deze toren niets met wonen en leven te maken heeft. Ziet aan den voet het leven, in casu de schoorsteenpijpen, vechten tegen de architectuur Noch de bewoners, noch de architect van deze „villa" zijn zulke primitieve zielen als de boersche delen in den gevel zouden doen vermoeden Debreedeweg van aesthetiek, romantiek, dekoratie enz. enz. enz. De smalle weg van het werkelijke bouwen maar..... een zakelijke beoordeeling en een open. ontvankelijkheid Van hem, van den gebruiker en beschouwer, vraag ik dan ook „slechts", wat het doelbewuste van het architectenwerk betreft, een redelijke beoordeeling, en wat de verschijning er van betreft, een open ontvankelijkheid, maar ik weet daarbij wel dat juist deze open ontvankelijkheid, vooral in dezen tijd van massa-beïnvloeding, een der moeilijkst te verkrijgen of te behouden eigenschappen is. nieuwtje er van af is of de modestrooming voorbij is. Alle sterke stukjes van decoratieve architectuur van de laatste 10 jaren, die thans niemand meer interesseeren, zijn daarvan het sprekende bewijs. Laat mij bekennen hoe beklemmend ik al die uitdrukkelijke monumentaliteit, die gewilde romantiek, die opzettelijke plastische massawerking of even opzettelijk lijnwerking van horizontalisme of vertikalisme vind, hoe al die uitingen van de formeele verlangens van den architect juist het tegenovergestelde van wat hij bedoelde uitwerken, namelijk de obsessie gevolgd door de verveling in plaats van de bevrijding. Onverbiddelijkheid Deze onverbiddelijke askese moge op het eerste gezicht onbarmhartig lijken. In wezen -en in resultaat is zij het niet. Wel onbarmhartig is de onverschilligheid waarin al het werk dat opgeofferd is aan formalisme, associaties en illusies, ondergaat, zoodra het De nieuwe geest. De werkelijke beteekenis der opgaven en.... (utiliteiten Slechts hij die onbevangen de eischen van den mensch en van de samenleving, met hun geheel veranderde verhouding van het maatschappelijke en het persoonlijke aanvaarden wil en bereid is deze vrij van vooropgesteldheden en rechtstreeks te verwezenlijken, zal ooit kunnen doordringen in den nieuwen geest dezer eischen. Slechts hij zal in de gestelde opgaven het belangrijke van het futiele, het principiëele van het bijkomstige weten te onderscheiden en slechts hij zal de opgaven in den nieuwen geest weten te verwezenlijken. Het wonder Tegenover de zekerheid van de leegheid der illusie van elke formalistische werkwijze en de zekerheid van de snelle vergankelijkheid harer schijnsuccessen, stel ik het geloof — en niet meer dan het eenvoudige geloof — dat slechts op deze wijze bij de rechtstreeksche vervulling der welbegrepen eischen, maar natuurlijk niet daarom of daardoor, in den uiteindelijken vorm van het werk hetzelfde meerdere zal kunnen komen dat alle goede bouwwerken van alle tijden en landen geheven heeft uit het gebied van het nuchtere in dat van het wonder. Geen-nieuwe aesthetica Ik wil niet trachten door wijsgeerig-aesthetische beschouwingen over het wezen der architectuur een nieuw recept te geven voor het waardeeren van bouwkunst — dit zou precies het tegenovergestelde van mijn bedoelingen zijn. Slechts wil ik er op wijzen dat de geheele intellectueele belangstelling in de architectuur, zooals wij die de laatste tientallen jaren kennen, met hare aesthetische en kunsthistorische beschouwingen, voortgekomen is uit de laatste decennia der vorige eeuw toen de intellectueel, wellicht uit vrees voor het heden teruggreep naar vroeger tijdperken, toen hij zich van de noodzakelijkheid van een nieuwe instelling bewust werd en hoewel strijdend voor nieuwe idealen o zoo weinig oog had voori de werkelijke ontwikkeling der verschijnselen rondom hem. Wij moeten veel vergeten.... Daar een groot gedeelte van de opleiding van den architect gewijd is aan de formeelaesthetische elementen der architectuur — hetzij deze opleiding nu historisch of wel zoogenaamd modern georiënteerd is om het even — en de litteratuur en plaatwerken geregeld zorgen voor zijn verdere ontwikke: ling op dit gebied, zal hij in de eerste plaats heel veel hebben te vergeten van wat hem van kindsbeen af aan aesthetische conventies en traditioneele vormen is bijgebracht. .... en ons opnieuw inwerken In de tweede plaats zal hij zich geheel opnieuw hebben te oriënteeren in de werkelijkheid van de opgaven en mogelijkheden en zich zelf de werkelijke waarden der verschijningsvormen rondom hebben duidelijk te maken. Met de bovenstaande werkopvatting heb ik geen andere bedoeling dan aan te duiden, hoe de architect zich op zijn werk heeft in te stellen; hoe hij zich in de eischen, die hij in de opgave weet te ontdekken — heeft in te leven, hoe hij de verwerkelijkingsmogelijkheden heeft na te gaan en uit te buiten, hoe hij, begaafd met zijn zin voor ruimte, samenstelling, materiaal, vorm en kleur, rationeel deze eischen tot vorm heeft te brengen, waarbij hij alle aan de opgave vreemde formeele bedoelingen, meedoogenloos heeft ter zijde te zetten. Ongewenschte associaties Intusschen doet zich bij de beoordeeling van rationeel en concessie-vrij werk een eigenaardig bezwaar voor, een bezwaar, dat niet alleen het oordeel van de groote massa beïnvloedt maar ook — en wellicht meer en in ernstiger mate — dat van den zich georiënteerd gevoelenden intellectueel. Daar de bouwers van fabrieken en dergelijke werken, zonder daarbij veel aan architectuur te denken, reeds tientallen jaren, eenerzijds gedwongen door de onverzettelijke eischen van de opgaven, terwijl anderzijds hun geen vrijheid gelaten werd om van de meest rationeele oplossing ook maar eenigszins af te wijken, rationeele fabrieken en andere utiliteitswerken hebben tot stand gebracht, en daar de architecten van ziekenhuizen ook reeds tientallen jaren om analoge redenen Operatiekamer. Garny Stahlkonstruktionen g.m.b.h. Installatie van een tandarts. Apparaten Ash & Son hunne ziekenzalen en operatiekamers op denzelfden basis hebben ingericht, heeft de fabrieksbouw of in het algemeen de zoogenaamde utiliteitsbouw en de inrichting van ziekenhuizen een voorsprong gekregen en zich tot op zekere hoogte geconsolideerd, met het gevolg dat „men", nu de architecten bij andere gebouwen en andere inrichtingen volgens, dezelfde ..beginselen thans bewust rationeel gaan werken, in hun werken steeds maar fabrieken ziet en hun interieurs voor ziekenkamers uitmaakt. De omgekeerde wereld Snobisme Het geval wordt nog verwarder nu men uit snobisme deze associaties wel eens opzettelijk aankweekt. Maar het staat voor mij vast dat de werkwijze der redelijke instelling zal triomfeeren. Pas dan, en voor zoover ze de rationeele oplossing van de door het leven gestelde eischen zal zijn, zal de architectuur haar volle beteekenis kunnen herkrijgen. Pas dan zal uit het werk van den architect wederom het wonder der architectuur kunnen opbloeien. Dit is natuurlijk de omgekeerde wereld, maar het bezwaar van deze ongewenschte associatie bestaat. Intusschen geef mij maar de lichtheid, de natuurlijke klaarheid van een goede fabriek, — zelfs de wonderlijkste romantiek komt hier op haar beurt volkomen vrij te voorschijn, — die is mij liever dan de massaliteit van een moedwillig monumentaal gebouw; geef mij maar de helderheid van een ziekenhuiskamer, die is mij liever dan de geforceerde romantiek van een kwasi-intiem interieur; geef mij zelfs maar de karakteristieke preciesheid van een operatiekamermeubel liever dan een bonkerig zwaar „modern" meubel. Het zal nog jaren duren voor men deze associaties, die vooroordeelen kwijt zal raken. Fabrieksgebouw te Welwyn-Gardencity; architect de Soissons Tradities Ik noemde bij de te onderdrukken formeele elementen ook de bouwtradities. Dit vereischt nadere toelichting. Mag in het algemeen het zich kanten tegen bouwtradities een verschijnsel zijn van individualistische opvatting en dus behooren bij den individualistischen kunstenaar en niet bij den algemeen-maatschappelijken en systematischen technischen werker, die de architect van heden in eersten aanleg althans behoort te zijn, is het in dezen tijd, nu zoowel de eischen der bestemming als de productiewijzen en technische mogelijkheden zich zoo ten eenenmale gewijzigd hebben, zaak, meer dan ooit te voren, de bestaande tradities zorgvuldig te analyseeren en alles wat niet meer past bij de tegenwoordige opgaven, de productie- en constructie-systemen onverbiddelijk te verwerpen. Het zal dan in de practijk blijken, dat er inderdaad heel veel van de tot nu toe aanvaarde tradities over boord moet worden geworpen. Indien het bouwen aldus gesaneerd is — en ook gesaneerd is van de nieuwe even onverdedigbare modemaniertjes die bij veel kwasi-arch.itectuur van dezen tijd ingeslopen zijn — dan zal het weer mogelijk zijn te geraken tot een sterke nieuwe, als het ware van zelf sprekende traditie, tot een algemeene bouwwijze, die het aangezicht van den komenden tijd zal moeten worden. En deze zal door haar gekarakteriseerd worden zooals alle vroegere tijdperken steeds door een algemeene gemeenschappelijke bouwwijze gekarakteriseerd werden, in tegenstelling met de individueele probeersels of ephemere modeverschijnselen die het architecten werk der laatste eeuw gekenmerkt hebben, — of juister — die wij in de laatste eeuw voor het kenmerkende hebben aangezien. De gratie van een zuiver-technische ijzerconstructie De traditie van dezen tijd Want nu ik hier spreek over de nieuwe algemeene bouwwijze, die het aangezicht van den komenden tijd zal moeten worden, bega ik een onbillijkheid jegens dézen tijd. Ik maak in den grond dezelfde fout als de architecten, architectuurcritici en het publiek, die een hypertrofe belangstelling hebben voor datgene wat zij geleerd hadden voor „architectuur" aan te zien, maar achteloos voorbij loopen aan die uitingen van dezen tijd, niet zoo uitdrukkelijk voorzien van het etiket „architectuur", bouwwerken en andere menschelijke scheppingen, die rechtstreeks de eischen van hun bestemming vervullen, waarbij het maximum uit de gegeven mogelijkheden gehaald is en die ondanks hun „aesthetische verwaarloozing" — om in tegenstelling met de thans zoo geliefde uitdrukking „aesthetische verzorging” het zoo maar eens cru uit te drukken — veel en veel karakteristieker zijn. Terwijl de architecten zich in de 'vorige eeuw inspireerden op historische motieven, of later terugkeerden tot een constructief primitivisme en in en na den oorlog zich te buiten gingen aan vormen die met allerhande „ismen1" door de bewonderaars worden aangeduid, ontwikkelden zich met de opkomst van de groote industrieele bedrijven — ik denk hierbij aan de daareven reeds genoemde fabrieksgebouwen en montage- Graansilo te Rotterdam, architecten Brinkman en van der Ylugt hallen — met de opbloei van de wereldverkeersbedrijven — en hierbij denk ik aan stationsgebouwen, spoorwegbruggen, haveninrichtingen en silo's,. met de invoering van de ijzer- en gewapend beton-techniek, bouw- en industriëele productiewijzen, die, reel sterker dan de architecten vermochten, hun stempel op de menschelijke omgeving drukten. Veel meer dan de „architectuur bepaalden deze het aangezicht van dezen tiid. buiten de gangbare architectuurgeschiedenis om de ontwikkeling der nieuwe bouwgedachte, vanaf de eerste helft van de vorige eeuw tot op heden toe, op opzienbarende wijze wordt uiteengezet. De 19e eeuw Met beslistheid schrijft Giedion in de inleiding van dit boek: „Durchaus einem groszen Entwicklungsstrom angehörend müssen wir uns sogar weigern, seinen Ursprung in einer kleinen Zahl architektonischer Vorlaufer um 1900 zu sehen — z.B. Berlage, van der Velde, Lloyd Wright, Behrens, Perret, Garnier. Das neue Bauen hat seinen Ursprung im Augenblick der Industriebildung um 1830, im Augenblick der Umwandlung des handwerklichen in den industriellen Produktionsprozesz. Wir haben, was Kühnheit des Vörstoszes und der Werke anbelangt, kaum Berechtigung, uns mit dem 19. Jahrhundert zü vergleichen." Als treffend bewijsstuk van deze stelling haalt Giedion uit een nummer van ,,La Presse" van 1850 een uitspraak aan van den romanticus Theophil Gautier: ,,Men zal een eigen architectuur scheppen in hetzelfde oogenblik, als waarin men zich van de nieuwe middelen gaat bedienen, die de nieuwe industrie oplevert. De toepassing van het gietijzer veroorlooft niet alleen, maar dwingt ook vele nieuwe vormen af, zooals men deze aan spoorwegstations, hangbruggen en in de gewelven van de wintertuinen opmerken kan." Indien wij in dezen uitspraak even het ,,gietijzer" dat irr die jaren nog ongeveer de eenige in het groot gebruikte vorm van ijzer vertegen- Galerie du Palais royal te Parijs, 1829. Eerste levensteekenen van een architectuur in ijzer en glas. Illustratie uit het hierbij besproken werk van dr. Siegfried Giedion „Bauen . in Frankreich, Bauen in Eisen, Bauen in Eisenbeton", Verlag Verslag Klinkhardt & Biermann, 1928, Betonbrug over de Elorn nabij Brest, constructeur de Freyssinet; het wonder van rythme en vorm van de weloverwogen technische constructie. 1931. Industriëele perfectie, weliswaar geen aesthetische verwaarloozing in tegendeel maar ook geen artistiek individualisme. Intusschen wee de nieuwe z.g stroomlijn fantasieën die met aërodynamica echter niets te maken hebben. Het is hier niet de plaats uitvoerig in te gaan op de geschiedenis dezer merkwaardige ontwikkeling. Voor het aandeel dat de typisch-constructieve ingenieursgeest van Frankrijk hieraan gehad heeft, zou ik hier willen verwijzen naar het baanbrekende boek van Dr. Siegfried Giedion: „Bauen in Frankreich, Eisen und Eisenbeton, waarin, geheel Galerie des machines. Tentoonstellingshal te Parijs 1889v constructeur Cottancin, architect Dutert. Uit dr. S. Giedion: Bauen in Frankreich. Bauen in Eisen. Bauen in Elsenbeton woordigde, vervangen door de moderne materialen van thans, dan zouden wij kunnen meenen dat Gautier inplaats van een reeds 60 jaar geleden begraven romanschrijver een hedendaagsche architect van de avant-garde was. Het doet goed zulk een werk als van Giedion te bestudeeren. Niet alleen dat het het inzicht in de werkelijke waarde der verschillende elementen bij het bouwen verheldert, maar het maakt ook met één slag een einde aan het neerdrukkende pessimisme, dat de geheele 19e eeuw uitsluitend beschouwd heeft en nog beschouwt als een tijd van ondergang. Zeker zijn in de 19e eeuw oeroude waarden ten onder gegaan, bovendien zijn de economische en maatschappelijke verhoudingen uitgegroeid tot excessen die niet voor verderen voortgang vatbaar zijn, maar even zeker is het, dat de kiemen van bijna alle hoopvolle gedachten voor een betere toekomst gelegd zijn reeds vroeg in de 19e eeuw, en dat de heele betere toekomst, waarnaar wij in deze ontwrichte jaren verlangend uitzien, niet denkbaar zal zijn zonder de wonderen van den scheppenden geest der negentiende eeuw. De architect van de 19e eeuw In het licht van onze tegenwoordige nieuwe opvattingen, maakt de architect uit de vorige eeuw, zooals wij die in het algemeen uit de architectuurgeschiedenis leeren kennen,- een eigenaardigen indruk. Het blijkt, af en toe wel, dat ook de geschiedkundigen en aesthetici zich soms de verwarring van artistieke stroomingen en de groote maatschappelijke stroomingen en technische tendenzen, zij het slechts eenigermate, bewust geweest zijn. Zij wijden hier en daar hun aandacht op de geboorte van nieuwe technieken en produc¬ tiewijzen, maar gaan dan weer zonder den gedachtenafgrond die zij oversteken op te merken, over tot beschouwingen over neoklassisisme, neo-renaissance, neo-gothiek of over een hutspot van dit al. Laat ons in het algemeen vaststellen, dat de typische architect van de 19de eeuw eenerzijds de groote nieuwe opgaven, die de geest van den tijd hem stelde, waarbij op geheel nieuwe wegen het uiterste van constructief kunnen gevergd werd en het uiterste van zijn vermogen zich in problemen in te denken en het uiterste van zijn scheppingskracht, niet tot zijn werk gerekend heeft, terwijl hem anderzijds, de groote opgaven van maatschappelijken aard, de brandende vraagstukken van de voorziening in algemeen menschelijke behoeften, zooals die der volkshuisvesting, die van den stedebouw en ten slotte die der woningoutillage, nog in het geheel niet bewust gesteld waren of hem slechts heel langzamerhand, geheel versluierd onder bijkomstigheden, begonnen voor te schemeren. Opgaven van toen en opgaven van thans Voor den typischen architect van toen bestond zijn werk uit het bouwen van functioneel en constructief vrijwel onbepaalde, maatschappelijk onverschillige bouwwerken, als groote particuliere woningen, monumentale gebouwen en dergelijke. Wat was volgens de opvattingen van dien tijd de bouw van een raadhuis of een particulier heerenhuis vergeleken bij den bouw van een moderne fabriek of kantoorgebouw of van een arbeiderswoningencomplex, en wat deed het er toe of het heerenhuis een erkertoren op het dak had, waar niemand in komen kon, of dat een museum een middeleeuwsch klooster werd of dat de lokalen in een monumentaal bankgebouw achter de architectonisch omlijste vensters donker als de nacht waren? Ik wil hier niet zeggen, dat hij het zich gemakkelijk maakte; integendeel daar de technische en functioneele problemen, die toch per slot van rekening in elke opgave schuilen, hem niet klaar voor den geest stonden, kwamen er bij het nastreven van vorm- of stijlverlangens, moeilijkheden en complicaties voor den dag, die wellicht niet minder zwaar waren dan de problemen die wij thans in onze opgaven ontdekken en ons bewust en systematisch stellen. Maar de onbestemdheid der eigenlijke opgaven heeft gemaakt dat de architect een groote speelruimte kreeg voor zijn aesthetische verlangens en dat hij, hetzij door di- plomatiek- of dictatoriaal optreden jegens zijn opdrachtgever, al die nuttelooze en redelooze dingen maken kon, en zelfs thans nog kan en veelal maken moet om zich zelf ie rechtvaardigen, die het onderscheid vormen tusschen „Architectuur” en echte bouwwerken. Nieuwe vergezichten en nieuwe verantwoordelijkheid Dit alles heeft gemaakt dat ik, nu de jongere architecten-generatie, zich bewust geworden is van de ontzaglijke perspectieven die de nieuwere technieken en industrieele voortbrenging openen en tevens bewust van de zware verantwoordelijkheid die de maatschappelijke beteekenis van hun werk hun oplegt, thans nog bij den leekenlezer en bij vele architecten ook, er voor pleiten moet, dat het nu zaak is geworden om zich bewust rationeel op de gestelde opgaven in ie stellen en rationeel de geboden mogelijkheden te benutten. Rationeel, rationalistisch; wezen en schijn Ik zeg hier met nadruk „rationeel” en niet „rationalistisch”, zooals zoo vaak in beschouwingen over hedendaagsche architectuur te vinden is. Rationalistisch kan niet anders beieekenen dan op de manier van het rationalisme; het formeele element van de manier, dat ik juist in alle opzichten wil vermijden, komt daarmee weer op den voorgrond. Zelfs de „manier” van het rationalisme is even onredelijk als welke andere formeele manier ook. Architectenwerk is schappelijk werk maat- Het besef van den maatschappelijken kant van het architectenwerk is nog niet zoo oud. Wel is er sedert lang verband gelegd tusschen de architectonische monumenten van een land of een tijdperk en de geldende sociale, staatkundige en religieuze verhoudingen en zijn die monumenten daarbij beschouwd als de uitdrukking van deze, maar dit is slechts een zuiver intellectueel verband, dat den beschouwenden geest wellicht eenige bevrediging geeft, maar dat geen oplossing voor maatschappelijke noodtoestanden op bouwkundig gebied oplevert, noch voor den architect eenige richtlijn voor .zijn werk geeft. bloppen en krotten..... in de Jordaan te Amsterdam Men moet wel neel sentimenteel zijn om hierin nog poëzie te zien Geen beschouwingen maar richtlijnen Het besef echter van de groote maatschappelijke taak van den architect en van zijn zware verantwoordelijkheid jegens de samenleving is naar voren gekomen tegelijk met de eerste pogingen tot verbetering van de arbeidershuisvesting in de vorige eeuw. Het is meegegroeid met deze beweging en omgekeerd heeft deze beweging gestimuleerd, die niet alleen zich uitgebreid heeft tot vrijwel alle bouwopgaven als scholen, fabrieken, ziekenhuizen, maar ook tot den geheelen stedebouw met zijn problemen van wijkaanleg, „zöning", verkeersorganisatie, sport- en ontspanningsplaatsen. Het berust op het directe verband, dat er bestaat tusschen het algemeen menschelijk welzijn en de omgeving van den mensch, op het inzicht van den verpestenden invloed die er van een slechte huisvesting, van een onvoldoende werkomgeving en van een gebrekkigen stadsaanleg uitgaat en van den heilbrengenden invloed, zoowel op maatschappelijk als hygiënisch en moreel gebied, die een behoorlijke voorziening heeft. Want geen beter georganiseerde samenleving is denkbaar, indien niet ook van de groote architectonische en stedebouwkundige problemen een goede oplossing is gegeven. Zoo gezien is de architect meer dan de maker van een min of meer mooi bouwwerk, wórdt hij medewerker in*het groote maat¬ schappelijk proces, architectonisch adviseur en pionier van de samenleving en heeft hij de volle verantwoordelijkheid voor zijn deel in het werk tegenover de samenleving. Zoo gezien wordt het zich inleven, zooals ik hierboven reeds beschreven heb, in de eischen der bestemming, het uitbuiten der mogelijkheden, het rationeel tot oplossing brengen van de opgave des te klemmender. Want terwijl het heelemaal niet erg is, — omdat het alleen maar dwaas is, — dat de architect X voor den particulier Y een villa bouwt, waarbij hij de ruimte verhaspelt onder gewild romantische kapvormen en den opdrachtgever wellicht een paar duizend gulden te veel laat besteden, is het, zoodra het gaat om de vervulling van algemeene maatschappelijke behoeften en nooden zaak bij elke gestelde opgave door uiterste rationalisatie in den uitgebreidsten zin, aan de gemeenschap het bereikbare maximum te geven aan werkelijke architectonische en stedebouwkundige waarden, aan ruimte, licht, orde, beschutting, rust, gezondheid en levensvreugde. Zoo gezien wordt de architect ook meer dan de oplosser van concreet gestelde opgaven; openbaart hij in zijn scheppenden arbeid nieuwe ongedachte mogelijkheden. Berlage in 1919 In „Schoonheid in samenleving" heeft Dr. Berlage reeds in 1919 een uitvoerig, wijs- Binnenterrein in een woningblok van J. J. P. Oud te Rotterdam 1920-21 De weg van de eigenbouwerswoning (om van de krotten maar niet te spreken) naar de goede woning in de lichte woonwijk is lang en moeilijk, Een tusschenstadium geerig geschreven hoofdstuk „De bouwkunst als maatschappelijke kunst" aan dit onderwerp gewijd. Een paar aanhalingen mogen hier volgen: „De bouwkunst is in eersten aanleg de stoffelijke verwerkelijking van het stoffelijk leven der maatschappij, en daarom ook haar alomzichtbare openbaring. Zij is de driedimensionale omlijsting van al het maatschappelijk gebeuren, de zuurdeesem, welke als practisch idee het menschelijk leven doordringt" of verder „De bouwmeester moet daarom bedenken dat hij is de kunstenaar van en voor de gemeenschap" en „Terwijl andere kunstenaars alleen tegenover de kunst in zich zelf verantwoordelijk staan, staat de bouwkunstenaar bovendien verantwoordelijk tegenover den zwaarsten rechter d.i. de samenleving (pag. 93 — 94). Wellicht minder theoretisch, maar meer op de werkelijkheid gericht zijn de opmerkingen die Berlage maakt in zijn „Normalisatie in woningbouw" dat hij tezamen met Ir. van der Waerden in 1918 had doen verschijnen. Aesthetiek zelfs in den ellendigsten woningnood Het is evenwel opvallend, welk een belangrijk gedeelte van déze brochure de schrijver wijdt aan de louter aesthetische zijde van dit vraagstuk, te meer opvallend omdat deze brochure geschreven werd in den tijd van ellendigsten woningnood, toen leeniging van deze het allermoeilijkst was, geschreven juist als bijdrage tot de oplossing van het in zijn zakelijken aanleg schier bovenmenschelijk probleem: hoe aan ettelijke tienduizenden gezinnen een menschwaardig onderdak te verschaffen. Moge dit verklaarbaar zijn met de overweging, dat Berlage zich te verdedigen had tegen aanvallen der collega's juist op deze aesthetische zijde, opvallend blijft het zeker. In het reeds bovengenoemde „Schoonheid in samenleving" treft het hoe Berlage, hoewel volkomen bewust uitgaand van de opvatting van bouwkunst als „nuttigheidswerk" al te licht zich verdiept in wijsgeerige bespiegelingen over „stijl" en zijn beschouwingen opbouwt op de historie der monumenten der bouwkunst, zooals blijkt uit deze uitspraak: „Dit geeft ook aan de bouwkunst als kunst die eeuwigheidswaarde, het ontroerende gezag harer monumenten, omdat de geschiedenis door de monumenten en de monumenten door de geschiedenis worden gemaakt." En in pessimistische beschouwingen komt het dan van de middeleeuwsche kathedralen, via de raadhuizen der renaissance naar de bankgebouwen en warenhuizen van het heden. Hier komt het gevaar der historische deductie voor den dag. Plan van nevenstaand woningblok. Architect J. J. P. Oud, 1920-21. Monumenten uit het verleden en„monumenten" voor het heden Hier leidt het historische begrip „monument tot een misverstaan van ons werk in het heden. Want indien de bovenaangeduide wisselwerking van monumenten en geschiedenis ook juist mag zijn, zoo moeten wij in. dezen tijd toch zeker beseffen dat de monumenten van thans — of beter voor de toekomst — niet meer van denzelfden aard kunnen zijn als die van middeleeuwen of renaissance-tijd; dat het monument — om dit woord maar te blijven gebruiken — van thans niet meer de belichaming van de bijzondere functie kan zijn maar juist de verwerkelijking van de algemeene opgaven, het geheel van de stad, het groote organisme van woning, plaats voor werken, ontspanning en cultuur, van en voor de samenleving. Indien wij dit zoo inzien, dan is er Monumenten uit net verieaen geen reden voor neerslachtigheid over den ondergang van het architectonisch monument in de oude beteekenis van het woord, maar slechts reden om met alle techniek, energie, vindingrijkheid en pionierszin, die ^r ondanks de algemeene verwarring van thans, aanwezig is, ons de eischen bewust te worden waaraan het „monument" der toekomst, zoowel in zijn geheel als wijk, stad of gewest, als in zijn onderdeelen: de bouwwerken en de inrichting daarvan, zal moeten voldoen, en met al ons scheppingsvermogen aan zijn verwezenlijking te werken. In dit licht wordt het duidelijk, hoe problematisch het nut van de geschiedenis der architectuur is, zooals die in het algemeen ge¬ geven wordt, namelijk de geschiedenis der monumenten, niet alleen omdat zij tot verkeerde conclusies voeren kan, maar ook en vooral omdat ze de gedachte afleidt van door de levende werkelijkheid gestelde eischen en geboden mogelijkheden, in plaats van deze klaar te onderkennen en vrij-uit te benutten en ten slotte aanleiding kan zijn tot het nastreven van uitgeleefde uitingsvormen. En tevens wordt het duidelijk hoe onzinnig het is aesthetische maatstaven aan vroegere perioden ontleend aan te leggen, het zij bij het maken van werk als uitgangspunt, hetzij bij de beoordeeling ervan als normen. Laten wij inzien dat de historische lijn der monumenten, zelfs al zouden wij daarin de hoogtepunten der architectuur kunnen zien, slechts belang heeft voor retrospectief aangelegde menschen, maar voor ons werk voor het heden en de toekomst geen enkele practische, beteekenis heeft. Het bouwprobleem in zijn volle breedte Richten wij daarentegen al onze aandacht op de lijn, die over het gansche bouwprobleem van het heden, over zijn volle breedte heengaat, over de woongebouwen van de eenvoudigste menschwaardige behuizing af tot het volledig geoutilleerde flatgebouw, over de werkgebouwen van de simpelste werkplaats tot het groote fabriekscomplex, over ontspannings- en cultureele gebouwen, kortom over alle architectuur. Dan zullen wij ondanks alle verscheidenheid in problemen en oplossingen weder eenheid kunnen zien in het geheele gebied der architectuur. Dan zal het weer van zelf spreken dat wij de wondere bouwsels der fabrieken en bruggen architectuur noemen en zal de architect bij den opdracht van een complex woningen inderdaad woningen voor menschen in plaats van een interessante gevelcompositie gaan bouwen, en bij den opdracht van een raadhuis of een school, inderdaad een raadhuis of een school gaan ontwerpen inplaats van een gevoelig gecomponeerde massagroepeering of een torenvormig monument met een gebouw er onder aan. Hoewel op het eerste gezicht de technischwetenschappelijke instelling op de nieuwe problemen die de groote industrieën — en wat daarmede samenhangt als groote ver* keersorganen en groote distributie-inrichtingen, den ingenieur voorlegden, niets te maken schijnt te hebben met de bewustwording van de maatschappelijke beteekenis van de architectuur, blijkt toch bij nadere overweging het tegendeel. Het is geen toeval, dat het architecten werk bij den maatschappelijken bouw — bij den Monumenten van het heden; woonwijk te Stockholm. stadsaanleg, den woningbouw in het groot en al wat daarbij komt aan algemeene voorzieningen en massa-inrichtingen, distributie, ontspanning en cultuur — dezelfde ingenieurswerkwijze, gebaseerd op streng wetenschappelijk onderzoek, vereischt als die welke de groot industrieele en groot commercieele instellingen reeds langeren tijd van hun ingenieurs gevergd hadden. Evenals hierbij kwam het bij den maatschappelijken bouw, bij het werken voor de massa er op aan steeds het maximum te geven voor minimum materiaal en minimum arbeidsuren. Werd in het eene geval het maximum-minimum probleem gesteld door den levenseisch van het commercieele bedrijf, in het andere geval werd dit gesteld door den nog veel strengeren eisch van het maatschappelijk belang. Van de andere zijde gezien: de zich ontwikkelende grootbedrijven met de meegroeiende wetenschappelijke techniek konden zoowel door hun massafabricage als door de technische verwezenlijking van de groote economische ruimte-omsluitingen, door de overwinning op tijd en ruimte in het alge¬ meen — de massa bereiken, terwijl juist de maatschappelijke bouw zoowel het massaproduct als de stelselmatige groote ruimteomsluiting vereischte. Voortgekomen uit geheel verschillende mentaliteiten en schijnbaar diep tegenstrijdig, hebben de technische en wetenschappelijke werkwijze en de industrieele productiewijze eenerzijds en de maatschappelijke problemen anderzijds elkaar wederkeerig bestaanbaar en oplosbaar gemaakt. Eenheid van alle bouwen Zoo is er dus alle reden alle bouwopgaven als deelen van een groote opgave te zien. Zoo is er voor den architect geen enkele reden om zich op de eene soort opgave op de eene wijze, bij voorbeeld op de artistieke wijze in te stellen en bij de andere opgave ziek op een zuiver utilitair standpunt te stellen. Oogenschijnlijk de meest heterogene opgaven — een woningcomplex of een warenhuis, een havenloods of een bioscooptheater zijn alle — zij het dan niet door één archi- tect - op één wijze, op de wijze van het stellen van het maxi mum-minimum probleem te benaderen en ten slotte tot architectonischen vorm te brengen. Le Corbusier, de bekende Fransch-Zwitsersche architect, heeft deze eenheid van alle bouwen eens zoo treffend uitgedrukt in zijn boek „Précisions” in verband met zijn prijsvraagontwerp voor het Volkenbondspaleis te Genève: „Toen wij na drie maanden werken ons ontwerp voltooid hadden, was het ons een vreugde te constateeren dat wij bij het projecteeren precies dezelfde wegen hadden gevolgd als om een fabriek, een uitbreidingsplan, een woonhuis of een meubel te ontwerpen. . . „En” gaat hij voort: „de geest, die aan deze werkwijze ten grondslag lag, die ons werk geheel geleid had, kwam tot uitdrukking in de contour van ons bouwwerk, welker lijn zuiver en scherp, kalm en glimlachend was. Toen aan de eischen der functies voldaan was, hadden wij er geen kubieke centimeter aan toegevoegd. „Nieuwe zakelijkheid" ling en van deze probleemoplossing, in verband met het betrekkelijk recente van het doordringen van de algemeene noodzakelijkheid hiervan, krijgt de zonderlinge term van „nieuwe zakelijkheid” eenige beteekenis. Evenwel is deze term, die oorspronkelijk ontleend is aan een richting in de nieuwe schilderkunst, vóórdat hij vasten grond kreeg bij de architectuur zoo ettelijke malen misbruikt voor zuiver uiterlijk-nieuwe modeverschijnselen en is bovendien zoo hopeloos beperkt in zijn draagwijdte, dat het, om misverstanden te vermijden veiliger is deze maar in het geheel niet te gebruiken. De nieuwe wereld van den architect Door het zakelijke van deze probleemstel- De nieuwe wereld van den architect is niet een wereld van andere vormen, maar zij is een wereld van nieuwe verlangens die nieuwe opgaven stellen, en van nieuw weten en kunnen, dat nieuwe middelen schept en ten slotte van den nieuwen geest. Prijsvraagontwerp van Le Corbusier et rierre jeannerei voor het Volkenbondspaleis te Genève; 1927. ..Mens sana in architectura sana". De academische steenen cocktail van het in uitvoering zijnde project van vijl classici bedreigt de toch al zwakke gezondheid van den Volkenbond nog met aderverkalking ook. Atelier van Theo van Doesburg. Meudon bij Parijs. 2 ORIËNTEERING De gemeenschappelijke basis Toen de architecten der geestelijke voorhoede, hetzij uitgaande van de groote maatschappelijke nooden en de ontwakende verlangens der massa, hetzij gestuwd door de onontkoombare technische en econosche eischen der bouwwerken zeil, en wars van ledig vormgedoe, tot een rationeele oplossing van hunne bouwopgaven zijn overgegaan, was er voor hen een gemeenschappelijke basis voor werken ontstaan. De plaatselijke overleveringen hadden de architecten gescheiden naar steden, provinciën en landen. De historische vormtradities hadden hen gescheiden naar hun voorkeur voor bijzondere historische tijdperken. De individueele aesthetische neigingen, het kunstenaars-streven naar originaliteit hadden hen bij hun werk uit één gedreven. Maar de rationeele instelling op de bouwopgave kon hen samenbrengen. Atelier Theo van Doesburg. Meudon H. Groenewegen. Fabrieksgebouw te Amsterdam Ir. S. van Ravesteijn. Station te Lutterade Gewapend beton in ijzeren skelet tegen de grondverzakkingen in het mijngebied Ir. J. Brinkman & L. l. van der vlugt. Bankgebouw te Rotterdam. Baksteen als omsluitingsmateriaal van het gewapend betongeraamte. Geestverwantschap hoezeer de bouwopgaven in verband met klimaat, plaatselijke materialen, socialen staat en cultuurpeil ook kunnen verschillen en hoe zeer deze factoren aanleiding kunnen zijn tot geheel verschillende bouwwijzen en bouwwerken, zoodra de architecten zich rationeel op hunne opgaven instellen en deze tot oplossing brengen, kunnen zij elkaar begrijpen. En dit niet alleen. Ondanks de bovenaangeduide verschillen, die ik in het geheel niet onderschat, komt door de gelijke geesteshouding den architect ten opzichte van zijn werk, in dit werk een zekere bewuste overeenkomst, een zekere geestverwantschap. Deze is kenmerkend voor de „internationale architectuur" zooals die in de laatste tien jaren in haast alle landen der wereld is doorgebroken! De afbeeldingen, die in dit hoofdstuk afgedrukt zijn, moeten in een zeer globaal overzicht deze geestverwantschap aantoonen. Behalve de locale verschillen, komen hierbij nog tal van nuances te voorschijn. Uit den aard der zaak zijn lang niet alle werken even zuiver opgevat, zijn in sommige werken nog formeele elementen aanwezig of is de nieuwe op het eerste gezicht rationeel-aandoendè verschijningsvorm tot op zekere hoogte weder slechts ledigformeel. Arthur Staal & Piet Worm. Maquette van een Jeugdherberg te Petten Tegenkanting In de openbare meening heeft dit internationale karakter door allerlei vooroordeelen veel tegenkanting ondervonden. Vreemd! Terwijl alle zuiver industriëele en ingenieursbouwwerken, de zoogenaamde utiliteitswerken, die zoo typeerend zijn voor dezen tijd en tevens zoo karakteristiek zijn, in eersten aanleg steeds zulk een overeenkomst vertoonen en algemeen aanvaard en geappreciëerd worden, schrikt de openbare meening, als het gaat om „architectuur", voor deze geheel van zelf sprekende overeenkomst of verwantschap terug. Per slot van rekening gaat deze verwantschap maar tot op zekere hoogte, openbaren zich, evenals in de zuivere techniek en zelfs in de zuivere wetenschap, individueele of nationale karaktertrekken, maar men moet deze verwantschap eerst voluit kunnen aanvaarden en begrijpen vóór men die diepere verschillen aanvoelen kan. Nu ik hier spreek over deze overeenkomst, ben ik een gevaarlijk terrein genaderd, namelijk dat van den „stijl", in dit geval dat van een zoogenaamden „internationalen stijl". De groote „dichter" onder de hedendaagsche Amerikaansche architecten, Frank Lloyd Wright, in wien het strijdend pionierschap en de meest overgegeven lyriek op zulk een Mart Stam. Woonwijk Hellerhof te Frankfurt am Main Walter Gropius (Berlijn). „Laubenganghaus" te Siemensstadt bij Berlijn onontwarbare wijze samengaan en elkaar dreigen te vernietigen, fulmineert in zijn laatste open brief over architectuur: „Een internationale stijl is een verschrikkelijke nachtmerrie; wéér een vergissing; de gevoelens en krachten van het menschelijk leven gevangen door de smalle visie en het onvermogen van kleine zielen". Daar zou de internationale architectuur het mee kunnen doen. Maar had daarentegen Theo van Doesburg, de oprichter van „De Stijl", waaraan ook J. J. P. Oud, Rietveld en anderen hebben meegewerkt, in dit tijdschrift niet reeds voor jaren naar aanleiding van de geestverwantschap van zoovele architecten over de ge- Marcel Breuer (Berlijn). Theatherontwerp voor Charkov heele wereld geschreven: „Het verdient de aandacht, dat in bijna alle landen in de architectuur zich een bepaalde bouwwijze begint te openbaren. De oorzaak hiervan is te vinden in het feit, dat de architectuur heeft opgehouden vormprobleem te zijn. Ze is bouwprobleem geworden”. En indien ik hier met de afbeeldingen van nieuwe architectuur in dit hoofdstuk inderdaad den geheelen aardbol rondga, laat ik deze niet zien als monumenten van een hedendaagschen „internationalen stijl", maar als bouwwerken van dezen tijd. „De Stijl" Het is merkwaardig hoe zeer de gedachten, die de in 1930 overleden leider Théo van Doesburg van uit het internationale kunstenaarscentrum Parijs de wereld in slingerde, van grooten invloed op de ontwikkeling van de nieuwe architectuur zijn geweest. Al mogen deze voor de oningewijden veelal als wartaal en als ledige aesthetiek geklonken hebben, achteraf zijn deze prachtige profetieën gebleken. Eerste internationale contact manifesten en pamfletten Het was in het begin van deze internationale beweging voor den architect die in het buitenland op reis was, telkens weer verrassend een collega te treffen, die geheel met dezelfde vraagstukken bezig was als hij zelf en deze ook geheel op dezelfde wijze trachtte te benaderen. Merkwaardig was ook de intensieve uitwisseling van gedachten onder velerlei jonge architecten en andere kunstenaars over de geheele wereld. Tal van pamfletten en manifesten verschenen, allerhande tijdschriften, meestal van korten duur strooiden hun bruisenden inhoud van nieuwe gedachten en treffende afbeeldingen rond tot in de verste uithoeken. Al zijn ook hierbij nog veel formeele elementen geweest waar men zich achteraf over verwonderen kan, dat deze direct aan de rationeele opvatting over bouwen zijn vooraf gegaan, langzamerhand teekende zich het karakter dezer beweging duidelijker af. Marcel Breuer (Berlijn). Theaterontwerp voor Charkov Mies van der Rohe (Berlijn). Interieur huis Tugendhat te Brno. B. Fuchs. Bank te Brno. La Sarraz De tijd van manifesten en van de internationale ééndags-tijdschriften is nu voorbij. Uit dezen stroom is in 1928 op een vierdaagsche bijeenkomst in het kasteel La Sarraz in Zwitserland de vereeniging voor „Internationale Kongresse für neues Bauen" voortgekomen. Op die bijeenkomst waren acht verschillende landen vertegenwoordigd door vier en twintig vooraanstaande pioniers-architecten, waaronder de Hollanders Rietveld en Mart Stam. Sedert dien heeft deze vereeniging congressen georganiseerd te Frankfurt am Main, te Brussel en te Berlijn, terwijl voor 1933 een gemeenschappelijke reis naar Athene met vergaderingen tijdens de vaart over de Middellandsche Zee in voorbereiding is. In een atmosfeer, die vrij is van individualisme, aesthetiek, schoonheidscommissie-gedoe en heemschut terij, wordt, na intensieve gemeenschappelijke voorbereiding door de leden der afzonderlijke groepen in de verschillende landen, gewerkt aan de groote architectonische opgaven van dezen tijd: het vraagstuk van de woning voor het bestaansminimum, het vraagstuk van de rationeele verkavelingsen bebouwingswijzen, waarop ik in een der volgende deeltjes uitvoerig hoop terug te komen, terwijl het stedebouwkundig probleem van den functioneelen opbouw der stad het onderwerp voor het volgende congres is. Op natuurlijke wijze knoopt het eene onderwerp zich vast aan het andere, is het volgende steeds de uitbreiding van het voorafgaande. Hoewel in dezen tijd van algemeene crisis en chaos de mogelijkheid tot verwezenlijking van nieuwe denkbeelden uiterst gering is — de noodzakelijkheid wordt intusschen des te klemmender —, kan het niet anders dan dat de systematische arbeid van deze congressen, zoodra wij aan de verwezenlijking toe zijn, van groote beteekenis zal blijken te zijn: als het ware het pionierswerk voor het bouwen en den stedenbouw der toekomst. Le Corbusier & Pierre Jeanneret. Villa te Poissy. Adolf Loos (Weenen-Parijs). Woningcomplex met dakterrassen. Le Corbusier & Pierre Jeanneret. Regeeringsgebouw te Moskou Thans zijn in deze vereeniging architecten uit een twintigtal landen verspreid over de geheele wereld vertegenwoordigd. Tot haar leden behooren vooraanstaande figuren als: Walter Gropius te Berlijn, reeds in 1913 bekend als architect van een der paviljoens op de tentoonstelling te Keulen, dat van dezen tijd had kunnen zijn, later bouwer en leidende geest van het thans weer opgeheven Bauhaus, Hochschule für Gestaltung te Dessau; be¬ kend ook om zijn studiën op het gebied van het groote hooge woonhuiscomplex; Le Corbusier te Parijs, architectuurhervormer en schrijver van verscheidene baanbrekende boeken over nieuwe architectuur en stedenbouw. Zoowel zijn villa's in de omstreken van Parijs gebouwd, als zijn project voor een algeheele vernieuwing van het centrum van Parijs, als zijn prijsvraagontwerp voor het Volkenbondspaleis zijn in hun soort openbaringen. André Lur;at (Parijs) (unstenaarshotel op Corsika. Nieuwe architectuur kan ook gesloten zijn. Openleid of dichtheid worden bepaald door dé klimaatsomstandigheden Andrê Lurgat. Woonhuis te Parijs Joseph Emberton (London). Clubgebouw te Burnham on Crouch Voorts Ernst May de voormalige stadsarchitect van Frankfurt am Main, bouwer van de vele ruim aangelegde woonwijken rondom deze stad, de laatste jaren in Rusland werkzaam aan den opbouw der voor de nieuwe industrieën benoodigde steden; Richard Neutra architect te los An ge les, bouwer van het merkwaardige Healthhouse aldaar, een modelinrichting voor een medicus, een gaal . Woningbouw te Stockholm. Achtergrond van Niels E. Erikson. Links en rechts minimumwoningen van Sven Markelius voorbeeld van een nieuwe opgave volbracht volgens nieuwe bouwwijzen. In Nederland heelt het congres hoofdzakelijk in de kringen van de 8 en de Opbouw respectievelijk te Amsterdam en te Rotterdam zijn leden. Onder de afbeeldingen, die dit hoofdstuk begeleiden, bevindt zich veel werk van de leden van de „Internationale Kongresse für leues Bauen"; evenwel heb ik mijn keuze in het geheel niet tot het werk van deze beperkt. Internationale Samenwerking Een typisch voorbeeld van het internationale contact is de samenwerking van verscheidene architecten uit verschillende landen bij den bouw van eenige bekende woonwijken in het buitenland. Zoo werden bij den bouw van de Weiszenhofsiedlung te Stuttgart in 1927, een grootsch opgezette, hoewel niet geslaagde proefneming op het gebied van nieuwe bouwwijzen, waarbij in hef geheel zestien architecten onder leiding van Mies van der Rohe betrokken waren, ook twee Hollanders, namelijk Oud en Stam, één Belgische en twee Fransche architecten uitgenoodigd een deel der woningen te bouwen. Evenzoo werkten aan den bouw van de proefwijk Lainz bij Weenen, naast Oostenrijksche ook Duitsche, Hollandsche en Amerikaansche architecten mede. Graansilo te Stockholm. Architectenbureau van de Koöperativa Förbundet Eskil Sundahl (Medewerker Olof Thunström) Alvar Aalto (Finland) Sanatorium (in aanbouw) luis oert Interieur te Barcelona Kwam hier bij de oplossing van het groote maatschappelijk probleem van de woonwijk, niet de internationale samenwerking van de geestelijke voorhoede op verheugende wijze te voorschijn? Terug in de samenleving In tegenstelling met de aesthetische opvatting van den architect, die hem, als „artist" van de samenleving verwijderde en hem isoleerde in onmaatschappelijke liefhebberijen, bracht de rationeele opvatting hem juist in de samenleving, te midden van de algemeen-menschelijke, de sociale, wetenschappelijke, technische en industrieele vraagstukken. Op het gevoel af of stelselmatig Uit den aard der zaak hebben deze vraagstukken, althans tot op zekere hoogte, steeds voor den architect bestaan. Evenwel stelde hij zich in dezen tevreden met een vage oplossing op het gevoel af, en liet zich voorts leiden door wat de overlevering hem had geleerd, ten minste voor zoover hij zijn gevoel en respect voor de tradities niet liever opofferde aan zijn individueele kunstenaarsneigingen. Het is niet de bedoeling van dit boekje breedvoerige uiteenzettingen te geven over al de vraagstukken die den hedendaagschen architecï bezighouden of zouden kunnen bezighouden. Ik wil hier volstaan met de hoofdpunten,, die in de inleiding naar voren zijn gekomen aan de hand van de afbeeldingen uit te werken. Mamura Yamada, Tokio; Villa (ontleend aan het tijdschrift Kokusai Kenchiku) M. Ginsburg. Woningbouw te Moskou Hoe zal de opbouw van de U. R. S. S. worden? Een uiting van een nieuwe geest ol kiassiek-formalistisch ? — het absurde alternatief. 3 Hoofdpunten Deze hoofdpunten zijn: 1e. De eischen der bestemming, de wijze waarop de architect zich op deze instelt en de nieuwe vormen van bouwwerken, de nieuwe architectuur, waartoe deze aanleiding geven. 2e. De nieuwe constructieve mogelijkheden in verband met de ruimte-omsluiting en hoe de architectuur hierdoor bevrijd werd van de massaliteit en dichtheid. 3e. De nieuwe productiewijzen en de invloed, die de idee van normalisatie en het industriëele massa-artikel op de architectuur uitoefenen. Bij de bespreking van deze punten zal dan als het ware van zelf duidelijk worden welke bouwwerken ondanks groote verschillen vervuld zijn van den zelfden geest en welke ondanks groote schijnbare overeenkomst, niet. Deze punten zijn alle drie typisch voor de gedachtenwereld van den architect der geestelijke voorhoede. Het eerste is de afspiegeling van de ontwikkeling en de bewustwording der verlangens van dezen tijd; de beide andere zijn, elke op hun wijze, voortgekomen uit den vooruitgang der technieken in de laatste honderd jaren. Alle drie vinden aansluiting en aanvulling op het gebied van den stedenbouw en op dat van de inrichting en bewerktuiging der gebouwen, waarop ik in de andere deeltjes dezer serie hoop terug te komen. Alle drie hebben bovendien in de laatste eeuw in steeds stijgend tempo en stijgende mate zoodanige vormen aangenomen, dat van de oudere architectuurvormen in de evolutie niets overgebleven zou zijn, indien op het gebied van bouwen en van de woning in het bijzonder, de menschen veelal niet buitengewoon conservatief waren en al wat gebouwd is niet veel te innig verbonden was met het behoudende gedachtencomplex van het onroerend bezit. Nu is die evolutie, ol zoo langzaam gegaan. Vergeleken met de andere moderne technieken is bij het bouwen, behalve dan bij die bouwwerken die de openbare meening niet tot de architectuur rekent, o misverstand! — een achterstand ontstaan die door de kwasi moderne maar in den grond volslagen tegendraadsche neigingen van artisten-architecten nog vergroot is geworden. Hef is altijd een handicap een groot verleden te hebben .... Naschrift Tusschen het schrijven en het persklaar maken van deze „Oriënteering” is bijna een jaar verloopen. Sedert het oogenblik van schrijven hebben de verhoudingen op maatschappelijk gebied en met deze ook die op het gebied van de hedendaagsche architectuur, zich toegespitst op een wijze en in een tempo, zooals wellicht nog nooit is voorgekomen. Eenerzijds is met den opbloei der nationaal-socialistische beweging in Duitschland, al vóór haar vestiging, onder leiding van den bekenden Heimatschützler Verdieping met bank SYMBOLS iSrsjT*' » w>o“ li SSfSSSfSS rfl—s—s—« nawe o. Lescaze Wolkenkrabber te Philadelphia Begane grond met winkelruimte Paul Schultze-Naumburg, een nationale historiceerende architectuur aan het opkomen; het Bauhaus te Dessau is opgeheven door de Anhaltsche regeering, als zijnde een haard van kultuurbolsjewisme, terwijl bet gebouw, dat om zijn platte daken als on-Arisch werd beschouwd, met afbraak bedreigd werd. Daar tegenover staat, dat op het oogenblik in Rusland de Grieksche, Romeinsche of Palladio-orden en andere historische motieven erg in trek zijn, zoo als bleek bij de prijsvraag voor het gebouw voor de Sovjetregeering te Moskou en dat de zoogenaamde „nieuwe zakelijkheid", als zijnde een laatste architectonische stuiptrekking van het kapitalistische Europa en Amerika wordt afgemaakt. Dit alles maakt dat, indien ik thans een oriënteerend overzicht van de nieuwe architectuur zou moeten geven, het beeld wel geheel anders zou uitvallen. Hierbij zou veel meer aandacht moeten worden besteed aan de opdringende tegenstroomingen. Het zou hierbij niet meer gaan om de plaats van een rationeele architectuur vast te stellen ten opzichte van reactionnaire formalismen, maar om haar kansen te bepalen te midden van de heftige formalistische reacties die uitgaan van geheel verschillende politieke en maatschappelijke bewegingen. Wat nog te denken van de term „internationale architectuur" in dezen tijd van oplaaiend nationalisme en hoe naïef, in vergelijking met het meedogenlooze geweld der reacties, doet de hierboven besproken, mooie, thans reeds historisch geworden internationale samenwerking der architecten bij den bouw der verschillende woonwijken aan. Het is de groote opgave van de „Internationale Kongresse für neues Bauen" boven den maalstroom van politiek het eens verkregen contact der architecten over de geheele wereld voort te zetten. Mei 1933. menara neutra vlos nngeie»; Maquette voor een school, geheel op te bouwen met industriëel voortgebrachte onderdeelen Elke klasse heeft haar eigen vrije ruimte voor het lokaal in de buitenlucht 2 de architect en de eischen der bestemming Beter 2 typische voorbeelden dan een boek vol theorie Hei gaat er in dit hoofdstuk om, aan te toonen hoe de nieuwe bestemmingseischen, indien de architect deze onbevooroordeeld en in alle konsekwenties aanvaardt, hem aanleiding zijn tot het scheppen van geheel nieuwe vormen van bouwwerken, tot geheel nieuwe architectuur. Dit aantoonen kan beter geschieden door enkele voorbeelden, dan door uitvoerige beschouwingen en volledige overzichten. Aangezien in diepsten aanleg alle bouwen hetzelfde is, de aanvaarding der eischen door den architect en de richting waarin hij naar een oplossing te zoeken heeft, in beginsel steeds gelijk zijn, kan de keuze dezer voorbeelden, mits deze maar typisch zijn, tamelijk willekeurig wezen. Ik had onder deze gaarne het voorbeejd van den woningbouw opgenomen, de maatschappelijke bouwopgave bij uitnemendheid: hoe deze zich in de laatste halve eeuw ontwikkeld heeft en vooral hoe deze op grond van bewuster en scherper gestelde eischen en door minder bevooroordeelde instelling der architecten zich nog zal hebben te ontwikkelen; evenwel de woningbouw is een onderwerp van zoo grooten omvang, met zoo verstrekkende gevolgen op velerlei nevengebieden, vooral op het gebied van den stadsaanleg, dat ik dit beter in het volgende deeltje tot zijn recht kan laten komen. Heerengracht Ie Amsterdam Ook onze voorouders uit de 17e en 18e eeuw hielden van groote ramen. Onze „moderne" architecten met hun zwak voor steenen geslotenheid, hebben jaren lang getracht deze gezonde opvatting uit te roeien. 3A EEN NIEUWE EISCH: LICHT, ZON EN LUCHT. EEN NIEUWE ARCHITECTUUR Gezonde reacties De ontwikkeling der groote stad met haar afgeslotenheid en haar steenwoestijnen heeft als reactie het verlangen naar buiten, naar de natuur en de vrijheid gewekt. De specialiseering en het dwingende karakter van de moderne arbeidsmethoden, die Jen mensch zes dagen per week gevangen houden, hebben eveneens als reactie den drang naar ontspanning en sport in de openlucht gebracht. Uit dit verlangen en dezen drang is in de laatste tientallen jaren één breede beweging gegroeid, die alle lagen der bevolking met zich mede heeft genomen, een beweging die door de groote waarde, welke de moderne medische wetenschap aan zonlicht en lucht hecht, een bijzondere beteekenis voor de algemeene volksgezondheid gekregen heeft. Sport Sport, athletiek, kampeeren en jeugdherbergen, zwemmen en zonnebaden trekken jaarlijks meer liefhebbers uit kringen die vroeger nauwelijks aan dergelijke ontspanning dachten. Pessimisten mogen jammeren om haar fysieke eenzijdigheid en in haar uiterste vormen reeds het te gronde gaan der cultuur zien. Optimisten zien evenwel in haar normale vormen een opleving na de hulpbehoevendheid en een inhalen van den achterstand eener vroegere periode, een terugkeeren tot de schoonheid der natuur en een gezonde verruiming der levensvisie. Het kan niet anders dan dat deze beweging op den aanleg der steden een ingrijpenden invloed zal uitoefenen. Reeds zien wij de nieuwe buitenwijken der steden en hun directe omgeving zich aanpassen aan de eischen, die deze beweging stelt. Baanbrekende stedebouwers bereiden evenwel veel verder strekkende wijzigingen van den geheelen stedebouwkundigen aanleg der nieuwe woonwijken voor, doch hierover later. Deze algemeene beweging naar licht, open lucht en vrijheid heeft ook haar terugslag op het karakter van onze woningen, van onze heele dagelijksche omgeving. Langzamerhand begint ook daar een verlangen naar meer licht en lucht, naar bevrijding van de geslotenheid, zich af te teekenen, evenwel zooals het in zoovele opzichten met het bouwen het geval fs, slechts schoorvoetend. Hoe dikwijls vergeet men, ofschoon, zooals ik reeds boven schreef, de beteekenis van licht en lucht in woning en andere bouwwerken voor de gezondheid van den mensch vaststaat, te letten op dezen factor. Licht en werkplaats Bij den bouw van werkplaatsen en fabrieken, waar de arbeidsprestatie door deze wordt beïnvloed en dus licht en lucht een economische beteekenis heeft, hebben de bouwers dit reeds lang begrepen. De groote glaswanden van hedendaagsche fabrieken zijn hiervan de sprekende voorbeelden. Zelden is men echter zoover gegaan en heeft men het vraagstuk zoo menschelijk aangevat als bij den bouw der Hollandsche draad- en kabelfabriek te Amsterdam, waar op zuiver hygiënische gronden voor een deel van het personeel een openlucht werk-afdeeling met dakterras werd ingericht. Philips fabriek te Eindhoven (foto Philips radiofilm Ivens) Het licht als economische factor in het bedrijf De onnoozele bewoner en de nog onnoozeler architect Intusschen in het: algemeen genomen, hoeveel woningen worden er niet betrokken zonder dat de bewoner zich heeft afgevraagd of er wel voldoende lucht en zon binnen komt, hoevele woningen worden dan nog verduisterd door noodeloos zware gordijnen en wat erger is, bij hoevele woningen hebben de architecten door ondoelmatige zoogenaamd intiem lage vensters de lichttoetreding niet geheel noodeloos en voor* goed belemmerd.* De voorhoede Uitgaande van de Inzichten van medici en hygiënisten, heeft de hedendaagsche architect als actieve voorhoede, in zijn werk thans voor te gaan. De hedendaagsche mensch is toch niet meer de door de natuurverschijnselen beangstigde oermensch, die beschutting zocht in een donker hol. Inderdaad hij zoekt beveiliging voor de kwade klimaatsinvloeden, hij wil zich kunnen terugtrekken in zijn privé- of in zijn gezinsleven. Maar de gunstige klimaatsfactoren als licht en lucht moeten voor hem behouden blijven. Zijn privéleven of dat van zijn gezin behoeft toch niet te worden verstoken van de ruimheid en de vrijheid der buitenwereld. En met de atavistische oermenschneigingen die er in sommige twintigste-eeuwers nog rondspoken, behoeft architect in zijn algemeen werk toch geen rekening te houden. Gegeven de beteekenis van licht en lucht, is het de plicht van den architect deze tot haar recht te doen komen. Het is de ver- Luchtfoto K. L. M. Draad- en kabelfabriek te Amsterdam met openlucht-afdeeling en dakterras Ir. Langhout Licht en lucht als hygiënische en menscheliike factor Dakterras. Draad en Kabelfabriek te Amsterdam. vulling van deze plicht, de openlijke aanvaarding van de factor licht en lucht in de architectuur, die een der betrouwbaarste kenmerken voor de nieuwe instelling van den architect is, die ook aan de architectuur het zekerste criterium van den nieuwen geest verleent. Principiëel is het niet anders dan het scherp stellen en rationeel tot oplossing te brengen van de architectonische opgave der beschutting, maar het vereischt bij den architect der geestelijke voorhoede alle pioniersgeest en ook alle beleid om het element licht en lucht tot zijn recht te doen komen of beter om het juiste evenwicht van openheid en geslotenheid, in zijn werk te vinden. Architectuur-omwenteling Zeker brengt geen andere nieuwe eisch grooter en ingrijpender wijziging in den opbouw en algemeene aspect van het bouwwerk dan juist de eisch van ruime toetreding van licht en lucht. Indien eenmaal de eisch van veel licht en lucht gesteld Is, heeft de architect in zijn werk te gehoorzamen en deze rechtstreeks te vervullen en de technische konsekwenties volledig te aanvaarden. Zoekt hij een compromis, dan wordt zijn werk op zijn best halfslachtig, belachelijk van verhoudingen en veelal een hopelooze mislukking. Het ,Jandelijke’’ landhuis en het weloverwogen apparaat Ik zal dit niet in het algemeen aantoonen, maar wil in de eerste plaats trachten dit toe te lichten door een voorbeeld: de nieuwe opgave waarbij de licht- en luchtvraag het sterkst naar voren komt, namelijk die der openluchtscholen, waarbij de invloed van den nieuwen eisch op de architectuur dus ook het duidelijkst moet zijn. Ik neem de opgave der openluchtscholen als karakteristiek voorbeeld, wel wetende dat een woning, een kantoor of fabriek geen openluchtschool is. Om alle theorieën te vermijden stel ik hierbij twee dezer scholen tegenover elkaar. Allereerst de gemeentelijke openluchtschool te Amsterdam, uitgezocht van situatie met groot zonneterras en speeltuin op het zuidoosten, stofvrij en rustig gelegen aan het Oosterpark, waardoor reeds van den aanvang af het effect op den gezondheidstoestand der kinderen verzekerd was. Het idee van openluchtschool en haar ligging in het groen heeft echter den architect iets van landelijkheid gesuggereerd, hetgeen hem er toe gebracht heeft van deze school een ,.landelijk", boerderij- of landhuisachtig bouwwerk met lage muren en hooge kap te maken. Zwaar kozijn- en raamhout pastte zijns inziens bij de landelijke architectuur het best. Dit mag alles heel mooi klinken. Maar hoe zeer heeft de architect ten behoeve van zijn formeele wensch een stemmig landelijke architectuur te maken, den primairen eisch van veel licht en veel direct zonlicht vergeten en te kort gedaan, al heeft hij de kozijnen der klasselokalen ook zoo groot mogelijk gemaakt. Het breede houtwerk van kozijnen en ramen neemt ruwweg berekend bijna 50 % van het lichtoppervlak weg. Ook in geheel geopenden toestand is de lichttoetreding nog lang geen 100% en door het horizontaal draaien der bovenramen moet het licht steeds glas passeeren, waardoor juist de waardevolste, de ultraviolette stralen worden uitgefiltreerd. De aanzet der kap boven hef lage muurgedeelte aan den linker vleugel, beneemt aan he’: gymnastieklokaal eveneens een belangrijk gedeelte van het licht aan de zuid- Het „landelijke" landhuis met hooge kap en zwaar kozijnhout tot voorbeeld in plaats van de eisch van maximale lichttoetreding als richtsnoer. Gemeentelijke Openluchtschool Amsterdam zijde, dus van het directe zonlicht. De hooge kap die over het geheele gebouw heen gaat, maakt het onmogelijk de klasselokalen ook nog een strook lichtoppervlak aan de noordzijde te geven, hetgeen door de gang, die toch veel lager is dan de klassen, zonder deze kap zeer. wel mogelijk geweest zou zijn. Hier heeft de architect zich met de suggestie dat een landelijk bouwwerk, dat zoogenaamd past in een buitenachtige open omgeving, zelt ook een open en licht gebouw zou zijn, tevreden gesteld, in plaats van eenvoudig de technische oplossing te zoeken van de fysische vraag: hoe krijg ik zooveel mogelijk direct licht in de lokalen? Diametraal tegenover deze opvatting staat die van den architect ir. J. Duiker, die eenige jaren geleden de openluchtschool in Plan Zuid te Amsterdam bouwde. Deze architect heeft zich inderdaad bovengenoemde vraag gesteld en -zoo goed mogelijk opgelost door de lokalen twee aan twee met een punt tegen het centrale trappenhuis te ontwerpen, waardoor bijna het geheele oppervlak der vier klassewanden aan de buitenlucht kwamen te liggen. Hier dus geen leege suggestie, maar daadwerkelijke openheid. Hier zien wij dat de technische oplossing van een klaar geformuleerd probleem overigens geheel ongezocht een nieuwen verschijningsvorm aan het schoolgebouw geeft, verrassender dan ooit de meest fantastische architect met vooropgestelde vormwenschen zou kunnen uitdenken. Karakteristieker ook, want dit bouwwerk in glas en beton met de Een groofte winst maar toch nog 50 pCt verlies Ir. J. Duiker. Openluchtschool te Amsterdam. Nieuwe eischen, nieuwe vormen ijle ijzeren ramen, is karakteristiek open, terwijl toch de daareven „landelijke" openluchtschool behalve dat ze de zoozeer gewenschte openheid mist, toch ook niet de „knusse geslotenheid" der echte ouderwetsche landelijke gebouwen heeft, maar tusschen deze beide uitersten weifelend zweeft. De impasse der aansluitingen Over de noodlottige omstandigheid, dat de schoonheidscommissie voor het betrokken stadsgedeelte dit typisch hedendaagsche bouwwerk niet passend achtte tusschen de „gevelarchitectuur" van de omgeving en daarom aan den architect een plaats op een binnenterrein, bijna onzichtbaar van den openbaren weg voorstelde, welke plaats door dezen even noodlottig geaccepteerd werd, zal ik hier maar zwijgen. Aan de kentering van de publieke opinie, die aanvankelijk aan de zijde van de commissie stond en thans deze vrees voor een eerlijk bouwwerk ridicuul begint te vinden, zou men kunnen constateeren, dat hef publiek lang niet zoo „teergevoelig" of verstokt is als de commissie gemeend heeft. Ik heb hier deze beide openluchtscholen tegenover elkaar geplaatst om te demonstreeren hoe zeer een nieuwe eisch, juist en onbevooroordeeld door den architect geinterpreteerd, het aspect van een bouwwerk door en door kan veranderen en zelfs kan leiders tot geheel nieuwe typen van gebouwen. Wat dit betreft had ik ook andere nieuw opgekomen eischen als voorbeelden kunnen De lichtende etagère. Openluchtschool te Amsterdam Ir. J. Duiker aanhalen, maar geen eisch werkt algemeener en veelzijdiger in op het beeld der architectuur dan juist deze. En ook in de vervulling van geen andere eisch ziet de architect van heden, meer en meer terecht, gelegenheid om openlijk te breken met afgeleefde architectuurtradities en zich openlijk uit te spreken voor een gezond en levenssterk beginsel dat in dezen tijd tot bepaaldheid komt. In verband hiermede wil ik nog eenige korte, meer algemeene opmerkingen laten volgen. De richtlijnen van het licht Indien eenmaal het probleem van de juiste lichttoetreding gesteld is, werkt dit door in alle deelen van het bouwontwerp. Allereerst in de stedebouwkundige opzet, in de oriëntatie van de bouwwerken en de ligging ten opzichte van elkaar; uit den aard der zaak ook in de organisatie van het plan, waarbij het gaat om elke ruimte zoo mogelijk van daglicht en van zonlicht te voorzien. Dit is een studie op zich zelf. Gezien het algemeen tekort aan daglicht gedurende het winterhalfjaar in vele der vertrekken onzer benedenwoningen in de stadswijken, zal het zaak zijn in de eerste plaats den stedebouwkundigen opzet der wijken te verruimen en te verbeteren door een rationeele oplossing van het vraagstuk der toetreding van het daglicht, welk vraagstuk in de eerste plaats van stedebouwkundigen aard is. Zon A. H. Wegeril. Flatgebouw te 's Gravenhage. Raamreeksen Terwijl ik in de hierneven gaande afbeeldingen eenige voorbeelden geef van bouwwerken en woningblokken, waarbij de lichttoetreding is verbeterd door uitbreiding en doelmatiger inrichten van het raamoppervlak en uit den aard der zaak door beperking van het gesloten muuroppervlak, denk ik met weerzin aan de zware gesloten steenmassa's van de nog in de laatste jaren gebouwde stadswijken en aan de „decoratieve" maar veelal zoo hoogst ondoelmatige raamgroepeeringen en raamindeelingen, die onze „moderne" gevelartisten in die massaliteit hebben gefantaseerd. Wanneer bij woningcomplexen en andere grooto bouwwerken de vensters zich aan elkaar rijen, waardoor de oude idee van het venster als doorbreking van den massieven en stabielen muur geheel is komen te vervallen, dan is dit niet een uiting van een aesthetischen tendenz van den architect, van „horizontalisme" of iets dergelijks, dat volgens sommige architectuurbeschouwingen verband zou houden met de ontwikkeling O. Rietveld. Woonhuizen te Utrecht van het snelverkeer (sic!) maar eenvoudig een gevolg van het op de juiste wijze benutten van het beschikbare daglicht. In het geheel geen aesthetiek dus, maar zuiver een rationeele oplossing van een goed gesteld probleem. Dat deze rationeele oplossing niet een redelooze overdaad van glas mag zijn, spreekt wel van zelf. Het juiste glasoppervlak, of beter de juiste verhouding van openheid en dichtheid moet vastgesteld worden volgens de nieuwe wetenschappelijke inzichten, waarbij zich geheel nieuwe vraagstukken op het gebied der temperatuurregeling voordoen. G. Rietveld. Woonhuizen te Utrecht Achterzijde Lange raamreeksen; elk woonvertrek zijn balkon zonder het licht van de onderliggende kamer te onderscheppen Ir. A. Boeken Bevrijding Licht en luchtl De dichte muren openen zich. Zelfs gaan de woningen aan de bovenzijde open naar dakterras en daktuin. De stadswijken openen zich; tuinen, parken en speelvelden verruimen met hun lucht, licht en zon de woonbuurten. De steden openen zich. De menschen zoeken de natuur en de natuur dringt door in de steden. In de plaats van de opgeslotenheid: de bevrijding. Utopie, de werkelijkheid van morgen Thans is dit wellicht nog utopie; morgen zal hei werkelijkheid zijn. Giedion, die om zijn verrassend klaar en bondig boekje „Befreites Wohnen” wel eens gekscherend den profeet van het „befreites Wohnen" genoemd is, heeft dit zoo raak en tevens zoo algemeen, gesteld geschreven: „Wij hebben tegenwoordig een woning noodig, die in haar geheele structuur" in overeenstemming is met een door sport, gymnastiek en gezonde levenswijze bevrijd gevoel van welzijn; licht, transparant, veranderbaar. Het is niet anders dan van zelf sprekend, dat deze open woning ook een weerspiegeling is van de tegenwoordige geestesgesteldheid. Er zijn geen op zich zelf staande aangelegenheden meer. De dingen doordringen elkaar.” Licht en lucht: een nieuwe eisch. Heel zakelijk bezien: nieuwe technische plan- indeelingen en nieuwe technische wand- en vensterconstructies. Maar in den grond: een geheel nieuwe architectuur! werner moser. Lananuis ie z.uricn. Z-onnescnermen. men moet ook goed oppassen dal men niet „des Guten zuviei" krijgt Paris, Salie Pleyel VA/Iaaaaaaaa/IT Matériaux absorbants Le fond et les cotés sont Salie Pleyel te Parijs. Aubertin. Granet & Mathon architecten NIEUW WETEN, BEWUSTE VORMBEPALING AcousMek, de jongste der technische wetenschappen Als voorbeeld hoe nieuwe wetenschappelijke inzichten, niet alleen nieuwe mogelijkheden scheppen en opgaven op veel grooter schaal verwezenlijkbaar maken dan voorheen het geval was, maar ook het architectenwerk uit de sfeer van onbepaaldheid halen — een onbepaaldheid die vrij spel liet aan allerhande willekeurig formalisme — en opheffen tot bewuste bepaaldheid, wil ik hier wederom aan de hand van afbeeldingen den invloed van de jonge acoustische wetenschap op de architectuur van theater, vergaderzaal, filmtheater en dergelijke aantoonen. Ik mag bekend veronderstellen dat tot voor korten tijd onze wetenschap van de acoustische verschijnselen nog uitermate beperkt was en dat de bouw >van een groote gehoor- of tooneelzaal steeds een sprong op goed geluk in het duister was. Sedert de baanbrekende onderzoekingen van den Amerikaan Wallace Sabine, verder uitgewerkt door verscheidene fysjci, hier te lande o.a. door professor Fokker te Haarlem, is hierin groote verandering gekomen. Thans kan de acousticus met vrijwel voldoende zekerheid het geluidseffect van Salie Pleyel. Aanzet van het geluid-richtend plafond o Filmtheather Flamman te Stockholm. Architect Uno Ahrén. De geheele zaal is eigenlijk niet anders dan een groote loudspeak torhniek? neen: het wonder der architectuur elke zaal, de nagalmtijd en de geluidsverdeeling vooraf berekenen. De architect kan dus in samenwerking met dezen door juiste bepaling van den vorm, door nalaten voora: van verkeerde ruimtevormen en door juiste ke uze van wandoppervlak en bekleedingsstoffen het gewenschte acoustische effect, de verre draagwijdte van de menschelijke stem of het iuiste klanktimbre bewust benaderen. Het is hier niet de plaats om theoretisch op deze geluidsvraagstuKKen in ie gaan, n wil hier volstaan met er op te wijzen, hoe bij het ontwerpen van een vergader-, tooneel- of gehoorzaal, zoodra deze behalve aan den eisch van ruimte te bieden aan een bepaald aantal toehoorders ook wat inhoud, vorm en afwerking betreft moet voldoen aan zeer bepaalde scherp te stellen acous- lischc eischen, een geheel nieuwe factor in hec spel komt. Niet langer is zulk een zaal een ruimte die de architect naar individueele inzichten, hetzij hij zich laat inspireeren door historische voorbeelden, hetzij dat hij zich laat leiden door artistieke neigingen of grillen, den vorm en detailleering kan geven die hij wil. In tegendeel, zulk een zaal is een architectonisch apparaat, welks bestemming nauwkeurig is bepaald en welke bestemming thans op grond van wetenschappelijke constructies en materiaalkeuze behoorlijk te vervullen is. Uitgaande van de kennis van geluidsverdeeling, weerkaatsing en absorptie — en uit den aard der zaak rekening houdend met alle overige bestemmingsfactoren, waarvan bijvoorbeeld de volledige gelijke zichtbaarheid der handeling van alle plaatsen wel een van de belangrijkste is — construeert de architect in samenwerking met den acousticus zich de zaal zooals ieder technicus een apparaat zou construeeren. Inderdaad ontstaat er, dank zij de eischen die de fysicus stelt en de beperkingen die hij oplegt, dank zij de vormenvindingrijkheid van den architect en zijn ruimte scheppend vermogen, een architectonisch geheel dat meer met een apparaat gemeen heeft dan met de .,architectuur" van tot nu toe gebruikelijke zalen. Vrijheid en gebondenheid Al zijn in vele gevallen, juist door een eigenaardige vrijheid die de geluidswetten openlaten, door bewuste verspreiding en absorptie door speciale bekleedingsstoffen, ook met tamelijk willekeurige zaalvormen, goede resultaten te bereiken, het spreekt De opgave niet scherp gesteld. Een losbandige interpretatie. De gevaren van een ongebonden fantasie. Filmtheater Flamman te Stockholm van zelf, dat indien de architect eenmaal opgenomen is in het gedachtensysteem der wetenschappelijke. techniek, hij ook de voorkeur geeft aan dien vorm, waarmee zoo direct mogelijk naar het gestelde doel gestreefd wordt, aan den vorm die geheel geconstrueerd is op het verloop der geluidsgolven en waarbij het geheele geluidsgebeuren zoo volledig mogelijk beheercht worde. Zoo ontstaat dan de karakteristieke schelpen reflectorvorm, waarvan ik hierbij eenige voorbeelden zal geven. Allereerst de Salie Pleyel te Parijs, de groote concertzaal met 3000 plaatsen, die Gustave Lyon, naar ik meen voor het eerst, zeer consequent volgens de principes der moderne- acoustische wetenschap deed ontwerpen. Voorts het project voor de groote conferentiezaal in het Volkenbondspaleis van Le Co;busier, een eerste toepassing voor een groote vergaderzaal; het ontwerp van ir. van Loghem voor het Sovjetpaleis te Moskou, een prijsvraagontwerp waarin een zaal met 15000 plaatsen en mogelijkheid voor het doortrekken van optochten gevraagd werd en ten slotte het fijne filmtheater Flamman te Stockholm, waarin de architect Uno Ahrén door het zich geheel concentreeren op de functie der ruimte en van haar samenstellende deelen en door den architectonischen vorm te bepalen juist op de door deze gestelde basis, een wonder van fijnheid en atmosfeer bereikte. Paleis der sovjets te Moskou. Prijsvraag ontwerp Ir. J. B. van Loghem. Kleine zaal met 7000 plaatsen Het wonder der bepaaldheid Aan den lezer laat ik dan gaarne over uit te maken, of de architecten er op achteruit of vooruit zijn gegaan, door het bekend worden der wetenschappelijke principes, waarop de acoustische verschijnselen berusten. Dat de toehoorders en alle andere betrokkenen er bij gewonnen hebben is zeker. Per slot van rekening kan geen bindende Paleis der sovjets te Moskou Prijsvraag-ontwerp ir J. B. v. Loghem te Rotterdam eisch den waarlijk scheppenden geest belemmeren; hij prikkelt hem slecht tot scherper concentratie en sterker beheersching. Ik heb de ontdekking der acoustische beginselen als voorbeeld gekozen om aan te toonen hoe nieuw weten een diepgaanden invloed kan uitoefenen op het architectenwerk en op het resultaat hiervan, de architectuur. Ten eerste omdat hierbij inderdaad geheel nieuwe elementen te pas komen; ten tweede omdat voor den architect der voorhoede, die zijn geheele werk wil baseeren op de eischen der werkelijkheid en daarop gaarne zoo volledig mogelijk de richtlijnen voor zijn werk bepaalt, het bindende karakter der eischen, die de nieuwe wetenschap thans veroorlooft te stellen, zulk een aantrekkingskracht heeft. En ten slotte gaf dit voorbeeld mij gelegenheid de groote bouwwerken me-: cultureele bestemming, of zij nu bioscoop of vergaderzaal, concertzaal of theater heeten, in mijn beschouwingen te betrekken. Wil men mij op grond van mijn eerste voorbeeld eenzijdige belangstelling in het zuiver fysieke verwijten — een verwijt waartegenover ik mijn overtuiging stel: „mens sana in architectura sana", een gezonde geest slechts in een gezonde architectuur, in een gezonde woning, in een gezonde stad — me': de bouwwerken uit mijn tweede voorbeeld betreed ik geheel het terrein van het algemeen geestelijk leven. Health house te Los Angeles. Architect Richard Neutra. Staal skeletbouw 4 BOUWEN IS RUIMTE OMSLUITEN; NIEUWE MOGELIJKHEDEN Ontwikkeling De ontwikkeling der gedachte van de ruimteomsluiting, en wat daarmee direct samenhangt: den constructieven opbouw, geeft niet alleen de ontwikkeling te zien van het stellen van het probleem: wat is het wezen van de opgave een ruimte door bouwen te omsluiten en hoe kan door het steeds concreter en scherper omlijnd stellen de opgave steeds beter beantwoord worden. Zij geeft tevens een beeld van het meer en meer dienstbaar maken van de beschikbare middelen, van de overwinning van den menschelijken geest op de materie. De primitieven Deze ontwikkeling begon met het eenvoudig van de buitenwereld afsluiten der ruimten dooi' muren en de ruimten van boven afdekken met gewelven, zolderingen of daken. Om eenig licht in de ruimte te krijgen en om het contact met de buitenwereld te onderhouden, werden in de muren vensters en deuren gemaakt. In het algemeen was de steenen muur door de eeuwen heen domineerend over de openingen. De vensters en deuren waren slechts openingen in de steenen massa, onderdeelen hiervan. Veel steen was een teeken van soliditeit, hoe zwaarder, hoe degelijker. Massa, macht? Uit deze werkelijke eigenschap van degelijkheid kwam echter voort de idee van de steenen massa als symbool van degelijkheid. Hoe meer steen dus, hoe gewichtiger. Hoe massaler dus, hoe meer suggestie van macht. Ik mag hier de verschillende historische afwijkingen van deze opvatting in het midden laten — ik denk hier bijvoorbeeld aan de late gothiek en niet minder aan de mooie reeds eerder genoemde specimen voorbeelden van haast massalooze 18e-eeuwsche gevels langs de Amsterdamsche grachten —. Ik mag dit doen, niet omdat deze onbelangrijk zouden zijn, maar wel omdat in de tradities, welke de architecten van het begin der vorige eeuw tot aan den tegenwoordigen tijd toe beinvloedden, het steen domineerend was, de massa uitdrukkingsvorm, veelal een leege suggestie, was van macht en monumentaliteit. Evenwel toen in de negentiende eeuw de opgaven grooter en grooter werden, technisch moeilijker en economisch scherper gesteld werden, bracht het ijzer, aanvankelijk het gietijzer, later het gewalste ijzer en sedert ongeveer dertig jaren ook het gewapend beton, de oplossing van de nieuwe opgaven. Geen overlevering. Levensgevaar Wegens het ontbreken van overlevering voor het construeeren in ijzer en wegens het directe gevaar voor menschenlevens en gebouw in geval van constructiefouten, moest de bouwer wel op grond van statische berekeningen de afmetingen der dragende deelen vaststellen. En zoodra de constructeur ging rekenen was het maximum-minimumvraagstuk gesteld: hoe uit een minimum hoeveelheid materiaal het maximum aan ruimte en sterkte te halen? Daarbij kwamen natuurlijk economische overwegingen, transportmoeilijkheden van noodeloos zware stukken en ook het feit, dat gietijzer slechts te gieten was in beperkte dikte en het walsprocedé van het constructieijzer ook dunne afmetingen voorschrijft. De kategorische slankheid van het ijzer Met het ijzer was dus de lichtheid van afmeting in de architectuur gekomen. Geen constructeur denkt er aan een zwaarder profielbalk te gebruiken dan zijn berekening met inachtneming van de noodige zekerheid hem aangeeft. Is deze massa macht? Het bedrijf leeft in den lichten open staal" skeletbouw; de directie in de „monumentale’ massa Staalskelet van het Health-house te Het „karakterlooze” gewapend beton Met het gewapend beton zou dit ook geheel hetzelfde kunnen zijn. Evenwel laat de hoeveelheid ijzer die. voor versterking in het beton gebezigd wordt, een groote speelruimte toe, die een zekere vrijheid in het bepalen van de uitwendige afmetingen en van den uitwendigen vorm van het constructiedeel toestaat. Tot op zekere hoogte kan de ontwerpende architect in gewapend beton alle vormen en massa's bedenken die hij wil, de berekenende constructeur zal voor elke dwaasheid of overtolligheid wel een geschikte wapening berekenen. Deze omstandigheid laat dus den individueelen artist een groote vrijheid, die velen tot schade voor de economie van het bouwwerk misbruikt hebben. Maar de architect kan karakter hebben os-Angeles. Richard Neutra architect* hebben in het bouwen het zuiver constructieve, het dragende element gedifferentieerd van het af- en omsluitende element. Zij hebben, bij alle groote bouwwerken, waar zulk een differentieering zin heeft, de idee van den skeletbouw, het systeem: in ijzer van dragende peilers en balken, of in gewapend beton van peilers en vloeren, geïntroduceerd. De muur, als constructieonderdeel verdrongen, wordt tot afsluitend element in de vakken van het geraamte. En omdat hij dus geen dragende functie meer heeft, is zijn massaliteit overbodig en zelfs schadelijk geworden. Door zijn plaatsing in verband met het skelet is de mogelijkheid geboren het muurvlak schier onbeperkt te onderbreken. Geen beperkte vensteropeningen meet*, maar gansch open vakken, geen zorgvuldig door „architectuur" omlijste ramen meer, maar ook hier bevrijding, glasvlakken, glaswanden. Intusschen belet deze vrijheid den architect toch ook volstrekt niet de constructie streng rationeel, technisch correct en economisch toegescherpt te ontwerpen. Dan ontstaat evenals bij het ijzer, de typisch lichte constructie met het minimum aan materiaal en het maximum aan ruimte en draagkracht. Onderscheid tusschen dragen en omsluiten Het ijzer en het gewapend beton hebben de grondidee van het bouwen gewijzigd; zij Ook hier bevrijding Hier sluit de nieuwe bouwgedachte direct aan bij de tendenzen naar meer licht, meer lucht, naar vrijer ruimte-ontwikkeling. Hier begint de wonderlijke wisselwerking tuschen eischen en kunnen. De verlangens stimuleeren de ontwikkeling der techniek en de technische mogelijkheden stimuleeren op hun beurt de verlangens. Het is de architect die bij elke concrete opgave deze wisselwerking tot bepaaldheid heeft te brengen. Tegelijk met het vervallen van de constructieve beteekenis kwam de nieuwe essentiëele functie van den muur, namelijk het afsluitende, het isoleerende aan het licht. Bij groote zwaarte van den muur sprak het, behoudens bij gebrekkige uitvoering, van zelf dat hij ook afsloot, maar bij de thans gevraagde lichte en dunne uitvoering, zooals bij eiken skeletbouw aangewezen is, komt het er op aan toe te zien, dat de muur inderdaad de koude of warmte, den regen en den wind, en wat de binnenmuren betreft ook de storende geluiden geheel afdoende buitensluit. Vragen over het isoleerend vermogen voor temperatuur en geluid van het bouwmateriaal voor die lichte wanden en vragen over het hygroscopisch vermogen van het oppervlak, moeten opgelost worden. Kortom ook bij den muur wordt het bouwen uit de sfeer van de overlevering en de oplossing op het gevoel af gebracht in die van de scherp gestelde vraag en de rationeele beantwoording. Het valt hierbij te betreuren, dat sommige architecten over de technische moeilijkheden die zich voordeden, te lichtvaardig heen gestapt zijn, waardoor verschillende hunner bouwwerken ernstige gebreken vertoonen als inwatering, scheurvorming of onvoldoende dichtheid der kozijnaansluitingen, die bij het technisch-correcte karakter van het geheel des te erger opvallen. Deze ge- Healfth-house te Los Angeles Richard Neutra architect De bewuste overwinning van de zwaarte Villa te Garches. Le Corbusier & Pierre Jeanneret architecten Mogelijkheden van den skeletbouw Een tuga van ruimten op het strakke schema van de kolomverdeeling breken doen de nieuwe architectuur in het oordeel van het publiek en van de behoudenden onder architecten uit den aard der zaak geen goed. Ik wil er evenwel hier zeer uitdrukkelijk op wijzen, dat deze fouten toch au fond niet pleiten tegen de nieuwe opvatting van hef bouwen, tegen hef wezen der nieuwe architectuur. Moge de tekort- Van Nelle s Fabrieken te Rotterdam. Architecten ir. Brinkman & v. d. Vlugt Vloeren van gewapend beton op paddestoelkolommen. Lichte wanden en glasvlakken koming der architecten ook ernstig zijn en getuigen van een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, het feit dat zij gebroken hebben met een sleur in het bouwen, die niet meer past bij de verlangens, de opgaven en de mogelijkheden van dezen tijd, dat zij geheel nieuwe wegen voor de architectuur hebben aangegeven en ook in hun scheppingen met der daad hebben weten te demonstreeren, verdient onze volle waardeering. Ook hier architectuur omwenteling Het zal nu zonder meer wel duidelijk zijn, welke ingrijpende gevolgen de ontwikkeling van de grondidee der architectuur — de differentiëering van de twee elementen, het constructieve geraamte en de eigenlijke omsluiting — die op haar beurt tot de mogelijkheid van grooter openheid voerde, op den verschijningsvorm van de architectuur moet hebben. De skeletbouw, hetzij in ijzer, hetzij in gewapend beton, is de typische bouwwijze voor nagenoeg alle groote bouwwerken geworden. Bij den woningbouw zal deze pas tot zijn recht komen indien en voor zoover wij daarbij ook over zullen gaan tot de in het groot georganiseerde complexen, waarvan eenige der flatgebouwen in Den Haag de eerste voorbeelden bier te lande zijn. Bij den bij ons gebruikelijken woningbouw van drie of vier verdiepingen vinden wij in het concentreeren van het constructieve gedeelte in enkele doorgaande bouwmuren en de Van Nelle's Fabrieken te Rotterdam De technische kant van den lichtdroom toepassing van lichte scheidingswandjes voor de verdere verdeeling in primitieven vorm een uiting van dezelfde bedoeling, namelijk het door bewust onderscheiden van de verschillende functies der bouwdeelen streven naar het grootst mogelijke nuttig effect. Als bijzonder gaaf en mooi voorbeeld van het systeem de dragende en de afsluitende deelen bewust te onderscheiden, laat ik hierbij eenige afbeeldingen van de bekende fabrieksgebouwen van Van Nelle te Rotterdam zien, een werk van de architecten Brinkman en van der Vlugt. Hier zijn scherp onderscheiden: het dragende systeem van Ambachtschool te Scheveningen Binnenplaats Ir J. Duiker architect gewapend beton pijlers met de typische „mushroom”-koppen en vloeren en het omsluitende en indeelende systeem van dunne borstweringen van metaal en isolatiemateriaal met de groote, in ijzer gevatte glasoppervlakken en van uiterst lichte scheidingswanden. Dichterlijken en zakelijken Dichterlijk aangelegden hebben hier reeds van een droom van glas en ijzer, een sprookje van licht en dergelijks gesproken. Inderdaad uit dit complex gebouwen spreekt iets dat zulke uitingen in den ontvankelijken mensch loswerkt. Maar laat ons toch bewust zijn, dat dit heele „sprookje" of deze „droom" verrijst op een zeer bewust toegepast systeem van: het zuiver stellen der opgave; het scherp onderscheiden van de verschillende functies; het rationeel gebruiken der mogelijkheden. Waarom nog camoufleeren ? Indien een architect met zulk een karakteristiek en gezond werk aantoont welke prachtige resultaten met de openlijke aanvaarding van de hieromschreven werkwijze zijn te bereiken, waarom camoufleeren dan, in vredesnaam, nocj zoovele anderen hun nieuwe constructieschema, dat zij, gedwongen door de technische eischen, toepassen, met een volkomen verouderd en zinloos gevelschema en verminderen de gebruikswaarde van hun werk door even zinlooze en verouderde massaliteit? Atavisme Terwijl bij vroegere bouwwijzen de steenen massa het domineerende element was, heeft de wetenschappelijke berekeningsmethode van den skeletbouw het mogelijk gemaakt de massa, of juister de ruimte noodig voor de constructie-deelen tot een betrekkelijk onbeteekenend percentage te beperken; tevens heeft de behoefte aan licht het oppen vlak van de buitenmuren aanzienlijk terugge- Sluiswachtershuis(je) te IJmuiden. Een omloop, een uitkijk en wat machineriën bracht. Massa en geslotenheid in de gegeven omstandigheden als expressiemiddel, als vooropgestelde associatie, te willen gebruiken is, indien het ooit een rechte beteekenis zou kunnen hebben, om deze reden alleen reeds iets absurds. Het begin der architectuur is het einde der „bouwplastiek" Iegelijk met de overtollige massa vervalt ook de mogelijkheid tot plastische bewerking der overtolligheid. Zoodra een gebouw bestaat uit een stelsel van berekende dragende deelen en zoo licht mogelijke afsluitende vlakken, wordt het levensgevaarlijk dit stelsel plastisch te gaan bewerken door van de vastgestelde afmetingen iets af te nemen, terwijl het in het oog loopend zinloos wordt aan de weloverwogen vormen iets toe te voegen. Voor alle bouwbeeldhouwwerk, decoratief vervormde deelen als kapiteelen kraagsteenen enz. voor plastische voor- en terugsprongen, in het kort, voor die halfslachtigheden die uit werk van vroegere perioden overgewaaid zijn en gedachtenloos verder toegepast zijn, is bij een goed opgezet bouwwerk letterlijk geen plaats meer. De sterke lichtheid en de veilige openheid In de plaats van de zwaarte en geslotenheid komt geheel logisch — zonder aesthetische opzet — de lichtheid, zoowel in den zin van onzwaarheid als van openheid naar voren. De lichtheid, die het grootste nuttig effect van de ruimte en economie van materiaal is, de overwinning op de ruimte, de beheersching van het materiaal. De veilige openheid; de overwinning van den menschelijken geest op de natuur. Zeker komt in de tegenstelling van de lichtheid, openheid, vrijheid eenerzijds en van zwaarte, massaliteit, geslotenheid anderzijds^ in de architectuur de nieuwe geest van het nieuwe bouwen tegenover den ouden geest der oude scholen het duidelijkst tot bepaaldheid. Ën zeker is bij den hedendaagschen architect de afzwering van de massaliteit en de bekentenis tot de lichtheid criterium voor den nieuwen geest. De verleiding van het massale Maar de massaliteit en de zwaarte schijnen voor den architect nu eenmaal iets bijzonder verleidelijks te hebben. Dat zien wij bij voor¬ in de sluis te IJmuiden. Een omloop, een uitlcijk en wat machineriën beeld aan hef sluisbedieningsgebouwtje dat ik hierbij afbeeld, een bouwwerk, nog wel, in het „moderne” materiaal gewapend beton uitgevoerd, met eenige machineriën daarin opgesteld om de sluisdeur te bedienen, en een ruimte met uitkijkraam en omloop voor den sluiswachter. Daarlangs varen de zeeschepen. Op die zeeschepen staan dergelijke bouwsels; ook daarin eenige machineriën om een heel schip de aarde om te leiden en een ruimte voor de wacht en de officieren, ook met uitkijkvensters en een omloop. Eigenlijk precies hetzelfde. Intusschen maakt de scheepsbouwer van zoo’n geval: karakteristieke hedendaagsche architectuur en gaat de architect zich te buiten aan een verpletterend zware massa. Hedendaagsche industriëele ramen en deuren 9 STANDAARD I AW-RAMEN l Bh \®|9iW»H 1 Iff ' Bs DE ARCHITECT EN DE INDUSTRIE Het ongeduld der artistieke intellectueelen Vóórdat de negentiende-eeuwsche industrie en de constructieve technieken in de gelegenheid waren geweest een gaaf massaproduct en een gave constructie af te leveren, zonder kinderachtige decoratieve atavismen of niet minder hinderlijke camoufleerings-ornamenten — ter camoufleering van materiaalfouten en constructiegebreken — vóórdat deze in kun ontwerpen en werkmethoden zich hadden kunnen bevrijden van zinloos geworden sleur en tot de rijpheid waren kunnen kom^n, die nu eenmaal noodig is voor een karakteristiek product, had de doordringing van de menschelijke omgeving met de industriëele en technische producten den artistieken intellectueel met afgrijzen vervuld. Tegen alle gezonde begrip van de industriëele massaproductie en de uitbreiding der technische mogelijkheden als eenige wijze ter voldoening aan de natuurlijk groeiende behoeften van de massa in, had hij zich met een fanatieke kortzichtigheid afgewend en zijn toevlucht gezocht in volstrekt onmaatschappelijke en ook volstrekt toekomstlooze, romantische verbijzondering en primitieve ambachtelijkheid. Ik hoop in een ander deeltje dezer serie, dat aan de inrichting en bewerktuiging der bouwwerken gewijd zal zijn, hierop uitvoeriger in te gaan, omdat deze reactie bij de ontvangst van het industriëele meubel en huisraad nog veel sterker is opgetreden dan op het gebied van het bouwen. Evenwel kon ik niet nalaten aan het begin van dit hoofdstuk hierop te wijzen, om het geestelijk milieu aan te duiden, waarin de zoogenoemde „moderne" architecten van omstreeks 1900 hebben geleefd. Daarbij moet ik dan vast stellen dat ondanks de maatschappelijke georiënteerdheid van die „moderne beweging", waarvan de gevolgen — vooral wat betreft de werkzaamheid van den architect als overheidsadviseur — thans indirect nog nawerken, ondanks sommige verblijdende verschijnselen, deze beweging recht tegen den draad in, zich afwendde van den groei der verschijnselen in de samenleving en van de ontwikkeling der maatschappelijke tendenzen. Recht tegen den draad in In plaats van zich tot het voortstuwende leven te bekennen, zijn de „moderne'' architecten, ondanks de stralingen van helder begrip en proletenovertuiging, die uit verschillende hunner publicaties crpbrandden, in de werkelijkheid, in hun werken gevlucht verre van den nieuwen tijd. Ik wil deze opvatting hier niet uitvoerig documenteeren; dat zou een complete „bouwkunst"-geschiedenis van de laatste dertig jaren vereischen. Maak slechts in gedachten de balans der „moderne" architectuur of wat daartoe gerekend pleegt te worden, met aan de debetzijde de werken of wellicht beter de elementen der werken, waarin de geest van den tijd, de ernstige breede verlangens en de nieuwe mogelijkheden tot hun recht komen en aan de creditzijde al de verspillingen aan individueele onmaatschappelijke neigingen. Hoe de architect der tegenwoordige voorhoede in de laatste jaren weer tot levenskrachtiger opvattingen en tot productiefmaatschappelijker werkwijzen gekomen is en thans tracht schoonschip te maken, ik laat gaarne aan den historicus der toekomst over dit nauwkeurig na te pluizen. Het leven gaat voort, ondanks alles. Zeker is het dat Theo van Doesburg tot de eersten heeff behoord, die in „de Stijl" zijn gedachten hierover heeft ontwikkeld. En ook zeker is dat Le Corbusier in zijn „Vers une architecture", de eerste bundel zeer suggestief geschreven baanbrekende opstellen, die in 1921-'22 in L esprit nouveau verschenen waren, den menschen voor de werkelijke ontwikkeling der industrieele technieken en productiewijzen de oogen geopend heeft: „les yeux qui ne voient pas". Afdwalingen en hun officiëele waardeering Ware het niet dat de afdwalingen der „moderne architectuur" en de officiëele waardeering van deze, het zoo dringend noodig gemaakt hadden, dan was het toch in den grond der zaak absurd er nog op te moeten wijzen, dat de architect in zijn werk aansluiting heeft te zoeken bij de beste productie- en constructiemethoden die zijn tijd oplevert en de technische aanwinsten, die zijn tijd hem aanbiedt heeft te benutten in plaats van zich van deze af te wenden of op zijn best deze te gebruiken, maar zorgvuldig onder bijkomstigheden van allerlei aard te camoufleeren. Dit laatste vooral maakt de zaak gecompliceerd. Het is voor werkelijke architectuur van dezen tijd niet voldoende, dat hij gebruik maakt van de moderne inzichten in constructie en methode; hij heeft de resultaten van de gewijzigde inzichten ook openlijk te aanvaarden. Niet om der wille van de „waarheid in de constructie" — die waarheid is een vrijwel loos gebleken leuze van een vroegere „kunst"-beweging — maar om de resultaten niet noodeloos te bezwaren en te belemmeren. Stelt u zich eens voor dat de scheepsbouwers der groote oceaanbooten, stoomturbine en dieselmotor wel aanvaardend, zich toch angstvallig hadden vastgeklemd aan de formeele overleveringen van de zeilschepen der 17e en 18e eeuw. Zouden de hedendaagsche stoom- en motorschepen dan ooit zulke perfecte wonderen van snelheid, bewerktuiging, organisatie en comfort geworden zijn, als ze inderdaad thans zijn. En zouden wij het wonder van hun verschijningsvorm, van hun bouw en bewegingen, één der zuiverste en schoonste beelden van onzen tijd, ook niet misgeloopen zijn? Normalisatie en serievorming De typische aanwinsten der industriëele productiewijze zijn het massaproduct en het algemeen bruikbare halffabrikaat» beide in een systeem van normalisatie en Sdrie\orming, tot ontwikkeling gebracht. Voor den architect doet zich de eerste voor in tallooze vormen, van af de waterleidingkraan en de electrische lamp tot aan het complete in eenige dagen monteerbare week-end-huisje. Tot het halffabrikaat dat voor den architect van belang is» moeten alle fabriekmatig vervaardigde; bouwmaterialen en bouwartikelen gerekend worden als baksteen, gezaagd en geschaafd hout, profielijzer, stalen ramen en machinale deuren enz. enz. Beide vormen gaan in elkaar over. Bij de eerste is uit den aard der zaak de economische productiewijze van belang» die het mogelijk maakt al die kleine» maar verrassende wonderen, die de groote industrie voor bijna geen geld aflevert onder de breede massa te brengen. Bij de laatste zijn vooral van belang de algemeene bruikbaarheid en toepassingsmogelijkheid, welke, aangevuld door de idee der serievorming en der normalisatie, den bouwer in staat stellen alle bijzondere gevallen ook te doen profiteeren van de economische voordeelen van de industriëele productiewijze. Het verststrekkend kan de toepassing zijn, indien de architect bewust in zijn bouwwerk het algemeene en het bijzondere scheidt, indien hij namelijk op de wijze als ik reeds eerder heb beschreven, in zijn werk de constructieve opzet samentrekt in een algemeen geraamte van peilers en vloeren en differentieert van alle ruimte-afscheidingen, die geheel door de bijzondere eischen van het practische gebruik bepaald worden. Hoe strenger schema hoe ruimer vrijheid Hoe strenger genormaliseerd de constructieve opzet is en hoe meer samengetrokken, des te gemakkelijker vinden de groote genormaliseerde industrieele halffabrikaten als puien, scheidingswanden en samengestelde kozijnen bij de verbijzondering der gebruiksindeeling hun toepassing en ook des te vrijer is de architect in de verbijzondering. Het is hierbij als bij het geheele leven; de ware vrijheid wordt geboren uit de weloverwogen en bewust aanvaarde gebondenheid. Door de toepassing van de normalisatie-idee in het bouwen, door het zich van den aanvang af, bij het opzetten van het constructieschema bewust instellen op de toepassing van genormaliseerde onderdeelen, en dan vooral de sterk typeerende als raamkozijnen, scheidingswanden en dergelijke die in uiterste consequentie geheel courant massa-halffabricaat kunnen zijn, ontsluiten zich voor de architectuur verre perspectieven, waarbij zoowel de grootschheid van het geheel als de volstrekte aanpassing van het bijzondere tot hun recht komen. Oude koeien maar toch .... Deze overwegingen zijn bij den hedendaagschen architect volstrekt gemeengoed geworden. Geen enkele zal de groote beteekenis van dit principe, zelfs de absolute noodzakelijkheid hiervan bij elk belangrijk werk ontkennen. Maar waarom verstoort hij dan bijna altijd ten behoeve van zijn ,,architectuur” de genormaliseerdheid van zijn Ijzeren ramen. (N.V. F. W. Braaf) Groot glasoppervlak en regelbare beweegbaarheid Glazen tusschenwanden (N.V. F. W. Braat) Genormaliseerde ftusschenwanden de Vries Robbé Genormaliseerd stalen kozijn van de Vries Robbé. Seriedeur (Holland) houten deur van Bruijnzeel schema, waarom maakt hij voor de plastiek van zijn „architectuur" sprongen naar voren, naar achteren, naar boven, speelt hij met dichtheid en openheid overal waar regelmaat en stelsel vereischte is, waar de weloverwogen en bewust aanvaarde gebondenheid slechts tot de vrijheid voeren kan? De nieuwe bouwmethode, voortgekomen uit consequent analyseeren van de bouwopgave, vrucht van moderne technische inzichten en werkmethoden, eischt om practisch, economisch goed tot haar recht te komen en ten slotte krakteristieke resultaten te kunnen geven een offer van den architect, het offer van zijn willekeur van vormbepaling, dat echter bij onbevooroordeeld inzicht een verlossing van een dwanggedachte blijkt te zijn. Gelijk het voor onze tegenwoordige gevoelens bescheiden koopvaardijschip der achttiende eeuw langs de lijnen der nieuwe technieken en werkwijzen uitgegroeid is tot den transatlantischen stoomer, zoo moet ook indien de architecten bevrijd zijn van die dwanggedachte, de architectuur van vroeger uit kunnen groeien tot een innerlijk en uiterlijk, in het groot georganiseerd en in het kleine verzorgd geheel. Laat ik erkennen dat mij de kinderlijke verstoring en camoufleering uit traditioneele neigingen sympathieker is dan individueele en bewust-gewilde moderne massaplastiek ten koste van het genormaliseerde constructiesysteem. Een skycraper met klassieke zuilen en pilasters is eigenlijk beter te aanvaarden dan een moderne architectuurcompositie, al is oogenschijnlijk de eerste meer tegen dezen tijd in dan de laatste. Maar in beide is de nieuwe geest verstoord. Bewuste erkenning en geen compromis Niet alleen de practische toepassing van het hier aangeduide bouwsysteem met gebruik van genormaliseerde onderdeelen, maar de bewuste erkenning en de volledige compromis-vrije aanvaarding is criterium voor den nieuwen geest van het bouwen. De massa is slechts te bereiken door het massaproduct Het is wel alsof de architecten altijd een afkeer gehad hebben van het massaproduct, van het algemeen toepasselijke halffabricaat en van normalisatie, hoewel juist het bouwen aanleiding geeft tot een ruime toepassing van deze. Maar slechts door het aanvaarden van de nieuwe industrieele productiemethoden en industrieel voortgebracht bouwmateriaal, zal het den architect mogelijk zijn zijn werkzaamheid uit te breiden tot de groote sociale opgaven van dezen tijd. Berlage De brochure van Berlage over de normalisatie van den woningbouw, in 1918 geschreven als bijdrage tot de oplossing van den woningnood, waarop ik reeds eerder gewezen heb, had practisch geen uitwerking. Het vraagstuk werd afgemaakt met de opvatting dat het met de normalisatie ven het bouwbedrijf toch nog niet zoo slecht stond, want er waren toch courante steenformaten en courante houtmaten. Bovendien toepassing van ondergeschikte standaardartikelen, dat ging nog, maar gebruik van maar eenigszins in het oog loopende genormaliseerde onderdeelen was beneden de waardigheid van den architect en toepassing van gestandaardiseerde woningen was heelemaal uit den booze. Te midden van de klemmendste vraag naar woningen en de dringendste behoefte aan economische toepassing van materialen en arbeidskrachten gingen vooraanstaande architecten bij hun werk voor den woningbouw het accent leggen op de verbijzondering van indeeling, uiterlijk en afwerking. Achteraf is het onbegrijpelijk dat deze onverantwoordelijke, oneconomische mentaliteit, waarvan zoovele in de iaren na den oorlog ontstane woningblokken de sprekende voorbeelden zijn, niet alleen geaccepteerd werd maar zoo zeer door publiek en overheid gewaardeerd werd. Bruijnzeel; vlakke deur met binnenwerk; de overwinning van de hinderlijke materiaal eigenschappen door hedendaagsche techniek en industriëele werkmethode de Bazel De architectonische buitensporigheden van dien tijd hier nog buiten beschouwing gelaten, spreekt de eigenlijke architectengeest van toen en voor een groot deel ook nog van tegenwoordig uit de volgende uiting van de Bazel, die toch zeker beschouwd kon worden als de bezadigste en meest systematische Hollandsche architect. Deze uiting ontleen ik aan een rapport over deze materie uitgebracht voor het Nederlandsch instituut voor volkshuisvesting; ze geldt wel speciaal voor den woningbouw, maar is mijns inziens volkomen toepasselijk op het geheele bouwen. „Een bouwwerk is een organisme, waarin niet willekeurig onderdeelen kunnen worden ingevoegd. Bij een groot werk van woningbouw is normaliseering, maar door den architect zelf, een economische eisch; dat is echter geheel anders als wanneer de architect een genormaliseerd onderdeel, dat in zich zelf reeds een organisme is, van een ander krijgt, of aan een ander geven moet.” Wat de Bazel hier voorstaat is de heel voorzichtige privé-normalisatie, waarbij de grondgedachte der normalisatie toch wel heel gebrekkig en de echte massaproductie nog in het geheel niét tot haar recht kan komen. Hij vervolgt: „En dat is geen ondergeschikt Stalen kantoorkasten (Ahrend en Zoon) Gebouw der Arbeiderspers te Amsterdam. Irs J. W. E. Buys en J. Lürsen bezwaar, maar raakt het principe der zaak. Het bezwaar is niet alleen van aesthetischen aard, maar raakt het leven der architectuur. Als het bouwen wordt een samenstellen van onderdeelen, is het, wanneer het geforceerd opgelegd wordt, dood mechanisch werk". In deze laatste zinsnede komt de kern van het opvattingsverschil aan den dag. Tegenover de Bazel's uitspraak zou ik mijn opvatting willen stellen, dat zoodra er een goed industrieel onderdeel aan de markt komt, het geforceerd is dit niét te gebruiken en zich als kunstenaar de verplichting op te leggen een andere oplossing te gaan zoeken. De terugslag Deze individualistische houding van de architecten, hunne voorliefde voor het speciale en zich afwenden van het algemeen gangbare had ingrijpende gevolgen. Ten eerste zijn het massaproduct en de industriëele bouwmaterialen, doordat zij voor de architecten eigenlijk niet meetelden en alleen geschikt voor den ordinairen eigenbouw beschouwd werden, inderdaad inferieur geworden of gebleven. Voor zoover ze onontbeerlijk waren, zooals de sanitaire artikelen, hang- en sluitwerk, die uit den aard der zaak wel technisch goed moesten zijn, zijn deze omdat ze toch architectonisch niet meetelden in hunnen vorm hopeloos achter geraakt. Evenzoo de radiato.ren, die zoo goed mogelijk verstopt werden, waardoor intusschen een groot deel van het nuttig effect verloren ging. Pas in de laatste tijden — het leven gaat voort, ondanks alles — is hierin een groote verbetering ingetreden, zoowel wat de kwaliteit betreft als den uiterlijken vorm als ook de toepassingsmogelijkheid. Met vreugde kan men tegenwoordig denken aan de echte voortreffelijke industrieproducten, aan het mooie eenvoudige hangen sluitwerk, aan de eenvoudige machinale binnendeuren en stalen ramen, aan het sanitair als waschtafels en badkameruitrustigen, alles ontstaan meer ondanks dan dank zij de artistieke architecten. Voorts is door de neiging van den architect naar de speciale oplossing een achterstand in de ontwikkeling van het architecten werk veroorzaakt. Een fabrikant zal bij de vervaardiging van een massa-artikel nooit honderdduizend maal dezelfde fout maken. Lang vóór dien tijd heeft hij óf zijn product al zoo verbeterd, dat de fout er uit is — en ook kunnen verbeteren dank zij de industrieele steeds opbouwende werkmethode —, óf, is hij allang geen fabrikant meer. De architecten, behoudens de industrieel-georiënteerden, denken voor elk bouwwerk weer opnieuw hun geveldetails, hun raamvormen en wat niet al, uit, met het gevolg dat er bij voorbeeld bijna geen woning te vinden is, waarbij de ramen, als apparaat dat voor lichttoetreding dient, en geopend en gesloten moet kunnen worden, dat geen tocht en geen water mag doorlaten, werkelijk bij benadering zijn opgelost. Evenwel de kentering is ingetreden. Groote economische productie-methoden zijn nu eenmaal niet tegen te houden. Entweder.... oder De architect heeft te kiezen, óf om door de nieuwe productiemethoden den nek gebroken te worden, al klemt hij zich nog zoo vast aan zijn heilig huisje van zijn kunstenaarsschap, óf mee te helpen aan den opbouw der twintigste-eeuwsche methode van normalisatie en verwerking van de industrieproducten, en deze methode geheel voor het bouwen pasklaar te maken. Met de bewuste en overtuigde aanvaarding van de nieuwe productiewijzen is in de architectuur de weg geopend tot geheel ongekende mogelijkheden, niet alleen nieuwe technische oplossingen, nieuwe maatschappelijke voorzieningen, maar tevens voor een nieuwen verschijningvorm. Het industrieproduct heeft nu eenmaal een anderen aard als een unicum volgens speciaal ontwerp en een bouwwerk, waarin zoo veel mogelijk en zoo zuiver mogelijk gebruik is gemaakt van de voortbrengselen van de industrie, krijgt uit zich zelve reeds een geheel anderen aard. Het wonder der 1001 herhalingen Eenerzijds zijn er beperkingen opgelegd door de productiewijze in het groot, ander- Stalen kantoormeubelen (Ahrend & Zoon) Architecten irs Buys & Liirsen Genormaliseerde boekenstellingen (Ahrend & Zoon) Winkelinrichting architect J v. Bodon zijds zijn er geheel nieuwe mogelijkheden, van materiaal, van specialiseering, van afwerking en kwaliteit. Een onderdeel, samenstelling of vorm, speciaal en volkomen voor zijn taak ontworpen, die eenmaal vervaardigd onbetaalbaar zou zijn, wordt door massafabricage wellicht veel goedkooper dan een onbeholpen product van de verouderde werkmethode. Materialen, die in het klein niet te verwerken zijn, blijken in grootindustrieel verband de materialen bij uitnemendheid. Het is slechts zaak de karakteristieke kwali-' teiten van het industrieproduct te aanvaarden en deze niet te negeeren of als onaannemelijk weg te werken. Bij de tot dusver gebruikelijke toepassingen zijn beide geschied. Het paard achter de wagen Heeft niet de industrie zelf in zijn producten meestal de speciale unicumontwerpen nagebootst, of de serie modellen tot schade van de economische voortbrenging zoo uitgebreid dat de gebruiker de illusie had een speciaal artikel te koopen. De geest van dezen tijd en de fossielen Voor den architect van dezen tijd is het niet voldoende, goedschiks of kwaadschiks gebruik te maken van hetgeen de industriën met hunne werkmethoden bieden. Hij heef’: daarenboven de hyper-individueele werkwijze, die hetzij als monnikenwerk geduld, hetzij ter voldoening van eigen ijdelheid gecultiveerd wordt, af te schaffen en zich geheel te wijden aan de opgave om de wonderen die de menschelijke verbeeldingskracht en organisatievermogen tot stand hebben gebracht, in zijn werk tot hun recht te doen komen en to'; verdere volmaking op te voeren. Indien men spreken kan dat het handwerk of het speciaalwerk een geest had, dan heeft het massa-artikel, het industrieele onderdeel evenzeer een geest, zij het dan ook een geheel andere. Het gaat er slechts om of wij ons tegen dien geest als vijandig verzetten of wel dat wij ons voor dezen openstellen. Want zijn niet bewuste regelmaat, strakheid, functioneele vormbepaling veelèèr elementen van gezond economisch menschenwerk van dezen tijd dan de betrekkelijke primitiefheid, moeizaamheid en toevalligheid van het speciaalwerk. Met de aanvaarding komt dan ook de stuwende werking die de architect kan uitoefenen op de productie. Indien de bouwmaterialen-fabrikant niet meer in den architect iemand ziet die altijd iets speciaals, dat alleen maar anders is, wil hebben, maar iemand die een echt massaproduct wil hebben en dit als zoodanig weet te waardeeren en tot zijn recht weet te doen komen, dan kan er in de betrokken industrieën tusschen fabrikant en architect een heilbrengende samenwerking ontstaan. Enkele gevallen hiervan zijn reeds voorgekomen. Mede opgenomen in de sfeer van de industrie zal ook de architect leeren een probleem scherp te stellen. Dit is het eerste noodige voor een werkelijk goed product. De ervaring opgedaan in de industrie van gebruiksvoorwerpen of wel „kunstnijverheid" waarbij aan „kunstnijveren" of soms aan architecten vrijwel uitsluitend de aesthetische verzorging werd opgedragen, moge hier als waarschuwing dienen. Deze methode heeft meestal geleid tot de navrante teleurstelling van een zoetsappig product, waarbij het rauwe m'assa-artikel veelal nog heilig was. Tegen de vooropgestelde bedoeling in, maar intusschen volkomen begrijpelijk was juist alle „aardigheid", de heele karakteristiek uit het aesthetisch verzorgde voorwerp verdwenen. Ontwrichte tijden Deze uitspraak kan sommigen in deze geheel ontwrichte tijden wellicht als een onnoozelheid in de ooren klinken. Inderdaad is de rationaliseering der werkwijzen in de tegenwoordige productie-organisatie op verpletterende wijze gebleken veeleer tegen de levensbelangen der menschheid dan ten bate van haar te zijn. Inderdaad zijn alle overwegingen om de arbeidswijze economischer te maken in dezen tijd van wereldwerkeloosheid zinloos. Maar zoo zeker de rationaliseering van den arbeid in de gegeven sociale omstandigheden geen oplossing zal brengen, zoo zeker zal zij noodig zijn in een betere maatschappelijke organisatie. Pas daarin zal de constructieve beteekenis van de hedendaagsche technieken en productiemethoden blijken. Daarom hopen wij deze als duurzame winst voor een beteren tijd uit de verwarring van thans te kunnen redden. Een nieuwe geest Een nieuwe geest; een nieuwe behoefte; een nieuwe werkwijze. Zonder de nieuwe werkwijze zijn de zich ontwikkelende behoeften der samenleving onverwezenlijkbaar; evenzoo is zonder deze nieuwe behoeften elke nieuwe werkwijze in den grond zinloos en ten slotte destructief. Slechts een nieuwe geest, die klaar de behoeften en de mogelijkheden van de toekomst begrijpt, kan een nieuwe werkwijze tot volle ontplooiing brengen. Slechts een nieuwe doelbewuste werkwijze kan de architectuur een nieuw aangezicht geven. Tennis- en tentoonstellingshal Apollo te Amsterdam ir A. Boeken arch. b.n.a. & W. Zweedijk areh. RONDOM EEN WERK Theorie en practijk Aan al deze algemeene beschouwingen wil ik nog een aantal afbeeldingen van een door mij ontworpen bouwwerk, de in 1933 — 34 gebouwde Tennis- en Tentoonstellingshal Apollo te Amsterdam toevoegen om naast de theorie ook de practijk te toonen. Ik doe dit met zekeren schroom, maar ik wil het niet nalaten omdat per slot van rekening het werk van den architect meer gewicht in de schaal legt dan zijn woorden. Wilt dit niet opvatten als een onbescheidenheid of als een soort zelfverblinding, maar zien als een nadere illustratie van hetgeen ik in de vorige hoofdstukken heb trachten te betoogen. Deze afbeeldingen stellen den lezer in de gelegenheid om de konsekwenties van de ontwikkelde gedachten in de werkelijkheid van een bepaalde opgave en in eikaars verband te zien. Laat ik hieraan toevoegen dal ik me wel er van bewust ben dat hij ook wel inkonsekwenties in dat werk zal ontdekken. En laat ik dan tevens bekennen dat, nu ik mij de overwegingen die ik had bij het maken van dit werk, weder voor den geest haal, ik wel zeer duidelijk gevoel, dat ik het onderwerp van dit boekje bij lange na niet heb uitgeput. Dit zou per slot van rekening eerder een voordeel zijn dan een bezwaar. Maar bijna elke hier gegeven afbeelding, eventueel met haar tegenhangers, brengt wel één of zelfs meerdere gedachten, die ik in de vorige hoofdstukken ontwikkeld of aangestipt heb, naar voren. Mogen enkele bijschriften dit nader aanduiden. Toch wil ik één opmerking hier vooraf laten gaan. Het gebouw bestaat uit een groote hal van circa 90 meter lengte en 35 meter breedte, een café-restaurant met terras, en een directie-woning. Deze drie typisch heterogene elementen, verschillende in afmeting, in bestemming en in stemming, moesten worden samengebracht in één groepeering. Hierbij kwam dan nog de complicatie, dat de hal voor drie geheel verschillende doeleinden, namelijk voor tennissen — een verfijnde sport van enkelingen —, voor massa-demonstraties — inderdaad het tegendeel hiervan — en voor groote tentoonstellingen, de juiste omgeving moest vormen, den achtergrond moest geven waarop al deze uiteenloopende dingen niet alléén practisch, maar ook en vooral naar den geest zoo goed mogelijk tot hun recht konden komen. Of ik daarin geslaagd ben, laat ik gaarne aan den bezoeker en beschouwer over te beoordeelen. Voor mij is bij dit bouwwerk de beteekenis nog klaarder geworden van de „éénheid van alle bouwen" waarop ik in het 6 eerste hoofdstuk gewezen heb. Door die een- tevens de karakterverschillen der elementen heid was het mogelijk een eenheid te geven op zoo levende wijze tegenover elkander ondanks zóó verschillende elementen en te stellen. De hal als tennisha De hal voor massademonstraties De hal als tentoonstellingsgebouw Gezicht van de galerij in de groote hal Juist in den tijd dat de teekeningen van de trapleuningen en balustrades onder handen waren, zag ik de film „20.000 jaar in Sing-Sing. Een oogenblik genoot ik als liefhebber van ijzerconstructies van de gevangenishekken en tralies. Toen stond me plotseling voor den geest dat de hekken in de hal toch wel heel anders moesten worden als die beklemmende hekken van Sing-Sing. Het gevaar van de kwade associatie was mij duidelijk geworden, en ook het wezenlijke verschil tusschen een gevangenisafsluiting en een hek in een publiek gebouw. Zoo zijn toen al die luchtige gaashekken, geperforeerde balustrades en andere open ijzerconstructies ontstaan. Tank you, Mr. . Curtiz. Wachthuisje voor de tram op het Roelof Hartplein te Amsterdam Portiershuisje met cassa's bij de „Apollohal" Cassa bij de Cineac te Amsterdam van ir J. Duiker Toen het portiershuisje bij de Apollohal klaar was, kreeg ik bij de vergelijking met het ongeveer even groote gebouwtje van staal en glas — het tramhuisje op het Roelof Hartplein — een gevoel van zelfgenoegzaamheid, dat ik toch wel iets luchtigers, ijlers en beknopters had bereikt dan het samenstel van ijzeren balken en raamroeden van het wachthuisje. Maar ik stond verbaasd toen ik Duikers verrijdbaar cassa-apparaat bij de „Cineac" zag. Dit was toch beknoptheid en lichtheid in het kwadraat. v»atê-restaurant „raviijoen Apollo met terrassen en aanlegsteiger; op den achtergrond de groote hal NAWOORD Een eigenaardige samenloop van omstandigheden is oorzaak geweest dat het verschijnen van dit boekje vertraagd is en dat het gedeeltelijk reeds gedrukt eenigen tijd is blijven liggen. Nu de uitgever mij bij het persklaar maken van het laatste vel in de gelegenheid stelt enkele pagina's toe te voegen, wil ik daarvan gebruik maken door terug te komen op het hoofdstuk „Oriënteering". Ik zou dit niet doen wanneer het alleen ging om eenige feitelijke gegevens bij te werken die in den loop van de paar jaren, die er tusschen het schrijven van dit hoofdstuk en het verschijnen uit den aard veranderd zijn. Wat daarin bijvoorbeeld over het „Internationale congres voor het nieuwe bouwen" en zijn leden is vermeld, is natuurlijk gedeeltelijk verouderd. Sedert lang, bij voorbeeld, werkt Ernst May niet meer in Rusland; Gropius werkt tegenwoordig te Londen. Het vierde congres heeft inderdaad in den zomer van 1933 plaats gehad aan boord van de Patris II, varende van Marseille naar Athene en terug. Op dien tocht werd de grondslag 7 gelegd voor het stedebouwkundige materiaal dat den vorigen zomer in het Stedelijk museum te Amsterdam geëxposeerd werd. De architectengroep „De Acht" organiseerde deze tentoonstelling, genaamd „De functioneele stad", die in breede kringen zoo zeer de aandacht trok. Een groot aantal plattegronden van bestaande steden waren daar in vergelijkbaren vorm, uit alle werelddeelen te samen gebracht, benevens een serie teekeningen, waarin de fouten van de hedendaagsche stad en voorstellen om deze te verbeteren gedemonstreerd werden. Maar in verband met den opzet van dit boekje is het van meer belang te moeten constateeren dat het tweede hoofdstuk thans niet meer dienen kan om den lezer te oriënteeren in de wereld van de nieuwere architectuur. In den korten tijd die verloopen is, is het een stukje architectuur-geschiedenis geworden. In tegenstelling met de verwachting, die ik aan het einde van dat hoofdstuk uitsprak, dat de beweging van het „nieuwe bouwen" verdrongen zou worden door een meer for- Theegelegenheid in de Apollohal malistische architectuur van klassicistische, of Zweedsche, of Biedermayer allure, heeft een heele bent van oppervlakkige meedoeners zich op de uit deze beweging voortgekomen vormen geworpen en deze in korten tijd gevulgariseerd. Van strenge werkwijze tot modeleus De architecten, wier werk tot voor kort eigenlijk niet tot de architectuur werd gerekend, door sommigen zelfs als staatsgevaarlijk werd beschouwd en als een cultuur-barbarisme werd geschuwd, zien zich plotseling voor de situatie gesteld dat vele van de kenmerken — en natuurlijk vooral de gemakkelijk waarneembare uiterlijke — gemeengoed geworden zijn, dat vele van hun bedoelingen in volkomen verwaterden vorm grif aanvaard zijn en gedegradeerd zijn tot modeleuzen waarachter Jan en Alleman hun innerlijke armoede tracht te verbergen. Geen bioscoop, geen winkelpand wordt er meer gebouwd, geen restaurant, voor zoover het tenminste niet Oud-Hollandsch of iets dergelijks wordt, geen cafetaria wordt er meer ingericht of we vinden alle elementen van de mode der „Nieuwe Zakelijkheid" — om hier thans dit weerzinwekkende woord bewust te gebruiken — toegepast. Daarbij komt nog dat het niet alléén de typische epigonen, meeloopers en imitators zijn die voor hun louter op uiterlijkheid ingestelde werk elementen ontleenen aan de architectuur die tot voor kort nog om haar extremiteit geschuwd werd. Assimilatie Ook in het werk van serieuze architecten, die zeker niet tot de epigonen-naturen te rekenen zijn, die door hun vooropgezette plastische of decoratieve vormwenschen echter zeker niet tot de architecten van het „nieuwe bouwen" behooren en die vaak tegen hun opvattingen hebben stelling genomen, vinden wij elementen die voorheen tot het kenmerkende van het werk van hun tegenstanders gerekend werden. De les Het eerste verschijnsel; het mode-verschijnsel heeft pijnlijk verrast. Niemand had kunnen vermoeden dat ernstig architectenwerk zoo snel en algemeen opgenomen zou worden door een volstrekt leege modestrooming. Het heeft ook te denken gegeven. Want op grond van de overweging dat elke modebeweging zich in hoofdzaak interesseert voor de uiterlijke manier van haar voorbeelden, heeft deze beweging ons voor vele zwakke punten, voor uiterlijkheden in ons werk de oogen geopend. Deze vulgarisatie zal dus per slot van rekening voor de werkelijke architecten van het nieuwe bouwen een prikkel zijn zich zoo spoedig mogelijk te bevrijden van alle gemanieerdheid die nog aan hun werk kleefde. Overigens hebben zij zich er niet veel van aan te trekken, wg,nt hun gedachtenwereld ligt op een geheel ander plan als die van een meelooper in een mode die binnenkort wel weer over zal gaan. Het tweede verschijnsel, het assimilatieproces, is volkomen normaal en vanzelfsprekend. De oorspronkelijke skepsis en weerstanden hebben alleen veel eerder plaats gemaakt voor een aanvaarden en toepassen dan te verwachten was. Na het bovenstaande zal het wel duidelijk zijn dat het tweede hoofdstuk thans niet meer kan dienen om den lezer te oriënteeren in de wereld der nieuwere architectuur. Het heeft echter niet zijn beteekenis verloren; alleen de titel erboven „Oriënteering" past niet meer. De situatie is door een en ander niet eenvoudiger geworden. Toch meen ik dat de lezer na mijn betogen in dit boekje haar begrijpen zal. Ook zal hij zich kunnen voorstellen dat wij thans bij vele werken die bij den oppervlakkigen beschouwer doorgaan voor „modern" en „nieuwzakelijk" moeten vaststellen: „Neen, maar zoo bedoelen wij het heelemaal niet. Dat heeft niets met waarachtige nieuwe architectuur te maken. Dat is even leeg, ziek en leelijk als het vormengedoe waarvan wij ons juist hebben willen bevrijden." Meer nog dan vroeger is het voor den architect zaak zich te verdiepen in het eigenlijke van de hem gestelde opgaven en in de mogelijkheden die hem ten dienste staan. Detail van de kap van het Centraal Station Uetail van de kap van de Apollohal. Twee fasen in de ontwikkeling van de ijzertechniek met juist een halve eeuw tusschenruimte. Dakterras van de directeurswoning Meer nog dan vroeger komt het er voor den architect op aan te kunnen, te kunnen maken wat hij wil, te kunnen geven in zijn schepping de klaarste, mooiste oplossing. Meer nog dan toen is voor den beschouwer zaak den geest aan te voelen waarin de opgave en mogelijkheden tot bepaaldheid zijn gebracht en gestalte gekregen hebben. Architectenwerk architectuur Dit boekje bestaat voor een groot deel uit de stol van verschillende voordrachten in de laatste jaren gehouden, thans hier in min of meer afgeronden vorm bijeengebracht. Ik hoop dat dit boekje den belangstellende heeft mogen inleiden in ons gedachtenleven en eenigszins bekend maken met de bedoe¬ lingen die wij in dezen tijd nastreven in ons werk, ons werk waarmee wij staan te midden van het volle leven, waarmee wij moeten bijdragen tot het levensgeluk van den mensch, ons werk waarmee wij voor ons deel het aangezicht van dezen tijd bepalen en dat van een beteren tijd zullen moeten bepalen. In het bijzonder hoop ik te hebben bijgedragen tot het inzicht dat, indien men zich bezig houdt met de aesthetische illusie, die meestal voor architectuur doorgaat, men zich blind staart op een ledige illusie en ons architectenwerk in alle opzichten miskent. Men zal juist die illusie moeten vergeten om zich vrij open te kunnen stellen, niet alleen voor de practisch-technische doeleinden en maatschappelijke waarden van het nieuwe bouwen, maar ook en vooral voor diè waarden, die het tot architectuur stempelen. Maart 1936. O) c ■■■ o ■■■ t. c ■ mm • u 3 3 ■•* O O wé* m mm O la n * 3 O JQ O "O O 41 M ■ ■ ./ .2 /