DE CYCLUS VAN DE VROUW IN VERBAND MET HET HUWELIJKSLEVEN DOOR Dr. JULES SAMUELS Chirurg - Vrouwenarts, Chef wan de Inrichting voor Korte Golven Therapie' Amsterdam ’s-GRAVENHAGE — G. NAEFF — 1938 COPYRIGHT 1938 BY G. NAEFF — THE HAGUE INHOUD. Bldz. 1. Voorwoord . 7 2. Inleiding o 3. De bouw van het vrouwelijke geslachtsorgaan n 4. Het endocrine stelsel 20 5. De eierstokken, het ei, de Graafsche follikel en het gele lichaam (corpus luteum) 41 6. De zaadcellen, de geslachtsorganen van den man en het geslachtsleven ej 7. De hormonale invloeden op het cyclusleven van de vrouw . 70 8. Het cycloscoop 75 9. De cycloscopische onderzoekingsmethode en het cyclogram 81 10. Bevruchting en nesteling van het ei (nidatie). Het endocrine stelsel gedurende de zwangerschap n7 11. De eenvoudige, snelle en absolute bepaling van de jonge zwangerschap 12. Menstruatie en menstruatiestoornissen 124 13. Hoe vaak ovuleert een vrouw, de periodische vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid, de theorie van Knaus en Ogino . . . 152 14. Het aflezen van het cyclogram en de gewichtige conclusies, die daaruit kunnen worden getrokken 165 OPSTELLING VAN TEEKENINGEN EN FIGUREN. BIdz. 1. Cycloscoop io 2. Spectra t.8i 3. Schema van den hypophysairen invloed op de geslachtsorganen 21 3a. Het endocrine systeem 23 4. Geslachtsorganen van een pasgeboren meisje ix 4«. De geslachtsorganen van een 14-jarig meisje ... . . . 13 5. De ligging van de vrouwelijke geslachtsorganen 14 6. Doorsnee van het vrouwelijke bekken ...-.• 16 7. Eierstok en eileider ■....; 17 8. Eierstok met follikel direct voor het barsten ...... 41 9. Eierstok met geel lichaam (corpus luteum menstruale) . . 42 10. Eierstok met sterk ontwikkeld zwangerschaps geel lichaam 43 11. Het geslachtsapparaat van een konijn met 11 bevruchte eieren in de baarmoederhorens . . . 44 12. Primordiaalfollikels en oereieren in den eierstok van een pasgeboren kind 45 13. Graafsche follikel in verschillende stadia van ontwikkeling. Bij C ziet men hoe de follikelholte ontstaat 46 14. Een verder stadium van ontwikkeling van een Graafsche follikel 47 15. Graafsche follikel direct voor het barsten 48 16. Doorsnee van een rijpen follikel 49 17. Doorsnee van het mannelijke bekken 52 18. Bal met bijbal 53 18a. De klierkwabben van den testikel 53 19. Het buizenstelsel van bal en bijbal 54 20. De mannelijke zaadcellen ’ 55 21. Prikkelingscurve '...., '67 21 a. Schets van beide handen 88 22. Schema van samenwerking van het gonadotrope en thyreo- trope stelsel 91 23. Normaal cyclogram van 28 dagen 93 24. Cyclogram van 2 vrouwen met een cyclus van 31 dagen . t. 112 25. Cyclogram met 3 ovulaties t. 112 26. Cyclogram van een vrouw met een cyclus van 31 dagen voor en na de bevruchting t. 113 6 OPSTELLING VAN TEEKENINGEN EN FIGUREN Bldz. 27. Cyclogram van jonge zwangerschap en abortus m 28. Bevruchting na de tweede ovulatie 112 29. Bevruchting bij de eerste en tweede ovulatie t. 113 30. Cyclogram van zwangerschap en abortus 113 31. 15-jarig meisje met menstruatie- en ovulatiebloedingen . . 125 32. Hetzelfde meisje 8 maanden later . . ... . .... . . . 126 33. 16-jarig meisje met secundaire amenorrhoe 127 34; 17-jarig meisje met normale, animale menstruatie, en ovulatiebloedingen 128 35. Cyclogram van een meisje van 18 jaar, dat een verandering van de curve aangeeft, veroorzaakt door influenza .... 129 36. Bevruchting en celdeeling 106 37. Het bevruchte ei volkomen ingegraven . .... . . . . . 107 38. Doorsnee van de baarmoeder bij zwangerschap van i1/2 maand 108 39. Diagram van primaire amenorrhoe 132 39«. Vervolg 133 40. Cyclogram van dezelfde patiënte met primaire amenorrhoe 135 41. Diagram van patiënte met te sterk werkend gonadotroop centrum en eierstokken 143 41a. Cyclogram van dezelfde patiënte 144 42. Diagram van een 16-jarig meisje met myxoedeem en secundaire amenorrhoe 137 42a. Cyclogram van dezelfde patiënte 138 43. Cyclogram climacterium 149 44. Doorsnee cycloscoóp 76 45. Periodieke vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid . . . . t. 112 1. VOORWOORD. Dit boek is voor de vrouw geschreven en zal haar een handleiding en raadgever zijn bij alle belangrijke vraagstukken, die met het cyclusleven samenhangen. Voor het eerst heeft elke vrouw de mogelijkheid met mijn exacte en eenvoudige methode waar te nemen, wanneer zij ovuleert, dus wanneer een ei vrijkomt, waarmee alle conceptieproblemen in verband staan. Met deze methode kan op den dag nauwkeurig worden bepaald, wanneer gedurende den cyclus van de vrouw, dat is de tijd, die verstrijkt van de eene menstruatie tot de andere, de mogelijkheid van bevruchting bestaat en wanneer een bevruchting onmogelijk is. Verder worden nu talrijke afwijkingen in het cyclusleven van de vrouw, die met haar ovulatie en menstruatie samenhangen, opgehelderd door het cyclogram, dat met een eenvoudig instrument, het cycloscoop, wordt opgenomen. Van groote beteekenis is, dat nu al 3 dagen, en met zekerheid binnen een week na een bevruchting een jonge zwangerschap kon worden gediagnostiseerd. Dat zijn vaak 14 tot 18 dagen voor het wegblijven van de volgende menstruatie, indien bij de eerste ovulatie de bevruchting plaats vond. Het is van belang, dat al in een zoo vroeg stadium kan worden bepaald, dat een zwangerschap is ingetreden, zooals in dit boek nog wordt verklaard. De methode draagt ertoe bij, gezonde en krachtige kinderen te verwekken. Ook kan door een vroegtijdige bepaling van de zwangerschap vaak een miskraam (abortus) worden voorkomen. Voor het eerst kan worden aangetoond, dat een vrouw 2 maal, jonge meisjes over het algemeen 3 maal per cyclus ovuleeren. Het cyclogram geeft verder aan, wanneer het bevruchte ei zich nestelt, d.w.z. wanneer het voor het eerst met het moederlijk weefsel in verbinding treedt. — Dit boek is niet slechts voor de vrouw, doch ook voor den man lezenswaard, want er zullen door mijn aanwijzingen met het cycloscoop vaak beslissingen moeten worden genomen, die in het familie- en huwelijksleven ingrijpen. Voor artsen wordt een ander boek uitgegeven: „Endogene Endokrinotherapie in der Gynakologie, Atiologie und Behandlung des Karzinoms”, dat meer wetenschappelijk geschreven is. Desniettegenstaande zal ook dit werk den arts interesseeren, omdat het een volkomen nieuwen weg aangeeft, om cyclusproblemen op te lossen. Bovendien kan de arts met behulp van dit boek, zijn patiënten de methode leer en en verklaren. Ogino en Knaus hadden voor het eerst bij observatie van talrijke vrouwen gezien, dat zij slechts gedurende een zekere periode van VOORWOORD hun cyclus vruchtbaar zijn en op andere tijden een zwangerschap niet kon worden opgewekt. Evenwel zijn de tabellen, die op de theorieën van Knaus en Ogino gebaseerd zijn, gecompliceerd en veranderen telkens weer, wanneer de cyclus van de vrouw zich wijzigt, hetgeen na de geboorte van het kind, een miskraam, ziekte, een andere levenswijze, en verschillende andere invloeden, mogelijk is. Vooral wisten Knaus noch Ogino, dat er per cyclus 2 of meer eieren vrijkomen, en dat bij verschillende vrouwen en zelfs bij dezelfde vrouw in den loop van verschillende maanden de ovulatietijden kunnen varieeren. Zij namen slechts één ei per cyclus aan en terwijl Ogino uitrekende, dat het ei tusschen den i2en en ióen cyclusdag vrijkomt, verklaarde Knaus, dat de ovulatie 14 tot 15 dagen voor het begin van de volgende menstruatie plaats vindt. — Mijn methode wijkt volkomen van al deze theorieën af, omdat zij op een exacte waarneming berust. Fouten en misrekeningen, die met veranderde levensvoorwaarden, geboorte, miskraam, foutieve gegevens der vrouw enz. samenhangen, zijn hierbij volkomen uitgesloten. Elke verandering van den cyclus of van de ovulatietermijnen is op het cyclogram waar te nemen, waardoor wordt aangetoond, hoeveel eieren per cyclus vrijkomen en op den dag, ja op het uur nauwkeurig, wanneer ze vrijkomen, vooral echter, wanneer een vrouw vruchtbaar en wanneer ze steriel is. Het toont nauwkeurig aan, dat het ei zich al binnen 3 dagen na een bevruchting nestelt, terwijl men tot nu toe 10 dagen aannam. Het geeft de oorzaken aan van een te sterke, te zwakke of ontbrekende menstruatie. Het verklaart, waarom vele vrouwen een cyclus hebben van 26—28 dagen, terwijl bij andere een tijd van 30, 31 en meer dagen verloopt tusschen de ééne en de volgende menstruatie. Voor het eerst kunnen door middel van het cyclogram ovulatiébloedingen en animale menstruaties (zie hoofdstuk 12) worden aangetoond. Het cyclogram geeft ook een overzicht van alle hormonale veranderingen in het vrouwelijke lichaam, vooral die met de functie van de hersenklier en de eierstokken samenhangen, terwijl daardoor kan worden nagegaan, welke processen in de baarmoeder, vooral in het baarmoederslijmvlies (endometrium) plaats vinden. Daardoor weet men in elk stadium van den cyclus, hoe de eierstokken functionneeren en in welke phase het gele lichaam en het baarmoederslijmvlies zich bevinden. Op het cyclogram zijn verschillende phasen van den cyclus aangegeven, die duidelijk van elkaar gescheiden zijn en ieder voor zich een andere beteekenis hebben. (Fig. 23/45). 2. INLEIDING. Alle gewichtige processen in het cyclusleven van de vrouw staan onder invloed van de inwendige secretie, dat is de productie van hormonen — stoffen, die een reguleerenden invloed uitoefenen op de levensverrichtingen der cellen, waaruit het menschelijk lichaam is opgebouwd. In de eerste plaats regelen zij de voeding en de gasstofwisseling van de cellen (ademhaling van het weefsel). Gedurende de ovulaties, de menstruatie en zwangerschap verandert de hormonale samenstelling, of kort uitgedrukt de hormoonspiegel van het bloed. Talrijke onderzoekers, zooals Zondek, Frank, Siebke en Knaus hebben getracht deze hormonale verandering van het bloed aan te toonen. Hun dierbiologische methodes zijn echter gecompliceerd en raken slechts één probleem van het cyclusleven. Bovendien zijn de resultaten niet absoluut, maar onvolkomen of onjuist. Voor het eerst kunnen nu met een eenvoudige methode, die elke arts en zelfs elke vrouw snel leert en beheerscht, en met een eenvoudig instrument de kleinste hormonale veranderingen in het lichaam van de vrouw dadelijk worden waargenomen. Daardoor is het mogelijk alle ovulatie-, conceptie-, nidatie,- zwangerschaps- en menstruatieproblemen van de gezonde en zieke vrouw snel, eenvoudig en absoluut op te lossen. Dit eenvoudig onderzoek, waarbij een tusschenvingerplooi onder een door mij geconstrueerd instrument, het cycloscoop, bekeken wordt, berust op de veranderingen van de cellulaire gasstofwisseling onder hormonalen invloed. In de long nemen de roode bloedlichaampjes van het bloed zuurstof op, die met den bloedkleurstof een verbinding aangaat — het oxyhaemoglobine. Deze verbinding vertoont in het spectrum bepaalde absorptiestrepen. Wanneer het oxyhaemoglobine (Hb02) zijn zuurstof aan het weefsel resp. de cellen afgeeft, veranderen deze strepen, zooals in hoofdstuk 9 wordt beschreven. De tijd, die er verloopt tusschen afklemming van de vingerplooi en het verdwijnen van de oxyhaemoglobinestrepen wordt gemeten. Aangezien de weefselademhaling versneld of verlangzaamd wordt door de hormonale samenstelling van het bloed, krijgen wij door den reductietijd een indruk van het hormoongehalte, den z.g. hormoonspiegel van het bloed, waaruit men allerlei conclusies kan trekken van belangrijke processen, die zich in het lichaam van de vrouw, ook tijdens de zwangerschap afspelen. Met deze spectroscopische onderzoekingsmethode, die makkelijk aan te leeren is, zullen in de toekomst alle belangrijke problemen van het cyclusleven worden opgelost. Vrouwen, die zich niet interesseeren voor de wetenschappelijke grondbeginselen van dit onderzoek, behoeven slechts te leeren den INLEIDING reductietijd te meten (Hoofdst. 14). Zij moeten dus slechts kunnen waarnemen, wanneer de beide donkere oxyhaemoglobinestrepen en de daartusschen liggende heldere band verdwijnen, hetgeen niet moeilijk is. Het cycloscoop, dat men bij deze waarnemingen gebruikt, is een eenvoudig instrument, waarmee ieder makkelijk kan leeren omgaan. Het bestaat hoofdzakelijk uit een spectroscoop, een lens, een klemtang en een lamp. Aangezien er geen twee vrouwen zijn, die dezelfde ovulatietijden hebben, terwijl daardoor de cyclogrammen verschillend zijn en ook bij dezelfde vrouw gedurende verschillende maanden de ovulatietijden en het karakter van het cyclogram veranderen, moet een vrouw, die over haar cyclusleven georiënteerd wil zijn, dagelijks haar reductiegetal opnemen, of, indien slechts de ovulaties haar interesseeren, moet zij dit doen van den 7en cyclusdag af, tot de laatste ovulatie zich heeft vertoond. De dagelijksche reductiegetallen moeten op een door mij aangegeven wijze als punt op een voorgeschreven formulier worden opgeteekend. Verbindt men deze punten door een Ifjn, dan ontstaat een curve, die ik cyclogram heb genoemd, en waaruit alle gewichtige conclusies kunnen worden getrokken. (Hoofdst. 9). Het cycloscoop zal daarom in de toekomst voor iedereen onontbeerlijk zijn en de bepaling van het cyclogram, die slechts enkele minuten in beslag neemt, zal tot de dagelijksche verrichtingen van elke vrouw behoor en. Fig. 1. Het cycloscoop. 3. DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN. Het geslachtsorgaan van de vrouw (fig. 4, 4a, 5 en 6) bestaat uit de baarmoeder (uterus), de beide eileiders (tuba Fallopii of oviductus), twee eierstokken (ovarien), die zich onder het middengedeelte van de eileiders en tusschen de z.g. breede banden bevinden. Het bestaat verder uit de scheede (vagina) en uitwendige schaamdeelen, waaraan men onderscheidt een kittelaar (clitoris), twee groote en twee kleine schaamlippen (labia majora en minora) en den ingang van de scheede Fig. 4. Geslachtsorganen van een pasgeboren meisje. 1. Baarmoeder - 2. Eierstok - 3. Eileider - 4. baarmoederholte - 5. baarmoederhals - 6. Scheede - 7. Uitwendige schaamdeelen. (introitus). Deze ingang is bij jonge meisjes, die nog geen geslachtsverkeer hebben gehad (virgines) gedeeltelijk door een vlies afgesloten — het maagdevlies (hymen). Om den cyclus van de vrouw te begrijpen is het noodig nader in te gaan op de functie van de eierstokken en het baarmoeder slijmvlies. DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN De baarmoeder bestaat uit een binnenste laag — het slijmvlies of endometrium, een dikke spier- en een buitenste laag, die voor het grootste deel bedekt wordt door het buikvlies (peritoneum). De baarmoeder is bestemd om het zich ontwikkelende kind te herbergen. Zij bestaat uit een baarmoederlichaam (corpus), den hals (cervix) en den moedermond (portio), die van een opening voorzien is — het orificium, dat toegang geeft tot het halskanaal. De baarmoederholte is driehoekig van vorm en bij een volwassen vrouw ± 6 tot 7 cM lang. De basis van dezen driehoek is naar boven gericht. In haar beide hoeken monden de eileiders uit. De onderste punt loopt in het halskanaal uit — het z.g. cervicaalkanaal. De plaats, waar zij in het halskanaal overgaat heet binnenste moedermond (orificium intemum). In het slijmvlies van de baarmoeder en vooral van de cervix bevinden zich slijmklieren, die weliswaar een weinig anders gevormd, zich ook in de scheede bevinden. Onder invloed van erotische en andere prikkels neemt de afscheiding van deze klieren belangrijk toe, waardoor de scheede glad wordt, hetgeen een voorbereiding is tot de copulatie. Van den eersten aanleg af ontwikkelt zich het geslachtsapparaat en in het bijzonder de baarmoeder onder invloed van hormonale prikkels. Ook na de geboorte van het kind groeit het geslachtsapparaat en vooral de baarmoeder onder voortdurende inwerking der geslachtshormonen. Men dacht vroeger, volkomen ten onrechte, dat de baarmoeder slechts gedurende de puberteit, dat is de tijd der geslachtsrijpheid, groeide. Met het cycloscoop en vergelijkende metingen kan worden waargenomen, hoe de baarmoeder zich ontwikkelt onder invloed van het folliculingehalte van het bloed. Deze studie kon worden gemaakt bij meisjes, die aan een z.g. primaire amenorrhoe lijden, d.w.z. nog nooit gemenstrueerd hebben, omdat hun geslachtsapparaat niet tot ontwikkeling kwam m.a.w. infantiel of juveniel gebleven is. Er bestaat in een dergelijk geval een hypofunctioneele afwijking van de eierstokken ten gevolge van een aangeboren hypofunctioneele afwijking van het geslachtscentrum der hersenklier (hypophyse). Bij vrouwen, die nog geen kinderen hebben (nulliparae) is de baarmoeder kleiner, dan na de geboorte van één of meerdere kinderen. De baarmoederopening is bij nulliparae rond en heeft een doorsnede van ongeveer 1 mm. Bij vrouwen, die al één of meerdere kinderen hebben, heeft zij een onregelmatigen vorm en heeft een doorsnede van 3-—4 mm, aangezien ze na iedere geboorte verwijd wordt en scheuringen ontstaan, die later met litteekens genezen. De spierlaag der baarmoeder is ± 1 cM dik en bestaat uit z.g. gladde spiervezels. De gladde spieren onderscheiden zich over het algemeen van de dwarsgestreepte, daardoor dat zij zich buiten onzen wil om kunnen samentrekken. In de baarmoeder heeft men automatische zenuwcellen (gangliën), die met de verschillende centra van ruggemerg en hersenen in verbinding staan. Deze staan weder direct en indirect onder invloed van hormonale prikkels. Samen met de gladde spier- DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN vezels vormen zij een ingewikkeld doch fijn mechanisme, waardoor de baarmoedercontracties geregeld worden. Bij een zwangerschap heeft de baarmoeder de gewichtige taak het kind te herbergen, te beschermen en gedurende de geboorte uit te persen. Deze contracties worden bij de barende vrouw weeën genoemd en staan onder invloed van het hormoon van de achterkwab der hersenklier — het pitruitine. In bepaalde gevallen, indien de weeën niet sterk genoeg zijn, wordt deze stof zelfs ingespoten om de geboorte, door versterking der contracties te bespoedigen. mg. 4a. Geslachtsorganen van een 14-jarig meisje. 1. Baarmoeder - 2. Eierstok - 3. Eileider - 4. Baarmoederholte - 5. Baarmoederhals - 6. Scheede - 7. Uitwendige schaamdeelen - 8. Ronde banden 3. Breede banden - 10. Groote schaamlippen - 11. Kleine schaamlippen 12. Maagdevlies - 13. Ingang der scheede - 14. Kittelaar. In het slijmvlies komen gedurende den cyclus van de vrouw belangrijke veranderingen voor, die voor den eersten keer door Hitschmann en Adler werden beschreven. Het wordt voorbereid om het bevruchte ei op te nemen. Wordt het ei niet bevrucht, dan was de voorbereiding tevergeefs. De bovenste laag van het slijmvlies sterft ian af en wordt, vergezeld door bloedingen, uitgestooten. Dit proces vordt menstruatie genoemd. De voorbereiding bestaat daarin, dat het slijmvlies in dikte toeneemt en de daarin zich bevindende klieren jrooter en langer worden. Daar deze aan een bepaalde ruimte zijn DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN gebonden, gaan zij zich kronkelen en nemen tenslotte een kurkentrekkerachtigen vorm aan. De rol die daarbij de hormonen, vooral van de hersenklier en de eierstokken spelen, wordt in hoofdstuk 7 beschreven. Wordt het ei bevrucht, dan ontstaan eveneens onder hormonalen invloed belangrijke veranderingen in het baarmoederslijm- Fig. 5. De ligging van de vrouwelijke geslachtsorganen. 1. Baarmoeder - 2. Eierstok - 3. Eileider - 4. Blaas - 5. Baarmoederkanaal 6. Baarmoedermond - 7. Scheede - 8. Scheede-ingang - 9. Kleine schaamlippen - 10. Groote schaamlippen - n. Urinekanaal - 12. Endeldarm i3.Sacrum - 14. Stuitbeen - 15. Schaambeen. vlies. Het neemt in dikte toe en de cellen worden grooter. Het slijmvlies: wordt, indien een zwangerschap intreedt niet meer endometriwn doch decidua genoemd, waarin zich het bevruchte ei nestelt (nidatie). Naast de baarmoeder met haar voor het cyclusleven zoo belangrijke slijmvlies, zijn de eierstokken—- ovariën -— de belangrijkste organen van het vrouwelijk geslachtsapparaat. Zij hebben een ei vormige gedaante en bevinden zich rechts en links achter de baarmoeder. Ge- DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN deeltelijk worden zij bedekt door de z.g. breede banden en liggen onder het middenstuk van de eileiders (fig. 4—7). De geslachtsklieren bepalen het geslacht. De eierstokken zijn kenmerkend voor de vrouw. Er bestaan nl. hermaphroditen, waarbij het geslacht vaak buitengewoon moeilijk te bepalen is. In zulke gevallen is, onafhankelijk van den aard der primaire of secundaire geslachtskenmerken (b.v. borst- of haarontwikkeling) de aard van de geslachtsklier beslissend. De eierstokken produceeren eieren en een specifiek •vrouwelijk hormoon — het luteohormoon — terwijl in de testikels zaadcellen en het specifiek mannelijk hormoon — het testosteron — wordt gevormd. Bij hermaphroditen is het vaak moeilijk uit te maken, of de klieren testikels of eierstokken zijn. Met het cycloscoop kan men nu makkelijk deze diagnose stellen. Indien er functioneerende vrouwelijke geslachtsklieren aanwezig zijn, dan zullen wij ovulatie- en menstruatievallen in het cyclogram vinden, ook indien de periodieke bloedingen wegblijven (animale menstruatie). Bij het ontbreken van deze vallen, indien dus het cyclogram dagelijks constante getallen aanwijst, hebben wij met mannelijke geslachtsklieren te doen. Wij zien dit ook, indien de geslachtsklieren rudimentair blijven, dus niet tot ontwikkeling gekomen, of door druk of welke oorzaak dan ook atrophisch zijn geworden. Dat zijn echter groote uitzonderingen. Over het algemeen kunnen wij zeggen, dat, indien duidelijk ontwikkelde geslachtsklieren gevoeld worden, ze dus niet rudimentair of atrophisch zijn, door de waarnemingen der beschreven vallen in het cyclogram, het vrouwelijke geslacht en bij ontbreken de mannelijke sexe kan worden gediagnostiseerd. Afgezien van het genoemde specifiek mannelijk en vrouwelijk hormoon, wordt zoowel in de eierstokken, als testikels een gemeenschappelijk hormoon gevormd, het folliculine, dat vooral bij dieren, doch ook bij menschen, bij beide geslachten een gemeenschappelijke functie vervult nl. het opwekken van de geslachtsdrift. Deze stof, ook bronsthormoon genoemd, prikkelt bepaalde centra in ruggemerg en hersenen, waardoor een gecompliceerd apparaat in beweging wordt gezet. Het eindresultaat is een erectie zoowel bij den man als bij de vrouw, d.w.z. de zwellichamen van de uitwendige geslachtsdeelen worden met bloed overvuld, waardoor bij den man het lid en bij de vrouw kittelaar en zwellichamen bij den ingang der scheede gaan zwellen. Boven de ovariën bevinden zich de eileiders (fig. 4a en 7). Dat zijn twee kanalen, die bij een volwassen vrouw een lengte van ongeveer 10 12 cm hebben. Hun binnenste einden monden in de baarmoeder uit, de buitenste zijn voorzien van franjes, de z.g. fimbriae. Deze franjes vangen het vrijkomende ei op. In het buitenste derde deel van den eileider wordt gewoonlijk het ei bevrucht. De fimbriae omvatten den rijpen Graafschen follikel, waardoor het vrijkomende ei slechts in den eileider kan worden gedeponeerd. Van hieruit wordt het door golfvormige (peristaltische) bewegingen van den eileider DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN naar de baarmoederholte getransporteerd, waar het zich nestelt. De eileiders zijn bij kinderen gekronkeld, bij volwassenen gestrekt. Blijven de kronkelingen bestaan (infantilisme) of worden de eileiders door een ziekte, vooral een ontsteking geknikt, dan kan het bevruchte ei in een uitbochting blijven hangen en daar tot ontwikkeling komen. Een zoodanige nesteling in den eileider noemen wij een eileider- of buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Deze toestand is voor de vrouw zeer Fig. 6. Doorsnee van het vrouwelijke bekken. gevaarlijk, daar de eileider met zijn dunnen wand, niet erop is'ingericht de vrucht te herbergen. De wand wordt in de tweede of derde zwangerschapsmaand zoo dun, dat hij meestal barst. Daardoor ontstaat een bloeding in de buikholte, die zelfs levensgevaarlijk kan zijn, indien men den toestand niet tijdig herkent. Door onderzoek met het cycloscoop (fig. i en 44) is het nu gemakkelijk de diagnose van het buitenbaarmoederlijke zwangerschap te stellen (zie hoofdstuk 11). Wordt het kanaal van een eileider op de één of andere wijze verstopt, dan is, indien dit op beide zijden voorkomt, een bevruchting onmogelijk. De spermatozoiden kunnen dan het ei niet meer bereiken en het ei kan niet in de baar- DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN moederholte komen. De vrouw is dan steriel, evenzoo de man, indien het zaadkanaal door een ontsteking dichtgroeit, zoodat de spermatozoïden niet meer naar buiten kunnen komen. Meestal is de ontoegankelijkheid van het zaadkanaal resp. van den eileider de oorzaak van de steriliteit van den man of de vrouw. De kunstmatige sterilisatie geschiedt door afbinding van deze kanalen. Hierdoor blijven de geslachtskenmerken bestaan, aangezien de hormoonproductie door dit ingrijpen weinig of niet geschaad wordt. Aangezien het al voorgekomen is, dat door een eenvoudige afbinding het kanaal later weer toegankelijk wordt, moeten, indien het leven van de vrouw door een zwangerschap in gevaar komt, de kanalen niet slechts afgebonden, doch ook een Fig. 7. Eierstok en eileider. stuk hieruit verwijderd worden. Bij de sterilisatie blijven de geslachtsklieren intact. Alle geslachtskenmerken, de geslachtsdrift en hetgeen daarmee samenhangt, blijven behouden. Er wordt daardoor slechts verhinderd, dat er kinderen kunnen worden voortgebracht. Heel anders is het bij castratie, een operatie, waarbij de geslachtsklieren — bij de vrouw de eierstokken, bij den man de testikels — radicaal worden verwijderd. Indien deze operatie bij meisjes voor de puberteit wordt verricht, dan komt de baarmoeder en tevens de secundaire geslachtskenmerken niet tot ontwikkeling. Een castratie op lateren leeftijd doet de geslachtsdrift volkomen verdwijnen en ook bepaalde physische en psychische eigenschappen, die kenmerkend zijn voor elk der beide geslachten. Men past deze operatie in sommige landen toe om z.g. sexueele misdadigers te genezen resp. onschadelijk te maken. Aan beide zijden van de baarmoeder (fig. 4a) bevinden zich de breede banden (ligamenta lata), meer naar voren de ronde banden, die door het lieskanaal naar de groote schaamlippen verloopen. De scheede (vagina) is een kanaal, dat de baarmoeder met de uitwendige schaamdeelen verbindt. Het is ca. 10 cM lang. Boven Cyclus § DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN eindigt het in het scheedegewelf, waarin de moedermond of portio uit steekt. Hier worden de zaadcellen van den man gedeponeerd. De scheedewanden liggen gewoonlijk van voren naar achteren tegen elkaar aan. Zij zijn van binnen voorzien van dwarsplooien (columnae rugarum), waarvan die van den voorwand sterker ontwikkeld zijn. Ook zijn zij bij jonge meisjes krachtiger ontwikkeld dan bij vrouwen, die één of meer kinderen hebben. De wrijving gedurende de geslachtsverrichting wordt door deze dwarsplooien vergroot en het geslachtsgenot verhoogd. In verloop van jaren worden zij gladder. Bij oudere vrouwen worden zij atrophisch en zijn dan haast niet meer te herkennen. Bij den ingang van de scheede bevindt zich bij maagden (virgines) een vlies (hymen) (fig. 4a). Het is voorzien van één of meer openingen, waardoor de afscheidingsproducten van de scheede en de baarmoeder en, na het begin van de menstruatie, ook bloed uit de genitaliën, verwijderd kunnen worden. Na verscheuring van het hymen door de eerste copulatie, zijn de resten (carunculae hymenales) nog jarenlang als zoodanig te herkennen. Aan de uitwendige schaamdeelen (vulva) onderscheidt men de groote schaamlippen, waarin zich de beide Bartholinische klieren bevinden, de kleine schaamlippen en boven de kittelaar (clitoris). Behalve de Bartholinische klieren zorgen nog andere b.v. de Cowpersche klieren ervoor, dat de scheedeingang glad is. In den kittelaar en aan de beide zijden van den scheedeingang bevinden zich de zwellichamen van de vrouw, een complex van bloedvaten, vooral aderen (venen), die in den toestand van geslachtelijke opwinding zwellen en zoo het mannelijk lid beter omsluiten. Het vrije einde van den kittelaar wordt eikel (glans) genoemd. Rechts en links daarvan bevinden zich de banden van den kittelaar (frenula clitoris). De bekkenbodem wordt door verschillende sfier en afgesloten, die de vrouwelijke geslachtsorganen helpen ondersteunen. Indien zij scheuren, hetgeen tijdens een geboorte mogelijk is, dan kunnen daardoor na eenigen tijd baarmoeder en aanhangselen uitzakken (prolaps). Een dergelijke afwijking kan slechts verhinderd worden door, indien er een scheuring ontstaat, de spieren dadelijk zorgvuldig te naaien. Om den ingang van de scheede bevindt zich een ring van spieren, die vaak een zekeren weerstand bieden tegen het indringende lid. Is deze weerstand overwonnen, dan zorgen zij samen met de zwellichamen voor een goede omsluiting. Bij jonge nerveuze vrouwen komt het bij uitzondering voor, dat deze spieren in een kramptoestand geraken (vaginisme), waardoor het terugtrekken van het mannelijk lid verhinderd wordt. De spierkramp kan bij uitzondering een zoo hoogen graad bereiken, dat ze slechts verholpen kan worden door de vrouw te narcotiseeren, of zelfs door een verwijdende operatie. Tijdens of na het orgasme — dat is het oogenblik van het hoogste geslachtsgenot — contraheert zich het geheele spierapparaat om en bij de genitaliën. De grootste beteekenis hebben deze spieren bij de geboorte van het kind, vooral bij de geboorte van het DE BOUW VAN HET VROUWELIJKE GESLACHTSORGAAN. hoofd. Hoe langzamer dit gaat, des te minder bestaat er kans, dat de spieren verscheuren. Terwijl de uitwendige schaamdeelen en de scheede hoofdzakelijk van beteekenis zijn bij de geslachtelijke vereeniging, spelen de baarmoeder, eierstokken en eileiders meer een rol bij de voorbereiding der bevruchting en daarna bij de ontwikkeling van het kind. 4. HET ENDOCRINE STELSEL. In het lichaam spelen zich de wonderlijkste processen af, waarvan slechts weinig menschen iets afweten. Eén der meest interessante zijn de verrichtingen van het endocrine systeem, dat met een dag en nacht werkende fabriek kan worden vergeleken, overdag wordt meer geproduceerd dan ’s nachts, als het lichaam in rust is. Het endocrine stelsel bestaat uit een aantal klieren van een bijzondere soort. Over het algemeen verstaat men onder klieren, organen, die bepaalde stoffen afscheiden. Gewoonlijk worden deze stoffen door een uitvoergang daarheen getransporteerd, waar het lichaam ze noodig heeft. Zoo wordt b.v. speeksel door de afvoerbuizen der speekselklieren naar de mondholte afgescheiden, waar het een gewichtige rol vervult tijdens de eerste phase der spijsvertering. — Er zijn echter ook klieren zonder uitvoergang, waarvan de producten direct in de bloedbaan worden afgescheiden of in het bloed worden opgenomen. Deze organen noemt men klieren van de interne secretie of endocrine klieren. De stoffen, die zij afscheiden, heeten hormonen. Men kan ze ook activatoren of regulatoren noemen, want ze oefenen een aanzettenden of reguleerenden invloed uit op alle belangrijke levensverrichtingen der lichaamscellen, dat zijn de voeding en de ademhaling {gasstofwisseling). Er zijn ook klieren, die een inwendige en een uitwendige afscheiding hebben. Daartoe behooren b.v. de alvleeschklier (pancreas) en de mannelijke geslachtsklieren. De producten, die door den uitvoergang worden afgescheiden, zijn verschillend van die in de bloedbaan worden opgenomen. Bij de mannelijke geslachtsklieren b.v. worden de zaadcellen door den uitvoergang naar buiten geloosd. In het bloed echter worden de beide hormonen, het folliculine en het testosteron, afgescheiden. Al in geringere hoeveelheden oefenen de hormonen een sterken invloed uit op het lichaam. Er zijn hormoonsoorten, die elkaar ondersteunen of versterken en andere, die elkaar tegenwerken, of — wat op hetzelfde neerkomt — in evenwicht houden. In het eerste geval spreekt men van complementaire klieren, in het laatste geval van antagonisten. Er zijn endocrine klieren, die maar één bepaald hormoon afscheiden. De meeste echter produceeren er twee, die elkaar in evenwicht houden, dus van elkaar de antagonisten zijn. De hersenklier, ook hypophyse genoemd, beheerscht centraal alle endocrine klieren, die zij dirigeert en beinvloedt (fig. 3 en 3a). Ze is zoo groot als een hazelnoot en is desniettegenstaande één der meest gecompliceerde en belangrijkste organen van het menschelijk lichaam. HET ENDOCRINE STELSEL Fig. 3. Schema van den hypophysairen invloed op het ovulatieproces, het endometrium en de verhoudingen ten opzichte van het cyclogram. H = Hersenklier. 9 en 10. De Voorkwab (adenohypophyse), de plaats waar het gonadotrops of hypophysaire geslachtshormoon wordt afgescheiden. P = De achter kwab van de hypophyse. jj Hypophysaire invloed op het ” eirij rijpingsproces. 12. mwnmuiH Hypophysaire invloed op het _ luteiniseeringsproces. I^‘ De onderdrukte luteiniseering van het eerste gele lichaam door de folliculine productie van den tweeden rijpenden follikel. 1. Ovarium met rijpenden Graafschen follikel. 2. Ovarium met Graafschen follikel direct voor het barsten. 3. Het eerste corpus luteum onderdrukt door het 2e rijpende ei. 4. Het 2e corpus luteum in volle ontwikkeling. 5. Regressief corpus luteum uit de ie ovulatie. 6. Regressief corpus luteum uit de 2e ovulatie. 7. a. ie ei op den eersten dag; b. op den 2en dag; c. niet meer vruchtbaar. 8. a. 2e ei op den eersten dag; b. op den 2en dag; c. niet meer vruchtbaar. 14. Proliferatiephase van het endometrium. 15. Transformatiephase van het endometrium. 16. Secretiephase van het endometrium. Ö Cyclogram. Menstruatie. • Ovulaties (2 maal). A. Menstruatie val, B. ie preovulaire hoogstand. C. ie ovulatieval. D. 2e preovulaire hoogstand. E. 2e ovulatieval. F. premenstrueele hoogstand Men lette op het verschil tusschen de ie maand (ovulatie op den i2en en i8en dag) en de 2e maand (ovulatie op den gen en i6en dag). Alle stadia van het eirijpings- en luteiniseeringsproces en de verschillende ontwikkelingsphasen van het endometrium worden door het cyclogram als fijne indicator voor de veranderingen van den hormoonspiegel aangegeven. HET ENDOCRINE STELSEL Zij bestaat uit 3 hoofdafdeelingen: een voorste-, tusschen- en achterkwab, daarvan is de voorste kwab de belangrijkste. Slechts onder haar invloed kunnen de periphere endocrine klieren hun specifieke producten afscheiden. . De hersenklier zet alle periphere klieren tot verhoogde hormoonproductie aan, d.w.z. ze is de complementaire klier van alle periphere klieren, terwijl deze de antagonisten der hypophyse zijn, d.w.z. hun producten oefenen een remmenden invloed uit op het centrale orgaan Men zegt, dat het endocrine stelsel in evenwicht is, indien alle hormonen kwantitatief en kwalitatief in de juiste verhouding worden afgescheiden en van geen te veel of te weinig voorhanden is. Het menschelijk lichaam kan slechts dan goed functioneeren. Een overmaat of een te weinig van één hormoonsoort heeft min of meer belangrijke functiestoornissen of ziekteverschijnselen ten gevolge. Men moet daarbij bedenken, dat er in het lichaam geen afzonderlijke systemen bestaan. Het zenuwstelsel, de bloedvaten, de endocrine klieren en de vele andere organen vormen een raderwerk, dat precies in elkaar grijpt en op elkaar zijn ingesteld. Evenals het endocrine systeem een overwegenden invloed op de verrichtingen van alle lichaamscellen uitoefent, zoo kan ook door een ziekte van een bepaald orgaan de functie van de endocrine klieren lijden. Geen dezer organen kan ongestraft geheel verwijderd worden: zelfs heeft een algeheele exstirpatie meestal den dood tengevolge. Slechts de geslachtsklieren maken hierop een uitzondering. Zij kunnen worden verwijderd, zonder dat het leven onmiddellijk in gevaar komt, doch er treden na een dergelijke operatie z.g. uitvalsymptomen op, die later uitvoerig worden beschreven. Deze zijn des te sterker naar gelang de operatie op jeugdiger leeftijd wordt verricht. Aangezien de hormonen door billioenen cellen, waaruit het menschelijk lichaam is samengesteld, voor hun levensverrichtingen worden verbruikt, heb ik het lichaam ingedeeld in hormoonverbruikers, dat zijn alle lichaamscellen, en producenten, dat zijn de cellen der endocrine klieren. Hierbij moet men bedenken, dat ook de hormoonproducenten verbruikers zijn. Dit te bedenken is belangrijk voor een inzicht in verschillende endocrine ziekten. Is b.v. in het bloed niet genoeg schildklierhormoon voorhanden, dan kan het gebeuren, dat de geslachtsklieren niet goed functioneeren, aangezien haar cellen ook dezen activator noodig hebben. Wordt de ontbrekende hoeveelheid schildklierhormoon kunstmatig aangevuld, dan ziet men de functie van de geslachtsklieren vanzelf weder in orde komen en zonderen deze weder hun specifiek product af. Het getal van de verschillende hormoonsoorten in het menschelijk lichaam is niet gering. Men kent al ± 10 hoofd- en bovendien zouden volgens Bomsko-W nog 70 bijhormonen of hormoonachtige stoffen bestaan. De hormoonachtige stoffen worden weder ingedeeld in syn- en antistoffen. De meest bekende is het door Zondek beschreven synprolan, dat volgens hem het hypophysaire geslachtshormoon in zijn werking op de geslachtsklieren ondersteunt. De antistoffen oefenen HET ENDOCRINE STELSEL een remmenden invloed op het hoofdhormoon uit. Tot dusverre weet men van deze antistoffen niet veel, noch de plaats van oorsprong, noch de chemische formule. Wil men zich een voorstelling maken van de beteekenis der hormonen, dan moet men iedere cel als een zelfstandig orgaan beschouwen. Een lichaamsdeel is een buitengewoon gecompliceerd organisme. Door den microscoop beschouwd onderscheidt men slechts een om¬ hulsel — het celmembraan —, den inhoud — protoplasma— en de celkern, die bij verschillende soorten anders gevormd is. In het protoplasma ziet men talrijke puntjes, vooral indien men de cellen kleurt. Waarschijnlijk heeft ieder van deze puntjes een andere rol te vervullen. In de eicel b.v. zijn al de millioenen physische en psychische eigenschappen van het komende kind besloten. Om deze te kunnen waarnemen, zijn er microscopen noodig, die vele millioenen keeren vergroten, terwijl de tegenwoordige techniek ons microscopen bouwt, die hoogstens ongeveer 3000 maal vergrooten. In een cel worden allerlei stoffen gevormd en andere weer opgestapeld. Bepaalde deelen der cel zorgen voor de voeding, andere wederom voor de ademhaling, groei, deeling, enz. Welke onderdeden der cellen met deze verschillende verrichtin¬ gen belast zijn, kunnen wij nog TFig' 3f' Het endocrine stelsel. niet met zekerheid uitmaken, schildklier - 4. Thymusklier - 5. Bij^ Een cel kan slechts bestaan, nieren - 6. Milt - 7. Alvleeschklier indien zij, evenals de mensch, 8' Lever ~ 9- Eierstokken. zich voeden en ademen kan. De cel ademt, doordat zij uit het bloed zuurstof opneemt. Het bloed bestaat uit een vloeistof (serum of lymphe) en allerlei lichaampjes, die daarin rondzwemmen. Deze worden weer ingedeeld in roode bloedlichaampjes (erythrocyten), waarvan ca. 4—5-°oo.ooo op 1 mm3 voorkomen, witte bloedlichaampjes, waarvan op 1 mm3 ca. 10.000 voorkomen en bloedplaatjes, die van belang zijn bij de stolling van het bloed. De roode bloedlichaampjes zijn rond en IET ENDOCRINE STELSEL ca. 6 micron (i micron = o.ooi mm) groot. Zij bevatten een kleurstof, het haemoglobine, dat de eigenschap heeft met zuurstof een verbinding aan te gaan, die oxyhaemoglobine (Hb02) wordt genoemd. Deze verbinding wordt gevormd in de haarvaten der longblaasjes. De benoodigde zuurstof levert de lucht, die ingeademd wordt en die door de luchtpijp en de longtakken ten slotte in de longblaasjes terecht komt. De met oxyhaemoglobine bezwangerde roode bloedlichaampjes komen van de long eerst in de linker voorkamer, daarna in de linker kamer van het hart, waaruit ze in het bloedvatensysteem gepompt worden tot in de allerfijnste vertakkingen der haarvaatjes of capilairen. Van hieruit wordt de zuurstof aan de cellen of celcomplexen, het weefsel, afgegeven. Dit wordt het reductieproces van het oxyhaemoglobine genoemd. De roode kleurstof, die ontdaan van haar zuurstof, overblijft,draagt den naam van gereduceerd haemoglobine. De cellen geven de verbruikte zuurstof in den vorm van koolzuur (C02) aan het bloed af. Het verbruikte bloed, dat niet slechts koolzuur, doch ook verschillende afbraakproducten der cellen bevat en een blauw-roode kleur aanneemt, gaat van de haarvaten in de aders en komt zoo in de rechter voorkamer en rechter kamer van het hart, van waaruit het wederom in de long wordt gepompt. Daar wordt het afgewerkte koolzuur afgegeven, en neemt het haemoglobine der roode bloedlichaampjes weer versche zuurstof op. Dit heele apparaat dient slechts om de vele kleine cellen waaruit het lichaam is opgebouwd te kunnen doen ademen. De voeding van de cel bestaat daarin, dat zij actief uit het bloed die stoffen opneemt, die noodig zijn voor haar voortbestaan. In het bloed bevinden zich talrijke verbindingen van metalen, metalloiden, vetten, eiwitten, hun derivaten enz. Samen met de hormonen zijn er al 180 verschillende organische en anorganische verbindingen bekend (Abderhalden). De verschillende combinaties dezer stoffen zijn zeer groot. Het aantal kan worden uitgedrukt door een getal, dat uit 180 cijfers bestaat. Een spiercel b.v. neemt heel andere stoffen uit het bloed op, dan een zenuw- of een beendercel. De voeding van de cel is daarom een buitengewoon gecompliceerd proces, waarvan men zich nauwelijks een voorstelling kan maken. De hormonen zijn de regulateurs resp. de activatoren van de voeding en de gasstofwisseling der cellen. Waarschijnlijk heeft zelfs elke hormoonsoort en iedere hormoonachtige stof een andere taak bij deze beide vitale celfuncties te vervullen. Een tweede groep van voor het leven noodzakelijke stoffen vormen de vitaminen. Men kan ze ook de exogene activatoren der celfunctie noemen, omdat ze met de voeding in het lichaam gebracht worden, terwijl de hormonen de endogene activatoren zijn, d.w.z. in het lichaam zelf gevormd worden. Het meest bekend zijn de vitaminen A, Bj, B2, C, D en E. Ook indien één of meerdere vitaminen in het voedsel ontbreken, dan ontstaan er ziekten, die men tot de groep der avitaminosen HET ENDOCRINE STELSEL rangschikt, zooals scheurbuik (scorbuut), Engelsche ziekte (rachitis), pellagra, beriberi, enz. Terwijl het ons niet mogelijk is de celvoeding te kunnen waarnemen, kunnen wij met het cycloscoop de celademing zien en bestudeer en. Aangezien de snelheid der celademing door de hormonen geregeld wordt, krijgen wij door bepaling van den tijd, gedurende welken de zuurstof aan het weefsel wordt afgegeven, een indruk van de hormonale samenstelling, of wetenschappelijk uitgedrukt, den hormoonspiegel van het bloed. Wanneer een cel niet goed functioneert, dan zegt men, dat zij dysfunctioneert. Voor een goede functie van de lichaamscellen, is het noodzakelijk, dat alle klieren van de inwendige secretie dag en nacht hun plicht doen. Het belangrijkste werk wordt in de centrale hersenklier verricht. Zij beheerscht niet slechts alle periphere endocrine klieren, maar zij staat ook met de hersenen in verbinding, waardoor zij ook onderworpen is aan psychische invloeden. Omgekeerd is de functie van de hersenen, vooral van de midden- of tusschenhersenen, met de daarin aanwezige talrijke centra en banen, van de hypophyse afhankelijk. Van deze centra uit worden de viscerale organen, als longen, maag, lever, pancreas, nieren en alle periphere endocrine klieren beheerscht. Zij bezitten daar een trophisch en een excretorisch centrum. Het trophische zorgt ervoor, dat het orgaan, dat door haar beheerscht wordt, goed wordt gevoed, het excretorische reguleert de hoeveelheid en de samenstelling van het specifieke afzonderingsproduct van het gedirigeerde orgaan, Bij te sterke (hyperpituitarisme) of te geringe hormoonafscheiding van de hypophyse (hypopituitarisme) gaan de cellen van tusschen- (diencephalon) en middenhersenen (mesencephalon) lijden, waardoor de centra dysfunctioneeren en daardoor eveneens de door hun beinvloede periphere organen. Ik kon voor het eerst aantoonen, dat talrijke ziekten van maag, lever, pancreas, darm enz. een centrale oorzaak hebben, d.w.z. berusten op een dysfunctie van hun centra in midden- en tusschenhersenen onder invloed van een hypophysaire dysfunctie. Van de voorkwab van de hersenklier uit worden de volgende klieren direct en indirect gedirigeerd (Fig. 3a): 1. De schildklier (thyreoid). Ze bevindt zich in den hals, rechts en links van de luchtpijp en bestaat uit 2 kwabben, die door een tusschenkwab met elkaar verbonden zijn. Deze bevindt zich onder het strottenhoofd (larynx). In het z.g. thyreotrope centrum van de hypophysaire voorkwab wordt het thyreotrope hormoon geproduceerd. Dit hormoon zet de schildklier tot thyreoidine-vorming aan. Het thyreoidine heeft een grooten invloed op de gasstofwisseling van den mensch. Het is de antagonist van de hormonen der geslachtsklieren. Wordt het in te geringe hoeveelheden afgescheiden, dan overwegen de geslachtshormonen, waardoor alle lichaamscellen langzamer gaan ademen. Bepaalde ziekten worden veroorzaakt door een verhoogde werkzaamheid van de schildklier, HET ENDOCRINE STELSEL waarbij dan de celademhaling versneld is. Bij de Basedowsche ziekte produceert het thyreotrope systeem, dus het thyreotrope centrum en het thyreoid te veel hormoon. Deze ziekte is in een voortgeschreden stadium te herkennen aan uitpuilende oogen, waardoor de lijders een afschrikwekkenden indruk maken. Tot de hoofdsymptomen van de Basedowsche ziekte behooren ook hartstoomissen en bevingen. Werkt de schildklier te weinig, dan ontstaan afwijkingen, als myxoedeem, cretinisme, kropziekte enz. Vooral in bergachtige landen, zooals Tyrol en Zwitserland, komt het voor, dat heele streken aan krop lijden. Daarom was het een belangrijke ontdekking, dat de kropziekte meestal toe te schrijven is aan een te gering jodiumgehalte in de voeding en het water. Sinds in deze landen de bepaling is gemaakt, dat een kleine hoeveelheid jodium aan het in den handel gebrachte keukenzout toegevoegd moet worden, is de frequentie van de kropziekte afgenomen. Hoewel vaak gebrek aan jodium de oorzaak is van een hypothyreoidie, kan de schildklier ook ten gevolge van een aangeboren minderwaardigen aanleg, door stoornissen van de hypophyse en overige endocrine klieren, infectie- en andere ziekten, te weinig hormonen afscheiden. Vooral in den tijd van den groei speelt het thyreoidine een groote rol en heeft zonder eenigen twijfel invloed op het geslachtsleven; ook de cellen der geslachtsklieren kunnen dit hormoon niet ontberen bij hun specifieke productie. 2. De bij schildklier [parathyreoid), bestaat uit 4 kleine, nauwelijks erwtgroote organen, waarvan er zich 2 achter elke schildklierkwab bevinden. Zij dienen voor de regeling van de kalkstofwisseling van het lichaam. Indien zij te sterk werken, kunnen er skeletafwijkingen ontstaan. De mensch kan met 2 van deze klieren nog leven. — Indien er te weinig parathyreoidine wordt geproduceerd, dan daalt het kalkgehalte van het bloed. Normaal moet 100 cm3 bloed 9—11 mg kalk bevatten. Indien het kalkgehalte onder 6—7 mg per 100 cm3 bloed daalt, dan ontstaat een stoornis, die als tetanie bekend is. Ze kenmerkt zich hoofdzakelijk door krampen, die bij aanvallen optreden en vooral in handen en voeten gelocaliseerd zijn. Meestal komt deze ziekte bij kleine kinderen voor. Ze ontstaat ook vaak door vitaminenarmoede en vooral door het ontbreken van vitamine D. Indien men zulke kinderen vitamine D ingeeft, verminderen vaak de symptomen. In 1927 werd het hormoon van de bijschildklier voor het eerst door Collip bereid. Men ziet goede resultaten bij kinderen, die aan tetanie lijden, indien men dit hormoon, vitamine A, D en kalk voorschrijft, en bovendien ervoor zorgt, dat de kinderen regelmatig aan de inwerking van zonnestralen worden blootgesteld. Werkt de bij schildklier te sterk, wordt dus te veel parathyreoidine gevormd, dan treedt een beenderafwijking op, die bekend is onder den naam van ziekte van Recklinghausen. Hierbij hebben we een ver- HET ENDOCRINE STELSEL Hoogde kalkafscheiding in de urine. Er vindt een ontkalking en een bindweefselwoekering van het skelet plaats. Daardoor ontstaan er sterke misvormingen, vooral van armen en beenen. In het bloed vinden wij een verhoogd kalkgehalte van 12—24 mg procenten. Vaak komen bij deze ziekte ook niersteenen voor. Men heeft daarom de steenziekte toegeschreven aan een verhoogde productie van de bij schildklier. — Ook door een hyperfunctie van de hersenklier, kunnen skeletveranderingen ontstaan. Andere — zooals b.v. osteomalacie — worden in verband gebracht met slecht werkende hersen- en geslachtsklieren. Bij deze ziekte worden de beenderen zoo week, dat men ze zelfs met de handen kan buigen. Men heeft nu opgemerkt, dat er een verbetering optreedt, indien men de geslachtsklieren verwijdert. De beendercellen staan onder denzelfden hormonalen invloed, als de overige lichaamscellen. Krijgen zij niet alle hormonen in de juiste samenstelling, dan geraken zij in dysfunctie. Een krachtige bouw en een gezonde groei van het skelet zijn daarom afhankelijk van een endocrine stelsel dat in evenwicht is. 3. De thymusklier. Dit orgaan zit achter het borstbeen en is bij het kind grooter, dan bij een volwassen mensch. Grootte en beteekenis nemen in den loop van de jaren af. Het schijnt een belangrijke rol te spelen bij den groei van het kind. De eigenschappen van het thymushormoon zijn nog niet voldoende bekend. Wel heeft men opgemerkt, dat door een te veel of te weinig van dit hormoon allerlei stoornissen kunnen ontstaan. 4. De geslachtsklieren (zie hoofdstuk 3, 5, 6 en 7). 5- De alvleeschklier {pancreas), kent iedereen door de groote rol, die zij speelt bij suikerziekte. Zij heeft een dubbele functie. Zij vormt stoffen, die voor de spijsvertering noodig zijn en die door een uitvoergang naar den darm worden getransporteerd. Bovendien heeft deze klier, d.w.z. bepaalde deelen ervan, de z.g. Langerhannsche eilanden een inwendige secretie, zij scheiden het specifieke hormoon van de pancreas, het insuline, af. Dit hormoon werd voor het eerst door Banting en Best geisoleerd, waarvoor deze Canadeesche onderzoekers den Nobelprijs kregen. Bij een bepaalde hypofunctioneele aandoening van de pancreas, wordt er te weinig insuline afgescheiden. Dit hormoon regelt het glucosegehalte van het bloed. Worden er te geringe hoeveelheden van gevormd, dan stijgt het suikergehalte van het bloed. Indien dit een bepaalde grens overschrijdt, dan kunnen wij ook in de urine druivensuiker of glucose aantoonen. Bij de suikerziekte (diabetes mellitus) vinden wij een permanenten toestand van een verhoogd suikergehalte van het bloed en dientengevolge ook van de urine. Wordt er te veel insuline gevormd, dan stijgt het insulinegehalte van het bloed en de suikerspiegel daalt. Deze toestand wordt hypoglycaemie genoemd. Physiologisch vinden wij een matige hypoglycaemie bij honger en het hongergevoel schijnt daarvan afhankelijk te zijn. HET ENDOCRINE STELSEL Er is aangetoond, dat in het lichaam niet slechts suiker en koolhydraten, maar ook eiwitstoffen in druivensuiker kunnen worden omgezet. Dit hangt samen met de leverfunctie, waarop wij hier niet verder kunnen ingaan . Verschillende dierproeven wezen er al op, dat de werkzaamheid van de alvleeschklier afhankelijk is van de hersenklier. Verwijdert men bij een dier de pancreas, dan stijgt het suikergehalte van het bloed. Neemt men daarna ook de hypophyse weg, dan daalt de suikerspiegel weer. Het lukte mij nu met een bepaalde methode aan te toonen, dat bij suikerziekte de hypophyse altijd dysfunctioneert. Ik kon verder aantoonen, dat de primaire oorzaak van dit lijden in de hersenklier te zoeken is. Onder invloed van een dysfunctie van de hypophyse gaan ook de centra van de alvleeschklier in de middenhersenen dysfunctioneeren, waardoor ten slotte de alvleeschklier ziek wordt en te weinig insuline afscheidt. In de middenhersenen bevinden zich nl. de excretorische en de trophische centra van de pancreas, evenals van de andere viscerale organen, zooals lever, nieren enz. Deze centra kunnen slechts goed werken, indien de hypophyse ongestoord functioneert. Onder inwerking van een te weinig of te veel van hypophysaire hormonen, kunnen deze centra, vooral indien ze minderwaardig in aanleg zijn, gaan dysfunctioneeren. Een bewijs, dat in de hypophyse de primaire oorzaak van diabetes gezocht moet worden, is, dat door een bepaalde korte golven doorstrooming van dit orgaan al dan niet gecombineerd met die der geslachtsklieren de bloedsuikerspiegel daalt en de urine meestal glucosevrij wordt. Ook de geslachtsklieren lijden, indien er een hormonale stoornis van de pancreas bestaat. Vaak is bij een vrouw het wegblijven van de menstruatie het eerste symptoom van een beginnende suikerziekte. Bij een man vinden wij een verminderde zaadproductie en vaak een geringe of volkomen ontbrekende potentie (het vermogen om de geslachtsfunctie te verrichten). Afgezien van deze stoornis klagen de patiënten in het begin ook over moeheid, een symptoom, dat men trouwens bij de meeste endocrine ziekten aantreft. Het bewijst, dat alle lichaamscellen, doch vooral die van het zenuwstelsel, slecht functioneeren. — Bovendien kan een verhoogd dorst- of hongergevoel of een sterk jeuken, vooral aan de genitaliën, den arts nopen de urine op suiker te onderzoeken. Indien dus zoowel man als vrouw merken, dat zij, zelfs na geslapen te hebben, zich moe voelen en bovendien de geslachtsfunctie resp. de menstruatie een stoornis vertoont, dan is het noodzakelijk een arts te consulteeren om het endocrine stelsel te laten onderzoeken. Niet altijd wordt in een dergelijk geval suiker in de urine gevonden, doch vaak vinden wij een verhoogden bloedsuikerspiegel na een proefmaaltijd, waarbij een bepaalde hoeveelheid suiker of koolhydraten wordt toegediend. Ook een te groote activiteit van de alvleeschklier kan schadelijk zijn, waarbij dan te veel insuline in het bloed wordt afgescheiden. Er HET ENDOCRINE STELSEL is dan een te gering suikergehalte van het bloed. Lijders aan suikerziekte kennen dezen toestand, die ontstaat, indien er te veel insuline ingespoten is. Het kan daarbij zelfs tot een z.g. hypoglycaemischen aanval komen, die snel verdwijnt, indien men den zieke suiker toedient. De pancreas is een klier, die de mensch niet missen kan. Zelfs indien zij maar gedeeltelijk dysfunctioneert, kunnen zich ernstige ziekteverschijnselen ontwikkelen. 6. De bijnieren bevinden zich direct achter de pancreas. Een mensch bezit twee bijnieren, die boven de beide nieren aangetroffen worden. Zij bestaan uit een schors en een merggedeelte. De schors scheidt het hormoon cortine af, het merg het adrenaline. Dit hormoon is de antagonist van het insuline. Bij toedienen van adrenaline wordt het suikergehalte van het bloed verhoogd. De bijnieren zijn ook de antagonisten van de geslachtsklieren. Vooral adrenaline wordt in de geneeskunde tegen talrijke ziekten gebruikt. Wordt er te weinig cortine afgescheiden, dan ontstaat de Addisonsche ziekte. Zij uit zich in moeheid, spierzwakte en in bruin worden van de huid, ook in allerlei maag- en darmstoornissen, verlaging van den bloeddruk en van het suikergehalte van het bloed. Door cortine-inspuitingen wordt deze ziekte gunstig beinvloed. Ook bij afwijkingen in de functie van de bijnieren ontstaan er stoornissen van de geslachtsklieren. Een zeer interessant symptoom bij bepaalde afwijkingen van de bijnieren is het hirsutisme, een beharing van het geheele lichaam, hetgeen vooral bij vrouwen opvalt, en meestal samengaat met het ontbreken van de menstruatie. Vaak is de oorzaak daarvan een gezwel van de bijnierschors, een z.g. hypernephroom, doch het kan ook door een eenvoudige dysfunctie ontstaan Een dergelijk geval wordt in hoofdst. 12 beschreven. — Niet slechts bij ziekte van de bijnieren, doch ook bij bepaalde afwijkingen van de hersenklier kan hirsutisme voorkomen. Lever, milt (fig. 3a) en de klieren van het maagslijmvlies zijn eveneens als hormonale klieren te beschouwen. Ook hun functie wordt door de voorkwab van de hersenklier, de z.g. adenohypophyse geregeld. De lever scheidt gal af. Nadat het voedsel verteerd is, worden de daarin aanwezige voedingsstoffen als eiwitten, koolhydraten en vetten door het bloed opgenomen en door het poortadersysteem van den darm naar de lever getransporteerd. Hier wordt het bloed, voor het in de rechtervoorkamer van het hart aankomt, gefiltreerd. Er blijven dan bepaalde stoffen achter en worden in de lever als reservestoffen teruggehouden. Zoo worden er bepaalde koolhydraten als glucogeen gedeponeerd. Door deze stof wordt ook het bloedsuikergehalte geregeld. De lever heeft talrijke functies en is één van de gewichtigste organen van het menschelijk lichaam. Ook is het in den laatsten tijd gelukt, daaruit een leverhormoon kunstmatig te bereiden, HET ENDOCRINE STELSEL dat onder den naam van Pemaemon (Organon) of Campolon (Bayer) in den handel is. Allerlei vormen van bloedarmoede kunnen daarmee snel genezen worden, vooral indien men tegelijkertijd ijzer, arsenik, koper en mangaan voorschrijft. — Het maagslijmvlies speelt een groote rol bij de bloedbereiding. Castle was de eerste, die heeft aangetoond, dat een goed functioneerend maagslijmvlies noodzakelijk is voor een ongestoorde bloedbereiding. Het hormoon, dat door de maag wordt afgescheiden, het ventraemon, noemde Castle het intrinsic factor, terwijl de opbouwende stoffen van het haemoglobine, die met de voeding in het lichaam worden gebracht, met den naam van extrinsic factor werden bestempeld. Beide factoren zijn noodzakelijk voor de productie der bloedlichaampjes, die vooral in het beenmerg worden gevormd. Ook de milt is een endocrine klier; er schijnt daarin ook een hormoon gevormd te worden, waarover men tot dusverre echter nog niet veel weet. Zij speelt een belangrijke rol bij infectie- en bloedziekten. De verbruikte roode bloedlichaampjes gaan daarin te gronde. Men kan de milt operatief verwijderen, zonder dat daardoor het leven in gevaar wordt gebracht. De koelies op Malakka, die door malaria een groote pijnlijke milt hebben, laten vaak dit orgaan wegnemen, dat hen bij het hard loopen hindert, om hun riksha (vervoermiddel) beter te kunnen trekken. Er zijn nog eenige andere endocrine klieren, waarvan de functie nog niet voldoende bekend is. Daartoe behoort de epiphyse of pijnappelklier (glandula pinealis). Ze bevindt zich in de hersenen en oefent zonder eenigen twijfel een invloed uit op het geslachtsleven en de ontwikkeling van de geslachtsklieren. Tengevolge van een afwijking van deze klier, kunnen al bij kinderen de geslachtsorganen tot volle ontwikkeling komen (macro- of hypergenitalisme) of bij volwassenen in ontwikkeling achterblijven (micro- of hypogenitalisme). Ook over de cartotisklier, die zich in de vertakking van de halsslagader bevindt, weet men nog niet veel. Waarschijnlijk oefent zij een invloed uit op den bloeddruk. De adeno- of klierhypophyse, het voorste en grootste deel der hersenklier is de plaats, van waaruit alle periphere endocrine klieren direct en indirect worden beheerscht. Over het algemeen werd tot dusverre aangenomen, dat zij talrijke hormonen produceert, die in de periphere klieren de specifieke cellen tot productie van het specifieke hormoon aanzetten. De beide hoofdcentra zijn het thyreotrope — dat de schildklier beheerscht — en het gonadotrope of geslachtscentrum, dat volgens de algemeen gehuldigde opvatting 2 hormonen afscheidt, het folliculinotrope hormoon, prolan A, ook eirijpingshormoon genoemd, en het luteiniseerende hormoon öf prolan B. Men neemt aan, dat in de hypophyse allerlei voorbereidende hormonen worden gevormd, die de bijschildklier, bijnier, alvleeschklier enz. aanzetten tot bereiding van hun specifiek product. Deze hypophysaire hormonen werden gespecificeerd in corticotrope, adrelinotrope, lactotrope, insulinotrope, HET ENDOCRINE STELSEL groei-, stofwisselings-, slaaphormonen, enz. Van al deze stoffen kent men het z.g. thyreotrope en gonadotrope het best. De conclusies der dierproeven, waarmee men het bestaan der overige hypophysaire hormonen trachtte aan te toonen, blijken bij een critische beschouwing niet steekhoudend te zijn. Na nauwkeurige cyclogramstudies en de waarnemingen aan talrijke zieken, kwam ik tot de gevolgtrekking, dat in de hypophyse slechts 2 hormonen worden gevormd die een directen invloed uitoefenen op alle periphere klieren en bovendien hun quantitatieve productie indirect reguleeren, doordat zij op de trophische en excretorische centra der verschillende periphere organen en klieren aanzettend of remmend werken. Deze centra bevinden zich in de middenhersenen en worden van de hypophyse uit hormonaal beïnvloed. Alle periphere klieren en organen hebben een trophisch centrum, van waaruit hun voeding wordt geregeld, en een excretorisch centrum, dat de afscheiding van hun specifieke producten reguleert. Het excretorische centrum bestaat zeer waarschijnlijk weer uit twee onder afdeelingen, een aanzettend en een remmend centrum, die vanuit de hypophyse hormonaal bestuurd worden. Op deze wijze oefent de hypophyse direct en indirect haar invloed uit of de afscheiding der talrijke periphere hormonale en andere klieren. Het verschil tusschen dezen gedachtengang en den tot dusverre gehuldigden bestaat daarin, dat ik aanneem, dat in de hypophyse niet talrijke, maar slechts 2 hormonen worden gevormd en dat alle periphere klieren een tusschenstation hebben in de middenhersenen, waarop de hypophyse een reguleer enden, dus een aanzettenden of remmenden invloed uitoefent. Aangezien het te ingewikkeld zou worden, om deze tusschencentra bij onze beschouwingen van het hormonale stelsel te betrekken, wordt in dit boek de tot dusverre gevolgde zienswijze gehuldigd, alsof de hypophyse inderdaad slechts direct alle periphere organen beinvloedt. Dat maakt een goed begrip van de onderlinge verhouding van de endocrine klieren en van deze weer ten opzichte van de hersenklier eenvoudiger, en gemakkelijker. Voor de genezing van vele ziekten bleek echter de gehuldigde opvatting van groote beteekenis. Om zich een duidelijk begrip te kunnen maken van de functie van het trophische centrum, zou ik de maag als voorbeeld willen nemen. Dit orgaan heeft bij de menschen een tamelijk dunnen wand, de rundermaag is veel dikker. Eet men een stuk rundermaag, dan wordt het in korten tijd volkomen verteerd. Zoutzuur en pepsine, die door de maag worden afgescheiden, zijn in staat, bijna alle voedingsstoffen op te lossen. Hoe komt het nu, dat de maag haar eigen wand niet verteert? Dit komt doordat verschillende beschermende stoffen daarin worden afgescheiden, en dat de voeding van den maagwand en zijn verzorging met alcalische stoffen — waartoe ook het bloed behoort — het verteren tegenwerken. Lijdt het trophische centrum, dan verliezen bepaalde deelen van den maagwand de moge- HET ENDOCRINE STELSEL lijkheid, zich te verweren, en er kunnen dan zweren ontstaan. Uit talrijke proeven van bekende onderzoekers blijkt, dat op deze wijze zweren in de maag en in den twaalfvingerigen darm zich kunnen ontwikkelen. Dieren, bij welke een hersenoperatie werd verricht, stierven niet aan de gevolgen van de operatie, maar vaak aan maagzweren, die zelfs in de buikholte perforeerden, zoodat er een buikvliesontsteking ontstond, die den dood tengevolge had. De resultaten, die ik bij de behandeling van maag- en darmzweren met korte golven doorstroomingen der hersenklier en van het maagcentrum bereikte, bevestigden de vroegere dierproeven en waarnemingen aan zieke menschen van Cushing, Mogilnitzky, Burdenko e.a. De maagzweer en de zweer van den twaalfvingerigen darm is — en dit blijkt van groote beteekenis voor de behandeling te zijn — geen locale, maar bijna altijd een centrale ziekte, die met de door mij opgebouwde korte golven therapie van de hersenklier en van het trophische en excretorische centrum van de maag met succes wordt behandeld. Iedere lichaamscel heeft maar een bepaalde functie. Heeft zij de taak stoffen af te scheiden, dan vormt ze maar één specifieke stof, en niet meerdere. In de manneüjke geslachtsklier bevinden zich b.v. twee verschillende soorten cellen, de Sertolische, die testosteron produceeren, en de Leydigsche, die folliculine vormen. Nooit zal een Leydigsche cel testosteron en een Sertolische cel folliculine afscheiden. In de alvleeschklier zijn eveneens 2 soorten cellen, de Langerhannsche cellen, die insuline vormen, en anderen, die fermenten afscheiden, d.w.z. stoffen, die een deel van de voeding, hoofdzakelijk de koolhydraten verteren. Een cel, die fermenten produceert, scheidt nooit insuline af en omgekeerd. Het is b.v. mogelijk, dat de Langerhannsche eilanden te weinig insuline vormen, terwijl de andere kliercellen geheel normaal functioneeren. Dan kan er een diabetes ontstaan, terwijl de pancreasvertering nog geheel in orde is. In de hersenklier onderscheiden we slechts drie soorten cellen', de eosinophile cellen, die door een bepaalde zuur reageerende kleurstof rood gekleurd worden, de basophile cellen, die door een soort alcalische blauwe kleurstof een blauwe kleur aannemen, en de hoofdcellen. Deze vormen zeer waarschijnlijk geen hormoon, maar werken reguleerend op de eosinophile en de basophile cellen. Men heeft vastgesteld, dat in deze cellen bij een zwangerschap of na een castratie bepaalde veranderingen optreden, en dat hun aantal dan toeneemt. De eosinophile cellen vormen met zekerheid het thyreotrope hormoon, dat de hormonale werkzaamheid van de schildklier aanzet, de basophile het gonadotrope hormoon, dat activeerend werkt op de cellen van de geslachtsklieren. — Andere soorten cellen zijn er in de hypophyse niet. Het is daarom niet waarschijnlijk, dat er meer dan twee hormoonsoorten worden gevormd. De door onderzoekers beschreven talrijke specifieke hypophysaire hormonen, die de alvleeschklier, de schors of het merg van de bijnieren, de melkklieren enz. tot hormoonproductie aanzetten hebben den toets der critiek niet kunnen doorstaan. HET ENDOCRINE STELSEL Het zou verwonderlijk zijn, indien de hypophysaire cellen een uitzondering op den regel maakten en de eosinophielen of basophielen cellen het vermogen zouden hebben om verschillende specifieke hormoonsoorten te produceeren. Deze overweging verbiedt al aan te nemen, dat, in strijd met de natuurwetten, in de hersenkleir meer dan 2 hormonen geproduceerd worden. Diagram- en cyclogramstudies-, waarnemingen gemaakt bij de toepassing der endogene endocrinotherapie en de reactie der lichaamscellen op korte golven doorstroomingen van de normale doch vooral van de dysfunctioneerende hersenklier, hebben tot de conclusie geleid, dat, in strijd met de tot dusverre gehuldigde opvatting, in de hypophyse maar 2 hormoonsoorten gevormd worden, het celademingsversnellende — ook thyreotrope — en het celademingverlangzamende — ook gonadotrope — hormoon genoemd. Bij de behandeling van zieken kon ik vaststellen, dat de hormonen van het thyreotrope stelsel (zie fig. 22), dat zijn het thyreotrope hormoon en het thyreoidine de celademing versnellen, terwijl de hormonen van het gonadotrope systeem, dat zijn het gonadotrope hormoon en de hormonen der geslachtsklieren de ademing van alle lichaamscellen verlangzamen. Wij zien na doorstrooming der hypophyse bij patiënten lijdende aan thyreotroop hyperpituitarisme, waarbij dus het thyreope centrum te veel hormonen produceert, de reductiegetallen — dus de ademing der lichaamscellen — stijgen, na doorstrooming der hersenklier bij patiënten lijdende aan gonadotroop hyperpituitarisme, waarbij dus te veel hypophysaire gonadotrope hormonen worden gevormd, cycloscopisch de reductiegetallen dalen. De hersenklierhormonen oefenen, daar ze in de bloedbaan worden afgescheiden, een directen invloed uit op alle lichaamscellen. Het sterkst is hun invloed op de centra der klieren en organen in de middenhersenen, aangezien in de diecte nabijheid van de hersenklier het gehalte van het bloed aan hypophysaire hormonen het hoogst is. De door mij opgebouwde endogene endocrinotherapie is grootendeels op het voorgaande gebaseerd. De onvergelijkelijke resultaten, die daarmee worden bereikt, berusten daarop, dat het met korte golven doorstroomingen voor het eerst mogelijk is, niet alleen de hypophyse aan te zetten en te remmen, maar ook reguleerend en normaliseerend in te werken op de dysfunctioneerende centra in de middenhersenen. Dit komt, omdat gezonde cellen niet reageeren op een geringe dosis hoogfrequentie stroomen, d.w.z. zich daartegenover refractair verhouden, terwijl dysfunctioneerende cellen daardoor gunstig worden beinvloed, en zich regenereeren. Er zijn twee mogelijkheden: óf het protoplasma van de gezonde cel reageert niet op den prikkel teweeggebracht door geringe doses korte golven, of de electrische stroom gaat langs den gezonden celwand, zonder het protoplasma te doorstroomen. De celwand van een dysfunctioneerende cel laat den stroom door, zoodat het dysfunctioneerende protoplasma wordt beïnvloed. Wij kennen dit ook bij andere processen in het lichaam; zoo laat een gezonde excretorische niercel eiwit en bepaalde andere stoffen Cyclus. 3 HET ENDOCRINE STELSEL niet door, de wand van een zieke cel echter kan deze stoffen niet tegenhouden, zoodat ze in de urine verschijnen. Gebruikt men te groote doses korte golven, dan kan men inplaats van normaliseerend, schadelijk werken en de cellen paralyseeren of verlammen. Figuur 22 toont, hoe het thyreotrope en het gonadotrope centrum op het thyreoid en de geslachtsklieren inwerken, en hoe deze hun specifiek centrum remmen. De lijnen TH P en G P geven aan, hoe de hypophysaire hormonen bovendien alle lichaamscellen direct beinvloeden. Wij zien, hoe thyreotroop en gonadotroop centrum en thyreoid en geslachtsklieren antagonisten zijn, d.w.z. elkaar in evenwicht houden. Zoowel om de samenwerking der verschillende hormoonsoorten te begrijpen als ook voor talrijke ziekten en hun behandeling, is het van groote beteekenis te weten, dat het gonadotrope systeem de antagonist is van het thyreotrope systeem. Het bleek verder, dat het thyreotrope systeem — thyreotrope centrum en thyreoid — in het hormonale orkest domineert, en dat het centrale hormoon de hoofdrol speelt. Een grooten invloed heeft daarna het gonadotrope systeem — het geslachtscentrum en geslachtskleiren — waarvan wederom het centrale hormoon overweegt. Met mijn behandelingswijze van het thyreotrope en het gonadotrope stelsel (Fig. 22) heb ik op alle andere endocrine klieren, kortom op alle lichaamscellen een ademhaling versnellenden of verlangzamenden invloed kunnen uitoefenen, hetgeen men met het cycloscoop kan controlleeren. Door na te gaan hoe het reductiegetal reageert op korte golven doorstroomingen der verschillende endocrine klieren, was het mij mogelijk, den invloed van elke hormoonsoort op de celademhaling te bestudeeren. Nu was het niet moeilijk meer tal van processen, die anders lastig te begrijpen waren, te doorgronden, hetgeen van groote beteekenis bleek te zijn voor de door mij opgebouwde behandeling van het endocrine stelsel, waarbij voor het eerst de menschelijke endocrine klieren zelf werden gedwongen, door ze in het condensaiorenveld te plaaisen, d.w.z. met korte golven te prikkelen, een verhoogde hoeveelheid hormonen te produceeren. Door dit geruimen tijd te doen, hebben wij een blijvende verbetering in de hormoonproductie van een te weinig werkende klier kunnen bereiken. Wij hebben dus een dergélijke klier langzaam tot hyperplasie gebracht en dezen toestand gestabiliseerd. Daardoor werd het mogelijk véle ziekten, die tot dusverre niet te verbeteren waren, blijvend te genezen. Zoo vond ik b.v. bij onderzoek van patiënten met suikerziekte, dat het z.g. gonadotrope stelsel altijd dysfunctioneert en meestal hypofunctioneel is. Door dit gonadotrope stelsel langzaam te normaliseeren en daardoor den evenwichtstoestand in het endocrine stelsel te herstellen, zagen wij den toestand van de alvleeschklier verbeteren en het verhoogde bloedsuikergehalte dalen. Zoo lukte het verschillende lijders aan diabetes zonder insuline te genezen. Indien ze al insuline gebruikten, lukte het meestal langzamerhand de dosis hiervan te ver- HET ENDOCRINE STELSEL minderen, daarmee op te houden en ten slotte een blijvende genezing te bewerkstelligen. De stoornissen der geslachtsklieren zijn bij Diabetes voor een deel afhankelijk van een veranderde samenstelling en een verhoogd suikergehalte van het bloed, doch hoofdzakelijk zijn ze te wijten aan een stoornis in het gonadotrope centrum, wat tot dusverre niet bekend was. Nadat de hersenklier in evenwicht is gebracht en in dezen toestand gestabiliseerd, zien wij, dat de functie der geslachtsklieren verbetert. Steeds waren de cycloscopische waarnemingen van de celademing onder gewijzigden hormonalen invloed een richtsnoer der behandeling. Wij konden hierdoor niet alleen het verloop en de resultaten van onze therapie controleer en, doch het lukte mij op deze wijze een dosimetrische methode te vinden om met korte golven een van te voren gewenschte productie van endogene hormonen te bewerkstelligen. Daardoor werd het mogelijk, de meeste endocrine stoornissen en ziekten van organen, die het gevolg zijn van deze afwijkingen met succes te behandelen. Daartoe behooren verschillende ziekten van de maag, waarvan men tot dusverre niet wist, dat ze een centrale oorzaak hadden, t.w. zweren van de maag en van den twaalfvingerigen darm, allerlei maagaandoeningen, die afhankelijk zijn van een te sterk of te zwak werkende hersenklier, bepaalde lever- en nieraandoeningen, zenuwziekten, vooral neurasthenie en hysterie, de prostaathypertrophie van den man enz. Het is ook waarschijnlijk, hoewel ik tot dusverre niet de gelegenheid had om zulke patiënten te onderzoeken, dat zeer vele gevallen van psychosen, dat zijn psychische stoornissen, resp. zelfs krankzinnigheid, afhankelijk zijn van endocrine stoornissen, vooral van een te sterk werkende hersenklier. Tot dusverre kon men dit niet aantoonen. Door de analyse van het endocrine stelsel echter wordt dit wel mogelijk. Door een nauwkeurige kennis, hoe dit stelsel behandeld moet worden, vooral welke klieren elkaar ondersteunen en welke elkaar tegenwerken, door een kennis verder van de door mij opgebouwde korte golven behandeling en haar dosimetrie zal het mogelijk blijken te zijn, ook op verschillende van deze ziekteprocessen een gunstigen invloed uit te oefenen. Indien één of meerdere klieren van het endocrine stelsel te weinig hormonen afscheiden, dus hypofunctioneeren, trachtte men tot dusverre de daardoor ontstane ziekten te genezen door kunstmatig bereide hormonen (exogene dierproducten) in te spuiten, of door den mond in te nemen. Daardoor gelukte hei echter maar zelden de zieke klier tot verhoogde productie aan te zetten. Vooral de functie van de te weinig werkende hypophyse kon op deze wijze niet verhoogd worden, nog veel minder lukte het een dysfunctie van dit orgaan te normaliseeren. Daardoor was tot dusverre een blijvende genezing van ernstige endocrine ziekten onmogelijk. Het bleek, dat met exogene producten slechts een tijdelijke verbetering kon worden bereikt. De voor de lichaamscellen, de hormoonverbruikers, ontbrekende stoffen werden op deze wijze HET ENDOCRINE STELSEL kunstmatig aangevuld, de symptomen verbeterden daardoor, doch de klier zelf werd inactief. Aangezien de stoffen, die zij produceert, kunstmatig werden aangevuld, ontbrak de prikkel tot hormoonafzondering. Men noemde deze behandeling daarom ook substitutie-therapie. Indien men dan ophield met de kunstmatig bereide hormonen te geven, dan verkeerden de klieren daarna vaak in nog slechtere conditie, dan bij het begin van de behandeling. Bij mijn behandelingsmethode van het endocrine stelsel met korte golven, ben ik van een geheel anderen gedachtengang uitgegaan. De quantitatief ontbrekende hormonen worden niet door exogene producten gesubstitueerd, maar de endocrine klieren zelf tot verhoogde hormoonafscheiding aangezet. De door het menschelijke lichaam gevormde hormonen noemt men endogene in tegenstelling tot de exogene producten, die uit organen van dieren of uit urine worden bereid. Door de dagelijksche prikkeling der hormonale klieren, geraken deze langzamerhand tot een verhoogde productie. Zoo werd het mogelijk een blijvende genezing te bereiken. Door nauwkeurig te weten, welke klieren elkaar ondersteunen, d.w.z. welke complementair zijn, is het mogelijk de hypofunctioneele klier in haar werkzaamheid te versterken door ook de complementaire klier te behandelen. De hypophyse is bijna altijd de klier, die dan meebehandeld wordt, omdat zij de complementaire klier is van alle periphere klieren. Functioneert een klier te sterk, hetgeen evenzoo schadelijk kan zijn, als een hypofunctioneele, dan wordt zij eerst geremd door haar antagonist te behandelen, waarna de hyperfunctioneele klier zelf wordt doorstroomd en genormaliseerd. Deze methode heb ik endogene endocrinotherapie genoemd. Vaak combineeren wij ze in het begin met exogene producten, indien gevaarlijke of lastige symptomen snel verbeterd moeten worden. Als een verblijdend succes van de korte golven behandeling van het endocrine stelsel moet ook de genezing van patiënten genoemd worden, die na een hevigen schrik, vooral na een auto- of treinbotsing, val van een paard, aan een endocrine afwijking gaan lijden, tengevolge van een te sterk werkende hersenklier. Bij zulke menschen kunnen maagstoornissen, suikerziekte, neurasthenie, hoofdpijnen, moeheid, verminderde geslachtsfunctie, amenorrhoe, oligospermie, impotentie en andere afwijkingen voorkomen, ja zelfs kan in de lever tijdelijk of gedurende langeren tijd de galafscheiding worden onderbroken. Deze endocrine afwijkingen, die na groote psychische emoties ontstaan en indien ze niet snel behandeld worden een manifest karakter gaan aannemen, komen veélvuldiger voor, dan de menschen zoo wel denken. Naar gelang van de mindere of meerdere mate van labiliteit der hersenklier, hetgeen als een aangeboren latente afwijking te beschouwen is, zijn de symptomen ook min of meer ernstig. Men wist tot dusverre niet eens precies, in wélke endocrine klier de primaire oorzaak te zoeken is. Dientengevolge was een causale genezing ook niet mogelijk, doch zelfs HET ENDOCRINE STELSEL mdien men de juiste diagnose had kunnen stellen, had men geen methode of de middelen, om een genezing te bewerkstelligen. Door de analyse van het endocrine stelsel en de op grond daarvan ingestelde korte golven behandeling der afwijkende klieren is het mogen gelukken patiënten, die al 8—io jaren lijdende waren en waarmee de geneeskunde tot dusverre geen raad wist, te genezen. Nadat ik het bewijs heb geleverd, dat in de hersenklier en wél in het thyreotrope centrum de primaire oorzaak van de kanker ontwikkeling te zoeken is, is het mij mogen gelukken de ontwikkeling dezer ziekte te onderdrukken met een bepaalde soort• van kortegolvenbehandeling der hersenklier waarbij het gezwel in grootte afneemt en inactief wordt of verdwijnt. Dit werd bereikt door het endocrine stelsel in evenwicht te brengen, waarbij de bij deze ziekte sterk verhoogde reductiegetallen werden gedrukt en op den lagen stand gestabiliseerd. Ook kunnen na een operatie met deze behandelingswijze recidieven worden voorkomen. Men kan nu cycloscopisch waarnemen, waarom de kankerlijder aan een hooggradige vermagering te gronde gaat. Vroeger schreef men dit toe aan een vergiftiging of intoxicatie. Nu kan men zien, dat door een te sterk verhoogde hormoonproductie van het thyreotrope, of celademing versnellend systeem, de reductiegetallen, sterk stijgen, en de verbranding van het lichaam 3 keer zoo sterk als gewoonlijk geschiedt. Ten slotte gaan, nadat de vetreserven zijn verbruikt, ook spieren, zenuwen en andere weefsels zoodanig aan een te sterke verbranding lijden, dat een verder leven niet meer mogelijk is. Men vindt bij kankerlijders als teeken van de sterk verhoogde verbranding reductiegetallen van 25—60. Hierbij gaan de roode bloedlichaampjes in groote getale te gronde. Een studie van patiënten lijdende aan hyperpituitarisme (te sterke hormoonproductie van een der beide hypophysaire centra), van de hormonale invloeden op den foetalen celgroei, de hormonale processen en veranderingen in het climacterium (overgangsleeftijd), van de rol der hypophysairen geslachtshormonen bij goedaardige gezwellen resp. woekeringen en een studie van endocrine électrodiagrammen bij goed- en kwaadaardige gezwellen, hebben daartoe geleid het kankervraagstuk op geheel andere wijze als tot dusverre door de wetenschap gevolgd werd, op te lossen. Nadat de conclusie was getrokken, dat kanker zich ontwikkelt ten gevolge van een endocrine stoornis en wel van het thyreotrope systeem, in het bijzonder van het hypophysaire thyreope centrum, was ook de weg gewezen deze ziekte te bestrijden en te genezen. De tot dusverre opgedane ervaringen bij de genezing van andere endocrine ziekten stelden mij daartoe in staat. De verkregen resultaten zijn van dien aard, dat men kan zeggen, dat het voor het eerst gelukt is, met een hormonale behandelingsmethode, waarbij meestal het gezwel zelf heelemaal niet direct wordt mngegrepen, kanker te genezen. Wordt besloten het gezwel operatief, met Röntgen of Radium ook direct te vernietigen, dan doen wij dit slechts om den behandelingstijd aanmerkelijk te verkorten. Wie zich voor dit vraagstuk interesseert, leze mijn boek: „Endogene HET ENDOCRINE STELSEL Endokrinotherapie in der Gynakologie, Atiologie und Behandlung des Karzinoms”. In de middenkwab van de hersenklier wordt hoofdzakelijk het hormoon intermedine geproduceerd, dat klaarblijkelijk de pigmentvorming van het lichaam regelt. Bij verschillende dieren kon men dit duidelijk aantoonen. Door inspuitingen met intermedine worden bij bepaalde visschen de chromatophoren, dat zijn de pigmentvormende cellen, tot vermeerdering gebracht, zoodat, op de plaats, waar de borst-, buik- en staartvinnen zich bevinden, de pigmentatie sterk toeneemt. Ook de verscheidenheid in kleuren van de veeren der vogels wordt door het intermedine veroorzaakt. De hypophyse-achterkwab is van groote beteekenis voor het menschelijk lichaam. Daarin wordt pituitrine afgescheiden, dat door zijn inwerking samentrekkingen van de baarmoederspier ten gevolge heeft. Het is de antagonist van de centrale en periphere geslachtshormonen. Zijn productie wordt gedurende de zwangerschap geremd door het luteohormoon dat in het zwangerschaps gele lichaam gevormd wordt, zoodat de baarmoeder zich gedurende dien tijd niet samentrekt, wat een vereischte is voor een rustige ontwikkeling van de vrucht. De pituitrinevorming neemt bij het eind van de zwangerschap weder toe en is gedurende de geboorte van het kind het sterkst. Dit is ook met het cycloscoop waar te nemen. Op het oogenblik, dat de pituitrinevorming gaat overwegen, ontstaan schommelingen in de constante zwangerschapscurve. Onder invloed van pituitrine ontstaan de weeën, waardoor het kind geboren wordt. Indien de weeën bij de geboorte zwakker worden, of ophouden, dan wordt, indien er geen tegenaan wij zingen bestaan, pituitrine ingespoten. Ook gedurende de menstruatie wordt het bloed en de afgestorven bovenste laag van het baarmoederslijmvlies onder invloed van dit hormoon uit de baarmoeder geperst. Het in den handel gebrachte pituitrine bestaat eigenlijk uit 2 hormonen, uit het orastine, dat de baarmoedercontracties veroorzaakt en het vasopressine, waardoor de periphere bloedvaten tot contractie worden aangezet, zoodat de bloeddruk stijgt. Bij patiënten bij welke, een bloeddrukverhooging schadelijk is, wordt, om de weeën aan te zetten, daarom liever orastine inplaats van pituitrine gegeven. In den laatst en tijd wordt aan de bloeddrukverhooging een groote beteekenis gehecht. Er zijn menschen, die opgeschrikt worden, indien ze hooren, dat ze een te hoogen bloeddruk hebben en dan in voortdurenden angst leven. Het is niet te loochenen, dat bij arteriosclerose en bij bepaalde vormen van nier- en hartziekten de bloeddrukverhooging een groote rol speelt. In den loop van de jaren neemt de elasticiteit van de bloedvaten af. Evenals bij alle andere organen van het menschelijk lichaam, treden veranderingen op, die gedeeltelijk moeten toegeschreven worden aan verbruik of ouderdom (senium). Bij alle menschen wordt, indien ze ouder worden, de bloeddruk wat hooger. HET ENDOCRINE STÈLSEL Blijft dit binnen bepaalde grenzen, dan bestaat er geen aanleiding om zich daarover ongerust te maken en alle mogelijke medicijnen die daartegen worden aanbevolen, in te nemen. Het is veel beter, een gezonde levenswijze te volgen. Deze bestaat in het gebruiken van matige, vitaminerijke, doch niet uitsluitend vegetarische voeding. Ook is veel fruit aan te bevelen. Men mag slechts 3 maal per dag eten, den laatsten keer niet te laat ’s avonds, opdat de spijsverteringsorganen ’s nachts rust hebben. Men moet opwinding en psychische emoties zooveel mogelijk vermijden. Alcohol en rooken matig, veel beweging in de buitenlucht en een ongestoorde nachtrust van minstens 8 uur zijn voor iedereen, doch vooral bij menschen, lijdende aan artereosclerose of te hoogen bloeddruk, de gouden regels om lang gezond te blijven. De physiologische bloeddrukverhooging, die waarschijnlijk voor een deel door de vasopressine van de hypophyse-achterkwab veroorzaakt wordt en waaraan evenmin als het oud worden geen mensch ontkomt, wordt door de beschreven leefregels binnen beperkte grenzen gehouden, zoodat leven en gezondheid niet in gevaar komen. Met het cycloscoop kan men geregeld bij vrouwen na 45 en bij mannen na 50 jaar aantoonen, dat de functie van de hypophysevoorkwab, vooral van zijn gonadotrope centrum, belangrijk toeneemt. De oorzaak daarvan ligt hierin, dat op ouderen leeftijd de functie van de geslachtsklieren afneemt. Daar deze de antagonisten van de hersenklier zijn, en het geslachtscentrum van de hypophyse in evenwicht houden, neemt de functie van de hersenklier toe, als de hormoonproductie van de geslachtsklieren vermindert. Ook deze hypofunctioneele stoornis is eveneens te beschouwen als een ouderdomsverschijnsel. Door de verhoogde hormoonproductie van het hypophysaire gonadotrope centrum geraken vaak de cellen in de onmiddellijke omgeving van de hypophyse, dat zijn die der centra van midden- en tusschenhersenen, onder inwerking van een overvloed dezer hormonen in een lijdenden toestand. Ik heb voor het eerst kunnen aantoonen, dat daardoor talrijke ziekten van de periphere organen, van lever, maag, darm, nieren enz. kunnen ontstaan,omdat de in de midden- en tusschenhersenen zich bevindende excretorische— (die de afscheiding van bepaalde stoffen in genoemde klieren reguleeren), de motorische —(die een invloed uitoefenen op de beweging) en de trophische centra (die de voeding der verschillende klieren regelen) van deze organen lijden. Juist bij de vrouw ontstaan daardoor in het climacterium —- in den tijd dus, waarin de menstruatie vermindert en ophoudt — allerlie stoornissen. De geslachtshormonen zijn de antagonisten van het orastine en het vasopreszine. Aangezien de vrouw in het climacterium geen baarmoeder contracties meer noodig heeft, neemt de orastineproductie af. Bij de vermindering der periphere geslachtshormonen neemt de vasopressinevorming toe. Waarschijnlijk is de bloeddrukverhooging van het senium daarvan afhankelijk. Het is echter niet de eenige oorzaak HET ENDOCRINE STELSEL voor een verhoogden bloeddruk. Door verbruik verliezen de vaten hun elasticiteit, ze worden nauwer. Er ontwikkelt zich een proces, dat wij ateriosclerose noemen. De gezamenlijke inhoud van de bloedvaten wordt daardoor kleiner. Bij dezelfde pompkracht van het hart moet de bloeddruk toenemen. Er zijn nog talrijke verklaringen, doch de vaso-pressine-invloed samen met het elasticiteitsverlies en de daarmee gelijken tred houdende verminderde inhoud van het vaatsysteem de meest logische oorzaken zijn van den verhoogden bloeddruk op ouderen leeftijd. Het is voor iedereen noodzakelijk een inzicht te krijgen in den bouw en de verrichtingen van het menschelijk lichaam. Het was ook noodig om een overzicht te geven van het endocrine stelsel, zoodat men zich een juist begrip kan vormen van de hormonale invloeden op het cyclusleven van de vrouw. Zoowel de korte golven therapie als ook de endocrinologie wordt door de beschreven analyse en behandeling van het endocrine stelsel een geheel nieuw gebied geopend. De cycloscopische onderzoekingsmethode en de waarneming der celademing onder hormonale invloeden zijn zoowel bij het bestudeeren van de functie van de endocrine klieren, de analyse van het endocrine stelsel en haar behandeling niet meer te ontberen. Met het cycloscoop kunnen wij bij deze behandeling ook nauwkeurig de juiste therapeutische dosis toepassen, waardoor wij in velerlei opzichten het endocrine stelsel nu beheerschen. 5. DE EIERSTOKKEN, HET EI, DE GRAAFSCHE FOLLIKEL, HET GELE LICHAAM (CORPUS LUTEUM). De eierstokken (fig. 4—10) hebben een dubbele functie. Hierin ontwikkelen zich de menschelijke eieren (fig. 7—8 en 12—16) en ze scheiden 2 hormonen af, die voor het geslachtsleven en voor een normale functie van het organisme noodig zijn, het folliculine en het luteohormoon. Het folliculine wordt door de Graafsche follikels afge- Fig. 8. Eierstok met follikel (a) direct voor het barsten. scheiden, het luteohormoon door het gele lichaam, dat zich uit den gebarsten Graafschen follikel ontwikkelt. Al bij een 5 mm groot embryo (kind in ontwikkeling) kan men de geslachtsklieren herkennen; evenwel kan men eerst als het kind 2 cm groot is de mannelijke en vrouwelijke geslachtsklieren van elkaar onderscheiden. In de eierstokken van het embryo ontwikkelen zich de eerste primordiaalfollikels, dat zijn de eieren in aanleg. Zij bestaan uit een oerei (fig. 12) en uit cellen, die daaromheen gegroepeerd zijn, het z.g. follikelepitheel. Meestal bevatten zij slechts één ei, doch het komt ook voor, dat er zich 2 oi meerdere eieren in bevinden. Er zijn ook eicellen, die 2 of meerdere kernen hebben. Het aantal primordiaalfollikels in de eierstokken van het pasgeboren kind bedraagt di 100.000. In de foetale (kind voor de geboorte) eierstokken liggen zij dichter bij elkaar. Later worden zij door het zich ontwikkelende bindweefsel uit elkaar gedrongen. Met het kind groeien en ontwikkelen zich de Graafsche follikels, die hun DE EIERSTOKKEN, HET EI, DE GRAAFSCHE FOLLIKEL, naam te danken hebben aan den Hollander, de Graaf, die ze voor het eerst heeft beschreven. Ook de Graafsche follikel in het begin van zijn ontwikkeling bestaat uit een eicel en een groot aantal cellen, die zich daaromheen bevinden (fig. 13—16). Centraal gaan deze cellen gedeeltelijk ten gronde, of worden opgelost, zoodat een holte ontstaat, in welke de aan den rand zich bevindende cellen een vloeistof en tegelijkertijd het hormoon, folliculine, afscheiden, dat hierin opgelost is. Indien de afscheiding van de follikelvloeistof toeneemt, dan worden de aan den rand geplaatste cellen teruggedrongen. Op deze wijze vergroot zich langzamerhand de follikel. De randceüen van den Graafschen follikel scheiden hun folliculine niet slechts af in de follikelvloeistof, maar ook direct in de omgevende bloedvaten. Elke follikel is daarom te beschouwen als een klier van de inwendige secretie. Aan de naar het Fig. 9. Eierstok met gewoon geel lichaam (corpus luteum menstruale) (a). ovarium toegekeerde zijde van den follikel bevindt zich het ei, omgeven door straalvormig geplaatste cellen, de corona radiata (fig. 13, 14). De plaats, waar zich het ei bevindt, wordt eiheuvel of discus oophorus genoemd (fig. 15, 16). De corona radiata dient als bescherming voor het jonge ei, indien het uit den Graafschen follikel vrijkomt, op zijn weg door den eileider. De mannelijke zaadcellen moeten eerst deze laag doorboren, voor zij het ei kunnen bevruchten. Nemen wij aan, dat een vrouw gewoonlijk van haar 15e—45ste jaar bevrucht kan worden en dat er gedurende dezen tijd eerst 3 en later 2 eieren pro cyclus vrijkomen, dan bedraagt het aantal rijpende en vrijkomende eieren ongeveer 900. De overige gaan te gronde. De jonge Graafsche follikel heeft bij een kind een doorsnee van 1%—2 mm. Bij een vrouw kan hij vlak voor het barsten 12—18 mm groot zijn. Aan de oppervlakte van de eierstokken bevinden zich de grootste follikels. Naar het centrum toe worden ze kleiner. Wordt het vrijkomende ei niet bevrucht, dan begint meestal in den anderen eierstok een volgende follikel te rijpen. Het menschenlijke ei HET GELE LICHAAM (CORPUS LUTEUM) is ongeveer 60 micron groot. De onb' ikkeling van den Graafschen follikel, vooral ook de folliculinepröu.- e in de eierstokken, staan onder invloed van het geslachtshormoon der hersenklier (fig. 3). Zonder de hersenklier, zonder haar gonadotroophormoon kan een Graafsche follikel zich niet ontwikkelen, bestaat er geen ovulatie en geen folliculine. De hypophyse is de centrale motor van dit alles (Zondek). Verwijdert men deze klier bij dieren, dan houdt het geslachtsleven op. Een vrouwelijk dier kan dan niet worden bevrucht, omdat het niet meer ovuleert. Verwijdert men de hersenklier bij een zwanger dier, dan wordt de vrucht zoo goed als altijd uitgestooten. Direct voor het barsten, wordt de Graaf sche follikel door de franjes, die zich aan het buitenste deel van den eileider bevinden, omvat, zoodat het vrijkomende ei in den eileider terecht komt. In het buitenste 3e deel van den eileider wordt het ei bevrucht. Aangezien het slechts een korte levensduur heeft, schijnt de natuur het zoo te hebben ingericht, dat de zaadcellen, door hun bewegelijkheid zich actief zoo ver mogelijk naar de plaats van het vrijkomende ei begeven. In het sexueele leven is de man het meer actieve — de vrouw het meer pas¬ sieve deel. Zoo ook gedraagt zich de mannelijke kiemcel ten opzichte van de passieve vrouwelijke eicel. Na het barsten van den Graafschen follikel ledigt zich zijn inhoud in de buikholte en de folliculineproductie houdt grootendeels op. Daardoor vermindert het folliculinegehalte van het bloed, hetgeen in de ovulatievallen van het cyclogram tot uitdrukking komt (fig. 23 en 24). De grootste mogelijkheid van bevruchting heeft het ei binnen 24 uur, nadat het is vrij gekomen (fig. 45). Zooals door verschillende proeven werd aangetoond en ook door mijn zwangerschaps-cyclogrammen bewezen, blijft de mogelijkheid van bevruchting nog 24 uur langer bestaan. Dan gaat het ei te gronde en wordt als ieder ander vreemd lichaam door de witte bloedlichaampjes opgevreten. Wordt het ei bevrucht, dan ontstaan er talrijke veranderingen in het vrouwelijke lichaam. In de eerste plaats het wegblijven van de menstruatie en het ontbreken van de ovulaties. Wordt het ei niet bevrucht, dan doen zich, vooral in het baarmoederslijmvlies, allerlei veranderingen voor, die met de menstruatie Fig. 10. Eierstok met sterk ontwikkeld zwangerschaps geel lichaam (corpus luteum gravidarum) (a). DE EIERSTOKKEN, HET EI, DE GRAAFSCHE FOLLIKEL, eindigen (zie hoofdst. 7). Indien een geslachtsrijpe vrouw niet menstrueert, dan noemen wij dezen toestand, mits zwangerschap kan worden uitgesloten, amenorrhoe. Heeft zij nog nooit gemenstrueerd, dan spreekt men van -primaire amenorrhoe. Indien de menstruatie zich eenige malen heeft vertoond en zij blijft dan weg, dan spreekt men van secundaire amenorrhoe. Fig. 11. Het geslachtsapparaat van een konijn met 11 eieren, die zich in de baarmoederhorens ontwikkelen. Een vrouw kan ovuleeren zonder te menstrueeren. Het komt echter niet voor, dat vrouwen menstrueeren zonder te ovuleeren. Het is daarom mogelijk, dat vrouwen, die nog nooit of bij onderbrekingen hebben gemenstrueerd, toch bevrucht worden. Ook ziet men, dat na een geboorte, vooral bij vrouwen, die hun kinderen zelf zoogen, de menstruatie niet dadelijk weer verschijnt en toch een nieuwe bevruchting tot stand komt, omdat het ovulatieproces onafhankelijk van de ontbrekende menstruatie plaats vindt. Zulke vrouwen kunnen over den duur van hun zwangerschap geen nauwkeurige aanwijzingen geven. HET GELE LICHAAM (CORPUS LUTEUM) Met het cycloscoop kunnen wij nu ook in zulke gevallen aantoonen, wanneer de vrouw zwanger is geworden, want kort na de geboorte toont het cyclogram aan, dat de ovulatieschommelingen weer beginnen) nadat de vrouw bevrucht is, worden de dagelijksche reductiegetallen constant. Terwijl vroeger na een geboorte of abortus vaak onzekerheid bestond of een nieuwe zwangerschap was ontstaan, is dit nu binnen 4—5 dagen na de bevruchting met behulp van het cycloscoop waar te nemen. (Hoofdst. n). Eerst gedurende de puberteit worden de eieren volkomen rijp en barsten de Graafsche follikels. Wanneer het ei vrij gekomen is, gaat de gesprongen Graafsche follikel niet te gronde, maar er ontwikkelt zich een zg. geel lichaam {corpus luteum), dat zoowel bij de menstruatie als gedurende de zwangerschap een belangrijke rol speelt. Frankel heeft voor het eerst aangetoond, dat het als een klier van de inwendige secretie moet worden beschouwd. Het doorloopt eerst een stadium van ontwikkeling; komt dan in een stadium van bloei en gaat ten slotte te gronde, resp. degenereert. Wanneer de Graafsche follikel barst, dan ontstaat daarin een bloeding. De follikelcellen beginnen in deze met bloed, resp. fibrine, gevulde holte te woekeren en reeds na 30—36 uren ontstaan er daarin veranderingen, waardoor, indien het ei wordt bevrucht, in de daarop volgende 30 uren het gewone gele lichaam {corpus luteum menstrualis) zich in een zwangerschaps geel lichaam (corpus luteum gravidarum) kan veranderen (fig. o). Voor de Fig. 12. Primordiaalfollikels en oereieren in den eierstok van een pasgeboren kind. DE EIERSTOKKEN, HET EI, DE GRAAFSCHE FOLLIKEL, eenvoudigheid spreken wij in dit boek kortweg van geel lichaam {corpus luteum), dat ontstaat, als het ei niet bevrucht wordt en van zwangerschaps geel lichaam {corpus luteum gravidarum), wanneer een zwangerschap intreedt. Beide, doch vooral het zwangerschaps gele lichaam, puilen boven de oppervlakte van den eierstok uit. Het corpus luteum heeft een grootte van i—i % cm. Wanneer het degenereert, schrompelt het samen en trekt zich meer naar het inwendige van den eierstok terug, waarna ten slotte slechts een litteeken overbluft. De levensduur is gewoonlijk 14—16, volgens Ogino 13—ij dagen. Door mijn cyclogramstudies komt nu vast te staan, dat het eerste, resp. tweede corpus luteum een levensduur heeft van ig resp. 9 dagen. Hiervan bevindt zich Fig. 13. Graafsche follikel in verschillende stadia van ontwikkeling. Bij C ziet men hoe de follikelholte ontstaat. het gele lichaam, dat uit het eerste ei ontstaat, gewoonlijk 4—8 dagen in een rusttoestand (latente tijd) alvorens luteohormoon te vormen (Hoofdst. 7, fig. 3). Wordt het ei bevrucht, dan ontwikkelt zich het zwangerschaps gele lichaam tot een betrekkèlijk groot orgaan (fig. 10), dat door een sterke luteohormoonafscheiding ervoor zorgt, dat de baarmoederspier zich niet samentrekt (contraheert). Dit hormoon is nl. de antagonist van het achterkwabshormoon der hypophyse, van het pituitrine, het hormoon, dat de contracties van de baarmoederspier regelt. Daar het luteohormoon ook een antagonist is van het eirijpingshormoon en van het folliculine, verhindert het ook, wanneer een zwangerschap intreedt, dat de eieren zich verder ontwikkelen en rijpen. Onder den invloed van dit hormoon ontstaan verder bepaalde veranderingen in het baarmoederslijmvlies en de melkklieren. Ten slotte zorgt het voor een voldoenden hormoontoevoer naar de cellen van het endometrium (baarmoedershjmvlies), waardoor na de bevruchting dit slijmvlies niet HET GELE LICHAAM (CORPUS LUTEUM) afsterft. Daardoor menstrueert een vrouw gedurende de zwangerschap niet. De verandering van het gele lichaam in het zwangerschaps gele lichaam ontstaat door den eersten hormonalen invloed van het zich nestelende ei, want de verbindingsdraden van het ei (vlokken of chorion) produceeren eveneens een bepaald hormoon, het choriaalhormoon. Dit hormoon is de -primaire prikkel, waardoor in het moederlijk organisme alle veranderingen ontstaan, die met de zwangerschap samenhangen. Fig. 14.. Een verder stadium van ontwikkeling van een Graafschen follikel. a. rijp ei - b. eikern - c. corona radiata - d. follikelholte. Ook de overgang van het corpus luteum in het zwangerschaps gele lichaam staat onder invloed van het choriaalhormoon. Het rijpen en barsten van het ei staat onder invloed van het geslachtscentrum in de hypophyse. Over het algemeen worden, hoewel ten onrechte, 2 centra aangenomen, het z.g. folliculinotrope centrum, dat het rijpen en barsten van het ei en de folliculinevorming regelt, en het luteiniseerende centrum, dat de ontwikkeling van het gele lichaam en de luteohormoonvorming daarin beheerscht. Men nam aan, dat het folliculinotrope centrum het folliculinotrope hormoon, ook wel eirijpingshormoon of prolan A genoemd, het luteiniseerende centrum het luteiniseerende hormoon of prolan B afscheidt. Uit verschillende overwegingen kwam ik tot de gevolgtrekking, dat er maar 1 hypophysair geslachtshormoon bestaat, dus slechts 1 centrale activator, die de specifieke cellen van de Graaf’sche follikels en van DE EIERSTOKKEN, HET EI, DE GRAAFSCHE FOLLIKEL, het eel lichaam aanzet tot folliculine resp. luteohormoon productie. Hoewel het menschelijk ei van 60 micron met het bloote oog niet te zien is, is het in verhouding tot een zaadcel, die slechts een lengte heeft van 5—6 micron, een zeer groot orgaan. Het bestaat, zooals de meeste cellen, uit een celwand, protoplasma, waarin verschillende Fig. 15. Graafsche follikel direct voor het barsten. a Ei - b Corona radiata - c. Plaats waar de follikel barst - d. Follikelholte - e. Follikelcellen die de follikelvloeistof en het folliculine afscheiden. puntjes gezien worden, en de celkern, die een bepaalde structuur heeft. Vooral bij kleuring zijn daarin de z.g. chromosomen te herkennen. In de eicel zijn de vele physische en psychische eigenschappen al vastgelegd, die het kind van de moeder erft. t De eerste eieren komen gedurende de puberteit vrij, dat is, wanneer het meisje geslachtsrijp wordt. Meestal begint dan ook de eerste menstruatie. De vraag, of er twee of meerdere eieren vrijkomen, staat in verband met het probleem van de meerlingsgeboorte. Men onderscheidt hier wederom een één-, twee- of meereiige zwangerschap. De kinderen kunnen uit één ei met één of meer dooiers, resp. kernen HET GELE LICHAAM (CORPUS LUTEUM) worden geboren, zijn dan meestal van hetzelfde geslacht en gelijken veel op elkaar. Zij kunnen ook ontstaan uit twee of meer eieren. De beidé eieren kunnen uit één of meerdere Graafsche follikels van één eierstok vrijkomen, of uit follikels van linker en rechter eierstok. In den regel komen de eieren afwisselend uit beide eierstokken vrij. Nadat het ei in den eileider is aangekomen, kan het door een zaadcel worden geimpregneerd. Deze speelt daarbij de actieve rol, d.w.z. ze penetreert de eicel met den kop vooruit. Daardoor ontstaan verschillende veranderingen, die later worden beschreven (fig. 36). Fig. 16. Doorsnede van een rijpen follikel. a. Het ei - b. Eikern - c. Eiheuvel (Discus oophorus) d. Follikelepitheel - e. Follikelholte. Heeft de vrouw haar climacterium bereikt, dat is de tijd, waarin de geslachts-, resp. de ovariaalfunctie langzamerhand ophoudt, dan vermindert eerst de hormoonproductie in de eierstokken en wel het allereerst de luteohormoonproductie. Dan houden de ovulaties en tegelijkertijd de menstruatie op. In dezen tijd vinden allerlei veranderingen in het lichaam plaats. De Graafsche follikels komen niet meer tot ontwikkeling en gaan langzamerhand te gronde. Ten slotte zijn de eierstokken nog slechts kleine organen met inzinkingen en oneffenheden aan de oppervlakte, de overblijfselen van de vroeger gebarsten Graafsche follikels. Ook de baarmoeder en de overige deelen van het geslachtsapparaat verschrompelen (atrophie). Het climacterium kan kunstmatig worden veroorzaakt door RöntCydus. 4 DE EIERSTOKKEN, HET EI, DE GRAAFSCHE FOLLIKEL, ENZ. genbestralingen, indien men met een z.g. castratiedosis bestraalt. Met geringe doses Röntgenstralen en vooral met korte golven doorstroomingen kan men de eierstokken tot verhoogde werkzaamheid aanzetten. Geeft men te groote dosis Röntgenstralen, dan gaan alle Graafsche follikels te gronde en de vrouw wordt steriel. Bij bepaalde ziekten van het geslachtsapparaat wordt een zoodanige kunstmatige castratie toegepast, ook bij uitzondering bij ernstige ziekten, waarbij de vrouw verder geen kinderen meer mag krijgen. Bij een zorgvuldige doseering der Röntgenstralen kunnen de eieren in de ovariën geschaad, resp. vernietigd worden, terwijl de inwendige secretie behouden blijft. Wordt de intensiteit versterkt, dan houdt ook deze functie op. Het is nu bewezen, dat met goed gedoseerde korte golven doorstroomingen, noch de Graafsche follikels en de eieren, noch de elementen van de inwendige secretie geschaad worden. Integendeel, het is bij een slechte functie (dysfunctie) mogelijk, met korte golven doorstroomingen de dysfunctioneerende cellen intracellulair te regenereeren en te normaliseer en. Bij bepaalde dieren b.v. konijntjes komt slechts door de geslachtsdaad een ei vrij. Langen tijd geloofde men, dat dit ook bij menschen het geval is. Bij menschen rijpen en harsten de Graafsche follikels regelmatig volgens bepaalde wetten en wel hij vrouwen 2 maal en bij jonge meisjes 3 maal per cyclus. Om het cyclusleven van de vrouw nauwkeurig te kunnen begrijpen, was het noodig een elementair begrip te krijgen van de processen, die zich in de eierstokken afspelen. In de allereerste plaats het rijpen en barsten van de Graafsche follikels en hoe deze zich in een geel lichaam veranderen. De hersenklier, de Graafsche follikel en het gele lichaam regelen hormonaal alle veranderingen, die zich gedurende den cyclus in het baarmoederslijmvlies afspelen. 6. DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN EN HET GESLACHTSLEVEN. De mannelijke geslachtsorganen (fig. 17—20) bestaan uit de beide testikels, die zich in den testikelzak bevinden. Deze klieren hebben bij den man dezelfde beteekenis als bij de vrouw de eierstokken. Ze bepalen het geslacht. Zooals de eierstokken bij de vrouw, hebben ook de testikels of ballen een dubbele functie. Ze vormen de zaadcellen en bovendien 2 hormonen, het folliculine, dat ook in de eierstokken der vrouw wordt gevormd en het specifiek mannelijk hormoon, het testosteron. Ze zijn eivormig en omgeven door een harde bindweefsellaag, die de klierlappen omsluit. Door deze klierlappen loopen talrijke, fijne kanalen, waarin de zaadcellen worden gevormd. In iederen testikel vindt men ongeveer 1000 van zulke kanaaltjes, waarvan ieder ongeveer 1 m lang is, zoodat deze kanaaltjes tesamen ongeveer 2 km lang zijn. Zoo kan men begrijpen, hoe het mogelijk is, dat in korten tijd milliarden zaadcellen kunnen worden gevormd. Deze kleine kanaaltjes komen in enkele grootere kanalen samen, die aan den achterkant van den testikel een nieuw kluwen vormen, het rete testis (fig. 19). Deze verzamelen zich in 10 of 12 grootere buizen, die eveneens in een beperkte ruimte gekronkeld liggen en aan den achterkant van den bal een orgaan vormen, den bijbal of ef>ididymis. Hieraan onderscheiden we een hoofd- en een staartstuk. Het hoofdstuk is breed en staat in verbinding met den testikel. Het staartstuk eindigt m. het zaadkanaal (ductus deferens), dat door de zaadstreng naar de urinebuis verloopt. De natuur is erin geslaagd in een beperkte ruimte, die zoo groot is als i 3 duiveneieren, kilometerlange buisjes onder te brengen. Bekijkt men een druppel zaad onder den microscoop bij een vergrooting van ongeveer 500 maal, dan ziet men een gekrioel van duizenden levende zaadcellen, die met den staart heen en weer zwiepen. Op de plaats, waar de voorstanderklier {prostaat) (fig. 17) zich onder den blaashals bevindt, vereenigen zich de beide zaadkanalen met den uitvoergang van de zaadblaasjes en monden daar rechts en links in de urinebuis uit. Indien het zaad bij een copulatie wordt uitgestooten, vermengt het zich met de afscheidingsproducten van den prostaat, Cowpersche- en andere slijmklieren. In het mannelijke lid {penis) bevinden zich 3 zwellichamen (corpora cavemosa). Op een doorsnede van het mannelijke lid zien wij, dat het onderste zwellichaam de urinebuis omsluit, de beide andere bevinden zich rechts en links boven. Evenals bij de vrouw bestaan deze DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN lichamen uit met elkaar communiceerende bloedruimten. Worden deze met bloed gevuld, dan geraakt het mannelijke lid in erectie. Dit proces staat onder invloed van bepaalde centra in het ruggemerg en de hersenen, die aan allerlei prikkels en hormonale invloeden zijn Fig. 17. Doorsnede van het mannelijke bekken. 1. Testikel - 2. Penis 3. Eikel r 4. Praeputium (voorhuid) - 5. Blaas 6. Prostaat (voórstanderklier) - 7. Endeldarm - 8. Urethra (urmekanaal). onderworpen. Aan het voorste eind van het lid bevindt zich de eikel (glans penis), die omgeven is door de voorhuid (praeputium). Bij een ejaculatie van een krachtigen man worden ongeveer 200 millioen zaadcellen of spermatozoïden in het vrouwelijke geslachtsapparaat gedeponeerd. Een zaadcel bestaat uit een kop, die ongeveer 5 micron breed en 6 micron lang is en uit een bewegelijken staart. Met dezen staart is de cel in het geheel 50—60 micron lang. Kop en staart van de spermatozoïden zijn door een verbindingsstuk met elkaar verbonden (fig. 20). Aan den staart onderscheidt men weer een hoofd- EN HET GESLACHTSLEVEN en een eindstuk. De zaadcellen worden in de gekronkelde kanalen van de testikels gevormd en wel eerst als z.g. spermatocyten, waaruit zich de spermatozoiden ontwikkelen. Uit de testikels bewegen ze zich door de beschreven kanaaltjes naar de bijballen, die als reservoir dienen en waarin ze slechts een geringe bewegelijkheid bezitten. Dierproeven van Redenz hebben aangetoond, dat bij konijnen en honden de spermatozoiden in den bijbal na 2 tot 3 maanden nog hun bevruchtingskracht behouden. Door onderzoekingen van Hammond en Asdell werd aangetoond, dat in de bijballen van konijnen de spermatozoiden 20—40, ja zelfs bij uitzondering 60 dagen in leven blijven. Door talrijke andere onderzoekers werd dit Bevestigd. De geringe bewegelijkheid van de zaadcellen in den bijbal wordt verklaard door een gebrek aan zuurstof en een overschot aan koolzuur, die ontstaat, aangezien meerdere honderden millioenen spermatozoiden cellen met een groote vitaliteit, die veel zuurstof verbruiken, zich in een beperkte ruimte bevinden. Door deze overmaat aan koolzuur neemt de bewegelijkheid van de zaadcellen af. Aangezien de balzak of scrotum bij den man vrij hangt heerscht er om de zaadcellen in de bijballen een relatief lage temperatuur. Daardoor blijven zij, zooals uit talrijke dierproeven bleek, langen tijd in leven. Komen zij bij een ejaculatie naar buiten, dan houdt de verlammende werking van het koolzuur op. Zij krijgen weer voldoende zuurstof en hun bewegelijkheid wordt grooter. De spermatozoiden bewegen zich met den kop naar voren. De staart dient als een soort propeller en drijft ze voorwaarts. Bij de ejaculatie verlaten ze samen .met de af? 2 Fig. 18. Bal met bijbal. 1. Bal - 2. Bijbal - 3.' Zaadstreng Fig. 18a. De klierenkwabben van den testikel. DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN scheidingsproducten van den prostaat en andere klieren het mannelijke geslachtsorgaan. Ze leggen daarbij een tamelijk langen weg af van de bijballen door het vas deferens. Door samentrekking van de om den prostaat en blaashals zich bevindende spieren worden ze verhinderd in de blaas te worden afgescheiden. Op den bekkenbodem bevinden zich verschillende spieren, die zich bij een orgasmus — dat is het oogenblik van het hoogste geslachtsgenot, waarbij het zaad wordt uitgestort — samentrekken en de zaadcellen uit de urinebuis spuiten. Zij komen zoo in het vrouwelijke geslachtsorgaan en wel zoo goed als Fig. 19. Het buizenstelsel van bal en bijbal. 1. Bal - 2. Bijbal - 3. Zaadkanaal (ductus deferens). altijd in het bovenste deel van de scheede, het z.g. scheedegewell. Daar vermengen zij zich met het slijm en de andere af scheidingsproducten van het vrouwelijke geslachtsapparaat. Ze staan hier aan een belangrijk hoogere temperatuur bloot. Moore, Hammond en Rümmele hebben bij dieren bewezen, dat de temperatuur in de ballen vaak 10 graden lager is dan in de buikholte van het vrouwelijke dier. Daardoor blijven zij hier slechts betrekkelijk korten tijd in leven. Wij nemen aan, dat de spermatozoiden na de ejaculatie ongeveer nog 2 dagen het vermogen hebben om te bevruchten- (Knaus, Höhne en Behne). Toch hebben Pryll, Nürnberger, Frankel en anderen beschreven, dat zij nog na 15 dagen in den eileider levende spermatozoiden hebben gevonden. Het bewijs werd echter niet geleverd, dat deze spermatozoiden ook nog het vermogen hadden een ei te bevruchten. Door de onzekerheid, die over den levensduur van de spermatozoiden bestaat, werd het cyclogram van de vrouw in de EN HET GESLACHTSLEVEN periode der steriliteit, in een absolute en relatieve steriele phase ingedeeld (fig. 45, hoofdstuk 9 en 13). r» De 100—200 mülioen zaadcellen, die zich in het 5—10 cm3 ejaculaat bevinden en in de scheede gedeponeerd worden, verzamelen zich in de z.g. zaadzee, dit is het achterste deel van het scheedegewelf. Als de vrouw ligt, is de opening van de baarmoedermond naar onderen gericht en is dan ondergedompeld in het uitgestorte zaad. De sperma- hoofd hals middenstuk verbindingsstuk hoofdstuk staart eindstuk Fig. 20. De mannelijke zaadcellen. tozoiden beginnen nu een wedloop, die, indien men hem met het bloote oog zou kunnen vervolgen, spannender en interessanter zou zijn, dan welke paarden-wedren ook. Het is een rennen van millioenen, waarvan meestal maar één overwint, die het eerst bij het ei aankomt, en het bevrucht. Zooals in een vorig hoofdstuk al medegedeeld, bevindt zich het ei tijdens de bevruchting meestal in het buitenste derde deel van den eileider. De spermatozoiden moeten eerst den weg afleggen door de baarmoederholte, die ongeveer 6—7 cm lang is en bovendien bijna den geheelen eileider, die een lengte heeft van 10—12 cm. In het geheel leggen deze kleine cellen een weg af van 15-—17 cm. In verhouding tot hun grootte van ongeveer 5 micron, indien men den staart niet meetelt, leggen zij dus een afstand af van 15—17 x 2.000 DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN = 30—35.000 maal hun lengte. In dezelfde verhouding van grootte sou een mensch van ongeveer 1.70 mtr. in denzelfden tijd ongeveer 3o km moeten afleggen en een paard van ongeveer 2.50 mtr. lichaamslengte een weg van ongeveer 90 km. De snelheid, waarmee de spermatozoiden zich voortbewegen is ongeveer 2—3 mm. per minuut (Stoeckel). Het is uit te rekenen, dat zij op deze wijze in ongeveer 1 y2 uur de plaats in den eileider, waar het ei bevrucht wordt, zullen iiebben bereikt. Voor een paard zou dat beteekenen, dat het 1% uur met een gemiddelde snelheid van 60 km per uur moet rennen, hetgeen voor dit dier een onmogelijke prestatie is. De spermatozoïden dringen nu bij meerdere duizenden tegelijk in het enge ostium, den baarmoederingang, die bij een nullipara ongeveer 1 mm en bij vrouwen, die meerdere kinderen hebben, 3 en meer mm breed is, om in den baarmoederhals te geraken. Hier begint een wedloop, dien slechts de krachtigsten en snelsten met succes kunnen volhouden. De spermatozoide, die het eerst bij het ei aankomt, moet eerst door de corona radiata, de cellen, die het ei omgeven, dringen, waartoe tamelijk veel kracht noodig is. Hij doorboort daarna met zijn kop den celwand en impregneert het ei. Is de bevruchting door één zaadcel tot stand gekomen, dan gebeurt het slechts zelden, dat nog een tweede wordt toegelaten. De anderen, die later aankomen, hebben hun weg tevergeefs af gelegd. Er zijn talrijke hindernissen, die de spermatozoïden hebben te overwinnen, voor ze bij de eicel aankomen. Al bij het halskanaal kunnen zij weder uitgezweept worden door de van trilharen voorziene epitheelcellen, waarmee dit kanaal bekleed is. De trilharen bewegen zich voortdurend in de richting naar den uitgang toe, teneinde schadelijke stoffen en ziekteverwekkers uit de baarmoeder-holte te houden. De zaadcellen, die dit lot zijn ontkomen, kunnen door witte bloedlichaampjes, de z.g. leucocyten en phagocyten worden opgevreten. Zij kunnen in allerlei plooien van het baarmoederslijmvlies blijven vastzitten, of een verkeerde richting inslaan, ook in een eileider geraken, waarin het ei zich niet bevindt, of ze blijven in de corona radiata hangen. De eicel, met een doorsnede van 60 micron, heeft in verhouding tot de slechts 5 micron groote zaadcel een geweldige afmeting. De kleine spermatozoiden, die hier doordringen, moeten krachtig zijn. Wordt in een cyclus het eerste ei bevrucht, dan komt het tweede niet tot ontwikkeling, zooals in hoofdstuk 10 beschreven wordt. Het is echter mogeüjk, dat 2 eieren tegelijkertijd, of kort na elkaar vrijkomen — b.v. bij jonge vrouwen — en dat ze door 2 verschillende ejaculaten van denzelfden man (superfoetatie) bevrucht worden. Ook is het zeker, dat een dergelijke bevruchting ook door 2 verschillende mannen kan plaats vinden (superfoecundatie). Het is nl. voorgekomen, dat een vrouw van een tweeling beviel, en dat het ééne kind een blanke en het andere een mulat was, terwijl het bleek, dat de vrouw geslachtsverkeer had gehad met een blanke en een neger. EN HET GESLACHTSLEVEN Beschouwen wij de zaadcellen met onze microscopen, dan zien wij slechts een kop en een staart. Worden zij op een bepaalde manier gekleurd, dan kunnen wij bij sterke vergrooting in den kop slechts een kern, protoplasma en talrijke puntjes zien. Om den fijneren bouw te kunnen bestudeeren heeft men microscopen noodig, die io- ja wellicht iöo millioen keer vergrooten. In deze kleine zaadcellen zijn de vele psychische en physische eigenschappen besloten, die het kind van den vader erft, zooals de eicel alle eigenschappen bevat, die van de moeder op het kind worden overgedragen. Wij zien dat niet slechts aan allerlei uitwendige kenteekenen, aan den gezichtsvorm, haarkleur enz., maar ook aan talrijke physiologische en ziekelijke eigenaardigheden en typische kenmerken, die van de ouders op het kind overgaan. Een typisch voorbeeld daarvan uit mijn practijk was een man, die 6 vingers aan iedere hand had (polydactilie). Zijn kinderen vertoonden eveneens deze afwijking. Een getrouwde vriendin zijner vrouw, moeder van 2 kinderen, die normaal geboren waren met 5 vingers aan iedere hand, beviel van een derde kind met 6 vingers. De gevolgen waren 2 echtscheidingen, en een nieuw huwelijk tusschen de vriendin en den 6-vingerigen pechvogel. — Beroemd is ook het geval, dat Professor Treub in zijn leerboek beschrijft en wel van een man, wiens vrouw al eenige keeren moeder was geworden van drielingen, zoodat in 7 jaar tijds 21 kinderen waren geboren. Op een goeden dag kreeg de keukenmeid ook een drieling, zoodat er geen twijfel bestond, wie de gelukkige vader was. Hieruit volgt, dat de. specifieke eigenschappen van den man ook op het kind overgaan. In veel sterkere mate is dit echter bij de vrouw het geval. Vaak hoort men van vrouwen, die van een tweeling bevallen, dat ook de moeder, grootmoeder of andere familieleden twee- of drielingen ter wereld hebben gebracht. Ook komt het veelvuldiger voor, dat het kind meer op de moeder gelijkt, dan op den vader. Men meent te hebben opgemerkt, dat het eerste kind gewoonlijk meer op de moeder, het tweede meer op den vader gelijkt. In een ei en zaadcel zijn niet slechts de physische, maar vaak ook de karakter-eigenschappen besloten die het toekomstige kind van de ouders erft. Ook minderwaardige organen of orgaancomplexen kunnen van de moeder of den vader op het kind overgaan. Ik heb patiënten gehad, waarbij de geheele familie aan een te geringe functie van de hersen-, schild- of de geslachtsklier leed. Daarbij zijn allerlei variaties mogelijk. De moeder kan b.v. eerst in het climacterium, dus bij het ophouden der menstruaties, aan een maag- of een leverziekte lijden, die afhankelijk is van een sterk werkende hersenklier. Een dergelijke hypophyse is als aangeboren minderwaardig te beschouwen. Terwijl bij de moeder echter eerst in het climacterium zich ernstige symptomen vertoonen, zien wij bij de kinderen al op jeugdigen leeftijd stoornissen van de geslachts-, schild-, hersenklier of bijnieren. Soms kan slechts één dezer endocrine klieren ziek zijn, doch er komen ook combinaties voor. Een treffend voorbeeld daar- DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN van is de ziektegeschiedenis van een 60-jarige dame, die een zoon en een dochter ter behandeling bij mij bracht, lijdende aan myxoedeem, een schildklierziekte; bovendien was de bijna 30-jarige jongeling volkomen impotent en de dochter leed aan amenorrhoe. Omdat zij voor ongeveer 11 jaar uit de koloniën was teruggekomen en zij aan een darm- en leverziekte leed, die veel aan Indische spruw deed denken, hadden alle professoren in buiten- en binnenland steeds deze diagnose gesteld. Voor 11 jaren was zij echter ook in haar climacterium geweest, en men had nooit verband gezocht hiermee en haar ziekte. Zij vertelde, dat 5 harer kinderen leden aan een afwijking van de geslachtsspheer, of van de schildklier, of van beiden, één leed aan een ernstige excretorische maagziekte. Deze afwijkingen zijn alle afhankelijk van een aangeboren dysfunctie der hersenkher met verschillende periphere afwijkingen. Door de ziektegeschiedenis der kinderen en het endocrine electrodiagram, dat ik van haar opnam, was het niet moeilijk de diagnose te stellen van onvoldoende galafscheiding (leverinsufficiëntie), ontstaan door een aangeboren labiele, te sterk werkende hersenklier, die in het climacterium erger was geworden en aanleiding had gegeven tot deze leverziekte. Na een korte golven behandeling, waarbij het endocrine stelsel in evenwicht werd gebracht, is patiënte volkomen genezen, evenals de twee kinderen, die zij onder behandeling stelde. Zulke z.g. hypophysair minderwaardige families heb ik vaak onder behandeling gehad. Een moeder, die in het climacterium aan een maagziekte ging lijden, afhankelijk van de inwerking van een teveel aan hersenklierhormoon op het maagcentrum, terwijl de kinderen aan een myxoedeem en onregelmatige menstruaties leden, of een vader, lijdende aan suikerziekte, terwijl de 22-jarige dochter aan hypophysaire vetzucht, aanvalswijze optredende hartversnelling en onregelmatige menstruatie leed. Deze schijnbaar van ëlkaar afwijkende ziekten hebben een gemeenschappelijke oorzaak, n.1. een te weinig of te sterk werkende (dysfunctioneerende) hersenkher, die van een der ouders op het kind overgingen, doch merkwaardigerwijze bij de kinderen met verschillende periphere localisatie. Het is vaak voorgekomen, dat door de ziekte der kinderen, de juiste diagnose bij de moeder kon worden gesteld. Een studie van de overerving van een minderwaardig orgaan of orgaancomplexen bleek van buitengewoon groot belang te zijn om te begrijpen, hoe verschillende uiteenloopende ziekteprocessen door dezelfde oorzaak kunnen ontstaan. Door de opname van het reductiegetal van een aantal schijnbaar gezonde menschen, konden wij nagaan, dat juist in die gevallen, waarbij het reductiegetal hooger is, zonder dat de onderzochte persoon aan een bepaalde ziekte leed, in de familie veelvuldig bepaalde ziekten voorkomen, zooals tuberculose, gezwellen, suikerziekte, nier-, lever- en maagafwijkingen, en met de grootste waarschijnlijkheid de laatste 5 weer tengevolge van endocrine stoornissen en dan wel meestal van een te sterke hormonale productie van EN HET GESLACHTSLEVEN één der beide hypophysaire centra. Indien men een groote serie van verschillende menschen onderzoekt, en men vindt afwijkingen van het normale reductiegetal, dan is daar bijna altijd een reden voor, of ze zijn al ziek, of men kan aantoonen, dat in de familie één der bovengenoemde ziekten veel voorkomt. De celademing wordt door de minste afwijking van één der endocrine klieren, vooral van de hersenklier, veranderd en het cycloscoop is het gevoeligste instrument om een dergelijke afwijking te kunnen waarnemen. Men kan op deze wijze vaak geruimen tijd vóór de ernstige ziekteverschijnselen uitbreken, al merken, dat een ziekte in aantocht is. Bij de ontwikkeling van gezwellen vooral van kwaadaardige — kunnen wij, voordat wij het gezwel kunnen zien of voelen, al merken, hoe de reductiegetallen langzaam naar boven gaan. Dat komt, omdat de celademing onder den overwegenden invloed van het thyreotrope stelsel zich versnelt. Bij bepaalde ziekten zooals myxoedeem ademen de cellen langzamer. Buitengewoon interessant is een studie van haemophylie, een bloedziekte, die van de moederlijke linie op de kinderen wordt overgebracht, doch slechts bij de mannen voorkomt, terwijl de vrouwen bijna altijd daarvan verschoond blijven. Het schijnt, dat de natuur de toekomstige moeder beschut, opdat zij bij de geboorte niet verbloedt. Ook misvormingen en ziekten, of de aanleg daartoe kunnen erfelijk zijn. Zoo is het een bekend feit, dat kinderen, wier ouders aan tuberculose, lepra en andere infectieziekten lijden, vaak den aanleg tot deze ziekten bezitten, waarmee niet gezegd is, dat zij daardoor aangetast worden. Hetzelfde geldt voor kinderen van zwakzinnigen, krankzinnigen en misdadigers. Het zou te ver voeren om deze problemen der eugeniek kier verder te vervolgen. Deze voorbeelden zijn echter voldoende om te bewijzen, dat spermatozoide en eicel de dragers zijn van de eigenschappen van het toekomstige kind en dat het slechts aan de onvolkomenheid van onze instrumenten ligt, dat wij in de kiemcellen iit alles niet kunnen waarnemen. Deze korte uiteenzetting over de eugeniek is in dit boek daarom van belang, omdat men daardoor een beter inzicht krijgt van talrijke sonceptieproblemen, over den besten tijd om een kind te verwekken ;n vooral ook over het nut van een keuring voor het huwelijk. Veel verdriet in het huwelijksleven zou beide partijen zijn bespaard, indien nen door een nauwkeurig onderzoek, waarbij nu het opnemen van het 'eductiegetal een groote rol zal gaan spelen, een latente ziekte, die men op ’-en andere wijze niet kan waarnemen, zou kunnen ontdekken. Minstens JOU men den eisch kunnen stellen, dat een behandeling, die tot voltige genezing leidt, moet plaats vinden, voordat het huwelijk wordt getolereerd. Niet slechts hereditaire ziekten, doch ook bijna alle acute;n chronische ziekten, alle endocrine afwijkingen, bloedziekten, enz. naken zich kenbaar aan de wijziging van het reductiegetal. De mogeijkheid om nu de snelheid, waarmee de lichaamscellen ademen, te kunnen ïepalen, geeft een dieper inzicht in de lichamelijke gesteldheid van den DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN mensch. Het cycloscoop is niét alleen een onmisbaar instrument voor de vrouw, doch ook voor eiken arts en vooral ook bij alle keuringen voor levensverzekeringen om te kunnen zien, of er een latente ziekte of predispositie voor een ziekte aanwezig is. Elke moeder interesseert zich, vóór de geboorte van het kind, of er een jongen of een meisje zal worden geboren. Het tot .dusverre meest bekende symptoom, dat eenige weken voor de geboorte vaak een aanwijzing geeft, werd door Frankenhauser gepubliceerd. Het berust op een verschil in de frequentie der hartwerking tusschen kinderen van verschillend geslacht. De foetale hartslag bedraagt ca. 140 per minuut. Kort voor de geboorte is de frequentie bij meisjes gewoonlijk grooter, bij knapen geringer. Hoe sterker de hartslag van 140 per minuut afwijkt, des te zekerder kan men vóór de geboorte het geslacht bepalen. Absoluut zeker is ook dit herkenningsteeken niet. Vaak vindt men een hartslag van juist 140, zoodat men dan geen conclusies kan trekken. Het is niet onmogelijk, dat men ook dit probleem in de. toekomst hormonaal zal kunnen oplossen, omdat men b.v. sporen- van het. mannelijk hormoon, dat waarschijnlijk al door de foetale ballen wordt afgescheiden in het moederlijk bloed zou kunnen aantoonen. Tot dusverre is dit met onze dierbiologische methodes nog niet mogelijk. Zou het echter gelukken, deze kleine hoeveelheden te kunnen bepalen, dan zou men daardoor het mannelijke geslacht kunnen diagnostiseeren en bij het ontbreken van dit hormoon kunnen opmaken, dat het een meisje is. Natuurlijk wordt de diagnose moeilijker, indien de moeder een tweeling van verschillend geslacht herbergt. — De eigenaardige nieuwsgierigheid van de ouders om al voor de geboorte het geslacht van het kind te weten te komen, heeft vaak, aanleiding gegeven, dat kwakzalvers daar munt uit wisten te slaan. Van een man te Parijs werd zelfs gezegd, dat hij duizenden verdiende, doordat van hem de roep uitging, dat hij al voor de geboorte een feillooze diagnose wist te stellen. Nadat een fatsoenlijk honorarium was betaald, volgde het onderzoek en de diagnose. In die gevallen, waarin de voorspelling juist was, hoorde de wonderdokter natuurlijk niets dan lof en deze zorgde verder voor de talrijke cliëntele. De anderen kwamen echter woedend hun geld terugeischen. Nadat hij de menschen rustig had laten uitspreken, bewees hij, dat men zeker verkeerd verstaan had, want hij toonde zijn boeken, waarin de juiste diagnose stond en wel zóó, dat door de opeenvolgende aanteekeningen van een vervalsching geen sprake kon zijn. De kleine truc om in zijn boek altijd het tegendeel te schrijven van hetgeen hij zei, was voldoende om dezen man een vermogen te verschaffen. Ten slotte kwam het bedrog toch uit en een jaar kostelooze verpleging maakte een eind aan de voorspellingen .van den clair-voyant. Het is in de gerechteüjke geneeskunde vaak een belangrijk probleem te weten, wie de vader van het kind is. Men heeft kunnen bepalen, dat het bloedserum van verschillende menschen ten opzichte van EN HET GESLACHTSLEVEN zijn oplossende werking tegenover roode bloedlichaampjes in 4 groepen kan worden ingedeeld. Bij het overbrengen van bloed van den éénen mensch op den anderen — bloedtransfusie — heeft deze bepaling een groote beteekenis. In zulke gevallen moet nl. de gever van het bloed, ook donor genaamd, tot dezelfde bloedgroep behooren als de ontvanger, anders kunnen stoornissen ontstaan, ja de bloedlichaampjes van den ontvanger kunnen opgelost worden en kan zelfs de dood intreden. Men geloofde van de b.g. indeeling te kunnen gebruik maken, om in moeilijke gevallen het vaderschap te bepalen. Het is gebleken dat groote fouten en verkeerde conclusies hierbij kunnen voorkomen. Behoort b.v. een kind tot de bloedgroep A, de moeder tot bloedgroep B en de man, die als vader wordt aangegeven tot bloedgroep C, dan is het zeer waarschijnlijk, dat hij niet de vader van het kind is. Moeilijker wordt het, indien de als vader aangegeven man en het kind tot dezelfde bloedgroep behooren. Dan bestaat toch de mogelijkheid, dat een andere man, die eveneens tot deze bloedgroep behoort, het kind kon hebben verwekt. Heelemaal onmogelijk wordt het echter op deze wijze het vaderschap aan te toonen, indien het kind tot dezelfde bloedgroep als de moeder behoort. Op grond- van het bloedgroep-onderzoek, kan men vaak de vraag van het vaderschap met waarschijnlijkheid, doch niet met zekerheid oplossen. In bepaalde gevallen is het ook van belang om te weten, of een te vondeling gelegd of vermoord kind afkomstig is van een bepaalde vrouw, die daarvan verdacht wordt. Indien men bij beiden verschillende bloedgroepen vindt, kan dit bewijzend zijn. Behooren verdachte en kind tot dezelfde bloedgroep, dan bestaat weer dezelfde moeilijkheid, dat dit een toeval kan zijn. Noch om het geslacht van het kind voor de geboorte, noch om het vaderschap te bepalen hebben wij tot dusverre een methode, waarop wij ons verlaten kunnen. Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat in de toekomst dergelijke bepalingen langs hormonalen weg, door een z.g. complementbindingsreactie of door het aantoonen van andere specifieke stoffen, mogelijk zullen zijn. De wetenschap staat op het standpunt, dat op het oogenblik, dat de vrouwelijke en mannelijke kiemcellen zich met elkaar verbinden, het geslacht van het toekomstige kind bepaald wordt. Bij dieren heeft men zelfs al kunnen waarnemen, dat het aantal en de vorm van de chromosomen van het bevruchte ei beslissend zijn voor het geslacht. De bewegelijkheid en vitaliteit van de spermatozoïden zijn over het algemeen bij jonge mannen, bij niet al te vaak uitgevoerde copulatie en bij goede voeding en gezonde levenswijze grooter. Bij oudere mannen neemt ze af, ook bij te vaak herhaalde copulaties, door misbruik van alcohol en verdoovende giften, gebrek aan versche lucht en licht, ongezonde levenswijze, zware lichamelijke en geestelijke arbeid, vitaminarme kost, bij allerlei hormonale en andere ziekten. Ook kan daarbij het aantal spermatozoiden verminderd zijn (oligospermie). DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN Worden de zaadkanalen afgebonden (sterilisatie) dan ontstaat een azöospermie, d.w.z. in het ejaculaat zijn er geen spermatozoiden meer aanwezig. In zulke gevallen behoudt de man echter zijn geslachtsdrift en de invloeden van de mannelijke geslachtshormonen blijven bestaan. Geheel anders echter is het bij een castratie, wanneer de geslachtsklieren worden weggenomen. Dan verdwijnt de geslachtsdrift. Indien deze ingreep op jeugdigen leeftijd wordt verricht, dan ontstaan groeistoornissen en ontwikkelen zich feminine eigenschappen. Hiervan maakte men vroeger gebruik om bij knapen een hooge stem te cultiveeren, waardoor zij in koren de vrouw konden vervangen. Wordt de castratie op lateren leeftijd verricht, dan verliest de man zijn primaire en secundaire geslachtskenmerken. De vrouw oefent geen aantrekkingskracht meer op hem uit en de mannelijke eigenschappen zooals kracht, moed en energie, verdwijnen gaandeweg. Er zijn dierproeven, die deze verandering duidelijk demonstreeren: Brengt men een jong rattenpaar in den bronsttijd samen, dan tracht het mannelijke dier het wijfje te bespringen. Indien men een tweeden jongen mannelijken rat in dezelfde kooi brengt, ontstaat er onmiddellijk tusschen de beide mannetjes een gevecht. Neemt men inplaats van beide jonge ratten een oud en een jong dier, dan kruipt de oude rat weg, toont niet den minsten vechtlust en tracht ook niet een liefdesverhouding met het wijfje aan te knoopen. Wordt nu bij den ouden rat één of 2 ballen van een jong dier geimplanteerd, dan vertoont het dier dadelijk een opmerkelijke verandering, hij wordt ook vechtlustig en dingt mee naar de gunst van het wijfje. Voor het eerst kwam een Fransche geleerde Brown Séquard op de gedachte om, toen hij oud en impotent geworden was, de teeltorganen van dieren te eten. Hij hoopte daarmee zijn levenskracht terug te krijgen. De testikels werden echter zoo toebereid, dat met zekerheid alle hormonen waren te gronde gegaan en van een hormonale werking geen sprake kon zijn. Desniettegenstaande verklaarde Brown Séquard,dat hij korten tijd daarna bij zichzelf een verbetering in lichamelijke en geestelijke gesteldheid kon bemerken en ook zijn potentie was verbeterd. Naar de meening van de endocrinologen van heden moet deze meening destijds toegeschreven worden aan autosuggestie. Brown Séquard heeft echter op deze wijze den eersten stoot gegeven tot een studie en een wetenschap, die op het oogenblik de geneeskunde beheerschen. Later heeft hij het extract van testikels ingespoten en bemerkte, dat op deze wijze betere resultaten werden bereikt. Hoewel in dit boek het probleem van de bevruchting — de conceptie — de hoofdzaak is en het niet in mijn bedoeling ligt om anticonceptioneele maatregelen te bespreken, moet toch volledigheidshalve hierover een woord gezegd worden. Het kan in elk huweüjksleven tijdelijk voorkomen, dat wegens den gezondheidstoestand of om sociale beweegredenen het verwekken van nog meerdere kinderen niet in het belang van het kind, nóch van de moeder is. In zulk een geval is het veel EN HET GESLACHTSLEVEN beter een zwangerschap te voorkomen, dan .indien ze al ontstaan is, te trachten een illegale afdrijving te bewerken, waardoor de gezondheid, ja vaak het leven van de moeder, op het spel wordt gezet. In zulke gevallen geslachtelijke onthouding als hèt middel aan te bevelen is onzin. Dat, houden man en vrouw op den duur niet vol en men kan zelfs het heele huwelijksleven, dat tot dusverre harmonisch was, daarmee ondermijnen. Over deze dingen niet te willen spreken, moet beschouwd worden als een misplaatste struisvogelpolitiek. Abstinentiemaatregelen kunnen zoowel door den man als de vrouw genomen worden. Het blijkt in de practijk, dat de maatregelen, die door de vrouw genomen worden, over het algemeen de beste zijn. Van alle beproefde middelen is het ■pessarium occlusivum, vooral het model Ramses, indien het juiste nummer door den arts is aangegeven, het minst storende voor man en vrouw en zoo goed als altijd afdoende. Het sluit den baarmoederingang af, doordat het het scheedegewelf volkomen opvult. Het inbrengen is buitengewoon gemakkelijk en eenvoudig, doch het verdient aanbeveling den eersten keer den arts om raad te vragen. Het is noodig om vóór en na het uithalen met lauwwarm water te irrigeeren. De vrouw kan desgewenscht dit pessarium ’s nachts in de scheede laten liggen en het 's morgens verwijderen. Een meer nauwkeurige methode om den baarmoedermond af te sluiten, is het vervaardigen van een gipsafdruk van den moedermond. Van dit negatief wordt een positief gemaakt en hierop passend van zilver of goud een dop, die precies op den moedermond past. Een knopje aan den onderkant van het pessarium aangebracht, maakt, dat men het in den goeden stand inbrengt. Over het algemeen is een dergelijk gecompliceerd apparaat niet noodig en voldoet een gummi pessarium uitstekend. Irrigaties met allerlei chemische middelen, waarvan het meest geliefde houtazijn is, kunnen van nut zijn, indien zij onmiddellijk na den bijslaap worden toegepast. Zij hebben echter twee groote nadeelen: 1. Het scheedeslijmvlies wordt door deze middelen geprikkeld en vaak verhard. 2. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat een spermatozoïde, die door het middel min of meer geschaad wordt, desniettegenstaande in de baarmoederholte indringt en een bevruchting teweeg brengt. Dit kan natuurlijk de ontwikkeling van een minderwaardige vrucht ten gevolge hebben. Chemische middelen in oplossing of in anderen vorm worden vooral daar aanbevolen, waar het inbrengen van een pessarium niet mogelijk is. Van de maatregelen, die door den man genomen worden, is de meest gebruikelijke het condoom of preservatief, een dun gummivlies, dat over het mannelijke lid gestulpt wordt en waarin het vrijkomende sperma wordt gedeponeerd, zoodat de vrouw niet kan worden bevrucht. Een andere zeer gebruikelijke, doch op den duur voor het zenuwstelsel schadelijke methode, is de coitus interruptus, dat is het terugtrekken van het lid vóór de ejaculatie, waardoor de zaaduitstorting DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN niet in de scheede plaats vindt. De anticonceptioneele maatregelen, die door den man worden genomen, hebben verschillende nadeelen, doch zijn in bepaalde gevallen niet te vermijden. Door het cycloscopische onderzoek kan men nu nauwkeurig weten in welke phase van den cyclus de vrouw vruchtbaar en onvruchtbaar is. Twee tot drie dagen na het vrijkomen van het laatste ei van den voorgaanden cyclus tot 3 dagen voor het vrijkomen van het eerste ei in den volgenden cyclus is een vrouw practisch steriel (fig. 45). Voorzorgsmaatregelen zijn dan overbodig. Dit is een exacte methode om met zekerheid te weten, wanneer gedurende den cyclus een conceptie mogelijk of niet mogelijk is. De tijd van onvruchtbaarheid wisselt bij vrouwen met een cyclus van 26/28 en 30/31 dagen van 14—18 dagen. Bij jonge meisjes, die drie maal ovuleeren, is deze tijd korter. Indien de gezondheid of zelfs het leven eischen, dat gedurende een bepaalden tijd geen zwangerschap verwekt wordt, dan is de cycloscopische bepaling van de periode der onvruchtbaarheid de beste en de meest gezonde methode om een zwangerschap te voorkomen. Man noch vrouw behoeven gedurende dezen tijd voorzorgsmaatregelen te nemen. Gedurende den overigen tijd is abstinentie, of indien dit niet mogelijk is, anticonceptioneele middelen, vooral het pessarium occlusivum aanbevelenswaardig. Indien een huwelijk kinderloos blijft, kan dit verschillende oorzaken hebben. In de meeste gevallen bestaat de stoornis bij de vrouw, in enkele gevallen is de oorzaak bij den man te zoeken. Voordat men eenige correcties bij de vrouw aanbrengt, is het noodzakelijk te weten, of een dergelijke ingreep kans op succes heeft. Hij heeft het slechts dan, indien het sperma van een man levende spermatozoïden bevat. Bij een onderzoek moet daarom dit in de allereerste plaats onderzocht worden. De meest voorkomende oorzaak van een azoöspermie het ontbreken van spermatozoïden in het sperma — is een vroegere ontsteking, waardoor de zaadkanalen werden afgesloten. Bij een éénzijdige afsluiting is een bevruchting natuurlijk nog mogelijk. Bij de vrouw kan een nauwe moedermond, een afwijking in ligging van de baarmoeder, infantiele geslachtsorganen, vergroeiing van de eüeiders tengevolge van een ontstekingsproces de oorzaak zijn, dat er een mechanische obstructie bestaat, waardoor de spermatozoïden het ei niet kunnen bevruchten. Ook door een hypofunctioneele stoornis van het hormonale geslachtssysteem, dus door bepaalde endocrine stoornissen, waarbij het eirijpingsproces of een normale ontwikkeling van het gele lichaam gestoord is, kan een vrouw steriel zijn. Dit kan slechts door het cycloscopische onderzoek worden uitgemaakt. Er zijn nog tal van oorzaken, doch deze zijn de meest voorkomende. Terwijl de afwijkingen bij de vrouw meestal te verhelpen zijn, is dit bij den man vaak heel moeilijk. Het is daarom gelukkig te noemen, dat de mannelijke steriliteit slechts in circa 10 % van alle gevallen voorkomt. Op de vraag, hoe lang een echtpaar moet wachten, alvorens een arts te consulteeren, zou ik adviseeren: indien het huwelijk een jaar EN HET GESLACHTSLEVEN heeft bestaan; hoewel het zeer goed mogelijk is, dat later toch spontaan een zwangerschap tot stand komt. Met behulp van het cycloscoop kan men nu nauwkeurig bepaler, wanneer een ei vrijkomt en daardoor den besten tijd uitkiezen voor een bevruchting. Heeft verschillende keeren op den eersten ovulatiedag een copulatie plaats gevonden, zonder dat er een zwangerschap op volgde, dan is het zeer waarschijnlijk, dat er een stoornis bestaat. Het cycloscopische onderzoek kan daarom een aanwijzing zijn, om zelfs nog binnen een jaar zich aan een onderzoek te onderwerpen. Een belangrijke vraag, die den arts gesteld wordt, is, hoe vaak geslachtsverkeer in het huwelijk mag plaats vinden, om als normaal te worden bestempeld. Hoewel daarin groote verschillen bestaan in verband met jeugd, temperament, en levenswijze, is daarop het antwoord: bij normaal werkende menschen in de kracht van hun leven één tot 2 keer per week. De geslachtsverrichting kan bemoeilijkt worden door nerveuze, hormonale en andere invloeden, ook tijdelijk door acute of chronische infectieziekten. Is de man daartoe niet in staat, dan spreken wij van impotentie, die totaal of slechts gedeeltelijk kan zijn. Het lid komt niet of slechts onvolkomen in erectie. Ook komt het voor, dat een versnelde zaaduitstorting plaats vindt. Is deze stoornis van nerveuzen aard, dan is zij makkelijk te genezen. Vaak is een verhooging van het zelfvertrouwen voldoende om de kwaal te verhelpen. In die gevallen, waar een hormonale stoornis bestaat, b.v. bij myxoedeem, diabetes en andere endocrine ziekten, wordt het moeilijken In zeer veel gevallen moet men de primaire oorzaak in het geslachtscentrum van de hypophyse zoeken en kunnen wij door korte golven behandelingen van de hersenklier en de dysfunctioneerende periphere klier zulke patiënten genezen, hetgeen vroeger niet mogelijk was. De geneeskunde bepaalde zich vroeger tot het voorschrijven van allerlei middelen als yohimbine extractum, damianae, ja zelfs tot de voor de nieren gevaarlijke Spaansche vliegen tinctuur. Ook zijn bepaalde voedingsmiddelen als aphrodisiaca bekend b.v. verschillende vischsoorten, tropische vruchten zooals zuurzak, doerian e.a. Deze middelen helpen slechts, indien het geslachtsapparaat verzwakt is en meestal nog tijdelijk of voor een keer. Bestaat er een ernstige stoornis, dan kan men slechts met de beschreven korte golven behandeling een verbetering teweeg brengen. Bij een vrouw spreekt men niet van impotentie, maar van frigiditeit oi dyspareunie. In de meeste gevallen is de vrouwelijke frigiditeit slechts schijnbaar, zooals nog beschreven wordt. Ook bij de vrouw ian door een hypoplasie (te weinig ontwikkelde geslachtsorganen), iie Weer afhankelijk is van een hypofunctie van het hypophysaire geslachtscentrum, inderdaad de geslachtsdrift zeer gering zijn. Zulke jevallen gaan meestal gepaard met ontbrekende menstruatie en met steriliteit. Ook dit kunnen wij op dezelfde wijze als bij den man door Cyclus. c DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN prikkeling van de hersen- en geslachtsklier, door een wel overwogen korte golven behandeling al dan niet gecombineerd met organopreparaten genezen. Met vroegere methodes bleek dit niet mogelijk te zijn. Er bestaan belangrijke verschillen in het geslachtsleven van den man en van de vrouw. Bij den man zijn geslachts- en voortplantingsdrift niet scherp van elkaar gescheiden. Ook bij jonge meisjes en bij jong getrouwde vrouwen bestaat hierin geen duidelijk verschil. Later echter kan bij de vrouw de wensch naar een kind sterk overwegen. Ook de geslachtsverrichting is bij beiden verschillend, de man is in het algemeen het actieve, de vrouw het passieve deel. Dit openbaart zich al in de wijze, waarop de beide geslachten elkaar trachten aan te trekken. Het schijnt, dat in onzen tijd andere methoden worden toegepast dan bij den oermensch, waarbij, zooals het verhaal luidt, de man zich op de loer legde en een voorbijkomende vrouw, die hij begeerde, met zijn knots een klap op het hoofd gaf. Daarna sleepte hij haar in zijn grot en zoo gaf hij op korte en bondige wijze te kennen, dat hij haar begeerde en ook in de toekomst haar heer meester zou zijn. Gelukkig wordt deze methode heden ten dage niet meer toegepast. Het feit echter, dat de vrouw in het liefdesleven het passieve deel is en de man de actieve rol speelt, komt tot uitdrukking in de mode, het tooneel en romans, waarbij zoowel bij de westersche, als bij de oostersche begrippen van liefdeswerving de man de gunst van de vrouw tracht te verwerven. Wij zien, dat de aantrekkelijkheid des te grooter wordt, indien de vrouw eerst een afwijzende houding aanneemt en daarna eerst toegeeft. Dit principe van het liefdesspel beheerscht een groot gedeelte van de kunst. De eigenschappen, waarom de vrouw zich tot den man aangetrokken voelt en omgekeerd zijn verschillend. De vrouw heeft bewondering voor moed, kracht, energie en andere mannelijke eigenschappen. De man voelt zich aangetrokken door schoonheid, beminnelijkheid, lieftalligheid en andere typisch vrouwelijke kenmerken. Over het algemeen gaat bij de species mensch dus van de vrouw de bekoring uit. Er wordt ook gezegd, dat de man van huis uit polygaam, terwijl de vrouw over het algemeen monogaam is, hoewel het niet uitsluit, dat vele mannen monogaam zijn en blijven. Ook is de geslachtsdrift over het algemeen bij den man al op vroegtijdigen leeftijd sterker ontwikkeld dan bij vrouwen. Feit is het, dat de man gewoonlijk gemakkelijker ontvlamt en zijn geslachtsprikkelingscurve sneller stijgt en vroeger valt dan die van de vrouw (fig. 21). Daaraan is het toe te schrijven, dat de orgasmus bij den man meestal vroeger intreedt, hetgeen vaak bij de vrouw een onbevredigd gevoel ten gevolge heeft. Wordt het sexueele onbevredigd zijn van de vrouw een regel, dan kunnen allerlei anatomische, functioneele en psyschische veranderingen ontstaan, waaronder niet slechts de geslachtsorganen, doch ook het geheele endocrine stelsel gaat lijden. Tenslotte hechten zulke vrouwen EN HET GESLACHTSLEVEN geen groote waarde meer aan het samenleven en maken dan bij den man den indruk, dat zij frigide zijn. Geen van beide partijen begrijpt over het algemeen de oorzaak van dit alles en de arts, die vaak een goede raadsman zou kunnen zijn, zwijgt meestal over deze delicate Fig. 21. Prikkelingscurve van den man. Prikkelingscurve van de vrouw. 1. Curve van man en vrouw vallen niet gelijktijdig. —I—!-— Het verloop van de curve der vrouw, indien bij den man de orgasmus vroeger intreedt. Schematisch verloop van de normale prikkelingscurve der vrouw. 2. Gelijktijdige orgasmus van man en vrouw. XXX Phase van voorbereiding der vrouw (voorspel) waardoor de hoogtepunten van beide curven samenvallen. onderwerpen. Menig huwelijksleven is door onwetendheid van het geslachtsleven mislukt, en de rechter, die de scheiding uitspreekt, hoort maar zelden de ware oorzaak van het huwelijksongeluk, ja zelfs weten de echtelieden het niet eens, doch komt een scheiding tot stand niet door de primaire, maar door allerlei secundaire oorzaken. Zeker is het, dat bijna alle echtscheidingen een geslachtelijken ondergrond hebben, waarop in dit boek niet nader kan worden ingegaan. DE ZAADCELLEN, DE GESLACHTSORGANEN VAN DEN MAN Hoe is nu bij deze incongruentie der prikkelingscurven een harmonisch geslachtsleven mogelijk? Veel daarover kunnen wij van de Indiërs leeren, die het liefdesleven van den mensch tot in de kleinste bijzonderheden hebben beschreven in de kamasutra. Het voorspel van de liefde geldt bij hen als een elementair onderdeel van de geslachtsverrichting. De man moet ook bij hen actief de gevoelens van de vrouw trachten op te wekken door kussen, aanrakingen van de secundaire geslachtsorganen, zooals borsten en schaamdeelen. Eerst nadat het sexueele gevoel van de vrouw is opgewekt en haar prikkelingscurve is opgeloopen, mag over het algemeen de geslachtsverrichting plaats vinden. Op deze wijze vallen de hoogtepunten van de curve van man en vrouw samen en kan een gelijktijdige orgasmus tot stand komen (fig. 216). Het oploopen van de prikkelingscurve bij de vrouw is te herkennen aan een bloedovervulling van de uitwendige schaamdeelen, slijmafscheiding van de slijmvliesdeelen om den scheede-ingang, het zwellen van de clitoris en de beide zwellichamen. In de kamasutra wordt gezegd, dat de vrouw is als een instrument, dat juist moet worden bespeeld. Wie dat niet kan, zal aan dit instrument geen mooie tonen ontlokken. In werkelijkheid zijn er maar weinig vrouwen met een aangeboren frigiditeit. Natuurlijk is het prikkelingseffect makkelijker te bereiken, indien een groote toegenegenheid of liefde bestaat en bij temperamentvolle vrouwen, doch over het algemeen draagt de man de schuld van een schijnbare frigiditeit van de vrouw. Vindt de geslachtsverrichting plaats zonder het beschreven voorspel, dan is de scheede van de vrouw droog, het inbrengen van het lid gaat met moeilijkheden gepaard. De geheele geslachtsverrichting is vaak voor man en vrouw geen genot, maar zelfs pijnlijk. Inplaats van een harmonisch geslachts- en huwelijksleven ontstaan daardoor ontevredenheid en twist, de oorzaken vaak van een huwelijksmislukking. Men zou niet willen gelooven, hoeveel echtscheidingen slechts hieraan zijn toe te schrijven. De man, en in sommige gevallen ook de vrouw gaan dan omzien naar een anderen partner, en dan is in dit stadium vaak het zieke huwelijk niet meer te genezen. Toch was de primaire oorzaak het niet weten, dat de prikkelingscurve van de vrouw zoo heel verschillend is, als die van den man, ook het niet weten, welke groote beteekenis het voorspel der liefde heeft om de prikkelingscurven van man en vrouw gelijkwaardig te doen oploopen en vallen. Vele mannen hebben geen juist begrip van het geslachtsleven van de vrouw of meenen zelfs, dat zij ei in het geheel geen heeft, in elk geval, dat men zich daarom niet hoeft te bekommeren. De begrijpende man zal veel tot het levensgeluk van zijn vrouw bijdragen en daardoor een harmonisch huwelijk doen ontstaan. Het is een feit, dat bij snel op elkaar volgende copulaties de later vrijkomende spermatozoiden kleiner zijn en dat hun bewegelijkheid .en hun bewegingskracht af nemen. Kinderen, die verwekt worden met EN HET GESLACHTSLEVEN zulke in overhaast gevormde zaadcellen, zijn al in den aanleg als benadeeld te beschouwen. Vroeger, toen men den ovulatietijd van de vrouw en daardoor den besten tijd van bevruchting niet kende, waren herhaalde copulaties noodig om een conceptie mogelijk te maken, die dan vaak met spermatozoiden van geringe vitaliteit tot stand kwam. Aangezien men nu met het cycloscoop nauwkeurig de ovulatietijden kan bepalen, kunnen man en vrouw vóór de bevruchtende copulatie een zekeren tijd van abstinentie in acht nemen om in de beste conditie en met de vitaalste kiemcellen (zaadcellen en ei) het gewenschte kind te verwekken. Een abstinentie van 8—10 dagen zal ongetwijfeld de progenituur ten goede komen. Het verdient aanbeveling, dat man en vrouw erop letten, in dezen tijd zich niet te overwerken, voldoende te slapen, voedzame, vitaminerijke kost te gebruiken en een regelmatig leven zonder excessen te voeren. Daarbij is gezonde lichaamsbeweging, vooral in de vrije lucht, wandelen en matige sport aan te bevelen. Het genot van alcohol en verdoovende giften is vooral gedurende dezen tijd buitengewoon schadelijk, want de kiemcellen kunnen daardoor worden vergiftigd. Kinderen, die met zulke geschade zaad- of eicellen worden verwekt, vertoonen later vaak allerlei psychische en physische afwijkingen. Mijn methode van de exacte ovulatiebepaling, die op den dag, ja zelfs op het uur nauwkeurig aangeeft, wanneer een vrouw vruchtbaar is, maakt het in de toekomst mogelijk met vitale en ongeschade kiemcellen het gewenschte kind te verwekken. Deze wetenschap zal ten goede komen aan het kind en verdere nakomelingen, dus ook aan het ras. Het cycloscoop en de cycloscopische onderzoekingsmethode zullen daarom niet slechts gewichtige diensten bewijzen om te kunnen bepalen, wanneer het gunstigste oogenblik gekomen is om een zwangerschap te verwekken, doch juist omdat men dit oogenblik nauwkeurig kan bepalen, heeft men het in de hand door de beschreven voorzorgen het kind in de allerbeste condities te verwekken, waardoor de kansen op een gezond en krachtig nageslacht belangrijk worden verhoogd. 7. DE HORMONALE INVLOEDEN OP HET CYCLUSLEVEN VAN DE VROUW. De door mij ontworpen figuur 3 geeft een overzicht over de hormonale invloeden op het cyclusleven van de vrouw. Drie organen moeten daarbij binnen onze beschouwing vallen: De hypophyse en wel hoofdzakelijk het geslachtscentrum in de voorkwab, doch voor een deel ook de achterkwab, verder de eierstokken en de baarmoeder en wel in het bijzonder het baarmoederslijmvlies. Fig. 3 toont schematisch de samenwerking van deze 3 organen gedurende den cyclus van de vrouw aan, bovendien hoe nauwkeurig het cyclogram alle phasen van het cyclusleven aangeeft. Door den invloed van het geslachts- of gonadotrope centrum der hypophyse worden in de eierstokken de beide al genoemde hormonen folliculine en luteohormoon geproduceerd. Deze hormonen oefenen weer een bepaalden invloed uit op het baarmoederslijmvlies. Men nam tot dusverre aan, dat in het geslachtscentrum eveneens 2 hormonen worden gevormd: het folliculinotrope hormoon, of prolan A, dat de folliculinproductie in de eierstokken aanzet en het luteiniseerende hormoon of prolan B, dat na het barsten van den Graafschen follikel het gele lichaam aanzet tot luteohormoonproductie. Het is echter vrij zeker, zooals in hoofdstuk 4 werd beschreven, dat in de hersenklier maar één geslachtshormoon wordt gevormd en dat onder de activeerende werking van dit ééne hormoon in de randcellen van den Graafschen follikel folliculine en in de luteincellen van het gele lichaam luteohormoon wordt geproduceerd. De bespreking van dit vraagstuk heeft meer een wetenschappelijke, dan een practische waarde. Wij zullen daarom in dit boek de tot dusverre gevolgde veronderstelling, dat er twee hypophysaire geslachtshormonen bestaan ook blijven volgen, aangezien daardoor het begrip van het hormonale samenspel vereenvoudigd en vergemakkelijkt wordt. — De hersenklier werkt niet slechts door de eierstokken direct op het baar moederslijmvlies in. Haar increten, die in de bloedbaan worden afgescheiden, oefenen op alle lichaamscellen, dus ook op het baarmoederslijmvlies een directen invloed uit. Dit is voor een begrip der ontstaanswijze van verschillende ziekten van beteekenis. Men heeft geruimen tijd geloofd, dat ook de baarmoeder een specifiek hormoon afscheidt. Dat is echter niet het geval. Figuur 3 toont aan, hoe het rijpen van het eerste ei onder invloed van het hypophysaire eirijpingshormoon tot stand komt en hoe het luteiniseerende hormoon het gele lichaam tot luteohormoonproductie aanzet. DE HORMONALE INVLOEDEN, ENZ. Na de menstruatie, d.w.z. bij het begin van een nieuwen cyclus ontstaan er verschillende veranderingen in het baarmoederslijmvlies Door het folliculinotrope hormoon van de hypophyse daartoe aangezet, neemt in den eersten Graaf’schen follikel, die tijdens den nieuwen cyclus rijpt de folliculine productie toe. Onder invloed van dit hormoon ontstaan er verschillende veranderingen in het endometrium. Het wordt dikker en bloedrijker en de daarin zich bevindende klieren worden grooter en langer. Dit zwellen van het baarmoederslijmvlies wordt proliferatie genoemd. Zij bereidt zich op de innesting van het ei voor, indien dit bevrucht wordt. Dat is de eerste proliferatiephase, ook eerste preovulaire stadium van den cyclus genoemd, dat in het cyclogram door den eersten preovulairen hoogstand B wordt uitgedrukt. Bij de meeste vrouwen barst de eerste Graafsche follikel op den gen, ioen, nen of I2en cyclusdag. Het ei komt dan vrij en de follikelvloeistof vloeit samen met het folliculine in de buikholte. Er wordt dan tijdelijk geen folliculine gevormd en de hormoonspiegel van het bloed daalt. In het cyclogram komt dit tot uiting door den ovulatieval C. Nadat het ei is vrijgekomen, is de mogelijkheid van bevruchting in den loop van den eersten dag het grootst', ook den tweeden dag bestaat nog de mogelijkheid tot bevruchting, daarna is deze vrijwel uitgesloten. De ovulatieval duurt bij de meeste vrouwen 2 dagen. Het stijgen van de curve duurt meestal eveneens 2 dagen (fig. 23 en 24). Bij jonge meisjes gebeurt het vaak, dat zoowel het vallen als het stijgen in één dag plaats vindt (fig. 32). Meestal geeft de neergaande lijn van de curve den tijd aan, in welken het ei nog bevrucht kan worden. Indien dit geschiedt, dan ontstaan in het slijmvlies en daardoor ook in de curve verschillende veranderingen, waarover later uitvoeriger gesproken wordt. Wordt het ei niet bevrucht, dan rijpt in den anderen eierstok een tweede ei. Door de folliculineproductie hiervan zwelt het baarmoederslijmvlies wederom en meestal sterker, dan gedurende de eerste proliferatiephase. Op het schema is tijdens den eersten ovulatieval niet aangegeven, dat de zwelling van het slijmvlies tijdelijk af neemt, omdat niemand gelegenheid had dit nog op eenigerlei wijze te kunnen waarnemen of aantoonen. Theoretisch echter is aan te nemen, dat gedurende den ovulatieval door het tijdelijk stokken van de folliculinvorming de zwelling van het slijmvlies tijdelijk afneemt, om daarna in de tweede proliferatiephase weder toe te nemen. In dit stadium nemen de klieren in grootte toe en aangezien ze aan een beperkte ruimte gebonden zijn, gaan ze zich kronkelen. De tweede proliferatiephase is op het cyclogram te herkennen aan den tweeden preovulairen hoogstand D. Deze eindigt met het vrijkomen van het tweede ei. Daarna zien wij den tweeden ovulatieval E, die op dezelfde wijze als de eerste over het algemeen in 4 dagen verloopt. Meestal komt het tweede ei op den i6en, ijen of i8en cyclusdag vrij. Wordt dit ook niet bevrucht, dan kan zich in bepaalde gevallen een derde ei ontwikkelen. Bij jonge nulliparae vrouwen, die nog geen kind hebben) ziet men dat regelmatig, doch DE HORMONALE INVLOEDEN vrouwen boven 25 jaar en zij, die al kinderen hebben, ovuleeren twee maal. Het komt voor, dat jonge vrouwen na een miskraam, nog altijd drie maal per cyclus ovuleeren (fig. 30). Wordt het laatste ei niet bevrucht, dan ontwikkelt zich uit den Graaf’schen follikel een geel lichaam, dat luteohormoon afscheidt en dat de eigenschap bezit, om het slijmvlies, dat door het folliculine was geprolifereerd, te transformeer en. Het endometrium wordt nog sterker met bloed gevuld, de kronkeling der klieren neemt zoo toe, dat ze een kurketrekkervorm aannemen en onder den microscoop zien wij, dat cellen, die eerst met helder protoplasma gevuld waren, nu talrijke puntjes vertoonen. Het slijmvlies bevindt zich al in het eerste stadium van degeneratie. Het bereidt zich, om zoo te zeggen voor op de komende menstruatie. Men neemt over het algemeen aan, dat de luteohormoonvorming onder invloed van het luteiniseerende hormoon van de hypophyse ontstaat, doch ook indien men één centraal geslachtshormoon aanneemt, zoo is het zeker, dat door een toenemende folliculine productie de luteohormoonvorming wordt onderdrukt en omgekeerd. Het geslachtshormoon uit de hypophyse kan nu, indien er geen verdere eieren rijpen en de folliculinevorming in de eierstokken ophoudt, niet slechts het tweede gele lichaam tot luteohormoonvorming aanzetten, doch ook zien wij, dat na een latenten tijd van rust het eerste corpus luteum ook aangezet wordt en luteohormoon gaat produceeren. Daaraan is het toe te schrijven, zooals later beschreven wordt, dat er vrouwen zijn met een cyclus van 28 en andere met een cyclus van 30, 31 dagen en meer. Het tweede gele lichaam maakt een bloeitijd door, die samenvalt met het premenstrueele stadium van den cyclus. In de curve komt dit tot uitdrukking in den premenstrueélen hoogstand F. Daarna neemt de luteohormoonproductie langzamerhand af, het gele lichaam wordt regressief, de folliculineproductie heeft al van te voren opgehouden. Het baarmoederslijmvlies moet nu zoowel de folliculine als het luteohormoon ontberen, die ze beide voor haar existentie noodig heeft. Daardoor gaat haar bovenste laag, de z.g. functionalis, te gronde. Op het cyclogram komt de vermindering van de hormonen in het bloed gedurende den menstruatietijd tot uitdrukking in het dalen der curve — den menstruatieval A —. Bij de meeste vrouwen bereikt het cyclogram op den 27en of 28en cyclusdag den diepsten stand, hetgeen bewijst, dat het tweede corpus luteum of beide gele lichamen regressief geworden zijn en geen luteohormoon meer afscheiden. Door de onderzoekingen van Frank in New York werd bevestigd, dat inderdaad gedurende dezen tijd het gehalte van het bloed aan geslachtsen andere hormonen geringer wordt en gewoonlijk het laagst is als de menstruatie begint. — Aangezien het gonadotrope hormoon van de hersenklier, evenals het folliculine en het luteohormoon antagonisten zijn van het achterkwabshormoon van de hypophyse, krijgt deze nu bij een vermindering van de geslachtshormonen de overhand. Daardoor komen de OP HET CYCLUSLEVEN VAN DE VROUW baarmoeder-contracties tot stand, die ten gevolge hebben, dat-de afgestorven bovenste laag van het baarmoederslijmvlies zich los maakt van de daaronder liggende cellenlaag en uit de baarmoeder gestooten wordt. Daarbij verscheuren kleine bloedvaatjes, zoodat dit vergezeld gaat van bloeding. Dit proces wordt met den naam van menstruatie bestempeld. De menstruatie is een teeken, dat in den vorigen cyclus geen bevruchting plaats vond. Bij het tot stand komen van een bevruchting produceert het zwangerschaps gele lichaam grootere hoeveelheden luteohormoon, zoodat het endometrium voldoende hormonen krijgt en niet af sterft. Het verandert in tegendeel in een krachtig vitaal weefsel, decidua. Daardoor ontbreekt de menstruatie tijdens de zwangerschap. Nadat de baarmoeder het bloed en het afgestorven slijmvlies uitgestooten heeft en zoo gereinigd is, begint in een nieuwen cyclus het eerste ei te rijpen. Door zijn folliculineproductie zwelt het slijmvlies weer en bereidt zich evenals in den vorigen cyclus voor om in geval van bevruchting het ei te herbergen. De curve stijgt van den menstruatieval A tot den eersten preovulairen hoogstand B. In den nieuwen cyclus vinden wij dan dezelfde veranderingen als in den vorigen. Eenigen tijd voor de vrouw haar climacterium bereikt, dat is de tijd, in welken de menstruatie ophoudt, vermindert de hormoonproductie van de eierstokken. Eerst neemt de luteohormoonvorming af. Aangezien dit hormoon de antagonist is van het folliculine, komt in dit stadium van het climacterium een sterkere folliculineafscheiding voor. Gedurende dezen tijd zijn de menstruatiebloedingen bij de vrouw vaak sterker, omdat de verhoogde folliculineafscheiding het slijmvlies sterker doet prolifereeren. Het wordt dikker en bloedrijker dan gewoonlijk en veroorzaakt als het te gronde gaat en uitgestooten wordt, sterkere bloedingen. — Langzamerhand houden de ovulaties en de menstruaties op, de folliculinevorming neemt af, terwijl de productie van het hypophysaire gonadotrope hormoon toeneemt. Het baarmoederslijmvlies wordt slechts getransformeerd, indien het te voren onder invloed van het folliculine prolifereert en daardoor voorbereid tot de daarop volgende menstruatie. Niet slechts door het onttrekken van het luteohormoon, doch ook door het plotseling ophouden van den folliculintoevoer kan de bovenste laag van het baarmoederslijmvlies afsterven. Bij jonge meisjes zien wij zooiets vaak gedurende een ovulatie (fig. 31 en 34) en wel als de curve in één dag valt en stijgt. De verschillen tusschen hoogstand en val bedragen dan vaak 30 seconden. Doordat dan plotseling aan het baarmoederslijmvlies de folliculine wordt onttrokken, komt gedurende de ovulatie een bloeding tot stand, die bijna aan een menstruatie doet denken. De Franschen noemen dit „crise intermenstruelle”. Ik heb voor het eerst aangetoond, dat wij hier te doen hebben met ovulatiebloedingen. Op het cyclogram 31 zien wij een dergelijke bloeding bij de eerste, tweede of derde ovulatie. Valt de curve langzamer, d.w.z. duurt dit 2 dagen, dan blijft de bloe- DE HORMONALE INVLOEDEN, ENZ. ding achterwege (32). Slechts indien het hormoon plotseling aan het slijmvlies wordt onttrokken, kan een ovulatiebloeding ontstaan. De figuren 31 en 32 zijn de duidelijkste bewijzen hiervoor. Figuur 31 werd in drie maanden van een 15-jarig jong meisje opgenomen, dat aan ovulatiebloedingen leed. Ongeveer 8 maanden later traden geen ovulatiebloedingen meer op. Op de in dezen tijd opgenomen cyclogrammen zien wij, dat de ovulatievallen zich meestal over 2 dagen uitstrekken en niet meer zoo diep zijn. Dienovereenkomstig blijven de bloedingen weg. Een dergelijk proces kunnen wij ook bij vrouwen na het climacterium kunstmatig teweeg brengen. Spuit men bij een vrouw na het climacterium groote hoeveelheden folliculine in en houdt men daarmee plotseling op, dan vertoont zich eenige dagen later een bloeding, die geen verschil vertoont met een menstruatie. Het al tot rust gekomen baarmoederslijmvlies wordt door de groote hoeveelheden folliculine weder tot proliferatie gebracht en sterft af, indien men plotseling het hormoon eraan onttrekt, waarna zij onder bloedingsverschijnselen wordt afgestooten. Zoo lukte het ook bij vrouwen/die nog nooit gemenstrueerd hebben, bloedingen te veroorzaken. Door het cyclogram was het mogelijk het hormonale proces vóór en tijdens de menstruatie te bestudeeren. Tot dusverre heeft men nooit precies geweten, waardoor de menstruatie tot stand kwam. Door de cycloscopische studies was het voor het eerst mogelijk een juiste definitie van het menstruatieproces te geven. Figuur 3 toont de samenwerking van hersenklier, eierstokken en baarmoederslijmvlies, en eveneens hoe de verschillende cyclusphasen door het cyclogram worden aangegeven. Door het cyclogram kunnen wij nu het cyclusleven van de vrouw in alle phasen nagaan. Het blijkt een fijne indicator van den hormoonspiegel van het bloed te zijn en het geeft alle hormonale veranderingen in het vrouwelijke lichaam gedurende den cyclus nauwkeurig aan. 8. HET CYCLOSCOOP J). Het cycloscoop is een eenvoudig instrument, waarmee men alle belangrijke hormonale veranderingen in het lichaam kan waarnemen. Men kan daarmee de verschillende cyclusphasen van de vrouw, die op hormonale veranderingen berusten, bepalen. Daardoor is het voor het eerst mogelijk met een instrument te kunnen zien, wanneer een vrouw ovuleert, al eenige dagen na een bevruchting de jonge zwangerschap te diagnostiseeren en alle ovulatie- en menstruatieafwijkingen grafisch te kunnen voorstellen (fig. 23/24). Het cycloscoop bestaat hoofdzakelijk uit een spectroscoop A (fig. 44) een klemtang B, een steun voor de hand D, een lens E en een lamp O. De fitting van de peer is bewegelijk ten opzichte van het voetstuk, dat om het licht nauwkeurig te kunnen instellen, naar voren en achteren kan worden geschoven. Het belangrijkste deel van het instrument is de spectroscoop (A). Het bestaat uit een binnenste buis, waarin zich een uit 3 deelen bestaand prisma bevindt. Op het eind van deze buis is een sterk convexe lens aangebracht. Door in- en uitschuiven van de binnenste buis wordt het reductiebeeld scherp ingesteld. De klemtang (B) loopt uit in 2 klemringen, die een opening hebben van 6 mm doorsnede. Hiermee wordt het weefsel, dat onderzocht moet worden — meestal een plooi tusschen duim en wijsvinger — afgeklemd, waardoor van deze plooi tijdelijk de circulatie wordt onderbroken. De lichtbron (o) is een etalage-spiegellamp van ongeveer 300 kaars lichtsterkte. Zij wordt zoo ingesteld, dat haar as met de middellijn van het spectroscoop samenvalt. De afstand van den koepel van de lamp tot aan de lens (E) moet even groot zijn, als die van de afgeklemde vingerplooi tot aan de lens. Hierdoor is het makkelijk, om de lamp nauwkeurig in te stellen. De brandpuntsafstand van de lens is ongeveer 6 cm. Om te controleeren, of de lamp goed is ingesteld, legt men een stuk papier, waar de vingerplooi onderzocht wordt. Men ziet een scherpen lichtkring, die onduidelijker wordt, als men het papier van den steun opheft. Verder moet men erop letten, dat het stopuurwerk bij het begin van het onderzoek op o staat. — Voor kliniekgebruik kan men aan het spectroscoop een klein foto-apparaat met filmcassette bevestigen. 1) Het cycloscoop is te verkrijgen bij de Firma Ar.dersen & Polak, P. C, Hooftstraat 40, Amsterdam-C. HET CYCLOSCOOP De daarin zich bevindende film moet in millimeters worden verdeeld. Elke mm. komt overeen met één seconde van den reductietijd. Zoo kan dit proces cinematografisch worden gefixeerd en geprojecteerd. Inplaats van de gewone etalage-spiegellamp kan men ook een Osram„puntlicht”-lamp öf-een Zeiss-niedervolt- resp. waterstof- of heliumlamp gebruiken, waardoor het licht witter en intensiever wordt. Ook kan men de lichtbron verbinden met een rheostaat, waardoor men het licht minutieus kan regelen. In dit geval hoeft de lamp niet naar voren of naar achteren te worden geschoven. Al deze apparaten echter, A. Spectroscoop - B. Klemtang - E. Lens - O. Lamp - D. Steunvlak voor de hand. - H. Hand. maken, dat het instrument duurder wordt. Voor de dagelijksche opnamen van den reductietijd is een eenvoudige etalage-spiegellamp voldoende. Ze heeft over het algemeen 1000 branduren en is slechts met geringe kosten te vervangen. Nadat men de verschillende deelen van het cycloscoop volgens aanwijzingen heeft gemonteerd, en gecontroleerd, dat het licht goed is ingesteld, is het instrument klaar voor het gebruik. Is het licht ingeschakeld en kijkt men door het spectroscoop, dan ziet men alle kleuren van den regenboog: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo-blauw en violet. Dat is het z.g. continuspectrum (fig. 2a). Het spectroscoop moet zoo worden ingesteld, dat de roode kleur zich links en de blauwe rechts bevindt. Het licht wordt door het prisma in zijn verschillende onderdeden gebroken. Zulk een spectrum ziet men ook, indien het zonlicht door een eenvoudig prisma gebroken HET CYCLOSCOOP wordt. Op hetzelfde beginsel berust ook de regenboog. Verschillende stoffen hebben nu de eigenschap, het spectrum op bepaalde plaatsen te absorbeeren, d.w.z. het licht wordt op voor deze stoffen specifieke plaatsen onderbroken. Er ontstaan donkere strepen, de z.g. Fraunhofersche lijnen. Daardoor is het mogelijk te bepalen, welke stoffen en metalen zich op de planeten bevinden. Ook talrijke organische verbindingen en gassen hebben een specifiek spectrum, waardoor men hun aanwezigheid kan bepalen. De verbinding van de roode kleurstof van het bloed met allerlei gassen — als zuurstof, kooloxyde, cyaanwaterstof — kenmerkt zich eveneens door specifieke strepen in het spectrum. Met het cycloscoop kan men daarom snel bepaalde gasvergiftigingen herkennen, wat vooral in de mijnen en bij gasvergiftigingen in den oorlog van belang is. In dit boek interesseert ons in de eerste plaats de verbinding van de roode bloedkleurstof, het haemoglobine, met zuurstof, Oxyhaemoglobine (Hb02) (fig. 2b). Het specifieke spectrum van deze verbinding is gekenmerkt door 2 scherpe, breede, donkere banden met een daartusschen liggende, breede, eveneens scherpe heldere geel-groene tusschenruimte. Het geheel neemt een bepaalde plaats in het spectrum in en wel in het geel en groen. Na de reductie verandert dit beeld in een homogenen, breeden, grijzen band, het spectrum van het gereduceerde haemoglobine (fig. 2c). Na i 5 sec. verschijnt in het linker deel van dezen band een vertikale opheldering van het methaemoglobine (fig. 2d). De opheldering van het methaemoglobine verdwijnt weer en maakt nogmaals plaats voor een breeden, donkeren reductieband. Kort daarna verschijnt een nieuwe opheldering. Dit herhaalt zich eenige malen, zooals in het volgende hoofdstuk uitvoerig wordt beschreven. — Voor onze onderzoeking zijn echter alleen de reductiestrepen van het oxyhaemoglobine en het verschijnen van de eerste opheldering van het methaemoglobine van belang. De reductie van het oxyhaemoglobine duurt een zekeren tijd, die ook bij normale menschen verschillend kan zijn. Wij noemen dit den reductietijd. Deze tijd is bij talrijke ziekten aan scherpe schommelingen onderhevig, en staat onder invloed van de hormonale samenstelling van het bloed, Verandert deze, dan wordt de reductietijd van het oxyhaemoglobine korter of langer. Bij gezonde menschen, wier endocrine systeem in evenwicht is, bedraagt de reductietijd ongeveer 130—140 seconden, bij jongere vrouwen 110—130, meestal 110—120. Het beste is, om steeds den tijd van de afklemming tot het verschijnen van de eerste opheldering van het methaemoglobine na de voltooide reductie als reductietijd aan te nemen en als reductiegetal op te teekenen. Fouten komen daardoor minder voor. Alleen moet men oppassen, dat men de eerste opheldering van het methaemoglobine niet overziet. M.a.w. men moet, nadat de lamp weer ingeschakeld is, goed opletten en zich niet laten af leiden. De dagelijks- opgenomen reductiegetallen worden op een formulier HET CYCLOSCOOP als punten opgeteekend. De punten worden met elkaar verbondei. en zoo krijgt men het cyclogram (fig. 23/24), dat een grafische voorstelling van het cyclusleven van de vrouw is. Door een dergelijk cyclogram weet men — zooals in hoofdstuk 7 beschreven en door fig. 3 aangegeven wordt, — in iedere phase van den cylus, wat er in de hersenklier, de eierstokken en in het haarmoederslijmvlies gebeurt. — De schommelingen, die wij op het cyclogram zien, zijn afhankelijk van hormonale veranderingen in het bloed. Omgekeerd kan men uit de dagelijks opgenomen reductiegetallen conclusies trekken betreffende de veranderingen in de hormonale samenstelling van het bloed en daardoor ook betreffende de belangrijkste gebeurtenissen in het cyclusleven van de vrouw — ovulaties en menstruatie. Het opteekenen en aflezen van het cyclogram is net zoo eenvoudig als de bediening van het cycloscoop en de bepaling van het reductiegetal. Ik had vrouwen in mijn praktijk, die al bij den eersten keer het juiste reductiegetal aanga ven.Over het algemeen is daarvoor een weinig oefening noodig. Aan de hand van dit boek zal het eenvoudig zijn, uit de gevonden getallen en het cyclogram de juiste conclusies te trekken. Over het algemeen merkt een vrouw er niets van, wanneer ze ovuleert. Slechts in enkele gevallen kan men het aan een harder worden van de borst en een slijmafscheiding van de geslachtsdeelen herkennen. Deze symptomen zijn echter zeer onbetrouwbaar. De cycloscopische onderzoeking is daarom een eenvoudige methode, om alle belangrijke gebeurtenissen in het vrouwelijke lichaam te kunnen waarnemen. Door het cyclogram is een vrouw nu in de gelegenheid, te zien, wanneer ze ovuleert, of het vrijgekomen ei nog te bevruchten is, en slechts enkele dagen na een verkeer, of ze zwanger is. Het geeft de physiologische en pathologische menstruatie aan. De vrouw weet nu op het uur nauwkeurig, wanneer ze vruchtbaar en wanneer ze onvruchtbaar is. De mogelijkheid om een gezond kind voort te brengen, wordt daardoor belangrijk verhoogd. Een miskraam (abortus) kan door een vroegtijdige bepaling van de zwangerschap vermeden worden. Het cycloscoop zal daarom in de toekomst door geen familie meer gemist kunnen worden, en de opname van het cyclogram zal tot de dagelijksche verrichting van iedere vrouw behooren. Niet alleen voor de vrouw, maar ook voor ieder en arts zal dit instrument in de toekomst onontbeerlijk zijn. Verdere gebruiksmogelijkheden van het cycloscoop: 1. Gynaecologische klinieken en vrouwenartsen : a. Ter bepaling van het cyclogram en daarmee der ovulatietijden, waarmee alle conceptieproblemen worden opgelost. b. Voor de eenvoudige, snelle en absolute diagnose van de jonge zwangerschap, en wel in een tijd, waarin zelfs nog geen enkele aanwijzing bestaat, om een zwangerschapsreactie te doen verrichten. Ook om het nidalieproces waar te nemen en te vervolgen. c. Voor het onderzoeken van de physiologische menstruatie en alle HET CYCLOSCOOP menstruatiestoringen. Ook bij amenorrhoe krijgt de arts door het cyclogram een duidelijk inzicht in de cyclusphase, waarin de patiënt zich bevindt, ook in den aard van de afwijking en kan waarnemen, of de patiënt ovuleert, wat tot nu toe niet mogelijk was. Om de differentiaaldiagnose tusschen alle stadia van de zwangerschap en fibromyoom, resp. ovariaalcysten en „grossesse nerveuse”, ook om vroegtijdig extrauterine zwangerschap, mola en deciduom te bepalen. Om het geslacht te bepalen bij hermaphroditen met functioneerende geslachtsklieren. 2. Het is onontbeerlijk voor de analyse van het endoorine systeem naar de methode Dausset—Samuels en ter controle van de door mij opgebouwde kortegolven behandeling van het endocrine systeem. Bij de herkenning en behandeling van storingen in de midden- resp. tusschenhersenen, die samengaan met een te weinig of te sterk werkende hersenklier. Hiertoe behooren talrijke afwijkingen van de viscerale organen, b.v. van maag, lever en alvleeschklier, waarbij slechts door het met het cycloscoop opgenomen endocrine electrodiagram de hypophysaire oorzaak kan worden aangetoond. Daardoor is voor het eerst een succesvolle causale behandeling mogelijk geworden. Het bewijst belangrijke diensten bij de herkenning en behandeling van amenorrhoe, impotentie, myxoedeem, Basedowsche en Addisonsche ziekte, hirsutisme, hypophysairen reuzen- en dwerggroei, bij hypophysaire vet- en magerzucht, diabetes, ulcera ventriculi et duodeni (maagzweer), prostaathypertrophie, acute en chronische leverinsufficientie en alle climacterische stoornissen. 3. Voor den korte golven therapeut is het onontbeerlijk bij de dosimetrische toepassing van de endogene endocrinotherapie en bij de diagnose en therapie van kanker volgens de methode Samuels. 4. Om snel en eenvoudig het basaalmetabolisme (de grondstofwisseling) te bepalen, want de cycloscopische onderzoekingsmethode berust eigenlijk op de bepaling van de snelheid van de cellulaire gasstofwisseling, die een indicator is voor den hormoonspiegél van het bloed. 5. Het kan gebruikt worden om snel verschillende soorten vergiftigingen te herkennen, hoofdzakelijk gasvergiftigingen, b.v. met kooloxyde, cyaan, phosgeên, chloor (gasoorlog, mijnen). Het spectrum en de reductietijd vertoonen door deze giften specifieke veranderingen. Hierbij moet een gecalibreerd spectroscoop worden gebruikt. 6. Men kan daarmee de differentiaal diagnose stellen tusschen zweren van de maag resp. twaalfvingerigen darm en maagkanker, prostaathypertrophie en prostaatkanker enz. Endocrine stoornissen kunnen snel en nauwkeurig worden gediagnostiseerd. Men kan uitmaken, of een klier hypo- of hyperfunctioneert, primair of secundair ziek, of de stoornis reparabel of irreparabel is, terwijl de resultaten van de behandeling voortdurend kunnen worden gecontroleerd. 7. Snel en eenvoudig is spectroscopisch de doelmatigheid van de HET CYCLOSCOOP therapie hij bloedziekten te controleeren. Beginnende infectie- of koortsachtige ziekten verraden zich door het stijgen van de curve. Bij iedere ziekte kan men bepalen, of de toestand beter of slechter wordt. 8. In de experimenteele en gerechtelijke geneeskunde. 9. In de diergeneeskunde en dierteelt. Evenals bij menschen, kan men ook het ras en hst komende geslacht verbeteren door nauwkeurige bepaling van de ovulatietijden. Het cycoscoop zal daarom in de toekomst niet slechts voor de vrouw, maar ook voor den huisarts, den korte golven therapeut, den dierenarts, dierfokker, in oorlog, mijnwerken, de gerechtelijke en experimenteele geneeskunde, de analyse en behandeling van het endocrine stelsel en vooral bij de diagnose en genezing van kwaadaardige gezwellen onontbeerlijk zijn. Fig. 2. Spectra. A. Continu-spectrum. B. Oxyhaemoglobine. C. Reductie. D. Methaemoglobine. 9. DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE EN HET CYCLOGRAM. De cycloscopische onderzoekingsmethode, die in het vorige hoofdstuk reeds kort werd beschreven, bestaat hierin, dat een tusschenvingerplooi — meestal die tusschen linker duim en wijsvinger — met de klemtang van het cycloscoop wordt afgeklemd. Daardoor wordt tijdelijk op die plaats van ca. 6 mm doorsnede de circulatie onderbroken. Bekijkt men dit deel van het weefsel spectroscopisch bij scherpe belichting, dan zijn in het geel en groen van het spectrum twee scherp begrensde, donkere strepen te zien (fig. 2b) — de absorptiestrepen van het oxyhaemoglobine (Hb02). Daartusschen bevindt zich een scherp begrensde heldere band. Na eenigen tijd worden de donkere strepen onduidelijk, vervagen en verdwijnen ten slotte geheel. Inplaats van deze donkere strepen met de gele tusschenruimte, verschijnt een breede, grijze, homogene band (fig. 2c). Op dit oogenblik is de reductie van het oxyhaemoglobine voltooid. Het onderzochte weefsel heeft de zuurstof van het oxyhaemoglobine gebonden (weefselademhaling of verbranding). De tijd van de afklemming tot de voltooide reductie heet reductietijd en wordt uitgedrukt door het reductiegetal. Heft men de afklemming op, zoodat nieuw oxyhaemoglobinehoudend bloed in het onderzochte weefsel kan vloeien, dan zien wij wederom — zooals in het begin van de onderzoeking — de scherp begrensde oxyhaemoglobinestrepen verschijnen. Het oog kan het best contrasten waarnemen. Daarom zijn de hierboven beschreven oxyhaemoglobinestrepen met den daartusschen liggenden helderen geel-groenen band duidelijk te herkennen. Hoe verder het reductieproces voortschrijdt, des te zwakker worden de contrasten. Het komt er nu slechts op aan het juiste moment te bepalen, waarop het proces is voltooid. Er kunnen daarbij twee fouten worden gemaakt. Men kan te ongeduldig zijn en niet afwachten tot de daartusschen liggende gele band van het oxyhaemoglobine volkomen verdwenen is. Dan wordt de reductietijd te kort gemeten. Of men kan te lang wachten en daardoor een te langen reductietijd vinden. Men moet daarbij bedenken, dat ongeveer 5 seconden, nadat de reductie voltooid is, weder twee nieuwe, donkere strepen verschijnen met een daartusschen liggenden geel-groenen band, die echter smaller en niet zoo scherp begrensd is. Het geheel is vervaagd en in het spectrum iets meer naar links verschoven. Wil men het proces juist beschrijven, dan is het beter niet te spreken van twee donkere strepen en een Cyclus. 6 DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE daartusschen liggenden smalleren, helderen band, maar van een verticale opheldering in den breeden, homogenen grijzen band van het haemoglobine. Links aan den kant van het rood wordt deze opheldering door een smalle, donkere streep begrensd, rechts aan den kant van het violet zien wij een breeden, donkeren band (fig. 2d). Zeer waarschijnlijk komt deze verbinding tot stand, omdat de roode bloedlichaampjes evenals iedere lichaamscel zuurstof noodig hebben. Daar het onderzochte gedeelte van het weefsel echter is afgeklemd, hebben ze niet de mogelijkheid, om zich in de longen van nieuwe zuurstof te voorzien. Zij onttrekken daarom aan het weefsel weer een deel van de tevoren afgegeven zuurstof, die nog niet is verbruikt. Het weefsel, dat, om normaal te kunnen functioneeren, moet ademen, en dat door de afklemming geen nieuw oxyhaemoglobinehoudend bloed krijgt toegevoerd, onttrekt op zijn beurt aan de roode bloedlichaampjes weer een deel van de overige zuurstof. Dit herhaalt zich tot de zuurstof geheel verbruikt is. Dit heen- en weergaan van de zuurstof tusschen roode bloedlichaampjes en weefsel kan men onder het cycloscoop zien door het afwisselend verschijnen van de methaemoglobinestrepen en den reductieband. Dit herhaalt zich voortdurend met steeds kortere tusschenpoozen. Is de zuurstof geheel verbruikt, dan verandert de homogene band niet meer. Meestal geschiedt dit na ± 250—300 seconden. Ofschoon de waarneming van dit proces zeer interessant is, mag men het weefsel, indien men het dagelijks wil onderzoeken, niet zoo lang af klemmen. Voor ons is bij de bepaling van den reductietijd slechts van belang het verdwijnen van de oxyhaemoglobinestrepen en het eerste verschijnen van de methaemoglobine opheldering. Wie zijn reductietijd voor het eerst opneemt, moet het proces van het oogenblik van de afklemming tot de voltooide reductie beschouwen, omdat de reductietijden van de verschillende menschen van elkaar afwijken. Zoo krijgt men een indruk op welke hoogte het reductiegetal ongeveer ligt. Bij latere opnamen kan men het licht uitschakelen en eerst ongeveer 40 seconden voor den bij de eerste onderzoeking vastgestelden tijd weer inschakelen. Daardoor wordt het oog niet vermoeid en kan men het oogenblik van de reductie veel duidelijker waarnemen. Voor beginners is het vaak moeilijk, het juiste moment van de volvoltooide reductie te herkennen. Het tijdstip van de opheldering van het methaemoglobine is duidelijker te zien, omdat het beeld dan contrastrijker wordt,ofschoon nooit zoo duidelijk als de oxyhaemoglobinestrepen in het begin van het onderzoek. Ik raad daarom iedereen aan, rustig te wachten, tot de opheldering van het methaemoglobine zich vertoont, en dezen tijd als reductietijd aan te nemen en als reductiegetal uit te drukken. De onderlinge verhouding der getallen in het cyclogram blijft daardoor dezelfde. Ook dan kunnen nog fouten worden gemaakt, indien men niet goed oppast. Men kan nl. het oogenblik, waarop de eerste methaemoglobine opheldering zich vertoont overzien en de tweede of derde als EN HET CYCLOGRAM den juisten reductietijd noteeren, waardoor deze te lang wordt gemeten. Deze fout is echter bij zorgvuldige waarneming uitgesloten. Men mag zich daarom bij een cycloscopisch onderzoek door niets laten afleiden. Men ziet het proces veel scherper, indien men in een donkere kamer of bij kunstlicht onderzoekt. Valt er zonlicht in de kamer, of zit men met het gezicht naar het venster, dan wordt de duidelijkheid van het beeld daardoor geschaad. De hoogte van het reductiegetal is individueel verschillend. Het bedraagt gewoonlijk bij normale menschen van middelbaren leeftijd, wier endocrine systeem in evenwicht is, 120—140. Bij jonge vrouwen en na het climacterium liggen de getallen hooger. . Neemt men dagelijks op denzelfden tijd in rust het reductiegetal op en stelt men op de door mij beschreven wijze het cyclogram samen, dan krijgt men een grafische voorstelling van het geheele cyclusleven van de vrouw. Dit geldt ook voor anaemische vrouwen of vrouwen met een aangeboren predispositie voor de één of andere ziekte. Want ofschoon in deze gevallen alle getallen naar boven zijn verschoven, zijn de verhouding en de conclusies, die men uit het cyclogram kan trekken dezelfde. De reductiegetallen kunnen verschillend zijn bij allerlei ziekten, zooals bloed-, acute en chronische en infectieziekten, verder bij slechte voeding, physische en psyschische uitputtingen, ook bij een predispositie voor bepaalde ziekten. Bij bepaalde leden van een dergelijke familie vinden wij reductiegetallen van 90 en hooger. Dit hooge getal wijst erop, dat door de versterkte stofwisseling in de cellen een verminderd weerstandsvermogen en dientengevolge een verhoogde vatbaarheid voor bepaalde, soms zelfs voor alle ziekten bestaat. De reductiegetallen zijn steeds afhankelijk van de hormonale samenstelling van het bloed. De hormonen regelen de snelheid, waarmee de cellen de zuurstof aan het oxyhaemoglobine onttrekken. Wij moeten daarom aannemen, dat bij een aanleg voor bepaalde ziekten de hormonale samenstelling van het bloed verandert. Meest uit zich dit in te hooge, bij uitzondering ook te lage reductiegetallen. Men wist reeds, dat predispositie beteekent: Aanleg voor een ziekte. Men had tot nu toe echter nog niet geconstateerd, dat een dergelijke predispositie in een veranderde celademhaling — en wel bijna altijd in een verhoogden reductietijd — tot uitdrukking komt of kan komen. Een verhoogd reductiegetal — meestal bij jonge menschen boven 90 en na 25 jaar tot ongeveer 45 jaar boven 100 — toont aan, dat het endocrine stelsel niet geheel in orde is. Wanneer de patiënt niet ziek is, ook geen bleekzucht of andere bloedziekte kan worden aangetoond, dan moeten wij aannemen, dat er een predispositie bestaat voor bepaalde of alle ziekten, die berust op een aangeboren labiele hersenklier. Daarbij kan zoowel het gonadotrope als het thyreotrope systeem te veel of te weinig werken (fig. 22), hetgeen door een analyse van het endocrine stelsel kan worden uitgemaakt. Bij een onderzoek van een aantal personen heb ik kunnen consta- DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE teeren, dat een dergelijke onverwachte verhooging van het reductiegetal voorkomt bij menschen, die aangeven, dat hun familieleden aan endocrine ziekten, gezwellen, diabetes, tuberculose, ook bepaalde nier- en leverziekten hebben geleden of lijden. Dat zijn ziekten, die in bepaalde families veelvuldig voorkomen. Ik onderzocht een serie van 40 meisjes, hoofdzakelijk tusschen 16 en 27 jaar. Slechts 4 waren 30—34 jaar oud. Allen waren klaarblijkelijk gezond, ofschoon enkele aan bloedarmoede schenen te lijden en er ondervoed uitzagen. Het hoogste reductiegetal, dat ik vond, was 85, het laagste 135. Allen op één na waren ongetrouwd. Daar ze bij mij naar een betrekking solliciteerden, kan ik niet met zekerheid zeggen, of de gegevens over den gezondheidstoestand van hun familie, hun ouders, broers en zusters, geheel met de waarheid overeenkwamen. Het hoogste reductiegetal van 85 vond ik bij een 23-jarige, die, zooals zij aangaf, gezond was. Zij werd verder niet lichamelijk onderzocht. Haar moeder zou op 35-jarigen leeftijd aan nierziekte zijn gestorven. De vader leeft nog en is zooals zij verklaarde gezond. Een 33-jarige, ziekelijk uitziende vrouw, die sedert een jaar getrouwd was, had eveneens een reductiegetal van 85. Ze had geen kinderen, haar ouders zijn nog in leven. De vrouw ziet er ondervoed uit, heeft een verwelkte huid, is zeer nerveus en hypotonisch. Bij vier meisjes was het reductiegetal 95. De eerste is 34 jaar, de ouders zijn gestorven. Ze ziet er tamelijk ondervoed uit. Van de tweede leven de ouders nog. Ook zij is ondervoed, verwelkte huid, hypotonie. Van de derde, een jonge vrouw van 26 jaar, is de vader aan een leverziekte gestorven. Ze is zeer nerveus en heeft een snellen pols. De vierde, 24 jaar oud, heeft nog beide ouders. Twee zusters zouden gezond zijn. Zij zelf ziet er bleek, mager en zeer verzwakt uit. Bij 8 meisjes was het reductiegetal ongeveer 100. Opvallend was het, dat bij 4 van deze meisjes beide, of één der ouders vroeg waren gestorven. Bij één van hen was de moeder aan een hersengezwel, bij een ander de vader aan keelkanker gestorven. In de beide andere gevallen was de oorzaak van den dood een lever- en een nierziekte. De ouders van de andere 4 meisjes leven nog. Twee van deze meisjes zagen er echter ondervoed, mager en anaemisch uit. Twee daarentegen maakten een gezonden indruk. Toch zei de ééne, dat zij juist een ziekte van 3 maanden had meegemaakt. Zooals ze aangaf, had zij aan borstvliesontsteking geleden. Bij de meesten schommelden de reductiegetallen tusschen 110 en 120. Slechts een 33-jarige vrouw had, zooals gezegd, een reductiegetal van 135. Van allen, die onderzocht werden, hadden dus ongeveer 10 een reductiegetal van minder dan 100. Uit dit onderzoekingsmateriaal trek ik de conclusie, dat de meeste ongetrouwde jonge en oudere meisjes een reductiegetal van 110—120 hebben, dat bij .uitzondering ook lager kan zijn. De meeste meisjes, wier reductiegetal minder den 100 bedroegen, waren of zelf ziek, of EN HET CYCLOGRAM het bleek, dat vader, moeder, of beide ouders, resp. één of meerdere der broers en zusters zijn gestorven, zoodat men een aangeboren minderwaardigheid van het het endocrine stelsel moet aannemen. Niet alleen bij ziekten, predispositie voor bepaalde ziekten, aangeboren minderwaardigheid van organen — als hypo- of hyperfunctie van de hypophyse — verandert het reductiegetal, doch ook bij allerlei bloedziekten, bij bleekzucht, alle acute en chronische infectieziekten, zelfs bij gewone verkoudheid, of ontsteking van de amandelen. Ook bij slechte en vitamine-arme voeding, gebrek aan frissche lucht en licht, bij sterke opwinding, schrik en zorgen vindt men verhoogde reductiegetallen. Voor het cyclogram is echter de verhouding van de dagelijks opgenomen reductiegetallen tot elkaar beslissend. Heeft een jong, anaemisch, of slecht gevoed meisje een reductiegetal van 90, dan kan het laagste punt van haar ovulatieval bij 110 liggen, dat van haar menstruatieval bij 120. De curve beweegt zich op dezelfde wijze, alleen is het geheel naar boven verschoven. Wordt een dergelijk meisje zwanger, dan vindt men dagelijks constante getallen van ongeveer 110. Indien men één keer onderzocht, zou men bij een dergelijk getal zeker niet de diagnose van een zwangerschap stellen. Vindt men echter dagelijks constant 110 en ontbreken de ovulatie- en menstruatievallen, dan is zooals later wordt verklaard aan een bestaande zwangerschap niet te twijfelen. De relatieve verhouding van de getallen is daarom een maatstaf voor de beoordeeling van het cyclogram. Het is verder aan te bevelen, de reductiegetallen steeds op hetzelfde uur van den dag op te nemen. Na een overvloedigen maaltijd kan het 5—10 seconden van het tevoren opgenomen getal verschillen, vooral als men honger had. Ook moet men niet direct na een aanval van woede den reductietijd opnemen. Het is.nl. gebleken, dat de hersenklier bij een uitbarsting van toorn sterker dan gewoonlijk werkt, zoodat de reductiegètallen, zelfs bij normale menschen, stijgen, hoofdzakelijk echter bij personen, met een labiele hypophyse, die men in het dagelijksche leven meestal nerveus of driftig noemt. Wij zien dan vaak verschillen van 20—30 seconden en meer. Waarschijnlijk ontstaat de uitbarsting van toorn zelfs door een overstrooming van de hersenen door hypophysaire hormonen. We zouden in dergelijke gevallen van een acuut hyperpituitarisme kunnen spreken. Het is bekend, dat men zich na een hevige opwinding of na een aanval van woede onbehagelijk voelt. Dit kan bij verschillende menschen, die daartoe aanleg hebben, minuten, uren, ja zelfs dagen duren. Daarbij kunnen zelfs maag- en leverklachten, aanvallen van duizeligheid en hoofdpijnen voorkomen. Dat is echter abnormaal en komt slechts voor bij een labiele hypophyse, d.w.z. bij een hersenklier, die aangeboren makkelijk uit haar evenwicht geraakt. Het ware misschien te sterk uitgedrukt, als men ze minderwaardig zou willen noemen. Toch is een dergelijk orgaan niet als geheel normaal te beschouwen. We zien ook, indien we het met korte golven doorstroomen, een sterkeren uitslag, dan bij normale DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE menschen. Doorstroomen we een labiele hypophyse met een stroomsterkte van 30 Watt bij een electrodenafstand van 30 cm, dan verschilt de tijd, die na de doorstrooming wordt opgenomen, vaak 30—40 seconden van de tevoren gevonden tijd; bij normale menschen vinden we bij dezelfde stroomsterkte een verschil van nog geen 10 seconden. Daaraan zien wij ook, hoe gevoelig een labiele hypophyse is. Men moet daarom na een uitbarsting van toorn wachten, tot men volkomen rustig is geworden, en zoo noodig, zelfs eenige uren, vóór het reductiegetal wordt opgenomen. Eveneens na een langen fiets- of autotocht — ook als men niet zelf gechauffeerd heeft — is het beter eerst na even gerust te hebben, het onderzoek te verrichten. Het is gebleken, dat de spankrachten van het lichaam door de ongewone aandacht op den weg afnemen, basaalmetabolisme en reductiegetal hooger worden. De voorgaande uiteenzettingen waren noodig om te weten, hoe hoog gewoonlijk bij normale menschen de reductiegetallen zijn, en onder welke invloeden ze kunnen stijgen. Het is aan de gelukkige omstandigheid te danken, dat de reductiegetallen door allerlei psychische en physische invloeden stijgen, terwijl ze bij de belangrijkste gebeurtenissen in het cyclusleven van de vrouw juist vallen, dat alle bovengenoemde factoren bij de bepaling der ovulatietijden van geen groote beteekenis zijn. Men zou misschien, doordat erop gewezen werd, welke fouten gemaakt kunnen worden, den indruk krijgen, dat de cyclogramopname moeilijk is, in werkelijkheid is ze echter buitengewoon makkelijk. Een vrouw, die haar curve wil opnemen, behoeft slechts éénmaal te bepalen, hoe hoog haar reductiegetal ligt. Heeft ze b.v. bij de eerste onderzoeking een getal van 120 gevonden en is dit ongeveer 7 dagen na het begin van de menstruatie, dan weet ze, dat ongeveer 120 het hoogste getal van haar curve is. Ze kan dan bij latere onderzoekingen, wanneer ze na de afklemming gecontroleerd heeft, dat de oxyhaemoglobinestrepen scherp ingesteld zijn, de lamp ongeveer 80 seconden uitschakelen. Wanneer het reductiegetal in het preovulaire stadium 120 bedraagt, dan zal het laagste punt van den ovulatieval over het algemeen ongeveer bij 140—150 liggen, het laagste punt van den menstruatieval ongeveer bij 150—160, en de dagelijks constante zwangerschaps-reductiegetallen zullen ongeveer 140 bedragen. Over het algemeen ligt het laagste punt van den ovulatieval 20—25 seconden, bij uitzondering 30 seconden, en het laagste punt van den menstruatieval 30—4.0 seconden onder den preovulairen hoogstand, terwijl de zwangerschapsgetaüen ongeveer 20 seconden lager zijn, dan in de preovulaire phase (fig. 30). Een vrouw moet gedurende een geheelen cyclus dagelijks haar reductiegetallen opnemen, wanneer ze het karakter van haar cyclogram wil kennen. Ze ziet dan, of ze twee- of driemaal ovuleert, hoe diep haar curve bij ovulatie en menstruatie valt en kan dan het karakter van haar menstruatieval bepalen. Ze moet eraan denken, dat de ovulaties in de verschillende maanden op verschillende dagen kunnen plaats vinden. EN HET CYCLOGRAM Meestal komt het eerste ei op den gen, ioen, nen of i2en cyclusdag vrij en het tweede op den i6en, iyen of i8en dag. Voor de maatregelen, die men wil nemen, maakt het inderdaad verschil, of de eerste ovulatie op den 9en en de tweede op den i7en cyclusdag plaats vindt, of de eerste op den i2en en de tweede op den i8en. Er zijn geen twee vrouwen, wier cyclogram precies hetzelfde is, en ook hij dezelfde vrouw vertoonen zich verschillen in diverse maanden. Ook kan een cyclus van 28 dagen over gaan in een cyclus van 31 dagen en omgekeerd; op de oorzaak hiervan kom ik nog later terug. Het aantal ovulaties verandert over het algemeen niet, d.w.z. bij een jonge vrouw, die altijd driemaal per cyclus ovuleerde, komen vanaf een bepaalden leeftijd, of na de geboorte van een kind nog slechts 2 eieren vrij. Het omgekeerde komt niet voor. Vindt een jong meisje getallen boven 90, of een vrouw in den geslachtsrijpen leeftijd getallen boven 100, dan is het raadzaam een arts te consulteeren. Dit wordt dringend noodig, indien alle getallen voortdurend stijgen of vallen. Ook vrouwen, die de methode niet zelf kunnen leeren en wien het niet duidelijk is, welke conclusies uit het cyclogram getrokken worden, kunnen zich het beste tot hun dokter wenden, om zich door hem te laten onderrichten. Om te bepalen, wanneer men ovuleert, hoe de menstruatie verloopt, of een zwangerschap bestaat, en wanneer men vruchtbaar en onvruchtbaar is, is de hoogte van de curve meestal niet van groote heteekenis. Veel belangrijker is de verhouding van de dagelijks opgenomen reductiegetallen tot elkaar. De opname van den reductietijd neemt ongeveer 2 minuten in beslag. Is men in het begin onzeker, en herhaalt men de opname nog een keer, dan duurt het geheel ongeveer 5 minuten per dag. In de toekomst zal iedere vrouw het cyclogram en het cycloscoop gedurende een groot gedeelte van haar leven noodig hebben. Samen vattende zou ik beginners op het volgende willen wijzen: 1. De reductie is pas voltooid, wanneer buiten de beide donkere strepen, ook de daartusschen liggende heldere band volkomen verdwenen is en het geheel een grijze homogene band is geworden. Men wacht daarna, tot een verticale opheldering aan den linker kant van den grijzen band verschijnt. Dit oogenblik wordt gefixeerd. 2. Tijdens het onderzoek moet men zijn volle aandacht aan het proces schenken en mag zich niet laten afleiden. 3. Bij de eerste bepaling en minstens 2 maal per maand moet men het heele reductieproces van het begin tot het eind nagaan. Bij latere onderzoekingen kan men na afklemming van de tusschenvingerplooi en scherpe instelling van de oxyhaemoglobinestrepen, het licht uitschakelen. 4. Het is aan te bevelen in een donkere kamer of bij kunstlicht te onderzoeken. 5. Het is raadzaam in het begin den reductietijd tweemaal op te DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE nemen, om fouten te voorkomen. Bij kleine verschillen neemt men het gemiddelde. 6. Neemt men den reductietijd meerdere malen na elkaar op, dan is het beter, niet steeds dezelfde plaats af te klemmen. Vrouwen, die dagelijks hun reductietijd bepalen, kunnen, om dit te vermijden, van beide handen een schets maken en daarop met kringetjes iederen keer de plaats opteekenen (fig. 21a). Het is nl. gebleken, dat door herhaalde af klemming van dezelfde plaats de reductietijd wat verkort Fig. 21 a. Schets van beide handen. De plaats van afklemming is met een kring aangegeven. wordt, zoodat men verkeerde conclusies kan trekken. Het is daarom beter eerst na 3 dagen* wederom dezelfde plek uit te kiezen. Practisch kan men alle 4 plooien tusschen de vingers gebruiken. De beste is echier die vusschen duim en wijsvinger van de linker hand, die ook her mooiste beeld geeft. Deze plooi kan men meestal drie- of viermaal op verschillende plaatsen onderzoeken, bij sommige menschen is de beste plaats dicht bij den duim, bij anderen dicht bij den wijsvinger. 7. Het is aan te bevelen den reductietijd niet direct na een psychische opwinding of een physische vermoeidheid op te nemen, en na een autoof fietstocht minstens een kwartier te wachten, voor men onderzoekt. Ook na ergernis, uitbarsting van toorn of aanval van woede moet men minstens een uur wachten. EN HET CYCLOGRAM 8. Het is ook raadzaam, indien mogelijk, steeds op hetzelfde uur van den dag het onderzoek te verrichten. 9. Men moet steeds gedurende een geheelen cyclus dagelijks het reductiegetal meten. Indien later slechts de ovulaties interesseeren, dan kan men over het algemeen bij den 7en cyclusdag beginnen en bij den 21 en ophouden, zoodat men practisch slechts gedurende de helft van den cyclus behoeft te onderzoeken. 10. Het is wenschelijk, dat vrouwen, die op moeilijkheden stooten, zich tot hun arts wenden, om de methode te leeren en te laten uitleggen. De methode om het reductieproces van het oxyhaemoglobine spectroscopisch waar te nemen en te meten is al tamelijk oud. Vierort heeft als eerste in 1876 deze onderzoeking verricht, daarna Henocque, Hoppe-Seyler en Guillaume. E. Meyer en Reinhold hebben in 1926 op deze wijze den invloed van narcotische middelen op de huidademhaling bij dieren onderzocht. Daarbij werd het oor van een konijn met den vinger afgeklemd, met scherp licht, dat door middel van een lens op de plaats van onderzoek werd geconcentreerd, beschenen, en dan onder den spectroscoop bekeken. Deze onderzoekers hadden reeds opgemerkt, dat verschillende narcotische vergiften den reductietijd beinvloeden. Na hen hebben Zondek, Ucko en Koch getracht den reductietijd bij dieren en menschen voor de differentiaaldiagnose van verschillende ziekten te gebruiken. Zij zijn er echter niet in geslaagd, om bepaalde conclusies uit hun onderzoekingen te trekken. Een werkelijken voortgang bracht mijn leeraar Dausset, chef van de Physiothérapie de Paris, die in 1936 probeerde het endocrine systeem op deze wijze te analyseeren. Na zijn dood heb ik zijn onderzoekingen voortgezet en kwam tot talrijke ontdekkingen, die voor de wetenschap van zeer groote heteekenis zullen blijken te zijn. Ik vond: 1. Dat de reductietijd afhankelijk is van de hormonale samenstelling van het bloed. 2. Dat wij daardoor het cyclusleven van de vrouw, dat berust op hormonale veranderingen, kunnen nagaan. Voor het eerst ben ik erin geslaagd met het cyclogram het cyclusleven van de vrouw grafisch voor te stellen (fig. 23). 3. Niet alleen de normale cyclus, maar ook alle pathologische veranderingen in de ovulaties en menstruatie worden door het cyclogram verklaard. 4. Door kortegolven doorstroomingen van het endocrine stelsel met zoogenaamde provocatorische doses en door ervoor en erna het reductiegetal te bepalen, is het mogelijk een beeld te krijgen van den toestand, waarin deze klieren zich bevinden. Het gelukte op deze wijze voor het eerst het endocrine stelsel te analyseeren, d.w.z. nauwkeurig te bepalen welke endocrine klier dysfunctioneert, of zij te veel of te weinig produceert, of zij primair of secundair ziek en of een afwijking reparabel of irreparabel is. DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE 5. De grafische voorstelling van deze analyse noemen wij het endocrine electrodiagram (fig. 39). 6. Met een dergelijk diagram als richtsnoer is het voor het eerst mogelijk, endocrine ziekten duurzaam te genezen, daar door de kortegolven therapie, die door mij is opgebouwd, de endocrine klieren zelf tot verhoogde hormoonproductie werden aangezet en versterkt. Op deze wijze wordt een hypofunctioneele afwijking genezen. Bij een hyperfunctioneele stoornis wordt door versterking van den antagonist de te veel werkende klier geremd. 7. Het gelukte ook door cycloscopische waarnemingen een dosimetrische methode te vinden, waardoor men nu kan vaststellen, hoeveel hormonen endogeen bij een bepaalde dosis kortegolven worden afgescheiden. Het volgende kan dit duidelijk maken: Heeft iemand een reductiegetal van 100, wat kan voorkomen, als de hersenklier iets te sterk werkt, en doorstroomt men zijn hersen-klier met een bepaalde stroomsterkte, b.v. 40 Watt, dan stijgt het reductiegetal bijna altijd tot 80. Doorstroomt men direct daarna de geslachtsklieren, dan daalt de curve weer tot 110 of lager, al naar gelang van de dosis, die men heeft aangewend. Indien men daarna de schildklier doorstroomt, dan stijgt het reductiegetal tót 90 en hooger. Zoo kan men, wanneer men precies weet, welke klieren complementair — d.w.z. elkaar in hun werking ondersteunen — en welke antagonisten zijn — d.w.z. elkaar tegenwerken —, het endocrine systeem regelen en het bij een stoornis in evenwicht brengen. Door al deze ontdekkingen kon men voor het eerst het centrale orgaan, de hersenklier, tot verhoogde werkzaamheid aanzetten, remmen en normaliseeren. Met exogene producten was dit tot nu toe niet gelukt. Daardoor is het nu mogelijk ernstige vormen van endocrine ziekten duurzaam te genezen. De verandering van het reductiegetal na iedere doorstrooming is het directe bewijs, dat dit getal afhankelijk is van den hormoonspiegel van het bloed ■— of met andere woorden — van de domineerende hormoonsoort. In het bloed bevinden zich alle hormonen en hormoonachtige stoffen, die door de verschillende klieren gevormd worden. Worden ze quantitatief en qualitatief juist afgescheiden, dan bestaat er — zooals beschreven — een evenwichtstoestand. Produceeren één of meerdere klieren te veel of te weinig hormonen, dan kan men dit direct aan een verandering van het reductiegetal merken. Men kan ook door prikkeling van een bepaalde klier, kunstmatig een verandering tot stand brengen. Het hormoon van deze klier gaat dan tijdelijk domineeren. Dit komt onmiddellijk tot uitdrukking in een verandering van het reductiegetal. Het verschuift naar boven of naar beneden. Dit is afhankelijk van de klier, die geprikkeld wordt. Op deze wijze was het mogelijk aanschouwelijk voor te stellen, waarom de reductiegetallen in de verschillende cyclusphasen van de vrouw veranderen. Het bleek, dat de getallen stijgen, wanneer de hormonen van het thyreotrope EN HET CYCLOGRAM stelsel (fig. 22), d.i. het thyreotrope centrum en de schildklier, toenemen. Bij een toename van het gonadotrope stelsel, d.i. het geslachtscentrum en de geslachtsklieren, daalt de curve. Van deze heide stelsels domineert Fig. 22. Schema van thyreotroop en gonadotroop centrum, het thyreoid en de eierstokken. A. Thyreotroop en gonadotroop centrum houden elkaar in evenwicht. B. Het antagonisme tusschen thyreoid en eierstokken. C en Cx geven aan, hoe het thyreotrope centrum het thyreoid en het gonadotrope centrum de ovaruën aanzet. D en Dj hoe het thyreoid het thyreotrope centrum en de ovariën het gonadotrope centrum remmen. De lijnen Th-P, T-P, O-P, en G-P geven aan, hoe het thyreotrope hormoon het thyreoidine, het folliculinotrope hormoon en het folliculine in het periphere bloed worden afgescheiden. M. Scheidingslijn tusschen het thyreotrope en gonadotrope stelsel. het thyreotrope en speelt daarvan het centrale hormoon wederom de hoofdrol. Eerst door een analyse van het endocrinestelsel kan men uitmaken, welke van beide systemen overweegt. Steeds domineeren de hersenklier hormonen in het hormonale orkest, d.w.z. zij spelen de eerste DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE rol. Geen van de centrale of periphere hormonen kan gemist worden. Zelfs een quantitatieve verandering is schadelijk en uit zich in een verandering van het reductiegetal. Men moet dit alles goed begrijpen, om het cyclogram juist te kunnen beoordeelen, en om te doorgronden, waarom de reductiegetallen tijdens de ovulaties en de menstruatie veranderen, waarom ze bij een man slechts weinig schommelen en tijdens een zwangerschap constant blijven. Voor het eerst ontdekte ik de typische schommelingen in de curve van de vrouw bij de behandeling van een jong meisje, dat aan primaire amenorrhoe leed, d.w.z. dat nog nooit gemenstrueerd had. Ik slaagde erin, deze patiënte te genezen. Bij het schrijven van dit boek heeft ze reeds 14 maal gemenstrueerd, en wel met een regelmatige tusschenruimte van 28 dagen. Men was er totdien nog nooit in geslaagd een dergelijke patiënte tot regelmatige menstruaties te brengen. Alle exogene preparaten en andere methodes, die men tot nu toe bij deze ziekte aanwendde, hebben gefaald. De genezing van deze patiënte is een bewijs voor de beteekenis van de korte golven therapie. Ik kon voor het eerst bewijzen, dat de hersenklier bij deze afwijking het primair zieke orgaan is. Bij de behandeling van dit jonge meisje zagen wij, dat kort voor het verschijnen van de tweede menstruatie (fig. 39 en 39a), haar reductiegetal ongeveer 175 was. 5 dagen na de menstruatie was dit tot 150 gestegen. Ik dacht eerst, dat dit in verband stond met haar ziekte, maar later kwam ik op de gedachte te onderzoeken, hoe dit bij normale vrouwen is. De dagelijks gevonden reductiegetallen werden op een daarvoor bestemd formulier als punten opgeteekend, en door een lijn met elkaar verbonden. De figuur, die op deze wijze ontstond, heb ik cyclogram genoemd. Het instrument, dat voor de opname gebruikt werd, cycloscoop. — Bij onderzoeking van ongeveer 30 vrouwen en daarna ook van jonge meisjes, bleek, dat de curve tijdens de ovulaties en menstruatie op de beschreven manier daalt. Later kwam daarbij de belangrijke conclusie, dat men op déze wijze al eenige dagen na een bevruchting een zwangerschap kan vaststellen. Ik heb deze methode de cycloscopische onderzoekingsmethode genoemd, omdat ze hoofdzakelijk wordt gebruikt om de veranderingen in het cyclusleven van de vrouw waar te nemen. Het cyclogram van een cyclus eener vrouw van ongeveer 25—40 jaar — dus van een vrouw op het hoogtepunt van haar geslachtsleven — wijkt driemaal van het normale af; het sterkst en langst bij de menstruatie. De beide andere vallen, die minder sterk zijn en niet zoo lang duren, geven de ovuladetijden aan, zooals door vergelijkende buikoperaties werd bevestigd. Bij onderzoeking van talrijke vrouwen tusschen 25 en 40 jaar bleek, dat zij allen 2 maal per maand ovuleerden (fig. 23/24). De meeste nulliparae (vrouwen, die geen kinderen hebben), van wie de jongste, die onderzocht werd, 15 jaar en de oudste 23 jaar EN HET CYCLOGRAM was, ovuleerden 3 maal (fig. 25/32). De menstruatieval, die tijdens de menstruatie wordt waargenomen, heeft geen verder commentaar noodig. Het was echter zeer belangrijk aan te toonen, dat de beide andere vallen in de curve van ovulaties afhankelijk zijn. Hiervoor zijn er verschillende overtuigende bewijzen (zie hoofdstuk 13). Voor het eerst kon met absolute zekerheid aangetoond worden, dat — in tegenstelling met alle vroegere theorieën — in een cyclus niet slechts één ei, maar over het algemeen twee en bij jonge meisjes zelfs drie eieren vrijkomen. Het aflezen van het cyclogram is één van de belangrijkste punten, Fig. 23. Normaal cyclogram van 28 dagen. I Menstruatie. C. ie ovulatieval. 1 Ovulatie ie en 2e. D- 2e preovulaire hoogstand. A. Menstruatieval. E. 2e ovulatieval.. B. ie preovulaire hoogstand. F. premenstrueele hoogstand. Men lette op het verschil tusschen de ie en de 2e maand. ■waarmee dit boek zich bezighoudt. De conclusies, die daaruit worden getrokken, zijn van de grootste beteekenis om alle conceptieproblemen op ie lossen en een jonge zwangerschap ie diagnostiseeren. In het cyclogram vertoonen zich de volgende phasen (fig. 3/23/24): 1. De menstruatieval A, die met de menstruatie samenvalt. 2. De eerste preovulaire hoogstand B, die aangeeft, dat het eerste •ei rijpt. 3. De eerste ovulatieval C, die irtreedt, wanneer het eerste ei is vrijgekomen. 4. De tweede preovulaire hoogstand D, die zich bij het rijpen van het tweede ei vertoont. 5. De tweede ovulatieval E, wanneer het tweede ei vrijkomt en 6. De premenstrueele hoogstand F — de voorbereiding tot de komende menstruatie. DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE Het cyclogram geeft verder aan, wanneer een vrouw vruchtbaar en wanneer ze onvruchtbaar is (fig. 45, hoofdst. 14). Men kan zeggen, dat practisch in den tijd, die op het cyclogram van x—y is aangegeven, een bevruchting mogelijk is, en dat de vrouw van y—z steriel is. De kortste en langste tijden, evenals de duur van de phasen zijn bij verschillende vrouwen en ook bij dezelfde vrouw in verschillende maanden ongelijk. Tusschen vrouwen met een cyclus van 26/28 dagen en die van 30/31 dagen bestaat in tijd en verloop van den menstruatieval een wezenlijk verschil. — De cyclogrammen van beide typen zien er tot den 28en dag hetzelfde uit. Dan pas wijken ze van elkaar af. Dit was zeer interessant. Ik had reeds een groot aantal vrouwen met een cyclus van 28 dagen onderzocht, toen ik voor het eerst de curve van een vrouw met een cyclus van 31 dagen opnam. Bij alle typen met een cyclus van 26/28 dagen begon de menstruatie steeds op den dag, waarop de menstruatieval zijn laagste punt had bereikt of een dag daarna. Toen ik bij deze vrouw op den 27en dag den laagsten stand van den menstruatieval waarnam, verklaarde ik haar, dat haar menstruatie den volgenden dag zou beginnen. Er vertoonde zich echter den volgenden dag en ook op den daaropvolgenden dag geen bloeding. Ik moet bekennen, dat deze jonge getrouwde vrouw — een goede bekende — mij hartelijk uitlachte, toen ook op den daaropvolgenden dag haar menstruatie nog niet begonnen was. Toevallig was ze juist van een tamelijk lang verblijf uit Zwitserland teruggekomen. Ik heb daarom gedacht, dat haar cyclus, nadat ze ongeveer 2 maanden in het hooggebergte had doorgebracht, door de verandering van klimaat gewijzigd was (fig. 24). Nadat het diepste punt op den 28en dag was bereikt, steeg de curve en ongeveer 4 dagen na het laagste punt begon ze te menstrueeren. Het te late verschijnen van de menstruatie zou zijn verklaring hebben kunnen vinden in verandering van klimaat, maar dat de bloeding, in tegenstelling tot de onderzoekingen, die ik voorheen verricht had, eerst 4 dagen, nadat de menstruatieval zijn laagste punt had overschreden, begon, was een zonderlinge waarneming. Toen de menstruatie was begonnen, daalde de curve weer eenigszins, en steeg daarna, zooals bij alle andere curven, langzaam tot den preovulairen hoogstand. Later heb ik dit bij alle vrouwen met een cyclus van 30/3T dagen gezien: Op den 2yen of 28en dag daalt de curve tot haar laagsten stand, evenals bij alle vrouwen meo een cyclus van 26/28 dagen. Dan stijgt ze en 3 ~4 dagen later begint de menstruatie. Bij het begin van de bloedingen daalt de curve weder eenigszins en stijgt dan weer tot den preovulairen hoogstand. Eerst kon ik mij dit voor een cyclus van 30/31 dagen typische cyclogram niet verklaren. Na grondige studies van talrijke cyclogrammen kwam ik tot de conclusie, dat de verklaring moet gezocht worden in het na elkaar afsterven van het eerste en tweede gele lichaam. Is het eerste ei vrijgekomen, dan wordt, indien het niet bevrucht wordt, EN HET CYCLOGRAM de ontwikkeling van het eerste gele lichaam door de folliculinevorming van den tweeden rijpenden Graafschen follikel geremd. Dat is logisch en in overeenstemming met de wetten der natuur, want, wanneer een tweede ei rijpt, heeft de ontwikkeling van een geel lichaam geen zin. Ze heeft alleen nut, als er een zwangerschap intreedt, of als het slijmvlies getransformeerd moet worden, d.w.z. op de komende menstruatie wordt voorbereid. Het één, noch het ander geschiedt, wanneer het eerste ei vrijgekomen en niet bevrucht is. Het gele lichaam, na het vrijkomen van het laatste ei gevormd, wordt niet door een nieuwen rijpenden follikel onderdrukt, en het hypophysaire, gonadotrope hormoon kan, zoowel dit als het eerste geremde gele lichaam tot bloei brengen resp. tot luteohormoonvorming aanzetten. Worden deze beide gele lichamen niet tegelijkertijd regressief, dan ontstaat een cyclus van 30/31 dagen, komt het eerste gele lichaam heelemaal niet tot ontwikkeling, of worden ze beide gelijktijdig regressief, dan hebben wij een cyclus van 26/28 dagen. Dat het cyclogram bij een vrouw met een cyclus van 30/31 dagen daalt en weer stijgt, zonder dat er een bloeding verschijnt, is slechts zoo te verklaren, dat het baarmoederslijmvlies van een der beide gele lichamen nog voldoende luteohormoon krijgt, zoodat het niet afsterft. Ze gaat pas te gronde, als ook dit gele lichaam regressief wordt. Men ziet op het cyclogram, waarop de curven van twee vrouwen met een cyclus van 30/31 dagen is voorgesteld, dat het laagste punt van den menstruatieval op den i6en dag na den eersten ovulatieval voorkomt en de menstruatie 14 dagen na den tweeden ovulatieval begint. Tot nog toe nam men aan, dat een corpus luteum een levensduur van 14—16 dagen of volgens Ogino van 13—17 dagen had. Volgens mijn cyclogramstudies heeft het eerste corpus luteum een maximale levensduur van 19 dagen gerekend vanaf het vrijkomen van het eerste ei, waarbij een latente periode van gewoonlijk 4—6 dagen moet gerekend worden. Het tweede, resp. laatste corpus luteum heeft een minimalen levensduur van 9 dagen, zoodat de levensduur van een corpus luteum 9—19 dagen na het barsten van een Graaf’schen follikel, waaruit het ontstond, kan bedragen. De waarnemingen, dat bij een cyclus van 30/31 dagen de laagste stand zich op den i3en—iyen dag na de eerste ovulatie vertoont, terwijl de menstruatie en de tweede lage stand binnen 13—17 dagen na de tweede ovulatie intreden, geven het recht tot de conclusie, dat de gele lichamen van de eerste en tweede ovulatie na elkaar regressief worden, terwijl bij vrouwen met een cyclus van 26/28 dagen aan het eind van den cyclus, als de menstruatie begint, beide gele lichamen geen luteohormoon meer produceeren. Daarbij bestaat de mogelijkheid, dat het eerste corpus luteum heelemaal niet tot ontwikkeling kwam, of tot ontwikkeling gekomen is, en met het tweede corpus luteum samen te gronde ging. Bij uitzondering ziet men bij vrouwen met een cyclus van 28 dagen een verloop van den cyclus als bij vrouwen met een cyclus van 30/31 DE CYCLOSCOPISCHE ONDERZOEKINGSMETHODE, ENZ. dagen. Valt de laagste stand der curve niet als gewoonlijk samen met het begin der menstruatie, dan vertoont de laagste stand zich binnen 13 tot ig dagen na de eerste ovulatie, en de menstruatie begint 13—iy dagen na het begin van den tweeden ovulatieval. Bij de talrijke vrouwen met een cyclus van 28 dagen, die ik tot nog toe onderzocht, zag ik dit slechts éénmaal, en wel was de eerste ovulatie bij deze vrouw op den 8en dag en de tweede op den I4en dag, de laagste stand op den24en dag, en de menstruatie begon op den 28en dag. — Ik was helaas niet in de gelegenheid deze curve in de volgende maanden na te gaan. Het is niet onwaarschijnlijk, dat ze de volgende maand overgaat in een cyclus van 30/31 dagen. Een der gelijke cycluswisseling zien wij, vooral na abortus of geboorte. Of dit verschil moet toegeschreven worden aan een sterkere productie van het hypophysaire gonadotrope hormoon bij vrouwen met een cyclus van 30/31 dagen, zou misschien aangetoond kunnen worden door vergelijkende quantitatief biologische bloedonderzoekingen. Uit de cyclogramstudies blijkt, dat de bovenste cellen van het endometrium de specifieke eigenschap bezitten slechts bij voldoenden toevoer van folliculine en luteohormoon te kunnen leven en te sterven, wanneer deze hormonen hen worden onttrokken. De cycloscopische onderzoekingsmethode wijkt van alle tot nu toe bekende theorieën en methoden, waarmee men trachtte te bepalen, wanneer een vrouw ovuleert, wezenlijk af. Ze is geen theorie en is ook niet gebaseerd op verklaringen van vrouwen, die misleidend zouden kunnen zijn, maar op een exacte waarneming en is dientengevolge een concrete wetenschap. Men kan daarmee op den dag, ja op het uur nauwkeurig zeggen, in welke phase van haar cyclus een vrouw zich bevindt, vooral ook na een copulatie, of een bevruchting is ingetreden. Deze waarneming is volkomen onafhankelijk van subjectieve verklaringen, van een verandering van klimaat of ziekten, van menstruatiestoornissen en dergelijken. Steeds kan men met het cycloscoop nauwkeurig bepalen, wanneer een ovulatie plaats vindt. Door deze exacte methode zijn alle vroegere theorieën en uitrekeningsmethoden vervallen. Men kan nu voor het eerst vaststellen, wanneer een vrouw ovuleert, waarmee alle conceptieproblemen in verband staan, en of twee- of driemaal per cyclus een ei vrijkomt. Bij het wegblijven van de menstruatie of bij bloedingen kan men veranderingen waarnemen, waardoor men conclusies betreffende de afwijking kan trekken. Vooral kan men zeer nauwkeurig bepalen, wanneer een vrouw vruchtbaar en wanneer ze onvruchtbaar is en op welken dag de mogelijkheid van een conceptie het grootst is. Dit is in vele gevallen van beteekenis om een miskraam te voorkomen en zooals in hoofdstuk 6 wordt verklaard om in de allerbeste condities ten gezond kind te verwekken. 10. BEVRUCHTING EN NESTELING VAN HET EI (NIDATIE). HET ENDOCRINE STELSEL GEDURENDE DE ZWANGERSCHAP. Wanneer het ei in de tube is gekomen, dan kan het door een zaadcel worden geimpregneerd. Hierbij speelt de spermatozoïde een actieve rol. Ze doorboort de eicel met den kop naar voren. Daarna treden in de eicel talrijke veranderingen op (fig. 36). Aan den eenen kant vormt zich een spermakern, aan den anderen een eikern. Later ontwikkelen zich uit sperma- en eicelkern V-vormige chromosomen, die samen een spoelvormig lichaam in de eicel vormen. Vervolgens smelten deze chromosomen samen, de bevruchte eicel begint zich te deelen en in de op deze wijze ontstane nieuwe cellen bevinden zich zoowel deelen van de ei- als van de spermakern. Deze cellen deelen zich weer in 4, deze weer in 8 enz. Ten slotte vormt zich een orgaan, dat op een framboos gelijkt en morula wordt genoemd. Het bevruchte ei wordt door de peristaltische spierbeweging van den eileider naar de baarmoeder gedreven. Gedeeltelijk geschiedt dit ook door de wimperharen van het eileider-epitheel. Tijdens het 'morulastadium scheidt zich een buitenste laag van de overige cellen af. Deze buitenste laag, het trophohlast, hecht zich met haar hechtdraden in het verdikte baarmoederslijmvlies, dat nu niet meer endometrium, maar decidua wordt genoemd. Op deze wijze wordt de eerste verbinding tusschen moeder en kind tot stand gebracht en voor de voedselvoorziening van het bevruchte ei gezorgd. Uit deze embryonale oercellen ontwikkelt zich het embryo en ten slotte het kind. De embryonale cellen vormen drie kiemblaadjes, die zich later sluiten. Eerst zijn de chorionvlokken over de geheele oppervlakte van het zich nestelende ei verdeeld. Tegen het eind van de tweede zwangerschapsmaand beginnen de vlokken, die tegen den baarmoederwand liggen, zich sterker te ontwikkelen en vormen den moederkoek of placenta, terwijl de vlokken in de baarmoederruimte zwakker worden (fig. 38). Aan het eind van de derde maand zijn ze geheel verdwenen en het gladde omhulsel van het ei ligt dan tegen den binnenkant van den baarmoederwand aan. Op de plaats, waar de moederkoek zich bevindt, ontstaat een innige verbinding tusschen chorionvlokken en decidua. De bloedvaten worden wijder en er ontstaan in den moederkoek grootere ruimten met bloed gevuld, in welke de chorionvlokken zwemmen. Op deze wijze komt een uitwisseling van voedingsstoffen en gassen tusschen moeder en kind tot stand. Zoo worden Cyclus. 7 BEVRUCHTING EN NESTELING VAN HET EI (NIDATIE) ook de afvalstoffen van den foetus verwijderd en het placentaire hormoon in de foetale bloedbaan afgescheiden. Aan het eind van de derde maand vult de vrucht de geheele holte van de baarmoeder op. Tot de derde zwangerschapsmaand kan de vrouw in den menstruatietijd wat bloed verhezen, zonder dat er een ziekte behoeft te bestaan. Dit moet men weten, omdat anders dergelijke bloedingen voor een menstruatie worden gehouden en daardoor de duur van de zwangerschap en het begin van de geboorte verkeerd kunnen worden berekend. Werd zwangerschap vermoed, dan is verwisseling met een dreigende miskraam mogelijk. Men herkent met het cycloscoop, zelfs zonder eenig gynaecologisch onderzoek, of de bloeding veroorzaakt wordt door menstruatie, zwangerschap of abortus. De moederkoek zit gewoonlijk in het midden van den voor- of achterwand van de baarmoeder. Bij het einde van de zwangerschap is deze ongeveer 16—20 cm lang, 2—3 cm dik en heeft een gewicht van ongeveer 1 pond. Evenals de eerste trophoblastvorming dient om het ei te voeden, zoo heeft de moederkoek later de taak, de vrucht van voedsel te voorzien. De navelstreng vormt de verbinding tusschen beiden. Hierin verloopen de bloed toevoerende en afvoerende vaten. Bij een jonge zwangerschap zijn de chorionvlokken door twee cellagen bedekt, de z.g. Langhannsche cellen en het syncytium. Later, gedurende de derde maand, verdwijnen de eerste en slechts het syncytium blijft over. De moederkoek bestaat dientengevolge uit een foetaal deel, dat zijn de chorionvlokken, en een moederlijk deel, de beschreven bloedruimten en de veranderde decidua. Tot nu toe nam men aan, dat er tusschen de bevruchting en het zich nestelen van het ei 10 dagen verliepen. Door studies van verschillende zwangerschapscyclogrammen werd door mij bewezen, dat binnen 3 dagen het eerste nestelen plaats vindt. Op de zwangerschapscyclogrammen (fig. 26—29) zien wij nl., dat op den 3en dag na de bevruchting de curve plotseling stijgt en op den 4en dag plotseling valt, een bewijs, dat in het moederlijke organisme de eerste, door het bevruchte ei te voorschijn geroepen hormonale veranderingen hebben plaats gevonden. De conclusie van Robert Meyer was juist, dat het bevruchte ei de primaire oorzaak is van alle veranderingen in het moederlijk lichaam. Het is niet mogelijk, dat een bevruchte eicel van ongeveer 60 micron, die zich zonder samenhang met het moederlijk weefsel in de tube of in de baarmoeder bevindt, een dergelijke hormonale verandering kan teweeg-brengen, zooals alle zwangerschaps-cyclogrammen op den 3en—4en dag vertoonen. Deze veranderingen ontstaan in het moederlijk organisme, door het choriaalhormoon, dat wordt afgescheiden door het buitenste deel van het bevruchte ei, het trophoblast. Het trophoblast heeft dus de taak in den eersten tijd het ei, resp. de jonge vrucht te voeden en in het moederlijk lichaam bepaalde veranderingen teweeg te brengen. HET ENDOCRINE SYSTEEM GEDURENDE DE ZWANGERSCHAP Later vormt het draden of vlokken, die de verbinding met het moederlijk organisme vormen. Hechten ze zich niet vast, dan gaat het ei te gronde, want het kan zich slechts korten tijd zelfstandig voeden. Zoodra de verbinding met de baarmoeder is tot stand gekomen, heeft de inwerking van het choriaalhormoon, dat dezelfde eigenschappen bezit als het hypophysaire gonadotrope hormoon, ten gevolge, dat zich in het gele lichaam bepaalde veranderingen afspelen. Het verandert in een zwangerschaps gele lichaam en is dan in staat grootere hoeveelheden luteohormoon te vormen. Dit hormoon heeft de taak het achterkwabshormoon, pituitrine, dat de baarmoedercontracties veroorzaakt, te remmen. Op deze wijze blijft de baarmoederwand in rust en de vrucht kan zich ongestoord ontwikkelen. Het eerste stijgen van de curve op den derden dag (fig. 26—29) wordt door een reactie van het thyreotrope systeem op de bevruchting veroorzaakt, het plotselinge dalen op den 4en dag na de bevruchting komt tot stand door de sterke luteohormoonproductie. Het hypophysaire thyreotrope hormoon en de afscheidingsproducten van de schildklier doen nl. de reductiegetallen stijgen, terwijl de geslachtshormonen, jolliculine en luteohormoon de curve doen dalen, daar ze de antagonisten van het thyreotrope stelsel zijn. Bij alle zwangerschapscyclogrammen ziet men steeds weer hetzelfde: ’s avonds, aan het eind van den derden dag na de bevruchting, stijgt de curve tot een ongewone hoogte, en valt dan op den 4en dag ongeveer 35 seconden naar beneden. Deze veranderingen in het cyclogram zijn direct of indirect het gevolg van de inwerking van het choriaalhormoon, dat: het gele lichaam in een zwangerschaps gele lichaam verandert, met toenemende luteohormoonvorming Deze beide hormonen remmen: 1. het verdere eirijpingsproces en de folliculine-vorming. 2. het hypophysaire gonadotrope centrum. 3. het achterkwabshormoon van de hersenklier, het pituitrine. Dit alles maakt, dat de baarmoeder zich niet samentrekt, wat voor een rustige ontwikkeling van de vrucht noodig is. Deze rust komt tot uitdrukking in de dagelijks constante getallen van het zwangerschapscyclogram. Rust in het cyclogram beteekent rust in den baarmoederwand. Wanneer de zwangerschap ten einde is, of een abortus plaats vindt, wordt deze rust gestoord, en de reeds beschreven schommelingen vertoonen zich weer. Dat het ei zich binnen 3 resp. 4 dagen nestelt en niet eerst na 10 dagen wordt door het volgende bewezen: 1. Het sterke stijgen in het cyclogram op den 3en dag en de daaropvolgende val op den 4en dag, nadat de bevruchting is ingetreden. De hormonale veranderingen, die zich op het cyclogram vertoonen, kunnen slechts de teekenen van de eerste nesteling zijn. 2. Door directen en indirect en invloed van het bevruchte ei ontbreekt de tweede ovulatieval, die gewoonlijk 6—8 dagen na den eersten BEVRUCHTING EN NESTELING VAN HET EI (NIDATIE) ovulatieval plaats vindt. De nidatie moet daarom al eerder tot stand zijn gekomen. 3. De tweede ovulatie treedt gewoonlijk op den iöen, iyen of i8en dag in. Een ei, dat op den i8en dag vrijkomt, zou zich dan volgens de tot nu toe heerschende meening op den 27en of 28en dag nestelen, dus op het oogenblik, dat de menstruatie zou moeten beginnen. Dat zou in strijd zijn met de natuurwetten en is daarom niet aannemelijk. Het zwangerschaps gele lichaam zou zich dan bovendien eerst na den 28en cyclusdag ontwikkelen en de menstruatie niet kunnen tegengaan. Dat is in tegenspraak met de waarnemingen op cyclogram 28 en 29c, waar de menstruatie na de bevruchting van het tweede ei wegbleef. Hieruit volgt, dat de nesteling al eerder moet hebben -plaats gevonden. 4. De jongste tot nu toe onderzochte menschelijke eieren waren volgens de opgaven van Stoeckel, Möllendorf, Miller, BriceTeacher, Peters e.a. 12 dagen oud. Deze eieren waren reeds door een krachtigen trophoblast omgeven en waren (Stoeckel-Linzenmeier en Brice-Teacher) geheel in het endometrium ingenesteld, zoodat men kan aannemen, dat de eerste nesteling al eerder was begonnen. 5. Bij een abortus van 12 dagen gelukte het reeds jonge chorionvlokken in het bloed aan te toonen (fig. 27). Het sterkste bewijs, dat het ei zich al na 3—4 dagen nestelt, zijn de gedurende dezen tijd beschreven veranderingen der zwangerschapscyclogrammen (fig. 26—29). Uit een studie van cyclogrammen blijkt het, dat de curve na de sterke schommelingen op den 3en en 4en dag nog ongeveer 7 dagen noodig heeft, om volkomen constant te worden. Er is dus eerst een tijd van aanpassing en van over gang tot een later stabielen toestand. Het trophoblast scheidt niet slechts hormonen af, maar heeft waarschijnlijk ook een fermentatieve eigenschap, d.w.z. het verteert den baarmoederwand, de decidua. Daardoor dringt het ei in het slijmvlies van de baarmoeder, die daar weder overheengroeit. Na 3 dagen begint de nesteling. Het duurt nog ongeveer 7 dagen, voor het ei zich geheel heeft ingegraven (fig. 37). Is het ei geheel ingenesteld, dan ontstaat een stabiele toestand. De verschillende hormonen zijn harmonisch op elkaar ingesteld. Het cyclogram wordt constant. Zooals gezegd, waren de jongste tot nu toe onderzochte eieren 12 dagen oud. Daar met de spectroscopische onderzoekingsmethode reeds een zwangerschap van 3 of 4 dagen kan worden gediagnostiseerd, zal het in de toekomst mogelijk zijn, ook nog jongere eieren te onderzoeken. Op alle zwangerschapscyclogrammen, waar het eerste ei werd bevrucht, ontbreekt de tweede ovulatie en blijven ook verdere ovulaties weg (fig. 26, 27, 29). Gedurende de zwangerschap rijpen en barsten geen Graafsche follikels en daardoor komen geen verdere eieren vrij. Men vermoedde dit reeds vroeger. De zwangerschapscyclogrammen HET ENDOCRINE SYSTEEM GEDURENDE DE ZWANGERSCHAP bewijzen het echter onomstootelijk. Daar na de bevruchting van een ei verder geen ovulaties meer plaats vinden, en het baarmoederslijmvlies van het zwangerschaps gele lichaam voldoende hormonen ontvangt, blijft ook de menstruatie uit. Daar nu ovulatie en menstruatie ontbreken, komen in het cyclogram tijdens de zwangerschap ook geen inzinkingen voor. De dagelijks opgenomen getallen worden constant. Na dit te hebben vastgesteld volgt de vraag: waarom rijpen en barsten na de bevruchting van een ei in de eierstokken verder geen Graafsche follikels? Het natuurlijke antwoord hierop is, dat een ovulatie in den tijd, dat de vrucht de holte van de baarmoeder opvult, doelloos en daarom tegennatuurlijk zou zijn. De in dien tijd vrijgekomen eieren zouden niet bevrucht kunnen worden en een bevruchting zou geen zin hebben. Het blijkt bovendien, dat dit ophouden van de ovulaties hormonaal wordt geregeld. Door de sterke luteohormoonvorming in het zwangerschaps gele lichaam wordt de folliculine-productie onderdrukt. Nadat was aangetoond, dat de luteohormoon-vorming in het zwangerschaps gele lichaam niet zooals bij het corpus luteum menstruale van de hypophyse uit, maar door het choriaalhormoon aangezet wordt, was de eerste stap gedaan tot de conclusie, dat gedurende de zwangerschap de productie van de hypophysaire gonadotrope hormonen en de folliculinevorming op de placenta overgaat. Ofschoon wij echter tot de gevolgtrekking kwamen, dat gedurende de zwangerschap in de eierstokken geen verdere folliculine en in de hypophyse geen of weinig gonadotroop hormoon wordt gevormd, vindt men in urine en serum van de zwangere vrouw groote hoeveelheden folliculine en gonadotrope hormonen. Waar worden deze hormonen gevormd? Ze komen evenals het luteiniseerende choriaalhormoon uit de placenta, resp. decidua. Halban heeft reeds in 1905 voor het eerst gezegd, dat de placenta beschouwd moet worden als een klier der inwendige secretie. Door het luteiniseerende choriaalhormoon en het sterk toegenomen luteohormoon van het corpus luteum gravidarum worden het hypophysaire gonadotrope hormoon en de ovarieele folliculine-vorming geremd. M.a.w. het choriaalhormoon en het luteohormoon onderdrukken gedurende de eerste maanden van een zwangerschap de productie van de gonadotrope hormonen van de adenohypophyse en de folliculinevorming in de ovariën. Daardoor rijpen en barsten geen nieuwe follikels. Deze gevolgtrekking is van groote beteekenis voor het begrijpen van de samenwerking van de zwangerschapshormonen en de verhouding tusschen placenta, hypophyse en ovariën. De AscHHEiM-ZoNDEKsche reactie is daarom geen hypophysaire maar een placentaire proef. Men kan aannemen, dat ook gedurende de zwangerschap hypophyse en ovariën de productie van hun gonadotrope hormonen niet geheel stopzetten. Ze is echter minimaal en bijna van geen beteekenis, zooals nog beschreven wordt. Het kan als bewezen beschouwd worden, dat de stijgende productie van BEVRUCHTING EN NESTELING VAN HET EI (NIDATIE) de zwangerschaps-folliculine, die met de ovarieele folliculine dezelfde eigenschappen gemeen heeft en van het zwangerschaps folliculinotrope hormoon, dat met het hypophysaire gonadotrope hormoon identiek is, in de placenta resp. decidua en niet in de ovariën of hypophyse plaats vindt. De placenta resp. decidua is het compensatorische gonadotrope centrum van de zwangere vrouw. Ook gedurende de zwangerschap dringt zich de vraag op, of er een luteiniseerend, en een folliculinotroop, of slechts één placentair hormoon bestaat, dat gedurende de eerste zwangerschapsmaanden het gele lichaam tot luteohormoonproductie en tegelijkertijd den foetus tot groei aanzet, terwijl het na de derde zwangerschapsmaand, als de beteekenis van het zwangerschaps gele lichaam en de luteohormoonproductie afnemen, dit ééne slechts nog den groei van den foetus regelt. Het was Zondek, die een verschil maakte tusschen het folliculinotrope en het luteiniseerende hormoon. Zag hij, nadat muizen of konijnen met serum of urine van een zwangere vrouw waren ingespoten, dat het eirijpingsproces in de eierstokken van deze dieren op den voorgrond stond, dan concludeerde hij, dat dit een bewijs was van het voorhanden zijn van het folliculinotrope- of eirijpingshormoon. Vertoonden zich vele bloedpuntjes, dan nam hij aan, dat dit veroorzaakt werd door het luteiniseerend hormoon. De bloedpuntjes zijn echter slechts een later ontwikkelingsstadium van een gebarsten follikel en een overgang naar het gele lichaam. Indien de Graafsche follikel barst, dan ontstaat, daarin een bloeduitstorting, die men bij de dieren als bloedpuntjes ziet. Het is daarom niet in te zien, waarom deze bloedpuntjes als een specifieke reactie van het luteiniseerend hormoon zouden moeten gelden. Door vergelijkende studies van cyclogrammen, de verschillende processen, die zich tijdens een normale en een pathologische zwangerschap (mola) afspelen en den aard der hormonale productie van bepaalde gezwellen (chorionepitheliomen) kom ik tot de conclusie, dai in tegenstelling tot de hypophyse in de placenta’ 2 gonadotrope hormonen worden gevormd, het luteiniseerende choriaal- en het folliculinotrope hormoon. Wij zien, dat het folliculinotrope hormoon in den loop van de zwangerschap toeneemt, doch gedurende de laatste maanden minder wordt. Het folliculine neemt ook gedurende de laatste zwangerschapsmaanden toe. Door de gevolgtrekking, dat gedurende de zwangerschap de productie van genoemde hormonen op de placenta overgaat, kwam ik na vergelijkende studies van ziekten, die samenhangen met een verhoogde werking van de hersenklier tot de conclusie, dat de z.g. zwangerschapsvergiftigingen (toxicosen) ontstaan door een verhoogde productie van placentaire hormonen en wel van het folliculinotrope hormoon en van folliculine. De lever, die deze hormonen ontleedt, en de nieren, die ze uitscheiden, worden overbelast en kunnen daardoor ziek worden. Zoo worden HET ENDOCRINE SYSTEEM GEDURENDE DE ZWANGERSCHAP ze dan ongeschikt om de overtollige hoeveelheden hormoon uit het lichaam te verwijderen, de hormoonspiegel stijgt daardoor nog meer en ten slotte kunnen alle cellen in het vrouwelijke lichaam gaan lijden. Welke taak hebben deze verschillende hormonen nu gedurende de zwangerschap ? Het folliculine is evenals buiten de zwangerschap het proliferatiehormoon. Er werd al beschreven, hoe, wanneer er geen zwangerschap bestaat, het slijmvlies van de baarmoeder zich onder den invloed van het folliculine verdikt en bloedrijker wordt, terwijl de klieren in grootte en lengte toenemen. Dat is de proliferatiephase tijdens den cyclus der vrouw. Ook gedurende de zwangerschap bewerkt het folliculine, dat de cellen in het slijmvlies, de spierwand der baarmoeder en de melkklieren der borsten dikker en grooter worden. Onder invloed van het luteiniseerende choriaalhormoon ontwikkelt zich het zwangerschaps gele lichaam. Het is de activator van de luteohormoonvorming. Het luteohormoon zorgt er niet alleen voor, dat de baarmoeder zich in de eerste zwangerschapsmaanden niet samentrekt, maar het is ook gedurende de zwangerschap het zoogenaamde transformatiehormoon. M.a.w. onder zijn invloed voltrekken zich in het baarmoederslijmvlies bepaalde veranderingen, waardoor het endometrium in decidua verandert. Over de taak van het placentaire folliculinotrope hormoon was men tot nu toe in het onzekere. Uit talrijke proeven van andere onderzoekers en uit eigen overwegingen kon ik de conclusie trekken, dat het folliculinotrope hormoon de activator van de foetale celdeeling en celgroei is. Zonder dit hormoon zou de foetus niet groeien. Men moet aannemen, dat de eerste deelingen van de bevruchte eicel, die direct na het indringen van de spermatozoide volgen, onder hormonalen invloed geschieden. Het is zeer waarschijnlijk, dat of in de eicel folliculinotroop hormoon opgestapeld is, dat door het indringen van de spermatozoide geactiveerd wordt, of dat de spermatozoide folliculinotroop hormoon in de eicel brengt. Wanneer het ei dan met het moederlijke organisme in verbinding getreden is, zorgt eerst de hersenklier en later de decidua resp. de placenta voor de verdere levering van dit hormoon. Is de placenta na de geboorte van het kind of na een miskraam uitgestooten, dan neemt in de hersenklier de productie van het gonadotrope hormoon weer toe. Dit hormoon zet weer de follicüline-vorming in de eierstokken aan en daarmede het rijpen en barsten van den Graafschen follikel, d.w.z. de ovulaties beginnen weer. Dat het placentaire folliculinotrope resp. het daarmee identieke hypophysaire gonadotrope hormoon inderdaad de foetale cellen tot deeling brengt, blijkt hieruit, dat men in nog niet gebarsten Graafsche follikels eieren vond, die reeds onder den invloed van dit hormoon zich gingen deelen. BEVRUCHTING EN NESTELING VAN HET EI (NIDATIE) Proeven van Evans en Collip wezen erop, dat het folliculinotrope hormoon in de placenta evenwel niet geheel identiek is met het gonadotrope hormoon van de hypophyse. — Dat in de placenta werkelijk folliculine gevormd wordt, werd aangetoond bij vrouwen, van wie in een later stadium van de zwangerschap beide ovariën weggenomen moesten worden (Amati, Frank, Waldstein, Aschheim, Brindeau e.a.). Bij deze vrouwen bleef n.1. de folliculine productie in dezelfde mate bestaan als bij zwangere vrouwen met ovariën. Door de onderzoekingen van Egoroff, Smith, Möller-Christensen, Pedersen, Legrand e.a. is het bewijs geleverd, dat in het begin van de zwangerschap slechts een geringe hoeveelheid folliculine in het bloed kan worden aangetoond. Dit is te verklaren door de toenemende luteohormoonvorming, die de folliculineproductie onderdrukt. In de latere maanden stijgt de folliculinespiegel van het bloed. Aan het eind van de zwangerschap is hij — in tegenstelling met het folliculinotrope hormoon — het hoogst. Hoe kcmt het nu, dat het placentaire folliculinotrope hormoon, dat in staat is in de eierstokken van infantiele dieren de Graafsche follikels te doen rijpen en barsten, in de eierstokken van de vrouw niet hetzelfde tot stand brengt? Spuit men een infantiele muis of konijn met urine van een zwangere vrouw in, dan wordt het dier binnen 5 x 24 uur om zoo te zeggen volwassen, d.w.z. in zijn eierstokken rijpen de Graafsche follikels. Dit wordt veroorzaakt door het placentaire folliculinotrope hormoon, dat zich in de urine van zwangere vrouwen bevindt. Waarschijnlijk zou het denzelfden invloed op de eierstokken van de zwangere vrouw hebben, indien het niet in den eersten tijd van de zwangerschap door het luteohormoon en later door het placentaire folliculine in evenwicht werd gehouden. In de eerste drie maanden wordt bovendien de folliculine-vorming in de ovariën door de groote hoeveelheden luteohormoon, die door het zwangerschaps gele lichaam afgescheiden worden, tegengewerkt. Na de derde maand wordt echter het zwangerschaps gele lichaam regressief, en de luteohormoonvorming neemt dan af. Bevestigend voor mijn gedachtengang zijn de proeven van Zondek, die erin geslaagd is, de ovariën gedurende de zwangerschap te activeeren, doordat hij groote hoeveelheden voorkwabsubstantie inspoot, resp. bij dieren hypophysenvoorkwab implanteerde. Hij zag, dat daarbij vaak bij dieren een abortus voorkwam. Zondek vond ook bij deze proeven, dat de ovariën 3—5 voudig groeiden en talrijke follikelbloedingen en gele lichamen vertoonden. Ook namen de foetera dikwijls drie- of viervoudig in grootte toe, wat van groote beteekenis is voor mijn bewering, dat het folliculinotrope hormoon dient als activator van de foetale celdeeling en celgroei. Zoo is het ook te verklaren, dat in de eerste maanden van de zwangerschap — wanneer er niet genoeg luteohormoon gevormd wordt, of HET ENDOCRINE SYSTEEM GEDURENDE DE ZWANGERSCHAP de functie van het gele lichaam vermindert — de mogelijkheid van een abortus het grootst is. Uit de dierproeven van Hamburger, Schneider, Guldberg, Scott, Eberson e.a. blijkt het, dat het folliculinotwpe hormoon gedurende de geheele zwangerschap toeneemt, aan het eind echter minder wordt, dat de productie van het folliculine daarentegen eerst na eenige maanden sterker wordt en aan het eind van de zwangerschap haar hoogtepunt bereikt. Uit deze en andere dierbiologische proeven en talrijke waarnemingen resp. studies van zwangerschapscyclogrammen, kan men de conclusie trekken, dat gedurende de zwangerschap: 1. het choriaal- resp. het placentaire luteiniseerende hormoon hoofdzakelijk ervoor dient, om het zwangerschaps gele lichaam tot ontwikkeling te brengen en tot vermeerderde luteohormoonvorming aan te zetten. Beide hormonen remmen in den eersten tijd het achterkwabshormoon, zoodat de baarmoeder haar contractiliteit verliest. 2. het choriaalhormoon in den eersten tijd ook het hypophysaire gonadotrope hormoon remt. 3. het luteohormoon op het endometrium dezelfde werking uitoefent, als wanneer er geen zwangerschap bestond. D.w.z. het transformeert het endometrium tot decidua. Het blijft dus het transformatiehormoon. Ook oefent het een remmende werking op de placentaire en ovarieele folliculine-vorming uit. 4. Het placentaire folliculine is gedurende de zwangerschap evenals het ovarieele folliculine buiten de zwangerschap het proliferatiehormoon van den baarmoederwand. Onder zijn invloed vindt een hyperplasie van het baarmoederslijmvlies en de -spierlaag plaats, waardoor de baarmoeder resp. placenta groeit. Bovendien onstaat onder zijn invloed een celproliferatie van de borstklieren. Deze prolifereerende werking doet zich niet alleen gelden gedurende de zwangerschap en den cyclus van de vrouw, maar ook in pathologische gevallen, b.v. bij het ontstaan van zystoglandulaire hyperplasie van het endometrium en bij den man gedurende de eerste ontwikkeling van het prostaat-adenoom of adenofibromyoom resp. de prostaathypertrophie (Lacqueur, de Jongh e.a.). 5. Het placentaire folliculinotrope hormoon oefent een activeerende resp. aanzettende werking uit op de foetale celdeeling. De foetale cellen deelen en groeien onder zijn invloed. Het blijkt, dat zelfs buiten de zwangerschap het hypophysaire folliculinotrope hormoon, de eicellen, die zich nog in den Graafschen follikel bevinden, tot deeling kan brengen, zooals de proeven van Zondek, Allen, Janosik e.a. overtuigend bewijzen. Zondek vond zelfs eisegmenteeringen in groeiende, doch nog niet rijpe follikels, waarvan de eicel dus onmogelijk bevrucht kon zijn. Men had bij dieren, waarvan de hersenklier verwijderd was gezien, dat ook direct na de operatie zulke deélingen van de eicel voorkwamen in den nog niet gebarsten follikel. Geruimen tijd daarna hielden deze celdeelingen op. Dit wijst erop, dat de eicel het vermogen heeft, het BEVRUCHTING EN NESTELING VAN HET EI (NIDATIE) hypophysaire, gonadotrope hormoon op te stapelen, dat dan direct na de operatie nog celdeelingen kan teweeg brengen. Eenigen tijd na de verwijdering van de hersenklier, als geen hypophysaire hormonen Fig. 36. De bevruchting en het indringen van de spermatozoide in den eikern. Het vormen der spoelvormige chromosomen en celdeeling. meer gevormd worden, ontbreekt deze prikkel en de onbevruchte eicellen deelen zich niet meer. Dit is eveneens een direct bewijs, dat het hypophysaire, gonadotrope, en het daarmee identieke placentaire folliculinotrope hormoon, de activatoren van de eiceldeeling en later van de foetale celdeeling en den celgroei zijn. HET ENDOCRINE SYSTEEM GEDURENDE DE ZWANGERSCHAP De eerste celdeeling van het bevruchte ei wordt door een -prikkel veroorzaakt, en wel van het opgestapelde folliculinotrope hormoon, dat onder invloed van de spermatozoïde wordt geactiveerd. Wij moeten aannemen, dat met de zaadcel een stof in de eicel wordt gebracht, die deze activeerende werking uitoefent. Na de nesteling van het ei zorgt de decidua en later de placenta voor de noodige hoeveelheden van het folliculinotrope hormoon. Hoe grooter de vrucht wordt, hoe meer van' het hormoon geproduceerd moet worden. De verhoogde vorming zien wij aan de toenemende hoeveelheid, die in de urine wordt gevonden. De conclusie, dat de foetus door de inwerking van het folliculinotrope hormoon groeit, was van de grootste beteekenis voor mijn gedachtengang over de ontstaanswijze van gezwellen. De foetale celgroei is inderdaad Fig. 37. Het bevruchte ei volkomen ingegraven. als een goedaardige woekering te beschouwen. Eén cel deelt zich onder hormonalen invloed in een minimum van tijd in billioenen van cellen. Evenzoo groeit ook een goedaardig gezwel, en zooals ik kon aantoonen, onder invloed van dezelfde hormoonsoort nl. van het hypophysaire, gonadotrope hormoon, terwijl ik verder kon bewijzen, dat boosaardige tumoren zich onder invloed van het thyreotrope stelsel ontwikkelen. Er moet een bepaald aantal cellen worden gevormd, voordat het kind voldragen is. De foetale cellen hebben door hun groei toenemende hoeveelheden folliculinotro'op hormoon noodig. Aan het eind van de zwangerschap, wanneer het kind rijp is om geboren te worden, is de benoodigde hoeveelheid geringer. Aangezien het placentaire, folliculinotrope hormoon de antagonist is van het hypophysaire achterkwabshormoon, vermindert, zooals uit het vorige hoofdstuk volgt, de remmende werking, wanneer het kind voldragen is en de productie van het folliculinotrope hormoon afneemt. Zoo wordt het begrijpelijker, waarom de weeën op het eind van de zwangerschap beginnen. Het wordt ook verklaarbaar, waarom pituitrine injecties gedurende de zwangerschap geen weeën teweeg brengen. BEVRUCHTING EN NESTELING VAN HET EI (NIDATIE) De pituitrine-werking wordt door de antagonistische placentaire hormonen tegengewerkt. Logisch is het daarom, dat, wanneer de antagonistische invloed van deze hormonen vermindert, en de baarmoeder contractiel wordt, de pituitrine haar invloed beter ontvouwt. Zondek vond, dat het prolangehalte in de laatste weken van de zwangerschap vaak minder dan 350 ME (muizen-eenheden) per Liter bedroeg, terwijl gedurende de eerste zwangerschapsweken en -maanden men vaak 30.000—40.000 ME per Liter urine kon aantoonen. Na de Fig. 38. Doorsnee van de baarmoeder bij zwangerschap van 1 % maand. 1. Baarmoeder - 2. Plaats waar de placenta gevormd wordt. - 3. De foetus - 4. Baarmoederholte - 5. Baarmoederkanaal - 6. Moedermond. bevalling neemt de hoeveelheid folliculinotroop hormoon in de urine snel af, zoodat in den loop van 8 dagen de urine volkomen vrij van zwangerschapshormonen is. Is het kind geboren en de placenta uitgestooten, dan houdt de remmende werking van het placentaire folliculinotrope hormoon en folliculine op hypophyse en ovariën op. — De hypophyse neemt de productie van het folliculinotrope en luteiniseerende hormoon op zich en kan weer haar activeerende werking op de folliculine productie in de ovariën en het rijpen en barsten van den Graafschen follikel uitoefenen. Daarom kan men kort na een geboorte of na een abor- HET ENDOCRINE SYSTEEM GEDURENDE DE ZWANGERSCHAP tus het weer beginnen van de ovulaties cycloscopisch waarnemen. Het is een wonder der natuur, hoe gedurende de zwangerschap de productie van het hypophysaire gonadotrope hormoon en van het ovarieele folliculine op de placenta overgaan en hoe alle zwangerschapshormonen zich onder elkaar en tegenover het hypophyse-achterkwabshormoon in evenwicht houden, hetgeen uitgedrukt wordt door het constant blijven van het zwangerschapscyclogram (fig. 26-29). 11. DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING VAN DE JONGE ZWANGERSCHAP. Het is voor een vrouw buitengewoon belangrijk, zoo vroeg mogelijk te weten, dat ze zwanger is. Met mijn methode kan de zwangerschap al voor hei wegblijven van de menstruatie gediagnostiseerd worden. Vindt de bevruchting gedurende de eerste ovulatie plaats, dan kan al 14—18 dagen voor den bepaalden menstruatietijd de zwangerschap vastgesteld worden, zooals ik met talrijke voorbeelden zal bewijzen (fig. 26/27). In het vorige hoofdstuk werd reeds uiteengezet, dat de jonge zwangerschap aan het ontbreken van de ovulatie- en menstruatievallen in het cyclogram, dus aan de dagelijks constante reductiegetallen herkend wordt. Bij een geslachtsrijpe vrouw ontbreken deze vallen anders nooit. Zelfs bij vrouwen, bij wie de menstruaties wegblijven, d.w.z. in gevallen van secundaire amenorrhoe vertoonen zich ovulatievallen en gedurende den menstruatietijd een inzinking der curve (fig. 33/34)Een dergelijken val heb ik rudimentair genoemd en het proces animale menstruatie, omdat hier evenals bij dieren hét baarmoederslijmvlies zich weer regenereert, zonder dat het tot een bloeding komt. Een constant blijven van de dagelijks opgenomen reductiegetallen wijst daarom op een zwangerschap. Ze kan door dit constant blijven op eenvoudige wijze gediagnostiseerd worden, zooals bij onderzoeking van talrijke zwangere vrouwen is gebleken. Bij gezonde vrouwen van ongeveer 25—40 jaar, wier endocrine systeem in evenwicht is, vinden wij gewoonlijk in het preovulaire en in het premenstrueele stadium van de curve reductiegetallen van 120—140. Bij een vrouw, bij wie dit getal 140 bedraagt, vinden we constante zwangerschapsgetallen van ongeveer 160, heel in het begin van de zwangerschap van ongeveer 165 (fig. 26) en aan het eind zeer vaak van ongeveer 155. In de laatste dagen voor de geboorte kan men wederom een van 16c—165 constateeren, en kort voor de geboorte zien wij schommelingen. Zij geven aan, dat de geboorte op komst is. Ze berusten op een vermindering van het placentaire folliculinotrope hormoon en een toenemende pituitrinevorming. Hoewel ik nog geen gelegenheid had dergelijke onderzoekingen te doen, neem ik aan, dat men daardoor met het cycloscoop het tijdstip van de geboorte kan bepalen. Dit is misschien een aansporing voor artsen, die over een groot verloskundig materiaal beschikken, een dergelijk onderzoek te doen. DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING, ENZ. Vinden we bij een gezonde vrouw op 5 opeenvolgende dagen constante getallen van ongeveer 160, en is de menstruatie weggebleven, dan valt er aan de diagnose zwangerschap niet te twijfelen. Ook voor den vastgestelden menstruatietijd zijn constante getallen van ongeveer 160 op 5 opeenvolgende dagen kenmerkend voor de zwangerschap. In het cyclogram van niet- Fig. 27. Cyclogram van jonge zwangerschap en abortus. Cyclus 31 dagen. Cyclogram tot de ie ovulatie. Curve na de bevruchting (zwangerschapscurve). Schematische curve, één mnd. van tevoren opgenomen. J * 1 1 Overgangscurve. Normale curve na den abortus. ^ Copulatie 10 uur n.m. / in Bevruchting. Schematisch aangegevenmenIjljl struatietijd indien patiënte “ niet ware bevrucht. H Ovulatie. — Schematisch aangegeven ovu- 1 latietijd, indien patiënte niet ware bevrucht. T \ Begin der bloedingen. I g Vrucht uitgestooten, chorionvlokken microscopisch aangetoond. ■ q Gewone menstruatie (5 da- ■ sen)-.. |D Vroegtijdige pseudomenstruatie (8 dagen), in werkelijkheid abortus. E Cyclusinzinking, samenvallende met de eigenlijke menstruatie. zwangere vrouwen vinden we nergens een phase, waarin de reductiegetallen op 5 opeenvolgende dagen constant 160—165 bedragen. Zoowel bij zwangere als ook bij niet-zwangere vrouwen ziet men vaak schommelingen van ongeveer 5 seconden per dag. Meestal is het reductiegetal ’s avonds dan iets hooger, dan ’s morgens. Deze kleine verschillen zijn van geen belang voor de beoordeeling van de curve. Desondanks verdient het aanbeveling om zoo mogelijk de getallen steeds op hetzelfde uur van den dag op te nemen. Bij jonge zwangere vrouwen, vaak ook bij oudere, liggen de reductie- DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING getallen van de zwangerschap soms hooger, ongeveer tusschen 130—155 — Over het algemeen kan men zeggen, dat de reductiegetallen, die gedurende de zwangerschap gevonden worden, ongeveer 15—20 seconden verschillen van de getallen, die men gedurende den preovulairen hoogstand vindt. Dit is zeer belangrijk. Wij hebben reeds aangetoond, dat vele jonge meisjes Fig. 28. Cyclogram van de bevruchting na de tweede ovulatie. Cyclus 31 dagen. _ v. . opnamen overuag. Copulatie 5 uur n.m. ^ Opnafnen 9 uur ’s avonds. . . . . A. Nidatie op den derden dag. Impregneermg van het twee- g Sterke val op den vierden dag. de el- Na eenige schommelingen wordt Cyclogram voor de bevruch- de cu™e constant. De zwangerschap ^ 6 is in de 3e maand gynaecologisch Schematische curve, zooals bevestigd, ze zou zijn verloopen, indien geen bevruchting was ingetreden. Zwangerschapscurve. rp De ontbrekende menstruatie 11 * schematisch weergegeven. een reductiegetal hebben van ongeveer 100, de meesten van 110 120. Ook bij allerlei ziekten als Basedow, anaemie, bleekzucht, tuberculose, asthma, hysterie enz. vinden we in het preovulaire stadium van de curve getallen van 90 en minder. Bij verschillende van deze ziekten is de mogelijkheid van conceptie verminderd. Treedt echter een zwangerschap in, dan ligt de zwangerschapscurve ongeveer hij jio, wanneer het reductiegetal van den preovulairen hoogstand on- Fig. 24. CYCLOGRAM van 2 vrouwen met een cyclus van 31 dagen. Fig. 25. CYCLOGRAM met 3 ovulaties — Curve van patiënte A. Nullipara van 28 jaar. — Curve van patiënte B. Multipara van 27 jaar. ■ Menstruatie f beneden van patiënte A , ■ l boven van patiënte B I Ovulaties { beneden van patiënte A ■ . I boven van Patiënte B Men lette op de overeenkomsten en verschillen van beide curven, ook van dezelfde vrouw gedurende de eerste en de tweede maand. Men vergelijke ook deze cyclogrammen met cyclogram 23. I Ovulatie (3 maal) Cyclus van 24—26 dagen Fig. 45. CYCLOGRAM van de periodieke vruchtbaarheid Menstruatie. Ovulatie (2 maal). fa Menstruatieval. [3 iste preovulaire hoogstand. Q iste ovulatieval. D 2e preovulaire hoogstand, p 2e ovulatieval. p premenstrueele hoogstand, L_c_d Conceptie. omdat het vrijgekomen ei 2 dagen te 1 bevruchten is. ®“C Op den isten dag van den ovulatieval de bevruchtingsmogelijkheid het , grootst, b—Cl Conceptie x omdat in dezen tijd gedeponeerde spermatozoiden het later vrijgekomen ei kunnen bevruchten,aangezien ze 3 dagen daartoe in staat blijven. J-Q Conceptie twijfelachtig — omdat op den derden dag het ei niet meer bevrucht kan worden. gl I» Absolute steriliteit , ■ . . omdat geen ei aanwezig s; bij de +1 !■ vrouw, die een cyclus van 31 dagen heeft is deze tijd langer, bij nulliparae met 3 ovulaties vaak korter. — 1 Relatieve steriliteit : omdat verschillende onderzoekers als Nümberger en Pryll nog tot 15 dagen levende spermazoiden in de vrouwelijke geslachtsorganen hebben gevonden. I—Q Steriliteit twijfelachtig — omdat op grond van het voorheen medegedeelde het voorzichtiger is, om de bevruchtingsmogelijkheid van de spermatozoiden 1-2 dagen langer te nemen. Men lette erop, dat in de eerste maand de eerste ovulatieval op den i2en dag en in de tweede maand op den gen dag valt. Van X—Y moet altijd met de mogelijkheid van een bevruchting worden gerekend. Van Y—Z is de vrouw practisch steriel. ?ig. 26. CYCLOGRAM van een vrouw met een cyclus van 31 dagen voor en na de bevruchting. Menstruatie. Eerste ovulatiedag. Tweede ovulatiedag. Ovulatie, indien geen bevruchting was ingetreden (schematisch). Copulatie 3% uur n.m. Impregneering van het ei. Cyclogram voor de bevruchting. Schematische curve van de vorige maand. Cyclogram na de bevruchting. De ontbrekende menstruatie schematisch weer-gegeven. 10 dagen later reactie van Friedmann positief. Fig. 29. CYCLOGRAM van zwangerschap na de eerste (A), de tweede! ovulatie (c) en abortus (B) — 26 jarige vrouw met een cyclus van 28 dagen — q Bevruchting ongeveer i % maand later | ° gen 1'2 na, de tweede ovulatie. iste ovulatie. iste zwangerschap. abortus. iste ovul. 2e ovul. 2e zwangerschap. VAN DE JONGE ZWANGERSCHAP geveer go bedraagt. Vindt men op 5 opeenvolgende dagen dergelijke hooge reductiegetallen, zonder dat een menstruatie zich heeft vertoond, dan bestaat ook de mogelijkheid van een amenorrhoe, of dat de vrouw zich in haar preovulaire of premenstrueele phase bevindt. In deze phasen van den cyclus kan de curve bij een normale vrouw namelijk zulke hooge getallen vertoonen, zonder dat ze zwanger is. In dergelijke gevallen van twijfel kan men de onderzoeking nog enkele dagen voortzetten. Is de curve na 10 dagen nog steeds constant, dan wijst dit ontegenzeglijk of zwangerschap, hoe hoog of laag de getallen ook mogen liggen. ie ovul. 2e ovul. 3e ovul. menstr. Fig. 30. Cyclogram van zwangerschap en abortus. — Zwangerschapscurve. Overgangscurve. Normale curve. Rudimentaire menstruatie val. ■ De menstruatie duurde ± 1 maand na den abortus slechts IYt dag. Ovulaties (3 maal). 1, Beginnende bloeding; misselijk* heid en spanning in de borsten verdwenen —■ de vrucht is afgestorven. Ib De vrucht is uitgestooten; microscopisch chorionvlokken aangetoond. Daarna weer normale cyclusschommelingen . Bij gezonde vrouwen kan men, zooals gezegd, de diagnose stellen, wanneer op 5 opeenvolgende dagen zich constante getallen van 150—165 vertoonen, bij jonge of zieke vrouwen zal het wel eens noodig zijn het onderzoek nog met enkele dagen te verlengen. Er zijn ook ziekten, waarbij men in het preovulaire en premenstrueele stadium getallen van ongeveer 160 vindt, b.v. bij myxoedeem en krop (schildklierziekten). Ook hier is bij onzekerheid na 10 dagen de diagnose met absolute zekerheid te stellen. Over het algemeen kan men zeggen, dat bij vrouwen, die steeds regelmatig menstrueeren en die door dagelijksche cyclogramopnamen de hoogte van hun reductiegetallen in het preovulaire en premenstrueele Cyclus. 8 DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING stadium van hun cyclus kennen, de zwangerschap gediagnostiseerd is, wanneer ze op 5 opeenvolgende dagen reductiegetallen vinden, die ongeveer 20 seconden lager liggen, onafhankelijk ervan of de menstruatie reeds is uitgebleven of nog wordt verwacht. Kent een vrouw haar reductiegetallen nog niet, of bestaat er een ziekte, dan moet de duur van het onderzoek met 5 dagen verlengd worden. Bij secundaire amenorrhoe of animale menstruatie, waarbij geen menstruatiebloedingen voorkomen, kan het vaak gebeuren, dat de menstruatieval in de curve zoo vlak verloopt (fig. 33), dat men ongeveer 4—5 dagen bijna constante getallen vindt. Ze zijn nooit volkomen constant doch vertoonen steeds verschillen naar boven en beneden. Zet men in zulke gevallen de waarneming voort, dan ziet men de curve naar den preovulairen hoogstand stijgen, waardoor een zwangerschap kan worden uitgesloten. Zoo geeft de cycloscopische zwangerschapsdiagnose honderd percentige zekerheid, daar ze berust op hormonale veranderingen in het vrouwelijke lichaam, die slechts door een bevruchting tot stand komen. Er verschijnen gedurende de zwangerschap noch ovulaties, noch menstruaties, daarom ontbreken in de curve zoowel de ovulatievallen als ook de menstruatieval. Vindt de bevruchting bij de eerste ovulatie plaats, dan zien wij op het cyclogram den eersten ovulatieval en daarna de veranderingen, die karakteristiek zijn voor de zwangerschap (fig. 26/27). De tweede ovulatieval en alle volgende ovulatie- en menstruatievallen ontbreken. Wordt het tweede ei bevrucht, dan vertoont het cyclogram beide ovulatievallen. De stijgende tak van den tweeden ovulatieval gaat dan over in de typische zwangerschapscurve. Daarna ontbreken de menstruatieval en alle verdere ovulatievallen (fig. 28/29c). Nadat een zoo eenvoudige en absolute methode ter bepaling van de zwangerschap was gevonden, rees de vraag, hoe snel na een bevruchting de diagnose op deze wijze mogelijk is. Kan ze vroeger gesteld worden, dan met de reeds beschreven AscHHEiM-ZoNDEKsche reactie? Zelfs al was ze even snel, dan zou dit eenvoudige onderzoek, dat elke arts en iedere vrouw dadelijk beheerscht, veel beter zijn, dan een gecompliceerde dierbiologische reactie, die slechts door weinige daarin ervaren personen in goed ingerichte laboratoria kan worden uitgevoerd, nog af gezien van het feit, dat deze methoden hoogstens 97 pCt. zekerheid geven. Het bleek, dat mijn methode ook sneller is. Al in den tijd, dat er nog geen aanleiding bestaat de Aschheim-ZondekscAê of FriedmannscAê reactie te doen verrichten, kan men met de cycloscopische onderzoekingsmethode zeggen, dat er een zwangerschap bestaat. De dierbiologische reacties zijn als indirect te beschouwen, omdat men de door de zwangerschap bewerkte hormonale veranderingen niet bij de vrouw zelf, maar bij dieren aantoont. De meest bekende dierbiologische reactie is die van AschheimZondek. Ofschoon Zondek nog steeds meent, dat ze op het aantoonen van hypophysaire hormonen berust, staat het vast, dat wij op deze VAN DE JONGE ZWANGERSCHAP wijze het placentaire choriaal- of folliculinotrope hormoon aantoonen. Er worden eenige infantiele muizen, d.w.z. dieren, die nog niet geovuleerd of gecopuleerd hebben met de te onderzoeken urine ingespoten. Dat de muizen nog niet volwassen zijn, blijkt uit leeftijd en gewicht. Is de vrouw zwanger, d.w.z. bevinden zich in haar urine zwangerschapshormonen, dan rijpen na 5 X 24 uur de follikels in de eierstokken dezer muizen. Op de oppervlakte ziet men dan rijpe follikels en bloedpuntjes. Zijn in de onderzochte urine geen zwangerschapshormonen, dan blijven de ovariën van de muizen onveranderd. Het eigenaardige is nu, dat niet altijd alle muizen positief reageeren. Wanneer echter bij twee derde der dieren bovengenoemde veranderingen worden gevonden, dan is de reactie positief. Een verbetering van deze methode is de FRiEDMANNsche reactie, waarbij men inplaats van muizen twee konijnen als proefdieren neemt. Ze worden met 10 cm3 urine ingespoten. Reeds na 2 X 24 uur vindt men in de eierstokken de beschreven veranderingen, indien zwangerschap bestaat. Mijn methode berust op de waarneming van hormonale veranderingen van de zwangere vrouw zelf en is daarom direct. Daar ze nog voor het ontbreken van de menstruatie positieve resultaten geeft, kan men daarmede al een zwangerschap bepalen, die slechts enkele dagen bestaat, hetgeen soms voor het behoud van de vrucht van belang kan zijn. Een jonge zwangerschap wordt, omdat men over haar bestaan in onwetendheid verkeert, vaak door onvoorzichtige bewegingen in gevaar gebracht. Om mij in staat te stellen, een zwangerschap van het begin tot het einde cycloscopisch te onderzoeken, stelde zich een jonge gezonde vrouw ter beschikking, die reeds twee gezonde kinderen had en nog een derde wenschte. Ik had de verlossing van het laatste kind geleid die zonder stoornissen was verloopen. Man en vrouw zijn intelligent; hij is 30, zij 25 jaar oud. Na de geboorte van het laatste kind, dat bijna 1 jaar oud was, had patiënte steeds een pessarium occlusivum gebruikt, waardoor een nieuwe zwangerschap was voorkomen. Nu werd 1 maand lang het cyclogram opgenomen om het type te leeren kennen. De daarop volgende maand werd de eerste ovulatie af gewacht. Nadat om 10 uur ’s morgens van den nen cyclusdag het reductiegetal, dat den vorigen dag 143 bedroeg, op 152 was gevallen, werd de ovulatiediagnose gesteld en kon worden aangenomen, dat ongeveer 12—18 uur tevoren het ei was vrijgekomen, ’s Namiddags om half vier vond een copulatie plaats, de eenige keer zonder pessarium occlusivum, zoodat met vrij groote zekerheid kon worden geconcludeerd, dat een eventueele bevruchting door deze copulatie was tot stand gekomen. Zooals later bleek, werd de vrouw zwanger. Daardoor was ik in de gelegenheid te zien, hoe snel mijn zwangerschapsdiagnose positief uitvalt. Er moet nog gezegd worden, dat de dame in kwestie een volkomen normaal zenuwstelsel had. Ze is een krachtige gezonde vrouw en vrij van elke autosuggestie. Daarom verdienen ook haar subjectieve DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING klachten en opmerkingen in verband met de wetenschappelijke aanteekeningen onze volle aandacht. De curve van patiënte had denzelfden en den volgenden dag een normaal verloop, d.w.z. ze daalde zooals bij iedere ovulatie tot 165, steeg den daaropvolgenden dag tot 150 en den volgenden dag tot 145 (fig. 26). Dit is waarschijnlijk de tijd, gedurende welken het ei zich nog niet heeft ingenesteld, in ieder geval de invloed van het bevruchte ei nog niet zoo sterk is, dat daardoor hormonale veranderingen in het moederlijk organisme optreden. Indien men aanneemt, dat de spermatozoiden al binnen 2 uur zich in de ampullae kunnen bevinden, dan heeft de bevruchting op denzelfden cyclusdag, waarschijnlijk al voor 6 uur plaats gevonden. Den volgenden — den i2en cyclusdag, nam patiënte vermeerderde slijmafscheiding waar en klaagde over een droge keel en hikken. Deze waarnemingen, die niet objectief wetenschappelijk zijn, zijn toch vermeldenswaard, omdat een zoo jonge zwangerschap nog nooit werd beschreven. Op den I3en cyclusdag constateerde patiënte lichte rugpijn. Op dien dag werd ze ’s morgens om 10 uur en ’s avonds om 9 uur onderzocht. Het verschil tusschen beide opnamen was niet noemenswaardig. Op den i4en cyclusdag was nog alles, zooals het moest zijn, d.w.z. het reductiegetal bedroeg 145. — Doch om 8 uur ’s avonds vertoonde zich iets ongewoons. Het reductiegetal bedroeg n.1. voor het eerst gedurende de heele cyclusopname 140, terwijl de slijmafscheiding was toegenomen (fig. 26b). Ze had opgemerkt, dat de afscheiding niet uit de scheede, maar zooals het haar scheen, uit hooger gelegen deelen, waarschijnlijk dus uit de baarmoeder kwam. Op cyclogram 26 is de curve, zooals deze tot den i4en cyclusdag verliep, met een lijn aangegeven, daarna wordt door een stippellijn schematisch aangegeven, hoe ze in overeenstemming met de vorige maand had moeten verloopen. We zien na den hoogsten stand van 140 drie dagen na de bevruchting, op den 4en dag een plotselingen val — in tegenstelling met de curve van de vorige maand, die 3 dagen na elkaar het getal 145 vertoonde als voorbereiding tot de tweede ovulatie. De curve viel op den i$en dag tot 165. Een opname ’s avonds om 7 uur gaf het getal 175 aan. Terwijl de curve dus den vorigen avond tot den hoogsten stand van 140 gestegen was, bereikte ze den volgenden avond den diepsten stand van 175. Op den 17en cyclusdag was het reductiegetal voor het eerst ’s morgens en ’s avonds 175. Daarna steeg het langzaam, bleef eerst tusschen 165 en 175 en ten slotte tusschen 160 en 165 constant. Het organisme heeft dus eerst een tijd van hormonale aanpassing noodig, waarbij het zich instelt op den door de zwangerschap veranderden stand van den hormoonspiegel. Daarna treedt een constant hormonaal evenwicht in door een samenwerking van adenohypophyse, eierstokken, gele lichaam, chorion en decidua. Op eenvoudige wijze kunnen wij met deze vitale reactie reeds waar- VAN DE JONGE ZWANGERSCHAP schijnlijk op den avond van den derden dag na de bevruchting (fig. 26b) — wegens den ongewonen hoogstand — hoogstwaarschijnlijk op den 4en dag — wegens den ongewonen val (C) en met zekerheid een dag later (D) de diagnose: zwangerschap stellen. Willen wij voorzichtig zijn, dan nemen we nog 2 of drie dagen lang de curve op. Blijft ze constant in de diepte (D, E, F), dan is de diagnose: jonge zwangerschap absoluut zeker. Bij een vrouw, zooals in dit geval, met een cyclus van 31 dagen, kunnen we, wanneer ze bij de eerste ovulatie bevrucht wordt, met absolute zekerheid reeds op den i8en en igen dag de diagnose stellen, d.w.z. 7—8 dagen na de bevruchting en 13—14 dagen voor de volgende menstruatie. Treedt de bevruchting bij de tweede ovulatie in, dan kunnen wij 6—7 dagen later de zwangerschap diagnostiseeren. In ieder geval is de diagnose mogelijk voor het wegblijven van de volgende menstruatie. Patiënte had de volgende subjectieve symptomen, waarop anders niet wordt gelet, of die anders verklaard worden. De op het cyclogram met A en B aangegeven plaatsen zijn reeds beschreven. Bij C merkte ze frequente mictie, slijmafscheiding, spanning en pijn in de borsten. Bij D, dat is op den ióen cyclusdag en 5 dagen na de bevruchting, had ze slijmafzondering, pijn en spanning in de borsten, bovendien een gevoel van spanning en zwelling van de uitwendige schaamdeelen. Bij E klaagde ze over misselijkheid, borrelen der darmen (borborigmi), moeheid, nervositeit, hartkloppingen en slijmafzondering. Op den 20sten en 2isten dag namen misselijkheid, borborigmi en moeheid toe (F). Gedurende deze dagen bleef ook de gevoeligheid en zwelling van de borsten bestaan. Daarna namen de subjectieve verschijnselen langzamerhand af. Het schijnt, dat juist de eerste aanpassing van het lichaam van sterkere subjectieve symptomen vergezeld gaat, als reactie op de innesteling. Cyclogram 26 geeft het verdere verloop aan. De reductiegetallen bleven daarna constant op ongeveer 162—163. Terwijl de menstruatie altijd regelmatig was, bleef ze op den eersten dag van den nieuwen cyclus weg, zooals uit het cyclogram blijkt. 10 dagen nadat de regel was weggebleven, werd ter controle de FRiEDMANNsche reactie verricht, die positief uitviel. In de 4e maand werd, nadat de menstruatie ook in den daartusschenliggenden tijd weggebleven was, met absolute zekerheid de zwangerschap gediagnostiseerd. De beschreven zwangerschapsbepaling heeft de volgende voordeelen: 1. Ze is buitengewoon eenvoudig, zoodat iedere arts, ook de nietspecialist, ze met het door mij geconstrueerde cycloscoop (fig. 1 en 44) kan stellen. 2. Ze is absoluut, omdat ze niet op dierbiologische proeven berust, waarvan een zeker percentage negatief uitvalt, maar op endogene hormonale veranderingen, die altijd door een zwangerschap in het vrouwelijke organisme worden teweeggebracht. Deze staan in verband met de veranderde hormoonvorming van adenohypophyse, eierstok- DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING ken, gele lichaam, chorion en decidua, zijn dus vitale veranderingen, die door het bevruchtingsproces plaats vinden. 3. Zij is de snelste zwangerschapsdiagnose, die mogelijk is. Op het oogenblik, waarop men met deze methode al kan zeggen, dat er een zwangerschap bestaat, zijn er zelfs nog geen aanwijzingen om de AschheimZoNDEKscAe of FriedmannscAê reactie te doen verrichten, aangezien nog voor de menstruatie wegblijft de diagnose met het cycloscoop kan worden gesteld. Een verdere interessante zwangerschap is voorgesteld op cyclogram 27. Aangezien hier de getallen slechts over dag werden opgenomen, ontgingen ons de hoogste en wellicht ook de laagste punten, die op cyclogram 26, 28 en 29 zichtbaar zijn. Patiënte werd op den i2en cyclusdag bevrucht. Op den ipen cyclusdag kon met zekerheid de zwangerschapsdiagnose worden gesteld. Het ongeluk wilde, dat op den 27en dag, dus 5 dagen vóór de menstruatie verwacht werd, patiënte viel en begon te bloeden. Het cyclogram vertoont het verloop van de zwangerschap en den daarop volgenden abortus. In de coagula (gestold bloed) konden jonge chorionvlokken en decidua worden aangetoond, waardoor er geen twijfel meer mogelijk was aan het bestaan van een zwangerschap. Vaak hoort men van vrouwen, dat de menstruatie vroegtijdig verschijnt, sterker is en langer aanhoudt dan gewoonlijk. Zulke vroegtijdige regelbloedingen worden vaak veroorzaakt door een onderbroken jonge zwangerschap, die als zoodanig niet werd herkend. — In tegenstelling tot haar gewone menstruaties, die altijd 4—5 dagen duurden, hielden de bloedingen nu 8 dagen aan en waren in de eerste dagen sterker dan gewoonlijk. Terwijl ze altijd een cyclus van 31 dagen had, trad de pseudomenstruatie 5 dagen voor den tijd op. Figuur 28 vertoont een bevruchting van het tweede ei bij een 30-jarige vrouw. De curve stijgt op den 3.en dag zeer sterk. Het is mogelijk, dat ook bij de gevallen 26/27 de curve op den 3en dag zoo sterk gestegen is, doch dat het spectroscopische onderzoek toevallig niet bij de hoogste en laagste punten plaats vond. Bij alle bevruchtingen zien wij, dat de curven op den derden dag veranderingen vertoonen, waardoor er geen twijfel bestaat, dat een verbinding tusschen ei en moederlijk organisme is tot stand gekomen. Cyclogram 29 is buitengewoon interessant. Het is afkomstig van een 26-jarige vrouw met een cyclus van 28 dagen. Ze was ongeveer een jaar getrouwd en dacht, dat ze steriel was. De baarmoedermond werd verwijd en daar ze ook naar voren verplaatst was, werd buikligging na de copulatie aanbevolen. Daarna werd patiënte, wier curve regelmatig werd opgenomen, gedurende de eerste ovulatie bevrucht. Het tweede ei kwam niet tot ontwikkeling, zooals het cyclogram aangeeft. De menstruatie bleef op den verwachten tijd weg. Twaalf dagen daarna aborteerde patiënte. Daar de bloeding sterk was, werd gecuretteerd en konden microscopisch decidua en chorionvlokken worden aangetoond. VAN DE JONGE ZWANGERSCHAP Ik heb patiënte daarna 1% maand rust en gedurende dezen tijd een pessarium occlusivum voorgeschreven. In den daaropvolgenden cyclus heb ik de eerste ovulatie laten voorbijgaan, terwijl eenige dagen lang de curve ’s morgens en ’s avonds werd opgenomen. Bij het begin van den tweeden ovulatieval werd de aanwijzing gegeven slechts éénmaal zonder pessarium occlusivum te copuleeren. Deze copulatie leidde eveneens tot een bevruchting, zooals uit cyclogram 29c blijkt. Patiënte werd driemaal daags chorionpoeder Voorgeschreven, en ze kreeg 4 weken lang om den dag 5 KE luteohormoon injecties. De zwangerschap bleef bestaan. Patiënte is nu 6 maanden zwanger. De dagelijksche reductiegetallen bleven constant. Uit al deze cyclogrammen kan men concludeeren, dat het bevruchte ei zich gedurende den eersten dag nog niet heeft genesteld; daardoor treden ook geen veranderingen op in het cyclogram. Eerst op den derden dag, en zeer duidelijk op den vierden dag vertoonen zich hormonale veranderingen, zoodat men moet aannemen, dat de nidatie op den derden en vierden dag begint. Twee dagen lang schommelen de reductiegetallen, die ’s morgens en ’s avonds worden opgenomen. Dan worden ze constant, waardoor men mag aannemen, dat op den óen en 7en dag na de bevruchting zich het chorion reeds heeft ontwikkeld. Ongeveer 8—10 dagen na de bevruchting komt de curve tot rust, nadat het ei zich geheel heeft ingegraven en de hormonale verhoudingen stabiel zijn geworden. Hoe het constante zwangerschapscyclogram na een abortus, dus bij afbreking van de zwangerschap, verandert, toont cyclogram 30. De curve van een 23-jarige vrouw werd opgenomen, die mij consulteerde, omdat haar menstruatie ongeveer 14 dagen was weggebleven. Ze zeide, dat ze anders regelmatig alle 28 dagen menstrueerde. Ze is sedert een jaar getrouwd. Uit sociale overwegingen was een kind tot nu toe niet gewenscht. De man had daarom condomen gebruikt. In de laatste maand was deze voorzorgsmaatregel 10 dagen na de menstruatie niet genomen. Men kon daarom vrij zeker zeggen, dat de vrouw gedurende de eerste ovulatie bevrucht en ongeveer 4 weken zwanger was. De baarmoeder was een weinig vergroot en bestonden nog andere symptomen die op zwangerschap wezen. Bij het eerste onderzoek werd een reductiegetal van 165 gevonden. Den volgenden dag werd een tijd van 163 seconden vastgesteld en de daaropvolgende dagen steeds weer getallen, die tusschen 163 en 165 schommelden (fig. 30). De diagnose zwangerschap was zeker. Patiënte kwam nog enkele dagen voor de opname van den reductietijd en steeds vertoonden zich de constante getallen. Vier dagen na de laatste opname consulteerde patiënte mij weder, omdat ze na een langen autotocht bloedingen had gekregen. Het reductiegetal was nog steeds 165. Den volgenden dag steeg het tot 140. Daarom kon men aannemen, dat de vrucht was afgestorven. Drie dagen lang bleef het reductiegetal constant 140. De bloedingen waren gering. DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING Op den morgen van den derden dag aborteerde patiënte. Vrucht en decidua werden uitgestooten; microscopisch werden chorionvlokken aangetoond. Den volgenden dag viel het reductiegetal tot 158, steeg dan weer tot 142. Daarna volgden, zooals het cyclogram aantoont, de normale cyclusbewegingen. Ongeveer 35 dagen na het begin van den abortus vertoonden zich een halven dag lang slechts sporen bloed. Er vond dus een soort rudimentaire menstruatie plaats. Het cyclogram demonstreert duidelijk, welke hormonale veranderingen een abortus tengevolge heeft. Men kan aannemen, dat bij het sterven van de vrucht een plotselinge stoornis intreedt en het endocrine stelsel, in het bijzonder hypophyse en ovariën, direct na een abortus weer hun normale hoeveelheden hormoon beginnen te produceeren, terwijl de functies van decidua en placenta ophouden. Deze hormoonvormers oefenen een remmenden invloed op de werkzaamheid van hersenklier en eierstokken uit en houden vooral ook het ovulatieproces op, want na de zwangerschap begint een wouw direct weer te ovuleeren. Bij onderbreking van een jonge zwangerschap zien wij op het cyclogram het pendant van haar begin. Zoo lang de vrucht nog leeft, het chorion functioneert en het corpus luteum onveranderd zijn werkzaamheid uitoefent, blijven de reductiegetallen constant. Houdt de choriaalfunctie op, wordt de verbinding van de vrucht met den uteruswand verbroken, is de vrucht dus afgestorven, dan stijgt de curve plotseling en bereikt ongeveer den stand zooals op den 3en dag na de bevruchting. Deze hoogstand ontstaat, doordat de productie van choriaal- en luteohormoon ophoudt en direct de vorming van het antagonistische hypophysaire hormoon toeneemt (fig. 296, 30). Bij uitzondering ziet men eerst een plotseling dalen van den hormoonspiegel en de curve. In het bloed ontstaat dan een oogenblik van hormoonarmoede, zooals ook bij een menstruatieval geschiedt. Eerst na dezen val neemt de hormoonproductie weer toe en stijgt de curve. Het cyclogram blijft bij een abortus gewoonlijk hoog, zoolang de uterus nog niet geheel geledigd is. Wordt de vrucht langzaam uitgestooten, zooals gewoonlijk het geval is, dan daalt de curve langzaam en gaat zonder, of met kleine schommelingen in den preovulairen hoogstand over. Het lichaam past zich aan den nieuwen toestand aan. Dan verschijnen in het cyclogram de ovulatievallen en de menstruatieval weer. Wordt gecuretteerd en op deze wijze de baarmoeder in één keer geledigd, dan volgt een plotselinge val en daarna een stijgen naar den preovulairen hoogstand (fig. 29b). Meestal duurt het dan enkele dagen, voor de eerste ovulatie intreedt. Voor alle veranderingen in het cyclusleven, bij beginnende zwangerschap, bij begin en eind van een abortus, zeer vaak ook bij het begin van ovulatie en menstruatie stijgt resp. daalt de curve een weinig, voor ze zich in dé tegenovergestelde richting beweegt. De geoefende herkent zeer vaak een dergelijke kleine stijging als voorteeken van den komenden ovulatie- of menstruatie- VAN DE JONGE ZWANGERSCHAP val. Ze moet beschouwd worden als reactie van het lichaam resp. het antagonistische thyreotrope systeem op de hormonale verandering. Vroeger was het heel moeilijk te zeggen, wanneer zich bij een jonge zwangerschap, vooral in den menstruatietijd, bloedingen vertoonden, of een abortus dreigde, of dat de bloedingen van geen beteekenis waren. Zooals bekend, kunnen dergelijke bloedingen in de eerste drie maanden van de zwangerschap, zij het ook in geringe mate, optreden, zonder dat de zwangerschap in gevaar wordt gebracht. Met de cycloscopische onderzoekingsmethode is het nu mogelijk precies te zeggen of de vrucht leeft of afgestorven is. Leeft ze, dan blijft de zwangerschapscurve constant. Is ze afgestorven, dan vertoont de curve een sterken uitslag naar boven of bij uitzondering eerst naar onder. Blijft de curve constant, dan moeten alle vereischte maatregelen genomen worden, om de zwangerschap te behouden. In het andere geval moet men er rekening mede houden, dat de vrucht wordt uitgestooten. Gebeurt dit niet, terwijl de curve weer normaal wordt en de ovulaties beginnen, dan kan dit op een „missed abortion” of het afsterven van de vrucht in een extra-uterinen vruchtzak wijzen. Voor de diagnose van abortus resp. dreigende abortus bewijst de spectroscopische onderzoekingsmethode daarom eveneens belangrijke diensten, en is vaak een uitstekend hulpmiddel om door preventieve maatregelen de zwangerschap te behouden. Juist in de eerste dagen van de zwangerschap is het van belang haar bestaan te weten. In dit stadium is het ei door dunne draden met het moederlijk organisme verbonden en kunnen deze door onvoorzichtige bewegingen gemakkelijk scheuren of losraken. Tot dusverre bestond er geen methode om een zwangerschap van slechts enkele dagen te bepalen. Men kon daarom niet bij benadering zeggen, hoe vaak gedurende dezen tijd een miskraam voorkwam, veroorzaakt door onvoorzichtigheid. Vooral schadelijk is het rijden in een auto of een motorrijwiel — soms ook op een gewone fiets op een hobbeliger! straatweg. Het is daarom beter, dat gevoelige vrouwen gedurende den tijd der jonge zwangerschap eiken auto- of motortocht vermijden. Springen is sterk verboden, ook trappen loopen en wanneer dit niet te vermijden is, dan moet dit langzaam en voorzichtig gebeuren. Bergtochten, vermoeiende reizen, te warm en te koud irrigeeren of baden zijn eveneens te vermijden. Ook is het beter, nadat de jonge zwangerschap is gediagnostiseerd, eenige weken niet te copuleeren. Kortom iedere psychische emotie of physische uitputting, doch vooral stootende of schuddende bewegingen en sterke prikkels moeten in dezen tijd vermeden worden. Een slechte inwerking kunnen ook onrijpe vruchten en bepaalde medicamenten hebben, die de contracties van de baarmoeder aanzetten, zooals moederkoren, pituitrine, safraan, cantharidine, strychnine enz. Er zijn vrouwen, bij welke bij de minste stoornis een abortus in- DE EENVOUDIGE, SNELLE EN ABSOLUTE BEPALING treedt en andere, bij wie zelfs bij ernstige ongelukken de zwangerschap blijft bestaan. Bekend is de geschiedenis van een vrouw, wier buik en baarmoeder door een woedenden stier werd gewond. Dagenlang kwam er vruchtwater uit de wond, doch ze genas zonder infectie en het kind werd niet uitgestooten. Natuurlijk is dit een uitzondering. Met de cycloscopische methode is het voor den arts ook gemakkelijk, de differentiaaldiagnose tusschen zwangerschap en vele ziekten te stellen. Bij fibromyoom b.v. (spiergezwel van de baarmoeder) en grossesse nerveuse (schijnzwangerschap) vinden wij normale cyclusschommelingen, terwijl bij zwangerschap de getallen constant blijven. Ook de diagnose van extra-uterine zwangerschap, een zwangerschap buiten de baarmoeder-holte, meestal in den eileider, wordt op deze wijze eenvoudiger. Na de geboorte van een kind is het voor de vrouw van gróote beteekenis, dagelijks haar cyclus öp te nemen. Het is nl. bekend, dat bij vrouwen, die haar kinderen zoogen, de menstruatie vaak weken en maanden na de geboorte kan wegblijven. Er bestaat dan onzekerheid, of het zoogen de oorzaak is van het wegblijven van den regel, of dat een nieuwe zwangerschap is ingetreden. Bij dagelijksche opname van den reductietijd is een dergelijke twijfel snel opgeheven. Aan het optreden en niet-optreden van de ovulatievallen kan men gemakkelijk zien, of er een nieuwe zwangerschap bestaat of niet. Tamelijk snel na de geboorte, nog voor dat de menstruatie zich vertoont, begint de vrouw weer te ovuleeren. Het is dus mogelijk, dat zij opnieuw zwanger wordt, zonder nog gemenstrueerd te hebben. Tot nu toe was men in dergelijke gevallen aangewezen op dierbiologische reacties, of men moest wachten tot de baarmoeder zoo groot was, dat ook gynaecologisch de zwangerschap kon worden vastgesteld. Door mijn methode kan men nu, door het constant blijven van de dagelijksche getallen, d.w.z. door het ontbreken van de ovulaties, ook in dit stadium een bestaande zwangerschap aantoonen. Hetzelfde zien wij bij vrouwen, die nog nooit gemenstrueerd hebben, of bij wie de menstruatie na eenige malen wegblijft (amenorrhoe). Het komt bij hooge uitzondering voor, dat vrouwen zwanger worden, zonder dat ze ooit gemenstrueerd hebben. Hier ontbreekt in den eersten tijd ieder aanknoopingspunt om aan te nemen, dat er een zwangerschap bestaat. Ook in zulke gevallen verklaart hét cycloscoop den toestand. Blijft bij een vrouw de regel weg, wat het gevolg kan zijn van een ziekte, een endocrine stoornis, een verandering van klimaat of een veranderde levenswijze, dan was tot nu toe de vrouw, zoowel als de arts, dien ze consulteerde onzeker, of het om een zwangerschap ging of niet. Met mijn methode kan men nu gemakkelijk de juiste diagnose stellen. Ook bij amenorrhoe ovuleeren de vrouwen bijna altijd. Een zwangerschap is ook hier aan het wegblijven van de ovulaties en het constant blijven van het cyclogram te constateeren. Omgekeerd kan het gebeuren, dat een vrouw bloedt en toch zwanger is. VAN DE JONGE ZWANGERSCHAP Vooral komt dit in de eerste drie maanden voor, zoolang de vrucht nog niet de geheele baarmoederholte opvult. Door het cycloscopische onderzoek kan men zich ook in zulke gevallen zekerheid verschaffen. Nu behoeft een vrouw niet meer op het wel of niet verschijnen van de menstruatie te wachten als een belangrijk, doch vaak bedriegelijk teeken, dat ze wel of niet zwanger is. Ze behoeft bij het uitblijven van een menstruatie niet meer in twijfel te zijn, of amenorrhoe of zwangerschap de oorzaak is en zij is in dergelijke gevallen niet meer op dure en omslachtige dierbiologische onderzoekingen aangewezen. Het cycloscopische onderzoek maakt de diagnose zoowel van de zwangerschap als van de amenorrhoe eenvoudig. Ook in gevallen van gerechtelijke geneeskunde heeft de methode groote voordeelen. Ze lost vele problemen op, die men tot nu toe op andere wijze niet kon benaderen. Daar de zwangerschap gewoonlijk 273 dagen duurt, kan een vrouw, wanneer ze weet, bij welke ovulatie ze bevrucht werd, nauwkeurig den tijd van de geboorte berekenen. Mijn zwangerschapsbepaling is niet alleen eenvoudig, snel en absoluut, maar dient ook om een miskraam te voorkomen en daardoor de jonge vrucht te beschermen. Het was bovendien mogelijk met deze methode alle problemen op te lossen, die met de conceptie in verband staan. 12. MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN. De beste definitie van de menstruatie, naast de ovulatie de belangrijkste phase in het cyclusleven van de vrouw, is een korte beschrijving van het proces. De menstruatie is een periodiek af sterven van de bovenste laag van het endometrium (baarmoederslijmvlies), door onttrekking van folliculine en daaropvolgend luteohormoon, waarna de afgestorven celmassa’s onder bloedingsverschijnselen van de met bloed overvulde onderste laag van het baarmoederslijmvlies worden losgescheurd en uitgestooten. Het essentieele daarbij is het afsterven van het endometrium door het onttrekken van hormonen, waarvoor deze cellen zeer gevoelig zijn. Hoe hooger de hormoonspiegel was en hoe lager hij daarna valt, des te sneller sterven de cellen af, wat meestal, doch niet altijd identiek is met de hevigheid van de bloeding. Dit onttrekken van hormonen wordt veroorzaakt door het regressief worden van het gele lichaam, dat ophoudt luteohormoon te produceeren. De oorzaak hiervan is weer, dat er geen bevruchting tot stand kwam. Niet alleen hierdoor sterven de endometriumcellen af, de oorzaak kan ook zijn een plotseling onttrekken van folliculine of een plotselinge folliculine-luteohormoon-wisseling. Een voorbeeld, dat het endometrium ook na een plotseling uitsluitend onttrekken van folliculine bloedt, zijn cyclogrammen 31 en 34. Cyclogram 31 stelt 3 cyclusmaanden van een 15-jarig jong meisje voor, dat tamelijk regelmatig alle 30 dagen menstrueert. Daartusschen verschijnt echter eenmaal gedurende de eerste of tweede, dan weer gedurende de derde ovulatie een bloeding, die door mij ovulatiebloeding werd genoemd. Zij ontstaat, wanneer een sterke, steile val op één dag plaats vindt. Ze treedt meestal op, wanneer de val zijn diepste punt nadert, doch kan ook 1 of 2 dagen later volgen. Het laatste is hierdoor te verklaren, dat in bepaalde gevallen de uitpersing der bloedstolsels uit het nauwe baarmoederkanaal eener nullipara eenigen tijd kan duren. Typisch is ook, dat het jonge meisje zeide, dat de bloedingen meestal eerst lichtrood zijn en later pijnen optreden, waarbij dan stukken zwart bloed te voorschijn komen. Dit komt overeen met hetgeen voorheen als oorzaak werd genoemd. Het bloed wordt 1 of 2 dagen later onder pijnlijke samentrekkingen van de baarmoeder uit het nauwe ostium geperst. We zien in de eerste maand een dergelijke ovulatiebloeding, die door de Franschen „crise intermenstruelle” en door de Duitschers „Mittelschmerz” wordt genoemd, gedurende de Fig. 31. Cyclogram van een 15-jarig meisje met menstruatie- en ovulatiebloedingen. Ovulatietijden van 3 maanden opgenomen (A, B, C). I Menstruatie^ 0 Ovulatie (3 maal). g Ovulatiebloeding. E Ontbrekende menstruatie, schematisch weergegeven. Cyclus 30 dagen. Ovulatieval met bloedingen. A. Menstruatiebloeding en ovulatiebloeding op den 2osten, 2isten en 22sten cyclusdag, gedurende de 3e ovulatie. B. Menstruatiebloeding en ovulatiebloeding op den i2en, i3en en i4en dag gedurende de iste ovulatie en op den ióen en jyen dag gedurende de 2e ovulatie. C. Ovulatiebloeding op den 23sten en 24sten cyclusdag na de derde ovulatie (21/22 dag). Men lette erop, dat bij een sterken ovulatieval in verloop van één dag de ovulatiebloedingen optreden. Duurt de ovulatieval 2 dagen, dan ontbreken de bloedingen (C). In de 3e maand heeft patiënte niet gemenstrueerd. 3 M 2 co H »■ C > H W W aj g w 2 C/3 H » CJ > H W C/3 H O O » g C/3 C/3 W MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN derde ovulatie. In de tweede maand trad een ovulatiebloeding op tijdens de eerste en tweede ovulatie en in de derde cyclusmaand weer tijdens de derde ovulatie. In het laatste geval begon de bloeding pas een dag na den laagsten stand. Bij alle 4 ovulatiebloedingen zien we een sterken, steilen val op één dag, zeer vaak met een verschil van meer dan 30 seconden. Bij de eerste ovulatiebloeding kan er nog geen sprake zijn van een geel lichaam. Ze kan dus slechts het gevolg zijn van een plotselinge folliculine-onttrekking. Het is de eerste maal, dat men een dergelijk proces grafisch kan voorstellen en om zoo te zeggen „zicht- Fig. 32. Cyclogram van hetzelfde jonge meisje 8 maanden later. De neergaande tak van de ovulatievallen duurt nu 2 dagen en deze zijn minder diep. Daardoor ontbreken de ovulatiebloedingen. De menstruaties vertoonen zich nu regelmatig om de 28 dagen. baar” kan maken. Na deze bloeding zoo kort voor de menstruatie bleef zelfs de eigenlijke menstruatie weg, hoewel op de curve een duidelijke menstruatieval te zien is. Waarschijnlijk was de tijd voor een voldoende prolifereeren of transformeeren van het slijmvlies te kort. Een verder bewijs, dat door een plotseling onttrekken van folliculine een dergelijke bloeding ontstaat, die zich door een snellen, sterken ovulatieval op de curve bemerkbaar maakt, is het cyclogram van hetzelfde meisje, dat ongeveer 8 maanden later werd opgenomen, (fig. 32). Ze zeide, dat ze nu regelmatig alle 28 dagen menstrueert. We vinden dit op het cyclogram bevestigd. De ovulatievallen zijn MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN niet meer zoo steil. Verschillen van 25—3° seconden komen niet meer voor. De curve valt bij de ovulatie ongeveer 15, bij uitzondering 20 seconden, de vallende tak strekt zich over 2 dagen uit. Bij deze langzame hormoononttrekking sterft de bovenste laag van het slijmvlies niet af en er vinden geen ovulaüébloedingen plaats. De cyclogrammen van dit jonge meisje zijn door de vele bijzonderheden, die een inzicht geven in verschillende cyclusproblemen, die tot nu toe moeilijk op te lossen waren, om zoo te zeggen wetenschappelijke documenten. Dat een plotseling onttrekken van folliculine tot een afsterven van het ris- oo- '^yciogram van een 10-jang meisje met secundaire amenorrhoe (1animale menstruatie). || Ontbrekende menstruatie, sche_ matisch weergegeven. I Ovulatie 3 maal. t — Cycluscurve. Rudimentaire menstruatieval. Patiënte lijdt aan anaemie en secundaire amenorrhoe. Laatste regel 3 maanden geleden. Ook vroeger had patiënte onregelmatig gemenstrueerd. geprolitereerde endometnum kan leiden, bewijzen overigens ook de proeven van C. Kaufmann, die ik kan bevestigen. Geeft men een postclimacterische vrouw groote hoeveelheden folliculine en houdt men dan plotseling daarmee op, dan volgt den volgenden dag of ïenige dagen later onder bloedingsverschijnselen een afsterven van iet endometrium. Ditzelfde kan ook worden waargenomen bij vrouwen, die aan secundaire amenorrhoe lijden. Dat ook een plotselinge wisseling van luteohormoon en folliculine ïen bloeding kan veroorzaken, wordt bewezen door de wijze, waarop ie menstruatiebloeding begint bij de vrouw met een cyclus van 30/31 lagen (fig. 24). Hoe meer folliculine in het bloed werd afgescheiden, les te sterker zijn daarna de bloedingen. Door het te veel aan folliculine vordt het slijmvlies en de spierlaag in de baarmoeder tot verhoogde voekering resp. proliferatie gebracht. Bij de menstruatie sterft dan MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN een dikkere laag van het endometrium af. Aangezien het weefsel bij verhoogden folliculinetoevoer ook bloedrijker is, zijn de menstruatiebloedingen ook sterker dan gewoonlijk. Worden de hormonen langzaam aan het endometrium onttrokken, dan komt het voor, dat de cellen van het slijmvlies niet afsterven en dat er geen bloeding plaats heeft, zooals op cyclogram 31, vooral in de derde maand geschiedt, waar de beide eerste ovulatievallen ieder 2 dagen duren, terwijl de derde steile ovulatieval, die op één dag plaats vindt, door een bloeding wordt gevolgd. 130 Fig. 34. Cyclogram van een 17-jarig meisje met een normale, een ammaie rudimentaire-) menstruatie en een ovulatiebloeding in den volgenden cyclus. | Menstruatie, ra Ovulatie (3 maal). _ A. Normale menstruatieval. ** B. Rudimentaire cyclusval. | Ontbrekende menstruatie, schera matisch weergegeven. H Ovulatiebloeding. Ovulatieval t. d. ov. bloeding. Patiënte had een cyclus van 28 dagen. De laatste menstruatie duurde 5 dagen; 28 dagen later geen menstruatie. Daarop volgde een ovulatiebloeding gedurende de eerste ovulatie, op den 38sten dag na de laatste menstruatie. — Men lette op het verschil in cyclusverloop bij de normale en animale (rudimentaire) menstruatie. Bij hormoonwisseling, waarbij de hoeveelheden luteohormoon langzamerhand minder worden en de folliculinetoevoer langzaam stijgt, (fig. 33), kan het gebeuren, dat het endometrium gelegenheid heeft, zich zonder desquamatie en bloeding te herstellen, zooals dit ook bij dieren het geval is. Daarom noem ik dit proces een animale menstruatie. Het komt voor bij amenorrhoe. Op het cyclogram (fig. 33 en 34) vertoont de curve een rudimentairen menstruatieval, die vlak en gelijkmatig (fig. 33) of een miniatuur is van een normalen menstruatieval (fig. 34). Figuur 33 is het cyclogram van een 18-jarig jong meisje, dat sedert 4 maanden niet menstrueerde. Ze is een weinig anaemisch, maar MENb IRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN overigens gezond en heeft een — waarschijnlijk in aanleg bestaande— door de anaemie versterkte hypofunctie van hypophyse en ovariën, zooals door de analyse van het endocrine systeem kon worden aangetoond (zie hoofdstuk 4). Reeds daardoor waren de hoeveelheden hormonen, die het endometrium kreeg, minder. Het slijmvlies, dat aan rig- 35- Cyclogram van een meisje van 18 jaar, dat een verandering van de curve aangeeft, veroorzaakt door Influenza. Menstruatie. Ovulatie (3 maal). öegmnende menstruatieval. Het stijgen van de curve door Influenza met Angina, bronchitis en hooge koorts. De koorts is verdwenen. Curve schematisch z*oals zij zou zijn verloopen, indien patiënte niet was ziek geworden. geringe hoeveelheden hormoon gewend was, krijgt, nadat het gele lichaam regressief is geworden, langzamerhand folliculine toegevoerd, waardoor het niet afsterft en de menstruatie wegblijft. Nog interessanter is cyclogram 34, dat opgenomen is van een 17-jarig, schijnbaar gezond jong meisje. We zien hier eerst een normale nenstruatieval met een normale menstruatiebloeding en na 28 dagen een 'udimentaire menstruatieval, waarbij de menstruatiebloeding wegblijft. Cyclus. 9 MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN De curve stijgt naar den preovulairen hoogstand als voorbereiding tot de eerste ovulatie in den nieuwen cyclus. Bij de eerste ovulatie verscheen een ovulatiebloeding. Wederom ziet men op dien dag een sterken, steden val. Bij het genezen van secundaire amenorrhoe en vooral ook bij 'primaire amenorrhoe wijst het cyclogram ons nu den weg en geeft vooral aan in welk stadium van den cyclus de patiënte zich bevindt. Vroeger stond men hieromtrent voor een raadsel; men wist ook niet, of een dergelijke patiënte ovuleerde of niet. Het is niet alleen van wetenschappelijke beteekenis, de cyclusphasen van de patiënte, lijdende aan amenorrhoe, te kennen, maar het heeft ook een practisch-therapeutische waarde, omdat het van groot belang is, in welke phase van den cyclus wij therapeutisch ingrijpen. Zonder het cyclogram zou men geen aanknoopingspunt hebben. Het cyclogram zal daarom in de toekomst voor de juiste bepaling en behandeling van allerlei menstruatiestoornissen niet meer gemist kunnen worden, evenmin als het endocrine electrodiagram, waardoor het ons mogelijk is, het endocrine systeem te analyseeren. Wij zien bij deze patiënten met amenorrhoe evenals bij iedere andere vrouw een eersten preovulairen hoogstand, den eersten ovulatieval, den tweeden preovulairen hoogstand, den tweeden ovulatieval en bij jonge nulliparae, waar een derde ei vrijkomt, een derden preovulairen hoogstand, een derde ovulatie en ten slotte den premenstrueelen hoogstand met aansluitendenden rudimentairen menstruatieval (vgl. fig. 33/34 met fig. 23/25). We hebben reeds beschreven, dat het verschil tusschen een cyclus van 26/28 dagen en een van 30/31 dagen en meer daarin ligt, dat de beide gele lichamen niet tegelijkertijd afsterven. Bij den cyclus van 30/31 dagen zien wij op den 28sten dag een lagen stand van de curve, zonder dat een bloeding volgt, omdat het andere corpus luteum, dat nog luteohormoon vormt, het endometrium voldoende hormoon toevoert. Dan stijgt de curve, evenals bij het type van 28 dagen naar den preovulairen hoogstand. De folliculine-vorming begint. Daardoor wordt de luteohormoonvorming van het nog functioneerende gele lichaam onderdrukt. Ze houdt ten slotte op, en de getransformeerde bovenste laag van de baarmoeder sterft af. In dit stadium helpt het niet meer, dat ze van den rijpenden follikel kleine hoeveelheden folliculine krijgt. Nakagawa publiceerde, dat van 2080 uitgezóchte gezonde vrouwen 97 % regelmatig menstrueerden. 448 daarvan, dat is 22% %> menstrueerden alle 28 dagen, 807 ongeveer 39 % alle 30/31 dagen, 229 = 11 % alle 32 dagen en de overige met kortere of langere tusschenruimten. Sedert de exacte methode der cyclogramopname bestaat, behoeven er bij de bepaling van den duur en het type van den cyclus geen fouten meer voor te komen. MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN De meest bekende vormen van menstruatiestoornissen zijn: 1. Amenorrhoe, het wegblijven van de menstruatie. Wij noemen het primair, wanneer er nog nooit een menstruatie is geweest, secundair, wanneer de menstruatie zich één of meerdere malen heeft vertoond en dan om de één of andere reden is weggebleven. 2. Oligo- of Hypomenorrhoe — wanneer de bloedingen zeer gering zijn of bij langere tusschenpoozen zich vertoonen. 3. Dysmenorrhoe, onregelmatige, zeer vaak vervroegde menstruaties, die met pijn gepaard gaan. 4. Menorrhagie of metrorrhagie — te sterke menstruatie -bloedingen. 5. Puberteitsstoornissen, die bij de eerste menstruaties voorkomen. 6. Climacterische stoornissen bij het ophouden van de ovulaties en de menstruatie. 1. Amenorrhoe. De primaire amenorrhoe ontstaat, doordat de geslachtsorganen van de vrouw, in het bijzonder eierstokken en baarmoeder in ontwikkeling terugblijven. We noemen dit hypoplasie of infantilisme. Vroeger geloofde men, dat de baarmoeder alleen tijdens de puberteit groeit. Dit bleek echter niet juist te zijn. Reeds bij de ontwikkeling van den foetus in de baarmoeder en van den dag van de geboorte tot de puberteit neemt ze in grootte toe en zelfs daarna groeit ze nog onder hormonalen invloed. Primair wordt deze ontwikkeling vanuit het geslachtscentrum van de hersenklier geregeld, secundair zijn het de eierstokken en vooral het folliculine, die hun invloed daarop uitoefenen. Hoewel de primaire amenorrhoe één oorzaak heeft, nl. de hypofunctioneele afwijking van de hersenklier en de eierstokken, moeten wij bij de behandeling met 2 factoren rekening houden: met de infantiele geslachtsorganen en de hypofunctie van het geslachtscentrum in de hypophyse en van de ovariën, dus met een aangeboren stoornis van het endocrine stelsel en wel van het gonadotrope systeem. De primaire amenorrhoe wordt naar de grootte van de baarmoeder ingedeeld in: een zwaren, tusschen en lichten vorm. Bij den zwaren vorm is de lengte van de baarmoeder ongeveer 3 cm, bij den tusschenvorm ongeveer 4—4 y2 cm en bij den lichten vorm, dien men ook bij secundaire amenorrhoe aantreft, ongeveer 5 cm. Het is vanzelfsprekend, dat de laatste vorm makkelijker te genezen is, dan de zware. — Tot nu toe beschouwde men de primaire amenorrhoe als ongeneeslijk (Clauberg, Kehrer, Kaufmann e.a.). Men heeft getracht met de meest verschillende methoden, b.v. door organopreparaten, een genezing tot stand te brengen. De methoden mislukten, omdat het onmogelijk bleek met organopreparaten de hypophyse aan te zetten. Ik kon in tegendeel bewijzen, dat alle organopreparaten de hypophyse remmen, en dat men daarmee wel bepaalde symptomen kon doen verdwijnen, maar de ziekte niet causaal kon genezen. — Ik ging ook bij het genezen MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN van deze ziekte van een geheel ander standpunt uit, nl. de endocrine klieren van de patiënte zelf tot verhoogde hormoonproductie te dwingen. Door het dagelijks aanzetten van deze klieren met korte golven, neemt hun hormoonproductie toe. Op deze wijze kon ik de hypofunctioneele klieren normaliseeren. Hetzelfde zien wij bij spieren, die athropisch geworden zijn en die wij tot ontwikkeling en verhoogde werkzaamheid willen brengen. Een dergelijke spier wordt dagelijks tot ontwikkeling ge- Sec. I T. H. O. M. Fig. 39. Endocrine electrodiagram van primaire amenorrhoe. Diagnose: dysfunctie van hypophyse en ovariën. Endocrine electrodiagram van 18 November 1936. n-»i «->■» 3 Jan. — Ovariën belangrijk verbeterd. 19 Jan. — Hypophyse en ovariën bijna in evenwicht. bracht met faradische stroomen of met massage. Zoo wordt ze sterker en kan ten slotte haar normale arbeid weer verrichten. Wordt een hypofunctioneele klier regelmatig met bepaalde doses korte golven doorstroomd, dan neemt haar hormoonproductie toe, zooals wij met het cycloscoop kunnen bewijzen. Door de verbetering der hypofunctie komt het endocrine stelsel in evenwicht. Met onze hulpmiddelen is het niet moeilijk om de kleine baarmoeder tot ontwikkeling te brengen. Wel moeilijk echter is het te voorkomen, dat de uterus weder athro- MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN phieert. Het is dus noodig, ook het endocrine stelsel in evenwicht te brengen. Bij voldoende afscheiding van het gonadotrope hormoon der hersenklier en der eierstokken blijft de baarmoeder op peil. Dit werd bereikt door korte golven doorstroomingen dezer klieren, afgewisseld met universeele behandeling. De baarmoeder, die vaak slechts de grootte heeft van een walnoot, wordt op deze wijze meer dan 6 cm. lang en blijft ook deze grootte behouden. Sec. I. T. H. O. M. Fig. 39a. Endocrine electrodiagram van primaire amenorrhoe (vervolg van diagram 39). Normale curven. Electrodiagram van 31 Jan. 1 dag voor de menstruatie, de klieren in evenwicht; getallen liggen ongeveer bij 180 (premenstrueel stadium van den cyclus). ’ 1 ' 1 8 Febr. — Klieren in evenwicht, getallen nu bij ongeveer 150 (preovulair stadium van den cyclus). jg Maart. — Volkomen normaal. Wanneer men bedenkt, dat de natuur 13—14 jaar noodig heeft om de baarmoeder tot dit stadium te brengen, dan is het een kunststuk, wanneer de arts hetzelfde bereikt in enkele maanden. Tot nu toe kon een primaire amenorrhoe niet worden genezen. Zoo zegt b.v. Clauberg, een autoriteit op het gebied van menstruatiestoornissen: „Het is tot nu toe niet gelukt, de ovarieele functie bij dergelijke patiënten aan den gang te brengen”. En verder: „Er blijft niets anders over, dan een dergelijk functioneel minderwaardig aangelegd organencomplex als een misvorming te beschouwen”. Ook MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN andere schrijvers als Treub, van Rooy, Kehrer meenen, dat in zulke gevallen niets te bereiken is. Des te verheugend is het, dat het met de door mij opgebouwde organo-korte golven therapie voor het eerst gelukt is, een primaire amenorrhoe te genezen. Het gaat om een 23-jarig jong meisje, dochter van een arts. De baarmoederholte was 3 cm lang, dus den zwaarsten graad van hypoplasie. Het endocrine electrodiagram gaf een hypofunctioneele afwijking van hersenklier en eierstokken aan (fig. 39). Na twee maanden kwam de baarmoeder tot volle ontwikkeling en het endocrine stelsel in evenwicht (Diagram 39a). Na 6 weken vertoonde zich de eerste regelbloeding. Sedert het begin van de behandeling heeft ze al 14 maal regelmatig alle 28 dagen gemenstrueerd en ik kon bovendien aantoonen, dat ze 2 maal per maand ovuleert. Vroeger had men bij de behandeling van dergelijke patiënten alle aandacht aan de eierstokken geschonken. Door de analyse van het endocrine stelsel volgens Dausset-Samuels, gelukte het aan te toonen, dat het hypofunctioneele geslachtscentrum van de hypophyse primair en de eierstokken secundair ziek zijn. Hierdoor kon een causale en succesvolle therapie toegepast worden. De methodiek van dit onderzoek en deze behandeling werd door mij voor het eerst op het internationale korte golven congres in Weenen, Juli 1937 en op het geneeskundig congres in Utrecht, April 1937 voorgedragen. Patiënten, die aan primaire amenorrhoe lijden, bevinden zich meestal in een ongelukkigen toestand. Ze kunnen er frisch, gezond en vanzelfsprekend ook aardig uitzien. Niemand zou zeggen, dat hen iets scheelt. Het kan echter tot complicaties en zielsconflicten komen, wanneer ze zich willen verloven of trouwen. Door de verminderde productie van het hypophysaire gonadotrope hormoon rijpen de Graafsche follikels niet of onvolkomen en barsten daarom meestal ook niet. Dientengevolge is ook de folliculine-ontwikkeling in de eierstokken gering. Barst desondanks een follikel, dan ontwikkelt zich het gele lichaam onvoldoende en het slijmvlies van de baarmoeder wordt niet voldoende getransformeerd. Kortom door de bestaande endocrine afwijking lijdt het geheele ovulatieproces. Daardoor zijn zulke vrouwen ook meestal steriel. Absoluut zeker is dit echter niet. Het is vaak voorgekomen, dat een meisje, dat niet menstrueerde, zwanger werd, en dat door de zwangerschap zelfs veranderingen tot stand kwamen, waardoor het ovulatieen menstruatieproces genormaliseerd werd. Dat komt echter alleen voor, wanneer de baarmoeder minstens een grootte heeft van 5 cm. Indien een dergelijk meisje zich verlooft, dan is ze verplicht vóór haar trouwen den man van haar afwijking op de hoogte te stellen. Hij zou haar anders na het huwelijk van bedrog kunnen betichten, want het is de meeste mannen niet onverschillig, of ze een geslachtelijk volwaardige vrouw trouwen of niet, en of deze vrouw kinderen MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN kan krijgen, of dat ze steriel is. Daarbij komt, dat zij door de te geringe folliculine productie ook vaak frigide zijn. Het is een buitengewoon delicate kwestie den toekomstigen man dit alles mede te deelen, en het is moeilijk het juiste oogenblik daarvoor te vinden. Eigenlijk zou het al vóór de verloving moeten gebeuren. Meestal wordt deze fatale mededeeling echter van dag tot dag verschoven, en ten slotte meenen de ouders, dat in het huwelijk alles wel terecht komt, zoodat de noodzakelijke bespreking in het geheel niet plaats vindt. Dit kan tot huwelijksconflicten leiden. In bepaalde landen bestaan zelfs wetten, volgens welke een dergelijk huwelijk ongeldig verklaard kan worden. Het is daarom voor deze patiënten werkelijk een zegen, Fig. 40. Cyclogram van de patiënte met primaire amenorrhoe (Zie diagram ■ 39 en 39a). * Menstruatie. Schematische curve, zooals ze i Ovulatie (2 maal). zou zijn verloopen, zonder Pro- — Normale cycluscurve. gestine-injectie. Ditcyclo-gram •***. Curve veranderd door 6x5 werd tysschen de derde en K.E. luteohormoon (Proges- vierde menstruatie opgenomen, tine). Het verloop van den cyclus is nu volkomen normaal. dat ze nu met de organo-korte-golven therapie kunnen worden genezen. Door deze therapie wordt niet alleen het menstruatieprocesja.wn. den gang gebracht, maar ook de ovulatievallen worden — zooals wij met het cyclogram kunnen aantoonen — even regelmatig en normaal als bij iedere andere vrouw. Dit is ook logisch, want door de tot stand gebrachte ontwikkeling van het gonadotrope centrum en de daardoor verhoogde productie van het hypophysaire gonadotrope hormoon rijpen en barsten de follikels in de ovariën nu beter, en de folliculine productie neemt toe. Terwijl de primaire amenorrhoe als een aangeboren afwijking beschouwd moet worden, is de secundaire amenorrhoe meestal een verkregen ziekte. Het verschil tusschen beide bestaat hierin, dat bij de secundaire amenorrhoe het geslachtsapparaat meestal volkomen of bijna volkomen ontwikkeld is. Door een endocrine of andere ziekte, vaak MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN ook door veranderde levenswijze ontstaat een hypofunctioneele afwijking van hypophyse en eierstokken, hetgeen wij met het endocrine electrodiagram kunnen aantoonen. Het gonadotrope systeem gaat bij secundaire amenonhoe meestal door andere ziekten meelijden. Daarbij kan zoowel een overmaat als ook een gebrek aan een ander hormoon een schadelijken invloed uitoefenen. Zoo is het te verklaren, dat zoowel bij myxoedeem, waarbij te weinig schildklierhormoon gevormd wordt, als ook bij de Basedowsche ziekte, dat door een te veel aan thyreoidine ontstaat, een amenorrhoë kan voorkomen. In dergelijke gevallen behoeft men er slechts voor te zorgen, dat het thyreotrope systeem genormaliseerd wordt, om de menstruaties weer regelmatig te doen verschijnen. Het gonadotrope systeem (fig. 22), d.w.z., het gonadotrope centrum en de eierstokken kunnen onder invloed van verschillende ziekten hypofunctioneel worden, zoodot de menstruaties korteren of langeren tijd wegblijven, vaak ook altijd, b.v. bij ernstige vormen van suikerziekte of tuberculose. Ook een verandering van klimaat, voortdurende zorgen, angst en psychische opwinding kunnen een secundaire amenorrhoe veroorzaken. In mijn boek over de endogene endocrinotherapie is dit alles uitvoeriger beschreven en toegelicht. Uit de tot nu toe verkregen verkeerde resultaten van andere therapeuten bij de behandeling van secundaire amenorrhoe blijkt het, dat ook hier de organotherapie niet of slechts in zeer lichte gevallen bij uitzondering helpt. Zoo heeft Clauberg in het handboek van VeitStoeckel 18 gevallen, daarbij 2 met primaire amenorrhoe gepubliceerd. Hij deelt mede, dat in vier gevallen een genezing en in één een verbetering werd bereikt, zonder er zich over te uiten, hoe ernstig deze gevallen waren. De beide patiënten met primaire amenorrhoe, en de overige 11 met secundaire amenorrhoe konden niet worden beinvloed. Hij beschrijft verder 22 gevallen van Oligo- en hypomenorrhoe, waarvan slechts 2 genezen en 5 verbeterd werden. Twaalf bleven onbeinvloed. In het geheel publiceerde hij dus 40 gevallen van menstruatiestoornissen, waarvan 6 genezen, 6 verbeterd en 28 niet beinvloed werden. De oorzaak van deze negatieve resultaten lag hierin, dat de hypophyse totdien nog niet kon worden aangezet, en er geen methode bestond, om het endocrine systeem in evenwicht te brengen. — Is de oorzaak een infectie-, bloed- of andere ziekte, dan moet deze natuurlijk eerst worden genezen. Lijdt een vrouw aan tuberculose, en is de menstruatie daardoor weggebleven, dan wordt ze meestal na de genezing der ziekte weer normaal. Ja, zeer vaak, is het weer beginnen van de menstruaties als een gunstig teeken te beschouwen, dat de zieke genezende is. Ook gedurende andere acute en chronische infectieziekten kan de menstruatie wegblijven en na de genezing weer verschijnen. De menstruatiestoornis is in zulke gevallen slechts als een symptoom van de primaire ziekte te beschouwen. MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN Het duidelijkst worden verloop en genezing van secundaire amenor•hoe door de volgende gevallen geïllustreerd: De figuren 42 en 42a stellen diagram en cyclogram voor van een [6-jarig jong meisje, dat aan myxoedeem en secundaire amenorrhoe ‘eed. Reeds het lage initiaalgetal van 170 is kenmerkend voor myxoedeem. Alle symptomen kwamen duidelijk tot uitdrukking, vetzucht — ze woog 76% kg — het gezicht was opgezet, geestelijke én lichamelijke traagheid, plompe gedrongen gestalte, zeer onregel- I T. H. O. M. P. Fig. 42. Endocrine electrodiagram van een 16-jarig meisje, dat aan myxoedeem en secundaire amenorrhoe lijdt. Diagnose: A. hypofunctie van het thyreoid, van het thyreotrope centrum van hypophyse en ovariën. Therapie: Hypophysaire, thyreoidale en universeele doorstroomingen, in het begin gecombineerd met exogene thyreoidine. B. Opname na 2 maanden behandeling. C. Aan het eind van de behandeling. matige menstruaties, die vaak maanden wegbleven. Het endocrine electrodiagram vertoonde een dysfunctie van de hersenklier, schildklier en eierstokken. Met afwisselende doorstroomingen van deze klieren werd een genezing tot stand gebracht. Al na 10 dagen was de curve van 165 op 110 gestegen (cyclogram 42a). In dezen tijd nam patiënte in gewicht af. De behandeling werd op de bovenvermelde manier 1% maand voortgezet. — We hebben hier een geval van secundaire amenorrhoe, waarbij door gebrek aan thyreoidine en thyreotroop hormoon de geslachtsklieren dysfunctioneeren. Na korten tijd verschenen reeds regelmatige menstruaties, zooals het cyclogram aangeeft. Na 3 maanden was de curve in evenwicht. MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN Leerrijk is ook het geval van een ig-jarig meisje, dat mij consulteerde, omdat ze vreesde, dat ze zwanger was. Ze zeide, dat ze ook vroeger onregelmatig had gemenstrueerd, maar nu na het eerste geslachtsverkeer zekerheid wilde hebben. Na het gynaecologisch onderzoek scheen de diagnose zwangerschap niet waarschijnlijk. Toen was de beteekenis van de cyclus- en zwangerschapscurve nog niet bekend; de Friedmannsche reactie werd toegepast en was negatief. Het was opvallend, dat patiënte over het geheele lichaam, zelfs in het gezicht sterk behaard was. (Hirsutisme). Ze verwijderde de gezichtsharen regelmatig met ontharingsmiddelen. Het diagram vertoonde een ver- Fig. 42a. Cyclogram van een 16-jarig meisje, dat aan myxoedeem en secundaire amenorrhoe lijdt (diagram 42). I Menstruatie. De curve werd in het begin van de behandeling op- m Ovulatie. genomen. 3 weken lang werd korte golven therapie “ gecombineerd met exogene thyreoidine toegepast. — Men lette erop, hoe door de behandeling de curve naar boven is verschoven, dat ovulatie- en menstruatievallen diper en de menstruaties regelmatiger en sterker zijn geworden. minderde werkzaamheid van hersenklier, eierstokken en bijnieren. Dientengevolge leed patiënte aan secundaire amenorrhoe. Met de organo-korte golven therapie werd ze volkomen genezen. Een ander interessant geval van secundaire amenorrhoe is dat van een 22-jarige vrouw, die juist een jaar was getrouwd. Ze woog 186 pond. De menstruatie was sinds 5 maanden weggebleven. Bovendien leed ze aan een zeker soort aanvallen van duizeligheid, die cerebellaire ataxie wordt genoemd, en plotseling optredende sterk verhoogde hartswerkzaamheid. Zooals ik mij eenmaal persoonlijk kon overtuigen, had ze bij een dergelijken aanval een pols van 190, terwijl deze bij normale menschen 72 bedraagt. Haar vader weegt 290 pond, en is suikerziek. Het diagram van deze patiënte gaf een hypofunctioneele MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN arwijking van de hersenklier en eierstokken aan. De overige ziekteverschijnselen werden veroorzaakt door een dysfunctie van bepaalde centra en banen in de middenhersenen tengevolge van een te geringe hormoonproductie van het hypophysaire gonadotrope centrum. Patiënte werd met doorstroomingen van hypophyse en ovariën, in het begin gecombineerd met folliculine-injecties genezen. Haar gewicht daalde tot 163 pond, de beschreven aanvallen treden niet meer op. Ze menstrueert nu regelmatig. Een tragikomisch geval van amenorrhoe, dat tot groote consternatie aanleiding gaf, is het geval van een echtpaar, dat een arts consulteerde, omdat de vrouw niet menstrueerde en gedurende het tienjarig huwelijk kinderloos was gebleven. De arts vond bij onderzoek, dat de vermeende vrouw een mannelijke hermaphrodiet was. Het is in zulke gevallen een moeilijk probleem, of men aan de echtgenooten zoo iets zal mededeelen of niet. Het echtpaar was tot dusverre met elkaar gelukkig geweest. Naar het verhaal te oordeelen vond de copulatie plaats door de urinebuis die zich langzamerhand verwijd had. De behandelende arts stond op het standpunt, dat het zijn plicht was, de echtgenooten over den stand van zaken in te lichten. Het gevolg was fataal. De man weigerde om verder met zijn wederhelft te leven en diende onmiddellijk een eisch tot echtscheiding in. De vermeende vrouw weigerde echter pertinent zich door Prof. Treub, die als expert werd voorgesteld, te doen onderzoeken. Aangezien zij (resp. hij) daartoe op geenerlei wijze kon worden gedwongen, bleef het huwelijk bestaan. De werkelijke man, om hem zoo te noemen, nam een andere vrouw. Een huwelijk tusschen beiden was echter onmogelijk, aangezien hij in aanmerking zou komen om wegens bigamie gestraft te worden. De kinderen waren en bleven buitenechtelijk verwekt met alle nadeelen daarvan. Bovendien rustte op dezen man de plicht om den hermaphrodiet te onderhouden. Wederom een geval, waaruit blijkt, dat men bij het uitkiezen van zijn wederhelft niet voorzichtig genoeg kan zijn. 2. De oligo- of hypomenorrhoe. geringe bloeding met lange tusschenpoozen, is eigenlijk een overgang van de normale menstruatie naar amenorrhoe. Meestal bestaat ook hierbij een hypofunctioneele stoornis van het hormonale geslachtssysteem. Deze afwijking komt vooral voor bij bloedarmoede, ongunstige levensomstandigheden, vitaminearme voeding, gebrek aan frissche lucht en licht, en door allerlei excessen. Heeft men de primaire oorzaak vastgesteld, dan is ook de weg tot genezing gegeven. Vaak is het voldoende een gezondere levenswijze, veel lucht en licht, vitaminenrijk voedsel, staal-, arsenik-, mangaan- en koperpreparaten voor te schrijven, om weer normale verhoudingen te doen ontstaan, zonder dat hersenklier of eierstokken behandeld behoeven te worden. Gelukt het met deze maatregelen niet, de menstruatie weer te normaliseeren, dan is dat een bewijs, dat er primair een hypofunctioneele stoornis van het hormonale geslachtssysteem bestaat, zoodat wij op de be- MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN schreven manier met de organo-korte golven therapie — of indien ie baarmoeder een normale grootte heeft — alleen met korte golven therapie moeten ingrijpen. In heel lichte gevallen zijn eierstokpreparaten voldoende. In het algemeen neemt men aan, dat de menstruatie en de geslachtsrijpheid bijna altijd na het tiende, gewoonlijk in het twaalfde of dertiende levensjaar intreden. Daarbij zijn er verschillen bij allerlei rassen en volksstammen. Klimaat, levenswijze en bepaalde prikkels oefenen een invloed hierop uit. Beginnen de menstruaties echter voor het tiende levensjaar, dan kan men over het algemeen zeggen, dat de puberteit te vroeg begonnen is. We spreken dan van pubertas praecox, of voortijdige geslachtsrijpheid. Ze moet als abnormaal beschouwd worden, evenals een te vroege ontwikkeling van de geslachtsorganen — macro- of hypergenitalismus —, die waarschijnlijk toegeschreven moet worden aan een hyperfunctie van de pijnappelklier en het gonadotrope centrum van de hersenklier. Het tegengestelde is een te laat beginnen van de menstruatie, b.v. eerst na het 18de jaar, of een te geringe ontwikkeling van de geslachtsdeelen — hypo- of microgenitalismus —, die tengevolge van een hypofunctioneele stoornis van het hormonale geslachtssysteem eventueel ook van de pijnappelklier ontstaat. De dysmenorrhoe of onregelmatige, pijnlijke menstruatie komt meestal voor bij jonge meisjes. Tusschen de menstruaties vertoonen zich vaak ovulatieblcedingen, die met pijnen gepaard gaan (fig. 31). Men noemt dit „Mittelschinerz” of „Crise intermenstruelle”. Deze pijnen ontstaan, omdat de baarmoeder tracht, het geronnen bloed en de afgestorven oppervlakkige laag van het endometrium door het bij nulliparae nauwe baarmoederkanaal te persen en te verwijderen. Vele gevallen van dysmenorrhoe vinden hun oorzaak in een hypofunctioneele stoornis van het hormonale geslachtssysteem, waardoor de pituitrine productie overweegt. Daardoor kunnen de baarmoedercontracties zeer pijnlijk zijn. Er ontstaan dan z.g. tonische krampen, d.w.z. de baarmoeder trekt zich langdurig zonder een moment van verslapping samen. De dysmenorrhoe kan of door een aangeboren afwijking van het endocrine stelsel, of door allerlei uiterlijke invloeden en ziekten veroorzaakt worden. Bij uitzondering kan ze ook door een primair of secundair hyperfunctioneel geslachtssysteem ontstaan. Dan wordt het slijmvlies sterker geprolifereerd, de bloedingen zijn intensiever en houden langer aan. Vaak vinden wij dysmenorrhoe bij psychisch labiele neurasthenische en hysterische meisjes. Daarbij moet ik er den nadruk op leggen, dat hysterie, zooals de leek vaak aanneemt, niet mansdol beteekent. Deze ziekte bestaat ook, en wordt nymphomanie genoemd. Wij moeten daarbij een zeer sterke productie van bronsthormonen aannemen, waardoor de centra in het ruggemerg en de hersenen overmatig worden geprikkeld. Bij uitzondering kan hysterie evenwel MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN gecompliceerd zijn met nymphomanie. Zooals ik kon aantoonen, berust hysterie op een aangeboren hyperfunctioneele afwijking van het gonadotrope centrum van de hypophyse. Daarbij is het zenuwstelsel zeer prikkelbaar en worden handelingen uitgevoerd, die niet of slechts gedeeltelijk aan den wil onderworpen zijn. Deze ziekte kan zelfs zulke afmetingen aannemen, dat een z.g. kortsluiting ontstaat (Jelgersma), waarbij lichaamsdeelen onafhankelijk van de sensorische of begripscentra zich bewegen of omgekeerd verlamd zijn. Dergelijke patiënten krijgen soms ook aanvallen, waarbij zij gillen, bewusteloos worden of verlamd zijn, zonder dat er een organische afwijking kan worden aangetoond. Een genezing is vaak mogelijk. Wanneer het gelukt de patiënte sterk aan den één of anderen therapeutischen maatregel te doen gelooven, ziet men vaak een tijdelijke of blijvende verbetering ontstaan. De hypophyse wordt dan psychogeen beinvloed. Van de hersenklier verloopen er n.L zenuwvezelen naar de groote hersenen, zoodat de klierproductie door psychische invloeden en affekten kan worden gewijzigd. Omgekeerd oefent de hypophyse hormonaal invloed uit op de hersenen en zooals beschreven vooral op de in de onmiddellijke nabijheid zich bevindende centra en banen. Bij vele vrouwen bestaat hysterie in een latenten toestand, d.w.z. er vertoonen zich weinig symptomen; deze komen slechts onder bepaalde omstandigheden, b.v. bij emoties, tot uiting. Zij zijn gemakkelijk suggestief te beinvloeden. Hun ziekte kan met de meest verschillende middelen en ook door magnetiseurs en dergelijken .tijdelijk worden verbeterd, als zij maar een vast vertrouwen in de therapeuten hebben. Dysmenorrhoe en te sterke menstruatiebloedingen zijn frequent voorkomende complicaties van hysterie. Met de organo-korte golven behandeling worden goede resultaten bereikt door onderdrukking van het hyperfunctioneele hormonale geslachtssysteem. Er zijn gevallen van dysmenorrhoe, die veroorzaakt worden door een aangeboren of kunstmatig vernauwd baarmoederkanaal. Ook gezwellen kunnen den baarmoederuitgang versperren en tot pijnlijke frequente menstruaties aanleiding geven. Deze patiënten kunnen, zooals reeds bij oligomenorrhoe werd beschreven, door een verbeterde levenswijze genezen worden. Andere kunnen, wanneer het endocrine electrodiagram een hormonale stoornis aangeeft, door een organo-korte golven behandeling met succes worden behandeld. Een te nauw baarmoederkanaal wordt verwijd, gezwellen worden operatief of op een andere door de geneeskunde voorgeschreven wijze verkleind of verwijderd. Vaak gaat de ziekte in de latere jaren, wanneer de geslachtsfunctie begint, spontaan in een regelmatige menstruatie over. Het is bekend, dat de eerste copulaties bij jonge meisjes of vrouwen, die aan dysmenorrhoe lijden, een gunstigen invloed uitoefenen. Dat komt, omdat door de verhoogde productie van het hormonale geslachtssysteem het achterkwabhormoon van de hersenklier onderdrukt wordt. Ovu- MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN latie- en menstruatieproces worden daardoor regelmatiger en de pijnen blijven binnen normale grenzen. 4. Hypermenorrhoe, ook menorrhagie of metrorrhagie — te sterke bloedingen. Men maakt hier een verschil tusschen regelmatig voorkomende menstruaties, die echter te sterk zijn en te lang duren — menorrhagie — en geheel onregelmatige, zeer sterke, lang aanhoudende bloedingen — metrorrhagie. Deze laatste vorm komt meestal bij gezwellen van de baarmoeder de z.g. spiergezwellen, voor, vaak ook bij kanker. Daarom moet men bij te sterke bloedingen, vooral wanneer deze in den overgangsleeftijd voorkomen, direct den arts consulteeren. Niet altijd wordt hypermonorrhoe door een gezwel veroorzaakt, maar kan ook door een overmatige werkzaamheid van het geslachtscentrum in de hypophyse veroorzaakt worden, hetgeen een verhoogde folliculinevorming in de eierstokken ten gevolge heeft. Deze afwijking kan aangeboren zijn, d.w.z. ze kan berusten op een labiele hypophyse, wier gonadotroop centrum op een bepaalden leeftijd tot verhoogde werkzaamheid komt. Ze kan echter ook secundair ontstaan, zooals in het climacterium, wanneer de productie der geslachtsklieren afneemt en daardoor de functie van de hersenklier secundair toeneemt. Een primair gonadotroop hyperpituitarisme — d.w.z. een te sterk functioneerend geslachtscentrum in de hypophyse — met een te sterke folliculine productie der eierstokken heeft ten gevolge, dat de baarmoeder zich te sterk prolifereert. Ze wordt dikker en bloedrijker dan gewoonlijk. Door de verhoogde folliculine productie vermindert de luteohormoonvorming, zoodat de transformatie van het baarmoederslijmvlies daaronder lijdt. Dikwijls beginnen de bloedingen al 3 of 4 dagen vóór de eigenlijke menstruatie, duren in het geheel ongeveer 8 dagen en zijn sterker dan gewoonlijk. Er ontwikkelt zich ten slotte een ziekte van het baarmoederslijmvlies — de cystoglandulaire hyperplasie van het endometrium. Bij deze afwijking kunnen door de overmaat aan hypophysaire geslachtshormonen bepaalde centra en banen van de viscerale organen en klieren in de middenhersenen worden aangedaan, zoodot één-, meerdere of alle in dysfunctie geraken. Er vertoonen zich dan ongeveer dezelfde klachten, die wij bij ernstige climacterische stoornissen zien: hoofdpijnen, moeheid, gevoel van duizeligheid, maag- en leverziekten, oog- en oorstoornissen, lichte temperatuursverhooging, enz. Deze symptomen treden bij aanvallen op en wel — zooals is gebleken — juist, wanneer de hormoonspiegel van het bloed het hoogst is. Dat is het geval in het stadium tusschen de beide ovulaties en in de premenstrueele phase. De stoornissen van de middenhersenen kunnen daarbij zoo op den voorgrond treden, dat gemakkelijk een verkeerde diagnose kan worden gesteld, wanneer men den samenhang niet herkent. Zijn de aanvallen van duizeligheid de op den voorgrond tredende symptomen dan wordt vaak aan een ziekte van de kleine hersenen gedacht; staan maag- MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN klachten op den voorgrond, dan is soms verwisseling met een maagzweer mogelijk. Door het endocrine electrodiagram en het cyclogram kan men nu precies oorsprong en samenhang van deze ziekte herkennen. Daardoor werd het ook mogelijk, dergelijke patiënten, die vroeger als ongeneeselijk golden, wet de organo-korte golven therapie te genezen. De ziekte kenmerkt zich bovendien nog daardoor, dat alle klachten in den tijd van de menstruatie, wanneer de hormoonspiegel het laagst is, ophouden. Sec. I. T. H. O. M. A. Diagram van 23. Jan. Dysfunctie van hypophyse en ovariën (hyperfunctie). B. Op 22 Febr. hypophyse sterk, ovariën weinig verbeterd. C. Op 15 Maart alle klieren in evenwicht, aanvallen genezen, alle symptomen verdwenen. De patiënten, die aan een verhoogde functie van het geslachtscentrum en dientengevolge aan een te sterke folliculine afscheiding der eierstokken lijden, zijn om zoo te zeggen de antipoden van de patiënten met primaire resp. secundaire amenorrhoe. Diagram 41 en cyclogram 41 a zijn van een dergelijke patiënte, die na 10 jaar ziek geweest te zijn door mij werd genezen. Bij haar dysfunctioneerden bijna alle centra in de middenhersenen door een overmaat aan hersenklieren eierstokhormonen. In de tijden, dat de hormoonspiegel hoog stond, leed ze aan aanvallen van hevige hoofdpijn, oogstoomissen, duizeligheid, misselijkheid, braken, had oorsuizen en lichte temperatuurs- MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN verhooging. Geen arts, dien zij consulteerde, vermoedde, dat deze Machten in verband stonden met haar cyclusleven. Nadat ik met het endocrine electrodiagram de beschreven dysfunctie van hersen- en geslachtsklieren had vastgesteld, werd het verband duidelijk. Ook was haar ziekte geschiedenis volkomen in overeenstemming met het verloop van de curve (fig. 41a). Als de hormoonspiegel tusschen de beide ovulaties het hoogst stond, kreeg ze haar eersten aanvat, daarna begon de tweede ernstige aanval ongeveer 10 dagen voor de menstruatie. Dat is de tijd, gedurende welken de hormoonspiegel en daarom ook de cycluscurve het hoogst is, zooals men op alle cyclogrammen kan zien Fig. 41a. Cyclogram van patiënte lijdende aan hyperpituitarisme en hyperfolliculinaemie (zie diagram 41). | Menstruatie. | Ovulatie. H Premenstrueele bloedingen die ® vroeger 5 dagen voor de menstruatie zich vertoonden. Al Hooge cyclusstand tusschen de * ie en 2e ovulatie. Premenstrueele hoogstand. Men lette op het verschil voor en na herstel (A—B en Ax—Bj). (23, 24, 41 a). In dien tijd was de overmaat aan hormonen het sterkst. Het is opmerkelijk, dat ze ook aangaf, dat alle klachten verdwenen, wanneer de menstruatie begon. Deze ziektegeschiedenis is zoo typisch, dat ze reeds op de juiste diagnose wijst, wanneer men den samenhang eenmaal kent. Ook bij deze patiënte traden de hersensymptomen zoo op den voorgrond, dat men een hersenziekte had kunnen vermoeden. Aan de hand van het cyclogram kon men voor het eerst het stijgen en vallen van haar hormoonspiegel nagaan en zien, hoe haar symptomen daarmee verband hielden. Het is ook opmerkelijk, dat zij aan een nier- en later aan een leverziekte had geleden. Dit is in overeenstemming met mijn opvatting over het ontstaan van de z.g. genuine nier- en leverziekten. Zooals beschreven, worden in de lever de overtollige hormonen ontleed en door MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN ie nieren uit het lichaam verwijderd. De cellen van deze beide organen kunnen door een overmaat aan hormonen in dysfunctie geraken, waardoor één of beiden kunnen ziek worden. Er bestaat een opvallende overeenkomst tusschen de lever- en nierstoornissen als gevolg van de beschreven te sterke hormoonproductie van het gonadotrope systeem en de dysfunctie van deze beide organen bij de z.g. zwanger schapstoxicosen, vooral bij zwangerschapsstuipen (eclampsie). Ook hierbij kunnen — zooals ik kon aantoonen — lever en nieren in dysfunctie geraken door een overmaat aan placentaire hormonen. Wanneer deze organen ziek worden, vermindert hun vermogen om de overtollige hormonen te ontleden, resp. uit het lichaam te verwijderen. De hormoonspiegel stijgt daardoor nog meer. Er ontstaat een proces, dat wij circulus vitiosus noemen, d.w.z. een kringloop van ziekten: lever en nieren lijden onder de overmaat aan hormonen, door de dysfunctie van deze organen wordt de overmaat grooter, d.w.z. de hormoonspiegel stijgt verder, waardoor wederom de afwijking in beide organen toeneemt. Hierbij moet worden opgemerkt, dat men de voorheen beschreven ziekte, n.1. een te sterk werkend gonadotroop stelsel, veelvuldig vindt bij ongetrouwde vrouwen van 30—40 jaar of bij getrouwde vrouwen met een niet-normaal geslachtsverkeer (coitus interruptus, ejaculatio praecipitata, het niet overeenstemmen der temperamenten enz.). Door een regelmatig geslachtsverkeer worden de in het bloed aanwezige gonadotrope hormonen beter ontleed en verbruikt. Het folliculine of bronsthormoon, dat zoowel door den man als door de vrouw wordt geproduceerd, heeft bij beiden dezelfde functie. Het zet door prikkeling der geslachtscentra van hersenen en ruggemerg, de geslachtsdrift aan resp. reguleert deze. Het is zeker, dat bij een normaal geslachtsleven en geslachtsverkeer, dat met een orgasmus eindigt, het geheele gonadotrope stelsel beter functioneert. Heeft een vrouw met een labiele resp. een aangeboren minderwaardige hypophyse, geen normaal geslachtsleven, dan ontstaat een verdere stijging van den hormoonspiegel, omdat de op zichzelf al verhoogde hoeveelheden geslachtshormonen niet regelmatig worden ontleed en daardoor toenemen. De verhoogde functie van het gonadotrope systeem wordt bestreden met thyreoidale en hypophysaire, af gewisseld met universeele korte golven doorstroomingen. Door het thyreotrope stelsel aan te zetten, remmen wij het te sterk werkende gonadotrope stelsel (fig. 22). Zoo werd ook deze patiënte volkomen genezen. Na ongeveer 10 jaar ziek geweest te zijn, waarbij ze gedurende de aanvallen dag en nacht een verpleegster noodig had, is ze nu weer gezond en in staat tot werken. De afwijkingen in de centra en banen der middenhersenen worden op tweeërlei wijze hersteld: 1. doordat het endocrine stelsel in evenwicht komt en de cellen van dit gedeelte van de hersenen niet meer blootgesteld zijn aan een overmaat van hormonen. n , 10 Cyclus. MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN 2. Omdat ook de centra en kanen door de schedeldoorstroomingen direct getroffen en genormaliseerd worden. De hevige menstruaties — het gevolg van de overmaat aan folliculine in het bloed, dat een te sterke proliferatie van het baarmoederslijmvlies bewerkt, — worden eveneens zwakker. De hypermenorrhoe wordt zoo op hormonale wijze genezen. tk had patiënten met deze ziekte, waar de maagklachten zoo sterk op den voorgrond traden, dat iedereen een maagzweer vermoedde. Anderen hadden leverklachten, zoodat men aan galsteen dacht. Met het endocrine electrodiagram gelukte het, de ware oorzaak te vinden. Daardoor was het mogelijk ook deze patiënten te genezen. Het cyclogram en diagram hebben ons zoowel bij de diagnose als bij de therapie den juisten weg aangewezen. Een hypermonorrhoe kan ook door ziekten van andere organen ontstaan, die secundair een stoornis in de endocrine klieren teweeg brengen, zooals b.v. bij bepaalde nier-, hart- en longziekten. Zij kan ook een locale oorzaak hebben door een overmatige prikkeling van de geslachtsorganen, b.v. bij ontstekingsprocessen.als gonorrhoe (geslachtsziekte). Ze komt eveneens bij overmatige masturbatie— zelfbevrediging —, bij bepaalde liggingsafwijkingen of uitzakking van de baarmoeder, ook bij endocrine, psychische en zenuwziekten voor. 5. Puberteitstoornissen. In de puberteit zijn de geslachtsklieren nog niet tot'Volle werkzaamheid gekomen, vooral niet bij jonge meisjes, waar het geslachtsleven eerst verwekt moet worden. De eerste menstruaties zijn dan meestal onregelmatig en vinden met lange tusschenruimten plaats. Vaak zijn ze ook gecombineerd met ovulatiebloedingen. Wanneer deze bij alle ovulaties voorkomen, krijgt men den indruk van onregelmatige, snel op elkaar volgende menstruaties. Alleen:het cyclogram-toont hier den juisten samenhang. Daardoor is een causale behandeling mogelijk. Bij gezonde jonge meisjes vindt men altijd 3 ovulaties. Jdun reductiegetallen zijn hooger, omdat de hersenklier nog niet voldoende door de geslachtsklieren wordt geremd. De tijd der vruchtbaarheid is langer, die der steriliteit korter (fig. 25 en 32). Meestal worden deze onregelmatige menstruaties vanzelf normaal. Alleen wanneer ziekten van het geslachtssysteem bestaan — zooals wij ze reeds bij amenorrhoe, oligomenorrhoe en dysmenorrhoe hebben beschreven, moet men den arts consulteeren. Vaak klagen jonge meisjes in de puberteit over pijn in de eierstokken. We noemen dit ovariodynie. Ze ontstaat door de hormonale prikkeling, die de hypophyse op deze organen uitoefent. Ze zwellen daardoor vaak sterk. Het vaste bindweefsel,' dat ze omsluit, verzet zich in het begin tegen deze zwelling, waardoor de pijnen ontstaan. Dit is in zooverre van groote beteekenis, omdat dergelijke pijnen tot een verwisseling met een blindedarm ontsteking en dientengevolge tot een onnoodige operatie aanleiding kunnen geven. MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN 6. In het climacterium, neemt de geslachtsfunctie af en houden de ovulaties op. De afwijking begint in de eierstokken. Ze worden hypofunctioneel. Dit wordt veroorzaakt door een verbruik dezer organen. Het afnemen van de hormonale werkzaamheid van de eierstokken is een teeken, dat de vrouw den tijd van haar geslachtsrijpheid heeft overschreden. Bij de meeste vrouwen gebeurt dit op haar 45ste levensjaar, maar het komt ook voor, dat de menstruatie pas later, ongeveer op 55-jarigen leeftijd ophoudt. Men spreekt dan van een vertraagd climacterium. Omgekeerd zijn er vrouwen, bij wie de geslachtswerkzaamheid veel vroeger ophoudt, bij uitzondering al op 35 jarigen leeftijd. Dit is te beschouwen als een preseniel verschijnsel dat in bepaalde families voorkomt. Na het climacterium worden de geslachtsdeelen atrophisch, d.w.z. ze verschrompelen. Baarmoeder en eierstokken worden kleiner, de scheede wordt nauwer, zeer vaak ook harder, en de buitenste schaamdeelen atrophieeren eveneens. Dit verschrompelen van het geheele geslachtsapparaat is het gevolg van bepaalde processen, die zich in de eierstokken afspelen. Ook in het overige deel van het lichaam komen veranderingen voor, de borsten worden slap, de vrouwen worden corpulenter, bij uitzondering ook magerder enz. Ook doen zich psychische symptomen voor. Zij zijn gedurende dezen tijd humeurig en prikkelbaar. Een reek., andere climacterische klachten, die van de inwerking van een te veel aan hypophysaire hormonen op één of meer centra van de middenhersenen afhankelijk zijn, wordt later beschreven. De eerste verandering in de eierstokken bestaat in een vermindering van de luteohormoonvorming, die een relatief verhoogde folliculine productie ten gevolge heeft. Daardoor kunnen gedurende dezen tijd te sterke bloedingen voorkomen. Dan neemt ook de folliculine productie af; de eieren komen niet meer tot ontwikkeling, rijpen en barsten niet. Ten slotte houden de ovulaties en tegelijkertijd dé menstruaties op. Met het ophouden van de regelbloedingen is de hormonale werkzaamheid van de eierstokken echter nog niet afgeloopen. Daardoor is het ook te verklaren, dat de vrouw haar geslachtsdrift vaak nog jarenlang behoudt. De tijd s individueel verschillend. De folliculine productie, daarmee ook de geslachtsdrift, neemt ook bij den man na een bepaalden leeftijd gestadig af, om tenslotte geheel op te houden. Terwijl de geslachtsklieren kun hormonale werkzaamheid verminderen, neemt de werking van den antagonist, van de hersenklier, toe. Onder invloed van de te sterke productie van hypophysair, gonadotroop hormoon, kunnen dan de centra in midden- en tusschenhersenen lijden en in dysfunctie geraken. Bij een normaal climacterium heeft de vrouw geen of slechts w einig. klachten, doch bij een labiele hypophyse kunnen zoo sterke stoornissen optreden, dat allerlei ziekten ontstaan, b.v. maag- of leverziekten. Kent men den oorsprong van de symptomen niet, dan kunnen deze tot onjuiste conclusies en tot verkeerde behandeling leiden. 1ENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN Een treffend voorbeeld hiervoor is de ziektegeschiedenis van een 60-jarige dame. Ze was vele jaren geleden uit de tropen naar Holland teruggekeerd. Kort daarop trad bij haar een ziekte op, die alle artsen in verband met haar verblijf in de tropen voor Indische spruw hielden. Niemand had eraan gedacht, dat patiënte zich in den tijd, dat ze de tropen verliet, ook in haar climacterium bevond. Ze consulteerde mij voor één van haar kinderen, dat aan een hypophysaire ziekte leed. Daar ik van haar hoorde, dat ook 4 andere kinderen een hypophysaire stoornis hadden, en dat èigenlijk maar één normaal was, vermoedde ik, dat ook haar ziekte op een dysfunctie van de -hersenklier berustte. Het endocrine electrodiagram bevestigde deze veronderstelling. Het gaf een hyperfunctioneele stoornis van het gonadotrope centrum aan, die na het climacterium was ontstaan en een dysfunctie van het levercentrum had veroorzaakt. Daardoor had ze reeds gedurende 10 jaar volkomen kleurlooze ontlasting met allerlei storende bijverschijnselen. Het resultaat, dat wij met korte golven doorstroomingen bereikten, bevestigde de juistheid van de diagnose. Patiënte werd volkomen genezen. Ze had na 10 jaar voor het eerst weer een normalen stoelgang en ook de andere bijverschijnselen van de ziekte, moeheid, duizeligheid en hoofdpijn waren geheel verdwenen. Ook twee van haar kinderen, die aan myxoedeem en amenorrhoe leden, werden genezen. De meest voorkomende climacterische stoornissen zijn: Hoofdpijn, duizeligheid, warm- en koud worden, congesties en andere vasomotorische stoornissen, beven, moeheid, maagklachten, vaak zelfs braken. De vrouwen klagen ook over een doof gevoel of een inslapen van handen en voeten, pijnen in de lendenen, slapeloosheid, vaak voorkomende urine aandrang, verstopping, gewrichtsziekten. Bij geringe stoornissen behoeft niet ingégrepen te worden. Of men kan in zulke gevallen eierstokpreparaten gebruiken, waardoor de klachten in korten tijd minder worden. Alleen bij ernstige stoornissen moet men therapeutisch ingrijpen en is een behandeling van het endocrine stelsel noodzakelijk. Ze bestaat in een remming en normaliseering van het gonadotrope centrum. De verhoogde werkzaamheid van het gonadotrope centrum neemt na een bepaalden tijd langzamerhand af. Dan overweegt het thyreotrope stelsel. Dit is de tijd van het z.g. late climacterium. Cyclogram 43 toont, hoe in het climacterium langzamerhand ovulaties en menstruaties ophouden. Evenwel is het verloop van dit cyclogram in zooverre niet als normaal te beschouwen, omdat de patiënte aan een sterk verhoogde werkzaamheid van de hersenklier leed, die in den tijd van de cyclogramopname met de korte golven therapie werd onderdrukt. De reductiegetallen zijn daarom in het begin sterker verhoogd. Het gelukte, ze op 120 te brengen. Het leven van de menschen is vaak humoristisch. Ook het climacterium geeft soms reden tot lachen, al doet de betreffende zelf niet mee. Herhaaldelijk hebben mij vrouwen geconsulteerd, die 50 jaar MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN erTouder waren, en meenden zwanger te zijn, omdat de menstruatie was weggebleven. Vooral bij nerveuze vrouwen komt het dan ook voor, dat de buik gezwollen is. Het is gebleken, dat ze groote hoeveelheden lucht inslikken, waardoor de buik wekenlang opgezet kan zijn. We spreken in dergelijke gevallen van „grossesse nerveuse of nerveuze zwangerschap. Ook op jeugdiger leeftijd kan zoo iets voorkomen bij hysterie, gecompliceerd met secundaire amenorrhoe. De arts kan dan gemakkelijk vaststellen, dat er geen zwangerschap bestaat. ■ Het komt vaak voor, dat zulke vrouwen, die meenen zwanger te Fig. 43. Cyclogram van een 50-jarige patiënte in het climacterium, die aan een te sterk werkende hersenklier met stoornissen van de middenhersenen leed, Men lette erop, hoe de menstruatie ophoudt, de curve door de behandeling langzamerhand gedrukt, de menstruatie- en ovulatievallen minder worden en ten slotte verdwijnen. zijn, den arts niet willen gelooven, wanneer hij hen zegt, dat dit niet het geval is. Ze worden kwaad en gaan naar een ander, in de hoop, dat daar de vermeende zwangerschap bevestigd zal worden. Het is zelfs voorgekomen, dat de kinderuitzet al kant en klaar was. Tragischer is een ziekte, die vooral in en na het climacterium voorkomt. Dat is de baarmoeder kanker. Het gevaarlijke van deze ziekte is, dat ze in het begin niet de minste pijn veroorzaakt. Vele menschen houden een ziekte alleen voor ernstig, wanneer deze pijnlijk is. Bij kanker treden meestal eerst in een vergevorderd stadium pijnen op en deze zijn meestal een aanwijzing, dat een operatie niet meer mogelijk is. De eerste teekenen zijn te sterke en onregelmatige bloedingen. Begint de ziekte in het climacterium, dan hebben de vrouwen niet den indruk, dat zij ziek zijn, omdat dergelijke onregelmatige bloedingen ook tijdens een gewoon climacterium kunnen voorkomen. Vertoont MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN zich echter tusschen de menstruatiebloedingen ook lichtroode vloed, z.g. vleeschwaterafscheiding, dan moet de vrouw in ieder stadium van het climacterium zich onmiddellijk laten onderzoeken. Vooral ook, wanneer deze bloedingen, zij het dan ook druppelsgewijze, na het climacterium optreden. Hoe meer tijd na het ophouden van de menstruatie verstreken is, wanneer de bloedingen zich vertoonen, des te ernstiger is dit symptoom en des te grooter is de kans dat een kanker zich ontwikkelt. Doordat men hiervan niet op de hoogte was en door slechte raadgevingen van leeken, die niet voldoende over deze symptomen georiënteerd waren, is het vaak voorgekomen, dat de hulp van den arts te laat werd ingeroepen. Dit heeft reeds menige vrouw het leven gekost. Juist in het beginstadium kan deze ziekte gemakkelijk worden genezen. Gaat ze verder, dan wordt de genezing steeds moeilijker. Er kan daarom niet uitdrukkelijk genoeg op gewezen worden, dat men in het begin van de kankeontwikkeling niet de minste pijn voelt en geen enkele last heeft. Slechts onregelmatige bloedingen en een lichtroode vloed in en vooral na hst climacterium zijn een waarschuwing. Doordat ik kon aantoonen, dat kanker een hormonale ziekte is en ontstaat onder inbloed van een te sterk werkend thyreotroop stelsel (zie uitvoerig hierover in mijn boek: „Endogene Endokrinotherapie' in der Gynakologie. Atiologie und Behandlung des Karzinoms”), zal het in de toekomst mogelijk zijn, ook dergelijke vrouwen te helpen. Vooral zal men op deze wijze kunnen vermijden, dat na een operatie een recidief optreedt, d.w.z. dat de ziekte zich weer ontwikkelt, omdat — zooals de leek zegt — kiemen zijn achtergebleven. Juist bij het menstruatieproces blijkt het,hoe weinig sommige menschen weten van physiologische processen, die zich in hun lichaam af spelen. Ze weten precies, wanneer Karei V is geboren en gestorven, en hoe de motor van een auto functioneert, maar van hun lichaam, den mooisten en meest interessanten motor, die er bestaat, hebben ze geen idee. Niet eens zooveel, dat ze ervoor kunnen zorgen, dat ze gezond blijven en een gezond nageslacht voortbrengen. De onwetendheid omtrent de verrichtingen van het menschelijke lichaam heeft tengevolge, dat soms de ongeloofelijkste dingen worden gedaan of nagelaten. Ik had een patiënte, die wegens een te sterk werkende hersenklier aan maagstoornissen leed. Vrienden en kennissen hadden haar ingepraat, dat haar tanden de schuld van de klachten waren. Zoo liet ze op jeugdigen leeftijd haar tanden, die grootendeels gezond waren, uittrekken en een valsch gebit inzetten. Zoo zijn er vrouwen, die grooten angst hebben, zich tijdens de menstruatie te wasschen. Ze denken, dat ze op deze wijze kou kunnen vatten, of dat de „reiniging” daardoor gestoord wordt Het heeft mij vaak moeite gekost, zulke vrouwen en meisjes van het tegendeel te overtuigen. Men maakte zich van oudsher de voorstelling, dat de vrouw gedurende dezen tijd „onrein” was. Dit berust grootendeels op de onaangename lucht, die het geronnen bloed in de scheede veroorzaakt. Ik heb nooit nadeelige gevolgen gezien, wanneer vrouwen MENSTRUATIE EN MENSTRUATIESTOORNISSEN gedurende de menstruatie één- of tweemaal per dag met lauw-warm water irrigeeren. Iedere vrouw moet juist gedurende dezen tijd alles doen wat noodig is voor een ideale lichaamsverzorging. Het is aan te bevelen, na iedere blaas- en darmontlediging in een spoelbekken met stroomend water de genitaliën te reinigen. Staat een spoelbekken niet ter beschikking, dan is ook een gewone waschkom met water voldoende, dat dan meerdere malen ververscht moet worden. De werkende vrouw moet dit minstens ’s morgens en ’s avonds doen. Een goede verzorging van de geslachtsorganen, vooral tijdens de menstruatie, voorkomt b.v. witten vloed. Ziekten te genezen is de taak van den arts, ze te voorkomen, en het lichaam gezond te houden is de •plicht van ieder mensch. Men kan daarom niet genoeg over zijn lichaam en alle processen, die de levensverrichtingen beinvloeden, weten. Houdt de vrouw haar geslachtsorganen vrij van ziekten, dan worden daardoor de kansen om gezonde kinderen voort te brengen verhoogd. Met behulp van het cycloscoop kan men nu nauwkeurig de hormonale processen tijdens de physiologische en pathologische menstruatie nagaan. Een- differentiaaldiagnose is nu mogelijk geworden tusschen: amenorrhoe en zwangerschap, hypermenorrhoe en abortus, eileiderzwangerschap en bepaalde gezwellen. Men kan ook bij de amenorrhoe alle cyclusphasen herkennen, en ten slotte ovulatie- en menstruatiebloedingen van elkaar onderscheiden. Ook hier bewijzen daarom het cycloscoop en de cycloscopische onderzoekingsmethode zoowel den arts, als ook de vrouw, die zelf haar cyclogram opneemt, gewichtige diensten. 13. HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW EN DE THEORIE VAN KNAUS EN OGINO. Cyclus noemt men den tijd van de ééne menstruatie tot de andere. Gewoonlijk bedraagt deze tijd 28 dagen. Een groot deel der vrouwen echter heeft een cyclus van 30—31 dagen en meer. Tot dusverre werd aangenomen, dat bij vrouwen, zoowel als jonge meisjes gedurende dezen slechts één ei vrijkomt, dus dat ze slechts één keer per cyclus ovuleeren. Voor het eerst heb ik met den cyclocoop kunnen waarnemen, dat dit onjuist is. Een vrouw in den bloei van haar geslachtsleven, dat is gewoonlijk van 25—4° jaar> ovuleert 2 keer, jonge meisjes en over het algemeen ook jonge vrouwen, die nog geen kinderen hebben, ovuleeren zoo goed als altijd 3 keer. Nadat het eerste kind geboren is, zien wij, dat deze frequentie in 2 keer overgaat. Na een miskraam echter kan bij jonge meisjes of jonge vrouwen cycloscopisch worden waargenomen, dat ze meestal 3 maal blijven ovuleeren, vooral indien de zwangerschap maar eenige weken heeft geduurd (fig. 30). Het schijnt dus, dat de natuur bij jeugdige vrouwen en voordat het eerste kind geboren wordt, de vrouw een langeren conceptietijd heeft toebedeeld, zoodat de kans op een bevruchting bij jonge vrouwen grooter is, dan later. Indien wij de literatuur nagaan, dan blijkt het, dat over het algemeen alle onderzoekers aannemen, dat een vrouw maar één keer ovuleert. Een deel kwam echter tot de conclusie, dat dit ei vrijkomt in de eerste helft van den cyclus, een ander deel wederom gaf aan, dat de ovulatie in de tweede cyclushelft plaats vindt. Zoo geeft Ruge b.v. een ovulatietijd aan van 8—14 dagen na het begin van de laatste menstruatie. Robert Meyer was eerst de meening toegedaan, dat de ovulatie op den 8en—I4en dag plaats vindt, later gaf hij den i8en dag als ovulatietermijn aan. Schröder, die de onderzoekingen van Robert Meyer en Ruge aan een groot operatiemateriaal controleerde, kwam tot de conclusie, dat het ei tusschen den 14en.cn ióen dag vrijkomt. Halban en Köhler gaven den 8en tot i8en dag aan, Shaw den I3en—I7en, Müller den 2oen, Allen den I2en—I4en, Grosser, Frankel en Trippel den i8en—igen cyclusdag, Knaus 15 dagen en Ogino den i2en—i6en dag voor de volgende menstruatie. Deze waarnemingen en de daarop volgende conclusies werden bij operaties, obducties of door onderzoek van operatief ■ verwijderde1 organen gemaakt. De verschillende tijden nu zijn in levendige tegenspraak HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW, ENZ. met het feit, dat men een vaste tijdsverhouding aanneemt, tusschen ovulatie en menstruatie, m.a.w. men neemt over het algemeen aan, dat de tijd, die verloopt tusschen ovulatie en menstruatie bij alle vrouwen, tamelijk dezelfde is. Aangezien direct na de ovulatie zich het gele lichaam ontwikkelt, heeft men gemeend door een studie te maken van dit gele lichaam, precies te kunnen uitmaken, hoe oud het zou kunnen zijn en daardoor den dag van de ovulatie te fixeeren. Dit nu kwam niet overeen met de verschillende tijden, die door de zooeven genoemde onderzoekers aangegeven werden. Voor het eerst heb ik nu bij de vrouw met een vitale reactie en een eenvoudig instrument, het cycloscoop, kunnen waarnemen, wanneer en hoe vaak de ovulaties plaats vinden. Mijn onderzoekingsmethode verschilt sterk van die van de vorige onderzoekers, die door een patholoog-anatomisch onderzoek tot hun conclusies zijn gekomen. Ik kon de ovulaties waarnemen, door de gelukkige omstandigheid, dat bij het vrijkomen van het ei bepaalde hormonale veranderingen in het bloed plaats vinden, die zich weder bemerkbaar maken door een gewijzigde ademhaling der lichaamscellen, hetgeen wij door onderzoeking van een tusschenvingerplooi met het cycloscoop kunnen zien. Langs een geheel anderen weg dan den tot dusverre gevolgden, heb ik dit geheim aan de natuur kunnen ontlokken. Bij vergelijkende buikoperaties heb ik kunnen zien, dat, indien met het cycloscoop de ovulatie was gediagnostiseerd, zoowel bij een eersten, als bij een tweeden ovulatieval altijd een Graafsche follikel was gesprongen. De conclusies getrokken uit de door mij ontdekte cycloscopische onderzoekingsmethode zijn nu ook door de universiteitsvrouwenkliniek te Würzburg bevestigd. De chef dezer kliniek Prof. Gauss heeft bij monde van zijn eersten assistent, Dr. H. Kastendieck op het internationale gynaecologen congres te Amsterdam voorgedragen, dat hij 2000 cycloscopische onderzoekingen bij vrouwen had verricht en tot dezelfde resultaten was gekomen als door mij in talrijke publicaties en in dit boek beschreven. Hoe komt het nu, dat de voorgaande onderzoekers tot zoo verschillende resultaten kwamen? Daarop is slechts één antwoord: Omdat ze van de verkeerde veronderstelling uitgingen, dat er slechts één ovulatie per cyclus plaats vindt. Frankel en Grosser hadden al gezien, dat niet alleen op den i8en dag, waarbij zij vrij constant een gebarsten follikel hadden gezien, doch ook vroeger een ovulatie kan voorkomen. Zij hebben echter niet gedurfd, de algemeene opvatting, dat per cyclus maar één ei vrijkomt, te bestrijden, doch meenden, dat, indien zij twee ovulaties zagen, het eerste resp. tweede ei, zooals zij het noemden violent, kunstmatig of geprovoceerd was vrijgekomen en dan wel meestal tengevolge van een copulatie. Het blijkt, dat bij bepaalde dieren, b.v. konijnen, alleen maar na een copulatie een ei vrijkomt. Bij menschen echter is dit niet het geval. De menschelijke eieren komen regelmatig en op bepaalde tijden vrij. HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW Nu zal het ieder wel merkwaardig voorkomen, dat al deze onderzoekers nooit hebben kunnen bewijzen, dat er per cyclus 2 of meerdere eieren vrijkomen. Dit is daaraan toe te schrijven, omdat, als het eerste ei is vrijgekomen en dit ei wordt niet bevrucht, het gele lichaam, niet, of haast niet tot ontwikkeling komt en wel omdat door de follicülineproductie van den tweeden rijpenden Graafschen follikel de vorming van het antagonistische luteohormoon in het gele lichaam van den eersten follikel onderdrukt wordt. Dit wordt ook vanuit het centrum gereguleerd. Proefondervindelijk kan dit ook worden bewezen door een vrouw eenige dagen voor de menstruatie wordt verwacht groote hoeveelheden folliculine in te spuiten. Het transformatieproces wordt dan door tegenwerking van de luteohormoonvorming geremd en de menstruatie kan op deze wijze kusntmatig worden onderdrukt. De toenemende folliculine productie van den tweeden Graafschen follikel onderdrukt dus de ontwikkeling van het eerste corpus luteum. Het is nu zeer moeilijk een verschil te maken tusschen dit gele lichaam, dat niet tot volle ontwikkeling is gekomen en een regressief geel lichaam van den vorigen cyclus. Een geel lichaam heeft gewoonlijk een grootte van meer dan i cm en puilt aan de oppervlakte van den eierstok uit (fig. 9)Het leek allen onderzoekers onwaarschijnlijk toe, dat een klein in ontwikkeling achtergebleven geel lichaam nog tijdens denzélfden cyclus was ontstaan. Slechts door de verschillende hormonale verhoudingen in het vrouwelijke lichaam nauwkeurig te bestudeeren en te weten, hoe de hormonen elkaar ondersteunen en tegenwerken, resp. elkaar in evenwicht houden, was het mogelijk tot de bovengenoemde conclusie te komen. Alle onderzoekërs hebben in den anderen eierstok een dergelijk klein geel lichaam ook gezien, indien zij gedurende de tweede helft van den cyclus onderzochten, doch zij namen, zooals gezegd, aan, dat dit kleine onbeduidende lichaam nog afkomstig was van een gebarsten Graafschen follikel van een vorigen cyclus. De waarnemingen van alle als serieus bekende onderzoekers waren juist. Hun conclusie echter was verkeerd en, zooals gezegd, niet in overeenstemming met het feit, dat de tijd tusschen het barsten van een follikel en het begin der menstruatie tamelijk constant is. Indien de conclusies goed waren geweest, dan zouden wij moeten aannemen, dat de levensduur van een geel lichaam aan groote schommelingen onderhevig is, hetgeen geenszins het geval is. De waarnemingen dus der verschillende onderzoekers, waarvan een deel een gebarsten follikel vond in de eerste helft van den cyclus en een ander deel in de tweede helft, zijn geenszins in strijd met de door mij gemaakte waarnemingen, integendeel zij bevestigen deze. Men was tot deze verkeerde conclusies gekomen, doordat men misleid was door het kleine in zijn ontwikkeling achtergebleven eerste gele lichaam, waarvan men niet kon aannemen, dat het tijdens denaelfden cyclus was ontstaan. Zoo ontstond de fout, dat allen slechts één ei per cyclus aannamen. Werd een vrouw geopereerd in een tijd, dat het eerste ei pas was vrijgekomen, dan zag men slechts deze EN DE THEORIE VAN KNAUS EN OGINO ovulatie. De tweede ovulatie kon men in dit stadium natuurlijk nog niet waarnemen. Werd een vrouw geopereerd in de tweede helft van den cyclus, dan zag men den tweeden gebarsten follikel. Keek men naar het andere ovarium, dan zag men geen geel lichaam, dat aan de oppervlakte van de eierstok zichtbaar was, doch hoogstens een kleine inzinking van het in ontwikkeling achtergebleven corpus luteum. Zoo kwam het, dat deze onderzoekers tot de conclusie kwamen, dat het ei in de tweede helft van den cyclus vrijkomt. Slechts zelden kwam het voor, en dan wel meestal bij jeugdige individuen, waarbij de ovulaties vaak sneller op elkaar volgen, dat men een gebarsten Graafschen follikel in een eierstok waarnam en in den anderen een tweeden gebarsten follikel vond, die slechts 2 of 3 dagen geleden gebarsten was (fig. 25/32). Door een blik te werpen op fig. 3 wordt het voorgaande duidelijk. De bewijzen, dat er 2 resp. 3 eieren per cyclus vrijkomen, wat van de allergrootste beteekenis is voor de bepaling van den conceptietijd, zijn: 1. In verschillende gevallen kon ik aantoonen, dat zoowel gedurende den eersten als gedurende den tweeden val in het cyclogram een bevruchting tot stand kwam. (Vergelijk fig. 26/27 en 29a met 28 en 29c). Fig. 26, 27 en 290 toonen aan, hoe gedurende den eersten val een zwangerschap ontstond. Fig. 28 en 29c demonstreeren een bevruchting, die tijdens de tweede ovulatie tot stand kwam. Is een zwangerschap door bevruchting van het eerste ei ontstaan, dan blijft de tweede ovulatie weg, zooals fig. 26 en 27 aantoonen. Bij een zwangerschap tijdens de tweede ovulatie, zien wij op het cyclogram beide ovulatievallen. Op alle 4 zwangerschapscyclogrammen ziet men ongeveer hetzelfde: op den derden dag een plotselinge stijging van de curve, daarna een sterken val, waarna schommelingen volgen en ten slotte blijft de curve constant. Deze vier gevallen bewijzen absoluut, dat er twee ovulaties per cyclus zijn, want het ei is slechts 2 dagen te bevruchten. De vallen in het cyclogram zijn bijna altijd 6—8 dagen van elkaar verwijderd, zoodat een positieve bevruchting gedurende beide vallen slechts kan voorkomen, indien er twee ovulaties zijn. 2. De inzinkingen tusschen de menstruatievallen, die men gewoonlijk op den gen, ioen, nen of i2en en voor den tweeden keer op den i6en, i7en of i8en cyclusdag ziet, komen overeen met de door de verschillende onderzoekers (Ruge, Frankel, Robert Meyer, Schröder, Halban en Köhler, Shaw, Müller, Allen, Grosser, Trippel, Ogino, enz.), aangegeven ovulatietermijnen. Bij meer dan 30 onderzochte vrouwen, werden deze beide inzinkingen regelmatig vastgesteld, terwijl bij talrijke jonge nulliparae regelmatig 3 inzinkingen werden gezien (fig. 25/32). Deze vallen ontbreken in het cyclogram'. a) Bij mannen. b) Bij vrouwen na het climacterium. HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW c) Bij vrouwen in den geslachtsrijpen leeftijd, bij wie beide ovariën operatief zijn verwijderd (2 waarnemingen). d) Gedurende de zwangerschap, waarbij zooals bekend ovulaties en menstruaties ophouden. Na het einde van de zwangerschap door geboorte of abortus verschijnen ze weer. Er moet zich dus bij de geslachtsrijpe vrouw met functioneerende ovariën een proces af spelen, dat noch bij den man, noch bij de postclimacterische, ovariectomeerde, of zwangere vrouw voorkomt. Dat kan alleen het ovulatieproces zijn. En daar er in het cyclogram 2 resp. 3 inzinkingen voorkomen, is de conclusie gerechtvaardigd, dat deze door 2 resp. 3 vrijkomende eieren worden veroorzaakt. 3. Komt een bevruchting gedurende de eerste ovulatie tot stand, dan ontbreekt de tweede inzinking in het cyclogram, zooals cyclogrammen 26 en 27 aangeven. Dat komt overeen met het bekende feit, dat bij een bevruchting de volgende ovulatie onderdrukt wordt door het luteohormoon van het zwangerschaps gele lichaam. Vindt een bevruchting gedurende de tweede ovulatie plaats, dan vertoont het cyclogram vanzelfsprekend beide ovulatievallen (cyclogram 28 en 29c). Ook dit bewijst, dat de tweede inzinking een ovulatie is. 4. Bij buikoperaties, die zoowel bij de eerste, als bij de tweede ovulatie werden verricht, vond ik bevestigd, dat de spectroscopisch gediagnostiseerde ovulatieval steeds overeenkomt met een pas gebarsten Graafschen follikel. Men mag, zooals tevoren beschreven, bij een operatie gedurende de tweede ovulatie niet verwachten in het andere ovarium een ontwikkeld geel lichaam te vinden. Wanneer men echter het tevoren beschreven proces van de remming van het eerste gele lichaam goed begrijpt, dan vindt men in het andere ovarium duidelijke teekenen, die erop wijzen, dat ook hier eenige dagen geleden een Graafsche follikel is gebarsten. Bij jonge nulliparae, waarbij vaak al na 2 of 3 dagen een nieuwe ovulatie plaats vindt, ziet men in beide eierstokken versch gebarsten follikels. 5. Het voorkomen van twee-eiige tweelingen bewij st, dat in een cyclus meer dan één ei vrijkomt. Bij een nullipara met snel op elkaar volgende ovulaties is het mogelijk, dat de ontwikkeling van het tweede ei niet door de bevruchting van het eerste ei wordt onderdrukt, wanneer bij het vrijkomen van het tweede ei het eerste bevruchte ei zich nog niet heeft genesteld, en daarom choriaal- en luteohormoon nog niet remmend op de ontwikkeling van het volgende ei werken. — Natuurlijk kunnen twee-eiige tweelingen ook ontstaan, doordat een Graafsche follikel twee eieren bevat, of dat in één ovarium tegelijkertijd twee Graafsche follikels barsten. Het voorkomen van twee-eiige tweelingen kan dus wel het bewijs zijn, dat twee eieren in één cyclus vrijkomen, maar niet, dat twee gescheiden ovulaties in een cyclus met een tusschenruimte van 6—8 dagen plaats vinden. 6. Datzelfde geldt ook voor de mogelijkheid van een superfoetatie of een superfecundatie (zie hoofdstuk 6). EN DE THEORIE VAN KNAUS EN OGINO 7. Eveneens bij het gelijktijdig voorkomen van een binnen- en buitenbaarmoederlijke zwangerschap. 8. Zwangerschap in beide horens van een tweehoomige baarmoeder met foetera van gelijken leeftijd d.i. een afwijking van de baarmoeder, die haar ontstaan vindt, doordat tusschen beide z.g. Müllersche gangen, waaruit een baarmoeder zich foetaal ontwikkelt, de tusschenwand gedeeltelijk is blijven bestaan. Men heeft dan soms in beide horens foetera gevonden van denzelfden leeftijd. Het onder 1—8 beschrevene bewijst, dat per cyclus meer dan één ei vrijkomt. De onder 1—4 aangevoerde bewijzen bevestigen onomstootelijk, dat de gedurende den cyclus op het cyclogram waargenomen inzinkingen tusschen twee menstruaties worden veroorzaakt door 2 resp. 3 van elkaar onafhankelijke ovulaties. Alle fouten, die tot nu toe bij het bepalen van de vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid van de vrouw werden gemaakt, zijn toe te schrijven aan het feit, dat men maar één ei per cyclus aannam. Merkwaardigerwijze spreekt geen van der onderzoekers ervan, hoe dit bij jonge meisjes is. Ook hier ging men uit van één ovulatie. Over het algemeen komen jonge meisjes zelden voor een operatie der geslachtsorganen in aanmerking. Een genitaalonderzoek is wegens het bestaande maagdevlies ontoelaatbaar. Het onderzoek met de ballonmethode van Knaus was daarom niet mogelijk. Voor het eerst kunnen wij nu met een vitale reactie aantoonen, dat jonge meisjes en jonge vrouwen 3 maal en na een bepaalden leeftijd of na een geboorte tweemaal ovuleeren (fig. 25, 30, 31, 33)- Tot nu toe waren de theorieën van Knaus en Ogino voor vele vrouwen een richtsnoer om in groote trekken de periodische vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid te berekenen. Ook Knaus ging abusievelijk van de veronderstelling uit, dat er slechts één ei per cyclus vrijkomt. Dientengevolge bepaalde hij de periode der vruchtbaarheid van 3 dagen voor de ovulatie tot één dag daarna. Een blik op de cylogrammen 23 en 24 toont aan, dat de theorie van Knaus onjuist is. Door het voorgaande worden de talrijke misrekeningen, die bij de aanhangers van deze theorie zijn voorgekomen, opgehelderd. Een tweede principieele fout maakte Knaus, doordat hij niet den eersten dag van den loopenden cyclus, maar het begin van de volgende menstruatie, d.w.z. den eersten dag van den volgenden cyclus als uitgangspunt voor zijn berekening van den ovulatietijd nam. De cyclogrammen 23 en 24, die van typen van 28 en 30/31 dagen werden opgenomen, toonen de onjuistheid van deze veronderstelling aan. Bij beide typen verloopt de curve van den eersten tot den 28sten dag op dezelfde wijze. Alleen de laatste 3—4 dagen zijn bij een vrouw met een cyclus van 30/31 dagen anders. Daarom komt niet het begin van de volgende menstruatie, maar de eerste dag van den loopenden cyclus als uitgangspunt voor de berekening van de ovulatietijden in aanmerking. HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW Knaus bepaalde den termijn der ovulatie met de volgende methode: Een gummi ballon werd in de baarmoeder gebracht en daarna met een vloeistof gevuld. De volumen verandering van den ballon werd met een registreerapparaat opgeteekend. Daarmee werden de baarmoedercontracties vóór en na een pituitrine injectie gecontroleerd. Dit reeds komt niet overeen met de natuurlijke verhoudingen. De baarmoeder tracht nl. ieder vreemd lichaam uit te stooten. De prikkel die het. uitoefent, kan niet als physiologisch of normaal beschouwd worden. De meening van Knaus, dat het met deze methode gelukte, „de menschelijke baarmoeder haar eigen spontane beweging te laten opteekenen”, is daarom niet geheel juist. Indien wij dit buiten beschouwing laten, is Knaus van een goede veronderstelling uitgegaan. Ontwikkelt zich een actief geel lichaam, dan reageert de baarmoeder niet meer op injecties met matige doses pituitrine. De luteohormoonvorming remt de pituitrinewerking. Zoo kan ook gedurende de zwangerschap, waarin door het zwangerschaps gele lichaam groote hoeveelheden luteohormoon worden afgescheiden, de vrucht zich rustig ontwikkelen. Bij de menstruatie daarentegen beginnen de baarmoedercontracties, daar de geslachtshormonen verminderen en de pituitrine-vorming toeneemt. Knaus registreerde dus de bewegingen van den in de baarmoeder gebrachten gummiballon na pituitrine injecties. Contraheerde zich de baarmoeder, dan trok hij de conclusie, dat zich nog geen geel lichaam ontwikkeld had. Vertoonde zijn registreer-apparaat na een matige pituitrine injectie geringe of geen contracties, dan nam hij aan, dat zich een geel lichaam gevormd had, door wiens luteohormoonproductie de pituitrine werking werd opgeheven. Een blik op fig. 3 toont ons, waarom de ballon wel het tweede doch niet het eerste corpus luteum registreerde. Omdat het eerste gele lichaam en de luteohormoonproductie door de toenemende folliculinevorming van het tweede rijpende ei werd onderdrukt. Er wordt dus na de eerste ovulatie niet voldoende luteohormoon gevormd om de pituitrine contracties der baarmoeder te verhinderen. Knaus vond, dat op den ióen—i8en dag de contracties van de baarmoeder afnamen en trok daaruit de conclusie, dat het gele lichaam zich gedurende deze dagen reeds zoo ver had ontwikkeld, dat de invloed van zijn hormonen zich op de baarmoeder deed gelden. Inderdaad kan reeds binnen 30 uren na het vrijkomen van het ei het corpus luteum menstruale geheel ontwikkeld zijn. Vormt zich verder geen ei, dan begint direct na het barsten van den tweeden follikel de luteohormoonvorming. De waarnemingen van Knaus, dat de ballon op den i6en—i8en dag geen pituitrine werking registreerde, komt met den tijd der tweede ovulatie en de ontwikkeling van het tweede gele lichaam overeen. Deze waarneming kan juist zijn geweest. De nu op deze waarneming gebaseerde conclusie, dat het gele lichaam steeds een autonome ontwikkelingsperiode van 14 dagen EN DE THEORIE VAN KNAUS EN OGINO heeft, was verkeerd, evenals de gevolgtrekking, dat er daarom maar één ei vrijkomt. Beide conclusies zijn verder in strijd met: 1. De talrijke onderzoekers, die gedurende de eerste cyclushélft, dus op den 9en—I2en dag een gebarsten follikel hadden geconstateerd. 2. De waarnemingen van Frankel, Grosser en Tschirdewahn, die meer dan één ovulatie per cyclus en op den i8en dag steeds een gebarsten follikel hadden waargenomen. 3. Ogino’s meening, dat de vrouw van den 5en tot den igen dag bevrucht kan worden. 4. De waarnemingen van Knaus zelf, die zag, dat zijn raad vaak tot verkeerde resultaten leidde, hetgeen hij toeschreef aan: a) Individueele eigenaardigheid, afwijking of uitzondering. b) Cyclusveranderingen tengevolge van met koorts gepaard gaande verzwakkende ziekten en zware physische (verwondingen en operaties) of psychische letsels. c) Ingrijpende veranderingen in de gewone levenswijze, zooals bij lange reizen in landen met een ander klimaat, bij tochten in het hooggebergte en vermoeiende sport. d) Pathologische gevallen. e) Verkeerde opgaven van de vrouw. /) Cyclusveranderingen door geboorte of miskraam. Ook tijdens operaties gemaakte waarnemingen, die in strijd waren met zijn theorie, hadden volgens Knaus geen bewijskracht, omdat zulke vrouwen door hem onder de rubriek pathologische gevallen werden gerangschikt. — De tabellen, die hij aanhaalt om te bewijzen, hoe door een cyclusverandering een onverwachte bevruchting kan intreden (tabellen 8, 9, 10, 11 in „Die periodische Fruchtbarkeit und Unfruchtbarkeit des Weibes”) zijn weliswaar in tegenspraak met zijn theorie, maar niet met mijn waarnemingen, dat de eerste ovulatie meestal op den gen, ioen, nen of 12en dag en de tweede meestal op den i6en, iyen of i8en dag plaats vindt, terwijl twee dagen ervoor en twee dagen erna in het vrouwelijke genitaalapparaat geloosde spermatozoïden een bevruchting tot stand kunnen brengen. Zoo kwam het ook, dat een bevruchting, die gedurende andere tijden, als door Knaus aangegeven tot stand kwam, volkomen verkeerd werd beoordeeld. Een typisch voorbeeld is het geval van Dr. L. C. in Oostenrijk, dat in het boek van Knaus op blz. 109 wordt geschreven. Er vond op den i8en en igen cyclusdag een copulatie plaats. Dat zijn dagen, die volgens Knaus in de periode van onvruchtbaarheid liggen. Toch trad na deze copulatie onverwacht een zwangerschap in. Knaus verklaart dit zoo, dat de ovulatie was vertraagd door de ongewone lichamelijke inspanning en oververmoeidheid, waaraan de vrouw bij een skitocht in het hooggebergte was blootgesteld. In werkelijkheid is het zoo, dat de vrouw door de bevruchting van het tweede ei, zonder dal er bijzondere verklaringen noodig zijn, zwanger werd. HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW Alle gevallen, waarbij de vrouw in de door Knaus berekende periode van steriliteit- werd bevrucht, zijn geheel in overeenstemming met mijn waarneming, dat de eerste ovulatie gewoonlijk op den gen, ioen, nen of i2en dag en de tweede meestal op den i6en, iyen of i8en dag plaats vindt en dal zoowel bij het vrijkomen van het eerste, als ook van het tweede ei 2 dagen daarvoor en 2 dagen daarna een bevruchting kan intreden. De genoemde tabellen van Knaus, die voor zijn theorie uitzonderingsgevallen voorstellen, bevestigen juist de door mij waargenomen ovulatietijden. Dichter bij de waarheid is Ogino, die aangeeft, dat van den 5en— ioen dag een bevruchting kan intreden. Ogino heeft deze, naar zijn meening zeer ruime grenzen getrokken en vastgesteld, dat buiten dezen tijd om, zelden een bevruchting plaats vindt. Hij heeft voor den levensduur van een corpus luteum 13—17 dagen aangegeven, hetgeen meestal juist is. Door cyclogramstudies kwam ik tot de conclusie, dat de levensduur g—ig dagen kan bedragen, waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat de levensduur van ig dagen die het eerste gele lichaam soms bereikt, een latente of rustperiode bevat, die 4 8 dagen duurt. Over het algemeen kan men zeggen dat de vrouw van den óen tot den 20sten dag bevrucht kan worden. De ovulatietijden en daarmee de periode der vruchtbaarheid zijn bij dezelfde vrouw gedurende de opeenvolgende maanden verschillend. Bij een vrouw, die op den I2en en i8en dag ovuleert, duurt deze periode b.v. van den ioen tot den 2oen dag. Ovuleert zij echter op den 9en en i6en dag dan is de conceptietijd van den yen tot den i8en dag. Zoo ziet men, dat het met de cycloscopische onderzoekingsmethode mogelijk is, de grenzen veel nauwer te trekken en den conceptietijd nauwkeurig aan te geven. Bij jonge meisjes komen de theorieën van Ogino en Knaus heelemaal niet uit. Ik kon bij een jong meisje met een cyclus van 30/31 dagen waarnemen, dat de derde ovulatie op den 22sten dag plaats vond. Bijfanderen kwam het eerste ei al op den 7en dag vrij. Meestal echter vallen bij jonge meisjes de drie ovulaties tusschen den 8en en ipen cyclusdag, en de bevruchtingstijd is van den óen bij uitzondering van den 5en — tot den 2isten cyclusdag. Men heeft ruimschoots gelegenheid bij de toepassing van de korte golven therapie waar te nemen, dat de lichaamscellen onmiddellijk reageeren op gewijzigde hormonale verhoudingen en direct na een doorstrooming eener endocrine klier in het condensatoren veld de daardoor teweeggebrachte verhoogde hormonale productie beantwoorden met een versnelde of verlangzaamde ademing, naar gelang van de soort klier, die werd geprikkeld. Ook bij natuurlijke processen in het lichaam, waarbij de hormonale samenstelling van het bloed wordt gewijzigd is de celademing hierop de gevoeligste reactie. Bij het barsten van een Graafschen follikel vinden er ingrijpende veranderingen plaats in den bormoonspiegel van het bloed, die wij tezelfdertijd kunnen zien. EN DE THEORIE VAN KNAUS EN OGINO Het reductiegetal is daarom, de snelste en gevoeligste indicator van het ovulatieproces. Betreffende de vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid kunnen wij den cyclus van de vrouw in drie perioden indeelen. T. De eerste phase van de onvruchtbaarheid, die duurt van den derden cyclusdag tot 3 dagen voor het begin van de eerste ovulatie. 2. De phase van de vruchtbaarheid, die begint 3 dagen voor het begin van de eerste ovulatie en eindigt drie dagen na het begin van de tweede resp. derde ovulatie. 3. De tweede phase van onvruchtbaarheid, die absoluut is en duurt van den derden dag na het begin van de tweede ovulatie tot den derden dag van den nieuwen cyclus. Daar wij nu met het cyclogram de ovulaties exact kunnen waarnemen, is het mogelijk, den tijd van de vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid van de vrouw zeer nauwkeurig te bepalen. Heeft een vrouw bij de opname van haar cyclus gezien, dat ze tweemaal ovuleert, dan weet zij na de tweede ovulatie, dat er geen ei meer vrijkomt. Er kan dan na de tweede ovulatie geen bevruchting meer tot stand komen om de eenvoudige reden, dat er geen ei aanwezig is. Drie dagen na het begin van den laatsten ovulatieval tot drie dagen na het begin van de menstruatie is de vrouw dus absoluut steriel. In het cylogram van de vrouw zijn dus de phase van vruchtbaarheid en de tweede phase van onvruchtbaarheid scherp begrensd. Bij de bepaling van de eerste phase der onvruchtbaarheid stuiten wij echter op twee moeilijkheden: 1. De levensduur van de spermatozoïden, waarop wij reeds uitvoerig hebben gewezen (hoofdstuk 6). Het is tamelijk zeker, dat de spermatozoïden doorgaans slechts twee, hoogstens drie dagen in het vrouwelijke geslachtsorgaan het vermogen behouden, om het ei te bevruchten. Daar echter verschillende onderzoekers, als Pryll en Nürnberger ook na langeren tijd nog levende mannelijke zaadcellen in de eileiders hebben gevonden, blijft er twijfel bestaan. Weliswaar konden ook Pryll en Nürnberger niet bewijzen, dat de in leven aangetroffene spermatozoïden nog tot bevruchting in staat waren. Het is op grond dezer onderzoekingen theoretisch niet onmogelijk dat een vrouw bevrucht kan worden door een copulatie, die langer dan 2 of 3 dagen vóór het vrijkomen van het ei heeft plaats gevonden. Daarom noem ik den tijd van den derden cyclusdag tot 3 dagen voor de eerste ovulatie de phase van de relatieve steriliteit. Is daarom wegens gezondheidsredenen tijdelijk een zwangerschap ongewenscht, dan verdient het aanbeveling gedurende de phase der relatieve steriliteit (fig. 45r—t) een pessarium occlusivum te gebruiken. 2. Gewoonlijk vindt de eerste ovulatie op den gen, ioen, nen of I2en cyclusdag plaats, bij jonge meisjes soms op den 7en—8sten dag. Daar wij met het cyloscoop alleen kunnen vaststellen, wanneer een ei vrijkomt, echter niet, wanneer het zal vrijkomen, en daar het vrijko- Cyclus. II HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW mende ei al bevrucht kan worden door een copulatie, die 2—3 dagen tevoren heeft plaats gehad, moeten wij vanaf den óen cyclusdag met de mogeüjkheid van een conceptie rekening houden. Blijkt het later, dat de eerste ovulatie b.v. eerst op den I2en dag zich vertoont, dan is de conceptiephase van den cyclus 4 dagen korter, dan van tevoren werd vermoed. Daarmee in overeenstemming is in een dergelijk geval de eerste periode der onvruchtbaarheid langer. Daar het eerste ei gewoonlijk op den gen, ioen, nen of I2en dag vrijkomt, en het tweede op den ióen, iyen of i8en dag, kan men zeggen, dat een vrouw over het algemeen van den óen tot den 20sten dag te bevruchten en van den 20sten tot den óen dag van den nieuwen cyclus onvruchtbaar is. Er zijn hierop maar weinig uitzonderingen. Van alle vrouwen, wier curve ik opnam, vielen de ovulaties binnen de genoemde grenzen van den gen tot i8en dag. Slechts een vrouw ovuleerde op den 8sten dag en bij 2 jonge meisjes vond ik een ovulatieval op den 7en en op den 8sten dag. Bij één vrouw vond ik een ovulatie op den igen dag en bij 2 jonge meisjes zelfs op den 20sten en op den 22sten dag van den cyclus. Weet men uit een opname, van de voorgaande maand, dat men 2 resp. 3 maal ovuleert, dan kan men met zekerheid zeggen, dat het laatste ei gedurende den cyclus is vrijgekomen> wanneer men met het cycloscoop den 2en resp. 3en ovulatieval heeft waargenomen. Dan begint de 2e resp. absolute phase van onvruchtbaarheid (fig. 45s*—r). Deze tijd is scherp begrensd. Evenzoo nauwkeurig kan de phase der vruchtbaarheid worden bepaald. Neemt men in den tijd, waarin men een ovulatie verwacht, meerdere keeren per dag de reductiegetallen op, dan is het mogelijk, bijna op het uur nauwkeurig te zeggen, wanneer een ei vrijkomt. Vertoont zich nl. tusschen den gen—I2en cyclusdag een reductiegetal van 140 en vindt men 6 uur later een getal van 150, dan kan men er zeker van zijn, dat een Graafsche follikel gebarsten is. Daar de beste conceptietijd is direct na het vrijkomen van het ei, verdient het aanbeveling op den gen, ioen, nen en i2en en op den i6en, iyen en i8en cyclusdag tweeof driemaal per dag het cyclogram op te nemen. Het is van buitengewoon groot belang, dat de bevruchting geschiedt met een spermatozoide en een eicel van groote vitaliteit. Waarschijnlijk is menige abortus daaraan te wijten, dat een bevruchting tot stand kwam met kiemcellen, waarvan de levenskracht al sterk verminderd was. Ook is het aan te nemen, dat kinderen, die met zulke kiemcellen verwekt worden, later physische en psychische gebreken kunnen hebben. Men kan vrijwel zeggen, dat een copulatie tusschen 2 gezonde menschen, nadat cycloscopisch de ovulatiediagnose is gesteld, altijd tot een bevruchting leidt. Heeft men eenige routine in het bepalen van het reductiegetal, dan kan men vaak zelfs reeds tevoren zien, dat een Graafsche follikel op het punt staat te barsten. Wil het toeval, dat men juist korten tijd van tevoren onderzoekt, dan ziet men, dat EN DE THEORIE VAN KNAUS EN OGINO de curve een paar seconden hooger staat dan voorheen. Aan deze kleine verhooging van de curve op één der genoemde ovulatiedagen, waarop de ovulatie het meest voorkomt, kan de geoefende onderzoeker Voorspellen, dat een Graafsche follikel op het punt staat te barsten. Neemt men enkele uren later het reductiegetal weer op en staat dit lager dan voorheen, dan is het zeker, dat een Graafsche follikel gebarsten is. De beste tijd' voor de bevruchtende copulatie is dan aangebroken en men kan verzekerd zijn, dat het gewenschte kind met een vitale eicel wordt verwekt. In de volgendè uren daalt de curve verder; zoo meestal ook den volgenden dag. Bij jonge meisjes valt, zooals beschreven werd, de curve vaak in één dag en stijgt ook weer in één dag, (fig. 25 en 32) C Na een ovulatie stelt het cyclogram ons in staat om spoedig zekerheid te krijgen, of op de copulatie een bevruchting is gevolgd. Reeds binnen 3 X 24 uur ziet men in de cycluscurve veranderingen, die op een bevruchting wijzen. Binnen 4 dagen kunnen wij al, door den scherpen val (zie fig; 26 en 29) met zekerheid zeggen, dat er zwangerschap bestaat. Interessant is het, dat de met het cyqloscoop vastgestelde ovulaties soms door de vrouwen worden bevestigd, op grond van bepaalde symptomen en waarnemingen. De meest voorkomende zijn: slijmafscheiding uit de genitaliën, een gespannen gevoel in de borsten, erectiele tepels, verhoogde urinedrang, mede een symptoom van een verhoogden bloedstoevoer naar het bekken enz. Er zijn op dit gebied specialisten, die aangeven, dat de vrouw gedurende dezen tijd een grootere toeneiging tot den man bespeurt en dus makkelijker toegankelijk is voor liefde. Ofschoon de subjectieve waarnemingen niet van belang zijn ontbloot, valt te constateeren, dat ze vaak bedriegelijk zijn en men zich geenszins daarop kan verlaten. Ik nam een tijdje de cycluscurve op van een groot aantal vrouwen, die ik verzocht had om mij mede te deelen, indien zij door zulke subjectieve symptomen meenden, dat er een ei was vrijgekomen. Bij grove schatting zou ik den indruk, dien ik bij deze mededeelingen kreeg, willen samenvatten: de helft van het aantal vrouwen merkt heelemaal niet, dat ze ovuleeren. Van de andere helft, die meende het één of andere symptoom te hebben bespeurd, waren slechts ongeveer 25 %, waarvan de subjectieve gewaarwordingen overeenkwamen met den ovulatieval. Ik heb dus den indruk gekregen, dat slechts bij 10—12% der vrouwen, de gegevens in overeenstemming waren met den cycloscopisch waargenomen ovulatieval. Dit wil volstrekt niet zeggen, dat, indien zij het één keer juist geraden hebben, dit een volgenden keer weder uitkomt. Men kan zich dus op deze subjectieve symptomen niet verlaten. Samenvattend kunnen wij zeggen: 1. De grootste mogelijkheid van bevruchting bestaat gedurende den ovulatieval. Ze is op den eersten (fig. 456—c) grooter dan op den tweeden dag (c—d). 2. Twee tot drie dagen voor het vrijkomen van het ei kan door een in Cyclus. II * HOE VAAK OVULEERT EEN VROUW, ENZ. dezen tijd plaats gehad hebbende copulatie een bevruchting tot stand komen, omdat in de vrouwelijke geslachtsorganen de spermalozoiden twee tot drie dagen het vermogen behouden om het ei te bevruchten (a—b). 3. Drie dagen na de tweede resp. na de derde ovulatie tot drie dagen na het begin van de menstruatie is een vrouw absoluut steriel, omdat er geen ei aanwezig is. Bij alle geslachtsrijpe vrouwen, wien ik den raad gaf, gedurende dezen tijd (st—r) geen anticonceptiemiddelen te gebruiken, is nooit een bevruchting tot stand gekomen. 4. Drie dagen na het begin van de menstruatie tot drie dagen voor den ovulatieval is de vrouw eveneens steriel. Dezen tijd noem ik de phase van de relatieve steriliteit (r—t), omdat de verschillende onderzoekers het niet eens zijn over den levensduur der spermatozoïden. Hoewel het vrijwel zeker is, dat beide kiemcellen slechts 2 dagen het vermogen behouden om een bevruchting teweeg te brengen, heb ik voorzichtigheidshalve, bij mijn raadgevingen aan vrouwen, wier leven door een zwangerschap in gevaar kan worden gebracht, zooals b.v. het geval is in een vergevorderd stadium van hart- lerver- nierziekten en tuberculose, het begin en het einde van den conceptietijd met een dag verlengd. De periode der vruchtbaarheid werd dus aangegeven van 3 dagen voor het vrijkomen van het eerste ei tot 3 dagen na het begin van de laatste ovulatie. Op cyclogram 45 zijn de tijden van conceptie en steriliteit nauwkeurig aangegeven. Men kan zeggen, dat in den tijd, die op het cyclogram van x—y is aangegeven een conceptie mogelijk is, en dat de vrouw van y—z practisch steriel is. Nu de cycloscopische bepaling der ovulatietijden gevonden is, behoeft men geen rekening meer te houden met allerlei factoren, die daarin een wijziging kunnen brengen. Het is van geenerlei beteekenis, of een vrouw pas bevallen is, aborteerde, haar levenswijze verandert, skitoeren onderneemt, of ziek was, want het ovulatietijdstip hoeft nu niet meer berekend te worden, maar is op den dag, ja op het uur nauwkeurig waar te nemen. De nu verkregen zekerheid, dat bij vrouwen 2 en bij jonge meisjes 3 eieren per cyclus vrijkomen, heeft niet slechts een wetenschappelijke waarde, maar is voor iedere vrouw van de allergrootste beteekenis, aangezien alle conceptieproblemen hiermee samenhangen. 14. HET AFLEZEN VAN HET CYCLOGRAM EN DE GEWICHTIGE CONCLUSIES, DIE DAARUIT KUNNEN WORDEN GETROKKEN. Een vrouw, die haar cyclogram wil opnemen, behoeft, wanneer de wetenschappelijke beginselen haar niet interesseeren, slechts het volgende te weten: Met de klemtang van het cycloscoop (fig. i en 44) wordt een tusschenvingerplooi — het liefst tusschen duim en wijsvinger van de linkerhand —■. afgeklemd, waardoor tijdelijk op deze plaats de circulatie wordt onderbroken. Direct daarna wordt het stopuurwerk in beweging gezet. Wordt nu het licht ingeschakeld en bekijkt men de afgeklemde plooi onder den spectroscoop, dan ziet men 2 donkere strepen met een daartusschen liggende heldere geelgroene tusschenruimte (fig. 2b). Men wacht tot deze strepen, die geleidelijk onduidelijker worden, volkomen zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor een breeden homogenen grijzen band (fig. 2c). Daarbij moet men er wel aan denken, dat ook de gele tusschenruimte tusschen de beide donkere strepen volkomen moet verdwijnen. De reductietijd is de tijd, die verloopt van het oogenblik van de afklemming tot het verschijnen van den breeden grijzen band (zie hoofdst. 9). Kort daarna vertoont zich links in dezen yeductieband een verticale opheldering (fig. 2d). Aangezien dit oogenblik beter is waar te nemen, omdat het beeld contrastrijker wordt, verdient het aanbeveling, den tijd van afklemming tot het verschijnen van deze opheldering ais reductietijd te fixeeren. Het stopuurwerk geeft aan, hoeveel seconden tot dit tijdstip zijn verloopen. Beginners moeten op het volgende letten: Men onderzoeke in een donkere kamer of bij kunstlicht. Daarbij moet men door regeling van lamp, oculair en diaphragma het beeld zoo scherp mogelijk instellen. Men moet zich bij de onderzoeking niet laten afleiden, omdat anders gemakkelijk fouten kunnen gemaakt worden. Bij de eerste opname en minstens éénmaal per maand moet men het geheele reductieproces van het begin tot het eind nagaan, om te weten, hoe hoog de reductiegetallen ongeveer liggen. Men kan bij de volgende bepalingen het licht 30—40 seconden voor den te verwachten reductietijd uitschakelen. Het einde van het proces, waarop het aankomt, kan daardoor scherper worden waargenomen. Door de lamp voortdurend te doen branden, wordt het reductieproces soms 5—rio seconden versneld, bovendien vermoeit men het oog door voortdurend door den helder verlichten spectroscoop te kijken. HET AFLEZEN VAN HET CYCLOGRAM EN DE GEWICHTIGE Het verdient aanbeveling, de curve steeds op hetzelfde uur van den dag op te nemen. Na lichamelijke en geestelijke inspanning, emoties of affecten, moet men eenigen tijd met het onderzoek wachten. Het is af te raden om herhaaldelijk dezelfde plaats af te klemmen. Om dit te vermijden, kan men van beide handen een kleine schets maken en daarop de onderzochte plek met een kringetje aanduiden (fig. 21a). Het is raadzaam eerst 2—3 dagen later weer dezelfde plek te onderzoeken. Gezonde vrouwen van 25 tot ongeveer 40 jour, wier endocrine stelsel in evenwicht is, hebben meestal een reductiegetal van 120—145. Bij jonge meisjes liggen de getallen meestal tusschen 100 en 120. Uitzonderingen hierop worden in hoofdstuk 9 beschreven. Het diepste punt van den ovulatieval ligt gewoonlijk ongeveer 20 seconden lager dan de reductiegetallen der preovulaire phasen, het diepste punt van den menstruatieval gewoonlijk 30—-35 seconden lager. Bij zwangerschap liggen de dagelijks constante reductiegetallen ongeveer 20 seconden onder die van den preovulairen hoogstand. Wanneer uit de ovulatietijden belangrijke conclusies moeten worden getrokken, is het raadzaam, gedurende dezen tijd, zelfs 2 tot 3 maal per dag de reductiegetallen op te nemen. De dagelijks gevonden reductiegetallen worden op een blanco formulier, dat is ingedeeld in dagen en seconden, op een daarmee overeenkomende plaats als punt opgeteekend (fig. 23). Verbindt men de op deze wijze dagelijks gevonden punten door een lijn, dan ontstaat de cycluscurve of het cyclogram, waaruit een vrouw alle gewichtige conclusies kan trekken in verband met de ovulatietermijnen en de jonge zwangerschap. Op een dergelijk cyclogram (fig. 23/24) herkennen we de volgende phasen: 1. Menstruatieval A. 2. Preovulaire hoogstand B, de tijd, die verstrijkt tusschen het ophouden van de menstruatie tot de eerste ovulatie. 3. Eerste ovulatieval C, die samenvalt met het vrijkomen van het eerste ei. 4. Tweede preovulaire hoogstand D, de tijd tusschen de eerste en de tweede ovulatie. 5. Tweede ovulatieval E, die met de tweede ovulatie samenvalt. 6. Premenstrueele hoogstand F, de tijd tusschen tweede ovulatie en menstruatieval. De hoogste en laagste getallen, evenals de duur van iedere phase zijn bij verschillende vrouwen en ook bij dezelfde vrouw in verschillende maanden ongelijk. Men onderscheidt bij den menstruatieval een dalenden tak (fig. 23), den diepsten stand en den stijgenden tak. De ovulatieval vertoont eveneens een daling, een diepste punt, en een stijging. Tusschen vrouwen met een cyclus van 26/28 dagen en die met een cyclus van 30/31 dagen bestaat in tijd en verloop van den menstruatieval een wezenlijk verschil (fig. 24, zie ook hoofdst. 9). CONCLUSIES, DIE DAARUIT KUNNEN WOEDEN GETROKKEN Het blijkt nu, dat: 1. De eerste ovulatie bijna altijd op den gen, ioen, nen of I2en cyclusdag valt. 2. De tweede ovulatie op den lóen, 17en of i8en cyclusdag. 3. Bij meisjes en jonge vrouwen, die 3 maal ovuleeren (fig. 25, 30, 32 en 34), vallen over het . algemeen de drie ovulaties meestal tusschen den gen en 20sten dag, slechts bij uitzondering vertoont zich de eerste ovulatie vroeger en de derde ovulatie later. 4. Gedurende den dalenden tak van den ovulatieval kan het ei bevrucht worden. Op het oogenblik, dat de ovulatieval begint, komt het ei vrij en daalt de curve in overeenstemming met den hormoonspiegel. Bij de meeste vrouwen duurt dit proces 2 dagen. Binnen dezen tijd bereikt de ovulatieval zijn diepste punt. Op den eersten dag van den ovulatieval is de mogelijkheid om het ei te bevruchten het grootst. Op den tweeden dag bestaat er gewoonlijk nog kans op bevruchting (fig. 26). Het ei is dus niet, zooals men eerst geloofde, slechts enkele uren, maar 2 dagen vruchtbaar. Op den derden dag van den ovulatieval is volgens mijn waarnemingen dit niet meer mogelijk. Bij jonge meisjes en vrouwen ziet men zeer vaak, dat de curve in één dag haar laagste punt en den daar opvolgenden dag weer haar hoogsten stand bereikt (fig. 25, 32). Ook in zulke gevallen kan men aannemen, dat de mogelijkheid van bevruchting bij het dalen van de curve het grootst is. . De beste tijd voor een bevruchtende copulatie is dus de eerste dag der ovulatie. Hoe minder tijd tusschen copulatie en het barsten van den Graafschen follikel verstrijkt, des te gunstiger zijn de voorwaarden voor het verwekken van een gezond en krachtig kind. Wanneer de curve zich weer vanuit den menstruatieval verheft, vinden we gedurende enkele dagen ongeveer dezelfde getallen (preovulaire hoogstand).Vinden wij daarna op de aangegeven ovulatiedagen een lager getal dan bij de vorige opname, dan is de ovulatie begonnen en is de beste tijd gekomen om het gewenschte kind te verwekken. Dit is de belangrijkste conclusie van het cyclogram. De ovulatiediagnose wordt naderhand bevestigd, wanneer enkele uren later het reductiegetal nog verder daalt. Vaak kan men al van te voren opmaken, dat de Graafsche follikel op het punt staat te barsten, en wel omdat de curve een weinig stijgt. Dit geeft dan aanleiding om 6 uur later wederom het onderzoek te herhalen. Heeft een vrouw een maand lang haar curve opgenomen, dan weet ze: A. Hoe hoog haar reductiegetallen in het preovulaire stadium zijn. B. Hoe lang haar cyclus duurt. C. Hoe vaak ze ovuleert.Het schijnt.dat na een geboorte de frequentie van de ovulaties steeds van drie op twee teruggaat, doch dat na een abortus van eenige weken de frequentie niet verandert (fig. 30). Direct na een geboorte of abortus verschijnen weer de ovulatievallen, die gedurende de zwangerschap weggebleven waren. HET AFLEZEN VAN HET CYCLOGRAM EN DE GEWICHTIGE D. Het karakter harer menstruatie- en ovulatievallen. Nadat men dit alles heeft bepaald, vallen in de volgende, cyclogrammen afwijkingen van de normale curve dadelijk in het oog. Dergelijke afwijkingen kunnen zijn: 1. Zwangerschap. Ovulatie- en menstruatievallen blijven dan weg en de dagelijksche reductiegetallen worden constant. Ze liggen daarbij ongeveer 20 seconden onder de reductiegetallen van de precvulaire phase (fig. 26 —:29)- 2. Op den derden dag na een bevruchtende copulatie stijgt de curve plotseling tot een ongewone hoogte en daalt den volgenden dag ongeveer 30 seconden. Ze stijgt na dezen val dan niet meer (fig. 26 en 29). 3. Bij het wegblijven van de menstruatie is uit de curve te zien, of er een secundaire amenorrhoe of een zwangerschap bestaat (zie hoofdst. 12). 4. Is de zwangerschap gediagnostiseerd, en treedt daarna een bloeding op, dan volgt uit het verloop van het cyclogram, of de foetus leeft of afgestorven is (hoofdstuk 11). Bij iedere abnormale bloeding uit de geslachtsdeelen moet de arts geconsulteerd worden. 5. Bloedingen tusschen de menstruaties. Uit de curve blijkt, dat deze vaak veroorzaakt worden door ovulatiebloedingen (fig. 32). 6. Uit het verloop van den menstruatieval kan men conclusies trekken betreffende, de hormonale processen, die zich in het lichaam afspelen. Dit is het geval bij alle menstruatiestoornissen en in het bijzonder bij alle vormen van amenorrhoe (hoofdstuk 12). 7. Aan een verandering in het verloop van den menstruatieval kan men zien, hoe een cyclus van 30/31 dagen overgaat in één van 28 dagen en omgekeerd. 8. Zijn alle dagelijks opgenomen reductiegetallen vergeleken met de vroegere curve hooger of lager, dan is dit bijna altijd een teeken, dat men ziek is of wordt. Hierdoor kan vroegtijdig de hulp van den arts worden ingeroepen. Het is makkelijker een ziekte in het beginstadium te bestrijden of te onderdrukken, dan later. Soms kan een dergelijke waarneming het leven redden. Stijgen bij een vrouw in den overgangsleeftijd b.v. de getallen voortdurend tot 60 en hooger, dan kan dit symptoom lang voordat andere verschijnselen zich vertoonen, erop wijzen, dat een ernstige ziekte zich ontwikkelt. Vertoonen zich daarna onregelmatige genitaalbloedingen, dan moet er geen oogenblik langer getalmd worden, om zich aan een nauwkeurig gynaecologisch onderzoek te onderwerpen. In dit geval wordt dan de diagnose baarmoederkanker bevestigd door het endocrine electrodiagram, dat een te sterke productie van het thyreotrope stelsel aangeeft (thyreotroop hyperpituitarismé). Ook bij allerlei acute en chronische infectieziekten, vooral in den incubatietijd, dat is de tijd, die verstrijkt tusschen infectie en het uitbreken der ziekte, kunnen verhoogde reductiegetallen belangrijke aanwijzingen zijn om een arts te consulteeren. Zeer hooge CONCLUSIES, DIE DAARUIT KUNNEN WORDEN GETROKKEN getallen geven altijd aan, dat zich een ernstig proces in het lichaam afspeelt. Omgekeerd kan men aan het eind van de ziekte uit het dalen der getallen opmaken, dat er een verbetering intreedt. Ten slotte kan de vrouw aan haar curve precies zien, wanneer ze vruchtbaar en wanneer ze onvruchtbaar is (hoofdstuk 13, fig. 45). Een bevruchting is mogelijk 3 dagen voor het begin van den eersten ovulatieval tot drie dagen na het begin van den tweeden, bij jonge meisjes van den derden ovulatieval. Vanaf dien tijd tot drie dagen voor de eerste ovulatie is de vrouw practisch steriel (fig. 45). Daaruit volgt, dat de tijd van vruchtbaarheid bij jonge meisjes, die 3 maal ovuleeren, gewoonlijk langer en de phase der steriliteit korter is, dan bij vrouwen, die 2 maal ovuleeren. Er moet nogmaals op gewezen worden, dat meisjes en jonge vrouwen, die nog niet gebaard hebben, ermee rekening moeten houden, dat er nog een derde ei kan vrijkomen. De mogelijkheid van conceptie is bij het begin van den ovulatieval het grootst en wordt in den loop van 2 dagen langzamerhand minder. Zijn er 2 X 24 uur verstreken na het vrijkomen van het ei, dan kan het niet meer bevrucht worden. Een copulatie, die langer dan drie dagen voor een ovulatie, of meer dan twee dagen daarna plaats vindt, leidt niet tot bevruchting van dit ei. De spermatozoiden behouden, wanneer ze in de geslachtsorganen van de vrouw gedeponeerd zijn, over het algemeen 2 hoogstens 3 dagen het vermogen een bevruchting teweeg te brengen. Hoe dichter het tijdstip der copulatie bij de ovulatie ligt — hetzij ervoor of erna — des te grooter is de mogelijkheid der conceptie, en des te gunstiger zijn de omstandigheden voor de ontwikkeling van een gezond en krachtig kind. Door verschillende factoren zal een bevruchting vaker voorkomen gedurende den eersten ovulatieval, dan gedurende den tweeden. Statistieken daaromtrent geven aan, dat het aantal vrouwen, dat in de eerste helft van den cyclus wordt bevrucht, ongeveer 6—7 maal grooter is, dan het aantal, dat in de tweede helft zwanger wordt. Dit feit vindt hoofdzakelijk zijn oorzaak hierin, dat de meeste echtparen gedurende de menstruatie der vrouw abstinent zijn, zoodat gewoonlijk direct na dezen tijd een copulatie plaats vindt. Na eenige dagen rust volgt weer een copulatie, die dan meestal met de eerste ovulatie samenvalt. Wordt de vrouw tijdens de eerste ovulatie bevrucht, dan blijven de tweede en volgende ovulaties weg, waardoor de bevruchting van verdere eieren niet mogelijk is. Anders zouden er veel meer twee-eiige tweelingen zijn. Het voorkomen van twee-eiige tweelingen wijst erop, dat bij snel op elkaar volgende ovulaties — zooals wij bij jonge meisjes zien — twee eieren, die uit twee verschillende Graafsche follikels vrijkomen, door spermatozoiden van dezelfde of van verschillende copulaties kunnen worden bevrucht. Samenvattende kan men dus zeggen, dat de vrouw vanaf den derden dag voor het begin van de eerste ovulatie, tot drie dagen na het begin van HET AFLEZEN VAN HET CYCLOGRAM EN DE GEWICHTIGE ie tweede ovulatie te bevruchten (fig. 45%—y) en dat ze gedurende den overigen tijd steriel is (y—z). Absolute steriliteit bestaat in de tweede phase van de onvruchtbaarheid, He duurt van den derden dag na het begin van de tweede ovulatie tot drie dagen na het begin van de menstruatie (fig. 45s£—r). De phase van de relatieve steriliteit, d.i. het eerste stadium der onvruchtbaarheid, duurt van den derden cyclusdag . tot drie dagen voor het vrijkomen van het eerste ei (45 r—t). Een vrouw moet nooit conclusies trekken uit het cyclogram van den vorigen maand. Ze moet bedenken, dat de ovulatietijden in verschillende maanden anders zijn, en dat er geen twee vrouwen zijn, die dezelfde curve en gelijke ovulatietijden hebben. Iedere maand ziet het cyclogram er dus weer anders uit. Ook het type van den cyclus kan onder bepaalde omstandigheden veranderen. Ofschoon de ovulaties meestal tusschen den 9en en I2en en tusschen den ióeii en i8en dag van den cyclus vallen, kan het ook voorkomen, dat ze 2 dagen voor of 1*—2 dagen na dien tijd intreden. Vooral bij jonge meisjes en -vrouwen ziet men bij uitzondering vroegere of latere ovulatietijden. Bij de beoordeeling van het cyclogram, moet men steeds den eersten dag van den loopenden cyclus en niet den eersten dag van den komenden cyclus als uitgangspunt nemen. Een blik op de cyclogrammen 23 en 24 maakt dit duidelijk (hoofdst. 13). Wil een vrouw belangrijke conclusies uit haar cycluscurve trekken, dan moet ze iederen dag haar reductiegetallen opnemen. Laat men dat enkele dagen achterwege, dan kunnen verkeerde conclusies worden getrokken. Hét cyclogram is te beschouwen als een partituur van het hormonale orkest. Zooals noten een muziekstuk vormen, evenzoo vormen de reductiegetallen de hormonale melodie. Ontbreken er in een compositie bepaalde noten, dan is het vaak moeilijk de melodie te herkennen. Hetzelfde is het geval, wanneer bij de cyclogramopname eenige dagen worden overgeslagen, vooral wanneer dit geschiedt in de periode der vruchtbaarheid en in de allereerste plaats gedurende de ovulatievallen. Vindt een vrouw in haar curve veranderingen, die op een zwangerschap wijzen, wat met mijn methode al 3—4 dagen na de bevruchting mogelijk is, dan kan zij alles laten, waardoor de vrucht kan worden geschaad. Wordt de zwangerschap teweeggebracht door bevruchting van het eerste ei, dan weet de vrouw al 14—18 dagen voor het wegblijven van de menstruatie, dat zij zwanger is. Ze kan dan alle heftige en schokkende bewegingen vermijden, waardoor een miskraam kan ontstaan. Veel vaker, dan vermoed wordt, geraakt een jonge vrucht door onvoorzichtige bewegingen weer los. Meestal wist de vrouw niet eens, dat ze zwanger is. Wanneer de regel enkele dagen vroeger begint, en sterker is dan gewoonlijk, dan heeft er vaak een abortus plaats gevonden. Het is daarom van buitengewoon groot belang, dat een vrouw, die een kind wenscht, reeds korten tijd na een copulatie weet, of ze wel of niet bevrucht is. Door mijn cycloscopische onderzoekingsmethode en door het cyclogram CONCLUSIES, DIE DAARUIT KUNNEN WORDEN GETROKKEN vervallen alle vroegere tabellarische berekeningen der ■periodieke vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid, die in vele gevallen tot verkeerde resultaten leiden. Inplaats van deze theorieën, die in zooverre nuttig waren, dat ze de vrouwen voor het eerst opmerkzaam hébben gemaakt op het bestaan van een periode van vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid, is nu een exacte methode gekomen, waarbij met een eenvoudig instrument de ovulatietijden kunnen worden waargenomen. Daarmee kan men op den dag, ]a zelfs, wanneer de vrouw meerdere malen per dag haar curve opneemt, op het uur nauwkeurig bepalen, wanneer de beste tijd voor een copulatie is gekomen. Daar men reeds binnen 4 dagen na een bevruchting kan uitmaken, dat er een zwangerschap is ingetreden, wordt het nu mogelijk, in dit voor de jonge vrucht gevaarlijke stadium een miskraam te voorkomen. De berekening van den tijd van de geboorte wordt gemakkelijker, omdat men op den dag nauwkeurig kan zeggen, wanneer de zwangerschap is ingetreden. Daar de ontwikkélingstijd van het kind meestal 273 dagen bedraagt, zal men met grootere nauwkeurigheid dan tot heden mogelijk was, het tijdstip der geboorte kunnen aangeven. Een tweede belangrijke aanwijzing, dat de geboorte op komst is, heeft men, doordat kort van tevoren de voorheen constante curve schommelingen vertoont. Een vrouw kan nu bepalen, waarom ze niet, te sterk of te zwak menstrueert en uit het cyclogram conclusies trekken, die ook voor den arts belangrijke aanwijzingen kunnen zijn. Het cycloscoop (fig. 1), dat opheldering geeft betreffende alle vraagstukken, die met het cyclusleven in verband stoom, zal daarom in de toekomst in geen gezin meer kunnen worden gemist. Het stelt de ouders in staal precies te bepalen, wanneer het oogenblik is gekomen, om onder de gunstigste voorwaarden het gewenschte kind te verwekken, hetgeen van groot belang is voor een krachtig en gezond nageslacht. PUBLICATIES VAN Dr. JULES SAMUELS, DIE OP DIT WERK BETREKKING HEBBEN. Archives of Physical Therapy, X-Ray, Radium, Chicago, December 1937. Shortwave treatment of the. endocrine system, diencephalon and mesencephalon. ^ Archives of Physical Therapy, X-Ray, Radium, Chicago. Januari 1938. Shortwave treatment of the endocrine system. Surgery, Gynecology and Obstetrics. Chicago, Mei 1938. The early diagnosis of pregnancy. Münchener medizinische Wochenschrift, Nr. 34, 1937. Die Frühdiagnose der Schwangerschaft. Münchener medizinische Wochenschrift, Nr. 43, 1937. Der Zyklus der Frau. Strahlentherapie, 19 Februari 1938, Bd. 61. Die Kurzwellenbehandlung des endokrinen Systems. Zeitschrift, für Geburtshilfe und Gynakologie LXXIII. Ueber extrachoriale Fruchtentwicklung. The Journal of Obstetrics and Gynaecology of the British Empire, December 1937. An exact method of determining ovulation and pregnancy. The Journal of Obstetrics and Gynaecology of the British Empire, April 1938. The cycle of the woman. Paris Médical, Mei 1938. Diagnostic de grossesse commen5ante pour le practicien. Archivio di Radiologia, Napels. November 1937. H trattamento O. C. del sistema endocrino del diencefalo e del mesencefalo. La clinica Ostetricd, Rome, Mei 1938.' A Folha médica, Rio de Janeiro, Mei 1938 en Juni 1938. Japanese Journal of Obstetrics and Gynecology, November 19.37. Die Kurzwellenbehandlung des endokrinen Systems, des Diencephalons und Mesencephalons. Japanese Journal of Obstetrics and Gynecology, December 1937. Eine exakte Methode zur Ovulations- und Schwangerschaftsbestimmung. JapaneseJournal.of Obstetrics and Gynecology. April 1938. Der Zyklus der Frau. Geneeskundige Gids Nr. 50, 1936. Nieuwe wegen bij het onderzoek en de behandeling van het endocrine stelsel. Het endocrine electrodiagram. Geneeskundige Gids, 18 Februari 1937. Chirurgische en korte golven behandeling van chronische morbus Brightii. Geneeskundige Gids, Nr. 37 en 38 van 16 en 23 September 1937. De korte golven behandeling van het endocrine stelsel, van diencephalon en mesencephalon. Geneeskundige Gids, Nr. 51 en 52, 1937. Een exacte methode ter bepaling van ovulatie en zwangerschap. Nederlandsch Tijdschrift van Geneeskunde, Nr. 6, 1936. De behandeling van het endocrine stelsel met korte golven en beschouwingen over de endocrine- en korte golven therapie. Wiener medizinischeWochenschrift, Nr. 49, 1937. Schwangerschaftsfrühdiagnose für den praktischen Arzt. Wiener klinische Wochenschrift, No. 6, 1938. Die Kurzwellenbehandlung des endokrinen Systems, des Diencephalons und Mesencephalons. Handelingen v. h. 26ste Nat.- en Geneesk. Congres, Utrecht, April 1937, blz. 27^Behandeling v. h. endocrine stelsel met korte en ultra korte golven. Berichte des internationalen Kongresses für Kurzwellen, Wien 1937, Seite 273. Die Kurzwellenbehandlung des endokrinen Systems, des Diencephalons und Mesencephalons. Boeken: 1. Endogene Endokrinotherapie in der Gynakologie. Atiologie und Behandlung des Karzinoms. 2. Der Zyklus der Frau. Reform des Ehelebens. 3. De cyclus van de vrouw in verband met het huwelijksleven.