Van blijde dingen toch bet meest. H. M. KONINGIN WILHELMINA leest haar rede voor op de dag van haar inhuldiging. Het koninklijk paleis aan het Noordeinde te ’s-Gravenhage. Hierop ziet men ook het ruiterstandbeeld van PRINS WILLEM VAN ORANJE. Een grotere foto van dit standbeeld staat op de voorkant van de omslag. Foto Polygoon. Wapen van Prins Willem I H. M. Koningin Wilhelmina toto zeegier. i Van blijde dingen tocb bet meest door G. S. VAN DEN BERG NAAMLOZE VENNOOTSCHAP W. D. MEINEMA — DELFT EEN NIEUW CHRISTELICK LIEDT Wilhelmus van Nassouwe Ben ick, van Duytschen moet, Den Vaderlant ghetrouwe Blijf ick tot inden doet: Een Prince van Oraengien Ben ick vrij onverveert, Den Coninck van Hispaengien Heb ick altijt gheeert. Wat is het hier drukl Trems en auto's, wagens en fietsen, gróte mensen en kleine mensen ♦ ♦. . Maar ik .. .., ik blijf hier rustig staan. Midden in die drukke wereld.... ik kijk maar. En ik luister maar. Of ze dan niet tegen mij aanbotsen ? In wilde vaart ? O neen! Of ze mij dan niet omver rijden? Ruw en woest? O neen! Of er dan geen agent komt ? Een agent, die me vastpakt en met barse stem zegt: „Vooruit jij! Jij mag hier niet staan!"? O neen! De mensen vinden het juist fijn, dat ik hier sta. Zij hebben me hier neergezet. En nu mag ik niet weglopen. Nu moet ik hier stil blijven staan. Midden in die drukke wereld. Of ik dat nu prettig vind? Als de zon zo heerlijk straalt, hoog boven mij.... Als de lucht zo helder blauw is, met geen enkel wolkje. ►... En als de kinderen lachen en zingen, omdat het zomer is.... Dan, — ja dan is het prettig. Maar soms...» Soms wordt het zo donker daar boven mij. Dan /allen er koude droppels op mijn lijf: „Pats!.... pats! Ik ril. Hu! Dan komt de wind op mij aanstormen, in dolle vaart. Dan plast, dan plenst de regen op mij neer. Dan druip ik soms van het water. Brr! Niks lekker, hoor! De mensen stappen vlug in de trems, in de auto's. Zij steken hun paraplu op en trekken een dikke, warme jas aan. En thuis schuiven ze hun stoel dicht bij de kachel. Maar ik? .... Brrr! Brrr! Ik loop niét weg. Ik kruip niét bij de kachel. Ik blijf hier staan. Dat moet. Ik krijg héél vaak bezoek. Deftig, hè? Dan gaan die mensen allemaal om mij heen staan. En dan zeggen ze: „Dit is nu het beeld van Prins Willem. Dien dapperen Prins, die alles voor ons over had. Zijn geld, zijn rijke kleren, zijn mooie meubels, zijn leven zelfs. Dat paard lijkt zo sterk. En die Prins lijkt zo moedig, 't Is net echt!" Dan gaan ze weer weg. # . Maar ik.... Ik blijf hier staan. Hier op dit plein in Den Haag. Ik kijk en ik luister maar. En daarom kan ik nu ook zo veel vertellen. Van die trems en die auto's, van die wagens en die fietsen, van die grote en die kleine mensen. En van nog véél meer. Weet je, waarvan ik het liefst vertel? .. ♦ ♦ Hier, — hier vlak voor mij, staat een héél groot huis. Dat is een paleis. En in dat paleis woont een Koningin. Dat is onze Koningin. Koningin Wilhelmina. En daarvan vertel ik het liefst. Natuurlijk liefst van blijde dingen, maar.... ook, soms, van droeve dingen. Doch.... van blijde dingen toch het meest. Luister maar. ’t Is lang geleden. Wel veertig jaar. Maar ik weet het nog heel goed. 't Was zes September. Toen is onze Koningin gekroond. Dat gebeurde niet hier in Den Haag. Dat gebeurde in Amsterdam, de hoofdstad van ons land. Daar was het feest. De vlaggen wapperden. En alle mensen liepen met blijde gezichten. Op de Dam, bij het paleis en de kerk, daar was het wel het allerdrukst. Daar was het één grote mensenzee. Want daar, in die kerk, bij al die deftige heren, tussen groen en bloemen.... Daar werd Wilhelmina Koningin der Nederlanden, onze Koningin. 't Is erg moeilijk, om een góéde Koningin te zijn. Ja, maar God zal haar helpen. Stil, stil.... Dadr komt zij.... in haar mooie, witte mantel. En haar Moeder. En al die prachtig geklede heren. Zij buigt. En zij lacht.... En dan ? . ♦.. O! Dan bulderen de kanonnen. Dan luiden de klokken. Dan roepen, dan juichen, dan jubelen de mensen. En de vaders tillen hun jongens en meisjes hóóg op hun schouders, dat zij het uitkraaien van pret. Want... het is ook hun Koningin. Zij moeten ook meevieren dit blijde feest. Dit feest van heel Nederland. Ja, — dat heb ik niet gezien, hier in Den Haag. Ik kon hier niet weg. Maar hier hebben de mensen toch ook feest gevierd. Met vlaggen en lichtjes en muziek. En hier is de Koningin komen wonen. 1900 Wilhelmina is een heel jonge Koningin, zij is nog maar achttien jaar. Zij is wel heel jong, maar...» toch ook dapper! Luister maar. Er is oorlog. Ver weg, in Transvaal, in Zuid-Afrika, vechten moedige mannen. Zij zijn van onze familie. Zij spreken onze taal. Zij lezen onze Bijbel. Engeland wil Ze onderdrukken. Maar.... zij willen vrij blijven. Zij willen niet, dat Engeland over ze regeert. Ze zijn taai en dapper. Maar hun volk is zo klein. En het Engelse leger is zo groot. Zij moeten het wel verliezen op de duur. Hun president Kruger is al oud. Hij zal het de mensen in andere landen eens gaan vertellen. Hij zal spreken van dat erge, dat vreselijke in zijn land. Maar niemand durft hem te halen. En niemand durft hem te ontvangen. Neen hoor.... Als Engeland eens boos wordt!.... En zijn oorlogsschepen zijn overal op de zee. Niemand durft. Niemand ? Ja, één! Een jonge koningin. Onze Koningin. Ik heb ze gezien. Allebei. Een oude, grijze president. En een jonge, héél jonge Koningin. Zij had zo’n medelijden met dien ouden Kruger. Zo’n medelijden met zijn arme volk, daar ver weg. Toen zei ons volk,.... toen zei heel de wereld: „Dat is een dappere Koningin!” Wat was ik toen trots op haar! 1901 ’t Is weer feest geworden. En dat heb ik ook gezien. Ik stond hoog boven alle mensen. De mensen gingen op hun tenen staan. En ze rekten hun halzen. Zij wilden dat mooie ook goed zien. Er was een koets. De Gouden Koets. ft Leek wel een koets uit Sprookjesland. Zó prachtig. En voor die koets stonden glanzende paarden. Ze trappelden van ongeduld. Toen zijn er twee mensen in die koets gestapt. Koningin Wilhelmina en Hertog Hendrik. Ja, vooruit maar! Vooruit maar! De paarden hebben ze naar de kerk gebracht. Daar is hun huwelijk bevestigd. En samen zijn die twee in dat mooie paleis gaan wonen. Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik. De tijd ging voort.... Blijde dingen gebeurden daar in het paleis. Maar droeve ook. O, ik weet nog zo goed, dat onze Koningin ziek werd. Erg ziek. Dan zeiden de mensen tegen elkaar: „Zou zij al weer een beetje beter worden, een klein beetje V* Toen is er gevreesd, en gehoopt, en ... ♦ gebeden ... Gelukkig, de Koningin is weer beter geworden. Wat was ik blij, toen ik haar weer zag. Ik.... en alle mensen. De tijd ging voort.. i ♦ Toen.... 't Was in het voorjaar. Onder de brede, oude boom voor het paleis zaten mensen. Dat was niet vreemd. Maar er zaten zo véél mensen. Dat was wel vreemd. En als het donker werd op de straten en pleinen.. ♦ Als de lichten aanvlamden in de hoge lantaarns .... Dan zaten er nog mensen. Vreemd was dat, .... vreemd. Tussen de frisse, groene blaadjes zaten de vogels. Zij zongen hun liedje, 't Liedje van de nieuwe lente. Maar dat hoorden de mensen niet. Zij zagen maar al naar dat grote paleis. Wat gebeurde daar dan ? Er stond eens een auto stil.... Er liep eens een lakei in zijn mooie, glanzende pak . ♦. Er stonden twee schildwachten, stroef en stram ... Dat was alles. Maar toen.... Op een morgen, héél vroeg.... Mensen renden af en aan. O, nü was het er! Auto's stopten, reden weer weg. O, nu was het er! Kanonnen dreunden, klokken beierden. O, nü was het er! Daar hadden al die mensen op gewacht. In stille hoop. Spoedig wist heel Nederland, wist de hele wereld het. Daar achter die hoge ramen en witte muren.... Daar zwaaiden armpjes en trappelden voetjes. Daar kraaide een stemmetje. Daar was een Prinsesje geboren! Juliana heette het. Juliana.... zo heette de Moeder van Prins Willem ook. Ja, zij is ook een van die oude Oranjes. Die Oranjes, die zo veel van hun volk houden. En daarom houdt het volk van Oranje. Daarom jubelde heel Nederland. Ah! Dat werden mooie dagen! 1914 Wéér wordt het oorlog! Niet ver af, als in ZuidAfrika. Nu is het véél dichter bij; haast naast de deur. In Duitsland en België. In Frankrijk en Engeland. Ja, en in nog meer landen. ’t Is of de hele wereld in brand staat. O, dan komt hier vrees voor oorlog. Onze soldaten liggen aan de grenzen. Zij zullen het land verdedigen als het móét. Moet het ? .... Moet het ? .... Dat wordt een bange, droeve tijd. Er komen vluchtelingen, uit België, heel veel. Zij hebben geen voedsel, zij hebben geen kleren haast. Zij hebben bijna niets meer. Zij waren gevlucht in grote angst. De dood kwam zo héél dicht bij! Waar moesten ze naar toe ? Er was maar één plekje, waar het nog geen oorlog was. D&érheen dus! Naar Nederland! En ze stromen ons land binnen,.... de stakkerds! Wij helpen ze. Dat móét. Maar wij hebben zélf maar weinig om te eten, want.... onze schepen kunnen niet meer rustig over de zee varen. Er is aan veel gebrek, aan brandstof, aan aardappelen, aan brood. We moeten zuinig zijn op alles! O, dat is een bange, droeve tijd. Voor ons land, ja — maar ook voor onze Koningin. En eens in een nacht.... 't Gebeurt in de buurt van Amsterdam. De mensen slapen. Alles is rustig. Maar dan worden ze wakker in hevige schrik. Wat is dat toch? Is dat de wind, die huilt om hun huis? Die het dak doet kreunen en kraken? Die de pannen naar beneden kletst ? Ja, óók de wind. Maar dat vreemde geruis, dat al sterker wordt ? ♦. ♦. Wat is dat toch ? Dan wordt er op de deuren gebonsd. Er wordt geschreeuwd. Klokken beginnen te luiden. Midden in die donkere nacht. ..Water! Water!” De dijk is doorgebroken. En door de open gaten stuwt het water naar binnen. Het kookt en bruist in wilde golving. Die mensen moeten óók vluchten. Voor hun ouden vijand, het water. Die mensen moeten óók geholpen worden. En de Koningin geeft het voorbeeld. Zij stuurt niet een paar deftige heren. Zij stuurt ook niet alleen maar geld. Neen, zij komt zélf. En als zij komt, kunnen de mensen weer blij zijn. Nu komt er weer vreugde in hun leven. Nu weten zij het: „De Koningin vergeet ons niet.” En als de Koningin helpt, — zó helpt, wil ieder wel helpen. Dan volgt heel Nederland dat mooie voorbeeld. Zie je, — dan ben ik trots op onze Koningin! 1918 Eens heb ik me geschaamd. Diep geschaamd. Toen had ik wel weg willen lopen. Ik had wel weg willen kruipen. Zó schaamde ik mij. Wat er gebeurd was? In veel landen joeg men zijn Koning of zijn Keizer weg. Men wilde geen Koningen en Keizers meer. Maar zulke mensen waren er in óns land toch niet? O, ik schaam me zo,.... ik schaam me zo! Want... Ja! Zulke mensen waren er in ons land ook! Gelukkig maar enkelen. Die zeiden: „Wij willen geen Koningin meer.” O, als ze haar kwaad hadden willen doen; als ze haar weg hadden willen jagen.... Dan was ik zó naar beneden gesprongen. Dan was ik zó op die mensen losgestormd. Dan.... Maar 't hoefde gelukkig niet. Want toen het volk dat hoorde.... Wat werd het toen boos. Toen snelden de mannen van overal in het land naar Den Haag» En daar gingen ze om haar heen staan. Ze zwaaiden met hun hoeden. Ze schreeuwden hun kelen hees. Dat betekende: ,,Wij zullen U wel beschermen, hoor! Laten ze maar komen, wij zijn er ook nog/* En .... toen werden die oproerkraaiers bang; en ze kropen vol angst terug. De oorlog is voorbijgegaan. Gelukkig! En het leven gaat weer voort. Als het het volk goed gaat? Niemand is blijer dan onze Koningin. En als het niét goed gaat? Als er rampen komen, zorgen en verdriet? Dan leeft zij met haar volk mee. Want de Koningin en ons volk horen bij elkaar. Nederland en Oranje. 1934 Ik heb veel blijde dingen ook gezien.... Maar ook droeve. Tweemaal zag ik een lange stoet. En de mensen stonden in dichte rijen te kijken. Maar heel anders. Nu Zwaaiden ze niet met hoeden en vlagjes. Nu riepen zij niet hoezee! en lang zal zij leven! Nu waren ze stil, heel stil! En ze stonden met de hoed in de hand. En vlaggen waren er niet. En juichen deden ze ook niet. Koningin Emma, de Moeder van onze Koningin, was gestorven. En, al heel kort daarna, Prins Hendrik. Eenzaam bleven ze nu achter. Twee Vrouwen. Eenzaam ? Neen, niét eenzaam. Want ons hele volk voelde mee dat grote verdriet. Oranje had ons volk zo vaak geholpen. Nu helpt het volk die twee Vrouwen, de Ko- ninoin p.n dp Prinsps. Niét eenzaam waren ze, want geleerde en wijze mannen waren om haar heen. En God zorgt voor allen. Maar vrolijkheid was er niet veel meer in het paleis. 1936 Tot... ♦ voor kort; nog maar een enkel jaar geleden! Er is een Prins gekomen! Ik heb hem ook gezien. In zijn grijze auto kwam hij mij voorbij. En naast hem, lachend en groetend, zat onze Prinses, zijn Bruid. Toen kwamen de mensen, duizenden en duizendenl Zó vol blijdschap had ik ze nog nooit gezien. Het lawaaide door straten en door stegen, door steden en dorpen. 't Jubelde door héél Nederland. Dat heb je wel over de hele wereld kunnen horen. Vast! Hoe kwamen zo vlug daar die kleurige vlaggen ? Uit ramen en dakvensters ? En die bloemen ? Langs gevels en bruggen? Daar stonden twee mensen. Met hun zonnige lach. Met hun groot geluk. En boven dat jubelende, juichende land, hóóg daarboven, straalde de zon. De Oranjezon♦ Dwars door de sombere wolken. Heus, ik kwam ogen te kort. Toen, op die blijde Septemberdagen. En later, toen ze trouwden, die twee! Wat is er tóén gezongen! Vrolijke, guitige liederen. Van Piet Hein en van Den Briel, en van de Schitterende Kleuren en ... Wilhelmus van Nassouwe het allermeest. Maar ook plechtig en biddend.... „Dat 's Heeren zegen op U daal'!” 1938 En toen is er een Prinsesje geboren op Soestdijk? Beatrix? Ja, — dat weten we allemaal nog. Dat is pas gebeurd. Veertig jaren heeft onze Koningin nu geregeerd. En er is heel veel gebeurd in die tijd. En ik kijk maar. En ik luister. En ik weet heel veel te vertellen. Van blijde dingen en van droeve dingen. Maar van blijde dingen toch het meest. Want.... Want onze Koningin regeert over ons Nederland. Al wel veertig jaren. Maar God regeert óók over Nederland. God regeert over de wijde — wijde wereld. Altijdl En nu ben ik een beetje jaloers op jullie. Ja heus! Jaloers. Dat is niet mooi, hè? Maar luister, waarom.... Als ik een jóngen was of een meisje, net als jullie ♦... Weet je wat ik dan zou doen ? Natuurlijk! Ik zou mij tooien met Oranje. Ik zou zingen, luid zingen. Al die mooie liederen, die ik op school had geleerd. Ik zou feestvieren met mijn vriendjes en vriendinnetjes. Maar.... Ik zou nóg iets doen. Als ik naar bed ging en mijn knietjes boog.... Dan zou ik God danken, dat Hij de Koningin heeft gespaard. Dan zou ik vragen, of Hij haar verder wilde sparen. Of hij Oranje wilde sparen. Voor ons land en ons volk. Ja, — dat zou ik ook doen.... Foto’s op de achterzijde van de omslag: Boven: De Gouden Koets op het Binnenhof te 's-Gravenhage. Foto Polygoon. Links beneden: Rouwstoet van H. M. KONINGIN EMMA. Foto Polygoon. Rechts beneden: De Belgische vluchtelingen komen in November 1914 over de grens. Tekening Ir M. C. A. Meischke. De Koninklijke Familie in 1933. Foto Zlegler. Rechtse foto: H. K. H. JULIANA LOUISE EMMA MARIA WILHELMINA, Prinses van Oranje-Nassau, Hertogin van Mecklenburg en Z. D. H. BERNHARD LEOPOLD FRIEDRICH EBERHARD JULIUS KURT KARL GOTTFRIED PETER, Prins von Lippe-Biesterfeld. Foto Ziegler. Linkse foto: H. M. KONINGIN WILHELMINA en Z. K. H. PRINS HENDRIK in rijcostuum. Foto Polygoon.