Aan Zijne Excellentie den Minister van Sociale Zaken. Open brief naar aanleiding van het voorontwerp van een wet, houdende beperkende bepalingen inzake arbeid van gehuwde vrouwen. VERZONDEN DOOR „DE SLEUTELBOS" „De Sleutelbos" is een vriendschapsverbond van Katholieke afgestudeerde vrouwen onder de zinspreuk : Propter Veritatem et Mansuetudinem et Justitiam. Secretariaat : Prins Mauritsplein 30, 's-Gravenhage. ’s-Gravenhage, April 1938 Excellentie, Met groote aandacht hebben we het voorontwerp van een wet houdende beperkende bepalingen inzake arbeid van gehuwde vrouwen, gelezen en herlezen en we hebben geregeld kleine en grootere artikelen in de Katholieke Pers onder de oogen gehad, die ons trachtten te overtuigen, dat genoemd voorontwerp om wille van ons principe aanvaard en verdedigd moest worden, dat het vereischt werd door Quadragesimo Anno enz. enz. en toch , en toch, Excellentie, zijn we niet gerust en komt ons herhaaldelijk het woord te binnen, dat Uwe Excellentie de bestrijders van uw spaarregeling toevoegde : „is dat nu niet, wanneer ik het zoo zeggen mag, te mannelijk gedacht?” Excellentie, u hebt dat „te mannelijk denken” trachten te corrigeeren, maar wie zal het het uwe doen? Wij hebben geen vrouw in een van beide Kamers, die van hetzelfde principe als u uitgaat, wij hebben niemand, van wie wij met recht en reden kunnen verwachten, dat zij, met volledige eerbiediging van üw en óns principe, zal zorgen, dat het vröuwelijk denken evengoed als het mannelijk bevredigd zal worden. Excellentie, uw woord bij de spaarregeling gesproken geeft ons moed. U heeft getoond te beseffen, dat tè mannelijk denken tot onrechtvaardigheden aanleiding kan geven, u zult het ons dus niet euvel duiden, als wij onze vrouwelijke gedachten over uw wetsontwerp kenbaar maken. Wij zien dit vraagstuk met u als een zaak van beginsel. Wij vinden, dat de vrouw bij haar huwelijk een nieuwe levensstaat aanvaardt, wij zijn. vast overtuigd — wij hebben dat in onze brochure „Waarom wij werken" uiteengezet — dat het voor de vrouw zelf, haar gezin en de maatschappij van het allergrootste belang is, dat de vrouw deze nieuwe levensstaat met volle overtuiging en volledige overgave in alle consequenties aanvaardt. Zij moet bereid zijn zich geheel in haar nieuwe levensomstandigheden in te leven, haar gezinstaak zoo goed mogelijk te verrichten. Maar kunnen wij — als Katholieken — wel zeggen, zooals de memorie van toelichting doet, dat de gehuwde vrouw, door het enkele feit dat ze gehuwde vrouw is, haar levenstaak heeft in haar gezin? Is de gehuwde vrouw, wier huwelijk niet door kinderen gezegend is, God niet zeer dankbaar, wanneer Hij haar nog een andere levenstaak, op sociaal, charitatief, wetenschappelijk of welk terrein dan ook op de schouders wil leggen? En kunnen wij zelfs van de vrouw met kinderen zeggen, dat zij altijd en uitsluitend haar levenstaak heeft in haar gezin ? Er zijn heiligenlevens, wij denken b.v. aan St. Elisabeth van Thuringen die ons zulks doen betwijfelen. Excellentie, wij vreezen, dat u — als man — al ongeduldig geworden bent en zult zeggen : „dat heeft niets met de wet te maken, die gaat over beroepsarbeid en bovendien, dat zijn uitzonderingen." Juist, Excellentie, wij weten dat dit uitzonderingen zijn, dat voor verreweg de meeste gehuwde vrouwen levens- en gezinstaak, in de natuurlijke orde, identiek zijn, we willen dan ook onderscheid maken tusschen principe en algemeene regel. Als vrouwen doen we dit gemakkelijk, omdat we — naar men zegt meer dan de mannen — geneigd zijn afzonderlijke gevallen te zien en daardoor oog te hebben voor de uitzonderingen die de regel, als regel bevestigen. De bereidheid van de huwende vrouw om een nieuwe levenstaak op zich te nemen, welke bereidheid door ons principe geëischt wordt, zal zich door daden willen en moeten manifesteeren. De huwende vrouw zal veel, wat haar voordien lief is geweest, achter zich moeten laten om werkelijk met haar man een nieuw leven in te gaan. Wij zouden daarom iedere vrouw die huwt, ten sterkste aanraden haar schepen in zooverre achter zich te verbranden, dat zij haar beroepsbezigheden vaarwel zegt. Wij kunnen het ook volkomen billijken, dat de werkgever haar bij huwelijk ontslaat. Immers de natuurlijke gevolgen van het huwelijk brengen mee, dat de gehuwde vrouw als arbeidskracht een andere is dan dé ongehuwde. Voor zoover noodig zou de wetgever om het groot maatschappelijk belang, dat gelegen is in goede huwelijken — waarvoor een goed begin noodzakelijk is — dat ontslag kunnen voorschrijven. Dit zou, in bepaalde gevallen, wel kans op moeilijkheden of onbillijkheden kunnen meebrengen, maar de kans op andere gevallen waarin men, in jeugdige overmoed, meent een dubbele taak te kunnen torsen om later tot schade van zichzelf en de gemeenschap te moeten constateeren, dat door overschatting van die kracht, het huwelijksleven, dat op een verkeerde basis is begonnen, verkeerd gaat, is zóóveel grooter en heeft zulke nadeelige gevolgen voor gezin en maatschappij, dat een ingrijpen hier — dus bij het begin — o.i. te rechtvaardigen zou kunnen zijn. Iets anders is het, wanneer een vrouw, eenige jaren getrouwd, al dan niet met kinderen gezegend, tot het beroepsleven wenscht terug te keeren. Ook dat meent u te mogen en te moeten verbieden, tenzij die vrouw kostwinster is. Nu is het begrip : „kostwinster in den zin der wet" een eigenaardig begrip. Veel vrouwen, gehuwd en ongehuwd, die een groot deel van haar inkomen aan anderen afstaan, aan anderen die zonder dat, althans niet in den staat en stand waarin zij tot dan toe verkeerd hebben, kunnen leven, verbeelden zich kostwinster voor dezen te zijn. In den zin der wet zijn zij het dan bijna nooit. Uw voorontwerp onderscheidt vrouwen die „zonder meer als kostwinster beschouwd worden," en anderen die „als kostwinster aangemerkt worden." „Wanneer het gezin om te komen tot een bedrag voor levensonderhoud dat niet hooger ligt dan een normaal arbeidsinkomen, voor een groot deel is aangewezen op den arbeid der vrouw, wordt de vrouw zonder meer als kostwinster beschouwd. In alle andere gevallen zal de vrouw, die meent als kostwinster aangemerkt te moeten worden, in het bezit moeten zijn van een desbetreffende geldige verklaring, door of namens den Minister van Sociale Zaken afgegeven, nadat, te zijnen genoege, is aangetoond dat het gezin voor het levensonderhoud op den arbeid der vrouw, althans in belangrijke mate, is aangewezen." Excellentie, wij twijfelen niet aan uw goeden wil om aan allen, die haar beroepsarbeid niet kunnen ontberen, die toe te staan. Met instemming lazen we in uw memorie van toelichting : „De zorg voor het levensonderhoud is een plicht van de allereerste orde en men moet respect hebben voor de vrouw, die, zoo haar man daartoe niet in staat is, er op uitgaat om zijn taak in dezen over te nemen." Wij zouden verder willen gaan en zeggen : men moet niet alleen respect hebben voor deze vrouwen, maar men moet haar streven zoo mogelijk steunen en zeker niet bemoeielijken. Dit laatste nu doen juist de artikelen, waarin u deze vrouwen het recht op beroepsarbeid wilt toekennen, op een eigenaardige wijze. Als I imiet van het gezinsinkomen, waarbij de vrouw „zonder meer als kostwinster beschouwd wordt” dus vrijheid heeft om werkzaamheden in een onderneming te verrichten, wordt een bedrag van ten hoogste ƒ 25.— genoemd. Bij dit bedrag is merkwaardigerwijze het inkomen van de vrouw inbegrepen. Wanneer man en kinderen samen b.v. ƒ 17.50 verdienen, mag de vrouw zonder meer, een werkkring van ƒ 7.50 maar niet een van ƒ 10.— aanvaarden of behouden, als zij in het eerste geval opslag krijgt, moet zij eerst toestemming om te blijven werken aanvragen. Doet zij dat niet, dan is de werkgever die haar opslag geeft, strafbaar, omdat hij een vrouw in dienst heeft die geen vergunning tot werken heeft en dat terwijl aan de' omstandigheden die de vrouw tot werken noopten, niets veranderd is. Nog sterker : wanneer geen der gezinsleden een inkomen heeft — zelfs geen steun — wat in andere dan arbeidersstanden kan voorkomen, wordt de vrouw wel „zonder meer" als kostwinster beschouwd als zij minder, maar niet als zij meer dan ƒ 25.— verdient. Het gezin is dan geheel op haar inkomen aangewezen, maar zij moet eerst een vergunning vragen om dat inkomen te mogen verdienen. Die vergunning wordt echter slechts voor een bepaalde termijn afgegeven en kan ten allen tijde worden ingetrokken. Is het niet te vreezen dat de werkgevers, om van mogelijke rompslomp af te zijn, gemakshalve alle gehuwde vrouwen alle werk zullen weigeren en dat van de vrijstellingen alléén die in praktijk zullen worden toegepast, die om wille van het bedrijf en niet die, die om wille van het gezin worden voorgesteld? Excellentie, heeft u zich ook gerealiseerd wat het aanvragen van zoo n verklaring voor vele vrouwen beteekent? Een officieele verklaring, dat haar man niet in staat is in het onderhoud van het gezin te voorzien, een officieel bewijs van onvermogen. Zeker, in dezen tijd van crisis, zijn we aan veel gewend geraakt, maar met de beste wil van de wereld kunnen sommige vrouwen hun mannen niet als crisisslachtoffers zien. Er zijn er ook, die om andere reden in de verzorging van hun gezin te kort schieten. Hoe stelt u zich nu den toestand in het vervolg voor? Een vrouw komt tot de conclusie, dat het zóó niet langer gaat. Zij tobt en zoekt uitkomst. In haar jonge jaren is zij op een kantoor werkzaam geweest — al zij eens weer wat verdienen kon I haar kinderen worden grooter en kosten meer en haar man verdient weinig of verteert veel. Ze ziet ’n advertentie, waarin 'n hulpkracht voor een paar uur per dag gevraagd wordt. Juist iets voor haar, gauw werk er van maken. Dat kan niet, want eerst moet een beroep op uwe Excellentie gedaan worden, eerst moet een onderzoek naar haar omstandigheden worden ingesteld. Denkt u, Excellentie, dat het baantje ondertusschen op haar blijft wachten? of dat zich vele van dergelijke, geschikte, mogelijkheden zullen voordoen? U bekent zelf, dat een paar uur per dag of een paar dagen per week werken — op de manier zooals werksters dat plegen te doen — niet zoo'n schade aan de gezinnen berokkent, dat dit verboden moet worden. Welke schade verwacht u dan van een even langdurige arbeid van vrouwen van andere standen? Meent u nu heusch, dat deze, zooals sommigen beweren, alleen uit weeldezucht of voor hun plezier beroepsbezigheden buitenshuis ambieeren? Excellentie, wij zijn het met u eens, dat een volledige werkdag buitenshuis in vele gevallen het gezin zal schaden, het komt ons dan ook onbegrijpelijk voor, dat u deze schade niet telt, wanneer het bedrijf de arbeid der gehuwde vrouwen niet kan missen. Maar als u toegeeft dat uit een gedeeltelijke dag of werktaak geen overwegende bezwaren behoeven voort te vloeien, waarom wilt u die dan alleen aan de werksters in huiselijken dienst en niet aan de schoonmaaksters van kantoren en winkels toestaan? En waarom laat u alle gehuwde vrouwen, van welken rang of stand ook, dan niet de vrijheid die te aanvaarden? U kunt gerust zijn dat daar geen overmatig gebruik van gemaakt zal worden, al was het alleen al omdat het de vrouwen in de meeste gevallen moeilijk genoeg zal vallen een geschikte werkkring te vinden. Een vergunning voor een grootere dagtaak zoudt u dan nog, indien noodig, aan u kunnen houden, al zouden wij ook daarvoor, eventueel de bepalingen anders en ruimer gesteld willen zien. Op deze wijze zou tenminste die arbeid erkend en toegelaten worden, die zonder schade voor, integendeel zelfs ten bate van de gezinnen, door gehuwde vrouwen verricht kan worden, zonder dat die vrouwen daarvoor in 'het bezit van een bewijs van onvermogen of onmacht van haar echtgenooten behoeven te zijn. Excellentie, wij zijn nog steeds niet van de noodzakelijkheid van deze wet overtuigd. Van hoe groote beteekenis is het sociale euvel, waartegen deze wet wil optreden? Het aantal gehuwde vrouwen dat loonarbeid verricht, is klein, u erkent dat zelf, van dit betrekkelijk kleine aantal is nog een groot gedeelte als kostwinster te „beschouwen” of te „erkennen", hoeveel blijven er over, die werkelijk door deze wet uitjiel-bedrijfsleven verdrongen zullen worden? „Al waren het er maar honderd, dan nog geven wij honderd vrouwen aan haar mannen, honderd moeders aan haar kinderen terug, heeft oud-minister Deckers op de laatste vergadering van den Partijraad gezegd. Het klinkt fraai, maar zöuden vrouwen, die om verkeerde motieven het beroepsleven gezocht hebben, zich enkel door het feit dat men haar het werk in een bepaald beroep ontzegt laten „teruggeven” aan man en kinderen? Het komt ons niet zeer aannemelijk voor. De vraag blijft : wegen de goede gevolgen, die men meent van deze wet te mogen verwachten, op tegen de moeilijkheden, bezwaren en onbillijkheden, die zij zal meebrengen? en zouden de gehoopte goede gevolgen niet op andere wijze te verkrijgen zijn? U, Excellentie, gaat van het gezinsbelang uit, wjj ook. U zult daarom niet weigeren te overwegen of uw goedbedoelde pogingen in afzonderlijke gevallen niet eerder schaden dan baten zullen. „De gehuwde vrouw uit de fabriek” is een mooie leuze. Zal deze door deze wet, op de juiste wijze, verwezenlijkt worden? Zullen deze vrouwen niet voor het meerendeel onder de uitzondéringsbepalingen vallen? U, Excellentie, heeft de fabrikanten een complimentje gegeven, omdat zij de gehuwde vrouw in vele gevallen weren. Was het psychologisch niet juister en meer overeenkomstig de waarheid geweest, een woord van lof te ihebben voor de wijze, waarop de Nederlandsche vrouw haar gezinstaak vervult? Er kunnen er onder haar zijn, die haar taak verkeerd begrepen of aangepakt hebben, die haar krachten overschat hebben, de werkende gehuwde vrouw in ons land te zien als iemand, waartegen „het gezin” in het algemeen beschermd moet worden, gaat ons te ver. Het is mogelijk dat voor afwijkingen van de tot nu toe — gelukkig — vrijwel algemeen gevolgde regel gewaakt moet worden, dat in het „algemeen belang” maatregelen te verdedigen zouden zijn, maar zelfs dan zouden wij niet gaarne zien, dat uw wet — ongewijzigd — zou worden aangenomen. Hadden wij een Katholieke Vrouw in de Tweede Kamer dan zouden wij eens met 'haar gepraat hebben en waarschijnlijk zouden wij deze zaak met vertrouwen aan haar overgelaten hebben. Nu wisten wij geen beter middel dan ons rechtstreeks tot Uwe Excellentie te wenden. Wij kozen den vorm van een „Open brief” opdat bij een eventueel openbare behandeling ook met onze opvattingen rekening zou kunnen gehouden worden. DE SLEUTELBOS. Bijlage. Ter nadere orienteering diene het vólgend uittreksel uit het wetsontwerp en de daarbij behoorende toelichting, waarvan wij enkele zinsneden dik lieten drukken. Art. 1. 1! Deze wet verstaat onder : a. arbeid : 1e alle werkzaamheden in eene onderneming, behalve werkzaamheden, verricht door 'het hoofd of den bestuurder der onderneming of diens echtgenoote. Voor de toepassing van deze wet wordt met eene onderneming gelijkgesteld, hetgeen daarmede ingevolge art. 1, derde lid, der arbeidswet 1919 is gelijk gesteld. 2e het buiten eene onderneming doch niet tén behoeve van eene huishouding schoonmaken van lokalen en de daarbij behoorende werkzaamheden. 2. hetgeen deze wet bepaalt ten aanzien van de gehuwde vrouw, geldt eveneens ten aanzien van de vrouw, die in concubinaat leeft. Art. 2. Een gehuwde vrouw mag geen arbeid verrichten, tenzij daarbij wordt in acht genomen 'het bepaalde bij of krachtens de navolgende artikelen. Art. 3. 1. Het bepaalde in den aanhef van art. 2 is niet van toepassing op de gehuwde vrouw, wier gezin voor het levensonderhoud uitsluitend of in belangrijke mate is aangewezen op de inkomsten, welke haar arbeid oplevert, onder voorwaarde dat zij zulks — behalve in het geval, bedoeld in het derde lid — ten genoege van onzen Minister heeft aangetoond en zij, ten bewijze daarvan, in het bezit is van eene door of namens den Minister afgegeven geldige verklaring. 2. Eene verklaring, als in het vorige lid bedoeld, verliest hare geldigheid : a. door het verstrijken van den termijn, waarvoor zij was afgegeven. b. door tusschentijdsche intrekking door onzen Minister. c. doordat de in den aanhef van het vorige lid bedoelde omstandigheid heeft opgehouden te bestaan. 3. Aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden behoeft niet te worden voldaan, indien de inkomsten der vrouw en de overige inkomsten van haar gezin gezamenlijk een bij algemeenen maatregel van bestuur bepaald bedrag niet te boven gaan.. De algemeene maatregel stelt het bedrag niet hooger dan op f 25.— per week en kan voor verschillende gemeenten en gedeelten van gemeenten een verschillend bedrag bepalen. Toelichting. Naar natuurlijk bestel dient de man de kostwinner van het gezin te zijn en heeft de vrouw tot taak de verzorging van het gezin. Het is in het algemeen een misstand, wanneer de vrouw zich aan die taak onttrekt en zich een anderen werkkring zoekt. Dankbaar kan er nota van genomen worden dat tal van fabrikanten geen gehuwde vrouwen tot hun fabrieken toelaten. De ondergeteekende ziet dit vraagstuk vooral als een zaak van beginsel. Zijns inziens behoort de overheid zich openlijk te scharen aan de zijde van hen, die meenen, dat de gehuwde vrouw, door het enkele feit dat ze gehuwde vrouw is, haar levenstaak heeft in haar gezin en dat het gezin beschermd verdient te worden, zooveel mogelijk tegen het verrichten van beroepswerkzaamheden door de gehuwde vrouw. Niet als arbeid in eene onderneming is te beschouwen, de werkzaamheden, die in een inrichting of een tak van dienst onder het beheer van de Overheid in een kantoor verricht worden. Werkzaamheden in huiselijke diensten blijven buiten de regeling. Het betreft hier voornamelijk de groep der z.g. werksters. Uit het oogpunt van contröie zou het moeilijk zijn, deze groep van vrouwen onder de wet te brengen. Principieel zou er geen bezwaar tegen bestaan. Neemt men intusschen in overweging, dat deze gehuwde vrouwen veelal sledhts enkele dagen, soms halve dagen per week een werkhuis hebben, dan schijnt een uitzondering voor deze categorie wel gemotiveerd; en zulks te meer, waar de aard van het werk op zich zelf geen bijzonderen grond tot ingrijpen oplevert. Van de „Sleutelbos” verschenen : de brochures : „Weet uw weg”. Gedachten over het leven van de ongéhuwde vrouw. Prijs ƒ 075. „Waarom wij werken". Over beroepsarbeid. Prijs f 0.75. de vertaling : Ida Frederike Coudenhove „Over de heiligheid". Gesprek over de heilige Elisabeth van Thuringen. Uitgave N.V. Lecturis Eindhoven. Prijs ƒ 1.25. de vlugschriften : Wat kan de Vrouwenbond doen in dezen tijd van werkloosheid? (Uitverkocht). Prijs f 0.10. Open brief aan Zijne Excellentie den Minister van Sociale Zaken. Prijs ƒ 0.25. De brochures kosten bij inteekening aan het Sleutelbos-secretariaat, Prins Mauritsplein 30, ’s-Gravenhage, ƒ 0.60 per nummer, zij zijn afzonderlijk, evenals de vertaling, verkrijgbaar in den boekhandel.